-ocr page 1-

i/. v. 5\ .

4e Aflevering. le Jaargang if

iiliiiiiMiiiuini.MliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiminiiiuiiiiiiiniiimiiiiniiiiiimiiiiiiiiimiumiimiimiimmniiiiiMiiiniimiMiuiiiiiimmmriiiiiimiii^)*-^—

WÊsmsmmmmsmmmmmimimsi

Uitgave van J. M. BBEDEE te Rotterdam. ^

-ocr page 2-

BIBLIOTHEEK NED. HERV. KERK

-ocr page 3-

{5-ci ,

Lichtstralen op den Akker der wereld

2

iquot;\r.

OORLOG EN ZENDING.

DOOK

Prof. Dr. E. ïï. VA¥ LEEUWEN.

|

BlSLIOTrïEEK f NED. HERV. KERK

—5*. ou. .

^ A fo

-ocr page 4-

Snelpersdruk — Drukkerij Doorgangsliuis — Hoenderloo.

-ocr page 5-

OORIOa EI ZEraiG.

Het zou mij niet erg verwonderen, indien het hierboven geplaatste opschrift bij den nadenkenden lezer eenige bevreemding gewekt had. Het is toch alles behalve onnatuurlijk, dat bij de samenkoppeling dier beide woorden de vraag zich naar boven dringt; oorlog en zending, hoe passen die twee nu bij elkander, en welke geme^ischap kan er zijn tusschen die beide groote mogendheden, die ieder op hare wijze hare legermachten uitzenden om de wereld te veroveren, maar die dat toch nimmer doen kunnen als verbonden mogendheden , en zelfs nimmer als dezulken, die anders dan op den voet van gewapenden vrede met elkander leven kunnen in dezelfde wereld?

Inderdaad, het is een tegenstelling: „oorlog en zendingquot;, ja zulk een geweldige tegenstelling, dat ook met het oog daarop redelijkerwijze de vraag zou kunnen gelden; „wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis, en wat samenstemming heeft Christus met Belial Vquot; (2 Cor. VI: 146, 15«).

Toch heb ik met hetgeen hier volgt niet bepaaldelij k het oog op de tegenstelling. Wel zal uit het gezegde reeds duidelijk geworden zijn, dat het allerminst in mijne bedoeling ligt, op te treden als pleitbezorger van den oorlog; maar eveneens ligt het buiten mijn bestek, in een of anderen zin te treden in eene opzettelijke beoordeeling van dat kwaad, waaraan zoo vele en velerlei vraagstukken, die moeilijk genoeg zijn, vastzitten. Eén ding is zeker: iedereen spreekt van den oorlog als van een kwaad; en ook zij zelfs, die er niet enkel kwaad

-ocr page 6-

4

van spreken, maar die tegenover al zijn donkere schaduwzijden ook enkele lichtzijden ervan trachten aan te wijzen, ook zij beschouwen hem toch altijd nog als een ramp, als een der vreeselijkste bezoekingen, die over de volkeren kunnen worden uitgestort. Doch het baat niet, er over te klagen, maar evenmiu, er in te berusten als èèn van die dingen, die daar liggen binnen den kring van wat dan veelal betiteld wordt als een ,noodzakelijk kwaad.quot; Noodzakelijk kwaad? O ja, eenmaal die kring getrokken, waar loopt de grens? Neen, de christen kan geen kwaad erkennen als noodzakelijk, omdat hij een God kent, die het niet wil, en een Christus, die het overwon. Een niet onvermaard wijsgeer onzer eeuw (Fichte) heeft gezegd: „Hetis van ouds een privilege der wijsgeeren geweest, over de oorlogen te zuchten. Ik voor mij houd er niet me^f van dan een ander; maar ik meen, de onvermijdelijkheid er van bij de tegenwoordige gesteldheid der dingen in te zien, en ik acht het ondoelmatig, over het onvermijdelijke te klagen.quot; Nu, tot zóóver zonden wij met hem kunnen méégaan. Want onvermijdelijk is toch nog iets anders dan noodzakelijk; en de historie der eeuwen heeft het helaas! voldoende bewezen: de oorlogen zijn tot dusver onvermijdelijk, en ook de Heer Jezus Christus heeft daarmêe gerekend, toen Hij zeide; „En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen ; ziet toe, wordt niet verschrikt, want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde nietquot; (Matth. XXIV; 6). Ze moeten geschieden, ze kunnen niet uitblijven — te weten in een wereld, waar nu eenmaal de zonde is ingekropen, en waar een godvergeten geslacht, in trotschen overmoed zich opmakende om de eenheid te bewaren zonder en tegenover den éénen levenden God, is uiteengespat in tallooze volken, die elkanders spraak niet meer kennende, het begrip van meuschheid, van humaniteit, van eenheid verloren hebben, en uit alle ineengestorte Babeltorens muren des afscheidsels hebben opgericht, totdat ... ja totdat daar

-ocr page 7-

5

een stem weerklinkt, die het verheven geheim van „wie is mijn naaste?quot; door een barmhartigen Samaritaan laat verkondigen aan alle volken en aan alle menschen, en die het bevel laat uitgaan in de wereld: dit Evangelie, predikt het aan alle creaturen!

Derhalve, wanneer de wijsgeer, dien wij zooeven hoorden, aldus voortgaat: „zullen de oorlogen ophouden , dan moet de grond er voor worden weggenomenquot;, dan zeggen wij van ganscher harte; rzöö is het.quot; Maar als hij er dan bijvoegt: „Elke staat namelijk moet verkrijgen wat hij door oorlogen wil verkrijgen, en wat ook redelijkerwijze het eenig doel er van wezen kan: zijne natuurlijke grenzenquot;, dan zeggen wij: van louter wijsgeerig standpunt is dat misschien wel goed gezegd, maar tot het ideaal van den wereld-vrede brengt het geen stap nader, want juist de bepaling van die natuurlijke grenzen zal altoos weer blijken , grond en aanleiding te zijn van eindelooze oorlogen in het groot en klein. Neen, Gode zij dank! wij kennen een uit-nemender weg. Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en een licht schijnende in eene duistere jjlaats, het woord der beloftenis Gods, waarmede Hij wijst op een toekomst wanneer „vele volken zullen heengaan en zeggen: komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God Jacobs, opdat Hij ons leere van zijne wegen, en dat wij wandelen in zijne paden.... Eu Hij zal richten onder de heidenen, en bestraffen de volken; en zij zullen hunne zwaarden slaan tot spaden, en hunne spiesen tot sikkelen; het eene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leerenquot; (Jes. 11: 3,r4).

Zal het ooit zoover komen, ja zelfs, zóó zou men twijfelend kunnen vragen, zijn wij inderdaad reeds op weg naar die heerlijke toekomst, en zijn dan, sedert het Christendom in de wereld is opgetreden, de oorlogen minder in aantal, minder in felheid, minder afschuwelijk geworden ?

-ocr page 8-

6

Ik geloof inderdaad van ja, en ik meen, dat het niet moeilijk vallen zou aan te tooneu, dat liet Christendom werkelijk niet in gebreke gebleven is, zijn verzachtende invloeden te doen gelden zelfs in de gruwelen van den oorlog, en zijue barmhartige Samaritanen uit te zenden ook naar het bloedige slagveld, om olie te gieten in de wonden, om, in één woord, in den naam van den Heiland te helpen, te troosten , te redden wat nog te redden is.

Slechts één enkel voorbeeld. Voor 300 jaren voerden de Japanneezen, evenals thans wéér het geval was, oorlog in Korea. Maar toen deden zij het als echte barbaren; duizenden ooren en neuzen van gedoode en van gevangen genomen vijanden brachten ze als zegeteekenen meê naar het vaderland. En thans? Helaas! de wraak-tooneelen bleven niet uit bij het uitmoorden van eene stad; maar een kreet van afgrijzen en ontzetting heelt weerklonken ook in het land der overwinnaars zelf; de tucht wordt hersteld; de moord- en plunderzucht wordt getemd ; de gevangenen worden gespaard , gevoed en verzorgd; en al de jammeren van den oorlog in het overwonnen land, en ook voor en tegenover de tuchte-looze en barbaarsche Ohineesche horden, worden zooveel doenlijk verzacht en gelenigd. En al zijn er nu onder de japansche krijgslieden nog maar betrekkelijk weinig christenen, ze zijn er toch als een zuurdeesem, en de vlag van „het roode kruisquot; wappert ook daar, ten bewijze dat ook deze wijze van oorlogvoeren niet anders is dan een vrucht van het Christendom.

Evenwel, dat is het nog niet, waarop ik eigenlijk het oog heb. Dit alleen wil ik er mede zeggen, dat wij door den akeligen kruitdamp, die helaas! nog maar steeds over de aarde hangt, ons den blik niet moeten laten benevelen voor het heldere licht der beloftenissen Gods, en dat wij ons niet moedeloos moeten laten maken door het wapengekletter allerwege en door het rumoer der volken, dat ons spottend schijnt toe te roepen; „wat baat het, o christenheid! of gij al sinds achttien eeuwen

-ocr page 9-

7

uwe zendboden hebt doen uitgaan ? liet is oorlog, en bet blijft oorlog, bet rijk des yredes komt niet!quot;

Welnu, ik zeg u: bet rijk des vredes komt wèl, ja het is reeds gekomen, en het blijft komen — ziet, Hij staat midden onder nlieden, dien gij niet kent. Ja, het komt, ja het komt, ik zeg niet enkel: ondanks alle oorlogen, en in weerwil van al het krijgsrumoer, maar zelfs ook door middel daarvan, en door alle die heen!

Ziedaar wat ik wil aanwijzen door eenige grepen te doen uit de rijke geschiedenis der oudere en der nieuwere zending. Met audere woorden : ik wil doen zien, welk een belangrijk aandeel middellijkerwijze ook aan de oorlogen moet worden toegekend in de verbreiding van het Evangelie, d. i. in de komst van het Godsrijk, of, wat hetzelfde is, in de steeds voortgaande en ten laatste te wachten algeheele vervulling der belofte van den Koning des Rijks; „dit Evangelie des Koninkrijks zal in de geheele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken, en dan zal het einde komenquot; (Mattb. XXIV; 14.)

Ik zeide „middellijkerwijze,quot; en ik spreek dus niet van hetgeen men wel eens als „zendingsoorlogenquot; heeft bestempeld, d. i. het opdringen van het Christendom aan overwonnen volken door dwang en geweld — eene zendingsmethode , die wij helaas ! maar al te vaak tegenkomen op den weg der historie. O neen; al heeft Christus gezegd: „ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard,quot; Hij heeft er gewis niet meê bedoeld, dat de wereldlijke macht, dat het geweld moet worden in dienst gesteld van het Geesteswerk der bekeering, en ook met zijn bevel: „dwingt ze om in te gaanquot; kan een geestelijke kruistocht, kan geweldpleging, kan iets wat riekt naar den mutsaard in der eeuwigheid niet worden goedgepraat.

Neen, ik bedoel het anders. Ik bedoel het naar de wijze van hetgeen door God zelf is afgebeeld en voor-gebeeld in do geschiedenis van Elia op Horeb (I Kon. XIX : 11-13). „En zietquot; — zóó heet het daar— „de

-ocr page 10-

8

Heer ging voorbij.quot; Maar eerst ging daar „eengroote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den Heer benen; doch de Heer was in den wind niet. En na dezen wind eene aardbeving; de Heer was ook iu de aardbeving niet. En na de aardbeving een vuur; de Heer was ook iu het vuur niet. En na het vuur het suizen van een zachte stilte;quot; en Elia, des Heeren tegenwoordigheid hierin merkende, bewond zijn aangezicht met zijn mantel, en staande aan den ingang der spelonk, vernam hij de stem des Heeren, die tot hem sprak.

Welnu, in deze geschiedenis hebben wij de treffende en zinrijke natuurafbeelding van den weg des Heeren in het rijk der genade. Niet in den stormwind, niet in de aardbeving, niet in het vuur was de Heer, maar ze gingen voor Hem henen om Hem den weg te bereiden, gelijk Hij kwam in het suizen eener zachte stilte. Dóór de gerichteu heen, te voorschijn geroepen door der menscheu hardnekkigheid, baant zich de genade een weg, gelijk de boog in de wolken na den zondvloed verscheen. Wie een oog heeft gekregen om iets te zien van den weg des Heeren óók in de geschiedenis, die zal het telkens weêr met aanbiddende bewondering moeten opmerken, dat het suizen der zachte stilte, waarin Hij zijn eigenlijk wezen openbaart, altoos wordt voorbereid en voorafgegaan door stormwind, vuur, en aardbeving; m. a. w: dat het Koninkrijk Gods, het rijk des vredes en der genade, in deze wereld van zonde en ongerechtigheid zich een weg moet banen en werkelijk een weg baant door allerlei verschrikkingen heen, die tevens de voorboden en de wegbereiders zijn van de komst van dat Rijk. Maar daarom ook blijft het tot den einde toe voor allen, die hebben leereu bidden; „Uw koninkrijk komequot;, de levensleus en de levensles: „wij hebben ook in den weg uwer gerichten U, o Heer! verwacht; tot uwen naam en tot uwe gedachtenis is de begeerte onzer zielquot; (Jes. XXVI ; 8 ).

-ocr page 11-

9

Werpen wij thans eeu blik op de getuigenissen der historie.

Twee jaren nadat de groote heiden-apostel Paulus den marteldood gestorven was, woedde er te Rome een Treeselijke burgeroorlog tnsschen de aanhangers van twee veldheeren, Vitellius en Vespasiauus, die beiden dongen naar de keizerskroon. In het woeden van dezen strijd geschiedde het — het was op den IQ^en December van het jaar 69 — dat het kapitool met al zijne heiligdommen, aangestoken door de hand eens Romeins, in vlammen opging. En acht maanden later onderging de tempel te Jeruzalem hetzelfde lot. Reeds vier jaren lang had „de joodsche oorlogquot; gewoed, die ontzaglijke worsteling van een voor zijn vrijheid en godsdienst met den moed der wanhoop strijdend volk tegen den romein-schen kolossus. Jeruzalem werd belegerd... en den lOden Augustus van het jaar 70 wierp eeu romeinsch soldaat de brandfakkel in den heerlijken tempel—en het huis des Heeren, het uiterlijk zinnebeeld van den Oud-testa-mentischen eeredienst, verging tot stof en asch.

Zoo waren binnen enkele maanden het romeinsche nationaal - heiligdom, het middelpunt van den afgods-dienst van het heidensche wereldrijk, en de tempel van den eenig-waarachtigen God, de twee groote middelpunten en steunpunten van den eeredienst der oude wereld, weggevaagd van de aarde door de hand van romeinsche krijgslieden als, onwillens en onwetend, de uitvoerders van den raad en de gerichten Gods; en zoo werd er ruimte gemaakt in de wereld voor de aanbidding van God in geest en in waarheid. Het gericht over Jeruzalem opent voor het Evangelie den weg voor zijn zegetocht door de wereld. De Heiland had het reeds gezegd tot Israël, dat Hem verwierp; „ Daarom zeg ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijne vruchten voortbrengtquot; (Matth. XXI: 43); en de apostel Paulus had het verstaan, geroepen en gevormd zijnde door den Heer, en voorgelicht door zijn Geest; en hij

-ocr page 12-

10

heeft het vertolkt en in praktijk gebracht, ja met een aanbiddend hart, maar met een hart ook, dat schreide over zijne maagschap naar het vleesch (Rom. IX : 2, 3): Israels val is de volheid der heidenwereld geworden (Rom. XI; 11, 12)— ja, terwijl Jeruzalem vertreden wordt, beginnen de tijden der heidenen vervuld te worden (Luc. XXI; 24).

Die tijden zijn inderdaad met verwonderlijke snelheid gekomen, en ik ga nu eenige aanduidingen geven van het verband, dat er is tusschen dit onomstootelijk feit en de twee vermelde gebeurtenissen. Want al is het onmogelijk met juistheid en met voldoende zekerheid te bepalen, hoever en in hoe sterke mate in de 1ste en 2de eeuw onzer jaartelling het Christendom zich reeds verbreid had, één ding is volkomen zeker, en het vindt ook geen tegenspraak, dat het toen reeds zijn weg gevonden had naar alle groote middelpunten van het ontzaglijk romeinsche wereldrijk. De groote steden voornamelijk herbergden de eerstelingsgemeenten, die iets beteekenden. Het landvolk moge over 't geheel langer gebleven zijn buiten de invloeden van het Christendom, het neemt niet weg, dat toch reeds tegen den aanvang der 2^ eeuw een onverdachte getuige, een heidensche landvoogd, die zeer vijandig stond tegenover het Christendom (Plinius de jongere, stadhouder van Bithynië) aan zijn keizer Trajanus schreef: ,de besmetting van dat ellendig bijgeloof heeft zelfs reeds de dorpen en het platte land bereiktquot;.

Welnu, hoe is dat wonder geschied? Voorzeker, in de eerste plaats door eigenlijk gezegde zending. Op een Paulus en de andere apostelen zijn andere zendboden gevolgd, die traden in hunne voetstappen. Maar al ontbreekt het niet aan berichten en voorbeelden van mannen, die als reizende evangelisten en zendelingen de landen der heidenen doortrokken, toch is het getal derzulken, die ook maar met name genoemd worden, nog betrekkelijk schaarsch, in ieder geval te schaarsch

-ocr page 13-

11

om door hun arbeid-alleen verklaring te geven van de inderdaad verwonderlijk snelle verbreiding van liet Christendom. Vele andere dingen moeten er zijn bijgekomen. Tegen bet einde der 3de eeuw schrijft de „vader der kerkgeschiedenis,quot; de kerkvader Eusebius: „als een zonnestraal verbreidde de heilbrengende leer haar licht over den ganschen aardbodemquot;. Dit nu is zonder twijfel eene schoone vergelijking; maar eenig licht tot verklaring van het genoemde feit der snelle uitbreiding van het Christendom geeft zij niet. Wel ligt het in den aard der zaak, dat alles wat men daarvan weet en immer zal te weten komen altoos maar stukwerk blijft, naardien immers de werking van het Evangelie óók in de volkerenwereld te vergelijken is bij de verborgen werking van het zuurdeeg in de drie maten meels; maar het neemt niet weg, dat er toch eenige gegevens zijn, die mede in rekening gebracht, iets bijdragen ter verklaring. Dit althans staat vast, dat het Christendom, bij gebrek aan een genoegzaam aantal zendelingen, door duizend andere kanalen dan die der eigenlijk gezegde zending den volkeren is toegestroomd. Want in die eerste eenwen, toen er nog moed toe behoorde om een christen te zijn, de tijden der eerste liefde, en dus ook van een krachtig en opgewekt geloofsleven, van een ongedwongen getuigen en vrijmoedig belijden, toen was ieder belijder van Christus in zekeren zin een zendeling, ieder op zijn manier. Kooplieden op hunne reizen; slaven als vertrouwde dienaren en als opvoeders dei-kinderen hunner meesters; vrouwen in haar stillen werkkring; soldaten in de legers; allen werkten zonder ophef en uit den aandrang der liefde in alle eenvoudigheid mede aan de verbreiding van de heilboodschap. Veel ware daarvan aan te wijzen. Doch ik spreek nu alleen over de laatstgenoemden: de mannen van den oorlog. En het is buiten twijfel, en met vrij groote zekerheid na te speuren, dat ook daarmede is aangegeven één der vele wegen, die het Christendom reeds

-ocr page 14-

12

zoo vroeg gedragen hebben op zijn snellen zegetocht door de wereld.

Hier nu keer ik terug tot de beide bovenvermelde gebeurtenissen. Die burgeroorlog namelijk der Romeinen gaf den in de oudste geschiedenis van ons vaderland niet-onvermaardeu Claudius Civilis, den krijgsbaf-tigen aanvoerder der Batavieren, de welkome gelegenheid om de vaan des opstands te ontplooien tegen de drukkende romeinsche heerschappij, en zijn aanvankelijk krijgsgeluk sleepte vele andere stamverwante volken tot in het hart van Duitschland mêe om eenzelfde kans te wagen en zich vrij te maken van Rome's oppermacht. Eene zeer belangrijke troepenverplaatsing van de Romeinsche legermacht was daarvan het onmiddelijk gevolg. Het einde van den joodschen oorlog en de val van Jeruzalem hadden het mogelijk gemaakt, dat ook een deel van het leger uit Syrië — en Palestina was toen niet anders dan een provincie van Syrië — kon teruggetrokken worden om mede te helpen aan het bedwingen van den gevaarlijken opstand der krijgshaftige Germaansche stammen. Over zulke troepenverplaatsing nu moeten wij niet gering denken. Een enkel legioen bestond, medegerekend de vreemde, uit allerlei volken geworven hulptroepen ten bedrage van 5400 soldaten, uit 12500 man. Nu bestond het leger, hetwelk in het jaar 70 met het gemelde doel over de Alpen naar den Rhiju trok, uit niet minder dan zeven legioenen. Vele geschiedschrijvers beweren zelfs, dat één dier legioenen, het 22ste, dat uit Syrië kwam, hetzelfde was als dat, hetwelk ook had deel genomen aan de belegering van Jeruzalem. Maar al staat deze bijzonderheid ook niet onbetwist vast, door allen toch wordt het toegestemd, dat in het romeinsche leger, ook in het hier bedoelde, reeds niet weinig christen-soldaten waren. Trouwens reeds de Handelingen der Apostelen maken ons o. a. bekend met den christen-hoofdman Cornelius, van de Italiaansche cohorte, te Cesarea in garnizoen (Hand. XI; I). Ook de apostel Paulus maakt reeds melding

-ocr page 15-

13

van de torderingen, die het Christendom te Rome gemaakt had onder de keizerliike lijfwacht en zelfs onder het hofpersoneel van den keizer (Philipp. 1:12, 13; IV :22), en het staat historisch vast, dat het Christendom reeds vroegtijdig eene aanzienlijke uitbreiding gekregen had in de verschillende landen, waaruit de bedoelde legioenen voor een goed deel werden samengetrokken. Bovendien zijn er nog andere, met stelligheid sprekende getuigenissen. In den omtrek der aloude steden Mainz en Trier, waar de hier bedoelde legioenen gedurende een reeks van jaren voor een deel hun hoofd-kwartiei hadden, en ook elders in deze oorden zijn onderscheidene grafsteenen uit den tijd der Romeinen gevonden, wier opschriften het onmiskenbaar bewijs zijn van de verbreiding van het Christendom aldaar in die overoude tijden. Daaronder behooren niet alleen de door de christenen oudtijds geliefde zinnebeeldige figuren van de duif, van den visch, van het kruis, van de Alpha en de Omega, en van het letterteeken van den naam Christus, maar ook bepaalde woorden en uitdrukkingen, zooals b. v. .hier rust in vredequot; en andere gezegden, die alleenlijk op ontslapen christenen kunnen doelen.

Genoeg; dit staat vast, en het is overtuigend bewezen, dat ook de stormwind der romeinsche oorlogen het zaad van het Evangelie al zeer vroeg beeft doen overwaaien ook naar de heidensche bewonex-s van Zuidwestelijk Duitschland.

Wij doen een schrede verder in de geschiedenis, en staan een oogenblik stil bij wat doorgaans, en terecht, als „de groote volksverhuizingquot; wordt aangeduid. De bewegingen der talrijke Germaansche stammen, de drang dezer volken om hun oude woonplaatsen te verlaten en nieuwe te zoeken, ziedaar een verschijnsel van de grootste beteekenis ook voor de uitbreiding van het Christendom. Tallooze scharen van heidenvolken, die allengs verschijnen op het tooneel der wereldgeschiedenis,

-ocr page 16-

14

werdeu op allerlei wijze er door in aanraking gebracht met de landen, waar het Christendom reeds had post gevat, en een geheel nieuw en onafzienbaar arbeidsveld wordt daardoor geopend voor den zendingsijver der christenheid.

De eerste aanvang van die bewegingen is niet met nauwkeurigheid te bepalen. Maar stellig waren ze reeds begonnen vóór het einde der derde eeuw. Evenwel de groote en beslissende schok werd eerst gegeven in de tweede helft der vierde eeuw. Wie heeft nooit gehoord van de Hunnen? Die woeste mongoolsche horden—ziet, uit het noorden van Azie komen ze aanrollen als een stroom met onweerstaanbaar geweld, en zij geven den laatsten stoot niet alleen aan het reeds waggelend romeinsche wereldrijk, maar ook aan het opdringen der op elkander geschoven en tegen elkander stootende volken. Hoeveel bloed heeft er gestroomd, voordat deze dooreengeworpen chaos van heidensche volken, die leefden van buit en strijd, een weinig ontward en tot rust gekomen was! Maar ook in hoe betrekkelijk weinige eeuwen is het geschied, dat deze grootendeels geheel nieuwe heidenmassa de voornaamste rol gaat spelen in de geschiedenis van het Godsrijk, terwijl, onder Gods voorzienig bestuur, uit de puinhoopen van het instortend, uiterlijk gekerstende romeinsche wereldrijk de beste schat als buit door haar wordt weggedragen, d. w. z. terwijl zij op hare beurt de herscheppende en wereldoverwinnende kracht van het Evangelie op 't heerlijkst doet aan het licht treden in eene allengs gekerstende Germaansche volkerenwereld!

De eersten van al die volken, die het Christendom aannamen, waren de Gothen. Dit wilde, krijgshaftige volk, dat tegen het midden der derde eeuw onzer jaartelling woonde aan de kusten der Zwarte Zee tot aan de noordelijke oevers van den Donau. kwam door de invallen, die het deed binnen de grenzen van het romeinsche rijk, voor het eerst in aanraking met het Christendom. Onder de regeering van den romeinschen

-ocr page 17-

15

keizer Valerianus waren zij op hun lichte vaartuigen de Zwarte Zee overgestoken en in Klein-Azie gevallen , overal verwoestend en plunderend, o. a. ook (in 262) den prachtigen tempel van Diana te Efeze, dien wij kennen uit Hand. XIX. Zij drongen door tot in Kap-padocië, vele krijgsgevangenen als slaven wegvoerend. Onder dezen waren ook christenen, en daar worden er met name genoemd, die in het slavenkleed predikers van het Evangelie onder hun overwinnaars geworden, velen van dezen tot het Christendom gebracht hebben. Onder die krijgsgevangen Kappadociërs was ook een christelijk echtpaar, wier zoon de man is geworden , die door God was uitverkoren om het Christendom voor goed onder deze Wodan-dienaars te vestigen; de man, die als ,apostel der Gothenquot; de rij opent der apostolische figuren onder de Germaansche volken. Ultila is zijn naam. Onder de Gothen geboren (in het jaar 318), heeft hij zijn leven en zijne liefde toegewijd aan dit volk, dat zijne ouders had weggesleept uit hun vaderland , maar aan hetwelk hij dat vergolden heeft met die verhevene wraak, waartoe Christus zijne dienaren in staat stelt: .hebt uwe vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolgen.quot; En diezelfde Ulfila heeft in de gothische taal, zoo nauw verwant aan de onze, mede den schat nagelaten van een bijbelvertaling, die, de eerste en oudste in de taal der Germanen, van onschatbare waarde blijft voor de kennis van het oudste Christendom onder deze volken en voor de studie der taalwetenschap.

Uit datzelfde Kappadocië ging, eveneens middellijker-wijze door den oorlog, ook het licht op over een auder land en volk in een ander deel van de wereld. Ik bedoel het land, dat jiiist in den allerjongsten tijd weder in zoo bijzondere mate de aandacht en de belangstelling der christenheid getrokken heeft: Armenië. Wie heeft niet met ontzetting keunis genomen van de din-

-ocr page 18-

16

gen, die met één woord zijn gescliaudvlekt als „de Armenische gruwelenquot;? Wat de nieuwsbladen nog gedurig bij herhaling vermelden van de verschrikkelijke moordtooneelen, die onder dat, in geestelijk opzicht gewis nog zeer achterlijk, christenvolk bij vernieuwing zijn aangericht door degenen die het overheerschen, het ware volstrekt ongelooflijk indien die overheerschers niet de Turken waren, die, God geve het! het eind hunner heerschappij over een christenvolk door hun schanddaden verhaasten.

Welnu, dit Armenië, het hooge bergland tusschen de Euphraat en de Tigris, waar sommigen liet verloren paradijs zoeken, en van welks gebergte Ararat de in de ark behouden menschheid zich na den zondvloed verbreidde , is al zeer vroeg, althans vóór het einde der derde eeuw, door het Evangelie bereikt — om nu te zwijgen van de onzekere overlevering, volgens welke reeds de apostelen Thaddeüs en Bartholomeüs er zouden gepredikt en den marteldood ondergaan hebben. Ge-loofwaardiger bronnen evenwel vermelden het volgende.

O O

In een oorlog tegen de Parthen was de koning der Armeniërs door den parthischen vorst Anacus om het leven gebracht. Een zoon van dezen Anacus, een nog jeugdige knaap, werd, om hem te onttrekken aan de wraak der verwoede vijanden, door zijne voedster in veiligheid gebracht naar Cesarea in Kappadocië. Hier leerde hij het Christendom kennen, en werd hij een belijder van Christus. Onbekend begaf hij zich daarna naar Armenië, waar hij zich in dienst stelde van den nieuwen koning, Tiridates, den zoon van den door zijn vader gedooden vorst. Met dezen trok hij op ten oorlog tegen de Perzen, die een gevoelige nederlaag leden. Ter eere der overwinnaars, teruorcrekeerd in het

7 o O

vaderland, werden groote feesten gevierd, waarbij geofferd werd aan de goden. Ook Gregorius — dezen naam had de knaap bij zijn doop ontvangen — moest zijn offers brengen op het afgodsaltaar. Maar nu bekent hij, dat hij een christen is, en hij weigert deel

-ocr page 19-

17

te nemen aan den afgodsdienst. Naar liet bevel van Tiridates wordt de moedige belijder in boeien geklonken en neergeworpen in den kerker. Doch ziet, niet lang daarna wordt de koning doodelijk krank. De zuster des konings, die den machtigen indruk van den geloofsmoed van dezen vreemdeling niet van zich had kunnen weren, laat hem uit zijne gevangenis halen opdat hij voor haren broeder bidde tot zijnen God — en zie, de koning herstelt op het gebed van dezen geloofsgetuige. Toen kreeg Gregorius, wien later de eernaam „Verlichterquot; (Illuminator) is toegelegd, volle vrijheid om overal het Evangelie te prediken. Ook de koning werd er voor gewonnen, en welhaast werd geheel Armenië een christelijk land. Zoo werd deze Gregorius de „apostelquot; en de eerste patriarch van dit strijdbare volk: en een zijner naaste opvolgers heeft eene Armenische bijbelvertaling geleverd, die tot den huidigen dag daar in hooge eere gehouden wordt, maar welker licht wordt Terdonkerd door velerlei dwaling en bijgeloof onder de eeuwenlange onderdrukking van het turksche fanatisme. Maar het licht zal dagen in de duisternis. Reeds sedert eenige tientallen jaren hebben zendelingen van het grootste Amerikaansche genootschap een hoopvol eu gezegend arbeidsveld onder de Armeniërs gevonden, en er is grond om te verwachten, dat de vernieuwde gruwelen van den jongsten tijd in Gods hand mede het middel zullen worden om dit deerlijk mishandelde volk te bevrijden van het bloedroode schijnsel der halve maan, en het meer en meer te doen bestraald worden door het volle licht van het Evangelie.

Met de groote volksverhuizing, waarover wij boven spraken, hadden talrijke barbaarsche volksstammen over den Rhijn, de Alpen en de Pyreneëu heen zich uitgestort over het allesbeheerschend romeinsche rijk. Ook het destijds bloeiendste deel van Europa was door hen overstroomd en verwoest en drie eeuwen lang als tot één groot slagveld gemaakt, waar zij ook elkander den

-ocr page 20-

18

buit en de heerschappij voortdurend betwistten. Uit dezen chaos verrees ten laatste, tegen het eind der 5de eeuw , het machtige rijk der Franken als een begin van orde in de algemeene wanorde ook onder de vele woeste stammen in ons vaderland. Maar dat het er uit verrees als een wordend christelijk rijk, ziedaar juist de groote beteekenis die het kreeg in de geschiedenis van christendom en beschaving in een aanmerkelijk deel van ons werelddeel, terwijl de Frankennaam, wel verre van beperkt te zijn tot de grenzen van Frankrijk, het land waaraan hij zich heeft vastgehecht, integendeel de gemeenschappelijke naam werd voor de verschillende germaansche stammen aan den middel- en beneden-Rhijn, d. i. ongeveer van Mainz tot Katwijk aan zee.

Welnu, waardoor is het geschied, dat dit volk der Franken zijn oude heidendom laat varen voor het geloof aan Christus ? Voorzeker, sporen van voorbereiding er toe door aanvankelijke aanrakingen met het Christendom zijn duidelijk aan te wijzen. Er waren talrijke Franken in romeinschen krijgsdienst. Ook was in de romeinsche provinciën, die zij veroverden, en ook met name in Gallie — wij denken vooral aan Lyon en Vienne — eene deels christelijke bevolking. Niettemin worden zij door de geschiedschrijvers nog in de 5de eeuw algemeen afgeschilderd als een geheel heidensch volk, dat zelfs nog onder Chlodwig, vóór diens overgang tot het Christendom, bij voorkeur de christelijke kerken plunderde. Op dien overgang nu van dezen Chlodwig mogen verschillende omstandigheden en overwegingen reeds vooraf van invloed geweest zijn, zooals met name ook blijkt uit zijn huwelijk (in 493) met Clotilde , eene christelijke prinses uit Bonrgondischen stam, het neemt niet weg, dat het beslissend keerpunt voor hem en zijn gansche volk wederom gelegen was op het slagveld. De geduchtste tegenstanders van de Franken waren de Alemannen. In het jaar 496 kwam het bij Zülpich, tusschen Akon en Bonn, tot eeu treffen tusschen de twee ontzaglijke legers, eu deze slag werd van beslis-

-ocr page 21-

19

sende beteekenis niet alleen voor die beide rolken, maar voor gansch Europa, te weten voor de vraag of het heidendom dan wel het Christendom hier de volkeren zou beheerschen. Geweldig was de strijd. Reeds zag Chlodwig zijne dapperen wijken, en hun nederlaag scheen onvermijdelijk. In dit hachlijk oogenblik verhief zich zijn hart tot den God van zijn gemalin Clo-tilde, den God der christenen, met de gelofte, dat zijn naam door hem zou geheiligd worden indien Hij zich de machtige betoonde ter overwinning. Over dat gebed en deze gelofte van dezen heidenvorst moge verschillend geoordeeld worden, maar zeker is het, dat, terwijl de krijgskans keerde en de vorst der Alemannen doodelijk gewond ter aarde stortte, dezen erkenden, dat hun zaak reddeloos verloren was. „Spaar het volk, wij zijn de uwen!quot; — zoo riepen zij den overwinnaar toe; en het eind was hiermee gekomen aan het rijk en de onafhankelijkheid der Alemannen; het werd ingelijfd bij het groote Frankenrijk, dat met den welhaast gevolgden doop van Chlodwig als een christenrijk verrees, terwijl het allengs ook de meeste andere germaansche stammen in zich opnam, die allen in de 8ste eeuw door den machtigen geest van Karei den Groote tot één rijk vereenigd werden.

De ruimte laat ons niet toe, nog langer stil te staan bij de geschiedenis der lang vervlogen eeuwen; en zoo willen wij nog het een en ander mededeelen van hetgeen naderbij ligt, d. i. op datgene wat de nieuwere zendingsgeschiedenis met betrekking tot ons onderwerp als van zelf ons voor de aandacht brengt.

Met de ontdekking van Amerika en de bijna gelijktijdige opsporing van den weg over zee naar Indië om de Kaap de Goede Hoop wordt wederom eene nieuwe heidenwereld nederg-eleml als aan de voeten der chris-

O O

tenheid. Maar deze christenheid, voor een goed deel welhaast vernieuwd door het loutervuur der Refomatie, zal van nu afaan een dubbelen strijd hebben , om den

-ocr page 22-

20

schat van het Evangelie, in bloedige worsteling op Rome veroverd, èn voor ziehzelve èn voor de heidenwereld te bewaren en er meê te woekeren als het kostelijkste wat haar door God is toebetrouwd voor allen, die nabij, en voor allen, die daar verre zijn, zoo velen als er de Heer onze God toe roepen zal.

Voordat het echter zoover komt, dat de zendingsijver der herboren christenheid waarlijk begint wakker te worden en feitelijk aan het werk gaat, ja zelfs kan aan het werk gaan, hoe wordt wederom het woord der prediking van het eerste Pinksterfeest, waarin immers ook de profetie van rbloed en vuur en rookpilarenquot; niet ontbrak, op vreeselijke wijze vervuld! De landen-honger en de gouddorst van alle christelijke mogendheden , die ieder heur deel wilden hebben van den rijken buit in de verte, ze zijn helaas! niet gestild geworden zonder dat de veroveraars allereerst aan elkander de prooi betwistten in bloedigen kamp , en dan verder niet zonder een strijd als op leven en dood tegen de naakte volken, die zich te weer stelden tegen de indringers. Het roomsche Spanje en Portugal, en welhaast ook Frankrijk, en het protestantsche Nederland en Engeland, om geen anderen te noemen, ze betwisten en ontrukken elkander beurtelings al de rijke koloniën, en wie zich ten slotte den buit weet toe te eigenen, hij vermag zich er niet te handhaven zonder diepe en vaak maar al te wreede en doodelijke wonden te slaan aan de arme volken der nieuwe wereld, die eerst elkander verteerden in gestadigen strijd, en die nu het moeten opnemen tegen den blanken man, maar zonder dat zij, strijdend voor haard en altaar, door hun afgoden beschermd worden tegen de vernielende kracht der vuurwapenen en van het vuurwater der ,beschaafdenquot;.

Doch ook op deze donkere tooneélen der koloniale geschiedenis treedt telkens weêr, nadat , de rooversquot; hun gruwzaam werk verricht, en „de priester en de levietquot; zich in veiligheid gesteld hebben, het vriendelijk beeld van den barmhartigen Samaritaan ons voor de oo^en

-ocr page 23-

21

in de gedaante der christelijke zending, waaraan, onder het hooge Godsbestuur, door duizend verschrikkingen heen altoos weer de weg wordt hereid. Ik ga dat toelichten met enkele voorbeelden uit elk der vier groote deelen der voor een viertal eeuwen bij aanvang ontdekte nieuwe wereld, die allengs zich opendeed voor de verbaasde blikken der oude.

Wij denken allereerst aan Amerika. Wie kent niet den naam van den man, aan wien men den eeretitel heeft gegeven van ,apostel der Indianenquot;, John Elliot? Hij was dan ook de eerste, die zich begon te ontfermen over het ongelukkig geslacht, hetwelk zelfs voor de eerwaardige Puriteinen, die om des geloofs wil hun oud Engeland met Nieuw-Engeland verwisseld hadden, geen andere bestemming scheen te hebben dan om als andere „Kanaanietenquot; door de geloovigen te worden uitgeroeid. Het is onmogelijk te bepalen, hoevele mil-lioenen het zielental der oorspronkelijke bevolking van Noord-Amerika nog bedroeg bij de eerste vestiging der europeesche kolonisten. Maar dit staat vast, dat de 800 a 1000 Indianenstammen, waarvan de oude berichten spreken, sinds dien tijd tot op zijn best eeu paar houderd zijn weggesmolten, en dat er onder deze overgebleven stammen meerderen zijn, die te nauwer-nood nog uit een driehonderd zielen bestaan. Tot schande der christenvolken, zoowel Engelschen en Nederlanders als Franschen en Spanjaarden , moet het gezegd worden, dat de geschiedenis van Amerika, van de eerste komst der blanken af, overal waar zij in aanraking kwamen met de ongelukkige Roodhuiden, meer dan een eeuw lang niets anders geweest is dan een aaneenschakeling van bloeddaden, jammeren en ellenden, over die als ,duivelskinderenquot; geachten op allerlei wijze uitgestort. Des te meer eerbied voor den man, die zich wist te verheffen boven de zwarte vooroordeelen van zijn tijd, en er niet aan heeft getwijfeld, dat ook deze , duivelskinderenquot; konden en moesten behouden worden door het Evangelie der verlossing! Den 28sten October van het jaar 164ö waagde

-ocr page 24-

22

Elliot, onweerstaanbaar gedrongen door de liefde van Christus, met drie vrienden zijn eersten tocht naar een stam der Roodhuiden, die zich ophield op eenige uren afstand van zijne gemeente te Roxbury nabij Boston, waar hij predikant was. Hunne taal had hii reeds geleerd van een hunner stamgenooten, die als knecht bij hem in dienst was. De eerste prediking, die hij onder hen hield, was naar aanleiding van Ezechiel XXXVII: 9: „En de Heer zeide tot mij: profeteer tot den geest, profeteer menschenkind! en zeg tot den geest: zoo zegt de Heere Heere: Gij Geest! kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedooden, opdat zij levend worden!quot; En het is geschied. Deze held heeft vrucht gezien op zijn arbeid; en de bijbel, dien hij hun bezorgde in hun eigen taal, de eerste bijbel die in de nieuwe wereld is gedrukt geworden, is, zoolang een rest van dezen, helaas! als zoovele anderen nu uitgestorven stam bestaan heeft, als „het boek van Elliotquot; onder hen bekend en geliefd geweest. En sindsdien , nu de weg maar eens gebaand en nadat het eenmaal gebleken was, dat ook de verachte Indianen vatbaar waren voor het Evangelie, heeft de arbeid der liefde onder hen niet gerust. Maar hoe vreeselijk en hoe lang, te lang om te verhalen, is de geschiedenis der ,Indianen-oorlogenquot; vóór en na, die de eeuwen-door gewoed hebben onder deze volkeren onderling en tegen de blanke vijanden, en hoe breed is de lijst der Christenhelden , die na Elliot zich daar gewaagd, er gestreden en geleden, en hun leven niet te dierbaar geacht hebben voor den naam des Heeren Jezus, om te betuigen het Evangelie der genade Gods.

Voorwaar, indien ergens, dan liggen ook daar de veelvuldige en sprekende getuigenissen der historie, die het op ontroerende wijze verkondigen, dat het suizen der zachte stilte van het Evangelie des vredes wordt aangekondigd en voorafgegaan door het dreunen en trillen der aarde bij al de ontzaglijkheden en onmensch-elijkheden van de vernielende menschenhand, die door

-ocr page 25-

23

de zonde gewapend is met al de moordende wapenen van list en geweld.

Ook A frika kan daarvan getuigen met honderden voorbeelden tot dezen oogenblik toe. Wij denken, om iets te noemen, aan de Zoeloe-Kaffers, wier oorlogen met de Boeren en met de Engelschen den bodem van Zuid-Afrika gedrenkt hebben met stroomen bloeds. De meest bekende en meest geduchte van alle Zoeloe-Koningen heette Chaka (Tsjaka.) Deze naam beteekent , Vuurbrand,quot; en het is een ontzettend sprekende naam. Als veroveraar van vele landen, wiens eerzucht niets minder bedoelde dan al de volken van dit deel der wereld aan zijne heerschappij te onderwerpen, wordt hij wel eens de Bonaparte van Zuid-Afrika genoemd. Hij begon te regeeren in den aanvang onzer eeuw. Het gelukte hem, met een leger van honderdduizend man in de 19 jaren zijner regeering zijne veroveringen wijd en zijd uit te strekken, terwijl hij niet minder dan driehonderd stammen wegvaag-de, te vuur en te zwaard alles

O O 7

verwoestend met onweerstaanbaar geweld, en alles doo-dend wat niet bukken wilde voor zijne macht. De soldaten, die onder hem vochten, waren de vaders en de grootvaders van degenen, die op 22 Januari 1879 eene aanzienlijke legermacht der britsche troepen weerstonden en één hunner regimenten gansch en al wegmaaiden. Evenals de meeste Afrikaansche opperhoofden is ook deze geweldenaar gevallen door de hand van moordenaars. Drie zijner eigen broeders slopen op een goeden avond zijn kraal binnen, en sloegen hem néér met hun assegaaien. Een van hen was Dingaan, nog wreeder dan zijn voorganger, wiens opperheerschappij op hem overging. Niet ten onrechte wordt hij bijgenaamd „de Hyena-manquot;. In 1830 kwam een ruiterbende van zeventig welgewapende Boeren uit Natal hem een bezoek brengen met het doel om een verbond met hem te sluiten en een gedeelte lands van hem te koopen. Ge-reedelijk werd het hun toegestaan, en op het punt om

-ocr page 26-

24

terug te keeren naar Natal ten einde liun gezinnen te halen, noodigde hij hen uit, het verbond te bezegelen met een pleehtigen dronk van vriendschap, en tevenamp; getuigen te zijn van een krijgsdans, dien hij ter hunner eere zou doen uitvoeren. De niets kwaads vermoedende Boeren gaven gevolg aan de uitnoodiging, en zagen den woesten krijgsdans der duizenden Zoeloes als vreedzame gasten aan. Onverwachts rijst Dingaan op van zijn zitplaats, zwaait met zijn hand, en roept: ,doodt de toovenaars!quot; Het bevel wordt uitgevoerd, en in minder dan een kwartier waren alle zeventig Boeren,. die zien met hun jachtmessen wanhopig verweerden r (zij hadden hun geweren, op Dingaans verzoek, buiten de kraal gelaten) op de wreedaardigste wijze doodgeslagen, terwijl hun lichamen ten prooi gelaten werden aan de dieren des velds. Geen wonder, dat het nakroost van deze Boeren den naam van dien verrader niet zonder afschuw kan noemen, en dat er in den strijd met deze Zoeloes heel wat bloed heeft gestroomd. Zijn broeder Chaka, dien hij vermoordde, had stervend tot hem gesproken: „gij doodt mij, maar ik zeg u, dat een ras van blanke mannen, een ras dat gij niet kent, dit land zal in bezit nemenquot;. Deze profetie is vervuld. Geen steenworp ver van zijn graf, waar eens de oorlogszangen weerklonken van die bloeddorstige krijgers, staat nu een christenkerk, waar de vredezangen ruischen ter eere van den Verlosser.

Als een der middelijke gevolgen van de moorddadige tochten der beide genoemde Zoeloe-Koningen mag nog iets anders vermeld worden Het is de zegenrijke arbeid van de zending der Broedergemeente onder de Fingoes in de Kaapkolonie. Fingoe beteekent zooveel als „vluchteling'' of' „zwerveling,quot; en die naam is de aanduiding geworden voor de overblijfselen van verschillende Afrikaansche volksstammen, die door Chaka. en Dingaan voor een goed deel uitgemoord waren en waarvan de rest was gevlucht naar het land van dé Kaffers, waar zij als veehoeders gebruikt en, ten getale

-ocr page 27-

25

Tan bijna twintigduizend zielen, in een soort van slavernij , naar hun eigen uitdrukking „de honden der Kaffersquot; werden. In den grooten Kaffer-oorlog van 1835 stelden zij zich onder Engelsche bescherming, en na het einde van dezen oorlog in 1836 werden zij op Engelsch gebied in Kaapland verplaatst. Onder deze Fingoes nu, waarbij zich allengs eenige Hottentotten-gezinnen voegden, werd in 1839 door de Moravische Broeders een aendingspost gevestigd, die zich allengs ontwikkelde tot een bloeienden en gezegenden arbeid.

Inderdaad, gedurig weêr wordt het psalmwoord als voor onze oogen herhaald; „Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen. Moorenland zal zich haasten, zijne handen tot öod uit te strekkenquot;. Hoe is dat wonder geschied, niet alleen daar, maar geheel Zuid-Afrika door, waar nu in „Liefdedalquot; (Lo-vedale) alleen, om dit alleen te noemen, meer dan 400 Kaffer-knapen en-meisjes worden opgeleid in Christendom en beschaving, en vanwaar ook tientallen van inlandsche predikers uitgaan om het Evangelie te brengen aan hun eigen volk? Ik behoef het niet te zeggen: dat heeft de zending gedaan; of laat mij liever zeggen : de liefde van Christus heeft het gedaan door de macht van het Evangelie — en onze onvergetelijke van der Kemp opent de rij van al die helden en heldinnen , door wie God ook over Afrika den vrede-adem heeft doen komen en nog bezig is te doen komen door alle ontzettingen heen.

Werpen wij ook een blik op Australië. Toen John Williams, de „apostel van Polynesie,quot; den 20sten November 1839 onder de kannibalen van de Nieuwe Hebriden zulk een vreeselijk einde vond, had het Christendom op de meeste andere eilandengroepen der Zuidzee reeds de overwinning behaald. Het zou eentoonig zijn te verhalen, welke woedende oorlogen van deze eilanders onderling en tegen de europeesche ontdekkers, soldaten, kolonisten en gelukzoekers altoos weêr voor-

-ocr page 28-

26

afgingen aan de vredeboodschap van de mannen der zending. Het eerst almee op Tahiti, een der Gezelschapseilanden, had het Evangelie eenigen ingang gevonden , en ook de koning Pomare was met een deel der bevolking er voor gewonnen. Den 12den Nov. van het jaar 1815 (het was op een zondag,) terwijl de koning met zijne christenen in een nabij de kust gebouwd kerkje vergaderd was onder de prediking van een der zendelingen, worden ze onverwacht overvallen door een schare van vijanden, die het heidendom wilden handhaven. Er ontstaat een verwoede strijd. De heidenen delven het onderspit, en wie zich nog redden kon vluchtte naar het gebergte, niet anders wachtende dan een geduchte wraak. Maar ze worden zelfs niet vervolgd. Wel worden al de afgodsbeelden en hun heiligdommen door de overwinnaars aan de vlammen prijs gegeven , maar volledige vergiffenis wordt toegezegd aan al de vijanden zonder onderscheid. Toen dit gerucht zich onder hen verbreidde, wilde niemand het gelooven. Na eenige dagen waagden zich enkelen uit hunne schuilhoeken; entoen zij hunne tuinen onbeschadigd, hun bezittingen onaangeroerd , hun vrouwen en kinderen nog in leven vonden, waren zij buiten zichzelven van verbazing. Allengs keerden allen naar hunne woonplaatsen terug, en naar des konings bevel geschiedde aan niemand eenig leed. Deze grootmoedigheid der overwinnaars maakte zulk een overweldigenden indruk op deze moordende heidenen, die hun vijanden nooit gespaard hadden , dat allen hun afgoden afzwoeren, en het alles vernieuwend Christendom aannamen, om op hunne beurt welhaast hun vredeboden uit te zenden ter verkondiging van het Evangelie aan hunne stamverwanten in deze groote eilandenwereld. Ziedaar een der schoonste overwinnin-gfen-, die het Christendom ooit behaald heeft door het

o 7

oorlogsvuur heen.

De vernielde zegepraal van het Evangelie op Tahiti was van onberekenbare gevolgen voor de gansche Zuid-

-ocr page 29-
-ocr page 30-

28

zee, en wel allereerst — om ons nu alleen tot de Ge-zelschaps-eilanden te bepalen — voor andere deelen van deze eilandengroep. Iets daarvan wil ik hier nog mede-deelen. Aan het gevecht, waarvan wij boven spraken, was ook deel genomen door den hoofdman van het eiland Huahine , Mahine genaamd. Als een der geduchtste tegenstanders van het Christendom was hij met een deel zijner krijgslieden overgestoken naar het naburige Tahiti, om de heidensche partij aldaar bij te staan in den strijd tegen den koning Pomare. Na de nederlaag, die rij geleden hadden, deelde ook hij in de algemeene vergiffenis, en kon hij met de zijnen vrij en onverlet teruggkeeren naar zijn eiland. Hier deelde hij den uitslag van den strijd aan zijn volk mede met de veel zeggende woorden; „de afgodendienaars zijn door het geloof in den waren God overwonnen geworden,quot; en na dien tijd kon men hem tot aan het einde zijns levens menigmaal ter bijwoning van het christelijk onderwijs zien zitten in de kinderschool, die op dit veelbelovend veld welhaast door de zending geopend werd. Menigmaal vermaande hij zijn volk tot liefde en tot een christelij-ken handel en wandel, en met ijver heeft hij zich er op toegelegd, zijne landgenooteu ook de uiterlijke vruchten een er christelijke beschaving te doen plukken. Toen hij, 80 jaar oud, zijn einde voelde naderen, sprak hij getroost: ,Christus is mijn rust, de vreeze des doods is weg, ik heb van alles op aarde afscheid genomen, ik bid en wacht, totdat de Heer mij haalt.quot;

Niet anders ging het op Raiatea, een der andere eilanden van diezelfde groep. Ook hierheen keerde de koning, Tamatoa, met zijne aan de heidensche partij op Tahiti geleverde hulptroepen na de geleden nederlaag overwonnen terug. De Raiateanen wachtten hem en zijn soldaten reeds op aan het strand, om de gevangenen, die zij zouden medebrengen, naar landsgebruik aan de goden te offeren. Want op Raiatea had Oro, de god des oorlogs, zijn hoofdzetel, en duizenden gevangen vijanden waren reeds hem ten offer gevallen.

-ocr page 31-

29

Maar thans riepen zij, die uit den strijd wederkeerden, den wachtenden te gemoet: .wij hebben geen offersi maar wij zijn nu allen biddende menschen en dienaren van Jehova, deu waren God.quot; Tamatoa riep een volksvergadering samen , en daar verzocht hij al zijne onderdanen, het Christendom aan te nemen. Maar de meerderheid wilde het heidendom aanhouden, en de Christenpartij verdelgen. Ook hier ontbrandde derhalve welhaast de strijd, waarin wederom de christenen zegevierden, evenals op Tahiti, eerst door hun wapenen, eu dan door hun edelmoedigheid. Drie dagen na het gevecht was én op Raiatea èn op het naburige eiland Tahail, welks koning met een deel van zijn volk den heidenen op Raiatea was te hulp gekomen in den strijd, de af-godsdienst afgeschaft, en datzelfde Raiatea is welhaast het middelpunt en uitgangspunt geworden van den ge-zegenden en steeds omvangrijker arbeid van den boven-genoemden apostel van Polynesie.

-ocr page 32-

30

ïen slotte nog één enkele greep uit Azie. Als van zelf, hoe zou het anders kunnen op het oogenblik dat wij dit schriiven ? — denken wij hierbij aan de ontzaglijke worsteling tusscben China en Japan, die, wij mogen wel zeggen, de geheele wereld heeft in spanning gehouden, en de gevolgen waarvan, al is nu ook de vrede geteekend, wel door niemand nog kunnen berekend worden, maar zonder twijfel blijken zullen, op verbazende en in menig opzicht verrassende wijze van invloed te zijn op den gang der wereldgeschiedenis reeds iu de naaste toekomst.

Om ons te beperken tot ons onderwerp. Hoe kort is het nog geleden, dat China met zijn 400, en Japan met zijn 40 millioenen hermetisch gesloten, of beter zouden wij zeggen: gedurende meer dan twee eeuwen wederom hermetisch gesloten waren voor alle aanrakingen met de buitenwereld, inzonderheid met het Evangelie. Nog nauwlijks een halve eeuw is er verloopen sinds beide landen, het een na het ander, gedwongen werden, aanvankelijk zich te openen voor den handel en het verkeer met de niet-heidensche volken, gedwongen door de kanonnen der scheepsmacht van Engeland, van Amerika en andere mogendheden. Van den dus-genaamden .opium-oorlogquot;, dien Engeland in 1889 tegen China ondernam, moge niet veel lofwaardigs te zeggen zijn, hij werd toch middellijkerwij se de weg tot den vrede van Nanking, waarmede hij drie jaren latei-eindigde, en waarmede de eerste bres geschoten was in de chineesche afsluiting, waardoor nu ook de zending kon toegang krijgen, zij het ook nog maar zeer aanvankelijk, in enkele havenplaatsen. Nieuwe oorlogen volgden, en eerst in 18(30 ging, met den vrede van Peking, ook het eigenlijk China, het onafzienbaar binnenland, open, en scharen van Evangelieboden zijn er binnengestroomd nadat de kruitdamp was weggetrokken en het kanongebulder was verstomd.

Niet anders ging het met Japan. Het was op den Ssten Juli 1853, dat eene kleine amerikaansche vloot

-ocr page 33-

31

onder admiraal Perry het anker liet vallen voor Uraga aan den ingang der baai van Yeddo. De eisch die gesteld werd namens den president der Vereenigde Staten, was geen andere dan een verdrag van handel en vriendschap , menschlievende behandeling van schipbreukelingen — want tegenover zulken gedroegen de Japanners zich toen nog als echte barbaren — en vrijheid voor Amerikaansche schepen om in enkele japansche havens water en steenkolen in te nemen. Nadat men hem acht dagen vergeefs op een antwoord had laten wachten , zeilde Perry weg, het bericht achterlatende dat hij het volgend jaar zou terugkomen om het antwoord te halen. En hij kwam terug, in Februari 1854, nu niet met vier, maar met acht oorlogschepen, en ondanks alle protesten laat hij vlak voor Yeddo het anker vallen, terwijl de vorige eischen herhaald werden. Om daaraan eenige kracht bij te zetten, gaf hij onder de oogen der verbaasde Japanneezen eenige onschadelijke proeven van de werking zijner kanonnen — en 31 Maart kwam het verdrag tot stand, waarbij aan de Vereenigde Staten de opening van eenige havens werd toegestaan.

Dit was het aanvangspunt van het opengaan van Japan öök voor zending en Christendom. Inderdaad op groote schaal en op heldhaftige wijze is er sedert gearbeid tot in het hart van het land, en (het mag gezegd worden met het oog op een getal van, naar schatting, ongeveer 40.000 inlandsche christenen door de prote-stantsche zending verzameld) ook met zichtbare vrucht. En dan de indirecte vrucht, die door geen getallen wordt uitgedrukt — neen , het is niet te berekenen , wat het Evangelie reeds heeft gewrocht, beide in China en in Japan. En toch .. . ging het der Voorzienigheid misschien te langzaam? Het Christendom met al zijn duizenden in de krioelende chineesche mierenwereld, wat is het toch eigenlijk nog anders dan een druppel aan den emmer? En zijn er geen kenners van de japansche toestanden, die de gissing durven wagen, dat Japan wellicht gevaar liep, de uiterlijke voordeden van

-ocr page 34-

32

o 155 -440-^

het Christendom, de macht en de beschaving der christenvolken , zich toe te eigenen, maar het Evangelie van zich te weren en ontbeerlijk te achten, m. a. w. hetzelfde te doen als de wilden van Amerika, die den boom omhakken om de vruchten er van te plukken ? En ziet, daar kwam nu die geweldige oorlog, en China, de reus, wordt overweldigd en vernederd door den machtigen dwerg. Wat heeft God er ineê voor? Zonder twijfel de komst van het Koninkrijk Gods, waarin het geloof altoos erkent, gelijk de uitkomst er altoos in laat zien, de leidende gedachte der gansche wereldgeschiedenis. Maar overigens, wat betreft de bijzonderheden in de naaste beweonngen der geschiedenis,

O O O quot;

onthouden wij ons eerbiedig van alle vermoedens en gissingen. Van ganscher harte nemen wij hier over het slot van een uiterst belangrijk schrijven van een protestantschen zendeling in de japansche hoofdstad Tokyo, van 't laatst van Nov. 1894: ,Hoe het zij, zoolang wij nog niets bepaalds weten van de voor ons gewichtigste gevolgen van dezen oorlog, willen wij ten minste niet ophouden te hopen en te bidden, dat ook dit moge blijken te zijn; in majorem Dei gloriamquot;.

Zoo zal het ten slotte zijn. Want wij weten, dat het alzoo is naar het profetisch woord : „Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof zijner voetenquot; (Nah. 1 ; 3). En de eeuwen hebben het getoond: „Hij komt, ja Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met zijne waarheidquot; (Ps. 96 : 13).

-ocr page 35-

BIBLiOTHEEK NED. HERV. KERK

I. I

-ocr page 36-

LICHTSTRALEN OP DEN AKKER DER WERELD onder redactie Tan HH. Dr. L. Heloeino , E. Nijund, Ds- S. ülfkbs en Ds. P. van Wijk Jr., tot bevordering, der kennis omtrent de Heidenzending , verschijnt om de twee maanden. Elk mtmmer is 16—32 bladzijden en bevat een óf meer illustratiën.

Prqs bij inteekening 50 cent per jaargang, afzon-derlijke nummers Weent per stuk, bij 25 ex. O ct., • 50 ex. 8 ct., 100 ex. 7 ct., 500 ex. 6 ct. (niet gesorteerd).

f,'- •

VêSMÊ

:t.

iamp;ei

S-

i

- 'f -Vv V' v-'v^

■-.-: :

lisiir

Bijdragen en brieven, de redactie ud»vquot;«iiw»gt; men te zenden aan den redacteur-Secretaris E. NIJLAND, Springweg 103, te Utrecht.

■ • 'i

Vcv- v-

PW

W

. ■ -'

' / 31 - iè s

Ü