-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

VOORBERICHT.

De veeartsenijkunde is eene wetenschap uit den lateren tijd. Voor 70 a 80 jaar was zij zoo goed als onbekend en 't klonk bespottelijk, wanneer deze of gene zei, dat hij zijn paard, rund of hond oen drankje had ingegeven, men lachte hem uit en trok de schouders op. Een dokter bij een ziek rund te halen, was de dwaasheid ten top voeren. Men liet het zieke dier maar aan zijn lot over of haalde er iemand bij, die door bovennatuurlijke middelen het beest zocht te genezen. In 't kort, de geheele veeartsenij-kunde berustte op domheid, bijgeloof en kwakzalverij.

Welke reuzenschreden heeft zij thans in zoo'n klein tijdsbestek al niet gemaakt? Men vindt het niet meer bespottelijk den veearts te halen of een ziek dier geneesmiddelen toe te dienen, maar beschouwt dit zelfs als een plicht. Toch ware het te wenschen, dat de veeartsenij-kunde, zoowel als de manier, waarop men huiszoogdieren moet voeden en verplegen om er het meeste voordeel van te hebben, nog in ruimeren kring bekend was. Ieder veehouder moest als 't ware ook veearts zijn en hieraan ontbreekt nog vrij wat. Hoe

-ocr page 6-

menigmaal hoort men nog zeggen; Och 't beest heeft eenc inwendige kwaal! kon 't maar zeggen waar 't hem scheelt, nu is er niets aan te doen.quot; Dwaasheid ! het komt hier maar op de rechte oogen aan. De bekwame veearts ziet door het lichaam, als ware het van glas; zijne kennis en ondervinding, gepaard met een oplettend onderzoek, laten hem zelden in den steek.

Nog te veel veehouders zijn blind voor de kwalen en gebreken hunner dieren of staan daar hulpeloos tegenover, daarom meende ik dezen geen ondienst te doen met de samenstelling van dit werkje. Het bevat niet alleen middelen en voorschriften, boe men in-en uitwendige kwalen kan genezen, maar geeft ook nuttige wenken hoe deze kunnen voorkomen worden, terwijl daarenboven voeding, verpleging en veredeling onzer voornaamste huiszoogdieren er in zullen besproken worden.

Ofpcboon hoofdzakelijk bewerkt naar den 16en Hoogd. druk van Kühnert's veeartsenijboek, zijn toch ook andere beste bronnen door den samensteller geraadpleegd en hij twijfelt daarom niet of dit werkje zal bij iederen veehou Ier, zoowel als bij de liefhebbers van paarden, honden, schapen enz. een gunstig onthaal ten deel vallen.

Men vergete niet hoeveel dieren, die ons genot en voordeel verschaffen, reeds verloren gingen en nog dagelijks verloren gaan en die men met o zoo weinig moeite en kosten had kunnen behouden, wanneer de juiste middelen bij tijds waren aangewend. Ieder zij dus op zijn voordeel bedacht, want ook bij den veestapel geldt het: „Kennis is macht!quot;

-ocr page 7-

HET PAARD.

I. VERPLEGING EN VOEDING.

a. Verpleging,

Het is voorzeker van algemeene bekendheid, welk een' groeien invloed de verpleging en voeding hebben op de gezondheid van onzen veestapel. Beiden moeten hand aan hand gaan; van daar, dat ze ook als 't ware in een' adem genoemd zijn. Wordt de eerste verwaarloosd, de tweede zal niet het gewenschte resultaat hebben, daarvandaan dat de verpleging in de eerste plaats onze aandacht vordert.

Niets werkt ongunstiger op den gezondheidstoestand van mensch en dier dan de weersgesteldheid. Daarom is 't in deze luchtstreek, en vooral in ons land, noodzakelijk, dat de meeste onzer huiszoogdieren ten minste den winter in gesloten ruimten doorbrengen. Deze verblijfplaatsen doen natuurlijk hun' invloed gelden op 't welzijn van hunne bewoners. Wij zullen in dit hoofdstuk derhalve in de eerste plaats sproken over f Den PaardeHal,

Ofschoon het paard over 't algemeen meer dan de helft van zijn leven in den stal moet doorbrengen,

-ocr page 8-

wordt deze nog maar al te dikwijls verwaarloosd en heeft zulks vaak de een of andere ziekte tengevolge.

In de eerste plaats heeft men er op te letten, dat de paaideslal een' drogen bo'lem heeft en niet omringd is door poelen, vuilnisgaten etc., wier uitwasemingen de lucht verontreinigen. Het is verkieselijk de hoofddeur naar het westen te hebben, omdat de westewinden het gansche jaar door het gelijkmatigst zijn in temperatuur en de stal zoodoende des zomers minder is blootgesteld aan de heete zonnestralen. De stal mag niet vochtig zijn en voor eene gelijkmatige temperatuur moet zooveel mogelijk gezorgd worden. Nieuwe stallen mogen niet betrokken worden voor de muren goed droog zijn. Voor elk paard berekend men eene oppervlakte van 3.2 M. lengte en ].6 M. breedte; een gang achter de paarden mag niet ontbreken. De uitgang moet effen en zonder drempel zijn en de deur naar buiten opengaan. De stal moet tamelijk verlicht zijn, door vensters aangebracht aan de tegenovergestelde zijde waar de kribben of voederbakken zich bevinden; deze ramen dienen tevens voor ventilatie De bodem van den stal moet effen zijn met eene geringe helling naar achteren, om het afvloeien der urine te bevorderen naar de goot, welke deze verder naar buiten leidt. Zoowel de vloer van den stal als de uitgang wordt uit harde steenen vervaardigd; over de eerste strooit men wat stroo, hooi of andere zachte stoffen. De paarden worden vastgebonden aan eene ijzeren stang, waaraan een verschuifbare ring bevestigd is. Heeft men voor elk paard een afzonderlijk verblijf, dan is het vastbinden niet noodzakelijk.

De kribben voor volwassen paarden moeten eene hoogte van 1 tot l1/j0 M. hebben, voor veulen» is */s

-ocr page 9-

M, hoogte voldoende. Steenen voederbakken zijn te verkiezen boven die van hout of ijzer, behalve voor de zoogenaamde kribbenbijters; dezen geve men eenen ijzeren. De ruif, die in den regel dient om er het hooi in te doen, wordt tennaastebij quot;/j M. boven den rand der kribbe aangebracht en moet uit houten latten vervaardigd zijn met eene tusschenruimte van ongeveer ] dM.

De lucht in den paardestal is van grooten invloed, zoowel op den gezondheidstoestand als op de spijsvertering en den wasdom der paarden. Zij moet zuiver zijn en eene temperatuur van 14 tot 16 graden R. hebben. De slechte gewoonte van sommige stalknechts en paardekoopers, om door eene hooge temperatuur het paard een glad en glanzig aanzien te geven, benadeelt de gezondheid en vertraagt de spijsvertering. Eene zindelijke ligging en zuivere lucht, gepaard aan goede voeding, geven het paard een schoon en gezond uiterlijk, en zij worden ruimschoots vergoed door de diensten, die het ons bewijst of zijne meerdere waarde.

Op eiken welingerichten paardestal mag een luchtkoker met eene beweegbare klep evenmin ontbreken als op het huis een schoorsteen. Kippen mogen in don paardestal niet worden toegelaten, nog minder mogen zij er hun nachtverblijf hebben.

S. WJiltvendige verpleging.

Van groot gewicht voor den gezondheidstoestand onzer huiszoogdieren is de zorgvuldige verpleging van huid, hoeven enz. Is dit waar in 't algemeen, vooral bij het paard moet hierop nauwkeurig gelet worden. Alle onreinheid moet vermeden worden door rossen, wasschen, baden enz. Het rossen moet dagelijks ge-

-ocr page 10-

schieden met den daarvoor bestemden roskam en borstels. Het wasschen gebeurt in den regel, wanneer de paarden bij regenachtig weêr door het werk vuil zijn geworden. Zeer algemeen heerscht de gewoonte de beenen der paarden te wasschen, zonder te zorgen, dat deze weer worden afgedroogd Dit is zeer verkeerd, vooral wanneer deze dieren verhit zijn; daardoor toch ontslaan vele ongemakken als: gezwellen, zweren, uitslag enz. Het baden in de heete zomerdagen wordt meer gedaan voor afkoeling dan om de huid te reinigen. Het is tegenwoordig in sommige landen, voor 't eerst in Engeland, de gewoonte geworden, het haar der paarden te knippen, om op die wijze de temperatuur van het dier te regelen. Alleen in Frankrijk heeft deze methode met eenige wijziging vasten voet gekregen. Of het zoogenaamde scheren der paarden als een stap op den goeden weg is te beschouwen, moet de ondervinding leeren, de deskundigen zijn het hierover niet eens. In warme streken, vooral bij rijen jachtpaarden, kan het zijn nut hebben, maar in een ruw klimaat, als het onze, is het niet aan te bevelen.

Algemeener in gebruik is het afschoren der haren beneden aan de pooten. Dit geschiedt echter niet dan ten koste der gezondheid, vooral van paarden, die op een' vochtigen en hobbeligen weg gaan of op den kouden grond moeten staan. De lange haren aan dit zeer gevoelige gedeelte van het been dienen zoowel ter verwarming als ter beschutting. Het afknippen dezer haren maakt het wasschen van de pooten gemakkelijker. Na de reiniging met water moet het been goed afgedroogd, daurna, vooral in den winter, met een flanellen lap omwonden en het paard altijd

-ocr page 11-

zoolang in beweging gehouden worden tot de pooten weer behoorlijk verwarrad zijn. Waar dit niet kan geschieden, doet raen beter de haren nooit af te knippen en de pooten nooit te wasschen, maar wanneer deze droog zijn ze zoolang te wrijven en te borstelen tot alle onreinheid verwijderd is.

3. Uetveglny, rust, slaap.

Tot de verpleging onzer huiszoogdieren en vooral tot die van het paard behooren ook beweging, rust en slaap. De geheele lichaamsbouw van het paard is er op ingericht om zich te bewegen. Beweging kan het volstrekt niet ontberen. Reeds van zijn prilste jeugd af moet daarvoor gezorgd worden, wanneer het in zijn groei niet zal belemmerd worden, tot aan het tijdstip, waarop het in dienst wordt gesteld Later, wanneer 't reeds, maar nog niet dagelijks, gebruikt wordt, hetgeen met de meeste jonge paarden het geval is, heeft het enkel beweging noodig om den eetlust op te wekken en de spijsvertering te bevorderen.

Alle dieren hebben rust noodig; zal deze verkwikkend zijn, dan moeien ze gemakkelijk kunnen liggen. Toch treft men veel paarden aan, die dit nooit of hoogst zeldzaam doen. Het vele en langdurige staan veroorzaakt echter ziekelijke beenen en hoe meer een paard ligt des te beter kan het werken.

De slaap van de meesten onzer huiszoogdieren, ook die van het paard, is zeer zwak; bij het minste ge-druiscli ontwaken zij. Het paard heeft na veel beweging niet alleen rust maar ook slaap noodig; de geschikste tijd hiervoor is de nacht.

-ocr page 12-

♦. Keu» en verpleging va» foUpaarden,

Zoowel de hengst als de merrie moeten goed ontwikkelde, sterk gebouwde dieren zijn, vrij van gebreken, als daar zijn: kolder, maanoogen. huivering, oogziekten, aamborstigheid, gal, spatten, slechte hoeven enz. Al deze gebreken komen bij de jonge paarden eerst aan 't licht, wanneer zij beginnen te werken. Heeft een der ouders van het veulen één of meer erfelijke gebreken, men kan er zeker van zijn, dat deze op de jongen in nog hoogeren graad overgaan.

Fokpaarden mogen in den regel voor dit doel niet eerder gebruikt worden dan wanneer zij hun' vollen wasdom bereikt hebben en het verwisselen der tanden heeft plaats gehad, dus niet voor bet 5e levensjaar. Is men zeker, dat noch bij den hengst noch bij de merrie erfelijke gebreken aanwezig zijn, dan kan de paring eerder en wel op driejarigen leeftijd geschieden.

De hengst moet krachtig gevoed — doch niet gemest worden. Buiten den paartijd kat men den dekhengst dagelijks een paar uur arbeiden In den paartijd mag hij dagelijks niet meer dan 2 of op zijn hoogst 3 sprongen doen.

Ook de merrie laat men dagelijks een paar uur lichten arbeid verrichten, opdat de eetlust niet vertraagd worde.

5. Verpleging van drachtige en aoogende merrie» en van veulens.

De drachtige merrie is van begin af traag, gaat dikwijls liggen, wordt begeerig naar voedsel, neemt spoedig in omvang toe en moet zorgvuldig behandeld

-ocr page 13-

worden. Zij mag zich niet te veel inspannen, noch met werken noch op eene andere manier. De voeding moet ruimschoots en regelmatig zijn. Het geschikste voedsel is haver en haksel, met toevoer van hooi of gras. Zij mag niet te vroeg in de weide gedaan en er te laat uitgehaald worden Het verwisselen van voeding mag niet plotseling geschieden en het voorgezette drinkwater niet te koud zijn. Beweging moet de merrie hebben tot hare bevalling toe, doch deze moet hoe langer hoe gemakkelijker zijn, In een' afgesloten, luchtigen en goed verlichten stal zorge men voor voldoende ruimte, zoodat zij zich gemakkelijk kan neerleggen en aan geschikt strooisel mag het hier niet ontbreken. Na de geboorte van het veulen worden alle hiermede gepaard gaande onreinheden zorgvuldig verwijderd en der moeder licht verteerbaar voedsel gegeven, als hooi, of iets dergelijks; langzamerhand geeft men haar weer het gewone voedsel Veulens die schijnbaar vlug zijn, maar den uier der moeder niet weten te vinden, of daaraan geen behoefte hebben, blijven niet lang in 't leven. In den regel sterven zij den tweeden of derden en somtijds ook nog den vierden dag aan een borst- of achterlijfskwaal. Somtijds bezwijkt de moeder onder of na de geboorte van 't veulen of heeft de melkafscheiding in 't geheel niet of onvoldoende plaats; in dat geval moet het veulen andere melk tot voedsel hebben, en in den regel neemt men dan zijn' toevlucht tot koemelk. Maar omdat er in koe- en paardetnelk groot verschil in samenstelling is en de eerste veel meer kaas- en vet-deelen bevat dan de laatste, moet zij met warm water verdund worden. Daar paardemelk integendeel veel rijker is aan suikerdeelen dan koemelk, moet in de

-ocr page 14-

laatste tamelijk veel suiker opgelost worden. Wanneer men altijd versche melk van dezelfde koe neemt en deze met warm water verdunt, zal hierbij het veulen niet alleen in 't leven blijven, maar ook flink groeien. Reeds een paar dagen na zijne geboorte kan men het veulen een paar spiertjes hooi en eenige haverkorrels geven en wanneer het drie weken oud is, kan het best Va KG. haver per dag verteren. Langzamerhand geeft men het jonge dier ook wat baksel en op den leeftijd van zestien weken gebruikt het per dag zonder eenig bezwaar 3 tot 4 KG. haver, 1/2 KG. fijn baksel en l;/2 KG. best hooi.

Wanneer het veulen 10 dagen oud en het weder gunstig is, mag het met de merrie naar buiten en 3 of 4 weken na de geboorte raag liet moederdier van tijd tot tijd weer gebruikt worden. Keert de zoogende merrie verhit huiswaarts, dan moet zij eerst uitgemolken worden, alvorens het veulen begint te zuigen. Wanneer het veulen gezond en sterk is, kan het op een leeftijd van 16 weken de moedermelk ontberen. Hoewel regelmatig, moet het jonge dier sterk gevoed worden, omdat in de eerste levensjaren de groei het sterkst is en het verzuim op lateien leeftijd niet weêr is goed te maken. Hiertegen wordt heden ten dage nog maar al te dikwijls gezondigd. Sommige paardefokkers, waaronder veel landbouwers, meenen, dat men eerst moet beginnen met krachtig voedsel te geven wanneer het jonge paard in dienst wordt gesteld ; als veulen krijgt het in den regel schraal voedsel, zoo ze het niet meermalen honger laten lijden. Deze manier van verplegen straft zich zelf; het paard wordt niet forscb en sterk en is licht vatbaar voor zoowel uit- als inwendige ziekten.

-ocr page 15-

Het is vooral aan te bevelen de veulens van jongs af aan weersveranderingen te gewennen; alleen voor scherpe Noord- en Oostewinden moeten ze beschut worden. De geschikste plek, om naar hartelust rond te dartelen is in den zomer de groene weide en in den winter een ruime stal.

In den laatsten tijd is men begonnen met veulens, die voor luxe-paarden bestemd zijn, eene veel krachtiger voeding te geven, dan boven aangegeven is. Naast de moedermelk geelt men hun dagelijks nog 5 tot 14 L. koemelk, waarmee men voortgaat tot zij circa 20 maanden oud zijn. Verbazend sterk zijn bij dergelijke voeding de wasdom en de onwikkeling der jonge dieren. Deze voeding is zeer kostbaar en dient zeker meer om de zwaarte en lichaamsontwikkeling in de hand te werken dan om de veredeling van het paarderas te bevorderen.

De vraag wanneer het juiste tijdstip gekomen is om jonge paarden aan geregelden arbeid te gewennen, wordt verschillend beantwoord. In den regel worden de paarden te vroeg aan het werk gezet, hetgeen een zeer nadeeligen invloed heeft op hunne ontwikkeling. Vóór het derde levensjaar mogen jonge paarden geen vermoeienden arbeid verrichten en ook dan nog is het niet goed het paard boven zijne kracht te laten werken.

Van groot gewicht voor het gebruik van het paard is de normale ontwikkeling der hoeven. Het kan niet genoeg worden aanbevolen, dat deze reeds bij veulens in het eerste levensjaar nauwkeurig worden gadegeslagen. Wordt dit verwaarloosd, dan loopt men groot gevaar, dat de hoeven reeds met allerlei kwalen behebt zijn, nog vóór het paard in gebruik is gesteld.

P. 2.

-ocr page 16-

0. W erpleging der werkpaarden.

Zoodra het paard zijn vollen wasdom bereikt heeft, wordt het aan geregelden arbeid gewend, maar altijd met de noodige verschooning behandeld. Het moet ruimschoots en krachtig gevoed worden en de noodige rust hebben om nieuwe krachten op te doen of om zich van de doorgestane vermoeienissen te herstellen. Hoe meer diensten van het paard gevorderd worden, hoe meer rust het behoeft. Nog te dikwijls wordt tegen eene goede behandeling gezondigd en berokkent zich menigen eigenaar van paarden, onberekenbare schade door van de dieren diensten te eischen, welke boven hunne krachten gaan of door ze de noodige rust niet te gunnen. De verandering van voeder mag niet plotseling plaats hebben, maar evenmin mag dit niet bij verandering van werkzaamheden het geval zijn. Het dier dat gisteren zeer geschikt was voor rijpaard, is het van daag nog niet om voor den wagen gespannen te worden. Een paaid, dat gewoon is zes dagen in de week een zware vracht voort te slepen, mag des Zondags niet gebruikt worden voor een speelwagentje om pleizierritjes te maken. Het werkpaard waarvan dagelijks geene buitengewone diensten gevorderd worden, behoeft ook geene bijzondere verpleging. Paarden daarentegen, die zwaren arbeid hebben te verrichten of zij, die dagelijks snelle en lange marschen moeten afleggen, ver eischen eene bijzondere en nauwkeurige verpleging. Bij de laatsten heeft men de volgende regels in acht te nemen: — In t begin mogen ze niet sterk aangezet worden, maar langzamerhand versnellen zij hun gang; onmiddelijk na de voedering laat men hen geen sterke bewegingen maken.

In bedaarden, gelijkmatigen diaf kan het paard een

-ocr page 17-

grooten afstand afleggen, zonder zich erg te vermoeien. In gestrekten draf of galop is het noodig, dat het nu en dan een poosje uitrust. Vooral bij groote reizen is dit noodzakelijk. Ook hebben de paarden dan meer voedsel noodig, omdat het lichaam meer afmat dan gewoonlijk. Matig drinken, ook van koud water hindert niet, wanneer de dieren spoedig daarop weer in beweging worden gebracht; tocht is echter voor hen zeer nadeelig, daarom moet niet worden verzuimd het bezweete dier eene deken over te leggen. Het voedsel moet krachtig doch licht verteerbaar zijn en hun in kleine porties worden toegediend. Voor de paarden voor goed op stal worden gezet om uit te rusten, laat men ze langzamerhand zachter loopen, opdat ademhaling en bloedsomloop weer tot rust kunnen komen In den stal moet ten minste een temperatuur van 10—12° R. zijn. is de stal kil dan volgt er verkoudheid Sterk bezweete paarden, of zij die door regen nat zijn geworden, moeten met zorg behandeld worden; is de stal te koel of ondoelmatig ingericht, dan is het raadzaam de paarden een tijdlang op en neer te leiden tot ze langzamerhand afgekoeld zijn. Is de stal daarentegen warm, dan wordt een deken over hals en rug geworpen en zoodra de dieren uitgezweet zijn. worden ze gepoetst. Nog beter is het sterk verhitte of doornatte paarden eerst van alle onreinheden te ontdoen, ze dan met eene deken te bedekken, om ze daarna in een' warmen stal te brengen. Eerst wanneer de paarden tot kalmte zijn gekomen, de bloedsomloop, zoowel als de ademhalingsorganen weer in normalen toestand zijn, geef men hun het gewone voedsel.

Bij matigen arbeid kunnen de paarden lang gebruikt

worden, zware arbeid ondermijnt hunne krachten.

*

-ocr page 18-

Toch kan en eene goede behandeling en eene daarmede gepaard gaande voedering veel bijdragen, niet alleen om het leven te verlengen, maar ook om het paari zijne krachten te doen behouden.

h. Voeding.

f. M.nvht.

Het paard heeft behoefte aan veel en zuivere lucht. Moet het een geruimen tijd in een ongezonden atmos-pheer doorbrengen, dan zullen de gevolgen daarvan niet uitblijven; de ademhalingswerktuigen worden allicht aangetast en het dier verliest in waarde. Verdere bi-zonderheden hieromtrent zijn reeds behandeld, toen over de paardestal werd gesproken.

S, Over voetlingamiddelen der paarden in 't algemeen

Het paard is van nature bestemd om plantaardig voedsel te gebruiken, dit toonen de spijsverteringsorganen voldoende aan, evenals zijn gebit. Toch heeft het paard ook behoefte aan krachtiger voedsel als koren, brood, enz. Naarmate de diensten, die het moet leveren, zwaarder zijn, naar die mate moet ook het voedsel krachtiger zijn. Wortel- en knolgewassen, of over 't algemeen die voedingsmiddelen, welke veel waterdeelen bevatten, zijn voor paarden niet verkieslijk.

Dat men echter de paarden ook aan dierlijk voedsel kan gewennen, heeft de belegering van Metz in 1870 geleerd. Bij gebrek aan paardevoeder gaf men den dieren het vleesch van hunne doode kameraden te vreten. Het rauwe of gekookte vleesch werd fijn gehakt en met hooi, stroo of koren vermengd en over het mengsel een laagje meel en keukenzout gestrooid. Langzamerhand vraten ze het vleesch ook zonder dat het met andere bestanddeelen vermengd was en ze

-ocr page 19-

bevonden zich bij deze voeding zeer wel. De raaag was in staat zoowel het rauwe als gekookte vleesch te verteren.

3, Horen at» voedingamiddet voor Paarden.

Van alle korensoorten is haver de geschikste voor het paard. Deze is voor het paard, wat vleesch voor den mensch is. De Engelschen zeggen daarom terecht: „het geheim om groote en sterke paarden te verkrijgen, zit in den haverzak.quot; Haver past voor alle soorten van paarden. Veulens en oude paarden krijgen gebroken haver, werkpaarden daarentegen heele haverkorrels, vermengd met haksel. Zelfs voor zieke paarden bestaat geen beter voedsel dan pap van haver de gort met een weinig zout er in. In Afrika evenals in de zuidelijke landen van Europa en Azië, wordt de haver door-gerst vervangen. De laatste is echter veel moeie-lijker te verteren, daarom zal de Arabier, die zijn paard boven alles liefheeft, niet verzuimen, wat kameelraelk en zoete dadels door het gerstevoeder te mengen om het verteerbaarder te maken. Rogge is als paarde-voeder niet aan te bevelen, omdat ze moeielijk is te verteren. Bij kleine porties is ze echter voor werkpaarden niet geheel te verwerpen. Tarwe komt als paardevoeder niet in aanmerking, met uitzondering van pap van tarwemeel, welke voor zieke paarden zeer heilzaam is. De mais is zeer goed te gebruiken, vooral voor werkpaarden, wanneer zij gebroken en met haksel vermengd wordt. Wortel- en knolgewassen zijn als paardevoeder in 't algemeen af te keuren, sommige soorten zijn zelfs zeer nadeelig.

41. Verteh en gedroogd groentevoeder.

Naar gelang van hunnen wasdom zijn de gras- en

-ocr page 20-

klaversoorten rijk aan voedende bestanddeelen en houtvezels. Tot aan den bloeitijd nemen de eerste toe maar daarna nemen ze af. De uitgebloeide plant is reeds rijk aan houtvezels, dat is aan vaste onverteerbare stoffen. Voor paarden, die weinig of geen arbeid verrichten, is groentevoeder voldoende, maar voor werkpaarden is het ontoereikend.

Hooi is een algemeen voedsel voor paarden, doch als zoodanig voor werkpaarden niet alleen voldoende ; deze moeten geregeld toevoer van haver, brood enz. hebben. Slecht gewonnen of bedorven hooi is voor paarden nadeelig; zij worden kortademig, krijgen lang haar en vermageren.

Het stroo zelf heeft als voedingsmiddel weinig waarde, maar als toevoer des te meer. Den paarden geeft men het altijd in den vorm van baksel, omdat het lichter verteerbaar is niet alleen, maar ook omdat het in dien toestand beter met andere voedingsmiddelen kan vermengd worden. Het stroo mag echter niet te fijn gesneden zijn, omdat het baksel dan dikwijls onge-kauwd in de maag komt, vooral wanneer 't nat gemaakt is. Daardoor heeft licht eene storing in de ingewanden plaats. De gemiddelde lengte van 't baksel voor paarden is l'/s c

II. ZIEKTEN.

a. Inwendige ziekten.

I. Hoort» in 'I algemeen.

Koorts is steeds de geleidster van andere kwalen en doet zich voor, wanneer het een of ander lichaamsdeel door ziekte is aangetast. De ziekten worden daar-

-ocr page 21-

om onderscheiden in ziekten met en zonder koorts.

De koorts kenmerkt zich door verhoogde lichamelijke warmte, gejaagden polsslag en ademhaling, verder door verminderden eetlust en vermagering der dieren. De verhoogde lichamelijke warmte is het zekerste kentee-ken van koorts, de andere doen zich ook elders voor. Zij begint met eene lichte siddering, de haren zetten zich overeind en voeten en ooren zijn koud, terwijl de romp heet is ; de uitwendige deelen der slijmhuid zijn bleek en soms blauw. Van 't begin af aan is de polsslag onregelmatig en de ademhaling gejaagd, de uitwaseming der huid houdt op, en de urine is sterk gekleurd.

Neemt de koorts af dan wordt ook het sidderen minder, de polsslag wordt weer voller, de tot nu toe droge huid wordt weer vochtig, de slijmhuid krijgt hare roode kleur terug, de ademhaling wordt regelmatiger en de eetlust keert terug.

8 €1 eivone hoort»

Gewone koorts ontstaat door de eene of andere verstoring der in- of uitwendige lichaamsdeelen, de siddering is in den regel gering en de daaropvolgende verhooging van temperatuur heeft niet veel te beduiden; de pols is wel eenigszins gejaagd en de dorst grooter dan gewoonlijk, maar toch ook niet in erge mate. Toch kan deze koorts de voorbode van eene ernstige ziekte zijn en gaat soms in eene van hoogeren graad over.

3 Ontstekingskoortsen.

Deze koortsen komen meest voor bij goed gevoede jonge dieren, wanneer de een of andere storing in 't lichaam plaats heelt. Alle koortsverschijnselen zijn

-ocr page 22-

thans in hoogen graad aanwezig: de rilling is sterk en aanhoudend, de verhooging van temperatuur zeer groot, de huid droog en brandend heet, de pols erg gejaagd, de hartklopping bijna onmerkbaar, de uitgeademde lucht warmer dan gewoonlijk, de ademhaling kort en gejaagd, de eetlust geheel weg en de dorst daarentegen groot. De dieren staan met de voor- en achterpooten aan elkaar, ze zijn zeer lusteloos en laten den kop hangen.

4 Verawakkingêkoortaen.

Verzwakkingskoortsen ontstaan uit andere soorten van koortsen of komen bij oude en jonge dieren voor, die reeds aan verzwakking onderhevig zijn. De temperatuur is bij de verschillende lichaamsdeelen zeer verschillend, de pols slaat gejaagd, de hartkloppingen zijn duidelijk voelbaar, de ademhaling gejaagd, dikwijls rochelend, de oogen staan waterig en de mest zoowel als de urine verspreidt eene akelige lucht. Ook bij deze soort koorts is de dorst groot, terwijl de eetlust geheel ontbreekt. De uitwendige deelen der slijmhuid zien geel, de tong is met eene dikke laag slijm bedekt; de afscheiding der urine is sterk verminderd, terwijl die van den mest zeer onregelmatig geschiedt. Zoolang het hun eenigszins mogelijk is houden de door deze ziekte aangetaste dieren zich op de been; eindelijk is het lichaam te veel afgemat, ze gaan liggen en weldra maakt een bloeddiarrhee een einde aan hun ellendig leven.

5. Teringkoortaen.

De teringkoortsen bij paarden kunnen de geleidsters van verschillende ziekten zijn; het gewone kenmerk er van is, dat het dier bij de gewone voeding allengs-kens vermagert. Naar haar graad worden ze ver-

-ocr page 23-

deeld in lichte, zware en hooge koortsen. Ook worden ze onderscheiden in in- en uitwendige koortsen. De kenmerken dezer ongesteldheid hangen van den graad en den aard der ziekte af. Daar teringkoortsen meesttijds de boden van gevaarlijke krankheden zijn. mogen ze volstrekt niet gering geschat worden. De behandeling der patienten hangt van den graad en het karakter der ziekte af. Evenals bij alle door koorts aangetaste dieren, moet in de eerste plaats voor een' warmen stal en goede dekking gezorgd worden. Verder krijgen de dieren licht verteerbaar voedsel en koel drinken, terwijl alle schadelijke invloeden van buiten moeten vermeden worden.

6. Ontstekingen in t algemeen.

Voor we de ontstekingen van verschillende organen in 't bizonder behandelen, willen we eerst in 't algemeen iets over deze kwaal zeggen Zij komen dikwijls en onder allerlei vormen voor, en de oorzaken er van kunnen van verschillenden aard zijn.

De eerste kenmerken er van zijn eene verandering in den bloedsomloop; hiermede gaat geregeld sterk zweeten gepaard.

7. Meraenaontateking.

Deze ziekte, die zoowel de huid als de hersenen zelt betreft, vertoont zich zonder eenige merkbare voorteekenen. Het paard is traag en lusteloos, het houdt den kop naar omlaag en vreet langzaam en weiuig. Menigmaal gaat aan deze ziekte een korte tij tl van groote prikkelbaarheid vooraf Verdere kenmerken dezer kwaal zijn de volgende:

Het paard is angstig en weerspannig, de oogcn puilen naar voren, zijn glanzig en hebben iets wilds, muil

P. 3

-ocr page 24-

en neus zijn hoog rood en droog, de ademhaling gaat snel en er is veel koorts aanwezig; de polsslag is zeer onregelmatig, nu gejaagd dan weer langzaam. Het is gevaarlijk zonder de noodige voorzorgsmaatregelen het dier te naderen, want elk oogenblik kan eene her-sensontsteking tot razernij overslaan. Wanneer dit plaats heeft, begint het paard te steigeren, slaat met voor- en achterpooten in 't rond, snuift met wijd geopende neusgaten, verbi eekt dikwijls met buitengewone kracht de ketenen of touwen waarmee het vastgebonden is, en richt niet zelden groote verwoestingen aan op voorwerpen in zijne onmiddelijke nabijheid. Na deze verwoedheid volgen afmatting en rust. Het paard staat met de beenen ver van elkander, leunt met den kop tegen de ruif of krib en dringt met de borst vooruit. Dit tijdstip moet men zich ten nutte maken om het paard zoo stevig te binden, dat het noch zich zelve noch anderen kan kwetsen. Heeft de ziekte een zeer hoogeu graad bereikt, dan tieedt de dood na 36 of 48 uur in. Zelden worden deze dieren goed genezen, meesttijds blijven zij kolderig of aan toevallen lijdende.

De oorzaken der hersensontsteking liggen in groote verhitting, het blootstaan aan de heete zonnestralen of het inademen van heete en onreine stallucht. Daarom komt deze ziekte ook het meest bij paarden voor, welke steeds in bedompte stallen staan en weinig beweging hebben. Ook kan zij ontstaan door slaan of stooten op den kop of door belemmering van den bloedsomloop; bijv. door enge halsbanden enz. Jonge paarden worden er eer door aangetast dan oude.

Bij de genezing moet eerst gezorgd worden, de koorts zoowel als de ontsteking te matigen en den drang van het bloed naar het hoofd te verminderen. Zoodra

-ocr page 25-

men bespeurt, dat het paard aan een hersensontste-king lijdende is, begint men met 5—6 Liter bloed af te tappen, hetgeen na 18 — 24 uur herhaald wordt, wanneer de eerste keer zonder uitwerking blijft. Bij de aderlating bedient men zich van de zoogenaamde fiiete, waarmede men de halsslagader opent. Om den kop legt men compressen van ijs, water, zout, azijn enz., die zeer dikwijls vernieuwd moeten worden en de oogen bedekt men met een doek om ze tegen de lichtstralen te beschutten. Kan men het paard niet zonder gevaar naderen, dan giet men het eenige emmers water over den kop. Nog beter is het eene opening in den zolder te maken en door een daarin aangebrachten trechter ijskoud water op den kop van 't paard te laten druppelen ; daardoor wordt het in den regel voor korten tijd tot rust gebracht. quot;Wanneer het paard zich rustig houdt en nog zooveel bewustzijn toont om te kunnen slikken, kan het toedienen van een drank, bestaande uit 7.5 g. braakwijnsteen, 45 g. salpeter en 240—360 g. Engelsch zout, vermengd met Va—1 L. water zijn nut hebben. Dit geneesmiddel wordt in eens ingegeven en wanneer hierop geeue verandering ten goede volgt, wordt dit middel om de 12—24 uur herhaald. Omdat deze ziekte gewoonlijk met verstoppingen gepaard gaat, worden om een '/2 uur lavementen gezet, bestaande uit water, waarin zout is opgelost. Om eenige afleiding te bewerkstelligen wordt het zieke dier aan de zijde van den hals of aan de binnenzijde der beenen sterk ingewreven met eene zali, bestaande uit 15 g. Spaausche vliegen, 7.5 g. euphorbium, 45 g varkensvet, 45 g. terpentijn en 15 g terpentijnolie. De verblijfplaats dezer pa tien ten moet schaduwrijk en zoo koel mogelijk zijn. Voor

-ocr page 26-

drank geve men hun schoon water of water vermengd met zemelen Wanneer er nog een weinig eetlust aanwezig is, is groentevoeder de geschikste kost, bij gebrek hiervan zijn vochtig gemaakte zemelen het verkieslijkst. Wanneer het paard van de ziekte geneest, moet het nog geruimen tijd, ten minste 3 of 4 weken van werken verschoond blijven en wanneer het jaargetijde en de omstandigheden het toelaten in de weide gedreven worden; toch moet er voor gezorgd worden, dat het herstellende dier in geen geval aan te veel hitte wordt blootgesteld.

Nog moet in aanmerking worden genomen, dat na de aderlating de aderopening zorgvuldig gesloten wordt, omdat anders te veel bloedverlies zou plaats hebben, hetgeen somtijds den dood tengevolge heeft.

Het best is derhalve om de wonde, door de aderlating ontstaan, omniddelijk met een hechtpleister of iets dergelijks te sluiten. Het is niet aan te bevelen om het dier de pooten te binden en dan neer te leggen; hoewel dit dikwijls geschiedt om het onschadelijk te maken, moet zulks worden afgekeurd, omdat te veel vergeefsche krachtsinspanning de kwaal verergert. Het paard moet, wanneer dit mogelijk is, met twee sterke touwen, die aan den halster vastgebonden zijn, staande gehouden worden.

Eene andere kwaal, die met hersensontsteking veel overeenkomst heeft en in den paardehandel reeds tot veel getwist aanleiding heeft gegeven, is de zoogenaamde kopziekte, ook wel hersenwater genoemd Deze krankheid komt veel bij jonge, krachtig gevoede paarden voor en het meest bij merries en ruinen, zeer zelden bij hengsten. Deze ziekte heeft een zeer verschillend beloop, bij eenigen duurt ze een paar dagen, bij anderen

-ocr page 27-

een paar weken, bij sommigen slaat ze over in dom-koller of gaat met verlammingen van het een of ander lichaamsdeel gepaard. Ook kan zij soms den dood tengevolge hebben.

Kopkrankheden openbaren zich door een bijna we-zenlooze houding, doffen oogopslag, rilling, matheid in de ledematen, neerhangenden kop, wisselende temperatuur, verhoogde warmte van hoofd en hals, donker-roode slijinhuid, gejaagden pols. verminderde eetlust, harde mestafscheiding etc.

De oorzaken dezer ziekten zijn moeielijk na te gaan, nu eens moeten ze in te warme of dompige stallen gezocht worden, dan weer moeten ze aan te veel afmatting of verwisseling van voeder worden toegeschreven. Bij paarden van edele rassen komt ze het minst voor. Bij paarden, die door deze ziekte aangetast zijn, is weinig hoop op genezing, de meesten sterven er aan of zijn bij genezing ten eenemale ongeschikt om langer gebruikt te worden.

Bij de behandeling moet de grootste voorzichtigheid worden in acht genomen, vooral wat het aderlaten betreft. Verder wordt de nekstreek met prikkelende vochten ingewreven. Een luchtige stal verdient alle aanbeveling, terwijl alle dwang moet worden vermeden.

S. MieetsieMe.

Deze ziekte tast naar gelang ze van meer of minder hevigen graad is een of meer deelen van de keel aan; de voornaamste kenmerken er van zijn; het aanhoudend staan met een stijf vooruitgestrekten en hangenden kop, de bizondere gevoéligheid aan den hals, moeielijke en hoorbare ademhaling, het gedurig snuiven en rochelen en de sterke beweging der neusvleugels. Verder

-ocr page 28-

is de slijmhuid van mond en neus erg rood, de muil steeds met schuim en speeksel gevuld, omdat het slikken zeer bemoeilijkt is. Zoo dikwijls het paard eenig voedsel of drinken tot zich neemt, (eetlust is meesttijds wel aanwezig), komt dit geheel of gedeeltelijk uit de neusgaten terug. Dikwijls is de hals erg gezwollen, hetgeen met de tong ook min of meer het geval is. Van tijd tot tijd, vooral onder het slikken, slaakt het dier benauwde kuchen. Het ademhalen, hoewel zeer belemmerd, geschiedt regelmatig, zoodat deze kwaal niet met een longontsteking kan verward worden. Wanneer de ziekte op het hevigst is, gaat het paard niet liggen. Hoe erger de ziekte is des te heeter zijn muil en tong, want de aandrang van bloed naar het hoofd houdt daarmede gelijken tred. De oogen zien ook erg rood en staan puilend, de ademhaling gaat snuivend en piepend. De afloop der keelziekte is verschillend: bij eene zorgvuldige en doelmatige verpleging kan men in den regel genezing verwachten, terwijl in het tegenovergestelde geval de ziekte met den dood eindigt. Niet zelden blijven paarden, die aan deze ziekte geleden hebben, hun gansche leven kortademig. De keelziekte is in den regel het gevolg van gevatte koude, plotselinge afkoeling of van snel loo-pen tegen den wind in.

Van den beginne af aan moet men er op bedacht zijn om de koorts te temperen; daarom begint men met eene flinke aderlating Is de ziekte in geen ergen graad en de koorts van weinig beteekenis, dan kan de aderlating achterwege blijven. Om den hals windt men een flanellen doek of een schapenvel, doch zoodanig, dat daardoor geen drukking op de keel ontstaat. In geval het paard nog slikken kan, maakt men een

-ocr page 29-

soort deeg van 30 g. salpeter, 300 g. Engelsch zout meel en honig van ieder 180 g , legt dit het dier achter op de tong, om het zoodoende gemakkelijk door de keel te doen glijden. Als drank neemt men schoon water of water vermengd met wat honig, Engelsch zout en meel. Heeft er verstopping plaats dan neemt men zijn toevlucht tot lavementen, bestaande uit zoutwater. Is uitwendig in de keelstreek geen zwelling voorhanden dan wordt de keel om de 4 of 6 uur ingewreven met eene zalf bestaande uit vet, groene zeep en terpentijnolie. Is de ziekte van langen duur, dan worden in de regel aan weerszijden vau den hals etterdraden door de huid getrokken. Het zieke paard moet geregeld een warmen stal hebben en met eene deken gedekt zijn In zeer erge gevallen wendt men ook wel een dampbad van azijn aan. Waar zich zweren ver-toonen, moeten deze zoodra ze rijp zijn, geopend en van den etter ontdaan worden. In zeer erge gevallen loopt het paard meermalen gevaar van te stikken, in dat geval moet de luchtpijp van het zich daarin bevindende slijm gereinigd worden. Deze bewerking kan zonder gevaar geschieden, wanneer de noodige voorzichtigheid daarbij wordt in acht genomen, daarom is het vooral aan te raden om dit werk door een' bekwamen veearts te laten verrichten.

9. Droes.

Droes is eene ziekte die aan het paardengeslacht eigen is en zich menigvuldig vertoont. Zij komt bij paarden van verschillenden leeftijd voor, vooral in het voor- en najaar. Plotselinge afkoeling, verwisseling van weide of stal voeder zijn in den regel de aanleidende oorzaken. Jonge paarden, vooral veulens, worden door deze ziekte

-ocr page 30-

het eerst aangetast, waarom ze dan ook wel als eene ziekte wordt bescbouwd, die vooral aan jonge paarden eigen is.

De droes is niets anders dan eene opzwelling of ontsteking van de slijmhuid, hij is zeer besmettelijk en gaat licht van 't eene paard op 't andere over, onverschillig of het laatste al of niet eer aan deze ziekte geleden heeft.

De voornaamste kenteekenen dezer ziekte zijn de volgende: matheid, bij de minste inspanning zweeten; doffe, tranende en roode oogen, weinig eetlust en niet de minste opgewektheid; dikwijls niezen en hoesten en roode slijmhuid, vooral in de neusgaten. In't begin dezer ziekte vloeit een dun, helder vocht uit den neus, hetwelk na eenige dagen in een wit, dik slijm verandert, dat hij groote hoeveelheden uit den neus te voorschijn komt. Tegelijkertijd openbuart zich ook een gezwel aan de keel, hetwelk het kauwen bemoeilijkt en pijnlijk maakt. Na 6 of 8 dagen begint dit gezwel te etteren, het breekt op eene plaats door en eene groote massa etter komt te voorschijn. Hiermede keeren opgewektheid en eetlust terug; de vroeger zoo doffe oogen worden weer helder en ook de sterke slijmaf-scheiding uit den neus heeft na eenige dagen opgehouden. In enkele gevallen ontstaan op sommige plaatsen aan het lichaam als aan keel en buik een of meer gezwellen, die zeer gevaarlijk zijn, vooral wanneer ze ontaarden in rotkoortsen, die den dood tengevolge kunnen hebben.

In den regel is de droes eene ziekte van een goedaardig karakter en gaat zelden met doodelijken afloop gepaard, de enkele gevallen uitgezonderd, wanneer de keel, vooral bij jonge dieren dermate opzwelt, dat het

-ocr page 31-

dier zou stikken, wanneer daartegen geene middelen werden aangewend. Bij den droes wordt soms ook de slijmhuid van hei slrottenhoofd en den slokdarm aangetast, ja in enkele gevallen gaat deze ziekte zelfs van de luchtpijp op de longen over en heeft er eene longontsteking plaats Wanneer de slijmhuid van het strottenhoofd is aangetast, lijden de deelen, die in de on-middelijke nabijheid er van liggen, meê. Dit kan de ergste gevolgen hebben, omdat de etterstoffen, die hier ontstaan, zich soms aan de longen kunnen mede-deelen of zicli met het bloed vermengen, waardoor eene bloedvergiftiging ontstaat. Ook wordt bij den droes niet zelden de slijmhuid van het darmkanaal aangetast, ook daarin ontstaan ettergezwellen, die liet dier ten gronde kunnen richten. Al deze gevallen zijn van grooten invloed op het verloop der ziekte en slaan de beste verwachtingen wel eens den bodem in.

Doet de droes zich als van een goedaardig karakter kennen, dan is het in de meeste gevallen voldoende het zieke paard in een warmen stal te laten staan, het met eene wollen deken te dekken, voor de minste af koeling te vrijwaren en het groentevoer tot voedsel te geven, omdat dit gemakkelijker verteerbaar is. Somtijds is het noodig het zieke dier een' geneesmiddel toe te dienen, dat uit braakwijnsteen, ammoniak en zwavel van elk 60 g , Engelsch zout en jeneverbessen van elk 180 g., meel en water bestaat. Hiervan kneedt men een deeo-

o /

waarvan men het paard alle 2 uur eene hoeveelheid op de tong strijkt, ter grootte van een eendenei. Het gezwel, uit deze ziekte ontstaan, wrijft men driemaal daags met eene zalf, bestaande, uit drie gelijke deelen vet, zeep en kinaolie en wikkelt dan den hals in eene flanellen lap of schapevel, het laatste met de wol naar binnen.

P. 4.

-ocr page 32-

Wil het droesgezwel niet aftrekken, maar toont het neiging om tot etteren over te gaan. hetgeen bij droes van een goedaardig karakter dikwijls liet geval is, dan bevordert men de ettervorming door breede, warme omslagen met lijnmeel of ha vergort om de aangetaste plek te leggen. Nadat de etter door eene opening, die van zelf of door eene insnijding ontstaat, is verwijderd, moet de wonde zuiver gehouden worden, totdat totale genezing is ingetreden. Als het droesgezwel in de keelstreek niet aftrekt noch tot etteren wil overgaan, beproeft men het door eene scherpe in-wrijving te genezen en wel met eene zalf, bestaande uit 15 g. Spaansche vliegen, 7,5 g. Euphorbium, 30 g. terpentijn en 30 gram varkensvet. Met deze zalf wordt de keel dagelijks en wel drie achtereenvolgende dagen sterk ingewreven. Bevinden zich aan andere lichaamsdeelen dan de keel ook droesgezwellen, zoo worden ook deze met de zooeven beschreven zalf ingewreven. In plaats van deze zalf gebruikt men ook wel heet zeepwater of warme brandewijn. Wanneer de plaats daarvoor niet te gevaarlijk is, worden ook wel etterbanden door de gezwellen getrokken. Toont de droes van een langdurigen en hardnekkigen aard te zijn, dan strijkt men het zieke paard 3 of 4 maal daags een deeg op de tong, bestaande uit meel en water, vermengd met antimonium en zwavel van elk 90 g., venkel, jeneverbessen en kalmuswortel van elk 120 g. en 15 g. terpentijnolie.

Behalve de droes komt bij paarden eene ziekte van de slijm huid der neusgaten voor, die in den regel van korten duur en van een goedaardig karakter is. Is deze ongesteldheid van een ergeren graad, zoo wordt de slijmhuid der neusgaten dik, gezwollen, bleek en

-ocr page 33-

ongelijk rood van kleur, de slijmafscheiding is in dit geval bizonder sterk en niet zelden doen zich verzweringen in de neusgaten voor. Bij eene zorgvuldige behandeling is deze kwaal zeer goed te genezen, maar de minste verwaarloozing kan ook ten gevolge hebben, dat deze op zich zelf onbeduidende ziekte tot rotkoorts overslaat. Hoe gemakkelijk deze ziekte ook kenbaar is en hoe eenvoudig de behandeling er van zij, toch kan men moeielij k vooruit bepalen, welken loop ze zal nemen; hiervoor zijn geen zekere kenmerken aan te geven. liet kan daarom niet dringend genoeg worden aangeraden elk paard, waarbij eene sterke slijmafscheiding uit den neus voor komt, onverschillig of daarbij keelgezwellen al of niet voorhanden zijn, on-middelijk van de overige paarden te verwijderen. Juist omdat de droes, zelfs in den minsten graad, besmettelijk is, is deze maatregel gerechtvaardigd ; noch noodzakelijker is hij, omdat zich niet vooruit laat bepalen of men hier met eene weinig beteekenende ziekte of wel met eene chronische kwaal te doen heeft. Ook zal dezelfde ziekte, welke bij 't eene dier van weinig of geen be-teekenis is, bij een ander van een kwaadaardig karakter kunnen zijn. Verouderde kwalen laten zich niet gemiikkelijk genezen, daarom zal iemand, die zijn eigen welzijn en dat zijner paarden beoogt, niet verzuimen bijtijds geneeskundige hulp in te roepen, ook als er juist nog geen gevaar voorhanden is; het spreekwoord : „wie tijdig helpt, helpt dubbel,quot; is vooral hier van toepassing.

ËO. Ontsiekittg van de fuchtpijp.

Deze ziekte bestaat in eene soort van prikkeling in de slijmhuid of het vlies, dat de ringen van de luchtpijp bekleedt en strekt zich niet zelden tot aan

-ocr page 34-

de longen uit. Zij komt bij paarden, onverschillig van welken leeftijd, dikwijls voor. De ademhaling is bemoeilijkt even als bij du longontsteking, om welke reden deze ziekten vaak met elkaar verward worlt;len. In 't begin merkt men bij liet zieke dier ecu, drogen, pijnlijken hoest op, die later losser wordt en met veel slijm opgeven gepaard gaat. Wanneer men het oor tegen de luchtpijp of de borst le^t, hooit men een pijpend en rochelend eeluid. Verkoudheden zijn in den regel de oorzaken dezer ziekte, daarom lieer-schen ze 't meest bij een scherpen Oostewind. Ook het inademen van scherpe gassen of het zich vastzetten van prikkelende zellstandigiieden in de luchtpijp kunnen aanleiding geven tot deze ongesteldheid.

Het verloop der ziekte is in den regel gunstig en na 14 dagen is het dier in de meeste gevallen hersteld. Het paard moet al dien tijd een wannen stal hebben, verder geeft men het een' drank, bestaande uit water, ammoniak en venkel, om de slijmafscheiding te bevorderen, terwijl men den patient ook van tijd tot tijd lauwwarme waterdam pen laat inademen.

Neemt de kwaal daarentegen een erger verloop, zijn meer deelen van de luchtpijp dan de slijmbnid aangetast of beginnen zich ook uitwendig aan de keel gezwellen te vertoonen, dan beginnen de door deze ziekte aangetaste paarden spoedig te vermageren, het ademhalen gaat zeer moeielijk, zij hoesten sterk en dikwijls; groote massaas slijm vloeien uit de neusgaten en de ziekte gaat licht over in de een of andere kwaal, als dampigheid of iets dergelijks. In dergelijke gevallen laat men de paarden den damp inademen van terpentijnolie of teer, (ook wel met elkaar vermengd), die men op heete steenen of heete platen laat druppelen.

-ocr page 35-

Verder bereidt men een' drank om de slijmafsclieiding zooveel mo^olijk te bevorderen, waarvan het dier om de twee uur moet gebruiken. Die drank bestaat uit 4 — 5 g. bloem van zwavel met ammoniak en 4 — 5 g. venkel, kalmuswortel en loodsuiker. Dit wordt met zooveel water aangemengd, dat de bier opgegeven hoeveelheid voor één dag voldoende is.

ff. «. on// en horstvehmtstekinfj. ook veel hor.ttotiixtrkiitf/ »/fut»tnil.

De long- of borstontsteking komt bij })aarden zeer dikwijls voor en is naast de koliek onder de inwendige kranklu-den eene der meest gewone. Afgaande op waarnemingen in den laatsten tijd gedaan, [meent men te mogen aannemen, dat longziekte thans bij paarden minder voorkomt dan in vroegere jaren. Dit is niet van belang ontbloot, omdat men in den laatsten tijd bij 't aderlaten voorzichtiger is dan vroeger 't geval was en thans niet dan bij hooge noodzakelijkheid tot deze operatic overgaat De verschijnselen van longen borstvelontsteking zijn volkomen gelijk, toch zijn ze zeer goed van elkaar te onderscheiden.

Hoewel bij alle paarden de longontsteking kan voorkomen, worden die het meest aangetast, welke op 4 — 1U jarigen leeftijd zijn en zeer goed gevoed worden. Ruinpaarden zijn meer aan deze ziekte onderhevig dan merries of hengsten; ook wordt vaak beweerd, dat paarden met enge borstholten het eerst worden aangetast. Het laatste wordt evenwel door vele deskundigen in twijfel getrokken. Dikwijls ontstaat de longontsteking zonder opvallende of merkbare oorzaken; toch geven verkoudheden en slechte lucht-verversching dikwijls aanleiding tot deze ziekte, even als plotselinge verandering van temperatuur,

-ocr page 36-

snel loopen tegen den wind, koud drinken on-middelijk na verhitting enz. enz. Ook uitwendige invloeden kunnen de oorzaak dezer ziekte zijn als: het herhaaldelijk slaan van den disselboom tegen het lichaam; de slag van een paard of het stooten eener koe enz De minste verwonding der borstkast kan deze ziekte ten gevolge hebben.

Menigmaal ontstaat deze kwaa! plotseling en gaat ze met eene koortsachtige rilling gepaard: ook gebeurt het niet zelden, dat zij onmerkbaar liet dier overvalt. Het paard hoest eenige dagen achter elkaar zeer sterk, wordt daarop lusteloos en loom, ademt zwaar en pijnlijk, toch is de eetlust nog tamelijk goed. Bij nauwkeurige waarneming zijn deze kenteekenen zoo duidelijk, dat ze zelfs voor een' leek geen twijfel overlaten. Het sprekendst kenmerk is moeielijke ademhaling; dit geschiedt met op- en neergaan der geheele ribbekast, de neusgaten meer dan gewoonlijk geopend en de neusvleugels zijn in gedurige beweging. Het getal ademhalingen, dat in gezonden toestand 10—12 per minuut bodraagt, stijgt van 20—40 en zelfs hooger. Van tijd tot tijd hoest het paard sterk, doch de hoest is dof en pijnlijk. Een ander nooit falend teeken is de koorts, hetzij in meer of min hevigen graad. De pols doet 60—100 of nog meer slagen in de minuut. De zichtbare slijmhuid, zoowel als tong, tandvleesch en oogen zijn rooder dan gewoonlijk. Voelt men in den bek van het paard, zoo bespeurt men meerdere warmte dan anders, ook de huid heeft eene hoogere temperatuur; heeft echter de ziekte reeds een geruiinen tijd geduurd, dan laten ooren en pooten zich in den regel koud aanvoelen. Het paard vreet zeer weinig, het liefst nog groentevoeder, hooi of stroo, terwijl het

-ocr page 37-

een' blijkbaren tegenzin in koren heeft. De dorst is veel grooter dan anders, doch het drinken geschiedt steunende en bij kleine teugen. De mest is hard en de urine van eene donkere kleur. Hot paard staat mat en lusteloos in den stal, zijn gang is traag en sleepend en zijne vroegere eigenaardigheden, ondeugden enz. beginnen allengskens te verdwijnen. Gedurende deze ongesteldheid gaat het paard niet of slechts voor een korten tijd liggen; dit is vooral een bewijs van longontsteking. Wanneer men derhalve opmerkt, dat een paard met wijdgeopende neusgaten zwaar en pijnlijk ademhaalt, wanneer het dof en krampachtig hoest, als het loom en mat is en slecht vreet, dat het zich zoomin des nachts als over dag nederlegt, kan men gerust uit deze teekenen alleen reeds met zekerheid besluiten, dat men met een begin van long- of borstontsteking te doen heeft. Borst- en longontsteking zijn echter niet geheel en al hetzelfde. Zijn alleen de longen of de deelen, die daarmede in onmiddelijk verband staan aangetast, dan spreekt men enkel van longontsteking of longziekte ; is daarentegen het vlies, dat de longen omgeeft en als een net tegen het inwendige van de borstkast ligt en daarom ook wel borstvel genoemd wordt, aangedaan, zoo heet deze kwaal borstvel-ontsteking.

Zijn alleen de longen aangetast, zoo geschiedt het ademhalen met groote moeite; de ribbekast is daarbij onophoudelijk in beweging, hetgeen in den regel met hoesten gepaard gaat. De neusgaten zijn steeds wijd open en niet zelden vloeit daaruit eene slijmerige massa, ook de oogen zijn rood en waterachtig. Het ademhalen is rochelend en duidelijk hoorbaar en het paard staat steeds met hangenden kop.

-ocr page 38-

Is daarentegen liet borstvel ontstoken, dan gaat het inademen kort en het uitademen lang en gorelct, juist het tegenovergestelde als bij enkel longontsteking. De ribben staan steeds gespannen, maar bewegen zich weinig. Hoesten komt zelden voor, maar dan ziet men ook duidelijk, dat dit het dier pijn veroorzaakt. Slijmafscheidingen uit den neus hebben bij deze ziekte nooit plaats; het ademhalen gaat met steunen gepaard. Klopt men op de borstkast, zoo laat het dier een pijnlijk gekreun liooren en het tracht hieraan te ontkomen. Dit teeken is zeer karakters stiek en dikwijls zoo merkbaar dat slechts een lichte vingerdruk tegen de ribben den patient pijn veroorzaakt. Het paard houdt den kop in de iioogte vooruit gestrekt; het heeft een tegenzin in de minste beweging; zijn gang en de geheele houding is stijf. Daarbij gaat het zelden of nooit liggen. Het onderzoek naar deze kwaal begint men bij de borst; daarbij heeft men op de volgende verschijnselen te letten; ie om uit den klank door het kloppen tegen de borst den toestand der inwendige deelen te bepalen ; 2e om door het oor tegen de borst te leggen uit de ademhaling den graad der ziekte te leer en kennen.

Dit onderzoek vereischt, naast bekendheid met de inrichting van het dierlijk lichaam, zoowel bij gezonde als zieke dieren, buitengewoon veel oefening : daarom is het dan ook zeer aan te raden om bij dergelijke ziekten ervaringrijke veeartsen te raadplegen

Wordt de borstontsteking niet door gepaste geneesmiddelen in haren loop gestuit, dan neemt de ziekte toe en heeft zij na 4—6 dagen haar toppunt bereikt. Het ademhalen wordt steeds moeilijker en liet hoesten immer zwakker; het dier begint snel te vermageren,

-ocr page 39-

de eetlust is geweken, slechts de dorst houdt aan, toch doet het paard slechts kleine en weinige teugen achter elkaar. Het staat steeds een eindje van de krib met den kop naar den grond gekeerd. Het dier is zeer mat en wrijft gedurig met de achterbeenen langs elkaar. De oogen staan dof en diep in hunne kassen teruggetrokken. Beenen, ooren en neus zijn koud, het haar richt zich overeind en uit manen en staart laten zicli met de minste moeite gansche bossen haar trekken. Veeltijds zijn de beenen, vooral de achterpooten aanmerkelijk gezwollen, evenals de slokdarm. Somtijds vertoont zich ook een gezwel van aanmerkelijken omvang onder aan het lichaam. Al deze verschijnselen zijn een teekcn van zwakte, toch gaat het paard zelden liggen, omdat daardoor liet ademhalen nog meer zou bemoeielijkt worden De duur der borstontsteking is niet altijd gelijk: bij longontsteking is die in den regel 10—18 dagen, bij borstvelontsteking daarentegen dikwijls slechts 6—10 dagen. Zijn longen en borstvel tegelijk aangetast dan is de duur nog korter.

Borstontsteking is eon' ziekte die volkomen kan genezen, in eene andere ziekte kan overslaan en ook den dood tengevolge kan hebben. Bij eene zorgvuldige verpleging kan men in den regel genezing verwachten. De hevigheid der ontsteking neemt langzamerhand af en daarmede ook de koorts. De ademhaling wordt weer ruimer en gaat met minder beweging van ribbekast en onderlijf gepaard en ook de neusgaten staan niet zoo ver moer open. Het hoesten wordt zeldzamer en minder pijnlijk. Ook liet getal polsslagen vermindert, de huid wordt weer zacht en glanzig en het haar krijgt zijn gewone kleur en vorm terug. Een paar dagen lang vloeit een dik, geleiachtig vocht uit den neus.

P. 5.

-ocr page 40-

De mestafscheiding heeft weer geregeld plaats en daarmede keeren eetlust en opgewektheid terug. Het paard zoekt de krib weer op, heft het hoofd omhoog en gaat soms uren lang achtereen liggen. Vooral het laatste is een teeken van spoedige genezing.

Neemt daarentegen de borstontsteking een doolelijk verloop, zoo wordt het ademhalen allengs korter en pijidijker, het gaat met rochelen en steunen gepaard en de neusgaten gaan gejaagd open en dicht. Uit den neus vloeit een dun, geelachtig en stinkend vocht, de eetlust is totaal geweken, de zwakte bereikt een'hoogen graad, de oppervlakte van 't lichaam, ook neus en mond, worden koud en tot het uiterste toe afgemat valt de zieke neer en sterft. De dood wordt of door verzwakking öf door eene plotselinge stoornis in de longen veroorzaakt.

In andere gevallen wordt het leven van het paard wel is waar behouden, maar de genezing is onvolkomen en op de borstontsteking volgen andere kwalen. Heeft zich b. v , wat bij borstontsteking niet zelden gebeurt, veel water in de borstholte vergaderd, dan kan daaruit het zoogenaamde borstwater ontstaan. Koorts en ontsteking nemen wel af, de eetlust keert langzaam terug, maar het ademhalen geschiedt nog altijd met wijd geopende neusgaten en met sterke beweging der ribbekast. Klopt men tegen de borst dan hoort men een matten, doften toon als van eene gevulde ton, waar men tegen slaat. Legt men het oor tegen de borst, zoo zal men te vergeefs eenig geluid bij de ademhaling trachten te bespeuren. Aan beenen, slokdarm, uier en buik vertoonen zich gezwellen, die zich koud laten aanvoelen, in dien toestand gaat het paard zelden liggen. De waterzucht kan weken lang aan-

-ocr page 41-

liouden, ja wel eens maanden duren, maar ^aat in de meeste gevallen met doodelijken afloop gepaard, zelden met genezing. Ook gaat bij eene longontsteking eene der longen of ook wel een deel er van tot verharding over, waardoor het dier levenslang kortademing blijft. Dan nog doet zich het geval voor, dat de longen of deelen er van tot verettering overgaan ; in dat geval heeft de ziekte ook een' doodelijken afloop, hoewel eerst na verloop van tijd.

Bij alle aan deze ziekte gestorven paarden vindt men veranderingen aan de ademhalingsorganen, die wel veel met elkaar overeenkomen, doch niet altijd volkomen dezelfde zijn. In de borstholte vindt men meesttijds eene tamelijke hoeveelheid (meer dan een emmer vol) waterachtige vloeistof, die nu eens licht geel dan weer bijna wit is met gele vliezen er in. Het borstvel is donkerrood, bijna zwart en met eene meer of minder dikke laag gele vliezen bedekt ; daardoor zijn de longen soms met de ribben vergroeid, want onk aan de oppervlakte daarvan vindt men deze vliezen. Zijn de longen zelf aangetast, dan is dit toch zelden met beiden tegelijk het geval Het aangetaste deel der long is gezwollen, donkerrood en opgevuld met bloed van dezelfde kleur, tevens is het zoo broos, dat het gemakkelijk tusschen duim en vinger kan vaneen gewreven worden. Van den vroegeren sponsachtigen aard is niets meer te bespeuren, zij zijn thans even dicht en vast als de lever. Bij de minste drukking op de tong komt eene slijmerige massa te voorschijn, welke door de luchtpijp eenen uitweg zoekt; in erge gevallen zit de slijm tot zelfs in het strottenhoofd, terwijl de luchtpijp in dat geval meer of minder rood van kleur is. In de meeste gevallen wordt borstontsteking door leken voor iets aangezien,

5*

-ocr page 42-

wat het niet werkelijk is. Het herhaaldelijk hoesten^ de dofte en glanzelolt;gt;ze oogen en de slijinafscheiding geven licht aanleiding, dat deze ziekte voor gewonen droes wordt gehouden en hieruit van zelf venvaarloo-zing of verkeerde behandeling voortvloeit. Bij eene nauwkeurige betrachting echter zijn beide ziekten zeer goed Vein elkaar te onderscheiden. Bij den droes is het paard nooit erg ongesteld, eetlust en opgewektheid wijken óf in 't geheel niet öf slechts in geringe mate, ook het ademhalen is in 't geheel niet of slechts weinig belemmerd, de neusgaten staan bij droes niet open en wat het voornaamste is; het paard gaat bij droes liggen, wat bij borstontsteking niet het geval is. Bespeurt men daarentegen, dat een paard, oogenschijn-lijk aan droes lijdende, niet gaat liggen, dan is reeds dit teeken voldoende om daaruit een begin van borstontsteking te constateeren. Ook met halsontsteking wordt ontsteking van de long wel eens verwisseld, maar ook hier is het onderscheid duidelijk merkbaar, altijd wanneer beide ziekten niet, zooals meermalen het geval is, met elkaar gepaard gaan. Bij halsontsteking is het ademhalen rochelend, het paard kan in 't geheel niet of slechts met groote moeite slikken, in 't eerste geval komt de drank weer door de neusgaten terug, het paard kwijlt sterk, heeft in den regel goeden eetlust en groo-ten dorst, het houdt den hals stijf en dikwijls bevindt zich een heet gezwel in de streek van het strottenhoofd. Eindelijk wordt borstontsteking ook wel verward met hoeven ontsteking, ja zelfs wel eens met rheumatiek. Maar ook bij deze ziekten is het ademhalen zeer belemmerd, er is koorts voorhanden, de houding is stijf etc. Bij hoevenontsteking heeft het paard meesttijds goeden eetlust, het hoest niet, gaat en staat oogen-

-ocr page 43-

schijnlijk zeer pijnlijk, het gaat nu en dan liggen en kan niet dan met de grootste moeite weer op de been komen.

Heeft men zich door een nauwkeurig onderzoek overtuigd, dat het paard aan eene borstontsteking lijdende is, dan mag cr geen minuut worden verwaarloosd, want wordt de ziekte in 't begin gestuit, dan kan men in den regel op genezing hopen, terwijl een' dag verzuim kan maken, dat de dood niet meer is af te weren. Bij tijdige en doelmatige behandeling is er weinig gevaar, maar door te late of ondoelmatige geneeskundige hulp zijn reeds vele paarden aan eene borstontsteking te gronde gegaan.

Het maakt bij de behandeling der borstontsteking geen verschil of het borstvel of wel de longen aangetast zijn. Gedurende de behandeling moet het paard een' matig warmen, drogen en tochtvrijen stal hebben en door niets in zijne rust gestoord worden. Alles wat eonige prikkeling in de longen kan teweegbrengen, als de lucht der urine, mest etc, moot worden tegengegaan, In den winter wordt het paard met eene wollen, in den zomer met eene linnen of katoenen deken gedekt, doch zoo dat daardoor niet de minste drukking op de borstkast wordt veroorzaakt. De behandeling zelf begint bij eene ernstige longontsteking met eene flinke aderlating, deze is onmisbaar en bewijst in den regel goede diensten, vooral wanneer de dieren krachtig en goed gevoed zijn en de ziekteverschijnselen met een' hoogen graad van koorts gepaard gaan; namelijk wanneer de pols zeer gejaagd en sterk is. De hoeveelheid bloed, welke wordt afgetapt, regelt zich naar de grootte en gesteldheid van bv't paard. Gemiddeld mag die hoeveelheid bij iedere aderlating 3—4 L. bedragen. Na verloop

-ocr page 44-

van 24 uur wordt de aderlating minder sterk herhaald, wanneer de ademhaling niet aanmerkelijk verlicht is. Van groot gewicht hierbij is, dat de aderlating zoo spoedig mogelijk plaats heeft en dat daarbij met de meeste omzichtigheid wordt te werk gegaan Als inwendig geneesmiddel dient men het paard een deeg toe, bestaande uit 90 g salpeter en 3(i0 g. Engelsch zout met meel en water, daarvan strijkt men l)et om de 2 uur een portie op de tong, zoodat de geheele hoeveelheid na 24 uur verbruikt is. Volgt daarop geene verbetering ten goede, zoo wordt hetzelfde middel herhaald. Gaat de ziekte met rochelen, slijmaf-scheiding uit den neus enz gepaard, dan voegt men bij dat deeg nog 80 g. ammoniak; heeft men met borstvelontsteking te doen, dan neemt men in plaats van ammoniak 7,5 tot 11 g braakwijnsteen. Ter bevordering van de zoo gewenschte mestafscheiding worden dikwijls lavementen gezet, bestaande uit zout, zeep en lauw water. De geneesmiddelen moeten steeds in den vorm van een deeg gegeven worden en men late zich niet verleiden, deze in den vorm van een' drank te gebruiken, omdat dit bij borstontsteking in liooge mate gevaarlijk kan zijn. Naast aderlating en toediening van geneesmiddelen nam men vroeger ook nog tot andere middelen zijn toevlucht, doch het nut daarvan is in den laatsten lijd zeer in twijfel getrokken. Wie waarde hecht aan die middelen ga op de volgende wijze te werk: hij legge bij 't begin der borstontsteking eene fontanel aan de borst; is de ziekte erg of reeds ver gevorderd, zoo wordt nog een tweede fontanel gelegd onder aan de borst. De plaats waar de fontanel gelegd wordt, doet minder ter zake. Heeft men met borst-velontsteking te doen, dan maakt men in plaats van

-ocr page 45-

fontanellen sterke inwrijvingen op de borstkast. Aan weerszijden van de borst wordt eene plek van circa 21 cM. in doorsnede van het haar ontdaan en deze met eene prikkelende zalf ingewreven ; de daarvoor gebruikte zalf bestaat uit euphorbium en spaansche vliegen, van elk 18.75 g., varkensvet en terpentijnolie, van elk 105 g ; eerst gebruikt men hieivan de helft en 6—8 uur later de rest. Nog heilzamer dan de inwrijvingen, hoewel iets omslachtiger, zijn de mosterdpleisters. Deze bereidt men uit 360 g. gemalen groene mosterd, die met 180 g. roggemeel en koud water tot eenen zeer dunnen brij geroerd wordt. Om den mosterd pleister naar behooren klaar te maken, neemt men een stuk sterk linnen van 56 cM. breed en 84 cM lang, bestrijkt dit met den dunnen brij, strooit daarover 15 g. fijngemaakte spaansche vliegen en besproeit dit alles met 15 g. kinaolie. Deze pleister wordt onder aan de borst gelegd en met een paar touwtjes op den nek bevestigd. Opdat het touw niet te sterk op den nek zal drukken, wordt daaronder wel een lapje of een bosje stroo gelegd. De mosterdpleister wordt verder met de vlakke hand tegen de huid vastgedrukt; daar het touw na een paar dagen begint te rekken, wordt dit telkens aangetrokken, zoodat de pleister steeds op zijne plaats blijft zitten. De mosterdpleister begint oogenMikkelijk te werken en de meeste paarden worden direct onrustig, zij schudden zich, krabben met de voorpooten, kijken gedurig naar de borst, etc. Wordt deze onrust soms zoo sterk, dat het paard gaat liggen om zich op die manier van de kwelling te bevrijden, dan schiet er gewoonlijk niets anders over, dan het paard eenigen tijd op en neêr te leiden, waardoor het in den regel na 10—20 minuten weer

-ocr page 46-

tot kalmte is gebracht; na 4—Ö uur wordt de mosterd-pleister weer verwijderd. Ook koude omslagen op de borst kunnen bij de borstontsteking hun nut hebben en worden meermalen met gunstig gevolg aangewend.

Zijn er merkbare teekenen dat bij borstontsteking genezing is ingetreden, gaat het paard bijv. weer liggen of wordt de ademhaling weer vrijer, dan dient men het paard in twee dagen tijds liet volgende geneesmiddel toe: men maakt een deeg van 90 g. ammoniak, 15 g. braakwijnsteen, 120 g. venkelzaad en 120 g. kalmuswortel, vermengd met meel en water. Bij eene dergelijke behandeling kan men na verloop van 12—10 dagen op genezing rekenen. Tegen de gezwellen, door 't trekken der mosterdpleister veroorzaakt, behoett niets gedaan te worden, deze verdwijnen langzameriiand van zelf. Wil men ze sneller zien verteren, zoo steekt men op 15—20 plaatsen ter diepte van 1—IVa cM. met een scherp pen-nemes in 'het gezwel, laat het paard eenige beweging maken en geeft het dier wat zout en jeneverbessen door het voeder. Nadat de mosterdpleister verwijderd is, valt later op de plaats, waar die gezeten heeft de bovenhuid met het haar in groote stukken af, doch binnen korten tijd komt op die plekken weer nieuw haar van dezelfde kleur; dit is niet het geval bij inwrijvingen met een bijtend vocht.

Gewoonlijk is bij het paard gedurende de borstontsteking weinig of geen eetlust voorhanden; het geschikste voedsel gedurende die ziekte is klaver, gras of hooi. De drank moet bestaan uit zuiver water of water vermengd met zout of salpeter. Nooit mag het zieke paard gebrek aan drinkwater hebben.

Is het paard de ziekte te boven, dan moet het nog verscheidene weken van allen arbeid verschoond blijven,

-ocr page 47-

gedeeltelijk, omdat de borstorganeu nog niet weer in hunnen normalen toestand zijn, gedeeltelijk omdat het dier zijne krachten nog niet in voldoende mate heeft teruggekregen. Langzamerhand keert men tot de gewone voedering terug of men laat het dier in de weide loopen, doch voor regen moet het in 't laatste geval beschut worden.

Blijft de ademhaling nog altijd meer of minder be-moeielijkt, niettegenstaande de zorgvuldigste behandeling, dan kan men gerust aannemen, dat ook alle pogingen tot herstel in 't vervolg te vergeefs zullen zijn: dit is vooral 't geval bij de borstwaterzucht. Somtijds gelukt het door 't gebruik van prikkelende middelen het water uit de borst te verwijderen. Het borstwater wordt in dat geval door de prikkelende middelen aangetrokken en vermengt zich met de urine. Bovendien kan het water uit de borstkast verwijderd worden door een werktuig (trois quart), dat tusschen de 7e en 8ste rib wordt ingestoken Deze operatie heeft echter zelden het gewenschte gevolg: al gelukt het ook het borstwater op die manier te verwijderen, er zal zich na korten tijd weer nieuw verzameld hebben. Het zal wel geen betoog behoeven, dat deze operatie alleen aan een bekwamen veearts moet worden toevertrouwd

Blijft na de boven omschreven borstontsteking het paard dampig en kortademig, zoo is liet hoogstwaarschijnlijk, dat een grooter of kleiner gedeelte der long verhard is. Hiertegen is weinig te doen en wat de kunst niet vermag, moet aan de natuur worden overgelaten, die ook hier somtijds blijkt eene geschikte heelmeesteres te zijn.

12. Borttmnvht {griep injluetixa}.

Deze ziekte is ia den laatsteu tijd meer bekend ge-

P. 6.

-ocr page 48-

worden en komt tegelijkertijd bij een groot aantal paarden in de eene of andere streek voor, terwijl ze vele paarden ten gronde richt. Ze bestaat uit eene soort ontstekingskoorts, waarmede zinkingskoorts gepaard gaat; in den regel zijn niet alleen longen en borstvel maar ook lever en ingewanden aangestoken Daarom heeft deze kwaal veel overeenkomst met longontsteking Het aangetaste naard hoest veel, is moe en loom, de tong en het tandvleesch hebben eene gele kleur en de eetlust is erg verminderd. Na verloop van een paar dagen neemt de koorts sterk toe, zoodat de lichaamstemperatuur tot 40 41° C stijgt. Het getal pols- en harteslagen klimt tot 100 in de minuut; de slijmhuid is zeer rood of opvallend geel, en muil, neus en ooren zijn buitengewoon warm. Terwijl de eetlust vermindert, neemt de dorst sterk toe. Het paard staat steeds alsof het slaapt Ook doen zich soms bij deze ziekte gevallen van droes en oogenontsteking voor. Hoewel ook de ingewanden aangestoken zijn, lijdende longen en de lever het meest. Het paard is zeer kortademig, staat met wijdgeopende neusgaten, hoest dikwijls, gaat zelden liggen, de eetlust is zoo goed als geheel geweken en de dorst is zeer groot. Klopt men met de vlakke hand tegen de ribben, dan laat de zieke een pijnlijk gesteun hooren. Gaat deze ziekte tevens met ontsteking van het darmkanaal gepaard, dan komen ook aanvallen van koliek voor. In dat geval gaat het paard dikwijls liggen om oogenblikkelijk weer overeind te springen, slaat met de pooten en verraadt door verschillende teekenen hevige pijn.

In vele gevallen is borstzucht doodelijk, terwijl weer in andere gevallen niet het minste gevaar is te vreezen : toch is de afloop dezer kwaal moeielijk voor-

-ocr page 49-

uit te bepalen. In de aan deze ziekte gestorven paarden vindt men de longen nog meer ontstoken dan het borstvel; op de longen zelf ligt eene gele kleverige massa en de borstholte is voor een groot gedeelte gevuld met donkergeel gekleurd water. De lever is zeer helder van kleur en gezwollen, even als de milt. Had de ziekte in de buikholte haren hoofdzetel, dan vindt men daar veel water, ook weer van eene gele kleur.

Van de oorzaken dezer ziekte valt nog weinig te zeggen, deze zijn ook moeieüjk na te gaan, omdat de ziekte slechts in enkele jaren voorkomt; toch meent men, dat haar ontstaan aan microskopische diertjes in de lucht moet worden toegeschreven. Lang was men in den waan, dat borstzucht niet besmettelijk was, thans echter heeft men de ondervinding opgedaan, dat ze zelfs in hooge mate aanstekelijk is.

De behandeling dezer patienten is van verschillenden aard en moet volstrekt niet aan leeken worden overgelaten Vooreerst zal een niet deskundige deze kwaal, wanneer ze slechts bij één of twee paarden voorkomt, voor gewone borstontsteking houden. Het is zelfs voor een ervaren arts moeielijk te zeggen met welke van de twee ziekten uien te doen heeft De gele kleur, welke men overal opmerkt, kan ons echter later niet meer in onzekerheid laten. Ontbreekt aan de uitwendige slijmhuid de gele kleur, dan wordt de kwestie in den regel opgelost, wanneer spoedig achter elkaar eenige paarden door deze ziekte worden aangetast. Is men van den aard der ziekte op de hoogte, dan gebiedt de voorzichtigheid, om het zieke paard onmiddelijk van de overigen te verwijderen. Ook hij, die het zieke paard verzorgt, mag niet met de gezonde paarden in aanraking ko-

6*

-ocr page 50-

men. In vele gevallen kan men bij geschikte voeding de genezing aan de natuur overlaten. Bij 't aanwenden van uit- en inwendige geneesmiddelen moet men uiterst voorzichtig zijn. Tegen vele kwalen werkt eene flinke aderlating heilzaam, hier echter kan ze veel onheil stichten en heeft ze reeds vele paarden ten gronde gericht. Van meer nut is eene fontanel voor de borst. De inwendige geneesmiddelen worden het paard in den vorm van een' drank toegediend. Deze bestaat uit eene kleine hoeveelheid salpeter en braakwijnsteen, in water opgelost; bij hardlijvigheid wordt er wat En-gelsch zout aan toegevoegd; in het laatste geval worden ook lavementen van zoutwater gezet. Om de genezing te bevorderen besprenkelt men het paard met 1 deel terpentijnolie tegen 6 deelen spiritus of kamfer-spiritus, daarna wordt de huid flink gewreven en dan met eene wollen deken gedekt. Verder moet de patient een' warmen en tochtvrijen stal en gemakkelijk verteerbaar voedsel hebben.

13 Harte- en MartevUeaontstekiug.

Beide ontstekingen komen op zich zelfbij de paarden zelden voor, doch in verbinding met die van andere borstorganen meer, vooral met ontsteking van het borstvel. De behandeling er van is volkomen gelijk aan die van longontsteking.

1#. Mjeveronttteking.

Ook deze kwaal komt bij paarden zelden voor en is door een' leek moeielijk van andere ziekten te onderscheiden: eerstens omdat ze op zich zelf zooveel overeenkomst heeft met andere ziekten en ten tweeden, omdat ze dikwijls in vereeniging met een of meer andere ontstekingen voorkomt. De paarden aan lever-

-ocr page 51-

ontsteking lijdende staan met tranende, halfgesloten oogen, laten den kop hangen en gaan zelden liggen, zij slaan onophoudelijk met de pooten naar den buik, waardoor ze hunne pijn te kennen geven. De uitwendige slijmhuid heeft eene gele kleur, de eetlust is geweken en de mestafscheiding vertraagd: de mest zelf is ook van eene gele kleur evenals de urine. De ademhaling is min of meer bemoeielijkt en in de meeste gevallen is er koorts aanwezig.

De oorzaken dezer ziekte zijn meesttijds in gevatte kou, slecht voedsel of stooten in de streek van de lever.

Om de genezing te bespoedigen laat men, vooral volbloedige paarden, eene flinke aderlating ondergaan; verder bereidt men een deeg van 7.5 g. kalomel, 300 g. Engelsch zout, 45 g. alsem, meel en water. Hiervan geeft men den patient viermaal daags een portie ter grootte van een eendenei. Ia de streek der lever legt men een mosterd pleister of maakt daar inwrijvingen met eene vluchtige zalf. Toont de ziekte van een' hardnckkigen aard te zijn, dan legt men onder aan den buik eene fontanel. Verstoppingen moet men zooveel mogelijk tegengaan, daarom zet men nu en dan lavementen van zout- of zeepwater. Het voedsel moet licht verteerbaar zijn, daarom is hooi of groentevoeder het geschikste.

15. Xicrenonlsteltiug.

Gewoonlijk doet deze ziekte zich eensklaps voor en bereikt snel haar toppunt. Het paard staat met eene eigenaardige stijve houding van het achterlijf, de pooten zoover mogelijk van elkaar en den kop ter zijde. Nu en dan doen zich verschijnselen van

-ocr page 52-

koliek voor, het dier gaat dikwijls liggen en is bijna niet in staat, zonder hulp weer overeind te komen. De nierstreek is warmer dan gewoonlijk, somtijds ook gezwollen en bij de minste drukking er op verraadt het dier pijn; het doet herhaaldelijk moeite om te wateren, doch met weinig succes. Heeft de ziekte haar toppunt bereikt, dan heeft de urineafscheiding geheel opgehouden. De mest is hard en de ontlasting gaat met pijn gepaard. Het paard heeft veel koorts, vreet niet, heeft grooten dorst, de slijmhuid is droog en rood en het lichaam met zweet bedekt. Na 2 a. 3 dagen heeft de ziekte hare hoogte bereikt, somtijds ook eer. Zoodra er beterschap intreedt, neemt de urineafscheiding toe en het water wordt weer helder; ook de overige ziekteverschijnselen beginnen langzamerhand te verdwijnen. Vele dieren bezwijken binnen korten tijd aan nierenontsteking.

De oorzaken van de kwaal liggen veelal in 't gebruik van schadelijke of vergiftige planten, in 't toebrengen van stooten of slagen in de nierstreek, in bovenmatigen arbeid enz. Ook kan ze een gevolg van andere ziekten zijn. In 't algemeen is er groot gevaar aan verbonden. Heeft alle urineafscheiding opgehouden, doen zich aanvallen van koliek voor, zwellen de uitwendige geslachtsdeel en en is alle eetlust geweken, dan volgt de dood spoedig. Zoolang er nog afscheiding van urine plaats heeft en weinig koorts is, is er nog hoop op genezing. Alleen eene krachtige en doelmatige behandeling kan het paard van den dood redden. In de eerste plaats eene aderlating, waarmee een bloedverlies van 3 a 4 L. gepaard gaat en wanneer 't blijkt noodig te zijn, wordt deze kunstbewerking na 18—24 uur half zoo sterk herhaald. Dan

-ocr page 53-

bereidt men een deeg van 30 g. salpeter, 180 g. En-gelsch zout en 180 g. wijnsteen, meel en water, dat het paard in 12 uur wordt ingegeven. Volgt hierop geene beterschap, dan wordt dit den tweeden en derden dag herhaald. In plaats van een deeg kan men ook een' drank bereiden, bestaande uit 180 g Engelsch zout, 180 g. kinaolie en water; deze wordt in den tijd van 4—6 uur ingegeven, hetgeen eenige malen herhaald wordt. De endeldarm wordt door de met olie bevochtigde hand van mest gezuiverd en dan ieder half uur lavementen van zeepwater gezet. Bevindt zich in de nierstreek eene wonde of een gezwel, waardoor de nierenontsteking wordt veroorzaakt, dan wordt daarop ijs, sneeuw of koude omslagen gelegd. Zijn in de nierstreek geene uitwendige wonden aanwezig, dan wordt daar een mosterdpleister aangebracht Het paard moet eene warme, doch frissche verblijfplaats hebben en met eene deken gedekt worden. Daar de patient geen eetlust, maar wel dorst heeft, vermengt men het drinken met meel of zemelen.

16 Maag en darmontatehing.

Deze ziekte komt bij de paarden zeer dikwijls voor en is veeltijds een gevolg van koliek. Zij kenmerkt zich door de volgende verschijnselen : de paarden zijn onrustig, staan met voor- en achterpooten aan elkaar, buigen den kop zijwaarts, slaan met pooten en staart, leggen zich dikwijls neder en wentelen zich. Daarbij is de buik opgezet, en de uitwendige slijmhuid rood, droog en heet. Er heerscht hevige koorts; verstopping en diarrhee volgen snel op elkaar; de dieren hebben grooten dorst en vervallen, vooral wanneer scherpe of vergiftige stoffen de ziekte veroorzaken, in een'toe-

-ocr page 54-

staud van verdooving. Deze ziekte heeft een zeer snel verloop; in den regel maakt de dood na 24 a 36 unr een einde aan het lijden. De oorzaken kunnen van verschillenden aard zijn, als kou, vergiftig of schadelijk voeder etc.

Eene flinke aderlatiug in 't begin is van veel nut. Daarop bereidt men een geneesmiddel voor inwendig gebruik, dat uit olie, 7.5 g. kalomel, 160 g Engelsch zout en 1 L. afkooksel van haver bestaat; hiervan wordt het paard elk half uur een kwart flesch voorzichtig ingegeven. De buik wordt gewreven met terpentijnolie en geest van ammoniak ; verder wordt in de streek der lendenen eene mosterdpleister gelegd. Voor 't overige heeft men te zorgen voor een warmen stal met veel strooisel, licht verteerbaar, doch voedzaam voedsel, en een laxeerenden drank.

17. Outstekiug van het buik vlies.

Deze ontsteking komt bij paarden niet zelden voor en kenmerkt zich door verminderden, later geheel verdwenen eetlust, grooten dorst, gejaagden polsslag en snelle ademhaling. Nu en dan komen aanvallen van koliek voor; verder staan de dieren met de pooten aan-elkaar, gaan met gespannen gang en vermijden het liggen, omdat in die houding het buik vlies meer gespannen en de pijn daardoor grooter is. Ook doen zich verstoppingen voor, die dikwijls tot brakingen aanleiding geven, hetwelk bij paarden een bedenkelijk verschijnsel is. De ontstekingen van het buik vlies ontstaan door slaan of stooten tegen den buik, enz.

Het verloop der ziekte is zeer snel; in 1 a 2 dagen kan het dier genezen, maar ook dood zijn; hiervan is

-ocr page 55-

vooruit weinig of niets met zekerheid te zeggen. Naar gelang het ontstaan der ziekte is, moet ook de behandeling verschillend zijn; in elk geval moet de patient eene ongestoorde rust genieten. Het komt er voornamelijk op aan verstoppingen te voorkomen; daarom geeft men het dier slijmachtige of laxeerende dranken, en om de rust te bevorderen vermengt men deze met een vreinig opium. Verder zijn koude omslagen om het achterlijf zeer aan te bevelen; zij verdienen zelfs de voorkeur boven inwrijvingen. Een streng diëet moet worden in acht genomen.

IS. Mtheumatieh,

De rheumatiek komt zoowel bij in- als uitwendige lichaamsdeelen voor en kan derhalve van verschillenden aard zijn. Bij de paarden heeft ze meesttijds haren zetel in de pooten. De ziekte is gemakkelijk kenbaar; de dieren hebben een' pijnlijken en stijven gang, zij zetten de pooten houterig en sleepend neêr, terwijl ze met het achtereind van den hoef het eerst den grond raken. Wanneer de voorpooten alleen zijn aangetast, trachten ze het zwaartepunt van 't lichaam meer naar achteren te verplaatsen; zijn echter deach-terpooten het meest aangedaan, dan wordt de last meer naar voren geplaatst. Lijden zoowel de voor- als ach-terpooten aan rheumatiek, dan liggen de paarden veel en laten ze een pijnlijk gesteun hooren. De ademhaling is snel, de polsslag gejaagd en koortsig, de scheenbeenderen kloppen hevig, de hoeven zijn heet en gevoelig en zweeten sterk; de dorst is groot, terwijl de eetlust weinig verminderd is. De oorzaken der rheumatische ontstekingen moeten hoofdzakelijk in gevatte kou van allerlei aard gezocht worden, bijv. lang achttreen staan

P. 7.

-ocr page 56-

na een' snellen rit of lang op eene tochtige plek vertoeven. Dikwijls ontstaat de ziekte ook wanneer het be-zweete lichaam plotseling door regen wordt afgekoeld of door een koud bad verfrischt. In enkele gevallen kan deze ziekte, vooral bij volbloedige paarden, ook ontstaan door lang op stal staan; de voedering met rogge en peulvruchten geeft er ook wel eens aanleiding toe.

Rheumatiek in een' hevigen graad is niet zonder gevaar; niet alleen omdat de hoornachtige hoef door et-tering of brand wel eens wil afvallen, maar er kan ook eene borstontsteking uit ontstaan, die docdelijk kan zijn. Is het laatste gelukkig zelden het geval, tocli ontstaan in de meeste gevallen ringhoeven, plathoeven of volhoeven, waardoor het paard levenslang min of meer kreupel gaat.

Bij de behandeling der kwaal moet men met alle omzichtigheid te werk gaan. Bij lichten graad en zoo lang nog geene koorts of hevige hoefontsteking aanwezig is, is het gewoonlijk voldoende het paard een warmen stal te geven, welke ruim van strooisel voorzien is. Voor inwendig gebruik bereidt men een deeg van 7.5 g kamfer, 60 g. salpeter, 240 g. Engelsch zout, 120 g jeneverbessen, meel en water. Dit wordt het paard in 24—36 uur ingegeven. Hierbij krijgt het zijn gewone voedsel, doch in kleinere porties dan gewoonlijk. Heeft het door rheumatiek aangetaste paard een stijven gang, maar is de benedenvoet nog niet ontstoken, dan wrijft men het been met kamferspiritus. Zijn echter koorts en ontsteking in hevigen graad, dan gaat men op de volgende wijze te werk: eerst worden de pooten voorzichtig van de hoefijzers ontdaan en het paard op eene zachte plaats gezet. Daarna windt men eene lap, waarop eene laag koemest of leem gestreken is, om den poot, die verder met koud water vochtig wordt gehouden. Bij ont-r-

-ocr page 57-

steking in zeer hevigen graad wordt de hoef van onderen dun afgesneden, zoodat zelfs op 2 of 3 plaatsen bloedingen ontstaan. Heeft men in dit geval ijs of sneeuw bij de hand, dan worden daarvan omslagen om den hoef gelegd. Om de koorts te doen afnemen, laat men het paard eene aderlating ondergaan, waar-meê een bloedverlies van 3Va a, 5 L. gepaard gaat. Voor inwendig gebruik wordt een laxeerend deeg gemaakt van 30 g. aloë, 240 g. Engelsch zout met het noodige meel en water. Daar zich gewoonlijk verstoppingen voordoen, zet men van tijd tot tijd lavementen, die uit zout water bestaan Is de ziekte van een' lang-durigen aard, dan wordt ook de voet beneden de knie met een prikkelende en vluchtige zalf ingewreven. De paarden, aan rheumatiek lijdende, moeten weinig en licht verteerbaar voedsel hebben.

19 De verlamming bij veulens,

Onmiddelijk na de geboorte, soms 8 of 14 dagen later en in enkele gevallen nog later, is het veulen moe en loom, het laat treurig den kop hangen en wil niet zuigen. Het haar wordt borstelig en verliest zijnen glans. Het jonge dier verraadt koorts en de ademhaling is bemoeilijkt; uit de neusgaten vloeit een dik slijm, de keelstreek is gezwollen, evenals de slijmhuid, die tevens van eene gele kleur is. Ook aan de poo-ten vertoonen zich gezwellen, die heet en pijnlijk zijn en het veulen kreunel doen gaan. Eene sterke diarrhee is het gevolg en binnen 14 dagen is het veulen aan de verlammingziekte overleden. In enkele gevallen gelukt het, het dier van den dood te redden, maar dan blijft het ook levenslang zwak en ziekelijk.

De voorteekenen dezer ziekte zijn reeds bij 't moeder-

7*

-ocr page 58-

dier vóór de geboorte van 't veulen merkbaar aan borstelig en glanzeloos haar, omdat lang voor de geboorte de uier begint te zwellen en vooral zoo daarin de melk reeds vroeg aanwezig is. Kenteeke-nen bij het veulen zelf zijn: dat het een' dag na de geboorte nauwelijks op de pooten kan staan en een' afkeer van den uier schijnt te hebben. In dat geval moet de navel nauwkeurig onderzocht en verbonden worden. Verder kan het besprenkelen van de navelstreek met verdund karbolzuur zijn nut hebben.

20. Sfhurft.

Bij 't begin dezer ziekte merkt men, dat het haar op sommige plaatsen zijnen glans verliest, van kleur verandert en gemakkelijk uitvalt. De daardoor ontstane plekken zijn vuil alsof ze met meel bestrooid zijn. Wordt dit vuil weggenomen, dan bemerkt men bij nader onderzoek op de huid kleine blaasjes, waaruit bij 't openen eene heldere of etteiachlige vloeistof komt. Het schurftige paard wordt door aanhoudend jeuken geplaagd, het wrijft en schuurt de huid zoo vaak dit mogelijk is, het tracht met de tanden de jeukende plaatsen te naderen of wentelt zich om het jeukende gevoel te doen ophouden. Het meest vertoonen zich de schurftvlekken aan de zijde van den hals, de schouders, den rug en de hoeven. Heeft de schurft hoofdzakelijk in de manen haren zetel, dan noemt men ze manenuitslag.

Het meest treft men de schurft bij slecht gevoede en magere paarden aan. Daarom komt ze ook bij oude, half verhongerde paarden, vooral bij die in 't leger veel voor. Zij ontstaat alleen door haar besmettelijk karakter, doordat gezonde paarden met

-ocr page 59-

schurftige in aanraking komen of tegen voorwerpen leunen, waartegen schurftige dieren zich gewreven hebben. De schurft wordt veroorzaakt door een klein insect, schurftmijt genaamd, waarvan bij het paard drie verschillende soorten voorkomen; de eerste soort boort onder de huid gangen en is daardoor de oorzaak der ontsteking. Deze mijt gaat ook op andere dieren, ja zelfs op menschen over. De tweede soort hecht zich alleen in de huid vast en veroorzaakt door hare vergiftige beten den huiduitslag; deze gaat niet op andere dieren of menschen over. De derde soort komt alleen in de haarbossen aan den benedenvoet der paarden voor en veroorzaakt daar, door hare beten, jeukingen en ontsteking; deze plant zich ook niet op andere dieren of menschen over. Niet altijd zijn deze mijten duidelijk van elkaar te onderscheiden en men moet ze meer naar de verschijnselen, waaronder zij zich voordoen, beoordeelen.

Daar de schurft nooit van zelf geneest, maar zich immer uitbreidt, tot zij het paard, al is het ook na jaren, ten gronde richt, moet men er in 't begin op bedacht zijn de ziekte in haren loop te stuiten. Men ga op de volgende manier te werk: nadat het schuif-tige paard van de anderen afgezonderd is, wascht men eerst de aangetaste plekken der huid met heet zeepwater zoo rein mogelijk af. Vervolgens maakt men in eene ijzeren pan 270 g. groene, zeep warm en doet daarbij 720 g. teer; hiervan wordt met een borstel eene dikke laag op de schurftige plekken gestreken, hetgeen na verloop van 8 dagen herhaald wordt. Nog beter is het dit mengsel met wat bloem van zwavel te vermengen. Het is bijna niet denkbaar, dat het paard na deze bewerking niet binnen 14 dagen weer

-ocr page 60-

volkomen genezen zal zijn. De teerkorst valt later van zelf af. Wanneer de schurft van weinig beteekenis is, is in den regel 60 g. zwavel, in 1 L. water opgelost, voldoende om ze te verdrijven. Met dit mengsel worden de zieke plekken 4—6 dagen achtereen een paar keer daags ingewreven. Is het lichaam over de geheele oppervlakte aangetast, dan kan men of den teer gebruiken of men bereidt eene loog, bestaande uit eene oplossing van 360 g. gebluschte kalk en 8 L. water, waarbij ISO g. potasch gevoegd wordt; dit mengsel wordt een half uur lang gekookt en nadat het van 't vuur is genomen, maar nog kokend heet is, giet men er 180 g. kinaolie en ISO g. hertshoornolie bij. Deze loog wordt warm gebruikt en tweemaal daags daarvan gedurende 2—3 dagen met een' borstel eene laag op de huid gestreken. Ook het 3 of 4 maal wasschen met een sterk afkooksel van tabak doet de schurft verdwijnen. Gedurende de behandeling moet het paard tegen regen en kou beschut worden. Zeer aan te bevelen is het om van tijd tot tijd een handvol keukenzout door het voeder te strooien. Inwendige geneesmiddelen zijn geheel nutteloos, evenals eene aderlating, waardoor het dier verzwakt, zonder dat de genezing er door bespoedigd wordt. De schurft heeft haren zetel niet, zooals velen meenen, in het bloed, maar in de huid.

SI. Ontsteking aan het hielgewrieht.

Hieronder verstaat men eene ontsteking der huid aan den benedenvoet, waardoor deze heet, pijnlijk en rood wordt. De dieren trachten den aangetasten poot zooveel mogelijk te verschoonen en gaan kreupel en stijf. Na 1

-ocr page 61-

of 2 dagen scheidt de huid eene vuile kleverige vloeistof af, die tot eene korst opdroogt. Bij een goedaardig karakter der ontsteking en eene doelmatige behandeling is de ziekte hiermee afgeloopen, zonder na-deelige gevolgen te hebben. Onder ongunstige omstandigheden echter houdt de slijmafscheiding aan; er ontstaan puisten of pijnlijke gezwellen, terwijl later de ge-heele poot opzwelt. De pooten kunnen zoowel alle 4 tegelijk als elk afzonderlijk worden aangetast, in den regel zijn het slechts de beide achterpooten.

Deze kwaal doet zich meest in het najaar en in den winter voor, wanneer de wegen en straten met modder en sneeuw bedekt zijn. Het is zeer verkeerd de paarden lang achtereen te laten staan, als de pooten nat of vuil zijn Paarden met witharige pooten worden eer aangetast dan de donkerharigen. Ook de aan droes lijdende dieren zijn zeer vatbaar voor deze ongesteldheid.

De genezing begint als men de pooten flink boent met warm zeepwater; het komt er niet op aan of de huid onder die bewerking een weinig begint te bloeden. Vervolgens wascht men de pooten 2 of 3 maal daags met eene oplossing van aluin en blauwen vitriool van elk 75 g. in ] L. water opgelost. Dit houdt —14 dagen aan, terwijl de poot om de 3 of 4 dagen tevens met zeepwater wordt afgewasschen. In hardnekkige gevallen neemt men eene oplossing van 3.5 g. sublimaat en 1 L. kalkwater. (Met het laatste vocht zij men zeer voorzichtig, omdat 't zwaar vergift is.)

88. ImehreH aan eetlust.

Dikwijls gebeurt het, dat het paard slecht wil vreten, hoewel geen bijzondere ziekteverschijnselen zijn te be-

-ocr page 62-

speuren meestal is bij dergelijke gevallen de spijsvertering gestoord, hetzij door overvoedering of iets dergelijks. Daarom begint men ook direct op de maag en andere spijsverteringsorganen te werken Als geneesmiddel bereidt men een deeg van 7.5 g. kalmus-wortel, 45 g. mosterd, 45 g. kummel, 45 g. jeneverbessen, meel en water; biervan wordt het paard 3 of 4 maal per dag eene hoeveelheid op de tong gestreken. Verder is wat zout over het voeder ook zeer aan te bevelen.

83. Koliek.

De koliek behoort onder de dikwijls voorkomende ongesteldheden van het paard en is zoo gevaarlijk, dat er weinig ziekten zijn, die zooveel slachtoffers eischen. Gewoonlijk overvalt zij het dier zonder eenige merkbare voorteek enen. Het paard houdt op met vreten, treedt van de krib terug, krabt met de voorpoo-ten, staat met voor- en achterpooten aan elkaar, slaat met den staart, is zeer onrustig, werpt zich neer om zich te kunnen wentelen, springt onmiddelijk weer overeind, heeft veel aandrang tot waterloozing en mest-afscheiding etc. Dat alles duidt hevige pijn in den buik aan, die met enkele tusschenpoozen van rust afwisselt. De pijn neemt allengskens in hevigheid toe; het paard staat als verdoofd, zweet over het geheele lichaam steunt aanhoudend, en geeft verder door slaan met staart en pooten hevige pijn te kennen. Somtijds nemen dergelijke paarden de allerzonderlingste houdingen aan: zij gaan bijv. van voren liggen, terwijl zij van achteren blijven staan of ze zitten als een hond op de achterpooten.

Tijdens de aanvallen van pijn is de ademhaling zeer

-ocr page 63-

gejaagd en geschiedt deze met wijd geopende neusgaten. De zoogenaatnde toevallen herhalen zich met korte tusschenpoozen, zoodat het paard ten laatste als 't ware razend van pijn is. Eindelijk staat het koude zweet over t geheele lichaam, de uitwendige ledematen zijn koud en na 24 — 36 of 4S uur volgt meesttijds do dood. In enkele gevallen volgt beterschap even S] oedig als de ziekte inviel. Het paard, dat nog voor weinige oogenblikken aan de hevigste smarten ten prooi was, zoekt de krib weer op en begint met graagte te vreteu, en de ziekteverschijnselen wijken als sneeuw voor de zon.

De oorzaken der koliek zijn zeer talrijk; in vele gevallen ontstaat ze door plotselinge afkoeling, maar nog meer door overdadig gebruik van voeder. Elke overmatige voedering, zelfs die van gewoon voedsel, kan koliek ten gevolge hebben, vooral wanneer het paard onmiddelijk na het eten hard moet loopen of zwaar trekken, üok zijn er eenige voedingsmiddelen, waarvan zelfs een matig gebruik koliek kan veroorzaken, als; klaver, rogge, peulvruchten, meel, zemelen, aardappelen, enz Het lang ophouden der urine kan eveneens koliek ten gevolge hebben. Van den afloop der ziekte is zeer weinig te voorspellen; paarden, die men als verloren beschouwde, genezen plotseling, terwijl degene, van wier behoud men reeds zeker meende te zijn, eensklaps ineen zakken en sterven. Zoolang men nog gedruisch in het darmkanaal hoort, behoeft men niet aan genezing te wanhopen.

De behandeling dezer patienten mag geen oogenblik worden verwaarloosd. Hoewel zij naar gelang der oorzaken verschillend is, komt ze in hoofdzaak op hetzelfde neer. Dadelijk wordt het paard naar eene tocht-

P. 8.

-ocr page 64-

vrije en wanne plaats gebracht, die zoo ruim is, dat het zich niet kan bezeeren. Hier worden buik en pooten aanhoudend met een hand vol stroo gewreven en daarop het dier met eene wollen deken gedekt. Dewijl men in den regel met hardnekkige verstoppingen te kampen heeft, moet alles worden gedaan om mesten urineafscheiding te doen ontstaan ; wanneer dit gelukt is het dier in de meeste gevallen behouden. Door de met olie bevochtigde hand wordt de mest uit den endeldarm verwijderd en daarna elk kwartier lavementen gezet, die uit warm zeepwater bestaan, waarin een weinig keukenzout is opgelost. In den laatsten tijd heeft men, en wel met het beste gevolg, lavementen van uitsluitend koud water gebezigd. Nu wordt de buikstreek ingewreven met 60—90 g terpentijnolie, 90—120 g. wijngeest en 15 g. ammoniakspiritus. In den regel wordt het paard hierop buitengewoon onrustig, hetgeen echter slechts 10—20 minuten aanhoudt, waarna men tot 't toedienen van inwendige geneesmiddelen overgaat, wanneer nog geen' beterschap is ingetreden. Meermalen heeft er juist door het wrijven mestafscheiding plaats, waarmee de koliek ophoudt. Er zijn een massa middelen, die proefondervindelijk gebleken zijn heilzaam te werken, zoodat het moeielijk is, allen te vermelden. Daarom zullen we ons tot de volgenden bepalen: Men geeft het paard om het half uur 2 g. braakwijnsteen, 120 g. Engelsch zout met Vs L. sterke, warme kamillethee in of 180 g. Engelsch zout, 30 g. gemalen of gewreven kamille met '/2 L. warm water. Bij overvoedering: 270 g. Engelsch zout, 22,5 g. aloë, 45 g. kummel met meel en water tot een deeg gemaakt, dat tegelijk wordt ingenomen. In het algemeen zijn prikkelende vloeistoffen,

-ocr page 65-

bijv. brandewijn, peper in water opgelost, etc. uf te keuren; alleen bij windkoliek of koliek uit plotselinge ai-koeling ontstaan kunnen ze zeer heilzaam zijn ; in andere gevallen werken ze zelfs schadelijk. Bij 't ingeven zij men steeds voorzichtig, dat geene dranken in de luchtpijp komen, daarom is 't raadzamer de geneesmiddelen steeds in den vorm van een deeg te geven. Volgt 3 of 4 uur na de hierboven aangegeven behandeling geene beterschap, zoo doet men het dier eeue flinke aderlating (van 4 a 5 L.) ondergaan, hetgeen na 12—18 uur herhaald wordt, wanneer geene genezing volgt. Bij windkoliek is 't zeer aan te raden het paard 10—15 minuten lang in een matigen draf te doen loopen, waardoor de winden in werking komen. Onmiddelijk na de beweging wordt het paard met eene wollen deken gedekt. Bij koliek met diarrhee moet de behandeling geheel anders zijn. De lavementen vervallen hier natuurlijk geheel, maar eene aderlating, zoowel als het inwrijven van den buik met kinaolie is zeer noodzakelijk. Als inwendig geneesmiddel gebruikt men Vs L. sterke kamillethee met 2 g. opium, hetgeen om 't uur wordt herhaald. Het plotseling neêrvallen van 't paard late men gerust toe, indien de vloer niet te hard zij, het wentelen daarentegen moet men zooveel mogelijk beletten. Nog zijn er tal van middelen, die bij deze ziekte van zeer heilzamen invloed zijn, doch die uitsluitend aan een' ervaren veearts zijn toevertrouwd,

»#. niarrhee.

Deze ziekte bestaat in eene onnatuurlijke mestafschei-ding, hetgeen door verschillende oorzaken kan ontstaan, als door plotselinge afkoeling, door't gebruik van prikkelende zelfstandigheden, veel waterhoudende ofbedor-

8*

-ocr page 66-

ven voedingsmiddeleiij door het drinken van slecht water etc. In den regel is diarrhee een gevolg van andere ziekten. Naar gelang der oorzaak is deze kwaal al of niet inoeielijk te genezen.

Diarrhee in een' lichten graad wordt reeds genezen wanneer men 't voeder verandert, 't droog toedient, haver en stroo voedert of het drinken in kleine porties geeft. Daarbij moet het paard warm gehouden, met eeue deken gedekt en met stroo gewreven worden. Is de mest zeer dun, de eetlust min of meer geweken en toont de diarrhee van een hardnekkig karakter te zijn, dan wordt een deeg bereidt uit 45 g. kalmuswortel, 45 g. alsem, meel en water, dit wordt in 2 dagen verbruikt. Helpt ook dit middel niet, dan neemt men een deeg van 30 g. aluin, 30 g ijzervitriool, 45 g. fijngemalen eikenbast, 45 g. kalmuswortel, 45 g. hertshoornolie, meel en water; om de 2 uur wordt hiervan eene hoeveelheid ter grootte van een kippenei op de tong gestreken. De buik wordt een paar keer met kina- of raapolie sterk gewreven. Plotseling ingevallen diarrhee gaat dikwijls met aanvallen van koliek gepaard en kan zeer gevaailijk zijn. In dat geval wordt zij als koliek behandeld met uitzondering van de laxeerende geneesmiddelen en de lavementen. Vooral bij zuigende, jonge dieren komt diarrhee niet zelden voor en gaat zij met de volgende verschijnselen gepaard: de eetlust vermindert, het lijf is min of meer gezwollen, de dieren gaan dikwijls liggen, maar staan ook onmiddelijk weer op en slaan veel met den staart; de afgescheiden mest is dun, soms bijna als water en verspreidt een' onaangenamen geur. Vele veulens sterven reeds binnen een paar dagen door verzwakking. Den jongen dieren wordt, zoodra men de

-ocr page 67-

ziekte bespeurt, andere melk gegeven, waardoor krijt en fijngewreven eierschalen vermengd zijn. Den moe-derdieren geeft men 7,5 g. potasch opgelost in kamil-lethee in eenmaal in, terwijl men hun tevens veel droog voeder geeft,

85. narmontateking.

Deze ziekte bestaat in eene ontsteking van de slijm-huid der ingewanden; dieren van allerlei slag en ouderdom kunnen er door aangetast worden. Gevatte kou en 't gebruik van schadelijk eten of drinken zijn in den regel de oorzaken dezer kwaal; over het al of niet besmettelijk karakter zijn deskundigen het niet eens. De gewone kenmerken dezer ziekte zijn: verminderde eetlust,, groote dorst, roode slijmhuid, beslagen tong, moeielijke ontlasting, lustelooze beweging, koorts etc. Darmontsteking gaat veel met gele zucht gepaard. Bij eene tijdige en doelmatige behandeling is deze ongesteldheid niet erg gevaarlijk. De hieraan lijdende dieren moeten tegen koude en ruwe winden beschut worden, licht verteerbaar voedsel gebruiken en als er verstopping plaats heeft, geeft men hun een' drank, die uit Engelsch zout, aluin, alsem en eikelmeel, opgelost in water, bestaat. Bij verwaarloozing neemt deze kwaal langzamerhand een bedenkelijk karakter aan en kan zij zelfs den dood tengevolge hebben.

8«. risvloetl.

Deze ziekte is daaraan kenbaar, dat het paard dikwijls en buitengewoon veel urine afscheidt, somtijds wel 3—5 emmervol per dag. De urine is kleurloos en van een' eigenaardigen reuk. In den regel is de eetlust minder dan in gezonden toestand, maar verdwijnt

-ocr page 68-

nooit geheel. De dorst is buitengewoon groot en soms zoo hevig, dat hij niet te stillen is. Door het onophoudelijk wateren wordt het paard raat en begint snel te vermageren. De duur dezer ziekte is verschillend; zij kan slechts een paar weken, maar ook wel eenige maanden, ja soms langer dan een jaar aanhouden. Bij eene tijdige en doelmatige behandeling kan men op genezing rekenen, maar verwaarloozing kan ook den dood ten gevolge hebben.

De pisvloed ontstaat uitsluitend door 't gebruik van bedorven of schadelijk voedseL vooral is 't gebruik van bedorven haver zeer nadeelig.

De behandeling is zeer eenvoudig. Men geeft het paard een' warmen stal, beschut het tegen regen en kou, en geeft het zuiver en gezond voedsel Als geneesmiddel bereidt men een deeg uit 3,75 g kamfer, 7,5 g. gemberwortel, meel en water; hiervan wordt dagelijks een portie op de tong gestreken. Binnen eene week is dan in den regel de ziekte geweken. Is dit niet het geval, zoo bereidt men een deeg van 15 g. kamfer, 30 g. aluin, 30 g. fijngemalen eikenschors, 30 g. hertshoornolie, 90 g. jeneverbessen, meel en water; hiervan wordt het paard 2 of 3 maal daags eene hoeveelheid ter grootte van een hoenderei op de tong gedaan.

87. Uloed wateren.

Gelukkig komt deze ziekte bij paarden zelden voor. Zij is een gevolg van verzwakking of moet aan een' ziekelijken toestand der waterloozingsorganen worden toegeschreven. Ook 't gebruik van scherpe of vergiftige kruiden kan de oorzaak zijn. De ziekte is gemakkelijk te kennen, doordat de urine met bloed

-ocr page 69-

vermengd en dus rood van kleur is. Andere verschijnselen doen zich bij een lichten graad dezer ongesteldheid niet voor, alleen wanneer eene ontsteking der nieren de oorzaak is, is koorts voorhanden en heeft het dier pijn bij het wateren.

Is het bloedwateren een gevolg van verzwakking, dan geeft men het paard een geneesmiddel, dat uit 60 g. fijn gemalen eikenschors, 60 g. kalmuswortel, 11 g. kamfer, 11 g. hertshoornzout, meel en water bestaat. Hiervan wordt dagelijks 3 of 4 keer eene hoeveelheid ter grootte van een eendenei op de tong gestreken. Daarbij moet het paard veel en goed voedsel hebben. Is deze kwaal een gevolg van verwonding of ontsteking der waterloozingsorganen, dan is de behandeling dezelfde als bij de nierenontsteking. Is het gebruik van scherpe of vergiftige kruiden de oorzaak, dan geeft men het paard elk uur een bierglas vol azijn in of eene gelijke hoeveelheid olie en zeepwater. In alle gevallen, wanneer het bloedwateren lang aanhoudt, bereidt men een deeg uit 30 g. aluin, 120 g. fijn gemalen eikenschors, 120 g. kalmuswortel, meel en water en verbruikt deze hoeveelheid in 3 dagen, terwijl in de nierstreek om de 4 of 6 uur eene in-wrijving wordt gemaakt van 30 g. geest van ammoniak en 75 g. kamferspiritus.

98. Bet ophouden van 't water.

Niet zelden gebeurt het, vooral bij hengsten en ruinen, dat het paard niet kan wateren; hierbij komen dan dezelfde omstandigheden voor als bij koliek met die uitzondering, dat het paard thans gedurig aanstalten maakt om te wateren, doch steeds te vergeefs. Een bijzonder teeken dezer ziekte is, dat het dier onophoudelijk met de achterpooten naar den buik slaat. Meer-

-ocr page 70-

malen ontstaat deze kwaal uit dezelfde oorzaken als de koliek, maar nog meer is zij er een gevolg van dat het paard onderweg geen tijd gelaten wordt om te wateren. In zeldzame gevallen is eene ontsteking aan de pis-roede de oorzaak.

Somtijds hebben paarden de gewoonte om het water op te houden, totdat zij stroo onder de pooten hebben, daarom is goed strooisel steeds aan te bevelen. Begint ook dan het paard niet te wateren, zoo tast men met de hand, die met olie bestreken is, in den endeldarm en drukt met de vlakke hand tegen de gevulde blaas; in de meeste gevallen heeft dit het beste gevolg. Verder kunnen ook lavementen en wrijvingen van den buik hun nut hebben

%9. Het neusbloeden

Het neusbloeden kan soms bij paarden zoo sterk zijn, dat men vreest, dat het dier aan bloedverlies zal sterven. De oorzaken zijn niet altijd na te gaan; dikwijls ontstaat eene neusbloeding, doordat bij snel rijden het bloed naar den kop stijgt; ook stooten tesen de borstkast of zwaar hoesten kunnen er de reden van zijn. Het beste middel zijn koude omslagen om den kop.

3 O. Mngetv nntlstvormen.

Ingewandswormen komen het meest bij magere en slechtgevoede paarden voor; verder bij veulens wien de moedermelk te vroeg onttrokken is. Het eenige zekere kenteeken van ingewandswormen is, dat zij in de uitwerpselen te vinden zijn en dat het dier veel last heeft van buikpijn. Bij de behandeling dezer patienten moet men in de eerste

-ocr page 71-

plaats voor rijkelijk en gezond voedsel zorgen Als geneesmiddel bereidt men een deeg van 45 g. wormkruid, 45 g. alsem, 45 g. roet, J5 g. terpentijnolie, 15 g. hertshoornolie, meel en water, dat het paard in een tijdsverloop van 2 dagen wordt ingegeven. Veulens krijgen de helft. Is het paard altoos goed gevoed, dan is het beter het volgende middel toe te passen: men voegt 7.5 g. braakwijnsteen, 60 g. baldriaan, 60 g. wormkruid, 60 g. hertshoornolie, o0 g. terpentijnolie, meel en water tot een deeg samen en dit geeft men het paard in een tijdsverloop van 3 dagen in. Het zekerste middel om de ingewandswormen te verwijderen is arsenikum; hiervan strooit men dagelijks 1.25 g, door het voedsel, hetgeen men gedurende 5—6 dagen herhaalt,

31, ihiiateling

Door duizeling verstaat men eene zenuwkwaal. In den stal wordt het paard hoogst zeldzaam door deze ziekte overvallen, meer geschiedt dit onder den arbeid. Die aanvallen keeren gewoonlijk terug. Er zijn paarden, welke verscheidene dagen achtereen aan toevallen lijden, terwijl anderen er weken en maanden lang van verschoond blijven. Bij een aanval van duizeling staat het paard plotseling stil, zet de pooten ver van elkaar, heeft stuiptrekkingen aan verschillende ledematen, houdt den kop in de hoogte en siddert, doch valt zelden neer. Deze toestand duurt 5—10 minuten, waarna het paard weer even opgewekt is als vrueger. De oorzaken der duizeliug zijn zelden met zekerheid te bepalen. Volbloedigheid, weinig beweging bij sterke voedering, het staan in muffige stallen enz. worden als de meest bekende oorzaken beschouwd. Eene

P. 9.

-ocr page 72-

radicale genezing gelukt zelden. Dikwijls aderlaten, veel beweging, koele verblijfplaatsen en licht verteerbaar voedsel zijn de beste middelen tegen deze kwaal. Ook moet men er op bedacht zijn, dat niets aan het tuig invloed uitoefent op den bloedsomloop. Wordt het paard voor den wagen door eene duizeling overvallen, zoo gebiedt de voorzichtigheid onmiddelijk stil te houden, uit te spannen en rustig het einde van den aanval af te wachten. Om den duur der duizeling te verkorten, wordt het paard een' doek over den kop geworpen om het licht te weien.

J3. Valiende afiehte

Deze kwaal is aan duizeling zeer na verwant, maar komt gelukkig niet zoo dikwijls voor. Ook bij deze aanvallen zijn geent, vourteekens merkbaar Wordt het paard door de ziekte overvallen, dan blijft het ook plotseling staan en valt weinige oogenblikken later neer Zoo is het eenige oogenblikken bewegeloos, waarop hevige stuiptrekkingen volgen. Daarop begint liet te slaan, terwijl hals en kop steeds in beweging zijn. D0 oogen staan verdraaid, de tanden zijn op elkaar geklemd, de lippen bewegen zich krampachtig, de bek is met schuim bedekt, de ademhaling is gejaagd en het lichaam bedekt met zweet. Het gevoel is gedurende den aanval totaal verdwenen, zoodat bijv. zweepslagen in't geheel niet gevoeld worden. Ook heeft het paard het bewustzijn verloren en juist hierdoor onderscheidt zich de vallende ziekte van gewone duizeling. De duur van den aanval is verschillend en duurt gewoonlijk van 10—15 minuten, zelden langer. Na den aanval ligt het paard een oogenblik alsof het slaapt, springt daarna overeind en doet of er niets gebeurd is. Alle middelen tegen deze

-ocr page 73-

ziekte laten ons in den steek; niemand weet er het rechte van, toch heeft de ondervinding geleerd, dat eene donkere verblijfplaats van heilzamen invloed is op paarden, die aan herhaalde aanvallen lijden.

33. Wiruisverlamming.

't Valt niet moeielijk deze ziekte te herkennen, toch is ze in 't begin niet altijd van denzelfden aard. Somtijds stort een oogenschijnlijk gezond paard, nadat het eenigen tijd met de achterpooten heen en weer heeft getrappeld, plotseling neder. Het dier heeft eene verzwakking in 't kruis, welke aan den waggelenden en sleependen gang kenbaar is. Menigmaal is eene verlamming in een der achterpooten de voorbode van kruisverlamming. Het paard verliest de kracht om het achterlijf overeind te houden, het gaat liggen en kan niet weer opstaan, terwijl het meermalen als een hond op de achterpooten gaat zitten. Wordt het overeind geholpen, dan zinkt het, zoodra de hulp ophoudt, ook weer neder. Voor 't overige is het paard niet ziek, het eet en drinkt als gewoonlijk. Zijn echter de gevallen zeer hevig dan is de ademhaling bemoeielijkt en het zweet staat op het lichaam; ook thans is alle eetlust nog niet geweken. Meermalen wordt deze ziekte met het begin van koliek verward en zij komt er ook inderdaad veel mee overeen. Bij koliek echter springt het paard soms overeind, wat bij eene verlamming in 't kruis onmogelijk is.

Do oorzaken dezer ziekte liggen of in uitwendige beleedigingen als stooten, etc., of zijn het gevolg van de een of andere ongesteldheid. Het is opvallend dat

9*

-ocr page 74-

deze kwaal alleen voorkomt bij werk- of rijpaarden en nooit bij die, welke altijd op stal staan.

Het genezen dezer patienten gaat moeielijk en gelukt zelden; in het gunstigste geval is ze nog onvolkomen, zoodat eene zwakte in het kruis altijd blijft bestaan. Voor alle dingen heeft men te zorgen, dat het paard zich niet kan bezeeren of de huid doorliggen, daarom moet het leger steeds zacht zijn. Zoodra zich gezwellen of open wonden vertoonen, worden deze met koud water afgewasschen, en steeds koel gehouden. Verder wordt de kruisstreek 3 maal daags sterk ingewreven met een mengsel, bestaande uit 30 g. ammoniak, 15 g. fijn gemaakte spaansche vliegen, 60 g. kinaolie en 60 g. gewone raapolie. Volgt er na verloop van 3 of 4 dagen geen' beterschap, dan trekt men in de nierstreek 2 etterbanden of men brandt die plaats met een gloeiend ijzer. Van inwendige geneesmiddelen is bij deze kwaal weinig heil te verwachten en toch late men ze niet geheel achterwege. Gewoonlijk gaat verlamming met verstopping gepaard, daarom tracht men dit door 't ingeven van laxeerende middelen en lavementen te voorkomen. In den regel ligt het paard op sommige plaatsen de huid door, waardoor pijnlijke wonden ontstaan. In dat geval moet men trachten het dier overeind te zetten en het in die houding een tijdlang te houden. Voor goed voeder moet steeds gezorgd woiden en mocht er genezing volgen, dan moet het paard nog een geruimen tijd van den arbeid verschoond blijven.

J# Holder,

Door kolder verstaat men eene ziekte, die haren zetel in de hersenen heeft en het paard van zijne

-ocr page 75-

zinnen en bewustzijn berooft. Het aan deze kwaal lijdende paard staat gewoonlijk treurig, als heeft het zich zelf vergeten en laat den kop hangen, de oogen staren wezenloos in het rond en zijn half gesloten. De gang is traag en moeielijk, vooral de achterpooten worden onder 't gaan hoog opgetild; het paard luistert naar geen teugel meer en is moeilijk voort te krijgen. Het vreten gaat zeer langzaam en bij 't drinken steekt het den kop zeer diep in 't water. Nog meer valt de stompzinnigheid op, wanneer het dier vermoeid is, dan gaat hot steeds rechtuit, totdat het ergens tegenaan loopt, in weerwil van alle moeite die men doet om zulks te beletten. Bij de aan deze kwaal lijdende paarden komt somtijds een toestand voor, die men razende kolder heet. Gedurende een' aanval daarvan is het paard als razend; het steigert, loopt met den kop tegen den muur, valt van de been en blijft daarop weer als vast-gemetseld staan. In den regel kan kolder zeer lang duren, soms maanden en jaren. In den zomer, vooral bij groote hitte, zijn de aanvallen veel heviger dan bij een' koele temperatuur, zoodat kolderige paarden in den winter oogenschijnlijk zeer gezond zijn. Het best ziju de teckenen van kolder te bespeuren, als het dier zeer verhit is.

De oorzaken van kolder moeten veel aan zwaren arbeid bij groote hitte, het blootstaan aan heete zonnestralen, het verblijf in muii'e stallen en aan stooten en slaan op den kop worden toegeschreven. Luie en vette paarden hebben het meest van kolder te lijden, vooral degenen, welke reeds op jaren zijn.

Volkomen genezing van deze kwaal gelukt nooit, zij is totaal ongeneesbaar. Er kan dan ook alleen sprake van zijn om kolderige paarden voor't een of ander doel

-ocr page 76-

nog een tijdlang bruikbaar te houden. Ten dien einde geve men het paard groentevoeder; koren en hooi mag niet gebruikt worden. Het dier mag slechts weinig arbeid verrichten en moet eene koele verblijfplaats hebben. Volbloedige paarden laat men eene aderlating ondergaan, die om de 2 of 3 weken herhaald wordt. In 't algemeen moet men echter met 't aftappen van bloed voorzichtig zijn, daar de ziekte er zoowel door stijgen als afnemen kan. Voor inwendig gebruik bereidt men een laxeerend geneesmiddel, dat uit 30—45 g. aloë, 240 g. Engel?ch zout, meel en water bestaat. In den regel bewijzen koude omslagen om den kop goede diensten, deze laat men 3 of 4 dagen onafgebroken liggen. Koude stortbaden op den schedel zijn eveneens aan te bevelen. Verder trekt men ook wel eens aan weerszijden van den hals een etterband door de huid, die daar eenige weken achtereen blijft zitten.

36'. Stuipen

Stuipen zijn eene onwillekeurige samentrekking der spieren, hetzij van enkele ledematen of van het gansche lichaam en zeer gevaarlijk. In 't begin der ziekte klemt bet paard de tanden zoo vast op elkaar, dat het niet mogelijk is den bek te openen ; de ooren staan stijf en de oogen wijd geopend. Het paard wordt over 't geheele lichaam stijf en staat met den buik in de hoogte getrokken. Het zweet staat over 't geheele lichaam, het adembalen gaat moeie-lijk en met rochelen gepaard. Na verloop van 3 of 4 dagen is het dier niet meer in staat eenige beweging te maken. Wanneer dan niet spoedig genezing volgt, sterft het na een paar dagen. Heeft

-ocr page 77-

de ziekte 1G dagen of langer geduurd, dan kan men op genezing rekenen, hoewel deze zeer langzaam volgt.

Veeltijds zijn de oorzaken van't ontstaan der stuipen onbekend, toch moeten ze meestal in uitwendige beleedi-ging, als slaan, stooten enz. gezocht worden. De behandeling van den zieke kan aan geen leek worden toevertrouwd, de meeste paarden, door deze ziekte aangetast, moeten het met den dood bekoopen. Men geeft den patienten een frisschen en matig verlichten stal, en als voeder veel meeldranken: verder moeten ze met rust gelaten worden. Van inwendige geneesmiddelen kan bij deze kwaal geen sprake zijn.

37 Oampigheid,

Deze algemeen bekende kwaal bestaat in eenen zie-kel ijken toestand der ademhalingsorganen. In niet zeer hevigen graad valt er. zoolang het paard in rust is, weinig van te bespeuren, doch bij cenige beweging is de ademhaling bemoeilijkt en de harteslag sneller dan in gezonden toestand. Niet zelden neemt men ook van tijd tot tijd een drogen of doffen hoest waar. Dampige paarden zweeten licht, en gaan zelden of slechts voor korten tijd liggen. Het best komt de dampigheid aan den dag, wanneer het dier zich snel moet bewegen. Dadelijk begint dan de ademhaling gejaagder te worden en de ribbekast gaat snel op en neder. Verder staan de neusgaten buitengewoon wijd open en duurt de beweging voort, dan wordt het dier zoo benauwd, dat het dreigt te stikken. Het duurt een geruimen tijd eer een kortademig of dampig paard, na plaats gehad hebbende beweging, weer op adem komt.

De oorzaken van dampigheid zijn niet altijd nauw-

-ocr page 78-

keurig na te gaan. Uit longontsteking, droes, hals-ontsteking, vergroeien van de longen met de ribben en meer andere ziekten kan dampigheid ontstaan. Het lang achtereen en boven zijne krachten loopen, alsmede slecht en bedorven voedsel kunnen er ook wel de oorzaak van zijn. Het gelukt zelden het paard van dampigheid te genezen, het beste middel tegen die kwaal is matig voederen, en veel doch niet te sterke beweging.

3#. Paardetyphus.

Deze ziekte, die zoowel bij verscheidene paarden tegelijk als bij enkele dieren afzonderlijk voorkomt, bestaat in eene besmetting van 't bloed. Bij voorkeur tast zij goed gevoede paarden aan en heerscht het meest in het voor- en najaar. De door deze ziekte aangetaste dieren zijn mat, treurig en slaperig en hebben een wankelenden gang De eetlust is gewe-ken, de ademhaling gejaagd en de pols zwak. De lichamelijke temperatuur is 2 of 3 graden hooger dan gewoonlijk. Uit den neus vloeit een met bloed vermengd slijm en de slijmhuid is mot bloederige strepen doortrokken. De oogen staan rood en waterachtig en de tong is beslagen Door allerlei teekenen, als slaan met pooten en staart verraadt het dier pijn. Bijna bij alle aan typhus lijdende paarden ontwikkelen zich aan den kop gezwellen die in 't begin heet en hard, later koud en week zijn. Zoowel de voorste als achterste ledematen zijn gezwollen, zoodat het paard geheel misvormd is en zich niet dan met moeite kan bewegen. Het verloop der typhus is zeer snel en duurt gewoonlijk van 10 — 14 dagen. Vele dieren sterven er aan.

-ocr page 79-

De oorzaken dezer ziekte schijnen in het opnemen van besmettelijke stoffen te liggen, welke zich met het water vermengen en zoodoende in het dierlijk lichaam komen, daarom kan het drinken van vuil en bedorven water deze ziekte ten gevolge hebben. Over het al of niet besmettelijke dezer kwaal zijn de deskundigen het niet eens. Aan typhus lijdende paarden moeten van 't innemen van geneesmiddelen zooveel mogelijk verschoond blijven. Men geeft den patienten een' koelen, luchtigen stal, waarin zij zich vrij kunnen bewegen en licht verteerbaar voedsel. In den laatsten tijd is gebitken, dat het zijn nut kan hebben, het aan typhus lijdende paard een paar keer daags met koud water te begieten. Het is verder sterk aan te raden om de patienten van de gezonde paarden af te zon deren en de stallen der typhuslijders te desinfecteeren vóór ze weer in gebruik worden genomen.

39. Iftomiaiekte.

De mondziekte, die bij paarden niet dikwijls voorkomt, is eene besmettelijke kwaal, die zich dan vertoont, wanneer onder de andere huisdieren het monden klauwenzeer beerscht. De mondziekte komt zelden bij enkele dieren afzonderlijk voor en is daaraan kenbaar, dat het aangetaste dier veel speeksel afscheidt, het vreten laat staan, maar daarentegen groo-ten dorst heeft. Opent men den bek van het zieke paard dan ziet men, dat zoowel de tong als het tand-vleesch hoog rood is. Na verloop van een paar dagen vertoonen zich daaraan kleine met een helder vocht gevulde blaasjes, die na eenige dagen openspringen, zoodat op sommige plaatsen het rauwe vleesch zicht-

P. 10.

-ocr page 80-

baar is. Eemge dagen later zijn de rauwe plekken weer met nieuw vel bedekt en het paard begint, hoewel pijnlijk, langzamerhand weer te vreten Wanneer deze ziekte zeer hevig is, doen zich verschijnselen van koorts voor; de uitslag tast dan ook de lippen en de neusvleugels, ja somtijds ook do oogen aan. De mondziekte heeft bij het paard dezelfde kenmerken als bij het rundvee, hoewel ze bij het laatste veel meer voorkomt.

Om de paarden van deze, op zich zelf weinig beduidende kwaal te genezen, hebben zij bijna geen geneeskundige hulp noodig. Men kan echter de genezing bespoedigen, door den muil dagelijks 4 of (J maal te wasschen met eene vloeistof die uit 15 g. aluin, 180 g. azijn, 180 g. honig en 2 L. lauw water bestaat Als voedsel geeft men licht verteerbaar voeder, waardoor dagelijks een paar handenvol keukenzout gestrooid wordt.

h. Uitwendige ziekten.

1. Oogenontsteking.

Oogenontstekingen komen bij paarden niet zelden voor en ontstaan uit verschillende oorzaken. Het ontstoken oog wordt öf geheel of gedeeltelijk gesloten. Veeltijds vloeien tranen of eene etterachtige vloeistof uit het oog, dat voor de minste aanraking zeer gevoelig is. Legt men er de vlakke hand op, dan bespeurt men eene hoogere warmte. De oogleden zijn rood en gezwollen en de oogappel drijft als 't ware in water. Moet de ziekte aan uitwendige beleediging worden toegeschreven, dan bespeurt men ook veeltijds bloederige plekken.

-ocr page 81-

Het ontstoken oog moet in de eerste plaats tegen de werking van scherp licht beschermd worden en de oorzaak der ontsteking worden weggenomen. Heeft er uitwendige verwonding plaats gehad en is daardoor ontsteking ontstaan, dan worden er koude compressen op gelegd. Ten dien einde bindt men over het oog een vierkant of zeshoekig stukje linnen, zoodanig dat dit verband als een gordijn over het oog hangt; dit linnen wordt dikwijls met koud water bevochtigd. Is in een tijdsverloop van 5 tot 6 dagen de ontsteking niet verminderd, dan bedient men zich van het volgende oogenwater: men neemt 1 g. zwavelzuur zink, 15 g. Arabische gom, opgelost in L. sloot- of regenwater. Gedurende de behandeling moet het paard van allen arbeid verschoond zijn en een koelen, donkeren stal hebben en slechts matig gevoederd worden. Somtijds is ook eene aderlating noodig. Komt de oogenontsteking als 't ware van zelf, of zooals men dit noemt, uit het lichaam voort dan gebruikt men bijv. vlierthee of wanneer de ontsteking heel erg is 0,36 g. zwavelzuur zink, vermengd met 180 g. vlierthee. Ook hier kan eene aderlating haar nut hebben.

S feviodiehe oogenontxteking (naanblitulheid).

Deze ontsteking der oogen is aan het paard eigen, in den regel wordt er slechts één oog tegelijk door aangetast, zoodat beide oogen afwisselend aan deze kwaal lijdende zijn. Deze ontsteking bepaalt zich niet tot enkele deolen van het oog, maar alle deelen worden er meer of minder door aangedaan. De periodieke oogenontsteking komt herhaaldelijk voor, vandaar haren naam, en brengt binnen weinige dagen eene grooie verandering in het oog te weeg.

10*

-ocr page 82-

Het aangetaste oog is gesloten, pijnlijk en zeer heet, het traant zeer sterk en Je pupil vernauwt. Naeenige dagen is deze ontsteking geweken, om na een bepaalden tijd, somtijds zeer spoedig, terug te keeren. (De maan heeft niet, zooals velen meenen, eenigen invloed op deze ongesteldheid.) Na herhaalde aanvallen is het oog aanmerkelijk veranderd; het bovenste ooglid is gerimpeld, de oogappel schijnt kleiner, de oogholte dieper, de pupil onregelmatig vernauwd en de kristallens geheel of gedeeltelijk betrokken.

De oorzaken der periodieke oogenontsteking zijn nog weinig bekend Jonge paarden van 3 tot 9 jaar worden het eerst aangetast. Ook is het uitgemaakt zeker, dat deze ziekte erfelijk is en dat klimaat en bodem daarop van grooten invloed zijn. Ten bewijze van het laatste kan dienen, dat jonge paarden uit eene streek, waar periodieke oogenontsteking dikwijls voorkomt, naar plaatsen overgebracht, waar deze kwaal zoo goed als niet bekend was, er geheel van verschoond bleven ; het omgekeerde had eveneens plaats. Met de genezing dezer ontsteking is het zeer treurig gesteld. Tot nu toe is het nog niet gelukt het paard van deze kwaal totaal te genezen. De beste tot nu toe bekende manier van behandeling is deze: in de eerste plaats moet het aangetaste oog beschut worden tegen de scherpe lichtstralen, volbloedige paarden laat men eene aderlating ondergaan en voor inwendig gebruik geeft men het paard een laxeerend geneesmiddel in, dat uit 30 g. aloë, 15 g. jalap en 45 g. groene zeep bestaat, dit wordt in eens ingegeven. In de eerste dagen wordt het oog bevochtigd met een vocht, dat uit een afkooksel van bilzenkruid bestaat, waarin een weinig gezuiverde potasch is opgelost.

-ocr page 83-

3. Ooffvfekken.

Hierdoor verstaat men donkere vlekken van voren op de hoornhuid, die van verschillende kleur kunnen zijn. Deze vlekken kunnen zoo groot zijn, dat ze 't geheele oog bedekken, maar ook zoo klein, dat ze slechts een gedeelte van de doorzichtige hoornhuid overschaduwen, somtijds zijn aan het zieke oog niet de minste sporen van ontsteking te bespeuren. In dit geval zijn de vlekken in den regel begrensd en klein, terwijl bij ontsteking het geheele oog overtrokken is. De oorzaken der oogvlekken kunnen zoowel van uit- als inwen-digen aard zijn.

Bij eene tijdige behandeling is deze oogenkwaal zeer goed en volkomen te genezen. Men bereidt een oogenwater uit 0.9 g. oogensteen (witte vitriool,) 7.5 g. opiumtinktuur en l/2 L. sloot- of regenwater. Met dit water wordt het zieke oog 2 of 3 maal daags lauw warm gewasschen. Zijn de vlekken na verloop van 10—14 dagen niet verdwenen, zoo strijkt men een paar keer daags met eene veer of een fijn penseel in het te voren geopende oog een weinig van het volgende mengsel: 2 g. kalomel en 11 g. boomolie. Dit middel, hetwelk gewoonlijk liet gewenschte gevolg heeft, wordt gedurende 14 dagen gebruikt. Bij verouderde en daarom hardnekkige kwalen neemt het volgende middel in den regel de vlekken weg: 0,9 g. opium, 0,9 g. kamfer en 22,5 g. ongezouten boter of evenveel varkensvet. Van deze zalf wordt 2 of 3 maal daags eene hoeveelheid ter grootte van eene erwt onder het ooglid geschoven, hetgeen het geschiktst met eene veêr kan geschieden. In den regel moet de behandeling eenige weken duren.

-ocr page 84-

f. éiratuve ataar.

Deze oogenziekte slaat het paard, wanneer ze in al hare kracht optreedt, met volslagen blindheid Zij komt bij paarden dikwijls voor, doch tast gewoonlijk maar één oog tegelijk aan, terwijl het andere volkomen gezond blijft. De grauwe staar is gemakkelijk te herkennen De pupil, die in gezonden toestand eene blauwe kleur heeft, wordt min of meer wit, geel of grauw, 't Is eene ongeneeslijke kwaal, daarom zij men vooral bedacht, dat men geene gewone oogvlekken voor grauwe staar aanziet. De laatste ziekte ontstaat gewoonlijk uit herhaalde oogenontsteking, vooral na de zoogenaamde maanblindheid. Ook kunnen stooten, slaan of andere beleediging van het oog deze ziekte veroorzaken. Hoewel in 't algemeen aan volkomen genezing niet valt te denken, moet het aangetaste oog toch met alle omzichtigheid behandeld worden, al is 't ook alleen om de pijn weg te nemen of te verzachten.

Xtvarie .tiaar.

De zwarte staar, die in eene verlamming van het netvlies en de gezichtszenuwen bestaai, tast beide oogtn van het paard tegelijk aan, dat daardoor stekeblind wordt. Bij eene oppervlakkige beschouwing bespeurt men aan de zieke oogen niets buitengewoons, zij staan klaar en helder als altijd; bij nauwkeuriger betrachting merkt men echter, dat de oogappel zeer groot en in plaats van langwerpig rond, kogelrond is. Aan de houding en beweging van het paard ziet men al spoedig, dat het blind is. Wanneer slechts één oog door de zwarte staar is aangetast, valt de

-ocr page 85-

ziekte niet zoo licht op omdat 't paard met 't andere oog zien kan. Dikwijls gaat de zwarte staar van de grauwe staar vergezeld; in dit geval is 't zeer moeielijk de eerste op te merken. Meesttijds zijn de oorzaken dezer ongesteldheid onbekend, hoewel maanblindheid iu sommige gevallen de oorzaak is. Volkomen genezing is zoo zeldzaam dat het de moeite niet loont, die te beproeven. Enkele voorbeelden zijn er, dat paarden door den bliksem getroffen, ten gevolge daarvan door de zwarte staar werden aangetast en, hoewel langzaam, later hun gezichtsvermogen van zelf terugkregen.

6. Tauti, fistel.

Aan de benedenkaak, zelden aan de bovenkaak, komt vooral bij 3—4 jarige paarden somtijds een gezwel voor in welks midden zich eene kleine opening bevindt, waaruit voortdurend een dun, onaangenaam riekend vocht vloeit. Men noemt deze kwaal, wier hoofdzetel in een' zieken tand of den wortel daarvan zit, tandfistel. Prikt men met eene breinaald in de fistelopening, dan stoot men met de punt op het aangetaste been. In den regel is tandfistel eene langdurige en niet gemakkelijk te genezen ongesteldheid, die niet zelden zoo pijnlijk is, dat het paard bijna niet meer vreet en zoodoende geheel vermagert. Om het paard van tandfistel te genezen gaat men op de-volgende wijze te werk: Men maakt de uitwendige opening met een scherp voorwerp wijder, en steekt dan met een spits, gloeiend ijzer tot op den aangetasten tand. Daarna wordt 2 maal daags door middel van eene spuit wat spiritus in de wonde gespoten. Als spiritus niet helpt, neemt men eene op-

-ocr page 86-

lossing van 7.5 g. zwavelzuur en GO g. water. Wanneer het mogelijk is, den zieken tand te verwijderen, hetgeen meesttijds zeer moeielijk gaat, dan is het dier het eerst genezen.

y Speek»el,fiatet.

Door uitwendige beleediging, evenals door droes, ontstaat somtijds eene onnatuurlijke opening in de speekselklieren, vooral in die van de onderkaak, waaruit dan onophoudelijk een groote massa dun speeksel vloeit. Die speekselafscheiding is somtijds zoo sterk, dat in de krib verscheiden liters van dat vocht gevonden worden. Om het paard van deze kwaal te genezen, brandt men de wonde met een gloeiend ijzer; hierbij is de hulp van een veearts noodig. De eerste dagen na deze operatie mag men het paard geen hard of scherp voedsel geven.

S. Oorpijn,

De inwendige oppervlakte van het oor wordt somtijds door eene ontsteking aangetast, waarmede zwelling gepaard gaat, die het paard veel pijn berokkent. Niet lang na de ontsteking valt het gezwel inwendig door, waardoor eene dunne, kwalijk riekende vloeistof uit het oor vloeit. Het paard schudt herhaaldelijk met den kop en de ooren staan rechter dan gewoonlijk.

Het paard wordt van deze, somtijds zeer hardnekkige kwaal genezen, door het aangetaste oor veel met warme melk te wasschen. Heeft zich reeds etter gevormd, maar is het gezwel nog niet doorgebroken, dan wordt dit met een scherp mes doorgestoken en van den etter ontdaan. In dit oor giet men eenige keeren daags een paar druppels van een mengsel, dat uit

-ocr page 87-

aloë en mirthentinktuur bestaat, van elk evenveel, terwijl het uitwendige oor gewasschen wordt met eene oplossing van 15 g. aluin en 1/2 L. water.

9. MeuaxieHten,

Het komt bij paarden dikwijls voor, dat slijm of bloed bij groote massa's uit den neus vloeit. Dit moet aan droes of andere ontsteking, maar ook dikwijls aan wormen, welke zich hoog in de neusgaten bevinden, worden toegeschreven. Wanneer deze wormen niet te hoog zitten, kunnen ze met een ijzeren tangetje verwijderd worden. Hebben ze zich echter hoog in de neusgaten vastgezet, dan moeten ze met eene scherpe schaar of mes verwijderd worden, (dit laatste moet aan deskundigen worden overgelaten.) De daardoor ontstane bloedingen tracht men te stillen door aanhoudend ijskoud water of water met azijn vermengd in de neusgaten te spuiten. Wil de bloeding niet ophouden dan neemt men in plaats van water en azijn een mengsel van 45 g. zwavelzuur en Va L. water.

IO X ekgeattcel

In den nek,, juist waar deze zich met den kop ver-eenigt, achter de ooren, ontstaan somtijds groote pijnlijke gezwellen, die na korten tijd doorbreken, veel etter afscheiden en waardoor niet alleen de huid en het vleesch maar ook wel de beenderen worden aangetast. De oorzaken van hun ontstaan kunnen zoowel van uit- als in-wendigen aard zijn. Deze kwaal moet niet gering geschat worden; zij kan niet alleen lang aanhouden, maar zelfs den dood tengevolge hebben. Dit laatste is het geval zoodra het ruggemerg wordt aangetast.

Is het gezwel nog niet doorgebroken en heeft er nog

P. 11.

-ocr page 88-

geene ettering plaats, dan gelukt het soms om het te doen verteren door er eene linnen lap op te leggen, en die met 1 deel azijn en 3 deelen water aanhoudend te bevochtigen Is zoodoende de hitte weggenomen, dan wordt, nadat de haren met de schaar verwijderd zijn, eene inwrijving gemaakt met eene zalf, die uit 15 g. fijn gemaakte spaansche vliegen, 7,5 g. euphorbium, 30 g terpentijn en 30 g varkensvet bestaat. Deze hoeveelheid wordt in den loop van één dag in 3 keer gebruikt. Is het gezwel reeds doorgebroken, dan kan men deze zalf toch gebruiken; de koude omslagen zijn echter niet meer noodig. Naast de inwrijvingen gebruikt men eene zachte zalf, die uit ongezouten boter en 30 g aloëtinktuur bestaat, waarvan 3 keer per dag eene kleine hoeveelheid in de opening van de wond wordt gedaan. Is deze te nauw dan wordt ze met een scherp mes wijder gemaakt. Gaat de wonde, niettegenstaande de aangewende geneesmiddelen, voort met rotten en etteren, dan wordt ze eenige malen daags gewasschen met eene oplossing van 45 g. chloorkalk en 1 L water. Wanneer de bovengenoemde middelen niet baten is het zaak de hulp van den veearts in te roepen.

li. titer fist cl.

Aan de zijde van den hals ontstaat somtijds na eene aderlating een hard en pijnlijk gezwel, dat zich eerst in de richting van 't hoofd, later ook in die van de borst uitstrekt. Uit de opening, door de aderlating ontstaan, vloeit eene dunne waterachtige vloeistof. Zonder tijdige geneeskundige hulp kan deze kwaal doodelijk zijn, waarom zij dan ook niet mag verwaarloosd worden. Er bestaat een onfeilbaar middel om

-ocr page 89-

zelfs de gevaarlijkste aderfistel volkomen te genezen. Het gezwel wordt nl. in den loop van één dag ;gt; maal met spaansche vlit'genzalf sterk ingewreveti en dan do genezing verder aan de natuur overgelaten. Is het gezwel na verloop van 8 — 10 dagen nog niet geheel verdwenen, dan wordt de inwrijving nogmaals herhaald.

12. Uet vastzitten van voorwerpen in den slokdarm.

Het gebeurt wel eens, dat bij het vreten het een of ander voorwerp, bijv. een aardappel of knol, in den slokdarm blijft steken. Het paard strekt dan den kop vooruit, wil hoesten en heeft veel speeksel in den bek. Strijkt men met de hand langs de strot, zoo voelt men daar het voorwerp als een hard gezwel Zulke gevallen kunnen gevaarlijk zijn, omdat het paard kan stikken; men moet dus trachten het voorwerp zoo spoedig mogelijk naar de maag te trans-porteeren. Hiervoor neemt men een gladden, liefst een' elastieken stok, ter lengte van ruim 1 M. en een' vinger dik, omwindt het eene einde met een zachte stof tot een vasten knop, ter dikte eener walnoot, bestrijkt dit instrument met olie en steekt het met den knop vooruit in d n slokdarm. Het paard wordt daarvoor den bek geopend, den kop in de hoogte getild en de tong ter zijde van den bek getrokken: daarna steekt men den stok voorzichtig over de tong tot hij op het vastzittende voorwerp stuit; daar aangekomen wordt hij bedaard voortgeduwd tot het vastzittende in beweging komt en wegglijdt. In enkele gevallen kunnen de voorwerpen zich zoo vastzetten, dat deze ope-

11*

-ocr page 90-

ratie niet helpt; dan moet het vastzittende voorwerp uit den slokdarm worden gesneden, hetgeen alleen aan een' veearts is toevertrouwd,

13. Met doortrekken der borat.

Hierbij komt het voornamelijk op den aard der kwaal aan; is alleen de huid verwond en zijn er geen gezwellen, dan is het voldoende de wonden met regenwater flink te wasschen. Is de huid erg verwond en gezwollen, hetgeen somtijds met etteren gepaard gaat, dan wascht men de doorgetrokken plekken met eeno oplossing van 15 g. aluin, 15 g. blauwen vitriool en 1 L. water. Bij paarden, die met eene rauwe borst toch zwaar moeten trekken, komen gro.tte sponsachtige gezwellen aan de borst voor. Deze worden öf met een scherp mes afgesneden of met een gloeiend ijzer doodgebrand. Het verdient natuurlijk de voorkeur om de paarden tijdens die behandeling niet te laten werken; kan dit niet, dan moet men zorgen, dat de rauwe plekken zoo weinig mogelijk door liet tuig gedrukt worden.

1#. Schoftverwondin/j.

Door schoftverwonding verstaat men gezwellen, wonden, zweren op de schoft, welke door niet passende zadels enz. worden veroorzaakt, In 't begin vertoont zich op de schoft een heet, pijnlijk en groot gezwel, dat na verloop van 6 of 8 dagen begint te etteren, 't Blijkt al spoedig, dat niet alleen de huid maar ook het vleesch en somtijds de beenderen zijn aangetast. De genezing is zeer moeielijk en gaat uiterst langzaam.

Bij de behandeling dezer ontsteking gaat men op de volgende manier te werk: is de wonde nog versch dan

-ocr page 91-

neemt men een te zamen gevouwen linnen doek,legt dezen op het gezwel en bevochtigt hem zoo dikwijls mogelijk met koud water of met eene oplossing van 45 g. salmiak, 45 g. azijn en 4 L. water. Bij gebrek aan linnen neemt men ook wel versch gras, dat dan dikwijls met water wordt bevochtigd. Wanneer op deze manier de ontsteking wel vermindert maar niet geheel verdwijnt, neemt men in plaats van water eene oplossing van heelsteen en water; is ook dit middel nog niet in staat de ontsteking te doen ophouden, dan wrijft men de wonde met eene zalf, die uit 45 g. kwikzilverzalf en 45 g. groene zeep bestaat. Is het gezwel reeds doorgebroken of met etter opgevuld, dan gelukt de genezing met koude omslagen niet meer, maar moet het geheele gezwel gedurende 3 of 4 dagen met een scherpe of vluchtige zalf worden ingewreven Volgt hierop na 8 of 10 dagen geene beterschap en is de wonde open, dan wascht men deze met eene oplossing van 3.75 g. sublimaat en 1 L. kalkwater 2 maal per dag. Ettert de wonde zeer sterk, dan bestrooit men ze 2 maal per dag met eene dikke laag poeder, dat uit 15 g. aluin en 30 g. gemalen eikenschors bestaat.

MS, WJiergexwellen.

Uiergezwellen komen vaak bij drachtige merries en wel korten tijd voor de bevalling voor. De uier is voor de minste aanraking zeer gevoelig, hij is heet, hard en gespannen en de melkafscheiding vermindert of houdt geheel op De behandeling van deze kwaal is vrij eenvoudig. Men neemt eene linnen lap, doopt die in warme melk en slaat ze dan om den uier. Zoolang deze niet geheel hersteld is, moet hij 3 of 4 maal daags behoedzaam uitgemolken worden. Helpt

-ocr page 92-

dit middel niet, dan bereidt men een brij van 3 gelijke dee-len vlierthee, lijnzaad en roggenmeel, dat met water een half uur lang gekookt wordt; deze brij wordt op eene linnen lap gestreken en warm om den uier gelegd. Deze omslagen worden elk uur hernieuwd. Niet altijd gelukt het, de ziekte op deze manier te beteugelen, de uier wil ook wel eens beginnen te etteren; alsdan breekt het gezwel door en er vloeit eene massa etter uit, vermengd met bloed. Wanneer men de zekerheid heeft, dat er etter in den uier aanwezig is en het gezwel niet wil doorbreken, maakt men met een scherp mes eene opening, om op die wijze den etter te verwijderen. Hoewel de genezing in dit geval als 't ware van zelf volgt, is liet raadzaam de wonde van tijd tot tijd met warm zeepwater te reinigen.

16*. NavelbrewK,

Door breuk verstaat men eene scheur in liet buikvlies, waardoor een gedeelte der ingewanden zakken, welke dan alleen door de opperhuid bedekt zijn. De breuken kunnen op verschillende plaatsen aan den buik ontstaan. Zij zijn zeer gevaarlijk, omdat het uitgezakte gedeelte der ingewanden wel eens in de scheur van het buikvlies of tusschen het buikvlies en de opperhuid beklemd raakt en daardoor ontsteking ontstaat. De navelbreuk, die zeer dikwijls bij jonge dieren voorkomt, brengt het leven van 't veulen wel niet in gevaar, maar het is toch goed de kwaal in den aanvang te stuiten, omdat het oplateren leeftijd moeielijker gaat, en dikwijls niet zonder gevaar. Bij de behandeling gaat men als volgt te werk: men legt liet paard op den rug, drukt de ingewanden in de buikholte terug en bindt een sterk touw, dat met was of teer be-

-ocr page 93-

streken is, stevig om den breukzak (onmiddelijk aan den buik). De breukzak sterft op die manier langzamerhand af.

17. JEndeldarmJiatet.

Bij de paarden komen somtijds aan en in den endeldarm ringvormige gezwellen voor, die openvallen en etteren. Zij ontstaan veeltijds door kwetsuren van buiten en zijn zeer gevaarlijk. Volkomen genezing gelukt zelden; meesttijds moet men zijn toevlucht tot eene pijnlijke operatie nemen, die alleen den veearts is toevertrouwd

18, tmexwellen aan buik en dijbeenen.

Het gebeurt zeer dikwijls, dat het paard na de een of andere ziekte waterachtige gezwellen aan den buik of de pooten, vooral aan de achterpooten krijgt. Het dier staat dan met glanzeloos en borstelig haar, heeft weinig of geen eetlust en is moe en lusteloos In enkele gevallen verdwijnen deze puisten of gezwellen van zelf, wanneer 't paard in beweging komt, maar meesttijds bieden zij een' hardnekkigen tegenstand. De behandeling dezer ongesteldheid is van verschillenden aard, doch komt in hoofdzaak op het volgende neer: dagelijks wordt een theekopje vol van het volgende poeder door het vreten gestrooid: 120 g. alsem, 60 g. zwavel en 15 g. terpentijn, (dit alles vermengd en fijn gemaakt.) Het paard wordt met eene deken gedekt, goed warm en droog gehouden, dikwijls gepoetst en bij gunstig weder in de open luclit rondgeleid. Zijn de gezwellen van grooten omvang en blijkt het na 3 of 4 weken dat het boven voorgeschreven middel weinig of niets geholpen heeft, dan worden de gezwellen gewreven met kamferspiritus of geest

-ocr page 94-

van ammoniak. Als laatste middel wordt op de gezwellen onder den buik eene fontanel gezet. Bij sommige paarden, vooral wanneer zij aanhoudend staan, zwellen de achterpooten min of meer op, dit kan men geen ziekte noemen, want zoodra de dieren eenigen tijd in beweging geweest zijn, verdwijnt het gezwel van zelf.

19. Mioegverlamming

Deze kwaal, ook wel borstverlamrning of schouder-verlamming genoemd, kan in verschillende deelen van de schonderstreek haren zetel hebben. Zij is niet gemakkelijk te herkennen en 't is somtijds moeielijk om te zeggen welk deel is aangetast. Wanneer zoo min aan de pooten als aan de hoeven kwetsuren of zwellingen zichtbaar zijn en het paard desniettemin kreupel gaat, is het hoogstwaarschijnlijk, dat de kwaal in 't een of ander deel van den schouder moet gezocht worden. Wanneer het paard in rustigen toestand d^n poot niet vooruit of ter zijde zet, om daardoor den last van 't lichaam meer op het gezonde been te doen rusten, wanneer het verder bij 't loopen het been laat sleepen en den hoef onvast neerzet, of daarmee tegen de voorwerpen stoot, die het op zijnen weg ontmoet, kan men vrij zeker zijn, dat de kwaal in den schouder zit. Somtijds zijn dan de schouderbladen heet, gezwollen en pijnlijk. Er komen ook gevallen van boegverlamming voor, die met geen uiterlijke kentee-kenen gepaard gaan, alleen het loopen valt het paard in die gevallen moeielijk. De oorzaken dezer verlamming zijn menigvuldig en in de meeste gevallen niet bekend. 8 toot en, slaan, uitglijden etc. zijn almee van de meest bekenden. Bij de behandeling moet men er

-ocr page 95-

op bedacht zijn of de kwaal van jongen datum of verouderd is. Eene eerste vereischte is rust. Zijn er uitwendige kenteekenen van ontsteking, als hitte, zwelling enz. dan wordt de aangetaste plek herhaaldelijk met water of met water en azijn afgewasschen. Zijn de uiterlijke kenteekenen verdwenen of waren ze niet aanwezig, dan wordt de schouderstreek 2 of 3 maal daags ingewreven met eene zalf van 90 g. spiritus, 30 g. geest van ammoniak en zeep. Volgt hierop na 2 of 3 weken geene beterschap, dan moet men tot krachtiger middelen zijn toevlucht nemeu, bijv eene zalf van 30 g. tinktuur van spuansche vliegen, 45 g. geest van ammoniak, fiO g, kinaolie en 90 g. lijnolie. Dit middel wordt als het vorige gebruikt. In geval er na eenige weken nog geene genezing volgt, trekt men over het schoudergewricht 2 etterbanden van 2 tot 2'/2 dM. lengte door de huid, welke tenminste 14 dagen blijven zitten. In den regel wordt hierdoor de verlamming bedwongen. Daar boegverlamming licht terugkeert, vooral bij paarden, die zwaar moeten werken, worden zij na herstel nog in geruimen tijd niet gebruikt. Eene goede weide, waarin men den patient eenige maanden laat grazen, verdient in dit geval alle aanbeveling.

8 O. Kniegeattvellen,

De kniegezwellen vindt men aan de kniegewrichten der voorpooten; zij vormen daar een verdikking ter grootte van eene vuist. Het gezwel is of door en door hard of het bestaat uit een hollen zak, opgevuld met eene waterachtige vloeistof. In de meeste gevallen ontstaan de kniegezwellen door den druk van het hoefijzer tijdens het liggen of bij onbeslagen paarden door't

P. 12.

-ocr page 96-

loopen op een harden bodem. Men geneest deze kwaal op de volgende wijze; is het gezwel nog versch, dan zijn koude omslagen in den regel voldoende om het te doen verdwijnen. Wil dit niet gelukken, dan maakt men, wanneer er vloeistof in het gezwel mocht zijn, daarin eene kleine opening, om het vocht te doen verdwijnen, en wrijft daarna do wonde dagelijks in met eene prikkelende zalf, bestaande uit 15 g. poeder van spaansche vliegen, 7,5 g. euphorbium, 30 g. terpentijn en 30 g. varkensvet. Hiermee houdt men 3 dagen aan en na 2 of 3 weken is de kwaal geweken; is zulks niet het geval, dan wordt dezelfde inwrijving nogmaals herhaald. Hardnekkige en verouderde kniegezwellen worden genezen door 2 g. kopervitriool of arsenikum in de wonde te doen en dan de opening te sluiten.

81 Moefverlamming,

Hoefverlamtning ontstaat door kwetsuren van buiten of door rheumatiek. Het paard trekt, wanneer het op stal staat, den zieken poot in de hoogte en iioewel men bij 't stappen weinig van de ziekte kan bespeuren, is deze bij 't draven duidelijk merkbaar. Blijft men 't paard gebruiken dan neemt deze ziekte snel toe. Het is niet gemakkelijk, om dadelijk met zekerheid te zeggen aan welke kwaal het paard kreupel gaat, daarom wordt de ziekte wel eens gezocht, waar ze in 't geheel niet schuilt. Dikwijls wordt een paard voor hoeflam gehouden, dat werkelijk aan spat lijdende is.

De genezing gaat bij hoefverlamming uiterst langzaam en gelukt in vele gevallen in 't geheel niet. In 't be^in maakt men bij deze kwaal dezelfde inwrijving als bij boeg veria mining Merkt men na verloop van tijd, dat dit niet helpt, dan trekt men in het hielge-

-ocr page 97-

wricht onder de huid 2 etterbanden of men brandt de zieke plek met een gloeiend ijzer. Gedurende de behandeling moet het paard zooveel mogelijk rust hebben.

SZ. Met a f»tooten der hoeven.

Niet zelden gebeurt het, dat het paard, hetzij door vallen of stooten tegen 't een of ander voorwerp den hoef beschadigt, of er een stuk afstoot. Naar gelaug dit stuk grooter of kleiner is, is de zaak van meer of minder gewicht. In 't algemeen wordt de bruikbaarheid van 't paard er weinig minder door, temeer omdat later van de breuk weinig of niets te bespeuren is, de beschadigde hoef blijft echter altijd iets lager dan de andere In 't begin gaat het paard kreupel en kan de boef erg ontstoken zijn. De genezing laat men meesttijds aan de natuur over. Zijn de ontstekingen van ernstigen aard, dan wordt de hoef met water en azijn gewasschen en van etter gezuiverd.

83 Het verstuiken der knieschijf.

Meermalen komt het voor, dat het paard de knieschijf verstuikt. Even als alle verstuikingen, ontstaat ook deze op eens door slaan of stooten tegen liet knie-gewricht of door een' misstap etc. Het paard houdt dan den poot stijf en gestrekt, het kan er niet op leunen, en wordt het daartoe gedwongen, dan knikt het in de knieën. Dikwijls schuift de knieschijf van zelf weer op hare plaats, wanneer het paard eenige malen mot den poot draait, somtijds echter heeft het onze hulp noodig. Aan een touw, dat om hielgewricht van den zieken poot is geslagen, trekt men dat been zoo ver mogelijk vooruit, terwijl een tweeden persoon de knieschijf weer op hare

12.

-ocr page 98-

gewone plaats schuift. Gemakkelijker is deze bewerking wanneer het paard van de been gelegd is, met den zieken poot naar boven. Om te voorkomen, dat deze kwaal zicli spoedig herhaalt, moet het paard eenige dagen rust hebben, en moet men zorgen dat het niet gaat liggen. Tot versterking der spieren van het kniegewricht, die bij deze operatie altoos min of meor lijden, wrijft men de knie dagelijks een paar keer in met een mengsel van 45 g. kamferspiritus, 45 g. kinaolie, 30 g. raapolie en 30 g. geest van ammoniak.

84. t'iephak.

Even als somtijds aan de voorpooten der paarden kniegezwellen voorkomen, vertoonen zich ook nu en dan aan de spronggewrichten der achterpooten puisten, die wel is waar zelden verlammingen veroorzaken, maar toch de pooten van 't paard erg ontsieren. Zoolang deze gezwellen nog jong zijn, zijn ze heet en met een waterachtig vocht gevuld. Stooten, slaan of andere kwetsuren zijn er in den regel de oorzaak van. Zelden gelukt het de paarden er volkomen van te genezen en meesttijds is daarvoor de hulp van den veearts noodig.

85. Spatten,

Door spat verstaat men eene ontsteking van het spronggewricht met een uitwas aan de binnenzijde der pooten Er bestaat echter ook een soort spat, die het veulen van een der ouders of wel van beiden heeft overgeërfd en die niet aan de uitwassen kenbaar is. Men vindt paarden, met dunne en zwakke spronggewrichten, die, niettegenstaande zij zwaren arbeid moeten verrichten, tot in hoogen ouderdom vrij van spat blijven, terwijl paarden met sterke spronggewrichten,

-ocr page 99-

die weinig arbeid verrichten, er door aangetast worden. Dikwijls ontstaat deze kwaal, vooral bij jonge paarden, wanneer zij boven hunne krachten moeten arbeiden. Het aan spat lijdende paard gaat, vooral wanneer de wonden open zijn, erg kreupel en lijdt veel pijn. Het is in sommige gevallen niet moeielijk deze ziekte te herkennen, in anderen daarentegen bijna onmogelijk. Aan de binnenzijde van het spronggewricht, gewoonlijk een weinig naar beneden, ziet men eene meer of minder groote verhevenheid, welke aan een gezond been niet gevonden wordt. Om dit goed te kunnen zien gaat men recht voor of achter het paard staan, nooit ter zijde. Daar de bouw der spronggewrichten bij allo paarden op verre na niet dezelfde is, worden vooruitstaande beenderen wel eens voor spat aangezien ; dat juist maakt het onderzoek moeielijk. Wanneer de uitwassen geheel ontbreken, zooals dit bij zoogenaamde onzichtbare spat het geval is, is het onderzoek nog moeielijker. Het aan spat lijdende paard gaat, wanneer het kleine bewegingen moet maken, kreupel en wanneer het staat tilt het den aangetasten poot in de hoogte. Komt het uit den stal, dan gaat't een tijdlang erg kreupel, hetwelk bij voortdurende beweging allengs minder wordt, zoodat het ten laatste bijna niet meer merkbaar is. In sommige gevallen blijft echter het kreupel gaan aanhouden en wordt dit bij aanhoudende beweging nog erger. De eerste stappen, nadat het paard van stal komt, doet het meer op de teenen, dan een gezond paard, zoodat een leek allicht zal denken, dat de verlamming in den hoef zit. Het paard trekt den zieken poot stijf in de hoogte en draait bij het voor-of achterwaartstreden een weinig met den hoef. De spat is vooral merkbaar, wanneer het paard zwaar ge-

-ocr page 100-

werkt heeft en na een korte rust weèr in den draf komt.

Om het paard van spatten te bevrijden, worden vele middelen aan de hand gedaan, maar niet een ervan is in staat het dier radicaal te genezen. In de eerste plaats moet men den duur en den omvang der kwaal in aanmerking nemen. Wanneer deze nog van jongen datum en geringen omvang is, gelukt het somtijds de verlamming door middel van inwrijvingen te stuiten. Daarvoor neemt men eene zalf, die uit 7,5 g. jodium, 3.75 g. kamfer en 6 g. terpentijn bestaat; hiermee wordt het gezwel eenige weken lang een paar keer daags flink ingewreven. In den regel lieeft dit middel niet het gewenschte gevolg, en dan neemt men zijn toevlucht tot eene zalf, bestaande uit 15 g. poeder van spaansche vliegen, 7.5 g. euphorbium, 1.25 g. sublimaat, 11 g. terpentijn en 11 g. varkensvet Hiermede wordt het spattige been dagelijks ingewreven, hetgeen men gedurende 3 of 4 dagen herhaalt; de daardoor ontstane zwellingen aan de dijbeenen trekken later van zelf weer af. Beter dan inwrijvingen helpt het branden met ten gloeiend ijzer of een paar etterbanden De laatsten worden door de geheele binnenste oppervlakte van het spronggewricht getrokken; hierbij moet men met alle omzichtigheid te werk gaan, om geen pezen of zenuwen te kwetsen, daar dan het middel erger zou zijn dan de kwaal. Het branden verdient dus nog de voorkeur, maar men doet verstandig dit alleen aan den veearts toe te vertrouwen.

8©. tmestrelleti aan tie kroon- oj hoe fgeivriehten

Aan de hoefgewrichten komen bij paarden somtijds onnatuurlijke verdikkingen voor, die het geheele ge-

-ocr page 101-

wricht in den vorm van een' ring'omgeven. In den regel gaat daarmede verlamming gepaard In sommige gevallen is één, in andere gevallen twee, zelden alle vier pooten tegelijk aangetast. Deze kwaal schijnt even als spat erfelijk te zijn, want nog zeer jonge veulens zijn er soms mee behebt. Bij jonge paarden is te krachtig voeder en bij ouderen te zwaren arbeid de oorzaak der gezwellen aan de kroon-of hoefgewrichten.

Deze kwaal is moeielijk of in 't geheel niet te genezen. Hoe grooter in omvang de gezwellen zijn, hoe moeielijker de genezing is. Veel heeft men dan ook reeds gewonnen, wanneer het pijnlijke kreupelen ophoudt, al blijft de gang steeds stijf. Verder is de behandeling dezelfde als bij spat,

37. Gallen.

Gallen noemt men in 't algemeen de weeke, ronde of langwerpige gezwellen, die door uitzetting van pezen en zenuwen aan de pooten der paarden ontstaan. Deze gezwellen doen geen pijn, laten zich koud aanvoelen en de huid er omheen schijnt volkomen gezond te zijn Zij komen het meest aan de hoef-, sprong- en wortelvoetsgewrichten voor, zelden aan de kniegewrichten. De gallen zijn öf donker gekleurd of doorzichtig.

Verzwakking of bovenmatigen arbeid zijn in den regel de oorzaken. Ook schijnen paarden, die veel groentevoeder gebruiken of veel in lage weilanden loopen. bizonder vatbaar voor deze ziekte te zijn, terwijl raspaarden, die steeds goed gevoed worden, er weinig last van hebben Er is bijna geen werkpaard van 12 a 13 jaar, dat niet min of meer met gallen behebt is. Deze hebben daarvan alleen hinder

-ocr page 102-

wanneer de gallen zeer groot en tot eene steenachtige massa verhard zijn. Daarom behoeft men zich over deze kwaal niet erg bezorgd te maken. Het spreekwoord :

Wie al te zeer steeds schuwt de gal, Die krijgt geen bruintje in zijn stal,

is nog steeds waar en zal wel altijd waar blijven. Gallen bij jonge, nog niet gebruikte paarden zijn veel bedenkelijker.

Wanneer de kwaal bij jonge, nog weinig of niet gebruikte paarden pas ontstaan is, gelukt het somtijds op de volgende manier haar in den aanvang te stuiten. Men neemt eene oplossing van 30 g. ammoniak, 30 g. kamferspiritus, Ys L. azijn en 1 L. water, hiermede worden de gallen lauwwarm 4, 5 of 6 maal daags gewas-schen. Zijn deze hierdoor na 2 of 3 weken niet verdwenen, dan wrijft men ze dagelijks 2 maal in met de volgende zalf: 3.75 g. jodium, 45 g. kamferspiritus en 30 g. varkensvet, hetgeen men gedurende 3 tot 4 weken herhaalt. (Hetzelfde middel wordt bij verouderde kwalen toegepast.) Als laatste middel blijft nog altijd het branden met een gloeiend ijzer over.

2H, Wertvrikhing.

Hoewel de verwrikking zoowel aan de voor- als ach-terpooten kan plaats hebben, komt zij bij de laatsten het meest voor; zij bestaat in eene verstuiking van het boef-gewricht. Wanneer deze verstuiking van een' lichten graad is, knikt het paard bij eiken stap en stoot tegen de voorwerpen aan, die het op zijnen weg ontmoet. Op stal tilt het den bezeerden voet in de hoogte en wanneer het van zijne plaats geleid wordt gaat het kreupel. Nu en dan glijdt het verschoven beentje van

-ocr page 103-

zelf op zijne natuurlijke plaats terug. Het hoefgewricht is bij verwrikking gezwollen en heet, en bij de minste aanraking geeft het dier pijn te kennen Wanneer de verwrikking van zeer ernstigen aard is, hetgeen zelden voorkomt, kan het paard den zieken poot niet neerzetten. De oorzaken dezer ongesteldheid moeten meest in misstappen op hobbelige wegen, het blijven steken met den hoef in den grond etc. gezocht worden Wanneer de verwrikte voet beslagen is, moet het hoefijzer weggenomen en den poot daarna gewasschen worden met water en azijn. Is de zwelling afgetrokken, maar de poot nog niet genezen, dan wascht men het hoefgewricht met eene oplossing van 80 g. kamferspiritus, 30 g. kinaolie, 30 g, raapolie en 30 g. geest van ammoniak. Wanneer ook nu na verloop van 2 of 3 weken de verlamming niet heeft opgehouden, wrijft men het gewricht met eene prikkelende en vluchtige zalt of brandt den poot met een gloeiend ijzer. In erge gevallen is een gipsverband noodzakelijk, om tijdens de behandeling elke beweging van het gewricht te beletten. 't Spreekt van zelf, dat het paard gedurende dien tijd van allen arbeid moet verschoond blijven.

99, Beenbreuken,

Breuken van allerlei aard, maar vooral beenbreuken, komen niet zelden bij paarden voor. Zij zijn niet moeielijk te herkennen, want het is voor het. dier onmogelijk om op een gebroken been te leunen; ook hoort men, als men het gebioken lid met de hand beweegt, een knarsend geluid. In 't algemeen zijn beenbreuken bij 't paard moeilijk te genezen, omdai het gedurende den tijd der genezing niet in eene onbewegelijke houding kan blijven.

P. 13

-ocr page 104-

Daar de patient na de genezing als rij-of werkpaard toch weinig waarde heeft, is liet beter om hem te dooden of aan den slager te verkoopen. Fokpaarden worden wel eens onder behandeling genomen, omdat zij na de genezing voor hun doel niet geheel ongeschikt zijn. Een der meest voorkomende gevallen van beenbreuken is een breuk van het scheenbeen. Nemen wij een dergelijk geval aan, dan is de behandeling als volgt; men onderzoekt eerst den aard der breuken en schuift daarna de beenderen weer op hunne gewone plaats, waarbij het noodig is, het gebroken lichaamsdeel in zijne lengte uit te rekken. Om het geheele been wordt nu, van beneden af tut aau de knie, een 8—10 cM. breed sterk stuk linnen gewonden, niet te los maar ook niet te stijt. Deze band wordt 48 uur zoowel des nachts als over dag onophoudelijk met koud water bevochtigd. Men neemt daarna het omwindsel weg en onderzoekt in hoeverre zwelling en ontsteking geweken zijn. Als deze nog in geringen graad aanwezig zijn, doet men er hetzelfde verband nogmaals een paar dagen om, maar zonder het te bevochtigen en om meer stevigheid in het gebroken lid te krijgen legt men op en aan den tegenover-gestelden kant van de breuk een dun spaantje. Daarna wordt op de volgende wijze het eigenlijke verband gelegd ; het been wordt eerst omwonden met watten en daarna met linnen banden. Twee strepen stevig bordpapier worden in water gestoken en dan zoodanig gebogen, dat zij den vorm van een been hebben Deze worden, droog zijnde, over de watten gelegd. Daarna neemt men een streep sterk linnen van 2 tot 3 M. lengte en 1 dM. breedte, waarmede het been van den hoef tot de knie stevig omwonden wordt. Dit linnen wordt dik

-ocr page 105-

bestreken met een' brij van 250 g. stijfsel en 250 g. lijm in 1 L. water gekookt, Ts dit gesebied, dan heoft de tweede omwinding plaats en liet daartoe gebruikte linnen wordt ook bestreken; zoo gaat men voort tot de gebeele streep linnen verbruikt is. Na weinige uren is de pap eene barde massa geworden. Notr beter en minder omslachtig is een gipsverband. Men gaat bierbij ook als hoven te werk, maar in plaats van den gekookten brij neemt men verscb gebrande gips met 1 a l1/2 L, water, waarbij 30 tot 50 g aluin gevoegd wordt Na 10 a 15 minuten beeft bet verband den vorm van eene versteende massa Na 8 tot 10 weken is de breuk genezen. Het verband mag noch te stijf nocb te los zijn. Daarom onderzoekt men nu en dan of bet been boven bot verband ook soms koud wordt. Is dit bet geval en boudt bet eenige dagen aan, dan zit er niets anders op dan een losser verband aan te leggen. In de meeste gevallen kunnen leeken met dit alles niet goed over weg, boewei bet bierbij meer op de praktijk dan op wetenschap aankomt.

3O. Met best-hadifjen (strijken} der jtooten met de hoefijser».

Meermalen gebeurt bet bij paarden, dat ze met de hoefijzers bet naaststaande been van de binnenzijde op verschillende plaatsen bezeeren. Vooral hebben hiervan de binnenste zijden der hoefgewrichten veel te lijden. Op die plekken worden niet alleen de haren afgeschaafd en de huid rauw geschuurd, maar daar ontstaan door liet aanhoudend schuren, wrijven en slaan met de boeven of hoefijzers diepe wonden in het vleescb, die sterk opzwellen en later beginnen te etteren. Meer slaat het paard met de aebterpooten dan met dc voor-

13*

-ocr page 106-

pooten tegen elkaar en hoewel hieruit niet altijd verlamming ontstaat, gaat het dier toch dikwijls kreupel.

De oorzaken van het zoogenaamde strijken zijn verschillend, zij moeten aan te nauwe stelling van voor-of achterpooten, erge vermoeidheid, maar meer aan gebrekkig hoefbeslag worden toegeschreven. Al naar dat de oorzaak is, moet ook de behandeling zijn. Wanneer de wonden uit gebrekkig hoefbeslag ontstaan, moet het hoefijzer direct weggenomen en het paard op nieuw beslagen worden en wel zoo, dat de binnenrand van het hoefijzer meer onder den hoef komt te liggen. Verder moeten de randen zoowel van den iioef zelf als van het hoefijzer glad gevijld worden. Bij paarden die met de hoeven buiten- of binnenwaarts staan, moet men bij 't beslaan met oordeel en nauwgezet te werk gaan, daarom is niet elke smid in staat om een goed hoefbeslag te leggen. De gewonde plekken worden met water en azijn goed afgewasschen en daarna een lederen band om den gewonden poot gelegd, die met een riem wordt vastgebonden om daardoor eene herhaling van het strijken te voorkomen.

31. Bet êtooten tegen de voorpooten.

Door het stooten tegen de voorpooten verstaat men eene gebrekkige manier van loopen. waarbij het paard, vooral bij 't draven, met de teenen der achterpooten tegen de hoeven der voorpooten stoot. Hierdoor worden zoowel de voetzolen der voorpooten als de randen van de hoeven der achterpooten beschadigd. Somtijds haken daarbij de hoefijzers achter elkaar vast en loopt het paard groot gevaar van te vallen. Gebrekkige lichaamsbouw van het paard zelf, maar ook ondoelmatig hoefbeslag kunnen de oorzaken van dit

-ocr page 107-

gebrek zijn. Aan liet eerste valt niets, aan het laatste daarentegen veel te veranderen. Bij 't beslaan der paarden, die aan dit euvel mank gaan, moet men met oordeel en zaakkennis te werk gaan.

3S, Kwetsuren door het blijven hangen in de halHerstreng veroorzaakt.

Deze gevallen, waarbij het paard verschillende plekken van 't lichaam kan bezeeren, komen bij deze dieren dikwijls voor en kunnen van een' min of meer ergen aard zijn. Wanneer de wonde of wonden nog versch zijn, worden ze behoedzaam, maar toch flink afge-wasschen om ze van bloed en vuil te reinigen. Daarna bedekt men de bezeerde plekken met een' linnen doek, die aanhoudend met water of met water en azijn vochtig wordt gehouden. Hebben de wonden niet veel te beduiden, dan is het in den regel voldoende, om ze met koud water flink af te wasschen. Wanneer de wonden gezwollen zijn of beginnen te etteren, worden zij met eene oplossing van potasch in water eerst flink afge-wasschen en daarna met eene zalf bestreken, die uit dikken terpentijn en eierdorens bestaat.

33. imetcriehtstconden.

Wanneer het een of ander scherpe voorwerp in een gewricht is gedrongen, vloeit na weinige dagen, uit de daardoor veroorzaakte wonde, een bleekgele, kleverige vloeistof, ledewater genoemd, die, zoodra zij aan de lucht wordt blootgesteld, het voorkomen krijgt van eiwit Bij dergelijke wonden heeft het paard ontzettend veel pijn; het kan niet loopen, heeft veel koorts, vreet weinig en gaat zelden liggen, terwijl het gewricht zelf sterk gezwollen is.

-ocr page 108-

Gewrichtswouden zijn zeer gevaarlijk; wanneer zij al niet den dood tengevolge hebben, blijft het paard toch levenslang lam. Koude omslagen kunnen bij deze kwaal weinig heil aanbrengen; van meer nut zijn inwrijvingen met eene prikkelende en vluchtige zalf. Het gezwollen gewricht wordt 3 dagen lang een paar keer per dag met deze zalf ingewreven. De eerste dagen na deze bewerking wordt de pijn nog heviger en neemt de zwelling toe, doch na verloop van een paar dagen doen zich kenmerken van beterschap voor Onder alle omstandigheden is het een gunstig teeken, dat de waterafscheiding uit de wou le ophoudt, want zoolang die duurt, kan er van geene genezing sprake zijn. Goed gevoede paarden kan men bij deze kwaal aderlaten of een laxeerend middel ingeven.

34. Mroottwonrien.

Van alle uitwendige ziekten komen die aan de hoeven het minst voor, maar zij zijn ook des te belangrijker, omdat ze steeds met verlamming gepaard gaan en het paard voor alle diensten onbruikbaar kuunen maken. Kroonwonden zijn in den regel niets anders dan kwetsuren, die het paard zich zelf door trappen en stooten toebrengt. Zij zijn zeer pijnlijk en doen het dier kreupel gaan. Gewoonlijk wordt daarbij ook de hoef beschadigd en ontstaan de zoogenaamde hoornspleten, hoornkloven, broosheid etc. Het gebeurt niet zelden, dat een paard, aan kroonwonden lijdende, ten gronde gaat.

Bij de behandeling dezer patienten gaat men op de volgende manier te werk: de wonde wordt eerst met warm zeepwater goed afgewasschen en de haren met de schaar weggenomen. De aangetaste poot wordt

-ocr page 109-

daarop dikwijls in een' emmer koud water gestoken en de wonde met één deel brandewijn en 3 deel en water uitgewasschen. Heeft men met eene verouderde of verwaarloosde kwaal te doen, wordt de wonde eerst van den etter en het vuil ontdaan en daarna met eenp zalf van terpentijn of mirthentinktuur bestreken ; ook wordt de wonde met een daarvoor bestemd ijzer wel gebrand. De etter mag nooit in de wonde blijven zitten, maar moet steeds verwijderd worden. Bij beduidende kroonwonden moet de hulp van den veearts worden ingeroepen.

35. Steengallen.

Steengal is onder de ziekten, waardoor de hoeven der paarden worden aangetast, degene, die wel het meest voorkomt ; zij kan bij verwaarloozing of ondoelmatige behandeling hevige verlamming veroorzaken, Steengal bestaat in eene kwetsuur van het laagje vleesch, dat over den hoef ligt, waardoor bloed in den hoornach-tigen hoef vloeit. Dit veroorzaakt ontsteking en ette-ring, zoodat het paard kreupel gaat Gewoonlijk ontstaan steengallen door gebrekkig hoefbeslag of harde voorwerpen, die tusschen het hoefijzer en de hoefzooi beklemd raken. Bij onbeslagen paarden kan lang achtereen loopen op harde of hobbelige wegen de oorzaak dezer kwaal zijn. Het meest komt de steengal voor bij paarden met platte hoeven, die veel op straat- of grintwegen loopen.

Paarden met steengallen gaan met den aangetasten poot kreupel. Onderzoekt men dien, dan bespeurt men bij den hoef een hoogere warmte dan in gezonden toestand; drukt of klopt men sterk tegen de hoefzooi, dan verraadt het dier erge pijn. Wanneer men het

-ocr page 110-

hoefijzer verwijdert en een paar schilfers van de hoef-zool snijdt, ziet men, dat de gewonde plek blauwrood ziet alsof zij gevuld is met gestold bloed, hetgeen min of meer ook werkelijk het geval is. Snijdt men de hoef-zool verder af, dan vloeit bij versche kwetsuren donkerrood bloed uit den hoef. Bij verouderde kwalen vindt men in plaats van bloed etter, die steeds naar boven stijgt en ten laatste boven aan den hoef een uitweg zoekt, wanneer in de hoefzool geen opening gemaakt wordt. Heeft de etter eene asch-grauwe of zelfs zwarte kleur, bijv. als inkt, dan is dit een bewijs, dat hij gedeeltelijk in 't vleesch en gedeeltelijk in den hoornachtigen hoef gevormd is. Hoe lichter van kleur, hoe hooger in het vleesch de wonde te vinden is. Bij zeer verouderde of verwaarloosde steen-gallen kan de etter zich niet genoeg duor de hoefzool ontlasten, maar dringt hij naar boven, tast den geheelen hoef rondom aan en begint te etteren; dit geval eindigt gewoonlijk met het afvallen van den hoef, waardoor het paard verloren is.

De behandeling der steengal richt zich naar haren aard en ouderdom. In alle gevallen wordt eerst het hoefijzer verwijderd en daarna met een scherp mes de hoefzool tot op het leven afgesneden, zoodat ten laatste eene opening ontstaat, ter grootte van een dubbeltje. Merkt men niets anders den gestold bloed in den hoef en is daarin geen hitte, veel minder ontsteking aanwezig, dat zet men den aangetasten poot aanhoudend tot aan de knie in koud water of men omwindt den poot met koemest of leem en houdt dien door 't aanhoudend besprenkelen of begieten met koud water koel en vochtig. Meesttijds gelukt het hierdoor niet alleen de ontsteking te voorkomen, maar het paard

-ocr page 111-

na verloop van G tot 8 dagen weer bruikbaar te maken.

Geheel anders is het met steengallen gesteld, waar de ontsteking reeds tot etteren is overgegaan, of deze reeds boven aan de hoeven een' uitweg zoekt. Ook hier moet eerst eene opening in de hoefzool worden gesneden, om den etter op die manier te verwijderen. Daarna vult men de gemaakte opening met vlas en bevochtigt dit aanhoudend met een mengsel van aloë- en mirthentinktuur. Dit verband wordt dagelijks 2 of 3 maal vernieuwd en het paard gedurende de behandeling op zacht strooisel gezet. In de gunstigste gevallen is de patient na 5 of 6 dagen zoover hersteld, dat hij weer kan beslagen worden en een weinig arbeid mag doen. Voor het beslaan wordt de hoef met vlas gevuld, om te voorkomen, dat zand etc. in de wonde dringt. Heeft de etter boven aan den hoef reeds een' uitweg gezocht, dan gaat de genezing zeer langzaam. Men gaat ook thans te werk zooals boven is aangegeven. Volgt daarop geene genezing, dan moet deze kwaal behandeld worden, zooals bij kroonfistel is voorgeschreven. Vele hoefsmeden, vooral ten platten lande, hebben de slechte gewoonte, om in de uitgesneden hoeven vitriool te gieten of teer te branden, teneinde daardoor het paard van steengal te genezen. Dit middel deugt niet en heeft reeds menig paard bedorven.

36 Met verballen der hoefxolen.

Wanneer de paarden lang op harden, steenachtigen grond moeten loopen, en niet of gebrekkig beslagen zijn, ontstaat daardoor aan den bal van den voet eene ontsteking. Het dier gaat hierbij, vooral op harden grond, erg pijnlijk en is niet dan met moeite van zijn'

P. 14.

-ocr page 112-

plaats te krijgen. Onderzoekt men den ontstoken hoef, dan bespeurt men, dat deze zeer heet is, en wanneer men met den duim stevig op den bal van den voet drukt of er met een hard voorwerp tegen klopt, verraadt het dier pijn en het is voor het paard niet mogelijk langen tijd op den zieken poot te leunen. Daarom ligt het bij deze kwaal zeer veel, vooral wanneer 2 of meer pooten zijn aangetast. Somtijds komt bij deze ontsteking een lichten graad van koorts voor.

Men begint met het paard volslagen rust to gunnen, De hoefijzers worden voorzichtig weggenomen, waarna het op zacht, met water bevochtigd strooisel wordt gezet. De pooten worden een tijdlang in koud water gezet of met eene dikke laag leem of koemest bestreken; hierover wordt een linnen doek gewonden, die men aanhoudend met koud water bevochtigt. Na 4 ol 5 dagen moet men het paard op nieuw beslaan. Bij hevige ontsteking is het noodig de voetzolen zoolang af te snijden tot deze beginnen te bloeden. Is na 6 of 8 dagen de poot niet weer genezen, dan heeft zich hoogstwaarschijnlijk in den hoef etter gevormd, die ook door afsnijding der hoefzool moet verwijderd worden. De verdere behandeling is dan even als die bij steengallen.

3«. MoeJ'hnohbelJistel.

Hoef knobbelfistel bestaat in eene verzwering van een der knobbels, welke aan weerszijden van den hoef gevonden worden. De ziekte is niet moeielijk te herkennen, want de aangetaste plek, gewoonlijk aan de binnenzijde van een der voorpooten, is gezwollen, en er bevindt zich eene opening in, waaruit een kwalijk

-ocr page 113-

riekend vocht vloeit. Met eene breinaald kan men 3 tot 5 cM. in deze opening steken. Niet alleen de ballen van den voet, maar ook de hoef- of zelfs de kroongo-wrichten zijn somtijds gezwollen. Het paard gaat met den aangetasten poot kreupel, zet dien, vooral op harden grond, zeer voorzichtig neêr en gaat meer op de teenen dan gewoonlijk.

De hoef knobbelfistel of kroonfistel is eene kwaal, die weken en maanden somtijds jaren kan aanhouden en waarbij kunstmiddelen in 't geheel niet of eerst later genezing aanbrengen. Men beginne met het tot den grond toe branden van den zoogenaamden fistelgang met een gloeiend ijzer, nadat men de opening met een scherp mes wijder heeft gemaakt. Aan dezelfde zijde, juist onder het fistelgezwel, maakt men eene opening in de hoefzool, waardoor de etter naar beneden kan afvloeien. In de fistelopening spuit men gedurende 3 of 4 dagen 2 maal daags eene oplossing van 2 g. sublimaat en ''/t L. water en laat het paard al dien tijd zonder verband om den poot op zacht strooisel staan. Wanneer na 3 a 4 weken de ettering niet ophoudt en de pijn niet vermindert, steekt men met een stokje 18—24 cg. helsche steen in de fistelopening. Ook kan men eene oplossing nemen van 3 75 g. helsche steen en 60 g. water. In vele gevallen is het heilzaam den aangetasten hoef alle 2 of 3 weken voor eenige dagen in verschen koemest te plaatsen of eenige uren in eene oplossing van 90 g. chloorkalk of blauwen vitriool en 2 L. water. Wanneer geen der hier voorgeschreven middelen baten, schiet er niets anders over dan zijn toevlucht te nemen tot eene pijnlijke operatie, die alleen den ervaren paardearts is toevertrouwd.

14*

-ocr page 114-

3S. Movf.spleet en hoef kloof.

Het komt bij de paarden soms voor, dat de hoornachtige platen, waaruit de hoef bestaat, niet aan elkaar sluiten, maar daarin eene gleuf ontstaat; wanneer deze van onderen naar boven of loodrecht loopt, heet ze hoefspleet, loopt ze over dwars, dan wordt ze hoefkloof genoemd. Beide gebreken gaan gewoonlijk met verlamming gepaard en zijn moeielijk te genezen. De hoefspleet begint meestal boven aan den hoef en groeit langzamerhand naar beneden, tot zij den beneden rand heeft bereikt. Somtijds begint ze ook beneden en groeit een eindweegs naar boven. Wanneer de spleet tot in het leven van den voet dringt, heet ze volkomen.- blijft ze tot het hoornachtige deel bepaald, zoo heet ze onvolkomen. In het laatste geval heeft ze weinig te beduiden. Bij de zoogenaamde volkomen hoefspleet heeft min of meer verlam mins: plaats, omdat soms vleeschdeelen tusschen de hoornachtige massa beklemd raken en daardoor bloedingen ontstaan. Bij de voorpooten komt de spleet meesttijds aan de binnenzijde en bij de achterpooten aan de teenen voor. Terecht wordt de hoefspleet voor cene gevaarlijke kwaal gehouden; het duurt zeer lang eer het paard er van genezen is en meermalen gebeurt het, dat de jonge hoornplaten weer opnieuw van elkaar springen. De oorzaken kunnen verschillend zijn, maar liggen dikwijls alleen in het hoefbeslag. Bij alle mogelijke hoefspleten is genezing mogelijk, maar ze laat wel eens lang op zich wachten.

De beschadigde hoef moet als volgt behandeld worden: Het hoefijzer wordt weggenomen en men zet den hoef 3 of 4 dagen in koemest, die door begieten met

-ocr page 115-

water aanhoudend nat wordt gehouden. Is de hoef op die manier zoo week mogelijk gemaakt, dan richt zich de behandeling naar den aard der kwaal. Bij teenspleten worden de randen der gleuven stevig tegen elkaar gedrukt en daarna een band van plaatijzer of blik om den hoef gelegd. Dit middel kan bij spleten terzijde van den hoef niet worden toegepast, daarom tracht men door den rand van boven in te wrijven met zalf het dichtgroeien der spleet te bevorderen, terwijl het paard al dien tijd niet mag werken. Deze zalf bestaat uit 11 g. poeder van spaansche vliegen, 6. g. euphorbium, 45 g. terpentijn en 45 g varkensvet. Wanneer deze spleten met verlamming gepaard gaan, worden voetbaden van koud water aangewend. Na verloop van 7 a S maanden zijn van de genezen hoefspleten geen litteekenen meer aanwezig.

De hoef kloven kunnen op elke plaats aan den hoef voorkomen. Zij kunnen diep en ondiep zijn; in het eerste geval kunnen zij ontsteking veroorzaken en gaan zij met verlamming gepaard Zij ontstaan gewoon-lijk door etterende steengal of uitwendige beleediging. Om den hoef van deze gebreken te genezen worden de kloven met teer of boomwol gevuld en daarna herhaaldelijk met koud water afgewasschen.

3.9. Het dringen vantrooriverpenindehoefmool.

Bij nauwkeurige beschouwing is dit gebrek niet moeie-lijk te herkennen, temeer omdat het paard direct kreupel gaat, wanneer harde of scherpe voorwerpen, bijv. nagels, glasscherven etc., in de hoefzool steken. Bij de behandeling dezer kwetsuur moet in de eerste plaats het in de voetzool stekende voorwerp verwijderd worden. Daarna wordt deze zeer dun

-ocr page 116-

afgesneden en het dier met den poot een paar dagen in koud water gezet. Wanneer na eenige dagen de wonde begint te etteren, giet men daarin een paar keer daags eenige droppels aloëtinktuur, terwijl liet paard tijdens de behandeling op zacht, droog strooisel gezet wordt. Zoodra de wonde zuiver en weer begroeid is, kan het paard opnieuw beslagen en in gebruik genomen worden. Wanneer de voorwerpen ver in den hoef, soms tot in de kroon- en hoefgewrichten zijn doorgedrongen, is de genezing moeielijker en gaat ze zeer langzaam. Ook zelfs na de genezing van de wonde gaat het paard nog kreupel. Dan bestaan er twee middelen om dat gebrek te verhelpen, doch beiden in eene operatie, die alleen den veearts is toevertrouwd.

■êO. Vernagelen.

Dit geval komt weieens bij 't beslaan voor, wanneer dit aan een onervaren hoefsmid wordt toevertrouwd. Het euvel bestaat hierin, dat een hoefnagel te ver binnenwaarts wordt geslagen en daarbij in het vleesch dringt. Blijft hij daarin eenigen tijd zitten, dan volgen ontsteking, ettering en later verlamming. Somtijds ontstaan deze kwalen ook, niettegenstaande de nagel direct weer uit den hoef wordt getrokken Het is bij een nauwkeurig onderzoek niet moeielijk te zien of de hoef al ot niet vernageld is. In het eerste geval gaat het paard dadelijk kreupel, Om te zien welke hoefnagel de pijn veroorzaakt, klopt men beurtelings met een' hamer op de koppen der hoefnagels, en zoodra men dengene treft, welke in het vleesch gedrongen is, geeft het paard zulks door het pijnlijk trekken met den poot te kennen.

-ocr page 117-

Wanneer men den nagel uit den hoef trekt, bespeurt men, wanneer deze daarin reeds een tijdlang gezeten heeft, dat hij met een kwalijk riekende vloeistof bevochtigd is. Ook uit de opening in den hoef vloeit hetzelfde vocht. Wordt de nagel, zoodra men dit kwaad bespeurt, uit den hoef getrokken, dan is het paard na 2 of 3 dagen genezen. Heeft hij reeds een tijdlang in het vleesch gezeten, dan moet het hoefijzer verwijderd en de nagelopening verwijd worden, opdat de etter gemakkelijker een uitweg kan vinden. Daarop bevochtigt men een weinig vlas met aloëtinktuur en vult daarmeê de opening der wond. Dewijl de geheele hoef min of meer ontstoken is, bestrijkt men dien een paar dagen met koemest. Heeft men met eene verouderde kwaal te doen, dan kunnen de omslagen van koemest geheel achterwege blijven en vervangen worden door warme baden bijv. van water, waarin veel hooi- of lijnzaad gekookt is. Wordt het vernagelen niet tijdig ontdekt, dan begint de hoef aan den bovenrand te etteren en de kwaal wordt behandeld als hoef knobbelfistel.

♦f. Xiekteti tier geslaehtstleelen (genitalien.}

De ziekte der geslachts- of teeldeelen, ook wel venerische ziekte genoemd, heeft in den laatsten tijd wegens haar verderfelijk karakter zooveel beteekenis gekregen, dat het voor den paardehouder van groot gewicht is, over deze tot nu toe weinig bekende kwaal het voornaamste te weten. Het Pruisische ministerie vond het raadzaam omtrent deze ongesteldheid het volgende mede te deelen:

„Het in den laatsten tijd omtrent deze ziekte bij paarden ingestelde onderzoek heeft geleerd, dat onder

-ocr page 118-

don naam van geslachtsziekte voornamelijk twee kwalen bestaan, welke dit met elkaar gemeen hebben, dat ze beiden aan de geslachtsdeel en gevonden worden en ook, dat ze na de paring ontstaan en van het eene dier op het andere overgaan, wanneer deze door dekking met elkaar in aanraking komen. In den aard en de gevolgen zijn beide kwalen zeer verschillend.

De ziekten der geslachtsdeelen worden daarom onderscheiden in:

A. De eigenlijke geslachtsziekten, welke ook wel veneiische ziekten genoemd worden.

B. Uitslag aan de geslachtsdeelen, die men ten onrechte ook goedaardige geslachtsziekten noemt.

A. De eigenlijke geslachtsziekte

is eene langdurige, uit de paring ontstane kwaadaardige ziekte, die met de volgende ken teekenen gepaard gaat. ■

a. Bij de hengsten.

Bij deze dieren ontstaat eene prikkeling in de geslachtsdeelen, zij beproeven herhaaldelijk te wateren en laten dikwijls de roede uit de schede hangen. De monding der pisroede is rooder dan gewoonlijk en de schede sponsachtig gezwollen, terwijl de neiging tot paren of de geslachtsdrift zeer groot is. Na verloop van een paar dagen is de schede meer gezwollen, hetgeen ook het geval is met den balzak en dikwijls ook met de roede zelf; bij de laatste is de zwelling ringvormig. Nog een paar dagen later is ook de huid tusschen den navel en de schede sponsachtig gezwollen. Bij toenemende zwelling der roede, hangt deze aanhoudend in den vorm van een' stompen kegel uit de

-ocr page 119-

schede, terwijl de eikel door de voorhuid bedekt wordt. Somtijds vindt men bij nauwkeurig onderzoek ook roode vlekken aan de roede, die na verloop van een paar dagen weer verdwijnen.

Bij do eerste verschijnselen dezer ziekte zijn de dieren oogenschijnlijk zeer gezond, de ademhaling zoowel als de bloedsomloop is zeer regelmatig en de eetlust als gewoonlijk. Na eenigen tijd, die echter bij de dieren zeer verschillend van duur kan zijn, geeft het paard teekenen van moeheid, het trekt, wanneer het staat, de pooten afwisselend in de hoogte, laat den kop hangen, gaat veel liggen en de gang is traag en sleepend. Bij sommige paarden doen zich deze verschijnselen voor, wanneer de geslachtsdeelen reeds een tijdlang zijn aangetast, terwijl ze bij anderen de voorboden der ziekte zijn.

Na verloop van 2, 3 of meer weken, na het intreden der ziekte, is de huid droger dan gewoonlijk en het haar glanzeloos; de uitwaseming der huid riekt zeer onaangenaam, en op verschillende plaatsen ervan ontstaan eigenaardige gezwellen. Deze hebben een' ronden vorm ter grootte van een kwartje tot een' rijksdaalder en staan een paar mM. boven de huid. Zij zijn niet warmer dan de overige huiddeelen en doen geen pijn. Zij beginnen met een' kringvormigen en een weinig verheven rand, die in den regel den omvang van het gezwel bepaalt. In het midden daarvan ziet men eene kleine verdieping, maar die verdwijnt zoodra het gezwel zijne grootte bereikt heeft. Somtijds gaan twee gezwellen in elkaar over, waardoor de ronde vorm verloren gaat. Deze gezwellen duren 4 tot 8 dagen en langer, gewoonlijk verdwijnen zij langzamerhand, somtijds ook plotseling en worden

P. 15.

-ocr page 120-

door nieuwe vervangen. Deze huidzwellingen, in vei'-eeniging met de overige verschijnselen, zijn een duidelijk kenteeken der eigenlijke geslachts- of venerische ziekte en wel te meer omdat dergelijke gezwellen bij geen andere ziekte voorkomen Ook met zwellingen door insectensteken veroorzaakt hebben ze geene overeenkomst, omdat de laatsten van een middelpunt uitgaan, steeds in omvang toenemen, heet en pijnlijk zijn en ten laatste beginnen te etteren.

Het paard wordt steeds zwakker. De gang is slce-pend en bij de achterste ledematen wankelend. Het knikt steeds in de spronggewrichten door en stoot met de teenen tegen allerlei voorwerpen, die het op zijnen weg ontmoet.

Terwijl aan de voorste ledematen nog;weinig of niets is te bespeuren, beginnen de achterste deelen reeds snel te vermageren. Nog later begint het paard over 't geheele lijf te sidderen en wordt het door verlamming aangetast. De laatste is eerst aan de achterpoo-ten, later ook aan de voorpooten, ooren, oogleden en lippen te bespeuren. Meesttijds worden bij het paard verschillende deelen na elkander door verlamming aangetast, gewoonlijk allen aan dezelfde zijde van het lichaam. Wanneer de ziekte een' hoogen graad heeft bereikt, is het geheele achterlijf verlamd, het paard is, zooals men dit noemt, kruislam. De verlamde deelen zijn geheel krachteloos, zoodat de dieren er niet op kunnen leu nen, maar ze slap laten hangen. Bij ingetreden kruis-verlamming ligt het paard aanhoudend met het achterlijf, terwijl het op de voorpooten staat en vergeefsche moeite doet om zich op te richten. Velen dezer pa-tienten behouden tot het laatste oogenblik goeden eetlust, terwijl de spijsvertering, polsslag en ademhaling

-ocr page 121-

zeer normaal is. Niettegenstaande dit alles vermageren de dieren sterk, worden allengs zwakker, liggen op verschillende plaatsen de huid door en de meesten sterven aan verzwakking; anderen vervallen in kwaad-aardigen droes of andere ziekten en gaan daaraan te gronde.

h. Bij merries.

Ook bij merries kenmerkt zich de eigenlijke geslachts-ot venerische ziekte door verschijnselen aan de ge-slachtsdeelen. Even als bij hengsten komt ook hierin een' zekere prikkeling voor; de slijmhuid der schaamlippen en sche.le is rooder dan gewoonlijk. Zij scheidt veel slijm af, die droppelsgewijze uit den benedenhoek der schaamspleet vloeit. Aan den bilnaat ontstaan sponsachtige gezwellen, die zich tot aan den uier en verder voortplanten. De dieren beproeven dikwijls te wateren, en de nierstreek is meer of minder gevoelig voor een' handdruk. Al deze verschijnselen hebben veel overeenkomst met het zoogenaamde hengsten en worden wel eens voor geslachtsdrift aangezien. De verschijnselen der geslachtsziekte doen zich echter steeds na plaats gehad hebbende paring voor, en houden aan, terwijl die van geslachtsdrift spoedig afnemen en geheel ophouden. Na eenigen tijd, bij som mige paarden na S dagen tot 4 weken en nog later, veranderen de toestanden zoodanig, dat het gezwel aan den bilnaad vermindert en de huid daar rimpelig wordt. De schaamspleet is steeds geopend, terwijl de kittelaar gezwollen is en vooruit steekt. De slijmhuid in de schaamspleet krijgt eene gele kleur; somtijds met roode adertjes doortrokken; nog later wordt ze grauw en komen ook daaraan gezwellen voor.

15*

-ocr page 122-

De afgescheiden slijm wordt steeds dunner en neemt in massa toe, zoodat hij 't geheele achterlijf bemorst. Even als bij hengsten, komen ook bij de merries zwellingen der huid voor; het dier wordt steeds zwakker, vermagert sterk, vooral aan 't achterlijf, wordt kruis-lam en sterft aan verval van krachten, terwijl bij sommigen de ziekte in kwaadaardigen droes of andere ongesteldheden overgaat, hetgeen binnen eenigeu tijd eveneens den dood tengevolge heeft.

De duur der ziekte is bij hengsten en merries gewoonlijk G tot S maanden, somtijds ook een jaar.

Bij de aan deze ziekte gestorven paarden noemt men aan het lijk de volgende ken teekenen waar: sterke afmagering over 't geheele lichaam en doorgelegen plekken aan hoeven, schouders etc; de huid zit op vele plaatsen aan liet vleesch vast en is met bloederige plekken doortrokken. De ballen zijn zeer week of door ettering zoo goed als vergaan. De zaadstrengen zijn gezwollen, met eene waterachtige zelfstandigheid gevuld en bleek van kleur. Bij de merries is de baarmoeder bleek, de slijmhuid er van poreus en met veel slijm bedekt; in sommige gevallen is ze met kleine zweren als overtrokken. De longen, de lever en het hart zijn met zwart bloed gevuld, de luchtpijp is hoogrood en gezwollen, terwijl de ademhalingsorganen even als die van de spijsvertering dikwijls met zweren bedekt zijn. Heeft het paard aan oogenontsteking, bijv. aan de zwarte of grauwe staar geleden, dan is de pupil klein en geel van kleur. De hersenen zijn weck en met water gevuld en het ruggemerg vooral in de kruisstreek bizonder week.

-ocr page 123-

B. Uitslag aan de geslachtsdeelen of zoogenaamde goedaardige geslachtsziekte.

Dit is eene ontsteking der geslachtsdeelen, die een zeer snel verloop heeft en zich op de volgende wijze kenmerkt:

a. Bij hengsten.

Aan de oppervlakte der roede, vooral in het midden, somtijds ook aan den eikel en meermalen aan de uitmonding der pisbuis ontstaan nu en dan ronde puistjes ter grootte van een hennepkorrel tot die eener boon. Deze zitten in de weefsels der huid, zijn week, zeer warm en gevoeliger dan de overige huiddeelen, en waar de laatsten van nature wit zijn, zijn deze een weinig rooder. Hun getal is zeer verschillend, dikwijls zeer groot. Bij vele en groote puistjes zwelt gewoonlijk het geheele lid, somtijds ook de schede en de balzak. Dikwijls neemt men gedurende eenige dagen bij den hengst een' lichten graad van koorts waar. In enkele gevallen vertoont zich aan de achterbeenen dezelfde uitslag.

Na verloop van 5 of G dagen veranderen die puistjes in blaasjes, welk een geelwitte, kleverige, reukelooze vloeistof bevatten; na een paar dagen springen de blaasjes open en veranderen in een bruine korst, die sterft en afvalt. Waar de korst is afgevallen, heeft de huid eene roode kleur. Werkelijke etteringen ontstaan hierbij nooit. Na 10 tot 16 dagen zijn de korsten afgevallen, doch de litteekenen zijn nog langen tijd zichtbaar. In enkele gevallen, doch dit zijn uitzonderingen, komen veretteringen voor, waarbij geneesmid-

-ocr page 124-

delen moeten aangewend worden en de raad van den veearts niet overbodig is.

Bij merries

is bij deze ongesteldheid de schaamspleet min of meer gezwollen, glanzig, zeer warm en bizonder gevoelig. De inwendige slijm huid is rooder dan gewoonlijk en er heeft meer slijmafscheiding plaats, zoodat een witte, later gele vloeistof uit den benedenhoek der schaamspleet vloeit. In enkele gevallen, vooral wanneer de merries kort na de bevalling weer gedekt zijn, wordt een meer dun, donker, zelfs bruin slijm afgescheiden. Wanneer het gezwel in en om de schaamspleet zeer hevig is, gaan de dieren gespannen, slaan onophoudelijk met den staart en toonen veel neiging tot wateren. Op deze verschijnselen wordt in den regel weinig acht geslagen, omdat ze gewoonlijk aan geslachtsdrift of het hengsten worden toegeschreven. Spoedig echter bemerkt men deze vergissing. Ds schaamspleet is niet alleen inwendig maar ook uitwendig door dien uitslag aangetast. Men neemt ook hier dezelfde puistjes waar als aan de roede van den hengst. Zij gaan later ook tot blaasjes over, die openspringen en korsten vormen, welke na eenige dagen afsterven en verdwijnen

De ervaring heeft geleerd; a. dat deze uitslag der geslachtsdeelen, zoowel bij hengsten als merries van zelf kan ontstaan, b. dat ze hij de paring ook van 't eene paard op 't andere kan overgaan en dus besmettelijk is.

De geneeskundige behandeling der eigenlijke geslachtsziekten heeft tot nu toe weinige of geenc gun-

-ocr page 125-

stige resultaten opgeleverd; steeds moet zij aan den veearts worden toevertrouwd.

Bij uitslag der ge dachtsdeelen is het in den regel voldoende de roede met koud water te wasschen en bij vrouwelijke dieren koud water in de schede te spuiten.

43. Met vernautceu van de voorhuid der schede.

De voorhuid der schede kan zich voor of achter aan de roede vernauwen, wanneer deze daarbuiten gebracht is. In het eerste geval, in den regel na beleedi-ging door slagen of stooten te weeg gebracht, kan het paard de pisroede niet naar buiten brengen en laat het daardoor het water in de schede loopen. In het tweede geval, in den regel een gevolg van groote geslachtsdrift, wordt het lid door de voorhuid der schede zoo vast omklemd, dat het niet kan teruggetrokken worden. Bij tijdige hulp zijn beide gevallen gemakkelijk te verhelpen; verwaarloozing kan echter de ergste gevolgen hebben, als ontsteking of verlamming van het mannelijke lid Het eerste gebrek kan men door omslagen van slijmige middelen, als een afkooksel van lijnzaad en bilzenkruid, verhelpen. Helpt dit niet of is de voorhuid reeds gezwollen en ontstoken, dan moet ze vaneen gesneden worden. Het laatstgenoemde gebrek vereischt omslagen van koud water, sneeuw en ijs, waarna men de roede of penis in de schede tracht terug te brengen. Heeft er reeds uitstorting van bloed plaats gehad, dan maakt men eene insnijding in de schede, wendt daarop baden van lauw water aan en tracht daarna het lid terug te schuiven. Gelukt dit niet dan moet de voorhuid verder opengesneden worden, om zoodoende de roede terug te schui-

-ocr page 126-

ven. Is deze nog erg gezwollen en heet, dan vrordt het paard een draagband aangelegd en de afwassching met koud water een paar dagen lang voortgezet.

43 Xaatl»treng,/i»tel.

Deze ziekte is meesttijds een gevolg van de-ontmanning of het zoogenaamde „snijden,quot; (lubben); de wonde aan den balzak wil dan niet genezen, er druppelt aanhoudend etter uit, terwijl de wonde slechts eene kleine opening heeft. De zaadstreng is zeer dik, hard en pijnlijk. Het paard heeft een gespannen gang, vermagert st.rk en güat dikwijls aan deze kwaal te gronde.

Zonder geneeskundige hulp volgt nooit genezing Heel in 't begin der ontsteking gelukt het somtijds de wonde door lauwwarme baden van hooizaadthee en eene inwrijving van de een ot andere zachte zalf te genezen. Later echter, wanneer de strengen reeds hard en gezwollen zijn, is eene operatie noodig, waardoor de aangetaste deelen der zaadstreng verwijdeid worden. Deze kunstbewerking vereischt groote omzichtigheid en moet daarom steeds aan den veearts worden overgelaten,

44. Geawelteu aan de svhetle en den balzak.

Zoowel uit in wend'ge oorzaken als door uitwendige beleediging ontstaan somtijds zwellingen van den balzak of nog vaker aan de schede. Zijn deze gezwellen ontstoken, heet en van beduidenden omvang, dan verraadt het paard bij de minste beweging pijn, de gang is gespannen en het gaat zelden liggen.

Gezwellen, die pas ontstaan zijn, wascht men herhaaldelijk met lauwwarme melk. Bij oudere kwalen,

-ocr page 127-

vooral wanneer deze pijnlijk zijn en zich koud laten aanvoelen, neemt men herhaaldelijk baden van hooi-zaad- of kamillethee en wrijft 's avonds de aangetaste deelcn in met eene zalf, zooals die bij uiergezwellen is voorgeschreven, waarbij nog 3 75 g. kamfer gevoegd worden. Verder zijn warme stallen, veel beweging en rijkelijk en voedzaam voedsel, waardoor zout en jeneverbessen zijn gestrooid, zeer aan te bevelen. De door de ontmanning veroorzaakte gezwellen der schede verdwijnen langzamerhand van zelf.

#5. Ontsteking üer ballen.

De ontsteking der ballen is kenbaar aan de gespannen gang van het paard, terwijl de ballen zelf gezwollen, heet en bizonder gevoelig zijn. Deze kwaal ontstaat meesttijds door uitwendige beleediging, maar ook dikwijls door gevatte kou. Zij mag geen oogenblik worden verwaarloosd, omdat ze licht tot rotting overslaat.

De behandeling dezer ziekte is verschillend en hangt van dc oorzaak der kwaal af. Nadat men den balzak door een draagband ondersteund heeft, wordt hij, wanneer uitwendige beleedigingen de oorzaak zijn, herhaaldelijk afgewasschen met water en azijn en als inwendig gene smiddel geeft men een laxeerend middel van 7 5 g kalomel, 240 g. Engelsch zout, meel en water, waarvan het paard om de 3 uur eene hoeveelheid op de tong wordt gestreken, ter grootte van een hoenderei. Wanneer de ballen verhard zijn, wordt de balzak ingewreven met eene zalf, die uit 1.5 g. sublimaat, 15 g. zeep en 3.75 g jodium bestaat. Moet de ontsteking der ballen aan andere oorzaken worden

P. 16.

-ocr page 128-

toegeschreven, dan moet dc hulp van den veearts worden ingeroepen.

Waaraan men den oitderflom der paarden kan kennen.

Het eenige en tevens zekere kenteeken, waaraan de ouderdom van een paard is te kennen, zijn de tanden en wel die, welke zich voor in den bek bevinden, de zoogenaamde snij- en hoektanden. De meeste an dere kenteekenen zijn bedriegelijk, om bijv. uit 't getal rimpels in de mondhoeken den ouderdom van een paard te bepalen. Enkele kenteekenen echter zijn er, waaruit tot op zekeren, leeftijd den ouderdom vrij nauwkeurig is af te leiden.

Tot aan het Se jaar is de leeftijd van het paard, behalve uit de tanden, met vrij groote zekerheid te zien aan den lichaamsbouw. Bij éénjarige paarden geven het kroeze en wollige haar, de kort- en kroesharige manen en de kortharige staart, die nauwelijks tot aan het spronggewricht reikt, vrijwel den leeftijd aan. Bij tweejarige paarden begint het haar glanzend te worden en de haren van manen en staart zijn langer; de laatsten hangen reeds over de sprong-gewrichten.

Verder heeft de kop van jonge paarden een' meer ronden vorm, het voorhoofd is gewelfd, de jukbeenderen niet zoo uitgezet, de kaakbeenderen zijn kort en boogvormig en de kop staat fier op den slanken hals^ terwijl oude paarden een meer vlak voorhoofd hebben en scherp vooruitstekende, in de lengte uitgerekte kaken. Oude paarden hebben witte haren om de randen der

-ocr page 129-

oogen. die later ook oj) amlerc plaatsen en nog later over

de geheele huid gevonden worden. Schimmels zijn in den regel op 12 of 13 jarigen leeftijd geheel wit. Dit zijn echter meer algemeene kenteekenen ; de eenige zekere zijn de tanden.

Een volwassen manlijk paard bezit in 't geheel 40 tanden, namelijk 12 snijtanden (in iedere kaak 6), 4 hoektanden (in elke kaak 2) en 24 kiezen (in elke kaak 12). Bij de merries zijn de hoektanden zoo onvolkomen ontwikkeld, dat ze of slechts een weinig uit het tandvleesch steken of daarin geheel verscholen zijn; daarom heeft een vrouwelijk paard oogenschijnlijk slechts 36 tanden. Van de gezamenlijke 40 tanden worden in 't geheel verwisseld, gedurende het geheele leven: 12 snijtanden en 12 kiezen, van de laatsten 3 kiezen in elke rij van de hoven-en benedenkaak. De eerst verschijnende wisseltanden lieeten melktanden, terwijl degene, die de eersten vervangen, plaatsvervangers genoemd worden. De tanden welke niet verwisselen (de 3 laatste kiezen in elke rij der onder- en bovenkaak) heeten blijvende of paardetanden Bij beide geslachten vindt men ook zoogenaamde melkkiezen, dit zijn kleine, nauwelijks 2 mM. lange en Y* mM. dikke, ronde, witte tanden, welke in de kaken steeds door liet tandvleesch bedekt blijven en dus nooit zichtbaar zijn. Bij de geboorte heeft het veulen slechts de 3 eerste kiezen in elke rij ; na 8 of 14 dagen komen uit elke kaak de beide middenste snijtanden te voorschijn. Vier of vijf weken later komt aan iedere zijde dezer snijtanden nog een tand, die men den middentand noemt en ten naastebij met de 6c of 9e maand komt aan eiken kant van de kaak naast den middentand nog een tand, de zoogenaamde hoektand.

16*

-ocr page 130-

Daardoor beeft het paard op liet einde van het eerste levensjaar alle 12 snijtanden (melksnijtanden). Omtrent dezen tijd komt de 4e blijvende kies, met 18—24 maanden de 5e en met 4 tot 5 jaar de 6e. De le en 2e melkkies wordt op 21/2 jarigen leeftijd door een blijvenden kies vervangen, hetgeen met den 3en melkkies op S'/z—4 jarigen leeftijd geschiedt De blijvende hoektanden komen zeer onregelmatig: bij sommige paarden in of op het einde van het vierde jaar, bij anderen eerst op vijfjarigen leeftijd en later.

In vorm, grootte en kleur verschillen de melksnij-tanden van de blijvende of paardetanden. Van de eersten steekt de kroon over het tandvleesch en deze heeft aan het viije einde, die men de wrijf- of maalkant noemt, en driemaal zoo breed als dik is, eene groeve van 4—6 mM. diep. Deze wordt door het over elkander wrijven der tanden allengs kleiner en verdwijnt ten laatste geheel. De voorste oppervlakte der kroon heeft loodrechte, ondiepe insnijdingen. De kleur van de kroon der melktanden is wit of een weinig geel. De wortel is tweemaal zoolang als de kroon en door eene insnijding, hals geheeten. hiervan gescheiden.

De blijvende of paardetanden zijn aanmerkelijk langer en dikker dan de melktanden, zij zijn zonder hals en schuiner geplaatst dan de melktanden, hunne kleur is geler en de voorste oppervlakte is van eene insnijding voorzien, die dieper en geler is dan dit bij de melktanden het geval is. De vorm is min of meer die van eene piramide, waarvan de bovenvlakte de basis is.

Elke blijvende tand is in de richting van voren naar achteren in de lengte een weinig gebogen. Even als bij de melk snij tanden is ook bij de blijvende snij-

-ocr page 131-

tanden eene maal- of wrijfvlakte, die bij pas uit het tandvleosch stekende tanden ovaal is en met den voorsten rand ten naastebij 2 mM, meer vooruitsteekt dan met de achterkant. Ook de gleuf of groeve is bij den bli j venden tand te vinden, maar is daar dieper dan bij de melktanden.

Do hoektanden hebben een kegelvormige gedaante, met een weinig naar buiten gekeerde kroon; zij zijn bij jonge dieren hol, maar groeien langzamerhand dicht en slijten voortdurend af, zoodat op 12 of 13 jarigen leeftijd de kroon geheel verdwenen is.

De tanden bestaan uit drie verschillende deelen, n.1. het tandbeen, liet glazuur en het cement. Men onderscheidt gewoonlijk 6 perioden, waarin zich bij paarden de verschillende veranderingen in de tanden vertoonen :

1. De melktanden-periode, van af de geboorte tot op 21/2 jarigen leeftijd.

2. De wissel-periode met gegroefde tanden, van 2'/2 tot op 6 jarigen leeftijd.

3. De schuinsche periode, van 6 tot 12 jarigen leeftijd.

4. De ronde periode, van 12 tot 18 jarigen leeftijd.

5. De driehoekige periode, van 18 tot 24 jarigen leeftijd.

6. De omgekeerd ovale of tweehoekige periode, na 24 jarigen leeftijd.

Nadat in de eerste periode de gezamenlijke melk-snijtanden voor den dag gekomen en deze al meer en meer afgesleten zijn, treedt de tweede of wisselperiode in. Op 273 jarigen leeftijd, somtijds ook na 27^ jaar, worden de melksnijlanden door blijvende snijtanden vervangen, welke allengs zoo ver naar voren schuiven, dat zo mot de nog staande gebleven melktanden gelijk

-ocr page 132-

staan; hiervoor is icii i-anstebij ecu 1/2 jaar noodig, zoodat het dier dan ongeveer 3 jaar oud is. Op S'/j jarigen leeftijd, somtijds reeds vroeger, worden de raelk-middentanden vervangen door blijvende tanden, die ook langzaam vooruitschuiven, tot zij met de tegenoverstaande middentanden in aanraking komen. De groote snijtanden verwisselen in den regel het eerst in de bovenkaak, de middentanden het eerst in de onderkaak. Op 4 jarigen leeftijd komen de middentanden te voorschijn en op 472 j:n'igoii leeftijd worden de melkhoektanden door blijvende hoektanden vervangen; de snijtanden zijn aan beide kanten regelmatig afgesleten en de middentanden en hoektanden worden dan zichtbaar. Op het einde van het vijfde jaar is de rij der gezamenlijke snijtanden voltallig en zijn de hoektanden langer dan de anderen.

De wisselperiode is voor de ontwikkeling van het dier van het grootste gewicht en het moet al dien tijd met verschooning behandeld worden. Met het verwisselen der tanden gaat veel pijn gepaard; het paard heeft weinig of geen eetlust en dikwijls koorts. Wordt het paard in dezen tijd moeie1 ijk verteerbaar voedsel gegeven, veel gebruikt en aan allerlei ongemakken van het weder blootgesteld, zoo behoeft het ons niet ie verwon leren, dat dan den grond gelegd wordt voor verschillende ziekten. Met het eindigen der wisselperiode heeft het paard zijn vollen wasdom bereikt Na dien tijd heeft er door 't bijten en kauwen der voedingsmiddelen eene wrijving der tanden plaats, doordat do kaken daarbij eene draaiende beweging maken. Door deze wrijving wordt de zoogenaamde tandkroon bij normaal voedsel elk jaar een mM. korter, maar bijna evenveel groeit de tand zelf verder uit het tandvleesch, zoodat li ij ten

-ocr page 133-

naastebij dezelfde lengte behoudt. In de eerste jaren na de tandverwisseliug groeit de tand werkelijk aan, later na 7 of 8 jarigen leeftijd is deze wasdom slechts schijnbaar Wel verdwijnt liet tandvleesch en komt de tand daardoor, vooral het voorste gedeelte, meer bloot te liggen, zoodat paarden op zekeren leeftijd zulke schijnbaar lange tanden hebben

De snijtanden steken bij een regelmatig gebit niet allen even ver uit het tandvleesch, De langsten zijn circa 16 niM , de middentanden 12—14 niM en de hoektanden 8—10 mM. Het afwrijven en ook het naar boven schuiven geschiedt ongelijk, waardoor het gebit onregelmatig wordt.

In de schuine periode, die van 6—12 jaar duurt, is de ouderdom t )t het 10e jaar nog vrij nauwkeurig te bepalen. Als het paard 6 jaar oud is, is de afslijting der groote snijtanden in do onderkaak reeds goed merkbaar, de gleuf of groeve is bijna of reeds geheel verdwenen, aan de middentanden zijn de voor- en achterkant gelijkmatig afgesleten, hetgeen aan de hoektanden alleen met den voor- of buitenkant het geval is. Bij de kiezen is alleen de scherpe rand iets afgesleten.

Op 7 jarigen leeftijd hebben ook de middentanden in de onderkaak hunne groeven geheel of voor een groot gedeelte verloren. De hoektanden bezitten die groeven nog, maar de randen zijn reeds meer afgesleten, terwijl de kroon der kiezen oen ronden vorm krijgt.

In of na hot 8ste jaar zijn ook de hoektanden in de onderkaak hunne groeven kwijt, zoodat deze thans aan alle snijtanden in die kaak ontbreken. De snijtanden worden nu iets dikker en de kroon der hoektanden korter en ronder, terwijl de cilindervormige

-ocr page 134-

wortel meer uit het tandvleesch te voorschijn komt

Van de snijtanden in de bovenkaak verdwijnen de groeven 3 jaar later dan bij de snijtanden der onderkaak, dus bij de grootste snijtanden op 9, bij de mid-dentanden op 10 en bij de hoektanden op 11 jarigen leeftijd.

In den regel wordt, om den ouderdom van 't paard te weten, alleen naar de snijtanden in de onderkaak gezien, te meer omdat de groeven bij de snijtanden der bovenkaak donkere plekken achterlaten, die door onervaren lieden wel eens voor de groeven zelf worden aangezien.

Op of na het 9e jaar komt aan de bovenste hoektanden een uitstekend punt of hoek voor, die ontstaat, doordat de beneden hoektanden de bovensten niot geheel kunnen bedekken eu deze dus ook slechts gedeeltelijk kunnen afgewreven worden. Het gebit der onderkaak is recht geworden, terwijl dat van de bovenkaak nog rond sta it. Is het laatste ook recht geworden, wat op 10, 11 of 12 jarigen leeftijd geschiedt, dan verdwijnt de punt op den hoektand weer, maar komt op 15 en 20 jarigen leeftijd voor de 2e of 3e maal voor, docli nu veel duidelijker.

Bij toenemenden ouderdom worden de kaken steeds meer in de lengte uitgestrekt en komen zij daardoor meer in een' scherpen hoek samen, terwijl de vorm, die bij jonge paarden rond is, later driehoekig wordt. Hierdoor verandert ook meer en meer de verhouding van de breedte tot de lengte der tanden, zoodat deze op omstreeks 21 jarigen leeftijd is als 7:11.

Hoewel uit de hier aangegeven regelen den ouderdom van 't paard nauwkeurig is te bepalen, komen er toch ook uitzonderingen voor. Reeds

-ocr page 135-

in de wisselperiode schijnt een dier ouder of jonger, al naar de tanden vroeg of laat verwisselen, zoodat men wel eens in 't onzekere kan verkeeren of een paard 2ll2, 3 of 4 jaar oud is. Het ras, de voeding, de arbeid etc, kunnen van grooten invloed op 't verwisselen der tanden zijn. Bij paarden, die te veel in 't weiland loopen, gaan de groeven eer van de tanden dan bij die, welke steeds op stal gevoederd worden. Sommige paarden hebben bizonder harde tanden, die slechts langzaam afslijten, waardoor het dier somtijds een paar jaar jonger schijnt, dan het werkelijk is. Daarenboven komen er veel onregelmatigheden aan het gebit voor. Men treft het wel eens dat er meer of minder dan het bepaald getal tanden zijn, of dat de ligging der tanden, in sommige gevallen het geheele gebit, niet is zooals het behoort; al deze gebreken maken het moeie-lijk om met zekerheid Ie kunnen zeggen hoe oud het paard is.

Niet zelden komt in de paardehandel opzettelijk bedrog voor. Men tracht jonge paarden wel eens ouder te doen schijnen, door melktanden voor blijvende tanden te doen doorgaan, hetgeen bij goed ontwikkelde veulens met breede melksnijtanden niet onmogelijk is, hoewel de kenmerken aan de overige tanden duidelijk genoeg het tegendeel bewijzen. Ook tracht men de verwisseling der tanden soms te bespoedigen door de melktanden te vroeg te trekken.

Meer komt het voor dat men oude paarden jonger wil doen schijnen dan ze werkelijk zijn; daarvoor worden de reeds verdwenen groeven met een scherp instrument en een bijtend zuur kunstmatig nagemaakt.

Wanneer bij 12 jarige of nog oudere paarden kunst-

P. 17.

-ocr page 136-

matige groeven in Je tanden zijn aangebracht, zal een kenner zich daardoor niet laten misleiden, want de kroon heeft niet meer den schuinsch ovalen vorm en de kunstgroeven geen glazuurrand meer. Ook worden te lange snijtanden afgevijld of afgezaagd om het dier oogenschijnlijk jonger te maken; dit bedrog valt echter dadelijk in 't oog, doordat de tegenover elkaar staande snijtanden niet op elkaar sluiten. Voor 't overige is de geheele kunstbewerking zoo omslachtig en gaat zij met zooveel moeite gepaard, dat ze niet dikwijls voorkomt, temeer omdat ze in de meeste gevallen slecht of in 't geheel niet beloond wordt.

-ocr page 137-

a. Achterpooten zonder spat.

b.c Achterpooten met spat.

Kop van een paard met eieren van paardevliegen bezet.

a. Brandmerk bij verlamming in Let kruis.

b. Brandmerk bij verlam ming in den hoef.

a. Achterpoot van achteren gezien.

b. Achterpoot van voren gezien.

c. Plaats waar bij een gezwel aan den hoef moet gebrand worden.

o

a

£ lt;v

4) }-i O

=5

O)

r3

Ui

lt;V

r3

'B

a;

iimÊS'

3

S;

N O

oc

i-

. © c X)

_ :=»'s

c si

Ö -

cj Ti ^

S ® O

5 ^ «

u

3 . .

^3 cipO

o

6

©

©

wquot; ^

n3 quot;3 :

r* '3 wj-g

o

quot;H iTJ © ® - ^

3 . .

a

Plaats aan de borst waar bij het paard de fontanel gelegd wordt.

P laats aan de borst waar bij het paard de wrijvingen moeten plaats hebben.

^ :® 12 ±

-ocr page 138-

HET RUND.

VERPLEGING EN VOEDING.

a. Verpleging.

In de verpleging onzer runderen evenals in de voeding er van, is in den laatsten tijd veel verbetering gekomen. Men heeft terecht begrepen en leert het nog alle dagen beter inzien, dat moeite en kosten aan het vee, en vooral aan de runderen besteed, ruimschoots vergoed worden. Toch ware het te wenschen, dat velen hun belang nog meer inzagen; laat de voeding hier en daar veel te wenschen over, nog meer is dit het geval met de verpleging en de behandeling van het rundvee. Men is zoo licht geneigd te zeggen: „'t is maar een dier!quot; — Een groot gedeelte van 't jaar zijn onze runderen gedwongen op stal door te brengen en och! wanneer het beest dan maar beschut is tegen regen en wind, dan meent men, wat de huisvesting betreft, al genoeg gedaan te hebben Dit is echter eene schromelijke dwaling, die reeds menigen veehouder groote schade heeft berokkend. Integendeel, de verblijfplaats is van grooten invloed op het dier en komt, wanneer er van de verpleging der runderen sprake is, het eerst in aanmerking.

-ocr page 139-

1. De Hundvee*tal,

Een goed ingerichte koestal moet zoodanig zijn, dat de dieren bij 't openen der deuren geen hinder van tocht hebben. In den laatsten tijd is men begonnen, gewelfde stallen te bouwen, die ten eerste minder blootgesteld zijn aan brandgevaar, en tevens duurzamer zijn; in de tweede plaats is liet voeder, boven de stallen bewaard, niet aan de uitwaseming van het vee en andere opstijgende dampen blootgesteld. Hoogte en ruimte van den stal moeten geëvenredigd zijn aan het getal runderen, terwijl voor licht en ventilatie voldoende moet gezorgd worden. De ruimte voor elk dier hangt van zijne grootte af, maar moet in allen gevalle voldoende zijn om zich gemakkelijk te kannen bewegen. De bodem van den stal moet naar achteren hellend zijn. opdat de gier kan wegvloeien. Achter de koeien bevindt zich de greppel, die van tijd tot tijd gereinigd wordt.

De voederbakken mogen niet hoog en moeten zoo ingericht zijn, dat ze zoowel voor kort als lang voeder kunnen dienen Het geschiktst bevestigt men de runderen aan dubbele of enkele kettingen om den hals vastgemaakt, die met het andere eind aan een' ring bevestigd zijn, welke langs een' paal kan verschoven worden.

Waar het strooisel in ruime mate voorhanden is, laat men den mest 3—5 weken onder of achter de beesten liggen, omdat deze in den stal minder in qualiteit verliest dan er buiten. Worden de stallen slechts eenige malen in 't jaar schoon gemaakt, dan moeten deze er bizonder op ingericht zijn. De doelmatigste temperatuur voor het rundvee is 10—12°

-ocr page 140-

II, dut is van 5U tot 55° Fahrenheit. Men heeft waargenomen, dat bij eene warmte van 8 — 13° R. de spijsvertering liet sterkst is; boven de 13° R. en beneden de 8quot; R. wordt zij langzamerhand minder. Tevens heeft men opgemerkt, dat JO0 R. ook voor melkgevende koeien de gcschikste warmte is. Dit is zelfs zoo sterk, dat eene koe, die dagelijks 7 L melk geeft, bij dezelfde voedering niet meer dan 3 of 4 L. per dag zal opleveren, wanneer zij aan eene koudere temperatuur dan 10° R. wordt blootgesteld.

Voor kalveren moeten afzonderlijke stallen aanwezig zijn. Elk kalf moet een apart verblijf hebben, waarin het vrij en ongehinderd kan rondhuppelen.

Eene pomp, welke zuiver drinkwater geeft, mag bij den veestal niet ontbreken 't Verkieslijkst is, dat deze zoo is ingericht, dat het water direct in de voederbakken kan gepompt worden Ook moet in de nabijheid van den stal een vertrek zijn met voldoende ruimte om daarin voor één of meer dagen voedsel te kunnen bereiden; verder mogen vaten, om er sommige voedingsmiddelen in te weeken, en de noodige machines niet ontbreken.

3. W erjtleghiff van huid en hhmiren.

De ervaring heeft geleerd en leert hot nog dagelijks van hoeveel waarde bet roinhouden der huid bij het rundvee is, onverschillig of dit in de weide loopt of op stal staat, hetzij om gemest te worden of om er melk van te trekken. Een verstandig veehouder, die zijn belang begrijpt, zal derhalve niet verzuimen zijne koeien op gezette tijden van alle onreinheden te zuiveren.

In den laatsten tijd is men hier en daar begonnen

-ocr page 141-

het haar der runderen af te knippen. Over het nut hiervan zijn het de deskundigen nog niet eens, sommigen beweren zelfs, dat het schadelijk werkt. De tijd zal deze questie moeten oplossen. Enkele gevallen doen zich voor waarbij het proefondervindelijk gebleken is zijn nut te hebben Bijv. eene in zijne jeugd slecht gevoed en daardoor achterlijk kalf, steekt boven zijne makkers uit, niet door lichamelijke grootte, maar door lengte van haar; begint men nu zoo'n kalf beter te voeden, dan werkt het afknippen van 't haar de voeding in de hand en na een paar weken zal men het kort te voren nog zoo onoogelijke dier niet herkennen.

De verpleging der klauwen bestaat bij de runderen hoofdzakelijk in gedurig afwasschen, teneinde alle onreinheid te voorkomen en ze in te korten, wanneer ze te lang geworden zijn.

3 Itust, beweging,

Eene matige beweging en ongestoorde rust is voor eene melkkoe vereischte, kalveren mogen of moeten zelfs meer beweging hebben; mestvee daarentegen moet onmiddelijk aan rust en gemak gewend worden.

4 Wiens en ouderdom van fokvee.

Van groot gewicht voor den veehouder is het niet alleen in 't bezit te zijn van goede koeien, maar ook dat hij te beschikken heeft over een' goeden stier, vrij van lichaamsgebreken niet alleen, maar die ook afstamt van een goed ras. Wat de lichaamsbouw van den stier aangaat, heeft men te letten of hij krachtig gebouwd is, zonder nu juist plomp en beenderig te zijn; de kop moet klein, de borst breed en diep, de romp goed gerond, de rug recht, het kruis breed, de

-ocr page 142-

oogen groot en helder, de huid en het haar glad eu de ledematen goed geproportioneerd zijn. De koe moet van een' meer fijnen dan groven lichaamsbouw zijn. Verdere kenteekenen zijn: een fijne kop, glanzige horens, diepe buik, dunne staart en ook zelfs na het uitmelken een naar achteren hangende uier, sterke meikaderen en glad en fijn haar.

Ook de in den laatsten tijd zooveel besproken melkspiegel raag niet overgeslagen worden. In den regel kan de jonge stier reeds op l1/* of l8/* jaar in gebruik worden gesteld, maar dan moet hij van zijne geboorte af krachtig gevoed worden. Jonge runderen, vaarzen genaamd, kan men, wanneer ze altijd goed gevoed zijn, op 2 jarigen leeftijd laten paren; er zijn zelfs voorbeelden, dat dit reeds op l]/o jarigen leeftijd geschiedt, wat echter niet is aan te bevelen.

Stieren worden zelden langer gebruikt dan tot 5 jarigen leeftijd, fokkoeien daarentegen zoolang de melk-opbrengst niet vermindert, hetgeen bij de meesten niet voor het twaalfde, bij sommigen niet voor het zestiende levensjaar plaats heeft.

5. Verplegittg der fokdieren.

Men rekent gewoonlijk één stier op 60—70 koeien. Op boerderijen echter, waar de meeste koeien op een' bepaalden tijd kalven, mag één stier niet meer dan 30—40 koeien voor zijne rekening hebben. Wanneer hij het gansche jaar door zijne diensten moet leveren, laat men hem in den regel slechts éénmaal per dag springen,- wordt hij slechts een klein gedeelte van 't jaar gebruikt, zoo laat men hem dagelijks niet meer dan twee sprongen doen. Nog weinig in gebruik, maar zeer aan te bevelen is het, de stieren aan geregelden

-ocr page 143-

eu doeimatigeu arbeid te leereu gewenueu. Wanneer hij van jongs af aan goed gevoed en verzorgd is, wordt hem, als hij een jaar oud is, een' ring door de huid van den neus gedaan, teneinde hem gemakkelijk in bedwang te kunnen houden en volgzaam te maken. In het tweede jaar wordt hij voor de kar of den wagen gespannen om lici.ten arbeid te verricliteu.

Bij de koeien moet men de bolligheid nauwkeurig gadeslaan, die zich somtijds een paar weken na het kalven reeds weder voordoet De eerste 3 maanden na het kalven laat men voorbijgaan voor haar bij den stier toe te laten, zoodat zij ten naastebij na een jaar opnieuw kalft. Gewoonlijk duurt de bolligheid volle 24 uur; laat men haar in dien tijd bij den stier toe, dan is ze in den regel na den eersten sprong reeds bevrucht. Vette ot volbloedige koeien worden moeie-lijker drachtig dan andere, daarom laat men ze in den tijd van 10—12 uur tweemaal bespringen en wanneer dit niet voldoende is, moet men ze 0—10 uur voor het bespringen een paar pond bloed aftappen en weinig voedsel geven.

Vette vaarzen, die niet bollig worden of die moeielijk drachtig zijn te krijgen, worden spoedig bollig en licht ontvankelijk, wanneer den uier door het zuigen van een kalf in werking gebracht wordt. Hierdoor wordt de melkafscheiding bewerkstelligd en wanneer deze een tijdlang in werking is, heeft men het beoogde doel bereikt. Geen beter middel om de ge Machtsdrift te bevorderen dan de voedering van rauwe aardappelen

6*. Verstorging van drachtige en kalf Koelen,

Bij drachtige koeien moeten alle schadelijke invloeden van buiten, als stooten, slaan enz. worden ver-

-ocr page 144-

uieden. De draagtijd duurt gemiddeld 283 dagen. Dragende runderen moeten krachtig gevoed worden; in den winter met hooi en raap- of lijnkoeken en in den zomer laat men ze in eene goede weide loopen of wanneer ze op stal blijven staan, geve men ze volop gras.

Bij vele landbouwers heerscht de onverantwoordelijke gewoonte, die echter gelukkig langzamerhand afneemt, om eene drachtige koe hoe langer hoe slechter voedsel te geven, omdat de melkopbrengst van het dier met den dag afneemt en daardoor het voordeel allengs minder wordt. Het dwaze van dergelijke handeling zal wel geen betoog behoeven. Daardoor wordt niet alleen de gezondheidstoestand der koe in gevaar gebracht, maar ouk de ontwikkeling van het jong belemmerd. De bezorgdheid, dat goed gevoede koeien zware kalveren ter wereld brengen en daardoor het kalven bemoeilijkt wordt, is ongegrond. Veeleer heeft het tegendeel plaats: de kalveren van goed gevoede koeien zijn zelden groot en de krachtige toestand, waarin het moederdier verkeert, verlicht de geboorte. Alle voedsel, dat men aan dragende runderen geeft, moet van zuivere bestanddeelen zijn.

Reeds eenigen tijd voor de geboorte en een korten tijd daarna bevindt zich in den uier der koe eene soort melk (in den regel beestemelk genoemd,) welke zich zeer van de gewone melk onderscheidt, doordat ze bizonder vet en rijk aan eiwitstoffen is. Deze melk mag niet, zooals in den regel geschiedt, aan het pasgeboren dier onttrokken worden.

Om de melkafscheiding te bevorderen, geeft men der koe onniiddelijk na de geboorte van het kalf een' zachten en voedzamen drank, bijv. gekookt lijnzaad of

-ocr page 145-

iets dergelijks. Vooral bij vaarzen werkt dit middel zeer gunstig op de melkafscheiding. Oudere koeien, die reeds eer gekalfd hebben mogen niet tot dicht voor het kalven gemolken worden; ze moeten tenminste 6 weken lang voor het kalven droog staan, d. i. geen melk meer geven.

• . Verpleging van kalveren

Even als voor elk pas geboren dier is ook voor het kalf de moedermelk het geschiktste voedsel.

Men laat het kalf aan de moeder zuigen of het wordt onmiddelijk na de geboorte van het moederdier verwijderd en krijgt de versch gemolken moedermelk te drinken. Beide methoden hebben haar voor en tegen; vooral het drenken gaat soms met vele moeiolijkheden gepaard en vereischt groote oplettendheid. De hoeveelheid melk, welke een kalf dagelijks noodig heeft, hangt van zijne grootte en zwaarte af; gemiddeld rekent men, dat een gezond kalf Ye van zijne zwaarte dagelijks aan melk noodig heeft. Naar deze berekening heeft een kalf van 30 KG. dagelijks 5 KG. melk noodig. Verder heeft men nagegaan, dat elke 5 KG. melk het kalf een Va KG. in gewicht doen toenemen.

Niet op eenmaal mag men het kalf de melk onttrekken, maar langzamerhand leert men het jonge dier tegelijk met de melk ander voedsel gebruiken, als hooi, brood, lijnkoeken enz, Melkkost mag echter het kalf in het eerste levensjaar niet geheel onthouden worden. De drank moet altijd lauw warm zijn De verandering van voedsel bij jonge kalveren kan op de volgende manier het geschiktst geschieden; van 2 tot 3 weken, geeft men het eiken keer, in plaats van versche koemelk, 1 KG. gewone koemelk vermengd met % KG.

-ocr page 146-

afgeroomde melk en 6 lood gekookt lijnzaad. Hiermede gaat men voort door telkens minder versche melk en meer andere bestanddeelen te nemen en na 3 of 4 weken na de voeder verandering, moet de versche melk voor 5 KG. afgeroomde melk en 1/2 KG lijnzaad hebben plaats gemaakt. Van tijd tot tijd geeft men het kalf een handvol best hooi, het liefst klaverhooi, waarvan het naar believen kan gebruiken. Is het jong 3 a 4 maanden oud, dan leert het ook ander voedsel tot zich nemen, zooals stukken lijnkoek, wortelen, knollen enz. Niets gaat des zomers voor deze jonge dieren boven eene goede weide, waarin ze zich naar hartelust kunnen bewegen. Waar deze ontbreekt zorge men voor voldoende ruimte in de nabijheid van den stal, want loopen is voor het jonge dier even noodzakelijk als goede voeding. In het tweede jaar wordt het jonge vee op eene goede weide gedaan, waar het niet alleen lichamelijk ontwikkeld, maar ook voorbereid wordt tot de diensten, die het later zal moeten leveren. In den winter is gezond en goed hooi het beste voedingsmiddel voor het jonge vee.

8. Hoe men melBhoeien moet behandeten.

Met recht worden aan de melkkoeien veel zorg en kosten besteed Vooral in den laatsten tijd zijn er veel pogingen in 't werk gesteld, om toch vooral dat ras van koeien aan te fokken, hetwelk zich bizonder onderscheidt door een groote melkgift. Het ras op zich zelf doet hiertoe eigentlijk weinig af, dewijl onder alle runder soorten sommige koeien gevonden worden, die door eene ruime melkopbrengst boven anderen uitmunten. De voeding en verpleging heeft grooten invloed zoowel op de qualiteit als op de quantiteit der melk.

R. 2.

-ocr page 147-

Eerst dan, wanneer de voeding is, zooals deze wezen moot, kan men constateeren of deze of gene koe eene al of niet beste melkgeefster is.

Wel heeft de ervaring geleerd, dat sommige ken teekenen eene goede of slechte melkgeefster aanduiden. De voornaamste kenmerken eener goede melkgeefster zijn: eene fijne en gladde huid, zacht en glanzig haar, fijne beenderen, heldere oogen, een kleine kop en vooral een met dun, fijn en zacht haar bedekte uier; verder een breed melkspiegel en sterk ontwikkelde meikaderen. Al kan men nu juist uit deze gegevens de hoeveelheid en de hoedanigheid der melk niet met zekerheid vooruit bepalen, toch is men tamelijk zeker, dat men met eene koe waaraan deze kenmerken gevonden worden niet bedrogen is. Dat er sommige runderrassen bestaan en daaronder weer enkele families gevonden worden, welke zich door eene buitengewoon groote melkgift onderscheiden, heeft de ervaring voldoende geleerd. Toch doen ook hierbij voeding en verpleging veel af; vooral is het van veel belang om goede melk-geefsters te bekomen, dat het kalf van jongs af aan goed gevoed wordt. Wordt het jonge rund in zijne jeugd verwaarloosd, dan zal er nooit eene goede melkgeefster uit groeien, al is het een afstammeling uit een goed melkgevend ras.

Zal de voeding bij melkkoeien het gewenschte gevolg hebben, dan moet deze tevens regelmatig geschieden. In den zomer komen in de eerste plaats de weiden in aanmerkingen in den winter de stalvoedering. Niets gaat bij een melkgevend rund boven eene goede weide; waar deze geheel of gedeeltelijk ontbreek, moet de stalvoedering te hulp komen Wanneer het de bedoeling is een tijdlang veel melk van de koeien te

-ocr page 148-

hebben en ze, zoodra de melkgift begint te verminderen, aan den slager te verkoopen, doet men het best de beesten op stal te laten staan en hun alle beweging te onthouden.

Hoe vroeger men met groentevoeder, als klaver, gras enz kan beginnen, hoe grooter de melkgift zal zijn. Daarom is 't voor den landbouwer raadzaam zich toe te leggen op het verbouwen van vroege groentegewassen als Spaansche klaver, rogge enz. Den ge-heelen zomer door zorge men, dat het melkvee geen gebrek aan dit voeder heeft; de eene soort laat zicli beter teelen, dan de andere, hetgeen meestal van de grondsgesteldheid afhangt; ook bevordert de eene soort meer de melkgift dan de anderen, maar de hoofdzaak is deze: het is in 't belang van den landbouwer, dat zijn rundvee den geheelen zomer door volop crroente-voeder heeft. Behalve lijn- of raapkoeken geeft men het dier één of meermalen daags een weinig toevoer van stroo of hooi; dit heeft een tweeledig doel; eerstens om den eetlust beter te behouden en ten tweeden om het groen te voeder beter verteerbaar te maken. Wanneer de tijd aanbreekt waarin het groente voeder allengs begint te verminderen en later in t geheel niet meer voorhanden is, wordt het eerst gedeeltelijk, later geheel door hooi, stroo enz. vervangen. Nat groentevoeder moet steeds met hooi vermengd worden. Groentevoeder moet niet te lang aan de zonnestralen worden blootgesteld en steeds bij kleine porties worden toegediend; onmiddelijk na het gebruik ervan mogen de dieren geen drinken hebben. Een geschikt middel om groentevoeder en hooi of stroo gemakkelijk met elkaar te vermengen is beiden fijn te maken. In den herfst zijn wortel- en knolgewassen benevens wat droog voe-

-ocr page 149-

der ook een zeer geschikt voedingsmiddel voor het melkvee. Zoodoende komt men langzamerhand tot het wintervoeder. Wordt dit door afval uit beetwortelsuikerfabrieken, bierbrouwerijen etc. ondersteund, dan maakt zulks op de manier van voederen een groot onderscheid. Over 't algemeen echter is de afval uit branderijen, brouwerijen enz. beter geschikt voor mestvee dan voor melkvee, aangezien het van grooten invloed is op de qualiteit der melk en bij gevolg ook op die der boter, welke er zeer door in waarde vermindert. Waar geen afval van fabrieken etc. te k rijgen is, komen wortel- en knolgewassen ten eerste in aanmerking als voeder gedurende den winter. Zij bevorderen niet alleen de melkgift, maar geven ook een' heerlijken smaak aan de boter. Ook aardappelen zijn een zeer goed voeder, doch bevorderen de melkgift slechts in geringe mate. In de tweede plaats komen hooi en stroo als wintervoeder voor het melkvee in aanmerking. Het laatste wordt om het beter verteerbaar te maken tot haksel gesneden, dat echter niet te kort mag zijn. Gerst- en ha verstro o is beter dan tarwe - en roggestroo; ook het kaf, behalve dat van de gerst, kan zeer goed gebruikt worden. Hooi en etgroen van goede grassoorten, die goed gewonnen zijn, zijn op de qualiteit van melk en boter van grooten invloed en daarom voor het melkvee onontbeerlijk. Somtijds wordt, zooals reeds gezegd is, het hooi met stroo vermengd ; ook dit mengsel is een zeer goed voedingsmiddel, doch het hooi moet er het voornaamste bestanddeel van uitmaken. Voor drachtige koeien is zuiver hooi te verkiezen boven een mengsel van hooi en stroo of stroo alleen, omdat hooi gemakkelijker verteerbaar — en niet zoo zwaar in de maag is als stroo.

-ocr page 150-

Als kracht voeder staan bij 't melkvee de oliekoeken bovenaan. Lijnkoeken zijn rijker aan voedende be-standdeelen dan raapkoeken, de laatste echter goed-kooper. waarom deze het meest gebruikt worden. Ze worden het vee in stukken of in den vorm van meel toegediend. Lijn- en raapkoeken bevatten olieachtige zelfstandigheden, die in water zich oplossen en een' onaangenamen geur en smaak geven aan melk en boter. Verder is het zeer aan te bevelen, het melkvee van tijd tot tijd wat toevöer van zemelen en fijngemaakt lijnzaad te geven. Het stroo en de schillen van dopvruchten, als; boonen, erwten, etc moeten nooit aan melkgevende koeien gegeven worden, omdat zulks van een zeer ongunstigen invloed is op de melkafscheiding. Waar knol- en wortelgewassen, goed hooi en stroo geheel of gedeeltelijk ontbreken, moet men zijn toevlucht nemen tot havermeel, omdat haver boven alle granen de voorkeur verdient als voeder voor melkgevend rundvee. Het havermeel wordt met heet water tot een lauwwarmen brij geroerd en daarna met gekookte aardappelen, wortelen, knollen enz. vermengd en dan over het baksel gegoten, waarmeê het goed doorgeroerd wordt. Wil men bizonder vette melk van zijne koeien hebben, dan moet men dagelijks ten naaste bij een '/a L. raapolie over haar gewone voedsel gieten; dit zal op de qualiteit der melk van buitengewonen invloed zijn. Wanneer melkkoeien ruimschoots en doelmatig gevoederd worden, zooals hier is aangegeven, heeft de melkgift geen' nadeeligen invloed op hare gezondheid; zij zullen niet aan lichamelijke zwaarte verliezen, maar daarin eer toenemen Het laatste is ook noodig, omdat eene goede, melkgevende koe meer aan ziekten, vooral

-ocr page 151-

longziekte, is blootgesteld dan hare zusters, die minder melk geven.

Wanneer men derhalve bespeurt, dat eene gezonde, ruimschoots melkgevende koe begint te vermageren, mag men met zekerheid aannemen, dat de voedering voor het dier niet toereikond is.

Men gewenne verder het melkvee aan gezette voedertijden ; dit bevordert de spijsvertering en daardoor ook de melkopbrengst. Na den maaltijd moeten de koeien zoo min mogelijk gestoord worden. De geschik-ste tijd van melken, poetsen etc. is daarom voor den vastgestelden voedertijd.

Het driemaal daags melken verdient de voorkeur boven tweemaal daags, omdat in het eerste geval de melkopbrengst grooter is. Nog moet hier opgemerkt worden, dat de organen, welke speciaal op de melkafscheiding van directen invloed zijn, voor alle nadee-lige invloeden van buiten als slaan, stooten, plotselinge afkoeling enz. moeten gevrijwaaid worden.

9 Over het vetmesten der runderen

Tot vetmesten worden in den regel die koeien gekozen, welke als melkgeefsters minder geschikt of onbruikbaar zijn; verder ossen en kalveren. In streken waar het vetmesten hoofdzaak is, worden 2 tot 3-jarige dieren genomen, die wel is waar weinig vet maar malsch en goed doorwassen vleesch leveren. Zoolang de runderen hun' vollen wasdom nog niet bereikt hebben, vormen zich meer vleesch- dan vetdeelen, hetgeen bij het mesten van volwasssen runderen juist omgekeerd is. Kalveren worden hoofdzakelijk met melk gemest. De hoofdzaak bij 't vetmesten is, dat dit zoo spoedig mogelijk geschiedt, hetgeen men kan bereiken door de

-ocr page 152-

dieren rijkelijk te voeden en hun datgene te geven wat veel voedende bostanddeelen bevat en toch gemakkelijk verteerbaar is. Wanneer het rund op stal wordt gezet om gemest te worden, mag de voederverandering niet te schielijk plaats hebben, maar moet het dier langzamerhand aan het mest voeder gewend worden. Regelmatig voederen, met een voldoende tusschenruimte om het gebruikte voedsel te herkauwen is, een noodzakelijke ver-eischte; elke gedwongen beweging moet vermeden worden, het drinken moet lauwwarm zijn en de stal matig verlicht. Verder moet aan het reinhouden der huid alle zorg besteed worden. Ook wil de spijsvertering, vooral in 't begin van 't mesten, wel eens verstoord worden; het beste middel hiertegen is het aftappen van bloed, 't geen op verschillende manieren kan geschieden. Zoowel de qualiteit als de quantiteit van het voedsel is van grooten invloed op het mesten; verder is het niet van gewicht ontbloot hoe het voeder wordt vermengd, bereid en toegediend.

Melk alleen is een geschikt voedingsmiddel tot vetmesting au kal/eren. Wordt het volwassen rund in eene weide gedreven, waar het overvloed van malsch en gezond gras ter zijner beschikking heeft, en waar geen gebrek aan zuiver drinkwater is, dan is het dier in het najaar niet alleen vet, maar levert ook bizonder malsch en doorwassen vleesch.

Met de vetweiderij staat in nauw verband het mesten met gras, klaver en andere groentegewassen op stal. Goed fijn gesneden, zoodat het gemakkelijk verteerbaar is, is bovengenoemd groentevoeder vóór den bloeitijd een geschikt middel tot vetmesting. Na dien tijd kan het ook nog wel als zoodanig dienst doen, wanneer het met goed, fijngesneden hooi vermengd wordt. Ook is fijn-

-ocr page 153-

gesneden hooi veimengd met meel, wortel en knolgewassen als mestvoeder zeer aan te bevelen Hierbij voegt men in den regel een paar maal daags een mengsel van warm water, waarin lijn- of raapkoeken, meel en zout zijn opgelost. Hoewel het laatste hei vetmesten zeer bespoedigt, wordt de qualiteit van't vleesch er niet door verbeterd,

tO. Moe het rund {O») nta trekdier moet behandeld worden

Het rund is voor zwaren en vennoeienden arbeid veel minder geschikt dan het paard; om groote afstanden af te leggen of tot snel loopen is het volstrekt niet in staat. Toch is het ouder zekere omstandigheden ook als trekdier met voordeel te gebruiken. De ontmande runderen, ossen genoemd, kunnen na driejarigen leeftijd zeer goed als trekdieren in gebruik gesteld worden en verscheidene jaren dienst doen. In den regel worden ze echter slechts een paar jaar gebruikt en door jongeren vervangen; de eerste worden dan op stal gezet om gemest te worden

Ossen moeten zooveel rust hebben, als noodig is om het gebruikte voedsel te herkauwen, opdat de maag het regelmatig kan verteren. Daarom is het in streken, waar het rund veel als trekdier gebruikt wordt, regel, de ossen van tijd tot tijd te verwisselen, zoodat sommigen rusten terwijl anderen werken.

De ossen moeten verder met rustige en langzame schreden hun werk verrichten; in dat geval is het hun ook mogelijk onder het werk te herkauwen; bij groote hitte of strengen vorst moeten ze met verschooning

-ocr page 154-

behandeld worden, daar zij voor hooge en lage temperatuur veel gevoeliger zijn dan het paard.

Hoe zwaarder de arbeid is, die van de ossen gevergd wordt, hoe beter en krachtiger ook de voedering moet zijn. In den zomer is voor hen het geschiktste voedsel, goed gras, vermengd met fijngesneden hooi, baksel en lijn- of raapkoeken. Later in het zomer, wanneer er aardappelen, knol- en wortelgewassen zijn, leveren deze ook een zeer geschikt voedingsmiddel. Waar groentevoeder ontbreekt moet men tot de zoogenaam le droge voedering zijn' toevlucht nemen, hetgeen met het beste succes geschiedt. Deze bestaat uit hooi, stroo, lijn- of raapkoeken, zoo mogelijk vermengd met wat meel of koren; het laatste mag alleen gebruikt worden, wanneer de dieren bizonder zwaren arbeid moeten verrichten. Ook aan zuiveren en doelmatigen drank mag het den ossen niet ontbreken. Men geve hun, altijd wanneer zij niet verhit zijn, twee- of driemaal daags koud drinken.

De ossen, bestemd om gemest te worden, moet men tegen den tijd, dat ze ten dien einde voor goed op stal zullen gezet worden, langzamerhand minder laten werken. Ossen, die in den winter wegens gebrek aan werk op stal moeten staan, geve men in dien tijd geen krachtig voeder; hooi en stroo zijn voldoende. Ten naastebij zes weken vóór de voorjaarsarbeid weer begint, worden zij krachtiger gevoederd.

Dat ook stieren buiten den paartijd met gunstig gevolg als trekdieren voor lichten arbeid kunnen gebruikt worden, is reeds gezegd, toen over fok-dieren is gesproken Weinig in gebruik, maar ook niet aan te bevelen is liet, om de koe arbeid te lattn verrichten; voor zwaren arbeid is zij ten eenenmale

R. 3.

-ocr page 155-

ongeschikt en de diensten, dio zij als trekdier levert, zijn tot nadeel van den veehouder.

h. Voeding.

1, ïïjHfht.

Voor alle levende schepselen is lucht eene eerste vereischte. Zoowel het nietigste wormpje ais de reusachtige olifant moet het gemis er van met den dood bekoojien. Niet alle lucht is even geschikt om ingeademd te worden, evenmin als alle voedsel geschikt is, om het dierlijk organisme te onderhouden. Bedorven lucht werkt nadeelig niet alleen op de ademha lingsorganen. maar ook op de spijsvertering en heeft ten laatste den dood tengevolge. Zal daarom het rund gedijen, zijne diensten leveren en ons verder voordeel aanbrengen, dan moet het ruimschoots zuivere lucht hebben. In de weide is hieraan natuurlijk seen gebrek, daarom moet vooral bij 't inrichten van den veestal de noodige zorg worden besteed aan ven-tilatie-toestellen en later daarvaifc het rechte gebruik

worden gemaakt.

In het hoofdstuk over den veestal zijn hieromtrent

reeds eenige nuttige wenken aan de hand gedaan.

8 Over de voedingsmiddelen voor runderen in 't algemeen.

Het rund is even als het paard een plantenetend dier dat zoowel op hooge als in laag gelegen streken wordt aangetroffen. Daar gras zijn geliefkoosd voedsel is, gedijt het daar het best, waar goede weilanden worden gevonden. Behalve gras zijn wortel- en knolgewassen, evenals de afval uit sommige fabrieken, de aangewezen voedingsmiddelen voor het rundvee, loch

-ocr page 156-

kunnen bij de laatste, overigens zeer geschikte voedingsmiddelen, gras en hooi niet geheel gemist worden, omdat de maag van het rund zeer groot van omvang is en het dier behoefte heeft aan buikvulling Koren heeft als voedingsmiddel voor het rundvee weinig waarde; in den vorm van meel kunnen echter bij het mestvre sommige korensoorten zeor goed gebruikt worden. Ook stroo, hetzij in zijn geheel of tot baksel gesneden, kan als toevoer of vermengd met ander voeder zeer goed dienst doen. Hot baksel mag niet te kort gesneden zijn, omdat het dan ongekauwd in de maag komt Groentevoeder als gras, klaver enz. wordt het rundvee bij kleine porties tegelijk toegediend. Is dit voeder nat of oud dan wordt het met fijngesneden hooi of stroo vermengd, opdat de spijsvertering door het natte voeder niet gestoord worde.

3. Knot- en tcorfelgvwaitsen al» voetiingsmid-flel en voor het rundvee.

Tot bovenstaande voedingsmiddelen rekent men aardappelen, mangelwortelen, knolrapen, de gewone gele wortelen, verschillende soorten van knollen enz. De aardappel wordt als voedingsmiddel voor melkkoeien rauw en voor mestvee gekookt gebruikt. In het eerste geval bevordert hij zeer de melkgift, maar de melk wordt sterk en waterachtig en levert harde en onsmakelijke boter. Voor drachtig rundvee is 't gebruik van aardappels gsbeel en al af te keuren, omdat dit een zeer ongunstigen invloed iieeft op het nog ongeboren kalf. Ook de aardappelplant ol liet zoogenaamde loof kan zeer goed als voedingsmiddel gebruikt woiden; de bessen echter bevatten een soort vergift en mogen niet aan het dier gegeven worden. 3*

-ocr page 157-

In 't algemeen zijn knolgewassen als voedingsmiddel voor het melkvee beter geschikt dan wortelgewassen De eerste leveren smakelijker boter en bevorderen beter de melkafscheiding, terwijl de laatste het vetworden beter in de hand werken en daarom ook meer aan het mest vee gegeven worden.

■t. Verach en gedroogd, groentevoeder.

Onder groentevoeder voor onze huiszoogdieren verstaat men een mengsel van verschillende planten, wier stengel en bladeren meer of minder voedende bestand-deelen bevatten. Niet alle planten zijn hieraan even rijk; dit hangt af van den bodem waarop zij groeien, het jaargetijde waarin zij groeien en hun' ouderdom. Hoe meer lucht, licht en warmte zij genieten bij eene matige vochtigheid, hoe beter de kwaliteit is. Daarom zijn planten, die op de hellingen der bergen groeien voedzamer, dan die welke op effene vlakten wassen.

Tot aan haren bloeitijd worden de planten rijker aan voedende bestanddeelen, later nemen deze af en worden zij door onverteerbare houtvezels vervangen. Het rundvee kan bij uitsluitend gebruik van groentevoeder zeer goed gedijen. Jonge gras- en klaversoor ten zijn een zeer geschikt en gezond voedsel voor teère, zwakke of zieke runderen, omdat ze zoo gemakkelijk verteerbaar zijn en toch veel voedende bestanddeelen bevatten. Men onderscheidt de zoete of eigentlijke grassoorten van de zure of halve grassen, welke arm aan voedende bestanddeelen, maar daarentegen rijk aan zuren en zouten zijn, en voor den gezondheidstoestand der dieren niet deugen. Behalve de eigentlijke grassoorten, worden ook de jonge graanplanten als rogge, ha-

-ocr page 158-

ver, maïs enz als groent,evoerler gebruikt en deze kunnen vooral bij melkvee met het beste gevolg aangewend worden Onder de klaversoorten en peulgewassen komen vooral de roode en witte klaver, de luzernen, de Turksche klaver of esparsette, erwten en wikke in aanmerking; allen zijn bizonder rijk aan eiwitstof en worden door de runderen met graagte gebruikt De laatstgenoemde stoffen worden ook dikwijls met andere grassoorten vermengd, waardoor een gezond, smakelijk en voedzaam voedsel wordt verkregen.

Wat wel het voordeeligst is, den runderen op stal het groen tevoeder te geven of hen in de weide te laten loopen, is moeielijk te zeggen, omdat de omstandigheden dikwijls van zoo verschillenden aard zijn. Zeker is het, dat van hetzelfde stuk weiland meer gras geweid dan gemaaid kan worden, en dat de runderen, die jn de weide loopen, de planten steeds in jongen toestand gebruiken, dus wanneer ze nog sappig en voedzaam zijn; daarom zullen de runderen, die in eene goede weide volop voedsel kunnen vinden, beter gedijen dan die, welken het groentevoeder op stal wordt gegeven. Toch doen zich dikwijls omstandigheden voor, waaronder het niet mogelijk of niet raadzaam is, de dieren in de weide te drijven; in die gevallen kan de groen-tevoedering op stal met de beste gevolgen aangewend worden. Het weiden heeft dit op de stalvoedering voor, dat de dieren in 't eerste geval zich vrij kunnen bewegen, volop frissche lucht genieten en gehard worden tegen de ongemakken van het weder. Het laatste is vooral voor jonge dieren van belang en de ervaring leert, dat dieren, in den stal groot gebracht, zich nooit zoo volkomen ontwikkelen als zij, die gelegenheid gehad hebben, vrij rond te dartelen.

-ocr page 159-

hunnen krachten te oefenen en hunne ledematen te ontwikkelen. Onverschillig welke manier van voedering men volgt, voor beiden is veel voor en tegen te zeggen, en bij beiden heeft men ook op verschillende zaken te letten

In den laatsten tijd is de voedering met gedroogd groentevoeder sterk aanbevolen, terwijl men tegen die met versch gras velerlei bezwaren heeft In de eerste plaats was het de ongelijkmatigheid bij de voedering met versch gras, waartegen men bezwaren had en in de tweede plaats de verwisseling van voeder, die een nadeeligen invloed op den groei en den gezondheidstoestand der dieren heeft. Hoewel het niet is te loochenen, dat bij de voedering van gedroogd groentevoeder meer gelijkmatigheid wordt verkregen, tocli zal ook de kwaliteit van dit voedsel van vele omstandigheden afhankelijk zijn, zooals van den hooitijd, den ouderdom, de meer of mindere vruchtbaarheid van den bodem etc. Bovendien biedt de voedering met versch groentevoeder boven die met gedroogd, vooral in den zomer, zooveel andere voordeden en gemakken aan, dat de eerste wel regel en de laatste uitzondering zal blijven.

Geen voedingsmiddel, dat onder zooveel verschillende omstandigheden voorkomt als het hooi. Hoe beter gras, hoe beter ook het hooi, dat daarvan bereidt wordt. De kwaliteit hangt er verder van af hoe het gewonnen wordt en geborgen. Goed hooi moet een aan-genamen, aromatischen en krachtigen geur hebben. Vroeger meende men, dat versch hooi, dat nog niet uitgezweet had, zooals men dat noemt, schadelijk was voor de gezondheid der runderen. Latere proeven hebben echter geleerd, dat deze meening geheel en al op eene

-ocr page 160-

dwaling berust en dat juist een matig gebruik er van eer aan te raden dan al te keuren is. Hooi, dat meer dan één jaar oud is, verliest langzamerhand aan waarde.

Het etgroen werd vroeger als een voedingsmiddel beschouwd van veel minder waarde dan het hooi. Thans is men er echter van overtuigd, dat etgroen veel meer voedende bestanddeelen bevat dan hooi, juist omdat het uit jonge planten bestaat. Door het hooi te persen, hetgeen in sommige streken veel geschiedt, wordt het beter bestand tegen den invloed van het weer en beter geschikt om vervoerd te worden. Geperst hooi moet eerst fijn gesneden en goed los geschud worden, vóór men het den dieren geeft. Als voedingsmiddel alleen wordt hooi zelden gebruikt, maar in den regel met allerlei andere voedingsmiddelen vermengd. Toch mug het bij de voedering, vooral in den winter, volstrekt niet ontbreken, maar moet er dan een voornaam deel van uitmaken.

Meende men vroeger, dat stroo als voedingsmiddel weinig of geene waarde had, hiervan is men ook in den laatsten tijd teruggekomen, en wat men meende onverteerbaar te zijn, bleek later, dat het zeer goed verteerbaar was. Wel is waar bevatten de verschillende stroosoorten weinig voedende bestanddeelen, waarom ze als voedingsmiddel alleen niet toereikend zijn, maar als toegift heeft het stroo groote waarde. Niet alle stroosoorten zijn even rijk aan voedingsstoffen, dit hangt van verschillende omstandigheden af, en wel voornamelijk van de graansoort, waarvan hot stroo gewonnen is, verder van de grondsoort waarop het gegroeid is, van de meer of mindere rijpheid van het graan, de manier waarop het geoogst is, van de plaats van bewaring, van den ouderdom etc. Het

-ocr page 161-

stroo wordt zoowel in zijn geheel als in den vorm van baksel gebruikt; in den laatsten toestand is bet beter verteerbaar. Ook het kaf, uitgezonderd dat van de gerst, kan als voedingsmiddel zeer goed gebruikt worden, vooral wanneer het met knol- of wortelgewassen vermengd en over dat mengsel een weinig warm water gegoten wordt.

5, Wiraehtvoeder

Als krachtvoeder komen in de eerste plaats de lijn-en raapkoeken en bet lijnmeel in aanmerking. Lijnkoeken zijn rijker aan voedende bestanddeelen dan raapkoeken en hebben daarbij niet dien olieachtigen smaak, waarvan de dieren in den regel een' afkeer hebben. In den laatsten tijd worden ook boom wolkoeken en palm-koeken gebruikt, welke bizonder rijk aan voedingsstoffen zijn. Nog een ander, ook in den laatsten tijd in gebruik gekomen krachtvoedingsmiddel zijn de koeken van aardnoten. De aardnoot is de vrucht van eene plant (arachis hypogaea), die oorspronkelijk in de tropische gewesten te huis behoort, doch thans ook reeds in sommigen streken van Frankrijk en Italië wordt aangetroffen. De aardnootkoeken bevatten zeer veel veten eiwitstoffen, worden door de dieren gaarne gegeten en bevorderen in bizonder groote mate de melkafscheiding ; daarom is het gebruik ervan in de laatste twee jareti sterk toegenomen. De hierboven opgenoemde voedingsmiddelen worden naast die, welke arm aan voedende bestanddeelen zijn, als stroo, wortelen enz. met het beste gevolg gebruikt. Lijnkoeken zijn lichter verteerbaar dan raapkoeken, daarom verdienen de eerste als voedingsmiddel voor jonge dieren en melkkoeien de voorkeur boven de laatste Palm-

-ocr page 162-

koeken leveren veel en vette melk en geven tevens aan de boter een' aangenamen smaak, toch mogen ze niet in te groote hoeveelheid gegeven worden, omdat daardoor de boter hard zou worden en dus in waarde verliezen. Per dag kan eene koe 1 KG. palmkoeken en 1/2 KG. oliekoeken verteren, zonder dat dit een' schadelijken invloed op melk en boter heeft.

Men hoede zich bij het inkoopen van lijn of andere koeken als voedingsmiddelen voor het rundvee voor de vele vervalschingen, welke in den laatsten tijd onder dit artikel zoo menigvuldig voorkomen. Slechte lijnkoeken oefenen een' schadelijken invloed uit op de meikgift en geven aan de melk een' onaangenamen smaak. Verder heeft men nog te letten op den ouderdom der koeken en de plaats waar ze bewaard worden.

De hierboven opgenoemde verschillende soorten van koeken maken de voornaamste krachtvoedingsmiddelen uit. Verder komt nog in aanmerking de afval van verschillende fabrieken, als bierbrouwerijen, branderijen, beetwortelsuikerfabrieken enz., doch we meenen over die zaken hier te mogen heenstappen, omdat ze maar in enkele deelen van ons land te krijgen zijn en wel hoofdzakelijk in het spoelingsdistrict.

II. ZIEKTEN.

a. Inwendige ziekten.

Ë. Koort» in t algemeen.

Wat over koorts in 't algemeen gezegd is bij de paarden, geldt ook bij het rundvee. Om den graad van koorts te beoordeelen moeten pols- en harteslag, alsmede de temperatuur van 't lichaam worden gade-

R. 4.

-ocr page 163-

geslagen. Het normale getal polsslagen is bij runderen even als bij de paarden van 50 tot 60 in de minuut; bij drachtige koeien wil dat getal wel eens stijgen tot 80. Om liet getal polsslagen na te gaan, houdt men den vinger tegen de slagader bij de slapen. De hartkloppingen zijn bij gezonde koeien diep en onduidelijk voelbaar, eerst na eenige beweging zijn zij waarneembaar. De normale lichamelijke temperatuur is bij gezonde runderen 39 graden C

Als bizondere koortsen komen bij het rundvee vooral in aanmerking de kalver- of melkkoortseu en de kwaadaardige katharrale- of zinkingkoortsen.

8. Kalver- of melkhoort».

Deze ziekte kan als eene kwaadaardige zenuwkoorts aangemerkt worden, welke den koeien gewoonlijk 2—4 dagen na het kalven overvalt; zij is zeer gevaarlijken heeft dikwijls den dood tengevolge. Bij de koe, door deze ziekte aangetast, is alle eetlust geweken, zij bibbert en trippelt onophoudelijk met de achterf ooten; spoedig gaat ze liggen en is meesttijds niet in staat om zonder hulp weer op de been te komen; 't schijnt wel of ze kruislam is. Al deze kenteekenen volgen snel op elkander en na 36 a 48 uren heeft de ziekte haar toppunt bereikt. De koe ligt uitgestrekt op zijde, legt den kop naar de tegenovergestelde zijde der borst en verlegt men dien, dan neemt hij oogenblikkelijk weer dezelfde houding aan. Later worden ooren, snuit en beenen koud; het dier steunt, laat van tijd tot tijd een akelig geloei hooren, knarst op de tanden en verdraait de oogen; ook is het zeer onrustig en slaat herhaaldelijk met de achterpooten. De melkafscheiding heeft geheel opgehouden en de buik is opgezet. In

-ocr page 164-

sommige gevallen wijkt de eetlust niet geheel, tocl» is het beest niet in staat op te staan. Het verloop dezer ziekte is zeer snel; wanneer niet eer genezing intreedt, bezwijkt het dier na 3—5 dagen.

De oorzaken dezer ziekte zijn meesttijds onbekend, In sommige streken en stallen komt de kalverziekte dikwijls, in andere zeer zelden voor Bizondere vetheid, rijkelijk en krachtig voeder vóór het kalven worden dikwijls als de oorzaken dezer ziekte beschouwd. Het meest komt de kalverziekte voor bij koeien, die gemakkelijk gekalfd hebben, ook heerscht ze niet alle jaren even sterk, zoodat ook de weêrsomstandigheden er invloed op schijnen uit te oefenen. Van den afloop dezer ziekte laat zich weinig voorspellen; dieren, die de ziekte in geringen graad hebben, kunnen plotseling verergeren en sterven, terwijl zij, op wier behoud schijnbaar geene hoop meer is, buiten verwachting weer genezen.

Met de genezing moet zoo spoedig mogelijk begonnen worden, want het gevaar is in ieder geval zeer groot J)e kranke moet een' tochtvrijen en warmen stal hebben met droog strooisel en wordt met eene deken gedekt. Gewoonlijk doet zich bij deze ziekte eene hardnekkige verstopping voor, daarom wordt de mest met de door olie bevochtigde hand voorzichtig uit den endeldarm verwijderd en daarop lavementen van zeepwater gezet. Om de 4 uur geeft men der zieke koe een' drank bestaande uit 3.75 g. kamfer, 90 g. Engelsch zout en '/s L. sterke kamillethee. Heeft de koe ontlasting gekregen, dan deugt dit middel niet meer, maar wordt het vervangen door een' drank, die op de volgende manier wordt klaargemaakt: men neemt 90 g. baldriaanwor-

iel, giet daarover 21/2 L. kokend water, waarbij verder

4*

-ocr page 165-

nog gevoegd wordt 50 g. aether en 15 g. hofl'mans-druppels. Heeft dit mengsel l'/a uur getrokken, dan geeft men der koe elk uur daarvan Ys L. in. In de kruis-streek wordt de koe sterk ingewreven met eene zalf die uit 15 g. Spaanamp;clie vliegen, 45 g. ammoniak, 75 g. kinaolie en 75 g. lijnolie bestaat. In den laatsten tijd is het salicyzuur met gunstig gevolg aangewend tegen de melkkoorts. Dagelijks wordt der zieke 25—50 g. ingegeven, terwijl 5 g. in de baarmoeder wordt gespoten. De beenen worden voortdurend met stroo of wollen lappen gewreven. Wanneer de eetlust niet geheel geweken is, geeft men het zieke dier een weinig fijn hooi en als drinken lauwwarm water met zemelen of lijnmeel. Goed doorvoede en vette koeien moeten bij den aanvang der ziekte 4—5 KG. bloed afgetapt worden; is de ziekte reeds gevorderd, dan helpt eene aderlating niet meer. Zoolang er nog melkafscheiding plaats heeft, moet de koe ten minste ieder uur worden uitgemolken.

3. M4atarrhale of »inhiughoort.sen.

Katarrhale koortsen zijn eene gevaarlijke ziekte. De meest gewone kenteekenen ervan zijn: verhoogde warmte aan den kop, droge muil, gezwollen oogleden, met bloed beloopene en tranende oogen, koortsachtige polsslag, moeielijk ademhalen en in 't algemeen groote moeheid en lusteloosheid. Uit neus en muil vloeit een onaangenaam riekend slijm, dat in 't begin doorzichtig, later bloederig en eindelijk dik en geel is. Na een paar dagen wordt het reeds zwakke beest door diarrhee overvallen en na verloop van 5—6 dagen sterft het, wanneer niet bij tijds beterschap intreedt.

De oorzaken dezer ziekte zijn nog weinig bekend. Vroeger werd gevatte kou in den regel als de oorzaak

-ocr page 166-

ervan beschouwd. Naar de meening van deskundigen in lateren tijd ligt daarin de oorzaak niet, maar meer in de bedorven lucht, die in vele veestallen heerscht, waardoor zich tal van microskopische insecten ontwikkelen, welke door de runderen worden ingeademd.

De behandeling der patiënten, door deze ziekte aangetast, is verre van gemakkelijk. Men legt eerst het beest omslagen op den kop met leem en azijn en laat het waterdamp inademen. Dan geeft men het beest in vier achtereenvolgende keeren; 15 g. ammoniak met een afkooksel van lijnzaad, later eveneens vier maal 3.75 g kamfer met een aftreksel van vlierbloesems. In beide mengsels zijn eenige droppels aether en lioft-mansdruppels zeer aan te bevelen. Hebben verstoppingen plaats, dan moet men niet verzuimen bijtijds lavementen te zetten Verder moet het zieke dier een' warmen, tochtvrijen en toch frisschen stal hebben en licht verteerbaar voedsel. Zinkingkoortsen hebben veel overeenkomst met de gevreesde runderpest en hebben menigmaal tot verwarring daarmee aanlei-ding gegeven. De eerste ontstaan echter op de eene of andere plaats als van zelf, terwijl de laatste altijd van andere plaatsen wordt overgebracht. Zinkingkoortsen zijn niet erg besmettelijk en bepalen zich meest tot één enkel geval of tot éénen stal, terwijl de runderpest in hevigen graad besmettelijk is, zich verbazend snel over eene geheele streek verbreidt en een groot getal runderen ten gronde richt.

Ueraeuotttateking.

Hersensontsteking is eene ziekte, die bij 't rundvee zeer zelden voorkomt. Bij 't begin der ziekte puilen de oogen uit hunne kassen, terwijl kop, ooren en horens

-ocr page 167-

eeue buitengewoon hooge temperatuur hebben. Het dier is als 't ware dol, rukt zich met geweld los en krijgt van tijd tot tijd stuiptrekkingen door verschillende lichaamsdeelen; het laat een akelig geloei hooren, is zeer onrustig en staart met wilden blik in 't rond Nadat de eerste verdooving voorbij is, komt een tijdperk van rust en bij nader onderzoek blijkt, dat er hevige koorts aanwezig is. De eetlust is, zoolang de verdooving duurt, geheel geweken. De duur der ziekte is zeer kort, gewoonlijk volgt reeds na een verloop van 36 — 48 uur de dood; zeer zelden geneest het dier. Bij de opening van 't lijk vindt men dezelfde verschijnselen als bij 't paard, dat aan hersensontsteking is gestorven. Hoewel deze ziekte veel overeenkomst heeft met dolheid, moet ze daar toch niet meê verward worden. Ook komt hersensontsteking, wat uiterlijke kenteekenen betreft, veel overeen met miltziekte. In den regel worden jonge en krachtig gevoede dieren het eerst door eene hersensontsteking aangetast. Een breuk der horens of plotselinge afkoeling zijn meestal de oorzaken. Dit belet echter niet, dat ook bedorven of te heete stallucht, het blootstaan aan brandende zonnestralen etc. de oorzaken dezer ziekte kunnen zijn.

Bij de behandeling dezer kwaal wordt bet rund eerst goed vastgebonden, tendieneinde wordt een sterk touw om de horens gedaan en wanneer het mogelijk is het losse eind door een opening van den stalmuur gestoken, waar het door een paar man buiten den stal stevig wordt vastgehouden. Deze manier verdient de voorkeur boven vastbinden, omdat het dier iu het eerste geval den koj) kan bewegen zonder zich te kunnen losrukken; verder omdat liet bij 't vastbinden

-ocr page 168-

kan voorkomen, dat het beest deu hals verdraait en den nek breekt, wanneer 't bij een' aanval van ver-dooving plotseling neerstort. Nadat men het dier een paar emmer vol koud water over den kop gegoten heeft, wordt het adergelaten, waardoor het 3 — 6 L. bloed verliest. Om geene verkeerde gevolgtrekkingen te maken, zij hier opgemerkt, dat runderbloed niet dadelijk stijf wordt en eerst na eenige dagen water en bloed zich scheiden. Verder legt men op den kop ijs of sneeuw en bij gebrek daaraan windt men het dier eene linnen lap om den kop en bevochtigt deze voortdurend met goed koud water. De zijden van den hals worden sterk ingewreven evenals bij een paard, dat kolderig is. Ook wordt het rund hetzelfde ge. neesmiddel toegediend als het paard, dat aan hersens-ontsteking lijdt, maar nu niet in den vorm van een deeg, maar in water opgelost als drank. Men neemt 60 g. salpeter en 270 g. Engelsch zout, lost dat in een L. water op en geeft het den patient in den tijd van 6 uur in tweemaal in: men zij echter voorzichtig, dat het beest niet stikke. Geregeld om de 2 uur worden lavementen van koud water gezet. Het beest moet tijdens de ziekte eene koele verblijfplaats hebben.

5. Halsontsteking

Als zoodanig noemt men eene ontsteking aan de luchtpijp of aan het strottenhoofd. De halsstreek is warmer dan gewoonlijk en tevens gezwollen ; zij doet bij de minste aanraking pijn Het slikken is zeer bemoie-lijkt en de vloeistoffen, die het dier tot zich heeft genomen, komen geheel of gedeeltelijk weer uit de neusgaten terug. Het dier houdt den kop vooruit gestrekt, hoest dikwijls en de ademhaling is kort en ge-

-ocr page 169-

jaagd. Uit den heeten muil vloeit aauhoudend speeksel. Later wordt de ademhaling rochelend en luid hoorbaar, het dier is zeer angstig en benauwd en somtijds doen zich gevallen van verstikking voor. Ook is het oorvlies soms ontstoken; in dat geval merkt men aan weerszijden van den hals gezwellen, die zeer pijnlijk zijn en snel in omvang toenemen. De halsontsteking ontstaat meestal door tocht of plotselinge afkoeling van het verhitte lichaam, bizonder werkt noor-dewind of koude regen deze ziekte zeer in de hand. In den regel is dezj ziekte bij eene doelmatige verpleging van het dier niet gevaarlijk en na G of 8 dagen weer geweken.

Om de genezing te bespoedigen wordt de zieke adergelaten en het gezwel ingewreven met een mengsel van kinaolie en vluchtige zalf. Verder wordt de hals omwonden met een flanellen lap of schapevel Geneesmiddelen voor inwendig gebruik kunnen niet aangewend worden, omdat het slikken zoo moeielijk gaat; daarom bevochtigt men elk half uur den muil met een mengsel van honig, azijn en lauw water. De stal moet erg warm zijn en vrij van tocht. Met moeite gebruikt het zieke dier den voorgezetten drank, maar groote dorst dwingt er toe. Neemt de ziekte na 4 of 5 dagen niet af, dan wordt aan elke zijde van den hals een etterband door de huid getrokken.

(i. WMngontsleUing.

komt bij het rundvee veel zeldzamer voor dan bij paarden. Daar deze ziekte veel overeenkomst heeft met de bij het rundvee zeer dikwijls heerschende long- of veeziekte en daarmee meermalen verward wordt, is het voor den veehouder niet onverschillig of hij met den aard

-ocr page 170-

der kwaal bekend is. De longziekte, waarover later zal gesproken worden, onderscheidt zich voornamelijk van de longontsteking hierdoor, dat ze zeer besmettelijk is, en laatstgenoemde niet. Bij longontsteking vordert het rundvee dezelfde behandeling als doze bij het paard omschreven is.

7. Havtontstehiii/j

Deze dikwijls onder het rundvee voorkomende ziekte raakt zoowel het hart zelf als het hartvlies en is niet gemakkelijk van andere ziekten te onderscheiden. De patient heeft bij deze ziekte vereind staande haren en de horens zijn nu eens heet en een oogenblik later weer koud. Ook is er koorts; de polsslag is zeer gejaagd en de hartklopping zwak en benauwd. Het ademhalen gaat steunend en zichtbaar pijnlijk. Het zieke beest gaat gaarne liggen. De eetlust neemt af, in de spijsvertering hebben storingen plaats en het beest begint snel te vermageren. Het staat met opgeblazen lijf en hoogen rug, is hardlijvig en daarmee neemt de koorts sterk toe, terwijl de ademhaling moeielijker wordt. In dezen toestand heeft het zieke dier een afkeer van liggen; legt het zich, dan gebeurt dit zeer voorzichtig en de geheele houding verraadt pijn; deze blijkt nog te meer wanneer men met de hand op het schouderblad drukt. Legt men het oor tegen de linkerzijde der borst, dan hoort men een kletterend geluid; klopt men er op, dan verneemt men een doften toon. De eetlust vermindert meer en meer, het herkauwen houdt op, evenals de melkafscheiding, maar de opgeblazenheid neemt toe en volgt hierop diarrhee, zoo kan men spoedig den

R. 5.

-ocr page 171-

dood verwachten. Deze ziekte kan maanden lang duren.

De oorzaken der hartontsteking zijn meest van een' samengestelden aard; somtijds komt bij 't gebruik van voedsel een scherp en hard voorwerp in de maag, dit dringt langzamerhand door den wand der maag heen, gaat vervolgens door het middenrif en komt zoo door het hartvlies bij het hart zelf, waarin het ten laatste blijft steken. Daar vindt men somtijds naalden, spelden, spijkers, messen, scharen etc., zelfs van aanmerkelijke grootte. Die voorwerpen kunnen daar ge-ruimen tijd zijn vóór ze het dier ten gronde richten en hebben soms jaren noodig om uit de maag in het hart te komen.

Ook door inwendige en onbekende oorzaken kan eene hartontsteking ontstaan. Haar verloop is dan echter veel sneller en de ziekte duurt slechts eenige dagen. Genezing gelukt zeer zelden en van eene geneeskundige behandeling kan eigenlijk geen sprake zijn. Eene aderlating in 't begin en verder eene fontanel aan de borst zijn almee de doelmatigste middelen. In quot;t algemeen is 't raadzaam het dier, door deze kwaal aangetast, bijtijds te slachten.

S heverontatehing

Leverontsteking komt ook bij de runderen niet dikwijls voor; alleen in den winter gedurende de stal-voedering hebben enkele gevallen j laats. Bij de minste drukking in de streek der lever verraadt het beest door een onderdrukt gesteun pijn; het gebruikt weinig of geen voedsel; het wit van het oog, de tong en het tandvleesch hebben eene min of meer gele kleur

-ocr page 172-

en de urine is donkergeel. Do ooren en horens zijn afwisselend heet en koud, do melkgilt vermindert bij de koeien sterk en houdt eindelijk geheel op; somtijds is een droge, pijnlijke hoest aanwezig en het dier gaat en staat alsof het bedwelmd is. Alleen bij goed gevoede en vette runderen is eene aderlating aan te raden. Als inwendig geneesmiddel gebruikt men een drank, die uit 7,5 g. braakwijnsteen, 60 g. salpeter, 360 g. Engelsch zout en 90 g. gentiaanwortel bestaat; dit mengsel verdeelt men in vier gelijke porties, waarvan er een om de 6—8 uur vermengd met water wordt ingegeven. Houdt de ziekte lang aan, dan geve men het zieke rund 2—3 da^en lang eene pil, bestaande uit 3.75 g kalomel (gezuiverd kwik), 15 g. aloë en 15 g. zeep, na 't gebruik hiervan volgt eene diarrhee, die in de meeste gevallen gunstig werkt. In de leverstreek, dus aan de rechterzijde van den buik, wrijft men eene plek ter grootte van een tafelbord terdege in met eene zalf, bestaande uit 22.5 g. spaansche vliegen, 3.75 g. terpentijn en 37.5 g. varkensvet. Bij aanhoudende verstopping is het zetten van lavementen noo-dig. Als voedsel geeft men den patient gras of ander groentevoeder en als drinken frisch water, vermengd met zemelen of lijnmeel.

9 It arm- en maagontatehing.

Zooals algemeen bekend is, is de maag der herkauwende dieren in vier afdeelingen verdeeld. De derde of vierde afdeeling en het darmkanaal worden het meest door deze ontsteking aangetast, somtijds ook wel maag en darmen te gelijk; in dat geval is bet eene gevaarlijke ziekte, die dikwijls den dood ten gevolge heeft, vooral wanneer ze in de derde af-

5*

-ocr page 173-

doeling of voormaag haren hoofdzetel heeft en een gevolg is van uitwendige heleediging, als stooten met scherpe voorwerpen enz. Het aangetaste dier is zeer onrustig, slaat onophoudelijk met de achterpooten naar den buik, buigt den kop zijwaarts en staat met gekrom-den rug. Het gaat herhaaldelijk liggen, om onmidde-lijk daarna weêr op te springen, het knarst op de tanden en geeft meer duidelijke teekenen van hevige pijn Oorens, horens en muil zijn koud, de oogen staan glanzig en wild, de buik is opgezwollen, terwijl alle eetlust verdwenen is. Van 't begin der ziekte af heeft er verstopping plaats en onder ongunstige omstandigheden gaat de ontsteking in weinige dagen in brand over, waarop de dood volgt De oorzaken dezer ziekte zijn: gevatte kou, het gebruik van vergiftige kruiden en uitwendige kwetsuren.

In de eerste plaats is eene tliuke aderlating noodzakelijk en om de uur ge\Te men den patient eene halve tiesch lijnolie met evenveel kamillethee. Verder moeten om het half uur lavementen worden gezet, die uit olie, zeep, zout en water bestaan. Na de inwrijving van den buik met lijnolie, kinaolie en geest van ammoniak wordt deze aanhoudend met eene handvol stroo of een borstel gewreven Is liet gebruik van vergiftige planten de oorzaak dezer ziekte, dan moet de behandeling haren natuurlijken loop hebben In den regel neemt men zijne toevlucht tot braakwijnsteen en lijnolie, en zo Jang de mesIafscheiding niet haren gewonen gang Itecfl, woult dit middel eenige malen herhaald Als drank geeft men den patient water vermengd met zemelen ol lijn meel. Langzamerhand ge-wenne men het dier weer aan 't gewone voedsel; in

-ocr page 174-

de eerste dagen na de herstelling mag dit slechts gemakkelijk verteerbaar zijn.

10 Kier. en hlaasontaleHing.

Het dier staat met gekroraden rug, bij den minsten druk in de nierstreek verraadt het hevige pijn, hetgeen ook het geval is, wanneer liet den kop zijwaarts buigt. De niersteek heeft bij deze ontsteking eene hoogere temperatuur dan in gezonden toestand. Niettegenstaande het dier sterken drang heeft tot water-loozing, is de urine-afscheiding zeer belemmerd en het water veeltijds met bloed vermengd. De gang is traag en slepend, de dorst zeer groot, de eetlust geweken en de herkauwing heeft opgehouden. De oogen staan star en puilen uit hunne kassen en hun' blik toont inwendige pijn. De mestafscheiding is gestoord en de mest zelf zeer hard. De oorzaken dezer ziekte liggen in gevatte kou of in het gebruik van schadelijke planten, waaronder de ranonkelachtige moeten gerekend worden. Stooten en slagen in de nierstreek kunnen deze ziekte ook veroorzaken.

Wanneer bijtijds geneeskundige hulp wordt aangewend, kan men met zekerheid op volkomen genezing vertrouwen. Men begint met eene aderlating, waardoor het beest 4—5 L. bloed verliest, daarop geeft men het om de 3 uur een' drank, bestaande uit 15 g salpeter en 50 g. wijnsteen, in water opgelost. De harde mest wordt voorzichtig uit den endeldarm verwijderd en daarna lavementen gezet, bestaande uit water, waarin zout is opgelost. Heeft de ziekte reeds eenige dagen geduurd, dan wordt de nierstreek sterk ingewreven met eene zalf, die uit 15 g. euphorbium, 3, 75 g. braakwijnsteen en 37,5 varkensvet bestaat. Volgt er niette-

-ocr page 175-

/renstaande de aanwending van bo veil genoemde geneesmiddelen niet spoedig beterschap, dan geeft men het rund tweemaal per dag nog den volgenden drank in : 7.5. g. kamfer, 22.5 g, salpeter en 90 g. Engelsch zout in water opgelost. Het dier wordt zooveel drinken gegeven, als het verlangt, en als voedsel is groentevoeder bizonder aan te bevelen.

fff Ontttekiny der hn ar moe fier

Omdat deze ongesteldheid, wat de uitwendige verschijnselen aangaat, vooral in 't begin veel met zogkoorts overeenkomt, wordt ze daarmee wel eens verward, hoewel het verschil nog al groot is. Zij overvalt de koeien korten tijd na het kalven en gaat met de volgende verschijnselen gepaard: de dieren zijn onrustig, hebben pijn in den buik, gaan veel liggen of staan met gekromden rug en laten een pijnlijk gesteun hooren. Het lijf is gespannen en pijnlijk, de achterste ledematen zijn als verlamd, alle beweging wordt zooveel mogelijk verineden en de schaamlippen en schede zijn gezwollen. De baarmoeder is te zamen getrokken en zeer gevoe lig voor den druk der hand, die in den endeldarm wordt gestoken- De uier is slap en de afgescheiden melk rood gekleurd. De urine- zoowel als de mest-afscheiding is zeer onregelmatig, terwijl de koorts de ademhaling verhaast. De pijn neemt steeds toe, ten laatste is het dier geheel verlamd en na 3 a 4 dagen bezwijkt het onder hevige smarten.

De oorzaken ervan kunnen liggen in beleedigingen tijdens de bevalling, in 't terugblijven der nageboorte in te vroege bevalling en ook in t gebrnik van schadelijk voedsel.

De ontsteking der baarmoeder is hoogst gevaarlijk

-ocr page 176-

en vereischt spoedige hulp. Het aderlaten is hier beslist af te raden, beter is een inwendig geneesmiddel van 15—50 g. natron in gom opgelost, terwijl bij hevige pijn een aikooksel van bilzenkruid toegediend en in de schede een mengsel van gom en olie wordt gespoten. Verder worden lavementen van kamillethee en olie gezet en de lendestreek flink gewreven met eene prikkelende zalf. In de meeste gevallen is het verkieslijk het aangetaste dier te slachten; steeds moet het van de gezonde drachtige koeien verwijderd worden.

12 Sel uitatakHen tier baarmoeder.

Het gebeurt soms, vooral wanneer de nageboorte terugblijft, dat de baarmoeder of dracht omkeert en naar buiten dringt. Dit geval is gevaarlijk, doch kan zeer goed verholpen worden. De uitgezakte baarmoeder is heet en ontstoken. Zij wordt eerst voorzichtig van het vuil gereinigd, met een lauwwarme, slijmerige vloeistof, bijv. een aikooksel van lijnzaad. Hiermede gaat men zoolang voort tot de spanning eenigzins geweken is. Ook kan men lauwwarmen azijn gebruiken, waarin een weinig aluin is opgelost. Door het aanhoudend baden trekt de baarmoeder samen, waardoor het terugschuiven gemakkelijker wordt Wanneer een gedeelte der nageboorte nog vast zit, moet dit worden verwijderd. Daaraa beproeft men de dracht terug te schuiven; de koe moet daarbij op zij liggen en wel met het achterlijf veel hooger dan van voren. Ook in staande houding kan deze bewerking geschieden, mits de koe met de achterpooten hooger staat dan met de voorpooten. Wanneer de baarmoeder in den buik teruggedrongen is, houdt men beide handen voor de

-ocr page 177-

opening der schede, opdat zij niet opnieuw naar buiten dringt' Als de dracht reeds een geruiraen tijd buiten het lichaam heeft gehangen, is ze gezwollen, koel en blauwrood van kleur. In dat geval moet de koe eerst adergelaten en daarop de baarmoe der aanhoudend gebaad worden, terwijl ze door een zacht voorwerp ondersteund wordt. Nadat zij op hare plaats is teruggebracht, moet inen er op bedacht zijn, dat ze niet weer naar buiten wordt gedrongen. Om dit te voorkomen wordt een ctuk sterk doek voor het achterlijf gebonden, terwijl men moet zorgen, dat de koe met de achterpooten hooger staat dan met de voorpooten. Gelukt het niet de baarmoeder op hare plaats terug te brengen, dan is het beest verloren.

13 Bet terugblijven der ttaff rboorte

In gewonen toestand valt de nageboorte 4—G uur na het kalveren van zelf af, is dit echter na 21—36 uur niet het geval, dan is dit eene onregelmatigheid, waaruit allerlei nadeelen kunnen voortvloeien. Het meest komt het laatste geval bij oude en zwakke koeien voor en vooral bij diegenen, welke moeilijk verlost zijn. Dit gebrek is natuurlijk duidelijk merkbaar aan het blijven hangen der nageboorte. Om deze te verwijderen gaat men als volgt te werk: Men houdt met de eene hand het naar buiten hangende deel der nageboorte vast, terwijl men met de andere, die met olie bestreken is, in de baarmoeder tast, om de nageboorte, die in den regel aan den mond daarvan vastzit, los te maken Dewijl het beest hierbij zeer onrustig wordt, moet het stevig vastgehouden worden, opdat het niet ter zijde kan uit-

-ocr page 178-

wijken. Om deze operatie te vergemakkelijken, wordt de buik der koe met een zak of iets dergelijks ondersteund. In de meeste gevallen, wanneer er geen uitzakking van de baarmoeder bij plaats heeft, kan het geen kwaad wanneer men de nageboorte 2 tl 3 dagen laat hangen, meesttijds \alt ze in dien tijd van zelf af. Is dit niet het geval, dan moet zulks door bovengenoemde kunstbewerking worden verkregen. Is de nageboorte reeds tot rotting overgegaan, dan scheidt het beest eene vuile vloeistof af en worden lauwwarme inspuitingen van kamillethee en melk gemaakt. Ook inwendige middelen helpen soms om de nageboorte te doen verdwijnen, bijv. 15 g. zeven- of zavelboom, met bier om de 4—'] uur gegeven, of 15 g potasch met 30 g. zavelboom; als 't noodig is geve men drie zulke porties tegelijk.

f-A, Mtheumatiek

Het aan rheumatiek lijdende dier gaat stijf en pijnlijk, ligt veel, staat traag en met moeite op en rilt soms alsof liet kou gevat heeft. In den regel heeft het nog tamelijk goeden eetlust, somtijds is die ook geheel geweken. Ooreu en hoornen zijn afwisselend heet en koud. Soms tast de ziekte de klauwen of nog meer de gewrichten aan; deze zijn dan gezwollen, heet en pijnlijk. Het is niet gemakkelijk om op 't eerste gezicht met zekerheid te zeggen of de koe aan rheumatiek of een andere ziekte lijdende is. Rheumatiek met koorts gepaard duurt in den regel 8—10 dagen, rheumatiek alleen kan soms verscheidene weken en maanden aanhouden. De oorzaken liggen in gevatte kou of te sterk voeder.

Bij de behandeling moet men eerst onderzoeken of

K. 6.

-ocr page 179-

er al of geen koorts is. In het eerste geval wordt het beest adergelaten, en als inwendig geneesmiddel krijgt het om de 3—4 uur een' drank van 15 g. ammoniak, 15 g. salpeter en 'JO g. Engelsch zout in water opgelost. Hiermee gaat men voort tot er geregelde ontlasting volgt. Zijn de klauwen aangetast, dan worden deze met vlas of lappen omwonden en aanhoudend met koud water begoten. \\ anneer de gewrichten aan rheumatiek lijden, worden zij dikwijls met een mengsel van water en wijngeest warm gewas-scheu. Gaat de rheumatiek niet met koorts gepaard, dan kan men goed gevoede koeien eene flinke aderlating doen ondergaan. Als inwendig geneesmiddel geeft men het beest in dit geval een aftreksel van !J0 g. jeneverbessen en 90 g. alsem, waarop 2 L. kokend water zijn gegoten. In den loop van den dag wordt dit in 2 of 3 keer lauwwarm ingegeven. Heilzamer werkt dit middel wanneer er tevens li—15 g. braakwijnsteen en 30 g. ammoniak in opgelost is. Het ge-heele lijf wordt dikwijls met een borstel geschuierd en rug en beenen met twee gelijke deelen kamfer-spiritus en kinaolie ingewreven. Wanneer na 6—8 dagen geene beterschap is ingetreden, voegt men aan dien drank nog 10 g. kamfer en 20 g. ki-naolic toe, om dit in den loop van een dag in te o-even. Tijdens de behandeling moet de patient een warmen stal hebben, met eene deken gedekt zijn en goed gevoed worden.

15 ttc verlamming bij kalveren

De verlamming bij kalveren is even als bij veulens eene onsteking van verschillende leden, waarmee inwendige pijn gepaard gaat; zij ontstaat plotseling, doch

-ocr page 180-

haar verloop kan van langen duur zijn. Gew oonlijk gaat deze ontsteking met zwelling van hoof-, sprong-of kniegewrichten vergezeld, die in dat geval heet c n pijnlijk zijn. De hierdoor aangetaste kalveren kunnen nauwelijks staan, houden op met zuigen of drinken, ademen snel en moeielijk en uit den neus vloeit aanhoudend slijm. Verder lijden ze veel aan diarrhee, vermageren sterk en sterven na 6—S dagen aan verval van krachten.

De oorzaak dezer ongesteld!leid moet voor een groot deel aan het voedsel worden toegeschreven, hoewel koude en vochtigheid daarop ook van invloed zijn. Om ze te voorkomen is een doelmatige voedering der moe-derdieren noodzakelijk Reeds gedurende den draagtijd moet men hierop bedaciit zijn. Do door deze ziekte aangetaste dieren worden wollen banden om de gewrichten gebonden, nadat de leden met kamferspiritus zijn ingewreven Door de melk, die het kalf tot voedsel krijgt, wordt stijfsel of beenderenmeel geroerd en bij verstoppingen lavementen van zeepwater gezet. Verder moet de patient een' drogen en warmen stal hebben en tegen koude beschut worden.

1 fi Wavelsti'etiffontatekiuff.

Deze kwaal komt bij kalveren niet zelden voor en kan doodclijk zijn; zij ontstaat; doordat de naval zich na de geboorte van 't kalf niet sluit en daardoor de navelstreng in staat gesteld wordt zich verder te ontwikkelen. In normalen toestand word de laatste 4 4 5 dagen na de geboorte droog, valt na S a 12 dagen af en na 20 u 30 dagen is de navel vergr .eid. Dit gebrek is bij jonge kalveren te vreezen, wanneer de navel dik en sponsachtig is. Er kunnen da-

-ocr page 181-

gen en weken verloopen eer de eigenlijke ontsteking zichtbaar is, maar zij heeft dan ook zoo'n snel verloop, dat de dood spoedig volgt, doordat er etter in de buikholte vloeit.

De oorzaken dezer kwaal zijn niet altijd na te gaan; nu eens moeten zij aan 't gebruik van schadelijk voedsel door 't moederdier tijdens den draagtijd, dan aan beleediging van den navel tijdens de geboorte worden toegeschreven. Het eenigste middel om ontsteking te voorkomen wanneer de aanleg daarvoor bestaat is, de navelstreng onmiddelijk na de geboorte zoo kort mogelijk aan den buik al te binden.

17. Schurft.

Bij het rundvee komt de schurft veel zeldzamer voor dan bij het paard. De verschijnselen zijn echter vrij wel gelijk. Ook bij de runderen neemt men eerst kleine puistjes op de huid waar, die roorle plekken achterlaten, wanneer zij verwijderd worden Wanneer de puistjes talrijker worden, ontstaan hier en daar op de huid plekken met bloederige en witte roven en de haren vallen op die plaatsen uit. De met wonden bedekte huid is dik en rimpelig, terwijl de jeuking zeer sterk is; daarom schuurt en wrijft het dier langs alle voorwerpen, die onder zijn bereik zijn. De schurft heeft een zeer langzaam verloop Wanneer niets gedaan Avordt om het beest te genezen, begint het lichaam te vermageren en gaat eindelijk ten gronde.

Wat omtrent de oorzaak dezer ongesteldheid bij het paard gezegd is, geldt ook voor het rundvee. Ook hier wordt de schurft door mijten veroorzaakt, waarvan twee soorten voorkomen, eene die niet in de huid dringt en aan de groote-of paardenschurftmijt volkomen

-ocr page 182-

gelijk is en eene die zich voornamelijk in den omtrek van het staarthcen in grooten getale ophoudt en zich van daar zeer langzaam over de andere dcelen van het lichaam verspreidt De eerste soort kan zich op andere dieren en op menschen overplanten, de tweede niet Om het rund van de schurft te genezen, wordt het eerst van de andere beesten verwijderd, in een drogen, wannen stal gezet en goed gevoed. Dan wordt het met groene zeep en water flink gewasschen, waarbij men zich van een' borstel bedient. Daarna wordt de huid bestreken met een mengsel van 250 g. zeep en 1 KG, tesr; dit moet warm gebruikt worden. Wanneer vele dieren door deze kwaal zijn aangetast, neemt men het volgende waschmiddel: 2 KG. tabak wordt in een' emmer water een uur lang gekookt, de tabak daarna verwijderd en bij het afkooksel 500 g. zwavel en 250 g. potasch gevoegd. Dit mengsel wordt nog weer een iialf uur lang gekookt en nadat het van 't vuur genomen, maar nog heet is, wordt er onder aanhoudend roeren nog 500 g. hertshooruolie bijgevoegd. Met deze vloeistof wordt de huid steeds warm gedurende 5 a, 6 dagen één keer per dag flink gewasschen. In den regel is hiermee de kwaal geweken ; mocht dit niet 't geval zijn, dan wordt de inwrijving herhaald.

IS nauicivorm

Bij het rundvee komt, vooral aan kop en hals, nooit beneden aan de pooten, een huiduitslag voor, die in 't begin uit kleine, allengs grooter wordende, ronde vlekken bestaat, waarop tal van puistjes gevonden worden. Deze uitslag veroorzaakt afbreken en uitvallen van 't haar en leidt tot ettervorming in de huid. Wanneer do eene plek genezen is, wordt een nieuwe aange-

-ocr page 183-

tast en dit kan, wanneer er niets tegen gedaan wordt, maanden lang aanhouden. De dauwworm gaat niet alleen gemakkelijk van 't eene rund op 't andere over, maar plant zich ook voort op menschen, wanneer die er mee in aanraking komen. Het beest kan men gemakkelijk dooide huid eenige keeren in te wrijven met zeep en teer of zeep en terpentijnolie van deze kwaal bevrijden. Bovendien moet de stal gereinigd en de zieke van do gezonde runderen gescheiden worden.

1.9 iieslaehtaxiehte.

Even als bij de paarden, komt ook bij runderen de geslachts- of venerische ziekte voor. De koeien, die daardoor aangetast zijn, wateren pijnlijk en slechts kleine hoeveelheden tegelijk. Do schaamspleet is gezwollen, rood, heet en pijnlijk, de koeien zijn voor de minste aanraking der geslachtsdeelen zeer gevoelig, en dragen den staart zijwaarts. Op de slijmhuid der schede zijn een groot aantal blaasjes te vinden, die spoedig doorbreken en roode vlekken achterlaten In de teel-deelen heeft eene sterke slij mafscheiding plaats, de eetlust is verminderd en het dier heelt nu en dan aanvallen van koorts.

Van de oorzaak dezer ziekte is tot nu toe weinig-bekend, alleen weet men dat zo bij de paring van 't eene op 't andere dier overgaat. Bij stieren is de roede gezwollen en bedekt met blaasjes en etterende puistjes,

Om de dieren van deze kwaal te genezen, worden de geslachtsdeelen met koud water herhaaldelijk flink gereinigd. Dieren aan deze ziekte lijdende mogen niet tot dekking gebruikt en moeten van de gezonden gescheiden worden. Of do melk voor den mcnsch nadeelig is, wordt betwijfeld, maar men doet

-ocr page 184-

verstandig ze niet te gebruiken, vooral niet voor kinderen.

3 O. iïtonrtxiekte bij kalveren.

Deze ongesteldheid valt direct in 't oog, omdat het kalf niet zuigt, en snel vermagert. Op de tong zijn een menigte blaasjes zichtbaar, het tandvleesch is gezwollen en ontstoken en de mond steeds vol speeksel. Meestal zijn schadelijke bestanddeelen in de moedermelk de oorzaak.

Om het jonge dier van de mondziekte te genezen, giet men 1'o L kokend water op 45 g. vlierbloesems, laat dit een half uur trekken en voegt er dan 60 g. honig en 15 g. aluin bij; hiermee wordt de mond 4 of 6 maal per dag gewasschen. Heeft er verstoring in de spijsvertering plaats, dan geeft men het kalf 3 dagen lang eiken morgen een poeder door de melk, dat uit 3,75 g. rhabarber, 7.5 g. krijt en een weinig ammoniak bestaat.

21. Parasieten op en in de huid

a. Luizen.

Deze komen het meest bij kalveren en jonge runderen voor, vooral wanneer zij slecht gevoed worden of een muffigen en vuilen stal hebben. Deze parasieten hebben hun zetel vooral aan den kop, den hals, den rug en de schouders. Wanneer er niets wordt gedaan om het beest van deze lastige gasten te bevrijden, kunnen zij het ten gronde richten. Om het beest te genezen wordt 500 g. tabak met 5 L. water een half uur gekookt, de tabaksbladeren daarna verwijderd en bij het afkooksel 2 L. brandewijn gevoegd; met dit

-ocr page 185-

mengsel wordt de huid een tijdlang dagelijks bestreken In den laatsten tijd wordt ook wel petroleum met gunstig gevolg aangewend.

b. Engerlingen.

In het voorjaar en in den zomer legt de brems of paardevlieg hare eieren in de huid van htt rundvee. Deze vlieg is roodbruin, met 4 zwarte punten op de borst en van bruine haren voorzien. Zij heeft de grootte eener bij. Het rundvee wordt ia den zomer door dit insect veel geplaagd. De in de huid gelegde eieren veranderen in maden of engerlingen, die zich met de sappen onder de huid voeden. De zitplaats der larve onder de huid wordt door een ronde puiit aangewezen. In het volgende voorjaar komen do larven van onder de huid te voorschijn en veranderen in poppen en later in paarde vliegen. Een menigte engerlingen ontnemen het rund een massa voedende sappen, waardoor het begint te vermageren. Daarom is het zaak, de maden zoo spoedig mogelijk te verwijderen, hetwelk gemakkelijk kan geschieden door met een mes een gat in de puisten te maken, om de larven op die manier naar buiten te brengen. In de ontstane wonde wordt een weinig kinaolie gegoten.

SS. élebrek aan eetlust.

Gebrek aan eetlust gaat in den regel met eene an dere ziekte gepaard. Wanneer dit niet het geval is, maar dit euvel aan overlading van de maag of gevatte kou moet worden toegeschreven, geeft men het dier 2 maal daags een eetlepel vol van liet volgende poeder: 150 g. kalmuswortel, 150 g. alsem, 30 g. gember, 150

-ocr page 186-

g. keukenzout met water bevochtigd: hiermee gaat men 8 dagen voort.

83 Êtoliek.

Deze ongesteldheid gaat bij 't rundvee niet met zulke vreeselijke aanvallen gepaard als bij het paard. Het beest houdt bij een aanval van koliek op met vreten, drinkt veel en er is verstopping. Eerst na verloop van 2 tot 3 dagen begint het moedeloos te worden, en gaat veel liggen, al is 't ook slechts voor korten tijd. Hoornen, ooren en pooten zijn afwisselend heet en koud. De pens schuift aan de linkerzij van den buik sterk naar buiten, zoudat men het daarin aanwezige voedsel met de hand kan voelen. Wanneer na 2 of 3 dagen geene ontlasting volgt, begint het dier te steunen, staat met gekroinden rug, slaat met de pooten naar den buik en heeft veel aandrang tot mestafscheiding. Later wordt de blik wezenloos, de oogleden beginnen te zwellen en het dier sterft, een pijnlijken dood.

Meestal ontstaat deze ziekte door overmatige voedering van zwaar verteerbaar voedsel.

Hoewel koliek niet zoo gevaarlijk is als trommelzucht, heeft ze, wanneer niet spoedig hulp opdaagt, toch dikwijls den dood tengevolge. Men behandele den patient als volgt; de mest wordt met de hand uit den endeldarm verwijderd en dan ieder uur lauwwarme lavementen gezet, bestaande uit eene oplossing van 125 g. keukenzout. 250 g. lijn- of raapolie, 125 g. zeep en 1 L. water. Als inwendig geneesmiddel geeft, men alle 4 uur 60 g Engelsch zout, 250 g. lijnolie en 1ji L. water; hetgeen men zoolang herhaalt tot er ontlasting volgt.

R, 7.

-ocr page 187-

8#. Werketoosheitl der maag.

Het komt bij het ruti'I niet zelden voor, dat de maag, vooral de derde afdeeling, vast en hard wordt, waardoor d^ spijsvertering onvolkomen is. Deze ziekte is hieraan kenbaar, dat de gebruikte voeding.s;offen onverteerd weer uit het lichaam raken, aan de beslagen tong en den verminderden eetlust. In den regel heeft deze kwaal een langzaam verloop. De patient wordt met den dag erger, de ademhaling is bemoeilijkt, de lichaainsteinperatuur afwisselend iieet en koud, het herkauwen heeft opgehoii'len en de mestafscheiding geschiedt zeer ongeregeld De dieren liggen veel doch niet lang op dezelfde zijde, vermageren snel, de oogen vallen in en de hierop volgende maag- en darmenontsteking heeft spoedig den dood tengevolge. De oorzaak dezer ongesteldheid moet gewoonlijk in het gebruiken van veel en onvei leerbaar voedsel gezocht worden.

Om deze kwaal te genezen lost men 7,5—11 g. braakwijnsteen op in een afkooksel van alsem, waarbij nog een portie Engelsch zout gevoeg l wordt. Hiervan wordt het beest 250—5U0 g tegelijk ingegeven. Helpt dit middel niet, dan wordt aloë of aloë -extract in warm water opgelost en het dier daarvan 15 g ingegeven, hetgeen men 3 maal herhaalt. Wanneer de ziekte een langdurig verloop neemt, wordt 75 g. tabak in 1 L water gekookt en bierbij 250 g. keukenzout gevoegd. Deze massa moet in eenmaal worden ingenomen. Als laatste middel neemt men zijn toevlucht tot de zoogenaamde penssnede, eene gevaarlijke operatie, die alleen aan veeartsen is toevertrouwd. De van deze kwaal

-ocr page 188-

genezen runderen moeten geruimen tijd licht verteerbaar voedsel hebben.

25. Trommelxuvht.

In de meeste gevallen wordt het dier zonder eenige merkbare voorteekenen door deze ziekte overvallen. Het houdt onmiddelijk op met vreten en herkauwen, de buik zwelt ziciitbaar op, vooral aan de linkerzij. Slaat men met de hand op den buik, dan geeft dit bijna een geluid als van eene trom, van daar de naam trommelzucht. Bij het toenemen dezer ongesteldheid staat het beest met een hoogen rug, de pooten bij elkaar en den staart ver van 't lijf, terwijl de endeldarm gezwollen is. De oogen puilen uit hunne kassen, de aderen op de huid zijn gezwollen en de ademhaling is gejaagd, pijnlijk en angstig. Dikwijls neemt de ziekte binnen een half uur of een uur zoodanig toe, dat de uitwendige deelen koud worden. Het dier siddert, zwenkt van angst naar rechts en links, valt van de been en sterft een pijnlijken dood. De naaste oorzaak dezer gevaarlijke ziekte bestaat hierin, dat de patient waterstof en koolzuur tot zich heeft genomen, die zich in de maag ontwikkelt, en noch voor noch achter een' uitweg kunnen vinden. Het haastig en gulzig vreten van verschillende soorten ver^ch groentevoeder brengt bovengenoemde gassen in de pens.

Van tijdige en doelmatige hulp hangt het leven van 't dier af. Is het gevaar groot, dan steekt men met een scherp mes in den buik en een dun buisje, bijv. een riet, in de daardoor ontstane opening. Om de juiste plek te weten waar men steken moet, meet men van de heup naar het midden van den buitenrand der valsche ribbe en van den lendenwervel eveneens naar

7t

-ocr page 189-

het midden van den buitenrand dier ribbe; waar de lijnen elkander snijden, is het punt waar men steken moet. Dadelijk na het insteken stroomt de lucht met kracht naar buiten, maar de buis mag nog niet dadelijk worden verwijderd, omdat de lucht zich somtijds opnieuw verzamelt. Bij het insteken behoeft men niet heel angstvallig te werk te gaan, want de pens is zoo groot, dat het op een paar cM. rechts of links niet aankomt. Men kan ook de in de maag aanwezige lucht verwijderen door eene elastieken buis van uit den bek door den slokdarm in de maag te brengen. Wanneer het laatste middel zonder uitwerking blijft, geeft men het dier elk half uur een eetlepel vol geest van ammoniak met Va L. water of 15 g. cbloorkiük Ook het rondleiden van den patient, begieten met koud water, wrijven met stroo, verwijderen van den mest, gedurig lavementen zetten etc.,, zijn zeer heilzame hulpmiddelen.

%G tlele xucht

Deze ziekte ontstaat, wanneer de gal, die in normalen toestand door de galbuizen in den twaalfvinge-rigen darm vloeit, verhinderd wordt weg te vloeien ; dat gebrek moet aan de lever of aan de galbuizen worden toegeschreven. Dieren, door de gele zucht aangetast, hebben eene gele slijmhuid; ook de lippen, het tandvleesch en het wit van de oogen zien geel. De eetlust is verminderd, de tong beslagen en de uriue donker geel gekleurd. De dieren beginnen allengs te vermageren, en de huid is droog en dikwijls met uitslag bedekt. Onder aan den buik ontstaan waterachtige gezwellen; de oogen schuilen diep in hunne kassen en de dieren gaan aan verval van krachten te

-ocr page 190-

gronde, wanneer de oorzaak der ziekte niet wordt weggenomen, en de gal haren gewonen loop terugkrijgt.

Wanneer de gele zucht aan eene ongesteldheid van de lever moet worden toegeschreven, is eene aderlating noodzakelijk ; verder worden in de leverstreek inwrijvingen gemaakt met eene prikkelende zalf en het beest veel zuur drinken gegeven. Als inwendig geneesmiddel is 7.5 g. kalomel met Engelsch zout zeer aan te bevelen . Wanneer storingen in de galgangen de oorzaak zijn. kan het volgende geneesmiddel dienen; 30 g. aloë, 30 g. rhabarber, 120 g. kahnuswortel, 120 g. baldriaan, 120 g. Engelsch zout, worden onder elkaar vermengd en van dit poeder wordt het rund 2 of 3 maal daags een eetlepel vol ingegeven. Tijdens de behandeling en ook nog geruimen tijd daarna moet de patient een warmen stal en licht verteerbaar voedsel hebben.

2?. niarrhee bij kalveren.

Niet zelden ontstaat bij zuigende of zoogenaamde melkkalveren door de een of andere oorzaak eene verstoring in de spijsvertering, die met diarrhee gepaard gaat. De dieren staan treurig en lusteloos, maken met den staart korte draaiende bewegingen, hebben geen eetlust, vermageren sterk en sterven binnen weinige dagen aan verval van krachten.

Om deze kwaal zooveel mogelijk te voorkomen, wordt de melk met water verdund en bij 1 L. melk 1 theelepel vol natron gevoegd. Blijkt deze voorzorg oiwol-doende te zijn, dan maakt men een deeg van 30 g. aluin, 30 g. rhabarber en 15 g. krijt, dat het beest in 2 dagen op de gewone manier wordt ingegeven. Bij

-ocr page 191-

hevige aanvallen neemt men 20—40 druppels opium tinkt uur.

28, Buikloop.

Buikloop ontstaat door eene ontsteking van het slijmvlies in het darmkanaal; vooral komt zij in den dikken darm veelvuldig voor. Deze ontsteking ontstaat meesttijds plotieling en gaat met diarrhee en verstop-ping gepaard. De aangetaste dieren staan lusteloos, met de pooten bij elkaar en met gekromden rug. Zij lijden veel aan buikpijn en de afgescheiden mest is bizonder dun en dikwijls met bloed vermengd. De ontlasting gaat met pijn gepaard en op den endeldarm wordt veel aandrang uitgeoefend. De eetlust is geweken en het herkauwen heeft opgehouden, terwijl de dorst is toegenomen. Het dier wordt met den dag zwakker, vermagert snel en sterft binnen weinige dagen. Deze ziekte heerscht meest in het voor- en najaar en ontstaat in de meeste gevallen uit gevatte kou. Is zij van een' lichten graad, dan is volkomen herstel niet onmogelijk, maar in zeer vele gevallen gaat zij met doodelijken afloop gepaard. Als inwendig geneesmiddel geeft men den dieren elk half uur 1/2 L. afkooksel van CO g. lijnzaad in 2 L. water, waarbij nog 45 g. lijnolie gevoegd wordt. Bovendien wordt do buik met een mengsel van 2 gelijke deelen kina- en lijnolie ingewreven. Wanneer de diarrhee na een paar dagen niet ophoudt, geeft men het dier het volgende geneesmiddel in: 22.5 g. aluin, 45. g. poeder van zevenblad en 3.75 g. opium vermengd met '/2 L. afkooksel van lijnzaad. Bij hevige koorts moet het rund adergelaten worden.

-ocr page 192-

Zoodra deze ziekie intreedt wordt liet beest op dieet gezet en in een warmen stal geplaatst.

Bizondere vermelding verdient de zoogenaamde witte buikloop, die alleen pasgeboren, zelden oudere dieren aantast. Deze kwaal is zeer besmettelijk, vandaar dat vele kalveren tegelijk er onder lijden. Geneeskundige hulp levert bij deze ongesteldheid weinig of geen resultaten op.

Z9. Bloedwatering

Bij het bloedwateren is de urine met bloed vermengd en daardoor rood gekleurd. Dit euvel komt bij runderen menigvuldig voor en dikwijls bij vele dieren tegelijk. Bij het dier neemt men weinig ziekteverschijnselen waar, het vreet goed, herkauwt geregeld, is opgewekt als altijd en zelfs de melkgift is niut verminderd; de melk zelf is soms min of meer rood gekleurd. Het rund gaat stijver dan in gezonden toestand en met het achterlijf sleepend. Bij het toenemen der ziekte komen storingen in de spijsvertering voor, waarop verstopping volgt. Eerst dan begint de eetlust te verminderen, de huid wordt droog, de oogen tranen en trekken in hunne kassen terug, en de slijmhuid beeft eene vuilgele kleur. De urine wordt steeds donkerder van kleur, de krachten nemen af i'n de dood maakt spoedig een einde aan het lijden.

Bij eene doelmatige behandeling is het bloedwateren niet levensgevaarlijk. De duur der ziekte is meestal kort, in den regel van 8—14 dagen Vroeger was men algemeen van gevoelen, dat het gebruik van scherpe en schadelijke planten en voedingstoffen de oorzaak der bloedwatering was. De ervaring en nauwkeurige waarneming hebben echter geleerd, dat deze

-ocr page 193-

ongesteldheid meer aan 't gebruik van grassen, die op een voclitigen of veenachtigen bodem groeien, moet worden toegeschreven. Groentevoeder van dergelijke weiden heeft dezelfde nadeelige uitwerking. Ook het water uit moerassige slootcn of putten werkt zeer na-deelig. Tevens is de weersgesteldheid niet zonder invloed op het ontstaan der bloedwatering. In sommige streken komt deze kwaal jaarlijks voor.

Om het rund van deze ongesteldheid te genezen wordt het van de weide gehaald, op stal gezet en daar van droog voeder voorzien Komt ze bij dieren voor, die op stal staan, dan gaat men eveneens tot voederveiandering over. Dikwijls is door dezen maatregel binnen weinige dagen de kwaal geweken; is dit niet het geval, dan moeten geneesmiddelen aangewend worden. Als huismiddel neemt men een paar handen vol houtasch door een emmer vol slijmigen drank gemengd. Onder de talrijke overige middelen verdienen de volgenden de voorkeur: 3.75 g. steenolie 2 maal daags op brood gestreken, 0 99 g. loodsuiker 2 maal daags door een weinig melk geroerd, 1/2 eetlepel vol kinaolie en evenveel koolteer dagelijks door wat meelwater vermengd, 2 g. kamfer, 7.5 g. aluin en 22 5 g. wilgen-bast 2 maal daags in water opgelost. Van deze middelen kiest men één uit en gebruikt dit 5—8 dagen. Het beest mag dan volstrekt niet worden adergelaten.

30. WJrineverstopping

Ossen en stieren lijden niet zelden aan verstopping der urine, welke door de zoogenaamde blaassteentjes wordt veroorzaakt; deze dringen uit de blaas in de pisroede, die daardoor verstopt raakt en de urine afsluit.

-ocr page 194-

Houdt dit lang aan, dan hoopt de urine zich zoodanig in de blaas op, dat deze springt en het dier sterft. Wanneer het gezonde dier druppelsgewijze watert, kan men met tamelijk veel zekerheid aannemen, dat het aan urine-verstopping lijdt. Is men in twijfel, dan strijkt men met de vlakke hand langs de pisroede; wanneer deze evenals de blaas in normalen toestand is, beginnen de dieren direct te wateren. Als de verstopping 3—4 dagen lang aanhoudt, wordt de kranke onrustig, loopt angstig heen en weer en doet herhaaldelijk vergeefsche moeite om te wateren. Heeft na 8—10 dagen de verstopping niet opgehouden, dan springt de blaas en het dier sterft Bij de opening van 't lijk vindt men 2 of 3 emmer vol water in den buik en de blaas gescheurd. Het eenigste middel, dat in dit geval genezing kan aanbrengen, is het verwijderen van den steen uit de pisroede door eene operatie. Het dier wordt dan voorzichtig neergelegd en de pooten gebonden. Hierop maakt men 10—15 cM. beneden de uitmonding van den endeldarm, juist in het midden tusschen de schenkels, in den bilnaad eene 5—8 cM. lange insnijding in de huid, waardoor de pisroede als een dikke, ronde streng te voelen is. Nu drukt men de roede over hare geheele lengte zeer sterk om te onderzoeken of hieraan ook een harde en pijnlijke plek te vinden is. Is dit zoo, dan snijdt men met een scherp mes in de pisroede tot op den steen en neemt dezen er uit De wonde wordt daarop dichtgenaaid en het beest in vrijheid gesteld, üeze kunstbewerking moet aan den veearts worden toevertrouwd.

31 Mhtiaelitig en vallende wiekte.

Eene duizeling overvalt het dier plotseling; zijn

It. S.

-ocr page 195-

gang is onzeker en wankelend, liet valt neer en ligt een korten tijd zonder bewustzijn; als ware 't dood. In sommige gevallen maakt het in liggende houding onregelmatige bewegingen.

Bij vallende ziekte, die het dier of plotseling overvalt öf hare nadering d«ior onrust, sidderen en wan kelen te kennen geeft, heeft het dier zijn bewustzijn en gevoel verloren; het maakt met de pooten en den hals krampachtige bewegingen, die metsicunen en rochelen gepaard gaan; het schuim ligt op den bek en de ov gen staan verdraaid. De toevf.llen duren van een kwartier tot een uur en keeren op onbepaalde tijden terug.

De oorzaken van beide kwalen zijn moeielijk na te gaan en blijven in de meeste gevallen onbekend. Van duizeling kan men het beest soms nog genezen, van vallende ziekte nooit. De beste middelen zijn aderlating en laxeerende dranken.

39, miltvuur

a. Met en zonder bloedvinnen.

Het miltvuur komt bij het rundvee veel vaker voor dan bij de paarden en neemt dikwijls zoo'n snel verloop, dat dit reeds na weinige uren, ja somtijds na eenige minuten doodeiijk kan zijn; ook kan het eenige dagen duren. Steeds is het eene gevaarlijke ziekte.

Zeer dikwijls wordt het beest plotseling zonder eenige merkbare voorteekenen door het miltvuur aangetast en sterft het na eenige minuten of is slechts een paar uur ziek Het dier is angstig, wendt zich van rechts naar links, staat met de pooten ver van elkaar, laat een

-ocr page 196-

akelig gebrul hooren en stort neêr. Ook gaat het soms direct liegen, terwijl neus en mond raet een bloederig schuim bixtakt zijn. Zoodra de dood is ingetreden of eenige oogenblikken later vloeit uit mond en endeldarm bloed, het lijk zwelt ongemeen op en gaat spoedig tot ontbinding over.

Neemt het miltvuur niet zoo'n snel verloop, dan neemt men de volgende verschijnselen waar: sidderen met de achterpooten, stuiptrekkingen door het geheele lichaam, moeheid en hangenden kop. Bij melkkoeien neemt de melkgift snel at In sommige gevallen begint de ziekte, vooral bij vette en goedgevoede dieren, met brullen, slaan, stampen met de pooten etc. Vele patienten hebben allen eetlust onmiddelijk verloren, anderen vreten voort, somtijds tot aan hun dood. In 't begin staan de oogen vurig en glinsterend, later worden zij mat en betrokken en de oogleden geel. Het ademhalen gaat moeielijk en steunende en de mond is zeer heet. Zoo kan het dier 18—36 uur en somtijds nog langer doorbrengen, tot eindelijk de beencn koud en de adem koel wordt; het beest valt neer en sterft onder hevige stuiptrekkingen.

Meestal komen gedurende deze ziekte op verschillende plaatsen van het lichaam van tijd tot tijd puisten en gezwellen van verschillende grootte voor, die afwisselend heet en koud zijn. In den regel verschijnen ze het eerst in de streek van het strottenhoofd, van waar zij zich over andere deelen van het lichaam verspreiden. Deze puisten hebben somtijds de grootte van een menschenhoofd.

Bij de opening van het lijk zijn nog meer teekenen van miltvuur te bespeuren dan bij het levende dier. Van buiten is het lijk zeer gezwellen en de buik tons''

-ocr page 197-

vormig opgezet. Uit neus en mond vloeit een bloederig slijm. Onder de huid zijn bloederige striemen en vlekken te bespeuren en daar, waar de puisten zitten, branderige plekken. Bij het opensnijden van den buik ontsnapt een stroom stinkende lucht Maag en darmen zijn met lucht gevuld en met roode of zwarte vlekken overtrokken. De lever, longen en nieren zijn in den regel murw en bloederig; de milt is gezwollen, dikwijls enorm vergroot en in eene violetkleurige en weeke massa veranderd. Hot bloed is zeer donker, bij zwart af, en stolt niet. De ervaring heeft geleerd, dat deze kwaal van localen aard is ; «t zijn streken waar ze in 't geheel niet voorkomt en geheel onbekend is. Zij moet worden toegeschreven aan liet inademen van 1 esmettelijke stoffen, die zich met het bloed vermengen. Deze ziekte plant zicii niet alleen op andere runderen over, maar op elk dier en zelfs op menschen, wanneer deze met aan miltvuur lijdende koeien in aanraking komen.

Door het snelle verloop der ziekte kan er in vele gevallen van geene geneeskundige behandeling sprake zijn en moeten wij alle zorg aanwenden om de gezonde dieren voor besmetting te vrijwaren. Deze worden dagelijks 2 of 3 maal met koud water begoten. Het drinkwater moet rein zijn en met azijn vermengd. Goed gevoede en krachtige dieren geeft men een laxeerend middel van 250—500 g. Engelsch zout, in water opgelost. Bij groote hitte worden de dieren op koele plaatsen gezet, en van de gezonden zoover mogelijk verwijderd.

De aan miltvuur lijdende runderen worden, voor zoover de tijd het toelaat, op de volgende manier behan-

-ocr page 198-

deld. Eerst eene aderlating, waarmee 3—4 L. bloedverlies gepaard gaat en als inwendig geneesmiddel geeft men om do 2 of 4 uur 22,5 g' sa'peter en 120 g. Engelscli zout in l/j L. water; hiermee g-iat men zoolang voort tot er diarrhee volgt. In plaats van salpeter en Engelsch zout kan men den patient ook om het uur 15 g. chloorkalk met water vermengd ingeven. Als drinken krijgen de dieren koud water met 50 g. zwavelzuur op eiken emmer vol, hier van laat men zooveel gebruiken als zij verlangen. Ook wordt het zieke dier 2 of 3 maal daags zoolang met koud water begoten, tot het begint te sidderen, daarna wordt de huid met stroo flink gewreven en met eene wollen deken gedekt Als zich puisten of gezwellen vertoonen, moet men met begieten ophouden, want daardoor dringen deze in het lichaam terug, en dan heeft bloedvergiftiging plaats, die doodelijk is. Het aangetaste dier wordt, zooals reeds gezegd is, van de gezonden verwijderd, op eene koele plaats gezet en van licht verteerbaar voedsel voorzien Wanneer er verstopping is, worden lavementen van zoutwater gezet. Door de puisten trekt men etterbanden of men brandt ze met een gloeiend ijzer. In den laatsten tijd heeft men bij miltvuur met gunstig gevolg kamfer aangewend Men geeft daarvan om het uur 3.75 g. met 15 g ammoniak en evenveel salpeter met water. Ook een lepel vol geest van ammoniak in een flesch water elk half uur ingegeven kan van gunstigen invloed zijn. Wanneer hierop zichtbaar verbetering volgt, gaat men voort met ingeven, doch minder vlug.

Om stallen en dieren te desinfecteeren kan het kar-

-ocr page 199-

bolzuur goede diensten bewijzen. Bij het omgaan met een aan miltvuur lijdend rund, is de grootste omzichtigheid aan te bevelen. Hoewel de lucht van den patient voor den mensch niet gevaarlijk is, kan toch een enkel druppel bloed van het heest in eene open wond doodelijk zijn; hiervan zijn tal van voorbeelden.

b. Het nu/gebloel.

Het ruegebloed is een bizondere soort van miltvuur. In 't begin staan de dieren moe en lusteloos, trippelen aanhoudend met de pooten, vreten en herkauwen niet meer, en de buik is gezwollen. De ontlasting heeft zeer ongeregeld plaats en de mest is met bloed ver mengd, droog en hard; ook de urine is donker gekleurd en met bloed vermengd. De slijmhuid van den endeldarm is heet en gezwollen Neemt de kwaal toe, dan verraadt het dier hevige pijn; later ligt het veel en is niet in staat overeind te komen; ooren, hoornen en pooten worden koud en het sterft na korten tijd. Naast de overige verschijnselen van miltvuur vindt men, na de opening van het lijk, nog eene slijmerige vloeistof in den endeldarm. Het ruggebloed is niets anders dan miltvuur, dat voornamelijk den endeldarm aantast. Men neme zich in acht geen hand in den endeldarm te steken, om den mest daaruit te verwijderen, hiervan zijn reeds vele gevallen van bloedvergiftiging het gevolg geweest.

c. Tongvuur. (kanker.)

Deze ongesteldheid, die ook een soort miltvuur is, kenmerkt zich door het afscheiden van een groote massa speeksel, dat voortdurend uit den muil vloeit. De tong is sterk gezwollen en eveneens met speeksel

-ocr page 200-

bedekt. Voor en tijdens het uitbreken der ziekte vreet het dier zeer goed. Bij onderzoek van den mail bespeurt men op de long ronde blaasjes, die in 't begin geelwit, later bruin of zwart zijn en de grootte eener hazelnoot hebben. Zij bevatten een kleverig vocht, dat de overige monddeelen aantast en de tong verder indringt. De uitgeademde lucht verspreidt een onaan-genatnen reuk; de geheele mond evenals de slokdarm en maag zijn branderig; dit duurt slechts korten tijd, daarop volgt sidderen en opzwellen van den buik, de voorboden van den dood. Wanneer niet bijtijds hulp wordt verleend is deze kwaal doodelijk; eene tijdige en passende hulp kan echter, hoewel zeer langzaam, genezing aanbrengen.

Do oorzaken dezer kwaal, die somtijds op uitgebreide schaal heerscht, zijn dezelfde als bij het miltvuur. Het in aanraking komen met bloed of andere sappen uit het lichaam dezer patienten kan voor andere dieren en ook voor menschen doodelijk zijn.

Bij de behandeling wordt de muil van het kranke rund geopend en de tong zoover mogelijk uit den bek gehaald. (Men doet verstandig hierbij de hand met een droge, wollen lap te omwinden ) De blaren worden met een scherp mes van de tong gesneden en de wonden met water en azijn uitgewas-schen. \ indt men onder die blaren reeds zweren, dan worden deze met zoutzuur bevochtigd of met een gloeiend ijzer gebrand en met sterken azijn afge-wasschen. Nog eenvoudiger is de volgende behandeling. Nadat de tong uit den bek is gehaald, wordt zij met een tinnen lepel schoon afgeschraapt en de daardoor ontstane wonden met zoutzuur en azijn afg€-

-ocr page 201-

wasschen. Ook wordt wel eens 15 g. ammon-iak, 250 g. azijn en 125 g. honig genomen.

Vooral in 't begin bewijst het uitspoelen van den mond met 1 L. koud water, waarin 45 g. chloorkalk is opgelost, goede diensten. Inwendige geneesmiddelen kunnen in den regel niet aangewend worden, omdat het dier niet kan slikken. Wanneer de/e kwaal onder een troep runderen voorkomt, wordt elk dier dagelijks nauwkeurig onderzocht, om dadelijk hulp te verleenen, wanneer het door de ziekte wordt aangetast.

d. Stmrtworm.

Bij deze merkwaardige, zeldzaam voorkomende ziekte, die ook een soort miltvuur is, vallen in 't begin de haren aan de punt van den staart uit; later begint de staart te zweren en te etteren en nu en dan vallen er stukken, soms ook de geheele staart af Deze ongesteldheid kan, wanneer zij het dikste deel van den staart heeft iiangetast, doodelijk zijn. De dieren verliezen den eetlust, zijn koortsig, de gang is wankelend, het opstaan valt hun moeielijk en weinigen tijd later sterven zij aan verval van krachten. Wanneer deze kwaal in lichten graad optreedt en er nog geene etteringen voorkomen, gelukt het soms de ziekte door afwassching met water en azijn te stuiten. Later wascht men den aangetasten staart met warm water en groene zeep. Zijn de gezwellen reeds tot ettering overgegaan, dan worden de aangetaste plekken van den etter gereinigd en met terpentijnolie ingewreven. Neemt de ziekte in weerwil van de aangewende geneesmiddelen toe, dan is het eenigste en zekerste middel om den staart, zoover hij aangetast is, af te

-ocr page 202-

zetten en de wonde met een gloeiend ijzer dicht te branden. Deze operatie is zeer eenvoudig.

33, nolheid.

Dolheid ontstaat meesttijds door den beet van een dollen hond, en vertoont zich na onbepaalden tijd, somtijds na 2—40 weken en nog later, in den regel na 6 of 8 weken. Tot aan het uitbreken der ziekte is het dier volkomen gezond; dan wordt het moe en lusteloos, vreet niet meer, staat met hangenden kop, laat de ooren hangen, siddert en wankelt met het achterlijf, waarbij een eigenaardig knarsend geluid hoorbaar is. De oogen zijn dof en rood, en de muil is met speeksel gevuld. Het beest laat van tijd tot tijd een akelig geloei hooren. Het dier lekt de wonde tot bloedens toe of het schuurt er mee langs de voorwerpen, die onder zijn bereik zijn. Verdere ziekteverschijnselen zijn: snelle vermagering, onnatuurlijke ontlasting, trippelen met de poolen, voortdurend slaan met den staart, etc. De meeste patienten zijn rustig en geduldig, anderen razen en brullen, vooral wanneer zij een hond of een kind in hunne nabijheid zien.

Van herstel kan bij deze lijders geen sprake zijn, want de kwaal is in elk geval doodelij k; daarom schrijft de wet voor, om het aangetaste dier af te maken, zoodra aan den aard der kwaal niet meer valt te twijfelen. Somtijds kan het uitbreken der dolheid nog voorkomen worden, door den beet, wanneer deze nog versch is, met water en azij u uit te wasschen en dan met een gloeiend ijzer sterk te branden1 Daarna bestrijkt men die plek met spaansche vliegenzalf, om ze eenige weken etterende te houden. Alle andere

R. 9.

-ocr page 203-

middelen hebben tot nu toe geene resultaten opgeleverd.

3-#. Iftoutl- en klantceHS/eer,

Gewoonlijk komen beide ziekten te gelijk voor, en tasten zij niet alleen den ganschen veestal, maar een geheel district aan en dan ook schapen en varkens, zelden paarden. De eerste kwaal kenmerkt zich door den rooden met speeksel gevulden muil; de eetlust is gering en de melkgift zeer verminderd, terwijl de melk zelf dun en waterig is. Op den tweeden of derden dag na het intreden dezer kwaal ontstaan op de tong en het tandvlc-esch roode punten, die zich spoedig tot blaasjes vormen, ter grootte eener hazelnoot, en met een klare, waterachtige vloeistof gevuld zijn. Het dier scheidt een enorme massa speeksel af en kan van wege de pijn in den bek niet vreten, daarentegen drinkt het veel. Na korten tijd springen deze blaasjes open, daaruit ontstaan roode plekken, waarop een korst komt, die later sterft en afvalt. Weinige dagen later zijn de gewonde plekken weer begroeid, het dier begint weer te vreten eu krijgt zijne gezondheid terug. In den regel is deze ziekte van een goedaardig karakter, zij geneest binnen eenige dagen van zelf, wanneer voor een passend dieet gezorgd wordt. Op zich zelf is zij nimmer doodelijk. Somtijds gaat ze echter met maag- en darmenontsteking gepaard; in dat geval kan zij tot miltvuur overslaan, waaraan vele dieren sterven.

Het mond- eu klauwenzeer is cene besmettelijke ziekte, die zich in 3 tot 6 dagen over een geheelen veestapel kan uitstrekken. In sommige gevallen is de kwaal van zoo weinig beteekeiiis, dat ze reeds na een paar

-ocr page 204-

dagen weer geweken is; in andere gevallen duurt zo van 10 tot 12 dagen.

Gelijktijdig met het mond- en klauwenzeer komt ook de zoogenaamde uieruitslag voor. Het uier is dan bizonder gevoelig, heet en gezwollen, rooder dan gewoonlijk en de melkafscheiding vermindert. Somtijds komen ook blaasjes aan den uier voor, die openspringen en korsten vormen, welke na een paar dagen afvallen.

Het door mond- en klauwenzeer aangetaste dier heeft veel koorts en vreet weinig. ITet gaat gaarne liggen, trekt wanneer het staat telkens de pooten omhoog, zet ze bij 't gaan voorzichtig neer en gaat meermalen kreupel. De hoefspleet en de kronen der hoeven zijn gezwollen, heet en binnen korten tijd vormen zich hier blaasjes, die openspringen en eene etterende wonde achterlaten. Na een paar dagen zijn ook de klauwen zelf aangetast; de etter dringt dan soms in het hoornachtige deel van den hoef en dit kan het afvallen eener klauw tengevolge hebben. Wanneer een beest eerstgenoemde ziekte heeft, blijft het gewoonlijk van de tweede verschoond en omgekeerd. Het komt echter ook voor, dat het aan beide ziekten te gelijk lijdende is; hoe erger dan in den muil, van te minder beteekenis is ze aan de klauwen en omgekeerd.

Gewoonlijk is geneeskundige behandeling overbodig, de meeste patienten genezen binnen weinige dagen van zelf. Ook den duur der ongesteldheid laat zich niet bekorten. De zieke runderen moeten volslagen rust hebben, op zacht strooisel worden gezet of in eene goede weide gedreven worden. De blaren in den bek laat men zitten tot zij van zelf openspringen. Is de muil van binnen

9quot;

-ocr page 205-

erg rauw en pijnlijk, dan kan men met gunstig gevolg het volgende middel aanwenden: 15 g. aluin en evenveel blauwen vitriool lost men in 2 L. water op en voegt daar eene handvol meel bij; hiermede wordt de bek 2 of 3 maal daags voorzichtig gewas-schen of met een lapje bevochtigd. Wanneer het afgescheiden speeksel eeu stinkenden reuk verspreidt, wordt de muil 2 maal daags met eene oplossing van 15 g. chloorkalk en 1 L, water bevochtigd. De uieruitslag geneest meesttijds van zelf. Dit kan men echter bespoedigen door den uier, wanneer de blaasjes zijn opengesprongen, met olie of room te bestrijken. Ontstaan etterende zweren, dan worden deze met eene oplossing van aluin en blauwen vitriool bestreken; de uier moet 2 of 3 maal daags voorzichtig uitgemolken worden.

De melk van deze dieren is voor kalveren en varkens nadeelig en dikwijls doodelijk. Ook voor den mensch is ze schadelijk en voor jonge kinderen levensgevaarlijk. Door koken verliest ze hare nadeelige eigenschap.

Ook het klauwenzeer geneest in den regel van zelf. Ontstaan etterende zweren, dan worden de hoeven ge-wasschen met eene oplossing van SO g. aluin of blauwen vitriool in 1 L. water. Alle losse hoorndeelen worden weggesneden, opdat de etter vrij kan wegvloeien. Het dier moet een stal mot zacht strooisel of eene goede weide hebben en tevens alle mogelijke rust. Er bestaan geen middelen om deze kwaal te voorkomen en wanneer ze eenmaal onder liet rundvee is uitgebroken, laat zc zich door niets beteugelen, omdat zij in hooge mate aanstekelijk is.

-ocr page 206-

35 Ijotigtsiekte.

De longziekte is eene besmettelijke kwaal, alleen aan het rundvee eigen, en naast de runderpest de gevaarlijkste onder het hoornvee. Zij zetelt in de longen, die daardoor veel te lijden hebben, en komt op tweeerlei wijze voor, zonder en met koorts; de eerste gaat de laatste vooraf en kan van langer of korter duur zijn. De longziekte begint met een drogen hoest, die zich nu en dan laat hooren, vooral bij 't drenken, des morgens bij 't openen der staldeur en bij 't drijven naar de weide. Later wordt deze hoest heviger en pijnlijk, het dier is moe en lusteloos, heeft borstelige en overeind staande haren, de melkgift neemt af, de eetlust wijkt, het herkauwen geschiedt onregelmatig, de ademhaling is hemoeielijkt en gaat met op- en nedergaande beweging dor ribbekast gepaard. Legt men het oor tegen de borst, terwijl inen tegen de borstholte klopt, dan is reeds verandering aan de longen te bespeuren. Langzamerhand beginnen zich verschijnselen van koorts te openbaren. De polsslag is gejaagd, de harteslag nauwelijks voelbaar, de lichamelijke temperatuur atwisse-lend heet en koud, de ademhaling steeds gejaagder en het hoesten dof en pijnlijk. De eetlust is geheel geweken, het herkauwen houdt op en bij melkkoeien ook de melkafscheiding. De aangetaste dieren gaan uf iu 't geheel niet uf slechts voor korten tijd liggen, zij vermageren allengs, de huid wordt droog en vast, de oogen schuilen in hunne kassen, uit nens en mond vloeit een kwalijk riekend slijm, de totale verzwakking bereikt een hoogen graad en 2 of 3 weken na het begin der koorts volgt de dood, meesttijds door verstikking.

-ocr page 207-

De oorzaken der longziekte werden vroeger aan verschillende invloeden toegeschreven, tegenwoordig aan slechts twee. Eerstens kan de ziekte om verschillende reden van zelf ontstaan en ten tweeden kan ze van 't eene rund op 't andere overgaan, omdat ze hoogst besmettelijk is. Wanneer een rund de smetstoffen in zich heeft opgenomen, breekt de ziekte na een paar, soms nog na 10 en meer maanden uit. De smetstoffen blijven het aangetaste dier lang bij, doch schijnen het tegen een nieuwen aanval te beschutten.

Gewoonlijk levert geneeskundige behandeling bij deze patienten weinig of geen resultaten op en sterven zij wanneer de ziekte een zekere hoogte heeft bereikt.

Vertoont de kwaal zich, zoo moet zonder verwijl gehandeld worden, om grooter verlies te voorkomen.

Ten eersten doet men allo dieren uit den stal, die min of meer zijn aangetast; beter nog is het de gezonden te verwijderen en de zieken in den toch reeds besmetten stal te loten. Alle vroeger aangewende middelen als: aderlating, laxeerende middelen, inwrijvingen, etterbanden etc. bleken geene uitwerking te hebben. Steeds moet den veearts, wanneer van eene geneeskundige behandeling sprake is, worden geraadpleegd.

Men geeft den patient koud water te drinken en als voedingsmiddel zuiver hooi. Het vleesch van deze dieren is voor den mensch onschadelijk.

In den laatsten tijd is men begonnen, de longziekte door inenting op gezonde runderen over te planten ; dan ontstaat eene kwaal, die niet zoo gevaarlijk is, en het dier blijft voor altijd tegen longziekte beschermd. Men gelooft in sommige streken zoo aan het onfeilbare van deze inenting, dat ze daar, waar de longziekte

-ocr page 208-

veel voorkomt, regel geworden is. Desniettemin verheffen zicli ook veel steramen tegen dezen maatregel.

Om de longziekte buiten den veestal te houden, doet de veehouder verstandig zoo hij ccn nieuw aangekocht stuk vee in de eerste 12 weken niet bij de anderen toelaat,

36 Runderpest.

De runderpest, ook veepest genoemd, is eene koortsachtige ziekte, die alleen aan runderen eigen is, doch van deze cok op andere herkauwende dieren kan overgaan. Zij kan elk rund ten allen tijde eenmaal in zijn leven overvallen, 't Is een der gevaarlijkste ziekten, die er bestaan, hoogstbesmettelijk en zoo kwaadaardig, dat ze in de meeste gevallen met doodelijken afloop gepaard gaat. Gelukkig komt ze hier te lande en in bijna geheel West-Europa nooit voor, en wordt daar alleen aangetroffen, wanneer de runderen met besmette dieren uit de Oostelijke landenj in aanraking komen. Om de groote verwoesting door de runderpest van tijd tot tijd onder de runderen aangericht te doen zien, volgen hier eenige opgaven; In 1717 stierven in 't gebied van Piëraont aan de runderpest 70,000, in ons land 300,000 en in den Kerkdijken Staat 20,000 runderen. Van 1745—1749 verloor Denemarken aan deze ziekte 280,000 runderen en ons land in 1776 meer dan 300,000 stuks. In Engeland brak in 1865 onverwachts de runderpest uit en 2 jaar later waren reeds volgens nauwkeurige opgaven 345,000 runderen overleden.

Zij begint met een koortsachtig sidderen en schudden met den kop. De meeste patienten staan treurig en lusteloos, anderen gedragen zich woest

-ocr page 209-

en wild, stampen met de pooten en knarsen met de tanden. Van tijd tot tijd laat het beest een hol klinkenden hoest hooren en de ademhaling wordt gej aagder en moeilijker. De lichamelijke temperatuur is afwisselend heet en koud, neus en mond zijn droog en heet, de oogen staan vochtig: een weinig later vloeit uit neus en oogen een slijmerig vocht. Het herkauwen heeft opgehouden, hoewel het dier nog een paar dagen lang voedsel tot zich neemt. De melkafscheiding neemt met den dag af. De muil is met speeksel opgevuld en on de tong en het tandvleescli ontstaan somtijds, niet altijd, kleine blaasjes, die later openspringen en bloederige plekken achterlaten. Karak-teiistiek zijn de roode vlekken op de slijmhuid der schede, dit is een zeker kenmerk der runderpest. Drukt men met de hand in de lendenstreek, dan zakt het dier in den rug door, het rund staat steeds met gekromden rug en de pooten onder den buik bij elkaar. Den 2en of 3en dag, na het begin der ziekte, volgt diarrhee, de staart is onophoudelijk in 1 eweging, onder de huid ontstaan luchtgezwellen en de dood volgt den 4en tot 7en dag na het intreden der kwaal, zelden later.

Bij de opening van het lijk bespeurt men een zeker kenmerk der runderpest. De voormaag namelijk is sterk gezwollen, zeer hard, het maagvlies laat gemakkelijk los, is zwart en droog alsof het verbrand is. Deze hoedanigheid heeft de voormaag bij andere ziekten nooit; wanneer daarin nog voedsel aanwezig is, is dit brijachtig en verspreidt het een verpestende lucht. Ook de andere deelen der maag zijn veranderd, evenals de darmen; beiden zijn donkerrood gekleurd en met eene breiachtige zelfstandigheid gevuld. De milt is

-ocr page 210-

klein en week, de lever vaal en murw, en de galblaas sterk uitgezet en met gal gevuld. De longen en de overige spijsverterings- en ademhalingsorganen hebben eveneens eene groote verandering ondergaan.

Deze ziekte is zoo kwaadaardig, dat van genezing bijna geen sprake kan zijn. Ook is ze, zooals reeds gezegd is, in hooge mate aanstekelijk, waarom hier te lande de wet voorschrijft, dat het door runderpest aangetaste dier onmiddelijk moet worden afgemaakt, ten einde verdere verspreiding te voorkomen.

3 7. Pohleen,

Om deze gevaarlijke ziekte onder de runderen tegen te gaan, worden ze ingeënt; de smetstof gaat gemakkelijk van 't eene rund op 't andere en ook op menschen over. Deze kunstbewerking beschermt zoowel het rund als den mensch langen tijd tegen de eigenlijke pokken.

De koepokken ontstaan meesttijds door besmetting, hetzij dat gezonde runderen met poklijders in aanraking zijn geweest of dat de smetstoffen door insekten worden overgebracht. Daar ze met weinig uiterlijke ziektever schijn solen gepaard gaan, kunnen ze lang onopgemerkt blijven en inmiddels hare smetstoffen reeds in den omtrek verspreid hebben Eerst na 3 of 4 dagen begint de uier te zwellen en kcmen daar, en vooral aan de tepels, bleekroode puistjes voor, ter grootte eener erwt; deze nemen nog steeds in omvang toe en zijn gevuld met een geel vocht. De randen dezer puistjes (pokken) zijn geel, rood of blauw gekleurd. Na 8 of 10 dagen zijn ze volkomen ontwikkeld en met etter gevuld, die spoedig opdroogt, of wanneer de pokken van buiten open zijn, 't

R. 10.

-ocr page 211-

geen dikwijls geschiedt, wegvloeit; daarna ontstaat eene korst die later sterft en afvalt. Daar de pokken niet allen tegelijk opkomen, kan de ziekte verscheidene weken duren.

Geneeskundige hulp is bij deze patienten zelden noo-dig ; het eenigste waarvoor men te zorgen heeft, is rein-houden en goed uitmelken.

b. Uitwendige ziekten.

f. Oogenoutstekiug

Oogenontsteking komt bij runderen veel zeldzamer voor dan bij paarden. Zij kenmerkt zich in 't begin aan de glinsterende, droge en roode oogen, die later vochtig en dof worden. De oogleden zijn heet en gezwollen en na verloop van weinige dagen scheiden ze een wit en kleverig slijm af.

Genezing volgt in den regel zeer spoedig Zoolang het oog niet begint te etteren, wordt het alle uren gewasschen met oogenwater, bestaande uit eene oplossing van 30 g. loodazijn in Va hi. water. Wanneer de ziekte reeds te ver heen is, helpt dit middel niet meer. De oogleden worden dan met warme melk herhaaldelijk en van den etter gezuiverd en 3 of 4 keer daags gewasschen met eene oplossing van 3.75 g. oogensteen, in Vs L. water.

Ook komt onder 't rundvee eene oogenontsteking voor, die niet bij enkelen, maar soms op uitgebreide schaal heerscht. De oogleden beginnen te zwellen, en de oogen zeU zijn tranende, zij schuwen het licht en blijven daarom geheel of gedeeltelijk gesloten. Het wit van 't oog is rood en de oogappel om-

-ocr page 212-

vloersd, zoodat de lichtstralen niet tot de gezichtszenuwen kunnen doordringen en het dier geheel of gedeeltelijk blind is. Ook op de hoornhuid komen verzweringen voor, die de oogen voor immer verzwakken. De pijn is zeer hevig en meesttijds blijft het dier na herstel geheel of gedeeltelijk blind.

Deze oogenontsteking komt vooral in droge zomers bij groote hitte voor, meest bij koeien, die in de weide loopen. Zoodra men de ziekte onder de runderen bespeurt, worden ze op eene koele en schaduwrijke plaats gebracht en de oogen met water, waarin oogensteen is opgelost, voorzichtig gewasschen.

8. tütaar.

Tengevolge van hevige oogenontsteking gebeurt het somtijds, dat 't oog als het ware met een wit vlies overtrokken schijnt. Wanneer dit verschijnsel niet met ontsteking gepaard gaat, wendt men de volgende zalf aan: 2 g. ongezouten varkensvet, 6 dcg. opium, 6 deg, kamfer en 15 g. ongezouten boter, Van deze zalf wordt 2 maal daags eene hoeveelheid ter grootte van eene erwt tusschen het ooglid en het oog gestoken.

3, f ertvondingen der tong.

Wanneer het gebeurt, dat het rundvee niet wil vreten en toch gezond schijnt, moet men de tong onderzoeken, want in de groeven, achter op de tong, blijven bij 't vreten somtijds harde voorwerpen steken. Hierdoor kan deze zoo erg ontstoken en pijnlijk zijn, dat het dier geen voedsel tot zich neemt. Gewoonlijk gaat dit euvel met veel speekselafscheiding gepaard. Wanneer men de oorzaak bespeurt, wordt het in de tong stekende voorwerp verwijderd en den

10«

-ocr page 213-

bek met een mengsel van honig, water en azijn gespoeld.

4. Uet afbreken der hoornen.

Zeer dikwijls gebeurt het, dat het rund één of beide hoornen breekt, door stooten enz. Dan kan alleen bet buitenste boornbeen afvallen en ook kan zoowel het binnenste als het buitenste gebroken zijn. Het eerste kan men gemakkelijk genezen door eene linnen lap om den bloedenden stomp te slaan en dezen met azijn en brandewijn te «be vochtigen. Den volgenden dag bestrijkt men eene lap met teer, en slaat die om het gewonde deel, teneinde dit tegen schadelijke invloeden van buiten te beschutten. Binnen korten tijd vormt zich een nieuwe hoorn, die echter niet zoo glad is als de afgevallene. Is de hoorn geheel afgestoo-ten, maar het inwendige hoornbeen onbeschadigd gebleven, zoo geneest de wonde dikwijls, wanneer men den afgestooton hoorn weer op zijn plaats brengt en een paar weken stevig omwonden houdt. Is ook liet inwendige hoornbeen gebroken, dan is langer tijd noodig om de daardoor ontstane bloedende wonde te genezen.

Wanneer het inwendige hoornbeen slechts gedeeltelijk is afgebroken, groeit het weer te zamen; is het geheel weg, dan ontstaat eene bloedende wonde, die door eltering moet genezen. In het eerste geval wordt de wonde van bloed gereinigd, de hoorn zooveel mogelijk in zijn natuurlijken vorm gebracht, en dan door middel van een' hechtpleister het aaneengroeien bevorderd. In het laatste geval be

-ocr page 214-

dekt men de wonde, nadat ze van bloed en vuil gereinigd is en de splinters verwijderd zijn, met vlas of watten, die aanhoudend met azijn of met eene oplossing van aluin in water worden bevochtigd. In den zomer wordt de wonde met teer of een ander sterk riekend vocht bestreken, om het ongedierte op een afstand te houden.

5. Hel vaatsitten van voorwerpen in den slokdarm.

Het gebeurt somtijds, dat bij 't vreten het een of ander voorwerp, bijv. een knol of aardappel, in den slokdarm blijft steken. Dit is gemakkelijk merkbaar omdat het gezonde dier plotseling begint te kwijlen, met de pooten stampt en vergeefsche moeite doet om te slikken. Strijkt men met de vlakke hand langs den slokdarm zoo bespeurt men daar, waar bet voorwerp zit, een hard gezwel. Het eenvoudigste en beste middel om dit gebrek te verhelpen is een' gladden stok van een duim dikte en l'/a M. lengte; deze wordt aan 't eene eind met vlas, linnen enz. omwonden tot een vasten knop, die men niet olie bevochtigt. Met den knop vooruit wordt deze stok door den bek in den slokdarm gestoken, tot hij op het vastzittende voorwerp stuit. Nu drukt men bedaard verder, om het voorwerp naar de maag te brengen. Wil dit niet gelukken, dan moet men tot eene operatie van den slokdarm overgaan, doch deze is alleen aan veeartsen toevertrouwd.

-ocr page 215-

G Wratten

Deze komen op verschilende plekken van het lichaam voor en scheiden somtijds een rood en stinkend vocht af. De oorzaken dezer puistjes zijn in den regel onbekend. Het meest komen zij bij jonge, goed gevoede dieren voor, zelden bij oude koeien. Het is niet met zekerheid bekend, of ze al of niet aanstekelijk zijn. Dikwijls zijn ze enorm groot, doch zij hebben op de gezondheid van 't dier niet den minsten invloed; veelal verdwijnen ze van zelf. Wanneer ze aan de tepels van den uier voorkomen, zijn ze bij 't melken zeer hinderlijk. Zit er aan de wratten een dun steeltje, dan kunnen zij gemakkelijk afgebonden of afgesneden worden.

7. Ziekten aan tien uier-

De uier wordt dikwijls, vooral bij melkkoeien, door de eene of andere kwaal aangetast. Deze kan zoowel van uit- als inwendigen aard en daarom ook de ziekteverschijnselen verschillend zijn. Bij gewone ontsteking is de uier weinig gezwollen, maar hoog rood en somtijds met kleine puisten bezet; do melkafscheiding is weinig verminderd, maar het melken veroorzaakt den dieren pijn. Wanneer de ontsteking van meer ernstigen aard is, bijv. een gevolg van gevatte kou of rheumatiek, is de uier heet, pijnlijk en gezwollen ; zijn ook de tepels aangetast, zoo worden deze stijf, gespannen en zijn zij zeer gevoelig voor de minste aanraking; dan neemt de melkgift af en de melk zelf is vlokkig en dikwijls met bloed vermengd. De dieren hebben veel koorts, vreten weinig of in 't geheel niet, en de ademhaling is gejaagd; zij gaan zelden

-ocr page 216-

liggen en de ziekte kan in sommige gevallen zoo hevig worden, dat er den dood op volgt.

In de gunstigste gevallen wordt de ontsteking van den uier volkomen genezen zonder nadeelige gevolgen. Ook kunnen door ongesteldheden aan den uier de tepels vergroeien, waardoor de waarde eener melkkoe zeer vermindert.

Bij elke ontsteking, onverschillig of zij van weinig of veel beteekenis is, moet de uier een paar keer daags voorzichtig worden uitgemolken. Bij gewone ontsteking wordt hij herhaaldelijk met slijmerige, lauwwarme vloeistoffen gebaad. Verder wordt den koeien licht verteerbaar voedsel gegeven en de mestafschei-ding door laxeerende middelen bevorderd.

Wanneer de ontsteking van meer ernstigen aard en de geheele uier min of meer ontstoken is, worden goedgevoede runderen adergelaten en als inwendig geneesmiddel eene oplossing van 30 g. salpeter en 300 g. Engelsch zout in Va L. water ingegeven. Lijdt de patient ook aan rheumatiek, dan wordt dit geneesmiddel vervangen door 7.5 g. braakwijnsteen en 300 g. Engelsch zout, in vlier- of kamillethee opgelost. De uier zelf bevochtigt men met eene oplossing van potasch of witte zeep in water of melk (30 g. op 1 L.) Wanneer de uier buitengewoon heet is, wordt hij herhaaldelijk bestreken met leem, die met azijn bevochtigd is en 's avonds ingewreven met warm gemaakt vet of olie.

Toont de ontsteking neiging om tot etteren over te gaan, dan worden warme omslagen van brij om den uier gelegd, en deze 's avonds met een zachte zalf bestreken. Wanneer het gezwel rijp is, wordt

-ocr page 217-

het van den etter ontdaan, door er een opening in te snijden, en de wonde met watten ot vlas gevuld, nadat deze met de volgende zalf bestreken zijn: 2 eier-dorens, 3.75 g. aloë en 3,75 g. mirthenpoeder, waarbij nog 45 g. terpentijn gevoegd wordt. 's Morgens wordt de wonde met zeepwater nitgewasschen en de behandeling op de aangegeven manier voortgezet, tot zij genezen is.

Het vergroeien der tepels is niet te verhelpen.

Het is reeds in het vorige hoofdstuk gezegd, dat aan den uier dikwijls wratten voorkomen. Zij zitten echter niet alleen aan den uitwendigen uier, maar ook aan de slijmvliezen der tepels, waar zij het uitvloeien der melk verhinderen.

8 Breuken.

Ook bij de runderen zijn buik- en navelbreuken niet zeldzaam, de eersten vindt men bij de oudere, de laatsten bij jongere beesten. Buikbreuken, meesttijds door uitwendige kwetsuren ontslaan, kunnen aan elke plaats van den buik worden aangetroffen, maar zijn meestijds achter de valsche rib te vinden. Bij koeien kunnen de breuken zoo buitengewoon van omvang zijn, dat de buik tot aan den grond hangt. Zij kunnen er oud bij worden, toonen er weinig last van te hebben, worden zelfs drachtig en kalven. Genezing gelukt zelden, alleen dan wanneer het breukgezwel klein is. De inwrijvingen met eene scherpe zalf doen de gezwellen wel vergroeien, maar nemen ze niet weg.

Navelbreuken zijn zeer goed te genezen; daarvoor bestaan verscheidene middelen. Men bevochtigt den

-ocr page 218-

breukzak met vitriool, en herhaalt dit na 8 dagen. Het zekerste middel is den breukzak afbinden, nadat de uitgezakte ingewanden in de buikholte zijn teruggebracht.

9. Miniegeatusellen,

Kniegezwellen of kniebuilen zitten aan de voorpoo-ten ; zij zijn eene verdikking van de huid voor het kniegewricht en kunnen zeer groot zijn. In 't begin is 't gezwel met vocht gevuld en zoo kan het maanden en jaren blijven; langzamerhand wordt het hard en scherp. Zij ontstaan door vallen of stooten op harden of oneffen bodem; ook wel door 't liggen met de voorpooten op harde voorwerpen.

Wanneer het gezwel nog jong, warm en ontstoken is, wascht men het met een mengsel van 30 g. lood-azijn, '/4 L brandewijn en l1/., L. water; later wordt het ingewreven met eene zalf van zeep, terpentijn en een weinig poeder van spaansche vliegen. Blijft dit zonder uitwerking, dan worden de haren van het gezwel geschoren en de huid ingewreven met eene zalf, die uit 1 doel poeder van spaansche vliegen en 7 deelen dikken terpentijn bestaat; vervolgens wordt de zieke plek met een strook linnen omwonden, om het aflekken der zalf te voorkomen. Het dier moet dan een stal met zacht strooisel of een goede weide hebben.

lO Met dringen van voorwerpen in de hoejxolen.

Vooral bij jonge dieren, wier hoeven nog zeei.- week zijn, gebeurt het somtijds, dat een spijker, een splinter, een

R. 11.

-ocr page 219-

doorn etc. door het hoornachtige deel van den hoef dringt en het vleesch raakt. In de eerste plaats moet dit voorwerp verwijderd worden. Wanneer men het niet kan vatten, wordt de opening met een scherp werktuig wijder gemaakt. Is de kwetsuur van jongen datum en is er geen etter in de wonde, zoo moet de poot met een linnen lap omwonden en deze zoo -/aak mogelijk met koud water bevochtigd worden, waardoor in de meeste gevallen ontsteking wordt voorkomen en de lamheid genezen. Begint de wonde reeds te etteren, dan wordt de opening wijder gemaakt en met vlas en pluksel gevuld, dat eerst met een mengsel van 15 g. aloë, 15 g. mirthentinctuur en 7,5 g. kam-fer.spiritus is bevochtigd. Door om de wonde een linnen lap te winden, blijft het pluksel of vlas op zijn plaats. Dit verband wordt dagelijks vernieuwd en de wonde telkens van etter gezuiverd. De patient moet, zoolang hij onder behandeling is, rust hebben en een stal met zacht strooisel of eene goede weide.

11. MM eenderbreuken.

Behalve het afstooten der horens, komen bij het rundvee nog andere beenderbreuken voor. Het afstooten der hoeven is wel de meest algemeene en heeft zelden kwade gevolgen, te meer omdat de breuk van zelf geneest en daaruit noch lamheid, noch andere nadeelige gevolgen ontstaan. Wanneer de breuken heet en gezwollen zijn, worden ze met water en azijn ge-wasschen.

Beenbreuken komen bij runderen niet veel voor en dan zou het ook beter zijn, om het beest te slachten, dan te beproeven of men het nog genezen kan. Slechts bij jonge en goedgevoede dieren gelukt het

-ocr page 220-

soms beenbreuken te verhelpen. Dan wordt de plaats, waar de breuk zich bevindt, meermalen stevig met een strook linnen omwonden en een paar dunne spaandertjes hout tegen het been gelegd, die men met banden of leeren riemen vastbindt. De breuk wordt verder behandeld zooals dit bij het paard is aangegeven.

18. Verstuiking tier hoefgewrichten.

Deze ontstaat gewoonlijk door het misstappen, uitglijden of andere oorzaken en is gemakkelijk keu-baar aan het kreupelgaan; het hoefgewricht is dan heet, gezwollen en pijnlijk.

Wanneer de kwaal nog van jongen datum is, wordt de aangetaste poot verscheidene dagen in koud water gezet of met linnen omwonden, dat met koud water of een mengsel van 30 g. ammoniak, 1 L. water en 1 L. azijn wordt bevochtigd. Neemt het gezwel na verloop van een paar dagen af, maar houdt de verlamming aan, dan wordt het gewricht ingewreven met eene zalf, bestaande uit 60 g. zeep, 60 g. kamfer-spiritus en 25 g. geest van ammoniak of 50 g. terpentijn, 50 g. raapolie en 25 g. geest van ammoniak. Hiermee gaat men 2 of 3 maal daags en zoolang voort, tot de poot genezen is.

13. Met verbatten tier hoeSsoten,

Het dier gaat lam en pijnlijk, do klauw is vooral naar achteren gezwollen, heet, ontstoken en zeer gevoelig. Is de ontsteking hevig en wordt er niets gedaan om ze te stuiten, dan kan de klauw door veretteren afvallen, waarvan eene langdurige verlamming het gevolg is. Aanhoudend en veel loopen op harde en

liquot;

-ocr page 221-

hobbelige wegen is in den regel de oorzaak. Als de klauw nog niet ettert, gelukt het meestal de ziekte in haren loop te stuiten en den poot binnen korten tijd te genezen. Men zet hem in koud water of omwindt hem stevig met linnen, dat aanhoudend met water en azijn wordt bevochtigd. Is er reeds etter in en tusschen de klauwen, zoo helpen koude omslagen niet meer. Men snijdt dan de hoefzool zoover af, tot de etter kan wegvloeien en vult de wonde met droog vlas, dat met aloë-tinctuur bevochtigd wordt. Om te zorgen, dat dit vlas op zijn plaats blijft, wordt een linnen lap om den poot gewonden. Dit verband vernieuwt men dagelijks. Het dier moet rust en een' stal met zacht strooisel hebben.

f4. Itoegverlamming.

Dit gebrek komt voornamelijk bij trekossen voor. Bespeurt men, dat de os met een der pooten kreupel gaat, dan onderzoekt men eerst nauwkeurig de hoeven; valt hieraan niets bijzonders te bespeuren, zoo ziet men of het aangetaste been ook sleepond en met eeno buitenwaartsche beweging wordt voortgezet. In het laatste geval kan men zeker aannemen, dat boegverlamming de reden van het kreupelen is.

De oorzaken zijn schadelijke invloeden van buiten, als slaan, stooten etc. of moeten aan misstappen of uitglijden worden toegeschreven. Ook kan het een gevolg van rheumatiek zijn. Wanneer de kwaal pas ontstaan is, gelukt het soms haar te genezen door 2 of 3 maal daags de schouderstreek in te wrijven met eene zalf, bestaande uit 45 g. kamferspiritus, 45 g. zeep en 90 g. kinaolie. Is de kwaal reeds ver-

-ocr page 222-

ouderd en de verlamming sterk toegenomen, dan trekt men over het schoudergewricht 2 etterbanden van 25—40 cM. lengte of wrijft de schouderstreek in met eene zalf van spaansche vliegen. De kale plekken, die dan ontstaan, zijn na een paar weken weer begroeid.

15. Mïrnisrer lammin g.

Het door kruisverlamming aangetaste dier trekt bij 't gaan het eene achterbeen sleepend achterna. In erge gevallen is het niet iu staat het achterlijf op te richten en dan genoodzaakt om aanhoudend te liggen. Overigens is het rund goed gezond, het vreet met graagte en de melkafscheiding is niet verminderd. Kruisverlamming ontstaat door slaan mot een' stok op het kruis, door uitglijden en ook wel uit inwendige ongesteldheid.

Om het beest van deze kwaal te genezen, moeten zoowel uit- als inwendige geneesmiddelen aangewend worden. Wanneer de kruisstreek heet en gezwollen is, worden daarop omslagen van water en azijn gelegd. Zijn er geene gezwellen, dan is het voldoende als men de kruisstreek wrijft met 2 gelijke deelen terpentijnolie en geest van ammoniak; het dier wordt steeds met een wollen deken gedekt. Als inwendig geneesmiddel geeft men een aftreksel van vlierbloesems, vermengd met salpeter Verder worden van tijd tot tijd lavementen gezet en den dieren licht verteerbaar voedsel gegeven. Wanneer de inwrijvingen zonder uitwerking blijven, worden etterbanden in de kruisstreek door de huid getrokken.

-ocr page 223-

Waaraan men »ien kan hoe oud een rund ia.

Bij het rundvee kan men den ouderdom niet zoo nauwkeurig bepalen, als bij paarden en schapen; vooral bij oudere dieren is het moeielijk op een paar jaar na te zeggen, hoe oud ze zijn. Het zekerste kenmerk zijn ook hier de tanden.

Een volwassen rund heeft 8 snijtanden en 24 kiezen. Het kalf wordt met 8, 6 of 4 snijtanden geboren, doch op het einde der 4e week zijn alle acht snijtanden aanwezig. De voorste snijtanden zijn de grootsten, de daaropvolgende 2 snijtanden, die binnenmiddeltan-den heeten, zijn iets korter, de 2 daaropvolgende snijtanden zijn nog korter en heeten buitenmiddel tanden en de 2 laatste snijtanden, hoektanden genaamd, zijn de kortsten. Omdat de onderkaak nog niet genoeg ontwikkeld is, staan de kronen van de naast elkaar geplaatste tanden over elkaar. Na verloop van 4 a 6 weken is de onderkaak reeds zoover ontwikkeld, dat de tanden vrij van elkaar staan.

Op het einde der 4e of 5e week zijn ook de melk-kiezen door het tandvleesch gebroken; zij zijn 12 in getal en wel 6 in de boven- en 6 in de benedenkaak. Van deze 12 kiezen is de 3e in de onderkaak van een eigenaardigen vorm. Hij is zoolang en soms nog langer dan de beide eerste kiezen samen en bestaat uit 3 afdeelingen, waardoor hij zich van alle overigen onderscheidt.

Als het kalf 6 maanden oud is, komt de 4e kies in elke kaak te voorschijn, 't Is de eerste blijvende;

-ocr page 224-

na verloop van 3 maanden staat hij met andere kiezen gelijk.

Is het kalf een jaar oud, dan zijn de snijtanden reeds min- of meer afgesleten; er is eene tusschen-rnimte ontstaan en de wortel komt meer uit het tand-vleesch te voorschijn.

Heeft het kalf den leeftijd van 15 maanden bereikt, dan komt in elke kaak de 5e kies te voorschijn; dit is de 2e blijvende.

Wanneer het rund 21 maanden oud is, en bij goed gevoeden reeds wanneer het 14—16 maanden bereikt heeft, worden de beide voorste of grootste snijtanden verwisseld. De kronen der plaatsvervangers liggen eerst over elkaar, later staan zo naast elkaar en 2 maanden na het verwisselen staat elke tand op zich zelf.

Op tweejarigen leeftijd breekt de Ge kies in elke kaak door het tandvleesch ('t is de 3e blijvende) en na 3 maanden is hij reeds zoo gegroeid, dat hij met de andere kiezen op gelijke lijn staat.

Is het rund 2 jaar en 9 maanden oud (bij sommigen reeds vroeger) dan worden de binnenmiddeltanden, met 3 jaar en 3 maanden de beide buitenmiddeltan-den en met 3 jaar en 10 maanden de beide hoektanden verwisseld.

Op 27» jarigen leeftijd worden de melkkiezen door blijvende tanden vervangen en daarmee is het verwisselen afgeloopen. Langzamerhand beginnen de snijtanden nu meer en meer te veranderen. Is het rund 5 jaar oud, dan verliezen de tanden het beitelvormige, dat hen in 't begin kenmerkt, zij staan niet meer zoo dicht naast elkaar, hunne kleur wordt geel en donker, de randen breken at, de kronen slijten, zoodat op 16 of

-ocr page 225-

18 jarigen leeftijd alle snijtanden tot op den wortel afgesleten zijn.

Andere kenteekenen van den ouderdom zijn de hoornen, stem, rimpeligen kop, breede en lange klauwen etc., doch de meesten van deze zijn bedriegelijk.

Wanneer het kalf 5 tot 9 maanden oud is, komen de hoornen te voorschijn. Later komen de zoogenfiam-de hoornringen. Van de punt tot den eersten hoorn-ring rekent men 3 jaar en voor eiken ring een jaar meer. Tot 14 jarigen leeftijd is deze berekening tamelijk zeker; daarna groeien de ringen zoo dicht aan elkander, dat ze niet meer te onderscheiden zijn. Bij oude koeien zijn de hoornen in 't midden dikker, dan dicht aan den kop.

WEINIG EN SLECHTE MELK.

a. Het verminderen der nielkyift.

In de eerste plaats zij hier opgemerkt, dat het niet altijd ziektetoestanden zijn, waardoor de melkgift vermindert, maar dat hiervoor ook verschillende andere oorzaken kunnen zijn. Voeding, verpleging, ras, ouderdom, de tijd die verloopt tusschen het melken, verblijfplaats, jaargetijde, etc. kunnen zoowel op de qualiteit als de quantiteit der melk van grooten invloed zijn. Een regelmatig verminderen en later geheel ophouden der melkafscheiding behoort tot de alle-daagsche verschijnselen; de melk bevat dan veel waterdeelen. De oorzaken blijven in den regel onbekend. Dat zieke koeien weinig of geen melk geven is zeer goed verklaarbaar. Veel aderlaten, aanhou-

-ocr page 226-

Jende diarrhee, slecht of te weinig voedsel, ziekten aan den uier of andere pijnlijke wonden geven hetzelfde resultaat. Zoo geeft bijv. eene koe met een verwenden poot weinig melk. Bij koeien, die in langen tijd niet gekalfd hebben, vermindert de meikgift en houdt zij eindelijk geheel op. Ook het vetworden werkt nadeelig op de melkafscheiding. Verder vermindert bij drachtige koeien de melkgift allengs en houdt zij 4 il 6 weken vóór het kalven geheel op. Sterke vermagering, geslachtsdrift, verstoring in de spijsvertering, heimwee etc. zijn mede van nadeeli-gen invloed Dat afmatting door snel loopen, zwaar trekken etc. nadeelig op de melkafscheiding werkt, spreekt van zelf. Al naar dat de oorzaak is, moet ook het middel zijn, om dit gebrek te voorkomen of te verhelpen.

Wanneer de koe buitengewoon vet en vleezig is of, zooals men dit noemt, de melk in vleesch verandert, doet men het best ze te mesten en te slachten. Men handelt verkeerd zoo men bij dergelijke beesten het vetworden wil voorkomen door hun minder voedsel te geven; de melkgift zal dan geheel ophouden. Ligt de oorzaak van te kleine melkgift in den jeugdigen leeftijd der koe, dan wachte men tot ze voor de 2e of 3e maal gekalfd heeft; soms neemt zij dan aanmerkelijk toe. Wanneer de melkgift bij oude koeien vermindert, is zelden beterschap te hopen. Neemt zij onverwachts af, zoo is de oorzaak meestal de voeding of verstoring in do spijsvertering. In dat geval kan men met grond beterschap verwachten, zoodra de spijsvertering weer normaal is. Er zijn een massa voedingsmiddelen, die de melkafscheiding bevorderen, en velen daarvan hebben als zoodanig groote waaide.

-R. 12.

-ocr page 227-

Ook de manier van melken is niet zonder invloed op de melkgift. Het komt er bij 't melken voornamelijk op aan, dat de melk in een aanhoudende straal uit de tepels schiet en de kce ieder keer gelijkmatig wordt uitgemolken, niet de eene keer snel en de andere keer langzaam. Alle onregelmatigheden hierbij hehben de nadeelige gevolgen, dat de koeien er aan gewoon raken en langzamerhand de melk ophouden Daardoor blijft juist de melk, die de meeste roomdeelen bevat, in den uier hangen.

h. Waterachtige melk.

Deze melk scheidt niet veel room af, zij bevat weinig boter- en kaasdeelen, doch is rijk aan water of zoogenaamde wei, zeer dun, onmiddelijk na het melken blauw, aan de randen van het vat doorzichtig en heeft ceheel en al het aanzien alsof zij met veel water vermengd is — in vele plaatsen van ons land wordt zij zoo gevonden. Een bizonder kenmerk van deze melk is nog, dat zij niet zoo gauw stolt als goede melk.

Voor dit euvel zijn tal van oorzaken, doch velen er van zijn onbekend Het meest komt dergelijke melk in den zomer voor, wanneer 't erg nat is. Verder zijn de voedingsstoffen daarop van grooten invloed; veel groc-ntevoeder, aardappelen, knollen, slecht hooi, etc. leveren waterachtige melk. Oude en zwakke koeien, alsmede jonge beesten na het eerste kalven, geven eveneens melk, ciie rijk aan waterdeelen is.

Om dit kwaad te verhelpen, moet eerst de oorzaak worden opgespoord. Ligt deze aan de eene of andere ongesteldheid, dan moet het dier daarvan zoo spoedig mogelijk genezen worden, alvorens men aan betere qualiteit van melk kan deuken, Is de kwaal,

-ocr page 228-

waaraan het dier lijdt, ongeneeslijk, dan is het beter om den patient te slachten. Zijn gebrek aan eetlust of diarrhee de oorzaken, dan moeten daarvoor do noo ■ dige middelen aangewend worden Voor zwakke koeien is voedzaam voedsel als: goed hooi, meel, lijn-en raapkoeken het beste middel. Wanneer het euvel uit trage spijsvertering ontstaat, geeft men het beest 2 of 3 maal daags een eetlepel vol poeder, bestaande uit 90 g. alsem, 90 g. keukenzout 90 g. kalmuswortel en 15 g. braakwijnsteen; dit wordt in water opgelost quot;en men houdt daarmee 4—6 dagen aan. De koe moet dan rust hebben, met goed water gedrenkt worden en op een' warmen stal staan. Bij de meeste koeien zijn alle pogingen om vettere melk te krijgen geheel nutteloos.

c. Bloederige melk. Uiergezwellen.

Het gebeurt dikwijls, dat de melk met bloed ver-mengd is. Dit is vooral het geval, wanneer bij het molken ruw wordt te werk gegaan, wanneer de tepels gekwetst zijn of de uier ontstoken is. In enkele gevallen kan het ook uit inwendige oorzaken ontstaan, die in den regel dezelfden zijn als bij het bloedwateren. De melk is dan meer of minder rood gekleurd. Is de uier ontstoken en daardoor gezwollen, heet, rood en pijnlijk, dan wordt het beest adergelaten en de uier dikwijls met koud water afge-wasschen ; ook moet hij 4 of 5 maal per dag behoedzaam uitgemolken worden. Later wordt hij een paar keer per dag met lauw warme melk afgewas-sehen. Wanneer het gebruik van schadelijke planten do oorzaak is, moeten dezelfde voorschriften op-

12»

-ocr page 229-

gevolgd worden, welke bij het bloedwateren zijn voorgeschreven; voederverandering is dan in de eerste plaats noodzakelijk.

Knobbels en verhardingen in den uier, welke door het stollen van melk ontstaan zijn, geneest men door warme baden of door inwrijving met kwikzilver-zalf. Bij zwelling aan den uier kort na het kalven, wordt deze 3 maal daags ingewreven met 2 gelijke deelen kamille en lijnolie, en dagelijks 5 ot 6 maal voorzichtig uitgemolken.

d' Het spoedig zuur worden der melk.

Dit komt bijna dagelijks voor. De melk stolt of schift dan, vooral bij 't koken, eerder dan in gezonden toestand. Versch gemolken schijnt de melk soms goed te zijn, of ze is zuur en meer of minder gebonden. In den regel is de meer of mindere zuurheid der melk bij het gebruik niet te bespeuren, wel wanneer men er iets van op lakmoespapier giet. Van deze melk laat zich niet gemakkelijk boter karnen. Somtijds is een gedeelte er van reeds in den uier gestold, hierdoor raken de melkgangen verstopt en bij 't melken komen dikke draden met de overige melk te voorschijn.

Aan verschillende oorzaken wordt dit euvel toegeschreven; de voornaamsten zijn: hooge lichaamstemperatuur, de voedingsmiddelen en den gezondheidstoestand van het dier. In de eerste plaats heeft men ook hier, evenals bij alle slechte melk, te zorgen, dat het voedsel goed, zuiver en voldoende is. Gestoorde spijsvertering wordt verholpen door laxee-rende middelen; daarenboven strooit men dagelijks 4

-ocr page 230-

eetlepels vol houtasch, gips of krijt over het voeder, om het zuur uit de maag weg te nemen. Aan sterke zonnehitte mag de koe niet worden blootgesteld; men geve haar een koel en schaduwrijk plekje en volop zuiver, koud drinkwater, dat met een weinig salpeterzuur vermengd is. De mclkgereedschappen worden met loog van houtasch en kalk Hink gereinigd, en daarna in koud water gezet; do melk zelf moet op eene koele plaats geborgen worden.

Somtijds stolt, zooals reeds gezegd is, een deel der melk in den uier. Om dit te verhelpen wordt de koe 5 of G keer per dag langzaam uitgemolken en de uier 4 of 5 maal daags zacht met lauwwarme melk of zeepwater afgewasschen. 's Avonds wordt een weinig olie of zeej) aan de tepels gestreken. Wanneer na herhaalde pogingen de tepel geen melk wil geven, wordt eene breinaald of een ander passend instrument in de opening gestoken, om daardoor het verstopte melkkanaal weer te openen. Dit moet met alle omzichtigheid geschieden.

e. Taaie of (jcbondt-n. melk.

Kort voor en onmiddelijk na het kalven, ook bij ontstekingen, is de melk slijmerig en draderig. Het eerste kan niet zoozeer als een gebreic worden beschouwd. Zoodra deze melk met andere in aanraking komt, vertoont de laatste dezelfde eigenschap als de eerste. Nu eens is zij onmiddelijk na het melken taai en slijmerig, dan weer wordt ze het, nadat ze een tijdlang gestaan heeft. Ze smaakt bitter, scheidt weinig room af en bevat weinig boterdeelen. Meermalen is dergelijke melk ook zuur, en stolt zij zeer snel, waardoor de roomafscheiding nog minder is.

-ocr page 231-

De oorzaak hiervan wordt veeltijds aan slecht voedsel toegeschreven, als: slecht eu muffig hooi, gekookte knollen etc. Ook de spijsvertering heeft er veel invloed op. Daarom moet deze voor alles weer in normalen toestand zijn. Als geneesmiddel geeft men der koe, bij gestoorde spijsvertering, eerst laxeerende en eenige dagen later maagversterkeudo middelen, als: kamille, kalmuswortel en keukenzout. Hiervan krijgt het beest gedurende 6 of 8 dagen lang 3 keer per dag een eetlepel vol, in water opgelost. Om het zuur uit de maag te verdrijven, wordt een paar keer daags wat krijt door het voeder gestrooid.

Wanneer geslachtsdrift de oorzaak van taaie en slijmerige melk is, laat men de koe dekken; heeft dit niet het gewenschte gevolg, zoo worden de bovengenoemde middelen toegepast. De melk van dergelijke koeien mag niet met die van gezonde beesten vermengd worden.

ƒ. Bittere melk.

In dit geval, wat niet zelden voorkomt, is de melk oogenschijnlijk niet veranderd; alleen aan den smaak, die meer of minder bitter is, is ze kenbaar. Ze is iets geler dan gewoonlijk, laat zich moeielijk karnen, en de boter heeft, even als de melk, een bitteren smaak. Dikwijls moet de oorzaak in de voedingsstoffen gezocht worden. Is dit zoo, dan gaat men on-middelijk tot voederveraudering over, waarna de kwaal in den regel ophoudt. Meermalen ontstaat zij ook door storingen in de spijsvertering en uit leverziekte, dan gaat een gedeelte van de gal uit het bloed in de melk over. Dergelijke melk heeit niet alleen een bitteren smaak, maar ook eene gele kleur. Bij

-ocr page 232-

de koe zelf iiee:nt men de voTgeivIe verschijnselen waa: : het wit van 't oog. de lt;ong, liet tandvleesch en de uier zijn min of meer geel. Men geve dan de koe — wanneer ze niet aan diarrhee lijdt — 3 dagen achter elkaar of zoolang tot er diarrhee volgt, eeno pil in, die uit 2.5 g. braakwijnsteen, 2.5 g. kalomel, 15 g. aloë en 30 g. zeep bestaat. Ook kan men een laxeerend middel ingeven, bestaande uit 300—500 g. Engelsch zout, in kamillethee opgelost. Oin het bitter worden der melk te voorkomen, moet zoowel voor 't reinhouden der melk-gereedschappen als voor eene zindelijke bergplaats gezorgd worden,

ff. liet blauw worden der melk.

Onder alle gebreken, die de melk aankleven, is het blauw worden daarvan zeer karakteristiek De oorzaken zijn, even als bij honderden kwalen, ook hier meestal onbekend. Dit euvel komt bij koeien dikwijls voor en schijnt vooral aan sommige streken en weiden eigen te zijn. De versch gemolken melk ziet er gezond uit, zoowel wat kleur als qualiteit aangaat. Na verloop van 12, 18, 24—36 uur. al naar dat de roomaf-scheiding meer of minder snel gaat, ontstaan op den room kleine blauwe punten, die langzamerhand grooter worden, in elkaar vloeien en niet zelden na verloop van 24 uur de geheele oppervlakte van het roomvat bedekken. Somtijds bepaalt het blauw worden zich tot enkele kleine of groote blauwe plekken, die als eilanden in den roomton drijven. Die vlekken hebben eene helder blauwe of indigo kleur en aan de randen zijn ze een weinig groen. Tusschen deze blauwe treft men somtijds ook gele en enkele roode plekken

-ocr page 233-

aan, ter grootte van een speldenknop. De gelen verspreiden zich niet zoo snel uls de blauwen en de roode plekken nog weer langzamer. Wanneer de melk langen tijd blijft staan, komt daarop een grauw of roodachtig schimmel. Bij een hooge temperatuur wordt zij blauwer dan bij koud wcêr. Eerst krijgt, zooals reeds gezegd is, de room ecne blauwe kleur, deze komt later ook in de melk, zoo Jat zij ten laatste eveneens blauw ziet. ^sooit is de melk echter zoo blauw van kleur als de room. De blauwe melk heeft een zuren en bitteren smaak en een' eigenaar-digen reuk; de room van deze melk smaakt bitter en ranzig evenals de boter, die er uit bereid is, de laatste verliest zelfs door herhaaldelijk uitwasschen en kneden hare blauwe tint niet. Ook de karnemelk ziet blauw. Het gebruik van deze melk heeft men langen tijd voor onschadelijk gehouden, maar de ervaringen en proefnemingen in den kaatsten tijd hebben geleerd, dat liet gebruik er van wel degelijk nadeelig werkt en allerlei ziekten kan veroorzaken. Dit kan men zeer goed begrijpen, wanneer men weet, dat datgene, waardoor de melk blauw gekleurd wordt, zwaar vergif is.

Men wist reeds lang, dat het gebruik van sommige planten niet alleen op den cmaak, maar ook op de kleur der melk van grooten invloed is. Het blauw worden der melk moet echter aan andere oorzaken worden toegeschreven. Men heeft daarom de melk nauwkeurig en scheikundig onderzocht, en daarin kleine lichaampjes (atomen) ontdekt, die langen tijd, omdat ze zich bewegen, voor zoogenaamde infusiediertjes werden aangezien, tot dat men in

-ocr page 234-

den laalsten tijd tot de ontdekking kwam, dat het uiets anders als schimmelplanten waren. Deze komen wel is waar ook in zure melk voor, maar bohooren tot een geheel ander soort van schimmel. De weersgesteldheid is van grooten invloed op het ontstaan van verderfelijke schimmelplanten, vooral vochtig en tevens warm weder werkt het schimmelen in de hand.

Wanneer blauwe met gezonde melk in aanraking komt, plant zich, hoewel niet zoo sterk, de smetstof in do laatste over. Hoe de melk eigenlijk de eigenschap krijgt, om door toetreding van schimmelkiemen blauw te worden, is niet met zekerheid bekend. Toch meent men te weten, dat dit zoowel aan een ziekelij-ken toestand der koe als aan de weersgesteldheid en de voedingsmiddelen moet worden toegeschreven.

Wanneer men bemerkt, dat de melk in de room-vaten blauw wordt, onderzoekt) men eerst welke koe blauwe melk geeft. Dit gaat gemakkelijk dooide melk van elke koe afzonderlijk te houden. Zoodra men hieromtrent zekerheid heeft, wordt het beest een paar dagen op dieet gezet en daarna zuiver en licht verteerbaar voedsel gegeven. Als inwendig geneesmiddel geeft men 15 g. dubbel koolzure natron en een afkooksel van bittere kruiden, als alsem etc In den regel is de melk na verloop van 8 dagen weer zuiver. Zoolang zij hare gewone kleur niet heeft herkregen, mag zij niet met andere melk vermengd worden.

De melkgereedschappen, waarin blauwe melk geweest is, of die daarmee in aanraking zijn geweest, moeten zorgvuldig gereinigd worden. Het best kan zulks geschieden door ze met loog van houtasch, waarin ge-bluschte kalk is opgelost, te schuren en daarna met

R. J3.

-ocr page 235-

zuiver water uit te wasschen, waarna ze een tijdlang in de open lucht gezet worden. Ook is liet niet kwaad den vloer der melk kamer met dezelfde loog te schrobben en de muren af te boenen.

h. Gele melk.

Gele melk is eene wijziging van blauwe melk; het geel worden beperkt zich uitsluitend tot den room en dringt niet tot de kaasdeelcn door. Het gaat echter het blauwworden somtijds vooraf; dikwijls is de room geel en zijn de overige melkdeelen blauw gekleurd. Voor 't overige geldt bij dit euvel alles, wat van het blauwworden gezegd is.

i, Roode melk.

De roode kleur der melk kan van verschillenden aard zijn, en tevens verschillende oorzaken hebben. De melk kan rood schijnen tengevolge van het gebruik van voedsel, dat zijne roode stoffen tot in de melk voortplant. Tot nu toe zijn niet alle voedingstoffen bekend, die deze eigenschap bezitten. Meest volgt, zij uit het gebruik van een paar soorten van ranonkelachtige planten, wanneer deze tegelijk met hooi gegeten worden. Ook beschimmelde voedingsstoffen kunnen die gevolgen hebben. Dan wordt de verfstof innig en regelmatig met de melk vermengd en scheidt zij zich niet af, ook nadat de melk een tijdlang gestaan heeft en koud is geworden. Na het gebruik van planten, die bloedwatering veroorzaken, heeft de melk ook eene roode kleur. De koeien, die aan miltvuur lijden, geven eveneens roode melk. Eindelijk kan in den uier bloederige melk ontstaan, door uitwendige invloeden, als stooten of slaan tegen den uier, door ruw

-ocr page 236-

bij het melken te werk te gaan, of door ontstekingen, waardoor kleine aders openspringen. Dikwijls komt dan de bloederige melk slechts uiteenen tepel. Wanneer bloed met melk in aanraking komt, zakt het door zijne meerdere zwaarte naar den bodem. Bij melk, die zeer lang staat, is de room somtijds met een roodachtig schimmel bedekt; dit is niets onnatuurlijks.

In de meeste gevallen is het niet moeielijk het geven van roode melk bij koeien te verhelpen. Is het bekend, dat het gebruik van de een of andere voedingstof de oorzaak is, dan wordt deze natuurlijk het beest onthouden. Men geeft dan andere, waarvan men weet dat ze geene nadeelige eigenschappen bezitten. Verder kunnen aderlatingen en het ingeven van salpeter en Engelsch zout van heilzamen invloed zijn, wanneer de oorzaak niet aan bloedwateren moet worden toegeschreven. Alle afmattingen, vooral bij groote hitte, moeten bij melkkoeien vermeden worden. Niet zelden is de melk, zooals reeds gezegd is, L.oederig tengevolge van ontsteking aan den uier zelf; daarom moet steeds, wanneer men aan de melk eene roode kleur bespeurt, de uier eerst onderzocht worden. Zijn hieraan ontstekingen of verhardingen te vinden, dan past men de middelen toe, die daarvoor bij de uierontsteking zijn voorgeschreven.

h. Het niet boteren der melk.

Het komt somtijds voor, dat uit regelmatig afgescheiden room slechts weinig of geen boter komt en het boterkarnen veel langer dan gewoonlijk aanhoudt; in de meeste van die gevallen verandert de room in schuim, dat hoog in de karnton opstijgt.

13«

-ocr page 237-

Over dit euvel wordt verschillend geoordeeld. Soms worden de oorzaken aan weêrsveranderingen, verwisseling van temperatuur en op handen zijnde donderbuien toegeschreven. Dan eens meent men ze in 't gebruik van schadelijke voedingsstoffen te moeten zoeken. Meermalen echter doet zich dit gebrek bij de boterbereiding voor zonder dat men weet, waar de oorzaak schuilt.

Bij groote hitte zet men de karn in koud water. Verder voegt men bij den room, naar gelang van den weerstand dien hij biedt om boter af te scheiden, een weinig zwavelzuur of wijnazijn; daardoor gelukt het meesttijds het boteren niet alleen te bespoedigen, maar ook te bevorderen. Als inwendig geneesmiddel geeft men den koeien braakwijnsteen met bittere kruiden, als alsem etc. Een uitstekend middel, om dit euvel in de melk te verhelpen, is een mengsel van 300 g. Engelsch zout en 12 g. gemalen eikenschors; deze hoeveelheid wordt in 3 porties verdeeld, en de koe 's morgens op de nuchteren maag een daarvan met 1/o L. azijn of zout water ingegeven.

Daar de voedingsstoffen der koeien op de qualiteit der melk van grooten invloed zijn en de melk een voornaam voedingsmiddel voor mensch en dieren is, moet men bij de keus van het voedsel der melkkoeien met overleg en nauwkeurigheid te werk gaan. Vele geneesmiddelen voor het rund, die arsenik, lood- of kwikzilver verbindingen bevatten, maken het gebruik van de melk onmogelijk. Even als er planten zijn, wier gebruik aan de melk eene roode, blauwe of gele kleur geeft, zijn er ook, die aan de melk een stinkenden reuk geven, zooals anijs, knoflook enz. Ver-

-ocr page 238-

der zijn cr planten als alsem, boterbloem- of ranonkelachtige, die bij de melk een bitteren smaak veroorzaken.

MÊet ingeven van geneestnidtlelen.

Bij geen onzer huisdieren is het ingeven van geneesmiddelen gemakkelijker dan bij het rund en toch zijn velen daarmee erg verlegen; daarom volgen hier ten slotte eenige raadgevingen. Het best laten zich de artsenijmiddelen in den vorm van een drank ingeven. Daarvoor plaatst men zich aan de rechterzij van den hals der koe, slaat den linkerarm om de hoornen en vat met de vingers in de neusgaten. Terwijl men op die manier den kop iets in de hoogte tilt, giet men met de rechterhand de geneesmiddelen langzaam in den muil. Dan gaat niets verloren en is één man in staat dit werk te verrichten. Met twee personen gaat het nog gemakkelijker. Voor 't ingeven van den drank bedient men zich van eene gewone wijn- of bierflesch. Hoe gemakkelijk het op deze wijze ook gaat, moet men toch zorgen dat geen vloeistof in de luchtpijp komt, waardoor erg hoesten ontstaat, dat wel eens tot longtering aanleiding kan geven. Daarom zorge men den kop van 't rund steeds recht vooruit tc houden en wel met den muil zoo hoog, dat de drank weinig verval heeft. Wanneer het beest den kop loodrecht of zijwaarts houdt, is het ingeven niet zonder gevaar.

Als poeder worden de geneesmiddelen door of over het voeder gestrooid en als deeg (likkepot) worden ze even als bij het paard, met een houtspaandertje op de tong gestreken.

-ocr page 239-
-ocr page 240-

O

cc

O

lt;Tgt;

O-

(V (t

a 3

CD

cr 2

(D M hquot;1 ®

Oi ^

amp; UI

ex. ■-j

•-N §

M

ct

ff

ra

O

cr

lt;D 2.

O

2, -^j £Xgt; ^ i-2 cr p

^ 5

$5

I-! W £.

M

a (tgt; P

to

UïUl cgt;

xr

—.—. O ^ Q

cr 3

^ nr » iD - rt)

ft cr o o

a

O TT 7?

rtgt; 3

p p

t=j

I—I 3 05

O 3 C^.

cd

-J

g; p

Sh C

K ?r ?r K-. co cr ® cr

S fC

CD

O» ^

CD CD

?:

O^

5quot; ^

CD .Tquot;! O

H-1 3

3Q

CD ^

=r ^

2

5- Pd

? O H

o

O

O*

c CD

5^ ^ •

c-cr

CD

3

Oi

c'

CD CD

3

co

^ O

'—,gt;2 l-HÏQ

t—I 1

*-i

c »—' •

cc

p

-o 5 i-so

O p w J3

gt;-t i-s .

rr*

53

•-s

lt;

®__

^ S5

= ^og S.ra£

CD

m

^3 §quot;

2 rS

r ctgt;

Oc ,__,

^ ^ S3 ^9lt;

^ ?r S

lt;

2--ra

CC «5 ^ cr

a S

quot;T- t-quot;

— crq

cr?

CD

lt;y2 ^

CD

r- ^

CD t_l

3 2- ^

p ?r

co

cr

CD CD

P TT

3

s-i

K-^

'-H

P

-ocr page 241-

HET SCHAAP.

VERPLEGING EN VOEDING.

a. Verpleging.

Ook het schaap slijt, evenals de meeste onzer voornaamste huiszoogdieren, zijn loven gedeeltelijk in de open lucht, gedeeltelijk in eene besloten ruimte, die men hier te lande schapenstal of ook wel schapenhok noemt. Daar nu deze verblijfplaats van grooten invloed is op den gezondheidstoestand en het welzijn der schapen, moet deze, wanneer er sprake is van de verpleging dezer dieren, het eerst in aanmerking komen.

f, Sehapeuslal.

De schapenstal moet op eene droge, liefst op eene hooge plek worden aangelegd. Waar de grond te laag is, wordt deze eerst opgehoogd. Verder moet een ruim en zonnig terrein worden gekozen, waar de dieren niet zijn blootgesteld aan scherpe en ruwe winden. De wanden worden in den regel uit leem, hout en soms ook uit steen vervaardigd. De stal mag verder niet te klein ziju; voor ieder schaap rekent men gemiddeld 21/2 M in 't vierkant of ruim 6 M2 oppervlakte. De

-ocr page 242-

hoogte bedraagt in den regel 4 M. Aan deuren en ramen mag het in een' welingerichten schapenstal niet ontbreken, evenmin als aan voldoende ventilatie-toe-stellen; de laatsten zijn vooral onontbeerlijk, omdat het groot aantal dieren, in eene kleine ruimte opgesloten, herhaalde luchtverversching noodzakelijk maakt.

Om do schapen zooveel mogelijk rein en zindelijk te houden, moet in de eerste plaats voor doelmatige ruiven en kribben gezorgd worden, opdat ze zich bij 't gebruik van voeder niet bemorsen. Men heeft ruiven van verschillende constructies: vastgemaakte en losstaande, korte en lange, ronde en vierkante enz., maar allen moeten hierin met elkaar overeenkomen, dat ze aan de kribben bevestigd zijn. Het getal kribben regelt zich naar het aantal schapen. Voor ieder' schaap moet voldoende ruimte zijn om bij den voederbak te komen, opdat zwakke en vreesachtige dieren niet door de andere verdrongen worden.

In den schapenstal moeten verder verschillende af-deelingen zijn, opdat de soorten van elkaar kunnen gescheiden worden. In de eerste plaats moet er voor den hamel een afzonderlijk verblijf zijn; ook zieke schapen moet men van de gezonde kunnen afzonderen. Voor den eersten moet een licht en luchtig plekje van den stal worden gekozen, zoo groot, dat hij er zich vrij en ongehinderd in kan bewegen.

Goed en doelmatig strooisel moet in den schapenstal ruim voorhanden zijn, de schapen zijn hierop bizonder gesteld. Bij gebrek aan stroo kan ook mos, loof etc. dienen,, mits dit maar goed droog zij. Wanneer men weinig of hard strooisel gebruikt, heeft de wol aan het beneden gedeelte van 't lichaam te veel te lijden. In den zomer echter is weinig strooisel toereikend, ten

-ocr page 243-

eerste omdat men dan geen of weinig gevaar loopt, dat de wol kan beschadigen en ten tweeden omdat bij veel en 'Iroog strooisel de schapen veel last van de hitte krijgen. Het uitmesten der schapenstallen moet geregeld drie of viermaal per jaar geschieden. Mocht intusschen de lucht door de uitwaseming van den mest te veel verontreinigd worden, dan strooit men eene laag turfmolm of leem in den stal; ook het besprenkelen van het strooisel met zwavelzuur heeft zijn nut. Dit belet de uitwaseming van den mest, doch hierbij moet men voorzichtig te werk gaan, omdat te veel zwavelzuur een nadeeligen invloed heeft, zoowel op de wol als op de hoeven der schapen.

De lucht in den schapenstal moet zuiver en de gemiddelde warmte 9—10° R. zijn. 's Morgens heerscht in een' goed gesloten stal in den regel een hoogere temperatuur, derhalve mag de afkoeling niet te plotseling geschieden.

Boven den schapenstal bevindt zich in den regel eene ruimte tot berging van hooi etc., daarom mag het dak geen regen en sneeuw doorlaten, daar dit van nadeeligen invloed op 't voedsel zou zijn. Ook is een pomp met zuiver, helder drinkwater in of bij den schapenstal noodzakelijk.

S Mi et scheren der schapen.

Vooral in den tijd van het scheren hebben de schapen eene zorgvuldige oppassing noodig. De dikke vacht belet de uitstraling der lichamelijke warmte en omdat de wol eensklaps wordt verwijderd, is de huid in de eerste dagen na het scheren zeer gevoelig. Het bloed stroomt naar de oppervlakte en eene verkoudheid is het gevolg, die op hare beurt weer de oorzaak van

-ocr page 244-

rheumatiek en andere kwalen kan zijn. Ook de invloed der heete zonnestralen op de naakte huid kan schadelijke gevolgen hebben. Verder staan pas geschoren schapen bloot aan de kwellingen van allerlei ongedierte, als muggen, vliegen etc.; redenen genoeg, om deze dieren niet aan hun lot over te laten. Hoe beter de schapen na het scheren gevoed worden, hoe sneller de wol weer aangroeit, waardoor ze weer tegen vele ongemakken beveiligd zijn.

3. Mteiregittg, rust.

In den winter staan do schapen meestal op stal; is deze ruim dan hebben de dieren voldoende beweging. In den zomer, wanneer zij in de weide of op het veld hun voedsel zoeken, moet men zorgen, dat ze onder het drijven niet bovenmate verhit worden, en des middags de noodige rust krijgen. Wanneer desciiapen verhit zijn mogen ze niet dadelijk gevoederd worden. In den zomer, vooral als het zeer heet is, kieze men een schaduwrijk plekje, opdat zij van vliegen, muggen of andere insekten geen overlast hebben. Nog beter is het de diereu op 't heetst van den dag op stal te laten uitrusten.

4. Iteiis en ouüerdom der fokschnpen.

Bij de keus van fokschapen komt zoowel de hamel als het moederschaap, dat men ooi noemt, in aanmerking. Men moet bij beiden zoowel naar de hoedanigheid en hoeveelheid der wol als naar den lichaamsbouw zien. Voorname kenmerken van een' goeden hamel of schapebok zijn een groote, breede kop. met vooruitstaand voorhoofd, breede neus met groote neusgaten,

-ocr page 245-

geplooide huid onder den kin, groote oogen en sterke met kringen voorziene horens. De kop moet verder tot onder de oogen met dichte wol bedekt zijn; het overige gedeelte met korte gladde haartjes. De hals moet kort en ineengedrongen zijn, de schoft, rug en lendenen breed evenals het kruis, dat niet hellend mag zijn. De borst en de buik moeten bij den bok breed en diep zijn, de pooten krachtig gebouwd en niet hoog, de huid zacht en glad. De wol moet dicht, glanzig en glad zijn. Verder moet de bok vrij zijn van alle erfelijke lichaamsgebreken als droesem, klauwzeer, longziekte enz.

Bij de keus van de ooi behoeft men niet zoo angstvallig te werk te gaan als bij die van den bok; toch moet ook het moederschaap goed gebouwd en vrij van erfelijke lichaamsgebreken zijn. Verder moet het niet te oud en in 't bezit van goede tanden zijn en daarenboven een gezond uier hebben.

De ouderdom, waarop do schapen als fokdieren in dienst kunnen gesteld worden, regelt zich naar hunne lichamelijke ontwikkeling en het ras. De Engelsche en Duitsche schapen kan men reeds, wanneer zij goed gevoed zijn, op den leeftijd van 3/4—1 jaar laten paren. Bij merinosschapen echter mag de paring niet voor het derde levensjaar plaats hebben. De vruchtbaarheid duurt gemiddeld tot tien- of twaahjarigen leeftijd. Do bokken worden niet langer dan 3 of 4 jaar gebruikt.

5. Verpleging van fokschapen.

De bok moet het gansche jaar door goed gevoed worden, zoodat hij, wanneer de springtijd gekomen is, geen bizondcre voeding noodig heeft.

Wanneer hij gedurende den springtijd vrij ouder

-ocr page 246-

de kudde losloopt tot allo ooien bevrucht zijn, moet hij niet meer dan 40—50 stuks voor zijne rekening hebben. Geeft men hem echter beurtelings een gedeelte van de kudde, bijv. alle vijf of zes dagen een tien- of twaalftal, dan kan hij van 50 tot GO stuks bedienen. Geregeld mag hij dagelijks niet meer dan 3 sprongen doen. Daar de paring gewoonlijk op een bepaalden tijd moet plaats hebben en meestal tot zes weken beperkt is, moeten de schapen in dien tijd bizonder sterk gevoed worden en als het kan dagelijks een portie gerst of haver hebben; verder moeten zij aan geen koude worden blootgesteld, maar altijd eene geregelde warmte genieten.

(i. Hoe men dragende en soogende schapen moet behandelen.

P ragende schapen mogen bij het naar de weide gaan geen groote marschen maken of te snel gedreven worden. In den herfst mogen ze 's morgens niet te vroeg buiten den stal en des avonds niet te laat er weer in komen. Bij vochtig weder moet men hen voor ze den stal verlaten wat droog voeder geven, hetgeen men bij hunne terugkomst herhaalt. In den winter zorge men voor goed en rijkelijk voeder en lette er op, dat de schapen noch te vet noch te mager zijn. Do voedering moet regelmatig geschieden. Het geschikste voedsel is goed en zuiver hooi, wortelen, brood en lijnkoeken. De dragende schapen worden van de overige afgezonderd, deze worden bij het naar buiten drijven voorzichtig behandeld, terwijl de stal ruimschoots van goed strooisel moet voorzien zijn. De gemiddelde draagtijd der schapen duurt 154 dagen.

-ocr page 247-

Na de geboorte der lammeren brengt men het moe-derdier mot de jongen naar een daarvoor bestemd vertrek. Wanneer het moederschaap het lam niet wil zoogen of de lammeren met het zuigen niet terecht kunnen, moeten do jonge dieren in bescherming worden genomen. De eerste melk mag den lammeren niet onthouden worden. Kan het lam niet alle moedermelk verteren, dan moet het schaap van tijd tot tijd uitgemolken worden. Zwakke of moederloos geworden lammeren geeft men minnen, waarvoor die schapen het best geschikt zijn, welke hunne lammeren verloren of die te veel melk hebben. Soms laat men ook geiten de plaats der moeder innemen. Wanneer er zoowel aan geiten als aan minnen gebrek is, drenkt men de schapen met koemelk, die, wanneer ze te vet is, met water verdund wordt. Zoogende schapen geeft men goed en zuiver hooi en groentevoer. Alle voeder, dat bedorven is, moet vermeden worden, Is het bovengenoemde voedsel niet voedzaam genoeg, dan krijgen ze tevens een portie lijnkoeken of koren. Ook aan drinken mag het deze schapen niet ontbreken. De temperatuur in den stal mag niet minder zijn dan 10° R.

7. Hoe men de lammeren moet behantlelen.

Wanneer de lammeren 2—3 weken oud zijn, geeft men hun wat hooi of ander zacht voedsel. Men ver-gete echter niet den jongen dieren dan ook tevens wat zuiver water te drinken te geven. Zijn de lammeren G—S weken oud geworden,dan krijgen ze benevens goed hooi, dagelijks een portie koren, lijnkoeken, wortelen, brood en aardappelen. Lammeren laat men 8, 12 of ook wel 10 weken zuigen, maar men moet hun niet plotseling de moedermelk onthouden.

-ocr page 248-

Wanneer jonge schapen, nadat ze de moedermelk moeten missen, in de weide gedreven worden, zorge men, dat de afstand niet te ver zij, dat de weide gezond en zuiver voedsel oplevert eu dat ze bij 't heengaan of terugkeeren niet te sterk gedreven worden.

Bij koud en guur weder moeten zo op stal blijven, bij mistig of vochtig weder geeft men den lammeren, voor ze naar de weide gaan, een portie droog voeder, hetgeen bij hunne terugkomst in den stal wordt hervat. Wanneer de lammeren op stal blijven, geeft men hun groentevoeder, als gras, klaver, benevens brood, lijnkoeken etc. Hoewel bij het einde van het eerste levensjaar de lichamelijke ontwikkeling voor een groot gedeelte voltooid is, is toch de volle wasdom nog niet bereikt. In het tweede jaar behoeven ze niet zoo krachtig gevoed te worden als in het eerste en daarna is hetzelfde voedsel als voor oude schapen voldoende.

S, Moe men scFutpen het geschikst kan vetmesten.

Het voedsel voor schapen, welke bestemd zijn om gemest te worden, is zeer verschillend en moet overeenkomstig het ras zijn. De schapen, het best geschikt om gemest te worden, zijn de Engelsche en daarop volgen de Duitsche. Het mcrinos-schaap is daarvoor het minst van alle geschikt. Het geslacht is bij de schapen van weinig invloed, wat het vet worden aangaat. Daar echter de moederschapen in den regel eerst op hoogeren leeftijd dan de bokken bestemd zijn om gemest te worden, geeft men aan de laatsten de voorkeur, omdat jonge dieren zich beter laten mesten, dan die, welke reeds op zekeren leeftijd zijn. Schape-rassen3 welke zich door hunne groote hoeveelheid vleesch

-ocr page 249-

van anderen onderscheiden, worden reeds op den leeftijd van 9 tot 12 maanden op stal gezet om gemest te worden en wanneer ze circa 3 maanden goed gevoederd zijn, heeft men zijn doel bereikt. Het mesten van schapen, die boven de 5 jaren oud zijn, levert weinig voordeel op; dat vaa één of tweejarigen geeft de meeste winst. De waarheid ligt voor de hand, dat gezonde en geregeld goed gevoede schapen het best geschikt zijn om te worden gemest.

Eene doelmatige keus en zorgvuldige bereiding van het voeder komt in de eerste plaats in aanmerking. Verder moet voor eene geregelde afwisseling gezorgd worden, terwijl gelijkmatigheid bij de voedering niet uit het oog mag verloren worden. In 't bizonder moet hier nog worden opgemerkt, dat geschoren schapen meer voedsel tot zich nemen en dit ook beter kunnen verteren, dan schapen met veel wol. De eerstgenoem-den voelen zich veel behaaglijker en nemen ook meer in omvang toe dan de laatsten.

Wanneer het voorgediende voedsel min of meer onzuiver is, geeft men den schapen eene tamelijke hoeveelheid keukenzout door het voeder; 't geen bij kleine porties altoos zijn nut heeft. De dwaze gewoonte echter, welke vroeger algemeen in zwang was, om het mestvee dagelijks veel zout door 't voeder te geven, teneinde den eetlust op te wekken, is geheel verkeerd. Hier geldt de gulden middelmaat en niet, wat men vroeger beweerde: een pond zout, een pond vet.

b. Voeding.

1. EiUvht.

Wanneer er over voeding wordt gesproken, bedoelt

S. 2.

-ocr page 250-

men in den regel het eten en drinken, dat mensch of dier tot zich neemt, om het lichaam verder op te bouwen of om het te onderhouden. Toch zal iedereen het dadelijk met mij eens zijn, dat er nog iets is, noodzakelijker is om te kunnen leven dan dit, namelijk lucht. Daarvan willen we hier alleen zeggen, dat deze zuiver en van eene temperatuur moet zijn, die ten naaste bij met die van het dierlijk lichaam overeenkomt. Over de lucht en de temperatuur voor het schaap in 't bizonder werd reeds vroeger gesproken, toen wij den schapenstal en de verpleging dezer dieren behandelden.

2. Over de voedingamiddelen der aehapen.

Alles wat over de voedingsmiddelen der herkauwende dieren bij de runderen meer in 't bizonder gezegd is, geldt ook voor de schapen. Ook het schaap is een plantenetend dier; zijn voornaamste voedsel bestaat uit versch en gedroogd groentevoeder Dit belet echter niet, dat het ook brood, haver, lijnkoeken enz. met graagte eet.

Het schaap behoort in hoog gelegen streken te huis en wordt vooral in bergachtige landen bij groote kudden aangetroffen. Daar voedt het zich met sappige kruiden, doch is ook met schraal voedsel tevreden, wanneer aan beter gebrek is. Waterachtig voedsel is schadelijk voor dit dier, daar de behoefte aan vocht bij hem zeer gering is. De verschillende korensoorten kan het beter verteren dan het rund, vooral de haver is voor het schaap een uitstekend voedingsmiddel; deze wordt gebroken of ook wel heel gebruikt. Wortel- en knolgewassen alsmede de afval uit verschillende fabrieken, hebben als voedingsiniddelen voor schapen weinig waarde, omdat ze zooveel waterdeelen bevatten. Wan-

-ocr page 251-

ueer de omstandigliedeu het gebruik dezer voedingsmiddelen noodzakelijk maken, verzuime men vooral niet den schapen tevens rijkelijk droog voeder als stroo etc. te geven; laat men dit na, dan zullen de nadee-lige gevolgen niet uitblijven. Het hooi geeft men ongesneden, het stroo daarentegen in den vorm van baksel, omdat hot als zoodanig beter Verteerbaar is. Als toevoer bij brood, raap-of lijnkoeken, haver etc. kan baksel uitstekende diensten bewijzen; als voedingsmiddel op zich zelf is het onvoldoende.

II. ZIEKTEN.

a. Inwendige ziekten.

1. Ontatehingahoorts,

Deze ziekte komt bij schapen veel zeldzamer voor dan bij andere dieren. Zij heerscht het meest in den zomer bij groote hitte, wanneer de schfipen op 't heetst van den dag groote afstanden moeten aflegggen of soms den geheelen dag aan de brandende zonnestralen zijn blootgesteld en daarbij meermalen nog gebrek aan goed drinkwater hebben. Daarvandaan dat deze kwaal ook algemeen met den naam van verhitting wordt bestempeld.

Deze ziekte is daaraan kenbaar, dat het dier alle voedsel weigert, maar daarentegen grooten dorst heeft, dat het mat en lusteloos de kudde volgt, zeer roode oogen en heeten muil en neus heeft. Verder is de ademhaling even als de polsslag zeer gejaagd. In gezonden toestand doet de pols 70—75 slagen in de minuut, maar stijgt bij de ontstekingskoorts wel eens tot 100 en meer. De lichaamstemperatuur, die in gezonden

-ocr page 252-

toestand 40° C. bedraagt, stijgt dan ook en wel des te hooger naar gelang de ziekte van een' meer of minder hevigen graad is. Bij het toenemen der koorts wordt de ontlasting belemmerd en houdt ten laatste geheel op; ook de waterloozing is bemoeilijkt. Het dier siddert, gaat met waggelenden gang, krijgt ten laatste stuiptrekkingen en sterft onder dezelfde verschijnselen als van hersens- of longontsteking.

Daar de ontstekingskoorts alleen bij volbloedige schapen voorkomt, mag niet verzuimd worden het aangetaste dier bij 't begin der ziekte eene flinke aderlating te doen ondergaan. Om de twee uur geeft mon het een' drank in, die uit 4 g. salpeter en 22,5 g. zout bestaat, in water cpgelost. Als drank neemt men koud water, vermengd met azijn, waardoor mejl en zemelen zijn geroerd. De verblijfplaats van het dier moet koel zijn, het moet zoo min mogelijk gestoord worden en wanneer nog een weinig eetlust aanwezig is groentevoeder tot voedsel hebben.

2. Verkoudheid.

Deze kwaal, ook wel herfstkoorts genoemd bestaat in eene ontsteking van de slijmhuid der ademhalingsorganen, vooral van die der neusgaten. Het verloop dezer ziekte is in den regel van een goedaardig karakter en zeer kort; in enkele gevallen gaat ze tot tering over en heeft dan den dood tengevolge.

Wanneer de schapen door verkoudheid overvallen worden, niezen ze dikwijls en krijgen roode, tranende oogen, in wier hoeken zich slijm ophoopt. Muil en neus zijn droog en heet; uit den laatste vloeit voortdurend eene gele vloeistof. Het schaap begint erg te hoesten, de eetlust neemt af en het herkauwen geschiedt

-ocr page 253-

onregelmatig. De dieren zijn mat en lusteloos en blijven, wanneer dit niet verhinderd wordt, achter .le kudde. Na verloop van 10—14 dagen is de ziekte geweken en komt het dier weer in zijn' normalen toestand. Doch niet altijd is het verloop dezer ziekte zoo gunstig; de koorts wordt somtijds zeer hevig en het lijden zeer groot De slijmafscheiding uit neus en muil verergeren en dit vocht geeft een' onaangenamen geur van zich; de neusgaten zijn door den dikken slijm geheel verstopt, bet ademhalen wordt hierdoor moeielijker en het beest staat steeds met geopenden bek. De eetlust is geweken en het herkauwen heeft opgehouden. Deze toestand, ook schapendroes genoemd, doet het dier al meer en meer machteloos worden, en zijne krachten nemen zoo lang af tot de dood er op volgt.

Gevatte kou, regenachtig weder en ruwe winden zijn gewoonlijk de oorzaken dezer ziekte, vandaar ook dat ze het meest in den herfst voorkomt en soms geheele kudden aantast. Het beste middel tegen die ziekte is een warme «tal en licht verteerbaar voedsel. Bij een' lichten graad van verkoudheid kunnen geneesmiddelen zeer goed gemist worden. Houdt de verkoudheid echter aan en begint het dier te vermageren, dan moet het zieke beest van de overige schapen verwijderd worden, en eene warme verblijfplaats ter zijner beschikking hebben. Als geneesmiddel wordt het schaap een deeg op de tong gestreken ter grootte van eene walnoot, dat uit 15 g. venkel, 15 g. zwavel, 15 g. ammoniak, 120 g. keukenzout, 300 g. kinaolie en 250 g. honig bestaat. Het voedsel moet gezond en voedzaam en het drinken niet te koud zijn.

Zijn de neusgaten door slijm verstopt, dan worden deze door herhaaldelijk wasschen met lauw water los

-ocr page 254-

gemaakt. De keel wordt met laurierolie en zeep ingewreven. Blijft de ziekte nog steeds aanhouden, dan wordt bij het boven voorgeschreven geneesmiddel nog 7.5 g. kamfer gevoegd, terwijl men in de stallen eenige keeren daags een paar flesch azijn laat verdampen.

J. Mer»en»ont»teking.

Deze komt bij jonge dieren meer voor dan bij oude en kenmerkt zich door de volgende verschijnselen: het schaap laat het vreten onaangeroerd, het staat met neerhangenden kop, ooren, voorhoofd en muil zijn warmer dan gewoonlijk, de oogen zijn rood, do adem zeer heet, en de ademhaling evenals de pols gejaagd. De gang is wankelend als bij duizeling. Het dier gaat veel liggen, legt den kop op den grond en sterft in den regel onder stuiptrekkingen en krampen, nadat de ziekte van 3 — 14 dagen geduurd heeft. Doch niet altijd heeft deze ziekte dadelijk zoo'n noodlottig einde, maar zij gaat meermalen in waterzucht over en wordt in dat geval dikwijls met duizelingziekte verward. Dezelfde verschijnselen blijven ook nu aanwezig, behalve de koorts, die vermindert; daarentegen begint het schaap sterk te vermageren en bezwijkt na een maandenlang lijden. liet best is daarom het schaap bijtijds te slachten.

De oorzaken der hersensontsteking zijn moeielijk na te gaan. Volbloedigheid, plotselinge voederverandering, te heete stallucht, het blootstaan aan de heete zonnestralen en bloedaandrang naar den kop tijdens het verwisselen der tanden, worden als de meestbekende oorzaken beschouwd.

De genezing begint met eene aderlating, waarmeê 360 — 450 g. bloedverlies gepaard gaat. Om geeue

-ocr page 255-

verkeerde gevolgtrekkingen te maken, zij hier opgemerkt, dat het bloed bij schapen ook in gezonden toestand zeer dik is en reeds na een paar minuten stolt. Verder wordt het dier om de twee uur een drank van 2 g. salpeter en 15 g. wijnsteenroom (Cremor tartari), in water opgelost, ingegeven. Het schaap moet eene koele, schaduwrijke verblijfplaats hebben, en de kop gedurig met koud water begoten of met koude doeken belegd worden ; de laatsten moeten steeds nat gehouden worden. Zijn de heftigste aanvallen voorbij, dan trekt men een' etterband door de huid op 't voorhoofd of men maakt op den van haar bevrijden schedel inwrijvingen met spaansche vliegenzalf.

■A. Hat «ontsteking.

Halsontsteking (croup) komt bijna uitsluitend bij lammeren voor. Schielijke afkoeling, veroorzaakt door 't liggen op vochtige plaatsen, het drijven uit warme stallen in de koude buitenlucht of het drinken van koud water, is in den regel de oorzaak dezer ziekte. De volgende verschijnselen doen zich hierbij voor: het schaap is erg heet, heeft roode oogen en grooten dorst. Do eetlust heeft opgehouden en het dier staat treurig en met hangenden kop; het krijgt soms toevallen als kon het geen adem meer halen. Hot staat met wijdgeopende neusgaten en is zeer benauwd. De keel is in de streek van het strottenhoofd somtijds erg gezwollen en doet bij de minste aanraking pijn. Neemt de ziekte toe, dan kan het zieke beest niet meer slikken en een groot deel van den gebruikten drank komt door de neusgaten terug. Het schaap gaat zelden liggen, de ademhaling wordt steeds moeielijker en weldra sterft het door gebrek aan lucht.

Tijdige en sterke aderlating, die, wanneer de ziekte

-ocr page 256-

niet afneemt, herhaald wordt, is het beste middel tegen halsontsteking. Verder bereidt men een deeg, bestaande uit 15 g. salpeter, 60 g. zout en 50 g. honig, waarvan het dier elk uur eene hoeveelheid ter grootte van een duivenei op de tong wordt gestreken. Is het voor het dier totaal onmogelijk om te slikken, dan bepaalt men zich tot het bevochtigen van den muil met een mengsel van azijn, honig en lauw water. Op de plaats waar zich het gezwel aan den hals bevindt, wordt het haar afgeschoren en de huid ingewreven met eene zalf van 15 g. geest van ammoniak, 30 g. kinaolie en 30 g. kamferspiritus. De beste drank voor den patient is lauwwarm water met azijn, waarin een weinig meel is opgelost. De verblijfplaats moet zeer warm zijn. In de meeste gevallen is het raadzaam, de dieren bij tijds te slachten.

5. MtoratontateHing.

Even als bij het paard, kunnen ook bij het schaap de longen of het borstvel elk afzonderlijk maar ook beide tegelijk ontstoken zijn; somtijds wordt ook het hartvlies bij deze ziekte aangetast. Gelukkig komt ook deze ziekte niet dikwijls bij de schapen voor, toch mag ze hier niet buiten rekening worden gelaten, omdat ze zeer gevaarlijk is, en met de grootste omzichtigheid moet behandeld worden. Deze kwaal wordt naar gelang van haar karakter in enkel borstontsteking en in rheumatisch-katarrhale borstontsteking onderscheiden.

De voorboden van borstontsteking zijn: moeheid, gemis aan eetlust, versnelde polsslag, bijna onvoelbare hartklopping, snelle en pijnlijke ademhaling, dof hoesten enz. De muil is droog en rooder dan gewoonlijk. Hoewel er weinig eetlust bestaat, is de dorst

-ocr page 257-

zeer groot en toch rlrinkt het schaap slechts met korte teugen en staat met hangenden kop en de voorpooten zoover mogelijk van elkaar. De minste beweging veroorzaakt pijn; ook kan het niet lang achtereen liggen en leunt liever tegen een in de nabijheid staand voorwerp dan zich neder te leggen. De zwakte neemt toe, er hebben verstoppingen plaats en na slechts korten tijd volgt de dood.

De rheumatisch-katarrhale ontsteking treedt nooit zoo hevig op; hoewel de dieren erg verzwakken, blijven ze langer op de been. Bij zwakken polsslag en versnelde ademhaling vloeit uit den neus onophoudelijk slijm, dat zich aan de randen der neusgaten hecht en een' onaangenamen reuk van zich geeft. De dieren moeten veel hoesten en voelen rheumatiek door al hun' leden. Ook de door deze ziekte aangetaste dieren moeten het in den regel met den dood bekoopen; slechs enkelen genezen zeer langzaam. De oorzaken dezer ziekten worden aan te sterke voedering met koren en aan 't gebruik van beschimmeld voedsel toegeschreven. Toch kunnen ook gevatte kou en het blootstaan aan koude regenbuien en ruwe winden de oorzaken zijn.

De behandeling der patienten is naar den aard der ziekte verschillend. Bij enkel borstontsteking begint men met eene flinke aderlating, waarop een bloedverlies van 300—450 gr. volgt, hetgeen herhaald wordt, wanneer het den eersten keer zonder uitwerking blijft. Als geneesmiddel bereidt men een purgerenden drank, bestaande uit 2 g. salpeter, 45 g. Engelsch zout 3.5—6 g. extract van bilzenkruid in water opgelost; alle 6—8 uur wordt het schaap eene dergelijke hoeveelheid ingegeven. Verder worden lavementen van olie, zouten water gezet en aan weerszijden van de borst eenetter-

S. 3.

-ocr page 258-

band door de huid getrokken of eene inosterdpleister op de borst gelegd. Bij de rheumatisch katarrhaleborst-ontsteking mag geene aderlating plaats hebben. Het beest moet eene warme verblijfplaats hebben en van een' drank, die uit 22.5 tot 45 g. ammoniak, 120 tot 150 g. venkel of vlierbloesems en 3,5 tot 7 dg. kamfer bestaat, wordt het dier om de 3 of 4 uur een' lepel vol ingegeven. In den zomer is gezond groentevoeder en in den winter goed hooi het beste voedsel voor deze dieren.

6. Xierenontstetiing.

Bij het schaap vertoonen zich bij deze ziektede alge-meene kenmerken van koorts, als hitte in den muil, droge tong en roode oogen; bij den minsten druk in de nierstreek verraadt het dier pijn. Het staat met gekromden rug en heeft geen eetlust, de gang is gestremd en pijnlijk en geschiedt met de achterpooten zoo ver mogelijk van elkaar. Hoewel er groote drang tot waterloozing is, heeft de urineafscheiding ongeregeld plaats ; het water zelf ziet zeer donker en is somtijds met bloed vermengd. Zoodra het dier begint te beven, maakt de dood spoedig een einde aan zijn lijden. Deze ziekte ontstaat door schadelijke invloeden van buiten of door t gebruik van nadeelig voedsel, als dennennaalden, eikenbladeren, ranonkel- of boterbloemachtige planten, kortom alle kruiden, die de bloed watering kunnen veroorzaken. In de eerste plaats moet bij de genezing het gebruik van alle schadelijke planten vermeden worden. Verder geeft men het dier een bedwelmend of slaapwekkend middel en worden lavementen gezet even als bij de borst- of longontsteking. Koude omslagen in de nierstreek in 't begin en later inwrijvingen met kwikzilver

-ocr page 259-

(hoogstens 6—8 g.) of met eene ander vluchtige zalf, kunnen van veel nut zijn ; terpentijnolie en Spaansche vliegen mogen niet gebruikt worden.

ST. M.everotttat eking.

Eene der ziekten, welke bij de schapen het meest voorkomen, is de leverontsteking, die somtijds op uitgebreide schaal heerscht. Zij kenmerkt zich door storingen in de spijsvertering, eene gele slijmhuid en geel beslagen tong; verder vertoont zoowel de huid over het geheele lichaam als liet wit van 't oog eene gele kleur. Polsslag cn ademhaling zijn gejaagd; de dieren verraden pijn bij den minsten druk in de streek van de lever; zij vermageren sterk, de wol verliest haren glans en zoowel de mest als de urine zijn geel gekleurd. Somtijds vertoonen zich gezwellen aan den kop, daarop wordt het schaap door erge diarrhee overvallen, waarop spoedig de dood volgt.

De oorzaken der leverontsteking liggen gedeeltelijk in de weersgesteldheden, maar meer aan de soort van voedsel en de wijze waarop het dier dit gebruikt. Vooral de planten, die op laag gelegen weilanden groeien, zyn zeer nadeelig voor de gezondheid der schapen. Ook) moeten bevroren knol- en wortelgewassen als voedingsmiddelen voor schapen ten strengste vermeden worden.

Met de genezing der leverontsteking ziet het er hachelijk uit. Deze ziekte pleegt menig offer te eischen. Bij volbloedige schapen kan eene flinke aderlating in 't begin der ziekte haar nut hebben, verder wordt uitwendig de streek der lever ingewreven met eene vluchtige en prikkelende zalf. Als geneesmiddel bereidt men een' drank uit een afkooksel van schelkruid, ook wel

-ocr page 260-

stinkende gouwe geheeten; bij 1 L. van dit vocht voegt men 30 g. salpeter en 11 g. aloë; hiervan wordt het schaap 's morgens en 's avonds een' eetlepel vol ingegeven. Zoodra er verstoppingen plaats hebben wordt deze drank met een weinig kalomel vermengd en eenige malen lavementen van warm water gezet. Verder moet het zieke dier eene frissche doch warme verblijfplaats, licht verteerbaar doch voedzaam eten, en koud water te drinken hebben.

fi. UarmontHeklièg.

Deze kwaal komt of alleen of gelijktijdig met eeue ontsteking van de maag voor, maar in beide gevallen is de ziekte bijna hetzelfde. Zij vertoont zich onder dezelfde verschijnselen als koliek met hevige pijn iu den buik en opgeblazenheid. De muil is droog, rood en heet en de ademhaling even als de polsslag zeer gejaagd: het getal ademhalingen stijgt soms tot 40 en dat der polsslagen tot 100 in de minuut. De mestaf-scheiding gaat zeer ongeregeld en de urine is donker gekleurd. De. eetlust is zoo goed als geheel geweken, de dorst daarentegen sterk toegenomen. De patient laat den kop hangen, staat met do pooten aaneen, buigt herhaaldelijk den kop ter zijde, toont bij de minste aanraking van den buik hevige pijn, logt zich behoedzaam neder, schuwt elke beweging en sterft onder krampen en stuiptrekkingen somtijds binnen korten tijd.

De oorzaken der darmontsteking liggen meest in 't gebruik van vergiftige of andere nadeelige kruiden, als; eiken- en olzenbladeren enz. In 't voor- en najaar kan eene erge verkoudheid ook deze ziekte tengevolge hebben. Zal de genezing gelukken, dan moet bijtijds hulp worden verleend. Het schaap wordt ader-

-ocr page 261-

gelaten, waarmeê eeu bloedverlies van 300—450 g. gepaard gaat. Als geneesmiddel wordt het schaap elk half uur een' eetlepel vol ingegeven van een afkooksel van lijnzaad, vermengd met een weinig kalomel en een portie olie. Gelijktijdig worden lavementen gezet, bestaande uit zout, water, olie en zeep. Als drinken is water, waardoor meel, zemelen of lijnmeel geroerd zijn, zeer aan te bevelen. Zoodra de ziekte afneemt en de eetlust terugkeert, is versch groentevoeder het geschiktste voedsel; hooi en andere droge voedingsmiddelen moeten in de eerste dagen nog vermeden worden.

9. narmontatekitiff bij lammeren (Huikloop )

Eene der meest voorkomende ziekten onder de jonge schapen, welke somtijds groote verwoestingen onder de kudde aanricht, en zoowel bij zuigende als oudere lammeren wordt aangetroffen, is de zoogenaamde larnmer-ziekte, die in eene ontsteking van het darmkanaal bestaat. Zij ontstaat somtijds plotseling zonder eenige merkbare aanleiding en gaat in den regel met sterke diarrhee gepaard. H' t aangetaste lam is moe en loom, staat mot gekromden rug en gaat veel liggen; de mest is dun en van eene onnatuurlijke kleur, later wordt deze nog dunner en is ten laatste met bloed vermengd. Het lam vreet of zuigt niet meer, het heeft echter grooten dorst en verraadt door gedurig blaten zijne hevige pijn in de ingewanden. Het jonge dier begint snel te vermageren en staat met ingevallen lijf; het wordt later over het geheele lichaam koud, en sterft onder hevige pijn en stuiptrekkingen na 2—5 dagen, soms reeds na 24—36 uur. In den regel worden jonge lammeren het eerst door buikloop aangetast; vertoont deze ziekte zich echter epidemisch dan blijven ook

-ocr page 262-

ouderen niet gespaard. Plotselinge afkoeling, het blootstaan aan kouden regen of guren wind enz. kunnen de oorzaken dezer ziekte zijn. Verder moeten deze soms worden toegeschreven aan de moedermelk, die door 't nuttigen van schadelijk of bedorven voedsel door 't moederdier nadeelige bestanddeelen bevat.

Het gelukt zelden de door deze kwaal aangetaste dieren te genezen, de meesteu sterven er aan. Men moet dus meer op middelen bedacht zijn om de ziekte te voorkomen, dan om de aan deze ziekte lijdende dieren te genezen. Vooreerst trachte men krachtige lammeren te verkrijgen, door geschikte fokdieren te nemen. Verder moet het moederdier gedurende den draagtijd krachtig doch gemakkelijk verteerbaar voedsel en voldoende beweging hebben. Ten laatste moet het jonge dier tegen plotselinge afkoelingen van allerlei aard beschermd worden.

Zoodra zich buikloop of darmontsteking onder de lammeren vertoont, moot het voedsel der moederdieren met zorg gekozen worden. Het lam zelf geeft men ten naaste bij 1.25 g. krijt of magnesia, in melk of water opgelost, in. Verder geeft men het twee- of driemaal daags een' eetlepel vol gom in; tegelijkertijd zot men een paar keer daags lavementen van warm water en wrijtt den buik met kamferspiritus. Neemt de ziekte toe, dan wordt een drank bereidt van kamillethee, waarin 1 g. opium en 3.75 g. rhabarber zijn opgelost ; hiervan geve men twee- of driemaal daags een eetlepel vol. Over het al of niet besmettelijke karakter van den buikloop zijn de deskundigen het niet eens. Toch is het niet alleen aan te bevelen, maar zelfs noodzakelijk, de zieke van de gezonde lammeren te scheiden.

-ocr page 263-

to. Xaveloiitsteking.

Deze ziekte vertoont zich bij de lammeren onmidde-lijk na de geboorte; zij bestaat in eene ontsteking van den navelstreng, komt soms bij meerdere dieren te gelijk voor en kan zoo boosaardig zijn, dat de jonge dieren er aan sterven.

Weinige dagen na de geboorte vertoont zich aan den navel een gezwel, dat zeer pijnlijk is, spoedig in omvang toeneemt en veel etter afscheidt. De lammeren zijn treurig, gaan stijf en gespannen, liggen veel, zuigen weinig, worden in korten tijd mager en gaan binnen eenige dagen te gronde, wanneer het etteren niet spoedig ophoudt. In de meeste gevallen zijn de oorzaken, waardoor deze kwaal ontstaat, niet na te gaan. Bij tijdige hulp is de genezing niet geheel en al hopeloos. Bij 't bespeuren der navelontsteking wordt het lam met de moeder naar een' drogen en warmen stal gebracht en de navel wordt dagelijks met warm water en zeep eenige malen gereinigd. Neemt de ziekte toe, dan wordt de wol om den navel weggeschoren en de huid daar met een prikkelende en vluchtige zalf ingewreven. Zoodra zich etter begint te vormen, wordt deze zorgvuldig verwijderd. Wordt aan het gezwel brand waargenomen, dan moet deze met aromatische bettingen bedwongen worden. Door bet moederdier wat zout door 't eten te geven, wordt het zog zuiverder gemaakt. Geneesmiddelen tegen deze kwaal worden den lammeren niet ingegeven.

li. Ontatekiug der baarmoeder.

De baarmoederontsteking komt kort vóór, of tijdens de bevalling voor en vertoont zich meermalen epide-

-ocr page 264-

misch. Hoewel het miltvuur veel'overeenkomst heeft met den baarmoederbrand, hebben deze kwalen toch niets met elkaar gemeen. Reeds een tijdlang vóór de bevalling is het schaap treurig, het ligt veel, verraadt bij de minste drukking tegen den buik pijn, de teel-deelen zijn gezwollen, heet en donkerrood en uit de baarmoeder vloeit een kwalijk riekend slijm; na de geboorte heeft er ook dikwijls veel persing op de baarmoeder plaats, hetgeen soms zoo erg wordt, dat de dieren beginnen te sidderen en benauwd worden, waarop in den regel de dood spoedig volgt.

Deze gevaarlijke kwaal komt meer bij fijne schapenrassen voor dan bij andere en moet gewoonlijk aan koud en regenachtig weder worden toegeschreven. De behandeling dezer patienten vordert alle omzichtigheid. Men bereidt een' drank uit 180 g. gom, 7.5 g. salpeter, 60 g. magnesia en een weinig extract van bilzenkruid, waarvan om de 3 uur een' eetlepel vol wordt ingegeven. Is het lam nog niet geboren, en heeft er veel persing op de baarmoeder plaats, dan moet alles aangewend worden om de bevalling te verhaasten ; dit is, omdat hot lam meesttijds dood is, het eenige middel, om het leven van het moederdier te redden. Om dit doel te bereiken bevochtigt men den mond der baarmoeder met extract van bilzenkruid; daardoor gaat deze open en het valt op die manier gemakkelijker hot jong uit het lichaam van het moederdier te verwijderen. Wanneer de pijn na de geboorte van het lam nog aanhoudt, wordt het lijf met doeken omwonden, die met warm water bevochtigd zijn of men geeft het schaap een warm bad. Verder maakt men inspuitingen in de schede van een afkooksel van bilzenkruid en later, wanneer de slijmafschei-

-ocr page 265-

dingen niet ophouden, neemt men, in plaats van een afkooksel van bilzenkmid, kamillethee, vermengd met chloorkalk, of water vermengd met karbolzunr. (1 deel karholzuur tegen 80 deelen water.) Door het toedienen van krachtig, doch licht verteerbaar voedsel, zorsre

' o

men de krachten van den patient te behouden. Ook de door baarmoederontsteking aangetaste schapen worden van de overigen verwijderd en naar eene warme verblijfplaats gebracht.

12. Mtheumatiek,

Zoowel oude als jonge schapen worden door deze ziekte aangetast. Bij de eersten is zij in den regel een gevolg van plotselinge afkoeling na het scheren of het wasschen , bij de laatsten komt zij echter meer voor en wordt, omdat zo zooveel overeenkomst heeft met verlamming, hiermjê wel eens verward; ook is gevatte kou dan meesttijds de oorzaak.

In de herderstaai wordt deze ziekte meestal stijfheid genoemd. Het schaap wordt zonder eenige voorteekenen door de rheumatiek overvallen; zij tast nu eens dit dan weeleen ander lichaamsdeel aan. Vooral zijn het de pooten, waarin zij bij voorkeur haren zetel vestigt; daarom loopen do dieren zoo stijf en gespannen: vooral do onderste deelen van de voeten doen voel pijn. Soms wordt ook de hals aangetast; in dat geval schuwt het dier' iedere beweging. De spieren zijn vast en hard en doen bij de minste aanraking pijn. In sommige gevallen zijn de dieren bij deze ziekte nog al opgewekt; zij zuigen en vreten als gewoonlijk en gaan veel liggen. Ook zijn ze soms mat en loom, sidderen nu en dan over hun geheele lichaam, hebben heete ooren, drogen muil etc. In erge gevallen kan deze ziekte verlamming, hetzij van 't geheele lichaam of van en-

S. 4.

-ocr page 266-

kele ledematen tengevolge hebben. Het verloop en de duur der ziekte zijn zeer verschillend. De aangetaste lammeren zija binnen een paar weken hersteldof zij sukkelen langer; in het laatste geval is hun wasdom belemmerd en het lichaam vergroeit.

Zooals reeds gezegd is kunnen alle schapen, zoowel zeer jonge en teère lammeren als oude en krachtige schapen door rheumatiek worden aangetast. Diegene echter, welke het meest aan de invloeden van het weder zijn blootgesteld, zullen er het eerst door worden overvallen. Er kan dus meer gedaan worden om de ziekte te voorkomen dan om ze te genezen. De fijngevoeligheid der lammeren moet men in de eerste plaats door een^ meer luchtigen dan warmen stal voorkomen. In een tochtvrijen stal is eene temperatuur van 8—10 g. R. voldoende. In het voorjaar gewenne men de lammeren langzamerhand aan de buitenlucht en bescherme ze zooveel mogelijk voor alle nadeelige invloeden der

weêrsverandering.

De behandeling van de aan rheumatiek lijdende lammeren bepaalt zich tot 't aanwenden van eenige uitwendige middelen, als het wasschen met warm zeepwater en kamferspiritus. Oude schapen en krachtige lammeren geve men een koud en jonge lammeren een warm bad, waarna ze flink gewreven en in een' warmen stal gebracht worden. Als drank geeft men vlier- of kamillethee met kamfer. Ook wordt de volgende methode wel eens toegepast; men neemt 2 L. bier, doet daarin 30—45 g. aloë en 15 g. kamfer. Dit laat men tot op de helft verkoken en van 't geen er dan overblijft geeft men het schaap dagelijks zoolang tot er diarrhee volgt 2—3 eetlepels vol. Gaat de rheumatiek tot verlamming over, dan moeten de uit-

-ocr page 267-

wendig toegepaste middelen door meer prikkelende vervangen worden, als geest van ammoniak of terpentijnolie. De algemeene verpleging van de aan rheumatiek lijdende schapen vordert alle opmerkzaamheid. Een droge, warme en tochtvrije stal en licht verteerbaar voedsel mogen niet ontbreken. Wanneer het jaargetijde en de weersgesteldheid het toelaten, werken de buitenlucht en de koesterende zonnestralen zeer heilzaam ; daarom is eene droge weide, waarin aan malsch gras geen gebrek is, te verkiezen boven den stal.

13. Verlamming.

Juist omdat verlamming zooveel overeenkomst heeft met rheumatiek, laten wij deze daarop onmiddelijk volgen, om ze beter met elkaar te kunnen vergelijken. Streng genomen behoort ze niet tot do inwendige ziekten. De verlamming komt alleen bij zuigende lammeren voor en het meest in de 8 — 14 dagen na de geboorte; zeer zelden doet zij zich bij ouderen voor en nooit bij diegenen, welke over de 6 weken oud zijn. Reeds daardoor onderscheidt zich verlammins: van,

o gt;

rheumatiek. Zeer zelden wordt een enkel lam uit de kudde door deze kwaal overvallen, meesttijds tast ze meerdere dieren tegelijk aan. Ook hebben fijnwollige rassen meer door verlamming te lijden dan grofwolli-ge. De voorboden dezer kwaal zijn moeheid, gebrek aan eetlust, veel liggen, het staan met gekromden rug, sleependen gang en verstopping. Bij verder verloop der ziekte kunnen de lammeren niet meer opstaan of loopen: zij liggen steeds op dezelfde zijde en gaan, wanneer ze opgericht worden, onmiddelijk weer liggen; zij zijn zelfs nauwelijks in staat om den kop op te richten. Op de verstopping volgt diarrhoe, de dieren

-ocr page 268-

begimien snol to vermageren en na 8 — 14 dagen, dikwijls nog vroeger, volgt de dood.

Somtijds, niet geregeld, vertoonen zich tijdens deze ziekte gezwellen aan verschillende ledematen, vooral aan de pooten. Deze laten zich week aanvoelen, zijn van eene hooge temperatuur en veroorzaken bij de minste aanraking pijn. Later vallen ze open en er vloeit een geel en etterachtig vocht nit. Op andere plaatsen van 't lichaam vertoonen zich insgelijks gezwollen, die hun ontstaan verschuldigd zijn aan eene waterachtige vloeistof, welke zich tusschen de huid en het vleesch bevindt. Later vertoonen zich nog andere ziekteverschijnselen: de pooten worden krom, de hals wordt naar eene zijde getrokken en de halsspieren doen pijn. Do oorzaken dezer ziekten moeten in do moedermelk gezocht worden, die voor het jonge dier schadelijke bestanddeelen kan bevatten. Daarom is 't van 't grootste belang, dat men zorge, dat het moo-derdier niet alleen na de geboorte van 't lam, maar ook voor dien tijd geen schadelijk of bedorven voedsel gebruikt. Als schadelijk voedsel voor drachtige of zoogende schapen wordt beschouwd; het hooi va n wikke, klaver en esparsette; verder het stroo van erwten en boekweit, ook koren, oliekoeken en aardappels. Zelfs groentevoeder kan een' schadelijken invloed op de melk hebben. Alles hangt dus van het voeder en de manier van voeden der moederdieren af. Hoewel het niet is tegen te spreken, dat ook de wêersgesteld-heid en de schapenstal van invloed kunnen zijn op 't ontstaan der verlammingsziekte, is het toch buiten twijfel, dat deze hoofdzakelijk aan schadelijke bestanddeelen in de moedermelk moet worden gezocht. In allen gevalle heeft het zijn nut de moederschapen

-ocr page 269-

een paar keer in de week oene hoeveelheid Engelsch zout door of over liet voedsel te strooien. Bij eene tijdige en doelmatige behandeling der jeugdige patien-ten, kan men in den regel een' gunstigen afloop verwachten. Als de ziekte reeds ver gevorderd is, heeft men alles te vreezen.

Is de ziekte van een goedaardig karakter en nog in 't begin, dan vermengt men 5 deelen antimonium tegen 1 deel boter; daarvan wordt elk lam driemaal daags eene hoeveelheid ter grootte van eene hazelnoot op de tong gestreken. Een drank van 1 L. vlierthee, waarin 1.25 g. braakwijnsteen, (30 g. ammoniak en 60 g. Engelsch zout is opgelost, kan denzelfden dienst doen; daarvan wordt h et lam viermaal daags een' eetlepel vol ingegeven. Tegelijk met 't aanwenden van de inwendige geneesmiddelen worden lavementen gezet van een mengsel uit water, zeep, olie en zout bestaande. Verder worden de beenen dagelijks een paar keer gewasschen met een mengsel van l deel kinaolie tegen 4 deelen kamferspiritus.

Is de kwaal reeds zoover gevorderd, dat het lam zoo goed als geheel verlamd is, dan helpen de geneesmiddelen niet meer: toch kan het volgende middel nog beproefd worden: men neemt 11 g. braaknoot, die in 1 L. water worden opgelost; hiervan geeft men het lam driemaal daags een' suikerlepel vol. Door de huid der bovenpootcn trekt men etterbanden en legt eene pleister van Spaansche vliegen aan de schenkels. Ook de gezwellen aan de ledematen worden ingestreken met Spaansche vliegen of kamferspiritus. Opengevallen gezwellen worden behandeld als gewone zweren. Somtijds gebeurt het bij deze ziekte, dat de gezwellen ook na do genezing nog niet willen verdwijnen ; in dat

-ocr page 270-

geval worden zij door insnijdingen van hun' inhoud ontdaan en dan met kinaolie ingewreven.

1#. Xekxiekte.

Deze eigenaardige kwaal is in den laatsten tijd zeer dikwijls onder de schapen voorgekomen, zonder dat men de eigentlijke oorzaken er van kent. Zij gaat van het ruggemerg en de hersenen uit en verbreidt zich met verbazende snelheid, somtijds binnen een paar uur over de gansche kudde. Alle soorten van schapen worden er door aangetast en ze heeft immer een' doodelij-ken afloop. De dieren leggen zich op buik en borst neder, draaien afwisselend den kop naar rechts en links, om hem daarna weer op en neer te bewegen; ook zij n de kaken in gedurige beweging. Worden de dieren overeind geholpen, dan schijnen ze geheel verlamd. Na een vreeselijk lijden volgt er gehecle verdooving, waaraan slechts door den dood een einde worlt gemaakt.

15. Jeukiu/f der huid.

De jeuking der huid noodzaakt het schaap om liet lichaam tegen liet een of ander voorwerp te wrijven. Bij nader onderzoek bevindt men, dat de aan jeuking lijdende plekken der huid opgezwollen en rood zijn, terwijl de wol alle vetdeelen schijnt verloren te hebben en bleek van kleur is. Heeft de ziekte voortgang, dan nemen de plekken in omvang toe, de huid wordt droog en schilferachtig. Door het onophoudelijk wrijven verliest de wol haren glans en op vele plekken is zij geheel afgeschuurd. In sommige gevallen kan deze kwaal maanden lang duren; zij wordt daarom wel eens voor schurft aangezien, doch is als deze niet besmettelijk. Hoewel de jeuking, zoowel als

-ocr page 271-

de schurft, aan parasiten in de huid moet worden toegeschreven, zijn bij beide ziekten die diertjes toch niet dezelfde. De jeuking der huid komt het meest voor bij schapen, die steeds op stal worden gehouden. Het eenige malen afwasschen der jeukende plekken met een L. water, waarin 3.75 g. kwikzilversublimaat is opgelost, is vol-doende om de dieren binnen een paar dagen te genezen. Daar men hier echter met ecu zeer vergiftig mengsel te doen heeft, moeten er geene onervaren personen meê omgaan.

1®. Schurft.

De schurft is gemakkelijk van anderen huiduitslag-te onderscheiden, wanneer ze zich over do gansche huid der dieren uitstrekt. In 't begin echter, wanneer slechts enkele deelen er door zijn aangetast, gaat dit moeielijker. Bemerkt men onder de kudde eenige schapen, die nu en dan enkele vlokken wol, lichter van kleur dan andere wol, laten vallen, worden verder de kale plekken met de voeten gekrabd, of tegen harde voorwerpen gewreven, dan kan men uit deze gegevens reeds afleiden, dat de schurft onder de kudde heerscht. Onderzoekt men de jeukende plekken nader, dan bevindt men dat de huid kleurloos of somtijds ook wel rood, gezwollen en vochtig is en dat ze pijn doet, wanneer ze opgelicht en gedrukt wordt. Wrijft men daarentegen de aangetaste plekken, dan geeft het dier op allerhande wijze te kennen, dat het daarin behagen heeft. Daar het dier zich herhaaldelijk tegen in do nabijheid staande voorwerpen wrijft, krijgt de wol een onooglijk aanzien en is op sommige plekken geheel weggeschuurd. Gewoonlijk bespeurt men deze kwaal het eerst op den rug, aan

-ocr page 272-

weerszijden van den hals en aan de buikzijde; kop en pooten worden zelden aangetast. Nu eens vertoont zich een begin van schurft op ééne, dan weer op meer plaatsen tegelijk. Altijd wordt eerst een klein plekje aangetast, van daar breidt d(gt; uitslag zich steeds verder uit, totdat in 't laatst 't grootste deel van het lichaam is aangetast. Daarvoor is een tijdsverloop van 6 — 8 maanden noodig. In heete stallen, vooral in den zomer, verbreidt de schurft zich snel ; door koude wordt zij meer tegengehouden. Hoewel op zich zelf niet gevaarlijk, kan ze toch bij zeer langen duur, vooral wanneer de gansche huid er door aangetast is, den dood tengevolge hebben. Bij eene goede voedering kan het dier er soms jarenlang aan sukkelen, wanneer cr niets gedaan wordt, om het van de ziekte te genezen.

De schurft ontstaat door ontsteking van de huid en de jeuking wordt veroorzaakt door microskopische diertjes, schurftmijten geheeten, welke zich in eu op de huid vastzetten. Of de schurft als 't ware van zelf kan ontstaan door aanhoudenden kouden regen en slechte voedering, blijft nog altijd eene vraag. Zij is echter ten hoogste besmettelijk: wordt een gezond schaap bij eene kudde toegelaten, waaronder deze ziekte heerscht, dan is het zeker, dat het na een paar dagen er ook door aangetast is. Onmiddelijke aanraking is niet noodig, om de ziekte van 't eene op het andere dier over te planten. Een enkel schaap is voldoende om eene gansche kudde te besmetten, wanneer niet bijtijds voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Het aanwenden van uitwendige middelen is voldoen-de, om de dieren van deze ziekte te genezen. Het

-ocr page 273-

vreten moet echter zeer voedzaam zijn. Zijn slechts weinige schapen door de schurft aangetast, dan gelukt het somtijds door de aangetasten van de gezonden te scheidon, om den voortgang der ziekte onder de kudde te stuiten. Zijn reeds vele schapen lijdende, dan wordt de geheele kudde als besmet beschouwd. Op de volgende wijze worden in ieder geval de dieren in een paar weken radicaal genezen: men bereidt voor een 100-tal schapen eene loog van 150 L. water, waarin men 10 KG. slechte tabaksbladeren 2—3 uren gekookt heeft. Deze wordt in een vat gegoten en de tabaksbladeren als niet meer bruikbaar weggeworpen. Verder worden 7 KG. kalk door besprenkelen met water in een ijzeren of steenen pan ge-bluscht, en daarbij 3 KG. potasch en 12 L. water gedaan. Dit mengsel kookt men een uur lang onder aanhoudend roeren; daarna wordt het van 't vuur genomen en 3 L. teer, 4 KG. kinaolie en 4 KG. hertshoornolie er bij gedaan, om het daarna goed door te roeren. Eindelijk wordt het laatste mengsel bij het afkooksel van tabaksbladeren gevoegd en alles nogmaals goed doorgeroerd. Is het geneesmiddel zoover klaar, dan wordt het schaap op de eene zijde en op eene tafel of eene plank gelegd. Over den rug maakt men eene scheiding in de wol en daarin giet men de nog warme loog, vervolgens wordt het schaap op de andere zijde gelegd en dezelfde bewerking herhaald. Eindelijk wordt het dier, zoodra het weer op de pooten staat, van kop tot staart met die loog begoten. De kale plekken op de huid worden er flink mee ingewreven. Voor ieder schaap is 1 L. loog voldoende. Om volkomen zeker van genezing te zijn, wordt een en ander na 8 dagen herhaald; hoe kwaadaardig en ver-

S. 5.

-ocr page 274-

ouderd de schurft ook moge zijn, nadat dit middel tweemaal achtereen aangewend is, moet ze geheel wijken. Komt zij bij pas geschoren schapen voor, dan wordt de patient, met uitzondering van den kop, geheel onder de loog gedompeld.

Tijdens de schapen onder behandeling zijn, moeten zij aan geen koude w orden blootgesteld en zoodra de schurft onder de kudde verdwenen is, wordt de stal en verder alles waarmee de schapen onmiddelijk in aanraking komen, goed schoongemaakt of liever de geheele schapenstal gedesinfecteerd.

Behalve de reeds lang bekende en de hier omschreven schurft, die zich over het gansche lichaam uitstrekt, waar zich wol bevindt, maar het hoofd en de pooten vrij laat, komt bij de schapen eene in den laatsten tijd bekend geworden soort van schurft voor, die haren hoofdzetel bij voorkeur schijnt te vestigen in de kale plekken der huid, als in de lippen, neus, ooren, enz. 't Is een andere soort van schurftmijt dan de eerst beschrevene en zij plant zich ook op andere huisdieren, ja zelfs op menschen over.

17. JflondontateHing bij lammeren.

Wat bij mondontsteking van de kalveren gezegd is, geldt ook bij lammeren. Het lam, door deze kwaal aangetast, wil niet zuigen, het begint sterk te vermageren, en heeft kleine blaasjes in den mond, die openvallen en eene opene wonde achterlaten. Uit den mond vloeit aanhoudend een sterk riekend speeksel.

Meestal ontstaat deze ziekte door schadelijke be-standdeelen in do moedermelk. Daarom geeft men der moeder, zoodra men deze lammerziekte bespeurt, eene oplossing van 90 g. Engelsch zout in water. Het

-ocr page 275-

lam zelf wordt den muil met eene oplossing van 30 g. mirthentinktuur, 15 g. borax, 60 g. honig en 60 g. azijn dikwijls bevochtigd.

18. Itauwtcorm.

Bij dezen uitslag, waardoor neus, ooren, wangen, oogleden, lippen en zelfs de neusgaten worden aangetast, zitten kleine schurftige puistjes, of op zich zelf of in groepen op de huid; zij verbergen eene etterachtige vloeistof. Deze ziekte komt meest bij zuigende lammeren voor en zij schijnt door storingen in de spijsvertering te ontstaan, is aanstekelijk en verbreidt zich ras onder de kudde. Veeltijds gaat de dauwworm met inwendige ongesteldheid gepaard; dan begint het jonge dier snel te vermageren. Om de genezing te bespoedigen worden de roven met een stomp werktuig verwijderd en de huid met room, olie of ongezouten vet ingewreven. Zoodra de lammeren naar de weide of het veld gedreven worden, begint de dauwworm af te nemen.

19, ttints

Roos kenmerkt zich aan de koortsachtige rillingen, verminderden eetlust, grooten dorst, hardlijvigheid, roode slijinhuid, heeten muil en gezwollen oogleden en lippen.

Vette en volbloedige schapen worden er het meest door aangetast. Zij heerscht veelal in het voor-en najaar, vooral na het scheren; in den regel is gevatte kou de oorzaak. In de meeste gevallen zijn geene geneesmiddelen noodig, hoewel een

5quot;

-ocr page 276-

weinig Engelsch zout bij deze ziekte zeer dienstig is. Zij duurt van 8—14 dagen.

90, Over ingekten, die de schapen kwellen.

De incest bekenden, zoowel in do weide als op stal, vooral wanneer de dieren uitwendige wonden hebben, zijn de vleesch- of bromvliegen, de groote mestvliegen en do muggen. De mestvliegen leggen hare eieren in de wonden en bij warm weder ook in den endeldarm der schapen. Daar ontwikkelen zich de maden en deze dringen onder de huid en komen zelfs in de buikholte. Men verzuime niet de dieren zooveel mogelijk tegen deze lastige gasten te beschermen en de wonden steeds te zuiveren. Do goudvliegen, ook gele kevers genaamd, welke zoo talrijk in ons land voorkomen, loggen insgelijks hare eieren aan den endeldarm der schapen, bij voorkeur bij lammeren, wanneer deze aan diarrhee lijden. Later verzamelen de larven zich bij hoopjes op de huid, die ze doorknagen, waardoor etterende wonden ontstaan. De jonge dieren kunnen vreesdijk door deze wormen geplaagd worden.

Om de schapen tegen deze insecten te beschermen, bestrijkt men de huid op de plaatsen, die het meest te lijden hebben, met teer of traan. Do maden, welke zich in de wonden of den endeldarm hebben vastgezet, maakt men door een mengsel van 2 deelen terpentijnolie en 1 deel antimonium onschadelijk. De muggen, die wel is waar zeer klein zijn, maar in grooten getale voorkomen, dringen in alle natuurlijke openingen van het lichaam, als: neus, mond, endeldarm, geslachtsdeelen en veroorzaken daar, door hare steken,

-ocr page 277-

pijnlijke gezwellen, die eerst na een paar dagen verdwijnen.

De teken of tieken, ook wel onrustige luizen genoemd, komen bij magere schapen, die met slecht hooi gevoed worden en onder bosschen grazen, zoowel in den winter als in den zomer voor. Bij zieke en zwakke schapen zijn deze insecten veel talrijker dan bij gezonde en sterke dieren. • Na het scheren verplaatsen ze zich van de moederschapen op de lammeren: de laatsten beginnen dan te vermageren, blijven achterlijk en krijgen slechte wol. De teken kiezen bij voorkeur de hals-streek, waar ze ook hare eieren leggen. Zij boren zich in de huid, waaruit ze liet bloed zuigen en veroorzaken eene ondragelijke jeuking. Om deze lastige indringers te verdrijven, zijn vele middelen dienstig, het zekerste is de schapen te scheren; is dit niet mogelijk, dan wascht men de huid met een sterk afkooksel van tabaksbladeren. Ook eene zalf van 1 deel kwikzilver tegen 2 deelen varkensvet doodt ze snel. (Men wachte zich uitsluitend kwik te nemen).

81. Ziekte, veroor»aakt door de aehapenvliegen.

Behalve de reeds genoemden, is er nog een insect, waarvan de schapen veel te verduren hebben; het is de schapenbrems of schapenvlieg. Deze komt vooral in den zomer en wel van Juli tot September in groote zwermen voor; bij voorkeur loggen de wijfjes dezer vliegen hare eieren in de neusgaten van één- en tweejarige schapen. De hieruit ontstane larven kruipen in de neusholte naar boven en komen op die manier in het inwendige van 't hoofd. Om tot geheele ontwikkeling te komen, hebben die larven een tijd van 9 maanden noodig. Hierna, in den regel van Maart

-ocr page 278-

tot Mei, verlaten zij hunne verblijfplaats en onder herhaaldelijk niezen der schapen vinden zij door de neusgaten eenen uitweg naar buiten. Niet alle larven echter worden op die manier verwijderd.

De larven der schapen vlieg zijn voor het schaap nadcelig, omdat ze haar voedsel uit het dierlijk lichaam trekken. Door hun onophoudelijk knagen ontstaat er ontsteking aan de slijmhuid. Wanneer zij in grooten getalle in het hoofd van het schaap kruipen, kan dit den dood veroorzaken. Een schaap, door larven van schapenvliegen geplaagd, laat den kop hangen, snuift veel, schudt herhaaldelijk met den kop, niest dikwijls, ademt snel en scheidt veel slijm af, waarin zich somtijds larven bevinden. De schapen wrijven gedurig langs den neus, knarsen op de tanden en zij hebben roode oogcn. Wanneer de larven niet in groot aantal aanwezig zijn, gelukt het soms ze door een niesmiddel, dat uit de eeue of andere prikkelende zelfstandigheid bestaat, te doen verdwijnen. Meermalen is alleen eene geneeskundige operatie in staat de dieren van den dood te redden ; bij deze kunstbewerking boort men eene opening door liet Voorhoofds- of schedelbeen, om daardoor de larven uit den kop te verwijderen. Zijn zij reeds in de hoornbeenderen gedrongen, dan moeten de horens afgezaagd worden. Om de schapenvliegen af te weren, bestrijkt men den neus der schapen met teer of een ander sterk riekend vocht,

83. Koliek.

Voor koliek zijn verschillende oorzaken; zij ontstaat óf uit verkoudheid, óf uit verstopping door

%

-ocr page 279-

't gebruik van overvloedig of schadelijk voedsel. Het schaap toont hevige krampen in den buik : het gaat herhaaldelijk liggen, om onmiddelijk weer op te springen, laat een luid geblaat hooren en stampt met de pooten. Mest- en urineafscheiding hebben opgehouden. Wanneer de koliek langer den 20—30 uren aanhoudt, kan ze overgaan in eene darmontsteking en doodelijk worden.

Om het schaap zoodra mogelijk van deze kwaal te genezen, geeft men het, wanneer verkoudheid de oorzaak is, 7.5 g. gestampte gemberwortel met 250 g. bier in, of een weinig peper met 2—4 eetlepel vol brandewijn. Is de koliek door overvoedering ontstaan, dan geeft men den patient alle 3 uur 15 g. Engelsch zout met kamillethee, of 60—120 g. olie met zeep in water opgelost. Hiermede gaat men voort tot de koliek ophoudt en er ontlasting volgt. Ieder uur worden lavementen gezet, bestaande uit zout, zeep en water.

S3. Mtiarrhee.

Deze ongesteldheid komt zoowel bij oude als jonge schapen voor; nu eens wordt er een enkel schaap, dan weer eene geheele kudde tegelijk door aangetast. Zij ontstaat uit verschillende oorzaken en heeft haren hoofdzetel in het darmkanaal. De schapen die aan deze ziekte lijden, zijn reeds kenbaar aan de met mest bevuilde achterpooten en staart. Voor 't overige ver-toonen zich weinig ot geen kenteekenen van ongesteldheid, behalve dat het dier niet zoo opgewêkt is als anders en dikwijls heeft het pijn in den buik. De lammeren lijden meer door diarrhee dan oude schapen; de eersten worden niet alleen in hunnen groei belemmerd, maar zij beginnen ook snel te vermageren, zuigen weinig, staan met

-ocr page 280-

gekromden rug en sterven, wanneer niet bijtijds hulp wordt verleend, aan verzwakking van krachten. Diar-rhee ontstaat meesttijds na eene plotselinge voederver-andering, of na 't gebruik van schadelijk voedsel en na gevatte kou. Wanneer de schadelijke invloeden, waardoor deze ongesteldheid ontstaan is, zijn weggenomen, geneest het dier van zelf. Houdt de diarrhee ook dan nog aan, zoo geeft men een tijdlang droog voedsel en strijkt van tijd tot, tijd op de tong een deeg, dat uit een aftreksel van eikenbladeren, gestampte kastanjes, keukenzout en kinaolie bestaat. Ook een drank van jeneverbessen in water gekookt, waardoor een lepel vol brandewijn gedaan is, is zeer heilzaam. De aan diarrhee lijdende lammeren strijkt men 's morgens en 's avonds op de tong een weinig deeg, dat uit 30 g. rhabarberwortel, 60 g. kalmuswortel, 25 g. koolzure magnesia en 3.75 g. opium wordt bereid; verder geeft men ze water, waarin meel is opgelost, als drank en best hooi te eten.

24. Verstopping.

Schapen, die aan verstopping lijden, vreten weinig of niets en herkauwen niet geregeld. Het lijf is opgezet en de pens laat zich hard aanvoelen. De dieren staan steeds met opgelichten staart en hebben veel aandrang tot ontlasting ; verder heeft er weinig of geen mestafscheiding plaats en de mest zelf is hard of zij bestaat alleen uit slijm.

De verstopping kan verscheidene dagen duren en gaat somtijds over in darmontsteking, die doodelijkis. Even als diarrhee ontstaat ook de verstopping na eene plotselinge voederverandering of na 't gebruik van moeielijk te verteren voedsel, als gedroogde spurrie,

-ocr page 281-

stroo, koren etc. Door laxeerende middelen, als olie en vet met zout vermengd, tracht men de mestafscheiding te bevorde, en; verder worden lavementen gezet en de mest uit den endeldarm verwijderd. Bij hardnekkige verstopping wordt het schaap adergelaten, om zoolang mogelijk darmontsteking te voorkomen.

25. Trommelzucht {Wind )

Het schaap, dat een oogenblik te voren nog gezond en wel was, wordt dan eensklaps moe en lusteloos, het houdt op met vreten en herkauwen en laat den kop hangen. De buik zwelt zichtbaar op en is vooral aan de linkerzij zeer gespannen. Slaat men er met de vlakke hand tegen, dan hoort men een geluid als van een trom. Het dier staat met gekromden rug en de pooten aan elkaar, terwijl het den staart van 't lichaam houdt. De oogen puilen uit hunne kassen en er heeft noch urine noch mestafscheiding plaats. De ademhaling is gejaagd en geschiedt met wijd geopende neusgaten; de muil is steeds met speeksel gevuld. Het opzwellen van den buik neemt in korten tijd zoodanig toe, dat het dier van angst heen en weer trippelt, begint te duizelen, neerstort en sterft. De dood is een gevolg van verstikking of van het barsten der pens.

Deze ongesteldheid wordt veroorzaakt door 't overmatig gebruik van sommige voedingsmiddelen, welke de maag niet kan verteren; hierdoor ontstaat eene gisting, waarbij zich lucht ontwikkelt, die de maag steeds meer en meer uitzet. Door het gebruik van nat groentevoeder kan deze ziekte licht ontstaan.

Er is geene kwaal waarbij zoo spoedig geneeskundige hulp noodzakelijk is als bij de trommelzucht. Zoodra men er eenige teekenen van

S. G.

-ocr page 282-

bespeurt wordt het schaap omnicide] ijk en herhaalde malen met koud water zoolang begoten, tot het begint te sidderen, en daarna steeds in beweging gehouden. Wanneer dit niet helpt, moet men elk kwartier een wijnglas vol azijn of een theelepel vol gebrande kalk met melk ingegeven. Ook kan men een wijnglas vol brandewijn nemen of 5 g. geest van ammoniak. Houdt dan nog het zwellen van den buik aan, en zijn er gevaarlijke teekenen als: stampen met de voeten, kortademigheid, steunen etc., zoo blijft er niets anders over dan eene opening in den buik te steken. Nadat men op de aangewezen plek aan de linkerzij de wol heeft afgeschoren, gaat men bij deze operatie te werk zooals reeds bij het rundvee werd aangegeven.

90 Het afknagen der wol.

Dit euvel hebben zoowel oudeie schapen als lammeren, maar om verschillende redenen. Oudere schapen beginnen met elkaar de wol af te knagen en zijn voor 't overige gezond. Het getal wolknagers neemt in de kudde steeds toe, waardoor het verlies aan wol bij den dag grooter wordt, en het niet lang duurt of enkele schapen zijn al hunne wol kwijt. Dit zeer gevreesde euvel kwam tot nu toe alleen voor bij schapen, die steeds op stal gevoederd werden en hield op, zoodra ze weer geregeld naar buiten werden gedreven. Ook heeft men opgemerkt, dat het afknagen der wol steeds over dag en nooit 's nachts gebeurt. Waardoor dit euvel eigenlijk ontstaat is niet met zekerheid te zeggen. Men heeft het wel eens toegeschreven aan 't gebruik van te veel nat of bedorven voedsel. Het beste middel tot hei--

-ocr page 283-

stel is krachtig en gezonrl voedsel en een geneesmiddel dat uit een mengsel van 90 g. kalmuswortel, 90 g. gentiaan-wortel en 180 g. keukenzout bestaat; hiervan wordt eiken avond een eetlepel vol ingegeven.

Bij lammeren moet het gebrek in de moedermelk gezocht worden.

Plavloetl.

Deze ongesteldheid komt bij schapen zelden voor. Het zieke schaap watert zeer dikwijls, heeft grooten dorst, loopt met de pooten zoover mogelijk van elkaar en begint bij de krachtigste voedering toch snel te vermageren. De kwaal kan weken en maanden duren en 't dier sterft meestal aan verval van krachten. De oorzaken liggen in aanhoudend regenachtig weder en 't gebruik van schadelijke planten. Om het schaap te genezen, wordt het op stal gezet en van droog voeder voorzien. Als inwendig geneesmiddel krijgt het dagelijk 1.25 g. kamferspiritus met de doorn van een ei.

88 Uloedn-atcren

Het bloedwateren kenmerkt zich aan het herhaaldelijk wateren en de roode kleur der urine In 't begin heeft het dier een stijve rug en verraadt het pijn, wanneer men met de hand op de nierenstreek drukt. Later is de urine rooder, de eetlust geweken, de dorst groot, de slijmhuid geel, en de huid droog. Het dier heeft koorts, begint sterk te vermageren en sterft door verzwakking.

Wat bij het bloedwateren van de runderen gezegd is, geldt ook voor de schapen. Om de ziekte te stuiten, moet onmiddelijk tot voederver-

6*

-ocr page 284-

andering overgegaan en doelmatige geneeskundige hulp verleend worden.

99. MJrineventtopping.

Dit euvel vindt men meestal bij mannelijke dieren en ontstaat door kramp in de blaasmonding of stee-nen in de pisroede.

Het eerstgenoemde kan ook bij vrouwelijke dieren voorkomen; de urine komt dan steeds, niettegenstaande den aandrang, die er op uitgeoefend wordt, slechts druppelsgewijze. De dieren zijn angstig, weigeren alle voedsel en drank en staan moe en lusteloos.

Is de pisroede verstopt, dan hebben de dieren daaraan veel pijn, zij staan met gekromJen rug, doen herhaaldelijk vergeefsche pogingen om te wateren en worden met den dag treuriger en pijnlijker. Met gunstig gevolg kan men een afkooksel van hennepzaad ingeven, waarbij extract van bilzenkruid wordt gevoegd. Men laat 90 g. fijngeklopt hennepzaad met 240 g. water koken, en voegt daar GO g. Engelsch zout en 6 dcg. extract van bilzenkruid bij; hiervan geeft men hot dier ieder uur 1—2 lepels vol. Ook worden lavementen gezet van een af kooksjl van bilzenkruid.

Door eene operatie, zooals die in dit geval bij de stieren is voorgeschreven, moeten de steenen uit de pisroede worden verwijderd. Dikwijls is de blaas reeds gesprongen en de urine in de buikholte gedrongen, eer het kwaad opgemerkt wordt, alle hulp komt dan te laat.

30 Buiteling.

Wanneer men de aangetaste dieren niet nauwkeurig onderzoekt, kan het best gebeuren dat duizeling met

-ocr page 285-

hersensontsteking en vallende ziekte verward wordt. Zonder eenige merkbare voorteekenen wordt het schaap er door overvallen; het laat den kop hangen, begint te wankelen en stort een oogenblik later neêr. Het blijft een poosje onbewegelijkJiggen, begint weer te vreten en gedraagt zich alsof er niets gebeurd is. De aanvallen keeren op onbepaalde tijden terug. De oorzaken worden aan hersensontsteking, heete stallucht, het blootstaan aan sterke zonnehitte, te krachtig voeder etc. toegeschreven. Daar deze ziekte alleen bij jonge en goedgevoede schapen voorkomt, worden ze adergelaten, op eene koele plaats gezet en koude omslagen om den kop gelegd. Als inwendig geneesmiddel is Engelsch zout zeer aan te bevelen.

31. Vallende ttiekte

Deze ziekte komt, evenals duizeling, het meest bij jonge, goed gevoede schapen voor en kenmerkt zich aan den waggelenden gang; ook storten zij plotseling neer. Het dier ligt dan niet, als bij gewone duizeling, rustig, maar het heeft erge stuiptrekkingen, slaat met de beenen, verdraait de oogen en knarst met de tanden, terwijl een dik schuim voor den muil staat. Die aanvallen kunnen tot een half uur duren, waarna het dier weer even opgewekt is als vroeger. Volgen zij snel op elkaar, dan begint het te vermageren en sterft aan verzwakking. Herhalen zij zich slechts na meerdere weken of maanden, zoo is het schaap volkomen gezond en kan het zelfs levende jongen ter wereld brengen. Voor deze kwaal bestaat geen geneesmiddel.

-ocr page 286-

33 Moest

Door weersverandering, plotselinge afkoeling etc. ontstaat, vooral in het voorjaar, onder de schapen een hoest, die langer of korter duurt en weinig of niet gevaarlijk is. Het beste geneesmiddel is een deeg van 3 gelijke deelen zwavel, jeneverbessen en keu-k enzout,

J3. nraalstiekte.

De draaiziekte komt veel bij lammeren, zelden bij oude schapen voor. Zij gaat met de volgende verschijnselen gepaard: het steeds in de rondte draaiende lam is meer of min van zijne zinnen beroofd, moe en loom in al zijne bewegingen, het volgt steeds met waggelenden gang de kudde, staat met hangenden kop, gaat veel liggen en vreet langzaam. Gewoonlijk maakt do patient al draaiende een cirkel; hoe meer de ziekte toenoemt, hoe kleiner die cirkel wordt. De verdooving en bewastelooze toestand wordt steeds merkbaarder, het dier is niet meer in staat zijn voedsel te zoeken en vreet slechts, wanneer dit hem in den bek wordt gestoken. Eindelijk houdt het geheel op met vreten, ligt onbewegelijk en sterft onder hevige stuiptrekkingen, somtijds reeds een paar weken na het begin der ziekte. Bij de opening van het lijk vindt men in de hersenen een of meer met water gevulde blazen, die de grootte hebben van eene hazelnoot of een hoenderei. De blaas zelf bestaat uit een dun vlies, van tallooze witte punten voorzien. De ziekte ontstaat doordat zich zoogenaamde blaaswormen in de hersenen ontwikkelen.

Voor deze patienten is weinig te doen en

-ocr page 287-

in enkele gevallen nog maar met goed gevolg. Het eenige dat genezing kan aanbrengen bestaat in het verwijderen der wormblaas of blazen ; dat is alleen door eene operatie mogelijk en omdat ze uitsluitend aan bekwame veeartsen is toevertrouwd, kunnen we er hier stilzwijgend over heen stappen.

34 miltvuur.

Het miltvuur is in vele streken eene der meest voorkomende ziekten; zij tast zelden enkele dieren, maar meesttijds geheele kudden aan. Gewoonlijk treedt ze zonder merkbare voorteekenen plotseling op. Het schaap siddert, weigert het voedsel, staat met de pooten ver van elkaar, wordt duizelig, rent onbewust tegen nabij staande voorwerpen valt neer, knarst op de tanden en ademt gejaagd. De oogen staan verdraaid, de slijmhuid is blauwachtig rood, wateren en ontlasting geschieden onwillekeurig en dikwijls staat een bloedig schuim voor den bek. Deze aanvallen duren gewoonlijk slechts van 5—15 minuten, waarna de dood volgt. Bij oude en krachtige dieren volgt die eerst na eenige uren. Zooals reeds gezegd is, wordt het schaap eensklaps door de kwaal overvallen, het schijnbaar gezonde dier begint te wankelen, valt neer en sterft, hetzij zonder eenige beweging of onder hevige stuiptrekkingen. Heeft de ziekte een langzaam verloop, dan wordt het schaap eerst moe en lusteloos, laat den kop hangen en gaat sleepende; de hals zwelt op, de oogen zien zeer rood, de muil is bloedrood en de dood volgt na 2 a 3 dagen. Bij de meeste dieren komen aan de binnenzijde der schenkels roode plekken voor, die later over de geheele huid te vinden zijn.

-ocr page 288-

Het lijk gaat spoedig tot ontbinding over en verspreidt een walgelijken reuk.

Wat omtrent de oorzaken van het miltvuur bij het rund gezegd is, geldt ook voor het schaap. Alle schapen kunnen er door aangetast worden, maar het meest komt deze ziekte bij vette dieren voor. Wanneer menschen of dieren het bloed van aan miltvuur lijdende of gestorven schapen in open wonden krijgen, ontstaat bloedvergiftiging, die doodelijk is. Op zich zelf is het miltvuur niet besmettelijk. Van het toedienen van geneesmiddelen kan eigenlijk geen sprake zijn, omdat de ziekte daarvoor van te korten duur is. Wel is het min of meer mogelijk de ziekte te voorkomen. De overgang van winter- tot zomervoedering mag niet te schielijk zijn ; vóór de schapen 's morgens naar de weide gedreven worden, geve men ze wat hooi of stroo; vette weiden, met overvloed van gras, moeten in 't eerst vermeden worden. Ook zorge men, dat de schapen 's avonds niet met een volle maag op stal komen. Onmiddelijk na het scheren en bij nat weder mogen zij 's nachts niet buiten blijven. Vuil en bedorven water moet men hen steeds onthouden. Wanneer de ziekte onder de kudde is uitgebroken, worden alle schapen dagelijks met koud water begoten. Het drinkwater wordt met azijn of zwavelzuur vermengd en wel voor elk schaap 4 g. zwavelzuur op 1 L. water.

35. Dolheid.

De verschijnselen, waarmee deze ziekte gepaard gaat, zijn dezelfden als bij het rundvee. Het schaap is lusteloos en treurig, daarop volgt onrust en wildheid ; het springt tegen en op de andere schapen, de blik is wild en dreigend, het kent geen vrees en rent woest op

-ocr page 289-

menschen en diertn aan. Somtijds is het angstig, loopt steeds in de rondte, stampt mot de pooten, stoot met den kop tegen den grond, maakt allerlei wilde sprongen en bijt in verschillende voorwerpen. Het laat van tijd tot tijd een akelig geluid hooren, weigert alle eten en drinken en reeds na een paar dagen is het zoodanig verlamd, dat het niet meer kan staan. Na verloop van 4 tot 6 dagen volgt de dood. Van watervrees is nooit iets te bespeuren.

Dolheid ontstaat steeds door den beet van een ander daaraan lijdend dier en breekt op onbepaalden tijd, soms reeds na 8 dagen of eerst na vele maanden uit. Men moet natuurlijk alle middelen in 't werk stellen om deze ziekte te voorkomen ; aan genezing valt niet te denken.

36. Hehapepeat.

Zooals reeds gezegd is, gaat de runderpest ook op schapen en andere herkauwende dieren over. De aangetaste schapen zijn moe en lusteloos, zij houden op met vreten en herkauwen en ademen snel. De polsslag is gejaagd, de slijmhuid even als het wit van 't oog rood, op het tandvleesch komen roode plekken en de muil is met speeksel gevuld. Het ademhalen wordt steeds moeielijker, de dieren knarsen op de tanden, liggen gestadig en sterven den 3en of 5en dag.

In verhouding is 't getal der genezenden totdat der stervenden bij do schapen veel grooter dan bij de runderen. Ook is het eerste minder ontvankelijk voor deze ziekte dan het laatste. Is do pest eenmaal onder de schapen uitgebroken, dan is ze even besmettelijk als bij 't rund en gaat zij niet alleen op schapen over, maar ook op andere dieren, die met

S. 7.

-ocr page 290-

de besmetten in aanraking komen. Geneesmiddelen hebben tot mi toe bij de schapen evenmin genezing aangebracht als bij het rundvee.

37 Htondxiektt' {monriateer.}

De mondziekte verbreidt zich spoedig ovei de geheele kudde cn komt meesttijds voor wanneer ook onder de runderen en varkens het mond- en klauwenzeer heerscht.

Voor de blaasjes in den mond zichtbaar zijn, heeft het dier koorts, het ademt snel, is moe en lusteloos, ligt veel, vreet weinig, laat het voedsel uit den muil vallen, kwijlt veel en heeft den mond vol schuim. Later komen aan het tandvleesch en de tong de blaasjes te voorschijn, welke openspringen en roode plekken achterlaten. Met het doorbreken der blaasjes neemt de koorts af en zoodra de wonden' min of meer genezen zijn, begint het dier weer als gewoonlijk te vreten en daarmee is de kwaal geweken. Wanneer deze ziekte een kwaadaardig karakter heeft, zijn tandvleesch en tong ontstoken, later gaan zij tot etteren over, en hieruit kan zelfs rotkoorts ontstaan.

Deze mondziekte is zeer aanstekelijk en gaat licht van 't eene dier op het andere over. Als de ziekte een goedaardig karakter heeft, is geneeskundige hulp geheel overbodig. Alleen kan het eenige malen omspoelen van den mond met een mengsel van honig en azijn, het genezen in de hand werken. Men zorge steeds, dat de patient malscli en zacht voeder heeft. Wanneer de ziekte meer of minder kwaadaardig is, neemt men een Yz L. afkooksel van salie, waardoor 15 g. kopervitriool en 60 g. honig vermengd zijn; daarmee wordt de bek dagelijks bevochtigd.

-ocr page 291-

38 KlnHwenateer.

Er zijn 2 soorten van klanwenzeer, n.1. een goeden een kwaadaardig. Het eerste komt in den regel tegelijk met de zooeven besproken mondziekte voor, en strekt zich ook meestal over de geheele kudde uit. Het dier hinkt met één of meer pooten en bij onderzoek bespeurt men, dat de klauwen heet en gezwollen zijn, terwijl de klauwspleten en kronen eene hoog roede kleur hebben. Later vallen de aangetaste plekken open en scheiden zij eerst een waterachtig vocht' en later stinkenden etter af. Deze ongesteldheid duurt gemiddeld 6—10 dagen en geneest meestal van zelf. Om de genezing te bespoedigen worden te lange klauwen met een mes afgesneden en met zout water afgewasschen. Men geve deze patienten goed en licht verteerbaar voedsel.

Het kwaadaardige klanwenzeer is aan de volgende verschijnselen kenbaar: het schaap hinkt met één of meer pooten, de aangetaste poot is heet en van onderen gezwollen, waardoor de klauwen verder van elkaar staan, dan in gezonden toestand Do huid van de klauwenspleet is hoog rood en met eene kleverige vloeistof bedekt, die later in etter overgaat, en somtijds in de hoeven dringt, waardoor deze losraken en in 't ergste geval kunnen afvallen. Dan ligt het schaap steeds op de knieën en begint bij den besten eetlust toch snel te vermageren. Hoewel het klanwenzeer op zich zelf niet doodelijk is, kan het door bijkomende omstandigheden, als langdurig en aanhoudend liggen, etc., doodelijk zijn.

De oorzaken dezer kwaadaardige ziekte liggen uitsluitend in besmetting. Nadat gezonde schapen 4—6

-ocr page 292-

dagen met de smetstof in aanraking zijn geweest, breekt de ziekte uit. In 't begin gaan slechts een paar dieren uit de kudde kreupel, maar wanneer de zieke niet van de gezonde schapen verwijderd zijn, duurt het slechts eenige weken en allen zijn lijdende.

Yoor men het schaap onder behandeling neemt, ■worden de zieken zorgvuldig van de gezonden gescheiden. De eersten worden daarop tot aan de knieën in het water gedreven, opdat de klauwen week en zacht worden. Vervolgens worden de klauwen nauwkeurig van vuilnis en zand gereinigd. Wanneer het noodig is, worden alle overtollige hoorndeelen tot op het vleesch weggesneden. Men snijde daarvan liever te veel dan te weinig weg, opdat de etter niet in de gelegenheid is, zich in den hoef vast tc zetten; of door deze operatie bloedende wonden ontstaan, betee-kent heel weinig, des te eerder is de poot genezen. Eindelijk wordt de poot met eene oplossing van 500 g. chloorkalk in een emmer water flink afge-wasschen. Tn plaats van chloorkalk en water wordt ook wel 1 deel kopergroen tegen 3 deelen lijnolie genomen. Alle drie of 4 dagen worden de patiënten nauwkeurig onderzocht en ontdekt men eene zwerende plek, dan wordt deze van den etter gezuiverd en de poot opnieuw met dit middel bevochtigd. Omdat de ziekte in hooge mate aanstekelijk is, moet men zorgen, dat alles wat met besmette in aanraking is geweest of daarvan afkomstig is, niet bij gezonde dieren komt. Reine en van zacht strooisel voorziene stallen, of bij droog weder eene goede weide kunnen voor deze patiënten niet genoog worden aanbevolen. Wanneer men voor goed en doelmatig

-ocr page 293-

voeder zorgt, zijn geneesmiddelen onnoodig. Alles wat met de besmette dieren in aanraking is geweest, moet zorgvuldig gedesinfecteerd worden. Drie tot 6 weken na hun herstel kunnen de schapen weer bij de overigen worden toegelaten.

39 fokken.

De pokken, waardoor het schaap slechts eens in zijn leven wordt aangetast, is een der gevaarlijkste ziekten en in hooge mate besmettelijk. Den Ten of 8sten dag, nadat de dieren de smetstoffen in zich opgenomen hebben, vertoonen zich de ziekteverschijnselen. Het dier heeft koorts, het geheele lichaam, maar vooral muil en ooren, zijn veel warmer dan gewoonlijk en de oogen zijn rooder. Het schaap staat met hangenden kop en de pooten bij elkaar, met de achter-pooten gaat liet kreupel, de eetlust is geweken, maar de dorst zeer groot. Spoedig daarna vloeit een waterachtig vocht uit den neus en tegelijkertijd zijn reeds de onbehaarde plekken met i-oode vlekken bedekt. Den Ssten of Oden dag ontstaan hieruit puisten, en de aangetaste huiddeelen zijn meermalen zoo gezwollen, dat neus en oogen gesloten zijn. Na 10 of 11 dagen zijn de pokken rijp. De goedaardige pokken hebben de grootte eener erwt, zij staan elk op zich zelf en hebben witte punten, met roode randen. Wanneer zij dicht bij elkaar staan, is de huid er tus-schen gezwollen en vochtig, vooral .-is dit het geval aan lippen en oogleden. Uit mond en neusgaten vloeit aanhoudend slijm. Van den loden tot den 16den dag neemt de koorts af en beginnen de pokken te drogen. De etter, die er in zit, is dik en geel en nadat deze een uitweg gevonden heeft, vallen de pokken in en veranderen zij in

-ocr page 294-

ecne bruine korst. Op de plekken, waar zij gezeten hebben, valt het haar uit. Ongeveer 30 dagen na het opnemen der smetstof vallen de korsten af. Hoe minder pokken er te vintien zijn, hoe minder de ziekte te beteekenen heeft.

Niet altijd hebben de pokken zoo'n goedaardig karakter, maar ze komen ook somtijds in zulk een hevi-gen graad voor, dat ze veeltijds doodelijk zijn. Bij kwaadaardige pokken neemt de ziekte hetzelfde verloop als bij de eersten. De kop is buitengewoon gezwollen, do oogen zitten vol etter, uit de neusgaten vloeit een taai en stinkend slijm, de ademhaling is bemoeilijkt en snuivend en de huid riekt zeer onaangenaam. De kleur dezer pokken is blauwrood, bijna zwart; zij staan niet elk op zich zelf, maar leppen in elkaar. Aan den kop gaan ze in boosaardige zweren over. De dood volgt reeds den 18en of 21sten dag-na het begin der ziekte. Moederschapen hebben er het meest van te lijden. Om de smetstoffen van het eene dier op 't andere over te brengen is geene onmiddelijke aanraking noodig; de ziekte plant zich door de lucht voort. Ook door kleeren of andere voorwerpen kan de smetstof worden medegevoerd Van 100 schapen blijven er in den regel 4 of 5 verschoond.

Al naar dat de ziekte meer of minder erg is, moet de patiënt behandeld worden; nooit kan men de kwaal stuiten of haar verloop bespoedigen. In de eerste plaats moeten do gezonde van de zieke schapen gescheiden worden. De lijders aan pokken van een goedaardig karakter worden bij warm en goed weder in de weide gedreven en anders op een warmen en drogen stal gezet. Wanneer het eenigszins mogelijk is worden de dieren in kleine troepjes ver-

-ocr page 295-

deeld en elk dezer een apart verblijf gegeven, omdat vele schapen in één hok opgesloten de stallucht te veel verontreinigen, hetwelk zoowel op de zieke als op de gezonde schapen een nadeeligen invloed heeft. Ofschoon geneesmiddelen zeer goed gemist kunnen worden, kan het geen kwaad het schaap alle 5 dagen een deeg op de tong te strijken, dat uit 300 g. keukenzout cn 30 g. zwavel bestaat Het voedsel moet zuiver en voedzaam zijn. Bij kwaadaardige pokken geve men zelfs krachtvoeder. Als inwendig geneesmiddel make men in dat geval een deeg van 30 g. kamfer, 90 g. baldriaan, 90 g. jeneverbessen, meel en water. Hiervan wordt 2 of 3 maal daags eene hoeveelheid ter grootte eener hazelnoot op de tong gestreken. De meeste patiënten sterven echter.

Men heeft tot nu toe te vergeefs naar een doeltreffend middel gezocht, waardoor men het uitbreken der pokken zou kunnen voorkomen. Evenals bij de menschen heeft de inenting der koepokken bij de schapen ook dit gevolg, dat bij een aanval van natuurlijke pokken deze niet in zoo'n hevigen graad optreden.

tO Bleeh»ueht en nlgemeene wateratueht-

Deze ongesteldheid heerscht in sommige jaren op uitgebreide schaal onder de kudde en richt dan groote verwoestingen aan. De aangetaste schapen zijn schijnbaar goed gezond; alleen bij nauwkeurige beschouwing bespeurt men zekere moeheid. Later is het aangetaste dier reeds in de verte aan zijn matten en tragen gang, aan den waggelenden kop en de hangende ooren kenbaar. Het vreet weinig, is zwak, biedt bij het vasthouden weinig tegenstand en zelfs bij een lichten druk op den rug zakt het

-ocr page 296-

met den buik naar den grond. Het wit van 't oog is geelbleek, het oog zelf betrokken en de oogleden gezwollen. Tandvleesch en slijmhuid zijn bleek, de wol is glanzeloos en laat zich gemakkelijk uit de huid trekken. De spijsvertering is meer of min gestoord, waarvan diarrhee het gevolg is. Bij het toenemen der ziekte ontstaat aan den hals een pijnloos gezwel, dat langzamerhand in omvang toeneemt. Het schaap begint snel te vermageren en wordt krachteloos ; de eetlust is geweken, het herkauwen houdt op, terwijl de dorst steeds toeneemt. De oogen zijn vol slijm, het tandvleesch is sponsachtig week en de buik gezwollen, tengevolge van het vele water Het doodzwakke dier ligt aanhoudend, krijgt eindelijk een stinkende diarrhee en sterft. De duur dezer ziekte is verschillend, zij kan van 8—10 weken, maar ook van 8—10 maanden aanhouden. Bij de opening van het lijk vindt men in den buik en onder de huid veel water, het bloed is bleek, dun en waterig, het vleesch en de ingewanden zien eveneens zeer bleek, terwijl van vet geen spoor te vinden is.

De oorzaken der ziekte zijn veelal 't gebruik van veel nat en bedorven voeder, vooral van planten, die in lage en veenachtige streken groeien; daarom komt zij meestal in vochtige jaren voor. Na natte zomers openbaart zij zich eerst laat in den herfst, houdt het dier den ganschen winter sleepende en eerst in het volgende jaar volgt de dood. In 't voorjaar zijn lage weilanden minder schadelijk dan in het najaar.

Alleen wanneer de ziekte nog van jongen datum is, gelukt het soms het dier te genezen Ten zeerste moet men er op bedacht zijn om de kwaal te voorkomen. Men onthoudt het dier op stal alle scliadelijk voedsel, en laat

-ocr page 297-

het in geen lage weilanden grazen, vooral niet bij natte zomers. Bij regenachtig en mistig weder laat men de schapen op stal en 's morgens mogen ze niet te vroeg naar buiten. Ook geeft men nu en dan een afkooksel van alsem, kalmuswortel, jeneverbessen en kinaolie. De reeds aangetaste dieren geve men in de eerste plaats goed hooi en wat koren; verder neme men voor 50 schapen illt; schepel bruin geroosterd mout, dat met 60 L. water zoolang gekookt wordt, tot het week is; daarbij voegt men 1 KG. fijn gestampte jeneverbessen en 30 g. ijzervitriool. Nadat dit mengsel koud geworden is, wordt het in eenmaal ingegeven. Geneesmiddelen worden meest in den vorm van een deeg toegediend. Voor 100 schapen neemt men 1.5 KG. alsem, 1.5 KG. jeneverbessen, 750 g. keukenzout, water en meel; per week worden 2 zulke porties verbruikt. Ook kan men 500 g. mosterd, 1 KG. keukenzout, 1 KG. jeneverbessen, meel en water nemen. Het toedienen van geneesmiddelen houdt men geruimen tijd vol. Heeft de ziekte reeds een hoogen graad bereikt, dan is het beter het dier te slachten. Het vleesch van dergelijke schapen is niet schadelijk voor 't gebruik, doch heeft als voedingsmiddel weinig waarde.

4f. Wjongatiehte

Gelukkig komt deze ziekte hier te lande zelden of nooit voor. Zij kan van korten of langen duur zijn. In het eerste geval hoesten de dieren veel, zij ademen gejaagd en moeielijk, vermageren snel, niettegenstaande hun goeden eetlust, en stervt n na eenige dagen.

S. 8

-ocr page 298-

Bij langeren duur blijft de ademhaling bemoeie-lijkt, de patient hoest sterk en uit den neus vloeit een stinkend slijm. De dieren worden met den dag magerder; de slijmhuid is bleek, de hartklopping voelbaar, de polsslag zwak en de dood maakt na korteren of langeren tijd een einde aan het lijden. Bij het openen van 't lijk zijn de longen gezwollen en buitengewoon zwaar, zij hebben eene grauwe kleur en zijn met puisten bedekt.

Deze ziekte heerscht vooral in het voor- en najaar, bij verandering van 't weer en schijnt van 't eene dier op 't andere over te gaan. Geneesmiddelen leveren weinig of geen resultaten op.

4». Eteveratiekte.

Leverziekte geeft een langdurig lijden, en gaat dikwijls met waterzucht gepaard. In 't begin bespeurt men weinig of geen uiterlijke ziekteverschijnselen, eerst later zijn die duidelijk merkbaar.Het oog is bleek en de slijmhuid een weinig geel en met slijm bedekt. Het dier is moe en lusteloos en vermagert snel. De buik is opgezwollen en de leverstreek pijnlijk. De eetlust is verminderd, maar de dorst toegenomen. Het schaap lekt graag zand, hout en leemen wanden. De mest is meesttijds brijig en dun. De ziekte neemt verder vrijwel hetzelfde verloop als bij waterzucht en bij het lijk neemt men ook dezelfde verschijnselen waar. De leverziekte verschilt echter van de waterzucht doordat de lever gezwollen is en eene grauwe kleur heeft. Aan de oppervlakte vindt men openingen van verschillende grootte, waaruit dikwijls een bloederig slijm vloeit. In de ontstoken en dikwijls enorm verdikte galgangen zitten soms een groot aantal

-ocr page 299-

bloedzuigers. De gal zelf is troebel en draderig en hier schuilen de eieren der wormen, waardoor zij zich tot in de darmen voortplanten.

Aan deze wormen moet de leverziekte uitsluitend worden toegeschreven. Somtijds worden ze ook bij de schapen in gering aantal gevonden, maar dit heeft voor het dier geen nadeelige gevolgen. Do eieren en ook de wormen zelf komen door 't vreten van groentevoeder of door 't drinken van water uit slooten en plassen in het lichaam der schapen; dit gebeurt alleen in den zomer en in den herfst, nooit in het voorjaar, en vooral in natte zomers. Veel kan men doen om de ziekte te voorkomen, maar weinig voor herstel. Het beste geneesmiddel is 4 deelen alsem, 4 deelen kalmuswortel, 2 dee-len roet, 2 deelen kinaolie en 2 deelen hertshoornolie ; dit wordt met meel en water tot een deeg gekneed en het schaap 1 of 2 maal in de week 15 tot 30 g. daarvan ingegeven. Als drinken geeft men kalkwater of water met ijzervitriool vermengd (15—30 g. op een emmer vol.) Is de kwa,al ver gevorderd, dan is zij ongeneeslijk en moet men het schaap slachten.

■Ê3. Mtongtering

Deze ziekte tast uitsluitend de lammeren in hot eerste levensjaar aan en veelal met doodelijk gevolg. De aangetaste dieren worden in hunnen groei belemmerd, ze zijn moe en lusteloos, hebben weinig eetlust en lijden veel aan diarrhee. De huid is droog, de wol bleek en glanzeloos, de slijmhuid van neus en lippen bleek, het wit van 't oog verliest zijne kleur, het oog zelf is vochtig en de ademhaling bemoeielijkt. Een

-ocr page 300-

en ander gaat gepaard met veel slijmafsclieiding en krampachtig hoesten. Nadat de ziekte een paar maanden geduurd heeft, begint het schaap snel te vermageren en sterft het aan verval van krachten.

De ziekte wordt veroorzaakt door 272—5 cM. lange draadwormen of maden, die zich in de verschillende vertakkingen der luchtpijp bevinden. De longen zijn bleek en hunne oppervlakte is met puisten bedekt. De eieren dezer wormen raken door 't vreten en drinken, vooral in 't voorjaar en den zomer, in 't lichaam der schapen. Meestal gebeurt dit in natte zomers, als zij op lage weilanden grazen. In 't begin der ziekte gelukt het soms, haren loop te stuiten en de wonnen te verwijderen, doch meestal is alle moeite te vergeefs.

Om de ziekte te voorkomen moeten de lammeren tegen vochtigheid en koude beschut worden. Als inwendig geneesmiddel neme men: 1 KG. fijn gestampte kalmuswortel, i KG. alsem, 500 g. roet, 120 g. hertshoornolie, 500 g. terpentijnolie en 120 g. ijzervitriool. Van dit mengsel krijgt elk lam dagelijks een suikerlepel vol. Om de wormen te dooden of te verwijderen, brengt men de schapen in een goed gesloten stal, waarin men leder, houtspaanders of teer brandt. Herhaaldelijk brengt men ze in dergelijke atmospheer, waarna ze naar buiten worden gedreven, om door hoesten de wormen uit de luchtpijp te drijven. De lammeren moeten dan goed gevoed worden.

Om de ziekte bij jonge schapen te voorkomen, laat men ze tot Juli op stal, waar men ze zuiver hooi geeft. Voor ze 's morgens naar de weide gaan, worden ze goed gedrenkt. Nog beter is het de lammeren het eerste jaar op stal te houden.

-ocr page 301-

44. Mugewandttwormen.

In de derde afdeeling der maag komen bij de schapen somtijds een menigte dunne, draadvormige wormen voor, die zich met de sappen uit het lichaam voeden. In zandachtige streken, waar veel stilstaand water is, bespeurt men dat veel bij lammeren, ofschoon er niet veel uitwendige kenteekenen van te vinden zijn. Bij geslachte dieren is de slijmhuid der maag dicht met deze wormen bezet. Is het dier reeds eenigen tijd dood, dan zijn er weinig sporen meer van aanwezig, omdat de wormen schielijk verteren.

Wanneer 't getal ingewandswormen niet zeer groot is, kan liet dier door krachtig voedsel ook zonder geneesmiddelen zeer goed herstellen. Is de kwaal verouderd of gaat ze met andere ziekten gepaard, dan helpen geene geneesmiddelen meer.

Zoodra men de ziekte onder de kudde bespeurt, begint men de dieren sterk te voederen; daarbij geve men veel bittere kruiden, als alsem etc. Ook kan een mengsel van 1 deel terpentijnolie en 2 deelen brandewijn goede resultaten hebben. Elk schaap krijgt daarvan een lepel vol per dag.

#5 Mjiitt ll'oi'iti

In de ingewanden, vooral bij jonge schapen, ontwikkelt zich somtijds de zoogenaamde lintworm, die groote verwoestingen ouder de kudde kan aanrichten, vooral in natte zomers bij schapen, die op lage weilanden hun voedsel zoeken.

Deze wormen ontwikkelen zich zeer spoedig, 't Is meermalen gebeurt, dat bij lammeren, die 4

-ocr page 302-

maanden oud waren, reeds wormen gevonden werden, die 10 M. lang waren. Meestal bereiken ze eene lengte van 30—40 M.

Zoolang de lintworm nog klein is, hindert hij niet veel; eerst wanneer het schaap er door in zijn groei wordt belemmerd, wordt het erger. Later begint de patient te vermageren, krijgt hij eene' gele slijmhuid, dikken buik en lijdt veel aan diarrhee; sterft het dier onder een vreeselijk lijden ten laatste, dan is dit door verval van krachten. In de ingewanden van het doode dier vindt men een massa wormen en daaronder ook den lintworm, die uit vele geledingen bestaat en somtijds buitengewoon lang is.

In 't begin van hun ontstaan gelukt het soms, door 't gebruik van wormkoeken, deze lastige gasten te verdrijven. Deze koekeu worden bereid uit teer, jeneverbessen, ijzervitriool, keukenzout, gips, meel en water; dit alles wordt goed door elkaar gekneed en dan in de lucht gedroogd. Later worden ze stuk geslagen en de schapen 8—10 dagen lang er eeue hoeveelheid van ingegeven.

Ook kan men, in plaats van bovengenoemd middel, spaansche peper en alsem nemen.

h. UITWENDIGE ZIEKTEN.

1. Oogenonlstehing

Bij de schapen komen drieerlei soort van oogziekten voor, namelijk die welke door invloeden van buiten worden veroorzaakt, de katharrhale of rheu-

-ocr page 303-

matische oogziekte en de oogziekte welke een gevolg is van de pokken.

De eerste ontstaat als vreemde voorwerpen in 't oog geraken, of door slaan, stooten etc. tegen of in het oog. De oogen zijn dan zeer gevoelig voor 't licht, gezwollen, rood en pijnlijk. Nadat de vreemde voorwerpen uit 't oog verwijderd zijn, wordt dit met water gereinigd en 5 of 6 maal daags met eene oplossing van 4 g. loodsuiker in 1/2 L. water gewas-schen. Wanneer echter de doorzichtige hoornhuid betrokken is, deugt dit middel niet; men neemt dan 6 cg. zuivere potasch in 30 g. koud water opgelost.

De katarrhale of rlienmatische oogenontsteking komt dikwijls bij lammeren voor, vooral wanneer deze veel aan nat en koud weder zijn blootgesteld. De dieren zijn dan erg lichtschuw, zij sluiten de oogen, die veel tranen en later een etterachtig slijm afscheiden. Zij zijn ook heet en pijnlijk, het wit van 't oog is erg rood, de doorzichtige hoornhuid betrokken; somtijds komen op de laatste blaasjes voor, die later tot etteren overgaan, waardoor 't dier 't gezicht moet missen, wanneer niet bijtijds hulp wordt verleend. De schapen, die aan deze oogen ontsteking lijden, moeten tegen de schadelijke invloeden van 't weder beschermd worden en een donker verblijf hebben. Daarna worden de oogen herhaaldelijk van slijm en etter gezuiverd, en met regenwater en warme melk gedurig gewasschen. Later neemt men eene oogenzalf, bestaande uit 5 dcg. witten vitriool, 1,25 g. kamfer en 60 g. ongezouten boter. Hiervan wordt dagelijks eene hoeveelheid ter grootte eener erwt onder het ooglid gestreken. Bij hardnekkige ontsteking steekt men, om

-ocr page 304-

de ziekte van de oogon af te leiden, een stukje versche nieswortel door de punt van 't oor. Daarbij geve men licht verteerbaar voedsel en laxeerende middelen, als Engelsch zout in water opgelost.

De bij poklijders niet zelden voorkomende oogenontsteking kan bet schaap van 't gezicht berooven, wanneer de op het netvlies aanwezige blaasjes tot etteren overgaan. De dieren lijden dan veel pijn; om deze te verminderen worden de oogen een paar keer daags met lauwwarm water afgewasschen. Etterende oogen wascht men met oogenwater, dat uit 7 g. oogensteen, in 120 g. gedistilleerd water opgelost, en 1,25 g. opium-tinktuur bestaat. Hiervan laat men eenige malen daags een paar druppels in het oog vallen ; ook wordt het één of meermalen daags met lauwwarme melk gebaad.

S. Het afbreken der hoornen-

Bij bokken komt het niet zelden voor. dat ze een of beide hoornen afstooten, waardoor dikwijls eene hevige bloeding ontstaat, die levensgevaarlijk kan zijn. Dan worden linnen doeken op de wonde gelegd, die door aanhoudend begieten met koud water en azijn vochtig worden gehoudin. Wil het bloeden niet ophouden, dan neemt men, in plaats van water en azijn, 120 g. zwavelzuur met 1 L. water. Is het bloeden gestuit, zoo legt men eene met teer bestrekene lap op de wonde, om de lucht en onreine stoffen te weren ; dan volgt in den regel de genezing van zelf. Soms kan door het afstooten der hoornen hersenontsteking ontstaan; hoe die behandeld wordt, werd reeds vroeger aangegeven.

-ocr page 305-

3. firopgemtcellen.

Deze zijn e3ae starke vergrooting van de schildklieren, die onder de luchtpijp liggen, en ontstaan bij lammeren meest uit onbekende oorzaken. Meestal trekken de gezwellen van zelf weer af; is dit niet zoo, clan worden ze een keer per dag ingewreven met eene zalf, die uit 4 g. jodium en 30 g. grauwe kwikzilverzalf bestaat.

4. Het vaat»itten van voorwerpen in de keel.

Ook bij schapen gebeurt het, dat stukken lijnkoek, kleine aardappelen, knollen enz. in den slokdarm blijven steken. De dieren kunnen dan niet slikken, ze strekken den hals zoover mogelijk vooruit, kwijlen veel, zijn angstig en ademen gejaagd. Zij zijn verloren, wanneer het vastzittende voorwerp niet spoedig verwijderd wordt. Daarvoor giet men eerst een paar lepels vol olie in de keel en beproeft dan of men het vastzittende voorwerp niet uit den slokdarm en weer in den bek kan brengen. Wil dit niet gelukken, zoo neemt men een elastieken stok ter lengte van 1.2 M. Deze wordt aan 't eene eind met vlas omwonden en dit met olie bevochtigd. Nu steekt men het omwonden eind door den bek langzaam in de keel, tot het op 't vastzittende voorwerp stuit en poogt men door zachtkens voorwaarts duwen het voorwerp naar de maag te transporteren. Gelukt ook dit niet, dan is er slechts heil te verwachten van eene operatie, die alleen den veearts is toevertrouwd.

5. Ui frontsteking.

Bij uierontsteking kunnen of alleen de uier of alleen de

S. 9

-ocr page 306-

tepels en ook beiden aangetast zijn. Zij kan door schadelijke invloeden van buiten, 't steken van insecten, gevatte kou en andere oorzaken ontstaan, heerscht soms op uitgebreide schaal en richt dan niet zelden groote verwoestingen aan. Het uiervuur, dat ook eene uierontsteking is, wordt in 't volgende hoofdstuk behandeld.

Bij 't begin dezer ontsteking is de uier min of meer gezwollen, donker rood en dikwijls met blaasjes bedekt, die weldra openspringen en gele korsten achterlaten. De melkafscheiding is weinig verminderd, maar 't melken veroorzaakt pijn. Is de ontsteking diep in het vleesch doorgedrongen, dan is niet alleen de uier heet, gezwollen en pijnlijk, maar zijn ook de tepel aangetast. De dieren gaan dan zeer 'stijf en somtijds kreupel, het melken of zuigen der lamineren veroorzaakt hun ondragelijke pijn, zij slaan met de pooten en uit den uier komt veelal bloederige melk. Somtijds verdwijnen de gezwellen zonder eenige nadeelige gevolgen ; ook laten zij wel verhardingen in den uier na.

Bij ontstekingen van lichten graad is het voldoende als de uier eenige malen daags voorzichtig wordt uitgemolken en daarna met warme melk of lauw water gewasschen. Het schaap wordt eiken dag wat Engelsch zout door 't drinken gedaan. Is de ontsteking van een ergen graad, dan wordt het dier op een drogen stal gezet, de uier met olie bestreken en een laxeerend middel ingegeven. Neemt zij nog toe, zoo wordt de uier met eene oplossing van 30 g. potasch in 2 KG. water gewasschen en wanneer hij erg heet is, met eene laag leem bestreken, die men met azijn bevochtigt, 's Avonds wordt de uier met olie zacht ingewreven.

-ocr page 307-

Is de kwaal door gevatte kou ontstaan, dan hebben de dieren koorts en is eene aderlating noodzakelijk; als inwendig geneesmiddel geve men een drank van 120 g. vlierthee, 30 g. Engelsch zout, 4 g. salpeter en 18 eg. braakwijnsteen. Dit wordt in 3 porties op één dag verbruikt, terwijl de uier met grauwe kwik-zilverzalf wordt ingewreven.

Wanneer in den uier verhardingen te bespeuren zijn, wordt de kwikzilverzalf met zeep of potasch vermengd. De etterende wonden aan den uier ontdoe men van hunnen inhoud en reinige men later met kamillethee.

O fliervunr.

Deze kwaal komt bij zoogende schapen somtijds epidemisch voor en eischt vele slachtoffers. Meestal wordt eerst één tepel aangetast en dan verspreidt de ontsteking zich naar alle richtingen. Onder de roode huid zitten harde en pijnlijke gezwellen. Uit den uier vloeit een waterachtige, later een roode of bruine vloeistof. De roode kleur verspreidt zich van den uier verder over 't lichaam. De dieren zijn moedeloos, zij liggen veel, en tot gaan aangespoord, is hun gang zeer stijf. Er is weinig of geen eetlust, veel koorts, hevige pijn en grooten dorst. Het dier vermagert snel en sterft reeds na 2—5 dagen.

Gewoonlijk worden jonge, goedgevoede, volbloedige moederschapen eenige weken na de geboorte der lammeren door het uiervuur aangetast. Deze ongesteldheid heerscht niet allo jaren even erg; en hiervoor schijnen oorzaken te zijn, al zijn ze niet bekend. Vooral bij ruw weder heerscht het uiervuur dikwijls onder de schapen, de weersgesteldheid schijnt er dus bepaald invloed op te hebben.

9*

-ocr page 308-

Hoewel de pogingen om de kwaal te verlichten meestal zonder resultaat blijven, mag het dier toch niet aan zijn lot worden overgelaten. De zieke helft vanden uier wordt dikwijls uitgemolken en wanneer de geheele uier is aangetast, moet men het lam van 't moederdier verwijderen. Om den uier worden omslagen van leem en azijn gelegd, en nadat het schaap is adergelaten, geve men het een drank, die uit 180 g. gom, 45 g. Engelsch zout, 2 g. salpeter en 1.25 g. kamfer bestaat; deze hoeveelheid wordt in eenen dag verbruikt, en dan nog eenmaal dezelfde portie toegediend, 's Avonds wordt de uier ingewreven met eene zalf, die uit 90 g. varkensvet, 45 g. extract van bilzenkruid, 11 g. loodwit en 15 g. kamfer bestaat.

Zoodra de uier begint te etteren, worden de zweren van hunnen inhoud ontdaan, de wonde gereinigd en daarna met eene zachte zalf bestreken.

Zoolang de dieren onder behandeling zijn, moeten zij krachtig voeder en een warmen stal hebben.

7. Ontnteking en uitauhkeu der baarmoetler.

Dit komt bij schapen, even als bij runderen, dikwijls voor en beiden worden behandeld, zooals dit bij de runderen reeds is aangegeven.

8 Beenderbreukeu.

Beenderbreuken, in 't bijzonder beenbreuken, zijn ook bij schapen niet zeldzaam, maar gemakkelijk te herkennen en vereischen zorgvuldige behandeling. De gebroken beenderen worden eerst op hun plaats gezet en daarna een verband gelegd. Men omwindt, wanneer het beenbreuken geldt, den poot, waar de breuk zich bevindt, ste-

-ocr page 309-

vig met een strook linnen, en legt aan weerszijden een paar dunne hontspaandertjes, die weer met linnen omwonden worden. In de eerste dagen wordt de poot aanhoudend met koud water bevochtigd. Na 6 of 8 dagen onderzoekt men of hij nog gezwollen is en of de beenderen op hun plaats zijn gebleven. Daarna wordt een nieuw verband gelegd en na verloop van 3 a 4 weken is de poot genezen

Op plaatsen waar men geen verband kan aanbrengen, als schouderbladen etc, moet de genezing aan de natuur worden overgelaten.

Waaraan men tuien kan hoe oud een m-ha ap i».

Vroeger meende men, dat het komen en verwisselen der tanden bij schapen op denzelfden leeftijd plaats had als bij runderen; latere ervaringen hebben echter geleerd, dat dit niet zoo is. Ook heeft het verwisselen der tanden bij alle schapenrassen niet op denzelfden leeftijd plaats. Even als bij het rund heeft het schaap in de bovenkaak geen snijtandtn, maar slechts een hooggewelfd tandvleesch.

Bij de geboorte heeft het schaap of geen enkelen tand of de 4 voorste snijtanden en soms ook de 2e melkkies. In het eerste geval komen na 4—8 dagen de beide middeltanden en na 8—14 dagen de beide binnenmiddeltanden te voorschijn.

De beide buitenmiddeltanden vertoonen zich 10—21 dagen, en de beide hoektanden en daarmeê de 3de melkkies 3—4 weken na de geboorte. Wanneer de 2e melkkies niet bij de geboorte te vinden is, verschijnt

-ocr page 310-

hij na 8 dagen; de le daarentegen eerst na 10—14 dagen.

De 4e kies (de eerste blijvende), komt in de onderkaak te voorschijn, wanneer het lam 3 maanden oud is en in de bovenkaak 2 maanden later. De 5e kies (2do blijvende) komt op den leeftijd van 9—12 en de 6e (3e blijvende) op den leeftijd van 18—24 maanden.

Als het schaap een jaar oud is, begint het verwisselen en worden de melktanden door blij venden vervangen. De plaatsvervangers verschijnen gewoonlijk op den leeftijd van 15—16 maanden, in enkele gevallen ook als het lam nog maar 12 maanden oud is.

Op l'/s—2-jarigen leeftijd, somtijds vroeger, worden de binnenmiddellanden verwisseld en is het schaap 21/4—23/1 jaren oud, dan worden de buiten middeltan-den door blijvenden vervangen. Als het schaap 3—33/3 jaar oud is, worden de hoektanden verwisseld.

De 3 melkkiezen verwisselen op verschillende leeftijden en in verschillende rangorde. In den regel heeft dit met alle 3 plaats op l3/^—2-jarigen leeftijd. Gewoonlijk verwisselt eerst de Iste, daarna de 2e en ten laatste de 3de melkkies.

Onmiddelijk na de verwisseling zijn de tanden helder wit; langzamerhand beginnen zij lichtgeel te worden en later krijgen ze zelfs eene donkergele kleur. Op zekeren leeftijd vallen eerst de kronen af en later de tanden geheel uit. Het laatste hangt veel af van de levenswijze der schapen. Somtijds treft men schapen aan, die op 9-jarigen lijftijd nog in 't bezit van alle tanden zijn, terwijl anderen het grootste gedeelte der tanden reeds missen, wanneer zij 7 of 8 jaren oud zijn.

-ocr page 311-

HET VARKEN.

1. VERPLEGING. VOEDING.

a. Verpleging.

Het varken is een onzer huiszoogdieren, dat bijna zijn geheele leven, al is dit zeer kortstondig, in een besloten ruimte moet doorbrengen. Wel worden aan de verblijfplaatsen dezer dieren niet zulke hooge eischen gesteld als aan die van andere huiszoogdieren; toch is het niet geheel en al onverschillig, hoe ze ingericht zijn. Daarom zal ook hier met een enkel woord worden gesproken over het

1. Varkenshok.

Daar velen in de meening zijn, dat het varkenshok al weinig afdoet tot het welzijn der varkens, wordt dit somtijds schromelijk verwaarloosd. Het heeft menigmaal meer het aanzien van een modderpoel dan van een rustbed. De verregaande onzindelijkheid dezer dieren heeft menigeen in de meening versterkt, dat het onverschillig is waar het varken zijn leger heeft, ja sommigen zijn zelfs

-ocr page 312-

in den waan gebracht, dat het varken een liefhebber is van vuil. Dit is volstrekt niet zoo.

Vooral op jeugdigen leeftijd moeten de varkens een warm verblijf hebben. Overmatige warmte is echter voor deze dieren even nadeelig als voor anderen. Daarom moeten de varkenshokken zoo aangelegd en ingericht worden, dat ze in den zomer tamelijk koel en in den winter nog al warm zijn. Doelmatige ventilatietoestellen kunnen hiertoe het hunne bijdragen. Aan strooisel mag het niet ontbreken en alle vuil moet zooveel mogelijk geweerd worden. Een schaduwrijk plekje in de nabijheid van het varkenshok is voor biggen en fokvarkens onontbeerlijk. Daar moeten zij naar believen kunnen rondloopen of zich neervlijen. Wanneer op die plek geen boomen staan, moet men eenige gladde palen in den grond slaan, waartegen de varkens de huid kunnen wrijven. Die bestemd zijn om gemest te worden, blijven steeds in het hok; hoe minder beweging ze hebben, hoe eer ze geschikt zijn voor den slager. Hun geheele voorkomen toont ook duidelijk aan, dat zegeen behoefte hebben aan beweging.

9. Keu* en leeftijd van het Jokvarken.

Het mannetjesvarken, beer genoemd, moet in de eerste plaats vrij van erfelijke of andere lichaamsgebreken zijn. Verdere kenmerken van een goeden beer zijn: een korte kop met spits toeloopenden snuit, vleezige kinnebakken, dunne, overeindstaande, bewegelijke ooren, een krachtige nek, korte en dikke hals, een breede schoft, niet veel hooger dan de rug, en een breede en diepe borst. De rug moet breed, recht en weinig ingezonken, het kruis breed en gewelfd zijn. Een lang, breed en goed afgerond lijf met stevige

-ocr page 313-

lendenen is van gront gewicht voor de ontwikkeling van de borst en de buikholte, temeer daar van de laatste weer de meer of mindere ontwikkeling der inwendige organen afhangt en ook omdat dan voor de vleeschvorming meer ruimte is. Noj; heeft men bij den beer te letten of het achterlijf wel goed ontwikkeld is; dit laat bij vele varkens zeer veel te wenschen over.

Ook het moedervarken, zeug genaamd, moet nauwkeurig bekeken worden, voor men het als fokdier kiest. Zij moeten, even ais de beer, breed, rond en krachtig gebouwd en niet te lang maar ook volstrekt niet te kort van lijf zijn, omdat in het laatste geval, vooral bij vettigheid, het bevruchten bemoeielijkt wordt en de dieren dan voor fokdieren zeer vroeg ongeschikt zijn.

De geheele huid van den beer moet behaard en alleen de ooren doorschijnend en van weinig haren voorzien zijn.

Bij een van nature wild en weerspannig dier als het varken, komt bij fokvarkens ook den aard in aanmerking. Door eene zachte behandeling legt het dier zijne aangeboren wildheid wel eenigszins af; toch mag een onhandelbaren beer niet als fokdier gebruikt worden. Om ze in allen gevalle onschadelijk te maken, breekt men de slagtanden uit. Meestal spiegelt zich den aard van het dier in de oogen af. Een beer met kleine, gluiperige oogen is niet te vertrouwen.

Reeds een jaar oud zijnde, kan de beer, wanneer hij goed gevoed is, gebruikt worden; bij rassen, welke zich vroeg ontwikkelen, zelfs nog wel een paar maanden eerder. Van het tweede tot

S. 10

-ocr page 314-

het derde levensjaar is hij het geschiktst; op lateren leeftijd wordt hij vadsig en lui.

Zooals reeds met een enkel woord gezegd is, geldt voor de zeug, wat den lichaamsbouw aangaat, hetzelfde als van den beer. In 't bizonder moet het lijf bij eerstgenoemde lang en breed zijn. Aan een lang lijf bevinden zich een grooter aantal tepels en de uier is beter ontwikkeld. Hoe meer tepels eene zeug heeft, hoe vruchtbaarder zij is. Is het achterlijf breed, dan is in den regel ook het bekken ruim, hetgeen de ontwikkeling der jongen ten goede komt.

Ook den aard der zeug moet bij fokvarkens wel degelijk in aanmerking komen. Van beginne af aan moet men de biggen, die voor fokdieren bestemd zijn, zacht behandelen; zij moeten aan den omgang met menschen leeren gewennen en wanneer ze op lateren leeftijd een kwaadaardige natuur aan den dag leggen, niet als fokdieren gebruikt worden. Het komt niet zelden voor, dat de zeug hare jongen onmiddelijk na de geboorte tracht te bijten of pogingen doet om ze te verscheuren ; zulke dieren mag men volstrekt niet voor de tweede maal als fokdieren gebruiken.

Op den leeftijd van 10 tot 14 maanden kan men jonge zwijnen laten paren, bij rassen die zich vroeg ontwikkelen zelfs eerder. De vruchtbaarheid duurt tot het vierde of vijfde levensjaar.

3. Moe men fokvarken» moet behandelen.

Nadat men den jongen beer, wanneer hij 10—12 weken oud is, van de overige zwijnen heeft verwijderd, moet men er op bedacht zijn, dat hij goed en krachtig voedsel krijgt. Toont hij neiging tot vet worden, dan onthoude men hem datgene wat veel vet aanzet.

-ocr page 315-

Men geeft hem in den regel licht verteerbaar voedsel en zorgt dat hij zich op een opon plek vrij kan bewegen. Bij groote hitte mag hein de gelegenheid niet ontbreken, zich in koud water te kunnen baden. Verder moet hij in de schaduw beschutting kunnen vinden voor de heete zonnestralen.

Bij de zeug moet men acht geven op den tijd, waarin zij naar de paring verlangt. Gewoonlijk kenmerkt dat tijdstip zich door onrust, onophoudelijk knorren en gebrek aan eetlust, verder zijn de uitwendige ge-slachtsdeelen rood en gezwollen. Bij goedgevoede dieren doet zicli dit tijdstip reeds voor, wanneer zij zes of zeven maanden oud zijn. Wanneer ze niet bij den beer toegelaten worden, herhaalt zich deze periode om de vier weken. Do draagtijd duurt bij zwijnen omstreeks vier maanden. Groote neiging lot vet worden belemmert de vruchtbaarheid en schaadt ook de jongen, die nog moeten geboren worden.

4. Moe, men tlvat/etiile en tvoagende varken» moet behantleleu.

Do dragende zeug laat men in den eersten tijd vrij onder de andere varkens rondloopen, zo heeft zelfs groote behoefte aan beweging. Na verloop van twee maanden gevoelt ze meer neiging tot rust dan tot beweging, daarom laat men haar ook in 't hok, wanneer haar kameraden naar buiten gaan. Men geeft haar licht verteerbaar voedsel, maar zorge er tevens voor, dat ze niet te vet wordt. Ten naaste bij 14 dagen voor de geboorte der biggen moet de zeug in een afzonderlijk hok gedaan worden, dat van zacht strooisel is voorzien en verder zoo gemakkelijk mogelijk is ingericht. Het licht verteerbare, maar tevens op de melkafscheiding

10*

-ocr page 316-

werkende voedsel, wordt haar bij kleine porties toegediend, maar vaker dan gewoonlijk, om alle storingen in de spijsvertering te voorkomen.

Zijn de jongen geboren, dan moet alle daarmede gepaard gaande onreinheid zorgvuldig verwijderd en de biggen aan de borst gelegd worden en wel zóó, dat de sterkste aan de melkrijkste tepels komen te liggen, welke zich aan de borst en den buik bevinden. Dit geschiedt om de biggen aan dien tepel te gewennen, waaraan ze 't eerst gezogen hebben. Zijn er meer biggen dan tepels, dan doet men 't best de zwakste biggen te verwijderen. De zeug mag in de eerste dagen na de geboorte der jongen niet lastig worden gevallen, het voedsel wordt haar in kleine bakken toegediend en in het leger moet ruimschoots strooisel zijn, opdat moeder en kroost gemakkelijk, droog en warm kunnen liggen. Het voedsel moet dan uit bestand-deelen bestaan, die, licht verteerbaar, de melkafscheiding bevorderen. Het geschiktste voedsel is gekookte aardappels, haver- en gerstemeel, melk en een weinig groentevoeder.

5. 0« behandeling der biggen.

Wanneer de biggen 2—3 weken oud zijn, krijgen zij, als toevoer bij de moedermelk, haver- en gerstemeel, alsmede afgeroomde koemelk. Zijn ze 3—4 weken oud, dan moet men ze gewennen, dat ze dagelijks een tijdlang op een open plek rondloopen. Het wroeten in 't zand mag den jongen varkens niet belet worden, dit bevordert juist hun' groei. Door langzamerhand meer toevoer te geven,,heeft men het zoo aangelegd, dat de biggen op den leeftijd van 5—6 weken de moedermelk

-ocr page 317-

geheel kuimen inisseu. Koemelk blijft echter ook nu nog de hoofdschotel van liet voeder. Zijn de biggen, nadat haar de moedermelk onttrokken is, nog zwak, dan geve men lauwe versche koemelk, liefst altijd van dezelfde koe. Verder geeft men den jongen varkens hav( rkorrels en haver- of gerstemeel, benevens fijn gemaakte, gekookte aardappels. Langzamerhand wordt hun de melk geheel onthouden of ze krijgen slechts afgeroomde of karnemelk. Zijn de biggen 3—4 maanden oud, dan worden ze als de overige varkens gevoederd en naar gelang ze moeten dienen voor de fokkerij of om te mesten.

S. Boe men mestvarkeu» behandelt.

Het varken heeft bizonderen aanleg tot vetvor-ming, het geheele lichaam is daarop ingericht en zijn levenswijze draagt er het hare toe bij. Zij kunnen dagelijks een massa voedsel tot zicli nemen en bij weinig beweging dit spoedig verteren. Zij gebruiken meer dan tweemaal zooveel als herkauwende dieren, die voor t zelfde doel bestemd zijn. Het geschiktste voedsel voor het vetmesten is een mengsel van melk, aardappels, koren en meel. In een volgend hoofdstuk, waarin over de voeding zal gesproken worden, komen we hier nader op terug.

Het varkenshok moet steeds voldoende van strooisel voorzien zijn. De gemiddelde temperatuur zij 8—10° R. Bij groote hitte zorge men voor voldoende afkoeling door 't openzetten van deuren, ventilatie-toestel-len enz. ; is dit niet toereikend, dan giet men het verhitte dier een paar keer daags een emmer koud water over 't lichaam.

Het toedienen van veel zout is ook, zoowel voor 't var-

-ocr page 318-

keu als voor andere dieren, nadeelig: alleen wanneer de eetlust verstoord is, kan een weinig keukenzout door 't vreten goed zijn. Het ingeven van pekel is heele-maal af te keuren; dit kan de nadeeligste gevolgen hebben en somtijds den dood veroorzaken. Bij 't mesten van varkens, vooral wanneer het voedsel grootendeels uit koren en meel bestaat en de dieren nog zeer jong zijn, is nu en dan een handvol houtasch zeer goed. Ook wat gestampt krijt is voor jonge varkens, die gemest worden, soms zeer nuttig.

h. Voeding.

f ïïjHCht.

Om het dierlijk lichaam in stand te houden, heeft ook het varken in de eerste plaats behoefte aan lucht, 't Maakt hierin toch eene uitzondering op zijne na-tuurgenooten: verlangen de meeste zoogdieren naar veel en zuivere lucht, het varken is met weinig tevreden en geeft er niet veel om of zij met onreine bestanddeelen vermengd is. Ja, men beweert wel eens dat 't aan de onreine lucht nog de voorkeur geeft. Daar het varken echter, vooral in den zomer, veel overlast heeft van do hitte, moet men .steeds voor de noodige versche lucht zorgen.

• Oven Wc voeding van het varhen in 't algemeen.

Het natuurlijke voedsel voor pas geboren dieren is de moedermelk, die hen niet te vroeg mag onttrokken

-ocr page 319-

worden. Verder hangt het soort van voedsel af van de diersoort en waarvoor het dier bestemd is.

Het varken is een allesvreter en kan zoowel van plantaardig als dierlijk voedsel leven, doch het wordt in den regel uit het plantenrijk gevoed. Daar het zeer gulzig vreet en slechts gebrekkig kauwt, moet zijn voedsel fijn en licht verteerbaar zijn. Keukenafval, wortelen, aardappelen, melk etc. zijn zeer geschikt.

Vaste regels voor de voedering der varkens zijn er niet, maar toch heeft de ondervinding geleerd, dat zij, al naar gelang van den leeftijd, verschillend moet zijn. Aardappelen alleen zijn niet geschikt, maar melk vermengd met aardappelen verdient de voorkeur, doch als krachtvoeder is dit niet voldoende.

Op jeugdigen leeftijd kan melk volstaan, maar op verderen leeftijd niet meer.

Het geschiktste voedsel voor mestvarkens is een mengsel van melk, meel, koren en aardappelen, met een matig portie mais en erwten of boonen.

3 Koren ats voedsel voor varhen».

Haver, gerst en mais zijn van alle korensoorten het beste voedsel voor varkens, vooral wanneer zij gemest worden. Andere soorten van koren, als rogge, boekweit enz., mogen daarom niet geheel verworpen worden.

Wanneer de dieren nog jong zijn, wordt de haver als meel gegeven, omdat dit gemakkelijker te verteren is dan heele haverkorrels. Op lateren leeftijd is haver beter dan havermeel.

-ocr page 320-

De gerst voedt beter dan ander koren, maar is ook moeilijker te verteren. Zij wordt alleen voor mest-vee gebruikt. Gerstemeel is boven gerstekorrels te verkiezen. Het eerste, vermengd met gekookte aardappels en melk, is hot beste voedsel voor mestvar-kens. Ook de mais is voortreffelijk, ze wordt in natuurlijken toestand en droog gegeven.

# Knol- en wortelgeicastien at» voedlngtmld-delen voor varken».

We hebben reeds vroeger gesproken over de waarde, die knol- en wortelgewassen hadden als voedingsmiddelen voor varkens. Zij dienen meer om krachtiger voedsel, als koren bijv., gemakkelijk verteerbaar te maken. Als voedingsmiddelen op zich zelf zijn ze niet voldoende, doch als zoodanig hebben ze ook hun nut. Onder hen is de aardappel een der voornaamste. Met melk vermengd, zijn de aardappels een zeer geschikt voedsel, doch alleen voor mestvarkens zijn ze, zooals reeds gezegd is, niet toereikend. Gekookt verdienen ze de voorkair boven rauw. Te veel van deze aardvrucht geeft bloedarmoede, waaruit allerlei ziekten kunnen ontstaan. Knollen zijn als voedsel voor varkens niet veel waard.

5. Meatvoeder voor varken».

Gebroken of gemalen gerst, vermengd met gekookte aardappels en melk, geeft een voortreffelijk mestvoeder voor varkens. Ook boekweit, hetzij gebroken of gemalen, is gemakkelijk te verteren, en tevens voedzaam en kan daarom als voedingsmiddel zeer goed ge-

-ocr page 321-

bruikt worden, mits men de zemelen verwijdert. Verder zijn boonen en erwten uitstekend, daar zij veel zetmeel en andere voedzame bestanddeelen bevatten. De varkens, daarmee gemest, leveren vast en voedzaam spek, dat men gemakkelijk een tijdlang kan bewaren, zonder dat het zijn aangenamen smaak verliest. Omdat boonen, erwten enz. zoo moeielijk te verteren zijn, moeten ze, voor men ze, aan de varkens geeft, gebroken of gekookt worden. Ook lijnzaden en lijnkoeken zijn een zeer goed mestvoeler, maar zij worden minder genomen omdat varkens, die er mede gemest zijn, week spek met meesttijds een olieach-tigen smaak hebben. Rogge, eikels etc. zijn ook een goed voedsel, doch de eerste verdient boven de laatste verreweg de voorkeur.

II. ZIEKTEN DER VARKENS.

a. Inwendige ziekten.

X. Hoort».

Het zoeken naar wat, er scheelt is bij geen onzer huisdieren moeilijker dan bij het varken, omdat het, gezond zijnde, ook traag, lui, weerspannig en schuw van nature is. Bij de minste aanraking begint het luidkeels te schreeuwen en doet het allerlei moeite om te ontkomen. Polsslag en ademhaling zijn dan ook slechts gebrekkig na te gaan, vandaar dat men van de meer of mindere hevigheid der koorts

S. 11

-ocr page 322-

slecht op de hoogte kan zijn. In normalen toestand is de lichaamstemperatuur 30° C.

9. Melk- oj mogkoort».

De dieren, hierdoor aangetast, zijn zwak in de achterste ledematen, zij slaan weinig acht op hunne omgeving en bekommeren zich volstrekt uiet om hunne jongen. De ademhaling en de harteslagen zijn gejaagd, de snuit en de slijmhuid in 't begin rood en droog, later worden zij bleek, de uier is slap en zonder melk, terwijl de geslachtsdeelen gezwollen, droog en blauwachtig rood van kleur zijn. Ook verraden de pa-tienten door onrust en slaan met de pooten veel pijn. De buik is gespannen en zeer heet, eerst is er verstopping, waarop later diarrhee volgt. De oogen staan verdraaid en uit den muil vloeit aanhoudend slijm; meestal maakt de dood binnen 24 uur een einde aan dit vreeselijk lijden.

Hoewel de oorzaken voor het ontstaan van deze gevaarlijke ziekte in den regel onbekend zijn, worden zij veel aan gevatte kou toegeschreven. Vooreerst moet het lijdende dier goed warm gehouden, de buik veel gewreven en herhaaldelijk lavementen gezet worden. Wanneer er veel koorts is, geve men van een drank, die uit 15 g. kamillen, 120 g. water en 2 g. hoff-mansdruppels bestaat, alle 3 uur een lepel vol in. Toont de ziekte meer neiging tot ontsteking, dan moet de drank bestaan uit 7.5—15 g. salpeter,30—90 g, Engelsch zout en gom. Alles wordt in 4 porties om het uur ingegeven. Een of meermalen aderlaten is zeer goed. De biggen worden dikwijls aan

-ocr page 323-

den uier gelegd, om de melkafscheiding zoolang mogelijk gaande te houden. Ook moet het zieke dier krachtig voedsel hebben.

3. JMerarntontaiehing

Zonder eenige voorteekenen begint deze kwaal met een soort van razernij. Het dier heeft een waggelenden gang, het laat den kop hangen, rent tegen in de nabijheid staande voorwerpen aan, krabt en stampt met de pooten, doet pogingen om tegon de wanden op te klauteren, in 't kort 't is geheel zinneloos. Later stort het neer, knarst bet op de tanden en het schuim staat voor den muil. Ooren, bek en snuit zijn heet en de oogen ,zeer rood. Wanneer niet spoedig beterschap volgt, wordt de patient gevoelloos en sterft hij na korten tijd.

Eerst wordt Hink adergelaten, waarna de zieke eene koele plaats krijgt. De kop wordt aanhoudend met koud water begoten en als inwendig geneesmiddel geve men om het uur 1 g. salpeter en 15—30 g. Engelsch zout, in water opgelost Hiermee gaat men voort tot er diarrhee volgt. Wanneer het gebruik van vergift de oorzaak is, wordt een braakmiddel toegediend. Later worden aan de zijden vun den hals een paar etterbanden door de huid getrokken.

#. Verhoudheid.

Deze ongesteldheid komt bij varkens meer voor dan bij andere zoogdieren: zij kan tot ontsteking en andere gevaarlijke ziekten overslaan en daarom is bet dringend noodig om deze kwaal zoo spoedig mogelijk tegen te gaan.

11*

-ocr page 324-

De patiënten, die aan verkoudheid lijden, hebben meer of minder den eetlust verloren. Hun dorst is echter groot, en de oogen, snuit en slijmhuid zijn rooder en warmer dan gewoonlijk. De ademhaling is gejaagd en de uitgeademde lucht heet, de oogen tranen en uit den neus vloeit eerst een waterachtig, later een meer gebonden slijm. Ook moet het dier veel hoesten.

Langzamerhand nemen de ziekteverschijnselen af en na 12—14 dagen is de kwaal geweken. Blijft zij nog aanhouden, omdat de dieren verwaarloosd worden, dan kan er longontsteking en soms den dood op volgen.

De oorzaken zijn meest gevatte kou; van daar, dat verkoudheid 't meest in 't voor- en najaar voorkomt. Tochtige stallen en gebrekkige voeding brengen er het hare toe bij. In den regel neemt de ziekte spoedig af, wanneer men 't dier een warm hok en licht verteerbaar voedsel geeft. Is zij van een ergen graad, dan kunnen Engelsch zout en salpeter goede resultaten geven en wanneer men voor halsontsteking vreest, krijgt het zwijn een braakmiddel en wordt het adergelaten. Heeft men met eene verouderde kwaal te doen, dan bereidt men een deeg van 15 g. blom van zwavel, 45 g. venkelzaad, 45 g. gemalen zoethout en 7.5 g. ammoniak; deze hoeveelheid wordt in 2 dagen verbruikt. Wanneer de longen reeds aangetast zijn, wat aan het pijnlijk hoesten merkbaar is, geeft men 15 g. bilzenkruid met venkelzaad en zoethout.

5. Keetxiehle

Deze is eene ontsteking van den slokdarm en het strottenhoofd en komt bij de varkens dikwijls voor. Zij is kenbaar aan het moeielijk ademhalen, de

-ocr page 325-

heeeche stem en het hoesten. Het dier heeft veel neiging tot braken, is koortsig en heeft veel pijn. Het strottenhoofd is gezwollen, snuit en slijmhuid zijn rood, droog en heet en zoowel de mest- als urineafscheiding heeft onregelmatig plaats. Wanneer de ziekte steeds toeneemt, worden zoowel de snuit als de slijmhuid blauwachtig rood, de ademhaling is zeer bemoeilijkt en geschiedt met geopenden muil. De dieren zitten veel op de achterpooten, zij rekken den kop vooruit, zetten de voorpooten wijd van elkaar, hebben hoogroode oogen en sterven meest aan verstikking een paar dagen na 't uitbreken der ziekte.

Keelziekte ontstaat veelal uit gevatte kou en zij komt vooral in 't voor- en najaar voor, bij ruwe noord- en oostewinden. Eerst worden de dieren flink adergelaten en het strottenhoofd ingewreven met terpentijnolie. Daarna geeft men, wanneer het slikken nog mogelijk is, een braakmiddel, bestaande uit 2 g. braakwijnsteen,!.25g. nieswortel, 2—4 g. salpeter, 30—60 g. Engelsch zout, meel en water. Hiervan wordt om de 2 uur eene hoeveelheid ter grootte eener hazelnoot op de tong gestreken.

Aan een warmen stal en licht verteerbaar voedsel mag het niet ontbreken.

G. Mtoratontatekfng,

Bij deze kwaal kan öf de long, of het borstvel, of wel long en borstvel beiden aangetast zijn. Omdat een nauwkeurig onderzoek bij de varkens zoo goed als onmogelijk is, zullen wij eenige algemeene kenteekenen aangeven, waardoor deze ziekte van anderen te onderscheiden is. Bij afwisselende hitte en kou ademen de dieren zeer kort en gejaagd, waarmee eene

-ocr page 326-

regelmatige op- en neergaande beweging van de ribbenkast gepaard gaat. De uitgeademde lucht is heet, het hoesten afgebroken en pijnlijk en de minste druk tegen de borst veroorzaakt pijn. De dieren nemen meest eene zittende houding aan of zij loopen onrustig heen en weer, als wilden ze een geschikt leger zoeken. De slijm-huid is rood en droog, de oogen staan star en glanzend, de bloedsomloop is verhaast, mest- en urineafschei-ding zijn vertraagd en de eetlust vermindert, maar de dorst neemt toe. Wordt de kwaal erger, dan is de ademhaling steeds meer bemoeilijkt, de pijn wordt heviger, de slijmhuid blauwachtig rood, uit den neus vloeit een lichtbruine vloeistof en de dood volgt meestal nog onverwachts. Somtijds is de ziekte van korten duur; soms kan ze geruimen tijd aanhouden. In het gunstigste geval nemen na 7—9 dagen de ziekteverschijnselen af; het ademen gaat bedaarder, het hoesten wordt zeldzamer, de dieren gaan veel liggen, de eetlust keert terug en mest- en urineafscheiding hebben weer geregeld plaats. Niet zelden houden de kortademigheid en het hoesten nog geruimen tijd aan.

De oorzaken der borstontsteking, die zich somtijds ook epidemisch voordoet, liggen in gevatte kou, liet gebruik van ongewoon of moeielijk verteerbuar voedsel of schadelijke invloeden van buiten.

Voor men inwendige geneesmiddelen aanwendt, wordt het varken flink adergelaten en daarna eene oplossing van salpeter en Engelsch zout ingegeven. Later worden 7.5—15 g. ammoniak met zoethout, venkelzaad en honig tot een deeg gekneed en daarvan om de 2 uur eene hoeveelheid ter grootte eener walnoot op de tong gestreken. Verder wordt de borst-streek ingewreven met eene zalf, bestaande uit 22.5 g. spaansche vliegen, 45 g. terpentijn en 45 g. var-

-ocr page 327-

kensvet. Het voedsel moet gemakkelijk verteerbaar en de verblijfplaats warm en tochtvrij zijn.

S, maag- en darmontateking.

Deze ongesteldheid komt zeer dikwijls en meermalen epidemisch onder de varkens voor. De dieren zijn buitengewoon onrustig, zij hebben veel pijn, hevige koorts en grooten dorst. De slijmhuid is eerst hoogrood, later blauw; de snuit is droog en heet; de oogen staan vurig en wild, de ademhaling is gejaagd, de buik gespannen en pijnlijk en de mestafscheiding gestoord. De ziekte is slechts van korten duur, in den regel sterft het dier binnen 24 uur onder hevige stuiptrekkingen.

De oorzaken moeten meestal in 't gebruik van moeielijk verteerbaar of schadelijk voedsel gezocht worden. Omdat het varken een buitengewoon gulzig dier is, neemt het dikwijls voedingsstoffen tot zich, die een nadeeligen invloed op de spijsvertering hebben en zoo moet het zijne vraatzucht niet zelden met den dood bekoopen. Allereerst is eene flinke aderlating noodzakelijk, waarmee een bloedverlies van 375—750 g. gepaard gaat, daarna wordt de buik ingewreven met eene prikkelende zalf en als inwendig geneesmiddel geve men ieder uur 60 g. boom- of lijnolie, met een weinig lauwwarme melk. Bij verstopping worden lavementen van olie, zeep en water gezet.

Bij vergiftiging kan een braakmiddel van een anders wissen dood redden. Men neme daarvoor 6—9 dcg. witten vitriool, in 45 g. water opgelost. Na de braking geve men een mengsel van olie en salpeter in. Het geschiktste voedsel voor dezen patient is melk en meelwater.

-ocr page 328-

8 Mtuikvliesontsteking

Deze kwaal komt dikwijls bij de varkens voor, maar zij is moeielijk te herkennen. Behalve door koortsachtige rillingen, kenmerkt ze zich door gejaagde hat tkloppingen, roode slijmhuid, drogen snuit etc. De buik is heet, gespannen en pijnlijk. De ademhaling is gejaagd en gaat met een op- en nedergaande beweging der ribbenkast gepaard. De dieren zijn onrustig en pijnlijk en zoowel de urine- als mestafscheidiug heeft opgehouden.

Wanneer de ziekte niet in haren loop gestuit wordt, volgt na 2 of 3 dagen de dood. Het meest komt ze bij vrouwelijke dieren voor, omniddelijk voor of kort na de dekking. Nadat de patient is adergelaten, geve men een geneesmiddel, dat uit 15 g. salpeter, 120—150 g. Engelsch zout, 120 g. olie en gom bestaat. Een en ander wordt in 4 porties om de 4 urn-ingegeven.

9. Baarmoederontstehing.

Deze ontsteking komt dikwijls gelijktijdig met die van het buikvlies voor en kenmerkt zich eveneens door grooten onrust, trippelen met de achterpooten en hevige buikpijn. Het achterlijf is zeer gevoelig voor de minste aanraking, de uitwendige geslachtsdeelen zijn gezwollen, de mestafscheidiug heeft opgehouden en wanneer de ziekte niet bijtijds in haren loop wordt tegengegaan, sterft het dier binnen weinige dagen een pijnlijken dood.

De oorzaken, zijn bij baarmoederontsteking dezelfde als bij buikvliesontsteking, behalve dat de eerste ook bij vroege of moeielijke geboorten kan ontstaan.

-ocr page 329-

De patient moet eerst eene aderlating ondergaan en dan geeft men een mengsel van salpeter, Engelsch zout en gom in. De buik wordt met eene prikkelende zalf ingewreven en in de schede spuit men slijmachtige vloeistoffen.

lO, HtiJtheid in tie leden (vervangen.}

Rheumatiek komt bij varkens hoogst zelden voor, omdat de dikke speklaag het lichaam tegen nadeelige invloeden van buiten beschermt. Toch hebben zij soms eene zekere stijfheid in do ledematen, die met den naam van „vervangenquot; wordt bestempeld. Vervangen varkens hebben een stijven en gespannen gang, ze staan met gekromden rug en de pooten aan elkaar, alsof ze kruislam zijn. Ze liggen veel en bewegen zich slechts, wanneer ze er toe gedwongen worden. De slijmhuid en snuit zijn rooder dan gewoonlijk, en bij erge ongesteldheid is het dier koortsig. De eetlust is geweken en de mestafscheiding vertraagd. Ofschoon de kwaal op zich zelf meestal niet doodelijk is, kan het dier er lang aan lijden en eindelijk aan verval van krachten bezwijken. Zij ontstaat door 't gebruik van moeielijk verteerbaar voedsel en gevatte kou. Eerst wordt door een braakmiddel van 2 g. braakwijnsteen, in 60 g. water opgelost, het voedsel uit de maag verwijderd; daarna geve men eene oplossing van salpeter en Engelsch zout met water in. Zijn ook de klauwen aangetast, hetgeen zeer zelden voorkomt, zoo worden deze met azijn en water afgewasschen. De schenkels wrijve men met eene zalf van 7.5 g. Spaansche vliegen, 7.5 g. euphorbium en 7.5 g. zeep. In hardnekkige gevallen wordt hierbij nog 4—7.5 g. zwavelzuur gevoegd. De

S. 12

-ocr page 330-

patienten moeten een warmen en drogen stal hebben en eenige dagen op dieet staan.

11. Mtoo».

Roos is in eene eigenaardige ontsteking der huid, waardoor tegelijkertijd ook de spijsverteringsorganen worden aangetast; daarom wordt zij ook wel voor eene ontsteking van het darmkanaal aangezien.

De dieren zijn moe en lusteloos, zij laten den staart rechtstandig hangen, verschuilen zich in het stroo en verliezen den eetlust. De ademhaling is krtH en gejaagd, de harteslag zeer snel, (100 in de minuut,) het wit van 't oog en de slijmhuid zijn hoog rood. De huid is ook min of meer rood, met soms tal van bonte vlekken, gezwollen en meermalen met blaasjes bedekt, welke na 24 uur in eene bruine korst overgaan. Veelal gaan de patienten met de achterpooten kreupel. De ziekte heeft een zeer kort verloop, soms bezwijken de lijders, wanneer zij niet gestuit wordt, binnen 24 uur. Hoewel de oorzaken van haar ontstaan niet bekend zijn, meent men te weten, dat ze aan schimmelplanten in de maag en ingewanden moet worden toegeschreven, temeer omdat zij alleen in den zomer bij vochtig weder voorkomt.

De varkens worden herhaaldelijk met koud water be.'Oten (alle 10—15 minuten) en veel lavementen van koud water gezet. Als inwendig geneesmiddel geeft men eerst een braakmiddel en daarna eene oplossing van salpeter en Engelsch zout met water. Eene koele verblijfplaats en licht verteerbaar voedsel zijn ook noodig. Wanneer deze kwaal epide-

-ocr page 331-

misch heerscht, worden de zieke van de gezonde varkens gescheiden of nog beter is het, elk dier een a f-zonderlijk verblijf te geven.

18 Schurft.

De schurft komt bij tamme varkens bijna nooit voor. De uitslag, die ook bij deze dieren door schurftmijten wordt veroorzaakt, breekt het eerst om de oogen en aan de binnenzijde der schenkels uit. De sterke jeuking dwingt de dieren de huid te schuren en te krabben, waardoor vele kale plekken ontstaan. De huid is dik en bultig en de dieren beginnen langzamerhand te vermageren. De schurft gaat niet alleen van 't eene varken op 't andere, maar ook op andere dieren en zelfs op menschen over.

Men laat 1 KG. tabak met G L. water een half uur koken. Nadat de tabak verwijderd is, voegt men bij het afkooksel 250 g. potasch en 250 g. kinaolie. Met deze loog wordt de huid van het schurftige varken alle 2 dagen bevochtigd. Ook wordt het om de 2 of 3 dagen met lauw water en groene zeep gereinigd.

13. tlif.shlf/ hij hiyf/eii.

Op verscheidene plaatst n van 't lichaam, vooral om de oogen, bespeurt men bij de jonge dieren kleine blaasjes. Deze springen weldra open en laten eene bruine korst achter. De oogen zijn gesloten en met etter gevuld, terwijl de oogleden sterk gezwollen zijn. Het dier is moe en lusteloos, de tong beslagen en de mestafscheiding vertraagd.

Te krachtige voeding en 't gebruik van moeielijk

12*

-ocr page 332-

verteerbaar of schadelijk voedsel is meestal de oorzaak. Wanneer zuigende biggen er aan lijden, geeft men den moederdieren een laxeerend middel van 45 —60 g. Engelscli zout. Biggen, die reeds de moedermelk missen, geve men dagelijks 7.5—15 g. Een weinig bloem van zwavel door het eten kan ook zijn nut hebben. De zieke plekken worden gedurig met zeepwater gewasschen en de roven met ongezouten boter of room bestreken. Het voedsel moet gezond en licht verteerbaar zijn.

14, Mjuixen.

Bij varkens, in vuile hokken opgesloten, vindt men dikwijls luizen. Wanneer zij in groot aantal te vinden zijn, voelt het dier eene ondragelijke jeuking, het krabt en wrijft de huid op sommige plaatsen open, waardoor dit euvel, bij eene oppervlakkige beschouwing, wel eens voor schurft wordt gehouden. Daar het dier, zoo geen hulp verleend wordt, langzamerhand kan vermageren, is het noodzakelijk de luizen zoo spoedig mogelijk te dooden. Hierbij gaat men op de volgende manier te werk: eerst wordt de patient met warm zeepwater flink geborsteld en dan in een rein hok op droog stroo gelegd. Daarna bestrijkt men de ergste plekken met eene zalf, bestaande uit 7.5 g. salpeterzuur en 250 g. zeep. Alle dagen wordt de huid afge-wasschen en bestrijkt men de plekken opnieuw met zalf. Wanneer dit middel niet helpt, neemt men spiritus of een afkooksel van tabaksbladeren. Zoolang zij onder behandeling zijn, moeten de dieren goed gevoed worden.

15. Gebrek aan eetlumt.

Gebrek aan eetlust gaat meestal met andere ziekten

-ocr page 333-

gepaard. Veelal ontstaat dit euvel door storingen in de spijsvertering of gebrekkige afscheiding van het maagsap. Overvoedering neemt bij varkens niet zelden den eetlust weg; voederverandering is dan noodzakelijk en wanneer dit niet helpt, neme men zijn toevlucht tot braakmiddelen. Deze kunnen uit gelijke deelen alsem, kalmuswortel en antimonium bestaan ; hiervan wordt 2 of 3 maal daags een eetlepel vol ingegeven.

16' Trommelivuvht {wind).

Wanneer maag en ingewanden zoodanig met lucht gevuld zijn, dat de buik uitzet en zeer gespannen is, noemt men die opzwelling trommelzucht. Daar deze kwaal levensgevaarlijk is, mag niets verzuimd worden, wat haar kan tegengaan of wegnemen. Eerst worden lavementen gezet en om het half uur een wijnglas vol azijn of een lepel vol brandewijn ingegeven. Wanneer er teekenen van maag- en darmenontsteking zijn, wordt adergelaten en veel olie met melk toegediend. Het varken moet men, zoolang het onder behandeling is, goed warm houden en den buik wrijve men nu en dan met kinaolie in.

17. Koliek.

Wegens zijne groote gulzigheid, wordt het varken niet zelden door koliek overvallen. Het wringt zich dan onrustig heen en weer, en de kramp gaat dikwijls van stuiptrekkingen vergezeld. Gewoonlijk is er verstopping, terwijl ooren en snuit koud zijn. Soms is ook de buik gezwollen en moet de patient herhaaldelijk braken. Meestal komen er ontstekingen, waarop spoedig de dood volgt.

-ocr page 334-

De oorzaken zijn bij koliek verschillend; zij ontstaat door 't gebruik van gemakkelijk gistende of moeielijk te verteren stoffen, door 't in de maag dringen van wormen etc.

Men behandelt den patient al naar den aard der kwaal, maar altoos moet hij een warmen stal hebben. Wanneer wormen de oorzaak zijn, geve men het volgende geneesmiddel: 30 g. teer, 30 g. roet en 30 g. hertshoornolie; hiervan wordt tweemaal daags eene hoeveelheid ter grootte eener hazelnoot op de tong gestreken. Andere gevallen behandelt men als trommelzucht.

f£. niarrhee

De diarrhee kan ook bij varkens van verschillenden aard zijn; soms is ze van korten duur en zonder eenig gevaar, ja zij kan zelfs heilzaam zijn, maar er doen zich ook gevallen voor, waarin zij doodelijk is. De oorzaken zijn niet altoos dezelfden. Xu eens liggen ze in gevatte kou, dan weer in 't gebruik van schadelijk voedsel, etc.

In de eerste plaats zorge men, zoo de patient onze hulp noodig heeft, voor een warmen stal en geve men een drank, die uit een aftreksel van kamillen en kalmuswortel bestaat. Helpt dit niet, dan neme men een afkooksel van eiken- of wilgenbladeren, waarin een weinig loodsuiker is opgelost; de patiënt krijgt 2 of 3 maal daags een lepel vol. Zijn er tetkenen van koliek en ontsteking, of is de mest met bloed vermengd, zoo geeft men dagelijks 4 of 5 maal een lepel vol afkooksel van lijnzaad. Is 't

-ocr page 335-

gebruik van vergiftige kruiden de oorzaak, dan wordt eerst een braakmiddel ingegeven.

Als diarrhee bij zuigende biggen voorkomt, moet het voedsel der moederdieren veranderd worden en baat dit niet, dan geeft men elke big 2 of 3 maal daags eene kleine hoeveelheid eiwit met krijt.

19. Vergifligittg

Vergiftiging heeft bij al onze huiszoogdieren van tijd tot tijd plaats. Elk gift vereischt een tegengift, of iets waardoor 't onschadelijk wordt gemaakt. Bij dieren, die gemakkelijk braken, als hond-m, katten en zwijnen, is 't niet moeielijk het gift door een braakmiddel uit de maag te verwijderen, wanneer dit tijdig wordt aangewend. Vooral bij dieren, die niet keukenafval gevoed worden, komt vergiftiging niet zelden voor.

De verschijnselen van vergiftiging in 't algemeen zijn vrij wel dezelfden; zij komen bij varkens op 't volgende neer; korten tijd na 't gebruik van vergiftige stoffen wordt het dier onrustig, bet loopt knorrend rond, wroet in den grond, gaat liggen, maar springt ook direct weer overeind; het heeft veel neiging tot braken en volstrekt geen eetlust, terwijl het schuim op den bek staat. De slijmhuid en 't wit van 't oog zijn rood, de snuit droog, de lichaamstemperatuur hoog, de hartkloppingen gejaagd en duidelijk voelbaar, en de ademhaling is aanmerkelijk sneller dan gewoonlijk. Langzamerhand komen er stuiptrekkingen; de dieren steken den kop in de hoogte en zij bewegen dien krampachtig heen en weer. Het varken wordt al meer en meer zinneloos, de reeds genoemde verschijnselen worden heviger en de krampen zijn soms zoo erg, dat ze 't

-ocr page 336-

geheele lichaam in beweging brengen. De dieren gaan eindelijk voor goed liggen, de slijmhuid verliest hare roode kleur, de lichaamstemperatuur neemt af en zij sterven een pijnlijken dood, meestal binnen 24 uur.

Wanneer de vergiftiging tijdig bemerkt wordt, geve men oogenblikkelijk een braakmiddel en daarna melk met olie en krijt; met korte tusschenpoozen wordt een en ander opnieuw toegediend. Ook kan eene aderlating haar nut hebben.

ZO Mngewanditwormen.

Ook bij varkens komen allerlei soort van ingewandswormen voor, die velerlei ziekten kunnen veroorzaken en waardoor het zelfs kan sterven. Over sommigen van deze lastige gasten zal later gesproken worden.

21. Kramp.

Onder kramp verstaat men een onwillekeurig samentrekken der spieren. Dit kan aanhoudend en ook enkele oogenblikken duren en komt bij varkens dikwijls voor. Als zelfstandige kwaal is ze kenbaar aan de stuipen en de vallende ziekte. De eersten komen bij varkens bijna nooit voor, maar ze zijn immer doodelijk. De laatste behoort tot die krampen, waardoor het varken nu en dan overvallen wordt en een tijdlang bewusteloos is. Zonder merkbare voorteekenen begint het dier te wankelen, het geeft een schreeuw on stort bewusteloos neer, heeft hevige stuiptrekkingen, verdraait de oogen, beweegt de pooten krampachtig, en knarst op de tanden. De ademhaling is gejaagd en de buikspieren trekken pijnlijk samen ; daarbij heb-

-ocr page 337-

ben snuit, tong en slijmhuid een' blauwe kleur. De aanvallen duren slechts eonige minuten, zij laten eenige moeheid achter en keeren op ongeregelde tijden terug. Hoewel do oorzaken bij vallende ziekte onbekend zijn, houdt men het toch voor zeker, dat de kwaal erfelijk is. Het beste is om een varken, dat er aan lijdt, vet te mesten; men beproeve dus geene geneesmiddelen en gebruike den patient volstrekt niet als fokdier.

82 Verdooving.

Evenals bij het paard de kolder voorkomt, lijdt het varken soms aan eene verdooving of gevoelloosheid, die aan de eigenaardige houding van den neerhangenden kop en den waggelenden gang merkbaar is. Het dier loopt tegen alle voorwerpen aan, die het op zijnen weg ontmoet en maakt herhaaldelijk cirkelvormige bewegingen.

Deze ziekte kan een gevolg van hersensontsteking of de gezellin van achterlijfskwalen zijn. Steeds is zij zeer gevaarlijk en leveren geneesmiddelen hierbij weinig resultaten op. Eerst worden braak- en later purgeerende middelen aangewend; verder legge men etterbanden in den nek of wrijve men hem in met eene prikkelende zalf. Het best is de aangetaste dieren bij tijds te slachten.

93, 1* lltxifjht'id,

Het varken is een buitengewoon gulzig dier, dat bewijst vooral de zeug, die in sommige gevallen haar eigen jongen wel wil verorberen. Dit is

S. 13

-ocr page 338-

cchtei' meer het gevolg van een ziekelijken toestand dan van overdreven vraatzucht. Het moederdier is dan zeer onrustig en opgewonden, de blik is woest en wild en alle teekenen van moederliefde ontbreken.

De nageboorte wordt hij deze patienten zoo gauw mogelijk verwijderd en het dier zelf brood, zout en vleesch gegeven, opdat het zijn trek naar dierlijk voedsel kan bevredigen. Het beste is, om de jongen direct te verwijderen, zoodra de zeug verdachte teekenen geeft. Het varken wordt vervolgens een braakmiddel ingegeven en later smakelijk voedsel voorgezet. Zoodra het de biggen weer tot zich wil nemen en een paar dagen gezoogd heeft, is er geen gevaar meer.

2Sr. Mé r ui.sr er la ni miaf/.

Verlammingen, van andere kwalen vergezeld, komen bij varkens dikwijls voor; als ziekten op zich zelf zijn zij zeer zeldzaam, maar kruisverlamming maakt hierop eene uitzondering.

De varkens, die er aan lijden, kunnen moeie-lijk overeind komen, zij blijven meest op de achter-pooten zitten en schijnen min ot meer gevoelloos te zijn; men kan ze bijv. met eene speld prikken, zonder dat ze 't voelen. De huid heeft de normale temperatuur of is koeler dan gewoonlijk. Ziekteverschijnselen komen weinig voor of ze moeten het gevolg zijn van aanhoudend liggen.

In de eerste plaats worden koude omslagen in de kruisstreek gelegd en deze later ingewreven met een prikkelende zalf. Als inwendig geneesmiddel geve men eene oplossing van 3 g. kamfer en eiwit in

-ocr page 339-

een afkooksel van baldriaanwortel. Hiervan wordt om het uur een eetlepel vol ingegeven.

85. Hoesten.

Ook varkens hoesten dikwijls, zonder dat andere ziekteverschijnselen worden waargenomen. Dit hoesten kan van verschillenden aard zijn, als droog, dof, scherp enz.

Gewoonlijk wordt het door prikkelende invloeden up het slijmvlies der ademhalingsorganen veroorzaakt, hetzij door 't inademen van stofdeelen, door 't gebruik van prikkelend of bedorven voedsel, door 't inademen van koude lucht enz. Wanneer de oorzaken worden weggenomen, houdt het hoesten meestal van zelf op; is dit niet het geval, dan wordt 15 g. ammoniak, 75 g. fijn gemaakt venkelzaad, 25 g. bloem van zwavel mot honig tot een deeg gekneed en hiervan 4 maal daags eene hoeveelheid ter grootte eener walnoot op de tong gestreken. Somtijds neemt het euvel nog eerder af, wanneer men een braakmiddel laat voorafgaan.

26 miltvuur

liet miltvuur wordt bij varkens door ontsteking veroorzaakt, waartoe de levenswijze en voeding veel meer aanleiding geven, dan bij andere huiszoogdieren. Er zijn verschillende soorten, als :

a Miltvuur in 't bloed.

Deze komt liet minst voor, maar is de gevaarlijkste; het dier stort soms eensklaps neer en

13quot;

-ocr page 340-

sterft eer men weet dut het ziek is. Wanneer de ziekte niet zoo spoedig toeneemt, wordt het varken neerslachtig, het heeft een wankelenden gang, hoog roode slijmhuid en sterft binnen weinige uren. Van geneesmiddelen is bij deze kwaal weinig heil te verwachten.

h. Blaar.

Dit soort van miltvuur komt bij het varken het meest voor. Het dier is erg onrustig, siddert over 't geheele lijf, verliest allen eetlust, heeft een heeten niet speeksel gevulden muil en knarst onophoudelijk op de tanden. Op de tong, aan het tandvleesch en het gehemelte komen blaren ter grootte van eene erwt; deze zijn bruin of zwart van kleur, bevatten eene scherpe, dunne vloeistof en laten bij 't openspringen eene etterende wonde na. Binnen 12—24 uur volgt do dood

Zoodra men de ziekte bespeurt, worden de patienten onmiddelijk adergelaten, niet een bloedverlies van Va—1 KG. (Een druppel van dit bloed in eene opene wonde is doodelijk.) Vervolgens wordt liet varken herhaalde malen met koud water begoten en zot men lavementen van koud water en azijn. Als inwendig geneesmiddel geve men ieder uur 2—4 g. salpeter en 7.5—15 g. Engelsch zout, in water opgelost, tot er diarrhee volgt.

De pijnlijke blaren en zweren in den muil worden zoodra mogelijk weggenomen, opdat zij niet verder invreten. Men steekt den varkens een knuppel dwars door den bek, trekt de tong naar voren en schraapt de daarop aanwezige blaren met een tinnen lepel af. Bij deze operatie moet

-ocr page 341-

men handschoenen aantrokken. Eindelijk wordt de muil met azijn, zoutwater of eene oplossing van 60 g. chloorkalk in 1 L. water gespoeld, om het etteren tegen te gaan.

c. Miltvuur ah keelziekte.

Ook deze soort van miltvuur komt bij varkens dikwijls voor en heerscht soms op uitgebreide schaal. Eensklaps begint het dier te kuchen en wordt het erg heesch. Ooren en snuit zijn zeer heet en de oogen, met bloed beloopen, puilen uit hunne kassen. Aan het strottenhoofd ontstaan gezwellen, die zich langs den hals tot aan de borst uitstrekken ; de huid is op die plaatsen rood gevlekt. Do ziekteverschijnselen nemen snel toe, het ademhalen wordt steeds moeiolijker, het dier staat met wijd opengesperden muil en laat de donkerblauwe tong uit den bek hangen. Binnen weinige uren volgt de dood. Het lijk gaat, even als van alle aan miltvuur gestorven dieren, spoedig tot ontbinding over en verspreidt eene verpestende lucht.

De gezwollen aan de koel worden met een brij van azijn, leem en chloorkalk bestreken of met een gloeiend ijzer gebrand. Het vleesch van aan miltvuur gestorven varkens mag niet gebruikt worden, dit kan zelfs de ergste gevolgen hebben.

37. Itnlheifl

Ook bij varkens wordt de dolheid door den beet van een aan die kwaal lijdend dier veroorzaakt. Het uitbreken volgt ongeregeld, zelden voor den Ssten dag; gewoonlijk 14 dagen of later na het bijten. Wanneer hot varken oen hond

i

-ocr page 342-

hoort blaffen, is het, wanneer de smetstof in't lichaam is opgenomen, zeer onrustig, somtijds wild. Heeft men geen vermoeden, dat het dier gebeten is, dan wordt er in den regel weinig acht op geslagen Bij 't uitbreken der kwaal neemt de onrust toe, het dier loopt wild in 't rond, wroet met kracht door den grond, en kwijlt sterk. Het heeft groote neiging tot bijten en dier noch mensch zijn in zijne nabijheid veilig. Do eetlust is geweken, doch watervrees komt ook bij de varkens nooit voor. Na korten tijd begint de patient te verlammen en ligt hij steeds op dezelfde zij, maar de neiging tot bijten is nog niet geweken. Na sterk vermageren volgt binnen 4—G dagen de dood. Het uitbreken der ziekte kan men soms voorkomen, maar is zij reeds uitgebroken, zoo kan men haar nooit in haren loop tegengaan. De wet schrijft dan ook voor, dat aan dolheid lijdende dieren, direct moeten afgemaakt worden.

8S. Iflotid en Iclauweniseer

In den regel nemen de varkens het mond- en klauwenzeer van andere herkauwende dieren over. Soms zijn alleen de klauwen aangetast, de dieren liggen dan veel, schuwen elke beweging en gaan met één of meer pooten kreupel. De zieke klauw is heet, gezwollen en zeer gevoelig, de klauwspleet rood en ontstoken, waardoor een waterachtige vloeistof wordt afgescheiden. Wanneer de schoen van de klauw afvalt, kan het dier onmogelijk loopen en zelfs niet staan, het ligt dan meestal en lijdt veel pijn ; toch groeit bij varkens het hoornachtig bekleedsel snel weer aan.

-ocr page 343-

Soms komt de ziekte na verloop van een paar dagen ook in den mond voor. De huid van snuit en lippen is dan kleverig en gezwollen en heeft eerst een bleeke, later een gele kleur. In den bek komen waterachtige blaasjes, die openspringen en rauwe wonden achterlaten. Somtijds is ook de uier aangetast.

Het verloop dezer ongesteldheid duurt 8—14 dagen. Wanneer de ziekte bij zoogende varkens voorkomt, moeten de biggen het gebruik van de melk dikwijls met den dood bekoopen.

De patiënten worden eenige dagen op dieet gezet en hun een warme en drooge verblijfplaats gegeven. De uier wordt herhaaldelijk met warm water gewas-schen en daarna met olie bestreken. Van de klauwen worden de losse stukken voorzichtig afgesneden en de hoeven gewasschen met eene oplossing van chloorkalk en water, of 45 g. blauwen vitriool en 1 L. water.

39. maxelen.

Men merkt bij de varkens, die de mazelen hebben, de volgende ziekteverschijnselen op: weinig eetlust, veel koorts, roode oogen, dikwijls braken en vele roode vlekken op de huid, waardoor vooral neus, oogen, ooren en onderbuik aangetast zijn. Op de roode plekken zitten kleine blaasjes, die een waterachtig vocht bevatten. In den regel schilfert de huid na 14 dagen af en hiermede is de ziekte geweken. Ofschoon de mazelen niet zeer gevaarlijk zijn, moet het varken toch goed warm worden gehouden en gemakkelijk verteerbaar voedsel hebben. Deze ziekte is besmettelijk en daarom moeten de gezonde van de zieke varkens gescheiden worden.

ft

-ocr page 344-

JO. Wokken.

Even als de schapen en het rundvee hebben ook de varkens somtijds de pokken. Ofschoon ook hier besmettelijk, zijn ze evenwel minder gevaarlijk. Het varken is koortsig, moe en lusteloos, het laat den kop hangen en heeft overeind staande haren. Hier en daar op de huid ziet men roode puisten, die binnen weinige dagen sterk in omvang toenemen en een waterachtig vocht bevatten. Nadat de blaasjes zijn opengesprongen, laten ze eene bruine korst achter, die na 4 of 5 dagen afvalt en waardoor een rood litteeken ontstaat. Het meest zitten de pokken om den kop en aan de binnenzijde der schenkels, daardoor is de gang gespannen en pijnlijk en de oogen zijn gezwollen en ontstoken. Biggen worden eer door pokken aangetast dan oudere varkens.

Zoodra de ziekte in den varkensstal uitbreekt, worden de zieke van de gezonde varkens verwijderd. Den patiënten geve men een warm en droog verblijf en dikwijls lauwwarme dranken. Wanneer de oogen erg ontstoken zijn, worden ze eenige malen per dag met warme melk gebaad. Geneesmiddelen zijn overbodig.

31 hongteving

Ofschoon deze langdurige kwaal onder de varkens veel voorkomt, valt ze in 't begin zoo weinig in't oog, dat men reeds lijdende dieren voor gezond kan houden. Zij vreten met graagte, de ademhaling is normaal en slechts nu en dan hoort men eenige malen achtereen een onderdrukt hoesten. Later wordt dit erger, de adem-haling moeielijker en de eetlust neemt af. De dieren

-ocr page 345-

liggen veel, zij verschuilen zich in het stroo, en bij dotfe oogen en koude pooten hebben zij een bleeke slijmhuid; zij beginnen te vermageren en sterven eindelijk aan verval van krachten. Om ze volkomen te genezen gelukt nooit, daarom moeten zij zoo goed en kwaad als dit gaat vetgemest en geslacht worden; het vleesch kan men zeer goed gebruiken.

Zoodra men een verdacht hoesten hoort, strooit men dagelijks een lepel vol houtasch door 't voeder; later geve men een deeg van Engelsch zout, meel en water.

38 Water»iU'ht.

De waterzucht kan bij 't varken van tweeërlei aard zijn, namelijk borst- en buikwaterzucht. Het borstwater vindt men veel bij varkens, die aan borstziekten geleden hebben of nog lijden. De eetlust is dan verminderd, de huid droog, en het ademhalen bemoeilijkt en dit laatste gaat met eene op- en neergaande beweging van. de ribbenkast gepaard. Het varken heeft een drogen hoest, het vermagert snel en schuwt elke beweging. De uier is opgedroogd, de pooten zijn koud, de slijmhuid wordt bleek, de borst gezwollen, de hartklopping duidelijk voelbaar en legt men het oor tegen de borst, dan hoort men het borrelen van 't water. Daar het liggen den dieren moeielijk valt, nemen ze eene meer zittende houding aan.

Borstwater ontstaat door plotselinge afkoeling, slechte verpleging, gebrekkige voeding etc. Genezing is zelden te verwachten. Wel kan men het dier door oen steek in de borst voor een paar dagen verlichting geven, maar het water verzamelt zich telkens op nieuw. Daarom moet de patient, zoodra men de kwaal op-

S. 14.

-ocr page 346-

merkt, geslacht worden. Ofschoon zijn vleesch weinig waarde heeft, is het niet schadelijk voor de gezondheid.

Het buikwater, dat zich zeer langzaam ophoopt, is kenbaar aan den gespannen en opgezwollen buik, terwijl de overige deelen van 't lichaam in omvang afnemen. De eetlust is geweken, maar de dorst toegenomen, verstopping en diarrhee wisselen elkaar af, de urine-afscheiding is vertraagd en de ademhaling bemoeilijkt. Later wordt het varken koortsig en na een korter of langer lijden bezwijkt het.

Buikwaterzucht ontstaat uit slechte voedering, gebrekkige verpleging, ingewandswurraen, etc. Genezing gelukt hier evenmin als bij het borstwater, daarom moet het varken tijdig geslacht worden.

33. Wermwakkittg in de beenderen (rharhiti»}.

Deze kwaal, ook Engelsche ziekte genoemd, komt veel bij jouge varkens voor, die met melk gevoed worden, welke arm aan kalk en stikstof houdende stoften is. Bij biggen kan het geheele beenderengestel aangetast zijn, bij oudere varkens bepaalt de kwaal zich tot enkele ledematen. De weeke beenderen vergroeien en zoo krijgt het dier allerlei wanstaltige vormen.

Door eene doelmatige voedering, d. w. z. met voedsel, dat rijk aan kalk en stikstoideelen is, kan dit gebrek verholpen worden; hoewel de vergroeide leden nooit weer recht worden. Wanneer de kwaal niet tegengegaan wordt, kan het dier sterven. Veel beter dan geneeskundige hulp is het de ziekte te voorkomen door dat voedsel te geven, wat voor instandhouding van het dierlijk organisme noodig is. Zoowel de fokvarkens

-ocr page 347-

als dc biggen moeten zich, wanneer de weersgesteldheid het eenigszins toelaat, in de open lucht kunnen bewegen. In den stal moeten zij warm en droog kunnen liggen. Bij hot voeden met karnemelk geve men er nu en dan wat beenderenmeel bij.

34:. Schenrbuilc

Scheurbuik is kenbaar aan het bloedende tandvleesch en het gemakkelijk uitvallen der haren. De dieren zijn moe en lusteloos, zij hebben weinig eetlust maar grooten dorst, het tandvleesch is gezwollen, violetkleurig en bloedt bij de minste aanraking, de snijtanden zitten los en vallen soms uit. Het haar laat zich gemakkelijk uit de huid trekken. Wanneer er niets gedaan wordt om deze kwaal tegen te gaan, kan het varken er aan sterven.

Scheurbuik is een gevolg van 't verblijf in vochtige, onreine en muffige stallen, van gebrek aan beweging en versche lucht, en van slechte voeding.

Eer men don patient tracht te genezen, worden alle schadelijke invloeden vermeden en licht verteerbaar voedsel gegeven. Als inwendig geneesmiddel geve men 4—7.5 g. aluin en 2.5—o g. ijzervitriool per dag. De muil wordt eenige malen daags met een afkooksel van wilgenbladeren, waaraan een weinig zwavelzuur is toegevoegd, gereinigd en de huid met koud water begoten of gewasschen. Het vleesch van deze varkens heeft een onaangenamen smaak, doch is voor de gezondheid niet nadeelig.

35. Wintten-

Wanneer het varken in de gelegenheid is, uitwerpso-

14*

-ocr page 348-

len van raenschen en dioreu tot zich te nemen, gebeurt liet soms dat deelen van lintwormen in de maag komen, die zich daar tot larven ontwikkelen en den naam van vinnen dragen. Deze zitten dan zoowel in de spieren en huid als in de maag, lever en milt. Ja men vindt ze soms in de hersenen en het ruggemerg.

Bij levende varkens is er weinig van te bespeuren. De ondervinding heeft echter geleerd, dat het varken, wanneer er veel vinnen door 't geheele lichaam verspreid zijn, moe en lusteloos is. Het heeft weinig eetlust, begint te vermageren, en aan de keel komen gezwellen. Het dier knort gedurig, de uitgeademde lucht ruikt walgelijk, do achterste ledematen zijn zwak en de haren vallen uit. Ouder de tong en aan den binnenkant der oogleden kan men de vinnen soms als ronde puistjes voelen. Wanneer deze tot, in de hersenen en het ruggemerg zitten, lijdt het dier aan kramp, verlamming en dolheid.

Met zekerheid is deze kwaal eerst na den dood van den patient te constatecren. Men vindt dan door 't geheele lichaam een groot aantal puisten ter grootte van een gerstekorrel en grootei^ zelfs van eene erwt; bij 't koken van 't vleesch dijen ze en ze zijn kraakbeenachtig. Voor de gezondheid van 't dier zijn deze vinnen eerst na verloop van langen tijd nadeelig., omdat ze vele sappen uit het lichaam trekken en dan verzwakking veroorzaken.

Men trachte niet om deze patiënten van hunne kwaal te genezen. Hun vleesch is alleen dan bruikbaar, wanneer de vinnen door lang koken of braden onschadelijk gemaakt zijn. Anders kunnen er lintwormen door ontstaan.

-ocr page 349-

36' Wormen in de loÊtfjen en luchtpijp

Evenzeer als de schapen en kalveren hebben ook de varkens een soort ingewandswormen, die in de luchtpijp en de longen zetelen; bij varkens zijn ze echter niet zoo gevaarlijk.

Wanneer deze wormen in groot aantal te vinden zijn, beginnen de patienten bij de krachtigste voeding toch te vermageren. Aanhoudende nies- en braakmiddelen kunnen hen van deze lastige gasten bevrijden.

37. Trichinen,

De trichine is een ronde, doorzichtige worm, die aan den kop spit; toeloopt en aan het achterlijf afgerond is. Het mannetje bereikt eene lengte van 1.5 mM. en het wijfje van 3 mM Aan 't achterlijf van 't mannetje vindt men 4 puistjes, die bij 't wijfje ontbreken.

Het wijfje brengt levende jongen ter wereld. Met vleesch geraken deze lastige gaston in de ingewanden der varkens en zij vermenigvuldigen zich sterk. Een Duitsch geleerde heeft waargenomen, dat een enkele trichine 'zich in den tijd van 5—6 weken tot 2000 stuks vermeerdert. Van uit de darmen dringen zij in het vleesch. Hierin rolt ze zicli spiraalvormig op en zij kan als larve jaren lang blijven leven, wanneer het varken niet eer sterft.

Reeds voor 30 jaren heeft men deze wormen bij de varkens ontdekt, maar eerst in latere jaren bespeurde men, dat het gebruik van varkens vleesch, waarin trichinen aanwezig waren, voor den mensch nadeelig is, en de zoogenaamde trichinenziekte kan veroorzaken. Daarom hebben zij, vooral in Duitschland, in den laatsten tijd meer en meer de aandacht tot zich getrokken.

-ocr page 350-

Aan de varkens, in wier vleescli trichinen zitten, had men zoolang zij leven niets bizonders bespeurd. Men heeft proeven genomen bij varkens, die men vleesch gaf, dat trichinen bevatte, waardoor deze diertjes zich ook in 't lichaam dezer dieren voortplantten. Bij velen, (allen waren moer dan 1/2 jaar oud), werd niets bizonders waargenomen; bij anderen verminderden de eetlust en opgewektheid; de dieren lagen veel of zij stonden met gekromden rug, ook was de jeuking sterker dan gewoonlijk. Jongere varkens werden 8—10 dagen na het gebruik ernstig ongesteld. Zij verloren den eetlust, braakten veel, hadden hevige buikpijn cn aanhoudende diarrhee. Ze gingen veel liggen en verborgen zich in het stroo of stonden met gekromden rug. Wanneer de dood niet tusschen beiden kwam, namen na G—8 dagen deze ziekteverschijnselen af, maar spoedig bespeurde men weer anderen : liet kauwen en slikken ging moeielijk, de stem was heesch, het ademen bemoeielijkt en gejaagd, het wit van 't oog rood en de dieren begonnen langzamerhand te vermageren. Eerst na geruimen tijd kwamen zij weer in bun gewone doen en begonnen zij weer te groeien. Zooals uit een en ander blijkt, zijn er geen voldoende ken-teekenen, waaruit men met zekerheid tot het al of niet aanwezig zijn van trichinen bij levende varkens zou kunnen besluiten; deze zekerheid verkrijgt men eerst door een microscopisch onderzoek van hot vleesch. Nu is het de vraag: hoe komen de trichinen in het dierlijk lichaam? Wanneer men in aanmerking neemt, dat niet alleen bij varkens, maar ook bij vossen, egels, ratten en muizen tricbinen gevonden zijn, is het zeer goed mogelijk, dat het varken in zijne groote gulzigheid deze diertjes verslindt en zoodoende de tri-

-ocr page 351-

chinen in zich opneemt. Om de patienten van deze lastige gasten te bevrijden, is niet mogelijk, omdat men tot nu toe geen middel gevonden heeft, om ze te dooden. Men zorge echter dat de varkens geen trichinen tot zich kunnen nemen; de stal moet daartoe rein en zindelijk gehouden worden en geen ratten en muizen moeten in hunne nabijheid komen. Men geve hun nooit het vleesch van zieke dieren en late hen evenmin in mestvaalten of mesthoopen wroeten. Varkensvleesch, waarin trichinen te vinden zijn, mag men niet gebruiken, maar het moet zoo spoedig mogelijk onschadelijk gemaakt worden. Het gebruik van rauw varkensvleesch, dat niet microscopisch onderzocht is, is altoos gevaarlijk.

h. Uitwendige ziekten.

I. Oogeuontsteteing

komt dikwijls bij varkens voor en ontstaat door pokken of uitwendige beleediging. De oogen zijn dan rood, zij tranen en etteren en de oogleden worden rood en gezwollen. Daar de oogen dan veel dicht zitten, is het varken een tijdlang blind en loopt het tegen de voorwerpen aan, die het op zijnen weg ontmoet.

Om de kwaal zoo spoedig mogelijk te genezen, moet men eerst de oorzaak kennen. Heeft het dier het een of ander voorwerp in 't oog gekregen, dan wordt dit eerst verwijderd; daarna worden de ontstoken oogen met melk van alle vuil gereinigd en nader onderzocht. Is de ontsteking pas begonnen en zijn do oogen rood en gezwollen, dan worden ze 4—G keer per dag met koud water of nog beter met

-ocr page 352-

een mengsel van 15 g. azijn en 1 L. water ge wasschen. Bij verouderde kwalen is de ontsteking minder hevig, maar het etteren erger; dan neme men een oogenwater, dat uit 4 g. witten vitriool, 1 L. water en 7.5 g. kamfer-spiritus bestaat. De meeste oogenkwalen genezen bij de varkens van zelf; blinden zijn onder hen hoogst zeldzaam.

2. Wormen in fie ooren.

Varkens met groote, hangende ooren krijgen als zij aan de heote zonnestralen worden blootgesteld, barsten in de ooren; hierin leggen de vliegen hunne eieren en na eenigen tijd komen daaruit maden te voorschijn. Het dier schudt met de ooren, krabt deze dikwijls met de achterpooten en wrijft met den kop langs de voorwerpen, die onder zijn bereik zijn. Het oor is ontstoken en gezwollen.

De wormen of larven moeten gedood worden en dit kan gemakkelijk geschieden, door kina-, hertshoornolie of teer op de ontstoken plekken te strijken. Wanneer er zweren zijn, worden deze met eene oplossing van blauwen vitriool en olie bestreken.

3. Hloedbulten in 't oor.

Sommige varkens hebben wel eens, tengevolge van een beet of kwetsuren, puisten of bulten aan het oor. Worden zij geopend, dan vloeit er eene bloederige vloeistof uit. De wonde wordt eerst met zoutwater goed uitge-wasschen en dan met kinaolie of teer bestreken.

S. Hel ajbrokkelen der ooren.

Er doen zich gevallen voor, waarin na doorgestane ziekten de ooren der varkens langzaam afbrokkelen.

-ocr page 353-

Zij worden aan de punt eerst zwart en droog, dan krijgen ze een perkamenfachtig voorkomen en lijken zij op stukken leder. Zij brokkelen van tijd tot tijd af en binnen eenigen tijd zijn ze geheel verdwenen. Hiertegen is niets te doen; het dier heeft er weinig hinder van, maar toch is een varken zonder ooren een vreemd gezicht

A. Breuken,

Breuken vindt men bij varkens zelden. Het is een meer of minder groot, week en elastiek gezwel aan den buik, waarboven de opperhuid verschoven kan worden. De grootte van 't gezwel regelt zich naar de door het buikvlies gezakte ingewanden en naar dat deze al of niet gevuld zijn. Wanneer men 't dier zoodanig legt, dat de ingewanden weer in de buikholte terugkeeren, kan men zich het best van den aard der breuk overtuigen.

Is het een beklemde breuk, d. w. z. zijn de uitgezakte ingewanden tusschen de opperhuid beklemd geraakt, dan is het gezwel gespannen, heet en hoog rood. Het dier moet dikwijls braken en allicht ontstaat er buikvlies- of darmenontsteking.

De meeste breuken zijn reeds bij de geboorte van 't varken te vinden, ook kunnen zij door stooten, slaan, trappen, etc. ontstaan. Navelbreuken geneest men door ze met eene prikkelende zalf of zwavelzuur in te wrijven. In erge gevallen moet het varken geslacht worden.

6, Het uitatakken van den endeldarm.

Bij jonge varkens, die veel heet voeder gebruiken

fcgt;. 15.

-ocr page 354-

of aan erge diarrhee lijden, gebeuxt hef soms, dat het achterste deel van den endeldarm naar buiten komt en als een langrond gezwel aan het achterlijf hangt. Wanneer dit alleen met de binnenzijde van den endeldarm het geval is, noemt men de kwaal onvolkomen, komt echter een eind van dien darm geheel naar buiten, dan wordt het als volkomen bestempeld.

Het eerste geval kan zonder eenig gevaar weken lang duren, wanneer er geen stoffen in de zachte huid dringen, die ontsteking en brand kunnen veroorzaken. Men bestrijkt het uitgezakte deel met olie en geeft het dier gemakkelijk te verteren voedsel, terwijl men zorgt, dat er geen verstoppingen volgen. ïrekt zicli het uitgezakte deel na eenigen tijd niet van zelf terug, dan kunnen de vliezen van den uitgezakten darm langzamerhand met een schaar afgesneden worden, doch dit mag alleen de veearts doen. Ook wordt de endeldarm wel met kamillethee en azijn dikwijls gebaad, waardoor het veelal gelukt hem op zijn gewone plaats terug te brengen.

Bij geheele uitzakking van den endeldarm moet er steeds eene operatie plaats hebben. Omdat deze alleen een deskundige kan doen, zullen wij er hier niet bij stilstaan.

7. Het uUxHltken tier baarmoeder.

Dit kan ook bij de varkens plaats hebben, vooral bij moeielijke geboorten. De uitgezakte baarmoeder moet zoo spoedig mogelijk op haar plaats teruggebracht worden, wat lang niet gemakkelijk is, omdat de patient dit door geweldig schreeuwen tegenhoudt of zeer moeielijk maakt. Is de baarmoeder waar

-ocr page 355-

zij wezen moet, dan wordt, om te beletten dat zij weer naar buiten komt, een draad door de schaamlippen getrokken. Gelukt het niet haar op hare plaats terug te brengen, dan moet men het varken slachten. Ook wordt zij wel eens afgesneden, doch dit gaat meestal met doodelijken afloop gepaard en men berokkent het dier eene ondragelijke pijn, waardoor het schielijk vermagert.

8 Beenbreuken.

Wanneer het been op de een of andere plaats gebroken is, waar geen gewrichten zijn, dan kan men hot buigen, anders niet. De gebroken poot hangt slap bij 't lichaam en schijnt langer te zijn dan gewoonlijk, zoodat de teenen over den grond sleepen. Het varken kan er niet op staan, veel minder op loopen.

Om dit ongeval te genezen omwindt men den poot tamelijk stijf met eene strook linnen. Vervolgens legt men dunne houtspaanders aan weerszijden van de breuk, die met banden vastgebonden worden. Om het afknngen van het verband te voorkomen of om in den zomer het ongedierte op een afstand te houden, wordt dit met teer of stinkende olie bestreken.

O. temt nikinfj.

Niet zelden raakt het varken met een poot beklemd. Wordt hij onbesuisd losgerukt, dan ontstaan dikwijls verstuikingen, die weer ontsteking en lamheid veroorzaken.

Is de poot verstuikt, dan wordt bet uit zijn verband gerukte gedeelte deor er sterk aan te trekken weer op zijn plaats gezet, waarna het met een strook linnen stevig om-

15*

-ocr page 356-

wonden en nat en koel gehouden wordt, door aanhoudende

bevochtiging met een mengsel van; 22,5 g ammoniak, 22,5 g. kamferspiritus, Ys azijn en 1 L. water. Is de verstuiking niet van ergen aard, zoo kan men volstaan met den poot driemaal daags te wasschen met een mengsel van 4 g. kamfer, 30 g. zeep, 45 g. kinaolie en 250 g. sterken brandewijn.

tO, Bet verhallen der hoe/xolen

Wanneer varkens aanhoudend op harden of steen-achtigen bodem moeten loopen, ontstaat onder aan de klauwen een pijnlijke ontsteking, waardoor zij kreupel gaan. Wanneer het dier bij erge ontsteking nog blijft loopen, beginnen de klauwen te etteren, waardoor de hoornachtige schoenen kunnen afvallen.

Dit sebrek kan voorkomen worden door bet varken een paar keer per dag in 't water te drijven. Bij een begin van ontsteking laat men het dagelijks urenlang met de pooten in koud water staan of men sluit het in een stal, waarin eene laag weeke koemest ligt. Wanneer de klauwen reeds beginnen te etteren, worden de losgeraakte deelen der hoeven met een mes afgesneden en de wonden 2 of 3 maal daags met aloëtinktuur bevochtigd. Is de schoen al afgevallen, dan wordt de klauw omwonden met eene lap, die met teer bestreken is.

11. Over geatvcellen, wonden en atweren in 't algemeen.

Door uitwendige beleediging als slaan, stooten, bijten enz., ontstaan gezwellen van een meer of minder ern-

-ocr page 357-

stigen aard, die later tot etteren en zweren overgaan. Om dit te voorkomen, worden de gezwollen plekken zoo dikwijls mogelijk bevochtigd met koud water, waarin 30 g. loodsuiker is opgelost, 's Avonds worden ze bestreken met eene zalf, die uit 7.5 g. kamfer, 25 g. olie en 25 g. ongezouten boter bestaat.

Geringe kwetsuren genezen van zelf. Toch is het niet kwaad, vooral in den zomer, om de gewonde plekken met teer of kinaolie te bestrijken, opdat de beesten geen last van vliegen en andere insekten hebben, die hunne eieren bij voorkeur in dergelijke wonden leggen.

Wanneer de wonden diep in het vleesch gedrongen zijn, worden er bij varkens zelden pogingen aangewend om ze te genezen, daar het dan maar beter is om het dier te slachten. Dollehondsbeten laat men eerst flink uitbloeden, daarna worden zij met een ijzer gebrand en eindelijk herhaalde malen met poeder van Spaansche vliegen bestrooid. Op zweren doet men chloorkalk, blauwen vitriool of gebrande aluin.

Waaraan men tsien kan hoe oud een varken i*.

Hoewel het meestal niet veel waard is, of men weet hoe oud een varken is, kan dit toch bij den aankoop van fokvarkens niet geheel onverschillig zijn. Ook bij deze dieren zijn de tanden het zekerste kenteeken. Daar het varken een buitengewoon weerspannig dier is, gaat het niet gemakkelijk den bek aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen.

Een volwassen varken heeft in 't geheel 44 tanden, en wel 12 snijtanden, in beide kaken 6. De voorste snijtanden, de binnenmiddel tanden en de buiten-

-ocr page 358-

middeltanden verwisselen. Verder heeft het 4 hoektanden, in elke kaak 2, die bij de mannelijke dieren tot een gevaarlijk wapen kunnen aangroeien en daarom reeds vroeg afgebroken en onschadelijk gemaakt worden. Ook deze tanden verwisselen.

Tusschen de hoektanden en de kiezen heeft het varken 4 zoogenaamde wolfstanden, in elke kaak 2, die niet verwisselen. Bovendien heeft het 24 kiezen, aan weerszijden van elke kaak 6, waarvan er slechts 12 verwisselen en wel de 3 eersten aan eiken kant van de beide kaken.

Bij de geboorte heeft een big 8 tanden, n 1. 4 buiten-middeltanden en de 4 hoektanden. Na 14 dagen tot 4 weken verschijnen da beide voorste snijtanden en de 2e en 3e melkkies, na 6—8 weken breken de beide binnenmiddeltanden in de onderkaak door en na 12—14 weken die in de bovenkaak. De le melkkies komt na 4—7 weken. Op den leeftijd van 12—14 weken heeft het varken dus alle 28 snijtanden.

De wolfstanden en de 4e kies, die even als de oe en 6e niet verwisselen, komen zoodra het varken 6 maanden oud is. De 5e kies verschijnt na 9—12 inaan-en de 6e na 18 maanden.

Het verwisselen begint met de buitenmiddeltanden en de hoektanden, als het varken 9 maanden oud is. Daarna verwisselt de 2e en 3e kies met 12 maanden ; hierop volgen op den leeftijd van 12—15 maanden de le kies en de beide voorste snijtanden en eindelijk, wanneer het varken 18 maanden oud is, verwisselen de beide middel-tanden. Hiermede is de wissel-periode afgeloopen.

Als het jonge dier 6 weken oud is, kan het reeds ander voedsel dan de moedermelk gebruiken. De hoektanden worden soms zeer puntig en hinderen het dier

-ocr page 359-

bij 't zuigen en later bij 't kauwen van 't voedsel. Men noeint ze dan hongertanden en zij worden weggenomen. Meestal is dit niet noodig, daar zij op den leeftijd van 9 maanden verwisselen en door blijvende hoektanden vervangen worden.

Hoe oud het varken wel kan worden, is niet met zekerheid te bepalen; bij ons wordt het altijd betrekkelijk jong geslacht. In China, waar dit dier zeer in eere wordt gehouden, heeft men zwijnen, die meer dan 40 jaren oud zijn.

Het ingeven van genee»midttelen.

Dit gaat bij de varkens zeer moeilijk en kan wel eens met gevaar voor het dier gepaard gaan. Daarom achten wij het noodig hier eenige wenken aan de hand te doen. Door het geweldig schreeuwen raken bij 't ingeven de geneesmiddelen dikwijls in de luchtpijp, waardoor longontsteking kan ontstaan of het dier kan onder 't ingeven stikken. Het is dan ook beter de geneesmiddelen in den vorm van een deeg te geven; dit wordt met een houtspaander tje op de tong gestreken. Soms moet men, vooral wanneer eene snelle werking van het geneesmiddel noodzakelijk is, dranken ingeven. Deze worden met een tinnen lepel ver in de keel gebracht, terwijl men steeds van het oogenblik, waarop het dier niet schreeuwt, gebruik maakt. Eenige personen houden het varken vast, men steekt het een stevigen stok dwars door den bek, trekt de lip iets ter zijde en giet dan met een tinnen lepel of flesch de vloeistof zijwaarts in den geopend en muil. Daar zulk ingeven, zooals reeds gezegd is, niet zonder gevaar is, heeft men het in den laatsten tijd op eene andere wijze beproefd, die de voorkeur verdient. Men steekt het varken een touw

-ocr page 360-

dwars door den bek, bindt de beiden einden daarvan op de bovenkaak met een knoop vast en bevestigt de uiteinden aan den zolder of eeu kram in den muur. Terwijl het dier nu achteruit trekt, den kop opbeurt en met geopenden muil staat, tracht men het door streelen etc. tot zwijgen te brengen en dat oogenblik neemt men te baat om de dranken in te geven.

Met aderlaten.

Omdat het aderlaten bij geen onzer huisdieren zoo moeielijk gaat als bij 't varken, moeten we er hier eenige oogenblikken bij stilstaan.

In de eerste plaats is het onmogelijk om aan den hals de slagader te vinden, omdat deze onder eene speklaag verborgen ligt; men moet ze daarom elders zoeken, om de noodige hoeveelheid bloed af te tappen, hetgeen niet gemakkelijk gaat. Wel kan men zonder bezwaar in één of beide ooren snijden, maar voor eene flinke aderlating is dit in de meeste gevallen niet voldoende. Om uit den staart het bloed af te tappen, wordt daarin 2.5—5 cM. van 't lichaam een snede gemaakt. Wanneer het bloeden van den staart langer aanhoudt dan men wenscht, wordt onmiddelijk aan het lichaam nm den staart- een touwtje gewonden. Het bloeden aan de ooren houdt van zelf op. Ook aan de binnenzijde van den schenkel kan men het varken aderlaten. Daarvoor moet het dier liggen en een touw om den schenkel gebonden worden, ten naaste bij in het midden van het sprong- en kniegewricht, waardoor de bloedader opzwelt. Dan wordt de huid om de ader losgemaakt en met een lancet 2 cM. diep in de ader gestoken. Neemt men het touw weg, dan houdt het bloeden op.

-ocr page 361-

DE HOND.

I. VERPLEGING EN VOEDING.

a. Verpleging.

Even als ieder ander huiszoogdier, moet ook de hond, wanneer hij ons van dienst zal zijn of wij hem voor ons pleizier hebben, goed verpleegd worden. Aan eene doelmatige ligplaats mag het hem niet ontbreken; hier moet het beest in den winter geen last van de koude en in den zomer geen hinder van de hitte hebben. De hond neemt gewoonlijk ieder geschikt plekje voor lief, zoodat hiervan niet veel te zeggen valt.

I). Voeding.

Ofschoon de hond van nature bestemd is om van dierlijk voedsel te leven is hij, als zeer afhankelijk van den mensch, langzamerhand ook aan plantaardig voedsel gewoon geraakt, zoodat hij zich ook daarmee zeer goed kan vergenoegen. Wanneer hij zich buitengewoon moet inspannen, bijv, op de jacht, geve men

S. 16.

-ocr page 362-

gekookt of rauw vleesch. Gezouten en sterk gekruide gpijzen zijn nadeelig voor hem. Meestal ziet men dat honden, die van ruim voorziene tafels gevoed worden, met allerlei kwalen behebt zijn, terwijl zij, die nu en dan, al zij 't ook door honger er toe gedreven, eenig afval van vleesch weten machtig te worden, er gezond en sterk uitzien. Aan zuiver drinkwater mag een hond geen gebrek hebben,

II. ZIEKTEN.

a. Inwendige ziekten.

I. Koorts.

Door koortsachtige ziekten worden de honden nogal eens geplaagd; hunne prikkelbaarheid is daarvan waarschijnlijk de oorzaak. De koorts kan men ook bij honden bespeuren aan de meer of mindere verhoogde lichamelijke warmte; in normalen toestand is deze 38° Celsius of ruim 100° Fahrenheit. Het getal polsslagen is bij gezonde honden 100—110 in de minuut; dit hangt ook al van de grootte, den ouderdom en het ras af. Men kan hierna het best onderzoek doen aan de binnenzijde van den achterpoot, een paar cM. boven het spronggewricht. Om het getal harteslagen na te gaan, legt men het oor aan weerszijden van de borst, omdat het hart bij de honden meer in 't midden der borstholte ligt, dan bij andere dieren.

De koorts gaat ook bij honden spoedig met ontsteking gepaard. Daar zenuwziekte dikwijls bij hen voorkomt, tast ook de koorts spoedig het zenuwgestel aan.

-ocr page 363-

9. Xinklngkoort».

De honden zweeten niet als andere dieren door de huid, maar zij steken, zooals bekend is. bij groote verhitting de tong uit den bek, waarvan een sterke uitwaseming en tevens warmteverlies het gevolg is. Ofschoon ze wel niet rechtstreeks door de huid zweeten, blijft deze evenwel niet werkeloos. Bij prikkjlingeu in de slijmhuid der ademhalingsorganen, die zeer dikwijls van koorts vergezeld gaan, wordt een toestand in 't leven geroepen, waaraan men den naam van zinkingkoorts (katarhalo koorts) geeft De honden, die hieraan lijden, zijn lusteloos; zij liggen veel, verbergen den neus onder het lijf, beven, het haar gaat overeind staan, en zij zoeken steeds een warme plaats. De oogen zijn rood en waterig en in erge gevallen vol slijm. De neus wordt afwisselend koud en heet, in 't begin droog, later vochtig en slijmerig. De patienten niezen veel, zij hoesten ook, de pols slaat zwak en bet ademhalen is belemmerd. De ziekte houdt in den regel 8 dagen aan.

Van warm water of vlierthee met 2 gr. salpeter geve men dampbaden. Wanneer dat niet helpt, vermengt men 00 g. vlierthee met 11 g. azijngist en geve men om de 3 uur 1/2—1 lepel vol in, naar gelang de patient groot of klein is. Later, wanneer het hoesten afneemt, geeft men om de 3 uur l/2—1 lepel vol van een drank, die uit 00 g. vonkel thee, 4 g. salmiak en 4 g. drop bestaat.

3 Zenuwatiekte

is hieraan kenbaar, dat ooren, neus en pooten nu eens

16*

-ocr page 364-

koud dan weer heet zijn. De eetlust vermindert en de zichtbare slijmhuid is geel gekleurd en droog. De tong is met een gele of bruine laag slijm bedekt, het dier is zeer mat en schijnt eensklaps te vermageren. De pols is zeer gejaagd, verstopping en diarrhea volgen onmiddelijk op elkaar, waarbij het lijf zeer opgezet is. De oorzaken dezer kwaal, die gemiddeld 8—10 dagen duurt en waarbij zich, vooral bij jonge honden, dikwijls nog zenuwziekten vertoonen, zijn meestal: te veel of moeielijk te verteren voedsel of ook wel gevatte kou, ingewandswormen etc. Het best geneest men het dier door een braakmiddel. Lijdt het aan diarrhee, dan neemt men daarvoor de braakwortel; 1—l1^ g., vermengd met 15—30 g. lauw water, is voldoende. Is or verstopping, dan vermengt men den braakwortel met 18—36 g. braakwijnsteen en blijft deze aanhouden, dan neemt men 30—60 g. Engelsch zout, lost dit in water op, roert daardoor 1 g. kwikzilver en doet er zooveel meel en honig bij tot het mengsel brijig is, waarna men er 3 pillen van maakt, die op één dag ingenomen worden. Later, wanneer de slijmhuid weer vochtig wordt, is ammoniak zeer goed; 2—15 g., in water opgelost, wordt met l1/^ g- extract va,n bitterklaver vermengd en van dat mengsel driemaal daags l/2—llepel vol toegediend. Heeft het dier wormen, dan is daarvoor een afkooksel van varenkruid een zeer heilzaam middel. Voor streng dieet en doelmatig en licht verteerbaar voedsel moet gezorgd worden.

#. Mersensontêteking,

Deze komt zelden bij oudere maar dikwijls bij jonge honden voor, vooral wanneer zij van tanden verwisselen.

-ocr page 365-

De hond is bij hersensonlsteking lusteloos, hij vreet niet, laat den kop hangen, gaat wankelend en is min of meer zinneloos. De oogen zijn rood, neus en voorhoofd heet. Nu eens ligt hij onrustig in zijn nest en kreunt hij van pijn of hij is geheel verlamd en ligt bewusteloos. Gewoonlijk gaat deze ziekte met braking en verstopping gepaard.

Zij ontstaat meestal door kwetsuren aan den kop ; het kan ook zijn, dat de halsband te sterk aangetrokken is, zoodat het bloed niet geregeld van den kop kan terugstroomen. Aanhoudend liggen bij het vuur of in de heete zon kan ook de oorzaak zijn. Vette honden hebben er eerder last van dan magere.

Do patient geneest zeer zelden van deze ziekte. Hij wordt naar een koel plaatsje gebracht. Eerst moet liij flink adergelaten worden, daarna doet men hem koude omslagen om den kop, liefst van sneeuw of ijs; is dit niet te krijgen, dan gebruikt men frisch water. Opdat de hond door het vele koude water niet doornat en daardoor verkouden worde, moet men de natte doeken in eene blaas doen. Verder lost men 20—30 g. Engelsch zont in warm water op, waarvan men den patient te drinken geeft en laat zeer dikwijls een lavement van zeepwater zetten. Houdt de ziekte eenigen tijd aan, dan worden ook wel een paar etterbanden door den nek getrokken. Als voedsel geeft men ha-vergortepap of pap van wittebrood.

5- KeelxieUle.

Deze ziekte komt bij honden niet zoo dikwijls voor als bij andere dieren. De hond, die er door aangetast is, laat het vreten staan, hij kan weinig drinken

-ocr page 366-

door Vie keel krijgen, kwijlt sterk, heeft bij 't blaffen eene heesche stem, doet alsof hem iets in de keel steekt en begint daarbij te braken ; de oogen zijn rood, en het dier is lusteloos en steeds geneigd tot liggen. Het strottenhoofd is min of meer gezwollen en bij 't aanraken zeer gevoelig. De hond houdt den hals steeds rechtuit gestrekt. Neemt de ontsteking snel en erg toe, zoo kan na 2 of 3 dagen de dood volgen. Bij sommigen is de slokdarm meer aangedaan dan de luchtpijp; dan gaat liet ademhalen minder moeielijk, maar't is onmogelijk eenig voedsel naar binnen te krijgen. Men kan licht halsontsteking met hondsdolheid verwarren ; beide ziekten hebben, wat de uiterlijke ken-teekenen aangaat, veel overeenkomst; het verstandigste is in dit geval zich tot een deskundige te wenden.

De patient wordt naar eene droge en warme plaats gebracht ; den hals wrijft men driemaal per dag met terpentijn en boomolie, en wanneer het slikken niet heelemaal onmogelijk is, geeft men hem eene oplossing van 20—40 g. engelsch zout. Is de keelziekte uit verkoudheid en pas ontstaan, zoo kan een braakmiddel van braakwijnsteen, in water opgelost, zeer goed zijn. Later geeft men driemaal daags een eetlepel vol van een' drank, die uit 4 g. ammoniak, 15 g. honig en 50 g. vlierthce bestaat. Ook laat men den zieke dikwijls warme dampen inademen en meermalen een lavement van zeepwater zetten. Het geschiktste voedsel is een lauwwarme, dunne pap, van melk en havermeel.

6. Uorstontsteking,

Borstontsteking komt bij honden dikwijls voor, ook al voornamelijk door hun prikkelbaar gestel. Zij ontaardt spoedig in ontsteking van de long en de lucht-

-ocr page 367-

pijp. Is alleen het borstvlies aangetast, dan sidderen de dieren onophourlelijk, zij zijn lusteloos en hoesten pijnlijk, hetgeen ze zooveel mogelijk trachten tegen te gaan. Drukt men met den vinger of de hand tegen de borst, dan veroorzaakt dit pijn. Ook het ademhalen is bemoeilijkt. Legt iemand het oor tegen de borst van den hond, zoo zal men bespeuren dat de hartkloppingen dof en mat zijn. De mest is droog en de urine donker gekleurd.

Bij ontsteking van de long, neemt het beven sterk toe, de honden zitten geregeld op het achterdeel, houden den kop ia de hoogte en ademen kort; hun muil is droog, zij hoesten pijnlijk, de uitgeademde lucht is heet en de tong hangt uit den bek. Verder zijn de oogen rood en neus en tong droog. Uit den neus vloeit slijm of eene bruinachtige vloeistof. De ziekte ontstaat meest uit verkoudheid van allerlei aard, bijv. bij koud baden, wanneer 't lichaam verhit is, snel en aanhoudend loopen tegen den kouden wind in; somtijds ook bij plotselinge weersverandering enz. Borstontstekingen van welken aard ook, behooren altijd tot de gevaarlijkste ziekten. Op longontsteking volgt meestal binnen 48 uren de dood.

Men beginne met sterke honden flink ader te laten. Dan geeft men van 1 g. salpeter en 20—30 g. En-gelsch zout, in water opgelost, alle 2 uur 1 lepel vol in, terwijl men bij longontsteking tevens een fontanel op de borst legt. Het voedsel moet licht verteerbaar zijn.

7. ïïjeverontatekiug.

Veelal is dit eene langdurige en sleepende ziekte^ De urine is donkerbruin en geeft geel at. Het wit

-ocr page 368-

van de oogen, het gehemelte en ook de dunbehaarde

deelen van 't lichaam hebben eene gele kleur. De tong is zeer rood en met een liuig slijm bedekt. De hond is lusteloos en heeft geen eetlust. De leverstreek is gezwollen en bij de minste aanraking zeer gevoelig. Hoewel volkomen herstel zeldzaam is, moet men toch, als men de kwaal ontdekt, niet dadelijk den moed opgeven. Men begint met eene ferme aderlating en bereidt eene zalf van 1 g. kalomel en 4 g. Engelsch zout en een weinig honig; hiervan strijkt men twee of driemaal daags eene hoeveelheid op de tong en zoolang tot de mestafscheiding weer normaal is. Men kan ook 15 g. borax in 45 g. aftreksel van senne-bladeren laten oplossen en den honden daarvan drie of viermaal per dag een lepel vol ingeven.

S, Maag- en darmenontateKing,

Aan maag- en darmenontsteking lijden de honden veel. De uiterlijke kenteekenen verschillen, al naar dat de kwaal in de maag of het darmkanaal zetelt. Is de maag ontstoken, dan liggen de dieren veel, maar zeer voorzichtig, op den buik, het liefst op den kouden grond of op koude steenen; door hun blik verraden zij hevige pijn, en zij geven hiervan ook door janken blijk. Ze zijn zeer onrustig, verwisselen dikwijls van legerplaats, de eetlust is gering, maar de dorst zooveel te grooter, bij voorkeur drinken ze koud water. Verdere kenteekenen zijn; hevig sidderen, koude ooren en pooten en een drogen en warmen neus.

Is het darmkanaal ontstoken, dan komt braking hoogst zelden voor. Van hevige pijn geven zij blijk bij

-ocr page 369-

den minsten druk aan het achterlijf, dat zeer gezwollen is. Bij deze ziekte volgen diarrhee en verstopping onmiddelijk op elkaar. De oorzaken moeten in verkoudheid en het opnemen van schadelijke stoffen, dat bij gulzige honden dikwijls voorkomt, gezocht worden.

Men begint bij deze patienten weer met een flinke aderlating en om de 2 of 3 uur geve men 1 of 2 lepels vol boomolie in. Later geve men ieder uur een suiker-lepel vol van een drank, die uit '/g g. kwikzilver, 24 g. extract van bilzenkruid, 15 g arabische gom en 90 g. water bestaat. Verder laat men een paar keer per dag lavementen zetten van olie en om de 3 of 4 uur wordt het lijf ingewreven met terpentijnolie en het dier steeds met een wollen deken gedekt. Moet de patient veel braken, dan geve men hem dagelijks 5 tot 15 droppels tinktuur van opium in,

9. Blaaaontsteking.

Zeer zelden worden de honden hierdoor aangetast; rekels lijden er meer aan dan teven. De patienten gaan met de achterpooten stijf en gespannen, zij beproeven dikwijls om te wateren, doch dit gaat steeds druppelsgewijze. De blaas is, zooals men uit den endeldarm kan voelen, zeer gespannen en hoogst gevoelig voor de minste drukking. De honden zijn koortsig en zeer onrustig, ademen snel, hebben weinig eetlust en geen ontlasting.

Gevatte kou en 't gebruik van scherpe stoffen doet deze ziekte ontstaan. Gelukt het niet haar tegen te gaan, dan volgt de dood door 't springen der blaas of door brand. Eerst wordt de patient adergelaten en hem daarna om de 2—3 uur een drank ingegeven, die

S. 17

-ocr page 370-

uit olie, 12—24 eg. kwikzilver en 7,5—25 g. ongelscli zout bestaat. Van eene slijmerige vloeistof worden lavementen gezet en de nierstreek ingewreven met eene zalf van 1.25 g. braakwijnsteen en 15 g. varkensvet. Drie- of viermaal daags een warm bad kan uitstekend zijn.

lO. Ontsteking der aarsklieren.

Bij de bonden liggen aan weerszijden van den endeldarm, onmiddelijk aan do opening, 1.5—3 cM. lange gezwellen, de zoogenaamde aarsklieren, die een stinkend voebt afscheiden. Deze zijn dikwijls gezwollen, ontstoken en pijnlijk. Om den endeldarm is het eveneens gezwollen en de buid is daar donkerrood, glanzig, beet en pijnlijk. De bond beeft een gespannen en sleependen gang, wordt lusteloos, verliest den eetlust en is koortsig. De mestafscbeiding is vertraagd en de klieren zelf sebeiden een etterachtig vocht af. Men trachte deze patienten te genezen door de klieren van bunnen inhoud te ontlasten en licht verteerbaar voedsel te geven.

11. Mthenmatiek.

De honden lijden zeer veel aan rheumatiek. Plotselinge afkoeling, bet loopen tegen den wind in, en het verblijf in tochtige en koude bokken is meestal de oorzaak. Vooral bij aanhoudende noord- en oostewind worden de bonden er dikwijls door geplaagd. Zij kan of enkele ledematen of het geheele lichaam aantasten. De zieke gaat dan meestal kreupel en verraadt bij de minste aanraking van bet zieke lichaamsdeel pijn.

-ocr page 371-

Door de stijve houding van hals en kop heeft de hond een eigenaardig voorkomen, wat wel eens aan dolheid doet denken. Bij rheumathiek van hevigen aard is het dier koortsig, het wit van 't oog rood en de snuit heet; het haar staat overeind, de lichaamstemperatuur is afwisselend heet eu koud, de ademhaling bemoeilijkt en de polsslag gejaagd. Hoewel deze kwaal op zich zelf niet doodelijk is, vermagert het dier langzamerhand en sterft het eindelijk aan verval van krachten.

Men geve den patient eene warme ligplaats, een zacht leger en volkomen rust. Om de 3 of 4 uur krijgt hij één lepel vol olie, tot er diarrhee volgt. De stijve ledematen worden 3 of 4 keer daags met kamferspiritus ingewreven. Verder wordt de patient met eene wollen deken gedekt. quot;Wanneer hierop na 2 lot 3 dagen geen beterschap volgt, wordt hem 3 keer daags van het volgende poeder een suikerlepel vol met melk ingegeven: 24 cg. braakwijnsteen, 15 g. ammoniak, 30 g. fijngemaakt venkelzaad en 30 g. gemalen zoethout. In plaats van dit poeder kan men ook een drank nemen van 90 g. vlierthee en 22,5 g. ammoniak; hiervan geve men 1 lepel vol per dag. In hardnekkige gevallen, wanneer inwendige geneesmiddelen geen resultaat opleveren, trekke men op de aangetaste lichaamsdeelen etterbanden door de huid, welke 3—4 weken blijven zitten.

IS. l'itstlag iu flcti muil.

Jonge zuigende honden hebben wel eens blaasjes in den bek, waardoor gehemelte, tong en tandvleesch zijn aangetast en het zuigen zeer belemmerd of onmogelijk gemaakt wordt. Deze niet gevaarlijke ziekte geneest

17*

-ocr page 372-

men door de jonge patienten den muil 5 of 6 maal

per dag te spoelen met eene oplossing van 4 g. borax en 30 g. honig in een kopje vol water opgelost.

13. MMuiduitalag

komt bij honden van verschillende ra-sen en leeftijd in eiken tijd van 't jaar voor. Ilij tast vooral den hals, rug en de kruisstreek aan, de huid is op die plaatsen heet en gezwollen en de haren staan overeind. In de blaasjes zit een bleekgele, kleverige en vet-achtige vloeistof. Later vallen de haren uit, waardoor vele kale plekken ontstaan. De ondragelijke jeuking dwingt het dier, de huid te wrijven en te krabben ; hierdoor ontstaan dikwijls bloedende wonden. Deze ziekte treft men veel bij honden aan, die weinig beweging hebben en krachtig gevoed worden. Den patient geve men derhalve schrale kost en purgeerende middelen. De zieke plekken op de huid kan men inwrijven met grauwe kwik zilver zalf.

14- Mtauwtcorm.

De dauwworm tast zelden de geheele huid, maar meer enkele deelen ervan aan De uilslag verandert zeer snel in korsten en roven, waardoor de haren loslaten en weldra uitvallen Deze ziekte is zeer besmettelijk en gaat niet alleen op honden, maar ook op paarden en men-schen over. De huid wordt met vanillewater afge-wasschen en de zieke plekken met eene zalf van 1 deel salpeterzuur tegen 8 deelen varkensvet bestreken.

15. Schurf t.

De schurft, die men dikwijls bij honden vindt, wordt

-ocr page 373-

ook bij hen door de schurft'nijt veroorzaakt. De veranderingen, welke daardoor op de huid ontstaan, zijn zeer verschillend en hangen van de meer of minder gevoeligheid en den duur dor ziekte af. De haren vallen uit en de jeuking is buitengewoon hevig, zoodat schurftige honden de huid onophoudelijk schuren, krabben en bijten. Deze ziekte, die meest van kop en ooren uitgaat, verbreidt zich snel over 't geheele lichaam, zoodat dit binnen 4—6 dagen geheel kaal en met roven bedekt is, terwijl de patiënten spoedig beginnen te vermageren.

Zonder onze hulp geneest de hond nooit, maar neemt de ziekte meer en meer toe. Er zijn tal van meer of minder doelmatige geneesmiddelen. Van 15 g. blom van zwavel, tiO g. groene zeep en 7,5 g. kinaolie wordt een zalf gemaakt, waarmede de zieke plekken 1 keer per dag bestreken worden. Om de 2 of 3 dagen worden de schurftige plekken met lauwwarm water afge-wasschen. Ook kan men den patienten een paar keer een bad geven van een afkooksel van tabaksbladeren. Men laat bijv. 500 g. tabak met 7,5 L. water tot op twee derde verkoken en daarmee wordt de huid eenige malen bevochtigd. Dit middel verdient boven vele anderen de voorkeur, omdat het de haarwortels niet schaadt, wat bij anderen dikwijls het geval is. Inwendige geneesmiddelen zijn overbodig. Den patient geve men eene droge, warme en reine verblijfplaats en krachtig voeder. Na de genezing moet het hok en alles, wat met den patient in aanraking geweest is, gedisinfecteerd worden.

MG Haarmijten.

Behalve de sclmrftmijt vindt men bij den hond ook

-ocr page 374-

haarmijten, die eene ontsteking van de huid veroorzaken en van 't eene dier op 't andere overgaan. De uitslag komt het meest aan den kop, den hals, de keel en de ledematen voor, maar kan zich ook, wanneer er niets gedaan wordt om hem tegen te gaan, over het gansche lichaam uitbreiden. De huid is heet, rood en gezwollen, de haren staan overeind. Later is deze met puisten en blaartjes bedekt, die open springen en een droge korst achterlaten. Die verschijnselen bepalen zich eerst tot enkele plekken en worden later over de geheele huid zichtbaar. De kop is somtijds buitengewoon gezwollen, de oogleden zijn stijf en dik en de honden geven eenen walgelijken reuk van zich. De huid wordt herhaalde raaien met eene scherpe loog en groene zeep gewasschen, om de mijten te dooden, wat lang niet gemakkelijk is. De patienten moeten een warm verblijf en krachtig voedsel hebben.

17. Insekten bij de honden

Schurft- en haarmijten zijn niet de eenigste insekten waai'door de honden geplaagd worden; niet zelden bespeurt men, vooral bij jonge honden,quot;die een vuil leger hebben en slecht gevoed worden, ook nog andere lastige gasten, die hen langzaam doen vermageren en eindelijk geheel ondermijnen. De meest bekenden zijn:

le De hondenluis, een zespootig, bruinrood insekt, dat zich over 't geheele lichaam van den hond verbreidt, maar het meest aan het strottenhoofd te vinden is; het boort zich met zijne zuigangels in de huid, zuigt daar het bloed uit, hetwelk met het voortkruipen over de huid eene vreeselijke jeuking veroorzaakt, die den hond noodzaakt de huid tot bloedens toe te krabben en te wrijven.

-ocr page 375-

Men doodt de hondenluizen door de huid in te wrijven met olie of te wasschen met een af kooksel van peterseliezaad, tabaksbladeren en azijn. Kwikzilverzalf is niet aan te bevelen, omdat door 't aflikken vergiftiging kan ontstaan.

2e De hondenteek, een klein insekt, met 8 pooten, dat in de bosschen leeft en zoodra het op de huid der dieren komt, het lichaam vol bloed zuigt en zoovast zit, dat men eer het lichaam van den kop trekt, dan dat deze loslaat. Door de teken of tieken met terpentijnolie te bestrijken laten ze los en kan men ze verwijderen.

3e De hondenvloo. Dit lastige insekt pijnigt den hond zeer dikwijls, is in groot aantal bij hem te vinden en gaat ook op menschen en andere dieren over. Door een afkooksel van bittere kruiden, als alsem en walno-tenbladeren, kan men ze dooden. Door den hond dikwijls te boenen en te wasschen, door hem een rein verblijf en dikwijls versch strooisel te geven, kan men hem meestal tegen ongedierte vrijwaren.

MS Oebreh aan eetlust

In weerwil van hunne gulzigheid en vraatzucht verliezen de honden soms geheel of gedeeltelijk den eetlust. Wanneer dit niet het gevolg is van de een of andere ziekte, merkt men twee verschijnselen op, namelijk: een eigenaardigen, walgelijken reuk en het grasvreten.

Op het grasvreten volgt braking en daarmee keert veelal de eetlust terug. Blijft de ziekte aanhouden, dan geve men een braakmiddel en wanneer dit niet helpt, moet men een deeg maken van 1.25 g. rhabarberwortel, 12 g. kalmuswortel en honig; een en ander wordt in 4 keer op de tong gestreken.

-ocr page 376-

19, Braken

Braken is bij den hond een gewoon verschijnsel en meestal niet gevaarlijk, tenzij het een gevolg is van andere ziekten, als halsontsteking, stuipen etc., maar dan is geneeskundige hulp ook noodzakelijk. Wanneer het braken dagen lang aanhoudt, moet er iets gedaan worden om het tegen te gaan. Is overlading van de maag de oorzaak, dan geve men den patient 15—30 g. Engelsch zout in water opgelost. Gaat het braken met diarrhee gepaard, dan geve men in plaats van Engelsch zout 5—8 droppels opiumtinktuur. Verder zijn kamillethee, pepermunt, zwarte koffie en andere krampstillende middelen uitstekend. Over vergiftiging spreken we later.

SO. Diarrhee.

Gevatte kou, overvoedering en het gebruik van schadelijk of bedorven voedsel veroorzaken diarrhee. De hond moet warm gehouden en ander voedsel gegeven worden. Wanneer de ziekte binnen eenige dagen niet ophoudt, zijn geneesmiddelen noodzakelijk. Men geve om de 3 of 4 uur 1—2 g. rhabarber en 1—2 g. krijt met kamillethee in. Heeft de zieke veel aandrang tot ontlasting en is de mest nu eens slijmerig en dan weer bloederig (roode en witte loop), terwijl de endeldarm naar buiten komt en de hond weinig vreet maar veel drinkt, dan is dit niet zonder gevaar. Men geve dan 3 of 4 keer per dag een lepel vol van een mengsel, dat uit 30 g. slaolie, 15 g. arabische gom, 1 g. extract van bilzenkruid en 120 g. water bestaat.

-ocr page 377-

21. Verstopping

De honden, vooral diegene, welke weinig of geen beweging hebben, lijden dikwijls aan verstopping, tiet beest doet telkens, doch steeds te vergeefs, pogingen tot ontlasting; het loopt onrustig rond en sleept met't achterlijf over den grond. Houdt de verstopping aan, dan gaat de kwaal in darmenontsteking over, die de ergste gevolgen kan hebben.

In gunstige gevallen is het voldoende een stuk witte zeep in den endeldarm te steken en lavementen van zeepwater te zetten. Heeft dit niet het gewenschte gevolg, dan geeft men om de 3 of 4 uur een lepel vol van eene oplossing van 15—45 g. Engelsch zout en water.

83. Vetheid.

Honden, die weinig beweging hebben en goed gevoed worden, toonen soms neiging tot vetworden. Een tijdlang bemerkt men aan dergelijke beesten niets bi-zonders, maar langzamerhand worden zij traag, kortademig en beginnen ze te hoesten. Niet zelden vindt men op de huid allerlei uitslag en ten laatste sterven ze aan vetzucht.

Deze patienten geve men schraler voedsel, terwijl tevens voor veel beweging in de vrije lucht moet gezorgd worden. Verder gaan laxeerende middelen, als Engelsch zout, jalap, honig etc., het vetworden tegen.

23. Bloefiwatereu.

Dit ontstaat door verschillende oorzaken, als stooten en slaan in de nierstreek, het gebruik van prikkelende

S. 18

-ocr page 378-

spijzen, ontsteking van blaas en nieren of door steenen, die zich soms in de blaas of pisleider bevinden. Veelal geneest de kwaal binnen weinige dagen van zelf, maar zij kan ook zoo erg zijn, dat ze niet te genezen is. De urine heeft eene roode kleur en veelal is de eetlust geweken en de gang stijf en sleepend. Houdt de ziekte lang aan, dan vermagert de patient en bezwijkt hij aan verval van krachten.

Is de kwaal door uitwendige beleediging ontstaan, zoo worden koude omslagen in de nierstreek gelegd, veel lavementen gezet en den patient eene oplossing van 7.5—30 g. Engelsch zout en water ingegeven. Is 't gebruik van prikkelend voedsel de oorzaak, dan geve men den lijder om de 2 of 3 uur een lepel vol boomolie of azijn in. Nooit mogen deze patiënten vleesch of vet hebben, maar meer meel- en melkkost.

#41 Vergiftiging.

Dit komt bij honden niet zelden voor, maar omdat ze licht braken, ontkomen ze meestal aan de gevolgen. Om het juiste middel te kunnen aanwenden, moet men den aard der vergiftiging kennen en dit is zeer moeielijk ; soms ook wel eens gemakkelijk. Heeft de hond bijv. subliaat tot zich genomen, dan geeft hij bloed over, de adem ruikt walgelijk en hij sterft binnen korten tijd een pijnlijken dood. Slijmerige vloeistoffen, als eiwit, suiker- en zeepwater, kunnen hem soms nog redden. Ook is dan bloem van zwavel met water een heilzaam tegengift. Na het gebruik van arsenikum heeft het dier dorst, het kwijlt veel, braakt dikwijls, heeft hevige pijn in de ingewanden en een gezwollen lijf. Verstopping en diarrhee volgen op

-ocr page 379-

elkaar, de mest ziet bloedrood, hot koude zweet staat op de huid en bitmen korten tijd bezwijkt de patiënt, onder hevige stuiptrekkingen. Ook door het gebruik van loodwit kan vergiftiging ontstaan. Met opzet heeft wel eens vergiftiging plaats door den hond kleine stukjes zwam door 't vreten te geven, die hij in zijne gulzigheid mêe naar binnen slikt. Een braakmiddel is in dat geval het beste, wat men geven kan. Heeft hij groote stukken zwam verorberd, dan moet hij zijne gulzigheid met den dood bekoopen. Bij vergiftigingen met phosphor en kogelblauw zijn de ergste gevolgen niet te voorkomen; azijn en engelsch zout zijn do beste tegengiften van bilzenkruid, scheerling, opium, enz.

35 Iiigewantlswormen.

Zeer dikwijls ontwikkelen zich in de ingewanden der honden wormen, waarvan de spoelworm en de lintworm de voornaamsten zijn. Wanneer met den mest van tijd tot tijd geen wormen te voorschijn komen, zijn er geen zekere kenteekenen, waaruit men kan afleiden of de hond al of niet door ingewandswormen geplaagd wordt. Als hun aantal zeer groot is, vermagert de hond, hij heeft hevige krampen, loopt als dol in 't rond en wentelt zich gedurig. Ook kan vallende ziekte soms het gevolg van deze plaaggeesten zijn. In den regel zijn de patienten buitengewoon hongerig, hoewel zij eer mager dan vet worden; zij liggen veel op de voorpooten of wrijven met 't achterlijf over den grond.

Bij den hond vindt men 4 verschillende soorten van lintwormen en een dezer soms in zoo groot aantal, dat het dier tot razernij overslaat, die wel eens voor

18»

-ocr page 380-

dolheid wordt aangezien. Die lintwormen zijn hoogstens 4 mM. lang, doch zoowel voor menschen als dieren gevaarlijk, wanneer zij in de ingewanden komen. Daarom mogen honden in geene keukens of elders, waar men het eten klaar maakt, worden toegelaten.

Er zijn een massa middelen, waardoor de wormen gedood en verwijderd kunnen worden. Een afkooksel van knoflook in melk is een van de besten. Ook kan men van een deeg, dat uit 4 g. terpentijn, 4 g. hertshoornolie, G g. wormkruid, 6 g. meel en water bestaat, 20 pillen maken, waarvan de patient er 3 per dag krijgt. Tegen den lintworm gebruikt men met het beste gevolg de bloesems van den zoogeuaamden kousso, oen boom, die in Abyssinië t'huis behoort. Een groote hond, een jachthond bijv., geve men hiervan 22.5 g. met honig en siroop tot een deeg gekneed op eenmaal in; kleinere honden krij gen naar rato minder.

96- Waanatin

Behalve aan hoisensontsteking, dolheid en typhus, lijden honden van 't vrouwelijk geslacht soms aan een soort van waanzin, die uit onbevredigde geslachtsdrift ontstaat. Zij doen alsof ze moeder zijn, verlaten zelden het nest en in de tepels vindt men zelfs melk. Dit duurt slechts korten tijd, veelal zijn zo binnen een paar dagen weer in haar normalen toestand. Bij zoogende teven, die de jongen afgenomen zijn, neemt men dezelfde verschijnselen waar. De ziekte is dan echter gevaarlijker en er kan binnen enkele uren de dood op volgen.

37. Vattende kiekte.

Eensklaps wordt de hond door deze kwaal overval-

-ocr page 381-

len; hij is angstig en onrustig, loopt huilende rond en stort bewusteloos neer. Hij is dan geheel gevoelloos, verdraait de oogen, knarst op de tanden, beweegt de pooten krampachtig en heeft het schuim op den bek staan. Na de aanvallen, die 5—10 minuten duren, springt hij weer op, hij is eerst moe en lusteloos, maar gevoelt zich weldra weer gezond. Soms valt een overigens gezonde hond op eens voor dood neer; ook blijft hij wel op de been en loopt angstig en huilend rond, met den staart tusscben de beenen en doet dan aan hondsdolheid denken. Nu eens blijft het bij een enkelen aanval, dau weer keeren die op ongeregelde tijden terug en zij komen soms 10—15 maal per dag voor; de dood maakt dan spoedig een einde aan het lijden.

Vele gevaarlijke ziekten, vooral stuipen, gaan met vallende ziekte gepaard en immer met doodelijken afloop. Jonge honden, vooral als zij vertroeteld worden, lijden meer aan deze kwaal dan zij, die veel beweging in de open lucht hebben. Alleen wanneer de oorzaken bekend zijn, kan er iets gedaan worden om de patien-ten te genezen. De aanvallen zelf zijn nooit te stuiten. Wanneer zc een uur voorbij zijn, geve men den hond een braak- of purgeermiddel en late hem veel beweging in de vrije lucht nemen. Keeren ze telkens terug, dan geve men 2 of 3 keer per dag een lepel vol in van een drank, die uit 90 g. baldri-aan, 4 g. hertshoorngeest en 4 g. zwavelether bestaat. Baten deze middelen niet, dan neme men zijn toevlucht tot een pleister van spaansche vliegen, die in den nek gelegd wordt.

98. Kramp.

Zoogende honden worden meermalen door krampen

-ocr page 382-

overvallen, waarbij zij plotseling neerstorten en de poo-ten uitstrekken. Een wit schuim staat op den bek, het ademhalen is bemoeilijkt, de pols slaat snel en onregelmatig, de uier is heet en gezwollen en na eene ongesteldheid van 1 a 2 dagen volgt de dood. Gevatte kou en verlangen naar de jongen schijnt deze kwaal te veroorzaken. De patiënt wordt eerst adergelaten en dan een laxeerend middel ingegeven.

99. WerlamtHing.

is meestal een gevolg van andere ziekten of ontstaat door uitwendige kwetsuren. Enkele ledematen, maar ook soms het geheele lichaam kan er door aangetast zijn, waardoor de dieren geheel of gedeeltelijk in hunne bewegingen worden belemmerd. Deze patiënten genezen moeielijk en langzaam en hebben de hulp van den veearts noodig.

30. Verkoudheid

is eene algemeene en gevaarlijke hondenziekte; zij kan verschillend van aard zijn, maar gaat altijd van zekere algemeene kenteekenen vergezeld. Eerst begint do hond te niezen, dat later in hoesten of een drogen kuch overgaat ; hij is afwisselend heet en koud, zoekt steeds eerf warme plaats op, is traag en lusteloos en vreet weinig. Eenige dagen later vloeit een massa dik en geel slijm uit den neus, waardoor de neusgaten dikwijls verstopt raken. Hij ademt moeielijk en snuivend, krabt dikwijls met de pooten langs den neus of wrijft er mee over den grond. Ook de oogen zijn met etter gevuld en de patiënt strijkt er dikwijls met de pooten langs*

-ocr page 383-

Het beest is ernstig ongesteld, ligt steeds, vreet niet meer, vermagert snel en kan nauwelijks overeind komen; in den regel lijdt het veel aan verstopping, maar zelden aan diarrhee. Langzamerhand nemen de ziekteverschijnselen af, zoodat de hond binnen een paar weken weer gezond schijnt. Eensklaps neemt de ziekte dan eene ongunstige wending. Er volgt erge diarrhee, het etteren der oogen wordt sterker, de hond ligt hewegeloos en sterft binnen korten tijd. Veelal gaat deze ziekte ook mot krampen, verlammingen en huiduitslag gepaard. Meestal is gevatte kou de oorzaak. Over het al of niet besmettelijk karakter is men het niet eens. Honden, die steeds in warme vertrekken gehouden worden, zijn er veel vatbaarder voor dan zij, die zich veel in de open lucht kunnen bewegen. Honden beneden de 2 jaar worden er eerder door aangetast dan oudere dieren. Men kan de kwaal in vele gevallen voorkomen door den hond tegen schadelijke invloeden van het weder te vrijwaren; hoe meer hij hier tegen gehard is, hoe minder gevaar hij loopt.

Den patient geve men in de eerste plaats een warm en tochtvrij verblijf, waarin hij geheel op zijn gemak kan liggen. Het voedsel moet gemakkelijk verteerbaar, doch krachtig zijn ; daarom is rauw vleesch zeer geschikt. Is de ziekte pas ontstaan, dan is een braakmiddel zeer heilzaam. Den patiënt wordt dan 18—36 cg. poeder van den witten nieswortel droog op de tong gestrooid. Wanneer neusgaten en oogen met slijm gevuld zijn, neemt men eene oplossing van 6—12 cg. braakwijnsteen, 2—4 g. ammoniak en 4—7,5 g. zoethout en 3 kop vlierthee; hiervan wordt om de 3 uur 1—2 lepel vol ingegeven. Oogen en neusgaten worden eenige keeren per dag met lauwwarme melk gereinigd.

-ocr page 384-

Heeft de hond stuiptrekkingen en een waggelenden gang, dan geeft men hem 3 maal per dag 1 eetlepel vol van het volgende geneesmiddel : 60 g. aftreksel van baldriaan, GO g. aftreksel van vlier, 4 g. ether en 15 g. bouillon. Veelal nemen die samentrekkingen van de spieren langzamerhand van zelf af. Bij verstopping steekt men een stukje witte zeep in den endeldarm of men zet lavementen van zeepwater. Wanneer een of meer ledematen verlamd zijn, wordt de kruisstreek dagelijks met eene vluchtige zalf ingewreven of 2 etterbanden door de huid getrokken. Gaat de ziekte met ontsteking der oogen gepaard, dan handele men zoo als dit bij oogenontsteking is voorgeschreven. Diarrhee gaat men tegen door opium in te geven.

31. nolheia.

Hondsdolheid is eene gevaarlijke ziekte, die aan het hondenras eigen is, maar ook op andere dieren en zelfs op menschen kan overgaan. Ofschoon zij sedertonh eu-gelijke tijden bekend is, heeft men omtrent haar karakter langen tijd in 't onzekere verkeerd. Er zijn tweeerlei soort van dolheid, n. 1. die van zelf en die, welke uit besmetting ontstaat. De eerste komt veel minder voor dan men vroeger meende, 't Is zelfs de vraag of ze nog bestaat, want 't is gebleken dat alle voorzorgsmaatregelen de ziekte niet kunnen voorkomen. Noch hitte noch koude ziju er op van invloed ; ware dit wel 't geval, dan zouden de gevallen in de heete en koude luchtstreken veel talrijker moeten zijn dan bij ons en juist is het tegendeel waar. Ook de weersverandering kan buiten aanmerking blijven, maar onbevredigde geslachts-

-ocr page 385-

drift, vooral bij mannelijke dieren, speelt bij deze kwaal eene hoofdrol. Een hond kan ook zoo woedend zijn, dat een beet van hem bij een anderen hond dolheid veroorzaakt.

Deze gevaarlijke kwaal komt, met uitzondering van Australië, Madera, de Azoren-eilanden en het eiland St. Helena, over den geheelen aardbol voor. Niet alle dieren, welke door een dollen hond gebeten zijn, worden dol; dit hangt van verschillende omstandigheden af. Ook komt bij 't bijten de smetstof niet altijd in de wonde en de beet heeft dan geen nadeeligen invloed. De smetstof bevindt zich niet enkel in het speeksel, maar ook in het bloed en de sappen van 't lichaam; korten tijd na den dood, als het lichaam stijf is, heeft het zijne smetstof verloren. Om het gift op te nemen is niet een beet noodig, maar het minste sap van een dollen hond in eene opene wonde is voldoende om dolheid te doen ontstaan.

De ziekte breekt bij honden op onbepaalde tijden na 't bijten uit, in den regel na 3—8 weken. Er hebben ook gevallen plaats gehad, waarbij zij eerst na 3, 8 ja zelfs na 14 maanden uitbrak. Niet altijd zijn de ziekteverschijnselen gelijk, daarom spreekt men van razende en stille- dolheid.

a. Razende dolheid.

De hond is geheel anders dan gewoonlijk: zoo gehoorzaam vlug en opgeruimd hij vroeger was, zoo weerspannig, loom en moedeloos is hij thans. Hij heeft veel neiging tot bijten en neemt allerlei voorwerpen in den bek, begint daaraan te knagen en slikt er soms stukken vandoor. In de eerste periode is het uiterlijk van den patient

S. 19

-ocr page 386-

zoo weinig veranderd, dat een leek hem voor volkomen gezond houdt. Eerst na een paar dagen worden de oogen rood en sluiten ze zich bij korte tusschen-poozen, omdat het beest lichtschuw wordt. Later worden ze nog rooder en de hond ziet eenigzins woest. Soms zijn kop, neus, lippen, kaken en tong gezwollen en bij de meeste dieren is de eetlust geweken. Zij lijden aan verstopping en doen vergeefschc moeite tot ontlasting. De patient is onrustig, loopt doelloos rond, heeft nergens rust, verwisselt dikwijls van legerplaats en gaat telkens naar de deur. Voor korten tijd gaat hij soms in een donker hoekje liggen. Hij heeft groote neiging tot loopen en zwerft urengaans in den omtrek rond ; dit vooral is een verdacht teeken. In den regel zal hij eer vreemden dan bekenden bijten; tot kort voor zijn dood geeft hij nog teekenen van gehechtheid aan zijn meester. In 't begin is de gang als gewoonlijk, later wordt die waggelend en eindelijk raken de achterste ledematen dermate verlamd, dat het loopen onmogelijk wordt. Weldra bespeurt men grooten lust tot bijten, eerst hebben zij het bij voorkeur op katten gemunt, later op honden en eindelijk op men-schen. Onverwachts slaat hij de tanden in 't vleesch en de minste wonde, die daardoor ontstaat, heeft de ergste gevolgen.

Het is eene valsche meening, dat gezonde honden dolle dieren uit den weg gaan ; juist het tegendeel is waar. Ook loopt een dolle hond niet steeds rechtuit, maar wanneer de neiging tot bijten bij hem te sterk wordt, loopt hij wild in 't rond en grijpt hij naar alles, wat onder zijn bereik is. Meestal is de geslachtsdrift minder groot dan gewoonlijk, de muil droog en zonder schuim en is ook het dier niet bang voor 't water,

-ocr page 387-

zooals Dien vroeger meende. Een der beste kenteeke-nen is de verandering in de stem bij 't blaffen. Deze is heesch, rauw en afwisselend van toon. Het blaffen gaat steeds in huilen en janken over. Vele dolle honden blaffen zeer weinig of in 't geheel niet.

h. Stille dolheid.

Ook nu is het uiterlijk van den hond weinig veranderd. Wel is hij moe en lusteloos, maar hij zwerft niet, zooals bij razende dolheid, urengaans in den omtrek rond en heeft weinig neiging tot bijten. Bij 't blaffen heeft zijne stem denzelfden klank als bij razende dolheid. De eetlust is geweken, de patient begint te vermageren en lijdt aan verstopping en verlamming. De onderkaak hangt slap, waardoor de bek min of meer geopend is; juist dit is het zekerste kenteeken van stille dolheid. Het slikken is hierdoor bijna onmogelijk en een taai speeksel vloeit uit den geopenden muil. Deze patien-ten kunnen den dood niet ontkomen; de ziekte duurt in den regel 2—6 dagen.

Wanneer iemand door een dollen hond gebeten is, moet zoodra mogelijk de hulp van den dokter ingeroepen worden. Opdat het bloeden lang aanhoude, wordt de wonde aanhoudend met loog van houtaseh gebaad. Ook is het goed de wond eenige keeren met groene zeep te bestrijken, omdat deze de smetstof tot zich neemt. Meestal maakt de dood een einde aan het lijden.

38. fokken.

Het is nog altijd twijfelachtig of de pokken ook van

19*

-ocr page 388-

zelf kunnen ontstaan, hoewel zij meestal een gevolg zijn van besmetting. Bij honden hebben zij weinig te beteekenen en worden zij als huiduitslag behandeld.

33. Het borat- en buik trut er.

Het is voor den leek moeielijk deze kwaal te kennen. De patiënten halen moeielijk adem en hoesten nu en dan; de borstkast is uitgezet en het vel strak en gespannen De kwaal is veelal een gevolg van vroegere ziekten, vooral longontsteking. Zij gaat gewoonlijk met doodelijken afloop gepaard, daarom is het beter aan het bestaan van den patient een einde te maken, dan hem langer te doen lijden, zoodra men zeker is, dat hij aan borstwater lijdt.

Wil men toch beproeven of hij nog herstellen kan, dan geve men een afkooksel van 4 g. vingerhoedskruid en 15 g. jeneverbessen, waarbij 7,5 g. honig en 250 g. water gevoegd worden. Hiervan moet hij 3 of 4 keer per dag '/s lepel vol innemen. De borst wordt aan weerszijden ingewreven metSpaansche vliegenzalf.

De honden, vooral wanneer ze nog jong zijn, lijden meer aan het buik- dan aan het borstwater. Behalve dat de buik buitengewoon uitgezet is, schijnen zij ons gezond toe. Soms gelukt liet de zieke te genezen, als het water door een steek in den buik kan wegvloeien. Deze operatie is niet zonder gevaar en heeft meestal geen gunstig gevolg, omdat het water zich opnieuw op dezelfde plaats verzamelt. De patient wordt ruimschoots met vleesch gevoed en moet een warme plaats hebben. Voor inwending gebruik geve men een paar keer per dag Vs—1 lepel vol van een drank, die uit 15 g. ter-

-ocr page 389-

pentijn, 90 g. water en het wit van één ei bestaat. Volkomen herstel volgt ook bij deze kwaal zelden.

34. Hnifltrittr r,

Tusschen vel en vleesch vindt men soms bij den hond ecne waterachtige vloeistof, waardoor de huid gezwollen en glanzend wordt. Deze laat zich deegachtig en kond aanvoelen; drukt men er met den vinger op, dan blijft een deuk geruimen tijd zichtbaar. Meestal gaat de ziekte met andere kwalen, vooral borst- en buikwatcr, gepaard.

Men kan alleen dan herstel verwachten, wanneer de hond niet te oud en te zwak is, of wanneer de kwaal niet tegelijk met andere gevaarlijke ziekten voorkomt. Gezond en krachtig voedsel en een warm verblijf zijn voor den patient in de eerste plaats noodzakelijk. De huid wordt een paar keer daags met warmgemaakten kamferamp;piritus gewreven en het dier dan met eene wollen deken gedekt. Tevens geve men 1/2—1 lepel poeder van 6 dcg. vingerhoedskruid, 9 dcg. ajuin en 30 g. wijnsteenroom per dag. Ook kan men 2 of 3 keer per dag een lepel vol ingeven van een mengsel, dat uit 8 g. terpentijnolie, het wit van 2 eiers en een kopje water bestaat.

35, Scheurbuik.

Vooral vertroetelde honden, die met allerlei lekkere beetjes gevoed worden, lijden veel aan scheurbuik; ook zij, die weinig en slecht voedsel krijgen, en in donkere, muffige vertrekken veel opgesloten zijn, worden er licht door aangetast.

-ocr page 390-

N

De patient heeft in 't eerst nog al trek in eten, maar de tanden worden zwart, het tandvleesch is sponsachtig gezwollen en heeft eene roode of blauwe kleur, het bloedt bij de minste aanraking, de tanden zitten los en de adem ruikt walgelijk. Wordt de kwaal niet direct tegengegaan, dan vermageren de dieren spoedig, zij worden moe en lusteloos en sterven eer men 't verwacht. Het tandvleesch wordt met mirthentinktuur of een aftreksel van salie, waarbij een weinig aluin gevoegd is, bevochtigd en de loszittende tanden verwijderd. Versterkend voedsel, een warm en droog verblijf en zuivere lucht zijn de beste geneesmiddelen.

I ——

h. Uitwendige ziekten.

1. OogenontHeking.

Deze kwaal gaat met andere ziekten gepaard of ontstaat uit stooten, slaan, bijten etc. in of tegen het oog. De oogen tranen sterk, zijn heet, pijnlijk en lichtschuw en daarom min of meer gesloten. Het tranen gaat later tot etteren over; het wit van 't oog wordt dof en mat en de oogleden zijn gezwollen Bij ontsteking van lichten graad neme men een oogenwater, dat uit eene oplossing van 2 g. loodsuiker en 180 g. stroomend water bestaat ; hiermede worden de ont

stoken oogen 8 a 10 keer per dag bevochtigd. Is de pijn hevig en de patient erg lichtschuw, dan bet men het oog met eene slijmerige vloeistof, bijv. een afkooksel van lijnzaad.

Houdt de ontsteking aan, dan lost men 1,25 g. wit

ten vitriool in Ya k. vlierthee op; men doet daarbij nog

|

-ocr page 391-

7.5 g opiumtinktuur en wasche met dit mengsel het zieke oog. Wanneer de ontsteking geweken is, maar het oog zijn gewone kleur niet terug wil krijgen, strijkt men 2 keer per dag eene hoeveelheid zalf ter grootte eener erwt onder het ooglid. Deze zalf bestaat uit 2 g. opiumpoeder, 1 g. varkensvet en 11 g. boter.

Bij koude noorde- en oostewinden kunnen rheuma-tische oogenontstekingen voorkomen; dan hebben de patienten hevige pijn, de oogappel is teruggetrokken en schijnt kleiner geworden, de oogleden trekken tot plooien samen, terwijl liet oog heet en droog is. Later begint dit sterk te tranen, en op de hoornhuid bemerkt men blaasjes, die openbreken en zweren achterlaten. De lijders kunnen van pijn niet vreten, janken luid en wrijven herhaaldelijk met de pooten langs de oogen.

Het beste middel is dan om de oogen eerst te was-schen met eene lauwwarme slijmerige vloeistof, die uit een afkooksel van bilzcnkruid en kweepitten bestaat. Later bette men het oog met kamillethee en legge men een pleister in den nek.

• . Grauwe staar.

Bij oude honden gebeurt het soms, dat de kristallens en de oogappel betrokken zijn. Dit ontstaat door ontsteking van 't oog, door rheumatiek enz. Genezing gelukt zelden eu dan nog alleen door eene pijnlijke operatie.

3. Zwarte staar

is eene verlamming der gezichtszenuwen en komt vooral bij jonge, volbloedige honden voor, door sterken bloed-

-ocr page 392-

aandrang naar den kop; zij kan ook 't gevolg van andere kwalen zijn.

Hier kan van genezing zelden sprake zijn. Jonge honden kunnen soms door aderlaten, schralen kost, afvoerende middelen en pleisters in den nek voor blindheid bewaard worden.

4-. Mi et Mwelleu der ooren

De ooren van sommige honden, vooral jachthonden, kunnen soms buitengewoon gezwollen en zelfs 2—3 cM. dik zijn. De dieren schudden gestadig met den kop en slaan mot de pooten langs de ooren. De huid aan de binnenzijde van 't oor is gespannen en glanzig, en bedekt eene waterachtige vloeistof. Men make overlangs aan de binnenzijde van 't oor eene snede, opdat het water kan wegvloeien, waarna men de wonde met kinaolie bevochtigt. Wanneer zich de wonde te vroeg sluit en het water zich opnieuw verzamelt, wordt de operatie herhaald. Den hond wordt een verband om de ooren gelegd, opdat de wonde niet met de pooten opengekrabd kan worden.

ö. Oorpniateu

Hieraan lijden alleen jachthonden of die honden, welke lange, hangende ooren hebben. Zij ontstaan veel door uitwendige beleediging. Op en aan de randen der ooren bemerkt men een of meer ontstoken plekken, die gezwollen, heet en pijnlijk zijn. Om het pijnlijk gevoel tegen te gaan, schudt de hond onophoudelijk met den kop of krabt hij met de nagels langs de ooren. De puisten nemen steeds in omvang toe en eindelijk vallen er gaten in het vleesch.

-ocr page 393-

Eerst moot men het schudden en slaan met do ooren tegengaan en ook mag de hond er niet langer met de pooten langs krabben, omdat dan de kwaal verergert en herstel onmogelijk is; om een en ander te beletten worden de ooren met kappen van leer of linnen overtrokken. De wonden worden met boomolie of eene oplossing van 7,5 g. blauwen vitriool en 1/lt; L. water dagelijks gewasschen. Bij erge of verouderde kwalen helpt dit middel niet; dan bestrijke men de wonden 2 keer per dag met grauwe kwikzilverzalf. Met het beste gevolg worden de ontstoken plekken ook wel met een gloeiend ijzer gebrand. Wanneer al deze middelen niet baten, schiet er niets anders over, dan het aangetaste deel van 't oor met een scherp mes weg te nemen, eene gevaarlijke operatie, waardoor de hond niet alleen ontsierd wordt, maar die ook de ergste gevolgen kan hebben.

O. Oorpijn

is niets anders dan eene ontsteking van den uitwen-digen gehoorgang, waaraan 't meest de honden met lange ooren lijden. De oorzaken zijn niet altijd met zekerheid na te gaan, hoewel zij veel aan gevatte kou, uitwendige beleediging en te krachtig voedsel moeten worden toegeschreven.

De overigens gezonde hond rent plotseling huilende in 't rond, hij schudt met den kop, krabt met de pooten langs de ooren en wrijft met den kop langs den grond. Eenigen tijd later gaat hij weer rustig liggen, tot hij een nieuwen aanval krijgt. Zoekt men naar de oorzaak, dan bespeurt men, dat het oor rood en zeer heet is, de gehoorgang is ook rood en zeer gevoelig

S. 20

-ocr page 394-

Voor den minsten vingerdruk. Later ontstaan in het oor zweren en begint het te etteren. De ziekte kan lang aanhouden en geneest niet gemakkelijk.

De patient moet een warm verblijf hebben en tegen regen en koude beschermd worden. In het zieke oor giet men eenige keeren daags warme melk of een mengsel van 15 g. boomolie, 6 dog. kamfer en 30 druppels opiumtinktuur. Ook het baden van 't oor, met dampen van kamillethee, is zeer heilzaam. Verder geve men den patient 6—S dagen lang en één keer per dag pur-geerende middelen. Wanneer het oor begint te etteren, giet men daarin eenige keeren daags een paar druppels van eene oplossing van 3—6 dcg. kopervitriool en 25 g. water. Den patient geve men schralen kost en veel beweging.

7. Ontsteking van de oorhlleren.

Deze ontstaat uit gevatte kou; de ontstoken klieren zijn gezwollen, heet en pijnlijk, zoodat den patient het kauwen moeielijk valt en het ademhalen zeer bemoeilijkt is. Bij eene doelmatige behandeling nemen de gezwellen spoedig in omvang af en is de patient na 8 dagen hersteld.

Eerst geve men den hond een braakmiddel en wrijve dan de gezwollen klieren in met kamferspiritus; in erge gevallen neemt men, in plaats van kamferspiritus, Spaansche vliegenzalf.

8. iiexwellen aan den hals

Aan het strottenhoofd vindt men bij den hond soms een gezwel, dat snel in omvang toeneemt en zich wel-

-ocr page 395-

dra tot over den kop en de borst verbreidt. Meestal wordt dit gezwel, dat door ontsteking van de in de nabijheid van 't strottenboofd liggende klieren wordt veroorzaakt, na 4—8 dagen week en drukt men er met den vinger tegen, dan bemerkt men spoedig of het etter bevat.

Het gezwel wordt met een scherp mes geopend, van zijn inbond ontdaan en de genezing aan de natuur overgelaten.

O. Hel vastzitten van voorwerpen in den slokdarm-

liet gebeurt soms, vooral bij zeer gulzige honden, dat beenderen of andere voorwerpen in den slokdarm blijven steken. Men vindt dan aan den hals eene harde en onnatuurlijke dikte, de hond doet moeite om te braken, kwijlt sterk, loopt met geopenden muil en kan niet slikken. Men trachte het vastzittende voorwerp uit den slokdarm naar de maag te transporteeren door middel van een dun, buigzaam en elastiek stokje, dat men door den bek in den slokdarm steekt: dit gelukt alleen wanneer een rond en geen puntig voorwerp vastzit. Kan het niet naar de maag gebracht worden, dan beproeve men of het door braken niet weer naaide mondholte wil terugkeeren. Gelukt ook dit niet, dan moet het voorwerp door eene gevaarlijke operatie verwijderd worden, en die mag alleen de veearts verrichten.

IO Ontstehing van den halatak en de ballen.

Door uitwendige beleediging, als stooten, slaan, trap-

20*

-ocr page 396-

pen etc. en ook door gevatte kou gebeurt het soms, dat of de balzak alleen of ook de ballen ontstoken zijn, wat zichtbaar is, doordat de zak er gezwollen, heet, rood en pijnlijk uitziet. De honden lekken er gedurig aan en hebben een gespannen gang. Wanneer ook de ballen zijn aangetast, worden ze vast tegen het lijf opgetrokken en zijn ze gezwollen en heet.

Ontsteking van den balzak is minder gevaarlijk; zijn de ballen aangedaan, dan kunnen deze steenachtig verharden, waardoor het dier tot paren ongeschikt is.

Door den balzak met water en kamillethee te was-schen en 's avonds met eene zalf van 4 g. kamfer en 15 g. kwikzilverzalf te bestrijken, gaat men de ontsteking tegen. Daarbij worden de patienten op dieet gezet, veel purgeerende middelen gegeven en dikwijls lavementen gezet.

II. Wernautving van de voorhuitl Aev pisroede.

Bij honden van 't mannelijk geslacht is de voorhuid soms zoo eng, dat de pisroede niet naar buiten kan komen, waardoor het wateren zeer belemmerd en wel eens onmogelijk gemaakt wordt. Het gebeurt ook wel, dat de voorhuid eensklaps vernauwt, nadat de eikel naar buiten gebracht is en het lid daarom niet kan teruggetrokken worden.

Beide gevallen moeten zoo spoedig mogelijk verholpen worden; vooral het laatste is zeer gevaarlijk, omdat de eikel zoodanig kan ontsteken, dat het mannelijk lid afsterft.

Weigert de voorhuid der pisroede den doorgang, dan wordt ze met warme slijmerige vloeistoffen gebaad; heeft men hier met eene verouderde of verwaarloosde

-ocr page 397-

kwaal te doen, dan wordt de voorhuid een paar mM. opgespleten.

Als het mannelijk lid niet weer terug wil, wordt de eikel een paar keer met koud water bevochtigd en daarna de voorhuid aan weerskanten tusschen duim en vinger gevat en over den eikel geschoven. Wil dit niet, dan prikt men met een scherp voorwerp een paar keer in den eikel, laat dezen goed uitbloeden, bevochtigt hem daarna terdege met koud water en tracht er dan met duim en vinger de voorhuid overheen te trekken.

18. Elierariekten.

Zoodra de uier of melkklieren ontstoken z'jn, is de huid onder den buik gezwollen, heet, rood en pijnlijk, terwijl de melkafscheiding sterk vermindert of geheel ophoudt. Dit euvel ontstaat door uitwendige beleediging of gevatte kou.

Het beste middel is de patienten op dieet te zetten en veel laxeerend voedsel te geven, de uier met olie te bestrijken en van tijd tot tijd voorzichtig uit te melken; bij verhardingen in den uier wendt men groene zeep en kwikzilverzalf aan.

13 Het uitamp;ahhen iter baarmoetier.

Dit komt bij honden van bet vrouwelijk geslacht nu en dan voor en is een gevolg van verzwakking, moeielijke geboorten, of ruw omgaan met het dier. Ook door de honden bij de paring ruw te scheiden, kan dit euvel ontstaan. Zoodra men er iets van bespeurt, wordt het uitgezakte deel met lauw water gereinigd en daarna op zijne gewone plaats teruggebracht. Om. het uitzak-

-ocr page 398-

ken te beletten, steekt men een sponsje in de schede, dat met een draad door de schaamlippen wordt vastgehouden. Wil de baarmoeder niet terug, dan moet er eene pijnlijke en hoogst gevaarlijke operatie plaats hebben en deze mag alleen een ervaren veearts doen.

1# Navelbreuken

Deze vindt men alleen bij jonge honden; het is een week rond gezwel ter grootte eener hazelnoot onder aan den buik, in de streek van den navel. Legt men den patient op den rug en drukt men met de hand op het gezwel, dan verdwijnt het, doordat de ingewanden in de buikholte terugglijden. Navelbreuken zijn niet moeielijk te genezen.

Nadat de hond 24 uur gevast heeft, wordt hij op den rug gelegd; de uitgezakte ingewanden worden in de buikholte teruggeschoven en de ledige breukzak wordt met een sterk zijden koord herhaalde malen omwonden; nadat een stevige knoop gelegd is, worden de uiteinden van den draad zoo kort mogelijk atge-sneden, opdat de hond er niet aan bijten kan. Na 8—10 dagen valt de omwonden huid af en geneest de wonde verder van zelf. In plaats van den breukzak af te binden, kan men hem ook met vitriool bevochtigen.

Bij oudere honden vindt men de breuken meer in de liesstreek; zij worden daarom liesbreuken genoemd, en zijn soms zeer groot, doch niet gevaarlijk, zoolang er geen beklemming volgt. Is dit laatste wel het geval, dan moet zoo spoedig mogelijk hulp verleend worden, en kan de patient alleen door eene gevaarlijke operatie geholpen worden,

15. Beenbreuken.

Beenbreuken zijn bij honden een gewoon verschijn-

-ocr page 399-

sel en van weinig beteekenis; meestal genezen ze binnen den tijd van 14 dagen tot 3 weken van zelf. Men kan de gmezing echter bespoedigen en den patient veel pijn besparen, door hem een rustig plekje te geven en te zorgen, dat hij zich zoo min mogelijk kan bewegen. Om ontsteking te voorkomen, wordt de gebroken poot met eene strook linnen stevig omwonden en aanhoudend met koud water bevochtigd. Is de beenpijp gebroken, dan legt men aan weerszijden van den breuk dunne spaandertjes hout, die met een touw worden vastgebonden. Opdat de hond dit niet afknage, zet men hem een muilkorf op en om hem tegen vliegen en andere lastige insekten te beschermen, wordt het verband met teer of kinaolie bestreken.

f6'. Verstuikingen.

Omdat de hond veel van beweging houdt en dikwijls allerlei sprongen maakt, geraakt de een of andere poot licht verstuikt. Is dit lichaamsdeel erg uit zijn verband, dan heeft de patient onze onmiddelijke hulp noodig; het verschoven gewricht moet weer op zijn plaats gebracht, met een afkooksel van eiken loof of kamferspiritus bevochtigd en daarna met eene strook linnen omwonden worden. Om de genezing te bespoedigen, wordt het telkens met koud water bevochtigd.

17. Kwetsuren aati tie pooten.

Moet de hond veel en aanhoudend op een harden bodem loopen, clan worden de voetzolen wel eens rauw, pijnlijk en ontstoken, waardoor hij kreupel gaat.

Als de patient rust heeft en de poot veel met brandewijn en azijn gewasschen wordt, is hij spoedig hersteld.

-ocr page 400-

IS. Wontlen in '# algemeen.

Bij honden genezen de wonden veel gemakkelijker dan bij anderen zoogdieren. Hoewel dit meestal aan de natuur kan overgelaten worden, mag men ze toch niet verwaarloozen. Wat hierover bij schapen en varkens gezegd is, geldt ook voor honden.

1., JFaaraan men kan xien, hoe oud een hontl is.

De zekerste ken teekenen zijn ook hier de tanden. Het verwisselen en doorbreken heeft echter bij alle hondenrassen niet op denzelfden leeftijd plaats. Zoo heeft bijv. een dog reeds op den leeftijd van 4—5 maanden het volle gebit en een patrijshond eerst na 7—8 maanden.

Een volwassen hond heeft 12 snijtanden, 4 hoektanden, 4 wolfstanden en 22 kiezen, nl. lü in de boven-en 12 in de onderkaak.

Een pasgeboren hond heeft geen enkelen tand. Als hij 4 weken oud is, komen de le en 2e kies, na 4—6 weken de hoektanden en na 5—6 weken de snijtanden. De snijtanden, de hoektanden en de 3 voorste kiezen in de onder- en bovenkaak verwisselen. Dit heeft plaats met de snijtanden als het dier 472—5 maanden oud is, met de hoektanden op denzelfden leeftijd en met de kiezen 5—6 maanden na de geboorte. De 4e kies komt op den leeftijd van 4—5 maanden, de 5e op dien van 5—6 maanden en de 6e (in de onderkaak) na 6—7 maanden te voorschijn. Als de hond 4—5 maanden oud is, krijgt hij de wolfstanden; het beest heeft dus na 7 maanden alle blijvende tanden.

-ocr page 401-

Eerst zijn de tanden zoo wit als melk en hebben zij scherpe punten en doorzichtige randen. Iloe ouder de hond wordt, hoe meer de tanden veranderen. De scherpe randen en spitse punten slijten af, de hoektanden worden stomp en de witte kleur verandert in een bruinachtig gele tint. Eerst wordt de benedenrand en later de geheele tand geel. Bij hoogen ouderdom zijn de tanden tot op het tandvleesch afgesleten of uitgevallen. Het laatste begint reeds als de bond 8—9 jaar oud is. Hoe oud een hond kan worden, is niet met zekerheid te zeggen en hangt ook veel van 't ras af; gewoonlijk worden zij 12 jaar; is hij ouder, dan is hij ons ook meer tot last dan van nut. Weinige honden sterven hun natuurlijken dood; de meesten worden voor de 12 jaar afgemaakt.

8. Xeiging tot paren

De teef loopt dan met een aantal honden achter zich uren ver in 't rond en paart met honden van allerlei soort en grootte. Hierdoor ontstaat niet alleen verbastering van het ras, maar ook wel moeielijke geboorten, waarbij 't leven van 't moe-derdier niet zonder gevaar is. Ook worden, door de honden bij de paring ruw te scheiden, de geslachts-deelen beschadigd, wat bij monigen hond erge gevolgen heeft gehad.

Om al deze nadeelige gevolgen te voorkomen, wordt de teef zoolang opgesloten tot de geslachtsdrift voorbij is. Wanneer dit niet mogelijk is, steke men een geelkoperen draad door de schaamlippen, waarvan men de uiteinden tot een knoop samendraait. Is de geslachtsdrift voorbij, dan wordt de draad verwijderd.

S. 21

-ocr page 402-

3. Aderlaten.

Men kieze hiervoor de slagader aan den hals of aan de binnenzijde der schenkcls. Nadat de haren alge-schoren en in de hnid een opening gemaakt is, wordt met een scherp voorwerp in de ader geprikt. Om de bloeding te stillen, legge men een hechtpleister op de wond, terwijl men den hond zekerheidshalve een muilkorf aandoet.

•I Wolf»Klair.wcn

Sommige honden worden met zoogenaamde wolfsklauwen geboren. Dit zijn teenen, die niet aan den poot behooren, en op lateren leeftijd voor het dier zeer lastig zijn, omdat ze in 't vleesch dringen. Zonder eenig gevaar kunnen zij bij de geboorte met een scherp mes of schaar afgesneden worden. Op lateren leeftijd moeten zij van tijd tot tijd afgezaagd worden.

5. Het baden der honden.

Het is niet goed, dat honden beneden 't jaar veel met koud water in aanraking komen. Zieke honden krijgen soms een warm bad, waarna zij goed afgedroogd en met eene wollen deken gedekt worden. Vooroudere dieren zijn koude baden zeer goed, als ze maar niet genomen worden, wanneer het weder te koud of de hond te heet is. Men late hen niet met natte haren rondloopen, maar stelle hen in de gelegenheid om zich te kunnen afdroogen.

6. Bet Horten van staart en ooren.

Ten slotte moeten we nog even bij een paar opera-

-ocr page 403-

ties stilstaan, die vele honden moeten ondergaan ter wille van de mode. Om hen te fatsoeneeren, slaat men ze den staart geheel of gedeeltelijk af en ontneemt men hun een kleiner of grooter gedeelte der ooren, al naar dat do mode het verlangt. Daar de menschen nu eenmaal gewoon zijn voor hun smaak alles te doen, mag ook de dog, evenmin als de mop, er zich tegen verzetten.

Het best is het, als men een stuk van den staart wil nemen, dit onmiddelijk na de geboorte te doen. Men legt den staart op eene plank, zet een scherp mes op de plaats waar hij moet doorgeslagen worden en slaat dan met een hamer op het mes. De bloeding houdt spoedig op en de genezing kan men aan de natuur overlaten.

Tgt;ij oudere honden zoekt men hiervoor een plaatsje tus-schen twee staartwervels; om de bloeding te stillen, wordt de wonde met een gloeiend ijzer gebrand. Voor men den staart afkapt, wordt de huid opgetrokken, zoodat zij later de wonde kan bedekken.

Pijnlijker dan het afslaan van den staart, is het geheel of gedeeltelijk afknippen of afsnijden der ooren en het bloeden is dan niet altijd zonder gevaar. Geheel verkeerd en uiterst wreedaardig is het, jonge honden de oorspieren uit den kop te trekken, om ze zoodoende geheel van de ooren te berooven. Meestal worden de beesten dan geheel doof of moeten ze de modeziekte eener lieve? juffrouw, die een hondje zonder ooren, o, zoo aardig vindt, met den dood bekoopen. Het ware te wenschen, dat de mensch, al noemt hij zich heer der schepping, evenmin een dier mocht verminken, als een hunner van neus en ooren berooven.

21*

-ocr page 404-
-ocr page 405-

...................

-ocr page 406-

O HOUD.

HET PAARD.

INLEIDING.

I. Verpleging en Voeding.

а. Verpleging.

1. De paardestal.

2. Uitwendige verpleging.

3. Beweging, rust, slaap.

4. Keus en verpleging van fokpaarden.

5. Verpleging van drachtige merries en zoogende

merries en veulens.

б. Voeding.

1. Lucht.

2. Over de voedingsmiddelen der paarden in 't

algemeen.

3. Koren als voedingsmiddelen voor paarden.

4. Versch en gedroogd groentevoeder. II. Ziekten.

а. Inwendige ziekten.

1. Koorts in 't algemeen,

2. Gewone koorts.

8. Ontstekingskoortsen.

4. Verzwakkingskoortsen,

5. Teringkoortsen.

б, Ontstekingen in 't algemeen.

-ocr page 407-

7. Horsen sontsteking.

8. Keelziekte.

9. Droes.

10. Ontsteking van de luchtpijp.

11. Long- en borstontsteking, ook wel borstontsteking

genoemd.

12. Borstzucht (griep influenza).

13. Hart- en liartsvliesontsteking.

14. Leverontsteking.

15. Nierenontsteking.

16. Maag- en darmontsteking.

17. Ontsteking van het buikvlies.

18. Eheumatiek.

19. Verlamming bij veulens.

20. Schurft.

21. Ontsteking van het hielgewricbt.

22. Gebrek aan eetlust.

23. Koliek.

24. Diarrhee.

25. Darmontsteking.

26. Pisvloed.

27. Bloedwateren.

28. Het ophouden van 't water.

29. Neusbloeden.

30. Ingewandswormen.

81. Duizeling.

32. Vallende ziekte.

33. Kruis verlamming.

34. Kolder.

35. Stuipen.

36. Dampigheid.

37. Paardetyphus.

38. Mondziekte.

-ocr page 408-

b.

Uitwendige ziekten.

1.

Oogenonlsteking.

2.

Periodieke oogensteking (Maanblindheid.)

3.

Oogvlekken.

4.

Grauwe staar.

5.

Zwarte staar.

6.

Tandfistel.

7.

Speeksclfistel.

8.

Oorpijn.

9.

Neusziekten.

10.

Nekgezwel.

11.

Aderfistel.

12.

liet. vastzitten van voorwerpen in den slokda

13.

liet doortrekken der borst.

14.

Schoftverwonding.

15.

Uiergezwellen.

1G.

Navelbreuk.

17.

Endeldarmfistel.

18.

Gezwellen aan buik en dijbeenen.

19.

Boeg verlamming.

20.

Kniegezwellen.

21.

Hoefverlamming.

22.

Het afstooten der boeven.

23.

Het verstuiken der knieschijf.

24.

Piephak.

25.

Spatten.

2(3.

Gezwollen aan de kroon- of boefgewriebten.

27.

Gallen.

28.

Verwrikking.

29.

Beenbreuken.

30.

Het beschadigen (strijken) der pooten met

hoefijzers.

31.

Het stooten tegen de voorpooten.

-ocr page 409-

32. Kwetsuren door het blijven hangen in de halster-

streng veroorzaakt.

33. Gewrichts wonden.

34. Kroonwonden.

35. Steengallen.

36. Het verballen der hoefzolen.

37. Hoefknobbelfistel.

38. Hoefspleet en hoefkloof

39. Het dringen van voorwerpen in de hoefzool.

40. Vernagelen.

41. Ziekten der geslachtsdeelen. (Genitalien.)

42. Het vernauwen van de voorhuid der schede.

43. Zaadstrengfistel.

44. Gezwellen aan de schede en den balzak.

45. Ontsteking der ballen.

Waaraan men den ouderdom der paarden kan kennen.

□ FE KOE.

I. Verpleging en voeding.

а. Verpleging.

1. De rund veestal.

2. Verpleging van huid en klauwen.

3. Rust, beweging.

4. Keus en ouderdom van fokvee.

5. Verpleging der fokdieren.

б. Verzorging van drachtige en kalfkoeien.

7. Verpleging van kalveren.

8. Hoe men melkkoeien moet behandelen.

9. Over het vetmesten der runderen.

-ocr page 410-

10. Hoe het rund (os) als trekdier moet behandeld worden.

h. Voeding.

1. Lucht.

2. Over de voedingsmiddelen voor runderen in 't

algemeen.

3. Knol- en wortelgewassen als voedingsmiddelen

voor het rundvee.

4. Versch en gedroogd groentevoeder.

5. Krachtvoeder.

II. Ziekten.

а. Imuendige zichten.

1. Koorts in 't algemeen.

2. Kal ver- of melkkoorts.

3. Katharrhale of zinkingkoortsen

4. Hersensontsteking.

5. Halsontsteking.

б. Longontsteking.

7. Hartontsteking.

8. Leverontsteking.

9. Darm- en maagontsteking.

10. Nier- en blaasontsteking.

11. Ontsteking der baarmoeder.

12. Het uitzakken der baarmoeder.

13. Het terugblijven der nageboorte.

14. Rheumatiek.

15. De verlamming bij kalveren.

16. Navelstrengontsteking.

17. Schurft.

18. Dauwworm.

19. Geslachtsziekte.

20. Mondziekte bij kalveren.

21. Parasieten op en in de huid.

-ocr page 411-

a. Luizen.

h. Engerlingen.

22. Gebrek aan eetlust.

23. Koliek.

24. Werkeloosheid der maasr.

25. Trommelzucht.

26. Gele zucht.

27. Diarrhee bij kalveren.

28. Buikloop.

29. Bloedwatering.

30. Urine-verstopping.

31. Duizeling en vallende ziekte.

32. Miltvuur.

a. Met en zonder bloedvinnen.

h. Het rug gebloed.

c Tongvuur {kanker.)

d Staartuvrm.

33. Dolheid,

34. Mond- en klauwenzeer.

35. Longziekte.

36. Runderpest.

37. Pokken.

b. Uitwendige ziekten.

1. Oogenontsteking.

2. Staar.

3. Verwondingen der tong.

4. Het afbreken der hoornen.

5. Het vastzitten van voorwerpen in den slokdarm.

6. Wratten.

7. Ziekten aan den uier.

8. Breuken.

9. Kniegezwellen.

10. Het dringen van voorwerpen in de hoefzolen.

-ocr page 412-

11. Beenderbreukeii

12. Verstuiking der hoefgewrichten.

13. Het verballen der hoefzolen.

14. Boegverlamming.

15. Kruis verlamming.

Waaraan men zien kan hoe oud een rund is. Weinig en slechte melk a. Het verminderen der melkgijt.

h. Waterachtige melk.

c. Bloederige melk [Uiergezwellen.)

d. Het spoedig zuur worden der melk.

e. Taaie of gebonden melk.

ƒ. Bittere melk.

g. Het blauwworden der melk.

h. Geele melk.

i. Roode melk.

k. Het niet boteren der melk.

Het ingeven van geneesmiddelen.

HET SCHAAP

I. Verpleging en Voeding.

а. Verpleging.

1. Schapenstal.

2. Het scheren der schapen.

3. Beweging. Rust.

4. Keus en ouderdom der fokschapen.

5. Verpleging van fokschapen.

б. Hoe men dragende en zoogende schapen moet

behandelen.

-ocr page 413-

7. Hoe men de lammeren moet behandelen.

8. Hoe men schapen het geschiktst kan vetmesten. h. Voeding.

1. Lucht.

2. Over de voedingsmiddelen der schapen. II. Ziekten.

а. Inwendige ziekten.

1. Ontstekingskoorts.

2. Verkoudheid.

3. Hersenontsteking.

4. Haisontsteking.

5. Borstontsteking.

б. Nierenontsteking.

7. Leverontsteking.

8. Darmontsteking.

9. Darmontsteking bij lammeren (Buikloop)

10. Navelontsteking.

11. Ontsteking der baarmoeder

12. Rheumatiek.

13. Verlamming.

14. Nekziekte.

15. Jeuking der huid.

16. Schurft.

17. Mondontsteking bij lammeren.

18. Dauwworm.

19. Roos.

20. Over insekten, die de schapen kwellen.

21. Ziekte, veroorzaakt door schapenvliegen.

22. Koliek.

23. Diarrhee.

24. Verstopping.

25. Trommelzucht. (Wind.)

26. Het afknagen der wol.

-ocr page 414-

27. Pisvloed.

28. Bloedwateren.

29. Uriue-verstopping.

30. Duizeling.

31. Vallende ziekte.

32. Hoest.

33. Draaiziekte.

84. Miltvuur.

35. Dolheid.

36. Schapepest.

37. Mondziekte (mondzeer.)

38. Klauwenzeer.

39. Pokken.

40. Bleekzucht en algemeene waterzucht.

41. Longziekte.

42. Leverziekte.

43. Longtering.

44. Ingewandswormen.

45. Lintworm.

b. Uitwendige ziekten.

1. Oogenontsteking.

2. Het afbreken der hoornen.

3. Kropgezwellen.

4. Het vastzitten van voorwerpen in de keel.

5. Uierontsteking.

6. Uiervuur.

7. Ontsteking en uitzakken der baarmoeder.

8. Beenderbreuken.

Waaraan men zien kan, hoe oud een schaap is.

-ocr page 415-

HET VARKEN.

1. Verpleging en Voeding.

а. Verpleging.

1. Varkenshok.

2. Kous en leeftijd van het fokvarken.

3. Hoe men fokvarkens moet behandelen.

4. Hoe men dragende en zoogende varkens moet

behandelen,

5. De behandeling der biggen.

б. Hoe men mestvarkens behandelt.

h. Voeding.

1. Lucht.

2. Over de voeding van 't varken in 't algemeen.

3. Koren als voedsel voor varkens.

4. Knol- en wortelgewassen als voedingsmiddelen

voor varkens.

5. Mestvoeder voor varkens.

II. Ziekten der varkens,

et. Inwendige ziekten.

1. Koorts.

2. Melk- ol zogkoorts.

3. Hersensontsteking.

4. Verkoudheid.

5. Keelziekte.

6. Borstontsteking.

7. Maag- en darmenontsteking.

8. Buikvliesontsteking,

9. Baarmoederontsteking.

10. Stijfheid in de leden (vervangen.)

11. Roos.

12. Schurft.

-ocr page 416-

13. Uitslag bij biggen.

14. Luizen.

15. Gebrek aan eetlust.

16. Trommelzucht (wind.)

17. Koliek.

18. Diarrhee.

19. Vergiftiging.

20. Ingewandswormen.

21. Kramp.

22. Verdooving.

23. Gulzigheid.

24. Kruisverlamming.

25. Hoesten.

26. Miltvuur.

a. Miltvuur in. 't bloed.

b. Blaar.

c. Miltvuur als keelziekte.

27. Dolheid.

28. Mond- en klauwenzeer.

29. Mazelen.

30. Pokken.

31. Longtering.

32. Waterzucht.

33. Verzwakking in de beenderen (rhachitis.)

34. Scheurbuik.

35. Vinnen.

36. Wormen in de longen en de luchtpijp.

37. Trichinen.

h. Uitwendige ziekten.

1. Oogenontsteking.

2. Wormen in de ooren.

3. Bloedbulten in 't oor.

4. Het afbrokkelen der ooren.

-ocr page 417-

5. Breuken.

6. Het uitzakken van den endeldarm.

7. Het uitzakken der baarmoeder.

8. Beenbreuken.

9. Verstuiking.

10. Het verballen der hoefzolen.

11. Over gezwellen, wonden en zweren in't algemeen Waaraan men zien kan, hoe oud een varken is Het ingeven van geneesmiddelen.

Het aderlaten.

DE HOND.

I. Verpleging en Voeding. a. Verpleging.

h. Voeding.

II. Ziekten.

а. Inwendige ziekten.

1. Koorts.

2. Zinkingkoorts.

3. Zenuwziekte.

4. Hersensontsteking.

5. Keelziekte.

б. Borstontsteking.

7. Leverontsteking.

8. Maag- en darmenontsteking.

9. Blaasontsteking.

10. Ontsteking der aarsklieren.

II. Rheumatiek.

12. Uitslag in den muil.

13. Huiduitslag.

-ocr page 418-

14.

Dauwworm.

15.

Schurft.

16.

Haarmijten.

17.

Insekten bij de honden.

18.

Gebrek aan eetlust.

19.

Braken.

20.

Diarrhee.

21.

Verstopping.

22.

Vetheid.

23.

Bloedwateren.

24.

Vergiftiging.

25.

Ingewandswormen.

26.

Waanzin.

27.

Vallende ziekte.

28.

Kramp.

29.

V erlamming.

30.

Verkoudheid.

31.

Dolheid.

a.

Razende dolheid.

b.

Stille dolheid.

32.

Pokken.

33.

Het borst- en buikwater.

34.

Huidwater.

35.

Scheurbuik.

b.

Uitwendige zichten.

1.

Oogenontsteking.

2.

Grauwe staar.

3.

Zwarte staar.

4.

Hot zwellen der ooren.

5.

Oorpuisten.

6.

Oorpijn.

7.

Ontsteking van de oor klieren.

8.

Gezwellen aan den hals.

-ocr page 419-

9. Het vastzitten van voorwerpen in den slokdarm.

10. Ontsteking van den balzak en de ballen.

11. Vernauwing van de voorhuid der pisroede.

12. Uierziekten.

13. Het uitzakken der baarmoeder.

14. Navelbreuken.

15 Beenbreuken.

16. Verstuikingen.

17. Kwetsuren aan de pooten.

18. Wonden in 't algemeen,

1. Waaraan men kan zien, hoe oud een hond is.

2. Neiging tot paren.

3. Aderlaten.

4. Wolfsklauwen.

5. Het baden der honden.

6. Het korten van staart en ooren.

-ocr page 420-
-ocr page 421-
-ocr page 422-
-ocr page 423-

F'Si' . - 27.

-ocr page 424-

;::rlt; ^:4

f

WÊÊ^m^M

.-. .-'V K t \-

mmÊmmÊÊÊm mm,

MaMggf^Mte. -.

4amp;AMÊÊamp;ir*'

■0quot;

ssmBaasemmsiBi.________________i

WW-

-ocr page 425-