-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

• - - sjS

Hlt;- Vj

YSBRAND BALCK.

BIBLIOTHEEK NED. HERV. KERK

Een predikantenleven in de tweede helft der zestiende eeuw.

In liet jaar onzes Heeren 1548 stierf Maxi-iniliaau van Egniond, graaf van Buren, die acht jaren lang voor Friesland een uitstekend landvoogd was geweest. In dien tijd had zekere Reyner, inwoner van Balk, een zoon, dien hij voor den geestelijken stand bestemde. Die zoon heette Ysbrand. Hij gaf zich later naar zijn geboorteplaats den toenaam Balck of in den latijnschen vorm Trabius, vaak met de bij voeging Frisius. Wanneer deze Gaasterlander, zoon van Keyner, dagboek had willen houden, dan zou hij het nageslacht het verhaal hebben kunnen doen van een leven vol afwisseling, hoogst merkwaardige ontmoetingen en allerlei belangrijke gebeurtenissen.. Dit is op te maken uit de sporen, die zijn voetstap heeft nagelaten op het strand des tijds. En al zijn zeker de fata van meer gewicht dan de persoon, die ze heeft bijgewoond, het geeft toch de afbeelding-van een, die meegedaan en medegestreden heeft.

Waar Balck zijn opleiding genoot, is nog onbekend. Misschien heeft hij wel evenals zijn

-ocr page 5-

3

tijdgenoot Gellius Snecanus en vele andere Friezen te Keulen gestudeerd. Aan de akademie behaalde hij den titel van licentiatus juris (in het kanonielce recht) en hij was tevens notarius, een ambt dat toen heel gewoon door geestelijken waargenomen werd. Zijn eerste aanstelling als fungeerend priester bekwam hij aan de kerk van St. Christoffel te Heeg. In November 1549 deed lieer Agge Sybrensz, tweede vicaris afstand van zijn beneficie, en de stemgerechtigden kozen 11 Februari daaraanvolgende heer Ysbrand Keynersz van Balk tot zijn opvolger. De jonge priester aanvaardde deze bediening in een tijd, toen zich zoowel bij het volk als bij de geestelijkheid reeds teekenen vertoonden van de groote verandering, die niet vele jaren daarna tot de hervorming zou leiden. Vrij zeker was ook de vicaris van Heeg de evangelische gevoelens toegedaan, die door de aanhangers van Gansfoort en Erasmus werden omhelsd. Doch hier op het gewichtigst keerpunt is in zijn levensloop een open vak van veertien jaren, dat slechts niet vage berichten aangevuld kan worden. Wat hij echter toen beleefd en doorleefd heeft, was van dien aard, dat hij tot de hervormde partij overging, zijn geestelijk kleed aflegde en de oude kerk vaarwel zeide. In een brief vóór 1567 noemt de Leidsclie rector Petrus Blok, de bekende bestrijder der paapsche mis, zijn naam onder de „lieve vrien-

X —, ,

-ocr page 6-

4

denquot;, die in vorige jaren „beuren hals dickmael gewaeclit hebben heymelic ende openbaer.quot; 0 Welk aandeel Balck echter genomen heeft aan het hervormingswerk in zijn geboorteland is onbekend. Hij moest zeker daarom naar Emden uitwijken en kreeg ergens m Oost-Friesland een vaste betrekking als hervormd leeraar. Den naam van die standplaats heb ik niet ontdekt, maar wel dat hij er rustig en met eere werkzaam geweest is tot 1564.

Toen werd hem door do kerk van Emden een heel lastige post opgedragen. In dat graafschap beproefden al sedert vele jaren de luthei-schen op allerlei wijze de hervormden te verdringen. Juist in dien tijd bracht de Oostfries Ligarius het stedeken Norden door zijn aanslagen in opschudding en deed aan de dooi Micron opgerichte hervormde gemeente vrij wat afbreuk, want hij was tot aan zijn dood een even booze als bedrijvige volksleider.

De regeering, allerlei klachten ontvangende, besloot in overleg met den coetus van Emden er een paar predikanten van goede gaven heen te zenden om de hervormde gemeente bijeen te houden en de orde onder de ingezetenen zoo mogelijk te herstellen. De keuze viel op Wicher Millesius en Ysbrand Balck. Uit hun vredig verblijf trokken beide leeraars naar dezen bedreigden post omstreeks pinksteren lo64. Dadelijk werden zij gewaar, in welk wespen-

-ocr page 7-

nest zij vervallen waren. Ligarius was over hun komst en doel in hooge mate verbitterd. Op den preekstoel, in gesprekken en in geschrifte strooide hij behendig vele lasteringen uit, die hoe tastbaar ook toch velen tegen hen in 't harnas joegen. De opgehitste menigte maakte het natuurlijk nog erger en trachtte de beide ,sacramentschendersquot; zelfs door allerlei tumult, oploopen bjj nacht, het plegen van baldadigheden schrik aan te jagen en liet verblijf onaangenaam te maken. Over die onverdiende bejegeningen en overlast beklaagden ds. Balck en Millesius zich in een ootmoedig smeekschrift bij de regeering. Want Ligarius beleefde voldoening van zijn werk: door zijn behendig opruiende taal werd er ook zelfs onder de hervormden verdeeldheid gestookt, zoodat velen in die gemeente op het denkbeeld gebracht werden, of het niet beter zou zijn inheemsche predikanten te hebben. Die voortdurende onrust bewoog Balck om reeds in September te vertrekken.

quot;Ü keerde naar zijn vaderland terug, hoewel niet om er te blijven. Waarschijnlijk heeft hij gedurende dien winter bij afwisseling met Gellius Snecanus eenige diensten gedaan te Leeuwarden in de geheime bijeenkomsten der onroomschen. Daarna zette hij de reis voort en begaf zich naar Antwerpen, waar hij reeds vroeg in 1565 een vaste dienst kreeg als

-ocr page 8-

6

leeraar bij de vlaamsclie kerk. Doch ook daar viel liij op nieuw midden in een bitteren strijd met de Martinisten. Wel had de prins van Oranje een poging gedaan om lutheranen en calvinisten tot elkander te brengen , maar elk voorstel stuitte af op de hardnekkigheid der zeloten voor de luthersche leer, en de calvinisten muntten ook al niet uit door een meegaand humeur. Balck behoorde tot de „moderaten'', die wanneer er o-een vereeniging tot stand kon komen, dan

O O O '

toch rust en vredig samenleven wenschten. Hij verzette zich dus met gelijkgezinden tegen-de onverzoenlijke ijveraars en had daaraan te danken, dat in een pamflet, najaar 1566, zijn voornaam Ysbrand met hatelijke woordspeling tot Hellebrand verdraaid werd.

Zijn ambtgenooten waren Joris Wibo, ook wel genoemd George Sylvanus, Caspar van der Heyden en later ook Dathenus. Hij de. waalsche gemeente werd de dienst vervuld door Taffin r du Jon of Junius en de Nielles. Allen mannen van o-roote beteekenis in de geschiedenis van

O C7

onze kerk. En aan de oevers van de Schelde werden in dien tijd merkwaardige dingen beleefd, want Antwerpen was het centrum van de godsdienstige en staatkundige beweging.

]\eeds waren aan de hervormden drie kerken afgestaan, doch om de toenemende menigte was dit onvoldoende. Toen werden in de laatste ■week van September met grooten spoed nog

-ocr page 9-

7

eenige bedehuizen gebouwd. Balck leidde de plechtigheid der eerste steenlegging van zulk een o-euzenkerk, om haar vorm de Lancrokerk

O ' O

genoemd, op een ledigstaand erf, de Mollenspan. Te gelijkertijd begon men ook met de geheele verbouwing van een vroegere vergaderplaats in een veeamp;talling bij de Korenmarkt. Het volk noemde dit de Koeienkerk. Balk hield de eerste preek in de Langekerk; het avondmaal werd er gevierd met de mannen, die daartoe bij twaalftallen aanschikten. Zijn ambtgenoot Sylvanus was belast met het preeken in het andere gebouw en bediende daar het avondmaal met de vrouwelijke leden der gemeente.

Juist onder al dat gewoel kwam Dathenus uit de Pfalts zijn machtigen steun aanbieden. Balck hoewel van meer gematigden zin was in dien tijd zeer met hem bevriend, zooals uit hun briefwisseling blijkt. Bij hen voegde zich in het voorjaar nog een ander grootijveraar Herman Moded. Dat geschiedde omstreeks den ver-schrikkelijken dag van het gevecht bij Oosterweel, toen de Beauvoir die jammerlijke slachting aanrichtte onder het geuzenleger ten aanschouwen van de woedende menigte op de muren van Antwerpen, toen de jonge gemalin van Thoulouse met loshangende haren wanhopig van straat tot straat ijlde om de calvinisten te smeeken hun stervende broeders te redden

-ocr page 10-

8

of te wreken. De lieelo staJ liep te wapen en een bloedig, woest gevecht kon elk oogen-blik tussclien de verbitterde partijen uitbarsten.

De prins had al zijn beleid noodig om dat te keeren en was op het stadhuis bezig niet den raad en de wijkmeesters maatregelen tot bewaring der orde te beramen. Plotseling en ongeroepen verscheen Moded met zijn collegas Taffin en Balek in de volle vergadering. Moded kwam met zeer hooge eischen van den kant der calvinisten. Ze werden door den prins van de hand gewezen, en toen deze weldra wist te bewerken, dat de lutheranen en rooinschen zich bij de vredelievende burgers aansloten, moesten de hervormden wel toegeven en eindigde dit dreigende oproer met een algemeene ontwapening, nog voordat er een droppel burgerbloed was vergoten.

Kort daarna was het echter met de vrijheid der hervormden voor goed gedaan. De kerk op de Mollenspan, pas een half jaar geleden gebouwd, had haar langsten tijd gestaan Den 9 April 1567 besteeg ds. Balck zijn een voudigen preekstoel. Het was voor de laatste maal. Hij ontleende den tekst voor dat samenzijn aan de gelijkenis „van dat cleyn mostaertsaeyekenquot;, Mc. 4: 30—32. De leerrede was een gewone, bemoedigende toespraak in den soms naieven, soms gekunstelden stijl van dien tijd, maar belangrijk zoowel om het ernstig oogenblik.

-ocr page 11-

9

waarop zij uitgesproken is, als ook omdat uit dien tijd zoo weir.ig sermoenen bewaard gebleven zijn. Want deze preek is in druk verschenen en werd zoo merkwaardig gevonden, dat zij in 1579 te Antwerpen een tweede en in 1590 zelfs een derde uityave beleefde.

Des daags daarna werden alle predikanten op het raadhuis ontboden en hun medegedeeld, dat zij Antwerpen onverwijld moesten verlaten, als heö leven hun lief was en de vrijheid. Daar iedereen wel begreep, hoe ernstig dit bevel gemeend was, zoo gingen zij heen zonder bede of wederwoord. Op staanden voet werden die voor de roomschen zoo hatelijke geuzenkerken op slot gedaan en de deuren met het stadszegel belegd. De kerk van Balck werd 4 Juni voor afbraak verkocht en de opbrengst diende tot bestrijding van de kosten der waalsche troepen. Eveneens de andere gebouwen. Met meer snelheid dan ze waren opgetimmerd, waren ze weldra van de aarde verdwenen.

Balck begaf zich dadelijk naar Engeland, het naastbijgelegene toevluchtsoord voor Antwerpenaars en Vlamingen. Door den toevloed van uitwijkelingen namen de gemeenten der Nederlanders daar te lande zeer toe en bijgevolg was er behoefte aan geschikte leeraars. Balck word geplaatst te Norwich, waar de hollandsche kerk slechts een paar jaren bestond, doch nu had zij al drie predikanten noodig.

-ocr page 12-

10

En zoo had li ij daar tot ambtgenooten ds. Algoet en Kijckewaert.

Niettemin was liet geen vredig leven in die gemeenten. Want de hervormden, die in dezen tijd uitweken, brachten ook hun eigene opvattingen van hervormd quot;'eloof en kerkwezen mede

o O

en dat strookte niet altoos met de meening van daar gevestigde leden. Dit was een oor-

O O

zaak van de vele twisten, die de hollandsche kerk in Engeland in dien tijd ontrustten. Zoo kreeg ds. Balck, die een behoorlijke mate van polemischen zin vereenigde met friesche hoofdigheid, al spoedig onaangenaamheden met zijn vroegeren medewerker Moded, een lastig persoon, dien hij niet zonder ironie in een van zijn brieven noemt: „die goeie man, die overal zijn eigen uitlegger is.quot; Waarover hun geschil liep, is mij njet helder geworden, evenmin als ik nadere aanduiding heb ontdekt van de dwalingen, waarover Balck door leden van de Londensche gemeente bij bisschop Edwin Sanders aangeklaagd werd, en die door hem zoowel in preeken als in fameuse libellen verkondigd zouden zijn. Doch wel is het bekend, dat hij steeds meer de neiging openbaarde om zich te scharen onder de rekkelijke theologen. Het gevolg was onvermijdelijk, dat hij in diskrediet geraakte bij de minder gematigde ijveraars. Ka eenigen tijd was de gemeente van Norwich gansch in beroering, want de drie predikanten

-ocr page 13-

11

kregen zulk een hoog loopende twist, dat in September 1571 een commissie moest bijeenkomen om de zaak te beslechten. De aartsbisschop zelf nam er deel aan met andere hooge clergymen. Deze heeren kwamen ten slotte tot de conclusie, dat alle drie moesten worden ontslagen. Dit was niet zoozeer een straf als wel een meer gebruikelijke en soms afdoende maatregel om aan groote verwarring een eind te maken. De gemeente kwam doorgaans vanzelf tot rust, als de personen, over wie de gemoederen zoo bitter verdeeld waren, verwijderd en zooals in dit geval „op andere plaetsen, da er sy met frucht gedient hebben ende dienenquot; getransfereert werden. Balck kreeg derhalve ook order om Norwich te verlaten en zich elders beschikbaar te stellen. Een paar jaren later was hij predikant bij de holhmdsche gemeente te Sandwich en waarschijnlijk is bij er dadelijk na zijn ontslag aangesteld. Toen koningin Elisabet deze stad eens een bezoek bracht, werd zij ook begroet door een deputatie uit den kerkeraad. Ds. Balck voerde bij die gelegenheid bet woord en overhandigde tevens om de maiden-queen gunstig te stemmen uitnaam van zijn gemeentenaren een aandenken aan dit bezoek, „haer vereerende met een silver kistken, daert kindeken Moses in lagh, daermede te kennen gevende, dat de gemeente, aldaer ghe-

-ocr page 14-

vluglit, was door Gotles voorsieniclievt bewaert glieweest ghelijck Moses ojit water.quot;

Eenige kerkelijke ondersclieidingen, die Balck vervolgens te beurt vielen, toonen dat Lij een man was, die wel eenig gewicht in de schaal wierp. Ia Mei 157G hielden de hollandsche kerken op Engelschen bodem hun algeiueene vergadering te Londen. Men noemde dat echter niet synode maar colloquium. Hij werd bij deze gelegenheid tot voorzitter gekozen, en liet volgende colloquium, twee jaren later, benoemde hem tot afgevaardigde naar de nationale synode, die in Juni te Dordrecht zou bijeenkomen. In September werd het intusschen geschorste collo-quium heropend en daar bracht hij toen zijn verslag over do handelingen van de synode uit.

Dit bezoek aan het vaderland had voor hem in 't bijzonder nog belangrijke gevolgen. De donkerste dagen van den spaanschen druk waren voorbij. Althans de uitgewekenen konden toen wel weer een plaats vinden in de verlaten ark. Ook ojj ds. Balck viel op nieuw de aandacht en zoo werd hij naar zijn vroegere gemeente Antwerpen teruggeroepen. Misschien was dit einde van zijn verblijf in Engeland ook daarom te meer welkom, omdat de geest in de kerk aldaar hem niet beviel. Hoe dit zij in Juni 1579' •was hij weer op zijn vorigen post.

Intusschen had ook in zijn geboorteland de hervormde partij de overhand gekregen en werd

-ocr page 15-

daar de behoefte gevoeld om den nieuwen stand van zaken ook ten aanzien van prediking en kerkorde te regelen. In dien tijd kreeg ds. Balck een oproeping om tijdelijk zijn raad en medehulp te verleenen tot vestiging eu inrichting van de Friesche kerk. Zijn gemeente gaf hem drie maanden verlof, omdat uit de berichten bleek, hoe gewenscht en noodzakelijk zijn overkomst was. Herberts, toen predikant te Dordrecht, zou gedurende eenige weken zijn beurten waarnemen. Zoo ging hij in de Meimaand 1580 op reis met de bestemming naar Leeuwarden, waar men wegens vroegere diensten in moeielijke dagen een goede herinnering aan hem had. Doch toen hjj te Amsterdam scheepsgelegenheid zocht om de Zuiderzee over te varen, kreeg' hij eenige berichten, die hem zoo ongunstig leken, dat hij besloot zijn tocht niet voort te zetten. Er was in Friesland een hevige, van elders niet bekende twist met de Wederdoopers ontstaan. En te Leeuwarden waren de gemoederen zoo hevig over de verkiezing van predikanten beroerd, dat er bijna een scheuring in de gemeente zou zijn ontstaan.

Ds. Balck keerde dus op zijn schreden terug-en omdat hij het wel aan tijd had, wilde hij op zijn doorreis een paar dagen in Leiden vertoeven. Daar ontmoette hij zijn collega Coolbaes, die hem natuurlijk op de hoogte bracht van alle ellende en onaangenaamheden.

-ocr page 16-

14

die liij in den kerkeraad en met zijn gemeente beleefde. Even te voren was li ij geschorst tegelijk met zijn ambtgenoot en tegenstander Hespe. De raad evenwel stond Coolliaes toe te blijven preeken tot groote woede van de anderen, maar intussclien werd moeite gedaan om geschikte predikanten te beroepen. Coolliaes wist Balek over te halen, dat hij niet verder reisde maar als neutraal persoon beproefde, of de zaak niet bij te leggen was. Hoewel dit in 't eerst niet wilde gelukken, gaf zijne bemoeiing den raad toch aanleiding tot een verzoek, of hij gedurende eenigen tijd de dienst wilde waarnemen. Zijn verlof was nog niet verstreken en hij bewilligde. Dit bleek een gelukkige inval te zijn. Want zoodra hij begonnen was, onthield zijn vriend Coolliaes zich van alle ambtsbezigheden. Dit maakte zulk een goeden indruk op de tegenpartij, dat zij van stonde af veel inschikkelijker waren. Daardoor was het Balck mogelijk een voorstel ingang te doen vinden. Er werd een samenkomst gehouden, de quaestie werd in handen van een scheidsgericht gesteld, en die achtbare mannen kwamen met een plan van transactie voor den dag zoo redelijk, dat partijen van weerskanten daarin genoegen namen en ten aanschouwen van een talrijk publiek in de Pieterskerk bij handslag vrede en verzoening sloten.

Ds. Balck, die tot deze gemoedelijke ont-

-ocr page 17-

knooping den eersten stoot gegeven had, kon dus met zelfvoldoening tot den arbeid in zijn eigene gemeente terugkeeren. Het was zijn werk, dat in Leiden de rust in de kerk vooreerst hersteld en de verhouding van do overheid tot den kerkeraad op vasten voet gebracht vras. Maar, wat hij niet had kunnen wegnemen, dat was het wantrouwen tegen Coolhaes, die behalve zijn erkenning van het gezag der overheid nog meer had, wat den kerkelijken niet beviel. En zij zorgden wel, dat die andere grieve, onzuiverheid in de leer der voorbeschikking, niet in het vergeetboek geraakte.

In Juni 1581 werd weer een nationale synode te Middelburg gehouden. Balck werd zelfs tot assessor gekozen. Hij vond daar onder de leden ook zijn landsman Grellius Snecanus. Doch met een ander lid uit Friesland Ruardus Acro-iiius kon hij minder vrede hebben, zooals later blijken zou. Deze hoogkerkelijke vergadering riep Coolhaes ter verantwoording over zijn ge-loofsmeeningen en veroordeelde hem tot bekentenis van schuld, belofte van beterschap en onderteekening van de beljjdenis zonder uitvluchten. Coolhaes weigerde natuurlijk op zulk een manier zich te onderwerpen en toen werd zijn zaak ter definitieve afdoening aan vier classes in Zuid-Holland oversïedrag'en. Dit be-

O O

sluit werd verkregen door overstemming van

O O

cle minderheid. Want het is op deze synode

-ocr page 18-

14

die liij in den kerkevaad en met zijn gemeente beleefde. Even te voren was Lij geschorst tegelijk met zijn ambtgenoot en tegenstander Hespe. De raad evenwel stond Coolhaes toe te blijven preeken tot groote woede van de anderen, maar intusschen werd moeite gedaan om geschikte predikanten te beroepen. Coolhaes wist Balck over te halen, dat hij niet verder reisde maar als neutraal persoon beproefde, of de zaak niet bij te leggen was. Hoewel dit in 't eerst niet wilde gelukken, gaf zijne bemoeiing den raad toch aanleiding tot een verzoek, of hij gedurende eenigen tijd de dienst wilde waarnemen. Zijn verlof was nog niet verstreken en hij bewilligde. Dit bleek een gelukkige inval te zijn. Want zoodra hij begonnen was, onthield zijn vriend Coolhaes zich van alle ambtsbezigheden. Dit maakte zulk een goeden indruk op de tegenpartij, dat zij van stonde af veel inschikkelijker waren. Daardoor was het Balck mogelijk een voorstel ingang te doen vinden. Er werd een samenkomst gehouden, de quaestie werd in handen van een scheidsgericht gesteld, en die achtbare mannen kwamen met een plan van transactie voor den dag zoo redelijk, dat partijen van weerskanten daarin genoegen namen en ten aanschouwen van een talrijk publiek in de Pieterskerk bij handslag vrede en verzoening sloten.

Ds. Balck, die tot deze gemoedelijke ont-

-ocr page 19-

15

knooping den eersten stoot gegeven had, kon dus niet zelfvoldoening tot den arbeid in zijn eigene gemeente terugkeeren. Het was zijn werk, dat in Leiden de rust in de kerk vooreerst hersteld en de verhoudino- van de overheid

O

tot den kerkeraad op vasten voet gebracht was. Maar, wat hij niet had kunnen wegnemen, dat was het wantrouwen tegen Coolhaes, die behalve zijn erkenning van het gezag der overheid nog meer had, wat den kerkelijken niet beviel. En zij zorgden wel, dat die andere grieve, onzuiverheid in de leer der voorbeschikking, niet in het vergeetboek geraakte.

In Juni 1581 werd weer een nationale synode te Middelburg gehouden. Balck werd zelfs tot assessor gekozen. Hij vond daar onder de leden ook zijn landsman Gellius Snecanus. Doch met een ander lid uit Friesland Ruardus Acro-nius kon hij minder vrede hebben, zooals later blijken zou. Deze hoogkerkelijke vergadering riep Coolhaes ter verantwoording over zijn ge-loofsmeeningen en veroordeelde hem tot bekentenis van schuld, belofte van beterschap en onderteekening van de belijdenis zonder uitvluchten. Coolhaes weigerde natuurlijk op zulk een manier zich te onderwerpen en toen werd zijn zaak ter definitieve afdoening aan vier classes in Zuid-Holland overgedragen. Dit besluit werd verkregen door overstemming van

O O

de minderheid. Want het is op deze synode

-ocr page 20-

16

soms vrij heftig toegegaan, veel erger dan uit de officieele acten blijkt. Snecaims heeft een zeer onlt;nmstio- oordeel over de vergaderinomitge-

O O O O O

sproken. ïln Balck, de vredestichter te Leiden, was zoo verstoord over dit l)eloop der zaak, dat hij, hoewel assessor, weigerde de synodale sententie over Coolhaes te onderteekenen. De kerkdijken hebben hem dat nooit vergeven en maatregelen genomen om te beletten, dat hij niet .lichtelick wederom ad synodum gesonden sal worden.quot;

Balck bleef in de Scheldestad evenwel ongemoeid en vervulde er met eere zijn ambt. Er waren toen bij de hervormden tien predikanten in dienst: hij was met ds. Assuerus Regenmortel verbonden aan de Jacobskerk. En al wederom heeft hij daar in persoon de belangrijkste gebeurtenissen bijgewoond: de toetreding tot de Unie van Utrecht, den strijd tegen de katholieke ligue, do afzweering van Filips, de aanslag-van Jaureguy op liet leven van den grooten Oranje, den bloedigen dag der Fransche furie en ten laatste dat wereldberoemde beleg, een worsteling als van twee doodsvijandige, bijna even gespierde athleten, die een heel ander beloop had kunnen nemen, indien de belegerde partij meer voordeel had weten te trekken van haar gunstiger positie. Zelfs het daverend knaleffect der verwoesting van Parmas schipbrug was slechts een tijdelijke en weinig afdoende

-ocr page 21-

17

vertooning, die den val der rijke handelstad bijna niet heeft vertraagd. Daarbij bereikte ook de koene Robles, de laatste Spaansclie stadhouder van Friesland, het einde zijner levensdagen, mede omhoog geslingerd in die uitbarsting van kruitdamp, vuur, ijzer, palen en verscheurde menschelijke ledematen, en als een verminkt lijk daarna teruggevonden in liet oeverslik van de Schelde. Dat waren schrikkelijke dagen, het slottooneel eener verwoede worsteling, die zelfs toenmaals de verbazing wekte. Teu laatste besloot Antwerpen in Augustus 1585 tot capitulatie, dit te recht verkiezende boven een inname stormenderhand.

Met den val van Antwerpen ging alles te gronde, wat de hervorming daar had opgebouwd. De gemeente werd opgeheven, de predikanten en voorgangers moesten het land verlaten. Ds. Balck begaf zich met zijn vrouw naar Leiden, en zij betrokken daar een woning op het Kapen-burg. Hij was reeds in onderhandeling met de gemeente te Sandwich, doch kreeg in September hier het beroep op een inkomen van 400 gl., een bewijs tevens dat de herinnering aan zijn beleidvol optreden niet was uitgewischt. Hij liet zich in het najaar zelfs als student inschrijven, maar vond te Leiden toch geen rustig verblijf, wat ook voor een deel aan zijn persoon geweten kan worden, want hij schijnt niet zeer meegaand van karakter geweest te

-ocr page 22-

18

zijn. Toen hij in het late najaar 1586 een beroep bij de gemeente te Dantzig ontving, vroeg hij den raad om ontslag. Doch in die dagen kreeg hij nog een andere aanbieding, die hem beter leek nl. te Leeuwarden. Hij vertrok daarheen in April 1587 en nam uit Leiden twee testimonia mede, Jiet eene in de moedertaal en het ander in quot;t latijn, dit laatste opdat hij zich daarvan zon kunnen bedienen bij een eventueele beroeping naar het buitenland. Was die dubbele attestatie een teeken, dat hij er een voorgevoel van had in het land zijner geboorte nog niet het rustig einde van zijn omzwervingen te zullen vinden? Hoe dit zij, in de Friesche hoofdstad vond hij als ambtgenoot Acronius, dien hij nog wel kende van de synode te Middelburg. Dat was geen gemakkelijk man om mede om te gaan en hevig confessioneel. Het duurde niet lang, of zij kregen ongenoegen en de twist liep zoo hoog, dat zij tot de burgerij oversloeg, want beiden hadden in de gemeente hun aanhang. Het is echter niet bekend, waarover zij zich de hoofden zoo warm maakten. De professoren vanFraneker werden als scheidsrechters daarbij geroepen, do synode verhief haar stem, doch eindelijk sloeg de regeering den meer gebruikelijken weg in door de voornaamste voorvechters van elkaar af te rukken. Zij werden beiden ontslagen. Acronius kreeg een beroep te Kornjuni, doch

-ocr page 23-

19

dit dorp was ongelukkig zoo dicht in de buurt, dat hij telkens bij der hand was om liet vuur weer op te stoken. Bovendien bleef hij voorshands nog te Leeuwarden wonen, en zoo is het gekomen, dat eerst in 1591 het geschil in den doofpot gestopt kon worden.

Intusschen was ds. Balck na zijn ontslag-naar Franeker verhuisd, waar hij tijdelijk aangesteld werd tot inspector van de burse. Hij is dat geweest tot 1590, toen hij een vernieuwde oproeping naar Dantzig kreeg, een uitnoodiging, die hij nu gaarne aannam, doch waarvan hij niet veel genoegen zou beleven, zooals wij zullen zien. Hij trok van Franeker naar Amsterdam, waar hij en passant de uitgave van twee te Antwerpen gehoudene afscheidspreeken bezorgde en ging vandaar per scheepsgelegenheid naar de Oostzee. Hoe hij het daar gehad heeft, is bekend uit twee belangrijke brieven, die hij vandaar in December 1590 aan de hol-landsche kerk te Londen geschreven heeft.

Te Dantzig had zich in den benauwden tijd van Alva een kleine kolonie Nederlandsche vluchtelingen gevestigd, die met handel en burgerlijk bedrijf hun brood wonnen. Zij hadden twintig jaren geleden een hervormde gemeente opgericht. Docli zij mocht zich wel noemen een gemeente „heymelijck als ondert cruycequot;, want zij zat zwaar ouder den druk van de lutheranen en bijgevolg ook van den stedelijken

-ocr page 24-

2U

raad, die geen verlof tot godsdienstige samenkomsten wilde geven. Alzoo bevond de gemeente zich in een moeielijk parket: of met groot gevaar in 't geheim te vergaderen, of de godsdienst geheel te laten stilstaan, of zich op te lossen in een andere kerk. Er bleef geen andere uitweg over dan steun zoeken bij een machtige autoriteit, naar wie de hooghartige magistraat van de rijke Hanzestad diende te luisteren. Het was een verre omweg, dien zij insloegen. Ds. Balck en de kerkeraad zonden in duplo, voor de zekerheid van overkomst, een uitvoe-rigen brief aan de gemeente te Londen. Zij verzochten, dat deze zich tot koningin Elisabeth zou wenden om van haar gedaan te krijgen, dat zij koning Sigismund van Polen zou bewegen zijn gezag bij de overheid van Dautzig in het belang van de hervormde Hollanders te gebruiken. Hun toeleg is in zoover gelukt) dat de vorstin werkelijk per brief de voorspraak van Sigismundus inriep. Doch wegens onlusten in Polen is het er bij gebleven en heeft de gemeente van die zijde geen steun ondervonden.

Balck, die reeds wegens heimelijk avond-maalvieren een dreigende ontmoeting niet de burgemeesters gehad had, kwam daardoor in een onhoudbaren toestand. Om niet elke kans op gunstiger beschikking te bederven mocht hij met zijn arbeid niet voortgaan. Toch was er niet

-ocr page 25-

de minste zekerheid, dat de toestand vooreerst beter zou worden. Tot toezien en afwachten gedwongen besloot hij te vertrekken. Natuurlijk wendde hij het aangezicht naar het vaderland. Hij is daar ook heen gegaan, maar nu verliezen wij bijna vijf jaren lang elk S2^oor van zijn bestaan. Er is een onzeker gerucht, dat hij eenigen tijd leeraar te Deventer geweest is, doch op eens komt hij weer voor den dag-als gevestigd predikant van het uit zijn verwoesting en rouw zich langzaam opheffende Naarden. Hij heeft er eenige jaren gestaan, misschien sedert 1594. Dat hij er 1595 was, blijkt uit een eigenhandige brief en in Juni 1597 woonde hij vandaar de synode te Enk-huizen bij, die hem tot assessor benoemde. Hij was toen reeds bejaard, vermoedelijk niet ver van de zeventig. Niettemin had hij het einde van zijn omzwervingen nog niet bereikt. Want wederom vertrok hij naar Staveren, vrij zeker in 1598, en het komt mij voor, dat wij in dat stedeken het einde van zijn levensdagen te zoeken hebben: in 1601 werd daar een ander predikant beroepen. Doch volgens Reers-hemius is hij nog naar Leiden vertrokken en daar overleden.

Uit zeer verspreide gegevens en mededee-lingen moest het beloop van deze geschiedenis worden opgemaakt, en zoo konden wij dezen Gaasterlander in zijn omzwervingen volgen van

-ocr page 26-

de eene standplaats tot de andere, een belangrijk leven maar vol onrust, moeite en wederwaardigheden. Te Water roemt in liet Tweede Eeuwgetijde van de Ned. Geloofsbelijdenis zyn geleerdheid, getrouwheid, oprechtheid en bekwaamheid, de gewone kleurlooze en niets zeggende termen, die toen bij deftige persoonsbeschrijving in de mode waren. Ds. Balck was zeker een verdienstelijk en behoorlijk begaafd prediker, hij werd dikwijls geroepen tot het vervullen van een gewichtige taak. Daarbij was hij bijbelsch theoloog, afkeerig van belijdenisdwang en werkte dus gaarne mede om kerkelijke zeloten te keeren. Doch al behoorde hij tot de „moderatenquot;, wanneer hij in twist geraakte, wat zeer dikwijls het geval was, dan onderscheidde hij zich niet door stilheid van geest of lankmoedigheid, maar veeleer door een behoorlijke mate van weerbaarheid. Echter mag dit oordeel niet anders dan met voorbehoud worden uitgesproken, want het steunt op gegevens, die den persoon slechts van één zijde doen kennen: zijn gedrag bij openbaar optreden en speciaal in botsing met andere inzichten. Dat is nog de geheele mensch niet, en ook dat toont ons vaak den mensch niet van zijn gunstigste of beminnelijkste zijde. Want juist de zachte trekken, de stille daden van goedheid, trouw en zelfverloochening, de verhevenheid van gevoel, de deugd en de waar-

-ocr page 27-

23

digheid van liet privaatleven geraken oj) den achtergrond, omdat vaak alleen de gedachtenis bewaard is aan het meest opvallende en geruchtmakende. Het is een groot gemis, dat het intieme leven van talrijke medespelers op het tooneel der geschiedenis zoo dikwijls ver-horgen blijft en dat de bewaarde fragmenten van het verdwenen gelieGl, de membra disjecta, niet altoos de meest karakteristieke of schoone en waardige zijn. Moge er in de berichten omtrent ds. Balck veel zijn, dat een minder gunstigen indruk maakt, er zijn enkele trekken die het vermoeden bestendigen, dat waardeering ten slotte de grondtoon van het oordeel over zijn persoon en arbeid behoort te zijn.

Groning n, Sept. 1898. 1, REITSMA.

BtBLIOTHESK \ NED. HERV. KERK

-ocr page 28-
-ocr page 29-
-ocr page 30-