1
— /iwwr JK/-. ' -
DVJlV
vquot;V:
*sy
\\ u
O
O O
r^ï
Clt;fl
''•x-
^.-n''tlt;
'fl
*1/ '^*huK ^/l)
'//yjr
%5
lt;*o
Xj D
%
„•*■*,'%. % n
ftÉ# s #
r\
■!/„
gt;
/-
0 0 4: ^
vjquot; ^
-T.,;s« .n ' l.l
X-
»«.
■» ^ k y %Tquot; ^ ' ï ^ -'•'' ■'
Jt\ O ~ r gt; ;. iW^
VT o ^ / .■•! w//. -
A;
«gt; ■;
S ' v ; .-
j ; y%^';'
X'fi
yL
V^iW
•i
Lvx
■flt;i * i.
''v
^ l|
. ** ^
*oT '
r :7 w
^ •.0
f s
ƒ quot;0
4»
.X4I
'Oi!
' -^...Vn
VM
'quot;■^Vr
7^-K
■ JV ' \quot;'quot;gt;/* , i . ■^4 ^
' _ ï j ................
^ ^ A -^A '• 'J 'gt;
L \ J #SL . ^ ^ • v • •
ii 4 • A, w vsCll '; #
h Vlt; Jw • ^ Hl ^L-
^ V V VU ,
: --, -^ 7
l AH
4-), Ö g}
V amp;■■■*.:/'S ... r ^
■ yjr W'm~I...
L
«■«
I. NV
X
/ ( f quot; A' y f.......yj
■ * .1
^.jhx i m quot;}■ lt; . % ^LJ
s V nJ?^rK ^gt;4v
/V IJF TT-----7
f,■'quot;'/•/
«sv
%
V
-■Cl
.. ^A - 4
'l.
tfi
e
4,quot;s'«t «1
a STEDEN //*-/ //9S//A'/SS ?// //(St r /
/'// / / 'tf/. fO///i '/r!
XAAR DEX O E 8§ A L EX DEN A LTA i
quot;S HEI S WE lt;;TAx »E
U'
lt; O
70
*' /,? ƒ t
0
vo
11? F
r 'olt;^
V-
3 «
s
vgt;
Vchk'»''
'Ö
3 r / VVV /
/v«
t „.M '' (Ci- 0
ivv
lt;?
quot; ij K,-lt; '■ /''gt;J
vrix '-lt;■ /• / ■■ / X1
gt; ak*- -quot; r\ -v r7^ k ?
v/»^n
o0
u O
«-'lt;5
T'C'^lk- jJyS ,fi (
-V. gt;'■
^ O
(/XAW,' 'v I ./gt; ./-•quot; X ^ /gt;'vgt; V
t'quot;'( 1 l ■ '' Awm^ ■■. ^
aeff**quot; \ ly- r
t,.n.^ - ' - rgt;
^quot;hir' ..........■•//«JL ':-quot;Xv ' -'■ (^ékk - l ; tó'iljÉquot;1
^rP
U5/I
'^orv.
^ ^ -V /quot;Hifnii- quot;•. .SV-v/quot;quot;^
■ ,
M
1
w.
gt;!*• J' (quot;' \i.lt;
é, gt; % quot;'quot;S1-,
7S_
A- a
r^v_. oSf-''
. . w,,r^
hhUv)quot; ' V ■
.
I.
y/rn'/'UP*
if •;' jSN: V
■ gt;-
/ /f - r ;; ■ - ■ '• /V 4 V
— lt;
-a \ \S^ '\ ^-.O ? \ % . .....................f . 11
•.. v' ^ \ ■■- 5 ■■ ^ ■ / f **■
f' tS -'ifa
sj *iel .6 ^ - '
/ f-quot;
lt;•
■ -4
A/
K.C
gt;• 44
V
^ • *V quot; I) E
Ju ^
V
-■- ^/■,.-i --V-X
(?p
ca
A\r
,A
aV/rAl» 41 f? ,C gt;lt;
Y
^'•.^■■iV 'N- .
c'(./' /1
.„„j
/3 ' /(quot;/
¥... ■
li „Af irquot;v'i'-
,amp;■■■■■■.:;
v ,. .^:
.. )
/\/rt Hfjm7\
sk /
'Xj~,
l Q 4
Y»quot;
JB
^.....^^fevA
,.......■' .^, wJ
lt;1 V,
1 if-iquot;',.-/ ?ki A
^ ^v'
br-v^o' gt;' .- '
»•, •
A.stiiikh^X
§• ■■
\
k
sA ( I^ ^ '' .....^
• 3
3?
A
O
.v^
vS*^
1 «cjf
ff 9
W J
'lt;ioA
^.v
'■».
rlt;v
i' Ar^A ;
CvT
,•lt;
s
l,.lt;'quot;
t-Tv^
^f^/yrr^
r ii
■tfftr
,_»N quot;V' . -AX ..,,,■ / • .#.-
J '■;- j, W,
w i»V ''
v .»gt;' V-
v -yquot; 1 .V ^
Af
SN^.
/ v- vv ;Tri ^htcj*''***
_^/ . ..........5,
'lt;^
v.
V -lt;V 1. ■■gt;'
*±SêM1 ^ -.-V-
FJ
•4
ir- v -w ' quot;••«W. \
■4. ^ Z3
^S^Tr^v' gt;-51
gt;. ) r gt; L/ i\ _g (' S ji
S- s JW* v 'yquot;- •
L -\ X/ D^Jquot;: , -
^gt;. ' ^ rvw/ /'•■•••■■
' gt; - ■ i-. I gt;»,; . ■ a ■
'l. \V \ w -r
.. _ ' /r
// quot;
^ a *» i..........
''W j,,-*-- r
'\ Tï-jffj
7; ;-lt;C ^
/./
gt;• %
.. ^
'v^
•quot;^W- J-^C r-. A •■
'•* «'J rquot;..
lt;■quot; '' '
'vlt;^j
V,
.-'quot;...
U)U
W - '
•1»ï.
«'-,..
i'/-,
0 ^ K O O
rquot;^3U
.1quot;
«J
f ■gt;--^'^'VKrlt;v. HV-V • , V^A- /vt -'^Vquot; ' 4 WX ****»^^1 V\^. .gt; T..........quot;quot;••-.. jfcfawl ■ \^---y-,........ I jtfk ■quot;•;•• '
*lt;gt;sno\ -. ' .•■^^Isin, Xowamp;ntf T ■ J? / ■gt;' .-• 'i--»- \ n
—x ^ yO fa^HT I ' A ? rO gt;1- 0
^ ..... n-NSlrf A /V IdgBsaR -
^ / v p x 11: m ( : / k
i\ ii\i ;\^ ■. / \ ■' ■ -v. gt; .1 '. \
T.: s 'V
Ü ■ \ irct i ji,o-
\ r .{feAV'^V
/'•3 CLr',v'
.. .s'- ifipj
^tTFTTx^S7
^ ' Ai
' f
s
0/gt;
quot;f--
-0 ^ quot; /' 0 ^ y* jeV - » /n
^ 1/ J ■ „ -A '1
7'
Uii m v
; • J)\
Q 5,.gt;|K ^ quot;' ■• » .. .;
wquot; gt;;
gt; t03quot; 9
«w. .
K -tquot;
'*S
r*j
Vcgt;/
■«=
/f'
gt;)
rquot;
/
^s?1quot; I#quot;
. -CA
' / / /' ,A
'^,7-quot;quot;
STEDEN -'/^/ //9//YA'SSS r/f Htstr //'w/trs.ï a gt;Ste(1eii s/sf/. J Ss/JS/O /O0.OOO inwencrji. oS'/ff/fji j//r/ 'Sf/OSSO-.'}OOS/SS /itifrj/rr.s. lt;gt; S/ft/r» turf mnuler t/att ?SS/JS)fS hnfr/zm.
IN
DOOR
H. KI. KT KE
DERDE DEEL.
LEIDEN, ü. NOOTHOVEN VAN GOOR.
EEKSTE HOOFDSTUK.
Aanleiding tot het onderuemen der reis. — Vertrek uit Ber- 11,2 lijn. — Tets over deu barnsteen. — Aankomst te St. Peters-burg. — De Newa............... 1
TWEEDE HOOFDSTUK.
Vertrek uit St. Petersburg. — Toebereidselen voor de aanstaande reis. — Russische dorpen. — Waldaï. — Moskou. — Wladimir. — Nisjni-Nowgorod. — Vaart op de Wolga. — Kasan. — Ruïne van Bolgaru. — !gt;e Saban der Tartaren. — Wotjeken. — Voorgebergte van de Oeral-keten. — Katharinenburg.....49
DERDE HOOFDSTUK.
Katharinenburg. — De munt. — Het Chineesch laboratorium. — Steengroeven en slijperij van edel gesteenten. — Kleine togten in de omstreken van Katharinenburg.........134
VIERDE HOOFDSTUK.
Newjansk, ijzersmelterij, goudmijnen en goudwasscherijen. — Nisjne-Tagilsk, magneetijzerberg, goud- en platinawasscherijen. — Koesj-winsk, magneetijzerberg Blagodat. — Goudwasscherijen; kopermijn Toerinsk. — Werchotoeri. — Diamantgroeven te Moersinsk. 164
VIJFDE HOOFDSTUK.
Vertrek uit Katharinenburg. — Oostelijke helling van het gebergte. — Begin der Siberische vlakte nabij KamysjloU*. — Tjoe-men. — Tobolsk; ligging der stad; uitzigt van den hoogen oever der Irtysj. — Steppe van Barabinski. — Siberische pest. — Dubbele overtogt van de rivier de Ob boven Bergsk en beneden Barnaocl. — Aankomst te Barnaocl........209
ZESDE HOOFDSTUK.
Schets van den tegenwoordigen toestand en der geschiedenis van den mijnbouw in het Altaï-gebergte. — Zilverproductie in ganscb Rusland. — Museum en smeltovens Ie Barnaocl. — Wijze van
IV.
bewerking. — De Slaugeuberg. — Uitstapje naar de steengroeven te Kolvwansk. — Togt naar Ue zilvermijnen Riddersk en Kroekowsk. — De vesting ÜL-stkamenogorsk. — Weg over land naar Boechtarininsk. — Zilvermijn Syrenolfsk. — Kamentsjtsjie ken. — Heete bronnen nabij den oorsprong van de Berel. — Beloecha, de hoogste berg van de Altai-keten. — Het bezoeken van den Chincschen post Haty. — Terugkeer naar Boechthar-minsk en de rivier de ïrtysj atquot; naar Oestkamenogorsk . . . 238.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Togt van het Altaï-gebergte naar den zuidelijken Oeral. — Afreis \an Oestkamenogorok. — Kozakkeneordon aan den regieroever van de ïrtysj. — Kopermijnen in de nabijheid der Sjoelba en Geba. — Overtogt van de ïrtysj te Sjoelbinsk. — Semipala-tinsk. — Zoutmeren bij Tamysjeffskaja en Korekoffskaja. —
Omsk. — Steppe van Isjim ........ .323.
ACHTSTE HOOFJ^STD K.
Miask. — Uitstapje naar de goudwasscherijen in het bovengedeelte van het Mias-dal. — l'ogtje naar het Umen-gebergte. — Reize dwars door het Oeral-gebergte naar Slatoöest. — Beklimming van den Taganaï. — Terugkeer naar Miask over Kysjtimsk . . . 332.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Afreis uit Miask. — De berg Aoesjkoel en zijne naaste omstreek. — Kopermijnen Polekoffskoï en Kirabinskoi. — Wreehne-Oeralsk.— Weg langs de Oeral-rivier. — Jaspisgroef nabij Orsk. — Doorbraak van de Oeral. — Orenburg. — Nieuwe kennissen. — Zoogenaamde aërolith van Sterlitamak. — Zoutmijn van Uezk. — Spelen der Kirgizen . .............
353.
TIENDE HOOFDSTUK.
Een wedren in een Kalmoeksch dorp..........277.
ELFDE HOOFDSTUK.
Steppe tussehen de Beneden Oeral en de Wolga; zandberg Ryn-peski; zoutmeren en zoutpoclen ; stepperivieren; bergen der steppen en gesteente, die aan de oppervlakte des bodems te voorschijn komen; wegen die door en om de steppen naar Astrakan voeren . . . .............. 286-
i
Aanleiding tot het doen dar reis. — Vertrek uit Berlijn. — Iets over den barnsteen. — Aankomst te St. Petersburg. — De New a.
Naauwelijks was ik in den zomer van het jaar 1827 na een langdurig verblijf in Frankrijk in mijn vaderland teruggekeerd, toen ik, dus verhaalt Humboldt, M door den Kus-sischen staatsminister, den graaf Cancrin; werd uitgenoodigd om hem mijne denkbeelden mede te dertien over het bezigen van platina uit den Oeral als muntspetie, en over de waarde er van met betrekking tot de beide andere edele metalen. De zaak op zich zelve was niet nieuw. Reeds vroeger was ik door het Spaansche Gouvernement officiëel aangezocht geworden om ditzelfde onderwerp tot een punt van onderzoek te maken. De aanleiding tot dit voorstel was van den volgenden aard: bijzondere personen hadden aan de monarchen, in 1815 tijdens het Weener congres vereenigd, het aanbod gedaan om dc Amerikaansche platina te vermunten, mits die tot wettig betaalmiddel werd verheven. — Do vrijmoedige wijze, waarop dit zoo gewigtig staathuishoudkundig onderwerp door mij was behandeld geworden, had niet den minsten afbreuk gedaan aan het
') Vgl. de voorrede der irReis naar den Oeral, Allaï eu de Kaspische zee, op last van Z. M. den keizer van Rusland, in den jare 1829 gedaan door A. v. Humboldt, G. Ehrenberg en G. Rose. Berlijn 1837 en 1842.
vereerend vertrouwen, hetwelk mij was geschonken. In den loop der onderhandelingen, over dit onderwerp gevoerd, was door mij te kennen gegeven, dat ik, zoodra mijne werkzaamheden zulks gedoogden, een zomerreisje door den Oeral wenschte te maken, dewijl ik veronderstelde dat gemeld gebergte veel overeenkomst moest hebben met de Andes-keten van Nieuw-Granada, vroeger door mij bezocht. Reeds den 17 December, 1827, ontving ik hierop van den minister van financiën, namens keizer Nikolaas, eene uitnoodi-ging tot het doen dezer reis, met de bijvoeging dat zijne Majesteit verlangde, dat zij zou plaats hebben op eene ruime schaal, voor rekening van het Kussische gouvernement en met inachtneming van al datgene, hetwelk zou kunnen strekken om den togt aan liet beoogde dool te doen beantwoorden. Deze vereerende uitnoodiging deed mijn vroegere reislust in al zijne kracht bij mij ontwaken. Ik kan niet ontveinzen, dat ik regt verheugd was over de mij aangeboden gelegenheid om eens weder een mij vreemd gedeelte van het aardrijk te doorkruisen. Al aanstonds zou ik hebben aangevangen met het maken der noo-dige toebereidselen, ware ik niet teruggehouden geworden door den wensch om mijne openbare voorlezingen over de natuurkundige wereldbeschrijving teneinde te brengen. Met ontwikkeling der redenen, die mij daartoe leidden, deed ik een verzoek om uitstel, dat terstond werd ingewilligd. Bij dit antwoord meldde de graal Canciin mij, onder dagteekening van den 20'tcquot; Maart, 1H28: dat het Zij-iur Majesteit goedgunstiglijk behaagd had te bepalen, dat het geheel en al van mij zou afhangen om de expeditie naar het Oeral-gebergte en Tobolsk eerst in het jaar 1829 te ondernemen, terwijl liet mij tevens zou vrij staan om mij door mijne geleerde vrienden, de professoren Ehrenberg en Rose, bij mijn togt te doen vergezellen; te gelijker tijd werd het aan mij overgelaten of ik, in een volgend jaar, mijn uitstapje naar den Ararat of naar andere zuidelijke deelen van Rusland zou willen uitstrekken. Wat de veiligheid en den spoed der voorgestelde reis betreft, ten dezen opzigte had de minister van financiën
3
lt;ip de meest voorkomende en doelmatigste wijze zorg gedragen. Een berigt, dat me in den winter van 1829 kort voor mijne afreize uit Berlijn werd toegezonden, gaf mij de noodige inlichtingen aangaande de rijtuigen, welke voor de expeditie waren in gereedheid gebragt, hot aantal postpaarden, dat op elk station zou gereed staan, — gemiddeld 15 k 20, — de keuze van een courier, de ruime woningen, die Ier onzer beschikking zouden zijn, het militair geleide, waar zulks iu de nabijheid der grenzen noodig was. enz,, enz. Een uitstekend bergbouwkundige, de heer van Menschenin, destijds eerste opzigter der smeltovens, later bergopzigter, die zoowel de Duitsche als de Fransche taal sprak, moest ous op de gausche reis vergezellen. Het berigt eindigde- met deze veelbeteekenende woorden; quot;het hangt geheel van u af, te bepalen de rig-ting en het doel, waartoe deze reis wordt ondernomen. De regering koestert ten dezen opzigte slechts eeuen wensch: dat de togt strekken moge ter bevordering der wetenschappen. Wees, zooveel in uw vermogen is, nuttig voor den bergbouw, dien aanzienlijken tak van Kusiands nijverheid.quot;
Zulke edele aanbiedingen, zegt Humboldt ten slotte, — en zij werden allen op eene langdurige reis van 14,500 wersten, meer dan 2,000 geographische mijlen, stipt vervuld, —- kan ik ook daarom niet met stilzwijgen voorbijgaan, dewijl zij op eene verblijdende wijze den stempel dragen dei-eeuw, waarin wij leven. Do gunst, verleend ter ondersteuning van de pogingen van een enkele, straalt van de hoogte der wetenschappen op hem af. Zij is de levendige uitdiukking van de achting, die een groot monarch voor de wetenschappen koestert en van den weldadigen invloed, dien zij uitoefenen op het heil der volken.
Welk eene hooge waarde de keizer van Rusland aan Humboldt's wetenschappelijke onderzoekingen toekende, blijkt onder anderen hieruit, dat hem op den 26quot;K'quot; Fe-bruanj, 1831, dus naauwelijks zestien maanden na zijn terugkeer van do Kaspische zee, op 's keizers bevel eene iiieuwe uitnoodiging tot het doeu eener reis werd gedaan.
4
Ifot voorstel was ntn hetzij Finland, of, indien liij aan het zuiden de voorkeur gat', den Kaukasus te bezoeken. Voor de wetenschap is liet te bejammeren, dat de omstandigheden onzen grooten reiziger niet veroorloofd hebben om aan dezen voorslag gehoor te geven.
In den avond van den 12Jüquot; April, 1829, ten elf ure, verliet Humboldt Berlijn, in gezelschap van de beide professoren Ehrenberg en Gustaaf Hose. Zij vingen den togt aan met twee rijtuigen, waarvan het eene voor onze reizigers was bestemd, het andere diende tot het vervoeren der ver-eischte werktuigen, boeken, hetgeen noodig was tot het nemen van scheikundige proeven en tot het aanleggen van verzamelingen van voorwerpen van natuurlijke historie, üe afreize was aanvankelijk bepaald geworden op een dei-eerste dagen van Mei, maar zij werd bespoedigd door het berigt, dat de keizer van Rusland St. Petersburg binnen weinige dagen zou verlaten om zich naar Warschau te begeven, alwaar de krooningsplegtigheid kort daarna moest plaats hebben.
Uithoofde te Berlijn reeds sedert een geruimen tijd het aangenaamste lenteweder heerschte, hoopten de reizigers zonder oponthoud St. Petersburg te kunnen bereiken; weldra echter ondervonden ze, dat zij voor eene noordsche reis het slechtste saisoen hadden uitgekozen. Reeds den volgenden dag kregen zij veel sneeuw, die terstond smeltende, do wegen onbruikbaar maakte; later bij het doorgaan van den dooi, hadden zij met een ander ongerief te kaïnpen, want bijna alle rivieren, die zij over moesten, waren voi ijs, zoodat zij telkens het afdrijven van het ijs moesten afwachten, waardoor hunne reis op een onaangename wijze werd vertraagd.
Gedurende de eerste dagen ondervonden onze reizigers weinig last of oponthoud ten gevolge der bovengenoemde bezwaren, omdat dc groote weg naar Koningsbergen door den invallenden dooi nog niet onbruikbaar was geworden. Toen zij in den vroegen morgen van den 14'1quot;quot; tc Dirschau aankwamen, was de Weichsel reeds sedert acht dagen vrij van ijsgang en kon alzoo de togt zonder oponthoud worden
voortgezet. Wol stond het water zeer hoog, want in het at komen bij Dantzig had liet de duinen doorgebroken en groote schade aangerigt, maar dit verhinderde, gelijk wij zoo even zeiden, het voorzetten der reis niet. Twee mijlen verder voeren zij over den Nogat, den tweeden arm van den Weichse), naar het aan de overzijde gelegen Ma-riënburg. liet bezigtigen van het oude slot der Duit-sehe ridders schonk hun gedurende eenige uren een aangename bezigheid. Aan gene zijde van Mariënburg was do gaiische streek, tot aan Elbiug toe. aan beide zijden van den straatweg zoodanig overstroomd, dat zij eeue onafzienbare watermassa geleek, waarvan de eentoonigheid door niets werd afgebroken.
Op don lö11quot;quot; des morgens kwamen onze reizigers te Koningsbergen aan. Aldaar maakte Humboldt het eerst persoonlijk kennis met den beroemden sterrekundige Bersel, die hem en zijne togtgenooten alle bijzonderheden zijner voortreffelijke sterrewacht aanwees; zij ligt op eene hoogte, welke tot de voormalige vestingwerken behoort, on is even gemakkelijk als doelmatig ingorigt. Dos namiddaags vonden zij ten huize van professor Bersel een grooten kring van geleerden uit Koningsbergen, in wier aangenaam gezelschap de dag snel voorbij ging.
De barnsteen, welke in de nabijheid van Koningsbergen wordt gevonden, maakt deze stad, beschouwd uit het oogpunt der mineralogie, vooral belangrijk. IJ et museum van natuurlijke historie der Koningsberger hoogeschool bevat eene rijke verzameling van barnsteenstukken, vooral ook merkwaardig om do daarin voorkomende insecten: zij is ongeveer even groot als die, welke zich in het koninklijk museum te Berlijn bevindt. Do wetenschappelijke waarde van soortgelijke collectiën is des te grooter, omdat de organische overblijfselen van insecten, welke in don barnsteen voorkomen, als do eenigen mogen worden beschouwd, die uit dc voorlaatste scheppingsperiode tot op ons zijn overgekomen. 1;
') licidc ver/.aniclingL'ii. zoowel die te Konuigsbcrgen nis te iicrlijn, zijn cchtcr, volgens het oordeel van jifof. Rose, in verre na niet zoo
6
[n vroegeren tijd geschiedde liet inzamelen van den barnsteen onder het opzigt van goüvernements beambten, en telken jare werd do verkregen hoeveelheid in het openbaar verkocht. Na het jaar 1811 is het regt van inzameling van den barnsteen, voor eene jaarlijksche pacht van 18,000 gulden, vergund geworden aan den heer Douglas. Deze toonde aan professor Rose den zeer aanzienlijken voorraad, die volgens zijne opgaaf 150,000 pond bedroeg. Ten einde het ligt ontvlambare product voor brand te bewaren, wordt het in een zwaar gebouwd magazijn bewaard, dat een gewelfd dak en ijzeren deitren heeft. Hier wordt de barnsteen, naar de grootte der stukken gesorteerd, en in manden en kisten bewaard. De verschillende soorten, aldus verkregen, heet men; sortiment, tonnensteen, d.i. barnsteen van de tweede grootte, vernis, zandsteen en gruis. Ouder de eerste soort worden gerangschikt de stukken, die vijf lood P. gew. of zwaarder wegen; van den tonnensteen gaan 30 a 40 stukken op een pond. Tot den vernis rekent men kleine, zuivere stukken van een a twee vierkante duim, terwijl do kleinere stukken onder den zandsteen worden gerangschikt; don onzuiveren barnsteen heet men gruis. Hot sortiment wordt gedeeltelijk door de barnsteondraaijers tot het vervaardigen van allerlei galanteriën gebezigd, maar de grootste hoeveelheid wordt ruw naar Constantinopel uitgevoerd, waar men het tot barnsteeuspitsen voor pijpen verwerkt. Van den tonnensteen en het vernis vervaardigen de barnsteendraaijers parelen, welke zij koralen noemen. Do zandsteen en hot gruis of afval, zoomede de afval bij het draaijen, worden voor hot grootste gedeelte gebruikt tot het destilleren van barnsteonzuur, dat als scheikundig reagens wordt gebezigd, terwijl het bezinksel in de retorten, het zoogenaamde colophonium succini, tot bereiding van barnsteenvernis dient.
schoon en volledig als die van IJr Berendt te üanlzig. Men vergelijke, met betrekking tot de laatstgenoemde verzameling, het navolgende belangrijke werk: De organisehe overblijfselen der voorwereld, voorkomende in den barnsteen, in vereeniging met andere geleerden, bewerkt en uitgegeven door den gezondheidsraad. Or. G. C. Berendt. Berlijn 1845 en 1854.
Opmerkelijk is lief, iliit de j.iarlijksche opbrengst van den barnsteen, van 1535 tot aan het jaar 1811, nimmer aan f^roote afwisseling onderhevig is geweest. Van 1001 tot 1811 kumf het gemiddeld bedrag jaarlijks op ) 50,000 Ned. pond. Meer of ininder gunstige stormen, die den barnsteen naar den oever spoelen, grootere of kleinere diefstallen bij het inzamelen van den barnsteen, moeten als de oorzaken worden beschouwd van de meerdere of mindere afwijkingen in die verschillende jaren, welke echter nooit zeer belangrijk zyu. Het sortiment wordt het minst gevonden. Percentsgewijze berekend, vindt men op die 150,000 pond; 0,7888 sortiment, 9,642 tonnensteen, 5.959 vernis, 64,(595 zandsteen en 18,911gt; gruis. De barnsteen wordt deels door de baren dei-zee op het strand geworpen en aldaar verzameld, deels in de nabijheid van het strand gedolven; de zoogenaamde zee-iiarnsteen komt echter in voel grooter hoeveelheid voor dan do landbarnsteen. Langs de geheele kust van Memel tot aan Dantzig wordt zeebarnsteen ingezameld, maar elke kustplaats levert iu verre na niet eene gelijke hoeveelheid op. Het meest wordt hij gevonden aan de Samlandsche knst van Pilau, noordwaarts heen tot aan het dorp Gross-Hnbnieken, binnen eene streek ter lengte van ongeveer drie mijlen: van weinig beteekenis daarentegen is hetgeen de kust ter wederzijde van de bovenvermelde streek oplevert. De heer Douglas heeft alleen de kust van Memel tot aan het rcgtsgebied van Dantzig, aan gene i;ijde van het dorp Polsky, gepacht. Wat bij Dantzig ingezameld wordt, behoort aan de stad, die het regt van inzameling afzonderlijk verpacht. De rigting van den wind, die het aanspoelen van den barnsteen het meest bevordert, is verschillend en niet voor elke kuststreek dezelfde, maar hangt af van de ngting, waarin de knst zich uitstrekt. Over het algemeen zijn aanhoudende noordewinden het voordeeligst, dewijl deze den barnsteen uit zee naar het strand heenvoeren: voor het overige hangt het natuurlijk veel van de rigting der knst af. Hij latere windstilte zijn het weste-, zuid-westc- en noordwestewinden, die den barnsteen met het zoogenaamde barnsteenkruid ffucus vesiculosus en fastigatusj,
waarin hij gevonden wordt, m grootero hoeveelheid naar dit of ginds gedeelte van het strand drijven.
Van 1782 tot i80ü werd in de nabijheid van de dorpen Gross-Hubnicken en Kraxtepellen, aan de Samlandsche kust, eene menigte mijnen gegraven om landbarnsteen te delven. De barnsteen werd alhier gevonden in het 100 a 150 voet hoogc kustland, 't welk bestaat uit een zwart-kleurigen, zeer vitrioolhoudenden, kleiachtigen zandsteen, waarin stukkeu bruinkool voorkomen. Wel veroorzaakte zulks groote bezwaren, want men was genoodzaakt eerst de dikke zandlaag te doorgraven, hetgeen moeijolijk en bezwaarlijk tevens is, maar (och leverde de onderneming voordeden op, dewijl in den gegraven barnsteen veel meer sor-iiment werd aangetroffen dan in den zeebarnsteen. Ook heden nog wordt hij gedolven, maar dit geschiedt echter niet door het graven van mijnen, maar door eerst de zandlaag weg te spitten en er het water eener nabij zijnde rivier door te leiden; het zand spoelt op die wijze wegen de zware stukken blijven op den grond liggen, die vervolgeus onderzocht en ingezameld worden. De werkzaamheden hieraan verbonden, vorderen somtijds aanzienlijke uitgaven. In één jaar besteedde de heer Douglas tot dat einde meer dan 18,000 gulden. Deze tak van nijverheid wordt op nog grootere schaal gedreven in de nabijheid van Dantzig, want ook daar komt barnsteen voor in dergelijke steenlagen als op de kust vr.n Koningsbergen; hij wordt er insgelijks verkregen door 't afgraven van het zand en het wasschen er van door middel van afstroomend water. Barnsteen wordt overigens in Pruissen ook verre van de kust en, op sommige plaatsen, in groote hoeveelheid aangetroffen. In den jare 1803 werd op het landgoed Schlappachen, tusschen Gumbinnen en Insterburg, het stuk barnsteen gevonden, hetwelk in het koninklijk museum van natuurlijke historie te Herlijn aangetroffen wordt en liet grootste is, dat tot heden is gevonden. Het heeft eene lengte van 133 duim Rhijnlandsehe maat, hij B1/^ duim breedte, is aan den eenen kant 55/8 en aan de andere zijde 3'/^ duim dik en weegt 13 pond 153/4 lood. Oorspronkelijk was
9
het nog iets grooter, maai' de vinder, onbekend met den aard zijner vondst, heeft er een stuk ter zwaarte van 3 lood afgeslagen. l)if stnk barnsteen is doorsehijnend, ofschoon op sommige plaatsen wat vlekkig; de waarde van het stuk wordt op 18,000 gulden geschat.
Do bewoners van Koningsbergen moeten zich voor de eer van in de nabijheid eener knst te wonen, die boven alle anderen dei- aarde door haar oigendommelijk product uitmunt, eenige opofferingen getroosten. Van de aangename wandelingen langs liet strand der zee kunnen zij geen gebruik maken, zonder zich tc onderwerpen aan een lastig onderzoek van de strandopzigters; zij hebben slechts oen enkele badplaats, nabij hot dorp Krauz, aan het begin van de Nehrung in het somberste gedeelte van de gan-sche kust, en wel omdat de zee daar ter plaatse slechts zoer weinig barnsteen opwerpt. In nog onaangenamer omstandigheid verkeeren de strandbewoners, die, door de onvruchtbaarheid der kuststreek van de vischvangst moetende leven, insgelijks slechts op enkele plaatsen in zee mogen gaan, en in elk ander geval blootgesteld zijn om aangehaald en beboet of wel naar Koningsbergen of naar Fischhausen gevoerd te worden, ten einde zich aldaar te doen visiteren.
De hooge waarde, die barnsteenstukken van eenigen omvang hebben, en de gemakkelijkheid waarop dc strandbewoner zich in het bezit er van kan stellen, maakt dit strenge toezigt volstrekt noodzakelijk.
Des morgens van den 18^quot; April verlieten de reizigers Koningsbergen. Zij volgden de rigtiug van dc Haff om op die wijze eerst Memel, en van daar St. Petersburg te bereiken. Deze weg heeft, wel is waar, het onaangename dat men zich aan het einde van de Nehrung moet laten overzetten, maar toch zagen zij zich genoodzaakt dien weg te kiezen, dewijl dc andere over Tilsit, aan de oostzijde van de Ilafi', niet bruikbaar was. Do Memel was namelijk zoodanig buiten hare oevers getreden, dat ten gevolge daarvan de gansche omstreek onder water stond.
Het ingevallen dooiweder had de sneeuw op de vel-
1Ü
den reods doen smelten, maai' np den weg door het aanhoudende berijden met sleden en rijtuigen hard geworden zijnde, zat zij nog zeer vast en het afloopend sneeuwwater der omringende velden had deze sneeuwkorst op sommige plaatsen geheel ondermijnd; kwam men nu met het rijtuig op eene dergelijke plek, dan zakte men er onmiddellijk door been. Eene poging door den postillon van een dor rijtuigen aangewend om op het land, naast den straatweg te rijden, kostte verscheidene uren oponthoud. Het rijtuig zonk spoedig tot over de assen in den doorweekten grond, en slechts met behulp van eene menigte personen, die uit een naburig dorp moesten gehaald worden en met hefboomen en planken toesnelden, kon het weder op den weg gebragt worden. Ten gevolgen hiervan konden de reizigers den togt niet verder voortzetten dan tot Sarkau, het eerste dorp op de Nehruug en het tweede station van Koningsbergen, dat zij bij zonsondergang bereikten en waar zij bleven overnachten.
Den volgenden dag reden zij langs de Nehruug, do smalle landtong, die zich tot in de nabijheid van Memel IS'/a mijl ver uitstrekt, en de Kurische Ilaff van de Oostzee scheidt. Hoewel kaal en met stuifzand bedekt, hetwelk de wind nu hier, dan elders ophoopt, treft men langs dien weg, behalve Sarkau, nog verscheidene dorpen aan, wier inwoners grootendeels hun bestaan vinden in de visscherij. Die dorpen liggen allen aan de oostzijde van de Nehrung; de weg daarentegen ligt langs den westelijken oever, die niet geboomte is beplant. In het midden der landtong verheft zich een onafzienbare duinrij, waardoor het uitzigt op de dorpen, van den kant van den grooten weg, rneerendeels wordt benomen.
Toen de reizigers laat in den avond het einde van de Nehrung bereikt hadden en tegenover Memel waren aangekomen, zagen zij tot hun leedwezen, dat een geduchte ijsgang de overvaart naar Memel onmogelijk maakte. Zij moesten dus in de eenige herberg, die hier wordt gevonden en do benaming van quot;Zandkroegquot; draagt, hun intrek nemen, om daar het afdrijven van het ijs af te wachten.
Den volgenden dag was de ijsgang nog M'el sterker
11
en twee dagen verliepen er, voor uien liet ilurfde wagen om de overvaart te beproeven. De stroom, die gewoonlijk aan den oostelijken oever het sterkst is, liep mi mot buitengewone kracht aanhoudend tegen den westelijken oever, waarop onze reizigers zicli bevonden. De ijsmassa's, in het smalle gedeelte der Haft' zaamgeperst, veroorzaakten zoo veel schuring, dat de' (10 a 80 voet hooge zandoever voortdurend werd uitgehould, zoodat het hoogere gedeelte eiken stenn missende, telkens verder instortte. Reeds vóór de aankomst der reizigers was de oever aanmerkelijk weggeslagen. De/.e instortingen namen op den 20quot;'quot; zoo zeer toe, dat de herbergier van de Zandkroeg zich genoodzaakt zag een windmolen, die gevaar liep door het wegbrokkelen des oevers te zullen instorten, zelf af te breken, ten einde althans de materialen te behouden. Up den ■21»quot;quot; was van de plaats, waar de molen had gestaan, niets meer te zien, en toen Humboldt en zijn gezelschap op den 22quot;''quot;' des morgens de Zandkroeg verlieten, was men bezig nog een tweede gebouw af te breken, dat iets digter bij den oever stond dan de genoemde herberg, waar zij de laatste dagen hadden doorgebragt. i3ij die gelegenheid deelde de waard hun mede, dat het bedoelde huis, voor korte dagen, 500 voet van den oever verwijderd stond. Niet slechts op eene plaats werden dergelijke verwoestingen aangerigt, maar dit was langs den ganschen oever het geval, zoo ver het oog slechts reikte. Het medegevoerde zand moest bij het verminderen van de snelheid des strooms, ter plaatse waar hij zich in de zee ontlast, weder bezinken; ten gevolge hiervan vreesde men, dat de haven zou verzanden, 't geen te Memel met grooten angst te. gemoet werd gezien. De stroom was zoo sterk geweest, dat de bank, welke het uiteindo van de Nohrung vormt, waardoor het binnenvallen in do haven van groote schepen rnet volle lading dikwerf werd belemmerd, aanmerkelijk afgenomen en het vaarwater dieper geworden was. De schade, welke de waard van de Zandkroeg door de aangerigte verwoesting leed, niet in aanmerking nemende, leverde zulk een buitengewone ijsgang een indrukwekkend schouwspel 'gt;p. De grootte der ijsschotsen was even opmerkelijk, als de
12
snelheid, waarmede /ij door de golven werden voortge-zweept. Heeft de stroom hier gemiddeld eene snelheid van 3 voet per seconde, in den namiddag van den 20s 'quot;1 was deze 7 voet 4 duim en aan don oever, alwaar de branding geweldig was, bedroeg zij 5 voet 8 duim. Deze raming van de snelheid des strooms geschiedde slechts bij benadering en wel op de volgende wijze: aan den oever werd, op eene geschikte plek, eene basis van lOU schreden, die men op 200 voet stelde, afgemeten en door middel van een horlogie de tijd bepaald, welke eene duidelijk in het oog loopende ijsschots noodig had om een gelijken afstand in de rivier af te leggen. Het verschil, hetwelk tusschen de verkregen resultaten en den werkelijk verloopen tijd bestond, was zoo gering, dat hot zonder nadeel mogt verwaarlousd worden. De ijsschotscn vormden spits tooloopendo stukken, die lood -regt opwaarts stonden, en de gansche zoom des oevers was met eene menigte dergelijke ijsspitscn overdekt.
Op don eersten dag van hun verblijf in de herberg de Zandkroeg hadden de reizigers zeer schoon weer, daarenboven het genot van een helder brandend vuur en eene nette kamer om zich tc troosten over het verdrietig oponthoud, dat zij op hunne reis ondervonden, liit het vertrek, waarin zij zaten, hadden zij het uitzigt op Memel, de eerste plaats die zij wenschtcn te bereiken. Voor hen lag de zeeëngte, waar dc ijsmassa's hun woest spel speelden, en links dc zee met de reede, waarop met elk uur hot tal van schejjon toenam, hetwelk hot eindigen van den ijsgang afwachtte om do haven binnen te loopen. Do gansche streek, welke hen omringde, was woest en akelig, want de bodem bestond louter uit stuifzand; maar deze dorheid gaf oen eigenaardige schoonheid aan het tooneel, dat zich aan do overzijde der rivier voor hunne blikken uitbreidde. Dc grond, waarop do vroeger gevallen sneeuw reeds was weggedooid, vertoonde nergens eeuig spoor van menschelijk verkeer, uitgenomen enkele kieine woningen, die men op palen had gebouwd, ten einde geen hinder to hebben van het nu hier, dan ginds zich ophoopende stuifzand.
Humboldt bezigde den ledigen tijd en do vlakte rondom
13
liet huis om de lielling van do magneetnaald en de intensiteit der magnetische kracht te meten. Het helderste weder begunstigde deze waarnemingen, die aan den anderen kant door den sterken wind eenigzins werden benioeijelijkt. Om zicli voor dergelijke onaangenaamheden te vrijwaren, liet Humboldt te St. Petersburg eene tent maken, ten einde zijne latere waarnemingen op den aangevangen togt ongehinderd te kunnen voortzetten.
lllt;ven als het aantal schepen op de reede toenam, vermeerderde ook liet getal reizigers in de Zaudkroeg. Op den tweeden dag van hun verblijf aldaar kwam de diligence aan, die, wegens de overstroomingen van den Memel aan den mond der rivier niet overgezet kunnende worden, derhalve de Nehrung had gevolgd, waardoor het getal gasten niet weinig was toegenomen. Dewijl op zulk een toeval niet gerekend was, ontstond er gebrek aan levensmiddelen in de Zandkroeg; onze reizigers zagen zich dan ook zeer aangenaam verrast, toen zij op den avond van den 21 door den hoofd-directenr der posterijen, Goldbeek te Memel, op eene beleefde wijze daarvan voorzien werden. Den 22quot;quot;quot; des morgens was de ijsgang eindelijk dermate verminderd, dat, met grootere booten dan den vori-gen dag, de rivier kon gepasseerd en derhalve ook de rijtuigen overgezet konden worden.
Nadat de reizigers den voormiddag van den 22suquot; te Memel doorgebragt en het inwendige der stad bezigtigd hadden, benevens de citadel die op eene hoogte digt bij de Ilafï, op den linkeroever van de rivier de Dange is gebouwd, zetteden zij hiiiine reis voort. De weg, welken zij nu bereden, was niet veel beter dan die van Konings-bergen; meermalen bleven zij in den modder steken en konden slechts met moeite voortgeholpen worden. Toen zij vier mijlen van .Memel het Pruissisch grondgebied verlieten en in de Russische grensstad Polangen aankwamen, was er reeds bevel van den Russischen minister van finan-tiën, den graat Cancrin; ontvangen om de reizigers ongehinderd te laten passeren; zoodra derhalve eene podo-rosjna of verlofpas om met postpaarden te mogen reizen
14
in gereedheid was gebragt, konden /.ij lainnen tugl terstond voortzetten.
Des avonds van den volgenden dag gingen zij bij het dorp Schnuiden over de Windan. Hier was geen ijsgang meer te bespeuren, maar toch werd de overvaart der rivier bemoeijelijkt door het hooge water en de oneffenheid van den oever, die door den ijsgang zeer was beschadigd. Evenzeer ondervonden zij den volgenden dag veel oponthoud bij het passeren van eene kleine rivier, de Schwete, waar de brug, wel is waar. nog staande was gebleven, maar op een eiland geleek, dat ver in zee ligt. Des avonds kwamen zij te Mitau en besloten aldaar te overnachten, omdat de Aa en de Duna, die zij beide moesten passeren, zoodanig waren gezwollen, dat er in den nacht aan geen overzetten kon gedacht worden. Op den weg van Polangen naar Mitau ontwaart men slechts weinig groote dorpen, en de hofsteden der boeren liggen, even als de kasteelen der aanzienlijken, eenzaam en verspreid.
De overvaart over de Aa op den morgen van den •24quot;'quot; ging vrij voorspoedig; moeijelijker was die bij Riga over de Duna, waar nog veel ijsgang was. De rijtuigen werden een voor een in de booten geladen, die met volle zeilen tusschen de ijsschotsen doorvoeren. Eerst des mid-daags konden de reizigers Riga verlaten en kwamen in den nacht gelukkig over de Aa, waarop zij, zonder verder door buiten de oevers getreden rivieren te worden opgehouden, hunnen weg tot Dorpat voortzettcden. Nu kregen zij een bewijs van de snelheid, waarmee men in Rusland gewoon is te reizen. Dc generaal von Schöler, te St. Petersburg, had hen een courier te gemoet gezonden, die hen te Riga had opgewacht en op de stations de postpaarden bestelde; op die wijze legden zij een afstand van 229 wersten, *) van Riga tot Dorpat, in ö'ó uren af, niettegenstaande de weg vi ij slecht was. Daar deze streek gedeeltelijk zandig, gedeeltelijk met pijnboonibosschen bedekt is en derhalve den beschouwer weinig belangwekkends
1) Eeue werst ia ruim ecuc Nederlaudsciie mijl, uamelijk — 106Ö.7Ö Ned. cl.
oplevert, verloren zij er niets bij, dat de togt zuo snel word iifgelegd. Men kwam slechts door ééne kleine stad, Walk geheeten ; eone andere, Wolmar genaamd, die een paar stations daarvan verwijderd is, liet men zijwaarts liggen.
Op den 27*quot;'quot; April, des morgens zeer vroeg, reden onze reizigers onder eene hevige sneeuwjagt de stad üor-pat binnen. De vertraging, die zij reeds vroeger ondervonden hadden, dwong hen zich zoo kort mogelijk aldaar op te houden, niettegenstaande deze stad door den rijkdom der wetenschappelijke verzamelingen, zoowel ids dooide menigte harer uitstekende geleerden, hen zoo dringend tot een langer verblijf uitnoodigde. Ten einde den overschietenden tijd up de doelmatigste wijze te besteden, legde elk onzer reizigers afzonderlijk zijne bezoeken af. Terwijl Humboldt met professor Struve naar de zoo beroemde sterrewacht ging, en Ehrenberg in gezelschap der professoren von Ledebour en Meyer den botanischen tuin bezocht, ging Rose met professor Engelhardt naar het mu seum, waar liuniboldt ook later aankwam. Onder de opmerkelijke voorwerpen, die aldaar worden bewaard, bevindt zich een tamelijk groote meteoorsteen, die gedurende het verblijf van Dr. Hoffmaun te Hanaroeroe op Woahoe ^Oahoe), een der Sandwich-eilanden, op den 15dcI' September, 1825, neerviel. Hij bestaat uit eene graauwachtige, witte, fijnkorrelige massa, welke men met de punt van een mes kan doen splijten en waarin kleine korrels zilverwit nikkelijzer voorkomen, die een helderen metaalglans bezitten. De buitenkorst is dof en zwart van kleur en in het binnenste ziet men, in onderscheidene rigtingen, draden van dezelfde massa als de korst. Een klein stuk van dezen steen, dat Humboldt met eene verzameling van mineralia uit Esthland en Liefland, van den heer von Engelhardt ten geschenke ontving, wordt thans met deze in het koninklijk museum te Berlijn bewaard.
Een vrolijk feest, door den rector der universiteit, den staatsraad von Evers, ter eere van onze reizigers gegeven, en waarop de gezamenlijke professoren der universiteit waren genoodigd, besloot dezen aangenaam doorgebragten dag.
In den vroegen morgen van den 28,quot;!quot; April verlieten de reizigers Dorpat, wederom onder storm en sneeuwjagt. Drie stations verder kwamen zij aan het Peipoesmeer, hetwelk hier van den geheel vlakken oever beschouwd, een onmetelijke uitgestrektheid schijnt te hebben. Des avonds naderden zij de knst der Golf van Finland, doch de duisternis van den nacht verhinderde hen hiervan iets te ontwaren. Des morgens van den volgenden dag reden zij Narwa binnen. Hier wachtte hen, helaas! nieuw oponthoud, uithoofde een sterke ijsgang den overtogt onmogelijk maakte, want de schoone brug met massieve pijlers, die zij later op de terugreis overgingen, was destijds nog niet voltooid. Zij moesten derhalve te Narwa vertoeven, tot de rivier vrij van ijs was. Onze reizigers maakten van deze gelegenheid gebruik om een klein uitstapje te maken naar den waterval van de Narowa, die op eenige mijlen afstands stroomopwaarts van de stad is gelegen.
De Narowa, welke haren oorsprong neemt in het Pei-poes-meer, hetwelk langs dien weg het overtollige water in de Golf van Finland ontlast, is eene tamelijk breede rivier; in de nabijheid der stad Narwa stroomt zij voort tusschen vrij steile oevers, die uit digten kalksteen bestaat. Boven den waterval splitst zich de rivier in twee armen, welke een klein eiland omvatten, en op een geringen afstand van de plek, waar zij weder zamenvloeijen, zich van een aanmerkelijke hoogte in het lager gelegen bed der rivier storten. Eene houten brug, digt beneden den linkerwaterval gebouwd, verbindt hot eilandje met den linkeroever; deze brug en het eilandje dwars overgaande, komt men aan een houtzaagmolen, die den regterwaterval bezigt als beweegkracht. Aan den linker-rivieroever is eene lakenfabriek opgerigt, en aan den regteroever de Narowa is het dorp .Toeala gebouwd. Het zoo even genoemde eilandje, zoomede de beide rivieroevers zijn met schoon en hoog opgaand geboomte overschaduwd. Het uitzigt op de neerstortende watermassa was vooral schoon en indrukwekkend, uithoofde van den toenmaals zoo bijzonder hoogen stand der rivier.
Wel liiiddcn unze reizigers gehoopt nog denzelfden middag de rivier overgezet te worden, maar hierin werden zij teleurgesteld. Zij zagen zich verpligt anderhuiven dag in Narwa te verwijlen, dewijl de ijsgang do overvaart der rivier zoo niet onmogelijk, altiians zeer gevaarlijk. maakte. Onze reizigers besteedden den vrijen tijd om de stad en hare wallen te bezoeken ; wel worden deze laatston niet onderhouden, maar uithoofde van hunne aanmerkelijke hoogte geniet men van daar een vrij uitzigt over de stad en hare omstreken. Narwa is slecht bebouwd, heeft naauwe straten en een morsig voorkomen. In de onmiddellijke nabijheid der rivier wordt een aloude toren gevonden, met dikke muren, welke bekend is onder de benaming van: de Hermanstoren en reeds in de middeleeuwen werd gebouwd; tegenover dezen toren ligt, aan den regter-oever der rivier, de oude vesting Iwanowgorod, gesticht door Iwan Wassiljewitsj den Groote. De voorstad van Narwa begint in de nabijheid van dezen toren; zij wordt bijna uitsluitend door Russen bewoond, terwijl men in de stad zelve mcerendeels Duitseh hoort spreken.
Op den 30stlt;quot; April, des namiddaags ten l ure, mogt het den reizigers gelukken over de rivier gezet te worden ; nu stonden zij eindelijk op den grooten weg, die regt-streeks naar St. Petersburg voert en van nu af aan werd de reis snel voortgezet. Daar het terrein aan gene zyde der Narowa eenigzins hooger rijst, hadden zij nog lang de stad in 't gezigt ; hoe onoogelijk zij van binnen ook moge zijn, toch biedt het uitzigt, dat men van de hoogte heeft op Narwa met haar vier hooge kerktorens, den Hermanstoren en de vesting Iwanowgorod, aan de oostzijde der rivier gelegen, een schilderachtig schouwspel aan. Des avonds kwamen zij te Jamburg aan, alwaar zij nog eenig oponthoud ondervonden, dewijl het water der rivier de Loega, welke ongeveer eene gelijke breedte heeft als de Narowa, plotseling was gedaald; ten gevolge hiervan waren de oevers zoodanig doorweekt en modderig, da: er een nieuwe afrij moest gemaakt worden, ten einde met het rijtuig tot aan het vaartuig te kunnen naderen. De noodige werkzaamheden
18
om dit alles daar te stollen, waren nog niet afgeloopon, toen onze reizigers in de laatstgenoemde plaats aankwamen. Het oponthoud, daardoor veroorzaakt, duurde echter slechts eenige uren. Toen zij eindelijk de rivier waren overgezet, ging de togt zonder verder oponthoud voort tot aan St. Petersburg, waar zij den 1quot;quot;quot;' Mei, des namiddaags ten 2 ure aankwamen.
Naauwelijks is men te Strelna, het laatste stadje op den weg naar St. Petersburg, aangekomen, ot' men ontwaart het begin eener onafgebroken reeks buitenverblijven, die zich tot aan de hoofdstad uitstrekken en in schoonheid en uiterlijke pracht met elkander schijnen te wedijveren. Vervolgens rijdt men door een prachtigen triumfboog, daarna door verscheidene straten om eindelijk de poort der hoofdstad te naderen. Zoodra men de eigenlijke poort is binnen gereden, bevindt men zich in eene lange, breede straat, aan het einde waarvan de vergulde torenspits van van het Admiraliteitsgebouw den bezoeker tegenblinkt. Weldra wendde men zich regts en volgde de breede gracht Fontanka, die het zuidelijk gedeelte dor stad iu een halven kring omvat. De wallen en borstweringen van dit werkelijk schoone kanaal zijn van geslepen graniet en maken haar tot een der schoonste sieraden der prachtige stad. Groote, sierlijk gebouwde huizen, prachtige hotels van do voornaamste edelen dos lauds en paleizen treft men beurtelings aan op zijnen weg langs de Fontanka. Vervolgens ontwaart men ter linkerzijde het in den vorm eener ves ting gebouwde paleis van keizer Paul, waarop men weldra aan den Zomertuin komt. Nadat onze reizigers langer dan een uur in gestrekten draf de eene straat uit en de andere in gereden waren, kwamen zij eindelijk aan het hotel van den Pruissischcn gezant in de Gagariustraat. Do toenmalige pruissischo ambassadeur was de luitenant-gonoraal von Schöler, een oud vriend van von Humboldt en tevens eon man van uitstekende geestesgaven, die een levendig belang stelde in den gelukkigen afloop der wetenschappelijke onderneming, welker volvoering zoo bekwame mannen op zich genomen hadden.
Uit dc vertrekken, die zij in liet hOtel des gezants bewoonden, hadden zij het uitzigl op de Newa, waarop de Gagarinstraat regt uitloopt. Liet men van daar het oog over de rivier gaan, dan scheen zij een onafzienbare breedte te hebben, dewijl juist tegenover de straat de eerste arm van de Newa, de breede Newka, haren aanvang neemt en in dezelfde rigting als de genoemde straat een tijd lang voortstroomt. Naauwelijks hadden Rose en Ehrenberg eenige rust genoten en zich van de uitgestane vermoeijenissen hersteld, of zij begaven zich terstond op weg om dit prachtige schouwspel van naderbij te genieten. De breede stroom was nog in zijne ganscho uitgestrektheid met eene dikke ijskorst bedekt. Op eenigen afstand van het door hen betrokken hotel waren planken dwars over het ijs gelegd, en op die wijze eene brug gemaakt tot aan de vesting, gebouwd op een klein eiland in de Newa, dat eene lengte heeft van 800 schreden. Na dit eiland te hebben ' bezocht, zetteden zij hunnen weg langs de schoone graniet wallen der Newa voort. In de onmiddellijke nabijheid van het kolossale ijzeren hekwerk, met zijne niet minder reusachtige pilaren van graniet, hetwelk den Zo-mertuin van dc straat scheidt, treft men liet Marmeren paleis aan, waarvan het benedengedeelte van graniet, het hoogere gedeelte van marmer is opgetrokken. Daar tegenover verheft zich dc toreir der vesting, welke met eene vergulde spits prijkt. Dan volgt de Hermitage, een lang paleis, dat kostbare kunstverzamelingen bevat. Dan komt men aan het reusachtige Winterpaleis en ontwaart men, aan de overzijde van een breed plein, het Admiraliteitsgebouw. liet breede plein, dat het Winterpaleis van het Admiraliteitsgebouw scheidt, vereenigt zich met een ander plein, dat nog grooteren omvang heeft dan het eerstgenoemde, en daarheen is het dat de beide fronten van het Wi nterpaleis on de Admiraliteit gerigt zijn. Dit gansche plein was bedekt met kramen, tenten, schommels, Russische ijsbergen en allerlei bezienswaardigheden. Met moeite baanden onze reisgenooten zich een weg door dc ontelbare men-schenmassa, die hier dooreen woelde en de laatste dagen
20
der Paaschweck in vreugde doorbragt. Het nieuwe van dit schouwspel, de vreemde vermakelijkheden, die onze reizigers hier aantrofifen, liet gezigt dier ontelbare menigte Russen met lange baarden, gekleed in lange bhuuiwe overjassen en met bont gevoerde mutsen, dit alles boeide hunne aandacht en opmerkzaamheid ten hoogste.
Het groote plein voor het Winterpaleis en do Admiraliteit wordt aan de eene zijde ingesloten door het half cirkelvormige gebouw van den generalen staf, en eene rij fraaye paleizen, welke door drie breede straten worden doorsneden, die naar één middelpunt, den vergulden koepel van de Admiraliteit, uitloopen. Onze wandelaars gingen om de Admiraliteit heen, voorbij de ter linkerzijde van hen staande Isaakskerk, waarvan het reusachtige portaal destijds in aanbouw was. Hoe prachtig dit na zijne voltooijing zou zijn, liet zich toen reeds op eene voldoende wijze opmaken uit de kolossale zuilen, die hoog boven ile omringende schutting uitstaken. Zoodra zij dit punt bereikten, hadden zij weder het uitzigt op de Newa. Te midden van het plein, dat zich aan deze zijde van de Admiraliteit uitbreidt, verheft zich het beroemde ruiterstandbeeld van Peter den Groote. Ter linkerzijde van de Newa strekt zich langs deze rivier, tot op een grooten afstand van dit punt, eene breede straat of kaai uit, die door middel van eene groote schipbrug verbonden is met het daar tegenover gelegen eiland Wassili-Ostroff. l) Van dit punt genoten onze reizigers een uitzigt, dat om zijne schoonheid en pracht niet genoeg kan geroemd worden. Links van hier vertoont zich de Academie van schoone kunsten, welk gebouw in den edelsten stijl is opgetrokken; regts doch op een grooteren afstand, ontwaarden zij de Academie van wetenschappen en aan het einde 'van Wassili Ostroff viele i hunne blikken op de uitgestrekte Beurs. Nadat zij een
') Op den 4,llt;',1 December, 1850, werd de nieuwe, praclliig gebouwde brug ingewijd, welke sedert dien tijd de voormalige schipbrug heeft vervangen. Het eiland Wassili. hetwelk door middel dezer brug met de stad ia vereenigd, werd door Peter den Groote bestemd tot den zetel des handels van dit gedeelte van zijn uitgestrekt rijk.
21
gcruimen tijrl aan de lie.schonwing van dit inderdaad prachtige tooncel hadden gewijd, keerden zij huiswaarts, vervuld van den indruk van al het schoone en verrassende, dat zij op hunne wandeling hadden aanschouwd.
Eenige dagen na hunne aankomst te St. Petersburg ving de ijsgang aan, ten gevolge waarvan het verkeer met het aan de overzijde der Newa gelegen gedeelte der stad vol komen gestremd werd.
Gedurende bijna zes maanden van het jaar is het kristalheldere, groenachtige water der Newa met ecne dikke ijskorst bedekt. Gewoonlijk vangt de dooi in het begin van April, zelden op het einde van Maart aan, en verkrijgt het water der rivier een toereikenden warmtegraad om het ijsbeklecdsel, dut het omsloten houdt, uit een te doen splijten. Dit oogenblik wordt door de bewoners der hoofdstad met reikhalzend verlangen te gemeet gezien. Naau-welijks begint het water zijn zoo lang gestaakten loop te hervatten, drijven de graauwe, vuilkleurige ijsschotsen af, die vroeger gedurende zoo lange maanden den vlood met hunne spiegelgladde oppervlakte bedekten, en is het mogelijk geworden met eene sloep de overzijde der rivier te bereiken, dan dondert reeds het kanongebulder van de vesting door de straten en langs de grachten, om het aanbreken van het lang verwachte oogenblik aan allen te verkondigen.
Op datzelfde tijdstip, 't zij zulks bij dag of des nachts plaats heeft, zet zich de bevelhebber der vesting in vollen krijgsmansdos, de borst versierd met al zijne ordetee-kenen en vergezeld van zijn geheelen staf, in een rijk versierden gondel en vaart naar het tegenover de vesting liggende paleis des keizers. Een grooten, fraaijen kris-stallen beker dompelt hij in de rivier en schept er zil-verrcin Newawater in om liet, als de eerste en schoonste offerande van den klaren vloed, als het ware eene hulde der aanbrekende lente, den keizer aan te bieden. Hij verkondigt hiermede zijnen meester, dat de heerschappij des winters vernietigd is, dat de lang geboeide wateren hunnen vrijen loop hebben hernomen en ccne levendige scheepvaart
mag tc gcinoet worden ge/.icn ; liii wijst bom op zijn gondel als zinnebeeld van de eerste zwaan, die den helderen vloed heeft doorkliefd, reikt den keizer den beker toe, welken de vorst op de welvaart zijner geliefkoosde residentie ledigt. Zoodra de keizer dezen dronk aan al de bewoners van St. Petersburg heeft gebragt, ontvangt de bevelhebber dei-vesting den beker, met goud tot aan den rand gevuld, uit banden des keizers terug. Vroeger bragt liet gebruik mede, dat hij gestreken vol met dukaten aan den vreugdebode werd ter hand gesteld. Daar echter jaarlijks een grootere beker voor die plegtigheid werd gekozen, de keizer telken male eene grootere hoeveelheid water moest drinken cn tevens een grooter aantal goudstukken behoefde om den beker tc vullen, werd eindelijk vastgesteld, dat den commandant eene vereering zou worden geschonken van twee honderd ducaten.
Tegen het einde des winters geraakt het Ncwa ijs, wanneer reeds menige warme dag zijn invloed op de vaste massa heeft doen gevoelen, in een eigen aardigen, broozen toestand. Het ijs lost zich op in eene tallooze menigte dunne zuilen of staven, ter dikte ongeveer van één duim, en ter lengte van de gansche ijskorst. Deze zuilen, waaruit de gansche massa alsdan bestaat, hebben eindelijk een zoo geringen zamenhang, dat men zich ten laatste niet meer op het ijs durft wagon; waar geen sneeuwkorst het bedekt, zakt men mot de voeten in het ellen dikke ijs, daar men bij elke schrede eenigen dezer zuilen of staven naar beneden drukt. Groote ijsschotsen, welke op den oever liggen eu naar het uitwendige allen schijn van vastheid bezitten, splijten zoodra men ze slechts even met een stok aanraakt en vallen in eene menigte glasheldere zuilen. Weken lang voor het ijs losgaat, — oen tijdstip zoo reikhalzend te gemoet gezien, — is het verboden zich op het ijs te wagen. Hier en daar vallen er wijde gaten in, en aan de oppervlakte verzamelt zich oen troebel sneeuwwater. De gansche ijsvlakte, die vroeger met tallooze schaatsenrijders cn wandelaars was bedekt cn een aangenaam, vrolijk schouwspel opleverde, wordt den bewoners der hoofdstad
23
tot een drukkenden last, waarvan ieder zoo spoedig mogelijk wenseht ontslagen te zijn. Het gebeurt wel eens, dat men gedurende verscheidene weken het schoonste weder geniet, en de ijskorst toch onveranderd blijft. De zomerwarmte namelijk doet het ijs minder slijten dan regen en wind. Veelal blijft de ijskorst onbewegelijk op bet water liggen, totdat er eenige winderige en regenachtige dagen komen. Als een onbedriegelijk teeken, dat de ijsgang weldra zal doorgaan, mag het verdwijnen van het water, dat op het ijs staat, worden beschouwd. Zoo lang er nog water op staat, al is het op sommige plaatsen ook zoo diep, dat de paarden hier en daar vasten voet verliezen en moeten zwemmen, dan wordt de rivier toch nog begaan. Verdwijnt dit echter, dan heeft men een onbedriegelijk teeken, dat het ijs den oever heeft losgelaten en zoo poreus is geworden, dat het bovenwater er kan doorsijpelen.
Gewoonlijk gaat het ijs op do Newa los tusschen den 18''quot;' en 26s11'quot;, naar den Russischen stijl den (j'1quot; en 14'lcquot; April. Opmerkelijk is het, dat zulks meestentijds plaats heeft op den ti'1quot;' April, minstens tien maal in elke eeuw. Eens in de laatste honderd jaren ging het ijs der Newa los op den 3US'1quot; April, den 12d quot; Mei naar onze tijdrekening; het vroegst had zulks plaats op den lb'1quot;' (den G''equot;) Maart. Waarschijnlijk zit het ijs der Newa elk jaar vast omstreeks het midden van November, en wel het meest op den 2()~:quot;, der maand, namelijk negen maal gedurende een eeuw. In 182U lag zij eerst toe op den 14'uquot; December, en ten jare 1805 had zulks reeds plaats op den 19'Kquot; October.
Dat vrij worden van de Newa van ijs is eene merkwaardige gebeurtenis, welligt moer dan menigeen oppervlakkig zich kan voorstellen. Alle inwoners der stad zien reikhalzend naar dat oogenblik uit. dewijl allen er belang bij hebben. De kooplieden verwachten dat tijdstip met ingespannenheid, want van het vroeger of later losgaan van de rivier hangt het al of niet gelukken van menige handels-onderneming af; met handvverks- en timmerlieden is zulks het geval, dewijl
24
or dan weder wat inccr to verdienen valt. De voorname dames slaan den stand der rivier mede aandachtig gade, want zoodra do Newa en de Raai van Kroonstad vrij van ijsgang zijn, komen de stoomschepen van Lubeek aan met allerlei artikelen van weelde en de laatste modes uit Parijs. Roekhandelaars en geleerden zien die gebeurtenis met verlangen te gemoet, want dan vangt het intellec-torieel verkeer met het westelijk gedeelte van Europa weder aan. Kranke inboorlingen, vreemdelingen die aan het heimwee lijden, doen zulks in niet mindere mate, want van dien oogenblik zijn de wegen naar de badplaatsen en naar Europa in het algemeen weder geopend. Omstreeks dezen tijd worden allen door één denkbeeld bc-heerscht, bestaat er slechts één cenig onderwerp, waarover te St. Petersburg wordt gesproken: of de Newa zal gaan kruijen op zondag of op maandag van Paschen, en er worden belangrijke weddingschappen om aangegaan.
Maar die ecrste; plotselinge herschepping, welke de rivier als het ware door een tooverslag ondergaat, is niet altijd van duur. Gewoonlijk is het slechts het ijs in de nabijheid van St. Petersburg, hetwelk dan op eens losgaat; later komt hot ijs van de bovonrivicr af, dat nog ccnige malen de spiegelgladde oppervlakte der wateren bedekt en het geregeld verkeer stremt, ja, menigworf gebeurt het, dat nog gedurende verscheidene weken uitgestrekte ijs-schotsen uit liet Ladoga-meer voorbij St. Petersburg de Newa afdrijven. De oppervlakte van dit meer bedraagt ruim honderd vierkante mijlen, en indien de ijsmassa, welke aldaar gedurende don ganschen winter is gevormd, zich een uitweg moest banen door do Newa, die ter naauwernood eene werst (ruim eeue Ncd. mijl) breed en niet snel vlietend is, dan zouden daartoe niet minder dat twee maanden worden vcroiseht. Grootendeels smelt het echter reeds in het meer zelf, en toch is de afdrijvende massa aanzienlijk genoeg om ijsdammen aan den oorsprong der Newa te doen ontstaan, zoodat het slechts bij gedeelten de rivier kan afdrijven. Uithoofde do monding der Newa aan het uiterste einde van de CJol'
25
van Finland wordt gevonden, gebeurt liet niet zelden, dat de Baai van Kroonstad nog lang door de afgedreven ijsschotsen gesloten ligt, al lieersclit op het land reeds het aangenaamste lenteweder, en spiegelt zi* h de zachte voorjaarshemel in het kristalheldere water der Newa.
Ten gevolge van deze omstandigheid is het. dat de haven van St. Petersburg veel langer gesloten is dan vele andere, meer noordelijk gelegen havens van Finland, dewijl het uitgestrekte meer hooger opwaarts en de enge Golf beide en wel gelijktijdig oen nadeeligen invloed daarop uitoefenen. Zijn eindelijk alle ijsschotsen uit de rivier, het meer en de Golf verdwenen, dan reppen zich alle handen op de schepen, die hetzij in de Sond voor anker liggen of in de Oostzee kruisen, en allen stevenen naaide keizerstad. Het eerste zeeschip, dat zich op do Newa vertoont, wordt met buitengewone vreugdebetuigingen begroet. Niet alleen worden cr aanzienlijke preniicn aan uitgekeerd, maar het schip heeft daarenboven het voordeel zijne lading met groote winst af te zetten. Gewoonlijk bestaat deze uit china's appelen, modeartikelen, manufacturen en dergelijke waren, en niet zelden gebeurt het, dat het dubbele, ja, somtijds het drievoudige van den gewonen prijs er voor wordt besteed. Is de vaart op die wijze eenmaal geopend, dan duurt het niet laug of er heerseht eene groote drukte en levendigheid op de rivier.
Do grachten van St. Petersburg, die allon gegraven en, uelijk wij vroeger reeds mot een enkel woord hebben gezegd, mot prachtige wallen eu borstweringen, benevens sluizen zijn voorzien, eu als zoo vele smalle armen der Newa mogen worden beschouwd, hebben allen vaste bruggen. Tot deze grachten behooren de Fontanka, Moïka, Li goffska, Kathariuagracht eu vele anderen. De meesten dezer bruggen zijn gesticht onder de regering van keizerin Katharina, eu allen naar ë(5n model hecht en sterk gebouwd. Uithoofde van het bijzonder drukke eu levendige verkeer zijn de meesten thans veel tc smal, zoodat er onophoudelijk stremming ontstaat door den ongehoorden toe-
26
vloed van equipages on rijtuigen van allerlei slag. Oin dit zoo veel mogelijk te voorkomen en ongelukken te verhoeden, bevinden zich in de nabijheid van elke brug eenige politiedienaren, met liet doel om de orde te handhaven. Is men in andere landen veelal verpligt langzaam over de bruggen te rijden, indien men zich niet wil blootstellen om beboet te worden, te St. Petersburg loopeii paarden ch koetsiers gevaar om stokslagen te krijgen, indien zij niet in gestrekten draf over de brug ijlen. In de laatste jaren zijn er vele bruggen bijgebouwd, wier aantal stellig meer dan dertig bedraagt en waaronder eenige sierlijke kettingbruggen moeten gerangschikt worden. Niettegenstaande de vermeerdering van het aantal bruggen, bestaat er nog voortdurend behoefte ten dien opzigte in deze eilandstad, en dir is hoofdzakelijk het geval over de breedere armen der Newa. De beide voornaamste gedeelten der stad, het Basilius-eiland en de Groote Zijde bij voorbeeld, zijn slechts door middel van eene enkele brug, de Izaaksbrug, verbonden; ditzelfde is het geval met dat gedeelte der stad, waarop de Admiraliteit is gebouwd en met de Petersburgsche Zijde. Het Basilius-eiland en de Petersburgsche Zijde vereenigt de Toetsjkoïbrug, en de Wiborgsehe Zijde is verbonden met de Groote en de Petersburgsche Zijde door middel van de VVossnesensky-en de llospitaalbrug. De vijf opgenoemde groote bruggen, benevens nog vier kleineren, die het Apothecars-, Jclagin's-, Kretoffsky's- en Steeneiland met elkander vereenigen, bestaan slechts uit houten, op pontons liggende verbindingswegen ; 't zijn derhalve werkelijke schipbruggen. De moei-jelijkheden, welke de verbazende massa's drijf ijs uit het Ladoga-meer en de aanmerkelijke breedte en diepte des strooms aan het bouwen van vaste steenen bruggen in den weg stellen, gepaard aan de ontzaggelijke onkosten, die eene dergelijke onderneming noodzakelijkerwijze moet veroorzaken, hebben tot heden het algemeen tot stand komen er van verhinderd. Lang echter is er reeds sprake van geweest; voor vele jaren zijn reeds de noodige plannen, ontwerpen en punten, waar zij moeten gelegd worden,
27
meermalen beli;iiidelrl en overwogen, om jaarlijks weder op nieuw in behandeling en overweging genomen tc worden.
Somwijlen gebeurt het, dut het ijs in do Baai van Kroonstad door stormen wordt opgeheven, splijt of aan het kruijen geraakt, terwijl het ijs op de Newa, wel is waar, aan den oever niet meer vast zit, maar toch nog zoodanig verbonden is, dat hut ééne enkele uitgestrekte ijskorst vormt. Dan gebeurt het menigwerf, dat het gansche ijsbekleedsel der Newa afwaarts schuift of naar beneden wordt getrokken, en bet is niet zeker, dat eene brug, hoe sterk ook gebouwd, aan eene dergelijke kracht weerstand zou kunnen bieden. Wel is waar, ook hiertegen zouden welligt middelen bedacht kunnen worden, bij voorbeeld, het van een scheiden der ijsmassa, door het hakken en geopend houden van breede sloppen eu dergelijken, maar daarenboven zou men bezwaren ontmoeten, eigenaardig aan den bodem waarop St. Petersburg is gesticht. Deze is buitengewoon los cn, moerassig, zoodat het moeijclijk zou zijn de pilaren, waarop de brug moet rusten, onwrikbaar vast te zetten, welke hinderpalen zich insgelijks bij het bouwen der brug-gehoofden in den bodem der veenachtige eilanden zouden voordoen; niettegenstaande dit alles laat het zich toch verwachten, dat al deze bezwaren tc eeniger tijd zullen overwonnen worden.
De vroeger genoemde negen schipbruggen zijn zoodanig zaamgestcld, dat zij snel opgenomen en binnen weinige uren weder gelegd kunnen worden. Zij bestaan uit twee of drie grootc stukken; sommigen hebben daarenboven nog een afzonderlijk, gemakkelijk beweegbaar iniddcugc-deelte, dat op een paar pontons rust, door middel waarvan de beide doelen zijn vereenigd, hetwelk nu en dan wordt weggenomen, ten einde schcpen door tc laten. Den ganschen zomer liggen zij aan zware kabels voor anker, cn wijders bevestigd aan in de rivierbedding geheide palen. Zoodra echter in den herfst het ijs sterk begint te kruijen, worden zij uit elkander genomen. Elke brug staat onder liet toezigt van een afzonderlijken opzigter of koumiandant, die een paar
26
vloed van equipages en rijtuigen van allerlei slag. Oin dit zoo veel mogelijk te voorkomen en ongelukken te verhoeden, bevinden zich in de nabijheid van elke brug eenige politiedienaren, met het doel om de orde te handhaven. Ts men in andere landen veelal verpligt langzaam over de bruggen te rijden, indien men zieli niet wil blootstellen om beboet te worden, te St. Petersburg loopen paarden en koetsiers gevaar om stokslagen te krijgen, indien zij niet iu gestrekten draf over de brug ijlen. In de laatste jaren zijn er vele bruggen bijgebouwd, wier aantal stellig meer dan dertig bedraagt en waaronder eenige sierlijke kettingbruggen moeten gerangschikt worden. Niettegenstaande de vermeerdering van het aantal bruggen, bestaat er nog voortdurend behoefte ten dien opzigte in deze eilandstad, en dit is hoofdzakelijk het geval over de breedere armen der Newa. De beide voornaamste gedeelten der stad, het Basiluis-eiland eu de (iroote Zijde bij voorbeeld, zijn slechts door middel van eene enkele brug, de Izaaksbrug, verbonden; ditzelfde is het geval met dat gedeelte dor stad, waarop de Admiraliteit is gebouwd en met de Petersburgsche Zijde. Het Hasilius-eiland en de Petersburgsche Zijde vereenigt de Toctsjkoïbrug, en de Wiborgsche Zijde is verbonden met de Groote en de Petersburgsche Zijde door middel van de Wossnesensky-en de Hospitaal brug. De vijf opgenoemde groote bruggen, benevens nog vier kleineren, die het Apothecars-, Jelagin's-, Kretoffsky's- en Steeneiland met elkander vereenigen, bestaan slechts uit houten, op pontons liggende verbindingswegen ; 't zijn derhalve werkelijke schipbruggen. De moei-jelijkheden, welke de verbazende massa's drijhjs uit het Ladoga-mcer en de aanmerkelijke breedte en diepte des strooms aan het bouwen van vaste steenen bruggen in den weg stellen, gepaard aan de ontzaggelijke onkosten, die eene dergelijke onderneming noodzakelijkerwijze moet veroorzaken, hebben tot heden het algemeen tot stand komen er van verhinderd. Lang echter is er reeds sprake van geweest; voor vele jaren zijn reeds de noodige plannen, ontwerpen en punten, waar zij moeten gelegd worden,
27
meermalen beliiuideld en overwogen, om jaarlijks weder op nieuw in belianileling en overweging genomen te worden.
Somwijlen gebeurt het, dut het ijs in de Baai van Kroonstad door stormen wordt opgeheven, splijt of aan het kruijen geraakt, terwijl het ijs op de Newa, wel is waar, aan den oever niet meer vast zit, maar toch nog zoodanig verbonden is, dat het ëcne enkele uitgestrekte ijskorst vormt. Dan gebeurt het menigwerf, dut het gansche ijsbekleedsel der Newa afwaarts schuift of naar beneden wordt getrokken, en het is niet zeker, dat eene brug, hoe sterk ook gebouwd, aan eene dergelijke kracht weerstand zou kunnen bieden. Wel is waar, ouk hiertegen zouden welligt middelen bedacht kunnen worden, bij voorbeeld, het van een scheiden der ijsmassa, door het hakken en geopend houden van breede sloppen en dergelijken, maar daarenboven zou men bezwaren ontmoeten, eigenaardig aan den bodem waarop St. Petersburg is gesticht. Deze is buitengewoon los en. moerassig, zoodat het moeijelijk zou zijn de pilaren, waarop de brug moet rusten, onwrikbaar vast te zetten, welke hinderpalen zicli insgelijks bij het bonwen der brug-gehoofden in den bodem der veenachtige eilanden zouden voordoen; niettegenstaande dit alles laat het zich toch verwachten, dat al deze bezwaren te eeniger tijd zullen overwonnen worden.
De vroeger genoemde negen schipbruggen zijn zoodanig zaamgesteld, dat zij snel opgenomen en binnen weinige uren weder gelegd kunnen worden, /ij bestaan uit twee of drie groote stukken; sommigen hebben daarenboven nog een afzonderlijk, gemakkelijk beweegbaar middengedeelte, dat op een paar pontons rust, door middel waarvan de beide declen zijn vereenigd, hetwelk nu en dan wordt weggenomen, ten einde schepen door te laten. Den ganschen zomer liggen zij aan zware kabels voor anker, en wijders bevestigd aan in de rivierbedding geheide palen. Zoodra echter in den herfst het ijs sterk begint te kruijen, worden zij uit elkander genomen. Elke brug staat onder het toezigt van een afzonderlijken opzigter of kommandant, die een paar
28
honderd man als arbeiders onder zijn bevel heeft. De verschillende deelen der brug worden uit elkander genomen en, door den stroom meêgesleept, naar den oever gestuwd. liet eenigc middel van verkeer bestaat dan uit gondels. Ileof't het ijs zich eenmaal vastgezet, dan worden de bruggen weder op nieuw opgeslagen, want daar de oppervlakte van hot ijs gewoonlijk zeer hobbelig en oneffen is, maakt men ook dan bijna uitsluitend gebruik van de bruggen ; voornamelijk is dit het geval tegen het einde van hot wintersaizoen, wanneer de passage over het ijs onveilig, ja, gevaarlijk wordt, liet spreekt echter van zelf, dat in het hart des winters over het ijs eene menigte gangpaden gevormd worden, die elkander in allerlei rigtingen kruisen.
Iti hot voorjaar gaat en rijdt ieder zoo lang mogelijk, over de bruggen, tot op het oogenblik dat het kanongebulder der vesting het losbreken van het ijs verkondigt,'t geen mede ten sein dient voor de opzigters der bruggen om ze zoo snel mogelijk weg te ruimen. Ten einde de pontons spoedig en gemakkelijk te bergen, heeft inon reeds eenige dagen te voren hot ijs onder de bruggen weggehakt. Naauwelijks is het ijs voor do stad weggedreven, of de bruggen worden weder gelegd, maar tolken male dat eene nieuwe massa ijs-schotsen de rivier afdrijft, moeten ze op nieuw weggenomen worden. Men is te St. Petersburg er zoodanig op gesteld oin de bruggen op hare plaats te zien, het drukke verkeer in de stad maakt ze tot eene zoo volstrekte noodzakelijkheid, dat het voorbeeld bestaat dat de Isaaksbrug twee, ja, zelfs drie maal op éénen dag werd weggenomen en weder gelegd, niettegenstaande hot arbeidsloon, daartoe vereischt, telken male oen kleine duizend gulden bedraagt. In den loop van édn voorjaar is het, naar verhaald wordt, gebeurd, dat dezelfde brug drie en twintig malen weggehaald en op nieuw gelogd is geworden.
Uit hot bovenstaande laat zich derhalve gemakkelijk opmaken, dat de sloehte houten bruggen op die w ijze aan de stad zeer duur to staan komen. Dat herhaaldelijk uit elkander nomen en plaatsen der bruggen heeft natuurlijk
K9
ten gevolge, iliit de voegen der planken spoedig niet meer in elkander pas.sen; daarenboven bezigt men tot het bouwen er van nieuw hout, dat de kiem van bederf reeds in zich draagt, tenvijl het onophoudelijk gerij en geros ze zoo spoedig doet afslijten, dat ze voortdurend met eene dikke laag splinters bedekt zijn.
Dal de verschillende deeleu der stad, gedurende don tijd dat de bruggen weggenomen zijn, niet in een zeer aangenamen toestand verkeeren, laat zich gemakkelijk be grijpen. Men bedenke slechts, dat de verschillende eilanden dan even zoo vele afzonderlijke deelen vormen, die geheel en al buiten gemeenschap met elkander zijn. Itetrek-kingen en vrienden brengen dan dagen lang door, zonder taal of teeken van elkander te krijgen; de hoofdbeambten in elk afzonderlijk gedeelte, die nu geen bevelen meer vragen of ontvangen kunnen, moeten op eigen verantwoordelijkheid handelen; handelaars en kooplieden kunnen niet met elkander in overlig komen en onderwijzers kunnen dikwerf evenmin als do scholieren hunne school bezoeken. De iswosjtsjiek's (koetsiers van droschky's of vigilanteu) verdienen dan niet veel, want de ruimte, waar binnen zij zich moeten bewegen, is zeer gering; de gezelschappen en vriendenkringen in de afgelegen gedeelten der stad zijn zeer beperkt, ja, ieder verlangt naar het oogenblik, waarop hij zich weder vrijer zal kunnen bewegen. Om die reden is men algemeen er op bedacht en worden allerlei middelen gebezigd, zoowel in den herfst, wanneer het ijs nog te dun, in het voorjaar dewijl het oud en broos is, om er over te kunnen gaan. Naauwelijks ligt de Newa toe, of men baant zich voetpaden in allerlei rigtingen door het leggen van stroo op het ijs ; in het voorjaar worden planken-bruggen gelegd over de gevaarlijke plekken of losse planken naast elkander geplaatst, om het inzakken van het ijs te voorkomen en het gevaar bij het overgaan er van te verminderen. Eerst wanneer deze middelen niets meer helpen, worden die noodbruggen onbegaanbaar verklaard en het passeren er van door de politie verboden. Ten einde de gegeven bevelen stipt te doen opvolgen, worden op
30
do kaaijcn en langs de wallen der grachten en kanalen dienaren van politie gesteld om ieder tc verhinderen het gevaarlijke pad te betreden. Het spreekt echter van zelf, dat alle voorzorgen van wege de overheid genomen, niet in staat zijn om te verhoeden, dat telken jare het ijs zijn offers eischt, en hut is zeer waarschijnlijk, dat in geen stad ter wereld elk jaar zoo vele menschen verdrinken als te Petersburg het geval is.
Met schrik in het hart denkt men aan de toekomst dezer jeugdige, maar zoo prachtige stad, want als zeker mag het beschouwd worden, dat zij onfeilbaar haren ondergang te gemoet gaat. Het verderf bedreigt haar van vele zijden, ja, er wordt in de gansche wijde, wijde wereld geene plaats gevonden, die op zulk een hoogst gevaarlijken bodem is gegrondvest als deze overschoone hoofdstad van Rusland.
De Golf van Finland strekt zich in de lengte uit van het oosten naar het westen, dat is in de rigting van de plaats, waar St. Petersburg is gebouwd, eu het is juist uit die hemelstreek, dat de hevigste stormen woeden. Deze stuwen natuurlijk het zeewater hoog op en wel regelregt naar de zijde der stad. Had de Golf van Finland aan haar uiteinde, digt bij de stad, een aanmerkelijke breedte, strekte zij zich ter wederzijde van de monding der Nevva verre uit, dan zon St. Petersburg zeer weinig overlast van het water hebben. Ongelukkigerwijze is juist het tegenover gestelde het geval, want de Golf van Finland loopt naauw toe. Het gevolg hiervan is, dat de opgeperste wateren in de beperkte ruimte der Baai van Kroonstad worden opgestuwd en nergens een uitweg kunnen vinden. Daarbij komt nog, dat de Newa, van het oosten naar het westen stroomende, zich in eene tegenover gestelde rigting in de Golf ontlast, en het afloopend rivierwater hjnregt het opgezwollen zeewater te gemoet stroomt.
Do eilanden van do delta dor Newa, waarop do paleizen van St. Petersburg zich verheffen, zijn zoor vlak en laag. De naar de Golf gekeerde, onbewoonde uiteinden rijzon ter naauwernood boven de oppervlakte der wateren,
31
worden verderop allengs lager, zoodat zij onder den sijie-gel dor rivier verdwijnen; zelfs de verwijderde punten aan de tegenover gelegen einden, die liet digtst bebouwd en bevolkt zijn, rijzen uiterlijk twaalf a veertien voet boven het gewone peil der zee. Stijgt het water slechts vijftien voet, dan is zulks voldoende om gansch St. Petersburg onder water te zetten, en rijst het dertig a veertig voet, dan is de stad in gevaar van te verdrinken. Om dergelijke gebeurtenis te doen plaats grijpen, is slechts één ding noodig: dat er in het voorjaar oen hevige weste-wind waait bij een hoogen waterstand en zwaren ijsgang. Groote ijsmassa's worden dan uit zee landwaarts gestuwd, regelrogt tegen hot afstroomend water in, dat insgelijks mot zware ijsschotsen beladen is. Bij dergelijken reuzenstrijd der losgelaten natuurkrachten zou hot zeer mogelijk zijn, dat de paleizen, zoowel als de hechte vestingwerken der wondervolle stad in een puinhoop werden herschapen en al de bewoners in don vloed hun graf vonden. Het bestaan van St. Petersburg berust op deze ééne omstandigheid: op de onwaarschijnlijkheid, dat de drie oorzaken, welke vereenigd den ondergang der prachtige hoofdstad zonden kunnen te weeg brengen: ijsgang, hooge waterstand en westelijke stormen, op een en hetzelfde tijdstip hare vernietigende werking uitoefenen. Gelukkig echter heeft hel kompas vier en zestig streken en, gesteld dat de waterstand zeer hoog is, dan heerscht er toch niot gelijktijdig een eigenzinnige westelijke storm om aan de opgestuwde wateren don eenigen uitweg te versperren. Gewoonlijk laat zich dan de krachtige invloed gevoelen van een oostelijken of zuidelijken wind, die de vloeibare massa de gelegenheid geeft om den aftogt te blazen. En mogt het al eens het geval zijn, dat deze vreesselijke storm zich boosaar-diglijk verhief, dan zou het ijs waarschijnlijk nog wel een tijd lang blijven vast zitten, ten einde den wind een voorwendsel te verschaffen om, na verloop van eonige dagen, naar het noorden te loepen.
Intusschen is het aan geen twijfel onderhevig, dat er gedurende hot voorjaar menigwerf aanhoudend hevige wes-
32
towindcn waaijen, dat hot ijs in de Newa en in do Golf van Finland dikwerf aan 't krnijon is en do schotsen daarbij groot en sterk genoeg zijn om den toestand van Ruslands iioofdstad uiterst gevaarlijk to maken.
Uithoofde do stad elk oogenblik is blootgesteld aan vreessehjke overstroomingen en, gohjk met andere steden liet quot;oval is, om door vernielende branden te worden geteisterd, heeft de regering de noodige maatregelen getroffen om dergelijk gevaar zoo snol mogelijk ter kennis van do ingezetenen to brengen. Hoe hoog noodig het. is, dat daarbij met don meest mogelijken spoed te werk quot;eMail worde, zal ieder kunnen beoordeelen, wanneei
Ö O '
hij bedenkt, dat dergelijke overstrooming somtijds zoo eeiia-klaps plaats heeft, dat men des avonds, van een bezoek naar huis willende terngkeeren, de straten voeten hoog mot water bedekt vindt, alleen veroorzaakt doordien do wind middolerwijl zich heeft gewend en uit een andere hemelstreek waait dan kort te voren. Ten gevolge hiervan stek de regering alle pogingen in het werk om de noodlottige tijding onmiddellijk aan do ingezetenen bekend te maken, ten einde ieder de gelegenheid te geven om hot mogelijke ter at-keering van 't gevaar en tot berging van have on bezitting in het werk te stellen. Zoodra bij aanhoudende westewinden het water in de Newa wordt opgestuwd en de uiterste einden der eilanden onderloopen, wordt onmiddellijk daarop een kanon op de Admiraliteit gelost en van alle torens wordt eene vlag, de zoogenaamde watervlag, uitgestoken. Zoo lang die toestand blijft voortduren, wordt dit signaal om het uur herhaald. Is het water zoo hoog gestegen, dat do rivier buiten hare oevers treedt en de lagere gedeelten dor stad onderstaan, wordt liet kanon om liet kwartier gelost. Stijgt het nog hooger, dringt het zelts de stad binnen, dan verneemt men om de vijf minuten den donder der kanonnen; en neemt het daarna nog meer toe, dan roept die metalen stem, als ware ze liet noodgeschrei eens wanhopenden, elke minuut de hulp van allo beschikbare sloepen en schepen in.
33
Oc oliguric en jiimnuiii'ii, wdkc ccu overslrooming tu St. Pfitersbiirg na sleept, zijn onbeschrjifelijk. Nog
lietlen spreekt ieder met weemoed en smart over dc onge lukken en den nood, veroorzaakt dooi de geduchte overslrooming, welke de stad op den 17'1'quot; November, 1824. Iieeft geteisterd I Gedurende a! den tijd van haar bestaan is het water nimmer tot zulk eene verbazende hoogte in de stad gestegen. Er wordt dan ook geen enkele straat gevonden, waar niet een teeken wordt aangetroffen ter aanduiding van de hoogte, waartoe bot destijds is geklommen. Langzaam steeg het water in de rivier, zoodat niemand aanvankelijk eenige vrees koesterde; dit is gewoonlijk het geval te St. Petersburg, wanneer eene over strooming plaats grijpt, uithoofde zij nimmer met eene doorbraak kan gepaard gaan. Zij, die in ver van de ri vier verwijderde deelen der stad gevestigd waren en het kanongebulder niet gehoord hadden, verwonderden zich liet kristalheldere water der Newa op de straten te zien glinsteren, en nog deed niets hen eenige vrees koesteren nopens de aanstaande gebeurtenissen. Duizende personen gingen op de gewone wijze met hunne zaken voort, reden of wandelden naar gelang de omstandigheden zulks me-debragten, maar helaas! honderden van hen, die aan geen gevaar hadden gedacht, moesten met hun leven daarvoor boeten. Door een feilen storm uit het westen voortgezweept, trad de rivier al verder en verder buiten hare oevers, verhief zich eindelijk met snelle vaart al hooger en hoo-ger, zoodat paarden en rijtuigen en ailes wat zich op de straten bevond, werd opgeheven, liet water verhief zich eindelijk boven de ramen der woningen, drong met onweêr-staanbare kracht door allo openingen naar binnen en welde met ontembare woede op uit putten en riolen. Het ergste van alle deelen det stad werden hef RasiIius-eiland en de Petersburger Zijde door dien watersnood geteisterd; voornamelijk was zulks in het laatstgenoemde eiland bet geval, dat grootendeels door behoeftigen wordt bewoond, wier huizen slecht gebouwd zijn. Vele houten woningen werden door het water in hun geheel en langzaam van den grond UI. 3
34
opgetild, en dreven met al hunne bewoners door de stra ten. De equipages, wier eigenaars en koetsiers zieii hier of daar in een huis lt;gt;1' ander hoog rijzend voorwerp hadden gered, dreven met do aangespannen paarden rond. De arme dieren hierdoor in hunne bewegingen belemmerd, kon den niet zwemmen, maar verdronken bijna allen op de el lendigste wijze, werden door den vloed meêgevoerd, dreven hoopsgewijze bijeen eu versperden hier en daar den toegang tot de straten. Alle boomen op de openbare plaatsen zaten vol menschen, die zich op deze wijze poogden te redden. Tegen den avond steeg het water zoodanig, de wind verhief zich in die mate, dat men elk oogenblik vreesde, dat de oorlogschepen van hunne ankers drijven en op de huizen zouden instormen. De schade en nadeden waren des te grooter, dewijl niemand de zaak zoo erg had ingezien, want het water was stil, als het ware ter sluiks de stad binnengedrongen. Grooter nog dan deze waren de onheilen, die, als gevolgen der overstrooming, er later door werden aangerigt. Toen de rivier den volgenden dag weder binnen hare oevers was teruggekeerd, stortten vele huizen in. De meeste woningen bleven later voortdurend vochtig en daardoor ongezond voor de bewoners. Duizende inwoners werden door krankheden aan hunne legerstede y-ekluisterd en weken daarna heerschten
O O
nog in vele gedeelten der stad besmettelijke ziekten, die een ontelbare menigte ten grave deden dalen. Gedurende den nacht vooral was het een tooneel van angst en vertwijfeling, dat zich niet laat beschrijven. Den ganschen avond steeg liet water van oogenblik tot oogenblik hooger en bij de vreesselijke duisternis, welke destijds heersehte, moest het allerergste te gemoet worden gezien, in geval het water bleef klimmen, want nergens zou men zich een uitweg hebben kunnen banen, niemand zou in staat geweest zijn een veilig toevlugtsoord te vinden. Duizende gezinnen, wier leden in de verschillende declen der stad verspreid woonden, bragten den nacht in folterenden angst door, biddende en smeekende dat het der Voorzienigheid mogt behagen hunne betrekkingen in hare hoede te nemen.
35
Do scliadti, door den watervloed in dien eenen dag aan-gerigt, wordt op meer dan honderd milliocn guldens geschat, en duizende inenschen zijn door dien watersnood en aan de gevolgen er van ten grave gedaald. Geen enkele straat wordt dan ook in de geheele stad gevonden, waaide hoogte waartoe de vloed geklommen en de dag waarop znlk.s gebeurd is, niet aangeteekend staan.
Bijna geen enkele rivier ter wereld heeft zulk een zuiver en onvermengd -water als de Newa; aan hare monding is zij nog even helder en klaar als aan haren oorsprong. Bekend is het, dat het drinken van Newawater aanvankelijk bij ieder een eigenaardigen invloed uitoefent, weshalve zij, die zich pas te St. Petersburg vestigen, het met wijn of rum vermengd gebruiken. Spoedig echter wordt men er aan gewoon en, is dit eenmaal het geval, dan vindt men het zulk een uitmuntenden drank, dat men aan dit water boven elk ander verre de voorkeur geeft. Ieder Petersburger beschouwt het als een aangenaam voorregt, wanneer hij, van ecne reis teruggekeerd zijnde, weder zijn geliefkoosden drank, zijn Newawater kan drinken. Naar verhaald wordt was keizer Alexander er zoodanig op gesteld, dat hij het zich op zijne reizen liet nazenden. Vooral is het uitmuntend tot het zetten van thee en koffij; vermengd met kruiderijen, wordt het veel als bier gedronken en door het gansche land in groote hoeveelheid verzonden.
De groote aquaduct der Newa, welke de natuur heeft daargesteld, is het eenige werk van waterbouwkunst, dat te St. Petersburg bestaat, ja, er wordt zelfs niet een enkele bruikbare bron, geone pomp, geene buizen of waterleiding gevonden om de kostbare vloeistof der rivier ten gebruike der bewoners in hunne huizen te voeren. Me-quot;ig gedeelte der stad zou gaarne een smalle sprant der Newa willen missen, indien men daarvoor een of twee openbare pompen in ruiling kon krijgen, die vrij wat meer gemak zouden verschaffen, liet water, dat binnen de stad opwelt, is niet drinkbaar; deze wellen worden stornië retsjki. letterlijk nzwarte bekenquot; genoemd. Even als hot
water, dat uien floor het, graven van putten verkrijgt, bestaat liet welwater eenvoudig uit Newawater, hetwelk door de veenlagen des bodem.-; gezakt en geel geworden is. Wat de bewoners derhalve voor him gebruik behoeven, moet nit de Newa worden gesehept.
Tn bet midden-gedeelte van St. Petersburg heeft do Newa eene breedte van ruim eene Nederlandsebe mijl, en indien men haren bogtigen loop binnen het gebied der stad volgt, dan bedraagt hare lengte ruim zeven en een halve Ned. mijl.
Hiernaar laat /ieh beoordeelen welk een uitgestrekte, barre oppervlakte deze rivier des winters binnen de stad op levert, geheel bedekt met op elkander gestapelde ijsschotsen. Tn dat jaargetijde kan men binnen de stad togten maken, waarbij men gemakkelijk in heï denkbeeld kan komen, dat men door de woeste, meest onherbergzame streken van Rusland reist. Sleehts in de verte flikkert ons hier en daar bet verwijderde licht in het oog, dal in eene of andere woning brandt; bij hef schijnsel der maan en het noorderlicht zet men zijn eenzamen togt voort, den regten weg trachtende te vinden met behulp van het kompas en den stand dei-sterren aan den hemel. Dergelijke nachtelijke togten staan in een slechten reuk. want diefstal en moord zijn dan volstrekt niet zeldzaam, en indien het slechts eenigzins mogelijk is, vermijdt ieder om zich aan dergelijk gevaar bloot te stellen. Maar dit alles krijgt in den zomer een gansch ander aanzien, wanneer het maken van togtjes op de Newa tot de meest geliefkoosde en aangenaamste uitspanningen der inwoners van Rusland^ hoofdstad behoort. Gedurende het zachte jaargetijde is het schoonste gedeelte der stad omzoomd door den blinkenden spiegel dier zelfde Newa, welker oppervlakte in de wintermaanden zoo dof en kleurloos zich aiiu ons oog vertoont. De liefelijkheid dos damp-krings, de bekoorlijkheid van den helderen, nachtelijken hemel kunnen ook niet genoeg worden geroemd en met wellust smaken zij het genot, dat de gondeltogtjes op de Newa hun verschaffen en zulks te meer, dewijl hel tijdperk, gedurende hetwelk zulks kan gesmaakt worden, zoo beperkt
•■{7
is. In do liefelijke iiiaauden .liniij en Julij is de Newa, zoomede hnro armen, dag en nacht bedekt met zeil en roeisichepen van allerlei grootte en maak.sel, hetgeen dooide gedurige afwisseling, die er heerscht, een hoeijend en prachtig .schouwspel oplevert.
Onder de mineralogische verzanielingeu bekleedt het museum, dat tot het Instituut voor den mijnbouw behoort, den eersten rang. Hier zag professor Hose het vermaarde stuk malachiet, herkomstig uit de kopermijn Goewesjewsk iu het Oeral-gebergte; het heeft eene platte, eivormige gedaante, is niet minder dan eene A'ed. el hoog eu bijna even breed. Dit gesteente heeft eene fraaije, smaragdgroene kleur en wordt op eene waarde van 945,000 Nederland-sche guldens geschat. Onder de klompen gouderts moet de eerste plaats worden ingeruimd aan het zoogenaamde reuzeu-goudstuk. liet werd gevonden op den quot; October, 1842. in de nabijheid der beide beroemde goudwassche rijeu van Tsarewo-Isicolajewsk en Tsarewo-Alexandrowsk. aan den linkeroever der Tasjkoetargan. Deze klomp gedegen goud weegt ruim 34 Ned. pond eu lag .'3,15 Ned. el beneden de oppervlakte des bodem» op eene dioriet-bank en was geheel en al omsloten in eene korst van vaste klei. De geringe onelfenheden niet iu aanmerking nemende, heeft hij den vorm eens driehoeks; naar het uiterlijke te oordeeleu, schijnt Inj eene massa te zijn, die uit den vloeibaren slaat zeer snel in den vasten toestand overgegaan of bekoeld is. Knkele putten of deuken, welke iu de oppervlakte worden waargenomen, zijn waaischijnlijk de indrukken van bergkristallen, die in de nabij zijnde bergkloof ontstaan zijn. liet geheel vormt eene vaste massa, waarin naden noch »pleten worden waargenomen, die het vermoeden zouden kunnen doen opperen, dat deze klomp door liet ineensmelten van verschillende stukken is ontstaan.
Reeds teil jare 1838 is door de Kussisehe regering eene vroeger uitgevaardigde wet, waarbij bepaald was geworden, dat goudklompen ter zwaarte van één once Ned. gewigt, moesten bewaard worden, opgeheven, dewijl dergelijke stukken te menigvuldig voorkwamen 5 later is bepaald, dat voortaan
38
alleen goudklompen van één pond zwaarte naar het museum behoorden opgezonden te worden. Toen ook dergelijke stukken niet moer tot do zeldzaamheden mogten gerekend worden, werd in 1841 het bevel gegeven, dat alleen zulke goudklompen, die door hunne bijzondere grootte of' eigenaardigheid van vorm opmerkelijk mogten genoemd worden, aan het museum moesten worden opgezonden, terwijl de gansche overige massa aan muntmeesters moest verantwoord worden om ze te doen vermunten. Ten gevolge van dit besluit werden 550 klompen gedegen goud, waaronder geen enkele voorkwam, die meer dan '2 Ned. pond woog, aan de munt afgeleverd.
In Europisch Rusland wordt slechts in eenige weinige oorden, gelegen aan de westelijke helling van hot noordelijk gedeelte des Oerals, goud aan den bodem ontwoekerd. In Aziatisch Rusland daarentegen worden gouddistrikten gevonden in do gouvernementen Perm, Orenburg, Tomsk, Jeniseïsk, Irkoetsk en in het land der Kirgizen. Het eerste goud werd in Rusland ontdekt ten jare 1743, in do nabijheid vau Katharinenburg. In het jaar 1752 word een aanvang gemaakt mot het ontginnen der mijnen van Ho retsoff en nog op den huidigen dag wordt zulks voortgezet; maar ten gevolge van de grootere opbrengst der goud-wasscherijen, geschiedt hot thans uiet meer met gelijken ijver als vroeger. De zoo even genoemde mijnen loverden in 1810, het jaar waarin de opbrengst het voordeoligst was, eene hoeveelheid op van 550 pond goud ; thans is dit verminderd tot op 50 pond jaarlijks, welke opbrengst grootendeels moot strekken oin de kosten der ontginning te bestrijden.
Sedert 1814 dagteokent zich het ontstaan der goudwas-scherijen in hot Oeral-geborgto; later, namelijk, in 1829 is daarmede aangevangen in Westelijk en, ten jare 1838 in Oostelijk Siberië. In tien jaren tijds, van 1840 —1850, leverden dc goudwasschenjon in den Oeral, in Westelijk en Oostelijk Siberië, op: 202,208 Nod. pond. Het is echter eorst sedert de ontdekking van dit metaal in Oostelijk Siberië, dat do goudopbrengst in Rusland op eene verba-
39
zende wijze heeft toegenoinci^. Niettegenstaande de hoeveelheid goud, in die streken gevonden, zoo groot is dat zulks aan liet ongeloofelijke grenst, heeft de regering de gansehe ontginning overgelaten aan de partiknliere nijverheid. Zij bemoeit zich met de zaak niet verder dan om orde en rust te bewaren, twisten en oneenigheden te voorkomen of te beslechten, zich vergenoegende met het heffen eener zeer matige belasting op degenen, die zich met het gouddelven bezig houden.
Rij eene wet van het Jaar 1838 was aan ieder het regt toegestaan om, in Oostelijk Siberië, goud t^ zoeken. Aan deze vergunning was alleen deze voorwaarde verbonden, dat, zoodra er goud was ontdekt geworden, zulks onmiddellijk ter kennis van de plaatselijke overheid moest worden gebragt, die gemagtigd was om aan dengene, door wie de aanwijzing was geschied, eene bepaalde uitgestrektheid lands toe ie wijzen, ter breedte van 20U Ned. el en ter lengte van 5 Ned. mijlen. Naanwelijks had zich de man-dezer goudontdekkingen eenigzins verspreid. die alles wat destijds van dien aard in Rusland bekend was, in het oneindige overtrof, daar stroomden honderde meer en minder talrijke benden en vereenigiiigen van avou tuners naar de rivieren, die uit het oosten afstroomen de, zich in de Jeniseï ontlasten, zoomede naar de bergachtige streek van Sayani. Een ongekende levendigheid van verkeer ontwikkelde zich ten gevolge hiervan in 8i berië. De goudzoekers verstrooiden zich in allerlei rigtingcu.
I zij oin de vereisehte maatregelen te nemen ter ontginning der gouddisstrikten, t zij om de noodige werklieden aan te nemen; het aantal dezer laasten beliep in 1841 reed.--over de 8,0U0 man. De meesteu waren bannelingen, anderen kwamen uit de steppen der Kirgizen, met het doel om gedurende eenige Zomermaanden in de mijnen en gond-wasscherijen te arbeiden, ja, velen zagen er niet tegen op om, tot dat einde, eene reis te ondernemen van 600 mijlen, want uit het binnenste van Rusland trokken zij naar de gouddisstrikten oin aldaar in de mijnen te werken. Niets was in staat om hunnen ijver te bekoelen, noch de
^IO
ruwheid van het klimaat, noch de mooijelijkheid van den arbeid, noch zelfs het schrikbeeld, dat de bloote naam van Siberië, als verbanningsoord zoo gevreesd, aan die duizenden vroeger inboezemde.
Groot waren de, tnoegelijkheden, waarmede de goudzoekers te kampen hadden om van hunne ontdekkingen een voordce-lig gebruik te maken of nieuwe ontdekkingen te doen. De gouddisstrikten liggen in een destijds geheel onbekend land, door hel welk woeste horden gedurende de vintennaanden heentogen. Hijna ondoordringbare uMuden. 'velke den bodem bedekten, waren zoo vele, onuitputtelijke bronnen der altoo.s-dnrende vochtigheid des dampskrings, ten gevolge waarvan de dalen niet slechts ontoegankelijke moerassen vormden, mam zelfs de hellingen van't gebergte ter n-iainvrnij .d begaanbaar waren, en telkens groote omwegen moesten gemaakt worden om die bezwaren te ontworstelen. Menige streek werd er gevonden, alwaar binnen een omtrek van J00 uren geene mensehelijko woning werd gevonden; geen weg, geen pad zelfs bestond er in deze uitgestrekte wildernissen, en alle vervoer moest geschieden met lastdieren langs paden, welke de gouddelvers zeiven moesten banen.
Uithoofde de bodem van Siberië algemeen genomen zeer vruchtbaar is, konden de streken, gelegen in de nabijheid der oorden, waar gouddelvers hun moeijelijken arbeid voortzetteden, spoedig in hunne behoeften aan granen voorzien; vleesch en lastdieren verschaften hun Kergizen en Kalmoekken, en de vereischte werktuigen en gereedschappen werden hun geleverd uit de werkplaatsen in het Oeral-gebergte gelegen.
Gewoonlijk werd in Mei een aanvang gemaakt met het gonddelven en eindigde deze arbeid in de maand September, wanneer de winter zijn aanvang door siieeti«jagt verkondigde. Velen lieten zich door de guurheid van het
O O
weder niet afschrikken, maar zetleden bunnen arbeid midden in den winter voort, dewijl de moerassige streken gedurende het koude jaargetijde gemakkelijker begaan en ontgonnen konden worden. Waar men veronderstelde, dat de bodem goud bevatte, moest iiij eerst door het aanleggen van vuren
II
outdonirl, on lu'l goudy.iiiid vervolgen-- niet laiiuw water ge wa^scheii worflcn. Brandstoffen, die alleruege in overvloed voorlianden waren, kostten bijna niets. Mocijelijk voorwaar is het zich een denkbeehl te vormen, hoedanig de gouddelvers in .stuat zijn geweest de guurheid van hot weder ge durende de lange wintermaanden te trotseren, daar zii te mid den der digte sneeuwmassa's niets dan slecht gebouwde hutten hadden om zich te-en de k^ude te beschermen.
Bij de ovcreenkoinsten, gesloten tus.-ehen de avonturiers en de werklieden, was bepaald hoeveel karren vol zand of andere specie deze dagelijks moesten leveren; wie daarmede gereed was, kon over het verdere gedeelte van zijn tijd beschikken. Wijders had elk arbeider een pond vleescli, brood en verdere spijzen, benevens eene voldoende hoeveelheid ligt bier. Ten einde het plegen van diefstal te verhoeden, den ijver der arbeiders zoo veel mogelijk aan te vuren, waren premien voor bepaalde gevallen uitgeloofd geworden.
Niettegenstaande de gouddelvers met zulke verbazende mocijelijkheden bij hunnen arbeid te kampen hadden, nam hun aantal met elk jaar toe. Duizeiule goudzoekers meldden zich bij de plaatselijke overheden aan, en eoncessien tot het doen van ontginningen konden slechts naar den datum der aangevraagde vergunning worden verleend. 11
') In het bekende werk \hii von Haxllmusen getiteld: Studiën über tlie innern Zustiiufie, das V'olkslebeu und insbesondeve die IHiidlichen Einrichtiingen Kusslands, 1817, lezen wij liet vulgende: quot;Sedeit ei-niui jaren trekken talluoze avoutmiers in alle rillingen door Siberië om iïoud te zoeken; zij vinden noeh arbeiders, die ben helpen, noeh voedsel om zieh het noodige levensonderhoud ie versehatlen. M aar de gelegenheid zieb daartoe aanbiedt, is het arbeidsloon en de prijs der levensmiddelen zeer hoog geslegen, waarbij nog dit bezwaar komt, dat men sleebis gedurende drie maanden in iiet jaar hel gonddehen kan voortzetten. Als een bewijs van 't geen wij /no even hebben gezegd, vermelden wij dat hel arbeidsloon op menige plaats -n gulden per dag bedraairt Vele kolonisten, verlokt door de gelegenheid om geld te verdienen, laten den akkerbouw, zoo zeer gesebikt ter bevordering dei-zedelijkheid, geheel en al varen en begeven zieh onder de schaar van gouddelvers. Igt;e gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven, want een algemeen zedebedert' breidt zieh hoe langer hoe meer uit.'
42
Ten jarc 1840, toen do gouddisstrikten in Siberië werden ontdekt, steeg de goudprodiictie tot 8,8(54 Ned. pond. In 1841 bedroeg zij 10,488 pond; in 1842 : 14,533 pond; in 1843: li),85ti pond; in 1844: 20,416 pond; in 1845: 20,869 pond; in 1846 : 26,050 pond en in 1847 beliep de goudopbrengst 28,056 pond, liet hoogste cijfer dat zij heeft bereikt.
Naar gelang de goudproductie vermeerderde, en nieuwe gouddisstrikten werden gevonden, nam liet verkeer in gelijke mate toe. Wegen werden aangelegd door vroeger ongebaande wouden, de bevolking der steden, in de nabijheid dier oorden gelegen, nam hand over hand toe en de welvaart harer inwoners verhief zich als het ware met den dag. Maar te gelijker tijd steeg de prijs der levensmiddelen op eene bovenmatige wijze, en wel in dier voege, dat de kleine ondernemingen allen te gronde gingen. .Met het doel om hot verloopen van den landbouw te verhoeden, de kolonisten te noodzaken om zich met dc graanteelt bezig te houden en dc noodlottige gevolgen te voorkomen, die er in een ander geval noodzakelijkerwijze uit moesten voort-vloeijen, werd van regeringswege het bevel uitgevaardigd : dat het voortaan, aan geheele gezinnen van verbannen kolonisten, niet langer zou vrijstaan zich met de goudwas-scherijen buzig te houden, maar dat van elk hunner eenige leden op dc aangewezen standplaats verblijf moesten houden, ten einde den veldarbeid voort te zetten.
Intusschen werden geene nieuwe aliuviaalstreken meer gevonden, die een even rijken voorraad goud bevatteden; men zag zich derhalve genoodzaakt de reeds ontdekte gouddisstrikten verder te ontginnen. Het gevolg hiervan was, dat dc gondproductia in 1848 daalde tot op 17,088 Ned pond.
Ten einde do goudproductie in Oostelijk Siberië tot een hooger bedrag te doen klimmen, dezen tak van nijverheid op een meer regelmatigcn voet te brengen en tevens de kleinere vereenigingen tegen dc zoo uadcelige mededinging der grootere, talrijkere vereenigingen te beschermen, werden door do regering verscheidene maatregelen gcuonicu
43
on wetten nitgcviiardigd. Voornamelijk werden de noodige bepalingen gemaakt om de werkzaamheden in die goud-wassclierijen, welke een minder rijken voorraad van edel metaal bcvatteden, op beteren en meer geregelden voet te doen plaats grijpen, terwijl de goudwasseherijen, welke eenc grootere iioeveellieid opleverden, naar gelang van de meerdere productie aan ecne hoogere percentsgewijze belasting werden onderworpen.
Niettegenstaande de doelmatigheid der genomen inaatre-len, nam de goudproductie in Oostelijk Siberië voortdurend af'. In het jaar 1847 werd in dit gedeelte van Siberië '24,468 Ncd. pond goud gedolven; in 1849 bedroeg het 21,348 pond on in 1850 slechts 18,145 Ned. pond. De goudwasscherijen in den Oeral leverden daarentegen jaar-lijks eene grootere hoeveelheid goud op, hoewel ook hier het zand der wasscherijen ean geringere gehalte aan goud bleek te bezitten, dan hetgeen aanvankelijk was bearbeid geworden.
Platina wordt in liusland aangctroHfen, hetzij in ol' nabij goud bevattende lagen, en in den regel mag gezegd worden, dat al het goudhoudend zand in den Oeral en in Siberië tevens platina bevat, hoewel de hoeveelheid er van slechts gering is. De streken, waar platina hoofdzakelijk wordt gevonden, zijn de disstrikten Tagilssk en Go-roblahodat. De gezamenlijke hoeveelheid van dit metaal, gewonnen sedert 1824, het jaar waarin men het 't eerst heeft ontdekt, bedraagt 32,976 Ned. pond. Nergens wordt het in zoo grooten voorraad aangetroffen als in het zand van Nisjne-Tagilsk. In het jaar 1 ^2iS leverden de wasscherijen aldaar 1,456 Ned. pond platina op. Het aldaar bewerkte zand had zulk eene rijke gehalte aan platina, dat op 1,600 Ned. pond zand een half' once edel metaal werd gevonden. Wel bleek het later bewerkte zand niet zulk een rijkdom aan platina te bezitten, maar toch verkreeg men sedert dien tijd jaarlijks 1,600 a 3,200 Ned. pond platina. Dit heeft voortgeduurd tot op 1845. hot jaar waarin men heelt opgehouden platina tot muntspecie tc bezigen.
Onder de [diitina klumpeu, welke professor Rose ia het museum van het [iistituut voor den m.jubouw be/.igtigde. was er een ter zwaarte van 4 pond, gevonden op een dei-goederen van den prins Demiloff, die de rijk-ite platina-mijn bezit. Later echter zijn in de zandlagen dier zelfde streek veel grooter klompen gevonden, waaronder er zicli zelfs bevinden, die meer dan 8 pond zwaar zijn liet grootste stuk gedegen platina, dat tot heden bekend i.-, werd in de maand .1 unij des jaars ItS lÖ gedolven in diezelfde mij nen van Nisjne-Tagilsk; het heeft een gewigt van ruim 9 Ned. pond.
Hoewei het Oeral-gebergte niet hei eenige oord ter wereld is. waar platina wordt gevonden, want ook in Zuid-Araerika komt het vcor, zijn de platina lagen in de eerstgenoemde streken oneindig rijker en uitgestrekter dan die van Zuid-Amerika, liet grootste stuk gedegen platina, liet welk aldaar tot heden is gedolven, werd door Humboldt uit t'iioco inedegebragt en ten geschenke gegeven aan het museum van naturaliën te Berlijn. Ken andme platina klomp, afkomstig uit de gondwasscherijen van Coudutn, dat ongeveer eene gelijke grootte heelt als het stuk door Humboldt aan het museum vereerd, bevindt zich sedert 1S22 in inuseuin te Madrid. Het ecrsibedoelde heelt een gewigt van 1.088 grein, het andere weegt 11,641 grein.
Buitengewoon groot is de rijkdom, welke de. keizerlijke schatkamer bevat aangeslepen edelgesteenten; onder deze bekleeden de diamanten de eerste plaats, die uitstekend in grootte en helderheid van water zijn. He grootste dezer diamanten vormt de spits van den keizerlijken schepter. Wel is hij niet op de voordeeligste wijze gekloofd. maar overigens van het helderste water, volkomen zuiver en van een buitengewonen glans. Deze diamant weegt 194-''/i karaat, zijn grootste middellijn bedraagt 1 duim ói'/s lijn, bij eene lengte 10 lijn Rijnl. maat De ge schiedenis van dezen diamant, welke uit Oost-Indië af kom slig is, luidt naar het verhaal van Pallas als volgt. 1
') Zie Pallas: Reise in ilie siidliehcn StaUhaltcrsi-haften des russi-ischeu Keirhs. Leip/.ig 17VM'. ! li. J. S. u. tl.
Onder df moiiigte diaiTiantcii. welke den troon vim sjah Nadier door hunnen luister deden schitteren, bevonden er zich twee. die door hunne grootte verre boven alle anderen uitstaken; de eene werd quot;de schitterende zon,' de andere quot;de blanke maanquot; geheeten. Bij gelegenheid van den moord aan genoemden vorst gepleegd, werd een groot gedeelte zijner kroonsieraden geroofd en later in hef geheim verkocht. Kens o)) een dag meldde zich bij een Armeniër. Sjafrass geheeten, die destijds niet twee /.ijner broeders te Basso ra gevestigd was, een Afghanisch hoofdman, die hein onder liet zegel der grootste geheimhouding een kostbaren diamant te koop aanbood. Naar zijn voorgeven was het een dei-beide grootste diamanten, die vroeger don troon des sjah Nadier versierden en wel waarschijnlijk de zoogenaamde blanke maan. Wijders bood hij hem nog eene menigte kostbare gesteenten aan. onder anderen een grooten smaragd en een grooten ro bijn . Voor deze gesteenten vroeg hij slechts eene /eer matige som gelds. Eene dergelijke aan bieding kwam Sjafrass zoo verdacht voor, dat hij den koop niet onmiddellijk durfde sluiten. Dit dralen had ten gevolge, dat de Afghan zich in stilte uit de voeten maakte. Het toeval wilde, dat zij elkander later te Bagdad weder ontmoetten, en nu kocht Sjafrass al de vroeger aangeboden edelgesteenten voor de ronde som van 50,000 piasters, omstreeks 100,000 gulden. Beide koopers, Sjafrass en zijn broeder, begrepen dat zij den koop zoo geheim mogelijk moesten houden. Om die reden spraken zij aanvankelijk met niemand er over. Eerst twaalf jaren later begaf Gri-gori Sjafrass zich, over Oonstantinopel, te land naar Am sterdam, alwaar hij zijne edelgesteenten van de hand poogde te zetten Onder degenen, die den kostbaren diamant quot;il den koopen, behoorde ingelijks keizerin Catharina van Kus-land. Zij deed den eigenaai het voorstel doen om den diamant naar St. Petersburg op te zenden, ten einde hem beter te kunnen beoordeel n, onder aanbod om de kosten der reis te vergoeden, indien de koop om eene of andere reden niet gesloten werd. Toen de keizerin den diamant had gezien, deed de graaf Panin, door tusschen-
-14
Onder du jjlalina kluinpen, wulke professor Rose in hot museum van hot Instituut voor den m.jnbouw bezigtigde. was er een ter zwaarte van 4 pond, go/on lon op e(Mi der goederen van don prins Deinidoff, dio de rijk-ito platiua-inijn bezit. Later echter zijn in de zandlagen dier zelfde streek veel groot er klompen gevonden, waaronder er zich zelfs bevinden, die meer dan 8 pond zwaar zijn liet grootste stuk gedegen platina, «lat tot heden bekend is, werd in de maand Junij des jaars 184o gedolven in diezelfde mij neu van Aisjne-Tagilsk; het heeft een gewigt van ruim
Ned. pond.
Hoewol het Oeral-gebergte niet hel eeuige oord ter wereld is. waar platina wordt gevonden, want ook in Zuid-Amorika komt het vcor, zijn de platina lagen in de eerstgenoemde streken oneindig rijker en uitgestrekter dan die van Zuid-Amerika. Hel grootste stuk gedegen platina, het welk aldaar tot heden is gedolven, werd door Humboldt uit Choco inedegebragt en ten gosehenke gegeven aan het museum van naturaliëu te Berlijn. Een andere platina klomp, afkomstig uit de goiulwasscherijen van Condoto, dat ongeveer eeue gelijke grootte heelt ais het stuk door Humboldt aan het museum vereerd, bevindt zich sedert 1822 in museum te Madrid. Het eerstbedoelde heelt oen gewigt van 1.088 grein, hot andere weegt 11,641 grein.
Buitengewoon groot is de rijkdom, welke de keizerlijke schatkamer bevat aan geslepen edelgesteenten; onder deze bekleeden de diamanten de eerste plaats, die uitsto-koud in grootte en helderheid van water zijn. De grootste dezer diamantou vormt de spits van den keizerlijken schepter. Wel is hij niet op de voordeeligste wijze gekloofd. maar overigens van het helderste water, volkomen zuiver en van een buitengewonen glans. Deze diamant weegt 194-7.1 karaat, zijn grootste middellijn bedraagt 1 duim Wji lijn, bij eeue lengte 10 lijn Kijul. maat De go schiedenis van dozen diamant, welke uit Oost-lndië al kom stig i?, luidt naar het verhaal van Pallas als volgt. 1
') Zie Pallas; Keise in ilie siidlicheu Statlhaltersohaften des nissi lieichs, f.eiji/.ip 17V, i h. J, S, 1^0. n. tl'.
Onder (If monigte rliHinaiilcn welke den trlt;jiiii vim sjah Nadier d(mr hunnen luister deden sehitteren, bevonden er zich twee. die di or hunne grootte verre boven alle anderen uitstaken; de ei'iie werd nde schitterende zon/ de andere quot;de blanke maan'' geheeten. Bij gelegenheid van den moord aan genoemden vorst gepleegd, werd een groot gedeelte zijner kroonsieraden geroofd en later in het geheim verkocht. Keus op een dag meldde zich bij een Armeniër. Sjafrass geheeten. die destijds met twee zijner broeders te Bassora gevestigd was. een Afghanisch hoofdman, die hem onder het zegel der grootste geheimhouding cpii kostbaren diamant te koop aanbood. Naar zijn voorgeven was het een der beidé grootste diamanten, die vroeger den troon des sjah Nadier versierden en wel waarschijnlijk de zoogenaamde blanke maan. Wijders bood hij hem nog eene menigte kostbare gesteenten aan, onder anderen een grooten smaragd en ecu grooten robijn. Voor deze gesteenten vroeg hij slechts eene zeer matige som gelds. Eene dergelijke aan bieding kwam Sjafrass zuo verdacht voor, dat hij den koop uiet onmiddellijk durfde sluiten. Dit dralen had ten gevolge, dat de Afghan zich in stilte uit de voeten maakte, liet toeval wilde, dat zij elkander later te Bagdad weder ontmoetten, en nu kocht Sjirfraso al de vroeger aangeboden edelgesteenten voor de ronde som van 50,00U piasters, omstreeks 100,000 gulden. Beide koopers, Sjafrass en zijn broeder, begrepen dat zij den koop zoo geheim mogelijk moesten houden. Om die reden spraken zij aanvankelijk met niemand er over. Eerst twaalf jaren later begaf Gri-gori Sjafrass zich, over Constautinopel, fe land uaar Am sterdam, alwaar hij zijne edelgesleeuten van de hand poogde te zetten Onder degenen, die den kostbaren diamant uil den koopen, behoorde ingelijks keizerin Catharina van Kus-land. Zij deed den eigenaai het voorstel doen om den diamant uaar St. Petersburg op te zenden, teu einde hem beter te kunnen beoordeel n, onder aanbod om de kosten der reis te vergoeden, indien de koop om eene of andere reden niet gesloten werd. Toen de keizerin den diamant had gezien, deed de graaf l'anin, door tusschen-
46
komst van den hofjuwelier Lazareff, die met do onderhandeling was belast, Je volgende koopsom aanbieden: behalve dat de eigenaar, in gevolge van zijn verlangen in den erfelijken adelstand des rijks zon worden opgenomen, werd hem een levenslang pensioen van 1'2,000 gulden en eene som van 1,000,000 gulden — waarvan 200,000 contant, en het overige binnen tien jaren te vuldoen —- aangeboden. Hiermede wilde Sjafrass zieh eehter niet tevreden stellen. Hij vorderde niet alleen, dat ook zijne broeders tot den adelstand zouden worden verheven, maar eischte bovendien, dat hem nog andere voorregten zouden worden verleend. Dewijl in dezen eiseh niet werd getreden, sprongen de onderhandelingen af en de kostbare diamant werd aan Sjafrass terug gegeven.
Nu bevond Sjafrass zich in geene geringe verlegenheid. Om de groote kosten der reis als anderzins goed te maken, had hij aanzienlijke geldsommen moeten opnemen, eu door het afspringen van den koop zag hij geen middel om zich op eene geschikte wijze van dien schuldenlast te ontdoen. De graaf Panin en anderen, hiervan partij willende trekken, lieten hem in de verlegenheid, zoodat er voor Sjafrass niets anders overschoot dan zich zoo snel en zoo stil mogelijk te verwijderen, waarop hij zich naar Astrakan begaf. Later werden de onderhandelingen weder hervat door den toenmaligen graaf Orloft', en de diamant eindelijk aangekocht voor de som van 900,000 gulden en de verheffing van Sjafrass tot den Russischen adelstand. Aan commissieloon, intresten en andere onkosten moest de vcr-kooper aan de onderhandelaars eene som van 240,000 üulden uitkeeren. Eenmaal in het bezit van een kolossaal vermogen zijnde, vestigde Sjafrass zich voor goed te Astrakan. Na zijn dood viel dit vermogen aan zijne dochters ten deel, wier echtgenooten, naar verhaald wordt, het bin-nen eenigen tijd door een verkeerd beheer grootcndeels hebben verloren. —
Bij hun terugkeer te St, Petersburg hadden onze reizigers, door de vriendelijke tusschcnkomst van den prins Wolkonski, minister van het huis des keizers, dc gelegenheid
47
om den grooten diainant te zien, welke den Perzische prins Cosroës, de jongste zoon van Abbas Mierza, kort te voren den keizer ten geschenke had gezonden. Deze diamant is slechts gedeeltelijk geslepen en bevindt zich voor het overige nog in zijnen natuurlijken toestand; hij weegt 84 karaat, is dus slechts half' zoo groot als de vroeger genoemde, maar toch nog aanzienlijk genoeg om onder de kostbaarste diamanten gerangschikt te worden, die bekend zijn. Itij is uitstekend helder van water en zonder eenige de geringste vlek of berst. Zijne lengte bedraagt 1 duim 51/* lijn, bij eene breedte van 8 lijn Rijnl. maat. De facetten zijn voorzien met Perzische inscriptien; aan bet boveneinde is hij omgeven door eene kerf of insnijding, welke waarschijn Ijk er in geslepen is om hem aan een koord te bevestigen en aldus om den hals te dragen.
Wat de overige geslepen inineralia betreft, van deze vindt men kostbare verzamelingen in de verschillende keizerlijke paleizen, maar voornamelijk in het Winterpaleis. Van al de verschillende bergstoffen, waarvan het uitge strekte Rusland zulk een verbazenden rijkdom bezit, vindt men hier exemplaren bijeen gebragt in de ruime zalen van het paleis, die daarvoor op de doelmatigste wijze zijn ingerigt. Onder de grootere voorwerpen moeten, in de eer ste plaats, worden gerangschikt exemplaren van de verschillende porphiersoorten. Zoo vindt men hier eene lange rij gegroefde zuilen van prachtig groenen en witgeaderden por-phier uit de Revenaja Gora in het Altaï-gebergte, benevens reusachtige vazen en badkuipen; men treft hier dergelijke voorwerpen aan, vervaardigd zoowel van rooden porphier, die veel overeenkomst heeft met den porphier der Ouden, als van conglomeraatachtigen. rooden en van veelkleui igen porphier, in welks hoofdbestanddeel — dat eene roodachtig grijze kleur heeft — grijsachtig witte kogels voorkomen, die binnen zwarte zaalbanden of randen besloten zijn; het eigenaardige zamenstel van dit gesteente strekt natuurlijk niet weinig om er eene bijzondere schoonheid aan te geven.
Tot het vervaardigen van vazen van geringeren omvang, plateaux en andere kunstvoorwerpen iieeft men voornaniclijk
jaspis gebezigd uit het zuidelijk gedeelte des Oerals, nveu-turieu uit het Oeral- en Altaï-gebergte, roodbruinsteeiierts uit de omstreken van Katharinenburg, malachiet uit de kopermijnen van Goonosjefsky en schriftgraniet uit de nabijheid van Moersinsk en Miask. Hiquot; varieteiten van jaspis ziju van eene groene eu roode kleur; sommigen zijn ^^it m rood gevlekt of bloedrood met helder groene strepen, zoo als de fraaije Siberische bandjaspis. De witte massa van den aventurieu is nu eens rood, dan weder «it gevlekt. Van roodbruinsteenerts en malachiet, gene om zijne rozenroode, deze om zijne smaragdgroene kleur zoo bij zonder gezocht, worden zelden voorwerpen van eenigen omvang aangetroffen; gewoonlijk zijn ze slechts met gioo tere of kleinere stukken van dit gesteente ingelegd. Mala-chietplaten uit e^n stuk zijn slechts gering van omvang, en ook bij dezen zijn de gaten en holligheden, die zonder onderscheid bij allen voorkomen, met kleine stukje,-, van dezelfde steensoort bijgewerkt. N an het schriftgraniet treft men zoowel de gele variereil van Moersinsk als de o-i-oene aan, die in de mijnen van Miask wordt gedolven ; ook van deze steensoort komen slechts kleine platen voor.
Van het eigenlijke granietgesteente wordt in dc paleizen slechts zeer zelden eenig voorwerp aangetroffen. De buitengewoon groote blokken van Fiulandsch graniet worden uitsluitend tot zuilen verwerkt eu voornamelijk gebezigd tot versiering van kerken. Zoo bevinden zicli, bij vooi beeld, in het binnenste der Kasau-kerk vijfennegentig groote zuilen, en de Isaakskerk is aan drie verschillende zijden met eene driedubbele rij graniet zuilen versierd. De laatstbe-doelden zijn grooter dan die der eerstgenoemde kerk; maar hoewel zij eene hoogte hebben van bijna 17 Ned. el, worden zij echter verre overtroffen door de groote Alexaudeiszuil, die ten jare 1832 op hel plein voor het Winterpaleis is opgerigt geworden, want deze heelt eeu omvang van 11, bij eene lengte van ruim 25 Ned. el.
Vertrek ui', St. Petersburg. — Toebereidselen voor de aanstaande reis. — Russische dorpen. — Waldaï. — Moskou. — Wladimir. — Nisjni-Nowgorod. — Vaart, op de Wolga. — Kasan. — Ruïne van Bolgaru. — De saban der Tartaren. — H otjeken. — Voorgebergte van de Otral-keten. — Katharinenburg.
Des morgens van den 20quot;'equot; Mei verlieten onze reizigers St. Petersburg om hunnen togt verder voort te zetten. Het reisgezelsctmp had eenige vermeerdering ondergaan, ten gevolge van de vriendelijke bemoeijingen des graven Cancrin. Ten einde als geleider op den togt te dienen, en het verkeer met de inlandsehc bevolking te vergemakkelijken, had hij hun don ingenieur bij het mijnwezen en hoofdopzigter der smeltovens, den heer Menschenin toegevoegd, die niet alleen de Pransche, maar ook eenigzins de Duitsehe taal magtig was. Buitendien had Humboldt nog een courier aangenomen, die vooruit moest reizen om paarden op de stations te bestellen en te betalen, wijders een kok, een on-ontbeerlijko behoefte voor een groot reisgezelschap, vooral in eene streek als die, welke Humboldt en de zijnen moesten doorreizen. Naauwelijks toch heeft men Moskou achter zich, of men trett nergens hotels of herbergen meer aan; het
50
ecnige dat cv kan verkregen worden, zijn paarden op du verschillende stations, benevens het gebruik eener voor reizigers afgezonderde kamer en van dlt;* keuken des huizes, waar zij, voor zooveel de gelegenheid zulks toelaat, hun raiddag- of avondeten gereed kunnen doen maken. In de steden nemen do gegoede ingezetenen dien last op zich. Zoodra een reiziger in de eene of andere stad aankomt, behoeft hij zich eenvoudig tut hot liootd dor plaatselijke politie te wenden, die hom terstond het adres opgeeft van dengene der ingezetenen, die aan do beurt ligt om een reiziger in zijne woning te ontvangen. Mot eene gastvrijheid zonder weerga, die zou te rogt eene Siberische gastvrijheid wordt gehoeten, erlangt de reiziger niet slechts huisvesting, maar alles wat hij noodig heeft in de ruimste mate, vooral indien hij de Russische taal magtig is en de kunst verstaat om zich bij zijn gastheer aangenaam te maken. Bij eene reis gelijk die van Humboldt en zijne togtgenooten, ondernomen op uitdrukkelijk bevel des keizers ter bereiking van oen wetenschappelijk doel, waai-door in de eerste plaats de welvaart des lands bevorderd kon worden, — eene reis waarop een afstand van 14,500 Ned. mijlen moest worden afgelegd. — werden steeds en overal de meest doeltreffende maatregelen voor hun gemak en de .snelle voortzetting van hunnen togt genomen. Op het uur, door den vooruit gezonden courier als dal van do waarschijnlijke aankomst dor reizigers vermeld, vonden zij gewoonlijk het hoofd der plaatselijke politie aan de poort der stad, om hen te verwelkommen en naar hun tijdelijk verblijf te begeleiden.
Eén maatregel van voorzigtigheid hadden onze reizigeis uit het oog verloren; zij hadden zich niet voorzien van raatrassen, een onmisbaar meubel op eene reis door Rusland, en dio derhalve dan ook ieder reiziger met zich voert. Op de plaatsen, alwaar men overnacht, vindt men den regel geeno bedden, menigwerf met leder overtrokken sopha's, maar stellig even dikwijls slechts hot houten geraamte of onderstel van een canapé. Igt;it gebrek werd te Katharinenbnrg verholpen, en inogt do bagago er aanmerke-
51
lijk door verzwaard zijn geworden, er werd daardoor tegelijkertijd in een onmisbare behoefte voorzien.
De rijtuigen, waarmede zij de reis hadden ondernomen, waren drie in getal en nageluieuw; namelijk een f'ourgon voor Humboldt, en een ruimer, insgelijks op veêren rustend rijtuig, eone zoogenaamde britsjka, voor zijne beide togt-genooten, en een rijtuig zonder kap, ten gebruike van den courier en den kok. De beide eerstbedoelde rijtuigen waren bepaaldelijk voor de reis gemaakt en ingerigt; dat zij inderdaad gemakkelijk en goed waren, bleek hieruit dat zij op de gansche reis volkomen stand hielden; eerst op den terugtogt, toen onze reizigers te Astrakan waren aangekomen, moest er een en ander aan hersteld worden, hetgeen na zulk een aanhoudend gebruik, gedurende zoo vele dagen en nachten over de vrij ongebaande en steenachtige wegen door den Oeral en het Altaï-gebergte, niet vee! te beteekenon heeft. Het laatstvermelde rijtuig was gemaakt aangekocht en moest zeer dikwijls hersteld worden.
De rijtuigen waren zoodanig voor het beoogde doel ingerigt, dat zij aan onze reizigers ulle vereischte gemakken aanboden, en er daarenboven nog een aanmerkelijke ruimte overbleef om de verzamelingen van verschillenden aard te bergen. Weldra echter namen deze verzamelingen zoodanig in uitgebreidheid toe, dat de reizigers, wat hun gemak betreft, zich heel wat opofferingen daarvoor moesten getroosten. Bevroedende hoe ligt het mogelijk was, dat niet alle kisten, waarin de onder weg verzamelde voorwerpen waren gepakt geworden, bij het verzenden uit het Oeral- en Altaï-gebergte naar St. Petersburg, — oorden op zulk een grooten afstand van elkander gelegen, — op de plaats hunner bestemming zouden aankomen, poogde ieder hunner datgene zelf mede te nemen, hetwelk hij als het gewigtigste beschouwde. Ten gevolge hiervan werd de beschikbare ruimte eindelijk zoo gering, dat zij vrij wat ongemak te verduren hadden; dit zou eindelijk ondragelijk zijn geworden, vooral bij de snelheid waarmede de reis werd voortgezet, ware het niet dat langdurige
gewoonte ook hier woder lint hare had t.-egebragt om liet schijnbaar nnmogelijke dragelijk tc maken. Deze voovzigtig-heidsmaatregel, waarvoor zij zooveel ongerief hebben door gestaan, bleek toch onn-.odig te zijn geweest. Ten gevolge van de stipte naleving der bevelen door de Kussischc regering gegeven, is niet een enkele van het groote aan tal kisten verloren gegaan, die bij zoo verschillende bezen-dingen naar St. Petersburg en van daar naar Berlijn door onze reizigers waren afgezonden geworden.
De groote Keizersweg. welke St. Petersburg met Moskou vereenigt, loopt bijna in zijne gansche lengte in eene lijn-regte rigting voort, en heeft eene buitengewone breedte. ii De reden hiervan is als volgt. In Rusland wordt een span van vieren gewoonlijk niet twee aan twee vóór elkander, maar nevens elkander gereden: daarenboven loopt liet bij-de-handsche, zoowel als het van-de-handsehe paard mot den kop buitenwaarts, zoodat een dergelijk span een aanmerkelijke breedte beslaat. Het is derhalve v dstrekt noodzakelijk, dat de wegen buitengewoon breed zijn. ten einde aan twee dusdanig bespannen rijtuigen de noodige ruimte te verschaffen om elkander in galop voorbij te rijden, want, zoo als den lezer bekend zal zijn, men rijdt in Rusland nooit anders dan in gestrekten galop.
Naauwelijks hadden on/.o reizigers St. Petersburg verlaten en den regten weg naar Moskou een korten tijd gc-
Peter dc «route, .lie deu alstaud uisschcn zijne nieuwe residentie en de oude hoofdstad zijns rijks zou veel mogelijk, trachtte tc verminderen, liet duor een Kngelsehman. Mac Phersun gehceten, een «eg afbakenen. dit lijnregt van St. Petersburg naar Moskou liep. Over een uitgestrektheid van ruim 100 Ned. mijlen werd de weg dan ook werkelijk in die rigting aangelegd. Eindelijk ontmoetto meu zóó onoverkomelijke bezwaren door de wouden en moerassen, die de weg zoa hebben moeten doorsnijden, dal van het eerst aangenomen plan werd afgeweken. Daarenboven lag geen enkele stad of bewoonde plek van eenig belang in dc aangenomen rigting. ten gevolge waarvan eindelijk werd besloten om deu weg over Now-Kurod Tortsjok, Twer en andere steden aan te leggen. Door deze veranderde rigting werd dc weg veel langer; had hij eigens het oorspronkelijke plan slechts eene lengte van .VJÓ wersten, - ongeveer even zou vele Xed mijlen, - nu bedroeg zulks 720 wersten. Sedert 1351 is Moskon daarmbov n door middel van ecu spoorweg met .St. Petersburg verhouden.
volfjd, of 7.1] verlieten hem, sloegen tar linkerzijde een zijweg in, die hen naar het stadje Tsarskoje-üelo voerde, ten einde liet keizerlijk lustslot aldaar te bczigtigen. Het stadje ligt aan de helling der hoog rijzende vlakte, welke zich op een afstand van ongeveer ló lï 20 Ned. mijlen van de Newa en de Golf van Finland verheft; het slot zelf is gebouwd op het: hoogste gedeelte der vlakte. Het is een prachtig kasteel en gelijkt, wat betreft den stijl, waarin het is opgetrokken, veel op het kasteel van Versailles. Achter het paleis strekt zich de tnin uit, waarin het jeugdige len-tegroen destijds begon te ontspruiten. Het was een schoone, heldere dag. toen zij zich aldaar bevonden en de temperatuur dos dampkrings bedroeg dos middags, ten 2 ure, 15° Kéaumiir.
Tc Isjora, het eerste station van St. Petersburg af gerekend, dat omstreeks 33 Ned. mijlen van daar is verwijderd, kwamen zij weder op den grooten weg naar Moskon. Heeft men dit station achter den rug, dan treft men weldra geene sporen van akkerbouw meer aan, want de weg loopt door een digt, grootendeels /.eer moerassig woud, dat een aanmerkelijke uitgestrektheid heeft, want den ganschen nacht duurde de togt. voor zij het uiteinde et-van bereikten. Des morgens ten 7 ure kwamen zij te Now-gorod aan, de aloude, vroeger zoo beroemde Hanzestad. Hare ligging aan den regteroever van de Wolchow, op een gerin^en afstand van de plaats waar zij het ilmen meer heelt verlaten, mag inderdaad schoon worden ge-heeten. Slechts een gering gedeelte der stad ligt aan den linker- of westelijken oever der rivier; in dat gedeelte wordt insgelijks de oude Sopliia-kerk gevonden, het eenige gebouw, hetwelk uit dat glansrijke tijdperk van Nowgorods geschiedenis herkomstig is. Van de brug, welke de beide deelen der stad vereenigt, heeft men een heerlijk vergezigt stroom af- en opwaarts naar den kant van hel llmenmeer, hetwelk tijdens de komst onzer reizigers in de stad nog niet ijs bedekt was.
Na een oponthoud van eenige weinige uren werd de togt weder voortgezet, Eene fraaijc steenen brug, met eene sier-
lijke ij/.creu balustrade, ligt er over de Kleine Wolehow; ook do eerstvolgende rivier, de Msta, passeert inen over eene dergelijke sclioone brug; deze bij de komst van Humboldt aldaar nog niet geheel voltooid zijnde, was het reisgezelschap genoodzaakt zich met schuiten te laten overzetten. Zoowel deze rivier als de Kleine Wolehow ontlast zich op een geringen afstand van elkander, oostwaarts van de monding der Wolehow, in het Ilmen-meer. Aan gene zijde der Msta ligt het dorp Bronnitzu, en aan zijne zuidwestelijke zijde verheft zich een grootc, kegelvormige heuvel, op welks kruin eene kerk is gebouwd.
Even behagelijk als de Russische dorpen zich op eenigen afstand aan het oog voordoen, dewijl zij bijna allen zonder onderscheid eene van steen gebouwde kerk hebben, welker wit gepleisterde muren en groene koepeldaken reeds op een grooten afstand zigtbaar zijn, zoo eeutoonig en treurig is het inwendige dierzelfde dorpen. De huizen zijn, even als de boerenwoningen in Zweden en Noorwegen, van ruw behouwen en op elkander gelegde boomstammen gebouwd, waarvan de voorgevel is versierd met allerlei soort van snijwerk, dat somtijds op zekere kunstwaarde mag bogen. Allen zijn zij in één en denzelfden stijl opgetrokken, en staan met den voorgevel naar de straatzijde gekeerd. Door middel van hooge houten heiningen zijn zij onderling met elkander verbonden. Ook do straten zijn met dikke planken belegd en om die reden, ton einde zoo weinig mogelijk hout tc verbruiken, niet zoor broed. In het gansche dorp is geen enkele boom te zien; geen tuintjo scheidt de huizen van don grooten weg, eene wijze van inrigting, die zooveel toebrengt om aan een dorp een behagelijk, ja, bekoorlijk uiterlijk te geven. Alles is digt opeengebouwd en moor inge-rigt voor don winter dan voor deti zomer. Wanneer men echter bedenkt met welk eene verbazende snelheid een plotseling ontstane brand in dergelijke houten woningen naar allen zijden zich verspreidt, aan welk gevaar de bewoners bij zulk eene gelegenheid zijn blootgesteld, daar niet slechts do huizen, maar zelfs do straten in de vlammen opgaan, dan wordt het gemoed dos beschouwers mot ijzing vervuld
00
en vreest men ieder oogenblik voor hot lot, dat allen als liet ware boven het hoofd hangt. Dit denkbeeld stelt zich nog des te levendiger voor den geest, wanneer men ziet niet welk eene schromelijke achteloosheid do dorpsbewoners met vuur en licht omgaan, daar zij zelden kaarsen of' lantaarns, maar gewoonlijk brandende houtspanen ter verlichting hunner woningen bezigen.
Bij het aanbreken van den nacht kwamen zij in het stadje Waldaï aan, hetwelk op den rug eener kleine heu-velrij van dienzelt'den naam is gebouwd. Deze henvelrij vormt de waterscheiding der rivieren, die zieh aan de eene zijde in de Oostzee, aan den anderen kant in de Kaspi-sthe zee ontlasten. Ten einde dit oord meer van nabij te lieren kennen, vertoefden onze reizigers tot aan den morgen in het station Simogori, dat op ongeveer een uur afstands van Waldaï ligt. De volgende voormiddag werd besteed om de voornaamste punten der omringende streek te bezoeken, en hunne hoogte door barometer-meting te bepalen. Na het verrigten dezer werkzaamheden keerden zij naar Waldaï terug, deden een uitstapje in een oostelijke rigting naar het nabij gelegen meer, en beklommen daarna de vrij hooge heuvelen ten westen der stad. Het meer was destijds nog met ijs bedekt. Is het aan de zuidzijde omringd door lage, vlakke oevers, oostwaarts daarentegen verheffen zich ontelbare heuvelen, die onder het schaduwdak rusten van een uitgestrekt woud; aan het noordelijk uiteinde van het meer ligt een eiland, waarop een klooster is gebouwd. De hoogste heuvel, die in de omstreek van Waldaï wordt gevonden, ligt westwaarts van de stad en wordt Popowa Gora gchceten; hij verheft zich echter niet hooger dan 800 voet boven den spiegel der zee. Iets verder ten zuiden der stad wordt het Seliger-meer gevonden, welks wateren zich ontlasten in de rivier de Wolga.
Te rekenen van het station Simogori daalt de bodem langzaam, maar voortdurend tot aan het eerstvolgende station Jedrowo, dat aan den zoom ligt van een meer, welks oevers bedekt zijn met eene tallooze menigte gerolde vuur-stecnen. Slechts tot aan dit station was de groote weg af-
56
gemaakt cm nu zagen zij zicli genoodzaakt den togt over den in vroegeren tijd aangelegden weg voort te zetten. Daar sommige gedeelten van dezen weg zeer zandig waren, ging de reis van tijd tot tijd vrij wat langzamer dan gewoonlijk, hetgeen hoogst onaangenaam was. Gelukkigerwijze duurde het oponthoud, daardoor veroorzaakt, niet lang, want van de stad Twer af, die zij den volgenden middag bereikten, was de groote weg tot aan Moskou toe geheel en al gereed.
De eerste stad. welke ons reisgezelschap doortrok, nadat liet Waldaï verlaten had, heette \\ usjni-Wolotsjok. Zij ligt aan de Twerza, eene rivier die zich in de W olga ontlast. Hier vangt het merkwaardige kanaal aan, dat zich van deze plaats uitstrekt tot aan de Msta. Dit kanaal verbindt de Kaspische niet de Oontzee, en langs dezen waterweg kunnen de producten van Astrakan naar St. Petersburg worden vervoerd. Alvorens dit kanaal was gegraven, moesten de koopwaren, om uit het binnenste des rijks naar St. Petersburg gezonden te worden, te scheep langs de Twerza vervoerd, vervolgens aldaar verladen en per as tot aan de Msta getransporteerd worden; naar deze wijze van vervoer, dat over Wusjni-W olotsjok plaats had, heeft deze stad hare benaming verkregen, want deze beteekent; hoogste overtogt. Deze mocijelijklieid is uit den weg geruimd, deels door het graven van het zoo even genoemde kanaal, dat eene lengte heeft van ruim 2'/2 Ned. mijl, deels door het bevaarbaar maken van de Boven-Twerza en Msta. Dit doel is lt;.p eene zeer vernuftige wijze bereikt geworden, namelijk, door hel afleiden van den watervoorraad der nabij gelegen meren en rivieren in de Twerza, zoodra eene groote menigte beladen schepen in deze rivier is aangekomen. Ten gevolge hiervan wordt de waterstand in de Twerza zoodanig verhoogd, dat de vaartuigen gemakkelijk het kanaal van Wusjni-Wolo-tsjok kunnen bereiken. Aldaar aangekomen zijnde, wordt de sluis in de Twerza gesloten en van verschillende zijden water in het kanaal en de Msta afgetapt, ten einde de vaart tot aan Opetsjenskoï Hedok te kunnen voortzetten.
57
Een ruime toevoer van water doet den stand er van m de Msta zoodanig toenemen, dat de geladen vaartuigen zelfs de watervallen van Borowitski kunnen passeren. Dit /00 kunstmatige en uiterst doeltreffende stelsel van aftap-ping is uitgedacht geworden door een molenaar, Serdjoe-koff geheeten, en in de jaren 1707 tot 1711 iloor hoogst eenvoudige middelen tot stand gebragt.
Sedert den eersten aanleg er van iieett de zaak van regeringswege aanmerkelijke verbeteringen ondergaan. Niettegenstaande dit alles is het slechts mogelijk een bepaald aantal vaartuigen, dat niet meer dan 4,OUO kan bedragen, op die wijze uit de Twerza in de Msta te brengen. Hoe groot dit aantal ook moge zijn. het voldoet tegenwoordig in verre na niet meer aan de bestaande behoefte aan transportmiddelen om de koopwaren, uit iiet binnenland naar St. Petersburg bestemd, te verzenden, en in veel geringer mate om de producten, die naar vreemde landen gaan, geregeld te vervoeren. Dit verkeer langs dezen waterweg levert nog andere bezwaren op, want ten gevolge van het aangenomen stelsel van aftapping en vooral van den lastigen hinderpaal der watervallen van Borowitski, kunnen de vaartuigen wel naar St. Petersburg afzakken, maar bij geene mogelijkheid de rivier opvaren. Om die reden kan men langs dezen weg niet alleen geene koopwaren, uit Sl. Petersburg of uit den vreemde herkomstig, naar iiet binnenland verzenden, maar het transport uit het binnenste des rijks moet ook ieder jaar duurder worden. Vroeger toch hebben wij het reeds met oen woord gezegd, dat de vaartuigen, die geladen te St. Petersburg aankomen, niet kunnen tcrugkeeren, en derhalve voor elk nieuw transport uit het binnenland telken male op nieuw vaartuigen getimmerd moeten worden. Het natuurlijke gevolg hiervan is, dat, bij eene vermeerderde vraag naar hout voor den scheepsbouw, het artikel tegelijkerlijd sciiaarseher wordt en de prijs er van voortdurend moei stijgen.
Om de/.i inoeijelijkhedrn uit den weg ie ruimen, werd onder de regering van keizer Alexander, gedurende de
58
jaren ISO'i tot 1811 een undeie waterweg ter verbinding van de Wolga niet de Newa gevormd, door liet graven van liet kanaal van Tisjwin, dat eene lengte heeft van 175 Ned. mijlen, waardoor de Tiswinka, die 10 Ised. mijlen oostwaarts van de Woleliow zich ontlast in het Ladoga-meer, vereenigd is niet de Waltsjina. Deze laatstgenoemde rivier stroomt door het Soniinski-meer, verkrijgt alsdan de benaming van Somina en is door middel van den Gorioem en de Tsjagodasj verbonden met de Mologa, welke nabij de stad van dien naam in de Wolga uitwatert. Deze waterweg heeft een groot voordeel boven dien, welken wij vroeger hebben beschreven, want langs dien weg kan men niet slechts uit de Wolga naar de Newa afzakken, maar uit deze rivier weder opvaren naar de Wolga. Hierbij ondervond men echter één bezwaar: dat alleen vaartuigen van geringe grootte daartoe konden gebezigd worden. Ten einde ook deze moeijelijkheid uit den weg te ruimen, is in de jaren 1814 tot 1820 eene derde verbinding to water tot stand gekomen, waarbij men uit de Wolga door het Onega-meer in de Newa komt. Uit heeft plaats gehad door het graven van het Maria-kanaal, hetwelk eene lengte heelt van 97 Ned. mijlen, en de Wytegra — eene rivier die hare uitwatering heeft in het Onega-meer — met de Kowsja vereenigt, die zich op hare beurt in het Heloje-meer stort. Daar nu het Onega-meer aau den eenen kant door de Swir met het Ladoga-meer en niet de Newa i.s verbonden, en het Beloje-meer door middel van de Sjeksna is vereenigd met de Wolga, waarin zij in de nabijheid van liibinsk op een geringen afstand beneden Wologa uitwatert, is op die wijze de verbinding der Newa met de Wolga door het Maria-kanaal tot stand gebragt. Deze derde waterweg is sedert zijne voltooijing de gewigtigste van allen. Niet slechts kan incn langs dezen weg, even als door het kanaal van Tisjwin uit de Wolga naar de Newa afzakken en van daar weder stroomopwaarts naar de Wolga terugkeeren, maar dit kanaal is zelfs voor grootc schepen bevaarbaar.
Te rekenen van Wusjni-Welotsjok, welke stad ons reisgezelschap in den nacht doorreed zonder zich aldaar
59
(j|) te lioiidcn, volgt du giuote weg den looj) van du Twerza tot aan Twer, waar zij zich in de Wolga stort. Hij is in eene lijnregte rigting aangelegd, ten gevolge waarvan men, uithoofde van den bogtigen luop der rivier, zich nu eens 0)3 den regter-, dan weder op den linkeroever der Twerza bevindt. ')
Ues morgens van den 1 'lei bevonden de reizi
gers zich te ïortsjok, en degt; middaags bereikten zij Twer, de grootste stad welke aan den weg van St. Petersburg naar Moskou wordt aangetroften. Den volgenden dag kw amen zij des middaag.s te Moskou aan. Ue reis van St. Peters-burg naar deze oude hoofdstad des Russischen rijks had derhalve, met inbegrip van liet kort verblijf' te Tsarskoje-Selo en te Waldaï, é'/a dag geduurd.
Tortsjok ligt aan de beide oevers der Twerza; dat gedeelte der stad, hetwelk aan den regteroever der rivier is gelegen, verheft zich aniphitheatersgowijze en doet zich zeer fraai aan het oog voor. De menigte torens en koepeldaken geeft aan elke Russische stad iets schilderachtigs eu grootsch. Komt de reiziger uit westelijk Europa, dan verbeeldt hij zich steeds eene groote stad te zijn genaderd. Treedt hij haar eindelijk binnen, dan vindt hij veelal buitengewoon breede, maar doodsche straten, uitgestrekte pleinen ; meestentijds wordt slechts eene enkeK' straat aangetroffen, die bebouwd is met steenon huizen, welke twee verdiepingen hebben, ja, eene stad in Midden- of Westelijk Europa telt binnen eene gelijke ruimte als eene Russische stad beslaat, misschien tienmaal meer huizen dan deze.
Tortsjok in de zetel van een tak van nijverheid van groot belang; er worden nergens in het gansche rijk zoovele laarzen, schoenen, pantoffels en tasschen gemaakt als hier in deze stad. liet zoogenaamde Russische leder, marokijn, meerendeels te Kasan en te St. Petersburg gelooid en bereid, wordt van daar naar Tortsjok gezonden
') Wie uitvoeriger herig ten over deze vuor Kusland /00 gewigtige waterwegen wensclu te raadplege n, verwijzen wc naar het werk van Engelhardt, getiteld: Die drei nürdlichen KUifsfytheim- in Russland, dal in 1827 te St. Petersburg in het lieht is verschenen.
60
■ m bewerkt te worden, alwaar men het op ile kunstigste wijze niet gmul en zilverdraad weet to stikken. Deze zoo sierlijke wijze van bewerken is echter niet van Russisehen ciorspnuig. |)e Tartaren zijn liet, die znlk.- vroeger reeds hebben uitgevonden ; van hen hebben de Russen het geleerd en nu overtreffen zij hunne meesters verre in dezen tak van nijverheid. Ook in oen ander opzigt is Tortsjok door hol golieele rijk beroemd. Bij gelegenheid dat keizer Alexander de Eerste, op een zijner reizen, door deze stad kwam. werden hem coteletten aangeboden door de dochter des toenma-ligen postmeesters l'osharkoï, die zoo bijzonder aangenaam van smaak waren, dat hij zo later in de keizerlijke keuken insgelijks wenschte bereid te zien. Niettegenstaande alle aangewende pogingen was geen enkele kok in slaat ze even smakelijk toe te bereiden, waarvan het gevolg was, dat de coteletten van Tortsjok spoedig allenvege werden gezocht,
Twer, gelegen aan de VVolga. is eene zeer belangrijke handel- en fabriekstad; het aldaar vervaardigde linnen, leder en papier wordt naar alle doelen dos rijks verzonden. Ten jare 1703 weid zij door een vreesselijken brand geteisterd, waardoor de gansche stad in de asch werd gelegd. Sedert dien tijd is zij herbouwd geworden en bekleedt nu, wat uiterlijke schoonheid betreft, den eersten rang onder hare zustersteden. Hierbij behoort echter in aanmerking genomen te worden, dat de stad van het Russische standpunt moet beschouwd worden, waarbij lijnregte en zeer breede straten, bebouwd met huizen van gebakken steen, die zelden een balkon of zuilen bezitten, uitgestrekte en regelmatige pleinen met monumentale hotels bezet, benevens eene menigte zeer in het oog loopeude kerken, waarboven hooge koepels en torens zich verheffen, als maatstaf ter beoordeeling der meer of minderé mate van schoonheid moet gebezigd worden. — Waar men een vrij uitzigt op de rivier hoeft, ontwaart men een aangenaam beeld der hcerschemle bedrijvigheid. Groot is de drukte en levendigheid der scheepvaart op dit punt. waar, gemiddeld genomen, jaarlijks minstens 2,U00 vaartuigen van allerlei slag aai:koineii en afva-
61
ren. Dewijl al ile kerken en openbare gebouwen gele muren hebben, hetgeen insgelijks het geval is met het meerendeel der bijzondere woningen, is de stad Twer bij de Russsen algemeen bekend onder de benaming van ■ide gele stad.quot;
Ken uur vóór men Moskou binnentreedt, komt men voorbij het paleis Petroski, merkwaardig door het verblijf van Napoleon, die zich aldaar ophield gedurende den brand, welke de oude hoofdstad van Rusland, in 1812. in de vlammen deed opgaan. Bij zijn vertrek liet hij het insgelijks door het vuur verteren: maar later is het weder uit zijne asch herrezen.
Voor eiken Rus is Moskou eene stad van het hoogste ge-wigt, want zij in het nationale en godsdienstige middenpunt, waarheen aller blikken gerigt zijn van Archangel tot aan Odessa, van Tobolsk tot aan Nowgorod, ja, in het onmetelijke keizerrijk wordt geen enkele Groot-Rus gevonden, die van Moskou, quot;de heilige moederquot;, niet inet de hoogste ver-eering, met dweepende liefde spreekt. Ieder Russische boer ontbloot vol eerbied het hoofd en maakt bet teeken des kruises, zoodra hij na een moeitevollen togt van honderde mijlen te hebben afgelegd, de tinnen der torens en de koepeldaken van 't geliefde Moskou ontwaart. Maar dit gevoel, de/e eerbied zetelt niet sleehts in hef gemoed van den onbeschaafd en Rus, die tot de laagste klasse der natie behoort; neen, zij is als het ware het erfdeel van iedereen byna zonder uitzondering; zij doortintelt de borst van elkeen, onverschillig of hij behoort tot den allerhoog-sten of den laagsten stand, zoowel van den meest beschaafden als van den geheel ruwen Rus. !)
') De baron vou Haxthauseu zegt in zijn vroeger aangeliaaM werk, ten dezen opzigte onder andereu liet volgende nlïeeds menigwerf is de opmerking gemaakt, dat men door een verbiijt' te tft. Petersburg geen juist en klaar begrip \au Rusland verkrijgt. Kr is wel eens gezegd, dal ■St. Petersburg een prachtig versierd veuster is, door IVter den Eerste gemaakt om naai* de zijde van westelijk Kuropa te kunnen zien en de lucht van daar in zijn rijk te doeu binuenstroomen. St. Petersburg is geheel en ai een Europesche stad, die nog minder deu stempel van nalio-uiiliteit diaugt dan bij voorbi ! l.ouucu ul Paiijn. cl i^ waai. mcr.
62
Hot tooneel, dat Moskou reeds op verren afstand den beschouwer oplevert, doet eiken reiziger er met bewondering op staren. De tallooze menigte torens, die zich hier in den vorm van slanke ininareh's verheffen, ginds met koepels zijn gekroond, waarvan deze schittert door zijn gulden bekleedsel, gene inet eene levendige groene kleur is bedekt, de menigte tuinen en 't hoogrijzend geboomte, die zich in het binnenste der stad allerwege aan het oog voordoen, geven aan Moskou een geiieel Oosterschen tooi. Van geen enkel punt geniet men zulk een prachtig uitzigt over de stad als van den Iwan Welikoï, den grooten Iwanstoren van het Kreml, dat iu het midden dei-stad is gelegen. Dit paleis verheft zich met de oostwaarts daaraan grenzende Kitaï-Gorod — dc zoogenaamde Mid-denstad — aan den hoogen, noordelijken oever der Mos-kwa en wel aan den uitersten rand eener noordwaats ge-rigte bogt, welke dc livier in haren loop te dezer plaatse maakt. Het Kreml en dc Kitaï-Gorod omgeven iu den vorm eens hoefijzers of halve maan de Beloï-Gorod — de Witte stad, — en deze omsluit op hare beurt op gelijke wijze de Semlenoï-Gorod — de Benedenstad — die zich tot aan de overzijde der Moskwa uitbreidt. Aan alle zijden is de Semlenoï-Gorod omringd door uitgestrekte voorsteden. Oostwaarts van daar breidt zich eene heuvelachtige, rijk bebouwde landstreek uit, terwijl aan dc westzijde de horizon is beperkt door eene heuvelrij, het Mus-schengebergte gehceten, waarover de groote weg naar Smolensk is aangelegd.
liet Kreml, welks oppervlakte gelijk staat met die van een tamelijk stadje, heeft ecu omtrek van een half uur gaans, en bevat het oude paleis der tsaren van Rusland,
treft er meer Kussiscbc dan andere kerken aan, meu ziet er Russische soldaten en beambten, eenige Russische burgers en tamelijk veel Russische boereu, maar overigens wonen iu de stad vooral Duitsehers, Kinnen, Franschen, Engelschen, enz. Buitendien is St. Petersburg niet eens op nationalen, maar op Finlandscben bodem gebouwd. Men raag derhalve met eenigen grond van waarheid zeggen, dat de Russen hier sedert ongeveer anderhalve eeuw eene kolonie hebben gesticht.
63
verscheidene kathedralen, kerken, kloosters, het oude en het nieuwe arsenaal, benevens eene menigte andere gouvernementsgebouwen. Het i.s omringd met een dikken, hoogen muur, welke een onregelmatigen veelhoek vormt; aan eiken hoek verheft zich een toren, wier aantal eenenzestig bedraagt. De voormalige wallen en bolwerken zijn thans herschapen in eene schoone, breede wandelplaats, die langs den voet van dezen muur loopt. Ook de Kitaï-Gorod is met een muur omgeven; de Beloï- en Seinlenoï-Gorod daarentegen hebben breede boulevards, die tot fraaije wandelplaatsen zijn aangelegd. De Kitaï-Gorod is digt bebouwd en heeft naauwe straten; in dit gedeelte der stad wordt de Gostinoï-Dwor of bazar !) gevonden en deze plok is het middenpunt van allen handel en verkeer, ten gevolge waarvan er eene buitengewone drukte en levendigheid heerschen. De overige deelen der stad zijn wijder uiteen gebouwd en de huizen veelal door middel van tuinen onderling van elkander en van de straat gescheiden. Hieraan moet het voornamelijk worden toegeschreven dat de stad, van eene hoogte gezien, zich zoo aangenaam en lagchend aan het oog des beschouwers vertoont, hoewei hare uitgestrektheid er zoo aanmerkelijk door wordt vermeerderd, dat zij in dit opzigt St. Petersburg nog verre overtreft.
Alleen binnen het Kreml worden 32 kerken en 170 torens en koepeldaken geteld. Boven allen verheft zich de beroemde achtzijdige toren van Iwan den Groote, welke eene hoogte heeft van 81 Ned. el, en van welks trans, gelijk reeds vroeger is vermeld, een zeer schoon uitzigt wordt genoten over de stad en hare omstreken. Onder de menigte klokken, welke in dezen toren hangen, is vooral die aan Maria-hemelvaart gewijd, bijzonder opmerkenswaardig, want
') Hike Russische stad heeft in haai- midden eene dergelijke bazar. Ge-wounlijk is het. een vierkant gebouw, welks benedenruimte geheel wordt ingenomen door aaneengeschakelde rijen winkels, aan de voorzijde voorzien van een overdekte gaaudcrij. Er worden er van verschillende grootte gevonden, maar de Gostinoï-Dwor van Moskon overtreft in dit opzigt alle anderen in Rusland.
(i4
zij weegt ruim 5(),0o0 Ned. pond. Naast dezen toren treft men de grootste van allo klokken aan; haar gewigt bedraagt niet minder dan 200,921 Nod. pond. Bij gelegenheid van van een feilen brand in liet Kreml stortte zij naar beneden, en lag gedurende meer dan oen eeuw in de aarde bedolven, totdat zij ten jaro 1811) met verbazende inspanning van krachten weder opgegraven en op den beganon grond geplaatst word. Hare hoogte bedraagt 7. bij eene breedte van 7,5 Nod. el.
in hot nieuwe arsenaal lOrocsjeïnaja Palata) van het Kreml worden de kroonsieraden bewaard, bestaande in kroonen, schepters, troonen, wapenen en drinkbekers dei-grootvorsten en tsaren van Rusland, benevens merkwaardigheden van latere dagteekening. Deze verzameling moot inderdaad allermerkwaardigst worden geheeton. zoowel om den hoogen ouderdom van vele voorwerpen als om hunne kunstwaarde. Niot :ilieen verdienen zij als zoodanig door oudheidkenners en beminnaren der schoone kunsten te worden bezocht, maar ook voor deu mineraloog zijn zij der bezigtiging overwaardig om den buitengewonen rijkdom aan edelgesteenten, waarmede doze voorwerpen zijn ingelegd. De verschillende kroonen liggen op kussens, welke op afzonderlijke pedestallen rusten; de troonen zijn langs den wand op estrades geplaatst. Do eerstgenoemden zijn versierd met diamanten, robijnen, smaragden, turkooizen en paarlen: de grootste edelgesteenten bevinden zich gewoonlijk op don top der kroon onder het kruis. De oudste der aanwezige kroonen is in hot jaar 1116 door don Griekschen keizer Alexins Comnenus ten geschenke gezonden aan den grootvorst Wladimir Monomachns. en heeft gediend bij diens krooningsplogtigheid te Kiew. De schaften aan goud on juweelen, die hier worden bewaard, overtreffen alles wat van dien aard ergens ter wereld wordt gevonden. Ter beoordeoling van hunne ontzaggelijke waarde voegen wij er nog bij, dat de kroonjuweelcn van Groot-Britlanje. die op vierentwintig millioen guldens worden geschat, met de Russischen ia verre na uiet kunneu vergeleken worden.
Hot aantal torens van Moskou is buitengewoon groot, '.vant elke kerk heeft er niel sleehts moer dan één, maar daarenboven nog eer. afzonderlijken klokkentoren; *) het ge-
*) Over den bouwtrant der Russische kerken zegt von Haxthausen, in zijn vroeger aangehaald werk. onder anderen het navolgende: Het aantal kerken te Moskou bedraagt ruim vier honderd. Alles wat de eere-dienst der Grieksch KaiJiolieke godsdienst betreft, was in vroegeren tijd aan vaste regelen onderworpen, waarvan niet in het geringste mogt worden afgeweken. Tgt;e oudste kerken in Rusland zijn derhalve allen, bijna zonder uitzondering, in denzelfden stijl gebouwd. Wel is de bouwtrant eenvoudig en schoon, heeft hij een edele uitdrukking, maar door de groote gelijkvormigheid, die er in heerscht, wordt zulks eindelijk eentoo-nig. Op het bijna vierkante schip der kerk verheft zich, uit het middengedeelte. een hoog koepeldak, geschraagd door zuilen, welke het binnenste der kerk versieren. Hoogst waarschijnlijk is 'iet dat de vorm van dit koepeldak, althans wat de oudste kerken betreft, zoo als van de kathedraal te Nowgorod, der Sophia-kerk te Kiew, is genomen naar dat der Sophia-:lt;erk te Constantinopel. Op den binnenwand van dezen koepel wordt in fresco een afbeelding gevonden van Christus, de wereld zegenende. Het binnenste de* tempels is door middel van de ikon- stafe — een dunne wand welke drie deuren heeft en van onderen tot boven met afbeeldingen van heiligen is versierd — in twee irroote deelen gescheiden ; het voorgedeelte is de plaats waar het volk vergadert ; het andere, dat in drie deelen is afgedeeld, is voor de priesters bestemd, en in het midden daarvan verheft zich een altaar. Nevens den grooten koepel bevinden zich minstens nog twee kleineren, gewoonlijk echter zijn er vier, een op eiken hoek, ja, er worden kerken gevonden, waarop dertien koepels staan. Het getal dezer koepels is niet willekeurig zoo maar aangenomen; elk afzonderlijk getal heeft zijne zinnebeeldige betcekenis. Drie koepels beteekenen : de heilige drieëenheid, vijf koepels: Christus met de vier evangelisten, en dertien koepels: Christus met de twaalf apostelen. De klokken hangen gewoonlijk in een afzonderlijken toren, die naast de kerk is gebouwd: waar dergelijke klokkentoren niet aanwezig is. hangen de klokken in een koepel, die den vorm van een toren heeft. Nimmer echter is het de middenkoepel, welke tot dat einde wordt gebezigd, dewijl deze een gedeelte van het inwendige des tempels uitmaakt. In de oudste kerken bevinden zich, in het schip der kerk, geene vensters; bij enkelen wordt achter het altaar een of eenige zeer smalle vensters aangetroffen. Het binnenste des tempels verkrijgt derhalve uitsluitend zijn licht door de vensters in liet koepeldak, in alle Ilussi sche kerken heerscht uit dien hoofde een betooverend chiaro-obscuro. Het daglicht, hetwelk in het binnenste der kerk valt, is zeer zwak en het zijn derhalve hoofdzakelijk de waskaarsen op het altaar en die voor dc nfhceldinpn dei !:eiligon brfludon. w dc duisternis verdrijven De Hl.
66
zamcnlijk aantal der laatstbedoolden bedraagt dan nok niet minder dan 600. Even als allo andere Rnssisehe kerktorens, hebben zij een eigenaardige gedaante; het bovengedeelte hoeft den vorm van een bloembol, waarvan het dunne einde opwaarts is gekeerd, op welks spits oen kruis scieh verheft. Doze uivormige top is met groen geverwd plaatijzer of plaatkoper bedekt. De koepeldaken der kathedralen van het Kreinl daarentegen zijn zwaar verguld, op wier top een met de horens naar boven gekeerde halve maan is geplaatst, waarboven zich dan hot kruis verheft. Van dezen hoofdvorm wordt echter, in dc onderdeden, bij de verschillende torens menige afwijking waargenomen. Dit is voornamelijk het geval bij dc torens der kerk, welke aan do Was sili Blasjenni — den heiligen Basilius — is gewijd en in de Kitaï Gorod staat. Het gansche dak van deze kerk bestaat bijna uitsluitend uit koepels en torens, die allen onderling van elkander verschillen, en niettemin door het zonderlinge van hunnen vorm en het scherpe kontrast hunner bonte kleuren niet slechts bijzonder de aandacht trekken, maar in eene hooge mate do bewondering des beschouwers gaande maken.
Deze kerk werd ten jare 1554, op last van tsaar fwan Wassiljewitsj den Wreede, door een Italiaanschen architect gebouwd, ter vereeuwiging van de verovering van Kasan. Toen het gebouw voltooid was, deed de vorst, naar verhaald wordt, aan don bouwmeester do vraag ; quot;Zijt gij in staat het plan te ontwerpen van een nog zonderlinger gebouw dan 't geen gij hier hebt gesticht? Door ijdelheid geprikkeld, gaf hij een toestemmend antwoord, waarop de vorst hein de oogen liet uitstoken.
Bijna niets draagt er zoo veel toe bij om aan Moskou, wat het uitwendige betreft, haar eigenaardig karakter te geven, als de grooto menigte torens, die zich op elk punt der stad vorhoffen. Zij zijn allen van steen gebouwd, staan ineerendoels op ruime pleinen, zoodat zij bij den grooten
nieuwere kerken daarentegen zijn, wat het uitwendige betreft, gebouwd in een stijl, welke groote overeenkomst heeft niet dien van tie St l'ic-terskerk te Kome.
67
brand van het jaar 1812 niet door de vlammen zijn vernietigd geworden. Om diezelfde reden heeft Moskou door dien ramp niets, of althans zeer weinig, van haar nationaal ka-rakter verloren, 011 dat nog te minder, dewijl dat gedeelte van het Kreml, hetwelk Napoleon in de lucht heeft doen springen, later in denzelfden stijl is herbouwd geworden.
Gedurende de laatst verloopen jaren heeft de fabriek-nijverheid alhier eene hooge vlngt genomen, zoodat Moskou thans in den waren zin des woords eene fabriekstad is geworden. Ifet aantal trafieken, 't welk er thans wordt gevonden, beloopt 151. die aan 3,500 man werk verschaffen.
ijders vindt mwi er 565 fabrieken van verschillenden aard, met ruim 40,000 arbeiders; 3,897 gilden en ambachten, die een gezameiijk aantal van 25,000 personen werk verschiiffen. Er worden '27 leerlooijerijen, een even groot getal zeepziederijen en kaarsenmakerijen gevonden. Wijders telt men er 58 katoenweverijen en 49 katoendrukkerijen, 35 fabrieken waar katoenen en wollen stoffen en 33 waar zijden en halfzijden stoffen worden vervaardigd. Naar de laatste volkstelling, die in 1850 plaats had. heeft Moskou oene bevolking van 373,800 zielen.
Moskou ligt op 55quot; 46' noorderbreedte, derhalve 4o 10' zuidelijker en 7o 10' oostelijker dan St. Petersburg. De absolute hoogte van den grond, waarop de stad is gebouwd, bedraagt 130 Ned. el, terwijl St. Petersburg slechts 5,8 Ned. el boven den spiegel der zee rijst. In de lente en des zomers is do temperatuur te Moskou warmer dan te St. Petersburg; in den herfst en des winters heerscht er veel gestrenger koude d n in de tweede hoofdstad des rijks, alwaar het klimaat, zno als in de nabijheid der zee steeds het geval is, daardoor aanmerkelijk wordt verzacht. Ook te St. Petersburg laat zich de invloed daarvan bespeuren, niettegenstaande de westwaarts zich uitstrekkende Golf van van !• inland, — het uiteinde der Oostzee, — in de nabijheid van gemelde stad, slechts eene geringe breedte heeft en ten oosten, zoomede ten noordoosten er van uitgebreide, met ijs bedekte meren worden gevonden. In den winter van 1838, 1839 en 1841 daalde do thermometer tot op: — 31.2quot;
i
68
fn 33.0quot;; in don winter van 1840 was de koude er nog gestrenger, want toen stond dc thermometer op: —36.9quot;. 11e gemiddelde warmtegraad des dampkrings is in de laatste 20 jaren afwisselend 3.1° en 5.5° geweest en in de maand .Tanuarij gedurende datzelfde tijdperk tus-j-clien — 4.6° en — ITO0. Des zomers stijgt de warmte somtijds tot 321i/40, ja, tot 34°; de gemiddelde temperatuur in dc maand .Tulij heeft gedurende de laatste 20 jaren afwisselend -- 16.0quot; k 22.6quot; bedragen. ■)
In den zoölogisehen tuin te Moskou bevindt zich een groote tijger, die vooral merkwaardig is. omdat hij in Siberië is geschoten, waarheen enkele malen dergelijke verscheurende dieren uit het zuidelijk gedeelte van Azië afdwalen en geschoten worden. De omstreken van Moskou zijn rijk aan schoone versteeningen van verschillenden aard.
Dewijl onze reizigers het voornemen koesterden Moskou op hunnen terugkeer uit Azië andermaal te bezoeken, wensch ten zij hun oponthoud er zooveel mogelijk te bekorten, opdat zij het gunstige jaargetijde tot het doen der vooraf bepaalde waarnemingen op hunne reis. niet te zeer zouden laten verloopen. Toch zagen zij zich genoodzaakt langer te Moskou te verwijlen dan aanvankelijk in hun plan lag: de dringende uitnoodigingen, die Humboldt van twee vrienden zijner Jeugd, van den staatsraad von Fischer en van professor Loder, benevens van vele anderen ontving, waren de oorzaak, dat hun verblijf te dier stede tiog eenige dagen werd ge rekt Op den 2Gquot;'''quot; Mei werden zij op eene plegtige wijze aan het universiteitsgebouw opgewacht. Nadat onze reizigers de gansche inrigting tot in de kleinste bijzonderheden in oogenschouw hadden genomen, werd ter hunner eere den volgenden dag een prachtig feest gegeven, hetwelk door de
Gedurende de buitengewone hitte, welke in 1842 van den tot
den 19dt'i Augustus heersebte, steeg de thermometer op het Parijsebe observatorium tot quot;4.8° (27.9° Réanninr) en te Berlijn slechts tot 32.lt;0 (26.2° Reaumur). Bijna gelijktijdig heeft de beer von Orlich op zijne reis van Kngelaud naar liombay, welke ■gt; ï d;igen duurde, den thermometer zelfs in de woestijn tusschen Alexandria en Suez en op de Roodn niet hooeer zien stijgen dan 32 6° en 33.~0, behalve eene enkele maal, toen de thermometer tol .iVV' '28.He'aumur) klom.
69
gcznmeiilijke professoren dur hoogeschool werd bijgewoond, benevens door eene menigte personen, die hetzij door hunne geboorte, hun stand in de maatschappij of door hunne we-wetenschappelijke kennis onder do uitstekendste en voornaamste inwoners van Moskou mogten gerangschikt worden.
Des morgens van den 28quot;quot;' Mei verlieten zij de oude hoofdstad van het uitgestrekte liussische rijk, om hunnen togt naar den Oeral voort te zetten. Mogen de omstreken van Moskon niet gezegd kunnen worden te behooren tot de schilderachtigste oorden der aarde, toch verschaffen zij den bezoeker een bekooilijk schouwspel. Allerwege ontmoet men de blijken, dat de nijverheid alhier een hoogen trap heeft bereikt. Kijk bebouwde akkers wisselen op de aangenaamste wijze af met boschjes, wier liefelijk groen het oog verkwikt en de aangenaamste verscheidenheid oplevert; dit was nu te meer het geval, dewyl velden en bosschen gesierd waren met het zachte groen der eerste lente. Weldra echter verkreeg het landschap een geheel ander karakter; de streek, welke zij doortrokken, werd allengs moerassiger, en de weg dien zij bereden, was zandiger en slechter dan vroeger. Ten einde het verkeer te bevorderen, worden de wegen in deze moerassige streken, van welke velen een uitgestrektheid van verscheidene uren hebben, met vierkant behouwen balken belegd. Moge daartoe een ontzaggelijke hoeveelheid hout benoodigd zijn, dat onophoudelijk herstelling vordert en derhalve onberekenbaar veel geld kost, toch behooren dergelijke wegen, zoo lang zij nieuw zijn, tot de voortreffelijksten, die men ergens ter wereld vinden kan. Hebben zij echter eenige jaren gediend en zijn zij niet met de meeste zorgvuldigheid onderhouden geworden, hetgeen niet altijd het geval is, dan worden zij binnen weinige jaren zoo slecht als zij vroeger uitstekend mogten genoemd worden. Bijna overal zijn de wegen, in dit gedeelte des rijks, met ber-konboomen beplant.
Des iniddaags reden zij door een klein stadje, Bogorodsk gehei'ten, dat zich naar het uitwendige niet van een groot dorp onderscheidt. Hehalve eenige gebouwen, die van
poreusen kalksteen zijn opgetrokken, ontwaart men er niet dan honten huizen, cn liceft het overigens in elk op-zigt het eentoonige, sombere uiterlijk-in Je dorpen, die in do omstreken van Moskou worden aangetroffen. Do reizigers bezochten eenige warme bronnen, die in de nabijheid van Bogorodsk worden gevonden, met het dool om de temperatuur van hot opwellend water te loeren kennen en op die wijze den gemiddelden warmtegraad des bodems in die streek mot eenige naauwkeurigheid te kunnen bepalen. Niettegenstaande do zachtheid van het weder, vonden zij in al digt; door hen bezochte bronnen nog ijs.
Korten tijd nadat zij Bogorodsk hadden verlaten, passeerden zij do Klesma, op welks linkeroever de weg naar Wladhnir nu eens op een gï-ootoren, dan weder geringeren afstand van de rivier is aangelegd. Onze reizigers bereikten deze stad eerst op den middag van den 29s,0quot; Mei. dewijl zij, om de ongebaandheid van den weg, den nacht van den 28''1quot; in het kleine stadje Pokrow hadden doorge-bragt. Wel vonden zij de kamers in het posthuis dier stad geheel van meubelen ontbloot, maar zij waren voor het overige rein en zindelijk, en liever wilden zij er zich zoo goed mogelijk behelpen dan in den nacht de reis voortzetten. Wladirnir ligt aan den linkeroever der Klesma, die in de nabijheid der stad eenigzins heuvelachtig is, terwijl de regterz jde der rivier eene lage vlakte vormt, waarvan het oog de uitgestrektheid niet kan moten. Keno menigte torens, allen verschillend van vorm, waarvan de meesten witte muren en groene koepeldaken hebben, geeft aan de stad een schilderachtig uiterlijk. Nog heden is zij eene gewigtige stad, hoewel zij veel van hare voormalige grootheid heeft verloren, en niet langer prijkt in den glans, dien zij bezat, toen de grootvorsten van Rusland haar ten zetel hunnes rijks hadden verheven. 1)
Dewijl de wegen, die nu werden gevolgd, veel beter
') Tot op liet jaar 1328 was Wladirnir de verblijfplaats der grootvorsten cn de hoofdstad van ganseh Rusland. Naar de uitkomsten der volkstelling van 1849 liad zij destijds 13,405 inwoners.
71
wiin-ii lt;Ihii in de naliijlieiil van VVladiiuir, kon ile reis ook gedurende den nacht worden voortgezet. Op die wijze bereikten zij des morgens van den 30quot;vquot; Mei reeds de stad Moerom, gelegen aan den noordelijken, hoog-rijzenden oever der breede rivier de Oka, die zich verder noordoostwaarts in de Wolga ontlast.
Scliilderaelitig mag liet tooneel worden geheeten, dat deze stad, met liaro tnenigte kerken, torens en kloosters, den beschouwer op eenigen afstand oplevert, in welk op-zigt zij voor Wladimir niel behoeft onder le doen. .Beziet men haar echter van naderbij, dan kan zij de vergelijking met de laatstgenoemde niet uitstaan, daar zij meerendeels met onaanzienlijke, houten huizen i? bebouwd.
Jjij Moerom moesten de reizigers de Oka overvaren. Heeft deze rivier in den zomer reeds een aanmerkelijke breedte, dit was nog in grootere mate het geval nu zij, door den ingevallen dooi hoog gezwollen zijnde, ver buiten hare oevers w.is getreden en den lagen regteroever heinde en verre onder water had gezet. De hooge stand der rivier bemoeijelijkte den overtogt dan ook zoodanig, dat de gansche dag verliep voor zij den tegenover gestelden oever hadden bereikt. Eerst moesten zij naar een dorp lijden, dut t-.vee Ned. niijleu van daar verwijderd ligt, al waar hunne rijtuigen en paarden in twee groote booten werden geladen, waarmede zij, na vijf uren roeijens, aan de overzijde der rivier aankwamen. Bij verschillende eilanden of ondiepe plaatsen in de rivier, sprongen de veerlieden in het water en langs het vaarwater gaande, trokken zij de beide booten al wadende voort. Toen zij eindelijk den overkant hadden bereikt, ondervonden zij img menigerlei oponthoud ; herhaaldelijk moesten zij niet ponten of vaartuigen, die slechts bij dezen hoogen waterstand in gereedheid waren gebragt om het verkeer in stand te hou den, over verscheidene kleine rivieren worden gezet, die hare uitwatering hebben in de Oka. Het was dan ook niet vóór 7 uro dat zij Manakowa, het eerste station voorbij Moerom, aankwamen, hetwelk in den zomer, bij lagen waterstand, wanneer de gewone rijweg kan wor-
72
deij bereden, niet verder dan SO'/d Ned. mijlen vaa laatstvermelde plaats verwijderd is. Het u eder bleef overigens den ganschen d'ig zeer helder en fraai; des middaags bedroeg de warmtegraad des dampskrings 17quot;.5 en die van het water 14°.ó. Hadden zij in de booten zittende, te; wijl ze de rivier overvoeren, een buitengewoon fraai nitzigt op de stad Manakowa genoten, de.s te onaangena nier deden zich de dorpen, aan den linkeroever der rivier gelegen, aan hun oog voor; bijna allen lagen zij verborgen achter onoogelijke mestvaalten, die hooge dijken rondom de dorpen vormden. De boeren bemesten namelijk hunne akkers niet, dewijl zij zonder dergelijk hulpmiddel een rijken oogst opleveren. Zij bezigen daarentegen do mest van hun vee verkregen, om er dijken rondom de dorpen en alleen staande woningen van te maken, indien deze in de nabijheid eener rivier of beek zijn gelegen, ten einde het binnendringen des waters bij een hoogen stand er van te verhinderen. Op hunnen verderen togt ontwaarden onze reizigers, dat dit gebruik bestond in alle dorpen van Rusland en Siberië, aan rivieren of beken gelegen. Eene dergelijke gewoonte is even schadelijk als onaangenaam, want deze uitgestrekte mestvaalten, die gansche dijken vormen, leveren niet slechts een afzigtelijk schouwspel op, maar in dergelijke onreine plaatsen ontwikkelt zich, gedurende het warme jaargetijde, zulk eene tallooze menigte ongedierte, dat het verblijf in die dorpen voor ieder onmogelijk is, die door langdurige gewoonte er niet tegen verhard is geworden.
De togt werd nu gedurende den ganschen nacht voortge zet over den breeden, maar zandigen weg, die ter wederzijde met beuken en berkenboomon is beplant. De groote weg is hier aangelegd Ier regterzijde van de Oka, die zij in haren bogtigen loop nu eens nadert, dan weder zich er van verwijdert. Ten gevolge hiervan heeft men van lijd tot tijd een verrukkend schoon uitzigt op den linkeroever der rivier. Dat gedeelte des linkeroevers, hetwelk zij sedert den morgen van den SIquot;'quot; Mei op cenigen afstand van zich hadden waargenomen, was zeer laag en vlak, terwijl het terrein
73
iiuii den regteroever, waarover de groote weg loopt, allengs zich verheft en overgaat in de hoogten, die de Wolga insgelijks aan haren regteroever omzoomen.
Kort voor hunne aankomst te Nisjni-Now gorod kregen onze reizigers de Wolga in het gezigt, die bij den hoogen waterstand, welke in het voorjaar gewoonlijk heerscht, een prachtig schouwspel opleverde. Ter plaatse waar de hoog-rijzende regteroevers der beide rivieren de Wolga en de Oka in eene smalle landtong zich vereenigen, daar is het dat de stad Nisjni-Nowgorod is gebouwd. Zij heeft een aanmerkelijke uitgestrektheid en telde ten jare 1849 binnen hare muren 30,700 inwoners. De bonte tooi, welke de menigte kerken, huizen en tuinen haar verschaffen, maakt net uitzigt op de stad tut een aangenaam schouwspel. Even als alle andere zeer oude en groote steden van Rusland, die voormalige zetels der vroegere heerschers zijn geweest, heeft ook zij een kreml, dat is, een versterkt .-dot, hetwelk op eene hoogte is gebouwd en met zware, dikke muren, met ronde torens voorzien, omgeven is. Van deze hoogte heeft men een prachtig vergezigt over den lagen linkeroever der beide rivieren en hare omstreken, en wijden de blikken over de nieuwe bazar, waarvan de bouw, naar verhaald wordt, 22 millioen guldens heeft gekost. In dit gebouw wordt de groote jaarmarkt gehouden, hetgeen tot op 1817 plaats vond in hel 11 mijlen van de stad verwijderde klooster Makariew, dat in genoemd jaar do-jr de vlammen werd verteerd. De bazar ligt op eene lage landtong, welke Ut linkerzijde door de Oka, ter regterzijde, door de Wolga wordt bespoeld, en regt tegenover dat gedeelte der stad, hetwelk 350 voel boven den spiegel der rivier oprijst. Tijdens onze reizigers zich te Nisjni-Nowgorod bevonden, stond de bazar gelijk gewoonlijk iu het voorjaar het geval is, door den hoogen stand der rivier onder water en was zij destijds ontoegankelijk.
Van een geschiedkundig standpunt beschouwd is Nisjni-Nowgorod eene stad van het hougste gewigt. V an hoeveel belang hare bevestiging vroeger werd geacht, ontwaart men nog duidelijk aan de zware, hechte muren, waarmede zij door
74
iIcm grootvorst Wassili Iwannowitsj, len jan; 15U.H, word omringd, ten einde haar tol een buluerk te doen strekken tegen de invallen der Tartaarsche horden; wijders wordt men aan dat vroeger zoo glansrijke tijdvak dor stad herinnerd door een obelisk van Finlandseh graniet, die cene hoogte van '20 Nederlandsche el heeft. Deze zuil is opgorigt te midden van oen plein in do nabijheid der Wolga, ter eere van Minin en Posjarski, en wel op de plaats van waar zij ten jare 1(311 uittogen om Rusland van de l'o rlsehe overheersching te bevrijden.
In latere jaren iieeft Nisjui-N .wgorod hare grootste vermaardheid te danken aan de wereldbekende jaarmarkt of mis, die aanvangt in de tweede helft der maand Julij en voortduurt tot aan het einde van Augustus, ja, somtijds tot in September wordt gerekt. Deze j larmarkt is het middenpunt van het handelsverkeer tusselien Azië en Europa, althans wat betreft het uitgestrekte gebied gelegen tusschen de Kaspische en de IJszee, en wel voornamelijk uithoofde al de waren, door middel van ruilhandel met de Chinezen te Kiaehta verkregen, waarbij thee het lt;1 naamste artikel uitmaakt, hierheen worden gerigt. Uit Nisjni-Nowgorod is het, dat de Chineseho koopwaren door geheel Europeesch Rusland worden verzonden, terwijl tevens alle waren, die voor den ruilhandel te Ki ichta zijn bestemd, naar Nisjni-Nowgorod worden gezonden; onder deze moet de eerste plaats worden ingeruimd aan laken en katoenen stoffen, voornamelijk pluche, en bontwerk. Het aantal vreemdelingen, hetwelk de stad gedurende de jaarmarkt bezoekt, is wel eens op verscheidene honderd duizenden begroot. Hoewel dit aantal eenigzins overdreven mag geacht worden, eu niet ligtelijk met eene zekere mate van juistheid het aantal der telkens af- en aankomende personen kan begroot worden, is het niet te min zeker, dat de toevloed hoven alle bedenking aanzienlijk is. Een reiziger, die deze jaarmarkt iu 183.ï heelt bezocht, geeft daarvan de volgende beschrijving. ')
; ïte heer Kosegarlcn, togtgenoot van den b; m vou Hiixihauscn
I let tooneel, dat de groote wiiikolstrant, die op do Ok;i brug uitloopt, met hare naaste omstreken bij dergelijke gelegenheid oplevert, kan met niet? beter vergeleken worden dan met een reusachtig uitgestrekte oudkleêrenmarkt. Hier is hot dat alsdan de grootste drukte en levendigheid heer schon, want talloos is de dooreen woelende menschenmassa, die voornamelijk uit boeren bestaat. Kleederen, lijfsieraden, meubelen en keukengereedschap van allerlei soort en slag worden hier ton verkoop aangeboden. 1 {o wond erin gs waardig is de behendigheid en bespraaktheid der kooplieden in het nitventen hunner waren. Eenige kramen trekken in eene bijzondere mate' de oplettendheid der voorbij wandelende boerinnen, want zij hangen vol vrouwenkleêron b. v. blinkende doesjagraïken van roode zijden stoffen, met bout-werk en zilveren franjes omzet, zoo als de vrouwen der gegoeden onder don boerenstand dragen. Andere kramen vallen weder meer in den smaak der mannen, want men ziet er eene menigte vilten hoeden uitgestald, zoo als de Russische boeren dragen, namelijk, rond van bol en smal van rand; de meesten zijn ongetwijfeld meer dan half afgedragen en pas zwart gemaakt, maar toch beschouwt de jonge boerenknaap, die zulk een hoed oppast, zich met welgevallen in don spiegel, dien de koopman hem voorhoudt. Op een andere plaats staan Tartaren, onder den blooten hemel, met eene menigte bereide schapenvellen om zich heen, het gewone pelswerk, ja, het onontbeerhjk.ste kleedingstuk der Russische boeren. Niettegenstaande de zon hare brandende stralen op hem neêrschiet, gebeurt het herhaaldelijk dat onze Tartaarsche kooplieden, zoodra zich slechts iemand opdoet, die hunne waren met eeuigu aandacht beschouwt, het zware met schapenvachten gevoerde kleedingstuk aantrekken, allerlei gebaren en bewegingen maken, ten einde den kooplustige het kleedingstuk in het voordeeligste licht te doen zien; daarbij wordt niet verzuimd om al de goede
Zie het vroeger aangeliaalde werk: studiën, mz. Th. 1 S. 420. Kene uiKoeiige beaehijvmg er van wordt gevonden in Engelhardt's rnssischen Miscellen, n. IV.
76
en uitmuntendü eigenschappen up het breedst uit te meten, liet spreekt van zelf, dat onder dt tentoongestelde koopwaren de producten dor Russische nijverheid van staal, zink, ijzer uit de fabrieken van Tuela en Paulowa, zoo ais kandelabers, messen, sloten, enz., euz., de voornaamste plaats bekleeden. Van grove linnens worden vele dnizende ellen aan de ter markt komende boeren verkocht. 11 •uten keukengereedschap, kagchels, torenklokken, dio in menigte worden aangetroffen, leveren Nisjni-Novvgorod en hare ninstre-ken op, terwijl Kasan vooral leder herwaarts zendt. Elders ziet men eene lange rij kramon, die vooral in het oog loopen, want zij zijn opgepropt v oi met bont beschilderde houten kasten, die met wit of zwart gekleurd plaatijzer zijn beslagen en dienen, 't zij als reiskoffers of kisten, om zaken van waarde in te bergen. Naar ik vernam, worden deze voorwerpen in de omliggende dorpen vervaardigd. Eeue dergelijke kist, lang 4 en breed 1 voet, geldt ongeveer 4 giildens. De waarde der koffers en kisten ter jaarmarkt voorhanden, werd berekend op 40,000 guldens en alles wat \ an dien aard komt, vindt zijne kouper».
Elders treft men eene rij kramen aan, waar niets anders wordt verkocht dan inlandsche wijnen, uit de stroken van den Don afkomstig, namelijk Soedakwijn en andere .-oorten. bekend onder de benaming van halve-Champagne, en Ivau kasische wijnen, welke uit Kisljar herwaarts worden ge zonden. Zoo wordt mede eene groote hoeveelheid zeep onder de produkten van liussischen oorsprong aangetroffen.
Andere koopwaren, door groothandelaren aangevoerd, vond men voornamelijk in de nabijheid der rivier, onder den blooten hemel of onder een afdak in groote hoeveelheid opgeslagen; men zag er onder de inlandsche produkten huiden, potasch die grootendeels uit Orenburg en Kasan herwaarts gezonden wordt, veilingen voor wielen uit VVjatka en andere oorden, schorsmatten die te Kostrnwa worden vervaardigd en naarlut de uitgestrekte liiKleboom-wotiden aldaar de grondstoffen leveren. De gewigtigste ar-tikelen eeiiler waren ijzer en koper, welke aan dou oever der Oka in groote hoeveelheid ten verkoop .aren opgeslagen.
77
Met de dambij belionrende kleine kramen, waarin de handelaars, die ze ter jaarmarkt hadden gebragt, linn verblijf hielden, besloegen deze depots de aanmerkelijke lengte van minstens duizend schreden. Wij vinden hier het ijzer in do verschillende vormen, die er in de ijzersmelterijen in don Oeral en in andere oorden van Rusland, waar ijzererts wordt gedolven, aan gegeven worden, namelijk, in staven, scheenen, banden, koepels, platen, die tot dakbekleedsel van huizen in Russische steden worden gebezigd, enz., wijders voorwerpen van staal of gegoten ijzer vervaardigd, als scha len. potten, ka^chels. vazen en andere dergclijken meer.
De hoeveelheid rnw ijzer, welke in 1843 ter jaarmarkt was gebragt, bedroeg 55,000,000 Ned. pond, behalve nog 2.400,000 gegoten ijzer. Van hier wordt deze koopwaar naar allo oorden van Rusland verzonden. Onder de handelaren, die met dit artikel ter jaarmarkt waren verschenen, bevond zich een voormalig lijfeigene van den graaf Sjeremetjew, die, naar mij verhaald werd. een vermogen had verworven van 3 lt;\ 4 millioen guldens. In de onmiddellijke nabijheid van liet yzerdépöt was eene hoeveelheid van 568,000 Ned. pond koper opgeslagen, grootendeels herkomstig uit de mijnen, gelegen in de nabijheid van Katharinenburg en toebehoorende aan den prins Demidoff. In het voorbijgaan vernamen wij, dat er aan een handelaar, in eenen koop, van dit produet voor eene som ten bedrage van ruim 700,000 guldens was verkocht. Onder de bnitenlandschc koopwaren merkten wij voornamelijk op eene verbazende hoeveelheid thee, welke aan den oever der Welga was opgeslagen. De aanvoer van dit artikel bedroeg dit jaar, in 1843, 30,000 kisten, behalve 9,000 kisten zoogenaamde tegelthee, en deze hoeveelheid was veel geringer dan het vorige jaar, dewijl er destijds veel aan de markt was gebleven. Opmerkelijk vooral kwam mij, onder vele andere artikelen, de katoen voor, welke door Boecharen over Astrakan wordt aangevoerd en gedeeltelijk uit China, gedeeltelijk uit Indië herkomstig is; wijders het palmhout, dat in stukken of blokken wordt ter markt gebragt en door de .schrijnwerkers tot het vervaardigen van allerlei soort van meubelen wordt gebezigd.
Dat gedeolto der markt, hetwelk wij hierboven hebben beschreven, mag niet oneigenlijk quot;het buitenste marktpleinquot; worden geheeten. Daarop stonden niet minder dan 2,333 houten tenten of kramen, waarvan do groote meerderheid moest dienen tot het opslaan of uitstallen van koopwaren, terwijl bet overige gedeelte tot andere einden strekte. Wij zouden veel te wijdloopig worden, indien wij allo koopwaren moesten vermelden, die hier tor markt waren gebragt. Bo. zoeken wij liever dat gedeelte, hetwelk men quot;de overdekte marktquot; mag heeten. Dit is de van steen gebouwde bazar, welker grondvlak eon uitgestrekt parallelogram vormt, en bestaat uit 2,521 steenen winkels, die in GO afdeelingen verdeeld zijn. Aan drie zijden is de bazar omgeven met eene gracht, in den vorm coner langwerpige ellips. Ten einde fe verhoeden, dat dit godeele te eeniger tijd onder water zou geraken, is de grond waarop de bazar is gebouwd, aanmerkelijk opgehoogd, hetgeen even veel arbeid als groote sommen golds heeft gekost. Op den achtergrond verheft zioli een indrukwekkend gebouw, namelijk, eene Grieksche kerk. Vóór de bazar staat het gouvernementsgebouw, hetwelk gedurende den tijd, dat de jaarmarkt wordt gehouden, tol woning strekt aan den gouverneur, den directeur der markt en aan de beambten van politie, en waarin tevens do posterij en de wisselbank zich bevinden; terwijl aan de drie andere zijden van hot plein de van steen gebouwde winkels worden gevormd, waarvan wij zoo even hebben gesproken. Over do vroeger vermelde gracht liggen vier bruggen, len einde het verkeer tusschen dit en do andere gedeelten der markt te vergemakkelijken. Hier in doze bazar, vindt men voornamelijk wolion, zijdon en andore kostbare waren, bij voorbeeld, geheele rijen winkels, alwaar Moskousche lakens, inlandsche en vreemde katoenen en zijden stoffen, Perzische zijden stoffen, Siberische, Astra-kansche, Boccharijscho en andere pelterijen, benevens eene menigte andere waren verkrijgbaar zijn. Een andere rij wordt do Chinesche rij genoemd; men heeft ze die benaming gegeven naar den uitwondigen vorm der winkels, want bewoners van het hemelsche rijk zou men hier te vergeefs zoeken,
79
omdat in den regel geen Chinees zijn vaderland rn:ig verlaten. In die winkels treft men aan Knssisclie theehandelaars, fabriekanten en kooidieden, die tot verschillende natiën brhooren en meerendeels nit St. Petersburg en andere steden des lands herwaarts komen; vooral worden er vele Duitschers onder gevonden, die horlogiën, meubelen, en andere zaken van dien aard verkoopen. In de bazar ziet men nooit dat gedrang en die levendige drukte, welke op de andere gedeelten der markt heerschen; de zaken worden aldaar in stilte, zonder gedruiseh afgedaan. De meeste kooplieden zitten stil en rustig voor hunne winkels en gewoonlijk ziet men slechts enkele personen, die over een koop in onderhandeling zijn. Maar dos te grooter verscheidenheid wordt er opgemerkt. Hetgeen vooral daartoe bijdraagt, is de afwisseling, die men er opmerkt in de klee-derdragten, want uit alle oorden der wereld ontwaart men er handelaren en kooplieden, die, behalve in de nationale Russische en moderne Europesche dragt, in Tartaarsch, Armenisch en Perzisch kostuum verschijnen. Turksclie klee ding wordt er daarentegen zelden gezien. Hier is het middenpunt van een allerbelangrijkst handelsverkeer; niet voor duizende, maar voor honderd duizende guldens aan waarde gaat hier al- hot ware, met enkele woorden, van de eene hand in de andere.
In de oumidd- 'lijke nabijheid der straks vermelde Griek-sche kerk, maar buiten den kring der gracht, welke de bazar omgeeft, »t.iat aan don oenen kant een Armenische klokkentoren, en aan do andere zijde eeno Tartaarsche moskee; op die wijze wordt in de geestelijke, behoefte van het ineerendoel van de bezoekers der jaarmarkt voorzien. In niet geringer mate is gewaakt, dat al die bonoodigd-hedon voorhanden zijn, welke tot instandhouding van het ligchaam vereisciit worden. De apothecars van Nisjni-Nowgorod staan almede in tenten en kramen op do markt, hetgeen echter hoofdzakelijk hieraan moet worden toegeschreven, dat zij eene groote hoeveelheid artsenijen uit Siberië trokken; er bevond zich onder andoren alhier ter jaarmarkt een apothecar, te Irkoetsk gevestigd. Kramen en tenten.
80
waar .sterke dranken en levcnsmidrleloii verkrijgbaar zijn, worden er natuurlijk in groote menigte aangetroffen. Wat de laatstgenoemden betreft, voor zoo verre die door de ger ngere klasse worden bezocht, daarvan laat zich hot inwendige in lief voorbijgaan gemakkelijk beoordeelen, dewijl zij tamelijk wijd geopend zijn. Men ziet daarbij, dat men er visch, champignons, augurkjes, aardappelen en andere dergelijke levensmiddelen verkrijgen kan. Ook voor de rijkere, voornamere bezoekers is gezorgd. Men vindt er elegante restanratiën in verschillende gedeelten der stad opgeslagen, waar echter de Russische keuken — men bezigt er gewoonlijk olie in plaats van boter — voor den westerscben Europeaan niet zeer geschikt is om den smaak of don reuk op een aangename wijze te prikkelen. Daarenboven heeft men er nog mot andere bezwaren te kampen. De spijslijsten zijn in het Russisch geschreven, on de mocijelijkheid, die de vreemdeling ondervindt om dit schrift te ontcijferen, al vindt inen er vele Diiitsche benamingen onder, maakt hem het bezoeken dezer plaatsen zeer lastig. Dit bezwaar wordt echter grootendeels uit don weg geruimd door de bereidvaardigheid eener talrijke schaar hotelbedienden, gekleed in de door hou in Rusland algemeen aangenomen kleederdragt, namelijk, in de (ijiie witte mouwen van hun overhemd, die steeds gereed zijn om ieder ten dienste te staan en zelfs, nadat het middag- of avondeten genuttigd is, de lange pijpen stoppen en voor de gasten aanstoken. Alles is in deze lokalen op de Russische wijze ingerigt. zelfs het aan een kettingje opgehangen waschbekken nabij den ingang wordt er niet gemist. Voor de behoefte aan kloedingstuk ken is ruimschoots zorg gedragen, want men treft eene menigte kleederkramon aan; in enkelen worden zelfs Duitschc kleermakers of werklieden gevonden. Plaatsen van uitspanning zijn er in menigte op deze jaarmarkt aanwezig; daartoe behooren niet slechts tenten van goochelaars, paardrijders, rondreizende muziekanten, maar daarenboven eon zeer goede troop Russische tooneelspelers, die in een zeer aanzienlijk schonwburglokaal hunne voorstellingen geven, hetwelk echter, indien ik mij niet vergis,
81
slechts van liMit opgetrokken is. In het gouvernementsgebouw wordt eene zeer snhoone concertzaal gevonden, die ins gelijks tot balzaal wordt gebezigd: gedurende mijn verblijf aldaar is zij slechts eenmaal gebruikt, bij gelegenheid dat Schub'-rt, de met roem bekende violoncellist, aldaar een concert gaf, dat echter weinig bezocht werd. Wat de beeldende kunsten betreft, ook deze waren vertegenwoordigd, want men vond er eenige kramen met kopergravuren en andere platen, die echter, men moet het erkennen, wei uig kunstwaarde bezaten. Een daguerréotypist was er ook, die zijne diensten don bezoekers der mis aanbood ; of hij voordeelige zaken heeft gemaakt, zou ik niet kunnen beoordeelen.
Beëedigde makelaars worden te dezer jaarmarkt niet gevonden ; de eenige tusschenpersonen zijn commissionnairs, dio als zoodanig het vertrouwen der handelaren bezitten. Er wordt er een gevonden, een Armenier, die algemeen bekend is. Buitendien zijn er notarissen, die de wissels waarmerken, welke bij de bank ter disconto worden aangeboden, — er heeft namelijk ook hier de gewoonte om, voor het bedrag van hetgeen niet contant wordt betaald, wissels af te geven. !) Ook zij hebben hunne vaste standplaats in kramen op deze jaarmarkt. De aanvoer der koopwaren geschiedt gedeeltelijk per scheepsgelegenheid, maar voor het grootste gedeelte per as; van daar is het, dat men die tallooze menigte paarden en wagens, in eindeloos lange rijen, zijwaarts van het marktplein ziet. Ook de met ossen bespannen wagens en karren der Klein-Russen worden er gevonden. Op en in de onmiddellijke nabijheid der rivieren heerscht natuurlijkerwijze do grootste drukte en gewoel, en digt bij de marktplaats ontwaart men eene tallooze menigte en allerlei slag van schepen. Honderde personen zijn ijverig bezig met het laden en lossen van
') Wissels bij voorbeeld betaalbaar trr mis van Irbis, in Siberië, op zes maanden na dato getrokken, die derhalve eerst een halfjaar daarna vervallen, of op de eerstvolgende mis van ISisjni-Nowgorod, derhalve op twaalf maanden zigt getrokken, worden door de bank gediSCOII!p;eeril, indien »au de voorgeschreven bepalingen ten dezen opzigte is voldaan.
82
menigerhande koopwaren. Sommige artikelen, zoo als bijvoorbeeld, talk, worden op de schepen verhandeld. Er worden beschrijvingen gevonden van de verschillende vaartuigen, die alhier aankomen, voornamelijk echter van dezulken, welke op de Wolga gebezigd worden. Velen trokken bijzonder de aandacht door hunne bonte versierselen, vooral van spiegel cn achtersteven. Sommigen hebben hoog gebouwde huizen met gaanderijen en dergelijke wooninrrg-ting; anderen daarentegen zijn zeer eenvoudig, laag en vlak, maar vooral in de lengte en breedte uitgebouwd en zonder vast dek. Daarenboven lag er een stoomschip, dat de geregelde gemeenschap met Astrachan onderhoudt.
Niettegenstaande de ontelbare menigte menschen alhier vereenigd, scheen de orde en rust zelden te worden gestoord. Een afzonderlijke regtbank voor de mis, een markt-geregt, bestaat er niet; kleine twistgedingen worden op de algemeen in Rusland gebruikelijke wijze, mondeling afgedaan voor eene regtbank, welker leden te gelijkertijd politiebeambten van hoogeren rang zijn. Ten einde elke stoornis der orde terstond te kunnen tegengaan, is op de marktplaats eeue wacht van Kozakken geplaatst, die even goed aan de behoefte schijnt te voldoen als de Kalmoekken, welke vroeger werden gebezigd. Slechts één enkele maal heb ik het bijgewoond, dat de tusschenkomst der wacht gevorderd werd en toch bevond ik mij gedurende de veertien dagen, welke ik te Nisjni-Nowgorod heb door-gebragt. dagelijks op de markt, 't Scheen daarenboven slechts eene zaak van geringe beteekenis, want nadat de Kozak éénen zweepslag had uitgedeeld, keerde alles weder tot de vroegere orde en rust terug. Menig blijk van het zachtmoedige en goedaardige karakter der Groot-Russen kwam mij gedurende die dagen onder de oogen. Dikwerf heb ik het gezien, dat de schamele bewoners dezer oorden van het geringe, 't welk zij bezaten, nog eene gift voor een bedelaar afzonderden.
Om nog met een enkelen trek den lezer te doen zien hoe gewigtig de alhier gehouden jaarmarkt voor den handel en het verkeer mag genoemd worden, behoeven wij slechts te ver-
83
melden, dat de. waarde der in 1852 ter mis gezonden koopwaren bedroeg; 130.076,938 guldens, die dor verkochte waren: 115,lt;517,830 guldens. In liet jaar 1855 bedroeg de waarde de ter misse afgezette goederen niet minder dan 127,51i9.210 gnlden.s.
Te Nisjni-Nowgorod troffen onze reizigers den graaf Polier aan, die van dat oogenblik af zich bij hen aansloot, want ouk hij reisde naar den Oeral, ten einde de in het gebergte gelegen goederen zijner echtgenoot, eene prinses Sjachowskoï, in oogenschouw te nemen. Jaren geleden had Humboldt hem reeds te Parijs loeren kennen en bij zijne komst te St. Petersburg was dc afspraak gemaakt, dat zij elkander te Nisjni-Nowgorod zouden afwachten, alwaar de graaf waarschijnlijk het eerst zou aankomen, dewijl hij vroeger dan llumbuldt nit St Petersburg was vertrokken. De graaf Polier was vergezeld van den heer Schmidt uit Weimar, dien hij tot rentmeester zijner goederen in die verwijderde oorden had benoemd, benevens van doctor Gijthe en den heer Mehring. liet reisgezelschap had derhalve een aanmerkelijke vermeerdering ondergaan.
De graaf Polier had te Nisjni-Nowgorod een vaartuig gehuurd, ten einde het overige gedeelte der reis naar Ka-san, welke stad 380 mijlen van daar verwijderd is, de Wolga af per schip te doen, dewijl dit bij zijn zieke-lijken toestand veel gemakkelijker voor hem zou zijn. Humboldt en zijne vrienden volgden mede dit voorbeeld, en zulks te eerder dewijl de weg over land hun niets gewigtigs of merkwaardigs kon aanbieden en zij er tevens dc gelegenheid door zouden verkrijgen om de aanzienlijkste rivier van gansch Rusland in hare ware beteekenis te lee ren kennen. Hunne drie rijtuigen werden in een ander groot vaartuig geladen. In het middengedeelte werd van planken eene tafel on twee banken opgeslagen, en daarover een zeil gespannen als zonnetent, om de reizigers tegen de hitte te beschermen. Op den achtersteven werd een kleine vuurhaard van steen gebouwd en deze verder tot keuken ingerigt. Zulke levensmiddelen, welke onderweg in de dorpen aan de rivier gelegen niet te verkrijgen wa-
lijken, werd een kleiner vaartuig aangekocht, dat men op sleeptouw nam. De bemanning van het groote vaartuig bestond, behalve uit een .stuurman, uit acht roeijérs, waarvan telkens de helft aan de riemen zat.
Zoo uitgerust, verlieten /.ij Nisjni-Nuwgorod op den 1quot;°° Junij, des morgens ten 11 ure. Het was oen heerlijke, zonnige zomerdag, waardoor het genoegen van de vaart niet weinig werd verhoogd. De wind echter was en bleet' onvoordeelig, zoodat zij van de zeilen gsen gebruik konden maken, maar voortdurend moesten roeijen; dewijl men echter stroomafwaarts voer, ging de togt niettemin tamelijk snel. Rustig en gemakkelijk konden onze reisgenoo-teu in het vaartuig zitten en, zonder jp de hobbelige, van ruw behouwen boomstammen gevormde wegen het schokken en horten van het rijtuig te moeten uitstaan, zette-den zij nu de reis voort en smaakten het genot de oevers als het ware voor hun oog voorbij te zien snellen.
Gewoonlijk voer men digt langs den regteroever der Wolga, die zich hoog uit de wateren verheft; gedeeltelijk bestaat deze regteroever uit steile rotswanden, die hier en daar worden afgewisseld met eene meer zacht glooijende helling. Aan de linkerzijde der rivier breidt zich eene lage vlakte uit, die eerst op een grooten afstand in een hoogeren terreinvorm overgaat, waarvan de zoom in vroc-geren tijd, bij een hoogeren waterstand der Wolga, haren linkeroever heeft gevormd.
De hellingen van den regteroever zijn met een rijken plantentooi gesierd. In de rotskloven liggen dorpen met hunne fraai gebouwde kerken, die leven en beweging aan het landschap bijzetten. Maar weelderiger nog is de dos, die de natuur aan de eilanden heeft geschonken, welke hier en daar in de Wolga worden aangetroffen; schilderachtig doen zij zich aan het oog des reizigers voor met hunne reusachtige eiken en populieren, wier loofgewelf ze met zijne schaduwen dekt Ook aan den link roever der rivier wisselen uitgestrekte weidevelden, struikgewas,
85
lioogstaminige wouden cm dorpen met elkander üf. Bij de aanzienlijke breedte des strooms was het den reizigers ech ter niet mogelijk de voorwerpen, op zoo groofen afstand, duidelijk waar te nenien Even afwisselend was liet schouwspel, dat de oppervlakte des strooms liun opleverde, verlevendigd do-r een taliooze menigte groote Wolgasehepen, die van den gunstigen wind gebruik makende, inquot;t volle zeilen stroomopwaarts stevenden om de producten van Zuidelijk Rusland naar St. Petersburg te vervoeren. Maar de drukke scheepvaart was niet het eenige, dat levendigheid en afwisseling schonk aan het tooneel, want allerwegc ontwaarde men visschers in kleine bo'itjes; ijverig bezig om de te St. Petersburg zoo zeer gezochte sterledde te visschen, welk smakelijk geregt ons reisgezelschap hier voor een geringen prijs zich kon verschaffen.
Ten gevolge van den hoogen waterstand, welke in de lente gewoonlijk in de Wolga heerschende is, had de rivier de lagere gedeelten des linkeroe vers hier verder, elders in mindere mate overstroomd. Ter plaatse waar de rivier, naar de verzekering des stuurmans, eene voor het jaargetijde gemiddelde breedte had, werd zij door Humboldt gemeten. De regteroever der Wolga vormde aldaar een terras, aan welks uiteinde hij zich tot zijne gewone hoogte verhief. Dit terras was tamelijk vlak en daarop werd met den ketting eene basis afgemeten, welke met een aan de overzijde der rivier groeijenden boom een driehoek vormde. Met den sextant werden de beide hoeken aan de basis van den driehoek gemeten. Uit het resultaat der berekening bleek het, dat de stroom eene breedte had van 1,74 7 Ned. el. Dit had plaats ten 12 ure op den derden dag na hun vertrek uit Nisjni-Nowgorod, toen zij Ka san tot op ongeveer 100 mijlen waren genaderd. De gemiddelde hoogte van den steileu regteroever der Wolga bedroeg -tellig verscheidene honderd voet.
Op den 4dquot;quot; .Tunij, des morgens ten 1 ure, voeren zij de Kasanka binnen, do rivier waaraan Kasan ligt, en bevonden zich weldra voor de stad. De graaf Polier stond reeds aan de landingsplaats om hen op te wachten, want
86
v(5ór hen uit Nisjni-Nowgorod vertrokken zijnde, had hij eenigc uren te voren Kasan bereikt, lu het lokaal van het adelijk casino, alwaar zij hunnen intrek namen, vonden zij uitmuntend ingerigte en ruime vertrekken, groote zalen waar zij al de genoegens van het gezellig verkeer in de ruimste mate konden genieten; daarenboven hadden zij in den heer Hebert, een Duitscher, die met de huis-selijke inrigting van het hotel was belast, een zeer voorkomenden eu diensvaardigen kastelein.
Nadat zij zich alhier naar behooren hadden ingerigt. begaven zij zich naar het universiteitsgebouw, alwaar Humboldt door den curator der academie, den heer Moessin-Poesjkin, en den rektor den heer Lobatsjewski, in tegenwoordigheid van al de profesoren werden opgewacht en verwelkomd. Onder de laatsgenoemden bevond zich insgelijks de heer Simonoff, professor in de astronomie, dien Humboldt en Rose reeds vroeger te Parijs hadden leeren kennen, alwaar hij den geheelen winter doorbragt, nadat hij met kapitein Bellingshausen de reis rondom de aarde had gemaakt.
Humboldt en zijne togfgeuooten werden nu door het academiegebouw geleid, dat zeer aangenaam te midden van den botanischen tuin is gelegen, waarbij natuurlijk de verschillende verzamelingen, tot do universiteit behoo-rende, in oogenschouw werden genomen. Onder deze moet vooral melding worden gemaakt van eene groote menigte Chinesche. Mongoolsche en Tibetsche miinuscripten, die in eene groote zaal « aren vereenigd. Nadat zij dit alles be-zigtigd hadden, stapten zij in het rijtuig van den heer Moessin-Poesjkin, ten einde onder zijn geleide de stad van naderbij te leeren kennen.
Kasan ligt in do nabijheid der Wolga, aan den zuidelijken oever der Kasanka en wel aan de helling van het hooger rijzende terrein, dat in voormaligen tijd waarschijnlijk den linkeroever der Wolga heeft gevormd. Bij den gewonen waterstand is de Wolga ongeveer zes mijlen van de Kasanka verwijderd; nu daarentegen waren beide rivieren tot in elkanders onmiddellijke nabijheid genaderd, want de Wolga bcspoelde ongeveer de voorstad van Kasan.
87
Op het hoogste gedeelte der stad verheft zich, aan d# noordzijde van Kasan, het Kreml of de vesting, welke oprijst aan den oever der Kasanka, die tamelijk steil is. Ten zuiden en ten westen iw do vesting omringd door ite stad, die op hare beurt aan drie zijden ingesloten ligt tusschen de Sloboden of voorsteden, die zich vooral imar het zuiden zeer ver uitstrekken. In het Kreml ontwaart men nog zeer vele sporen van de voormalige Tartaarsche heerschappij, welke te Kasan onder een onafhankelijken vorst of khan gedurende twee eeuwen iieeft gebloeid, tot dat zij door den grootvorst Iwan Wassiljewisj in 1552 werd vernietigd, die in gemeld jaar de stad en vesting innam, beide tot op don grond verwoestte en op nieuw deed opbouwen. Een der torens wordt nog op den huidi-gen dag Soenibeka geheeten, naar den naam «Ier gemalin van den laatsten Tartaarschen vorst of khan. Buitendien wordt in de vesting nog eene menigte keiken en kathe dralen, met hare verscheidene torens en koepels gevonden, benevens vele van sleen opgetrokken gouvernementsgebouwen. Even ais het geval is in de stad, worden ook de Sloboden door regte, breede straten doorsnedeiij die elkander veelal regthoekig snijden. De meeste huizen zijn van planken gebouwd, die zelden meer dan twee verdiepingen hebben en veelal te midden van een tuin zijn gelegen. Ook hier ter stede ontwaart men eene groote menigte kerken en kloosters, met torens van een zonderlingen bouwtrant, zoo als bij voorbeeld de Pieters- en Paulskerk, die geheel en al in den Japanschen stijl zijn gebouwd en wier muren aan de buitenzijde met eene tallooze menigte figuren in de bontste kleuren zijn beschilderd. In do stad zelve wonen meerendeels Kussen; m de Sloboden daarentegen, die echter door geen uiterlijk kenteeken van de stad zelve gescheiden zijn, treft men bijna uitsluitend Tartaren aan. Deze vormen ongeveer een derde dor gansche bevolking, die naar de laatste volks-lelling van 1851 een gezamenlijk aantal van 45,049 zielen beliep. Algemeen genomen drijven zij allen handel; velen hebben zich op verschillende takken van nijverheid toe-
88
gelegd, vooral leerlouijerijen en zeep/iederijen, wier producten hoog geschat en heinde en verre verzonden worden.
Ook de voorsteden werden door onze reizigers in oogenschoun genomen; zij verzochten aan de Tartaren de vergunning om hunne bedehuizen of' moskeen te bezoeken, 't geen door hen met de meeste bereidwilligheid werd toegestaan. Zij zijn van hout gebouwd er. bestaan uit (.■en portaal of voorkamer en eene vierkante zaal, die eenvoudig en zindelijk mag genoemd worden, welke eigenschappen insgelijks algemeen in do woningen der Tar-taarsche bevolking heerschen. Do begeleiders van ons reisgezelschap ontdeden zich, vóór zij de zaal binnentraden, van hunne pantoffels, maar maakten geene zwarigheid om aan de vreemde bezoekers te veroorloven, dat deze geschoeid het bedehuis binnengingen.
Bij gelegenheid van zijn verblijf te Kasan was von Haxt-hausen menigwerf getuige van eene Tartaarschc godsdienstoefening, welke hij op de navolgende wijze beschrijft.
Het eenige meubel in de gansche zaal is een lessenaar en eene soort van katheder of liever kansel, benevens eene lichtkroon, «elke in het midden der moskee hangt; overigens wordt er stoel noch bank gevonden. In de voorzaal staan al de schoenen der Tartaren op rijen, want de ge-loovigen betreden de moskee nooit anders dan blootsvoets. Wij traden het bedehuis te laat binnen om het begin der godsdienstoefening te hebben kunnen bijwonen, zoodat de koster asantsji) de inleidende spreuk op zingenden toon reeds had uitgesproken: quot;Buigt het hoofd, geloovigen, want de wet gebiedt het u,quot; de mollah had zijne rede, die op plegtige feesten wordt uitgesproken, geëindigd en de gemeente liad het gebed reeds aangevangen. Daar de geloovigen zich gedurende dien tijd niet mogen omwenden of zich door eenig voorval hoegenaamd in het gebed laten storen, had niemand bespeurd dat wij de moskee waren binnen getreden. Dat de gemeente in het gebed was, bespeurden wij aan de uiterlijke teekenen. Deze bestaan in herhaalde buigingen des ligchaams, waarbij eerst de beide
«9
handen in eene vlakke rigting met do palmen naar boven, tor hoogte van het hoofd worden opgeheven, zoodanig dat de duimen mot den buitensten rand van het benedengedeelte, van het oor in aanraking zijn. Vervolgens lieten de biddendon zich op hunne knieën neder, daarbij op Oostersche wijze op de binnenwaarts gebogen voeten rustende. In die houding wierpen zij zich neder op de handen, en raakten den grond met het voorhoofd aan; veel geprevel werd er toen vernomen, en het scheen dat herhaaldelijk bet bekende formulier werd uitgesproken: God is groot. 1) Geen enkele was blootshoofds, maar toch droegen niet allen tulbanden als hoofddeksel. Zij die op dergelijke wijze waren gedekt, ontknoopten de einden gedurende het gebed, « elke daarbij op den rug hingen. Een groot gedeelte der vergaderden had rozenkransen in de hand, die zij na het vorrigten der gebeden, in de plooijen van don tulband met zich droegen. Gedurende een kwartieruur tijds dat het bidden aanhield, merkten wij op, dat velen zesentwintig dergelijke buigingen maakten en met het hoofd den grond aanraakten. De diepste stilte lieerscht daarbij in de moskee en ieder was in het gebed verzonken. Geen enkele liet zich om eenigerhande reden daarin storen. Het aanschouwen dier verzamelde menigte, die onder een onafgebroken en in de diepste stilte voortgezet gebed, vol ootmoed en vertrouwen, en sterk door het gevoel van eenheid in het geloof, zich nederbiiigt voor den Almagtige, dit tooneel maakte een onbeschrijfelijken indruk op ons gemoed. — Na verloop van ongeveer een kwartieruur, welke tijd al biddende was doorgebragt, gaf de mollah waarschijnlijk door een voor ons onverstaanbaar woord, een toeken aan de gemeente; de buigingen hielden op en de gansche schaar zette zich op de vroeger vermelde wijze op de knieën; daarop bragt ieder de vlak uitgespreide
*) Dit formulier is als volgt: La Allah el Allah wa Mohammed rn-soel Allah, d. i. Er is slechts één eenig God otquot; Mohammed is ziju profeet. Alle Mohammedaneu, hetzij Turken, Perzen of Tartaren, die overigens geen Arabisch verstaan, spreken dit formuliergebed steeds in het Arabisch uit.
90
handen een oogenblik voor het gelaat en hield ze vervolgens, in do manier van een opengeslagen boek, vóór zich en maakte het vertoon als of' hij zich bezig hield met lezen. Nu ving de mollah aan met hot voorlezen van een gedeelte des korans, dat op zingenden toon geschiedde, maar met zeer weinig afwisseling in de verheffing zijner stem, waarbij echter het geluid nu eens door den neus, dan weder diep uit de keel of met wijd geopenden mond werd voortgebragt, als of het er op toegelegd werd om de zonderlingste en vreemdsoortigste klanken voort te brengen. Dit eentoonige gezang, slechts eens afgewisseld door een kort gebed, zoo als wij hier boven hebben meegedeeld, duurde ongeveer tien minuten. Vervolgens baden de geloovigen eenigen tijd, ieder hunner wikkelde de uiteinden van zijn tulband weder om zijn hoofd en verliet de moskee, zoodat de geloovigen niet allen te gelijk het bedehuis uitgingen.
Met stof bedekt, keerden Humboldt en de personen, die hem hadden begeleid, uit de moskee huiswaarts. De straten te Kasan zijn niet met gebakken of gehouwen stee-nen geplaveid, maar met ruw behouwen balken belegd, zoo als in vele Russische steden het geval is. Bij gelegenheid van den opstand door Poegatsjeff, ten jare ITT-t, verwekt, werd de stad in brand gestoken, bij welken ramp de huizen niet alleen, maar zelfs de straten in de vlammen opgingen; dit vermeerderde het onheil zoodanig, dat de brand bijna niet te blnsschen wafc. ') Na dit onheil werd besloten do straten der stad algemeen te plaveijen. Dit plan werd echter niet verwezenlijkt, uithoofde in de nabijheid der stad geene geschikte steensoorten te ver-
'l lil lb42 werd de siail andermaal door een feilen brand in dc asrh pelegd. Van de 4.50li huizen, welke Kasan destijds telde, waren er slechts ÓOO van steen gebouwd: al de overigen waren op de gewone nianier van vierkant behouwen boomstammen /.aamgesteld. Vet uitzondering van twee geplaveide straten, waren de overigen met behouwen boomstammen belegd. .De overlangs gerigte sUmimen, die in de plaats vau trottoirs of voetpaden langs de huizen dienden, deelden den brand aan de stralen mede «n bevorderden het onheil niet weinig.
91
krijgen waren. Dit wekt to meer de bevreemding, dewijl Ivp.san door middel van zoo vele breedc rivieren mot verwijderde oorden in verbinding staat, en het transport daar-door zoo zeer vergemakkelijkt wordt, zoodat zonder moei-jelijkheden of zware onkosten hot vereischte materiaal van elders kon worden aangevoerd. Veroorzaakt langdurige droogte des zomers aan de bewoners een grooten last, ten gevolge van de verbazende stofmassa, welke van de straten oprijst, nog grooter ongemak lijden zij gedurende den herfst, wanneer aanhoudende regenbuijen den grond hebben doorweekt of wanneer in het voorjaar, door het smelten der sneeuw, de straten in modderpoelen zijn herschapen. Dit ongerief wordt dan vooral ondragelijk in de lagere gedeelten der stad, waar het water dan ineerendeels heen-
O '
stroomt.
Kasan ligt op 55quot; 58 noorderbreedte, derhalve bijna op gelijke breedte als Moskou, maar 111/2quot; oostelijker dan genoemde stad. Hare hoogte boven den .spiegel der zee bedraagt slechts 18 Ned. el, hetgeen des te zonder-iinger voorkomt, daar de absolute hoogte van Berlijn, welke stad negenmaal verder ligt van do kust der Oostzee dan do afstand van Kasan bedraagt tot aan het naastbij gelegen gedeelte Her IJszee, bijna 34 Ned. el beloopt. In de uitgestrekte vlakte van Lombardije, welke in voor inaligen tijd don bodem iieeft gevormd van een arm der Adriatische zee, heeft het terrein ter plaatse waar do dom van Milaan is gesticht, eene hoogte van 112 Ned. el boven den spiegel dor zee. Wel ligt de bodem, waarop Padua is gebouwd, slechts 14 Ned. el boven den spiegel der zee, maar Padua, dat op het laagste gedeelte van het bekken dor vlakte is gebouwd, ligt op zesmaal ge-ringeren afstand van de Adriatische zee dan Kasan van de IJszee.
Dewijl het niveau der Kaspische zee tor naauwornood 20 Ned. el lager is dan de spiegel der Zwarte zee, volgt hieruit dat het verval van water in dc Wolga van Kasan tot aan de Kaspische zee — welke afstand door Humboldt op 307 zeemijlen, van 20 op den middelbaren meridiaan-
92
graad, wordt geschat, — indien men een derde daarvan voor de bogten in den loop der rivier aftrekt, niet meer bedraagt dan 44 Ned. el. Dit verval van water is zeer gering. De afstand van Straatsburg tot aan het punt, waar de Waal haren oorsprong neemt, bedraagt niet meer dan een derde gedeelte van den loop der Wolga van Kasan tot aan hare uitwatering in de zee; en toch ligt Straatsburg 146 Ned. el boven het vlak des oeeaans, derhalve ruim drie maal hooger dan Kasan zich verheft boven den spiegel der Kaspische zee, zoo als de resultaten der gedane barometer meting hebben aan het licht gebragt. Zoo heeft de Donau van Ofen tot aan hare monding in Je Zwarte zee, bijna eene gelijke lengte als de Wolga beneden Kasan, en toch is de absolute hoogte van Ofen 110 Ned. el. derhalve zesmaal meer dan die van Kasan moet bedragen.
De gemiddelde temperatuur van Kasan bedraagt 1,9quot; Centig., in de wintermaanden 13.7quot; en in de zomermaanden 17.6quot; C. Het laagst daalde de thermometer in de jaren 1834 — 1837, namelijk tot 29,5quot; en 30,2° i op
den 13quot;quot; Januari) en den 10..... Februari) van het jaar
1841 daalde de thermometer tot op 38,7° C.); liet hoogst steeg hij op den 18'quot;quot;quot; Januari) 1841, namelijk tot op 34,8° C.
Op een afstand van 145 Ned. mi)len ten zuiden van Kasan. op 57,o59'20quot; noorderbreedte, liggen aan den linkeroever dor Wolga de merkwaardige ruïnen van Boel-gar, de voormalige hoofdstad der oude Wolga-Boelgaren. Deze grootste en oudste ruïnen, welke in Rusland worden gevonden, mogten onze reizigers met onbezocht laten. Ten dien einde scheepten zij zioh den 5'1quot;quot; Januari) des middaags in op een der wachtschepen, die de Wolga open afvaren. Ook do graaf Polier maakte den togt met hen, Op een ander vaartuig werden de ri)tuigen geladen, dewijl zij overland wenschten terug tc koeren, want later do Wolga op te varen zou de reis te zoer hebben verlengd. Eerst zakten zij de Kasanka af naar do Wolga, van waar zij nog een heerlijk uitzigt hadden op de stad, die zich van daar hoogst schilderachtig aan hot oog voordoet,
93
vooral daar zij zich amphitheatersgcwijze verheft langs de hellingen der hoogten, die de Wolga aldaar omzoomen. Op do rivier genoten zij weder dezelfde aangename vaart als vroeger. De breede stroom was, even als hij limine reis naar Kasan, bedekt met groote Wolgaschepen, maar de gunstige wind, welke destijds heerschte, deed zijn invloed niet langer gevoelen, zoodat alle zeilen geborgen werden. Zij moesten nu btrocmopwaarts getrokken worden, hetgeen op de gewone wijze niet kon geschieden, dewijl de steilte des oevers het aanleggen van een trekpad onmogelijk maakte. De wijze, waarop in dit gemis wordt voorzien, is als vulgt. Met een der sloepen wordt het anker zoo ver mogelijk van het schip uitgebragt, hetwelk vervolgens weder ingewonden wordt om, zoodra het aan boord is gehaald, weder op nieuw dezelfde manoeuvre te herhalen. Op die bezwaarlijke wijze moesten alle schepen, welke onze reizigers op hunne vaart ontmoetten, tegen den stroom opwerken. Maar ook zij misten een gunstigen wind, zoodat er voortdurend eenigen van de bemanning moesten roeijen, ten einde op die wijze en toch nog langzaam den logt te kunnen voortzetten. Ten gevolge hiervan werd niet slechts de namiddag met den nacht, maar daarenboven de daarop volgende voormiddag gevorderd om de plaats hunner bestemming te bereiken.
Omstreeks den middag kwamen zij aldaar aan. Zij werden opgewacht door de boeren van het Russische dorp Bolgaru, die met hunne paarden gereed stonden om hen verder de reis te doen voortzetten. De rijtuigen werden gelost en men reed nu naar het dorp, dat deels op, deels in de onmiddellijke nabijheid der ruïnen van de voormalige stad is gebouwd en op een afstand van 9 Ned. mijlen van den oever der Wolga verwijderd is. Een fraai bosch verheft zich op de lage streek, welke hier, gelijk allerwege aan den linkeroever der rivier het geval is, de Wolga omzoomt en eerst verder in het hooger rijzende pi.iteau overgaat, waarop Bolgaru en ook Kasan zijn gebouwd. In het dorp was alles in rep en roer, want alle inwoners waren de reizigers te gemoet getogen en mannen, vronwon
94
en kinderen, in groepen verdeeld, wachtten op de imnkomst der reizigers. Vooraan stonden de oudsten van het dorpt die naar Russisch gebruik aan Humboldt. al« teeken van hunnen eerbied, zout en brood aanboden.
Het belangrijkste gedeelte der aloude ruïnen ligt groo-tendeols besloten binnen eene gracht, die met een wal is omgeven, en den vorm heeft van een langwerpig ovaal; de omvang van dezen wal bedraagt ongeveer 7 Ned mijlen. Aan de noordelijke zijde wordt deze wal niet gevonden, maar daarentegen een breed terras, dat in de rigting van het oosten naar het westen zich naar de zijde der Wolga uitstrekt en welligt het oude Boelgar aan dien kant op voldoende wijze heeft gedekt. Aan de binnenwaarts gekeerde helling van dit gedeelte van den wal ligt hot dorp Bolgaru en, aan de overzijde er van, de aanzienlijke, van steen gebouwde kerk, terwijl in hot overige gedeelte der omsloten ruimte hier en daar verstrooid in het rond de ruïnen worden gevonden. Vooral verdienen twee torens en twee gebouwen de aandacht der bezoekers. De hoogste der beide torens staat in de onmiddellijke nabijheid der dorpskerk; van boven rond gebouwd, rust hij op een achtzijdigen grondslag. Eene deur, nabij den beganen grond, geeft toegang tot een wenteltrap, waarlangs men in het binnenste des torens komt en eindelijk het plat of het bovenste gedeelte bereikt, waarop voor eenige jaren een houten dak ter beschutting van het muurwerk is gebouwd. De hoogte van den toren bedraagt 24 Ned el, en zijn omtrek, beneden aan den grondslag, 27 Ned. el. He andere toren staat omtrent 100 Nod. el zuidoostelijker dan de eerstgemelde, en hoewel geringer van grootte, komt hij in vorm geheel en al er mede overeen.
Twee andere aanmerkelijke gebouwen verdienen verder de aandacht. Het eene ligt in het middengedeelte van hot omsloten terrein en wordt door do boeren het Geregts-huis of het Zwarte huis (tsjornaja palata) geheeten. Wat het uitwendige betreft, heeft het weinig door don taud dos tijds geleden. Het is een vierkant gebouw, waarvan elke zijde eene breedte heeft van 8 Ned. el; de hoogte der muren
95
bedrnagt ongeveer 13 el; wijders heeft het drie verdiepingen, die allen met vensters zijn voorzien. De bovenste is iets kleiner dan de heide anderen en achthoekig van vorm. Ren koepeldak, dat in het middengedeelte eene achthoekige opening heeft, verheft zich boven het gebouw. Aan den buitenmuur ontwaart men nog op verschillende plaatsen de sporen van muren, die vroeger afzonderlijke vertrekken hebben gevormd, welke echter, zoo het schijnt, noch met elkander, noch met het hoofdgebouw in verband hebben gestaan.
Het andere gebouw ligt ongeveer 200 Ned. el ten zuiden aan het zoogenaamde Zwarte huis, waarvan wij zoo even melding hebben gemaakt. Naar alie waarschijnlijkheid heeft het in voormaligen tijd tot badhuis gediend. Bij de inwoners van Bolgaru staat het bekend onder de benaming van het Witte huis (bjelaja palata). In de rigting van het noorden naar het zuiden heeft het zijne grootste lengte, welke ongeveer 23 el bedraagt; aan de noordzijde heeft het eene breedte van 13 el, terwijl die aan het zuidelijke uiteinde niet meer dan 8 el bedraagt. In het binnenste gedeelte ziet men nog de overblijselen van twee vertrekken, waarvan het eene vierkant, het andere ovaal is.
Eene kleine deur verbindt de beide vertrekken met elkander. De wijze van inrigting van het eerstgenoemde vertrek is zeer opmerkelijk; aan eiken hoek heeft het namelijk nog eene vierkante kamer, zoodat in het midden slechts een breede kruisgang overblijft, welke verlicht wordt dooide achthoekige opening, die zich in het bovenste gedeelten van het koepeldak bevindt. Boven elk der vierkante hoekkamers verheft zich een kleinere koepel, in welks toppunt insgelijks eene achthoekige opening wordt waargenomen. Deze vertrekken zijn echter in zeer vervallen toestand en meerendeels onbegaanbaar, teu gevolge van het ingestorte puin. liet bovengedeelte van de wanden is versierd met arabesken, en de kamers zeiven staan in verband met den kruisgang door middel van deuren. Kanalen, welke onder den bodem van den kmUgang zijn aangelegd, sporen van \va-
96
terleidingen, die men hier en elders ontwaart aan de wanden der verschillende vertrekken, zoomede overblijfselen van ijzeren pijpen, welke men er hier en daar in waarneemt, maken elk onderzoek naar do voormalige bestemming van het gebouw overbodig. Al de hier beschreven geboiuven zijn van gehouwen steen, gedeeltelijk zand-, gedeeltelijk kalksteen, opgetrokken.
Bovendien vindt raen, zoowel buiten als binnen de omwalling. nog eene menigte overblijfselen van verschillende andere gebouwen, die echter gedeeltelijk tot een puinhoop zijn geworden, en veelal zelfs met een groen tapijt van graszoden ziju bedekt. Zeer is het te bejammeren, dat deze ruïnen %an jaar tot jaar onbeduidender worden, de wijl de bewoners der omliggende streek de steenen van het oude muurwerk bezigen tot het bouwen hunner woningen. Du kerk van het dorp bij voorbeeld, is geheel en al opgetrokken van afgebroken steenen der voormalige stad; men heeft zelfs de grafzerken van een voormalig kerkhof tot dat einde opgedolven en gebruikt. ') Dewijl in de nabijheid geen goede steengroef gevonden wordt, hier daarentegen in de bouwvallen een onuitputtelijke voorraad met zoo veel gemak te verkrijgen is, mag niet worden verzwegen, dat de verzoeking inderdaad bijna te groot is om haar te weêrstaan. Onder de bouwvallen en het ingestorte puin worden nog menigwerf zilveren en koperen muntstukken, koperen ringen, oorbellen en andere voorwerpen gevonden, waarvan de boerenkinderen aan onze reizigers eene menigte te koop aanboden. In een der gebouwen van het oude Boelgar moe-ten, naar verhaald wordt, verscheidene Tartaarsche heiligen begraven liggen, hetwelk als do oor
'j Professor liose maakt dc opmerking, dat het verdivijnen dezer oudste bouwvallen, ja, hunne langzame vernietiging als een groot verlies moet worden beschouwd. Reeds Erdmaun (zie zijne Reisen im Innern Russ-lands) outwaarde dat reeds veel verdwenen was van hetgeen Palis» (zie zijne Reise in versehiedene Provin/.en des russischeu Reichs; en Lepechin, (verg. zijn Tagebueh der Reisen dureh versehiedene Provinzen des Russischen Keiehs in den Jahren 176b —17G9), dus 48 voor hem, hadden gezien en beschreven.
97
/aak moet worden besehouwd, dat deze plaats door zoo vele geloovigen in bedevaarten wordt bezocht. Zelfs terwijl onze reizigers zich aldaar bevonden, zagen zij een Tartaarschen mollah hier en elders voor verscheidene dezer bouwvallen zijne gebeden uitstorten; deze bestond'én in een herhaaldelijk opzeggen van formulieren onder het maken van eene menigte buigingen met het hoofd, waarin hij zich door de aanwezigheid der vreemdelingen niet in het minst liet stooren. Dewijl de ruïnen op een aanmerkelijken afstand van elkander verwijderd zijn, reed men in een klein rijtuig van de eenc naar de andere. Ook de mollah maakte daarvan gebruik, waartoe hij echter vooraf aan de reizigers de vergunning had verzocht. Op die wijze werd hem de togt gemakkelijk gemaakt; van zijn kant rigtte hij het zoodanig in, dat zijne gebeden steeds vroeger waren gedaan, alvorens zij met het bezigtigen der oude bouwvallen gereed waren.
Reeds in de zevende eeuw vormden de Boelgaren een onafhankelijk volk, dat zich aan de oostzijde der Wolga had gevestigd en de streek bewoonde, die zich uitbreidt van de plaats waar de Soera zich in de genoemde rivier stort tot aan de monding der Wolga aan de Kaspische zee. Dit volk voerde onophoudelijk oorlog tegen de Russen, totdat het voor een groot gedeelte verhuisde naar de streken gelegen aan de Zwarte zee en aan den zuidelijken oever van den Donau. Na dien tijd ging hun naam over op de Boelgaren aan de Wolga, wier oeverstreken zij vroeger hadden bewoond. Oorspronkelijk behoorden zij tot een Finschen volkstam; later vermengden zij zich met Slaven en Turken. Die aan de Wolga gevestigd bleven, werden langzamerhand Turken; die naar den Donau waren getrokken; gingen eindelijk in de Slaven over. liet toppunt van zijn bloei bereikte het Boelgaarsche rijk op het einde der twaalfde eeuw; na dion tijd had het veel te lijden van de invallen der Mongoolsche cn Tartaarsche volkstammen, totdat het eindelijk door Batoe-khau, den kleinzoon van Dsjengis khan, ten jare 1236, volkomen ten onder ge-bragt en ingelijfd werd in hot Kaptsjakische rijk. De III. 7
98
opvolgers van Dsjengis-khan, Hip de Russen rgt;de khans der gulden hordequot; noemden, kozen Boelgar tot limine residentie gedurende den zomertijd en Seraï, aan de Heneden-Wolga, gedurende de wintermaanden. Dit Kaptsjakisehe rijk werd in het laatste gedeelte der veertiende eeuw door Timoerlan veroverd en verheerd. Serflï, de vorstelijke residentie, werd verwoest. Hoogst waarschijnlijk is het, dat Boelgar destijds niet een ;;elijk lot heeft ondergaan, maar eerst in latere jaren door den Russischen grootvorst Iwan Wassil-jewisj tot een puinhoop is gemaakt.
Eenstemmig is het verhaal van verscheidene Arabische schrijvers ten opzigte van eene zonderlinge wet, welke in het land der Boelgaren van kracht was en voorschreef, dat alle bijzonder bekwame mannen moesten opgehangen worden. Of de oorzaak hiervan behoort gezocht te worden in staatkundig wantrouwen, dan of znlks geschiedde, geüjk Achmed Toesy vermoedt, dewijl zeer bekwame mannen meer dan anderen waardig zijn om God vroegtijdig te dienen, dit is tot heden niet opgelost.
Piet klimaat des lands was in vroeger eeuwen veel ruwer dan in den tegenwoordigen tijd. N.iar luid der berigten. nagelaten door een reiziger, die deze oorden in het inid den der twaalfde eeuw hoeft, bezocht, dooide de sneeuw in Boclgarijë zelfs des zomers niet geheel weg; en vol gens een ander reiziger reed men. ten jare van Boelgai
naar Joegrië in sleden niet honden bespannen, gelijk thans in noordelijk Siberië het geval is.
Uithoofde de geschiedkundige berigten ten opzigte van de Wolga-Boelgaren als zoo hoogst gebrekkig moeten be schouwd worden, zijn de munten en grafsteenon, in de ruïnen van Boelgar opgedolven, van zeer veel gewigt. Hierdoor wordt althans eenig licht verspreid over den voormaligen toestand des volks. Sommige dier munten hebben opschriften, welke alsdan in de Arabische taal ziju vervat. Do meesten zijn echter Mongoolsche munten en herkomstig uit de 13J\ 14dc en 15de eeuw; oudere munten komen zeer zelden voor. Eene fraaije en rijke verzameling van munten in de bouwvallen van Boelgar gevonden, welke Humboldt
99
van professor Fuclis, te Kasan, ten gesclionko had bekomen, maakt thans een gedeelte nit van het koninklijk museum te. Berlijn. Tijdens Peter de Groote ten iare 1722 de bouwvallen van Hoelgar bezocht, gaf hij last om afschriften en vertalingen te maken der inscripliën, die op de graf-steenen werden gevonden; op die wijze heeft hij een vijftigtal opschriften aan do nakomelingschap overgeleverd, die anders stellig verloren zouden zijn gegaan, want bijna al die steenen zijn gebezigd tot den bouw der kerk van het dorp Boelgar. Van deze opschriften zijn 27 in het Turksoh, 20 in liet Arabisch en 3 in het Armenisch vervat. Zij bevatten allen de eeue of andere spreuk uit den koran, als bij voorbeeld : Hij is het die leeft, dien de dood niet kan genaken, enz., wijders den naam des afgestorvenen, zijn geslagtregister en gemeenlijk nog eene zegenbede voor den overledene, benevens het jaar, waarin gestorven; slechts op zeer weinigen wordt melding van vrouwen gemaakt.
1!ij hot bezigtigon dor ruïnen van Boelgar was de dag verinopen en begon do avond reeds te dalen. Nu besloten zij zoo snel mogelijk naar Kasan terug te koeren en zulks nog te meer, dewijl de curator der universiteit al de professoren had uitgenoodigd tor bijwoning van liet feest, dat hij ter eere van Humboldt den volgenden middag zou geven. Nadat zij in den haast iots hadden genuttigd, vertrokken zij uit Boelgaru, in de hoop tijdig genoeg te Kasan te zullen aankomen cn, in aanmerking nemende hoe buitengewoon snel in Rusland wordt gereisd, mogten zij er op rekenen, dat zulks werkelijk het geval zou zijn. Bij hunne komst in de stad Spask ondervonden zij reeds een aanmerkelijk oponthoud, ten gevolge van een geducht onweder, gepaard mot een stortregen, dat hen daar in den nacht overviel. Waren zij genoodzaakt geweest aldaar eenige uren te verwijlen, nog grooter oponthoud ondervonden zij bij hunne komst aan do rivier de Kama, welke zij moesten overvaren. Do Kama is eene dei-breedste rivieren, die in de Wolga hare uitwatering hebben; zij overtreft in breedte zelfs de Oka. Eerst stroomt
zij gedurende een groot gedeelte van huren loop langs do westelijke helling van de Oeral-keten, neemt de aanmer-kelijkste rivieren, welke aan deze zijde van het gebergte ontspringen, in hare wateren op7 ten gevolge waarvan zij eindelijk eene zeer aanmerkelijke breedte verkrijgt. Daarenboven was haar waterstand bij de aankomst der reizigers, door het korten tijd te voren ingevallen dooiweder, zeer gestegen; zij had ten gevolge daarvan zulk een aanmerkelijke breedte, dat onze reizigers zeven volle uren noodig hadden om do stad Laïsjeft te bereiken, welke aan den tegenover gestelden oever der rivier ligt.
Deze stad telt 2,900 inwoners en wordt uitsluitend door Tartaren bewoond, gelijk meerendeels het geval is met al de omliggende dorpen. Er heerscht een levendig verkeer te Laïsjeft', want al het zout van Solikamsk, benevens de producten van den Oeral, welke de Kama afkomen om vervolgens de Wolga opwaarts te worden verzonden, moeten te Laïsjeff verscheept worden. Onze reizigers verwijlden slechts zoo lang in een der Tartaarsche woningen, welke echter uitstekend mogt worden genoemd om -hare zindelijkheid, als noodig was om een stevigen maaltijd te nuttigen, die voor ontbijt en middageten te gelijk moest dienen. Nadat zij aan deze behoefte hadden voldaan, vingen zij de reis aan naar het 58 Ned. mijlen van daar verwijderde Kasan, welke afstand binnen een ongelooflijk korten tijd werd afgelegd, want de Tartaren hebben allen vele en goede paarden, en rijden in don regel nog harder dan de Russen. Zoo buitengewoon snel als nu hadden onze reizigers nog niet gereden. Hierbij moet in aanmerking worden genomen, dat de weg uitmuntend was, welke dwars door een woud van loofboomen en door bouwland is aangelegd. Op een afstand van vier mijlen van Kasan kwamen zij voorbij liet klooster Jeruzalem, dat beroemd is door zijn over.schoone ligging en aan den aartsbisschop tot woning strekt. Weldra reden zij Kasan binnen, maar, helaas! veel te laat om aan den feestdisch plaats te nemen; het was reeds 9 ure. Het voor dien dag beraamde feest moest derhalve tot den volgenden dag worden uitgesteld.
101
Terwijl Humboldt en zijne reisgenooten dei) volgenden dag nog te Kasan venvyldcn, reisde de graaf Polier des voorruiddaags reeds af, met het doel om zoo spoedig mogelijk zijne goederen te Ferm te bereiken, alwaar de reizigers, volgens afspraak, elkander weder zouden ontmoeten. Het scheen daarenboven geraden om tot aan Perm afzonderlijk te reizen, dewijl het zeer ligt mogelijk zou geweest zijn, dat voor zoo velen niet een voldoend aantal paarden op de stations kon aangetroffen worden. Humboldt bezigde nu den morgen om de afwijking van de magneetnaald te Kasan door meting te bepalen. Deze waarneming had plaats in hel bijzijn van de heeren Moessin-Poerfjkin en Soïraonoff; eerstgenoemde deed hem bij die gelegenheid de belofte, dat te Kasan een magnetisch observatorium zou worden gebouwd, welke toezegging korten tijd daarna verwezenlijkt werd.
Ton gevolge van hun langer verblijf te Kasan dan aanvankelijk was beraamd, hadden zij de gelegenheid een landelijk feest der Tartaren bij te wonen, dat zij saban heeten en jaarlijks na het bezaaijen der akkers vieren. Zij vergaderen alsdan gedurende eene geheele week eiken namiddag op een stuk weiland, dat op een afstand van eene mijl van de stad Kasan ligt, waar zij zich met allerlei spelen on ligehaamsoefeningen, raeerendeels bestaande in worstelen en wedloopen, bezig houdeu. De heer Moessin-Poesjkin voerde onze reizigers des avonds derwaarts, alwaar zij bij hunne komst alles in vollen gang vonden. De mannen vormden een kring om de worstelaars, die zich van hun opperkleed ontdaan hebbende, hunne gordels om hot lijf hunner tegenpartij wierpen en die, door middel daarvan in de hoogte poogden te heffen. Zij bogen dan beide liet bovenlijf voorover, hielden den gordel zoodanig vast, dat zij te geiijker tijd het kleed der tegenpartij aan het iniddengedeelte des ligehaams konden vatten en trachtten dan op die wijze hun doel te bereiken, hetgeen gewoonlijk niet dan na langdurige worstelling het geval was. Meestentijds vielen beide te gelijk op den grond ; wie zijn tegenpartij dan zoodanig vasthield, dat hij gedwongen was
102
om to blijven liggen, wa» verwinnaar, dio door tocjiii-cliing der omstanders en kleine geschenken der rijke Tartaren werd beloond. Do verwonnen worstelaar moest uit het strijdperk treden, terwijl de verwinnaar weder een nieuwen worstelaar uitdaagde; indien luj ook dezen ten onder bragt, daagde hij een derde uit, eindelijk somtijds een vierde, totdat ook hij op zijne beurt werd verwonnen en zich genoodzaakt zag het strijdperk te ontruimen. Hot spreekt wel van zelf, dat zij die later in het strijdperk traden, eene gemakkelijke zego bevechten konden, uithoofde de vroegere verwinnaars reeds vermoeid waren; toch zagen onze reizigers er een, die na drie worstelaars te hebben verwonnen, eerst bij een vierde proef het onderspit moest delven.
Nadat het worstelen een geruimen tijd had geduurd, vingen de wedloopen aan, die deels te voet, deels te paard wer den gehouden. Die hierbij om een prijs dongen, moesten eene baan van eenige mijlen afleggen; de verwinnaar zag zich door geschenken beloonen. Vrouwen werden ook hierbij in menigte : ingetroffen, hoewel zij zich echter op eenigen afstand van de mannen hielden. De meer gegoeden en rijken onder de Tartaren hadden tenten voor zich doen op slaan, waar zij onze reizigers onthaalden op allerlei soorten van gebak, gedroogde abrikozen uit Boechara, pjjnboonv nooten (van den Pinus Cembra), benevens op thee en koemies, dat is, verzuurde paardenmelk, welke onze reizigers hier voor de eerste maal dronken. Aij is zuurach-
O
tig van smaak en \ et, maar een even verfrischende als voedzame drank.
Omtrent dezen drank, welke de Kirgizen en andere zwervende volkstammen zoo bijzonder hoogschatten, vermeldt een Russisch schrijver, doctor Dahl, het volgende. ') De bereiding van dezen drank is zeer eenvoudig. Zoodra de melk gemolken is, wordt zij in een zak gegoten, be staande uit de zaamgenaaide huid van een paardensehen
tf Zie het zevende deel \aii : lieitriiae znr Kenntniss des russischen Keiches, uitgegeven door Bar en Helmerseu. Petersburg 18-lH-
103
kei; door middel van een stok wordt zij voortdurend sterk geroerd, als het ware gekarnd, zoodat er een groote massa schuim op komt. Hierdoor wordt de gisting tegen gegaan en geraakt zij vermengd met eene groote hoeveelheid versche lucht. Zoodra iemand eene tent van een lid dier volkstammen binnentreedt, vat hij de stok ter hand en beweegt die eenige malen op en neder in den zak, welke steeds regts van den ingang der tent hangt ; dit beieekent zooveel als eene begroeting. Al de melk, die men dagelijks verkrijgt, wordt in den zak gegoten; zij verzuurt daarin binnen een korten tijd, want de koemies of melkdrank wordt alleen in den zomer bereid. Üe melk der paarden bevat eene groote hoeveelheid suikerdoelen, maar daarentegen weinig kaasstof en boter; de laatstgenoemde zelfstandigheid wordt er vooral in geringe hoeveelheid in gevonden, dewijl de melk niet veel dikker is, nadat zij zuur geworden is. Ue bereiding schijnt derhalve hierin te bestaan, dat de gisting door het voortdurend roeren wordt verhinderd. Zoodra do melk slechts eenigzins zuur begint te worden, is de drank gereed. die dan menigwerf uren ver wordt verzonden, ten einde zo in de steden ter markt te brengen of ze op reis mede te nemen. Naar gelang van de wijze waarop zij is behandeld, smaakt deze drank nu eens zuur, somtijds zelfs iets ranzig, uf is hij zeer zoet en sterk schuimend. Üe echte koemie» moet echter zoetachtig zuur van smaak zijn, opwekkend en prikkelend op de tong en gehemelte. üe drank is aan velen zeer onaangenaam om den reuk en den bijsmaak, die er gedeeltelijk aan gegeven wordt door den lederen zak, welke zoo lang in den rook heeft gehangen. Men gewent er zich echter gemakkelijk aan, vooral indien men er de eerste maal eene groote hoeveelheid van lieeft genuttigd en zulk» doet, wanneer men zeer dor»lig is. üe koemies mag inderdaad zeer verfrissend genoemd worden. En hoewel hij juist den honger niet geheel stilt, is hij toch voedend, zonder den eetlust weg te nemen. Ürinkt men er van, dan kan men ecu geruimen tijd zonder voedsel blijven, en toch is men
1U4
in staat, bij hot gebruik er van, evenveel te eten als gewoonlijk, zonder de maag to overladen. Tevens heeft deze drank nog de eigenschap, dat, hoeveel men er ook van .nuttigt, nooit de maag wordt bedorven, en hij ieder wel bekomt. Naar gelang van de bereiding is de geestverdoo-vende eigenschap van dezen koemies verschillend. Hoe zoeter de drank is, des te meer schuimt hij, maar ook des te grooter is de gisting, en moge hij al eeniger mate eene bedwelmende werking uitoefenen, de kleine roes welke hij veroorzaakt, vervliegt echter spoedig en heeft geene schadelijke gevolgen. Sommige reizigers hebben, wel is waar gezegd, dat het gebruik van dezen drank spoedig dronkenschap veroorzaakt, maar veilig mag worden aangenomen, dat dergelijke verhalen ^p eene dwaling berusten; men heeft daarbij den gewonen koemies aangezien voor den uit paardenmelk bereiden brandewijn der Kalmoeken, die echter niet andere zelfstandigheden wordt vermengd en derhalve een geheel andere drank is. 13it blijkt bij voorbeeld hieruit ten duidelijkste, dat zieken en kinderen den gewonen koemies drinken, zonder daarvan nadeelige gevolgen te ondervinden. Veilig mag worden aangenomen, dat deze zwervende volkstammen, zonder dezen drank, niet zouden kunnen leven. Ieder van hen drinkt koemies van den zuigeling tot den grijsaard, en kranken laven er zich mede. Dat gedeelte dezer volkstammen, die het zwervend leven hebben afgelegd, bereidt Itun aïran uit zure, mot water verdunde koeijenmelk; op deze wijze verkrijgt men echter een drank, die de vergelijking met den vroeger beschrevenen niet kan doorstaan, en alleen de gewoonte om een witkleurigen, zuren drank te gebruiken, is in staat iemand er toe te brengen om zich van zulk eenen te bedenken. Op reis bezigt men niet slechts des zomers, maar vooral des winters de volgende zelfstandigheden ter vervanging van de zure paardenmelk. In warm water met eene kleine hoeveelheid meel of bloem vermengd, raspt men gezouten schapenkaas, welk een en ander goed dooreen wordt gemengd. Slechts gedurende weinige dagen behoeft men den echten koemies te hebben gedron-
105
ken om er de uitmuntende gevolgen van te bespeuren. Deze bestaan iu eeue goede voeding dt-. ligcbaams, toeneming der krachten en ee.n aigemeen gevoel van behagelijkheid on welzijn, de stem wordt vrijer, klaarder en de kleur der huid helderder cn frisscher. Ziet men de uitgemergelde ge-zigten der Kalmoeken gedurende don winter, hunne ingeval len ongon, dan herkent men later in het voorjaar dezelfde personen niet meer, zoo friseh en bloeijend zien zij er dan uit. liet is zeer te betwijfelen of het verzwakte iigchaam der Kirgizen na het langdurig vasten en de schrale levenswijze der zwervende volken, door het gebruik van eenig ander voedsel zoodanig en zoo spoedig in kracht zou kunnen toenemen. Bij langdurige borstziekten is de werking van dezen drank vooral zeer weldadig. Dit vindt nadere bevestiging door het feit, dat bij Kirgizen zeer zeldzaam tering, borstafindoeningen cn andere dergelijke ziekten voorkomen Een eebt nationale, dat is Tartaarsche herberg bestaat er te Kasan uiet meer. Ook tot dit verwijderde volk is de Europesche beschaving reeds doorgedrongen. De baron von Hauxthausen, die twee zeer gegoede Tartaarsche familieu te Kasan bezocht, beschrijft hel huisraad op dc volgende wijze. In de vertrekken vond men eene sopha, stoelen, tafels, glazenkasten gevuld met fraai Chineescli porselein cn spiegels aan den wand. Het geheel was smaakvol gemeubileerd, in den stijl zoo als bij ons voor 20 a 30 jaren gebruikelijk was. Eene hoogst eigenaardig gevormde vaar. van Perzisch porselein stond op een zijtafeltje. In een glazen kast stond een porseleinen schaal met spreuken uit den koran. Een lid der familie, die een pelgrims-togt naar Mecca had gemaakt, bragt die schaal van daar mede en scheen haar in groote eerc te houden. Voor het venster stonden bloempotten met bloeijcnde oranje,- vijgeen palmboomen, benevens kleine heesters en tulpen. Aan den wand hing een Perzische sabel (sjasjka), een dolk in de schede, welke overtrokken was met die bijzondere dierenhuid, welker bereiding alleen de Boecharen schijnen te verstaan. Op een der tatels lag een kalender in den vorm van een dierenriem geteekend, een koran in de Ara-
106
bischo taal, beuovens eenige TartaarBchc gebedenboeken. Een gedeelte van den bodem was bedekt niet een donkerkleurig, zeer fraai Perzisch tapijt; regt tegenover de deur was op den witten muur eeu vers uit den koran geschreven. Ue deuren waren bekleed met groen leder, waarop men van roodkleurig leder allerlei figuren had gevumd, welke met metalen spijkers in het rond waren omzet.
fiet werd den vreemdelingen almede vergund een blik te werpen in het daaraan grenzende slaapvertrek. Langs den muur, waarin zich de ramen bevonden, stond eene soplia rer breedte van zes voet. welke de slaapstede van het gansehe gezin vormde. Aan het eene uiteinde er van lagen kussens, dekens, matrassen, dekbedden in een hoek opeengestapeld en bereikten bijna de zoldering. De Tartaren houden ei veel van om zeer zacht te liggen en dekken zich mei veeren dekbedden, even zoo als in het noorden van Duitschland gebruikelijk is. De overige inrigting van het huis konden de reizigers niet in ougen-schouw nemen, dewijl de vrouwen zich aldaar bevonden, en tot dat gedeelte mogteu zij niet toegelaten worden. Door nieuwsgierigheid geprikkeld, traden deze menigwerf, maar goed gesluijerd tot aan de deur, om eens even een blik op de vreemdelingen te werpen, maar verder kwamen zij niet.
Üo kleeding, welke de gegoede Tartaren tegenwoordig dragen, bestaat uit een rond kapje, dat naauw op den geheel kaal geschoren schedel sluit, kollaboesj wordt ge-heeten, en veelal zeer fraai bewerkt en rijk met goud is gestikt; wijders uit een witte katoenen wijden broek (slan: en Russische leêren laarzen zonder zolen, waarover weder pantoffels met lage hakken (basjmak ..f ..verschoenen van gewoon leder worden gedragen. Deze schoenen worden zelfs in huis niet uitgetrokken, zoodat de laarzen als het ware als kousen worden gebezigd. Het hemd (koelmank) is van linnen en laat den hals open en bloot. Daarover wordt een rok of kamizool (arsjaloek) gedragen van gestreepte zijde, van voren met linten vastgemaakt, die tut aan de knieën reikt en met een gordel of shawl (koesjak) om het mid-
107
denlijf wordt zaamgesnoerd. Daarover draagt men nog een wijd en zeer lang kleed, op de manier als een kamerjas bij ons: de kleur van dit kleed i.-; zelden zwart, zoo als bij de Pooische Joden, maar meestentijds licht en helder. Op die wijze gaan de gegoede Tartaarsche kooplieden gekleed. De voerlieden, boereu cu handwerkslieden hebben over het eenvoudige kapje een spits toeloopemie vilten hoed zonder rand, en in plaats van dtm witten, wijden overjas een lang hemd, dat aan den halskraag en aan de uiteinden der mouwen met bont versierd is, veelal een blaau-wen linnen broek en beenbekleedeslen niet vilten schoenen. Slechts bij plegtige gelegenheden wordt een tulband als hoofddeksel gedragen. Tot dat einde bedient men zich van een witten shawl, van wol of katoen ; deze wordt üoo danig om het hoofd gewikkeld, dat het spitse uiteinde van den vilten hoed, die over het kapje wordt gedragen, uit de omslagen te voorschijn komt.
De Kasansche Tartaren behooron, wat den ligchaams bouw en den aanleg tot intellectuele ontwikkelling betreft, tot het beste menschenras. Ten opzigte van hunne ge stalte en verstandelijke vermogens behooren de Tartaren on der de meest bevoorregte volken te worden gerangschikt. De gelaatsvorm is ovaal, zij hebben zwarte, levendige oogen, een fraai gebogen neus, tijn besneden mond, uitstekend .-choone tanden en de huidkleur van het Kauka-sische ras, dat is blank, met roode wangen; zij hebben eenc middelbare lengte, zijn slank van bouw en worden zeer zelden zwaar. Hunne ligehaamsbewegingen zijn vlug. sierlijk, ja, veelal edel. De vrouwen zijn klein van gestalte en hebben de onaangename gewoonte aangenomen om zich te blanketten.
De Tartaren bezitten van de natuur een uitmuutenden aanleg en rijke geestvermogens en het is inderdaad zeer te bejammeren, dat de iMohammedaansclie godsdienst, welke zij belijden, de verstandelijke ontwikkeling des volks slechts tot in zekere mate veroorlooft, ilunne scholen zyn goed ingerigt, bijna ieder zonder inderscheid kan lezen,
Iu8
schrijven en rekenen. ') Zij bezitten een eigene literatuur en bestuderen vlijtig den koran. Er bestaan wijders eenige inrigtingen van hooger onderwijs, alwaar onderrigt wordt gegeven in het Arabisch eu in hi't Perzisch. De mollahs ot' priesters genieten hunne opleiding bijna allen te Gar-gali, welke stad twee mijlen van Orenburg is gelegen; de Tartaarsche school, v. 'lke aldaar bestaat, is wijd en zijd beroemd. Velen gaan insgelijks naar Boechara, welke plaats, naar hun zeggen, als een zetel der geleerdheid moet beschouwd worden. I)n betrekkingen, welke zij met Boechara -j onderhouden, zijn zeer levendig, en beperken zich niet slechts tot onderwerpen van godsdienstigen aard, maar strekken zich mede uit tot den handel. Wat de eerstbedoelden betreft, deze heeft do Russische regering trachten op te heffen, door het stichten \an een intellectueel middenpunt te Oefa, en iiet benoemen van een moefti, aan wieu iiet geestelijk opzigt over alle M ohanuncdanen in het gansche rijk is toevertrouwd.
Het karakter der Tartaren is inderdaad zeer beminnenswaardig; zij zijn verdraagzaam, eerbiedig, minzaam, vertrouwelijk in den omgang, ordelievend en zindelijk van aard. Vreemdelingen, vooral Duitschors, ontvangen zij vriendelijk en gastvrij; in hun huisselijk leven zijn zij zeer beminnelijk en geven aan hunne kinderen eene zeer goede upvoeding. Zedelijkheid van wandel wordt op hoogen prijs geschat. De priesters oefenen ten dezen een streng toezigt uit. Dit gaat zoo ver, dat aan alle personen, die zich in het openbaar misdragen, een eerlijke begrafenis wordt
') In het Oosten is ile Tartaarsche taal even algemeen verspreid als i ii Westelijk Europa met dc Kransche hel geval is. Oostwaarts gerekend verspreidt /ij zich van Perzië tot aan de gren/en van ( hi na; westwaarts heen wordt zij in geheel Turkije, ja, zelfs aan de kusten der Middeland-sche zee, en lot in Tunis kan meu zich van de Tartaarsche taal in den omgang bedienen. Pe rondreizende Armenische dichters, improvisateurs, welke in lange gedichten de helden van hun land be/.iugen, en gausch Peizié eu Kleiu-Azie doortrekken, bezigen allen dc Tartaarsche taal.
2) Vele kooplieden uit Bucehara bezoeken Kasan, waar zij het liefst Tartaarsche meisjes van 1tot 14 opkoopi.n, die zij tot vrouwen nemen.
109
geweigerd en voor deze straf zijn de Tartaren ten hooxste beducht.
In de Tartaarsche dorpen worden zelden voorbeelden aangetroffen van mannen, die meer dan eene vrouw hebben. In de steden daarentegen is dit, onder de gegoede en rijke kooplieden, zeer dikwerf het geval; meer dan twee vrouwen hebben zij echter nooit. Deze worden gekocht en de koop prijs bedraagt, zelfs voor de vrouw van een boer of dorpsbewoner, somtijds 500 roebels banko of ongeveer 250 guldens. Verstoot de man later zijne vrouw om echtbreuk, dan moet deze som hem worden uitbetaald. Geschiedt het echter om andere redenen, of is hij niet in staat het be wijs te leveren, dat zij zich aan dat misdrijf heeft schuldig gemaakt, dan heeft hij geen regt om de terugbetaling der koopsom te eischen.
Do bewoners van het platte land zijn vlijtige landbouwers en leggen zich met hot beste gevolg toe op de bijenteelt. Zij zijn allen vrije menschen. Men vindt echter onder hen eenige moersa's d. i. inlandsche vorstelijke geslachten, aan wie tsaar Iwan Wassiljewisj eenige dorpen in eigendom heeft afgestaan. De inwoners van deze dorpen zijn lijfeigenen, hoewel er wordt gezegd, dat deze lijfeigenschap beperkt en zeer dragelijk moet genoemd worden.
Het voornaamste voedingsmiddel bestaat uit vleeschspij zen; varkensvleesch wordt niet genuttigd, dewijl de koran het gebruik er van verbiedt. Paardenvleesch geldt bij de mindere klasse als een groote lekkernij ; honig quot;en molk nuttigen zij zeer gaarne, en uit de eerstgenoemde zelfstandigheid weten zij cene zeer goede mede te bereiden. Onder de voornamere klassen wordt veel thee gedronken en, dewijl de handel in dit artikel grootendeels in hunne handen is, drinkt men bij hen van do lekkerste theesoorten.
Ten opzigte van de beteekenis van het woord Tartaar, wordt door Humboldt het navolgende vermeld. *)
In het Russische rijk wordt aan de benaming van Tartaar de volgende beteekenis gehecht: men verstaat er door
') Vergelijk daar oiiitrent Host in ziju : Histonschei' Bericht u. s. w. t). I. S. 108.
1 10
een Turkschen stam, ilip een M ri^oolscheii gelaatsvonn heeft. De Tartaarsche bewoners van de Krim, het gouvernement Kasan en van Tobolsk behooren tot het dus ge-genaamde Kaukazisehe ras Tartaren zijn Turken, maar de benaming van Tartaar is door Aziatische schrijvers oorspronkelijk gegeven aan de Mongolen. Deze verkeerde toepassing van het woord Tartaar, waaronder eigenlijk Mongolen, van Moho of Mongoe. moeten worden verstaan, op het sehoone Turksche menschenras, heeft plaats gehad en is in zwang gekomen sedert de veroveringen door de Mongolen gemaakt. De vorsten of khans, die na de verbrokkeling van het rijk, dat onder den schspter stond der opvolgers van Dsjengis-khan. on in Kasan, Astrachan en in de Krim heerschappij voerden, heetten Tartaren; hunne onderdanen en krijgers waren mcerendeels van Turksche afkomst. Zij namen zeiven de Turksche taal aan, cn zoo ontstond het gebruik om de benaming van Tartaren van de heersehers eindelijk mede op de beheerschten of onderdanen te doen overgaan. Wanneer wij, gelijk zoo dikwerf gebeurt, van een Tartaarschen gelaatsvorm spreken, en daar onder verstaan; scheef staande oogen cn uitstekende jukbeenderen, is deze uitdrukking in zekere mate juist te noemen, dewijl Mongolen en Tartaren tot denzelfden stam behooren. Maar de Tartaren van het Russische rijk hebben als Turken den gelaatsvorm, welke aan het Kaukazi-sche, ot' Indo Germaansche ras eigen is. Tn dien zin genomen, zien de Tartaarsche bewoners van Kasan en Tobolsk er volstrekt niet Tartaarsch uit. dat wil met andere woorden zeggen, zij hebben in hun uitwendig voorkomen volstrekt geene overeenkomst met de Kalmoeken, Soengaren, Tor-goeten en Boereten.
De 9lt;u' Junij was de dag, waarop Humboldt en zijne togtgenooten da reis weder zouden aanvaarden. Van het balkon der woning, die zij vroeger hadden betrokken en nu stonden te verlaten, wierpen zij nog een laatsten blik op den tuin en de stad. welke zich naar alle zijden uitbreidde en die zij van hun standpunt voor een groot gedeelte konden overzien. Kort daarop namen zij afscheid van pro-
Ill
fessor Soïmonoff rii andere vrienden, die tien des morgens nosr bezochten.
De eerste stad. welke zij op hunne reis zonden aandoen, was Perm. gelegen op een afstand van ongeveer 574 mijlen van Kasan. Tot aan liet eerste station van laatstgenoemde stad is de weg niet onaangenaam; hij loopt voor een groot gedeelte door een schoon wond van eiken, populieren en lindeboomen, maar is zeer zandig. In de nabijheid van Arsk, het tweede station van de zijde van Kasan, kwamen zij op een vasten, vruchtbaren kleigrond; bijna den gan-Bchen dag liep «ie weg door eene streek, welks bodem onveranderd dergelijke hoedanigheid had. Met de gewone, ja, liever buitengewone snelheid, waarmede hier gereisd wordt, werden zij door de Tartaren, inwoners der omliggende dorpen, van het eene naar het andere station gevoerd.
Op dezen weg zagen onze reisgenooten, terwijl zij den togt naar Perm voortzetteden, voor het eerst een transport bannelingen, die naar Siberië werden gevoerd: het transport telde ongeveer 60 a 80 personen en bestond uit vrouwen en meisjes. Zij gingen vrij langs den weg en hadden zich derhalve slechts aan geringe misdrijven schuldig gemaakt. Dezulken, die zware misdaden hebben bedreven, gaan ter wederzijde van een touw, waaraan zij met een der handen zijn bevestigd. Dergelijk transport, zoo als oiue reizigers later ontmoetten, wordt door Basjkieren begeleid, die te paard gezeten en met lans. pijl en boog zijn gewapend, en spits toeloopende mutsen en pelsmantels dragen. In vorm van gelaat hebben zij veel overeenkomst met Kalmoeken, en behoeven hier niet nader beschreven te worden, want ieder is met hun uiterlijk door do afbeeldingen, welke elk onzer lezers onder de oogen ziju g komen, voldoende bekend. In de nabijheid van elk station, die op een afstand van ongeveer 30 Ned. mijlen van elkander liggen, vindt men op den grooten weg naar Siberië houten huizen, welke niet palissaden zijn omgeven : hierin is het. dat de bannelingen den nacht doorbrengen en om de vier dagen één dag rust
hebben. Voor zoo verre professor Rose zich daarvan kon vergewissen, i.s de; behandeling, welke zij op weg ondervinden, niet .-ledu. De stations liggen uitit op te grooter afstand van elkander, maar de marsch, dien zij moeten maken, is zeer bezwaarlijk, uithoofde hij zoo lang duurt.
Een Engelseh reiziger, Ch. H. Cottrell, die Siberië ten jare 1810 bezocht en, van Moskou af tot aan de plaats zijner bestemming, een transport van tachtig bannelingen volgde, heeft daaromtrent een uitvoerig verhaal te boek gesteld, waaruit wij het onderstaande overnemen. Nadat alles tot de afreis van het militair geleide gereed is en leder nieuwe krachten heeft verzameld door het nuttigen van een ruimen maaltijd, bestaande uit brood, soep en kwas, (een drank), wordt de trom geroerd en treden zoowel de militairen als de bannelingen aan; het transport staat onder het bevel van een officier, die dagelijks wordt afgelost. Naauwelijks zijn de bannelingen buiten de gevangenis, of de trein wordt niet weinig vergroot door do betrekkingen der veroordeelden, aan wie het steeds vergund is hen te begeleiden. Hebben de bannelingen er de noodige middelen toe, dan mogen zij ten hunnen koste een aboos (slede) huren, waarvoor zij eene zeer geringe som betalen. Zijn zjj hiertoe in staat, dan behoeven zij den togt niet te voet af te leggen. De ketenen waaraan de zwaarste misdadigers worden gekluisterd, wegen niet meer dan een pond; twee aan twee zijn zij op die wijze aan elkander bevestigd en dit heeft plaats hetzij aan de handen of aan de voeten, naar gelang de veroordeelden zulks verkiezen. Gewoonlijk geven zij de voorkeur aan het laatste, ten einde op die wijze de handen en armen vrij te hebben. Op den eersten dag leggen zij een marsch af van vier uren, somtijds iets langer of korter, naar mate de afstand waarop de dorpen die zij doortrekken, iets meer of minder bedraagt, maar nimmer duurt de marsch langer dan zes of hoogstens zeven uren. Daar wij denzelfden weg tot in het hart van Siberië gevolgd hebben, dien zij langs trekken, kunnen wij in gemoede verklaren, dat hoe verder men komt, de herbergen of plaatsen waarin zij overnachten, voortdurend
113
beter worden, fn elk dorp wordt een huis gevonden, hetwelk uitsluitend dient ten verblijve der doortrekkende bannelingen en gewoonlijk is dit het beste, dat in het dorp. ja, in den ganschen omtrek aangetroffen wordt. Zij hebben een gering daggeld, ten einde in hun onderhoud te voorzien; hieruit wordt een algemeen fonds gevormd, hetwelk niet weinig vermeerdering ondergaat ten gevolge van de ruime giften, welke hun allerwege en in elke plaats toevloeijen, waardoor de weg hen voert. De handelaars en kooplieden van verschillenden rang in die oorden gevestigd, besteden jaarlijks aanzienlijke sommen tot dat einde en in Siberië voorzien de inboorlingen, wier mildadigheid en gastvrijheid inderdaad zeer groot zijn, veelal uitsluitend in het onderhoud der bannelingen of, zoo als zij daar worden geheeten, der nnettsjastni loedi (ongelukkige zielen). Wij hebben de innerlijke overtuiging, zegt Cott-rell, dat de bannelingen, die zich op marsch goed gedragen, nimmer slecht worden behandeld. Daar echter de officier, die het bevel voert slechts een enkele dagreize met hen aflegt, en ten dezen opzigte derhalve voortdurend afwisseling plaats heeft, kunnen zij ton gevolge daarvan weieens onder het tijdelijk opzigt van een hardvochtig en wreedaardig mensch vallen.
De avond was reeds sedert geruimen tijd gevallen, toen onze reizigers de distriktshoofdplaats Malmusj binnen reden. De postmeester, in wiens woning zij eenigen tijd verwijlden om thee fe drinken, maakte hen op eene menigte mammoets-beenderen en tanden opmerkzaam. Gedeeltelijk had hij ze in zijne kamer opgehangen, gedeeltelijk lagen zij voor zijne woning. Hij verhaalde hun, dut zij allen aan da oevers der rivier de Wjatka, in de nabijheid waarvan Malmusj is gelegen, werden gevonden.
Do stad Malmusj, zoomede het laatst voorafgaande sta tion Jenjoclowskaja, behooren tot hot gouvernement Wjat ka. Uit gouvernement vormt in de nabijheid van den grooten weg naar Siberië, dio hot doorloopt een met bos-schen bedekte hoogvlakte, welke op eene hoogte van 257 Ned. el boven den spiegel der zeo rijst. Op deze hoog
114
vlakte ontspringt cone menigte rivieren, welke in de Kawa en Wjatka hare uitwatering hebben. De bronnen dezer beide rivieren liggen in elkanders nabijheid, ongeveer te midden van de genoemde hoogvlakte, en stroo-inen aanvankelijk in een evenwijdige rigting, totdat de Kawa een aanmerkelijke bogt in haren loop verkrijgt en up ongeveer 120 Ned. mijlen van Malmusj de Wjatka in haren schoot opneemt. Al de rivieren, welke in dit gou verneuient worden gevonden, /cijn zeer visehrijk en de ster-ledde, die in de Tsjeptsa, eene rivier die zich in de Wjatka ontlast, worden gevangen, zijn zeer beroemd.
liet woudgeboomte, dat deze oorden overschaduwd, bestaat meerendeels uit dennen en pijuboomen (Pinus Abies en sylvestris); de. stammen dezer boomen verkrijgen zelden een aanzienlijke hoogte of dikte, althans onze reizigers ontwaarden er geen enkel voorbeeld van in de nabijheid van den weg, door hen gevolgd. Blanke berken in hot pijnboomwoud, schoono, groene lindeboomen, die echter meerendeels eene geringe grootte hebben, en eerder struiken dan boomen mogen genoemd worden, wilde rozen, die in den schoonsten dos van groen en bloemen staan, veileneu-digen den aanblik van het woud, dat den grooten weg om-zoomt; zij vormen hier cn daar do schoonste partijen, zoodat de omstreek als het ware een fraai aangelegd paik
schijnt te zijn. Wat echter betreft de vormen, beschouwd uit
een botanisch oogpunt, ton dezen opzigte verschillen zij in geen enkel opzigt van 't geen aan die planten en gewassen in noordelijk üuitschland eigenaardig is. Het woud, dat aanvangt zoodra men Malmusj achter den mg hoeft, strekt zich zoo ver uit, dat onze reizigers hunnen togt de beide volgende dagen, den 10'uquot; en don liquot;quot;1, moesten voortzetten om het einde er van te bereiken. De dorpen, welke op dien weg worden aangetroffen, en die tevens als stations worden gezigd, liggen op groote afstanden van elkaudei ; gewoonlijk bedraagt deze 2(gt; a 2ó Ned. mijlen. Slechts in de nabijheid dezer bewoonde oorden is het woud weggekapt, terwijl het op andere plaatsen door branden onafzienbaar ver is vernield. Dergelijke boschbranden heuben in de Si-
115
berische wouden, blijkens Je sporen welke daarvan zijn overgebleven, ook van tijd tot tijd plaats gehad, maar zeker niet zoo menigvuldig als dergelijke onheilen in Europisch Rusland voorvallen. Herhaaldelijk gebeurde het, dat onze reisgenooten een afstand van verscheidene mijlen afleiden, zonder ter wederzijde van den weg iets anders te ontwaren dan de verkoolde overblijselen van verbrande boomstammen, hetgeen inderdaad een zeer treurig schouwspel opleverde. In Zweden gebeurt het menigwert', dat dergelijke boschbrandeu plaats hebben, niet bij toeval maar met het doel om nieuw akkerland te verkrijgen; de meesten ontstaan echter als het gevolg der achteloosheid van rondtrekkende schaapherders en reizigers, die vuur hebben aangelegd in het woud, hetzij om zich te verwarmen of om hun middag-of avondmaal te bereiden en het bij hun vertrek van die plaats vergaten uit te dooven. Dikwijls gebeurt het dan bij dergelijke gelegenheden, dat de brand zich heinde en verre aan hot omringende woud mededeelt en slechts toevallige omstandigheden, zoo als bij voorbeeld zware regenbuijen verhinderen, dat de brand zich verder uitstrekt. Op die wijze worden van tijd tot tijd verbazend uitgestrekte gedeelten dier wouden vernietigd. Er wordt echter volstrekt geen acht op geslagen, want liet hout heeft hier geene waarde hoegenaamd; de brand veroorzaakt derhalve geen verlies en daarenboven herstelt de natuur later door hare groeikracht hetgeen de brand heeft vernietigd.
Do groote weg, welke door het woud is aangelegd, heeft gelijk alle Russische wegen, oen aanmerkelijke breedte; ter wederzijde van den rijweg is nog een oven breed terrein, waarop het woudgeboomte is weggehakt en dat met een dubbelde rij berken is beplant. Niettegenstaande de weg zoo bijzonder breed is, mag hij toch uitstekend worden gehoetcn; men bezigt daartoe eene grove soort van grint, welke onder de roode klei, waaruit do bodem aan zijne oppervlakte bestaat, allerwege wordt aangetroffen, cu derhalve een even goed als gemakkelijk verkrijgbaar middel aan do hand geeft om uitstekende wegen aan te loggen. Jiij hunne komst in hot dorp Kilmes Seltinskaja, dat zij
116
den lü'1'quot;quot; Junij dos middaags doortrokken, werd hunne op-merkzaamhcid gevestigd op een stuk versteend hout, hetwelk hier en daar bij brokken in liet zand wordt aangetroffen.
De bewoners dezer oorden zijn Wotjcken, een volk dat tot den Finschen stam der Permiers behoort. De taal der Wotjeken is eenigermate vermengd met het dialect der Tsjermissen, dio benevens tie Nordwinnen, oen deel uitmaken van den stam dor aan de Wolga gevestigde Finnen; de Tsjoewasjen, Basjkiren en Kirgizen daarentegen zijn takken van den groeten Turksehen volkstam.
Het meerendeel hunner belijdt de Christelijke godsdienst, ten gevolge waarvan tevens bij deze volkstammen de Russische taal en zeden zijn aangenomen; de volkskleeding hebben zij bijna onveranderd behouden. De gehuwde vrouwen dragen hooge hoeden, welke den vorm hebben van een stompen kegel; tot het vervaardigen er van bedienen zij zich van de bast eens berkenbooms, welke vervolgens wordt overtrokken met blaauwe katoen, en aan het voorgedeelte behangen met franje en versierd met zilveren muntstukken. De jonge meisjes dragen lage kappen, waarover een vierkante, witte doek wordt geslagen, welke over de schouders afhangt. Dit kleedingstuk wordt dos daags zoo zelden afgelegd, dat de vrouwen zich het hoofd daarmede gedekt houden staande den veldarbeid.
Op den H130quot; Junij kwamen de reizigers op den voormiddag te Debeskaja aan, het laatste dorp hetwelk door Wotjcken wordt bewoond. Het is tevens het laatste dorp van het gouvernement Wjatka; van het eerstvolgende, Kle nowka geheeten en behoorende tot het gouvernement Perm, zijn do inwoners allen Russen. Gedurende den nacht passeerden de reizigers, aan gene zijde van Ochansk, de rivier de Kama en bereikten des morgens Werchne-Moelinsk, gelogen op de goederen dos graven Polier, alwaar zij den lii'1quot;quot; Junij in zijn gezelschap doorbragten.
Werchne-Moelinsk is een groot dorp; de kerk is van steen gebouwd, met een klokkenspel in haren toren. liet ligt 10 Ned. mijlen ten westen van do gouvernements hoofdstad Perm, aan het kleine riviertje Moeli, dat op een
117
geringen afstand van daar zich in de Karna ontlast. Aanvankelijk haddon onze reizigers het (dan gevormd do kopermijnen en ijzersmelterijen te bezoeken, welke op de goederen des graven Polier werden gevonden; zij zagen hiervan af, dewijl de bedoelde mijnen aan do tegenovergestelde zijde van de Karna, op een aanmerkelijken afstand van Werchne-Moelinsk waren gelegen^ en te veel tijd daartoe zou zijn gevorderd geworden. Ue kopererts, welke aldaar wordt gedolven, is zoogenaamde zanderts. Zij bestaat uit een zandsteen, welke gemeenlijk fijnkorrelig, somtijds echter grofkorrelig is, en waarin rolsteenen voorkomen, wier be-staiiddeelen zijn kwarts, hoornsteen en jaspis. Deze kalkachtige zandsteen is veelal zeer zacht, verbrokkelt ligt en verweert spoedig, indien hij blootgesteld is aan den invloed des dampkrings. De kopererts, welke in dit gesteente wordt gevonden, bestaat groofendeeis uit aardachtigen malachiet en koperlazuur, is zeer fijn verdeeld in den zandsteen aanwezig, zoodat zij zich dikwerf aan het oog slechts vertoont door een gering verschil, dat de kleur des zandsteens daardoor ondergaat; hier en daar echter komt het koperlazuur insgelijks voor in kleine korrels en kogeltjes.
Overblijfselen van voormaligcn plantengroei worden veelvuldig in dezen zandsteen aangetroffen, zoomede overblijfselen van visschen. De eerstbedoelden bestaan meeren-deels uit brokstukken van takken en boomstammen, die veelal zijn horschapen in zwartkleurigen hoornsteen, waarin de jaarkringen nog duidelijk te herkennen zijn ; er worden echter ook stukken van boomvarens gevonden, die bloot als zandsteenkernen voorkomen, of wier in kool omgezette bast nog duidelijk zigtbaar is. Dc kopererts wordt hoofdzakelijk in de nabijheid aan dergelijke stnkken aangetroffen, welke meer of minder er van doortrokken zijn. Twee fraai je exemplaren van versteende visschen werden Humboldt te Werchne-Moelinsk ten geschenke gegeven; weliswaar ontbraken er de kop en de vinnen aan, maar het overige gedeelte des ligchaams was zoo goed bewaard, dat de schubben er nog op gevonden werden. Een ander maar
118
kleiner exemplaar, met goed bewaarden kop en staart bevond zich reeds in het museum van natuurlijke historie te Berlijn.
De gehalte aan erts is niet groot, maar de zandsteen laat zich gemakkelijk smelten; hij levert in den regel l'/s a 3 per cent ruw koper. Reeds sedert zeer vele jaren wordt hier in dezen zandsteenaehtigen bodem koper-erts gedolven, want vóór de Russen in het begin der vorige eeuw, tussehen 1730 en 1740, een aanvang maakten met de ontginning er van, had dit reeds plaats gehad, tijdens een ander volk zich in vroeger eeuwen aldaar ophield; zeker althans was dit het geval in de zuidelijke streken, waar allenvege dc sporen er van worden aangetroffen. De destijds achtergelaten erts en vroeger gegraven schachten in dc nabijheid van de Sakmara en Dioma, hebben zeer dikwijls aanleiding gegeven tot het ontdokken der thans in werking zijnde groeven en mijnen. Ook aan de oostzijde van Jen Oeral zijn dc sporen gevonden, dat aldaar in voormaligen tijd de mijnbouw op groote schaal werd gedreven, ja, ditzelfde is liet geval in het gansche Altai-gebergte en in de steppen der Kirgizen. In Rusland is men algemeen van oordeel, dat de mijnbouw in die oorden door de Tsjoedcn op een uitgestrekten voet is beoefend geworden, weshalve deze mijnen bekend staan onder de benaming van Tsjoedische werken.
Des morgens van den 13'i0° vertrok Hnmholdt met zijne reisgenooten, in gezelschap den graaf Polier, uit Werchne-Moelinsk; weldra reden zij het nabij liggende Perm binnen, welke stad aan den oever der Kama is gebouwd. Gedu rende geruimen tijd is Perm dc hoofdplaats van het gouvernement van dien naam geweest; tot op het jaar 1780 was zij niet meer dan een vlek vau geringe beteekenis. Thans heeft zij reeds eenc tamelijk groote uitgebreidheid verkregen en is de zetel van een levendig verkeer dewijl al de schepen, welke de Kama afzakken, alhier moeten aanleggen. Perm heeft regte, breede straten, een groot marktplein, verscheidene kerken en is in het rond met eene schoone laan berkenh lomen omringd. De huizen der stad zijn meercndoels
119
van hout, behalve dc gouveniements-gebouwcn, welke allen van steen zijn opgetrokken. Ten jare 1851 telde de Perm eene bevolking van lo,2l)2 inwoners. Tijdens Humboldt zich aldaar bevond, was Perm nog de hoofdplaats van het gouvernement en do zetel van het hoofdbestuur vau den mijnbouw in den ganscheii Oeral, die echter later naar Katharinenburg is verlegd.
Do eerste plaats, welke zij thans op hunnen togt zouden bereiken, was Katharinenburg; zij ligt op een afstand van 30 Ned. mijlen van Perm aan de oostelijke helling des des Oerals, waarheen zij zich nu zonder verder oponthoud wensciiten te begeven. Vol verwachting nopens hetgeen zij aldaar zouden ontwaren, ijlden zij mot arendssnelheid derwaarts. Loopt do weg van Kasan naar Perm in eene noordoostelijke rigting, nu wendt hij zich naar het zuidoosten tot aan Atsjitskaja. van waar hij regtsireeks oostwaarts zich voortzet. Ware dc groote weg van Kasan naar dit gedeelte des Oerals niet aangelegd over Perm, dat 15 Ncd. mijlen verder noordwaarts ligt dan Katharinenburg, dan zon de afstand tusschen die boido oorden aanmerkelijk zijn bekort geworden; een voordeel echter heeft men nu; na-melijk dat de weg uitstekend verdient genoemd te worden en hij eene zeer schoone landstreek doorsnijdt. Aanvankelijk loopt hij over verscheidene bergruggen, welke allen van dezelfde formatie zijn als de berg in de nabijheid van Perm. Bossehen en weidevelden wisselen elkander af en verschaffen den reiziger voortdurend een tooneel, dat door zijne verscheidenheid alierboeijendst mag geheeten worden. Herhaaldelijk heeft men van de hoogte een vrij uitzigt door het woud op dc stad Perm, welker torens en kerken den horizon aan dien kant begrenzen, liet woud bestond uit witte en roode dennen, waarvan vooral de eerstgenoesuden reeds in dc verte aan hun donker loof cn spits toeloo-penden, pyramidalen vorm herkenbaar waren. Tusschen deze stonden verstrooid in hot rond berken en populieren; die afwisseling van loofgcboomte en naaldenhout, welke onze reizigers later zoo menigwerf in hot Ooral-gcbergte waarnamen, gaf aan het woud zulk een rijke verscheidenheid van
120
vormen on kleuren, dat het onzen reizigers dikwijls moeite kostte om zich te overreden, dat zij zieh niet in een sierlijk aangelegd park bevonden. Do gansche streek, gelogen tus-schen Ferm en beide eerstvolgende stations op den groo ten weg, biedt allerwege een tooneel vol afwisseling aan. Heeft men het tweede station achter zich, dan wordt het terrein langzamerhand vlakker, het woudgeboomte beschaduwt nog slechts in verstrooid staande groepen den bodem, totdat hot eindelijk geheel en al plaats maakt voor uitgestrekte akkers. Do zandsteen is niet meer aan de oppervlakte des bodems zigtbaar en eene laagvaste kalksteen bedekt hom allerwege.
Des naruiddaags reden zij de districtshoot'dplaats Koen-goer binnen, welke stad allersehilclorachtigst is gelogen aan de helling van een bergrug en in do onmiddellijke nabijheid van de Iren, waar deze zich in do Sulwa ontlast; de vereenigde wateren der boide riviertjes stroomon vervolgons in do Tsjoessowaja, die op hare beurt in do Kawa valt. Koen-goor is beroemd door do gipsgrot, welke onze reizigers niet onbezocht wilden laten, vooral daar zij slechts op een afstand van vier mijlen van deze stad verwijderd is. Zij ligt noordoostwaarts van Koengoer, aan de holling van een berg, en wel in de onmiddellijke nabijheid van don regter-oever van de Iren. Digtbij de grot is een dorp, alwaar onze reizigers zich lieten overzetten. Daar het niet mogelijk was om een gids te vindon, mot wien zij do grot zonder gevaar kondon bezoeken, moesten zij zich vergenoegen met hot beschouwen van hot uitwendige er van, hetwelk hun overigens niets merkwaardigs aanbood. De helling des bergs bestaat uit zuivere gips, waar tusschen dikke lagon kalksteen worden gevonden. In dezen kalksteen wordt 42 Ned. el boven de oppervlakte der rivier, de ingang der grot aangetroffen, welke zeer laag en naauw is. Dr. Erpman, die deze grot ten jare J81R bezocht, goeft daarvan de volgende beschrijving. ')
'j ziü het werk van Dr. Krclman, getiteld; licitriige zur Keniitniss des Innern von Ruslands D. Jl. 8. J47 eu volg. Eeue meer uitvoerige beschrijving van de ijsgrot nabij Koengoer, naar Russische brouuen
121
Nadat wij ons hadden voorzien van fakkels en een lang opgerold touw, klommen wij bergopwaarts naar de opening der grot. Zoodra wij het portaal der grot hadden bereikt, ontstaken wij onze fakkels. Óit portaal vormt een gewelf, op welks achtergrond eene tamelijk naauwe opening wordt aangetroffen. Hierdoor kruipt men naar beneden en bereikt men de eerste grootu afdeeling, welke eene lengte, heeft van 21 Ned. el. Boven deu bezoeker verheft zich het hoog oprijzend gewelf, dat /.ieh in de duisternis verbergt: de bodem is allerwege met rotsblokken bedekt, terwijl ter zijde diepe bergspleten den beschouwer aangrijnzen. Vervolgens komt men dooi eou andere naauwe kloof in een tweede gewelf, dat slechts eene lengte van 8 ei heeft. Het schijnt als met kristal overtogen, zoo verblindend scherp wordt het schijnsel der fakkels door het sneeuwwitte gewelf teruggekaatst. Waarheen men de blikken wendt, overal ontwaart men aan de wanden eene dikke ijslaag van de uitstekendste helderheid, bestaande uit naalden en bladeren, die met de meeste regelmaat nevens elkander gerangschikt zijn. Een nieuwe rotskloof dient als toegang tot een derde gewelf, hetwelk eene lengte heeft van 1H Ned. el. Ter linkerzijde van deu ingang ontwaart men een hoogen ijsberg, gevormd van het door de rots heen sijpelende water, hetwelk hier als ware het een glet-scher de zomerwarmte braveert. De top van dezen ijsberg heeft reeds een aanzienlijke hoogte en zal, met der tijd, ongetwijfeld zich tot boven aan het gewelf verheffen.
Gaat de bezoeker om dezen ijsberg heen, dan bereikt hij eene vierde grot, welke eene grootere uitgestrekt heeft dan de vorigen. Voor den ingang verheft zich een slanke ijspilaar lijuregt opwaarts tot aan hel bovengedeelte van het gewelf, dat hij als het ware schijnt te schragen. Vervolgens gaat men tusschen groote rotsblokken en in-gestori puin over eenige ijsvlakten, die het fakkellicht op het schitterendst weêrkaatsen en bereikt men, op een afstand
bewerkt, wordt gevonden in Krinau's Arehiv lür \Vissenscliall]iclif Knmh-von iiiisland, 1). \ III S. 7ö cn volg.
122
vnn 50 Ned. el van den vroeger vermelden pilaar, negen znike zuilen, welke op gelijke wijze zijn onstaan. Dat gedeelte van het gewelf, hetwelk zich van de eerste zuil bij den ingang tot aan do laatsten uitstrekt, verheft zich hier en daar tot eene zeer aanzieulijke hoogte; op twee plaatsen ontwaart men daarin kloven of spleten, welke zoover in het rotsgesteente doordringen, dat het oog de hoogte er niet van kan meten. Hoewel zij van boven zijn gesloten, schijnen zij toch ten gevolge van het doorsijpelende water te zijn ontstaan. Van hier geleidt tusschen rotsblokkeu en kloven een pad, dat nu eene zeer geringo, dan weder iets meer breedte heeft, in kronkelende rigtmg naar eene nieuwe grot, waarvan de oncffone wanden uit zandsteen schijnen te bestaan, en eindelijk bereikt men op een afstand van 625 Ned el van den ingang een meer, dat zich verre onder het laag afdalende rotsgewelf uitstrekt. De hooge waterstand maakte iiet verder voortdringen onmogelijk, weshalve wij het uitgespannen komd volgende, door de kronkelende gangen terugkeerden. Naar verzekerd wordt, kan men, na langdurige droogte, het onderaardscbe meer oversteken en bereikt men alsdan een ander luoer, dat op 120 Ned. el van het eerste ligt, alwaar een kruis is geplaatst, waaromtrent men niet weet te verklaren door wien of wanneer het aldaar is geplant. Aanvankelijk heeft deze grot eene noordoostelijke, vervolgens noordelijke, dan oos lelijke rigting cn eindelijk strekt zij zich naar bet zuidoosten uit. De bodem der grot, zoomede de kloven rijzen hier opwaarts, dalen weder elders om verder weder beurtelings hooger of lager te worden, en hieraan moet do zoo verschillende temperatuur, welke in de onderschei dene gedeelten er van heersclit, worden toegeschreven, ten gevolge waarvan in de eene grot water, in de andere ijs wordt, aangetroffen. Algemeen genomen daalt de bodem dieper beneden den horizon, naar gelang men verder in de grot doordringt. Ook de hoogte is zeer verschillend. Op de eene plaats is het gewelf zoo laag, dat het den bodem bijna raakt, zoodat slechts eene naauwe opening de gelegenheid geeft om met moeite er door te kunnen kruipen.
f
123
elders weder verheft hot zich tot eeno hoogte van 5—8 Ned. el en weerkaatst het menigwerf het geluid der stem. Maar de verschillende afzonderlijke gewelven, waarvan hier is gesproken, zijn niet de eenigen, welke er worden aangetroffen; overal vindt men zijwaarts van den weg door ons gevolgd, nieuwe kamers en zalen, want allerwege ontwaart men tusschen de neergestorte brokstukken nieuwe sluiphoeken en doorgangen in de zijwanden, zoodat het moeijelijk zou zijn den uitweg te vinden, indien men bij het bezoeken dezer uitgestrekte grot het voorbeeld van Ariadne niet volgde. Onze gids beweerde, dat hij meer dan honderd verschillende grotten van allerlei vorm en gedaante alhier had bezocht, welke, volgens zijn zeggen, algemeen genomen drie groote rijen vormen. —
Nadat Humboldt en zijne togtgenooten naar Koengoer waren teruggekeerd, zetleden zij hunne reis gedurende den nacht zoo veel doenlijk voort, üen volgenden morgen, den 14''quot;' Junij, reden zij Atsjiskaja binnen. Bij het openen Viin her. rijtuig, hetwelk zij hadden gesloten gehouden gedurende den nacht, die zeer koud was, ontwaarden zij voor zich uit een lange, vrij lage bergketen, welke met geringe afwijkingen regtstreeks van het noorden naar het zuiden liep en den oostelijken horizon begrensde. Deze keten bestond uit de voorbergen van den Oeral. Nadat zij den weg van Atsjitskaja tot aan het dorp Bisserskaja hadden afgelegd, welke oene lengte heeft van 221/2 Ned. mijlen, bereikten zij de bergketen, waarvan wij zoo even hebben gesproken
Het gebergte bestaat uit een vuil grijzetij mergelachtigen zandsteen, welke zeer waarschijnlijk tot een der laatste for matien behooit. Verscheidene bergreeksen verheffen zich de eene nevens de andere; allen loopen zij in de rigting van het noorden naar het zuiden. De westelijke zijde van hel gebergte rijst vneerendeels steil opwaarts: de oostelijke helling daarentegen heeft eene zeer langzaam afnemende glooijing. Wal betreft de boogie, die het gebergte bereikt, in dit opzigt komt het de eigenlijke Oeral-keten, waarover de groote weg naat Siberië loopt, zeer nabij. Een
122
Vüti 50 Ned. el van den vroeger vermelden pilaar, negen zulke zuilen, welke oji gelijke wijze zijn onstaan. Dat go-ileelte van het gewelf, hetwelk zich van dc eerste zuil bij den ingang tol aan do laatsten uitstrekt, verheft zich hier en daar tot eene zeer aanzienlijke hoogte; op twee plaatsen ontwaart men daarin kloven of spleten, welke zoover in het rotsgesteente doordringen, dat het oog de hoogte er niet van kan meten. Hoewel zij van boven zijn gesloten, schijnen zij toch ten gevolge van het doorsijpelende water te zijn ontstaan. Van hier geleidt tussehiui rotsblokken en kloven een pad, dat nu eene zeer geringe, dan weder iets meer breedte heeft, in kronkelende rigting naar eene nieuwe grot, waarvan de oncffene wanden uit zandsteen schijnen te bestaan, en eindelijk bereikt men op een afstand van 625 Nod ol van den ingang een meer, dat zich verre onder het laag afdalende rotsgewelf uitstrekt. De hooge waterstand maakte lier verder voortdringen onmogelijk, weshalve wij het uitgespannen konrd volgende, door de kronkelende gangen terugkeerden. Naar verzekerd wordt, kan men, na langdurige droogte, het onderaardsche meer oversteken en bereikt men alsdan een ander meer, dat op 120 Ned. el van het eerste ligt, alwaar een kruis is geplaatst, waaromtrent men niet weet te verklaren door wien of wanneer het aldaar is geplant. Aanvankelijk heeft deze grot eene noordoostelijke, vervolgens noordelijke, dan oos lelijke rigting en eindelijk strekt zij zicii naar het zuidoosten uit. Do bodem der grot, zoomede de kloven rijzen hier opwaarts, dalen weder elders om verder weder beurtolinga hooger of lager te worden, en hieraan inoot do zoo verschillende temperatuur, welke in do onderschei dene gedeelten er van heerseht, worden toegeschreven, ten gevolge waarvan in de eene grot water, in de andere ijs wordt aangetroffen. Algemeen genomen daalt de bodem dieper beneden don horizon, naar gelang men verder in de grot doordringt. Ook de hoogte is zeer verschillend. Op de eene plaats is het gewelf zoo laag, dat hot den bodem bijna raakt, zoodat slechts eene uaauwe opening de gele genheid geeft om met moeite er door te kunnen kruipen,
123
ciders weder verheft het zicli tot eeno hoogte van 5—8 Ned. el en weerkaatst het munigwerf het geluid der stem. M nar de verschillende afzonderlijke gewelven, waarvan hier is gesproken, zijn niet do eenigen, welke er worden aangetroffen; overal vindt men zijwaarts van den weg door ons gevolgd, nieuwe kamers en zalen, want allerwege ontwaart men tusschen de neergestorte brokstukken nieuwe sluiphoeken en doorgangen in de zijwanden, zoodat het moeijelijk zou zijn den uitweg te vinden, indien men bij het bezoeken dezer uitgestrekte grot het voorbeeld van Ariadne niet volgde. Onze gids beweerde, dat hij meer dan honderd verschillende grotten van allerlei vorm en gedaante alhier had bezocht, welke, volgens ziju zeggen, algemeen genomen drie groote rijen vormen. —
Nadat Humboldt en zijne togtgenooten imar Kuengoer waren teruggekeerd, zetleden zij hunne reis gedurende den nacht zoo veel doenlijk voort. Den volgenden morgen, den 14''quot;' Junij, reden zij Atsjiskaja binnen. Bij het openen van het rijtuig, hetwelk zij hadden gesloten gehouden gedurende den nacht, die zeer koud was, ontwaarden zij voor zich uit een lange, vrij lage bergketen, welke niet geringe afwijkingen regtstreeks van het noorden naar het zuiden liep en den oostelijken horizon begrensde. Deze keten bestond uit de voorbergen van don Oeral. Nadat zij den weg van Atsjitskajn tot aan het dorp Bisserskaja hadden afgelegd, welke eeno lengte heeft van Qö'/s Ned. mijlen, bereikten zij de bergketen, waarvan wij zoo even hebben gesproken.
Het gebergte bestaat uit een vuil grijzen, mergelachtigen zandsteen, welke zeer waarschijnlijk tot een der laatste for matien behooit. Verscheidene bergreeksen verheflen zich de eene nevens de andere; allen loopen zij in de rigting van hel noorden naar het zuiden. De westelijke zijde van het gebergte rijst meerendeels steil opwaarts: de oostelijke helling daarentegen heeft eeno zeer langzaam afnemende glooijing. Wat betreft d'' hoogle, die het gebergte bereikt, in dit opzigt komt het de eigenlijke Oeral-keten, waarover de groote weg naai Siberië loopt, zeer nabij. Een
124
bergrug, welke 8 NeJ. mijlen van Bisserskaja verwijderd ligt, en Mayenskaja Gora wordt genoemd, heeft eene absolute hoogte van 973 voet ; de betrekkelijke hoogte boven Bisserskaja bedraagt 297 voet. Een andere bergrug, welke 71/2 Ned. mijlen aan deze zijde van Klenows-kaja ligt en, naar dit dorp, Klenowskaja-Gora wordt ge heeten, heeft een hoogte van 1,091 voet. Maar al deze bergruggen worden in iioi/gte en breedte overtroffen door de Beresowaja Gora, welke tnsschen Kirgisjansk en Kle-nowkaja zich ter hoogte 1,168 vnet verheft.
Al deze verschillende bergruggen zijn bedekt met de schoonste wouden, welke nit dezelfde boomsoorten bestaan als in de nabijheid van Perm worden gevonden. Hier echter treft men afwisselend upenu, vrije plekken aan in het woud, alwaar kruiden en heesters eu bloemen den weelde-rigsten wasdom ten toon spreiden. Zij ontwikkelen zich in zoodanigen rijkdom, groeijen zoo digt bijeen en schieten zoo hoog op, dat op dergelijke opene piekken, waar zij eenmaal de overhand hebben verkregen, eindelijk volstrekt geen hoornen of kreupelhout kunnen opkomen. Hier ontwaarden onze reizigers benevens de drolbloem (Trollius curopaeus) en het drakenkopskruid (Drococephalum nutans), de fraaije op de lathyrus gelijkende erven (Orobus lathyroides) in vollen bloei, terwijl de krullelie (Lilium Martagon) met zware knoppen prijkte, liet wond zelf was niet minder rijk versierd. Hier en daar zag men uitgebreide plekken, welke met de bloemen van Cvpri-pedia op het prachtigst waren getooid. De groote klok-vormige kelken van (Jypripedium Calceolus, guttatum en Macranthus vormen menigwerf een sierlijk tapijt, even verrassend door zijne schoonheid als rijk in afwisseling van kleuren, want gele, blaauwe en roode bloemen hebben beurtelings de overhand. Zoo spoedig had de zomer met zijne kleurenpracht het blanke lijkkleed vervangen, dat gedurende den winter de aarde had bedekt. Toen onze reizigers de boorden van de Newa verlieten, waren hare wateren gedeeltelijk nog met eene dikke ijskorst bedekt, die wel los was geraakt, maar het verkeer nog ver-
125
hinderde; drie weken later bevonden zij zich in den Oeral, waar alle booinen, kruiden en bloemen prijkten met het heerlijkste groen en de prachtigste kleuren. De koude nachten waren vervangen door warme dagen, schitterende in den heldersten zonneschijn, die den indruk nog verhoogden, welken de plantenpracht des Oerals op hun gemoed en hunnen geest veroorzaakte, liet was Zondag. Te Klenows-kaja werd het Pinksterfeest gevierd; al de inwoners der plaats bevonden zich op de straten of zaten voor de deur hunner woningen, vol vreugde over het feest dat zij vierden.
Te Grobowskoje, het derde station van Hisserskaja, dat onze reizigers midden in den nacht bereikten, wordt de zandsteen aan de oppers lakte des bodems door kalksteen vervangen. Bij het aanbreken van den morgen werden zij over de Tsjoessowaja gezet, welke eene zeer geuigtige rivier voor dit gedeelte des Oerals mag geheeten worden, want op een geringen afstand van de plaats, waar zij ontspringt, is zij reeds bevaarbaar. Dit is althans het geval in het voorjaar, wanneer haar waterstand door het wegdooijend ijs en sneeuw zeer hoog is; gedurende dat tijdperk is de vaart op deze rivier zeer levendig, ten einde de producten des Oerals te vervoeren. Zij ontspringt ongeveer 70 Ned. mijlen ten zuiden van Bilimbajewsk en stroomt van daar gedurende een groot gedeelte van haren loop in eene noordelijke rigting langs de westzijde des Oerals, totdat zij, omstreeks tot op gelijke hoogte gekomen zijnde als de stad Perm, zich naar het westen heenwendt, om op 12 mijlen afstands van de zoo even genoemde stad hare wateren in de Kawa te ontlasten.
Reeds sedert de regering van Peter den Groote ') bestaat er eene geregelde scheepvaart op de Tsjoessowaja, toen de Toelasche koopman üemidoff aanving om mijnen in den Oeral te ontginnen, smelterijen aan te leggen en de produc ten, op die wijze verkregen, langs dezen weg te verzenden. Tc rekenen van do Redwiner smelterijen, welke ongeveer
') Uitvoeriger bcrigteu ten dezen opzigte vindt de lezer in; ifEine i'arht nm' der Tschussowaja,quot; naar het Kussiseh van Koguw, in Erman's Archiv lur wissenschaftlielie Kunde von Uussland. D. 12.
126
'20 Ned. mijlen van Bilimbajow.sk gelegen ^ijn, heeft zij tot aan hare uitwatering in de Kawa, eenu lengte van bijna 500 Ned. mijlen. Tegenwoordig wordt de rivier bevaren door ongeveer G00 schepen van verschillende grootte; de hoeveelheid producten, welke langs dezen weg uit den Oeral worden vervoerd, bedraagt niet minder dan 2 millioen ton, grootendeels bestaande uit ijzer en koper, de voortbrengselen der gouvernements- en particuliere mijnen in den Katharinenburger Oeral, wijders artillerie en ander krijgs-inaterieel, benevens dierlijke en plantaardige producten, als talk, olie, boter, lijn- en hennepzaxd, graan en dergelijken. Dit alles wordt te scheep naar Nisjni-Nowgorod gevoerd, van waar het uaar allo oorden van Rusland wordt verzonden.
Even als met alle bergstroomen het geval is, heeft de Tsjoessowaja in haar hooger gelegen gedeelte eene geringe diepte; haar bed is eng en met geduchte snelheid stuwt zij hare wateren afwaarts. In het midden van haren loop is zij zeer bogtig, vol klippen en ondiepten, en vormen hooge rotsen veelal hare wederzijdsche oevers. In het benedengedeelte vau haren loop daarentegen heeft zij, door liet opnemen van vele waterrijke beken, een aanmerkelijke breedte, stroomt zij langzaam voort cn vindt men in haar bed eene menigte zandbanken, welke deels zich uit het water verheffen, deels voortdurend onder den spiegel er van verborgen zijn, en telkens van omvang en rigting veranderen. Ton gevolge hiervan is de vaart op de riviei aan zeer vele moeijelijkheden en bezwaren onderhevig. Üe rotsachtige oever wordt afwisselend nu eens ter regter-, dan weder ter linkerzijde, maar altijd slechts aan eenen kant te gelijk gevonden, zoodat tegenover een stellen oever aan de eene zijde laag gelegen weidevelden, een woud, overblijfselen van een voormalig bed der rivier en moerassen, aan den anderen kant der rivier worden aange troffen. Aan de rotsachtige gcdeoltcn ziet men verbazende massa's donkerkleurigen zandsteen, welks lagen hier eene zachte glooijing hebben, elders loodregt zijn opgeheven of in verschillende bogtige rigtingen zich uitstrekken. Afzonderlijk staande klippen, welke ten gevolge van de bog-
127
tun der rivier ver voorwaarts springen, het afstroomen des waters een beletsel in den weg stellen en de bedding in twee deelen scheiden, maken de vaart alhier zeer moei-jelijk, ja. hoogst bezwaarlijk. De stroom, welke pijlsnel voortschiet, kan de plotseling veranderde rigting der rivier niet volgen, wordt met geweld tegen den rotspilaar opgestuwd en rukt elk vaartuig onweerstaanbaar met zich voort. Op dergelijke plaatsen bestaat do groote kunst van den loods hierin, dat hij tijdig genoeg het vaartuig in eene schuine rigting naar den oever stuurt of. naar gelang der hem ten dienst staande middelen, het juiste, oogenblik weet te kiezen om het schip de vereischte wending te doen nemen, zoodat het uit de rigting des strooms naar do rots geraakt. Laat hij het daarentegen te vroeg wenden, llan vervalt hij op de klippen van den tegenovergostelden oever, welke allerwege vol ondiepten is, terwijl eene te late wending onfeilbaar het verbrijzelen van het vaartuig na zich sleept, liet is natuurlijk dat de gevaren, welke hierdoor ontstaan, nog grooter worden, naar gelang de wind sterker waait. In do zeer naauwe. gedeelten der rivier gebeurt het menigwerf, dat de wind plotseling opsteekt en het schip, hetwelk zich op die hoogte bevindt, op de klippen wordt verbrijzeld of op de ondiepten of zandbanken strandt. Ten einde het gevaar, dat hierdoor ontstaat, zoo veel doenlijk te verminderen, heeft de regering bevolen, dat elk vaartuig, hetwelk op deze rivier wordt gebezigd, moet voorzien zijn van zoogenaamde drijvers, saplawni geheetcn. bestaande uit vier a vijf balken door middel van touwen aaneengehecht, welke ter zijde van het vaartuig zijn aangebragt. Zij dienen om den schok bij hot aanzeilen van rotsen en dergelijke hinderpalen in den stroom to verminderen, dewijl op die wijze het boon1 zelf niet in aanraking met de klip of den oever komt. Het is ook gansch niet zeldzaam, dat sehelmachtige loodsen minstens één vaartuig van de menigte, die zij moeten doorloodsen, ten gevolge van geheime afspraak van hem met de. oeverbewoners, met opzet doen stranden.
128
Nadat de reizigers zich over de rivier hadden doen zetten, bereikten zij de ijzersmelterij Bilimbajewsk, welke slechts op een afstand van eenige weinige mijlen van daar verwijderd ligt en dc eerste was, die zij op hunnen weg ontmoetten. Deze smelterij is gelegen aan eene kleine beek Bilimbajewska, welke zich in de Tsjoessowa ontlast, en door middel van een dijk is afgedamd, ten einde op die wijze een hoogeren waterstand te verkrijgen om de werktuigen, door sterker verval van water, in gang te kunnen houden. Later bij hunnen togt door den Oeral zagen zij, dat bij de aangelegde smelterijen averul van dergelijk middel werd gebruik gemaakt tot het hier vermelde doeleinde. Zeven mijlen verder troffen zij ecu andere smeltery aan, Sjaï-tansk geheeten eu gelegen aan de Sjaïtanka, eene.kleine beek, welke insgelijks door den regteroever der Tsjoessowja zich een uitweg voor hare wateren in deze rivier heeft gebaand. Drie mijlen van daar komt men aan het dorp Talitsa, en pas seert men eene derde kleine beek, die zich in de ïsjoesso-waja stort; deze is de laatste der Europesche wateren, die zich in haren boezem ontlasten. Met langzame glooijing verheft zich de groote weg nog over een afstand van ongeveer 6 Ned. mijlen, totdat men den kam van een breeden bergrug bereikt, welke de benaming draagt van Bersowaja Gora, even als die tusschen Klcnowskaja cn Kirgissjans-kaja. Deze bergrug vormt het hoogste punt van de omliggende streek, hoewel hij zich slechts 1,271 voet verheft en derhalve den vorigen, gehjknamigen bergrug in hoogte zeer weinig overtreft. Op een geringen afstand van daar wordt zuidwaarts, doch in dezelfde keten ecu andere berg gevonden, Wolsjaja Gora geheeten, welks hoogte die van den wegpas naar Katharinenburg minstens 1,000 voet moet te boven gaan. Te rekenen van dc Beresowaja Gora daalt de weg weder met gelijke langzame glooijing als hij aan de anderen kant des bergrugs zich verheft. Op een afstand van 15 Ned. mijlen van Sjaïtansk komt men, bij het dorp Nowaja Klepejewskaja aan eene rivier van geringe breedte Malaja (kleine) Kesjta genoemd, welke zich ontlast in den Isset, door middel waarvan deze in verband staat met de
129
Tobol, Irtisjk en Ob, on derhalve reeds tot de Aziatische rivieren moet gerekend worden. In de nabijheid van dit dorj) heeft zij eene zuidelijke rigting, wendt zich echter weldra naar het oosten om vervolgens noordoostwaarts voort te stroomen, zoodat bij het dorp Retsjty, het laatste station alvorens men Katharinenburg bereikt — het dorp ligt op 23 Ned. mijlen van genoemde stad — do groote weg andermaal door haar wordt doorsneden.
De Beresowaja Gora ligt derhalve op den kam van het gebergte, dat hier te gelijkcr tijd de waterscheiding vormt. Dit is echter alléén in de nabijheid van den grooten weg het geval, want eenige mijlen verder zuidwaarts wordt de plaats gevonden, alwaar de Tjoessowaja den Wolsjaja Gora heeft doorbroken. Deze rivier ontspringt oostwaarts van dezen bergkam, stroomt langs zijne oostelijke zijde tot aan de plaats, waar zij de Kleine Retsjeta tot op vier mijlen is genaderd, alwaar zij zich naar het noordwesten wendt, den bergrug doorstroomt; eerst aan gene zijde van Billembajcwsk gekomen, herneemt zij de oorspronke-lijke rigting, d. i. stroomt zij weder naar het noorden. Het terrein, dat de Tjoessowa van de Resjeta scheidt, is niet zeer bergachtig, zoodat het plan reeds geopperd is om de beide rivieren, door middel van een kanaal, te verbinden. Volgens het daartoe in gereedheid gebragte ontwerp, zou het kanaal niet langer zijn dan vier mijlen, waardoor te gelijker tijd eene verbinding zou zijn tot stand gekomen tusschen do IJszee en de Kaspische zee. Beide watersystemen liggen op nog geringeren afstand van elkander, want oostwaarts van het ontworpen kanaal worden verscheidene meren gevonden, die zich in de Tjoessowaja ontlasten en derhalve den afstand, waarop het systeem der genoemde rivier van do Kleine Resjeta verwijderd is, nog aanmerkelijk verminderen. De hoogst rijzonde bergkam mag hier derhalve niet worden beschouwd als een eigenlijke waterscheiding, een verschijnsel waarvan verder in den Oeral herhaaldelijk voorbeelden worden aange-trofifen.
Heeft mon Resjety eontnaal achter zich, dan daalt de III. quot; 9
130
weg voortdurend hoewel met langzame glooijing. totdat men een lage, moerassige plaats heeft bereikt, welk'- met granietblokken van verschillende hoedanigheid allenvege is bezaaid; van daar verheft zich het terrein weder lang zaam, zonder echter de huogte van den Tieresowaja Gora te bereiken. Op den kam van dezen bergrug verheffen zich allenvege steile, kale rotsen. De graniet van dit rotsgesteente was aan de oppervlakte zoo verweerd en zacht geworden, dat het niet mogelijk was, met den hamer, een vast stuk er af te slaan. De oprijzende rotsblokken zyn omgeven met grof granietgruis, van de rots herkomstig en de gansche westelijke, zoomede de oostelijke helling van deze bergrug zijn allenvege met fijn granietzand bedekt. Waar dit zand de berghellingen bedekt, ontwaart men nergens eenig spoor meer van het weelderige loofgeboomte der wouden, welke onze reizigers vroeger op den afgelegden weg hadden doorreisd: overal rustte de bodem onder de donkere schaduwen van een somber, een-toonig pijnboomwoud, dat zich uitstrekt tot op eenige weinige mijlen van Katharinenburg. Heeft men eindelijk, den zoom van dit woud bereikt, dan wijdt het oog over eene breede vlakte, welker grens door eene vrij hooge bergreeks wordt gevormd, in welker middengedeelte, omstreeks ter hoogte van 400 voet boven den spiegel der zee, de stad Katharinenburg ligt; door de menigte harer wit gepleisterde torens en groute steenen gebouwen levert zij den beschouwer een verrassend schouwspel op. Het schilderachtige uiterlijk dezer stad, die tevens de zetel is van den mijnbouw in den Oeral, boezemt den bezoeker dezer oorden een grootsch denkbeeld in van dc ontwikkeling; waartoe deze belangrijke tak van nijverheid alhier is geklommen.
Toen ou/.c reisgenooteu in den namiddag te Ketsjety waren aangekomen, zette Humboldt alleen den togt naar Katharinenburg voort, met het doel om de stad zoo spoedig mogelijk te bereiken. Rose en Ehrenbnrg volgden hem langzaam, dewijl zij, op die wijze, des te beter gelegenheid zouden hebben om onder weg de hoedanigheid vau do steeds afwisselende steensoorten, welke aan de oppervlakte
131
des bodems te voorschijn komen, te kunnen waarnemen. Toen zij eindelijk des avonds te Katharinenbnrg nankwa-uien, vondeu zij aan de poort der stad een Kozak, die op hen wachtte en hen naar de woning geleidde, welke ten hunnen dienste in gereedheid was gebragt. Deze bevond zich aan de tegenovergestelde zijde der stad, zoodat zy een groot gedeelte er van doorreden en daardoor zich ter stond in de gelegenheid gesteld zagen om over hare grootte uitgebreidheid te leeren oordeelen. De stad heeft regte, breede straten, veelal houten huizen, welke slechts eene verdieping hoog zijn, waar tusschen zich allerwege groote steenen woningen, met wit gepleisterde muren verheffen, wier bouwtrant zeer smaakvol mag genoemd worden; het zijn gouvernements gebouwen, woningen van voorname beambten bij het mijnwezen of' zij behooren aan rijke inwoners. Dewijl de plaatselijke overheid in het denkbeeld had verkeerd, dat Humboldt met een talrijk gevolg zou aankomen, was zulk een gedeelte der stad tot zijn verblijf gekozen, alwaar vele aanzienlijke, steenen gebouwen op niet te grooten afstand van elkander worden gevonden, waartoe het middenpunt der stad minder geschikte gelegenheid aanbood. Humboldt had voor zich, benevens Ehrenberg en Rose, een dier woningen gekozen, een ander voor den heer Mensjenin en een derde voor den graaf Polier en bijhebbend gezelschap. Het huis, waarin Humboldt tijdelijk verblijf zou houden, behoorde aan een Russischen koopman, die. gelijk alle andere Russen aldaar, den baard liet groeijen en ecu langen, blaauwen overjas droeg, welke met een gordel om hot middenlijf werd zaamgehouden. Hij had aan zijne gasten de beste vertrekken van de tweede verdieping ingeruimd; de wanden dier kamers waren wit gepleisterd, met fraai stukadoorwerk versierd en smaakvol gemeubileerd.
Zoo lang Humboldt en zijne togtgenooten te Kathari-uenburg verblijf hielden, woonden zij ten huize van dezen rijken koopman. Tc bejammeren was het, dat de omgang met hunnen vriendeiijken en voorkomenden gastheer zoo uiterst mocyelijk was en slechts door tusschenkomst van
132
hunnen bediende kon plaats grijpen, die overigens de Russische taal volkomen magtig was. Dewijl zij op den afgelegden weg slechts zelden den nacht in een huis hadden doorgebragt, leerden zij te Katharinenburg voor het eerst een zeker ongedierte kennen, dat zij later bijna in alle huizen door gansch Siberië aantroffen, namelijk kakkerlakken (blatta orientalis) of tarakanen, zoo als zij in Rusland genoemd worden. Hoewel het huis, waarin Humboldt zijn intrek genomen had, een der besten van geheel Katharinenburg was, in de gansche huisselijke inrigting de grootste zindelijkheid heerschte, vonden zij toch ook hier eene groote menigte van dit ongedierte. Al gonzend loopen zij, zegt Professor Rose, over den vloer, voornamelijk des avonds wanneer het licht is ontstoken; hoewel zij overigens niemand eenig leed of hinder doen, heeft het toch iets onaangenaams in zich, vooral voor dengene die er niet aan gewoon is, wanneer men de vrij groote, bruinkleurige dieren zoo allerwege ziet rondloopen.
De tarakanen, die alle Russische huizen verpesten en de bewoners niet weinig overlast aandoen, zijn oorspronkelijk uit China afkomstig en hebben zich langzamerhand tot aan de Wolga verbreid. Omstreeks, het jaar 1765 werden zij het eerst waargenomen in de streken, gelegen in de nabijheid van den Don. De aldaar gevestigde Kozakken, waarvan velen destijds terugkeerden uit Europa, waar zij den Zevenjarigen krijg hadden mede gemaakt, beschouwden de hun vreemde en zoo onaangename gasten met niet ge ringen weerzin. Meenende, dat zij ze zelven uit Duitsch-land hadden mede gebragt, gaven zij er de benaming van Proessaka aan. Sedert dien tijd hebben deze lastige indringers zich nog verder westwaarts verbreid, zoodat zij thans bijna voor gansch Rusland eene algemeene plaag mogen genoemd worden. Zoo gebeurde het ten jare 1807, dat eene tallooze menigte, groote ratten de AVolga langs trok en te Kasan aankwam. Binnen het verloop van vier jaren waren alle inlandsche ratten en muizen door de indringers verdelgd geworden; maar nog grooter plaag was er door ontstaan, want de katten waren niet in staat deze vreemde
133
gasten meester te worden. Ook deze drongen allengs verder westwaarts voort en hebben nu Nisjni-Nowgorod reeds bereikt. In Perzië worden zij mede aangetroffen; het schijnt, wel, dat zij van den kant der Kaspische zeo Rusland zijn binnen gedrongen. Zij hebben een vuilgele kleur, met een zwarten streep over den rug, en zijn stellig de helft grooter dan de gewone ratten. In het jaar 1819 of 1820 verbreidde zich eensklaps te Kasan eene kleine soort van mieren (Formica fatalis Eversman en Fuchs), welke insge-gelijks tot eene ware plaag zijn geworden; hoogst waarschijnlijk is het, dat zij met oranjeboomen van Astrakan naar Kasan zijn overgebragt.
KathannenbuTg. — I )e rnunt. — TT et Chinceec/i luhoraLo-rium. — Steengroeven en slijperij van edetgesteenten. — Kleine loylen in de omstreken rd/i h'alhcrrinenburg.
Katharinenburg. in het i{iissi,«pli Jekatharincnburg go-heeten, is de hoofdplaats van een afzonderlijk mijndistrikt, waarvan het hoofdbestuur in vroeger jaren ie Perm gevestigd was. Hier is het, dat de hoofdbeambten gevestigd zijn, die het toezigt hebben over al de mijnen en andere inrigtingen, welke aan het gouvernement behooren, en in en om Katharinenburg worden gevonden. Hiertoe behooron de munt en de. steengroeven, do go ad mij:; en van Beresowsk, de goudwasseherijen nabij Katharinenburg en Beresowsk en dc ijzersmelterijen Ni^jni Issetsk en Kamensk. De munt en de slijperij van edelgesteenten worden in de stad zelve gevonden, in de onmiddellijke nabijheid van den Isset. He-resowsk en Nisjni Issetsk liggen nabij de stad. gene op een afstand van 15 Ned. mijlen ton noordwesten, deze on-gevcer 10 mijlen ten zuiden van Katharinenburg; Kamensk daarentegen is 90 mijlen ten oosten van de stad in de nabijheid van den Tsset gelegen. Aan het hoofd van dezen tak van bestuur stond destijds, als chef van het mijnwezen en opperbevelhebber of gornoï natsjalnik. de heer OmpofF.
135
In dc Kathavinonburgcr munt -wordt niot anders dan koperen pasmunt geslagen. De daartoe vereiscbte hoeveelheid koper wordt geleverd uit de gouvernements koper-mij uen, namelijk uit die van Bogolowsk en de mijnen, welke in de nabijheid van Perm worden aangetroffen. Buitendien wordt hiertoe gebezigd het tiende gedeelte van de opbrengst der particuliere mijnen, hetwelk aan den staat mnot orden opgebragt. De mijn van Hugolowsk leverde tot dat einde op (540,000 Ncd. pond, de mijnen nabij Ferm 192,000 Ned. pond en de tienden, opgebragt door do particuliere mijnen; 288,000 pond, zoodat in het geheel 1,120,000 pund als muntmateriaal is gebezigd geworden. De opbrengst dezer kopermijnen is echter in den laatsten tijd aamnerkfiijk verminderd, zoodat tegenwoordig gedeeltelijk oude koperen munt wordt gebezigd om tot nieuwe vermunt te worden.
Hot koper uit de gouvernements en particuliere mijnen wordt aan de munt afgeleverd in baren, welke 0,315 el lang, 0,045 breed en 0,015 el dik zijn, Somwijlen bevat dit koper eene geringe gehalte goud en zilver; deze hoeveelheid is echter te gering otn de moeite en kosten te vergoeden, welke ann de affinage zouden verbonden zijn. In hot nmntgebouw worden acht ovens gevonden, ter smelting van het koper. Voor deze ovens liggen de vormen, die in een gegoten ijzeren raam worden zamenge-bonden, waarheen het gesmolten koper wordt heengeleid door goten. Op die wijze verkrijgt men stukken koper in den vorm van prima's, tar zwaarte van ongeveer 10 pond.
Wanneer van dit koper gebruik moet gemaakt worden tot het aanmunteu van kopergeld, worden dc blokken in een anderen oven gelegd om ze te gloeijen. Zoodra ze de ver eischte hitte hebben verkregen, worden zij geplet, tot welk einde ijzeren cylinders worden gebezigd, welke door water in beweging worden gebragt: deze bewerking wordt driemaal herhaald na voorafgaande gloeijing, en eindelijk de vierde maal koud, toidat de platen do vereiscbte dikfo hebben verkregen. Vervolgens worden zij in do snijkamer, door middel van horizontaal zich bewegende werktuigen, tot
136
plaatjes van twec-kopckstukkcn gesneden. In 1846 bevonden zich in de munt slechts tien dergelijke werktuigen ; bij de latere uitbreiding aan deze inrigting gegeven, is dit getal meer dan verdubbeld geworden. Deze werktuigen bestaan uit eene lange ijzeren stang, welke eeue horizontale rigting heeft, aan welker beide uiteinden twee snijijzers zijn aangebragt, — twee boren ter grootte van de pasmunt, welke moet geslagen worden, waarvan de stalen randen scherp zijn geslepen, — die in twee tegenover elkander staande openingen eener stalen plaat passen. Door middel van een excentriek worden deze stangen in beweging gebragt. zoodat zij beurtelings nn met dit, dan met het tegenovergestelde uiteinde dooide opening der stalen plaat gaan. Zoodra de stang aan de eene zijde is weggetrokken, schuift een dei-werklieden de koperen plaat voor de opening en met eiken stoot of beweging der stang worden, bij het vooruitbrengen er van, twee muntplaatjes gesneden. Op die wijze verkrijgt men, bij deze zoo eenvoudige bewerking van de ginds en herwaarts bewogen stang, vier stuks kopekken bijna te gelijk.
De plaatjes in dier voege verkregen, worden vervolgens gegloeid, in een houten koker vol gaten geschud, welke om zijn middenpunt in eene draaijende beweging wordt gehouden: door dezen koker stroomt voortdurend eene ruime hoeveelheid water, ten gevolge waarvan, door de aanhoudende wrijving, het koper van de zich daaraan hechtende oxyde wordt bevrijd. Deze bewerking wordt gewoonlijk gedurende eenige uren voortgezet, na verloop waarvan de plaatjes uit den koker genomen en in een oven gedroogd worden. Zijn de plaatjes gedroogd, dan worden de randen er om gemaakt door middel van tamelijk groote ijzeren schijven, welke in horizontale rigting om hare as draaijen. Zes ijzeren goten, welke in eene schuine rigting naar den buitensten omtrek dier schijven loopen, dienen om de plaatjes naar beneden te doen glijden en aan elk dezer got.cn zit een knaap, die voortdurend plaatjes er iu werpt. Zoodra het plaatje voor de schijf komt, pakt deze het door
137
middel der in den rand gemaakte kerven of insnijdingen, drukt het tegen een ijzeren staaf, welke insgelijks met eene insnijding is voorzien en op die wijze wordt de rand om het mnntplaatje gevormd. Dit gaat zoo bijzonder vlug, dat een enkele knaap in staat is om, binnen vier on twintig uren, 16 a 17 duizend stuks te randen. Nadat de plaatjes voorzien zijn geworden van een rand, worden zij geteld en gewogen; 1200 stuks, uitmakende vier en twintig roebels, wegen 16 Ned. pond. Vervolgens wordt er de stempel opgezet. Somwijlen zijn tien stempels te gelijk werkzaam, welke door middel van een rad en gcleiriemen bij beurten op en neder worden bewogen. Buitendien is er uiig een grooter aantal, ongeveer het dubbeltal, aanwe-zig, waarvan de helft buiten de stad wordt gevonden, voor het geval dat de inrigting in de stad niet in gang mogt gehouden kunnen worden door gebrek aan water. De matrijzen worden mede alhier vervaardigd en, gesneden zijnde, gehard. Zelden kunnen zij langer dan veertien dagen gebruikt worden, maar het gebeurt wel eens, dat zij reeds op den eersten dag springen. Het werk gaat echter zeer snel, want binnen een tijdsverloop van vier en twintig uren kan met eene enkele matrijs 25,000 stuks dubbele kopekken d. i. voor 500 roebels of 1000 guldens, worden geslagen, Is alles naar behooren in gang, dan kan de munt aldaar, welker werktuigen allen door water in beweging worden gebragt, in een jaar tijds voor vier niillinen roebels (b mill, guldens) aan koperen pasmunt leveren; zelden echter is er gedurende het gansche jaar een voldoende voorraad water om do wcrktiiisren in sansr
O Ö o
tc houden. Dc arbeiders, die in het gebouw der munt werkzaam zijn, zoomede in alle andere werkplaatsen, tot deze inrigting behoorende, worden om de twaalf uren afgelost: bij hot uitgaan worden zij door ecu der op wacht zijnde militairen gevisiteerd, ten eindo zich to vergewissen, dat zi] zich niet aan diefstal hobbon schuldig gemaakt.
Mot verlies aan koper, hetwelk ten gevolge van dit vermunten wordt geleden, bedraagt 1,19 per cent.
In hot gebouw der munt wordt wijders nog aangetroffen
138
iiet scheikundig laboi-atomim. alwaar hot goud wordt gesmolten. Al liet goud. dat dc mijnen des Oerals opleveren, hetzij liet uit gouvernemeuts of particuliere mijnen wordt verkregen, moet naar de luimt te Katliarinenburg worden opgezonden, waar het in 't bovenvermelde laboratorium gesmolten, geëssaijeerd en vervolgens naar St. Petersburg wordt overgemaakt aan het departement van mijnen en zoutwerken. Dit geschiedt tweemaal 's jaars, eens gedurende den winter en eenmaal in den zomer en wel gewooonlijk in Februarij en in Julij. Al de verschillende administratiën van gouverneinents en particuliere goudmijnen verzenden het verkregen goud in diezelfde maanden naar St. Petersburg. Uet smelten van het goud heeft echter in elk afzonderlijk district plaats, zoodat er ten dien opzigte geene vermenging kan plaats hebben. Zoo wordt insgelijks het goud der mijnen en der wasscherijen afzonderlijk en op verschillende manieren behandeld. Flet laatstgenoemde goud is het zuiverste; het andere is voor een groot gedeelte vermengd met kwarts en ij/i i deolou, ten gevolge waarvan liet natuurlijk op verschillende wijze moet gezuiverd worden.
Het goud der wasscherijen wordt in de smeltkroezen, zonder verdere bijvoeging van eenigc andere zelfstandigheid gesmolten; ten gevolge van de hoeveelheid goud, welke moet gesmolten worden, bezigt men tot dat einde grootere of kleinere smeltkroezen, welke van 10 tot 90 pond materiaal kunnen bevatten. De smeltkroezen worden op roosters boven een blaasoven geplaatst, welke ten getale van vier in hut muutgebouw worden gevonden. Vlak onder den smeltkroes wordt een schotel van gegoten ijzer gesteld, gevuld met beenderenasch, ten einde elk verlies ten gevolge van een altijd mogelijk springen van den smeltkroes, te voorkomen, in welk geval het goud opgevangen wordt in den bedoelden schotel. Zoodra de kolen zoo ver zijn verbrand, dat het deksel vrij geworden is, neemt men bet van den smeltkroes af. roert liet goud. dat reeds tamelijk vloeibaar is, met een gedroogden berkenhouten stok om. waarna het deksel er weder opgezet wordt en men op nieuw kolen in het rond er om heen en boven op legt. Zijn
139
deze andermaal verbrand, dan wordt hel goud, hetwelk nu volkomen vloeibaar geworden is, weder omgeroerd, ten derden male met kolen bedekt en deze geheel verbrand. Zoodra dit heeft plaats gehad, neeiiit men den ameltkroes met gioote ijzeren tangen uit den oven, eti giet het goud in eenen vorm. welke vooraf verwarmd en met was bestreken is. Deze heeft de gedaante van een parallelopipedum; aan het benedengedeelte is de vorm iels naauwer dan van boven, ten einde de baren, zoodra zij bekoeld zijn, gemakkelijk er uit te kunnen nemen.
Rij liet uitgieten van het goud bedient men zieh vau een lepel om dc onzuiverheden, welke op de oppervlakte van het gesmolten goud drijven, te verwijderen. Zij bestaan grootendeels uit zand en klei, welke met CBiie geringe hoeveelheid ijzer- en koperoxyde vermengd, tot eene half verslakte massa zijn geworden. Ueze korsten bevatten nog een aanmerkelijke hoeveelheid kostbaar metaal; al hetgeen aan de smeltkroezen zieh heeft vastgezet, wordt er afgesebrapt en de bewerking herhaald tot zoolang de gansche partij goud gesmolten is, wanneer de slakken worden onderzocht, hot zieh daarin bevindende kostbare metaal er uit afgescheiden en bij de massa gevoegd wordt.
Voor het goud in de vormen geheel bekoeld is, wordt het er uit gestort, üe baren worden hierop in koud water gelegd, met een borstel van koperdraad geborsteld, afgekrapd en geverwd. Vervolgens worden zij met poeder bestrooid, bestaande uil twee deelen keukenzout, een deel salpeter en een deel aluin, hetwelk zich aan de geverwde oppervlakte vasthecht. De baren worden nu up een haard gelegd, met gloeiiende kolen bedekt on in dier voege tol op do roodgloeihitte gobragt, waarna zij in water worden bekoeld, dat een gelijke hoeveelheid opgeloste aluin en wijnsteen bevat. Door deze bewerking verkrijgt liet goud zijne fraaije heldere kleur, welke, vroeger slechts op kopergeel geleek. Vervolgens wordt het andermaal met een borstel van koperdraad in koud water geborsteld, met oen doek afgenomen en voor een kolenvuur gedroogd. Hierna worden de baren gewogen, gestempeld en geëssaijeerd.
140
Het goud, dat uit dc mijnen wordt verkregen, is onzuiverder dan hetgeen de wasscherijen opleveren, dewijl het voornamelijk is vermengd met eene meerdere of mindere hoeveelheid ijzerdeelen. Ten einde het hiervan te zuiveren gaat men op dc navolgende wijze te werk. De haard wordt volgestampt met een mengsel uitgebrande beenderen en nitgelooide, fijn gezeefde asch. Wanneer dit alles volkomen droog is, wordt in een smeltkroes 16 Ned. pond lood opgezet; zoodra dit is gesmolten, wordt er een ijzeren lepel vol goud in uitgestort en over de oppervlakte van het lood zoo gelijk mogelijk verdeeld. Is dit gesmolten, dan voegt men er op nieuw eene gelijke hoeveelheid van liet kostbare metaal bij als vroeger, en hiermede gaat men voort, zoo lang het lood nog nog goud oplossen kan ; blijkt het, dat er geene voldoende hoeveelheid lood is, dan voegt men er wat bij. Nadat al het goud is opgelost, wordt de hitte veel verhoogd, ten einde het zoo vloeibaar mogelijk te maken. Daarna wordt het met water afgekoeld, er uitgenomen, gereinigd, in kleine stukken geslagen, daarna in een smeltkroes gesmolten en vervolgens op gelijke wijze als vroeger verhaald is, behandeld.
Dc hoeveelheid goud. welke telken male bij het lood wordt gevoegd, is niet altijd dezelfde; dit hangt af naar gelang er meer of minder onreine bcstanddcelen met hot edele metaal vermengd zijn. Gemiddeld genomen komt er op drie declen goud één deel lood; menigwerf echter gebeurt het, dat op vier declen goud slechts een deel lood wordt gevorderd.
In de slijperijen, welke in de onmiddellijke nabijheid van dc munt worden gevonden, worden niet alleen allerlei soorten van steen cn mineralen bewerkt tot vazen, zuilen, en andere voorwerpen van grooten omvang, maar ook edelgesteenten geslepen en gezet in ringen, cachetten cn andere versierselen van dien aard.
Tot de edelgesteenten, welke hier worden geslepen cn gezet, behooren de topaas van Moersinsk cn Miask, herkomstig uit dc mijnen van den Oeral, de Beryl van Moersinsk cn van Adontsjalon nabij Neitsjinsk, de ame-
t
141
tist en liet bergkristal van Moersinsk. De topaas van Moersinsk onderscheidt zich van dien, welke te Miask wordt gevonden, door zijne kleur; de eerste is gewoonlijk bruinachtig wit, de laatstbedoelde daarentegen is helder als kristal; de beryl van Moersinsk heeft eene licht gele, die van Nertsjinsk daarentegen veelal eene licht groene kleur. De amethist van Moersinsk heeft somtijds eene donker violetblaauwe kleur, zoodanig dat hij eene zeer groote overeenkomst heeft niet den Ceylonschen amethist; meerendeels echter is hij bleek violetblaauw of gevlekt en gestreept of gedeeltelijk violetblaauw, gedeeltelijk helder als water. liet bergkristal van Moersinsk is deels volmaakt helder, deels kruidnagelkleurig en zoogenaamde rooktopaas. Van al deze edelgesteenten worden exemplaren in eene afzonderlijke verzameling bewaard, welke in het gebouw der slijperij wordt gevonden.
Wijders moeten onder dc hier bewerkte steensoorten en edelgesteenten worden gerangschikt verscheidene soorten van jaspis, aventurien, porphier, dioriet, rhodoniet en malachiet. Behalve de voorwerpen, welke men in de slijperijen er van vervaardigt, worden van de meeste onyxen en chalcedonen van Kertsjinsk cameën naar antieken vervaardigd. Vele dezer voorwerpen hebben eene groote kunstwaarde, hetgeen te meer de opmerking verdient, dewijl de personen, die zich met dezen arbeid bezig houden, wel zeer bekwaam in hun vak zijn, maar voor het overige niet op die mate van beschaving aanspraak kunnen maken, welke een wezenlijk kunstenaar in die vakken behoort te bezitten. Deze omstandigheid kan alleen hare oplossing vinden in de bijzondere vaardigheid en geschiktheid den Kussen eigen om allerlei soort van werkzaamheden te verrigten.
De meeste lJelgesteenten worden op eene zeer eenvoudige wijze, door middel van metalen schijven, geslepen en gepolijst; het bewerken van jaspissoorten vereischt daarentegen veel meer kunst en arbeid. De groote stuk ken worden eerst gekloofd met metalen schijven, welke om haar middenpunt draaijende voortdurend met water
142
worden bevochtigd en iu de rigting van den te kloven steen langzaam worden voortbewogen. Zoodra deze bewerking is geëindigd, worden de facetten er aan gegeven door mid del van steenen platen, welke ginds eu herwaarts worden bewogen ot' men vormt er ronde voorwerpen van op de wijze als zulks op een gewone draaibank geschiedt, maai hier natuurlijk door middel van slijping. Wat betreft het aanbrengen van versierselen in relief, figuren ot lootwerk, dit vordert meer arbeid. Hiertoe bezigt de slijper, die voor den steen zit welke bewerkt wordt, kleine metalen schijven; die schijven zijn aan eene spil gestoken en worden door middel van snaren in beweging gebragt. De werkman bestuurt ze met de hand, naar gelang de aard van den arbeid dit vordert.
Op wijze worden allerlei figuren gevormd. Er moet echter in het oog worden gehouden, dat cr zeer veel tijd en arbeid wordt gevorderd om groote voorwerpen, van zulk eene uitstekende schoonheid als hier worden vervaardigd, af te werken. Dit is in zulk eene mate het geval, dat somtijds jaren worden vereischt om een enkel voorwerp af te maken.
Behalve dat Katharinenburg de keizerlijke slijperijen bevat, is de stad ook in een ander opzigt zeer merkwaardig, dewijl zij zich door deze bijzonderheid van alle andere steden in het gansche rijk onderscheidt: men kan geen enkele straat, 't zij groot of klein, doorgaan, zonder dat het gesnor der onophoudelijk rond gedreven schijven het oor des bezoekers aan alle zijden verneemt. Er worden alhier ook molenstecnen van jaspis en kwarts vervaardigd; deze verdienen verre de voorkeur boven de gewone soort, want zijn zij eenmaal gereed, dan kunnen zij jaren lang worden gebruikt, zonder ooit gebild te worden. Daarenboven blijft het meel geheel vrij aan alle onzuiverheid van het stof, dat door het voortdurend gebruik bij het malen van de steenen afslijt. Op den 29,lcn April. 1853, is te Katharinenburg een museum geopend, bevattende velerlei merkwaardigheden herkomstig uit het Oeral-geburgte.
143
Ten opzigte van do; levenswijze der inwoners van K*-tharinenburg mag onder anderen het navolgende worden medegedeeld. Vele huizen der stad hebben twee verdiepingen, hoewel de bewoners in den regel er slechts één van bewonen, en het andere alleen bij feestelijke gelegenheden betrekken. Alsdan is de tweede verdieping geheel verlicht. Is dit het geval, dan staat het aan ieder voorbijganger vrij, zonder eenige pligtpleging, binnen te treden en is men zeker het gansche huisgezin aaa den feestdisch te vinden, waaraan men slechts behoeft plaats te nemen. Dit is de oorsprong der algemeen gebezigde uitdrukking: quot;naar de lichten gaan.quot; Een andere bijzonderheid der stad is, dut in het middengedeelte een groote vijver gevonden wordt, in het rond omgeven door een ijzeren hekwerk. Aan drie zijden van dit bassin staan de schoonste gebouwen der stad: in de nabijheid der vierde zijde van dezen zeer uit-gestrekten vijver vindt men eenige fraaije datsjen of afzonderlijk staande villa's. Elk jaargetijde levert hier op dezen vijver zijn eigenaardige tooneelen. Des zomers ontwaart men op zijnen spiegel een tal van sierlijke gondels, dient hij tot bad voor menschen en dieren, en wordt zijne oppervlakte verlevendigd door eene menigte watervogels. In den herfst vindt men er tallooze schaatsenrijders, in den winter sleden en ruiters te paard, en in het voorjaar zijn vele handen bezig om de ijsschotsen uit den vijver te halen, welke in den kelder worden geborgen. In het gansche Oeral-gebergte treft men in de nabijheid van alle ijzer- of kopersmelterijen verscheidene vijvers aan, want alleen door middel van afloopend water worden er de werktuigen in beweging gebragt. Gedurende het voorjaar van 1852 werd de watervooraad dezer vijvers tot een nieuw, maar niet minder gewigtig doeleinde gebezigd. Ten gevolge van de heerschende dn gte, was de waterstand in do rivieren zoodanig gedaald, dat dc zoogenaamde karavanen, dat wil zeggen, de met ijzer geladen vaartuigen, niet konden afzakken, hierdoor werden dc eigenaren der ijzersmelterijen met groote verliezen bedreigd, daar zij het ijzer uit hunne mijnen niet aan de markt te Nisjni-Nowgorod
144
konden brengen. Bij die gelegenheid werd door de overheid bevel gegeven, om het water uit eenigc vijvers af te tappen, welke maatregel volkomen aan het doel beantwoordde ; hierdoor kwam er eene voldoende hoeveelheid water in de rivier, om de vaartuigen de ondiepe plaatsen te doen passeren
Het afvaren der karavanen is eene gebeurtenis van groot belang, welke door een algemeen feest wordt gevierd. De aanlegplaatsen, alwaar men gedurende don winter het het ijzer heeft heengevoerd, ?.ijn omstreeks Mei het too-neel eener levendigheid en drukte zonder voorbeeld. Het oogonblik dat de met producten geladen vaartuigen vertrekken, wordt in het rond verkondigd door don donder van het geschut en hot gojubol der duizende toeschouwers.
Bij de bewoners van Katharinenburg, waartoe insgelijks de bewoners der ijzersmelterijen mogen gerekend worden, is de loffelijke gewoonte om liet feest der kerspelen te vieren in al hare kracht blijven bestaan. Bij eene dergelijke gelegenheid begeven zich ook de bewoners der overige kerspelen het eerst naar de kerk, welker feest wordt gevierd. Ten gevolge van do duizenden, die zich daar ter plaatse vereenigen, is het bedehuis natuurlijk niet groot genoeg om allen te bevatten, zoodat verre de groote meerderheid in het rond om de kerk staat. Zoodra de godsdienstoefening is geëindigd, wordt er ten huize van de kerkspelbewoners, waar het kerkelijke feest in den morgen is gevierd, gegeten en gedronken; dit duurt den ganschen dag en de vreugde, die daarbij allorwege heerscht, uit men op zoo luidruchtige wijze, de levendigheid en het gewoel zijn zoo groot, dat alles een gansch ander aanzien heeft dan gewoonlijk. Overal wordt eene gastvrijheid aan den dag gelogd, welke inderdaad voorbeeldeloos mag genoemd worden en aan de bewoners dezer oorden bij uitnemendheid eigen is. Zij die bijzonder gestold zijn om de oude gebruiken in eere te houden, vieren deze feestelijkheden gedurende drie dagen en somtijds nog langer.
Katharinenburg ligt 156 Nod. cl boven deu spiegel
145
der zee. Dj gemiddelde jaarlijksche temperatuur bedraagt 00,2 van dc honderddeelige schaal; die van de wintermaanden — 10°,5 en van de zomermaanden 15°,8.
Het bezigtigen dor goudbevattende zandlagen, welke iu de omstreken van Katharinenburg in zoo groote menigte 'en zoo rijk in gehalte aan edel metaal worden aangetroffen, was voor onze reizigers van te veel belang, dan dat zij zich daarmede niet bij voorkeur het eerst wensch-ten bezig te houden. Om die reden bepaalde Humboldt dan ook den 17Uquot;J Junij, don tweeden dag na hunne komst tc Katharinenburg, dat een uitstapje naar een der goudwassclierijen zou worden gedaan.
liet eersto bezoek zou de goudwasscherij Sjabrowskoï gelden, welke gelegen is tusschen de Oektoes en de Aramilka ; tevens bestond het plan de in de nabijheid er van gelegen rhodonietgroef en de ijzersmelterij Nisjue Is-sensk te gaan bezoeken. De heer Ossipoft' begeleidde onze reizigers bij dit uitstapje, zoomede bij elk ander gedurende hun verblijf te Katharinenburg in de omstreken dor stad gemaakt. Kort nadat zij buiten do poort waren gekomen. traden zij in een woud, hetwelk grootendeels bestond uit berken, maar tusschen breede, open grasplekken werden aangetroffen. Nergens werd eenig spoor waargenomen van het gesteente, dat door de laag teelaarde wordt bedekt. De weg, dien zij volgden, doorsneed eene uitgestrekte vlakte, welke zich met zeer langzame glooijing verhief. De goudwasscherij lag insgelijks in eene vlakte, op een afstand van 22 Ncd. mijlen ten zuiden van Katharinenburg, op eenige weinige mijlen ter zuidoosten van het dorp Gornosjit, ter hoogte van ongeveer 1,000 voet boven don spiegel dor zee. De plaats, waar het goudzand werd uitgegraven, had veel overeenkomst met eene gracht, daar zij bij eene breedte van 4 a 1G Ned. el en eene diepte van 1 h l'/a, eene lengte had van 1.800 Ned. el. Ter linker en ter regterzijde van do uitgedolven plek bevatte ile aarde wel nog eenig goud, zoo als in het algemeen allerwege in dc omstreken van Katharinenburg het geval is, maar alleen op do thans ontgonnen gedeelten
III. ^ 10
beloonde het dc kosten aan de ontginning verbonden.
In de nabijheid van deze goudwasseherij heeft men er nog eene aangevangen, welke echter cene geringere uitgestrektheid heeft. Het goudhoudend zand van beiden is van gelijke hoedanigheid, namelijk, kleiachtig en okergeel van kleur. Onder do grootere rolsteenen; welke er in voorkwamen, bespeurde men kalkschiefer, ehlorietschiefer, kwarts, kiesolschiefer, serpentijnsteen, ehroomijzcrerts en straalsteen. Zoodra men hot goudzand slechts eenigermate heeft gewas-schen, zoodat de aardachtige deelen er uit verwijderd zijn. ontwaart men reeds het fijn verdeelde goud, hetwelk er in aanwezig is. Behalve het edele metaal, vond men er hoofdzakelijk in kwarts in rondo korreltjes, magneet-ijzer in korreltjes of kristallen en ijzerglans in blaadjes of kristallen. Gaat men voort met het wasschen, dan houdt men, behalve het goud, niets anders over dan mag-neetijzerzand en yzerglans. Hot goud komt voor in dunne schilfertjes, in korreltjes welke onregelmatig van gedaante, doch gewoonlijk zeer klein zijn, somwijlen in kristallen, waarvan de kanten veelal hunne scherpte verloren hebben. Het heeft eene volkomen goudgele kleur en het bevat, zoo als proffessor Rose later proefondervindelijk zag, weinig vreemde bestanddeclen.
Het goud was in het zand der beide ontgonnen plekken niet in gelijke hoeveelheid aanwezig. De benedenlagen, welke eene dikte hadden van één K twee voet, hebben eene rijkere gehalte dan de hoogere lagen, zoodatquot; slechts het zand der ondersten werd gewassehen; hot zand dor bovenste lagen werd gedolven en, als te weinig edel metaal bevattende, voor 's hands ter zijde geworpen. Gemiddeld genomen werd hier op 1,000 Ned, pond zand een Ned. lood goud gevonden, derhalve 0,0005 per cent. Dergelijke gehalte schijnt, wel is waar, zeer gering, wanneer men den roep welke van den rijkdom aan edel metaal van het Oeralsche goudzand algemeen opgaat, in aanmerking neemt; maar indien men hierbij hot oog houdt op dc gemakkelijke wijze, waarop liet door wassching wordt verkregen, dan is het inderdaad zeer aanmerkelijk. Er wordt, wel is waar,
147
goudzand aangetroffen, het welk G a 7 lood, ja, ruim een once per l.OOO Ned. pond bevat, maar dit is slechts zelden, bij wijze van uitzondering, hot geval. Meerendeels bozit het zand der wasscherijen eene nog geringere hoeveelheid dan dat van Sjabrowskoï, en ook dan noch laat het zich met voordeel bewerken; dit is zelfs het geval, wanneer er per 1,000 Ned. pond slechts 1/2 Ned. lood wordt gevonden. Het zand, dat niet meer dan 5 wigtjes goud bevat, wordt voor 's hands niet gewasschen. De kosten aan de ontginning verbonden worden bij een bedrag van 1 a l1 2 lood goud per 1,000 Ned. pond zand begroot op -'/3 van het verkregen goud, zoodat de kosten van 16 Ned. pond goud, nit dergelijk zand verkregen, mogen gerekend worden te bedragen omtrent 1(5,000 gulden. Gewoonlijk echter zijn de kosten van ontginning in de omstreken van Kathari-nenburg geringer dan het gemiddelde bedrag, dat hier is opgegeven.
Hoewel de goudwasscherijen eerst in 1826 zijn aangevangen, hadden zij tot op 1 Mei, 1829, reeds ongeveer 80 Ned. pond opgeleverd. Het gedolven zand wordt naar eene nabij gelegen beek gevoerd, welke noordwaarts van Sjabrowskoï stroomt en eenige mijlen verder zich in de Ocktoes uitwatert. Ook in het bed dezer beek is goudhoudend zand gevonden, rijk genoeg aan edel metaal om de kosten van het wasschen er van te vergoeden. De noodige maatregelen zijn dan ook reeds getroffen om daarvan partij te trekken. Ten einde den noodigen voorraad water te hebben om het aangevoerde zand te wasschen, heeft men de beek afgedamd en toch voldeed dit middel niet altijd aan de bestaande behoefte.
liet wasschen van hot zand geschiedt in verscheidene vast staande bakken, welke onder eene soort van afdak zich bevinden. Het goudbevattend zand wordt in een langwerpig vierkanten bak gestort, welks bodem uit eene stevige ijzeren plaat bestaat, doorboord met gaten ter grootte van een hazelnoot. Hierin wordt water geleid, door middel eener goot, gevormd uit twee schuin tegen elkander geplaatste planken; ten einde de vloeistof zoo veel doen-
148
lijk gelijkmatig over liet zand, dat zioli in den bak bevindt, nit te storten, loopt deze goot, welke insgelijks vol openingen is, in de rigting der lange zijden van den bak. liet voortdurend met water besproeide zand wordt onophoudelijk met ijzeren klaauwen omgeroerd. Hierdoor valt het fijnere gedeelte van bet zand met het stroomend water door de gaten der ijzeren plaat of bodera, en wordt dan opgevangen in twee andere bakken, welke er onder staan. De overblijvende grove stukken, welke door die bewerking van allo onreinheden zijn ontdaan geraakt, worden vervolgens naauwkenrig onderzocht, daar er somtijds grootere goudkorrels en stukken kwarts in gevonden worden, met fijne gouddeelen vermengd. Het fijne goud. hetwelk door de openingen in don bodem is weggestroomd, wordt in andere bakken weder met watci besproeid, voortdurend omgeroerd, totdat alle ligte deelen afgevoerd zijn met het doorloopend water en eindelijk niets dan het raagneetijzerzand en hot goud zijn overgebleven; dit goudzand wordt in den Oeral osjlieehquot; ge-heeten. Nu wordt bet op nieuw in kleine bakken, maar door zeer bekwame arbeiders gewassehen, die zich daarbij gewoonlijk van borstels bedienen, len cinue hei zand. hetwelk met het water is weggespoeld, des te beter over den doorboorden bodera heen te voeren. Kleine hoeveelheden worden insgelijks in houten schotels gewassehen; men houdt ze in de linkerhand aan het eene einde vast, terwijl men met het holle gedeelte der regterhand zachtjes tegen het andere einde klopt.
De overige goudwasscherijen in den Oeral, door onze reizigers bezocht, waren allen op gelijke wijze ingerigt, als die door ons is beschreven. Hewerking en inrigting beide zijn zeer eenvoudig. Er blijkt tevens nit, dat naar gelang de werkman bekwamer is in zijn vak, men er te beter in slaagt om al hot edele metaal, in het bewerkte zand aanwezig, door wassching er uit te krijgen. In de latere jaren heeft men in dit opzigt groote vooruitgangen gemaakt en is de inrigting der wasscherijen veel verbeterd. Hot is dan ook niet zonder voorbeeld, dat het goud-
149
/and, hetwelk vroeger reeds was bewerkt geworden, andermaal en zulks met gevolg is gewassehen. Hier en daar zijn de wassclierijen in de woonhuizen geplaatst, ten einde in de gelegeheid te zijn de werkzaamheden ook gedurende den winter te kunnen voortzetten. Verder in Siberië hadden onze reizigers gelegenheid meer doelmatig in-gerigtc wassclierijen te bezigtigen, v. aar men zich van een tuestel bediende door middel waarvan men er nog beter in slaagde om het goud van het zand af te scheiden. Dergelijke inrigtingen, welke groote kosten bij den aanleg er van vorderen, en waarbij een ruime toevoer van water een hoofdvereischte is, kunnen slechts daar tot stand worden gebragt, waar voorafgaand onderzoek de zekerheid heeft gegeven, dat zeer uitgestrekte lagen goudbevattend zand en eene ruime toevoer van water aanwezig zijn, omstandigheden welke zelden gepaard gaan.
Verschillende middelen en toestellen zijn in den Oeral en in Siberië, sedert er goud gedolven wordt, aangewend geworden om do goudproductie te vergemakkelijken on te bevorderen. In plaats van handenarbeid, welke oorspronkelijk uitsluitend daartoe werd gebezigd, heeft men gebruik gemaakt van paardenkracht of' val van water. Zoo werden in de goudwasschcrijen in Oostelijk Siberië vroeger, en ook nog op den huidigen dug, van de navolgende middelen en toesteilen gebruik gemaakt. Zoo bezigt men er bij voorbeeld houten of ijzeren kokers, welke hetzij aan touwen worden opgehangen of om hunne as rond worden gedraaid; een stel schalen met harken of schoffels, dubbele bodems en haken; groote bakken waarin schoppen, in enkel of dubbel stel, in het rond worden bewogen; troggen met gaten doorboord, die hetzij horizontaal of in hellende rigting zijn geplaatst, waarin hot goudbevattend zand door middel van stampers wordt omgeroerd en een menigte andere toestellen. Uithoofde van de veelvuldige herstellingen, welke gevorderd worden om deze werktuigen in gang te houden, de moeijelijkheden in die oorden er aan verbonden om dc vereischte reparatiën steeds tijdig genoeg te doen verrig-ten, dat alles heeft ten gevolge gehad, dat men eindelijk
150
weder is teruggekomen tot ile eenvoudigste en goedkoopste werktuigen en men bij voorkeur de zoogenaamde boe-dara bezigt. Een dergelijk werktuig bestaat uit een houten gestel, voorzien van ééne groote zeef, waarboven verscheidene troggen zijn geplaatst, in welke men door middel van harken het zand voortdurend omroert. Dit werktuig wordt thans bijna uitsluitend iu de goudwasscherijen gebezigd en al de meer zamengesteide machines zijn bijna aliens ego in onbruik geraakt. In menige goudwasscherij zijn quot;25 a 30 dergelijke boedara's in gang. Ten einde echter het personeel der arbeiders zoo veel doenlijk tc bekrimpen, bedient men zich in de laatste jaren — om het zand op den bodem van do groote ijzeren zeef klein te slaan en tc ver-deelen — van eene egge, in plaats van daartoe arbeiders te bezigen. Ken dergelijk werktuig, dat tot het voormelde doel van ccne egge (borona) is voorzien, welke door af-stroomend water in beweging wordt gebragt, levert uitmuntende uitkomsten op, want men is in slaat daarmede vijfmaal meer werk tc verrigten dan met gewonen handenarbeid.
Keeren wij na deze korte uitweiding tot ons onderwerp terug. De rhodonietgroef, welke na het bezoeken der goudwasscherij in oogenschouw werd genomen, ligt slechts op eenige weinige mijlen daarvan verwijderd, maar aan den teoenovcrgcsteldcn, regteroever der Aramüka. Even als de goudwasscherij van Sjabrowskoï, is zij gelegen te midden van een woud, dat grootendeels uit dennen bestaat. Gelijk de lezer weet, heeft de rhodoniet eene zeer fraaije rozen-roode kleur, terwijl verder de uitmuntende glans, welke aan het gesteente kan gegeven worden, het zoo hoog in waarde heeft doen stiigen en zoo zeer gezocht doen worden. Nadat onze reizigers de rhodonietgroef in al hare bijzonderheden naauwlcttend hadden gadegeslagen, keerden zij naar Katharincnburg terug, bij welke gelegenheid zij dc ijzersmelterij Nisjne Issetsk, op hunnen weg gelegen, tevens bezochten. In de nabijheid van Sjabrowa, dat slcclits op eene mijl afstands van do vroeger genoemd rhodonietgroef is gelegen, staken zij do Aramilka over en zet-
151
tedeii hunnea weg voort door het woud, hetwelk zich bijna tot aau de boorden van den Isset uitstrekt, totdat zij de bedoelde ijzersmelterij bereikten. De Isset, waaraan de ijzersmelterij is gelegen, heeft men vijf mijlen hooger opwaarts en in de nabijheid van de bedoelde mijn afgedamd, ten einde op die wijze zoo veel doenlijk Ie voorzien in de behoefte aan stroomend water. Dc eerste ontginning van deze mijn had plaats gehad ten jare 1719. De alhier gedolven erts wordt gesmolten en vervolgens gebezigd tot hot gieten van ijzeren geschut van verschillend kaliber, hetgeen op de plaats zelve op do zorgvuldigste wijze wordt gekeurd en onderzocht.
Dsmi volgenden dag, den 18,lt;!n, zoomede den 19'''° en 2üquot;fquot; werden hcrhaaldeiijk uitstapjes uit Katharinenburg gedaan naar de goudmijn van Beresowsk. Het bezoeken dezer mijn bood onzen reizigers een des te belangrijker schouwspel aan, dewijl deze do eenige is, waarvan de ontginning wordt voortgezet; hier alleen konden zij derhalve waarnemingen doen omtrent de wijze, waarop het goud in het gebied des Oerals in de steenlagen voorkomt. Sedert de ontdekking van goudbevattend zand heeft men de verdere ontginning der mijnen, — wier getal echter niet meer dan zes of zeven heeft bedragen, — laten varen. De oorzaak hiervan is; dat het goud in de wasscherijen met veel minder moeite en kosten kan gewonnen worden, dan tot het ontginnen der mijnen wordt gevorderd cn daarenboven do opbrengst der eerstgenoemden ongelijk veel grooter is.
Dc goudmijn Beresowsk ligt vijftien mijlen ten noordoosten van Katharinenburg. Do weg derwaarts loopt aanvankelijk door een vlak terrein, vervolgens door een woud van pijn- en berkenboomeu. Acht mijlen van Katharinenburg komt men aan het tamelijk groote dorp Sjartasj, gelegen aan hot drie a vier mijlen lange en twee mijlen breede meer van gelijken naam, welks bewoners uitsluitend bestaan uit Koskolniken of orthodoxen. Naauwolijks is men Let dorp door, of mon ontwaart dc uitgestrekte ijzersmelterijen, welke men voortdurend volgt, totdat men
152
hot vlek Bcresow.sk bereikt, dat ie midden van het goudbevattend terrein, voor zoo verre de ontginning tot heden strekt, aan de kleine beek Beresowka is gelogen. Deze beek is even als gewoonlijk in de nabijheid der mijnen in den Oeral het geval is, afgedamd, ten einde den noodigen voorraad van water tot het in gang houden der werktuigen te verkrijgen. Rondom dezen vijver zijn regthoekig elkander snijdende straten aangelegd; do huizen echter, zoomede de kerk van Beresowsk, zijn allen van hout op-getrokken.
Onze reizigers stegen at aan liet hoofdbureau dor administratie van den mijnbouw, alwaar zij kennis maakten met den heeren Koksjarofi' en Völkner, de eerste hoofdinspecteur van het mijnwezen, de andere bergmeester. In gezelschap van de twee genoemde en andere beambten, be zochten zij de mijnen en de volledige verzameling van gesteenten, voorkomende in dc rnijnen en groeven van Beresowsk, welke in hel hoofdbureau tot een zeer bezienswaardig museum vereenigd zijn. Vervolgens bezigtigden zij de goudwasseh'. rij van Pysjminskj welke op een afstand van zeven mijlen ten noordoosten van Beresowsk aan de Pysjma ligt, en vertrokken van daar naar de gouddelverij van Blagowesjenski, in de nabijheid van Beresowsk, waarzij het overige gedeelte van den dag besteedden mot het bezig-tigen der andere goudwasseherijen in die streken gelegen. Den volgenden dag reden zij naar dc Prcobasjenskische gouddelverij, noordwestwaarts van Beresowsk gelegen, bezochten dc andere goudwasschcrijen en hielden zich den derden dag, bij hun terugkeer naar Katbarinenburg, onledig met het in oogenschouw nemen van het gebergte, dat. aan den oever van hot moer Sjartasj oprijst.
Het goud, dat in de omstreken van Beresowsk wordt gedolven, heeft oeno goudgele kleur, maar bevat nieUemin volgens de analyse door professor Koso gemaakt, 6 a ft per cent zilver. Toen men voor het eerst met het goud delven in de nabijheid van Beresowsk aanving, moet, naar men verhaalt, de gehalte aan edel metaal van liet uitgaande der gangen, welke onder de lang teelaarde, oie
153
de oppervlakte Jo.s bodems vormt, zoo groot gc-weest zijn, dat men gouderts-nesten vond, waarin het goud in zigt-bare hoeveelheid aanwezig was. Van 1754 tot 1828 heeft men 8,/92 Ncd. pond fijn goud alhier verkregen, 't geen gemiddeld genomen een jaarlijksch bedrag geeft van l.i3 gt;'ed. pond. De opbrengst was gedurende het tijdperk van 1800 tot 1814, welke de ontdekking van goudbevattend zand in deze oorden voorafging, het sterkst, en bereikte in 1H10 haar toppunt, toen zij ongeveer 300 Ned, pond bedroeg: na dien tijd verminderde de productie allengs, zoodat in 1828 slechts 70 Ned. pond werd gedolven. De kosten der ontginning beliepen in 1828. 5 gulden 25 eents per lood fijn goud en van 1754 tot 1810 4,50 gulden; do waarde van fijn goud geschat wordende op 14.500 gul. zoo volgt hieruit, dat de ontginning- der mijnen van Beresowsk nog altijd een zeer winstgevende onderneming is geweest.
In de goudwasscherijen, welke in den omtrek van Beresowsk worden aangetroffen, vindt meu het goudbevattend zand hetzij aan de oppervlakte des bodems of in de nabijheid er van, en wel ter plaatse waar de goudhuudende gangen eindigen. Het aantal der goudivasscherijen in dit oord is zeer groot, waarvan door onze reizigers de volgonden werden bezigtigd, namelijk, Penvopawlowak, Mariïnskoï, Klenows-koï, Kaiinowkoï en Nagornoï. In het zand der laatstgenoemde goudwasscherij was, kort voor hunne komst aldaar, een mammouthstand gevonden. Hot schijnt, dat fossile overblijfselen, van dieren uit de voorwereld herkomstig, in deze oorden menigvuldig voorkomen. Ten jare 178(( werd in het dal tusschen de gouddelverij Kljoefsjewskoï en Tswet-uoï, ter diepte van vijf voet beneden den beganen grond, een olifantstand opgedolven; een mammouthstand werd weinig tljds vóór de aankomst van Humboldt in de goud-wasscherij Kasionne, gelegen tusschen Bilimbajewka en de rivier Tsjoessowaja gevonden, en eenige maanden later trof men in het goudzand van Konewskoï, eene goud-wasscherij in de nabijheid van Katharinenburg, ter diepte van 5 Ned. el beneden den beganen grond een fossilen schedel aan.
154
In geen enkel museum wordt zulk een volkomen ge-raamte eens mammouths gevonden als te St. Petersburg. In hetzelfde vertrek staat aldaar het geraamte eens olifants naast, dat van den mammoutb, hetwelk een reus is in vergelijking van het dwergachtige maaksel des eerstge-noemden. Het werd gevonden aan den oever der Lena, in cene massa ijs en aarde, hetwelk vaneen gespleten was: het lag daar jaren lang, zonder dat cr eenige acht op geslagen werd. Het eerst ontdekte men den kop in liet jaar 1799 en de gelukkige vinder van dit zeldzame voorwerp deed gcene enkele poging om het overige gedeelte van het geraamte op te graven. Eenige jaren later, in 1806, bij gelegenheid dat de graaf Goloskin op zijne gezantsehapsreize naar China door deze streken trok, bevond zich in zijn gevolg een Engelschman, Adams genaamd, lid dor keizerlijke academie van wetenschappen. Bij eene zijner uitstapjes door deze oorden, ondernomen ter voortzetting van zijn wetenschappelijk onderzoek, vernam hij te Jakoetsk een woord van de vroeger gedane ontdekking, waarbij hem tevens werd medegedeeld, dat de vinder, een der ouden van de Toengoczen, het elpenbeen aan den zaakwaarnemer van een handelaar, Papow genaamd, had verkocht. Deze had de tanden, met eene afbeelding van bet dier, aan zijn patroon gezonden en en het toeval wilde, dat Adams dn teekening in het huis van den handelaar Papow onder dc oogen kwam. Hij begaf zich terstond naar de bedoelde plaats, waar hrt geraamte nog in zijn geheel werd aangetroften, van onderen, waar het in het ijs zat, nog bedekt met vleesch, net-welk zoo versch was, dat honden en beereu er reeds een gedeelte van hadden verscheurd en opgegeten. Met groote moeite ontdeed Adams het geraamte van dc daaraan zittende spieren en andere deelen. liet benedengedeelte, hetwelk nog immer in ijs cn aarde vastgevroren zat, word zoodanig bedekt, dat het tegen de aanvallen van wild gedierte beveiligd was. Een der voorpooten was gebroken en miste men aanvankelijk, maar word later gevonden. Van de der-
155
tig wervelen der ruggcgraat waren slecM.s aclit onbeschadigd. Een dor schouderbladen, — het andere werd later opgespoord, — het bekken en drie andere doelen des ligchnams waren nog verbonden door middel der banden en een groot gedeelte dor huid, meer dan de helft, was volkomen goed bewaard. De kop was bedekt mot een dun vlies; een der ooren was mode volkomen goed bewaard. liep spits too, en was voorzien van eenige haar-bosjesj in welk opzigt zij derhalve verschillen van de ooren ties olifants en van liet zeepaard. Adams vermeende, dat hij de pupil van hof oog nog had kunnen onderscheiden ; dit is eehfor twijfelachtig en het mag als waar-schijnlijk worden beschouwd, dat dit niet meer dan een vliesje is geweest. Van een snuit on een staart werd geen spoor gevonden, maar eenige natuuronderzoekers beweren, dat in den schedel de plaatsen kunnen waargenomen worden, alwaar do spieren van den snuit waren ingeplant geweest. Te bejammeren is het, dat het uiteinde van de onderlip door Adams weggehakt en het bovengedeelte cr van aanmerkelijk was beschadigd, zoodat ten gevolge daarvan de kiezen, die niet op de wijze van een vleeschetend dier waren iugerigt, geheel zigtbaar zijn go worden. De hoogte van het geraamte, alvorens het met de huid er over was opgezet, bedroeg negen voet vier duim, de lengte tien voet vier duim. De. lengte der slagtanden, langs de bogtige oppervlakte gemeten, bedroeg negen voet zes duim; zij staken slechts drie voet zeven duim uit de kaak. Deze beide slagtanden wogen 360 pond; zij hadden, met inbegrip van den kop, een gewigt van 414 pond. In den schedel vond men slechts zeer weinig hersenen, welke geheel en al verdroogd waren. Het elpenbeen van dezen mammoutb laat zich op de draaibank moeijolijker bewerken dan de andere bekende soorten, en verschilt tevens daarmede van kleur. Toen het dier gevonden werd, had het nog vele haren op de huid, van gelijke kleur als hot haar eens kamoels. Dit haarbekleedeel bestaat uit drie verschillende lagen. De onderste haren, welke dik en gekroesd zijn, hebben eene lengte van ongeveer vierdehalf
150
duim; vervolgens komen eenc soort van borstels, ter lengte van drie a vier duim en donkerroodaclitig van kleur en daarna eeuige sterke borstels van 12 a 18 duim lengte, die veel dikker zijn dan gewoon paardenhaar. Buitendien heeft het dier lange manen. De huid is een halve duim dik, donkergrijs van kleur zoo als die dor olifanten; hot schijnt wel, dat zij tegen geweerkogels bestand is geweest. In de nabijheid van dc plaats, waar liet dier werd gevonden, verzamelde men cene hoeveelheid haren ter zwaarte van IG Ncd. pond. Om zich een denkbeeld te maken van het gewigt der huid, behoeven wij slechts te vermelden, dat tien man vereischt werden om dat gedeelte van het kolosale dier naar de woning te vervoeren, alwaar de heer Adams zijn intrek had genomen. De wervelen der rugge-graat zijn langer dan die des olifants, maar de hals daarentegen korter. Naar het verhaal der Toengoezen. die het dier hot eerst ontdekten, scheen het dier goed gevoed to zijn geweest en reikte de buik tot aan de knieën — hetgeen verder tot bevestiging kan strekken van het vermoeden, dat de mammouth in dor ti)d vochtige, moerassige oorden bewoonde. Adams kocht betgeen men voorgaf de tanden te zijn tof dit dier behooreade, hoewel liot twijfelachtig is of zij in dit opzigt niet gepoogd hebben hom te bedriegen.
Dc goudwasschcrijen van Beresowsk waren de eersten, welke in den Oeral werden ontgonnen; zij zijn het; welke als de aanleidende oorzaak mogen worden beschouwd van hot ontdekken der andere inrigtingen van denzelfden aard, die in vervolg van tijd in deze streken zulk eene hooge vlugt hebben g nomen. In 1811 ving men aan met het ontginnen van het goudbevattend zand der thans nog bestaande goudwasselicrij Nogernoï, welke aanvankelijk niet zeer voordeelige resultaten opleverde. Niettegenstaande dat leverde dc goudwasschcrijen, gelegen in de nabijheid van Katharinenburg, in een tijdperk van veertien jaren, van 1814 tut 1828, een bedrag op 3,307 Ned. pond goud, dat is gemiddeld 220 pond per jaar. De opbrengst dezer goud-wasscherijen, gedurende 15 jaren, staat derhalve gelijk met
het gezamenlijke bedrag verkregen ia een tijdperk v ui 43 jaren uit de goudmijnen. Do gemiddelde jaarlijksche op-brcngst der gouuwasscherijen is derhalve driemaal grooter dan die van de goudmijnen. In 1828 overtrof de opbrengst der eerstbedoelden die van de mijnen bijna zesvoudig, ja, is zij aanzienlijker geweest dan van de mijnen tijdens haren hoogsten bloei. Wel is waar, was de gemiddelde goudge-iialte van 1,600 Nod. pond zand gedurende die 15 jaren slechts ruim een lood, terwijl die van de gouderts iets meer dan 0,05 bedroeg, maar daarentegen beliepen de productiekosten van elk Ncd. lood edel metaal bij de goudwasseherijen in 1828 slechts 9 gulden, bij hot uit de mijnon verkregen goud ruim 17 gulden. Hieraan moet het worden toegeschreven, dat men de ontginning der mijnen van Beresowfck, sedert de ontdekking van het goudbevattend zand, zoo zeer heeft beperkt en alle krachten bijna uitslui-heeft aangewend ter bearbeiding der goudwasseherijen, niettegenstaande de ertsen der mijnen zoo veel rijker aan goudgehalte zijn dan het zand der wasscherijen.
liet mag als zeer waarschijnlijk worden beschouwd, dat de goud \ asscherijen reeds zijn bearbeid geworden door do oorspronkelijke bewoners dezer oorden. Dit vermoeden steunt op bet volgende feit, dat bij het meer Irliasj in de nabijheid der goudwasseherijen Soïraonowskoï, gelegon op een goringen afstand van Kvsjtoen, zoogenaamde graven der T.sjoedcu zijn gevonden, waaruit menschenbeende-ren on maliehemden, benevens grooto ringen mot koppen van hagedissen (waarschijnlijk armbanden) zijn opgedolven, vervaardigd van een mengsel van goud en zilver, gehool overeenkomende met do bestanddeelen, waaruit hot goud, lo Soïmonowskoï gevonden, is zamengesteld.
In don voormiddag van den SOquot;'quot; Junij keerde Humboldt met zijne ivisgonooten van het uitstapje naarBoresow.sk terug; de namiddag van don volgenden dag word door hen besteed tot het bozigtigen van do ijzersmelterij to AV ersj Issetsk, toebohoorem'c aan don heer Jacoleff, alwaar zij door don directeur dier uitgebreide inrigting rondgeleid en met dc meeste gastvrijheid werden ontvangen. Deze
15S
ijzersmelterij overtreft allo andere industriele ondernemingen van dien aard in den ganseben Oeral. Behalve een hoogoven, ecne gieterij, een cylindertoestel, bevat /ij ecne spijkersmederij en andere vakken van nijverheid, alles vereenigd in oen kolossaal gebouw, dat op zuilen rust en met eenc menigte koepels is versierd, welks doelmatigheid van inrigting wedijvert met do pracht van het uitwendige. Nevens het hoofdgebouw is een groot hospitaal met apotheek ingerigt, in de nabijheid waarvan de woningen dei-arbeiders en beambten worden gevonden. De dijk, waarmede de rivier is afgedamd, prijkt met een sierlijk ijzeren hek en vormt een aangename wandeling, waar men een treffend uitzigt hoeft over het uitgestrekte gedeelte dei-rivier, welke hier een meer van aanmerkelijke uitgebreidheid is geworden. Het sombere pijnboomwoud, hetwelk de hoogrijzende oevers van het meer overschaduwt, geeft een ernstig karakter aan het omringende landschap, waardoor het vee! overeenkomst heeft met dergelijke streken in Zweden en andere noordsehe landen.
üeze groote onderneming is haren bloei verschuldigd aan haren voormaligen directeur Gregor Satoft'. Een man van groote geestesgaven, bekwaamheid en vastberadenheid zijnde, werd hier een ware herschepping door hem tot stand gobragt, hoewol hij nimmer dergelijke inrigtingen in andere landen had bezocht. Even als de meeste op-zigters of bestuurders van particuliere inrigtingen van nijverheid in Rusland, behoorde hij tot de lijfeigenen, totdat hij op verzoek van keizer Alexander, die in 1824 den Oeral doorreizende ook de ijzersmelterij Jacowleff in oogonsehouw nam, tot een vrij man werd gemaakt. Jaarlijks levert deze inrigting bijna eon millioen Ned. pond staafijzer en 320;000 Ned. pond spijkers aan de markt to Nisjni Nowgorod.
Den ilquot;quot;1 Junij bragt ons reisgezelschap te Kathari-nonburg door met het rangschikken dor verzamelde voorwerpen. De daarop volgende dag werd besteed tot het doen van uitstapjes naar de beroemde kopermijn Goewo-sjewskoi, van waar zij des morgens van den 21quot;fD te-
150
rugkeerden. Ook bij die gelegeuheid werden zij begeleid door den lieer Osslpoff.
De kopermijn Goemesjewskoï behoort met de ijzermijn Polewskoï, in dc nabijheid er van gelegen, aan de erven van den staatsraad in buitengewone dienst Toertsjaninoöquot;. Zij ligt 50 Ned. mijlen ten zuid-zuidoosten van Katha-rinenburg; de ijzersmelterij, welke eerst in oogensehouw werd genomen, is vier mijlen nader bij de genoemde stad. Onze reizigers verwijlden slechts zoo lang in het dorp Gornosjit, dat 21 mijlen van Katharinenburg ligt, als noodig was om versche paarden aan te spannen. Het dorp ligt aan gene zijde der kleine rivier Oetoes, welker tamelijk steile oevers door middel eener brug zijn verbonden. Vijftien mijlen verder kwamen zij op hunnen weg door een klein plaatsje, Mratnorskoï geheeten; dit bevat eene marmerslijpcrij met de vereischtc gebouwen, welke inrigting aan de kroon behoort. Zij staat onder het bestuur van den directeur der slijperijen van Katharinenburg, den heer Kokawin, die zich naar Mramorskoï had begeven, ten einde de reizigers in de fabriek rond te leiden. Het bezigtigen der fabriek beantwoordde echter niet aan het doel, want vooreerst was de arbeid tijdelijk gestaakt, dewijl de werklieden zich met den hooibouw onledig hielden en waren de pakhuizen bijna ledig. Men werkt er, namelijk, dc uit St. Petersburg bestelde voorwerpen af en verzendt ze, in het voorjaar, bij den hoogen waterstand derwaarts. Deze voorwerpen bestaan in vazen, marmeren platen voor tafels en schoorsteenmantels, zuilen en der-gelijken. In het pakhuis bevonden zich nog enkele stukken eener groote zuil, welke fe Tobolsk ter eere van den hettaraan der kozakken Jermark, den veroveraar van Siberië, werd opgcrigt.
De groeven, waaruit het marmer wordt verkregen, hetwelk men in dc fabriek bewerkt, liggen in dc onmiddellijke nabijheid achter de werkplaats; uithoofde van dc nabijheid van het dorp Gornosjit zijn zij algemeen bekend onder de benaming van; de marmergroeven van Gornosjit. Het marmer, dat deze groeven opleveren, is wit met grijze
I GO
vlekken en strepen, en zeer grof korrelig, maar toch zeer vast, zooi.lat het uitstekend geschikt is om verwerkt te worden door den glans, weiken men er aan geven kan; daarenboven zijn de groeven rijk aan marmer en zeer uitgestrekt.
Nadat onze reizigers de marmer- serpentijn- en eblo-rietschiefergroeven hadden bczigtigd, volgde men den weg verder naar Polewskoï, verliet dien echter eenige mijlen verder met het doel om do ongeveer eene mijl van daar, te midden van het woud. gelegen goudwasschonj Nikalo-jewskoï te bezoeken Het aldaar gedolven zand heeft een aanmerkelijke gehalte edel metaal, want het bevat ruim drie lood per 1,600 Ned. pond. Bij den terugkeer van daar gingen zij eene mijl ter linkerzijde van den weg in het woud om eene andere marmergroef te bezigtigen, welke haren naam ontleent aan het nabij gelegen dorp Kassoïbrod. Het ligt op een afstand van acht mijlen van de groef van Gornosjit, aan de Tsjoessowaja, welke hier zoo als reeds vroeger is vermeld, in eene noordelijke rigting langs de oostzijde van het hoofdgebergte stroomt, dat zich ook aan gene zijde der Tsjoessowaja en Palewskoi uitstrekt. Het hoogste pnut dezer bergreeks, hetwelk in een lijnregte rigting achter Polewskoï is gelegen, is de berg Asoff: niet slechts door zijne hoogte, maar insgelijks door zijne gedaante onderscheidt hij zich van allo anderen, want hij heeft twee toppen, van welke de zuidelijke iets lager is dan de meer noordwaarts oprijzende top. Dit hoofdgebergte is de voortzetting van het gebergte, waarin de Beresowa Gora oprijst en waarover de groote weg naar Siberië loopt.
Polewskoï, welke plaats zij eerst des avonds laat bereikten, ligt op een afstand van negen mijlen van Kassoïbrod, aan de Polewaja; dit is eene kleine rivier, welke eenige mijlen verder noordwaarts in de Tsjoessowaja uit-watert, nadat zij eerst de Sewerka in haren schoot heeft opgenomen. Naar mate men de Polewaja nadert, daalt het terrein, het woud houdt eindelijk op en men ontwaart voor zich uit eene opene, kleine vlakte, waarin Polewskoï zich verheft.
161
Den volgenden dag, den 23'quot;quot;' Jumj, was men reeds vroegtijdig op weg, ten einde vóór liet bezoeken der kopermijn Goemesjewsk, eerat nog de goudwasscherij Sjele-sinskoï in oogensehouw te gaan nemen. Zij ligt 7'/2 mijl noordwestwaarts van Polewskoï aan de Sjelesenku, een klein riviertje, dut aan den voet van den berg Asoflquot; ontspringt en in eene oostelijke rigting naar de Polewaja heenstroomt, waarin zij ongeveer drie mijlen noordwaarts van Polewskoï zich ontlast. De weg derwaarts loopt door wouden en moerassen en bestaat gedeeltelijk uit balken. Deze goudwasscherij was de eerste van al de bezochte inrigtingen van dezen aard, gelegen in een dal, hetwelk door eene beek is doorsneden. Ten noorden en ten zuiden is het dal omringd door hoogten met woudgeboomte overschaduwd ; ten westen verheft zich de berg Asoff en de hoofdbergreeks des Oerals. De goudwasscherij, welke in het iaar 1825, werd aangevangen, had reeds een aanmerkelijke uitgestrektheid verkregen; op twee verschillende plaatsen was men bezig met de ontginning van het terrein, dat in twee deelen, een hoog en een laag, was verdeeld.
De berg, aan welks voet Sjelesinskoï is gelegen, en welke de hoogste berg dezer gansche streek is, konden de reizigers uit gebrek aan tijd niet beklimmen. Wat betreft de kopermijn Goemesjcwskoï, deze ligt ongeveer drie mijlen ten oosten van Sjelesinskoï en vier mijlen ten noorden van Polewskoï. Zij is gelegen in eene vlakte, welke zich uitstrekt tot op eene mijl afstands van de ijzersmelterij Sewerski, waar de Polewaja is afgedamd; zij is van alle kanten ingesloten tussehen heuvelen, bedekt met pjjn-boombosschen. Deze zelfde heuvelen scheiden de kleine vlakte van de Sjelesenku.
Van alle koperertsen, welke in de mijnen van Goome-sjewski voorkomen, wordt malachiet het menigvuldigst aangetroffen; dan volgt roodkopererts, vervolgens gedegen koper en koperkies; het zeldzaamst echter is brochantiet. Malachiet komt dikwijls voor in niervormige massa's, ja, somtijds in stukken ter zwaarte van 16U pond. De grootste massa echter, vroegeY bekend, was het stuk, waarvan sprake is geweest op bladzijde 37. Gewoon-
III. quot; 11
1C2
lijk zijn zij kleiner; het meest komt dit gesteente voor in kleine niervormige kogeltjes ter grootte van een speldenknop of een erwt. Deze kogeltjes hebben meerendeels eene kern van gedegen koper of roodkopererts. Zij liggen in groote hoeveelheid bijeen, omringd van roodaehtigen oker, welke eerst moot verwijderd worden, alvorens men over het al of niet aanwezig zijn der kern kan oordeelen. Deze roode oker is het; welke het voornaamste gedeelte van de opbrengst dezer mijnen uitmaakt.
Op de wijze, waarop de koperertsen alhier voorkomen, steunt de onderstelling van professor Rose, welke inderdaad zeer waarschijnlijk verdient genoemd te worden: dat malachiet en roodkopererts secundaire vormingen zijn, ontstaan ten gevolge van den invloed door zuurstof, water en koolzuur uitgeoefend op gedegen koper. Daar het gedegen koper, ter plaatse waar het met roodkopererts en malachiet voorkomt, steeds met eene lang roodkopererts bedekt is, en deze ertslaag in malachiet ingesloten ligt, is het waarschijnlijk dat do overgang van gedegen koper in malachiet immer heeft plaats gehad door middel van roodkopererts. In enkele gevallen laat zich de overgang van kopererts in malachiet duidelijk waarnemen.
Het ontginnen der kopermijnen heeft plaats door middel van schachten en daarmede in verband staande gangen en dwarsgangen. Een groot gedeelte der vele schachten is later in onbruik geraakt, vervallen en ingestort. De schacht, waardoor onze reizigers in de door hen bezochte kopermijn afdaalden, wordt Rasnosnaja geheeten en was 44 Ned. cl diep gegraven. Even als de mijngangen, was de schacht mot balken en planken in het rond geschraagd, een noodzakelijk vereischte om hot instorten er van te verhoeden. De mijngangen zijn smal en zoo laag, dat men steeds eene bukkende houding moet aannemen. Nu eens wijken zij regts, dan weder links af, loopen hier op-, elders nederwaarts, zoodat men op do eene plaats van eene hoogte van eenige voeten moet afspringen, en op eene andore tegen een aanmerkelijke steilte moet opklimmen, waardoor het verkeer en het vervoer der erts in de mijnen zeer worden bemoeijelijkt.
Do gedolven kopererts wordt in de nabijheid der mijn ontdaan van de klei, waarmede zij verbonden is un daarna vervoerd naar de smeltcrijen Polewskoï en Sisserskoï, welke 40 mijlen ten oosten van de eerstgemelde is gelegen, alwaar de erts wordt gesmolten. Vooraf wordt zij niet gebrand; de groote stukkon slaat men fijn met mokers, vermengt ze met kalk en dan wordt zij gesmolten. De alhier gedolven erts bevat 2'/2 ïi 5 per cent koper, en de gezamenlijke hoeveelheid, welke de smelterij Polewskoï jaarlijks oplevert, bedraagt naar de berigten van Erdmann -132,000 Ned. pond.
Do kopermijn Goemesjewski werd in het jaar J738, door den luitenant-generaal von Henin, voor het eerst opgenomen en voor rekening van het gouvernement ontgonnen; later echter werd zij met de mijnen Polewskoï, Sis-serkoï en Sewerskoï aan den heer Toertsjaninoff, staatsraad in buitengewone dienst, verkocht voor de som van 100,000 gulden. Destijds waren deze mijnen met een aanzienlijken schuldenlast bezwaard, maar door een goed beheer verhoogde hij de waarde dezer mijnen zoodanig, dat hij bij zijn overlijden een vermogen naliet van meer dan vier inilioen guldens. Een toeval gaf aanleiding tot de ontdekking dezer mijn; men vond namelijk oude, ingestorte schachten, de duidelijke sporen dat zij reeds in vroegeren tijd ontgonnen was geworden. Later vond men in de mijn zelve de sporen, dat de ontginning niet bij hot graven der schachten was beperkt gebleven. Zoo trof men onder anderen, ter diepte van 25 a 30 Ned. el beneden den beganeu grond, een ledoren zak en verscheidene kleedingstukken aan, welke gedeeltelijk nog zeer goed waren bewaard gebleven. Ook hier even als elders in het Oeral- en in het Altaï-gcbergte, schrijft men deze voormalige ontginningen toe aan de Tsjoeden. De kopersmelterij was reeds vroeger, namelijk in 1724 ontgonnen.
Nadat onze reizigers in deu voormiddag naar Polewskoï waren teruggekeerd, begaven zij zich naar Kathannenburg en wrel langs denzelfden weg, dien zij bij hun vertrek naar de mijnen hadden gevolgd, en des morgens van den 24,t0quot; Junij reden zij de poort van Katharinenburg binnen.
Vertrek van Katharinenhurg. — Newjansk, ijzersmelterij, goudmijnen en goudwasscherjjen. — Nisjne-Tagilsk, magneetijzerberg, goud- en platinawasscheri/en. — Koesjivinsk, magneetijzerberg Blagodat. — Goudwasscherjjen te Rinser sk, diamanten. — Nisjne Toerlnsk. — Bogoslawsk, goudwasscherijen, kopermijn Toerinsk. — Werchotoeri. — Diamantgroeven te Moersinsk.
Nadat onze reizigers den 24'uquot; hadden gebezigd om van de vermoeijenissen der gedane togten uit te rusten, verlieten zij Katharinenburg den volgenden dag, met liet doel om een grooteren togt te maken dan de vorigen; zij wenschten do mijnen te bezigtigen, welke ten noorden van de stad en even als zij aan de oostelijke helling van het Onral-gebergte, op een grootcren of geringeren afstand van de bergreeks zijn gelegen. Do voornaamste mijnen ten noorden van Katharinenburg zijn: Newjansk, Nisjne Tagilsk. Koesjwinsk Nisjne Toerinsk, Bogoslawsk en Petropawlowsk, welke laatste op een afstand van 182 mijlen van Katharinenburg is gelegen. Deze mijnen behooren gedeeltelijk aan het gouvernement, gedeeltelijk aan particulieren en leveren op ijzer en koper, en in de laatste jaren insgelijks goud en platina; het laatstgenoemde edele metaal verkrijgt men uit de wasseherijen, welke thans bij elk dier mijnen worden aangetroffen. Aan de westelijke helling van het Oeral-go-bergte treft men behalve de ijzersmelterijen Bilembajewsk en Sjaïtansk, tussohen welke de groote weg naar Siberié loopt, nog aan de ijzersmelterij Bissersk, welke aan de
165
cclitgeiiool des graven Polier behoort. Wat betreft de groote, meer noordwaarts gelegen zoutmijnen Solikamsk, welke aan de familie Stroganoff behooren, deze liggen op te grooten afstand van den Oeral (in den meridiaan van Perm) om nog tot dat gebergte te worden gerekend. Even zoo vindt men aan deze zijde des Oerals nog goudwas-scherijen in de omstreken van Bissersk en Bilimbajewsk, maar zij zijn van veel minder beteekenis dan die aan de oostzijde van het gebergte.
De weg, welke van Katharinenburg naar de noordelijke ijzersmelterijen voert, doorsnijdt een effene of althans slechts heuvelachtige vlakte, niettegenstaande de bedoelde mijnen, en vooral de zuidclijkstcn, op een geringen afstand van het Oeral-gebergte gelegen zijn. Naauwelijks heeft men Katharinenburg verlaten, of men komt aan een woud, welks bladerengewelf slechts wordt afgebroken in de nabijheid van dorpen en groote inrigtingen van nijverheid, welke aan den grooten weg zijn gelegen. Alle groote wegen worden hier goed onderhouden en de snelheid waarmede men reist, strekt tot schadeloosstelling voor de een-toonigheid der natuurtooneelen, welke de weg oplevert. Wie zicli echter met do beschouwing daarvan wenscht bezig te houden, wie, zoo als met onze reizigers liet geval was, deze verlangt gade te slaan, voor hem is die snelheid niet zeer voordeelig; uit dien hoofde poogden onze reizigers de Russische koetsiers te bewegen met minder snelheid den togt voort te zetten, maar al hunne bemoeijingen daartoe in het werk gesteld, waren vruchteloos, zij konden de koetsiers er niet toe overhalen.
Onze reizigers verlieten Katharinenburg in den vroegen morgen en wel met ecu tamelijk langen trein, dewijl zij door hunne talrijke vrienden tot aan de naastbij gelegen goiulwasschcrij Pysjminsko Kljoetsjewskoï, digt bij het dorp Pysjma op een afstand van tien mijlen van Katharinenburg gelegen, werden begeleid. Dit dorp ligt aan den oever der rivier van dien naam, welke in een verder oostelijk gedeelte van haren loop aan het goudbevattend terrein van lieresowsk, dat op een geringen afstand van gemeld dorp
166
nanvangt, tut noordelijke grens strekt. Hier in de nabijheid van liet dorp bevat liet oeverzand reeds zoo veel goud, dat men westwaarts van Pysjma, in 1827, de zoo even genoemde goudwasschorij beeft aangelegd. Zij behoort aan den heer Jacowleff te St. Petersburg en wordt, benevens de ijzersmelterij Werch Issetsk, bestunrd door den heer Alexeï Iwanowitsj, die zich naar Pysjma had begeven, ten einde de reizigers in persoon rond te geleiden.
Het alhier uitgedolven terrein vormde vroeger de bedding der rivier, waaraan men tot beverdering der bewerking van het gedolven goudzand eene veranderde rigting had gegeven, hetgeen uithoofde van de geringe breedte, welke de rivier te dier plaats zoo nabij haren oorsprong heeft, niet veel zwarigheid had opgeleverd. Het goud, dat meer-endeels in kleine blaadjes en min of meer ronde korrels voorkomt 'l1/^ Ned. lood per 1,000 pond zand) wordt op de plaats zelve gewassehen; ruim 700 personen houden zich met dien arbeid onledig. Ten jaro 1825 leverde de ivasscherij aldaar op 192 Ncd. pond goud.
In de onmiddellijke nabijheid van het dorp vangt het pijnboomwoud weder aan, hetwelk zich van daar uitstrekt tot aan het 85 mijlen van die plaats verwijderde New-jansk, het punt dat zij nog dienzelfden dag wenschtcn te bereiken. Dewijl zij nog twee nabij den weg gelegen güudwassehorijen, M:ilo Moestowskoï en AVerchotoerskoï, welke nog tot 'net mijndistriet Katharinenburg behooren, Ifadden bezocht, reden zij niet voor twee ure des nachts Newjansk binnen.
Aldaar aangekomen zijnde, hielden zij stil voor een gebouw, dat uitwendig het aanzien had van een kasteel. Niettegenstaande het nachtelijk uur hunner aankomst, werden zij aldaar ontvangen door den directeur der mijnen, dio de gasten naar de voor hen bestemde vertrekken geleidde. Zij traden eene groote zaal binnen, waarin verscheidene vertrekken uitkwamen, welke met hunne gewelfde zoldering, kunstig stukadoorwerk, rijk vergulde meubelen, pendules met speelwerk en andere voorwerpen van weelde
167
onze reizigers aan den tijd van Lodewijk den XIVd! herinnerden ; deze pracht verraste hen des te meer, dewijl zij dien in het verwijderde ücral-gebergte ontwaarden, waarvan het kontrast nog grooter werd, dewijl de bewoners van het slot gekleed waren in de oud nationale dragt der Russen, want allen droegen lange blaauwe jassen en baarden. Terstond bij hunne aankomst bood men den reizigers thee aan, hetgeen hun des te aangenamer was, daar zij den ganschen nacht eene zeer onaangename koude hadden ondervonden.l)
Newjansk is een aanzienlijke stad, gewigtig zoowel dooide verschillende inrigtingen van nijverheid, welke zich binnen hare muren als in hare omstreken bevinden. Men treft aldaar een der oudst bekende ijzersmelterijen des Oerals aan, welker aanleg zich dagteekent van het jaar 1701. Aan die inrigting heeft de stad haren oorsprong en ontwikkeling te danken. Zij behoorde vroeger aan het ver-maaide geslacht Dcmidoff, maar werd met verscheidene andere industriële inrigtingen verkocht aan den collegiaal-raad Jaeowleff, wiens nakomelingen haar nog heden bezitten. De ijzersmelterij ligt te midden van Newjansk; in de onmiddellijke nabijheid daarvan bevindt zich de woning van den eigenaar der sinelterij, met het daartoe behoorende hospitaal. Tegenover de woning van den heer Jocowleff staat de van steen opgetrokken kerk, te midden van oen ruim plein. Boven het dak der kerk verheffen zich vijf koepels, een groote in het midden on vier kleinen in het rond. Op dit plein loopen zeer vele straten uit, welker huizen ince-rendeels slechts eene verdieping hebben en van hout zijn gebouwd. Het getal inwoners der stad bedraagt 1^,000 zielen.
') Ook Ermann (Reise mu die Krde, B. I, S. 330) gewaagt met lof vau de gastvrijheid, welke iiij in het slot tc Newjansk genoot en zegt daaromtrent het volgende: nUe rekeningen door den rentmeester jaarlijks overgelegd, bevatten steeds een aanmerkelijken post vau den volgenden aard; if t/Aan levensmiddelen, enz., ten dienste van nuttige vrienden, f rAVaarschijnlijk is de gastvrijheid, welke men hier algemeen geniet en als het ware tot eene wet is geworden, aanvankelijk bestemd geweest voor reizigers, met wie men handelsbetrekkingen wensehte aan te knoopen.
1G8
[n do ijzersmelterij vindt men twee hoogovens, een ey-lindcrtocstel en eene menigte ovens. Do dijk, welke in ds nabijheid dier inrigting is gelegen, om de rivier Meiwa af te dammen, is gedeeltelijk aangelegd door Zweedsche soldaten in den veldslag van Poeltawa gevangen genomen. In de nabijheid van Newjansk treft men in verscheidene oorden zeer aanmerkelijke goudwasseherijen aan, welke kort na de ontdekking dor goudbevattende zandlagen te Boro-sowsk zijn ontgonnen geworden. Vroeger had men aldaar goudmijnen bewerkt; maar dien arbeid gestaakt sedert do ontdekking van goudbevattende zandlagen. Hoewol er geen goed onderhouden weg of pad naar do eenige mijlen van Newjansk, te midden van het woud gelogen goudmijn bestond, begaven onze reizigers zich don •2G,lcn niettemin derwaarts, nadat zij de ijzersmelterij, bet daartoe behoo-rende hospitaal en de overige inrigting in oogensehouw hadden genomen. Ifot overblijvende gedeelte van den dag bezigden zij tot het maken van uitstapjes naar enkele goudwasseherijen en naar de mijnen Roedjansk en Werehneï-winsk; welke tot het district Newjansk behooren. Do laat-sten liggen zuidwaarts van de stad aan de Boven-Neïwa, nabij het hoogrijzend gebergte, op een afstand van ongeveer dertig mijlen van Newjansk.
Bevindt men zich ter plaatse, waar deze ongeveer acht mijlen van elkander verwijderde mijnen zijn gelegen, dan heeft men het, uitzigt op do hoofdbergreeks des Oorals. Boven alle anderen verheft zich de borg Jesjowaja Gora. Het terpentijngesteente, waaruit hij hoofdzakelijk bestaat, bevat eene groote hoeveelheid amiant, welke vroeger aan het gebergte ontwoekerd en waarvan te Newjansk onbrandbaar linnen werd geweven.
Des morgens van den volgenden dag, den 27Btoquot; Junij, verlieten onze reizigers do stad Newjansk en begaven zich naar Nisjne Tagilsk, dat op vijftig mijlen van de eerstgenoemde stad is gelegen. De weg, dien zij daarbij moesten volgen, loopt in eono dwarsehe rigting over het terrein, hetwelk aan de eene zijde do Neïwa, aan de andore zjjdc de Tagil tot grens hoeft; hij verwijdert zich van
liiH
de laatstgenoemde rivier eersf, wanneer men in du nabijheid komt van Nisjne Tagilsk. Aanvankelijk doorsnijdt hij eene lage, eenigzins moerassige grasvlakte; ongeveer een vijftiental mijlen verder gaat do weg over een heuvelachtig terrein en bereikt hij den bergrug, welke de waterscheiding tusschen de Neïwa en de Tagil vormt. Deze bergrug verheft zich echter niet hoog boven den weg, want een der aanmerkelijkste bergen, welke onze reizigers beklommen, had slechts eene absolute hoogte van 950 en eene betrekkelijke hoogte boven Newjansk van 700 voet, en men mag aannemen, dat laatstgenoemde plaats in dit opzigt met Katha-rinenburg weinig verschilt. Waar het bergachtig terrein aanvangt, begint tevens liet woud, dat beurtelings nit berken, populieren en liudcboomen bestaat; — aanvankelijk treft men telkens opene plekken aan, welke aliens zeldzamer voorkomen, eindelijk geheel verdwijnen, waar het woud uitsluitend nit zwart naaldenhout bestaat. Te midden van het digte geboomte is het dorp Sjaïtanka gelegen, op een afstand van zestien mijlen van Nisjne Tagilsk, alwaar onze reizigers van paarden verwisselden, liet digte pijnboomwoud strekt zich nog tien mijlen verder uit, tot waar zich eenklaps een uitgestrekt vergezigt opent, waarbij men regt voor zich 'net uitzigt heeft over het tot een breed meer opgestuwd water der afgedamde rivier, op den Ma-neetberg en Ni.-jne Tagilsk ter regterzijde er van. Nadat men ongeveer eene halve mijl afstands kngs den dijk der afgedamde rivier had gereden, bereikte men eene lange rij houten huizen, welke gedeeltelijk gereed, gedeeltelijk nog in aanbouw waren. Deze vergrooting van het aantal woningen was vereischt geworden door de uitbreiding, welke aan de goud- en platinawasscherij te Nisjne Tagilsk was gegeven. Nisjne Tagilsk, zoomede het gansche district, hetwelk eene oppervlakte heeft van acht vierkante mijlen, behoort aan het prinselijk geslacht van Demidoff. De stichter van deze familie, Nikita Demidoff, was een eenvoudige smid iu de geweerfabriek te Toela, aan wien Peter de Groote, in 1702, den magneetijzerberg en de kort te voren aangelegde ijzersmelterij te Newjansk ten ge
170
sclicnke gaf. Deze Nikita Demidoff werd de grondvester van Nisjnc Tagilsk, welke plaats hij ten jare 172;quot;» deed aanleggen, benevens eene menigte andere industriele in-rigtingen in de omstreken van Nisjne Tagilsk. Zijn zoon, de staatsraad Akimfitsj Demidoff, breidde deze inrigtingen moer en meer uit en dit is tot heden van vader op zoon steeds het geval geweest. Voornamelijk heeft de vader der tegenwoordige Demidoffs, Nicolaas Nikitisj Demidoff, zeer veel daartoe bijgedragen. Nisjne Tagilsk nam op die wijze voortdurend in uitgebreidheid toe, zoodat in I82t) het aantal huizen tot 3,000, dat der inwoners tot 7,000 was geklommen. De bevolking van het gansche district bedroeg in datzelfde jaar 28,000 zielen; na dien tijd hebben zich ruim 8,000 personen uit het gouvernement Kiew met der woon in Nisjne Tagilsk gevestigd.
Naar het oordeel van professor Rose wordt waarschijnlijk nergens elders ter wereld een oord gevonden, dat zoo rijk is aan ertsen van verschillenden aard. Op een afstand van slechts twee mijlen van Nisjne Tagilsk verheft ziclu de vermaarde magneetijzerberg, welks uitmuntende ertsen den noodigen voorraad leveren aan al de hoogovens in den gan-schen omtrek der stad. Ju de onmiddellijke nabijheid er van heeft men in 1812 kopererts ontdekt, welke even voortreffelijk is als die der mijn Goemesjevvskoï; in de laatste jaren heeft uien er de rijke goud- en platinawassclierijen ontgonnen. De hoeveelheid platina onder anderen, welke zij opleveren, is zoo groot, dat de gansche massa van dit edel metaal, dat do gezamelijke mijnen des Ocrals opleveren, niet te vergelijken is met de opbrengst der wasscherijen van Nisjne Tagilsk.
Tegenwoordig woont geen lid dor familie Demidoff te Nisjne Tagilsk. Het groote aantal mijnen, goudwasscherijen en andere industriële inrigtingen worden door een raad van bestuur beheerd, aan het hoofd waarvan twee bekwame mannen, de hoeren Loebinoff en Sjwetsoff zijn geplaatst, die zich beide door langdurige reizen in verschillend landen van Europa, voornamelijk Frankrijk en Engeland eene groote kennis en ervaring in den mijnbouw hebben ver-
171
worven. De laatstgenoemde had gedurende tien jaren te Parijs gewoond, alwaar liij zijne opleiding had genoten aan het instituut voor den mijnbouw. Bij gelegenheid van zijn terugkeer naar den Oeral, kwam hij door Berlijn, kort voor Humboldt's afreis van daar naar St. Petersburg, en werd destijds aan hem voorgesteld. Toen nu Humboldt in laatstgeraelde stad zich bevond, gat hij aan de voogden van den prins Nicolaas Nikitisj Demidoff, die later te Florence is overleden, te kennen, dat hij gaarne door den heer Sjwetsoff op zijne reis door den Oeral wensehte te worden vergezeld. Het liet zich wel verwachten, dat aan dit verlangen werd voldaan, ten gevolge waarvan de heer Sjwetsoff van Katharinenburg af een deel van het ons bekende reisgezelschap had uitgemaakt, hetwelk hij wijders gedurende den gansehen tngt door den Oeral bleef vergezellen. Toen ons reisgezelschap te Katharinenburg was teruggekeerd, nam het voor een korte poo.^ afscheid van hem, om een togtje naar het Altaï-gebergte te doen; later echter ontmoetten zij elkander weder te Miask, in het zuidelijk gedeelte des Oerals, om verder gezamelijk den voorgenomen togt te vervolgen.
Do ijzersmelterijen, welke door den vroeger vermelden raad van bestuur worden beheerd, bevinden zich gedeeltelijk te Nisjne Tagilsk; wijders te Wysk, op een afstand van drie mijlen ten noordoosten van de eerstgemelde stad, gelegen aan de kleine rivier Wyja, welke zich door den linkeroever in de Tagil ontlast; te Werchne en Nisjne Laïsk, de eerste plaats achttien, de andere twintig mijlen ten noorden van Nisjne Tagilsk aan do Kajn, welke verder stroomafwaarts dan de eerste rivier van denzelfden kant in de Tagil uitwatert; te Werchne en Nisjne Salsdinsk, gene zes en dertig, deze plaats zes en veertig mijlen ten oosten van Nisjne Tagilsk, gelogen aan de Salda, een grooiero rivier dan de beide vroeger genoemden, en «elke insgelijks hare wateren in den schoot dor Tagil werpt; te Tsjernoïstotsjinsk zuidwaarts van Nisjne Tagilsk aan de Tsjerna, eene rivier welke zich door den linkeroever in de Boven-Ta-gil ontlast en eindelijk te Wissimo Sjaïtansk en Wissimo
170
schenke gaf. Doze Nikita üemidoff weid de grondvester van Nisjne Tagilsk, welke plaats hij ten jare 1725 deed aanleggen, benevens eene menigte andere industriele in-rigtlngen in de omstreken van Nisjne Tagilsk. Zijn zoon, de staatsraad Akimfitsj DemidofF, breidde deze inrigtingen meer en meer uit en dit is tot heden van vader op zoon steeds het geval geweest. Voornamelijk heeft de vader der tegenwoordige DemidofF s, Nicolaas Nikitisj Demidoff, zeer veel daartoe bijgedragen. Nisjne Tagilsk nam op die wijze voortdurend in uitgebreidheid toe, zoodat in 182f') het aantal huizen tot 3,000, dat der inwoners tot 7,000 was geklommen. De bevolking van het gansehe district bedroeg in datzelfde jaar 28,000 zielen; na dien tijd hebben zich ruim 8,000 personen uit hut gouvernement Kiew met der woon in Nisjne Tagilsk gevestigd.
Naar het oordeel van professor Rose wordt waarschijnlijk nergens elders ter wereld een oord gevonden, dat zoo rijk is aan ertsen van verschillenden aard. Op oen afstand van slechts twee mijlen van Nisjne Tagilsk verheft zich. de vermaarde magneetijzerberg, welks uitmuntende ertsen uen noodigen voorraad leveren aan al de hoogovens in dan gan-schen omtrek der stact. In de onmiddellijke nabijheid er van hooft men in 1812 kopererts ontdekt, welke even voortreffelijk is als die der mijn Goemesjowskoï; in de laatste jaren heeft men er de rijke goud- en platinawasschorijen ontgonnen. De hoeveelheid platina onder anderen, welke zij opleveren, is zoo groot, dat de gansehe massa van dit edel metaal, dat do gozamelijko mijnen des Oerals opleveren, niet te vergelijken is met de opbrengst der wasscherijen van Nisjne Tagilsk.
Tegenwoordig woont geen lid dor familie Demidoff te Nisjne Tagilsk. Het groote aantal mijnen, goudwasscherijon on andere industriële inrigtingen worden door een raad van bestuur beheerd, aan hot hoofd waarvan twee bekwame mannen, do heeron Loebinoff en Sjwotsoff zijn geplaatst, die zich beide door langdurige reizen in verschillend landen van Europa, voornamelijk Frankrijk en Engeland eene groote kennis en ervaring in don raijnbomv hebben ver-
171
worven. De laatstgenoemde had gedurende tien jaren te Parijs gewoond, alwaar iiij zijne opleiding bad genoten aan het instituut voor den mijnbouw. Bij gelegenheid van zijn terugkeer naar den Oeral, kwam hij door Berlijn, kort voor Humboldt's afreis van daar naar St. Petersburg, en werd destijds aan hem voorgesteld. Toen nu Humboldt in laatstgemelde stad zich bevond, gat hij aan de voogden van den prins Nicolaas Nikitisj Demidoff1, die later le Florence is overleden, te kennen, dat hij gaarne door den heer Sjwetsoff op zijne reis door den Oeral wenschte te worden vergezeld. Hot liet zich wel verwachten, dat aan dit verlangen werd voldaan, ten gevolge waarvan de heer Sjwetsoff van Katharinenburg af een deel van het ons bekende reisgezelschap had uitgemaakt, hetwelk hij wijders gedurende den ganschen togt door den Oeral bleef vergezellen. Toen ons reisgezelschap te Katharinenburg was teruggekeerd, nam het voor een korte poos afscheid van hem, om een togtje naar het Altaï-gebergte te doen; later echter ontmoetten zij elkander weder te Miask, in het zuidelijk gedeelte des Oerals, om verder gezamelijk den voorgenomen togt te vervolgen.
De ijzersmelterijen, welke door den vroeger vermelden raad van bestuur worden beheerd, bevinden zich gedeeltelijk te Nisjne Tagilsk; wijders te Wysk, op een afstand van drie mijlen ten noordoosten van de eerstgemelde stad, gelegen aan de kleine rivier Wyja, welke zich door den linkeroever in de Tagil ontlast; te Werchne en Nisjne Laïsk, de eerste plaats achttien, de andere twintig mijlen ten noorden van Nisjne Tagilsk aan do Ivaja, welke verder stroomafwaarts dan de eerste rivier van denzelfden kant in de Tagil uitwatert; te Werchne en Nisjne Salsdinsk, gene zes en dertig, deze plaats zes en veertig mijlen ten oosten van Nisjne Tagilsk, gelegen aan de Salda, een grootere rivier dan do beide vroeger genoemden, en welke insgelijks hare wateren in den schoot der Tagil werpt; te Tsjernoïstotsjinsk zuidwaarts van Nisjne Tagilsk aan do Tsjerna, eenc rivier welke zich door den linkeroever in de Boveu-Ta-gil ontlast en eindelijk te Wissimo Sjaïtansk en Wissimo
Oetkinsk, gelegen aan do westelijke zijde des Oerals en wel ten zuidwesten van Nisjne Tagilsk aan de Oetka, eene rivier welke in de Tsjoessowaja hare wateren stort.
Do voornaamste smelterijen worden to Nisjne Tagilsk gevonden, alwaar al de kopererts en het grootste gedeelte der ijzererts, in de omstreken gedolven, wordt gesmolten. De kopererts levert gemiddeld genomen 4 per cent koper en do jaarlijksche opbrengst bedraagt 800,000 Ncd. pond. De erts van den magneetijzerberg wordt gedeeltelijk te Nisjne Tagilsk en voor een ander gedeelte te Werehne Salsdinsk gesmolten. De hoeveelheid ruw ijzer, welke de sraelterij van Nisjne Tagilsk oplevert, bedraagt 3,600,000 pond ; voor een gedeelte wordt het in de fabriek aldaar, het overige te Nisjne Tagilsk bewerkt en in den vorm hetzij van staafijzer, ankers of in dien van ketels, plaatijzer, spijkers, ijzerdraad afgeleverd. De hoedanigheid vau dit ijzer wordt zeer geroemd; daarenboven is het, uithoofde van zijne groote rekbaarheid zeer geschikt om tot dun plaatijzer verwerkt te worden, hetgeen voornamelijk in Rusland zeer gezocht is, dewijl men het aldaar bezigt tot dakbekleeding voor huizen. Van dit plaatijzer worden zoo te Nisjne Tagilsk als elders gelakte voorwerpen vervaardigd, welke om liet buitengewoon fraaije lakwerk door geheel Europeesch en Aziatisch Rusland zoo gezocht zijn. De producten der fabrieken te Nisjne Tagilsk en van alle anderen binnen dit oord gevestigd, worden grootendeels per as over de Oeral-keten gevoerd, naar liet zestig mijlen van de laatstgenoemde plaats verwijderde Wissimo Sjaïtansk, alwaar zij worden ingescheept om langs do Oetka, Tsjoessowaja en Kama naaide Wolga af te zakken ; een gedeelte wordt echter te Nisjne Tagilsk aan boord genomen en langs do aldaar reeds bevaarbare Tagil naar Oostelijk Siberië verzonden en wel voornamelijk naar den hoofdzetel van handel en verkeer in die oorden, namelijk libit aan do Toera.
De magneetijzerberg Wissokaja Gora ligt aan de westzijde van het vroeger genoemde meer, op een afstand van twee mijlen van daar. Ilij verheft zich te midden van eone vlakte en vormt een broeden, vlakken bergrug, welke
173
zich van liet noorden naar het zuiden uitstrekt; zijn grootste lengte is GÜU, zijn grootste breedte 500 en de hoogte boven den spiegel van het nabij gelegen meer ruim 80 Ned el. Hij bestaat voor het grootste gedeelte uit zuivere inagneetijzererts; slechts aan de hellingen en nabij de oppervlakte is er bruinijzererts mede vermengd. Deze verbazende ertsmassa, welke den magneetijzerberg vormt, ligt in een terrein, dat uit een witten, gelen en bruinen klcibodem bestaat. De ontginning der erts geschiedt op de wijze van eene steengroeve, van boven af. Uithoofde de erts eene zoo buitengewoon vaste massa vormt, moet men in den regel zich van buskruid bedienen om haar los te maken. De hoeveelheid erts, welke iiier nog heden gevonden wordt, mag bijna onuitputtelijk worden geheeten. niettegenstaande sedert 1721, het jaar waarin een aanvang is gemaakt met de ontginning er van, een verbazend tal millioenen centenaars er aan ontwoekerd zijn geworden. Alvorens de hier ontgonnen erts wordt gesmolten, is men gewoon ze in groote hoopen of mijten, welke ongeveer 700 ton erts bevat, te branden. Eene dergelijke mijt heeft drie lagen erts, waar tusschen lagen hout worden gelegd, bestaande uit groote boomstammen, die vervolgens in brand worden gc stoken; voor alles is uitgebrand, verloopt er gewoonlijk een zestal weken, en acht a tien weken worden gevorderd om alles te doen bekoelen. In de onmiddellijke nabijheid van dozen borg is voor korte jaren kopererts ontdekt, welke nu insgelijks aan den bodem ontwoekerd en te Nisjne Tagilsk gesmolten wordt. Deze erts is bijna van gelijke hoedanigheid als die der mijn Goemesjcwskoï en even rijk aan kopergehaltc; zij levert van het beste koper. Bij het ontginnen dezer ertssoorten ontdekte men, in 1835, eene inalachictmassa van bijzondere grootte. Zij had eene lengte van 1772 voet, bij eene breedte van 8 en eene dikte van 3'/2 voet; hare zwaarte bedroeg ongeveer 600 centenaars en overtreft derhalve, wat hare grootte aangaat, zeer verre de malachietmassa welke in de mijn Gocmesjewskoï werd ge vonden en zich thans bevindt in het museum van het lusti-
174
tuut voor den mijnbouw to St. Petersburg. l) Do eerste ontginning dezer kopermijn dagteekent zich van 1812. Reeds vroeger had men op verschillende plaatsen in hot district sporen van kopererts gevonden, hier cn daar schachten gegraven en de ontginning er van aangevangen; maar de voortzetting van den arbeid vras teikens opgegeven, dewijl de erts eene te geringe gehalte aan koper had om de moeite en kosten der ontginning te beloonon.
Kort na hunne aankomst te Nisjne ïagilsk hadden onze reizigers een begin gemaakt met het bozigtigeu der merkwaardigheden, welke in de nabijheid dezer stad worden gevonden. Het eerst was de ijzersmelterij bezocht, daarna do magneetijzerberg en vervolgens de kopermijn, van waar zij ten 11'/2 ure terugkeerden. De nacht was koud, want de temperatuur der lucht teekende slechts 4° Réaumur, maar in de groef was het daarentegen warmer geweest. Do 25Me Junij was bestemd tot het in oogenschouw nemen der goudwasscherijen, welke in do nabijheid van Nisjne Ta-gilsk worden gevonden, ter wederzijde van de rivier de Tagil, zoowel aan de westelijke helling des bergrugs, tusschen de Neïwa en de Tagil, als aan de oostelijke helling van het hool'dgebergte des Oerals. De eerstbodoelden leverdon echter de voordeeligste resultaten op, om welke reden ook deze alleen worden bezocht.
Do weg derwaarts loopt voor een aanmerkelijk gedeelte door eene heuvelachtige streek, verheft zich moer en meer naar gelang men verder komt en loopt in de nabijheid van don Bertewaja Gora tamelijk steil opwaarts naar een hoog gelogen plateau. Kot woud, dat in do onmiddellijke nabijheid van Nisjne Tagilsk aanvangt, was op dit hoogland uitgeroeid, in do plaats waarvan eene rij houten huizen werd gevonden, waarvan sommigen nog niet geheel afgebouwd en bestemd waren voor nieuwe bewoners, wier komst uit andere oorden werd te geinoet gezien. Aan gene zijde van dit pas ontstane dorp worden de rijke goudwasscherijen Wiloeyskoï gevonden in een vlak dal, hetwelk
') Vergelijk bladzijde 37.
175
het riviertje Wilooy doorstroomt, dat zich verder benedenwaarts, op een afstand van 20 mijlen van Nisjno Tagilsk, in do Tagil stort. Jlet goudzand in dit oord bevatte 1 ij-gt; lood goud per l.GOO pond zand; van 1824 tot 182Ö, derhalve in een tijdperk van vier jaren, heeft het 1,120 pond edel metaal opgeleverd.
Tot de rijke goudwasscherijen in do nabijheid van do Tagil bohooren nog de volgenden; Tolianskoï, Katabinskoï en Sji-lowskoï, en aan westelijke zijde: Tsjeremisjanskoï en Eic-hows-koï. Het gezamenlijke aantal bedroeg rnini veertig, van welke velen slechts eene geringe hoeveelheid goud hebben opgeleverd en anderen tot heden eerst sedert korten tijd ontgonnen zijn. De goheele opbrengst van alle goudwasscherijen in het district Nisjne Tagilsk tot op 1829, bedraagt ruim 4,000 Nod. pond; do voordeeligste ontginningen hebben daartoe geleverd 2,512 pond.
De platinawasscherijen, welke den 29quot;CD zouden worden bezocht, liggen :en zuidwesten van Nisjne Tagilsk, aan de westelijke helling des Oerals, tusschen de ijzersmelterijen Tsjerno Istotsjinsk en Wissimo Sjaïlansk. Zij liggen op een grooteren afstand van Nisjne Tagilsk dan de goudwasscherijen: in eene lijnregte rigting gerekend, bedraagt deze ongeveer vijf en dertig mijlen, maar de weg, welke derwaarts voert, loopt tot Tsjerno Istotsjinsk bijna regt zuidelijk en neemt te dier plaats een westelijke rigting aan. Hij is echter goed onderhouden en loopt over verscheidene bergruggen, wier hellingen zich met eene zachte glooijing verheffen en dalen. Hoewel zij de hoofdbergreeks des Oerals vormen, hebben zij slechts eene geringe hoogte. Zoo lang men de groote route volgt, heeft men golijk overal elders in Rusland een uitmuntend onderhouden weg, hier ter wederzijde begrensd door het woudgeboomte, welks uitgebreid bladerendak ook de hellingen des Oerals met zijne schaduwen dekt.
Te Tsjerno Istotsjinsk wordt do te Nisjne Tagilsk gesmolten ijzererts op nieuw vloeibaar gemaakt en verwerkt. De smelterij ligt aan de noordelijke zijde van een zeer uitgestrekten vijver, gevormd door het afdammen van de Tsjerna, welke vijver zich op een aanmerkelijken afstand
176
langs den weg naar Wissimo Gaïtansk uitstrekt. Aan gene zijde van liet afgedamde gedeelte der rivier, op een afstand van ongeveer vijftig mijlen van Tsjerno Istotsjinsk, bereikt men een broeden, vlakken bergrug, welke te dezer plaatse de waterscheiding vormt tussulieu do Europosche en Aziatische rivieren, hoewel de bergrug niet hooger rijst dan 1,140 voet. Aan de oost/.ijde liggen de bronnen eenor kleine beek, de Bobrowka, welke zich ontlast in do Tagil; aan de oostzijde ontspringt de Wissini, die zich vereenigt met Oetka en welker wateren zich op die wijze uitstorten in de Tsjoessowaja. Tc midden van den bergrug staat, rogts van don groeten weg, een hoogstammige pijnboom, waarin do volgende twee woorden mot groute letters zijn uitgesneden : Azië eu Europa. Het eerste wordt aan do oostzijde, het andere aan de westzijde van den stam gelezen.
De verschillende platinawasscherijen liggen allen in kleine dalen in de nabijheid van den grooten weg, aan de westelijke zijde des borgrugs; zij worden allen gevonden binnen eeno uitgestrektheid van tien mijlen. Zij zijn zes in gotal, die door onze reizigers bijna allen, de eeno na do andere, op hunnen togt door die streek werden bezocht. Vervolgens bestegen zij den vroeger vermelden bergrug; ten dienste dor reizigers had men daartoe de noodigo paarden vooruit gezonden, want zoodra men don grooten weg verlaat, kan men niet rijtuig niet vorder voort.
Het platina komt in hot platinazand voor in kleine, scherphoekige korrels; zelden worden er gevonden, welke een aanmerkelijke grootte hebben, die dan gewoonlijk in een omhulsel van ehroomijzererts worden aangetroffen. Het platinazand heeft oene voel grooter gehalte aan edel metaat dan het goudzand, want 1,G0Ü pond zand bevatten niet zelden vijf en eon half once platina, liet was-schen van het zand geschiedt ter plaatse, waar het gedolven wordt; hiertoe bedient men zich van liggende bakken, welke oene lengte van 7, bij oene breedte van S'y^ voet hebben. Dat het platinazand, vooral in de zuidelijke wasscherijen, voornamelijk bestaat uil vergruisden terpen-tijnsteen zoomede dat platina zonder met chroomijzererts
omgeven te zijn, wordt gevonden in dit gc.steentö, dit alle.^ mag ten bewijze strekken voor de juistheid der bewering, dat het terpentijngesteente moet beschouwd worden als de bakermat der platina, als de plaats waar zij haar oorsprong heeft genomen. ')
Wanneer men de rigting van het riviertje Martian, in welker nabijheid de platinawasscherijim Martianowskoï II is gelegen, stroomopwaarts volgt, dan bereikt men in do nabijheid der genoemde wasscherij eene moerassige hoogvlakte, welke te midden van don rug van het Oeral-gebergte ligt en insgelijks bekend is onder de benaming Martian. Hieraan grenst de zuidwestelijke helling van een hoogen bergrug, welken onze reizigers voorgenomen hadden te beklimmen ; /.ij begaven zich derwaarts, nadat zij de platinawas-scherij Soechoï hadden bezocht. Deze bergrug wordt Bjelaja Gora of de witte berg gcheeten, niet omdat hij het gausche jaar met sneeuw is bedekt, maar dewijl dc sneeuw er het langst op blijft liggen, het gevolg van de aanmerkelijke hoogte, waartoe deze berg oprijst. De weg derwaarts loopt afwisselend door bosschen en moerassen, en is allerwege met rotsblokken bezaaid; hij was nu nog onbegaanbaardcr dan vroeger, want een hevige storm had korten tijd te voren eene verbazende menigte pijnbooinen ontworteld. Waar het woud ophield, strekten zich moerassige vlakten uit, waarvan de oppervlakte met rotsblokken was bedekt. Tusschen deze blokken hadden zich diepe gaten gevormd, waar de paarden menigwerf tot aan dc knieën inzonken en groot gevaar liepen de enkels te breken, of zich te ontwrichten. Toch voerden zij onze reizigers, zonder eenig letsel te ondervinden, tot aan den voet der eigenlijke rots, waar men over de op en iicvens elkander liggende rotsblokken moest beenklautcren om op die wijze den top te bereiken. In eene noordelijke of, juister gezegd, noordoostelijke rigting daalt de bergrug met langzame glooijing, en
') Wie uitvoeriger berigten omtrent de geologische formatie des Oerals, in Siberia, weuseht te raadplegen, vergelijke Humboldt's Ceutralasien D. II tquot;. 329 en volg.
17«
langs die helling kan men hem gemakkelijker bestijgen dan aan ilen kant, van waar onze reizigers hem hadden beklum-men. De rots is geheel kaal en men geniet derhalve van haren top, welke eene hoogte bereikt van '2,027 voet — de verder zuidwaarts oprijzende top dan die door Humboldt werd beklommen, verheft zich 2,117 voet boven het niveau der zee — een uitgestrekt vergezigt over de gansche omringende streek. Het uitzigt mag inderdaad prachtig worden geheeten, hoewel het eenigzins eentoonig is, want waarheen de blikken zich wenden, overal ontwaren zij het groene bladerendak van het uitgestrekte woud, dat alle omringende hoogten met zijne schaduwen dekt en zich uitstrekt tot aan de boorden der moerassen. Alleen de Bjelaja Gora verheft zich hoog boven deze streek, met zijne kale, dorre rotsspitsen. Slechts aan eenen kant ontwaart men eenige afwisseling in dit tooneel, namelijk, aan de noordoostzijde des bergs, alwaar de blanke spiegel van het uitgestrekte meer der ijzersmelterij Tsjerno Isto-tsjinsk het blaauw des hemels en het zonderlinge spel dei-snel voorbij zwevende wolken terugkaatst. Ten noordoosten van dit meer bespeurde men de woningen en andere gebouwen, tot deze inrigting behoorende; aan de overzijde er van trok het groen gebladerte van het woud weder de blikken tot zich, dat den horizon ook aan dien kant begrensde en waarboven alleen de kerktoren van Nisjne Tagilsk zich verhief. Op gelijke wijze ontwaarde men in het zuidoosten de spits des kerktorens van New-jansk boven bladerengewelf van het woud ; maar deze voorwerpen waren de eenigen, welke ten bewijze strekten van de aanwezigheid van menschelijk verkeer en nijverheid, want overal elders zag men niets dan dorheid of een woest woudtooneel.
De zon, welke den zuidwestelijken horizon naderde, herinnerde onzen reizigers dat de tijd voor hun vertrek daar was; zij verlieten derhalve den bergtop en vingen den terugtogt aan. Langs de oostelijke zijde der moerassen van Martian voortgaande, volgden zij de smalle paden door het digte woud, welks weelderige groei hen met
verbazing vervulde, maar die iiuu te gelijkertijd een schier onoverkoinenlijken hinderpaal in den weg stelde, liij hunnen terugkeer kwamen /.ij voorbij verscheidene goudwasscherijen, welke zij echter uit gebrek aan tijd niet konden bezoeken.
Na een moeijelijken rilt;l niet slechte paarden over nog slechter wegen bereikten zij eindelijk de groote route van Tsjerno Istotsjinsk naar Wis.shuo Sjaïtansk; waar hunne rijtuigen gereed stonden: zoo snel mogelijk keerden zij nu over Tsjerno Istotsjinsk naar Nisjne Tagilsk terug, welke plaats zij echter niet vóór 2 ure de» nachts bereikten.
Den SO-'quot;1 Juni) vertrokken zij uit Ni.sjne Tagilsk in den laten namiddag, dewijl zij met het rangschikken en inpakken der verzamelde voorwerpen, welke voorloopig naar Katharinenburg werden gezonden, den ganschen voormiddag bezig waren geweest; dit kon te eerder geschieden, dewijl de plaats welke zij wenschten te bereiken, slechts 48 mijlen van Nisjne Tagilsk was verwijderd en die afstand derhalve zeer gemakkelijk in den loop des daags kon afgelegd worden.
Op een geringen afstand van Nisjne Tagilsk, nadat men hut punt heeft bereikt waar de liarantja zich in de Tagil stort, verlaat de groote weg deze rivier; zij wendt zich vervolgens naar het oosten om verder stroomafwaarts hare wateren met die der Toera te vereenigen. Men komt dan aan de Laja, een riviertje, dat zich in de Tagil ontlast, die de groote weg eenige mijlen afstands volgt en in welker nabijheid de beide tot het district Nisjne Tagilsk behoorende ijzersmelterijen, Werchne en Nisjne Laïskoï geheeten, benevens het dorp Laja zijn gelogen. Laja ligt ongeveer op de helft van den weg van Nisjne Tagilsk naar Koesjwinsk. De schemering begon reeds te vallen, toen onze reizigers het vroeger genoemde dorp bereikten. Op het oogenblik dat zij, niet ver van Koesjwinsk, zich op den laatsten breeden bergrug bevonden, wierp de zon hare laatste stralen op Nisjne Tagilsk en den ter reg-terzijde er van oprijzenden magneetijzerberg Blagodal, waardoor de gansche landstreek met een tooveiachtig licht werd bcscheuen. Weldra reden zij Koesjwinsk binnen,
180
alwaar zij in het zoogenaamde kroongebouw afstegen, eu tioor de vriendelijke tusschenkom.st der plaatselijke autoriteiten spoedig alles tot hun gemak hadden ingerigt, dewijl zij nog niet waren voorzien van al hetgeen tot het doen eener reis in deze streken noodig mag gerekend worden.
De ijzersmelterij Koesjwinsk, welke aan de kroon behoort, werd aangelegd in 1730 en is haar ontstaan verschuldigd aan den in de nabijheid dezer plaats gelegen uiagneetijzerbergj deze wordt niet oneigenaardig uGora blagodatquot;, dat is, gezegende berg geheeten. Het eerst is de hoedanigheid van de erts des magneetijzerbergs ontdekt geworden door een Wogoel, met name Stephanus Tsjoempin. Deze Wogoel had het ongeluk later het leven te verliezen, ten gevolge van de mededeeling dezer ontdekking, waartoe de belooning door de Kussen uitgeloofd aan elk; die de aanwezigheid van eenige ertssoort zou aanwijzen, hem had uitgelokt. Toen het aantal Russen, die zich daar ter plaatse hadden neder gezet om zich met het ontginnen der ijzererts bezig te houden, aanmerkelijk was toegenomen, werden de wouden geveld en het wild verjaagd en daardoor tevens aan de vroegere bewoners dezer streken, die voornamelijk van de jagt leefden, het hoofdmiddel huns bestaan werd ontnomen. Zij trokken derhalve het wild na, dat naar meer noordelijk gelegen oorden, tot waar de Russen nog niet waren doorgedrongen, de vlugt had genomen, maar offerden eerst aan hunne wraak den man op, die de aanwezigheid van den rijken ertsvoorraad aldaar aan de Russen had verraden, en latei-de onvoorzigtigheid had begaan naar zijne landslieden terug te keeren. Op den top des Blagodat werd hij levend verbrand. Ter heiinnering aan Stephanus Tsjoempin is, ter plaatse waar hij den marteldood lieeft geleden, eene ijzeren zuil opgcrigt, prijkende met een toepasselijk opschrift.
De ijzersmelterij ligt aan de westelijke zijde des bergs, op een afstand van slechts 21/2 mijl van zijn top; de daartoe behoorende woningen voor werklieden en beamb ten omringen een tamelijk grooten vijver of moortje, dat
181
het afgedamde riviertje Koesjwa alhier vormt. De helling van den Blagodat daalt naar de zijdo van de ijzersmelterij met langzame glooijing afwaarts, en een goed onderhonden weg voert van daar naar don top des bergs, liet hoogste punt bereikt men langs een trap, in de vaste rots uitgehouwen , welke met ijzeren platen is bedekt, nadat men eerst eene kleine brug heeft overschreden, welke over ecne soort van groef of insnijding in don bergtop, waarschijnlijk het gevolg eener voormalige ontginning, is gelegd. Op dit hoogste punt is het gedenkteeken ter herinnering aan den Wogoel Tsjoempin opgerigt; daarnevens bevindt zich eene kleine kapel met een opene galerij, van waar men een uitgestrekt vergezigt geniet over den berg en de omringende landstreek.
De Blagodat is een afzonderlijk staande bergrug, welke door twee kloven in drie afzonderlijke bergen is verdeeld, waarvan de grootste lengte, die zich uitstrekt in de rig-ting van het noorden naar het zuiden, ongeveer eene mijl zal bedragen. Aan de oostzijde paalt aan den berg eene wijd uitgestrekte, moerassige vlakte, welke ten noorden en ten zuiden begrensd is door voorbergen des Oerals; aan de westelijke zijde strekt zich, in evenwijdige rigting, het niet een digt woud bedekte Oeral-gebergte uit, waarvan de hoofdreeks echter nog een twintigtal mijlen van den Blagodat is verwijderd. Onder de hoogst rijzende bergen van het Oeral-gebergte komen voornamelijk in aanmerking, in de rigting van het noorden naar het zuiden genomen, de Katsjkanar, een magneetijzerberg welke veel overeenkomst heeft met den Blagodat, de Kamysjok, de Sinaja Gora (de blaauwc berg) en de Koendrawi Kamen. Onder de voorbergen, welke de moerassige streek aan de zuidzijde of grens strekken, wordt het oog vooral aangetrokken door den Teplaja Gora en den Grebesjki. Aan de westelijke zijde des Blagodat stroomt de Koesjwa, welke aan de oostelijke, helling des Oerals ontspringt; in de vlakte, ten oosten, vloeit de Salda, welker bronnen in do moerassige streek zelve worden gevonden. Beide rivieren ontlasten zich de eerste na een korten, de andere na
182
een langerun loop, in de Tocra. De lioo^te van den Hlu-godat bedraagt, naar de metingen door Humboldt en Rose bewerkstelligd: 1,150 voet boven den spiegel der zee, eu •183 voet boven het vlak des vijvers van Koesjwin.sk.
De magneetijzererts wordt aan den Blagodat, even als aan de Wissokaja Gora, ontwoekerd door een gedeelte van zijn oppervlakte door buskruid te doen springen. Tut heden worden alleen nog de zuidelijke en oostelijke hellingen des bergs ontgonnen; vroeger werd de erts uitsluitend op den top des bergs gegraven. Gelijk te Nisjne Tagilsk het geval is, wordt ook hier de ijzererts, ter plaatse waar zij ontgonnen wordt, in groote afzonderlijk staande mijten gebrand. De hoeveelheid erts, welke alhier jaarlijks wordt gedolven, bedraagt 112,000 eentenaars, welke gemiddeld genomen 57 per cent ruw ijzer oplevert.
Het smelten der ertssoorten en de verdere bewerking van het ruwe ijzer heeft niet alleen plaats te Kocsjwinsk, maar in verscheidene andere smelterijen, welke ten deele op een aanmerkehjken afstand van Koesjwinsk zijn gelegen, en allen tot hetzelfde mijndistrict behooren, waarvan Koesjwinsk de hoofdplaats is. De laatstgemelde ijzersmelterijen liggen niet slechts aan de oostzijde, maar gedeeltelijk zelfs aan de westzijde van het Oeral-gebergte. Onder de eerst bedoelden moeten gerangschikt worden: Nisjne en Werchne Toerinsk, benevens Barantsjinsk, onder de laatsten Serebrjansk Wotkinsk en Isjewsk. Het -meltcn der uitgedolven erts geschiedt alleen te Koesjwinsk, Werchne Toerinsk en liarant.sjin.sk; in de andere smelterijen wordt het ruwe ijzer verwerkt. Te Koesjwinsk bevindt zich daarenboven nog eene kanongieterij, waarin bij gelegenheid van het bezigtigen der fabriek door onze reizigers geene andere voorwerpen werden gegoten dan kogels, bommen en granaten; de wijze waarop de bewerking plaats had, mogt ten hoogste worden geroemd.
De hoofdketen des Oerals bestaat in het ganschc district van Koesjwinsk uit talk- eu chlorietschiefer. Wouden, moerassen en teelaarde bedekken bijna allerwegc het ge steente, zoodat het zeer bezwaarlijk is de daarop rustende
183
lagen weg te ruimen. Oostwaarts van den hoofdrug rijst een ander gebergte op, bestaande uit enkele afzonderlijk oprijzende lioogten. welke zich uitstrekken in de rigting van het zuid-zuidoosten naar het noord-noordwesten. Deze berg-reeks vangt op een afstand van 7 mijlen ten zuiden van Barantsjinsk aan met den Koemlrawi Kamen (de gekroesde rots): noordwaarts daarvan rijst de Sinaja Gora (de blaauwe berg) op, welke beide bergreeksen van den Bla-godat duidelijk kunnen waargenomen worden. Dan volgt de G-olaja Gora (de kale berg), de Tolstaja Gora (de dikke berg) en de Lipowaja Gora (de lindenberg), welke in de onmiddellijke nabijheid van het meer van Barantsjinsk zich verheft; ten noorden van dezen berg wordt in dezelfde keten de Kamysjok gevonden. Westwaarts van den Lipowaja Gora bevindt zich oene moerassige, met woudgeboomte bedekte vlakte, doorsneden van verscheidene beken, welke haren oorsprong hebben in het Oeral-gebergte. De Sinaja Gora is, na den Katsjkanar, de hoogste berg, welke in deze streek wordt gevonden; hij verheft zich 1,010 voet boven den spiegel van hot meer der ijzersmelterij Barantsjinska en 985 voet boven dat van Koesjwinsk en derhalve ongeveer ter dubbele hoogte van den Blagodat.
Bijna in alle dalen van dit district wordt goudzand gevonden, dat, wel is waar, in de nabijheid van den hoofdbergrug eene zeer geringe gehalte aan edel metaal heeft, — ongeveer 2'/2 wigrje per 1,600 Ned. pond zand, — maar op een afstand van 25 a 40 mijlen van den Oeral allengs rijker wordt. Gewoonlijk bevat het zand, behalve gouddeelen, insgelijks platina, doch slechts in zeer geringe hoeveelheid. Nergens wordt dit metaal in die mate aangetroffen als in de wasscherij Tsarewo Alexandrowsk, welke gelegen is in het dal der kleine rivier Oeralicha, op een afstand van 12 mijlen ten zuiden van Barantsjinsk. Het platina, hetwelk hier slechts in kleine blaadjes wordt aangetroffen, onderscheidt zich van 't geen elders gevonden wordt; er komt volstrekt geen iridium iu voor, en het is het rijkste aan zuivere platina van alle bekende soorten, want het bevat namelijk 80,5 per cent, edel metaal.
184
Te Koesjwinsk zagen zij zich genoodzaakt afscheid te nemen van den graaf Polier, die hen gedurende zoo ge-mimen tijd had vergezeld en door zijne uitstekende eigenschappen van geest en hart, het genoegen der reis zoo zee.- had verhoogd. Aanvankelijk hadden Humboldt en zijne reisgenooten bot plan gevormd hem te vergezellen bij den togt naar zijne bezittingen, gelegen aan de westelijke helling dos Oerals nabij de Koïwa, ten einde zijne ijzermijnen en de in de nabijheid er van zich bevindende goud-wasscherijen in oogenschouw te nemen. Zij zagen echter van dit voornemen af, dewijl zij vernomen hadden, dat de naaste weg derwaarts slechts te paard en dan nog met moeite kon bereden worden en de gebaande weg, dien de graaf Polier uithoofde van zijne zwakke go-zondheid met rijtuig moest volgen, — welke over de ijzersmelterij Serebrjansk en derhalve langs de Tsjoessowaja naar de Koïwa liep, — hen zou genoodzaakt hebben tot het doen van een grooten omweg en hiertoe ontbrak hun de beschikbare tijd. Om die reden moesten zij afzien van het reeds bepaalde plan om de goudwasscherijen des graven Polier te bezoeken.
Had de reis van den graaf Polier geen bijzonderen invloed op den handel, welke in de producten dezer .streken wordt gedreven, van des te meer gewigt was zij voor de kennis der mineralogie des Oerals, want zyne komst aldaar was het, die geleid heeft lot het ontdekken van Russische en wel Earopesche diamanten. Minder gelukkige gevolgen heeft die togt uitgeoefend op zijne gezondheid, want de moeijelijkheden en bezwaren, welke hij bij die gelegeudheid heeft, ondervonden, moeten als de waarschijnlijke oorzaken worden beschouwd van het verergeren zijner borstkwaal, waaraan hij reeds vroeger lijdende was, en welke hem in het jaar 1830 ten grave deed dalen.
liet aantreffen van diamanten in eene streek op zoo hoogen breedtegraad gelegen, — op bijna 59quot; noorderbreedte, — moest des te meer de algemeene aandacht tot zich trekken, dewijl mnn gedurende zeer langen tijd van oordeel was geweest, dat deze soort van edelgesteente uit-
185
sluitend in de tropische gewesten tc huis behoorde. In het bekende geognostische werk over de laagsgewijze vorming der rotsen in de beide halfronden, ') was door Humboldt reeds op het merkwaardige feit gewezen, dat sommige zelfstandigheden, nam. platina, goud, palladium en diamanten, gemeenlijk in elkanders nabijheid worden aangetroffen, waarvan men voorbeelden in verschillende doelen der aarde had waargenomen. Deze denkbeelden omtrent het verband tusschen sommige delfstoffen bestaande, had de hoop bij hem opgewekt,—welk vermoeden gelijk hij in een zijner geschriften 2) uitdrukkelijk zegt, dat reeds vroeger, in 182C, bij professor von Engelhardt te Dorpat, zoomede bjj den heer Mamysjeff, voormalig bestuurder van de ijzersmelterij Goroblagodat, was opgekomen — dat namelijk in de goud- en platinamijnen des Oerals ter eenigertijd diamanten zonden worden gevonden. Toen derhalve onze reizigers de goudwasseherijen in deze streken in oogen-schouw namen en het goudzand microscopisch onderzochten, met het doel om de delfstoffen te leeren kennen, waarmede goud en platina vergezeld gaan, ten einde daardoor, bij wijze van gevolgtrekking, dc vraag nopens de oorspronkelijke ligplaats van het goud op tc lossen, vestigden zij voornamelijk hierop hunne aandacht : of daarin ook sporen van diamant konden waargenomen worden. Zij lieten steeds eene bepaalde hoeveelheid zand slechts in die mate wasschen, dat dc ligte deelen er uit verwijderd waren, zoodat het grovere zand des tc gemakkelijker en met meer naauwkeurigheid kon waargenomen en horkend worden. Hij dit herhaalde microscopische onderzoek gelukto het hun eindelijk verscheidene delfstoffen te ontdekken, welke insgelijks voorkomen in hot goudzand in Brazilië, zoo als witte cirkonen met uitstekenden diamantglans en anatas, ton gevolge waarvan hunne aandacht allengs meer en meer gespannen werd. Van diamanten zelven word door hen echter geen spoor gevonden. Dozc gelukkige ontdekking
') Essai geognostique sur !c giscraent des roches, Paris 1823. pag. 29.
-) fragments asiatiqnes, t. II. pag. 593.
180
werd eindelijk gedaan door den lieer Schmidt en den graaf Polier op den 5 Julij, 1829. derhalve vier dagen nadat de beide laatsten te Koesju-in.sk afscheid van ons reisgezelschap hadden genomen. Het berigt hiervan ontving Humboldt eerst op den Squot;1quot;quot; September te Miask, bij gelegenheid der terugreis van het Altaï-gebergte naar den Hovcn-Irtysj. De graaf Polier, die zich destijds op de jaarmarkt te Nisjne Nowgorod bevond, zond Humboldt den heer Schmidt te gemoet, ten einde hem een der te Adolphskoï gevonden diamanten ten geschenke aan te bieden; dit geschenk deed hij vergezeld gaan van het verzoek om do ontdekking, tot aan zijne komst te St. Peters-burg, geheim te houden, dewijl de graaf Polier de diamanten eerst den keizer wenschte voor te leggen. De diamant, welke Humboldt destijds ten geschenke werd aangeboden, bevindt zich thans in het museum van natuurlijke historie te Berlijn. Zijne oppervlakte heeft een sterken glans, maar is niet volkomen glad; hij is doorzigtig en bijna kleurloos, want er wordt slechts eon uiterst geringen graauwachtigen tint in waargenomen.
Hoezeer Humboldt reeds bij den aanvang der reize doordrongen was van het gevoelen, dat weldra diamanten in den Oeral zonden gevonden worden, hiervan kunnen de woorden, door hem gesproken toen hij afscheid nam van de keizerin, ten bewijze strekken.'' Ik houd mij verzekerd, dat ik bij mijne terugkomst niet zonder Russische diamanten voor uwe majesteit zal verschijnen,quot; zeide hij half in ernst, half schertsender wijze. Toevallig had dc graaf bij zijn terugkeer in dc maand December van het jaar 1829 de gevonden diamanten alleen den keiler vertoond, ten gevolge waarvan Humboldt het genoegen had zijne belofte te kunnen verwezenlijken en de eerste Russische diamanten onder hot oog der keizerin te brengen.
Het eerste berigt omtrent het voorkomen van diamanten in den Oeral werd openbaar gemaakt in de St. Petersburger Courant van den 21 November, 1829. Een brief van den graaf Polier, bestemd voor Arago te Parijs, welke in de Annales de chimie zou zijn opgenomen geworden,
187
werd door ilen schrijver niet voltooid, ten gevolge van zijn minder gnnstigen gezondheidstoestand en kort daarop gevolgden dood. Dit verzuim werd echter later hersteld door een uitvoerig verslag omtrent dit feit, opgemaakt door den graaf Cancrin, minister van tinantien. Hieruit blijkt, dat een veertienjarige knaap, Paul l'opofif geheeten, geboren te Kalinskoje, don eersten diamant heeft gevonden; daar hij den steen als iets bijzonders beschouwde, zonder echter de eigenlijke waarde van zijne vondst te kunnen be-oordeelcn, bragt hij hem onder het oog van den opzigter der goudwasscherij; deze wist evenmin tot welke soort de gevonden steen moest gerangschikt worden. Dewijl hij vermeende, dat het een topaas was, lag hij den steen in zijne verzameling van mineralia, welke insgelijks uit toevalliger wijze gevonden delfstoffelijke voorwerpen bestond. Waarschijnlijk zou hij aldaar lang begraven hebben gelegen, indien het. geoefende oog van den heer Schmidt den steen niet terstond had herkend. Drie dagen latei-vond een andere knaap een tweeden diamant en korten tijd na het vertrek des graven Polier van zijne goederen, werd hem een derde diamant toegezonden, welke grooter van omvang was dan de beide anderen te zamen genomen. Paul Popoff ontving van den graaf Polier, behalve cene som gelds, nog een ander geschenk: hij werd van lijfeigene een vrij menseh.
De bovenbedoelde diamanten werden gevonden in de aan edel metaal zoo rijke goudzandlagcn te Adolphskoï, in de nabijheid van de Paloedennaja, cene rivier van geringe breedte, welke zich in de Koïwa ontlast en op die wijze hare wateren in de Tsjoessowa doet uitstroomen. De plaats zelve ligt iets ten noorden van Krestowosdwi-sjenskoï aan dc Europesche helling des Oerals, in het dis-trikt van Bissersk, 200 mijlen oostwaarts van Perm en 70 mijlen ten noordoosten van Koesjwinsk. Volgens de opgave van deiv heer Schmidt bestaat het goudbevattend zand, waarin dc diamanten zijn gevonden, uit een bijna zwarten dolomiet zonder vcrstecningen. De overeenkomst, welke tusschen dit verweerde gesteente en koolpoeder be-
188
staat, is, naar liet borigt van den graaf Polier, zoo groot, dat men onwillekeurig op liet denkbeeld koint; dat de diamanten zijn ontstaan op de plaats zelve, waar zij werden aangetroffen. De cbemische analyse, door de professoren Rose en Göbel, te Dorpat, van dezen zwarten dolomiet gemaakt, heeft het bewijs geleverd, dat er werkelijk kool in aanwezig is. Ten jare 1832 zag Professor Rose bij de gravin Polier nog zesentwintig andere diamanten; onder deze werden enkelen gevonden, die inwendige bersten, anderen welke zwarte vlekken hadden, blijkbaar door kool ontstaan. Het gewigt van achtentwintig dezer diamanten bedraagt 179/i5 karaat; de grootste woog 217/32, de kleinste '/g karaat.
Van het jaar 1829 tot 1836 zijn er omstreeks eenenveertig diamanten — in 1829 tot 1830 alleen zesentwintig — in do kloof Adolphskoï gevonden. Toen nu later in deze streek geene diamanten meer werden aangetroffen (het goudzand namelijk werd niet langer bewerkt, dewijl het geene voldoende hoeveelheid edel metaal meer opleverde en de aldaar verkregen diamanten te klein waren om de kosten der ontginning te dekken), rees bij zeer vele bewoners des Oerals twijfel op aan de waarheid van 't geen omtrent het ontdekken van Russische diamanten was berigt geworden. Men ging zelfs zoo ver van te beweren, dat een dergenen, die in 1829 met het opzigt was belast over den arbeid in eene der goudwasscherijen, op eene behendige wijze Braziliaansche diamanten in het goudzand van Adolphskoï had gemengd.
De onderstelling dat dergelijk bedrog heeft plaats gehad, is in hjnregte tegenspraak met de bepaalde getuigenis van vijf zaakkundigen, die sedert 1829 de plaats bezochten, alwaar de diamanten werden ontdekt, en nog daarenboven in strijd met het feit, dat ook in andere oorden, behalve te Adolphskoï, diamanten zijn aangetroffen. Ten jare 1839 vond men een diamant in de nabijheid van Katharinenb.irg, in 1838 vier in den omtrek van Koesjwa en in 1839 een in het district Werchneï Oeralsk, in de goudwasscherij Oespenskoja. Een der diamanten, uit de nabijheid van Koesjwa herkomstig, werd aangetroffen in
189
het bed der beek Koesjaïka, op een afstand van 25 mijlen van do ijzersmelterij Koesjwinsk; hij woog volgens het offi-ciele berigt: 7T 10 karaat. ■) Uit het bovenstaande blijkt derhalve, dut, hoewel nog in geringe hoeveelheid, in vier verschillende oorden diamanten werden aangetroffen; te Adolphskoï, Katharlnenburg, Koesjwinsk en Werchneï Oeralsk, welke in de rigting van het noorden naar het /uiden eene uitgestrektheid hebben van 600 mijlen. Er valt echter niet aan te twijfelen, zeggen Rose en Ilehuer-sen, beide mannen op wier oordeel men zich mag verlaten, dat men eenmaal de eigenlijke ligplaats, het rijke nest van dit kostbare mineraal zal opsporen.
Na deze uitweiding keeren wij tot ons onderwerp terug. Op den namiddag van den lquot;quot;quot; July verlieten onze reizigers Koesjwinsk, sloegen den weg iu, welke in eene noordelijke rigting naar Nisjne Toerinsk voert, nadat zij vooraf den graaf Polier zuid-zuidwestwaarts hadden zien vertrekken om zich van daar naar Serebrjansk te begeven. Nisjne Toerinsk ligt op 29 mijlen afstands van Koesjwinsk. De weg derwaarts volgt den loop der Koesjwa aan haren regteroever, tot waar zij zich op 9 mijlen van de ijzersmelterij in de Toera stort, welke in eene westelijke rigting van het gebergte afstroomt en van het punt van vereeniging met de zoo even genoemde rivier haren loop naar het noorden voortzet. Aan het punt van vereeniging is de ijzersmelterij Werchne Toerinsk aangelegd ; verscheidene hoogovens zijn aldaar voortdurend werkzaam tot smelting der ertsmassa aan den Blagodat ontwoekerd. Buitendien wordt hier eene gieterij gevonden, alwaar men zich destijds onledig hield met het vervaardigen van kogels en bommen, even als dit te Koesjwinsk,
') De waarde van zoodanigeu diamant is reeds vrij aanmerkelijk. Eon ruwe diamant, groot genoeg om gekloofd te worden, geldt 20 u quot;J-l gulden per karaat. Weegt een diamant meer dan een karaat, dan wordt het kwadraat van het gewigt vermenigvuldigd met den prijs, die voor het enkelvoudige karaat wordt betaald, llij voorbeeld, indien het karaat geldt 25 gulden, dan is de waarde van ecu diamant v«n 3 karaat gelijk 3 x 3 x 25 = 226 gulden.
19(1
hij de komst onzer reizigers te dier plaatse, het geval was. Nadat men Werchne Toeriusk achter zich heeft, steekt men Toera over, houdt voordurend den linkeroever dor rivier tot voorbij het dorp Irajannja, hetwelk op een geringen afstand ligt van het punt, waar de Malaja Im-jannja, eene vrij aanzienlijke rivier, in de Toera valt, waarop men andermaal de laatstgenoemde rivier over gaat, en den togt langs den regteroever voortzet. Beide rivieren, zoowel de Imjannja als de Toera, zijn binnen rotsachtige oevers besloten; deze hebben eene geringe hoogte, want ter naauwernood rijzen de rotsen hier en daar boven de aardlaag, welke ze bijna allerwege bedekt. Eerst in de nabijheid van het kunstmatige meer der ijzersmelterij Nisjne Toerinsk verheffen zij zich veel hooger; men bereikt aldaar een langen, met pijnboomen bedekten bergrug, Sjaïton of Sjaïtanskaja Gora genaamd, waar langs de groote weg loopt en waarbij men den dijk van het meer ter linkerzijde houdt. Noordwestwaarts er van is de uitgestrekte ijzersmelterij gelegen, welke onze reizigers des avonds bereikten.
Te Nisjne Toerinsk wordt het ijzer uit de smelterij van Werchne Toerinsk andermaal bewerkt, van waar het later, in verschillende voorwerpen herschapen, naar de markt wordt verzonden. Onze reizigers verwijlden hier slechts korten tijd ; de voormiddag werd besteed tot het in oogen-schouw nemen van de fabriek en het beklimmen der naburige hoogten, waarop nog dienzelfden dag de reis word voortgezet.
Nisjne Toerinsk ligt slechts op een afstand van 30 mijlen van den magneetijzerberg Katsjkanar of Kascanar; hij ligt noordoostwaarts van de laatstgenoemde ijzersmelterij, en was onzen reizigers door zijn aanmerkelijke hoogte reeds bij het beklimmen van den Blagodat in het oog gevallen. Ongeveer 1U mijlen van Nisjne Toerinsk neemt de Toera een andere rigting en wendt zij zich, even als de Tagil en Neïwa, eensklaps naar het oosten. Juist ter plaatse waar zij onder oen regten hoek van rigting verandert, neemt zij de westwaarts van het gebergte afstroomende Iss
1!U
in haren schoot op, welker bronnen aan de hellingen des Katsjkanar worden gevonden. Naar luid der beschrijving om trent dezen magneetijzerberg door lJallas medegedeeld, die dezen berg heeft bezocht, vormt hij een aanzienlijk ge bergte ter lengte van 5 mijlen, dat echter niet geheel en al uit zuivere magneetijzererts bestaat, die hier en daar in den vorm van kleine rotsklompen opwaarts rijst.
De Katsjkanar is vermaard wegens de krachtige magneten, welke hij vroeger heeft opgeleverd en nog op den huldigen dag verschaft. Enkele groeven niet mede gerekend, hebben hier in den eigenlijken zin des woords geene ontginningen plaats gehad, dewijl de magneetyzerertsber-gen, gelegen in de nabijheid van Koesjwinsk en Nisjnc; Tagilsk, nog eene voldoende hoeveelheid opleveren. Aan de westelijke hellingen des bergs, naar de zijde van Bissersk, heeft men voor korte jaren een zeer fraai smaragdgroen mineraal gevonden, dat even glansrijk is als glas; hieraan heeft men de benaming gegeven van Oewarowit, ter eere van den minister van onderwijs, tevens president der academie van wetenschappen te St. Petersburg. Een zeer schoon exemplaar van dit mineraal wordt gevonden in het mu-seurn van natuurlijke historie te Berlijn.
liet eerste punt, dat onze reizigers thans wenschten te bereiken, was de kopermijn Bogoslowsk, gelegen op een afstand van 1G7 mijlen ten noorden van Nisjne Toerinsk en 50 mijlen van de eigenlijke Oeralketen, hoewel zij zich niettemin aan den voet der helling van het gebergte bevindt. Te rekenen van Nisjne Moerinsk neemt de Oeral aanmerkelijk in hoogte toe; hij strekt zich door middel van zijtakken, welke regthoekig op de as der hoofdketeu staan, op gelijke wijze allengs meer in de breedte uit. De hoogste der bekende bergen in dit gedeelte des Oerals zijn: de Magdalinskoï-, Pawdinskoï-, Konsjekowskoï-, Kakwin-skoï- en Denesjin Kamen, welke allen, met uitzondering van den Magdalinskoï Kamen, buiten do eigenlijke keten des Oerals zijn gelegen en zich oostwaarts er van, bij wijze van afzonderlijke pieken, verheffen. De laatstgenoemde bergen verheffen zich, naar de trigonometrische
192
berekeningen van den uitstekenden steiTckundige Fedoroft', 8 a 9,(JOU voet boven den spiegel dor zee, terwijl de toppen des zuidelijken Oerals naauwelyks de hoogte van 4,000 Par. voet boven te gaan. Opmerkelijk is het, dat niettegenstaande de bergen van den noordelijken Oeral zich zoo hoog verheffen, zij op 60° noorderbreedte zijn gelegen, toch geen eeuwigdurende sneeuw ze bedekt. Deze wordt slechts gevonden in de breede zadelvormigc laagten, welke de afzonderlijke toppen verbinden, en aan de oostelijke en noordelijke hellingen, waar zij in Junij enJulij nog iu groote hoeveelheid en in uitgestrekte velden wordt aangetroffen, üe Pandiu-skoï Kamen, welke van ouds voor den hoogsten berg wordt gehouden, rijst volgens de barometer-meting van Helmersen, 3,326 Par. voet boven den spiegel der zee.
De ongebaandheid der wegen alhier is eene der oorzaken van de weinige naauwkeurigc kennis, welke men van dit gebergte bezit. Er loopen slechts twee groote wegen over dezen bergrug. De zuidelijke weg neemt een aanvang te Werchotoerje en loopt langs de ijzersmelterij Nikolaje Pawdinskoï, gelegen aan den voet der zuidelijke helling van den PawdinskoïKamen, over den bergrug naar het dorp Koria en van daar naar Solikamsk. Dit was van ouds de groote handelsweg naar Siberië. Uithoofde de in- en uitgaande reg-ten op alle handelswaren te Werchotoerje moesten voldaan worden, inogt het verkeer over den Oeral alleen langs dezen weg onderhouden worden. Dit heeft geduurd tot op den tijd dat de groote weg van Katharinenburg is aangelegd. De andere ligt noordwaarts van den eerstgenoemde en loopt van Bogoslowsk langs de ijzersmelterij Petropawlosk ten noorden van den Kakwinskoï Kamen, over den bergrug naar Tsjerdin. Deze twee zijn de eenige wegen over dit gedeelte des Oerals. Uitgestrekte moerassen bedekken de laag gelegen streken en digte wouden beschaduwen de hellingen van het gebergte, ten gevolge waarvan bijna onoverkomelijke bezwaren worden ondervonden bij het doen vau onderzoekingen in hot Oeral-gcbergte. Eene groote menigte beken ontspringt in deze moerassen, welke op geringen afstand van hare bronnen zich veroenigende, aanmerkelijke
103
rivieren vormen. Tot de voornaamsten moeten gerekend worden; de Ljalja, Lobwa, Kakwa, Toerja, Wagrara en Soswa. De bronnen der Ljalja worden gevonden aan den voet van den Pawdinskoï Kamen, die van de Lobwa in de nabijheid van den Konsjekowskoï Karnen, der Kawka en van de Toerja aan den voet des Kakwinskoï Kamen en der Soswa ten oosten en ten zuiden van den Dene-sjkin Kamen. Al deze rivieren volgen de rigting der dalen van den Oeral, stroomen derhalve aanmerkelijk oostwaarts en onderscheiden zich daardoor zeer van de meer zuidelijke rivieren, als de Neïwa, Tagil, Toera en Tsjoessowaja, welke aanvankelijk allen in een noordelijke rigting in de onmiddellijke nabijheid langs den Oeral stroomen, alvorens zich de eerstgenoemden naar het oosten, de laatstgemelden naar het westen rigten. De aanmerkelijkste der gonoenide noordelijke rivieren de Soswa; nadat zij een gedeelte van haren loop in eene oostelijke rigting heeft voortgezet, wendt zij zich naar het zuiden en neemt dan de overige opgenoemde rivieren, van de Wagram tot aan de Ljalja, in haren schoot op. In de nabijheid van de plaats, waar de laatstgemelde zich in de Soswa stort, rigt zij haren loop naar het noordoosten, vereenigt zich met de Loswa, welke verder noordwaarts dan de Soswa in het Oeral-gcbergte ontspringende, tot aan het punt van za-menvloeijing evenwijdig met haar voortstroomt en vervolgens onder de benaming van Tawda hare wateren in den Irtysj ontlast.
De noordwaarts van de Soswa gelegen streek des Oeral s was, tot vóór korten jaren, geheel onbekend; dit heeft echter opgehouden sedert cene expeditie, uit Bogos-lowsk vertrokken, deze oorden gedurende de zomermaanden van 1830, 1831 en 1832 heeft onderzocht met het doel om hunne aardrijkskundige gesteldheid, hoedanigheid des bodems en delfstoffelijken rijkdom naauwkeurig te onderzoeken. De natuurkundigen, die met dit oogmerk derwaarts gezonden waren, vingen hunne nasporingen aan op honderd mijlen afstands van Bogoslowsk, in de nabijheid van de rivier Iwdil, welke van de regterzijde
194
naar de Loswa stroomt en de noordelijke grens vormt vau het myndistrict van Petropawlosk. Deze expeditie bestond grootendeels nit jonge lieden, die zieli vrijwillig daartoe hadden aangeboden; aan het hoofd er van bevonden zich de heeren Potassoff II, Kowanko en Fresc. Groot waren de hinderpalen, welke bij die gelegenheid uit den weg geruimd werden. Mot de bijl in de hand moesten zij zich een pad banen door de wouden, bruggen leggen over moerassen en in holle boomstammen met ontembaar geweld afstroomende bergvloeden oversteken. Van station tot station weiden magazijnen opgeslagen, waarin hunne levensmiddelen en andere benoodigdheden werden geborgen, welke zij onder weg behoefden. Zware stortregens en andere onvoorziene gebeurtenissen waren me-nigwerf oorzaak, dat deze voorwerpen bedierven of verloren gingen, zoodat zij herhaaldelijk allerlei ontberingen moesten verduren. Niettegenstaande dat alles reisden zij het eerste jaar vijftig, gedurende de twee daaropvolgende jaren vijfentachtig mijlen ver door deze woeste, ongebaande streken tot aan de Sewerna Loswa ^de noordelijke Loswa), — deze rivier, welke in eene noordoostelijke rigting stroomt en bij Beresoff in de Ob uitwatert, moet niet worden verwisseld met de vroeger genoemde zuidelijke Loswa. Op de verschillende togten door deze expeditie gemaakt, werden vele ertslagen ontdekt, welke later van groot gewigt zullen zijn, wanneer in de zuidelijke oorden de goudzandlagen uitgeput zijn en do kolonisatie zich verder noordwaarts zal hebben uitgebreid.
De groote weg, welke van Nisjne Toerinsk door deze wildernissen naar JJogoslowsk voert, is uitstekend aangelegd en even goed onderhouden, zoodat onze reizigers den togt met de gewone snelheid konden voortzetten. Naauwelijks heelt men Nisjne Toerinsk achter zich, of de weg verlaat den regteroever der Toera, maar bereikt haar weder eenige mijlen verder vóór men aan het dorp Nechowsjkowa komt, alwaar men de reeds vrij breede rivier oversteekt; van daar volgt do groote weg den linkeroever tot in de nabijheid van Werchotoerje. Tijdens Pallas omstreeks hei
196
jaar 1770 deze oorden bezocht, kou men des zomers per as deze streken niet doorreizen en was liet zelfs hoogst bezwaarlijk dit te paard te doen. Destijds waren de beroemde kopermijnen aan de Toerja pas ontdekt; de ontginning er van had plaats op last der vermogende handelaren Pochadesjin te Werchotoerje gevestigd, die voor-bedachtelijk de wegen onbegaanbaar lieten, ten einde alle vreemde ertsdolvers uit die oorden verwijderd te houden. Later zijn deze mijnen hot eigendom der kroon geworden, en sedert alhier door de uitgestrekte wouden goed gebaande wogen aangelegd. Met dat al is de ontginning dezer oorden niet veel toegenomen, want behalve het dorp Ne-ohorosjkowa, bestaan de overige stations, welke aan den grooten weg zijn gelegen, namelijk Hessonowa, Latinskoje, Lobwinskoje en Kakwinskoje, slechts uit gehuchten, die enkele huizen tellen, zoogenaamde Simowien; zij liggen te midden der uitgestrekte wouden en dienen slechts om aan de reizigers in deze streken het noodige voorspan te verschaften.
De wouden, welke do hellingen des Oerals bedekken en waardoor de groote weg loopt door onze reizigers gevolgd, bestonden voornamelijk uit dennen, berken en ceder-pijnboomen, minder uit berken en populieren. Lorken en cederpijnboomen groeiden meerendeels in moerassige streken en gedijen aldaar het best. Het kreupelhout der dennenwouden bestond grootendeels uit wilde rozen (rosa Ca-ninaj, welke in vollen bloei waren, benevens hondsbessen (Lonicera xylosteum) en jeneverstruiken, wier donkergroen gebladerte een fraai kontrast vormde met de helder blanke stammen der berken. Onder de kruiden merkten zij vooral op de Alpische atragene (Atragene alpina) met hare groote witte bloemen, 't geen tot een blijk mogt strekken, dat zij zich op eene hoogc noordelijke breedte bevonden; vorder trokken de damastbloem (Hesperis matronalis) en hot blaauwe speerkruid (Polemonium cjeruleum) de blikken onzer reizigers tot zich; deze laatston tierden vooral in vochtige plaatsen en behooren tot de sierplanten onzer tuinen en parken. Aan do Kakwa bloeide do curtisiu (Gartusa Mathioli ,
19G
ccne Duitsche Alpenplant. Wijders ontwaarden zij sporen der Siberische sleutelbloem (Primula cartusoides), welke almede in Duitsehland eene geliefkoosde plant is geworden. Op de hoogten van Bogoslowsk groeide de Duitsche inispelbloem (Mespilus Cotoneaster), nevens de Siberische ridderspoor (Delphinium cuneateum) en duiveukervel (Cory-dalis sibirica); in de moerassige streken bloeiden de Duitsche driebladige waterklaver en andromeda (Menyaiithes trifoliata, Andromeda polyfolia en calyculata), benevens de veenbes (Oxycoccos minus) en de brainboos (Rubus ehamaemorus).
Even schoone en rijke groepen de cvengenoemde woudbewoners hier en daar vormden, waardoor het oog des beschouwers werd bekoordj zoo arm mogt de Fauna dezer oorden genoemd worden. Bij elke gelegenheid dat zij bepaaldelijk ter jagt gingen om te zien welk wild er toch wel gevonden werd, schoten zij meerendeels slechts twee of drie vogels en zelden een haas of een eekhorentje. Geen getjilp, geen gezang werd vernomen, t Meest zagen zij kleine valken (Falco tinnunculus en rufipes), hier en daar een steensmelter (Saxicola rubetra) en nabij Bogoslowsk ontwaarden zij eene vink (Pyrgita melanictera); nergens echter bespeurden zij musschen of kwikstaarten, deze cosmopolieten onder de gevederde aardbewoners, welke don mensch overal volgen, waar de sporen zijner nijvere hand zich openbaren.
De weelderige groei dier kruiden, meerendeels tot de saprijke planten behoorende, deed den bezoekers dezer oorden toch eene werkelijke plaag ondervinden; daarin huisden eene tallooze menigte muggen, van wier lastige nabijheid men zich ter naauwernood kou ontslaan. Ten einde het gezigt te beschutten, hebben de bewoners dezer oorden een net over het gelaat, gedoopt in berkenteer, waarvan de reuk de muggen verdrijft, of zij dragen, naar het verhaal van Pallas, een pot met rottend hout of met smeulend berkenzwam op den rug, waardoor de muggen worden afgeweerd door den rook, zonder dat de oogen pijnlyk worden aangedaan. Onze reizigers had-
197
den des te meer overlast van deze insecten, dewijl zij zoo iets niet voorzien hebbende, de noodige maatregelen niet genomen hadden om zich tegen dien overlast te beschutten. Zoo lang zij met de gewone snelheid voortreden, hadden zij er geen hinder van, dewijl de togt, daardoor ontstaan, voldoende was om de muggen van zich af te houden, maar des te meer leden zij er door wanneer zij stil hielden; hoe onaangenaam liet voor hen ook mogt zijn, erger nog werden de paarden er door gekweld.
De boeren, die bezig waren met het herstellen van den weg, hadden hier en daar vuren aangelegd om zich gedurende den tijd, dat zij van den arbeid uitrustten, tegen de muggen te besehutten; zij zaten dan met do hoofden boven liet smeulend hout, want liever nog stellen zij zich aan den rook bloot, dan aan hot steken dier lastige insecten.
In deze zoo schaars bevolkte oorden zijn de boeren, bij gelegenheid dat zij aan het herstellen der wegen moeten arbeiden, menigwerf verpligt groote afstanden af te leggen. Zij houden zich dan zoo lang in de nabijheid van den weg op, tot zij hunne taak hebben afgewerkt; zij slaan tot dit einde hutten op door middel van staken, die zij in den grond drijven en op een eigenaardige wijze bedekken met stukken van berkenschors, welke meer dan een vierkante voet oppervlakte hebben. De berkenschors sjieelt daarenboven eene groote rol in hunne overige huisselijke inrigting, want zij bedienen zich daarvan bij wijze van schotels, borden, bekers, kommen en dergelijken; zij hebben de gewoonte de schors van den berkenboom, op eeni-gen afstand van den wortel, ongeveer ter breedte van één voet af te schillen, zonder dat daardoor de groei van den boom in het geringste wordt belemmerd.
Het was reeds vrij laat dos avonds, toen onze reizigers Nechorosjkowa bereikten; terstond verwisselden zij van paarden om den togt voort te zetten. Midden in den nacht staken zij de Ljalja over, en reden in den vroegen morgen Simowe Latinskoje binnen, welke plaats is gelegen aan de Lata, eene rivier van geringe beteekenis, die zich dooiden regterocver in de Lobwa stort.
198
Het zand der Lata is zoo rijk aan goud, dat in de nabijheid van Simowe eene goudwassehorij is aangelegd, welke Pitalelewskoï wordt geheeten en tot het district Bogoslowsk behoort.
Toen de togt, na het bezigtigen dezer goudwasscherij, weder voortgezet werd, zagen onze reisgenooten zich gedwongen door den zwaron stortregen om hun rijtuig geheel te sluiten; dit verhinderde hen om onderweg hunne opmerkzaamheid te vestigen op de voorwerpen, welke zij ontmoetten. Zij verloren daarbij echter niets, want de weg liep door een woud, dat gedeeltelijk zeer moerassig was en waarvan eentoonigheid een der hoofdtrekken inogt genoemd worden. Op tien mijlen afstands van Latinskoje kwamen zij te Lobwinskoje, alwaar zij met eene pont over de Lobwa werden gezet, üe twintig mijlen lange weg over de volgende waterscheiding, welke zich uitstrekt tot aan de Simowie Kakwinski, loopt door eene streek met wouden bedekt en moerassig gelijk dc vroeger reeds afgelegde. Hior voeren zij over de Kakwa, welke even als de Lobwa zeer zuiver en helder water heeft. Do laatste waterscheiding, waarover deze weg voert, ligt tusschen de Kakwa en de Toerja; zij heeft eene breedte van ongeveer J (i mijlen en is iets iiooger en tevens drooger van grondslag dan dc vorigen.
Ten 11 «re des avonds reden onze reizigers Bogoslowsk binnen. De lucht had zicli opgehelderd; al de voorwerpen waren te dezer plaatse op zoo lioogcn breedtegraad, waar de schemering den ganschen nacht duurt, zelfs in dit late uur nog duidelijk zigtbaar. De kopersmelterij, dc kerk en do woningen der beambten liggen aan den noordelijken oever der Toerja, welke laag en vlak is, terwijl de regteroever, tegenover de smelterij, zich rotsachtig steil uit de wateren verheft; verder westwaarts daalt do oever met zachte glooijing afwaarts on te dier plaatse worden dc meeste woningen der beambten en boeren gevonden. Tusschen dc fabriek en hot dorp is een dam aangelegd, tor lengte van 260 el, waardoor de stroom der Toerja naar de overzijde der rivier wordt gelegd en eene grootc hoeveelheid der
199
waterinasHa zich aan dien kant ophoopt. Over dezen dam is de weg naar den noordelijken oever aangelegd, bchilder-achtig is het uitzigt dat men heeft, wanneer men van de hoogten naar Bogoslowsk afdaalt en plotseling eene breede vlakte zich voor de Wikken des beschouwers opent, terwijl ter linkerzijde een trotsch gebergte zich verheft, en dit te meer dewijl het kontrast met de natuurtooneelen, welke meu vroeger onder de oogen heeft gehad, xoo groot is. De hoofdrug van het gebergte ligt op een afstand van 5U mijlen van Bogoslowsk, maar reeds hier ter plaatse schijnt de bodem zich allengs te verheffen. De helling schijnt met een somber, ondoordringbaar pijnboomwoud bedekt te zijn: daarboven verheffen zich aan den horizon de kale, breede rotstoppen, welke in dit jaargetijde nog meerendeels met sneeuw zijn bedekt. De hoogste van allen schijnt, van hier gezien, de Konsjekowskoï te wezen. Do blanke bergtoppen maken een scherp kontrast met de donkerkleurige hellingen, waarvan do eentoonige, geheimzinnige somberheid, op dezen afstand gezien, door niets wordt afgewisseld.
Onze reizigers stegen af in het zoogenaamde kroonkwar-tier, naast welk gebouw de woning werd gevonden van den toonmaligen hoofddirecteur bij het mijnwezen, den heer Beger, een Rus die do Fransche taal volkomen magtig was, hoewel zij naar den klank van zijn naam te oordeelen, hadden vermoed een Duitscher in hem te zullen aantreffen. De Duitsche namen, welke men in den Oeral aantreft, geven menigwerf aanleiding tot dergelijke onderstellingen, die veelal blijken ongegrond te zijn. De beambten bij het mijnwezen waren aanvankelijk meerendeels Duitschers, die de Russische faal aanleerden en met inlandsche vrouwen in het huwelijk traden; hunne kinderen voor het grootste gedeelte in hetzelfde vak opgeleid wordende, werden naar St. Petersburg gezonden om in het Instituut voor den mijnbouw hunne studiën te voleindigen, alwaar zij de moedertaal of juister die des vaders aHeerdcyi en in den eigenlijken zin Russen werden; van hunne Duitsche herkomst behielden zij niets anders dan den vreemden naam. Des te aangenamer was het onzen reizigers in de
200
bemiuncnswaardige echtgenoot des hoeren IJeger eene Duitsche vrouw, geboortig van liet eiland Oescl, nabij Riga, te begructen. Zij was eeno hartstogtelijke beminnares van den tuinbouw, waarvan do fraaije aanleg achter hare woning op welsprekende wijze getuigde. In de daartoe behoo-rende oranjerie vonden zij citroenboomen, acacia's en ap-pelboomen uit zuidelijk Europa en westelijk Azië, benevens een groot aantal Oost-Indische ananassen, welke ooftsoort bier in Siberië gemakkelijker dan eenige andere kan aangekweekt worden.
Ons reisgezelschap besteedde den voormiddag tot het bezoeken der vermaarde kopermijnen van IBogoslowsk, welke 10 a 17 mijlen oostwaarts van de smeltcrij nabij de Toerja zijn gelegen, ten gevolge waarvan zij algemeen bekend zijn onder de benaming van de quot;mijnen aan de Toerja.'» De rijkaten dezer mijnen zijn gegraven in twee heuvelen, welke zicli ongeveer 190 voet boven den spiegel der genoemde rivier verheffen en waarvan de eene bekend is als de berg van Toerja, de andere als de berg Frolow; deze ligt aan de regter-, gene aan de linkerzijde der rivier. De erts uit deze mijnen wordt ter smelting naar de fabriek te Bogoslowsk gevoerd. Het hier gesmolten koper wordt als het beste van den ganschen Oeral beschouwd.
Al vorens Humboldt deze streek verliet, bezocht hij nog eene goudwasscherij, Alexandrowsk genaamd, welke aan de zuidzijde der Toerja, op ecu afstand van eenige mijlen der straks vermelde kopermijnen is gelegen aan eene kleine beek, die zich in de Toerja ontlast. Tot het mijn-district Uogoslowsk behooren nog verscheidene andere goudwasschcrijen, wier gezamenlijke opbrengst zeer aanmerkelijk is.
In de nabijheid van i5ogoslow.sk worden enkele plekken gevonden, alwaar ten gevolge van de plaatselijke gesteldheid des bodems, het ijs niet schijnt fe smelten. Dc heer Beger had Humboldt op dit verschijnsel opmerkzaam gemaakt en eene groef laten delven, welke zij nog des avonds van hunne komst aldaar, namelijk, op den 5'u'quot; .Tuhj bezochten. De groef was in een veenachtigen grond
201
gctlolveiij welke hier en daar met pijnboomen begroeid en drie mijlen van Bogoslowsk was verwijderd. Ter diepte van zes voet liad men de aardlaag aangetroffen, welke mot ijs vermengd was; nu had men den put nog vijf voet dieper gedolven, zonder dat men door de ijslaag heen gegraven had. De heer Beger verhaalde, dat in Augustus des vorigen jaars de ijslaag eene dikte had van O'/ü voet. Het was blijkbaar, dat de veenachtige bodem het doordringen der zomerwarmte had bcmoeijelijkt, ten gevolge waarvan gedurende de wintermaanden hot ijs aan de oppervlakte met eene nieuwe laag in dikte kan toenemen, alvorens in den loop des zomers hot vroeger gevormde ijs geheel is weggedooid.
Wel is waar, mag het klimaat van Bogoslowsk niet als een volslagen hinderpaal voor den akkerbouw worden beschouwd, maar toch is hot n-iet warm genoeg om het graan elk jaar tot rijpheid tu doen komen, zoodat deze tak van nijverheid hier weinig uitzigt op goede resultaten oplevert. De lente vangt aan op het einde van April cn in de eerste dagen van Mei is de gansche natuur reeds met een groen kleed bedekt. Gewoonlijk daalt de thermo meter dos winters niet lager dan 2GÜ Réaumur: kwikzilver bevriest niet eiken winter, maar gewoonlijk slechts om de drie ot' vier jaren. De ooste- en noordoostewinden brongen regen aan, terwijl do weste, noordweste- en zuidwestewinden als de voorboden van helder weder mogen worden beschouwd; zeer zeidon waait er een zuidewind.
Nadat ons reisgezelschap des avonds van hot gedane uitstapje was teruggekeerd, maakten Rose en Ehrenberg eene wandeling naar don regteroever dor Toerja, om van daar nog eenmaal hot heerlijke uitzigt te genieten op den Oeral. Aan den voet van den dijk, welke hot water der Toerja afdamt, vangt een pad aan, hetwelk naar een der hoogste punten in dozo streek geleidt, waarop een klein zomerliuisjc is gebouwd, liet uitzigt, hetwelk men van die plok geniet, is prachtig, want de blikken dos beschouwers omvatten van daar hot gansche gebergte. De hoogste bergen, welke men van daar ontwaart, zijn den volgenden:
202
de groote Ljalinskoï Kamen in het zuidwesten: noordwaarts van dezen berg rijst de Pawdinskoï Kamen op, welke 70 mijlen van Bogoslowsk ligt; verder op de Semitsjelowetsjtoi' en de Soechoï Kamen, waarboven de iets meer verwijderde Konsjekowskoï Kamen zich hoog verheft. Daarop volgen: de Kirtim, bijna regt in liet westen van Bogoslowsk gelegen, de Kakwinskoï Kamen, de Koemba, op 10 mijlen afótands van Bogoslowsk, en do Denesjkin Kamen, welke 75 mijlen van de laatstgenoemde stad is verwijderd en tevens de hoogste berg moet zijn, welke in dit gedeelte des Oerals wordt gevonden.
Bogoslowsk was de noordelijkst gelegen plaats, welke door ons reisgezelschitp bij zijnen togt door den Oeral werd bezocht. Wel hadden zij het plan gevormd om eene verder noordwaarts gelegen ijzermijn met daartoe behoo-rende ijzersmelterij te bezoeken, maar de noodige tijd ontbrak hun om daaraan gevolg te kunnen geven. Op den middag van den 6'1*quot; Julij vertrokken Humboldt en zijn gezezelschap uit Bogoslowsk en werden door de nieuwe bekenden, die zij aldaar hadden gemaakt, een goed eind weegs vergezeld bij hunnen terugkeer naar Katha-rinenburg. Tot aan de Toerja moesten zij denzelfden weg nemen, dien zij bij hunne rei* naar Bogoslowsk hadden gevolgd, want tot aan dat punt is geen andere; aldaar aangekomen zijnde, sloegen zij links af naar Werchotocrje en hielden te rekenen van die stad den grootcn weg naar Katharinenburg, welke op een verderen afstand van den Oeral is gelegen dan de route, wolke zij b'j hun vertrok naar Bogoslowsk hadden genomen. Ües avonds bereikten zij dlt;; goiidwasscherij Pitatelewskoï, nabij Latinskoje, kwamen des nachts te Bessonowa aan en reden in den morgen van den 7'iquot;quot; Julij Werchotoerje binnen.
Een zwaar onweer, vergezeld van een hevigen stortregen, hield hen alhier eenigc uren op en verhinderde tevens, dat zij de stad nader in oogenschouw konden nemen. Werchotoerje was vroeger eene plaats van groot gewigt, tijdens zij nog dc zetel eens woiwods en de stapelplaats van don ganschen Siborischen handel was. Dewijl alhier de in- en
uitgaande regtcn op ulle handelswaren werden geheven, mogt destijds alleen langs dezen weg het verkeer en de handel met Siberië worden onderhonden; maar sedertdien tijd reeds eene eeuw verloopen zijnde, is zij thans tot den rang van een onbeduidende distrietshoofdplaats afgedaald, liet aantal harer inwoners bedroeg, naar de laatste volkstelling van 1851. niet meer dan 3,019 zielen. Zonder te wachten dat de regen geheel had opgehouden, lieten zij zicli met eene pont over de Toera zetten, even als later nabij het 25 mijlen van eerstgenoemde plaats verwijderde groote dorp Saldinskoï over de Salda, welke van de regterzijde, op een afstand van '20 mijlen beneden dit dorp, in de Toera uitstroomt. Twee stations verder, gelegen op 53 mijlen van laatstvermelde plaats, staken zij bij het dorp Ljaja over de Tagil, bereikten des morgens van den 8quot;quot;quot; .Julij Alapajewsk, eene ijzersmelterij toebehoorende aan den beer Jakowleff, alwaar zij zich den ganschcn voormiddag ophielden.
Te rekenen van Werchotoerje loopt de weg steeds in een oostelijke rigting, ten gevolge waarvan hij zieh allengs verder van de hoofdketen des Oerals verwijdert. Hij doorsnijdt derhalve bijna do geheele vlakke streek, welke zich hier uitbreidt, en loopt wel is waar door menig uitgestrekt bosch, maar deze bestaan meerendeels uit loofgeboomte, dat een aangename schaduw in het rond verspreidt. Hoe verder zuidwaarts men komt, des te grooter is het getal dorpen, maar des te minder bosschen treft men aan. welke voor het grootste gedeelte in vruchtbare akkers zijn herschapen.
Te rekenen van Alapajewsk loopt de weg naar Katha-rinenburg, welke eene lengte heeft van J4Ü mijlen, in eene zuidwestelijke rigting voort, zoodat hij allengs den Oeral meer nadert. Op eene halve mijl afstands van de ijzersmelterij staken onze reizigers de Neïwa over, en reden kort daarna een woud binnen, hetwelk zoo als hier menigmaal het geval is, uit loof- en naaldenhout bestond; binnen zijne grenzen troffen zij vele groene weidevelden met een rijkdom van kruiden aan, benevens eene menigte dorpen, welke het tooneei telkens verlevendigden. Alhier voeren zij over
204
eenige kleine riviereii, welke van de linkerzijde in de Resj uitwateren en bereikten eindelijk de laatstgenoemde rivier in de nabijheid van het dorp Romasjowa; zij volgden van liier den linkeroever der rivier tot aan de ijzersmelterij Resjewsk, alwaar zij in den laten avond aankwamen.
Ons reisgezelschap bragt den nacht door in deze ijzersmelterij, welke insgelijks aan den heer Jakowleff ') behoorde; zij is vermaard door het uitmuntende plaatijzer, dat alhier wordt vervaardigd. De fabriek ligt aan den oever der Resj, welke zich op eenigen afstand van daar met de Neïwa verecnigt; van het punt van zamenvloeijing verkrijgt zij den naam vun Nitza, dien zij behoudt tot waar zij zich door den regteroever in dc Toera stort.
Eerst omstreeks den middag bereikte men in het dorp Totsjilnaja den grooten weg. dewijl Resjewsk iets zuidwaarts er van gelegen is. De weg, welke daarheen geleidt, doorsnijdt een pijnboomwoud, alwaar men op vele plaatsen het terpentijngesteente boven de laag teelaarde zag uitsteken. Een dergelijke bodem bleek ook hier, gelijk overal elders, niet zeer geschikt te zijn ter bevordering van den plantengroei. Totsjilnaja is vermaard door de steengroeven, welke in de nabijheid der plaats aan de helling des vlakken bergrugs, van den zoogenaamden Slijp-teenberg of Totsjilnaja Gora, worden gevonden ; zij behooren gedeeltelijk aan de kroon en voor een gedeelte aan het prinselijk huis van Demidoff.
Te Totsjilnaja verlieten zij den grooten weg en reden van daar in eene noordelijke rigting naar het 28 mijlen van daar verwijderde dorp Moersinsk, in welks nabijheid de mijnen zijn gelegen, wier producten te Katharinenburg worden geslepen en waarvan de exemplaren in het museum van
') De reeds vroeger herhaaldelijk genoemde heer Jakowleff is eeu der vermogendste personen van het gansehe Russische rijk. Toen voor eenigen tijd bleek, dat d? hoofd-administrateur der kas van het Invaliden-gesticht zich aan een schromelijk bedrog ten nadeele van gemelde inrigting had schuldig gemaakt, bood de heer Jakowleff den keizer, ton voordeele dei-bejaarde en gekwetste verdedigers des vaderlands, de verbazende som van twee millioen guldens ten geschenke aan.
205
natuurlijke historie te St. Petersburg aanwezig, reeds in zoo hooge mate de aandacht onzer reizigers hadden getrokken. De edelgestnenten worden alhier gevonden in kloven en spleten in het granietgesteente, dat wijd en zijd in het rond den grondslag des bodems schijnt te vormen, hoewel het nergens ontbloot aan de oppervlakte van het terrein te voorschijn komt. De gansche streek van Totsjilnaja tot aan Moersinsk is heuvelachtig; eenc dikke aardlaag vormt bijna allerwege de oppervlakte des bodems, welke deels nog met woudgeboomte bedekt, voor een groot gedeelte echter in bouwland is herschapen.
Te Moersinsk troffen zij den heer Kokawin aan, die het oppertoezigt heeft over dc groeven en de werkzaamheden bestuurt. Hij was onze reizigers te gemoet gekomen om hier, even als vroeger bij het bezigtigen der marmergroeven, tot leidsman te dienen. De edelgesteentegrocvcn zijn zeer talrijk en worden op verschillende plaatsen in de omstreken van Moersinsk, doch bijna allen te midden van het woud aangetroffen. Nog denzelfden avond van hunne kom.-t aldaar bezochten zij drie van de noordelijk gelegen groeven en den volgenden dag namen zij ecnige der zuidelijken in oogenschouw; van de ecrstbedoelden liggen er Uvee ten oosten van het dorp Malaja (Klein) Alabasjka, de derde ten zuiden van dit dorp naar den kant van Bolsjaja (Groot) Alabasjka, hetwelk acht mijlen van Moersinsk verwijderd is.
Daar geen andere dan smalle boschwegen naar de groeven geleiden, kwamen de in den Oeral, zoomede in gansch Siberië gebruikelijke rijtuigen onzen reizigers bijzonder te stade. Deze rijtuigen bestaan eigenlijk uit niets anders dan uit eenige nevens elkander liggende boomen, welke van voren en van achteren op assen rusten. Hierop plaatst men in den regel een langen bak, rond van vorm, die niet is ingerigt om er in te zitten, zoo als in een gewoon rijtuig, maar waarin men zich nederlegt; voor één persoon zijn zij zeer gemakkelijk, maar voor twee niet goed geschikt, uithoofde van hunne geringe breedte. Dewijl de boomen van dergelijk rijtuig, ten gevolge van hunne lengte
200
zoer veerkrachtig zijn, ondervindt men geen hinder van het ütooten der wielen over den ongebaanden weg, hetgeen nog daarenboven wordt verminderd door middel van matrassen, welke in den bak van het rijtuig zijn gelegd en waarop de reiziger zich uitstrekt. Voor het omwerpen van hetry-Uiig behoeft men evenmin eeiiige ongerustheid to koesteren, want al is de weg zeer ongelijk van hoogte en helt het rijtuig ten gevolge daarvan ook nog zoo veel naar eenc zijde over, omvallen kan het niet, doordien het zoo buitengewoon lang is.
De beide eerste groeven, door onze reizigers bezocht, waren in kleine, lage heuvelen gedolven en misten alle regelmaat in de bewerking; de derde daarentegen had geheel en al den vorm van een mijngang. De opbrengst dezer mijnen bestaat voornamelijk in topaas, beryl en bergkristal, hetwelk hier zeer doorzigtig en helder van kleur wordt gevonden; wat betreft sommige andere mineralen, als feldspaat, albiet, glimmer, toermalijn en granaat, daarnaar wordt hier niet gezocht. De topaas in deze oorden gedolven, wordt slechts in kristallijnen toestand gevonden, zoo als bijna overal elders in dergelijke groeven het geval is; hier komt hij echter voor in tweeërlei varieteiten, welke in kleur, vorm en grootte van elkander verschillen. De kristallen der eerste variëteit zijn grijsachtig wit van kleur tot in het bergroene, geheel doorzigtig en niet zelden vrij groot van omvang Het grootste exemplaar, hetwelk alhier is opgedolven, bevindt zich in het museum van het Instituut van den mijnbouw te St. Petersburg. Hot heeft eeoe middellijn van lquot; 3 quot;, bij eene lengte van 9quot; 5 quot; en een gewigt van ongeveer 21/2 Ned. pond. De kleur van dezen topaas is groenachtig geel. Een ander edelgesteente van denzelfden aard wordt thans bewaard in hot museum van natuurlijke historie te Berlijn; het werd Humboldt later te Kysjtim ten geschenke gegeven, die het aan de genoemde verzameling aanbood. De kristallen der andore varieteit zijn kleurloos en volkomen doorzigtig, maar in den regel geringer van omvang dan de eerst-genoemden. Professor liose zag geöne grooteren, dan van
207
één duim; ook van deze varieteil bevindt zich in bet mu-Kenm te Berlijn een zeer fmai exemplaar.
Met het bezigtigen der groeven te Alaba^jka was de gansehe namiddag voorbij gegaan en bet sloeg reeds 10 ure toen onze reizigers te Moersinsk aankwamen • de nacht, welken zij aldaar doorbragten, verschafte hun niet veel rust, ten gevolge van den overlast dien zij van de muggen leden. Den volgenden morgen waren zij reeds vroeg op de been. ten einde de zuidwaarts van Moersinsk gelegen groeven in oogenschouw te nemen, namelijk, de zoogenaamde amethistgroeven, welke in de nabijheid van de dorpen Sisikowa en Joesjakowa worden aangetroffen, van waar de eene vijf, de andere acht mijlen verwijderd is. Dewijl deze dorpen waren gelegen aan den weg, dien zy moesten volgen om deu grooten weg naar Wercho-toerje in te slaan, kondon zij met hun rijtuig derwaarts vertrekken; eenmaal er aangekomen zijnde, lagen zij den korten afstand van daar tot aan de .amethistgroeven te voet af. Even als de nabij Alabasjka gelegen groeven werden ook deze te midden van het woud gevonden.
De meeste amethisten, welke deze groeven opleveren, heb ben eene zacht violetblaauwe kleur, ja, veelal is dit slechts gedeeltelijk er mede het geval. Deze kleur, welke door organische stoffen er aan is meegedeeld en door gloeijing er aan ontnomen kan worden, heeft zich op enkele plekken of in verschillende lagen gezet, waardoor de trapsgewijze vergroo-ting der kristallen kan waargenomen worden, hetgeen zich insgelijks duidelijk laat zien in de lagen, welke in het gesteente voorkomen. Andere kristallen daarentegen zijn donkerder van kleur en deze zijn het voornamelijk, welke geslepen en tot versierselen worden gebezigd; zelden echter worden er gevonden, wier kleur die van den Ceylonschen amethist evenaren.
Van Joesjakowa reden onze reizigers, zonder zich verder ergens op te houden, naar den grooten weg op Werchotoerje. welken zij in het dorp Sjaïtansk, op een afstand van 48 mijlen ten zuiden van Moersinsk, bereikten. Sjaïtansk is bekend door don fraaijen, roodeu toermalijn, welke in
208
vroegereii tijd aldaar werd gevonden. De groeven, waar zij in der tijd werden gedolven, zijn slechts 8 mijlen van het dorp verwijderd, weshalve men de gelegenheid niet wilde verzuimen om ook deze te bezoeken, hoewel zij sedert lang niet meer worden bearbeid. De heer Völkner was uit Ka-tharinenburg naar Sjaïtansk gekomen, uitsluitend met het doel om de reizigers bij hunne uitstapjes naar de groeven te begeleiden. Hun bezoek hier leidde tot geene resultaten. De twee groeven lagen op een afstand van één h. twee mijlen van elkander, te midden van het woud, in een terrein dat volkomen vlak en effen was. Zij hadden al het uiter lijke van onregelmatige laagten of holten des bodems en waren door do ingestorte steenblokken weder gevuld. Een weelderige plantengroei, welke er tussehen was opgeschoten, dekte alles met een groen bekleedsel, terwijl eene zoo tallooze menigte muggen de bezoekers alhier ontving, dat zij zich hoofdzakelijk moesten bezig houden met het verdrijven dier lastige insecten en derhalve hunne aandacht niet zeer konden wijden aan eene naauwkeurige beschouwing van de plaatselijke gesteldheid der door hen bezochte groef. Wijders moet hier nog worden vermeld, dat niet alleen in de nabijheid van Sjaïtansk, maar insgelijks te Sarapoelsk toermalijn en donkerder van kleur dan de eerstgenoemde wordt aangetroffen; het zoo even gemelde dorp ligt op een afstand van 12 mijlen van Moersinsk.
Des avonds ten 9 ure verlieten onze reizigers Sjaïtansk en zetteden nu onverwijld den terugtogt naar Katharinen-burg voort. In de nabijheid van de platinawasscherij Wer-chotoerskoï bereikten zij don weg, dien zij bij de reis herwaarts hadden gevolgd; bij het aanbreken van den volgenden dag, den llj0quot; Juhj kwamen zij, na een afwezigheid van zestien dagen te Katharinenburg aan. Terstond betrokken zij hun oud kwartier, alwaar zij tot hunne niet geringe vreugde eene menigte lang verwachte brieven uit het vaderland aantroffen.
Vertrek van Kalkarinenhunj. — Oostelijke helling van het gebergte. Begin der Siberische vlakte nabij Kamysjloff. — Tjoemen. — Tobolsk; ligging der stad; uitzigt van den hoogen oever der Irtysj. — Steppen van Barabinski. — Siberische pest. — Dubbele overtogt van de rivier de Ob boven Bergsk en beneden Barnaoel. — Aankomst te Barnaoel.
Na hun terugkeur te Katharinenburg, verwijlden onze reizigers bijna ccne gansehe week te dier plaatse, hetzij om andere korte uitstapjes van daar te maken alsmede, en dit wel voornamelijk, om de vroeger op reis verzamelde voorwerpen te rangschikken en in te pakken. Eerst op den 17'I',n Julij waren zij daarmede gereed; veertien kisten van verschillende grootte stonden gereed om verzonden te worden en werden aan het bnreau van den directeur van politie bezorgd, die op zich genomen had voor al liet verdere te zullen waken. Ten 10 ure van den IS'1quot;quot; Julij namen onze reizigers afscheid van hunnen voorkomenden gastheer en, begeleid door hunne nieuwe vrienden, vingen zij onder begunstiging van hot helderste weder, de reis naar Tobolsk aan. Toen zij de hoogten ten oosten van Katharinenburg gelegen, waarover dc groote weg naar Siberië voert, hadden bereikt, wendden zij nog eenmaal de blikken naar de stad, welke zich in de rigting van het zuiden naar het noorden zeer verre uitbreidt; kort daarna bevonden zij zich in een woud, waardoor het uitzigt naar alle zijden werd belemmerd.
210
Veertien mijlen van Katharinenburg bereikten zij de woning van een Engelschman, Mcdger gehceten, welke eenzaam te midden van ccn uitgestrekt woud, maar in een scliil-deraehtig oord is gelegen. Naast zijn woonlmis had do heer Pledger eenc fabriek opgorigt, waarin de meeste stoomwerktuigen, welke in den Oeral worden gebezigd, zijn vervaardigd. In de nabijheid dezer plaats werd insgelijks eene goudwassehcrij aangetroffen, welker opbrengst zeer aanmerkelijk mogt genoemd worden; bet alhier gevonden goud kenmerkt zich, even als dat van Sjabrowskoï, door zijne geringe gehalte aan zilver. Het goudzand dezer streek beeft later nieuwe vermaardheid verkregen, doordien alhier de beide diamanten zijn gevonden, waarvan wij vroeger reeds hebben gesproken; dit had plaats ten jare 1841. Een dier edelgesteenten woog r,/8 karaat en werd door den zoon des beeren Medger, dien Humboldt bij deze gelegenheid bezocht en die kort daarna overleed, ten geschenke gezonden aan bet Instituut voor den mijnbouw te St. Petersburg.
Niettegenstaande de herhaalde vriendelijke nitnoodiging van den heer Medger om hun verblijf ten zijnen huize te verlengen, bielden zij zich aldaar slechts zoo lang op als noodig was om zijne fabriek vlugtig in oogensehouw te nemen. De goudwasscherij in de nabijheid gelegen werd niet bezocht, dewijl er destijds niet in gearbeid werd en het in den regel aldaar werkzame personeel bezig was met den hooibouw. Na een kortstondig oponthoud werd de reis derhalve voortgezet, nadat zij behalve van hunnen voorkomenden gastheer, ook afscheid hadden genomen van hunne vrienden uit Katharinenburg, die hen tot aan dit punt hadden begeleid. Zoodra zij Katharinenburg achter den rug hadden, liep de weg door eene vlakke streek, waarbij zij nu eens een woud, dan weder bouwland ter wederzijde van zich ontwaarden. De streek, welke onze reizigers nu doortrokken en vooral die, waarin de districtshoofdplaats Sjadrinsk aan de Isset is gelegen, behooren tot de vruchtbaarste en rijkst bebouwde oorden van het gansche gouvernement.
211
Vijfentwintig mijlen van Katharincnburg kwamen zi] aan het eerste station, Kossoelina geheeten; het tweede station Bjelojarska ligt op een afstand van 50'/a mijl van genoemde stad, waarop zij door het dorp Tygisj reden, in welker nabijheid onze reizigers do kleine beek Salowianka passeerden, welke den groeten weg regthoekig doorsnijdt; zij vloeit van hot zuiden naar het noorden en vereenigt zich verder stroomafwaarts met de Koenara, die zich op hare beurt door den regteroever in de Pysjma stort. Flet rotsachtig gesteente, waarin do Salowianka hare bedding heeft uitgespoeld, was het laatste, dat zij op den weg naar Tobolsk ontwaarden. Heeft men Parchina, het vierde station van de zijde van Katharinepburg gerekend, eenmaal achter zich, dan daalt do groote weg allengs afwaarts in het dal der Pysjma; do afstand van daar tot aan de districtshoofdplaats KamysjloiT bedraagt vijf mijlen. Hadden zij een groot gedeelte hunner reis in den laatsten tijd afgelegd door eouc vlakte, toch was het hier en ginds boven de oppervlakte des bodems oprijzende rotsgesteente onzen reizigers een telkens vernieuwd blijk geweest, dat zij in de nabijheid waren van hot Ocral-gebergte. Hier daarentegen was geen spoor van rotsen te vinden: zij bevonden zich aan het begin der wijduitgestrekte Siberische vlakte. Naar do waarnemingen onzer reizigers had de brug van Kamysjlof eene hoogte boven het niveau der zee van 211 voet; hieruit volgt, dat do helling van het gebergte van van Katharinenburg tot aan dit punt, over een uitgestrektheid van 123 mijlen, eene daling heeft van 550 voet.
De oostelijke helling des Qerals vormt derhalve eene met langzame glooijing dalende vlakte; nergens ontwaart men hier bergruggen of hoogten, welke in evenwijdige rigting met den Oeral zich uitstrekken, zoo als in de heuvelachtige vlakte ten noordon van het Harts-gebergte het geval is. Het is derhalve zeer natuurlijk, dat op een togt langs den grooten weg naar Siberië, welke in zijne gansche uitgestrektheid door deze vlakte loopt, al zeer geringe waarnemingen kunnen worden gedaan om tot de kennis te geraken van de rotsformatien, waarop de opper-
212
vinkte des bodems rust; niettegenstaande dat ziet men toeli, dat do kristallinisch leiaciitige rotssoorten, wat hare laagsgewijze vorming betreft, zieh in deze oorden in dezelfde rigting voortzetten als te midden van het Oeral-gebergte. Dit verseliijnsel wordt zelfs waargenomen aan gene zijde van Bjelojarsk op een afstand van 50 mijlen van Katharinenburg, alwaar het overgangsgebergte aanvangt, waarmede de Oeral afdaalt naar de vlakte van Siberië, zonder dat het aan de oost- of aan de westzijde bedekt is met gebergten dor nieuwere formatie, wier lagen lagen eene horizontale rigting hebben.
Meer licht wordt ten opzigte van dit punt, de geognos-tisehe hoedanigheid dezer laagsgewijs gevormde gebergten, verkregen bij eene beschouwing van du oevers der rivieren, welke deze streken doorstroomen; dit is vooral van toepassing op rivieren als de Pysjma, Isset en Sinara, die zich door den regteroever in de Isset ontlast, welke hier allen door de werking harcr wateren een diep bed hebben uitgespoeld in den bodem. Ten gevolge van de daardoor gevormde ontblootingen aan de steile oevers, kan men de laagsgewijze formatie duidelijk waarnemen. Uithoofde deze rivieren allen met meer of minder afwijking in een oostelijke rigting voortstroomen, terwijl de laagsgewijze formation bijna volkomen van het noorden naar zuiden zijn gerigt en eene sterke helling hebben, verkrijgt men bij het stroomafwaarts volgen van de oevers dezer rivieren eene doorsnede van de gezamenlijke bergachtige vormingen, welke op de hoofdketen des Oerals volgen. Hiervan ontwaart men niets, indien men den grooten weg naar Siberië houdt, uithoofde ook deze een oostelijke rigting heeft en slechts rivieren van geringe betee-kenis, welke in de grooteren uitwateren, zoo als b. v. in de Solowianka, den hoofdweg doorsnijden.
Alvorens wij van dit onderwerp, de bergreeksen des Oerals, afstappen, moet nog van een merkwaardig verschijnsel worden gesproken, namelijk, van het aantreffen van smaragden alhier; deze werden gevonden aan den regteroever eener onbeduidende rivier Tatowaja geheeten, op een afstand
213
van 85 mijlen van Katharinonburg. Een boer, gevestigd in liet dorp Bjelojarsk, liiold zich op een der dagen van .Ta-nuarij, 1631, bezig met het vellen van booinen, cn ontdekte in den gliinmerschiefer, ter plaatse waar de wortelen van een door den wind omgeworpen boom de laag teelaarde, welke het rotsgesteente bedekte, hadden weggerukt, het zoo even genoemde edelgesteente. Hij trof aldaar verscheidene fraai gekleurde smaragden aan, welke hij te Ka-tharinenburg te koop aanbood; op deze wijze kwam dit voorval ter ooren van den heer Kokawin, wiens opmerkzaamheid het in de hoogste mate trok. Terstond liet hij zich de plaats aanwijzen, waar de smaragden waren gevonden, gaf last tot het doen van verdere nasporingen, ten gevolge waarvan eene menigte gesteenten werden ontdekt, welke hij gedeeltelijk naar St. Petersburg zond. Op deze wijze geraakte ook het museum van natuurlijke historie te Berlijn, kort na dien tijd, in het bezit van een zeer fraai exemplaar dezer edelgesteenten, hetwelk de keizer van Rusland aan Humboldt ten geschenke had gegeven en door dezen aan het bedoelde museum werd afgestaan. De smaragden te dier plaatse gevonden onderscheiden zich door hunne aanmerkelijke grootte. In liet museum van hot Instituut voor den mijnbouw wordt een exemplaar bewaard, hetwelk eene hoogte van 8, bij eene doorsnede van 5 duim heeft. Van kleur zijn zij even schoon als de Pe-ruaansche smaragden; hoewel zij algemeen genomen minder doorzigtig zijn dan gene, mag echter niet onvermeld worden gelaten, dat vele kristallen, wat sommige gedeelten er van betreft, de Peruaansehen volkomen evenaren.
ïe rekenen van Kamysjloff loopt de weg over een aanmer-kelijken afstand voort in de nabijheid der Pysjma, cn volgt nu eens den linker-, dan weder den regteroever der rivier; eindelijk verwijdert hij zich weder van haar, zoodat hij de Toera nabij de stad Tjoemen bereikt, boven de plaats waaide Pysjma zich met haar vereenigt. Daar de wegen zeer goed onderhouden waren, kon de reis snel worden voortgezet; des avonds van den 18''quot;quot; Julij reden zij dan ook Kamysjloff reeds binnen, des morgens van den volgenden dag bereikten
214
zij liet dorp Toegoelymskaja, dat 2 J0 mijlen van Kathari-ncnburg is verwijderd en des middaags van dienzelfden dag kwamen zij te Tjoemen aan. Deze stad heeft een aanmerke-lijken omvang, in welk opzigt zij Katliarinenburg overtreft; zij is grootendeels gebouwd aan den regter- of zuidelijken oever der Toera, welke zich alhier veel hooger verheft dan de linker- of noordelijke oever der rivier. Er worden bijna uitsluitend houten huizen in deze stad gevonden, waarboven eenige steenen gebouwen, benevens verscheidene kerken met hare torens zich verheffen, welke reeds in de verte zigtbaar zijn. De stad is omgeven van bouwland en weidevelden, waarin het afstroomend regenwater diepe voren had uitgespoeld, welke allen in do rigting van de Toera afwaarts liepen.
De oevers dezer rivier zijn vermaard door het groote aantal olifantstanden, dat men er in gevonden heeft; dit is niet slechts het geval in de nabijheid van Tjoemen, maar ook hooger stroomopwaarts tot zelfs boven Kamysjloff, zoo mede aan de oevers der Beneden-Isset. De meeste dezer tanden zijn zoo goed bewaard gebleven, dat zij gebezigd worden tot het vervaardigen van kammen en andere voorwerpen. In de nabijheid van Soewarysj, een onbeduidende rivier welke in de Isset uitwatert, vindt men niet slechts olifantstanden in de omstreken van het dorp Odina, maar insgelijks beenderen van deze diersoort en somtijds ook van buffels, welke over de gansche aarde verstrooid liggen,
Eene dringend gevorderde herstelling van een der rijtuigen noodzaakte onze reizigers tot een oponthoud van eenige uren te Tjoemen; eerst ten 7 ure des avonds konden zij do reis voortzetten, niettegenstande zij reeds ten 3 ure aldaar waren aangekomen. Met de schipbrug, welke te Tjoemen ligt, voeren zij over do Toera en bleven gedurende den ganschen nacht den linkeroever der rivier houden. Den volgenden morgen bereikten zij de Tobol, welke oj) dat punt reeds eene zeer breede rivier is; zij staken haar over met eene zeilschuit naar het aan de overzijde gelegen dorp Jewlewa. De weg liep grootendeels door laag gelegen weiden en grasvelden, waarop hier
215
en daar kleine boschjes van populieren, berken en linde-boomen voorkwamen; enkele gedeelten van den weg daarentegen waren zandig en niet pijnboombossehen bedekt. Voortdurend hadden zij de Tobol ter linkerzijde van den weg, maar veelal op zoo grooten afstand, dat zij de rivier zelden in het oog kregen. Nog voor het ondergaan der zon, welke den ganschen dag aan een onbewolkten hemel had geschenen, ontwaarden zij de kathedraal van Tobolsk. Gebouwd op het plateau eens hoogen bergwands, vertegenwoordigt zij reeds op een grooten afstand op eene waardige wijze de hoofdstad van westelijk Siberië. Deze bergwand vormt den regteroever der Irtysj, welke breede stroom zijn voet besproeit, terwijl daarentegen de linkeroever, even als dit het geval is bij de Wolga en zoo vele andere groote rivieren van Rusland, eene vlakte vormt, welke zich heinde cn verre naar alle zijden uitstrekt. Reeds vele andere reizigers hebben op dit verschijnsel de aandacht gevestigd, dat bij de meeste rivieren van Rusland de regteroever gewoonlijk zich iioog boven de spiegel des waters verheft, terwijl de linkeroever daarentegen vlak en laag is. Hoezeer deze opmerking ten opzigte van velen waar is, komen op dezen regel ook zeer vele uitzonderingen voor. Er zijn rivieren, wier linkeroever zich hoog verheft, terwijl de regteroever daarentegen zeer laag is, zonder dat dit verschijnsel zich steeds op eene voldoende wijze laat verklaren, als bij voorbeeld, doordien eene harde rotssoort den linker-, een zacht gesteente den regteroever vormt, welke laatste door de schuring van het afstroomend water gemakkelijk verbrokkeld en met de watermassa weggevoerd kon worden; of als het gevolg ccncr plotselinge wending in de rigting des strooms, die derhalve grooter schuring langs den eenen oever veroorzaakt of ook wel — en hieraan moet dit verschijnsel hoofdzakelijk worden toegesche-ven — aan het verschil in de opheffing, welke de laagsgewijs gevormde oevers hebben ondergaan. Bestaat er een groot verschil ten dezen opzigte, dan zijn de lagen aan den eenen kant gewoonlijk doorgebroken en de koppen te dier plaatse zigtbaar, waardoor dus de steile oever is ontstaan,
210
terwijl aan de tegenovergestelde zijde dier breuk, waar de lagen afwaarts hellen of vlak zijn blijven liggen, natuurlijkerwijze de lage oever wordt gevonden. Niet altijd blijft deze toestand de gansche rivier langs onveranderd dezelfde; toch moet worden gezegd, dat het gewoonlijk de regter-oever is, welke hoog opwaarts rijst, en moge dit hier en daar afgewisseld worden, dit herhaalt zich zoo op den duur, dat de waarnemer er inderdaad ten hoogste door getroffen wordt. Vroeger hebben wij reeds medegedeeld, dat ditzelfde verschijnsel ook bij de rivier de Wolga wordt opgemerkt. ')
Aan het zuidelijke punt, waar de bogt der rivier aanvangt, wordt de aanligplaats gevonden van de veerschuiten, waarmede men do Irtysj alhier oversteekt. De overtogt dezer rivier is voor velen eene zaak, welke een gewigtigen invloed op hun verder leven en maatsehappelijken toestand uitoefent. Is zij voor velen noodlottig te noemen, niet geringer is welligt het getal dergenen, die reikhalzend uitzien naar do gelegenheid om dozen stroom over te steken. Door genen mag het als het zinnebeeld van den politicken dood worden beschouwd, door hen; namelijk, die naar Siberië worden verbannen. Voor anderen daarentegen is het eene zaak van niet minder gewigt, want de wet zegt, dat ieder die als dienaar van den staat deze rivier overschrijdt, één rang wordt verhoogd en om dat voordeel blijvend te maken, behoeft men slechts drie jaren in Siberië te hebben gediend. — Onze reizigers reden echter nog eenige mijlen verder langs den zoom der rivier, totdat zij Tobolsk bereikten. Nadat zij verscheidene lange straten, met lage huizen bebouwd en met boomstammen geplaveid hadden doorgereden, kwamen zij voor de woning aan van Dr. Albert, staatsraad, een Duitscher van geboorte, die hen met de meeste gastvrijheid in zijne woning opnam ; ten einde zijne gasten de gelegenheid te geven zich naar welgevallen te kunnen inrigten, had hij hun de gansche eerste verdieping zijner woning afgestaan, liet huis
') Zie vroeger bladzijden 84 en 85.
217
was insgelijks vuii hout opgetrokken, maar aangenaam gelegen en zeer gemakkelijk ingcrigt. Voor de middenzaal was het huis met een balcon versierd, van waar men een fraai uitzigt had op de straat, en regts van ziel), op het hooger gedeelte der stad.
Niet slechts bevonden onze reizigers zich ten huize van een vriendolijken gastheer, die oen landsman van afkomst was, maar weldra waren zij omgeven door Duitschers of mannen van Duitschen oorsprong. Tot deze behoorden onder anderen du baron Krüdcncr, gouvernements fiskaal, de hoeren Muller, directeur dor posterijen, en Fiandt, geboortig uit Potsdam, een jong beoefenaar der geneeskunde, zoodat zij bijna vergaten, dat zij zich op een zoo grootcn afstand van hun vaderland bevonden. Een gedeelte zelfs der bedienden van den staatsraad bestond uit Duitschers; het waren bannelingen of nweggevoerdenquot; zoo als zij hier worden geheeten, die voor Tobolsk dikwijls van groot nut zijn, want menigwerf gebeurt het, dat onder hen zeer bruikbare personen worden aangetroffen, als bekwame handwerkslieden en dergelijken; daarenboven werden hier geene anderen gevonden dan die zich aan liglo vergrijpen hadden schuldig gemaakt.
Zeer aangenaam was hot onzen reizigers alhier in kennis te komen met den heer Weljaminoff, gouverneur-generaal van westelijk Siberië, die niet slechts oen zeer bekwaam man was, maar een levendig belang stelde in den uitslag dor reis door Humboldt en de zijnen in het belang der wetenschap ondernomen. Zij bragten den eersten middag aan het hotel van den gouverneur-generaal door, zoomede den dorden dag na hunne komst aldaar, en maakten verscheidene uitstapjes in de omstreken der stad onder zijn geleide. De hoer WoljamiiiofT schonk Humboldt cone doos vol dioptas-kristallen, welk geschenk voor Humboldt dos tc grooter waarde had, dewijl de dioptas tot de grootste mineralogische zeldzaamheden behoort. De plaats waar deze dolfstoffelijke producten worden gevonden, ligt in het gebied der centrale Kirgizen-horde, aan do westelijke hel-
2J8
ling van het gebergte Altyn Toebe. ') Den tweeden dag bezochten zij gedurende den namiddag de bovenstad, van waar zij een voortreffelijk uitzigt genoten over de gansche benedenstad en den linkeroever der Irtysj. Het eerstgenoemde gedeelte der stad verheft zieh ongeveer 300 voet boven het laagste gedeelte. Het verkeer der boven- met de benedenstad wordt vergemakkelijkt door middel van een met boomstammen geplaveiden weg, aangelegd in eene kloof van den bergwand, welke cene zeer langzame glooijing heeft. Hot uitzigt, dat men van het hoogste punt geniet, is indrukwekkend en verheven. De breedo stroom vormt eenc grooto, halfcirkelvormige bogt; voor zich ontwaart de beschouwer het lager bebouwde gedeelte der stad, welke zich naar beide zijden uitbreidt en aan de overzijde der rivier strekt zich wijd en zijd cene grazige vlakte uit, waaraan de horizon ter grens strekt. De eentoonigheid dezer vlakte wordt afgewisseld door de rivier de Tobol, welker blinkende spiegel hier en daar het tooneel verlevendigt, en eenige Russische eti Tartaar-sclie dorpen, die meerendeels in de nabijheid der rivier zijn gelegen. De laatst vermelden laten zieh zeer gemakkelijk van den eerstgenoemden onderscheiden aan het boschje van loofgeboomte, dat in de nabijheid er van wordt gevonden, hetwelk tot begraafplaats is ingerigt.
Nog uitgestrekter vergezigt op deze vlakte geniet men, wanneer men zich bevindt in het 6 a 7 mijlen ten zuiden van Tobolsk gelegen dorp Sjoekowa, waarhoen ons reisgezelschap onder geleide van den gouverneur-generaal zich des avonds van den 22s'tn begaf. De regteroevcr dei-rivier verheft zich daar nog iiooger dan te Tobolsk, ten gevolge waarvan de blikken van dat punt eene grooterc uitgestrektheid der vlakke streek omvatten. Buitendien is de steile oeverwand met woudgeboomte overschaduwd, hetgeen cene dubbele schoonheid aan den voorgrond schenkt. Van dit punt ontwaart men de stad Tobolsk niet,
') Uitvoeriger berigtcn betreffende dit mineraal «orden gevonden in Rose's Hiitor. Uericht, T. II. S. 48ti.
maar daarentegen ziet men er de monding der Tobol, waar zij zicli met dc Irtysj vereenigt. De gouverneur-generaal had op een der schoonste punten ecne tent doen opslaan, alwaar thee en velo andere ververschingen in overvloed aan bet gezelschap werden aangeboden en op die wijze van zijnen kant niet weinig bijgedragen om den aange-namen indruk te verhoogen, welke het prachtig natuur-tooneel op dc gemoederen zijner gasten te weeg bragt.
Dc hooge regteroever der Irtysj, welke een cfTcne hoogvlakte vormt, bestaat uit zand en klei, waarin nergens eenig spoor van rotsgesteente wordt waargenomen. De schuring des strooms veroorzaakt ter plaatse, waar hij niet met geboomte is begroeid, herhaaldelijk zeer aanmerkelijke aardstortingen. Als een gevolg van de grootu hoeveelheid aarddeelen, welke het water met zich voert, heeft het eone gele kleur, terwijl dat van de ïobol, welker bed binnen lage oevers ligt besloten, zeer zuiver is cn donkerblaauw van kleur aan het oog voorkomt, zoodat men op een aanmerkelijken afstand van het punt van zamenvloeijing het water der beide rivieren van elkander onderscheiden kan. Het is blijkbaar, dat de groote hoeveelheid zand, welke de wateren van de Irtysj met zich voeren, den bodem hebben gevormd, waarop de benedenstad is gebouwd. De Tobol, welke vroeger bijna regelrcgt hare wateren in de Irtysj deed uitstroomen, toen de Irtysj ook hier den voet des bergwands nog bespoelde, heeft dat der laatstgenoemde rivier opgestuwd en allengs ecne grootere hoeveelheid zand aan den voet des steilen oeverwands afgezet. Hoe verder het bed der Irtysj ten gevolge daarvan is verwijderd geworden van dezen rand, des te spitser wordt de landtong, welke zich aan het punt van zamenvloeijing der Irtysj met de Tobol heeft gevormd, en des te geringer tevens is de hoeveelheid zand geworden, door de rivier afgezet, hetgeen met der tijd eindelijk geheel hoeft opgehouden. Waarschijnlijk zijn reeds vele eeuwen sedert dat tijdstip vervlogen cn zal dc vlakte, bij dc verovering van Siberie door dc Russen wel geheel overeenkomstig geweest zijn met haren tegenwoordigen toe-
220
stand. Ten jarc 1581 werd alhier de beslissende veldslag geleverd, waarin Jcnnack, de aanvoerder der Kozakken, den chan der Tartaren, Koetsjoem gehecten, versloeg en daardoor de verovering van Siberië bevestigde.
Gedurende zijn verblijf te Tobolsk zette Humboldt zijne gewone sterrekundige en raagnetisehe observatien voort. Van veel belang was het deze waarnemingen te doen op dezelfde plaats, waar in der tijd de abt Chappe d' Aute-roche de zijnen had gedaan, toen hij ten jare 17til door Lodewijk den XV''e naar Tobolsk was gezonden om aldaar den doorgang van Venus voorbij de zonneschijf waar te nemen. Tot dut einde had gemelde sterrekundige de ligging van Tobolsk astrononiseh bepaald en zich daartoe een klein steenen observatorium doen bouwen, dat echter in den loop der jaren vervallen en later weggeruimd was. De professoren Hansteen en Ermann, hadden gedurende hun verblijf tc Tobolsk, in den herfst van 1828 lang, maar te vergeefs beproefd om de plaats op te sporen, waar het bedoelde observatorium had gestaan; eindelijk troffen zij een taehtigjarigen artilleric-officicr aan, namelijk, den kolonel Kramer, die hun naauwkeurige berigten ten dien op-zigtc kon verschaffen, dewijl hij voor vele jaren zelf de werkzaamheden bij het afbreken der voormalige sterre-wacht had geleid. Toen zij de bedoelde plaats eindelijk hadden gevonden, werden alle latere waarnemingen door Hansteen en Ermann aldaar gemaakt, ten gevolge waarvan die plek meer algemeene bekendheid verwierf. Toen nu Humboldt zich te Tobolsk bevond, was het hem zeer gemakkelijk deze plaats terug te vinden. Zij is gelegen in de bovenstad, ter regterzijde van den weg naar Beresow, aan den oostelijken hoek van het Duitsche kerkhof, en wel in de onmiddellijke nabijheid van den muur, welke dezen godsakker omringt. Verscheidene gaten in den grond, gevuld met puin en stukken van gebakken steen, waren de duidelijke sporen van de voormalige muren van het gebouw en toonden tevens den omvang aan, welke deze kleine sterrewaeht in der tijd had.
Tobolsk ligt op 58quot; 11' noorderbreedte en 05quot; 56' oos-
2'21
terlengtc van Parijs. Do gemiddelde juarlijksche temperatuur bedraagt: — 2, 4; die van de wintermaanden: — 19, 8, en van de zomermaanden: 14,U. Volgens de resultaten dor volkstelling van 1842 bevatte de stad 14,240 inwoners.
De levenswijze der inwoners van Tobolsk is, naar luid der berigten door Erdmann medegedeeld, zeer eentoonig. Voor het missen van de gelegenheid tot uitspanning en veredeling des geestes, poogt men zich schadeloos te stellen door slemppartijen en het spel. De behoeftige klassen on der de inwoners hebben geene andere dan de schraalste spijs, welke bijna niet kan afgewisseld worden, uithoofde de bodem in dit ruwe klimaat zoo karig is in het voortbrengen van producten. De natuur begunstigt de ontwikkeling der planten in hare menigvuldige vormen in zeer geringe mate, en hetgeen de kunst hier poogt aan te kwee-ken, verstijft spoedig voor den killen adem van den noor-dewind, daar de winter in Siberië gewoonlijk zeer gestreng is en lang aanhoudt, gelijk algemeen bekend is. Zelden gaat er een jaar voorbij, dat kwikzilver in de opene lucht gedurende de maanden December eu January niet bevriest en tot eene vaste massa wordt, zoodut het zich als lood laat snijden of uitsmeden. De Irtysj en de Tobol geraken eerst in April of Mei vrij van ijs, en in October liggen zij reeds toe. Zelfs midden in den zomer zijn nachtvorsten iets zeer gewoons en er gaat zelden eene maand voorbij, die er vrij van blijft. Onder de balken, welke het plaveisel der straten vormen, dooit het ijs zelfs des zomers niet altijd geheel weg, zoodat zelfs in de maand Augustus de bodem op vele plaatsen nog bevroren is. Daarentegen stijgt de hitte gedurende de zomermaanden des middaags niet zelden boven 30 Réaumur. Dit feit bevestigt volkomen de bewering van Humboldt, dat de hoogste warmtegraad in de noordelijke landen niet geringer is dan de hitte in de tropische landen onder den aequator. Het groote onderscheid bestaat hierin, dat de hitte er niet zoo aanhoudt en 6f een doordringende noordewind of dc spoedig invallende avond herinnert den bewoner dier streken aan den hoogen breedtegraad, waarop hij zich bevindt.
222
Bij hel liccrschfn van con dergelijk klimaat mag hot geen verwondering baren, dat hier slechts de groenten en vruchten aan een kond land eigen of althans alleen zoodanige producten kunnen worden geteeld, welke binnnen zeer korten tijd tot rijpheid geraken. Augurken kunnen derhalve niet dan met moeite en in sterk gemesten grond worden gekweekt; versche appelen worden als een zeldzaam geregt uit andere gouvernementen aangevoerd. De gewone, groentesoorten, welke hier ter markt worden gebragt, zijn: kool, uijen, knoflook, knollen en aardappelen; uit de zuidelijke gouvernementen worden aangevoerd augurken, meloenen en dergclijken; de graansoorten, welke alhier worden verbouwd, zijn: rogge, tarwe, haver, boekweit, gierst, spelt en erwten. Wat het woudgeboomte betreft, van deze soorten gedijen hier het best: populieren, berken, gewone en cederpijnboomen (Pinus Cembra), wier kleine noten algemeen worden gegeten. Van do beziën treft men hier aan: aalbessen, aardbeziën en brambozen, vooral de kas-tiniga, de vrucht van de braam (Rubus saxatilis), morosjka de welriekende braam (Rubus odoratus) en knesjniga de Siberische braam (Rubus arcticus). De laatstgenoemde is zeer aangenaam van geur, welke eene groote overeenkomst heeft met dien van een ananas; daarenboven heeft de vrucht een verkwikkenden, wijnachtig zuren smaak. Naar het oordeel van Erdmann moet de knesjniga als de fijnste vrucht van deze noordelijke streken worden beschouwd.
Onder de voedingsmiddelen, welke de zuidaziatische handel den bewoners dezer oorden verschaft, neemt gelijk trouwens overal in Rusland het geval is, de thee den voor-naamsten rang in. Ieder bewoner van Tobolsk rekent de thee onder de onmisbare behoeften des levens. Even als de banji's of stoombaden, worden de samawar's d. i. trekpotten, van geelkoper vervaardigd, zoowel in deze streken als overal elders in Rusland in elke huishouding gevonden. Professor Ermann ') oppert het vermoeden of het gebruik van
') Verg. Ermaun's Keise um die Welt, Th. I. S. 469.
223
stoombaden cn llice nipt moet toegeschreven worden aan het instinktmatig gevoel, dat ieder bewoner dezer oorden doet baken naar een zweetdrijvend middel. Bezigt men de krachtige stoombaden ook hier slechts eens per week, het drinken van thee heeft minstens tweemaal per dag plaats en gedurende den zomer, zoowel als des winters verzamelen zich de huisgenooten op bepaalde tijden aan den disch om zich met dezen geliefkoosden drank te laven. Bij de burgerklassen wordt de (hce door bedienden en hunne mee-ters gezamenlijk genuttigd, terwijl bij de lagere klassen in geen enkelen isbi of gemeenschappelijke woning de sawawar of theeketel wordt gemist. Des avonds en bij feestelijke gelegenheden worden, in navolging van de Chinezen allerlei gebak, vruchten en fruit toegediend. Eene voorname rol spelen daarbij de vroeger genoemde Siberische noten, welke in Chinesche suiker geconfijt, onder de benaming van warenia, dat wil zeggen, quot;gekookte vruchtenquot; worden rondgediend, waarbij dan nog vele andere vruchten uit het zuidelijk gedeelte van Europeeseh Rusland worden gevoegd.
Wat betreft het dierlijk voedsel, dit bepaalt zich groo-tendeels tot visch, runder- kalfs- en schapenvleesch, kippen, benevens gevederd wild, dat ter jagt wordt geschoten, welk vermaak men te Tobolsk hartstogtelijk bemint. De eerstgenoemde vleeschspijzen zijn slechts gedurende zeer korten tijd versch te verkrijgen. Uithoofde van den korten duur des zomers en den langen wintertijd, is het gewonnen hooi niet voldoende om het vee gedurende al dien tijd te voederen. Men heeft derhalve de gewoonte het vee bij groote kudden omtrent het eind van Junij van de grenzen van het gouvernement naar de stad te drijven, in welker nabijheid het blijft weiden tot aan den herfst. Omstreeks September wordt hot eene stuk vee na het andere gcslagt. Het vlcesch wordt in opene kelders, aan de helling van het gebergte gedolven, in lagen op elkander gestapeld, waar men het laat bevriezen om het vervolgens, naar gelang van de bestaande vraag, aan de markt te brengen. Het gevolg hiervan is, dat, indien er jaar uit jaar in niet een overvloed
van pluinigedierta was, men gedurende de wintennaanden gcene gelegenheid zou vinden om versch vleesch te kunnen bekomen. Als van eene bijzondere lekkernij maakt Erdraann gewag van gerookte rendiertongen, welke buitengewoon malsch en smakelijk zijn, fijner nog dan ossentong; er moet echter bijgevoegd, dat zij tot de zeldzame geregten mogen gerekend worden.
Erdmann verhaalt, dat te Tobolsk insgelijks zwanenvleesch wordt gegeten; daar men dit meerendeels gezouten nuttigt, wordt er hier niet veel prijs op gesteld. Dit gezouten zwanenvleesch wordt voor het grootste gedeelte aangevoerd door de Russische oeverbewoners van de Irtysj en de Ob, die in den herfst op deze en andere soorten van watervogels in dezer voege jagt maken. Op sommige plekken worden dwarsopeningen gehakt in het houtgewas, dat de oevers bedekt, waarin evenwijdig met den stroom netten loodregt worden gespannen; zoodra het weder nevelachtig is; drijven zij de zwanen en de tallooze andere watervogels, die zich op den spiegel der rivier ophouden, naar de plekken waar de straks vermelde netten zijn uitgespannen. De verbazende menigte wild, welke op die wijze wordt gevangen, bergen zij in ruw gedolven holen aan den oever der rivier en zonder zich bijzonder er om te bekreunen, dat zij min of meer door bederf zijn aangetast, voeden zij zich daarmede in tijden van schaarschte. Die eenigermate tot beschaving zijn gekomen en reeds een denkbeeld van nijverheid hebben, zouten het smakelijke wild in, en voorzien daarmede de markten van verwijderde steden. Buitendien worden de eijeren van verscheidene soorten van wilde eenden te Tobolsk ter markt gebragt en aldaar tot een uiterst geringen prijs verkocht; het eenige wat men hier in deze streken ontbeert, is het uitmuntende middel om eijeren voor bederf te bewaren, hetgeen de liussische strandbewoners der Oostzee bezitten in het tot dat einde zoo dienstige walvischspek.
Wat betreft de kleeding der inwoners van Tobolsk, ten dezen opzigte behoeven zij bovenal de middelen om zich tegen de koude te kunnen beschutten. Een geluk mag het
225
worden geheeten, dat de voorzienigheid hun daarin ib to hulp gekomen, door aan deze oorden het rendier te schenken, want zelfs do stadsbewoners dragen de bereide huid dezer diersoort. Men maakt er pelsen van, welke met de harige zijde naar buiten worden gedragen; indien tot dat einde de huid van jonge rendieren wordt gebezigd, verkrijgt men eene ligto en tevens warme kleeding, welke te gelijker tijd fraai mag geheeten worden. Behalve van deze soort van bontwerk, maakt Erdmann gewag van een andere, die veel zeldzamer en tevens kostbaarder is; de hier bedoelde wordt bereid van zwanenvel, waarop men alleen het dons heeft laten staan. Dergelijk bontwerk is boven alle beschrijving fijn, zacht en ligt te gelijker tijd. Te bejammeren is het; dat eene dergelijke pels alle uitstekende hoedanigheden in zich vereenigt, behalve eene enkele, namelijk duurzaamheid. Buitendien bezigt men hier alle andere soorten van pelswerk, als de huid van otters, vossen, wolven, beeren en eekhorentjes. Bij de mindere klassen worden veelal grove rendier- en schapenvachten naauw om het lijf sluitend gedragen; de vrouwen hebben zomer en winter hooge, bonte nachtmutsen, van wollen stof vervaardigd, op het hoofd, en daarover knoopen zij een doek; wijders hebben zij over don kaftan nog een wijd pelfslijf in den vorm van een manteltje, ten einde zich tegen den invloed der koude te beschutten.
Do hevige koude oefent, wel is waar, een nadeeligen invloed uit op den gezondheidstoestand der inwoners, maar toch niet in die mate als men dit, op het eerste gezigt, zou vermoeden. Ten gevolge van de heerschendo noordewinden, welke in het hoog gelegen gedeelte der stad, hetwelk meer aan den invloed er van is blootgesteld, do temperatuur menigwerf 3° lager doen dalen dan in de benedenstad, zijn de gewone ziekteverschijnselen hoofdzakelijk de volgenden: verkoudheid in de eerste plaats, en verder moeten hiertoe gerekend worden chronische rheumatismen, hcete koortsen, met aandoeningen van dc borst; diaerrheeu komen bijna nimmer voor. Niettegenstaande de jaarlijksche overstroomingen, welke de Irtysj en Tobolsk veroorzaken, III. ' 15
226
cn dc naby gelegen moorassen, heerschen er zelden epidemische ziekten.
Ten opzigfc van den algemeenen toestand der maatschappij alhier, zegt Ermann onder anderen het navolgende. quot;Hier is het voornamelijk, dat zich duidelijk laat waarnemen hoedanig de neiging tot werkeloosheid in het karakter der Russen gepaard gaat met de zucht om alle krachten van geest en ligchaam te besteden, ten einde binnen den kortst mogelijken tijd zoo veel te verdienen als noodzakelijk wordt gevorderd om in dc eerste behoeften des levens te voorzien. Alle ligchamclijke en verstandelijke vermogens worden gespitst om weêr zoo spoedig mogelijk tot de zoo bchagelijke rust tc kunnen terugkeeren; wat de toekomst betreft, daarover bekommert men zich weinig, want die voor een jaar vooruit zorgt, doet in dit opzigt reeds meer dan algemeen geschiedt. Voortdurende beschaving en ontwikkeling des geestes, hiervan is bijna nimmer sprake, dewijl in den regel de oude zorgen zich telkens weder openbaren en geene afdoende maatregelen ot pogingen worden gedaan om zo uit de weg te ruimen. Het gevolg hiervan is, dat dc zorg om aan de behoeften van het oogenblik te voldoen, de eenige mag genoemd worden, welke bij de bevolking van Tobolsk, in haar geheel genomen, wordt gevoeld of waargenomen. Het is niet noodig een scherpzinnig waarnemer tc zijn om weldra de overtuiging tc erlangen, dat men voor niets meer moeite over heeft dan om zich tc voeden en te verwarmen. Bij het naderen van den winter is het inderdaad belangwekkend te zien welke toebereidselen er gemaakt worden, om met don reeds naderenden vijand in het strijdperk te kunnen treden. Omringd van hetgeen noodig is tot onderhoud des levens, acht ieder zich binnen de dikke wanden zijner woning reeds zeker van dc verwinning, ja, het schijnt, dat hij niets vuriger verlangt, dan dat de blanke sneeuwmassa de grenzen zijner wereld nog meer beperkt cn de winterstormen tc vergeefs hunne woedenstc vlagen magteloos zien afstuiten op het vaste bolwerk, waar binnen hij veilig woont. Het genot, dat zij dan smaken, is des te
227
hooger, uithoofde van het verbazende eontrast tussehen het aangename tooneel, hetwelk de huisselijke kring hun aanbiedt, en liet kille, verstijvende klimaat daar buiten. Het gevoel van behagelijkheid, dat den beer streelt en andere dieren, die zich holen graven in den grond, wanneer de ingang van bun hol door de sneeuw is versperd, doorgloeit den inwoner van Tobolsk in ruimen, maar eedleren zin, wanneer hij des winters aanvankelijk van alle verkeer met andere oorden is verstoken en dit geeft aan het stadsleven aldaar oen geheel bijzonder en kenmerkend karakter.quot;
Naar het oorspronkelijke plan was Tobolsk bestemd om het oostelijkste punt te zyn, tot waar onze reizigers zouden doordringen. Zij hadden voorgenomen om van Tobolsk de Irtysj te volgen tot aan Omsk, ten einde van daar, den weg nemende door de Isjimsehe steppe, tiaar den zuidelijken Oeral terug te keeren. üe snelheid en de gemakkelijke wijze, waarop de reis in den noordelijken Oeral was afgelegd, had intusschen bij Humboldt het verlangen doen ontstaan den togt nog verder voort te zetten en insgelijks de Altaï-keten te bezoeken om in de gelegenheid gesteld te worden dit merkwaardige gebergte van nabij te leeren kennen. Nieuwere beschrijvingen dier oorden, gedaan van het standpunt der mineralogie, waren niet verschenen sedert Pallas, Rcnovantz en Herman dit gebergte hadden bezocht, terwijl de beschrijving van Lede-bour en zijne togtgenooten nog niet in het licht was gegeven ; daarenboven mogt worden ondersteld, dat de laatstbedoelde reizigers daarbij meer van een botanisch dan van een geologisch standpunt zouden uitgaan. Het doel en de rigting der reis werd nu in een kring van vrienden nader besproken en overwogen ; do voortzetting er van vond onder anderen de levendigste aanmoediging en ondersteuning van de zijde van den gouverneur-generaal. Hoewel de afstand van Tobolsk tot aan de stad Barnaoel, gelegen aan den zoom der steppe in de nabijheid van liet Altaï-gebergte, ongeveer 1000 mijlen bedraagt, achtte men den togt binnen den tijd, Melken onze rcisgenooten daartoe beschikbaar hadden, toch nog uitvoerbaar; het was echter een volstrekt
228
vereischte, dut geen uur ongebruikt werd gelaten, zoodat besloten werd het plan te volvoeren en alleen de onmisbaarste toebereidselen te maken. Binnen drie dagen was datgene aangeschaft, hetwelk niet gemist kon worden, waartoe onder anderen behoorden muggenkappen voor zich en humie bedienden, waarvan de noodzakelijkheid bij gelegenheid van de reis door den Oeral reeds was gebleken, maar welk voorbehoedmiddel nog dringender werd gevorderd bij het doen der voorgenomen reis. Deze muggen-kappen bestaan uit een lederen overtrek voor hoofd en hals, waarvan het voorgedeelte, dat het gezigt beschermt, van gevlochten paardehaar is vervaardigd. Dewijl het niet mogelijk was dergelijke hoofdbedeksels te koopen, moest men zijne toevlugt nemen tot het aanwenden van hulpmiddelen; men bediende zich van het gevlochten gedeelte eener zeef, dat men aan een lederen kap bevestigde om in deze behoefte te voorzien. Aldus toegerust vingen Humboldt en de zijnen de reis aan op den SIquot;'0quot; Julij, onder het genot van het schoonste weder, hetwelk zij bijna gedurende den gan-schen togt door het Altaï-gebergte behielden.
De geheele streek tusschen Tobolsk en Barnaoel is groo-tendecls eene steppe; wel doorsnijden naar enkele groote wegen, waar langs van station tot station dorpen zijn aangelegd, maar al het overige daar tusschen gelegen land is woest en onbebouwd. De eigenlijke groote weg loopt door de steden Tara, Kaïnsk en Tomsk en van daar verder naar Irkoetsk. Bijna aan het begin van dezen weg vangt een andere aan, welke over Isjne naar Petropow-lowsk en de linie van Isjim voert; daarop volgt de weg die over Tjoeralinsk naar Omsk cn do Irtysjlinie loopt, en aan gene zijde van Kaïnsk vangt de weg aan, welke over Barnaoel naar het Altaï-gebergte geleidt en door onze reizigers werd gevolgd. Do weg naar Tobolsk loopt aanvankelijk over den hoogen, regteroever der Irtysj, door een terrein, dat grootendeels met wouden en kreupelhout is bedekt, waardoor het uitzigt op den lagen oever der rivier wordt belemmerd; dit duurt voort tot men het 1-1 mijlen van Tobolsk verwijderde klooster Alabak heeft bereikt,
229
hetwelk digt bij den rand des li'iogen oevers is gebouwd, en van waar men een ruim vergezigt geniet over de vlakte, welke aan gene zijde der rivier zich uitbreidt. Dc Irtysj beschrijft hier eene groote, binnenwaarts gerigte bogt; een sterke stroom loopt er langs don hoogen oever, ten gevolge waarvan deze voortdurend ondermijnd wordende, telkens verder afbrokkelt en aardstortingen veroorzaakt worden, welke het klooster zelfs beginnen te bedreigen. In het klooster bevonden zich nog een prior en drie of vier monniken. In het klooster wordt een wonderdadig madonnabeeld bewaard, hetwelk bij hunne komst naar Tobolsk was overgebragt, ter gelegenheid van de viering van een kerkelijk feest, alwaar hot gedurende veertien dagen moest verblijven.
Hunne nieuwe vrienden uit Tobolsk begeleidden hen tot aan Abalak, met uitzondering van den adjudant des generaals von Weljaminoff, namelijk, den heer van Jernio-loff, een zeer voorkomend en beminnenswaardig jongman en neef van den beroemden generaal von Jermoloff, die hen op last van den gouverneur-generaal vergezelde tot aan dc grenzen van zijn gouvernement. Naauwelijks heeft men het straks genoemde klooster achter zich, of de weg verlaat do nabijheid der Irtysj, beschrijft van daar een grooten, naar het zuidwesten gcrigten boog en bereikt de genoemde rivier, welke bijna volkomen de koorde van dien boog uitmaakt, niet voor men aan het eerste station voorbij de districtshoofdplaats Tara is gekomen. In de onmiddellijke nabijheid des kloosters werden onze reizigers met eene veerschuit over de Irtysj gezet, reden vervolgens do Wagaï langs, zijnde eenequot; onbeduidende rivier, welke uit het zuiden afstroomt en zich in do Irtysj stort; deze rivier volgden zij tot aan het dorp Istiatzkoï, het vijfde station aan gene zijde van Tobolsk. Van hier werd de reis in eene zuidoostelijke, bijna evenwijdige rigting met de Irtysj voortgezet; in den namiddag van den 25quot;quot;quot;' Julij bereikten zij de rivier de Isjim, welke met Je Tobol tot de aanzienlijkste rivieren behoort, die in de Irtysj uit-wateren. Bij het dorp Wikoelowa voeren zij over de Isjim, welke aldaar tusschen steile, kleiachtige oevers is ingeslo-
230
ten en kwamen dos nachts aan de kleine rivier de Ajeff; van dit punt volgt de weg de genoemde rivier, welke zich beneden do stad Tara, hoewel in hare nabijheid, met de Irtysj vereenigt, doch strekt zich van daar af in eene andere, namelijk, noordoostelijke rigling uit. De redenen waarom de weg zulk een aanmerkelijke bogt maakt, moeten waarschijnlijk in de hoedanigheid van het terrein in de nabijheid der Irtysj worden gezocht.
Ter wederzijde van den weg hadden zij tot aan gemeld punt voortdurend een nitmur.tenden bodem aangetroffen, uit donkerkleurige en vaste klei bestaande; in de nabijheid dei-dorpen was het terrein allerwege rijk bebouwd, maar overal elders met hoog groeijend kreupelhout, bedekt, waar tussehen slechts hier en daar enkele groepen van berken en populieren zich verhieven. Tussehen de Wagaï en de Isjim schenen wijd en zijd zich uitbreidende oorden geheel rood gekleurd aan het oog toe, door de juist destijds in bloei staande geaarde bastaard wederik (Epilobiutn angustifolium); anderen hadden eene blaauwe kleur van de hoogstammige of plant ridderspoor (Delphinium datum), welke een aanmerkelijke hoogte bereikten en in tallooze menigte digt nevens elkander stonden; de vuurroode konstantinopel (Lychnis chalcedonia) werd mede in grootc menigte aangetroffen. Do dorpsbewoners schenen zeer bemiddeld te zijn; de netheid en het zindelijke eener woning in het dorp Ribiua aan de Ajeff, waarin zij des morgens van den 26quot;,e° gedurende eenigen tijd vertoefden, verraste hen niet weinig en scheen hun een bewijs van de algemeene welvaart, die hier heerschte. De hitte, waaraan zij op hunne reis waren blootgesteld, was zeer aanmerkelijk, daar de zon aan een zuiveren, onbewolkten hemel scheen. Op het middaguur steeg de temperatuur des damp-krings gewoonlijk tot op 24° Reaumur, ja, somtijds nog hooger. Zelfs het water der rivier had een vrij hoogen warmtegraad; de temperatuur van de Irtysj, op den middag-van den 24quot;''n Julij nabij het klooster Alabak, bedroeg 19°; die van de Ik, eene kleine rivier, welke door den linkeroever in de Isjim valt, bedroeg des middaags van den 25quot;tcquot; Julij aan zijne oppervlakte: 20(,,9', en op eene
231
diepte van ongeveer 4 voet: 19°,2', bij eene temperatuur des dampkriugs van 23quot;,4'; liet water der Ajeff had op den middag van den 21quot;'quot;quot; een warmtegraad van 19°,4' bij eene temperatuur der lucht van 24°,6' Réaumur. Daarentegen was het water der bronnen, ten gevolge van de lage temperatuur des bodems van Siberië, zeer koud. Te Backsjewa, bet eerste station voorbij Tobolsk, had het water eener gewone pomp, welke van ijs was bevrijd, eene temperatuur van 2°, een andere te Ribina 2quot;,5' Réaumur. Dit verschijnsel werd doorgaans in Siberië waargenomen, hetgeen voor de bewoners dezer oorden, bij de groote hitte des dampkrings gedurende den zomer, zeer verkwikkend mag genoemd worden.
Den v?quot;'quot; April kwamen onze reizigers des nachts te Tara aan, welke stad op een afstand van 309 mijlen van Tobolsk is verwijderd. Zonder zich alhier op te houden, zetteden zij de reis voort; bij het volgende station Sekme-newa zagen zij zich verpligt eenigen tijd te vertoeven, ten einde een hunner rijtuigen te doen herstellen. Dit dorp ligt even als Tara aan de Irtysj, welker linkeroever zij anderhalf station ver volgden, gedurende welken tijd zij voordurend het uitzigt hadden op den breeden stroom. Bij het dorp Tatmytskaja voeren zij over de Irtysj en verwijderden zich nu voor een geruimen tijd van den oever der rivier. Aanvankelijk loopt de weg in eene zuidoostelijke rigting voort, totdat hij de rivier de Om bereikt, welke zich in de nabijheid der stad Omsk in de Irtysj stort; van dat punt af volgt hij de rivier in een oostelijke rigting. Hier is het, dat de steppe van Bara-binski aanvangt, welke zich uitstrekt van de Irtysj tot aan de Ob. Het terrein is niet dor en droog, de gewone voorstelling welke de meeste menschcn, doch geheel ten onregte zich van eene steppe maken; in tegendeel zij is gewoonlijk zeer waterrijk, vol groote en kleine meren, moerassen cn rivieren, welke laatsten zich meerendeels ontlasten in de Om, de hoofdrivier der steppe, terwijl de overigen hare wateren in de Irtysj of de Ob uitstorten. Hier cn daar bestaat de bodem uitsluitend uit veengrond,
232
zoo als bij Limim in Brandonbui-g; op andure plaatsen treft men uifgestrekle weidevelden aan cn streken mot kruiden van allerlei aard bedekt, en overschaduwd met populieren cn berken. Andere declen vertoonon de sporen van de groote zoutgehalte des bodems; uit de analysen door professor Rose gemaakt van aarddeelen dezer streken, blijkt dat zij keuken- en bitterzout bevatten. Verscheidene meren dei-steppen bevatten eene groote hoeveelheid zout in hun water. Dat de bodem zeer moerassig is, laat zich onder anderen hieruit duidelijk opmaken, doordien een aanmerkelijk gedeelte van den grooten weg met ruw behouwen boomstammen is bedekt, gelijk dit elders in Rusland gebruikelijk is, en wij in het voorafgaande gedeelte onzer beschrijving reeds hebben gezien. Deze wegen worden hier, als een gevolg hunner uitgestrektheid, slecht onderhouden, zoodat men niet dan langzaam en bezwaarlijk den togt daarover kan voortzetten. Een ander bezwaar, dat onze reizigers hier ondervonden, veroorzaakte hun grooter kwelling. De zwermen muggen van allerlei soort, welke hen in tallooze menigte omgaven, zoodra zij slechts een oogenblik stil hielden, kwelden hen het ergst. Niettegenstaande zij de lederen kappen voortdurend op het hoofd hielden, 't geen op zich zelfs reeds hinderlijk was door de hitte en de belemmering in het beschouwen der natuur daardoor ondervonden, bleek dit middel zelfs ontoereikend te zijn, want door de fijnste naden en openingen weten die insecten heen te dringen. Ten gevolge hiervan en het hobbelige van den weg, leden zij op deze togt een verlies, dat hun hoogst onaangenaam was. Door een onvoorzienen schok van het rijtuig brak de zware barometer van Fortin, welke de heer Rose in de hand hield; wol was dit verlies niet onherstelbaar, want zij hadden nog den hevclbarometer van Bunten over, dien Humboldt in de handen hield, maar toch was het eene zeer onaangename ontmoeting. In den regel werd het laatstgenoemde werktuig gebezigd, dewijl het gemakkelijker te behandelen was. liet andere daarentegen, dat met vrij wat moeite moest gestold worden, werd van tijd tot tijd gebruikt, ten einde de juistheid van den
233
gatig des laatstgenoemden te kunnen nagaan en zich daaromtrent to vergewissen. Dit was nu niet meer mogelijk, daarenboven liep men elk ougonblik gevaar ook dezen barometer door ocne gelijke oorzaak te zien verbrijzelen. Humboldt had echter hot geluk dit werktuig onbesehadigd te Miask bij hunnen terugkeer in het Oeral-gebergte terug te voeren, waar het terstond met een anderen barometer vergeleken werd, bij welk onderzoek liet volkomen ongedeerd en juist van gang werd bevonden. Hierdoor had men derhalve het bewijs, dat de waarnemingen, sedert het breken van den barometer van Fortiu gemaakt, allo vertrouwen verdienden; het verlies van dat werktuig was derhalve geen aanmerkelijk nadeel. De streek, welke Humboldt doorreisde, had in de laatste halve eeuw verbazende veranderingen ondergaan. Zeventig jaren geleden werd, in ganseh Siberië, geen oord gevonden zoo woest en onherbergzaam als de steppe van Barabinski. De toenmalige gouverneur-generaal wist de vergunning van do keizerin Katharina te verwerven om hem do rekruten van een onkel jaar af te doen staan, die hij wilde bezigen tot ontginning en bebouwing van deze woeste streek; de gevolgen van dezen maatregelen waren inderdaad allergelukkigst, want ecne herschepping kwam daardoor tot stand, welke in een ander geval hoogst waarschijnlijk eerst na ecne reeks van jaren zou verwezenlijkt zijn geworden.
In den nacht van den 28s'quot;1 op den 29squot;!n Juhj kwamen onze reizigers aan in de stad Kaïmsk, gelegen aan de Om te midden der steppe. Hot overige gedeelte van den nacht bragten zij alhier door, met het plan om don volgenden morgen vroegtijdig do reis verder voort te zetten. Toen zij dit voornemen wilden verwezenlijken, boodschapte hun de isprawnik, dat in de naaste dorpen, gelegen aan den weg, welken zij moesten volgen, de Siberische pest was uitgebarsten. Te Tobolsk hadden zij niets daarvan vernomen; ook hier konden zij van den geneesheer der plaats, waar zij zich bevonden, weinige naauwkeurigen berigten daaromtrent inwinnen. Zij vernamen echter later, dat die ziekte oorspronkelijk bij het vee had geheorseht, maar door
234
hare besmettelijkheid Je bewoners had aangetast. Deze bijzonderheden, zoomede dat zij slechts in de steppe, nimmer in het gebergte wordt ondervonden, bevestigde de staatsraad Dr. Gebler, te Barnaoel, later op de nitdrukkelijkste wijze. ])e ziekte openbaart zich bij den menseh door een hard gezwel, dat zich in den regel openbaart aan dat gedeelte des ligehaams, hetwelk onbedekt blijft, als aan het gelaat, den hals en de armen; gewoonlijk wordt dergelijk gezwel toegeschreven aan den steek van een insekt, waaromtrent men echter niet naders weet aan te duiden. Vervolgens ontstaat er een zwarte, brandige zweer uit, welke den lijder weldra koortsachtig maakt on ten grave sleept. Draagt men zorg de verharding kort nu haar ontstaan in te snijden en vervolgens te behandelen met omslagen, doorweekt in een aftreksel van tabak en salmiak, dan heeft dit gemeenlijk ten gevolge dat de verharding verdwijnt en de zieke genezen wordt; verzuimt men dit, zoodat de kwaal dieper kan doordringen, dan is de lijder onherstelbaar verloren.
Nu werd derhalve beraadslaagd wat in de gegeven omstandigheden moest worden gedaan. Terugkeeren en een anderen weg naar Barnaoel inslaan, dit ging niet, uithoofde er geen andere overbleef dan die hun een groot tijdverlies zou berokkend hebben. Om die reden kwam men tot het besluit om de reis voort te zetten en, daar de ziekte gezegd werd besmettelijk van aard te zijn, werd voorgenomen om elke aanraking met do kranke bewoners der oorden, welke zij zouden doortrekken, zorgvuldig te vermijden. Humboldt's jager en de bedienden van Rose en Ehrenberg zouden in het rijtuig hunner meesters plaats nemen, en niet zoo als gewoonlijk hot geval was, nevens den voorman of postiljon te gaan zitten. Wijders werd bepaald, dat onze reizigers zich voor eonige dagen van levonsmid-dolen en zelfs van water zouden voorzien, ton einde op die wijze te verhoeden, dat zij in de dorpen, welke zij zouden doortrekken, zich van hot noodige moesten voorzien. Daar de togt snel en spoedig zou worden afgelegd, hadden zij voorgenomen zelfs niet te gaan slapen, ton einde elke toevallige aanraking inet besmette personen te vermijden.
235
Onder het maken van de noodigc aanstalten voor de reis, was de avond reeds gevallen. Intusschen had men in de stad hier on daar rondgezien en, wel is waar in een slecht gedeelte, eenc kleine houten ^oning gevonden, welker bewoners ons reisgezelschap in hun bouwvallig huls gastvrij ontvingen. Toch scheen liet nog het beste te zijn, dat er te verkrijgen was; er moet dan ook bijgevoegd worden, dat de kamers hoewel klein, toch zindelijk en net gemeubileerd en daarenboven met bloemen versierd waren. Met zonsondergang was men gereed en werd de reis voortgezet. De hemel betrok meer en meer, hot weêrlichtte en eindelijk begon er een stofregen te vallen. Tegen den volgenden dag klaarde de hemel weder op en had men helderen zonneschijn. In alle dorpen, welke men doortrok, ontwaarde men de sporen van de heerschende pest; in een dier plaatsen, Karganskaja, waren den vorigen dag zes menschen aan de post bezweken. In datzelfde dorp had men aan die ziekte 500 paarden verloren, zoodat de reizigers niet dan met groote moeite voorspan voor hunne rijtuigen konden verkrijgen. In elk dorp was een lokaal ingerigt ter verpleging van zieken, die allen op de vroeger vermelde manier werden behandeld. Ten einde de lucht te zuive ren, waren in de nabijheid der dorpen vuren van stroo en mest aangelegd. Hoewel de rook, daardoor ontstaan, niet als middel tot wering van de kwaal kon worden beschouwd, vooral daar hij van to geringe beteekenis was, ontwaarden de reizigers echter zelfs verder op hunnen togt, dat in de vlakte van Siberië, bij voorbeeld langs de gausche linie van do Irtysj, dergelijke vuren aangelegd en zorgvuldig onderhouden werden, niettegenstaande de besmetting tot aan die oorden nog niet was doorgedrongen.
Den 31quot;quot;'quot; Julij kwamen zij in het dorp Kotkowa aan, alwaar de ziekte destijds reeds veel van hare hevigheid had verloren, zoodat onze reizigers weder hunne oude gewoonten konden volgen, hetgeen hun hoogst welkom was. Waren de voorzigtigheidsmaatregelen, welke men volgens het genomen besluit in acht wenschte te nemen, niet al-
236
tijd in hot oog gehouden, hetgeen voornamelijk inet de bedienden hot geval was, toch hadden allen grooten hin--der ondervonden door het ontberen van alle gemakken want do ruimte waarin zij besloten zaten, was veel te gering voor het getal der aanwezigen. Ileeds aan het vorige station had men don weg naar Tomsk verlaten en in eene zuidoostelijke rigting naar do zijde van de Ob dien voortgezet. Deze rivier vormt de grens der steppe van Barabinski en hier ook verdwenen de laatste sporen der verwoestende ziekte. Het volgende station, zijnde een klein dorp uit bouwvallige, morsige huizen bestaande, bereikten zij na een fraai berkenwoud te hebben doorreden ; naauwelijks hadden zij don zoom des wouds achter zich, of de weg daalde niet sterke glooiing, ton gevolge waarvan onze reizigers eon uitgestrekt vergezigt op de rivier de Ob genoten. Zij volgden nog een eind weegs het met kruiden rijk versierde grasveld, dat den linkeroever der rivier de Ob vormde. Toon zij tegenover de kleine stad Bergsk waren gekomen, welke zich aan gene zijde der brcede rivier tusschen een somber pijnboomwoud regt schilderachtig aan den hoog rijzonden oever verhief, lieten onze reizigers zich overzetten. Hoewel dc regter-oever zeer hoog rijst, is de bedding der rivier aan deze zijde zoo vlak, dat men vorscheideue honderd voet ver kan waden, zonder den vasten grond to verliezen; de bodem is rotsachtig, bedekt mot hoekige stukken lei en grijsklourigen digten kalksteen. De breedte des strooms is vrij aanmerkelijk, dewijl zij in dat opzigt do Irtysj nabij Tobolsk zeker overtreft. Bergsk ligt aan het uiteinde van eene groote, naar hot westen gerigte bogt dor Ob, welke nabij Barnaoel aanvangt en hier eindigt. Do weg volgt echter deze bogt niet, maar loopt over een terrein, dat grootendeels mot een digt pijnboombosch is bedekt, waarin van afstand tot afstand de dorpen, welke als stations moeten dienen, zijn gesticht; meereadoels liggen zij aan kleine rivieren, welke in de Ob uitstroomen. De weg was aanvankelijk zandig, werd echter allengs vaster, zoodat de reis meestalsnel kon worden voortgezet, ja, van tijd tot tijd werden
237
18 mijlen in één uur afgelegd. Des voormiddaags van den lquot;quot; Augustus kwamen zij weder aan de Ob en wel in de na-bijliied van Baruaoel, welke stad aan den linkeroever der rivier op een afstand van 18 mijlen van het straks genoemde veer ligt. Een sterke zuidwestewind, walke reeds in den vroegen morgen zich had doen gevoelen, maakte de overvaart ondoenlijk; de onstuimigheid der rivier was van dien aard, dat alle pogingen daartoe aangewend, werden verijdeld- De reizigers zagen zich derhalve genoodzaakt te wachten, totdat de wind en de rivier waren bedaard. Hierop werd het uitzigt allengs minder gunstig, want er begon regen te vallen en het werd allengs guurder en ruwer. Niettegenstaande dc onstuimigheid van het weder, doorzocht professor Ehrenberg het omliggende veld en den oever dei-rivier en verzamelde aldaar eene menigte planten, welke vroeger nog niet waren aangetroffen en waarvan verscheide-nen als sierplanten en struiken in onze tuinen worden gezien. Tot deze laatste behooren de gele daglelie (Hermeroeallis flava), de witte cornoeljeboom (Camus alba), de Daourische robinia (Robinia Attagana) en verscheidene soorten van rozen. Gedurende hun verwijl aldaar leden zij echter geen gebrek, want de schippers, die tevens visschers waren, hadden uitmuntende sterledde gevangen, welke onder den blooten hemel gekookt en toebereid werden. Tegen den avond helderde het weder op; toch was het niet vóór 3 ure des nachts, dat dc overvaart met goed gevolg kon beproefd worden. Het was nog vroeg in den morgen, toen onze reizigers Barnaoel binnen traden; niettegenstaande het lange oponthoud te Kaïnsk en de vertraging aan den oever der Ob ondervonden, had men den afslaud van Tobolsk tot aan Barnaoel, welke 1,468 mijlen bedraagt, binnen negen dagen afgelegd.
Schei!: van den tegenwoordig en toestand en der geselde-denis van den mijnbouw in het Altaï-gebergte. — Zilver-productie in gansch Rusland. — Museum en smeltovens te Barnaoel. — Wijze van bewerking. — De Slangenberg. -— Uitstapje naar de steengroeven te Kolywansk. — Togt naar de zilvermijnen Riddersh en KroeJcoivsk. — De vesting Oest-kamenogorsh. — Weg over land naar Boechtarminsk. — Zilvermijn Syrenoffsk. — Kamentsjieken. — Ilecte bronnen nabij den oorsprong van de Berel. — Beloetsja, de hoogste berg van de Altdi-keten. — Het bezoeken van den Cld-nesche post Baty. — Terugkeer naar Boechtharininsk en de rivier de Irtysj af naar Oestkamenogorsk.
Hoewel Baniiioel slechts aan den voet van het Altaï-gebergte, ja, bijna in de steppe ligt, is zij tocli het middenpunt van den mijnbouw in het Altai-gebergte; dit is niet slechts het geval, dewijl de hoofdadministratie aldaar haren zetel heeft, maar insgelijks omdat alhier de gedolven erts wordt gesmolten. Voor deze streken is Barnaoel derhalve ceno stad van veel gewigt, want aan de mijnontginning hebben zij hare bevolking, beschaving, en de met elk jaar toenemende welvaart tc danken. Van welk gewigt de mijnbouw van het Altaï-gebergte, welke hoofdzakelijk zilver oplevert, mag genoemd worden, zal den lezer
Lgt;39
nog duidelijkor worden, wanneer hij zich herrinnert. dat geen enkel oord van dc oude bekende wereld in dat op-zigt de vergelijking er mede kan uitstaan. Sedert langer dan eene halve eeuw is het bedrag der gevorderde opbrengst jaarlijks 16,000Ned. pond zilver, zijnde 69,900 mark Keulseh. Bovendien leveren de mijnen alhier nog op: 1,880 centenaars koper en ongeveer 3,200 centenaars lood.
Do jaarlijksche zilverproductie van het Ilarts-gebcrgte, niet inbegrip der mijnen in Anhalt en Mannsfeldt, bedraagt slechts 49,900, en van het Saksische Erts-gebergte niet meer dan 55,000, van Hongarije, met uitzondering van het Banaat, 62,000 mark Keulseh; de hoeveelheid zilver der Mexi-kaansche mijnen daarentegen beloopt 2,500,000 mark.
Dc ertsen, waaruit het zilver werd verkregen, dat het Altaï-gebergte opleverde, werden gedurende een zeer lang tijdperk uit céne enkele mijn gedolven, nam. in den zooge-naamden Slangenberg, welke oji een afstand van 280 mijlen ten zuiden van Barnaoel is gelegen en, even als deze plaats, aan don zoom van het Altaï-gebergte wordt gevonden. Deze mijn levert ook heden nog een aanmerkelijke hoeveelheid zilver op; maar behalve deze worden thans vele andere mijnen ontgonnen, welke deels in de nabijheid er van worden aangetroffen, deels op een grooteren afstand van daar, dieper in het gebergte worden aangetroffen. Eenigen zijn weder verlaten geworden, anderen worden nog bewerkt. Zij zijn van tweeërlei aard, namelijk, zilver-en kopermijnen; wat de loodmijnen betreft, deze behooren niet tot een afzonderlijke soort te worden gerangschikt, want dit laatste metaal wordt in de zilvermijnen gedolven en wel in de bekende mijnen Syrenowsk en Riddersk.
, Hoe groot de massa zilver ook moge zijn, welke het Altaï-gebergte oplevert, toch zijn dc ertsen, waaruit het verkregen wordt, betrekkelijker wijze arm aan metaal-ge-halte te noemen; zij bevatten door een genomen niet meer dan lYa lood per 16 Ned. pond of 0,04 per cent, — de Peruaansche ertsen bevatten eene gehalte van 0,1S a 0,25 per cent zilver, — zoodat de ontgonnen ertsmassa verbazend groot moet zijn om het hier gewonnen zilver te verschaffen.
240
Dit is dan ook werkelijk het geval, want deze bedraagt niet minder dan 160 lt;i 1C5 duizend centenaars erts. De rijkste ertsen zijn die van de mijnen Syrenowsk en Kroe-kowsk, welke 4 luod per 16 Ned. pond opleveren; dc geringste zilvergehalte bevat de erts der mijn Saloïsk, welke niet meer dan T1/® wigtje per 16 Ned. pond verschaft. Niettegenstaande dat behoort de laatstgenoemde ertssoort tot de beste van het gansche gebergte, daar zij vooreerst in grooten voorraad aanwezig is en zeer gemakkelijk kan gesmolten worden, hetgeen wel opweegt tegen hare geringe zilvergehalte. De mijnen Syrenowsk, Kroekowsk en Sa-laïrsk zijn thans de voornaamsteu, want zij leveren twee derde gedeelten op van do gansche opbrengst.
Uithoofde de mijnen bijna allen zijn gelegen in oorden, waar gebrek aan hout is, wordt de erts zelden gesmolten in de nabijheid van de plaats, alwaar zij wordt gedolven; zij wordt naar de smelterijen vervoerd, welke meerendeels op grooten afstand van de mijnen worden gevonden. Te Bar-naoel en te Pawlowsk, welke twee plaatsen 52 mijlen van elkander zijn verwijderd, wordt de erts der mijnen Lok-tewsk, Slangenberg en van alle andere mijnen, met uitzondering van die van Salaïrsk, gesmolten; te Gawrilowsk en Goeriëwsk smelt men de erts der mijnen van Salaïrsk, dewijl de geringere afstand het transport derwaarts gemakkelijker maakt. Te Soesoensk wordt alleen kopererts gesmolten ; te dezer plaatse bevindt zich insgelijks eene munt, alwaar de gansche hoeveelheid koper in pasmunt wordt herschapen. Te Barnaoel, Pawlowsk, Loktewsk en Slangenberg zyn ovens ter smelting van kopererts. Het transport der erts en van de vereischte hoeveelheid brandstoffen geschiedt door de boeren, welke tot die oorden behooren, alwaar de smeltovens zyn opgerigt, die daarvoor een gering loou genieten en daarenboven vrijgesteld zijn van de betaling van hoofdgeld en der militaire dienst. Alleen des zomers heeft de aanvoer er van plaats, in welk saisoen de paarden, daartoe gebezigd, een overvloed van voeder in de steppen vinden; in den winter kan dit niet geschieden, vooreerst om het gemis aan weidevelden en de veelvuldige stormem uit het zuiden
241
en het westen, \vclke; gepaard met hevige .sneeuwvlagen, in het Altaï-gebergte heerschen en het transport gevaarlijk maken.
Deze sneeuwstormen worden in het Altaï-gebergte quot;boe-raniquot; gcheeten. Die benaming heeft men in de Russische taal opgenomen van de zwervende volkstammen in de steppen; liet woord beteekent een storm, welke in den zomer het stof der uitgestrekte velden, in den winter de sneeuw, welke die oorden bedekt, opheft en in den dampkring verspreidt. De boeran onderscheidt zich hierdoor van onze sneeuwstormen on sneeuwjagten, dat deze in hoogere lagen des danipkrings ontstaan, de boeran in de steppen hoofdzakelijk gevormd worden nabij de oppervlakte der aarde, liet gebeurt echter ook, dat een boeran in de hoogere zonen des dampkrings wordt gevormd, ten gevolge waarvan de inboorlingen ze onderscheiden in hooge en lage boerans. Ontstaan beide te gelijker tijd, dan woeden de elementen als moesten aarde en hemel worden vernietigd; hunne werking is zoo vreesselijk, dat mensch en dier met ontzetting worden vervuld. Het gebeurt, dat de tenten der Kirgizen, gansche bewoonde oorden en talrijke karavanen er door overstelpt en vernietigd worden.
liet eerste teeken van het ontstaan eens boerans is eene windvlaag, welke over de sneeuvlakte strijkt, en die de inboorlingen terstond aan hare bijzondere werking herkennen. Zilveren strepen worden in de vlakte zigtbaar; deze verheffen zich al hooger en hooger, de wind begint te huilen, de dampkring glinstert meer en meer door de sneeuwkris stallen, welke hem vervullen; eindelijk wordt dit alles lot eene donkere, digte massd, welke in eene rigting wordt voorgestuwd. Ontwaart zij ergens eenig voorwerp, dat tegenstand biedt, dan ontstaat er een wervelwind, eene hoos, welke in zijne kringen alles medevoert of van de hoogere gedeelten der lucht in de vlakte nederploft.
Heeft zich een boeran gevormd, dan duurt hij minstens een halven dag, zelfs een dag, zelden echter twee of drie dagen. Bestendig weder volgt er bijna nimmer op. Des morgens en des avonds bedaart hij veelal, neemt tegen
242
den middag in hevigheid toe en houdt tegen middernacht geheel op. Het gebeurt wel eens, dat hij bij het opkomen der zon zich bij het helderste weder plotseling verheft, en in een oogwenk is de zon voor het oog verborgen door eene donkere massa, welke hare stralen niet kunnen doordringen. Het meest heerschen de boerans bij het wisselen der jaargetijden ; de winter en de herfst vangen gewoonlijk met boerans aan. In het oostelijke gedeelte der steppe verheffen zij zich, zoodra de thermometer 8 i 10° Réau-mur teekent. Rijst de therraometer hooger, dan komen zij zeldzamer voor, maar zij rjijn er des te heviger om. Gewoonlijk hebben zij plaats bij dooiweder of wanneer het begint te vriezen, zoomede bij helder weder, wanneer de hoogere luchtlagen met sneeuw zijn bezwangerd. Op grond hiervan is het, dat de bekende natuuronderzoeker professor Eversmann, te Kasan, van oordeel is dat zij ontstaan door de bevrozen en in sneeuw herschapen dampen, welke gedurende het dooiweder iu den dampkring rustig blijven zweven. Dc zuidoostewind doet koude, de zuidweste-wind warme boerans ontstaan, zoodat de sneeuw alsdan zich aan de kleeding hecht en er aan blijft kleven.
De boeran is voor de Aziatische steppe, hetgeen de si-moem heet in de woestijn. Verheft hij zich, dan worden mensch en dier met ontzetting vervuld: geen van beiden zijn in staat een weg te vinden, hoe goed hij hun ook bekend moge wezen; het instinkt om de rigting te herkennen, waarin zij zich moeten begeven, houdt als het ware op te bestaan. Dit geldt zelfs in die mate, dat het gebeurt dat de bewoners dezer oorden van het eene huis in het andere willende gaan, in de steppe geraken en omkomen. Bij het woeden eens boerans verlaat dan ook zelden iemand zijne woning. De meest ervaren gids verliest het spoor, de paarden draaijen voortdurend rond en wie het poogt een weg te vinden, komt veelal op de plaats terug, van waar hij vroeger is uitgegaan. Het vee stelt zich dwars tegen den wind in, zoodra dc boeran opkomt; wordt hij heviger dan loopt het vele mijlen ver in de rigting van den wind en vindt den dood in spleten of afgronden. Ten jaro 1816
243
leden de Kirgische Kozakken der Centrale of Boekijew-horde groute verliezen, bij gelegenheid dat zij hunne kudden in de zuidelijke steppe van Astrakan hadden gedreven. Aanzienlijker nog waren de verwoestingen in 1807 door een hevigen boeran aangerigt, waardoor talrijke kudden uit de zuidelijke steppe van Saratow werden gedreven. Om zich eenig denkbeeld daarvan te maken, behoeft slechts vermeld te worden, dat daarbij 10,500 katneelen, 280,000 paarden, 12,000 ruuderen en ruim 8,000,000 schapen omkwamen ; de schade, hierdoor geleden, werd begroot op ongeveer 8 miliioen guldens.
Het eenige middel om zich voor den boeran te beveiligen, is hetgeen mensch en dier voor den simoen beschutten : door plat op den grond te gaan liggen. Zoo redden zich eens Kirgische Kozakken, die destijds twee, enkelen drie dagen lang aldus doorbragten en het leven er bij behielden; anderen, die gepoogd hadden den togt voort te zetten, kwamen om of bevroren onderweg.
In den zomer waaijen zandboerans. Zij verheffen zich omstreeks den middag plotseling en de storm bedaart zonder groote schade aan te rigten. De ademhaling wordt zeer bemoeijelijkt en de voortplanting van het geluid houdt bijna op. Tot eene verbazende hoogte wordt het zand in den dampkring opgeheven; in digte zaamgepakte massa's wentelt het door den dampkring en oog en mond worden verstopt. Even als bij eene zonsverduistering, neemt de zon eene bloedroode kleur aan; begint de boeran tegen den avond te bedaren, dan verheffen de steden eu dorpen zich als donkere massa's in de veelkleurige stofwolken, 't geen een zonderbaar en hoogst eigenaardig schouwspel oplevert.
Naar luid der opgaven, aan Humboldt medegedeeld, hebben de mijnen in het Altaï-gebergte, gedurende het jaar 1852, opleverd: ruim 15,000 Ned. pond met goud vermengd zilver; hieruit werd verkregen 14,656 pond zilver en 432 pond goud. De waarde van deze hoeveelheid edel metaal beliep 2,743,744 gulden, waarvan moeten afgetrokken worden de kosten van ontginning, ten bedrage van 767,700 gulden, hetgeen een batig slot opleverde van 1,974,345 gulden.
244
De voornaamste zilver- eu loodmijnen, in Siberië, worden in do districten Altai en Nertsjinsk gevonden, dc later ontdekten in den Kankasus en in de steppe der Kirgizen, aan gene zijde der Irtysj. De totale opbrengst van alle mijnen is, in 1849, vastgesteld op 1,336,169 centenaars ruwe erts, waaruit 232 centenaars metaal wordt verkregen. Vele metaalhoudende lagen zijn nog nimmer onderzocht en bevatten waarschijnlijk onberekenbare schatten in baren schoot.
In het het distrikt Nertsjinsk heeft men ten jare 1704 een aanvang met het ontginnen der mijnen gemaakt. Tot op het jaar 1747 was de jaarlijksche opbrengst 448 pond, in 1778 was deze geklommen tot op 10,080 pond. Sedert dien tijd heeft er eene langzame vermindering plaats gegrepen, zoodat er thans niet meer dan 1,600 Ned. pond wordt verkregen. Bovendien hebben de mijnen van Nertsjinsk sedert 1804 jaarlijks geleverd 160 li 2,680 centenaars lood. Het zilver uit de districten Altai en Nerjinsk beeft eene hoogere waarde dan het overige, doordien cr eene zekere hoeveelheid goud in voorkomt; de affinage van dit zilver heeft plaats in het gebouw der munt te St. Petersburg. Ten jare 1844 bedroeg de goudopbrengst 736 pond, die van het zilver 19,104 Ned. pond.
In de districten Karkaïalinsk en Baran Aoel, gelegen aan gene zyde van de Irtysj, worden rijke loodmijnen met zilver vermengd gevonden. Gedurende het tijdvak van 1844 tot 1850 hebben zij 1,399 centenaars lood en 408 Ned pond zilver opgeleverd. In de ovens, waarin de ertsen dezer mijnen worden gesmolten, bezigt men steenkolen als brandstof; ook van deze mijnen worden versebcidenen in de omstreken der smeltovens gevonden.
In den Kankasus worden op vele plaatsen de sporen aangetroffen van de aanwezigheid van zilverhoudende ertssoorten. De meeste gangen en aderen worden uitsluitend door de inlanders bewerkt, die ze alleen ontginnen om zich lood te verschaffen. In de kloof Alaghir, gelegen op een afstand van 40 mijlen van Wladikaukas, is echter op last der regering eene smeltcrij opgerigt, welke jaarlijks 5,900 centenaars lood en 1,600 Ncd. pond zilver oplevert. De
245
gezamenlijke hoeveelheid zilver, welke in Rusland tot in 1851 is gedolven, bedraagt: in het district Nertsjinsk, sedert 1804: 397,7G8 Ned. pond; in het distriet Altai sedert 17G5: 1,885,05G pond; in de mijnen des Oerals 1754: 11;808 pond; goudbevattend zand in Siberië sedert 182C: 13,952; uit de mijnen Voïtsk in Georgië en in de districten der Kirgizcn: 410 pond, derhalve een totaal van 1,739,984 pond zilver.
liet ontginnen der zilvermijnen, hoewel niet op zeer groote schaal aangevangen, schenkt tocii aanmerkelijke voordeelen, dewijl voortdurend nieuwe zilverhoudende lagen en gangen gevonden kunnen worden. De waarde van het gedolven edel metaal, herkomstig uil de mijnen van den Altaiquot; en Nertsjinsk, bedraagt ruim 18 millioen guldens en overtreft de waarde van het goud, gedurende de laatste 20 jaren (tot op 1850,) door de particuliere goudwasscherijen in Siberië opgeleverd, met een bedrag van 300,000 gulden.
Niettegenstaande de mijnbouw in het Altaï-gebergte zulk een aanmerkelijke vlugt heeft genomen, is hij toch vau latere dagteekenening dan de mijnontginning in den Oeral, want het is eerst sedert ruim een eeuw, dat deze nijverheid aldaar bestaat. Het eerste zilver werd in den Altai gedolven in 1743. Moge de mijnbouw reeds vroeger in den Altaiquot; en op uitgebreider schaal zijn gedreven dan in den Oeral, gelijk de zoogenaamde mijnen der Tsjoeden bewijzen, welke meerendeels de oorzaak van de ontdekking der tegenwoordige mijnen zijn geweest, toch was de kennis nopens dit volk en de nijverheid door hen beoefend, geheel en al verloren gegaan. Slechts flaauwe herinneringen aan den rijken voorraad van goud, aanwezig in den schoot der quot;gouden bergenquot;, gelijk de Altai in het Chineesch en in het oud-Turksch wordt geheeten, — slechts duistere overleveringen waren in de geheugenis des volks blijven berusten; deze volksoverleveringen waren het, die aan Peter den Groote aanleiding gaven tot het zenden van verscheidene militaire expeditien naar den Boven-Irtysj, met last om onderzoek te doen naar het bestaan van goudbevattend zand. Wel bereikte deze doortastende vorst zijn oogmerk er niet mede,
246
maar toch oefenden zij een gunstigen invloed uit, want zij moeten als de aanleidende oorzaak worden beschouwd van het aanleggen der vestingen aan de linie van de Irtysj, welke zoozeer hebben medegewerkt om den mijnbouw spoedig daarna in diezelfde oorden te doen ontstaan. Op die wijze alleen was het mogelijk den arbeid, op eene voldoende wijze, te beschutten tegen do roofzuchtige aanvallen der zwervende volkstammen. De man, wien de eer toekomt de eerste mijnontginningen in den Altai te hebben doen plaats grijpen, is de staatraad Akimfitsj Nikitas Dcmidoff, den bekwamen en talentvoilen zoon desgenen, die dezen zelfden tak van nijverheid vroeger naar den Oeral had overgeplant. Als waarschijnlijk mag het beschouwd worden, dat de duistere overlevering nopens den rijken goudvoorraad van het Altaï-gebergte, welke Peter den Groote tot het uitzenden der vroeger vermelde expedltien had ge-bragt, tevens de aanleiding is geweest, die DemidofT heeft uitgelokt om personen naar dit gebergte te zenden, met het doel om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van ertsen in die oordeu. Het gevolg hiervan was, dat ten jare 1723 koperertsen uit verschillende mijnen, vroeger door de Tsjoeden ontgonnen, van daar werden medegebragt. Nadat hem de goede hoedanigheid dezer ertssoorten was gebleken, vroeg hij bij de hoofdadministratie van den mijnbouw, te St. Petersburg gevestigd, concessie tot het ontginnen van mijnen en het bouwen van smeltovens in den Altaï, benevens de vereischte ondersteuning van de zijde van het gouvernement. Nadat op beide aanvragen gunstige beschikking was verleend, zond hij een aantal bekwame personen in die vakken naar den Altaï, die weldra een aanvang maakten met de ontginning van de kopermijn Kolywansk (niet te verwarren met de stad van dien naam, thans eene districtshoofdplaats) en Woskres-sensk, — de mijn der opstanding, — welke op een afstand van 20 a 30 mijlen ten noorden van den tegenwoordige Slangenberg zijn gelegen; kort daarna werd nog eene derde mijn, Pichtowsk genaamd, geboord. Naar de beide eerstgenoemde mijnen wordt nog op den huidigen dag
247
in officicle stukken de mijnonlginning in den Altaï gehee-ten; Kalywano-Woskressenskische mijnbouw. Ten jare 1728 werd de eerste hoogoven te Kolywansk, aan de IJjelaja, in de nabijheid diei' mijn aangelegd, en de aldaar gedolven erts gesmolten. Weldra was deze inrigting niet rneer in staat in de bestaande behoefte te voorzien, zoodat een tweede hoogoven in 1739 werd gebouwd. Ware het, dat gebrek aan brandstof, door den geringen voorraad van houtgewas, dit niet had verhinderd, dan zou hun getal aldra nog aanmerkelijk zijn vergroot geworden. Dit gebrek werd eindelijk in die mate gevoeld, dat de werkzaamheden geheel moesten gestaakt worden. De tweede hoogoven werd. gebouwd in de nabijheid der plaats, waar de Barnaoelka zich met Ob vereenigt en moet als de bakermat worden beschouwd der tegenwoordige districtshoofdplaats Barnaoel.
De concessie tot mijnontginning in den Altaï bleef echter niet lang in het bezit van Demidoff. Reeds ten jare 1734 had men een aanvang gemaakt met het ontginnen van den Slangenberg, waarvan de erts der bovenste lagen eene groote hoeveelheid zilver en goud bevatte. Daar het delven van goud en zilver aan bijzondere personen niet veroorloofd was, werden de bedoelde mijnen, tegen schadeloosstelling, van de toenmalige eigenaren overgenomen en verklaard te zijn de eigendom van het keizerlijke huis; deze stand van zaken heeft voortgeduurd tot in de laatste jaren, toen zij even als de overige bezittingen der kroon onder het bestuur van het ministerie van financiën zijn gesteld.
Het mijndistrict Kolywano-Woskressensk, in den Altai, ligt tusschen 49 en 59° noorderbreedte en 75 tot 88° oosterlengte van Parijs. Het vormt ongeveer de helft van het gouvernement Tomsk en mag ten gevolge van den rijkdom zijner dclfsloffelijke voortbrengselen, een der voornaam ste provinciën van Rusland worden geheeten.
De oostelijke en westelijke helft van dit district zijn niet slechts geheel en al verschillend van elkander, wat betreft het uitwendige van den vorm der oppervlakte, maar insgelijks ten opzigte van beider producten. De eerstgenoemde of
246
maar toch oefenden zij een gunstigen invloed uit, want zij moeten als de aanleidende oorzaak worden beschouwd van het aanleggen der vestingen aan de linie van dc Irtysj, welke zoozeer hebben medegewerkt oin den mijnbouw spoedig daarna in diezelfde oorden te doen ontstaan. Op die wijze alleen was het mogelijk den arbeid, up eenc voldoende wijze, te beschutten tegen dc roofzuchtige aanvallen der zwervende volkstammen. De man, wien dc eer toekomt de eerste mijnontginningen in den Altai te hebben doen plaats grijpen, is de staatraad Akimfitsj Isikitas Demidoff, den bekwamen en talentvollen zoon desgenen, die dezen zelfden tak van nijverheid vroeger naar den Oeral had overgeplant. Als waarschijnlijk mag het beschouwd worden, dat do duistere overlevering nopens den rijken goudvoorraad van het Altaï-gebergte, welke Peter den Groote tot het uitzenden der vroeger vermelde expeditien had ge-bragt, tevens de aanleiding is geweest, die Demidoff heeft uitgelokt om personen naar dit gebergte te zenden, met het doel om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van ertsen in die oordeu. Het gevolg hiervan was, dat ten jare 1723 koperertsen uit verschillende mijnen, vroeger door de Tsjoeden ontgonnen, van daar werden medegebragt. Nadat hem de goede hoedanigheid dezer ertssoorten was gebleken, vroeg hij bij de hoofdadministratie van den mijnbouw, te St. Petersburg gevestigd, concessie tot het ontginnen van mijnen en het bouwen van smeltovens in den Altai', benevens dc vereischte ondersteuning van dc zijde van het gouvernement. Nadat op beide aanvragen gunstige beschikking was verleend, zond hij een aantal bekwame personen in die vakken naar den Altai, die weldra een aanvang maakten met de ontginning van de kopermijn Kolywansk (niet te verwarren met de stad van dien naam, thans eenc districtshoofdplaats) en Woskres-sensk, — dc mijn der opstanding, — welke op een afstand van 20 a 30 mijlen ten noorden van den tegenwoordige Slangenberg zijn gelegen; kort daarna werd nog eenc derde mijn, Pichtowsk genaamd, geboord. Naar dc beide eerstgenoemde mijnen wordt nog op den huidigon dag
247
in officicle stukken do mijnontginning in den Altai' gehec-ten: Kalywano-Woskressenskisehe mijnbouw. Ten jare 1728 werd de eerste hoogoven te Kolywansk, aan de Hjolaja, in de nabijheid dier mijn aangelegd, en de aldaar gedolven erts gesmolten. Weldra was deze inrigting niet meer in staat in de bestaande behoefte te voorzien, zoodat een tweede hoogoven in 1739 werd gebouwd. Ware het, dat gebrek aan brandstof, door den geringen voorraad van houtgewas, dit niet had verhinderd, dan zou hun getal aldra nog aanmerkelijk zijn vergroot geworden. Dit gebrek werd eindelijk in die mate gevoeld, dat de werkzaamheden geheel moesten gestaakt worden. De tweede hoogoven werd gebouwd in de nabijheid der plaats, waar de Barnaoelka zich met Ob vereenigt en moet als de bakermat worden beschouwd der tegenwoordige districtshoofdplaats Barnaoel.
De concessie tot mijnontginning in den Altai bleef echter niet lang in het bezit van Demidoff. Keeds ten jare 1734 had men een aanvang gemaakt met het ontginnen van den Slangenberg, waarvan de erts der bovenste lagen eeno grootc hoeveelheid zilver en goud bevatte. Daar het delven van goud en zilver aan bijzondere personen niet veroorloofd was, werden de bedoelde mijnen, tegen schadeloosstelling, van de toenmalige eigenaren overgenomen cn verklaard te zijn de eigendom van het keizerlijke huis; deze stand van zaken heeft voortgeduurd tot in de laatste jaren, toen zij even als de overige bezittingen der kroon onder het bestuur van het ministerie van financiën zijn gesteld.
Het mijndistrict Kolywano-Woskressensk, in den Altai, ligt tusschen 49 en 59° noorderbreedte en 75 tot 88° oosterlengte van Parijs. Het vormt ongeveer de helft van het gouvernement Tomsk en mag ten gevolge van den rijkdom zijner delfstoSelijke voortbrengselen, een dor voornaam ste provinciën van Rusland worden geheeten.
De oostelijke en westelijke helft van dit district zijn niet slechts geheel en al verschillend van elkander, wat betreft het uitwendige van den vorm der oppervlakte, maar insgelijks ten opzigte van beider producten. De eerstgenoemde of
248
oostelijke helft is allerwege doorsneden door bergruggen van den Altai', wier met sneeuw bedekte toppen of bjclki allen verschillende namen dragen. Deze bergmassa's vormen een rug, welke van het zuidoosten naar het noordwesten is gerigt, waarin de bronnen van de rivieren zijn gelegen, welke tot bet Ob- en Irtysjsysteem behooren. De bodem is in vele oorden met een digt woud bedekt; aan de rogterzijde van de Ob, waar uitgestrekte weidevelden worden aangetroffen, bestaat de oppervlakte uit eene vruehtbaro aardlaag, waarin vele soorten van veldvruchten in rijken overvloed wassen, zonder dat de bodem ooit moet gemest worden.
De grens tusschen het oostelijke en westelijke gedeelte van het distriet vormen de dalen der Sjoelba, Aleï en Ob ; de streek begrepen tusschen de Irtysj cn de Ob is eene vlakte, welke met zachte glooijing naar de vlakte van Ba-rabinsk afdaalt. Slechts hier cu daar wordt de eentoonigheid der vlakke streek door een golfvormig terrein afgebroken. Deze heuvelreeksen zijn meest allen van het noordoosten naar het zuidwesten gerigt; die, welke inde nabijheid der Ob zich verheffen, rijzen naar het seliijnt hooger dan de heuvelen digt bij de Irtysj gelegen. Nabij de Ob treft men tusschen deze heuvelen tamelijk regelmatige dalen aan, welke een aanmerkelijke uitgebreidheid hebben; de dalen worden door de bewoners dezer oorden padi, dat wil zeggen spleten of eigenlijk, naar de letterlijke beteekenis des woords, aardstortingen geheetcn. De westelijke helft van bet district des Altai is bijna geheel van geboomte ontbloot. Slechts enkele uitzonderingen komen daarop voor, smalle strooken langs den oever van de Aleï, in de nabijheid van bet dorp Krasnojarsk, alwaar boschjes worden gevonden, bestaande uit populieren, espen, wilgen, vogclpruim- en mis-pelboomcn, benevens rozenstruiken ; wijders komt hier voor eene strook met pijnboomen beschaduwd, ter lengte van GO mijlen, welke zich uitstrekt van de Ob tot aan de Irtysj, waarvan de verschillende deelen onder afzonderlijke benamingen bekend zijn, als het Srostensker, Korostelewer, Sjoel-biner en Loksjewer bosch. Bovendien vindt men in de laagste dalen eenige berkenboschjes van geringen omvang,
249
welke door dc inlandsche bevolking kalki worden genoemd.
Do westelijke helft van het Altaï-gebergte is dor, dewijl zij slechts hier en daar is doorsneden van beken. Deze ontspringen gedeeltelijk in meren, deels in hoog gelegen moerassen, en hare wateren vloeijen er slechts langzaam voort. In verschillende gedeelten, zoowel in de nabijheid der monding, als in het midden van haren loop, vormen zij moerassen, en poelen. Dit gedeelte bezit een even humus-rijkc laag aan dc oppervlakte des bodems als dc oostelijke helft van het district. In de nabijheid der Irtysj wordt daarentegen een zandige bodem aangetroffen, welke verscheidene bitter smakende zouten bevat. Tc rekenen van de monding der Aleï, zoowel oostwaarts naar dc zijde der Irtysj als westwaarts tot aan het meer Tsjany, worden vele zoogenaamde solontsjaki (met zout bezwangerde plaatsen) gevonden, alwaar dc bodem, vooral na het vallen van regen, als met rijp overdekt schijnt, hetwelk bestaat uit een mengsel van zuiver keuken- en bitterzout. Onder deze meren bevatten de navolgende den grootsten rijkdom aan zout: dc Borowyc osera, Alcoesskija, Korjakowskija, Ka-rasoezkija cn Boerlinskija osera. In den volstcn zin des woords mag van deze osera's of meren worden gezegd, dat zij een onuitputtelijken voorraad van zout bevatten. Vele andere meren in dit district scheiden, wel is waar, gecne zouten af, maar worden toch nbittcrc meren'' gehecten, uithoofde van den onaangenamen smaak van hun water. Gedurende heldere zomerdagen ontwaart men in de steppen van dit district het zeldzame verschijnsel der luchtspiegeling, waaraan alhier dc benaming van marewa wordt gegeven.
Het mijndistrict van den Altaï heeft cene oppervlakte van omstreek 390,000 Q Ned. mijlen, vau welke ongeveer '/32 of 12,250 Q mijlen met woudgeboomte bedekt zijn. liet verschil in hoogte boven het niveau der zee, de vorm welke dc oppervlakte des bodems heelt verkregen cn het verschil in ligging der verschillende oorden, veroorzaken een groot onderscheid in het klimaat der beide deelcn.
246
maar toch oefenden zij een gunstigen invloed uit, want zij moeten als de aanleidende oorzaak worden beschouwd van het aanleggen der vestingen aan de linie van de Irtysj, welke zoozeer hebben medegewerkt om den mijnbouw spoedig daarna in diezelfde oorden te doen ontstaan. Op die wijze alleen was het mogelijk den arbeid, op eene voldoende wijze, te beschutten tegen de roofzuchtige aanvallen der zwervende volkstammen. De man, wien de eer toekomt de eerste mijnontginningen in den Altai te hebben doen plaats grijpen, is de staatraad Akimfitsj Nikitas Demidoff, den bekwamen en talentvollen zoon desgenen, die dezen zelfden tak van nijverheid vroeger naar den Oeral had overgeplant. Als waarschijnlijk mag het beschouwd worden, dat de duistere overlevering nopens den rijken goudvoorraad van het Altaï-gebergte, welke Peter den Groote tot het uitzenden der vroeger vermelde cxpedltien had ge-bragt, tevens de aanleiding is geweest, die Demidoft'heeft uitgelokt om personen naar dit gebergte te zenden, met het doel om onderzoek te doen naar do aanwezigheid van ertsen in die oorden. Het gevolg hiervan was, dat ten jare 1723 koperertsen uit verschillende mijnen, vroeger door de Tsjoeden ontgonnen, van daar werden medegebragt. Nadat hem de goede hoedanigheid dezer ertssoorten was gebleken, vroeg hij bij de hoofdadministratie van den mijnbouw, te St. Petersburg gevestigd, concessie tot het ontginnen van mijnen en het bouwen van smeltovens in den Altai', benevens de vereisehte ondersteuning van de zijde van het gouvernement. Nadat op beide aanvragen gunstige beschikking was verleend, zond hij een aantal bekwame personen in die vakken naar den Altaiquot;, die weldra een aanvang maakten met de ontginning van de kopermijn Kolywansk (niet te verwarren met de stad van dien naam, thans eene districtshoofdplaats) en Woskres-sensk, — de mijn der opstanding, — welke op een afstand van 20 a 30 mijlen ten noorden van den tegenwoordige Slangenberg zijn gelegen; kort daarna werd nog eene derde mijn, Pichtowsk genaamd, geboord. Naar de beide eerstgenoemde mijnen wordt nog op den huidigen dag
247
in officicle stukken de mijnonlginning in den Altai' gehoc-ten: Kalywano-Woskrcssenskische mijnbouw. Ten jare 1728 werd de eerste lioogoven te Kolywan.sk, aan de Bjelaja, in de nabijheid dier mijn aangelegd, en de aldaar gedolven erts gesmolten. Weldra was deze inrigting niet meer in staat in de bestaande behoefte te voorzien, zoodat een tweede hoogoven in 1739 werd gebouwd. Ware het, dat gebrek aan brandstof, door den geringen voorraad van houtgewas, dit niet had verhinderd, dan zou hun getal aldra nog aanmerkelijk zijn vergroot geworden. Dit gebrek werd eindelijk in die mate gevoeld, dat de werkzaamheden geheel moesten gestaakt worden. De tweede hoogoven werd gebouwd in de nabijheid der plaats, waar de Barnaoclka zich met Ob vereenigt en moet als de bakerraat worden beschouwd der tegenwoordige districtshoofdplaats Barnaoel.
De concessie tot mijnontginning in den Altaï bleef echter niet lang in het bezit van Demidoff. Reeds ten jare 1734 had men een aanvang gemaakt met het ontginnen van den Slangenberg, waarvan dc erts der bovenste lagen eene groote hoeveelheid zilver en goud bevatte. Daar het delven van goud en zilver aan bijzondere personen niet veroorloofd was, werden dc bedoelde mijnen, tegen schadeloosstelling, van de toenmalige eigenaren overgenomen en verklaard te zijn de eigendom van het keizerlijke huis; deze stand van zaken heeft voortgeduurd tot in dc laatste jaren, toen zij even als dc overige bezittingen der kroon onder het bestuur van het ministerie van financiën zijn gesteld.
Het mijndistrict Kolywano-Woskressensk, in den Altaï, ligt tusschen 49 cn 59° noorderbreedte en 75 tot 88° oosterlengte van Parijs, liet vormt ongeveer de helft van het gouvernement Tomsk en mag ten gevolge van den rijkdom zijner delfstoffclijke voortbrengselen, ecu der voornaam ste provinciën van Rusland worden geheeten.
De oostelijke en westelijke helft van dit district zijn niet slechts geheel en al verschillend van elkander, wat betreft het uitwendige van den vorm der oppervlakte, maar insgelijks ten opzigte van beider producten. Dc eerstgenoemdo of
248
oostelijke helft its allerwege doorsneden door bergruggen van den Altai, wier met sneeuw bedekte toppen of bjelki allen verschillende namen dragen. Deze bergmassa's vormen een rug, welke van het zuidoosten naar het noordwesten is gerigt, waarin de bronnen van de rivieren zijn gelegen, welke tot het Ob- eu Irtysjsysteem behooren. De bodem is in vele oorden met een digt woud bedekt; aan de regterzijde van de Ob, waar uitgestrekte weidevelden worden aangetroffen, bestaat de oppervlakte uit eene vruchtbare aardlaag, waarin vele soorten van veldvruchten in rijken overvloed wassen, zonder dat de bodem ooit moet gemest worden.
De grens tusschen het oostelijke en westelijke gedeelte van het district vormen de dalen der Sjoelba, Aleï en Ob; de streek begrepen tusschen de Irtysj en de Ob is cene vlakte, welke met zachte glooijing naar de vlakte van 13a-rabinsk afdaalt. Slechts hier en daar wordt de eentoonigheid der vlakke streek door een golfvormig terrein afgebroken. Deze heuvelreeksen zijn meest allen van het noordoosten naar het zuidwesten gerigt; die, welke inde nabijheid der Ob zich verheffen, rijzen naar het schijnt hooger dan de heuvelen digt bij de Irtysj gelegen. Nabij de Ob treft men tusschen deze heuvelen tamelijk regelmatige dalen aan, welke een aanmerkelijke uitgebreidheid hebben; de dalen worden door dc bewoners dezer oorden padi, dat wil zeggen spleten of eigenlijk, naar dc letterlijke beteekenis des woords, aardstortingen geheetcn. Dc westelijke helft van het district des Altai is bijna geheel van geboomte ontbloot. Slechts enkele uitzonderingen komen daarop voor, smalle strooken langs den oever van dc Aleï, in de nabijheid van het dorp Krasnojarsk, alwaar boschjes worden gevonden, bestaande uit populieren, espen, wilgen, vogelpruim- en mis-pclboomen, benevens rozenstruiken ; wijders komt hier voor cene strook met pijnboomen beschaduwd, ter lengte van GO mijlen, welke zich uitstrekt van de Ob tot aan de Irtysj, waarvan dc verschillende deelen onder afzonderlijke benamingen bekend zijn, als liet Srostensker, Korostelewer, Sjoel-bincr en Loksjcwer boscli. Dovendicn vindt men in dc laagste dalen cenige berkenboschjes van geringen omvang,
249
welke door dc inlandsche bevolking kalki worden genoemd.
De westelijke helft van het Altaï-gebergte is dor, dewijl zij slechts hier en daar is doorsneden van beken. Deze ontspringen gedeeltelijk in meren, deels in hoog gelegen moerassen, en hare wateren vloeijen er slechts langzaam voort. In verschillende gedeelten, zoowel in de nabijheid der monding, als in het midden van haren loop, vormen zij moerassen, en poelen. Dit gedeelte bezit een even humus-rijko laag aan dc oppervlakte des bodems als de oostelijke helft van het district. In de nabijheid der Irtysj wordt daarentegen een zandige bodem aangetroffen, welke verscheidene bitter smakende zouten bevat. Te rekenen van de monding der Aleï, zoowel oostwaarts naar de zijde der Irtysj als westwaarts tot aan het meer Tsjany, worden vele zoogenaamde solontsjaki (met zont bezwangerde plaatsen) gevonden, alwaar de bodem, vooral na het vallen van regen, als met rijp overdekt schijnt, hetwelk bestaat uit een mengsel van zuiver keuken- en bitterzout. Onder deze meren bevatten de navolgende den grootsten rijkdom aan zout: de Borowye osera, Aleoesskija, Korjakowskija, Ka-rasoezkija en Boerlinskija osera. In den volsten zin des woords mag van deze osera's of meren worden gezegd, dat zij een onuitputtelijken voorraad van zout bevatten. Vele andere meren in dit district scheiden, wel is waar, geene zouten af, maar worden toch quot;bittere meren'' geheeten, uithoofde van den onaangenamen smaak van hun water. Gedurende heldere zomerdagen ontwaart men in de steppen van dit district het zeldzame verschijnsel der luchtspiegeling, waaraan alhier de benaming van marewa wordt gegeven.
Het mijndistrict van den Altai heeft eenc oppervlakte van omstreek 390,000 Q Ned. mijlen, van welke ongeveer '/32 of 12,250 P] mijlen mot woudgeboomte bedekt zijn. IJet verschil in hoogte boven het niveau der zee, dc vorm welke de oppervlakte des bodems heeft verkregen en het verschil in ligging der verschillende oorden, veroorzaken oen groot onderscheid in het klimaat der beide deelcn.
250
De oostelijke helft heeft een ruw luchtgestel cn een langen winter in vergelijking van het westelijke gedeelte. Dooreen genomen zijn de zomers niet alleen warm genoeg om eene groote menigte veldvruchten en vele nuttige, in 't -wild groeijende planten tot rijpheid te doen komen, maar in de zuidelijke doelen des lands groeijen meloenen en andere dergelijke vruchten in de open lucht. In de dalen wordt uitmuntend hooi gewonnen en treft men grazige weidevelden aan ; op de vochtige plaatsen groeit het gras zoo hoog, dat een ruiter, die in den zadel zit, alleen wordt waargenomen en men van zijn paard niets kan zien.
Algemeen genomen, is de oostelijke helft zeer geschikt tot den graanbouw en de bijenteelt, de westelijke daarentegen beter voor dc veeteelt. Boven het eerstgenoemde gedeelte is de hemel voortdurend helder en onbewolkt; aldaar is de zoogenaamde Siberische pest ook bijna geheel onbekend, terwijl deze ziekte jaarlijks in de westelijke helft een groot aantal paarden cn runderen wegsleept. Sedert onhcugelijken tijd bestaat dan ook de gewoonte om de paarden, behooreude tot dc dorpen gelegen in de nabijheid der smelterijen, reeds met het begin des voorjaars in het bergachtige gedeelte le laten weiden, alwaar zij onder het opzigt van hoeders blijven tot omstreeks het midden van Augustus. In dit gebergte vindt men de schadelijke insecten niet, voorkomende in de westelijke helft in tallooze zwermen, als muggen, horzelen, moskleten, welke niet alleen worden aangetroffen in de weidevelden en lage, moerassige streken, maar insgelijks in de steppen en met geboomte beschaduwde oorden. Ten einde zich althans eenigermatc tegen den overlast dier insecten te besehutten, bedienen de dorpsbewoners zich van zoogenaamde koere-wa's, dat zijn potten met rottende koeijemest gevuld, welke zij in hunne buizen plaatsen, dewijl de insecten den reuk daarvan niet kunnen verdragen. Bij het begin en aan het einde van elk dorp heeft men tot dat einde gaten gegraven, waarin rottende mest wordt geworpen met het doel om de insecten zoo veel mogelijk te verwijderen. (Van het lederen hoofdbedeksel hebben wij vroeger reeds gesproken,)
251
Het verblijf in het Altai-district mag, algemeen genomen, zeer gezond worden genoemd, want men hoort er van geene andere ziekten dan van anderendaagsche koortsen in het voorjaar, lieote koortsen en do Siberische pest in den herfst, waaraan de bewoners echter zeer zelden quot;lijden; daarentegen worden het rundvee en de paarden er eiken zomer door aangetast.
De flora van het Altai-district is tot heden in verre na niet naauwkeurig bekend. Wel hebben de hoeren Bunge en Ledebour in 1826 eene reis door het oostelijke gedeelte van de bier bedoelde landstreek gedaan en bij die gelegenheid 400 nieuwe soorten verzameld en beschreven, maar niettegenstaande daarvan mag worden aangenomen, dat bet onderwerp niet in zijn ganschen omvang is behandeld.
Tot de viervoetige jagtdieren van het Altaï-gebergte behooren; de bruine en de zwarte beer, dc vos, sabel, marter, hermelijn, eekhoorn, haas, veelvraat, losch, koelo-nak of zoogenaamde Siberische marter (Mustela sibirica), wilde kat of jermoeranki, gestreepte eekhoorn of boeroen-doek, das, marmot, wild zwijn, eland, hert, rendier, Siberische ree, in hot Russisch dikaja kosa of saïga (Cervus pygargus) geheeten, wild schaap en, hoewel zeer zeldzaam, Men herinnert zich thans drie gevallen, waarin deze vreemde gasten het bezoeken dezer oorden en wel bepaaldelijk het district Kolywan met hun leven moesten boeten. Ten jare 1813 werd, in de nabijheid van den oever der Irtysj, een tijger geschoten door een onderofficier dor Kozakken, Semljanoechin geheefon; in October van hetzelfde jaar had een dergelijk voorval plaats op een afstand van drie mijlen van de ijzersmelterij Loktjew; deze keer werd het ondier gedood door eenige boeren uit het dorp Nowa-1 eïsk. Nadat men zich op die wijze er meester van gemaakt bad, werd de tijger voor de fabriek ten toon gesteld. Het was een dier van zeer aanmerkelijke groote, dat men met verscheidene buksenschoten had afgemaakt. Drie uren lang hadden de boeren er jagt op gemaakt, bij welken strijd de tijger tien honden vermoordde, maar geen enkelen der jagers, die goed bereden waren, eenige verwon-
252
ding toebragt. Van regeringswege werd hun eene ver-eering van twee honderd gulden geschonken. Eindelijk werd ten jare 1839 een derde tijger gedood, door de boeren van liet dorp Sjetowka in het district Bjisk. Dit dier was buitengewoon sterk, ten gevolge waarvan do jagt minder gelukkig eindigde dan bij dn laatstvermelde gelegenheid, want drio personen werden door den gewonden tijger gevaarlijk gekwetst. De jagers ontvingen van het gouvernement eene belooning van twee duizend gulden.
Wat betreft het tamme viervoetige gedierte, men treft er slechts aan paarden rundei en, schapen en, in de nabijheid van de Irtysj, bij de Kalmoeken en Kirgizen, insgelijks kameelen.
Opmerkelijk is het, dat in liet Altaï-gebergte eene soort van cochenille wordt aangetroffen. De wijze, waarop dit product aldaar werd gevonden, verdient allezins vermeld te worden. Ten jare 1768 werd door de Russische regering een uitnoodiging gedaan ter verzameling van alle soorten van insecten, voorkomde in het gouvernement Kiëw, het toenmalige Klein-Rusland, van Slobodsk tot aan Bjelgo-rod, welke na de vereischte bereiding te hebben ondergaan, zouden kunnen dienen om in de plaats der echte cochenille te worden gebezigd. Hierbij werd de aandacht der bevolking gevestigd op de bijzonderheid, dat het bedoelde cochenille-insect gewoonlijk gevonden wordt aan de wortelen van een klein, op aardbeziën gelijkend plantje, waaraan gele bloemen groeijen. Ten gevolge van deze bekendmaking bespeurde oen destijds in het Altaï-gebergte in de nabijheid van Smeïnogorsk gevestigd geneesheer, P. Andrejew ge-heeten, aan de wortelen van aardbezienplanten en van het vijfvingerkruid (Potentilla fruticosa) ireene witachtig grijze, slijmige stof, welke met eene zwarte schaal was bedekt;quot; hij ontwaarde, quot;dat de kleine insecten, welke in deze stof ontstonden, zoodra zij tot volkomen rijpheid waren gekomen, eene purperroode kleur mededeelden aan het voorwerp, waarop zij fijn werden gewreven.''Andrejew verzamelde een aanmerkelijke hoeveelheid dezer insecten, welke hij naar St. Petersburg zond, miadat hij ze in een papier gewik-
253
kckl en boven een kolenvuur liad gedood.quot; Op lust der regering werden de toegezonden insecten aan een verwer, tot het bewerkstulligen van het noodige onderzoek, overhandigd. Het bleek nu, dat de toegezonden insecten wel niet behoorden tot de echte coeheuille, maar niettemin tot eene soort, welke, op gelijke wijze als de echte, met zeer goed gevolg kon gebezigd worden. Hierop werd aan de hoofdadministratio van deu mijnbouw in den Altaï de volgende instructie gegeven : dat te Smeïnogorsk en in de omstreken dier plaats 2ü pond van dergelijke insecten moest worden verzameld en naar St. Petersburg opgezonden.' Andrejew zette intusschen zijn onderzoekingen met den meest mogelijken ijver voort, maar zag zich ten jare 1773, na alle aangewende pogingen, slechts in het bezit van 2 pond der bedoelde stof, dewijl het regenachtige weder en de koude zomer een nadeeligen invloed op de ontwikkeling der insecten en hunne inzameling had uitgeoefend. Deze geringe hoeveelheid werd echter naar St. Petersburg gezonden en ter hand gesteld aan een aldaar gevestigden tapijtfabriekant, met name Malmström; deze onderzocht de verkregen verwstof en verklaarde, dat zij zoo uitstekend was, dat er voor het vervolg ter naauwernood behoefte zou kunnen bestaan aan buitenlandsche cochenille, indien slechts de hoeveelheid, door het Altaï-geberte opgeleverd, voldoende bleek te zijn om in de bestaande behoefte te voorzien.
Ten jare 1774 vond Andrejew in de nabijheid der smelte-rijen Barnaoel en Powlow eene zoo groote menigte planten, waarop de bedoelde insecten leven, dat hij 32 pond dier verwstof verzamelde. Bij die gelegenheid werd tevens door hem de ontdekking gedaan, dat »ecn even bruikbaar en, door zijne meerdere grootte, gemakkelijker te verzamelen insect voorkomt aan eene cicuta-soort,quot; welke aldaar in menigte werd gevonden. Er verliepen acht jaren, alvorens hierop antwoord werd verkregen uit St. Petersburg. De staatsraad Koslow, die destijds aan het hoofd der tapijt-fabriek stond, verklaarde dat de toegezonden insecten niet geschikt waren om kemelsgaren mede te verwen. Ten jare 1786 schijnt men voor het eerst te hebben ontwaard,
254
dat beide oordeelvellingen met elkander lijnregt ia strijd waren, en toen gaf men do administratie van den mijnbouw in den Altaiquot; op nieuw last om cochenille te doen verzamelen. Van de 14 a 15 [tond insecten, welke men in 178Ö en 1789 naar St. Petersburg zond, werd aan genoemden directeur der tapijtt'abriek slechts één pond ter onderzoeking er van afgestaan, die nu een veel gunstiger verslag daaromtrent uitbragt. liij verklaarde, namelijk, dat de reden waarom hij vroeger had gemeend de toegezonden verwstof als niet bruikbaar te moeten beschouwen, van den volgenden aard was: dat de bedoelde verwstof vettige bestanddeelen bevatte, welke zich in de kuip afscheidden en op de oppervlakte der vloeistof dreven; maar niettemin scheen het hein toe, dat de Altaïsche insecten eene zeer bruikbare verwstof zouden opleveren, indien zij terstond na de inzameling op de vereischte manier werden behandeld. In 1790 en 1798 werd de heofdadministratie der mijnontginningen in den Altai andermaal aangeschreven tot het doen plaats hebben van het noodige onderzoek. Hierop werd of een ontwijkend antwoord gegeven of eenig voorwendsel te baat genomen. Zoo werd, bij voorbeeld, onder dagteekeuing van den 15'i,,n Mei, 1793, gemeld uitBarnaoel: quot;dat bij gelegenheid eener overstrooming al de stukken, betreffende de cochenille, waren verloren gegaan en het geven van een rapport omtrent dit onderwerp voor 's hands onmogelijk was.quot; Omtrent eene analyse door den hoofdingenieur bij den mijnbouw, den heer Schmidt, in het laboratorium te Barnaoel gemaakt, werd onder anderen berigt; quot;dat men niets had bespeurd dan een reuk, welke veel geleek op dien van mierenether.quot; Eindelijk heeft men een behoorlijk onderzoek in het werk gesteld, nadat een vijftigtal jaren is voorbij gegaan sedert men zich het eerst met deze gewigtige aangelegenheid heeft bezig gehouden.
De gezamenlijke bevolking van het district Kolywan bedraagt thans 350,000 zielen. De taal der bewoners van den Alfaï is het Noord-Russisch of Nowgorodsche dialect. Zij bevat nog eene menigte verouderde woorden, welke men in andere streken slechts kent uit geschriften van vroegeren
255
tijd herkomstig. In het district Kolywan worden bij verscheidene huisselijke gebruiken liederen gezongen, welke sedert overoude tijden onveranderd in den mond des volks zijn bewaard gebleven ; ditzelfde is het geval met eene menigte sagen of overleveringen, welke voornamelijk betrekking hebben op het tijdperk van den grootvorst Wladimir en zijne helden of Witjasi.
De kooplieden en eigenlijke industriëlen in dit district gevestigd, wonen hetzij te Barnaoel, en hier vindt men de meest gegoeden, of in de navolgende steden Koesnezk, Bijsk Oestkamenogorsk en Kolywan of in do omstreken van Lokot, Smeïnogorsk, Pawlowsk, Soesoen, Goerjewsk; Gawrilowsk en Tomsk, waar vele smelterijen worden gevonden, liet aantal kooplieden schijnt echter niet aanmerkelijk te zijn, zoo als uit de officieie tabellen der volkstelling van 1840 overtuigend is gebleken. Over het algemeen hadden zij van ouds her gebrek aan het noodige kapitaal, niet alleen om zich de artikelen van weelde aan te schaften, welke op de jaarmarkten te Irbit en Nisjne Nowgorod aangetroffen worden, maar zelfs om zich naar behooren in te rigten. Het gevolg hiervan was, dat eene menigte handeldrijvende boeren en kramers jaarlijks uit het gouvernement Moskou en Wladimir naar den Altai reisde om in de behoeften der meer gegoeden en vermogenden te voorzien. Deze rondreizende kooplieden zijn in Siberië bekend onder de benaming van soesdali; zij zijn uiterst voorkomend, vriendelijk entevens ondernemend eu zeer bij de hand. Geen plaatsje of gehucht, hoe gering ook, wordt door hen onbezocht gelaten, vooral niet de oorden, waar fabrieken zijn gesticht; hiervoor moeten zij een zeker patentregt betalen in de districtshoofd-plaatsen. Allerlei soort van waren; wollen, katoenen en zij-denstoffcn, schoenen, laarzen, ijzerwaren, porcelein, aardewerk en 't geen vooral niet moet worden vergeten, de zoo gezochte heldensagen en houtsneêprenten, bieden zij ter verkoop aan. Wie geen geld heeft om de gekochte waar te betalen, verkrijgt ze toch, indien hij slechts iemand heeft, die voor de helft borg staat, üp die wijze hebben zij zich algemeen uoodig en bemind tevens gemaakt, want zeker ia het, dat
2óG
hunne komst reikhalzend wordt te gemoet gezien. Dewijl de soesduli hunne waren allen uit de eerste hand hebben, zijn zij in staat die veel goedkooper af te zetten, dan de kooplieden in den Altai gevestigd; daarenboven is het crediet, hetwelk zij geven, een middel om steeds voordee-lige zaken te doen. liet verlies, dat zij welligt hier of' elders lijden, wordt in den regel dubbel en meer opgewogen door de voordeelen, welke het stelsel in het algemeen oplevert. De meesten dezer kramers hebben hunne loopbaan begonnen door, met eene mand op den rug, allerlei kleine voorwerpen uit te venten; zij worden ehodebsjtsjiki of warjagi geheeten. De praktijk, de langdurige oefening en de omgang maakt hen listig en uiterst geschikt om handel te drijven. Zij hebben eene bijzondere taal, waarvan zij zich bedienen, wanneer zij zich door anderen niet willen doen verstaan. Veel dat nieuw en vreemd in Siberië is, hetgeen zij te Moskou, Nowgorod en andere steden hebben vernomen, deelen zij den bewoners dier steden mede, dat niet weinig strekt om hunne komst aangenaam te maken. Voor de aldaar gevestigde kooplieden zijn zij noodlottig geweest, want de eenige zaken, welke deze nog doen, zijn inderdaad zaken van gering belang. Het gevolg hiervan is geweest, dat de meeste inlandsche kooplieden den handel langzamerhand hebben vaarwel gezegd en zich op het zieden van zeep, het leerlooijen en andere takken van nijverheid hebben toegelegd. Geen hunner kan met de soesdali wedijveren hetzij in woorden of gebaren, zoo zeer weten deze de kooplustigen te lokken en te overreden.
De zoogenaamde burgers, mjesjtsjane in het Russische, die naar luid der privilegiën van hunnen stand in den regel de industriële klassen vormen, drijven meerendeels handel in de producten des bodems; slechts enkelen doen in fabriekgoederen, welke zij van groothandelaren in commissie hebben, terwijl zeer velen bij de laatstge-melden als klerken, ja, zelfs als fabriekarbeiders werkzaam zijn. Zij bewonen allen hunne afzonderlijke wo-woning, waartoe een tuin en weidevelden behooren, die gedeeltelijk worden gehooid. Groot is het aantal, dat zich
257
met den akkerbouw bezig houdt. De vrouwen en kinderen dezer burgers bezigen een groot gedeelte van den tijd, die hun overschiet tot het vervaardigen van linnen en wollen stoffen voor huishoudelijk en eigen gebruik, ten gevolge waarvan in het gansche distrikt een bijna volslagen gebrek bestaat aan ambachtslieden van allerlei slag. Te Barnaoel wordt onder de burgers wel een enkele timmerman, bontwerker en een slagter aangetroffen, maar een schrijnwerker mag iets zeldzaam heeten, en zeker is het, dat men geen enkele schoen- of kleermaker, noch kopersmit of slotenmaker onder hen vinden zal. Dit is een van de redenen, waarom men uit Tobolsk, in het gouvernement Perm, eene menigte zaken van dagelijksche behoeften moet ontbieden, als leder, laarzen, keukengereedschap, staal, spijkers, ja, zelfs houten vaatwerk en lepels.
Het aantal boeren, in 1840 tot de verschillende ijzersmelterijen behoorende, bedroeg 112,289, waartoe nog, 117,467 vrouwen moeten gerekend worden. Deze maken het nijverste gedeelte der bevolking uit. Zij houden zich onledig met akkerbouw, veeteelt, wijders met jagt en vis-scherlj, verstaan daarenboven verschillende handwerken, welke in andere landen uitsluitend door stadsbewoners worden uitgeoefend. Zoo is, bij voorbeeld, elke boer in het Altaï-gebergte een timmerman; zonder bijna eenig ander werktuig te bezigen dan zijne bijl en de draaibank, bewerkt hij niet alleen al wat ncodig is tot het bouwen van zijn huis, maar voor zijn wagen, zijne slede, het huisraad, bouwgereedschap, zelfs zijne boot of vaartuig naar gelang de aard zijner visscherij dit vordert. Wijders verstaat hij de kunst om zijne rioven te slaan,quot; zoo als men daar te lande spreekt, dat wil zeggen, dezen uit klei te vervaardigen; als schoorsteen bezigt hij den stam van een wilgen- of elzenboom, welken hij zelf uitboort en van binnen met klei besmeert. Daarenboven is hlj beeldhouwer genoeg om zijn huis van buiten te versieren, waarvan het snijwerk dikwerf fraai mag genoemd worden; hij is leerlooijer, en bereidt zijne schapenvellen zoodanig, dat zij de wol behouden en tot pelswerk kuunen
258
dienen voor zijne onderkleeding, de rendier- of zoogenaamde wilde geitenvellen voor zijne bovenkleederen, in den Altaï dachi of jagi goliecten; de paardehuiden bereidt hij tot leder voor zijne schoenen en laarzen. Zijne zeer eigenaardig gevormde schoenen heet bij tsjarki of koti, zijne waterlaarzen met lange schachten noemt hij boetyly en gelijk wij zeiden, maakt hij zelf alles wat hij in dit opzigt noodig heeft. Slechts enkele handwerken zijn er, namelijk, het molenmaken, ijzer- en kopersmederij, het slotenmaken, welke de boeren in den Altaï niet uitoefenen. Dat zij het eerstgemelde handwerk niet beoefenen, daarvan moet de oorzaak worden gezocht in het algemeen volksgeloof, dat do molenmaker de kunst behoort te verstaan om de rfbooze krachtquot; te bestrijden, die zich verzet tegen de aanwending van water als beweegkracht, welke het volk algemeen als ongeoorloofd beschouwt. De bestaande behoeften en de daarvoor zoo gunstige gesteldheid des bodems in dc oostelijke helft van de hier bedoelde landstreek, hebben echter een groot aantal watermolens doenquot; aanleggen. In 1841 telde men in den Altaï, namelijk, in het district Kolywan niet minder dan 2,655 molens, waarvan 293 door wind, de overigen door water iu beweging worden gebragt; met uitzondering van een negentigtal, behoorden zij allen aan de in dit district gevestigde boeren. Behalve de verschillende handwerken en andere takken van nijverheid, welke door dc mannelijke bewoners dezer oorden worden beoefend, moeten nog die geteld worden, waarmede de vrouwen zich onledig houden, namelijk, het bewerken van vlas en hennep, waaruit zij verscheidene soorten van lijnwaad vervaardigen, terwijl zij uit schapenwol verschillende soorten van laken weven, welke zij even als de linnen stoffen weten te verwen. Tot het blaauwverwen bedienen zij zich van indigo; tot het groen- en geelverwen bezigen zij twee planten, welke selenika en sjerpoecha heeten en tot het verwen van geel en oranje gebruiken zij meekrap (Rubia tinctorum of R. peregrina), die in het Russisch mar-jeuna heet.
259
In de liuisselijke inrigting, de wijze van bouwen der stallingen en de kleeding der boeren in den Altai straalt eene welvaart en zindelijkheid door, welke in vele gouvernementen van Europeesch Rusland, ja, zelfs in de dorpen aan den grooten weg van Moskou naar St. Petersburg te vergeefs worden gezocht. Hierbij komt, dat bij deze Siberische boeren eenvoudigheid van zeden heerschende is en allen, bijna zonder uitzondering, eene gastvrijheid jegens den vreemdeling zelfs aan den dag leggen, die voorbeeldeloos mag genoemd worden. De hooge trap, waartoe veeteelt en akkerbouw in den Altaï zijn gestegen, zijn het gevolg van de zucht tot ontwikkeling en vooruitgang, welke bij de boeren dezer streken algemeen bestaat; werden zij aanvankelijk door de administratie van den mijnbouw, waaraan -zij onderworpen waren, aangespoord om een grooter aantal akkers te bebouwen en het getal hunner paarden te vermeerderen, weldra was dergelijke aanmoediging niet meer noodig. De voordeelige en gemakkelijke afzet hunner producten was een voldoende prikkel om landbouw en paardenfokkerij met elk jaar meer en meer te doen ontwikkelen. Wat betreft de heerendiensten, welke zij in de smeltovens moeten verrigten, deze worden jaarlijks in de onderscheidene gemeenten aangezegd, en dan onder de inwoners naar onderlinge overeenkomst en derhalve met billijkheid verdeeld.
De totale landelijke bevolking van den Altaï was ten jare 1839 verdeeld in 40 zoogenaamde drostschappen of welosti; deze telden 35 kerkelijke gemeenten of sela, 1,254 kleine dorpen, doreweï geheeten, met een gezamenlijk aantal van 36,821 huizen, lgt; steenen kerken, 29 houten bedehuizen, 1,078 smeden, 201,078 bunders bouwland, waarop 120,851 mud winterkoorn gezaaid en waarvan de opbrengst beliep 573,056 mud; dc hoeveelheid zomerkoorn, gebezigd tot het bezaaijen, bedroeg 416,247 mud, welke een oogst opleverden van 1,750,634 mud. Het aantal paarden bedroeg 259,265, dc veestapel beliep: 244,032 stuks runderen, 274,354 schapen; 90,722 bijenkorven leverden in gemeld jaar op 188,896 pond honig en 53,560 pond was.
260
De opbrengst der producten van landbouw en veeteelt, enz., bedroeg als volgt: aan granen 297,728 guldens; paarden, vee, honig, was 473,783 guld. en boter, talk, leder, enz., 189,853 guld., de gezamenlijke opbrengst beliep derhalve 961,344 guld., welke per hoofd te staan komt op ruim 7 guldens. Het is waar, het totaal der gouverneraents en plaatselijke belastingen beliep niet minder dan 6 per hoofd.
Het aantal ondergeschikte beambten en werklieden in de mijnen en smelterijen bedraagt 25,788 personen van het mannelijk geslacht, 19,473 van het vrouwlijk geslacht. Bij wijze van recrutering worden zij uit de boerenbevolking dezer oorden verkregen, en op die wijze bekwaamt zich de gansche massa ook in deze takken van nijverheid. Bijna allen zijn zij in het bezit van eigen huis en hof, en houden zij daaarenboven paarden, koeijen, schapen en pluimgedierte. De meeste welvaart heerscht onder degenen, die met paspoort uit de dienst bij den mijnbouw zijn ontslagen, dewijl zij zich geheel en al op de ontwikkeling en verbetering van hunne landerijen kunnen toeleggen; daarop volgende bewoners van het mijndistrict Loktjew en Smeïnogorsk. Deze laatstbedoelden houden vele paarden, welke zij verhuren tot het vervoeren van steenkolen en ertsen; dit heeft plaats gedurende den hooitijd, wanneer do boeren, op wien de pligt rust om dien arbeid te verrigten, hunne paarden tot dat einde niet kunnen missen. De gezamenlijke arbeiders, welke in de mijnen en in de smelterijen worden gebezigd, zyn verdeeld in afdeelingen; deze wisselen elkander af en wel in dier voege dat eene afdeeling of ploeg eone week lang gedurende 12 uren des daags, de andere gedurende 12 uren des nachts werkzaam is, terwijl de derde ploeg gedurende eene gansche week vrij is. Sedert de invoering dezer quot;vrije weekquot; worden de invallende kerkelijke feestdagen door de ploegen, welke aan bet werk zijn, niet gevierd, hetgeen zoowel voor het gouvernement als voor de boeren voordoelig is. Alleen timmerlieden, smeden en andere handwerkers vieren de feestdagen. Sommige arbeiders in de smelterijen, vooral die in het district Loktjew en Smeïnogorsk gevestigd, houden zich boven-
261
dien nog bezig mot den akkerbouw, do visscberij, bijontoolt en de jagt, liet slaan van hennep, het bearbeiden van wol en het bereiden van leder. Op die wijzo voorzien zij in al hunne behoeften in die verschillende opzigten, zonder eehter iets van hunne producten aan do markt te brengen. Dit is do oorzaak, dat zij zelden eenigo klinkende specie bezitten en meer nog dan do boeren de ongeriofelijkheid daarvan ondervinden, dewijl zij daardoor menigerlei noodzakelijke voorworpen moeten missen ; onder anderen zijn, bij voorbeeld weinigen hunner in het bezit van Boocharijsche bjati en daby, die grove katoenen stoffbn, niottegonstaando deze jaarlijks op do markten in don Altai voorhanden zijn of treft men bij hen Kirgische armjaki aan, namelijk, bo-venkloederen uit komelsgaren vervaardigd.
Een gedeelte dor bovengenoemde arbeiders wordt gebezigd tot hot verrigteu van zekere handwerken. Daartoe bohooron smeden, slotenmakers, timmerlieden, leerlooijers, talkboreidors, glazenmakers en anderen, wier diensten niet slechts bij do mijnen, maar insgelijks in de smolterijon van tijd tot tijd worden gevorderd en wijders tegen oeno geldelijke vergooding voor de beambten, alhier gevestigd, werkzaam zijn. ïen gevolge van de doelmatige verdeoling dor werkzaamheden, leveren zij uitmuntenden arbeid. Tot de handwerksklasse behooren nog gerekend te worden do manschappen on onderofficieren dor zoogenaamde 10 Siberische linie-bataillons, gevormd uit de vroeger roods vermelde go-paspoortoerden en ondorgoschikto beambten, die regtstreeks onder het bevel dor hoofdadministratie van don mijnbouw staan. Hun aantal bedraagt G,061 mannen en 6,123 vrouwen, wier werkkring en levenswijze met dien der handsworklie-den volkomen ovoroonstemmen.
In de oostelijke helft van hot Altaï-district worden verscheidene stammen dor oorspronkelijke bevolking aange-troffen, welke tot de jasak- of schatpligtigeu behooren. Zij zijn gedeeltelijk van Mongoolsche, deels van Turkscho afkomst-, vroeger waren deze verschillende stammen zoo streng van elkander gescheiden, dat geonerlei gemeenschap tusschen hen plaats had, gelijk nog heden ton dage blijkt uit hot
262
groote onderscheid, hetwelk bestaat in beider taal, gelaats-vorrn, aardrijkskundige benamingen en gebruiken. In vroeger jaren was deze streek veel sterker bevolkt dan thans; de bevolking hield zich destijds algemeen bezig met mijnont-ginningen, cn leverde niet slechts eene groote hoeveelheid metalen aan de markt, maar was in vele kunsten zeer ervaren. Thans zijn de Turksche stammen mee-rendeels bekend onder de benaming van Tartaren, cn de Mongolen onder die van Kalmoeken of quot;dubbel opbrengendequot; Turken; de oorzaak hiervan is, dat de laatstgenoemden tot op het einde der vorige eeuw, toen zij schat-pligtig werden aan de Kussen, daarenboven nog schatting moesten opbrengen aan den khan der Sjoemgoeren, aan wie zij tot op dat tijdstip onderworpen waren.
Tot de oorspronkelijke bewoners van liet Altaï-district worden nog gerekend de zoogenaamde rotsbewoners of Ka-mensjtsjiken, — van kamen d. i. steen of rots, — die in ontoegankelijke kloven en spleten wonen. Hoewel Russen van afkomst, wier taal godsdienst en zeden zij daarenboven hebben, waren zij in vorigen tijd toch verpligt, even als de oorspronkelijke volkstammen, een jasak of schatting in pelterijen en huiden op te brengen; in plaats daarvan betalen zij tegenwoordig een gering erfpachtregt of obrok. Zij zijn afstammelingen van Russische vlugtelingen en afgescheidenen, wier verhuizing naar deze oorden plaats had ten gevolge dezer oorzaken.
Bijna de gansche zuidelijke helft van het gouvernement Tomsk, met uitzondering van de steppen aan den regtcroever der Irtysj, behoort tot hot mijndistrict Kolywan-Woskres-sensk. In vroeger jaren werd deze uitgebreide streek geheeten Bjelowodje, dat is letterlijk: een land met witte wateren, hetgeen beteekende: een vrij land, rijk aan producten, dat tor bewoning voor landverhuizers zeer geschikt was. Dc stofifelijke rijkdom des bodems en zijne vruchtbaarheid lokten in het begin der voorgaande eeuw zeer vele bewoners der noordelijke gouvernementen van Rusland uit om zich in deze oorden neder te zetten, alwaar destijds behalve Koesnezk, geene enkele stad werd gevonden. Gansche scha-
263
ren begaven zich derwaarts, deze om zich te onttrekken aan de op hen rustende verpligtingen, anderen om do straf hunner misdrijven te ontgaan, de ineesten echter om een vrij en onafhankelijk leven te leiden en zich, door een van alle banden en belemmeringen ontslagen handel met de oorspronkelijke bewoners dier oorden, een vermogen te verwerven, waarop zij in hun vaderland hoop, noch uitzigt hadden.
De vroegste landverhuizers zetteden zich neder in de digte, ontoegankelijke wouden van het district Koesnezk, ten einde zich te beschermen tegen de invallen der Tartaren en Kalmoeken. In die oorden bouwden hunne geestdrijvers zich kluizen, waar zij als hermieten leefden en sommigen, door godsdienstigen waan aangevuurd, zich op den brandstapel plaatsten en vrijwillig den dood gaven. Nadat ten jare 1719 de linie der Irtysj was getrokken en een aaneengeschakelde rij posten en stations was aangelegd, welke zich uitstrekte van Omsk tot aan Oestkamenogorsk, zoomede de smelterijen Kolywan-Woskressensk waren opgerigt, breidde zich de Russische heerschappij in deze oorden meer en meer uit. Vooral nam de bevolking in aantal toe, nadat bij keizerlijk bevelschrift van den lquot;en Mei, 1761, de linie van Kolywan naar Koesnezk was getrokken, welke linie uit eenc menigte posten en versterkte plaatsen bestaat, waardoor de daar binnen gelegen landstreek tegen alle vijandelijke invallen werd beveiligd. Bevond men zich nu in zekerheid tegen de strooptogten der naburige volkstammen, het district verloor echter in de schatting dei-volksmenigte de eervolle beteekenis van ireen vrij land;quot; het grootste gedeelte de landverhuizers, die zich uit andere gouvernementen des rijks in vroeger jaren herwaarts hadden begeven, werden bij de derde volkstelling, welke in 1761 plaats had, mede in de wettige bevolking opgenomen en ver-pligt om deel te nemen aan de ontginningen, liet gevolg hiervan was, dat de benaming Bjelowodje van dien tijd af werd gegeven aan de landstreek, welke aan gene zijde dei-linie van Kolywan en Koesnezk naar dc zijde der grenzen van China ligt, eene benaming welke zij tot op den huldigen dag heeft behouden.
264
De promysjlenniks of jagers, die veel vroeger in deze oorden waren aangekomen, baanden zich een weg tot in de onherbergzame kloven en bergpassen van den Altaiquot;. Naar hunne dorpen teruggekeerd zijnde, bragten zij derwaarts meer omstandige berigten nopens eene landstreek, waar alles in overvloed werd gevonden, dat noodig was om den mensch te voeden en welvaart te verschaffen; deze berigten werden met gretige ooren opgevangen, door lieden, die reikhalzend uitzagen naar den oogenblik, waarop zij hunne voormalige onbeperkte vrijheid konden herkrijgen. De Raskolniks en die tot verschillende sekten of tolki behoorden, waartoe de dubbeldoopers en beeldstormers moeten gerangschikt worden, begonnen het eerst naar Bjelowodje of «naar de rotsenquot; — w' camen — te trekken, daarbij de jagers volgende, die grootendeels hunne geloofsgenooten waren. Dit voorbeeld door de Raskolniks gegeven, werd door vele boeren, handwerkslieden en andere aanklevers der orthodoxe leer gevolgd, die naar het gebergte de wijk namen, ten einde zich aan de dienst in de mijnen te onttrekken ; deze landverhuizers waren het, die hier in deze oorden nieuwe gemeenten stichtten.
Do Kamcnsjtsjiken, zoo als deze landverhuizers werden geheeten, hielden zich hoofdzakelijk bezig met de jagt en de visscherij, zonder echter den akkerbouw deswege te ver-waarloozen. Zij dreven een voordeeligen ruilhandel met do Chinezen, van wien zij voor hunne sabelotter-, bever- en andere vellen zilver in staven, zijden en katoenen stoffen, wol en andere dergelijke waren in ruiling verkregen. Daarenboven onderhielden zij een vrij levendig verkeer met Kirgische Kozakken en de handelaren, die met hen rondtrokken. Op zon- en feestdagen hadden de bewoners van het dorp de gewoonte, in een der huizen, zich tot het verrigten van een gemeenschappelijk gebed te vereenigen. De godsdienstoefening duurde verscheidene uren, zonder dat daarbij eene openbare voordragt of lezing des bijbels plaats vond; ieder, die eenig formuliergebed kende, zei het in stilte op. Daar zij kerken, noch geestelijken hadden, vielen alle godsdienstige ceremonien als van zclven weg.
265
Naauw aaneen verbonden, doordien zij allen in hetzelfde lot verkeerden, als het ware uit de maatschappij verbannen, waren alle Karaensjtsjiken door een vasten band zaam vcreenigd, vormden zij eenu broederschap, welke in haren schoot cenijjc der lofwaardige eigenschappen en karaktertrekken van het Russische volk bewaarde. Trouw stonden zij elkander steeds ter zijde ; altijd waren zij gereed elkander van dienst te zijn, terwijl zij een voorbedde-looze mildadigheid aan den dag leiden jegens de behoef-tingen, die zij ondersteunden met levensmiddelen, met graan ter bezaaijing van den akker en werktuigen om hem te bebouwen. Hun regeringsvorm was zuiver democratisch; zij hadden noch bevelhebbers, noch bepaalde verpligtingen te vervullen, hoewel aan hunne zoogenaamde quot;beste mannenquot; eene zekere mate van gezag werd toegekend. Zoo dikwerf over de eene of andere gewigtige aangelegenheid moest geraadpleegd worden, verzamelden zich de bewoners van de verschillende dorpen, ten einde gemeenschappelijke beraadslaging te houden; in den regel werd het besluit genomen in overeenstemming met het voorstel der nbeste mannenquot;. Maakte deze of gene zich schuldig aan een vergrijp of misdrijf, bij voorbeeld, een diefstal, dan begaven zich de nbeste mannenquot; op do gedane aanklagt naar de woning des beschuldigden; aldaar werd onderzoek naar de zaak gedaan en, indien dit noodig werd bevonden, de regtmatige straf opgelegd. Deze straf, ligter of zwaarder naar gelang van het misdrijf, bestond in het toededen van roede- of stokslagen.
Op die wijze leefden de Kamensjtsjiken een geruimen tijd voort, totdat omstreeks het jaar 1755 groote verdeeldheid onder hen ontstond. Een misdadiger, die reeds herhaalde malen was gestraft geworden, had zich andermaal aan een misdrijf schuldig gemaakt; daar de gevolgde handelwijze geen bevredigend resultaat had opgeleverd, werd besloten een volksgorigt over hem te houden. Hij werd daarop veroordeeld om, aan handen en voeten gebonden, op een vlot gezet, en op die wijze aan de baren prijs gegeven te worden. Maar de onrust, hierdoor te weeg ge-
266
bragt, kwam niet tot bedaren. Hierop volgde het mislukken van den oogst gedurende drie jaren, waardoor de toestand nog ongunstiger werd. Buiten staat zich zeiven te helpen, dagelijks door den stijgenden nood feller gekweld, waren zij eindelijk radeloos. Nu wendden zij zich naar de grenzen van China, in de hoop dat zij, ten koste hunner vrijheid, in hun levensonderhoud zouden kunnen voorzien. De bog-dokhan wees hen achter af, en weigerde ze onder zijne hoede te nemen. Op die wijze teleurgesteld, bleef er slechts één uitweg over: zich aan de Russische regering te onderwerpen. Hiertoe waren velen des te meer geneigd, dewijl zij gewetensbezwaren gevoelden over hun gedrag, ten gevolge waarvan zij uit de gemeenschap der belijders van het ware geloof waren gestooten. Wie deze bezwaren niet deelden, vonden zich van een andere zijde tot toegefelijkheid genoopt; het plan tot het trekken van eenc nieuwe linie of cordon, eene reeks vestingen in het district Boechtarminsk, waarvan dc Russische regering zwanger ging, en welks verwezenlijking aan hunne onafhankelijkheid een einde moest maken, bragt veel toe om de overigen dezen maatregel te doen goedkeuren.
In eene algemeene volksverzameling werd derhalve besloten quot;een bekwamen manquot; naar Barnaoel af te vaardigen, ten einde genade af te smeeken en van de Russische regering als eene gunst de toestemming te verwerven, dat het hun geoorloofd mogt worden in de door hen vroeger bewoonde oorden gevestigd te blijven, tegen betaling van ecu jasak of jaarlijksche schatting. Intusschen ontstond er verzet tegen den genomen maatregel en dat wel van dc zijde der oudsten en nbeste mannen,quot; zoodat eerst in 1790, toen de administratie der mijnen een groot aantal werklieden naar den Altai zond ter ontginning van nieuwe werken, bij den opzigter Prijesjcw eene bezending der Kamensjtsjiken verscheen en het vroeger vermelde voorstel deed. Van het gebeurde werd hierop verslag gezonden aan de Russische regering, die bij oekase in het volgende jaar uitgevaardigd, hare beslissing ten dezen opzigte aan den gouverneur-generaal van Siberië kenbaar maakte, liet
267
gouvernement besliste ten voordeele van het aanzoek door de Kamensjtsjiken gedaan, die van dat oogenblik op nieuw als onderdanen des Kussischen keizers werden aangemerkt. Hun aantal bedroeg destijds, naar de officiele opgave, 273 personen van beiderlei geslacht; het mag echter als zeer waarschijnlijk worden beschouwd, dat zij voel talrijker waren, dewijl zij in die dagen in dertig verschillende oorden gevestigd waren. Tegenwoordig bewonen hunne nakomelingen, ten getale van 326 mannen en 304 vrouwen, 23 dorpen; deze zijn gelegen aan de riviertjes, welke hare wateren ontlasten in de Boeehtarma. Ecnige dezer dorpen tellen 30 huizen. Kort nadat de Kamensjtsjiken in genade waren aangenomen, werd hun een jasak of schatting opgelegd, zijnde een hoofdgeld van ruim 3 gulden; sedert 1824 betalen zij, even als de overige volkstammen dezer streken, een obrok van 5 gulden. Zij houden zich bezig met de jagt en visscherij, met akkerbouw en bijenteelt, wijders bezitten zij een groot aantal paarden, runderen en schapen. In het door hen bewoonde gebied bevinden zich de rijke zilver- en loodmijnen Syrenowsk, Kroekowsk, Riddcrsk en anderen; uitgestrekte oorden, wier vruchtbaarheid niet genoeg kan geroemd worden, zijn nog geheel onbewoond en wachten op de nijvere handen, welke den ongerepten bodem ontginnen, de rijke schatten daarin verborgen, te voorschijn zulllen brengen.
Do zoogenaamde dwojedantsy of dubbel betalenden, tellen 6,085 personen van het mannelijke, 5,354 van het vrouwelijke geslacht; zij vormen 14 geslachten of gemeenten, welke 2,310 joerten bewonen en generen zich hoofdzakelijk met de jagt. Ditzelfde geldt ten opzigte van de Tartaren, welke 2,506 mannen en 2,238 vrouwen tellen, die, in 17 gemeenten of geslachten verdeeld, 1,095 joerten bewonen.
De Kalmoeken en Tartaren in den Altai leven, gelijk de meeste volkstammen onder dergelijke omstandigheden, op zeer eenvoudige wijze. Hunne noodzakelijke behoeften beperken zich tot het bezit van een woïlok-joerte, de noo-dige hoeveelheid paarden- en schapenvleesch en een uit
268
dierenhuiden bereide kleeding. AU een geluk, dat niet iedereen te beurt valt, moeten gerekend worden: eene niet zeer talrijke kudde, de noodige wapenen en ander tuig voor de jagt, benevens de vereischte hoeveelheid koemis of zoete paardemelk.
liet leger der zoogenaamde Siberische Linie-Kozakken werd opgerigt ten jare 1716, tc gelijk met het aanleggen der vestingen en wachtposten aan do Irtysj. Dc aanlei-dende oorzaak daartoe moet gezocht worden in de expe-ditien, op last van Peter den Grootc, ten jare 1715, onder de leiding van den kolonel Boechsalz, naar het Saisan-meer gezonden en de latere expedition van 1717 en 1719 gedaan onder Stoepin en den generaal Licharew, met het doel om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van goud in Midden-Azië, in de nabijheid der rivieren xVmoe on Syr. Ten jare 1725 werden vijf vestingen bezet met 182 Kozakken, aan het hoofd waarvan een luitenant en een pjatidisjatnik stonden; deze bezetting werd voortdurend versterkt door personen, die uit de Siberische steden derwaarts werden gezonden. Nadat de laatste oorlog door de Chinezen (egon dc Dsoengarischc Kalmoeken, gevoerd, in 1757 was geëindigd met de verdelging der laatstgenoemden, werd dat leger met eenige Kozakken van den Don, Basjkiren en Mesjtsjerjaken versterkt, die hoofdzakelijk moesten dienen tot bezetting der verschillende vestingen en redouten. Deze vonden die oorden zoo naar hunnen wensch, dat zij zich aldaar met der woon wilden vestigen. Ten jaren 1770 werd hun aantal vermeerderd mot 138 zoogenaamde Saporagers, bewoners van dc boorden des Dniepers aan gene zijde der watervallen, —naar die oorden verbannen tot straf wegens het verwoesten eenerPoolsche stad; — in 1775 en 1776 werden eenige personen derwaarts verbannen, die later vrijwillig in dc Kozakkendienst traden. Van 1797 tot 1799 werd hun aantal andermaal vergroot, door het opnemen in hunne rangen van 2,000 knapen, zonen van gepasporteerde millitairen uit hot gouvernement Tomsk. In 1808 telden de Kozakken reeds 6,117 man.
269
die destijds werden ingedeeld in 10 verschillende regimenten, elk van 500 man met 47 onderofficieren en 3 officieren, en 2 regimenten rijdende artillerie.
In het begin des jnars 1342 bedroeg hef aantal zoogenaamde Linie-Kozakken 24,734 personen van het mannelijk, 23,597 van het vrouwelijk geslacht, welke 85 redouten en voorposten bewoonden, over eene uitgestrektheid van 2,000 Ned. mijlen. Van deze worden 13 wachtposten en 22 redouten, met eene bevolking van 20,000 man, gevonden in het bergachtige district. Ton gevolge van de gunstige gele genheid, welke het oord hunner inwoning aan hen verschaft, hebben zij zich bijzonder toegelegd op de paardenfokkerij en de teelt van runderen en schapen. Zij verbouwen daarenboven vele graansoorten, onder anderen Chinesche tarwe, welke niet slechts zeer groot van korrel, maar ook uitstekend blank is. De groenteteelt is mede zeer ontwikkeld en men vindt niet slechts meioenen in overvloed, maar insgelijks tabak; zoo wordt, bij voorbeeld, op de wachtpost Barasjew eene soort van tabak bereid, welke zeer beroemd en alom in het rond gezocht is | ook de bijenteelt wordt op groote schaal uitgeoefend, zoomede de visscherij in de Irtysj en in andere rivieren aan de linie van Koesnezk en Kolywan, die veel zalm en andere vischsoorten opleveren. Hunne producten verkoopen zij meerendeels aan de Kirgizen en andere oorspronkelijke volkstammen, maar zetten insgelijks een groot gedeelte af in do digtbij gelegen ijzersmelterijen, vooral kaviaar, gerookten zalm en andere waren. Hunne huizen versieren zij op een eigenaardige wijze, namelijk, met zeer fraai snijwerk; vooral vindt men hot boven de deuren en vensters en insgelijks op andere gedeelten des voorgevels, en steeds heerscht in hunne huizen de grootste zindelijkheid. Bijna geen enkele Kozak wordt in deze oorden gevonden, die niet kan lezen en schrijven. Aan uitwendige sierlijkheid zijn zij zeer gehecht, voornamelijk onder de vrouwen. Hunne schoone gestalte, dapperen aard en zoo menige andere goede hoedanigheid, welke hun algemeen eigen is; deze hebben zij geërfd van de Saporezcn en Donsche Kozakken, van wie zij af-
270
stammen; deze herkomst laat zich daarenboven duidelijk waarnemen in hunne taal, welker vormen en bestanddcelen daarvan menigvuldige bewijzen heeft overgehouden.
De bodem is in deze oorden zoo buitengewoon vruchtbaar, dat hij nooit behoeft gemest te worden; hij levert eene voldoende hoeveelheid levensbehoefte op, niet slechts voor hen, die don grond bebouwen, maar insgelijks voor al degenen, die tot de mijnen in deze streken behooren. Tot in het begin van 1830, het jaar waarin de goudwasscherijen in het district Tomsk en Jeniseïsk werden aangelegd, was de stand der koornprijzen zco laag, dat de akkerbouw weinig voordeden opleverde; ten gevolge der bovenvermelde omstandigheid nam hij eenigzins toe. Door de geringe voordeden, welke die tak van nijverheid vroeger verschafte, waren de koornschuren zoo slecht voorzien, dat bij een enkel misgewas de prijzen bovenmatig stegen. In den regel betaalde men voor de 1G pond roggemeel 6 centen, terwijl voor eene gelijke hoeveelheid in tijden van schaarschte, door het mislukken van óén enkelen oogst veroorzaakt, bij de 5 gulden werd besteed. In de zoogenaamde ogorody of moestuinen kweeken de bewoners der grensvestingen, mijnen en smclterijen eene groote menigte knolsoorten, augurken, komkommers en, in de westelijke helft van het district, meloenen ; verder moeten hiertoe gerekend worden tabak en aardappelen, welke laatste vrucht, niettegenstaande zij zoo algemeen als voedingsmiddel gebezigd zou kunnen worden, hier in geringe mate wordt aangebouwd ; bij de boeren en de orthodoxen of Raskolniks heerscht nog een onoverkomelijk vooroordeel tegen de beide laatstgenoemde gewassen. Het algemeene spreekwoord is, dat zij vervloekt en uit het ligchaam van den verrader Judas voortgesproten zijn. Zelfs in Europeesch Rusland bestond tot voor korten tijd bij de boeren nog dezelfde afkeer tegen deze vrucht, welke door de geestelijkheid niet weinig werd gevoed; knollen en aardappelen noemden zij duivelseijeren.
De uitstekende weidevelden, welke in het Altaï-district worden gevonden, zijn bovenal geschikt om aan de veeteelt en paardenfokkerij eene meer dan gewone uitbreiding te
271
geven. Men schat liet aantal paarden, die in het district worden gevonden, op niet minder 450,000 stuks, waarvan de waarde dooreen genomen op 25 gulden wordt begroot. Gelijk overal in Siberië, zijn de paarden, in den Altaiquot; aangefokt, zeer geschikt om onvermoeid lange togten af te leggen; daarenboven mogen zij uitstekende dravers genoemd worden. Bij de boeren krijgen zij, zelfs gedurende het drukste van den arbeid, slechts zeer zelden haver, maar worden des zomers met gras, des winters met hooi gevoederd. Aan de boorden van de Tsjarysj en de Aleï houden de aldaar gevestigde boeren zoo vele paarden, dat zij zelfs des winters in de steppe blijven grazen, al is het ook dat zij hun voeder met moeite onder de sneeuw moesten opzoeken. Vele ambtenaren, burgers en zelfs boeren houden, behalve hunne gewone paarden, insgelijks renners, hetgeen voornamelijk het geval is in het district Loktjew en Smeï-nogorsk; gedurende de wintermaanden worden er wedrennen gehouden, waarbij somtijds 30 mijlen in eenen rid worden afgelegd.
Groot zijn de voordeden, welke de boeren, in den Altai gevestigd, van de paardenfokkerij trekken, en des te meer dewijl het onderhoud er van hun zoo weinig kost. Het eenige nadeel, hetwelk zij daarbij ondervinden, is de menigte paarden, die zij aan de Siberische pest verliezen, vooral in de vochtige, laag gelegen oorden. Het is gansch niet zonder voorbeeld, dat er in éón jaar 10,000 stuks door deze ziekte worden weggerukt.
Het aantal runderen is niet zoo groot als dat der paarden, dewijl zij zorgvuldiger oppassing vereischen en het volstrekt noodig is, dat zij des winters eene voldoende hoeveelheid voeder en stalling vinden. Zij behooren tot het gewone Russische ras en zijn van middelbare grootte. Niettemin houden zij vele koeijen en trekken niet slechts do boeren, maar insgelijks een groot aantal bewoners dei-steden aanmerkelijke voordeden van de melkerij. liet slagt-vec wordt gedeeltelijk geleverd door de boeren, deels door de Sagaïsche Tartaren, die in de nabijheid wonen van de bronnen der Jeniseï en van de Abakan.
272
De huiden worden veelal door de boeren zeiven gelooid; wat zij niet behoeven, verkoojsen zij aan de directeuren der smelterijen, waar het gebezigd wordt tot het vervaardigen van tuigen, snoeren en riemen voor machines en schoenen voor de arbeiders. De talk en boter worden in groote hoeveelheid naar de aangrenzende streken, vooral naar Irkoetsk uitgevoerd. Ten jare 18-49 gold eene koe gemiddeld genomen 121/2 gulden.
Schapen van het gewone Russische ras houden de boeren in groeten getale; de stadsbewoners daarentegen leggen zich zeer zelden toe op de schapenteelt. Bij dc Grens-Kozakken en Kalmoeken treft men zoogenaamde Kirgische schapen aan, welke niet alleen veel grooter van stuk zijn, maar daarenboven van de andere soorten verschillen door een zoogenaamden koerdjoek of vetstaart. Dc wol dezer schapen is zeer grof en uitsluitend geschikt tot het vervaardigen van vilt. Toch is die teelt zeer voordeelig, dewijl zij eene buitengewoon groote massa talk opleveren; elk dier vetstaarten verschaft ruim 71/2 pond talk. Het vlcesch dezer schapen is zeer smakelijk en ook in dit artikel wordt op de grenzen een aanmerkelijke handel gedreven. De wol dezer schapen van het Russische ras wordt gebezigd tot het vervaardigen van eene grove soort van laken, dat door de boeren en de arbeiders in de mijnen en smelterijen wordt gedragen. De meeste schapenvellen worden in dier voege bereid, dat zij tot pelterij kunnen gebezigd worden, want de groote meerderheid der bevolking bedient zich van schapenvachten tot het vervaardigen der onontbeerlijkste klee-dingstukken. Dit is in die mate het geval, dat de schapenteelt in den Altai' geen voldoend aantal vachten voor de behoefte der bevolking van die streken oplevert; ja, het aantal schapen en lammervachten, zoomede daaruit vervaardigde pelsen, hetwelk jaarlijks wordt aangekocht van de Kirgizen en andere oorspronkelijke bewoners van den Altai, die op den linker oever van de Irtysj eene zwervende levenswijze voeren, is nog grooter dan dat van de door hen zeiven bereide vachten.
De geiten, welke bijna overal, maar niet in eenig aantal
273
worden gehouden, leveren niet het voordeel op, dat men er van zou kunnen trekken, want zij zijn zwaar behangen niet wolachtig haar. In Barnaoel echter en in de fubriek-plaatsen en smelterijen wordt het haar, met ijzeren kammen, in deu ruitijd uitgekamd; men bedient zich daarvan tot het vervaardigen van halsdoeken, handschoenen, kousen, enz. liet ware to wenschen, dat eene industrie gelijk deze, welke allerwege even nuttig in de toepassing en gemakkelijk in de uitvoering zou zijn, meer algemeen kon worden ingevoerd. Dezelfde aanmerking geldt ten opzigte van de varkenfokkerij, welke tak van veeteelt hier groote voordee-len oplevert en langzamerhand algemeener wordt beoefend; niet zoo zeer om hot spek, 't welk zij slechts tot voorziening in eigen behoefte slagten, maar vooral om het haar, dat, tot borstels verwerkt, in groote hoeveelheid in de goud-wasscherijen wordt gebezigd. Gedurende de zomermaanden laat men de varkens in de bosschen, nabij do dorpen weiden, alwaar zij in de nabijheid der rivieroevers en andere vochtige oorden als in den natuurstaat leven en buitengewoon goed gemest worden.
Behalve op het aankweeken van pluimgedierte, leggen de bewoners van den Altai zich bijzonder toe op de bijenteelt. Hoe groot hot aantal bijenkorven in het gansche district wel zou zijn, laat zich niet met eenige juistheid opgeven, maar zeker is hot, dat deze tak van industrie eene groote uitbreiding heeft verkregen. Dit zal het best uit de navolgende opgaaf kunnen blijken: alléén door do bewoners der mijndistricten, in 184U, uit 90,800 stuks bijenkorven werd ter markt gebragt: 42,560 pond was en 184,096 Ned pond houig.
De invoering van dezen gewigtigen tak van bedrijf is men verschuldigd aan een Duitscher, Horens goheoten, die in hot laatste gedeelte dor vorige eeuw als geneesheer bij de Grenskozakken werd aangesteld. Bij zijne komst aldaar ontwaarde inj, dat de omstreken van hot dorp Wjetkowsk, hetwelk ten jare 1768 door orthoxo bewoners uit Wit-Rusland was gebouwd aan den weg, die van de grenzen naar Oest-kamenogorsk voert, zeer geschikt waren voor dc bijenteelt
274
zoomede dat dc boeren, gevestigd in de dorpen Bobrowka en Sjekisowka zeer veel geneigdheid betoonden om zich met dien tak van nijverheid onledig te houden. Ten gevolge hiervan wendde hij zich tot den bevelhebber der grenstroepen, met het verzoek om uit dc omstreken van Orenburg cenige gevulde bijenkorven van de aldaar gevestigde Basj-kieren te doen overkomen. Een dertigtal korven kwam in 1774 en 1775 van daar aan en werd onder de bewoners der genoemde dorpen verdeeld. Men beging hierbij echter een misslag; dc bijenkorven werden niet hei eigendom van de inwoners der genoemde dorpen; zij moesten slechts waken, dat dc bijen op de behoorlijke wijze werden verzorgd. Het laat zich derhalve zeer gemakkelijk verklaren, dat de bijen, al hadden zij in het eerste jaar reeds driemaal ge-gezwermd, toch weldra allen omkwamen. Later werd eene nieuwe proef genomen, welke beter gelukte. Een majoor der grenstroepen, Kcrbi geheeten, liet in 1792, 50 gevulde bijenkorven uit Orenburg komen, welke allen door den kolonel Arssjenewski met bijzondere zorg waren gekozen. Deze werden bij hunne komst aldaar onder de inwoners dei-vroeger genoemde dorpen verkocht. Niettegenstaande de uitgaven, welke zij zich door den aankoop der bijenkorven hadden moeten getroosten, zagen zij zich binnen het verloop van drie jaren reeds ruimschoots daarvoor schadeloos gesteld door de winsten, welke de nieuwe tak van bedrijf had opgeleverd. Het gegeven voorbeeld vond weldra navolging, niet alleen in het distriet Smeïnogorsk en Boech-tarminsk, maar de bewoners der oeverstreken van de Aleï en Tsjarysj, ja, zelfs tot aan Kocsnezk begonnen zich op de bijenteelt toe te leggen. Daarenboven ontstond hierdoor nog een ander middel van bestaan; vele en talrijke zwermen wilde bijen hielden zich op in het geboomte, dat de oeverstreken beschaduwde en bestond uit populieren, wilgen en espen, en deze werden eene rijke bron van winst voor menigen fabriekarbeider, die gedurende zijne vrije uren een voorraad van 32, ja, somtijds van 80 Ncd. pond honig verzamelde. Dc voordeelen, welke uit deze bron werden verkregen, zijn in de bedoelde oorden van dien aard, dat jaarlijks door do
275
boeren in de kerken panichidi of godsdienstige feesten worden gevierd ter nagedachtenis van Arsjenewski, dien zij ten onregte als den man beschouwen, die gemelden tak van nijverheid derwaarts heeft overgeplant.
Heeds vroeger hebben wij met een eukel woord vermeld, dat, de Kamensjtsjiken, d. i. de jasak- of schatpligtige oorspronkelijke bewoners dezer oorden, algemeen de jagt beoefenen, hetgeen mede mag worden gezegd van de meeste boeren der woudrijke en bergachtige streken des Altai. Gewoonlijk gaan zij afzonderlijk ter jagt, gewapend met buks, spriet en mes, alleen vergezeld van hunnen hond; zelden gebeurt het, dat twee of meer jagers ter gemeenschappelijke vangst uitgaan. Zij vangen het wild in vallen en kuilen of dooden het met den kogel of de hand en vinden als vergoeding voor deze ongezellige levenswijze eene rijke belooning, ia de menigte pelterijen, welke de jagt hun oplevert. Deze levensmanier en het krachtige ligchaamsgestel, dat zij als het ware van nature hebben, mogen als de oorzaken worden beschouwd, dat de swjerowsjtsjiki d. i. jagers (of eigenlijk dierenvangers, van swjer: een wild dier) van geene ziekten weten en naar den geest koel, dapper, onversaagd en ondernemend zijn. Hoewel tot den eigenlijken jagerstand behoorende, zijn zij het meest bekend onder de benaming van promysjlenniki d. i. vrijbuiters. Met uitzondering van de ree- of zoogenaamde wilde geitenvellen, die men tot kleedingstukken voor de bewoners dezer streken verwerkt, wordt de gansche hoeveelheid pelterijen, op die wijze verkregen, naar de Russische jaarmarkten uitgevoerd.
üe visscherij wordt in deze oorden in verre na niet op die schaal uitgeoefend, waartoe zij zou opgevoerd kunnen worden. In de bergachtige streken geschiedt het uitsluitend om in eigen behoefte te voorzien en het getal dergenen, die zich daarop alleen toeleggen, is dan ook zeer gering. Slechts te Barnaoel en in eenige fabriekoorden wordt versche visch ter markt gebragt, benevens gezouten roode visschen en gedroogde karaoesjen en zalm. De vischrijkste rivier is de Irtysj en wel bepaaldelijk dat
276
gedeelte der boven-rivier, aanvangende bij de vesting Boecli-tarminsk, benevens de Seïsan. Hier treft men dan ook cene menigte visschers aan, namelijk, Grenskozakken, Ka-mensjtsjiken, boeren uit de omstreken en gepasporteerdo arbeiders uit de gouvernements-mijnen en smelterijen. In dusgenoemdc rybalki of vischrijke plaatsen worden steuren, sterledde, zalmen en eene menigte andere visch gevangen; de steur uit de Irtysj is alom bekend door zijne grootte en de smakelijkheid van zijn vlcesch, en is in de bergachtige streken zeer gezocht. Ter vischvangst bedient men zich algemeen van netten en van een bijzonder tuig, somolow, letterlijk zelfvangers, waarschijnlijk eene soort van fuiken. Buitendien wordt nog eene grootc menigte visschen gevangen in het Tsjany-meer, waarvan het oost-lijke gedeelte tot het Altaï-district behoort, eu in het Boerlinsk- en Koeloendis-meer, benevens in de rivier do Ob. In de genoemde meren, vangt men vooral karaoesjen en, hoewel er mindere hoeveelheid snoek, baars en andere vischsoorten. In het Tsjany-meer worden de grootste karaoesjen gevangen; die uit het Boerlinsk-mcer gelden als de smakelijksten. Zoowel des winters als des zomers bedient men zich daartoe van netten, welke gesleept worden. Des zomers worden zij veelal in de lucht gedroogd en, bij paren aan stokken gestoken, allenvege uitgevent. Aldus behandeld, laat zich deze visch des zomers zeer lang goed houden, ten gevolge waarvan hij bij de boeren en fabriek- en mijnarbeiders een even belangrijk en algemeen voedingsmiddel uitmaakt als de stokvisch voor de bewoners van noordelijk Europeesch Rusland is.
Op gelijke wijze worden snoek, baard visch, en bliek gedroogd. Des zomers vangt men in de Ob sterledde en steur met somolowi, gedurende den wintertijd met fleuren, waaraan een zwaar lood en verscheidene haken zijn gehecht en tot welk einde hier en daar bijten in het ijs v/orden gebakt. Buitendien vischt men zoowel in de rivieren als in de meren met den hengel, met korven, fuiken van teenen gevlochten, kortsjagi eene soort van troggen, en sajeski af inloopen. Fuiken, welke vooral in de lente
277
gebezigd worden, vlecht men van willigen teenen; zij hebben aan de opening eene wijdte van ruim 7 voet en worden digt bij den oever gelegd. Vischkorven en kortsjagi laat men daarentegen door middel van zware steenen, in het diepste gedeelte des strooms en van het meer zinken, nadat men vooraf het voorgedeelte aan de binnenzijde mst eene dikke laag van roggezemelenpap heeft bestreken. Op deze wijze vangt men vooral snoek, baars, de gewone en goud-baars, en vooral baardvisch. Wat betreft de zoogenaamde sajeski, deze bestaan uit een breed vlechtwerk, dat dwars in de rivier wordt geplaatst, waarin van afstand tot afstand langwerpige openingen zijn gelaten. Vlak voor deze open-ningen worden korven op den bodem der rivier gesteld, v/elke met eene klep, insgelijks van vlechtwerk vervaardigd, kunnen gesloten worden. Tegen het einde des zomers en in den herfst wordt veel visch gespeerd of geölgerd. Tot dat einde wordt, op de voorplecht van eene boot, een vuur uit hartsachtige spaanders van het ondergedeelte van den stam eens pijnbooms brandende gehouden, waarop snoeken, taïmcni, blei en andere visschen afkomen, die de visschers met elgcr of speer dooden. Des winters vangt men veel visch met jerlitsy, namelijk fleuren, en wel voornamelijk groote snoeken ^n andere soorten. Maar de aangenaamste wijze van visschen heeft plaats op de Boven-Aleï, welke dan ook uitsluitend nit vermaak, niet om het voordeel, dat zij oplevert, wordt beoefend. Deze rivier levert eene soort van visch op, die zeer speelsch en ving is, en derhalve volstrekt niet in fuiken of korven en, slechts zeer zelden, met een hengel te vangen is. Deze visch zwemt altijd in groote scholen, welke in het Russisch roeni hee-ten. Tegen het einde des zomers wordt hij door vischa-renden (Pelecanus carbo, in het llussisch baklan) onder het drijfhout gejaagd, dat bij wijze van uitgestrekte vlotten in de rivier wordt aangetroffen. Alvorens dit tijdperk invalt, wordt eene plaats opgezocht, waar geen klippen of andere dergelijke hinderpalen den vrijen loop des strooms belemmeren. Aldaar wordt dwars over de rivier een net gesteld, hetwelk over de gansche breedte der rivier ongeveer een
278
voet hoog boven den spiegel zich verheft. Met twee of drie personen in eene boot gezeten, varen er verscheidenen stroomopwaarts, naar het dwars door de rivier gespannen net. Hierbij wordt zoo luid mogelijk gezongen, gelagchen en geschreeuwd, terwijl verscheidene andere personen ins-gcljjks stroomopwaarts langs den oever loopen en voortdurend steenen in het water werpen en met lange stokken plompen. De visschen hierdoor verschrikt, verdeden zich in drie scholen; vooraan zwemmen de oudsten en sterksten en deze afdeelingen ijlen nu voort tegen den. stroom op en wel zoodanig, dat de zijde van de eene school, welke naar de andere is gekeerd, eene regte lijn vormt. Terwijl de visch op die wijze wordt gejaagd, gaat er langs den oever een bekwaam visscher, die oplettend acht geeft of de school stil blijft liggen of doorzwemt, waarvan hij de anderen door teekenen verwittigt; naar gelang daarvan varen zij sneller door of blijven zij wachten. Hiermede gaat men voort, totdat de visch op ongeveer 80 el van het staande net verwijderd is. Hierop werpt men zoo snel mogelijk een ander net beneden de sloepen uit, waarmede de rivier insgelijks wordt afgezet en dat, even als het eerstvermelde, tot zekere hoogte boven de spiegel der rivier zich verheft. Nu wordt een derde net of zegen uitgeworpen, dat in dwarsche rigting tusschen de beide staande netten van den eenen naar den anderen oever wordt getrokken. De visch wordt nu nog wilder en poogt zich te redden door over de netten te springen, hetwelk slechts aan enkelen gelukt. Bij eene dergelijke visscherij haalt men in een enkelen trek met den zegen menigwerf 250 visschen op. Er worden minstens acht personen vereischt om het net te trekken.
In verschillende plaatsen van het bergachtige gedeelte des Altai voornamelijk wordt uit de kleinere visschen, na dat men ze in den oven heeft gedroogd, de zoogenaamde porsa bereid. Deze spijs bestaat uit eene grove meelsoort van gedroogden visch, welke in zakken wordt bewaard; wenscht men er gebruik van te maken, dan wordt het meel in kokend water geweekt en vervolgens toebereid. —
Keeren wij, na deze uitweiding, tot onze reizigers terug, die
279
don 2'len Augustus Rarnaocl waren binnen gereden. Bar-naocl ligt in eene zandige vlakte aan de monding der der Barnoelka, waar zij zich vermengt met de Ob, en wel aan den linkeroever der beide rivieren. De straten der stad zijn zeer breed en snijden elkander onder regte hoeken; dewijl de meerendeels van hout opgetrokken huizen niet groot zijn en wijd uit elkander staan, heeft de stad een veel grooteren omvang dan men van haar zou verwachten, die slechts 10,000 inwoners telt. De omstreken der stad zijn niet fraai, maar toch is Barnaoel voor den vreemdeling eene plaats van veel gewigt, omdat zij als het ware het middenpunt is van beschaving in deze oorden, dewijl aldaar vereenigd worden aangetroffen zeer vele personen, die hetzij tot de administratie van den mijnbouw in den Altai behooren, of eigenaren zijn van de grootste industriële ondernemingen in het district; wijders wordt de belangstelling der bezoekers niet weinig verhoogd door de openbare en bijzondere verzamelingen van verschillenden aard, welke in deze stad worden gevonden.
De smelteryen bezochten onze reizigers reeds 's daags na hunne aankomst te Barnaoel, onder het geleide des opperdirecteurs van den mijnbouw, den heer von Frolow, die, zoo als elk ambtenaar van dien rang in den Altaï, te gelijk met het burgelijk gezag is bekleed. Hoewel de stad Tomsk de zetel van zijn gouvernement is, houdt hij zich bijna voortdurend te Barnaoel op. De smelterijen zijn aan de zuidzijde der stad gelegen, in de onmiddellijke nabijheid van den 464 el langen dijk, door middel waarvan de Bar-naoelka is afgedamd, ten einde eene voldoende hoeveelheid water voor de smelterijen te verkrijgen. Daar langs zijn de twee fabrieken gebouwd, welke zeer uitgebreid en in een indrukwekkenden stijl opgetrokken zijn. In het eene gebouw worden de ovens ter smelting van zilver-, in het andere die tot het smelten van kopererts gevonden; voor de fabriek is een groot plein aangelegd en dit alles is door een hoogen muur, in den vorm van een uitgestrekt vierkant omgeven.
De wijze, waarop het zilver hier wordt verkregen, trekt
280
niet zoo zeer rle aandacht van deskundigen, zegt professor Rose, dewijl het edele metaal in deze fabriek tot de meest mogelijke zuiverheid wordt gebragt, als wel door do volkomenheid der bewerking om de in deze streken gedolven erts van alle metaaldeelen te ontdoen en de groote moe-jelijkheden, welke men daarbij moet te boven komen. Voor het overige geschiedt de bewerking op eene zeer eenvoudige manier, gelijk trouwens in alle andere dergelijke inrigtingen in deze oorden het geval is en welke hoofdzakelijke hierop nederkomt: vooreerst op het smelten dei-ruwe ertsmassa ; ten tweede op het versmelten der onzuivere metaaldeelen met lood, ten einde deze te zuiveren, en ten derde op het afscheiden van de zilverdeelen uit het zilverhoudend lood, op die wijze verkregen. De zilverertsen, welke te Barnaoel worden gesmolten, kunnen in twee hoofdsoorten worden verdeeld, te weten: de ertsen van den Slangenberg en de nabij gelegen mijnen Petrowsk, Ka-ramysjewsk, Tsjerepanowsk en Semonowsk; deze bestaan grootendeels uit graauwe zilverkopererts, zilverglans, zilverhoudende vaalerts, hoornerts, met goud vermengd en gedegen zilver, benevens zilvererts vermengd met koper,- ijzer- en looderts, waarin voorkomen zwaarspaat en hoornsteen. Tot de andere hoofdsoort moeten gebragt worden de erts der mijnen Syrenowsk en Riddersk, bestaande grootendeels uit een mengsel van met goud vermengde zilvererts, waarin nog voorkomen kwarts, witlooderts, lood- en ijzeroker, benevens koperlazuur en malachiet. Deze ertssoorten worden in de nabij gelegen gangen van zwaarspaat, hoornsteen en kwarts bijna allerwege in fijn verdeelden toestand gevonden. De scheiding geschiedt aan de mijn met de hand, dewijl dit door stampen en wasschen zeer bezwaarlijk te verrigten is, uithoofde van het hooge soortelijke gewigt van den daarin aanwezigen zwaarspaat. Ten gevolge hiervan komt de erts in stukken ongeveer ter groote eener okkernoot aan de smolterij, alwaar deze nogmaals wordt gesorteerd. Gemiddeld genomen bevat de erts te Barnaoel, Pawlowsk, Lok-tewsk en Slangenberg gesmolten, eene zilvergehalte van twee Ned. lood per 16 pond.
281
Bij de eerste smelting worden de gesorteerde ertssoorten vermengd met het gedeelte, dat na de verbinding mot lood bij eene vroegere bewerking is overgebleven, waarin 3 j\ 4 lood zilver per 1G pond aanwezig is en met stukken van dezelfde bewerking afkomstig, welke ongeveer 21/2 lood per 16 Ned. pond bevatten. Het smelten geschiedt in een open oven, waarvan sommigen eene hoogte van 11, anderen van 22 voet hebben. De ruwe massa, welke na de bewerking overblijft, is omstreeks 11 12 per cent der gesmolten ertsmassa. Elke oven levert op die wijze een mengsel, dat 10 a 12 lood zilver op 10 pond ertsdeelen bevat. Vervolgens wordt deze massa met lood vermengd, om het zilver af te scheiden. Dit geschiedt in ovens, welke eene middellijn van 41/2 en eene diepte van 3 voet hebben, van gebakken steen gebouwd zijn, van binnen met eene vuurvaste kleilaag voorzien. Elke oven of haard heeft twee of drie vormen en daarboven de schoorsteen. Nadat de ertsmassa is gesmolten, worden de slakken van de oppervlakte van het metaal afgeschept, dit op nieuw met steenkolen bedekt, waarop men het lood, in den vorm van baren, er bijvoegt; dit heeft reeds eene gehalte van 10 lood per 16 pond. Het lood smolt nu zeer spoedig, dringt ten gevolge van zijn zwaarder specifiek gewigt door de ertsmassa en vermengt zich aldra met het meerendeel van het daarin aanwezige zilver, dat op den bodem van den haard bijeenloopt, Nadat men de vloeibare massa eenige malen met groenhouten stokken of staven heeft omgeroerd, met het doel om, zooveel mogelijk, do vermenging van het lood met het zilver te bevorderen, laat men hot cenigen tijd stil staan, ten einde het lood met het zilver vermengd te doen bezinken; zoodra men vermeent, dat dit lang genoeg heeft geduurd, tapt men het af, maar draagt daarbij zorg om do opening terstond te sluiten, wanneer het vloeibare metaal niet snel meer loopt. Deze bewerking met lood herhaalt men nog drie malen en elke der afgetapte gedeelten bevat nog eene vrij aanmerkelijke hoeveelheid zilver, hoewel alleen hot eerste zoo veel bevat, dat het in den drijfoven wordt gezuiverd; deze eerst afgetapte massa heeft
282
eene gehalte van 3 once per 1G pond. Datgene, hetwelk men bij de drie latere bewerkingen verkrijgt, wordt uitsluitend gebezigd tor vermenging met ruwe erts. Nadat men het metaal viermaal heeft laten afloopen, reinigt men de oppervlakte van de gesmolten ruwe erts van slakken en kolen, en tapt ook deze af, welke nog ongeveer 3 h 4 lood zilver bevat, en deels tot het versmelten met andere ruwe erts wordt gebezigd, deels op nieuw wordt gebrand en van een gedeelte der onzuiverheden ontdaan. Na deze voorafgaande bewerking is het geschikt om bij later te smelten ertsmassa's gevoegd te worden. Nu schiet er voor de eerst verkregen hoeveelheid niet anders over dan het afscheiden van het daarin aanwezige lood, hetwelk geschiedt in ovens geheel en al op de Saksische wijze ingerigt. Het nu verkregen zilver wordt in baren gegoten, die men naar St. Petersburg zendt, alwaar zij in de munt worden geaffilieerd, dewijl zij nog 3 per cent goud bevatten.
Uit het bovenstaande zal de lezer ontwaren, dat het smelten der erts te Barnaoel met grootere mocijelijkheden gepaard gaat dan gewoonlijk. Deze zijn vooreerst het gevolg van de fijnheid, waarin de zilverdeelen in de verschillende ertsen voorkomen, zoo als in zwaarspaat, waarvan het aanmerkelijke specifieke gewigt almede een groot bezwaar oplevert; in de tweede plaats komt als het noodzakelijke gevolg van het zoo even genoemde hier in aanmerking: de geringe hoeveelheid zilverdeelen, welke in de erts worden gevonden ; ten slotte de geringe mate van smeltbaarheid der steensoorten, zoo als hoornsteen, welke eene zeer groote hitte vereischt, alvorens hij vloeibaar wordt en zelfs dan nog slechts taaije slakken oplevert, waaruit de zilverdeelen niet dan zeer onvolkomen kunnen afgescheiden worden. Hieruit laat zich verklaren, dat er in de gesmolten erts nog immer een groot gedeelte overblijft, hetwelk een aanzienlijk verlies oplevert; dit wordt op niet minder geschat dan een derde der gansche zilverproduetie of jaarlijks op 8,000 Ned. pond zilver.
Het smelten van looderts geschiedt te Barnaoel op eenvoudiger wijze dan in andere oorden, dewijl deze niet uit loodglans bestaat, maar slechts oxyde bevat.
283
Behalve de smclterijen te liarnaoel, welke hunne onverdeelde aandacht trokken, werd er aldaar niets gevonden, hetwelk onze reizigers met zoo veel belangstelling bezigtig-den als het Siberische museum. Deze inrigting, welke in Siberië ongetwijfeld hare wederga niet vindt, heeft haar ontstaan te danken aan de zucht tot bevordering der wetenschappen en de ijverige bemocijingen der heeren von Froloff en den staatsraad Dr. Gebler. Deze laatste, een Duitscher van geboorte, die sedert vele jaren als geneesheer te Barnaoel was gevestigd, had de vriendelijkheid zijne landslieden derwaarts te begeleiden. Het museum bevat cene menigte verzamelingen van verschillenden aard, welke echter allen betrekking hebben op Siberië, en zoowel de producten des lands als de zcdtJn, gebruiken en inrigtingen zijner bewoners omvat. Men ziet hier opgezette zoogdieren en vogels, visschcn, delfstoffen, modellen der voornaamste mijnen in den Altaï en der werktuigen aldaar gebezigd, kleederdragten, en huisselijke en andere gereedschappen der verschillende Siberische volkstammen; wijders treft men er aan antiquiteiten, opgedolven in de begraafplaatsen der Tjsoeden, welke in grootc menigte in den Altaï voorkomen, benevens gouden, zilveren en koperen gereedschappen van verschillenden aard.
Van do bijzondere verzamelingen wijdden onze reizigers de meeste aandacht, als staande in een naauw verband met het doel hunner reis, aan verzamelingen van natuurlijke historie. Onder deze verdient in de eerste plaats die van den heer Gebler te worden genoemd, welke allermerkwaardigst is. Tevens kan ditzelfde museum tot een doorslaand bewijs verstrekken van den rusteloozen ijver des bezitters, die het gedurende zijn verblijf in Siberië heeft bij-eengebragt. liet volledigste gedeelte was zijne entomologische verzameling, dewijl zij niet uitsluitend tot het gebied des Altai was beperkt, maar door ruiling eene zeer volledige collectie, ook wat andere landen betreft, was geworden. Professor Ehrenberg was niet minder verheugd dan verbaasd, toen hij aldaar eene groote menigte insecten aantrof, welke bij op zijne reis in Afrika had verzameld.
284
Door ratling mot hot Berlijnsche museum was de staatsraad Gebler in liet bezit er van gekomen. (Eene beschrijving zijner Siberische insecten heeft doctor Gebler in het licht gegeven, welke toegevoegd is aan Ledebour's uReise nach dem Altai.'')
Niet minder merkwaardig in hare soort verdienden de verzamelingen van den heer von Froloff te worden genoemd, welke uitsluitend betrekking hebben op China en de bewoners van dat uitgestrekte rijk. De gemakkelijke wijze, waarop men zich te Barnaoel dergelijke voorwerpen kan verschaffen, en eene bijzondere zucht des heeren von Froloff voor dergelijke zaken, hadden aan deze verzameling eene hooge mate van volledigheid doen bereiken.
Met het bezigtigen der genoemde industriële en andere inrigtingen, onder het genot van den even aangenamen als bclangwekkenden omgang met de heeren von Frolow en doctor Gebler, snelden drie dagen voorbij; in dien tusschentijd waren tevens de noodige toebereidselen gemaakt tot het voortzetten der reis door den Altai. Meer van nabij bekend geworden zijnde met den toestand van den mijnbouw in den Altai en het hooge gewigt er van, hadden zij het voornemen opgevat hunne reis verder uit te strekken dan hun oorspronkelijk voornemen was, tot welk einde zij het navolgende plan ontwierpen. Vooreerst wenschten zij den Slangenberg te bezoeken, vervolgens de mijnen Riddersk en Kroekowsk, om zich van daar naar Boechtarminsk te begeven en eindelijk langs de Irtysj, over Oestkamenogorsk en Boechtarminsk, naar Syrenowsk terug te keeren, nadat zij bij die gelegenheid den nieuwen post Baty hadden bezocht; hiermede zou de reis door den Altaï geëindigd zijn. Den i''0quot; Augustus verlieten zij Barnaoel en wel in veel talrijker gezelschap dan tijdens hunne komst aldaar. De luitenant-generaal Welljaminoff, te Tobolsk, had zich niet vergenoegd om den heer Jermoloff den last op te dragen om Humboldt gedurende diens reis door zijn gouvernement te begeleiden, maar hij had den generaal Litwinoff, te Tomsk hot bevel voerende, een gelijke order doen toekomen. Ten gevolge hiervan begeleidde deze onze reizigers bij hun vertrek uit Bar-
285
naoel mot een zijner officieren, een Pool, en een jong geneesheer. Eene dergelijke opmerkzaamheid aan Humboldt bewezen, was dezen en zijn gezelschap even vereerend als zij hun tot genoegen strekte, dewijl de omgang met zoo beschaafde mannen, als hunne begeleiders reeds bij de eerste ontmoeting bleken te zijn^ niet anders dan hoogst aangenaam kon wezen.
De weg naar Slangenberg loopt in de onmiddellijke nabijheid van de stad over den hoog rijzeuden, zuidelijken oever der Barnaoelka, volgt de Ob tot waar deze rivier zich met de Aleï vereenigt, welker monding bij Kalmanska wordt gevonden, het tweede station van den kant van Bar-naoel. Van hier loopt de weg langs de Aleï tot aan het derde station Tsjistjoenskoja, van waar hij in eene dwar-sche rigting naar de Tsjarysj heen voert, eene rivier welke uit het zuiden in de Ob afstroomt, liet reisgezelschap had Barnaoel des avonds ten 10 ure verlaten, en bevond zich reeds den volgenden morgen in de vlakte tusschen de Aleï en de Tsjarysj. Deze vlakte heeft naar het eenige gehucht, hetwelk zij bevat, eene zoogenoemde simov, Pla-towskaja geheeten, de benaming verkregen van Platows-kajische steppe. Dewijl zij volstrekt niet bebouwd wordt en het voorjaarsgras reeds sedert lang was verdord, leverde zij den reizigers een treurig schouwspel op. De hemel was echter helder, geen wolkje vertoonde zich, en de lucht was zoo buitengewoon droog, dat volgens de waarneming door professor Rose aan het station Platowskaja gedaan, het verschil tusschen den vrijen en den bevochtigden thermometer 9°,2 bedroeg. De vrije thermometer teekende, 190,0 de bevochtigde 9Ü,8 Réaumur, waaruit bleek dat het dauwpunt 3°,4 was, tot welken graad de temperatuur daar zou hebben moeten dalen, alvorens zich dauw had kunnen vormen. De helderheid des dampkrings was van dien aard, dat vóór zij Platowskaja bereikten, aan den horizon de eerste berg van de Altaï-keten, de Sinaja Sopka (do blaauwe bergtop) hun reeds in het oog viel, zoomede eenige anderen, welke in de nabijheid van Kolywansk zich verheffen, niettegenstaande de lijnregte afstand, tusschen
de plaats, waar zij zicli bevonden, en genoemde bergen, meer dan 100 Ned. mijlen bedroeg. Door de straalbreking opgedoemd, schenen zij veel nader dan werkelijk het geval was. Eerst in den vroegen morgen van den 6den Augustus bereikte men de voorbergen en het wegens zijne uitmuntende ligging zoo te regt beroemde Kolywansker meer, gelegen op een afstand van 3 mijlen ten noordoosten van het dorp Saoenjinka, het laatste station op den weg naar Slangenberg. Deze voorbergen bestaan uit granietrotsen van den zonderlingsten vorm, welke den noordelijken en oostelijken oever uitmaken van het kleine meer, hetwelk ter naauwernood een omvang heeft van 6 mijlen. Zij verheffen zich eensklaps uit de vlakte en staan hier afzonderlijk, elders in rijen, als waren zij uit spleten der aardkorst te voorschijn gekomen. De rotsen bestaan uit op elkander liggende, meerendeels horizontaal gerigte lagen, ter dikte van 8 duim a 3 voet, welke naar de zijde der steppe afwaarts hellen en elk oogenblik naar beneden dreigen te storten. Daarbij zijn zij verschillend van grootte; de eerste, welke uit de steppe oprijzen, doen zich aan het oog voor als kleine, afzonderlijk staande altaren, anderen schijnen muren en ruïnen van oude burgten. Oostwaarts heen verheffen zij zich allengs hooger en vereenigen hier verder op met den Sinaja Sopka, die insgelijks uit graniet is gevormd.
Het dorp Saoesjyna, insgelijks Kolkiwanka en Fira-sanowa geheeten, is 19 mijlen van Slangenberg verwijderd en ligt te midden tusschen de zonderling gevormde granietrotsen. Van hier verheft zich de weg langzaam meer en meer, naar gelang men den Slangenberg nader bij komt. Tot op 9 mijlen van dezen berg loopt de weg voortdurend over graniet, vervolgens over porphierconglome-raat en later over porphier, totdat men de mijn bereikt. Bevindt men zich op dat hoogste gedeelte van den breeden, kalen porphierrug met hoogrijzende ribben, dan weidt het oog over een dal, hetwelk van het westen naar het oosten is gcrigt, en in welks middengedeelte het vlek Slangenberg ligt. Het is aan alle zijden omgeven door kale rotsen en toppen; boven alle anderen verheffen zich de Slan-
287
genbcrg, zoo rijk aan ertsen, welke een langen bergrug vormt, die zuidwaarts van de stad zich van het noordwesten naar het zuidoosten uitstrekt, en eene koepelvormige rots Karaoelnaja Sopka of Wachtberg, welke ten noordoosten der stad oprijst.
Onze reizigers reden door eene lange straat, voorbij de steenen kerk, en stegen af aan een huis, hetwelk uitsluitend bestemd is tot het herbergen van doorreizende ambtenaren ; het was, wel is waar, slechts van hout opgetrokken, maar toch zeer ruim en gemakkelijk ingerigt. Zij hadden hier terstond do gelegenheid het grootste gedeelte der ambtenaren te leeren kennen, die zich derwaarts begeven hadden, ten einde Humboldt te begroeten; onder deze bevond zich de opper-ingenieur bij het mijnwezen, de hoer Oeli-anoff en do hoer Koelibin, bekend door veelvuldige letterkundige geschriften, waartoe, bij voorbeeld, behoort eene vertaling in het Russisch van de uGéognosiequot; van d'Aubuis-son. Van hot grootste belang voor onze reiziger was hunne kennismaking met den hoer von Bunge, professor in de botanie te Dorpat, die destijds als geneoshoor was aangesteld bij hot hospitaal alhier; die ontmoeting was vooral van veel waarde voor Humboldt, dewijl von Bunge in 182G mot den staatsraad von Ledebour de reis door don Altai had gemaakt; hij was derhalve juist do regto man om aan onze reizigers de beste inlichtingen te geven. Aangenaam was het hun dan ook den heer von Bunge als leidsman bij hunne togton naar en in de omstreken van den Slan-genborg te hebben.
Humboldt en do zijnen bleven to Slangenborg, in hot Russisch Smeïnogorsk of Smejoff, tot in den middag van don 9den Augustus, bozochten gedurende den namiddag van den ()ien de mijnen op den Slangenborg, maakten don volgendon dag oen uitstapje naar do slijperij Kolywan, en onderzochten den 8sten en den O110quot; do omstreken van den Slangenberg. Op die wijze werden zij in staat gesteld eenige waarnemingen te doen mot betrekking tot deze merkwaardige ertslagen. Met in achtneming der vroegere bekend gemaakte waarnemingen door Pallas, Renovantz en
288
Hermann, heeft professor Kose de volgende beknopte be-sclirijving van dezen merkwaardigen berg zamengesteld.
De Slangenberg, Smejewskaja Gora in het Russisch, heeft zijne benaming verkregen van de groote menigte slangen, welke men op dien berg bij zijn ontdekking aantrof en tot wier verdelging men een aantal personen moest bezigen. quot;U vormt een rotsrug, welke geheel afzonderlijk staat en zich van het westen naar het zuidoosten uitstrekt; in deze rigting heeft hij eene lengte van ruim 600 el. Zijne hoogte boven het dal, hetwelk zuidwaarts er van gelegen is, bedraagt ongeveer GO el. Aan de oost-, zuid- en zuidwestelijke zijde daalt hij mei steile helling afwaarts; aan do noordelijke zijde daarentegen gaat hij met langzame glooi-jing over in de vlakte, waarin het vlek Slangenberg ter hoogte van 12-10 voet boven den spiegel der zee is gebouwd. Oost-noordoostwaarts van de mijnen verheft zich een koepelvormige berg, Karaoelnaja Sopka of Wachtberg, aldus geheeten naar de wacht, welke dezen berg bezette, toen Kalmoekenhorden deze oorden nog doorzwierven. Tusschen dezen en den Slangenberg wordt een vrij uitgestrekt dal gevonden, waarin nog een gedeelte van hot naburige vlok is gebouwd. Hij is do hoogste borg, welke in deze oorden wordt gevonden. Volgens de waarnemingen door Ledebour gedaan, rijst hij 2,006 voet boven don spiegel der zee en 805 voet boven het plein, gelegen voor de kerk van het vlok Slangenberg. Noordwaarts van dezen berg verbindt zich met hem eene reeks bergen, welke het vlek in een halven kring omgeeft en weder met een andoren bergrug verbonden is, die als eene naar het noordoosten gerigte verlenging van den Slangenberg mag beschouwd worden. Zuidoostwaarts van laatstgenoemden berg verheft zich oen bergrug, welke in eene evenwijdige rigting mot den Slangenberg voorloopt en aan de naar hem gekeerde zijde even steil oprijst als deze. Slechts een naauw dal scheidt de beide bergruggen, welke eene kleine beek Smojewka doorstroomt, die, op een afstand van drie mijlen van deze plaats in een moeras ontspringende, de oostelijke zijde van den Karaoelnaja Sopka bespoelt. Dat gedeelte van haren loop, hetwelk in eene
289
zuidoostelijke rigling het dal des Slangenbergs nadert, is vlak voor den ingang er van afgedamd, ten einde een ruimen watervoorraad ten dienste der industriële inrigtingen te erlangen. Nadat zij haren vrijen loop heeft hervat, stroomt zij in meer westelijke rigting naar de Korbolieha, met welker wateren zij zich vermengd in de Aleï stort.
De slangenberg bestaat uit niets anders dan eene verbazend uitgebreide ertslaag, gevormd uit eene op kleischie-fer rustende hoornsteenniassa, waarin allerwege gangen en brokstukken van grofkorreligen zwaarspaat voorkomen. De hierin aanwezige aarddeelen zijn gewoonlijk fijn verdeeld; ze worden eehter ook aangetroffen in smalle kloven van den hoornsteen, zonder vermengd te zijn met zwaarspaat. Onder de niet metaalachtige zelfstandigheden, welke alhier worden aangetroffen, moeten, behalve de genoemden, gerekend worden hoornsteen en zwaarspaat: kwarts adalar witherit, kalkspaat, vloeispaat; de metalen zijn; gedegen goud; meer of minder vermengd met zilver, gedegen zilver, zilverkoperglans, zilverglans, vaalerts, hoornerts, gedegen koper, bontkopererts, koperkies, koperglans, loodglans, zinkblende, ijzerkies, roodkopererts, koperlazuur, malachiet, kopergroen, witlooderts en zinkspaat. Het goud wordt hier nimmer in gekristalleerden toestand gevonden; deels komt het voor in den vorm van dunne, onregelmatig op en over elkander liggende blaadjes, deels in dunne schilfers met eene hobbelige oppervlakte, welke zelden dikker, gewoonlijk echter dunner zijn dan de rug van een gewoon mes, deels in platen in kloven liggende. Ook het zilver is niet gekristalliseerd, maar wordt gewoonlijk hetzij draad- of haarvonnig en insgelijks in schilfers en plaatjes aangetroffen.
Er zijn vier mijnen gedolven in den Slangenberg. De uit de mijnen verkregen ertsmassa wordt gesorteerd, zoodra zij de mijn heeft verlaten, en de spaatertsen van den hoornsteen gescheiden, hetgeen meerendeels met de hand geschiedt; slechts een gering gedeelte wordt gestampt. In den zomer geschiedt dit onder den blooten hemel, des winters in de daartoe ingerigte gebouwen. De erts wordt III. 19
290
verdeeld in stukken ter grootte eener okkernoot en dan vervoerd. Ten einde dit te vergemakkelijken, is bij den Slangenberg een spoorweg aangelegd, welke eene lengte heeft van bijna 1 '/2 mijl.
Gering is het getal mijnen, dat van den aanvang der ontginning zoo voordeelige resultaten heeft opgeleverd als de mijnen van den Slangenberg, welke derhalve niet ten onregte zoo vermaard is geworden. Van 1748 tot op 1770 hebben zij 80,000 centenaars erts opgeleverd, en binnen het tijdsverloop van 1770 tot 1793 ongeveer 240,000 centenaars. Gedurende langen tijd heeft de Slangenberg alléén de gansehe hoeveelheid zilver opgeleverd, waarvoor Siberië van wege den staat was aangeslagen. Ten jare 1824 bedroeg die niet minder dan 3,264 Ned. pond. Ten gevolge van de ontzaggelijke hoeveelheid erts, welke de Slangenberg reeds heeft geleverd, is de hoeveelheid waarvoor deze mijnen zijn aangeslagen, bepaald op een jaarlijksch bedrag van 1,280 pond zilver.
Naar gelang men dieper is doorgedrongen, heeft men niet slechts ondervonden, dat de hoeveelheid der aanwezige erts afnam, maar de gehalte aan zilver verminderde in gelijke mate. Aanvankelijk bedroeg deze 2 k 21/2 once per 10 pond erts; omstreeks het jaar 1780 vond men niet meer 5 lood en in de laatste jaren slechts l'/s a. l3/* lood. Aanvankelijk werd de erts, welke niet meer dan 4 lood zilver per lü pond bevatte, te arm aan zilver geacht om gesmolten te worden; zij werd destijds niet uit de mijn opgewerkt; dit geschiedde eerst later en in de plaats van deze arme ertsmassa kwam nog minder zilverhoudende en waarschijnlijk zal deze eenmaal aan de beurt komen om, door nog armere erts vervangen, te worden verwerkt. De grootste hoeveelheid zuiver en met goud vermengd zilver is gevonden in de onmiddellijke nabijheid der bovenste laag; het mag zelfs als zeer waarschijnlijk worden beschouwd, dat de rijkste ertslagen door de Tsjoeden, die ook hier mijnen hebben ontgonnen, reeds waren weg gedolven. Sporen daarvan zijn niet alleen in het zuidoostelijke, maar insgelijks in het noordwestelijke gedeelte des bergs waargenomen. Bij
291
het heropenen der vroeger door hen ontgonnen, maar sedert ingestorte mijnen, heeft men velerlei werktuigen dier voormalige bewoners dezer oorden gevonden, als gegoten koperen houweelen en zeer harde steenen, welke waarschijnlijk hebben gediend tot vuisthamers, dewijl zij allen eene groef of voor in het rond hebben, waarin, naar men onderstelt, een riem is geplaatst geworden om den steen in de hand te houden en als hamer te bezigen. IJzeren werktuigen heeft men evenmin in de mijnen als in hunne graven gevonden, hoewel men eene groote menigte gereedschappen en versierselen van andore metalen en vooral van goud vervaardigd, in hunne grafplaatsen heeft aangetrof fen. Eene groote menigte dier graven ligt aan den noordelijken zoom des Altai, aan den oever der Irtysj in de steppe der Kirgizen en laat zich ligtelijk herkennen aan de opeengestapelde steenmassa's. Hieruit laat zich met zeer veel grond onderstellen, dat de Tsjoeden het ijzer, en dus ook het gebruik van dit metaal, niet hebben gekend. Bij gebreke daarvan hebben zij zich uitsluitend moeten bepalen tot het verwerken van oker, welke later dan ook in de bovenste lagen is aangetroffen, tijdens de Russen de ontginning der mijnen weder hebben begonnen. Pallas verhaalt, dat weinige jaren voor zijne komst te Slangenberg, ten jare 1771, in een der oude mijnen een half versteend geraamte was gevonden, met een zak gevuld met zeer rijken oker. liet hierin aanwezig goud werd door was-sching aan de Smejewka er uit afgescheiden; de overblijfselen der wasscheryeu bleken zoo groote hoeveelheid goud te bevatten, dat deze erts gestampt en op nieuw bewerkt is geworden.
Den 7'lequot; maakten onze reizigers, onder begunstiging van het schoonste weder, een uitstapje naar Kolywansk, gelegen op een afstand van 3U mijlen van Slangenberg; hier namelijk is het, dat de door hare uitstekende producten zoo gunstig bekende slijperij des Altai wordt gevonden. Dewijl de naaste weg derwaarts door het gebergte liep en deze sleehts zeer suial was, bedienden zij zich op dezen togt van wagens zoo als bij gelegenheid van hunne uit-
292
stapjes in de omstreken van Moersinsk, en gelijk trouwens in gansch Siberië algemeen worden gebruikt. De weg naar Kolywansk loopt over bergruggen, welke meerendeels slechts eenc geringe hoogte hebben, deels met woud geboomte bedekt, deels geheel kaal zijn, maar omringd met uitgestrekte heuvelen, die een rijken overvloed van kruiden opleveren.
De slijperij, welke zij des middaags bereikten, ligt in een dal en vormt met de woningen dor in de mijnen aangestelde beambten, een zeer net gebouwd en tamelijk uitgebreid vlek. Heeds voor den aanleg der slijperij was Kolywansk eene inrigting van zeer groot belang door de uitgebreidheid der mijnen aldaar; hier namenlijk werd de eerste smelterij gevonden, die in den Altai is opgerigt; later echter zag men zich genoodzaakt de zaak te laten varen, uithoofde van gebrek aan brandstoffen. Sedert dien tijd dagteekent zich alhier de aanleg der slijperij, welke van Loktows herwaarts werd verplaatst. Het dal Kolywansk wordt besproeid door de Bjelaja, eene kleine rivier, welke op een afstand van zes mijlen van hier aan de Sinaja Sopka ontspringt; in het verdere gedeelte van haren loop vereenigt zij zich met de Loktewa, welke door den linkeroever in de Tsjarysj valt.
De reizigers bevonden zich nu in de onmiddelijke nabijheid van den berg, welke zij het eerst in 't gezigt kregen, toen zij zich op weg naar Slangenberg bevonden; thans kwam de berg hun voor als eene zeer hooge kegelvormige rots. Hij behoort tot de vrij hoogen gebergten, welke de waterscheiding vormen tusschen de Ob, welke in de Tsjarysj uitwatert, en de Oeba; die zich ontlast in de Irtysj. Dit gebergte is bekend onder de benaming van Tigeretskisehc Alpen.
Onze reizigers werden bij hunne aankomst te Kolywansk begroet door den heer Laoelin, directeur der slijperij, die hen in de fabriek rondgeleidde en op de meest gastvrije wijze onthaalde. Hare werktuigen worden door waterkracht in beweging gebragt, en zij is overigens op gelijke wijze ingerigt als die te Katharinenburg, maar op veel
293
grootcre schaal aangelegd en de steencn, welke hier worden geslepen, zijn veel fraaijer en meer verschillend van aard dan in dc genoemde stad. Zij bestaan voornamelijk uit porphier en porphler-congloraeraten van verscheidene soorten, granieten en aventurin, en werden meerendeels ten jaro 1784 door den hoofddirecteur der mijnen gevonden, bij gelegenheid cener expeditie door hem naar de Boven Tsjarysj Koksoen Oeïmon en den Tigeretskische Apen tusschen de Boven ücba en de Boechtarma gedaan ter opsporing van gesteenten, welke met goed gevolg konden geslepen worden. Buitendien zijn nog andere steensoorten ontdekt, ■welke een schoonen glans aannemen. Jaspis wordt te Koly-wansk niet geslepen, welke daarentegen een van de fraaiste gesteenten der slijperijen te Katharinenburg uitmaakt; dc reden hiervan moet gezocht worden in dc volgende omstandigheid : dat deze steensoort in den Altai niet in zoo grootc hoeveelheid voorkomt als in den Oeral.
Onder de fraaiste gesteenten, welke te Kolywansk worden bewerkt, bchooren een roode porphier, een groene augiet cn een gestreepte porphier. liet eerstgenoemde heeft algemeen genomen ccne donkere bruinroode kleur, waarin zwarte vlekken cn strepen voorkomen, welke meerendeels te niet uitloopcn. De kristallen, die er in voorkomen, bestaan grootendeels uit tweeling-kristallen; sommigen daarentegen mogen min of meer doorschijnend worden ge-heeten en deze hebben dan een wecrschijnachtig witte kleur. Hier cn daar ziet inen kleine, grijsachtig witte kwarts-korrels cn buitendien nog veel kleinere, bijna mikroskopi-sche blaadjes ijzerglans; in de ongeslepen stukken laten zij zich moeijelijk waarnemen. Later echter, wanneer zij gc-glanst cn gepolijst zijn, loopen ze, hoe klein zij ook wezen mogen zeer duidelijk in het oog door den levendigen mc-taalglans, welken zij bezitten. Porphier laat zich zeer goed polijsten, toch treft men er hier en daar hoekige stukken kalksteen in, welk zwartachtig grijs van kleur zijn; deze laten zich niet polijsten en zij verminderen derhalve zeer de waarde van het voorwerp, waarin zij worden gevonden. Gten enkel stuk van grootc afmeting is er,
291
waarin dergelijke fouten niet voorkomen, al is het ook dat die stukjes kalksteen'gering van grootte cn weinig in getal zijn, gelijk professor Rose roods had opgemerkt in de verschillende paleizen te St. Petersburg.
Daar behalve het Altaïsche porphier, slechts twee variëteiten van rood porphier bewerkt worden of beter gezegd, zijn bewerkt geworden, namelijk het Elfdal-, en het antieke roode porphier, is het niet van belang ontbloot na te gaan in welk opzigt zij van elkander verschillen. Volgens professor Rose onderscheidt zich het antieke van hot Altaïsche porphier door eenc fraaijere lichte kleur der hoofdmassa van hot gesteente, de grootere menigte er in voorkomende albietkristallen en hunnen eenigzins rooden tint, door de hoornblende, welke in sommigen wordt gevonden en een volslagen gemis van kwarts, liet Elfdal-porphier onderscheidt zich door zijne feldspaatkristallen, wolk met albietkristallen, kwarts en ijzerglans er in voorkomen.
Henevens het roode porphier van Kirga, bewerkt men to Kolywansk nog twee varieteiten, van welke de eene tot de variolitische, de andere tot de conglomeraat-gesteenten moet gebragt worden. De eerstbedoelde soort heeft eenc deels blaauwachtig groene, deels roodachtig bruine hoofdmassa van het gesteente, waarin meer of minder digt bijeen liggende kogels van gelijke grondstof van twee of drie lijnen in doorsnede, blaauwachtig grijs van kleur met meer donkerzwarte kern in voorkomen, die wijders nog met een smallen, maar pikzwarten kring omgeven zijn. De kleur der kern en van den buitonsten kring gaat van lieverlede over in het blaauwachtig grijs des kogels, maar heeft aun de naar buiten gekeerde zijde eenc vrij scherpe grens. Behalve deze kogels ontwaart men in de hoofdmassa nog kleine, witklcurige albietkristallen, wier getal echter niet groot is, wijders hier en daar blaadjes ijzerglans; deze laatsten komen insgelijks in de kogels voor. Hier en daar ziet men nog een brokstuk van grijsachtig witten kalkspaat en roodachtig bruinen jaspis, welke beide een hoogen glans aannemen, voor het oog zeer bevallig zijn en daarenboven door het eigenaardige van den vorm
295
zeer merkwaardig genoemd mogen worden. Het porphier-conglomeraat heeft ecne roodachtig grijze hoofdmassa, bevat slechts weinige en dan nog kleine albietkristallen, benevens hoekige stukken rood en zwartachtig bruinen jaspis van geringe grootte en ijzerglans in kleine, fijnkorrelige partijen.
Deze drie varicteiten worden bijeen gevonden op cene hooge rots aan de linkerzijde van de Korgan, een der wildste bergstroomen des Altaiquot;, op 10 mijlen van de plaats, waar zij zich in de Tsjarysj werpt en 120 van Kolywansk.
J)e groene augietporphier heeft eene grijsachtig groene hoofdmassa en bevat labrador en augietkristallen. De eerst-genoemden zijn sneeuwwit, hier en daar echter met groene vlekken; de laatsten, welke in geringere hoeveelheid er in voorkomen, hebben eene zwartachtig groene kleur, liet por-phier heeft groote overeenkomst met het serpentino verde antico, hoewel laatstgenoemd gesteente eene fraaijere loof-groene kleur heeft, gelijkmatiger van grein is en een hoogeren glans aanneemt. De kristallen echter, welke in dit gesteente voorkomen, zijn groen en moeten in dit opzigt voor de kleur van het Altaïsche porphier wijken.
De groene porphier wordt in de nabijheid van de Tsja-rysj gevonden.
De gestreepte porphier bestaat uit verscheidene zwartkleurige, groene, groenachtig grijze en groenachtig witte lagen, welke onderling met elkander afwisselen en hier met scherp geteekende grens van elkander zijn gescheiden, elders trapsgewijs in elkander overgaan. Kristallen komen hierin niet voor, slechts op enkele plekken ontmoet men eenig ijzerkies. Deze steensoort, welke op een uitstekend fraaije wijze kan gepolijst worden, is zonder twijfel de schoonste, die de Altai oplevert. Gewoonlijk wordt zij jaspis geheeten, maar zeer ten onregte gelijk professor Rose opmerkt, want zij bestaat nit niets anders dan uit de hoofdmassa van porphier, waaraan de gewoonlijk er in voorkomende kristallen ontbreken. Zij wordt gevonden op den Rewcnnaja Sopka, letterlijk den Rabarberberg, op een afstand van 35 mijlen ten westen van Slangenberg. De
206
lieer Koclibin, ingenieur bij liet mijnwezen, die op Humboldt's verzoek zich naar den Rcwennaja Sopka bogaf, zond hem 42 exemplaren van verschillende steensoorten, benevens eene beschrijving er van. Van dezen fraaijen jaspis-porphier heeft men vele voorworpen vervaardigd, welke de keizerlijke paleizen te St. Petersburg versieren, als kandc-labres ter hoogte van 8 voet 7 duim, zuilen ter lengte van 10 h 12 voet, eene eliptische badkuip ter lengte van S'/s en ter diepte van 4 voet 5 duim. De blok, waaruit deze badkuip werd gehouwen, woog 24,000 Ncd. pond en werd door 400 arbeiders langs ongebaande wegen, over bergen en dalen, naar de fabriek te Kolywansk binnen acht dagen 700 mijlen ver getransporteerd. Driejaren lang werd er aan gearbeid, en niettegenstaande de zoo lage loonen, welke in deze fabriek worden betaald, kostte do badkuip niet minder dan 10,920 gulden.
Tot de steensoorten, welke buitendien te Kolywansk geslepen worden, behoort mede een zeer fraaije avonturin, wit en roodachtig wit gekleurd, welke te Beloretskaja op een afstand van 30 mijlen de fabriek wordt gevonden. 15o-vendien worden nog andere dioret- en augietporphiersoorten, die in de Tigeretskische Alpen worden aangetroffen, roode granietsoorten van de Aleï, in de fabriek bewerkt; zij bebooren echter tot de minder fraaije soorten gerekend te worden.
De gastvrije wijze, waarop onze reizigers door den heer Laoelin waren ontvangen geworden, had hen tot 5 ure te Kolywansk doen verwijlen; de terugkeer naar Slangen-berg moest nu langs een anderen weg plaats hebben, dewijl het niet raadzaam was bij het nachtelijk duister den ongebaanden bergweg te berijden; zij sloegen een anderen in, die, wel is waar, niet de naaste, maar daarentegen zeer goed aangelegd en onderhouden was. Aanvankelijk voerde deze weg onze reizigers langs de rivier Bjelaja, totdat zij het dorp Koetsjjoïwa bereikten, vervolgens in eene noordelijke rigting voorbij het Kolywan-meer naar het dorp Saoesjkina, alwaar hij zich vercenigde met dc bekenden weg naar Slangenberg. Niettegenstaande men met dc
297
alhier gebniikclijkc snelheid gereden en te Saoesjkina nieuw voorspan had verkregen, was liet toch niet vóór ll'/a ure dat onze reizigers Slangenberg binnen kwamen.
Don 9',un Augustus verlieten zij laatsgenocmde plaats, den weg nemende naar do rijke zilvermijnen Kiddersk en Kroekowsk, welke beide op geringen afstand van elkander zijn gelegen in het bovendal der Oelba, op 184 mijlen van Slangenberg. De Oelba behoort reeds tot het stroomgebied der Irtysj, waarin zij zich nabij de vesting Oest-kamenogorsk ontlast. Tusschen deze rivier en die, welke in de Ob hare wateren storten, de Aleï en de Tsjarysj, waarin de rivieren van den Slangenberg en Kolywansk uitstroomen, wordt nog een andere rivier aangetroffen, welke zich met Irtysj vereenigt boven de monding der Oelba en welke men derhalve op den weg van Slangenberg naar Kiddersk moet passeren. Tot aan Sjamanaïcha, het tweede station van de zijde van Slangenberg, volgt men de groote route naar Semipalatinsk, welke door de steppe langs den zoom des Altaï loopt. Bij genoemd dorp aangekomen zijnde, verlaat men den grooten weg en in eenc rigting, die de vroeger gevolgde regthoekig snijdt, treedt men het dal der Oeba binnen, ter plaatse waar deze rivier het gebergte verlatende het dal heeft doorgebroken. Men volgt nu het dal der Oeba stroomopwaarts langs den linker-rmeroever tot aan het dorp Bystrocha, waar men den lageren, doch moeijelijk te bestijgen bergrug tusschen de Oeba en de Oelba passeert; op die wijze komt men bij het dorp Tsjeremsjanka in het dal der Oeba, in hetwelk, 35 mijlen stroomopwaarts, Kiddersk is gelegen.
Het was reeds laat in den nacht, toen onze reizigers te Sjaïmanaïka aankwamen; zij begaven zich echter terstond in eene veerschuit, waarmede zij de Oeba overstaken en bereikten Bystroecha des morgens van den volgenden dag. Dc boeren spanden tien paarden voor elk rijtuig en begeleidden hen in vrij groote menigte te paard, terwijl zij zich van lange stokken hadden voorzien om de rijtuigen, op de slechtste plaatsen van den weg, voor omslaan te behoeden; deze buitengewone maatregel van
298
voorzorg werden geheel uit eigen beweging genomen. Dit geleide behielden zij tot .aim Tsjoretnsjanka. Op die wijze logden zij den weg door het dal der Oelba snel af en bereikten, des avonds ten 7 ure, het doel hunner rcize.
lliddcr.sk, hetwelk naar de waarnemingen van Ledebour 2,3'44 voet boven den spiegel der zee zich verheft, ligt reeds diep in het gebergte en is aan alle zijden omgeven door iioogc bergtoppen, welke zelfs in dit gedeelte van het jaar nog met sneeuw zijn bedekt. Die zich westwaarts van het dal verheffen, worden de Oelbinskische, noordwaarts er van de Oebinskische snecüwbergen of, zoo als liet dago-lijksch gebruik mede brengt, Belki geheeten; de eerstbe-doelden verheffen zich tusschen de Oeba en de Irtysj, de laatstgenoemden tusschen dc Oelba en de Oeba. Ter plaatse waar Riddersk ligt, iiecft het dal nog een aanmerkelijke breedte; naar gelang het zich verder westwaarts uitstrekt, wordt het allengs naauwer; het dal wordt besproeid dooide Ticliaja, welke eerst dan dc benaming van Oelba verkrijgt, nadat zij zich mot de Grammatoecha heeft vereenigd, welker bronnen aan de hellingen der Oelbinskische bergen worden gevonden.
Des morgens van den li*16quot; Augustus bezocht Humboldt het eerst de mijnen van Riddersk, vervolgens die van Kroekow, welke op een geringen afstand van daar worden gevonden. Professor Rose was door een ongesteldheid, welke hem reeds voor de reis herwaarts had aangetast, buiten de gelegenheid gesteld om onderweg dc minste waarneming te doen, en daardoor zoodanig verzwakt, dat hij zich gedwongen zag terug te koeren. Do heer Ehren-borg daarentegen was reeds bij het aanbreken van don dag op weg gegaan om oen uitstapje te maken in de omstreken, met het doel om een der hoogste toppen der Oel-binskischo sneeuwbergen lo beklimmen, bekend onder de benaming van Prochodnoï Ujolok.
De mijnen van Riddersk werden ontdekt ten jare 1784 door ecu der toenmalige ambtenaren bij het mijnwezen, Ridder geheeten, naar wien zij later zijn genoemd. Ook hier hebben de sporen van aloude Tsjocdisclie mijnwerken
209
aanleiding tot de ontdekking der delfstoficlijke rijkdommen dezer oorden gegeven. De groote hoeveelheid gedegen goud, welke vooral in de bovenste lagen werd gevonden, verschafte deze mijnen spoedig eene groote vermaardheid. Thans zijn zij van het grootste gewigt voor de ontginningen in den Altai, om den rijken voorraad lood, welken zij verschaften. De geel- en roodachtige loodoker, welke tegenwoordig het grootste gedeelte van dc productie dezer mijnen uitmaakt, levert op per 16 pond: 6 pond lood en 1 Va lood zilver. Het mijnwatcr in den bovensten mijngang ter diepte van 38 el, had naar de waarnemingen van Humboldt, cene temperatuur van 3quot;,9 Reaumur, en de dampkring aldaar van 5quot;,1 R. Des daags heeft het water, ter plaatse waar het wordt uitgepompt, een warmtegraad van 4quot;,8 en de vrije lucht omstreeks den middag: 170,7 R. Naar men vernam, vroor het nimmer in dc mijn, niettegenstaande dc koude in die oorden des winters zoodanig is, dat het kwikzilver er bevriest.
Dc Kroekowmijnen, welke ten jare 1811 werden ontdekt door Kroekow, naar wicn zij zijn genoemd, liggen hooger dalopwaarts, op een afstand van ruim cene mijl van Riddersk; het terrein is aldaar 100 el hooger dan in de nabijheid der laatstgenoemde mijnen. De zilverproduc-tic der Kroekowmijnen is zeer aanzienlijk. Dc temperatuur van het mijnwatcr bevond Humboldt te zijn, op cenc diepte van 54 cl: 3quot;,4 Rëaumur, terwijl de dampkring aldaar een warmtegraad had van: 5quot;,5 cn in de vrije lucht van 1205 Réaumur. Des avonds keerde professor Ehrenberg van zijn uitstapje naar den Prochodnoï Bjelok terug, beladen met een grooten voorraad planten, welke hij aldaar verzameld had.
Nu moest nog de rijke zilvermijn Syrenowsk worden bezocht, welke dc gewigtigste van den ganschen Altai is, wat betreft dc hoeveelheid zilver, welke zij oplevert. Zij ligt ten zuidoosten van Riddersk, in dc nabijheid van Boech-tarma, ruim 60 mijlen van de plaats waar deze rivier bij Bocchtarminsk in dc Irtysj valt; zij is van Riddersk gescheiden door dc bergketen, welke zich ten noorden van van dc Bocchtarma verheft en haren loop volgende als
300
ccnc voortzetting van het Oelbinskischc gebergte moet worden beschouwd; aanvankelijk wordt het geheeten het Toer-goesoentkisehe gebergte, verder oostwaarts verkrijgt het de benaming van Cholsoenschc geberte, alwaar het de waterscheiding vormt tnsschen de Boechtarma, en de rivieren, welke zich in de Katoenja, Koksoen en Oeïmo ontlasten. Volgt men den weg Syrenowks over dat gebergte, dan bedraagt de afstand tnsschen de beide mijnen ter naau-wernood 10 mijlen. Men kan hem niet anders afleggen dan te paard of te voet; met rijtuig zich langs dien weg derwaarts te begeven, daartoe bestond de mogelijkheid niet. Zij zagen zich derhalve genoodzaakt oin don gewonen weg te volgen, namelijk, door het dal der Oelba tot aan Oestkamenogorsk, vervolgens over het gebergte naar Boechtarminsk en dan stroomopwaarts langs de Boechtarma naar Syrenowsk te rijden.
Zij verlieten Riddersk des morgensvan den d'10quot; Augustus, reden door het dal der Oelba welke weg tot aan het dorp Tsjeremsjanka hun van vroeger reeds bekend was.
Het dal heeft, wel is waar, eeno breedte van verscheidene mijlen, maar toch genoten zij op dien weg het schoonste uitzigt op het hooge gebergte, dat ter wederzijde het dal insluit, waarvan de hellingen en kloven allerwege nog met sneeuw waren bedekt, hetgeen bij het heldere morgenweder de uitstekendste vergezigten opleverde, liet schilderachtigste deden de bergen ter linkerzijde van den weg zich aan het oog voor, welke tot de Oebinsksche keten be-hooren, en de daar tegenover gelegen Oebinskische verre in hoogten overtreffen. Met majesteit vooral verheffen zich de Prochodnoï Bjelok en de wat verder gelegen Alp, |de Geranowskoï Bjelok, boven de reusachtige bergen dezer indrukwekkende keten. Twee mijlen voorbij Riddersk rijst onmiddelijk achter den berg, welke de bekende ertslagen bevat, te midden van het dal een kleine, kegelvormige berg op, de Kroeglaja Sopka d. i. de ronde berg geheeten ; hier hielden onze reizigers stil, dewijl zij hem wensch-tcn te bestijgen. Geen enkele boom verheft zich op dezen berg, welke overigens even als het omringende dal
301
met kruiden is begroeid, en wel zoo digt en tot zoo een aanzienlijke hoogte, dat zij boven bun hoofd oprezen en het niet mogelijk was elkander te ontwaren, zoodra zij slechts enkele schreden van elkander verwijderd waren.
Groot was het aantal Silivum cernuum; een der exemplaren door professor Ehrenberg van hier medegebragt, had eene lengte van niet minder dan negen voet. Wijders vonden zij bier vooral Cnicus pratensis en basterd wederik (Epilobium augustifolium.) Ziet men dezen berg van Kiddersk, dan doet hij zich geheel kegelvormig aan het oog voor; het bleek echter, toen zij zich op zijn fop bevonden, dat hij eene langwerpige gedaante heeft.
Aan het dorp Tsjeremsjanka genaderd zijnde, verlieten onze reizigers den vroeger gevolgdon weg en zetteden den togt voort door het dal dor Oelba, bot welk van bier zich in eene zuidelijke rigting uitstrekt. Overal vonden zij oen rijken plantentooi; de dorpen, welke zij doortrokken, waren uitgestrekt en welvarend schonen hunne bewoners genoemd te mogen worden. Zij houden zich voornamelijk bezig mot de bijenteelt on leveren oen zeer welsraakonden honig. Hoewel onze reizigers den togt over don goed aan-gelogden on met evenveel zorg onderhouden weg snel voort-zettenden, bereikten zij eerst ton 4 ure in den morgen Oostkamenogorsk, waar zij ton huizen van den hoer Naka-riakoff, koopman der tweede klasse, op de moest gastvrije wijze worden ontvangen.
Oostkamenogorsk, dat is, doorbraak der rotsgoborgten, ligt 800 voet boven don spiegel der zee, in de nabijheid van de plaats waar de steppe aanvangt. Op eenigen afstand van do Irtysj verheffen zich nog bergen, maar gaan zij geheel en al in de vlakte over. De stad heeft weinig aanzien, bestaat slechts uit weinige straten mot houten huizen en bevat naar de jongste volkstelling van 1851, niet moor dan 2,292 inwoners. Wel ligt zij aan alle zijden open, maar hoeft toch een zoogenaamde vesting, welke uit niets anders bestaat dan oen uitgestrekt plein, in het rond met huizon bebouwd en omringd met een wal en eene gracht.
302
Onze reizigers verwijlden hier den ganschen dag, eensdeels omdat voor den verderen togt verscheidene toebereidselen moesten gemaakt worden en het doelmatiger was de reis in den vroegen morgen aan te vangen, ten «andere dewijl Humboldt alhier waarnemingen wenschte te doen betreffende de helling der magneetnaald en tevens de zonshoogte wilde nemen. Professor Rose maakte van den vrijen tijd gebruik om een uitstapje naar het gebergte te doen, stak de Oelba over, welke zich eenige mijlen stroomopwaarts van de stad iu de Irtysj stort en reed vervolgens in eene noordelijke rigting naar eenige bergtoppen, welke, elf mijlen van Oest-kameuogorsk verwijderd, als de laatste voorbergen aan de zijde der steppe mogen beschouwd worden.
Reeds des middaags keerde professor Rose van daar terug, want hun vriendelijke gastheer had het plan gemaakt om een feest ter hunner eere aan te rigten, waartoe niet slechts onze reizigers, maar vele andere gasten van verre en van nabij waren uitgenoodigd. Onder deze bevond zich onder anderen de bevelhebber der vesting, de kolonel Liancourt, een bejaarde, maar nog zeer vrolijke Fransche uitgewekene, die reeds 39 jaren in Siberië had gewoond; wijders do handelsraad PopotT uit Semi-palatinsk, wiens tegenwoordigheid onze reizigers vooral belang inboezemde, dewijl hij hen menige inededeeliug deed nopens den toestand van een groot gedeelte van Midden-Azië, waaromtrent hij eene zeer uaauwkeurige kennis had verkregen door zijne uitgebreide handelsbetrekkingen met Bochtara, Tasjkend en andere oorden. Hun voorkomende gastheer nam aan het feest zelf geen deel, dewijl het een vastedag was, maar hij vertoonde zich niettemin bij zijne gasten, met wie hij zich op de aangenaamste wijze onderhield. Des avonds hadden onze reizigers nog de gelegenheid eenige militaire oefeningen bij te wonen van het garnizoen, dat uit Kozakken bestond, en hunne geoefendheid in den wapenhandel te bewonderen. De generaal Littmi-noff had namelijk bevel gegeven tot het houden eener groote wapenoefening, ter bijwoning waarvan de vreemde gasten waren uitgenoodigd geworden. Bij die gelegenheid
303
werd tevens do temperatuur der bron in de vesting on-derzoclit, welke op cene diepte van 14 el: 40)8 Kéanmur teekende.
Den 14'lequot; Augustus ving ons gezelschap de reis naar Boechtanninsk aan; het bleek echter niet mogelijk te zijn deze op de gewone wijze af te leggen. Tusschen Oest-kamenogorsk en Boechtanninsk heeft de rivier zich een bed gespoeld in het gebergte, dat over den spiegel helt, zoodat langs den oever der rivier geene plaats is overgebleven tot het aanleggen van een voet- of rijweg. Om zich naar Boechtanninsk te begeven, moest derhalve de reis te water worden afgelegd of de weg over het gebergte gevolgd. De eerstbedoelde weg is uiterst gemakkelijk, maar vordert zeer veel tijd, dewijl de stroom niet zeer veel kracht meer heeft; de andere daarentegen is zeer bezwaarlijk, maar kan binnen zeer korten tijd worden afgelegd. De vaart op de rivier hadden onze reizigers voor de terugkomst bewaard en derhalve den bergweg voor den togt derwaarts gekozen. Van hunne gewone rijtuigen was hier geen gebruik te maken op den smallen bergweg; alles wat niet volstrekt op de voorgenomen reis werd gevorderd, liet men op lange, smalle wagens pakken, ingerigt op de wijze van de in den Oeral gebruikelijke rijtuigen ; al de overige voorwerpen hadden zij hunnen vriendelijken gastheer in bewaring gegeven, wiens welwillendheid zij bij hunnen terugkeer andermaal op de proef moesten stellen. Bij do overige voorwerpen hadden zy ook hun barometer gevoegd, omdat een degelijk werktuig in de bergrijtuigen, welke zijn ingerigt om er in te leggen, toch niet opgesteld zou kunnen worden. Nadat in dier voege alle noodige toebereidselen voor den aanstaanden togt waren genomen, vingen zij de reis aan.
De bergweg naar Boechtanninsk loopt door vijf dorpen, namelijk, Oelbinskoï, Feklistowskoï, Sewernoï, Alexan drowskoï, Beresowskoï; alle dorpen en steden van de gansche Irtysjlinie zijn allen door Kozakken bewoond; behalve het bebouwen van den grond, is hun de bewaking der grenzen opgelegd. Ten einde de aanvallen der
304
aan gone zijde der Irtysj zwervende Kirgizcn af te keeren, zijn de dorpen niet Spaansche ruiters omgeven en worden uit dien hoofde redoiiten genoemd. Maar bij verandering der omstandigheden, nu dergelijke aanvallen niet meer plaats hebben, zijn de vroeger zorgvuldig onderhouden vestingwerken geheel en al in verval geraakt en thans van alle beteekenis ontbloot.
Voor onze reizigers het eerste station Olbinskoï bereikten, dat 27 mijlen van Oestkamenogorsk is verwijderd, liadden zij reeds vijfmaal de Oelba moeten passeren. Weldra werd de weg hier bergachtig en wel in die mate, dat hij zonder behoorlijk ingeiigt rijtuig niet berijdbaar zou geweest zijn. De dalen werden eng, de bergen hoog en steil en ten gevolge daarvan werd het uitzigt, hetwelk zij op de omringende natuurtooncelen genoten, uiterst schilderachtig. Zeer was het te bejammeren, dat het regenachtige weder den ganschcn dag aanhield en zeer veel van het natuurschoon voor ónze reizigers deed verloren gaan. Oelbinskoï, alwaar de reizigers eenigen tijd verwijlden, in de hoop dat het weder mogt ophelderen, is slechts een klein dorpje; de huizen zien er net en zindelijk uit, 't geen als een bewijs mogt worden beschouwd van de algemeen heerschende welvaart. Ook hier ter plaatse houdt men zich algemeen bezig met de bijenteelt, en wordt een welsmakende honing gewonnen, welke de reizigers op de hier eigenaardige wijze, met versche augurken, werd voortgezet, eene spijs welke veel wordt gebruikt.
Te rekenen van Oelbinski wordt de weg allengs bezwaarlijker. Hier liep hij tegen een steilcn berg op, waarna men zich op eene heuvelachtige hoogvlakte bevond, welke met gras en kruiden begroeid, maar geheel boomloos was. Feklistowskoï, het tweede station, ligt nog op deze hoogvlakte, ja, zij strekt zich bijna uit tot aan het derde station Sewernoï, hetwelk gelegen is in eene insnijding des terreins, gevormd door eene beek, de Smolianka geheeten. Daar het niet doenlijk was het certvolgende station in den loop van den dag te bereiken, besloten de reizigers aldaar te overnachten.
305
Den volgenden dag, den 15'!equot; Augustus, waren zij reeds vroegtijdig op « eg naar Alexandrewskoï; de weg derwaarts liep door enge dalen, ter wederzijde ingesloten tusschen steile rotsen, liet weder, dat aanvankelijk somber en regenachtig was, klaarde vervolgons op, zoodat later de helderste zonneschijn heerschte.
Hetgeen op dezen weg vooral de aandacht van ons reisgezelschap trok, was een noordwaarts van Boechtarminsk gelegen granietberg, Wochnataja Sopka in het Russisch, Beritaoe in het Kirgisch geheeten. Hij is kegelvormig van gestalte en zet naar voren en naar achteren lange rots-graten af, welke eindelijk steil afwaarts loopen en onder de laag teelaarde verdwijnen.
In de onmiddellijke nabijheid van Boechtarminsk houden de bergen op, zoodat de stad in eene vlakte is gelegen en wel aan den regteroever der Boechtarma, op ecne mijl af-stands van het punt waar deze in de Irtysj valt. De vesting ligt aan don zoom des oevers, welke hier 40 a 50 voet hoog rijst; zij heeft den vorm van een langwerpig vierkant, waarvan eene der langste zijden naar de rivier is gekeerd. De overige zijden zijn omgeven met eene gracht, welke men door middel van buskruid in de rots heeft doen springen, terwijl het verdere terrein met woudgeboomte is overschaduwd. De vesting heeft echter eene geringe uitgestrektheid, en bevat uitgenomen enkele woonhuizen, slechts hot hospitaal en de magazijnen. Aan hare noordzijde ligt de stad open, en is ter barer verdediging omringd niet Spaanscho- ruiters; zij is echter geringer van omvang, staat naar het uitwendige bonoden Oostkamenogorsk en telt slechts 800 inwoners. Boechtarminsk is eene stad van latere dagteekoning, want zij is haar ontstaan verschuldigd aan het ontginnen der zilvermijn Syrenowsk, ter bescherming waarvan ton jare 1791 do vesting alhier aan den oever Irtysj is aangelegd. Oostkamenogorsk daarentegen werd reeds in hot jaar 1720 gesticht.
In het midden van dal gedeelte van den steilen oever, welke de eene zijde dor vesting uitmaakt, wordt eene kloof waargenomen, die tot ver in de vesting zich uitstrekt UI. 20
30ü
en waarvan do wanden uit ccnc klciaclitigc leilaag bestaan. Waarschijnlijk was do ganschc kloof in vrocgeren tijd met dezelfde steensoort gevuld, die, minder vast dan het omringende graniet, door hot afloopendo regenwater is uitgespoeld. Hetgeen vooral opmerkingswaardig mag geheeten worden, is dat do gansoho kloof allerwege granietgangen heeft, Ier dikte van een i twee duim, welke als het ware een uet vormen.
In de nabijheid der vesting worden nog twee andere plaatsen gevonden, welke uit een mineralogisch oogpunt beschouwd, van zeer veel gewigt zijn, namelijk, do kopermijn Hoochtar-minsk, 27 mijlen ten oosten der vesting gelegen, en do wat verder zuidwaarts zich verheffende magneetberg Onze reizigers, die slechts zeer kort te Boechtarminsk verwijlden, konden echter niet beide oorden bezoeken. De ontginning der kopermijn werd aangevangen ten jare 1790, maar wordt thans niet met ijver voortgezet; vooral is zij hierdoor merkwaardig, dat er de aanleidende oorzaak in gezien moet worden tot hot ontdekken der rijke zilvermijn Syrenowsk. Wat betreft don magneetberg, hiervan is nog volstrekt geen partij getrokken, want hoe gemakkelijk de erts hier kan verkregen worden, levert zulks toch geen voordeel op, dewijl zij uit gebrek aan brandstoffen niet kan gesmolten worden.
Weinig tijds na hot middaguur waren onze reizigers te Boechtarminsk aangekomen, en naauwelijks had Humboldt zijne waarnemingen gedaan, toen zij ten 5 ure de reis rogt-streeks naar Syrenowsk weder voorzetteden. Do weg derwaarts loopt tot aan het dorp Talowka, hetwelk 20 mijlen van Boechtarmink verwijderd is, langs don regteroevor, verderop langs den linkeroever der Boechtarma. De Wochnataja Sopka aan hunne linkerzijde latende, reden zij aanvankelijk door de steppe, welke nu echter geheel verdord was; de tallooze verwelkte tulpenstengels strekten hun echter ten bewijze van de pracht en schoonheid, waarmede de lente deze oorden tooit. Aldus voortgaande, kwamen zij hier en daar aan een lagen, kalen bergrug, welke allen regt streoks naar do zijde der rivier zich uitstrekken, en welk
307
terrein zij in eene dwarsche rigting doorrollen. Eerst des nachts ten 1 nre kwamen zij, half verstijfd van konde, lo Syrenowsk aan.
Syrenowsk li^t in het dal der Maglenka, niet ver van de plaats waar deze zich met de Beresowka vereenigt, welke op hare beurt 10 mijlen verder noordwaarts door den linkeroever in de Boechtarnia uitloopt. Het dal heeft een aanmerkelijke breedte, maar is onvruchtbaar; op de bergen, welke zich ter wederzijde zeer hoog verheffen, wordt nergens de verkwikkende schaduw van een boom waargenomen, zoodat het gansche natuurtooneel in het, rond een dor en woest aanzien heeft. Do mijn wordt gevonden aan de steile helling van een dier bergen, welke uit kleiachtigen leisteen bestaat.
De mijn ligt hoog aan de helling nabij den top des bergs. De hoornsteen, waarin de erts voortkomt, is vermengd met kwarts cn zwaarspaat. De kwarts is veelal zeer poreus; zijne poriën zijn gedeeltelijk gevuld mot gelen ijzeroker en lood-aarde, waarin de grootste hoeveelheid van het hier gednl ven zilverhoudend goud wordt aangetroffen, cn om den wille van dit edele metaal is het, dat de ontginning dezer mijn bijna uitsluitend wordt voortgezet. Gewoonlijk vindt men hot in zoo fijn verdeelden toestand, dat het voor het bloote oog niet zigtbaar is, somwijlen echter treft men het aan in den vorm van blaadjes en kernen, enkele maleu in klompen ter zwaarte vau verscheidene looden, ja, van ponden. Onze reizigers ontvingen alhier een dergelijken klomp ter zwaarte van 7 lood ten geschenke, welke bijna geheel vrij was van kwarts. De overige alhier voorkomende ertssoorten zijn witlooderts, koperlazuur, roodkopererts, koperglans en ko-perkies; het voornaamste, hetwelk de mijn oplevert, bestaat uit bruine oker, welke in de poriën van don kwarts wordt gevonden De ertsen bevatten gemiddeld per 16 Ned. pond •1 a 5 lood goudhoudend zilver en ongeveer 20 per ccnt lood.
Do hoeveelheid goudhoudend zilver, welke doze mijn jaarlijks oplevert, bedraagt 8,000 pond, het aantal mijnwerkers somtijds over do 700 man. Uithoofde van volslagen gebrek aan brandstoffen, worden de ertsen niet
.'li »8
op de plaats zelve gesmolten, maar ver/.onclen naar Bar-naool en andere zllversmelterijen in don Altai. Het vervoer er van geseliiedt gedeeltelijk te land, deels te water langs de Irtysj. De plaats van inscheping, waarheen zij per as moeten gevoerd worden, is gelegen tusschen de Kozakkendor-pen Woronsji en Tsjeremonskoï, boven de vesting Hoech-tanninsk, op een afstand van 60 mijlen van Syrenowsk; van daar gaan zij per schip de rivier af tot 2 mijlen boven Oestkamcnogorsk, en van dit punt geschiedt het vervoer weder te land. Uithoofde van do bezwaren hieraan verbonden, had men gedurende langen tijd slechts den zoor poreusen kwarts naar de smelterijen verzonden en het hardere gesteente, als te geringe hoeveelheid edel metaal bevattende, aan de mijn ongebruikt achter gelaten. Sedert 1826 is een stampmolen beneden in het dal der Heresowka gebouwd, en op die wijze lieoft men reeds eene groote hoeveelheid goud verkregen.
Do mijn is van latere dagteekening, want eerst in 1791 werd zij ontdekt door een smidsgezel van do mijn te IJocch-tarminsk met name SyrenofT. Gedurende verscheidene jaren werd er slechts erts gedolven, maar geen vervoer er van had plaats vóór 1804; dit geschiedt nu per schip langs do Irtysj op voorstel van den hoofdingenieur bij het mijnwezen, den heer von Froloff. Ook hier is hot aantreffen van oude Tsjoedische mijnen de aanleiding geweest tot hot ont dekken van den delfstoffelijken rijkdom dezer oorden.
Onze reizigers besteedden don voormiddag tot het be-zigtigen der mijn, bezochten vervolgens den stampmolen, en des namiddaags hervatteden zij de reis op nieuw. Bevindt men zich in do nabijheid van den genoemden stampmolen, dan heeft men van daar het uitzigt, over het Beresowka dal, in dat der Boechtarma en op het gebergte, hetwelk zich aan de overzijde er van verheft, namelijk, het Cholsoen-gebergte. Ken der hoogste bergen, de Stolbowoecha ligt regt tegenover het Beresowka-dal cn verheft zich in veertien afzonderlijke hoornen of toppen. Allen waren reeds met sneeuw bedekt, dat echter niet eeuwigdurend mag genoemd worden, want gewoonlijk dooit het weg in Mei cn zijn zy
309
(pgcn het cimlo van .Tulij op nieuw er mede bedekt. Het gezigt op dc besneeuwde bergen deed den wenseli bij onze reizigers opkomen om den togt nog verder voort te zetten en dieper in het gebergte door te jdringen, maar de verdere plannen van het reisgezelschap in aanmerking nemende, was liet saisoen te ver verloopen om daaraan gehoor te kunnen geven.
De Stolboewoeha is echter niet de hoogste berg in hel Chol-soen-gebergte, want verder oostwaarts, 15 mijlen ten oost-noordoosten van het dorp Fykalka, verheft zieli de Sjtje-benoecha, in liet dal der Bjclala, en nog verder oostwaarts in den meridiaan van den Chineschen post Tsjingisteï door Ledobour bezocht, rijst dc berg op, welke als dc hoogste van den ganschen Altaï wordt beschouwd en tot heden nog nimmer is beklommen. Volgens den staatsraad Gebler, die den berg in 1833 bezocht en beschreef, heeft bij eenc hoogte van 11,000 voet. Hij vormt twee steile, spitse toppen door middel van een zadel verbonden, welke verre boven het omringende gebergte zicli verheft cn, even als de hoornen, met eeuwigdurende sneeuw is bedekt. Slechts hier en daar ontwaart men boven het sneeuwbekleedsel ecne rotsgraat, welke naar een der toppen opwaarts loopt. Uit den gletscber, welke zich aan den voet van den weste lijken top bevindt, ontspringt de Katoenja of Oeïmou In haren cirkelvormigen loop stroomt zij eerst naar het westen, vervolgens noordwaarts eu, na hare vereeuiging met dc Koksoen, in cene oostelijke rigting; later verbonden met de Argoet cu de Tsjocja, verandert zij nogmaals van rigting. Aan den oostelijkcn hoorn ontspringt de Berel, welke haren •zuidoostelijken loop 00 a 70 mijlen ver voortzet, tot aan het punt waar zij zich vereenigt met dc Boechtarma, 123 mijlen boven de monding der Bjelaja. Van dc Bjcloe-cha strekken zich twee bergketenen uit; dc cene vangt aan bij den voet des westelijken hoorns, strekt zich uit in cene noordwestelijke rigting cn reikt noordwaarts voorbij de Boven-Katoenja; ib' andere begint aan den voet des noordelijken hoorns cn strekt zich uit in cene zuidoostelijke rigting naar de Tsjocja. Deze keten is in haar middengedeelte
810
door de Argoct doorbroken; deze rivier, welke haar oorsprong neemt in Chinoesch Mongolië, is veel aanzienlijker dan zij op de kaarten staat afgeteekend. Beide bergketenen worden door Gebler liet Katoengischc gebergte geheeten.
Aan de zuidzijde van dit gebergte worden de eenige iieete bronnen van den Altai gevonden. Zij liggen op een geringen afntand van de bronnen der Berel, in bet dal dei-kleine rivier Rachmanowka, welke van het noordoosten naar liet zuidwesten strooinende, door don oostelijken oever in de Berel valt, nadat hij zich twee malen tot kleine Alpen-meren heeft uitgebreid. Beneden het boveu-meer, doch in de nabijheid er van, wellen aan den noordelijken dalwand drie heete bronnen digt bij elkander op; het terrein bestaat uit rolsteenen van glimmerschiefer, porphier en vooral graniet. De hoofdbron vond Gebler twee cl diep onder de rolsteenen omgeven met een houten bekken; de beide anderen lagen niet half zoo diep en waren aan den oenen kant mot een kring van steenen omgeven. Het opwellende water baant zich een weg door het gesteente, en vereenigt zich tot een beekje, dat afwaarts vliet in de Rachmanowka. Op een zestigtal ellen afstands van daar en digter bij bet meer worden nog twee bronnen gevonden, mede in kunstmatige bekkens gevat; eenige schreden oostwaarts heen, treft men eene koude bron aan en ook deze ontlasten zich allen in het nabij zijnde meer.
Door de dikke laag rolsteenon waarschijnlijk in baai-kracht gebroken, vloeit de warme bron slechts langzaam en in stilte voort; ten gevolge van gedane waarnemingen is gebleken, dat de hoofdbron 20 aam water per uur geeft. In al do bekkens ontwikkelen zich blazen van bet aldaar opstijgend koolzuurgas; dit heeft nu eens sneller, dau na langer tusschenpoozing van rust plaats. De stceucn, welke door hot opwellende water worden bevochtigd, verkrijgen allen eene soort van witachtig beslag. Er is smaak noch reuk aan het water; dat der hoofdbron, heeft een warmtegraad van 331/2quot; Kéaumur en, nadat men het bekken nog eeu weinig dieper had blootgemaakt, klom de temperatuur tot op 42' li.; in de lager gelegen bronnen had
311
het water cenc temperatuur van '27 en van 29° K. cn in de hoogere, in een week terrein gelegen bronnen 25° lléau-mur. Naar de scheikundige analyse van Gebler bevat liet water slechts l/iooo vaste bcstanddeelen, namelijk, koolzure zouten en extractiefstof. Ten deze opzigte hebben de heete wateren des Altai zeer veel overeenkomst met de bronnen van Gastein, die van Pfeffers in Zwitserland, cn vooral met de zeer hecle bronnen, welke in het graniet-terrein der kustketcn van Carracas in Zuid-Amerika opwellen. De aanwezigheid van Iieotc bronnen staat nog met een ander verschijnsel in verband, — cn het is Humboldt, die hot eerst hierop de aandacht heeft gevestigd, — namelijk, mot de aardbevingen, welke in den Altai niet zelden worden waargenomen. Deze aardbevingen zijn, wel is waar, tot heden niet hevig of verwoestend geweest, maar het gebied binnen welker grenzen zij zich doen gevoelen, beperkt zich niet slechts tot het gebergte, maar strekt zich insgelijks uit tot de vlakte j zoo maakt b. v. Pallas gewag van een aardbeving, welke zich den 28quot;1lt;:quot; November, 1761, te IBarnaoei deed gevoelen, en Gebler van een andere, welke op den Squot;'1quot; November, 1829, te Barnaoel en te Soesoensk werd waargenomen. Gelijk Humboldt aanmerkt, is de mijn van Riddersk het westelijkste punt tot waar de onderaardsche schudding van het Haikalbekkon zich schijnt voort te planten. In den Oeral worden geene heete bronnen gevonden en aardbevingen behooren aldaar tot de zeldzame verschijnselen.
üc mijn van Syrenow ligt zoo nabij de grenzen van Chineesch Mongolië, dat onze reizigers deze oorden niet konden verlaten, zonder den Chineschen post Haty of Kho-nimaïlakhoe aan de Irtysj te bezoeken. Reeds te Boech tarminsk had Humboldt de noodige maatregelen tot dat einde genomen, en de generaal Littminoflf had een Kozak derwaarts gezonden oin zijn aanstaande komst Ie melden. Kegfstrceks van Syrenowsk vertrokken zij derwaarts. De door hen gevolgde weg liep langs den stampmolen, vervolgens regts door het dal van de Beresowka tegen het oprijzend terrein, waarop hij zich verder regts wendde
;! 12
door dc vlakte naar dc zijde van de Irtysj. liet Bere-sowka dal strekt zich verre in dc lengte en in de breedte uit, en is ter wederzijde begrensd door vrij liuoge bergen, welke in het Maglenka-dal gelicel dor en kaal ziju. Nadat de de reizigers het dal hadden verlaten, namen zij in het dorp, hetwelk zij op hunnen verderen weg het eerst bereikten, nieuw voorspan en kwamen des nachts ten 1 ure aan het laatste Kozakken-dorp aan dc Irtysj gelegen, Krasnojarsk geheeten, alwaar zij het overige gedeelte van den nacht doorbragten.
Met het krieken van den dag waren onze reizigers weder op weg, en reden zij den oever der Irtysj langs. Dewijl Krasnojarsk nog GO mijlen van don Chincschen post is verwijderd, had men paarden vooruit gezonden, ten einde onderweg nieuw voorspan te kunnen verkrijgen, met het doel om het doen van dit uitstapje op eenen dag mogelijk te maken. Nadat zij voor dc eerste maal van paarden hadden verwisseld, voeren zij over de Narym, eene kleine rivier welke zich in de Irtysj ontlast en hier dc grens vormt tusschcn het gebied van Rusland en Chincesch Mongolië. Dc rivier stroomt bijna regtsreeks naar het westen, maar heeft geen uitgestrekten loop. Wat hooger dient dc Boven-Boechtarma tot grens tusschcn de beide landen, want zij zet haren loop ongeveer in dezelfde rigting voort, met uitzondering dat zij zich op den afstand van eenige mijlen van haren oorsprong naar het noordwesten wendt. Eene hoognjzende, dorre rotsketen, welke bekend is onder dc benaming van de Narymschc bergen, strekte zich ter regterzijde op eenigen afstand van de Irtysj langs haren oever uit. Heeft men dc Narym achter zich, dan naderen deze bergen de rivier allengs meer, en toen onze reizigers de plaats bereikten, waar het tweede voorspan gereed stond, bevonden zij zich het naast bij do bergen, welke vervolgens weder meer op don achtergrond weken. Het zijn granietbergen, meerendeels in horizontale lagen geschciden, die overigens even merkwaardig van vorm zijn als dc rotsen, welke aan liet Kolywan-meer en bij Boechtarminsk zich verheffen.
iil.'i
Ifet dagboek van Humboldt, geheel en al ter neder gestold onder den indruk der gewaarwordingen door de voorworpen, die er in beschreven worden, in zijn gemoed te woog gobragt, geeft onder anderen de navolgende schildering van dit zoo eigenaardige verschijnsel. quot;Nergens ter wereld, noch in het oostelijk, noch in het westelijk halfrond, heb ik graniotrotsen gezien, waarop zoo zeer de stempel is gedrukt, dat zij ontstaan zijn ten gevolge van do plu-tonische krachten, als op het graniet, hetwelk do bergmassa's van den Altai omringt. Het is geïsoleerd als phorphior of bazalt; gruis noch glimmerschiefer komt er In voor. Aan den voet van het Alpengebergte verheft het graniet-gesteente zich uit de vlakte in de zonderbaarste vormen. Wanneer men uit do steppe van Platow.sk, waar men voor hot eerst de sneeuwmassa's, welke de toppen en zadels bedekken van do Tigeretskische Alpen, aan den horizon ontwaart en naar de rotsachtige oevers van het Kolywan-moer opklimt, dan grijpt verbazing don beschouwer aan op hot zien dezer rotsen, welke binnnen cene ruimte van eenige vierkante mijlen, door do werking van het onderaardsche vuur, als hot ware plotseling uit de effene vlakte voor het oog te voorschijn treden. Hier verheffen zij zich in regelmatige rijen achter elkander, ginds staan zij verstrooid in de vlakte en verheffen zich in de grilligste vormen. Hier ontwaart men smalle muren, elders kleine torens of veelhoekige gebouwen. De laagste muren gelijken op tribunes, zetels of grafgestichten. Het kontrast in hoogte en uitgestrektheid dor massa's verleent aan deze streek vooral een vreemdsoortig aanzien. Sommigen hebben cene hoogte van 400 a 500 voet, gelijk do Wyssokaja (rora; anderen daarentegen verheffen zich tor naanwernood ter hoogte van 7 h 8 voet en herinneren ons aan kleinere vulkanische verheffingen, welke aan de vlakten inSpaansch-Amerika, bekend onder de benaming van Malpays, die eigenaardige hobbeligheid aan hot terrein geven, in het dorp Saoesjkina of Saoesjka bevonden wij ons als het ware in het middenpunt dezer granietdoorbraken, kleine aardheu-velcn, welke niet met de rolsteen-rotsblokken moeten ver-
314
ward worden, van welke zelfs geen spoor tusschen den Oeral en den Altai, tusschen Tobolsk, Barnaoel en den Slangenberg wordt aangetroffen; dergelijke aardheuvelen komen in de Garwonaja-steppe in groote menigte voor. Het zijn de Dalniö Kamni, welke ecne verbazende tegenstelling vormen met de groote muren, en die nu eens staart-vormig zich uitstrekken zoo als de Bolsjaja Sopka, elders in een kegelvormigen top zich verheffen gelijk de Nostraja Sopka. Naar het zuidoosten ontdekte ik nabij Skil, door middel van den kijker, zeer zware, zonderling gevormde granietbauken. Al deze verheffingslijnen schijnen onder de oppervlakte der aardkorst verbonden te zijn niet de voor bergen der Siuaja Sopka of den zoogenaamden BI aanwen berg, welken wij op onze uitstapjes van Slangenberg naar de keizerlijke slijperij te Kolywansk voorbij reden.'
«Maar nog grilliger van vorm doen zich de granietrot-sen aan het oog voor, welke oprijzen langs de zuidelijke helling van den Altai, tusschen Boechtarminsk, de Narym en den Chineschen post Baty. Hier zijn het klokken of plat gedrukte halve kogels of kegels, welke midden in de vlakte aan de Boven-Irtysj liggen, en raeerendeels elders, door zijwaartsche vertakkingen in zeer lage en zich ver uitstrekkende muren uitloopen. Hier zou men te regt kunnen spreken van een stroom, ontstaan ten gevolge dei-massa, welke uit ecne spleet werd opgestuwd. Bovenal verraste mij de kegelvormige gedaante eens heuvels, gelegen te midden der vlakte, op twee mijlen afstands van Boechtarminsk. De Kirgizen noemen dezen heuvel Biri-taoc, de Kussen Wochnataja Sopka. Hij gelijkt, in kolos-salcn maatstaf, op de pyramide van Gajus Cestius, welke nevens het Protcstantsche kerkhof te Rome staat. Ik heb eenc teekening van dezen heuvel gemaakt, genomen van de zuidzijde, toen ik mij aan zijn voet had nedergezet om de breedte van Boechtarminsk door zonsobservatie te bepalen. De laagsgewijze verdeeling van het graniet is volkomen horizontaal. Zeer ligt zou men bij het ontwaren der gra-nietheuvelen, welke tusschen Boechtarminsk en Krosno-
315
jarki oprijzen, op liet denkbeeld kunnen komeu, dat men basalt- of trachietkegels voor zich liad.quot;
quot;Ook hier gelijk in de steppe bij Saoe.sjkina, bereiken deze doorbraken eene verschillende hoogte; eenige rijzen ter naauwernood 50 a CO, anderen meer dan 400 voet hoog. Te Oestkamenogorsk ontwaarden wij een borg in het zuid-zuidoosten, op 80 mijlen afstands te midden der steppe aan gene zijde van de Irtysj, welke groote overeenkomst had met eene door middel van kleine torens versterkte vesting. Uithoofde hij op de ruïne van een reusachtig gebouw gelijkt, heeft men hein de benaming gegeven van Kloosterbeig, Monastyrskaja Gora, in het Russisch, Doellogato Tsjeuksteut in de Kirgische taal.quot; 1)
quot;Begeeft men zich naar den Kozakkenpost Krasnojarki langs de Boven Irtysj naar den Chineschen post Khonimaï-lakhoe, dan ziet men ten zuiden van Boechtarminsk aan den regteroever dor rivier eene keten van laagsgewijs gevormd graniet, waarvan het gezigt een verrassenden indruk maakt. Aanvankelijk en vooral in de nabijheid derChinesche grenzen, aan den oever der Narym, ontwaart men laagsgewijs gevormde muren, welke algemeen genomen eene horizontale rigting hebben, en min of meer naar het zuidoosten hellen; vervolgens ziet men spleten iu deze granietmuren, rcgthockig door anderen doorsneden, welke in de vlakte doordringen. Achter deze spleten vindt men eene talrijke menigte kleinere kegels, aan welks voet de dwars gerigte spleten, welke met brokstukken zijn gevuld, schijnen tc eindigen.quot;
') Bij Ledebour, cn zijne Ruise II. S. 330 leest men , dat de Monas tyrskija Gora zijne Russische benaming verkregen heeft om de navolgende reden : „dewijl de hoofdtop des bergs op een met velerlei torens versierd gebouw gelijkt.quot; Naar de sehildering van deze oorden, ontwor-pen door ilen heer Jwanow, die de steppe zoo menigwerf heeft doorreisd: quot;bevatten deze bergen — als het ware hemclhooge muren door de hand der natuur gevormd —- vlakten van twee of meer mijlen in uitgestrektheid, welke lt;;cu reusachtig binnenhof schijnen ic vormen. Talloozc bronnen wellen hier uit den grond op. Hare verecnigde wateren vormen eene kleine rivier, welker eng bed de eenige toegang tot dit van alle zijden gesloten dal vormt,quot;
316
quot;Deze regelmatige laagdeeling, afgewisseld met min of incur opgerigtc en golfvormige lagen, mag worden beschouwd als het karakter van een eruptie-rotssoort. De verschijnse len, van welke wij zoo even hebben gesproken, doen zich aan het oog voor, zoodra men de Dsoengarische steppe is binnengetreden, welke zich naar het westen verder dan hot oog kan reiken aan gene zijde van den linkeroever der Irtysj uitstrekt.quot;
De linkeroever der Irtysj, welke insgelijks bijna eene steppe mag geheeten worden, strekt tot woonplaats aan zwervende Kirgizen der groote horde, die niettemin van tijd tut tijd den regtcroever der rivier insgelijks bezoeken. Onze reizigers passeerden verscheidene hunner -aoelen, zoo als men de verschillende gemeenschappelijk rondzwervende gemeenten noemt, en vonden in de nabijheid er van menigvuldige akkers. Meerendeels was het gierst (HolcusSorguraj, welke zij teelden, en bijna altyd zagen zy dat zeer goed stond, dewijl de Kirgizen liet besproeijen der akkers met zorg in praktijk brengen, want overal delven zij greppels om het water, dat van 't gebergte stroomt naar de akkers af te leiden. Ouk tarwe wordt in de steppe verbouwd.
Ten 1 ure bereikten zij den Chineschen post; er zijn er eigenlijk twee, een op den regter-, en een op den linkeroever der Irtysj, wier bezetting in tenten of Kirgische joerten woont, welke zonder orde of regelmaat in het rond staan. Ledebour ') beschrijft deze joerten op de navolgende wijze; quot;Zij bestaan uit een kringvormig latwerk ter hoogte van eene manslengte, hetwelk regt staat; hierop zijn staken bevestigd, welke zich van boven vereenigen en op deze wijze aan hot geheel de gedaante van een stompen kegel geven; dit bovengedeelte, ongeveer van gelijke hoogte als het vlechtwerk, is door middel van andere staken van binnen ondersteund en van boven aan een hoepel bevestigd, welke tevens als schoorsteen of uitweg voor den rook dient. Het geheel is waterdigt met vilt bekleed. Een kozijn, naar het oosten gekeerd, is bedekt
') Zie zijne liuise. Th. II. S. 31 en volgenden.
met een vilten lap, welke sierlijk maar bont is beslikt. Alleen bij zeer rijke Kalmoeken treft men houten deuren aan. Wat de inwendige inrigting ifer joerten betreft, deze is bij allen bijna volmaakt dezelfde. Treedt men de joerten door de steeds min of meer oostwaarts gerigte deur bin nen, dan vindt men gewoonlijk ter rogterzijde van den ingang een grooten, lederen zak, bijna van manslioogte, welke door middel van een koord aan liet bovengedeelte der joerte is bevestigd. De zak is gemeenlijk vierkant, somwijlen min of meer rondachtig van vorm. Op een geringen afstand van de hoogte, tot waartoe hij met melk is gevuld, wordt de zak eensklaps wel de helft smaller. In dezen zak staat een stok ter lengte van een paar el. De opening van boven is met een lap ongelooid Ieder bedekt; van onderen is eene andere opening, waarin eene kraan is gestoken. Al wat er dagelijks van de paarden, geiten, enz., gemolken wordt, giet men bijeen. De melk is spoedig zuur, dewijl de zak nimmer wordt uitgespoeld. Wie binnen komt of niets te doen heeft, roert de melk met den stok om. Gelijk wij reeds vroeger gezegd hebben, vormt zij het hoofd-voedsel der Kirgizen. liet bed bestaat uit vilten dukklee den en tapijten, en hoe groot het gezin ook moge zyn, toch vindt men in elke joerte slechts één bed. Ter regter zijde van het bed, bijna regt tegenover den ingang, vindt men in mantelzakken gepakt hetgeen de eigenaar der joerte van waarde bezit, bestaande uit vilt, stukken zijden, katoen, huiden, tegelthee en andere dergclijken. Deze zakken zijn van rood leder vervaardigd en twee aan twee aaneengeheeht, zoodat zij aan den zadel kunnen bevestigd worden. Bij de rijkeren is dit alles fraai versierd en met een tapijt bedekt. Daar boven hangen de afgodsbeelden.
Ter linkerzijde van den ingang hangen gewoonlijk de wapenen en in het middengedeelte is de haard, bestaande uit eenige steenen, waarop de ketel staat. Slechts de zeer gegoeden, en die in de nabijheid der Kussische bewoners dezer oorden rondzwerven, hebben een ijzeren drievoet, waarop de ketel voortdurend aan de kook gehouden wordt. Somwijlen hangen doorboord aan een stok, eenige kazen
818
boven don haard om ze te doen rooken; later steekt men ze aan hooge staken om ze in de lucht te laten droogen, terwijl anderen ze op het vilten dak der joerte nevens elkander liggen. Op een geringen afstand van de joerte is een paal in den grond geslagen, waaraan de paarden worden vastgebonden. In dit alles wordt zoo groote regelmatigheid waargenomen, dat het inderdaad hoogst opmerkelijk verdient genoemd te worden.
Op den post, gelegen aan den linkeroever der Irtysj, wordt eene Mongoolsche, op dien des regteroevers eene Chinesche bezetting gevonden, welke beide onder het bevel staan van Chinesche officieren. Tusschen beide in, en wel te midden der rivier, ligt een eilandje, waarop een piket Kozakken onder een jcssaoel of ritmeester is gestationeerd. Deze oefenen bet toezigt uit op de visscherij in de Irtysj, waarvoor zij eene matige belasting heffen, welke in zout en steuren wordt voldaan, terwijl zij daarenboven waken voor het behoud der rust. Dit verschaft hun geen groote moeite, want de betrekkingen tusschen Russen en Chinezen zijn zoo vredelievend van aard, dat bij liet invallen der vorst de Chi-7iezen hunne wapenen aan de Russen in bewaring geven, wanneer zij meer landwaarts in trekken; het volgende voorjaar terugkomende, ontvangen zij van hunne naburen de wapenen terug. De Russen verlaten in het midden van den winter insgelijks den post, en brengen dien tijd door in het naastbij gelegen dorp Krasnojarsk.
Dewijl de komst der reizigers vooraf was bekend gemaakt, hadden de Russen twee joerten aan den regteroever der Irtysj opgeslagen, waar zij konden afstijgen om vervolgens den bevelhebber van den post, aan deze zijde der rivier verblijf houdende, te gaan bezoeken. Hij trad hun echter spoedig te gemoet, gekleed in een blaauw zijden overjas, die hem tot aan de enkels reikte, het hoofd getooid met de bekende spits toeloopende muts, versierd met zoo vele paauwenvederen als zijn rang medebragt. Zijne beide begeleiders waren op gelijke wijze gekleed, maar zonder dergelijk hoofdversiersel. Door teekenen noodigde bij de vreemdelingen uit zijne joerte binnen te treden, welker
319
bodem met tapijten was bedekt. Op met tapijten belegde kisten en kussens, welke tegenover den ingang stonden, nam de bevelhebber plaats, en nevens hem Humboldt; de overige gasten zetteden zich ginds en elders neder. Ten einde elkander te begrijpen, had Humboldt een tolk medegebragt uit Boechtarminsk, die het Mongoolsch sprak, welke taal ook de Chinesehc officier magtig was. Hierbij ging men op de volgende wijze te werk; de Russische bediende vertaalde Humboldt's vraag in het Russisch en de tolk bragt deze in het Mongoolsch over; een gelijken weg gingen de antwoorden. De Chinesche officier bood hun thee aan, welke de Chinezen zonder melk of suiker drinken, waar voor men echter bedankte. Hij vroeg nu naar het doel der reis van Humboldt, waaromtrent hem inlichtingen werden gegeven. Humboldt vroeg hem naar bijzonderheden omtrent zijn vaderland ; hij verhaalde, dat hij regtstreeks uit Peking derwaarts gezonden was; dat de reis derwaarts geheel te paard was afgelegd, en hij daartoe vier maanden gebezigd had, en wijders dat de bevelhebbers van dien post niet langer dan drie jaren hunne betrekking be-kleeden. Na een kort oponthoud verlieten zij den post om den tegenover liggende te bezoeken.
Aan den linkeroever komende, begaven zij zich naar de joerte des bevelhebbers. Deze wachtte hunne komst af. Met moeite baanden zij zich een weg tusschen de staken, waaraan stukken vleesch te droogen hingen. Geheel gekleed zoo als de andere Chinesche officier, was hij echter veel bejaarder, morsig van uiterlijk en zijne gansche huisselijkc inrigting, benevens allen, die hom omgaven, zagen ei-even vuil en slordig uit. Het onderhoud werd hier nog met wat meer moeite gevoerd, want het moest daarenboven nog in het Chineesch worden vertolkt. Humboldt schonk hem een stuk rood fluweel, hetwelk tot dat einde te Boechtarminsk was aangekocht, en dat hij dankbaar aannam. Hierop noodigde hij de vreemde gasten uit om thee met hem te nuttigen, hetwelk echter werd afgeslagen. Na eenig verwijl begeleidde hij zijne gasten naar den tempel, welke op den linkeroever, in de nabijheid der
;{2()
•
rivier is gebouwd. Het was een klein, vierkant gebouw, van hout opgetrokken en waarvan de ingang naar de zijde der rivier was gekeerd. Het eenige voorwerp, hetwelk de tempel bevatte, bestond in een afbeelding van een Boedhis-tisehen afgod, aan den want boven het altaar bevestigd. Tegenover den ingang, meer naar den kant der rivier, stond een muur, welke iets breeder was dan de tempel. Hier tiissehen was een altaar uit opeen gestapelde stukken lei gebouwd, met eene groote plaat als dekstuk, waarop nog onuitgebrande kolen lagen.
Nu keerden onze reizigers weder naar den linkeroever terug, alwaar zij een tegenbezoek ontvingen van den jeugdigen bevelhebber en zijne twee begeleiders. Op matten, welke den grond der joerte bedekten, zette men zich neder met Humboldt in het midden; ter linkerzijde van hem zat de generaal Littminoff, benevens de overige leden van het reisgezelschap en ter regterzijde de Chinesche bevelhebber en zijne begeleiders. Intusschen verdrongen zich de gemeene Mongolen aan den ingang dor joerte om de vreemde heeren te beschouwen. Do Chinezen haalden terstond hunne pijpen en vingen aan te rooken, nadat zij de vreemdelingen daartoe hadden uitgenoodigd. Toen zij echter zagen, dat deze niet rookten, hielden ook zij er mode op. Humboldt bood nu den Chineschen bevelhebber een stuk fijn blaauw laken aan, hetgeen deze weigerde aan to nemen. Humboldt liet door den tolk te kennen geven, dat het hem aangenaam zou zijn, indien hij het vilde aannemen, waarop hem het stuk laken toegeschoven werd; hij weigerde andermaal en duwde het laken terug, hetwelk gedurende geruimen tijd werd herhaald, totdat de Chinesche officier eindelijk toegaf, onder het uitdrukkelijk verlangen, dat hij wenschte te weten, welk tegengeschenk hij aan Humboldt mogt vereeren. Humboldt gaf nu te kennen, dat niets hem aangenamer zou zijn dan eenige boekon te ontvangen. Terstond werd door den Chineschen officier iemand afgezonden, om de verlangde voorwerpen te halen, welke hij aan Humboldt ter hand wilde stellen. Deze echter weigerde, waarop een gelijke strijd als vroeger zich herhaalde en eindigde met hot aanvaarden van het
321
geschenk, hetwelk Humboldt hoogst welkom was. De toen ontvangen werken bevinden zich in de koninklijke bibliotheek te nerlijn cn bevatten een historischen roman in vier doelen, welke den titel voert van Sankoeëtsji. Hetgeen den Chinesehen officier veel genoegen scheen te doen, was het verhaal van Humboldt, dat zijn broeder zich vooral bezig hield met de beoefening der Cliinesche taal en dat de ten geschenke ontvangen boekwerken voor hem bestemd waren. Humboldt verzocht hem daarop zijn naam in het boek te schrijven, waartoe hij zich van een potlood bediende, dat Humboldt hem tot dat einde aanbood; op die wijze kwam men later te weten, dat hij Tsjin foe heette. Het gebruik van het potlood was hem geheel vreemd, weshalve hij het gaarne ten geschenke aannam. Later bood men hem suiker, beschuit, maderawijn en andere lekkernijen aan. Van den wijn genoot hij slechts zeer weinig; zijne geleiders daarentegen dronken allen met groote gulzigheid, aten veel suiker en wat zij meer vonden. Ook de gemeene Mongolen waren, door nieuwsgierigheid geprikkeld, eindelijk insgelijks binnen gedrongen! Zij betastten onze reizigers, staken als kinderen de handen uit naar de suiker, die zij met handenvol aten; zij namen het echter niemand kwalijk, indien men ze met de hand wegduwde. Er waren omtrent 80 Mongolen op den post; allen waren even mager en zij konden hunne blikken niet afwenden van een van Humboldts begeleiders, wiens dikken buik zij omvademden cn met de vingers bevoelden.
Nadat zij op die gebrekkige wijze hun gesprek gedurende eenigen tijd hadden voortgezet, stond ïsjin foe op en nam hij afscheid van het gezelschap. Hij mogt een zeer beschaafd, en innemend jongman worden geheeten, dit bleek ten duidelijkste uit al zijne gedragingen.
Dergelijke Cliinesche posten worden er verscheidenen aan de grenzen gevonden. Het digtst bij ligt Tsjingisteï, — in eene oostelijke rigting genomen — aan de Bocchtarma, in de nabijheid van het dorp Fykalka. Oostwaarts van daar, insgelijks aan de Boechtarma, tegenover de monding der Fadicha, weidt Oereul gevonden. Deze posten liggen tien
322
dagreizen van elkander verwijderd. Verder oostwaarts worden aan dezelfde rivier aangetroffen Oeseudebateu en Tsjc-nedegoto; dan volgt Oekoek aan de Alacha, welke in de Argoct uitloopt en de laatste aan de bronnen der Tsjoeja. De bezettingen dezer posten trekken zich des winters terug naar Gobdo choto; slechts die van Ïsjingisteï blijft winter en zomer op haar post.
Ons reisgezelschap haastte zich zoo veel doenlijk om vroegtijdig te vertrekken, want Humboldt wenschte ecne zonsobservatie te maken, ten einde de ligging van Baty met naauwkeurigheid te kunnen bepalen. Dit op de plaats zelve te doen, vond men ongraden, uit vrees dat de Chinezen daaruit argwaan zouden opvatten. Op eenigen afstand van daar vond Humboldt de gelegenheid de noodigc waarnemingen te doen. Ten 4 ure had men Baty verlaten, te middernacht bevonden zij zich te Krasnojarks en ten 4 ure van den volgenden dag te Boechtarminsk.
Den 19'3cu keerden zij naar Oestkamenogorsk terug. Zij kozen daartoe den waterweg, waartoe een paar schuiten werd ingerigt. Men had ze aan een gebonden, mot planken belegd en daarop eene vilten tent geplaatst, uithoofde van het regenachtige weder. Jammer dat zij, door de moeijelijk-heid in het landen, verhinderd werden de geologische onderzoekingen langs de rivier voort te zetten, en dit wel te meer dewijl geene enkele streek zoo veel licht over het gelijktijdig voorkomen der graniet en kleiachtige leilagen, zou kunnen verspreiden als juist de oever van de Irtysj tusschen Boechtarminsk en Oestkamenogorsk.
Door den snellen stroom medegevoerd, was de afstand van Boechtarminsk naar Oestkamenogorsk weldra afgelegd. Hadden zij voortdurend tusschen de hoogrijzende, rotsachtige oevers voortgevaren, deze hielden eindelijk op bij laatstgenoemde plaats, welke zij des avonds ten half tien ure bereikten.
Togt van het Altaï-gebergte naar den zuidenlyken Oeral. — Afreis van Oestkamenogorsk. — Kosakkencordon aan den regieroever van de Irtysj. — Kopermijnen in de nabijheid der Sjoelba en Oeba. — Overtogt van de Irtjsj te Sjoci-blnsk. — Semipnlatinsk. — Zoutmeren bij Jamysjeffskaja en Korekofskaja. — Omsk. — Steppe ran Isjim.
Reeds vroegtijdig op den 20quot;quot;quot;quot; Augustus zouden onze reizigers den terugtogt hebben aangevangen, ware liet niet dat zij besloten hadden de aankomst van den post af te wachten, in de hoop dat zij brieven uit liet vaderland zouden ontvangen. Dit was werkelijk het geval en het bleek nu, dat de brieven, hun uit Berlijn toegezonden, den afstand welke lijnregt genomen 6,009 mijlen bedraagt in minder dan zes weken hadden afgelegd. Kort na de aankomst hunner brieven vingen zij de reis ten 9 ure des avonds met hunne gewone rijtuigen aan, en keerden langs den vroeger gevolgden weg naar den Oeral terug.
Van Oestkamenogorsk tot aan Omsk bestaat slechts één enkele weg, welke langs den regteroever der Irtysj loopt. Hier verlieten zij deze rivier en reden dwars door de steppe naar deu Oeral. Deze weg vormt de grens van het Russische rijk, en beschermt het tegen de invallen der Kirgizen, want van afstand tot afstand worden versterkte plaatsen gevonden; sommigen zijn voorposten of redonten, anderen bevestigd met Spaansche ruiters in het
324
rond en anderen daarenboven voorzien mot wallen en grachten, ineercndeels echter onnoodig geworden, doordien een groot aantal der Kirgizen alle vijandelijkheden niet slechts heeft opgegeven, maar daarenboven zich aan do Russische regering heeft onderworpen. Do reeks vestingen, welke aanvangt aan de grenzen van Chineesch Mongolië tot aan Omsk, wordt gehceten de Irtysjlinie, van daar door de steppe tot aan de grenzen van Slberie, do Isjimlinie. Hiermede staat in verband cene gelijke reeks vestingen, beginnende aan de grenzen van Orenburg langs do 1 obol en Ooi, en vervolgens van Werch Ooralsk, aan de Oeral, tot aan hare monding in do Kaspische zee ; hieruit volgt, dat er een aaneengeschakeld stelsel van vestingen bestaat, te rekenen van de Chinesche grenzen tot aan de Kaspische zee, zich uitstrekkende over eene lengte van 3,350 mijlen. Een ander cordon gaat van de Wolga naar de genoeindc zee, waardoor do totale lengte der versterkte lijn aangroeit tot 3,691 mijlen, zijnde do afstand van Cadix lot aan Moskou.
Op bevel van den generaal Weljaminoff, te Tobolsk, wei den onze reizigers van hot cene station naar het andere door eon escorte Kozakken begeleid on ontvingen zij vorder allerlei militaire eerbewijzen. Had de zonnehitte hot groen der steppe reeds lang doen verdorren, een dergelijk geleide gaf toch eeno bijzondere levendigheid aan hot too-neel, dat hun omringde.
Des morgens van don 2l,quot;:n Augnsfus bevonden zij zich in do steppe, en bespeurden slechts hier en daar nog enkele afzonderlijke borgen. Ton 10 ure bereikten zij do Oeba, welke niet ver van hot veer zich in de Irtysj ontlast. Van Panojarsk loopt een weg naar Slangonberg. welke plaats 109 mijlen van daar is verwijderd; 22l/•gt; mijl verder komt men aan de Sjoolba. Bij Sjoolbinskoï, welke plaats tegenover de Sjoelba aan den hoogon oever der Irtysj is golegen, wordt de weg zandig on vangt het pijnboomwoud aan, dat zich uitstrekt tot aan gene zijde van Somijarsk 215 mijlen van Sjoelbinsk. Uithoofde deze weg des zomers te moeijelijk is, laat men zich hier aan het veer overzetten, om den af-
325
stand tot aan het tweede station langs den linkeroever dei-rivier af te leggen. Do paarden zwommen de rivier over; het water had omstreeks den iniddng p.enc temperatuur van 14quot;8 Réaumur en de dampkring 19 '2 R. Bij Osernoï keerden zij naar den regtcroever terug en bereikten des avonds ten 11 ure Semipalatinsk, alwaar zij door den handelsraad Popoff, met wien zij reeds te Oestkamenogorsk kennis hadden gemaakt, op de vriendelijkste wijze werden uitgenoodigd om ten zijnen huize hunnen intrek te nemen, en bij wien zij dien nacht en den volgenden morgen verwijlden.
Semipalatinsk is als handelsplaats op Midden Azië, Petro-pawlowsk, Troïtsk en Orenberg zoo gewigtig, dat de bevolking van 1839 tot op 1850 van 2,000 tot 7,593 is gestegen. Van hier gaan hare vanen naar de Chinesche steden Tsjoegoetsjak, Goeldsja en Kasjkar, naar ïasjkensd en Kokan, ja, zelfs naar Kasjmier. Dozc handel hoe levendig ook, mag niet regtstreeks worden gedreven. Aan de Russische karavanen wordt het binnentrekken der grenzen in China slechts vergund, dewijl zij voorwenden Kirgizen te zijn. Het voornaamste artikel van invoer bestaat in schapen, waarvoor zij katoenen en zijden stoffen inruilen. Op Tasjkend, Kokaii en Kasjmier is de handel minder levendig, hoewel er toch eenige bewoners van het eerstgenoemde land te Semipalatinsk gevestigd zijn. Het overige gedeelte bestaat uit Russen, vele Tartaren en ook Kirgizen.
Wat betreft het gelijktijdig voorkomen van sommige diersoorten, waarvan wij vroeger hebben gesproken, hieromtrent wordt door Humboldt liet navolgende aangemerkt. ')
rfDe koningstijger, dezelfde soort welke in het tropische gedeelte van Indië en op het eiland Ceylon wordt aangetroffen, bezoekt in don Altaï het Koertsjoem- in Narym-gebergte. Niet alleen wordt hij thans nog gezien in de vlakte der Dsoengarcï, maar hij trekt zelfs naar noordelijker stroken tusschen den Slangcnberg en de stad Barnaoel, welke op gelijke noorderbreedte liggen als Berlijn en Hamburg.
') Zie zijn; Ccutralasien Th. I. S. 214.
32(j
Dit mag te regt een der merkwaardigste verschijnselen worden geheeten, met betrekking tot de geogiaphie der dieren. Iets dergelijks ontmoeten wij in Znid-Araerika, alwaar de jaguar tot op 42°, de putnaleeuw en de kolibri tot in oorden, gelogen op 53° zuiderbreedte worden aangetroffen, dat is tot in de streken aan de Straat van Magellaan. Maar in noordelijk Azië is liet zuidelijke gedeelte dos Altaï gedurende den zomer liet oord, alwaar gelijktijdig de eland, de koningstijger, liet rendier en do irbispanther worden aangetroffen. Dat deze grooto dieren, welke men algemeen beschouwt als bchoorende tot zeer verschillende klimaten, gelijktijdig in eeno en dezelfde streek voorkomen, is een onloochenbaar feit. I)c eland (Cervus Alcis) van den Altai zwerft door do moerassige wouden van de Soegasj en de Biroeksa, twee rivieren welke zich in de Katoenj ontlasten, liet rendier (Cervus Tarandus) wordt gevonden aan de oevers van do Boven-Tsjoelysjman, welke in het Teletkische moer uitloopt, en waarschijhjk ook tusschen de Jassate en Alasja, wolke beido door de Argoet worden opgenomen. In oene west-zuidwestelijke en oost-noordoostelijke rigting zijn deze streken slechts 40 a 50 mijlen verwijderd van de oorden, waarin de koningstijger van tijd tot tijd huist, namelijk dc noordelijke helling van den Koertsjoem. Ware het niet eene uitgemaakte waarheid, dat nog heden ten dage dergelijke zoo verschillende diersoorten gelijktijdig in dezelfde oorden worden aangetroffen, dan zou het vinden van geraamten van rendieren en koningstijgers op dezelfde plek, zeer ligtelijk tot de gevolgtrekking leiden, dat in de verdeeling der warmte en hare snelle afwisseling op de oppervlakte der aarde cenc van die groote veranderingen had plaats gegrepen, waarin men vroeger de oorzaak meende te moeten zoeken van het aantreffen van beenderen van dikhuidige dieren in den bevrozen bodem van Siberië.quot;
Nadat Humboldt de ligging der plaats door zonshoogte had bepaald, vertrokken zij uit Semipalatinsk. Onderweg hielden zij zich nog eenigen tijd op, want de heer Popoff had hen nitgenoodigd om op oen zijner goederen aan den
327
weg naar Om.sk gelegen, het mirldagmaal te gebruiken. De tuin hier had reeds een Europeesch aanzien en was beplant met Europosche vruchtboomen, die de heer Popoff trachtte in te voeren.
Des middaags zetteden zij den togt naar Omsk voort. Den 23s,equot; bevonden zij zich des morgens in de redoute Semi-jarsk, welke zulk eene fraaije van steen gebouwde kerk bevat, des avonds kwamen zij aan te Jamysjewsk en des nachts te Korekowsk. De eenige afwisseling, welke het oog in deze steppe ontmoette, waren de met gras en boomen begroeide eilanden en enkele Kirgische aoelen of tentdorpen, met hunne talrijke kudden paarden, runderen, schapen, geiten en kameelen. liet meerendeel der runderen, welke de veeteelt hun verschaft, verkoopen zij aan de Russen. Paarden en schapen worden echter steeds in grooter aantal bij hen aangetroffen en deze moeten den winter in de open lucht doorbrengen, want alleen de kameelen houden zij gedurende het koude jaargetijde onder dak.
In de nabijheid der belde laatstgenoemde oorden, op 6 mijl afstands van Jamysjewskoja en 22 mijlen Korekows-koï, liggen de beroemde zoutmeren. Van hoeveel belang zij voor de bevolking van westelijk Siberië zijn, blijkt hieruit, dat zij in hare gansche behoefte aan zout voldoen. Volgens Pallas worden beide gevonden in eene heuvelachtige, zandige en geheel van geboomte verstoken steppe. Gedurende den zomer wordt de oppervlakte bedekt met eene zoutkorst, ter dikte eener staande hand. Moge deze zoutkorst door het ontdooijend sneeuwwater in het voorjaar worden opgelost, reeds in Mei komt zij weder te voorschijn. Zij heeft eene witte kleur en bestaat uit eene oneindige menigte zeszijdige kristallen, welke los nevens elkander liggen en derhalve met geringe moeite bijeenverzameld kunnen worden. Verscheidene riviertjes ontlasten zich in deze meren, welke echter allen zoet, enkelen hoogstens eenigermate brak water hebben, hoewel dit niet het geval is met het Jamysjewskoja-meer: er stroomen eenigen in het Korekowskoï-meer, wier water naar zwavelwaterstof riekt. liet water, dat op deze zoutkorst staat, bevat veel
328
bitterzoiit. Dit laatste meer is het gewigtigste niet alleen, dewijl het grooter van omvang is dan het eerstgenoemde, maar insgelijks omdat het betrekkelijkenvijze genomen grooter hoeveelheid zout oplevert; het eerste heeft een omvang van 6, hot andere van 20 mijlen.
Behalve deze beide zoutmeren worden nog vele anderen op grooteren of geringeren afstand van de linie gevonden, die echter tot heden ongebruikt zijn gebleven. Men mag zeggen, dat de bodem in de omstreken van Irtysj allerwege eeno groote hoeveelheid zout bevat. liet zout, verzameld door professor Rose te Tsjenoritsk, alwaar zij des morgens van den 24stea aankwamen, bleek bij later onderzoek uit keuken- en bitterzout te bestaan.
Den ganschen volgenden dag zetleden zij de reis door de steppe voort, waarbij niets merkwaardig hunne aandacht trok; des avonds ten 11 ure bereikten zij de stad Omsk, welke 849 mijlen van Oestkamenogorsk is verwijderd.
Omsk telt 11,700 inwoners en is de hoofdzetel van het bestuur der Irtysjlinie. Zij ligt in de nabijheid der Irtysj, waarvan zij echter is gescheiden door de Om, aan welker monding zij is gebouwd. De twee dagen, welke zij te dier stede doorbragten, werden besteed om onder het geleide van den luitenant-generaal de St. Laurent hare merkwaardigheden in oogensehouw te nemen, als daar zijn de voortreffelijk ingerigte Kozakkenschool, de militaire- en de Aziatische school, het ziekenhuis en de lakenfabriek. De eerstgenoemde inrigfing is bestemd om officieren, onderofficieren en ambtenaren voor het bestuur van de Kozakkenlinie te vormen. Er bevinden zich aldaar 300 kweekelingen; zij bezit eene zeer goed voorziene bibliotheek, kaarten en werktuigen tot het doen van aardrijkskundige opmetingen, en heeft een jaar-lijksch inkomen van 100,000 gulden. In de Aziatische school worden tolken voor het verkeer met de naburige volken opgeleid. 13ij de komst van Humboldt bevonden zich aldaar 25 leerlingen, van welke 20 do Turksche, (i do taal der Mondsjoeron en Mongolen beoefenden. Het inkomen van deze instelling bedraagt ruim 11,000 gulden; daarenboven wordt op kosten van den staat een zestal dier jon-
329
geileden opgeleid. In de lakenfabriek wordt liet laken vervaardigd, benoodigd tot bet klueden van 8,000 Kozakken; er zijn 40 weefgetouwen en 140 arbeiders werkzaam. Des morgens van den 28,iquot;:n verlieten onze reizigers Omsk en namen tevens afscheid van den generaal van Littminoff, die naar Tomsk terugkeerde, terwijl de heer von Jermoloff ben tot aan de grenzen van bet gouvernement begeleidde.
Do gansebe streek gelegen tusschen Omsk en Troïtsk is eene steppe, naar de hoofdrivier, welke baar doorstroomt Isjimsche steppe geheeten. Verder westwaarts wordt zij door de Tobol en eene tallooze menigte andere rivieren besproeid, en vindt men er groote en kleine meren, van welke sommigen veel keuken- en bitterzout bevatten. In dit op-zigt beeft zij groote overeenkomst met de steppe van Ba-rabinski, welke aan hare regterzijde ligt en als bet ware de voortzetting er van genoemd mag worden. De linie van Isjim doorsnijdt in eene bijna volkomen westelijke rigting deze steppe en loopt over Petropawlowsk, alwaar het hoofdkwartier is gevestigd, naar de redoute Alagboegskoï. Hier vangt dat gedeelte der linie van Orenburg aan, hetwelk het Oeïskische wordt genoemd en dit reikt tot Werch Oeralsk aan den Oeral. Op een afstand van 16 mijlen van Ala-boegskoï strekt de linie zich uit tot aan de vesting Sweri-nogolowsk aan de Tobol; zij volgt deze rivier zoo lang zij in eene oostelijke rigting voortstroomt, tot Oestoeïskaja, de plaats waar de Ocï zich met de Tobol vereenigt. Dan gaat de linie langs de Oeï over Troitsk, de wapenplaats van dat gedeelte tot aan Kadyjewsk, vervolgens langs de Kadysj, welke uitwatert in de Ooï en eindelijk langs de Oerlsda, die zich in de Oeral stort, tot aan Werch Oeralsk. De lengte der linie van Isjim bedraagt 575'/a mijlen en die van het Oeïskische gedeelte 386 mijlen.
Des morgens van den 28s,equot; Augustus voeren onze reizigers over do Irtysj, welke hier volgens de opgaven van Palias eene breedte beeft van 600 el. Er viel een koude, regen en de temperatuur des dampkrings bedroeg S09 Reaumur, die van het rivierwater bij bet overvaren 12° R,
328
bitterzout. Dit laatste meer is het gewigtigste niet alleen, dewijl het grooter van omvang is dan het eerstgenoemde, maar insgelijks omdat het befrekkelijkerwijze genomen grooter hoeveelheid zout oplevert; hot eerste heeft een omvang van 6, het andere van 20 mijlen.
Behalve deze beide zoutmeren worden nog vele anderen op grooteren of geringeren afstand van de linie gevonden, die echter tot heden ongebruikt zijn gebleven. Men mag zeggen, dat de bodera in de omstreken van Irtysj allerwege eeno groote hoeveelheid zout bevat, liet zout, verzameld door professor Rose te Tsjenoretsk, alwaar zij des morgens van den 24stea aankwamen, bleek bij later onderzoek uit keuken- en bitterzout te bestaan.
Den ganselien volgenden dag zetteden zij de reis door de steppe voort, waarbij niets merkwaardig hunne aandacht trok; des avonds ten 11 ure bereikten zij de stad Omsk, welke 849 mijlen van Oestkamenogorsk is verwijderd.
Omsk telt 11,700 inwoners en is de hoofdzetel van het bestuur der Irtysjlinie. Zij ligt in de nabijheid dor Irtysj, waarvan zij echter is gescheiden door de Om, aan welker monding zij is gebouwd. De twee dagen, welke zij te dier stede doorbragten, werden besteed om onder het geleide van den luitenant-generaal de St. Laurent hare merkwaardigheden in oogenschouw te nemen, als daar zijn de voortreffelijk ingerigte Kozakkenschool, de militaire- en de Aziatische school, het ziekenhuis en de lakenfabriek. De eerstgenoemde inrigting is bestemd om officieren, onderofficieren en ambtenaren voor het bestuur van de Kozakkenlinie te vormen. Er bevinden zich aldaar 300 kweekelingen; zij beïit eene zeer goed voorziene bibliotheek, kaarten en werktuigen tot het doen van aardrijkskundige opmetingen, en heeft een jaar-lijksch inkomen van 100,000 gulden. In de Aziatische school worden tolken voor het verkeer met de naburige volken opgeleid. 13ij de komst van Humboldt bevonden zich aldaar 25 leerlingen, van welke 20 de Turksche, (i de taal der Mondsjocren en Mongolen beoefenden. Het inkomen van deze instelling bedraagt ruim 11,000 gulden; daarenboven wordt op kosten van den staat een zestal dier jon-
329
golicdcn opgeleid. In de lakenfabriek wordt liet laken vervaardigd, benoodigd tot het kleeden van 8,000 Kozakken; er zijn 40 weefgetouwen en 140 arbeiders werkzaam. Des morgens van den 28stcn verlieten onze reizigers Omsk en namen tevens afsclieid van den generaal van Littminoff, die naar Tomsk terugkeerde, terwijl de heer von Jcrmoloff hen tot aau de grenzen van het gouvernement begeleidde.
Dc gansche streek gelegen tusseben Omsk en Troïtsk is eene steppe, naar de hoofdrivier, welke baar doorstroomt Isjimsche steppe geheeten. Verder westwaarts wordt zij door de ïobol en eene tallooze menigte andere rivieren besproeid, en vindt men er groote en kleine meren, van welke sommigen veel keuken- en bitterzout bevatten. In dit op-zigt beeft zij groote overeenkomst met de steppe van Ba-rabinski, welke aan hare regterzijde ligt en als het ware de voortzetting er van genoemd mag worden. De linie van Isjim doorsnijdt in eene bijna volkomen westelijke rigting deze steppe en loopt over Petropawlowsk, alwaar het. hoofdkwartier is gevestigd, naar de redoute Alagboegskoï. Hier vangt dat gedeelte der linie van Orenburg aan, hetwelk het Oeïskische wordt genoemd en dit reikt tot Werch Oeralsk aan den Oeral. Op een afstand van 1G mijlen van Ala-boegskoï strekt de linie zich uit tot aan de vesting Sweri-nogolowsk aan de Tobol; zij volgt deze rivier zoo lang zij in eene oostelijke rigting voortstroomt, tot Oestoeïskaja, de plaats waar de Oeï zich met de Tobol vereenigt. Dan gaat dc linie langs de Oeï over Troitsk, de wapenplaats van dat gedeelte tot aan Kadyjewsk, vervolgens langs de Kadysj, welke uitwatert in de Oeï en eindelijk langs de Oerlsda, die zich in de Oeral stort, tot aan Werch Oeralsk. De lengte der linie van Isjim bedraagt bib1/» mijlen en die van het Oeïskische gedeelte 386 mijlen.
Des morgens van den 28s,equot; Augustus voeren onze reizigers over de Irtysj, welke hier volgens de opgaven van Pallas eene breedte heeft van (ÏOO el. Er viel een koude regen en de temperatuur des dampkrings bedroeg C09 Itéau-mur, die van het rivierwater bij het overvaren 12° R,
330
Aanvankelijk is dc steppe aan gene zijde der Irtysj geheel woest en boomloos; eerst verderop ontmoet men enkele boomgroepen, voornamelijk berken, welke aan liet oog eenige afwisseling verschaffen. Links van den weg hadden de reizigers een onafgebroken reeks meren, welke van watervogels wemelden. Men heeft 6 stations, alvorens men Le-besja bereikt, en nog 4 tot aan Petropawlowsk. Dc temperatuur des dampkrings was in dit gedeelte der steppe, nog lager dan in die van Barabinski. ïe Gaukin, het zevende station van Omsk, alwaar zij des morgens van den r»9sten aankwamen, bevond Humboldt dat het water eener bron, ter diepte van 16 voet, een warmtegraad had van 103 Réaumur, terwijl die des dampkrings 1106 bedroeg; aan het volgende station Poloedennaja bleek het water eener bron, ter diepte van 28 voet, eene gelijke warmtegraad te hebben, terwijl de thermometer in do vrije lucht, des morgens ten 10 ure, 100S Réaumur toekende.
In den namiddag reden onze reizigers Petropawlowsk binnen, welke stad hun toescheen grooter van omvang te zijn dan Semipalatinsk; zij telt 4,127 inwoners, welke een levendigen handel vooral met de Boecharen drijven: deze laatsten voeren in wollen stoffen, welke door de Russische boerenvrouwen veel gedragen worden, wijders gedroogde vruchten, als abrikozen die zeer zoet en smakelijk zijn, en eene soort van rozijnen zonder pitten, kisjmisj genaamd, waarvoor zij ijzer en leder inruilen. De bazar, welken de reizigers bezochten, stond destijds geheel ledig, dewijl het juist op zondag was. Nog denzelfden middag van den 31stc:l Augustus verliet ons reisgezelschap Petropawlowsk, passeerde de brug over de Isjim en kwam den volgenden avond te Alaboegskoï aan, op de grenzen van het gouvernement gelegen. Hier verliet hen de heer Jermoloff, zoodat zij nu weder tot op het oorspronkelijke getal waren verminderd. Des morgens bereikten zij!Oestoeïskaja, reden van daar steeds dezelfde zijde der Oei volgende, naar Troïtsk, alwaar zij in den nacht van den l8tC11 op den 2,len September aankwamen. De eerste plaats, welke zij nu wenschten te bereiken, was de smelterij Miask; zij ligt te midden van den
331
Oeral 134 mijlen ten noordwesten van Troïtsk. Tot aan Koëlskaja, dat 67 mijlen van laatstgenoemde plaats verwijderd is, reed men nog door eene en dezelfde steppe. In den vroegen morgen van den 3den September kwamen zij te Miask aan. Het terrein aldaar bestaat uit een witten, fijnkorreligen kalksteen, welke geene rotsen vormt, maar slechts te voorschijn komt in de bedding der rivier, waaraan het dorp Miask ligt. Het schijnt echter, dat het kalkgesteente geene groote uitgestrektheid heeft, want reeds aan het volgende station Kloetsjewskaja bestond de bodem uit graniet, hoewel de hoedanigheid der bovenste laag geringe verandering had ondergaan; het terrein was slechts eeniger mate heuvelachtig. Uit dat granietgesteente ontspringen in de naijheid van het dorp verscheidene bronnen, waar naar het zijne benaming heeft verkregen, want kloetsj beteekent bron; eene dezer bronnen had eene temperatuur van 2quot; 2 Réaumur, bij een warmtegraad des dampkrings, ten 9 ure, van 12quot; 2 R.
Van de plaats, waar zij zich nu bevonden, ontwaarden zij de bergen des Oerals nog niet, want een berkenwoud, hetwelk reeds te Kloetsjewskaja aanving en zicii uitstrekte tot aan Kendrawinsk, een dorp dat op 23 mijlen van Miask ligt, benam hun alle uitzigt. Naauwelijks hadden zij het achter den rug, of zij ontwaarden voor zicli uit een hoog gebergte, welks rotsen in gedaante overeenkwamen met dc rotsen van het meer Kolywan, maar veel hooger oprezen en een schilderachtiger tooneel opleverden. Het was het Ilmem-gebergte, dat oostwaarts van Miask zicli van het noorden naar het zuiden uitstrekt en beroemd is geworden door de menigte zirkonen, topazen en andere kostbare delfstoffen, welke het bevat. Door een breed dwarsdal kwamen onze reizigers in het westwaarts van het Ihnengebergte gelegen lengtedal, waar zij een fraai woud, afgewisseld door grazige weidevelden doorreden; den weg, die in eene noordelijke rigting liep, volgende, bereikten zij ten 3 ure in den namiddag liet dorp Miask. Overal waar men liet terrein onderzocht, bleek het dat de bodem uit eene groene kleiachtige leisoort bestond, waarvan de lagen allerwege zeer dun waren.
Miask. Uitstapje naar de goudioassche.rjjen in het bovengedeelte van het Alias-dal. — Togtje naar het Ilmcnge-bergte. — ReAza dwars door het Oeralgebcrle naar Slatooest. — BeJclimming van den 7aganaï. — Terugkeer naar Miask over Kysjtinesk.
Miask, gelegen aan de rivier van gelijke benaming, is eene plaats van tamelijke uitgebreidheid, welke aan de kroon behoort; behalve de gouvernementsgebouwen en de kerk, — gelijk overal in Siberië van steen gebouwd, — zijn de overige huizen allen van hout opgetrokken. Zij is haar ontstaan verschuldigd aan de smelterij, aangelegd ten jare 1776, waarin de ertsen, in de omstreken gedolven, werden gesmolten. Thans wordt er geen koper meer gedolven, dewijl alle handen gebezigd worden in de groote menigte goudwasseherijen, welke nabij Miask wordt gevonden.
Onze reizigers vonden een gastvrij onthaal ten huize van den hoofddirecteur der mijnen; tevens hadden zij aldaar het genoegen twee oude bekenden te ontmoeten, de heeren Schmidt en Sjwetsoff, die vroeger met hen de reis naar den noordelijken Oeral hadden gemaakt en, volgens afspraak, naar Miask waren gekomen, ten einde Humboldt nogmaals te ontmoeten en deel te nemen aan de uitstapjes, welke hij in de omstreken van Miask zou ondernemen. Wijders kwamen zij in kennis niet twee bekwame, jonge
333
leerlingen van professor von Engelhardt te Dorpat, namelijk, met de heeron Hoffmann en lielmersen, die geduiende het. vorige jaar op last der regering het zuidelijk gedeelte des Oerals liadden onderzocht, en nu van regeringswege bevel hadden ontvangen om Humboldt op zijne reis naar Orenburg te begeleiden.
In gezelschap van deze oude en nienwe bekenden bragt ons reisgezelschap een hoogst aangenamen dag door. Hier kregen zij het eerst berigt van het aantreffen van diamanten in Siberië nabij Bisser.sk. Toen de heer Schmidt hun deze incdedeeling deed, verzocht hij tevens, om de vroeger opgegeven redenen, dat de zaak vooreerst zeer geheim zou blijven. Wijders bezochten zij de verzameling van mineralia en rotssoorten in de naburige stroken aanwezig, waaruit men onzen reizigers, zoo als overal elders het geval •was geweest, vrijelijk toestond voor zich uit te kiezen hetgeen zij verlangde. Het, eerste bezoek zou de goudwasscbe-rijen gelden zuidwaarts van Miask gelegen, waartoe de 4ao September werd bepaald; de twee volgende dagen zouden gebezigd worden om het Ilmon-gebergte te doorkruisen, daarop lagen de goudwasschenjen ten westen van Miask aan de beurt op de reis naar Slatooest, beroemd door zijne wapenfabriek, van waar men over de noordelijk van Miask gelegen ijzersmelterij, aan de koopman Sotoff toebehoorde, naar de plaats van hun toenmalig verblijf zou terugkeeren.
De uitstapjes geschiedden onder de leiding van den heer Porossoff; zij werden begeleid door den heer Lisscnko, destijds nog een jong ambtenaar, die z!ch later door verscheidene geschriften over den geologischen toestand van Miask en omstreken een wel verdienden naam heeft verworven; te aangenamer was hun dit gezelschap, dewijl de beide heeren de Fransche taal gemakkelijk spraken.
Het dal van Miask is ten oosten begrensd door het Ilmen gebergte, ten westen door een gebergte, dat hier bekend is onder de benaming van Oeral, dewijl het, hoewel niet volkomen, de waterscheiding vormt. In de lengte wordt dit gebergte doorstroomd door do Mias, welke 30
334
mijlen hooger oj) in ditzelfde dal ontspringt cn het een veertigtal mijlen benedenwaarts — van Miask afgerekend — volgt, totdat zij Lij eene laag gelegen streek van liet Ilmen-gebergte zich eensklaps oostwaarts wendt, door het Argassi-meer stroomt cn zich later in de Isset stort. Het dal heeft een aanmerkelijke breedte. Het bed der Mias is aan de oostzijde van het dal, in do nabijheid van het Ilmen-gc-bergte, dat zich bij Miask ruim 800 voet steil boven den spiegel der Mias verheft; de Oeral rijst langzamer opwaarts, maar verkrijgt veel grooter hoogte, welke meer dan 2,000 voet bedraagt. De kam van het Ilraen-gebergte ligt op 4 a 5, die van den Oeral mede in eene lijnrcgte rigting genomen, op 20 mijlen afstands van Miask. Ten gevolge hiervan ontvangt dc Mias aan de regterzijde slechts weinige en onbeduidende rivieren in haren schoot, terwijl daarentegen van don linkerkant zeer vele en aanzienlijke rivieren zich in haar ontlasten. Hiertoe bchooren de Atljan welke 11 mijlen benedon Miask en de Iremel, welke zich 14 mijlen boven genoemde stad met de Mias vereenigt. De bodem van het dal is in verre na niet effen en vlak, maar rijst ginds en elders in meer of minder hooge, koepelvormige bergen opwaarts, die allengs in hoogte toenemen, naar gelang men verder zuidwaarts komt. Een der hoogste borgen is de Aoesjkoel, in welks nabijheid de Mias ontspringt. De toppen van het gebergte zijn veelal ontbloot, dc hellingen daarentegen bedekt met pijnboomwouden. Do loof-boomen worden in de lagere gedeelten gevonden, wijders voor een gedeelte bestaande uit weidevelden en moerassen. In deze oordon worden de goudwasscherijen gevonden, waarvan onze reizigers de navolgenden bazochtcn.
Nikolaje Alexejewskoï, gelogen op een afstand van 16'/2 mijlen ten zuiden van Miask en, gelijk met alle andoren het geval is, aan de linkerzijde der Mias; Kowelinskoï ongeveer 2 mijlen van de zoo even genoemde goudwas-scherij; Wtoro Kaskinowskoï 19 mijlen van Miask in het Tasjkoetarganka-dal; Tretjo Kaskinowskoï ligt iets hooger stroomopwaarts in eene moerassige streek, ter plaatse waaide Miësta in do Tasjkootarganka valt; Wtoro Pawlow-
335
koï eenc mijl hooger in het Miësta-dal, in Iietzelfde moeras waarin de laatstgenoemde goudwasseherij ligt; zij levert eene groote hoeveelheid goud, want de goudgehalte van het hier gedolven zand bedraagt 3 lood per 1(5 Ned. pond; Perwo Pawlowskoï, welke nog hooger opwaarts in het Miësta-dal wordt gevonden; Mariïskoï nog hooger opwaarts aan het begin van het dal; deze is de uiterste in do hier gevolgde rigting, hoewel ook nog verder westwaarts, in de nabijheid van het moeras, waarin de Miësta ontspringt, op vele plaatsen goudhoudend zand wordt aangetroffen; Tsarewo Alexandrowskoï nabij Perwo Pawlowskoï, zuidwest-waarts van een klein meer te midden van een moeras, dat in der tijd is afgetapt. Deze laatste plek is zeer vermaard geworden, ten gevolge van de groote klompen goud, welke aldaar zijn gevonden, waaronder er zich bevonden ter zwaarte van bijna 10 Ned. pond. Van 1824 tot 1826 heeft die goudwasseherij opgeleverd ruim 45 Ned. pond; Tsarewo Nieolajewskoï aan hetzelfde meer, doch eene halve mijl verder oostwaarts gelegen, is met nog veel grooter voordeel ontgonnen, want binnen een tijdsverloop van nog geen drie jaren heeft zij opgebragt 1,232 Ned. pond, dat is meer dan eenige andere goudwasseherij in den gansehen Oeral.
üe hier opgenoemde wasseherijen zijn allen van 1824 tot 1828 aangelegd.
Dat in het omringende gebergte allerwege goud voorkomt, hiervan strekken de mijnen ten bewijze, welke in de bergen omstreeks het Miësta-dal vroeger werden ontgonnen. Er waren in der tijd drie mijnen, die eehter allen zijn verlaten. Het langst heelt men de ontginning van de mijn Perwo Powlowskoï, namelijk, van 1796 tot 1812 voortgezet. Men mogt derhalve met grond onderstellen, dat in de mijn waarnemingen zouden kunnen gedaan worden ten opzigte van wijze, waarop het edele metaal in dit gebergte voorkomt; een dergelijk onderzoek was voor onze reizigers te gewigtig, dan dat zij er do proef niet van zouden genomen hebben. Toen zij eindelijk de mijn, te midden van het pijnboomwoud aan de helling van 't gebergte,
336
lanes eon vrij ongebaanden weg boroikfen, bleek hot dat dc vervallen en half ingestorte schacht niet de geschikte gelegenheid tot hot doen van waarnemingen aanbood. Zij konden echter zoo voel omtrent dit punt waarnomen, dat het goud hier op gelijke wijze voorkomt als te Beresowsk.
Behalve do opgenoemde goudwasschorijon behooren nog vele anderen tot het mijndistrikt van Miask, welke deels in de nabijheid der vorigen, deels zuidwaarts en ton westen van Miask zijn gelogen. Tot dc voornaamsten behooren: Wladimirskoï ten zuiden van Miask en 18 mijlen van daar; Perwo Kaskinowskoï 20 mijlen, Knese Konstantinowskoï 38 mijlen ton zuidwester, Swiëto Leontewskoï 37 en Annins-koï 39 mijlen ton zuidwesten dier stad; wijders Alexan-drowskoï B'A» mijlen ten noordwesten van Miask; deze laatstgenoemde goudwasschevij werd door ons reigezelschap bezocht bij gelegenheid dat zij zich naar Slatooest begaven.
liet gezamenlijke aantal goudivasscherijcn beliep ten jaro 1829 niet minder dan 33, terwijl er in de omstreken van Miask bu iton dien nog 93 plaatsen bekend waren, die met vrucht ontgonnen zouden kunnen worden. Hieruit blijkt, dat dio. streken nog gedurende langen tijd goud zullen opleveren. Gedurende een tijdvak van zes jaren, dat is, sedert de ontginning in 1823 tot aan Julij 1828, hebben deze goud wasscherijen opgeleverd ruim 3,99G Ned. pond, waartoe de beide goudwasseherijen Tsarewo Nicolajewskoï en Tsarewo Alexandrowskoï hebben bijgedragen 2,041 Ned. pond. Dc gemiddelde gehalte van het zand is 1 '/s a l3/4 lood per 1,000 pond, terwijl het goud gemiddeld genomen 7 per cent zilver bevat.
Hierop bezochten zij het Ilmengcbergte. De fraaije en merkwaardige delfstoffen, welke dit gebergte, uit een me-neralogisch oogpunt beschouwd, zoo vermaard hebben gemaakt, zijn grootendeols in de laatste jaren ontdekt. Bij gelegenheid van de reis door dit gebergte, welke do heer Mongo in 1826 heeft ondernomen, ontdekte hij de cirkonen, benevens verscheidene andere zeer zeldzame delfstoffen. Het aantreffeu van dit mineraal baarde vooral groot opzien, de-
•137
wijl het in eenc vroeger ongekende grootte werd aangetroffen. Ten gevolge hiervan werd het gebergte op last der regering naauwkeurig onderzocht en men ontdekte nn niet slechts op vele andere plaatsen de reeds door Menge gevonden inineralia, maar vele geheel nieuwe of volkomen onbekende varieteiten. liet grootste gedeelte dezer delfstoffen wordt gevonden in de omstreken van het Ilmen-meer, dat ongeveer drie mijlen van Miask verwijderd is.
Het eerste uitstapje gold de noordwaarts van de stad gelegen streken. Het gezelschap was nu nog vergroot, want de heer Achter, hoofddirecteur van Slatooest, was naar Miask gekomen om Humboldt te bezoeken. Ook op dezen togt werd gebruik gemaakt van de zoogenaamde Siberische wagens, want dit vervoermiddel kon op sommige plekken alleen worden gebezigd. Als geleider bij deze gelegenheid diende de Heer Barbot de Marni, onder wiens opzigt het ontginnen der mijnen in het Ilmen-geberte gedurende vele jaren iiadden plaats gehad.
Onmiddelijk achter Miask verheft zich het Ilmen-gcbergte, want een groot gedeelte der stad is gebouwd aan zijne helling. Naauwelijks hoeft men den bebouwden kring verlaten of men treedt een pijnboomwoud binnen, hetwelk grootendecls uit Pinus picea en wijders uit lorkenboomen (Pinus Larix) bestaat. De laatstgemeldc soort verkrijgt hier, in den moerassigen bodem, een buitengewoon hoogen en zwaren stam. Ten gevolge van de dikke laag teelaarde was het vaste gesteente slechts zigtbaar ter plaatse waar mijnen waren gegraven, en ons reisgezelschap kon derhalve geen juist oordeel vellen over de steensoorten, waaruit het gebergte is gevormd en de uitgebreidheid aan elk er van gegeven.
De eirkonkristallen, welke deze oorden zoo vermaard hebben doen worden, zijn zeer verschillend van grootte; sommigen hebben niet meer omvang dan een speldeknop, anderen daarentegen eene lengte van l'/s, bij cene breedte van 1 duim. Zij hebben een eigenaardige, gele kleur; de: kleine kristallen zijn veelal doovzigtig, de grooteren slechts gedeeltelijk, dewijl er vele kloven en spleten in wor-III. 22
338
den aangetroffen; deze kristallen hebben een sterkeren glans dan glas, en komen veelal voor in feldspaat en glimmer, zeer zelden in eleolith.
Den volgenden dag, den 6^'quot; September, bezocht professor Rose de oostwaarts van het Ilmenmeer gelegen mijnen, in gezelschap van de heeren Lissenko cu Barbot de Marni, dewijl Humboldt gedurende dien tijd zijne waarnemingen betreffende de helling der magneetnaald wenschte voort te zetten en professor Ehrenberg den dag wilde besteden tot het rangschikken der verzamelde planten. Het bezoeken dier oorden kon nu zelfs niet met Siberische wagens, maar alleen te paard geschieden; ware het niet, dat men de oplettendheid had gehad hier en daar Jen grond met nieuwe boomstammen te beleggen, dan zou men over de moerassige plekken zelfs te paard den togt niet hebben kunnen afleggen.
Nu moest nog Slatoöest worden bezocht. L)e reis derwaarts zou niet alleen hoogst merkwaardig zijn om het bezigtigen der vermaarde fabriek van sabel- en degenklingen, maar vooral omdat Humboldt de gelegenheid zou verkrijgen den Oeral op die breedte te leeren kennen.
Tusschen Miask en het 35 mijlen van daar verwijderde Slatoöest strekt zich eene bergketen uit, welke in deze oorden bij uitnemendheid de benaming van Oeral heeft verkregen. Hot gebergte verheft zich ter wederzijde van den kam met langzame glooijing, hetgeen een sterk kontrast vormt met het zoo steil oprijzende llmen-gebergte. De voet van het gebergte wordt gevonden bij het dorp Syrostan, dat 16 mijlen van Miask is verwijderd; tot zoover reikt het groote lengtedal van Miask.
Onder weg stapten onze reizigers even af aan de vroeger genoemde goudwasscherij Knese Alexandrowskoï, aangelegd in het dal der rivier Beresowka. Toen zij weder aan den grooten weg naar Slatoöest waren aangekomen, hadden zij een vrij en prachtig uitzigt op den Oeral, welke zich als een breede, vlakke bergrug aan hunne blikken vertoonde. Maar gelijktijdig viel hun oog op een veel hooger rijzende bergketen, den Oerenga, welks steile zaagvormig zich ver-
339
heffende toppen boven den Oeral zigtbaar waren en een allersehilderachtigst tooneel opleverden,
Aan gene zijde van de Atljaw loopt de weg nog voortdurend opwaarts en bereikt men het dorp Syrostan, waar onze reizigers ander voorspan kregen. Eerst wanneer men dit dorp achter zich heeft, verheft zich de Oeral; ongeveer ter halverwege van Slatooest genaderd zijnde, bevindt men zich ter hoogte van omtrent 2,000 voet. Het nitzigt op den Oerenga wordt allerwege benomen door het berkenwoud, onder welks wijduitgestrekt bladerdak de gan-sehe Oeral rust. Maar van dezen weg heeft men echter een prachtig vergezigt op het gebergte, dat zich noord-westwaarts van den Oerenga voortzet; bekend onder de benaming Taganaï, verheft het zich nog hooger dan het vroeger genoemde. Gemakkelijk laat het zich herkennen aan drie afzonderlijk oprijzende rotsgevaarten, waarvan het middenste boven de beide anderen uitsteekt.
De westelijke helling daalt met even zachte glooiiing als de oostelijke helling, en een lang, breed dal strekt zich langs den voet van het gebergte uit. Nu eens rijst, dan weder daalt de weg, zonder echter zijne vorige hoogte te bereiken. Heeft men dezen weg 10 mijlen verder gevolgd dan het dorp Syrostan, en bereikt men het punt. waaide weg zich voor de tweede maal verheft, dan weiden de blikken over den daar tegenover liggenden bergrug en het smalle lengtedal. Een breed dwarsdal ligt tusschen de bergruggen, den Oerenga en den Taganaï, die beide een aanmerkelijke lengte hebben; maar een dieper en enger dal, als het ware eene diepe rotskloof, scheidt het noordelijke gedeelte van den Oerenga af, hetwelk Kossotoer wordt geheeten en door deze spleet stroomt de Aï. Aan den voet van dit laatstgenoemde gebergte ligt Slatooest in een der schilderachtigste oorden, welke dit gansche gebergte aanbiedt.
De oostelijke helling van den Oeral bestaat uit witten, fijnkorreligen kalksteen en graniet; het laatstgenoemde gesteente is echter niet zigtbaar vóór men het dorp Syrostan bereikt. De bergrug des Oerals daarentegen bestaat uit glim-
338
den aangetroffen; deze kristallen hebben een sterkeren glans dan glas, en komen veelal voor in feldspaat en glimmer, zeer zelden in eleolitli.
Den volgenden dag, den 6d':quot; September, bezocht professor Rose de oostwaarts van het Ilmenmeer gelegen mijnen, in gezelschap van de heeren Lissenko en Barbot de Marni, dewijl Humboldt gedurende dien tijd zijne waarnemingen betreffende de helling der masrneetnaald wenschte voort te
O O
zetten en professor Ehrenberg den dag wilde besteden tot het rangschikken der verzamelde planten. Het bezoeken dier oorden kon nu zelfs niet niet Siberische wagens, maar alleen te paard geschieden; ware het niet, dat men de oplettendheid had gehad hier en daar den grond met nieuwe boomstammen te beleggen, dan zou men over de moerassige plekken zelfs te paard den togt niet hebben kunnen afleggen.
Nu moest nog Slatoöest worden bezocht. De reis derwaarts zou niet alleen hoogst merkwaardig zijn om het bezigtigen der vermaarde fabriek van sabel- en degenklingen, maar vooral omdat Humboldt de gelegenheid zou verkrijgen den Oeral op die breedte te leeren kennen.
Tusschen Miask en het 35 mijlen van daar verwijderde Slatoöest strekt zich eenc bergketen uit, welke in deze oorden bij uitnemendheid de benaming van Oeral heeft verkregen. Het gebergte verheft zich ter wederzijde van den kam met langzame glooijing, hetgeen een sterk kontrast vormt met het zoo steil oprijzende Ilmen-gebergte. üe voet van het gebergte wordt gevonden bij het dorp Syrostan, dat 16 mijlen van Miask is verwijderd; tot zoover reikt het groote lengtedal van Miask.
Onder weg stapten onze reizigers even af aan de vroeger genoemde goudwasscherij Knese Alexandrowskoï, aangelegd in het dal der rivier Beresowka. Toen zij weder aan den grooten weg naar Slatoöest waren aangekomen, hadden zij een vrij en prachtig uitzigt op den Oeral, welke zich als een breede, vlakke bergrug aan hunne blikken vertoonde. Maar gelijktijdig viel hun oog op een veel hooger rijzende bergketen, den Oerenga, welks steile zaagvormig zich ver-
339
liefTende toppen boven den Oeral zigtbaar waren en een allerschilderaehtigst tooneel opleverden,
Aan gene zijde van de Atljaw loopt de weg nog voortdurend opwaarts en bereikt men het dorp Syrostan, waar onze reizigers ander voorspan kregen. Eerst wanneer men dit dorp achter zieli hoeft, verheft zich de Oeral; ongeveer ter halverwege van Slatoöest genaderd zijnde, bevindt men zich ter hoogte van omtrent 2,000 voet. Het nitzigt op den Oerenga wordt allerwege benomen door het berkenwoud, onder welks wijduitgestrekt bladerdak de gan-sche Oeral rust. Maar van dezen weg heeft men echter een prachtig vergezigt op het gebergte, dat zich noord-westwaarts van den Oerenga voortzet; bekend ouder de benaming Taganaï, verheft het zich nog hooger dan het vroeger genoemde. Gemakkelijk laat het zich herkennen aan drie afzonderlijk oprijzende rotsgevaarten, waarvan het middenste boven de beide anderen uitsteekt.
De westelijke helling daalt met even zachte glooijing als de oostelijke helling, en een lang, breed dal strekt zich langs den voet van het gebergte uit. Nu eens rijst, dan weder daalt de weg, zonder echter zijne vorige hoogte te bereiken. Heeft men dezen weg 10 mijlen verder gevolgd dan het dorp Syrostan, en bereikt men hot punt, waar de weg zich voor de tweede maal verheft, dan weiden de blikken over den daar tegenover liggenden bergrug en het smalle lengtedal. Een breed dwarsdal ligt tusschen de bergruggen, den Oerenga en den Taganaï, die beide een aanmerkelijke lengte hebben; maar een dieper en enger dal, als het ware eene diepe rotskloof, scheidt liet noordelijke gedeelte van den Oerenga af, hetwelk Kossotoer wordt geheeten en door deze spleet stroomt de Aï. Aan don voot van dit laatstgenoemde gebergte ligt Slatoöest in een der schilderachtigste oorden, welke dit gansche gebergte aanbiedt.
De oostelijke helling van den Oeral bestaat uit witten, fijnkorreligen kalksteen en graniet; het laatstgenoemde gesteente is echter niet zigtbaar vóór men het dorp Syrostan bereikt. De bergrug des Oerals daarentegen bestaat uit glim-
340
merschicfer; aan zijne oostelijke helling iiobben granietgan-gen het gebergte op verschillende pnnten doorbroken. Waar de Oeral hot hoogst rijst, vindt men eene dikke kwartslaag, welke hier rood, elders geel van kleur en gewoonlijk met glimmerblaadjes vermengd is, zoodut het gesteente menig-werf op fraaijeren aventurien gelijkt. Terzijde van den weg verheft de kwarts zich uit den glimmerschiefer en rijst hij op in steile rotstoppen, waarvan nog schilderachtiger voorbeelden aan den Taganaï worden gevonden.
In den dalbodem aan de westelijke helling des Oerals, zoomede in het lengtedal der A'i treft men in den glimmerschiefer korrelige kalksteenlagen aan, waarin bruin-ijzererts voorkomt; er zjn hier twee mijnen ontgonnen, dlc van Isakowskoï en Teswinkoï, welke beide ter linkerzijde, doch in de nabijheid van den grooten weg zijn gelegen; de opbrengst dier mijnen wordt in de hoogovens te Sla-toöest gesmolten. Verder zuidwaarts, zoomede ten noorden van den weg wordt in eene steensoort als hier ijzererts gevonden.
Even na twaalf ure bereikten onze reizigers de woning van den hoofddirecteur van Slatoöest, den heer Achter, die hen met de meeste gastvrijheid ontving. Voor korte jaren werd te Slatoöest niet anders gezien dan eene gewone ijzersmelterij; thans telt de voor korten tijd gestichte plaats 3,640 zielen, sedert er door den hoofdingenieur bij het mijnwezen, den heer Eversman, eene fabriek van sabels en andere dergelijke wapenen is aangelegd. Op last der regering heeft hij Solinger en Klingenthaler wapensmeden derwaarts gevoerd en hierdoor is dit onbeduidende plaatsje tot eene fabriekstad van gewigt geworden. Opmerkelijk is het, dat er de Duitsche taal en Duitsche zeden en gewoonten nog allenvege heerschen. Elk bekwaam werkman heeft hier zijne eigene werkplaats, waar zijne smidse wordt gevonden; slechts het slijpen, polijsten en vergulden geschiedt in een daartoe ingerigt gebouw. Jaarlijks moet een bepaald aantal sabels, degens, enz., afgeleverd en eenige jongelingen in het vak opgeleid worden, waarvoor aan de wapenfabriek eene som van 5,000 gulden wordt te goed gedaan, hetgeen
341
voor Rusland een zeer hoog loon mag genoemd worden. Elk heeft eene vrije woning met tuin en kostelooze verpleging, hetzij in zijne woning of in het hospitaal naar keuze. De zwaardvegers, die zich uit Duitschland derwaarts bega ven, zijn allen welgestelde menschen, en met hunne betrekking zeer tevreden; zij klaagden echter hierover, dat hunne kinderen, die in het vak zich hadden bekwaamd, niet gelijke voordeden genoten; naar do bestaande reglementen ontvangen de zwaardvegers, die te Slatoöest hunne opleiding hebben verkregen, niet meer dan twee gulden per dag.
liet staal wordt vervaardigd uit de erts in de omstreken van Slotoöest gedolven, en wordt met groote zorg bewerkt. Hetzelfde geldt ten opzigte der wapenen uit deze fabriek; bij het onderzoeken en beproeven wordt minstens 20 percent er van uitgeschoten, maar juist daardoor blijft de fabriek zoo beroemd als vroeger. Er worden jaarlijks 30,000 stuks sabels afgeleverd; elke kling komt op 12 gulden, en de sabel, kant en klaar op 39 a 40 gulden te staan. De naauwkourigheid, waarmede de wapenen alhier worden vervaardigd, is zoo groot, dat het wapentuig om de geringste afwijking van den gestelden regel wordt afgekeurd. Aan onze reizigers werden vele sabels vertoond, die weder versmeed moesten worden om eenigerlei gebrek; het was hun niet mogelijk ergens do geringste oneffenheid te ontdekken, en toch werden zij enkel om eene dergelijke reden afgekeurd. De geweer- en kanonkogels, bij voorbeeld, worden mei de vijl ontdaan van den rand bij het gieten er aan gekomen, en verder volkomen rond gemaakt. Hoewel oppervlakkig overbodig, heeft het toch zijne groote nuttigheid; de kogel past daardoor juist in den loop of in het kanon, en het schot wordt er veel zekerder door.
Een gedeelte van den dag werd besteed om de fabriek in hare gansehe uitgestrektheid, zoo mede eenige werkplaatsen van Duitschers te bezoeken.
Hierop werd bepaald, dat zij den volgenden dag, namelijk, den B5quot;quot;quot; September een uitstapje naar den Taganaï zouden maken.
De Taganaï is een uitgestrekte bergrug, die zich 10
342
mijlen noordwaarts van Slatoöest verheft en bijna regt-streeks naar iiet noorden is gerigt. De lagen van dezen berg hellen naar denzelfdeu kant als die van hctOeringa-gebergte, hoewol het niet verbonden is met het laatstgenoemde gebergte, is het toch als cene voortzetting er van te beschonwen, ilij heeft eene lengte van ongeveer ló mijlen, wordt eindelijk allengs lager, waarop zich in dezelfde rigting, maar verderop een andere bergrug verheft, welke de Joerma wordt geheeten. Een gelijk verschijnsel levert de Oerenga aan hot zuidelijke uiteinde op, alwaar in dezelfde rigting de Iremel oprijst. Het gevolg hiervan is, dat de Iremel, Oerenga, Taganaï cn Joerma als zoo vele afzonderlijke doelen van denzelfden boreruer
O O
moeten beschouwd worden. Alle doelen hebben eene gelijke hoedanigheid, want allen bestaan zij uit glimmer-schiefer. Even als op den karn van den Oeral wordt bij allen eene zware laag kwarts gevonden, welke uit den glimmerschieter in klippige, zaagvormige toppen oprijst. Het is blijkbaar, zegt professor Rose, dat de glimmer-schiefer in vroeger eeuwen zich even hoog verhief als du kwartslaag, maar dewijl deze steensoort veel eerder door den invloed des dampkrings verweert, is zij tor zijde van het hardere kwarts verbrijzeld en vergaan. De kam van het gebergte loopt echter niet onafgebroken voort; hij is hier en daar ingestort en dit is het, dat aan deze borgen een eigenaardig en allerschilderaclitigst uiterlijk geeft. Het hoogst verheft zich de rug van den Iremel en daarop volgt die van den Taganaï; naar de metingen, door Hofmann en von Helmersen bewerkstelligd, heeft do eerstgenoemde eene hoogte van 4,500 voet, de andere volgens Kupffer eene hoogte van 3,340 voet, terwijl hot dwarsdal van Sla-toöest in sommige doelen 1,120 voet diep doorsneden is. De kwartsrotsen van den Taganaï verheffen zich 450 boven den glimmorschiefor.
Den volgenden morgen vingen ouzo reizigers den togl vroegtijdig aan, waarbij zij echter geen gunstig weder trof-Icn. Des ochtends was de hemel somber en bewolkt, en Voorspelde geen helderen dag. Dewijl alle toebereidselen
343
gemaakt waren, werd besloten den togt te aanvaarden, in de hoop dat liet weder zou opklaren. Hoe hooger men bergopwaarts kwam, hoe nevelachtiger het werd, eindelijk begon het te regenen en dit duurde den ganschen dag voort. Van het prachtige uitzigt, dat het gebergte oplevert, genoten zij derhalve niets, en zagen zich buiten de gelegenheid om een geologisch onderzoek van het gebergte in het werk te stellen. Hierbij trof hun nog ander ongeval; zij luidden namelijk het ongeluk den laatst overgebleven barometer te verliezen. Humboldt, die het werktuig droeg, struikelde, viel en brak het. Gelukkig was het geleden verlies van minder beteekenis dan aanvankelijk werd gevreesd. Vooreerst had Humboldt denzelfden morgen zijn barometer met. dien van den heer Hofmann vergeleken en zich overtuigd van den juisten gang er van, en ten anderen was de hoogte van dit gebergte reeds in het vorige jaar door professor Kupffer gemeten.
Door eene bijzondere omstandigheid werd het geleden verlies spoedig hersteld, want de heer Hofmann had de vriendelijkheid zijn barometer, daar hij zijne waarnemingen had geëindigd, aan Humboldt af te staan. Hierdoor zag hij zich in staat gesteld de reis met vrucht te kunnen voortzetten. Met behulp van een gewonen Siberischen wagen reden zij langs de helling tot ongeveer ter halver hoogte van het gebergte; aldaar aangekomen, stapten zij uit het rijtuig, en zetteden den weg gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk te paard voort, want hoewel te steil voor een rijtuig, verheft zich de helling van daar tot aan de kwartslaag, welke den kam vormt van het gebergte met vrij zachte glooijing.
Deze gansche helling van den Taganaï, het daar tegenover gelegen gebergte, dat bekend is onder de benaming van: den kleinen Taganaï en het daar tnsschen gelegen lengtedal zijn bedekt met een onafgebroken bladerendak van een pijnboomenwoud. Zelfs bij hot helderste weder heeft men .slcehts van enkele punten een onbelemmerd uitzigt over de omliggende streek. Naar gelang zij hooger bergopwaarts kwamen, werden de pijnboomeu lager van
344
stam, stonden zij verder uit een, ontwaarden zij er enkele berken tussehen, en eindelijk was deze de eenige boomsoort, welke nog werd aangetroffen.
Het pad, hetwelk zij nu betraden, wan geheel doorweekt en met rotsblokken bedekt, zoodat zij van den eenen rotsklomp op den andere moesten springen. Eindelijk bereikten zij den rotskam, waarop de kwartsmuur zich verheft. Op twee verschillende plaatsen is deze laag ingestort, waardoor de Taganaï met drie rotskammen is gekroond, ten gevolge waarvan het gebergte een eigenaardige gedaante erlangt. Het middengedeelte rijst het hoogst; langs de rotsblokken, welke tor zyde van den muur op en over elkander zijn neergestort, kan men naar den top der kwartslaag opklimmen; dien weg heeft professor Kup-ffer gevolgd, waardoor liet hem mogelijk werd de juiste hoogte van liet gebergte te bepalen. Ditzelfde werd door sommige leden van ons reisgezelschap gedaan, maaier heerschte zulk een zware nevel, dat men niet in staat was hen op den kam van het gebergte waar te nemen. De regen noodzaakte onze reizigers eene schuilplaats te zoeken; half' beschut achter eene vooruitstekende rots, nuttigden zij het medegevoerde ontbijt in de vrolijkste luim, niettegenstaande de onaangenaamheden waaraan zij waren blootgesteld. Eindelijk keerden zij langs denzelfden weg, dien zij in den morgen hadden gevolgd, naar Slatoöest terug, alwaar zij met zonsondergang door nat aankwamen.
De kwartsmuur, welke zich verheft op den kam des Ïaganaï is van gelijke hoedanigheid als het Oeral-gebergte. Grootendeels sneeuwwit van kleur, slechts met weinige glimmerblaadjes vermengd, komen insgelijks bruinachtig roode of okergele plekken er in voor, ter plaatse waar eene groo-tere hoeveelheid glimmer wordt aangetroffen, waardoor do fraaiste varieteiten van avonturin zijn gevormd. Uil dit kwartsgesteente bestaan insgelijks de verweerde, modderige rotsblokken in (iet moerassige gedeelte van de helling des Taganaï.
Westwaarts van de bergen Oerenga, Taganaï en Joerma
345
rijzen nog andere burgketenen up; welke met het hootd-gebergte ungeveer evenwijdig loopen; uok deze zijn herhaaldelijk afgebroken, en verlioft'en zich met grootere of kortere tnsschenruimten telkens op nieuw in gelijke rigting als vroeger. Ten westen van het zuidelijke gedeelte van den Oerenga rijst de Soergoesj op, westwaarts hiervan de bergketenen van den Grooten Oewan en van den Soeratkoel, en nog verder westwaarts de Soeka; hierop volgt in het westen van de smeltenj Satkinsk het Silija-gebergte, benevens de berg keten Tsjoelkowa, welke als de voortzetting van het Silija-gebergte moet beschouwd worden. De Silija, waarover de groote weg van Oefa naar Slatoöest loojit, verheft zich volgens opgave van Kupffer ter hoogte van 1,652 voet. Aan den westelijken voet van dit gebergte bij Satkinskaja Pri-stan — de haven van Satkinsk, alwaar de producten der genoemde smelterij naar do verschillende oorden des Russischen rijks worden verscheept — stroomt de Aï nog tusschen rotsachtige steile oevers; is men echter 10 mijlen verder gekomen tot aan het dorp Aïlina, dan zijn de bergen verdwenen, bevindt men zich in eene vlakte, welke zich uitstrekt tot aan de Wolga.
Aan het noordelijke uiteinde van de Oerenga-keten ten westen van den Taganaï, worden de bergruggen Sjisjimskaja eu Nasimskaja gevonden; zij behooren niet tot een en het-zeltde gebergte, want de laatstgenoemde bergrug vormt slechts eene voortzetting van den Noergoesj, terwijl do Sjisjimskaja mag beschouwd worden als eene voortzetting van den Oewan en den Soeratkoel. Op den Sjisjimskaja volgt de Lipowaja-keten (de Lindenberg), vervolgens de Mias, welke tegenover de Joerma zich zeer hoog verheft; de voortzettingen van het Nasimskaja- en Lipowaja-gebergte, welke tusschen deze bergreeksen oprijzen, mogen slechts hooge heuvelen genoemd worden. Aan gene zijde van do Mias stroomt de Arsja, welke zich verderop in do Aï stort en aan de overzijde dier rivier dalen de bergen allengs lager en gaan zij eindelijk in dc stejipe over.
Al deze gebergten zijn in den regel met wouden overdekt, met uitzondering der toppen, en omvatten vooral in
346
het westelijk gedeelte breede lengtcdulen, welke veelal uit-stekfndc weidevelden vormen. Ook de dalen worden in deze oorden steppe geheeten, zoo -.ils de steppe van I soowasji, gelegen tussehen den Lipowaja en Nasiniskaja, de steppe van Choetorowski westwaarts van den Tsjoelkowa en anderen; zij ivorden meerendeels besproeid door rivieren, welke zich ontlasten in de Ai, de voornaamste rivier dezer streken, die in een zeer bogtigen loop van de gruote doorbraak van Slatoöest tot aan gene zijde van Koessinsk stroomt, waar zij zich plotseling omwendt, en in eene evenwijdige, maar tegenovergestelde rigting van haren oorspi onkelijken loop voortstrooint. Ue rivieren, welke uit het zuiden in de Aï vallen, hebben derhalve elk eene noordoostelijke rigting, die van de noordzijde afstroomen eene zuidwestelijke rigting. Tot de eerstgenoemden behooren in de eerste plaats genoemd te worden: de Bagroesj, Koewasj en fcatka; tot de laatstbedoelden: de Tesma, Koessa en Arsja- De meeste dezer rivieren veranderen herhaaldelijk haren loop, vooral waar zij uit dwarsdalen in lengtedalen vallende^ deiigtiug dezer laatsten volgen.
Wat de geologisehe hoedanigheid dezer gebergten betreft, moeten zij gedeeltelijk worden gerangschikt onder de oorspronkelijke, deels onder do overgangsgebergten, welke niet slechts aan de oostzijde van het llmen-gebergtc, maar in nog veel grooter uitgestrektbeid aan de westzijde des Oerals worden aangetroffen. Tot do eerstgenoemde soort behooren: do Groote Ocwan, Soeratkoel, Soeka, feji-sjimskaja, en Nasiniskaja; tot de laatstvermelde soort al ile anderen, welke hierboven zijn opgeteld. Het oorspronkelijke leiachtige gebergte bestaat, even als bij Slatoöest, grootendeels uit glimmerschiefer, en bevat wijders kwarts, hoornblende, chloriet- en talksehieferlagen, zoomede van kor-religen kalksteen. De kwartslagen komen hier alleiwege op gelijke wijze voor als het geval is aan den Taganaï en in de andere bergruggen van die hoofdketen, en verheffen zich als rotsen op den hoofdkam van het gebergte.
Van de opgenoemde steensoorten worden vooral vele chlorietschiefer- en hoornblendeschieferlageu gevonden, maai
347
tot lieden is slechts eeue enkele talkscliieferlaajj aangetroffen, en wel in het Sjisjimskaja-gebergte, waarin verscheidene merkwaardige, deels nieuwe delfstoffen zijn aangetroffen. Zoo ontdekte Barbot de Marni daarin ten jare 1833 chlorospinel. Dit gesteente komt er slechts voor in kristallen, ter groott' van oen of twee, zelden van drie, lijnen. Gewoonlijk treft men ze aan in talkschiefer. In hardheid evenaart dit mine raai den topaas; het is grasgroen van kleur, aan de kanten doorschijnend, heeft een glans als glas en is geelach tig wit.
Nog rijker aan edele delfstoffen is de chlorietschieferlaag in het Nasimskaja-gebergte, aan de westzijde van den Ta ganaï, op een afstand van 15 mijlen van Slatoöest. Deze laag, reeds ten jare 1811 ontdekt, is voortdurend ontgonnen. Uithoofde van de menigte mineralen, welke alhier worden aangetroffen, heeft men dit oord eene afzonderlijke benaming gegeven: het is Aehmatowsk, genoemd naar den bestuurder der kopersmelterij van Koessinsk.
In de hoornblende, chloriet en talkschiefer komt hier en daar kopererts fijn verdeeld voor; wijders worden hier verscheidene kopermijnen aangetroffen als: Nadesjdinskoï, Jegrasowskoï, Sjlegowskoï en anderen. Üe erts dier mijnen werd gesmolten te Slatoöest, Satkinsk en Koessinsk, tijdens deze inrigtingen nog aan bijzondere personen behoorden. Dewijl de mijnen sedert zij het eigendom dei-kroon zijn geworden, niet eene voldoende hoeveelheid ertsen opleveren om de kosten der ontginning te dekken, heeft men sedert dien tijd den arbeid aldaar gestaakt.
Dit overgangsgebergte, dat in de westelijke bergketenen wordt aangetroffen, bestaat hoofdzakelijk uit zandsteen, en wijders uit kleiachtige leilagen en kalksteen. De eerstgenoemde steensoort vormt bijna uitsluitend de bergruggen van Silija en Tsjoelkowa tusschen de Satka en de Aï. den Lipowaja en den Selitoer nabij Kowasja, de gebregten aan de Isranda en de westelijke helling van den Grootcn Mias, benevens de bergruggen Makali en Maskarali, welke tusschen de Miasketen en den Arsja oprijzen. Het bestaat grootendeels uit een fijnkorrelig, kwartsachtig gesteente, dat tot het bouwen van
318
hoogovens kan gebezigd worden en tot dat einde op verschillende plaatsen uit het gebergte wordt gehouwen. Komt het pas uit de breuk, dan heeft het eene bruine kleur, is grofkorrelig en gelijkt op graauwaeke, met stukken kwarts, glitnmerschiefer, feldspaat on andere steensoorten vermengd.
De kleiachtige leisteen komt niet in zoo groote massa voor; m«n treft hem aan in het zuiden dor vroeger bo-schreven streek, tusschen den Soeka en Silija, en nog verder oostwaarts tusschen den Soeka en den Soeratkoel. De Sweïnaja-keten en de bergruggen, welke inxie nabijheid er vau oprijzen, zoomede de lage bergen en heuvelen aan dc Joemasjoelja en Isranda bestaan uit dit gesteente; het heeft hier eene groenachtig grijze, elders eene geelachtig bruine of zwarte kleur. Nabij Koessjnsk in de streek, gelegen tusschen Satkinsk en Satkinskaja Pristan, bevat het gesteente zoo groote hoeveelheid steenkool, dat het brandt en kleur afgeeft. Tusschen don Smeïuaja cn het kleine riviertje Kisseganka, zoomede in de rotsen aan de Satha is de lei in zoo dunne lagen afgedeeld, dat men er zich van bedienen kon tot dakbekleoding.
Do kalksteen wordt insgelijks in de meer zuidelijke stroken gevonden tusschen de Sjisjimskaja cn de Silija, nabij Satkinskaja Pristan, alwaar vele rotsen in de Aï, uit deze steensoort gevormd, de vaart zeer belemmeren, en wijders ten westen van Koessinsk tusschen de rivieren Aï, Arsja en Koessa. Dit gesteente is graauwachtig wit van kiemen door alle schakeringen heen tot graauwachtig zwart, ook somwijlen roodachtig bruin. De onderscheidene lagen zijn verschillend van kleur, hetgeen bij afgebroken koppen, gelijk de rotsen bij Aï, eene fraaije schakering oplevert. Op sommige plaatsen loepen kalkspaataderen door dit gesteente.
In het overgangsgebergte wordt somtijds insgelijks ijzeren kopererts gevonden.
Den 9dequot; September bevonden onze reizigers zich nog lo Slatoüest, waar zij onder andoren de uitstekende verzamelingen der hoeren Anossofl' en Hermann in oogen-schouw namen, welke voornamelijk delfstoffen bevatten in
349
de omstreken gedolven. De beer Hermunn deelde hen op de ruimste wijze uit zijn rijken voorraad mede, terwijl de heer Anossoff hun vele bijzonderheden deed kennen omtrent de wijze, waarop die delfstoffen voorkomen, welke zij zeiven niet in de mijnen hadden kunnen zien. Daarenboven schonk hij aan Humboldt eene kaart van hét niijn-district van Slatobe.-it, waarop was aangewezen uit welke steensoorten de bodem in do verschillende deelen er van bestaat.
Den 10d,!quot; September verlieten onze reizigers Slatoöest en vingen zij den terugtogt over Kysjtimsk naar Miask aan. Zij volgden tot dat einde den grooten weg naar Miask tot aan het dorp Syrostan, alwaar zij het lengtedal der Mias volgende, door een digt gegroeid dennenbosch reden, waaide laag teelaarde hut gesteente allerwege bedekte. Eerst in de nabijheid van bet dorp Toergojakskaja wordt de streek weer open; het dorp ligt aan de oostzijde van een meer van gelijke benaming, dat zeer uitgestrekt is, want bij eene lengte van 7 mijlen, van het noorden naar het zuiden gerekend, heeft het eene breedte van (5 mijlen. Het meer heeft zijne uitwatering in de Mias, welke voorbij het dorp stroomt. Aan de zuidoostzijde waren in vroegeren tijd kopermijnen, welke echter gelijk alle anderen in deze streek se dert geruimen tijd verlaten zijn.
Heeft men Toergojakskaja achter den rug, dan volgt men den weg langs den regtcroever der Mias; deze verheft zich aan de helling van het Hmcn-gebergte, dat bijna in zijne gansche uitgestrektheid rust onder het onafgebroken scha-duwdak eens dennonwouds; slechts nu en dan heeft men het uitzigt op den Oeral. waarboven de westelijke keten van het Joerman-gebergte zich hoog verheft.
Doorweekt door de langdurige regenbuijen, was de wegbijna onbruikbaar, zoodat men slechts langzaam kon voortkomen. Nadat de togt eenigen tijd was voortgezet, bereikten onze reizigers liet dorp Moehambetjewa; eenige mijlen verder kwamen zij aan do rivier Mias, waar zij zich lieten overzetten, en ten 4 ure na den middag aan de goudwas-scherijen Miaskaja en Soïmonowsk, behoorende tot de smel-
.'i5u
terij Kysjtiinsk op 40 mijlen ten zuidwesten er van gelegen. Met de goudwnsscherijen Anninskoï, op een afstand van 29 mijlen ten zuidoosten van daar, en Ekaterininskoï, op 12 mijlen ten westen van Kysjtiinsk. behoort zij tot de voor naamsten gerekend te worden van genoemd district.
De heer Titus Sototï, do neef van den heer Gregor So-toff, den tegenwoordigen bestuurder der smelterij van Kysjtiinsk, was onze reizigers te gemoet gekomen tot aan Mi-askaja, ten einde hen als geleider te dienen. Beide goud-wasseherijen Miaskaja en Soïmonowsk liggen in elkanders nabijheid, aan deu oever der Sakjelga, een klein riviertje dat zich in de Mia.i omlast, ter plaatse waar deze eene oostelijke rigting aanneemt.
In de onmiddellijke nabijheid van Soïmonowsk heeft men kopererts gevonden; er is reeds een groote voorraad van aanwezig, maar tot heden nog niets van gesmolten. Het regenachtige weder was ook hier een groote hinderpaal in hunne nasporingen; niettemin bezochten zij het binnenste der mijn en zetleden daarna de reis naar Kysjtiinsk voort, liet bezoeken der goudwasscherij Anninskoï moesten zij om den regen spoedig opgeven, dewijl het niet mogelijk was dit met het gewenschte resultaat te bewerkstelligen.
Des namiddags kwamen zij te Kysjtiinsk aan, waar zij in de ruime en fraaije woning van den heer Sotoff een aangenaam en gastvrij onthaal vonden, liet huis is gebouwd aan den zoom van een tamelijk groot meer, aan de overzijde waarvan zich de met woudgeboomte bedekte oever verheft. Op dit meer ziet men een aantal drijvende eilanden, waarop hoog geboomte groeit. Toen professor Ehren berg den volgenden dag te huis gebleven was om de verzamelde planten te rangschikken, zag hij er een, dat dooi' den wind dwars door het meer werd gestuwd. Op het hoogste punt van den tegenovergestelden oever heeft men een koepel gebouwd, waarheen een goede weg is aan gelegd en van welke plaats men een verrukkend uitzigt geniet over de omringende streek. Nevens het huis van den heer Sotoff worden de verschillende woningen voor de fabriekarbeidersgevonden. Van akkerbouw ziet men hier geen spoor;
351
de menigte nieren en moerassen, benevens een ondoordringbaar woud, dat de goudwasscherij aan alle zijden omringt en eene verbazende uitgestrektheid heeft, maken deze streek zeer vochtig en koud.
De gastvrije woning, het vriendelijk onthaal cn het uitstekende middagmaal, hetwelk onze reizigers bij hunne aankomst gereed vonden, alles werkte mede om hen tot vrolijkheid te stemmen. Deze werd niet weinig verhoogd door een geschenk, dat Humboldt van den vriendelijken gastheer ontving, bestaande iu een zeer fraai topaaskristal uit de topaasgroef van Moersinsk. Do topaas had eene blaauw-achtige kleur, was door/.igtig en had eene lengte van één duim bij eene breedte van 3 duim in de eene rigting en 2 duim in de andere. Dit schoone kristal is thans een sieraad van het museum van natuurlijke historie te Berlijn.
In de nabijheid van Kysjtimsk ligt de goudwasscherij Barsowskoï, vooral bekend door de blaauwe korund, welke aldaar worden aangetroffen. Van iioe veel belang het ook mogt geaeht worden om op de plaats zelve na te sporen op welke wijze en in welke steensoort de korund aldaar wordt gevonden, moest Humboldt te huis blijven, toen de heer Kose derwaarts ging. Kysjtimsk het noordelijkste punt zijnde, dat onze reizigers zouden bezoeken, achtte Humboldt het van grooter belang den volgenden dag — den ll^quot; September — te besteden tot het doen van magnetische waarnemingen. Nadat deze waren afgeloopen, bezocht hij de smelterij en de andere gebouwen der fabriek.
De goudwasscherij Barsowskoï ligt 11 mijlenten noorden van Kysjtimsk en 15 mijlen van de smelterij Kaslinsk, tot welker district zij behoort. Omgeven door een digt dennenwoud, wordt zij gevonden in het vlakke dal der Barsowka, eene kleine rivier, welke zich in het Boekaganmeer ontlast. De blaauwe korund wordt aangetroffen in een wit gesteente, hetwelk in blokken van verschillende grootte in het nabij gelegen gebergte voorkomt. Aan het nieuwe, zoo eigenaardige mineraal heeft professor Rose de benaming van barsowit gegeven. De korund, welke in dat gesteente wordt gevonden, komt steeds voor in den staat van kristal
352
en is zeor verschillend van grootte ; het grootste, hetwelk professor Rose onder het oog heeft gehad, was van de volgende afmeting; het had cene lengte van anderhalf duim bij twee ;i drie streep aan liet grondvlak. Sommigen hebben eene fraaijc saphierblaauwe kleur, anderen daarentegen zijn licht-blaauw of geheel kleurloos. De grootere kristallen zijn somtijds inwendig blaauw en uitwendig wit van kleur ; bij allen zijn slechts de kanten eenigzins doorschijnend en om die reden is deze steen niet geschikt om tot sieraden verwerkt te worden.
Het slechte weder noodzaakte professor Rose tot een spoedigen terugkeer naar Kysjtimsk; waar insgelijks de overige reizigers zicli tot het vertrek naar Miask gereed maakten. Met smart namen zij afscheid van de heeren Sjwettsotf en Schmidt, met wie zij zoo vele gcnoegelijke dagen hadden doorgobragt.
De terugkeer naar Miask geschiedde niet met zoo grootte snelheid als zij vroeger gereisd hadden ; eerst des avonds ten 111 is ure kwamen zij te Soïmonowsk aan, tot welke plaats hun vriendelijke gastheer hen begeleidde. Aan zijne welwillende tusschenkorast hadden zij het te danken, dat zij den volgenden morgen de reis naar Miask konden voortzetten, dewijl hij zorg droeg dat in den nacht een vlot werd gebouwd, waarmede zij over de toen zeer hoog gezwollen Mias konden gezet worden. Niettegenstaande al den spoed door hen gemaakt, kwamen zij niet vóór 5 ure in den namiddag onder een aanhoudenden regen te Miask aan.
Afreis uit Miask. — De berg Aoesjkoel en zijne naaste omstreek. — Kopermijnen Polekoffskoï en Kirehinsko'i. — Wrechne-Oeralsk. — Weg langs de Oeral-rivier. — Jas-pisgroef nabij Orsk. — Doorbraak van de Oeral. — Oren-burg. — Nieuwe kennissen. — Zoogenaamde aërolith van Sterlitamak. — Zoutmijn van Iletsk. — Spelen der Kirgizen.
Dc eerste dagen van het verblijf onzer reizigers te Miask werd besteed tot het rangschikken der verzamelde voorwerpen, welke, even als vroeger, terstond naar St. Petersburg werden afgezonden. Hun vertrek naar Orenburg was bepaald op den 16''quot;quot; September. De zware stortregens gedurende de laatstverloopen dagen gevallen, hadden de rivieren zoodanig doen stijgen, dat het bezoeken van den Aoesjkoel niet langs den gewonen, maar langs een omweg moest geschieden. Uithoofde het gebergte te merkwaardig was, begaven zij zich derwaarts over Polekowsk, dat aan den grooten weg is gelegen, en van die plaats naar den 7 mijlen noordwaarts gelegen Aoesjkoel. Allen derwaarts te gaan, dit veroorloofde de beschikbare tijd niet, ten gevolge waarvan alleen professor Rose in gezelschap van den heer Hoffmann derwaarts vertrok.
De Aoesjkoel is een kegelvormige berg, welke in de onmiddellijke nabijheid oprijst van het meer van gelijken naam, dat eene lengte van 2, bij eene breedte van l'/z III. 23
354
mijlen heeft. Hij is de hoogste berg in het lengtedal tus-schen den eigenlijken Oeral en het Ilmengebergtc; volgens barometer-observatien, gedaan door Kupffer, verheft hij zich 1,804 voet boven de voormalige kopersmelterij 1'alekowsk, en naar de metingen van genoemden reiziger ligt deze smeltery op gelijke hoogte als Slatoöest. Het terrein rondom den berg is heuvelachtig; en men treft er slechts enkele bergen aan. Eigenlijke gebergten liggen op een aanmerkelijken afstand van daar, namelijk twee, die van het. westen naar het oosten zich uitstrekken en bekend zijn onder de benaming van het Naralinski- en Koematsjinski-gebergfü. De streek, waarin de berg zich verheft, is de hoogste van bet oostelijke lengtedal des Ocrals; zij vormt dc ■waterscheiding der rivi-ren, welke in de nabijheid van den Aoesjkoel ontspringen; noordwest- en noordoostwaars van den Aoesjkoel worden de bronnen van de Miask gevonden, zuid- en zuidwestwaarts die van de Oewelka, der Oei' en van de Oeral. De eerstgenoemde rivier doorstroomt dit lengtedal in eene noordelijke rigting, terwijl de anderen in het zuidwaarts steeds breeder wordende lengtedal in eene zuidoostelijke of zuidelijke rigting stroomen. Een dergelijk verschijnsel ontmoet men insgelijks in liet westelijke lengtedal, alwaar op iets geringeren breedtegraad dan de Aoesjkoel de bronnen van de Aï en de Belaja worden gevonden, van welke de eerste in eene noordelijke rigting gelijk de Mias, de andere in eene zuidelijke rigting stroomt zoo als de Oeral. Uit deze verschijnselen blijkt ten duidelijkste, dat de opmerking van professor Rose zeer juist is: dat eene verheffingslijn, in eene noordoostelijke rigting, dwars door de Oeralketen schijnt te loopen.
Dc oorden, waarin de Mias ontspringt, zijn zeer rijk aan goud, even als het geval is met de dalen, welke de rivi-vieren doorstroomen, die zich in haren schoot ontlasten. Aldaar is het, dat de vroeger genoemde goudwasscherijen Anninskoï, Swiëto Leontewskoï, Knese Konstantinowskoï zijn gelegen.
De hellingen van den Aoesjkoel verheffen zich aan allo zijden zeer steil, zoodat hij niet dan met moeite kan beste-
355
gen worden. Berken en hoog groeijend gras bedekken deze streek; liet laaUtgciioemde is liier zoo hoog, dat het ruiter en paard verbergt. Professor Ko.se en de heer Hoffman, die digi nevens elkander reden, waren dikwerf niet in staat elkander te zien. Was dit op zicli zelf reeds onaangenaam, nog erger werd liet, toen het begon te regenen, dewijl het vochtige gra.s hen in korten tijd doornat maakte, liet uit-zigt van den bergtop verschafte geen aangenaam schouwspel, dewijl de lucht te somber was, maar toch leverde het hun een zeer eigenaardig toonecl op. Aan den voet des bergs breidde zich de spiegelgladde oppervlakte van het meer uit, ;ian welks overzijde de goudwasscherijen waren gelegen, en rondom zag het oog niet dan eene heuvelachtig vlakte, hier en daar bedekt met berkenbosschen, terwijl allerwege de blinkende, maar smalle spiegel der rivieren zigtbaar was, die in menigte in doze oorden ontspringen. Van de hoogere bergketenen zag men alleen in de verte die van Naralinski; van den Oeral, welke achter genoemd gebergte oprijst, indien hij van dit punt bij helderen hemel welligt zigtbaar is, zoomede van het Koematsjinski-ge-bergte. ontwaarde men geen spoor.
De aanhoudende regen, welke onze reizigers noodzaakte den berg spoedig tc verlaten, verhinderde ook professor Rose in het voortzetten zijner geologische onderzoekingen. Op den terugweg reden zij voorbij een Basjkiren-dorp, gelegen in de nabijheid van den Aoesjkoel; het was echter geheel verlaten, want gedurende den zomer leiden zij een zwervend leven, en bewonen hunne dorpen slechts gedurende het win-tersaisoen. Het bezoeken der kopermijnen moesten zij om den aanhoudenden regen opgeven, ten gevolge waarvan de heeren Anossoff en Hermann, die Humboldt tot dusverre begeleid hadden, afscheid van hein en het overige reisgezelschap namen; zonder oponthoud werd de terugreis nu over Orsk naar Orenburg voortgezet.
Des nachts reden zij over de waterscheiding van de Oeï, in de nabijheid waarvan Polckowskoï ligt, zoomede de Oeralri-vier, en namen nieuw voorspan tc Nissajewa, welke plaats zij den IJ'1quot;quot; September bereikten; dit dorp wordt bewoond
356
door Tepteren, een afzonderlijken stam der Basjkiren en ligt reeds in het dal des Oerals. Het dal is breed en heeft al het voorkomen eener steppe en behoudt ook dit karakter. De Oeral stroomt tot aan Orsk bijna volkomen zuidwaarts, verlaat niet ver van haren oorsprong het Oeralgebergte, dat zich vooral in dit gedeelte in eene zuidwestelijke rig-ting uitstrekt, terwijl de oostelijke keten van het Ilmenge-bergte, te rekenen van Miask, zich zuidwaarts uitstrekt. Ten gevolge hiervan verkrijgt het dal eene breedte van twee lengtegraden, terwijl het gebergte ter wederzijde reeds spoedig uit het oog verdwijnt. De reden hiervan moet niet alleen gezocht worden in den afstand, waarop zij eindelijk zich bevonden van de Oeralrivier, maar ook grootendeels in het geheel ander karakter, hetwelk de bergen vervolgens aannemen. De Ilmen-keten is aan deze zijde van Stepnaja niet meer dan een gebergte van geringe hoogte, dat in de Kirgizen-steppe zich als een heuvelketen uitstrekt. De eigenlijke Oeral neemt insgelijks spoedig in hoogte af, maar strekt zich in gelijke mate meer in de breedte uit, zoodat hij eindelijk zich niet meer aan het oog voordoet als eene bergketen, maar als een laag bergplateau. Met deze verandering in uitwendigen vorm verliezen zij hare oorspronkelijke benamingen ; de voortzetting van het Ilmen-geborgte, dat zich in de Kirgizensteppe uitstrekt, heet aanvankelijk Dsjamboe Karagaïan; te rekenen van den 5d'!quot; graad noorderbreedte, tusschen de rivieren Or en Tobol, noemt men het Kara Edyr Taoe en eindelijk Moegodsjaskin-gebergte. De voortzetting van het Oeral-gebergte, beneden den breedtegraad van Werch Oeralsk tot aan Orsk, noemen de Basjkiren Kyrkty en verderop Irendik. —
Eerst in den namiddag ten 2 ure kwamen onze reizigers in de districts hoofdplaats Werch Oeralsk aan, want slechts langzaam was de reis voortgezet, dewijl de aanhoudende regen de wegen onbruikbaar bad gemaakt. Daarenboven was het hun om diezelfde reden niet mogelijk geweest onderzoek te doen naar de geologische hoedanigheid der doorreisde streken. Te Werch Oeralsk bereikten zij het Orenburgsche cordon; dat zich van hier langs de Oeral
357
uitstrekt tot aan de Kaspische zee; deze linie of dit cordon volgden zij op hunnen verderen togt. Ook hier zijn van afstand tot afstand versterkte punten aangelegd, welke naar gelang van hunne uitgestrektheid voorposten, redouten of vestingen worden geheeten; tot de laatsten bchooren aan de Bovcn-Oeral, te rekenen van Werch Oeralsk, Magnitnaja, Kisylskaja, Oertasimskaja, Tanalytskaja en Orskaja.
De eerstgenoemde dezer vestingen heeft haren naam ontleend aan den magneetberg, welke in de onmiddellijke nabijheid er van oprijst en Oeloe Oetassa Taoe wordt geheeten. Hij ligt op 7 8 mijlen ten noordoosten der genoemde vesting, aan gene zijde des Oerals, in eene bergketen van geringe uitgestrekheid. Zijn top verheft zich ö-lO el boven Orenburg. l)c erts van dezen berg bevat 75 a 80 percent ijzer en wordt gesmolten in de smelterij Belorezk, gelegen aan gene zijde van den Oeral aan de Belaja, en levert jaarlijks 2,200,000 Ned. pond ijzer. Deze gansche ertsmassa wordt gedurende 3 a 4 weken door een honderdvijftigtal arbeiders gedolven.
Den 18lt;lcquot; September bereikten zij in den voormiddag de vesting Kisylskaja. Vier a vijf mijlen ten noordoosten er van worden in de Kirgizcnsteppe vele granietrotsen gevonden, welke met dennen zijn begroeid en als eilanden in de overigens sehaduwlooze steppenzee zich verheffen. Des morgens van den volgenden dag kwamen zij aan de redoute Tereklinskoï aan. Welk een gebrek aan het noodige hout tot het bouwen van woningen hier heerschte, bespeurde men ten duidelijkste, want de huizen der alhier gevestigde Kozakken hadden slechts éene verdieping en waren meestal zonder dak. Ten 5 ure in den namiddag bereikten zij Orsk, de hoofdvesting der Boven-Oerallinie. Naar de volkstelling van 1850 had zij 2,183 inwoners; zij ligt op den linkeroever der Oeral, maar aan de zuidelijke zijde der rivier, dewijl zij kort voor het punt waar die stad is gelegen, reeds hare westelijke rigting heeft aangenomen. Waar de stroom zich westwaarts rigt, neemt zij de uit het westen stroo-mende rivier Or op; aan het uiteinde der spitse landtong, welke deze beide rivieren bespoelen, is de zoo even
358
genoemde vesting aangelegd. Reeds op een grooten afstand ontwaart men haar, want de kerk der vesting is gebouwd op de Preobasjensku Gora, een heuvel, welke hier in de vlakte hoog toeschijnt, al verdient hij dien naam in geenen deele.
De omstreken van Orsk zijn beroemd wegens den jaspis, ■welke er wordt aangetroffen, en te rekenen van Polekows-koï allerwege in den zuidelijken Oeral wordt gevonden. Dit gesteente wordt in groote blokken gedolven, en men treft hier vele groeven aan, wier producten aan de slijperij te Katherinenburg worden afgeleverd. Ten einde de wijze te leeren kennen, waarop dit gesteente alhier voorkomt, vertoefden onze reizigers iets langer te Orsk en bezochten eene der groeven, gelegen op een afstand van 7 mijlen ten noorden der vesting. Do jaspis, welke aldaar wordt gedolven, heeft eene graauwachtig groene kleur, is zonder strepen of vlekken en vormt eene zeer uitgestrekte laag. De invallende duisternis verhinderde onze reizigers deze groef, de belangrijkste in de omstreken aan Orsk, te gaan bezoeken. Hoewel hij ook in andere kleuren voorkomt, valt de jaspis alhier meerendeels in liet groene; zij zijn echter niet in alle groeven even fraai, want bij sommigen gaat het groen zeer in het grij/.e over. Men treft insgelijks bruinach-achtig roode variëteiten en bonte, en onder deze de zeer schoone bandjaspis, waarvan reeds vroeger i? gesproken, en welks bruinachtig roode eu groene lagen met elkander afwisselen. Somwijlen loopen aderen van wit kwarts of een mengsel van kwarts en pistazit door dezen jaspis, terwijl vele anderen worden aangetroffen, welke een groote hoeveelheid ijzerkies in kleine kristallen bevatten.
De Irendik nadert hier weder de rivier de Oeral en breidt zich, in zijn zuidelijke gedeelte, uit lot aan het bergplateau. Do genoemde rivier neemt boven Oertasymskaja eene meer westelijke rigting aan dan vroeger, zoodat reeds op een afstand van 12 mijlen van de rivier de bergen aanvangen, door welke do Oeral, eene der doorbraken volgende, een bed heeft gevormd. Gaat men derhalve den loop dei-Oeral na, dan heeft men een profiel van de verschillende
359
steensoorten van den Irendik voor oogen. Niettegenstaande Hofmann en von Helmersen dit gebergte reeds hadden onderzocht, wenschte professor Rose het door eigen aanschouwing te loeren kennen. Terwijl Humboldt terstond na zijn terugkeer van de jaspisgroef, oin geen tijd te verliezen, bij het invallen van den nacht de reis naar Orenburg voortzette, bleef professor Rose te Orsk met het doel om den volgenden morgen, in gezelschap van den heer Hofmann, de doorbraak van de Oeral te bezigtigen.
Zoo vroegtijdig mogelijk begaven zij zich des morgens van den 20quot;°quot; September op weg, zonden hun rijtuig naar het '20 mijlen van Orsk gelegen Chabarnoï, den groo-ten weg langs, welke op een grooten afstand van de rivier de Oeral is aangelegd en volgden te paard een voetpad, hetwelk langs de rivier loopt, waarbij zij door eenige Kozakken werden betceleid, ten einde hen tcsren een over-
O /
val van Kirgizen te beschutten. Een dergelijk escorte had ook Humboldt den vorigen dag begeleid en wordt in het algemeen aan ieder reiziger verstrekt, want de Midden-Oerallinie van Orsk tot Orenburg i» eene der onveiligsten van het ganscbe rijk. Het gebeurt namelijk nog dikwerf, dat de Kirgizen, die de steppe ten zuiden en ten westen der Midden- en Beneden-Oerallinie bewonen en tot de Kleine horde behooren, de Oeral oversteken, vijandelijke invallen maken in het Russisch gebied en menschen en vee wegrooven. De eerstgenoemden verkoopen zij, aan de Khi-weuzen, die de streken ten zniden van den Aral bewonen en goede, krachtige arbeiders zijnde, door de Russen gebezigd worden tot het graven der uitgestrekte kanalen in de oase van de Amoe Ueria. De nabijheid van Khiwa moet derhalve als eene der hoofdoorzaken worden beschouwd van de telkens herhaalde vijandelijkheden, welke hier aan deze grenzen worden gepleegd. Veel is echter in de laatste jaren ten dezen opzigte veranderd. Was hot aantal Russische onderdanen, dat in slavernij bij de bewoners van Khiwa versmachtte, vroeger vrij talrijk, sedert 1840 heeft deze stand van zaken opgehouden. Bij een verdrag met den khan of vorst van Khiwa aangegaan, is bepaald dat voortaan
360
gcene Russen tot slaven zullen worden gemaakt en zijn alle Christenen in Khiwa onder de bijzondere bescherming van den vorst gesteld en vrij verklaard, ten gevolge waarvan de betrekkingen tusschen beide landen op een vriend-schappelijken voet zijn gekomen. Tijdens de roofzuchtige invallen nog plaats hadden, waren in de steppe tusschen de redoute en de vestingen van dit cordon, op eenigen afstand van elkander, houten wachttorens opgerigt, naar wier toppunt men langs ladders, aan de buitenzijde geplaatst, opklom; de hierop gestelde wachten gaven, door middel van aangelegde vuren of boden, aan de bezetting der naastbij gelegen vestingen kennis van elk voorval, hetwelk in de steppe voorviel. Behalve Kozakken, bezigt men tot de dienst aan de voorposten Basjkiren aan de Midden-Oeral-linie; in plaats der schatting, welke zij aan den Kussischen keizer moesten opbrengen, leverden zij tot in 1840 een corps van 15,000 man tot bescherming der grenzen.
Onder de Kozakken, welke tot geleide dienden van professor Rose, bevond zich een jonge Pool, Johan Witkiewicz geheeten, die in latere jaren eene vrij belangrijke rol heeft gespeeld. Zijne geschiedenis komt met korte woorden hierop neder. Tijdens hij te Krore, in het gouvernement Wilna, zijne opleiding ontving, had hij het ongeluk, op veertienjarigen leeftijd met verscheidene zijner schoolmakkers wegens staatkundige redenen naar Orsk verbannen te worden, met de bepaling dat hij gedurende zijn gansche leven gemeen Kozak moest blijven. Dit had plaats onder de regering van keizer Alexander. Gedurende zijne ballingschap maakte Witkiewicz van zijn vrijen tijd gebruik om zich in de Oostersche talen te oefenen, waarbij hij zich meer bepaaldelijk bekwaamde in het Turksch-Kirgische dialect, het Perzisch en het Arabisch, waartoe de gelegenheid te Orsk hem zeer gunstig was, en waarin hij het binnen korte jaren tot eene groote hoogte bragt. Toen bij gelegenheid van de troonsbestijging van keizer Nicolaas zijn toestand niet verbeterd werd en hem tevens alle hoop ontviel om dat tijdstip eenmaal te zien aanbreken, heeft hij hoogst waarschijnlijk met het plan zwanger gegaan om, zoo mogelijk, door
361
dc .steppe der Kiigizen do wijk naar Europa te nemen en zich de zoo vurig verlangde vrijheid te verschaffen. Tot de uitvoering is dit plan echter niet gekomen. Terwijl Humboldt zich te Orsk bevond, werd hij met het beklagenswaardig lot van den jongen Pool bekend. Diep getroffen over het ongeluk, waarin hij in zoo jeugdigen leeftijd was gestort, stelde hij bij zijn terugkeer te St. Petersburg persoonlijk bij den keizer pogingen in het werk om Witkiewicz en twee zijner lotgenooten de vrijheid te doen hergeven. Dit werd met den gelukkigstcn uitslag bekroond. Aanvankelijk werd Witkiewiez bij de grenscommissie te Orenburg aangesteld, later als kapitein over Bokhara naar Kaboel gezonden en aan het Russische gezantschap van den heer Simonitsj te Teheran toegevoegd, ton gevolge waarvan hij in Afghanistan met den beroemden reiziger sir Alexander Burnes in aanraking kwam. Later werd Witkiewicz uit Perzië terug geroepen, dewijl dc Russische regering dc diplomatieke handelingen van den gezant afkeurde. Naau-welijks te St. Petersburg aangekomen, benam de talentvolle jonge man zich het leven. Deze wanhopige daad moet hoogst waarschijnlijk aan gekrenkte eerzucht worden toegeschreven.
Op den weg door professor Rose langs den regteroevcr der Oeral gevolgd, doorsnijdt men een afzonderlijk gedeelte van het Irendik-gebergte, dat eene breedte heeft van omstreeks 3 mijlen en van de hoofdmassa van den Irendik is gescheiden door middel van een dal, ter breedte van ongeveer 10 mijlen. Aan deze dalhelling, maar nog op een aanmerkelijken afstand van den Oeral, ligt Chabarnoï. Dc rivier loopt langs de linkerzijde van dit dwarsdal en ei-blijft aan de regterzijde, tusschen haar en het gebergte eene langzaam glooijende helling over; indien men daar langs zijn pad kiest, heeft men dc geschiktste gelegenheid om de hoedanigheid van het vroeger bedoelde gedeelte van den Irendik te onderzoeken, liet zijn niet anders dan afzonderlijk oprijzende rotsen van geringe hoogte, door middel van meer of minder breede kloven en dalen van elkander gescheiden. De dalen zijn bedekt
362
met eene laag teelaarde, welke met gras is begroeid; de rotsen daarentegen verheffen zich in al hare kaalheid en bestaan hoofdzaklijk uit digten groensteen, kieselschiefer en terpentijnsteen.
Nadat de beide reizigers de rotsformatien in oogenschouw hadden genomen, reden zij dwars door de vlakte tot aan Chabarnoï, alwaar zij hun rijtuig vonden, waarmede zij nu de reis langs den grooten weg voortzetteden. Naauwe-lijks heeft men Chabarnoï achter zich, of de bergen verheffen zich weder, hoewel zij ook hier slechts onbeduidend ie achten zijn, want de hoogste borg tusschen Chabarnoï en Gocberlinsk rijst slechts 850 voet boven Orenburg. Algemeen genomen hebben zij eene kegel- of koepelvormige gedaante en missen allen plantentooi. De bergen bestaan in den regel uit groensteen, de dalen uit terpentijn-steen. Ongeveer tot halfweg Goeberlinsk, het naaste station op 26 mijlen afstands van Chabarnoï, loopt de groote weg over het hoogrijzende terrein, ja. zelfs over vele rotstoppen, zoodat men dan een vrij uitzigt heeft over de gansche streek. Hoogst eigenaardig is het schouwspel, hetwelk dit oord den reiziger aanbiedt, dat zich met niets beter Iaat vergelijken dan met eene kokende en bruisende zee, welke eensklaps in eene starre massa is herschapen! Verderop tot aan Goeberlinsk daalt de weg weder, nadat men het bergachtig terrein heeft verlaten. Hier is het, dat dc Goe-berla, een onbeduidende rivier, uit het gebergte te voorschijn treedt; van dat punt af wijken de bergen meer en meer ter zijde en omsluiten het breede, half kringvormige dal, welks basis dc Oeralrivier vormt en aan het toppunt waarvan dc kleine stad, met hare kerken en torens regt schilderachtig is gelegen.
liet vierde station van Orsk, Hinskaja gehecten, bereikten zij bij het invallen van den nacht. Hier verkregen zij tot escorte drie Basjkiren met lans en boog gewapend en het hoofd gedekt met de zoo bekende spits toeloopendc muts. Gedurende een geruimen tijd volgden zij het rijtuig, maar toen het eindelijk donker was geworden, maakten zij zich heimelijk uit de voeten; niettegenstaande dat kwam Hum-
363
boldt ongehinderd des morgens vau ilen 21quot;' quot; September te Krasnojarsk en ten 2 ure na den middag te Orenburg aan.
Krasnojarsk telde in 1850: 6,472 inwoners en is eene der voornaamste steden aan de Midden-Oerallinie gelegen. De omstreken der stad zijn bijna volkomen eften en vlak: slechts hier en daar ontwaarden de reizigers een witten zandsteen, welke verderop bijna het eenige gesteente is, waaruit de bovenste lagen bestaan. Dit gesteente bevat op vele plaatsen malachiet en koperlazuur, ten gevolge waarvan eene menigte groeven is aangelegd, welke aan velen arbeid verschaften. Ook verder stroomafwaarts aan den Oeral en in grooter aantal in de omstreken der Sak-mara en de daarin uitstroomende rivieren, nabij de Salmysj, Jengis en Kargala, ja, zelfs in de steppe der Kirgizen aan de linkerzijde des Oerals worden vele dergelijke groeven en kopermijnen gevonden. Komt men daarentegen nader bij Orenburg, dan treft men een rooden zandsteen aan.
Te Orenburg stegen onze reizigers af bij den kolonel Timasjeff, waar hun een zeer gastvrij onthaal ten deel viel. Als eene bijzonderheid ten opzigte van deze stad moet vermeld worden, dat zij herhaaldelijk is verlegd. Het eerst werd zij gebouwd waar nu Orsk wordt gevonden; dit had plaats ten jare 1738, bij het trekken van het Orenburgsehe cordon. Later echter, toen men bespemde, dat de ligging voor eene hoofdwapenplaats en handelstad niet gunstig was gekozen, werd zij in 1741 verder stroomafwaarts aan de Oeral verlegd en wel ter plaatse waar thans Krasnojarsk wordt gevonden. Eindelijk werd de stad gebouwd, waar zij nu ligt, en de keuze in 1792 gedaan mag in elk opzigt voordeelig worden geheeten. Zij werd echter voortdurend Orenburg genoemd, naar den naam der rivier, aan welker oever zij het eerst werd gesticht.
Orenburg is dc hoofdstad van hot gouvernement van dien naam, tevens de voornaamste vesting van het Orenburgsehe cordon en de zetel van den Arabischen kara-vaanhandel. In 1849 telde zij 7,402 inwoners. Groot is de omvang der stad; hare straten zijn zeer breed en lang, maar ongeplaveid, met afzonderlijk staande huizen
364
bebouwd, waaronder velen voorkomen, welke op bouwkunstige schoonheid mogen roemen. Zij ligt aan de Oeral, op een afstand van drie mijlen boven het punt, waar eerstgenoemde rivier de Sakmara in haren schoot opnoemt, in ecne hoogrijzende, droogc steppe, welke de Oeral doorstroomt; hare oevers verheffen zich 20 a 30 el boven den spiegel des waters en vertooncn de horizontale lagen van den rooden zandsteen, welke den bodem der steppe vormt. Het dorre, boomlooze der omstreken doet het even uitgestrekte als fraaije park; dat op een eiland in de rivier of eigenlijk tussclien het oude eu nieuwe bed der rivier is aangelegd, des te heerlijker uitkomen. Men vindt hier insgelijks een tempel, rustende op zuilen van witten, digten kalksteen, welke uit de groeven van den berg Grebeni, op een afstand van 20 mijlen ten noorden van de stad, herkomstig is. Ten gerieve van den handel met de Kirgizen, Bokharen en Khiwenzen, welke inderdaad zeer aanzienlijk is, heeft men aan den zuidelijken oever der Oeral, op een afstand van twee mijlen van de stad, een bazar gebouwd. Hij is omgeven met een muur, welke aan elke zijde 200 Ned. el lang is en heeft twee ingangen, de ecne voor Europesche, de andere voor de Aziatische handelaren.
Hier in dezen zetel van don Aziatischeu handel, waar ons reisgezelschap eenige dagen wenschte te vertoeven, hoopte Humboldt insgelijks kennis te maken met personen, die hem de naauwkeurigstc inlichtingen zouden kunnen verstrekken nopens het verkeer niet het binnenland van Azië. Inzonderheid verlangde Humboldt in aanraking te komen met den gouverneur generaal von Essen, dien Hofmann en van Hclmersen hem hadden beschreven als een man van uitstekende gaven van verstand en hart. Om die reden speet het hem te meer bij zijne komst in de stad te vernemen,, dat de gouverneur eeno inspectiereis deed. Een ander reiziger, de vroeger reeds genoemde Hanstein, verhaalt in een zijner geschriften ') daaromtrent het navolgende.
') Het hier bedoelde werk is getiteld; Kcisc-Erinaerungen.
365
uEenige weken voor onze komst aan de linie van Omsk naar Orenburg was Humboldt dienzelfden weg langs gekomen. Ten einde de noodige huisvesting voor kern en zijn gevolg in gereediieid te brengen, was de generaal Loeït-winoff uit Omsk naar Orenburg gereisd. Daar zulk een elegante bode vooruit gezonden en de reiziger allerwege zoo plegtig ontvangen werd, meenden de boeren in de nabijheid van het cordon gevestigd, — op grond dat de keizer, zoo als zij wisten, met eene Pruissische prinses gehuwd was, — dat Humboldt de schoonvader van den tsaar moest zijn. Kort voor zijne aankomst te Orenburg had hij een brief geschreven aan de gouverneur-generaal von Essen, waarin hij dezen verzocht eenige zeldzame dieren, welke in de nabijheid van Orenburg voorkomen, voor hem te doeu vangen of dooden, dewijl hij ze voor het museum van natuurlijke historie te Berlijn wilde doen opzetten. De brief met eene bijna onleesbare letter geschreven, kwam den generaal von Essen ter hand, die zelf er niet wijs uit kunnende worden, het gansche corps officieren te hulp riep. Eindelijk gelukte het aan den luitenant-ingenieur Agapieff geheeten, om den brief te ontcijferen en er een duidelijk afschrift van te vervaardigen. Toen de generaal eindelijk met den inhoud bekend werd, ontstak zijne verbolgenheid niet weinig, dat iemand zoo iets van hem durfde vergen. Ilij zei hierop: iflk kan mij maar niet begrijpen, dat de Koning van Pruisen zoo'n hoogen rang kan geven aan een man, die zich met zulke nesterijen bemoeit.quot;
Miste Humboldt de gelegenheid om met zulk een wetenschappelijk man kennis te maken, hij mogt zich verhengen in aanraking te komen met den generaal-majoor von Gens; deze was met den staatkundigen toestand van Midden-Azië naauwkeurig bekend, bezat een uitgebreide kennis der geographic dier oorden, welke hij verkregen had door zijne betrekking als president der Aziatische grenscommissie en door zijne zucht voor die studie. Boezemde hij onze reizigers algemeen belang in, vooral was dit het geval met Humboldt. Door het ondervragen van eene menigte personen, die met karavanen uit Bokhara, Tasjkend, Kohand
366
en uit de steppe der Kirgizen naar Orenburg waren gekomen, het eenige middel, waardoor een vrij levendig verkeer met die verwijderde en voor den Europeer bijna ontoegankelijke oorden wordt onderhouden, had hij een uitgebreide kennis van die landen en hunne bewoners verkregen. Daarenboven had hij eene menigte marschrouten van karvanen opgeteekend, welke wij Humboldt mededeelde. Door langdurige ervaring en vergelijking der opgaven, was hij in staat gesteld het valsche van het ware ten dien opzigte te leeren onderscheiden. J) Zijne mededeelingen waren derhalve voor Humboldt van zeer veel waarde. Buitendien deelde hij hem vele berig-ten mede nopens de natuurproducten van de steppe der Kirgizen, toonde hem zelfs eenige levende dieren uit die oorden, als een Kirgischen bok met lange, fijne haren, een voortref-felijken Toerkmenischen hengst en anderen. Deze laatsten zijn bekend onder de benaming van argamak en vormen een bijzonder paardenras, beroemd om zijne snelheid. Van llelmersen deelt onder anderen daaromtrent het volgende mede: quot;Het is volstrekt gcene zeldzaamheid, dat dergelijke paarden 100 mijlen in vierentwintig uren tijds, ja, 400 mijlen in den tijd van drie dagen afleggen. Zij worden in Khiwa bijzonder hoog geschat; de beste renners gelden er 100 Khiwasehe ducaten, d. i., 875 gulden; voor een gewoon paard van dit ras wordt 350 a 360 gulden betaald. Dewijl de generaal von Grens het Duitsch vloeijend sprak, was het onderhoud met hem des te aangenamer en leerrijker.
Maar behalve do genoemde personen, bragten de heeren Soesjkoff, Soebkoffski en Karelin zeer veel er toe bij om hun verblijf te Orenburg regt aangenaam te maken. De eerstgenoemde, directeur der in- en uitgaande regten, een man wiens kennis zeer uitgebreid mogt genoemd worden, deelde Humboldt vele en naauwkeurige berigten mede omtrent den handel, welke te Orenburg wordt gedreven, en veraangenaamde in menig ander opzigt het verblijf onzer reizigers te dezer
') Een gedeelte dier aanteekeningen is door von Helmerscn in het licht gegeven onder den titel; Nachrichten über Cliiua, Bnchara, Chokand uud den nordnestlichen ïhcil des ehiucsiselieu Staats, gesammelt vom General-major Gens. Zie deel II. der irBcitriige zur Kenntniss des russ. Keiehes.quot; enz.
3C7
plaatse niet weinig. De lieer Soebkoftski, kolonel van do Linie-kozakken, was een man even dapper, kloek als vastberaden, die in den voortdurenden krijg, welke hier op de grenzen met de Kirgizen sedert zoo vele jaren was gevoerd, zich zoodanig had onderscheiden, dat hij te regt de quot;schrik der Kirgizenquot; werd genoemd, liet was deze zelfde Soeb-koffski, die aan het hoofd stond der escorte van de eerste Russische karavaan, welke op aanraden van den generaal von Essen door de Orenburgsche kooplieden naar Bokhara werd uitgerust; dit gebeurde ten jare 1825. De tegenstand, bij die gelegenheid door de Russen tegen eene verbazende ovennagt geboden, is inderdaad schitterend te noemen. Ten einde den handel op het westelijk gedeelte van Midden-Azië uit te breiden en te verlevendigen, zou eene proef genomen worden met het uitzenden eener karavaan, tot welker bedekking de generaal von Essen 500 man Kozakken had geleverd, onder het bevel van den kolonel Soebkoffski. Toen zij in de steppe zich bevonden, werd de karavaan aangevallen en omsingeld door 10 a 12 duizend Khiwen-zen. Gedurende verscheidene dagen verdedigden zich de Russen tegen die verbazende ovennagt en zonder zeiven groote verliezen te ondergaan, bragten zij den overmagti-gen vijand gevoelige slagen toe. Niettegenstaande hun heldhaftig gedrag, zagen zij zich eindelijk genoodzaakt af te trekken, met achterlating van een gedeelte der koopwaren door hen medegevoerd.
De heer Karelin, vroeger als kapitein in militaire dienst, woonde als particulier te Orenburg. Niet slechts was hij een beminnaar der wetenschappen, maar tevens een zeer gelukkig beoefenuar der natuurlijke historie, en in het bezit eener fraaije verzameling van voorwerpen tot dat gebied behoorende; deze verzameling had voor onze reizigers des te meer waarde, dewijl zij uitsluitend betrekking had op hetgeen de omstreken van Orenburg dienaangaande opleveren. Hoewel zij alle rijken der natuur omvat, is zij toch het belangrijkst wat de entomologie betreft. Eene bijzonderheid, welke vooral geschikt was om ons reisgezelschap belang in te boezemen voor den heer Karelin, was dat hij
368
sedert vele jaren op zeer vertrouwelijken voet stond met üsjangir, den khan of vorst der Kirgizen, dien hij in de wiskunde had onderwezen. Hij was derhalve de regte man om Humboldt juiste berigten omtrent dien volkstam mede te doelen. Deze Kirgizen zijn het, die zich onder den Russischen schepter hebben begeven en tusschen de Oeral en Wolga wonen. In lateren tijd is de heer Karelin weder in werkelijke dienst getreden eu belast geworden met het stichten der stad Nowo Alexaudrowsk, aan de noordelijke zijde van de Kaspische zee.
Onder de delfstoffen, voorkomende in de verzameling van den heer Karelin, werd bij voorbeeld gevonden eene groote menigte der zoogenaamde aërolithen van Sterlitamak, welke de bezitter in vroeger jaren zelf uit genoemde plaats had medegebragt. Deze zoogenaamde aërolithen hebben den vorm van meer of minder plat gedrukte korrels, wier middellijn hoogstens 3 Ji 4 lijnen draagt. Van binnen zijn deze korrels zeer draderig, aan de oppervlakte zwartachtig bruin en bijna zonder eenigen glans. Naar men verhaalde, waren deze aërolithen als kernen van hagelsteenen gevallen op den 24s,''n October, 1824; de heer Karelin voegde er echter bij, dat niemand, voor zoo verre hem bekend was, met eigen oogen had gezien, dat üij als kerven uit hagelsteenen waren te voorschijn gekomen. Dit was echter zeker, dat zij na een hagelslag in de nabijheid vau het dorp Lewasjcwka aan de Belaja, op een geringen afstand van Sterlitamak, waren gevonden, verspreid liggende op een stuk bouwland, waarvan de oppervlakte niet meer bedroeg dan 400 Ned. el. Dewijl vroeger nimmer iets dergelijks op deze plek was aangetroffen, vermoedde men dat zij bij die gelegenheid als kernen van hagelsteenen waren gevallen. Naar het oordeel van professor Rose waren het zeer onvolkomene kristallen en droegen zij in geen enkel opzigt het kenmerk van hunne vermeende meteorologische herkomst.
Door tusschenkomst van den heer Karelin kwamen onze reizigers in aanraking met een jongen onderofficier der Kozakken, Karin geheeten, die zich onder de leiding van
;5G9
den heer Karelin bijzonder had bekwaamd in de natuurlijke historie en vooral in de plantenkunde. Hij bezat oen zeer uitgebreid herbarium, hetwelk vooral de aandacht van professor Ehrenberg trok, dewijl het al de planten bevatte, voorkomende in de steppe. De indruk, dien deze jongen man op Humboldt had gemaakt, was buitengewoon gunstig; ten gevolge waarvan deze bij zijne terugkomst te St. Petersburg hem dringend bij den keizer aanbeval. Deze gaf terstond daarop last, dat de kosten zijner verdere wetenschappelijke opleiding door den staat zouden worden gedragen, ten einde hem later voor rekening van het gouvernement reizen in de Kirgisohe steppe te doen ondernemen, waartoe hij door zijne kennis van de zeden en gebruiken der aldaar zwervende volkstammen bijzonder geschikt mogt geacht worden. Hij werd ten gevolge daarvan naar St. Petersburg gezonden, verkreeg later den rang van officier en werd met eene zending naar het buitenland gezonden, bij welke gelegenheid hij ook Berlijn en natuurlijk Humboldt bezocht.
Niets trok zoo zeer de onverdeelde aandacht onzer reizigers, toen zij zich te Orenburg bevonden, dan de zoutmijn, welke op eenigen afstand van de genoemde stad is gelegen. In gezelschap van den heer Soesjkoft' en van den heer Perowski, uit St. Petersburg, die zich toevallig mede aldaar bevond, begaven zij zich reeds 's daags na hunne aankomst te Orenburg derwaarts.
Iletskaja sasjtsjita of de zoutmijn van Iletski ligt 08 mijlen ten zuiden van Orenburg, welke onze reizigers insgelijks bezochten. Men vindt er twee rijen huizen, door eene breede straat van elkander gescheiden; het zijn de woningen der ambtenaren en der mijnwerkers, waaronder zich vele bannelingen bevinden. Ten zuiden van deze wildernis wordt een meer gevonden, dat in de rigting van het oosten naar het westen 3UU el lang is eu Presnoje osero, d. i., het zoute meer wordt geheeten; het water is wel niet zout, maar heeft echter een zeer onaangenamen smaak. Oostwaarts van dit meer verheffen zich twee gipsbergen, welke door middel van een lagen bergrug met elkander zijn ver-III. 24
370
bonden, lint gesteenti; is korrelig en meestal wit, somtijds roodachtig on grofbladerig, in dikke lagen of banken gescheiden. De westwaarts gelegen berg wordt Karaoel-naja gora, dat is wachtberg, geheeten, naar een fort op zijn top aangelegd, waarin de zwaarste misdadigers des nachts worden opgesloten. Aan de zuidwestelijke helling van dezen berg wordt een hol gevonden, waarin bestendig ijs aanwezig is, zoo als onze reizigers bij ondervinding zagen. De temperatuur der lucht in deze bergspleet bedroeg 5quot; Réaumur, die van den dampkring 10quot;. Aan de oostelijke helling des bergs heeft men verscheidene steengroeven aangelegd.
Zuidwaarts van het zoo even genoemde meer en van de gipsbergen wordt de verbazend uitgestrekte zoutmijn in de aangrenzende steppe gevonden. Niets verraadt de aanwezigheid er van te dezer plaatse, want de oppervlakte des bodems bestaat uit geelachtig zand, dat hier en daar in heuvelen opwaarts rijst; deze zandlaag is derhalve zeer ongelijk van dikte. Hoe groot de uitgestrektheid der zoutlagen is, laat zich tot heden niet met zekerheid opgeven; door middel van proefboringen heeft men de zekerheid verkregen, dat de lagen zich zeer verre naar pile zijden uitstrekken. Onmiddellijk nevens de gipsbergen, nam. aan hun zuideljjken voet, vangen zoutlagen aan tot op een afstand van 2 mijlen zuidwaarts van dat punt; in een ooste lijke rigting strekken zij zich ll/2 mijl uit, en verticaal genomen, hebben zij eene dikte van 180 el. liet is echter zeer waarschijnlijk, dat de zandlagen zich veel verder uitstreken, dan de gedane proefboringen aan het licht hebben gebragt. Noordwaarts van de gipsbergen wordt geen zout gevonden, hetgeen zeer opmerkelijk mag genoemd worden; in welk verband do gips tot de voorkomende zoutlagen staat, is nog niet opgelost. Wel heeft men gezien, dat kleine stukken gips in de zoutlagen voorkomen, ja, op een afstand van 500 el ten zuiden van het genoemde meer wordt eene groote massa gevonden, welke in de gedaante van een kleinen heuvel boven de oppervlakte zich verheft.
liet alhier gegraven zout is grofkorrelig; de korrels zijn
371
algemeen genomen van gelijke grootte, van 2 a a lijn door snede; somtijds zijn zij grooter, ja, men vindt er die de zwaarte hebben van 16 ned. pond.
De grootere korrels heet men harlzout; even als te Wieliczka geschiedt, worden e,r ook hier allerlei versierselen van vervaardigd, als kruisen, welke aan kettingen um den hals gedragen worden, zoutvaten, bekers, enz. liet steenzout is zuiver wit, somtijds met een groenen tint; blaauwe en groene varieteiten, gelijk te Hallstadt en te Wieliczka worden gevonden, heeft men hier niet aange-troffen. Somwijlen komen er holligheden in voor, bevattende eene vloeisstof en eenige lucht. Uitgenomen de gips, welke op enkele plekken er in aanwezig is, moet het zeer zuiver worden genoemd. Het eenige vreemde bestanddeel, dat er op enkele plekken in aangetroffen wordt, is bitumineus hout.
Ongeveer 200 el ten zuiden van het oostelijke uiteinde van het vroeger genoemde meer, alwaar de zoutlagen het digtst bij de oppervlakte des bodems oprijzen, heeft men de groef aangevangen, welke thans 152 el lang bij 48 el breed, ter diepte van een twintigtal el uitgegraven is. De wanden verheffen zich loodregt. Door middel van wiggen doet men de massa splijten en de blokken verkrijgen daardoor oen langwerpig vierkanten vorm. De onregelmatig gespleten stukken worden in kleinere parallelopipeda gezaagd of gehouwen. De op die wijze verkregen zoutmassa wordt, zoodra zij uit de groef komt, gesorteerd. Tot de eerste soort be-hooren de regelmatige groote klompen, welke eene zwaarte hebben van ongeveer 1350 pond, daarop volgen de minder regelmatig gevormde stukken van omtrent gelijke zwaarte; tot de derde soort worden gerekend de kleine stukken en klompen, tot de vierde het gruis bij het doorzagen verkregen. De groote stukken worden op elkander gestapeld en in de vrije lucht onder een houten afdak gesteld; het fijne gruis daarentegen wordt in vaten ter zwaarte van omtrent 200 Ned. pond gekuipt. .Jaarlijks moet deze groef opbrengen 11,200,000 ned. pond, waarvan gratis aan de Kirgizen wordt afgestaan eene hoeveelheid van 50 ü 60
372
(luizend pond. De kosten van ontginning zijn zeer gering, want per 10 Ncd. pond kost het 9 centen van de mindere sorteringen; de eerste sortering kost 12 eenten en liet fijne zont is even duur, dewijl het vaatwerk onder den koopprijs der waar wordt berekend. Te Orenburg geldt dit artikel per 16 ned. pond, 1,80 en te St. Petersburg 2,28 naar onze munt.
Het vervoer van zout van de groef naar de depots aan de rivier Asjkader, de Ik en de Samara, geschiedt meeren deels des winters door de Tepteren; van daar wordt het naar de verschillende oorden des rijks vervoerd. Het ontginnen der zoutgroef geschiedt uitsluitend gedurende do zomermaanden. Het eerste werk is om het gesmolten sneeuwwater uit te pompen, welke arbeid niet veel tijd vordert, dewijl de watermassa niet zeer groot is. Deze moeije-lijkheid zou men welligt geheel uit den weg kunnen ruimen, indien men schachten boorde en ecne mijn aanlag. Reeds Pallas vestigde de aandacht der regering op dit punt; het gevolg hiervan was, dat last werd gegeven de out ginning op die wijze voort te zetten. Er werd een schacht gegraven ter diepte van 200 el en de mijnbouw op die wijze beproefd. Hierbij stuitte men echter op moeijclijkheden, welke men niet uit den weg kon ruimen, dewijl men niet genoeg met de zaak bekend was, zoodat men weder tot het oude stelsel zijne toevlugt nam en de schacht liet ver vallen. In lateren tijd is men echter op nieuw begonnen niet het graven van twee schachten, ter diepte van 24—30 el en op 20 el afstands van elkander, welke door middel van gangen verbonden zijn. De kosten van ontginning, op de laatstvermelde wijze, zijn niet hooger dan toen de oude manier werd gevolgd. Zoodra men hiervan de zekerheid had verkregen, zijn aan het gouvernement de noodige plannen deswege toegezonden. Bij de gedane proefneming is gebleken, dat het zout op die diepte volkomen van gelijke hoedanigheid was als in de nabijheid der oppervlakte.
Zuidwaarts van de thans aangelegde mijn ontwaart men eene menigte gaten en groeven uit een vroeger tijdperk herkomstig, gegraven door Basjkiron, Kozakken, Kirgizen
373
hing voor 1754, hel tijdstip waarop dc geregelde untgin-ning op la.st van de Russische regering een aanvang heeft genomen. Dc vroeger gegraven gaten staan vul water, dat geheel en al met zout is verzadigd. Vele Kirgizen begeven zich derwaarts om zicii bij ongcsteldhoden en ziekte in dat water te baden, dewijl zij or ecne groote mate van genees kracht aan toeschrijven. Professor Rose onderzocht den warmtegraad van dat zoute water, hetwelk cene temperatuur bleek te hebben van 10quot;5 Réaumur, gelijkstaande met dun warmtegraad des dampkrings. Hieruit bleek dei-halve de onjuistheid van het algemeen verspreide gevoelen, dat dit water zoo heet is, dat men er dc hand niet kan inhouden. Voor Tuin terugkeer bezocht professor Rose nog eenige zoetwater bronnen, welke op 1'/2 mijl van de zoutmijn aan de Isjanka ontspringen; zij hadden eenc temperatuur van 6'8 en fgt;quot;9 Réaumur. Omstreeks ti ure de.gt; avonds vertrokken onze reizigers uit Ilctsk en bereikten Orenburg eerst des nachts ten 3 ure, dewijl de reis niet mol dc gewone snelheid kon worden voortgezet.
Do generaal von Gons wenschte Humboldt do gelegenheid to verschaffen do levenswijze der Kirgizen, die zich in de aangrenzende steppe ophouden, van nader bij te lecrcn kennen. De noodigo bevolen waren door hem gezonden aan dc sultans der Kirgizen, hen gelastende om met hunne ondordanon in dc nabijheid van Orenburg te komen, 011 aldaar openbare wedstrijden en volksspelen te houden. Hot gevolg hiervan was, dat een zeer groot aantal Kirgizen op conigo niijlcn afstands van Orenburg hunne tonton opsloeg aan don grooton weg naar Ilot^k. Ilunno sultans kwamen don 25quot;1quot;1 September, omstreeks don middag, hunne opwachting maken bij den generaal von Gons, ten einde hem on Humboldt af to halon ter bijwoning van de volksspelen. Kort daarop vertrok het gezelschap naar do steppe. Reeds bij hun togt dcrwaarl.-: hadden zij dc gelogenheid om te zien lino ver do Kirgizen het in do rijkunst hebben gobragt. Terwijl de paarden van hot rijtuig in voll.n draf waren go/et, rood ccnc menigte Kirgizen, tol hot gevolg dor sultans behooronde, in vullen galop rondom het voortsnellend rijtuig, daarbij mot het hoofd op don zadel staande
374
en de bueiiun lijmegt in de hoogte gelieven houdende.
Üij de tenten der sultans afgestapt zijnde, werden zij eerst naar de vrouwen dier vorsten geleid; deze bevonden zich voor don ingang van een der grootste tenten on stun den in eene wijden kring nevens elkander. Wel waren zij allen geslnijerd, maar toch bespeurde men duidelijk, dat er zeer schoone, regt blozende vrouwen -jiider werden gevonden, Na eene korte begroeting, welke in een handdruk bestond, namen de spelen onmiddellijk een aanvang.
Het eerst werden degenen opgeroepen, die deel zouden nemen aan den vastgesteldon wedren. In langzamen draf reden zij gezamenlijk voorbij liet gezelschap vreemdelingen, naar het punt, van waar de wedren een aanvang zou nemen, hetwelk 7 mijlen verwijderd was van het kamp. Intusschen werden andere spelen uitgevoerd. In den kring, door de voorname gasten gevormd, traden twee Kirgizen, die zich van hunne bovenklecderen ontdaan hebbende; met elkander begonnen te worstelen, op gelijke wijze als onze reizigers dit vroeger nabij Kasan hadden gezien. Door middel van oen lederen gordel, welke zij elkander om hot lijf wierpen, poogde de een den andere op den grond te werpen. Ook hier bleef de vorwinnaar op de kampplaats, ten einde een nieuwen strijd aan te vangen. Gewoonlijk werd doze in den tweeden kampstrijd op zijne beurt overwonnen; een echter was er, die vijf malen achter elkander de zege wegdroeg. De belangstelling der overige Kirgizen werd daardoor in zoo hooge mate gespannen gehouden, dat zij telkens meer en meer voortdrongen, en den kring allengs enger maakten, totdat de nieuwsgierigen door fiksche zweep slagen herhaaldelijk uiteen gejaagd werden, ton einde do worstelende personen de noodige ruimte tc verschaffen. Hoe onbarmhartig de opzigters en kampregters daarbij ook te werk gingen, werd dit nimmer euvel opgenomen; dc kring oen oogenblik verwijd, werd allengs weder naauwor, tot dal nieuwe zweepslagen de vereischte ruimte andermaal ver-schaften. Ook de vrouwen der sultans waren op eenigen afstand van daar getuigen van hetgeen er voorviel.
Nadat het worstelen eenigen tijd had geduurd, werd een kotel mot gekookte grutten te voorschijn gebragt. Hierin
375
wierp de generaal von Gens een zilveren roebel, waarop ieder rlie lust had werd uitgenoodigd eene poging te doen om den roebel met de tanden er uit te halen. Die liet be proefde, moest het hoofd tot aan de schonders toe in de pap dompelen. Hierin adem te halen was niet mogelijk, en de bodem van den ketel was volkomen glad geschuurd. Welk een honderdwerf herhaald gesehater er opging ouder de omstanders, wanneer men na eene vergcefsche poging het met grutten bedekte gelaat weder tevoo rschijn bragt, laat zieh gereedelijk begrijpen. Potsierlijk was het om te zien hoe veel moeite sommigen zich gaven om het zoo vurig begeerde stuk geld weg te kapen. Eindelijk slaagde een der Kirgizen er iu om het geldstuk langs den wand des ketels mot zijn hoofd opwaarts te schuiven, en het vervolgens tusschen de tanden te vatten. Een ander wist zijn neus zoo plat te drukken, dat hij het geldstuk van den bodem des ketels met de lippen kon vatten; anderen weder kwamen up hunne wijze tot het doel, en zoo werd ouder een luidruchtig gejuich en gesehater het vrolijke spel een geruimen tijd voortgezet.
Nu traden eenige muzikanten voorwaarts, die zich met de beenen kruiseling over elkander geslagen, op den grond neder zetleden, en uit hunne op klarinetten gelijkende in-strnmenten eenige klagende toonen voortbragten, waarbij zij afwisselend alleen en gezamenlijk bliezen. Zij schenen er bijzonder veel werk van te maken om de toonen zoo lang mogelijk aan te houden en daarbij hunne gelaatstrekken op de akeligste manier te verwringen en te verdraaijen; in deze kunst had eeu der bejaardste muzikanten het al zeer ver gebragt zoo 't scheen, en het bleek dat hij dan ook een zeer hoogen dunk van zich voedde. Hoewel er geen spoor van melodie in hunne muziek was waar te nemen, werden zij zelven er zoodanig door mcdegesleept, dat het vrij wat moeite ko.-ite om hen te bewegen hun spel te staken, want telkens wilden zij op nieuw beginnen. Eindelijk echter werd hun het zwijgen opgelegd, want onze reizigers wenscliten ook de vrouwelijke muzikanten te hooien. Eene geheel in haren sluijcr gehulde jonge vrouw trad in den kring, zette zich op gelijke wijze neder, zoo als
37fi
dc inannoii vroeger iiadden gedaan en begon haren zang: deze bestond ook grootcndeels in lang aangehouden toonen. Daarna hieven twee jongo meisjes een duet aan; zij zetleden „ zich met het gelaat naar elkander gekeerd neder, hieven daarbij den sluijer op en schenen het niet euvel te duiden, indien zij goed werden aangezien. Terwijl zij nog zongen, werd het berigt gebragt, dat do renners in aan-togt waren. Dit bleek dan ook het geval te zijn. want men zag ze reeds in de verte in ijlende vaart naderen. Terstond werd de menigte toehoorders met zweepslagen uiteen gedreven, om aan de voorname vreemdelingen de gelegenheid te verschaffen het einde van den wedstrijd Ie zien. Ken aankomend jongeling snelde voor de anderen uit, hoewel er moet gezegd worden, dat alle mededingers de zeven mijlen lange renbaan in een ongeloofelijk korten lijd hadden afgelegd. De prijs bestond in een met zilver gestikt opperkleed; aan verscheidene andere mededingers die het eerst na den winner hel uiteinde der baan hadden bereikt, werden premiën uitgereikt.
Nu had eene hardlooperij Ie voel plaats; de baan, welk'-moesl worden afgelegd, had eene lengte van 1 '/u mijl. Ook bij deze gelegenheid gaven zij dc bewijzen van bijzondere vlugheid en spierkracht. Als een bewijs daarvan kan dienen, dat de winner de baan Ier lengte van 1 '/2 Ned mijl aflei binnen den tijd van 3 minuten. Hieromtrent kon geen de minste twijfel bestaan, want dc lengte werd geregeld naar de van regeringswege langs deu weg gestelde afslandswijzers, en de geheele baan lag volkomen binnen het bereik vau het gezigt der toeschouwers.
Hiermede werden dc spelen en volksvermakelijkheden der Kirgizen besloten, welke door het heerlijkste weder waren begunstigd geworden en onze reizigers een hoogst vermakelijken dag hadden doen slijten. Ten 10 ure namen zij afscheid der Kirgische sultans en hunne dames, en keerden in vliegenden ren naar Orenburg terug, ten einde de noodige aanslallen te maken tot het hervallen hunner reis.
Km wedren in een Ko.lmotksch dorp
Dewijl onze reizigers niet in de gciegeniieifl waren om van den wedren der Kirgizen iets anders waar te ne men dan den afloop, wenschen wij den lezer, alvorens ons reisgezelschap op hunnen togt verder te begeleiden, uit eene goed onderrigte bron eene schets mede tc deelen van een wedren, gehouden ten jure 1839 in een Kal-moekseh dorp. Dewijl de zeden en gebruiken bij dergelijke algcmeene feesten bij Kalmoekcn en Kirgizen geheel mei elkander overeenstemmen, zal deze beschrijving het gemi.gt; der andere des te beter kunnen herstellen.
liet tooneel, waarheen wij den lezer voeren, is het Kal tnoeseiie dorp Tjoemenoffka, gelegen in een der grasrijke vlakten aan de Wolga, op 72 mijlen van Astrakan, liet dorp behoort aan den vorst of khan van den Choloessoffs-kisehen oeloess ') en wel aan den hoogsten vorst Serba Tsjab Tjoemcnoff en zijne broeders.
Dewijl de khan dezer Kalmoeken, gedurende den veld togt tegen de Fransehen, een gernimen tijd buiten 's land-had doorgebragt en dus lang iu voortdurende aanraking
') Ken oclocss heel men hij de Kalmoeken een zeker aantal tenten, wier btiwoners onder eenen khan staan; dergelijke oeloess is verdeeld in verscheidene declanen, welke elk If» U 20 kihitken sterk zijn; deze dec-tanen liggen somtijds op een afstand van 2 a 3 honderd mijlen van elkander verwijderd. lgt;e oeloess. waar de khan zijn verblijf hondt, is het hoofdkamp en wordt orga geheeten.
378
was geweest met de Russen, had hij vrij wat kennis opgedaan van den landbouw en menigerlei inrigting van liet bcsehaat'de Europa. Daar hij een man was van een heldor oordeel en doorzigt, begreep hij al spoedig, dat veel van hetgeen hij gezien had met zeer veel vrucht bij zijne onderdanen kon worden ingevoerd. Bij zijn torug-keer begon hij al aanstonds met het verbeteren zijner landerijen, terwijl hij aan den anderen kant alle pogingen in bet werk stolde om zijne half wilde stamgenooten te besehaven, waartoe dc Russische regering hem haren bijstand verleende. Het gevolg hiervan is, dat men in zijn dorp reeds goed gebouwde huizen ziet met eer. tuin, on dat de akkerbouw bijna geheel op de Europcsche wijze ingorigt Is. Maar lietgeen nog meer de bevreemding der bezoekers wekt, is dat do levenswijze der Kalinocksehe bewoners geheel Europeeseh mag heeton, want zij /.iju arbeidzaam, zwerven niet rond gelijk anderen en vormen eeno ordelijke maatschappij, welke eigenschappen bij geene andere oelocss der Kalmoekon worden waargenomen.
Groot vooral was do zorg door vorst Tjoemcnoff ge schonken aan de bevordering en veredeling der paardenfokkerij. Zijne pogingen in dit opzigt aangewend, werden met zoo gunstigen uitslag bekroond, dat hij reeds ten jare 1838 do opmerkzaamheid des keizers in die mate had getrokken, dat hij ter voortzetting zijner plannen drie hengsten van Engelseh en Arabisch ras uit een der keizerlijke stoeterijen ten gesclicnke ontving.
Een jaar geleden heeft hij, als een nieuw middel ter veredeling van het paardenras, de wedrennen ingevoerd, welke elk jaar in Augustus of September moeten gehouden worden. Ter bijwoning dier feestelijkheden worden alsdan door don vorst uitgonoodigd do gouverneur der provincie, benevens vele andere voorname lieeren en dames. Ten jare 1839 zon op het einde dor maand Augustus, dc eerste wedren plaats hebben, waartoe uitgonoodigd weiden de militaire gouverneur Timirasew, de geheimraad M. N. Moessin Poesjkin, directeur der academie te Kasan, do generaal majoor B. A. Briggen, attaman van het Astra-
ip- kausulio Kosakkcnlegcr, de kapitein tor zee Lasarcff 111,
an adjudant des keizers en bevelhebber der havens en van
en de llolille in de Kaspische zee, benevens /.eer vele andere
lat aanzienlijke personen uit de omliggende gouvernementen,
bij De vorst ontving hen allen ten zijnen huize en betoondi-
g- zich den naam van een voorkomenden gastheer ten vol li
er waardig. Den volgenden morgen begaf hij zich met al zijne
311 voorname gasten naar den Kalmoekschen choeroel of' tem
te pel, ten einde de godsdienstoefening bij te wonen,
j- Bij het binnentreden van den choeroel bespeurde men
in nabij den mnnr, welke regt tegenover den ingang is ge
n bouwd, een altaar, staande op eene verhevenheid; daar voor
;e ; stonden vele geloenen of priesters op eene rij met een tal ■r van dienaren, die tot het verrigten der godsdienstplegtig-
!- heden huniu: dienst moeten vcrlecnen. Op de estrade en
op het altaar ontwaarde men kleine vergulde afgodsbeel e den, boerchanen, huisgoden voorstellende, en kleine zil
e veren schaaltjes met rijst, gedroogde vruchten, gierst,
enz. In het midden stond een vaatwerk, hetwelk ongeveer den vorm had van eene vaas, gevuld met arsjan, namelijk geheiligd water, en aan de wanden hingen schil-i denjen, waarop afgoden waren afgebeeld, vervaardigd
door Chinesche penscelkuustenaren.
De geloenon en gezoden (priesters), manshi (priester-leerlingen) en andere geestelijken, twintig in getal, gekleed in gele gewaden ') met den rooden okritmsj (bandelier) over de schouders, plaatsten zich in twee lange rijen, naar rang van hunnen diensttijd, tegenover elkander op den vloer der zaal. Hunne hoofden waren gesierd met kransen van zwart fluweel, waaraan de afbeeldingen van vijf boerchanen waren vastgehecht; lange strooken van zwarte zijde hingen in het rond van de kransen afwaarts.
De godsdienst werd gehouden in de Toengocsisehe taai en bestond in gezang en muziek. Ken groote koperen zang (schotel),kleine keïtsjergeb (kctcltroiiinien), choncho (carillon),
') Koud cn geel zijn bij dr Kalmueken ilr liciiigc kien ren lm gevolfic waarvan (ie kleedcren Iiniiner piiestera gceue aitdürc kleur hebben.
380
ccne Biisjkoehr (eeiio soorl vau oboë), kleine gandama (trompetten), ter lengte van 2 cl, benevens dueng (groote zeeraosselsehelpen), waren de instnunenten, waarvan men bij de heilige dienst gebruik maakte. Onder begeleiding van een afwisselend lang ot' kort aangehouden gezang, schalden nu en dan wilde, zonderbarc toonen en vreemde harmoniën dour den tempel, die de /.iel der toehoorders onwillekeurig met angst en ontzetting vervulden en het oor der Europeërs, daaraan niet gewoon, als het ware vaneenreten.
Hij plegtige gelegenheden is het aantal der gezamenlijk dienstdoende priesters zeer groot; somtijds zijn er meer dan 300 ') bij dc viering der godsdienstplegtigheden tegenwoordig. Hij dergelijke gelegenheden hoort men reeds op een aaumerkehjkcn afstand den klank der [muziek en het geluid hunner zangen.
Doze ehoeroelen zijn allen van hout opgetrokken op eene enkele na, 1) welke op een afstand van 20 el was gelegen van den tempel, waarin de vroeger bedoelde godsdienstige plegtigheden werden verrigt en die van steen is gebouwd in den Chiiiesclien stijl. Aan twee kanten heeft hij portalen, waarnevens torens oprijzen, van wier gaanderijen het uur der godsdienstige verrigtingen wordt bekend gemaakt, liet heeft plaats door middel van bazuingeschal en het geluid van oboes en bekkens. I5ij hooge feestdagen worden daartoe gebezigd al de muziekinstrumenten, welke bij de godsdienst mogen gebruikt worden. Dc pleg-tigheid neemt dan gewoonlijk des avonds tc voren reed» een aanvang en deze afgodendienst wordt sal el ilga geheeten.
Na het eindigen der godsdienst, welke een uur duurde,
a) Het aantal geestelijken is in de laatste jaren in de oeloessen veel verminderd. Tot in het jaar 1839 telde men nog 118 ehoeroelen of lem|iels en 4,477 geestelijken, terwijl er thans sleehls 42 ehoeroelen en 2,227 geestelijken zijn.
381
begaven do genoodigden zich naar de renbaan, gelegen aan den oever der Wolga. Aldaar aankomende, vonden zij or do gansehe Kalmoekscbe on Russische bevolking dei-omstreken binnen het perk in massa vergaderd, reikhalzend uitziende naar hot oogenblik, waarop het zoo hartstogtelijk geliefkoosde vormaak een aanvang zon nomen. De voorname gasten van don vorst werden uitgenoodigd plaats te nemen onder de tenten, welke voor hen waren bestemd.
De renbaan had eeno lengte van 4,040 el en deze afstand moest door olken renner achtmaal worden afgelegd.
Ten 10 ure 48 minuten werd het sein gegeven en 50 renners, met den schralen steppekost gevoed, vlogen als een stormwind over de vlakte. Zij werden bereden door half wilde Kalmoekscbe jongelingen.
Bij deze gelegonhoid word de baan afgelegd:
de eerste maal in S'/a minuten;
ii derde n n S'/n quot;
ii vierde quot; quot; B'/s quot;
ii zevende n n 73/4 quot;
Binnen het tijdsverloop van G5 minuten werd derhalve door die renners een afstand van 32'/s mijlen doorreden. Do uitgeloofde prijzen cn premiën waren als volgt: de eerste prijs, bestaande in twee kamoelen, drie paarden en een cha-laat (overkleed) van laken, werd behaald door een bruinen ruin oud 8 jaar; de tweede prijs, zijnde twee kameolen en twee paarden, werd behaald door een vaalbruinen ruin, oud 5 jaar. De premiën waren: voor het derde aankomende paard: een kameel en twee paaiden, behaald door een graauwschimmel-ruin, 5 jaar oud; voor het vierde paard: eene premie van twee paarden, behaald door een bonten ruin, oud 7 jaar; voor het vijfde paard: oene premie van oon paard, behaald door eene bruine merrie, oud 8 jaar en de laatste premie voor hot zesde paard, bestaande in:
382
eeiie koe, werd behaald door een scliimmel-ruin, oud 10 jaar.
Zoo gehoorzaam en gewillig de afgerigte Kalmoeksche paarden zijn, even wild en als ontembaar moeten zij go noemd worden, zoo lang zij in troepen in de vrije natuur rondzwerven. Verscheidene personen worden vereischt om een met den arkan gevangen paard vast te bonden of op don grond te werpen, ten einde een ruiter de gelegenheid te verschaffen om het te bestijgen. Bewonderenswaardig is de behendigheid, welke de Kalmoeken bij dergelijke gelegenheden aan den dag leggen. Een jongen van niet meer dan 14 jaren neemt het gunstige oogenblik te baat om up het paard te springen, vat het bij de manen en jaagt nu in dolle vaart over de vlakte heen. Woest en koppig slaat en krabt het ongetemde paard om zich heen, werpt zich up den grond of stort eensklaps neder, alles om den onverschrokken ruiter, die als op zijn rug zat vastgekleefd, kwijt te geraken. Enkele malen gebeurt hot, dat de jeugdige ruiter niet bestand is tegen dergelijken woesten rid, onderweg er afvalt of, als hot ware er aan vast gegroeid, met het paar 1 uit het oog wordt verloren. Gebeurt iets dergelijks, dan ijlt onmiddellijk een der andere ruiters, die steeds het oog er op houden, den jongen na en biedt hem zijne hulp.
Naar den uiterlijken vorm beoordeeld, mogen de Kalmoeksche paarden niet fraai worden genoemd, want zij zijn nog schraalder dan de Kirgische paarden. Maar onbetaalbaar zijn zij, wanneer men hunne snelheid in aanmerking neemt. Overigens hebben zij de eigenschap van allo paarden, welke in de steppe te huis behooren: zij laten zich liever onder den zadel dan voor het rijtuig gebruiken. Hun voeder bestaat in den gewonen schralen steppekost en toch zijn zij in staat om 100 mijlen achter elkander zonder ophouden af te leggen, liet aantal paarden in de oeloess van ChotoessofV aanwezig, wordt begroot op minstens 17,119 stuks.
Wij mogen te dezer plaatse een ander dier, dat aan de zwervende Kalmoekon even onontbeerlijk is als het paard,
383
niet met stilzwijgen voorbij gaan; wij bcdofticn den ka meel. Ook met kameelen worden van tijd tot tijd wedrennen gehouden; maar deze hebben niet elk jaar plaats, zoo als met paardenwedrennen het geval is. Het aanfok-ken van deze diersoort wordt zeer bevorderd door de groote hoeveelheid zilte kruiden, welke in de steppen voorkomen, want, zoo als bekend is, voedt de kameel zie het liefst met harde grassoorten en dergelijke kruiden, welke de steppen in overvloed opleveren. Het aantal kameelen in de oeloess van Chotoessoff bedraagt 713 stuks, welke deels (lén, deels twee bulten hebben en meerendeels donkergeel, zelden wit van haar zijn; de kameel is zoo zachtaardig en gehoorzaam, dat een meisje van 12 jaren hem zeer gemakkelijk kan regeren en leiden, waarheen zij wil; tot dat einde bedient zij zich van een zeer eenvon-digen tengel, welke door het neusgat wordt gestoken. Zonder moeite doet men het dier nederknielen, ten einde het te beladen. Het draagt gemakkelijk een last van 050 a 7U0 Ned. pond en wordt door deze volksstammen te regt quot;het schip der woestijn'' geheeten, want niet slechts trekt het de tilbare have met de kibitke zijns meesters, maar dezen nog daarenboven en legt toch een afstand van 50 a CO mijlen s daags af. Ureekt het leger op, dan wordt het teeken daartoe gegeven door het uitsteken eener lans boven de tent des khans. In een oogwenk zijn allen bezig om hunne tilbare have in te pakken; weldra staan allen in het gelid. Binnen t5én uur van het oogenblik, dat het sein tot het opbreken is gegeven, volgen allen in eene lange rij den ruiter, die de lans van den khau draagt. Onmiddellijk op hem volgt de khan met zijne familie en bezittingen, dan de priesters met den ehoeroel — den tempel — en toebehooren en hierna komt het volk. Is het kamp van den vorst naar een ander oord heengetogen, dan volgen de overige chotanen van den oeloess de een na den andere dezelfde rigting.
Dergelijke optogten zijn inderdaad hoogst bezienswaardig, daarbij de jeugdige maagden in de feestelijke nationale dragt gedost, te paard te zien zitten en de kameelen te ge-
381
leiden met eene behendigheid, welke inderdaad voorbeel delüos mag geheeten worden. Wordt er halt gemaakt, dan is liet ontladen van een paar kameelen, liet opslaan van twee kibitken en het geregelde plaatsen van het noodige huisraad het werk van een iialf uur. Zoodra dit alles gereed is, zetten zij zich terstond in den zadel en zoeken in de steppe de noodige brandstoffen. Als een pijl uit een boog rennen zij over de vlakte en zitten daarbij zoo vast te paard, dat zij in vliegenden ren de muts of een ander voorwerp van den grond oprapen zonder af te stijgen of de snelheid van het paard in het geringste te verminderen.
liet opbreken en inpakken geschiedt nog sneller dan het opslaan van een nieuw kamp. Binnen een kwartier-uurs zijn de kibitken uit elkander genomen, zaamgevouwen en opgeladen ; dit geschiedt door de meisjes, zoomede het bijeen voegen van het verdere huisraad, dat vervolgens met de kibitken of tenten op de kameelen wordt gepakt.
Ter eere van de vrouwen van dit volk moet gezegd worden, dat zij zich met bijzonderen ijver kwijten van alle huisselijke bezigheden. Zij bereiden de spijzen, voederen het vee, breken de tenten af, slaan ze weder op, looi-jen leder en pelsen, vervaardigen vilten laarzen, en de kleederen, zoo voor zich als voor de mannen, en zadelen haar eigen paarden. De man daarentegen houdt liet oog op de kudde, maakt tenten, zamelt hooi in, of verhuurt zich bij de Russen tot liet verrigten van verschillende werk zaamheden.
Geene uitspanning wordt door heu hooger geschat dan de jagt, waarvan zij hartstogtelijke beminnaars zijn. Dit ziet inen bij alle Kalmoeken, onverschillig of zij behooren tot de mannen van het nwitte' of van het ozwarte ge heente, ') allen ziju even hartstogtelijke jagers.
Des avonds, na den afloop der wedren, werden de gasten
') l)c kliancn of nojoncn en saïssangen noemen zich zaganlean, d. i., «it tebeente of welgeborenenquot;; de mindere klassen worden i;craii(isr;tiikt under dc cliara's of mannen met „zwim gebeentequot;.
385
uitgenoodigd door vorst Tjoemenoftquot; om een bezoek af te leggen in de kibitke van zijn broeder Zerm Dondok, luitenant bij de keizerlijke garde; deze kibitke was met kost bare tapijten versierd. Zij werden bij afwezigheid van des vorsten broeder, door de vorstin en hare dochter ontvangen. In de kibitke vonden zij, zoo als de gewoonte bij bij de voorname personen medebrengt, vele jeugdige meisjes en vrouwen in een dubbelen kring langs den wand zitten, die ter eere van de gasten hare nationale liederen zongen. Ook hier maakten gezang en dans het voornaamste gedeelte van de feestelijke ontvangst uit. Het gezang bestond hoofdzakelijk in zachte, eenigzins slepende melodie n, welke den weemoed en de smart van een gebroken hart moeten uitdrukken. De dansen bestaan in beurtelings snelle en langzame bewegingen van handen, voeten en hoofd naar de maat der balaleïka of guitaar met twee of drie snaren. De feestelijkheden van den dag werden besloten met een groot vuurwerk, en den volgenden morgen ten 5 ure gingen onze gasten weder aan boord van het stoomschip, na een hartelijk afscheid van hunnen voorkomenden gastheer te hebben genomen.
25
Steppe tusschen de Beneden-Oeral en de Wol (ja; zandber t Rynpeski; zoutmeren en zoetpoelen; stepperivieren ; bergen der steppen en gesteenten, die aan de oppervlakte des bodems te voorschijn komen; wegen die door en om de steppe naar Astrakan voeren.
Kecren wij iih deze kleine uitweiding weder naar ons reisgezelschap terug, dat wij te Orenburg hebben verlaten. Naar het oorspronkelijke plan was Orenburg de laatste stad tot waar hunne reis zich zou uitstrekken. Dewyl echter het weder zoo gunstig was geworden, wenschte Humboldt den togt nog verder voort te zetten en insgelijks Astrakan en de Kaspische zee te bezoeken. Met zijne vrienden was de vraag uitvoerig behandeld of zij tot dat einde de steppe, gelegen tusschen de Oeral en de Wolga, zouden doortrekken of wel, langs een grooteu omweg, er om heen zouden reizen. De eerstgemelde weg was in 1773 door Pallas gevolgd, en professor Göbel heeft zulks in 1834 insgelijks gedaan ; Gmelin daarentegen doorreisde in 1708 slechts het westelijke gedeelte der steppe en Erdmann volgde in 1815 het voorbeeld des laatstgenoemden.
Naar luid hunner beschrijvingen is de steppe grooten-deels een effene vlakte, met een schralen kleibodem, welke tot den akkerbouw ongeschikt moet geacht worden en slechts in enkele laag gelegen streken weidevelden oplevert. In het middengedeelte vindt men eene breede zandstrook dooi
387
de Kiilinoeken, de voormalige bewoners dier oorden, Naryn d. i. smalle zandstreek gelieeten en bij de Russen bekend onder de benaming van Rynpeski. Deze begint in het noordwesten op ongeveer 49° noorderbreedte en strekt zicli ter breedte van 40 a 50 mijlen eerst oostwaarts cn vervolgens zuidoostwaarts uit naar de Kaspische zee. Van den kant der Kaspische zee loopt deze zandige strook, doch aanvankelijk in geringere breedte, dan verder tot aan de Achtoeba, en volgt den loop dezer rivier noord-westwaarts heen tot aan de kromming bij Zarizyn. Tot heden is het niet bekend of deze zandrug zich verder uitstrekt dan tot op 49° noorderbreedte en zich ver-eenigt met de Obsjtsjeï syrt. Hij bestaat uit eene tallooze menigte 2 a 18 el hooge zandheuvelen, welke nevens elkander als in rijen geplaatst en door breede dalen van elkander gescheiden zijn. Het zand is hier in mindere, elders weder in meerdere mate los; veelal is dit slechts het geval aan de oppervlakte des bodems, terwij! het dieper liggende digt- r en vaster is, zoodat de stormen, welke in de steppe zoo menigwerf woeden, de uiterlijke gedaante er van weinig veranderen. In andere plekken daarentegen bestaat de oppervlakte louter uit stuifzand. De plantbekleeding is gewoonlijk zeer schraal, ineu treft echter plekken aau met een overvloed van saprijk gras bedekt, wijders wilde olijf boomen en blanke populieren, welke echter gewoonlijk slechts kreupelhout vormen, en bij wijze van uitzondering vrij zware stammen verkrijgen. Graaft men slechts enkele voelen diep, dan is men zeker water te vinden, hoewel dit veelal brak en niet altijd drinkbaar is. De Rynpeski zijn derhalve voor de zwervende volkstammen, welke de steppe bewonen, van her hoogste gewikt, dewijl zij daarin den winter kunnen doorbrengen, beschut tegeu de koude en de stormen, welke de naburige oorden teisteren en er tevens een overvloed van het uitstekendste voeder aantreffen voor hunne talrijke kudden.
Ter wederzijde zijn de/.e Rynpeski omgeven door eene groote menigte zoutmeren van grootere of geringere uitgestrektheid ; sommigen dier meren hebben zoodanigen rijk-
388
dom aan zout, dat zij zelfs in liet voorjaar, wanneer hun waterstand door het ontdooijend sneeuwwater der steppe en den toevloed dor beken, welke zich er in ontlasten, aanmerkelijk is gestegen, toch eene vaste zoutlaag op den bodem bezitten; anderen welke in den zomer brak water hebben, zijn dan drinkbaar. Gedurende do zomermaanden staat er het water slechts enkele voeten hoog, in velen vermindert dit tot op één voet, ja, de meesten staan droog. Zij vormen dan deels zoutpoelen, waarin eene dunne laag zout aanwezig is, deels zoutmeren waarin lagen van eene aanmerkelijke dikte op den bodem worden aangetroffen. Tot deze laatsten behooren de zoogenaamde bittermeren, die zich van de anderen onderscheiden door de grootere hoeveelheid bitterzout er in aanwezig, liet aantal dezer bittermeren, gorkiï osera geheeten, is echter veel geringer dan dat der zoutmeren of solonnoï osera; daarenboven staan zij ook in uitgestrektheid verre beneden de eerstgenoemden.
Tot de voornaamste zoutmeren moeten gerekend worden: het beroemde Kltonvneer, hetwelk op 49quot; noorderbreedte, op de hoogte van Doebowka, op ongeveer 100 mijlen van de Wolga ligt; het heeft een omvang van 107 mijlen en levert de grootste hoeveelheid zout van allen op. Wijders het Bogdomeer of Baskoentsjatskische zoutmeer, op 70 mijlen ten zuiden van het eerstgenoemde, en derhalve nader bij de Wolga, dewijl deze rivier reeds op deze breedte eene meer zuidoostelijke rigting heeft aangenomen. Het heeft een omvang van 40 mijlen, hoewel geringer van grootte dan het vroeger genoemde, heeft het eene zwaardere-zoutlaag. Eindelijk het Inderskische zoutmeer, even als het laatstvennelde 40 mijlen in omtrek. Tot de voornaamste zoutpoelen behooren de Chaki, zuidwestwaarts van de Rynpeski, de Torlo Koem of Katmas ten noorden er van gelegen, waartoe behooren gebragt te worden de beide Kamysj Samara-meren ten oosten der vorigeu. Deze laatstvermelden zijn zeer vischrijk, voornamelijk in karper en snoek. Aan het noordelijke uiteinde ontlasten zich de beide grootste stepperivieren, de Oeseën, welke in de Obsjtsjeï-syrt ontspringen en de noordelijke steppe in eene zuidoostelijke rigting doorstroomen
3Ö9
op een afstand van 20 a 30 mijlen van elkander. De oostelijke Oeseën wordt de groote, de westelijke de kleine Oeseën geheeten. Zij hebben echter beide eene gelijke breedte, maar de eerste heeft een hoogeren waterstand. De breedte dezer rivieren bedraagt omtrent 40 Ned. el; de oevers, waar binnen haar bed besloten ligt, rijzen ter hoogte van 4 a 12 el. De lage streken in de nabijheid er van gelegen, zijn bedekt met dezelfde soorten van struiken als de bodem der Rynpeski, liet eenige houtgewas, hetwelk deze sehaduwlooze oorden opleveren.
Gedurende het voorjaar treden zij verre buiten hare oevers, ten gevolge van den grooten toevoer van het ontdooijend sneeuwwater van de Obsjtsjeï syrt. In haren afloop gestremd door de met riet bedekte laag, gelegen'streken, breiden zij zich zijwaarts 24 a 30 mijlen uit, verheffen zich tot boven hare oevers en deelen vruchtbaarheid mede aan de om ringende streken, alwaar zelfs in de droogste jaren het voedzaamste hooi wordt gewonnen. Niettegenstaande de groote watervoorraad, welke wordt toegevoerd aan deKamysj Samara-meren, hebben deze geene uitwatering. Hun water verdampt en sijpelt weg in den bodem. Naauwelijks is hun waterstand bijzonder hoog gestegen, of deze daalt weder binnen zeer korten' tijd ; in dit opzigt zien wij hier bij deze meren hetzelfde verschijnsel, dat de Kaspische zee ons op eene groote schaal aanbiedt. Eene andere steppe vindt men oostwaarts van de beide vroeger genoemden, welke op een 40tal mijlen beneden Oeralsk zich van den Oeral afwendt en naar de ondiepe Zanghan nor heenstroomt. Slechts wanneer de waterstand in deze rivier zeer hoog is, komt zij in verbinding inet de Oeral; in den zomer is hare bedding grootendeels geheel droog en treft men slechts op ver van elkander verwijderde plekken een vuil, stinkend of brak water aan.
Hier en daar rijzen in de steppe enkele rotsachtige verhevenheden op, hoofdzakelijk bestaande uit gips met kalksteen-, mergel-, zandsteen- en kleilagen. Naar de dierlijke overblijfselen, welke in die steenlagen zijn aangetroffen, laat zich met zekerheid bepalen, dat zij
390
tot de latere, hoewel niet tot gelijktijdige formatien bc-hoeren.
Dergelijke heuvelen verheffen zich aan de noordwest,-noord- en noordoostzijde van het Inderski-meer, terwijl het overige gedeelte der omstreken geheel vlak is. Deze heuvelen bestaan insgelijks grootendeels uit gips, op een onregelmatige wijze gekleurd met mergel en kleimassa's, welke hier rood, elders groen, blaauwachtig of' zwart van kleur zijn. Aan de noordwestelijke zijde van het meer vond Clans, de reisgezel van Göbel, een rooden zandsteen met mosselschelpen vermengd, en op eene andere plek zag Pallas een grijzen leiaehtigen zandsteen, welks lagoii bijna lood-regt opwaarts staan; hier en daar ontwaarde hij leerlingen van ijzerkies en in de grijze klei eene menigte gebroken grootc oesterschelpen met Helemniten, de huizen waarin vroeger eene groep dieren leefde, welke men Belemnosepia heeft genoemd en thans geheel is uitgestorven. Oostwaarts van dit meer ontspringt aan gene heuvelen een riviertje, welks water buitengewoon zout is. Met grond mag derhalve worden vermoed, dat zoutlagen in dit gebergte voorkomen. De hoogste heuvelen verheffen zich 170 voet boven de oppervlakte van het meer.
Dergelijke gipsbergen worden insgelijks gevonden in de nabijheid der monding van de Oeral, op 3 a 4 mijlen van de vesting Goerieff. Geeue andere plaatsen zijn er, zoo ver men weet, in het oostelijk gedeelte der steppe, alwaar het vaste gesteente zigtbaar is; ook in het midden worden er geen gevonden, maar wel aan de westzijde. Gewigtiger dan de hier en daar in de zuidelijke gedeelten der steppe zich verheffende bergen is de Tsjap-tsjatsji, zijnde eene berggroep, welke zich verre in de lengte uitstrekt en door een vlak dal, met kleiachtigen bodem, van het oosten naar het westen wordt doorsneden. Het is omstreeks 3 mijlen lang en l'/a mijl breed, en bevat menig meertje of vijver met vrij goed drinkwater, lu de heuvelen ontwaart men allerwege groote nesten van steenzout. Naar het gevoelen van professor Rose moeten deze nesten beschouwd worden als enkele kleine gedeelten
;}9i
van de uitgestrekte lagen steenzout, welke dieper zijn gelegen, Naauwehjks is liet bekend, dat deze deifritof iiier voorkomt, cn nog nimmer hebben de Russen dit oord ontgonnen. De reden hiervan moet gezocht worden, deels in den grooten afstand, waarop deze heuvelen van de Wolga zijn gelegen, deels aan den overvloed van zont, welke de steppe oplevert. Naar de mededeelingen van Göbel bestaan de heuvelen, welke steenzout bevatten, meerendeels uit. zand; slechts op één enkel punt ontdekte hij vast gesteente boven eene zoutmassa; voor het overige vond iiij niets dan rolsteenen van kleiachtige leilagen, feldspaat, kiesel, bruinijzersteen en Ivaspischc mosselschelpen, maar van gips werd geen spoor aangetroffen.
Niet minder verdient de noordelijke berg der steppe, de Hogdo, de aandacht. De Kalmoeken heeten hem Bogdo ola, d. i, verheven, goddelijk; hij wordt door hen als heilig beschouwd, en van heinde en verre komen zij derwaarts om te offeren. Ilij heeft bijna den vorm eener driezijdige pyramide, waarvan de basis aan don eenen kant evenwijdig loopt met de rigting der lagen, nam. van het noordoosten naar het zuidwesten, dewijl de tweede zijde van het noorden naar het zuiden, de derde van liet oosten naar het westen is gerigt. De oostelijke en zuidelijke zijden dalen steil af waarts; de noordwestelijke verheft zich met zeer langzame glooijing. Zij vormt echter geen volmaakt hellend vlak, want in het midden daalt het terrein en er ontstaat een horizontaal dal, in het midden doorsneden door eene beek, welke drie mijlen ver in eene noordwestelijke rigting voortstroomt, tot zij eindelijk zich noordwaarts wendende, naar het meer afdaalt. De top van dezen berg is 541 voet boven den spiegel van het meer en 621 voet boven de Kaspische zee.
Aan de zuidelijke hellingen ziet men duidelijk de alge broken koppen der gesteentelagen, waaruit de berg is gevormd. Zij zijn van onderen een groene, graauwachtig weeke zandsteen, welke in dikke lagen is afgescheiden, die onder een hoek van 3') k 40 graden hellen. Daarop volgen roode en groenachtig grijze zandlagen, welke met klei
392
zyii vermengd en onderling met elkander afwisselen. Deze vormen de hoofdmassa van liet gebergte, ten gevolge waarvan het aan de oostzijde zich geheel gestreept aan het oog voordoet. Daarop volgt kalksteen, welke vol versteeningen is. De Bogdo bestaat uit gelijke steensoorten, met dit onderscheid echter, dat. daar zandsteen de hoofdrol speelt.
Noordwestwaarts van den Bogdo, op een afstand van 20 mijlen aan gene zijde van het zoutmeer van Uaskoen-tsjatski, verheft zich een kleine bergrug, welke eene lengte heeft van slechts eene mijl en niet hooger rijst dan 113 voet.
Ten noorden van den grooten Bogdo, op l1/- ln'j' van zijn voet, wordt het uitgestrekte zoutmeer gevonden, hetwelk bij de Russen en Kirgizen bekend is onder de benaming Baskoentsjatski en bij de Kalmoeken Bogdoïn Do-bassoe of Hondenkop heet. Dit meer heeft eene lengte van 9 mijlen van het westen naar het oosten en een omvang van 42 mijlen; zijn waterstand is onbeduidend. De bodem is zeer hard en witkleurig, ten gevolge waarvan het doorschijnende water zich sneeuwwit aan het oog voordoet bij stil weder, en blaauwachtig bij een helderen hemel; wanneer het door den wind in beweging wordt gebragt, schijnt het groenachtig en wanneer het regent doet het zich donker grijs aan het oog voor. Zucr opmerkelijk is het verschijnsel, hetwelk dit meer bi) aanhoudend droog weder aanbiedt; dan gebeurt het dat al het water binnen 24 uren verdwijnt gedeeltelijk door verdamping, gedeeltelijk door het vormen van zoutkristallen. De zoutlagen, hierdoor op den bodem van het meer ontstaan, moeten een aanmerkelijke dikte hebben. Sedert ecnigc jaren wordt ook dit zoutmeer ontgonnen en bevinden zich aldaar gedurende de zomermaanden de noodige arbeiders onder bedekking van Astrakan-sche Kozakken.
Wat betreft de bewoners dezer steppen, zij bestonden vroeger zoowel hier als aan de westzijde der Wolga uit Kalmoeken, die voortdurend rondzwierven. Sedert de Kalmoeken, die aan de oostzijde van den Wolga woonden, zich in 1770 door de vlugt naar de Chinesche Songareï
393
Hitii de Kussisclie lieor.scliappij onttrokken, bleef de steppe liingen tijd verlaten en eenzaam, totdat een gedeelte der Kirgizen van de Kleine horde zich derwaarts begaf, en zich ten gevolge van inwendige twisten aan den Russischen schepter onderwierp
De Kirgische Kozakken, die het gouvernement Astrakan bewonen, trokken 1SU1 naar die oorden onder den voorganger en vader van den tegenwoordigen khan, geheeten H'gt;ekeï Noerali khan, met ongeveer duizend kibitken. Het kamp, waarin do khan zijn verblijf houdt, bevindt zich in het gouvernement Astrakan, arrondissement Tsjernojarski, district Naryn Peski, gelegen op een afstand van 300 mijlen van Astrakan en 100 mijlen van Orenburg. Het volk, dat onder dezen khan staat, houdt zich in de navolgende oorden op :
1quot; aan de oevers van de Zwarte zee;
aan de grenzen van het gouvernement Saratow;
3° in Kamysj Samarsj en
4quot; in de nabijheid der grenzen van Orenburg tusschen de rivieren Bolsja en Klin Oesden.
Hun zielental laat zich niet met juistheid bepalen ; waarschijnlijk echter is het, dat het aantal hunner kibitken bedraagt 16,000 en indien ongeveer drie zielen per ki-bitke worden gerekend, komt men op omstreeks 50,000 zielen. Zij bezitten, naar men onderstelt: 90,000 kameelen, 150,000 stuks hoornvee, 400,000 paarden en 2,000,000 schapen.
Zij zijn verdeeld in twintig verschillende stammen, aan het hoofd waarvan zich bevinden sultans of chodsji, wier waardigheid bij hen erfelijk is.
Het nut, dat Rusland van de Kirgizen trekt is, hoewel niet zeer aanmerkelijk, echter niet gering te achten. Zij bewonen eene uitgestrekte, zandige streek lands, waarin geen ander volk tot heden zou kunnen wonen; langzamerhand neemt de landbouw bij hen toe. zoodat hot oord in dit opzigt allengs meer geschikt wordt gemaakt tot be woning ook door andere volken, terwijl de uitgebreide veeteelt en paardenfokkerij reeds groote voordeelen ople-
394
veren. Ten jare 1841, bij voorbeeld, verkochten zij aan ile Russen in de nabijheid der steppe gevestigd, 460 kameelen, 12,000 stuks hoornvee, 3,000 paarden en 150,000 stuks schapen.
De landstreek ten oosten van de Wol ga gelegen, is bewoond door Kalinoeken, Tartaren en andere volk stammen. Daaronder telt men 1,000 IvondoerotTsche far-taren, die in tenten wonen; vroeger onderdanen der Kal moeken, bleven zij bij de groote vlugt dier volkstammen achter. Wijders moeten hierbij nog gerekend worden 260 kibitken Troechmenen, die in 1H12 onder keizer Alexander 1 vergunning hebben verkregen om zich aldaar te vestigen; iiunne vroegere woonplaats was de oostkust der Zwarte zee.
Ten einde zich te beschermen tegen de invallen der roofzuchtige Kirgizen heeft de Russische regering de breede landstreek, gelegen tusschen de Oeral en de steppe, waarin de Kirgizen wonen, aan de Kozakken van de Oeral afgestaan. Hierdoor wordt aan de Kirgizen tevens do gelegenheid benomen om weg te trekken. Eenmaal echter liel)lgt;cn zij daartoe eene poging gedaan, lieeds hadden zij de grenzen der Oeral-Kozakken bereikt, toen deze hen dwongen om naar hunne woestijn terug te keeren.
Ter bevordering van het reeds levendige verkeer tusschen Glinioï en de Oeral is een weg van die plaats aangelegd naar Kalmykowa en naar Mergeneff aan do Oeral. \ an Glinioï loopt vervolgens een weg naar Astrakan en verder langs de Rynpeski naar Achtoeba. Een andere weg gaat oostwaarts naar de Wolga, namelijk; eerst noordoostwaarts van de Rynpeski naar de woning van den khan, van daar naar het Elton-meer en vervolgens hetzij naar Doebowka of Kiimysjin aan de Wolga. Den eerstgenoemden weg volgde Pallas in 1773 en lag dien m 16 dagen met gehuurde paarden af; den andere koos Göbel in lb34 op zijne reis van de Wolga naar de Oeral en Lig hom in veel korteren tijd af. Daar de beschikbare tijd niet toeliet om den khan van zijne komst te verwittigen, en zich door hem te doen begeleiden, schoot er geen ander middel voor Hnmboldt over dan zijn weg te nemen buiten de steppe om.
395
Daartoe boden zich twee wegen aan : een die zaidwaarts, de andere welke noordwaarts loopt. De noordelijke weg, levens de groote route, gaat van Orenburg over Roesoeloek en Samara, bereikt aldaar de Wolga en volgt die rivier over Saratow en Sarepta tot aan Astrakan. Deze is de gebaande weg en Leeft dit slechts tegen zich, dat men meer tijd behoeft om hem af te leggen dan den andere, welke langs de Midden- en Beneden-Üerrallinie loopt over Oeralsk naar Goerieff aan de monding der Oeral, waar men hetzij per schip over de Kapisehe zee of langs het strand de reis naar Astrakan voortzet. Tot aan Goerieff biedt hij geene zwarigheden aan, maar wel op het verdere gedeelte tot Astrakan, want in genoemde plaats zou stellig geen vaartuig verkrijgbaar zijn geweest, groot genoeg om hunne reiswagens over zee te voeren. De eenige wej, dien zij konden kiezen, was derhalve de noordelijke wreg, al behoefden zij daartoe eenigzins langere tijdruimte. Ten einde echter Oeralsk, do hoofdzetel der Oeralsche Kozakken te leeren kennen, besloot Humboldt eerst de Oeral stroomafwaarts te volgen tot aan de genoemde stad, en dan naar Boe-soelock te reizen om van daar de groote route verder te volgen.