Js het bezoeken van den Schouwburg voor den Ghristen geoorloofd?
DOOR
Uitgegeven door het Nederlandsch Jongelingsverbond.
Verkrijgbaar aan hot Bondsbureel, \ 2e Helmersstraat 99, Amsterdam.
Prijs: I cx. 12 ct.; 10 ex. ƒ 1.—; franco.
I ----------„---------------------- ------------
Gedrukt bij C. C. Callenbach, Nijkcrk. A J 1898.
^ V :
gt;gt;■ ^ ■
\ Si» ; «
0 quot;
Js het bezoeken van den Schouwburg voor den Ghristen geoorloofd?
I )OOR
f^- 1-'
Uitgegeven door het Nederlandseh Jongelingsvei'bond.
Verkrijgbaar a 12 cent. 10 ex. fl,—
franco toegezonden,
aan het Bondsbureel, 2e Helmersstraat 99, Amsterdam.
Gedrukt bij C. C. Callenbach, \ ij kerk. 189S.
c?l-
Ik D 3
$2
Daar dc tijd niet toeliet het referaat over de vraag: Is het bezoeken van den Schouwburg voor den Christen geoorloofd? in zijn geheel voor te lezen, werd op de Bondsvergadering te Utree lit, op 19 Mei LI., daarvan slee hts de zakelijke inhond medegedeeld, en het verder aan het Bondsbestnnr ter uitgave afgestaan.
Moge een ruime verspreiding en ernstige behartiging van het doel, dat daarmede wordt beoogd, deze uitgave ten zegen maken voor velen!
W. v. O. B.
Zeist, Mei 1898.
Is het bezoeken van den Schouwburg voor den Christen geoorloofd?
Dat het wenschelijk wordt geacht dit onderwerp in uw midden te behandelen, is, mijn waarde Vrienden! een teeken onzes tijds.
Voor vijftig jaren, in den bloeitijd van het Réveil, was het gevoelen algemeen, dat een Bijbelsch Christen den drempel niet mocht betreden van den Schouwburg, en zou dus een pleidooi tegen het bezoek der Komedie geheel overbodig zijn geweest voor de leden onzer Chr. Jongelingsvereenigingen.
Immers, de gewijde en ongewijde geschiedenis leeren beide, hoe het tooneel het meest heeft gebloeid in die tijden, waarin de zeden het meest waren bedorven, zoowel in de zoogenaamde Christelijke maatschappij, als in de meest beschaafde Heidensche; zoowel onder de Christenen, als onder de Grieken en Romeinen.
„Een school der zedenquot; heeft men het genoemd. Men heeft getracht het te verdedigen, het goed te praten, door te beweren, dat het niet volstrekt slecht
6
behoefde te zijn ; doch idle pogingen om het te maken tot hetgeen men wenschte, dat het wezen zou, en om het binnen de perken te houden van 't geen men geoorloofd achtte, hebben altoos schipbreuk geleden.
Het tooneel heeft bewezen onvatbaar te zijn voor verbetering of herstel.
Voor onze Christenjongelingen moet bovendien nog een andere maatstaf gelden. Alles wat geoorloofd schijnt voor de wereld, is het nog niet voor den Christen. Voor hem geldt geen andere standaard des levens dan de Bijbelsche.
Ook hebben wij niet te onderzoeken, of het mogelijk zou zijn een Schouwburg te stichten, waarin tegen Christelijke deugden en zeden niet werd gezondigd. Daartoe hebben wij geenerlei roeping of opdracht. Wij hebben alleen te maken met het tooneel, zooals het is; niet zooals het zijn moest, en vragen dan :
Is het voor onze Christenjongelingen geoorloofd den hedendaagschen Schouwburg te bezoeken ?
Wij hebben dan na te gaan :
Wat de Schouwburg is,
Wat er vertoond wordt.
Wie de stukken vertooncn.
Wij zien dus op de inrichting, op de vertoonde stukken, en op de spelers van den Schouwburg.
Daarmede vergelijken wij dan de voorschriften van het Evangelie omtrent den wandel eens Christens en onze roeping, zooals die daaruit voortvloeit.
I
7
Zonder twijfel zijn niet alle vertooningen afkeurenswaard, waarin door den een een rol wordt vervuld, die dienen moet, om handelingen van een ander levendig en aanschouwelijk voor te stellen, wat dan een rol vervullen of komediespelen heet.
Onder de van God ontvangen gaven en eigenschappen des menschen behoort ook die van reciteeren, decla-meeren, die van zich te verplaatsen in anderer toestanden, en deze weer te geven opeen wijze, die ze aan toehoorders of toeschouwers als werkelijk voor oogen stelt.
Deze gave, zoo na aan die der welsprekendheid verwant, die op gevoel en verbeelding een heilzamen invloed kan uitoefenen, en die den zin en de beteekenis dei-dingen klaar en duidelijk maakt voor den toeschouwer, is, wanneer zij wèl wordt gebruikt, geheiligd in den dienst des Heeren, zelfs een gansch uitnemende.
Wie goed declameert en reciteert, doet de schoonheden kennen, die in de kunststukken van taal en stijl zijn verborgen; maakt het doel der schrijvers duidelijk, leert de personen kennen en begrijpen, die voor hen worden geteekend; helpt liet doel van hun arbeid bevorderen. Ieder jongeling behoort dus zich ernstig er op toe te leggen, om althans duidelijk en verstaanbaar te kunnen lezen, en bovendien zich te oefenen in de kunst, om wat hij leest voor te dragen op een wijze, dat de inhoud er niet onder lijdt; dat de hoorders er den indruk van ontvangen, dien de woorden bedoelen te maken.
I
Wie onzer heeft het niet dikwijls ondervonden, hoe het voorlezen der Heilige Schrift, wannee^r het volgens de regels der welsprekendheid, met een goede voordracht geschiedt, een diepen, gezegenden indruk kan nalaten; terwijl het opdreunen en afraffelen der zinnen den inhoud bederft en den indruk doet verloren gaan ?
De Rederijkcrskamcrs, in vroeger tijd, vooral in Zuid-Nederland, zoo geacht en bemind, ja, die in de geschiedenis onzes Vaderlands geen kleine rol hebben vervuld, kan men dus in beginsel goedkeuren, evenals in onze vereenigingen de beoefening van Letterkunde en Welsprekendheid.
Een rol vervullen is dus een natuurlijke, aangeborene gave, waarvan alleen het misbruik zondig is.
liet behoort inderdaad tot de onschuldigste genoegens der samenleving, door nabootsing met stem en mimiek een levendige voorstelling te geven van toestanden in de maatschappij, van 't geen men gezien heeft en ondervonden.
De kinderwereld ontleent haar aantrekkelijkheid niet het minst aan het ingeschapen talent der kleinen om spelletjes te bedenken en uit te voeren; zij ontwikkelen daarbij soms buitengewone kunstgaven, en hun genot is onbegrensd, doordien hun verbeelding hun voortdurend in het bedenken van nieuwe vertooningen te hulp komt, of wel, omdat de eenmaal vervulde rol hoe langer hoe meer aantrekkelijkheid verkrijgt.
De lleere Jezus zelf spreekt van komediespelende
kinderen op de markt. Zij vcrtoonen treur-en blijspelen, en worden er niet om gelaakt. Integendeel blijkt hun voorbeeld nog leerzaam voor ouderen van dagen.
Men kan zelfs op dit gebied m. i. een stap verder gaan : ook vertooningen in kostuum zijn niet onvoorwaardelijk af te keuren.
Als de kinderen zich bij hun komediespel verkleeden zal het niemand laken.
Evenmin vind ik, dat dit is af te keuren, wanneer bij feestelijke gelegenheden, verjaring, bruiloft of dergelijke, door kinderen of volwassenen toepasselijke voorstellingen worden gegeven.
Alles wat naar dubbelzinnigheid, spotternij, of ander kwaad zweemt, is natuurlijk daarbij volstrekt uitgesloten. Evenzeer, naar Gods Woord, het gebruik van mannenkleederen voor vrouwen, of omgekeerd.
De, toepassing van een en ander in onze Jongelings-vereenigingen ligt voor de hand.
Het beoefenen der welsprekendheid, liet houden van samenspraken, reciteeren en declameeren, ook van Treuren Blijspelen, met verdeeling der rollen, behoort tot de geoorloofde genoegens des levens, en is dus onder ons op zijn plaats.
Op zichzelf is het vervullen van een rol in het daarbij passend kostuum ook volkomen onschuldig. Het gevaarlijke daarvan is intusschen, dat men door zoodanige verkleeding het Tooneel nadert, en lichtelijk vergeet, welk een hemelsbreed verschil er is tusschen
IO
geoorloofd genoegen en het bezoeken van den heden-daagschen Schouwburg.
Op dit verschil wensch ik nu uw aandacht te vestigen.
Als het beroep van Tooneelspeler of Tooneelspeelster kon vergeleken worden met de zooeven genoemde onschuldige genoegens; als zij, om het te kunnen beoefenen, binnen de perken konden blijven van den Bijbelschen regel voor deugd en zedelijkheid, dan zou een Christen even goed dat beroep kunnen kiezen als het tooneel bezoeken. Want het spreekt van zelf, dat wij, indien wij het laatste doen, en dus mede helpen om het bestaan van den Schouwburg te bevorderen, ook de verantwoordelijkheid mede dragen van hen, die voor ons optreden.
De allereerste voorwaarde om dit te kunnen doen, is dus, dat zij, die wij voor ons genoegen, of tot onze onderwijzing doen komediespelen, nooit of nimmer meedoen aan de uitvoering van stukken, wier strekking niet overeenkomt met de voorschriften der Schrift, omtrent des Christens roeping en levensdoel. Dat zij door zoodanige opvoering nooit ofte nimmer aanleiding geven tot het minachten der heilige en heilzame wetten, waarnaar de maatschappij moet worden bestuurd, en die door ons als Gods schepselen behooren te worden in eere gehouden. Dat zij altoos alle zonde als zonde, elke deugd als deugd leeren haten of liefhebben ; in een woord niet anders bevorderen dan
11
't geen liefelijk, deugdzaam, lof- en eerwaardig mag heeten.
Vraagt men echter, welke stukken er in onze dagen op het tooneel worden opgevoerd ? dan kan men daarop niet anders antwoorden dan dit: Kr is geen zonde, zoo ergerlijk of laag, of ze wordt vertoond, niet als kwaad en verfoeilijk, maar als verschoonbaar, niet zelden als vermakelijk en navolgenswaardig! Onreine, dubbelzinnige gezegden, ontucht en overspel, niet alleen spotternij met het heilige worden vergoelijkt, zelfs met het eerbare en fatsoenlijke wordt den draak gestoken ; onbeschaamdheid en ruwheid, lichtzinnigheid en verkwisting, al wat kwaad en gemeen heet, wordt vertoond om het publiek op een wijze bezig te houden, die noodzakelijk de hartstochten en zinnelijke lusten prikkelt.
Het Ballet, dat inderdaad in de dansen der vrouwelijke tooneelisten de edelste eigenschap der vrouw, de schaamte en kuischheid, belacht, behoort tot de meest geliefkoosde vertooningen onzer dagen, en het zal geen onbevooroordeelde verwonderen, dat een jong meisje, die voor 't eerst zulk een Ballet zag vertoonen, haar oogen niet op het tooneel durfde vestigen, aleer zij er zich van had overtuigd, dat alle vrouwen het deden, en dat een jongeling, die ook voor 't eerst zulk een vertooning zag, onwillekeurig zijn oogen sloot.
Doch gij wilt die ook tot geen prijs bijwonen! Gij gaat alleen naar klassieke stukken van beroemde schrijvers, en die worden tegenwoordig ook vertoond.
9
12
Mag ik u vragen: door wie ?
Schouwburgen, die zoo kieskeurig zijn, gaan in den regel geldelijk te gronde. Zij brengen aan de tooneelisten niet genoeg op, om van te kunnen leven. Het groote ^
publiek is daarmede niet gediend.
Al worden er dus ook goede stukken gespeeld, zij die ze spelen, moeten noodzakelijk een geweten bezitten, dat hun niet verhindert, ook slechte stukken te vertooncn, of liever: van een geweten kan daarbij geen sprake zijn; zij moeten, voordat zij de planken betreden,
besloten hebben, alles te vertoonen, wat het publiek verlangt; de eenige, alles beslissende voorwaarde is, dat het genoeg geld opbrengt.
Gij zegt wellicht: Het is zoo; maar als ik niet anders dan de vertooning van goede stukken bijwoon, kan ik het voor mijzelf gerust doen. Den reinen is alles rein, en voor mijzelf heb ik er volstrekt geen kwade gevolgen van te vreezen. Het is voor mij een genoeglijke, onschuldige ontspanning. Ik breng zelfs uit de komedie soms goede indrukken mede naar huis.
Of het bezoek van den Schouwburg niet gewoonlijk meer een inspanning dan een uitspanning mag heeten,
zou ik niet durven ontkennen.
Dat het echter niet onschuldig heeten mag, is zeker.
Of acht gij het onschuldig en geoorloofd, overeenkomstig met de roeping des Christens, die den naaste liefheeft, hem te steunen in zijn bedrijf, hem voor uw genoegen te laten optreden, hoewel gij weet, dat hij
op die wijze schade lijdt aan zijn ziel, als het U maar geen kwaad doet?
Ik verzeker u, dat het u op den dag des oordeels grootelijks zal benauwen en schade doen! Gij hebt een klaar en zeker gebod uws God overtreden tegenover uw broeder, en dat doet men nooit ongestraft!
Zoudt gij, indien gij een beslist Christen zijt, wenschcn, dat uw moeder of zuster; als gij vader zijt, dat uw kind voor het tooneel werd bestemd? Weet gij wel, dat als regel de tooneelspeiers en -speelsters zelfs zijn buitengesloten uit de fatsoenlijke gezelschappen? Ik heb zelfs ergens gelezen, dat een officier in Duitschland den dienst moet verlaten, indien hij eene komediante huwt. En dat in Duitschland, waar men over het Tooneel zoo lichtzinnig oordeelt!
Nog onlangs verzekerde mij een vader, bezoeker van den Schouwburg, dat hij nog liever zijn dochter begroef, dan haar als Tooneelspeelster te zien optreden.
Als wij verder vragen, wat de arme slachtoffers van de genotzucht der wereld zelf getuigen omtrent hun beroep, kunnen wij daarnaar het best beoordeelen, of een Christen naar den Schouwburg kan gaan of niet.
Een beroemde Engelsche Tooneelspeelster, die alleen de planken betrad, om haar vader, die Tooneeldirek-teur was, van een dreigenden ondergang te redden, en die zich door een streng zedelijken wandel onderscheidde, verzekert, dat zij eiken avond moest bidden om bewaring voor den verderfelijken invloed van haar
'4
beroep, en noemde het hedendaagseh Tooneel een verachtelijke aaneenschakeling van onbehoorlijkheid en onzedelijkheid. ')
Een andere Engelsche, die de komedie vaarwel zeide, schreef aan een vriendin: „Ik zag u liever sterven dan aan een Schouwburg verbonden.quot;
Een bekend Tooneelspeler in Noord-Ainerika getuigde: „Gij weet niet wat achter de couliessen voorvalt. Als gij uw ziel liefhebt, ga dan nooit naar den Schouwburg.quot;
Een beroemd Fransch Tooneelist verzekert : „Ik ben nooit gelukkig geweest en zal 't nooit zijn. Als het niet een kunstenaar ten einde loopt, als hij zijn nachtrust, zijn jaren, zijn gezondheid heeft opgeofferd om het publiek te behagen, als hij dat publiek niet meer bevallen kan, dan begaat hij een onvergeeflijke zonde. Geen medelijden, geen toegeeflijkheid heeft men voor hem. Hij is minder gelukkig dan een lievelingspaard van een groot heer, dat men rustig op stal laat sterven. Ik, dien de Europeesche bladen duizendwerf den eerste in zijn vak genoemd hebben, moet nu denken om een rustplaats in een hoek van Frankrijk, om daar een leven te eindigen, dat steeds onrustig en ongelukkig was.quot;
En hij mocht nog van geluk spreken, als hij genoeg had overgespaard, om ergens stil als rentenier te gaan leven !
'') Een en ander in dit opstel is overgenomen uit: Tophel; Behoort een Christen in de Komedie? Holl. vertaling van A. J. Hoogenbirk.
Denkt daarentegen aan de schoone Tooneelspeelsters zonder groot talent, die oud en leelijk worden; aan degenen die krank worden, die in een gasthuis wegkwijnen aan deze of gene ongeneeslijke ziekte. Ze zijn onbruikbaar geworden! Wie bekommert zich om haar? Zij hebben een publiek geamuseerd, dat van deze wereld is, en die wereld kent geen barmhartigheid.
Ken ander Tooneelspeler geeft u een antwoord op de vraag, hoe het op geestelijk gebied met deze lieden gesteld is? Hij verzekert:
„De Tooneelisten gelooven aan niets, dat spreekt van zelf. Gewoon een mom voor te doen ; gevoelens, die ze niet bezitten, wijsheid, die hun ontbreekt te vertoonen, overtuigen ze zichzelf ten leste daarvan, dat buiten hun terrein de wereld evenmin werkelijkheid is als bij hen.quot;
Toen dan ook de beroemde zangeres Jenny Lind, die de Zweedsche Nachtegaal genoemd werd, een ernstige Christin werd, betrad zij nooit meer het Tooneel, maar liet haar schoone stem slechts hopren op concerten, waar men God kon verheerlijken.
Even ongunstig als de spelers, oordeelen de schrijvers over het Tooneel, waarvan zelfs een Alexander Dumas den invloed verderfelijk noemt.
Zelfs onder de Franschen, die vurige voorstanders van de komedie, vindt men vele ernstige mannen, die de onzedelijke strekking der Fransche litteratuur ver-oordeelen en evenzeer het Tooneel. Een lid van het
16
letterkundig Instituut van Frankrijk, de heer Poitou, zegt er van :
„[Iet heeft belangstelling opgewekt in al wat laag, gemeen, afstootend is; de toeschouwers vroolijk gemaakt over het schandelijke. Het heeft uit de zedelijke denkbeelden allen stuur weggenomen, er duisternis en twijfel ingebracht.quot;
Mij dunkt mijne vrienden! dit ware genoeg om u de komedie te doen veroordeelen, maar er is nog meer !
In een der Engelsche bladen, voor de C. J. V. bestemd, werd onlangs een ontmoeting (interview) mede-eedeeld, met den heer Clement Scott, die belast is
o '
met het schrijven van Tooneelkritiek voor een der groote Londensche Dagbladen. Hij zeide:
„Indien iemand, die ik liefhad, tegen mijn raad in besloot Tooneelspeelster te worden, zoo zou ik hoogst bekommerd zijn omtrent haar toekomst, en het voortbestaan van eenige genegenheid of vriendschap tusschen ons moeten opgeven. Het leven der Tooneelisten doodt alle fijnheid van gevoel, bederft het gemoedsleven en doet oprechtheid en waarheidsliefde wijken voor kunstmatig en ijdel vertoon. Men bedenke hierbij, dat ik uit een 37-jarige ervaring-spreek. Ik heb het natuurlijk over 't geen voor het publiek verborgen blijft, en dat is maar goed ook! Ik laat hier die gezinnen buiten rekening, waarin het Tooneelspel van ouders op kinderen als een beroep wordt uitgeoefend, die daardoor, evenals dokters of
chirurgen, ongevoelig zijn voor indrukken, die op nieuwelingen een geweldigen invloed uitoefenen, ik spreek allereerst van die honderden, vooral van het vrouwelijk geslacht, die uit een ongezonde voorliefde voor het theatrale het tooneel betreden, zonder in het minst te vermoeden, welke gevaren het achter een aanlokkend uiterlijk verbergt.
„Voor een Tooneelspeelster is het bijna onmogelijk haar zedelijke reinheid te bewaren. Zij heeft alles tegen zich. De vrijheid van gedraging achter de schermen is in lijnrechten strijd met de eenvoudigheid, die haar hoogste sieraad uitmaakt. 1 laar gansche bestaan wordt kunstmatig en natuurlijk, en daardoor ongezond.
„Doch er is nog grooter kwaad, waardoor zij wordt bedreigd, en dus nog oneindig meer is tc beklagen. Namelijk dit: dat zij, die haar zedelijke reinheid wil bewaren, zoo goed als zeker haar loopbaan als Tooneelspeelster ziet mislukken. Het is treurig dit te moeten zeggen, maar nog schrikkelijker is het, dat het waar is. Niemand zal het durven tegenspreken, die van deze zaken afweet. Ik zou tal van voorbeelden ten bewijze hiervan kunnen opnoemen, met beroep op onwraakbare getuigen, maar het zou toch niets baten.
„Men zal mij wellicht het oude gezegde tegenwerpen, dat voor de reinen alles rein is. Maar die woorden zijn niet toepasselijk op het tooneel. Niemand is daar rein, niemand buiten verzoeking ; en het is de grootste dwaasheid om een jong meisje aan de onvermijdelijke
18
gevolgen van het tooneclspelen bloot te stellen.quot; i)
De heer Scott eindigt met de treurige bekentenis, hoe het gedurig bezig zijn met het toonee! ook op zijn karakter een nadeeligen invloed heeft uitgeoefend.
Het tooneel heeft dan ook in alle ernstige zedepredikers bestrijding gevonden, zelfs oudtijds onder de Heidenen. Doch vooral onder de Christenen werd het bezoeken daarvan scherpelijk afgekeurd.
„In de eerste eeuwen van het Christendom,quot; zoo verhaalt ons de beroemde Neander in zijn Geschiedenis der Christelijke kerk, „beschouwde men niet alleen het bijwonen der wreede Heidensche vermaken, maar ook alle andere schouwspelen dier dagen : het gebaarde-spel, de blij- en treurspelen, de renspelen en wcdloopen, ja elk bezoek van het renperk en tooneel, als onver-eenigbaar met des Christens roeping.
„Immers, zij beschouwden zichzelf als priesters, wier geheele leven Gode toegewijd was; als tempels .des Heiligen Geestes, voor wien zij in hun hart steeds een woning bereid moesten hebben, door van alles, wat Hem vreemd was, zich te onthouden.quot;
Zoo zegt Tertullianus: „God heeft geboden den Heiligen Geest, die naar de verhevenheid zijner natuur een geest van zachtmoedigheid en nauwgezetheid is, in rust en zachtmoedigheid, in kalme gemoedsgesteld-
Uit: Association Hews, January 1898.
'9
heid te bezitten, en Hem niet door hartstochten, toorn en hevige aandoeningen te verontrusten. Maar hoe kan zulk een Geest in de schouwspelen behagen scheppen ? Geen schouwspel immers zonder hevige beweging des gemoeds?quot; En wederom:
„Indien wij van alle onkuischheid een afschuw behooren te hebben, hoe zou 't ons dan geoorloofd zijn aan te hooren, wat wij niet mogen uitspreken, terwijl wij weten, dat alle ijdele en dartele woorden door den Heer veroordeeld zijn?quot;
Verder schrijft Neander: „Meermalen gebeurt het, dat menschen van een zwak karakter, die door den invloed der heerschende zeden, zich, in tegenspraak met hun geweten, lieten overhalen den schouwburg te bezoeken, daar indrukken ontvingen, die hun gevoel hevig schokten, en hun voor langen tijd hun gemoedsrust ontroofden. Er zijn voorbeelden, dat daardoor bij sommigen ziekten als die der bezetenen ontstonden; terwijl anderen, nadat zij door de zucht naar vermaak zich een en andermaal hadden laten bewegen, om de schouwspelen, tegen de stem van hun geweten, bij te wonen, opnieuw smaak in die uitspanningen kregen, en ten laatste door hun hartstochtelijke liefde tot het tooneel weder geheel in de armen van het 1 leiden-dom werden teruggevoerd.quot;
Als men beweerde, „dat de Godsdienst des harten niet leed door het genot van zulke vermaken,quot; antwoordde Tertullianus, „dat de ware Godsdienst en de ware ge-
20
hoorzaamheid daarmede niet konden gepaard gaan.quot;
En als men hem tegenwierp, dat tooneelspelen en dergelijke kundigheden ook gaven Gods waren, antwoordde hij: „Wel is alles een gave Gods, maar het komt er op aan, tot welk einde de dingen door God gegeven zijn; hoe zij overeenkomstig die bestemming gebruikt mogen worden; wat de oorspronkelijke schepping en het misbruik der zonde leert.quot;
Hij noodigt de Christenen uit tot vergelijking dei-waarachtig geestelijke genoegens des geloofs met de schijnvreugde der Heidcnschc wereld. ,,Gij vindt uw geluk in 't geen, waarnaar uw verlangen zich uitstrekt. Waarom zijt gij echter zoo ondankbaar, dat gij niet genoeg hebt aan de vele en groote genoegens, u reeds door den Heer geschonken, en deze niet erkent ?
„Deze zijn onvergankelijke, heilige genoegens, dieniet voor geld te koop zijn.quot;
Neander zegt verder; „Beschouwde men reeds het bijwonen der schouwspelen als ongeoorloofd voor den Christen, nog veel meer het bedrijf der schouwspelers.quot; Zelfs liet Cyprianus een onderwijzer in die kunst niet toe als lid der gemeente.
„Het tooneelmedelijden,quot; zegt Augustinus, „doet u niet henenspoeden om de ongelukkigen te helpen; maar maakt veeleer het zien en het voortduren van het ongeluk tot een genot.quot;
Nadat de Christelijke kerk in diep verval was ge-
21
raakt, begonnen de tooneelvoorstellingen weer in den smaak te vallen.
De Roomsche Kerk bevorderde ze zelfs in de middeleeuwen onder den naam van Mysteriën ofZedekun-dige Voorstellingen, die echter zoozeer ontaardden, dat met het heilige den spot werd gedreven, en ik van zulk een mysterie verhaald vond: ,,Het begon met de schepping en eindigde met den zondvloed. Noach zelf besloot de voorstelling met deze toespraak: „Komt morgen bijtijds om een tooneelvertooning over de verlossing des menschen te zien.quot; Hierna verzocht hij de muzikanten de aanwezigen bij den dans te begeleiden, waarmede de samenkomst werd besloten !quot; ')
Niet zelden werden de ondeugden belachelijk voorgesteld, en de stukken droegen steeds den stempel van hun tijd.
Het heeft echter nimmer aan ernstige protesten tegen al zulke vertooningen ontbroken.
„Alle openbare vermakelijkheden,quot; zegt Pascal, „zijn voor de Christenen gevaarlijk, maar onder alle voor de wereld uitgevondene is er geene meer te vreezen dan de Schouwburg. Men ziet er zulk een natuurlijke en aantrekkelijke voorstelling der hartstochten, dat zij er door worden opgewekt of geboren, vooral de natuurlijke liefde, en zulks nog het meest, waar deze zeer kuisch en eerbaar wordt voorgesteld. Want hoe onschul-
') Zie: E. Corderoy: Popular amusements, in: Lectures delivered before the Y. M. C. A. London 1856 57.
diger zij den onstcrfclijken zielen voorkomt, hoe lichter zij er door worden verleid.-'
In de landen, waarin de Hervorming haar gezegenden invloed deed gelden, zijn de getuigenissen legio van ernstige mannen, die tegen het tooneel hebben gewaarschuwd. Op verschillende kerkelijke Synoden werd het bezoeken daarvan veroordeeld.
Kort na de onafhankelijkverklaring der Ver. Staten van Noord-Amerika nam het Congres het navolgend besluit:
„In aanmerking nemende, dat ware Godsvrucht en goede zeden den eenigen vasten grondslag uitmaken van algemeene vrijheid en volksgeluk — is besloten, dat het door de verschillende Staten ten ernstigste wordt aanbevolen, de krachtigste maatregelen in het werk te stellen tot aanmoediging van deze, en tot het onderdrukken van tooneelvoorstellingen, wedloopen, paardenspelen, en alle zulke uitspanningen, welke ledigheid, verstrooiing en een algemeene verslechtering van beginselen en manieren teweeg brengen.quot;
In ons Vaderland werd eerst in 163.S te Amsterdam, waarschijnlijk door den invloed van Vondel, door den Raad verlof gegeven tot het opvoeren van komediestukken, waarvan de Fransche geheel waren uitgesloten, en de andere aan een strenge censuur onderworpen. Ook de komedianten stonden in den eersten tijd onder strenge tucht. Doch, eenmaal de dam doorgestoken zijnde, en niettegenstaande het getuigenis der betergezinden, kwam het ook in ons Vader-
land van kwaad tot erger, en thans worden stukken, om hun verderfelijke strekking elders verboden, in Nederland onverhinderd vertoond, en door onze Hol-landsche vrouwen zonder schaamte bijgewoond.
Onze Nic. Heets ') heeft met allen ernst gewaarschuwd tegen het bijwonen van alle tooneelvoorstellingen. Hij haalt daarbij de navolgende dichtregels aan van een Fransch schrijver:
De onzedelijkheid, Die afblikt van haar troon, waarop haar de eeuwgeest vleit,
Braveert de wetten in de schaamtelooze spelen
Des volks. De Schouwburg is de broeder der bordeelen. Een ontuchtouter, waar de misdaad onbeschaamd Haar lessen veilt in 'l geen de laagste onreinheid aAmt!
Het is clan ook geen wonder, maar niettemin opmerkelijk, dat Prof. A. Picrson, een warm voorstander van het tooneel en van de Nederlandsche Tooneel-school, verklaart, dat de afkeer der vroomheid (zooals hij zich uitdrukt) van den Schouwburg zeer natuurlijk cn gerechtvaardigd heeten moet.
„Ik veronderstel,quot; zoo schrijft hij, „dat de vroomheid, die het tooneel veroordeelt, dit niet om kleingeestige, maar om waarlijk verhevene beweegredenen doet, omdat zij zich bewust is van zichzelve, van haar
') In zijn voortreffelijke, naar het Engelseh van J. A. James bewerkte „Raadgevingen van een Christelijk vader aan zijne opwassende kinderenquot;, een boek, dat door elk jongeling behoort te worden gelezen.
24
wezen. Het kan niet anders, of zij ziet in het tooneel juist het tegendeel van dat wezen. Zij wil ernst, het tooneelspel scherts; zij wil waarheid, het tooneel schijn ; zij bemint de ingetogenheid, het tooneel openbaart 's menschen binnenste en stelt het ten toon ; zij zoekt in het geloof eene hoogere oplossing der tegenstrijdigheden in de wereld, het tooneel doet de wanklanken hooren, verscherpt ze in het treur- gelijk in het blijspel; zij ziet in 's menschen verkeerde daad zonde, krenking van hetgeen men verschuldigd is aan een persoonlijk Opperwezen vol majesteit en goedheid, het tooneel behandelt de menschelijke hartstochten als natuurkrachten, onverbiddelijk in hunne werking, en noodlottig het gevolg te voorschijn brengende, dat hun straf moest zijn. Bovenal, zij wil het zijn, en het tooneel geeft slechts ccn voorstelling van het rjijn......
„Het is haar tegen de borst voorgesteld te zien, wat zij op het waarachtigst heeft doorleefd. . . .
„Men heeft diepe gewaarwordingen genoeg in de herinnering, om te weten, èn hoe heilig te zijn, èn hoe spoedig ze haar gewijd karakter verliezen. Wat is er weinig noodig om een indruk te vervluchtigen. Kn wat dreigt eerder dat te doen, dan het aanschouwen van een gespeelde gewaarwording, een vertoond gevoel ?
„Vooral de jonkheid mocht aan dit gevaar niet worden blootgesteld. Hoe beminnelijk is in de jonkheid het geheel doordrongen zijn van een gevoel. Zij weent, zij lacht, maar beide van harte. Zult ge haar zeggen,
neen, zult ge haar laten zien, dat haar vreugd, haar smart is na te bootsen, sprekend na te bootsen? Dat haar vreugd en haar smart slechts een der tallooze vormen zijn van de vreugd en de smart, en dat het een mensch, ja twee menschen, eerst den dichter, daarna den tooneclspeler, gelukt is, dat algemeene, dat type van die vreugd en die smart te vinden en uit te drukken, juist op dezelfde wijze, waarop de natuurkundige in de bijzondere verschijnselen zijne natuurwetten vindt?
„Dit was het bezwaar der vroomheid tegen het tooneel. Het tooneel kan in haar oog het innerlijk leven niet bevorderen. Het moet dus der vroomheid tegenstaan het volk er aan te gewennen, alles als een schouwspel te behandelen en op te vatten ....
„Het is duidelijk, dat men dit bezwaar niet in zijn gegrondheid kan bewijzen. Het is een bezwaar van het gevoel, en van zoo kiesch gevoel, dat hij, die het bezwaar volkomen onverklaarbaar zou noemen, niet eens te benijden zou zijn.quot;
Als een warm voorstander van de komedie aldus oordeelt, wat moet men dan van een vroomheid denken, die het tooneel zou willen in bescherming nemen?
Dit brengt mij intusschen tot de behandeling van mijn voornaamste argument ter bestrijding van het bezoeken der komedie, namelijk tot de beantwoording van de vraag:
Wat eischt de Heer van zijne discipelen?
26
Wat dc standaard des Christelijken levens overeenkomstig' Gods Woord ?
Is daarmede het bijwonen der hedendaagsche tooneel-voorstellingen overeen te brengen?
Gij verlangt zeker niet van mij, mijne vrienden! dat ik bij het behandelen van deze laatste beoordeeling der zaak, die ons bezighoudt, de maatstaf der naamchristenen zal aanleggen, die den dienst des Heeren en der wereld weten te vereenigen ?
Gij keurt het gedrag af van dien predikant, die in de week de komedie bezocht, natuurlijk bij de uitvoering van een goed stuk, en 's Zondags een ernstige preek hield over de onmogelijkheid om God en wereld samen te dienen ?
Neen, gij verlangt met ernst en nauwgezetheid een antwoord te vinden op de vraag: Wat verwacht onze Heer en Heiland van ons als zijn discipelen?
En zulks, ten opzichte van onzen naaste, en ten opzichte van onszelf?
De levensregel des Christens luidt: „Hij is voor ons allen gestorven; opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, die voor hen gestorven en opgewekt is.quot; (2 Cor. V : 15.)
De ware Christen is het duurgekochte eigendom des: Heeren Je sus.
Al wat hij doet in woorden en werken, doet hij, dientengevolge, „in zijnen naam.quot; (Col. Ill : 17).
Deze regel geldt voor geheel ons bestaan. Het han-
27
delen in des Ilccrcn Naam is toepasselijk op al onze verplichtingen, tegenover Hem, onszelf en anderen.
Het leven des Christens is een voortdurend leven van dankbetoon voor zijn onuitsprekelijke goedheid.
Dit dankbetoon geschiedt door het toewijden van gaven, krachten, tijd en geld aan zijn dienst.
„Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods.quot; (I Cor. X : 31).
Past nu het bezoek van den Schouwburg, zooals hij is, bij.zulk een levensopvatting?
Laat uw geweten daaromtrent beslissen.
Tegenover onzen naaste hebben wij een ernstige, maar tevens liefelijke roeping. Wij hebben daarbij niet allereerst of allermeest aan ons eigen belang of welzijn te denken, neen! evenzeer aan het zijne.
Wij kennen den eenvoudigen regel van buiten: ,,lleni lief te hebben als onszelven ; hem zoo te behandelen, als wij zouden wenschen doorhem behandeld te worden.quot;
Welnu, mijne vrienden! wat oordeelt gij van uw naaste, die u, voor zijn genoegen, op het hedendaagsch tooneel zou wenschen te zien, u en uw zusters? Want zonder tooneelisten geen schouwburg!
Gij verfoeit de gedachte zelfs! En gij besteedt uw geld en uw tijd om dit door anderen te laten doen ! Gij acht het beroep van tooneelist in onze dagen en omstandigheden gevaarlijk, ja onbestaanbaar met een godzalig leven, en gij woont zijn vertooningen bij !
28
Mij dunkt, gij hebt een geheel andere roeping te vervullen, zoowel ten opzichte dergenen, die tooneel spelen, als tegenover hen, die het bezoeken. Om niet te spreken van hen, aan wie gij door het bezoek van den Schouwburg een rechtmatige oorzaak van ergernis geeft.
Hoe denkt gij hierover?
En wat schrijft u uw verplichting voor ten opzichte van uzelf, van uw eigen geestelijk leven?
Gij zegt, ik kan gerust eens een goed, klassiek stuk-zien opvoeren; mij doet het geen kwaad. Maar ik herhaal het, gij vergist u; men kan nooit het kwade bevorderen, zonder dat men er schade door lijdt voor zijn ziel.
Het is de regel van het ellendigst egoïsme, die gij in toepassing brengt, en dat geschiedt niet ongestraft.
En waar zijn uw grenzen, bij de beoordeeling der stukken ?
Hartstochten, vooral verkeerde, worden ook door goede stukken opgewekt, en dat vuur is lichtelijk ontstoken, doch blijkt soms daarna onuitbluschlijk.
De invloed van het tooneel werkt na, soms van de jeugd tot in den grijzen ouderdom.
Zult gij dan bidden: „Onze Vader, die in de hemelen zijt, leid ons niet in verzoeking,quot; en de verzoeking der tooneelvoorstelling opzoeken ?
Wilt gij het woord uws Meesters beamen: „Gijlieden zijt niet van deze wereld, gelijk Ik van deze wereld
29
niet ben?quot; Joh XVII : 16). Welnu, als zoodanig wenscht gij immers der wereld niet gelijkvormig te worden ?
Gij kent de strikken van de „begeerlijkheid des vleesches, der oogen, der grootscheid des levens.quot; (i Joh. 11 : 15, 16). Weet gij niet, dat zij in den Schouwburg voor u uitgespannen zijn?
„Hebt dan geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, bestraft ze veeleer. Vliedt de begeerlijkheden der jonkheidquot; (2 Tim. 11 : 22).
„Haat ook den rok, die door het vleesch besmet isquot; (Judas 23).
„Weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is des 11. Geestes, die u gegeven is, die in u woont?quot; (1 Cor. VI : .9).
Bedroeft Hem dan niet, door het verkeeren in kringen, waarin een andere geest, die der wereld, heerscht.
Zietdaar de eenvoudige, Bijbelsche levensregelen des Christens. Wat zij leeren is door de praktijk des levens in alle tijden bevestigd.
Ik eindig met een voorbeeld hiervan uit velen. In een der voor jongelingen zoo uitnemend geschikte toespraken van üs. de Witt Talmage ') las ik onlangs het navolgend treffend verhaal:
„Vele jaren geleden stond ik, bij gelegenheid van een jaarfeest naast een dienaar van Jezus Christus, die deze merkwaardige verklaring aflegde: Dertig jaar
') Talmage's Preoken, 2e Jaargang No. 18. Doetinchem, W. li. Zurich, 1897, pag. 275.
3°
geleden begaven twee jongelingen zich 's avonds op weg, om den Parkschouwburg te New-York te bezoeken, waar een tooneelstuk zou opgevoerd worden, waarin Godsdienst en geloof in een bespottelijk daglicht voorkwamen. Zij kwamen tot aan den drempel van het gebouw. Beider geweten deed hun pijnlijke verwijten. De een besloot dadelijk weer naar huis te gaan, maar keerde nochtans terug tot aan de deur. Hij had echter den moed niet den Schouwburg binnen te treden, en begaf zich ten slotte voor goed huiswaarts. Maar de andere jongeling ging naar binnen. Dit was het keerpunt in beider levensgeschiedenis. Die naar binnen trad, werd meegesleept door den wervelwind der verzoeking. Hij zonk dieper en dieper, en ging verloren. De andere jonkman werd behouden, en hij staat op dit oogenblik hier voor u, om er God voor te danken, dat het hem nu reeds gedurende twintig jaren vergund is geweest het Evangelie te verkondigen !
„Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en Iaat uw hart zich verheugen in de dagen uwer jongelingschap, maar weet, dat God om al deze dingen u zal doen komen in het gericht!quot;
Tot zoover Talmage.
Ik herinner mij, in mijn jeugd vernomen te hebben, hoe baron Mackay van Ophemert, een van Groen's trouwe vrienden, als Kamerheer van Koningin Sophie der Nederlanden, geroepen werd haar naar den Holland-schen Schouwburg te Amsterdam te vergezellen. Hij
3'
ging mede, tot aan den ingang. Daar zeide hij echter: „Uwe Majesteit zal mij vergeven, dat mijn geweten mij verbiedt verder te gaan.quot;
Volgt, geliefde jongelingen! zulk een voorbeeld.
Schaart u eendrachtig rondom uw banier en „schaamt u het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid voor een iegelijk, die gelooft.quot; Verbindt u plechtig om nooit een Schouwburg, kermis of dergelijke vermakelijkheid te bezoeken. Gebruikt veeleer al uw invloed, om anderen ervan terug te houden, of hen ervan af te brengen. Laat het in al uw Vereenigingen vaststaan: geen Christen behoort ooit in den Schouwburg te worden gezien. 11 ij heeft iets anders, iets beters te doen.
Strijdt alzoo den goeden strijd tegen al wat kwaad is. God zal daarin met u zijn en zijn zegen zal daarop rusten.
Toepasselijk blijft voor onze jongelingen te allen tijde, wat reeds in den eersten der Psalmen Davids werd geleerd:
Welzalig hij, die in der boozen raad Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat,
Noch nederzit daar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en Godsdienst spotten;
Maar 's Heeren weg blijmoedig dag en nacht Herdenkt, bepeinst en ijverig betracht.
3°
geleden begaven twee jongelingen zich 's avonds op weg, om den Parkschouwburg te New-York te bezoeken, waar een tooneelstuk zou opgevoerd worden, waarin Godsdienst en geloof in een bespottelijk daglicht voorkwamen Zij kwamen tot aan den drempel van het gebouw. Beider geweten deed hun pijnlijke verwijten. De een besloot dadelijk weer naar huis te gaan, maar keerde nochtans terug tot aan de deur. Hij had echter den moed niet den Schouwburg binnen te treden, en begaf zich ten slotte voor goed huiswaarts. Maar de andere jongeling ging naar binnen. Dit was liet keerpunt in beider levensgeschiedenis. Die naar binnen trad, werd meegesleept door den wervelwind der verzoeking. Hij zonk dieper en dieper, en ging verloren. De andere jonkman werd behouden, en hij staat op dit oogenblik hier voor u, om er God voor te danken, dat het hem nu reeds gedurende twintig jaren vergund is geweest het Evangelie te verkondigen !
„Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich verheugen in de dagen uwer jongelingschap, maar weet, dat God om al deze dingen u zal doen komen in het gericht!quot;
Tot zoover Talmage.
Ik herinner mij, in mijn jeugd vernomen te hebben, hoe Baron Mackay van Ophemert, een van Groen's trouwe vrienden, als Kamerheer van Koningin Sophie der Nederlanden, geroepen werd haar naar den Holland-schen Schouwburg te Amsterdam te vergezellen. Hij
3i
ging mede, tot aan den ingang. Daar zeidc hij echter: „Uwe Majesteit zal mij vergeven, dat mijn geweten mij verbiedt verder te gaan.quot;
Volgt, geliefde jongelingen! zulk een voorbeeld.
Schaart u eendrachtig rondom uw banier en „schaamt u het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid voor een iegelijk, die gelooft.quot; Verbindt u plechtig om nooit een Schouwburg, kermis of dergelijke vermakelijkheid te bezoeken. Gebruikt veeleer al uw invloed, om anderen ervan terug te houden, of hen ervan af te brengen. Laat het in al uw Verecnigingen vaststaan: geen Christen behoort ooit in den Schouwburg te worden gezien, llij heeft iets anders, iets beters te doen.
Strijdt alzoo den goeden strijd tegen al wat kwaad is. God zal daarin met u zijn en zijn zegen zal daarop rusten.
Toepasselijk blijft voor onze jongelingen te allen tijde, wat reeds in den eersten der Psalmen Davids werd geleerd:
Welzalig hij, die in der boozen raad Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat.
Noch nederzit daar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en Godsdienst spotten;
Maar 's Heeren weg blijmoedig dag en nacht Herdenkt, bepeinst en ijverig betracht.
BIBLIOTHEEK MED. HERV. KERK