-ocr page 1-

.1

I® I

11 1'

5«#!

m

dMÉriM I'

i{l|

i

Pi

I É I

I

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

F- rrÈmm

mim.

1

■■rgt; i-'-i

• -

kb

-ocr page 8-
-ocr page 9-

HET KAMERLID

VAN BEKKENSTE1N

IN NEDEELANDSCH-INDIË.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

HET KAMERLID

1M.J.

VAN BEMENSTEIN

IN NEDERLAND8CH-INDIË

DOOR

M. T. H. PERELAER.

Teekeningen door Jhr. J. C.

LEIDEN. - A. W. SIJTHOFF.

-ocr page 12-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0824 9579

-ocr page 13-

VOORWOORD.

De heer A. W.e heer A. W. Sijthoff heeft in zijn prospectus omtrent dit werk het doel, hetwelk

daarmede beoogd wordt, behoorlijk omschreven en tevens medegedeeld, hoe hij er toe gekomen is, mij de taak op te dragen, die de heer W, A. Van Rees aanvaard en reeds ten deele uitgevoerd had. Ik zou dus gevoegelijk daarover kunnen zwijgen, hadde het besef zich niet bij mij baan gebroken, dat het bij anderen wel zou kunnen gaan als bij mij, namelijk: dat zoo'n prospectus allicht naar den papiermand dwaalt, in ieder geval niet angstvallig bewaard wordt, waardoor het zeer goed gebeuren kan, dat bij het lezen van het werk, de bijzonderheden, waarop de Uitgever gemeend had, de aandacht te moeten vestigen, in het vergeetboek geraakt waren. En eene zoodanige mogelijkheid zou minder aangename gevolgen voor mij kunnen hebben, — reden waarom ik dit kort woord ter inleiding ter neder stel.

Omtrent het doel van het werk, namelijk meerdere kennismaking met Nederlandsch Indië, zal ik niet veel zeggen, het zal dat zelf moeten aantoonen. Wat evenwel het omwerken van het Eerste deel aangaat, wensch ik de daartoe geleid hebbende omstandigheden eenigermate voor de vergetelheid, welke een prospectus gewoonlijk ten deel valt, bewaard te zien, om niet onverdiend van plagiaat beschuldigd te worden.

De Uitgever deelde in zijn prospectus mede, dat hij van eenige oud-inteekenaren op de eerste uitgaaf de opmerking vernomen had, dat tusschen het Eerste deel, door den heer W. A. Van Rees, en de drie anderen, door mij geschreven, verschil van stijl waarneembaar was. Die opmerking, in volkomen waardeerenden vorm geuit, had voor geen dei-beide schrijvers iets stuitends. Le style c'est 1'hom me zeide eens Frankrijks groote natuurkundige Buffon; het ware in hooge mate te verwonderen geweest, wanneer dat verschil niet bestaan had. Maar.... dat Eerste deel eenigermate om te werken, z. a. des heeren Sijthoff voorstel aan mij luidde, deed mij echter inderdaad terugdeinzen. „Zou dat de indruk niet geven,quot; vroeg ik mij af, „alsof de leerling het werk van den meester zou

-ocr page 14-

voorwoord.

willen verbeteren?..,.quot; En.... het was niet, dan nadat de heer quot;Van Rees mij ten volle verlof tot die omwerking had verleend, dat ik daartoe over te halen was.

Z. a. evenwel begrijpelijk is, heb ik, ook om het verband met de overige deelen geen geweld aan te doen, zoo min mogelijk aan dat Eerste deel verandei'd, en mij slechts tot die wijzigingen bepaald, welke den Uitgever bevrediging schenken konden, namelijk die. welke aan dat deel zooveel mogelijk mijn stijl moesten verleenem, waardoor het opgemerkte verschil niet meer waarneembaar zonde zijn. Overigens heb ik eenige bijzonderheden ingelascht, die mij wetenswaardig voorkwamen, terwijl ik daarbij de gelegenheid aangreep om het tijdvak, waarin de handeling voorvalt, iets later te stellen, waardoor verdere wijzigingen noodzakelijk werden.

Wat ik hieraan nog toe te voegen heb, is, dat een en ander er mij ook toe bracht, den oorspronkelijken titel van het werk te veranderen. Reeds toen ik mijne medewerking aan de eerste uitgaaf toezegde, voelde ik dat de titel van: „Neerland sch Indiëquot;, een onmetelijk veld opende, ter bearbeiding waarvan, viermaal de omvang van liet ontworpen werk, toegelicht door een evenredig aantal platen, niet eens voldoende zoude wezen. Daaraan viel evenwel toen niets meer te veranderen.

Mijn arbeid blijft van meer bescheiden strekking. Hij heeft ten doel te trachten, zooveel belangstelling in ons zoo schoon Insulinde op te wekken, dat het niet bij het Kamerlid Van Behkenstein blijve, maar dat meer Volksvertegenwoordigeïs mogen verleid worden den Smaragden-krans, die zich daar slingert om den Evenaar, ni et eigen oogen te gaan beschouwen. Moge de vervulling van mijn wensch een zoodanigen omvang verkrijgen, dat een stroom van beschaafde Nederlandsche toeristen zich naar die schoone gewesten wende! Het Vaderland en Indië zouden daarvan de heerlijkste vruchten plukken!

DE iSuHiiuvER.

'sHage, October 1888.

-ocr page 15-

EERSTE HOOFDSTUK.

Een Kamerlid naar Indie.

In de namiddaguren van een warmen Juli-dag van het jaar 1883 wemelde het voor liet groote Societeits-gebouw, in de wandeling „de Wittequot; genaamd, op het Plein te 'sGra-venhage van bezoekers. En onder de marquise, die het trottoir van het gebouw aan de Pleinzijde overdekt, en langs het voorfront der Societeit, onder de twee rjjen iepenboomen, welke het Plein met hare dichte loof kruinen sierlijk omgeven, waren allerwege tafeltjes te ontdekken, waarrondom eene vrij dicht opeengepakte menigte heeren gezeten was.n de namiddaguren van een warmen Juli-dag van het jaar 1883 wemelde het voor liet groote Societeits-gebouw, in de wandeling „de Wittequot; genaamd, op het Plein te 'sGra-venhage van bezoekers. En onder de marquise, die het trottoir van het gebouw aan de Pleinzijde overdekt, en langs het voorfront der Societeit, onder de twee rjjen iepenboomen, welke het Plein met hare dichte loof kruinen sierlijk omgeven, waren allerwege tafeltjes te ontdekken, waarrondom eene vrij dicht opeengepakte menigte heeren gezeten was.

Over den nok van het kolossale, maar smaaklooze gebouw, waarin Z. Exc. de Minister van Koloniën met zijne secretarissen, zijne referondarissen, zijne hoofd-, middelbare en adjunct-commiesen, met zijne eerste en tweede klerken en zijne tijdelijke beambten, den zetel hunner bedrijvigheid hebben opgeslagen, gloorden de zonnestralen met verblindenden glans en zouden die Societeits-bezoekers daar op dat Plein voorzeker gehinderd, ja wellicht tot den aftocht gedwongen hebben, waren die vuur- en lichtschichten niet opgevangen geworden door het bladerendak van het zoo fraaie geboomte, waarvan hierboven reeds gewaagd is.

De bedienden der iSocieteit liepen heen en weder, stormden het gebouw binnen en den grooten marmeren trap op, om hem later minder vlug weer af te dalen, daar zij alsdan in hooge mate in hunne bewegingen belemmerd waren door een blaadje met „vergunninkjesquot;, waarmede zij zich ter lafenis naar de aemechtige wachtenden spoedden, en wat zij behendig en luchtig, veelal op de toppen der vingeren, torschten.

Nog menigmaal zouden zij die trappen op en af moeten ijlen, alvorens zij aan het .verlangen van de bezoekers voldaan, ook alvorens zij den voorraad van gereed gemaakte „vergunninkjesquot;, die in tallooze gelederen, in gesloten colonne op het vrij lange buffet in de groote Societeits-zaal geschaard stonden, opgeruimd zouden hebben.

-ocr page 16-

EEN' KAMERLID NAAK IXDIÊ.

In weerwil van hun ijver, in weerwil van den spoed, waarmede zij zich repten, konden zij niet altijd aan het steeds stijgend ongeduld voldoen en weerklonken er stemmen:

„Philippe! twee Een uit de drie!quot;

„Mij een Oranje!quot;

„Spek! drie Bols en een Voorburg!quot;

„En een Citroentje!quot;

„De Bruin! twee Oranje en een beschuitje!quot;

„En twee Boonekamp!quot;

„En een Longa vita!quot;

Een niet-Nederlander, die dat schouwspel van vergunninkjes-verstrekking, hetwelk zich dagelijks stipt herhaalt, en de gesloten colonne op het buffet heeft gadegeslagen, moet wel tot de overtuiging geraken, dat do uitverkorenen der Nederlandsche natie zoo afkeerig van het Schiedammer vocht niet zijn, als de Eegeering bij de discussiën over hare drankwet wel heeft willen doen gelooven.

Hoe groot reeds, nam toch nog het aantal bezoekers en dus ook de bedrijvigheid met de minuut toe. Er was geen stoel meer te bemachtigen, al bood het Plein nog ruimte genoeg aan. Onder de gesloten colonne van straks werd een'e vreeselijke slachting aangericht.

Een blik rondom deed ontwaren, dat die menigte, hoewel zij schier alleen uit leden der Societeit bestond, in vrij eng begrensde clubjes afgedeeld, tamelijk vreemd aan elkander was.

Aan het eene tafeltje zat een aantal oud-officieren met grijze knevels, met witte of kale hoofden, die — hunne gelaatstrekken verkondigden het voldoende — de beste jaren huns levens in de Koloniën doorbrachten, een jeugdiger collega met verbazing aan te hooien, die pas in het Moederland teruggekeerd was, en een relaas geleverd had van een der gebeurtenissen te Atjeh, welke hij bijgewoond had.

„Hoe is zoo iets mogelijk !quot; riep de een verontwaardigd uit.

„Gij ziet het, dat het mogelijk is,quot; was liet ietwat op snijdenden toon gegeven antwoord. „Het is niet alleen mogelijk, maar het is eene daadzaak, die niet te ontkennen valt.quot;

„Neen, te ontkennen valt zij, niet,quot; sprak een ander. „Wij lazen er zoo iets van in de Java-Courant; maar gij weet, op die berichten valt niet te bouwen. En de onafhankelijke Indische pers is zoo onafhankelijk, dat. ...quot;

„Maar de Imonderheden van dien tocht zijn zoo niet in de offlciëele Courant verteld, als gij ze ons mededeelt.quot;

„Dat geloof ik wel.quot;

„Dus een schout voerde het bevel over eene compagnie!quot;

„Ja.quot;

2

-ocr page 17-

EEN KAMEKUD NAAR IXDIË.

„En wat deed de kapitein dier compagnie?quot;

„Die mocht dat lijdeljjk toezien. Hij had bevel zijne manschappen te vergezellen, zonder iets over hen te zeggen te hebben.quot;

„Ja, die vervanging van Generaal Van der Heyden door den heer Pruys van der Hoeven is noodlottig geweest!quot;

„En blijft noodlottig nawerken, waarde collega's, dat verzeker ik u!quot;

Bij een ander tafeltje was een groepje notarissen met hunne candidaten gezeten en werd daar druk over verkoopingen, boedelscheidingen, vaste panden en testamenten geredekaveld. Verder op zaten ambtenaren van de verschillende ministeriën, redeneerende over wetten, die zij beweerden gemaakt of onderhanden te hebben, over vacatures, die maar niet aangevuld werden, en over Ministers, die geen flauw begrip van werken hadden.

Hier en daar waren rondom ettelijke tafeltjes officieren van alle wapens gezeten, die zich maar zoo dadelijk niet konden losmaken van de hoofdgedachten, welke hen tot het Societeits-uur hadden bezig gehouden, die hier nog door-exerceerden, of door-manoeuvreerden of door-week-deden, vervolgens het den Minister van Oorlog tot grief maakten, dat hij niet welbespraakt en dus tegen de mooipraters in de Tweede Kamer niet opgewassen was.

Op andere plekken trof men groepen jongelieden aan, leden tot de jeu nesse dorée van Den Haag, of tot de studentenkorpsen van Delft of Leiden behoorende, luidruchtig en dorstig, die elkander ontzettend veel te vertellen hadden over gebeurtenissen te Scheveningen, en onuitputtelijk waren in gepeperde geschiedenissen, in de demi-monde voorgevallen.

Ware er geen reces in dat tijdvak geweest, dan zouden er ook Kamerleden op te merken geweest zijn, wier gelaat stereotypisch de verveling zoude weerkaatst hebben, welke door de urenlange redevoeringen hunner „geachtequot; collega's daarop achtergelaten was. Thans waren evenwel de zes en tachtig wijzen bijna allen uitlandig, over geheel Europa verspreid: langs den Kijn, |in Zwitserland, in de Schotsche Hooglanden, aan den voet der Pyreneën of bij de Noordsche Fiords.

Aan een tafeltje, het dichtst bij de Houtstraat en dus eenigermate buiten het centrum van beweging, hadden twee heeren plaats genomen, welker maatschappelijke positie zich zoo dadelijk niet gissen liet. Zij zaten daar bijna stilzwijgend en begon een hunner ook al een gesprek, dan vlotte dat geenszins en was een groet, met een voorbijgaande kennis gewisseld, voldoende om het stilzwijgen andermaal te doen intreden; alsof die twee hunne aandacht slechts aan de blonde wolkjes, die van hunne sigaren opstegen om zich in het gebladerte der boomen te verliezen, wenschten te schenken.

De oudste dier twee, iemand op het oog van vijf en twintigjarigen leeftijd, doch in werkelijkheid een tiental jaren meer tellende, had een zeer gunstig voorkomen en in al zijn doen en laten iets, dat den man van stand en beschaving verraadde. De donkere golvende haarlokken, met zekere onverschilligheid naar achter geworpen, lieten het hoog gewelfd voorhoofd geheel onbedekt; terwijl een paar groote blauwe oogen, die veel schran-

3

-ocr page 18-

EEN' KAMEHMT) NAAK IXDIË.

derheid uitdrukten, in verband met den kleinen, gedeeltelijk door een bruinen knevel overschaduwden mond, dikwijls eenigen spotlust verraadden. Los en ongedwongen zich in zijne eenvoudige doch smaakvolle kleeding bewegende, waarvan stof en snit het kenmerk droegen, van uit de handen te komen van een meester in het vak, diende Van Berkenstein dan ook, hoewel onbewust, menigmaal tot model voor anderen; want niet alleen in de wijze van zich te kleeden, maar ook in zijne houding en manieren, ja zelfs in de wijze van zijne sigaar in de kleine welgevormde hand te houden, lag iets gedistingueerds, iets dat den man van smaak typeerde.

Het jongmensch, nevens hem gezeten, met steile roodblonde haren, welke niet zonder moeite in eene minder weerstrevende plooi waren gebracht, met een dito stekelachtig kneveltje, magere wangen en spichtige armen en beenen, was een der ijverigste bewonderaars van Van Berkenstein; maar maakte te gelijkertijd met dezen een in het oogloopend contrast. Hoekig en stijf in zijn geheele voorkomen, met fletsche groenachtige oogen eif een doorgaans half opengesperden mond, scheen Jonkheer Leeghancker nog bekrompener van geest dan hij inderdaad was. Op aandringen van zijne ouders had hij herhaaldelijk getracht zich voor het een of ander vak te bekwamen, maar daartoe nimmer de vereischte examens kunnen afleggen. Eindelijk had hij besloten zich in het gild der jeunesse dorée te doen opnemen, en nu besteedde hij zijn tijd om zijne vorming als man van de wereld te volmaken, met zijne paarden af te rijden, zijne honden te dresseeren en andere gewichtige bezigheden meer van dien aard, onmisbaar om die gewenschte positie in te nemen en op waardige wijze te handhaven.

Drie, vier andere heeren plaatsten zich achtereenvolgens aan het tafeltje door Van Berkenstein ingenomen; het gesprek werd van lieverlede levendiger en lie]) al spoedig over v erschiUende onderw erpen.

„Zjjt gij gisterenavond op het strand geweest? Het was er goddelijk!quot;

„En wat was er dan?quot;

„Prachtig mooi weer, de zee die licht fosforesceerde, een lief briesje dat verademing aanbracht, de golfjes, die met zacht gemurmel het strand kwamen lekken....quot;

„Meer niet?quot;

„Ik weet niet, wat gij meer kunt verlangen.quot;

„Was la belle Espagnole op het strand?quot;

„Bij mijn woord, ik heb er niet op gelet.quot;

„Ik meen gisteren mademoiselle Du Pouy gezien te hebben.quot;

„Die zoo'n bekoorlijk bekje heeft?quot;

„Die zoo'n lieve Mascotte vertoont?quot;

„Juist. Men vertelt, dat Van Hamme haar weer geëngageerd heeft.quot;

„Bravo, dan krijgen wij in het wintersaizoen het duëtje weer, dat zij met Selrack zoo overheerlijk zong.quot;

4

-ocr page 19-

EEN KAMERLID NAAR INDIK.

„Welk cluetje?quot;

„Ge weet wel,____ dat van hare clindons en hij van zijne raoutons. Haar glonglou

en xi)11 hfeh bëh!quot;

„Cxij zult haar glonglou niet dikwijls meer hooren,quot; meende een ander.

„Waarom niet?quot;

„Zij is te deugdzaam voor den Haag.quot;

„Een actrice deugdzaam!.... ha! ha! ha!quot;

„Daar kan Graaf S.... van spreken.quot;

„Heeft die een blauwtje geloopen?... Ja?... Nu, dan kan zij er op rekenen, dat zij toekomend jaar niet meer aangenomen zal worden; want die is almachtig in den Haag.quot;

„Br! Br! wat is het warm,quot; zei er een, om eenige afleiding te weeg te brengen. „Ik won wel naar de Noordpool reizen.quot;

„Ik liever naar Parijs.quot;

„Alsof het daar niet warm zoude zijn. In deze maanden is Parijs onbewoonbaar. Een ware bakkersoven!quot;

„Waar toch ongeveer twee millioen menschen wonen.quot;

„Hare beau-monde is evenwel overal, behalve te Parijs.quot;

„Prefereer je Nice? Mij ook wel.quot;

„Nice?.... Nog minder? Wie gaat er in dit saisoen naar de grenzen van Italië?quot;

„Eigenlijk moest ik 't ook niet vragen. Waar zjjt ge niet geweest?quot;

„Ik zou er kunnen bijvoegen,quot; zei een ander, die Stol! genoemd werd; „wat zijt ge niet geweest'? Van Berkenstein is un homme blasé.quot;

„Neen! daarvoor is hij nog te opgewekt. Eene geestigheid is altijd goed aan hem besteed. Beproef het maar eens.quot;

„'t Is nog te vroeg en vooral te warm om nu al geestig te kunnen zijn. Maar in ernst, heeft niemand lust om de ellende van den zomer te ontloopen? Ik ben bereid naar Schotland of de Noordkaap te gaan.quot;

„Naar Schotland of de Noordkaap! Waarom niet naar cle Oost?quot;

„Naar de Oost, om de warmte te ontloopen!... Zeg, maak je ook aanspraken op een verblijf te Meerenberg?quot;

„Volstrekt niet. In de Oost is het volgens den thermometer warmer dan thans hier; maar de warmte is daar beter te verdragen, eerstens omdat je er aan gewend bent en je niet anders weet. Het is het groote verschil, dat ons onaangenaam aandoet. Dat hebt ge daar niet. Dan is er alles beter op ingericht, huizen, kleeding, levenswijs, enz.quot;

„Naar de Oost....' meende er een. „Ik zou er in staat toe zijn, als ik wist, hoe ik daar den tijd zoude verdrijven. Ik heb altijd gehoord, dat men er buiten betrekking zich doodelijk verveelt. En dan dat ongedierte, die muskieten, die kakkerlakken, die hagedissen in je huis. Neen, voor de Oost pas ik.quot;

5

-ocr page 20-

EEN KAMERLID NAAK INDIÊ.

„Bah! gij, een man van liefhebberijen en studie! Ga er kapellen en torren vangen of beter bestudeer den invloed der Europeesche beschaving op den inboorling, en schrijf er een boek over in drie deelen.quot;

„Jaag op tijgers en olifanten, en dejeuneer met apensoep.quot;

„Voer er eene nieuwe cultuur in, van den Eameh ') bijv., en zet eene vezelspinnerij op, in het groot natuurlijk, op zijn Amerikaansch. Gij zult den zijdeworm verdringen, in allen gevalle het linnen goedkooper maken en het katoen den genadeslag toebrengen. Kom dan over eenige jaren terug met honderd millioen. en laat een glazen dak over het Lange Voorhout bouwen met de noodige calorifères in den winter, en met afkoelende windmotors, waardoor de lucht door reservoirs met ijs gejaagd wordt, des zomers, dan kunnen wij arme Hagenaars, gedurende ieder saisoen naar hartelust flaneeren.quot;

Terwijl Stoll zijn best deed om reisgezelschap aan te werven en het gesprek, hoewel telkens afgebroken door nieuw aangekomenen, nog eenigen tijd over hetzelfde onderwerp liep, had Van Berkenstein het stilzwijgen bewaard en, blijkbaar met zijne gedachten elders, zich bepaald met naar de dwarrelende rookwolkjes van zijne sigaar te turen. Zonder veel plichtplegingen stond hij eindelijk op en verliet het gezelschap. Hij had het Plein slechts over te steken om zijne woning te bereiken.

Den bediende, die zijne bevelen afwachtte, met een wenk verwijderd hebbende, wierp hij zich op een der fauteuils, die bij het geopende raam waren geplaatst, en gaf zich nu ongestoord over aan de gedachten, die hem bezig hielden.

„Waarom niet naar de Oost?....quot;

Die woorden, losweg door een der Societeit-bezoekers gezegd, herhaalde Van Berkenstein hier.

„Wat belet mij naar de Oost te gaan?quot; sprak hij halfluid. „Hetgeen ik hier uitvoer, heeft zoo weinig te beteekenen, dat ik mij begin te schamen over de onbeduidenheid van mijn leven. Vertegenwoordiger van het district A, bah! Mijne illusiën, om als Kamerlid mijn land nuttig te zijn, zijn vervlogen; de kiezers zullen om mij niet treuren en zoo noodig spoedig iemand vinden, die beter dan ik voor „hunquot; belangen pleit. Die partij-politiek stuit mij reeds lang tegen de borst, en in den Gemeenteraad zullen velen mijner geachte collega's blij zijn, als ik voor het lidmaatschap bedank: „een wijsneus minder,quot; zullen ze zeggen, „die

onze handelingen persiffleert en altijd met nieuwigheden aankomtquot;----En, mocht ik later

6

andermaal het staatkundig terrein wenschen te betreden, zou ik dan met de ervaring, die ik in de Koloniën zal opgedaan hebben, niet meer nut kunnen stichten? Het meerendeel der Vertegenwoordigers weet van die gezegende streken zoo weinig af,,.. Maar, naar de Oost?____ Om het even,quot; vervolgde hij met een zucht, „ik vind haar toch niet terug.quot;

l) Raraeh, Boehmeria tenacissima, die to Batavia en omstreken Kipirit keet, is eene vezelplaat, dio tot de Urticaceën behoort.

-ocr page 21-

een kameklid naak indië.

Die zucht en die ontboezeming duidden ongetwijfeld op eeue ondervonden liefdesteleurstelling. Maar, wie heeft die op dien leeftijd niet ondervonden?

Geruimen tijd bleef hij met eeu ernstigen plooi op het gelaat strak uit het raam staren; eindelijk sprong hij op, schoof de zware portière weg, die voor de achterkamer hing, zette zich daar aan het bureau en schreef gedurende een paar uren een aantal brieven, die allen betrekking hadden op het pas genomen besluit. Een dier brieven was van den volgenden inhoud:

„Waarde Luigi!

„Over eenige dagen kom ik weder in uw heerlijk Vaderland, maar niet om er mij op te houden. De dagen van hoop en illusie zijn voorbij: ik verwacht niets meer van het grillige noodlot. De geestkracht ontbreekt mij, om mijne nasporingen op nieuw te beginnen of te vervolgen. Ik geloof niet meer aan eene ontdekking, waarvoor ik vijf jaren lang al het mogelijke deed en waarbij gij mij zoo trouw ter zijde stondt; ik geloof alleen, dat een ontdekking tot een nieuwe teleurstelling zou leiden.

„Thans ga ik naar Indië, naar onze Koloniën. Een Nederlander, die nimmer in Indië was, komt mij voor, tegenwoordig maar een halve Nederlander te zijn. De beschaafde maatschappij, althans de kring, waarin ik mij beweeg, bestaat voor een groot deel uit Oosterlingen; hare belangen zijn zoo nauw verbonden met die onzer Koloniën, dat velen zich geen Nederland meer kunnen denken zonder Koloniën, Kortom, iemand die niet gevaar wil loopen, telkens met den mond vol tanden te staan, is wel verplicht, zelf eens in Indië een kijkje te gaan nemen. Dit moet U wel vreemd in de ooren klinken, die niets liever verlangt dan altijd uw' donkerblauwen hemel te zien en uw geluk onbekommerd te genieten. Bedenk echter dat onze toestanden niet gelijk zijn.

„Onder het opgegeven voorwendsel ga ik dus op reis. Gij alleen weet, dat ik nog een nevendoel heb, dat ik door te reizen iets uit mijn hoofd tracht te verdrijven, wat er maar al te vast in zit en voor iemand van mijn leeftijd niet meer te pas komt.

„Ik spoor Florence voorbij. Laat mij te Napels poste restante een paar woorden vinden, al behelzen die ook geen ander nieuws, dan dat 't U en uwe Carlotta wel gaat.

„Uw vriend „Tan Bekkenstein.quot;

Den anderen avond waren een tiental heeren in de gezellige eetkamer van Van Berkenstein om de groote eikenhouten tafel vereenigd.

Als Van Berkenstein zoo terloops iemand vroeg „kom je van middag familiaar bij me soupeerenquot; dan wist men dat „dat familiaarquot; alleen doelde op het toilet, niet op de menu en de wijnen. Ook nu had de kok Van Lommei zich weer overtroffen in het toebe-

7

-ocr page 22-

EEN KAMEliUD NAAR INDIË.

reiden van de bestelde schotels; ook nu lieten de verlichting, de luchtverversching en de bediening niets te wenschen over; terwijl de opgewektheid van den gastheer, die voor de levendigheid van het gesprek zorg droeg en er telkens een aangename wending aan wist te geven, het noodige bijbracht om do vroolijke stemming te verhoogen.

Op een gegeven oogenblik — het souper naderde zijn einde — kon Jonkheer Leeghancker, wiens verhoogde roode gelaatstint getuigde van het genoegen, dat hij smaakte, niet nalaten, de uitnemende wijze te roemen, waarop Van Berkenstein zijne gasten onthaalde, Hij wilde geen formeele conditie instellen; maar ook zonder getik op liet glas of verlof te vragen om het woord alleen te mogen' hebben, was het toch een soort van toost, waarbij hij met eenige verlegenheid en half stotterend hulde bracht aan den gastheer. Hoe goed -hij het ook meende, sprak hij echter zoo zacht, dat het onderhoud zijner buren er niet eens door afgebroken werd. Van Berkenstein bedankte hem door zijn glas op te heffen en hem onder het ledigen vriendelijk toe te knikken, er bijvoegende:

„Ik zal vooreerst het genoegen niet meer hebben de vrienden hij mij te kunnen ontvangen, daar ik van plan ben overmorgen op reis te gaan.quot;

„Op reis?quot; riepen verscheidene stemmen, „waarheen1?quot;

„Naar Batavia.quot;

„Naar Batavia!?quot;

„Wat zegt ge?quot;

„Hoor ik goed?quot;

„'t Is immers niet waar?quot;

„Wat wilt ge daar uitvoeren?quot;

Door al die vragen bestormd, beantwoordde Van Berkenstein alleen de laatste, doch niet voordat hij eerst zijne sigaar behoorlijk aangestoken had aan het waskaarsje, dat op een oud-Chineesch blakertje de ronde had gemaakt :

„Eens rondkijken, droge rijst leeren eten, Maleisch babbelen met zwartoogige nonna's, tamarinde of peper zien groeien, kortom zoowat hetzelfde, wat ik overal elders uitvoer, als ik op reis ben.quot;

„En gij wilt overmorgen al weggaan?quot;

„Ja; er is geen enkele reden om mijn vertrek uit te stellen. Over acht dagen vind ik te Napels de Hollandsche boot, die reeds een paar dagen geleden van Amsterdam is vertrokken; en mocht ik daar geen plaats meer op vinden, dan zal de Fransche mailboot mij wel opnemen.quot;

„Zeg eens. Van Berkenstein! heeft de Minister van Koloniën je soms met een geheime zending belast? Kom er dan maar voor uit; we zullen het niet verder vertellen.quot;

„Van Berkenstein weet misschien een middel om in Atjeh de zegeningen des vrede's te brengen.quot;

De Minister weet van mijn plan evenveel als gij voor een kwartieruurs.quot;

8

-ocr page 23-

EEN' KiUIEEUD NAAK INDIK.

„Van Berkenstein gaat zeker woeste gronden koopen, om zich naar hartelust aan het jachtgenot te kunnen wijden. Ik recommandeer mij voor een mooi tijgervel.quot;

„Of hij stapt te Atjeh af, om nog eerst een paar kogels te wisselen met Oemar of Toekoe, of hoe dat halsstarrige hoofd ook heet. Hij zal dien muiteling onschadelijk maken.quot;

„Zonder bepaald plan zult ge toch niet naar de Oost gaan,quot; zeide weer een ander, toen Van Berkenstein op al die vermoedens ontkennend het hoofd schudde.

„Toch is het zoo,quot; antwoordde hjj; „op het oogenblik heb ik geen ander doel dan waarmede ik gewoonlijk op reis ga: afleiding zoeken, opmerken, gevolgtrekkingen maken. Ik begin met naar Batavia te gaan; waar ik later terecht kom, weet ik zelf nog niet^ Verleden jaar ging ik van huis met liet plan de Pyreneen te doorkruisen, en twee maanden later dronk ik koffie bij den Vorst van Montenegro.quot;

„Als Volksvertegenwoordiger en lid van den Haagschen Gremeenteraad zult gij daar met de grootste voorkomendheid ontvangen worden.quot;

„Ik wensch van die voorkomendheid verschoond te blijven.1'

Van al de aanwezigen scheen niemand zoo getroffen door het nieuws van Van Berkenstein's reisplan, dan Jonkheer Leeghancker. Voor hem toch was Van Berkenstein de zon, waarom hij als een trouwe satelliet op een eerbiedigen afstand zich bewoog. Dat er tusschen hen, bij het groote verschil van leeftijd, karakter en vorming, geene vriendschapsbanden bestonden, sprak wel van zelf; doch Van Berkenstein hield rekening met het goede hart van den jongen man, behandelde hem altijd vriendelijk, en duldde zijn gezelschap niet alleen, maar voorkwam ook dikwijls, dat men een loopje, met hem nam; kortom Van Berkenstein was in zeker opzicht zijn beschermer. En nu vernam Leeghancker zoo onverwacht, dat deze weg ging, en voor hoe lang? Misschien wel voor een jaar? Misschien voor altijd?

„Hoe is het!quot; sprak Stoll hem toe, „waarover zit je te denken? Wil je soms ook naar Batavia?quot;

„Ik?— Naar Batavia! Neen, maar toch____ mijn oude heer meende indertijd, dat

ik beter deed naar de Oost te gaan, clan____quot;

En toen hij den zin niet voleindigde, vervolgde Stoll:

„—dan hier niets uit te voeren, is het niet? Misschien had de pipa wel gelijk? Wie weet, wat er nog van je geworden was; misschien wel een Gouverneur-Generaal? — Maar wat belet je, 't nog te doen? Van Berkenstein!quot; riep hij dezen toe, „wil je Leeghancker tot reiscompagnon hebben? Ik geloof, dat het je niet veel moeite zou kosten, hem mede te krijgen.quot;

„Ik zal me wel wachten, iemand over te halen van de partij zijn. Denkt een van u er over; hij weet wel, dat zijn gezelschap mij aangenaam zou zijn.quot;

Of Leeghancker er waarlijk over dacht?____ Wat zou hij in den Haag uitvoeren, als

zijne zon er niet meer scheen? En bovendien, wat zou het goed klinken, als men in „de

O

-ocr page 24-

EEN KAMERLID NAAK IN DIE.

Wittequot; elkaêr vertelde: „weet je 'tl Leeghancker is met Van Berkenstein naar de Oost. —

Met welk doel ? — Zoo maar uit nieuwsgierigheid.quot; — Maar____ overmorgen, of liever

morgen alquot;? — want de pendule sloeg juist middernacht; — zóó gauw kon hij imyiers niet klaar- komen. Voor zulk eene reis moest men zich van top tot teen uitrusten, en hij was er in het geheel niet op voorbereid.

„Is het u ernst f' vroeg hij. „Zoudt gij een reiscompagnon willen hebben ?quot;

„Waarom niet?quot; antwoordde de gastheer. „Ik zal op de mailboot genoeg menschen aantreffen, die mij geheel vreemd zijn; des te liever zal ik een bekende bij mij zien.quot;

Tot aan het uur van scheiden liep het gesprek over de Oost en Oostersche zaken. Men kwam overeen, Van Berkenstein tot Brussel uitgeleide te doen en ging toen huiswaarts.

Zoo als het meer gaat, kwam dit plan evenwel niet tot uitvoering. Toen Van Berkenstein den volgenden dag op het perron van het Hollandsche Station verscheen, wachtten hem wel is waar zijne vrienden daar op; doch alleen om hem een goede reis te wenschen. Sommigen betuigden hun leedwezen, dat zij verhinderd werden, en de overigen trokken zich daarom ook terug. Alleen Leeghancker bleef aan de afspraak getrouw; hij droeg een nette reistasch over den schouder en had een plaatskaartje genomen. Leeghancker was de eenige, die met Van Berkenstein in de coupé stapte, en toen met eene bestudeerde kalmte door het portier den heeren mededeelde: dat hij ook naar Batavia ging.

Daar niemand hieraan geloofde, haalde hij een boekje uit de tasch te voorschijn en hield het Stoll voor, om den titel te lezen.

„A-pa ko-wé bi-tja-ra ma-la-joeT (Spreekt ge Maleisch?) spelde deze, toen het signaal van vertrek klonk en de trein in beweging kwam.

10

-ocr page 25-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Land, bakboord vooruit !

De zon draalde wel, om in den morgen van den zes en twintigsten Augustus ter kim te stijgen. Wel is waar, lagen de meeste passagiers van de mailboot „Prins van Oranjequot; nog in hunne kooien; maar ettelijken hunner waren toch reeds op het dek, hunkerende naar den geurigen kop koffie, die hun de hofmeester zoude aanreiken, in afwachting van liet genot, hetwelk het steeds zoo verheven schouwspel van een zonsopgang op zee, thans evenwel waarschijnlijk voor den laatsten maal, zoude aanbieden.e zon draalde wel, om in den morgen van den zes en twintigsten Augustus ter kim te stijgen. Wel is waar, lagen de meeste passagiers van de mailboot „Prins van Oranjequot; nog in hunne kooien; maar ettelijken hunner waren toch reeds op het dek, hunkerende naar den geurigen kop koffie, die hun de hofmeester zoude aanreiken, in afwachting van liet genot, hetwelk het steeds zoo verheven schouwspel van een zonsopgang op zee, thans evenwel waarschijnlijk voor den laatsten maal, zoude aanbieden.

Maar de dagvorstin liet zich dien ochtend wel wachten. Ongeduldig liep de gezagvoerder van het fraaie zeekasteel de brug op en neer, tuurde daarbij scherp vooruit, alsot hij den gezichteinder wilde doorboren, greep soms een langen scheepskijker, wanneer hij meende het een of ander, wat zijne aandacht getrokken had, scherper te moeten waarnemen.

„Het is zonderling,quot; mompelde hij, steeds recht vooruit in de richting turende, welke het vaartuig volgde, „het is zonderling; het wordt maar geen dag.quot;

En zich tot den tweeden stuurman wendende, die bij hem op de brug stond:

„Vier glazen!quot; riep hij.

De stuurman liet de metalen klok, in zijne nabijheid, viermalen weerklinken, hetgeen aanduiden moest, dat het zes uur was.

„Goeden morgen, kapitein!quot; liet zich eene stem beneden aan den trap, die naar het bovenvlak der brug voerde, hooren. „Hoe is het? Is de zon te laat op het appèl, of laat gij. in uw ongeduld om te Batavia aan te komen, te vroeg reveille slaan?quot;

„Goeden morgen, kapitein Keremans!quot; antwoordde de gezagvoerder, „Kom hoven, het is hier frissclier dan beneden op het dek.quot; quot;

Kapitein Keremans was een officier van het Ned. Ind. leger, die van verlof naar

-ocr page 26-

LAND, BAKBOOKD VOORUIT!

Insulinde terugkeerde. Hij, zi|ne echtgenoot en een paar kinderen behoorden tot de passagiers aan boord. Hij klom spoedig het tiental treden van den trap op, reikte den scheepsbevelhebber en ook den stuurman de hand en herhaalde zijn morgengroet.

„Hoe is het?quot; vroeg hij vervolgens. „Zijt gij werkelijk te ongeduldig?quot;

„Het mocht wat! Daar zou geen reden voor zijn,quot; antwoordde de zeerob. „Wij hebben heden den zes en twintigsten dag reis van Napels en zullen waarschijnlijk vóór den bepaalden tijd op de reede van Batavia zijn.quot;

„Waarschijnlijk?____ Hoe voorzichtig die zeelui toch zijn. Met hunne verzekeringen

van aankomst zijn zij bang zich de vingeren in koud water te branden. Kan er omtrent den tijd van aankomst nog twijfel bestaan?quot;

De gezagvoerder wees naar den horizon vooruit.

De andere vervolgde evenwel, alsof' hij dat gebaar niet zag:

„Wij moeten dicht bjj Straat Sunda zijn, nietwaar?quot;

„Ja, dat moeten wij. Gisterenavond rekende ik er op, dat wij tegen middernacht den vuurtoren van Tandjoeng Bliembieng ') in het gezicht zouden krijgen. En volgens de chronometer is het thans over zes en is die vuurtoren nog niet te ontwaren.quot;

„En hoe zonderling,quot; meende Keremans, „de zon is ook niet te vinden.quot;

„Gedurende de hondenwacht 1) zijn een paar deininggolven, ware rollers, waargenomen, die uit het Zuid-Oosten zijn komen opzetten en wat mans waren.quot;

„Ik meen er iets van gevoeld te hebben, wat evenwel niet zeker is; maar wat wel zeker mag heeten is, dat mijn rommel in de hut heden ochtend bij het ontwaken knapjes over hoop lag. „Maar,— waar bljjft de zon?quot;

„In dit saisoen moest zij op deze breedte vijl' minuten voor zes boven den horizon zijn. En het is thans bijna kwart over zes en zij is er nog niet.quot;

„Misschien te laat in de soos gebleven,quot; lachte kapitein Keremans, „en nu te laat op het appèl. Daar zit niets anders op dan: vier dagen politiekamer. Minder kan het niet.quot;

De hofmeester bracht drie kop koffie op de brug.

„Zie je nog niets, stuurman?quot; vroeg de gezagvoerder, terwijl hij den geurigen drank slurpte.

„Neen, kapitein,quot; antwoordde deze, die zich in zijn koffie haast verslikte, om zijn chef' maar spoedig te woord te kunnen staan. „De lucht wordt al dikker en dikker.quot;

„Wat is er toch aan de hand?quot; vroeg Keremans, die nu eerst het ietwat bezorgd gelaat der twee zeelieden bemerkte.

12

1

) L)e hondenwacht wordt die tijd van waakzaamheid aan boord dor schepen genoemd, dio tusschen middernacht en vier uur des ochtends begrepen is.

-ocr page 27-

LAND, BAKBOOKD VOOKUIÏ !

„Kijk clan toch vooruit,quot; sprak tie gezagvoerder, terwijl hij andermaal met den vinger naar den horizon wees.

Het schip lag zuiver Zuid-Oost voor. Aan dien kant, waar de zon reeds eenige graden boven de kim moest ontwaard worden, was een dikke heiige bank te zien, die noch nevel-noch wolkenvorm vertoonde, maar iets onbestemds, iets sombers, dat volstrekt niet tot opgewektheid stemde. Daarbij het uitspansel was leigrauw in het Oosten en Noord-Oosten, loodkleurig langs het overige gedeelte van den horizon, geelachtig lijkkleurig in het Zenith. De lucht verspreidde een valsch licht, het was alsof zij door een vaalgekleurd zeef viel.

„Waar staan wij nu?quot; vroeg de passagier.

„Ik weet het niet,quot; was het antwoord.

„Gij hebt toch waarnemingen kunnen doen?quot;

„Geen enkele. Geen ster is te zien geweest. Den geheelen nacht was de lucht zoo zwart als roet.quot;

„Ja, maar gij hebt toch kunnen loggen en hebt dus eea gegist bestek?quot;

„Voorzeker, maar op deze hoogte bestaat een vrij sterke stroom. Daarbij heb ik van nacht den koers moeten wijzigen.quot;

„Den koers wijzigen?quot;

„Ja, toen die vuurtoren van Tandjoeng Bliembieng niet te voorschijn trad en die rollers zich deden gevoelen, bekroop mij eene zekere ongerustheid. Onder zulke omstandig-digheden mocht ik met mijn diepgaand schip den wal niet te zeer naderen. Daarom liet ik Noord-Westwaarts afhouden en vaart minderen. Toen het dag werd, heli ik Zuid-Oost laten voorleggen en met volle kracht werken. Ware er geen strooming, dan kon de gissing-geopperd worden, dat wij thans op dezelfde plaats staan, alwaar wij waren, toen ik den koers liet veranderen.quot;

„Land, bakboord vooruit!quot; klonk het op dat oogenblik met lang gerekte stem uit den voormast van het schip.

Haastig grepen de scheepskapitein alsook de stuurman hunne kijkers, terwijl ook Keremans een in de nabijheid staande binocle voor de oogen bracht en tuurden die drie in de aangeduide richting met alle inspanning.

Ziet gij iets, kapitein ?quot; vroeg de stuurman. „Ik meen daar eene meer donkere plek in die aschgrauwe massa te ontwaren. En— ja, nu zie ik, het. Laat afhouden, kapitein! laat afhouden!quot;

De gezagvoerder gaf een ruk aan den telegraaf, die hem in verbinding met de machinekamer stelde, vervolgens een paar wenken aan den roerganger, die op een verdieping lager van het bruggetoestel stond. Deze liet het stuurrad naar die wenken eene kwart omwenteling maken, waardoor het schip ongeveer zestien streken of 45° van richting-veranderde en met halve kracht in Zuid-Westelijke richting voortstoomde.

Het was meer dan tijd, dat van koers veranderd werd! Had men toch nog slechts

13

-ocr page 28-

LANII, BAKBOORD VOORUIT !

weinige minuten in de aanvankelijke richting voortgestoomd, dan ware de „Prins van Oranjequot; onvermijdelijk op de bank, die zich rondom Tandjoeng Bliembieng uitstrekt, gestrand. Nu scheerde het vaartuig langs de grens der ondiepte en wierp met hare schroefbladen modderige opborrelingen in het zoo blauwe water, van den Indischen Oceaan omhoog. Na een goed uur in Zuid-Westelijke richting voortgeste vend te hebben, kon de boot Zuid-Oost en daarna zuiver Oost voorleggende, met volle kracht voortstoomen en was dan ook spoedig Straat Sunda ingestevend. Van den vuurtoren was evenwel niets ontwaard geworden.

Inmiddels was het meerendeel der passagiers op het dek verschenen. Dat vaart-vertragen en hervatten had allen min of meer nieuwsgierig gemaakt en menigeen, die anders nog wel een uurtje in de kooi zou hebben liggen rond te wentelen, of wellicht er aan zou beginnen te denken, of het nog geen tijd zoude zijn, om naar de badkamer te gaan, was nu op het dek en bracht er het zijne bij, om door ongeduldig geroep om koffie, den hofmeester en zijne helpers tureluurs te maken.

„Is Java al te zien?quot; vroeg eene dame, de wederhelft van een assistent-resident, die met zijn familie naar Indië terugkeerde. „Is Java al te zien?quot;

De vraag was gericht tot Jonkhr. Leeghancker, die bijzonder ongeduldig was, om een kop dampend Mokka-vocht machtig te worden.

„Ik weet het niet, mevrouw Krip. Ik kom zoo boven. Maar,— waar blijven die kellners toch?quot;

„De heeren moesten altijd op de hoogte zijn van hetgeen aan boord gebeurt, om de dames te kunnen inlichten,quot; sprak Mevrouw De Graaff vrij snibbig.

Mevrouw De Graaft' was de echtgenoote van een suikerfabriekant, die het middel gevonden had om, in weerwil van de dalende prijzen van het zoete goedje, hetwelk hij gefabriceerd had, schatrijk te blijven. Geld hebben was in het oog van die dame het eenige aanbevelingswaardige in dit ondermaansche, en stelde zij het bezit daarvan Op oneindig veel hoogeren prijs dan op dat van roem of van deugd.

„Ik heb „land vooruit!quot; hooren roepen, mijnheer Leeghancker,quot; hernam mevrouw Krip, „er moet toch wat te zien zijn, dunkt me?quot;

„Wat te zien?quot; vroeg mevrouw De Valk, de echtgenoot van een hooggeplaatst ambtenaar, die in een geborduurden rok met chapeau claque, mits gedoubleerd met een maandelijksch tractement van over de duizend gulden, het uitsluitend stigma zag van voornaamheid.

„0, ik zie Keremans op de brug,quot; zei de echtgenoote van dien officier. „Die zal wel wat weten en ons op de hoogte brengen.quot;

Zij wenkte haren echtvriend, die zich naar het achterdek tot haar spoedde. Onderweg ontmoette hij Van Berkenstein, die van beneden kwam.

„Goeden morgen! Goed geslapen?quot; wisselden de beide heeren bij wijze van plichtpleging,

„Wat een akelige lucht.quot;

14

-ocr page 29-
-ocr page 30-

7

i

-ocr page 31-
-ocr page 32-
-ocr page 33-

LAND, BAKBOOKD VOORUIT !

„Ja, zeer akelig____Maar mijne vrouw wenkt mij, mijnheer Van Berkenstein.quot;

„Ik ga met u. Ik heb de dames mijn compliment nog niet gemaakt.quot;

ïoen de gebruikelijke morgenbegroetingen gewisseld waren, sprak mevrouw Keremans: „Wat ziet het er akelig en somber uit. Vindt ge niet? Het is of het nooit dag wordt.quot; „Het is of de dag reeds voorbij is. Het wordt bepaald donkerder,quot; zei Keremans. „Dat meen ik ook,quot; zei Mevrouw De Valk. „Wat denkt gij er van, mijnheer Van Berkenstein?quot;

„Het is mij onmogelijk eene meening te uiten, lieve mevrouw,quot; antwoordde deze. „Ik kom zoo even eerst aan dek. Maar, het komt mij voor, dat het voor het uur van den

dag zeer donker is____quot;

En zijn uurwerk uithalende.

„Kwart over zeven,quot; zeide hij, „Men zou zeggen, dat het vijf uur in den ochtend

was. Maar____quot;

„Maar, wat?quot; vroeg kapitein Keremans.

„De gezagvoerder op de brug wenkt een onzer____Wie?____mij ?____quot;

„Dat de heeren eens bij mij komen,quot; klonk het door den scheeproeper over het dek. Van Berkenstein, Keremans en Leegancker begaven zich naar de brug. Onderweg sloot zich de heer Krip bij hen aan, die verwonderd vroeg:

„Wat is er toch gaande?

„Heeren,quot; zei de scheepskapitein op bedaarden toon. „Wat er gaande is, weet ik niet; maar ik geloof, dat wij ons tegenover belangrijke gebeurtenissen bevinden. Het is al bijna half acht en van dag worden geen spoor. Integendeel, het wordt al meer en meer donker.quot;

„Waar bevinden wij ons, kapitein?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Straks vermeende ik Tandjoeng Bliembieng vooruit te zien, hoewel door de akelige lucht van den vuurtoren niets te ontwaren was. Dien toren moesten wij nu op ongeveer

vier mijlen aan bakboord dwars van ons hebben____Er is evenwel niets van te ontwaren.

Waarlijk, ik ben wel ongerust.quot;

„Een vuur aan bakboord!quot; klonk het uit den mast.

„Een vuur!quot; riep de gezagvoerder ongeloovig uit.

„Waarachtig, een vuur!quot; bevestigde de stuurman, die zijn kijker snel voor het oog

gebracht had. „Het is het licht____quot;

„Van den vuurtoren,quot; beaamde Van Berkenstein, die door zijn binocle tuurde. „Inderdaad, het is de vuurtoren, hij staat op de plaats, waar ik hem verwachtte,quot; sprak de gezagvoerder. „Kijk, hoe hij uit den aschgrauwen nevel te voorschijn treedt.quot;

En waarlijk, het was alsof het iets lichter werd. Het was alsof eene grauw matte schemering zich langzamerhand uitspreidde en eindelijk veroorloofde den toren, welker lichtbron zich daar op ruim twee en zestig Meter boven de oppervlakte van de zee verhief,

15

-ocr page 34-

LAND, BAK1300KD VOORUIT!

in zijne volle lengte te ontwaren. Alleen was het, alsof eene dichte stofwolk over den grond voortkroop, die de gebouwen, welke aan zijn voet verrezen, onduidelijk liet bespeuren.

„Nu, er is mij een pak van het hart,'1 sprak de kommandant van de mailboot. „Nu Aveet ik ten minste waar wij zijn____ Maar hoe zonderling, nietwaar?____quot;

„Dat er om kwart voor acht nog licht op den toren gebrand wordt?quot; vroeg kapitein

Keremans. „Voorzeker, dat is zonderling____ Misschien heeft de lichtopziener gisteren wat

veel Zondag gehouden en zich heden ochtend verslapen.quot;

„Misschien ook niet____quot; sprak de gezagvoerder als in gedachten verzonken.

„Mij dunkt, dat dit licht niet overbodig kan heeten. Kijk het wordt weer donkerder,quot; merkte Van Berkenstein op.

„Dat meen ik ook,quot; zei Jonkhr. Leeghancker. „Kijk eens, hoe dik en hoe zwart de lucht daar komt aanzetten.quot; Hij wees met de hand in Oostelijke richting, waarheen het schip den boeg gewend had.

„Half werk!quot; kommandeerde de gezagvoerder, terwijl hij met zijn telegraaftoestel naar de machinekamer het bevel herhaalde. „Stuurman, laat de seinlichten ontsteken.quot;

Het stuurmansfluitje gilde over het dek. De noodige bevelen weerklonken, en weldra schitterden het roode licht aan bakboord en het groene aan stuurboord, terwijl een wit licht in den voortop geheschen was.quot;

En dat |om acht uur des morgens! Allen aan boord schudden het hoofd. Het werd evenwel al meer en meer donker. Vooral vooruit was het zwerk zwart als koolteer.

„Kapitein,quot; waarschuwde de stuurman, „de wind schiet uit het Oosten. Hoor hem eens huilen door 't want! En liet rommelen van den donder laat zich ook vernemen in die streek.quot;

De gezagvoerder liet den blik langs het want waren; maar alles stond strak als gespannen snaren en hield zich goed. Toen vloog zijn blik de zwarte lucht daar vooruit te gemoet. Een paar bliksemschichten doorkliefden de donkere massa. Een viel met knetterenden slag in de nabijheid van het schip; terwijl St. Elmus vlammetjes de toppen der masten met hun bleek schijnsel verlichtten.

„De bliksemafleiders in zee!quot; kommandeerde de gezagvoerdeif

De koperen gewichten, die aan dito kettingen geschalmd, eene verbinding met de mastspitsen uitmaakten, plompten in het water en stelden zoo eene uitstekende geleiding daar, die dan ook dadelijk doel trof, want onmiddellijk waren de St. Elmus vuren verdwenen.

Zoo, onder halven stoom, bood de „Prins van Oranjequot; den aanwakkerenden wind het hoofd. Het was het plan van den kapitein der boot om, zonder ten anker te gaan, in de nabijheid van Tandjoeng Bliembieng drijvend te blijven, onbeslist, wat hij in de gegeven omstandigheden, die zoo abnormaal mogelijk waren, te doen had. De wind hield evenwel niet aan, zoodat weer voortgestevend kon worden.

„Zoudt gij de dames niet gaan gerust stellen,quot; sprak hij tot de heeren. „Kom, ik ga mee, het is trouwens meer dan tijd om te ontbijten.quot;

10

-ocr page 35-

LAND, BAKBOORD VOORUIT !

Hij fluisterde den stuurman eenige woorden in, welke deze aandachtig aanhoorde en hoofdknikkend beaamde.

„Wel dames,quot; sprak hij op 't dek op luchthartigen toon. „Een nieuwe vertooning. Wij gaan dejeuneeren bij lamplicht. Het is waarachtig de verkeerde wereld!quot;

„De hemelverzorgers hebben waarschijnlijk het werk gestaakt,quot; zei Leeghancker.

„Neen, ze zijn eenvoudig met den tijd in de war,quot; meende Krip.

„En zullen we van avond bij zonsopgang soupeeren,quot; beaamde Van Berkenstein.

„Die ons lief heeft, volgt ons!quot; sprak de gezagvoerder, terwijl hij mevrouw De Valk den arm aanbood.

„Juist, kapitein,quot; sprak deze met beminlijken glimlach. „Al is het ook donker, ik heb toch honger.quot;

Ieder der aanwezige heeren bood de naastbijzijnde dame den arm en de paren daalden in optocht in het gevolg van den kapitein der boot den trap naar den salon af. Van Berkenstein keek eens rond. Een der dames stond daar bij de reeling naar buiten te kijken.

„Juffrouw Van Rosendal,quot; sprak hij hoffelijk, terwijl hij haar den arm aanbood. „G-ij ziet, al de passagiers begeven zich naar den salon om te ontbijten.quot;

Zij lei hare hand op dien arm, terwijl /.ij met angstige stem vroeg:

„Wat is er toch gaande, mijnheer Van Berkenstein?quot;

Mejuffrouw Ernestine Van Rosenthal was de dochter van vroeger bemiddelde ouders, die het moedig besluit genomen had, in haar eigen onderhoud te voorzien, toen die ouders door finantiëele rampen tot armoede waren vervallen. Zij had zich aangesloten aan de familie De Graaf, die in het begin van de reis zich zeer met haar ingenomen betoond, maar haar langzamerhand koel bejegend had; naarmate de heeren aan boord haar meer hunne aandacht waardig keurden. Aanvankelijk hadden die heeren, om van het gezelschap van mejuffrouw Van Rosendal te kunnen genieten, daartoe den natuurlijken weg ingeslagen, door zich bizonder voorkomend jegens de echtgenoote van den 'suikerfabriekant te gedragen. Mevrouw De Graaf, toch al zoo ijdel, nam die attentie's, als eene hulde, aan hare persoon gebracht, met graagte aan en was er niet weinig mede gevleid. Doch, toen zij ontwaarde, dat al die beleefdheden niet haar, maar het jonge meisje golden, was zij van stonde aan zeer ijverzuchtig geworden. Zij verbloemde in den regel niet haren wrevel en liet zich in zulke ongunstige bewoordingen uit, over wat zij noemde het onbetamelijk gedrag van mejuffrouw Van Rosendal, dat weldra een groot gedeelte van het damespersoneel deze voor een volleerde coquette hield. Had mevrouw De Graaf het jonge meisje bij het begin der reis verzekerd, dat zij haar naar de suikerfabriek Wonoredjo te Bangil zoude medenemen; toen men het einde der reis naderde, had zij haar, een paar dagen geleden, medegedeeld, dat er verandering-in hare plannen gekomen was, en de juffrouw te Batavia maar eene betrekking moest zoeken.

17

3

-ocr page 36-

DERDE HOOFDSTUK.

Ëen etmaal in angst doorgebracht,

De salon van de „Prins van Oranjequot; vertoonde zeer zeker in dit uur van den dage salon van de „Prins van Oranjequot; vertoonde zeer zeker in dit uur van den dag

een vreemd schouwspel. Er was pas één glas op de klok (half negen) geslagen en toch waren al de lampen ontstoken en brandden lustig, alsof men een half etmaal verder in het leven, en het half negen des avonds was. Maar het opperen van die vergissing hield geen steek; want de hofmeester beijverde zich de aan tafel zittenden koppen met dampende koffie aan te reiken; terwijl een ieder zich onledig hield met aan het ontbijt, dat overheerlijk was, alle eer aan te doen.

Er heerschte geen onaangename stemming in den salon. Het tegendeel was waar, al scheen ook de administratie van het heelal in de war. De boot stoomde rustig met halve kracht voort. De oppervlakte der zee was zoo kalm mogelijk; zoodat men bepaald had kunnen meenen, dat het vaartuig bewegingloos stil lag, ware het gedempt geluid en gedreun der klepperende schroef niet vernomen geworden. Men vond den toestand zelfs aardig, door dat hij eene afwisseling in het dagelijksche bracht, dat van af Suez, steeds hetzelfde, niet van eentonigheid vrij te spreken was. Uien en geestigheden weerklonken weldra overal, en, konden zich de dames nog niet geheel en al aan eene soort beklemming, door het vreemdsoortige van den toestand veroorzaakt, ontworstelen, de hoeren trachtten door kwinkslagen en boert hare bezorgdheid te verdrijven.

„Ik geloof, dat het geschikte oogenblik daar is, om la grëve des forger ons van Coppée voor te dragen,quot; riep er een.

„Een mooie tijd om te reciteeren.quot;

„Daar is Leeghancker een matador in.quot;

„Maar, waarom la grëve des forger on sT

„Me dunkt, dat is duidelijk. Ze hebben boven klaarblijkelijk het werk gestaakt.quot;

„Duivels, daar zegt ge zoo iets.quot;

-ocr page 37-

EEX ETMAAL IN ANGST DOORGEBRACHT.

„Zou Domela Nieuwenhuis daar zijn invloed ook al doen gevoelen?quot;

„Het mocht wat? De kapitein heeft eenvoudig dag en nacht laten verspringen.'

„Of zoo iets mogelijk was!quot; riep Leeghancker.

„Mogelijk?quot; meende Keremans. „Grij allen weet toch, dat de zeelieden, wanneer zij den 1808ton graad overschrijden, den almanak een etmaal laten verspringen.quot;

„Maar, wij hebben den 180slequot; graad niet overschreden,quot; meende Leeghancker; „gisteren bij het opmaken van het bestek bevonden wij ons nog maar op den 1008ten.

„En twee dagén te voren op den 908ten niet waar? Nu is 90 de helft van 180. De kapitein heeft het etmaal ook willen halveeren en, nu hij het op den 24:sten, toen wij juist op den 909ten graad stonden, vergeten heeft, zal hij het heden morgen hebben willen doen, vandaar die verwisseling van dag en nacht.quot;

„Onmogelijk,quot; sprak Leeghancker schier verontwaardigd, „dan zou hij wel gezorgd hebben, dat nu het dejeuner niet voorgezet werd.quot;

„Een eenvoudige grap. De zeelieden zijn zoo snaaks. Als ze de landrotten een kool kunnen stoven, laten zij het niet. Misschien heeft hij ook eenvoudig vergeten den administrateur en den hofmeester kennis van dat dag en nacht verwisselen te geven — Maar daar is de kapitein zelve.quot;

Inderdaad, de gezagvoerder trad weder den salon binnen. Hij had nog even eene aanbeveling aan den stuurman op de brug laten overbrengen.

„Hoe is het boven, kapitein?quot; riepen de dames als uit een mond.

„Nog hetzelfde. Alleen, het is nog wat donkerder als straks.quot;

„Maar, waardoor ontstaat die duisternis?quot;

„Ik weet het niet, dames.quot;

„Leeghancker beweert, dat gij den tijd een half etmaal hebt laten verspringen,quot; zei de suikerfabriekant De Valk.

„Ik!quot; riep de Haagsche Jonkheer verbijsterd uit. „Ik zou zoo'n nonsens uitkramen! Neen, kapitein Keremans____quot;

Hier bleef de spreker plotseling steken. Een knal, kort en scherp begrensd als een kanonschot zonder echo, maar oneindig machtiger dan de zwaarste losbranding, oneindig sterker, dan de krachtigste donderslag, dien ooit menschenooren gehoord hebben, deed allen overeind vliegen. Het geheele schip trilde in zijne inhouten, de deuren smakten open en dicht, ettelijke lampen doofden uit door den luchtdruk, en allen hadden een schok ondervonden, alsof zij met de polen eener electrische batterij in aanraking waren gebracht.

Allen stonden een oogenblik ademloos en ontsteld. Zelfs de gezagvoerder scheen een oogenblik de bezinning verloren te hebben. Eenige seconden later werd een ver verwijderd gerommel vernomen, als een zwakke echo van den vernomen knal. Tegelijkertijd vernam men een geluid scherper dan van een tropischen plasregen. Het was, alsof het erwten op het dek regende.

19

-ocr page 38-

20

De gezagvoerder vloog naar buiten. Maar, nog had hij den trap niet bereikt, toen een tweede knal vernomen werd, die in kracht bij den eersten niet achterstond en dan ook al de lampen in den salon uitdoofde op eene na, die boven het buffet bleef branden.

Het gekletter als van rollende erwten hield aan en wolken van stof drongen naar binnen.

„De deur dicht!quot; riep er een.

„De patrijspoorten dicht!quot; schreeuwde een ander.

Het was te vergeefs, dat men zich haastte. In een ommezien was alles: vloer, tafels, banken, vouwstoeltjes, piano, kleeren, enz. met eene laag grijsgrauw stof overdekt. Toen alle openingen, die met de buitenlucht in gemeenschap konden stellen, dicht waren, drong nog een fijn onvoelbaar stof door de reeten naar binnen.

Allen kuchten en zagen er uit, alsof zij zich in het hartje van een regenloozen zomer op een droogen kleiweg in het mulle stof rondgewenteld hadden.

„Mij dunkt, dat wij met een aschregen te doen hebben,quot; sprak De Valk.

„En dat wij ons in de nabijheid eener vulcanische uitbarsting bevinden,quot; vulde kapitein Keremans aan.

Dat was ook het geval. Die oorverdovende slagen, die vernomen werden, waren vulcanische uitbarstingen; de duisternis, die heerschte, werd veroorzaakt door de onmetelijke hoeveelheid vulcanische asch, die in den dampkring opgenomen was; het gekletter op het dek werd veroorzaakt door het vallen van rapilli (lapilli), kleine steenen tot de grootte eener erwt, soms eener boon. Het kon niet anders, of de „Prins van Oranjequot; moest zich in de onmiddellijke nabijheid van een vulcanischen haard bevinden, die tot volle uitbarsting gekomen was. Maar____waar was die haard te zoeken?

„Het is waarschijnlijk de „Karangquot;,quot; meende de assistent-resident Krip. „Die bevindt zich in Bantam niet ver van Anjer verwijderd. Hij ligt juist op de vulcaanspleet, die zich over geheel Java nagenoeg van W. N. W. naar 0. Z. 0. uitstrekt, en de algemeene richting aangeeft van de reeks van vuurbergen op dat eiland.quot;

„De „Karangquot; heeft nimmer teekenen van werkzaamheid gegeven,quot; antwoordde De Valk.

„Toch staat hij in Junghuhn als werkende vulcaan opgegeven,quot; sprak Keremans. „Maar, hoe komt gij er toe, mijnheer Krip, om te veronderstellen, dat het die berg is, welke in uitbarstingsnood verkeert?quot;

„Het is slechts eene gissing van mij,quot; antwoordde deze.

„Welke andere vuurberg zou het kunnen zijn?quot; vroeg Jonkhr. Leeghancker.

„Welke andere vuurberg?quot; vroeg Keremans, terwijl hij den vertegenwoordiger van de Haagsche jeunesse dorée met verbazing aankeek. „Maar, mijnheer Leeghancker, voor ons vertrek van Nederland waren reeds, nog wel geene in allen deele volledige, maar toch volkomen geloofwaardige berichten ingekomen van uitbarstingen van den „Krakatauquot;, welke op 20 en 21 Mei plaats hadden gehad, ontvangen. Leest gij dan de couranten niet?quot;

-ocr page 39-

EEN ETMAAL IN ANGST DOORGEBRACHT.

„Ik had wel wat anders in Den Haag te doen, dan couranten en vooral Indische berichten te lezen,quot; antwoordde de Jonkheer gemelijk.

„Ik meen,quot; ging Keremans voort, „vooral met het oog op de vermoedelijke nabijheid der uitbarsting, welke wij bijwonen, dat het de „Krakatauquot; is, welke aan het spoken is. G-ij spraakt daar zoo even over de vulcaanspleet, waarop de „Karangquot; zich bevindt en welke de richting der vuurbergen van Java aangeeft, mijnheer Krip; verlengt in de gedachten die spleet naar Straat Sunda toe, laat voor uw geest een lijn getrokken zyn, die de hoofdrichting der vulcanenreeks op Sumatra aangeeft, en van N. N. W. naar Z. Z. 0. loopt. Trekt dan eene derde lijn van af den Eadja Bassa, een vuurberg in de Lampongs, naar den Groenoeng Pajoeng, die het geraamte van den Zuid-Westelijken hoek van Java vormt, dan loopt die lijn niet alleen, behoudens eene onbeduidend kleine ombuiging van N. t. 0. naar Z. t. W., lt;Wer Poeloe Tiga, Poeloe Seboekoe, Poeloe Sebessie, eilanden, welke allen van vulcanischen aard zijn; maar dan kruisen die drie lijnen elkander vrjj nauwkeurig in Poeloe Krakatau en is dat eiland derhalve boven het kruisingspunt van drie vulcaanspleten gelegen, hetgeen de uitbarsting van een der toppen, op Krakatau gelegen, meer waarschijnlijk maakt.quot;

„Heeft dat eiland dan meer dan een top?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Het bezit drie doorboorde toppen: de „Poerboewatanquot; in het Noorden, de „Dananquot; in het centrum en de „Krakatauquot; in het Zuiden gelegen. Deze laatste, de hoogste van allen, heeft zijn naam aan het eiland gegeven.quot;

„Een rare naam, Krakatau,quot; merkte De Valk op. „Hij klinkt niets Maleisch.quot;

„Misschien moet het wel Kakatoea zijn,quot; meende Krip.

„Neen, neen,quot; zei Leeghancker, „het is Krakatau; het is eene verbastering van „Krakende touwquot;, door onze zeelieden aan dat eiland gegeven. Er is eene echte matrozen-legende aan verbonden, die ik eens in ik weet niet meer welk tijdschrift gelezen heb. Maar zeer aardig.quot;

„Zoo als de zeerobben het eiland Sebessie met den naam van Slib in zee bestempeld hebben,quot; antwoordde Keremans met een glimlach op de lippen. „Neen, de naam Krakatau wordt door de geleerden, die het natuurlijk ook daaromtrent niet eens zijn; nu eens van het Sanscritsche woord Karkataka, dat krab beteekent, dan weer van het Maleische woord Kelakatoe (vliegende witte mier), een andere keer van Kaga toea (ik weet het niet) afgeleid; terwijl anderen het eene verbastering noemen van het woord Eakata, zoo als het door inlanders veelvuldig genoemd wordt, en dat vlot beteekent. Ik heb evenwel eene afleiding gehoord, die mij oneindig beter voldeed. Grij hebt daar straks van mijnheer Krip gehoord, dat er in Bantam een berg bestaat die „Karangquot; heet. Eenige jaren geleden was ik als luitenant in die Residentie met de militaire opname van het gewest belast en, op de hellingen van dien vulcaan ronddolende, vroeg ik aan het mij vergezellende hoofd, of die berg „Karangquot; in de volkstaal nog een anderen naam soms bezat. Hij antwoordde mij, dat sommigen hem „Karang moedaquot; noemden.

21

-ocr page 40-

EEN ETMAAL IN ANGST DOORGEBRACHT.

„Karang moeda,quot; vroeg ik; „hebt gij hier dan in de buurt een „Karang toeaT

„Zonder een woord te spreken, wees liet hoofd naar den „Krakatauquot;, die van het standpunt, waarop wij ons bevonden, scherp begrensd, zichtbaar was. Toen ging mij een licht op. Karang toea (de oude rots) in tegenstelling van Karang moeda (de jonge rots) was volkomen aannemelijk, met het oog op de formatie der beide vuurbergen, waarvan de eene de oudere, de andere de jongere gerust mag heeten. En van Karang toea tot Krakatoea en Krakatau is de plaats gevonden verbastering waarlijk niet groot te noemen.quot;

„Dames, heeren, kom eens aan dek!quot; riep de gezagvoerder door de kapdeur, die naar beneden voerde.

Allen stonden op en waren blij den salon, waarin, hermetisch gesloten als hij was, de temperatuur langzamerhand schier ondragelijk was geworden, te kunnen verlaten.

Toen de gezamenlijke passagiers boven kwamen, verrastte hen een zonderling schouwspel. Het was niet meer zoo vreeselijk donker als straks. Integendeel het was licht genoeg geworden om den omtrek eenigermate te kunnen opnemen. Op het schip lag een halve voet fijne asch met kleine steentjes doorspikkeld, die het aanzien had van vuile sneeuw. De lucht stond nog somber en strak, en vertoonde eene schakeermg, die het midden hield tusschen loodkleurig en donker grijs. In het Zenith was zij het donkerst gekleurd. Bij den gezichtseinder, behalve in het Oosten, was zij van veel lichter tint. Ter plaatse, waar de zon zich op dit uur van den dag moest bevinden, werd van tijd tot tijd een overgroote bol ontwaard, die van de schitterende eigenschappen der dagvorstin niets had, maar een bleek blauwe kleur vertoonde en hoegenaamd geene stralen uitzond *).

„Dat is een raar model zon!quot; riep Leeghancker. „Het is waarschijnlijk carnaval in het Zuidelijk halfrond.quot;

„Kijk eens, daar achter uit, het licht op Tandjoeng Bliembieng brandt nog,quot; zei een ander.

„Maar, waar is het etablissement gebleven1?quot; vroeg de gezagvoerder van boord, toen hij zijn kijker in die richting gebracht had.

„Welk etablissement?quot;' vroeg Van Berkenstein.

„De lichtwachterswoning en bijgebouwen, allen solied en sterk aan den voet van den toren opgetrokken. Waar zijn zij1?quot; herhaalde de gezagvoerder, die zich de oogen wantrouwend wreef.

22

„En wat zien die hoornen rondom er akelig uit,quot; zei een der stuurlieden. „Zij zijn allen bladerloos, met afgebroken takken en vertoonen slechts stronken, alsof zij aan de werking van een langdurigen orkaan zijn blootgesteld geweest!quot;

') Die blauwe zon is in vclo dealen van den Archipel, zelfs daarbuiten opgemerkt. Zie Krakatau, door den mijn-ingenieur R. D. M. Verbeek.

-ocr page 41-

r c '.f. ^ i . ■ ......■

^ 'K:^ ^U;.' ■■ vjf* ■ ^ k . :

':'WMr^-. -S' !ê : ' V./ ''• ■ : : • v

.yr. .-.gt;';].A,;U-; _'

: ; ;-.V .

r*-,

: •.■'■■'.■ ■'•■quot;■■'v;.v ? lt;»■ ■ ' , , jggt;xj! j,.., ;*%:amp; X*- . ■' ■■ Vt .■■■,:,■:■ ,. quot; ■ ■ . ——. .

■/mi

;-?tó

i

-ocr page 42-
-ocr page 43-
-ocr page 44-
-ocr page 45-

EEN ETMAAL IN ANGST DOOKGEBKACHT.

„En, kijk eens, aan den voet van den toren, dien helderlichten band, die zoo afsteekt hij het hoogere gedeelte van den toren. Die band is wel twintig Meter breed.quot;

„En waar is de kampong Laboean Bliembieng, op eenigen afstand van den lichttoren gelegen?quot;

„Ik zie niets dan eenige staken,quot; antwoordde de stuurman, „die op verwoeste huizen duiden. Kijk, die klapperboomen eens akelig staan; het is, alsof zij de voeren laten hangen.quot;

Kapitein Keremans liet zijn binocle ijverig dienst doen; ingespannen doorzocht hij den horizon.

„Vrienden,quot; sprak hij na een poos, „heden nacht of dezen ochtend heeft hier een vreeselijke ramp gewoed. Volgens mij is een vloedgolf, door eene zeebeving veroorzaakt, over de landtong, waarop het etablissement en kampong stonden, geslagen, en heeft niets dan den ijzeren toren, die onwrikbaar vaststaat, gespaard. Die helle band toont, tot hoe ver de golf tegen den toren opgeloopen is.quot;

„Het is ontzettend,quot; riepen allen.

„En loopen wij geen gevaar, kapitein?quot; vroegen verscheidene dames aan den gezagvoerder.

„Wie kan op die vraag een antwoord geven?quot; hernam deze hoogst ernstig, terwijl hij met de hand vooruit wees. „Wjj bevinden ons in Gods hand!quot;

Onverdroten stoomde de „Prins van Oranjequot; voort en Tandjoeng Bliembieng begon uit het gezicht te raken, hoewel de lichtschitteringen van den vuurtoren bij de sombere lucht nog lang zichtbaar bleven; toen andermaal een knal vernomen werd, die al de vroeger gehoorden in hevigheid ver overtrof. De masten trilden, de stengen zwiepten, het geheele schip sidderde, en sommigen der passagiers en der scheeps-bemanning hielden de ooren met de handen gesloten, omdat de gehoorvliezen door dat machtig gedreun uiterst pijnlijk aangedaan werden.

Want, na dien eersten knal volgde eene opeenvolging van losbarstingen, die aan het uiteenspatten van onzen aardbol konden doen gelooven. In het Oosten werd men vurige schichten gewaar, die geen bliksemstralen konden zijn, omdat zij niet uit de lucht, maar uit de zee schenen voort te schieten. Snel breidde zich de duisternis andermaal uit en een kwartier nadat die losbarstingen begonnen waren, was de geheele omtrek in het stikdonker. De lucht zag zoo zwart, als het in de donkerste Westmoussonsnacht zijn kan.

Juist had de stuurman zes glazen (10 uur) op de klok geslagen, toen die oorverdoo-vende losbarstingen begonnen. Weinige seconden later kwam er een vloedgolf aanrollen, die met zijne steile glooiing het schip optilde, alsof de boeg over den spiegel geworpen moest worden. De steigerende beweging, welke het schip uitvoerde, was inderdaad ontzettend. Het was of het achterschip in de golven, die over het dek sloegen, zoude wegzinken, terwijl de boegspriet zich ten hemel verhief, alsof die een gat in het donkere zwerk moest stooten. Maar het vaartuig hield zich uitmuntend, hoezeer het ook schokte, steigerde en

23

-ocr page 46-

EEN ETMAAL IN ANGST DOORGEBRACHT.

kraakte. Nog drie golven, evenwel niet zoo hoog als de eerste, gingen onder het schip door; daarna werd de zee weer kalm.

De gezagvoerder was naar de brug geijld, had daar den machinist het sein tot stoppen gegeven en het bevel van „klaar bij het anker!quot; doen weergalmen.

Maar, toen de zee weer geslecht was, liet hij andermaal met half werk vooruitslaan, thans evenwel in Z. Z. O.lijke richting, omdat de lucht in die streek iets helderder werd en hij zoo meende: ten zuiden van het eiland Krakatau om te loopen.

Het was evenwel stikdonker geworden. De schitteringen van den vuurtoren Tandjoeng Bliembieng waren achteruit steeds nog te ontwaren, maar schenen slechts nabij dc kim. De uitbarstings-knallen werden voortdurend vernomen en namen eer in hevigheid toe, dan wel af. Vurige flikkeringen schenen voor het schip uit de zee te schieten. Tegen half elf uur werd de aschregen andermaal waargenomen en bijna te gelijker tijd begonnen ook weer rapilli te vallen. Deze verjoegen onze passagiers niet van het dek. Zij vonden het schouwspel, dat zich voor hunne oogen opdeed, zoo belangwekkend, dat zelfs de dames, hoezeer de gezagvoerder hen ook drong om naar beneden te gaan, verzochten aan dek te mogen blijven.

„Zijt gij dan niet bang?quot; vroeg hij haar.

„Ik ben eigenlijk niet bang,quot; antwoordde mevrouw Keremans, „hoewel ik niet ontkennen kan, dat zich bij die zwarte duisternis soms wel eenige beklemdheid van mij meester maakt.quot;

„Ik ben wel angstig,quot; sprak mevrouw De Valk.

„Wel, gaat dan naar beneden,quot; zei de gezagvoerder. „In den salon zijn weer alle lampen ontstoken.quot;

„Ik durf daar niet alleen te zijn, kapitein. — Kom,quot; ging zij voort, zich tot hare geslachtsgenooten wendende, „wie gaat met mij mede f

„Wij niet,quot; riep de eene. „Wij blijven bij de heeren.quot;

„Als wij omkomen moeten, dan wil ik liever in de vrije lucht zijn,quot; zei de andere, „dan in dien salon, die in zulke oogenblikken op eene doodkist gelijkt.quot;

Het was kranig van de dames; maar toch zouden zij hare koene voornemens niet ten uitvoer kunnen brengen; want niet alleen dat de rapilli al dikker en dikker werden en reeds aanspraak op keien konden maken; maar de meeste hunner waren heet, terwijl van tijd tot tijd een enkele in gloeienden toestand op het dek te recht kwam, dan uiteensprong en het dek met vonken overspatte.

„Dat zijn gloeiende lavabrokken,quot; meende Krip.

„Ik geloof eerder, dat het electrische ontladingen zijn,quot; stelde Van Berkenstein daartegen.

„Dat meen ik ook____Ai! ai!quot; viel Leeghancker zich zeiven in de rede.

Hij had met de hand een pardoen willen grijpen, die naast hem strak stond en een soort geleider van den grooten masttop vormde. Bij aanraking van het touw had hij een

24

-ocr page 47-

KEN ETMAAL IX ANGST DOORGEBRACHT.

hevigen en pijnlijken schok ondervonden, terwijl de verschijnselen van een vallend vurig lichaam zich langs zijn arm vertoond had, dat op het dek in honderde vonkjes uiteengespat was 'j.

„Arme mijnheer Leeghancker,quot; beklaagde mevrouw De Valk den dandy. „Kom maar naar beneden.quot;

„Kunnen onze lichte kleederen door die vonken niet in brand vliegenf1 vroeg mevrouw Krip.

„Ik denk het niet,quot; antwoordde kapitein Keremans.

Wat evenwel een einde aan aller weifeling maakte en den aftocht algemeen deed zijn, was dat er van tijd tot tijd brandend heete modder op het dek terecht kwam. In den vorm van vlekken, van de grootte van een halven gulden tot van een groot bord toe, deed zich dat vulcanische slijk voor en spatte alleronaangenaamst met veelvuldige sprenkels uiteen.

„0, mijn arme japon!quot; kreet er eene.

„0, mijn hand!quot; riep eene mannenstem.

Maar, toen Leeghancker eene groote spat in den nek kreeg, die hem deed uitschreeuwen van de brandende pijn, werd de vlucht volkomen en was het dek in een oogwenk verlaten.

Alleen werden de gezagvoerder met twee zijner stuurlieden en den roerganger op de brug ontwaard; terwijl zoowel op den boeg als rechts en links op het gangboord uitkijken stonden. Overigens was de bemanning ook beneden geconsigneerd.

Zoo stoomde het schip een paar uren voort, terwijl de vulcanische verschijnselen in geenen deele verminderden.

Het was eigenaardig, dat bij die ontembare woede der elementen de zee zoo kalm bleef; want had men ook al niet te klagen gehad van lastigen winddruk, zoo verhieven zich toch vlagen, die als het ware in de onmiddellijke nabijheid van liet vaartuig ontstonden, huilend door het want joegen, alsof een troep demonen sabath vierden, maar even snel verdwenen als zij gekomen waren. Neen, de zee bleef glad, dat voelde men wel aan de bewegingen van het vaartuig, al kon men haar niet zien. Soms was het evenwel, alsof de zee kookte; men voelde dan de opborrelingen langs de buitenhuid schuren; maar dat was slechts bij tempo's en scheen de vaart niet te deeren.

Het kon ongeveer een uur in den namiddag zijn, toen het gedonder eenigszints scheen te bedaren. Het was eene betrekkelijke stilte, die intrad en de gehoorvliezen eenige verpozing gaf van het vreeselijke gedreun, hetwelk zij te verduren hadden gehad. De gezagvoerder trad den salon binnen. Dat was reeds een goed teeken.

„Wel, kapitein, hoe gaat het boven1?quot; werd hem als met een enkele stem gevraagd.

') Die electrischo verschijnselen kwamen voor op het Amerik. schil) „Berbicequot;, kap. Logan, dat met petroleum geladen, van New-York naar Batavia hestemd was en zich op 27 Aug. in Straat Sunda bevond.

-ocr page 48-

EEN ETMAAL IN ANGST DÜOEGEBKACHT.

„Aanmerkelijk beter, dames,quot; antwoordde hij. „Er vallen geen heete modder en geen gloeiende steenen meer; dat alles schijnt over het schip heen te vliegen. Maar asch valt er nog. Die ligt reeds meer dan twee voet dik op het dek. Daar straks was ik een oogenblik gaan zitten; toen ik evenwel op wilde staan, had ik moeite om mijne voeten en beenen van de asch te ontslaan. Die had er met het vocht, dat uit de stoompijp neersloeg, eene korst om gevormd.quot;

„Land, stuurboord vooruit!quot; klonk het boven op het dek.

De gezagvoerder stormde naar boven en werd daarbij door de meeste passagiers gevolgd.

Het Avas een zonderling schouwspel, hetwelk zich aan aller oogen opdeed. De lucht stond nog strak en somber, het zwerk was evenwel zooveel opgeklaard, dat men de naaste omgeving kon ontwaren. Maar, hoe zag bet schip er uit. Op het dek waadde men door eene dikke laag mulle en schier onvoelbaar fijne asch, die met haar eentonig grauwgrijs alles: dek. reelings, banken, stoelen, kappen, touwen, enz. overtoog.

Alle kjjkers richtten zich naar het punt, waar het land aangekondigd was, en inderdaad daar naderde eene zwarte massa, waarvan de omtrekken zich slechts zeer onduidelijk lieten bepalen. Het was, alsof men een hoogen berg te gemoet trok. In den grauwen aschnevel scheen die massa nog grooter en nog meer nabij, dan zij werkelijk was. Het scheen, alsof het schip er tegen aan zoude bonsen. Het water kookte en siste rondom het schip en niet zelden werd men eene stoomzuil gewaar, die aan de zeeoppervlakte dan eens hier dan eens daar ontsnapte.

„Klaar bij quot;t anker,quot; beval de kapitein door zijn scheepsroeper.

En tegelijker tijd seinde hij aan den machinist om te stoppen, en zeer kort daarop om de machine achteruit te doen slaan. Wel werd daardoor de voortgaande beweging iets vertraagd, maar niet geheel vernietigd. Het scheen, dat de „Prins van Oranjequot; door eene strooming in de richting van de opdoemende massa werd gevoerd. Het roer werd stuurboord te boord gelegd. Het gaf niet veel. Wel volvoerde het schip een kwart wending, maar toen dreef liet met de zijde naar het gevaarlijke punt toe.

„Laat vallen je anker!quot; klonk het bevel.

Het- ijzeren gevaarte plompte te water; de zware ankerketting donderde en ratelde door het kluisgat, liep strak zonder dat de drijvende beweging van het schip gestoord werd.

„(leen grond, kapitein!quot; schreeuwde de stuurman, die het ten anker gaan moest regelen.

„Hoeveel vadem ketting is er gestoken?quot; vroeg de gezagvoerder.

„Honderd!quot; was het antwoord.

„En geen grond!quot; zei kapitein Keremans, die deze bevelen en antwoorden opgevangen had, tot een paar medepassagiers. „De grootste diepte in Straat Sunda is tachtig vadem. En op de plek, waar die aangetroffen wordt, kunnen wij ons thans niet bevinden.quot;

26

-ocr page 49-

EEN ETMAAL IN ANGST DOOKOEBKACHT.

„Men gaat looden,quot; zei Krip.

„Maar,____ wat naderen wij die zwarte massa!quot; hernam Van Berkens tem. „Wat mag

dat toch zijn, kapitein Keremans?quot;

„Ik kan het zelfs niet gissen,quot; antwoordde de officier. „Wij hebben Zuid-Oost voorgelegen; bij helder weer moesten wij nu Tandjoeng Lesoeng of Java's derde punt vooruit en de vuurtoren op Java's vierde punt bij Anjer, aan bakboord hebben; maar het is verwonderlijk, van geen van beiden is iets te zien. En die massa daar vooruit, neen, dat kan het gebergte van Batoe Hideung niet zijn____ Het gaat mijn begrip te boven.quot;

„Honderd dertig vadem, geen grond!quot; schreeuwde de stuurman, die het looden bestuurde.

„Mijn God, mijn God!quot; prevelde de scheepsbevelhebber. „Wat moet er van ons worden ?quot;

De lucht klaarde al meer en meer op. De omtrekken van de naderende zwarte massa werden scherper begrensd. De vorm, die zich voor aller blikken voordeed, was aan een stompen kegel gelijk. Die kegel naderde langzamerhand al meer en meer. In de nog steeds met asch bezwangerde atmospheer scheen hij hooger en meer nabij te zijn, clan hij werkelijk was. Het was de fantasmagorie van eene nevelachtige avondschemering.

De machine werkte thans met alle kracht, om zich van dien kegel te verwijderen. Te vergeefs; de stroom, die naar de gevaarvolle plek voerde, was sterker en sleepte het vaartuig mede. Het eenige, wat de ontwikkelde stoomkracht vermocht, was dat het oogenblik van de noodlottige ontknooping vertraagd werd.

Intusschen werd het al meer en meer licht. Het was, alsof het noodlot den dag te voorschijn wilde tooveren, om de grootsche verschrikkelijkheid van den toestand, waarin de „Prins van Oranjequot; zich bevond, te verlichten. Een oogenblik zelfs verscheen de zoo zonderlinge lichtblauwe zon bijna in liet Zenith en was het, alsof eeno spookachtige verschijning de ontzetting van de opvarenden kwam bespieden.

En, inderdaad, het mocht wel ontzetting heeten, dat gevoel hetwelk aller harten aangreep.

Ter zijde van het schip verhief zich een hooge rotswand loodrecht uit zee. Die rotswand vertoonde legeringen van basalt-gesteente en lava-trachiet, die door zeer duidelijke grenzen aangegeven werden. De eene toch was lichtgrijs, terwijl de andere de tint van bruinrood vertoonde. Deze gangen werden hier en daar van elkander afgescheiden door fijne lagen glasgesteenten van eene helgroene, en door dikkere natte aschlagen van lichtgrijze kleur. Alle legeringen liepen van het hoogste punt van den kegel links en rechts naar beneden; de helling der lagen nam af, naarmate dezen zich van den top van den berg verwijderden. De doorsnede van den berg, die men voor oogen had, kon symetrisch genoemd worden, ten opzichte van eene lijn, welke door den top loodrecht naar beneden liep. hetgeen er op wees, dat de krater in een vertikaal vlak moet gelegen hebben, hetwelk door dien bergtop ging. Aan den voet van dien kolossalen rotswand bruischte en kookte de zee

27

-ocr page 50-

EEN ETMAAL IX ANGST DOORGEBRACHT.

en was het voor een ieder zichtbaar, dat het water daar nog steeds met een machtigen vuurhaard in aanraking kwam.

„Mijn Grod, mijn Clod! waar zijn wij Jquot; vroeg de scheepsbevelhebber aan kapitein Keremans, die ter betere waarneming bij hem op de brug geklommen was.quot;

„Waar wij zijn1!quot; antwoordde deze hoogst ernstig. „In Gods hand!____ Die rotswand

is het overgebleven gedeelte van den vulcaan „Krakatauquot;.

„Van Krakatau?— Onmogelijk— wij hebben dat eiland ten Zuiden moeten passeeren!quot;

„Hebt gij u niet in den koers kunnen vergissenKunnen geen magnetische stroomingen

uw kompas miswijzend gemaakt hebben! Kijk rondom u;____dat is de piek van Krakatau.

Al schijnt hij thans met een bijl gekloofd te zijn, ik herken zijn omtrek te goed, dan dat ik mij zou kunnen vergissen.quot;

„Maar, het is onmogelijk!quot;

„Keer u om, kapitein,quot; vervolgde de officier, „daar, bakboord achteruit, hebt gij Verlaten Eiland, en daar, bakboord vooruit, hebt gij Lang Eiland. Die eilanden moet gij als ervaren zeevaarder herkennen. Zijn ook al hunne omtrekken eenigszints gewijzigd; de gedaante van hunne toppen is onveranderd gebleven.quot;

„Maar, waar bevinden wij ons dan toch in Gods naam?quot;

„Waar wij ons bevinden? Wij bevinden ons op de plek, waar misschien ettelijke uren geleden nog de piek van de „Dananquot; zich verhief. Wij bevinden ons boven een afgrond, waarin het grootste gedeelte van het eiland Krakatau met twee van de drie vuurbergen, die er zich op verhieven, verzwolgen is. Hier heeft de vulcanische uitbarsting plaats gehad, waarvan wij sedert heden morgen getuigen waren.quot;

„En wij drijven steeds naar dien rotswand!quot; kreet de gezagvoerder in de grootste wanhoop.

„Wij zijn in Gods hand!quot; herhaalde kapitein Keremans. „Het komt mij voor, dat de stroom, die het schip medesleept, ons naar die buisvormige opening voert, die daar in die rotsmassa te zien is. Stort zich daar de zee in, dan is de vulcanische werking nog lang niet ten einde, en dan staat ons het ergste te wachten.quot;

Ontzet keken die twee mannen, ten volle met den gevaarlijken toestand, waarin men zich bevond, bekend, die rotsmassa aan, die men onvermijdelijk scheen te gemoet te drijven. De gezagvoerder had de zekerheidskleppen van den stoomketel doen bezwaren, om de grootst mogelijke kracht te kunnen ontwikkelen. Te vergeefs. De boot naderde al meer en meer de gevaarvolle plek en het scheen dat eene noodlottige ontknooping niet meer te ontgaan was.

„Nog een half uur,quot; kreunde de gezagvoerder, „dan stoot het schip tegen die rotsmassa aan splinters!quot;

Evenwel, toen de nood het grootst scheen, liet zich eensklaps een machtige knal

28

-ocr page 51-

/V; ': :■;■ r-

♦ ' . ..c ' , ' . ■ ,

I

•.: .. i-j

4$). .%*

.MM-

-ocr page 52-
-ocr page 53-
-ocr page 54-

:

mÊÊÊÊÊÊm

-ocr page 55-

EFA' ETMAAL IN ANGST DOORGEBUACHT'.

vernemen, die door de nabijheid alles overtrof, wat men dien ochtend gehoord had, en spoot eene machtige waterzuil, met stoom gemengd, aan den voet van den rotswand, jnist ter plaatse waar de kraterbuis scheen te bestaan, loodrecht omhoog. De daardoor veroorzaakte oppersing van de watermassa, veroorzaakte eene veranderde strooming, die thans in tegenovergestelde richting voerde, als tot nu geschied was. Onder den invloed van die strooming en van de tot het uiterste opgevoerde stoomspanning schoot de ■ „Prins van Oranjequot; vooruit en verwijderde zich van de gevaarvolle plek. Het was tijd ook;, want niet lang daarna verdween de waterzuil en werd andermaal eene wolk van vulcanische asch en rapilli uitgestooten, die den geheelen omtrek weer in duisternis hulde, en waarvan de steenregen, zoo niet het schip, dan toch hen, die zich aan dek bevonden, in gevaar had kunnen brengen. Nu evenwel stevende het vaartuig, in weerwil van de duisternis, tusschen Krakatau en Lang Eiland door en bevond zich in betrekkelijk korten tijd in veiligheid.

Uit aller borst steeg een zucht van verlichting en dankbaarheid omhoog; maar niet het minst bij den scheepsgezagvoerder, die in de hachelijke oogenblikken, welke doorleefd waren, zijn gemoed zeer gedrukt had gevoeld door de groote verantwoordelijkheid welke hij torschte voor het aantal menschenlevens, welke aan zijne zorgen waren toevertrouwd.

En dat aantal was niet gering. Behalve toch de scheepsbemanning, die alles en alles uit 96 koppen bestond, waren nog aan boord (50 passagiers en een detachement militairen sterk 250 man.

Dus een totaal van 4:0(5 levende wezens!

29

-ocr page 56-

TIERDE HOOFDSTUK.

Van boord naar wal

In den namiddag van den volgenden dag (28 Augustus) had de mailboot „Prins van Oranjequot; haren snellen vaart gestuit, waarmede zij den afstand van Sint Nikolaas punt naar Batavia had afgelegd. Zij was daar gisteren tegen vijf uur 's namiddags ten anker gegaan, omdat zij zich bij de heerschende duisternis niet in de Java-zee, welke in dat gedeelte, welke zij te doorvaren had, als met eilanden, reven en banken bezaaid is, durfde wagen.n den namiddag van den volgenden dag (28 Augustus) had de mailboot „Prins van Oranjequot; haren snellen vaart gestuit, waarmede zij den afstand van Sint Nikolaas punt naar Batavia had afgelegd. Zij was daar gisteren tegen vijf uur 's namiddags ten anker gegaan, omdat zij zich bij de heerschende duisternis niet in de Java-zee, welke in dat gedeelte, welke zij te doorvaren had, als met eilanden, reven en banken bezaaid is, durfde wagen.

Toen eindelijk den volgenden ochtend de zon boven de kim gerezen was, maakte men zich tot vertrek gereed. Men zag nu, dat een breede strook van den Java-wal door overstrooming geteisterd was. Van de verwoesting van Anjer en van het instorten van den vuurtoren op Java's vierde punt had men door de duisternis niets ontwaard. Nu ontsnapte de waterdamp met veel geraas uit de stoompijp en den schoorsteen en weinige oogen-blikken later lag het schoone vaartuig voor anker op de zonnige reede van Batavia.

Mocht de lucht al niet drukkend heeten, de warmte was niettemin opvallend groot. Het verschil van een tienmijlsvaart met de rust, die plotseling was ingetreden, had de uitwerking, alsof de temperatuur op eenmaal vijfentwintig graden was geklommen. Kleederen schenen eensklaps het dubbele gewicht te krijgen, alle bewegingen inspanning te kosten; terwijl in de hutten zelfs de ademhaling eenige belemmering ondervond. Zij, die zich benedendeks ophielden om de laatste hand te leggen aan het inpakken van de bagaadje, haastten zich daarom om boven te komen; en die zich reeds op dek bevonden, klaagden over het hinderlijke van liet verblindende zonlicht, dat op het water schitterde en het uitzicht bemoeilijkte.

.,Ziet u den rook van de „Tjiliwongquot; al, mijnheer?quot; vroeg de heer Krip aan Leeghancker, die naast Van Berkenstein bij de verschansing naar het land stond te turen.

„Ik zie niets, en ik weet niet wat de „Tjiliwongquot; is,quot; antwoordde Leeghancker op weinig wellevenden toon,quot; terwijl hij zijn zakdoek over het vuurroode gelaat liet glijden.

-ocr page 57-

VAN BOOliU NAAE WAL.

„ü -ziet daar toch het havenhoofd, dien steenen dijk daarquot; hervatte de ander, die de onvriendelijkheid van Leeghancker niet opmerkte, „daar, in die richting. — Oho! ik zie den schoorsteen ook al. — De „Tjiliwongquot; is het stoomscheepje, dat de gemeenschap met de reede onderhoudt; het draagt den naam van de rivier, die door een gedeelte van Batavia stroomt en daar ginds bij Moeara Bahroe in zee loopt. — Daar stoomt het de haven uit! Als ik nu een kijker had,quot; liet hij er op volgen, een verlangenden Mik op Van Berkenstein werpende, „dan zon ik u al kunnen zeggen of mijn broer aan boord is. Hij zal er zeker zijn, als hij bij tijds is gewaarschuwd; en daarvoor zal hij wel gezorgd hebben; want hij kent den weg genoeg te Batavia. U moet weten, mijnheer! dat als de mailboot in het gezicht is, er van het havenkantoor dadelijk een bode te paard naar het postkantoor rent. Als ik zeg een bode te paard, dan bedoel ik een Maleier op een klein mager hitje, zooals men in Holland zou zeggen. Die man heeft een groote zweep in de hand, waarmede hij klapt — ik heb 'm misschien wel honderdmaal zien voorbij jakkeren, anders zag mijn vrouw hem toch, en die riep mij dan toe „Krip, daar is weer een mailboot in 't gezicht;quot; ik zat dan te werken, omdat het Zondag was of wegens ongesteldheid te huis moest blijven, weet u. Nu, die bode rijdt dan ook wel bij den een of ander aan, die gevraagd heeft om gewaarschuwd te worden — daarvoor verdient hij een halve gulden, soms wel een gulden — hij roept den eersten bediende, dien hij ziet, toe: de „Amaliaquot; of de „Prins van Oranjequot; is in 't zicht! en dan gaat 't weer: klets, klets! met zijn groote zweep, en jakkert hij verder. Mijn broer heeft zich zeker laten waarschuwen. Ik zou wel eens willen weten, of hij aan boord van de „Tjiliwongquot; is.quot;

Van Berkenstein reikte zwijgend den kijker, dien hij in de hand hield, den altijd spraakzamen assistent-resident Krip over, en keerde zich toen tot eenige dames die in zijne nabijheid stonden.

Mijnheer Krip had zich op reis doen kennen als iemand, die bijzonder veel hield van te praten over al wat hij tijdens zijn langdurig verblijf in Indië al zoo gezien, gehoord en ondervonden had. Het was nooit noodig liet woord tot hem te richten, daar hij uit eigene beweging steeds klaar was om te pas of te onpas inlichtingen te geven. Wist Van Berkenstein, door een teruggetrokken houding, doorgaans zijn al te gemeenzamen omgang te vermijden. Leeghancker gelukte het minder goed don lastigen reisgenoot op een afstand te houden. Wel toonde hij nu en dan vrij duidelijk, dat hij niet nieuwsgierig was en liever verschoond bleef van 's mans geschiedenissen; doch mijnheer Krip scheen dat van hem niet te willen begrijpen en klampte zich des te vaster aan zijn onwilligen toehoorder. Wat zijn tegenwoordigheid dragelijk maakte, was de lieftalligheid van mevrouw Krip, die hij voor een paar jaar huwde, omdat ze jong en schoon was, en die hem genomen had om den afhankelijken staat van gouvernante te verwisselen met dien van de echtgenoot van den overigens goedigen mijnheer Krip.

Ook de dames bevonden zich natuurlijk aan dok en onder haar bevond zich mevrouw

-ocr page 58-

VAN BOOHl) NAAK WAL.

Krip, waarvan wij reeds spraken. Hoewel wij reeds omtrent ettelijke harer in het voorgaode hoofdstuk vluchtig gewaagden, zullen wij thans verder kennis maken met haar, die in dit verhaal verder zullen voorkomen. De oudste van het troepje schoonen, dat daar hij elkander stond, droeg de duidelijke kenteekenen harer afkomst uit Indische ouders, misschien voor de helft wel van het Maleische ras: donkere oogen, dikke lippen, zwart haar, kleine neus, bijna weggedrongen door twee volle met eene lichte sepia-tint gekleurde wangen; hij afwisseling loom of zeer levendig in hare bewegingen, bij afwisseling innemend cbor zachtheid en afstootend door bitsheid en gevoelloosheid. Voor Van Berkenstein had mevioaw De Valk — want zij is het, welker beeld wij daar ontwierpen — steeds iets raadsel acktigs gehad, en een onderwerp van karakterstudie uitgemaakt. Als zij hare baboe afsnauwde en uitschold, of hare kinderen ruw en hardvochtig behandelde, dan zag hij een ongevoelige meesteres en ontaarde moeder in mevrouw De Valk. Pronkte zij in morgengewaad reeds met groote diamanten en sprak zij in tegenwoordigheid van personen, die misdeeld waren van aardsche goederen, van de soesah, welke hare twaalf bedienden haar veroorzaakten, van het vierspan waarmede zij gewoon was te rijden, en van de achthonderd bahoe's grond, die haar vader met suikerriet beplant had, dan hield Van Berkenstein haar voor eene onverstandige, ijdele. onbeschaafde en onkiesche vrouw. Merkte hij evenwel op, dat diezelfde dame bij vlagen de grootste goedhartigheid aan den dag legde, bewijzen gaf van de meest overdreven gulheid, dat zij na elke driftbui de baboe met geschenken overlaadde, de kinderen door ywnkke toegevenheid bedierf, dat zij geen leed kon zien, ja zelfs over geen leed kon hooren, zonder bewogen te worden, en met een „kassianquot; klaar te staan, te helpen, waar hulp leniging kon aanbrengen, dan verklaarde hij zich die tegenstrijdigheid in hetzelfde individu niet.

„Ja, mijnheer Van Berkenstein, nu zult gij zien, dat het in Batavia beter als in Den Haag is. Het is nu de tijd der mangies, ik zal u die van middag laten proeven, ik verzeker u zij zeer lekker zijn, veel lekkerder dan appelen van Lensing, eigenlijk flauwe kost. — Hier, monjet !quot; (aap) riep ze in het Maleisch een kind toe, dat van de baboe wegliep. „Als je niet beter oppast, baboe! houd ik je een maand loon af. — Ik ben nieuwsgierig,quot; vervolgde ze weer op haar gewonen toon, „of De Valk al tot resident benoemd is; ik hoop maar, dat hij te Kediri zal geplaatst worden. U komt dan bij ons logeeren, nietwaar mijnheer Van Berkenstein?quot;

Maar, voor dat deze tijd had te antwoorden, richtte zij het woord tot de vrouw van kapitein Keremans, die in dit oogenblik zijn detachement in oogenschouw nam:

„Hemel! mevrouw Keremans! is dat al uwe bagage? kassian! Alleen dat kleine valies?quot;

Mevrouw Keremans, hoe gewoon ook aan de onbescheiden, soms kwetsende gezegden van mevrouw De Valk, veelde toch, dat een lichte blos over haar gelaat ging, maar antwoordde kalm:

„Keremans heeft onze koffers naar voren doen brengen, om met de goederen van het detachement verzonden te worden.quot;

32

-ocr page 59-

VAN BOOED NAAK, WAL.

„Hoeveel koffers hebt gij'? Ik heb er dertien, en dan nog een meubilair van Mutters, dat afzonderlijk met een zeilschip is verzonden. Mijnheer Van Berkenstein, gij weet wel, Mutters, op den Kneuterdijk in Den Haag. Daar zijn mooie meubels! — De Valk beweert wel, dat zij peperduur zijn. Maar ik zeg, dat komt er niet op aan; als wij later vendutie houden, dan krijgen wij er waarschijnlijk meer geld voor terug. — Gaat mevrouw ook met de soldaten aan wal?quot;

„Ik blijf bij mijn man,quot; antwoordde mevrouw Keremans, „en die verlaat de boot niet, vóór dat de „Tjiliwongquot; terugkomt, om de troepen af te halen.quot;

Het raderbootje was intusschen de havenmonding uit en door de branding gestoomd, en zou binnen weinige minuten de „Prins van Oranjequot; langs boord schieten. Alle passagiers bevonden zich thans op het dek, ook bijna het geheele vaste personeel der boot, druk in de weer met het naar boven brengen der goederen, die men dadelijk medenam voor de eerste behoeften aan wal. Mannen, vrouwen en kinderen stonden in groepen bij elkander, de oogen gericht naar het vaartuig, dat met volle kracht naderde. De meesten, vooral zij, die voor het eerst de reis deden, verkeerden in een staat van zenuwachtige spanning. Straks toch zou men den bodem betreden van het land, waar ieder zijn hoop op gevestigd had; waar de een het brood, dat hij in zijn moederland niet vond, hoopte te verdienen, de ander roem en eer dacht te verwerven, waar deze een aanstaanden levensgezel tegemoet ging, gene weder hereenigd werd met den echtgenoot, van wien zij zoolang gescheiden was.

Voor Van Berkenstein, die geen reden liad, om bijzonder te verlangen voet aan wal te zetten en dus zijn gewone kalmte bleef behouden, was er een ruim veld om opmerkingen te maken.

Daar stond een jonge weduwe, een zuigeling op den arm, een kind aan de hand en vier anderen tegen haar aan. Groote tranen biggelden over de vermagerde wangen, en zichtbaar was zij in droevige gedachten verzonken. Als passagier der tweede klasse reizende, was mevrouw AVallis gedurende den overtocht bijna niet opgemerkt geworden; toch kende Van Berkenstein hare geschiedenis. Die geschiedenis was o! zoo eenvoudig; niets romantisch en toch zoo treurig. Acht jaar geleden was zij ook hier aangekomen, als de gade van een jong, maar veel belovend officier. Toen had haar alles toegelachen; hij had haar immers lief, en zij, zij aanbad hem. Al moesten zij zich ook in den beginne wat behelpen, zij zouden niet minder gelukkig zijn; honger en koude werd er in Indië niet geleden! Nu, zij leerden zich ook behelpen, vooral toen het gezin jaar op jaar toenam, en het Departement van Oorlog zorg droeg voor eene jaarlijksche garnizoensverandering. Van Batavia werden zij naar Amboina, van Amboina naar Soerabaia en zoo telkens naar een ander, doorgaans ver verwijderd oord overgeplaatst. Nog meer dan elders, werken in Indië verhuizingen noodlottig op het fmantiëel welzijn van ambtenaren en officieren. Geen wonder dus, dat het aantal koffers en kisten bij elke volgende overplaatsing in omgekeerde verhouding gekomen was tot het aantal kinderen, dat mede reisde. De moeder had het hoofd nogtans moedig omhoog

33

-ocr page 60-

VAN BOORD NAAK WAL.

gehouden; zij had niet geklaagd. Zij had hare kindeven immers altijd rijst genoeg kunnen geven. Maar den vader had de zorg voor de steeds klimmende behoeften gedrukt; hem bezorgd te zien, was haar eenige kwelling, eeue kwelling, die steeds toegenomen was. Want, dooi' die gedurige overplaatsingen had hij, zelfs met inachtneming van de meeste zuinigheid, niet kunnen behoeden, dat er schulden kwamen. Toen was hij naar het oorlogsveld te Atjeh gezonden. Weldra hadden de dagbladen zijn roem verkondigd; doch daarna, dat hij met een transport zieken geëvacueerd, dat hij een maand later uit het hospitaal naar boord van een mailboot overgebracht, dat hij kort na zijn aankomst in Nederland bezweken was. Dat had al luttel de aandacht getrokken. Och, zoo'n officiersweduwe, wie let er op? Maar, wat door de dagbladen niet medegedeeld werd, dat is, dat op den dag der begravenis de rampzalige nog een laatste pand zijner liefde ter wereld bracht; dat zij in den strengen winter, nagenoeg zonder hulp, ten prooi aan allerlei ontberingen, zich had moeten behelpen in een kil, naakt bovenhuisje van een provinciestadje. Och, waarom daarvan ook melding te maken? De barmhartige menschen, die zich harer nog aantrokken, wisten niet beter te doen, dan haar aan te raden, zoo spoedig mogelijk weer naar Indië terug • te keeren. En, zoo geschiedde het ook. Het gouvernement betaalde bij uitzondering nog eens de overtochtskosten, en daar stond ze nu voor de tweede maal gereed te ontschepen, het hart o! zoo vol van droevige herinneringen, zonder voldoende middelen van bestaan, en zonder ééne lichtstraal in de donkere toekomst.

In de nabijheid van gindschen vroolijken troep, waar de suikerfabriekant De Graaf aardigheden vertelde, welke nu eu dan een algemeen gelach opwekten, hield zich Ernestine Van Rosendal op, die, evenwel eenigszints achteraf staande, niet in de luidruchtige vroolijk-heid der anderen deelde. Op haar gelaat was geen enkel teeken van blijdschap over het einde der reis, noch van verlangen naar de ontscheping te lezen, veeleer eeue uitdrukking van bekommering. Zij luisterde niet naar hetgeen er gesproken werd, keek niet eens om naar het bootje, dat op zijde kwam, en Ideef volmaakt onverschillig omtrent de drukte, die haar omgaf.

Wij weten, hoe de ijverzucht van mevrouw De Graaf tot onbillijke oordeelvellingen gevoerd had. Hierin zat de reden, dat mejuffrouw Van Rosendal zoo neerslachtig bij het vroolijk groepje stond. De armoede had haar hoofd niet kunnen buigen; maar de vlek op haar goeden naam drong door tot aan haar hart, dat ze voelde samenkrimpen bij de gedachte, hoe moeilijk het zou vallen eeue betrekking te krijgen, wanneer hare reisgenooten zich ongunstig uitlieten over haar gedrag aan boord. Er waren aanbevelingsbrieven naar een paar families te Batavia gezonden; maar wat konden die baten, als de laster haar vervolgde ook na de ontscheping?

Er stonden nog meer jonge dames op dek, die zich nagenoeg met hetzelfde doel naar Indië hadden begeven. Onderwijzeressen, door de regeering aangesteld, gouvernantes met en zonder diploma, zelfstandige vrouwen met kennis uitgerust, die de toekomst flink

-ocr page 61-

-ocr page 62-

'

-ocr page 63-
-ocr page 64-

I

-ocr page 65-

van boord naak wal

in het aangezicht keken, doch wier harten thans sneller klopten, nu de eerste stap op den moeilijken weg moest gedaan worden. Jeugdige mannen (met en zonder brillen), in de academiesteden volgeladen met theoretische kennis, en hunkerende die in Indië in praktijk te brengen, sommigen vergezeld van nog jeugdige eclitgenooten die, liever dan te wachten, de eerste moeilijke jaren te zamen wilden doorworstelen.

Nauwelijks lag de „Tjiliwongquot; op zijde, of een half dozijn heeren spoedden zich aan boord van de mailboot. Eenige wierpen zich in de geopende armen van hunne betrekkingen en wisselden de eerste onzamenhangende welkomstwoorden; een paar anderen liepen snel van den eenen passagier naar den anderen, ieder eene kaart in de handen duwende van de hotels, waarvan zij de commissionairs waren. Een lieer van middelbaren leeftijd zag kalm om zich heen, als zocht hij een bekend gezicht. Dat niet vindende, richtte hij zich tot een geëmployeerde van de mailboot met de vraag: wie mejuffrouw Ernestine Van Rosendal was!

Mejuffrouw Ernestine, geheel verdiept in hare treurige overdenkingen, had de aankomst van het stoombootje bijna niet opgemerkt en ontstelde een weinig, toen zij door een vreemdeling werd aangesproken, die haar, ook uit naam zijner vrouw, uitnoodigde voorloopig haren intrek ten zijnen huize te willen nemen.

De heer Neerbosch had te Utrecht veel vriendschap bij Ernestine's ouders genoten. Thans een voornaam koopman, hoofd der firma Neerbosch en Crt., had men hem voorbereid op hare komst en zijne bescherming gevraagd.

„(J-ij zult mij vergeven,quot; zeide hij, „dat ik in a het kleine meisje niet meer herken, dat zoo gaarne naar mijne vertellingen luisterde; en toch herinner ik mij u dadelijk door de treffende gelijkenis op uwe moeder.quot;

„O! ik herinner mij u nu heel goed,quot; riep Ernestine met blijdschap uit, hem de hand reikende; „doch ik durfde niet hopen, dat gij zoo vriendelijk zoudt zijn, mij te komen af halen.quot;

„Laat ons geen tijd verliezen. Voor uw goed avoixU zeker gezorgd. Is 't niet?quot;

Een groot kwartier later was het dek der mailboot nagenoeg leeg en dat van het raderbootje gevuld met passagiers. Een dik heer, gekleed met een wit linnen jas en stroo-hoed, hield van de brug, die de beide raderkasten vereenigde, het oog op de overscheping; en toen deze afgeloopen was, gaf hij bevel de loopplank weg te nemen, die van boord over de raderkast geplaatst was om tot overgangsmiddel te dienen. De Inlandsche stuurman met het roode hemd en de zwarte haarlokken, achteloos bijeengehouden door een los om het hoofd geknoopten doek, vatte de pennen van het stuurrad met zijne donkerbruine handen vast; de „Tjiliwongquot; stootte een doordringenden gil uit, die over de geheele reede weerklonk, hare raderen kwamen in beweging, en voorwaarts ging het nu naar wal.

Men zag voorshands niets dan schepen, die ten. anker lagen en laadprauwen, die heen en weer voeren. Van het beloofde land ontwaarde men slechts héél in de verte eene flauwe lijn, die den vorm aangaf van het Pangerango-gebergte in het binnenland; een dikke heiachtige lucht, veroorzaakt door den gisteren gevallen aschregen, onttrok al het overige aan het oog.

-ocr page 66-

VAN BOOKD NAAK WAL.

„Men wordt te veel bezig gehouden met afspraken te maken en afscheid te nemen,quot; dacht Van Berkenstein; „anders zou menigeen in dien nevel het beeld zijner eigene nevelachtige toekomst kunnen zien. Bij den kleinmoedige is de sombere aanblik op dat onzichtbare land in staat om angst te verwekken, terwijl de energieke achter dien sluijer____quot;

„Zie zoo, nu zijn we de branding door!quot; zei mijnheer Krip, die in het volle bewustzijn van zijn locale kennis zich ditmaal vrijmoedig naast Van Berkenstein plaatste, „'t Kan hier anders spoken in den West-moesson, Ziet u daar links, waar die tambangan uitgaat — dien steenen dijk daar, meen ik — dat is nu het Oostelijk havenhoofd. En wil ik u eens zeggen, waarvoor die ijzeren stangen dienen, die daar staan met een ijzeren ketting aan elkaar verbonden? Die dienen voor de matrozen om zich aan vast te klemmen, als de prauwen tegen het hoofd stuk zijn geslagen.quot;

„Is mijnheer uw broeder u niet komen af halen ?quot; viel Van Berkenstein hem in de rede, met andere woorden zeggende: waarom praat gij liever niet met hem, dan mij te vervelen?

„Ja wel, hij staat daar bij ■ mijne vrouw,quot; antwoordde Krip achteloos en vervolgde toen onverstoord: „Ontvangt men bericht, dat er prauwen verongelukt en een aantal opvarenden, die de ketting niet hebben kunnen grijpen, verdronken zijn, dan wordt de blauwe vlag geheschen aan den uitkijk en aan boord van het wachtschip, hetgeen beteekent, dat het inkomen en uitgaan gevaarlijk is. — Die sloep met tent, door twee Inlanders getrokken, is van een koopvaardijschip op de reede. Gaat de kapitein aan wal, dan gebruikt hij altijd Inlandsche matrozen, daar het roeien voor Europeesche te zwaar is in dit klimaat, begrijpt uT

Een hoofdknik van Van Berkenstein gaf te kennen, dat de uitlegging van zijn vrijwilligen cicerone werd begrepen.

„Het zal niet lang meer duren,quot; ging Krip voort, „dat hier langs de in- en ontschepingen plaats zullen hebben. De haven van Tandjoeng Priok is bijna gereed. Reeds leggen daar bevoorrechte schepen aan, en het zal niet lang meer duren, of de mailstoomers en de vaartuigen van de' Ned.-Ind. Stoomvaartmaatschappij zullen van die haven ook gebruik kunnen maken. Dat zal waarlijk eene verbetering mogen heeten.quot;

Van Berkenstein knikte bevestigend.

„Bij dat gebouwtje met dien lantaarn daarboven, aan het rechter havenhoofd, ligt nu eene prauw majang, en het vaartuig, dat aan dien kant uitgaat, is een vijf-kojangs prauw tot het prauwenveer behoorende. Kojang *) is een inhoudsmaat voor schepen, mijnheer Van Berkenstein.quot;

„Zoo! mijnheer Krip.quot;

36

„Ja, mijnheer Van Berkenstein! ik zal u dat eens uitleggen. Men heeft een-, twee-, vijf-, tien-kojangs prauwen, naar gelang der grootte, en ze dienen om de schepen op de reede te lossen en te laden. Daar ze weinig diepgang en kiel noch zwaard hebben, kunnen

') Een kojang = 30 pikols; een pikol — 62.50 K. G. Dus een kojang — 1875 K.Cr.

-ocr page 67-

v r'S./ c - •xc,^ ^

^ 'I-.. v'' 1

ov •'■•'•■V-: ; : ■■ ■.' vtiv''. 1 ■.' ■ v ■ ■■, ■■ ■' ' .■ ■ ƒ■ ' .■ /- v;-:

Vi:quot; ■ ■ ■■ v

-v;^' ; ..fesSc'- : , •:■■ -v-i' ^

•• ,f .-■ v ' ■ .v-- .. ,■■.■, .

: -r: ■ ■ m

n;M ' ■ i

v - •% r gt;'' ^ 1 - - ^ ; m

, ■■-

-ocr page 68-
-ocr page 69-
-ocr page 70-

■ quot; ■ ' -

-ocr page 71-

VAN BOOKD NAAK WAL.

ze niet bij den wind zeilen en gaan altijd 's ochtends met den landwind uit en komen des namiddags met den zeewind weer binnen.quot;

«Het heeft hier wel wat van het waterland, dat men ontwaart, als men met de boot van Rotterdam door de Dordtsche kil stoomt,quot; meende Leeghancker, die na nog eens van een paar dames afscheid genomen te hebben, bij Van Berkenstein kwam staan. „Het eenige onderscheid is, dat hier de dijken van steen zijn.quot;

„Ja, maar er schijnt bandjir (overstrooming) geheerscht te hebben, wellicht ten gevolge Ytin de zeebeving van gisteren. Evenwel, gij zult nog wel meer zien, dat aan Holland doet deuken,quot; antwoordde Krip. „Te Batavia vindt men nog sluizen en ophaalbruggen en huizen, even als in het oude Amsterdam. — Nu zijn wij er bijna. Dat is de Kleine Boom of aanlegplaats, daar links. Dat hooge gebouw recht vooruit met de seinvlaggen is „de uitkijk,quot; en daarnaast „de tijdbadquot; die nu horizontaal staat en dus van de reede niet te zien is; precies om twaalf uur des middags wordt hij, door aan een touw te trekken, vertikaal geplaatst en is dan in de verte zichtbaar. Meer achterwaarts ziet u nog een vlag; dat is de zoogenaamde marine-werf, eigenlijk niets dan pakhuizen. — De heeren nemen zeker een wagen om naar het Marine-hotel te rijden?quot;

Hoewel Van Berkenstein van plan was dit te doen, gunde hij zijn vervelenden gids niet het genoegen van juist geraden te hebben en antwoordde kortaf: „neen.quot;

„Dat is in zoover te verkiezen, omdat gij dan uwe valiezen bij u kunt houden. De trein gaat niet voorbij het hotel en stopt eerst bij de halte Noord wijk in de nabijheid van de Sluisbrug. Daarentegen loopt de stoomtram er wel langs, maar dan zit gij verlegen met uw goed, en racet u dat met koelies nagedragen worden.quot;

„Met koelies?quot; kon Van Berkenstein niet nalaten te vragen.

„Ja, zooals daar ginds geschiedt,quot; zei Krip, terwijl hij met den vinger naar den wal wees. „Ziet gij die twee Inlanders daar, die twee koffers, aan een draagstok hangende, pikolen (dragen). Dat zijn koelies. Dus, gij neemt een wagen?quot;

„Neen, we gaan met den tram, mijnheer Krip.quot;

„0 zoo! (Weet u wat, dan zal ik wel voor uw goed zorgen en maken, dat het nog vóór u aan het hotel is. Marine-hotel, is niet?quot;

„Ja, Marine-hotel,quot; zuchtte Van Berkenstein, niet in staat zooveel beleefdheid met onheuschiieid te beantwoorden.

„Oeff! we zijn eindelijk van dien lastigen vent ontslagen,quot; zei hij tot Leeghancker, toen mijnheer Krip rechtsomkeert gemaakt en zijn gezelschap opgezocht had.

De „Tjiliwongquot; was inmiddels aan de aanlegplaats gekomen en werd dadelijk bestormd door een aantal personen, die hunne betrekkingen en vrienden begroetten en naar de Stadsherberg geleidden, een gebouw op weinige schreden van daar, onder bewaking van twee leelijke steenen leeuwen, voor de gaanden en komenden openstaande. Daarop volgde de visitatie der koffers, gejoel en geschreeuw van kinderen, vermengd met gepraat van Maleische

87

-ocr page 72-

VAK' BOOKD NAAK WAL.

beambten eu koelies in een taal, die vreemd in de ooren der nieuwelingen klonk. Een der eersten, die stadwaarts reed, was de heer Neerbosch.

Toen mejuffroaw Ernestine Van Rosendal, opgetogen van blijdschap over het einde dier „aansluitingquot; bij de familie De Graaf, de coupé-clarence van haren gastheer met een gelukkig gezicht besteeg; toen de Inlandsche koetsier in liverei, met een glimmenden hoed op den hoofddoek, de zweep over de groote Sidney paarden legde, had het gelaat van mevrouw De Graaf een onaangenameii plooi gekregen. Reeds ontstemd, omdat zij rechten moest betalen voor goederen, die zij 'zelve uit Java had medegenomen, had zij haren echtgenoot laten beloven, dat hij bjj den oatvanger, en, als dat niet hielp, bij den controleur van de in- en uitgaande rechten of bij den directeur van Finantiën en desnoods bij den Gronverneur-Generaal zou gaan reclameeren; bovendien overstelpte zij hem met verwijten over den vuilen huurwagen, dien hij had genomen, met paarden, die liet volgens haar nooit tot het hotel konden brengen; en daarop was Ernestine vriendelijk komen bedanken voor haar geleide, alsof er niets gebeurd ware. Was het dus wonder, dat zij van ergernis geen woord kon uitbrengen en de mooie equipage met een toornig gezicht nastaarde? Het geval amuseerde meerdere passagiers, ook Van Berkenstein, die reeds voor de jonge officiersweduwe een rijtuig had ontboden en behulpzaam was geweest met eenige kinderen ei- in te plaatsen, in afwachting der moeder, clie voor hare bagage zorg droeg.

„Laat ons nu opwandelen naar het station van den stoomtram,quot; zei hij tot zijn reisgenoot. „Dat moet hier iu de buurt zijn. Gij hebt immers afscheid genomen van mevrouw Krip?quot;

Leeghancker, die last van de hitte begon te krijgen en wien die plagerij niet scheen te bevallen, bromde:

„Mevrouw Krip kan me niets schelen. Ik begrijp niet, waarom wij ook niet een wagen hebben genomen; 't is stikkend warm.quot;

„Wel, neem een wagen als gij wilt. Ik heb zoo'n haast niet, en wil wel wat zien, zonder lastig gevallen te worden door____quot;

„De heeren loopen te hard voor dit klimaat,quot; riep mijnheer Krip, de wandelaars met versnelden stap inhalende. „Mijn broer zal mijne vrouw naar zijn huis brengen en onderweg uwe valiezen afgeven. Gij zijt trouwens het station van den tram reeds voorbijgestapt. Maar, dat is niets, wat ik u zal wijzen zal uwe belangstelling wel opwekken; want daar vóór u, mijnheeren, ziet gij de oude poort van Batavia, vermoedelijk die van het vroegere kasteel, dat niet meer bestaat. Het. is jammer, dat men de muren aan beide kanten der pooit heeft weggebroken! Zij vormden met hunne getraliede openingen zulk een mooi geheel. U ziet wel, de rails van den stoomtramweg loopen er nu rechts en links langs. Over die zwarte beelden, welke gij in de nissen rechts en links van de poort ontwaart, zijn de geleerden het niet eens. Men heeft al 'beweerd, dat zij Mars en Mercurius moeten voorstellen. Maar die heeren Goden droegen toch geen leeren stevels. Ik voor mij houd het er voor, dat het soldaten uit

-ocr page 73-
-ocr page 74-
-ocr page 75-
-ocr page 76-
-ocr page 77-

VAN BOORD NAAR WAL.

den tijd der Compagnie verbeelden, de een met zijn lans zoo goed als de andere met zijn hellebaard, en dat het dezelfde beelden zijn, die volgens Valentijn in de poort stonden van

de woning van den (xonverneur-Generaal____ Maar, nu zou ik waarachtig het belangrijkste

nog vergeten; doch daarvoor moet ik de heeren verzoeken een honderd pas terug te gaan.quot;

„Teruggaan!quot; zeide Leeghancker, de druppels van zijn voorhoofd vegende, „dat doe ik niet.quot;

„'t Is toch wel de moeite waard, mijnheer! Geen vreemdeling zal ooit verzuimen Kiahi Satonn te gaan zien.quot;

„Kiahi Satomi? Wie is dat?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat is een heilig kanon,quot; antwoordde Krip, „waarbij de Inlanders van heinde en ver komen offeren, vooral de vrouwen. Er bestaat een legende omtrent dat kanon.quot;

„En die is?quot; vroeg Van Berkenstein met eenige belangstelling.

„Die kan ik niet vertellen, vóórdat gij het kanon hebt gezien.quot;

Toen mijnheer Krip zijne toehoorders nog zag weifelen, voegde hij er met een schalkschen glimlach bij:

„'t Is iets heel curieus! Ik ben zeker, dat de heeren nooit jonge vrouwtjes epn stuk geschut hebben zien omhelzen.quot;

„Een stuk geschut omhelzen! Waarom doen zij dat?quot;

„Dat zal ik u zeggen, .als wij er bij zijn.quot;

Hij had nu de nieuwsgierigheid genoegzaam geprikkeld om zeker te zijn, dat de beide heeren hem zouden volgen. Kechtsomkeert makende, geleidde hjj hen zonder moeite naar de plaats, waar op den grond een oud Portugeesch kanon lag, versierd met verwelkte 1)1 nemen en miniatuur pajongs (zonneschermen), terwijl het verschroeide en platgetrapte gras daaromheen de sporen droeg van herhaalde wierook-verbranding.

„De heeren moeten weten,quot; begon Krip, „dat er in den Kraton te Soerakarta een ander kanon ligt van denzelfden maker, evenwel van het vrouwelijk geslacht en Njahi Satomi geheeten, maar overigens volkomen gelijk aan dit, Bij den Inlander heerscht het geloof, dat op den dag, waarop deze twee stukken bij elkaar komen, het met de heerschappij der Hollanders op Java gedaan is. Daar het niet te verwachten is, dat de Hollanders dat kanon naar Soerakarta, of dat van daar herwaarts zullen brengen uit loutere liefhebberij om het bijgeloof te trotseeren, men weet wel dat de priesters in staat zouden zijn een opstand te prediken, alleen om de legende tot waarheid te maken, — en daar het nog onwaarschijnlijker is, dat do stukken geschut op eigen gelegenheid elkaar zullen opzoeken, behoeven wij vooreerst nog niet bevreesd te zijn van hier verjaagd te worden.quot;

„Maar, waarom omhelzen de jonge vrouwen......V vroeg Leeghancker.

„Zie eens even naar de druif. Gewoonlijk heeft deze den vorm van een bol, die bet kaliber aangeeft, hier heeft de maker haar de gedaante van een toegeknepen menschenhand gegeven. Dit schijnt een diepen indruk op de bijgeloovige verbeelding van den Inlander te

89

-ocr page 78-

VAN BOOED NAAK WAL.

maken; liij ziet in die hand het bewijs eener hoogere macht; dat stuk geschut is een mensch geweest, die eene gedaanteverwisseling onderging en eenmaal weer een mensch zal worden, maar dan een hooger wezen, een heilige.

„Daarom bezit dit kanon verborgen krachten. De onvruchtbare vrouw b. v., die hier op den druifbol van dat stuk gaat zitten, die bovendien den priester eenig geld geeft en bloemen of wierook offert, zal weldra het geluk smaken van moeder te worden. De man, die hier een gelofte doet, zal zijne wenschen vervuld zien, en een misdadiger komt spoedig tot bekentenis, als de rechter hem bedreigt, hem bij dit kanon zijn onschuld met eede te doen bevestigen.quot;

„Men moet Inlander zijn om zoo iets te gelooven,quot; zei Leeghancker met minachting meesmuilend.

„Dat dunkt mij ook,quot; meende Van Berkenstein.

„Vergist u daaromtrent niet,quot; antwoordde Krip, zich tot dezen laatsten wendende. „Ik heb een Gouverneur-Generaal gekend, wiens echt kinderloos was, die met zijne gade een bezoek aan Kiahi Satomi gebracht en daarbij alle ceremoniën in acht genomen hebben.quot;

„En wat is de uitslag van dat bezoek geweest?quot; vroeg Leeghancker nieuwsgierig.

„Ja, wat is de uitslag daarvan geweest?quot; herhaalde Van Berkenstein.

„Niet voor inwilliging vatbaar bevonden!quot; antwoordde de ambtenaar Krip hoogst

ernstig.

to

-ocr page 79-

VIJFDE HOOFDSTUK.

De eerste avond. aan. wal.

Zie zoo,quot; zei mijnheer Krip, „daar komt juist de stoomtram ons achterop. Als de heeren anders nog tot het Chineesche kamp willen doorwandelen, ben ik bereid hen te geleiden. Het zou inderdaad de moeite wel loonen; maar ik denk, dat de warmte wat groot zal zijn.quot;ie zoo,quot; zei mijnheer Krip, „daar komt juist de stoomtram ons achterop. Als de heeren anders nog tot het Chineesche kamp willen doorwandelen, ben ik bereid hen te geleiden. Het zou inderdaad de moeite wel loonen; maar ik denk, dat de warmte wat groot zal zijn.quot;

Onze oolijke Krip wierp, terwijl hij die woorden sprak, een spottenden 1*1 ik op Leeghancker, die, puffend en rood als een gekookte kreeft, gemelijk voortstapte. Deze verwaardigde zich niet eens te antwoorden en haastte zich den machinist van de stoomtram een teeken te geven om te stoppen. Van Berkenstein bedankte beleefd voor het gedane aanbod. Had mijnheer Krip hem aan boord vaak verveeld door zijne praatzucht, hij kon niet ontkennen, dat van het oogenblik, waarop zij aan wal waren gestapt, zijne mededeelingen hem niet onwelkom waren. De aandacht, die hij mijnheer Krip schonk, had dezen dan ook niet weinig gevleid en geheel op zijn gemak gezet, zoodat hij nu, terwijl de tram remde, zonder eenige terughouding doorpraatte:

„U ziet, mijnheer Van Berkenstein, dat deze tram op alle andere stoomtrams gelijkt. Gij zult evenwel opmerken, dat de locomotief zonder vuurhaard is. Zulks heeft het voordeel, dat men op 's Heeren wegen niet door de verbrandingsproducten der coaks ergerlijk gehinderd wordt, zooals dat elders, b. v. te 's Hage, geschiedt. Aan de beide uiteinden der lijn, hier te Batavia en te Meester-Comelis, bestaan de noodige machines om de ketels der locomotieven te laden. Of dat geschiedt met saamgeperste lucht of met oververhit water, zou ik u niet kunnen zeggen. Het is nog zoo lang niet geleden, dat paarden als beweegkracht gebezigd werden. Toen hadt gij hier groote wanstaltige wagens, getrokken door kleine afgebeulde hitten. Het was een rare winkel. De maatschappij maakte dan ook geen zaken.quot;' „Werd er dan zoo weinig van dat vervoermiddel gebruik gemaakt?quot;

-ocr page 80-

DE EEKSTE AVOND AAN WAL.

„Dat niet; maav de paarden konden het niet volhouden, dat maakte de exploitatie zeer duur; wat evenwel erger was: het Inlandsch element had spoedig de overhand gekregen, en daarom maakten de blanken er slechts noode gebruik van. Thans is dat eenigermate anders. Iedere trein bestaat nu uit twee of drie rijtuigen, waarvan een steeds uitsluitend voor Europeanen bestemd is. Nu gaat het veel beter.'quot;

„Ik zou wel wenschen in een rijtuig, voor Inlanders bestemd, plaats te nemen,quot; zei Van Berkenstein.

Lee-ghancker maakte een afwijzend gebaar.

„Het zal u niet meêvallen,quot; antwoordde Krip. „Als u dat evenwel meer naar den

zin is;____ maar____ het is waar, mijnheer Van Berkenstein, gij zijt Volksvertegenwoordiger

en wilt met eigen oogen zien.quot;

„Shut! mijnheer Krip. Laat u daaromtrent nooit iets ontvallen. Ik wil waarnemen en, gist men ook maar dat ik Kamerlid ben, dan zal ik nimmer te zien krijgen wat ik wensch te zien.quot;

Men stapte in en de trein reed voort, tot bij de Chineesche kamp, alwaar hij stopte, om twee Chineezen op te nemen, die grijnzend hunne tanden lieten zien en met het afnemen der hoeden hunne kaalgeschoren hoofden vertoonden, om welker kruinen de staarten spiraalvormig opgerold lagen. Zoodra zij plaats genomen hadden, maakten zij die staarten los en hervatten hun gesprek, doch op zulk een luidruchtigen toon, dat Leeghancker meende dat zij twist hadden, en dichter bij zijne landgenooten schoof.

„Wees niet ongerust, mijnheer!quot; sprak Krip bedarend; „zoo luid spreken de Chineezen altijdv Vroeger zouden ze in tegenwoordigheid van blanken den mond niet hebben durven openen, voordat ze aangesproken werden; maar tegenwoordig zijn zij veel brutaler geworden. Door het spoor- en tramvervoer heeft het prestige van den blanke ontzettend geleden; ik vrees zelfs, dat het den doodsteek zal krijgen.quot;

„Waarin bestaat eigenlijk dat prestige?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Wel,quot; antwoordde mijnheer Krip, verwonderd over een vraag, die hij nog nooit gehoord liad, „in de kleur der huid. Zonder dat prestige zouden de Hollanders al lang zijn verjaagd cloor de inboorlingen. Reeds in de laatste vijf en twintig jaren zijn de Inlanders op de hoofdplaatsen gedurig brutaler geworden; maar in de binnenlanden blijven zij ten minste den blanke nog onderdanig. Ontmoeten zij een Europeaan, dan wordt er altijd eerbiedig neergehurkt, en____quot;

„En was dat het effect van de kleur der huid? Was die vroeger dan nog blanker? Ik denk, dat het de vrees of het ontzag was voor de kracht der wapenen; want bij de komst onzer voorvaderen in deze gewesten bestond er niets van dat prestige.quot;

„U zult dat zelf later beter begrijpen, mijnheer Van Berkenstein. Er zijn veel residentiën op Java, waar nooit een enkel soldaat te zien is, en waar toch de resident, alleen bijgestaan door eenige ondergeschikte ambtenaren, honderdduizenden Inlanders in bedwang houdt. Dat

42

-ocr page 81-
-ocr page 82-
-ocr page 83-
-ocr page 84-
-ocr page 85-

DE EEKSÏE AVOND AAN WAL.

kan hij alleen doen door het prestige. O! 't is zoo jammer, dat het prestige langzamerhand verdwijnt; men heeft vroeger zooveel gedaan gekregen met het prestige.quot;

Er is veel geschermd met het woord „prestigequot;, mijnheer Krip. Maar, als dat prestige kan verdwijnen, door het invoeren van tram- en spoorwegen, dan prefereer ik liet onaantastbare en immerdurende prestige, hetwelk zijn luister aan wetenschap en beschaving ontleent.quot;

Het schelle fluitje van den conducteur diende intusschen tot sein, om telkens nieuwe passagiers op te nemen. Eerst was het een deftige Arabier met zwaren ringbaard en rooden tulband, die er uitzag, alsof hij uit eene geïllustreerde uitgave van Lessing's drama „Nathan der Weisequot; geknipt was; toen een kleurling, die kwaadaardig keek, en eene nonna, die er zeer vriendelijk uitzag; daarna een Javaansche vrouw met haar dochtertje, die beiden angstvallig tegen elkaar leunden en voor zich keken; eindelijk een Europeesch koopman in een wit pak, die niemand aanzag en zich dadelijk in een courant ging verdiepen.

„Nu kunt gij uw Maleisch luchten, Leeghancker! Laat ons eens hoeren, wat gij uit uw Badings geleerd hebt.'quot;

Maar Leeghancker voelde zich niets gestemd, om een gesprek aan te knoopen. Telkens, als er een nieuwe passagier naast hem kwam zitten, veranderde hij van plaats. Had hij eerst de Chineezen ontweken, de aanraking met het glimmend vuile lakensche kleed van den Arabier, die naar muffe Ambongsche olie rook, vond hij nog onaangenamer. Hij vond het niet onaardig de zedige Javaansche vrouw te bekjjken; maar de bruine kleur barer huid en de naakte voeten, waaraan het zand en de fijne kiezelsteentjes van den weg nog kleefden, deden hem spoedig het hoofd afwenden. De eenige persoon, die hem aantrok, was de nonna, wier lieve oogen telkens de zijnen ontmoetten, en niettegenstaande de stuurschheid van haar bruinen geleider, zou hij stellig zijn eersten Maleischen volzin tot haar gericht hebben, als mijnheer Krip liet hem niet belet had, door telkens op de een of andere bijzonderheid te wijzen.

„Een nieuweling,quot; fluisterde de nonna in het Maleisch tot den kleurling, „roodkop, leelijkerd.quot;

„Een knappe meid,quot; zei Leeghancker tot zijn vriend.

„Waarom lach je dan tegen hem?quot; bromde de jaloersche sinjo.

„Vraag haar eens, waar zij thuis hoort,quot; antwoordde Van Berkenstein.

„Di mana loe____quot; (waar jij) begon Leeghancker, toen mijnheer Krip hem in de

rede viel, zeggende:

„Ziet u daar dat vlotje van pisangstammen drijven op het water? Dat is een offerande aan de kaaimannen. Daarop bevindt zich in den regel gekookte rijst, gebraden kip, gekookte versche en gezouten eieren, eenige trossen pisangs en meestal een zakje met koperen muntstukken, liefst oude duiten. Des avonds is het verlicht en brandt op elk der hoeken van het vlotje een rood geverfd kaarsje.quot;

4:3

-ocr page 86-

AVOND AAN WAL.

44

DE EERSTE

„Zoo!quot;

„De kaaiman is een heilig dier en zeer gevreesd door den Inlander, omdat hij nu en dan een badende beet pakt en op den bodem der rivier oppeuzelt.quot;

„Dat oppeuzelen is dus het prestige van den kaaiman,quot; merkte Van Berkenstein op.

Maar, mijnheer Krip scheen dat niet te hooren en ging voort met de aandacht der heeren weer op iets anders te vestigen.

Leeghancker wilde juist een tweede maal de nonna toespreken, toen de trein stil hield bij het Marine-hotel.

„Hier moeten de heeren uitstappen,quot; zei Krip, „uw goed zie ik al staan. Ik rijd nog een eind verder, doch zal niet mankeeren de heeren morgen te komen opzoeken.quot;

„Tabé nonna!quot; (goeden dag juffrouw) waagde Leeghancker te zeggen, vóórdat hij het tramrijtuig verliet. Hij keek nog eens om, toen hij de nonna hartelijk hoorde lachen, nam de toegestoken hand van mijnheer Krip aan, en ging met Van Berkenstein het erf van het hotel op, zeggende:

„Bepaald een aardige meid!quot;

Het Marine-hotel onderscheidde zich, wat vorm en inrichting betrof, niet van de huizen door de aanzienlijke Europeanen bewoond. Zonder verdieping, bevatte het een ruime voor- en achtergalerij, verbonden door een breeden gang, die midden door het gebouw liep en toegang verleende tot eenige kamers, wier ramen rechts en links op het lommerrijke erf uitkwamen. Verreweg het grootste aantal logeerkamers bevond zich echter in de uitgestrekte bijgebouwen, die in twee lange rijen waren opgetrokken achter het hoofdgebouw en door de vroegere gewone bezoekers der koopvaardij-marine de „bramzalingquot; genoemd werden. Achter de bijgebouwen stonden de stallen, aan de voorzijde geheel open, terwijl' de daarachter vlietende Krokot, een linker-zijrivier van de Tjiliwong, de natuurlijke grens van het hotel uitmaakte.

Het daglicht begon reeds te tanen, toen de nieuwe gasten hunne kamers in het hoofdgebouw hadden betrokken. Van Berkenstein ging aanstonds een verfrisschend bad nemen, dat de hotelbediende hem aanbood. Leeghancker vond het minder raadzaam zich te veel te verkoelen, doch beklaagde zich schier te gelijker tijd over de lauwheid van het wasch-water in zijn vertrek. Hij klaagde nog meer over dé muskieten, die hem bij het verkleeden op onbeschaamde wijs aanvielen en zich te goed deden aan zijn zuiver Europeesch bloed. Die bloeddorstige diertjes veroorloofden hem geen oogenblik rust, die hij toch op de canapé zocht te genieten. Tot nu toe vond hij het te Batavia nog niets aardig; 't was zeker wel belangwekkend, al die menschen van verschillenden landaard van nabij te zien, maar het beviel hem nog weinig, bediend te worden door een Maleischen knecht in een langen rooden kiel, waaruit van boven een apengezicht en van onderen een paar naakte voeten staken. Die Maleier had hem- anders met zijn bruine handen vrij vlug helpen ontkleeden en zijn valies openmaken, en daarbij getoond zoo goed het Hollandsch te verstaan, dat hij zelf er nog niet

-ocr page 87-

' ■' ■' i:. . . ' V,

?..»•«• £•;gt; ■ ■ .,'quot;■■■• ' quot; ■- ^ ■ r' -

•': Tuy •' ' '■ï'* ' • ' ■ ■ • ' ■ ,

.. ■ ■■ ■- •

./gt; v -:v- -- , ■ • .• .• • • ••

ïï««V*rffi;.■ft,;: ■ ;■ ;¥:,-:. :a5fs

-• % *Jf4gt;„$ j*. V-quot;--. -.i '•-••f,

r'/W'-V; ■

I

I ■1

I

I

■ ■ quot;:. '.v,

W; v. , ïi? , .■gt;■:, : V - 'j

'■ -V-: -

,quot;^v^W^v:v;c

^ ' ' ,•■■■■• '

vv•;. •;■■ • • ..•'•• *'-'■■ *■ ... '' r

'::V lt;-■ ■ • ,-v'.'; • •

4 / • V. .-'*v. lt;• -

■ •' ■ '4. , . ; .

f'. ■-,iï v ^

I

I

I

I

, -• v ■ v

-ocr page 88-

.

' ' ' -. /'

■ta' ■

quot;■ • ■i quot; ■ : ;■ 'v'quot;quot; ; ^ •

' ■ . :v J; ^

ïS-y:* ;^r:'5€ -f . Wh, :■•'•

' ''';hK-ïr^v %

• •■ • . . ' V . , ■» ■ -. ' , '1- •i-, quot; gt; 1 -• •■■'■ •quot;■

' ; ' v/ ■ ■■

: ; ; 1 :: :■ ^ ' •V ■ ■ ,. . .. /■■■

; ■ ■ ,f ■ ■- ..i V.. ■

;■» • Vf.

' V : ■ gt;■ vl ■ , ! •„

1' ■ - ■: ''R gt;' Vr:A^:: /

-ocr page 89-
-ocr page 90-
-ocr page 91-

DE EEKSTE AVOND AANT WAL.

toe gekomen was, één woord Maleisch te durven spreken. Diezelfde Maleier vroeg en kreeg verlof, om een kennis van hem voor te stellen, waarop hij een net gekleeden Inlander had binnengeleid, die voorgaf een Javaan van geboorte te zijn, Eaksa te heeten, geen Hollandsch te verstaan, en gaarne bij den heer Leeghancker als lijfjongen in dienst te willen treden.

De Javaan llaksa droeg geen roeden wijden kiel, maar daarentegen een kort blauw baadje, dat goed om zijn welgevormde breede schouders en fijn middel sloot en met vergulde knoopjes versierd was; verder een korten sarong om de heupen en een witte smalgepijpte broek. Het hoofdhaar had hij verborgen onder een gekleurden doek, met evenveel symetrie als smaak om de slapen geplooid; terwijl uit den donkerkleurigen katoenen band of slendang, die een paar malen om het lijf was gewikkeld, het gevest van een kris stak, waarvan de scheede tegen 's mans rug steunde.

De indruk, dien de persoonlijkheid van den Javaan Raksa op Leeghancker maakte, was niet ongunstig; zulk een bediende zou zelfs in Den Haag geen slecht figuur maken op zijn tilbury.

„Oemoer berapaT (Hoe oud zijt gij?) vroeg hij, vlug in zijn Badings bladerende.

„Twintig jaar.quot;

„Zijt gij getrouwdT

„Neen.quot;

„Hoeveel kinderen hebt gij!quot;

„Dat weet ik niet,quot; antwoordde Raksa glimlachend.

„Ik wil zeggen,quot; verbeterde Leeghancker, die, de reeks van vragen uit het boekje volgende, niet op het antwoord gelet had, „bij wien hebt gij het laatst gediend?quot;

„Bij mijnheer Pandaal.quot;

„Van Daal,quot; verbeterde de hotelbediende.

„Kunt gij ook een getuigschrift vertoonen?quot;

llaksa haalde eenige papieren voor den dag, en zocht naar het briefje van mijnheer Van Daal.

Toen Leeghancker het inzag, bleek de onderteekenaar Kruyt en de bediende Djoemat te heeten.

„Ik vergis mij,quot; zei Raksa, „dat is van mijn broer. Hier is het briefje van mijnheer Pandaal.quot;

Het luidde gunstig voor Raksa. Trouwens alle briefjes, die hij bij zich had, bevatten de beste getuigenissen; zoo constateerde mijnheer Smit de trouw en eerlijkheid van Sidin, enz. Die briefjes van een kennis geleend of aan anderen ontfutseld, stelden hem in staat zich telkens onder een anderen naam te verhuren. Zijn specialiteit was, bij nieuwelingen te dienen; nieuwelingen wist hij voor zich in te nemen, en had hij eenmaal hun vertrouwen gewonnen, dan zorgde hij zelf voor zijne belooning.

Toen Leeghancker hem als lijfjongen had aangenomen, begon Raksa uit eigen

45

-ocr page 92-

OE EERSTE AVOND AAN WAL.

beweging het valies van zijn heer uit te pakken, het ondergoed in een kast te bergen, en de lakensche kleeren op zijde te leggen om te luchten en schoon te maken. Hij vernam, dat er nog twee koffers zouden aangebracht worden, vroeg en kreeg daarvan de sleutels, en nam verder op zich, voor den wasch te zullen zorgen.

Of mijnheer geen naaister noodig had? Toevallig kende hij er een, die hij kon aanbevelen, ofschoon ze nog jong was, pas vijftien jaar. Misschien vvenschte mijnheer haar eerst eens te zien? Zij woonde in de buurt, en als mijnheer het verlangde, zou hij haar dien avond nog tegen tien uren bestellen. Ging mijnheer later naar Java, hij was bereid hem te volgen; en als de naaister aan mijnheer beviel, zou deze ook wel genegen zijn mede te gaan, daar zij geen ouders meer bezat.

Poetsende en redderende, onderhield Kaska op beleefden toon zijn nieuwen meester. Opzettelijk sprak hij zeer langzaam en duidelijk, en als hij nog niet begrepen werd, gebruikte hij somwijlen een enkel Hollandsch woord om zich verstaanbaar te maken, niettegenstaande hij verzekerd had, geen Hollandsch te kennen.

Aan tafel gekomen, werwaarts Raksa hem volgde en zorg droeg, dat zijn heer het eerst bediend werd, kon Leeghancker niet nalaten te zeggen:

„Een flinke jongen, die Raksa! Ik heb hem in dienst genomen.quot;

Raksa stond met een onbeweeglijk gezicht achter den stoel zijns meesters en luisterde aandachtig naar hetgeen er gesproken werd.

„Zoo!quot; antwoordde Van Berkenstein, „gij laat er geen gras over groeien. Zorg maar, dat uwe portefeuille niet slingert.quot;

„Oeen nood. Hij is trouw en eerlijk; ik heb zijn getuigschrift gezien.11

„Gij moet voorzichtig zijn, mijnheer Leeghancker,quot; zei mevrouw De Valk, die tegenover hem zat: „de meesten zijn niet te vertrouwen.quot;

Het gezelschap aan de table d'hote bestond, behalve uit eenige passagiers van de „Prins van Oranje'1, voornamelijk uit koopvaardij-kapiteins, die hun gesprek, aan de bittertafel in de voorgalerij begonnen, hier voortzetten. Volgens hen spanden de zeilschepen altijd nog de kroon. Nu ja, men mocht met een stoomboot in korteren tijd te Batavia aankomen, 't was toch maar een trekschuitvaart op groote schaal, anders niet. De onkosten waren immers veel te hoog en bij de bestaande lage vrachten, was de concurrentie niet vol te houden. De aandeelhouders der stoomvaartmaatschappijen zouden er de wrange vruchten van plukken. Vroeg of laat zou 't de beurt weer van de zeilschepen worden. Daar behoefde waarachtig niet veel te gebeuren, om de passage door het Suez-kanaal te stremmen. Als er bijvoorbeeld maar eens een algemeene oorlog kwam, dan was het uit met de grap; dan werd de passage gesloten en zou men blij zijn, zijne lading om de Kaap tehuis te krijgen. Een enkele aardbeving of een flinke zandstorm zou voldoende zijn, om dat mooie kanaal voorgoed te stoppen; want wie zou dan weer zijn goeie geld willen geven om een nieuw kanaal te maken, hè? — De eene kapitein blufte er op, dat hij maar zeventig dagen reis

-ocr page 93-
-ocr page 94-
-ocr page 95-
-ocr page 96-
-ocr page 97-

HE EEKSïE AVOND AAN WAL.

had gehad, zonder ooit een lijzeil gebruikt te hebben; niet eens zeventig volle etmalen, want hij was tegen den middag uitgegaan, en 's morgens om 7 uren lag hij al op de reede van Batavia ten anker. — Hij vertelde dit dagelijks minstens tweemaal. — Een ander zou het nog in minder tijd gedaan hebben, als hij bij de Kaap geen slecht weer had gekregen — een staartje van een typhon. En een derde voer duizendmaal liever zonder passagiers dan met, — dat zeggende wierp hij een uittartenden 1)1 ik om zich heen, — men had er meer last dan plezier van.

Geen der passagiers scheen echter lust te hebben, de partij op te nemen voor de mailbooten. Men deed de tafel eer aan, vooral Leeghancker, die zich den wijn goed liet smaken, doch standvastig de vruchten weigerde, welke hem door Kaksa werden aangeboden, en die hem daarbij telkens den naam van iedere soort zacht maar duidelijk in het oor fluisterde. Met het gebruik van vruchten moest men in den beginne voorzichtig zijn, meende hij; aan waarschuwingen had het hem aan boord niet ontbroken. Hij zou die niet in den wind slaan en onthield er zich nu liever geheel van. Vruchten en vermoeienissen waren even gevaarlijk; daarom sloeg hij na afloop van het middagmaal het aanbod van Van Berkenstein van de hand, om een wandeling te maken, en bleef bij voorkeur een sigaar rooken in gezelschap van de familie De Valk.

Zoo ging Van Berkenstein dan alleen het hotel uit, en eigenlijk was hem dat ook liever.

Het was een prachtige avond. De maan stond hoog aan den hemel en wierp een helder licht over Insulindes hoofdstad. Niettegenstaande de landwind reeds zijn verkoelenden adem over de geblakerde aardkorst liet gaan, bewoog zich nochtans geen blad.

Van de verschillende wegen, die voor onzen wandelaar open lagen, toen hij het erf van het hotel achter zich had, liep die aan zijn linkerhand naar de stad; de tram had hem daarlangs gevoerd. Daar de anderen hem alle onbekend waren, ging hij recht uit, den Rijswijkschen weg op. Op den hoek stond een groot gebouw met veel open raamdeuren en weinig gaslichten. In de tamelijk smalle voorgalerij, die bezijden de steenen trappen, welke toegang verleenden, van eene ijzeren leuning was voorzien, zaten eenige heeren te praten; en hoewel, zondert men het geklots van biljartballen uit, de gewone kenteekenen van een sociëteit ten eenenmale ontbraken, moest dit de Harmonie toch zijn, waar bij feestelijke gelegenheden groote partijen werden gegeven.

Op de sociëteit volgde een reeks van witgepleisterde villa's, de een grooter, dichter of verder van den weg, rijker aan breedgetakte hoornen, bloeiende heesters en sierlijke bloembedden dan de andere, doch allen zich in het volle licht der maan schilderachtig aan het oog voordoende. Zonder de enkele gasvlam of den halfslapenden bediende in de voorgalerij, zou men de meeste villa's onbewoond gewaand hebben; het gebrek aan beweging en de stilte, die overal heerschte en nu en dan slechts verbroken werd door het gedreun van een voorbijrijdenden wagen, waren inderdaad opvallend.

-ocr page 98-

•48 DE EERSTE AVOND AAK WAL.

Op zekere hoogte gekomen, — een paar honderd passen voorhij de Harmonie, — ontmoette hij een onderofficier, dien hij even staande hield:

„Wiens woning is dit, sergeant?quot; vroeg hij hem na eene beleefde begroeting.

.,Dat is het oude paleis van den Gouverneur-Generaal, mijnheer!quot;

„Dit het paleis?quot;

„Om u te dienen, het oude paleis.quot;

„En het nieuwe paleis? Want, waar van een oud gesproken wordt, zal toch wel een nieuw bestaan. Waar bevindt zich dat?quot;

„Hier achter aan het Koningsplein.quot;

„En dat gebouw daar?quot;

„Dat is het Departement van Justitie. Die straat, welke zich daar langs uitstrekt en naar het Koningsplein voert, heet Gang Pool.quot;

„En dat gebouw daar, vlak aan den weg, rechts van het oude paleis?quot;

„Dat was vroeger het wachtlokaal voor de eerewacht van Zijne Excellentie. Dat is nu tot logeervertrek ingericht voor den Algemeenen Secretaris, wanneer de Gouverneur-Generaal te Batavia vertoeft.quot;

Na een woord van dank vervolgde Van Berkenstein zijne wandeling.

Uitgezonderd nu en dan een paar heeren met ontbloote hoofden en ontplooide zakdoeken in de handen, langzaam langs den weg kuierende, of een Inlander, met een nagenoeg uitgedoofde toorts onhoorbaar langs den rivierkant in de schaduw der hoornen gaande, ontmoette hij letterlijk niemand; en toch bevond hij zich te Batavia, en was het niet veel later dan negen uren.

Die dorpstilte in het hart van Insulindes hoofdstad trof hem; die stilte was zoo groot, dat elk geluid, hoe ver verwijderd ook, duidelijk kon onderscheiden worden: het geplas van een badenden Inlander in het water, het eentonig, trillend gekrih-krih van den krekel, het slepend gezang, nu en dan afgebroken door een gerekten geeuw van een wacht-hebbenden huisbediende, in de verte het knallen van een zweepslag en het rollen van een wagen over een houten brug, of het smachtend geluid van de fluit, (soeling) door een verliefden Maleier bespeeld. Die stilte had inderdaad iets eigenaardigs, iets geheel ongewoons, iets dat niet vergeleken kon worden bij indrukken, ontvangen in eenig ander oord der wereld.

De goed onderhouden weg, de villa's, de rechte loop van het schijnbaar stilstaande water van den Molenvliet, een open wagen met in 't wit gekleede dames, het aanslaan der toetsen van een piano, dit alles sprak van een zuiver Europeeschen toestand. Maar de reusachtige boomen met ondoordringbaar loof en neergebogen takken, of met rechtopgaande naakte stammen en pluimen van langgetande ritselende bladeren, de met vreemde geuren bezwangerde lucht, het gefonkel van onbekende sterren der eerste grootte, en het schitterend heldere maanlicht, dat van den nacht een zachtliefelijke dag maakte, dat alles was daarmede in volkomen strijd.

-ocr page 99-
-ocr page 100-

: V- . ;,'-

ü* ■vvvi.y

m. ■•'ji ï

;.Wr- :■--ss

' ' ; .ï -;■■••■/■ ■:■;;gt; ■ '

•v .v.' ;■

Émi

mn

m

fc

..■gt;.r t::: iv. ■• y- .

■ . ■ ■•- .. v '

if • • A : :gt;gt;•

'■'■ ■■ i':- ■-., \: V 'l ^ :At'- /^'. ■'

^ ; ■-■ • l^/■quot;' vfe; quot; ■ ■-gt;. ■■■■■■ :;■

•,,, .• • . y :gt;

■■' •

' ■. ' -■ ■-.•.•■■ ' •:4- . '■ .;.v A;-;: '■. ■ i'K ■ ■ ■■■ '

■ ïi-'r, 'f : ■ - V y / - • V- '

■ '■ ■ '. ■■ ''i ■' '•'**% 't':.

- ■

: •:;gt;• - \^ : ■■ • •; ■; ^

■■ - - ' ^

•, - •: '1 '■- .''v*.:

r..::

:• . • ■ quot; » ■••.; ' • . . .. ■ quot; ■ - ' \1. quot; ' u-quot; .. - ■•quot;•■.. ' '.. T-'1- ? . ^■' • '1 *'

... ' ■ : J' quot;' • • •• . • • quot; •. ' • ;■■' ■ •'• • ■ •-;

v •gt; ■' ■

-ocr page 101-
-ocr page 102-

'

I /-TvV'MV -

■ ■ I

-ocr page 103-

HE EERSTE AVOND AAN' WAL.

41)

Steeds rechtuit gaande, stapte Van Berkenstein eene brug over, schreed verder over een stel dubbele rails, die hier den weg schier rechthoekig kruisten — „voorzeker de spoorweg van Batavia naar Buitenzorgquot; dacht hij — en ontwaarde toen aan zijne rechterhand een vrij dichten aanplant van hoog geboomte, waartusschen — ware het dag geweest — de groene wallen van het fort „Prins Frederikquot; te ontwaren zouden zijn geweest; maar waar thans slechts eene schaduwvlek, door de loof kruinen veroorzaakt, tc zien was. Ware het dag geweest, dan zou zich onder die schaduwvlek een fraai park, het Van Zuylen-park, onthuld hebben, dat als een sieraad van Batavia mag vermeld worden en het glacis van de nijdige citadel in overheerlijke wandeldreven verandert. Hij stapte eene tweede brug over, waaronder zich door eene half geopende sluisdeur het bruischende water der Tjiliwong stortte, welke zich iets boven de versterking in twee takken splitst, om door en langs Batavia te stroomen. Iets verder, onder het lommer van een paar groote boomen, stond weder een wachthuisje verscholen, door Inlandsche militairen betrokken. Dan kwamen er nieuwe villa's in het gezicht, totdat zich aan de linkerhand een groot vierkant plein vertoonde, omgeven door hooge en lage op zich zelf staande of onder één dak opgetrokken gebouwen; een uitgestrekt effen plein, langs de zijden met Wariengien-boomen l) beplant, met een hooge naald in het midden, en bovendien hier met een monument, ginds met een standbeeld versierd. Hoornsignalen verraadden op een afstand de plaats, waar de kazernes zich moesten bevinden; in die richting gingen ook met versnelden pas enkele soldaten, die zich huiswaarts spoedden. Dat was dus het quot;Waterloo-plein, het schoone exercitieveld met zijn eeuwig groen tapijt, en al die huizen rondom met hunne smaakvolle tuintjes daarvoor werden door officieren bewoond. Dat was dus het militair kampement Weltevreden! — Weltevreden1? Misschien was de benaming juist: doch, vreemd genoeg, ook hier ontbrak de eigenaardige drukte, die gewoonlijk in de nabijheid van kazernen is waar te nemen, 't Was waar, de kazernen lagen daarvoor wellicht nog te ver af; maar de droomerige kalmte, die aan den Rijswijkschen weg heerschte, vertoonde zich ook bij de bewoners der militaire wijk. Waar levende wezens bij elkaar zaten, ontbrak de gezelligheid. Van opgewektheid, laat staan van vroolijkheid, was geen sprake.

Na een wijle op een lagen steenen paal aan den rijweg gezeten te hebben, deels in beschouwing van het kampement, deels in mijmeringen verzonken, die door den algemeenen indruk opgewekt werden, keerde Van Berkenstein op zijne schreden terug. Aan de andere zijde der Sluisbrug sloeg hij evenwel den breeden weg in, die rechts van het kanaal liep en naar het zeggen van een Inlander, dien hij aansprak, Norbek (Noordwijk) heette. Dien weg volgende, begreep hij, dat hij recht op het Marine-hotel zou aanloopen en, om niet te

') Wariengien-boomen behooren tot de Ficus-familie. Er zijn verscheidene soorten van die familie op Java. De hier bedoelde behoort tot do F. religiosa.

-ocr page 104-

DE EERSTE AVONI) AAN WAL.

vroeg zijne wandeling te staken, sloeg hij de eerste straat aan zijne rechterhand in (gang Petjanongan), waar de laatste tonen van een romance, door een vrij zuivere vrouwenstem gezongen, tot hem kwamen. In het huis, waar muziek gemaakt was, scheen het concert juist te zijn afgeloopen; want de gaspitten werden één voor één uitgedraaid en de raam-deuren gesloten. Begaven de bewoners zich nu ter ruste, of werd slechts het nachttoilet gemaakt, om het laatste gedeelte van den dag in de achtergalerij doortebrengen ?

Hoe verder onze wandelaar doorliep, des te grootcr werd ook de stilte. Slechts hier en daar een jankende kamponghond, die ten gevolge van het bleeke schijnsel der maan in eene melankolieke stemming verkeerde.

De huizen werden nu minder aanzienlijk; eenigen werden zelfs ontwaard, die geheel van hout of bamboe opgetrokken waren. Van verlichting geen spoor meer; de bewoners hadden genoeg aan het maanlicht op den weg, hetwelk hen in de schaduw liet en vergunde om ongezien den zacht doorkomenden landwind door de wijde plooien van hun loshangend nachtgewaad te laten blazen. Voorbij een kruisweg gekomen, zag hij de nederige huisjes van Inlanders en Chineezen in het groen staan. Daar begonnen dus de kampongs, het verblijf der inboorlingen. Hij had wel lust een kampong in te gaan; maar werd daarvan teruggehouden door de betrekkelijke duisternis, die er heerschte; ook vertrouwde hij den ongelijken bodem van het pad niet, dat zich verloor tusschen twee staketsels van gevlochten bamboelatten. Daarom maakte hij rechtsom, doch stuitte na eenige passen op den spoorweg. Hij volgde toen een tijdlang den weg, die daarnaast liep. Inmiddels was de maan gedaald, en ofschoon de sten-en dientengevolge helderder aan het uitspansel te voorschijn traden, begon het merkbaar donkerder te worden, vooral op die plaatsen, waar het geboomte der kampongs den weg overschaduwde. Aan een breeden zijweg gekomen, vertelde hem een Inlander, die aan een gardoe (wachthuisje) op post scheen te staan, dat hij zich in de Prinsenlaan bevond en, die afloo-pende tot aan een brug over den Molenvliet, op den grooten straatweg zou komen, en daarlangs van zelf het hotel zou bereiken.

Het was nagenoeg halfelf geworden, toen Van Berkenstein van zijne wandeling terugkeerde. Ook in het hotel scheen op dit uur bijna alles in rust te zijn; alleen de zeekapiteins onderhielden zich, onder het genot van een grogje, nog steeds over hunne avonturen op verschillende reizen ondervonden, avonturen „waarvan een passagier van de mailboot geen begrip had,quot; zooals er een opmerkte, een zijdelingschen blik werpende op Van Berkenstein, die de galerij binnentrad. Deze antwoordde met een beleefden avondgroet en wilde doorgaan naar zijne kamer, toen een ander hem toeriep:

„Wel, mijnheer de mailpassagier! als wjj niet te min gezelschap voor u zijn, vertel ons dan eens, of die trekschuitvaart u ook zoo bevallen heeft1?quot;

„Ik wil gaarne een oogenblik van uw gezelschap proflteeren,quot; antwoordde Van Berkenstein hoffelijk, op den aangeschoven stoel plaats nemende.

„Gij meent zeker, of de mailreis mij is medegevallen ? Ik zou daarop ja en neen

50

-ocr page 105-

DE EERSTE AVOND AAN WAL.

kunnen zeggen. Het voordeel van de stoombootvaart bestaat in de zekerheid van op den bepaalden dag aan te komen, het nadeel in de talrijkheid der passagiers, die men niet kan ontloopen. Geen oogenblik om alleen te zijn....quot;

Een der kapiteins knikte herhaaldelijk, om zijn goedkeuring te kennen te geven, en vroeg, of hij mijnheer een grog mocht aanbieden.

Beleefdelijk hiervoor bedankende, vervolgde Van Berkenstein:

„____ en het voornaamste, wat ik er tegen heb, is het eentonige van de reis. Wind

of geen wind, zee of niet, nooit een minuut van gevaar •j of spanning; altijd gaan de zuigers der machine even regelmatig op en neer. Ik verbeeld mij, dat aan boord van een zeilschip dit geheel anders moet zijn.quot;

„Dat beloof ik je,quot; viel er een in. „Als het marszeil uit de lijken slaat, — zooals ik dat de vorige reis nog had, — dan spant het er, hoor!quot;

Een kwartier later stond Van Berkenstein op en wenschte het gezelschap goeden nacht.

Zonder vermoeid te zijn, voelde hij een ongewone zwaarte op de oogleden. De Indische atmosfeer, die 's avonds ieder tot kalmte scheen te stemmen, oefende blijkbaar zijn invloed ook op hem uit. Te loom, om zich behoorlijk rekenschap te geven van de verkregen indrukken, te slaperig, om een enkele aanteekening te maken, ontkleedde hij zich geeuwend, en verdween spoedig achter de dunne gordijnen van zijn luchtig nachtleger.

Het laatste, wat hij hoorde, was de stem van een der koopvaardij-kapiteins, die zich met zijne collega's naar de „bramzalingquot; begaf en hen verzekerde: „dat hij de laatste zes etmalen zijn kooi niet had geroken.quot;

') Toen Van Berkenstein die meening uitte, dacht hij niet aan do gevaarvolle oogenblikken en aan do rampen mot do „Willem III,quot; do „Tromp,quot; de „Prins Hendrik,quot; de „Gelderland,quot; de „Voorwaartsquot; en de „Koning der Nederlandenquot; ondergaan.

-ocr page 106-

ZESDE HOOFDSTUK.

De eerste dag te Batavia..

Bij het ontwaken in den morgen van den dag na de aankomst, kon Ernestine Van Rosendal zich 'niet dadelijk rekenschap geven van haar toestand. In stede van het houten plafond op twee voet boven haar hoofd en de enge slaapplaats eener scheepshut, zag zij hoog boven zich den helder witten hemel van het ruime luchtige ledikant, waarin zij den nacht had doorgebracht en dat geheel omhangen was met een fijn neteldoeksch gordijn. In stede van het onophoudelijk gedreun der stoommachine heerschte er volkomen rust. In stede van het ramoer van ontwakende medepassagiers in hare onmiddellijke nabijheid, hoorde zij thans slechts hanengekraai in de verte. Met eene lichte beweging der hand de dunne sprei van haar voeten werpende en het gordijn wegschuivende, richtte zij zich een weinig op, den arm gesteund op liet hoofdkussen, waarvan de sloop op de naden opengeborduurd was, en wierp toen een blik in het ruime vertrek, dat haar den vorigen avond door mevrouw Neerbosch tot logies was aangewezen. Het eerst viel haar oog op een gemakkelijken divan met lichte cretonne overtrokken. In het midden der kamer stond een groote ronde tafel met wit marmeren blad, waarop zich eenige voorwerpen bevonden, die zij voor het naar bed gaan uit haar valies had ontpakt. Boven die tafel hing een smaakvolle stolp van witgekleurd matglas, waarin het nachtlicht nog brandde; en onder de tafel lag een karpet uitgespreid, dat den marmeren vloer van het vertrek voor een groot gedeelte bedekte. De wanden waren evenals het plafond wit gepleisterd en deden door hunne helderheid den rijkdom der uit kostbare houtsoorten vervaardigde meubels des te beter uitkomen.ij het ontwaken in den morgen van den dag na de aankomst, kon Ernestine Van Rosendal zich 'niet dadelijk rekenschap geven van haar toestand. In stede van het houten plafond op twee voet boven haar hoofd en de enge slaapplaats eener scheepshut, zag zij hoog boven zich den helder witten hemel van het ruime luchtige ledikant, waarin zij den nacht had doorgebracht en dat geheel omhangen was met een fijn neteldoeksch gordijn. In stede van het onophoudelijk gedreun der stoommachine heerschte er volkomen rust. In stede van het ramoer van ontwakende medepassagiers in hare onmiddellijke nabijheid, hoorde zij thans slechts hanengekraai in de verte. Met eene lichte beweging der hand de dunne sprei van haar voeten werpende en het gordijn wegschuivende, richtte zij zich een weinig op, den arm gesteund op liet hoofdkussen, waarvan de sloop op de naden opengeborduurd was, en wierp toen een blik in het ruime vertrek, dat haar den vorigen avond door mevrouw Neerbosch tot logies was aangewezen. Het eerst viel haar oog op een gemakkelijken divan met lichte cretonne overtrokken. In het midden der kamer stond een groote ronde tafel met wit marmeren blad, waarop zich eenige voorwerpen bevonden, die zij voor het naar bed gaan uit haar valies had ontpakt. Boven die tafel hing een smaakvolle stolp van witgekleurd matglas, waarin het nachtlicht nog brandde; en onder de tafel lag een karpet uitgespreid, dat den marmeren vloer van het vertrek voor een groot gedeelte bedekte. De wanden waren evenals het plafond wit gepleisterd en deden door hunne helderheid den rijkdom der uit kostbare houtsoorten vervaardigde meubels des te beter uitkomen.

De pendule-wijzer wees op halfzes. Het daglicht drong reeds door de nauwe openingen der zonneblinden. Thans geheel ontwaakt, richtte Ernestine zich geheel op en vouwde de handen tot het gewone morgengebed, dat heden met een bijzonder dankbaar gemoed werd uitgesproken.

-ocr page 107-

DE EEKSTE DAG TE BATAVIA.

Opstaande, gleden hare voeten als van zeiven in een paar met gouddraad geborduurde muiltjes, die daar geplaatst waren, maar die zij niet kon nalaten even van nabij te bewonderen. Op hetzelfde oogenblik ging de kamerdeur, door een rood damast schutsel aan het oog onttrokken, zacht open en liet zich een vrouwenstem hooren, die fluisterde:

„Slamat pagei, nonna!quot; (Goeden morgen, mejuffrouw!)

„Wie is daar?quot; vroeg Ernestine.

„Saja, nonna! Apa boleh masokhV' (Ik ben het, juffrouw; mag ik binnenkomen!)

„O! Redja! zijt gij het, kom maar binnen.quot;

Nadat de deur weer even zacht gesloten was, kwam achter het schutsel een aanvallig vijftienjarig Inlandsch meisje te voorschijn, gekleed in een eenvoudigen sarong en kabaai, met bloote voeten en het rijke zwarte haar in een wrong op het achterhoofd bijeengebonden, vriendelijk vragende: of de nonna goed gerust had en ook een bad wilde nemenJ Meteen opende zij de zonneblinden en plaatste de met groen damast bekleede houten ramen in de vensters, om het inzien te beletten.

Ernestine had wel lust in een bad, dat begreep Redja wel; want zij droeg reeds een schoenen sarong over den arm bij het binnentreden. ISTa de noodige toiletzaken van de marmeren waschtafel genomen te hebben, ging zij de nonna voor naar de badkamer in de bijgebouwen.

Toen Ernestine geheel verfrischt en opgewekt weer buiten kwam, kon zij geen weerstand bieden aan de verzoeking, om een oog over den bloementuin te laten gaan. Wat was dat eerste uur van den dag verrukkelijk! Hoe genotvol moest het leven zijn van iemand, die dit iederen morgen kon genieten. Bloemen had zij altijd liefgehad. Ze kende ze allen, meende zij; maar hier was bijna elke bloem haar vreemd. Sommige bloemen sloten zich, als een enkele straal van de snel rijzende zon er op viel; andere openden zich dan juist eerst en spreidden de schoonste mengeling van kleuren ten toon. Eenvoudige witte bloempjes (melattie)') straalden om strijd met schoone witte leliën (sedap malam)l) bedwelmende geuren uit; doch niets overtrof — in hare oogen althans —- de pracht van gindsche reusachtige oleander-2) en rozenstruiken. Misschien bracht de herinnering aan hare troetelkinderen teliuis er veel toe bij, om met innig welgevallen te blijven staren op die Perzische rozen 3) van dubbele grootte, en om lang de Hjne lucht in te ademen, die den geheelen struik omgaf. Eindelijk wilde zij verder gaan, toen een Inlander, die daar arbeidde, naderde en eenige woorden tot haar sprak, welke zij niet begreep, doch met een vriendelijken hoofdknik beantwoordde. Deze haalde daarop achter uit zijn buikband een rond mes te voorschijn, sneed de grootste roos af en bood haar die aan.

') Melattie — Jasminum sambac. Sedap malam Polyanthes tiibcrosa. 5) Oleander = Xeritnu oderuin, in hot Maleisch Kembang mentega. 3) Persische roos = Rosa Daraascena, in liet Maleisch Kembang mawar.

-ocr page 108-

HE EERSTE DAÖ ÏE BATAVIA.

„Wat zegt gij van de galanterie van mijn tuinman?quot; zeide mijnheer Neerbosch, lachend toetredende, om zijn logee te begroeten.

„Alleraardigst! Ik ben verrukt over den bloemenschat, dien ik hier vind.quot;

„Dat verheugt me. Het bloemenkweeken is de eenige lieflieblaerij, die mij vergund is. Eén uur in den ochtend geef ik daaraan; de rest van den dag moet ik voor de zaken in de heete stad doorbrengen.quot;

„En tehuis komende dan?quot;

„Tehuis komende, ben ik te vermoeid; voor ik wat verkwikt ben, valt de avond in. Gij weet, dat de zon hier onverbiddelijk om zes uren ondergaat.quot;

„Hoe jammer, zulk een heerlijke woning te hebben en er zoo weinig van te genieten.quot;

„Genieten? daaraan wordt hier niet gedacht, lieve Ernestine! Grenot, in den zin dien gij bedoelt, kent men hier niet en daartoe eigent zich het klimaat ook minder. Ons eenig genot is werken, geld verdienen, om er eenmaal van te kunnen genieten bij terugkomst in het Moederland, — dikwijls als men er niet meer voor geschikt is. Uit te rusten na een weikzamen dag verdient den naam van genot niet; op een gemakkelijken stoel te hangen en niets te doen, in afwachting van het uur om te gaan slapen, is althans een zeer mager genot, In Nederland is dat geheel anders. Daar geniet men van een mooien dag, als het een week achtereen slecht weer is geweest; hier is het altijd mooi weer en wordt het daarom niet meer opgemerkt. Daar geeft eene wandeling nieuwe veerkracht aan lichaam en geest; terwijl hier eene eenvoudige avondwandeling gelijk staat met een zweetbad. Maar laat ons naar binnen gaan; mijne vrouw zal ons met het ontbijt wacliten.

Mevrouw Neerbosch was een lange, magere, dertigjarige vrouw. Hoewel een dochter van blanke ouders, had zij het eerste levenslicht op Java aanschouwd, waar haar vader indertijd de betrekking van resident vervulde. Een onafgebroken verblijf in Indië had niet alleen op de vorming van haar karakter, maar zelfs op de kleur ham- huid invloed uitgeoefend ; de matte tint harer bleeke wangen toch wekte bij menigeen het vermoeden op, dat er een enkele droppel Javaansch bloed door hare aderen stroomde. Toen zij ongeveer achttien jaar oud was, ging zij algemeen voor schoon door; en het was op dien aanvalligen leeftijd, dat zij, te Batavia logeerende, het hart veroverde van den jeugdigen Neerbosch, toenmaals procuratie-houder van een aanzienlijk handelshuis. Ware het huwelijk, dat spoedig daarop werd gesloten, gezegend geweest, de minder goede karaktertrekken zouden bij „de moederquot; wellicht nimmer tot volkomen ontwikkeling zijn gekomen; doch nu alle hoop vervlogen was na een twaalfjarigen kinderloozen echt, hadden van lieverlede de zelfzucht en de ijverzucht bij mevrouw Neerbosch de overhand gekregen. Het was zelfs opvallend, dat die gebreken zich Jaar op jaar duidelijker afteekenden op haar gelaat, dat nog wel de sporen van vroegere schoonheid droeg, maar al het aantrekkelijke reeds had verloren. In de plooien om dien mond lag iets bepaald onaangenaams, in den regehnatigen vorm van dien neus iets scherps, en in de uitdrukking dier oogen iets ontevredens.

54

-ocr page 109-

DE EERSTE DAG TE BATAVIA.

Ernestine vond mevrouw in de achtergalerij aan de ontbijttafel bezig om koffie te bereiden. Bezig, dat wilde zeggen, zij gaf orders aan een oude Inlandsche vrouwelijke bediende, en zag toe, dat die uitgevoerd werden. In een hoek op den grond stond een pannetje melk op een spiritusvlam, en bij dat pannetje hurkte de meid telkens weer neder, als zij de njonja iets had aangegeven.

Den vorigen avond was mevrouw Neerbosch werkelijk heel lief geweest en had daardoor een gunstigen indruk op Ernestine gemaakt. Het gesprek had toen hoofdzakelijk over Holland geloopen, in het bijzonder over de plaats, waar Neerbosch zijne jeugd had doorgebracht, en over de gebeurtenissen daar voorgevallen sedert zijn vertrek. Natuurlijk nam mevrouw daaraan weinig deel; doch toen het uur van slapen was gekomen, had zij haar logee naar de kamer geleid, om zelve nog eens rond te zien of er niets ontbrak. Des te opvallender was het dus, toen Ernestines hartelijke morgengroet zeer koel werd beantwoord. Ook de houding van mevrouw Neerbosch was stijf, de vriendelijkheid verdwenen, terwijl hare woorden afgemeten waren.

Mocht die spoedige verandering den heer Neerbosch al niet bevreemden, hij kon er toch de oorzaak niet dadelijk van gissen. Toen hij echter zijn wederhelft bij herhaling de oogen zag werpen op de roos, die Ernestine naast zich had nedergelegd, ging er licht voor hem op en zeide hij op natuurlijken toon:

„Ernestine is opgetogen over onzen tuin, vrouwlief! Zelfs Djojo heeft het opgemerkt en haar een roos aangeboden.quot;

Die weinige woorden waren genoeg, om het gelaat op te helderen van de vrouw des huizes, die nu ook vriendelijk vroeg, of Ernestine veel van bloemen hield.

„O! heel veel, maar 't is, alsof ik er nooit zooveel van hield als thans. Misschien is het gemis van bloemen aan boord gedurende zoo vele weken er wel de schuld van.quot;

„Was het anders goed aan boord?quot;

„Heel goed, wat het materiëele leven betreft. En toch merk ik mi weer, hoeveel beter het hier is. Deze kop koffie by voorbeeld is overheerlijk!quot;

„Vindt gij?quot; vroeg mevrouw, nu weer geheel in goeden luim. „Wilt gij nog een kopje? — Ma! lagi satoe mangkop sama nonna!quot; (Oudje, nog een kopje voor de juffrouw).

„Gjj zegt: wat het materiëele betreft,quot; merkte mijnheer op. „Liet de verstandhouding der passagiers onderling te wenschen over?quot;

„Och! daarover viel niet te klagen,quot; antwoordde Ernestine ontwijkend.

„Wie waren er alzoo aan boord?quot; vroeg mevrouw. „Ook Indische dames?quot;

„Jawel, onder anderen mevrouw De Valk, mevrouw De Graaf....quot;

„Mevrouw De Graaf, van Passaroean?quot;

„Ik meen ja; haar man heeft een suikerfabriek. Zij was de dame, bij wie ik mij gedurende de reis aansloot.quot;

„Dat is Mietje De Graaf; ik wil haar vandaag nog opzoeken. Waar logeert ze?quot;

-ocr page 110-

DE EERSTE DAG TE BATAVIA.

„Dat zou ik u niet kunnen zeggen.quot;

„Hé! weet gij dat niet? Dat is zeer vreemd! En gij behoordet tot haar gezelschap, zeidet ge straks?quot;

„Onze verhouding was in den laatsten tijd niet..., intiem,quot; zeide Ernestine; en om het gesprek op iets anders te brengen, begon zij de diamanten knoopjes van mevrouws morgenkleed een wel verdienden lof toe te zwaaien. Hoewel dat de eigenares streelde, dacht deze toch bij zich zelve:

„Er is zeker wat voorgevallen aan boord; ik wil er het mijne van hebben. Mietje De Graaf logeert stellig bij de Tornton's.quot;

Terwijl mijnheer Neerbosch een dagblad inzag, werd er nog over allerlei zaken gesproken.

„Uw naam staat reeds in de courant,quot; zei mijnheer, de lijst der aangekomen passagiers doorloopende. „Wie zijn de heeren Van Berkenstein en Leeghancker? Die namen heb ik in Indië nog nooit gehoord.quot;

„Die heeren komen hier voor hun genoegen,quot; antwoordde Ernestine.

Het ontging mevrouw niet, dat haar logée een oogenblik kleurde.

„Voor hun genoegen!quot; riep mijnheer uit. „Dan zullen ze ook niet lang blijven. De verveling zal hen spoedig wegjagen. Die hier niets uitvoert, houdt het geen maand uit.quot;

„Mijnheer Van Berkenstein wil land en volk bestudeeren. Hij heeft in Europa al veel gereisd, en zegt, dat hij zich schaamt als beschaafde Nederlander onze koloniën niet te kennen.quot;

„Dat mag ik hooren. Als zoo iets meer gebeurde!.... Maar, dat zal wel een ijdele wensch blijven.... Men gaat liever zijn geld verreizen in Zwitserland, Schotland, Noorwegen of elders. Komt men terug, dan heeft men slechts aangename herinneringen, geen enkele nuttige voor het Vaderland.... Kon men toch eene wet in het leven roepen, waarbij eene reis naar ons zoo schoon Insulinde voor de Nederlandsche jongelingen, die zich voor

eene staatkundige loopbaan voorbereiden, verplichtend werd gesteld____Maar.... ik verpraat

mijn tijd, ik moet mij gaan kleeden.quot;

Een kwartier later kwam de wagen voor, die mijnheer Neerbosch naar zijn kantoor in de stad bracht.

Het klepperend geluid van een rateltje deed zich niet lang daarna voor het huis hooren.

„Eb! Tjina klontong!quot; (een Chineesche marskramer) zei de oude meid, die de ontbijttafel opruimde.

Spoedig daarop naderden een paar Chineezen, van welke de voorste niet ophield met ratelen en de tweede gevolgd werd door een halfgekleeden Maleier, die aan een veer-krachtigen draagstok, van bamboelatten vervaardigd (pikolan), twee stapels met doozen had hangen.

56

-ocr page 111-
-ocr page 112-
-ocr page 113-
-ocr page 114-
-ocr page 115-

DE EERSTE DAG ÏE BATAVIA.

De Chineezen, beneden aan de trap gekomen en mevrouw Neerbosch ziende, groetten half eerbiedig, half familiaar lachend, en vroegen of mevrouw ook iets wilde koopen.

Mevrouw verzekerde, dat zij vandaag hoegenaamd niets noodig had; maar keek toch tamelijk nieuwsgierig naar de pakken, die de koelie reeds van zijne bruine, glimmende schouders had laten neerglijden op de kiezelsteenen.

De Chineezen schenen het zeer natuurlijk te vinden, dat mevrouw begon met hen af te wijzen; zij lieten zich echter daardoor volstrekt niet afschrikken, lachten haar nog vriendelijker toe, en verzekerden op hun beurt, dat zij minder kwamen om wat te ver-koopen, dan om mevrouw eens iets nieuws te laten zien.

„Wat voor nieuws?quot;

„O! heele nieuwe stoffen, bijzonder mooie. Met de „kapal apiquot; (stoomschip) pas uit Europa aangebracht.quot;

En fluks bracht de eene Chinees een groote doos in de galerij, terwijl de andere mevrouw aan den praat hield.

Beiden haalden nu hunne koopwaren te voorschijn, die stelselmatig door hen met warmte aanbevolen en door mevrouw even stelselmatig afgekeurd werden.

„Die eene stof, — Ernestine, als gij die even wildet ophouden om er het licht goed op te laten vallen, — nu, die gaat nog al. Wat moet die kosten?quot;

„Een gulden de el.quot;

„Een gulden! jon leelijke Kee, je kunt gerust je rommel weer inpakken; je behoeft vooreerst niet weer te komen! Een gulden de el! Is dat een overvragen!quot;

Chinees n0. 1 wilde sterven als hij overvroeg, en Chinees n0. 2 begon inmiddels het stuk langzaam weer op te winden.

„Hebt gij wat noodig?quot; vroeg mevrouw aan Ernestine.

„Eigenlijk wel,quot; zeide deze; „ik zou gaarne van die stof een kleed____quot;

„O! dan moet ge niet bieden; anders laat hij zich niet genoeg afdingen.quot;

Ernestine onthield zich nu van verdere bemoeiing met den handel, en nam het luchtig nationaal costuum der Chineezen eens op, dat slechts uit een paar wijde kleeding-stukken bestond, een korte flodderende broek van donkerblauwe zijde en een graslinnen baadje. Daarop raapte zij het rateltje van den vloer op en zag, dat het den vorm van een houten hamertje had. Het dikke gedeelte was hol en aan beide zijden bespannen met een fijn blaasje. Een balletje was met een stuk snaar er zoodanig aan bevestigd, dat door den steel tusschen de vingers rond te draaien, het balletje op dat blaasje een roffel sloeg. Met dat klepperend geluid verkondigde de Chinees-marskramer reeds op een afstand zijn komst aan de koopzieke dames, die zich gewoonlijk in het achterhuis ophielden. Werd hij niettegenstaande zijn geroffel niet door een bediende aangeroepen, dan nam hij de vrijheid, — mits er geen honden waren, want daarvoor had hij allen eerbied, — het erf op te gaan en de vrouw des huizes op te zoeken. Hij wist bij ondervinding, dat zijn

57

-ocr page 116-

DE EERSTE BAG TE BATAVIA.

vracht koopwaren eene aantrekkingskracht bezat, waaraan zelden een dame weerstand kon bieden.

Na lang loven en bieden had mevrouw Neerbosch het noodige aantal ellen van dat eene stuk gekocht, dat haar logee zoo toelachte. Het was haar gelukt, er de helft op af te dingen, zoodat Ernestine erkende, dat men in Holland niet goedkooper te recht kon komen. Juist wilde zij mevrouw voor de moeite bedanken, toen deze het goed aan de oude „maquot; ter hand stelde met last om het op te bergen, zeggende:

„'t Is goed, dat gij u stil hebt gehouden. Ik heb nu een prachtig mooie japon voor een spotprijs. Er was niet genoeg meer over voor u.quot;

Op de teleurstelling van het meisje geen acht slaande, vervolgde zij:

„Ik ga nu gauw naar de dispens, om de benoodigdheden voor de keuken uit te geven, en dan een paar visites maken. Gij hebt zeker genoeg te doen met uitpakken en brieven schrijven. Om twaalf ui-en ben ik terug.quot;

Doch om twaalf uren was mevrouw Neerbosch niet terug. Op zijn zachtst uitgedrukt kon die manier van een logee te behandelen niet anders dan onbeleefd genoemd worden. Ernestine vond het althans weinig kiesch, dat mevrouw zich goedkoop een kleed aanschafte, door haar gast er van- te berooven, en alles behalve gastvrij, haar den eersten dag alleen te laten. Toen Redja dus kwam zeggen, dat het tweede ontbijt gereed was, er bijvoegende dat mevrouw waarschijnlijk bij een kennis zou blijven rijst-eten, wist Ernestine niet wat zij daarvan moest denken. Misschien waren dat Oostersche manieren, maar aangenaam vond zij die niet. Zij wachtte nog een wijle, in de hoop, dat haar gastvrouw tehuis zou komen; doch toen deze niet verscheen, gaf zij toe aan het herhaald verzoek van Redja om aan tafel te komen.

Daar zat zij nu alleen aan een grooten disch, overdekt met een aantal schotels, waarvan de eene haar even onbekend was als de andere. Redja schepte drooggekookte rijst met een houten spaan uit een soort van korfje (bakoel) op het bord der nonna, en bood haar daarna de schotels met toespijzen een voor een aan, telkenmale den naam van het gerecht noemende. Ernestine had vroeger zooveel goeds van de Indische rijsttafel gehoord, dat het haar onder andere omstandigheden verheugd zou hebben er mede kennis te maken. Maar, nu zij er alleen voor zat, welden onwillekeurig treurige gedachten bij haar op, en was zij niet in staat een korrel rijst te nuttigen.

Hoe eenzaam en verlaten voelde zij zich thans! De voetstappen der bedienden waren zelfs niet hoorbaar. In de warme atmosfeer, waarin zij zich bevond, was iets kils en drukkends. De nonna had waarlijk meer behoefte tot schreien dan tot eten. Welke waarde had die overvloed voor iemand, die alléén op de wereld stond'!

Een zware zucht ontsnapte haar beklemd gemoed. De spijzen onaangeroerd latende, stond zij van tafel op en begaf zich naar haar vertrek, om zich daar op den divan te werpen en den vrijen loop aan hare tranen te laten.

58

-ocr page 117-

DE EERSTE DAG TE BATAVIA.

„Ik ben wel dwaas,quot; dacht ze eindelijk. „Mijne bestemming is het immers, om altijd alleen te zijn, al bevind ik mij ook onder honderd menschen van den stand, waartoe ik vroeger behoorde. De „gouvernantequot; moet er op voorbereid zijn, om als een onderwys-machine behandeld, en voor het overige als een noodzakelijk kwaad beschouwd te worden. — Welke belangstelling kan mevrouw Neerbosch voor mij hebben, en waarom zou zij voor mij tehuis blijven !■ Had ik kunnen rekenen op zulk een hartelijke ontvangst, als mij gisteren te beurt viel? — Komaan, ik wil niet meer toegeven aan die zwakheid.quot;

En nu droogde zij hare tranen af en nam een boek ter hand. Of zij aandachtig las?____Wie zal dat kunnen getuigen?

Een uur later hoorde zij mevrouw tehuis komen en naar hare kamer gaan. Daarop werd de stilte niet meer verbroken vóór halfvijf, toen mijnheer van de stad terugkeerde en Redja haar uit zijn naam kwam zeggen, dat mijnheer om halfzes met de nonna wenschte te toeren en haar verzocht tegen dien tijd gekleed te zijn.

Op het bepaalde uur stond een elegante mylord met twee groote Sidney-paarden bespannen voor het huis gereed. Mevrouw had laten weten, dat zij mede zou gaan, maar nog niet klaar was; en nu zat mijnheer met Ernestine zoolang in de voorgalerij te praten.

De groote hitte van den dag was reeds voorbij en de Tamarinde-boomen ') wierpen lange schaduwen over het bestoven gras, toen mevrouw een kwartier later met een onvriendelijk gezicht voor den dag kwam en zonder iets te zeggen in het rijtuig stapte. Mijnheer verzocht Ernestine naast haar te gaan zitten en plaatste zich zelf tegenover de dames, na eerst den koetsier de richting te hebben aangegeven, die hij moest volgen.

Langs een paar zijden van het Koningsplein werd omgereden, toen over Tanah-Abang, Kebong-Sirih en Parapattan 1) den grooten weg van Meester Cornelis bereikt, dezen tot het tramway-station aldaar opgeteerd, en vervolgens terug door het militair kampement Weltevreden, langs het Waterlooplein.

Met opzet onthield mijnheer Neerbosch zich van aanwijzingen gedurende den rit. Hij wist, dat bij een eerste bezoek van een nieuwe plaats de geest minder geschikt is, om bijzonderheden op te merken en te onthouden. Trok hij de aandacht op enkele punten, de algemeene indruk werd daardoor benadeeld. Slechts dan, als Ernestine een vraag deed, beantwoordde hij die; en daar mevrouw het stilzwijgen bewaarde, werd er zelden een woord gewisseld.

Door het maanlicht had, evenals gisteren de overgang van dag en nacht bijna

59

1

) Tanah-Abang, Kebong-Sirih, Parapattan en Meester Cornelis zijn als wijken of beter als voorsteden van Batavia aan te nierken.

-ocr page 118-

DE EERSTE DAG ÏE BATAVIA.

onmerkbaar plaats gehad. De lucht was zoel, de weg bijna overal besproeid. Ernestine genoot met volle teugen. Telkens ontmoette men equipages met heeren en dames, waarmede een groet werd gewisseld. In de nabijheid van het kampement zag men veel wandelaars, de meesten militaiien en officieren in burgerkleeren. Tot tweemaal toe ontving Ernestine een groet, en telkenreize zag mevrouw Neerbosch dan haar logee uitvorschend aan, die daarop den naam van een harer mede-passagiers noemde.

Aan het Waterlooplein komende, liet mijnheer de paarden stappen, en gaf toen op verzoek van Ernestine uitlegging van de bestemming der verschillende gebouwen. Die lage steenen woningen dienden den jongeren officieren tot huisvesting; in die groote huizen ginds woonden de hoofd-officieren. Die groote zuil, waarop een leelijken steenen leeuw stond, in het midden van het veld, gaf den naam aan het exercitieplein. Het gebouw met pilaren, daar, was de militaire sociëteit Concordia; daarnaast het „Groote Huisquot;, inderdaad het grootste van Batavia. Daar bevonden zich de bureaux van de verschillende departementen van algemeen bestuur, over dag dus zeer bezocht, maar op dit uur door ieder verlaten. — Dat standbeeld bij de hoofdwacht was onlangs opgericht ter herinnering aan den Grouver-neur-Generaal Jan Pieterszoon Koen. Nu volgde het Hooggerechtshof, en sloeg men rechts in langs het zeer fraaie gebouw der Vrijmetselaars-loge „de Ster in 't Oostenquot;, dan kwam men aan de gevangenis. Maar de koetsier wendde linksom, volgde de zijde van het plein, waar weder officierswoningen stonden en verder de Roomsche kerk en de bisschopswoning.

Om het monument voor den Generaal Michiels in oogenschouw te nemen, hield het rijtuig even stil; en toen mijnheer Neerbosch in weinig woorden verteld had, wie de Generaal Michiels geweest was, — een dapper officier, die met weinig middelen Sumatra's Westkust had onderworpen en in ISfO te Bali sneuvelde, — trad een heer op het rijtuig toe, groette beleefd, en zeide verheugd te zijn mejuffrouw Van Rosendal terug te zien.

„Mijnbeer Van Berkenstein,quot; zeide Ernestine verrast, hem aan het gezelschap voorstellende. „Mevrouw en mijnheer Neerbosch.1'

Mijnheer Neerbosch heette den nieuweling welkom en noodigde hem uit, zijn logée spoedig te komen opzoeken. Had hij ook lust om in te stappen en familiaar mede te eten? Dat zou hem aangenaam zijn.

Maar mijnheer Van Berkenstein wees op een tweeden heer, die besluiteloos op eenige passen afstands was blijven staan, en excuseerde zich, omdat hij met een vriend op het pad was. Hij zou echter niet in gebreke blijven de familie spoedig zijn opwachting te komen maken.

Tehuis gekomen, begaf ieder zich naar zijne kamer en spoedig daarop volgde de oproeping om te dineeren.

Aan tafel bedankte Ernestine nog eens hartelijk voor den heerlijken rit.

„Dus valt Batavia u niet tegen?quot; vroeg mijnheer tevreden.

60

-ocr page 119-

■: ;

■; -, ■-■

v :■■ Jf-;'

|¥|«

' lt;r;-

■• „v • i

. ■ ■quot;.•««, •''*■•,gt; ■

%.' 4$i

% quot;gt; •

' 1 . :'; 1

:quot; 4fr--

•'. ■■

'M'i,

-ocr page 120-
-ocr page 121-
-ocr page 122-

K:quot;»:

I M

-

Hi

'%:Êm

WÊmMmMmi WÊmlÊ MmÊÊÊSÊÊÊm m

-ocr page 123-

HE EERSTE DAG TE BATAVIA.

„Integendeel, ik vind de plaats verrukkelijk mooi. Een stad geheel uit villa's, pleinen en boschjes samengesteld; ik heb mij zoo iets nooit kunnen voorstellen! Het zou mij verwonderen, als er op de wereld een mooier stad te vinden was.quot;

„Van zee-officieren heb ik meer dan eens hooren zeggen,quot; betuigde de heer Neerbosch, „dat Batavia eenig in haar soort is. Zij beweren namelijk, dat er wel steden zijn, die door den vorm van den bodem of door de onmiddellijke omgeving meer schilderachtig zijn gelegen, doch dat men nergens dien aanleg, die netheid, dien rijkdom van weelderig groen, en vooral die uitgebreidheid terugvindt. Want, hoewel wij nu eeu goed uur gereden hebben, zaagt ge nog slechts het kleinste gedeelte van Batavia, zij het dan ook het schoonste.quot;

„Ik vind het prachtig,quot; herhaalde Ernestine ietwat opgewonden, „vooral____quot;

„Vooral het militair kampement, is 't niet?quot; viel mevrouw haar ironisch in de rede.

„Vooral met deze maan-belichting, wilde ik zeggen. Maar het Waterlooplein spant de kroon, dat ben ik geheel met u eens.quot;

Het middagmaal geleek bijna in alle opzichten op hetgeen gewoonlijk in Nederland werd gebruikt. Achtereenvolgens werd er soep, visch, vleesch en groenten gediend. De visch had wel eenige overeenkomst met schel visch en heette „ikan bandengquot; •), zei mijnheer. „Maar apropos! hoe is u van morgen de rijsttafel bevallen1?quot;

„Ik had geen honger, en kan er dus nog niet over oordeelen.quot;

„Hebt gij Ernestine niet kunnen overhalen van uwe lekkere sesaté 2) te proeven !quot;

„Ik heb niet tehuis gedejeuneerd. De Torntons lieten me niet gaan, en ik vernam bovendien van Mietje De Graaf veel interessants van de reis.quot;

Bij deze woorden wierp zij een veelbeteekenenden en alles behalve lieven blik op haar logée.

„En wat was dat dan? — Voor Ernestine toch stellig geen nieuws!quot;

„Dat denk ik ook niet,quot; zei mevrouw schamper. „Laat zij het maar vertellen.quot;

Beiden zagen het jonge meisje aan, dat bloedrood werd en de oogen neersloeg, doch eensklaps het hoofd weer oprichtte en zeide :

„Ik kan alleen gissen, wat mevrouw De Graaf heeft verteld, doch acht dat voor niemand van eenig belang. Wees daarom zoo goed, mevrouw! in mijne tegenwoordigheid dat interessante te herhalen. Ik zou niet gaarne hebben, dat mijnheer verkeerde gevolgtrekkingen maakte.quot;

Het was nu de beurt aan mevrouw om een oogenblik verlegen te zijn. Op zooveel stoutmoedigheid had zij niet gerekend.

01

1

') Ikan bandeng = Lutodeira-chanos, is een visch, die tot de Clupea- (haring) soorten behoort.

2

) Sesaté is een gerecht, behoorende veelal bij de rijsttafel. Het zijn stukjes vleesch, die, na met zekere kruiden ingewreven te zijn, aan dunne stokjes geregen en boven het vuur gepoft worden. De Bataviasche saté-kambing (schapenvleesch) is door den geheelen Indischen Archipel beroemd.

-ocr page 124-

J)E EERSTE DAG TE BATAVIA.

„Ik begrijp wel,quot; vervolgde Ernestine, „dat mevrouw De Graaf niet veej goeds van mij verteld heeft; maar juist daarom wenschte ik wel te weten, wat zij gezegd heeft.quot;

Eindelijk antwoordde mevrouw gemelijk:

„Ik heb geen lust een vertrouwelijk gesprek hier te herhalen. Wat hel) ik ook met een anders zaken te maken? 't Kan mij niets schelen.quot;

En nu, op eens zeer spraakzaam wordende, begon zij een ander onderwerp op te halen, en werd weer vriendelijk tegen haar logee. Doch haar echtgenoot bleef even onvoldaan als Ernestine. De eerste wist niet wat te denken van de vreemde houding zijner vrouw, en de tweede begreep maar al te goed, dat de laster haar ook hier vervolgde.

Tegen acht uren kwamen eenige kennissen, aan wie Ernestine werd voorgesteld, door mijnheer als „zijn lieve logt!equot;, door mevrouw als mejuffrouw Van Eosendal „die hier een betrekking kwam zoekenquot;; en toen tegen elf uren de bezoekers weggereden waren en de huisgenooten zich ter ruste begaven, was het eenige wat mijnheer Neerbosch van het „vele interessante der reisquot; uit zijn echtgenoote wist te krijgen, dat die jonge dame een „groote coquettequot; scheen te zijn.

62

-ocr page 125-

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Qorzaken en, gevolgen van de uitbarsting van Krakatau.

Het kon inderdaad eene lieve woning genoemd worden, het huis in de Secretarie-laan, waarin de heer en mevrouw Krip, in afwachting van een plaatsing, gastvrij waren opgenomen door den heer Krip Senior, referendaris bij de Algemeene Secretarie. De eenvoudige en tevens smaakvolle inrichting, die de aanwezigheid van eene vrouw verraadde, gaf er iets buitengewoon gezelligs aan. Toch ontbrak die vrouw reeds sedert een jaar; toen had haar een zware ziekte plotseling weggenomen, en de troostelooze echtgenoot was alleen achtergebleven om voor de opvoeding van zijne twee kinderen te zorgen. De geest (lei-overledene scheen evenwel in dat huis voort te leven en als een goede genius over het gezin te waken; want stille berusting had het verwoeste geluk vervangen. Eu deed de weduwnaar nooit iets zonder in gedachte den wensch der ontslapene te raadplegen, ook bij de kinderen werd de herinnering aan de moeder steeds levendig gehouden.et kon inderdaad eene lieve woning genoemd worden, het huis in de Secretarie-laan, waarin de heer en mevrouw Krip, in afwachting van een plaatsing, gastvrij waren opgenomen door den heer Krip Senior, referendaris bij de Algemeene Secretarie. De eenvoudige en tevens smaakvolle inrichting, die de aanwezigheid van eene vrouw verraadde, gaf er iets buitengewoon gezelligs aan. Toch ontbrak die vrouw reeds sedert een jaar; toen had haar een zware ziekte plotseling weggenomen, en de troostelooze echtgenoot was alleen achtergebleven om voor de opvoeding van zijne twee kinderen te zorgen. De geest (lei-overledene scheen evenwel in dat huis voort te leven en als een goede genius over het gezin te waken; want stille berusting had het verwoeste geluk vervangen. Eu deed de weduwnaar nooit iets zonder in gedachte den wensch der ontslapene te raadplegen, ook bij de kinderen werd de herinnering aan de moeder steeds levendig gehouden.

De terugkomst uit Nederland van den gemoedelijken broeder en diens vrouw wierp een zachten gloed op het overigens eentonige en koude leven van den referendaris. Tot nu toe was de ernst op zijn gelaat niet verbroken geworden dan iii die oogenblikken, wanneer zijne meisjes terugkwamen van eene officiersweduwe, aan wie hij haar toevertrouwde gedurende de uren, welke hij op 't bureau doorbracht. Slechts dan speelde er een vriendelijke glimlach om zijn mond. Voor het overige leefde hij eenzelvig, en was de arbeid ook 's avonds zijn gewone toevlucht om de leegte van zijn hart minder te gevoelen. Dank aan de tegenwoordigheid van zijn spraakzamen broeder en van diens echtgenoote, die het bestier der huishouding tijdelijk op zich had genomen, helderde na weinige dagen zijn somber gelaat op en kwam er een gunstige verandering in zijne gedrukte stemming.

Op zekeren avond werd het gezelschap vermeerderd door een bezoek der heeren Van Berkenstein en Leeghancker, die de assistent-resident Krip met ongeveinsde blijdschap

-ocr page 126-

OORZAKEN- EN GEVOLGEN VAN DE L'ITBASl'ING VAN KRAKATAU.

en onderscheiding ontving en als zijne reisgenoot en aan den heer des huizes voorstelde. Natuurlijk liep het gesprek aanvankelijk over de reis, waarvan men alleen het aangename herdacht, en over de mede-passagiers, waarin men belang stelde.

„Hebt gij onze reisgenoten nog ontmoet f vroeg Krip Junior.

„Eenigen heb ik hier teruggezien,quot; antwoordde Van Berkenstein, „maar de meesten zijn reeds naar elders vertrokken; sommigen naar Samarang en Soerabaia, anderen naar Sumatra. Doch wat mij leed doet, is dat in weerwil van al de moeite, die ik mij gegeven heb, het mij niet is gelukt op het spoor te komen van mevrouw Wallis.quot;

„Wie is mevrouw Wallis1?quot; vroeg mevrouw Krip.

„Die jonge officiersweduwe met zes kinderen, die als passagier 2lle klasse reisde en gij daarom waarschijnlijk niet hebt opgemerkt.quot;

„Ja, ja!quot; zei Krip Jr., „ik weet wel wie gij meent. Gij hebt haar nog een wagen bezorgd. En hebt gij al aan het postkantoor en bij de politie naar haar geïnformeerd?quot;

„Daar is zij niet bekend,quot; antwoordde Van Berkenstein. „Haar lot is zóó treurig, en de lijdzaamheid, waarmede zij het draagt in spijt van de zware zorgen, die haar drukken, zóó groot, dat zij de belangstelling verdient van ieder, die geen hart van steen bezit.quot;

„Haar adres is wel uit te vinden,quot; merkte de huisheer op. „Gij zegt, dat zij een officiers weduwe is; in dat geval heeft zij een pensioen, en om dat te ontvangen, moet zij zich aangemeld hebben. Over een paar dagen zal ik u kunnen zeggen, waar zij zich ophoudt.quot;

„Gij zult mij daarmede bijzonder verplichten. Ik verwijt mij, dat ik het haar zelve niet heb gevraagd.quot;

„Hoe maakt het de familie De Valk?quot; vroeg mevrouw Krip aan Leeghancker. „Ziet gij die nog dagelijks aan tafel?quot;

„Neen, mevrouw! Tot mijn leedwezen hebben de De Valks het Marine-hotel spoedig verlaten en logeeren ook al bij goede kennissen, die boven Meester Cornelis wonen. Ik kan niet zeggen, dat het hotelleven er vroolijker op wordt. Mijnheer De Valk sprak ik echter gisteren. Hij was zenuwachtig van verlangen om iets van zijne aanstaande plaatsing te vernemen. Er zyn drie residentiën vacant, beweert hij; en, omdat het zoo lang duurt, denkt hij, dat er tegen hem geïntrigeerd wordt en hij langen tijd op wachtgeld zal moeten doorbrengen,quot;

„Hij behoeft zich niet ongerust te maken,quot; liet mijnheer Krip Senior zich ontvallen. ,,De Valk staat nog niet hoog genoeg om ernstige vijanden te hebben, die hem in zijn carrière zouden trachten te benadeelen; bovendien staat hij als een goed ambtenaar aangeschreven.quot;

„Als mijn zwager zoo spreekt,quot; zei mevrouw lachend, „dan is de voordracht ook al opgemaakt, en kunt gij mevrouw De Valk voorloopig feliciteeren. Die heeren van de Secretarie zijn goed op de hoogte.quot;

„Mag ik dan weten,quot; vroeg Leeghancker onnadenkend, „waar De Valk als resident geplaatst wordt? Dan kan ik het mevrouw meedeelen.quot;

64

-ocr page 127-

OOKZAKEN ENT GEVOLGEN VAN DE UITBARSTIXG VAN KRAKATAU.

„Het doet mij leed, aan uw verzoek niet te kunnen voldoen,quot; antwoordde de referendaris. „Mijn schoonzuster ziet in eiken ambtenaar van de Secretarie een Gouverneur-Generaal. Maar,quot; liet hij er op volgen, om een wending aan het gesprek te geven, „welke is de indruk, die de heeren van Batavia hebben?quot;

„Wat mij betreft,quot; antwoordde Van Berkenstein, „ik ben met de plaats zeer ingenomen, maar nog meer met bet Indisch publiek.quot;

„Dat is zeer vleiend,quot; zei mevrouw Krip. „Zulk compliment had ik nu eerder van u verwacht, mijnheer Leeghancker!quot; voegde zij er schalksch bij.

„Het is geen compliment, mevrouw!quot; hernam Van Berkenstein. „Nergens heb ik de menschen zoo ongedwongen, zoo natuurlijk gevonden als hier. Ieder spreekt, zooals bij denkt, zonder terughouding, openhartig. Men ontvangt u zonder plichtplegingen eu is gastvrij in hooge mate, al heet het ook, dat de Indische gastvrijheid niet meer bestaat.quot;

„Wij zijn al driemaal te logeeren gevraagd,quot; zei Leeghancker.

„Het spreekt van zelf,quot; vervolgde Van Berkenstein, „dat er uitzonderingen zijn en hier en daar de parvenu voor den dag komt; maar waar vindt men dat niet? Hoe geheel anders is de maatschappij in Nederland, vooral in Den Haag! Daar zijn coterieën, om niet te zeggen: standen, die uit de hoogte op elkander nederzien en een scherpe afscheiding bewaren; hier bebooren alle fatsoenlijke menschen tot één stand. In Holland begint men met te vragen naar iemands afkomst en godsdienst, hier beoordeelt men het individu en zijn karakter.quot;

„Uwe oordeelvelling is zeer juist,quot; bracht de heer des huizes in het midden; „en toch heeft deze maatschappij ook hare gebreken, gij zult dat later erkennen, — gebreken, die liet natuurlijk gevolg zijn van haar eigenaardigen toestand.quot;

„Bevalt het u hier ook zoo goed?quot; vroeg mevrouw Krip aan Jonkheer Leeghancker.

„Hm!quot; antwoordde deze, „ja wel mevrouw! 't is hier heel interessant; maar al die insecten, waarmede men te doen krijgt, zijn vervelend. De menschen zijn vriendelijk genoeg, maar ze hebben nooit tijd om te praten dan 's avonds. Overdag heeft ieder het druk en weet ik met mijn tijd geen raad. In de sociëteit komt bijna niemand. Dat is in Den Haag anders; daar vindt men altijd kennissen, die lust hebben in een partij biljart, een toer te paard of eene wandeling door de drukke straten. Bezoek ik hier iemand op zijn bureau, dan kijkt hij ternauwernood van zijn werk op en vraagt, of ik liever 's avonds bij hem aan huis wil komen. Er zijn altijd stukken, waar haast bij is en waarop gewacht wordt. Ik heb dat in Den Haag nooit zoo gezien. — Nu, de liefhebberij in het rijden beteekent hier ook niet veel. De paardjes zijn slecht of in het geheel niet gedresseerd en dadelijk moe. Gisteren heb ik voor 't eerst een toer gemaakt met den jongen Tornton. Hij wil mij een rijpaard verkoopen voor vijfhonderd gulden; maar ik weet niet hoelang, we hier nog zullen blijven.

Bij deze woorden zag hij Van Berkenstein vragend aan.

65

-ocr page 128-

OUKZAKEN EX GEVOLGEN VAN DE UITBARSTING VAN KKAKATAU.

„Mij dunkt,quot; meende mevrouw Krip, „lang genoeg om eenigen dienst te hebben van een paard, dat gij alle dagen op een verkooping weer van de hand kunt zetten. — Doch, nu heb ik wel uwe opinie over de paarden gehoord, maar over de dames nog geen woord.quot;

Daar Leeghancker een kleur kreeg en een oogenblik op zijn antwoord liet wachten, kwam Van Berkenstein hem te hulp, door lachend te zeggen:

„Ik durf u wel te verzekeren, dat mijn jonge vriend dadelijk zeer ingenomen was met de Indische dames, die hij reeds ontmoet heeft.quot;

„Zoo, zoo! Pas maar op, mijnheer Leeghancker! De mooie oogen van de Indische dames zijn gevaarlijk. Misschien hebt gij al een paar gezien, dat onweerstaanbaar was. ISTu, ik houd mij aanbevolen voor uwe confidenties.'1

En daar Leeghancker bij die plagerij steeds rooder werd, vervolgde Van Berkenstein:

„Indien hij behoefte mocht gevoelen om zijn hart lucht te geven, zou hij geen betere keus kunnen doen. — Maar ik wilde u juist vertellen, dat wij onlangs den avond doorbrachten bij de familie Neerbosch.quot;

„Neerbosch? 0! daar is juffrouw Van Rosendal gelogeerd. Hoe maakt zij het? Van al de dames aan boord trok dat meisje mij het meest aan. Het verheugt mij, dat zij het zoo goed getroffen heeft. Het huis, door de Neerbossen bewoond, is zeker het mooiste van het Koningsplein.quot;

„Dat is zoo; mijnheer Neerbosch is bovendien een gentleman. Toch geloof ik, dat juffrouw Ernestine daar niet op haar plaats is.quot;

„Hoe zoo? Is mevrouw dan?____quot;

„Mevrouw is allerliefst, doch zij herinnert haar logee — naar 't mij voorkomt — te veel aan hare positie. Het meisje scheen dan ook bedrukt te zijn, en maakte van de eerste gelegenheid gebruik, — terwijl Leeghancker mijnheer en mevrouw over de Haagsche opera onderhield, — om mij te verzoeken, of ik haar behulpzaam wilde zijn met advertentiën in eenige couranten te plaatsen. Het schijnt, dat mijnheer zijn best doet haar te houden en weigert om één stap te doen, waarvan het gevolg zou zijn, dat hij zijn logée verloor.quot;

„En gij hebt natuurlijk aan haar verzoek voldaan?quot;

„Ja, dadelijk, maar tot heden zonder succes. Daar ik mijn eigen adres opgaf, heb ik eenige brieven ontvangen. Ook kwamen een paar heeren persoonlijk inlichtingen inwinnen; en ofschoon ik de beste getuigenissen gaf, lieten allen mij later weten, dat zij er van afgezien hadden.quot;

„Helaas!quot; zuchtte mevrouw Krip, „het zou mij niets verwonderen, dat mevrouw De Graaf zich ongunstig over haar heeft uitgelaten. Als dat zoo is, zal het Ernestine moeilijk vallen eene goede conditie te krijgen.quot;

„In welke betrekking staat juffrouw Van Rosendal tot mevrouw De Graaf?quot; vroeg Krip Senior.

66

-ocr page 129-

OORZAKEN' ENT WEVOL6EN' VAN DE UITBARSTING YAM KKAKATAU.

„Mevrouw De Graaf is de dame, onder welker toezicht juffrouw Ernestine herwaarts kwam,quot; was het antwoord. „Noemt mevrouw De Graaf haar ronduit een „coquettequot;, — zooals zij aan boord deed, — of zegt zij met een half woord maar iets in haar nadeel, dan is dit genoeg om de measchen af te schrikken. Jonge dames, die uit Holland komen, staan altijd meer of minder onder verdenking, trouwlustig te zijn. Komt er nu bij, dat zij „coquetquot; heeten, dan wordt de kans nog kleiner om een conditie te krijgen. Het zou mij voor Ernestine werkelijk leed doen.quot;

Mijnheer Krip Junior vroeg, of de heeren al naar de stad waren geweest. Met „de stadquot; bedoelde hij oud-Batavia. En toen Van Berkenstein hierop ontkennend antwoordde, bood Krip zich aan om hem te vergezellen.

„Ik neem uw vriendelijk aanbod gaarne aan,quot; zeide Van Berkenstein, „niet alleen omdat ik bij onze aankomst reeds opmerkte, hoe goed gij daar bekend zijt; maar ook omdat uwe plaatsing u wellicht spoedig van Batavia zal verwijderen.quot;

Krip was met dat compliment erg gelukkig. Blijkbaar brandde hem iets op het hart, maar hij bedwong zich en antwoordde met een zijdelingschen blik op zijn broeder:

„0! mijn vertrek zal zoo spoedig niet plaats hebben, denk ik; maar als gij het goedvindt, kunnen wij morgen beginnen.quot;

Er werd nu overeengekomen om te tien uren stadwaarts te gaan. Van Berkenstein zou Krip afhalen, hoewel deze daartegen protesteerde en verzocht de eer te mogen hebben met een wagen aan het hotel te komen.

„Maar, wat ik nog vragen wilde,quot; zei Van Berkenstein. „Wij hebben in Straat Sunda de uitbarsting van den vulcaan Krakatau bijgewoond. .Wij hebben met de „Prins van Oranjequot; om zoo te zeggen in de verzonken kraterruimte gedobberd. Welke uitwerking heeft die uitbarsting hier te Batavia gehad? Wij zagen bij het opstoomen van het havenkanaal, dat eene aanmerkelijke strook langs zee ondergeloopen is.quot;

„Toch heeft men hier van het water geen schade gehadquot;, antwoordde Krip Senior. „Even na het middaguur van den 278ten kwam het water vrij onverwacht uit zee op en zette binnen een zeer kort tijdsbestek de benedenstad tot bij den Vischmarkt onder water.quot;

„Maar, daarvan hebben wij bij onze aankomst niets gemerkt,quot; merkte Leeghancker op.

„Ja, de weg, waarover wij gewandeld hebben,quot; vulde Krip Junior op, „schijnt droog gebleven te zijn.quot;

„De hoogste stand,quot; ging zijn broeder voort, „bereikte het water om half een, en bedroeg iets meer dan 2 M. hoven Batavia-peil. Eenige prauwen en roeibooten raakten los en werden de rivier op tot bij het Heemradenplein gevoerd. Toen kwam het water tot stilstand. Dat duurde evenwel zeer kort, daar de vloedgolf terzelfder uur ook de haven Tandjoeng Prioek bereikt had en het water door het Prioekkanaal naar het Heemradenplein stroomde. De brug bij dat plein werd door de prauwen, die er tegen aan bonsden, belangrijk

67

-ocr page 130-

OORZAKEN EN GEVOLGEN VAN DE UITBAKSTING VAN KRAK AT AU.

beschadigd. Overigens hebben geene ongevallen plaats gehad. Bij liet terugkeeren van het water door het Havenkanaal bij de Vischmarkt naar zee, liep het vaarwater tegenover de Stads-Herberg, geheel droog en konden de Chineezen en Inlanders de visschen in grooten getale met de hand vangen.quot;

„Dat zal de vloedgolf geweest zijn, die door de uitbarsting, welke omstreeks tien uur plaats had, veroorzaakt werd,quot; zeide Van Berkenstein.

„Zeer waarschijnlijk,quot; antwoordde Krip Junior. „Is er later geen overstrooming voorgekomen?quot;

„Neen. Nog tweemaal is de vloedgolf, iets na 2 en na -t uur des namiddags, opgekomen, maar is toen minder hoog gestegen dan die van half een. Men heeft toen verwaarloosd de juiste tijdstippen van den hoogsten waterstand waar te nemen of op te teekenen.quot;

„Hebt gij anders niets van de uitbarsting gemerkt ?quot; vroeg Van Berkenstein.

„O, dat wel. Wij hebben onder anderen den nacht van Zondag op Maandag al zeer onrustig doorgebracht. Mijne kinderen waren zeer angstig bij dat gedonder, alsof zware kanonstukken in onze onmiddellijke nabijheid afgeschoten werden, en bij dat gedreun, alsof het dak op onze hoofden zou neerkomen. Wij hebben evenwel onze woning niet verlaten. Vele familiën durfden er echter niet in te blijven en wandelden op het Koningsplein rond. Het zal zoo omstreeks half twee in den nacht geweest zijn, toen plotseling bij een vreesseljjken knal verscheidene gaspitten op straat en in de huizen uitgingen. Dat vermeerderde de ontsteltenis belangrijk. De lichten werden weder opgestoken; maar even na half drie herhaalde zich die aardigheid nog eens. Te Eijswijk zijn in enkele magazijnen de spiegelruiten met een harden slag gebarsten.quot;

„Heeft men ook last van aschregen gehad?quot; vroeg Krip Junior.

„Op den 26aten zeer weinig. Er is toen een vliesje waargenomen, dat men had kunnen houden voor stof op de meubelen in eene onzindelijke huishouding. Den 27stea evenwel, tusschen 10 en 11 uur, begon het donker te worden en nam de duisternis zoo hand over hand toe, dat men al heel gauw genoodzaakt was het licht binnenshuis te ontsteken; terwijl om half twaalf de straatlantaarns opgestoken werden. Die duisternis duurde tot omstreeks 2 uur; toen werd het weer licht en hield de aschregen op. Ik reken, dat er een laag asch van zoo wat drie duim op daken, wegen en bodem was uitgespreid. Een paar flinke regenbuien, die op den 28ste11 vielen, hebben ons daarvan evenwel verlost.quot;

„O, het is daardoor, dat wij bij het aan wal stappen zoo weinig van den ramp bespeurden,quot; zei Krip Junior.

„Hebt gij ook vernomen, of er menschenlevens bij de uitbarsting zijn te loor gegaan?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Hier te Batavia slechts twee en in de afdeeling Meester Oornelis acht. In het naburige Tangerang evenwel reeds 2840.quot;

„Gij zegt reeds. Zijn er dan nog meer ongelukken te betreuren?quot;

68

-ocr page 131-

OOHZAKEN EX GEVOLGEN VAN DE UITBARSTING VAN KRAK AT AU.

„O, ontzettend veel meer. mijnheer Van Berkenstein. Het hart bloedt, bij het vernemen van het aantal slachtoffers.quot;

„Heeft men reeds officiëele berichten omtrent den omvang van den ramp?quot;

„Offlciëele berichten heeft men,quot; antwoordde de heer Krip Senior. „Maar van den geheelen omvang, neen, nog lang niet. Het zal nog wel wat duren, alvorens al de slachtoffers opgeteld zullen zijn. De telegraaflijn was al dadelijk door de masten van een schoener, die op het strand geworpen was, vernield. Nu zij gerepareerd is, komen de berichten in. Maai-, zij zijn hartverscheurend, dat verzeker ik u.quot;

„Dus, er zijn reeds bijzonderheden bekend ?quot;

„Ja, mijnheer Van Berkenstein, evenwel nog maar van den Java-wal. Zoo zijn in de Afdeeliug Anjer 27 Europeanen en 7583 Inlanders omgekomen. Het plaatsje Anjer is geheel verwoest en een monstergolf heeft den vuurtoren op Tandjoeng Tjikoneng of Java's 4ac punt omgeworpen en in een puinhoop herschapen.quot;

„Nu begrijp ik, dat wij dat licht niet te zien kregen.quot;

„De vuurtoren van Tandjoeng Bliembieng zagen wij evenwel nog,quot; merkte Krip Junior op,

„Ja, die is gespaard gebleven,quot; antwoordde zijn broeder. „Maar bedenkt, dat die toren een ijzeren geraamte is en die te Tjikoneng een gemetselde toren. Aan zulke luchttrillingen en aardschokken kon die geen weerstand bieden.quot;

„Zijn er nog meer bijzonderheden, mijnheer Krip?quot;

„Ja, mijnheer Van Berkenstein. In de Afdeeliug Serang zijn 1935 Inlanders omgekomen, in de Afdeeliug Tjarigin 5 Europeanen en 12017 Inlanders____quot;

„Ontzettend!quot;

„Ja zeker, ontzettend! En bleef het daar nog bij. Maar al zijn de tijdingen van Sumatra nog onvolledig, zoo zijn zij toch hoogst bedroevend. Cleheel Teloq Betoeng is verwoest, alsook Katiembang. Daar zijn ook vele menschen omgekomen. Als wij later do cijfers zullen ontvangen hebben, dan zal het blijken, dat het getal slachtoffers zeer groot is 1).quot;

„Mijnheer Krip,quot; vroeg Van Berkenstein, die gelukkig was in dien oudsten der twee broeders een ontwikkeld man aan te treffen, „hebben zich reeds geldige meeningen omtrent het ontstaan van de uitbarsting baan gebroken, of zoo niet, welke is dan uw oordeel omtrent de oorzaak daarvan?quot;

„Dat is geene gemakkelijke vraag, mijnheer Van Berkenstein. De gebeurtenis is van te jonge dagteekening, dan dat zich reeds nu gezaghebbende meeningen zouden hebben kunnen doen gelden. Wat de mijne betreft, ik zal ze u mededeelen voor wat ze is. In de geschiedenis staat de Krakatau als een vulcaan bekend. Kan men de oude oorkonde gelooven.

') In het geheel zijn 3C417 menschen omgekomen, waarvan 37 Europeanen. Op Java was het verlies 32 Europeanen en 23885 Inlanders, op Sumatra 5 Europeanen en 12495 Inlanders.

-ocr page 132-

70 OORZAKEN EN GEVOLGEN VAN DE UITBARSTING VAN KKAKATAU.

dan zou de laatste uitbarsting in Mei 1680 plaats gehad hebben. Berghaus en Junghuhn geven zulks aan en schijnen hunne wetenschap daaromtrent geput te hebben uit eene reisbeschrijving van een mijnbeambte der Oost-Indische Compagnie, Vogel genaamd. Van sedert is de berg in rust geweest en voor de meeste Europeanen, die, hetzij per zeilschip, hetzij per mailboot door Straat Sunda in Nederlandsch-Indië aankwamen, is het eiland Krakatau eene liefelijke herinnering, daar het zich, op gelijken afstand van den Java- en Sumatra-wal gelegen, voor den aankomende uiterst bevallig als een vrij regelmatige kegel-berg vertoonde, die tot aan zijn top met het weelderigst groen begroeid was en, met zijn sneeuwwitten band van koraalriffen rondom, eene schilderachtige schakeering aanbood op het helblauwe van lucht en oceaan, hetwelk de zeevarende zoo lang en zoo ruimschoots genoten had.

„In Mei van dit jaar vertoonde de Krakatau evenwel weer neiging tot werking. Hij begon met een gedonder, alsof het een bombardement gold. Die uitbarsting hield drie dagen aan, den 209tei1, 218tequot; en 228ten en ging vergezeld van uitbraken van asch en puimsteen. Hoewel veel minder hevig, hielden die vulcanische werkingen met afwisselende kracht aan, ook gedurende de maanden Juni en Juli tot den 26stequot; Augustus, des namiddags ten een uur, toen eene verhoogde werkzaamheid waargenomen werd, die tot de zoo noodlottige ontknooping geleid heeft.

„Evenals de meeste vulcanen ligt de Krakatau dicht bij zee — hij ligt er feitelijk midden in. Bij hem, evenals bij de anderen, kan aangenomen worden, dat eene doorsijpeling van het water naar de meer heete lagen in het binnenste der aarde, aanleiding tot stoom-vorming heeft gegeven en deze stoom tot bovenmatige hooge spanning opgevoerd is geworden, welke eindelijk tot de uitbarsting gevoerd heeft. Door de vulcanische werking in Mei en later is de spleet, waarop de vulcaan zich verheft, verwijd geworden, eene grootere hoeveelheid water is in aanraking met den innerlijken vuurhaard gekomen en de uitbarsting, zooals gijlieden die gezien hebt en zoo als er slechts weinigen in de geschiedenis van het vulcanisme van den historischen tijd te vermelden zijn, is er het gevolg van geweest. Zoo als mijn broeder mij verteld heeft, moet het grootste gedeelte van het eiland Krakatau ingestort en daarna uitgeschoten ziju. Gaan wij de gebeurtenissen na, dan liggen, dunkt mij, de oorzaken voor de hand. Het slik, hetwelk uitgeworpen is en waarvan de tijdingen uit de Lampongs spreken, is gevormd door de vermenging van de uitgeschoten asch met zeewater en toont vervolgens nog aan, dat de uitbarsting onder de oppervlakte der zee heeft moeten plaats hebben en dat dus het indringen van het zeewater van boven in den krater en de instorting van het geraamte van het eiland waarschijnlijk gelijktijdig moet gebeurd zijn, vóórdat de stoffen werden uitgeschoten. Het in elkander storten van de wanden van den sedert Mei werkzamen krater, die ten gevolge van vergruiseling en insmelting aan hunne binnenzijden verzwakt waren geworden, en het dadelijk daarop binnendringen van de watermassa op den in gesmolten toestand verkeerenden lava in de

-ocr page 133-

OOK ZAKEN' EN GEVOLGEN VAN DE UITBARSTING VAN KKAKAÏAU. 71

benedenruimte des kraters heeft eene ontploffing te weeg gebracht, die de instorting van een gedeelte van den piek ten gevolge moest hebben, die dan ook met groot geweld onder de oppervlakte der zee verdween. Een plomp, alsof eene almachtige hand een reusachtigen knikker in het bekken van Straat Snnda gesmeten had; en ziedaar, het verschijnsel in het groot, wat de balikluiver in het klein bewondert, wanneer hij van boven eene brug een steentje in een stilstaand water laat vallen. Een, twee, drie kringen van golven vormden zich met hooge steile wanden, de eerste natuurlijk de machtigste; die kringen breidden zich uit, gingen dood en verderf op de in de onmiddellijke nabijheid gelegen stranden aanbrengen, liepen daar tot dertig meter tegen de heuvels en het gebergte op, verbraken en vernielden alles, wat hen op hun weg tegenkwam en voerden bij hun terugijlen naar zee het puin en de lijken mede, om ze in den afgrond te verbergen.

„Onmiddellijk na het indringen van het water en het instorten van het eiland werden de gesmolten lava en de puimbrokken fijn gewreven met het zich daar boven bevindende zeewater op aanzienlijke hoogte boven den krater uitgeschoten; waarop de overblijvende lava in de kraterpijp terugzonk, door het voortdurend vernieuwde zeewater afkoelde en stolde, zoodat er weer eene laag gevormd is, die het water van den vuurhaard afsluit en den vulcaan rust verschaft, tot dat eene nieuwe spleet, hetzij vroeg of spa, weer toegang van de twee vijandige elementen — water en vuur — tot elkander zal geven, om de explosie, die wij beleefd hebben, te herhalen en die het restant van het eiland in den schoot van de zee zal medeslepen. Ziedaar, mijnheer Van Berkenstein, de oorzaken en gevolgen van deze vulcanische uitbarsting, zoo als ik ze opvat.quot;

„Ik dank u, mijnheer Krip, voor die verdienstelijke uitwijding,quot; antwoordde Van Berkenstein. „Waarlijk, ik betuig u gaarne, dat ik een genotvol uur bij u heb doorgebracht.quot;

„Het is wat moois,quot; pruttelde Leeghancker binnensmonds. „Die vent is schuld, dat ik mijn tijd verbeuzeld heb.quot;

-ocr page 134-

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Een nachtelijk avontuur..

Toen de heeren van elkander afscheid namen, fluisterde Krip Junior, terwijl hij een .schuchteren blik op zijn ouderen broeder wierp. Van Berkenstein in het oor:oen de heeren van elkander afscheid namen, fluisterde Krip Junior, terwijl hij een .schuchteren blik op zijn ouderen broeder wierp. Van Berkenstein in het oor:

„Ik vertrek niet; ik blijf te Batavia.quot;

„Gij blijft te Ba____T wilde Van Berkenstein vragen.

„Sht!____ het is nog een geheim. Daarom mondje dicht!quot;

De beide „orang bahroequot; (nieuwelingen) spoedden voort; want het was inmiddels beginnen te regenen. Sedert des morgens reeds waren dikke donkere wolken van den gezichteinder opgestegen en hadden gedreigd hunnen inhoud over het aemechtige aardrijk te laten vallen. Het waren eerst enkele dikke droppels, die op den weg vielen en zich in het stof wentelden als kleine knikkers, die met olie besmeerd in vuil meel zouden rollen. Die enkele droppels vermeerderden zeer spoedig zonder in omvang af te nemen. Weldra was het geen regen meer, die nederdaalde, maar waren het formeele waterstralen, die kletterend vielen; en, hoe kort ook de afstand van de Secretarielaan naar het Marine-hotel ook was, en niettegenstaande de beide heeren onder het dikke loof der Wariengien-boomen liepen, werden zij toch in weinige oogenblikken druipnat.

Leeghancker pruttelde over dien stortregen, welke nog erger was, dan hij het ooit bij het zwaarste onweder in Den Haag beleefd had.

„Nu kan ik mij van het hoofd tot de voeten gaan verkleeden,quot; knorde hij nijdig.

„Wilt gij dan nog uitgaan?quot; vroeg hem Van Berkenstein.

„Ongetwijfeld. Denkt gij, dat mij nu al de lust bekruipt om naar bed te gaan? Het is wat moois achter die „Mamboequot; (gordijnen). Neen, ik ga nog een bezoek afleggen.quot;

„Is het niet reeds te laat voor een bezoek?quot;

„Iets over 10 uur____Kom, dat zal wel losloopen.quot;

-ocr page 135-

EEX NACHTELIJK AVONTÜUH.

Wanneer het niet donker geweest was, zon opgemerkt knnnen zijn, dat de vertegenwoordiger van de Haagsche jeu nesse dorée bloosde, toen hij die woorden sprak.

Terwijl Van Berkenstein zich na aankomst in het hotel „lekker maaktequot; — de gebruikelijke uitdrukking voor „ontkleedenquot; — en op een rustbank zich in de lectuur van een nieuwe „Revuequot; ging verdiepen, sloop Leeghancker een half uur later, met een parapluie gewapend en de broekpijpen omgeslagen, naar buiten en begaf zich in spijt van den tropischen regen, die nog steeds viel, op weg naar den kampong Ketapang. De gedienstige llaksa had de woning weten op te sporen van de nonna, die bij den eersten rid in het tramrijtuig zoo vriendelijk tegen zijn meester had gelachen, llaksa had hem verzekerd, dat zij niet gehuwd was met den sinjo, die haar toen vergezelde en zoo gramstorig keek. De sluwe Javaan had er bijgevoegd, dat de nonna een ijverig meisje was, die met handwerken hare dagelijksche rijst verdiende, en gewoonlijk nog laat zat te arbeiden, en als mijnheer haar niet in de voorgalerij zag zitten, hij slechts aan het raam aan den linkerkant van het huisje behoefde te tikken. De nonna zou hem dan ongetwijfeld wel open doen en te woord staan. Zij was een fatsoenlijk meisje, daar kon mijnheer verzekerd van zijn, en mijnheer had immers geen kwade bedoelingen en wilde alleen maar kennis maken, nietwaar ?

Had Leeghancker zich zeiven wel afgevraagd, wat hem eigenlijk noopte tot dat late bezoek, het zou hem moeilijk zijn gevallen, daarop een voldoend antwoord te geven. Verliefd was hij niet; maar die vriendelijke oogen hadden toch wel eenigen indruk op hem gemaakt, en hij wilde die nog wel eens zien. Eigenlijk dreef de verveling hem er toe, om eenige afleiding te zoeken. Hij diende toch iets van de Indische nonna's aan de Haagsche leegloopers te kunnen vertellen, als hem daarnaar gevraagd werd. En dat zou bij voorbeeld Van Warnsveld ongetwijfeld doen; dat was juist iets voor hem. Daarom wilde hij de nonna een portretkaartje vragen en het dan in zijn zakportefeuille bij zich dragen; dat zou chique staan, vooral wanneer een zeker air conquérant bij het te voorschijn halen niet ontbrak. Hij had den weg gevolgd langs Molenvliet-West, in de richting van de stad tot bij het gebouw, dat tot bureau voor den Waterstaat dient, en vlak tegenover den grooten weg, die daar Sawah Bezar heet, gelegen is. Daar sloeg hij Gang Ketapang in, volgde dien tot voorbij de Gasfabriek, overschreed de Krokot, en bevond zich nu op den weg, welke Defensie-lijn Van den Bosch geheeten wordt. Toen hij evenwel de laatste steenen huizen van den Gang achter den rug had en geen enkele gaslantaarn meer licht wierp op den donkeren en hobbeligen weg, berouwde het den minne-avonturier wel een weinig zijn lijf-jongen niet medegenomen te hebben, om zijne schreden te geleiden. Kampong Tanah Sareal begon hier, zooals llaksa uitgelegd had, dat was duidelijk. Hij was de Gasfabriek voorbij; die lange rei gebouwen en loodsen behoorden ongetwijfeld er toe. Hij was de aangeduide brug overgegaan en nu stond hij bij het derde pad. dat binnenwaarts liep en door de

kampong voerde. 0, zijn trouwe llaksa had hem alles goed uitgeduid. Eerst „troesquot; (rechtuit),

10

73

-ocr page 136-

EEN NACHTELIJK AVONTUUR.

dan „sablah kiriquot; (links inslaan), verder „sabrang djambatanglahquot; (de brug over), dan, percljalaÉln katigaquot; (het derde pad). Het was een onbetaalbare jongen, die hij in eere moest houden. Die zou hem menig genoegelyk uur bezorgen. Die kerel kende het klappen van de zweep, enz.

Alvorens Leeghancker het Marine-hotel verlaten had, had hij een blik op de Kadastrale Overzichtskaart van Batavia geslagen en daardoor de gegeven inlichtingen van Raksa

aangevuld. Hij was op den goeden weg en kon zich niet vergissen. Maar,____op die bijna

tastbare duisternis had hij niet gerekend en tot overmaat van ramp begon het nu nog harder te regenen.

„Hoe druipnat zal ik bij de lieve nonna aankomen. Want, tegen zoo'n stortregen kan een parapluie mij onmogelijk beschermen.quot;

Hij dacht er over, om naar het hotel terug te keeren. De begeerte, om de kennis der nonna te maken, deed hem evenwel in zijn voornemen volharden.

Bij het eerste der aangeduide kampong-paden stond een wachthuisje, waarin een paar Inlanders zaten te praten. Toen Leeghancker die „gardoequot; reeds eenige schreden voorbij was, hoorde hij eene stem, die hem iets toeriep; wat? verstond hij echter niet. Hij vond het bovendien niet noodig en was ook thans in geen stemming om praatjes met wien ook, maar vooral met Inlanders te maken.

Meer op het gevoel dan op het gezicht sloeg hij honderd passen verder het derde zijpad in. Nu het eerste huis links, had Eaksa gezegd. Daar stond een woning, daar eene

andere en eindelijk____ neen! dat was een pagger of schutting van gevlochten bamboe.

Achter dien pagger moest dus het huis staan, waarin de nonna woonde, die zoo vriendelijk tegen hem in den stoomtram had gelachen.

74

Licht brandde nergens, noch in huis, noch in de galerij, waar de vlijtige nonna, volgens den olijken Eaksa des avonds zat te werken, noch op den weg, noch in een der naburige woningen. Heel in de verte was een pitje te ontwaren, dat gevoegelijk bij een rood gloeiende spijker kon vergeleken worden. Tastende vond Leeghancker den ingang van de schutting. De deur stond aan; maar bij de eerste poging om die te openen, knarste en kraakte die zoo verraderlijk mogelijk in hare ontwrichte bamboezen scharnieren. Hij schrok geweldig en hield natuurlijk met de beweging op. Gelukkig was dat ongewenschte geluid gesmoord geworden door liet gekletter van den regen op de groote bladeren der Pisang-boomen 'j, die in grooten getale in den kampong aanwezig waren, en op den gladden, kleiachtigen bodem. Eindelijk vermande de zoekende Don Juan zich. Bij de tweede poging-week de deur voldoende, om doorgang te verleenen aan Jonkheer Leeghancker en zijn parapluie. Eenige schreden verder stond het nederige bamboehuisje van de nonna. Op eenigen afstand lag een hongerige kamponghond, een oude jakhals, op de jammer]ijkste wijze te huilen.

') Pisang-boomen —- Mus a paradisiaca.

-ocr page 137-

EEN NACHTELIJK AVONTUUR.

Een oogenblik weifelde Leeghancker, niet omdat hij er zich een gewetenszaak van

maakte, de rust van het lieve kind te storen; maar____die hond____ Men had hem verteld,

dat de Indische gladdakkers niet mak waren____ En hij droeg zijne kuiten eene teedere zorg

toe____ Het gehuil bleef evenwel op denzelfden afstand____ Wellicht was de hond vastgebonden____ Hij vermande zich____ Hij herinnerde zich daarenboven, dat Raksa het geval

voorzien en hem van tikken aan het venster gesproken had. De regen viel bovendien met stroomen neder, en daarom naderde hij evenwel behoedzaam het eerste vensterluik links, dat ook van bamboe was gemaakt, en tikte, zoo bescheiden mogelijk, zeer zacht drie tikjes, waarvan hij in romans wel eens gelezen had.

Hij wachtte vol inspanning, met ingehouden adem.

Een minuut later tikte hij nog eens, doch toen met meer kracht. Zeker was hij straks niet gehoord.

Er ontstond beweging binnenshuis. Men stak een lampje aan; want een flauwe lichtstraal schoot door den doorluchtigen wand. De nonna was zeker ingeslapen; zij schikte thans haren sarong in voegzame plooien, streek haren kabaai glad en maakte zich zeker gereed om haren bezoeker binnen te laten.

Leeghancker tikte ten derde male, maar thans zachter dan de beide eerste keeren, en

juist wilde hij zich naar de deur begeven, toen het vensterluik half openging en____ een

poezelige arm zich naar hem uitstrekte1?____ neen!____ een „palang pintoequot; (stuk hout of

zware bamboe om de deur mede te grendelen) uitgestoken werd en zoo onzacht op zijn parapluie neerkwam, dat deze, geheel aan flarden geslagen, aan zijne hand ontzonk. Gelijktijdig riep een vrij zware mannenstem luidkeels om hulp. De stok verhief zich andermaal dreigend, en zou op het hoofd van Leeghancker ongetwijfeld neergekomen zijn, als deze niet ijlings teruggesprongen was.

„Toeloeng! Toeloeng!.... Maling!quot; (Help! Help!____Dieven!) klonk het in den nacht.

Blijkbaar had hij zich in de woning vergist; misschien was hij verkeerd door den leepen Raksa ingelicht. Aan dit laatste dacht hij waarschijnlijk niet in dit oogenblik. Hoe het zij, hij besloot rechtsomkeert te maken, te meer omdat het geschreeuw van „toeloeng! maling!quot; aanhield en er reeds stemmen in de aangrenzende bamboe-hutten vernomen werden. Door te veel haast te maken, gleed de avontuurzoeker evenwel uit en viel zoolang hij was, uitgestrekt in een waterplas. Hij krabbelde bemodderd overeind en vlood in allerijl; maar nog voordat het hem gelukt was den grooten weg te bereiken, was de geheele kampong Tanah Sareal in rep en roer, en kwamen van alle kanten menschen aanloopen, met stokken gewapend en van obors (flambouwen) of lantaarns voorzien. Ja, hier en daar helde dreigend eene lansspits voorover, of werd het sicsacvormig lem van een kris ontwaard.

Had Leeghancker nu maar zijne kalmte bewaard, het zou hem niet moeilijk zijn gevallen, zich van zijne vervolgers te ontslaan. Alles hing evenwel af van de houding.

75

-ocr page 138-

EEN NACHTELIJK AVONTUUR.

die hij zou aannemen. Doch, door het steeds aangroeiende rumoer het hoofd verliezende, zette hij het op een loopen en versterkte daardoor de meening der kampongbewoners, dat hij een dief was. „Tangkap malingquot;! (Grijpt den dief!) riep men elkander toe; „houdt den dief,quot; en hoe onze avontuurlijke held ook beenen maakte, zijne vervolgers, leniger van ledematen en beter met het terrein bekend, waren hem te vlug af. Eensklaps toch werd hij met een vasten en onweerstaanbaren greep in den nek aangepakt en tot staan gebracht. Eene krachtige poging, om zich los te nikken, baatte volstrekt niet; integendeel, zij veroorzaakte hem eene hevige pijn aan den hals. En, helaas, op hetzelfde oogenblik en voor nog hij tot bezinning kon komen, voelde hij zijne handen met geweld naar achteren gewrongen en op den rug met een touw stevig omwoeld. Hij, de Haagsche dandy, was dus als een misdadiger gekneveld. Daarop voerde men hem met oorverdoovend gejoel naar dezelfde „gardoequot;, die hij kort te voren, evenwel in een gansch andere stemming voorbij gegaan was.

„Maling wolanda! Maling koelit poetih! Sojtan ramboet mejrah!quot; (Een Hollandsche dief! Een dief met blanke huid! Een duivel met rood haar!) klonk het allerwege.

En dat kampongvolkje had ontzachelijk veel pret, dat een hunner blanke overheer-schers als dief opgebracht werd. Zoo iets was nog niet voorgekomen.

Leeghancker begreep gelukkig van al die min eervolle uitroepingen bitter weinig of beter, in 't geheel niets; want zjjne ontsteltenis was oorzaak, dat hem het ongelukkig beetje Maleisch, dat hij uit zijn „Badingsquot; geput had, totaal had begeven. Wat hem het allermeest hinderde, was het voorwerp, dat zijn nek als met ijzeren vuist omklemde. Bij de geringste beweging, die hij met het hoofd poogde te volvoeren, was het, alsof scherpe punten hem in het vleesch van den hals drongen. Nu eerst begreep hij, dat hij in de „tjanggahquot;, de knoopenschaar, zooals de Europeesche militairen dat wapen noemen, waarvan hij wel eens gehoord had, en waarmede de Inlanders des nachts op post staan, geknipt was.

De „tjanggahquot; is een vijf of zes voet lange stok, voorzien van twee gaiïelvormig uiteenloopende tanden, die met saamgebonden doornige takjes bekleed zijn, evenwel zoodanig aangebracht, dat de doornspitsen, benedenwaarts gekeerd, zich allen in de richting van den stok bevinden, die bij voordacht zoo lang mogelijk genomen is om den gegrepenen op een eerbiedigen afstand te kunnen houden. Het is duidelijk, dat de persoon, wiens nek in deze vreemdsoortige gaffelomhelzing geraakt is, zich onmogelijk kan losrukken, zonder zich ernstig te kwetsen.

Eene „tjanggahquot; van meer moderne vinding bestaat uit een vork of gaffel van plaatijzer vervaardigd, met tulpsgewijze uitéénloopende tanden, die aan den binnenkant van weerhaken voorzien zijn, welke den dienst van doornspitsen moeten verrichten en den gegrepenen vasthouden.

Toen de „sejtan mejrahquot; gevat en naar de gardoe gebracht was, keerden de kampongbewoners, de een voor, de andere na, weer naar huis, het verder aan de wacht

76

-ocr page 139-

EEN NACHTELIJK AVONTUÜIf.

overlatende, den blanke aan de politie over te geven. Dat dit niet dadelijk geschiedde, alsook dat de joelende menigte zoo spoedig aftrok, dankte Leeghancker aan den regen, die heviger dan ooit kletterde. Anders zon hij nog meer genot van die jubelende kampong-lieden gehad hebben. Hij begon, nu met behulp der Maleische woorden, waarover hij in zijne verbijstering nog kon beschikken, te vertellen, dat hij geen dief maar Jonkheer Leeghancker was, — dat Jonkheer was een lastig woord voor hem, dat hij eenvoudig als „anak radjaquot; (koningskind) vertaalde, — die eerst onlangs te Batavia aangekomen was en in het Marine-hotel logeerde; dat hij eene dame had willen bezoeken, maar zich in haar woning scheen vergist te hebben. Hij vroeg ten slotte, of men hem van het foltertuig wilde verlossen, dat zijn hoofd zoo krampachtig vasthield.

De Inlanders spraken nu een tijd lang met elkander, en het resultaat van die bespreking was, dat een humiei' het hoofd buiten de gardoe stak, naar de lucht zag en constateerde, dat de regen vooreerst niet zou ophouden.

Leeghancker verwcnschte zijn avontuur van ganscher harte. Doornat, bemodderd en gehavend, misschien niet vóór dat het dag werd, als een misdadiger naar het politie-bureau te worden gevoerd, zou hem in de oogen van geheel Batavia belachelijk maken. Kon hij die bruine kerels dan niet bewegen hem zijn vrijheid te geven? Wacht! hij zou de kracht van het geld beproeven.

„Roepia, rgepiaquot; (guldens), zei hij; „ik zal u geld geven, als gij mij loslaat.quot;

De wachters keker op.

„Roepia,quot; herhaalde Leeghancker, „veel roepia.quot;

Wederom wisselden de Inlanders eenige woorden met elkander. Daarop stond er een van de „baleh-balehquot; (rustbank) op, en maakte de handen van den arrestant vrij.

„Di mana roepia?quot; vroeg hij toen. „Tjobahquot; (Waar zijn de guldens? Toon ze mij).

Van heel veel vertrouwen in de beloften van het blanke ras getuigde die vraag

niet. Zouden die wachthebbenden daaromtrent ondervinding opgedaan hebben ?____ Maar____

het is waar ook, zij vermeenden met een „malingquot; te doen te hebben.

„Hier is geld.quot; zeidc Leeghancker, zijn portemonnaie uit den zak halende. „Dit geef ik u, als gij mij heen laat gaan.quot;

En hij liet een goudstuk zien.

De wachthebbenden begrepen nu, dat een blanke, die goud in den zak droeg, niet in den kampong was gekomen om te stelen, Het aanbod van een tienguldenstuk overtuigde hen nog meer; en reeds maakte een hunner zich gereed om den nek van den arrestant van den „tjanggahquot; te bevrijden, toen een derde hem met een teeken terughield en, het goudstuk aannemende, tot Leeghancker zeide:

„Lagi satoe ringgit.quot; (Nog een rijksdaalder).

Deze 1)1 eef met open mond staan, want hij verstond den kerel niet.

„Ringgit, ringgit!quot; herhaalde de Inlander, met het oog op de portemonnaie.

77

-ocr page 140-

EEN NACHTELIJK AVONTUUE.

Leeghancker opende die nog eens.

Toen wees de sluwert met zijn bruinen vinger naar een paar groote zilverstukken, die hij zag blinken, steeds zeggende: „ringgit, ini ringgit,quot; (rijksdaalders, dat zijn rijksdaalders).

Wilde die gauwdief liever zilvergeld? — Ook goed! En nu gaf Leegliancker al de ringgit's en roepia's, die in zijn beurs waren, om tot tien gulden te komen. Het goudstuk kreeg hij echter niet terug; daarentegen opende men de doornige armen van den gaffel en liet hem gaan.

Met verlies van zijn parapluie en den inhoud zijner portemonnaie kwam Leeghancker een kwartier later in het hotel terug. Hij stelpte bet bloed, dat uit een paar overigens onbeduidende wondjes aan den hals vloeide, met een pleister, ontdeed zich, van koude bibberend, van zjjne natte kleederen, en ging eindelijk te bed, in zijn hart alle Eataviasche nonna's naar de maan en zich zeiven weer in Den Haag terugwenschende.

Den volgenden ochtend zou hij nog meer leedwezen over zijnen nachtelijken tocht ondervinden. Toen hij toch, terwijl de zon reeds hoog aan den hemel stond, ontwaakte, en het bed uitsprong, met het doel een luchtig jasje over zijne „kabajaquot; (nachthemd) aan te schieten, om zich naar de badkamer te begeven, miste hij het begeerde kleedingstuk. Hij riep zijn bediende; maar niemand antwoordde. Hij keek door de jalouzielatten van het raam naar buiten, of hij onder de galerij zijn gedienstigen geest ook ontwaarde. Niets was evenwel te zien. Hij keek toen in zijn slaapvertrek eens rond. Het kwam hem zoo leeg voor. Eenige snuisterijen, die Leeghancker uit Europa medegebracht of hier te Batavia aangekocht had, ontbraken op de étagère, welke bij gebrek aan schoorsteenbladen in Indië, als uitstallings-terrein dienst moest doen.

„He, en hoe rechtvaardig recht hangen die gordijnen voor den kapstokquot; dacht de Hagenaar, terwijl hij die beschermende en stofafwerende lappen van bontkleurigen chits terugsloeg.

Helaas, de ruimte daarachter was ledig. De kapstokpinnen, ontdaan van iedere aanhankelijkheid grijnsden hem sarcastisch tegen en verkondigden, dat zijne kleederen eene ongewenschte vlucht genomen hadden.

„Mijne linnenkast!quot; kreet Leeghancker in vertwijfeling.

Die was op slot; maar de sleutels lagen netjes op tafel. Helaas, de kast was leeg. Ja, daar lag nog een verfomfaaide zakdoek. Toen de Haagsche dandy hem greep, rolden er een paar sirihpruimpjes ')gt; met haar tabak, betelnoot, schelpenkalk, behoorlijk in een groen blad gewikkeld, uit.

') Zoo'n sirihpruimpje bestaat uit een stuk pinang-noot, hetwelk met wat schelpenkalk en wat fijngesneden tabak in een sirihblad gerold is en dan de dikte ongeveer eener okkernoot heeft. Do pinang-noot, ook betelnoot genoemd, is de vrucht van een palmsoort. Areca pinang genaamd. Het sirihblad is at komstig van eene slingerplant, tot de orde der Piperaceên behoorende, en Chavica bettle genaamd.

78

-ocr page 141-

:

;■

.

-ocr page 142-

■Kf-.M I Si^pil ■:' ■■ ■

mmWGlVtffiat

'til ®ü k: quot;1 amp;

■rali Éf

J ' A

' fay '. '•

P'.. !g

-ocr page 143-
-ocr page 144-
-ocr page 145-

79

„Maar, waar is Eaksa?quot; riep Leeghancker, nog geen totaal besef hebbende van den ramp, die hem getroffen had.

„Kaksa!____Raksa!____quot;

Op dit geroep kwam een der bedienden van het hotel, door een der naburige contu-bernalen gewaarschuwd, maar kon geen bevredigende verklaring geven. „Rajap kakki doea,quot; prevelde hij binnensmonds.

Wanneer de baas genoegzaam Maleisch verstaan had, dan had hij daaruit begrepen dat eene fcweebeenige witte mier aan het werk geweest was, met dit verschil evenwel, dat de gewone „rajapquot; (witte mier) *) een hoopje onaangenaam vuil achterlaat, wanneer zij ergens inbreekt, terwijl hier niets achtergebleven was.

De politie kwam bij het geval te pas. Een djaksa (inl. politie-hoofd) kwam Leeghancker opzoeken, maar verklaarde, na diens verwarde uiteenzetting van het gebeurde, de zaak voor „koerang trangquot; (niet oplosbaar). Een Europeesch schout verscheen; maar toen die 's Jonkheers lotgevallen van den vorigen avond vernam, begreep hij het verband van den loop van zaken en zette een ernstig gezicht.

„Mag ik u een goeden raad geven?quot; vroeg hij.

„En die is?quot; 'was de wedervraag van Leeghancker, die den politieman wantrouwend aanstaarde.

„Ik zou die zaak „toetoep,quot; zei deze.

„Wat is dat? Ik versta u niet.quot;

„Ik zou die zaak sussen,quot; hernam de schout. „Ziet, het is voor mij helder als de dag, dat uw Eaksa één spelletje speelt met die mooie nonna. Die schavuit zal zich nu wel uit de voeten gemaakt hebben. Van weervinden in den eersten tijd is geen sprake. En wordt hij later opgepakt, ook dan zal uw goed wel verdwenen zijn en is dus de hoop om iets terug te krijgen totaal nul.quot;

„Maar, dan zal toch die gemeene bedrieger zijne straf niet ontloopen,quot; stoof Leeghancker op.

„Neen, dat zal hij niet, dat kan ik u verzekeren. Maar____ bij eene aanklacht van

u, komt de zaak op de politie-rol en krijgt er de assistent-resident van politie bemoeiing mede. Zij wordt dan ten nauwkeurigste onderzocht en uw avontuur in kampong Tanah Saréal blijft niet geheim; want de zittingen van den politie-rechter zijn openbaar en er bevinden zich daar steeds een aantal balikluivers. In minder dan geen tijd is geheel Batavia met uw wedervaren bekend en gij kunt begrijpen, hoe de dameswereld zich vrolijk zal maken, wanneer de een of andere grappenmaker uw liefdesavontuur plastisch aanschouwelijk voordraagt. Het zal zijn om het uit te gieren.quot;

„Schei uit, mijnheer, ik wil toeptoep.quot;

') Do witte mier wordt door de geleerden Termos fatalis goheoten.

-ocr page 146-

EEK NACHTELIJK AVONTUUK.

„Toetoepquot; (sussen), verbeterde de schout, „dat is het beste, wat gij doen kuut.

„Maar, mijnheer de schout,quot; vroeg Leeghancker, „gij moet mij iets uitleggen. Hetwelk recht hebben die Inlanders mij gisteren gegrepen en gebonden?quot;

„Dat waren kamponglieden, die wacht deden.quot;

„Kamponglieden?____ Ik begrijp u niet goed.quot;

„Over geheel Java, mijnheer Leeghancker, bestaan langs de voornaamste wegen van afstand tot afstand „gardoe'squot;, wachthuisjes, hoogst eenvoudige gebouwtjes, hier te Batavia en in de hoofdplaatsen van steen, in de binnenlanden meestal van bamboe opgetrokken. Die wachthuisjes worden van zonsondergang tot zonsopgang betrokken door kampongvolk, dat daartoe door de dorpshoofden beurtelings aangewezen wordt. Die wachthebbenden oefenen gedurende den nacht de politie uit en moeten in geval van bedenkelijke aanranding of brand alarm slaan, waartoe de gardoe van een „tontongquot;, een uitgeholden houten blok waarop geslagen kan worden, voorzien is.quot;

„Dat begrijp ik. Maar, waarom greep men mij en bond men mij?quot;

„De schijn was wel tegen u. Men zag u voor een inbreker aan.quot;

„Wel verplicht voor de gunstige meening. Ik dank u voor de inlichting.quot;

Toen de politieman vertrokken was, verkeerde Leeghancker in waarlijk wanhopigen toestand. Behalve de bemodderde en verscheurde kleeding van den vorigen avond en de slaapbroek en kabaja, die hij aan had, bezat hij geen enkel stuk, dat hij benutten kon om zijne kamer te kunnen verlaten. Eindelijk kwam hem evenwel den hotelhouder te hulp, die hem een stel kleedingstukken leende, zoodat hij zich naar den kleermaker Suyckerbuik op Passar Senin kon begeven, die hem gelukkig in den kortst mogelijken tijd wist te helpen.

80

-ocr page 147-

NEGENDE HOOFDSTUK.

Een rijtoer om en door Batavia.

Als ge het goedvindt, zullen wij over Goenoeng Saharie rijden,quot; zeide mijnheer Krip,ls ge het goedvindt, zullen wij over Goenoeng Saharie rijden,quot; zeide mijnheer Krip,

toen Van Berkenstein den volgenden morgen bij hem in den wagen stapte. „Nu de regen opgehouden heeft, en wij met neergeslagen kap kunnen rijden, zal die geringe omweg wel beloond worden door hetgeen er langs den weg te zien is.quot;

„Langs Passar Bahroe!quot; riep hij den koetsier toe, toen Van Berkenstein hem de keus overliet.

„U hebt 't toch aan niemand verteld?quot; vervolgde hij op eenigszins bezorgden toon.

„Wat zou ik verteld hebben1?quot; vroeg Van Berkenstein verwonderd.

„Dat ik te Batavia blijf.quot;

Het kostte Van Berkenstein, die aan de vertrouwelijke mededeeling van den vorigen avond volstrekt niet meer gedacht had, geen moeite hem de verzekering te geven, dat hij er niemand over gesproken had.

„Ook mijnheer Leeghancker niet?quot;

„Zelfs Leeghancker niet, want die houdt het bed voor een lichte ongesteldheid.quot;

„Zoo! nu, u moet dan weten,quot; ging Krip voort, van verlangen brandend om over zichzelven te spreken, „dat de assistent-resident van politie hier is voorgedragen tot resident van liiouw en ik tot zijn vervanger.quot;

„Ik feliciteer u zeer, mijnheer Krip!quot; zei Van Berkenstein, hem de hand gevende. „En is mevrouw Krip daarmede even tevreden als gij?quot;

„Ongetwijfeld! ik maak een mooien sprong; want 't is een belangrijke betrekking. De politie laat hier te wenschen over; zij moet geheel gereorganiseerd worden, en de gelegenheid is dus schoon om mij te onderscheiden. Bovendien blijft mijn vrouw liever rustig te Batavia. Al dat reizen en trekken heeft haar reeds een paar malen teleurstellingen bezorgd, en daar zij nu weer hoop heeft____quot;

-ocr page 148-

EEN RIJTOER OM EN DOOK BATAVIA.

„Hoe heet 't hier?quot; viel Van Berkenstein hem in de lede om den stroom van nieuwe confidenties te stuiten.

„Dit is nog Passar Bahroe. Zoodra wij de brug over zijn, krijgen we rechts Pintoe Bessie, dat naar Goenoeng Saharie of Sarie geleidt, en links Krekot, dat naar Sawali Besar en verder naar Molenvliet voert, waar uw hotel is. Wij zullen rechts inslaan. — Die „karpeerquot; haast zich ook niet om plaats te maken.quot;

„Wat noemt ge toch karpeer? Ik hoor dien naam gedurig.-quot;

„Dat lichte wagentje vóór ons is een karpeer. Het is de Inlandsche uitspraak van kar op veeren; en de Europeanen spreken het den Inlander voor 't gemak weer na. Voorheen gebruikte men algemeen bendy's, maar sedert de kavpeers en dogears in gebruik zijn gekomen, ziet men in 't geheel geen bendy meer. Die zijn naar de binnenlanden verhuisd.quot;

Bij Pintoe Bessie gekomen, liet Krip den wagen stapvoets rijden.

„Hier achter den kampong,quot; zeide hij, „beginnen nu de Cliineesche graven. Als het niet zoo hard geregend had, zou ik u voorstellen hier uit te stijgen en even de Chineesche kerk te bezoeken. Gij krijgt van den weg af evenwel straks genoeg te zien, om u een denkbeeld te maken van de wijze, waarop de Chineezen gewoon zijn hunne dooden te begraven. Elke heuvel is een graf. Die deserteurs uit het Hemelsclie Rijk hebben nogal zorg voor hunne dooden, dat moet gezegd worden; zij trouwen liefst niet, vóórdat /.ij zich een doodkist hebben aangeschaft, en vermits zoo'n meubel gewoonlijk uit China aangevoerd wordt, is het nogal kostbaar. In het Chineesche kamp zal ik u laten zien, dat er in de voorgalerij van menig huis zoo'n kist staat, waarop overdag de kinderen spelen en 's avonds de eigenaar zijn pijpje zit te rooken. Zulk een doodkist wordt vervaardigd van een stuk geschilden boomstam, dat, om niet te rollen, aan den onderkant alleen plat gemaakt en verder net afgewerkt is. Het gedeelte, dat tot deksel moet dienen, wordt er over de lengte afgezaagd, en dit, nadat de stam genoegzaam uitgehold is, om het lijk te bevatten, er weer opgelegd, zoodat het dan bijna hermetisch sluit. Daarin ligt ook de reden dat er ook volstrekt geen haast gemaakt wordt om een doode naar het Santiong of kerkhof te brengen. Soms blijft de doodkist nog maanden op haar oude plaats staan en dient bij voortduring tot speel- of rustbank der huisgenooten. Op het kerkhof wordt inmiddels een graf in orde gemaakt, niet onder, maar op den grond, en over het metselwerk aarde aangebracht; vandaar het heuvelachtig terrein, dat een Sentiong aanbiedt. Meestal is de voorzijde van het graf aan de oostzijde. Evenals de Catholieken hebben de Chineezen de gewoonte eenmaal 's jaars gezamenlijk de dooden te gedenken; op zoo'n dag is het hier bijzonder levendig, want dan komen de betrekkingen de graven bezoeken. Ieder brengt dan wat reukstokjes en een vracht papiertjes mede, waarop stukjes bladgoud of bladzilver geplakt zijn, om te verbranden ter eere van de Godheid, waaraan geofferd woidt. Tegenwoordig wordt hier niet meer begraven, maar verderop te Kramat, een buurt langs den

82

-ocr page 149-
-ocr page 150-
-ocr page 151-
-ocr page 152-
-ocr page 153-

EEN K1JT0EK OM EN DOOK BATAVIA.

grooten weg naar Meester-Coraelis. Dientengevolge is daar dan ook een kampong Santiong ontstaan.quot;

Men was intusschen den weg langs Groenoeng Sahari ingeslagen en had dien noordwaarts gevolgd, tot dat hij van richting verandert en zich over een paar meter noordoost wendt, alwaar hij een breeden weg ontmoet, die zich naar het Noord-Westen richt. Over een breede brug rijdende, vervolgde Krip zijn uitlegging:

„Dit kanaal is gegraven om bij „bandjirquot; (overstrooming) tot afleiding der Tjiliwong te dienen. Het heeft veel geld gekost.quot;

„En treft het doel?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Iets helpt het wel; maar het beantwoordt in lang met aan de verwachtingen, die men er van gekoesterd heeft. Daarenboven brengt het te veel slib in het kanaal van Batavia naar de haven Tandjoeng Priok, hetgeen een groot nadeel is.quot;

„Dat laat zich begrijpen.quot;

„Voor een paar honderd jaar zag het er hier anders uit,quot; vervolgde Krip op een toon. alsof hij het zich nog herinnerde als den dag van gisteren. „Toen vond men hier de buitenplaatsen van de aanzienlijkste bewoners van Batavia, tuin aan tuin, de een noch prachtiger dan de andere. Slaven-bedieuden hielden overdag de tuinen in order en 's nachts de dieven op een afstand, terwijl de eigenaars er zich van Zaterdag-avond tot Maandag-morgen kwamen verpoozen. Van al dat moois is geen spoor meer over; alleen hier en daar staan nog een paar steenen palen overeind, waarin de ijzeren hekken hingen, die tot sluiting dienden. De weg, dien wij nu berijden, is dezelfde, Avelke toenmaals naar Jakatra liep; hij wordt ook nog „de weg van Jakatraquot; genoemd.quot;

„Is dat deze weg?quot; vroeg Van Berkenstein met belangstelling.

„Dezelfde, mijnheer! Voor ruim twee en een halve eeuw, toen de Hollandsche kooplieden het te Bantam niet meer konden uithouden, vroegen en verkregen zij van den vorst van Jakatra vergunning om hier een handelskantoor op te richten. Dat kantoor was aan het strand gelegen en bestond uit één enkel huis, dat langzamerhand versterkt en uitgebreid werd, en eindelijk, in weerwil van of juist door de pogingen der inboorlingen om de blanken weg te krijgen, tot een groote, versterkte stad aangroeide.quot;

„U moet weten,quot; vervolgde Krip, toen hij bemerkte dat Van Berkenstein naar hem luisterde, „dat die vorst van Jakatra het in den aanvang heel aangenaam vond door den handel met de Hollanders veel geld te verdienen; maar spoedig werd dat anders, toen hij van den Sulthan van Bantam, van wien hij meer of min afhankelijk was, bevel kreeg de Hollanders op de een of andere manier te verjagen. Hij besloot toen op Oostersche wijze, d. i. door list en verraad, zich van onze „logequot; meester te maken. De toenmalige Gouver-neur-Generaal Jan Pieterszoon Koen was evenwel te slim om zich te laten misleiden door mooie praatjes en vriendelijke uitnoodigingen, en deed elke poging mislukken, die de vorst in het werk stelde om hem op te lichten of om onder een of ander voorwendsel in de „logequot;

H'ó

-ocr page 154-

84 EEN RIJTOER OM EN DOOR BATAVIA.

--^

te komen, ten einde die te kannen overrompelen. Op een goeden dag nu maakte de ongeduldige Sul than van Bantam een inval in Jakatra, verjoeg den regeerenden vorst, en wendde toen zijn wapenen tegen de Hollanders.quot;

„Neem mij niet kwalijk, dat ik u in de rede val,quot; zeide Van Berkenstein, „maar ik zie hier de Chineesche graven tot vlak bij den weg en zou wel eens willen uitstappen.quot;

„Heel goed; brentie k'sier!quot; (stilhouden, koetsier) riep Krip, sprong den wagen uit en ging voort met zijne geschiedkundige herinneringen uit te kramen, terwijl hij Van Berkenstein, die eenige grafheuvels van nabij bekeek, op den voet volgde.

„De Sulthan van Bantam, zeg ik, en eenige andere Inlandsche vorsten uit de nabuurschap trokken daarop met hunne legers naar de „logequot; en wierpen daartegen batterijen op. Het begon er toen benauwd uit te zien, want de Engelschen bedreigden ons van de zeezijde. De Gouverneur Koen besloot het bevel aan Pieter Van den Broek over te geven en zelf naar Amboina te zeilen, om daar hulp te halen. Hoe Van den Broek en de bezetting zich gedurende de belegering gedroegen, is u uit do geschiedenis bekend. — U ziet, dat de graven tamelijk gelijkvormig zijn. Naar gelang het aanzien en den rijkdom van den doode, wordt er meer zorg besteed aan den sluitsteen en het plaveisel vóór den ingang. De opschriften zijn met zwarte, roode of vergulde letters gemaakt en soms liggen er een paar kleine steenen leeuwtjes bij tot sieraad.quot;

„Ik zoek naar eenig teeken, waaruit blijkt, dat de achtergelaten betrekkingen den overledene blijven gedenken, naar een bloem of een boom, die met eenige zorg onderhouden wordt.quot;

„Die zult ge niet veel vinden: met poëzie, zooals wij die begrijpen, houdt de Chinees zich niet op. Willen wij weer instappen?quot;

En toen de paardjes hun draf hervat en met hun rijtuig de spoorwegbaan van Batavia naar Buitenzorg gesneden hadden, vervolgde Krip zijn verhaal.

„In Mei 1619 kwam Koen met achttien schepen van Amboina terug op de reede van Batavia, die door de Engelschen tijdig was verlaten. Dadelijk ontschepende, rukte hij twee dagen later met dertien vaandels naar Jakatra, langs den weg, waarop wij nu rijden. Een vaandel maakte een schijnaanval op de oostzijde, terwijl de hoofdmacht de noordzijde aantastte, met behulp van stormladders in het steenen fort drong en na een kort gevecht meester van de stad werd. Na de vermeestering van Jakatra zeilde Koen met de vloot naar Bantam, en eischte de uitlevering van Van den Broek en een honderdtal mannen, die daar gevangen werden gehouden. De Sulthan, door het gerucht van het gebeurde te Jakatra gedwee geworden, gaf aan den eisch toe en maakte daarna vrede. Van dien tijd af kreeg de „logequot; den naam van Batavia en werd langzamerhand een bloeiende stad. — Brentie! (houd op)quot; riep Krip den koetsier toe.

„Hier zijn wij aan het begin van de stad. Ik wil u dadelijk een merkwaardigheid toonen, die in verband staat met de geschiedenis van Batavia.

„Ruim honderd jaar na Batavia's stichting, toen wij in een oorlog met den Soesoe-

-ocr page 155-
-ocr page 156-
-ocr page 157-
-ocr page 158-
-ocr page 159-

EEN liIJTOEE Oil EN DOOK BATAVIA.

hoenan van Java gewikkeld waren, werd er een samenzwering ontdekt, die den ondergang der stad tot doel had. Aan het hoofd daarvan stond een kleurling, Pieter Erberveld genaamd, die hier — op deze plek — zijn huis had staan, terwijl een aantal Mohamedaansche priesters, voorname Javanen en Maleiers onder de hoofden van het komplot geteld werden. Het plan was, om alle Christenen, om het even van welke kleur, op denzelfden dag om het leven te brengen; een moordpartij dus op groote schaal. Drie dagen vóór den bepaalden dag werd het geheim evenwel verraden door een Inlandsch meisje, dat op een officier verliefd was en dezen in de kerk een teeken gaf van het gevaar, 't welk hem dreigde. Het gelukte der overheid de hand te leggen op Pieter Erberveld, die met eenige zijner eedge-nooten een vergadering hield in een tuin naast dien van mijnheer Zwaardekroon, daarginds. Later nam men nog een dertigtal anderen gevangen. Dat men, vooral in een tijd, waarin wreedheid ook bij de justitie niet vreemd was, de hoofden der samenzwering met alle gestrengheid strafte, bleek uit het vonnis, over Pieter Erberveld geveld. Het luidde als volgt en werd stiptelijk uitgevoerd; „met gloeiende tangen op zes plaatsen het vleesch uit het „lijf genepen, de rechterhand afgekapt, het hoofd afgehouwen, het lichaam gevierendeeld, „hoofd en stukken buiten de stad op verschillende plaatsen tot schrik voor anderen opge-.,hangen, het huis van Erberveld, staande vooraan op den weg van Jakatra,quot; — dat is deze plek, — „onder den voet gehaald, vernield, en terzelfder plaatse een gedenksteen gesteld, „opgemetseld van steen, een doodshoofd bovenop, met een pen daardoor, verbeeldende het „hoofd van bovengenoemden Erberveld, en een blauwe zark daarin, waarop in het „Nederduitsch en Javaansch de woorden zijn uitgekapt,quot; die gij zelf kunt lezen, mijnheer Van Berkenstein.quot;

En deze las:

Uit een verfoeijelijke gedagtenisse teegen den gestraften landverraader Pieter Erberveld zal niemant vermoogen te deezer plaatse te bouwen, timmeren, metselen off planten nu ofte ten eenigen daage.

Batavia den 14 April A 1722, Van Berkenstein boog bij liet zien van die „zarkquot; en dat bekkeneel liet hoofd. Als Nederlander schaamde hij zich over die wraakoefening, die, over het graf heen, het verloop der eeuwen en de sedert ingetreden mildere zeden, trotseerde.

„Ja, u ziet, het vonnis is tot heden geëerbiedigd. — Aan veertien Inlanders,quot; ging Krip voort met vertellen, „aan veertien Inlanders werden stukken vleesch uit het lijf genepen, handen afgekapt, armen en heenen stuk geslagen, en nog levend buiten de stad gebracht, om hun eigen dood te sterven. En nadat op die ouderwetsche wijze recht was gedaan, werd den daaropvolgenden Zondag op hoog bevel in alle kerken „God den Heere voor Zijne genade gedankt.quot;quot;

„Natuurlijk,quot; mompelde Van Berkenstein, „vroomheid en barbaarschheid gaan steeds hand aan hand.quot;

85

-ocr page 160-

EEN KIJÏOEK OM EN DOOK BATAVIA.

„Onze brave voorouders speelden er niet mede, als het hun leven, hun belang of hunne beurs gold,quot; ging Krip voort. „Een „amokspelerquot; bijvoorbeeld, zooals toenmaals de Inlander genoemd werd, die later „amokspuwerquot; heette, en tegenwoordig een „amok-makerquot; is, werd zonder genade geradbraakt.

„Nu moet u weten, dat ik als klerk gediend heb onder een resident, bekend voor zijn humaniteit en groote kennis van het karakter van den Inlander. Deze beweerde, dat van de tien araokmakers bij negen de aanleiding moest gezocht worden in den onderbuik. Telkens, wanneer het hem gehikte een amokmaker levend te doen vatten, liet hij hem aan een boom binden en ricini-olie in de keel gieten. Binnen de 24 uren was de woesteling genezen, en weer handelbaar en gedwee en onschadelijk als elke Javaan. Tusschen radbraken en een zuiveringsproces is nogal onderscheid!quot;

„Ik meende,quot; vroeg Van Berkenstein, „dat de opwinding, waarin de amokmaker verkeert, hoofdzakelijk door het misbruik van opium veroorzaakt wordt.quot;

„Daar is wel iets van aan,quot; antwoordde Krip. „Maar____mijnheer Van Berkenstein,

gij zijt Volksvertegenwoordiger____laten wij een speldje bij de opium-perkara steken.quot;

Van Berkenstein keek zijn tochtgenoot verbaasd, maar vragend aan.

„Als het eens uitlekte, dat gij uwe inlichtingen van mij hadt, wanneer later uwe oordeelvellingen ongunstig in 's Rijks Vergaderzaal zouden klinken — en die zouden niet anders kunnen uitvallen, wanneer ik U zou mededeelen, wat ik weet, — dan zou ik er het loodje bij leggen.quot;

Van Berkenstein zuchtte bij dat antwoord en wijdde een gedachte aan de breed-vertakte demoralisatie, waarop het gesprokene een blik gunde.

„Vooral op het punt van sluiken van opium of van stelen of verkoopen van specerijen en andere handelswaren,quot; ging Krip voort, „waren de oppermachtige kooplieden in dien tijd niet gemakkelijk; want niet alleen de sluiker of de dief werd opgehangen, maar ook hij, die gesloken of gestolen handelsvoorwerpen kocht. — Als gij er niet tegen hebt, mijnbeer Van Berkenstein! gaan wij een eindweegs te voet om de buitenkerk eens in te loopen. Veel is er wel niet te zien, maar daar ik er in getrouwd ben, weet u....quot;

„O zoo! zijt gij hier getrouwd!quot; meende Van Berkenstein op belangstellenden toon te moeten uitroepen, blij daarenboven die geschiedkundige herinneringen te kunnen afbreken.

„Ja! mijn vrouwtje zag er allerliefst uit in haar bruidstoilet; ieder was er over uit. Eerst drie weken te voren had ik haar hand gevraagd. Dat was op een bal bij den hoofdagent der „Compagnie Ketjielquot; (handel-maatschappij), een prachtig bal, waarop ik als commissaris fungeerde. Toen ik bjj den laatsten dans het jawoord kreeg en om drie uren dronken van vreugde tehuis kwam, dacht Groenhof, — met wien ik samenwoonde en dien ik natuurlijk wakker maakte, — dat ik te veel champagne had gedronken____quot;

„Op uiterlijk schoon kan die kerk niet roemen.quot;

„Neen! dut is zoo. Ook vanbinnen is er niet veel bijzonders te zien. Het eenige

-ocr page 161-

■£'*■'. ■■ 'if' ?. i . - rAi- • ••, . • ■■■ • .. ■■■jj • . -.?

- ^ . ■ , .;■' ■■•, • ■-:

-ocr page 162-

•; - • • ■■ ■ v-quot;/' - ■, - ■ ■ ■ • ;-• ;. .-••■ ;:v. ;• -:i

; • . • • quot; , . . ■ ■■ - ■ . : v f y

i__■ é

-ocr page 163-
-ocr page 164-

*

-ocr page 165-

EEN RIJTOER OM EN «OOK BATAVIA.

merkwaardige is, dat zij bijna twee eeuwen oud is en fraai snijwerk bevat. — Groenhof wilde mij niet aanhooren, toen ik hem alles ging vertellen, en zeide dat ik mijn roes eerst moest uitslapen. En toen hij mij om halfzes 's morgens al met den rok aan in de galerij zag op- en neerwandelen, meende hij dat ik gek geworden was. Niet voordat hij mij een paar uren later in pontificaal zag uitgaan, begreep hij dat het ernst was.quot;

„Zijn wij hier al aan de eigenlijke stadf'

„De stad begint hier, mijnheer Van Berkenstein! Voor een kleine tweehonderd jaar was Batavia zóó in bloei, dat men haar „de Koningin van het Oostenquot; noemde. Zij overtrof in schoonheid de meeste groote steden van Holland. Stel u voor, een volkrijke stad met groote poorten, breede, belommerde straten en grachten met stroomend water, die door een groote rivier gevoed werden en waarover een aantal steenen bruggen gebouwd was voor de gemeenschap en het verkeer van duizenden inwoners van alle natiën; een stad aan zee gelegen, met een reede vol schepen, aan de landzijde versterkt, vanbinnen met sierlijke woningen en ruime pakhuizen, met een groot Kasteel, een paleis voor den Opperlandvoogd, met kerken en marktplaatsen; een stad, op weinige graden van de linie, gekoesterd door de tropische zon, doch afgekoeld door land- en zeewinden, die geregeld elkander 's avonds en 'smorgens afwisselen; een stad, omringd van honderd villa's met tuinen, rijk aan bloemen en vruchten en met de meeste zorg door slaven onderhouden, tuinen, waarin men na zes dagen arbeid den Zondag in een aangenaam dolce far niente doorbracht.quot;

„(jij schijnt dien tijd te waardeeren, mijnheer Krip.quot;

„Of ik! Dat was een goed leven in dien tijd, mijnheer Van Berkenstein! Na vijf uren 's avonds leefde ieder om zoo te zeggen op straat. De aanzienlijken, die zich overdag met een overdekte sloep of per draagstoel van huis naar het kantoor heten brengen, gingen na zonsondergang onder de boomen aan den koelen waterkant op stoelen en banken, door hun bedienden daar geplaatst, zitten uitblazen. Daar ontving men zijn vrienden, rookte een Goudsche pijp en dronk een llesch wijn, in afwachting van het koele avondbriesje, dat nooit op zich liet wachten. En de mindere man genoot op zijn manier, als de hitte voorbij was, en bezocht den Passer, en dronk een frissche teug aan den warong, pratende over het nieuws van den dag, of het hof makende aan de schoone sekse.

„Maar ook die gezegende toestand was evenmin bestendig als iets ter wereld; want wat gebeurde er? Den 4:den Januari van het jaar 1699 had er een zware aardbeving plaats, niet zoo erg dat de huizen instortten, maar zwaar genoeg om een verderfelijken invloed op den bodem der rivier uit te oefenen. Het heldere water toch, dat vroeger door alle wijken stroomde, werd al minder en minder; daarentegen vormde er zich een bank voor de monding der rivier. De schoonste grachten liepen leeg en begonnen voor de gezondheid nadeelige dampen uit te wasemen. Wat men ook in het werk stelde, alle pogingen om meer water te krijgen mislukten. In het jaar 1707 werd de opperkoopman Jacob Faas uit Holland gezonden, om de bank door een moddermolen weg te maken. Hij slaagde er ook

87

-ocr page 166-

EEN RIJTOER OM EN HOOR BATAVIA.

aanvankelijk in en werd tot belooning zelfs extraordinair Raad van Indië; doch de bank groeide spoedig weer aan en de grachten bleven modderpoelen. Nu wordt wel beweerd, dat ook zonder die aardbeving de natuurlijke aanwas van Java's Noordkust een bank aan de riviermonding zou hebben doen ontstaan, evenals er zich banken te Samarang en elders gevormd hebben; maar hoe het zij, de achteruitgang van Batavia dateert eigenlijk van dien tijd. Die achteruitgang geschiedde wel is waar langzaam en haast onmerkbaar, doch ging gestadig voort. In het belang der gezondheid overnachtte de gegoede koopman in zijne buitenplaats; men bouwde hooger op al meer en meer woningen en gebruikte de huizen in de stad alleen nog voor kantoren, totdat eindelijk geen Europeaan meer in Batavia bleet' wonen. Van lieverlede kwam „de Koningin van het Oostenquot; in verval; van de vijf duizend huizen, die Batavia in haar grootsten bloei telde, werden langzamerhand de meesten gesloopt of tot pakhuizen ingericht, en wat er nog van over is, beteekent niet veel; gij zult het zelf kunnen zien.

„Voordat wij verder gaan, mijnheer Van Berkenstein! wil ik u hier het graf toonen van den Grouverneur-Greneraal Zwaardekroon, onder wiens regeering het verraad van Erberveld ontdekt werd. Daar, onder dien sierlijk gebeeldhouwden zerk, heeft zijn stoffelijk overschot gelegen; — want het zal nu wel vergaan zijn. Na zes jaren als Opperlandvoogd geregeerd te hebben, bleef hij uit liefhebberij te Batavia wonen, waar hij een prachtigen buitentuin had en als een vorst leefde.

„De brug, waar wij nu aankomen, heet de Jassenbrug, zoo genoemd naar een zekeren kapitein Jas, die daar indertijd woonde. Daar de dooden, die bij de buitenkerk werden begraven, altijd deze brug moesten passeeren. is de spreekwijze in de wereld gekomen om van iemand, die gestorven is, te zeggen: hij is naar kapitein Jas gegaan, of hij is naar vader Jas verhuisd.quot;

„Een akelige vermaardheid,quot; meende Van Berkenstein.

„Hier zijn wij nu aan het stadhuis. Zooals gij ziet, is het van echt Hollandschen bouwtrant. Eertijds was het de trots der bewoners van Batavia. Als wij de vijf trappen opgaan, kunt ge in het portaal lezen, dat het in 1710 gebouwd werd. Er is hier nog een kamer met foltertuigen uit dien tijd. Wilt ge die ook zien?quot;

Mijnheer Van Berkenstein was hier niets nieuwsgierig naar. Naast de Gevangenpoort te 's-Gravenhage, waar zich tegenwoordig een verzameling bevindt van al de foltertuigen uit geheel Nederland, had hij die genoeg gezien.

„Nu, dan gaan we maar weer in den wagen en rijden eens naar een toko. — In den achtervleugel van het stadhuis bevindt zich thans een post- en telegraafkantoor, maar daartusschen en het hoofdgebouw treft men het station van den spoorweg aan. Dit is evenwel het eenige station in de stad niet. Bij den Kleinen Boom is er een halte, die met een eindje liaan aan de hoofdlijn verbonden is, terwijl een anderen tak van het hoofdstation naar de haven Tandjoeng Priok voert.quot;

88

-ocr page 167-
-ocr page 168-

Ni:J

Vquot;i

■ V'

smA

-ocr page 169-
-ocr page 170-
-ocr page 171-

EEN RIJTOER OM EN POOR BATAVIA.

„Maar, gij spraakt van een toko? Ik heb evenwel op het oogenblik niets noodig.quot;

„0! dat komt er niet op aan; u behoeft er niet te koopen. — Ziet, dit gebouw hier aan uw linkerhand is de Javasche bank. De brug, waarover wij rijden, voert over de Stads-buitengracht. Dit is nu een van de beroemde grachten van oud-Batavia. U ziet hoe weinig er van is overgebleven. Enkele huizen dragen nog de kenmerken hunner vroegere grootheid, maar thans zijn ze allen ingericht voor kantoren en winkels. Ook de hreede trottoirs zijn er gedeeltelijk nog, althans de roode tegels, waarmede zij geplaveid waren. Dat zult gij straks nog beter bemerken, wanneer wij op de Kali-Besar (de groote Rivier) zijn. Wij slaan nu een zijweg in en dan zijn wij er dadelijk. De wegen hier zjjn nooit bestraat geweest. — Ziezoo! hier zijn wij aan de zoogenaamde roode toko.quot;

Een groot huis in oud-Hollandschen stijl binnentredende, werd Krip door den chef, een heer in een luchtig kantoorpak, als een oude kennis verwelkomd en gevraagd, hoe hij het tijdens zijn verblijf in Holland had gemaakt. Voordat hij daarop antwoordde, stelde mijnheer Krip zijn reisgenoot met de meest mogelijke deftigheid voor.

Van Berkenstein zag eenigszins vreemd op; nog nooit had hij de eer genoten, iu een winkel aan den winkelier voorgesteld te worden. Trouwens, het uiterlijk en de manieren van den toko-houder waren anders dan die van den gewonen Hollandschen winkelier, en ook het magazijn miste ten eenenmale het karakter van hetgeen in den regel een winkel genoemd wordt. In de vertrekken, die tot toko waren ingericht, zag men althans in de grootste verscheidenheid allerlei denkbare voorwerpen uitgestald; rjjk omlijste platen en Westfaalsche hammen, nieuwerwetsche rijtuigen en verduurzaamde groenten in blik, aarden waschtoestellen en diamanten broches, Parijsche meubelen van den laatsten smaak en Neu-renburger kinderspeelgoed, ijzeren landbouwgereedschappen en fijn bewerkte statie-gordijnen, petroleum-lampen in de grootste verscheidenheid en stopflesschen, met de fijnste confiseurs-artikelen gevuld, van het huis Suchard te Parijs, enz. Kortom: de toko was een Manusje-van-alles, maar op groote schaal. Een pond suiker bijv. of een half dozijn sigaren was er niet te koop, — daarvoor moest men zich tot den Chinees-kleinhandelaar wenden; — maar een pikol suiker, een trommel beschuit, of een kistje sigaren wel. Een Hesch wijn te vragen zou een beleediging zijn, den tokohouder aangedaan, terwijl de bestelling van een kist wijn — ongeveer gelijkstaande met een anker — dadelijk aangenomen en aan den mandor, een Tnlandsch bediende, opgedragen werd.

Terwijl mijnheer de tokohouder en Krip pratende de inrichting doorwandelden en Van Berkenstein onderwijl zijn oogen liet rondgaan, kwam men aan een vertrek, dat tot bureau ingericht was, doch tevens tot ontbijtkamer diende. Althans om een tafel, waarop zonder eenige symetrie eenige schoteltjes en schaaltjes uitgepakt stonden, zat een zestal heeren, die zich onledig hielden met den inhoud, bestaande in rijst, geroosterde kip. broodjes met vleesch enz., te verorberen en daarbij een glas bier of wijn en water te drinken. Die heeren, welke deels tot het toko-personeel behoorden en deels op de kantóren in de humt

89

-ocr page 172-

KEN RIJTOER OM EN DOOK BATAVIA.

werkzaam waren, gebruikten voor de gezelligheid hier hun luncheon gezamenlijk. Zonder hun maal af te breken, groetten zij de nieuw aangekomenen beleefd en noodigden hen uit om aan te zitten, althans een verfrisschenden dronk te nemen.

Van Berkenstein bracht het gesprek op den handel; doch dit berouwde hem spoedig, daar hij niets dan klachten hoorde.

,Een gruwelijke malaise heerscht er,quot; beweerde de een.

„Zaken werden er bijna niet meer gedaan,quot; zeide een ander.

„Men kon het kantoor wel sluiten,quot; meende een derde, die met een hoogst ontevreden gebaar een tweede portie rijst op zijn bord schepte en die behoorlijk besausde.

Een oudachtig heer, die er uitzag als een kasboek — met een bleek gelaat vol rechtlijnige groeven, en het lichaam gestoken in een ouderwetsch wit pak, welks plooien onderling niet minder evenwijdig liepen dan de roode strepen van de boeken, waarin hij sedert ontelbare jaren dagelijks zat te werken — liet een onverstaanbaar gebrom hooren. terwijl hij met zijn hand en schouder een beweging maakte, alsof hij een bladzijde van zijn grootboek omsloeg.

„De firma Tieleman en C0. heeft zich anders niet te beklagen,quot; sprak Krip tot dezen.

Hetzelfde gebrom duidde toch ontevredenheid aan met den gang van zaken.

„Zoolang mijnheer boekhouder van de firma is,quot; vervolgde Krip, „blijf ik gelooven dat de zaken goed gaan.quot;

Op dit compliment zag de oude heer even van zijn bord op en wierp op den spreker een blik, die aan twee linialen deed denken, welke uit zijn oogen schoten en elkander onder een scherpen hoek kruisten.

„De artikelen, waarin een tokohouder doet, blijven toch, als dagelijksche behoeften, altijd gevraagd,quot; zeide Van Berkenstein.

„Dat zou men denken!quot; antwoordde er een. „Maar wat is het geval? Meer en meer voorzien de particulieren zich van het noodige door rechtstreeksche bestellingen; de stoomvaart, die zich steeds uitbreidt, maakt de verzending gemakkelijk. En juist zij, die het grootste inkomen hebben, maken daarvan het meeste gebruik. Vroeger voorzag ieder, van den Gouverneur-Generaal af. zich in de toko. Daarenboven, de suiker- en koffieprijzen dalen ontzettend. Dat heeft zeer grooten invloed op den welvaart zoowel van Europeanen als van Inlanders. En van dien nadeeligen invloed ondervindt de handel en vooral de tokohandel den weeromslag in hooge mate.quot;

„A propos! Is quot;t waar, dat zijn Excellentie eerstdaags te Batavia komt om een paar partijen te geven?quot;

„Ik weet er niets van.quot;

„Gij niet, als lid der Tw......?

„Shut, mijnheer Krip, geen indiscreties, of ik vertel ook uw geheim.quot;

Krip kroop in zijn schulp en zweeg als een pot.

90

-ocr page 173-

M'/j? :' ' f

igt;, -- ^ , /i-U

ü'V'V .■ ■ ■• ' ' r ,■,■•■ ■■i'. ■

': • i/ri--quot;'-/'-!;''.' 'amp;•?■ quot;■ ■ V ,V

r; -v

;■ 'y - yyoV ;: , v- .gt; ■

ü

$*c s ƒ■, quot;■ lt;'f l * ''v* , -i* ■

; \ ï'!^gt;

•;. !

' .•■ rLf. ■•*»?'■',V.V;. V. --•Nj; vv' ^vAy;

i-i- ■■■■ ;,:-

quot;fkU .-fhé

jrgt;.. •-'

T-Wf®'

A:; •':•!

V.vi-i'

/•••.-

y{^'1 i ■■. i • •

• «#''

' ■ ;:Sfquot;r

■ rl-S .•

'■■■ s •■

'V . - ''quot;V-

■ v ■.l

1

' '^v^

• ' •; '■„ ••. y ' ■• .;:j. \

/ ;'?.':y- v,;-V-V*'V''./•- ■' ;quot;

\ q®/ ^.v.v ': * .;gt;f;rv . •

'MM

- •

li -

■.S; vlt;.

|

i

-ocr page 174-

M

life..,.

■'M

-ocr page 175-
-ocr page 176-
-ocr page 177-

EEN EIJTOER Oil EN DOOK BATAVIA.

De tokoheeren schenen er niet veel van te begrijpen. Het ging hun te hoog, dat iemand, die op eene partij, door den Gouverneur-Generaal gegeven, zooals het scheen genoodigd kon worden, daarvan geen werk maakte. Maar zij eerbiedigden het stilzwijgen daaromtrent; het gaf hun een zeer hoogen dunk van het onafhankelijk standpunt, waarop de vreemdeling, dank voorzeker aan eene bevredigende maatschappelijke positie, aanspraak scheen te kunnen maken. Een hunner vond spoedig gelegenheid hem te kennen te geven, dat zijn kantoor o. a. ook gelden voorschoot op landelijke en industriëele ondernemingen, van welken aard ook, natuurlijk op voorwaarde, dat de producten aan de firma geconsigneerd werden. Een ander bracht het gesprek op het voordeel, om in Indië 6 a 7 percent van zijn geld te maken, — veel voordeeliger dan in Holland, — door het te beleggen in hypotheken op solide waarden, of door het koopen van prauwveer-aandeelen.. Zelfs de oude boekhouder scheen er op gesteld te zijn, den naam van Van Berkenstein in zijn boeken te krijgen, daar hij bij het weggaan, — toen al zijn schotels leeg waren, — de firma Tieleman en 0°. recommandeerde.

Mijnheer Krip stelde nu voor om huiswaarts te keeren. Het was één uur, en langer in de hitte rond te rijden achtte hij niet raadzaam voor een nieuweling. Bovendien kon het zijn, dat zijn vrouw nog op hem wachtte, ofschoon hij haar gezegd had niet op hem te rekenen. Hij nam werktuiglijk een sigaar uit den koker, hem door zijn vriend den tokohouder aangeboden.

„Hoe vindt gij die manilla?quot; vroeg deze, toen de heeren afscheid namen.

„Niet kwaad.quot;

„Zal ik maar een kistje in den wagen laten brengen; vijftig gulden, spotprijs!quot;

„Dat is goed,quot; zei Krip.

Daarop keek de tokohouder Van Berkenstein vragend aan, doch scheen niet verder te durven gaan.

Van Berkenstein begreep dien blik wel, maar aanvankelijk hield hij zich of hij dien niet opmerkte. Op het punt echter van in te stappen, wendde hij zich om en gaf den wensch te kennen, om ook een kist sigaren mede te nemen. In een oogenblik had de mandor twee kisten aan de voeten der heeren in den wagen geplaatst.

„Zie zoo, ik dank de heeren zeer,quot; sprak de tokohouder hoffelijk bij het afscheid

nemen.

„Hij heeft zich ons bezoek toch laten betalen,quot; merkte Van Berkenstein lachend op, toen de wagen huiswaarts reed. „Tokohouder of winkelier, de koopman komt steeds voor den dag.quot;

„Die mijnheer Van Steinenberg, of hoe heet hij, komt hier om de een of andere zaak op touw te zetten, daar ben ik zeker van,quot; sprak de tokohouder bij zichzelven. „Aan hem zal nog wel wat te verdienen vallen.quot;

I)e stijve boekhouder van de firma Tieleman en 0°. op zijn kantoor teruggekeerd,

91

-ocr page 178-

EEN HIJTOEH OM EN 1)0011 BATAVIA.

schreef aanstonds in een notaboekje: „Van Berkenstein; met de eerste mail naar Den Haag schrijven voor informaties.quot;

,,Die oude boekhouder,quot; zei Krip, „dient zeker al dertig jaar bij dezelfde firma en is er de ziel van. Met een inkomen van duizend of twaalfhonderd gulden 's maands, rijdt hij met een oude dos-a-dos — een ware rammelkast — naar en van de stad, woont in een klein bamboehuisje op Kwitang, maakt nooit eenige vertering en blijft toch arm.quot;

„En wat is daarvan de reden?quot;

„Och, hij leeft met een Inlandsche vrouw, een goede dikke schommel, moeder van twee rechte staken van jongens; een vrouw, die aan het spel verslaafd is en juist al de goede eigenschappen mist, die den boekhouder sieren. Hij zorgt er voor, dat de kas van de firma Tieleman en C0. altijd vol, en zij, dat die van den boekhouder altijd leeg is.quot;

„Wel bekome hem zoo'n wederhelft!quot; antwoordde Van Berkenstein glimlachend.

92

-ocr page 179-
-ocr page 180-

■V:- :v- - r^. ■ . gt;« .:■:« -■-»?!'#'%5 ;:M ■

• ; '•• . ■• v, . . quot; • ; • -'■ '• gt;•: •' .' •'... • .:, -..■■gt;■•'■• •■'' quot;v.quot; .. *•'.gt;. ■'-Zrfr :.x;/r.' • 'Mv •,.. - 'v.. • ' •

•■'quot; ,gt; X \ V'

• •*.' ïf: .'• r-;...' '••'• ■■.••••; •' • ■ gt;v--v^v'; • .. . ,' .gt;.' •■; - ,-■ ;-gt;••

' - -'■■(:■gt;quot;' /' ^ ;Ui ■' .■■

:, V -J, ■ •;■ . /

WÊÊf, v a..i

^ '' ; ; ' ^:sv;

■ ■* ■-■, ■ . '■ -quot; ■' ■■ ' -gt;V '■■ ■ :yl-.\l ',' ■ ■ ' . ■• . '■ '

: vk: ..y^. ■■;■.; , '. ^ ?ï:;t:^rv ' r-?

: ; . ;:i-v:;::-rt5-':SW®

mm ''W%

I ■

-ocr page 181-
-ocr page 182-
-ocr page 183-

TIENDE HOOFDSTUK.

Ia kampong Kemajoran.

De zonnestralen hadden juist kracht genoeg gekregen om de nevels op te lossen, die gedurende den nacht over de drassige rijstvelden hingen, toen een heer in een luchtig morgenkostuum en met een lichten kurken helmhoed op het hoofd, van tien kant van Groenoeng Sahari komende, langzaam den Gang Kemajoran doorwandelde. Uit de onderzoekende blikken, die hij rechts en links in de woningen j langs den weg wierp, en uit de bijzondere aandacht, die hij aan de schijnbaar meest onbeduidende zaken schonk, was het vrij duidelijk, dat hij voor het eerst deze afgelegen wijk bezocht en bovendien met een bepaald doel kwam. Nu eens stond hij stil, om een morgengroet te wisselen met of een vraag te doen aan eenigen bewoner van den Gang, die in een luchtig jasje zijn erf ronddrentelde; dan weder sloeg hij een zijpad in, dat kronkelend door den kampong naar het rijstveld liep. Daar liet hij dan de oogen weiden over het groene rijstgewas, waarvan de welige halmen zich rechtstandig uit den natten bodem verhieven eu de gezwollen aren nog getooid waren met de als diamanten glinsterende droppels van den laatsten nachtelijken regen.e zonnestralen hadden juist kracht genoeg gekregen om de nevels op te lossen, die gedurende den nacht over de drassige rijstvelden hingen, toen een heer in een luchtig morgenkostuum en met een lichten kurken helmhoed op het hoofd, van tien kant van Groenoeng Sahari komende, langzaam den Gang Kemajoran doorwandelde. Uit de onderzoekende blikken, die hij rechts en links in de woningen j langs den weg wierp, en uit de bijzondere aandacht, die hij aan de schijnbaar meest onbeduidende zaken schonk, was het vrij duidelijk, dat hij voor het eerst deze afgelegen wijk bezocht en bovendien met een bepaald doel kwam. Nu eens stond hij stil, om een morgengroet te wisselen met of een vraag te doen aan eenigen bewoner van den Gang, die in een luchtig jasje zijn erf ronddrentelde; dan weder sloeg hij een zijpad in, dat kronkelend door den kampong naar het rijstveld liep. Daar liet hij dan de oogen weiden over het groene rijstgewas, waarvan de welige halmen zich rechtstandig uit den natten bodem verhieven eu de gezwollen aren nog getooid waren met de als diamanten glinsterende droppels van den laatsten nachtelijken regen.

Bijna aan het einde van den Gang Kemajoran stond een tamelijk groote „warongquot;, voorzien van een bamboebank van de eenvoudigste soort. Op die bank zaten een paar koelies te eten; eigenlijk waren zij aan het dessert bezig, dat bestond uit stukken „teboequot; (suikerriet), die zij met een mesje schilden en in kleine brokken sneden, om ze gemakkelijk te kunnen kauwen of uitzuigen. Op een paar schreden afstands loerde een gladakhond op de gelegenheid, om de overgebleven rijstkorrels op weggeworpen stukken pisangblad af te likken. Kwam hij wat dichter bij de kraam, dan werd hij door een „husjquot; of een bedreiging met den stok van de dikke „ toekang-warongquot;1 teruggedreven. Evenzoo ging het met honderden vliegen, die op een klomp donkeren suiker aasden en telkens met een .,kipasquot; (waaier).

-ocr page 184-

IN KAMPONG KEMAJUKAX.

van fijne bamboestrookjes gevlochten, verjaagd werden. Een blank meisje van omstreeks zes jaar, gehuld in een wit verfrommeld nachthemdje en overigens ongedekt en blootsvoets, stond met begeerige blikken naar dat suikerrietkauwen der koelies te kijken, onderwijl de waronghoudster voor de waarde van eenige centen droog gekookte rijst voor haar in een stuk pisangblad pakte en het met een houten pennetje vaststak.

„Annaatje! zijt gij het !quot; vroeg de wandelaar.

Het kind zag verschrikt om en antwoordde bedeesd:

„Ja, mijnheer!quot;

„Kent gij mij nog, Anna?quot;

„Neen!quot; stamelde zij.

„Weet gij niet meer, dat ik u op de mailboot amandelen gaf?quot;

„Mijnheer Berkenstein!quot; riep het meisje toen, verheugd den vriendelijken heer van boord herkennende.

„Wat komt gij hier doen1?quot;

„Ik kom rijst koopen, mijnheer Berkenstein,quot; antwoordde het meisje.

„Waar woont mama? Kom, laat ons naar huis gaan.quot;

En het kind bij de hand vattende, sloeg hij een smal pad in, dat door den kampong liep, en van waar Anna hem spoedig het stroodak van een bamboehuisje wees, dat nu door mama werd bewoond.

„Loop maar vooruit, Anna! en zeg mama, dat mijnheer Van Berkenstein haar komt bezoeken.quot;

Terwijl het kind als een pijl uit den boog naar huis vloog, hield Van Berkenstein opzettelijk zijn schreden in, ten einde de weduwe op dit vroege morgenuur niet te overvallen. Dit scheen evenwel een overtollige zorg te zijn; want op het geroep: „Mama! mama! daar is mijnheer Berkenstein!quot; trad mevrouw Wallis dadelijk hare woning uit en ging den bezoeker te gemoet.

Zij was, zooals hier te lande iedere vrouw in het ochtenduur, in sarong en kabaja gekleed, de bloote voeten in muilen gestoken en het haar met een wrong op het achterhoofd saamgebonden. Doch hoe eenvoudig haar morgentoilet ook ware, het gaf een aangenamen indruk door de groote netheid en door de wijze, waarop het werd gedragen. Ja, zelfs de bleeke zuigeling, die zoo goed als naakt op haar arm rustte, zag er frisch en helder uit.

„Het is recht vriendelijk van u, mijnheer Van Berkenstein!quot; zeide zij met een droevigen glimlach, „mij hier op te zoeken. Het moet u wel moeite gekost hebben, mijne woning uit te vinden.quot;

„Ik heb vernomen, dat gij in Gang Kemajoran woondet, en dien inslaande heeft Annaatje mij verder op den weg geholpen. Maar, hoe maakt gij het, mevrouw1?quot; vroeg hij, met deelnemende belangstelling het vervallen gelaat der weduwe opmerkende.

'94

-ocr page 185-

IX KAMPONG KEMAJOEAN.

„O goed, mijnheer! gij zijt wel vriendelijk,quot; antwoordde zij, onwillekeurig zuchtende. „Anna! haal eens een stoel, mijn kind.quot;

„Goed?!quot; vroeg Van Berkenstein, op een toon van bevreemding.

„Het is hier wat koortsig, zoo dicht bij de sawah. Ik kan daar wel tegen, maar mijn kinderen minder goed.quot;

Van Berkenstein kwam Anna te hulp, om den stoel onder een boom voor het huisje te zetten; en bood dien mevrouw Wallis aan.

„Zie, dat gij er nog een leeg maakt, Anna!quot; zei deze. „Drie kleinen liggen met de koorts te bed.quot;

„Drie kinderen ziek!quot;

„Och ja, mijnheer! met kinderen heeft men altijd eenigo zorgen.quot;

Zij trachtte dit op luchtigen toon te zeggen, maar het klonk zóó pijnlijk, dat Van Berkenstein er koud van werd.

„En hebt gij geen dokter geraadpleegd?quot;

In stede van te antwoorden, hield de weduwe een oogenblik de hand voor de oogen, om een traan te verbergen, dien ze niet had kunnen bedwingen.

„Ik hoop,quot; zeide ze eindelijk, „dat de koorts nu wel zal ophouden.quot;

„Mama! Karei eet al van de rijst. Hij heeft zoo'n honger, zegt hij. Mogen we maar beginnen?quot;

„Zeker, kind! begin maar,quot; antwoordde de moeder met gebogen hoofd.

„Hoe vaart mijnheer Leeghancker ?quot; vroeg zij na een poos.

Het scheen, dat Van Berkenstein die vraag niet hoorde; hij bleef althans het antwoord schuldig en stond eenige oogenblikken met de hand op den rug van den stoel in gedachten verdiept. Daarna het hoofd oprichtende, zeide hij:

„Dezer dagen heb ik kennis gemaakt met den majoor Van Galen, die voor 't eerst van mij vernam, dat gij in Indië waart teruggekomen en met de meeste belangstelling naar u informeerde.quot;

„Mijnheer Van Galen was een vriend van Wallis. Zij waren samen op expeditie te Atjeh.quot;

„Ja! De majoor beweert, dat hij zijn leven aan uw echtgenoot heeft te danken. Deze, hem door den vijand omsingeld ziende, zou zich met een handvol soldaten onverschrokken op een drom Atjehers geworpen en hem van een wissen dood gered hebben. — Majoor Van Galen is onlangs gehuwd met de eenige dochter van een theeplanter, die dezer dagen gestorven is en door zijn dood den majoor tot een zeer bemiddeld man heeft gemaakt. Behalve hem zijn er nog een aantal officieren, vroegere krijgsmakkers van

mijnheer Wallis, die____ zeer begaan zijn met den toestand van zijn gezin. Nu is men op

het denkbeeld gekomen u, mevrouw! een voorstel te doen — en men heeft mij vereerd met de commissie u dat over te brengen; — namelijk, indien gij daarin lust zoudt hebben.

95

-ocr page 186-

IX KAMPONG KEMAJOKAN.

ii aan het hoofd te stellen van een commensalenhuis. — Het zal u niet onbekend zijn, dat er altijd een tal ongehuwde heeren zijn, officieren en ambtenaren, wien het hotelleven tegenstaat of te kostbaar is, fatsoenlijke jonge menschen, die hier tevergeefs naar een „tehuisquot; omzien. Mocht gij, mevrouw! de leiding van zulk een inrichting op u willen nemen, dan biedt zich daartoe de gelegenheid aan, nu er toevallig een groot huis te huur is, dat zich daar bijzonder voor eigent. De gelden, noodig tot aankoop van meubilair, zijn ruim voorhanden, zoodat binnen twee k drie weken het commensalenhuis zon kunnen geopend worden.quot;

„Mama! de rijst is al op, en ik heb nog zoo'n honger!quot; riep Anna. naar buiten komende.

Groote tranen, die zij niet meer poogde te verbergen, rolden langs de bleeke wangen der moeder.

„Wil een oogenblik over mijn voorstel nadenken, lieve mevrouw! Ik ga onderwijl met Anna nog wat wandelen. Als ik aanstonds terugkom, hoop ik een gunstig antwoord te ontvangen. Ik spreek niet geheel zonder egoïsme,quot; voegde hij er bij; „want u begrijpt, dat ik en mijn jongen vriend Leeghancker, ons vleien uwe eerste commensalen te zullen zijn. — Kom, Anna! wij gaan nog eens naar den „warongquot;; mijnheer heeft ook honger gekregen.quot;

En nu verwijderde hij zich, met het kind huppelend naast zich, tusschen de paggers (heiningen), die de kamponghutten van elkander scheidden.

De waronghoudster had een goeden klant aan dien mijnheer met den helmhoed. Op de bank zittende, waar zooeven de koelies hun ontbijt nuttigden, wilde hij de namen en prijzen weten van alles, wat er in den warong te koop was; en als hij Anna vroeg of dit of dat lekker was, en Anna bevestigde dit met groote oogen, dan werd het ook door hem genomen. Zoo voorzag men zich van drooggekookte rijst, die het brood verving, van nog een andere rijstsoort, „bras getanquot; ') met fijngeschrapte klappernoot bestrooid, van groote stukken van zoo'n noot, van „dengdengquot; (gedroogd vleesch), van „ikan krengquot; (gedroogde visch), van „pisang gorengquot; (gebakken pisang), heerlijk! van koekjes Javasuiker (goela djawa); en dan rle vruchten nog! een lange ris „mangistanquot; 1), een sisir of tros goudgele „pisang radjaquot; 2), een geheele suikerrietstengel 3), zoo lang als mijnheer Berkenstein, welk een vreugde! Kortom, toen dit alles opgenomen moest worden, had Anna de handjes overvol en was mijnheer Van Berkenstein als een koelie beladen. Zoo keerde men overgelukkig en lachend in triomf naar de stulp van mevrouw Wallis terug.

„Als men mij zoo in Den Haag kon zien loopen,quot; dacht Van Berkenstein, „dan zou er wat te praten vallen in „de Wittequot;.quot;

1

s) Mangistan = Garcinia mangostana, behoort tot de Olusiaceën.

2

) Pisang radja, een variatie van de Musa paradisiaca, behoort tot de Musaceën.

3

) Suikerriet, tot de Gramineën behoorende, heet bij de geleerden Saccliarum officinarnm.

-ocr page 187-

IN KAMPONG KEMAJORAN.

Mevrouw Wallis had hare kalmte herkregen, toen Anna haar juichend te gemoet snelde en hare lekkernijen vertoonde, waarmede zij dadelijk naar binnen naar de andere kinderen liep.

„Ik kan u moeilijk mijn toestand langer verbloemen,quot; sprak de jonge vrouw. Van Berkenstein dankbaar de tengere hand reikende. „Gij hebt trouwens begrepen, dat die treurig is. In werkelijkheid is die nog treuriger dan gij denkt; ja! mijne kinderen lijden gebrek door ziekte en onvoldoende verpleging; gij hebt het gehoord, zij hebben honger,quot; snikte zij.

„Maar uw pensioen?quot;

„Met mijn pensioen zou ik den honger der kleinen hebben kunnen stillen, — dat is zoo. Ik ontving in Nederland echter al een voorschot daarop. Eenmaal was ik naar het Groote Huis gegaan, om er over te spreken en mijn adres op te geven; doch het was mij onmogelijk de kinderen andermaal alleen te laten, om nogmaals derwaarts te gaan. Bureaucratische formaliteiten, die, gij weet dat misschien zoo niet, hier in Indië zoo omvangrijk en tijdroovend kunnen zijn, vertraagden verder de uitbetaling. Wilt gij nu zelf oordeelen, hoever het met mij is gekomen, treed dan binnen.quot;

De woning kon zeer schamel genoemd worden; want zij bestond slechts uit twee vertrekken, of juister uitgedrukt, de binnenruimte tusschen de buitenomwandingen was dooreen bamboe-schot in tweeën gedeeld. In het eerste vertrek stond een kreupele tafel op den naakten grond, en verder een paar greenenhouten pakkisten op bamboestellingen, kisten, die tot kasten en zitplaatsen moesten dienen. In het tweede vertrek bevonden zich twee „baleh-baleh'squot; of rustbanken van platgeslagen bamboe, waarop eenig beddegoed lag; eindelijk nog een paar stoelen. Dit, wat het meubilair betrof. Op den aarden vloer lag een „sessakquot; van gevlochten bamboèlatten, hier en daar door het vocht van den bodem half vergaan en bedekt met stukken mat, die tot het inpakken van beddegoed hadden gediend. Op verscheidene plaatsen van het dak en de wanden drong het daglicht door, waaruit was af te leiden, dat bij hevige slagregens het water overal noodzakelijk moest doorlekken.

Vier door de koorts uitgemergelde bleeke wezentjes zaten om Anna met gretigheid te eten van al de heerlijkheden, welke deze uitdeelde.

„Niet te veel eten, kinderenlief!quot; riep de moeder. „Laat mij die vruchten bewaren, anders zult ge ziek worden.quot;

„Ik ben al ziek, ma.quot;

„Willem heeft nog zoo'n honger.quot;

„Goed, mijn jongen! eet maar rijst en „dengdengquot; en „pisang gorengquot; ook; maaide „getanquot; krijgt gij later.quot;

„0! hoe lekker, mama!quot; riepen allen, met kinderlijke gulzigheid handen vol droge rijst uit het pisangblad nemende, dat tot schotel diende.

„Ik heb gedaan, wat ik kon,quot; vervolgde de weduwe, in het woonvertrek teruggekeerd,

13

97

-ocr page 188-

IN KAMPONG KEMAJORAN.

„ik heb gewerkt, totdat ik van vermoeienis neerzonk; maar toch zou ik bijna bezweken zijn, als er niet spoedig hulp was komen opdagen. God is mij echter genadig geweest en heeft nog geen mijner lievelingen geëischt. Dat uw voorstel mij hoogst welkom is, zal ik wel niet meer behoeven te zeggen. De Hemel zegene u voor uwe komst! Ik dank u duizendmaal, ook uit naam van mijn overleden man. Maar, zal [ik nog kracht genoeg bezitten om den mij toegedachten werkkring te kunnen vervullen? Ik gevoel mij soms zoo uitgeput.quot;

„Laat u dat niet verontrusten, mevrouw! Grij hebt u zelve het noodige onthouden, om het uwen kinderen te geven; maar dat behoeft nu niet langer. Gij moet u nu maar doelmatig voeden. Ik zal heden nog naar het Groote Huis gaan en al het mogelijke doen om te trachten, de uitbetaling van uw pensioen te bespoedigen. In afwachting daarvan, zult gij mij wel vergunnen u daarop eenig voorschot te geven; wij verrekenen dat later.quot;

Bij die woorden legde hij een paar bankbiljetten op de kreupele tafel neder en trad naar buiten, terwijl hij vervolgde:

„Het komt mij minder raadzaam voor, thans nog naar een betere woning om te zien. Vindt gij zelve niet? Iets anders is het, deze voor den korten tijd, dien gij er nog vóór de verhuizing in zult doorbrengen, iets meer bewoonbaar te maken. Met uw goedvinden zal ik dadelijk iemand zenden, die daarvoor zorg draagt. En nu, mevrouw! neem ik afscheid van u en hoop ik mijn bezoek spoedig te hervatten.quot;

Eerbiedig groetende, haastte hij zich het erf te verlaten, vóór dat mevrouw Wallis den tijd had, hem nogmaals voor al zijne goedheden te bedanken.

Een paar uren later heerschte er een groote bedrijvigheid op het schamele erf der officiers-weduwe.

Er was een bediende van den heer Van Berkenstein gekomen, die de groeten zijns meesters overbracht en van een „mandorquot; (opzichter) vergezeld was. Die „mandorquot; had met vergunning der bewoonster opgenomen, wat er aan haar huis te verrichten viel, om het bewoonbaar te maken, en zich daarna bij het kamponghoofd vervoegd, om op de spoedigste manier werkvolk te vinden en te vernemen, waar de noodige materialen in de buurt het best te krijgen waren. Beiden, „mandorquot; en bediende, hadden zich toen op weg begeven om „Avillit'squot;, bamboe, rottan, „kadjangquot;-matten '), enz. aan te koopen, en spoedig daarop waren de werkzaamheden in vollen gang.

Op het dak zaten een paar man, nieuwe „willit'squot; 2) aanbrengende |op de plaatsen,

') Kadjang-matten worden vervaardigd door do zeer lange bladeren van de Nipa fruticans, een staralooze palm, die veelvuldig langs moerassige zeestranden voorkomt, langs de breede zijde aan elkander te rijgen. Men verkrijgt alzoo een doelmatig, zeer licht en zeer handelbaar omwandings-materiaal.

2) Willits worden ook ataps genoemd. Het is een samenstel van gedroogde Nipabladeren, hetwelk eene dakbedekking vormt, welke eenigszins met het dekstroo onzer boerenwoningen te vergelijken is.

98

-ocr page 189-

Vrfquot; / quot; '^' '■ ^ , '-v^vquot; - --■* .

;. ■■• • ;■ , ■ :■-. ; , V .„ , v-. ;.

I-. ;-,/,. ■ ■

wj'i ''•*lt;;','.

gt; •;* 'H- gt; .'■ ..'J-y ■ '■. - A ' ' V.'

:H:^A ■') i'- -, ' - ■ ■

^M:': 'C i. ■ .

^:v -, gt;• ■ ■ ■ :■■■ .•

lpl$vA^' :' • . ■■- quot;i- ^

■ :v- — •; / v :•

■,w.... .■.•gt;? .

1

-ocr page 190-

quot;h - ' ■ ■quot; W*' $'é

' : ;vr\v'.

l ! ' ^

- . ^ ^ ^ '

■ . , ■ gt;gt;■■■ ... .quot; ■ .lt;, lt; . : ■ ■,.... n . ,• - ■ • ' *

■m:ï ■ ■■ .;\?V - ^ ■

.. ■ ■■, «.• ■■ •■• . -• ■ ■ • ■*quot;*amp;. ■ ■ -w i-.'- . ci-i - .'Sb' ■'■■• *' v'

^ V\ .: ^ ém mÊÊamp;i:

quot;/.•

quot;, : -y ■ «i w

1

lïÉil

'• •;

: . , V:

- X.

, ■

quot;ft

, u ,

quot; i»' ■'

. ■•:quot;'■ ... '

. i.*}-'-

;ri- • ••'!

V y'$■'•** '

r ,;

■ ^ ' m''-

, ■ ■ ■■a- - ■■ •%' !V r-v ^

:■-quot;v •: '■ -, - - •. , ;'V:-:

em

MÈ~i

■üj „j:amp;ZW'l::X3

quot;r; ,gt;■.•

-ocr page 191-
-ocr page 192-
-ocr page 193-

IN KAMPONG KEMAJOKAN.

waar de oude vergaan waren; eenige koelies bekapten zware bamboe tot stijlen, die hier en daar tot vervanging van verrotte palen moesten dienen; anderen hielden zich onledig met dunne bamboe te splijten en de aldus verkregen buigzame latten te vlechten tot wanden of vloeren; weder anderen sneden en bereidden de matten, waarmede de wanden van beide vertrekken zouden bekleed worden.

Doch niet alleen bepaalde de „mandorquot; zich tot het herstellen en verbeteren van de woning, ook het huisraad — althans de grove bamboe-meubels — werden nagezien en ten deele geheel vernieuwd. Zoo kregen de „baleh-baleh'squot; nieuwe leuningen, de keukenkast (limari dapor) andere deuren, en liet hij zelfs een kinderwagentje op rollen van de eenvoudigste soort aanmaken, toen hij zag, dat zoodanig meubel hier te pas kwam.

Die werkzaamheden in dit afgelegen gedeelte van kampong Kemajoran schenen de aandacht te trekken. De bewoners der naburige huizen althans namen er levendig deel aan en zaten neergehurkt den arbeid met belangstelling gade te slaan, sirih kauwende en pratende, als gold het eene bijzondere gebeurtenis; kinderen speelden en liepen om en door het werkvolk en vermaakten zich met de splinters en den afval te verzamelen. Inlandsche kooplieden, die gewoonlijk op den grooten weg bleven, gingen nu op het geluid af den kampong in, en voegden zich bij de toeschouwers; een „toekang ajamquot; (kippenverkooper) onder anderen, een paar dozijn levende kippen aan zijn „pikolanquot; (draagstok) over den schouder dragende, voer er wel bij, want de „njonjaquot; merkte hem op en wenkte hem nader te komen.

Mevrouw Wallis had hare kinderen in de schaduw van een paar boomen op een „balehquot; gelegerd en toevertrouwd aan de zorg van een veertienjarig meisje, dat Wongso (Van Ber-kenstein's bediende) haar voorgesteld had als de dochter van het kamponghoofd, zich aanbiedende als noodhulp. De „njonjaquot;, de handen nu vrijer hebbende, was er dadelijk op bedacht geweest om zelve weer eens eten te bereiden. Zij had zich reeds brandhout, en — van den „toekang arangquot; — een vracht houtskool verschaft, en de rijst stond al op de vuurtest.

De aangeroepen „toekang ajamquot; naderde nu de „njonjaquot;, legde zijn vracht voor haar op den grond en vertoonde en roemde zijn waar. Na eenig loven en bieden kocht de „njonjaquot; hem een half dozijn kippen af, liet er dadelijk een paar slachten en bestemde die om straks te worden geroosterd (panggang). De „mandorquot;, eenige kippen met vastgebonden pooten ziende liggen, vond daarin weer aanleiding een kippenhok van bamboe te laten aanmaken, na eerst eenige woorden met Wongso te hebben gewisseld. Wongso zelf verrichtte den huiselijken arbeid, alsof hij geheel in dienst van mevrouw Wallis was. Zonder iets te zeggen, begon hij de gedoode kippen te plukken en schoon te maken. Hij vulde meermalen de aarden waterkruik (gendi), en telkens als hij bespeurde, dat er eenig voorwerp ontbrak, verwijderde hij zich ongemerkt, en kwam eenige oogenblikken later terug, nu eens met een koperen pot (prijok), dan met een rijstmand (bakoel nasi), een kom (mangkok), of iets dergelijks.

Tegen den middag, tijdens het rustuur, keerde de kalmte weer terug. De arbeiders, liet

09

-ocr page 194-

IN KAMPONG KEMAJÜUAX.

werk stukende, gingen tot verpoozing naar den „warongquot; aan den grooten weg om te eten, te drinken en te babbelen. Zij waren opgeruimd, en lieten het zich aan niets ontbreken; want de „mandorquot; had hun een goed dagloon vooruitbetaald en bovendien een „presènquot; (gratificatie) beloofd, als het werk voor den avond gereed zou zijn. Zij waren spraakzaam, die koelies; want het was hun duidelijk, dat er een rijke „blandaquot; *) achter de schermen zat, die met onbekrompen hand hier het geld liet uitgeven; die netgekleede huisjongen, die de „njonjaquot; zoo onderdanig bediende en alles kocht, was er het bewijs van. Het kamponghoofd, dat ook aan den „warongquot; kwam zitten, wist te vertellen, dat de „njonjaquot; eene officiers-weduwe was, die den Sulthan van Atjeh eigenhandig had gedood, doch op zijne beurt door een van diens „hoeloebalangsquot; (voorvechters) was gekrist. Misschien was die „blandaquot;, voor wiens rekening thans gewerkt werd, een broeder, misschien wel een intieme vriend van de „njonjaquot;; en het zou niemand verwonderen, als hij voor zijn oud liefje een steenen huis aan den grooten weg liet bouwen.

Ook in het gezin van mevrouw Wallis heerschte er een ongewone opgeruimdheid. Met tranen van vreugde in de oogen, zag de moeder bij het middagmaal de dartele vroolijk-heid barer kinderen aan. Dampende rijst, geroosterde kippen, gebakken „terrongquot; 1), gezouten eieren, „sajor-sajoranquot; (groenten in water gekookt), „satéquot; (gekruide stukjes vleesch aan stokjes gepoft) 2), het was ook waarlijk een ongekende weelde! De kleinen klaagden niet meer, de koorts scheen geweken; zij babbelden steeds door, lachten eu slaakten kreten van blijdschap bij elke verrassing, die Wongso of Saridin hen bereidden. Want, met allen ernst en eerbied moeder en kinderen bedienende, brachten dezen telkens een nieuwen schotel aan. In plaats toch van pisangbladen, gebruikte men thans schotels en borden, die met zekere orde op de niet meer kreupele tafel werden geplaatst. En gebeurde het meermalen, dat de weduwe met bevreemding naar Wongso opzag, als deze het een of ander opzette, waarvan zij zelve onkundig was gebleven, dan gelukte het haar nooit den blik van den deftigen bediende te ontmoeten.

Toch scheen Wongso veel genoegen te smaken met de volvoering van de taak, hem door zijn meester opgedragen; men las dit op zijn tevreden gelaat. Op zijn manier speelde hij den grooten heer, ook in den vorm van onderdanigen dienaar; hij genoot van de weldaden, die hij, uit naam zijns meesters, der „njonjaquot; bewees. Het zou hem wel niet beletten, dien meester later een paar gulden meer in rekening te brengen, dan hij werkelijk had uitgegeven, doch de voldoening van dit profijt zou stellig niet zoo groot zijn als die hij thans smaakte.

100

1

) Terrong is een plant, die tot de Solaneeën Ijelioort en Solarium esculentum gelieeten wordt. De vrucht, in dunne schijfjes gebakken, levert eeno smakelijke toespijs bij de rijsttafel en bij vleeschgerechten.

2

) Saté of sesaté. Zie de noot op bladz. 61.

-ocr page 195-

IN KAMPONG KEMAJOKAN.

Toen de vruchten gediend waren en de tafel afgenomen was, verwijderde Wongso zich. — Om op zijn beurt te gaan etenNeen! nog niet. Hij had op den grooten weg herhaaldelijk „pioe! pioe!quot; hooren schreeuwen, het bekende geroep van den „toekang kembangquot; (bloemen-verkooper), en nu kwam hij terug met de handen vol bloemen, die hij hoffelijk mevrouw en glimlachend de kinderen aanbood.

O! Wat was het nu vroolijk en goed in kampong Kemajoran! De zon bleef den ganschen dag schijnen; de „perkoetoetV (ringduifjes) koerden heden zoo liefelijk en zacht, en „kodokh'squot; (de Indische nachtegalen, alias kikvorschen) kwaakten zoo lustig in de nabijgelegen „slokkanquot; (sloot); en de „beoquot; (lijstersoort) van het kamponghoofd floot zoo aardig de leelijke woorden, die hem geleerd waren; en het tierige paardje van den buurman hinnikte zoo behaaglijk in de „kadoganquot; (open stal), en het dartele veulen, dat er om heen huppelde, beantwoordde dat gehinnik zoo grappig. En in den hoogen Wariengien-boom, die zijne takken over een gedeelte van den kampong uitbreidde, zat een zwerm „glatikhsquot; (rijstdiefjes) te zingen en te tjilpen, vroolijk neerziende op de veelbelovende aren in de naastbijgelegen „sawahquot; en geheel gereed op den begeerlijken buit neer te strijken. — Ja, wat was het leven goed in kampong Kemajoran!

Op den laten avond van denzelfden dag, toen Wongso een omstandig verhaal had gegeven van hetgeen hij had verricht en doen verrichten, gevoelde Van Berkenstein zich meer tevreden dan ooit te voren.

En toen op hetzelfde uur mevrouw Wallis, voor de „balehquot; geknield, hare slapende kinderen den nachtkus op de kleine wangen drukte, steeg uit de diepte van haar hart een dankgebed naar boven, voor de onverwachte hulp, die de Voorzienigheid haar had toegezonden.

KJ I

-ocr page 196-

De treurige toestand, waarin Van Berkenstein de weduwe Wallis aangetroffen had, was oorzaak, dat hij verder gegaan was dan zijn mandaat reikte. De besprekingen met den majoor Van Galen waren toch nog slechts zeer oppervlakkig geweest; wel was daaruit duidelijk gebleken, dat deze gaarne wilde helpen; — immers de majoor had zelf het middel aangegeven om de weduwe aan het hoofd van een commensalenhuis te plaatsen, en er op gewezen, dat zekere woning op Goenoeng Saharie zich daartoe goed zou eigenen — maar er ontbrak nog veel aan, om te kunnen zeggen, hetgeen Tan Berkenstein aan mevrouw Wallis verzekerd had, namelijk, dat de gelden beschikbaar waren en zij zich binnen weinige weken aan het hoofd der nieuwe inrichting kon geplaatst zien.e treurige toestand, waarin Van Berkenstein de weduwe Wallis aangetroffen had, was oorzaak, dat hij verder gegaan was dan zijn mandaat reikte. De besprekingen met den majoor Van Galen waren toch nog slechts zeer oppervlakkig geweest; wel was daaruit duidelijk gebleken, dat deze gaarne wilde helpen; — immers de majoor had zelf het middel aangegeven om de weduwe aan het hoofd van een commensalenhuis te plaatsen, en er op gewezen, dat zekere woning op Goenoeng Saharie zich daartoe goed zou eigenen — maar er ontbrak nog veel aan, om te kunnen zeggen, hetgeen Tan Berkenstein aan mevrouw Wallis verzekerd had, namelijk, dat de gelden beschikbaar waren en zij zich binnen weinige weken aan het hoofd der nieuwe inrichting kon geplaatst zien.

Bij het verlaten van kampong Kemajoran hierover nadenkende, riep hij de eerste de beste „karpeerquot; aan, en reed naar het kampement Weltevreden.

Op zijde van het huis, door majoor Van Galen bewoond, stonden in de schaduw van de galerij een dozijn onderofficieren en korporaals, niet portefeuilles en potlooden in de hand. In het vertrek, dat tot bureau diende, gaf de majoor aan den luitenant-adjudant de orders uit voor de bezigheden van den dag.

Toen Van Berkenstein door een huisjongen werd aangediend, trad de majoor naar buiten. Den bezoeker op eenige schreden afstands ziende staan, ging hij hem te gemoet, drukte hem de hand en zeide:

„Het rapport is dadelijk afgeloopen. Wilt gij zoolang bij mevrouw gaan, of hier een oogenblik wachten?quot;

„Ik kan op dit uur van den dag niet anders dan mevrouw, die zich te midden harer huiselijke beslommeringen bevindt, hinderen. Ik Avil liever liier blijven, daar ik u over zaken wensch te spreken.quot;

„Goed!quot; hernam de majoor, „wees dan zoo vriendelijk en neem plaats.quot;

ELFDE HOOFDSTUK.

-ocr page 197-

RECEPTIE BIJ DEN LEÖERKOMMANDANT. 1 Oo

Een der bureauschrijvers bood een stoel aan.

„Wat is er verder, mijnheer?quot;

Deze vraag was gericht aan den luitenant-adjudant.

„Weer een vrouwen-„perkaraquot; (zaak, geschil), majoor! De fuselier Sidin III van de 2de kompagnie heeft zich beklaagd, dat de korporaal Sariman van de 5dl! kompagnie zijn vrouw heeft tot zich genomen.quot;

„Zijn die menschen hier?quot;

„Ja, majoor!quot;

„Laat ze dan vóórkomen.quot;

Twee Inlandsche soldaten, behoorlijk gekleed in tenue, maar blootsvoets, traden op een wenk van den luitenant-adjudant het bureau binnen, salueerden en bleven toen in de voorgeschreven houding onbeweeglijk staan.

„Korporaal Sariman!quot; vroeg nu de majoor in het Maleisch. „Is het waar, dat gij de vrouw van Sidin III tot de uwe hebt gemaakt?quot;

„Ik heb Biedja uit den kampong gehaald, majoor! Vroeger is zij de vrouw van anderen geweest; maar toen ik haar nam, was zij vrij.quot;

„Hebt gij Biedja vrijgegeven, fuselier?quot;

„Zij deed haar werk niet, liep altijd rechts en links, en was mij ontrouw,quot; mompelde de teleurgestelde echtgenoot.

„Cleef bepaald antwoord: hebt gij haar vrijgegeven?quot; vroeg Van Galen met nadruk.

„Ik heb haar weggejaagd, majoor!quot;

„Dan hebt gij ook geen aanspraak meer op haar. Tracht een betere vrouw te vinden en denk niet meer aan Biedja. Ik wil er niet meer van hooren. Gij kunt gaan.quot;

Sidin III draalde een oogenblik en scheen nog iets in het midden te willen brengen. Toch gehoorzaamde hij, salueerde, maakte rechtsomkeert en verwijderde zich.

„Hij moet zich uitgelaten hebben, dat hij die vrouw zal vermoorden, als zij bij den korporaal Sariman blijft,quot; zeide de luitenant-adjudant in het Hollandsch.

„Korporaal Sariman!quot; sprak de majoor, „die vrouw kan niet in het kampement blijven. Zij heeft zich vroeger bij de 2lle kompagnie misdragen. Wilt gij haar in den kampong-onderhouden, dat moet gij weten; maar ik raad u aan, haar liever te ontslaan. Hebt ge mij begrepen? 't Is goed, korporaal!quot;

Korporaal Sariman knikte toestemmend, salueerde, maakte rechtsomkeert en ging heen.

„Nog wat?quot; vroeg de majoor.

„De flankeur Van Doren komt zich melden als ontslagen uit den provoost,quot; antwoordde de luitenant-adjudant.

Op een teeken van den luitenant, trad flankeur Van Doren binnen. Hij was in dagelijksche tenue gekleed en zag er onberispelijk uit. Majoor Van Galen zag hem eenige seconden strak in de oogen.

-ocr page 198-

RECEPTIE 1UJ HEX LEGERKOM5IANDANT.

„Waar moet dat heen, flankeurT' sprak hij toen op ernstigen, ja, gestrengen toon, „moet je een dronkaard worden? Te Atjeh was ik waarlijk trotsch op je, en hier in het garnizoen zou ik me waarachtig bijna gaan schamen, je bij mijn bataljon te hebben!quot;

„Verexcuseer me, majoor! Ik had maar een paar spatjes gedronken; maar toen hel) ik op den Passar een glas „ajer krasquot; ') gebruikt, en daarvan ben ik zoo ellendig geworden.quot;

„Wat behoef' je ook van dat vuile goed te drinken, als je in de kantine gezonden drank kunt krijgen? Ik moet je één ding zeggen, flankeur: dronkenlappen wil ik niet hebben. Je hebt nu vier dagen gebromd; maar gebeurt het weer, dan worden we kwade vrinden. Ik hoop echter, dat de les geholpen heeft en dat je me het verdriet niet meer zult

aandoen, om je andermaal te moeten straffen. — Wat d.....! begrijp je dan niet, dat als we

morgen op expeditie gaan en je houdt je weer zoo flink als verleden jaar, toen je een eervolle melding verdiendet, ik je alsdan dadelijk wil voordragen voor de Militaire Willemsorde; maar dat ik dit onmogelijk kan doen, wanneer je strafregister uitwijst, dat je bij herhaling wegens dronkenschap bent gestraft en je dus eene onderscheiding niet waard bent? — Knoop dat in je oor, flankeur! en nu afgemarcheerd!quot;

„quot;t Zal niet meer gebeuren,quot; prevelde flankeur Van Doren, salueerde, droop af en plaatste zich weder in het gelid.

„Niets meer van uwe orders, majoor?quot; vroeg de adjudant.

„Dank u, mijnheer!quot;

Het rapport was afgeloopen en de onderofficieren marcheerden kazernewaarts.

„Ziezoo, mijnheer Van Berkenstein, nu ben ik tot uwe orders. Laat ons nu naar binnen gaan en een sigaar opsteken.quot;

„Ik kom van den kampong Kemajoran, majoor!quot; begon Van Berkenstein, toen hij in de koele binnengalerij had plaats genomen, „waar ik mevrouw Wallis opzocht.quot;

„O zoo! en hoe hebt gij haar gevonden?quot;

„Niet goed; zij zag er zwak en lijdende uit. Drie, vier kinderen zijn ziek, en allen lijden eigenlijk aan honger. Dat gansche huishouden is een toonbeeld van hetgeen men „stille armoedequot; noemt.quot;

„Jongens, jongens!quot; riep de majoor uit, het hoofd schuddende.

„Ik heb natuurlijk in de eerste behoefte voorzien, en mevrouw gevraagd, of zij genegen is zich met de leiding van een commensalenhuis te belasten.quot;

104:

„En?quot; vroeg zijn toehoorder met blijken van de grootste belangstelling.

') Ajer kras wordt in de hoofdplaatsen van Java schier op iederen hoek der straten in de nabijheid der kazernes te koop aangeboden. Een verbod dienaangaande is meermalen als een beperking der handelsvrijheid aangemerkt geworden. Ajer kras, eigenlijk gegiste palmwijn, is afkomstig van de Arenga Saccharifera. Na do gisting, wordt een aftreksel van een bitter smakende wortel, „akar sosootquot;, bij de geleerden Garcinia picrorhisa genaamd, bijgevoegd. Dit mengsel maakt niet alleen dronken, maar stapelgek, vooral wanneer het voorafgegaan is, al ware het ook maar door eene matige hoeveelheid jenever.

-ocr page 199-

KECEPTIE BIJ DEN LEGEKKOMMANDANT.

„Zij wil niets liever clan op een fatsoenlijke wijs den kost voor haar gezin verdienen, en stelt zich van heden af beschikbaar. Nu is de eerste vraag: hoeveel geld is er noodig? En de tweede: hoe komen wij er aan?quot;

„Laat eens zien: met een drie, vier duizend gulden komen we al een eind ver; het geheele huis behoeft ook niet dadelijk gemeubileerd te worden. Ik zal dadelijk laten inspannen en bij de vrienden en kennissen rondgaan, om wat geld bijéén te brengen. Als gij van uw kant hetzelfde zoudt willen doen, dan kunnen we morgen de zaak verder bespreken. Ik zou wel zeggen: vanavond; maar dan moet ik met mijn vrouw naar de receptie van den Legerkommandant.quot;

„Goed! dan vind ik u daar.quot;

„Kent gij den Generaal?quot;

„Ja, zoo wat.quot;

„Hebt gij hem reeds een bezoek gebracht?quot;

„Nog niet, maar ik ontmoette hem onlangs, en heb zijn beleefde uitnoodiging om hem eens op te zoeken, niet afgewezen.quot;

„Opperbest! tot vanavond dan. — Wil ik u komen afhalen met mijn rijtuig? Om halfacht op het appèl. Is 't goed?quot; vroeg de hoofdofficier.

„Ik zal onder de wapens zijn, majoor!quot; antwoordde Van Berkenstein, opstaande en de militaire positie aannemende.

„Bravo! ik maak u mijn kompliment. Gij hebt zooeven goed opgelet. — Nu gaan we er dadelijk op uit, om voor het gezin te zorgen van mijn braven vriend Wallis.quot;

Van Berkenstein reed naar het Marine-hotel terug en bestelde een beteren wagen. Daarna droeg hij Wongso op, om het huisje van mevrouw Wallis in kampong Kemajoran te laten herstellen en alles aan te koopen, wat er aan het onmisbare huisraad mocht ontbreken. Hij stelde hem vijftig gulden ter hand, met toezegging van een goede belooning, als hij zjjn opdracht behoorlijk volbracht. — Wij hebben reeds gezien, hoe Wongso zich van zijn taak kweet.

Na zich een weinig verfrischt te hebben, stapte Van Berkenstein andermaal in den wagen en beval den koetsier hem naar de woning van den heer Tornton te brengen.

Zooals te verwachten was, vond hij de heeren — vader en zoon — niet tehuis; daarom schreef hij zijn naam op het leitje, dat de bediende hem voorhield en liet hij zich bij de dames aandienen.

Minder uit sympathie voor mevrouw De Graaf, dan in het belang van Ernestine Van Eosendal, had Van Berkenstein een veertien dagen geleden al een beleefdheidsbezoek ten huize van de ïomton's gebracht. Ja, in het belang van mejuffrouw Van Eosendal. Want dat er van haar kwaad zou gesproken zijn, begreep Van Berkenstein zeer goed, en zooveel het in zijn vermogen was, wilde hij, zonder mevrouw De Graaf te kwetsen, den ongunstigen indruk wegnemen, dien men van de jonge dame had gekregen. Daar hij dit teedere onder-

14

105

-ocr page 200-

receptie hij den le6ekk0mmandant.

werp met veel tact behandeld had, en mevrouw De Graaf niet ongevoelig, ja zelfs zeer gevleid was door zijn bezoek, was het hem werkelijk gelukt haar zachter te stemmen. Daaraan was het toe te schrijven, dat mevrouw De Graaf zich niets meer ten nadeele van Ernestine had laten ontvallen.

Hoewel de dames nog niet gekleed waren, was haar het morgenbezoek van den Haagschen mijnheer toch niet onwelkom. Mevrouw had juist een groote kist laten openmaken, die vier langwerpige blikken trommels bevatte. In elke trommel bevond zich een compleet toilet. Deze werden één yogi' één door een bediende uitgepakt en tentoongesteld, en het ontbrak niet aan uitroepen van bewondering over den smaak en de zorg, zoowel door de gelukkige bezitster als door de modemaakster aan den dag gelegd.

„Men behoefde niet naar Brussel of Parijs te gaan,quot; meende mevrouw De Graaf, „om goed bediend te worden. Bij Chazotte en Trippelvitz kwam men evengoed terecht, 't Was maar een kwestie van geld, en dat kwam er niet op aan. In Den Haag mocht het wat duurder zijn, voor het passen en om honderd andere redenen meer was het daar gemakkelijker.quot;

Van Berkenstein bracht hulde aan de keus van mevrouw De Graaf. Volgens hem kwam het er voornamelijk op aan, dat er harmonie bestond tusschen het toilet en de persoon, die het droeg. Door de meeste dames werd daarop te weinig gelet.

Gebruik makende van de goede stemming, waarin mevrouw De Graaf gekomen was vertelde hij op de meest onderhoudende wijze de geschiedenis van mevrouw Wallis. Zijn beschrijving van den toestand, waarin hij haar in den kampong had teruggevonden, was zóó treffend, dat de dames Tornton hare tranen niet konden weerhouden. Nu deelde hij het plan mede, door majoor Van Galen aangegeven als het meest afdoende middel, om mevrouw Wallis te helpen, en eindigde zijn interessant verhaal met te zeggen:

„Omdat ik nagenoeg vreemdeling te Batavia ben, heb ik een oogenblik geweifeld of ik mij er mede zou bemoeien; maar gelukkig dacht ik onwillekeurig aan u, mevrouw De Graaf, en toen rijpte bij mij dadelijk een besluit. Zegt gij mij toch uw steun toe, dan kan het onmogelijk missen, of onze pogingen om een klein kapitaaltje bijeen te krijgen, moeten gelukken. Dunkt u dat ook niet?quot;

Blijkbaar was mevrouw De Graaf gestreeld. Haar steun, onze pogingen, te zamen met zulk een gedistingeerd man als mijnheer Van Berkenstein was, gezamenlijk met hem een goede daad verrichten, neen, inderdaad daaraan kon zij geen weerstand bieden.

„De Graaf is naar Malang,quot; zeide zij; „hij had haast om op de fabriek te komen. Maar ik zal hem schrijven dat hij vijfhonderd gulden zendt. Is dat genoeg?quot;

„Meer dan genoeg, mevrouw! om voor uw goed hart te pleiten. Wil er dan bij schrijven, dat, als de zaak goed gaat, — en daaraan twijfel ik niet, — het geld geregeld terugbetaald zal worden.

106

-ocr page 201-

RECEPTIE BIJ DEN LEGERKOMMAXDANT.

Mevrouw Tomton scheen met minder vrijmoedigheid over de kas van haar echtgenoot te kunnen beschikken. Zij gaf althans te kennen, dat zij ook gaarne iets zoude geven, doch eerst haar man op de hoogte van de zaak wilde brengen.

„Mijn lieve compagnon zal nu zeker niet in gebreke blijven bij hare talrijke kennissen rond te gaan,quot; zeide Van Berkenstein met innemenden glimlach, zich andermaal tot mevrouw De Graaf wendende. „Van mijn zijde zal ik geen tijd verliezen om hetzelfde te doen.quot;

Daama afscheid nemende, reed hij naar het Koningsplein en liet zich aandienen bij mevrouw Neerbosch.

Ook bij deze dame liet de ontvangst natuurlijk niets te wenschen over, Omtrent het doel van zijn bezoek ingelicht, en vernemende dat mijnheer Van Berkenstein reeds bij de Torn ton's was geweest, vroeg mevrouw, door echt vrouwelijke nieuwsgierigheid geprikkeld, dadelijk: hoeveel deze hadden bijgedragen.

„Mevrouw Tornton wilde het later, in overeenstemming met haar echtgenoot, bepalen,quot; antwoordde Van Berkenstein. „Mevrouw De Graaf heeft mij echter vijfhonderd gulden toegezegd.quot;

„Zooveel zullen de Tornton's niet geven; daar ben ik zeker van,quot; mompelde mevrouw binnensmonds.

Daarop naar hare kamer gaande, kwam zij met vier bankbiljetten van honderd gulden terug, die zij haar bezoeker overhandigde.

„Als mevrouw Tornton soms meer mocht geven,quot; voegde zij er bij, „moet gij 't mij zeggen, hoor!quot;

„Die gift dank ik meer aan de zucht om niet minder dan een ander te willen zijn dan aan een medelijdend hart,quot; dacht Van Berkenstein, de biljetten in zijn portefeuille leggende: „maar het doet er weinig toe om welke reden men geld geeft, als ik het maar krijg.quot;

„Mejuffrouw Ernestine____quot; begon Van Berkenstein.

„Die is in hare kamer,quot; viel mevrouw in op een toon, die duidelijk aangaf, dat zij liever niet over haar sprak.

Geen reden meer hebbende om zijn bezoek langer te maken, bedankte Van Berkenstein nogmaals en reed, zoo vlug de paarden maar loopen konden, naar Meester Cornelis, waar de familie De Valk logeerde.

Daar kostte het hem weinig moeite de beurzen te openen. Herhaalde uitroepen van „kassian!quot; getuigden van de algemeene deelneming, door zijn verhaal opgewekt; want ook de vrouw des huizes — eene bruin gekleurde dame, wie de goedheid uit de oogen straalde — was bij het onderhoud tegenwoordig.

„Mijnheer moest blijven rijst eten; het was twaalf uren en veel te warm om dadelijk terug te rijden,quot; meende zij.

107

-ocr page 202-

KECEPÏ1E BIJ DEN LEGERKOMMANDANÏ.

Van Berkenstein nam de gulle uitnoodiging gaarne aan en erkende spoedig, dat hij nog nooit smakelijker toespijzen had genuttigd.

„Ik ken mevrouw Wallis niet,quot; zeide mevrouw De Valk onder het eten. „ü zegt eene jonge weduwe; ik had gedacht, mijnheer Van Berkenstein wil misschien met juffrouw Van Kosendal trouwen.quot;

Van Berkenstein zag vreemd op. Meende men soms, dat zijne pogingen om de weduwe te helpen, niet vrij van eigenbelang waren? Glimlachend antwoordde hij:

„Aan trouwen heb ik nooit gedacht, mevrouw! noch met een weduwe, noch met een der jonge dames aan boord.quot;

„Zij is toch een lief meisje, die nonna Van Eosendal.quot;

„Een heel lief meisje,quot; verzekerde Van Berkenstein, „die ik een goeden echtgenoot toewensch,quot;

Aan de table d'hote in het Marine-hotel vertelde Van Berkenstein aan zijn reisgenoot, hoe hij zijn dag besteed had. Een der scheepskapiteins, die iets van het verhaal had opgevangen, nam een paar stukken geld van twee en een halven gulden uit zijn zak en legde die voor het couvert van Van Berkenstein, zeggende:

„Voor een arme weduwe heb ik altijd nog wat over.quot;

Dit trok natuurlijk de aandacht. Men vroeg wat er aan de hand was, en, dank aan de populariteit van Van Berkenstein, tastten de overige gezagvoerders, waarmede onze Hagenaar reeds had kennis gemaakt, en zelfs een paar nieuw aangekomen koopvaardij-mannen, in hun zakken en gaven één, twee of drie rijksdaalders, elke gift gepaard doende gaan met een woord, als:

„Daar weten de reeders niets van.quot;

„Als ik naar de grondvergadering ga, heb ik er toch niets aan.quot;

„Ziezoo! nu ga ik te voet naar de komedie.quot;

„Wordt mijn vrouw weduwe, dan zal ze ook wel geholpen worden.quot;

Hoewel het geenszins in het plan van Van Berkenstein lag, om op die wijze geld in te zamelen, meende hij, afgaande op het edelaardige der beweging, het toch niet te kunnen weigeren, vooral nu men geen naam vroeg.

108

In den avond van denzelfden dag kon men een aantal rijtuigen op den hoek van het Waterlooplein den weg zien inslaan, die over de Hertogsbrug naar het Koningsplein leidt. De woning van den militairen kommandant, gelegen aan het begin eener laan met welriekende Cananga-boomen ') beplant, links latende liggen, volgden die rijtuigen den weg.

') Cananga-boom Cananga odorata, is een hoogstammige boom, die gele bloemen, niet lang afhangende bloemslippen draagt. Die bloemen zijn buitengewoon welriekend en in de dames-wereld zeer gewild. De Inlandsche schoonen, vooral les Belles de nuit dragen ze veelal in het haar.

-ocr page 203-
-ocr page 204-

vnö

-ocr page 205-
-ocr page 206-

■■■ ■

'smmm

' | ' WfffMifBWMI | ■ ' ''r. gt;• mmamp;smmmSm mmm

|; || ,,

' i

■ »

-ocr page 207-

KEC'El'TIE BIJ DEN I,E0EKK0J1MANDANT.

die onder het loof van hooge Kanaries ■) met een bocht langs een fraai grasperk, met sierstruiken bezaaid, liep, en hielden stil voor het huis van den kommandeerenden Generaal. Waren de personen er uitgestegen, dan gingen de leege voertuigen stapvoets naar de daarvoor bestemde plaats, op zijde van het park.

Omstreeks negen uren was er een even talrijk als aanzienlijk gezelschap vereenigd ten huize van zijn Excellentie den Gleneraal-kommandant van het Leger.

De groote zaal, heter binnengalerij genoemd, leverde een verrassend schoenen aanblik. Van de kristallen gaskronen, met verzilverde staven aan het hooge plafond bevestigd, straalde een helder licht, nog versterkt door dat van een aantal vergulde gascandelabres, die op de kolommen waren aangebracht. De verwarmde lucht vond een uitweg door honderden kleine openingen in het plafond, die zich aan het oog als louter versieringen voordeden, terwijl uit de openstaande raamdeuren onophoudelijk frissche lucht van buiten werd aangevoerd. Het eentonige van den wit marmeren vloer werd afgebroken door een groote ster van zwart marmer in het midden en door dubbele strepen langs de wanden. Sierlijke beelden van terra-cotta, twee kolossale spiegels op vergulde trumeau-tafeltjes steunende, rustbanken en stoelen, benevens groote Chineesche bloemvazen, waarachter het korps stafmuzikanten bedekt was opgesteld, maakten het voornaamste meubilair uit.

Hedenavond werd er uitsluitend dansmuziek gespeeld, en misschien dankte de receptie daaraan hare bijzondere levendigheid. Want niet alleen officieren met hunne dames, maar ook menige zwarte rok bewoog zich tusschen de schaar van schoone en minder schoone dames, van deftige matronen met hooggepluimde en van diamanten glinsterende kapsels, en eenvoudige meisjes enkel smaakvol met een bloem getooid.

Nadat Van Berkenstein zijn kompliment aan den Legerbevelhebber en diens gade gemaakt had, werd hij al spoedig aangeklampt door den majoor Van Galen, die hem zeide;

„Kom mede naar mijn vrouw, die u beknorren wil, omdat gij haar vanochtend niet even kwaamt groeten. Daarna zullen wij onze zaken afhandelen.quot;

Het kostte Van Berkenstein niet veel moeite den vrede te herstellen met het lieve, elegante vrouwtje, dat dadelijk bereid was zijn arm aan te nemen, om eene wandeling dooide zaal te maken. Op haar vraag, of hij niet liever danste, antwoordde Van Berkenstein:

„Dat liet ik in Holland al aan de jongelui over. Des te erger hier, waar de warmte zoo groot is.quot;

„Ik vind 't niets warm.quot;

„Dat de dames in haar luchtig toilet geen hinder van de warmte hebben, kan ik

') Kanari = Canarium commune is een hoogstanimige boom, met zeer fraaie en zeer volle kruin, die veelvuldig als schaduwboom gebezigd wordt. Zijne vruchten worden als amandelen gegeten en in gebak als zoodanig aangewend. Versch genuttigd, overtreffen, zij zelfs de amandelen in smaak.

-ocr page 208-

KECEPTIE BIJ DEN LEGEIiKOMMAN'DAN'T.

begrijpen, doch hoe de heeren officieren in hunne gesloten tuniques het uithouden, gaat mijn begrip te boven.quot;

„Die heb ik nog nooit hooren klagen. Van Galen zelfs danst nu en dan nog mede. — Wie groet gij daar?quot;

„Een reisgenoote, die ik hier niet dacht te ontmoeten.quot;

„Een knap meisje. Men kan wel zien, dat zij pas in het land is, want zij kleurt dadelijk. — En wat zegt gij van de zaal T'

„Prachtig!quot;

„Dat is het werk van mijnheer Ermeling, een vroeger genie-officier. Van Galen is er trotsch op, en beweert dat moeilijk een architect te vinden zou zijn, die het beter kan doen. — Gij schijnt hier nogal kennissen aan te treffen. Van rechts en links ontvangt mijnheer knikjes en groeten. Weet gij wel, mijnheer Van Berkenstein! dat ik op het oogenblik door alle dames word benijd? Er loopt hier het praatje, dat gij met een allergewichtigste zending belast zijt, en misschien wel Onder-Gouverneur-Generaal zult worden.

„Waarom niet Gouverneur-Generaal?quot;

„Omdat diens tijd eerst over anderhalf jaar is verstreken; maar dat gij hem dan zult opvolgen.quot;

„Ik wist het niet. Men schijnt hier ook van cancans te houden. Het zal spoedig blijken, dat men zich omtrent mijne gewichtigheid heeft vergist.quot;

„Zoo spoedig niet, als gij denkt. Men zegt, dat gij u eerst incognito op de hoogte wilt stellen van alles, en van onderen op wilt beginnen om den juisten toestand te leeren kennen.quot;

„Welnu! laat men zich maar amuseeren,quot; antwoordde Van Berkenstein lachend. „Maar de muziek begint weer te spelen, en uw danser wacht waarschijnlijk met ongeduld.quot;

Vóór dat mevrouw Van Galen haar plaats had bereikt, nam een officier haar arm van Van Berkenstein over en spoedde deze zich naar de achtergalerij om den majoor te ontmoeten. In weinig woorden deelde hij hem het resultaat van den dag mede en besloot met te zeggen, dat hij berekende eerstdaags een paar duizend gulden te kunnen afdragen.

„Zóóveel heb ik niet bij elkaar gekregen,quot; zei de majoor, „evenwel genoeg om te zamen met die belangrijke som de zaak haar beslag te kunnen geven. Laat de rest nu maar aan mij over; gij hebt u waarlijk al moeite genoeg gegeven. — Gij excuseert mij immers? Men wacht mij aan de whisttafel.quot;

Met deze woorden ging de majoor zijn partners opzoeken, terwijl Van Berkenstein de zaal weer binnentrad.

Ernestine Van Rosendal onder de dansende paren niet vindende, liet hij de oogen gaan over het damespersoneel, dat zat uit te rusten of een afwachtende houding had aangenomen. Weldra zag hij de jonge dame, die hij zocht, tamelijk afgezonderd, op een stoel zitten. Juist naderde haar een jong luitenant, die eenige woorden met haar wisselde

110

-ocr page 209-

KECEPTIE HIJ HEN LEGEKKOMMANDANT.

en met een buiging weer aftrok, om een andere sclioone aan te spreken en ten clans te geleiden.

„Slaat mejuffrouw Van Rosendal alle uitnoodigingen af om te dansen?quot; vroeg Van Berkenstein, haar op zijn beurt aansprekende. Misschien zal ik dan gelukkiger zijn, als ik u voorstel een wandeling te maken.quot;

Tot eenig antwoord stond Ernestine onmiddellijk op en nam den aangeboden arm aan.

„Danst gij in 't geheel niet?quot;

„Ik heb al een paar malen gedanst, maar zonder animo. De warmte hindert mij.quot;

„De temperatuur is anders vrij dragelijk, vind ik.quot;

„Ik heb het ontzettend warm,quot; antwoordde juffrouw Van Rosendal, terwijl zij haar waaier vrij vlug bewoog.

„Laten we dan in de voorgalerij gaan, waar wij de frissche avondlucht beter genieten kunnen. De zaal moge luchtig zijn, nu er zich zooveel menschen in bevinden, laat de koelte altijd nog wat te wenschen over. — Ik had mij niet durven vleien u hier te zullen vinden. Uw huisgenooten zijn zeker ook medegekomen.

„Mijnheer Neerbosch heeft mij hier gebracht, zeer tegen mijn zin, doch er was niets aan te doen. Mevrouw is tehuis gebleven, ten minste____quot;

„Ten minste?quot; herhaalde Van Berkenstein vragend, toen Ernestine ophield.

„Zij heeft gezegd tehuis te willen blijven; of zij het zal kunnen volhouden, is nog de vraag.quot;

„Dus verwacht gij haar nog?quot;

„Dat niet. Hier binnenkomen zal ze wel niet; maar het zou mij niet verwonderen als zij om de Generaalswoning heen dwaalt.quot;

„Met welk doel?quot;

„Om haar man te bespieden.quot;

„Zij is dan wel erg jaloersch?quot;

O'quot;

„Welnu, wij kunnen den omtrek eens opnemen en zien of uw vermoeden bevestigd wordt. De sterren komen zoo prachtig te voorschijn en de lucht is zoo welriekend na al dien regen, dat een wandeling door het park veel genot belooft.quot;

Zwijgend liet Ernestine zich naar buiten leiden. De plaats vermijdende, waar de rijtuigen der gasten stonden, ging men eenige honderden schreden den weg langs, tot aan een breede brug over de Tjiliwong, waaronder het troebele water bruischend voortstroomde.

„Dit is de Hertogsbrug,quot; merkte Ernestine op om iets te zeggen: „de brug, die langs de Willemskerk naar het Koningsplein voert.quot;

„Hoe komt die brug aan dien naam?quot;

„Mijnheer Neerbosch heeft mij verteld dat de weg hier vroeger doodliep, en de

Ill

-ocr page 210-

RECEPTIE BIJ DEN LE6ERK0MMANDANT.

Gouverneur-Generaal Kochussen de liofl'eljjkheid had ten gerieve van den Hertog van Saksen-Weimar, den toenmaligen Legerkommandant, deze brug over de rivier te laten slaan, opdat de rijtuigen en wandelaars hier langs konden gaan.quot;

Het gesprek wilde niet vlotten. Wederom verliepen er een paar minuten, gedurende welke Ernestine zwijgend over de leuning der brug in den stroom staarde, en Van Berken-stein naar het groote koepeldak van de Willemskerk keek. alsof hem dat bijzonder aantrok. Eindelijk verbrak hij de stilte.

„De advertenties in de couranten hebben u tot mijn leedwezen nog geen betrekking bezorgd. Zal ik ze nog eens herhalen?quot;

„Ik begin er aan te wanhopen, ooit hier een betrekking te vinden. Mijn streven is nu, mij te bekwamen voor het examen van onderwijzeres. Daarom wijd ik tegenwoordig

al mijn ledigen tijd aan de studie, en____quot; vervolgde zij met een zucht, aan ledigen tijd

ontbreekt het mij niet.quot;

„Gelukkig, dat gij bij de familie Neerbosch een tweede tehuis hebt gevonden.quot;

„Een tehuis!quot; riep Ernestine uit, terwijl bij de gedachte daaraan haar de tranen uit de oogen sprongen.

„Men behandelt u toch lief, is 't niet?quot;

„O, mijnheer Van Berkenstein! het kleinste hutje in den afgelegensten kampong zou ik als een „tehuisquot; verkiezen boven de gastvrijheid, die ik in het grootste huis van het Koningsplein geniet — een gastvrijheid, die op den duur ondraaglijk wordt.quot;

„Mevrouw Neerbosch, ging zij voort, „ziet in mij een coquette en verbeeldt zich, dat haar man mij het hof maakt. Elk woord, door mij gesproken, heeft in haar ooren een andere beteekenis; elke gewone handeling in haar oogen een geheime bedoeling. Zwijg ik, dan steekt er ook wat achter. Houd ik mij uitsluitend bezig met mijn schrijfwerk, dan word ik verdacht van ongeoorloofde briefwisseling; telkens komt mevrouw dan onder het een of ander voorwendsel in mijn kamer en waren haar oogen wantrouwend rond. Het is een onophoudelijke pijniging, zoo voor mij als voor haarzelye.quot;

„En voor mijnheer Neerbosch dan?quot;

„Dat weet ik niet. Ongetwijfeld zal hij er vroeger wel onder geleden hebben; maar thans schijnt hij zich de dwaasheden zijner vrouw niet meer aan te trekken. Hij heeft zich niets te verwijten en gaat stil zijn gang. Ik heb al dikwijls gewenscht, dat hij zich in 't geheel niet meer met mij bemoeide, dan zou mevrouw minder ongelukkig en ook lieftalliger jegens mij zijn. Want ik geloof niet, dat zij iets tegen mij heeft. Gedurig beproeft ze vriendelijk te zijn en mij het een of ander genoegen te verschaffen, — zooals bij voorbeeld heden, toen zij mijnheer vroeg mij herwaarts te brengen; maar spoedig berouwt haar zoo'n opwelling en speelt er in haar opgewonden verbeelding een treurspel, waarvan zij de heldin is en waarin zij de rol vervult van de bedrogene.quot;

Onwillekeurig gaf Ernestine haar hart geheel lucht; en eerst nadat zij alles verteld

112

-ocr page 211-

RECEPTIE BIJ DEN LEGEKKOMMANDANT.

had, bedacht zij, dat het onderwerp haar geleider wellicht onverschillig was en zij beter gedaan had te zwijgen. Nu schaamde zij zich en vroeg verschooning.

„Zoodat het salaris er niet op aankomt?quot; vroeg Van Berkenstein plotseling.

Toen het meisje hem met bevreemding aanzag, liet hij er op volgen:

„Dan zal het mij misschien gelukken, u een betrekking te bezorgen.quot;

Geheel vervuld met de gedachte, die hem bezig hield, bracht hij de jonge dame naar de zaal terug.

„Ik zal u voorstellen aan een lieve dame, als gij 't goedvindt,quot; zeide hij, en geleidde haar toen naar de canapé, waarop mevrouw Van Galen uitrustte.

Deze ontving haar vriendelijk en plaatste haar naast zich.

Een halfuur later, toen Van Berkenstein zich wilde verwijderen, werd hij door mevrouw Van Galen staande gehouden, die hem in het oor fluisterde:

„Misschien is het geen nieuws voor u; maar dat jonge meisje heeft aan zeker iemand haar geheele hart geschonken. Breek het niet!quot;

113

15

-ocr page 212-

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Bataviasche Volksfeesten.

yoncl Leeghancker het verblijf te Batavia in den aanvang minder aangenaam en was hem daar de levenswijze eigenlijk tegengevallen; ja, had hij zelfs ten gevolge van zijne noodlottige avonturen meermalen berouw gevoeld over zijn heldhaftig besluit, om Van Berkenstein naar Indië te vergezellen, na verloop van eenigen tijd scheen hij zich evenwel heter in zijn lot te schikken. In de eerste plaatsoncl Leeghancker het verblijf te Batavia in den aanvang minder aangenaam en was hem daar de levenswijze eigenlijk tegengevallen; ja, had hij zelfs ten gevolge van zijne noodlottige avonturen meermalen berouw gevoeld over zijn heldhaftig besluit, om Van Berkenstein naar Indië te vergezellen, na verloop van eenigen tijd scheen hij zich evenwel heter in zijn lot te schikken. In de eerste plaats Avas hij tevreden met zijn woning. In het nieuw opgericht commensalenhuis van mevrouw Wallis had hij de beste vertrekken gekregen: een vroolijke zitkamer met openslaande raamdeuren, die toegang gaven tot een afzonderlijke galerij, en daarnaast een ruime, koele slaapkamer. Ook zijn paarden waren de beste plaatsen op stal toegedeeld, waar zij met graagte de bosjes versch gras dooide traliën van de ruif trokken of uit den bak de geweekte „gabahquot; ') opslobberden, die de stalbedienden hun, altijd onder het oog des meesters, voorzett'en. Thuis beviel het hem, en dat was al iets.

Wanneer hij na het ontwaken reeds vroeg in den morgen een verfrisschend bad genomen had en hij onder het genot van een kop uitstekende koffie in de galerij zijn eerste sigaar zat te rocken, dan voelde hij zich bepaald „lekkerquot;. Dat niets-doen gedurende de eerste uren van den dag was zoo behaaglijk. Naar den rook van zijn sigaar kijken of naaide punten van de geborduurde muilen, die aan zijne toonen bengelden; eeii paar woorden wisselen met een bediende of een arbeider, die in het bereik zijner stem kwam; later langzaam over het erf drentelen; zich eenige oogenblikken vermaken met de grimassen van den aap, die tot gezelschap der paarden met een ketting aan een der palen van den stal was vastgemaakt; de paarden een bezoek brengen en op pisang of suiker onthalen; zien

'j Gabah is de naam van de rijstkorrels in den bolster. Zijn die korrels nog in de aar, dan heeten zij padi; zijn de korrels ontbolsterd dan heeten zij bras; zijn zij gekookt dan heeten zij nassi. De plant heet Oryza sativa.

-ocr page 213-

BATAVIASCHE VOLKSFEESTEN.

hoe de stalknechts de dos-k-dos en de tuigen poetsten, en het uur bepalen, waarop waarschijnlijk moest ingespannen worden; ziedaar de bezigheden, waarmede de eerste uren van den dag zoek werden gemaakt. Dan kwam soms iemand een praatje maken, een kennis, de een of andere ambtenaar op wachtgeld, doorgaans een miskend genie, door zijn bekrompen chef niet begrepen of verkeerd beoordeeld, — volgens eigen beweren, — doch naar het zeggen van anderen, meestal een onbruikbaar man, die meer van pretmaken dan van werken hield. Zoo'n kennis wist meestal wat nieuws te vertellen, was sterk in het maken van plannen, en eindigde in den regel met Leeghancker mee te troonen en over te halen de dos-k-dos te laten inspannen en met hem hier of daar heen te rijden.

De verhouding tusschen Leeghancker en Van Berkenstein bleef dezelfde, al liepen hunne wegen ook uiteen. Soms gingen er twee, drie dagen en meer voorbij, zonder dat de heeren elkander zagen. Van Berkenstein hield er bij voorbeeld van, om 's morgens vroeg al te paard te rijden; terwijl Leeghancker liever tegen halfzes in den namiddag liet opzadelen. Dan viel het volstrekt niet in zijn smaak, om al die gangen van Van Berkenstein mede te maken; zoodat deze hem niet eens meer waarschuwde of uitnoodigde als hij de eene of andere inrichting ging bezoeken. Ook de kennissen, waar de een zijn avonden sleet, bevielen den ander niet. Slechts een enkele maal werd een reisgenoot gezamenlijk opgezocht, doch in den regel ging elk zijns weegs. Waar Leeghancker den avond doorbracht, wist Van Berkenstein niet; hij vroeg er niet naar, omdat het hem tamelijk onverschillig was, of hij in de Harmonie biljart of in de Concordia quadrille speelde.

Op zekeren dag zeide Van Berkenstein evenwel aan het ontbijt:

„De dames klagen, dat ze u nooit meer zien.quot;

„Welke dames?quot;

„Mevrouw Krip onder anderen.quot;

„Ja,quot; erkende Leeghancker, „ik ben daar in lang niet geweest; maar 't is ook moeielijk tijd te vinden om visites te maken.quot;

„Zoo!quot; hernam Van Berkenstein; „hebt gij het tegenwoordig zoo druk?quot;

„Er is althans altijd wat. Twee- of driemaal per week opera, en dan zijn er gedurig feesten in de stad.quot;

„Welke feesten zijn dat?quot;

„Reeds verscheidene dagen was het receptie bij den majoor-Chinees, bij gelegenheid van het huwelijk zijner dochter.quot;

„Is die juffer een kennis van u?quot;

„Dat niet, maar het is toch wel aardig zoo'n receptie bij te wonen. Bruid en bruidegom zitten mooi aangekleed in de achterste kamer van het huis, dat geheel voor de gasten openstaat. De „adatquot; (gewoonte) brengt mede, dat men hen niet aanspreekt, zelfs niet groet. Het grappigste van alles is, dat bruid en bruidegom elkander niet eens mogen aanzien, maar, zeiven onbeweeglijk en met neergeslagen oogen, zich of hun toilet in stilte laten

115

-ocr page 214-

BATAVIASCHE VOLKSFEESTEN.

bewonderen. Van die pijnbank worden ze van tijd tot tijd verlost door de bruidsdames en bruidegomsjonkers, die hen naar afzonderlijke vertrekken voeren en met andere kleeding-stukken tooien. Hoe meer toiletten, des te grooter bewijs van den rijkdom der verloofden.quot;

„En als gij dat alles gezien hebt, wat voert gij daar dan verder uit?quot;

„Praten met dezen en genen. Er komen veel bezoekers; niet alleen Chineezen, maar ook heeren en dames, Europeanen, echte Europeanen. De majoor-Chinees is geheel op zijn Europeesch ingericht, een flinke royale boel. Gebak, „manissanquot; (confituren), thee, wijn, bier staat er maar voor het nemen.quot;

„Ik begrijp, dat men daar een paar uren doorbrengt; maar niet hoe zulk een receptie u avond op avond kan amuseeren.quot;

„Maar gij moet niet vergeten dat, waar feest gevierd wordt, ook muziek is, en dat de muziek altijd veel menschen trekt. Ik verzeker u, dat er bij zoo'n gelegenheid mooie „nonna'squot; te zien zijn, drommelsche mooie Chineesche „nonnaV ')! Gisteren heb ik onder anderen een „njonjaquot; (gehuwde vrouw) gezien, zóó prachtig, als ik er ooit een zag. Ik vernam dat zij de echtgenoote was van Khouw Wang Tjiang, een schatrijken Chinees, die....quot;

„Wel, wel!quot; viel Van Berkenstein hem lachend in de rede, „zijn het de mooie „nonna'squot;, die mijnheer 'savonds naar de stad trekken!quot;

„Dat zeg ik niet,quot; hernam Leeghancker min of meer verlegen, „maar als ....quot;

„Nu, ik heb er niets tegen. Men kan den rijkdom der Schepping ook bewonderen in het Mongoolsche, en in het gemengde ras. Zijn die dames even aardig als mooi?quot;

„Och! daar kan ik zoo nog niet over oordeelen. Ze zijn vroolijk en lachen veel. Voor een kleine beleefdheid betoonen zij zich zeer dankbaar. Zoo inviteerde ik bij voorbeeld op een hondenbruiloft een paar „nonna'squot;, met wie ik gedanst had, om den volgenden dag „kimloquot; te gaan eten, en toen hadt gij eens moeten zien____quot;

„Maar, dat is Hebreeuwsch, daar versta ik geen woord van! Hondenbruiloft! „kimloquot;! wat is dat?quot;

„Nu ja, hondenbruiloft is een.... men noemt dat zoo, als er bij lieden van minderen stand wordt gedanst.quot;

„Dansen er dan honden?quot;

„Wel neen! dat zeg ik niet.quot;

„Geef dan een verklaring, die ik begrijpen kan.quot;

116

„Een hondenbruiloft is eenvoudig een bruiloftsfeest bij min gegoede kleurlingen. Van Hal kent al dat volkje, en____quot;

') Norma is eene verminking van het Spaansche „madonnaquot;, wordt steeds aan een niet Inl. jong meisje gegeven. Njonja, de benaming voor een gehuwde vrouw van niet Inl. afkomst, is vermoedelijk eene verbastering van nonna nja. Nja is oen aanhangsel dat bezitting aanduidt en zou dan het woord njonja kunnen vertaald worden; als de vrouw van iemand en dus nog al overeenkomst hebben met ons „mevrouwquot;.

-ocr page 215-

BATAYIASCHE VOLKSFEESTEN.

„Wie is Van Half'

„Van Hal? Een oolijke vent, die op wachtgeld geplaatst is. Men zegt dat hij drinkt, dat is evenwel niet zoo; hij kan weinig verdragen, maar is altijd vol grappen. Nu, Van Hal kent al dat volkje, en als hij ze niet kent, gaat hij er toch maar heen, als hij verneemt, dat er wat te doen is.quot;

„Verleden, toen wij 's avonds in de stad waren, hoorden wij de groote trom. „Rijd er maar heen,quot; zei hij, „met je kranige caricle; we zullen elkaar wel presenteeren; het eenige, waarvoor je moet zorgen, is je in den aanvang goed te houden.quot; Nu, ik reed een erf op, zóó klein, dat het paard nauwelijks kon draaien; misschien was daar nog nooit een rijtuig opgereden. Van Hal stapte deftig de galerij binnen, ging tusschen de verbaasde gasten door, recht naar den gastheer en diens wederhelft, boog diep en presenteerde mij. Daarop richtte hij zich tot de bruid en den bruidegom en maakte weer een buiging; en toen begon hij een praatje met een bejaarde „nonnaquot;, aan wiequot; hij mij ook voorstelde. Kortom: hij deed alsof hij daar tehuis was.

„Tien minuten later fluisterde hij mij in het oor: „ik heb 't al gemerkt, we zijn hier „lakoequot; (welkom); vraag maar een „nonnaquot; ten dans, maar begin met een oudje.quot; Een halfuur later was Van Hal de ziel van het feest; hij dronk toosten, riep de figuren van de quadrille in het Maleisch af met de noodige woordspelingen, en maakte door zijne grappen ieder aan het lachen, vooral toen Doosje er later bijkwam.quot;

„Wie is dat nu weer. Doosje!?quot;

„Doosje! kent ge dien niet? Hoe is het toch mogelijk? De vroolijkste vent van Batavia, Eigenlijk heet hij Van der Dozen. Hij is controleur op wachtgeld, die eigenlijk-beroerd behandeld is, omdat hij een geheim bezit....quot;

„Een geheim?quot;

„Ja, een geheim middel om de koffie machinaal te doen plukken.quot;

„Wat! machinaal?quot;

„Ja, machinaal, zonder hulp van de bevolking, dus met besparing van duizende handen, terwijl geen enkele koffiehes verloren gaat, — een enorm voordeel voor het gouvernement. Maar de resident, onder wiens orders hij stond, was jaloersch van Doosje en heeft zijn voorstel, om er een proef mede te nemen, afgewezen. Een schriftelijk adres van Doosje aan het gouvernement werd door hem in de doos gedaan. — Gij lacht er om, maar ik hel) het uit zijn eigen mond; bovendien. Van Hal weet er alles van en bevestigt het. — Nu, om op ons a propos terug te komen, Doosje heeft een bijzonderen slag om de „nonna1 squot; en „njonja'squot; in te nemen; hij windt ze om zoo te zeggen om zijn vingers. Dien avond, toen het op de hondenbruiloft zoo geanimeerd werd, vroeg hij het woord; en toen iedereen zich stil hield en naderbijkwam om niets van de aardigheid te verliezen, inviteerde hij, notabene uit mijn naam, het gansche gezelschap, om den volgenden dag „kimloquot; te komen eten bij Lim-Tjoe-Foe, in het Chineesche kamp. Ik wist niet eens wat „kimloquot; was, — ik

117

-ocr page 216-

BAÏAVIASCHE VOLKSFEESTEN.

hoorde dien naam voor de eerste maal, — en keek even vreemd op als het gezelschap, voor hetwelk zulk een uitnoodiging en bloc geen alledaagsche gebeurtenis was.quot;

„En toen gingt gij Lim-Tjoe bij „khnloquot; eten1?quot;

„Omgekeerd, „kimloquot; bij Lim-rjoe-Foe. Wat hebben wij een pret gemaakt! Doosje was uitgelaten. Maar de „kimloquot; vond ik niets lekker.quot;

„Zoo! wat is dat eigenlijk?quot;

„Een soort soep van varkensvleesch, waarbij een aantal ingrediënten gebruikt worden, die er een bijzonderen smaak aan geven. „Nonnaquot; Antjie heeft mij die allen opgenoemd, en ik moest het haar dan nazeggen; maar nu heb ik die vreemde namen weer vergeten. Er komt „laksaquot; in, — een soort van vermicelli'— boontjes, „sedap-inalamquot; ') (een bloem) en „koeping tikoesquot; 2) of muizen-ooren, geen echte, maar iets, dat er op gelijkt; de Chineezen eten dien kost met behulp van twee stokjes, bijwijze van vork en lepel. Wij hebben toen ook „bamiquot; geproefd, dat van varkensvleesch, „miquot; (een ander soort van vermicelli) en uien gemaakt wordt. — Die „nonnaquot; Antjie is een vroolijke ziel. Als ze niet lacht, zingt ze. Op alles heeft ze een rijmpje of liedje (panton). Zij wil dan dat ik meezing, en lacht zich zenuwachtig, als ik de woorden verkeerd uitspreek; ik moet die zoolang herhalen, totdat ik ze van buiten ken. Als ze bij voorbeeld een papegaai ziet, zingt ze:

Boerong kakatoea Mentjelok di djandéla Uennèh soedah toeah Oiginja tinggal doea.

(De vogel kakatoe gaat in het venster zitten. De „nennèhquot; (besje) is al oud en heeft nog maar twee tanden).

„Begint het te regenen, dan zingt ze:

Oedjan datang Kambing lari Matros mabok Delapan hari.

(Als het gaat regenen, vluchten de geiten. De matroos is acht dagen achtereen dronken).quot;

„Daar zit slot noch zin in!quot; riep Van Berkenstein uit.

„Dat is waar; maar als „nonnaquot; Antjie het zingt, dan klinkt het toch aardig.quot;

Van Berkenstein kon een glimlach niet onderdrukken.

') Sedap malam — Polyanthes Tuberosa.

ï) Koeping tikoes, letterlijk vertaald muizenoor. Het is een kleine soort eetbare Kiemvlieszwam en behoort als zoodanig tot de Fungi. Bij sommige gerechtcn zijn die muizenoortjes, mits goed toebereid, overheerlijk.

118

-ocr page 217-

gt;;■; ■ i ^ . . quot; „gt; •- . '

'ML.' . ■ .■ ■■■ 'j:. ■ «V4 l : ■- ■■■■: ■^ quot;*■ .'r.

•■'V-v V-, _ s

■lt;p. ......t'-.U-'-'•''•vt.,' ■ ^ ■

r .v ••»«lt;.;■ «?gt;••■ r,.M ■»r,- . -!'..'i-.. • • ■ .• ^ ..■- , - gt;■ -v. v

[i':' v:;:

-V ■ 5-i •; '■'■■/-■''■ 1' ■' '' '

- .■ , . ■'■ ■ i-'. . V;quot;- ■; - ; quot; '■■.;■■ .

'■*•;.■■■ •' ■'O'■ • •;■ . •

'■* ' , '• ■ ï.' ■ /.-■ •-■■ ''■'•• ■*, '■ ■ v. . - ' . ..■ .

-. • -h •/ vV •*:. ..v: ■ •■•-• •• •.»; v - quot; -5 ••' v : quot;

•• ^ •: ■ ^v,. . ..• • ■.: ' . .. .r

■ ' V- ^ v ^ ' . ' . A., .1 ■ •quot; *. ;• .

vrgt;■ e- ...

' ^ . ■ quot;T'' ■ ' ■ :y0L '■ ■.. ' quot; ' ' ,f. •' • • ' _ . -■ ■ '

■ quot; * '■gt;. '■ ' • ? * Jfequot; \ »- ;

'.. ■:... '' ■ ;'\i -i U ■'....

-ii ;- ■ - .v,.^ ■■■;■quot; ■ ..fi -V, ;;

'/■MA

-ocr page 218-
-ocr page 219-
-ocr page 220-
-ocr page 221-

BATAVIASCH E VOLKSFEESTEN.

,,Nii krijgen we eerstdaags het Tjap-Cfo-Meh-feest, dat drie weken duurt,quot; vervolgde Leeghancker.

„Tjap-Clo-Meh! welk feest is dat? Zeker een veroveraar, een heilige, een wetgever, een keizer?quot;

„Daar weet ik niets van.quot;

„Laat ons eens zien,quot; zeide Van Berkenstein, naar de boekenkast gaande en een werk over China van de plank nemende. „Tjap-Go-Meh, zegt gij'? Misschien vind ik dat woord in den inhoud.quot;

En terwijl hij het boek inzag, vervolgde Leeghancker:

„Ik weet alleen, dat het in alle opzichten een prachtig feest moet zijn, waarbij optochten worden gehouden met zinnebeeldige voorstellingen, die de bewondering der Europeanen opwekken.quot;

„Neen, in den inhoud vind ik niets,quot; hernam Van Berkenstein. „Maar hier heb ik een hoofdstuk over godsdienstige- en volksfeesten; daar zal het Tjap-Go-Meh-feest wel bij zijn. —. Koe-An-Djin, de schutsgodin der vrouwen, Tsa-Sjin, Tsji-Sa, Tm-Ii, het nieuwjaarsfeest, het lantaarnfeest....quot;

„Dat kan 't wel zijn,quot; merkte Leeghancker geeuwende op, „want er worden honderden lantaarns medegevoerd.quot;

„Tsjing-Ming of het feest der dooden,quot; las Van Berkenstein verder. „Hioen-Tien-Sjang-Ti, Hoa-To beroemd geneesheer, Jo-Wang, het oogstfeest — ik vind geen Tjap-Go-Meh. Het lentefeest, waarbij een buffel van gebakken klei met vergulde hoorns in optocht wordt rondgedragen door een veertigtal mannen. Achter den buffel loopt een kind, dat het beest telkens met een roede slaat alsom het vooruit te drijven. Landlieden, met landbouwgereedschappen in de hand, gemaskerden enz. volgen ....quot;

„Ja, ja! dat zal het wel zijn,quot; viel Leeghancker in. „Nonnaquot; Antjie heeft mij het feest van het vorige jaar beschreven en dat komt nogal overeen met hetgeen gij daar leest, 't Is waar, van een buffel sprak ze niet, maar wel van een wild zwijn, dat aan den voet van een boom stond, en van een kindje, dat, op het uiteinde van een tak geplaatst en met pijl en hoog gewapend, op het zwijn aanlegt. Ja! nu er ook van een kind in het boek wordt gesproken, zal het wel hetzelfde feest zijn! — Boom en wild zwijn waren levensgroot nagemaakt, doch het kind was levend, ofschoon men moest gelooven, dat het ook nagemaakt was, omdat het uren lang onbeweeglijk in dezelfde positie bleef staan. Van Hal vertelde echter, dat er een ijzeren stang door den tak liep en zóó onder de kleeren van het kind door was geleid, dat het zich niet verroeren kon. Dit was ook het geheim van een andere vertooning. Verbeeld u een aantal koelies, die een rots torsen: op die rots staat een groot hert met een prachtig gewei, en daarnaast een Chinees — levensgroot — met een langen stok in de hand. Aan de punt van dien stok heeft een zwaan met uitgestrekte vleugels zijn snavel geslagen, en op den rug van dien quasi vliegenden zwaan staat weer

111)

-ocr page 222-

BATAVIASCHE VOLKSFEESTEN.

een levend kindje: — haast ongelooflijk! — Voor den huur van een mooi kindje van een armen Chinees, zegt „nonnaquot; Antjie, wordt wel vijftig tot honderd gulden betaald, want het kan doorgaans de vermoeienis niet doorstaan en gaat dood aan de gevolgen. — Zij vertelde ook van een bloemstengel van ruim dertig voet hoogte, met een levend kindje in den kelk der bloem. Dat vond zij de mooiste voorstelling, die zij ooit gezien had; want daar was nog een reuzenslang bij met zilveren schubben, die zijn grooten muil boven den bloemkelk opengesperd hield en op het punt stond het arme schaap te verzwelgen. Nu begreep zij heel goed, dat die nagemaakte slang het kind geen kwaad zou doen, maar het werkelijk gevaar bestond in de fijnheid van den stengel, die onder het dragen trilde, heen en weer zwiepte en elk oogenblik dreigde te breken, waardoor het kind op den weg zou neerploffen. De stengel had het goed uitgehouden, zei ze, maar het kind was niettemin bezweken.1'

„Waaraan? Ten gevolge van de vermoeienis?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Neen! „nonnaquot; Antjie denkt, dat het gestikt is in den walm der toortsen en vetpotten, die bij zoo'n gelegenheid in grooten getale aan lange stokken medegevoerd worden om de groepen behoorlijk te verlichten. Ten minste, toen het kindje, dat gemakkelijk scheen te zitten — het hoofdje alleen buiten den kelk, maar altijd in ééne richting — van zijn verheven standpunt werd genomen,'was het dood. „Kassian!quot; zei. „nonnaquot; Antjie met vochtige oogen „betoel satoe engeltje, kassian!quot; (waarachtig een engeltje, jammer!) — Dit jaar hebben de rijke Chineezen nog al geld verdiend met den padihandel, de arak-fabricatie. den opium-sluikhandel en meerdere dergelijke zaken, zoodat de optocht schitterend belooft te zijn.quot;

„Welk verband bestaat er tusschen de verdiensten der rijken en den optocht?quot;

„Het nauwste verband, zegt Van Hal, en die weet het wel.quot;

„Ik heb allen eerbied voor de kennis van mijnheer Van Hal, mijn waarde! maar wat is dan dat verband?quot;

„Van Hal zegt dat, als een Chinees de eene of andere belangrijke onderneming op touw zet, waarbij hij veel winnen, maar ook veel verliezen kan, hij vaak een gelofte doet, dat bij welslagen hij één of twee „tjinggé'squot; (vertooningen) voor den optocht der aanstaande „Tjap-Gro-Mehquot; zal bekostigen. Dat is geen kleinigheid, zegt Van Hal, want er gaan duizenden guldens met den aanmaak alleen weg, en dan nog al het geld voor de dragers, voor belasting, enz. Hoe kunstig en mooi ook, vindt Van Hal, dat er te veel geld aan verknoeid wordt en dat het beter besteed zou zijn aan de ambtenaren op wachtgeld.quot;

„Misschien zou mijnheer Van Hal het nóg beter vinden, dat hij het alleen kreeg.quot;

„Dat is wel mogelijk. — Maar ik vergat u nog te vertellen, dat Doosje ons de Dangsoe of Dansoe heeft laten zien, toen wij de hondenbruiloft bijwoonden.quot;

„De Dansoe?quot;

„Ja. Toen de muziek van de Dansoe zich in de buurt liet hooren, zond Doosje er

120

-ocr page 223-

v'-- - .v ■ ' ■

-ocr page 224-

i a W

I

-ocr page 225-
-ocr page 226-

.

I

I

-ocr page 227-

BATAVIASCHE VOLKSFEESTEN.

iemand heen om ze te halen. „Met een paar gulden zijt gij er af,quot; zei de hij, „en eeu wetenschappelijk man zooals mijnheer Leeghancker is, die onze kolonie met een bezoek vereert, moet toch met de Dansoe kennismaken, om er in Den Haag in „de Wittequot; van te kunnen vertellen, of er in „het Indisch Genootschapquot; eene lezing over te kunnen houden. Dit laatste zou u wel eens in de Kamer kunnen brengen.quot; Verbeeld je.

„Hoe het ook zij, de dames waren opgetogen, toen zij hoorden, dat de Dansoe besteld was, want zij zien het elk jaar met hetzelfde plezier.

„Begeleid door een aantal nieuwsgierigen en toortsdragers, kwam een troep Inlandsche muzikanten het erf op en stelde zich zijdelings op, om plaats te maken voor eenige als heeren en dames verkleede Inlanders, die zich in ouderwetsche Europeesche costumes, liefst anderhalf of twee eeuwen oud, uitgedost luidden en er allerzotst uitzagen. Vier mannen, elk een lange bamboe dragende, vormden een afgesloten vierkant, waarbinnen het Dansoe-gezelschap zich bewoog. Met krulpruiken, korte broeken met kuitgespen, jabots, keurslijven, hoepel- en sleeprokken werd eeu soort van mennet gedanst en diepe buigingen gemaakt; daarop een quadrille uitgevoerd, en eindeljjk allerlei kunsten nageaapt, die men in voorstellingen van blanke kunstenmakers had gezien. Op het eerste gezicht deden de leden van het Dansoe-gezelschap aan een troep aangekleede apen denken, te meer, daar ze zich half in de duisternis en half in den walm van de stinkende toortsen bewogen. Van Hal beweerde, dat die Dansoe-grappen dateerden van den tijd, toen er nog veel Portugeesche afstammelingen te Batavia woonden, en dat vroeger de Dansoe uitsluitend door Portugeesche „sinjo'squot; ') werd uitgevoerd, ter herinnering aan hunne voorouders. Daarentegen meende Doosje, dat dit spel altijd de strekking had gehad, om de Europeesche zieden en gewoonten belachelijk te maken. De discussie over dat onderwerp werd nogal warm en verveelde mij gauw; daarom lieb ik er niet langer naar geluisterd. Zooveel is zeker, dat de Dansoe tegenwoordig veel gelijkt op een kermistroep, die met trom en klarinetten, door maskerade en kunsten, de aandacht van het publiek trekt en voor geld vertooningen geeft.

„Is dat alles, wat uw vrienden Van Hal en Doosje u hebben laten zien?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Bij het hoofd der Arabieren,quot; vervolgde Leeghancker, „heb ik ook al eens een partij bijgewoond.quot;

„Wel, wel! was het daar amusant?quot;

„Niet erg. Het huis beet op zijn Europeesch ingericht, maar is slecht onderhouden, oen vuile boel. Het feest was over het algemeen op veel kleiner schaal dan bij den majoor-Chinees. Verbeeld u! omdat de woning te klein was, om alle menschen te bevatten, werd

') Sinjó is als eeno verbastering van het woord Signer of Senhor te bescliouwen. Deze benaming wordt aan Europeesohe kinderen in Ned.-Indië gegeven, ook aan kinderen door een Europeaan li ij een Inlandsche vrouw verwekt. Na het puherteits-tijdperk klinkt het woord „Sinjoquot;, ofschoon helaas in gebruik, als een scheldnaam.

1G

1-21

-ocr page 228-

BATAVIASCHE VOLKSFEESTEN'.

er gedeeltelijk op straat ontvangen. De dames vonden dit zeer onaangenaam en gingen spoedig heen.quot;

„Uit al hetgeen gij mij vertelt,quot; sprak Van Berkenstein, „merk ik wel, dat er nog veel te zien is op een terrein, waar ik nog geheel vreemdeling ben en gij u tamelijk tehuis schijnt te gevoelen. Ik zal u daarom gaarne eens stadwaarts vergezellen, om kennis te maken met al die genoegens. Gij van uw1 kant moet echter uw kennissen van boord en in het algemeen den omgang met vrouwen van onzen stand niet verwaarloozen. Hoe vroolijk en aantrekkelijk die „nonna'squot; ook zijn mogen, mij dunkt, dat ze u op den duur toch zullen vervelen. Doch, hoe dat ook zij, hedenavond is er concert van het korps stafmuzikanten in den Dierentuin, en ik stel u voor samen derwaarts te gaan.quot;

122

-ocr page 229-

DERTIENDE HOOFDSTUK.

Een heerlijke avond in Eatavia's Planten- en Dierentuin.

Daags na de receptie bij den Legerkommandant had Van Berkenstein een bezoekaags na de receptie bij den Legerkommandant had Van Berkenstein een bezoek

gebracht bij den referendaris Krip. Sprekende over gewone zaken, die aan de order waren, merkte hij met genoegen op, dat de gemoedsstemming van den weduwnaar veel minder gedrukt was. Dat kwam hem nog al te stade. Hij bracht het gesprek op Krip's kinderen, die, naar zijne meening, hoe goed ook overdag bij de officiers weduwe bezorgd, toch van lieverlede van het ouderlijke huis zouden vervreemden.

„In uw plaats had ik reeds lang een gouvernante gezocht, die tevens geschiktheid bezit, om de leiding van het huishouden op zich te nemen. Er zijn zooveel meisjes van goeden huize, die een betrekking zoeken, dat gij maar te kiezen hebt.quot;

Mijnheer Krip schudde het hoofd.

„Onmogelijk!quot; zeide hij eindelijk.

„Waarom onmogelijk?quot;

„Omdat het denkbeeld om daar, tegenover mij, een vrouw te zien zitten op de plaats, waar mijn Bertha altijd zat, om die vrouw hetzelfde te zien verrichten, haar dezelfde vragen over de kinderen en het huishouden te hooren doen, mij tegen de borst stuit.quot;

„Ik kan mij dit levendig voorstellen,quot; antwoordde Van Berkenstein, „zoo iets moet u in den beginne hard vallen, en ik begrijp, dat gij, alleen zijnde, nimmer daartoe zoudt komen. Maar gij zijt niet alleen, mijnheer Krip! Uw vrouw liet u twee kinderen na, waarvoor gij thans moet zorgen. Hebt gij u wel eens afgevraagd, of het belang uwer kinderen niet een opoffering eischte, of zij niet beter verpleegd zouden worden onder uw oogen ? Zijn zij al niet lang genoeg in handen van een vreemde geweest, en wordt het niet tijd, dat zij voor goed in de ouderlijke woning terugkomen?quot;

Mijnheer Krip sloeg de neergeslagen oogen op, en tuurde voor zich, blijkbaar nadenkende over hetgeen hem gezegd werd.

-ocr page 230-

124: EEN' HEEKUJKE AVOND IN BATAVIA'S PLANTENquot; EN DIERENTUIN.

,,Ik doe u die vragen niet alleen uit belangstelling voor u,quot; vervolgde Van Berken-stein. „Aan boord van de mailboot leerde ik een jonge dame kennen, in wier lot ik levendig deelneem. Wanneer gij kondt besluiten die persoon in uw woning op te nemen, ben ik overtuigd, dat gij mij spoedig voor de aanbeveling zoudt danken. Mejuffrouw Ernestine Van Rosendal is geen alledaagscli meisje. De gewone gebreken eener gouvernante, of liever de stuitende verhouding, waarvoor gij beducht zijt, zou zij instinktmatig voelen en met den haar aangeboren takt vermijden. Zij werd niet opgeleid tot gouvernante of huishoudster, maar koos die loopbaan, toen de nood haar dwong zelve haar brood te verdienen. Sedert haar aankomst te Batavia logeert zij bij een vriend baars vaders, den heer Neerbosch. Staat gij mij toe, dat ik haar eens over u spreek?quot;

Mijnheer Krip zuchtte diep. Na eenige oogenblikken van overpeinzing, gedurende welke Van Berkenstein opzettelijk gezwegen had, antwoordde hij:

„Gjj hebt gelijk, mijnheer Van Berkenstein! Ik mag niet langer toegeven aan dien lust om alleen in het verledene te leven. Mijn plicht als vader gebiedt mij een plaatsvervangster voor mijn Bertha te zoeken. En nu gij die jonge dame als bijzonder geschikt aanbeveelt, mag ik het niet langer uitstellen en dank ik u voor uw aanbeveling. Wilt gij zoo goed zijn haar te vragen, of zij voor mijn kinderen wil zorgen ?quot;

„Dat is niet meer noodig.quot;

„Laat zij haar conditiën dan opgeven.quot;

„Dat is ook niet noodig.quot;

„Hoe zooquot;?quot;

„De conditiën zijn haar onverschillig. Voldoet zij u, dan bepaalt gijzelt' het loon. Wanneer wilt gij haar zien ?quot;

„Haar zien? Ik zal haar genoeg zien! 's Morgens en 's avonds,quot; zei mijnheer Krip zuchtende.

„Gij dient haar welstaanshalve toch te zien. Misschien dat haar uiterlijk ....quot;

„Haar uiterlijk is mij geheel onverschillig; als zij maar goed voor mijn kinderen zorgt.quot;

„Nu, zooals gij verlangt,quot; zeide Van Berkenstein, die, opstaande, hem glimlachend de hand drukte en heenging.

Het aangekondigde concert Van het korps stafmuzikanten had vele ingezetenen van Batavia uitgelokt hunne koele huizen te verlaten en den avond in den Planten- en Dierentuin te gaan doorbrengen. Misschien was de traagheid van menig echtgenoot, die overdag in het zweet zijns aanschijns zijn brood verdiende en 's avonds liever tehuis gebleven was, door aanwending van lieve kunstmiddeltjes van vrouw en dochters niet zonder moeite overwonnen; doch hoe ook zelden was er zulk een talrijk gezelschap in den Dierentuin vereenigd als juist dezen avond. Men wist, dat, bij gelegenheid der bloemententoonstelling, het programma iets uitgebreider zou zijn en de meest populaire muziekstukken zou bevatten;

-ocr page 231-

EEN HEERLIJKE AVOND IN BATAVIA'S PLANTEN- EN DIEKENTL'IN. 125

de een had den ander overgehaald om tegenwoordig te zijn, en zoo was het gekomen, dat half Batavia zich hier samentrof.

Een rijtuig met twee heeren — onze Hagenaars — reed stapvoets, door de menigte leege rijtuigen, die men ontmoette, langs den weg naar Menteng, liet dien, naar de brug van Parapattan voerende, links liggen, om dien naar Tjikinie te volgen, en draaide iets verder — tusschen twee hooge gaslantaarns, die rechts en links van het wijdgeopende ijzeren hek stonden — het terrein van den Dierentuin binnen. Op een verbreeding van den weg, waar reeds een vijftigtal rijtuigen stonden, liet Van Berkenstein halt houden, stapte met Leeghancker uit, en wandelden zij langs het hoofdgebouw en den muziektempel naar de plaats, waar, onder het lommer van prachtige Karet- ') en Wariengien-boomen het publiek aan tafeltjes zat in het volle licht van een groot aantal gasvlammen.

„Het heeft er veel van, of wij in Holland een park of publieken tuin binnenkomen,quot; merkte Leeghancker op,

„Ik heb meermalen hooren zeggen,quot; antwoordde zijn makker, „dat men hier, in den Dierentuin, zich vaak m Holland verplaatst gevoelt. De inrichting is waarlijk geheel Euro-peesch; alleen die schoone bloemen vindt men bij ons niet.quot;

En de Maleische bedienden evenmin. Toch zie ik dezen liever dan de ongedresseerde Haagsche zwartrokken uit den Koninklijken Zoölogischen Botanischen Tuin bij voorbeeld.quot;

„Wie groet gij daar?quot;

„Mevrouw Keremans, gij weet wel, de gade van den kapitein, die het detachement troepen aan boord kommandeerde.quot;

„Ja wel, ik herken haar. Ik wil haar wel eens goedendag zeggen; wij zijn toch hier gekomen om onze kennissen op te zoeken.quot;

Kapitein Keremans, die in burgerkleeding zijn vrouw vergezelde en daarom niet dadelijk door de heeren was opgemerkt, liet een paar stoelen bijzetten. Het gezelschap bestond uit verscheidene dames, van welke er een Leeghancker toeriep:

„Welzoo! mijnheer Leeghancker, kent gij mij niet meer'?quot;

Leeghancker maakte zijn excuses. Hij had mevrouw De Valk niet gezien, en dacht, dat zij reeds lang te Kediri bij haar man zat.

„Mijn man wil mij niet bij zich hebben,quot; zeide zij lachend. „De Valk zelf heeft zijn intrek bij den secretaris moeten nemen. Het residentiehuis wordt heel nieuw opgetrokken, dat is de reden, dat ik nog altijd te Meester Cornelis vertoef. — De Valk schrijft mij wel, dat hij het zoo vervelend zonder mij vindt. — Het is echter wel eens goed, dat hij ondervindt, hoe vervelend het leven zonder vrouw is. — En hoe maakt het „nonnaquot; Antjie?

'j Karet-boom wordt door de geleerden Ficus elastica genoemd. Is een fraaie liooge boom, waaruit Getah-pertjah gewonnen wordt.

2) Wariengien-boom. Zie de noot op blz. 49 hiervoren.

-ocr page 232-

EEN HEERLIJKE AVOND IN BATAVIA'S PLANTEN- EN DIERENTUIN.

Ja, krijg maar een kleur, mijnheer Leeghancker! Ik heb u wel gezien in de stad; ik weet nog veel meer, „nakal tauquot;! (ondeugend, hoor!). Kom mij maar eens opzoeken, om dat alles te vertellen.quot;

Hoewel het gesprek op zachten toon werd vervolgd, gevoelde Leeghancker zich niets op zijn gemak. Het verbaasde hem evenzeer, dat mevrouw De Valk, die hij honderd uren verwijderd dacht, zoo goed op de hoogte was van al zijn doen en laten, als dat zij zoo openlijk sprak over zijn relaties met een „nonnaquot; uit de stad. Het gaat hier al evenals in Den Haag,quot; dacht hij, „waar de fatsoenlijke dames doorgaans de abonnees van den tweeden rang in het Komediegebouw bij naam kennen. Op het punt van nieuwsgierigheid zijn de vrouwen toch overal gelijk,quot;

En om een einde aan zijn minder aangenamen toestand te maken, beloofde hij, haar spoedig te komen bezoeken.

Tan Berkenstein had inmiddels van kapitein Keremans vernomen, dat hij bij het Departement van Oorlog was geplaatst. Toen hij hem daarmede gelukwenschte, omdat Batavia als garnizoen ook mevrouw wel het meest zou bevallen, zeide deze:

„De plaatsing bij het Departement is voor Keremans niet te verwerpen, daar zij niet dan gunstig op zijn carrière kan werken; doch in het algemeen is Batavia als garnizoensplaats niet te verkiezen. De traktementen zijn te klein, om veel deel te kunnen nemen aan de publieke amusementen; de omgang der officieren onderling laat ook te wenschen over en wordt belemmerd door de hoog opgedreven weelde. Ja, mijnheer Van Berkenstein! het woord weelde klinkt zeker vreemd in den mond van een officiersvrouw; maar ik vraag u, of het geen weelde is, zooveel geld aan meubilair te besteden, dat men verplicht is zijn uitgaven op al het andere te besnoeien. Vroeger was een gehuwd officier tevreden met een eenvoudige inrichting, waarvoor tegenwoordig een ongehuwde zich zou schamen. Het is mode, dus een behoefte geworden. Men klaagt, doch in stede van te oeconomiseeren, waar dit kan geschieden, tracht men elkaar veeleer den loef af te steken. Keremans is het geheel met mij eens, en beklaagt zich niet over het gemis van gecapitonneerde stoelen, maar daarentegen durft hij altijd een vriend mede aan tafel te brengen, als deze het eenvoudige voor lief wil nemen.quot;

„Mag ik van die gelegenheid ook eens gebruik maken?quot; vroeg Van Berkenstein. „Ik wenscli bovendien de woningen der heeren subalterne officieren eens van binnen te zien.quot;

„Het zal ons altijd genoegen doen u te ontvangen,quot; luidde het vriendelijk antwoord.

„Komt de Volksvertegenwoordiger weer boven1?quot; fluisterde Keremans.

„Shut!....quot; antwoordde Van Berkenstein met den wijsvinger op den mond.

Zijn jeugdigen vriend in druk gesprek met de dames achterlatende, wandelde Van Berkenstein langzaam verder, wisselde hier en daar een groet, en wilde zich juist naar het tafeltje begeven, waar de familie Van Galen zat, toen iemand hem bij den arm vatte, en hij, omziende, Krip Junior herkende.

126

-ocr page 233-

EEN HEERLIJKE AVOND IN BAT.WIa's PLANTEN- EN DIEIiENTUlN.

„Mijn. broer zit zóó achteraf,quot; zeide hij, „dat ik u niet gezien zou hebben, als mejuffrouw Van Eosendal mij niet had gewaarschuwd, dat gij met uw vriend hier waart.quot;

„Wat! Is uw broer hier? Dat verheugt mij.quot;

„Mij niet minder. Mijn vrouw is, geloof ik, wel wat jaloersch, omdat de gouvernante gedaan heeft gekregen, wat zijzelve zoo dikwijls te vergeefs beproefde; maar het doet haar toch genoegen, dat mijn broer zich weer eens onder de menschen vertoont. Wij zitten ginds bij elkaar.quot;

Van Berkenstein liet zich naar de plaats geleiden, waar de Krips zaten, dicht bij de Tjiliwoeng, en voegde zich bij hen zonder eenige bevreemding te doen blijken over de tegenwoordigheid van den treurenden weduwnaar. Het viel hem op, dat de zwaarmoedige uitdrukking van 's mans gelaat verdwenen was en hij er veel beter uitzag dan vroeger.

„Wij zijn wat laat gekomen,quot; zeide hij, „omdat de kinderen eerst in slaap moesten zijn, en daarom zitten wij wat ver van de muziek.quot;

Van Berkenstein begreep, dat hij liever niet in het oog wilde vallen en daarom achteraf zat.

Nu, de plaats was inderdaad goed gekozen. De groene oever der rivier had hier eene zachte glooiing en was in hare helling met bloembedden versierd; terwijl iets verder een groep palmen prijkte bij een bocht, waar het snelvlietend water tegen den steil en oever klotste.

Men was het vrij wel eens, dat de avond heerlijk, het concert goed en de gelegenheid om zijn kennissen te ontmoeten, eenig in haar soort was.

„Ja,quot; zeide Krip Junior, „die Planten- en Dierentuin is een groote aanwinst. Hij werd in 1864 evenwel op bescheiden voet gesticht. Nu is hij meer uitgebreid. De heeren Trakranen, De Bruyn en anderen hebben er eer van, dat moet ik zeggen; ook Eadhen Saleli, de Javaansche 'schilder, wiens woning hier naast staat, heeft zich veel met den aanleg bemoeid. Aan hem, of liever aan zijn tweede vrouw, behoorde vroeger de grond. Gij weet, Radhen Saleh is driemaal gehuwd geweest; eerst met een Arabische vrouw, toen met een „nonnaquot;, en daarna met een Javaansche prinses. Nu, wij dachten toen niet, dat die zaak zoo goed zou gelukken; want tegenwoordig vindt men hier alles, wat in een goed ingerichten dierentuin behoort te zijn, — als gij lust hebt, wil ik straks wel eens met u rondgaan — ook een ruime zaal, een goed buffet en vlugge bediening, 's Morgens worden hier kinderpartijen gegeven, en de jonge dames hebben een veld om croquet en lawn-tennis te spelen.

Terwijl Krip op zijn praatstoel zat en met zijn gewone welwillendheid Van Berkenstein een aantal bijzonderheden mededeelde, betreffende den Dierentuin, nam deze de gelegenheid waar, om mijnheer Krip Senior en Ernestine Van Rosendal ongemerkt gade te slaan.

Dat de weduwnaar aanvankelijk tevreden scheen te zijn met de gouvernante zijner kinderen, viel niet moeielijk op te merken. Telkens richtte hij het woord tot haar, en als anderen haar toespraken of als zijzelve iets zeide, hield hij haar in het oog of luisterde

127

-ocr page 234-

EENquot; HEEKIjIJKE AVOND IN' BATAVu's PLANTEX- EN' DIERENTUIN.

aandachtig. Ernestine trók algemeen de aandacht, niet alleen door hare bevalligheid, maar ook door een natuurlijke ongedwongenheid, die zoo duidelijk aantoonde, dat zij geen enkele poging aanwendde, om te hehagen, ja, dat zij -volkomen onbewust was van de macht, die haar innemend uiterlijk haar gaf. De frissche kleur, die bij aankomst in Indië haar wangen overtoog, was vervangen door een met het tropisch klimaat meer harmoniëerende bleeke tint, die de liefelijke uitdrukking barer zachte oogen niet schaadde, ja zelfs beter deed uitkomen. In het glanzend donkere haar, eenvoudig opgemaakt, prijkte een enkele roos, als eenig, maar smaakvol sieraad, waarmede zij zich tooide; het slanke lichaam was gebuid in een eenvoudig kleed van lichte effen stof. Toch bezat zij meer aantrekkelijks dan een tal van dames, versierd met diamanten aan ooren, hals en handen en met toiletten van de kostbaarste stoffen.

Van Berkenstein moest erkennen, dat het meisje, van wie hij aan boord alleen den beschaafden toon en de goede manieren had opgemerkt, inderdaad aanspraak op schoonheid kon maken. Vroeger had hij daarop niet gelet. Vonden andere menschen ook, dat zij schoon was, of was het nieuwsgierigheid, die hen naar mijnheer Krip's tafeltje voerde1? Het viel hem althans op, dat er telkens nieuwe kennissen bij ben een praatje kwamen maken. Insgelijks meende hij op te merken, dat mijnheer Krip met al die bezoeken niet zeer ingenomen scheen en niemand aanmoedigde het gesprek voort te zetten, vooral niet de jongelui, die mejuffrouw Van Rosendal hun compliment kwamen maken. Althans van een 'paar officieren en ambtenaren, kennissen van boord zeker, maakte hij zich met een stijve buiging af. Minder gemakkelijk ging dit met mijnheer en mevrouw Neerbosch en met mevrouw De Graaf, die, begeleid door een der Torntons, familiaar kwamen aanzitten, „om eens op bun gemak met Ernestine te kunnen praten.quot;

Na die inleiding gehoord te hebben, begreep mijnheer Krip, dat er vooreerst weinig kans was, om rustig „naar de muziek te kunnen luisterenquot;, en stelde hij Van Berkenstein voor om eens op te wandelen.

Zonder acht te geven op de menschen, die bij tegenkwam of voorbijging, zonder een woord te spreken en zonder te letten op de muziek, waarvan hij zich trouwens met eiken tred meer verwijderde, liep de weduwnaar in gedachten verdiept aan de zijde van Van Berkenstein. Op eenmaal begon hij te spreken over het onderwerp, dat hem scheen bezig te houden.

„Ik was er wel bang voor. Op die manier heeft men er weinig aan; ik blijf veel liever tehuis.quot;

Van Berkenstein zag hem vragend aan.

„Het schijnt, dat men plezier beeft ons te komen storen,quot; vervolgde Krip, tot zichzelf' sprekend.

„Vindt gij het niet hartelijk van uw kennissen, dat zij zich verbengen over uw tegenwoordigheid alhier en u dat doen blijken T

„Och, wat? Hartelijk! Zij komen niet voor mij.quot;

128

-ocr page 235-

EEN HEERLIJKE AVOND IN BATAVIA'S PLANTEN- EN DIEKENTUIN.

„Voor wien dan?quot;

„Wel, voor mejuffrouw Ernestine; dat spreekt vanzelf.quot;

„En doet u dat geen genoegen? Het is althans een bewijs, dat uw gouvernante de sympathie opwekt; dat moet u, dunkt mij, vleien. Ik hoop, dat uw égoïsme niet zóó ver gaat, om te wenschen, dat mejuffrouw Van Rosendal nimmer een goede partij zou doen. Een meisje als Ernestine valt ia den smaak van jong en oud, en weet zij al aan de verleiding van een luitenant weerstand te bieden, te eenigertijd zal zij misschien zwichten, als iemand haar een schitterende positie aanbiedt.quot;

„Spreekt gij ook al zoo!quot; riep Krip driftig uit. „Heb ik dat meisje dan in mijn huis genomen, om haar uit te huwen?quot;

„Neen, gij hebt haar de opvoeding uwer kinderen toevertrouwd. Maar dit belet niet, dat er zich vroeg of laat een ernstige candidaat voor haar hand kan opdoen.quot;

„Is er misschien al een? Weet gij er iets van?quot; vroeg Krip verbleekend.

„Volstrekt niet; maar ik houd het voor zeker, dat er spoedig een zal komen.quot;

Krip Senior prevelde eenige onverstaanbare woorden en liep sneller voort.

„Gij hebt mij nog niet gezegd,quot; vervolgde Van Berkenstein op argeloozen toon, „hoe mijn protegee u bevalt.quot;

„Heb ik nog niet? Hoe is het mogelijk! — Maar zij is een model, mijn waarde heer! De huishouding gaat geregelder dan ooit, de kinderen hebben haar lief, en ik.. ..quot;

«En gij?quot;

„En ik ben zeer tevreden,quot; zei Krip, zijn geestdrift nog bijtijds beteugelend.

Met moeite bedwong Van Berkenstein een glimlach.

„Nieuwe bezems vegen schoon,quot; liet hij er op volgen. „Ik zou op dien grooten ijver nog zoo vast niet vertrouwen.quot;

„Ik wel!quot; antwoordde Krip met vuur. „Van den eersten dag, waarop zij in mijn woning kwam, heeft zij hare taak met kalmte en overleg opgevat en die tot heden onberispelijk, onverbeterlijk vervuld. Bovendien is zij haar gezelschap waard; want, bracht ik vroeger de avonduren alleen met lezen door, dan kan ik u zeggen, dat er tegenwoordig menige avond voorbijgaat, zonder dat ik één blik in een boek sla.quot;

„Men heeft haar wel eens van behaagzucht beschuldigd. Mevrouw De Graaf althans noemde haar rondweg een coquettequot;.

„Mevrouw De Graaf is een zottin!quot; riep Krip driftig. „Ernestine bezit hoegenaamd geen coquetterie; 't is alles natuurlijk, wat zij zegt of doet.quot;

„Een volleerde coquette vertoont zich gewoonlijk niet anders.quot;

„Maar ik weet niet, wat dat beteekent!quot; riep Krip buiten zichzelf. „Eerst prijst eu roemt en recommandeert gij het meisje, en nu tracht gij het in een ongunstig licht te stellen!quot;

„Volstrekt niet,quot; hernam Van Berkenstein. „Ik heb u indertijd mejuffrouw Van Rosendal

17

129

-ocr page 236-

EEN HEERLIJKE AVOND IN BATAVu's PLANTEN- EN DIERENTUIN.

aanbevolen, omdat zij op mij een gunstigen indruk had gemaakt. Wat ik nu zeg, is de opinie van een ander over haar. Ik mag u die niet verzwijgen.quot;

„Is dat niet wat laat?.... Maar, kom, kom! dat beteekent niets. Mevrouw De Graaf kan niet in de schaduw staan van Ernestine. Het oordeel van vrouwen over elkaar is doorgaans zoo hardvochtig en onbillijk mogelijk. Ernestine is schoon, en dat is genoeg om____quot;

„Zool vindt gij haar schoon?quot;

„Ja, meer dan dat, innemend in de hoogste mate!quot; riep de weduwnaar, opnieuw in geestdrift ontgloeiend.

„Nu, des te beter voor u,quot; antwoordde Van Berkenstein op luchtigen toon. „Het is prettiger tegenover een lief gezichtje te zÜten, dan altijd op een zure tronie te moeten staren.quot;

Toen de heeren zich weder bij hun gezelschap voegden, ontging het Van Berkenstein niet, dat de referendaris zich dadelijk meester maakte van de plaats naast zijn gouvernante, welke plaats toevallig beschikbaar werd door het vertrek van een bezoeker. Van Berkenstein haastte zich niet, doch vernemende dat de pauze juist was begonnen, stelde hij Ernestine voor, een wandeling te maken. Toen deze een oogenblik aarzelde, was de tusschenkomst van mevrouw Neerbosch noodig om haar te doen opstaan.

„Ja, Ernestine! ga eens wat beweging nemen; wij zullen mijnheer Krip wel gezelschap houden,quot; zeide mevrouw Neerbosch.

Mijnheer Krip sprak geen woord, doch volgde zijn gouvernante met de oogen, toen deze zich aan den arm van Van Berkenstein langzaam verwijderde.

„Een knap paar,quot; merkte mevrouw De Graaf op. „Ik moet erkennen, dat ik Ernestine aan boord verkeerd heb [beoordeeld; wat ik voor coquetterie hield, was niets anders dan natuurlijke bevalligheid; dat blijkt mij nu duidelijk.'1

„Ik wil even openhartig zijn,quot; antwoordde mevrouw Neerbosch. „Door u ingelicht, zag ik in Ernestine's omgang met Neerbosch een fijn berekende behaagzucht, die mijn jaloezie dikwijls in hooge mate opwekte; ik geloofde niets aan dat gevoel van erkentelijkheid voor Ernestine's vader, waarvan Neerbosch altijd den mond vol had.quot;

Mijnheer Neerbosch glimlachte met zekere zelfvoldoening.

„Ja,quot; vervolgde zijn echtgenoote, „gij mannen zijt nooit te vertrouwen. Met Ernestine maakt het een uitzondering.quot;

„Weet gij wat ik denk?quot; vroeg mevrouw De Graaf.

„Wat dan?quot;

„Dat die mijnheer Van Berkenstein nog zoo spoedig niet naar Holland zal teruggaan.quot;

„Dat geloof ik wel, hij is van plan de geheele Indische Bezittingen te bezoeken.quot;

„Nu ja, dat weet ik wel; maar ik meen, dat hij niet alleen terugkeert. Gij zult zien dat hij hier nog trouwt.quot;

130

-ocr page 237-

EEN HEEKLIJKE AVOND IN BATAVU's PLANTEN- EN DIERENTUIN. ' 181

Krip Senior draaide zich onrustig op zijn stoel heen en weer.

„Bah!quot; riep zijn broeder. „Van Berkenstein is een geïncarneerde celibatair, die wel weerstand heeft geboden aan de verleiding der Haagsche schoonen.quot;

„Nu, let maar eens op. Wij vrouwen hebben daarover veel beter oordeel, en vergissen ons zelden.quot;

Was de wandeling van Van Berkenstein met den weduwnaar, die het terrein van den Dierentuin met zekere gejaagdheid doorliep, in weinige minuten afgeloopen; nu hij met Ernestine kuierde en zich naar haar bedaarden tred kon regelen, duurde de wandeling langer. In den beginne werd er geen woord gewisseld. Men kwam Leeghancker tegen, die informeerde naar de plaats, waar Ernestine's gezelschap zich bevond en zich derwaarts begaf; toen wandelde men verder.

„Sedert verscheidene weken heb ik niet het genoegen gehad u te ontmoeten, mejuffrouw Van Kosendal!quot; sprak haar geleider eindelijk. „Gij zijt reeds lang genoeg bij den heer Krip, om mij te kunnen zeggen, hoe de betrekking u bevalt.quot;

„0! heel goed, mijnheer Van Berkenstein.quot;

„Heel goed! dat gezegde is mij wel wat algemeen. Het is toch voor het eerst, dat gij in betrekking zijt. Aan boord waart gij passagier, bij de familie Neerbosch logee; maar bij mijnheer Krip zijt gij gouvernante, dat wil zeggen dienstbaar.quot;

„Dat heeft hij mij nog niet laten voelen.quot;

„Zoo! dat is reeds veel.quot;

„Hij heeft mij de leiding van alles overgelaten, en nog geen enkele aanmerking gemaakt.quot;

„Het komt mij voor, dat zijn neerslachtigheid veel verminderd is, zooal niet geheel heeft opgehouden. Zijn tegenwoordigheid alhier strekt daarvoor tot bewijs. Is hij tehuis wat spraakzamer geworden?quot;

„Over zijn stilzwijgendheid heb ik mij niet te beklagen. In het begin sprak hij veel over zijn overleden vrouw.quot;

„En thans1?quot;

„Thans roert hij dat onderwerp niet meer aan. Hij schijnt het integendeel liever te vermijden en het minder aangenaam te vinden, als ik somtijds vraag, hoe mevrouw gewoon was het een of ander te doen.quot;

„Ontvangt hij veel menschen?quot;

„Neen, zelden. Liefst blijft hij 's avonds in de achtergalerij zitten en geeft niet tehuis.quot;

„En wordt er dan gelezen?quot;

„Meer gepraat. Hij ondervraagt mij veel over mijn familie, waarover ik natuurlijk gaarne spreek. Onlangs, toen ik een mailbrief gereed maakte, heeft hij mij zelfs verzocht zijn groeten aan mijne moeder over te brengen.quot;

-ocr page 238-

132

„Welnu, dan zijt gij in de beste termen met elkaar. En heeft hij u al over het honorarium gesproken V

„Nog niet, maar reeds een paar malen werd ik verrast door geschenken, die dooide ineid, op last van mijnheer, naar mijn kamer werden gebiaclt. De eerste maal een zijden kleed, en gisteren een paar diamanten oorknoppen.'quot;

„Wel, wel!quot;

„Dit laatste cadeau maakt mij waarlijk verlegen; het is veel te mooi; ik heb het nog niet verdiend en had het liever niet gekregen. Ik verbeeld mij. ..

Hier hield Ernestine op met spreken.

„Gij verbeeldt uiquot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat het beter ware, wanneer mijnheer Krip zich [bepaalde, om mij geregeld het honorarium uit te betalen. In mijn betrekking zal ik en iniig- ik toch geen diamanten dragen, en dan ....quot;

Van Berkenstein sloeg haar aandachtig gade. Zij voerde inwendig strijd; dat was hem duidelijk. Na eenige oogenblikken aarzelens, hief zij het hoofd op, zag Van Berkenstein in liet gelaat, en vervolgde:

„Ik geloof nooit, dat ik lang bij mijnheer Krip zal kuniien blijven. Zijn gedrag verontrust mij. 's Avonds kan hij een uur met een boek voor zich zitten zonder te lezen; want telkens als ik de oogen opsla, ontmoet ]ik de zijne. Werk ik vlijtig door, nadat ik vruchteloos beproefd heb, over het een of ander onderwerp een gesprek te beginnen, dan voel ik toch dat zijn blikken onafgewend op mij gevestigd blijven.quot;

Ernestine sprak snel, gejaagd, als werd zij door een onweerstaanbare macht gedreven om haar hart lucht te geven.

„Dat is ernstig,quot; antwoordde Van Berkenstein.

„Misschien handel ik onberaden, u dit mede te deelen, Maar u dank ik mijn plaatsing; gij hebt mij niets dan vriendschap bewezen; aan n ben ik dus rekenschap schuldig van al mijn daden. Mocht het den weg uitgaan, dien ik vrees, dan wil ik althans, dat gij mij niet verkeerd beoordeelt.quot;

Ernestine drukte in het vuur barer rede geheel onbewust den arm van haren geleider krampachtig.

„Zou mijnheer Krip geen goed echtgenoot zijn voor zijn tweede vrouw1? Weet gij wel, dat hij schitterende vooruitzichten heeft en het publiek hem aanwijst als opvolger van zijn Chef, dus als aanstaanden Directeur, of als Algemeen Goiuernements-Secretaris?quot;

„Licht mogelijk,quot; antwoordde Ernestine kalm, „ik wensch hem allen voorspoed, maar ding niet naar de eer om zijn vrouw te worden.quot;

„Laat ons dan hopen, dat uw houding mijnheer Krip in toom houdt. Misschien ziet hij nog bijtijds in, dat hij verstandiger handelt zijn blikken elders te werpen.quot;

Toen hij mejuffrouw Van Eosendal bij haar gezelschap teruggebracht had, bleef Van

-ocr page 239-

EEN HEEKLIJKE AVOND IN' BATAVIA'S PLANTEN- EN' DIERENTUIN. 13li

Berkenstein nog een poos bij die goede menschen zitten. Het was een wonderheerlijk oogenblik, hetwelk daar in dat hoekje aan de boorden van de Tjiliwoeng genoten werd. Terwijl de volle maan langzamerhand boven de klapper ^-kruinen van den kampong Pengarengan gestegen was, haar zuivere ronde schijf in de oppervlakte van de rivier weerkaatste en de geheele omgeving met haar mat wit licht overgoot, terwijl de in dit uur zacht aanwakkerende landbries ritselde en zacht suisde te midden van het kleine gebladerte der Wariengiens en der naalden van de Tjemara-boomen 2), terwijl de rivier met haren snelvlietenden stroom zacht kabbelde, bracht de statmuziek, onder directie van den verdienstelijken kapelmeester Marcus, die Traumbilder van Linnbije ten gehoore, waarbij de solo-partij, gewoonlijk op cither of harp, nu evenwel op kristallen kelken uitgevoerd werd, welker zacht heldere klank, te midden van dat loofgesuis, een wondervol effect over de watervlakte teweegbracht.

Na die Traumbilder werd nog eene Fantaisie uit Meyerbeer's Robert le Diable ten gehoore gebracht, waarna als aftochts-aria de Wein, Weib und Gesang-Walzer van Joh. Strauss klonk en het publiek dan ook opstond en de rijtuigen, die langs den Tjikini-en den Mentengweg tot bij de brug van Parapattan in dubbele file stonden, opzocht, om langs een grooten omweg, zoo natuurlijk bij het fraaie maanlicht, naar huis te toeren.

') Klapper-boom = Cocos nucifera. i) Tjemara-boom = Casuarina equisetifolia.

-ocr page 240-

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

Op den doodenakker.

Het was een sombere morgen. De donkere wolken smolten meer en meer samen en vormden een onafgebroken, ondoordringbaar dak, dat al dichter en dichter de oppervlakte der aarde scheen te willen naderen. Dikke nevels werden met kracht in oostelijke richting voortgezweept, terwijl in de lagere luchtlagen geen beweging hoegenaamd was op te merken. Er heerschte een doodsche stilte. Onder het dichte groen der schoone Tjemara-boomen, welke den weg van Rijswijk naar Tanah-Abang aan weerszijden omzoomden, hielden de gevederde bewoners zich schuil, in afwachting van de regenbui, welke dreigde los te barsten of van de geweldige donderslagen, die wellicht tot den bodem zouden doen trillen.et was een sombere morgen. De donkere wolken smolten meer en meer samen en vormden een onafgebroken, ondoordringbaar dak, dat al dichter en dichter de oppervlakte der aarde scheen te willen naderen. Dikke nevels werden met kracht in oostelijke richting voortgezweept, terwijl in de lagere luchtlagen geen beweging hoegenaamd was op te merken. Er heerschte een doodsche stilte. Onder het dichte groen der schoone Tjemara-boomen, welke den weg van Rijswijk naar Tanah-Abang aan weerszijden omzoomden, hielden de gevederde bewoners zich schuil, in afwachting van de regenbui, welke dreigde los te barsten of van de geweldige donderslagen, die wellicht tot den bodem zouden doen trillen.

Ook in de kerkhoflaan werd het groene gewelf, door de takken der Kanari-boomen ^ gevormd, met geen enkelen lichtstraal opgehelderd; en toch was het reeds halfzeven in den ochtend en dus sedert anderhalf uur dag.

Aan den ingang van het kerkhof, omgeven door een wit bepleisterden muur, die ter halverhoogte met langwerpige tralievormige openingen voorzien was, stapte Van Berkenstein int het rijtuig en trad een op zijde open, doch van boven overdekt voorportaal binnen, waarvan de vloer uit gebeeldhouwde grafzerken bestond. Terwijl hij de familiewapens bekeek en eenige namen trachtte te ontcijferen, kwam een heer — blijkbaar in Indië geboren — van het kerkhof terug, groette beleefd en zeide uit eigen beweging, dat die zerken vroeger op de graven der meest aanzienlijke familiën van Batavia gelegen hadden en bij den aanleg van dit kerkhof uit de bedehuizen herwaarts waren overgebracht.

Die heer deelde verder mede, dat hij het heden druk had, omdat er twee begrafenissen van menschen van stand waren, de minderen nog niet medegerekend. Eindelijk vertelde hij, dat hij Vicomte De Ficquelmont heette en het beheer over het kerkhof had.

') Kanarieboom = Canarium Commune. Zie verder de noot N0. 2 op bladz. 109.

-ocr page 241-

OP DEN BOODENAKKER.

Toen hij zich verwijderd had, ging Van Berkenstein de hoofdpoort door en trad den doodenakker binnen.

Een doodenakker?

Ja, die gelijkvormige, met groen en bloemen getooide bedden, die marmeren steeuen, die monumenten van ijzer en brons, welke zich hier en daar tusschen de treurheesters verhieven, in het kort: alles wat bij den eersten blik door het oog werd opgevang-en, getuigde er voor. Doch evengoed kon men het een tuin of park noemen, zoo smaakvol was de aanleg, zoo rijk was die oppervlakte aan afwisseling en groepeering van opgaand geboomte, vreemde heesters en welriekende bloemen.

Stemde de overgang van de donkere lanen en eindelijk het half-duister, dat ouder het dak van het voorportaal heerschte, zoo in het voordeel van het kerkhof, of werd toevalligquot; het wolkendak iets doorzichtiger en stroomde er meerquot; zonlicht door? Hoe het zij, de aanblik op dien doodenakker had waarlijk niets droevigs.

Hier deelden de vogels niet in den angst voor een naderend gevaar; want lustig vlogen ze rond, zochten voedsel voor hun piepende jongen en brachten dat naar de nestjes, die nooit door onmeedoogende hand gestoord werden. In een halfgedolven graf stonden een paar Inlandsche arbeiders, wier hoofden alleen zichtbaar waren, vroolijk te praten; buiten den kerkhofmuur knalden telkens geweerschoten van soldaten, die op het schietterrein, in de onmiddellijke nabijheid gelegen, werden geoefend; kletterend sloegen de kogels tegen de schijven, en opwekkend weergalmden de hoornsignalen door den omtrek.

Langzaam wandelde Van Berkenstein het kerkhof rond. Op zijn reizen had hij nooit nagelaten ook de laatste rustplaats der ingezetenen van de steden, die hij bezichtigde, te bezoeken. Behalve de belangrijkheid van sommigen, trokken de kerkhoven hem over liet algemeen aan. Daar zocht en vond hij vaak de hoofdtrekken van het volkskarakter, de overeenkomstige begrippen over leven en dood van verschillende volken; hij vergeleek de uitingen van droefheid, berusting en vereering, en vond die tamelijk geljjk bij mens dien van de meest uitéénloopende begrippen over godsdiensten. Voor hem was een wandeling over een kerkhof wat een ander door het bijwonen van een godsdienstoefening zocht te bereiken: een uur van stille afzondering, van ernstigé overdenking, van herinnering aan de broosheid van het leven. Voor hem was die wandeling een terugblik op de reeds afgelegde levensbaan. Dan traden vanzelf de schimmen te voorschijn van allen, die hij had liefgehad en heengegaan waren, de beelden zijner ouders, van een broeder, van menigen vriend. Zoo was het ook lieden en derhalve was zijn zoo fijngevoelig gemoed voor de meest ernstige indrukken vatbaar.

Hier, op Batavia's kerkhof, trof hem evenwel niets vreemds. Zij, die daar rustten, waren voor het grootste deel Nederlanders, landgenooten; en de wijze, waarop zij in limine laatste rustplaats waren neergelegd, verschilde niet van den aangenomen regel in liet moederland. Ofschoon dit kerkhof niets geleek op een Hollandsche begraafplaats, kon men

135

-ocr page 242-

OP HEN DOODENAKKEK.

er niettemin zeker van zijn, dat de laatste gedachte van eiken bewoner van dit vreedzaam oord was gewijd geweest aan den dierbaren geboortegrond, de laatste verzuchting: ach! dat ik daar maar kon sterven! Bij eiken stervende had, op het oogenblik van heengaan, de liefde tot het Vaderland het sterkst gesproken.

Waarom mocht die jongeling onder gindschen struik zijn moeder niet meer zien, die arme moeder, voor wier onderhoud hij het land verliet?

Waarom rukte de dood die jeugdige vrouw weg, toen zij eindelijk het toppunt harer wenschen bereikt had en met hem, dien zij over den grooten oceaan was gevolgd, zou vereenigd worden?

En de onschuldige lievelingen, die onder bloeiende rozen en oleanders sliepen, waarom werden zij hunnen ouders ontrukt? — De bloemen groeiden tierig en vervulden de lucht met hunne geuren, maar de lievelingen ontwaakten niet meer.

En die jeugdige held, wiens marmeren grafzerk spreekt van een kortstondig, maar roemrijk leven, waarom moest hij na een smartelijk lijden bezwijken, ver van zijn betrekkingen ?

Waarom ?

Ook hier sprak de harde, onmeedoogende stem van het noodlot weer even luid als elders. Ook hier moest Van Berkenstein het hoofd buigen voor het onoplosbaar geheim dei-schepping. Ook hier drong geen enkele lichtstraal in den donkeren nacht, waarin het „waaromquot; van het komen en het gaan van de planten- en de dierenwereld zich hult.

Daar kwam een lijkstoet het kerkhof binnen. Van Berkenstein spoedde zich derwaarts en sloot zich bij de rij der volgers aan.

Van wien was het stoffelijk overschot onder het zwarte rouwkleed, dat langzaam naar den geopend en kelder werd gedragen? Van hem, die eergisteravond nog in den Dierentuin naar de schoone melodieën van het stafmuziekkorps zat te luisteren; die na een goed besteden dag opgewekt met zijn vrienden zat te praten'; van den algemeen geachten, eerlijken koopman, van den trouwen echtgenoot, van den heer Neerbosch.

Helaas! Geen etmaal was er noodig geweest om den geest van dat krachtig en gezond lichaam te ontkluisteren. Geen etmaal duldde het klimaat om zijn lijk boven aarde te houden. En nu lag het daar op die baar, in zacht golvende beweging bij eiken tred zijner dragers.

Toen de kist was bijgezet door eenige Inlanders, gelijkvormig gekleed met lange zwarte kielen („badjoe tóroquot;), witte pantalons en zwarte hoofddoeken; toen een van Neerbosch's vrienden hem een laatst vaarwel had toegeroepen, haastte ieder zich naar zijn rijtuig, om niet te laat op het kantoor [te komen. Krip Junior alleen maakte een uitzondering; hij voegde zich bij Van Berkenstein, die te kennen gaf, dat hij zijn wandeling wenschte te vervolgen.

„Goed,quot; zeide Krip, aan zijn gedienstigen aard getrouw, „dan blijf ik ook om u den weg te wijzen.quot;

186

-ocr page 243-

OP DEX DOODENAKKER.

Ofschoon Van Berkenstein liever alleen ware gebleven, wilde hij den vriendelijkeu mijnheer Krip niet voor het hoofd stooten door zijn geleide af te wijzen.

„Hebt gij wel gelet op de hoeden en rokken van Neerbosch's vrienden?quot; vroeg de gedienstige geest. „Niet1? dat is jammer; 't was een mooie collectie. Er waren hoeden bij die meer dan twintig jaren dienst telden, van allerlei vorm, en daarenboven krom en scheef getrokken. Gij weet, dat men hier alleen bij begrafenissen hooge hoeden gebruikt, en nooit een nieuwen koopt. Zoo gaat het ook met de rokken van sommige lui, al zijn ze ook nóg zoo rijk. Ik zag er, — bij voorbeeld dien van den ouden Tomton, — die niet rosachtig, maar letterlijk rood van ouderdom waren geworden.

Daar dit Van Berkenstein bitter weinig scheen te interesseeren, wilde Krip juist de geschiedenis gaan vertellen van iemand, aan wiens graf men was genaderd, toen hij uitriep:

„Zie eens, een dame! Dat is een ongewone verschijning op deze plaats.quot;

Een jonge Europeesche vrouw vertoonde zich aan den] ingang van het kerkhof, en liet zich door den heer De Ficquelmont de richting aanwijzen, waarin de pas gesloten grafkelder van Neerbosch zich bevond. Met een hoofdbeweging bedankende, ging zij daarop verder, alleen gevolgd door een vrouwelijke Inlandsche bediende.

Een dicht boschje onttrok de heeren aan het gezicht, zonder hen evenwel te beletten waar te nemen, dat de dame, bij het graf gekomen, een bloemenkrans neerlegde, en op de knieën viel om een gebed te prevelen en den vrijen loop aan hare tranen te geven. Toen zij daarna opstond en het pad insloeg, dat haar naar de plaats voerde, waar de heeren stonden, ging Van Berkenstein haar te gemoet, en drukte haar zwijgend de hand.

Hij had Ernestine herkend. Hare tegenwoordigheid op het kerkhof verwonderde hem geenszins.

„Hij was altijd zoo lief voor mij,quot; snikte zij.

Na eenige oogenblikken vervolgde zij:

„Hoe hartelijk ontving hij mij bij mijn aankomst! Een vader kon niet meer voor zijn dochter doen. — Ik ben hem zooveel verschuldigd en nu zal ik nimmer meer de gelegenheid hebben, hem mijn erkentelijkheid te betoenen. — Eergisteren vroeg hij nog met zooveel belangstelling of ik tevreden was, en thans is hij voor altijd van ons weggerukt.quot;

„Ja, mejuffrouw Van Eosendal,quot; zeide mijnheer Krip luchtig, „dat gaat hier met stoom. Vandaag nog springlevend, en morgen al begraven.quot;

„Hij hield zooveel van bloemen,quot; snikte Ernestine. „Ik zou zoo gaarne zijn graf er mede beplanten.quot;

„Dan kunt gij niet beter doen dan u tot den heer De Ficquelmont te wenden. Hij belast zich daarmede en zorgt voor alle versieringen, ook in marmer; hij schijnt veel smaak te hebben.quot;

„Dank u,quot; antwoordde Ernestine, groette, ging nog eenmaal terug naar het graf van Neerbosch, en verwijderde zich toen, om te zorgen dat de door den overledene meest geliefde bloemen daar geplant werden.

137

18

-ocr page 244-

OP DEN DOODEN'AKKER.

„Zij is waarlijk een buitengewoon lief en hartelijk meisje,quot; merkte Krip op. „Mijn broer heeft het wel getroffen. Hij moet er zijn vrouw maar van maken.1'

En toen Van Berkenstein het stilzwijgen bewaarde, liet hij er op volgen:

„Onder ons gezegd, geloof ik dat mijn broer haar spoedig zal trouwen. Ik, of liever mijn vrouw heeft het duidelijk opgemerkt. Gij moet dit echter voor u houden.quot;

Van Berkenstein antwoordde niet, doch liep sneller door, totdat Krip zijn aandacht vestigde op een paar Inlandsche vrouwen, die bloemen op een graf legden en weenend de aarde van onkruid zuiverden.

,,Ik meende, dat hier geen Inlanders werden begraven1?quot; sprak Van Berkenstein.

„Dat is ook zoo. Dit zijn vrouwen van Europeesche soldaten, ruw volkje, dat geen fijne manieren in de kazerne krijgt, dat leert vloeken en van tijd tot tijd afgeranseld wordt als het „lakkiquot; (echtvriend) dronken tehuis komt, maar dat niettemin diep bedroefd is, als manlief in het hospitaal den laatsten adem uitblaast. Hebben zij een paar dagen getreurd, dan verbinden zij zich weer met een ander.quot;

„Niets bestendig in dit ondermaansche,quot; mompelde Van Berkenstein.

„Dat ijzeren monument vóór ons,quot; vervolgde Krip,quot; „versiert het graf van Generaal Kohier, u zeker wel bekend. Hij was soldaat tot in zijn nieren en stond in hooge achting bij het leger. Te Atjeh stierf hij den heldendood; een vijandelijk projectiel trof hem in de „Missighietquot; (bedehuis) vóór den Kraton. Zijn lijk werd herwaarts gebracht en met militaire eerbewijzen begraven. Dat was een prachtige begrafenis! Het geheele garnizoen vergezelde hem naar het kerkhof, eenige duizenden; een paar batterijen volgden zelfs den stoet! Een bataljon infanterie met geladen geweren bleef aan den ingang staan, en loste een salvo, toen de kist opgenomen werd, een tweede toen ze in de groeve daalde. Ik verzeker u dat zoo'n salvo iemand door merg en been gaat. En dan de stafmuziek, die la marche funèbre van Chopin speelde, dat was zóó aandoenlijk, dat een koude rilling een ieder overviel. De troepen bleven buiten, uitgezonderd het bataljon, dat vuurde. Voor het laatst werden de geweren gepresenteerd. De officieren traden voor, en wierpen ieder op hunne beurt een paar schoppen aarde op de kist. — 't Was zeer indrukwekkend!quot;

„Vanitas vanitatum!quot; ontsnapte aan Van Berkenstein's lippen.

„Maar zie eens hier, dien kleinen witmarmeren steen!quot; ging de spraakzame Krip voort. „Daaronder ligt een twintigjarig jonkman, bij wiens begrafenis ik ook tegenwoordig was; een tweede luitenant, die insgelijks militaire honneurs ontving, natuurlijk alleen van het bataljon, waarbij hij gediend had. En vraagt gij mij nu welke plechtigheid ik treffender vond, de begrafenis van den Generaal of van den tweeden luitenant, dan zeg ik van den laatste. Achter zijn lijk reden meer dan honderd vijftig rijtuigen; bij zijn graf stond niemand met droge oogen. Er werden geen sierlijke redevoeringen uitgesproken, vooruit bedacht of van buiten geleerd; neen, integendeel, men stond daar te weenen. Verscheidene

138

-ocr page 245-

or HEN OOODKXAKKEK.

vrienden, die een woord wilden zeggen om den geliefden makker een laatst vaarwel toe te roepen, bleven in hunne tranen steken.quot;

Van Berkenstein keek zijn metgezel vragend aan.

„De geschiedenis van dien tweeden luitenant was zeer eenvoudig,quot; beantwoordde Krip dien blik. „Vol ijver voor zijn stand, met een innemend, ridderlijk voorkomen, een edel karakter en open hart, een kameraad in den waren zin des woords, genoot hij de sympathie van oud en jong. In den krijg onderscheidde hij zich in die mate, dat het ridderkruis hem, naar ieders meening, niet ontgaan kon. Toen evenwel na eenigen tijd de belooningen in de courant kwamen, vond men er den naam van onzen luitenant niet bij. Hij trok zich die miskenning zóó aan, dat hij ziek werd, wegkwijnde en stierf. Wat eigenlijk de reden geweest is, dat men hem passeerde, heb ik nooit te weten kunnen komen. Men vertelde, dat hij te velde geweigerd had de hand te leenen in een zaak, die hem niet volkomen eerlijk toescheen, en dat hij zich daardoor de ongenade van den chef op den hals haalde.

„Dus die sympathie verdiende hij onverdeeld ?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ja zeker, en zij uitte zich ongedwongen; men moge veel aan te merken hebben op de Indische maatschappij, — o! ik wil niet ontkennen, dat hier meer parvenu's dan geboren aristocraten zijn, — maar zeker is het, dat in ons Vaderland niet zooveel individu's op den voorgrond treden, die zoo algemeen de sympathie verwerven als hier in de Koloniën het geval is. Op het kerkhof valt dit zeer in het oog; want overal ziet ge gedenkteekenen opgericht voor mannen, die uitgeblonken hebben door een edel karakter. Grij zult misschien zeggen: hier geldt ook de regel, dat men van de dooden niets dan goeds zegt. Maar dat moet ik bepaald tegenspreken. Iemand, die bij zijn leven niet geacht werd, brengt men hier geen hulde na zijn dood. 't Is waar, hier, evenals in Nederland, verrijst soms op het graf van een rijk geworden kleermaker een prachtige gedenkzuil: maar dat is het werk van de familie. Doch in het algemeen heeft niemand lust zich in te laten met geveinsde vereering van een doode, voor wien men tijdens zijn leven geen achting had. Zij, die zich verdienstelijk maakten jegens de maatschappij of het vaderland, al viel hunne persoonlijkheid overigens niet in den smaak; zij, die ijver aan kunde paarden, al gelukte het hun niet altijd schatten te verzamelen, zulke lieden worden hier geëerd, en voor hen heeft men een eereplaats over op het kerkhof.

„Wat een mooi gedenkteeken!quot; riep Van Berkenstein uit.

„Dat ijzeren monument daar vóór u? Dat is vervaardigd in de fabriek van Nering Bögel te Deventer,quot; hernam Krip, „en is, naar mijn gevoelen, het schoonste van het kerkhof. Het werd indertijd opgericht ter nagedachtenis van een braaf mensch. Generaal Périé was een degelijk officier geweest, die als jongmensch in de school van den grooten Napoleon het oorlogvoeren leerde, die zich later in den Java-oorlog onderscheidde, en daarna opklom tot den Generaalsrang. Maar het was niet dt'uirom, dat men na zijn dood een monument voor hem oprichtte. Dit dankte hij aan zijn humaan karakter, waardoor hij de algemeene achting cu liefde verwierf. Zacht en vaderlijk jegens een iegelijk, en, als het noodig was,

189

-ocr page 246-

OP BEN DOODENAKKER.

toch streng in het belang der krijgstucht, werd hij door officieren en soldaten op de handen gedragen. Steeds vriendelijk en welwillend, altijd bereid om van zijn invloed gebruik te maken, ten einde het goede te bevorderen, genoot hij ook bij de burgerij de grootste populariteit. Ieder kende en prees den Generaal Périé; en toen zich plotseling de mare van zijn dood verbreidde, vervulde die tijding aller harten met rouw. Men zeide en herhaalde met Multatuli: er is een braaf mensch gestorven. Men richtte een prachtig monument op zijn graf op; en bij eiken gang naar het kerkhof herinnert men zich en wijst er den vreemdeling-op, dat daar rust het stoffelijk overschot van den braven generaal Périé!quot;

Krip had zich werkelijk eenigszins opgewonden, en bleef een minuut zwijgen als om adem te scheppen. Toen ging hij weer op den gewonen toon voort;

„Daar ziet ge het levensgroot standbeeld van een lioomsch-Katholiek geestelijke. Gij vermoedt natuurlijk, dat de man een hooge kerkelijke waardigheid bekleedde en minstens den titel van bisschop had. Niets daarvan! Hij bracht het niet verder dan tot den pastoorsrang, en toch staat daar zijn standbeeld in metaal, op een hecht voetstuk, om eeuwen te kunnen trotseeren; het staat daar hoog verheven boven alle andere monumenten, als het zinnebeeld der hooge achting, die hij bij het publiek genoot.quot;

„De Roomsche gemeente is betrekkelijk klein in Nederlandsch-Indië,quot; meende Van Berkenstein, ,en dat monument heeft veel geld geëischt. Wie heeft dat bekostigd1?'1

„Dat standbeeld is niet bekostigd van geld, door geestelijken van geloofsgenooten bijeengebedeld, maar van geld, dat vrijwillig en rijkelijk uit de beurzen stroomde van ieder, die den braven pastoor had gekend, onverschillig van welk geloof of van welk kerkgenootschap.

„Pastoor Van der Grinten deed geen pogingen om voor een heilige door te gaan, volstrekt niet. Hij was nog minder een geestelijke, die, met neergeslagen oogen en gebeden femelend, langs den weg liep; geen priester, die bij elke gelegenheid de menschen verveelde met te preeken tegen de zonde. Hij was zelfs geen christen in de beteekenis, welke de model-christenen aan dat woord geven; hij zou de andere wang bij voorbeeld niet aangeboden hebben, wanneer hij op de eene een oorvijg hadde gekregen. Hij was eenvoudig „een beste kerelquot;, die altijd klaar stond om te helpen, leed te verzachten, te troosten, moed in te spreken, hoop te geven. De wijze, waarop hij dat deed, was eigenaardig, doch beviel algemeen. Voor den behoeftige had hij geld of wist het te krijgen; den lijdende, — hij bezocht dagelijks de hospitalen, — wist hij zijn smart te doen vergeten door zijn vroolijk gesnap en zijn curieuze vertelsels, die hij, zoo noodig, improviseerde; den neergedrukte sprak hij moed en levenslust in; en de stervende ging, — als hij naast zijn legerstede zat, — met een glimlach de eeuwigheid in. Kortom, pastoor Van der Grinten was een menschenvriend, die nooit vroeg of hij met een heer of een knecht te doen had, en of de kleur van het individu licht of donker was. Die zijn hulp noodig had, kon over hem beschikken.quot;

„Een edel karakter dus.quot;

„Ja, een edel karakter. Te Batavia kende ieder den braven pastoor, en meermalen

140

-ocr page 247-
-ocr page 248-
-ocr page 249-
-ocr page 250-
-ocr page 251-

OP REN DOODENAKKEH.

deden anecdotes de ronde, waarvan hij de uitvinder of de held was. Zoo bij voorbeeld, kwam hij, eens 's avonds door het militaire kampement gaande, een beschonken soldaat tegen, die ontzaglijk veel moeite had een pas in goede richting vooruit te komen. Vloekende zwaaide de man van den eenen kant van den straatweg naar den anderen, werd bijna door een wagen overreden, en pruttelde bij zichzelven, dat hij stellig te laat in de kazerne zou komen.

„Nadat de pastoor dat getob een wijle had aangezien, ging hij naar den soldaat en vatte hem stevig onder den arm, zeggende:

„„Kom! ik zal oe moar naar huis brengen.quot;

„De soldaat zag hem verwonderd aan, en vroeg:

„„Wie ben jij, met je lange zwarte jas!quot;

„Toen begon hij weer te vloeken en weigerde de hulp van den hemeldragonder.

„„(ioa noe moar mee,quot; zeide de pastoor; „moar ge mot niet blasphemeeren.quot;

„Het scheen dat de soldaat nog meer lust kreeg om te vloeken; want nu volgde de eene vloek op den anderen.

„„Als ge nou nog es blasphemeert,quot; sprak de pastoor ernstig, „dan za'k oe eenen kinkel geven, dat ge op den grond sloat.quot;

„„Hè!quot; zei de dronkenman, de breede hand, die tegen hem werd opgeheven, aanziende. „Je bent een rare kerel! Ik geloof, dat je 't zou doen ook.quot;

„„Wis en zeker za'k 't doen! öoa noe moar mee; maar blasphemeer niet meer, dat zeg ik oe!quot;

„De soldaat durfde niet meer vloeken, liet zich gewillig leiden, en kwam aan den arm van heeroom zonder eenig misbaar in de kazerne, waar zijne kameraden verder voor hem zorg droegen.

„In het fantaiseeren,quot; vervolgde Krip, „was pastoor Van der Grinten zeer sterk. Om een zwartgalligen zieke op te vroolijken, kon hij jokken „alsof het gedrukt wasquot;. Het waren trouwens onschuldige leugentjes, waardoor niemand benadeeld werd.

„Zoo vertelde hij eens, toen het gesprek liep over de binnenlanden en de gevaren, waaraan men daar blootstond met het oog op het wild gedierte, dat er toch op Java streken waren, waar men werkelijk veel last had van de tijgers. Hij had eens op een landgoed gelogeerd, waar het bepaald onveilig was. Het wemelde daar zóó van tijgers, dat deze met troepen door het bosch trokken. Kwam men zoo'n troep tegen, dan klom ieder maar ten snelste in een boom; want of men van zijn vuurwapens gebruik maakte, hielp zoo goed als niets. —Waarom niet? wel, omdat voor één tijger, dien men doodschoot, er minstens twee terugkwamen. Het verstandigste was dus, den troep ongedeerd voorbij te laten trekken.

„Op zekeren avond, toen er verscheidene gasten waren, werd afgesproken den volgenden dag gezamenlijk een waterval te bezoeken, die op een afstand van ongeveer tien palen in het gebergte gelegen was.

UI

-ocr page 252-

or DEK DOODENAKKEK.

„„Voor zonsopgang,quot; zoo ging hij voort, „werd ik uit een vasten slaap gewekt door mijn jongen. Vreezende te laat te zullen komen, schoot ik, half ontwaakt, mijn soutane aan en liep naar de voorgalerij, waar de paarden al klaar stonden. Zonder op te letten, sprong ik op het eerste paard het beste, wilde de teugels vatten, maar vond die niet. En wat zag ik toen tot mijn verbazing'?! Gij raadt het nooit! — Daar was ik gaan zitten op den rug van een koningstijger — een kolossalen, hoor! — die uit nieuwsgierigheid eens kwam kijken naar die ongewone drukte! Gij kunt begrijpen, of ik er gauw weer afsprong....quot;quot;

Krip, die minstens verwachtte, dat zijn toehoorder over de laatste anecdote zou glimlachen, zag hem in liet gelaat, doch schrikte geweldig.

Met wijdgeopende oogen strak voor zich op den grond turende, en niet, — zooals hij dacht, — naar het standbeeld van pastoor Van der Grinten gericht, stond Van Berken-stein daar, bleek als een doode, onbeweeglijk, als een toonbeeld van ontzetting.

Had hij geluisterd of niet naar al hetgeen Krip van den pastoor vertelde? Blijkbaar niet. Doch welk schrikbeeld vertoonde zich aan zijn oogen, wat hield hem bezig, waarom sprak hij niet?

„Wat deert u?quot; vroeg hij ontsteld.

Van Berkenstein verroerde zich niet.

Krip zag naar de plaats, waar zijn makker het oog onafgebroken op gevestigd hield, doch ontwaarde niets bijzonders. Daar lag een gewone marmeren grafzerk met een opschrift in een vreemde taal. Dat kon Van Berkenstein toch niet boeien ?.. ..

Nu begon Krip werkelijk bezorgd te worden. Met belangstelling vroeg hij:

„Zijt gij niet wel?quot;

Doch ook hierop volgde geen antwoord.

Toen vatte hij zijn arm en zeide:

„Willen wij huiswaarts gaan, mijnheer Van Berkenstein? Het wordt mijn tijd.quot;

De wijze, waarop deze hem nu aanzag, was zóó vreemd, dat Krip er angstig van werd. Toch waagde hij te herhalen, dat het zijn tijd werd.

„Goed!quot; luidde nu het antwoord. „Ga heen; laat mij alleen.quot;

De toon, waarop dit gezegd werd, was zóó kond en bevelend, dat het Krip niet in de gedachte kwam een seconde langer te blijven. Schoorvoetend verwijderde hij zich. De houding van den altijd zoo minzamen Hagenaar was zóó ongewoon, dat Krip er geheel van ontdaan was.

Aan zijn wagen gekomen, bedacht hij zich een oogenblik, ontbood De Ficquelmont en droeg hem een commissie op. Daarna in het rijtuig stappende, riep hij den beheerder van het kerkhof nogmaals toe:

„Ongemerkt hoor! Als gij hem spreekt, betoon dan de meeste voorkomendheid.quot;

142

-ocr page 253-

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

fit het kampongleven.

ij hebt recht u te beklagen, waarde Luigi! Doch ook zonder uw goeden brief, — die * mij aan mijn plicht herinnert, — zoudt gij toch van mij gehoord hebben.

„Men beschuldigt de bewoners onzer Koloniën van onverschilligheid, omdat velen van lieverlede de correspondentie staken. Men schrijft dit dan op rekening van het klimaat, dat, — zooals beweerd wordt, — den Europeaan ontzenuwt en lui maakt. Ik voor mij ondervond dit gelukkig nog niet, en heb het ook bij anderen niet opgemerkt. Dat van hen, die hier hun leven slijten, de familiebanden door den tijd minder vast worden, is verklaarbaar; neem daarbij in aanmerking, dat hier veel gewerkt wordt, veel meer dan in liet moederland, dan kan het geen verwondering baren, dat de briefwisseling er onder lijdt. De indruk, dien ik althans van het Bataviasche publiek hel) gekregen, is in alle opzichten gunstig. Verre van traag of onverschillig, legt het een geestkracht en werkzaamheid aan den dag, die onze natie eer aandoet. In het moederland moge zich somwijlen teekenen van minder ondernemingsgeest en lauwheid vertoonen, ten gevolge der geheerscht hebbende welvaart, — een gewoon verschijnsel trouwens bij elk volk, dat steeds in rijkdom toeneemt, — hier op een terrein, waar nog veel braak ligt, ontwikkelt zich weer de bekende energie der Hollanders.

„Doch al ware ik ook aangetast door de kwaal, die hier, nog alleen bij overlevering, bekend is onder den naam van klimaatschieterij, — een kwaal, die zijn oorsprong had in de vroeger heerschende ongebondenheid en die zich kenmerkte door niets anders te verrichten dan het hoogst noodzakelijke, door een zoogenaamd contemplatief leven, onderhouden door een overmatig gebruik van sterken drank, — ik zou u, geloof ik, toch geschreven hebben.

„De grootste scepticus staat soms voor feiten, die zijn ongeloof aan het wankelen brengen, die het hem althans moeielijk maken alles aan het toeval toe te schrijven. Hetgeen mij onlangs is wedervaren, zou hiervoor weer een treffend bewijs leveren.

-ocr page 254-

UIT HET KAMPONÖLEVEN.

„Wat voerde mij naar Java? Gij alleen weet het.

„Ontmoedigd door de vruchtelooze pogingen om het verblijf van Julietta op te sporen, verliep ik Europa, voorgevende onze Koloniën te willen leeren kennen. Ik dacht niet meer aan Julietta dan op de wijze, waarop men zich nu en dan een schoonen droom herinnert. Om goed te vergeten, stak ik den Oceaan over, bezocht een ander werelddeel, een vreemde maatschappij, een nieuw menschenras. Ik meende met het verledene gebroken te hebben, een nieuw leven te beginnen. Maar zie! daar treedt het toeval tusscheubeide. Even wreed als onverwacht schudt het mij wakker en plaatst mij onvoorbereid tegenover mijn vroeger ideaal. En waar? en hoe?

„Op het kerkhof, Luigi!

„Nog voel ik een rilling door mijn leden gaan, als ik denk nan het ontzettend oogenblik, waarop ik ontwaarde, dat het toeval mij bij het graf van Julietta gebracht had,

„De vergulde letters, waarmede haar naam in het marmer was gegrift, straalden scherpe lichtspitsen uit, die mijn hart doorboorden, mijn gezicht benevelden, mijn bloed deden stilstaan.

„Julietta hier? Julietta dood!

„Waarlijk, er zijn oogenblikken in het leven van den mensch, waarin zijn gemoed door onbeschrijflijke aandoeningen wordt overweldigd.

„Oij kunt u de mijnen voorstellen.

„Hoe lang ik aan Julietta's graf gestaan heb, weet ik niet. Wat er toen in mijn binnenste omgegaan is, ik zou het evenmin kunnen zeggen.

„De droom was uit. Ik ondervond de gewaarwording van iemand, die uit een nachtmerrie ontwaakte; ik voelde iets kouds, iets huiverigs, een verlangen om dadelijk weer in te slapen en nimmer weer te ontwaken.

„De donkere wolken, die in den morgen van dien heilloozen dag boven het kerkhof hingen, toen ik het bezocht om een afgestorvene naar zijn laatste rustplaats te begeleiden, waren verdwenen, toen ik van Julietta's graf opzag. De zon brandde mij op het hoofd.

„Voor het eerst las ik toen den datum van haar dood. Reeds ruim een jaar rustte zij daar!

„Hoe kwam Julietta op Java? Waar kon ik ingelicht worden?

„De beheerder van het kerkhof, tot wien ik mij wendde, wist niets mede te deelen dan hetgeen zijn register bevatte. Hij herinnerde zich, dat een eenig heer haar lijk naar de groeve begeleidde, dezelfde persoon, die de zerk bestelde. Die heer had veel haast, omdat hij dienzelfden dag nog vertrekken moest. Waarheen? Ja, dat vertelde hij niet. Naar zijn uiterlijk en houding te oordeelen, scheen hij een militair te zijn. Hij had een som gelds achtergelaten, ruim voldoende om de kosten goed te maken, doch zonder daarvoor een kwitantie te vragen.

„Ik wist vooreerst genoeg, al bleven de bijzonderheden van haar leven en sterven

144

-ocr page 255-

UIT HET KAJII'ONGIiKVEN.

nog in het duister. De marmeren steen was maar al te welsprekend. Julietta was ongehuwd gebleven, en niettemin voor mij verloren.

„Gij begrijpt, mijn vriend! dat ik eenigen tijd noodig heb om mij te herstellen van den schok, dien ik onderging. Ik ben Batavia ontvlucht en huis nu in een kampong (een Inlandsch dorp), een paar uren landwaarts in gelegen, buiten eenige gemeenschap met de Europeesche maatschappij, te midden van Maleiers, die mij niet lastig vallen inet hun gezelschap.

„Al wat ik op het oogenblik verlang, is afzondering en rust. Soms zit ik uren lang „das Blaue hineinquot; te turen, en leef dan geheel in het verledene; soms tracht ik weer een oog in een boek te slaan. De tijd moet hetj overige doen. Later zal ik mijn nasporingen weer beginnen, niet om haar te zoeken, — dat is niet meer noodig, — maar om de wederwaardigheden haars levens te vernemen.

„Over mijne kennismaking met Batavia en haar bewoners schrijf ik u niet. Later, bij mijn terugkomst, kunt gij daarvan genoeg hooren, als wij op uw heerlijk balcon aan de Lungo l'Arno een gedeelte van den nacht met praten doorbrengen.

„Steeds de Uwe „v. B.

„PS. Ik voeg hierbij een afschrift van eenige bladen uit mijn dagboek. Het bijhouden daarvan is het eenige, wat mij nog eenige belangstelling kan inboezemen. Als die bladzijden maar niet te zeer het kenmerk van de leegte van mijn hart zullen dragen.quot;

„Kampong Kolot, 14 Mei.

„Aliman, mijn huisheer, is een voorkomend man; ook zijn vrouw Norina doet haar best, om mij het leven aangenaam te maken.

„Gedurende verscheidene jaren heeft Aliman als „boedjangquot; (huisjongen) bij een controleur gediend. Toen hij genoeg had bespaard om een stuk land, een paar „kebo s (buffels), een paard, een „pedatiequot; (kar) en een huis te koopen, is hij in dezen kampong gaan wonen. Een paar jaren later werd hij door zijn goed gedrag en ook doordat hij in dienst van zijn heer wat lezen en schrijven had geleerd, tot kamponghoofd benoemd en geniet hij nu de achting zijner onderhebbenden. De kampong ziet er goed uit; de breede voetpaden zijn behoorlijk onderhouden, en over het algemeen heerscht er welvaai't.

„Norina diende als kokkin bij denzelfden heer. Telkens herinnert zij zich een schotel, dien mijnheer de controleur zoo gaarne als toespijs gebruikte, en dien zij bij de eenvoudige levenswijze, in den kampong natuurlijk weer aangenomen op weg was te vergeten. Daaraan dank ik een goede rijsttafel. Soms, als er iemand uit den kampong naar Batavia is gegaan, wordt er een stuk rundvleesch opgedischt, met versche „minjakh

19

145

-ocr page 256-

UIT HET KAMPONGLEVEN.

kalapaquot; ') gebraden. Varkensvleesch zie ik nooit. De eenvoudige reden daarvan is, dat mijn gastheer en gastvrouw, evenals de andere bewoners van den kampong, tot den Islam behooren. Nu twijfel ik er niet aan, dat, als ik er om vroeg, Norina wel een stuk „babiquot; (varkensvleesch) zou laten meebrengen. Zij zal bij haren vroegeren heer toch wel karbonades gebraden of „atjar kapala babiquot; (zwijnshoofd in het zuur) gemaakt hebben. Maar, waarom de menschen aan te sporen in strijd met hunne godsdienstige gebruiken te handelen? Daarenboven, ik vind hier in Indië het varkensvleesch niet lekker. Het vleesch is flauw en het spek is zonder consistentie en walgelijk olieachtig.

„Door de zorg van Norina ziet mijn bamboezen paleis er altijd zindelijk uit. Bij mijn komst kon ik alleen over een klein donker vertrekje zonder andere meubelen dan een „balehquot; en een paar bamboezen stoelen beschikken. Maar toen Aliman begreep, dat ik eenigen tijd zijn gast zou blijven, heeft hij de handen aan het werk geslagen en, met behulp van een paar huurlieden, een ruime kamer aan zijn huis bijgebouwd, voorzien van veranda of galerij met „atappenquot; 1) dak. Daarna werd gedurig een of ander meubel aangeschaft; want dan zag ik een ronde geverfde tafel staan, dan werd een kast binnengedragen, een paar stoelen, en zelfs een bamboezen voltaire met uitslaande latten om er de beenen op te laten rusten. — Op die manier is mijn vrijwillige ballingschap langzamerhand zeer draaglijk geworden.

„Weinige Europeanen kennen uit eigen aanschouwing het onbezorgde leven van den kampongbewoner. Hoe verschilt dat met het onze! Terwijl wij voortdurend streven om een hooger standpunt te bereiken, geniet de Inlander van het tegenwoordige en is in den regel tevreden met zijn lot. Terwijl wij over filosofie praten en die met den mond beoefenen, brengt hij die feitelijk in praktijk. Zijn behoeften zijn gering, en de middelen om er in te voorzien, liggen steeds binnen zijn bereik. Met een weinig inspanning verdient hij genoeg om zich dagen lang te kunnen voeden. Een dak van „nipaquot; 2) bladeren beschut hem even goed tegen den regen als tegen de verzengende zonnestralen, en een naakte „baleh-balehquot; van geplette bamboe strekt hem tot slaapkoets, waarop hij koel en aangenaam rust.

„Heeft de kampongbewoner na verrichten arbeid zijn sober, maar gezond en smakelijk maal gebruikt, dan strekt hij de ledematen o! zoo behaaglijk uit op de rustbank vóór of in zijn hut. Dan gevoelt hij zich rijk en gelukkig. Dan geniet hij volop, — alleen door zijn zintuigen te laten werken, — van al de schatten, die de natuur hem aanbiedt. Zijn oogen rusten zacht op het groen, dat in honderd schakeeringen zijn woning omgeeft of over-

146

1

) Ataps. Zie de noot N0. 2 op bladz. 98 hiervoren.

2

) Nipa, eene stamlooze palmsoort = Nipa fruticans. Zie de beide noten op bladz. 98 hiervoren.

-ocr page 257-

UIT HET KAMPONG!,EVEN.

schacluwd. Die reusachtige „doerianquot; ') boom, zoo rijk met vruchten beladen, kent hij reeds van zijn prilste jeugd; zijn vader plantte dien lang voor zijn geboorte. — En daarnaast die „mangaquot; 1), en die nederige „nangkaquot; 2) met zijn donkergroen blad. Is er wel één tak aan die boomen, waarop hij zijn voeten niet zette, waarom hij zijn handen niet klemde, als het oogenblik daar was, om het rijpe ooft te plukken? — Van den al te weelderigen „mangistanquot; 3) zal hij morgen een der zwaarste takken afhakken, om den anderen meer lucht te geven. — Ook gindsche „Tamboetanquot; 4) begint zijn armen te wijd uit te spreiden; hij belet den palmboom in zijn groei en doet de „lombokhquot;- 5) struiken gevaar loopen om minder vrucht te zetten dan waartoe zij in staat zijn.

„Hij denkt hardop. Eigenlijk neuriet of zingt hij zijn gedachten op eentonige wijs. Of iemand naar hem luistert, wat komt dat er op aan? Hij neuriet voor zich, evenals zijn buurman het doet.

„Langzamerhand smelten de groene tinten ineen, verliezen de zware stammen en gespierde takken hunne scherp afgeteekende vormen. De oogleden van den zanger vallen half toe; zijn improvisatie wordt minder duidelijk. Thans onderscheidt hij beter de geuren van elk gewas; en als de oogleden geheel gesloten zijn, ontgaat hem geen toon van het uit zoo oneindig veel geluiden saamgesteld orkest, dat zich in en om den „stillenquot; kampong doet hooren.

„Het oor van den kampongbewoner vangt zoo vele geluiden op, die door de lucht zweven en het oor van den Europeaan niet bereiken. De Inlander hoort het snuiven en plassen*van den „keboquot; (buffel) in den modderpoel buiten den kampong; hij hoort de vogels, die van den eenen boom naar den anderen'vliegen, die van den eenen tak op den anderen springen; hij hoort het ritselen der slanke bladen van den hoogen klapperpalm, door de zachte bries of door den „badjangquot; (eekhoorn) in beweging gebracht; hij hoort de kippen in het zand woelen, om zich te koesteren in een zonnestraal, die door het geboomte dringt; hij hooi't de „perkoetoetquot; (tortelduif) in zijn kooi pikken uit het bamboezen etensbakje; de „meliwiesquot; (talinkjes), de „bebèkquot; (eenden), de „ajam-ajamanquot; (hoenders) in de rijstvelden neervallen om hun voedsel te zoeken. Hij hoort de insekten vliegen en herkent ze aan hun gegons; en in zijn verbeelding, die sterker werkt naar gelang zijn zintuigen loomer worden, hoort hij de boomen en bloemen fluisterend met elkander praten. Is hij jong, — dan spreken zij van zijn uitverkorene; is hij oud, dan vertellen zij hem van zijn verwanten, die reeds gestorven zijn.

147

1

) Manga = Mangifera indica.

2

') Nangka = Antocarpus integrifolia.

3

') Mangistan. Zie de noot op bladz. 96 hiervoren.

4

) Bamboetan — Nephelium lappaceitm.

5

) Lombokh is de Maleische naam vim Spaansche peper. In 't Javaansch heet de plant tjabeh. De geleerden noemen ze Capsicum annuum.

-ocr page 258-

VIT HET KAMPONGLEVEN.

„16 Mei.

„De naaste buurman van Aliman is een bejaarde Maleier, Kadoer genaamd, die zich onledig houdt, — als er namelijk op de „sawahquot; (rijstveld) geen arbeid voor hem is, — met korven en kinderspeelgoed te maken.

„Ma Seimoen, zijn vrouw, ziet er ouder uit dan zij werkelijk is. Dit heeft zij trouwens gemeen met de meeste vrouwen van het land. Zij huwen te vroeg en te dikwijls, om op dertigjarigen leeftijd nog veel frischheid over te houden. Te dikwijls, zeg ik. Het gebeurt niet zelden, dat een vrouw van twintig jaar reeds vijf of zes mannen heeft gehad, van wie zij met wederzijdsch goedvinden gescheiden is. De oorzaak der scheiding is doorgaans, dat de echt met geen kinderen werd gezegend.

„De noodige hoeveelheid „padiquot; ') uit de rijstschuur halen, het „tombokhquot; en koken der rijst, laat Ma Seimoen aan geen ander over. „Tombokhquot; is de bewerking om de rijst van den bolster te ontdoen. Dit geschiedt in een lang blok, voorzien van een geul, waarin de rijst wordt gestampt met een tamelijk zwaar aan het uiteinde afgerond stuk hout, dat men met beide handen oplicht en weer in de geul laat vallen. Het „tombokhquot;' veroorzaakt een dier eigenaardige, doffe geluiden, die men op zeker uur van den dag in eiken kampong kan hooren. Ik houd het er voor, dat de kampongbewoners minder gelukkig zouden zijn, als hun de muziek van het „tombokhquot; ontbrak; anders, dunkt mij, zouden zij reeds lang een gemakkelijker manier van rijstpellen van ons geleerd hebben.

„De muziek van het „tombokhquot;! Immers, al wat het oor van den Inlander aangenaam aandoet, welluidend of niet, is voor hem muziek. Wat wij door muziek verstaan, gelijkt er niet op. De waardeering van tonen en akkoorden hangt geheel af van de gewoonte om ze te hooren. Geen onaangenamer en pijnlijker geluid bij voorbeeld dan hetgeen wordt opgewekt door de ruwe massieve raderen, draaiende om de ongesmeerde houten as van een zwaar geladen „pedatiequot; (vrachtkar). Die knarsende, krijschende, piepende en klagende tonen verscheuren het trommelvlies van den Europeaan op de onmeedoogendste wijze, terwijl ze het oor van den Inlander streelen.

„Een Javaansch hoofd, dat te Batavia voor het eerst een concert bijwoonde, waar zich een uitstekend violist liet hooren, werd gevraagd of hij de muziek mooi vond?quot;

„„Jawel,quot; zeide hij, „bijna zoo mooi als een „pedatiequot;.quot;

„Een regent, wien men bij een andere gelegenheid zijn oordeel vroeg over een concert, dat hij had bijgewoond, antwoordde:

„„Alles was mooi, maar het eerste toch het mooistquot;.quot;

148

Met dat „eerstequot; bedoelde hij het stemmen der instrumenten, dat de muziek was voorafgegaan.

') Padi. Zie de noot op bladz. 114.

-ocr page 259-

UIT HET KAJ1P0NGLEVEN.

„Heeft Sarina, Kadoer's dochter, zich bij den dageraad aan de „soemoerquot; (put) met een paar „timbang'squot; (emmers) water verfrischt, haar natten „sarongquot; (onderrok) verwisseld met een anderen, dien zij behendig over hoofd en lichaam werpt op hetzelfde oogenblik, dat de eerste van hare leden glijdt; heeft zij binnenshuis de weelderige gitzwarte haarlokken gekamd, met versche „kalapaquot;-olie glanzend gemaakt en daarna opgebonden; heeft ze een schoon „badjoequot; (overkleed) aangetrokken, dan ziet men haar al spoedig onder het afdak op de „balehquot; plaats nemen, de groote naaidoos naast, de „sirihquot;-doos vóór haar. Uit het laatste voorwerp neemt zij een groen blad, strijkt daarop een weinig vochtige „sirihquot;-kalk ') en voegt er een stukje „gambierquot; en „pinangquot; 2) bij. Dan rolt zij het blad op en steekt het in den mond. Zonder verder tijd te verliezen, gaat zij aan den arbeid.

„In den geheelen kampong vindt Sarina haar gelijke niet, wat betreft hare bedrevenheid en vlugheid in het maken van handwerken. Op het borduurraam, dat vóór haar op de half onder het lijf toegeslagen beenen rust, is een werk gespannen, waarbij zelfs gouddraad wordt gebruikt. Als het eenmaal voltooid is, zal zij met een paar muilen voor den dag komen, waarvoor te Batavia misschien wel acht gulden wordt betaald.

„Aliman heeft zijn buren aanbevolen om mij te bewasschen. In den aanvang kwam Ma Seimoen het linnengoed halen en brengen; tegenwoordig stuurt zij Sarina. De ernstige „blandaquot;, die nooit een woord met haar wisselde en haar niet eens scheen op te merken, schijnt haar vertrouwen te hebben ingeboezemd.

„Dat mijn persoon een tijd lang het onderwerp van alle gesprekken in den kampong is geweest, behoef ik wel niet te zeggen. De tegenwoordigheid van een blanke prikkelde de nieuwsgierigheid en wekte zelfs den argwaan op. Men heeft zich verdiept in allerlei gissingen, en is geëindigd met te gewennen aan mijn gezicht. In de eerste dagen bemoeide ik mij met niemand en zag niet eens om mij heen. Aliman vertelt, dat ik een geleerde ben, die zich alleen met diepzinnige studiën bezig houdt en daarvoor de eenzaamheid zoekt. Het schijnt dat men daarmede genoegen heeft genomen.

„Zelden gaat iemand het erf van mijn buurman voorbij, zonder een praatje met Sarina te maken. Het meisje trekt de aandacht der jongelieden, zelfs van nabijgelegen kampongs. Ik houd het er voor, dat menigeen hier langs wandelt met geen ander doel, dan om Sarina te zien.

„Sarina ziet er dan ook uit iils een ontluikende bloem; in het oog van den Inlander is zij misschien wel een schoonheid. Slaat zij de oogen van haar werk op om een groet of een vriendelijk woord van een voorbijganger te beantwoorden, dan blijft deze gewoonlijk staan, als door een magnetische kracht aan den grond genageld. Hervat zij dadelijk den arbeid, ten teeken dat zij geen lust heeft een gesprek aan te knoopen, dan is de wandelaar

') Sirih-kalk wordt gewoonlijk van schelpen gebrand. ■) Zie de noot op bladz. 78 hiervoren.

-ocr page 260-

UIT HET KAMPONGLEVEN.

weer bij machte zijn weg te vervolgen. Is Sarina van nature zedig of behaagziek? Verveelt haar die hulde, of ducht zij de bestraffing barer moeder, wie niets ontgaat van hetgeen er buiten voorvalt, al is zij binnenshuis bezig.

„Een trouwe bezoeker is Amat, de zoon van Ma Seimoen's zuster. Bijna dagelijks komt hij zijn tante zien en vertelt haar de nieuwtjes van den dag. Nu eens heeft hij op den „passarquot; (markt) gehoord, dat de rijstoogst op Java zeer middelmatig belooft te zijn en de prijzen nog zullen stijgen; dan geeft hij een relaas van een schrikkelijken moord, die in kampong Troelie is gepleegd door een amokmaker. — Aan oom Kadoer, die in zijn jeugd zes jaren bij het leger heeft gediend, deelt hij de laatste berichten van het oorlogsterrein mede. Er is scherp gevochten en de Hollanders hebben weer gewonnen, dank zij de dapperheid der Inlandsche soldaten van het zevende bataljon, het korps, waarbij oom Kadoer vroeger heeft gestaan. Zekere sergeant Katjong ging allen voor en drong het eerst in de „benting'' (versterking) der Atjehers. — Nicht Sarina verneemt van Amat welke verlovingen er bij den aanstaanden rijstoogst vermoedelijk in den kampong zullen plaats hebben.

„Amat's ouders zijn welgestelde lieden, die groote verwachtingen van hun zoon koesteren. Als de stokoude schrijver van den Inlandschen kommandant te Meester Cornelis komt te sterven, zal Amat, — die nu reeds zijn werk verricht, — tot „djoeroe-toelisquot; (schrijver) worden aangesteld; dat is hem reeds toegezegd. Eenmaal schrijver, — meenen de ouders, — klimt hij stellig op tot adjudant; want de jongen is ongelooflijk vlug-met de pen!

„Nog nooit heeft Amat zijn nichtje een onvertogen woord gezegd, en zelfs geen toespelingen gemaakt op plannen, die misschien in zijn hoofd omgaan, doch nog niet tot rijpheid zijn gekomen. Dat hij haar liefheeft, begrijpt zij instinktmatig; waarom zou hij zich anders zoo dikwijls vertoonen 1 Dat hij haar genegenheid zoekt te winnen, blijkt uit de vele oplettendheden, die hij haar bewijst. Wat komt hij altijd netjes voor den dag! Hoeveel zorg wijdt hij aan zijn hoofddoek, waaraan nooit een scheeve plooi is te zien!

„17 Mei.

„Aan de zuidzijde van den kampong, nabij de badplaats der buffels, staat op een afgelegen plek, onder dicht geboomte, de woning van een man, die zich Ardie noemt.

„Hoewel vlug en krachtig van uiterlijk, verraden de diepe rimpels op zijn gelaat en eenige grijze haren, die onder den hoofddoek te voorschijn komen, minstens een veertigjarigen leeftijd. Een paar sluwe, beweeglijke oogen, door zware wenkbrauwen overschaduwd, verhoogen den onaangenamen indruk, dien zijn persoonlijkheid geeft.

„Waarmede Ardie den kost verdient, weet eigenlijk niemand. Al verloopen er dagen, zonder dat men een rookwolkje boven zijn huis ziet opstijgen, dat_ hij gebrek lijdt zal

150

-ocr page 261-

UIT HET KAilPOXO,LEVEN.

niemand gelooven; integendeel, ieder houdt het er voor, dat Ardie er warm inzit. Javaan van geboorte ■), zonder vrouw of kind, dikwijls weken lang afwezig en afstootend van aard, zou men zich in het geheel niet metJiem bemoeien, als hij de aandacht niet trok door zijn zonderling gedrag en door zijn Lampongschen aap.

„Zonderling is het, dat hij zich onthoudt van allen arbeid op de rijstvelden, dat hij zelfs geen voet „sawahquot; bezit; zonderling dat hij uit eigen beweging nooit één woord spreekt.

„De Lampongsche aap, even gevreesd door zijn valschen aard als bewonderd door zijn verstand, is Ardie's trouwe metgezel en het eenige punt van aanraking met de kampongbewoners. Onder meer, kunsten, die voor zijn verstand pleiten, heeft Ardie's aap geleerd, om op kommando „kalapaquot;-vruchten te plukken. Oud en jong vermaken zich daarmede. Wil iemand een paar kokosnoten geplukt hebben zonder zich de moeite te geven in den soms tachtig voet hoogen boom te klimmen, dan roept hij Ardie met zijn Lampongschen aap te hulp. Deze bindt een lang touw om het lijf van den aap, houdt het uiteinde in de hand, en geeft dan eenvoudig een wenk om naar boven te klimmen. In een oogenblik zit het beest onder de kroon, vat de eerste de beste vrucht aan, en kijkt omlaag. Is de noot niet rijp, dan trekt Ardie aan het touw, waarop de aap den voorpoot naar een tweede vrucht uitsteekt. Volgt er geen ruk, dan plukt hij de noot en werpt haar naar beneden. Daar is iets duivelachtigs in die verstandhouding tusschen Ardie en zijn aap, maar men vindt het toch aardig.

„In den laatsten tijd blijft Ardie meer tehuis dan vroeger. Hij heeft met Kadoer kennis gemaakt en hem een kinderwagentje getoond, dat bij elke rondwenteling der raderen een hamertje in beweging brengt. Het geklap van dat hamertje bij het rijden valt bijzonder in den smaak van de kinderen; ook in dien van den ouden Kadoer, die van Ardie toestemming heeft gekregen om het eenvoudige mechaniek na te maken. Thans is Ardie hem meermalen behulpzaam in het maken van speelgoed. Zit hij bij Kadoer te praten, dan dwalen zijn gluipende oogen naar de plaats, waar Sarina zich ophoudt. Dat gluren blijft niet onopgemerkt en schijnt het meisje te hinderen; want zij weet zich altijd zóó te wenden, dat zij den leelijken Ardie den rug toekeert.

151

„Gisteren heeft Kadoer, den pagger herstellende, waarop Ma Seimoen de wasch te drogen hangt, een langdurig onderhoud met zijn vrouw gehad, waarvan Sarina tot haar leedwezen niets kon verstaan, omdat er fluisterend werd gesproken. Dit heeft haar angstig gemaakt, — zij weet zelve niet waarom; maar het drukkende gevoel, dat zij ondervond, een soort van beklemming in het ademhalen, heeft zij nooit te voren gekend. Zij snakte

') Javaan van geboorte. Java wordt door de rivier Losari in nagenoeg twee gelijke helften gedeeld. De ten oosten daarvan verblijf'houdende bewoners, worden als echte Javanen beschouwd, terwijl de westwaarts wonenden als Maleiers, beter nog als Soendaneezen, aangeduid worden.

-ocr page 262-

UIT HET KAMPONGLEVEN'.

naar lucht. Het kostte haar moeite op de „balehquot; te blijven zitten, en met den arbeid wilde het niet meer vlotten. Ach! als haar eens een ongeluk boven het hoofd hing! Het gezang van de „boerong-perkoetoetquot; (tortelduif) boven haar hoofd klonk heden zoo neerslachtig!

„Wat had Ardie toch altijd te praten met vader? Zij wenschte, dat hij nooit een voet op het erf had gezet; want als er eenig kwaad dreigde, zou Ardie het aanbrengen — dat leed geen twijfel.

„Amat voelde immers denzelfden tegenzin. Wat had hij haar onlangs ook verteld? — 0 ja! dat Ardie met „pontianaksquot; (spoken) omging, en 'snachts in de gedaante van een witte kat op de kerkhoven wandelde, — welk een afschuwelijke man! — en dat hij naar goedvinden de „weweh's (andere soort spoken) kon oproepen of ze verdrijven door „mejnanquot; (wierook) te branden!

„Zij nam zich stellig voor haar vader te waarschuwen voor Ardie, opdat verdere omgang met hem werd vermeden.quot;

152

-ocr page 263-

ZESTIENDE HOOFDSTUK

Sarina en Amat,.

Vei'volg' van het dag-boek van quot;Van Berkenstein.

„20 Mei.

Hoe langer ik het kampongleven geniet en mij onder de voor het uiterlijk zoo bedaarde kampongbewoners beweeg, des te meer kom ik tot het besef, dat ook hier, — evenals overal, waar menschen zijn, — dezelfde driften werken. Dat ik mij in den aanvang in mijn beoordeeling vergiste, is niet te verwonderen. Wie toch vermoedt, wanneer hij bij zacht lief weer den Oceaan bevaart, dat onder de gladde oppervlakte van dat hemelsblauwe water voortdurend strijd wordt gevoerd, dat zelfs op verschillende diepten krachtige stroomen zich in tegengestelde richtingen bewegen?oe langer ik het kampongleven geniet en mij onder de voor het uiterlijk zoo bedaarde kampongbewoners beweeg, des te meer kom ik tot het besef, dat ook hier, — evenals overal, waar menschen zijn, — dezelfde driften werken. Dat ik mij in den aanvang in mijn beoordeeling vergiste, is niet te verwonderen. Wie toch vermoedt, wanneer hij bij zacht lief weer den Oceaan bevaart, dat onder de gladde oppervlakte van dat hemelsblauwe water voortdurend strijd wordt gevoerd, dat zelfs op verschillende diepten krachtige stroomen zich in tegengestelde richtingen bewegen?

„Het eentonige, gelijkmatige leven van den kampongbewoner, de groote kalmte in al zijn doen en laten, doet bjj een oppervlakkige beschouwing aan een idyllischen toestand gelooven. Geeft ge u echter den tijd tot nauwkeurige waarneming, dan ontwaart ge, dat ook hier de schijn bedriegt. Al heeft de Oosterling een eigenaardige wijze van zich voor te doen, in zijn binnenste sluimeren dezelfde gewaarwordingen en gemoedsbewegingen, die in het hart van den Westerling omgaan. En evenals door een stormwind de kalme zee plotseling van gedaante verandert en met onweerstaanbaar geweld alles vernielt, wat haar in den weg staat, wordt ook de kampongbewoner onherkenbaar, als zijn lang bedwongen driften aan het zieden gaan.

„Hoewel ik zulk een uitbarsting nog niet zag, en er ook niet naar verlang, omdat die nooit zonder gevaar is, ondervond ik toch al, dat de kalmte van den Inlander slechts een aangeboren masker is, waarachter hij zijn menschelijke aandoeningen meesterlijk weet te verbergen.

so

-ocr page 264-

SARINA EN AM AT.

„Toen ik bij Aliman mijn intrek nam, ontbrak mij alle lust tot praten. Ik was te veel veiTuld met het verledene, om behoefte te gevoelen, met wien ook in eenige aanraking te komen. Indien het mij te doen geweest ware, om het vertrouwen bij mijn nieuwe omgeving op te wekken, ik had geen betere houding kunnen aannemen. De eerste, die het ijs brak, — om mij van een Westersche uitdrukking te bedienen, — was Norina. Twee, drie dagen hield zij het uit, mij zwijgend te bedienen; toen begon zij eenige woorden te zeggen, die geen antwoord vereischten. Eindelijk ging zij over tot een vraag, waarop ik kort bescheid gaf; en thans vat zij elke gelegenheid aan, om aan haar vrouwelijken praatlust te voldoen. Ik moet bekennen, dat zij veel takt aan den dag legt in het kiezen van het geschikte oogenblik; want zij ziet gauw in, wanneer ik niet geluimd ben haar aan te hooren.

„Eerst heeft Norina mij op de hoogte gebracht van alles, wat haar huiselijk leven betreft; toen kwam de beurt aan de buren, en thans betwijfel ik, of er een familie in den kampong woont, waarvan zij mij niet de eene of andere bijzonderheid heeft verteld.

„Waren die mededeelingen mij aanvankelijk totaal onverschillig, langzamerhand wekten ze toch mijn belangstelling op, al was dat ook in zeer geringe mate. Hoor alle dagen spreken over iemand, die u vreemd is; als gij later dien persoon toevallig eens ontmoet, dan zult gij hem ten minste een blik waardig keuren. Zoo gaat het mij hier ook. Üe kampongbewoner bij voorbeeld, die daar in werktenue, dat is zonder baadje, een paar zware bamboes, met water gevuld, op zijn schouders torsende, mijn huis voorbijgaat, is mij niet vreemd meer. Ik weet, dat hij een speler is en het geld, dat hij met een dag handenarbeid verdient, in een uur verdobbelt. Wandel ik tegen den avond den kampong uit, om de zon te zien ondergaan, dan wissel ik onderweg met menigeen een vriendelijk woord. Een bejaarden Inlander, die voor zijn woning zit, vraag ik:

„„Hoe maakt het uw dochter?quot;

„„Hoe zou 't gaan, „toeanquot;?quot; antwoordt hij berustend. „Misschien zal ze sterven, misschien niet.quot;

„„Heeft zij nog de koorts?quot;

„„De koorts is niet teruggekomen, „toeanquot;.quot;

„„Nam zij de „obatquot; (geneesmiddelen) in, die ik u voor haar gaf?quot;

„„Eerst weigerde zij. Toen ik evenwel zeide, dat gij mij die hadt ter hand gesteld, heeft zij ze ingenomen, zeggende: de „obatquot; van den „doekoenquot; (Inlandsche dokter) helpt toch niet.quot;

,,„Zjj heeft wel gedaan. Zeg haar, dat zij den geheelen voorraad moet gebruiken.'quot;

„„Goed, „toeanquot;!quot;

„Als de chinine dat meisje van de koorts geneest, dan is mijn naam als dokter gemaakt.

„Ook Sarina's tong is langzamerhand losgeraakt. Het is uit haar mond, dat ik de bijzonderheden over Ardie heb vernomen. Dat Amat haar het hof maakt, heeft zij wel is waar niet bekend, doch dat was onnoodig. Mijn waarnemingen uit de galerij, van waar ik

154

-ocr page 265-
-ocr page 266-
-ocr page 267-
-ocr page 268-
-ocr page 269-

SARINA EN AMAT.

alles kan zien, wat op het erf' van mijn buurman voorvalt, laten daaromtrent geen twijfel. Bovendien hoor ik in liet late avonduur gedurig het eentonig geluid van de „soelingquot; (fluit), waarop Amat, — leunende tegen een boom of' pagger in de nabijheid van Sarina's woning, — zijn hart lucht geeft. Het schijnt dat het haar nooit verveelt er naar te luisteren, ja zelfs dat zij meer overtuigd wordt van de vurige liefde haars aanbidders, naarmate hij langer volhoudt te blazen. En hëm verveelt of vermoeit het niet, om uren achtereen denzelf'den dreun te herhalen.

„Wat mij in het algemeen opvalt in den omgang met Inlanders, is de omzichtigheid^ die zij in acht nemen bij het geven van antwoord. Welke vraag ik ook doe, zelden zal ik een bepaald antwoord ontvangen. Bij voorbeeld: Eens zag ik op den groeten weg een Maleier bezig met het tuig los te maken van een „sappiequot; (trekos), die door ouderdom of uitputting was bezweken, en dood voor het zwaar beladen karretje lag, dat hij zoolang had voortgetrokken. Om iets te zeggen, vroeg ik op deelnemenden toon;

„„Is het „sappiequot; dood?quot;

„Nu bestond daaromtrent geen de minste twijfel, noch bij mij, noch bij den eigenaar. Van flauwten of gevallen van schijndood is er bij beesten nooit sprake, zoover ik weet. Het verlies van het „sappiequot;, dat 's mans voornaamste kostwinning uitmaakte, was bovendien gewichtig genoeg, om zich behoorlijk van zijn dood te overtuigen, vóór dat hij het afspande. Toch luidde zijn antwoord:

„„Barangkali matiquot; (misschien dood)!quot;

„Nog iets eigenaardigs merkte ik op bij den Inlander, den tegenzin namelijk om zijn eigen naam te noemen.

„Vraag ik een onbekende:

„„Hoe is uw naam?quot;

„Bijna altijd zal hij beproeven om niet rechtstreeks daarop te antwoorden.

„Herhaal ik de vraag op bevelenden toon, dan ziet hij eerst nog eens rond of geen der aanwezigen voor hem zal antwoorden. Zegt een kennis: „dat is Aliquot;, dan doet het hem blijkbaar genoegen; maar is hij verplicht zelf te antwoorden, dan zegt hij eindelijk:

„„Men noemt mij Ali.quot;quot;

„21 Mei.

„Langs den zoom van den naastbijgelegen kampong loopt een beekje, dat gevoed wordt door het water van een bron, een paar palen hooger gelegen. In den westmoesson doet het regenwater de beek zóó zwellen, dat het water met kracht door de diep ingesneden bedding stroomt en zich verderop bruisend in de Tjiliwoeng werpt.

Nu de regens voor goed hebben opgehouden, is de beek weer helder en kan men desnoods de bamboe, die den Inlander tot brug dient, ontberen om den overkant te bereiken.

155

-ocr page 270-

SiRINi. EN AMAT.

„Het is opmerkelijk, dat de kampongbewoner met het gemak van een koorddanser over een enkelen bamboe loopt, om liet even of die over een slootje of over een bruisenden stroom of een diep ravijn ligt. Hij kleini er zijn toonen als vingers om, en weet niet wat duizelig worden is.

„Uit die beek haalt men, bij gebrek van een eigen put, het water, voor drinken en eten bereiden benoodigd; men brengt er zijn waschgoed heen en reinigt het. Maar waarom zoo'n waterstroompje onbetaalbaar gerekend moet worden, is tot het uitwasschen van de „brasquot; alvorens zij tot „nassiquot; ') geknokt wordt. De huisvrouw of dochter brengt de groote „koekoesanquot; of mand, waarin lt;le rijstkorrels zijn, onder de oppervlakte van het water, evenwel zóó, dat niets kan verloren gaan, en wascht en spoelt en draait en schudt, dat het een aard heeft. Het water iiiiugt door de openingen van het vlechtwerk, waaruit de mand bestaat, en verlaat liet aan vankelijk melkwit. Het verliest die kleur onder de bewerking langzamerhand en eerst wanneer het water bij het verlaten van den mand helder blijft, zooals het binnendrong, is de leirigingskuur afgeloopen en laat men de rijst tot droogworden toe uitdruipen, als wanneer die mand in een „dandang (koperen ketel) gezet wordt, die er als een bus om sluit, en waarin water gekookt wordt, en de stoom zich tusschen de korrels door een weg moet banen, /.oodiit de rijst au ba in marie gaar gestoomd wordt.

„Gisteren merkte ik Morina op, dat zij vergeten had een „tjëtingquot; (een mand om gekookte rijst in te bewaren) te ledigen, waarvan de inhoud reeds in een staat van ontbinding verkeerde en gruwelijk stonk,

„Lachend antwoordde zij, dat zij opzettelijk die rijst liet bederven.

„ „Waarom T

„„Wel! als de rijst begint te ruiken, dan giet ik het water er af. Het bezinksel, dat op den bodem blijft liggen, wasch ik •een paar malen met schoon water en voeg er wat welriekende bloemen bij. Op die manier krijg ik „bedak.quot;

„Bedakquot; is hetzelfde, wat onze dames „poudre de rizquot; noemen. De Inlandsche vrouwen gebruiken het dagelijks, om de koelheid der luiid te bevorderen.quot;

„23 Mei.

„Sarina treuzelde met het overtellen en samenvoegen van het waschgoed. Ik hoorde haar een paar malen zuchten. Zeker deerde haar iets, want geen lachje speelde om haar lippen. Mijn medelijden met liet bedroefde kind was opgewekt, en toen zij eindelijk wilde weggaan, vroeg ik wat haar deerde.

„Het antwoord was een nieuwe cucht.

156

„„Heeft Sarina de „tjenella'squot; (nmilen) niet kunnen verkoopenT

') Bras en nassi. Zie do noot op Madz. 111,

-ocr page 271-

SARINA EN AMAT.

„Dat was het niet.

„„Sarina „sakit hatiquot; (heeft verdriet).quot;

„In den gewonen omgang beteekent „sakit hatiquot;: liefdessmart ondervinden; de woorden echter letterlijk vertaald beduiden: hartziekte.

„Maagdelijke schaamte belette haar dit te bekennen; doch eindelijk kreeg ik het verhaal van haar leed.

„Ardie, die gruwelijke man met zijn Lampongschen aap, wilde haar huwen en had haar ouders driehonderd gulden als bruidsschat aangeboden, behalve honderdtachtig gulden voor de „tsedekahquot; (het bruiloftsfeest). Hoe ingenomen ook met Ardie's vaardigheid in het uitdenken en vervaardigen van speelgoed, had Kadoer niettemin het aanbod van de hand gewezen, omdat Ardie een Javaan was. Daarentegen had Ma Seimoen, belust op den bruidsschat, haar echtgenoot weten te bepraten, om, — als Ardie op zijn verzoek terugkwam, — vjjfhonderd gulden te eischen. Voor die som kon zij een gouden buikband, diamanten bellen en wat niet al meer koopen. Altijd nog onwillig, liet Kadoer zich nogtans overhalen dien ongehoorden eisch te doen, omdat hij vertrouwde, dat Ardie zooveel geld niet bezat. Heden was Ardie andermaal bij Kadoer geweest en had geen zwarigheid gemaakt om vijfhonderd gulden toe te zeggen; vanavond zou hij het geld brengen, waarna Sarina hem de „sirihquot; moest aanbieden.

„„De „sirihquot;?quot;

„Ja, de „sirihquot;, dat is zoo het gebruik, om aan te toonen dat de verloving heeft plaats gehad.quot;

„„quot;Welnu!quot; zei ik, „biedt Ardie geen „sirihquot; aan, dan komt er vanzelf niets van het huwelijk.quot;

„Verbaasd zag Sarina mij aan, en zeide:

„ „Dat kan niet, „toeanquot;! mijn ouders hebben het voorstel van Ardie immers aangenomen!quot;

„Ik had iets zeer dwaas gezegd; dat begreep ik wel. Het denkbeeld van een weigering komt nooit bij een Inlandsch meisje op. Zij behoort aan haar ouders, zoolang deze haar niet hebben uitgehuwelijkt. Besluiten de ouders hare dochter te laten trouwen, dan vraagt men niet of haar dat bevalt. Zij heeft in die zaak geen stem. Norina deelde mij latei-mede, dat een jonge vrouw, — wanneer zij tegen haar zin getrouwd is, — den dag na de voltrekking van het huwelijk scheiding kan vragen, maar vóór dien tijd blindelings moet gehoorzamen.

„„quot;Wat zegt Amat daarvan?quot; vroeg ik.

„„Amat weet het niet; sedert drie dagen vertoont hij zich niet. Als hij het verneemt, vrees ik voor ongelukken.quot;

„Ik had waarlijk te doen met het lot van het lieve kind, dat onmeedoogend werd overgeleverd aan iemand, dien zij verafschuwde. Toch wist ik haar geen raad te geven.

157

-ocr page 272-

SARINA EN AMAT.

„„Als „toeanquot; mijn vader eens wilde spreken,quot; zeide zij met een smeekenden blik: „misschien zal hij naar uw woorden hooren?quot;

„Ik dacht een oogenblik na. Veel lust om mij met de familiezaken mijns buurmans te bemoeien, had ik niet. Aan den anderen kant kon ik 't niet van mij veikrijgen, geen enkele poging aan te wenden om het arme meisje te hulp te komen.

„„Hebt gij nog verwanten behalve Amat's ouders?quot; vroeg ik.

„„In kampong Kramat woont nog een zuster mijner moeder.quot;

„„Bezocht gij haar nog onlangsJquot;

„Sarina zag mij uitvorschend aan. Haar gelaat helderde eensklaps oj); zij begreep mij.

„„Straks zal ik tot uw vader gaan en met hem spreken.quot;

„Voordat ik het beletten kon, wierp Sarina zich aan mijn voeten, omvatte mijn been en kuste mijn knie. Daarop nam zij een „pajongquot; (zonnescherm), keek naar het erf Tan het ouderlijk huis, en toen zij niemand ontwaarde, verliet zij mijn woning, zonder zich verder over het waschgoed te bekommeren.

„Een halfuur later, toen Kadoer naar buiten kwam, blijkbaar om het meisje te zoeken, want hij keek overal rond, riep ik hem bij mij.

„„Het verwondert mijn vrouw, dat Sarina zoo lang wegblijft,quot; zeide hij. „Bevindt zij zicli niet bij mijnheer?quot;

„„Luister naar mijn woorden, Kadoer!quot; sprak ik op ernstigen toon. „Gij wilt uw dochter uithuwen aan een vreemdeling. Over die handeling zult gij u spoedig schamen tegenover uw betrekkingen; bovendien brengt gij ongeluk over het hoofd van uw eenig kind. — Wil Kadoer den raad aannemen van een vriend, dat hij dan dat huwelijk verbreke! Uw dochter is nog zoo jong, en spoedig genoeg zal misschien een ander zicli aanmelden, die haar geluk beter zal behartigen.quot;

„„Zeg mij, „toeanquot;, waar is Sarina?quot; vroeg Kadoer, thans angstig rondziende.

„„Ver van hier! Gij zult haar tevergeefs zoeken; uw dochter is het ouderlijke huis ontvlucht. Keer naar uw woning terug, en zeg Ma Seimoen, dat zij zelve de schuld is van het verlies van haar kind.quot;

„„Waar vind ik Sarina?quot; riep Kadoer op klagenden toon. „Mijn vrouw zal schreeuwen en misbaar maken. Over een uur weet ieder het in den kampong; schande zal over mijn hoofd komen .. ..quot;

„„Wees bedaard, Kadoer! Begeef u op staanden voet naar Ardie's woning; zeg hem dat gij verplicht zijt het huwelijk drie maanden uit te stellen. Ga dan naar uw vrouw en zeg haar, dat gij Ardie niet tot schoonzoon wilt hebben. Als zij zich boos maakt, deelt gij haar mede, dat Sarina den kampong heeft verlaten. Angst zal haar toorn ledaren. Berust zij in hetgeen gij verlangt, dan komt gij weder tot mij. Wellicht breng ik u op liet spoor om het meisje terug te vinden.quot;

158

-ocr page 273-

SAKINA EN AWW. 1Ü9

„Een halfuur later kwam Kadoer het adres Tan Sarina vragen, en 's avonds na zonsondergang trad de vluchtelinge de ouderlijke woning' weer binnen.'1

„27 Mei.

„Er was heden iets vroolijks in de lucht; menschen en dieren voelden zich opgewekt. De hanen kraaiden en de kippen tokkelden lustigcr dan anders, en de paarden trappelden en sprongen van loutere dartelheid in de „kadoganV stallen rond.

„Vroeger dan gewoonlijk en met meerder zorg gekleed, veiiieten de kampongbewoners hunne woningen, en begaven zich naar de „sawali'squot;. De slanke halmen bukten onder den last der volgeladen rijstaren met haar honderdvoudige rijpgevvorden korrels en vroegen als het ware om geplukt te worden. Nu, heden zou dit plaats liobben. Ieder was gewapend met een „ani-aniquot; (mesje) en babbelend en lachend werden de handen aan het werk geslagen. Geen honderd halmen vielen te gelijk door een enkelen sikkelslag, — dat zou te veel zijn en te spoedig gaan, — maar zoo bedaard ea langzaam mogelijk werd aar voor aar voorzien van een stuk van den halm ter breedte van zes vingers, met de rechterhand afgesneden en aan de linker- overgegemr. Geraakte die hand vol, dan werden de aren tot een „potjongquot; (bosje) gebonden en ter zijde gelegi op een „galangganquot; (dijkje om elke sawah). Later werden die „potjongsquot; tot „gedengsquot; be saam gebonden, dat wil zeggen tot grootere bossen, die ongeveer drie K. G. wegen.

„Dat Sarina van de partij was, sprak vanzelf; alle jonge meisjes werkten mede, en ontbraken ook niet gaarne bij zulke gelegenheid oj) het rijstveld. Maar dat ook Amat zich bij het oogstend kampongvolk had gevoegd, was eerder iets ongewoons te noemen, daar immers zijn werkzaamheden hem te Meester Cornelis riepen.

„De jongeling zorgde, dat hij in de nabijheid van Sarina kwam te staan, ten einde onder het snijden eenige woorden met haar te kunnen wisselen. Zoolang beiden op gelijke hoogte bleven met de overige lieden, namen zij deel aan het algemeen gesprek. Daar zij zich echter niet erg beijverden, om met hen gelijk te blijven, geraakten ze al spoedig een weinig ten achteren.

„„De Javanen hebben toch wel aardige gebruiken,quot; zeido Amat, toen hij alleen door Sarina kon verstaan worden.

„„Ik houd niet van de Javanen,quot; antwoordde deze gemelijk,

„„Eb!quot; riep Amat zacht, „alle Javanen gelijken niet op Ardie.quot;

„Sarina zweeg.

„„Zij, die te Batavia komen en niet weer naar hun „negriequot; (geboorteland) terug-keeren, staan in geen goeden reuk bij hun eigen landslieden.quot;

„„Dat is zeker het geval met Ardie,quot; sprak Sarina.

„„Komt Ardie nog dagelijks bij uw vader?quot; \Toeg Amat na een wijle.

-ocr page 274-

160 SARIN A EN AM AT.

„„Neen! ik koop, dat hij zich nooit weer op liet erf mijner ouders zal vertoonen.'1

„„Weet gij wel, Sarina! dat ik meer dan ooit hem verdenk van plannen,...quot;

„„Van welk gebruik der Javanen wildet gij spreken?quot; viel Sarina hem in de rede.

„Het scheen, dat buitengewoon volle aren Amat uitlokten een stap dichter bij Sarina te komen. Toen zeide lij zacht:

„„Bij den rijstoogst, bij voorbeeld, biedt de jonkman het meisje, dat hij liefheeft, een „potjongquot; (bosje) padie aan. Weigert zij het te ontvangen, dan is dat een teeken, dat zijn hulde haar onaangenaam is; neemt zij het daarentegen aan, dan staat dit gelijk met een verloving.

„„Wel aardig,quot; zeide Sarina, zich een weinig afwendende en ijverig voortgaande met snijden. „Ik heb dit meer gehoord.quot;

„„Sarina!quot; begon Amat een oogenhlik later op nog zachter toon. „Sarina! de oude „djoeroe-toelisquot; (schrijver) is gisteren gestorven.quot;

„ „Kassian!quot;

„„Sarina! de koinmandant heeft mij verzekerd, dat hij mij zal voordragen tot zijn opvolger.quot;

„„Sarina!11 herhaalde Amat, toen zjj bleef zwijgen, „ik heb mijn ouders gezegd, dat ik wensch te trouwen.quot;

„Amat stond ini bijna rakelings naast Sarina, die zich meer voorover boog dan noodig was voor haar arbeid.

„„Zie eens. Sarina! welke schoone aren ik hier verzameld heb.quot;

„„Wil Amat de Javaansche gebruiken bij ons invoeren?quot; vroeg zij lachend. „Doe dat niet.quot;

„„Ik zon ii willen toonen, dat ik u liefheb, omdat ik het niet durf uitspreken,quot; zei Amat, terwijl hij haar het bosje „padiequot; voorhield.

„Schuchter zag Sarina om en haastte zich te zeggen:

„„Wees op uw hoede! Ardie staat aan den rand van den kampong en loert op ons als een tijger op zijn prooi. Leg de „potjong padiequot; op den „galangganquot;; snel!quot;

„Amat gehoorzsuamde, voegde zich daarna weder bij Sarina en vroeg:

„„Mag mijn vader tot Kadoer gaan om over ons huwelijk te spreken?quot;

„ „Laat uw vader komen, Amat! maar blijf nu niet zoo dicht bij mij staan.quot;

„Al snijdende verwijderde Amat zich onmerkbaar van Sarina, en mengde zich in het gesprek der andere kamponglieden.

„Toen de laatste aar gesneden was, werd de „bawonquot; ') onder de werklieden verdeeld en ging ieder met zijn aandeel in vroolijke stemming huiswaarts.

') Bawon wordt genoemd liet oogstloon, dat steeds in natura uitbetaald wordt. Dat loon bedraagt gewoonlijk een vijfde gedeelte yan den oogst.

-ocr page 275-

SARINA EN AMAT.

„Oppervlakkig kwam mij dat snijloon buitensporig hoog voor. Het was toch geen kleinigheid, een vijfde van de opbrengst van zjjn eigen land, dat men in den loop van eenige maanden geploegd, besproeid, beplant en van onkruid gezuiverd heeft, te moeten afstaan, alleen voor het oogsten. Bij nader inzien heb ik echter begrepen, dat die betaling slechts schijnbaar hoog is. Wat is toch het geval? Hij, wiens „padiequot; het eerst rijp is, noodigt, zijn kennissen uit, om te komen snijden en betaalt dien arbeid met een vijfde. Daarentegen wordt hij een paar dagen later door een ander verzocht, op diens rijstveld te komen snijden, en ontvangt dan zelf een vijfde. En daar ieder op zijn beurt hetzelfde doet, beteekent die betaling eigenlijk niets; want men ontvangt nagenoeg zooveel vijfden als men er geeft.quot;

„8 Juni.

„De kampong heeft zijn gewone kalmte teruggekregen. Op een schrikbarende wijze werd deze gisteren verstoord. Ik heb nu den storm van bruischende hartstochten, die soms in het gemoed van den Inlander loeien, in zijne uitwerking van nabij gezien; en ofschoon mijn leven een oogenblik gevaar heeft geloopen, ben ik er ten slotte heelhuids afgekomen.

„Daags na den rijstoogst kwam Amat's vader bij Kadoer en vroeg de hand van Sarina voor zijn zoon. Kadoer deelde hem mede, dat hij niet vrij meer was daarover te beschikken, sedert hij Ardie, wiens aanbod hij aanvankelijk had aangenomen, toegestaan had over drie maanden zijn aanvraag te herhalen. Amat's vader gaf als zijn meening te kennen, dat dit uitstel gelijkstond met een weigering, en trachtte Kadoer te overreden, dit aan Ardie onbewimpeld te zeggen. Daartoe was Sarina's vader echter niet te bewegen. Het onderhoud duurde lang, zonder eenig resultaat te geven-

„Later is het gebleken, dat Ardie, die nacht en dag om Kadoer's woning dwaalde^ in den waan gekomen was, dat de verloving van Sarina met Amat toen beslist was geworden.

„Een paar dagen bleef Ardie onzichtbaar. Kwam een kampongbewoner in de nabijheid zijner woning, dan joeg het krijschend geschreeuw van den Lampongschen aap — kwaadaardiger dan ooit — hem, terwijl de uitroep van „sejtanquot; (duivel) zijn lippen ontsnapte, ijlings terug. Het scheen, dat Ardie booze plannen in het schild voerde en slechts de gelegenheid afwachtte, om die ten uitvoer te brengen. Althans gisteravond, even na zonsondergang, ontwaarde Amat, van Meester Cornells terugkeerende, in de nabijheid van een begraafplaats, iemand, die achter een boom nedergehurkt zat en zich blijkbaar trachtte te verbergen. Daar hem dit verdacht voorkwam, rolde hij, bijwijze van voorzorgsmaatregel, zijn sarong om het lijf, zoodat deze hem in het loopen niet kon hinderen, — als het noodig mocht worden om zijn heil in de vlucht te zoeken.

„Onze Amat was een goede kerel, maar een heldenziel bezat hij niet.

101

21

-ocr page 276-

SAKINA EN AMAT.

„Toen hij eenige schreden verder gekomen was, za,g hij den neergehurkte opspringen en met ontbloote kris, „amokh,1-hrullend, op hem toeschieten.

„G-elukkig voor Amat, dat de velden droog waren; want nu kon hij van den „galang-ganquot;, waarover het pad liep, afgaan en over de stoppels en kluiten der rijstvelden heenijlen. Zoo snel als zijn krachten het veroorloofden, ontliep hij het gevaar, wipte over de „galanggan'squot;, drong door de struiken, die op zijn weg groeiden, en bereikte zonder om te zien den kampong, waar zijn hulpgeschrei ieder, die het hoorde, naar een of ander voorwerp deed grijpen, dat tot wapen kon dienen.

„Toen Ardie een ondeelbaar oogenblik later den kampong binnenstormde, stak hij met de woestheid des waanzins een man overhoop, die, meb een vracht hout beladen, hem niet tijdig genoeg ontweek. Iets verder stiet hij op een hoop volk, met gepunte bamboe's, pieken en lansen gewapend. Als een krankzinnige wierp hij zich daarop, met het natuurlijk gevolg, dat de punt der grootste lans hem in het lichaam drong. Daar zijn verwoede aanval den drom eenigszins deed wijken en Ardie met beide handen een opening trachtte te maken in de wapens, die tegen hem gericht waren, zouden er nog meer slachtoffers gevallen zijn, als Amat de deinzende menigte niet tot staan had gebracht.

„Tot aller ontzetting evenwel sprong eensklaps de Lampongsche aap op Ardie's schouder. „De „sejtanquot;! de „sejtauquot;!quot; (de satan) riepen verscheidene stemmen. De aap had zich losgerukt en trachtte zijn meester te hulp te komen door twee rijen groote tanden te laten zien en vervaarlijk te krijschen.

„Door Norina's hulpgeroep gewaarschuwd, liep ik mijn huis uit en schoot juist op het oogenblik toe, waarop Ardie, met zijn aap op den schondei', zich ten tweeden male op zijn tegenstanders wilde werpen. Mijn tegenwoordigheid wekte den moed van het kampongvolk op, dat zuiver verdedigenderwijs was te werk gegaan. Het jachtgeweer, dat ik in handen hield, was met hagel geladen. Ik weet niet door welke ingeving ik op den aap aanlegde; misschien omdat hij zich het vijandigst aanstelde en door zijn geschreeuw zijn meester tot vernieuwden strijd scheen aan te zetten, misschien omdat ik huiverde een mensch neer te schieten.

„Zoodra ik losbrandde, stortte de „sejtanquot; dood voor de voeten van Ardie, aan wiens hand op hetzelfde oogenblik de kris ontviel, die hij tot nn toe dreigend omhoog had gehouden. Hem ongewapend ziende, bedacht ik mij niet lang; ik liet mijn geweer vallen, wierp mij op den „amokhmakerquot; en sloeg de handen aan zijn strot. Amat kwam mij dadelijk te hulp, en in een ommezien lag Ardie, aan handen en voeten gebonden, op den grond.

„Het bloed stroomde den ongelukkige uit de wonde, hem door den lanssteek toegebracht; ik begreep dat bloedverlies Ardie onschadelijk had g-emaakt, en dat zijn onmacht niet te wijten was aan de hagelkorrels, die hem hadden getroffen. Zoo goed en kwaad het ging, verbond ik den gevangene, die daarna op een „tandoequot; (draagbaar), uit

162

-ocr page 277-

SARINA EN AMAï.

eenige bamboe's saamgesteld, gelegd en onder geleide van Aliman naar het politie-bureel te Meester Cornelis gebracht werd.quot;

„12 Juni.

„Onderweg naar het stads-verband (Inlandsch hospitaal), werwaarts hij door de zorg der politie vervoerd werd, is de wamokhquot;-maker aan de gevolgen overleden. Het bericht van zijn dood werd door de bewoners van kampong Kolot, maar vooral door Amat met een zekere gewaarwording van genoegen vernomen. Voor de eerstbedoelden toch had de overledene zicli steeds een nurksch, onvriendelijk wezen getoond; voor den jeugdigen verliefde was hij een struikelblok geweest, dat zijn huwelijk met de lieve Sarina in den weg stond. Het viel Amat nu niet moeilijk zijn vader te bewegen, andermaal naar Kadoer te gaan om de huwelijksvoorwaarden te regelen. Het gevolg hiervan was, dat gisteren reeds de knoop werd gestrengeld en dat Sarina en Amat zich op dit oogenblik het gelukkigste echtpaar der gansche wereld achten.quot;

108

-ocr page 278-

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

Twee zeer verschillende tafereelen,

De aandoening, die Van Berkenstein op het Europeesche kerkhof ondervonden had, bij liet plotseling ontwaren van het graf van het meisje, dat hij zoo innig lief gehad had en van wier overlijden hij onkundig gebleven was, was niet verdwenen, al was zij in een mildere stemming overgegaan. Integendeel, meer dan ooit leefde hij, — gegeven zijn karakter, — in zijne herinneringen voort. Intusschen begon het besef zich in zijn gemoed baan te breken, dat het een mannelijk karakter onwaardig zou zijn, zijn misanthropische neiging langer bot te vieren. Hij gevoelde, dat hij het leven, dat voor hem nog zoo langdurig kon zijn, niet met treuren en met nuttelooze bespiegelingen mocht doorbrengen. Dat zou zijne Juliette hem stellig verbieden, wanneer zij hem hare stem kon doen hooren.e aandoening, die Van Berkenstein op het Europeesche kerkhof ondervonden had, bij liet plotseling ontwaren van het graf van het meisje, dat hij zoo innig lief gehad had en van wier overlijden hij onkundig gebleven was, was niet verdwenen, al was zij in een mildere stemming overgegaan. Integendeel, meer dan ooit leefde hij, — gegeven zijn karakter, — in zijne herinneringen voort. Intusschen begon het besef zich in zijn gemoed baan te breken, dat het een mannelijk karakter onwaardig zou zijn, zijn misanthropische neiging langer bot te vieren. Hij gevoelde, dat hij het leven, dat voor hem nog zoo langdurig kon zijn, niet met treuren en met nuttelooze bespiegelingen mocht doorbrengen. Dat zou zijne Juliette hem stellig verbieden, wanneer zij hem hare stem kon doen hooren.

Hij had nu eenige maanden in den kampong doorgebracht. Hij had het bestaan zijner bewoners leeren kennen. Verloren mocht dat dus niet voor hem heeten; het was evenwel tijd om in de Europeesche maatschappij terug te keeren, om daar het leven met zijn eischen ten opzichte van een beschaafd man te hervatten.

Toen hij aan dat voornemen gevolg had gegeven en in het commensalenhuis van mevrouw Wallis op Goenoeng Sahari, waar hij zijn kamers had aangehouden, teruggekomen was, vond hij er zijn reisgenoot Leeghancker niet meer. Mevrouw Wallis, daarover ondervraagd, deelde mede dat zij tot haar leedwezen was verplicht geweest dien heer te verzoeken haar hotel te verlaten. — AVat had haar daartoe aanleiding gegeven'?—Mijnheer Leeghancker ontving 's avonds bezoeken, die den goeden naam van haar huis in gevaar brachten. Het was wel mogelijk, dat die bezoeken van onschuldigen aard waren, zij mocht die echter niet toelaten. Zij verheugde zich in een toenemend aantal commensalen (nog slechts twee kamers waren onbezet, en zij dacht er over nog eenige vertrekken te laten bijbouwen) en moest zelfs den schijn vermijden van handelingen toe te laten, die de overige hnisgenooten aanstoot konden geven of anderen konden afschrikken, bij haar hunnen intrek

-ocr page 279-

TWEE ZEER VERSCHIIXEUDE TAFEREELEX.

te nemen. Mijnheer Leeghancker had bepaald geweigerd aan haar verlangen, om die bezoeken niet meer toe te laten, te voldoen, was boos geworden en heengegaan. — Waarheen? — Zeker wist mevrouw Wallis dit niet, maar zij had vernomen dat hij een Imisje op Passar Baroe bewoonde.

„Wat kan Leeghancker bewogen hebben,quot; dacht Van Berkenstein, „een goed logement te verwisselen voor een bedompte woning, te midden van Chineezen en kleurlingen?quot;

Dat die ongeoorloofde bezoeken, waarvan mevrouw Wallis sprak, op een vrouw doelden, leed geen twijfel. Maar, wie was zij, die zooveel invloed op zijn jeugdigen vriend had, dat hij om harentwil de betamelijkheid, die hij in Den Haag steeds had in aclit genomen, geheel uit het oog verloor? Van Berkenstein moest er het zijne van hebben; en toen hij zich door een bad had verfrischt, was zijn eerste gang naar Passar Baroe.

Na eenig zoeken en vragen kwam hij aan een houten woning, waarvan de enge voorgalerij door nederhangende „kreeV (matten, ter afwering van het zonlicht, van dunne reepen bamboe vervaardigd) geheel gesloten was. Geen bediende ziende, tot wien hij zieh kon wenden, lichtte Van Berkenstein de middelste „kreequot; zoover op als noodig was om hem door te laten. Binnentredende zag hij een vuilen, halfnaakten Maleier, die met zijn toonen speelde, op den grond zitten.

„Mijnheer Leeghancker?quot; vroeg hij.

„Tanquot;! (verkorting van „tra-tanquot;, alleen verstaanbaar door den toon, waarop het wordt uitgesproken) „ik weet het niet,quot; antwoordde de bediende met een onnoozel gezicht.

Zonder zich langer op te honden met dien man te ondervragen, stapte Van Berkenstein het huis in, en ging door een smalle gang, die de twee zijkamers scheidde, naar de achtergalerij, waar hij veronderstelde, dat Leeghancker zich wel zou ophouden.

Inderdaad vond hij hem ook daar, maar lioe?

In nachtcostuum, kabaai en nachtbroek., het was halfzes in den namiddag, — lui en gemakkelijk als een Inlander uitgestrekt op een bamboezen rustbank, die overdekt was met een mat en voorzien van een aantal langwerpige „bantal bantal goelingquot; (kapokkussens), om zijn rug, zijn hoofd, zijn armen en beenen te steunen, onverschillig welke positie hij aannam. Aan zijn voeten zat, in een zeer luchtig costuum — een „sarongquot; (onderrok) 0211 het lijf en een „slendangquot; (langwerpige gekleurde doek) een paar malen over den boezem tot onder de oksels geslagen — dus met ontblooten hals en armen, een vrij blanke „nonnaquot; neergehurkt, die met loshangende haren een sigaartje rookte.

Slechts één seconde was het Van Berkenstein gegund dat huiselijk tooneel ie aanschouwen, want met den uitroep „Allah tobat!quot; (o! mijn God!) vloog de „nonnaquot; naar een zijkamer, terwijl Leeghancker gelijktijdig verschrikt opsprong en zijn muilen zocht, oin er zijn hloote voeten in te steken.

„Gij hier. Van Berkenstein!quot; riep hij, uitermate verlegen.

„Had ik geweten, hoe ik u hier zou vinden, ik zou u zeker niet zoo op het lijf

-ocr page 280-

TWEE ZEEK VERSCHILLENDE ÏAFEEEELEN.

zijn gevallen. Maar wat beteekent datl Gij woont toch niet hier? Uw bedienden waren bij mevrouw Wallis beter gelogeerd!quot;

„Ja,.... neen,quot; prevelde Leeghancker.

„Wat wil dat zeggen?quot;

„Eigenlijk woon ik lüer tijdelijk in, of liever ik logeer bij „nonnaquot; Antjie.quot;

„Bij „nonnaquot; Antjie? Is dat die halfnaakte jnffer, die weg is geloopen? Logeert mijnheer hier? 't Is om te gieren! Ik zal morgen een photograaf bestellen, om een groep te maken van u en uw gastvrouw; maar juist in dezelfde houding, waarin ik u beiden vond. Dan laat ik er een vijf en twintig afdrukken van maken en zend die naar de vrienden in Den Haag.... Wat zal Sfcoll daarmede een succes in „de Wittequot; hebben!....quot;

„Stil toch!quot; riep Leeghancker, bloedrood van schaamte, maar tevens van angst, dat „nonnaquot; Antjie het zou hooren.

„Die photographie zal den Hagenaars een duidelijker beeld geven van liet intieme Indische leven, van het Oostersche far niente, dan de beste beschrijving. Bovendien zal men uw goeden smaak bewonderen; want de „nonnaquot; ziet er goed uit. Drommels, gij kunt er op rekenen, bij uw terugkomst als een pacha ontvangen te worden.quot;

Leeghancker deed een wanhopige poging om mede te lachen, doch fluisterde op smeekenden toon:

„Denk toch, dat gij bij „nonnaquot; Antjie aan huis zijt!quot;

„'t Is waar, ik dacht daar niet aan. Nu, wees zoo goed aan de vrouw des huizes te vragen, of zij mij in de gelegenheid wil stellen, om mijn excuses te maken.'quot;

Leeghancker deed eenige schreden naar het vertrek, waarin „nonna'quot; Antjie was gevlucht, toen zijn bezoeker hem vroeg:

„Is hier in uw houten paleis geen enkele stoel? Ik zou anders wel willen plaats nemen.quot;

Die vraag deed Leeghancker van richting veranderen. Hij trad een ander vertrek binnen en weldra kwam hij met het gevraagde meubel uit het voorhuis aanloopen. De stoel was van de eenvoudigste soort en bovendien zeer zwak in den rug. Blijkbaar was hij op de een of andere vendutie van ouden rommel gekocht.

„Nu!quot; zei Van Berkenstein, toen hij voorzichtig was gaan zitten, „zal ik aan de dame worden voorgesteld?quot;

Een oogenblik scheen Leeghancker te weifelen, of hij „nonnaquot; Antjie zou gaan roepen; toen ging hij met loome schreden haar kamer binnen.

Het duurde tamelijk lang, voordat de „nonnaquot; kon besluiten zich te vertoonen; eindelijk trad zij de achtergalerij weer binnen. Zij had nu een wit baadje met knoopjes aangetrokken, het haar in een wrong samengevat, en de voetjes in geborduurde muiltjes gestoken. Waarlijk, het meisje zag er goed uit.

166

-ocr page 281-

TWEE ZEEK VERSCHILLENDE TAFEHEELEN.

Van Berkenstein stond op, boog diep, en reide in het Maleisch:

„Nonnaquot; Antjie zal mij, hoop ik, ten goe^e houden, dat ik onaangediend in haar woning hen gekomen.'1

„O! dat is niets,quot; antwoordde de „nonnaquot;, vriendelijk lachend.

„Ik verkeerde in het denkbeeld, dat mijn vriend hier woonde.quot;

„Neen! dat is mijn huis; ik bezit het al drie jaar.quot;

„En woont gij alleen?quot;

Wederom lachte de „nonnaquot; allerliefst en zeide:

„Somtijds.quot;

„Leeghancker! ik heb brieven uit Den Haag ontvangen, waarover ik u moet spreken. Wilt gij n gaan kleeden, terwijl ik met „nonnaquot; Antjie praat !quot;

Van Berkenstein zeide dit op den meest natuurlijken toon; toch klonk het Leeghancker nagenoeg als een bevel in de ooren. Hoewel hij hoegenaamd geen lust had, om uit te gaan en een preek aan te hooren, — want daarop zou het wel neerkomen, — maakte hij geen tegenwerpingen en begaf zich schoorvoetend naar zijn kamer, „nonnaquot; Antjie met zijn vriend alleenlatende.

Deze zette zich op zijn gemak, haalde een pauweveeren sigarenkoker uit den zak, nam er een manilla uit en bood er toen de „nonnaquot; een aan. Vriendelijk lachend bedankte zij, maar reikte hem vuur over om aan te steken en stak toen zelf een „soeroetoequot; (stroosigaartje) aan. Van Berkenstein begreep, dat hij met een Indische grisette te doen had, en keuvelde ongedwongen als met een oude bekende.

„Nonnaquot; Antjie was een natuurkind, zichzelve geen kwaad bewust. Haar moeder, vertelde zij, had eerst geleefd met een kapitein, die te Bandjermasin gesneuveld was; zij, „nonnaquot; Antjie, had haar vader niet gekend, daar zij pas een jaar oud was, toen hij stierf. Te Soerabaia grootgebracht, ten huize van luitenant Van Dijk, bij wien haar moeder huishoudster was, kwam zij op dertienjarigen leeftijd bij een kolonel met grijze knevels en een kaal hoofd, maar toch een goeden heer; want bij zijn vertrek naar Europa had hij haar dit huis geschonken. — De rest liet zich vanzelf begrijpen.

Er werd geen woord gewisseld, toen een kwartier later de beide heeren kampong Baroe uitwandelden. Een ernstige trek lag op het gelaat van Van Berkenstein.

„(lij speelt een gevaarlijk spel, Leeghancker!quot; sprak hij eindelijk, toen zij de brug der Tjiliwoeng overgegaan waren en zich op den Schoolweg bevonden. „Het zon u nog te vergeven zijn, dat gij tot tijdkorting n met die „nonnaquot; amuseert; maar ik had van u niet verwacht, dat gij het decorum zoo geheel uit het oog verliezen en u verslingeren zoudt aan een vrouw, die zoover beneden u staat. Waar moet het heen, .als gij bij dat meisje blijft hokken? Hebt gij daarover nagedacht? Zeker niet? Welnu, ik zal 't u zeggen. Gij wordt eiken dag nauwer omstrengeld door het onzichtbare fluweelen net, waarin gij vrijwillig zijt geloopen. De Indische vrouwen staan er voor bekend, dat zij den slag hebben om do

1G7

-ocr page 282-

TWEE ZEEK VERSCHILLENDE TAFEBEELEN.

mazen ongemerkt toe te halen, totdat haar prooi er dermate in verward is, dat zij zich niet meer kan losmaken. Gij wordt van lieverlede totaal ongeschikt voor het maatschappelijk leven; gij wordt in één woord een blanke „sinjoquot;. Dat meisje bekoort nu reeds uw zinnen zoozeer, dat gij zult eindigen met uw zelfstandigheid geheel te verliezen. Zij speelt nu al den baas over u.quot;

„Daarin vergist gij u toch,quot; viel Leeghancker hem in de rede. „Zij doet alles wat ik verlang en is de onbaatzuchtigheid zelve. Doorgaans heb ik moeite haar iets te doen aannemen, want zij begint altijd met mijn geschenken te weigeren.quot;

„Dat geloof ik gaarne; maar zij eindigt toch met die aan te nemen.quot;

„Zij wil niet eens toestaan, dat ik haar de kosten vergoed voor mijn voeding en inwoning.quot;

„Des te erger! Gij hebt dus al verplichting aan haar. Hoor eens, mijn vriend! als gij verstandig wilt zijn, laat „nonnaquot; Antjie dan loopen; zie haar nooit weer. Zij zal zich wel troosten, wees daarvan verzekerd. Gij zijt haar eerste liefde niet; gij zult ook haar laatste niet zijn. Laat ons naar een hotel gaan en een paar goede kamers uitzoeken; bij mevrouw Wallis zijn uw vertrekken door een ander bezet. Gij stuurt een paar koelies om uw goed uit kampong Baroe te halen; gij geeft hun onder couvert een paar woorden voor „nonnaquot; Antjie mede, waarin gij bij voorbeeld uw onverwacht vertrek naar Holland meldt; gij sluit er eenige bankjes bij in, en laat de grap daarmede uit zijn.quot;

Leeghancker liet zich naar een hotel leiden en deed zuchtend wat Van Berkenstein hem aanraadde. Blijkbaar viel het hem zwaar, dit offer aan de vriendschap te brengen. Of het hem inderdaad te zwaar was, zal het vervolg ons doen zien.

Juist was de tafel in het commensalenhuis der weduwe Wallis afgeloopen en Tan Berkenstein naar zijn vertrekken teruggekeerd, toen de heer assistent-resident Krip zich liet aandienen.

„Zoo, weet gij reeds, dat ik te Batavia teruggekeerd ben? De geheime politie schijnt goed georganiseerd te zijn,quot; zeide Van Berkenstein lachend, den binnentredende de hand toereikend; „ik maak u mijn compliment.quot;

„Dat compliment verdien ik niet,quot; antwoordde Krip. „In de buurt zijnde, reed ik hier even aan om te vragen, of er ook iets van uw terugkomst bekend was, en zoo vernam ik, dat gij vanmiddag waart teruggekeerd. — Het landleven schijnt u geen kwaad gedaan te hebben.quot;

„Integendeel; maar vóór alles bedank ik u zeer voor uw hulp, om mij in kampong Kolot bij den braven Aliman onder dak te brengen. Ik heb het uitstekend goed gehad; zeker ten gevolge van uw aanbeveling.quot;

168

-ocr page 283-
-ocr page 284-

' V.Y.

S.quot;'fil--'ïamp;i- \'X -T£Ic

jgV^. C;J/, quot;v1quot;--V■'T, f '■■ ■■

-ocr page 285-
-ocr page 286-
-ocr page 287-

TWEE ZEEK VEESCH1LLENDE TAFEREELEN.

„Om u de waarheid te zeggen,quot; zeide Krip, „ik dacht, dat gij het geen acht dagen in den kampong zoudt hebben uitgehouden. Ik hield het verlangen, om u af te zonderen voor een gril, die gauw voorbij zou gaan, en gij bleeft langer dan twee maanden weg.quot;

„Mijn verblijf in den kampong zal mij steeds een aangename herinnering schenken; ik heb er mij geen oogenblik verveeld. — En welk nieuws te Batavia !quot;

„In de eerste plaats heeft uw plotseling verdwijnen de nieuwsgierigheid zeer opgewekt. Men sprak over niets anders.quot;

„Zeer gevoelig.quot;

„Met mijn verklaring, dat gij naar de binnenlanden waart vertrokken, was men maar ten halve tevreden. De een beweerde, dat gij naar de Preanger Kegentschappen waart, om woeste gronden op te sporen; een ander, dat gij door den Gouverneur-Generaal te logeeren waart gevraagd; een derde opperde weer wat anders. Zooals het evenwel gewoonlijk gaat, na verloop van eenige dagen werd er niet meer over gesproken.quot;

„Hoe maakt het mevrouw Krip?quot;

„Naar omstandigheden wel; dank u; wij zijn in afwachting van de groote gebeurtenis.quot;

„En verder geen nieuws?quot;

„O ja! er zijn een paar treffende sterfgevallen; ik geloof niet, dat gij de lui gekend hebt; en dan is er een tal van benoemingen ophanden en daarmede gepaard gaande verplaatsingen. Men zegt, dat in Madioen ....quot;

„Gij weet, dat die zaken mij tamelijk koud laten, ten minste als er geen bepaalde kennissen bij betrokken zijn.quot;

„Dan schijnt de regeering het ernstig te meenen met de wering van het particulier landbezit van Europeanen. Die rijkworders geven veel aanstoot.quot;

„Zoo!quot; antwoordde Van Berkensfcein op niet geheel onverschilligen toon.

„Verder, — laat eens zien, — verder heeft mevrouw Neerbosch haar inboedel verkocht, — een prachtige vendutie, — en is daarna naar Holland vertrokken. Maar sta toe, dat ik even een ander onderwerp aanraak,quot; zoo viel Krip zichzelven in de rede. „Hebt gij te Batavia al eens een vendutie gezien T

„Neen, mijnheer Krip.quot;

„Daar moet gij ook nog eens heen. Het is hier niet zoo'n afzichtelijk tooneel als een boeldag in Nederland. Bij zoo'n gelegenheid komt de hulpvaardigheid en menschenmin bij velen boven .... Maar,quot; ging onze assistent-resident voort, toen hij zag, dat daaraan geen aandacht scheen geschonken te worden, „mevrouw Neerbosch heeft Ernestine Van Rosendal aangeboden, haar als gezelschapsdame te vergezellen, onder voorwaarde: dat zij over twee jaren weer haar overtocht naar hier zou betalen, daar het verblijf in Holland haar toch wel niet zou bevallen: maar Ernestine heeft bedankt.quot;

Dit scheen oneindig meer de belangstelling van Van Berkenstein te trekken, want hij zag Krip met vragenden blik aan.

m

22

-ocr page 288-

TWEE ZEEK VERSCHILLENDE TAFEKEKLEN.

„Ja,quot; vervolgde deze, „ik begrijp haar weigering niet; want mevrouw Neerbosch wilde haar ook het maandgeld laten behouden, dat zij bij mijn broer verdient, en bovendien schijnt het jonge meisje niet tevreden in haar tegenwoordige betrekking.quot;

„Niet tevreden?quot;

„Alles behalve! Om u de waarheid te zeggen, doet het mij ook daarom genoegen, dat gij weer hier zijt. Het gaat bij mijn broer niet goed. Wat er is, weet ik niet; maaier hapert iets aan. Mijn broer is nog meer gedrukt en in zichzelf gekeerd dan na het overlijden zijner vrouw; hij vermagert bij den dag, terwijl juffrouw Van Rosendal er uitziet, of ook zij haar plezier wel op kan. Mijn vrouw maakt allerlei veronderstellingen, de een al zonderlinger dan de andere, veronderstellingen, waarin ook aan u een rol bedeeld wordt en beweert, dat gij de eenige zijt, die het raadsel zoudt kunnen oplossen.quot;

Van Berkenstein verloor geen woord van het gesprokene, ofschoon hij strak voor zich bleef zien en met geen enkel woord den gedachtengang van den mededeelzamen assistent-resident poogde af te breken.

„Wat dunkt u,quot; vervolgde Krip, „als gij nog vanavond eens naar de Secretarie-laan gingt ? Mijn broer bevindt zich sedert een paar dagen te Buitenzorg, omdat de Gouverneur Generaal hem elk oogenblik op het paleis ontbieden kan, om over eenige zaken te spreken, die aan de order zijn. Gij vindt dus de jonge dame naar alle waarschijnlijkheid alleen. Wil ik u er heen rijden? Het ligt toch op mijn weg.quot;

„Met genoegen,quot; antwoordde Van Berkenstein opstaande. „Het was toch mijn plan uw broer en Ernestine morgen een bezoek te brengen.quot;

Mejuffrouw Van Rosendal deed geen poging om hare vreugde te verbergen, toen Van Berkenstein de achtergalerij binnentrad.

„Uw afwezigheid duurde zóó lang,quot; zeide zij met een blijden glimlach hem te gemoet gaande, „dat wij aan uw terugkomst begonnen te wanhopen.quot;

„Ik had een tijd van volkomen afzondering noodig,quot; luidde het antwoord, „om te herstellen van een schok, die mij op het onverwachtst trof.quot;

„En heeft de eenzaamheid het gewenschte gevolg gehad?quot; vroeg Ernestine.

„Ja! ik ben genezen, althans ik ben mijn misanthropische neiging te boven gekomen. Had de gelegenheid zich aangeboden, ik zou u reeds eerder toevertrouwd hebben, wat nog slechts aan een enkel persoon bekend was. Jaren lang joeg ik een hersenschim na, een schim, die verdween, wanneer ik hem nabij meende te komen, een schim in de gedaante eener vrouw.quot;

Een oogenblik hield Van Berkenstein op. De oogen onafgebroken op hem gevestigd, luisterde Ernestine met gespannen aandacht naar hetgeen volgen zou.

„Och!quot; beantwoordde hij dien vragenden blik met een zucht, „waartoe dat verleden uit de vergetelheid oproepen? Het is thans bezworen. Dat verleden is zóó eenvoudig, dat het niet eens tot uitgangspunt voor een novelle zou kunnen dienen. Ik heb een vrouw

170

-ocr page 289-

TWEE ZEER VERSCHILLENDE TAPEREEI.EN.

liefgehad. Ik had haar slechts eenmaal gesproken; dit was echter genoeg voor mij, om haar nooit te vergeten. — Welnu! sedert een jaar rust zij hier op het kerkhof hij Tanah Abang. Daar kwam mij haar grafgesteente op het onverwachtst iedere hoop ontnemen.quot;

„Gebeurde dat op den dag van de begrafenis van den heer Neerbosch T' vroeg het meisje.

Van Berkenstein knikte ja.

Twee groote tranen blonken in Ernestines oogen; zij begreep alles. Toen stond zij op en drukte Van Berkenstein deelnemend de hand.

„En hoe maakt gij het?quot; vroeg hij na eenige stilte, die zij geëerbiedigd had. „Ik verneem, dat mevrouw de weduwe Neerbosch u heeft aangeboden haar naar Europa te vergezellen, maar dat gij haar aanbod hebt afgeslagen. Het kwam mij toch wel aannemelijk voor. Is het niet, zegf'

Ernestine schudde het hoofd.

„Gebrek aan sympathie!quot;

„Dat niet; zij was allerliefst voor mij. Ook na het overlijden van haar echtgenoot gaf zij mij voortdurend bewijzen van warme vriendschap.quot;

Op verdere verklaring meende Van Berkenstein niet te mogen aandringen. Daarom vroeg hij:

„Is uw verhouding tot mijnheer Krip verbeterd1?quot;

„Helaas neen! daarmede gaat het van kwaad tot erger. Ik zie mij tot mijn leedwezen genoodzaakt zijn huis vaarwel te zeggen.quot;

„Heeft hij zijn aanzoek nog herhaald?quot;

„Neen! althans niet met woorden; maar zijn gedrag is zoo zonderling en toch voor mij zoo duidelijk, dat ik al voor een paar dagen wilde weggaan, en slechts op zijn dringende bede beloofd heb bij zijn kinderen te blijven tot zijn terugkomst.quot;

„Zonderling, zegt ge?quot;

„Ja, geheel teruggetrokken is hij thans. Dagen lang kan hij doorbrengen, zonder een woord te spreken. Hij is opvliegend, norsch en onbillijk tegenover zijn kinderen en bedienden, en overigens hartstochtelijk in hooge mate. Om daarvan een staaltje te geven, behoef ik u alleen mede te deelen, dat hij op de knieën viel, om mij te smeeken nog niet weg te gaan. Gij voelt, dat ik weg moet.quot;

„En waarheen dan?quot;

„Mevrouw Keremans heeft mij haar huis aangeboden. Ik zal daarvan gebruik maken, om mijn studiën ongestoord te kunnen vervolgen en over twee maanden het examen voor onderwijzeres af te leggen. Verwerf' ik het diploma, dan treed ik in dienst van het gouvernement, tenzij zich een buitengewone gelegenheid voordoe, om als gouvernante bij een bekende familie te komen. Doch genoeg over mij. Mag men nu vragen, zonder onbescheiden te zijn, in welk gedeelte van Java mijnheer Van Berkenstein gereisd heeft'!quot;

171

-ocr page 290-

TWEE ZEEK VEKSCHILLENDE TAPEREELEN.

„Ik heb niet gereisd, maar mij in een kampong opgehouden, weinige palen van hier.quot; En nu vertelde hij het een en ander van het kampongleven.

Van Berkenstein rekte zijn bezoek veel langer dan hij van plan was geweest; doch in Ernestine's gezelschap vlogen de uren voorhij. Het was ongeveer middernacht, toen hij mijmerend de Gang Secretarie verliet, om naar Goenoeng Sahari, waar het commensalen-huis van de weduwe Wallis stond, te wandelen.

'Poen hij die Gang ten einde was, stapte hij de daar vlak tegenover gelegen brug, welke daar de Tjiliwoeng overspant, over, sloeg aan de overzijde rechtsom en volgde den weg langs Noordwijk, tot bij de Spoorwegbalte van dien naam, overschreed de Sluisbrug, sloeg daar nu linksom en volgde nu den Schoolweg, tot dat hij vlak tegenover het Departement van Marine, op Goenoeng Sahari uitkwam. Hij was nu zijn woning nabij.

De nacht was onbegrijpelijk schoon. Geen gaslantaarns brandden er in dien stond. Dat zou ook door de zoo hoogst zuinige Nederlandsche bestuurders op het Binnenhof te 's-Gravenhage, een onverantwoordelijke weelde genoemd zijn; want kwistig wierp de maan haar zacht licht over den eenzamen weg, die er door opvroolijkte, en over de pannen daken der woonhuizen langs den weg gelegen, welker hard rood door het matwit eeniger-mate getemperd werd, over de glanzende bladeren van pisang- en klapper-boomen, die in de nachtelijke bries zacht wuifden, alsof zij de nachtvorstin haren groet wilden brengen over de spiegelgladde Tjiliwoeng, waarin het liefelijke beeld van de kuische Diana bekoorljjk weerkaatste.

Thuis gekomen, wierp zicli Van Berkenstein, na zich op voet van vrede gesteld, met andere woorden: na zich in slaapbroek en kabaai gekleed te hebben, in zijn wipstoel, die in de galerij voor zijn vertrekken steeds gereed stond, en mijmerde voort. Waarover?.... Ja, waarover?

Eerst vele uren later, toen de maan reeds lang ondergegaan was, toen de dageraad de nachtelijke schaduwen allerwegen begon te verjagen, toen nog alleen de morgenster als voorloopster van het licht aan het uitspansel fonkelde, toen eerst wierp Van Berkenstein het eindje sigaar, dat hij in den mond had, weg en ging op zijn legerstede eenige rust genieten.

172

-ocr page 291-

De zon had haar dagwerk bijna verricht en een zee van licht en warmte overe zon had haar dagwerk bijna verricht en een zee van licht en warmte over

Insnlinde's hoofdstad uitgestort. Nog slechts enkele harer stralen vielen thans evenwel in schuinsche richting op het hooge dak van het Groote-Huis, en reeds haalden mensch en dier ruimer adem. Met elke minuut liet de afkoeling van den dampkring zich duidelijker gevoelen.

Van alle kanten stroomden wandelaars in open rijtuigen en te voet naar het Waterloo-plein, waar het korps stafmuzikanten zich in een kring had opgesteld om het gewone Zondagsche concert in de open lacht te geven. Daaromheen had een dichte menigte zich geschaard, die toeluisterde, haar oogen den kost gaf, opmerkingen maakte en praatte. Elegant gekleede dames, gemakkelijk neergevlijd in lichte rijtuigen met vurige paardjes en blinkende tuigen, heeren te paard en te voet, mindere militairen in groot tenue, sommigen vergezeld van wouw en kind, en een aantal Inlanders vormden het bonte, gemengd publiek, dat deels op de eenmaal ingenomen standplaats bleef staan, deels om het muziekkorps heen en weer kuierde.

De galerijen der officiers-woningen, die de drie zijden van het plein innamen, waren veel drukker bezet met bewoners en himne gasten dan op een der andere dagen van de week. En geen wonder! want, zonder zich te vermoeien, konden zij deelnemen aan het concert, al ontging hun nu en dan de oen of andere zachtere melodie, die door een voorbijrollenden wagen werd opgevangen.

Ook voor de woning van kapitein Keremans waren stoelen buiten gebracht; deze genoot in stilte met zijn echtgenoot en logee, mejuffrouw Ernestine Van Rosendal, van het levendig tooneel op eenigen afstand voor zich, van het muziekkorps, hetwelk den Kusswalzer aus Der lustigen Krieg van Joh. Strauss, of het Melodien-Congress van Conradi hoogst verdienstelijk vertolkte, en van de koelte, die van lieverlede de hitte verving. Het drietal

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

-ocr page 292-

CONCEKT OP HET WATERLOO-PLEIN.

zat nog niet lang, of mijnheer Krip Junior trad de galerij binnen, nam plaats en maakte een einde aan het aandachtig stilzwijgen. Krip was geen onverwachte gast, daar Keremans hem een plaats aan zijn tafel had aangeboden, zoolang mevrouw Krip verplicht was de kraamkamer te houden. Heden maakte hij daarvan evenwel den eersten keer gebruik. De nieuwbakken papa gevoelde zich bijzonder gelukkig en spraakzaam; en daar men niet in gebreke bleef hem naar de gezondheid van vrouw en telg te vragen, gaf hij den vrijen teugel aan zijn lust, om over dat onderwerp uit te wijden en zou misschien nog lang doorgesproken hebben, als de komst van Van Berkenstein aan die huiselijke ontboezemingen geen einde had gemaakt.

Van Berkenstein betuigde, dat hij niet gaarne een Zondagsconcert op hefc Waterloo-plein zou willen missen. In die veveeniging van menschen van allerlei rassen, van aanzienlijken en minderen, van beschaafden en halve natuurmenschen, die daar allen tot één doel samentroffen, vond hij veel stof om opmerkingen en gevolgtrekkingen te maken.

„Tot welk doel?quot; vroeg Krip met een glimlach op de lippen. „Om muziek te hooren 1 Geloof dat niet; de meesten komen uit gewoonte of om wat afleiding te zoeken; de dames om haar toiletten te luchten, de heeren natuurlijk om de dames te zien, te bewonderen en het hof te maken.quot;

„Het zal hiermede wel gaan als overal. Ook op de concerten in het Haagsche bosch komt men niet uitsluitend om van de grenadiersmuziek te genieten. Toch is daar de muziek de magneet, die allen derwaarts trekt, de band, die groot en klein vereenigt/'

„'t Is waar,quot; merkte mevrouw Keremans op. „Ik herinner mij altijd niet genoegen de plechtige stilte, die er 's Woensdags werd in acht genomen, zoolang de muziek zich liet hooren. — Ik spreek niet van de sociëteitsleden, maar van de duizenden daarbuiten — van hetzelfde volk, dat gewoon is zjjn vroolijkheid te uiten door luidruchtigheid, schreeuwen, gillen en misbaar maken.

„Zeg maar brullen,quot; vulde Keremans aan, „althans gedurende de kermis.quot;

„Inlanders zijn niet gewoon veel leven te maken,quot; merkte Krip op. „Men kan daarom uit de stilte, die zij bewaren op een concert, nog niet de gevolgtrekking maken, dat zij de muziek mooi vinden.quot;

„Waarom komen zij er dan?quot; vroeg Van Berkenstein. „Ik ben er zeker van, dat zij de muziek liefhebben. Inlanders zijn in hooge mate vatbaar voor muzikale indrukken. Dat een ongepolijste kampong- of bergbewoner den „gammelangquot; boven andere muziekinstrumenten verkiest, is natuurlijk, omdat hij nooit iets beters hoorde. Maar de Inlander, die eenigen tijd onder Europeanen heeft geleefd, die meermalen in de gelegenheid was andere muziek te hooren, heeft deze langzamerhand lief gekregen. Hij luistert met genoegen naar het pianospel zijner meesteres, hij neuriet zijn heer opera-aria's na. En, zeg mij, is de Inlandsche soldaat onverschillig voor de hoornmuziek van zijn bataljon, kapitein Keremans?quot;

174

-ocr page 293-

CONCERT OP HET WATERLOO-PLEIX. — HET ONDERWIJS IN' NED.-IN'DIË. ITT)

„Volstrekt niet; hij marcheert veel gemakkelijker als de muzikanten mede uitrukken. De muziek wekt hem op, en meermalen hoorde ik zelfs soldaten-vrouwen en -kinderen de meest populaire marschen nazingen.quot;

„Ik geloof werkelijk, dat de ontwikkeling voor kunstgevoel in het algemeen, een der zekerste middelen zou kunnen worden in de hand van een bedachtzaam bestuur, om den Inlander te beschaven,quot; meende Van Berkenstein.

De mylord der Tornton's reed voorbij. De jonge Tornton mende zelf het span schoono Sidneysche paarden. Dit veroorzaakte een overgang van het gesprek op de algemeene levenswijze van de bevoorrechte Europeanen in Nederlandsch-Indië.

„Is de comfort meer algemeen geworden onder de Europeesche bevolking,quot; verkondigde Krip, „de weelde, vroeger in sommige zaken, bij voorbeeld in equipages, tentoongespreid, bestaat niet meer. Toen ik als jongmensch te Batavia kwam, zag men minstens drie, vier rijtuigen met vierspannen bij de muziek. Een lid van den Raad van Indië en een Generaal konden moeielijk met een tweespan voor den dag komen. De eerbiedsbetuigingen voor hooge ambtenaren hielden gelijken tred met den voet, waarop deze leefden. Een lid van den llaad van Indië groette men ook zonder hem te kennen; men groette de equipage eigenlijk, en al liep uw bendypaard ook veel sneller dan het vierspan, gij zoudt het niet in het hoofd krijgen, den groeten mijnheer voorbij te rijden. Men wreekte zich dan wel met elkander te herinneren, dat mijnheer niet als mijnheer, maar als soldaat in de Oost was gekomen en het geluk hem gediend had, dat hij zich bij zekere gelegenheid rijk had gestolen, of door een andere liefelijkheid.quot;

Onder dergelijk gekout was het slotnummer, de Grande Fantaisie de l'Opéra les Huguenots, van Meyerbeer, gearrangeerd door Dunkier, afgespeeld; de stafmuzikanten rukten in, en binnen weinige minuten was het Waterloo-plein ontruimd door de concertbezoekers. Inmiddels had de overgang van dag en nacht ongemerkt plaats gehad en waren, — omdat men eenige dagen na volle maan telde, — de gaspitten voor een paar uren ontstoken. Ook Van Berkenstein bleef eten, en na tafel gingen de heeren, terwijl de dames in de achtergalerij bleven, in de voorgalerij een sigaar rooken, om den avond onder gezelligen kout ten einde te brengen.

Op een gegeven oogenblik liep hot gesprek over het onderwijs.

„Toen ik pas in Indië kwam, zeide Krip, „bemoeide de Regeering zich al bitter weinig met het onderwijs. Het gevolg daarvan was, dat ieder, die zijn kinderen liefhad en ze wat wilde laten leeren, verplicht was hen naar Holland te zenden. Te Batavia bestonden een paar particuliere scholen, die alleen toegankelijk waren voor kindoren van rijke of goedbezoldigde ouders. Het schoolgeld was enorm hoog, en bovendien diende men rijtuig te houden om de jongelui naar en van school te rijden. Maar die zijn kinderen liefhad, hield hen gaarne bij zich en vertrouwde hun opvoeding liever niet aan vreemden toe. Tusschen die twee kwaden moest men kiezen, en het belang der kinderen behaalde door-

-ocr page 294-

HET ONDERWIJS IN NED.-INDIË.

gaans de overwinning. Die treurige toestand, een bron van zooveel zorg en leed, leidde menigeen een verkeerden weg op. De meesten trouwden niet, maar hadden kinderen bij Inlandsche vrouwen; sommigen maakten zichzelf diets, dat zulke niet erkende kinderen geen opvoeding noodig hadden en eigenlijk nog gelukkiger waren, wanneer men hen slechts in den wilde liet opgroeien. Hoe ging het dan? — Het duurde niet lang of' de stem dei-natuur liet zich bij het meerendeel dier papa's tegen wil en dank gelden; zij gevoelden onwillekeurig genegenheid voor die donkerkleurige telgen, en zonden ze bij slot van rekening toch naar Nederland om wat te leeren.quot;

„Ja, dat deden zeer velen,quot; beaamde kapitein Keremans. „De mensch is steeds beter dan hij zich voordoet.quot;

„Gehuwd of niet dus,quot; ging Krip voort, „beroofde men zich vrijwillig van de tegenwoordigheid zijner spruiten, en nog wel gedurende de jaren, waarin dezen het ouderlijk toezicht wel het meest noodig hadden. Voor de groote geldelijke opofferingen, die men zich getroostte, ontving men tot loon nu en dan een brief, die geheel den stempel droeg van gedicteerd te zijn, doch waaruit de vorderingen van den knaap moesten blijken. Langzamerhand vergaten de kinderen hunne ouders, en als zij eindelijk na volbrachte studiën in Indië terugkwamen, waren zij elkaar totaal vervreemd. Dat was Aan nog in het gunstige geval; want zeer dikwijls mislukten de studiën door gebrek aan goede leiding of door bekrompenheid van den kleurling. Dan was al het geld weggegooid, dat aan de opvoeding werd besteed; dan kwam de knaap als jongeling terug, met een vernis van beschaving, uitgerust met een grondige kennis van wijn en sigaren, net gekleed, maar met een leeg hoofd, bereid om nog lang op de beurs van papa te leven, en op zijn best geschikt om als opzichter bij een landelijke onderneming, als klerk op een kantoor, of als soldaat in het leger den kost te verdienen.quot;

„Gelukkig behoort dat tot de geschiedenis T vroeg Van Berkenstein, die als Volksvertegenwoordiger in het onderwerp veel belang stelde,

„Ja, wel gelukkig. Er is veel veranderd, dat moet ik erkennen. Voor een dertig jaar kon niemand denken dat er thans te Batavia een Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid zou zijn 1).quot;

„Dat bestond zelfs in Nederland niet,quot; zeide Van Berkenstein.

„Neen! maar liet onderwijs zelf bestond. Voor ons lag Nederland evenwel wat ver uit de buurt.quot;

„Is het onderwijs ingericht als in Holland?quot; vroeg Van Berkenstein.

176

„Bijna op dezelfde wijze. Er zijn scholen voor lager en voor middelbaar onderwijs. Het lager wordt onderscheiden in gewoon en meer uitgebreid. Het gewoon bepaalt zich tot lezen, schrijven, rekenen en zingen; verder tot de beginselen der vormleer, taal, aard-

') Dat Departement is bij Koninklijk besluit dd. 21 September 1866 Ind. Staatsbl. N0. 127 opgericht.

-ocr page 295-

HET ONDERWIJS IN NED.-INDIË.

rijkskunde, geschiedenis en natuurkunde. Tot het meer uitgebreid onderwijs behooren de levende talen, landbouwkunde, gymnastiek en teekenen.1'

„Als ik goed begrijp, zijn er alleen gouvernementsscholen T

„Toch niet! Er zijn openbare en bijzondere scholen voor jongens en meisjes. De openbare scholen worden door het gouvernement ingericht en onderhouden; de bijzondere krijgen veelal subsidie. Het toezicht wordt uitgeoefend door inspecteurs en, op de hoofdplaatsen, door commissiën. Godsdienstig onderwijs is uitgesloten; daarvoor moet men zich tot de geestelijken wenden.quot;

„En het middelbaar onderwijs ?quot;

„Voor het middelbaar onderwijs zijn te Batavia, Semarang en Soerabaia gouvernementsscholen. De school te Batavia, meer bekend onder den naam van het gymnasium AVillem III, op den weg naar Meester Cornelis gelegen, is verdeeld in twee af'deelingen: de eerste met vijfjarigen cursus, evenals de hoogere burgerscholen in Nederland, de tweede bestemd voor jongelui, die den leeftijd van achttien jaren hebben bereikt en onderricht in taal-, land- en volkenkunde ontvangen om het diploma van ambtenaar te verwerven.quot;

„Maar worden de oude talen er niet gedoceerd 1quot; vroeg Van Berkenstein. „I)e naam gymnasium duidt er op.quot;

„Bij de oprichting in 1860 stelde men zich dat wel ten doel,quot; antwoordde Krip, „Dat kostte evenwel veel geld en de resultaten waren zeer gering. In 1879 kwam dan ook eene reorganisatie tot stand en werd de school geschoeid op de leest als ik aangaf.quot;

„Gij zegt dat op de hoofdplaats het toezicht door commissiën wordt uitgeoefend____quot;

„Ja, hier te Batavia is eigenlijk een college van hoogstens twaalf curatoren met een secretaris; te Semarang en Soerabaia heeft men commissiën van vijf leden. Als men aanneemt, dat het eene lid van het college het op het andere laat aankomen, — zooals dikwijls het geval is, — dan beteekent dat toezicht niet veel. Het berust dan voornamelijk op den directeur-leeraar, die voor het dagelijksch beheer is aangewezen. Is die goed, dan is de geheele inrichting goed; maar deugt de directeur niet, dan zijn de ouders te beklagen, die hunne zonen daar geplaatst hebben. Tegenwoordig hoor ik weinig klagen; maar daar was een tijd, dat het gymnasium Willem III in een slechten reuk stond, zóó slecht, dat als de helft maar waar was, van hetgeen openlijk werd verteld, de zedeloosheid daar groot geweest moet zijn. De meeste leerlingen waren toenmaals internes, aten en sliepen er dus. Zag men op de begrooting den staat van benoodigdheden tot onderhoud der kweekelingen, een lange lijst van verduurzaamde eetwaren, van de fijnste spijzen, dozijnen kalkoenen enz., dan moest men het er voor houden, dat de jongelui het veel te weelderig hadden, wat de voeding betrof; terwijl deze in de werkelijkheid zóó slecht was, dat de jongens liever aan den „warongquot; rijst gingen eten, dan deel te nemen aan de tafel, die hun van regeeringswege werd aangeboden. Tegenwoordig zijn er niet dan externes.quot;

„Hoe is uw meening over het gehalte van het onderwijs, dat aan de hoogere

177

-ocr page 296-

HET ONDERWIJS IN NED.-INDIK.

burgerscholen te Batavia, Semarang en Soerabaia gegeven wordt?' vroeg Van Berkenstein, die al meer en meer belang in het onderwerp stelde.

„Het gehalte is goed, en .. ..quot;

„Tu, tu, tu! Met zoo boud!quot; viel kapitein Keremans Krip in de rede. „Ik heb daar wel andere noten van hooren kraken.quot;

„Er zijn toch op prachtige resultaten te wijzen,quot; antwoordde de assistent-resident.

„Jawel, er wordt nog al gepronkt met ettelijke namen. Maar beschouwt men de zaak op den keper, dan vindt men, dat men te doen heeft met bijzonder begaafde jongelieden, die, al is het gehalte van onderwijs nog zoo middelmatig, mits zij maar onderwijs erlangen, toch geslaagd zouden zijn. Ik ken er, die al met een zeer luchtige bagage op het gebied van lager onderwijs bij het leger aankwamen, en na eenigen tijd de korpsschool, de cursus en de militaire school, inrichtingen, die wel door niemand voor het desideratum van onderwijsgehalte zullen aanbevolen worden, bijgewoond te hebben, een meer dan voldoend examen tot officier aflegden en later blijken gaven, tot degelijke mannen gevormd te zijn. Maar, dat zijn uitzonderingen. Ik was laatst bij een der Indische school-autoriteiten op bezoek en hoorde dien door een vader om raad vragen, of hij zijn zoon, die het lager onderwijs doorloopen had, naar Europa zou zenden of hier op het gymnasium school zou doen? En kunt ge raden, wat die autoriteit antwoordde?quot;

Van Berkenstein spitste de ooren.

„„Mijnheer X,quot; zei hij, „als ambtenaar bij het onderwijs zou het mij niet betamen, iets in het nadeel van het gymnasium te zeggen. Grij weet: wiens brood men eet, enz. Ik zal uw vraag dus niet beantwoorden, maar u mededeelen, wat ik doe. Ik stuur mijn kinderen naar Nederland..,.quot; Dat was duidelijk.quot;

De heer Krip toonde zich niets gesticht.

„Ik zon die school-autoriteit wel willen kennen,quot; zei hij niet zonder drift.

„Ja, zoo leert men de boeren de kunst af,quot; antwoordde de kapitein. „Grij zult mij ten goede houden, dat ik dien naam voor mij houd.quot;

„Maar waarin bestaat de tekortkomst, die tot zoo'n uitspraak voerde?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat deelde die autoriteit aan zijn toehoorders niet mede.quot;

„Maar gij hebt u daarvan toch wel een denkbeeld gemaakt; dat zie ik aan uw gelaat. Daarbij, gij zijt ook vader en, al zijn uw kinderen nog jong, zoo moet uw hoofd en uw hart zich toch reeds met dat vraagstuk beziggehouden hebben.quot;

„Dat ontken ik volstrekt niet. Integendeel, ik betuig gaarne, dat ik met opzet, dat onderwerp in tegenwoordigheid van bevoegden, maar vooral van vaders aanroerde. En ziehier wat, volgens mij, aan het onderwijs hier hapert; Een jonge man, die het bewustzijn bij zich omdraagt een goed onderwijzer te zijn, wordt in Nederland behoorlijk gewaardeerd en gaat er niet zoo ligt toe over de onderwijzers-loopbaan in Nederlandsch-Indië te betreden.

178

-ocr page 297-

HET ONDEKWIJS IN NED.-INDIÉ.

Zij, die zich dus aanmelden, wanneer een gouvernements-oproeping geschied is, zijn, — ik zal niet zeggen de brekebeenen, — maar de minder ge waardeerden. Ik constateer dus een eerste nadeel in vergelijking met Nederland. Wat gebeurt evenwel met de uitgezonden onderwijzers al heel kort na hunne aankomst in Indië 1 Zij, die een geestkrachtvolle ziel bezitten, hebben al gauw genoeg van het schoolmeesters-baantje in dit warme klimaat en zoeken een beter heenkomen, waarin zij dan ook bij het oefenen van een weinig geduld in den regel uitnemend slagen; want kunde en een werkzame geest vinden hier nog steeds, vooral wanneer zij gepaard gaan aan een onbesproken karakter, een ruim arbeidsveld, dat vooral voor het einde van de carrière in den regel een gunstige flnantiëele toekomst in het uitzicht stelt. Er heeft dan een tweede schifting van de betrokkenen plaats, die alweder onmogelijk ten voordeele van het onderwijs uitvallen kan.quot;

„Dus volgens u, kapitein Keremans,quot; vroeg Van Berkenstein hoogst ernstig, „laat het gehalte van het onderwijzers-personeel te wenschen over?quot;

„Gij moet mij goed verstaan, waarde reisgenoot,quot; antwoordde de officier. „Ik geef u den algemeenen indruk weer, dien ik van de gesprekken over ons onderwerp opving. Hieruit af te leiden, dat het gehalte van het geheele onderwijzers-personeel te wenschen zou overlaten, zon, dunkt me, een onbillijkheid plegen zijn. De omstandigheden evenwel bewerken, dat het gros niet is, zooals het wezen kan. en de vergelijking met het jSTederlandsche onderwijzers-personeel niet kan doorstaan. Gaarne erken ik, dat er leeraren en docenten zijn, die met de meeste inspanning en toewijding hunne taak volbrengen, mannen, die boven onzen lof verheven zijn, maar wier streven onvoldoende uitkomsten moet opleveren, omdat zij onvoldoende gesteund worden.quot;

Van Berkenstein luisterde aandachtig en knikte goedkeurend.

„Dan is er .nog een oorzaak volgens velen,quot; ging Keremans voort, „welke aan degelijk onderwijs afbreuk doet, namelijk: dat de inrichtingen gevestigd zijn op standplaatsen, alwaar door de temperatuur liet gemiddelde van 85° Fahrenheit meermalen overschreden wordtin Nederland sturen de onderwijzers de kinderen naar huis, wanneer de thermometer die grens nadert. Vraagt u na eens af, wat er van het onderwijs moet worden op plaatsen, waar die temperatuur niet uitzondering maar de normale is? Tegen den tijd, dat de lesuren moeten beginnen, zijn feu de onderwijzer ën de leerling reeds onder den invloed van de warmte en wel het allerminst in staat om geestesarbeid te ondernemen. Ziedaar, mijnheer Van Berkenstein, de twee groote struikelblokken voor goed onderwijs in Nederlandsch-lndië.quot;

„Ik dank u wel voor die uiteenzetting van denkbeelden, kapitein Keremans, die mij niet ongegrond voorkomen, Maar, gij hebt mij nu de struikelblokken aangewezen; zoudt gij nu ook de middelen kunnen aangeven, om die uit den weg te ruimen 1... . O, wenk niet ontkennend. Ik ken u te goed, om niet te beseffen, dat gij uw gedachten ook daarover hebt laten gaan. Bedenkt daarenboven, dat afbreken een negatieve arbeid is, wanneer hij niet door opbouwen gevolgd wordt.quot;

179

-ocr page 298-

HET ONDERWIJS IN NED.-IMHË.

„Niet volkomen juist geredeneerd door een Volksvertegenwoordiger,quot; antwoordde Keremans glimlachend. „Vooreerst is het aanwijzen van struikelblokken, van leemten, van gebreken, nog geen afbreken. Ik weet nu wel, dat onder de Nederlandsche politieke tinnegieters de leer geldt, dat hij, die gebreken aanwijst, ook in staat moet zijn, om die te verhelpen of te beteren, of dat hij anders zwijgen moet....quot;

„Mij dunkt, dat die redeneering toch nog zoo kwaad niet is,quot; antwoordde Van Berkenstein.

„Zij is volkomen valsch, volgens mij,quot; hernam de kapitein niet zonder geestdrift. „Met die leer doodt men iedere edele opwelling bij het zien van verkeerdheden. Wanneer uw kleermaker u een jas aflevert, die minder goed zit, zoudt gij hem dan die leelijke plooien niet mogen aanwijzen, omdat gij geen herstelling kimt aanbrengen? Wanneer gij in onze schoone mailboot „Prins van Oranjequot; een binnendringende straal water hadt ontdekt, zoudt gij dan niet hebben mogen uitroepen: een lek in 't schip! omdat gij den opengebarsten naad niet kunt breeuwen? Als gij straks naar huis gaat en een huis in vlammen mocht zien opgaan, zult gij dan geen brand! roepen, omdat gij als brandweerman

waarschijnlijk een malle figuur zoudt slaan?____Ik gaf de gebreken aan, die mij voorkwamen,

degelijk onderwijs in den weg te staan, maar daarom behoef ik mij nog niet geroepen te achten de middelen tot herstel aan te geven. Aan u. Volksvertegenwoordiger, om die middelen op te sporen! Aan u den arbeid van kalfaat, nu u het lek geopenbaard is,...!quot;

„Mooi verdedigd,quot; antwoordde Van Berkenstein. „Maar hoorde ik ook niet onder de euvels aanhalen dat het schoolgeld te hoog is?quot;

„Neen, dat is het niet,quot; viel Krip in, die al heel veel ongeduld gedurende het betoog van kapitein Keremans had aan den dag gelegd, minder omdat hij niet met die beweringen meeging, meerder omdat hij zijn mond moest houden. „Neen, het schoolgeld is niet te hoog.... slechts vijftien gulden 's maands. Als gij de inrichting eens zaagt, dan zoudt gij dat met mij erkennen. Wilt gij het gymnasium eens bezoeken? Ik ken den directeur.quot;

„Gaarne, mijnheer Krip; maar ik beloofde de Militaire School te Meester Cornelis te bezichtigen, waartoe kapitein Keremans mij zijn geleide heeft aangeboden.quot;

„Mij dunkt,quot; antwoordde deze, „dat hier twee vliegen in één klap te vangen zijn. Het gymnasium ligt te Salemba, aan den weg naar Meester Cornelis. Wij konden morgen derwaarts gaan. Dat schikt mij het best.quot;

Van Berkenstein verklaarde zich bereid, doch liet het onderwijs nog niet varen. Dat was een onderwerp, hetwelk hem, als Nederlandsch volbloed liberaal Volksvertegenwoordiger, zeer aan het hart lag. Hij vroeg dan ook naar den toestand van liet onderwijs voor Inlanders.

„Dat is eigenlijk nog in zijn geboorte,quot; antwoordde Krip, die zich, bij het zwijgen van Keremans, tot antwoorden geroepen achtte. „Het belooft evenwel veel. afgaande op al de opgerichte gouvernements, gemeentelijke en particuliere scholen voor Inlanders. Waar het echter nog aan ontbreekt, is onderwijzers-personeel. Op Java zijn reeds te Bandong,

180

-ocr page 299-

HET ONDERWIJS IN NEH.-INDIK.

Magelang en Probolingo kweekscholen voor onderwijzers opgericht, waar bij voorbeeld te Bandong onderwezen wordt in de Soendaneesche en Maleische talen, in bet Arabische schrift, in hand- en rechtlijnig teekenen, te Semarang in het Javaansch. en te Probolingo bovendien in het Madureesch.

,,De kweekelingen betalen geen schoolgeld, ontvangen daarentegen van vijftien tot twintig gulden toelage per maand. Als men dit niet deed, zouden er zich weinig kweekelingen aanmelden en de schoolbanken leegstaan. Wil men iets nieuws invoeren, dan moet men het den menschen smakelijk maken. Tn Europa werd vroeger wel het zwaard gebruikt om het Christendom in te voeren; tegenwoordig bezigt men,— in Indië althans,— zachtere middelen om het volk te beschaven.quot;

„Dus bepaalt zich het onderwijs der Inlanders nog tot Javaf'

„Toch niet! Ook op de Buitenbezittingen zijn reeds kweekscholen opgericht. Op Sumatra vindt men er twee: een te Fort de Kok, een te Padang Sidempoean. Bovendien zijn er nog te ïondano op Menado, te Amboina, Bandjermasing en Makassar, waar de taal van het land wordt onderwezen. Maleisch, Battaksch, Boegmeesch, Makassaarsch en anderen. De maandelijksche toelaag voor de kweekelingen bedraagt twaalf tot vijftien gulden in de Buitenbezittingen.

„Dan zou ik haast nog vergeten,quot; vervolgde Krip, die weer op zijn praatstoel zat, „dat er voor zonen van hoofden en aanzienlijke Inlanders nog „afzonderlijkequot; scholen zijn te Bandong, Magelang, Probolingo en Tondano.quot;

„Gij hebt de geneeskundige scholen voor Inlanders ook nog niet genoemd,quot; merkte kapitein Keremans op.

„Dat is waar. Omdat die al zoo lang bestaan, dacht ik er niet aan. Men heeft die aan dokter Bleeker te danken.quot;

„Bleeker, de ichtyoloog?quot;

„Dezelfde. Dokter Bleeker was nog als subaltern officier van gezondheid aan het groot militair hospitaal alhier geplaatst, toen hij de regeering wees op de behoefte der Inlanders aan geneeskundige behandeling. Hij toonde aan dat, bij eenige geneeskundige kennis, op de wetenschap gegrond, de sterfte onder de bevolking veel geringer, de geboorten veel talrijker zouden zijn. Want, al kon den Inlander eenige kennis niet ontzegd worden omtrent de geneeskundige kracht van vele kruiden, voorkomende in zijn geboorteland, in de toepassing schoot hij te kort. Die kennis was ook te veel met bijgeloof vermengd. Om bij voorbeeld de bevalling van een vrouw te bevorderen, werden er middelen gebruikt, die in ons oog-misdadig waren en doorgaans moeder en kind het leven kostten. De Regeering vond het niets aangenaam, dat het zielental stationnair bleef. Immers, hoe meer zielen, des te meer handen om koffieheesters te planten en koffleboonen te plukken, en des te meer pikols koffie om naar de markt te Amsterdam in veiling te brengen. Zij leende dus een gewillig oor naar de voorstellen van dokter Bleeker (middels zijn chef natuurlijk) om scholen voor

181

-ocr page 300-

HET ONDERWIJS IN NED.-INDIË.

Javaansche dokters of dokter-djawa en tot vorming van Inlandsche vroedvrouwen op te richten. Dokter Bleeker kwam aan het hoofd te staan en leidde de studiën gedurende de eerste jaren.

„De school voor Javaansche dokters, waarop 100 kweekelingen als maximum onderwijs genieten, bevat twee afdeelingen. Voor de eerste afdeeling, bestemd tot voorbereidende studiën, hebben de kweekelingen twee jaren noodig; voor de tweede afdeeling, waarin de eigenlijke geneeskunde beoefend wordt, moet men vijf jaren studeeren. Behalve een toelage ter bestrijding der kosten voor voeding en kleeding, genieten de kweekelingen vrije huisvesting en kosteloos onderwijs; daarenboven ontvangen /.ij de noodige leermiddelen en schrijfbehoeften gratis. Zij, die het diploma van dokter-djawa behaald hebben, worden naar de plaats teruggezonden, waar zij tehuis behooren en genieten dan een traktement van vijftig gulden 's maands, met vier verhoogingen van tien gulden elke vijf jaren — indien zij namelijk bewijzen van ijver voor het vak hebben gegeven.quot;

„Waar is die school1?quot;

„Hier, te Weltevreden, bij het groot militair hospitaal. Als gij die soms gaat zien, vergeet dan niet daar ook de verloskundige school tot opleiding van Inlandsche vroedvrouwen een bezoek te brengen.quot;

„Het gouvernement heeft dus ook vroedvrouwen in zijn dienst?quot;

„In zeker opzicht ja, maar zonder vaste bezoldiging. Eenmaal in het bezit van het diploma, krijgt de vroedvrouw een kistje met verloskundige instrumenten en geneesmiddelen gratis mede naar huis; soms ontvangt zij een onderstand om armen te helpen verlossen. Overigens moeten de patiënten zeiven haar hulp betalen.quot;

„En is het nu al gebleken dat die inrichtingen goede vruchten dragen?quot;

„Ik geloof het wel. Althans, het bevolkingscijfer bij voorbeeld van het eiland Java is aanmerkelijk 'grooter geworden en van acht tot ruim een en twintig millioen geklommen. Het blijft trouwens nog de vraag: of dat te danken is aan de dokters-djawa en aan de Inlandsche vroedvrouwen, dan wel aan een nauwkeuriger volkstelling.quot;

In dit oogenblik verschenen de dames in de voorgalerij. Toen stond Krip op. Hij herinnerde zich, dat hij tehuis eens moest gaan zien of vrouw en kind wel waren.

De kapitein daarentegen vroeg vergunning zich in zijn studeerkamer op te sluiten. Wilde hij morgen Van Berkenstein naar Meester Cornells vergezellen, dan moesten er heden nog een aantal stukken worden afgemaakt.

Van Berkenstein bleef dus alleen bij de dames over.

„Als gij gaat werken, Keremans! dan heb ik wel lust om niet tehuis te geven,quot; zeide mevrouw vragenderwijs. „Wij gaan dan naar de achtergalerij en blijven onder ons; dat vind ik wel zoo aangenaam.quot;

Niemand had hier iets tegen. De noodige orders werden gegeven, om de gaslichten vóór uit te draaien. Mevrouw Keremans ging met een vergenoegd gezicht de thee zetten

182

-ocr page 301-

HET ONDERWIJS IX NED.-IN'DIË.

en zond het eerste kopje naar haar echtgenoot, terwijl Ernestine zwijgend, maar zichtbaar tevreden haar handwerk opnam.

Van Berkenstein scheen verdiept in de beschouwing van een rozenperk in het tuintje vóór hem, dat fantastisch door het gaslicht der achtergalerij verlicht werd.

„Er gaat toch niets boven een gezellig tehuis,quot; merkte mevrouw Keremans op. „Hier in Indië is dat nog meer waard dan elders. Op reis zelfs vind ik de avonduren het aangenaamst, als men namelijk na een vermoeienden dag een goede haven is binnengeloopen.quot;

„Het reizen op Java moet toch heerlijk zijn!quot; riep Ernestine uit.

Van Berkenstein wendde het hoofd naar de spreekster. Het was voor 't eerst dien avond, dat hij Ernestine's stemgeluid hoorde.

„Ja!quot; antwoordde mevrouw Keremans, .,wat zal ik u zeggen? De eerste uren, of juister het eerste uur van den dag is verrukkelijk. In een gemakkelijken open reiskales te zitten, met een vierspan in snelle vaart over schoone, hreede wegen, berg-op berg-af te rijden of in een luchtige coupé van een snelijlenden spoorwegtrein, en de verschillende panorama's te bewonderen, die de natuur u gratis aanbiedt, dat is een waar genot. T)e koele morgenlucht verkwikt u, de bergwind wekt u op; gij voelt u vol levenslust. Maar spoedig, naarmate de dag vordert, beginnen stof en warmte te hinderen. Om wat schaduw boven uw hoofd te krijgen, ottert ge gaarne iets van het vrije uitzicht op. Later op den dag kost het u al moeite om het hoofd rechts of links te wenden, als uw aandacht wordt getrokken op een waterval, een rotsmassa of bergkruin van grilligen vorm, op een diep ingesneden ravijn of een rookenden krater. Zonder dat gij lust tot slapen hebt, voelt gij uw oogleden zwaar worden. Aan de posthuizen, waar van paarden wordt verwisseld, of aan de stations of halten, waar gestopt wordt, vindt gij het stikkend, en uw vraag aan den koetsier, hoe dikwijls er nog verspand moet worden of aan uw omgeving, hoeveel pleisterplaatsen nog oponthoud zullen veroorzaken, alvorens de plaats uwer bestemming te bereiken, geeft al duidelijk te kennen, dat gij naar het einde van den rit verlangt. Onverschillig, hangerig, oververzadigd van natuurschoon, stapt gij uit het rijtuig, waarin gij 's morgens met zooveel geestdrift plaats naamt. Het kost u inspanning de onvermijdelijke beleefdheids-phrases uit te spreken bij de voorstelling aan uw gastheer, doorgaans een regent, een resident, een militaire kommandant, of wie hij ook zijn moge. Eerst na een bad zijt ge in staat het maal eer aan te doen, dat u wordt aangeboden; en niet vóór het avonduur daar is, lust het u te erkennen, dat het land prachtig is, doch niet zonder in één adem de gezelligheid der woning te roemen, waarin gij zoo gastvrij zijt opgenomen.quot;

„Ik heb toch altijd hooren zeggen, dat de natuur hier eenig schoon is,quot; zeide Ernestine.

„Onvergelijkelijk schoon, dat bevestig ik; maar ook ongelooflijk eentonig. De weelderigste plantengroei zonder afwisseling verveelt gauw. Toujours des perdreaux! altijd groene bosschen, om het even of gij naar de diepste valleien dan wel naar de hoogste bergen kijkt; het bebouwde land is even groen als de wildernis; van de dorpen ziet gij niets dan het

183

-ocr page 302-

HEÏ ONDERWIJS IN NED.-INDIÉ.

groen der boomen, waarin zij verscholen zijn. Alleen in de hoogere bergterreinen, waar de bazalt of het graniet zich door de aardlaag naar boven heeft gewerkt, krijgt gij een andere tint te zien; maar vroolijk is 't daarom nog niet. Hoe geheel anders moet dat zijn in de berglanden van Europa, waar de schoonste plekken door kerken met spitse torens, door villa's, dorpen, kloosters en fabrieken versierd worden; waar de groene wijnstok aan den voet van een kristal-helderen gletscher groeit, waar men onder den damp van locomotieven, spoortreinen tegen de sterkste berghellingen ziet opklimmen, waar op een schijnbaar ongenaakbaar punt een paleis staat, om u te herbergen en bij het ontwaken een zonsopgang te doen aanschouwen, zooals gij dien nergens zaagt.quot;

„Van de toppen der tien duizend voeten hooge bergen, die men op Java vindt, zal een zonsopgang toch ook wel een prachtig gezicht opleveren,quot; meende Van Berkenstein.

„Toch niet! Wij hebben het althans een paar malen beproefd, toen de gelegenheid zich daartoe aanbood; wij hebben er kou en gebrek voor geleden, omdat er in een onherbergzaam oord overnacht, en vóór dag en dauw langs ongebaande wegen den top bestegen moest worden. Maar zelfs bij helder weer is de lucht doorgaans te veel met dampen bezwangerd, om doorschijnend genoeg te blijven 1).quot;

„Uw beschrijving, mevrouw! van liet reizen op Java is niet zeer opwekkend. Het is mij echter dikwijls gebeurd, dat ik geheel gedesillusioneerd op reis ging en toch voldaan terugkeerde.quot;

„Het zou mij leed doen, wanneer ik u eenige illusie benam; dat lag niet in mijn plan. Wat mij persoonlijk tegenviel, kan door een ander des te meer gewaardeerd worden. Reisindrukken hangen veel af van omstandigheden en van individueele opvatting. Gij zult mij toegeven, dat het genoegen van reizen veel afhangt van onverwachte ontmoetingen, van kennissen, die men maakt, van avonturen, die men heeft. Nu, van dat alles is op Java geen kwestie, (lij weet vooruit, bij wien gij 's avonds zult aanlanden; gij ontmoet niemand, die uwe nieuwsgierigheid opwekt, want als gij elkander niet kent, de kennis is gauw gemaakt en in onbegrijpelijk korten tijd zijt gij met de omstandigheden uwer omgeving bekend. Het eenige avontuur, dat zich kan voordoen, is dat een as of een wiel van uw wagen breekt, of dat de ongedresseerde postpaarden in alle richtingen loopen, behalve in de goede.... Van spoorweg wederwaardigheden hoort men hier zelden of nooit.quot;

„Of dat een troep wilde zwijnen u den weg verspert, of een koningstijger ongevraagd in den wagen springt,quot; vulde Van Berkenstein aan.

184

„Minder prettige avonturen,quot; antwoordde mevrouw Keremans, „die trouwens zeer

') Mevrouw Keremans heeft liet niet bijzonder getroffen. Schrijver heeft de zon prachtig zien opgaan in Java's bergland, zoo prachtig als ergens waar te iieiuen is. Het moet evenwel geconstateerd worden, dat de gelegenheid zich daartoe zelden voordoet en dan nog maar gedurende de Westmousson, — die niet tot bergbe-kümmen verleidt, — wanneer de atmosfeer zeldzaam rein en helder is.

-ocr page 303-

HET ONDERWIJS IN NED.-INDIË.

zeldzaam zijn en alleen op afgelegen wegen nog voorkomen. Neen! ik bedoel avonturen van minder gevaarlijken aard, die u toch afleiding bezorgen en soms aangename herinneringen nalaten. Ik ben er zeker van, mijnheer Van Berkenstein, dat gij meer dan eens ontmoetingen op reis haclt, die een hoofdstuk van een roman konden uitmaken.quot;

„Als men genegen is de romantische zijde van het leven te zoeken, is het niet eens noodig op reis te gaan,quot; luidde het antwoord. „Ik wil evenwel niet ontkennen, dat mij op reis meermalen avonturen zijn voorgekomen, die ik tehuis niet zou ondervonden hebben, en waarin een goed schrijver misschien stof genoeg zou vinden, om er een boeiend hoofdstuk van te maken.quot;

„Misschien zult gij mij vel kinderachtig vinden, mijnheer Van Berkenstein! maar ik hoor nog even gaarne veitellen, als toen ik een klein meisje was. Wij zitten hier zóó gezellig en ongestoord, dat ik mij niets prettiger kan denken dan een reisverhaal aan te hooren.quot;

Van Berkenstein glimlachte en verklaarde zich bereid iets van zijn reizen te vertellen.

„Van welk land lioort gij 't liefst spreken?quot; vroeg hij.

„Van Italië, bij voorbeeld,... als het kan,quot; riepen de beide dames gelijktijdig.

„Moet het onderwerp van vroolijken of van ernstigen aard zijn?quot;

„Dat laten we geheel aan u over. Wat gij ook voordraagt, gij zult aandachtige toehoordsters aan ons hebben. — Laat mij u eerst nog een kopje thee inschenken.quot;

Van Berkenstein tuurde eenige oogenblikken naar buiten, als om zijn geheugen te raadplegen, en begon daarna op natuurlijke wijze te spreken.

185

24

-ocr page 304-

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

Concert op het water, — De Militaire School.

Het was heet geweest dien dag, zoo heet, dat ieder, die niet verplicht Avas uit te gaan, in huis bleef.et was heet geweest dien dag, zoo heet, dat ieder, die niet verplicht Avas uit te gaan, in huis bleef.

„Maar nauwelijks verdween de zon achter den Monte Crocione, het gebergte, dat Cadeiiabbia in den rug dekt, toen een zacht briesje de oppervlakte van het azuurblauwe water rimpelde en eenige verademing bracht in de tot nu toe bijna verstikkende atmosfeer. Van Bellagio, van Varenna, van Tremezzo, van San-Giovanni, van alle kasteelen, villa's en dorpjes, aan de oevers van het middengedeelte van het Como-meer gelegen, staken sloepen en booten af, sommige zoo rank en vlug, dat zij van verre op watervogels geleken. Elk vaartuigje voerde een vlag, die de natie aanduidde, waartoe de eigenaar behoorde. Vele bootjes waren zoo klein, dat er slechts plaats in was voor één persoon.

„Weldra geleek het meer een uitgestrekt plein, dat tot wandelplaats diende. Maar welke wandelplaats! ? Verbeeldt u een spiegelgladde oppervlakte van het reinste azuur, ter lengte met haar bevallige kronkelingen van ruim 22 kilometers en ter breedte, bij voorbeeld van Cadenabbia naar Varenna, van ongeveer 5 kilometers, omlijst door grillig gevormde bergketens, die in haar hoogste toppen een hoogte van 2200 M. bereiken en zich schilderaclitig in het meer weerspiegelen en het beeld doen ontstaan, alsof twee volmaakt gelijkvormige bergketenen, met haar grondvlakken aan elkander gevoegd, zich wonderbaarlijk, maar even scherp begrensd, de bovenste in de lucht, de andere in de diepte projecteeren. Verbeeldt u de boorden van dat meer, de heuvels, de hellingen en toppen der bergen, bezaaid met de talrijke villa's der Milaneesche be au-monde, welke als aangename schakeering verschijnen te midden der zoo helder groene boschjes van kastanje- en noteboomen, die op haar beurt weer een liefelijke afwisseling vormen met de grijsachtige tinten der olijfbosschen, welke het overige van die zoo vruchtbare landouwen overdekken. Voegt daar nog bij de pracht der ondergaande zon, die de Monte Crocione en Albiga scheen aan te raken en haar met

-ocr page 305-

CONCERT OP HET WATER.

een gulden randje van onvergelijkelijke schoonheid tooide, dan zullen de dames begrijpen, waarom ik hefc Como-meer in dat oogenblik voor liet fraaiste der geheele schepping hield.

„Niet zonder moeite de loomheid afschuddende, die zich van nnj had meester gemaakt, verliet ik het balcon om de algemeene beweging te volgen. Met zijn onveranderlijken lach op het gelaat, stond Giuseppo gereed om achter mij in de sloep te stappen; doch niet in een stemming zijnde om zijn vroolijk gesnap aan te hooren, wees ik zijn gezelschap af en gleed, na eenige forsche slagen met de hagelwitte riemen, pijlsnel over het meer.

„Dien avond verzamelde de Comosche beau-monde zich bij het kasteel Serbeloni, eenig: door zijn schoone ligging aan het Lecco-meer, bij de landspits van Bellagio, die daarliet Como-meer in twee takken splitst, door zijn park, zoo rijk aan tropische gewassen, en door zijne natuurlijke en kunstgrotten. Eondom een korps muzikanten, dat een concert op het water gaf, verzamelde zich het elegante en minder elegante publiek, om te zien en te luisteren, om bezoeken af te leggen en afspraken te maken.

„Vreemdeling onder al die vreemden, gaf ik, op eenigen afstand van het centrum, een tijd lang vrij spel aan de gewaarwordingen, die de Italiaansche muziek, het eigenaardige tooneel en de heerlijke 'natuur bij mij opwekten; weldra begonnen evenwel de drukte en de beweging mij te hinderen, en trok ik mij van lieverlede uit het gewoel terug.

„Er waren meer menschen, die de eenzaamheid zochten, juist niet om het concert te 'ontvluchten, maar om beter van het fantastisch en ongeëvenaard schoon geheel te genieten. Er lagen gekoppelde bootjes op goed geluk rond te drijven, wier eigenaars naast of bij elkaar waren gekomen, om onder den steeds dichteren sluier van den nacht gezelliger te kunnen keuvelen.

„Inmiddels was het daglicht verdwenen, de sterren fonkelden aan den donk er blauwen Italiaanschen hemel. Naar gelang ik mij met zachte roeislagen meer en meer verwijderde, stierven langzamerhand de tonen der muziek weg. Eindelijk hoorde ik niets meer.

„Toen ik mij alleen bevond en in het azure, duizend voet diepe water tuurde, schenen alle waternimfen mij toe te wenken; en zonder weerstand te bieden aan de verleiding om een bad te nemen, ontkleedde ik mij fluks eu dartelde eenige oogenblikken later met wellust in het verfrisschende water.

„Wellicht zal ik een kwartier uurs, misschien langer, drijvend en zwemmend in het meer doorgebracht hebben, toen ik, mijn bootje opzoekende, ontwaarde dat het uit het gezicht was geraakt. Ik richtte mij hoog op, maar tevergeefs; de duisternis belette mij iets te zien. Met een paar forsche slagen zwom ik recht voor mij uit, toen in tegenovergestelde richting, maar mijn notedop vond ik niet. Voor het eerst kreeg ik een gewaarwording, die op angst geleek; het ontbrak mij wel niet aan kracht om langer te zwemmen, en ook op mijn longen kon ik nog wat vertrouwen; maar welke richting moest ik uit? Was er stroom en hoe liep die'? Waar lag de naastbij zijnde oever'?

„Kon ik de muziek nog maar hooren, ik had derwaarts kunnen zwemmen; doch geen

187

-ocr page 306-

CONCERT OP HET WATEK.

enkele toon trilde meer over den waterspiegel; alles was stil. Wat ik nu en dan nog-opving, bepaalde zich tot het harmonisch getjingel der vee-klokjes op de hergen, duizende voeten boven mij, en tot een joedelenden schreeuw van een verliefden bergbewoner, die zijn meisje op uren afstands „goeden nachtquot; toeriep; een „goeden nachtquot;, door een helder klinkende vrouwenstem joedelend beantwoord.

„Groeden nacht! zou dat de laatste menschelijke stem zijn, die tot mij doordrong? Zou ik nimmer het zonlicht meer aanschouwen, brak de eeuwige nacht voor mij aan'? — Er begonnen zwaarmoedige gedachten mij door het hoofd te gaan.

„Reeds sedert eenige minuten zwom ik op goed geluk in dezelfde richting voort. De naaste oever moest wel een halfuur verwijderd zijn; dien te bereiken, daarop rekende ik evenmin als om mijn bootje terug te vinden. De eenige kans om het „goeden nacht voor eeuwigquot; niet op mij toegepast te zien, bestond in de ontmoeting van een ander vaartuig.

„Waarom liet ik mij niet, zooals gewoonlijk, door Griuseppo vergezellen ? Ik zag weer den lach, waarmede hij mij hij het weggaan groette; in mijn verbeelding ging die lach van-lieverlede over in een gegrijns, zijn goedig gelaat kreeg een satansche uitdrukking. Ik ontstak in woede tegen dien „ontrouwenquot; Giuseppo; had ik hem onder mijn bereik, zonder genade trok ik hem in mijn doodsstrijd mede naar den peilloozen bodem. Als ik thans daaraan denk, sta ik verbaasd over mijn onredelijkheid.

„Inmiddels zwom ik door. Heeds voelde ik mijn krachten afnemen; het kwam mij voor, dat ik niet meer vooruitkwam. Daarom draaide ik mij op den rug, en trachtte drijvende nieuwe krachten te verzamelen.

„Goeden nacht!quot; klonk het gejoedel nog eenmaal heel in de verte. „Goeden nacht!quot; antwoordde een stem nog verder weg.

„Maar stil!.... Daar hoorde ik het geplas van riemen. Ik richtte mij op, schier overeind op het water. Ik tuurde rechts en links, vóór en achter mij, doch kon niets onderscheiden.... Weer hetzelfde geplas. Nu riep ik luidkeels om hulp, in het Engelsch, in het Duitsch, in het Fransch, in het Italiaansch. God! waarom had ik zoo weinig talen geleerd ?

„Goddank! Men scheen mij gehoord te hebben; want de riemslagen werden duidelijker en volgden elkaar sneller op. „Help!quot; riep ik nog eens.... Een wit geschilderd, rank vaartuigje schoot uit de duisternis te voorschijn; ik sloeg de hand zóó krampachtig aan den steven, dat het bootje hevig slingerde en de persoon, die er in zat, begon te gillen.

„Nu was het mijn beurt, die van den drenkeling, om de redster van mijn leven, — want het was een vrouw, die mij te hulp kwam, — gerust te stellen. Daarin slaagde ik spoedig; toen zij evenwel bemerkte, dat ik ongekleed was, wendde zij het hoofd af en vroeg waar mijn boot was.

„ „Indien ik dat wist, zou ik niet om hulp geroepen hebben,quot; antwoordde ik. „Terwijl ik rondzwom, is mijn bootje weggedreven.quot;

188

-ocr page 307-

CONCERT OP HET W.ATEK.

„Dat de dame niet op haar gemak was, begreep ik aanstonds. Een vreemde, aan wiens uiterlijk en houding zij onmogelijk kon zien of hij een gentleman dan wel een gauwdief was, toe te staan in haar bootje te klimmen, zou al zeer gewaagd zijn; maar.... in geen toilet, — dat ging in het geheel niet. Zich van hem door list of geweld te ontdoen, zou met een moord gelijkstaan, en kwam zeker niet bij haar op.

„ „Ik bid u, mevrouw!quot; sprak ik, „roei zoo snel ge kunt naar den oever; ik zal beproeven mij zoolang vast te houden. Veroorloof mij eerst van plaats te veranderen, want hier zou ik de vaart te veel tegenhouden.quot;

„Daarop gleed ik, beurtelings van hand verwisselend, langs het boord van den voorsteven naar de plaats, waar het roer moest zitten.

„De geheele lengte van het vaartuigje zal acht of negen voet hebben bedragen. In het midden bevond zich een soort van rustbank, rijkelijk met kussens voorzien, om naar verkiezing bij het roeien te zitten of, de riemen latende rusten, een liggende houding te kunnen aannemen.

„Zwijgend ging het nu voorwaarts. Ik hield mij met één hand vast, en lag geheel op zijde, om zoo weinig mogelijk tegenstand aan 't water te bieden. Toch was de arbeid zwaar voor haar, door de buitengewone krachtsinspanning, die het roeien vereischte, voor mij om de hand vastgeklemd te houden. Het duurde dan ook geen vijf minuten, of ik riep weer met een drenkelingsstem:

„„Houd op! ik kan niet meer.quot;

„Toen de vaart gestuit was, sprak ik hijgend:

„ „Zoo houd ik 't geen twee minuten meer vol.quot;

„ „Mijn ixod! gij kunt toch niet.. ..quot;

„ „... .Voor uw oogen verdrinken, neen, mevrouw!quot;

„Daar viel mijn oog op een roode sjaal. Het middel om ons beiden uit den neteligen toestand te helpen, was gevonden.

„ „Neem die sjaal, mevrouw! Maak er een gordijn van; maar spoedig, bid ik u.quot;

„En toen zij aan de beweging der boot voelde, dat ik mij uit het water optilde, hield ze met beide handen de ontplooide sjaal vóór zich.

„Daar zat ik op een armslengte van de dame, hijgend en uitgeput. Ik was gei'ed! De sjaal overnemen en er mij inwikkelen, was het werk van een oogenblik.

„Zoodra ik weer „gekleedquot; was, keerde mijn vrijmoedigheid terug. Met mijn redster scheen dit niet zoo spoedig het geval te zijn; ze bleef althans de handen voor het gelaat houden. Toen ik een speld vroeg, om mijn costuum te bevestigen, nam ze een groote bloedkoralen haarnaald uit haar kapsel en reikte mij die over met neergeslagen blik.

„Thans geheel op mijn gemak, zeide ik:

„„Dank zij uw hulp, mevrouw! is het hachelijke van mijn toestand verdwenen; het zorgelijke voor u blijft evenwel nog bestaan. Gij hebt mij het leven gered. Ik geloof

189

-ocr page 308-

CONCERT OP HET WATER.

op dit oogenblik geen grooter bewijs te kunnen geven van mijn dankbaarheid, dan u zoo spoedig mogelijk van mijn gezelschap te bevrijden.quot;

„En toen zij dat met een zucht scheen te bevestigen, vervolgde ik:

„ „Daartoe zullen wij evenwel van plaats moeten verwisselen, opdat ik de riemen kan hanteeren.quot;

„Ik geloof, dat zij er tegen opzag om in die kleine ruimte te gaan zitten, óf omdat dit bezwaarlijk kon geschieden, óf omdat zij dan haar gelaat niet bedekt kon houden. Hoe het zij, ze liet de riemen los, trok haar lichaam zoo ver mogelijk terug en stak het hoofd in de kussens.

„Dadelijk vatte ik de riemen aan en begon nu van mij af te roeien, voorzeker een vermoeiende arbeid, doch die mij goed deed en den vertraagden bloedsomloop door het langdurig bad herstelde.

„Na verloop van een kwartier zag ik licht, en bij het naderen van den oever overpeinsde ik, wat mij te doen stond. Van gemeenschappelijk overleg kon geen sprake zijn; geen woord spreken kwam mij het betamelijkst voor.

„Tegelijk met mijn onbekende redster aan te leggen, en nog wel in het geïmproviseerde costuum van drenkeling, dat ging in geen geval. De toestand der jonge dame midden in het meer was reeds pijnlijk genoeg; nabij den oever liep haar goede naam groot gevaar. De gedachte daaraan deed mij, op vijftig vademen van 't land gekomen, eensklaps besluiten over boord te springen. Te water ontdeed ik mij van de sjaal en wierp die op den voorsteven. Mijn ontstelde redster riep ik toe, voorzichtigheidshalve een eind terug te roeien, en zwom daarop naar wal, waar ik Giuseppo liet ontbieden.

„De bloedkoralen haarnaald had ik nog tusschen de lippen geklemd, toen Griuseppo mij een paar kleedingstukken bracht....quot;

Toen Van Berkenstein ophield met vertellen, zag mevrouw Keremans hem met een vragenden blik aan. Blijkbaar was de geschiedenis hiermede niet uit. Daar Van Berkenstein echter in gedachten scheen verzonken en het stilzwijgen bleef bewaren, vroeg zij:

„En nu verder?quot;

„Varder? — O ja, mijn verhaal is nog niet uit. Veertien dagen besteedde ik aan nuttelooze pogingen om de dame in quaestie terug te vinden, ten einde haar mijn erkentelijkheid te betuigen. Het was echter een onbegonnen werk, een vraagstuk zonder één gegeven, onoplosbaar, omdat ik hare gelaatstrekken niet aanschouwd had. Het toeval kwam mij echter te hulp.

„Op den trein van Camerlata naar Milaan kwam ik in een coupé te zitten tegenover twee dames, moeder en dochter, die in het Italiaansch met elkaar spraken. De stem der jongste kwam mij bekend voor. Ik had die gehoord op een oogenblik, dat mijn zintuigen mot verdubbelde kracht werkten. Daarop evenwel niet vertrouwende, knoopte ik een gesprek aan met de moeder, in de hoop, dat mijn stem door de dochter zou herkend worden. Zij

190

-ocr page 309-

CONCERT 01' HET WATEK. -

191

HE MILITAIRE SCHOOL.

gaf daarvan echter geen teeken. Toen haalde ik de bloedkoralen speld te voorschijn en zeide, dat ik die te Cadenabbia had gevonden.

„ „Dat is uw speld, Julietta!quot; riep do moeder uit, „die gij op het meer dacht verloren te hebben.quot;

„Bloedrood van verlegenheid bracht Julietta den zakdoek voor het gelaat en wendde het hootd naar het portier, voorgevende het ondraaglijk heet te vinden.

„Ik wist genoeg. De speld, die ik zoo trouw bewaard had, in handen der moeder latende, sprak ik over iets anders ....quot;

Wederom hield Van Berkenstein op.

„Ziezoo! nu begint uw verhaal interessant te worden!quot; riep mevrouw Keremans uit. „Uw dankbaarheid ging natiuuiijk over in verliefdheid, is 't niet? Ga nu voort, wat ik u bidden mag; laat ons niet langer in spanning. Hoe ging het verder?quot;

Van Berkenstein stond op, zeggende:

„Mijn verhaal is uit.quot;

„Uit?.... Maar, waar is die Julietta dan gebleven?quot;

„Zij rust hier te Tanah Abang op het kerkhof,quot; luidde het antwoord,

„Daarop drukte hij de dames de hand en ging, zonder een woord verder te spreken, heen.quot;

Het was zeer vroeg in den ochtend, toen Van Berkenstein en kapitein Keremans, in een open rijtuig gezeten, op weg waren het voorgenomen bezoek te Meester Cornells te gaan afleggen.

Op weg waren.... ¥iet langs den kortsten weg. O, het is zoo verrukkelijk in keerkringslanden een rijtoer te maken in de morgenlucht, wanneer de geheele dampkring frischheid ademt, wanneer de geheele natuur onder den invloed van het verkwikkende morgenkoeltje als het ware herleeft en in feestdos gekleed is, om de komst der dagvorstin af te wachten. Aan iedere bladpunt, aan ieder bloemblad parelt een dauwdrup en glinstert bij het verder dagen als een brillant van het zuiverste water. De grasperken zijn met dat uiterst fijne waas van dauwvorming overtrokken, die veel van matzilver heeft en aan rijp in de soms zoo schoone Octoberdagen in het Vaderland doet denken. De lucht is zuiver en helder en licht getooid met enkele ijle vederwolkjes, om de eentonigheid als het ware te verbreken. Zij is donkerblauw in het westen, lichtblauw in het zenith, overheerlijk verguld, in het schitterend purper overgaande, in het oosten.

Het rijtuig, waarin onze levenslustige heeren heenrolden, was van Goenoeng Sahari, van waar Keremans Van Berkenstein had afgehaald, den Schoolweg ingeslagen. Het gesprek tusschen die twee was al zeer levendig.

„De militaire dienst is u dus lief?quot; vroeg de Volksvertegenwoordiger.

-ocr page 310-

DE .MILITAIRE SCHOOL.

„Gelukkig kan ik daarop volmondig ja antwoorden.quot;

„Gelukkig?quot;

„Zeker, gelukkig; ik zou te beklagen zijn, als liet anders gesteld ware.quot;

„Het is toch geen zeldzaamheid, dat de menschen zich beklagen over de loopbaan, die zij vrijwillig gekozen hebben; ik zou haast zeggen, dat dit zelfs vrij algemeen het geval is.quot;

Kapitein Keremans was niet spoedig met zijn antwoord gereed, althans hij scheen een wijl tot overpeinzen noodig te hebben. Om dien tijd eenigszins te rekken, vroeg hij:

„Zijt gij al in ons comediegebouw geweest, mijnheer Van Berkenstein ?quot;

„Dat genoegen heb ik nog niet gehad, kapitein; maar waartoe die vraag?quot;

„Gij ziet het vóór u. Voor Batavia een lief, net gebouw, dat bovendien hoogst doelmatig ingericht is. Die voorgevel, welken gij daar ziet, is eerst in den laatsten tijd aangebracht. Vroeger had het geheel veel meer weg van een hooischuur dan van een gebouw, aan de kunst gewijd. Dat lage gebouw er naast doet dienst voor foyer of voor koffiekamer.quot;

„En wordt er veel gebruik van dat comediegebouw gemaakt?quot;

„Dat kon beter. Een opera-gezelschap slijt hier in den regel kommervolle tijden.quot;

„Heeft de Europeesche bevolking van Batavia dan geen kunstgevoel?quot;

„Integendeel, zeer veel. Maar die bevolking gaat mank aan een gebrek, namelijk aan het „nontongquot;. — „Nontongquot; is buiten, hetzij door gezicht of gehoor, van iets genieten, dat binnenshuis gebeurt. Op voorstellings-avonden wemelt het hier in den omtrek van rijtuigen, waarin de „njonja'squot; en „nonna'squot;, luchtig in sarong en kabaai gekleed, in de frissche avondlucht, de heerlijke muziek zitten te genieten.quot;

„Maar het komt mij voor, dat dit een soort van ergerlijke oneerlijkheid is.quot;

„Och, daaraan denkt niemand, evenmin als de dames in Nederland er aan denken, dat, wanneer zij, van een pleziertochtje naar Brussel terugkeerende, een stuk kant smokkelen, diefstal plegen.quot;

Intusschen was het rappe rijtuig het comediegebouw reeds voorbij. Het vorige gesprek werd hervat.

„Ik zei,quot; begon Van Berkenstein, „dat de meeste menschen over de gekozen loopbaan ontevreden zijn.quot;

„Voorzeker gebeurt het dikwijls, dat men liefst de schaduwzijde aantoont van de betrekking, die men bekleedt; maar dit houd ik meer voor een kwade gewoonte of een manie. Ook de militairen pruttelen veel, bijna altijd; wat meer zegt, als er niet geprutteld wordt, is het eerder een bewijs, dat er geen leven meer in is, dan wel dat er geen reden tot ontevredenheid bestaat.quot;

„Dus dwepen met uw vak doet gij ook niet; gij hebt ook grieven?quot;

„Ik heb mijn stand boven alles lief, mijnheer Van Berkenstein! en als ik niet gezegd

192

-ocr page 311-
-ocr page 312-

■ MM . .

^:v-

I

Iamp;V

sfe:v

•m^- -■ : 't-'quot;

.

RP

Mi-

m--'K p;

im:é-tyks-

HSl^l

511^.;'

Ife

is

K-

I'fc.; :■

4V;

:vv.quot;-; .

-ocr page 313-
-ocr page 314-
-ocr page 315-

DE MILITAIRE SCHOOL.

kan worden er mede te dwepen, ligt de schuld daarvan in mijn leeftijd, die zich daartoe niet meer eigent.... Dien kan zijn land op verschillende wijzen trouw en eerlijk dienen,quot; vervolgde Keremans na een oogenblik nadenken, „maar nooit beter dan als soldaat. In vredestijd brengt de militair zijn aandeel, — al valt het niet in het oog, — aan het groote werk der beschaving; hij toch verzekert de rust en de orde in de maatschappij, waardoor handel, nijverheid en kunst zich vrij kunnen ontwikkelen. In oorlogstijd vormt hij de kern, waarom de natie zich schaart tot handhaving harer onafhankelijkheid, of, — zooals hier in Indië, — is hij het krachtige, bezielde werktuig, dat den bloei en rijkdom van zijn land bevordert, ook aan gene zijde des oceaans. Maar....quot;

„Maar?

„Werden de bestemming en de onmisbaarheid van het leger altijd in het oog gehouden, er zouden geen onbillijkheden plaats hebben en geen grieven bestaan. Te dikw^ls echter vergeet de regeering wat zij, wat de geheele natie schuldig is aan hen, die zich aan den militairen dienst wijden; te dikwijls daalt zij af van haar standpunt, om door een kwalijk begrepen zuinigheid de schatkist te stijven. Dreigt er nergens gevaar en springt de noodzakelijkheid om een leger te onderhouden niet in het oog, dan is men aanstonds geneigd, het als een lastpost te beschouwen. Men gaat dan aan het beknibbelen en het geld, van het leger geschraapt, zegt men liever aan spoor- en waterwegen, aan het droogmaken van plassen en meren, tot aanmoediging van kunsten en wetenschappen, tot uitbreiding van cultures te willen besteden. Zoo geraakt men op een zuiver kruideniersstandpunt, en dat is de hoofdgrief van het leger.quot;

„Dat begrijp ik; toch laat zich die poging tot beknibbelen, zooals gij het noemt, — ik zou het bezuinigen noemen, — heel goed verklaren.quot;

„Ja! maar hier, in een wingewest, waar men nooit verzekerd is van de rust en men elk oogenblik den sterken arm van het leger noodig heeft, wordt een andere schrielheid dan in Nederland betracht, een schrielheid, waarop alle pogingen der chefs om het leger te verbeteren, afstuiten. Het leger is niet groot genoeg, — tusschen 28 en 29,000 man, — en vooral de kaders zijn te klein; daarin zit het kwaad. Als het u genoeg interesseert, zal ik u dit duidelijk maken.quot;

„Stellig! ik wil er gaarne meer van hooren.quot;

„Neem eens aan, dat er, —- om ronde getallen te gebruiken, — twintig veld-bataljons, elk van vijfhonderd man, en tien garnizoens-bataljons van duizend man noodig geacht worden, deze laatsten om de verschillende posten onzer uitgebreide buiten-bezittingen te bezetten en een beschikbaar gedeelte over te hebben om eenigermate onafhankelijk van de veld-bataljons in dringende gevallen actief te kunnen optreden. Goed! gij organiseert een leger met die dertig bataljons infanterie, om van de andere wapens niet te spreken, maar neemt daarbij niet in aanmerking, dat een zesde, een vijfde gedeelte, soms nog meer, tijdelijk geen dienst doet wegens ziekte, convalescentie, verlof, wangedrag of krijgsraadszaken. In gewone

23

193

-ocr page 316-

DE MILITAIRE SCHOOL.

tijden komt dit er niet zoozeer op aan; men schippert wat en laat de gezonden den dienst der ontbrekenden overnemen. Doch onverwachts komen er verontrustende berichten bij voorbeeld van Sumatra en van Borneo; op eerstgenoemd eiland worden de onmiskenbare teekenen waargenomen van ontevredenheid: priesters, die den heiligen krijg tegen de blanken prediken, de bevolking, die zich wapent, vrouwen en kinderen, die de kampongs -verlaten om tijdig een schuilplaats in de wildernis te zoeken; op het andere eiland is eensklaps een opstand uitgebroken, het garnizoen overvallen en ingesloten. — IJlings vertrekt een bataljon, dat zijn vijfde of zesde gedeelte, hetwelk reeds ontbrak uit een ander korps, heeft moeten aanvullen, naar Sumatra om het uitbarsten van den krijg te voorkomen; terwijl naar Borneo twee bataljons, die eveneens zijn moeten aangevuld worden, worden gezonden om het garnizoen te ontzetten en den opstand te dempen.

„Is dat volgens u niet goed gehandeld?quot;

„Jawel,.... maar wat gebeurt er verder? Veertien dagen later komt de tijding, dat er aan boord der volgepropte schepen onderweg een épidémie is uitgebroken, waarvan een aantal manschappen het slachtoffer is geworden. — Onmiddellijk neemt men alweer van een ander bataljon het benoodigde aantal manschappen om de Sumatrasche expeditie aan te vullen. — Van de Bomeosche expeditie luidt het eerste rapport, dat de landing bloed heeft gekost, doch gelukt is; dat wel is waar het garnizoen ontzet is, doch een groot aantal nieuw opgerichte versterkingen getuigen van het voornemen des vijands om hardnekkigen weerstand te bieden; eindelijk dat ons verlies bedraagt vijftig dooden en honderd gewonden, en op latere aanvulling moet gerekend worden. — Daarop wordt order gegeven om tweehonderd vijftig manschappen van een vijfde, zesde en zevende bataljon te nemen en ten snelste naar het oorlogsterrein te expediëeren. — Dus om twee expeditionnaire afdeelingen voltallig op het terrein te brengen, heeft men dus al zeven bataljons moeten aanspreken en dus onslagvaardig maken. Ik heb hierbij aangenomen, dat de beide expedition dadelijk slagen, d. w. z., dat hier de opstand voorkomen, daar de vijand verslagen wordt bij de eerste ernstige ontmoeting. Veronderstel echter eens, dat men meer tegenstand ondervindt dan waarop gerekend was, dat wij in een langdurigen krijg worden gewikkeld, zooals te Atjeh bij voorbeeld, dan is er geen enkel bataljon, dat niet op zijn beurt te velde trekt of zijn beste manschappen, onderofficieren en officieren afgeeft om de anderen aan te vullen; dan wordt het leger totaal gedesorganiseerd, uitgeput en bestaat, na verloop van slechts een paar jaren krijg, zooals reeds in 1875 het geval was, alleen uit reconvalescenten, recruten en afgeleefden. Hospitalen en gezondheids-établissementen zijn opgepropt met lijders; stoomschepen gevuld met soldaten, die van het oorlogstooneel terugkeeren en die er heengaan, dus een groot deel van het leger steeds ambulant. Begrijpt gij, dat onder zulke omstandigheden men bij het Departement van Oorlog moeite heeft, om maar eenigs-zius in de dringendste behoeften te voorzien en dat dit niet altijd gelukt. Van verband, van eenheid bij de korpsen is geen quaestie meer; het is een samengeraapte troep geworden.

-ocr page 317-
-ocr page 318-
-ocr page 319-
-ocr page 320-
-ocr page 321-

DE MIUTAIEE SCHOOL.

De soldaten kennen de officieren niet, en deze nog minder hunne ondergeschikten, en het is allee» aan de handhaving der strengste krijgstucht te danken, dat er nog iets mede uitgeToerd wordt.quot;

„Is dat niet wat zwart ingezien?quot; vroeg Van Berkenstein.

„ Laat mij uitspreken,quot; ging Keremans voort. „De groote kracht toch van een militaiie afdeeling ligt niet in de numerieke meerderheid, maar in het vertrouwen van den soldiiat op zijn officieren en in de zekerheid, die dezen hebben, dat hunne bevelen stipt worden uitgevoerd. Is het kader goed, dan is of wordt de troep ook goed; maar de kaders zijn te Idein, zooals ik reeds zeide, en kunnen niet goed blijven. Een kompagnie bij voorbeeld telt orgfuiiek één kapitein en drie luitenants. Welnu! het gebeurt dikwijls dat te velde van de vier officieren er drie ontbreken, ja, het is meermalen gebeurd, dat de sergeant-majoor tijdelijk belast was met het kommando; want de gesneuvelde, gewonde of ziek geworden officieren moeten vervangen worden door 'anderen, die van ver verwijderde plaatsen ontboden ajjn en soms weken noodig hebben, om hunne nieuwe bestemming te bereiken.quot;

Terwijl het gesprek zoo gevoerd werd, was het rijtuig de Sluis- en de Noordwijksche bruggen overgereden, had den Citadelweg en verder den weg langs de noordzijde van het Koningsplein gevolgd. Keremans maakte Van Berkenstein thans attent op de fraaie artesische bron, die nagenoeg ter halverwege van die zijde bij den weg met kracht ontsprong en een fraaie fontein vormde. Hij wees hem ook het nieuwe Paleis van den Gouverneur-Generaal.

„Hoeveel geld, dat dit gebouw gekost heeft,quot; sprak hij bitter, „zal ik een Volksvertegenwoordiger niet behoeven mede te deelen.quot;

,Vindt gij dat geld niet goed besteed?quot; vroeg Van Berkenstein. „Mij dunkt, het prestige ....quot;

9Ik acht dit geld weggesmeten,quot; antwoordde Keremans met eenige drift. „De Gouverneur-Generaal heeft te Buitenzorg een zeer ruim en fraai paleis en hier voor de weinige dagen, welke hij te Batavia doorbrengt, was het oude paleis, dat gij gezien hebt, als pielt;l-a,-terre meer dan voldoende.quot;

„Maar voor een Vertegenwoordiger des Konings een pied-a-terre....quot;

„Gij moet niet uit het oog verliezen, dat lang voor dat dit nieuwe paleis ontworpen werd, plannen in bewerking waren om de Secretarie of het Gouvernementshestuur met den aankleve naar Buitenzorg over te brengen. Het was dus te voorzien, dat er een tijd in de naaste toekomst zou komen, dat de Groote Heer nog minder te Batavia zoude verschijnen en dus het bestaande paleis geheel overbodig werd. Vindt gij het geen afkeurenswaardige weelde, dat de Gouverneur-Generaal te Batavia twee paleizen, te Buitenzorg een, en dan nog te Tjipannus een landgoed ter zijner beschikking heeft?quot;

„Ho! ho! kapitein Keremans.. . afkeurenswaardige weelde.....nu gaat gij te ver!quot;

„Dunkt u dat____ Enfin, het is mogelijk, dat ik het mis heb; maar ik meen dat,

wanneer ter wille van de zuinigheid, in vele takken van dienst leemten en gebreken

195

-ocr page 322-

DE MILITAIRE SCHOOL.

aangetroflen worden, die bedenkelijk mogen heeten, wanneer het Indische leger, die grondzuil van ons koloniaal volksbestaan, ter wille van de zuinigheid, zoo ergerlijk verwaarloosd wordt, dat het den naam van leger niet meer verdient, dan meen ik het recht te hebben te zeggen, dat het bouwen en onderhouden van een viertal paleizen voor één persoon, die, alles wel beschouwd, slechts een strooman is in de hand van een minister met zeer bedenkelijke koloniale staatkundige beginselen 0, een afkeurenswaardige weelde is.quot;

„Is het dan toch met het leger zoo erg gesteld1}quot;

„Laat mij de schildering voltooien, die ik begonnen was, dan kunt gij zelf oordeelen; ik spreek krachtens de ervaring, die ik bij het Departement van Oorlog opgedaan heb.quot;

„Met onderofficieren en korporaals is het vaak nog erger gesteld dan met de officieren; uit nood geeft men de strepen aan soldaten, die in gezonde omstandigheden nooit in aanmerking zouden komen, om een graad te bekleeden... .quot;

„Maar, het is toch het ware krijgsmansleven,quot; viel Van Berkenstein in, meer om die opsomming van tekortkomsten te stuiten dan om een tegenhanger te stellen, „vandaag hier, morgen daar te zjjn; heden feestvieren, na gisteren deelgenomen te hebben aan een warm gevecht.quot;

196

„Voorzeker, dat zal ik niet tegenspreken! Voor ons, militairen, zijn genietingen weggelegd, waarvan een ander zich geen denkbeeld kan vormen; maar daarvan is thans de rede niet. Gij hebt mij naar grieven gevraagd, en ik som u die op. Ik spreek niet van de lange dagen van onthouding, inspanning en verveling, — vooral van verveling, — die volgen op of voorafgaan aan één dag van actie. Weken, maanden achtereen in een kleine benting te zitten en als een koelie onder een atappendak te huizen, zonder andere bezigheid dan uw post in verdedigbaren staat te houden en te zorgen niet overvallen te worden door een verraderlijken vijand, behoort tot het werkzame soldatenleven; maar door gebrek aan personeel telkens en telkens verplaatst, van Oost naar West gezonden te worden zonder iets noemenswaard uit te voeren, — alléén omdat er te weinig officieren zijn, — dat geeft aanleiding tot ontevredenheid. Gij, als Volksvertegenwoordiger, moogt eens narekenen, wat dat heen en weer reizen den lande jaarlijks kost en uitpluizen, wie daarvan de baten genieten. Duurde zoo'n toestand één, twee, drie jaar, och, het zou er nog minder op aankomen, maar tegenwoordig houdt dat trekken en reizen nooit op, en dikwijls heeft men den kapiteinsrang verkregen en in dien rang reeds eenige jaren gediend, zonder de gelegenheid gehad te hebben zijn studiën bij te houden, laat staan zich voor te bereiden tot het behoorlijk vervullen van den hoofdofflciersrang. — Ik heb hier voornamelijk het hoofdwapen op het oog. — De meestbelovende officieren daarvan laat men het minst met rust. Is er gebrek bij de artillerie en de genie dan moeten er infanterie-officieren tijdelijk dienst

') De lezer bedenke dat bovenstaand gesprok in 1883 plaats had, maar ook tot in het begin van 1888 volkomen van toepassing mocht heeten.

-ocr page 323-

DE MILITAIRE SCHOOL.

doen bij die wapens; zijn er instructeurs noodig voor het militair onderwijs, zij worden het eerst aangewezen; bij de brigade terreinopnemers plaatst men hen; hij het Departement van Oorlog, bij den G-eneralen Staf gebruikt men hen.quot;

„Een plaatsing bij den G-eneralen Staf is, dunkt mij, niet onaardig; ik meende dat daar de officier den schoonsten werkkring had en in de beste school was om zich bekwaam te maken tot hoofdofficier en generaal.quot;

„Volkomen juist! als namelijk de Grenerale Staf werkelijk een Generale Staf is. 13ij het Indisch leger zijn altijd zoogenaamde stafofficieren geweest, doch nooit heeft er een officier stafdienst verricht. Het is een heele tijd geleden, dat een legerkommandant, — de Generaal Kroesen,— het voorstel deed, om aan dien toestand een einde te maken; maar.... dat kostte geld, en daarom ging dat voorstel den weg van zooveel anderen op, namelijk den doofpot in, totdat de treurige afloop van den eersten Atjeh-veldtocht, hoofdzakelijk te wijten aan wanbestuur van de hooge regeerings-personen maar ook aan het ontbreken van een Gene-ralen Staf, de gemoederen kwam opschrikken. Toen werd er aan het werk getogen en begonnen met een bureau voor krijgstoerustingen in het leven te roepen.quot;

„Bureau voor krijgstoerustingen!quot; zeide Van Berkenstein. „Is daarvoor een afzonderlijk bureau? Ik dacht, dat de bestemming van het leger was zich voor den krijg toe te rusten, of liever dat het geheele leger een en al krijgstoerusting was.quot;

„Die opvatting is natuurlijk en niet onjuist. Het doel, dat met een speciaal bureau werd beoogd, had echter de wijdere strekking om in het gemis van een Generalen Staf te voorzien en was dus meer van strategischen aard. Ik zou u dit met een enkel woord kunnen toelichten.quot;

„Gaarne.quot;

„Het is er verre van, dat de Indische Archipel geheel onder ons rechtstreekscb bestuur staat. Er leven een aantal volken of volksstammen, die zich nog volkomen onafhankelijk wanen en met welke wij óf nog in 't geheel niet, óf slechts een enkelen keer in aanraking kwamen, hetzij op vredelievende wijze,, hetzij met de wapenen in de hand. Van onzen kant verbeelden wij ons niettemin van die weinig of geheel onbekende volken en landen heer en meester te zijn: soms op grond van een traktaat voor honderd of meer jaren, door de Oost-Indische Compagnie met eenigen vorst gesloten, bij gelegenheid van een bezoek om handel te drijven, soms omdat zoodanig land zich bevond binnen de lijn, die * indertijd willekeurig als grens van ons gebied op de kaart werd getrokken, of omdat het ingesloten was door of grensde aan eenigen kuststaat, welke reeds het geluk had onder onze souvereiniteit of ons rechtstreeksch beheer te staan. Honderd jaren gaan voor hij, gedurende welke de inboorlingen van geslacht op geslacht in volkomen onafhankelijkheid voortleven, en gedurende welke wij met zekeren nationalen trots onze kinderen opvoeden in den geloove, dat al dat land tusschen zooveel graden lengte en breedte ons toebehoort, en al de bewoners dier landen onze onderdanige dienaren zijn. Van tijd tot tijd heeft er

197

-ocr page 324-

1)E MILITAIRE SCHOOL.

echter iets plaats, dat een glimp van den waren staat van zaken aan het licht brengt en ons tot een ander begrip brengt, dan waarin wij tot nu toe verkeerd hebben. Om daarvan eens een voorbeeld aan te halen: Voor honderd jaar, — veronderstel ik, — heeft het hoofd van een onbeduidend staatje op de noordkust van het eiland Flores handel gedreven met een schip, toebehoorende aan de Oost-Indische Compagnie; daarop is er twist ontstaan, beide partijen hebben de handen aan de wapenen geslagen en de inboorlingen het onderspit gedolven. Daarop heeft het hoofd zich onderworpen, het gezag der Compagnie erkend, eu alles onderteekend wat de Opperkoopman hem voorlegde. Sedert dien tijd heeft de Indische regeering niet alleen dat staatje, maar het heele eiland Flores, wellicht nog bewoond door tien andere, geheel van elkander onafhankelijke stammen, als haar eigendom beschouwd, en op de scholen in Nederland wordt den kinderen geleerd: het eiland Flores op te nemen in de lange lijst van eilanden, die tot onze Indische bezittingen behooren. Wat gebeurt er nu bij de volgende veronderstelling? Op een goeden dag komt aan de zuidkust van Flores een koopvaardijschip aan lager wal en wordt afgeloopen door de kustbevolking. Een Inlandsch matroos, die aan dö slachting ontkomen is, brengt het bericht dier schrikkelijke gebeurtenis bij den postkommandant op de noordkust, en deze brieft het over naar Java. De Regeering herinnert zich, dat Flores een Neder]andsche bezitting is, acht het haar plicht de bevolking be tuchtigen, en draagt den legerkommandant op, onmiddellijk een militaire expeditie uit te rusten en derwaarts te zenden, ten einde de snoode bevolking de verdiende straf te doen ondergaan.

„Flores?quot; zegt de legerkommandant, „de zuidkust van Flores? Die is mij onbekend. Op de noordkust hebben wij een post, maar van de zuidkust weet ik niets.quot; — De chef van den Staf krijgt order te onderzoeken, welke gegevens er bij het Departement van Oorlog te vinden zijn omtrent Flores. Het archief wordt geraadpleegd; men brengt twee dagen door met zoeken en komt den derden dag rapporteeren, dat er bij dat Departement geen enkel stuk bestaat omtrent de zuidkust van Flores. Ten einde evenwel aan de aanschrijving te voldoen, dient de legerkommandant toch te weten overeenkomstig welke eischen hij de expeditie moet samenstellen. Zal een kompagnie genoeg zijn, of moet er een half bataljon heen gezonden worden? Hij wendt zich tot de Regeering met de volgende wagen: Hoe sterk is de wederspannige bevolking van Flores' zuidkust? Is zij van oorlogzuchtigen aard? Welke regeeringsvorm bestaat er? Kent men er het gebruik van vuurwapens en geschut? Biedt de zuidkust gelegenheid aan tot landing van troepen, of moet er aan de noordkust ontscheept en het eiland van noord tot zuid doorgetrokken worden? Is het terrein geschikt voor gebruik van kavalerie en artillerie? Bestaan er wegen, en in welken staat verkeexen die? Wat brengt het land op en kan eenigennate gerekend worden er voedingsmiddelen voor de troepen te verkrijgen? Wellicht worden nog meer vraagpunten opgemaakt, welker beantwoording de samenstelling en uitrusting der expeditie moet voorlichten.quot;

„Wat is dit voor een gebouw?quot; viel Van Berkenstein den officier in de rede. „Hier, waar die vlaggestok staat, aan welks top de driekleur uitwaait?quot;

198

-ocr page 325-

■* ■ . ■:quot;■'■ ■.. ■ •quot; ■ ■•;

: li' v' ^

: . v ■. r: quot;

■ ■■■•quot;li

• ' '-VVSliiPWPiVj

:■■' '-y/'J' U'''' . ' -.L.. ''■ ' •'

v'v ^ 11 V ' v., quot; quot; ; • quot; ,

?•': ■v-;.? : '■ ■ tr'. Y'-x,' ■ ■■*quot;^.''■„'5!;,..; ■gt; , i. ' ■ •;■ ■ ■- .' gt;-

- ;■ 1 ^ • •gt; ; ..■ ■■ y Jlt; -ii'j . } * .'■'■• ^

'■., ••,■*'. ■' ■ ■ - ■ ■ 'v

■ : \:ï:- ■ ' - ;

i

-ocr page 326-
-ocr page 327-
-ocr page 328-

Mi

Kwl

■ HIHfflB -

mi

mmi 1111111

Hiiiiii

Mi iite

wwl'i .

1

mmmm

Ml m Hl

tSni

HH«

mm

31

-ocr page 329-

DE MILITAIRE SCHOOL.

Keremans sloeg den blik rondom zich en zag dat men langs de zuidzijde van het Koningsplein reed.

„Dat is de woning van den resident van Batavia,quot; antwoordde hij. „Dat groote gebouw, hetwelk wij zooeven voorbijreden, is de Natuurkundige vereeniging.quot;

„Maar straks, bij een hoek van het plein, zijn wij een kerkje voorbijgereden?quot;

„Aan den hoek van Gang Scott? Dat is de Armeniaansche kerk. Wij zijn aan de westzijde van het plein ook het gebouw van het Museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen voorbijgereden. Misschien hebt gij er niet op gelet; er stond een metalen olifant voor, door den eersten Koning van Siam ten geschenke gegeven. De ethnologische verzameling, uitsluitend op Nederlandsch-Indië betrekking hebbende, is vooral merkwaardig. Die moet gij bij gelegenheid gaan zien.quot;

„En welk gebouw is dat, daar schuin links van ons? Dat witte gebouw met dien koepel en die zuilenrij?quot;

„Dat is de Willemskerk, een protestantsch bedehuis, wel het fraaiste gebouw van het geheele Koningsplein, wellicht van geheel Batavia, van geheel Nederlandsch-Indië. Die kerk werd in 1835 gebouwd. Nu wij haar naderen, kunt gij ontwaren, dat haar pronaos (voorportaal) naar het Koningsplein gekeerd is. Het eigenlijke kerkschip is cirkelvormig en rechts en links door een zuilengang omgeven. Het achterschip dient tot consistoriekamer enz. Zooals gij ziet, heeft de voorgevel veel overeenkomst met dien van den antiekeu tempel van Theseus te Athene en is dan ook evenals het geheele kerkgebouw in Dorischen bouw-irant opgetrokken. Ziet, de weg, dien wij nu inslaan, is de Hertogslaan. Gij zijt nu weer in bekende buurt en kunnen wij ons gesprek voortzetten. Wij waren aan de verschillende vraagpunten, die de legerbevelhebber aan het bestuur gesteld heeft. — Op de Algemeene Secretarie gaat men nu ook aan het zoeken naar stukken, die licht kunnen werpen over den toestand van het eiland Floras en zijn bevolking; doch ook daar levert het archief evenmin iets op.

„De Regeering is verplicht die vragen óf zeer onvolledig te beantwoorden óf te erkennen, dat zij er eigenlijk niets van weet. De Generaal besluit nu maar op goed geluk een paar kompagnieën derwaarts te zenden en af te wachten wat die kunnen uitvoeren. Blijkt het dat de tegenstand te groot is en de expeditie slaag krijgt, dan zal hij daarna een grootere afdeeling zenden.

„Bijna ieder legerhoofd heeft op zijn beurt het onaangename ondervonden van oorlog te moeten voeren in een nagenoeg volkomen onbekend land; onaangenaam, omdat de verantwoordelijkheid voor het leven zijner soldaten op hem rust, en omdat de publieke opinie het in de eerste plaats aan hem wijt, als de expeditie door gebrek aan de noodige strijdkrachten en toerusting mislukt.

„Toen dan ook in 1873 omtrent Atjeh hetzelfde weer plaats vond; toen men geheel zonder kennis van land en volk een krijgsmacht derwaarts zond, slechts weinige weken voor dat de regen-moesson zou invallen, die militaire operatiën altijd lastig maakt, een krijgsmacht

199

-ocr page 330-

DE MILITAIRE SCHOOL.

nota bene met de niet erkende, maar daadwerkelijke opdracht om een eeuwenoud sultansrijk aan te tasten, te veroveren, althans te dwingen onze bevelen te volgen; toen die macht het hoofd stootte tegen steenen forten, die met leeuwenmoed verdedigd werden, en zij met de kous op den kop, — zooals men zegt, — terugkwam, toen kwam men eindelijk tot het begrip, dat men voortaan beter beslagen op het ijs moest komen; toen werd er een bureau voor krijgsverrichtingen opgericht, wiens taak zou bestaan in het verzamelen van gegevens omtrent land en volk van het Atjehsche rijk met zijn onderlioorigheden.quot;

„Maar sedert is een werkelijke Generale Staf opgericht,quot; merkte Van Berkenstein op.

„Jawel____maar een Generale Staf verschijnt niet door te tikken met een tooverstaf

op een tafel. En een Koninklijk besluit heeft evenmin die uitwerking. Laat u eens voorlichten, welke tijdruimte noodig is geweest om van den Pruisischen Generalen Staf te maken, wat hij gebleken is te zijn bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog in 1870. En nog erkennen de Duitschers, dat het werktuig niet volmaakt werkte. Wat gebeurde er evenwel hier? Toen de tweede Atjeh-expeditie Batavia verliet, ging het gebeele personeel van het bureau voor krijgstoerustingen mede om bij die legermacht dienst als stafofficieren te doen. Het besluit van de oprichting van den Generalen Staf verscheen toen en werd daarbij geplaatst een majoor van de genie en een kapitein der infanterie. Was dat geen bespotting. Wel is waar gingen daarbij eenige maanden later nog twee kapiteins over; maar, vraagt u af, waren dat werkkrachten voor een diensttak, waarbij alles te scheppen was. Al dadelijk werd er gekibbeld over de Stafschool, die, volgens het Koninklijk besluit, opgericht moest worden. En de kibbeling kwam daarop neer, dat de geraamde onkosten te hoog voorkwamen. In Den Haag meende men dat veel goedkooper te kunnen bezorgen. Men kwam er op het luminense denkbeeld, bij Nederlandsche Stafofficieren aanzoek te doen om als docenten bij de Indische Stafschool op te treden.quot;

„Mij dunkt, dat dit zeer juist gezien was ....quot;

„Het mocht wat! Alsof die, bij hun gereedelijk erkenden ijver en knapheid, al dadelijk zouden in staat geweest zijn om onderwijs te geven, in doelmatige legerverpleging in Nederlandsch-Indië, in Indische staatswetenschap, in Indisch volkenrecht, in strategie en taktiek, toegepast op tropische landen, waar niet alleen geen spoorwegen, maar zelfs geen gewone wegen, soms geen paden bestaan .... Neen, neen, daarin zouden zij onderricht hebben moeten ontvangen. Voor het onderricht in die vakken waren elementen genoeg in Indië voorhanden. Luistert evenwel verder. Toen die Nederlandsche Stafofficieren, ten gevolge van een rechtmatig gevoel van eigenwaarde, billijke conditiën voor hen en eventueel voor hun weduwen stelden, die de raming, in Indië gemaakt, verre overschreed, toen ging de geheele Indische Stafschool in de doos. En daarom was het slechts te doen. Men koos bij het beginpunt, wellicht met opzet, een verkeerden chef. Het laat zich aanzien, dat het Nederlandsch-Indische leger in de eerste twintig jaren geen zulke stafofficieren zal bezitten, waarop het met recht aanspraak kan maken.

200

-ocr page 331-

DE MILITAIKE SCHOOL.

„Uw grieven zijn van een anderen aard dan ik verwachtte,quot; merkte Van Berken-stein op.

„Wat dacht gij dan te hooren?quot;

„Wel, klachten over slechte promotie, over te weinig traktement, over achterstelling van officieren bij civiele ambtenaren en dergelijken.quot;

Kapitein Keremans haalde de schouders op, zeggende;

„Och! daarover heb ik indertijd genoeg geprutteld; maar, hoewel de klachten zeer gegrond zijn, beteekenen zij betrekkelijk weinig, omdat ze op het algemeen belang geen invloed hebben. Als de officieren langer bij hetzelfde bataljon bleven, als er „esprit de corpsquot; bestond, gehechtheid aan het korps, waarvan zij een deel uitmaken, zou het verlangen naar promotie ook minder groot zijn; want de overplaatsing naar een ander bataljon, die doorgaans het gevolg van promotie is, zou de vreugde van te promoveeren zeer temperen. En wat de mindere bezoldiging betreft in vergelijking met de civiele ambtenaren, och! daarin berust men wel. Voor een handvol guldens per maand meer, missen de ambtenaren ook de kameraadschap; en een verstandig officier lacht om al die eerbewijzen van Inlandsche hoofden, waarmede de civiele ambtenaren worden overladen en waarop wel eens gewezen wordt. Een tweede luitenant met de Willemsorde op de borst heeft een gevoel van hooge eigenwaarde en acht zich gelukkiger dan een controleur met een dienst-„pajoengquot; ') boven het hoofd en tien dorps-hoofden in zijn gevolg.quot;

„Zijn positie zoo op te vatten, is zeker verstandig en de ware filosofie,quot; antwoordde Van Berkenstein. „Doch gij moet niet vergeten, dat de voorbereidende studie van den ambtenaar hem ook recht geeft op hoogere bezoldiging.quot;

„Dat verlies ik niet uit het oog. Antwoord mij evenwel op één vraag: gelooft gij dat een jongmensch, die vier jaren te Breda voor den officiersrang studeerde, of een ander, die het diploma van het eindexamen der hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus verworven heeft en drie jaren den hoofdcursus bij een der regimenten in Nederland gevolgd en het officiers-examen afgelegd heeft, minder goed uitgerust met theoretische kennis hier aan wal stapt, dan een ander, die twee jaren te Delft of te Leiden doorbracht om zich voor ambtenaar te bekwamen, en of hier sprake kan wezen van hoogere bezoldiging voor hoogere ontwikkeling1?quot;

„'t Is waar, daaraan heb ik niet gedacht. Maar,quot; vervolgde Van Berkenstein, een wending aan het gesprek gevende, „hoe bevalt u uw betrekking bij het Departement van Oorlog? Het schijnt er druk te zijn, als gij ten minste 's avonds nog moet werken.quot;

„Werk is er altijd genoeg. In vele opzichten is het niet kwaad, eens dicht bij het

') Pajoeng beteekent zonnescherm. Het is verklaarbaar, dat in een tropisch land zoo'n zonnescherm tot distinctief teeken van de verschillende klassen der Inlandsche maatschappij gekozen is. Zoo is het dan ook, dat de hoofden een verschillende pajoeng voeren, den graad hunner grootheid aanduidend. Op dat voetspoor voeren ook de Europeescho ambtenaren een pajoeng, die voor Inlanders hunne waardigheid moet aanduiden.

201

-ocr page 332-

DE MILITAIRE SCHOOI,.

drijfwerk te zitten, dat het leger in beweging houdt; er valt veel te leeren. Maar lang hoop ik er niet bij te blijven.quot;

„Ook grieven?quot;

„Neen! maar altijd op het bureau te zitten, valt niet in mijn smaak. Men vergeet spoedig de praktijk.quot;

„Zoodat de inrichting van het Departement van Oorlog niets te wenschen overlaat?quot;

„Dat zeg ik niet. Integendeel, er ontbreekt veel aan; maar dat is niet te verhelpen. Het blijft bij voorbeeld altijd verkeerd, dat aan een kapitein van het Departement van Oorlog de rapporten van hoofdofficieren ter beoordeeling worden gegeven; 't is echter onvermijdelijk, omdat de chef niet alles kan afdoen en de organisatie niet toelaat hoofdofficieren daarvoor te gebruiken. Wat ik echter de grootste grief acht, is het feit, dat het hoofdwapen geen chef heeft.quot;

„Wat bedoelt gij?quot;

„Wel, ieder wapen heeft een chef, die onder het oog van den legerkommandant zijn korps bestuurt. Artillerie, kavallerie, genie, administratie, alles heeft zijn kommandant, directeur of inspecteur; alleen de infanterie niet. De twee of drie generaals, die het leger rijk is, zijn dikwijls geen infanterie-officieren; toch wordt er een belast met de infanterie-zaken, en dat is een grief. Het is gebeurd, — en het zal nog wel meer gebeuren, — dat een genie-officier aan het hoofd stond der Hde Afdeeling van het Departement van Oorlog, waarbij schier uitsluitend infanterie- en kavallerie-zaken behandeld worden. Want nu moge die generaal een uitstekend genist of artillerist zijn, van de infanterie kent hij de behoefte niet, infanterie-officieren kan hij niet beoordeelen; hij heeft er daarenboven geen haat, voor, zoodat hij dit liefst overlaat aan de officieren, die bij het Departement zijn geplaatst, en.. .. Dat is nu het gymnasium Willem III,quot; zoo viel kapitein Keremans zichzelven in de rede.

„Dat groote huis met kolommen en marmeren galerijen?quot;

„Ja! het behoorde vroeger aan een echten nabob, wiens landerijen in het Kra,wungsche lagen en zoo uitgestrekt waren als een provincie in Nederland. Op dat land stonden hergen van duizende voeten hoog, ja zelfs een vuurberg met een rookenden krater. In elk klimaat had die man een woning kant en klaar, voor elk product was er geschikt terrein te vinden, voor elk soort van cultures hield de nabob er een of meer controleurs op na, voorde behandeling van zijn talrijk personeel had hij twee dokters in dienst; overal — niet alleen op zijn eigen land, maar op eiken post van Krawang tot Batavia — bevonden zich stallen met rijtuigen en paarden, opdat dat troetelkind der fortuin zich in alle richtingen vrij zou kunnen bewegen. — Die woningen daar op zij dienen tot verblijf der leeraren.quot;

„Waarheen voert die weg daar naast het erf van het gymnasium?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Och, die weg voert naar de Tjiliwoeng, waar hij zich in tweeën splitst, waarvan de noordelijke tak langs den Planten- en Dierentuin naar Parapattan en de andere naar het

202

-ocr page 333-

UE MILITAIRE SCHOOL.

land Menteng voert. Wij naderen nu het kampement Meester Cornelis. Die zijwegj rechts is de Kanonlaan, beter bekend onder den naam van Beerenlaan; langs luitenants-woningen leidt die naar de kantine. De huizen aan den grooten weg worden door kapiteins cn hoofd-offlcieren bewoond. Daarachter staat de kazerne, eertijds een theepakhuis, tegenwoordig ingericht tot logies voor twee bataljons infanterie. — Op de kazerne volgt de soldatenkampong Bali, — het lustoord der Inlandsche militairen, die er hun vrijen tijd doorbrengen en er zich dikwijls ongestraft overgeven aan het genot van hanengevechten en opiumrooken. — Kantine, kazerne en kampong worden van de westzijde afgesloten dooide Tjiliwoeng.

„Een uitgestrekt kampement,quot; zeide Van Berkenstein, „Het heeft een vroolijk aanzien.quot;

„Nu moet gij de oogen links wenden. Daar staat de militaire school. In het voorste gebouw, waarvoor wij zullen uitstappen, woont de kapitein-directeur.quot;

De koetsier reed het erf op en hield halt voor een woning, waarop met groote letters „Militaire School 1857quot; te lezen stond. Men vond den directeur te huis, terwijl hij gelukkig de voormiddaguren ter zijner beschikking had. Deze sloeg clan ook dadelijk voor een wandeling door de inrichting te maken.

„Teel interessants valt hier niet te zien,quot; zeide lijj. „De inrichting is op hoogst eenvoudige leest geschoeid, zoo eenvoudig zelfs, dat zij den Staat misschien geen tiende gedeelte kost van hetgeen aan de Militaire Academie te Breda wordt besteed. Toch voldoet zij aan haar bestemming, en dat is het voornaamste. — Zal ik de heeren maar voorgaan?

„Aanvankelijk werd aan eenige onderofficieren in een lokaal van de kazerne, hier tegenover, door één officier onderwijs gegeven om zich voor het officiers-examen te bekwamen. Toen dit goed ging, organiseerde men in 1857 de Militaire School voor zestig élèves, met een kapitein en drie luitenants tot instructeurs. Eenige jaren later werd zij uitgebreid tot honderd-zestien élèves en zes luitenants-instructeur. Aanvankelijk was deze inrichting niet anders dan een ruime heerenhuizing met bijgebouwen voor het bedienden-personeel. In deze laatsten werden de élèves gehuisvest, maar, naar gelang der behoeften, zijn de noodige lokalen achter deze woning bijgebouwd. — Hier hebt gij een kamertje, dat tot logies voor twee élèves dient en voorzien is van het noodige. Zoo zijn ze alle op deze rij. — Als de heeren het goedvinden, zullen we een paar leerzalen doorgaan zonder ons op te houden, daar er instructie wordt gegeven, — tenzij er lust bestaat een les bij te wonen. — Niet? — Nu, dan breng ik u naar de eigen-oefeningszaal, en verder naar de eetzaal.quot;

„Staat het ieder onderofficier vrij hier den cursus te volgen?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ja, indien hij namelijk den leeftijd van zestien jaar lieeft bereikt en twee jaar onderofficier is geweest, waarvan hij minstens drie maanden in Indië moet doorgebracht hebben. Bovendien ondergaat hij een toelatings-examen, dat iets verder gaat dan hetgeen er noodig was om zijn graad te krijgen.quot;

203

-ocr page 334-

DE MILITAIRE SCHOOL.

„En hoe lang moet hij hier zijn?quot;

„Het onderwijs was aanvankelijk zoo ingericht, dat de geheele cursus in twee jaren werd doorloopen. Er waren namelijk vier klassen, elke klasse van zes maanden; tegenwoordig zijn er drie klassen van één jaar. Op het einde van ieder jaar wordt een overgangsexamen afgenomen. Jongelui met bijzondere geestvermogens kunnen evenwel in korteren tijd den cursus doorloopen door een of meer klassen over te springen. Er hebhen zich voorbeelden voorgedaan, dat élèves slechts drie maanden de inrichting bezochten en toen het officiers-examen met welslagen aflegden. Zij, die hun verlangen daartoe te kennen geven, kunnen privaatlessen krijgen, evenals zij, die achterlijk zijn.

., Vereischfc het geen bijzondere inspanning om in dit klimaat zoo lang achtereen zich uitsluitend aan de studie te wijden?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Daarover valt niet te klagen. Daarenboven: het zijn geen kinderen meer, die op de schoolbanken gedwongen zitten. Integendeel, allen gevoelen dat hunne toekomst er mede gemoeid is. Er wordt trouwens voor gezorgd, dat de lessen zooveel mogelijk worden afgewisseld door lichaamsoefeningen. Gij ziet, de élèves zien er gezond en opgewekt uit. Driemaal 's daags doen zij eer aan de tafel, dat verzeker ik n, al worden er van landswege geen kalkoenen verstrekt, zooals vroeger op de hoogere burgerschool. Er is nu gedekt voor het tweede ontbijt, dat uit rijst met toebehooren bestaat. Als straks het signaal voor het eten zich laat hooren, zal er niemand op het appèl ontbreken.quot;

„Wie zorgt voor de tafel V'

„Een sergeant-menagemeester, die dienst doet als hofmeester. De officier van politie is altijd bij het eten tegenwoordig en overtuigt zich dat het goed is toebereid. De oudste élèves presideeren cle verschillende tafels en zijn mede verantwoordelijk voor de goede orde gedurende den maaltijd.quot;

„Dat hier overal in het oog vallende netheid heerscht, bevreemdt mij niet, kapitein! Maar daar de élèves te veel met hunne stndiën bezig zijn, om daaraan te kunnen medewerken, veronderstel ik dat u een groot aantal dienstboden ter beschikking staat.quot;

„Zoo bijzonder groot is het aantal niet; ik zeide reeds dat de geheele inrichting alles behalve weelderig is. Aan de Militaire School zyn geplaatst een adjudant-onderofficier en drie sergeanten om de orde te bewaren, een Europeesch soldaat, die als kok fungeert, een Inlandsche tamboer en een hoornblazer, om de signalen te geven voor de lessen, appèls en eeturen, en vijf en dertig Inlandsche bedienden voor het grove werk. Dat personeel logeert in gindsche gebouwen, afgescheiden van de élèves. Onder toezicht van den adjudantonderofficier zorgen de bedienden voor het schoonhouden der wapens, van het ledergoed, der kamers, van het schoeisel, enz. en bedienen zij tevens de tafel.

„Dit vertrek,'quot; vervolgde de directeur, een andere kamer binnengaande, „dient tot uitspanningszaal. Des Woensdags en Zaterdags van vier tot zeven uren 's avonds en des Zondags den ganschen dag kunnen de élèves zich amuseeren met verschillende spelen, die

204

-ocr page 335-

DE MILITAIRE SCHOOL.

uit het kantinefonds worden verstrekt. Die piano is gehuurd door eenige muzikale jongelui. Zij, die verlangen des Zondags uit te gaan, krijgen daarvoor permissie van 's morgens halfzeven tot 's avonds negen uren, namelijk wanneer zij niet gestraft zijn. — Willen de heeren mij nu naar buiten volgen, dan kunnen zij het exercitieveld in oogenschouw nemen!quot;

De wandeling langs de kampongs Bali en Amhon tot voorbij een gebouw, dat tot Gouvernements-school gebezigd werd, was spoedig afgelegd. Het exercitieplein overstappende, vervolgde de directeur:

„Hier is een klein veldwerk opgericht, bewapend met de verschillende geschutsoorten, bij het leger in gebruik; de élëves ontvangen er praktisch onderricht in de behandeling der vuurmonden. Artillerie-kennis behoort tot de onmisbare vereischten van den infanterie-offlcier; want 4 op alle posten vindt men geschut, maar op zeer weinige artillerie-officieren. Evenzoo is het met de administratie gelegen; daarom behoort tot het programma van het officiers-examen ook de kennis der militaire administratie.quot;

„Wordt het officiers-examen door u afgenomen?quot;

„Neen! daarvoor is een afzonderlijke commissie, die schriftelijk en mondeling examineert.quot;

„En moeten zij, die voldaan hebben, nog lang wachten op hunne benoeming tot tweeden luitenant?quot;

„Door het groote gebrek aan tweede luitenants volgt de benoeming in den regel dadelijk. — Ah! daar hoor ik den tamboer voor het eten slaan! 't Is twaalf uren; nu wacht mevrouw ons ook.quot;

Dit zeggende, richtte de directeur zijn schreden naar huis. Van Berkenstein zag kapitein Eeremans vragend aan.

„Ik geloof, dat mijnheer Van Berkenstein complimenten wil maken,quot; zei kapitein Keremans lachend.

„Dat hoop ik niet,quot; antwoordde de directeur. „Mijn tafel is te eenvoudig om ulieden statieus uit te noodigen; maar als gij voor lief wilt nemen, wat mevrouw opschaft, dan zult gij mij veel genoegen doen. Het ontbrak er nog aan, Keremans! dat de enkele maal dat wij u te zien krijgen, gij niet eens zoudt blijven rijsttafelen!quot;

Van Berkenstein, die tot nu toe slechts de rijsttafel in het Marine-hotel of in het Commensalenhuis van mevrouw Wallis, of gedurende zijn misanthropische bui in de kampong, alwaar in den regel die zorg er niet aan besteed kan worden, die zich een flinke huisvrouw getroost, had leeren kennen, sprak de overtuiging uit, dat hij haar nu eerst leerde waar-deeren. Het samenzijn aan tafel was uiterst prettig en na afloop van die Indische lunch werd de terugrit naar Weltevreden aanvaard.

205

-ocr page 336-
-ocr page 337-

INHOUD.

Eerste Hoofdstuk.

Een Kamerlid naar Indië............

Tweede Hoofdstuk.

Land, bakboord vooruit!............

Derde Hoofdstuk.

Een etmaal in angst doorgebracht........

Vierde Hoofdstuk.

Van boord naar wal............

Vyf'de Hoofdstuk.

De eerste avond aan wal...........

Zesde Hoofdstuk.

De eerste dag te Batavia...........

Zevende Hoofdstuk.

Oorzaken en gevolgen van de uitbarsting van Krakatau .

Achtste Hoofdstuk.

Een nachtelijk avontnnr.........

Negende Hoofdstuk.

Een rijtoer om en door Batavia......

-ocr page 338-

INHOUD.

Tiende Hoofdstuk.

In kampong Kemajoran......................93.

Elfde Hoofdstuk.

Receptie bij den Legerkommandant..................102.

Twaalfde Hoofdstuk.

Bataviasche Volksfeesten.......................114.

Dertiende Hoofdstuk.

Een heerlijke avond in Batavia's Planten- en Dierentuin.......... . 123.

Veertiende Hoofdstuk.

Op den doodenakker........................134.

Vyftiende Hoofdstuk.

Uit het kampongleven..............._........143.

Zestiende Hoofdstuk.

Sarina en Amat.........................153.

Zeventiende Hoofdstuk.

Twee zeer verschillende tafereelen...................164.

Achttiende Hoofdstuk. •

Concert op het Waterloo-Plein. — Het onderwijs in Ned.-Indië........173.

Negentiende Hoofdstuk.

Concert op het water. — De Militaire School...............186.

-ocr page 339-

nUITENZORd EN OMSTREKEN.

-ocr page 340-
-ocr page 341-

EERSTE HOOFDSTUK.

liweUjksplaiiiiga..

Het duurde niet lang of Van Berkenstein maakte aanstalten, nu te Batavia niet veel meer te bezichtigen overbleef, om naar Buitenzorg te vertrekken en zich daar tijdelijk metterwoon te vestigen.et duurde niet lang of Van Berkenstein maakte aanstalten, nu te Batavia niet veel meer te bezichtigen overbleef, om naar Buitenzorg te vertrekken en zich daar tijdelijk metterwoon te vestigen.

Alvorens evenwel aan die voornemens gevolg te geven, ging hij zijn goede bekenden nog eens opzoeken, om hen een hand te drukken. Buitenzorg is met betrekking tot Batavia wel niet aan het einde der wereld gelegen; maar wie zou kunnen voorspellen, waarheen hem zijn zwerftocht zoude voeren, wanneer hij eenmaal Insulinde's hoofdplaats achter den rug had? Hij zuchtte eens bij die gedachte; want hij gevoelde een gewaarwording, alsof hij daar zijn hart zoude achterlaten. Leeghancker vond hij in de meest netelige omstandigheden. „Nonnaquot; Antjie had haar geheele heerschappij over den „totokhquot; (benaming voor in Europa geboren blanken) hernomen. Van Berkenstein vernam, dat, wanneer zijn vriend zich niet in het ons reeds bekende huisje op Passar Bahroe bevond, de aanvallige kleurlinge den tijd bij hem in het hotel doorbracht, tot ergernis van de bewoners en bewoonsters, en wel in die mate, dat de hotelhouder al heel spoedig had moeten besluiten, den minder kiesch uitgevallen logé den wensch te kennen te geven, elders een onderdak te zoeken. Thans woonde hij voorgoed bij „nonnaquot; Antjie.

Het gesprek, hetwelk de beide Hagenaars voerden, bewees Van Berkenstein, dat een ziel was verloren gegaan, die niet meer te redden viel. Met een zucht verwijderde hij zich.

Een ander afscheidsbezoek, hetwelk hem misschien wel het meest aan het hart lag, was dat bij de familie Keremans op het Waterloo-plein. Toen Van Berkenstein de voorgalerij der woning binnentrad en op zijn geroep van „siapa adaquot; (is er iemand?) een bediende voor den dag was gekomen, vernam hij, dat de kapitein zich ten zijnen bureele op het Groote Huis bevond en dat mevrouw naar „de stadquot; was, om inkoopen te doen.

-ocr page 342-

HUWELIJKSPLANNEN.

Juist wilde hij vernemen, of juffrouw Van Kosendal ook zichtbaar was, toen een stem van uit de binnengalerij weerklonk:

„Kom binnen, mijnheer Van Berkenstein 1quot;

Hij stapte den bediende voorbij de deur in. Daarbinnen was het evenwel vrij donker; al de jaloezieën waren dichtgeslagen tot afwering van de ondraaglijke middaghitte, die Imiten heerschte. De stem geleidde hem evenwel.

„Hierheen, mijnheer Van Berkenstein,quot; sprak zij, „hierheen in de achtergalerij.quot;

Ken jaloezie-deur ging open; een gloed van licht stroomde naar binnen. In de omlijsting van die deur stond Ernestine in het smaakvolle ochtendgewaad („sarong en kabajaquot;) der schoonen in Nederlandsch-Indië. Bij den eersten aanblik zag hij, dat het meisje zeer neerslachtig was. Hij vatte haar hand.

„AVat is er, juffrouw Van Kosendal vroeg hij deelnemend.

„Niets bijzonders,quot; antwoordde zij, evenwel op een toon, zóó neerslachtig, dat hij een diep lijden verried.

Van Berkenstein keek in de achtergalerij rond. Een paar kinderen, lieve, aanvallige schepseltjes, speelden op den grond op een „tikar-rottanquot; (matje van rottan gevlochten). Dp de tafel lagen papier, pen en inkt. Blijkbaar was Ernestine met schrijven bezig geweest. In een hoek der galerij zat een „nènèhquot; (oude kindermeid) met een vervaarlijken bril op den neus, bezig met het verstellen van eenig kindergoed. De jonkman begreep de terughoudendheid van het meisje. De oude vrouw zat daar over haar naaiwerk gebogen; maar liield toch de oogen, die scherp van onder de grijze haren opwaarts fonkelden, op den binnengetreden jonkman gevestigd.

„Mevrouw is naar „de stadquot; en mijnheer op zijn bureau,quot; begon Ernestine, toen de bezoeker op een uitnoodigend gebaar tegenover haar had plaats genomen.

„Ik weet het,quot; sprak hij. „Sariman vertelde mij dat zooeven. Ik wilde mij juist verwijderen, toen ik uw stem vernam. Ik vermocht toen niet van hier te gaan, zonder naar uwen welstand te vragen.quot;

„0! ik bevind mij heel goed,quot; was het antwoord van het jonge meisje. „Ik dank u.quot;

Een enkele blik op de „nènèhquot; belette Van Berkenstein protest tegen die betuiging aan te teekenen.

„Ik kwam om afscheid te nemen.quot;

„Om.... afscheid te nemen?quot; stokte Ernestine.

„Ja, ik vertrek morgenochtend naar Buitenzorg ....quot;

Het meisje was nog bleeker geworden dan zij in de laatste dagen gewoonlijk was. Van Berkenstein begreep, dat eene nadere verklaring thans niet kon geschieden. Hij stond op:

„Ik zal hedennamiddag terugkomen en hoop dan de familie Keremans thuis te vinden.quot;

-ocr page 343-

HUWELIJKSPLANNEN.

„Papa komt om halféén thuis,quot; riep een der krullebolletjes, die zich op hun matje wentelden.

„Ja, mijnheer Keremans komt steeds thuis om te rijsttafelen,quot; bevestigde Ernestine; „daarna begeeft hij zich weer naar zijn bureau. Mevrouw zal ook niet lang meer uitblijven. Ook zij is steeds bij dat rijstmaal tegenwoordig. Het is nu ruim halftwaalf.quot;

„Ja, mama komt dadelijk en brengt speelgoed uit de toko mede. Zij is naar Loa Poseng!quot; juichte een der kleinen.

„Nu, dan blijf ik een poos wachten,quot; antwoordde Van Berkenstein, terwijl hij weer plaats nam en den kleinen guit, die het laatst gesproken had, optilde en op zijn knie zette.

„Zoo, is mama naar de toko?quot; vroeg hij.

„Ja, naar Loa Poseng!quot;

„Wie is die Loa Poseng1?quot;

„Weet mijnheer dat niet?quot; vroeg de kleine, terwijl hjj verwonderd opkeek: „Dan is mijnheer wel dom.quot;

„Foei, njo!quot; bestrafte Ernestine. „Dat mag je niet zeggen.quot;

„Mag ik de waarheid niet zeggen?quot; vroeg de schalk. „Mag ik niet zeggen, dat mijnheer dom is, wanneer hij niet weet, wat daar onze „nënëhquot; weet; en die is dom, dat verzeker ik u, nietwaar, nènèh?quot;

„Tobat! njo nakal!quot; (Mijn God! wat is die kleine jongen ondeugend) krijschte de oude.

„Nu, mijnheer, ik zal het u zeggen,quot; ging de kleine voort. „Loa Poseng is een staart.quot;

„Wil je eens zwijgen, ondeugende jongen!quot; viel Ernestine in. „Loa Poseng, mijnheer Van Berkenstein, is een Chineesch tokohouder op Passar Bah roe en wel een der voornaamsten van geheel Batavia.quot;

Zij wilde nog verder met haar inlichtingen gaan, maar een schelle kreet, die op straat weerklonk, deed de beide kinderen overeind vliegen. Het was het welbekende kortaf-gebroken, maar schel doordringende: „tjoe!quot; van een rondventer met etenswaren. Het was een rondwandelende gaarkeuken, die zich daar aankondigde.

„Toekan auer!quot; juichten de kinderen. 0, juffie, geef ons duiten voor nassi-getan 1).quot;

„Maar kinderen, straks zult ge niet kunnen eten,quot; zeide Ernestine op weige-renden toon.

3

Een onmerkbaar teeken van Van Berkenstein deed haar toegeven. Zij haalde haar portemonnaie voor den dag, wenkte de nènèh en droeg haar op, om met de twee kleinen de zoo vurig begeerde „getanquot; in te koopen. Het oog van de oude glinsterde. Bij liet hooren van den schellen kreet van den „toekan auerquot; had ook zij reeds de ooren gespitst. Nu mocht zij de aangeboden lekkernijen gaan koopen! Dat was een zaligheid! In een

'j Getan =

Oryza glutiuosa. Zie de 1ste noot op bladz. 96 van liet Isto deel.

-ocr page 344-

HUWELIJKSPLANNEN.

oogwenk dan ook had zij haar naaigoed neergeworpen en zich met de kinderen naar voren gespoed.

Toen zij weg waren, sprong Van Berkenstein van zijn stoel en greep Ernestine's hand:

.,Wat scheelt u toch?quot; vroeg hij met aandrang, .,zeg 't mij toch!quot;

.,0, het is verschrikkelijk!quot; sprak zij, terwijl zij de krees opsloeg en met schuwen blik naar huiten keek.

Toen zij evenwel ontwaarde, dat het geheele dienstpersoneel in de keuken, die helder en zindelijk van uit de achtergalerij te overzien was, bedrijvig was, dat Sariman bezig was, met behulp van een flesch als stamper runderlapjes murw te kloppen, dat Kadjong brandhout aandroeg en de „kokkiequot; (kokkin) „trassiequot; met „lombokhquot; ') tot een smakelijke sambal zat fijn te wrijven, liet Ernestine de krees vallen, terwijl Van 1 ierkenstein vervolgde;

„Wat dan toch? Spreek; gij maakt mij werkelijk angstig.quot;

„Mijnheer Krip is gisteren hier geweest.quot;

„Welke ? de oudste of de andere?quot;

„De oudste, die uit de Secretarie-laan.quot;

„En ?....quot;

„Hij is op zijn aanzoek teruggekomen. Hij heeft thans formeel mijn hand gevraagd.quot;

„En wat was uw antwoord?quot;

„Mijn antwoord?quot; sprak zij dralende en met snikken in haar stem. „Ik heb hem____quot;

„Aangenomen ?quot; viel Van Berkenstein haar hartstochtelijk in de rede. Hij kon zich anders het aarzelen en de ontroering van het meisje niet verklaren.

„Ik heb hem een uitstel gevraagd. Het ging mij aan het hart, toen ik dien man daar aan mijn knieën zag, hem alle hoop te benemen.quot;

„Het ging u aan het hart, hem alle hoop te benemen?.... Wat zijt ge dan van plan te doen?.... Zeg'?'1

„Mijnheer Van Berkenstein, dat weet ik nog niet. Wanneer gij dien man met zijne grauwe haren daar voor mij geknield hadt zien liggen; wanneer gij gezien hadt, hoe hij zich in de grootste wanhoop voor mevrouw en mijnheer Keremans op den grond wentelde; wanneer gij gezien hadt, hoe hij de knieën van den kapitein omvatte en hem smeekte, om toch zijne voorspraak bij mij te zijn, dan zoudt gij begrijpen, welken tweestrijd ik te voeren heb.quot;

„Welken tweestrijd?.... Maar, Ernestine, in Gods naam!.... gij bemint dien man niet, hier valt geen tweestrijd te voeren.quot;

„Er valt hier een menschenleven te redden; er valt hier een vader voor zijn kinderen

') Trassie is een uiterst smakelijke, maar niet welriekende toespijs voor de rijst, hoofdzakelijk van garnalen gemaakt. — Lombokh = Capsicum annuuni. Zie de 6de noot op bladz. 147 van het Isto deel.

4

-ocr page 345-

:5 . v- 1 ^,,v' ■ v-r ^'^ : :. . ■

b quot; : ■ ' - .. jy;v;::H;^^ A„.. -;.,f;. '' ' '

-ocr page 346-

-ocr page 347-
-ocr page 348-
-ocr page 349-

JlUWEM.IK.sri. ANNEX.

te behouden. Hoe zal het mij mogelijk zijn, dien man aan de wanhoop ten prooi te laten, vvien geen andere schuld te verwijten is, dan dat hij mij onzinnig bemint?quot;

„Gij wilt dus, Ernestine....?quot; kreet haar toehoorder.

„O! ik weet niet, wat ik wil,quot; zoo beantwoordde zij dien kreet snikkende. „O! dat gij toch dat tooneel van gisteren hadt bijgewoond; gij zoudt mijn aarzeling begrijpen.quot;

„Weet gij niet, wat gij wilt?.... Weet gij dat niet?.... O! dan weet ik, wat mij te doen staat. Ik moet n voor uw eigen hart beschermen; ik moet u voor de strikken beveiligen, die u door uw edele inborst gespannen worden.quot;

Hij stond een oogenblik hijgend voor haar. Hij zweeg een poos, alsof hij den aandoeningen, die in hem kookten, tijd wilde gunnen om tot bedaren te komen. Een oogenblik keerde hij zich om, ten einde zich het matbleeke gelaat met zijn zakdoek af te vegen.

„Juffrouw Van Rosendal,quot; sprak hij eindelijk, toen hij genoegzaam bekomen was, met een diepe, eerbiedige buiging. „Juffrouw Van Rosendal, gij bevindt u op het oogenblik zonder eenige verwanten in uw nabijheid. Hunne plaats wordt ingenomen door de familie Keremans, die u liefderijk als hun kind onder haar dak heeft opgenomen. Staat gij mjj toe, dat ik mij tot haar wend om uw hand te vragen ?quot;

Hij had die hand, waarnaar hij dong, in de zijne gegrepen. Hij voelde die hand trillen en zich krampachtig wringen in de zijne, zonder ze evenwel te kunnen loslaten. Een doodelijke bleekheid had haar gelaat overtogen. /ij sloot de oogen; in haar keel ondervond zij een gevoel van samensnoering, dat haar dreigde te stikken. Zij was een onmacht nabij en zou zeker op den grond gevallen zijn, wanneer hij haar niet ondersteund had. Plotseling werd er evenwel in de voorgalerij een stem vernomen, die Ernestine kracht genoeg schonk, om het volle beheer over hoofd en hart te hernemen.

Een rijtuig had voor de woning stilgehouden en kort daarop:

„Maar, nenèh,quot; had de stem gesproken, „hoe is het, mogelijk, dat ge op dit uur de kinderen zooveel „getanquot; laat eten ?quot;

„O, ma, het is zoo lekker!quot; riep een der kleinen. „Kijk eens die fijn geraspte klappemoot en die „goela djawaquot; (Javaansche suiker) op de rijst.quot;

„Dat's goed en wel, kleine snoeper; maar het is nu geen tijd om „getanquot; te eten! Straks zal je geen honger hebben. Maar waar is juffrouw Ernestine ?quot;

Met die woorden trad mevrouw Keremans — want deze was het, dat zal de lezer wel geraden hebben — de achtergalerij binnen. Wel had zich Ernestine van de ondersteuning van Van Berkenstein ontslagen, zijn hand losgelaten en alles aangewend om hare ontroering meester te worden; maar de invloed van den schok was te groot geweest, dan dat deze zoo maar kon wijken zonder spoor na te laten. Met één oogopslag zag de vrouw des huizes, dat hier een gewichtig onderhoud had plaats gehad; zij begreep thans, hoe het kwam, dat haar kinderen op dit uur „getanquot; snoepten.

„Mevrouw Keremans,quot; sprak Van Berkenstein met een buiging, „ik kwam hier om

O

-ocr page 350-

HUWELIJKSPLANNEN.

afscheid van u te nemen, omdat ik voornemens ben, morgen naar Buitenzorg te vertrekken. Mejuffrouw Van Eosendal heeft mij het gebeurde van gisteren verteld. Toen ik dat vernam, ben ik mij bewust geworden van hetgeen in mijn hart omging. Ik meen ook een blik geslagen te hebben in liaar hart. Om kort te gaan: toen gij binnenkwaamt, bad ik juffrouw Van Rosendal om vergunning, aan [u en uwen echtgenoot, als aan haar eenige ware vrienden, aan haar voogden, haar hand te mogen vragen.quot;

Mevrouw Keremans glimlachte fijntjes. Zij gaf haar zonnesclieim aan de „nènehquot; over, om hem op te bergen, streek daarna de plooien van haar peignoir, die in het rijtuig nogal geleden had, glad, boog het hoofd achterover om het loshangende haar te schudden en vrij over den rug te doen golven, waarna zij vroeg:

„En wat was Ernestine's antwoord?quot;

„Zoudt gij kunnen denken, mevrouw,quot; viel het jonge meisje met eenige onstuimigheid in, „dat ik dien rampzaligen man aan zijn lot zoude overlaten f'

„Hoort gij die redeneeringf' vroeg Van Berkenstein hartstochtelijk.

„Laat haar beur gevoelens uiten,quot; zei mevrouw Keremans bedaard; „omtrent dat lot zal mijn echtgenoot haar straks inlichten. Maak u daaromtrent niet ongerust. Maar kom,quot; ging zij luchthartig voort, „laten wij een oogenblik in de binnengalerij plaats nemen, dan kunnen de bedienden de tafel hier dekken. Gij blijft toch rijsttafelen, nietwaar mijnheer Van Berkenstein?quot;

Die laatste vraag werd met een fijnen glimlach geopperd, alsof van weigeren geen sprake kon zijn.

„Mevrouw,quot; kreeg zij ten antwoord, „ik bemerk, dat vóór mijn vertrek nog veel te verhandelen zal zijn; gaarne wenschte ik van uw goedheid gebruik te maken, maar ik vrees onbeschei...

„Dat is dus afgesproken,quot; viel zij hem in de rede. „(reen complimenten, als ik u verzoeken mag.quot;

Het drietal had plaats genomen in de binnengalerij; maar voordat nog een gedach-tenwisseling had kunnen plaats hebben, werden voetstappen in de voorgalenj vernomen; de deur ging open en kapitein Keremans, in bureau-uniform gekleed, d. w. z. met witte pantalon, wit vest en geelwit jasje van ananaszijde aan, het hoofd met een kurken helmhoed gedekt, trad binnen.

„Drommels!quot; zei hij. Van Berkenstein ontwarend, „dat'.s een verrassing!quot; En op zijn gast toegaande, stak hij hem de hand toe, die deze hartelijk schudde.quot;

„Mijnheer Van Berkenstein blijft bij ons rijsttafelen. „Hij heeft ons gewichtige zaken mede te deelen,quot; sprak mevrouw, schalksch glimlachende. „Verbeeldt je ....quot;

„Tu, tu, tu!quot; viel de kapitein in. „Eerst mijn bittertje, voor je van stapel loopt, dat weet je wel. En zou je Ernestine en mijnheer Van Berkenstein niet iets presenteeren en je zelf een glaasje port inschenken?quot;

6

-ocr page 351-

HUWELIJKSPLANNEN.

De bevallige vrouw des huizes slaakte een komischen zucht, dat zij hare mededeelzaamheid moest onderdrukken en haastte zich hare plichten van gastvrouw te betrachten.

Toen de kapitein de eerste teug van zijn „pahitjequot; (bittertje) verorberd had, bood hij zijn gast een manilla-sigaar aan, stak er zelf een op, en:

„Nu, vrouwtjelief,quot; sprak hij, „open nu de sluizen van je mededeelzaamheid.quot;

„Jawel, spot er maar mee,quot; antwoordde deze lachend. ,,Ik wed, dat wij geen drie minuten verder zijn, of mijn mededeelzaamheid, zooals ge dat noemt, zal uw weetgierigheid geboeid hebben.quot;

„Des te beter! Vooruit dan maar met het verhaal,quot; was het aanmoedigend antwoord.

„Verbeeldt je dan, dat mijnheer Van Berkenstein ons de hand van mejuffrouw Ernestine Van Rosendal komt vragen.quot;

„Drommels, dat's nog zoo dom niet van mijnheer Van Berkenstein,quot; was de opgetogen ontboezeming van den kapitein. „Maar haar hand aan ons?....quot;

„Welzeker, in uw qualiteit van beschermer, van voogd der wees,11 betuigde de heer Van Berkenstein.

„0! zoo,quot; was het antwoord. „Nu, ik heb tegen.... Maar in de allereerste plaats, wat zegt Ernestine van dat aanzoek ? Zij zal toch daaraan den doorslag moeten geven. Wat zou het baten, als wij ook al „jaquot; meenden en zij „neenquot; zei?11

„Daar zit 't hem juist,quot; viel mevrouw Keremans in. „Ernestine meent den onge-lukkigen Krip niet aan zijn lot te mogen overlaten.quot;

„Hm!quot; gromde de kapitein.

„Nietwaar, mijnheer Keremans,quot; smeekte het meisje, „nietwaar? dat kan en dat mag niet! Gij hebt hem gisteren gezien, hoe hij zich aan uw voeten wentelde. Gij hebt die wanhoop gezien! Zou ik mij niet met schuld beladen, wanneer ik dien man, door hem alle hoop te benemen, tot het uiterste breng, wanneer hij zich in zijn wanhoop van het leven berooft?quot;

„Maar gij bemint hem niet!quot; viel de huisvrouw in.

„Neen, ik bemin hem niet; maar ik red zijn leven voor zijn kinderen. Zeg, mijnheer Keremans, bemindet gij die vrouw, die in de gezwollen Tjiliwoeng viel, toen wij laatstleden samen de Hertogsbrug passeerden? Wat gilden |die kinderen, wat riepen zij om hulp! Een blik op die kinderen en gij sprongt in den stroom en waagdet uw leven, om die kinderen hunne moeder weer te geven. Is dat niet zoo?quot;

Mevrouw Keremans snikte en onverholen aandoening stond op haar gelaat te lezen bij de herinnering aan die koene daad van haren echtvriend.

„En zou ik minder moed bezitten?quot; ging Ernestine met opgewondenheid voort. „Zou ik minder moed bezitten, al ben ik maar een zwakke vrouw? Neen, die kinderen kan ik niet aan hun lot overlaten, die kinderen, zoo vroegtijdig van hunne moeder verstoken, verkeeren in grooter gevaar dan de ongelukkigen daar aan de boorden der Tjiliwoeng!quot;

7

-ocr page 352-

HUWELIJKSPLANNEN.

„Grij zijt een braaf meisje.,, sprak kapitein Keremans aangedaan; „wanneer evenwel daarin uw eenigste bedenkingen bestaan tegen de voorgestelde vereeniging, dan zal het schuitje wel in veilige haven te brengen zijn; maar in de eerste plaats dien ik te weten, of gij niet afkeerig zijt van den heer Van BerkensteinT

De lieve maagd keek schuchter op. Een oogenblik slechts vestigde zij de oogen op den kapitein, een ondeelbaar oogenblik slechts; daarna sloeg zij ze weer neer, terwijl een allerbekoorlijkst rood haar bleeke wangen kleurde. Van Berkenstein stond op en wilde naar buiten treden, om het jonge meisje gelegenheid te geven, openhartig haar gevoelens aan haar beschermers te openbaren. Keremans hield hem echter met de hand tegen.

„Ik ken die schuchterheid, dat blozen. Jonge meisjes kunnen daar niet buiten. Maaide beteekenis er van is mij niet vreemd, nietwaar Anna?quot; zei hij, terwijl hij zich met een zweem van kortswijl tot zijn echtgenoote wendde.

Een spotachtig glimlachje zweefde op de lippen der jonge vrouw. Wat zij zou geantwoord hebben, is onbekend gebleven; want haar echtvriend liet haar den tijd niet, om zijn ervaring omtrent vrouwelijke blosjes te bevestigen.

„Luister!quot; ging hij voort, terwijl zijn gelaat een ernstige plooi aannam. „Hedenochtend werd ik van het bureau afgehaald. De heer Krip Senior had een zenuwtoeval gekregen en het was zijn broeder, die mij tot assistentie kwam afhalen. Wij vonden den lijder in zijn woning in de Secretarie-laan. Op last van dokter Westhoff, die inmiddels gehaald was, werd hij te bed gelegd; maar hij is geheel waanzinnig. Het zijn voornamelijk kantoorzaken, die hem bezighouden en in het bijzonder is hij gebeten op den vroegeren algemeenen Secretaris, den heer Sprenger van Eyk, dien hij beschuldigt, Indië's welvaart aan zijn proefnemingen opgeofferd te hebben. Soms speelt ook de toekomst zijner kinderen een rol in zijn verbijsterde hersenen. Zijn dochtertje, beweert hij, zal nog eens Keizerin van Rusland worden en zijn jongen is voor Paus in de wieg gelegd.quot;

„Arme man!quot; zuchtte Ernestine. „Eu ....?quot;

„Neen,quot; antwoordde de kapitein op dat vragende „enquot;. „Geen woord ontsnapt zijn lippen, wat zijn hartsgeheim zou kunnen verraden. Die snaar schijnt dood in zijn gemoedsleven.quot;

„Maar aan welke ziekte lijdt hij?quot; vroeg mevrouw Keremans.

„Daaromtrent zijn de geleerden het niet eens. De Latijnsche namen, die ik opgevangen heb, zal ik maar voor mij houden; de een echter spreekt van hersenontsteking, de ander van zenuwaandoening; een derde verklaart dat de hersenontsteking met zenuwaandoening gecompliceerd is.quot;

„De een meent dit, de ander dat, een derde weer wat anders. Zijn er dan andere geneeskundigen dan dokter Westhoff bij gehaald?quot;

„Men heeft den ongelukkige naar het groote hospitaal vervoerd en, daar de toestand zorgelijk scheen, heeft Westhott' de heeren De Leeuw en Van Goens, beiden van den

8

-ocr page 353-

HUWELIJKS!'],ANNEN.

militairen geneeskundigen dienst, in consult geroepen. Zijn die geleerden, volgens gewoonte, het omtrent den aard der ziekte niet eens, zij komen daarin wel overeen, dat die toestand van ijlhoofdigheid lang, zeer lang kan duren. Daar evenwel de verstandsverbijstering van den heer Krip van goedigen aard is, zal men hem, na een observatie van een paar maanden hier in het hospitaal, naar het gezondheids-etablissement te Gadok zenden. Men verwacht veel heil van een voortgezette koudwaterkuur en van een langdurig verblijf in die heerlijke bergstreken. Toch rekenen de geleerden, dat met de genezing minstens twee jaren gemoeid zullen zijn, wanneer namelijk genezing volgen zal, wat steeds een groote vraag blijft.quot;

„Maar dan dient voor de kinderen gezorgd te worden,quot; meende Ernestine, die een teedere opwelling gevoelde voor de wichtjes, die zij eenige maanden tot zorgzame moeder gestrekt had.

„Daar is voor gezorgd,quot; viel kapitein Keremans in. „Beiden zijn door Krip Junior mee naar huis genomen. Zij zijn daar beter dan waar ook. Het huis in de Secretarie-laan wordt te huur aangeslagen en hedenavond staat de aankondiging der vendutie reeds in de couranten.quot;

„Dat gaat vlug hier,quot; meende Van Berkenstein.

„Zoo moet het ook. Zoo worden vele kosten van noodelooze huishuur, enz. vermeden. En nu,quot; ging de kapitein voort, terwijl hij de beide jongelieden aanzag, „en nu .... wat zegt juffrouw Van Rosendal van den toestandquot;? Het huisgezin van den heer Krip is als een zeepbel uit elkander gespat. Het lot van die kinderen zal haar niet meer kunnen weerhouden; die kinderen zijn uitmuntend verzorgd. Welnu?....quot;

Ernestine antwoordde niet; zij zat in gedachten verzonken. Een oogenblik wachtte de kapitein; toen stond hij op, vatte de hand van de lieve maagd, legde haar in die van Van Berkenstein en zei met een van aandoening trillende stem; „Mijn vrienden, weest gelukkig!quot; De jonkman sloeg zijn arm om de leest zijner geliefde, klemde haar onweder-staanbaar aan zijn borst, als nam hij bezit van zijn eigendom, en drukte een vurigen ku^ op de schoone lippen. Het verbond van liefde en gehechtheid was gesloten!

„En nu aan tafel!quot; riep kapitein Keremans en wilde Ernestine zijn arm aanbieden. Van Berkenstein was hem evenwel te vlug af. Nog vóór juffrouw Van Rosendal ook maar een beweging had kunnen doen, had hij zich tusschen haar en den kapitein ingeschoven, zoodat, toen zij haar lieve hand uitstak, om aan de uitnoodiging te voldoen, die op den arm van den jonkman te rusten kwam. Keremans maakte een komiek gebaar van teleurstelling, greep een zijner kinderen, plaatste dit op zijn schouders, met de beentjes langs zijn borst afhangende en danste en sprong daarmee naar de achtergalerij, tot groote pret van den kleine.

Aan tafel was alles jubel. Wel was ten gevolge van de afwezigheid van de vrouw des huizes de rijst ietwat aangebrand en geklonterd, ook waren de „sambal-sambalansquot; en

-ocr page 354-

HUWELIJKSPLANNEN.

de „sajoi-sajoransquot; (onmisbare toespijzen van Spaansche peper en groenten bij de rijsttafel), minder smakelijk; maar wie dacht aan zoo iets? De familie Keremans gevoelde zich innig vergenoegd bij den aanblik der verliefden. En dezen? O! het waren slechts blikken vol liefde, die uit hun oogen straalden, slechts plannen voor de toekomst, die hun mond ontvloden.

Van Berkenstein legde zijn plannen bloot. Hij was naar deze gewesten gekomen om land en volk te bestudeeren en al ging hij nu den ongehuwden staat vaarwelzeggen, zijn vrouwtje zou hem in dat edele streven niet hinderlijk /.ij11- Integendeel, hij hoopte, dat zijne Ernestine zijn zucht tot omzwerven mocht deelen; hun tocht over Java zou in waarheid hun huwelijksreis mogen heeten.

Een blik van verrukking straalde hem als antwoord op die plannen tegen.

,,En welke herinneringen zullen ons bijblijven van die reis, mijn dierbare1?quot; ging Tan Berkenstein voort, terwijl hij de hand van Ernestine greep en die aan zijn lippen bracht. „Wat zullen wij kunnen verhalen, wanneer wij in het oude moederland terug zullen zijn en des winters aan den hoek van den haard zullen zijn gezeten

„Ja, gijlieden zult dan veel te verhalen hebben,quot; viel de kapitein in. „Gij gaat een schoone toekomst te gemoet. Maar....quot; ging hij voort met ietwat aarzeling in zijn stem, „ziet op uw omzwervingen goed uit uw oogen en wanneer gij in het oude Nederland zult teruggekeerd zijn, weest dan nimmer zoo onbillijk jegens de bewoners van deze gezegende streken als uw landgenoten in den regel zich, jegens alles wat hun koloniën aangaat, betoonen. (lij zult, wanneer gij uw oogen zult weten te gebruiken, in den Javaan een uiterst goedig en zachtaardig volk ontwaren, wat vaak door zijn overheerschers miskend en steeds ten gevalle van de lieve schatkist op de meest gewetenlooze wijze geëxploiteerd wordt, (rij zult hij uw blanke broeders hier, vooral in de binnenlanden, een hartelijkheid en ongeveinsdheid ontmoeten, die wel tegen enkele eigenaardigheden opwegen en verre te verkiezen zijn boven de gemaaktheid en stijve vormelijkheid, waaraan vooral onze landslieden in het oude Europa gevaar loopen dood te vriezen.quot;

Van Berkenstein stond op, greep de hand van den kapitein en sprak met aandoening;

„Welke ook de indrukken mogen zijn, die wij zullen opvangen op onze reis, een onuitwischbare zal in onze zielen achterblijven, nietwaar Ernestine? die van in mevrouw Keremans en in u, waardste kapitein, een paar edele harten, ware menschenvrienden te hebben ontmoet. Wat er ook gebeuren moge, waar wij ons bevinden zullen op dit aardrond, nooit zullen wij n beiden vergeten.quot;

Het viertal stond daar een oogenblik met in elkander gestrengelde armen en met van aandoening trillende stemmen. Gelukkig, dat de huisbedienden op een wenk der huisvrouw één voor één afgedropen waren, om ook hun maal te verorberen, zoodat onze vrienden zich in de achtergalerij buiten den invloed van eenig onbescheiden oog bevonden.

„Drommels! mijn vrienden,quot; barstte kapitein Keremans los, met een glas „anggoer

10

-ocr page 355-

HUWELIJKSPLANNEN.

poefquot; (champagne) in de hand. Drommels! mijn vrienden, ik wist niet, dat het uithuwelijken van een dochter, — want Ernestine is onze pleegdochter, nietwaar? — zoo prettig was. Vrouwtjelief, dat belooft voor de toekomst!quot; voegde hij er hij, terwijl zijn blik ronddwaalde, om de blondgelokte hoofdjes zijner kinderen te zoeken.

Mevrouw Keremans lachte goedig.

„Weet je wat ik niet wist?quot; vroeg zij schalksch.

„Laat hooren, vrouwlief,quot; antwoordde de kapitein.

„Luister dan: dat is, dat mijn heer en meester zoo in de rol van père noble te huis was. Dat „mijn vrienden! weest gelukkig!quot; klonk onnavolgbaar. Louis Bouwmeester zou het niet hebben kunnen verbeteren. Waar hebt ge dat toch geleerd?quot;

„Waar? waar? Wel in den militairen stand. Daar leer je van alles, zelfs dochters uithuwelijken, die je niet hebt.quot;

11

-ocr page 356-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Pei spoor naaf Buitenzorg,

De afspraak was iru verder, dat Van Berkeiistein naar Buitenzorg vertrekken en daar bij den ambtenaai' va,n den burgerlijken stand alles in orde brengen zou, om tot de spoedige voltrekking Tan het huwelijk over te gaan. In Indië laat men over zulke aangelegenheden geen gras groeien.e afspraak was iru verder, dat Van Berkeiistein naar Buitenzorg vertrekken en daar bij den ambtenaai' va,n den burgerlijken stand alles in orde brengen zou, om tot de spoedige voltrekking Tan het huwelijk over te gaan. In Indië laat men over zulke aangelegenheden geen gras groeien.

„Waarom ook?quot; vroeg mevrouw Keremans met een glimlach. „Om eikaars karakter te leeren kennen'? Och kom, twee verliefden zien elkander nooit dan in groot tenue, zooals Keremans dat noemt.quot;

De voor zulk een plechtigheid benoodigde papieren van mejutfrouw Vau Rosendal waren in volmaakte orde. quot;Welke jongedame gaat zonder die op reis naarNederlandsch-Indië?

„En al ontbraken die ook,quot; sprak de kapitein, „dan nog zou het huwelijk geen vertraging ondervinden.quot;

„Hoe dat zoo?quot; vroeg Van Berkenstein. „De wet is op dat punt nog al gestreng.quot; „Och, men is met die dingen al zeer vrijgevig hier en dat is goed ook. Ontbreekt bijvoorbeeld de geboorte-akte van een der trouwlustigen, geen nood! een akte van bekendheid is ook goed en de wet stelt zich daarmee tevreden. Ik heb een geval bijgewoond, waarbij het nog luchtiger toeging. Een mijner luitenants zou in het huwelijksbootje stijgen. Alles was in orde; sedeit drie maanden en wellicht veel langer had de ambtenaar van den burgerlijken stand de papieren van beide partijen in handen. Toch werd er in het laatste oogenblik een leointe in die papieren ontdekt. 0! de Indische ambtenaren kunnen zulke ontijdige muggezifters zijn. De bruidegom stond, in groot tenue gekleed, op het punt om in het rijtuig te stappen, ten einde zijn bruid te gaan afhalen, toen een oppasser van den assistent-resident met de boodschap kwam, dat „mijnheer hem wenschte te spreken.quot; Ik was de getuige var den bruidegom en op dat oogenblik bij hem. Fluks sprongen wij heiden in het rijtuig en reden naar het residentiehuis. En wat was er nu? De laatste handteekening, die op de geboorte-akte van den bruidegom prijkte, was niet gelegaliseerd

-ocr page 357-

PEK SPOOK NAAR BCIITKNZOKO.

door den Minister van Koloniën te 's-Hage. Het stuk was in Nederland opgemaakt.'1

„Ik kan u onmogelijk trouwen,quot; sprak de ambtenaar; „want dat stuk mist iedere authenticiteit.quot;

„Mij niet trouwen!quot; barstte de jonkman los. „En, dat /egt gij mij nu eerst, nu mijn bruid gereed staat? Dat is infaam, mijnheer!quot;

„Geen groote woorden, wat ik u bidden mag,quot; was het afgemeten antwoord. „Het spijt mij zeer, dat dit zoo laat ontdekt is.quot;

„Maar gij zult mij trouwen!!quot; was het driftige antwoord.

„Dat kan niet. Ik zou mij blootstellen aan een rechtsvervolging en een zware boete moeten betalen.quot;

De twist dreigde een scherp karakter aan te nemen, toen mij gelukkig een Indisch wetboek in het oog viel, hetwelk op tafel bij den ambtenaar lag. Fluks greep ik het, bladerde daar een oogenblik in en hield het daarna den ambtenaar voor:

„Een akte van bekendheidf' vroeg deze, toen hij gekeken had. „Daar is geen tijd meer voor.quot;

„Neen, maar dat volgend artikel.quot;

De luitenant bukte over mijn schouder en las in de grootste spanning, zooals zich begrijpen laat.

„Ik ben gered!quot; riep hij. „Dus, mijnheer de assistent-resident, ik kan met een eed volstaan?quot;

„Ja,quot; antwoordde deze. „Wanneer gij kunt bezweren, dat gij geen geboorte-akte produceeren kunt, kan ik tot de voltrekking van het huwelijk overgaan. Ik zie evenwel niet in, hoe dat zal kunnen, nu een extract uit het geboorte-register wel aanwezig is.quot;

„Is het niet anders dan dat!quot; antwoordde de ongeduldige trouwlustige. En, het bewuste document grijpende, scheurde hij het in tweeën, in vieren, in ontelbare stukken en liet die voor de voeten van den verbluften ambtenaar vallen.

„Ziezoo,quot; sprak hij, „nu zal ik straks bij de plechtigheid den eed doen, dat ik thans geen geboorte-akte produceeren kan. En nu trouwen, hoor!!quot;

„En zoo geschiedde het. Het geheele incident had slechts een kwartier oponthoud veroorzaakt, dat echter bij de bruid een wel te begrijpen spanning teweeggebracht had.

„Ik wil het wel gelooven,quot; sprak Van Berkenstein lachend; „maar het was toch een eigenaardige behandeling van zaken.quot;

Lang, zeer lang zaten de familie Keremans met Ernestine en Van Berkenstein bjj elkander. De kapitein liet voor dien namiddag zijn bureau in den steek.

„Er is bij uitzondering niets, wat spoed vereischt bij den winkel,quot; zeidehij. „En morgen een paar uur langer aan de schrijftafel, och, dan is het kwaad hersteld.quot;

De tijd vloog om. Het was in de gezellige achtergalerij reeds halfzes geworden, voor men er aan dacht. Er meldden zich visites aan, een heer en een dame. Onmogelijk konden

-ocr page 358-

PEK SPOOK NAAR BUITENZORG.

die ontvangen worden. Mevrouw Keremans en Ernestine zaten nog in sarong en kal)aai, de kapitein in zijn kaïitoorjasje. De bezoekers mochten hun naam op een leitje schrijven en een andermaal terugkomen.

Daags daarna had zich des morgens een aantal personen vereenigd op het perron van het station Noordwijk, om van den heer Van Berkenstein, die met den trein van 7.40 naar Buitenzorg zou vertrekken, afscheid te nemen. Dat de heer Krip Jr., dat mevrouw en mijnheer Keremans, en onder hun geleide ook Ernestine, tegenwoordig waren, zal onzen lezers wel niet vreemd voorkomen.

„Het is slechts voor korten tijd, lieve!quot; sprak de vertrekkende tot het jonge meisje, dat eenigszins bedrukt scheen over dat vertrek, hetwelk zoo spoedig op haar verloving-volgde. „Zoodra aan de eischen der wet voldaan is en de afkondigingen hebben plaats gehad, brengt kapitein Keremans u naar Buitenzorg en dan.... dan, dan,quot; vervolgde hij met aandoening, „zijt gij voor eeuwig de mijne.quot;

Mevrouw Keremans, die een paar woorden van de dichtbijzijnde geliefden had opgevangen, voegde er lachend aan toe:

„Keremans zal Ernestine niet alleen brengen, ook ik wensch van de partij te zijn.quot;

Een schril geHuit liet zich in de verte hooren, hoewel nog niets te bespeuren was.

„De trein heeft Sawah Besar verlaten en zal binnen weinige minuten hier zijn,quot; sprak de steeds gedienstige Krip.

„Sawah Besar?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat is de eerste halte, van hier naai1 de stad gaande, was het antwoord. „Om zeven uren heeft de trein het station Kleinen Boom verlaten, heeft daarna het station Batavia aangedaan, hetwelk achter en in de onmiddellijke nabijheid van het stadhuis gelegen is. Daarna werd te Sawah Besar gestopt. Zoo aanstonds zal de trein hier zijn.quot;

„Het spijt mij, dat ik dat traject nooit afgelegd heb, gedurende den tijd, dien ik hier doorbracht,quot; betuigde Van Berkenstein.

„Och, gij hebt er weinig bij verbeurd,quot; meende kapitein Keremans. „Van den Kleinen Boom af doorsnijdt de spoorbaan uitgestrekte moerassen, waarin slechts hoog rietgewas, hier en daar afgewisseld door dwergachtige „nipahquot;-boschjes 2), bespeurd wordt. Langzamerhand rijst evenwel de grond; de trein stoomt dan door uitgebreide tuinen van klapperboomen, die, hunnen aard getrouw, in dien aangeslibden bodem weelderig gedijen. Een weinig verder spoedt het stoomros te midden van de oude vervallen Chineesche graven van Sentiong, die gij wel gezien hebt, voort en verlaat dien doodenakker eerst bij Sawah Besar. Van die halte af wordt een dicht bevolkte strook lands doorsneden, die tusschen Passar Bahroe,

') Hawaii Besar is eene buitenwijk van Batavia.

^ Nipali. een palmsoort ---- Nipali fruticans.

14

-ocr page 359-
-ocr page 360-

111 |!li li

K-.Ji

-ocr page 361-
-ocr page 362-

TRI! SPOOR NAAK BUITENZOKG.

„En dat plein hier, aan onze rechterzij, dat is het Koningsplein, nietwaar?quot;

„Ja, en daarginds, aan den westelijken kant, ziet gij het Bataviasche museum; daar aan den noordelijken kant, het nieuwe paleis van den Gouverneur-Generaal en hier, aan den oostelijken kant, de Willemskerk.quot;

De locomotieffluit liet zich thans hooren en een oogenblik later stond de trein stil bij de halte Koningsplein. Het was hier maar een kort oponthoud, slechts om eenige reizigers in te laten, maar voornamelijk om den omnibus-trein, die van tegenovergestelde richting kwam, te laten passeeren.

Toch werd hie]1 Van Berkenstein een tafereeltje gegund, waarop Von Baldowitz hem attent maakte.

De trein stond stil in een percée, welke voor den spoorweg in de rij huizen aan het Koningsplein gemaakt was. Hierdoor had men van uit de rijtuigen gezicht op menig achtererf. Het tafereel, dat thans hun opmerkzaamheid trok, was het innerlijke van een „dispensquot;, waarin een lieve Europeesche dame bezig was de benoodigdheden voor den dag uit te geven. Zijzelve stond met een botervlootje in de hand, terwijl haar bediende het binnenbotervaatje, dat hij uit het buitenvat met zijn beschermend omhulsel van zout ontdaan had, opensloeg. Ken ander bediende was reeds voorzien van de noodige rijst, ,, lombokhquot; ') en groenten, terwijl de aanwezigheid van kisten, stop- en andere hesschen genoegzaam den aard van het vertrek aangaf.

„De baan heeft slechts enkel spoor,quot; verklaarde Von Baldowitz. „De omnibus-treinen rijden zevenmaal daags tusschen Batavia en Meester-Cornelis, vice versa. Naar Buitenzorg rijden slechts vier treinen, waarvan twee sneltreinen. De eerste van die laatst bedoelde vertrekt des ochtends om 7.15, de tweede des namiddags om 4.16, beiden van de halte Noordwijk. De beide andere gemengde treinen vertrekken de eerste des morgens om 7.10 van de lialte Kleinen Boom, dat is die, waarop wij ons nu bevinden; de andere om 1.50 van het station Batavia. De sneltreinen hebben gemiddeld anderhalf uur noodig om Buitenzorg te bereiken, de andere treinen, de eerste 2.50, de andere 2.30. Thans stoomen wij achter de buurt Menteng, waar de Dierentuin zich bevindt en waar de meeste Engel-schen wonen. Ah! daar zijn wij reeds bij de halte Pegangsailn.quot;

„De haltes zijn, dunkt me, nogal dicht bij elkander,quot; was de opmerking van Van Berkenstein.

1()

„Ja,quot; was het antwoord, „maar het is hier een zeer bevolkte buurt en men heeft daarvan partij getrokken om de omnibus-treinen te voeden. Nu gaat het door tot Meester-Cornelis. Maar van die plaats tot Buitenzorg telt men nog verscheidene haltes, die men niet zoozeer voor de opneming van reizigers heeft opgericht, dan wel om de producten te vervoeren van de landelijke ondernemingen, die in de nabijheid liggen.quot;

') Lombokh Capsicum annuum. Zie de 6dt' noot op bladz. 147 van het [■ste deel.

-ocr page 363-
-ocr page 364-

rUli SPOOK NAAK BUITENZORG.

verzending niet zoo kostbaar is als per spoor, maar ook, omdat de sterkte der „krandjangsquot; (verpakkingsmanden) daarbij niet zoo op de proef gesteld wordt, als bij het vijfmaal in- en overladen, hetwelk de directie van de spoorwegmaatschappij noodzakelijk acht.quot;

„En hoe is het op de lijnen van de Staats-Spoorwegen gesteld?quot;

„Och, geheel en al hetzelfde liedje. Misschien nog wel iets erger.quot;

„Maar de reizigers zullen toch wel bij dat nieuwe vervoermiddel gewonnen hebben?quot;

„Finantiëel ja; maar in tijd niet veel.quot;

„Hé! hoe dat zoo?quot;

„Vóór het bestaan der spoorbaan vertrok iederen dag een postwagen, met vier of zes paarden bespannen, van het postkantoor, hetwelk, zooals gij weet, achter het komedie-gebouw te Weltevreden gelegen is. Het oogenblik van afrijden was des morgens te 7 uren bepaald en nooit kwam die postwagen na halfelf voor het Hotel Rellevue te Buitenzorg aan. Meestal was hij er reeds te 10 uren. Welnn, de trein is om 7.10 van den Kleinen Boom en om 7.40 van het station Noord wijk afgereden; raadpleeg uw horloge maar bij aankomst te Buitenzorg, dan zult gij zien dat het omstreeks tien uren zal wezen, wanneer wij het rijtuig verlaten zullen. De winst in tijd is dus niet bijster groot, ja geheel nul te noemen. Gaat men evenwel na, dat vroeger een plaats in dien postwagen twaalf gulden kostte en dat men nu slechts een paar gulden te betalen heeft, dan is de verbetering niet te ontkennen. Het reizen is thans onder het bereik zelfs van de meest bescheiden beurs gebracht.quot;

„Meester-Cornelis bezit weinig merkwaardigheden, althans ik heb er geen gezien,quot; zeide Van Berkenstein op ietwat vragend en toon.

„Alleen de Militaire School,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Hebt gij die niet bezocht?quot;

„Jawel, in gezelschap van kapitein Keremans. De directeur het ons de inrichting-zien, die hoogst eenvoudig aangelegd is, maar toch merkwaardig genoemd mag worden.quot;

„Het is een degelijke, nuttige inrichting, waaraan men nog meer uitbreiding moest geven dan zij erlangd heeft. Verlengde men dan den studietijd tot vier jaren en verzwaarde men de examens voor tweeden luitenant eenigermate, dan zou de Militaire School een flinke aanvulling leveren tot het contingent van Breda en dan zoude men weldra door dat noodlottige tekort aan officieren geworsteld zijn, hetwelk in tijden van nood tot zoo onbillijke maatregelen van aanvulling aanleiding geeft, die een zoo schadelijken geest van ontevredenheid kweeken.quot;

„Ware het ter wille van de studielust niet beter, dat die inrichting in de bergstreken geplaatst ware?quot; In zoo'n warm klimaat moet studeeren niet alles zijn?quot;

„Ja, dat ware het zeker. Maar te beproeven, de Regeering thans over te halen om ettelijke tonnen uit te geven voor dat doel, zou voorzeker vergeefsche moeite zijn. De roede, die in de eerste jaren van den Atjeh-oorlog zoo dreigend verscheen, is weer minder vlijmend. Er zal niets gedaan worden, om te voorkomen dat toestanden, die toen tot zulke

18

-ocr page 365-

PER SPOOK NAMI BUn'ENZORG.

onrechtmatige daden aanleiding gaven, bij het eerste het beste oorlogsgevaar andermaal zullen intreden. Men heeft geen hart voor het leger. Laat ons blij zijn, wanneer de Militaire School bestaan blijft zooals zij is. Graat de bezuinigingswoede voort, dan vrees ik dat ook haar uur geslagen is.quot;

Terwijl onze reizigers, zoo pratende, den tijd kortten, of beter, terwijl Yon Baldowitz zijn inlichtingen ten beste gaf, was de trein het snijdingspunt van de baan met den zijtak reeds lang weer genaderd en had zijn tocht zuidwaarts hervat. Men stoomde thans door een streek, welke met hoornen in rij en gelid regelmatig beplant was. Tegen die boomen slingerde een rankgewas omhoog, waardoor de heuvelhellingen eenige gelijkenis verkregen met die langs den Rijn in Duitschland of langs de Loire of Rhone in Frankrijk, die met wijnstokken beplant zijn. Van Berkenstein merkte dit zijn geleider op.

„Dat zijn de zoogenaamde „sirih''tuinen,quot; lichtte deze toe. „Gij weet dat de „sirihquot; ') een slingerplant is, die tot de Piperaceae behoort en dan slechts goed gedijt, wanneer zij zich langs stam of tak van den eenen of anderen boom kan omhoogwerken. Daarom worden regelmatige tuinen aangelegd en boomen geplant, die snel groeien, tamelijk hoog opschieten, maar beneden aan den stam weinig takken maken en geen te dicht loofdak vormen. Bij voorkeur wordt daartoe de „Dadapquot; 1) gebezigd. De „sirihquot;bladeren worden geplukt, wanneer zij hun vollen wasdom nog niet bereikt en nog de frissche lichtgroene kleur der jeugd behouden hebben. Zijn zij reeds donker getint, dan is het blad te bros geworden, om de tabak, het stukje „pinangnootquot; 2) en de kalk, waaruit zoo'n „sirihquot;pruimpje bestaat, te kunnen omvatten; daarenboven is het bladsap te bijtend geworden en smaakt niet meer.quot;

Toen de trein het heuvelachtige en overigens welig met vrucht boomen beplante kwartier van Meester-Cornelis te boven gekomen was, deboucheerde hij op een onmetelijke vlakte van rijstvelden, die langzaam en vaksgevvijze in zuidelijke richting omhoogliepen en slechts in de verte begrensd werden door boschjes vruchtboomen, die met hun groen de daaronder gelegen kampongs beschaduwden en zich als groene eilandjes vertoonden op de kale en gele vlakte, waarop de rijstoogst kort geleden binnengehaald was. Stak men het hoofd buiten de ramen van het rijtuig, dan ontwaarde het oog heel in de verte, in de richting, waar de locomotief heenstoof, dat het centrale bergland naderde, waarboven de Salak, de Pangerango scherp, en nog meer op den achtergrond, de Gedeh, die bergreus, als in een nevel gehuld, uitkwamen.

Van Berkenstein maakte de opmerking, dat de streek, die men doorstoomde, er niet bloeiend uitzag.

„Zooals gij zien kunt,quot; sprak zijn gids, „is het paddisnijden afgeloopen. Hier en daar

1lt;)

1

) Dadap ~ Erethrina Indica, behoort tot de Papilionaceeën (Vlinderbloemigen).

2

) Pinang = Areca Catechu. Zie de noot op blatlz. 78 van het 1ste deel.

-ocr page 366-

20

is evenwel nog een enkel sawahvak te ontwaren, waarop het goudgele graan nog prijkt. De eenige levende wezens, die nog bespeurd worden, zijn gindsclie zwermen „glatikhVquot; (rijstdiefjes), die van het eene vak naar het andere vliegen, om de gevallen graankorrels op te pikken, maar daarbij de nog niet gesneden aren niet sparen, wanneer zij zulks ongestoord doen kunnen. Ja, alles ziet er nu rondom ons dor uit. De „galanggan'squot; (dijkjes), die gedurende een groot gedeelte van het jaar het water op de akkers moeten houden, zijn gedeeltelijk verwoest, de halmen zijn grootendeels vertrapt en de hitte der zon heeft het gras der dijkjes en de struiken langs de waterleidingen en paden verschroeid. Wanneer de zon nog meer haren invloed uitgeoefend zal hebben, dan zal de brand in het stroo gestoken worden, om door de asch bemesting aan te brengen. Dan zal de aanblik van die vlakte nog treuriger en somberder zijn. Kom hier evenwel ettelijke maanden later terug, dan zult gij een geheel ander tooneel aanschouwen. Maar wat zeg ik? Zoo lang zult gij niet behoeven te wachten. Wij ijlen het bergland te gemoet. Daar is reeds in dit seizoen overvloed van water voorhanden. Daar is de bewerking der sawahvelden reeds in vollen gang, daar worden zelfs de rijstplantjes reeds nitgepoot. Dat alles zult gij morgen of overmorgen kunnen zien, wellicht nog heden, voordat gij den trein verlaten zult hebben.quot;

Van Berkenstein vond de inlichtingen van zijn nieuwen kennis zeer interessant en beloofde zich daarvan te Buitenzorg veel gebruik te zullen maken. Tot nu toe evenwel was zijn aandacht geboeid geweest door de tafereelen van buiten, die als voorbijvlogen. Thans nam hij evenwel zijn onmiddellijke omgeving eens op. Hij en Von Baldowitz hadden plaats genomen in een rijtuig eerste klasse. Van de halte Noord wijk tot de halte Koningsplein waren zij met hun beiden alleen daarin geweest. Bij laatstgenoemde halte waren een viertal heeren en een dame met twee kinderen ingestapt. Laatstbedoelden hadden plaats genomen in een der hoeken, terwijl de heeren zich om een tafeltje geschaard, de bladen daarvan opgeslagen hadden en, twee spel kaarten voor den dag halende, zich met een gezellig ombertje onledig hielden. Op de spoorlijnen van de Nederlandsch-Indische spoorwegmaatschappij bestaan geen coupé-rijtuigen; het zijn allen salon-rijtuigen, met de banken langs de omwandingen en voorzien van bordessen. Zooals wij zeiden, zijn in de Iste-klasse-rijtuigen tafeltjes, welker bladen neergeslagen kunnen worden, wanneer zij niet worden gebruikt, waardoor aan ruimte gewonnen en de circulatie niet belemmerd wordt. Het rijtuig toonde overigens geen andere bijzonderheid; alleen had het een dubbel dak, ter afwering der zonnestralen. Von Baldowitz verhaalde nog, dat tusschen Batavia en Meester-Cornelis in de omnibustreinen nog rijtuigen met impériale gebezigd werden. De plaatsen daar bovenop waren evenwel niet gewild, wegens den rook van de locomotief, die bij eenige vaart er overheen streek en de gezichten en de witte jasjes en pantalons der heeren onooglijk verfde.

Bij een der haltes toonden de twee kinderen, in het rijtuig aanwezig, eenige belangstelling in hetgeen buiten te zien was. Von Baldowitz verklaarde toen, dat men te Passar

-ocr page 367-

PEK SPOOK NAAK BUITENZORG.

Mingo (Zondagsmarkt) aangekomen was en dat aldaar in den omtrek de heerlijkste vruchten van de geheele ommelanden van Batavia groeiden.

„Van hieruit,quot; ging hij voort, „vertrekken dagelijks geheele waggons naar Batavia om daar op de verschillende markten, als Passar Senin (Maandagmarkt), Passar Baroe (Nieuwe markt), Passar Glap (Avondmarkt) enz., verkocht te worden. Ontzettende hoeveelheden worden ook naar de reede gebracht en daar aan de equipages der ten anker liggende schepen gevent, waarhij groote winsten behaald worden.quot;

Toen de reizigers naar buiten keken, zagen zij het perron der halte van Passar Mingo met „krandjangsquot;, (manden) overdekt, allen met vruchten gevuld, die gereed ter inlading stonden. Daartusschen vertoonden zich ook ettelijke rondventers, die hunne waren den reizigers aanboden. Van het oponthoud, door het opladen veroorzaakt, gebruik makende, stapten de reizigers uit, kochten voor zeer weinig centen een twaalftal geurige, dunschillige „djeroek's maniesquot; (oranjeappelen) en eenige bosjes „langsep'squot;, een vrucht, die, wat vorm betreft, wel eenige overeenkomst met onze kruisbes heeft, doch een matgele schil bezit en daarenboven aan een vrij dikken houterigen steel bevestigd is

Toen de kinderen die „langsep'squot; en een paar „djeroek'squot; van de heeren ontvingen, hieven zij een gejuich aan, dankten de gevers en zaten weldra te smullen met een graagte, aan de kinderjaren zoo eigen.

Voor Buitenzorg was do in te laden hoeveelheid niet groot, maar des te aamnerke-lijker was die, welke op den trein naar Batavia stond te wachten. Honderden „krandjang'squot; met „ananassenquot; '), met „djeroeksquot; 2), met „langsepsquot; 3), met „mangistanquot; 4) enz. enz. vormden een berg, die het perron geheel vulde en de vri je beweging daarop zeer belemmerde.

De trein hervatte zijn loop en lang duurde het niet, toen te Depok gestopt werd. Von Baldowitz wees op eenige gebouwen, die met hunne vuurroode dakpannen westwaarts op een kleinen afstand van de baan in de zon lagen te blakeren.

„Dat is het gebouw der Christen-gemeente van Depok,quot; sprak hij. „Gij zult daarvan wel gelezen of gehoord hebben.quot;

„Ettelijke dagen geleden,quot; antwoordde Van Berkenstein, „vernam ik zoo iets omtrent het ontstaan van de Christen-gemeente aldaar. Het schijnt een flinke instelling te zijn, zoodat ik den wensch bij mij heb voelen opkomen, om haar later te bezoeken. Of ik er toe komen zal, kan ik nog niet bepalen.quot;

„Gij zult u den daaraan besteden tijd niet beklagen, dat verzeker ik u; ofschoon gij u daarvan niet te veel moet voorstellen.quot;

Het schelle gefluit der locomotief brak het gesprek af.

') Anarws = Ananassa sativa.

2) Djeroek manies = Citrus aurantium.

3) Langsep — Lancium domesticum.

4) Mangistan —^ Garcinia mangostana.

21

-ocr page 368-

l'ER iSPOOE NAAK BUITENZORG.

„Wij 74)11 te Tjileboet, het laatste station vóór Buitenzorg. Tjileboet is een landelijke onderneming, waarop voornamelijk rijst verbouwd wordt. Clij kunt van hier het landhuis zien, waaraan trouwens niets bijzonders te bemerken is. Maar daar, iets ter zijde, bij den kampong Tjeukeumeuh, ziet gij de gebouwen der landbouwschool. Het is een gonvernements-inrichting en haar naam duidt aan, wat er mee beoogd wordt. Daar worden jonge mannen in het landbouwvak practisch, maar ook wetenschappelijk gevormd, die later een degelijke kern zullen vormen, om aan het hoofd van landelijke ondernemingen te staan. Zooals het tot nu toe gegaan is, was het te dwaas. Het was de algemeene meening dat de stoute schoenen maar moesten aangetrokken worden, om een koffie-ondememing, een suiker- of indigo-fabriek te kunnen besturen. Men zag dan ook — en men ziet ze nog — ambtenaren, die nooit de bureelen te Batavia verlaten hadden, officieren, die niet in de gelegenheid geweest waren, iets anders te zien dan hunne garnizoensplaatsen, aan het hoofd van belangrijke ondernemingen geraken en als specialiteiten optreden, die evenwel niet anders dan tot groot nadeel hunner lastgevers, maar nog meer van de arme bevolking, strekken.'quot;

Van Berkenstein keek eenigszins vreemd bij het hooren van die taal en meende te moeten in liet midden brengen, dat toch wel namen van mannen aan te halen waren, die zich bij het landbouwbedrijf verdienstelijk betoond hadden en als bewijs konden aangehaald worden van liet tegendeel van de uitgesproken meening.

„Gijzelt', heer Von Baldowitz,quot; ging hij voort, uw persoon geeft mij een wapen ter uwer bestrijding. Gij hebt het militaire leven vaarwel gezegd, om in het landelijke over te gaan. Ik houd niet van complimenten-maken; maar in den zeer korten tijd, dien ik in uw bijzijn mocht doorbrengen, hebt gij, hoewel gewezen officier, een kennis van de voortbrengselen des lands ontwikkeld, die mij recht geeft tot de uitspraak, dat die officier aan het hoofd eener landelijke onderneming de ware man op de ware plaats is.quot;

Von Baldowitz boog en wilde spreken.

„Vergeef mij dat ik voortga,quot; stuitte Van Berkenstein. „Zou er bovendien nog niefc een naam te noemen zijn van een ander officier, die ten gevolge van een daad van karakter den dienst verlaten moest, maar thans in den Oosthoek ergens zit, daar aan het hoofd eener suikerfabriek staat.... en mij een even krachtig bewijs aan de hand doet, om tegen uw stelling op te komen?quot;

„Ik ben u verplicht voor uw gunstige meening omtrent mijn persoon,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Gij moet daarbij evenwel niet uit het oog verliezen, dat alle omstandigheden saamgeloopen hebben, om mij te vormen. Al heel spoedig, nadat ik den officiersrang verworven had, werd ik bij den topograph]schen dienst geplaatst; ik bracht daar als luitenant-opnemer en later als kapitein-brigade-chef het grootste gedeelte mijns levens bij de verkenningen door. In die betrekkingen verwijlde ik nu eens bij de planters, dan eens in de kampongs bij de bevolking, meestal in de bosschen, soms ook op hooge bergtoppen, maar veelal in Gods lieve natuur, die als een boek voor mij opengeslagen lag. Een weinig

22

-ocr page 369-

PEK SPOOK NAAK iil.'ITE.VZOHG,

opmerkingsgave kwam mij goed te stade, en het toehooren bij de gesprekken, die in mijn bijzijn meestal gevoerd werden en waaruit groote leering fce trekken was, stelde mij in .staat, om na een korten leertijd met vrucht op te treden, ik gevoel evenwel zelf, dat, wanneer ik een opleiding genoten had, zooals zij aan de landbouwinrichting gegeven wordt, ik meer dadelijk nut zou gesticht hebben. En, wat het andere voorbeeld betreft, zie, dat is een dier uitzonderingen, welke den regel bevestigen. Gij bedoelt den kapitein Van Daalen, nietwaar'? Ja.... dat is iemand van zoo'n veelomvattende ontwikkeling en heeft daarbij een zoo groote gemakkelijkheid om zich eenig vak, als ik dat zoo noemen mag, zoowel uit een wetenschappelijk als uit een practisch oogpunt gesproken, te assimileeren, dat, welke loopbaan hij ook gekozen zou hebben, nadat hij den militairen dienst verlaten had, hij geslaagd zou zijn. Daarenboven

Een schel en aanhoudend gefluit der locomotief brak heb gesprek af.

„Wij zijn te Buitenzorg,quot; sprak Von Baldowitz; „vergeef mij, maar ik hel) u nog niet gevraagd, waar gij uw intrek denkt te nemen.quot;

„In het „Hotel du Chemin de fer,quot;quot; was Van Berkensteins antwoord. „Dat is mjj ten minste door verscheidene personen aanbevolen, ook door kapitein Keremans.quot;

„Dat treft goed. Vooreerst is het vlak bij en dan kan ik nog van uw bijzijn genieten-Ik ga daar gewoonlijk rijsttafelen, wanneer ik te Buitenzorg kom, en vertrek eerst naar mijn woning, wanneer de grootste hitte voorbij is. Komaan, de trein staat stil, Iaat ik u den weg wijzen.quot;

-ocr page 370-

DERDE HOOFDSTUK.

Buitenzorg in vogelvlucht gezien,

ooals Von Baldowitz verteld had, was liet „Hotel du Chemin de l'erquot; vlak bij. Geen tweehonderd passen ver en voor het oog zichtbaar. Toen dan ook de koffers aan een „mandoorquot; (opziener) van de „koelieV (lastdragers) ter bezorging waren afgegeven, stapte ons tweetal derwaarts. Zij luidden geen behoefte aan een rijtuig, dos-a-dos of ander voertuig, welke hier evenals in Europa overvloedig aanwezig waren, maar wier bruine koetsiers zich betamelijker gedroegen dan hunne blanke collega's dat plegen te doen. Weldra bevonden xicli onze reizigers in de hun aangewezen kamers en konden zij zich verfrisschen, het stof afwasschen en de verdere sporen der reis doen verdwijnen.

Toen beiden elkander weer in de voorgalerij ontmoetten, werden de horloges geraadpleegd en bevond men dat het omstreeks elf uren was.

„Hebt gij soms een bezoek te brengen, dat haast heeft?quot; vroeg Von Baldowitz. „Grij liebt nog een paar uren voor u, voordat de rijsttafel begint.quot;

„Ik ken liier niemand,quot; was het antwoord. „En had ik hier ook al kennissen, dan zouden liet al zeer goede moeten zijn, die mij er toe brachten de loomheid, die ik gevoel, te overwinnen.quot;

„(J! dat is van de reis; dat ondervindt iedereen, die voor de eerste maal een eenigszins lang traject per spoor in deze gewesten aflegt. Dat moet u niet bekommeren. Als gij straks na de siesta een verfrisschend bad zult genomen hebben, zult gij daarvan niets meer gevoelen. Eigenlijk was het beter, nu een wandeling te maken; maar hoewel de wegen hier uitmuntend beschaduwd zijn, is bet daartoe toch te warm. Daarbij is het geen mode op dit uur te wandelen. Wij zouden niemand dan inlanders op den weg ontmoeten en die ook schaars nog; wij zouden alle Europeesche woningen gesloten zien, ter afwering van de warmte.quot;

-ocr page 371-

BUITENZOKG I\ VOfiEL VLUCHT GEZIEN.

„Welnu, laat ons dan hier plaats nemen. Zie, in dat gezellig' hoekje daar, dan kunt gij mij wat van Buitenzorg vertellen. Wilt ge1?quot;

„Welzeker wil ik dat en ik hoop mijn plaatsbeschrijving zoodanig in te kleeden, dat gij u niet vervelen zult. Maar.... ik zie daar een paar mijner kennissen; vergeef mij, dat ik u een oogenblik alleen laat. Het zal niet lang duren.quot;

Werkelijk richtten een paar heeren van uit de bijgebouwen, waar de meeste logeerkamers ingericht waren, hunne schreden naar de voorgalerij van het hoofdgebouw. Zoodra zij Von lialdowitz herkenden, traden zij op hem toe en drukten hem met warmte de hand.

„Zoo, zoo,quot; was de welkomstgroet, „komt gij weer eens te Buitenzorg uitblazen? Hoe maakt het mevrouw Von Baldowitz, en hoe maken het uw lievelingen?quot;

„Dat zal ik straks vernemen; ik kom nu van Batavia. Maar, hoe komt gij hier in het hotelquot;? Hoe varen uw wederhelften en uw kroost?quot;

„O, opperbest! Wij hebben een kennis aan het station afgehaald en hem in zijn kamer geïnstalleerd. Wien hebt gij daar op sleeptouw?quot;

„Kom, laat ik u presenteeren.quot;

En met hun drieën op den heer Van Berkenstein toetredende, stelde Von Baldowitz de heeren aan elkander voor en vernam onze reiziger, dat hij kennis aanknoopte met den heer Van Sloot, ingenieur bij het mijnwezen, en den heer Binnendam, hortulanus bij 's lauds Plantentuin, beiden woonachtig te Buitenzorg. Van Berkenstein werd voorgesteld als een Hagenaar, die voor zijn pleizier naar Indië gekomen was en zijn verblijf in deze gewesten zoo nuttig mogelijk wenschte te besteden, om zjjn weetgierigheid te bevredigen.

„Zijt gij verwant aan bet Kamerlid Van Berkenstein?quot; vroeg Van Sloot.

„Eenigszins,quot; antwoordde de Hagenaar, glimlachend, maar ontwijkend.

„Waarom zijn al onze welgestelden in Nederland, of althans een groot gedeelte er van, niet met die weetgierigheid bezield?quot; ging de ingenieur voort. „Men zou andere oordeelvellingen over Indië hooren. De waarheid zou zich dan baan kunnen breken en dat dit zijn gunstigen invloed niet zou missen, zoowel voor Nederland als voor de Koloniën, zal wel niet behoeven aangetoond te worden.quot;

„Laten wij het streven van den heer Van Berkenstein ondersteunen,quot; sprak de hortulanus, „en ons beijveren hem rond te leiden, waar wat te bezichtigen zal vallen, en hem die inlichtingen te geven, welke hij verlangen mocht. Wij zijn dat verplicht aan den eersten Nederlander, die zóó zijn fortuin aanwendt. Misschien ook, dat het voorbeeld anderen zal verlokken, hetgeen alweer ten dienste van het lieve Vaderland zou komen.quot;

„Gij zijt in goede handen gevallen,quot; zei Von Baldowitz tot Van Berkenstein. „Die beide mannen, die gij daar voor u ziet staan, zijn steunpilaren der wetenschap, en zullen niet nalaten u op de hoogte te brengen. Maar genoeg complimenten; laat ons plaats nemen. Ik zal u dan het een en ander van Buitenzorg vertellen. Waar ik te kort mocht schieten, zullen de heeren mij wel bijspringen.quot;

4*

-ocr page 372-

lib'lTENZOKÖ IX VOGELVLUCHT OEZ1EM.

Daarop nam hij zijn sigarenkoker, bood den drie heeren een manilla-sigaar aan, nam er zelf een en nadat „de brand er in gestoken wasquot;, nam het gezelschap plaats en „liep Von Baldowitz van stapelquot;:

„Buitenzorg ligt besloten tusschen den Tjiliwoeng en de Tjidani, juist ter plaatse, waar die rivieren elkander het dichtst naderen. De eerstgenoemde ontspringt op de noordelijke hellingen van den Pangerango, de andere komt uit de vallei te voorschijn, welke de Salak van tien Pangerango scheidt, en wordt gevormd door een menigte beekjes, die op beide bergen hun bronnen hebben. Den Tjiliwoeng kent gij; hij stort zich bij Batavia in zee. De andere wendt zich van Buitenzorg een poos met vele kronkelingen noordwest-waarts en westwaarts, om daarna weer noordwaarts te stroomen en zich tegenover het eiland Onrust in de baai van Batavia te storten.quot;

„Onrnstr vroeg Van Berkenstein; „was liet daar niet, dat Prins Hendrik de nieuwe Bataviasche haven wilde aanleggen?quot;

„Juist!quot; antwoordde de ingenieur. „Het denkbeeld van den Prins was, om de eilanden Kuyper en Onrust door een stevigen dam te vereenigen, dien dam van laatstgenoemd eiland naar het meest nabij gelegen punt van „Tandjoeng Djawaquot; (Javahoek) te verlengen en zoo een buitenhaven te vormen, die tegen de noordwester vlagen volkomen gedekt zou zijn.quot;

„Welnu, dat denkbeeld was nog zoo kwaad niet, dunkt mij, en zon oneindig minder gekost hebben dan ik wel eens heb hooren mompelen, dat de nieuwe Bataviasche havenwerken dat nu doen.quot;

„Zeker was het denkbeeld niet kwaad,quot; hernam Yan Sloot, „en iets anders dan een goed denkbeeld was van den Prins-Admiraal niet te verwachten. Maar een denkbeeld kan zijn waarde hebben, zelfs geniaal genoemd worden, zonder nog uitvoerbaar te zijn. Toen men aan het peilen ging, ontwaarde men dat de laag zachte modder, die het westelijk gedeelte van de Bataviasche baai ten bodem strekt, grenzenloos dik is, zoodat geen berekening te maken was, hoeveel storting noodig zou zijn, om tot basis der op te werpen dammen te dienen. Bij die peilingen kwam ook onwraakbaar aan het licht, dat de aanslibbing in dat gedeelte der baai, onder den invloed der bestaande hoofdstroomingen om de west, niet te ontkennen was. Werd nu die buitenhaven, door den Prins geprojecteerd, aangelegd, dan zou de aanslibbing in nog grootere mate plaats hebben, want de strooming zou gebroken zyn. Alles wat de Tjiliwoeng en de Tjidani aan klei en plantaardige stoffen zouden afvoeren, zou zich in dien dooden hoek neerzetten, en de buitenhaven zou binnen weinige jaren een slijkgat zijn. Zij zou, wel is waar, slechts weinige millioenen gekost hebben, maar die weinige millioenen zouden nutteloos verspild mogen heeten.quot;

„Dat niet alleen,quot; voegde Von Baldowitz er bij; „zij zouden daarenboven nog een nadeelige uitwerking gehad hebben.quot;

„ Welke dan, als ik vragen mag?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Namelijk: het aanleggen eener meer doelmatige haven vertraagd en een afschrik

-ocr page 373-

BUITENZOKG IN V06EL\LÜCH'l' GEZtEN',

te hebben doen geboren worden voor het ondernemen van een nieuw werk. Gij zult wel weten, hoeveel moeite het kost, om bij de Haagsche heeren de koorden van de beurs los te maken.quot;

Van Berkenstein knikte toestemmend, terwijl een glimlach zijn gelaat overtoog bij de gedachte aan de langvezelige redevoeringen in de Tweede Kamer, wanneer, zelfs voor het hoogst noodige, geld voor Indië toegestaan moet worden.

„Maar, is de plek, waar de haven thans in aanbouw is, zooveel beter?quot; vroeg hij.

„Zeer zeker!quot; was het antwoord des ingenieurs: „Op weinige palen oostwaarts van de uitwatering van den Tjiliwoeng steekt een kaap in zee, Tandjoeng Priok genaamd, die niet uit moerasgrond of modder, maar uit goeden tuingrond bestaat, — of liever bestond: — want die kaap behoort reeds tot het verleden. Die kaap was geboord met een randje wit zand en op een kleinen afstand omgeven door een lichte koraalbank. Dit laatste is een ontwijfelbare aanduiding, dat van aanslibbing geen sprake kan zijn. Daar, in dien tuingrond, heeft men een flinke binnenhaven gegraven en haar taluds behoorlijk bemuurd. Verder heeft men in zee de noodige steenstortingen gedaan en daarop twee havendammen opgetrokken, die een ruime buitenhaven omgeven.quot;

„Jawel, nu herinner ik het mij,quot; glimlachte Van Berkenstein; „ik woonde eens een zitting der Vertegenwoordiging bij. Toevallig werd er over de nieuwe haven gesproken en hoorde ik den heer Fransen van de Putte zeer snedig en tot groote stichting van den admiraal Fabius uitleggen, hoe een schip manoeuvreeren moest, om bij stijve noordwester-koelte binnen die dammen te geraken.... Maar gij spraakt daar van steenstortingen. Drommels, dat zal zoo gemakkelijk niet geweest zijn, om op dat moerassig strand der noordkust van Java stortmateriaal te verkrijgen en duur moet het ook geweest zijn. Of waren er ook steengroeven op dat Tandjoeng Priok T

„Neen, die toestand ware te gunstig geweest. Maar heel ver was evenwel niet te zoeken. Even in Straat Sunda, zoodra men, van Batavia komende, den St.-Nikolaaspunt gerond heeft, ontmoet men een heel klein eiland, hetwelk vlak onder de Bantamsche kust gelegen is. Tegenover dat eiland, Poeloe Merak geheeten, bestaan machtige beddingen van trachietlava, welke prachtig stortingsmateriaal opleveren. Daarvan heeft men ruim gebruik gemaakt. De haven is nagenoeg klaar en levert nu een werk op, waarop de Nederlanders trotsch mogen zijn. Zijt gij er niet in aangekomen1?quot;

„Neen,quot; antwoordde Van Berkenstein; „ik ben al ruim een jaar in deze gewesten; toen was de haven nog niet klaar.quot;

„Neen, dat was zij en dat is zij nog niet. Toch beginnen de stoomschepen van de Maatschappij „Nederlandquot; en van de „Eotterdamsche Lloydquot; en de booten van de Neder-landsch-Indische Stoomvaartmaatschappij er reeds gebruik van te maken, tot algemeen genoegen zoowel van den handel als van de reizigers.quot;

„Ik heb echter wel eens hooren beweren.quot; hernam Van Berkenstein, „dat de handel

-ocr page 374-

BUITENZOKG 1gt;I VU(iEr,VLUCHT GEZIEN.

minder ingenomen met die haven was. Herinner ik mij wel, dan is indertijd een adres aangeboden geworden van de Kamer van Koophandel te Batavia, hetwelk zich heftig tegen de havenplannen van Tandjoeng Prick aankantte.quot;

„Ja, dat is zoo,quot; antwoordde Van Sloot. „Steeds worden er menschen aangetroffen, wier eigenbelang in botsing komt met de belangen van het algemeen.quot;

„En dat eigenbelang was!quot;

„Wel, liet prauwenveer, dat, meende men, onherroepelijk zijn ondergang te gemoet ging, zoodra een ruime binnenhaven met haar veilige en gemakkelijke gemeenschapsmiddelen bestaan zou. De aandeelhouders hadden gaarne het project Prins Hendrik aangenomen gezien; dat verzeker ik u.quot;

„Nu, dat laat zich hooren. Ik dank u hartelijk voor die inlichtingen,quot; betuigde Van Berkenstein. „Maar de Tjidani, die zich tegenover het eiland Onrust in zee werpt, heeft ons ver van Buitenzorg met zich meegevoerd. Zou de heer Von Baldowitz zijn schets willen vervolgen f

„Gaarne,quot; antwoordde deze. „Besloten tusschen die twee rivieren, die hier onvlotbaar en onbevaarbaar en niet meer dan dartele bergstroomen zijn, vormt Buitenzorg een lustoord aan den voet van den Salak, welks weerga moeilijk gevonden zal worden. Het is gelegen op 6° 35' 45quot; Zuiderbreedte, 106° 47' 22quot; Oosterlengte van Greenwich en op 265 M. hoogte hoven de oppervlakte der zee. Hier ter plaatse ongeveer stond in vroegere eeuwen de hoofdplaats van liet machtige rijk van Padjadjaran, hetwelk zich over de tegenwoordige Residentiën Bantam, Batavia met Buitenzorg, Krawang, Tjeribon en een gedeelte der Preanger Regentschappen uitstrekte. Toen dit rijk in den aanvang van de XVe eeuw bij de invoering van het Islamismus, door Hassan Oedien, den zoon van Sjech Moelana, vernietigd werd, ontging die hoofdplaats ook het noodlot van zoo vele steden bij die invoering niet, maar werd verdelgd en met haar ging ook de welvaart van de geheele omliggende landstreek te gronde.

„Toen de (xonvemeur-Generaal Maatsuijker eens, ruim 250 jaren na die gebeurtenis, in die streken reisde, werd hij getroffen door de schilderachtigheid van de plek en de gematigdheid van de luchtstreek en besloot hij daar een pied a terre aan te leggen. In 1677 begon men met de opruiming van de bosschen en de wildernissen, die het terrein allerwegen bedekten. Bij die opruiming werd een groot aantal half vergane en zwart geworden arengboomen aangetroffen, die door de inlanders „bogorquot; genoemd werden, en daardoor was dat woord voortaan de inlandsche benaming van de plek.quot;

„ Wat zijn arengboomen?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ah! dan moet gjj hij mijn vriend Binnendam zijn, die zal u inlichten.quot;

„Arengboomen, Arenga Saccharifera genaamd in de taal der geleerden, beboeren tot de familie der Palmae. Er bestaan eenige variëteiten van, als: de eigenlijke Areng, de Sagoeweer en de Goemoeti; maar allen beboeren tot de hooge palmsoorten. Wat mij altijd

28

-ocr page 375-

BUITENZORG IN VOGELVLUCHT GEZIEN.

vreemd voorkwam, is het bestaan van die groote menigte arengboomen op deze plek. Het is anders een gewas, hetwelk minder in het gebergte, doch meer in lage vlakten, waar liet bovenmate warm is, aangetroffen wordt. Dat doet mij wel eens aan de echtheid van dat verhaal, omtrent het ontstaan van den naam Bogor, twijfelen.quot;

„Ik heb de legende medegedeeld, zooals ik haar uit den mond van het volk optee-kende,quot; antwoordde Von Baldowitz; „jiülie plantenkimdigen zijn ook zoo kitteloorig. Aan den wensch van den Gouverneur-Generaal Maatsuijker werd evenwel geen dadelijk gevolg-gegeven en het was eerst in 1744:, dat door een zijner opvolgers, den baron Van Imhottquot;, een kasteeltje gesticht werd ter plaatse, waar nu het paleis staat. Bij die gelegenheid werd het district Bloeboer, waarop het kasteeltje stond, door de toenmalige Oost-Indische Compagnie aan de Gouverneurs-Generaal tot buitenverblijf en apanage geschonken. Het was baron Van Imhoff, wien waarschijnlijk de naam Sans-Souci in het hoofd speelde, die aan dat buitenverblijf den naam van Buitenzorg verleende.

„Dat kasteeltje werd in 1809 door maarschalk Daendels aanmerkelijk vergroot en tien jaar later door den Gouverneur-Generaal baron Van der (Japellen geheel herbouwd. In 1834 stortte het, ten gevolge eener aardbeving, in, doch het verrees later luisterrijker dan ooit. Dat is het paleis, hetwelk thans nog bestaat. Toch werd het vroeger met twee verdiepingen opgetrokken, maar een aardbeving bracht aan de bovenverdieping zoodanige schade toe, dat die afgebroken is moeten worden.

„Met de wording en de bijbouwing van dat paleis groeide ook de nederzetting van Europeanen aan, die hun lot aan de nabijheid van den Grooten Heer van Nederlandsch-Indië verbonden. Rondom het paleis werd een overgroot park aangelegd, hetwelk later tot grondslag van den tegenwoordigen Gouvernements-Plantentuin heeft gestrekt. Aan de oostzijde is die Plantentuin nagenoeg als met een halven cirkel door de Tjiliwoeng omgeven, terwijl de andere halve cirkel, die den tuin omsluit, door de groote heerbaan gevormd wordt, welke uit de Preanger Regentschappen naar Batavia voert. Die groote heerbaan is als de slagader te beschouwen, die Buitenzorg doorsnijdt of beter waarlangs de plaats zich uitgebreid heeft. Van het zuiden komende, verleent de heerbaan, tot voorbij den passar genaderd, toegang tot den Plantentuin door een fraai hek, terwijl zij zichzelve er omheen windt. De weg door den tuin, die als de koorde te beschouwen is van den boog, door de heerbaan gevormd, is tot bjj het paleis dicht overlommerd door fraaie „Kanariquot;-') boomen, die een fraaie laan daarstellen. Van het paleis loopt de weg door een overschoone grasvlakte, die de voorzijde van het paleis begrenst, en waarop honderden herten grazen, tot aan het noorderhek, alwaar hij weer bij de heerbaan aansluit. Die weg deelt den tuin in nagenoeg twee gelijke helften en is steeds toegankelijk voor het publiek. Aan hem sluiten zich, als aan de hoofdader, al de wandelpaden door den Plantentuin aan.

') Kanari — Canarium commune. Zio de noot op bladz. 109 van het 1ste deel.

-ocr page 376-

BUITENZOKG IN VOGELVLUCHT (tEZIEX.

„Langs de linkerzijde van de heerbaan, bij hare ombuiging om den tuin, is een aantal fraaie villa's verrezen, waarin de Europeesche ingezetenen wonen. Langzamerhand heeft de plaats zich uitgebreid. Toen werden woningen gebouwd langs de wegen, welke loodrecht op die heerbaan aangelegd waren, zooals de weg, waaraan hier het „Hotel du Chemin de terquot; gelegen is. Later breidden zich ook woningen langs de Tjidani uit en vormden daar een allerwegen bekend kwartier van Buitenzorg, de Pledang genaamd. Van het noorderhek van den Plantentuin af, strekt de heerbaan zich over een uitgestrektheid van een 800 M. reeht, als langs de meetketting getraceerd, uit. Aan de rechterzijde bruist de Tjiliwoeng in zijn diep dal en nadert den weg soms zoodanig, dat voorzorgsmaatregelen noodzakelijk werden, om ondermijning van den bodem en gevaarlijke afstortingen te voorkomen. Aan het einde van die goed door hoog geboomte beschaduwde laan staat een hooggemetselde pilaar, in de wandeling „pahl poetihquot; (witte paal) genaamd, die, van het paleis gezien, een aardig effect maakt en aan welker voet omgekeerd een fraai gezicht op het paleis geleverd wordt, hetwelk zich aan het uiteinde dier belommerde laan als een miniatuur-teekenhig voordoet.

„Ziedaar,quot; voleindigde Von Baldowitz zijn schets, „een eerste overzicht van Buitenzorg^ hetwelk u bij uitstapjes van veel nut zal wezen. Komt, laten wij nu naar de achtergalerij gaan; het heeft al tweemalen geluid. De overige gasten zullen wel reeds met de rijsttafel begonnen zijn.quot;

80

-ocr page 377-

VIERDE HOOFDSTUK.

Een, onweder en een wandeling.

De vrienden stonden op. De heeren Van Sloot en Binnendam namen afscheid; zij gingen hnn wederhelften opzoeken, maar beloofden in den namiddag weer present te zijn, om den nieuweling hun diensten aan te bieden. Van Berkenstein en Von Baldowitz hadden spoedig gerijsttafeld en begaven zich daarna naar hun vertrekken.e vrienden stonden op. De heeren Van Sloot en Binnendam namen afscheid; zij gingen hnn wederhelften opzoeken, maar beloofden in den namiddag weer present te zijn, om den nieuweling hun diensten aan te bieden. Van Berkenstein en Von Baldowitz hadden spoedig gerijsttafeld en begaven zich daarna naar hun vertrekken.

„Het doet me genoegen, dat gij de kennis dier heeren gemaakt hebt,quot; sprak laatstgenoemde, „want ik moet zoo omstreeks vier uren vertrekken, en ik weet nu, dat gij in goede handen achterblijft.quot;

Beide heeren drukten elkander de hand en begaven zich ter ruste.

De slaap, dien zij genieten wilden, zou evenwel van weinig beteekenis zijn. Ternauwernood hadden zij zich een klein halfuur op hun legerstede uitgestrekt, of de lucht betrok en een gerommel van verwijderden donder liet zich hooren. Dat gerommel kwam steeds nader en nader, in kracht en hevigheid toenemende. De slagen volgden elkander met korte tusschenpoozen op en deden zich met een geweld hooren, zooals slechts te Buitenzorg waargenomen wordt. Door de echo's der nabijgelegen gebergten werden de donderslagen honderdvoudig herhaald en gingen in elkander over met een rommelend geluid, dat geen einde scheen te nemen. Oogverblindend volgde de eene bliksemflits op de andere. Soms was het of de ruimte in vuur stond, dan weer eens doorkliefde een zig-zag-vormige schicht het luchtruim, en veroorzaakte een knetterend geluid, hetwelk het gemoed met angst vervulde. Een enkele maal was het of twee bliksemstralen elkander kruisten; dan ontwikkelden de electrische lichtvonken een kracht, die de meest sterke gezichtszenuwen verlamde, dan knetterden en donderden de slagen elkander' te gemoet, smolten inéén en vormden een uiterst krachtigen knal, die de aarde deed dreunen en de gebouwen sidderen, scheidden zich weer, terwijl ieder zijn eigen echo's opwekte en zijn eigen weerkaatsingen had en

-ocr page 378-

EEN ONWEDEK EN EEN WANDELING.

zoo te zamen rollend en ratelend eeu poos aanhielden, om eindelijk in de verte weg te sterven. Bij die dubbelslagen was het waarlijk in den letterlijken zin des woords, om hooren en zien te verliezen. Een enkele maal trad een doodelijke stilte in, die te scherper afstak naarmate een oogenblik vroeger het gedonder en gekraak heviger waren geweest. Het was ' dan, alsof de geest des onweders ademhaalde, kracht verzamelde, om zijn werk voort te zetten. En werkelijk, als om zich te wreken over de kortstondig gegunde rust en stilte, schoot een levendiger bliksemstraal door het ruim en werd gevolgd door een ratelenden donderslag, die in hevigheid weer alle anderen overtrof.

Dat duurde zoo een gemimen tijd voort, waarbij op te merken viel, dat een afmattende warmte heerschte en de luchtdruk zich loodzwaar op ieder levend wezen deed gevoelen.

Daar er aan slapen bij zoo'n geweld niet te denken viel en het in het vertrek ondraaglijk warm scheen, trad Yan Berkeustein naar buiten in de voorgalerij, die zich voor , alle logeerkamers uitstrekte, in de meening daar eenige frischheid op te doen. Helaas! de waan was kort; zoowel buitens- als binnenskamers ondervond het menschelijk lichaam een ondraaglijke loomheid en een gevoel van onaangenaam onwelzijn. Toen hij evenwel buiteutrad, zag hij Von Baldowitz op een luiaardstoel met half gesloten oogen uitgestrekt liggen.

„Kom hier,quot; wenkte deze; „liet is binnen niet uit te houden en hierbuiten is het iets minder amechtig.quot;

Hij wees daarbij op een luiaardstoel, die in de nabijheid stond. Van Berkenstein merkte toen op, dat voor iedere logeerkamer zoo'n gemakkelijke stoel met een klein tafeltje er naast geplaatst was. Hij trok dien stoel naast het tafeltje, waarbij Von Baldowitz zat, of beter uitgestrekt lag, en vlijde zich ook neer.

„Ik heb al driemaal om een kop thee geroepen,quot; knorde Von Baldowitz, „maar tevergeefs. Met dat heidensch leven kan geen bediende iets hooren, of houdt ieder hunner zich, alsof hij niets hoorde. Dat tuig is ook liever lui dan moe.quot;

„Ik zou toch nog eens probeeren,quot; meende Van Berkenstein; „een kop thee zou nu uitmuntend smaken, dunkt me.quot;

„Dat zou hij ook,quot; was het antwoord van Von Baldowitz; en het hoofd eenigszins oprichtende uit zijn gemakkelijke houding, begon hij te roepen:

„Siapa ada! Siapa adaü Siap .. ..quot;

Een schel verblindende bliksemstraal, dadelijk gevolgd door een ratelenden donderslag, brak dat derde „siapa adaü!quot; af. Verschrikt keken beide mannen elkander aan. Zij hadden een schok ondervonden, alsof een machtige electrische ontlading hen door de ledematen gevaren was. Een zwaveligzure lucht werd eenigermate waargenomen.

„Die is ergens in de nabijheid ingeslagen,quot; bromde Von Baldowitz.

„Ja, daarginds!quot; wees Van Berkenstein, die, nog niet flegmatiek genoeg voor het

32

-ocr page 379-

EEK ON WED Eli EN EEN WANDELING.

luchtgestel, waarin hij zich bevond, opgesprongen was. „Ja, daarginds! zie het dak eens tot vallen vooroverneigen!quot;

En, werkelijk, een der bijgebouwen van het hotel stond op invallen cn werd door het bedienend personeel onder luid geschreeuw ontruimd. Plet ongeluk was evenwel niet groot. Het gebouwtje was licht; de bliksemstraal had slechts een der kapbinten getroffen en dat versplinterd, alsook eenige dakpannen verbrijzeld, maar overigens geen schade aangericht. Met één oogopslag overzag Von Baldowitz het toon eel. Hij had het niet eens der moeite waard gerekend, zich uit zijn liggende houding op te richten.

„Gij zult zien, dat wij heden geen thee krijgen,quot; knorde hij. „En om vier uren zal mijn wagen hier zijn.quot;

Zijn voorspelling omtrent de thee zou evenwel niet bewaarheid worden. Onder de verschrikte bedienden merkte hij den „mandoorquot; (opziener) op, die al een even groot misbaar maakte als de anderen. Op het zien van dien man, riep hij ettelijke malen:

„Mandoor! Mandoor!!quot;

Maar, toen hij geen gehoor kreeg, was alle loomheid gauw vergeten. Fluks sprong hij op, liep op den doove toe, pakte hem met krachtige hand bij het eene en schreeuwde hem uit alle macht in het andere oor:

„Toean toean minta thèh!quot; (de heeren verlangen thee).

Zich zoo plotseling bij de eene oorschelp geschud gevoelende en in de andere dien vreeselijken schreeuw opvangende, trilde de „mandoorquot; over al zijn leden, alsof ook hij door den bliksem getroffen ware. Hij boog evenwel, ontwrong zijn oor aan den krachtigen greep en stoof naar de achtergalerij des hotels, van waar hij bliksemsnel niet een blaadje te voorschijn trad, waarop twee koppen thee prijkten. Von Baldowitz had den tijd nog niet gehad, om zijn plaats te hernemen, en Van Berkenstein had zijn lachlust, door dat tooneel opgewekt, nog niet geheel bedwongen, toen de heeren bediend waren en de „mandoorquot; reeds heenspoedde, terwijl hij zich nog het oor wreef, dat zoo noodlottig in de klem was geweest.

„Het is goed, dat geen actief dienend lid der Tweede Kamer uw handeling waargenomen heeft,quot; lachte Van Berkenstein. „Wat zou dat weer een gezucht over de mishandeling der Javanen gegeven hebben!quot;

„Jawel, dat huichelachtig geteem kennen wij hier en waardeeren dat naar zijn volle waarde. In het lieve Nederland is men er steeds op uit, om zich twee-derden van de verdiensten van den Javaan zonder gewetenswroeging toe te eigenen. Maar hem een klap geven, een welverdienden klap, o foei! Wij hier in Indië denken er eenigszins anders over. Een klap, van pas gegeven, heeft zijn nut evenals bij een stout kind; maar wij trachten den Javaan het zijne te geven en hem niet af te schepen, bijvoorbeeld met 13 gulden voor een pikol koffie, die 50 gulden waard is. Maar, laten wij daarover zwijgen. Gij zijt nog

-ocr page 380-

KEN ONWKDEK EN EEN WANDELING.

te kort in Indië, om de haichelacLtige philanthropie vau liet Moederland in haar geheele afschuwelijkheid te doorzien. Maar dat zal wel komen.quot;

Na dien laatsteu donderslag- was het, alsof het on weder zijn toppunt van kracht bereikt had. Heel kort daarop verhief zich een hevige luchtstroom, die de klapperboomen deed buigen, de takken der overige boomen deed kraken en suizend en huilend een wolk van stof en bladeren voor ziek uitdreef.

„Ziezoo,quot; sprak Von Baldowitz, ,dat is het begin van het einde. Nu zullen wij eeu Hinke regenbui krijgen, Als die nu maar niet al te lang aanhoudt, dan is het alles nog voor het beste.quot;

En inderdaad, naarmate het ratelen van den donder minder scherp werd en zich als in een rommelend geluid afrondde, en naarmate de bliksemschichten zeldzamer werden en zich nu meer voordeden als plotselinge ontvlammingen van het luchtruim dan als pijlbundels, die met hun verhakkelde stralen het zwerk doorkruisten, kwam uit de verte een gedruisch nader, dat zich door zijn bestendigheid deed kennen als afkomstig van het geluid van millioenen vallende droppels op het loofdak van het hooggeboomte op de berghellingen. En werkelijk, weldra liet zich het getik hooren van enkele afzonderlijk-vallende droppels, die liier of daar op blad of dak vielen of, als een parel een oogenblik op den grond glinsterende, zich bij liet rollen met een laagje stof overdekten en als grauwe erwten bleven liggen. De afzonderlijke droppels vermeerderden allengs, vermeerderden nog en nog meer, totdat eindelijk een regenstroom neerstortte, waarvan Van Berkenstein nog geen voorbeeld gezien had en waarvan hij zich vroeger ook geen denkbeeld had kunnen vormen. Het waren geen droppels meer, die vielen, het waren waterstralen, die in elkander vloten en een watergordijn vormden, die belette te onderscheiden, wat op weinige passen afstands gebeurde. Weldra stortte liet water zich in breede stroomen van de daken, welker goten onmogelijk de geheele massa konden verzwelgen; het pleintje van het hotel was weldra een meer, de sloten en waterleidingen waren weldra ten boorde gevuld en dreigden haar inhoud over de nabijzijnde wogen en erven te gieten en daarbij liet zich een geklets, geplas, geklots, gebruis en gestroom waarnemen, dat onze twee vrienden, die in hun galerij geheel beschut dat tooneel zaten aan te staren, konden gelooven, dat zij een tweede editie van den zondvloed voor oogen hadden. Maar met den ingetreden regen was ook de spanning, die te voren ieder levend wezen ternederdrukte, verbroken. Die amechtigheid, die neerslachtigheid waren verdwenen; thans heerschte een aangename koelte, die aan mensch en dier, aan bloem en blad weer nieuwen levenslust schonk.

Nadat het zoo gedurende een uur geregend had, begon de vallende watermassa minder te worden. Eindelijk ging aij in een fijnen motregen over, die evenwel ook spoedig ophield, daar de bries in het wolkendak scheuren begon te maken, waardoor het vriendelijke blauw des hemels zichtbaar werd. In de verte rommelde de donder nog rondom de bergtoppen, maar daar was geen kracht meer bij. Ook die zou ras ophouden en weldra zou

u

-ocr page 381-

EKX ONWEDEB EN EEN WANDEIJNG.

liet geheele uitspansel zich weer wolkenloos vertoonen en de avondzon glinsterend schijnen, alsof zooeven de geesten des onweers niet ontketend waren geweest.

„Wij zullen nog een lekker kopje thee slurpen,quot; /ei Von Baldowitz; „intusschen loopt de weg eenigermate droog, dat gaat hier gauw genoeg; dan gaan wij naar „Soeka Diengienquot; (kou-lust) een bad nemen.quot;

„Waar ligt dat Soeka Diengien?quot; vroeg Van Berkenstein.

„0, vlak bij. Op een paar honderd pas hier vandaan, vlak tegenover het spoorwegstation, aan de overzijde der Tjidani.quot;

„Bezit het hotel dan geen badkamers?quot;

„Voorzeker, maar dat zijn badkamers, zooals zij te Batavia ingericht zijn. Men kan er zich „sirammenquot;, d. w. z. water met een emmertje over het lijf gooien. Men kan er ook een stortbad nemen, wat iemand kil en huiverig maakt. Maar daar te Soeka Diengien bestaat een flink bekken, waarin men de ledematen in het koele en kristalheldere vocht kan ilompelen, waar men de krachten oefenen kan, door te zwemmen. Kom mee, gij zult er verMscht en verkwikt uit wederkeeren.quot;

De beide heeren waren weldra in het tenue van slaapbroek en kabaja, waarover een licht jasje aangetrokken was, met een helmhoed op het hoofd, op het pad; terwijl een der hotelbedienden hen de badbenoodigdheden achternadroeg.

Van Berkenstein moest erkennen, dat hij weinig opgewekter oogenblikken had doorgebracht dan in dat bad. Hij voelde zich versterkt en verfrischt en daardoor in een uiterst weldadige gemoedsstemming. Toen de beide heeren het erf van het hotel weer betraden, stond een reiswagen, met een vierspan bespannen, voor het hoofdgebouw.

„Ha!quot; riep Von Baldowitz, „daar is mijn voertuig! Nu zal ik gauw te midden van mijn gezin zitten. Ik beken, dat ik er wel naar verlang.quot;

Beide heeren kleedden zich spoedig. Weldra stonden zij in de voorgalerij, om afscheid van elkander te nemen.

„Mijnheer Van Berkenstein,quot; sprak de vertrekkende; „het spijt mij, dat ik u niet langer tot cicerone kan strekken. Ik kom evenwel nog al een enkele maal te Buitenzorg en zal dan niet nalaten u te komen opzoeken en mij ter uwer beschikking te stellen. Hebt gjj later lust eens een blik in het leven van een administrateur op een landelijke onderneming te slaan, dan zult gij te Tjitrap welkom wezen, en ik zal mij beijveren u in dat leven in te wijden. Daar zal ik mij in mijn element gevoelen en, geloof mij, ik zal u dan menige bijzonderheid omtrent het leven en het zijn des inboorlings weten mede te deelen.quot;

„Ik houd mij ten zeerste aanbevolen, mijnheer Von Baldowitz,quot; sprak Van Berkenstein met warmte, „ wees overtuigd, dat ik den een of anderen dag aan uw gastvrije deur zal aankloppen.quot;

Beide mannen drukten elkander de hand. De vertrekkende besteeg' den reiswagen: de koetsier verzamelde de teugels van zijn vierspan, zette de paarden aan, zwaaide met

-ocr page 382-

EEN ONWEDEK EN EEN WANDELING.

onnavolgbare behendigheid zijn lange zweep en deed de lucht door haar opwekkend geklap weergalmen. De beide loopers, met hun korte zweepen in de hand, renden naast de paarden, moedigden hen met een luid gegil, gefluit, gesis en zweepgeklap aan, waarbij ook wel eens een Hinke zweepslag over het span terechtkwam. In een oogwenk had de reiswagen het erf des hotels verlaten en met bevalligen zwaai rechts gewend. De beide vrienden wisselden nog een groet en weldra was het voertuig uit liet gezicht des achterblijvenden verdwenen, terwijl het zweepgeklap, het rrrh! en het sssh! van loopers en koetsier zich nog een poos lieten hooren, maar eindelijk in de verte wegstierven.

Lang kon het niet geweest zijn, dat Van Berkenstein, na het vertrek van Von Haldowitz, in gedachten verzonken had gezeten in de voorgalerij des hotels. Die gedachten hadden trouwens niets onaangenaams. Integendeel, zij voerden hem naar Batavia terug, naar liet Waterloo-plein, te midden der familie Keremans, en deden hem in het bijzijn zijner Ernestine verwijlen. Wie zal er aan twijfelen, dat hij zoodoende zijn kortstondige eenzaamheid genoeglijk kortte en niet rouwig zou geweest zijn, wanneer het hem vergund ware geweest, dat genot nog een halfuurtje langer te mogen smaken? Maar, dat was hem niet beschoren; want eensklaps zag hij den heer Binnendam het erf van het hotel opkomen, die zijne schreden, zoodra hij Van Berkenstein ontwaarde, tot hem richtte.

„Welzoo,quot; sprak deze, binnentredende; „reeds gekleed? Komaan, dat 's flink. Ik was al bang, te vroeg bij de hand te zijn. Het is nu omstreeks vijf uren, juist het geschikte oogenblik om nog een wandeling te maken.quot;

„Van Berkenstein greep hoed, handschoenen en wandelstok en weldra waren beide heeren op het pad.

„Ik heb u de verontschuldigingen van den heer Van Sloot aan te bieden,quot; begon Binnendam het gesprek. „Hij heeft een reiswagen vol logé's uit de Preanger Regentschappen gekregen en kan zich tot zijn spijt niet ter uwer beschikking stellen. Ik zal trachten zijn afwezigheid zooveel mogelijk te vergoeden.quot;

Van Berkenstein boog zwijgend.

„Gij zult u nog de vogelvlucht-schets herinneren, die de heer Von Baldowitz van Buitenzorg gaf, nietwaar?quot; ging Binnendam voort. „Wij slaan nu bij het uittreden van het hotel rechtsom en bereiken dan in weinig oogenblikken de heerbaan of den grooten militairen postweg. Waren wij linksom geslagen, dan zouden wij ons van Buitenzorg verwijderen en naar de Bantamsche grenzen kuieren. Maar---- vindt gij het wandelen niet

overheerlijk na die bui?quot;

„Ja zeker; het is of de mensch herleeft. Wat een onweder was dat! Wat al bliksem schichten, welke donderslagen en vooral wat een stortvloed van regenwater!quot;

„Meent ge? Het heeft niets te beduiden gehad. Gjj zult er wel anders over oordeelen.

-ocr page 383-

KEN ONWEÜEI! KN EEN WANDELING.

Vooral in dit seizoen gaat er scliier geen dag voorbij zonder onweer. Volgens de nfituur-kundigen is er geen plaats ter wereld, waar zooveel regen valt als te Buitenzorg.quot;

„Dagelijks regen?quot; vroeg Van Berkenstein. „Dat moet toch vervelend wezen.quot;

„In het geheel niet. De regen valt gewoonlijk tnsschen éénen en vieren, wanneer een ieder zijn „siëstaquot; houdt. Tegen het wandeluurtje is de hemel weer hekier en zijn de wegen, dank hun goeden aanleg en het uitmuntende verhardings-materiaal, daaraan gebezigd, weer zóó zuiver en rein, dat zelfs de meest nuffige dame tegen het doen van een wandeling niets kan inbrengen. De regen maakt Buitenzorg tot een heerlijk oord, dat door zijn vruchtbaarheid en gematigdheid van klimaat een waar paradijs mag heeten.quot;

„M aar die periodieke regens moeten toch hun oorzaak hebben, nietwaar?quot;

„Welzeker. Die periodiciteit heeft haar grond in de nabijheid van de zee met de berghellingen, aan wolker voet Buitenzorg gelegen is. De strook laagland daartusschen lieeft slechts een breedte van een twaalftal uren gaans. Die strook en die berghellingen worden door de zon sterk verhit, waardoor zoo omstreeks te negen uren des voonniddags het gewone verschijnsel van het intreden van den zeewind ontstaat. Die brengt een groeten voorraad vochtigheid aan, welke nog aangroeit door het heenstrijken over de nutte sawali-velden, welke dat laagland overdekken. Die vochtdeelen, in het bergland aangekomen, stnifcen tegen de bergwanden, stijgen onder den invloed van de zonnewarmte, worden door de bergtoppen aangetrokken, verzamelen zich daar eerst in dunne, ijle wolkjes, die fijn gevederd en uiterst bevallig langs de berghellingen zweven. Maar die wolkjes groeien aan, verdikken zich, breiden zich uit, omgeven den bergtop met een dikke wolkenlaag. Weldra kan dat wolkendak de spanning niet meer verdragen; want met de vochtdeelen is ook de atmosfeer met electriciteit geladen geworden. Een eerste bliksemschicht doorklieft het luchtniim, gevolgd door een ratelenden donderslag, die hier te Buitenzorg niemand meer doet opschrikken. En weldra is de natuur in vollen opstand. De bliksemstralen, de donderslagen volgen elkander op, de regen plast in stroomen neer. Het water vereenigt zich tot beken, de beken vereenigen zich tot rivieren. De rivieren gaan hun tol aan den Oceaan betalen, zoodat het water in vloeibaren toestand daar terugkeert, vanwaar het in gasvor-migen toestand gekomen is. Den volgenden dag begint bij het rijzen der zon weer hetzelfde spel, om opnieuw door dezelfde oorzaken tot dezelfde gevolgen te geraken. Maar. . ..quot; viel de heer Binnendam zichzelven in de reden, „wij zijn thans op den grooten postweg gekomen; wij zullen nu linksom slaan en dan later, door het noorderhek, den weg langs het paleis en door den Plantentuin volgen.quot;

Zoo deden de twee heeren. Het was een heerlijke avond. De meer en meer dalende zon wierp na de donderbui van straks haar fraaiste stralen naar het aardrijk toe en deed de droppelen, die nog allerwegen aan blad en tak hingen, als diamanten flonkeren. Alle Buitenzorgers waren op het pad, groot en klein, oud en jong, en Van Berkenstein kreeg een vrij volledig overzicht van die kleine wereld van grootheden,

-ocr page 384-

EEN ONWEDEK EN EEN WANDELING.

die daar rondkrioelde en in de verfrisschende vrije lucht verademing zocht van de inspanningen overdag.

„Zie, daar wandelt de secretaris-generaal,quot; merkte Binnendam op.

„Dat jonge menscli, dat zoo spoedig carrière gemaakt heeft?quot;

„Ja; en daarginds ziet gij een lid van den Eaad van Indië, die zich tijdelijk metterwoon hier heeft gevestigd. Daar verder wandelt de assistent-resident van Buitenzorg met vrouw en kroost. Menig resident benijdt dien man zijn positie, omdat hij zich in de zonnestralen van den Grooten Heer mag koesteren.quot;

„Wij zijn thans hij het hek, nietwaar? Wat zijn dat voor gebouwen, aan onze rechterhand T

„Dat is een kazerne voor een compagnie infanterie. De hoekgebouwen zijn de woningen van de officieren: dat gebouw hier voor den kapitein, dat daarginds voor de luitenants. Daar verder, door een pleintje van de kazerne gescheiden, ligt de militaire kantine. Die groep militaire gebouwen ziet er bevallig uit, nietwaar?quot;

De wandelaars traden daarop den hertenkamp binnen. Van Berkenstein bewonderde van harte den fraaien aanblik, dien het paleis aan die zijde opleverde. Zij wandelden daarop langs het gebouw in de vroeger door Von Baldowitz beschreven Kanari-laan. Van daar was de aanblik van het paleis ook fraai te noemen; maar de zon was intusschen ondergegaan, zoodat door de reeds ingevallen schemering veel van den aanblik verloren ging.

„Dat moet gij iu het volle daglicht genieten,quot; meende Binnendam. „Wij zullen ons thans moeten haasten, om, vóórdat het geheel donker is, thuis te komen.quot;

Zij stapten wat door. Toch had de heer Binnendam nog gelegenheid om Van Berkenstein de Cacao-boomen te doen opmerken, die tusschen de Kanari-boomen geplant zijn.

„Het is wezenlijk een fraai gewas, dat met zijn piramidalen vorm, zijn glinsterend blad, zijn fraaie rijpe vruchten, die den vorm hebben van vuurroode komkommers, te gelijk met de groene, onrijpe vruchten in alle phasen der wording en met zijn bloementooi, ten volle tot sierplant kan dienen.quot;

Binnendam was in zijn waar element; dat kon zijn tochtgenoot wel merken.

„Hier op Java geeft de cultuur van de cacao niet veel,quot; ging de botanikus voort; „althans zij is niet productief genoeg. Anders is dat in den Molukschen Archipel, waar uitgebreide cacao-aanphmtingen bestaan, die met goeden uitslag geëxploiteerd worden. De plantenkundigen noemen haar Theobroma-cacao en zij behoort tot de familie der Buttneriaceae. Het sap der onrijpe vruchten wordt door de inlandsche schoonen als bandoline gebruikt, evenwel slechts bij buitengewone gelegenhedep, daar dit vocht veel aantrekkelijks heeft voor een kleine soort zwarte mieren, die er in menigte op afkomen en dan ook de takken en vruchten van zoon Cacao-boompje met honderd duizenden overdekken.quot;

Zoo voortpratende, waren de wandelaars het zuiderhek van den tuin uitgetreden.

as

-ocr page 385-

KEN ON WEDER EN' EEN WANDELING.

Bmnendam geleidde zijn gast thans rechtsom en bleet', na een poos de heerbaan gevolgd te hebben, voor een huis stilstaan.

„Zal de heer Van Berkenstein mij de eer aandoen, een oogenblik ten mijnent nit te blazen van de wandeling, die wij samen gemaakt hebben'}quot;

Buigend volgde deze zijn vriendelijken geleider en weldra zat hij te midden van een lief gezin en eenige Buitenzorgsche ingezetenen, die, na de gemaakte wandeling, thans een bezoek bij de familie Binnendam aflegden.

-ocr page 386-

VIJFDE HOOFDSTUK.

's Rijks Plantentuin.. — De Wariengien-Iaan.

^ 1^ oen Van Berkenstein in het „Hotel du Chemin de ferquot; terugkwam, vond hij daar .JL ettelijke brieven, waaronder ook een van Ernestine Van Rosendal. De lieve jonkvrouw was na het vertrek van den trein tehuis gekomen en had behoefte gevoeld haar hart op het papier uit te storten. De scheiding duurde toch al zoo lang, nietwaar? Natuurlijk werd die brief zoo spoedig mogelijk beantwoord.

Daags daarna bracht Van Berkenstein een bezoek bij den heer Nederpelt, assistentresident, tevens ambtenaar van den Burgerlijken Stand te Buitenzorg, ten einde de formaliteiten van zijn huwelijk te bespreken. Met de meeste bereidwilligheid gaf die ambtenaar de noodige inlichtingen en deelde mede, welke authentieke stukken daarbij vereischt worden. Als een man van voorzorg had Van Berkenstein de reis naar Oost-Indië niet ondernomen zonder alle denkbare documenten met zich te voeren. Hij deponeerde die dan ook in handen van den hulpvaardigen magistraat, en ontving van dezen, nadat de inlichtingen gegeven waren omtrent ouderdom en geboorteplaats der aanstaande, een opgave, welke stukken door deze waren over te leggen. Die opgaaf gaf een gereede aanleiding om dienzelfden dag nog aan de aangebedene te schrijven.

Met deze hoogst gewichtige bezigheid ging die dag voorbij; Van Berkenstein maakte in den namiddag een wandeling, die, wel is waar in gezelschap van eenige heeren, kennissen van den vorigen avond, ondernomen, echter weinig bijzonders opleverde. De heer Van Sloot had zicli laten verontschuldigen, wijl hij met zijn logé's naar een naburig landgoed had moeten vertrekken,- en Binnendam had doen weten dat een gewichtige commissie met eenige beroemde kruidkundigen beslag op zijn tijd gelegd had. Met den hortulanus was evenwel overeengekomen, om den volgenden morgen een bezoek aan 's Rijks Plantentuin te brengen en er was afgesproken daartoe de eerste morgenuren te besteden en derhalve zoo vroeg mogelijk op te staan.

-ocr page 387-

ME RIJKS-PLANTENTUIN. —

41

DE WAKIENGIFA'-LAAN.

Nauwelijks hadden dan ook de vijf' slagen op het blok der naastbijgelegen gardoe weerklonken, die het uur moesten aangeven, of Van Berkenstein werd door een bescheiden geklop op zijn deur en een nog bescheidener geroep van: „toean! toean!quot; (mijnheer! mijnheer!) gewekt. Fluks kleedde hij zich en toen hij in de voorgalerij zijner kamer trad, kwam hem Binnendam reeds te gemoet. Ali, een der bedienden van het hotel, bracht den heeren een kop geurige koffie, dien zij zich in dat vroege morgenuuï wel lieten smaken.

Toen zij het hotel verlieten, was de dageraad reeds aangebroken. De morgen- en avondschemeringen zijn onbeduidend kort in de keerkringslanden, zoodat het dan ook volle daglicht was, toen onze wandelaars het naastbijgelegen hek van den plantentuin binnentraden.

Had Binnendam het er op toegelegd en eenigermate berekenend zijn gang geregeld, of was het louter toeval? Op het oogenblik toch dat de beide heeren het bedoelde hek genaderd waren, was de dagvorstin de oosterkim nabij en tooide aan die zijde den hemel in het schitterendste purper. Nauwelijks het hek ingetreden, stond Van Berkenstein. opgetogen van bewondering, stil. Vóór hem strekte zich een laan uit, liet best te vergelijken met een Gothisch dakgewelf, op een onnoemlijk aantal zuilen gedragen. Maar dat dakgewelf was een dicht bladerendak, waar bijkans geen zonnestraal vermocht doorheen te dringen, zelfs wanneer het „Oog des dagsquot; zich in het Zenith bevond. Die zuilen waren tallooze stammen, meest recht als de loodlijn, die dat bladerendak een twintig voet boven den beganen grond torsten. Het was stil in dat woud, — ja, een woud mocht het wel genoemd worden, want nauwelijks had men eenige passen in die laan gezet, of de blik was ter weerszijden beperkt door den schier ondoordringbaren muur dier stammen, — stil als in een tempel. Ternauwernood dat het gefluit van een karbouwvogel, een soort van veelkleurige lijster, zich in het dichte loof liet hooren, of dat de schrille schreeuw van een hert in de verte weerklonk. Een zacht halfduister heerschte onder dat bladerendak, terwijl aan den anderen uitgang van de laan het purper van den hemel schitterde als een onmetelijk bengaalsch vuur, hetwelk dien kant der laan vuurrood verlichtte. In die verlichting verscheen een klein hoekje van het paleis van den opperlandvoogd van Nederlandsch-Indië, als een silhouet van wit ivoor, in het zuiverste goud gevat.

In stomme verbazing stond Van Berkenstein daar. Hij vond geen woorden om zijn gemoedsstemming te uiten. Hij had evenwel het toppunt van bewondering nog niet bereikt; de lieve natuur zou hem een barer bekoorlijkste glimlachjes schenken; zij zou hem een oogenblik doen doorleven, slechts weinigen gegund, omdat weinigen zich de moeite getroosten, die glimlachjes, welke men in zijn bed niet kan opvangen, te verwerven.

Het purper in het Oosten was al meer en meer schitterend geworden. Door die donkere laan, als door de buis van een overgrooten telescoop gezien, was het of in de verte een machtige brand woedde, die het hemelruim in vuur zette. Plotseling werd te midden van dien purpergloed een punt zichtbaar, dat in glans en schittering alles overtrof. Het was een tipje van den zonnerand, die boven de kim verrees. Alsof alles bij die

-ocr page 388-

42

verschijning met een tooverroecle aangeraakt werd, onderging de geheele omgeving een betooverende verandering. Was de laan een oogenblik te voren met een geheimzinnig duister vervuld, thans tintelde zij van licht en zelfs het meest verborgen hoekje was tnsschen die honderden stammen waar te nemen. Al die zuilen hadden in een oogwenk het uiterlijk alsof zij met mat bladgoud overtogen waren, terwijl de glinsterende bladeren als briljant-verguld schenen. Zelfs het fijne grint op den goed onderhouden weg had onder den glans van dien schuin invallenden zonnestraal het uiterlijk van stofgoud te zijn. De geheele omgeving scheen zich in een ether van licht te baden.

,0! wat is dat schoon! wat is dat schoon!!quot; riep Van Berkenstein opgetogen.

„Zeker is dat schoon,quot; antwoordde Binnendam, „zóó schoon zelfs, dat ik gerust beweren kan, dat in de geheele wereld niets schooners te vinden zal zijn. Wij treffen het ook bijzonder,quot; voegde hij er glimlachend bij, „om zoo'n zonsopgang hij te wonen.quot;

Van Berkenstein begreep dien glimlach en beantwoordde hem met een hartelijken handdruk voor het genoten schouwspel.

„Welke gewassen zijn dat1?quot; vroeg hij eindelijk, toen hij zijn aandoening genoegzaam bedwingen kon.

„Dat zijn Wariengien-boomen,quot; was het antwoord van den plantenkundige, die wel is waar evenzeer van het overheerlijke schouwspel genoten had, maar thans in zijn waar element trad.

„Dat zijn Wariengien-boomen. Zij beboeren tot de familie der Artocarpeae, waarvan vele soorten op Java en in geheel Indië te huis beboeren. De soort, die het meest aangetroffen wordt, is de ürostigma nitidum, een kleinbladerige, evenwel kolossaal groote boom, die veelvuldig op de „aloen-aloenquot; en „passeibanquot; (pleinen voor nhssighiet's en regentswoningen) en andere plaatsen, die in zekere eerbiedige herinnering staan, geplant wordt, zoowel tot sieraad als ter wille van de koele schaduw, die de dichte kruinen werpen. De bedoelde soort wordt bij den inlander hier in de Sundalanden: „Kiara pajoengquot; of „gedebquot; genaamd en als de koele boom bij uitnemendheid geprezen. Hij wordt bij de geleerden ook Ficus religiosa genoemd.quot;

„Jawel, die heb ik wel opgemerkt. Zij staan ook op het Waterlooplein en het Koningsplein te Batavia,quot; meende Van Berkenstein, „Maar deze soort1?quot;

„Dit is de ürostigma of Ficus benjaminea en heet bij de Sundaneezen: „Boenoet kaladja.quot; Hjj wordt veelal op kalkachtige terreinen aangetroffen, waar hij ook het weligst tiert. Die boom moet tot de meest krachtige middelen gerekend worden, welke de natuur aanwendt om bergtoppen, ja geheele gebergten te vernielen en in vruchtbare vlakten te veranderen. O! mijnheer Van Berkenstein, wilt gij u ooit eenig denkbeeld kunnen maken van de majesteit van een tropisch woud, van de bewonderenswaardige groeikracht, die zich daarin ontwikkelt, dan moet gij een bezoek brengen aan een hoogwoud, op een kalkrug gelegen, zooals bijvoorbeeld op zoo menige plaats in Java's Zuidergebergte aangetroffen

-ocr page 389-
-ocr page 390-
-ocr page 391-
-ocr page 392-
-ocr page 393-

HE EIJKS-PLANTENTUIK. — UK VVARIENGIEN-LAAN.

wordt. Daar zult gij reusachtige, meerencleels zuilvormige boomeu ontwaren, die, wat schoonheid en verhevenheid betreft, alle beschrijving tarten. Het is of de kruinen van dat woud zich de eene boven de andere trachten te verheffen. Haar glinsterend en schitterend bladerendak schijnt u een amphitheater van boven elkander opwaarts klimmende gewelven toe. Maar tusschen die zuilstammige boomen bevinden zich anderen, die, goed bezien, het meerendeel van het woud uitmaken. Die verheffen zich niet op hemelhooge, gladde, loodrechte stammen; zij verheffen zich integendeel op een vrij korten stam, vormen evenwel een menigte nevenstammen, die den hoofdstam helpen een allerweelderigst loofdak te dragen, hetwelk, zooals gij hier kunt zien, allerwegen in wijde en sierlijke bogen neerhangt. De wortelen van de Wariengien verspreiden zich over nog grootere uitgebreidheid dan die der loofkroon. Zij kruipen en dringen overal in de spleten van het kalkgesteente. Die wortels zetten zich uit, doen die spleten verwijden, geven het regenwater met zijn koolzuur gelegenheid al dieper en dieper door te dringen. De verweering heeft een aanvang genomen. Met niet te berekenen kracht omgeven de voortsluipende wortels de rotsblokken met een dicht netwerk, overdekken haar, dringen er in en er onderdoor, houden het gesteente een reeks van jaren soms te zamen gekneld; maar wanneer de boom zijn werk heeft verricht, wanneer ook voor hem het sloopingsuur is aangebroken en dat netwerk, verouderd en vergaan, loslaat, dan ook valt het rotsblok, dat er door omkneld werd, als fijn pulver uit elkander en wordt weldra door de regenstroomen nog meer verdeeld en heinde en ver weggevoerd.quot;

„Maar zijn die Wariengiens van deze laan op een kalkachtigen bodem geplant?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Het is mogelijk dat hier ter plaatse een kalkrug de lava-trachiet, waaruit het grootste gedeelte van den Buitenzorgschen bodem bestaat, doorbroken heeft, of beter dat die trachiet een oorspronkelijken kalkrug omgeeft. Maar de Wariengien is geen kieskeurige plant. Zij groeit schier in alle terreinen, het weligst evenwel in die, welke ik beschreef.quot;

„Hebt gij den aanleg van deze laan bijgewoond? De Wariengien groeit snel, nietwaar?quot;

„Ja, de Wariengien groeit zelfs verbazend snel. Toch is deze laan vrij oud en kan er op bogen reeds verscheiden menschengeslachten te hebben zien heengaan. Ik kan mij evenwel heel goed voorstellen, hoe de aanleg der laan geschied is. Zooals gij ziet, draagt de boom een roode bes, die veel met onze lijsterbes overeenkomt, doch niet in trossen groeit. Men zal van die bessen in doelmatige aarde gepoot hebben, en toen de daaruit voortgekomen boompjes eenige kracht erlangd hadden, zal men eenige hunner, de gezondste natuurlijk, ter bestemde plaatse geplant hebben. Die boompjes zullen welig opgeschoten zijn en toen ze de gewilde hoogte bereikt hadden, hare zijtakken hebben uitgespreid. Zie nu wat allerwegen geschiedt: van die uitgespreide takken daalt een fijne, geelachtige draad neer, die aan zijn neerhangend uiteinde eenigermate groen is, alsof hij blad wil zetten. Dat doet hij evenwel niet. Het is een zoogenaamde luchtwortel, die vrij schielijk in lengte, maar zeer

48

-ocr page 394-

UK RIJKS-PLAXTENTUIX. — UK WAKlEXdlKN-LAAN.

weinig in dikte groeit. Wanneer die luchtwortel den grond bereikt heeft, zal de dikte er van, die over de geheele lengte vrij regelmatig is, die van een pijpesteel verkregen hebben. Het uiteinde dringt den bodem in, vertakt zich daar, schiet wortels in alle richtingen; en nu begint die draad, reeds een touw geworden, spoedig dikker te worden en heeft in een paar jaren tijds den omvang van den moederstam verkregen, namelijk dien van een flinken mensehenann. Gaat gij nu na, dat het oorspronkelijk boompje niet begonnen is met één zijtak te maken, maar er gewoonlijk vier of vijf uitschiet, dan is het duidelijk, dat na weinige jaren tijds daar reeds een vier- of vijfstammig gewas staat, hetwelk ieder jaar een grootere uitbreiding erlangt. Want uit ieder centrum van groeikracht, — om dat zoo eens te noemen, — door iederen nieuwen stam gevormd, schieten weer nieuwe zijtakken, die op hunne beurt weer nieuwe luchtwortels laten neerdalen en het vormen van nieuwe stammen herhalen, zooals ik straks meedeelde.quot;

„Maar het lijkt wel of de geheele plantenwereld van die laan slechts één gewas uitmaakt!quot; merkte Van Berkenstein op. „Ik kan althans geen afscheiding tusschen de verscheidene individuen opmerken.1'

„De Wariengien heeft de eigenschap,quot; antwoordde Binnendam, „om snel te anasto-moseeren, dat wil zeggen: bij aanraking met individuen van hetzelfde geslacht saam of ineen of nog beter tot één te vergroeien. Ontmoeten twee luchtwortels elkander, dan slingeren zij veelal als touwen om elkander, groeien zóó innig te saam en vertoonen soms een gedra aid en stam, zóó regelmatig, alsof deze op de draaibank bewerkt was. Soms wordt zoo een luchtwortel door den wind of door eenige andere oorzaak over een tak geslingerd. Dat doet er weinig toe; hij groeit met dien tak samen, vervolgt evenwel zijn groei in de nieuwe richting en bereikt alzoo in gewijzigden stand, soms zeer scheef en hellend, den bodem, waarin hij zich vastgrijpt. Ontmoeten takken elkander, dan anastomoseeren die ook, zelfs nog gemakkelijker dan de luchtwortels, en zoo is het duidelijk, dat, toen de loofkronen van de verschillende boomen bij haren vooruitgang elkander naderden en aanraakten, de ineenvloeiing betrekkelijk snel plaats had en het weldra onmogelijk was, de individuen scherp begrensd uit elkander te houden. Zooals gij goed opgemerkt hebt, vormt de geheele laan, zelfs over den breeden weg heen, één ineengevloei den boom, die zijn loofdak op verscheiden honderden stammen torst.quot;

„Maar ik bemerk er dikkere stammen tusschen; dat zullen toch wel de moederstammen zijn, nietwaar?quot;

,,Met altijd,quot; antwoordde Binnendam; „als ge goed kijkt, dan bestaan die dikkere stammen gewoonlijk uit twee of meer stammen, die aan elkander gegroeid zijn en zoo nissen vormen, die soms, hoewel zij uiterlijk gesloten schijnen, in haar wendingen soms ruimte genoeg aanbieden, om een mensch of een dier door te laten.quot;

„Het is fraai, wonderfraai!quot; betuigde Van Berkenstein.

Langzaam opwandelende, hadden de beide heeren de laan in haar volle lengte, die

u

-ocr page 395-

: ' V . ., :; '... : ' '■ V ■ ■ ■ , ' : ' ■

'■'■• 14 ■m

;■ •.■ -,;r;

v $

■ \m

M'*-

'. if \ 'ilï^Sï^ï*'■ :lt;■'' amp; ■'•:■: quot;'y'; • ■ '•'■1 ■' ■• ■' quot; t gt;

^vr-ï' ■'/ ■'•■/ :;.vv-i quot;■ ^ - '■ ' •.•,'•• •. •, • •. •■;/ • / ;■ • ■ .,; •. • •, .■

' 'is/, i- . ' * ' • .r./ ■

- '4

■'ïlm

■t'-'ir.'' '

lt; -m

;■ Krn

: KmÊ

. ■ ■; É

;

■. ^

-ocr page 396-
-ocr page 397-
-ocr page 398-
-ocr page 399-

DE KIJKS-l'LANTENTUIN. — DE WARIENG1EN-LAAM.

ongeveer een paar honderd meter zal bedragen, afgelegd. De zon was intusschen meer boven de kim gerezen en wel zoodanig, dat, in plaats van haar stralen door de laan als door de buis van een tunnel te werpen, zij het bladeren-gewelf van boven begon te beschijnen en daardoor overheerlijke effecten van licht en schaduw bewerkte. Ten gevolge van het dichte loofdak, hadden de schaduwen de overhand, zoodat, na de kokerverlichting van straks, thans weer een geheimzinnig halfduister daarin de overhand had. Toch heerschte bedrijvigheid in dien bladerendos. De karbouw vogels, de veelkleurige lijsters van straks, die, toen de zon nog niet ter kimme gestegen was, zwijgend hun toilet maakten en ternauwernood een enkel gefluit uitstieten, toen zij zich bij het aanbreken van den dageraad de veeren pluisden en glansden, maakten nu een leven als een oordeel, Hoten, schreeuwden, vervolgden elkander, trekkebekten en minnekoosden of vochten om een minder of meer rijpe bes, die toch bij millioenen daarboven in het zonlicht prijkten.

Toen de beide heeren buiten de Wariengien-laan traden, baadde het grasplein, waarop zij uitkwam en hetwelk den voorkant van het paleis van den Grouverneur-Generaal omgeeft, in het volle zonlicht. De dauwdroppels aan de punten der grassprieten fonkelden als millioenen diamanten in de nog schuin vallende stralen en vormden rondom de slagschaduwen der hoofden van de beide wandelaars een stralenkrans, waarin al de klem-en van den regenboog als op een grond van zuiver mat zilver glinsterden.

Vlak vóór het paleis was het midden van het grasperk door een nagenoeg ovale vijverkom ingenomen, waarin de witte gebouwen zich helder spiegelden. Op het grasplein graasde een menigte herten, die daar mak rondliepen en hun schuchterheid zoodanig hadden afgelegd, dat zij ternauwernood voor den mensch uit den weg gingen. Vooral hielden zij zich onder de kolossale „manggaquot;- ') boomen op, die het park hier en daar sierden, zoowel om de afvallende onrijpe vruchten machtig te worden, die voor hen een lekkere beet schenen te zijn, als om beschutting te zoeken voor de zonnestralen, die reeds begonnen te hinderen.

Binnendam deed als gids Van Berkenstein opmerken, hoe bevallig het paleis zich, van het uiteinde van dat grasperk gezien, voordeed. Het hoofdgebouw kwam met het daaropstaande torentje scherp, als uitgeknipt, tegen den zuiveren blauwen hemel uit, en spiegelde zich helder en zuiver in de vijverkom af, terwijl de rechtervleugel door het ooft-geboomte nauwelijks waarneembaar was en de linkervleugel, waarin het wachthuis van de eerewacht van Zijne Excellentie en het telegraafkantoor, dat Tudië's landvoogd met het Binnenhof te 's-Gravenhage in verbinding stelt, helder te voorschijn trad op den somberen achtergrond, door den Salak gevormd, die zich daarachter statig verhief.

„Die twee poorten onder de voorgalerij van het hoofdgebouw,quot; vroeg Van Berkenstein, „zijn zeker toegangen tot de kelders van het paleis?quot;

') Mangga = Mangifera indica var. maxima ct. gratissima.

45

-ocr page 400-

DE KIJKS-PLANTENTIIIN. — PE WABIENGIEN-LAAN.

Binnendam antwoordde lachend:

„Neen, in Indië bestaan geen kelders onder de woningen zooals in Europa. Althans ik heb er nog geen gezien. Die poorten zijn toegangen tot twee kleine gewelfde lokalen, waarin twee kanonstukjes nijdig staan. Het zijn drieponders op heel lichte affuiten. Echte bangmakers voor het onwetende volk, hoorde ik de officieren van het garnizoen wel eens zeggen,quot;

Terwijl de beide vrienden ronddrentelden en naar het paleis tuurden, ging Neêrlands driekleur plotseling aan den vlaggestok op het torentje omhoog.

,Ah! het is acht uren,quot; sprak Binnendam, „het wordt mijn tijd om aan de dejeuuer-tafel te verschijnen, want om negen uren moet ik aan mijn bezigheden zijn,quot;

Beide heeren spraken af, den volgenden morgen de wandeling te hervatten, Binnendam stapte door den tuin, als zijnde deze de naaste weg naar zijn woning, terwijl Van Berkenstein het noorderhek uittrad, zijn wandeling tot aan den Witten Paal rekte, maar toen wederkeerde en weldra in het hotel ook aan de ontbijttafel zat en het zich na die morgenwandeling goed liet smaken.

4()

-ocr page 401-

ZESDE HOOFDSTUK.

Tijdpasseering in de regendgtgen,

Maar de mensch wikt; (aar de mensch wikt; (toc! evenwel bescliilcfc. Hadden de heeren ook al afspraken gemaakt, de natunr hield zich daar niet aiui. Want men was in den kenteringstijd, in het begin van den westmousson. Des nachts had de noordwestenwind voor een wijl bezit van het luchtrnhn genomen. Hij had daarbij een dik wolkendak aangevoerd, dat zich gedurende vier dagen in een dichten, fijnen motregen, „grimiesquot; zeggen de inlanders, ontlast had. Er was niet aan te denken geweest wandelingen te maken. Van Berkenstein, gewapend met een paraplnie, was wel eens zijn nieuwe vrienden gaan opzoeken; hij had ook wel een poging gewaagd om het kerkje te gaan bezichtigen, hetwelk ten dienste dei-verschillende Christen-gezindheden is opgericht, of een bezoek willen brengen aan de sociëteit, dat vereenigingspunt van gezelligheid vooi' het mannelijk gedeelte der Enropeesche ingezetenen van ieder plaatsje in de binnenlanden van Java, doch die verstrooiing was hem niet altijd gegund, want de windvlagen, die soms lieerschten, maakten liet gebruik van een paraplu ie bijna onmogelijk, in ieder geval zeer moeilijk en daarenboven geheel nutteloos.

Wel beijverden zich èn Bimiendam èn Van Sloob, om den vreemdeling zooveel mogelijk te verstrooien. Zij kwamen hem veelal opzoeken en wijdden dan uren lang aan geestig gekout. Soms haalden zij hem met een rijtuig of met een dos-ïi-dos af, zoodat hij in hunne gezinnen kon verwijlen, of wel zij brachten hem in aanraking met weer andere ingezetenen van Buitenzorg, waardoor de kring zijner bekenden zich al meer en meer uitbreidde. Onder die nieuwe bekenden bevonden zich ook een paar officieren van het Buitenzorgsch garnizoen, — een paar jolige verhalers — die er het hunne toe bijbrachten, door het leveren van schetsen van hunne ondervindingen in het krijgsmansleven, om dien naren regentijd te korten.

Maar.... ieder dier heeren had zijn eigen werkkring, zijn huisgezin, zoodat, in

-ocr page 402-

TUDPASSEERIKG IN' DE REGENDAGEN.

weerwil van al die vriendschappelijke pogingen, Van Berkenstein toch vele uren overbleven, welke voor hem echter niet verloren gingen. Hoeveel brieven hij in die vier i-egendagen aan zijn Ernestine geschreven heeft, zou hij zelf moeilijk hebben kunnen vertellen. Er vertrok schier geen trein, die niet van die verliefde ontboezemingen meenam. Het waren daarenboven geen brieven, het waren veeleer brochures, op zijn allerminst den inhoud van een half of een heel vel druks bevattende. Dat de lieve Ernestine in ijver niet achterbleef, spreekt vanzelf. Waar zoo'n paar verliefden de stof vandaan halen, om zooveel bladzijden te vullen, is alleen voor hen te begrijpen, die de heerlijke periode der jeugd beleven en daarbij verliefd zijn.

Hoe het ook woei en hoe het ook regende, toch had Van Berkenstein een voorwendsel gevonden, om den assistent-resident nog een bezoek te brengen, ten einde nogmaals over zijn huwelijksstukken te praten. Bij die gelegenheid had hij ontwaard, dat hij reeds in „het kastjequot; hing, dat wil zeggen: dat de eerste afkondiging van zijn voorgenomen huwelijk had plaats gevonden. Natuurlijk was dat het onderwerp van een idyllischen brief geworden, waarop de lieve bruid — want bruid was zij thans — antwoordde, dat dezelfde formaliteit ook te Batavia had plaats gehad en dat zij bijgevolg ook daar in „het kastjequot; hingen. Of mejuffrouw Van Eosendal speciaal van Weltevreden naar „de stadquot; was gereden, oin dat kastje in oogenschouw te nemen, ten einde zich van den gelukkigen inhoud te overtuigen, kan als een onbescheiden vraag buiten beschouwing blijven; genoeg zij het, dat zij het feit als stellig aan den vriend baars harten mededeelde.

In den na-avond van den laatsten dier regendagen, bracht Van Berkenstein een bezoek bij de familie Binnendam, in welker midden hij het steeds aangenaam vond te vertoeven. Daar was wel reden voor. Afgescheiden van de voorkomendheid en de degelijkheid van gesprekken van den heer des huizes, had deze het onwaardeerbaar voorrecht eenige lieve aankomende dochters te bezitten, die met de nog jeugdig uitziende mama een lief, dartel troepje vormden, wel geschikt om door geestig gekout, door muziek en dans het luire er bij te brengen om de uren als schimmen te doen heen vliegen.

Ja, door geestig gekout! De tijden zijn. Goddank, voorbij dat de liefste schepseltjes der aarde in Nederlandsch-Indië niet meer waren dan fraaie vazen, zonder daarmede overeen-komenden inhoud. Nu het onderwijs reuzenschreden gedaan heeft, is daarin een overgroote verandering gekomen, die steeds grooter zal worden, naarmate voor de opvoeding van het jongere geslacht nog meer zal gedaan worden. De tijd is niet meer ver af, is er wellicht reeds, dat onze lieve kreolen, niet alleen wat uiterlijk schoon betreft, den palm der overwinning verwerven, maar ook in geest, verstand en deugdelijke ontwikkeling hare Noordsche zusteren naar de kroon zullen steken.

En dan muziek en dans!

Is er een huis in Indië denkbaar, onder welks dak jonge meisjes verwijlen, zonder piano1? De muziek is als geïncarneerd bij die lieve schepseltjes, en in den regel zijn zij nog

48

-ocr page 403-

TIJDPASSEERING IN UK IfEGENDA-OEN.

lang den back fis ch-tijd niet ingetreden, dat /ij reeds als musiciennes een zekere verdienste hebben en wat er nog aan ontbreekt, veelal slechts in de nog gebrekkige opleiding te zoeken is. Zijn er eenige jonkvrouwen, zusters, nichtjes of vriendinnetjes bij elkander, dan, wanneer het diner des avonds ten einde is gespoed, weerklinken weldra de opwekkende tonen van de piano en weldra spreiden allen zonder preutschheid of gemaaktheid haar gaven ten toon.

Zoo ook hier. Toen Van Berkenstein binnentrad, was een bouquet van jeugdige schoonheden bij elkander en het concert reeds in vollen gang. Hij werd ontvangen bij de tonen van het zoo schoone „Carnaval de Vénise,quot; dat uiterst verdienstelijk met allo mogelijke variation door een der jonge dames voorgedragen werd. Daarop volgde een fantaisie op Donizetti's opera „la Favoritequot;, welke den nieuwen gast een betuiging van bewondering afdwong. Maar het was die bewondering, die hem in den strik deed loopen, welke hem gespannen was. Hij had slechts weinige woorden geuit, of de hem omringende lieve schepseltjes waren volmaakt op de hoogte, dat zij een kenner voor hadden, wien nu plechtstatig verzocht werd, op zijne beurt zijn gaven ten toon te spreiden. Er viel geen complimenten te maken, waartoe Van Berkenstein trouwens ook te welopgevoed was; hij nam plaats aan de piano en gaf ten beste; ja wat'? De een of andere sonate van Beethoven, die hem aller toejuichingen verwierf. Hij wilde uit dankbaarheid voor die hulde nog het een of andere klassieke stuk voordragen, toen mevrouw Binnendam zich over hem boog en hem vragend iets in het oor fluisterde. Van Berkenstein knikte toestemmend; en daar ruischten plotseling de tonen van het zoo gevoelvolle en opwekkende preludium van „An der schonen blauen Donauquot;. Ja, dat was te veel; alle schoone voetjes trippelden, alle slanke leesten cadenceerden en.... de eerste maat van den eigenlijken wals weerklonk ternauwernood, of reeds eenige paartjes, nog wel slechts uit jonge dames bestaande, zweefden daar rond. Maar— was het tooverij'J Die eenige paartjes groeiden snel aan; jongelieden begonnen zich tusschen de dansende schoonen te vertoonen, om haar den arm aan te bieden. De damesparen losten zich op, gemengde paren vormden zich; en.... toen Van Berkenstein eindelijk al doorspelende eens rondkeek, was de voor- en binnengalerij met dansenden gevuld en moest hij erkennen, dat hij nog nooit zoo lief, zoo licht en bevallig had zien walsen. Toen zijn vingers het slot-akkoord aan de toetsen ontlokten, weerklonk hem een daverende toejuiching in de ooren, ter waardeering van zijn gevoelvol spel.

„Kom, mijnheer Van Berkenstein,'1 stelde mevrouw Binnendam voor, „laat mij uwe plaats innemen, dan kunt gij u ook aan het dansgenot overgeven. Gij houdt daar voorzeker van, dat hoorde ik duidelijk uit uw spel.quot;

Van Berkenstein vloog overeind.

„Mag ik u dan den arm aanbiedenquot;!quot; sprak hij.

„Dat zal moeilijk gaan,quot; lachte de vrouw des huizes, „spelen en dansen! Kom, laat af van mij, getrouwde vrouw, en adresseer u bij het jongere geslacht.quot;

40

-ocr page 404-

TIJDFASSEEKINfi IN DE REGEXDAGEN.

Beteuterd keek Van Berkenstein rond. De keus was moeilijk, vooral voor zijn hart. O! ware zijn Ernestine tegenwoordig!.... dan.... Mevrouw Van Sloot, die ook op het hooren van den Donauwals opgedaagd was, kwam hem te hulp. Als 't ten minste helpen mocht heeten.

„Ik begrijp de aarzeling van mijnheer Van Berkenstein,quot; sprak zij lachende. „Mijn echtgenoot heeft hedenochtend een brief van Batavia ontvangen. Daarop is hij naar de assistent-residents-woning geloopen, om zich te overtuigen, dat

„Dat!quot; vroeg een menigte nieuwsgierige mondjes.

„Dat mijnheer Van Berkenstein in „het kastjequot; hangt.quot;

Een oogenblik van ademlooze stilte. Het was of een gevoel van teleurstelling zich van dien lieven troep kinderen bad meester gemaakt. Maar toen:

„Gij zijt dus geëngageerd, mijnheer Van Berkenstein?quot; klonk de vraag van alle kanten te gelijk.

„Ja, dames, ik ben geëngageerd,quot; was het antwoord.

„Hoe jammer!quot; ontsnapte aan een der lieve wezentjes.

„Maar Clotilde!quot; bestrafte een der mama's met nadruk.

„Mag ik niet zeggen, wat ik denk?quot; hernam de aardige snapster. „Zeker noem ik het jammer. Want een geëngageerd man leeft slechts in's blaue hinein; die is doof en blind voor alles, wat hem omgeeft. Ziet slechts, de heer Van Berkenstein aarzelt te dansen. Ja, was z ij hier! Zij!.... dan!! En.... is een geëngageerd man reeds zoo, wat dan te zeggen van een getrouwd man?.... Och, lieve hemel! die is voor de maatschappij verloren!quot;

Dat alles kwam er zóó komisch uit, dat zelfs de mama van de lieve praatster lachen moest.

„En hoe ziet uw aangebedene er uit?quot; vervolgde het „enfant terriblequot;.

«Zij is allerliefst.quot;

„Natuurlijk, (quot;lij zoudt ook een booswicht raceten zijn, als zij anders voor u was. Is zij groot?quot;

„Is zij klein?quot;

„Is zij slank?quot;

„Is zij dik?quot;

„Is zij blond ?quot;

„Is zij bruin?quot;

„Heeft ze een kleinen mond?quot;

„Of een grooten?quot;

„Een Griekschen neus?quot;

„Of een wipneusje?quot;

Die vragen weerklonken van alle zijden. Nu eenmaal Clotilde het vuur geopend had,

50

-ocr page 405-

TUKPASSEEKIN'O IN' HE KEGENDAÖEN.

was er geen houden meer aan; alle lieve monden namen er aan deel. Het geleek wel een troep ongeoefende soldaten, die met hun achterlaadgeweer aan het vuren geraakt zijn en in hunne opgewondenheid niet meer weten op te houden. Van Berkenstein koesterde zulke militaire gelijkenissen niet, vooral niet, te midden van die lieve schoonen staande; hem kwam evenwel voor een oogenblik het eerste onweder voor den geest, hetwelk hij te Buitenzorg bijwoonde en, hij wist er zich geen rekenschap van te geven, waartoe hem de tijd trouwens ook ontbrak, maar hij meende den nederplassenden regen van de stortbui te hooren. Tallooze vragen volgden nog, zonder dat hem tijd gelaten werd op een enkele te antwoorden; maar eindelijk weerklonk:

„Is zij een „nonna Batawi'T' (een Bataviaasch meisje).

Op die vraag heerschte eindelijk diepe stilte. Het geheele troepje bedwong de tongetjes, om op die vraag het antwoord te vernemen.

„Neen, dames,quot; zoo luidde ditr „mijn aanstaande is in Nederland geboren.quot;

„Dus is zij een „tottokhquot; V vroeg Clotilde.

„Grij dient mij eerst te zeggen, wat een „tottokhquot; is.quot;

„Een „tottokhquot;! wel, dat zijt gij.'1

„Dan kan mijn meisje onmogelyk mij zijn,quot; lachte Van Berkenstein, terwijl het geheele troepje met hem meelaehte.

„Een „tottokhquot; is iemand, man of vrouw, die in Europa geboren is,quot; lichtte mevrouw Binnendam toe.

„Nu ik weet dat zij een „tottokhquot; is.quot; ging de onverbiddelijke Clotilde voort, „vraag ik mijnheer Van Berkenstein de vergunning een schets van zijn aangebedene te mogen ontwerpen ?1'

Van Berkenstein boog toestemmend. Het troepje jonge dames wierp elkander een schalkschen blik toe, alsof ze tot elkander zeggen wilden: „daar zult ge wat hooren!quot;

„Vooreerst moet ik weten, hoe zij, die zij van uw hart, heet.quot;

„Zij heet Ernestine.quot;

„Welnu, uw Ernestine is noch groot, noch klein; zij is noch slank, noch log, noch stijf, noch lenig; zij leeft op een grooten voet, heeft een vuurrood aangezicht, niet zonder sproeten, waarop een beweeglijke even roode haviksneus prijkt, een paar groote blauwe oogen, die vreemd genoeg boven die roode wangen en onder een mageren haardos van aschgrauw-blond, smachtend en kwijnend uitkijken. Daarbij heeft zij een paar lieve kleine oortjes, die tegen het hoofd geplakt schijnen, een lief klein mondje, dat met den neus onevenredig mag heeten, een prachtige chignon uit Parijs, een paar lange magere armen en dunne spillebeentjes, die haar ternauwernood vermogen te dragen. Tn één woord, zj) is de ideale schoonheid der Hollandsche heeren, waarvan deze allen een beeld in het hart ronddragen, wanneer ze op Java voet aan wal zetten. Maar. mijnheer Van Berkenstein, gij zult zeker wel een photographie van haar bij u hebben. Laat nu eens aan het

-ocr page 406-

TUI►PASSEKKING IN DE l!E(lt;EN'IIA(iEN.

gezelschap zien, hoe nauwkeurig juist ik in mijn schildering geweest ben. Dat is iets wat gij ons niet weigeren kunt.quot;

Van Berkenstein wilde juist een verontschuldiging stamelen, toen eensklaps de eerste maten van een doldriftigen galop weerklonken. Mevrouw Binnendatn. luid den „tottokhquot; in de klem zien geraken, zij kende de kracht van den afleider, dien zij bezigde. In een oogwenk waren dan ook de paartjes gevormd. Van Berkenstein bood Clotilde den arm en weldra zweefden ook zij tusschen de dwarrelende paren rond.

„Gij zijt zeker boos op mij,quot; sprak het jonge meisje nog hijgend, toen hij, na het eindigen van den galop, nog een poos met haar door de binnen- en buitengadeiij rondwandelde.

„Volstrekt niet,quot; lachte hij. „Wie zou op zoo'n lieftallig, geestig engeltje boos kunnen zijn, hoewel de gegeven schets wel wat milder had kunnen uitvallen! Toch moet ik verklaren, na wat ik in Indië op het gebied van vrouwelijk schoon mocht, te zien krijgen, dat de charge op onze Noordsche zusteren meesterlijk, maar wel wat liefdeloos uitgevoerd was.quot;

„Liefdeloos? Och kom, mijnheer Van Berkenstein, alsof die Noordsche zusteren ons sparen! Wanneer slechts het tiende gedeelte waar is van hetgeen ik vernam, hoe zij over ons denken, spreken en vooral hoe zij de Zuider zusteren bij voorkomen bejegenen, dan verdwijnt onze liefdeloosheid in het niet bij haar liefdevolle en goedgunstige heoordeelingen. Maar laten wij dat onderwerp varen en voldoe aan mijn nieuwsgierigheid. Wij, vrouwen, zijn zoo nieuwsgierig, nietwaar?quot;

Van Berkenstein boog, maar wachtte zich wel, zich omtrent dien vrouwelijken karaktertrek uit te laten.

„Welnu,quot; hervatte Oiotilde, „is het een ongelukkige liefde, die n naai' Indië gedreven heeft? Hebt gij de aangebedene nagereisd?quot;

„Toch niet. Wij hebben aan boord kennis met elkander genmakt.'1

„Ah zoo! Aan boord?quot;

„Ja, aan boord. De indruk is evenwel toen niet zoo overweldigend geweest, om tot een engagement te leiden. Later leerden wij eerst elkander in het hart lezen en ontwaarden wij, hoe hef' wij elkander hadden.quot;

„Dat's heel interessant. En.... zooals mevrouw Van Sloot straks zeide, gij hangt reeds in „het kastjequot;. Uw huwelijk is dus reeds bepaald. Zal dat te Unitenzorg plaats hebben?quot;

„Ja zeker,quot; antwoordde Van Berkenstein. „Alles wacht nog sleclifcs op de voltrekking der wettelijke formaliteiten omtrent de afkondiging.... Verheugt u da,t zoo?quot;

Hij deed die vraag, omdat hij zijn schoone begeleidster als van pret aan zijn arm voelde trippelen en hij den glimlach opmerkte, die op haar gelaat ontloken was.

„0! dol!quot; was het antwoord.

En zich tot haar vriendinnetjes in de binnengalerij wendende;

„Luister!quot; riep zij. „Mijn cavalier, de heer Van Berkenstein, gaafc binnenkort trouwen. Dat huwelijk zal hier te Buitenzorg voltrokken worden; en .. .

-ocr page 407-

TIJDPASSEEKING IN DE IIEGENÜAÖEN.

Hier hield de liequot;ve snapster een poos op, als om de nieuwsgierigheid barer speelnootjes ten top te voeren. Toen zij zag, dat aller aandacht gespannen was, ging zij voort: „En wij allen, hier iiairwezig, zijn op de bruiloft geïnviteerd!quot;

Een daverend boem uit al die lieve monden was bet antwoord op deze verklaring. Clotilde's mama, weer een onbezonnenheid barer dochter vermoedende, wilde bet woord nemen, maar Van Berkenstein liet haar den tijd er niet toe.

„Ik bezegel die invitatie,quot; sprak hij, „onder den mits, dat mijn lieve danseuse en de jonge dames Binnendam als quot;brnidsjuffers van de ,tottokhquot; zullen fungeeren.quot;

Een nog luider hoera beantwoordde die woorden. De beer des buizes riep: „Ali! Silima! Sidin! kassi anggoer poef!quot; (Ali! Silima! Sidin! breng champagne!) Aan dat bevel werd spoedig genoeg uitvoering gegeven en weldra waren de paartjes ontbonden en stond het geheele gezelschap met een schuimende bokaal in de hand; terwijl een ieder zich beijverde op de goede voornemens van den gast te drinken. Van Berkenstein stond daar te midden van den hartelijken troep, had voor ieder een dankbaar gebaar en tevens maar werk met zijn glas de hem toegestoken bokalen aan te raken. Maar terwijl bij zich zoo beijverde, bleef bij plotseling als beteuterd met uitgestrekten arm staan en keek geheel verbaasd voor zich, terwijl bij daarbij zijn opmerkzaamheid op iets scheen te vestigen, dat zich aan het einde der binnengalerij bevond. Toen aller blik zich derwaarts gewend bad, barstten allen in een vroolijk gelach uit. Alleen Van Berkenstein behield zijn ernst; hij begreep volstrekt niet, wat er plaats had. Onder de gedienstige geesten, die champagne aangedragen hadden, bevond /icli ook een oude „nènèbquot;, die aanvankelijk zich beijverd had glazen aan te reiken en zich verder verdienstelijk trachtte te maken. Op een gegeven oogenblik echter bevond zij zich tegenover Van Berkenstein en wijdde aan dien al baai-aandacht, vooral omdat die zoo wat het centrum van aller bedrijvigheid uitmaakte. Toen zij hem zoo de hand jegens ieder zag uitsteken, begon zij hem dat langzamerhand na te doen. Al meer en meer opgewonden door de beweging rondom haar, ging zij voort op dat spoor en bootste eindelijk al zijn gebaren na. Niemand had nog bij de algemeene opgewondenheid op haar gelet, totdat zij eindeiyk Van Berkenstein in het oog viel en zijn beteuterde verbazing opwekte. Zijn opmerkzaamheid bracht de oude vrouw geheel van streek; zij stond daar tegenover den „tottokbquot; als een standbeeld, in volmaakt dezelfde verwonderde houding als liij aangenomen bad. Niettegenstaande het schaterende lachen van de omstanders, duurde dat tooneel een poos, toen plotseling de oude vrouw leelijke gezichten tegen Van Berkenstein begon te trekken. Het arme mensch was leelijk, zoo leelijk als slechts oude vrouwen in tropische gewesten kunnen zijn; maar de grimassen, die zij nu maakte, voerde baar leelijkheid ten top. Daarbij volvoerde zij allerhande bespottelijke gebaren; zij bracht haar uitgestrekte hand met den duim aan haar neus, zooals de straatjongens plegen te doen, of zij bracht de beide duimen aan haar slapen met de handen opwaarts geheven, en volvoerde daarbij de meest dwaze heupdraaiingen of kniebuigingen.

58

-ocr page 408-

TIJÜPASSEEHING IN DE REGENDAGEN.

Van Berkenstein stond daar steeds even venroudei-d. even beteuterd. Hij wist niet, wat er omging. Hij begreep de dwaze bewegingen van die oude vrouw niet, nog minder het schaterend gelach zijner omgeving. Het had er veel van, alsof hij zich onder den invloed eener hallucinatie bevond. Het weid tijd, dat aan dat tooneel een einde kwam.

Tot nu toe was de „nènèhquot; op een afstand geldeven; maar eensklaps naderde zij Van Berkenstein tot pal voor hem, trok vlak onder zijn neus nog een paar afschuwelijke gezichten, hief toen de hand op en sloeg met alle kracht toe. Had hij zich niet gebukt, dan ware een flinke oorveeg zijn deel geweest. Maar toen lieten zich twee stemmen hooren. De eerste was die van mevrouw Binnendam, die uitriep:

„Maar Clotilde! dat is het spel te ver drijven!quot;

De tweede was die van de arme „nènëhquot;, welker betoovering door dien mislukten klap verbroken was.

„Ampoen toean!quot; smeekte zij met slepende stem. „Allah! tobat! itoe nonna nakal!quot; (Vergeving, o heer! maar mijn God! wat is dat meisje ondeugend!)

En met spoed verwijderde zij zich.

üe opwekkende tonen van een mazurka noodlgden de jongelieden ten dans. Van Berkenstein bood de vrouw des huizes den arm. Deze zag evenwel in, dat haar gast, nog aangedaan door het tooneel van zoo even, weinig lust in clausen had. Zij bracht hem buiten het gewoel in de voorgalerij in de frissche lucht.

„Maar, mevrouw,quot; begon hij, „wat heeft er toch plaats gehad?quot;

Och, een gewoon verschijnsel bij de oude inlanische vrouwen hier te lande. Het is volgens de verklaring der geneeskundigen een soort zeuuwzielte, die zich eerst in lichten graad openbaart, wanneer de patiënten nog jong zijn. Zoo iemand begint eerst de verschillende trekkingen der gelaatsspieren na te doen van kern of van haar, die haar aandacht trekt. Zet die een ernstig gelaat, dan doet de patiënte dat ook; glimlacht die, fronst hij de wenkbrauwen of knipt hij eën oog, als een spiegel weerkaatst het gelaat der lijderes die bewegingen. Aanvankelijk geschiedt dat onmerkbaar, vervolgens evenwel meer bestemd. Later worden de gebaren der handen ook nagebootst en eindelijk de bewegingen van het geheele lichaam. 0, men kan zoo iemand de meest bespottelijke grimassen, draaiingen en sprongen laten maken.quot;

Ik heb nooit van dien toestand gehoord,quot; betuigde Van Berkenstein.

„Toch komt hij niet zeldzaam voor, maar is geheel esii al op Java inheemsch. Ik heb wel eens door geueesheeren hooren beweren, dat die ziekte nergens anders aangetroffen wordt. En een ziekte is het werkelijk; want die toestand nelt;aiit hand over hand toe, en er komt een tijd in het leven der patiënte, dat de geii ngste beweging van ieder, die haar ontmoet of dien zij ziet, haar onder den invloed brengt en haar tegen wil en dank tot navolging noodzaakt, Is de ziekte zoo ver gevorderd, dan is zoo'n arm wezen tot niets

54

-ocr page 409-

TIJDPASSKEHINO IN DE KEGENDA0EN.

meer geschikt; want bij de geringste aandoening werpt zij alles, wat zij in handen heelt, al ware het ook een kind, op den grond, om de waargenomen beweging na te bootsen.quot;

„Hoe is de naam dier ziekte ?quot;

„Vraagt gij den technischen naam, dan zult gij u tot een man van het vak dienen te wenden. Bij Inlanders evenwel heet die ziekte „latahquot;.quot;'

„Er is tocli nog iets, wat ik niet begrijp, waarde mevrouw,quot; hernam Van Berken-stein. „Gij hebt mij gezegd, dat zoo'n patiënte alles nabootst van hem of haar, die haar opmerkzaamheid tot zich trekt. Ik kan u evenwel verzekeren, dat ik geen leelijke gezichten getrokken of die bespottelijke gebaren gemaakt heb, die zij heette na te doen.quot;

Mevrouw Binnendam lachte.

„Och,quot; hernam zij, „dat was het werk van Clotilde. Hebt gij daarin uw plaagster van heden avond niet herkend ?quot;

„Mijn lieve plaagster? Zou zij zich vermomd hebben? Maar neen.... die leelijke oude vrouw kon z:ij niet zijn!

„Mijnheer Van Berkenstein, maak mij nu niet verder aan het lachen. Neen, die oude vrouw was zij niet. Gij hebt die „nenèhquot; gezien, toen zij zuiver uw gebaren nabootste, nietwaar? Toen Clotilde uw verbazing bemerkte, heeft zij u een poets willen spelen. Zij is achter u geslopen, zoodat gij haar niet zien kondet. Vervolgens heeft zij door het een of ander gebaar de aandacht der „nènèhquot; tot zich getrokken. Toen dat gelukte, was het spel aan den gang. Het arme mensch heeft toen geen enkel gebaar verricht, wat door die guit niet voorgedaan werd. Ik moet zelf erkennen, dat het was om uit te gieren.quot;

„Maar, mevrouw, hoe legt gij dan dat op mij toetreden van dat oude mensch uit en haar poging om mij een klap te geven?quot;

„Wel, hadt gij in dat oogenblik maar eens achter u kunnen kijken, dan hadt gij den oorsprong van al die handelingen kunnen ontwaren. Ik maakte mij evenwel boos op dat jolige ding, toen zij tot die klapvertooning overging. Vergeef haar onbezonnenheid.quot;

Van Berkenstein was nog al vergevensgezind van aard. Een zijner wraakoefeningen bestond daarin, dat hij de lieve Clotilde nogmaals ten dans geleidde. Vervolgens onderhield hij zich en danste met de aanvallige dochters des huizes en moest bekennen, toen hij zich vrij laat in zijn kamer van het „Hotel du Chemin de ferquot; terugbevond, dat hij een aller-aangenaamsten avond had doorgebracht. Of hij ten gevolge van die „latahquot;-geschiedenis van nachtmerrie vrij gebleven is, zal den lezer minder belang inboezemen.

55

-ocr page 410-

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Een wandeling aaar en op den Passar,

Den volgenden morgen was het weer geheel veranderd. Toen Van Berkenstein wakker werd, was het reeds volle dag. Het speet hem, dat hij daags te voren geen bevelen had gegeven, om hem hij het aanbreken vim den dageraad te wekken. Maar bij zijn tehuiskomst van het bezoek bij de familie Biauemdam zag de lucht nog zoo grauw, dat de voorspelling van mooi weer voor den volgenden dag te gewaagd had geklonken. Fluks zijn bed uitgesprongen, zag hij dat dichte nevels langs den grond zweefden, maar boven was hier en daar een doorbraak in dien dichten mist te ontwaren als vensters, waar het blauw des hemels zich doorheen vertoonde.en volgenden morgen was het weer geheel veranderd. Toen Van Berkenstein wakker werd, was het reeds volle dag. Het speet hem, dat hij daags te voren geen bevelen had gegeven, om hem hij het aanbreken vim den dageraad te wekken. Maar bij zijn tehuiskomst van het bezoek bij de familie Biauemdam zag de lucht nog zoo grauw, dat de voorspelling van mooi weer voor den volgenden dag te gewaagd had geklonken. Fluks zijn bed uitgesprongen, zag hij dat dichte nevels langs den grond zweefden, maar boven was hier en daar een doorbraak in dien dichten mist te ontwaren als vensters, waar het blauw des hemels zich doorheen vertoonde.

Hij kleedde zich spoedig aan, greep zijn wandelstok en was weldra op het pad. Zijn goed gesternte geleidde hem, want hij het hek van het hotel ontmoette hij den heer Van Sloot, die hem kwam voorstellen een ochtendwandeling te doen.

„Wij zullen den grooten weg houden,quot; sjuuk deze. „(rij hebt dien gisteravond wel afgelegd; maar het is honderd tegen één, dat gij hem bij dag anders beschouwen zult, dan toen gij onder die zware Kanari-kruinen in het dikke duister voortwandeldet, uw schreden alleen richtende op de petroleum-straatlantaarns.quot;

Toen zij op de heirbaan gekomen waren, sloegen zij rechts om en stapten voort. Veel was er niet te zien. Aan hun linkerzij hadden zij den loofwand van den plantentuin, die soms door de een of andere laan een blik zou gegund hebben op het paleis van den Opperlandvoogd, wanneer de mist zoo dicht niefc ware geweest. Aan de rechterzij verrezen allerwegen villa's, welker tuinen, aan elkander grenzende, een bloemrijke omlijsting van den weg vormden.

„Hier is 's Rijks Herbarium,'1 sprak Tan Sloot, op een gebouw wijzende. „Vroeger was dat het bureel van het mijnwezen. Dit is evenwel naar Batavia overgeplaatst geworden, wat mij wel gespeten heeft.quot;

-ocr page 411-
-ocr page 412-
-ocr page 413-
-ocr page 414-
-ocr page 415-

EEN' WANDELING NAAK EN OP PEN PASSAli.

Van Berkenstein keek zijn begeleider aan en waagde de vraag:

„Was er dan iets tegen die overplaatsing1?quot;

„Welzeker, al ware het maar, dat hier in dit koelere luchtgestel de mensch ininder loom en traag is dan in dien heeten dampkring te Batavia. Alleen ter wille vaa de werkkrachten, om niet te spreken van andere staatkundige beweegredenen, moesten alle gouvernements-bureelen in de bergstreken van Java gevestigd zijn. Men zou dan ontwaren, welke meerdere arbeid ontwikkeld zou worden. Men zou het met een derde mÜKler beambten afkunnen: een ware bezuiniging in deze dagen van ondoordachte en knellende belastingheffing!''

„Zie,quot; ging hij na een wijle voort, „daar hebt gij het kerkje van Buitenzorg. Zooals ge bemerkt, heeft dat een plaats in den Plantentuin gevonden, waarvan het slechts «en uiterst klein stukje bedekt. Gewoonlijk is hier een predikant op de plaats. Wanneer evenwel een der pastoors van Batavia herwaarts komt om zijn kudcleken te bezoeken, dau staat het gebouwtje ook hem ten dienste. Gij zult wel opgemerkt hebben, dat in deze gewesten de meest uitgebreide verdraagzaamheid heerscht.quot;

„Waaruit zou die meerdere verdraagzaamheid ontstaan f vroeg Van Berkenstein.

„Wel, uit de voortdurende aanraking met andersdenkenden, met de belijders van de meest uiteenloopende godsdienstvormen. Onder de blanke bewoners van Nederkiulrteh-Indië treft men bijna alle mogelijke sekten en nuanceeringen van den Christelijken godsdienst aan, terwijl de kinderen Israels daartusschen niet zeldzaam voorkomen. De Inlandsche bevolking van den Indischen Archipel en de zoogenaamde vreemde Oosterlingen vertoouen een mengelmoes van gezindheden: Mahomedanen, Boedhisten, volgelingen van Kong-foe-tze, Heidenen, enz. enz., die eendrachtig naast elkander leven en ons nopen in te zien, dat er nog iets anders bestaat op aarde dan het hoekje, waarop de klokketoren van de plaats onzer inwoning zich verheft. Geloof mij, de omgang met individuen van die verschillende Godsvereeringen verruimt den blik en voert er toe, iedere bekrompen gedachte jegens andersdenkenden te verbannen.quot;

„Is dat de sociëteit niet, daarginds op den hoek van die straat1?quot; vroeg Tan Berkenstein, die nog te kort in Indië was, om die verdraagzaamheid in haar geheelen omvang te huldigen.

„Ja, dat is de sociëteit,quot; antwoordde Van Sloot. „In iedere plaats schiev in ons Indië bestaat zoo'n inrichting. Ze is het punt van aanraking voor de heterogene bestand-deelen, waaruit de Europeesche maatschappij in Indië bestaat. Hier komen de ambteiiaai', de planter, de officier, de koopman, de rechtsgeleerde, de geneeskundige en de hidustiiëel uitrusten van het ploeteren en het zwoegen; hier komen zij verademen van den strijd des levens; hier komen ook enkelen een uurtje vergeten, dat zij een lastige wederhelft ot grienende kinderen hebben. Ze is het plekje, het verbindingsteeken van gezelligheid, zonder hetwelk het leven, vooral in de binnenlanden, zooals hier, saai en doodsch zou zijn,M

-ocr page 416-

EEN WANDELING NAAR EN OP DEN PASSAK.

„Is dat gezelligheidsplekje slechts voor de heeren der schepping opgericht?quot;

„Bij God niet! Neen, de dames deelen ook in de pret. Minstens is er ééns in de maand thé dansant in de sociëteit. Verder bevindt er zich een tooneel met zijn scherm, coulissen en verdere accessoires, waarop eenige liefhehhers en liefhebsters niet onverdienstelijk hunne en hare gaven tentoonspreiden. Die voorstellingen vereenigen ook al weer het geheele publiek en bezorgen allerkostelijkste uitspanningsuurtjes, eensdeels door het wezenlijk kunstgenot, hetwelk zij aanbieden; maar ook, omdat de voorstellingen steeds gevolgd worden door een danspartij, die dan gewoonlijk tot laat in den nacht duurt.quot;

„Is de Gouverneur-Generaal lid der sociëteit V

„Zou hij niet'? Hij is eerelid en beschermheer ex officio. Hij bezoekt de sociëteit evenwel nooit, en dat laat zich begrijpen in een land, waar zóó met het prestige-bewaren gesold wordt, dat het in vele gevallen wordt beschouwd als een afdoend surrogaat voor regeerkunst. De tooneelvoorstellingen woont Zijn Excellentie echter steeds bij. Dat is wel het minste, wat hij tot bevordering der kunst kan doen. Voor de heeren niet-liefhebbers van dansen zijn de zoogenaamde sociëteit-avonden op Woensdag en Zaterdag het prettigst. Er wordt dan gewoonlijk gespeeld; terwijl de muziek van het hier in garnizoen liggend bataljon infanterie haar fraaiste nummers laat hoor en. Sommige dames wonen die avonden ook wel bij. Zij zitten dan in de voorgalerij bij elkander; terwijl haar heeren en meesters aan de whist-, quadrille- of ombre-tafel schermutselen.quot;

„In Nederland wordt steeds verteld, dat hier altijd zóó hoog gespeeld wordt, dat het dobbelen genoemd mag worden. Te Batavia heb ik daarvan niets kunnen merken. Maar hoe is het in de binnenlanden?quot;

„Och, in Nederland teert men nog altijd op de oude geschiedenis en weet men van de tegenwoordige toestanden al heel weinig af. Vooral onthoudt men daar zorgvuldig omtrent de Koloniën al het lakenswaardige en vergeet het verdienstelijke of neemt daar zelfs geen notitie van. De tijden van dat zware dobbelen zijn lang voorbij. Hier wordt niet hooger gespeeld dan in fatsoenlijke kringen in het moederland; b. v. quadrille voor een gulden het kapitaal, ombre voor een dubbeltje zonder pot, het whisten even matig; zoodat bij de grootste dé veine, om met de spelers mee te spreken, het verlies op zoo'n avond onmogelijk groot kan wezen. Ik heb dat in Den Haag in „de Wittequot; wel eens anders gezien.quot;

Zoo pratende, stapten de twee wandelaars voort en naderden zij den zuider-ingang van den Plantentuin.

„Wat is dat voor een gebouw, daar aan onze rechterhand?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat is Bellevue, het oudste hotel van Buitenzorg. Eertijds was het alleen, om den reizigers gastvrijheid aan te bieden. Later was dat niet meer voldoende en vooral na de opening van de spoorbaan is het aantal hotels nog al vermeerderd. Van uit de pandoppo van dit hotel heeft men een prachtig gezicht op den Salak, maar een nog prachtiger op de Tjidani-vallei. Bij gelegenheid moeten wij dien weg daar, welken gij achter het

58

-ocr page 417-

EEN WANDELING NAAK EN OP DEN PjiSSAK.

hotel zoo scherp ziet dalen, eens afwandelen. Heden is liet na al die regendagen evenwel te morsig.quot;

„Zooals ik bemerk, naderen wij het Chineesche kwartier, nietwaar?quot;

„Ja, wij zijn dadelijk bij den „Passarquot;. Het is heden marktdag; dat is aan de meer en meer toenemende drukte op straat, hoe meer wij bet centrum van beweging naderen, genoeg waar te nemen.quot;

Weldra hadden de wandelaars den „Passarquot; bereikt Dat was een nagenoeg rechthoekig pleintje, hetwelk aan den noordkant door den Plantentuin begrensd werd. Twee der zijden werden door Chineesche huizen ingenomen, terwijl om de oostzijde een viertal loodsen eenvoudige pannen afdaken op gemetselde pilaren — verrezen, welke de koopers en verkoopers tegen de brandende stralen der Oosterzon moesten besdieimen.

Toen de beide heeren die loodsen binnentraden, om zich onder die honderden, ja duizenden Inlanders te mengen, die daarin als in een overgroot mierennest rondkrioelden. werden hun reukorganen .alleronaangenaamst verrast. Vïlii Berkenstein haalde zijn zakdoek te voorschijn, om dien voor neus en mond te houden.

„Kom,quot; meende Van Sloot, „dat is zoo erg ni«t. Het zal straks nog wel erger worden. Zie daar die bergen „doeren'squot; '), die zijn het, quot;welke die fatale lucht verspreiden. Toch is het de lekkerste vrucht, die bestaat. Eet fijn gearomatiseerde roomboter.quot;

Hij smekte met de tong; men kon zien, dat hij een der aanbidders van die sterk geurende vrucht was.

„En zie daar die hoopen „kwennie'squot; 1) en andere „mangaquot;-soorten 2), die met de daarnaast liggende „nangka's 3) het hare er toe bijbrengen om de lucht te verpesten. Hier ook nog die manden met „petehquot;-boonen ö), die ook zoo'n gruwelijken reuk verspreiden kunnen en toch bij de rijst, geroosterd of gekookt, zoo heerljjk smaken. Ja, dat alles is niet geschikt om den neus te streelen.quot;

„Kom, laten wij voortmaken,quot; steende Van Berkenstein. „Ik kan ternauwernood ademhalen.quot;

Zij deden eenige passen verder; het was toen alsof zij zich plotseling in een anderen dampkring bevonden. Bergen van die kleine Buitenzorgsclie ananassen, die een welverdiende beroemdheid bezitten, vervulden de lucht met haar aangenaam aroma, waaraan zich de geuren van vele „djerokquot;- (ij en „limonquot;-soorten 4) paarden. Daarnaast prijkten „krandjangsquot;

59

1

) Kwennie — Mangifera foetida,

2

11) Manga-soorten; or zijn er velen, waaronder de Mangifera lauritia en indica de voornaainsten zijn.

3

) Kangka = Artocarpus integrifolia.

4

) Limon = Citrus limonellus.

-ocr page 418-

60

(manden) vol met „doekoe1»quot; '), „langsep'squot; 2) en „kapoendoengsquot; :!) of met ,,ramboetan kapoelassanquot; 4), die zoo schoone, roodharige vrucht, welke te Buitenzorg haar grootste volkomenheid bereikt en alle andere variëteiten van den geheelen Archipel overtreft dooide hoedanigheid, dat haar vleesch de pit zoo gemakkelijk loslaat.

.,Ja, Buitenzorg is het paradijs der tropische vruchten,quot; bevestigde Van Sloot. „Bijna alle soorten zijn hier vertegenwoordigd en nog wel in de meest edele qualiteiten. In welk seizoen gij ook komt, steeds is de „Passarquot; uitstekend voorzien.

„Dïit schijnt wel salade,quot; zeide Van Berkenstein, terwijl hij op volle manden van die groenten wees.

„Ja zeker! Tuinsla, kropsla, andijvie, dat alles wordt in deze streken heerlijk gewonnen. Zie, daar hebt gij ook selderij- en peterselie-bossen. De Europeesche groenten zijn hier even goed als in haar vaderland. Zie die prinsessenboontjes en doperwtjes eens!quot;

„Wat zijn dat voor bosjes, die daar verkocht worden?quot; vroeg Van Berkenstein. „Het lijkt wel gras.quot;

„Dat is het uiterst hjne loof van een uiensoort. Zoo tijn als liier wordt dat loof nergens aangetroffen. Het kan dan ook als een uitsluitend Buitenzorgsch product gelden, hetwelk met de daaraan hangende miniatuur-uitjes als toespijs voor de rijsttafel zeer gewild is en onder den naam van „lakioquot; soms ook wel „koetjaiquot;, bekend is.quot;

Langzamerhand waren de beide heeren voortgewandeld en hadden de loods der vruchten en groenten reeds verlaten, om een andere binnen te treden. Maar daar wachtte Van Berkenstein een nog walgelijker geur dan vroeger. Nauwelijks was hij binnengetreden, of het kwam hem voor alsof hij stikken moest.

„Mijn God, welk een lucht!quot; riep hij wanhopig uit.

„Alweer délicatessen voor de rijsttafel,quot; sprak zijn geleider. „Zie, daar ligt „troeboekquot;; dat is gezouten vischkuit, die van een zekere vischsoort, in de Brouwerstraat tusschen het eiland Bengkalis en de oostkust van Sumatra veelvuldig voorkomende, afkomstig is. Daar hebt gij .,ikan karengquot;, gedroogde visch, en daar „ikan sapatquot;, gezouten platvisch, die hier in deze warmte haar lieflijke geuren verspreiden. Maar wat de kroon op alles zet, zie, dat zijn daar die blauwgrauwe stukken, die zooveel gelijken op gedroogde modder.

„Poeah! wat stinkt dat goed!quot; zei Van Berkenstein. ,,Wat is dat? En waartoe dient dat ?quot;

„Dat is „trassiequot;, alweer een lekkernij bij de rijsttafel. Wat de „sajoransquot; en „sambalansquot; zoo smakelijk maakt, dat is dat stinkende goed. „Trassiequot; wordt op de strandplaatsen in den regel vervaardigd van garnalen, die men, vermengd met andere schaaldieren

') 2) 3) Langsep, doekoe en kapoendoeng, variëteiten van Laneium domesticuni. ■') Ramboetan kapoelassan ~ Niphcleuni lappaceum.

5) Lakio of koetjai = Allium uliginosum.

-ocr page 419-
-ocr page 420-

;• ■' ■■ ■■ ' ' -• ' -

' • ,. • • • • . ■gt; • ■■* --.'v ^- • - v

'■■ ■ V , ■— vquot; .

■ ■■■ ■ . .v; -7 - v,-.„ ■ ^

' ip': jr-M*' ':r*' ^'•'y,quot; ■$•quot;■*$amp;;.■

v gt; •' : ' ' :••' ■.••..• v !quot;•••quot; ... •• .'■•'■ aji

', ' ' '!''.V • ■ gt;Vquot; ■ , . • , ; , ' quot; 'ï ' :-.-V

■ : ï.'quot; • . -■

■. ..v - - 's,..v ^ ^ s-. v-iAt .■■■, -•; w *.: '

■ ■ v- ■ ; ^ •• . :::: ■ ,;T -r 'SV ■;amp;

' ■ % %''*lïï'- ■■■■ ' ; :-S-'s

Ï::V V

^ ■ V : '■■■ v

» W- .,.:, . ■quot;, -■ : :: ■ ' ■ ' •■•„,. '. .. gt;:

:v V ... 'ti'fiy1'.'- gt; ■f-,-

■ '■ - -/ .- ■ ■* quot; é \ '

.. ■ -

■ - ' . quot; . • ' • ;

■. :• '' ï'f

■ ^■xi ■ -• èSm

-ocr page 421-
-ocr page 422-

li'-',-

-ocr page 423-

KEN WANDELING NAAK KN OP DEN PASSAK.

en kleine vischjes, onder de zonnestralen eenigermate tot bederf laat overgaan en die men dan tot een vast, vormloos deeg kneedt. De beste „trassiequot; van geheel Nederlandsch-Indië komt van Ïanah-Laoet, de zuidelijkste spits van het eiland Borneo.quot;

„Schei uit! in Gods naam! het raakt me bedroefd weinig, waar die ,,trassiequot; vervaardigd wordt. Maar laat ons heengaan, opdat wij uit die stinkende atmosfeer komen!quot;

Zij stapten door. Van Sloot wilde zijn metgezel een blik gunnen op de Tjiliwoeng-vallei, aan welker boord de Passarloodsen schilderachtig verrezen. De zon had echter de nevelen nog niet kunnen verjagen, die met hun ijle banken het dal vulden. Maar was het vergezicht uiterst beperkt, in de schilderachtig kronkelende rivier was wel iets te ontwaren, dat de opmerkzaamheid van den nieuweling tot zich moest trekken. Daar, in den kristalhelderen bergstroom, stonden eenige vrouwen tot aan de heupen in het water en waren bezig hun natte wasch te beredderen. Sommigen waren vergezeld van haar kinderen, die ook de reinigingskuur moesten ondergaan. Dat de schoonen de gelegenheid ook benutten, om de genoegens van het bad te genieten, was wel verklaarbaar. Het was een aardig gezicht, die wezens daar in het heldere vocht te zien dartelen. Zij doken, zwommen, plonsten, lieten zich drijven en hanteerden daarbij zóó behendig den sarong, dat geen aanstoot der zedelijkheid uit dien aanblik kon geboren worden.

„Zoo wordt over geheel Java gewasschen, lichtte Van Sloot toe. Nooit wordt er van warm water gebruik gemaakt en toch bestaat nergens ter wereld helderder linnen dan hier.quot;

Beide wandelaars keerden weerom, ten einde den terugtocht aan te nemen; maar zij moesten daarbij andermaal die loodsen door en konden bijgevolg op nieuw hun reukorganen streelen. In het voorbijgaan wees Van Sloot nog op de talrijke „krandjangsquot; met aardappelen, die ter markt aanwezig waren.

„Die gedjjen hier uitstekend op de omliggende berghellingen,quot; lichtte hij toe. „Op 2500 voet en hooger hebben zij te midden van de gematigde luchtstreek, die daar heerscht, hun vaderland weergevonden.quot;

Wat Van. Berkenstein ook opmerkte, was de overgroote menigte menschen, die daar rondkrioelden en vroolijk en opgeruimd elkander verdrongen, doch waarbij geen enkel onvertogen woord werd waargenomen. Alles ging er luchtig, maar ordelijk toe en vertoonde een geheel ander schouwspel dan de marktdagen in Europa wel eens opleveren. Met een zekere bescheidenheid en toch met een vriendelijken blik traden de Inlanders voor de twee Europeesche bezoekers uit den weg; zij deden ook zoo voor de Europeesche dames, die de markt bezochten, en leverden alzoo een scherp contrast met de gedragingen van het blanke plebs bij dergelijke gelegenheden in de groote steden van Nederland.

Eindelijk waren de wandelaars weer op den grooten weg.

„Ik ben blij, dat ik zoo'n „Passarquot; in zijn volle bedrijvigheid heb kunnen waarnemen,quot; betuigde Van Berkenstein; „toch zou ik er mij geen tweede maal aan wagen.

61

-ocr page 424-

EEN WANDELINO N'AAK KN OP DEN PASSAK.

Het is, of ik mijn neus nog vol heb van die „trassiequot;-geuren! Maar waarheen zult gij mij nu voeren?quot;

„Het is nog niet laat. Wij zullen het Chineesche kamp eens doorwandelen. Wel is daarin niet meer te zien, dan gij te Batavia hebt kunnen waarnemen, doch gij zult opmerken, dat hier alles veel reiner en netter is dan ginds. Is het te wijten aan de nabijheid van den Groeten Heer, dat beter de hand gehouden wordt aan de hygiène-maatregelen en aan de politie-verordeningen ? Ik weet het niet; maar het zou wel kunnen zijn.quot;

Zij kuierden het kamp door, zag-en de Chineezen, ten gevolge van den marktdag, in hun volle bedrijvigheid en konden de uitstallingen van de meest uiteenloopende koopmanschappen waarnemen. Hier zagen zij ijzerwaren, daarnaast sitsen in de meest bonte verscheidenheden, verder de meest verschillende rijstsoorten naast een blikslager, wiens koopwaar fel in de zon glinsterde; verderop werd „boemboe-boemboequot; (ingrediënten voor de rijsttafel) te koop aangeboden, enz. enz., en dat alles in bonte mengeling door elkander, de koopwaren op de stoepen uitgestald, daarboven de onontbeerlijke Chineesche spreuken, met gouden of met zwarte letters op rood papier gedrukt, die de deurposten en de vensterkozijnen versierden; terwijl eindelijk aan de afdaken, die de voorgalerijen heetten te beschermen tegen de zonnestralen, „lollengsquot;, grillige en veelkleurige lantaarns, hingen, en aan het geheel voor het oog des vreemdelings een zonderling, niet te beschrijven karakter bijzetten. Dit Chineesche kamp was ongeveer een halven paal lang.

Plotseling bleef Van Berkenstein stilstaan en had het oog gevestigd op een grooten bodemloozen bloempot, die met de bovenopening naar voren op het dak van een Chineesch huis tusschen de pannen ingemetseld was.

„Wat béteekent dat?quot; vroeg hij zijn geleider.

„Dat is een kennisgeving, dat er een huwbare dochter in huis is,quot; antwoordde Van Sloot lachende.

Van Berkenstein keek hem aan niet een gezicht, alsof hij aan de mogelijkheid van een loopje geloofde.

„Die pot! het uithangbord voor een jong meisje?quot; vroeg hij ongeloovig.

„Ja,quot; antwoordde Van Sloot. En een der hen omringende Chineezen tot zich roepende, vroeg hij dezen;

„Apa itoe, babah?quot; (wat beteekent dat?)

„Ada..,Ja ik zal maar niet neerschrijven, wat die Chinees met een onbeschrijf-lijken glimlach antwoordde. Van Berkenstein verstond het antwoord en begreep, dat Van Sloot hem niet gefopt had.

Al wandelende, hadden de beide vrienden het geheele kamp doorloopen en hadden zelfs de wandeling nog verder uitgestrekt. Toen zij buiten de plaats gekomen waren, ontdekten zij op eenigen afstand een vrij groote loods, met pannen gedekt, die aan den weg gebouwd was. Van Sloot wees er op.

62

-ocr page 425-

■■ : 1!

'tö.Xv ......••, •,. v■ lt;- ^

gt; z1; 'V ' » ' ( ^ ''

::slW00ÊMIÊmiW^ ;?s fc.

'S-\ '•' ■■

mmrn

•.. • ■;- • ' . • •

■ -i.-'.» ■:gt;gt;'amp;- ' -■■: • v. •••'..■■•• 1 : :.,. L: • : ■ gt; • / : ' -.••■ : ■

; -■•■ A.x-/ -■' - - , .• ; • • - - :. ' ■ • •

'0\ vV.-t

■ _

, .'..r-- ;■ ■'• ïi-ï*;' ••■ ... • ■ .quot;*■■:- ' ••

i-'as;.-

■ .y.'-' ■'quot;';;' •0;\v:'.. •quot;. ...' quot;,

'. quot;■

... ■•'••• ' ' -..

r'tihWl.

El

■ $ I: - ;:quot;;r ;.s ,

v'j •;:i

v^'V . ^-r,- V ■ 'lt;5MS

■ •■■»,' ■ lt;v.gt; ■* ■ ... '■ '■... , :■;.■ ■ ■ ; '. ,

-___ ■ '

-ocr page 426-
-ocr page 427-
-ocr page 428-
-ocr page 429-

EEN WANKELING NAAR EN OP DEN PASSAK.

„Dat is een rijstpelmolen,quot; sprak hij. „Het is nog vroeg; voelt gij last dien te bezichtigen ?quot;

Van Berkenstein stemde toe en weldra waren de bezoekers binnen de loods. Dat was een zeer primitief gebonw, slechts uit vier muren opgetrokken, die het dak torsten. In het midden van dat gebouw was een cirkelvormige verhooging van ongeveer 80 dM. boven den grond daargesteld, welker bovenvlak goed gelijkgemetseld en met een hard-steenen band omgeven was. Boven dat vlak rustte op de beide zijmuren der loods een flinke balk, waarin een as zich bewegen kon, die door het midden van dat vlak ging en door een waterrad in een draaiende beweging gebracht werd. Aan die as was een houten toestel verbonden, dat twee wanraderen over het bedoelde vlak rondvoerde, die ten doel hadden om de rijstkorrels van het kaf te ontdoen. Twee zijarmen, aan hetzelfde toestel verbonden, waren met bezempjes gewapend, om het graan onder de raderen te vegen, waarbij evenwel de hulp van een arbeider, met een soort van hark gewapend, onontbeerlijk was. De beweegkracht voor den geheelen molen werd door een der vele beekjes, die Buitenzorg allerwegen doorkruisen, geleverd. Het geheel was uiterst eenvoudig en kon door een drietal mannen met gemak gedreven worden.

„Van die pelmolens bestaan er velen in de omstreken van Buitenzorg,quot; vulde Van Sloot zijn toelichting aan, „en onder goed toezicht werpen zij ook in den regel een voldoend voordeel af; hoewel ik er kan bijvoegen, dat vele Europeanen hun en anderer vermogen met die rijstpelmolens verloren hebben. Maar een ieder meende met den molen het verstand ook te bezitten en zoo zag men nog niet lang geleden hier een oud-generaal, die als gewezen genie-officier niet zonder verdiensten was, maar die als rijstpelmolenaar een treurig figuur maakte.quot;

De zon stond hoog aan den hemel, toen Van Berkenstein in het „Hotel du Chemin de ferquot; terug was. Daar vond hij twee brieven, een van zijn Ernestine en een van Von Baldowitz, die beiden natuurlijk zijn denkvermogen en dus ook het overschot zijner morgenuren in beslag namen.

-ocr page 430-

De brief van juffrouw Van Rosendal behelsde niets bijzonders. Hij was de uiting vane brief van juffrouw Van Rosendal behelsde niets bijzonders. Hij was de uiting van

een verliefd hart, hetwelk met vrouwelijke kieschheid omtrent de aandoeningen, die liet bestormden, een onverholen openhartigheid aan den dag legde en niet bij machte was een schuchter ongeduld naar den groeten dag te verbergen. Yol aandoening drukte Van Berkenstein de lippen op den dierbaren brief, sloot hem vervolgens in zijn portefeuille, die hij een plaats in zijn zak gunde, zoo dicht mogelijk by zijn hart.

De brief van Von Baldowitz behelsde een uitnoodiging, om te Tjitrap eenige dagen te komen logeereu, en meldde dat deze den volgenden morgen zijn gast zou komen afhalen. En werkelijk, Van Berkenstein had op dien bedoelden morgen ternauwernood het ontbijt genuttigd, of hij vernam buiten, eerst in de verte zwaar zweepgeklap, daarna het rollen van een wagen, terwijl onmiddellijk daarop Von Baldowitz de achtergalerij instapte, zijn genoodigde de hand drukte en uitriep:

„Wel, zijt gij klaar?quot;

„Een oogenblik slechts, om hoed en stok te nemen, en ik ben tot uw dienst.quot;

„Uw goed staat zeker gepakt?quot;

„Ja, ik heb daar een kleinen koffer staan. Die kan immers mee?quot;

„Welzeker, al was hjj ook zesmaal grooter. He! „siapa ada?quot; (wie is daar?) riep Von Baldowitz tot het bedienden-personeel van het hotel. Toen een hunner verscheen, gat hij hem bevel den koffer op te nemen en aan den koetsier af te geven.

Dat alles was in een oogwenk geschied. Van Berkenstein trad thans zijn kamer uit, sloot haar en overhandigde den sleutel aan den „mandoorquot;. Een oogenblik later had hij zich overtuigd, dat zijn koffer achter op het rijtuig stevig vastgebonden was. Hij nam toen plaats in den gemakkelijken reiswagen en toen Von Baldowitz naast hem gezeten en het portier dichtgeslagen was, klonk het bevel:

ACHTSTE HOOFDSTUK.

-ocr page 431-

NAAK TJITKAP.

„Eoh! k'sier, matjoe!quot; (Komaan! koetsier, vooruit!)

De zweepen èn van den koetsier ën van de loopers knalden oorverdoovend. Een snerpend gefluit, vermengd met een aanhoudend sssh! en rrrh! doorkliefde de lucht. Het vierspan sloeg bij den eersten sprong in galop en in een ommezien lag het hotel achter den rug en vloog de reiswagen reeds den grooten weg op.

„Wij gaan nog een paar officieren afhalen, die mijn uitnoodiging hebben aangenomen,quot; zeide Von Baldowitz. „Het is kapitein Van Muuren en luitenant Visbergen, wiens kennis gij reeds gemaakt hebt, meen ik.quot;

Van Berkenstein knikte toestemmend, maar had geen tijd om een antwoord te geven. Het rijtuig stond eensklaps stil voor de kapiteinswoning, die aan den noorderingang van den Plantentuin paalt. De beide officieren stonden gereed en stapten in, zoodra het portier opengeslagen werd. Hun koffers werden achter op het rijtuig bevestigd. Alles was in weinige Vjogenblikken geschied. De zweepen klapten opnieuw en weldra waren de paarden weer in galop. Boomen, huizen, tuinen en heggen vlogen voorbij. Het was een lust in die verkwikkende morgenlucht daar zoo heen te ijlen.

„Wij zijn reeds bij den Witten Paal,quot; merkte Van Berkenstein op. „Wat zijn dat voor gebouwen daarginds?quot;

„Dat is het kampement van het 18de bataljon infanterie. Dat kampement is opgetrokken op het landgoed Sa-Reaal,quot; antwoordde kapitein Van Muuren.

„Reaal, is dat geen muntstuk?quot;

„Ja,quot; bevestigde Von Baldowitz. „In de meeste streken van den Archipel is het een denkbeeldige munt, die twee gulden vertegenwoordigt.quot;

„Dus Sa-Reaal wil zeggen: een stuk van twee gulden, nietwaar? Weet men ook de herkomst van dien naam voor dat landgoed?quot;

Niemand antwoordde op die vraag, waaruit moest opgemaakt worden, dat die herkomst niet bekend was.

„Wellicht,quot; zei luitenant Visbergen, „dat aan Sa-Reaal eenzelfde legende verbonden is als aan Sa-Kobang te Soerabaia.

Van Berkenstein verzekerde de legende van Sa-Kobang ook niet te kennen.

„Ten tijde van Maarschalk Daendels,quot; verhaalde de luitenant, „bezat een rijke Chinees in de nabijheid van Soerabaia. een fraai landgoed. Den naam van dat landgoed weet ik niet. De Maarschalk had een begeerig oog op dat eigendom geslagen, maar vernam dat de eigenaar ongenegen was het te verkoopen. Hij liet den onwillige bij zich komen; maar toen ook hij als Groote Heer niet slaagde, liet hij den weerspannige opknoopen tusschen de stijlen der hoofddeur van het landgoed, hetwelk hij zich vervolgens toeeigende. Vlak daarbij lag een ander landgoed, ook aan een Chinees toebehoorende, dat ook de begeerlijkheid van den machthebbende opwekte. Toen ook deze eigenaar geroepen werd, nam die zich voor, slimmer te wezen dan zijn buurman en te trachten de gunst van den Maarschalk te

65

-ocr page 432-

NAAR TJITRAP.

verwerven. Toen deze hem dan ook vroeg, of zijn landgoed te koop was, antwoi met een glimlach toestemmend.

„ ,,Wat moet gij er voor hebben?quot; was daarop de vraag.

„ „Hetgeen de Groote Heer er voor belieft te geven,quot; antwoordde de z Hemelschen rijks.

„De Opperlandvoogd liet hem een .,kob;ingquot; geven. Vandaar dat heden ten beide landen nog heeten, liet eene: Simpang, en het andere: Sa-Kobang.quot;

„Wat beteekenen die twee namen?quot; vroeg Van Herkemtein.

„Simpang beteekent: wegnemen, een fatsoenlijke uitdrukking voor stelen. Een is een koperen muntstuk, dat twee duiten doet. Sa-Kobang beteekent dus een n van twee duiten.quot;

„Twee duiten voor een landgoed!quot; sprak Van Berkenstein ongeloovig. „ waar zijn?quot;

„Ik weet het niet,quot; antwoordde Visbergen. „Wel weet ik, dat die legemh de herinneringen van het volk voortleeft. Het zal u niet onbekend zijn, dat op van Maarschalk üaendels veel wordt verteld. Wie weet, of aan dien naam van 1 ook niet zoo'n verhaal vastgeknoopt wordt.quot;

Terwijl zoo gekout werd, hadden de paarden het rijtuig in woesten galop scherpe helling opgevoerd en daalden nu in ijzingwekkende vaart de andere hel heuvels af. Bij een kromming van den weg kregen de reizigers eensklaps twee bn het oog, waaronder twee takken van de Tjiliwoeng, die daar ter plaatse een vormden, bruisend en schuimend over zware steenen stroomden en een schilderachtig aanboden, woest en verheven tevens.

„0, wat is dat hier mooi!quot; riep Van Berkenstein, die geen oog van dat sch afwendde.

„Wij zijn hier te Gedoeng Badak,quot; lichtte Von Baldowitz toe. „Zie, daar, linkerzij, dat fraaie huis, dat is een hotel, hetwelk denzelfden naam van Gedoenj voert. Zie, thans jagen wij over de bruggen. Kijk nu links. Ziet ge daarginds steilen heuvel, waartegen de wateren van de Tjiliwoeng hoog golvend en aanslaan, dat landhuis? Is dat niet schilderachtig gelegen boven dien woest schu bergstroom?quot;

„Zeker is het dat,quot; antwoordde Van Berkenstein. „üe geheele omgeving schilderachtig. Hoe heet dat landhuis?quot;

„Ook Gedoeng Badak.quot;

„Wat beteekenen die woorden?quot;

„Verblijfplaats van den rhinoceros. Zie, hoe de rivier zich daarginds tussch hooge oevers wringt; zij vormt daar als het ware een diep ingesneden loopgraaf, zoo doet zich ook gewoonlijk het spoor van den rhinoceros in de wildernis voor. G

6()

-ocr page 433-

WW:

m-m

r -Wv-.i. quot; ■ ■ ; . •, mM

m^fgt;

:-■

m,i. v..-lt;-,

itwoordde hij

de zoon des ten dage de

' • ■ •■.,

g. „Zou dat

laar, aan uw Joeng Badak nds op dien en klotsend schuimenden

isschen hare raaf. Welnu, or. Gij weet,

:ïM*SSÏ': -•

rf..

■ ;■ - :---r : «yw.

: \ :-■■■»:. quot;S.;'! V ■ '; ■ J ; '.

- ■ -V. * .

: •'Ms-n : f'r

; , O

■-.. -Mmtil ••■i'

-ocr page 434-

■y • ■ *$*$#■*:

■ ' ; ' •/ '■ 'r i • -V; lt;

V- . / - • . ^

K;i-

I' I I

i

-ocr page 435-
-ocr page 436-

.

-ocr page 437-

NAAK TJITRAP.

dat hij steeds denzelfden weg volgt. Daardoor slijt die weg al meer en meer uit; de grond wordt omwoeld, platgetreden, door het regenwater soms uitgespoeld en zoo is eindelijk het spoor veelal diep ingesneden met zóó steil opstaande wanden, dat het monsterdier zich daarin niet meer wenden kan. Het is waarschijnlijk, dat van die overeenkomst met zoo'n rhinocerospad de naam Gedoeng Badak is afgeleid.quot;

Gedurende die uitlegging hadden de paarden den reiswagen in vliegenden galop tegen het vrij hooge heuveltalud opgetrokken, hetwelk den rechteroever van de Tjiliwoeng beheerscht; en weldra was het fraaie gezicht aan het oog der reizigers onttrokken. De heerbaan voerde nu door een onmetelijke vlakte, die naar het noorden zachtkens en voor het oog onmerkbaar daalde.

„Zijn in deze streken rhinocerossenT vroeg Van Berkenstein.

„Neen,quot; was het antwoord van Von Baldowitz. „In vroegere tijden voorzeker. Maar zij zijn langzamerhand teruggedrongen en gij vindt ze tegenwoordig nog maar in de wildernissen op de hellingen van het hooggebergte in de Preanger Regentschappen en in Bantam. Ook wordt die dikhuid nog aangetroffen op de hellingen van den Slamat, een nog werkenden vulkaan op de grenzen van de residentiën Tagal en Banjoemas. Elders op Midden- of Oost-Java wordt hij niet gevonden.quot;

„Maken de Javanen jacht op dat dier?quot;

„Niet bijzonder, of het moet zich aan groote verwoestingen in hunne rijstvelden of anderen aanplant schuldig gemaakt hebben,quot; was het antwoord van Von Baldowitz. „Zij zoeken dan eenig gedeelte van het spoor van het dier op, hetwelk buitengewoon nauw is en in een vrij scherpe helling gelegen. Daar planten zij dan in de zool van het pad boogvormige messen, die veel met hun grasmessen overeenkomen en scherp geslepen zijn. Zij bedekken die met wat dunne takken en wanneer nu het dier, de helling afkomende, door zijn zwaarte bijna onweerstaanbaar voortgedreven wordt, dan haalt het zich den buik, die veel minder beschermd is door zijn natuurlijke pantsers dan de overige lichaamsdeelen, aan dit verraderlijke wapentuig open. De Inlander stelt veel prijs op den rhinoceros-hoorn, omdat een schijfje van dien hoorn, in azijn gedoopt, volgens zijn overtuiging het beste en het meest onfeilbare middel tegen slangenbeten is. Ik ben nooit in de gelegenheid geweest, de toepassing er van waar te nemen. Ik zou er al heel weinig vertrouwen in hebben.quot;

„Toch zijn er zelfs Europeanen, die bij het middel zweren. De meest ongelooflijke genezingen worden verhaald,quot; verzekerde luitenant Visbergen.

„Dat is zoo,quot; hernam Von Baldowitz. „Ik herhaal evenwel: ik zou er al heel weinig vertrouwen in stellen. Bij voorkomende gelegenheid zou ik zoo spoedig mogelijk om een dokter zenden.quot;

„Van Buitenzorg, nietwaar?.... Dat zou lang duren, alvorens hij aankwam. In afwachting zou ik alsdan de rhinoceros-hoorn-kuur toepassen. Hielp het niet, het zou ook geen nadeel toebrengen.quot;

07

-ocr page 438-

NAAK TJITKAP.

„Zijn er soms ook andere groote verscheurende dieren in deze streken aanwezig?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Neen, die zijn door den mensch langzamerhand verdrongen.quot;

„Toch liet zich een groote koningstijger ettelijke jaren geleden te midden van den Plantentuin zien,quot; bracht kapitein Van Muuren in het midden.

„En gebeurden er ongelukken?quot;

„Neen. Een mijner voorgangers, die toen militaire kommandant te Buitenzorg was, zat op oudejaarsavond van 1871 met zijn echtgenoote en een vrienrl in zijn voorgalerij gezellig te kouten. Gij weet, dat die kapiteinswoning onmiddellijk aan den Plantentuin paalt en het volle gezicht heeft op het grasveld, hetwelk de vooi'zijde yan het paleis omgeeft, en waarop de herten grazen. Het kon zoo omstreeks elf uren zijn, toen zich plotseling een diep doordringend geluid deed hooren, dat geen kreet en ook geen gebrom kon genoemd worden, maar toch een eigenaardigen indruk op het gemoed maakte. Onmiddellijk daarop stoof een troep herten in razenden angst over het grasperk voorbij. De dame des huizes sprong verschrikt op en riep:

„Daar is voorzeker een tijger! Kom binnenshuis!quot;

De heeren stelden haar gerust en poogden te betoogen, dat de verschijning van zoo'n dier in bewoonde streken bijna onmogelijk was. Maar, terwijl ze nog zoo praatten, liet zich andermaal dat soort gebrul hooren en vloog ook andermaal een troep „minjangan'squot; (herten) in suizende vaart voorbij.

„Zeker is daar een tijger!quot; meende mevrouw. „Willen de heeren mij niet gelooven, dat moeten zij weten; maar ik ga naar binnen.quot;

De beide mannen vervolgden hun gesprek en er werd hoegenaamd niets meer vernomen. Maar toen den volgenden morgen de eerewacht aan het paleis werd afgelost, rapporteerde een der soldaten, die in het park bij het kruitmagazijn als schildwacht gestaan had, dat hij een tijger gezien en daardoor grooten angst ondervonden had. Hij gaf evenwel een zóó verward verhaal van hetgeen hij had waargenomen, dat het ongeloof des kapiteins nog meer versterkt werd en hij de overtuiging kreeg, dat de man, slaapdronken, door het een of ander geluid, door een hert of door een nachtvogel veroorzaakt, verschrikt was.

„En was het daarmee uit?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Neen; luister. Twee of drie dagen later kwam een der adjudanten van Zijn Excellentie den kapitein vragen of het waar was, dat een der schildwachten gerapporteerd hitd. dat er een tijger in het park gezien was, en toen daarop ja geantwoord werd, volgde de hooghartige vraag: waarom daarvan geen kennis aan het paleis was gegeven? Natuurlijk luidde het antwoord, dat het gerapporteerde zóó onwaarschijnlijk geklonken liad, dat een onwillekeurige gedachte aan oudejaarsslaperigheid niet verwerpelijk was geweest. Die adjudant deelde mede, dat duidelijk sporen van een tijger waren waargenomen; ook dat overblijfselen van een verscheurd hert in het ravijn bij de Tjiliwoeng gevonden waren. Hij

-ocr page 439-

NAAR TJITRAP.

verzocht toen den militairen kommandant om den Plantentuin door een troep soldaten te laten afpatrouilleeren.

„Wanneer Zijn Excellentie mij daartoe den pertinenten last geeft, zal ik zulks doen,quot; antwoordde de militaire kommandant; zonder dat bevel wenscli ik geen mijner manschappen aan gevaar bloot te stellen. Geschiedde er een ongeluk, dan zou ik mij moeilijk tegenover liet Departement van Oorlog kunnen verantwoorden en zou ik nog bij eventuëele verminking met het pensioen van den ongelukkige belast worden.quot;

Die pertinente lastgeving bleef uit: maar men heeft den militairen kommandant die wederstreving kwalijk genoeg genomen. Zij is de oorzaak geweest van een reeks onaangename bejegeningen, waardoor een der lijftrawanten van den Grooten Heer zich trachtte te wreken. Intusschen was aan het hof alles in rep en roer. Men zag den assistent-resident, met een sabel en een geweer gewapend, aan het hoofd van een troep kampongbewoners het park doorkruisen. De Gouverneur-Generaal verkeerde met zijn familie in doodelijken angst en niemand hunner durfde een voet in het park zetten, zoodat zij eigenlijk allen huisarrest hadden. Gelukkig, dat weinige dagen later die tijger bij den Witten Paal gezien werd. Het kampongvolk vloog daarop te wapen, de tijger werd opgespoord en in een kampong, waarin hij verdwaald geraakt was, omsingeld en afgemaakt. Het was een koningstijger van kolossale grootte.quot;

Juist hield de tentwagen stil, toen Van Muuren zijn verhaal eindigde. Men was te Tjiloewar aangekomen. Daar was het zoogenaamde poststation, waar de paarden verwisseld moesten worden. De flinke, moedige dieren hadden het wel verdiend. Het rijtuig had stilgehouden onder een groot afdak, hetwelk, op flinke pilaren rustende, den weg in zijn volle breedte overspande en tegen de zonnestralen beschermde. De heeren stapten gedurende de verspanning der paarden een oogenblik uit en deelden Van Berkenstein mede, dat over geheel Java langs den grooten postweg en ook op vele andere voorname wegen, gewoonlijk op een ouderlingen afstand van vijf of zes palen, dergelijke verwisselplaatsen aangetroffen worden.

„Nu het spoorwegnet zich over Java meer en meer uitbreidt,quot; voegde Vou Baldowitz er aan toe, „raakt de groote weg op den achtergrond en worden de paarden en hunne verwisselplaatsen langzamerhand verwaarloosd. Maar, zooals die postpaardendienst vroeger geregeld was, kon gezegd worden, dat hij de bewondering opwekte en ook verdiende van een ieder, die Java onbevooroordeeld doorreisde.quot;

Terwijl Von Baldowitz zoo zijn inlichtingen verstrekte, waren de versche paarden voor het rijtuig gespannen. De koetsier kwam daarvan eerbiedig kennisgeven. Een der heeren overtuigde zich, dat de wagenassen niet ettelijke emmers koud water behoorlijk afgekoeld waren, waarna de reizigers weer instapten en de reis hervat werd. De weg liep steeds door vlak land te midden van uitgestrekte rijstlanden, in de verte slechts begrensd door kampongs, die zich als groene eilandjes op de onmetelijke vlakte voordeden, welker vakken thans allerwegen onder water stonden.

-ocr page 440-

NAAK TJITKAP.

„Wij naderen de grenzen van Tjitrap,quot; verklaarde Von Baldowitz. „Van Tjiloewaï voert een vrij goede weg naar het landhuis. Nu evenwel, in den regentijd, zullen wij dier niet inslaan, omdat de rijtuigassen nog al lijden zouden. De eerste kampong, waaraan wi komen zullen, is Nengèwer. Zie, daarginds verschijnt hij reeds in de verte. Wij rijden dar door tot Tjibinoeng, een zeer grooten kampong, den z«tel van den Demang, hoofd van hei district, dat den naam van den kampong voert. • Te Tjibinoeng zullen wij rechts afslaan ei hebben dan nog drie palen te rijden, om het landhuis Tjitrap te bereiken.quot;

Het tweede vierspan, hetwelk te Tjiloewar voorgespannen was, deed niet onder vooi het eerste span. De lichte tentwagen vloog letterlijk over den weg. Kampong Nengèwei was in een oogwenk achter den rug. Even spoedig was Tjibinoeng bereikt, alwaar hei districtshoofd den directeur der landelijke onderneming opwachtte, om hem en zijn gezelschaj zijn eerbied te bewijzen. Daarna werd de groote postweg verlaten en rechts ingeslagen ei in minder dan een half uur bereikte het rijtuig, na de kampongs Djambatan, Tjina ei Kaoem doorgereden te zijn, het landhuis. Daar wachtte mevrouw Von Baldowitz. eei lieve Kreoolsche, met een talrijk gezin gezegend, haar gasten op, had bij de voorstelling voor ieder een glimlach en een aangenaam woord en wist met bewonderenswaardigei tact een ieder op zijn gemak te stellen en het gevoel in te boezemen, alsof hij volkomei thuis ware.

Den gasten werden hun kamers aangewezen, waar zij zich „lekkerquot; konden makei en zich in het tenue konden kleeden om den ruimen badkamers van Tjitrap een bezoek t( brengen. Middelerwijl keek Von Baldowitz zijn correspondentie in, ontving de rapportei van zijn opzieners en inlandsche hoofden, regelde de werkzaamheden en gaf zijn bevelei in dier voege, dat, toen zijn gasten, verfrischt en verkwikt door het heerlijke bad, wee te voorschijn traden, hij geheel vrij man was en hun onbevangen en onbelemmerd zijn tij( wijden kon. Hij liet hen het heerenhuis en de verdere gebouwen, daarbij en rondom staand en tot de onderneming behoorende, bezichtigen. Vooral bewonderden de heeren het fraai uitzicht, hetwelk men van de voorgalerij van het heerenhuis genoot. Dat gebouw verhie zich boven de Tjitrap-rivier, welke hare wateren schuimend en klotsend tegen den ruin dertig voet hoogen en steilen oever aanstuwde. Het vergezicht strekte zich zuidwestwaart over de kristalheldere rivier, wijders over een fraaie terrasvormige sawahvlakte uit, di in het zuiden door kampong Nagrok, in het zuidoosten door kampong Tarikolot en in he oosten door kampong Ngangkokok begrensd werd. In laatstbedoelde richting was het gezich uiterst bevallig; want daarheen kronkelde de Tjitrap schilderachtig door het dal, vormde eei lang eiland of beter twee eilandjes, die door een smalle landengte verbonden en ook me sawah's overdekt waren. Iets verder vereenigde de Tjitrap zich met de Tjidere, die in bevallig kronkelingen verder stroomde, om zich ten noordoosten van kampong Egangkokok in d Tjilengsie te storten. Van Berkenstein was opgetogen en kon zich bijna niet verzadigen aai dat gezicht. Maar was het panorama in de gemelde richtingen op den voorgrond lief ei

70

-ocr page 441-

NAAI! TJITKAP.

bevallig, toen de toeschouwers den blik verruimden en dien in het zuidoosten over kampong Tarikolot heen lieten waren, deed zich een berggezicht zóó woest en verheven voor hen op, dat het allen een kreet van bewondering afperste. Onmiddellijk achter genoemden kampong klom het boschrijke terrein met niet al te steile hellingen tot het in den top van den Goenoeng Hambalang, op ruim 630 M., zijn hoogste verhevenheid bereikte. Achter dien heuvel verhief zich woest en steil de Goenoeng Madang, die nog op het land Tjitrap gelegen was en welks hoogste top reeds ruim 1400 M. peilde; terwijl daarachter de Pangerango en de Gedeh als twee reuzen over de schouders van dien bergknaap kwamen kijken. Waarlijk, het was niet te veel beweerd, dat men van het landhuis Tjitrap een der fraaiste vergezichten van geheel Buitenzorg genoot.

Onze baar stond daar nog te bewonderen en te detailleeren, toen Von Baldowitz naderbijtrad en het navolgende plan ten beste gaf:

„Heden zullen wij op het landhuis blijven, daar de dag te ver gevorderd is. Morgen evenwel zullen wij te paard stijgen en — wanneer den heeren namelijk zulks aangenaam is — een toer over het land maken. Wij zullen de verschillende voortbrengselen daarvan alsdan in oogenschouw kunnen nemen en het zal mij een genoegen zijn, die uitleggingen te geven, welke mijn gasten mochten wenschen.quot;

Het drietal gaf onverholen zijn bijval over dat plan te kennen.

„Gij spraakt van verschillende producten, mijnheer Von Baldowitz,quot; vroeg Van Berkenstein. „Tjitrap is toch een rijstland, nietwaar?quot;

„Volstrekt niet. Wel is de rijstbouw hier hoofdcultuur, maar er worden ook andere producten verbouwd, waarvan enkelen, wat de belangrijkheid der uitkomsten betreft, het hoofdproduct zeer nabijkomen en wellicht in de toekomst zullen overvleugelen.quot;

„Welke zijn die nevenproducten, als ik niet onbescheiden ben?quot;

„Koffie, kina, vanielje en kaneel. Zie, daar hebt gij ze opgenoemd in de volgorde hunner belangrijkheid. Maar kom, laat ons gaan zitten. Ik kan u al, met dat sawah-gezicht vóór ons, het een en het ander van den rijstbouw vertellen, waardoor gij morgen ongetwijfeld beter zult begrijpen, hetgeen gij zien zult, wanneer wij door die sawah's zullen rijden.quot;

De heeren namen plaats, staken een manilla-sigaar op, lieten zich een glas lekker, schuimend bier inschenken door den bediende, die op bevel van de vrouw des huizes met zijn drankmandje bij hen rondging, en daarna begon Von Baldowitz zijn toelichting:

71

„De rijst behoort tot de meest verbreide plantenfamilie op aarde, tot de grasgewassen, tot de gramineeën. Er bestaan zeer veel variëteiten van rijst. Door den hortulanus Teysman zijn wel tachtig soorten opgesomd, die naar den aard harer bebouwing tot twee hoofdsoorten terug te brengen zijn, namelijk: de „paddi dalemquot; en „paddi gendjahquot; 1), waarvan de eerste

') Paddi dalem == Oryza sativa. Paddi gendjah ~ Oryza inontana. De Oryza praecox wordt ook wel eens Paddi gendjah genoemd.

-ocr page 442-

NAAR TJITRAP.

op natte rijstvelden (sawah's), de andere op droge velden (ladang's) verbouwd wordt. Men heeft nog een derde soort, de „getanquot; '), die zoowel op natte als op droge gronden geteeld wordt, maar niet tot hoofdvoedsel van het volk dient.

„Zooals de rijstvelden daar voor uw oog uitgestrekt liggen, ziet ge dat ze onder water gezet zijn. Dat wil zeggen, dat de grondbewerking is aangevangen. Zulk een sawahveld is in „pettak'squot; (vakken) ingedeeld, die volkomen waterpas bearbeid worden en een grootere of kleinere oppervlakte hebben, afhankelijk van de mindere of meerdere helling van het terrein. Grelijk ge ziet, zijn de pettaks hier vrij klein en zijn ze terras- of amphitheatersgewijs aangelegd. Ieder vak is door „galangan'squot; (dijkjes) omgeven, die ten doel hebben den pettak tot een kom te maken met volmaakt horizontalen bodem, waarop het water weerhouden kan worden.quot;

„Gij spraakt daar straks van droge en natte rijstvelden, mijnheer Von Baldowitz! Ik heb mij steeds verbeeld, dat de rijst een ware waterplant of ten minste moerasplant was?quot; vroeg Van Berkenstein tot inlichting.

„Zij is noch het eene, noch het andere,quot; was het antwoord. „Wel is ze een gewas, dat overvloedig water behoeft, waardoor de verbouwing op droge velden, al is die ook naaide seizoenen geregeld, groote kansen van mislukking geeft; maar toch is ze een plant, die zoowel op droge als op natte velden gedijen kan en waarvan alleen door de cultuurwijze het onderscheid tusschen droge en natte rijstsoorten bepaald wordt. Het is bovendien bewezen, dat b. v. bij voortgezetten drogen bouw vele rijstsoorten te gewennen zijn aan minder waterbehoefte; terwijl van een anderen kant droge soorten zich al heel snel in een zeer natten bodem te huis gevoelen.

„Men is nu reeds bezig op sommige pettaks den grond te bewerken, te „patjolquot;, zooals men dat hier noemt. Zijn de te bewerken vakken groot, dan worden zij behoorlijk geploegd, waarbij het werktuig door karbouwen wordt voortgetrokken. De bevloeiing dei-velden maakt de grondbearbeiding zeer gemakkelijk, daar de klonters, uiterst zacht geworden, zich gemakkelijk laten uiteenwerken.quot;

„Maar die bevloeiing der sawah's vereischt toch een groote massa water,quot; merkte Van Berkenstein op. „Van waar verkrijgt men die hoeveelhedenT

„Gij zult wel opgemerkt hebben, dat Java overvloed van rivieren, beken, spruitjes en bronnen heeft. Er is wellicht geen land in de wereld, dat zoo gezegend is. Nu bezit de Javaan een eigenaardigen aanleg, om van dien watervoorraad gebruik te maken, en de leidingen, die hij vervaardigt, om het water overal te verdeelen, waar het noodig is, worden te recht bewonderenswaardig genoemd. Soms tegen berghellingen van twee tot drie duizend voet hoogte kunt gij de terrassen der natte rijstvelden aangelegd zien.

72

„Is de beploeging afgeloopen, dan wordt de grond geëgd, goed waterpas gelegd, in

') Getan = Oryza glutinosa.

-ocr page 443-

NAAK TJITRAP.

één woord plantklaar gemaakt. Middelerwijl is op kweekbeddingen de „Mbitquot;, dat wil zeggen, de plantjes, die over de geheele oppervlakte uitgepoot moeten worden, gekweekt en gereed gebracht. Is de tijd nu ...

„Met uw verlof, hoe wordt die „bibitquot; gereed gemaakt?quot; viel Tan Berkenstein in.

„Eenige kleine „pettaksquot; worden vroegtijdig en flink onder waier gezet en daarna goed bewerkt. Is dat geschied, dan worden de noodige rijpe paddihalmeii uitgelegd en even in den modderigen grond vastgedrukt, terwijl men de aren zorgvuldig mitst elkander rangschikt. Sommigen zaaien enkel de korrels maar in dichte menigte uit. 11 oe evenwel gehandeld worde, steeds is een begroeid kweekbed te herkennen aan de dicht aaneengesloten plantbedek-king, die, zoolang de plantjes niet door overmatigen groei ombuigen, het uitzicht heeft van een fraai fluweelachtig tapijt van het zachtste en teederste groen. Zie daarginds eenige kweekbeddingen, welker plantjes bijna den vollen wasdom bereikt hebben. Is dat uitzicht niet lieflijk? Staan evenwel de plantjes al te dicht op elkander, dan verlrijgt het kweekbed een geelachtige tint en zijn de halmpjes niet krachtig. Heeft de bibit le gewenschte grootte verkregen, hetgeen in gemiddeld veertig dagen geschiedt, dan worden de plantjes voorzichtig uitgetrokken, aan bosjes gebonden en op de inmiddels gereed gxunaakte velden gebracht. Daar worden zij alsdan, na eerst getopt te zijn om een menigvuldige uitstoeling te verkrijgen, in regelmatige rijen op eenigen afstand van elkander gepoot. De plantwijdte wordt naar den aard der gronden bepaald; zij mag evenwel niet te gering genomen worden, omdat anders licht en lucht niet genoegzaam kunnen doordringen; ook zou het later noodzakelijke wieden gevaar opleveren, om vele plantjes te vertrappen of te beschadigen. Er is geen lieflijker gezicht te bedenken, dan wanneer sawah-terrassen pas beplant zijn. Het is dan, alsof al die terrasvormige watervlakten, waarin de zon hare s-tuilen met weergaloozen glans weerkaatst, met een licht zijden net van het zachtste groen overtogen /ijn; en het verrassende van dat gezicht wordt nog verhoogd door den aanblQ op de soms honderden watervalletjes, die gevormd worden doordat op iederen „pettakquot; aan de zijde der helling de „galangganquot; met een bamboekoker doorgestoken is die doortocht verleent aan het water van het hoogere terras op het lagere, enzoovoort, totdat eindelijk de zool van de vallei bereikt is.

„En op zoo'n tafereel zult gij niet lang behoeven te waeliten. Voordat wij veertien dagen verder zijn, zullen de „sawah'squot; in het Buitenzorgsche wel beplant zijn. Is die beplanting afgeloopen, dan valt er niet veel meer te doen dan de „pettaksquot; te wieden, hetgeen in den regel tweemalen geschiedt. Zoodra de vrucht zich eenmaal gezet heeft, stopt men de leidingen van den wateraanvoer toe en laat de vakken droogloofMU. De vrucht rijpt dan spoedig, waarna men tot den oogst kan overgaan. Het gehe ele tijdsverloop van het aankweeken der bibit af duurt 150 tot 160 dagen; alsdan kan het binnenhalen geschieden. Dit oogsten geschiedt in den regel door vrouwen, die met een klein mesje, „ani-aniquot; genaamd, halm voor halm op ongeveer een voet onder den arenbos afsnijden.

„Ziedaar in korte trekken den rijstbouw geschetst. De heer en begrijpen, dat daaraan

7;i

-ocr page 444-

NAAK TJITKAP.

nog vele bijzonderheden vast te knoopen zijn. Ik heb evenwel slechts een algemeen overzicht van de merkwaardigheden geleverd en wil er nog wel bijvoegen, dat de rijst, met de aren nog aan den halm bevestigd, „paddiquot;', de ongebolsterde rijstkorrels „gabahquot;, de gepelde korrels „brasquot; en de gekookte korrels „nassiquot; genoemd worden.quot;

„Wel,quot; kwam de vrouw des huizes tusschenbeide, „zullen de heeren aan tafel willen verschijnen? Zij hebben heden zooveel van rijst gehoord, dat ik vrees, dat zij van den klank doorvoed zullen zijn en mijn rijstmaal geen eer zullen aandoen.quot;

„Vrees dat niet, mevrouw,quot; antwoordde Van Berkenstein galant. „Wel doe ik nog niet dapper mede, wanneer ik al die „sambalansquot; en „sajoran'squot; zie; — maar is het de rit van dezen morgen en het daarop gevolgd verkwikkend bad? ik weet het niet; dkt staat evenwel vast, dat ik een gedachten eetlust heb; ik leg dan ook de plechtige belofte af, mij aan uw „gabahquot; terdege te goed te zullen doen!quot;

De rijsttafel was lang afgeloopen; maar nog lachten alle aanwezigen over die ui en niet het allerminst Van Berkenstein zelf, toen hij vernam dat hij zich met zijn „gabahquot; vergist had en het voedsel had willen deelen van paarden en muildieren. Want die zijn het slechts, wien de ongebolsterde rijstkorrels tot voedingsmiddel verstrekt worden. Het was een koddige vergissing van den baar, die evenwel nog lang in de herinnering van de Buiten-zorgsche binnenlanders voortleven en tot menigen kwinkslag aanleiding geven zou.

74

-ocr page 445-

NEGENDE HOOFDSTUK.

Een rijtoer ever een Undelijke onderneming.

Daags daarna stonden de paarden reeds vroegtijdig voor het heerenhuis te trappelen.aags daarna stonden de paarden reeds vroegtijdig voor het heerenhuis te trappelen.

Zoo heel vroeg zou Von Baldowitz met zijn gasten evenwel niet in den zadel zitten. De lieve gastvrouw had voor een keurig dejeuner gezorgd, waaraan, met het oog op de aanstaande vermoeienissen, alle eer moest bewezen worden.

De bedachtzame vrouw des huizes had bovendien gezorgd, dat een der huisbedienden en een zestal koelies des avonds te voren vertrokken waren met een vrij zwaren koffer, aan een „pikolanquot; (draagstok) hangende, waarin een koude keuken en een menigte versnaperingen, die na een hinken rit niet versmaad zouden worden en ook voor den geheelen tocht in de nooddruft moesten voorzien. Die koelies moesten den geheel en nacht doormarcheeren; maar dat deden ze gaarne voor het hooge loon, dat hun toegezegd was.

De „Djoeragan tanah,quot; inlandsche opziener van het land, en een paar kamponghoofden sloten zich bij den stoet aan, om den heer directeur die aanwijzingen te doen en die inlichtingen te geven, welke hij mocht verlangen. Zij waren in vol nationaal kostuum, zaten met de bloote voeten te paard, hielden de stijgbeugels tusschen den grooten en eersten teen omklemd, en hadden een helder witte pantalon aan en den sarong kort omgeslagen, zoodat hij niet hinderen kon. Zij waren verder gekleed met een kort, donker gekleurd buisje, dat, van voren open, de bloote borst liet ontwaren. In den buikband, die de lendenen nauwkeurig omsloot, schitterde de kris met gouden gevest in de zonnestralen, Zij hadden eindelijk hun hoofden, behalve met den hoofddoek, nog met een veelkleurig verlakte „toedoengquot; bedekt, een grooten bak, in den vorm van een waschkom, die uitmuntend tegen de zonnestralen beschermde en niet kwaad stond. Bij die beschrijving is nog vergeten, dat zij op zijde bovendien een „parangquot; voerden, een wapen, dat, wanneer het er op aankwam, als een deugdelijke sabel kon gebruikt worden.

-ocr page 446-

EEN KIJTOEK OVER EEN' LANDELIJKE ONDERNEMING.

Bij het afrijden had mevrouw Von Baldowitz, omringd door haar lief kroost, haren echtgenoot aanbevolen:

,Xiet te lang wegblijven! Gij weet, hoe ongerust ik sedert het gebeurde in 1878 ben, wanneer gij uit zijt.quot;

De heeren hadden die aanbeveling gehoord en Van Berkenstein, was zoo nieuwsgierig of beter zoo weetgierig, om bij zijn gastheer te vernemen, waarop mevrouw gedoeld had.

.,Och, op een begin van opstand, door een gedeelte van de bevolking ondernomen. Gelukkig werd dat misdadige pogen in zijn geboorte gesmoord. Ik kan evenwel niet ontveinzen, dat het voor de mijnen en voor mij de meest tragische gevolgen had kunnen hebben.quot;

,Verhaal ons die gebeurtenis,quot; verzochten de beide officieren. „Wij hoorden er te Buitenzorg herhaaldelijk over spreken.quot;

„Gaarne zal ik dat doen, Maar mijn vrouw moet daarbij zijn. Zij heeft haar rol daarin gespeeld en kan dus aanvullen, wat ik vergeten mocht. Wanneer wij dus op het landhuis zullen terug wezen, zal ik aan uw verlangen voldoen.quot;

„Maar.... is het niet onvoorzichtig om ongewapend den toer te volbrengen, dien wij maken?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Neen, volstrekt niet,quot; zeide Von Baldowitz. „Omtrent de oorzaken van de tweespalt is de bevolking tot een vergelijk met mij gekomen; de opruiers zijn verbannen. En is ook al de bevolking hartstochtelijk in de uiting barer gevoelens geweest, dan moet toch daarnaast erkend worden, dat zij niet wraakzuchtig is. Neen, ik beweeg mij zoo gerust ongewapend over de geheele uitgestrektheid van het land, alsof ik te midden van Batavia of Buitenzorg wandel.quot;

Afwisselend voerde de weg langs rijstvelden en door kampongs. In laatstgenoemde bevestigden zich de opvattingen van Von Baldowitz. De zon was reeds opgegaan en overal openbaarde zich een zekere bedrijvigheid. Maar overal werd veel hartelijkheid ten opzichte van den directeur des lands opgemerkt; allen groeten hem met ongeveinsden eerbied, menig oog staarde hem met een vriendelijken blik na.

Bij het uitrijden van den kampong Karang Assam ontmoette de cavalcade een begrafenisplechtigheid, die zich in de richting van een nabijgelegen kerkhof voortbewoog. Onze ruiters hielden een oogenblik halt om den treurigen stoet voorbij te laten gaan. Von Baldowitz boog zich voorover en fluisterde een der kamponghoofden iets in. Deze steeg van zijn paard, welks teugels hij aan een zijner makkers toewierp, naderde de begrafenis en vroeg aan een der dragers den naam van den overledene. Hij bracht het antwoord, dat het Si Moenkier was, een braaf, arbeidzaam man, die een talrijk gezin naliet.

„Zeg aan de weduwe,quot; beval Von Baldowitz, „dat zij morgen of overmorgen bij mijn vrouw op het landhuis komt.quot;

Het was een eenvoudige plechtigheid, die begrafenis. Vier mannen, de naaste familieleden des overledenen, droegen het lijk op een lichte draagbaar. Het stoffelijk overschot

70

-ocr page 447-

,r lief kroost, haren

t gebeurde in 1878

,Tas zoo nieuwsgierig :)uw gedoeld had. olking ondernomen, kan evenwel niet svolgen had kunnen

,Wij hoorden er te

Zij heeft haar rol leer wij dus op het

te volbrengen, dién

m van de tweespalt rbannen. En is ook noet toch daarnaast ongewapend over de Buitenzorg wandel.quot;

In laatstgenoemde opgegaan en overal ijkheid ten opzichte sden eerbied, menig

de cavalcade een rkhof voortbewoog, rbij te laten gaan. iets in. Deze steeg de de begrafenis en j antwoord, dat het

)vermoi,gen bij mijn

i, de naaste familie-stoffelijk overschot

-ocr page 448-

mi,

-ocr page 449-

ERN KIJÏOER OVEK KEN LANDELIJKE ONDEKNEMING.

was in een groot wit laken gewikkeld en dooi- een geraamte van bamboe, dat met een fraai gebatikten „sarongquot; overtrokken was, tegen de zonnestralen bedekt. Dat geraamte zou straks op het gesloten graf prijken. Een vijfde man volgde achter het lijk en hield een „pajoengquot; (regenscherm), als eerbewijs boven de baar verheven. Voor die baar stapte de „panghoeloequot; (priester) van den kampong met den tulband op het hoofd en den koran in de hand en opende den stoet.

Onze ruiters hervatten hun tocht en sloegen in het voorbijrijden den blik op het kleine plekje, waar liet stoftelijk overschot des overledenen zou bijgezet worden, op het kerkhof, dien onvermijdelijken eindpaal van alle menschelijk leed, van ieder menschelijk zwoegen. Zij zagen er niet veel: een gras-wildernis, te midden waarvan hier en daar een grafheuveltje verrees, waarbij een ruw gehouwen steen of een vierkant bekapt paaltje geplaatst was. Hier en daar een pas gesloten graf, waarop nog geen plantengroei ontwaard werd; dat was alles.

„Welke boomen zijn dat, die daar zoo fraai in bloei, maar overigens bladerloos zijn?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat is de „Kambodjaquot;,quot; ') antwoordde Von Baldowitz, „de heilige boom, die over geheel Java slechts op de kerkhoven aangetroffen wordt. Zooals gij ziet, is het geen hooge boom, wiens wijd uitgestrekte afhangende takken zich over de graven uitstrekken. Hij bloeit slechts in den regentijd en is dan geheel bladerloos. Is de bloeitijd, die zoowat drie maanden duurt, afgeloopen, dan overdekt zich de boom met een fraaie bladeren-kroon. Men beweert dat het sap zijner wortels zeer vergiftig zou zijn. De zeer welriekende bloemen, die gewoonlijk helder wit, maar ook wel een rose tint vertoonen, worden tusschen kleedingstukken gelegd om insecten daaruit te weren. Evenwel zijn er inlanders, die beweren dat die bloemen een lijklucht verspreiden.quot;

Toen ons viertal den kampong Karang Assam en den daaropvolgenden kampong Kambing doorgetrokken was, doorsneed de weg weer sawahvelden of maakte hij de grensscheiding tusschen dorpen in rijstvelden uit. Hier en daar was men aan het herstellen der „galangan'squot; bezig. Op de meeste „pettaksquot; werd gepatjold; op sommige trokken de karbouwen het ploegijzer door de zware klei; maar waadden daarbij met hun drijver tot aan de knieën door de papachtige brij. Op enkele plaatsen was men reeds met het eggen aangevangen. Voor iederen arbeider, die onder het bereik zijner stem kwam, had Von Baldowitz een goed woord of een aanmoediging ten beste.

„Gisteren heb ik nog vergeten te vertellen,quot; sprak hij, terwijl de stoet voortreed, tot zijn gasten, „dat, wanneer de oogst van de rijstvelden binnengehaald is, enkele „pettaksquot;, die niet voor het planten van een tweede gewas, als „djagoengquot; 2), „aroy-oebiquot; s) enz. gebezigd

77

— Plumiera acutifolia. =. Zea Mays.

— Batatas edulis.

') Kambodja 2) Djagoeng ;;) Aroy-oebi

-ocr page 450-

EEX RIJTOEE OVEK EEN LANDELIJKE ONDERXEMINÖ.

worden, dadelijk weer onder water worden gezet om daarop visch te telen. Men sluit dan de bamboekokers, die het water toegang van den eenen „pettakquot; tot den anderen verleenen, met een vlechtwerk af om ontvluchting te voorkomen; waarna men de kweekvischjes, die in vijvers in de kampongs gewoonlijk geteeld zijn, op de velden overbrengt. Blijft er voldoende levend water beschikbaar, dan zijn die vischjes in een tijdsverloop van drie tot vier maanden voldoende volwassen. Het is ongelooflijk hoeveel visch op zoo'n pettak gevonden wordt. De voornaamste soorten daarvan zijn: de „tomanquot; '), een zeer lekkere visch, welke hier in het Buitenzorgsche soms een lengte van 2 voet erlangt; de „betokquot; 1), een zeer lekker vischje, dat veel overeenkomst met onzen baars heeft; de „tambra masquot; 2) een goud-karpersoort, die zeer spoedig vermenigvuldigt, en de „beloetquot;, een aalsoort, die door de inlanders zeer gezocht is en in groote menigte gevangen wordt. Verder vindt men nog een garnalensoort, bij de inlanders „rarongquot; genaamd, welke, gepoft en gebraden, een smakelijk gerecht bij de rijsttafel leveren, en een soort krab, „ijoeijoequot; geheeten, welke, hoewel eetbaar, evenwel als zeer schadelijk geacht wordt, omdat zij de „galangan'squot; ondermijnt en bijgevolg een goede waterverdeeling in den weg staat.quot;

Terwijl Von Baldowitz die inlichtingen gaf, hadden de ruiters, ofschoon slechts stapvoets lijdende, een vrij aanmerkelijk eindweegs afgelegd. Zij zetten nu hun paarden in een flinken draf, dien de edele dieren, goed doorvoed en verzorgd als zij waren, een geruimen tijd volhielden. Eindelijk, nadat zij een vrij steile hoogte in gestrekten galop bestegen hadden, werden zij weer in stap gebracht, waardoor het gesprek vervolgd kon worden. De weg bleef zich te midden van of langs rijstvelden en kampongs slingeren.

„Grij deeldet ons mede, dat op Tjitrap, behalve rijst, ook nog koffie, kina, vanielje en kaneel verbouwd worden. Zullen wij wat van die cultuur te zien krijgen?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Welzeker,quot; antwoordde Von Baldowitz.

„Als ik het niet mis heb,quot; meende de luitenant Visbergen, „dan heb ik gisteren kaneel-aanplant bespeurd.quot;

„En ik vanielje-,quot; bevestigde Van Muuren.

„Gij hebt beiden gelijk. Langs den weg van Tjibinoeng naar Tjitrap wordt kaneel verbouwd en in de onmiddellijke nabijheid van het landhuis bestaan vrij uitgestrekte vanielje-tuinen. Het spijt mij, dat ik u daar niet attent op gemaakt heb. Wij zullen die aanplantingen evenwel bij onzen terugkeer bezoeken.quot;

„Maar zoudt gij ons niet het een en ander er van kunnen vertellen? Mij dunkt, dat dit zijn voordeelen wel heeft. Krijgen wij dan het gewas onder de oogen, dan zullen wij spoediger begrijpen, hetgeen wij zien.quot;

„Welzeker, dat kort ook den tijd en ik zal dan maar met de kaneel beginnen. Luistert:

78

1

) lietük = Anabas scandons.

2

quot;) Tambra mas ~ Cipryma flavi punis.

-ocr page 451-

EKN KI.rrOEi; OVEH KEN I.ANTIEMJKE (iM)EKXEMINCi.

„Onder kaneel, in het Maleisch: „Kiamiesquot;, een verbastering van de woorden „Kajoe maniesquot; (zoet hout), verstaat men den gedroogden bast van eenige boomsoorten, tot de Lanraceeën behoorende. De edelste soort daaronder is de Ceylon kaneel1), die althans het meest geurige product levert. In het wild groeit die soort welig op en wordt een boom, welke niet zelden een hoogte van meer dan dertig voet bereikt. Wordt zij echter verbouwd, dan behoudt zij den heester vorm. De bladeren zijn ovaal van vorm, leerachtig en gaaf van rand, daarbij stomppuntig. Bij het uitbotten zijn zij rood en worden langzamerhand op het bovenvlak glanzend groen, en aan het benedenvlak dof bleekgroen. De bleekgroene bloempjes groeien aan pluimen en zijn allen tweeslachtig. De vrucht is een blauwbruine bes, die iets grooter dan onze zwarte aalbes is. Het hout is licht, grofvezelig en volkomen reukeloos. De stam groeit knoestig met een aschgrauwe en ruwe schors. De jonge loten daarentegen vertoonen een gladden bast, die veelal donkergroen is met oranjekleurige spikkels. Er bestaan verscheidene soorten van kaneelboomen, waarvan de genoemde Ceylonsche en de Chineesche2) de voornaamste zijn. De kaneelplant is ten opzichte van den grond niet kieskeurig; volgens de meening van vele zaakkundigen zou het product, afkomstig van hoornen, op een zandigen en schralen bodem geplant, fijner en geuriger zijn dan van gewassen, in weelderiger grond voortgebracht. De plant gedijt niet in natten bodem, maar eischt lage, warme streken. De vermenigvuldiging heeft soms plaats door afleggers en stekken, maar veel meer door zaaiing, en de zaden worden, hetzij op kweekbeddingen, hetzij dadelijk, in de tuinen uitgelegd; in het laatste geval op een plantwijdte van ongeveer zeven voet. De ontkieming der zaden heeft ongeveer in drie weken plaats en de overplanting van de kweekbeddingen kan na zestig of zeventig dagen plaats hebben. Verder dient voor degelijke afwatering gezorgd en de aanplant behoorlijk gewied te worden. De kaneelplant is op sommige gronden na driejarigen leeftijd oogstbaar, op anderen eerst na vijf of zes jaren. De bast is rijp, wanneer zijn opperhuid een aschgrauwe tint heeft aangenomen. Het is volstrekt niet gemakkelijk het tijdstip van den oogst te bepalen; want, wordt te vroeg gesneden, dan heeft het product niet zijn volle geurigheid en fijnen smaak verkregen; wordt daarentegen te laat geoogst, dan heeft de te rijpe bast een grof uiterlijk en veel van zijn edele eigenschappen verloren.quot;

„Hoe wordt de kaneel voor den handel bereid?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Heel eenvoudig. Door overlangsche sneden wordt de bast op zijn grootst mogelijke lengte van den stam verwijderd. Daags na die bewerking worden die versch gewonnen basten geschraapt en zorgvuldig van bout en schorslaag ontdaan, waardoor zij een dof, glanzig, lichtgeel bruin aanzien verkrijgen. Goed bewerkte bast is bros en aan de buitenzijde kurkachtig en aan de binnenzijde fijn vezelig van breuk. De geschraapte basten worden

') Ceylon kaneel ~ Cinnaraonum Zeylanicum.

2) Chineeschc kaneel = Cinnamomum aroniaticum, brengt de Cassia lignea voort.

79

-ocr page 452-

EEN' RIJTOER OVER EEN LANDELIJKE ONDERNEMING.

gesorteerd in fijne en grove soort en alsdan gerold, waardoor men verstaat dat ze tot pijpen gevormd worden, zooals ze in den handel voorkomen. Nu legt men ze gedurende een paar dagen in loodsen op uitgespannen touwen. Wijders worden zij gedurende een dag op rekken in de open lucht gedroogd, waarbij zij echter met goeniezakken overdekt worden, daar de zonnestralen de kleur zouden kunnen bederven. Die' droging is in twee a drie dagen geschied. Wanneer ik nu nog medegedeeld zal hebben, dat die gedroogde kaneelbast in bundels van 600 pijpen in dubbele goeniezakken zorgvuldig geëmballeerd en zoo in den handel gebracht wordt, dan heb ik van de kaneelcultuur, meen ik, een voldoend overzicht gegeven, zonder daarbij in technische bijzonderheden vervallen te zijn. Me dunkt, dat het weer tijd wordt om de paarden andermaal een Hinken draf te laten aannemen.quot;

Eu zelf het voorbeeld gevende, legde Von Baldowitz de beenen zachtjes aan en liet de hand, welke de teugels hield, een weinig schieten. Het edele dier, dat hij bereed, schoot vooruit en werd door de overigen volijverig op zijde gestreefd.

Zoo ging het een geruimen tijd in gestrekten draf voorwaarts. Bij het doorrijden van kampong Lewi Noetoek kregen de ruiters een oogenblik een fraai uitzicht op een vrij uitgestrekten waterplas, in den vorm van een hoefijzer, die, op de westzijde van dien kampong gelegen, en schilderachtig', gedeeltelijk door kampongs en gedeeltelijk door de terrassen van sawah's, omgeven was. Von Baldowitz deelde zijn gasten mede, dat zij weldra in het gezicht van meer belangrijke waterpartijen zouden komen, belangrijk wel te verstaan in deze bergstreken. En werkelijk, toen de ruiterstoet nog ruim 2^ paal ^ afgelegd had en den kampong Tjipamoeboean-ilir doorgetrokken was, leidde de weg vlak langs de boorden van een anderen plas, die in zijn breedste gedeelte ruim 100 M. breed en bijna 500 M. lang was. Toen de toeristen de paarden een oogenblik inhielden om den blik over die wateroppervlakte te laten waren, raadde Von Baldowitz hun aan ook eens links te kijken. Tusschen het genoemde dorp en kampong Lebak Nangka deed zich dan ook inderdaad een vergezicht op, dat op den achtergrond opnieuw een waterplas vertoonde, die ruim tweehonderd M. breed en driehonderd lang was en in het midden waarvan een klein eiland, schilderachtig als een ruiker op een spiegelvlak, prijkte.

„Zeer schoon!quot; betuigde Van Berkenstein, waarmede ook de beide officieren instemden.

Von Baldowitz verhaalde nu, dat hier een drietal van die waterplassen in de buurt waren, waarvan de derde op eenigen afstand in het zuidwesten van den weg niet zichtbaar was.

80

„Er zijn veel meer van die plassen op het land; zij worden gewoonlijk met den naam „setoequot; — de Sundaneesche beteekenis van klein meer — aangeduid, waarachter de naam volgt, gewoonlijk ontleend aan den meest nabijzijnden kampong of ook wel heuveltop. Er zijn er bij, die kleine nieren nabijkomen, zooals de Setoe Nanggarang, die ovaalvormig,

1506,94 M.

') Een paal is op Java =

-ocr page 453-

EEN' RIJTOER OVER EEN' LA.KDELIJKE ONDERNEMING.

nagenoeg 800 M. lang en 500 M. breed is en de Setoe Goenoeng Poetri, die 700 M. lang en 300 M. breed is. De meeste zijn ontstaan door ketelvormige verzakkingen in den bodem en ontvangen beekjes en spruitjes, terwijl zij ook een uitloozingskanaal bezitten.1'

„Die „setoe'squot; moeten vischrijk zijn,quot; meende de luitenant Visbergen, die wel eens in het moederland een voorntje gehengeld had.

„Dat zal uitkomen,quot; bevestigde Von Baldowitz; „zij zijn in den regel een zegen voor de nabijgelegen kampongs, maar zijn vooral onschatbaar door de gemakkelijkheid, welke zij aanbieden voor de waterverdeeling. Het zijn groote vergaarbakken, door de natuur gevormd.quot;

„Welke visschen worden er al zoo in aangetroffen1?quot; vroeg de oud-liefhebber van het hengelen.

„Ja, verscheidene. In de eerste plaats de goerami 1).quot;

„Verduiveld, die heb ik nog maar zelden te Buitenzorg gezien. Dat is een lekkere visch, die meer in Midden-Java aangetroffen wordt.quot;

«Hij is vrij zeldzaam en, daar hij lekker is, weten de visschers, dat zij op het landhuis steeds aftrek voor hun vangst vinden,quot; lachte Von Baldowitz en vervolgde wijders: „Verder leveren die „setoe'squot; op: „tambra's 2), tavves 3), gaboes en toman'squot; 4). Dat zijn de voornaamste en de meest gewilde soorten, maar er zijn er nog veel meer; het zou echter vervelend zijn ze allen op te noemen.quot;

Onze ruiterstoet had inmiddels voortgemaakt. Nadat men kampong Lebak Nangka verlaten had, strekte zich de weg recht, als langs een lijntje getrokken, voor hen uit en voerde door een betrekkelijk groote sawahvlakte, die slechts zacht glooiend opwaarts liep. in het zuiden echter door scherpe hellingen van het Pasir-Maoeng-gebergte begrensd werd. De teugel kon dus flink gevierd worden, maar de ruiters hadden nog geen paal op dien weg afgelegd, toen zij op het commando van Von Baldowitz van „links zwenken — marsch!quot; den weg oostwaarts insloegen. Die nieuwe weg voerde naar den kampong Babakan Madang, waar eenige pakhuizen van de landelijke onderneming gelegen waren, en de cavalcade na een galop van een halfuur aankwam.

De zon stond al vrij hoog aan den hemel, toen de ruiterstoet daar arriveerde. Een urntje uitblazen zou niet onwelkom zijn. De paarden werden afgezadeld, gedrenkt en verzorgd; terwijl het gezelschap de woning van den Djoeragan 5) van den kampong binnentrad. Hoe verwonderd keek Van Berkenstein, toen hij bij het binnentreden de dampende rijst.

SI

1

') Goerami == Osphromeus olfax.

2

) Tambra = Labea barbus tambra.

3

;l) Tawes = Harbus gonioratus.

4

') Gaboes en Toman = Orphicephalus striatus.

5

■') Djoeragan wil eigenlijk zeggen scheepsbevelhebber. Die titulatuur is nog afkomstig uit den tijd dat West-Java het rijk Padjadjaran uitmaakte, dat ter zee zeer geducht was. Beteekent hier kamponglioofd.

li*

-ocr page 454-

82

vergezeld van de noodige toespijzen en ettelijke gebraden kippen en keurig toebereid „dengdengquot;, op tafel ontwaarde.

.,Wij schijnen hier verwacht te zijn,quot; merkte hij op.

„Welzeker!quot; antwoordde kapitein Van Muuren. „De koelies, die gisteravond van het landhuis vertrokken zijn, zullen in den kampong Babakan Madang gepleisterd en den Djoeragan de noodige mededeeling gedaan hebben. Het zou mij niets verwonderen, wanneer zij, op aanbeveling van mevrouw Von Baldowitz, hier eenige flesschen bier achtergelaten hadden.quot;

Het was een liefhebber, die kapitein. En bier bij de rijsttafel smaakt zoo overheerlijk!

En het kwam uit, zooals hij voorspeld had. Weldra knalden de kurken en werd den gasten een glas schuimend Cambrinus-nat aangeboden. Allen lieten zich, na zoo een rit, het een en ander wondergoed smaken en den Djoeragan werd verzocht de dankbetuigingen van de heeren aan zijn „biniquot; (echtgenoote) over te brengen, voor den zoo smakelijk bereiden disch.

De genoegens der tafel beletten het gekout niet.

„Blijven wij hier?quot; vroeg luitenant Visbergen, die, nu de inwendige mensch versterkt en „geballastquot; was, zooals hij dat noemde, er niets tegen gehad zou hebben, om den verderen rit tot den volgenden dag uit te stellen.

„Dat zou moeilijk gaan,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Voor één of twee personen zou de Djoeragan wel nachtverblijf kunnen bezorgen; voor vier evenwel onmogelijk.quot;

„Kom, wanneer de heer Van Berkenstein slechts verzorgd is,quot; meende de luitenant. „Voor ons drieën komt het er minder op aan. Wij zijn oude veldsoldaten!quot;

„Ja,quot; lachte kapitein Van Muuren, „maar als ik een goed bed machtig kan worden, dan is mij dat lang niet onverschillig.quot;

„Welnu, dat is te bekomen, wanneer wij nog vijf palen doorrijden. Ik heb het plan gemaakt met de heeren een bezoek aan Tjipannas te brengen.quot;

„Drommels! dat's nog een heele rit,quot; pruttelde de luitenant.

„Daar moeten we niet tegen opzien,quot; meende Von Baldowitz.

„En zich tot den Djoeragan wendende:

„Is de weg tot Tjipannas goed?quot; vroeg hjj.

„Ja, heer!quot; was het antwoord. „Maar de heeren znllen zich moeten haasten, om den „passangrahanquot; ') te bereiken; want er zal regen komen, geloof ik.quot;

„Ziet ge wel,quot; meende luitenant Visbergen. „Dan zullen we verplicht zijn in die vreeselijke middaghitte te rijden.quot;

Von Baldowitz was opgesprongen, om buitenshuis een blik naar den hemel te werpen.

') Passangrahan is een passantenhuis, waar de doortrekkemlen op Java tegen matige prijzen vanwege de kampong-besturen nachtverblijf en voeding erlangen.

-ocr page 455-

••J •• ' . i.

lÜfè

INEMIN'G.

en kippen en keurig toebereid

e koelies, die gisteravond van ikan Madang gepleisterd en den mij niets verwonderen, wanneer lige Hesschen bier achtergelaten

jsttafel smaakt zoo overheerlijk! a knalden de kurken en werd . Allen lieten zich, na zoo een in werd verzocht de dankbetui-orengen, voor den zoo smakelijk

W

mr

mi

. •

: quot; • m. quot; $***

1 i-.gt; 4:

*£\:? : u

:Aamp; 'c£S-J' ■XM

d 'M'ê. 4' ■

t':Wtev

: • .... »»• ^Vquot; . :..

CWÉ


■J 'j:' . ■•■■ ■ ,,' 1 - lt; •

de inwendige mensch versterkt 511 gehad zou hebben, om den

z. „Voor één of' twee personen ier evenwel onmogelijk.quot;

zorgd is,quot; meende de luitenant, veldsoldaten!quot;

goed bed machtig kan worden,

len doorrijden. Ik heb het plan ti.quot;

tenant.

Idowitz.

UhX-h-.Wf:'-1 v!fV;v

■ «a

:■ ■:'r-v'- -ktl « ï Vlf ¥ ■■

■ ■

■■ -gt;vf. -.V/;1:- •

$Él \ Aquot;

i

■ Algt; ■

v

W r.

.■ ^T.,, . U

''' /S tf,-

i- ' -. ■•ir.V''' * *;v •' 'ify; ■

■ i' y \ ^ ;quot;k %'

\.,v ^ 'fr /• j

-■ i

i-fliS®:5

■ ' . !' T - ' ; 1

i zich moeten haasten, om den loof ik.quot;

uilen we verplicht zijn in die blik naar den hemel te werpen.

Java tegen matige prijzen vanwege de

ygt;: ^

/

w

m

Êt:

0: ÈM

.,. 'it •!

;:U', •; ; v ;•:

/ ; , ' ' ^ 'V, . . ■ ■; ■. z . . ,

•* ■ ■ ■- s-*: lt; ' f -/■■■■gt;■ ■ V' ;v: ■ • v ■■ 'jh. ■■:■■■ ■■'/.-gt; Vy::

'quot;'^r quot;■ v -■ w.. ■ '

. , f 'ij, - :

\Mmi

ai

-ocr page 456-

, ■ VJ» ^1#V: quot; - 1 . !*quot;

jVyVquot;'-; .

1 $'•%*■$'

s-j

-.-A

; w ,

• • ' i.

■ - ■ ■ i

' r S'

-ocr page 457-
-ocr page 458-
-ocr page 459-

EEN RIJTOER OVER EEN LANDELIJKE ONDERNEMING,

„Ik geloof niet dat het weer zoo dreigend is,quot; zeide hij, toen hij weer binnentrad en plaats nam. „Wel pakken de wolken om den Pangarango en den Salak te zamen. Het zal toch voorzichtig zijn, geen tijd te verliezen. Wij zullen een weinig voortmaken met eten, en dan dadelijk de paarden laten zadelen.quot;

Vishergen zuchtte eens, maar onderwierp zich. Er viel niets anders te doen.

Von Baldowitz, die de oogen overal liet rondgaan en goed opmerkte, had zijn gastheer al eens aangekeken. Eindelijk kon hij toch niet nalaten te vragen:

„Waar is toch Si Kayar, uw zoon? Wanneer ik hier kom, is hij steeds in mijn omgeving en de gedienstigheid zelf. Ik mis hem waarlijk.quot;

Een zucht van den Djoeragan was diens antwoord.

„Wat is er? Kom, waartoe die zucht?quot;

„Astaga! dia sakiet riendoe!quot; (Och! hij is verliefd!)

„Kom, oude vriend, moet ge daarom zuchten? Het is van zijn jaren! Maar.... ik meen straks iets ....quot;

Hij sprong op en stiet een luik open, dat voor venster moest dienen, en:

„Jawel! ik heb goed gezien,quot; mompelde hij. Vervolgens den Djoeragan en zijn makkers wenkende, wees hij hen naar buiten en ja, daar stond een jongeling, tegen den stijl van een afdak geleund, met neergeslagen oogen en bedrukt gelaat aan te hooren wat een Javaansche schoone, die bezig met waterputten scheen, hem vrij driftig toevoegde.

„Bliksem! wat een mooie meid!quot; slaakte luitenant Vishergen, die een kenner bleekte zijn.

„Is dat de schoone?quot; vroeg Von Baldowitz aan den Djoeragan.

Deze knikte van ja,

„Si Kayar schijnt een blauwtje geloopen te hebben?quot; lachte Von Baldowitz, „De deern spreekt hem nogal vinnig toe en hij,,, ,? O! wee, hij ziet er uit of hij alles bij het hanen- of het krekelgevecht verloren heeft,quot;

De Djoeragan zuchtte eens,

„Maar, wat doet die oude vrouw daar bij dien „paggerquot;? (heg) vroeg Vishergen. Die is bepaald overcompleet bij het gesprek,quot;

„Ziet ge dat niet?quot; lachte zijn kapitein, „Die hangt de wasch op. Ter wille van de zedelijkheid staat die daar op den achtergrond, net als de oude Martha bij Gretchen.quot;

Allen lachten om dat zedelijkheidsvertoon en gingen weer zitten, om de rijsttafel ten einde te brengen.

88

-ocr page 460-

TIENDE HOOFDSTUK.

Het maal was weldra afgeloopen. Von Baldowitz gaf bevelen de paarden te zadelenet maal was weldra afgeloopen. Von Baldowitz gaf bevelen de paarden te zadelen

en voor te brengen. De edele dieren hadden zich ook te goed gedaan. Terwijl zij opgetuigd werden, stonden de heeren op en namen wat beweging, om de min of meer verstijfde beenen wat lenigheid te bezorgen. De Djoeragan wees Von Baldowitz naar den top van den Salak.

„Te duivekater!quot; riep hij, „dat wordt meenens! Wij zullen ons moeten reppen, om met een droog hemd in den „passangrahanquot; aan te komen.quot;

„Ook dat nog!quot; riep Visbergen wanhopend.

„Kom, voort maar!quot; riep Van Muuren. „Het heelt dat voor, dat de zon ons niet zal hinderen; wij zullen in de schaduw der wolken rijden.quot;

De toeristen drukten den Djoeragan de hand, wipten in den zadel en voort ging het.

Sedert men evenwel Babakan Madang verlaten had, was het terrein meer en meer geaccidenteerd geworden en ging de weg tamelijk op en neer. Hij slingerde tusschen kampongs en rijstvelden door, naderde soms de zwaar begroeide hellingen van den Djenkolberg, maar drong het bosch niet in. Toch was het nog een zeer goede weg te noemen, waarop onze ruiters flink draven konden; maar dat zou niet lang meer duren. Toen zij zoówat de helft van den weg afgelegd hadden, splitste deze zich in de nabijheid van een kleinen kampong in twee takken, waarvan een zuidwaarts voerde.

„Dien hebben wij morgen te volgen,quot; zei Von Baldowitz.

') Het hier bedoelde Tjipannas is, zooals de lezer wel nierken zal, het Tjipannas niet in de Preanger-Regentschappen, alwaar de buitenplaats van den Gouverneur-Generaal gelegen is, en waarover later. — Tji betee-kent; rivier, pannas: warme; dus warme rivier.

-ocr page 461-

v

K.

m.'

- ;

'. ; ^ v - : ■ ■

:'

:1 ^ 'L. ■!quot; . ■' • •gt; ' ■ ' ■ , ■ ff:,: , ■ ■ ■■ ■■■ ■!. v, ;• '■ . ■ •

levelen de paarden te zadelen »ok te goed gedaan. Terwijl ■eweging, om de min of meer j'ees Von Baldowitz naar den

sullen ons moeten reppen, om

-v'oov, dat de zon ons niet zal

den zadel en voort ging het. -/as het terrein meer en meer ■neer. Hij slingerde tusschen -begroeide hellingen van den ■en zeer goede weg te noemen, at lang meer duren. Toen zij zich in de nabijheid van een ■rde.

ü.vquot; ' t ' ■' ' - quot; ... . , .'V lt;- .. . '■■■.. . . , . . .

tr

het Tjipannas niet in de Preanger-i is, en waarover later. — ïji betee-

: ■'f*

gt;■ ■

■ gt;- ^Mr

_

-ocr page 462-
-ocr page 463-
-ocr page 464-
-ocr page 465-

OVEK TJIPAN'N'AS N'AAll GUEN'OEN'G MALAXÖ.

En den oostelijkeu tak oprijdende, geleidde hij zijn gasten op een pad, dat zóó smal was, dat de ruiters achter elkander moesten rijden.

„Wij moeten den ganzenmarsch uitvoeren,quot; lachte kapitein Van Muuren.

Al dadelijk moesten zij de Tjitrap, een smalle rivier, doorwaden, hetgeen wel niet gevaarlijk was, maar toch door den snellen stroom van het gezwollen stroompje in dit jaargetijde nogal oponthoud veroorzaakte. Een weinig verder reed de stoet over een brug, die over de Tjipantjar geslagen was. Von Baldowitz betrachtte de voorzorg, de ruiters slechts één voor één den overtocht te laten volbrengen; niet dat de brug niet betrekkelijk sterk zou wezen, maar omdat zij niet gebouwd was om zoo een ruiterschaar te torsen en haar draagvermogen dus zou kunnen te kort schieten.

Toen de overtocht bewerkstelligd was, keerde Van Berkenstein zich om en bekeek het overgangsmiddel.

„Ja, gij moogt vrij dat oorspronkelijk toestel bewonderen,quot; lachte Von Baldowitz. „Ziet, de geheele constructie bestaat uit twee jukken, ieder uit twee bamboezen samengesteld, waarvan ieder hunner op den tegenovergestelden oever met een been in den grond bevestigd is, zoodanig, dat die jukken met het bodemvlak twee gelijkbeenige driehoeken vormen, welker toppen door een dwarsregel met elkander verbonden zijn. Door middel van een tiental stevige bamboezen regels hangt aan die jukken het brugdek, hetwelk, zooals gij zien kunt, een bolvormige gedaante heeft en van „sassakhquot;, gespleten bamboe, vervaardigd is.quot;

„Zeer opmerkelijk,quot; prevelde Van Berkenstein.

„Welzeker,quot; ging Von Baldowitz voort. „Zoo'n brug voldoet ten volle aan de haar gestelde eischen, kost slechts weinig aan arbeidsloon en niets aan materialen, want het bamboe groeit schier overal in het wild. .Slaat de bergstroom bij „bandjirquot; zoo'n brug weg — geen nood! zeer spoedig is een nieuwe gelegd.quot;

Een korte poos nog na het vertrek van Babakang Madang, had de zon ondraaglijk beet geschenen, ja gestoken, beweerde luitenant Visbergen; maar dat was nu veel beter geworden. De wolken, die zich aanvankelijk in het zuiden om de hooge bergtoppen vereenigd hadden, breidden zich langzamerhand uit en onderschepten de zonnestralen. In de verte liet zich het dof gerommel van den donder vernemen.

„Drommels! het wordt tijd om voort te maken!quot; zei Von Baldowitz.

En zijn paard aanzettende, ging het weer voorwaarts. Maar van spoed maken was geen sprake. Het pad voerde thans over bergribben met steile hellingen, die daarenboven met „allang allangquot; ') in die mate begroeid waren, dat bij het overhellen van die weelderige grassoort, het pad niet te ontwaren was.

„Een lief paradijs voor de tijgers!quot; merkte kapitein Van Muuren op.

') Allang allang = Saccharum Koenigii, een grassoort, die op Java in de bergstreken soms 1.5 M. hoog wordt.

85

-ocr page 466-

OVEK ÏJIPANNAS N'AAU ÖOENOENG MALANamp;.

„Zeldzaam zijn zij hier niet,quot; lachte Vou Baldowitz. „Maar bij dag hebben wij die diertjes niet te vreezen en, voor dat het donker woïdt, zijn wij lang op onze bestemming.quot;

En zoo was het. De paarden stapten zoo snel voort, als het pad slechts toeliet en het duurde dan ook niet lang, of de reizigers kregen den kampong Tjipannas in het gezicht, welke zich op de berghelling boven hen verhief. Maar het was nog een vermoeiend eind weegs, dat toen nog af te leggen was. De hellingen werden al steiler en steiler en de „allang-allangquot;-begroeiing al dichter en dichter. Het kostte den paarden veel inspanning om het einddoel der reis voor heden te bereiken. Maar met de volharding, door de edele dieren aan den dag gelegd, gelukte dat eindelijk en het was omstreeks drie uren in den namiddag, toen de ruiters bij den „passangrahanquot; konden afstijgen. Het was meer dan tijd; toen zij daar aankwamen, verscheurde een machtige bliksemstraal het luchtruim en liet een ratelende donderslag zich hooren, die in dat bergland oneindig lang weerkaatst werd; terwijl de regendroppels kletterend begonnen neer te vallen. Nauwelijks waren paarden en menschen onder dak, of het gewone verschijnsel in deze bergstreken deed zich voor: de regen viel gedurende ruim een uur bij stroomen neder. Daarna, scheurde het wolkendak en liet de zon toe, nog een paar uren het lieve landschap te besclijjnen.

En een lief landschap was het. Toen de vrienden buiten traden, zagen zij, dat de kleine kampong Tjipannas aan den ingang van een dal gelegen was, hetwelk de bergen Astana en Pantjar scheidde. De hellingen vooral van laatstgenoemden waren zwaar begroeid met hoog opgaand geboomte. De zon begon naar den westelijken gezichteinder te dalen en deed de millioenen regendroppels, aan de takken, bladeren en bloemen hangende, als zoovele briljanten in prismatische kleuren schitteren. De beek, die uit het dal te voorschijn trad en een zestig voet beneden langs het talud, waarop de „passangrahanquot; gelegen was, voort-stroomde, schuimde en klotste, door de regenbui gezwollen, tegen en over de rotsblokken, die vruchteloos haar gang trachtten te stremmen.

„Ziet ge daarginds op den top van den Groenoeng Pantjar dat gemetseld signaal boven het geboomte uitsteken?quot; vroeg Von Baldowitz, wiens hart als gewezen stafofficier steeds nog klopte, wanneer hem het een of ander onder de oogen kwam, dat hem aan zijn werkzaamheden bij de militaire verkenningen herinnerde.

„Zeker zien wij dat!quot; lachte kapitein Van Muuren. „Wij zijn, goddank! niet blind.quot;

„Welnu, dat is een der tophoeken van het net kleine driehoeken, hetwelk, in verband met de groote triangulatie van den geographischen dienst, Java voor het grootste gedeelte overdekt. Dat is een van de bergtoppen, die — zooals wij, topografen, ons uitdrukken — vastgelegd zijn om, in verband met andere toppen, die van daaruit zichtbaar en waarop ook signalen gebouwd zijn, tot basis te strekken van de topographische opneming van het eiland Java, die geheel beëindigd is.quot;

„Hoe hoog is die top van den Pantjar?quot; vroeg luitenant Tisbergen.

86

-ocr page 467-

OVER T.IIPANNAS NAAK «OENOENÖ MALANG.

„Hij ligt op 870 meter of bijna „2800quot; voet. De passangTahan hier ligt op 540 meter of ruim 1700 voet, dus bijna 1100 voet lager.quot;

„Maar____quot; zekle Van Berkenstein, „het is voorzeker een zeer fraaie rijtocht, dien

gij ons hebt laten maken. Gij hadt toch een doel, om ons van den grooten weg af te voeren, nietwaar ?quot;

„Hier te Tjipannas bestaat een warme bron, zooals de naam reeds aanduidt. „Tjiquot; beteekent beek, spruit of bron en „pannasquot; warm. Ziet gij daar beneden ons in dat miniatuur-rijstlandje dat steenen gebouwtje liggen ? Dat is het badhuis. Daarin zullen wij ons morgen verkwikken, alvorens weer op weg te gaan.quot;

„Dat kleine steenen gebouw met zijn roodpannen dak steekt schilderachtig af bij de omgeving, vooral tegen het donkergroene loof van het bosch, hetwelk de daarachter gelegen berghelling bedekt.quot;

„Zouden wij niet eens beproeven den top van den Pantjar te beklimmen?quot; vroeg kapitein Van Muuren. „Wij hebben nog een paar uren dag en ik gevoel behoefte, om de knieën wat beweeglijker te maken.quot;

„Het zou een moeilijke tocht zijn,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Zooals gij ziet, zijn de hellingen aan deze zijde vrij steil en met maagdelijk bosch overdekt; een bosch, niet alleen van hoog opgaand hout, maar aangevuld met struikgewas, doorn-lianen, slingergewassen enz., waarin geen pas te doen is dan met de bijl in de hand. Daarenboven heeft het straks geregend. Wij zouden er geen tien passen ingedrongen zijn, of wij waren zóó doornat van het water, dat uit liet loofdak op ons droppelen zou, dat wij er zouden uitzien of wij in de sloot gelegen hadden. En wat niet het minste in rekening mag gebracht worden, is: dat de bestijging en de terugkeer van dien top meer tijd zouden vorderen, dan de zon ons haar licht zoude willen verleenen. De duisternis zou invallen en .... een ontmoeting met den eenen of anderen tijger zou wel tot de waarschijnlijkheden behooren. Gij zult toch al opgemerkt hebben, dat de kampongs in deze buurt met een dichte heg en de huizen met een stevig paalwerk omgeven zijn. Dat zijn voorzorgsmaatregelen tegen die ongenoode gasten. Neen, wij zullen, nu de zon ter kimme neigt, ons niet van den kampong verwijderen. Ik zal echter eens binnen gaan kijken, om het oog te laten gaan over de aanstalten voor het diner, waarvan de heeren zich maar geen overdreven voorstellingen moeten maken. Wij zijn op het oogenblik te velde en zullen ons moeten tevredenstellen met wat opgeschept zal worden.quot;

Visbergen lachte fijntjes. Als goed veldsoldaat was hij reeds op verkenning uitgeweest en meende niet veel gewicht aan de woorden van hun gastheer te moeten hechten. En inderdaad, toen de heeren den „passangrahanquot; weer binnentraden, was de tafel gedekt. De diepe borden stonden gevuld met een lekkere julienne. Verscheidene dekschalen waren met dampende aardappelen beladen, een paar anderen met asperges en doperwtjes. Op een grooten vischschotel lag een prachtige „tambraquot;, terwijl op een paar andere schotels een koppel

87

-ocr page 468-

OVEK TJIPANNAS NAAK GOENOENÖ MALANG.

van dien man gebleken was. Toen ik dus weigerde, wilden zij het huis bestormen, waarbij zij andermaal, doch met de grootste moeite, door hun hoofden weerhouden werden. Ik stond kalm en bedaard, maar met de hand op mijn revolver, dit tooneel aan te staren, vastbesloten den eersten neer te schieten, die de stoep betreden zou. Het ergste kon voorde deur staan; toch had ik de hoop niet opgegeven, met den tierenden troep tot een vergelijk te komen. Ik riep den Djoeragan toe, hun te zeggen: dat hier te Goenoeng Ma lang niets meer te doen roor hen was, dat, wanneer zij niet naar het werk wilden terngkeeren, zij mij te Babakan Madang zouden kunnen wachten, dat ik daar nog met hen spreken wilde. Dat hielp. De troep liet zich overreden en trok schreeuwende af.quot;

,Groddank!quot; riep Van Berkenstein. ,lk had een gevoel, of ik door een benauwenden droom bezocht werd.quot;

,Ik beken,quot; ging Von Ealdowitz voort, „dat ik mij ook niet zoo op mijn gemak gevoelde, zooals ik nu hier «nier ulieden zit. Een zucht van verlichting ontsnapte mij, toen ik zag, dat het niet tot het uiterste behoefde te komen; want, verbitterd en opgewonden als dat troepje was, zon het neerschieten van enkelen hunner hen niet afgeschrikt hebben.

„Toen ik mij op weg naar Babakan Madang begeven had, haalde ik den tierenden troep halverwege in. Allen volgden my en zij waren wel tot het dubbele getal aangegroeid, versterkt als zij werden in iecleren kampong, welke doorgetrokken werd.

„Maar de geestdrift Avas eenigermate bekoeld; de luidruchtige tooneelen van straks zouden niet meer herhaald worden.

„Ik liet hen door een oud, invloedrijk hoofd toespreken, hen aan het verstand brengen, welke voordeelen de koffiecultuur voor de opgezetenen van het land had, en verder verzekeren, dat ik alles aanwenden zou, om hen tegen ruwe bejegening en mishandeling te beschermen. Aanvankelijk scheen dat alles weinig te baten; zij verlangden het ontslag van den Europeeschen opziener en beweerden ook, dat hun werk te zwaar was en zij minder uren wenschten te arbeiden.quot;

„Een navolging dus van de werkstakingen in Europa,quot; meende Van Berkenstein.

„Zoo iets,quot; antwoordde Von Baldowitz, „alleen ietwat gevaarlijker, daar hier zeer weinig noodig is om de menigte tot dadelijkheden te doen overgaan en van de werkstaking een treurspel te maken. Ik hal den ommekeer in de gevoelens evenwel waargenomen; van een toegeven op stannden voet kon geen sprake zijn. Ik beloofde hen, dat ik hun grieven omtrent het werk zou onderzoeken en dat ik over een paar dagen zelf te Goenoeng Malang zou komen, om met htm Djoeragan den arbeid te regelen.

„Hoewel schoorvoetende, gaven zij thans aan de aanmaningen van de hoofden gehoor en verlieten langzaam en luid onder elkander redekavelende het erf van den Djoeragan.

„Ziedaar de geheele toedracht der zaak. Weinige dagen later werd een regeling getroffen, welke beide partijen bevredigde; hoewel het niet te ontkennen valt, dat in dit

90

-ocr page 469-

OVER ÏJIPANNAS NAAK GOEXOENG MALANG.

opstootje de kiem lag van een latere gebeurtenis, die ik beloofd heb, u bij onze terugkomst op het landhuis te verhalen.quot;

„Ik hoop toch, dat die Europeesche opziener niet ontslagen is geworden,quot; sprak kapitein Van Muuren, die in zijn militaire loopbaan nogal eens een opstootje bijgewoond had en dus, op ondervinding gegrond, die hoop uitte. „Dan zou een ergerlijke zwakheid in die omstandigheden aan den dag gelegd zijn.quot;

„Neen, volstrekt niet. Ook daarom niet, omdat het stiptste onderzoek geen enkel feit aan den dag bracht, waardoor zoo'n toegeven gerechtvaardigd zou wezen. Neen, de klachten tegen dien opziener waren ingegeven door personen, die in hun praktijken door Europeesch opzicht gedwarsboomd werden, en daarom ieder Europeaan trachtten te beschuldigen, of hem het leven zoo lastig mogelijk poogden te maken, om zich zoodoende van hem te ontslaan.quot;

„Maar...aarzelde Von Baldowitz, terwijl hij zijn toeschouwers scherp aankeek.

„Neen,quot; lachte Van Berkenstein, „bij niemand is nog een verdachte beweging dei-kaakspieren te bespeuren. Ik geloof, dat nog niemand onzer naar rust haakt. Hedenmorgen hebt gij ons het een en ander van de kaneelcultuur verteld; zoudt gij nu uw mededee-lingen niet kunnen vervolgen, bijvoorbeeld omtrent de vanieljecultuur?quot;

„Welzeker, kan ik dat. Zouden de glazen evenwel nog niet eens gevuld worden 1 Ali! Ali! schenk in!quot;

En het glas omhoogbrengende:

„Straks heeft de heer Van Berkenstein een dronk aan mijn echtgenoote gewijd. Eenige dagen geleden heb ik een brief van mijn vriend Van Sloot ontvangen, die mij een relaas gegeven heeft van een geïmproviseerd soiréetje bij de familie Binnendam. Onze baai-heeft daar aan de lieve Clotilde gebiecht, dat hij op het punt staat zich in het groote regiment der gehuwden te laten inlijven, dat hij reeds in het kastje hangt, dat zijn aangebedene Ernestine heet. Is dat alles zoo ?.... Ja! Welnu, dan breng ik een dronk op die Ernestine en op uw beider goede voornemens!quot;

Het zal niet gezegd behoeven te worden, dat die woorden met een „ad fundumquot; werden bezegeld.

Daarna gaf Von Baldowitz Ali een wenk. Deze zette nog een paar Hesschen klaar, pakte toen zijn koffer, sloeg er de rottan-touwen zorgvuldig om, stak er de draagstokken door en ging daarna de koelies halen, die den last optilden, op hun schouders bevestigden en met Ali den „passangrahanquot; verlieten.

„Verlaat ons onze goede genius?quot; zuchtte luitenant Visbergen, die een warme genegenheid voor Ali opgevat had.

„Grij zoudt toch morgen te Goenoeng Malang ook wat willen vinden, nietwaar ? Geloof mij, na den rit, dien gij morgen te maken hebt, zult gij de ontvluchting van heden van onzen genius waardeeren.quot;

„Maar thans uw belofte omtrent de vanieljecultuur,quot; bleef Van Berkenstein aandringen.

91

-ocr page 470-

OVER TJIPANNAS NAAK GOENÜENÖ MALANÖ.

,Welnu, daar ga je! De vanieljeplant ') is een pseudoparasitisch klimgewas, dat in Mexico tehuis behoort, maar thans in andere keerkringlanden geregeld geteeld wordt. Het is een plant met vleezige stengels en bladeren en met groene, reukelooze bloemen. Zij hecht zich aan boomen, takken, latten en andere voorwerpen in hare omgeving vast en voedt zich grootendeels door middel van luchtwortels.

.,Zij tiert het beste op warme, vochtige, belommerde plaatsen en eischt, wil de planter vruchten van zijn arbeid hebben, uitstekende gronden en zware bemesting.

„Na bereiding der gronden, worden op geregelde afstanden dadapboomen in rijen geplant en daarlangs bamboelatten vastgehecht, die de vanieljeranken tot steun moeten dienen. De voortteling geschiedt door stekken van 1 tot 2 voet lengte, die bij voorkeur van ranken genomen worden, waaraan een wilde, onbeteugelde groei werd gegund. De stekken worden in den regentijd tegen dadapboomen aangeplant, terwijl in de eerste tijden tegen beschadiging, uitdroging en vooral tegen woekerplanten gewaakt moet worden. Men leidt later de ranken langs de latten zoo regelmatig mogelijk, snoeit ze nu en dan om een te weelderigen groei te voorkomen en zorgt dat de planten een paar malen 'sjaars bemest worden, terwijl ook de dadapboomen van tijd tot tijd geschoren moeten worden, om te veel schaduw te vermijden. Na twee of drie jaren beginnen de planten vruchten te dragen.quot;

„Jawel; maar alvorens vruchten te dragen, moet de bloem een bewerking ondergaan, meen ik ?quot; vroeg Visbergen.

„Juist. De vanieljebloem is tweeslachtig, de organen zijn evenwel zoodanig door een vlies gescheiden, dat het stuifmeel niet in aanraking met den stamper kan komen. Daarenboven is het pollen door een wasachtige huid beschermd en tot een klonterige massa saamgepakt, waardoor de verstuiving ook al bemoeilijkt wordt. In Mexico, het oorspronkelijke vaderland van de vanielje, wordt in dien stand van zaken tegemoet gekomen door een klein honigazend insect, hetwelk, de bloem binnenkruipende, over de helmknopjes heenstrijkt, de stuifmeelkorrels afstoot, welke op het diertje blijven kleven en dat op zijn weg naar den stamper volgen, om dat einddoel der reis te bereiken.quot;

„Welnu, wat in Mexico gebeurt, gebeurt dat hier op Java niet?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Neen, en wel om de eenvoudige reden dat bij de verhuizing der plant het insect niet mede is overgekomen. Dat baarde bij de invoering dier cultuur wel teleurstelling; want men bezat den mooisten aanplant van de wereld, waarop zich evenwel slechts hier en daar een vrucht vertoonde.

„Het gehikte evenwel den hortulanus Teysmann, door een zuiver mechanische bewerking, de handeling van het insect na te bootsen, waardoor de prachtigste resultaten verkregen zijn.quot;

„Hoe en door wie geschiedt die mechanische bewerking?quot; vroeg Van Berkenstein.

') Vanielje = Gynandria monogynia.

92

-ocr page 471-

OVER ÏJll'ANNAS NAAK GOENOENG JIALANG.

„Het zijn in den regel vrouwen, die de handeling verrichten. Met de linkerhand wordt de bloem zacht aangevat; het vlies, dat de beide beginselen gescheiden houdt en waarvan ik straks sprak, wordt met een klein, dun, rondgesneden, puntig stokje opgelicht, waarna de beide organen zacht tegen elkander gedrukt worden. Een geoefende hand kan in één morgen ruim duizend bloemen zoo behandelen. Verwelken de bloembladeren weinige uren later, dan kan de bewerking als gelukt beschouwd worden.quot;

„En heeft die bewerking zoo'n goeden uitslag verzekerd?quot;

„Zóó zelfs, dat bij de vele aanplantingen, die gedaan waren, de markt weldra overvoerd werd en het product soms onverkoopbaar was. Zooals de zaken thans staan, is een vanielje-aanplant goed als nevenzaak, zooals hier op Tjitrap, maar als hoofdonderneming geeft het een werkzamen en nijveren planter geen bedrijvigheid genoeg; daarenboven mist de zaak een vertrouwbaar en doorloopend uitzicht op redelijke winsten.

„Een maand na die bewerking is de peul of hauw ontwikkeld, doch eerst zes of zeven maanden daarna oogstbaar. De vrucht wordt geplukt, wanneer zij nog onvolkomen rijp is, namelijk, wanneer de groene kleur eenigszins in de gele begint over te gaan. üe hauwen, die 1 'A a 2 dM. lang zijn, worden, na geplukt te zijn, afwisselend verwarmd nu eens onbedekt en dan weer in wollen dekens gewikkeld, totdat zij een licht- of donkerbruin voorkomen hebben verkregen, en een zeer fijne overlangs gerimpelde, glanzige als met vet bestreken huid bezitten, welke gewoonlijk met fijne, kleurlooze naaldkristallen bezet is. Het inwendige van zoo'n hauw is met een donkerbruin, zeer welriekend deeg gevuld, dat....quot;

De spreker hield plotseling op. Een langgerekt gegeeuw weerklonk. Luitenant Visber-gen had het niet kunnen bedwingen. Allen lachten; maar, daar het geeuwen aanstekelijk is, volgden Van Muuren en Van Berkeustein op hun beurt den jongen man na. Eindelijk voelde ook Von Baldowitz een krampachtige trekking in de kakebeensspieren. Hij sprong op:

„Ik heb er alleen nog bij te voegen,quot; zei hij, „dat de hauwen, tot bundels van vijftig of zestig saamgebonden, daarna met bladtin omwikkeld en verder in goed gesloten kisten of blikken bussen verzonden worden. Het is zóó ingepakt, dat zij in den handel voorkomen. En nu, waarde gasten, vergeef mij mijn pedant doceeren! Bonsoir!quot;

Een ieder begaf zich naar een der vier vertrekjes, die de binnengalerij van den „passangrahanquot; omgaven. Die kamertjes waren hoogst eenvoudig gemeubileerd. Maar de bedden waren zindelijk en zacht, de rit was nogal vermoeiend geweest, het diner nogal copieus; weldra look de slaap dan ook aller oogen en werd in het kleine planken gebouw, waarin straks levendig gekout weerklonken had, niets meer dan een ronkend geluid waargenomen.

Bij het gloren van den dageraad was Von Baldowitz, aan zijn dagelijksche gewoonte getrouw, bij de hand. Hij luisterde een oogenblik aan de deuren zijner gasten. Toen hij evenwel niets anders dan de gelijkmatige ademhalingen, dat kenmerk van een diepen en

-ocr page 472-

OVER TJIPANNAS NAAK GOENOENG MALANG.

genisten slaap, waarnam, greep hij zijn helmhoed en handdoek en begaf zich naar het hadhuis in de sawah. Toen hij terugkwam, was de dag reeds aangebroken, ofschoon van de zon, hoewel de hemel onbewolkt was, nog niet veel was te ontwaren, verscholen als zij zich hield achter de bergruggen in het oosten. Hij wekte Van Berkenstein en, toen deze naar het badhuis afgedaald was; ook de beide officieren.

De vrouw van den Djoeragan van Tjipannas had inmiddels voor een kop geurige koffie gezorgd, die de Javaansche vrouwen zoo overheerlijk zetten kunnen. Een trommel, die Ali den vorigen dag achtergelaten had, bevatte eenige gekleede boterhammen, waarbij nog wat zacht gekookte kippeneieren — dien morgen pas gelegd — gevoegd werden; dat zou het ontbijt vormen, hetwelk — dat moest den twee officieren toegegeven worden — volgens hun beweren, naar tijd en omstandigheden niet te versmaden was.

„Wat was dat een heerlijk bad!quot; betuigde kapitein Van Muuren.

„Een weinig lauw,quot; meende Visbergen.

„Vergeet niet, dat het een warme bron is,quot; lachte Von Baldowitz.

„Ik voel mij zoo mat en loom,1' verzekerde Van Berkenstein. „Het is of ik nog gemakzuchtiger geworden ben dan toen ik mij gisteravond ter ruste begaf.quot;

„Dat komt van het zwavelijzer, het hoofdbestanddeel of eigenlijk het agens van de bron. Vele gestellen ondervinden bij de eerste malen baden in dat water die gewaarwording. Het is een teeken, dat het bad u goed gedaan heeft; wanneer gij een halfuur te paard zult gezeten hebben, zult ge u flink en frisch gevoelen.quot;

„Wat zijn er de overige bestanddeelen van1?quot;

„Ja, al de bestanddeelen weet ik niet. Ik deelde u het voornaamste mede, maar, wilt gij er meer van weten, dan dient gij u te wenden tot den laborant bij het scheikundig laboratorium te Batavia. Het water van dit bekken is onderzocht geworden. Op de oostelijke helling van den Goenoeng Astana bevindt zich een ander bekken, dat ongeveer een middellijn van vijf M. meet. Het water daarvan is helder als kristal, maar zóó warm, dat men de band er slechts zeer weinige seconden in kan houden. Dat water precipiteert een roodbruinachtigen neerslag van ijzerhoudende kalk. Die neerslag geschiedt zóó overvloedig, dat de boorden van dat bekken met een dikke korst van die kalk bedekt zijn, welke korst, ofschoon nog zacht onder den voet, sterk en veerkrachtig genoeg is om het gewicht van een mensch te kunnen dragen. Het water van het bekken is dus gemakkelijk te naderen.quot;

„Krijgen wij dat bekken te zien?quot; vroeg Van Berkenstein.

„De weg derwaarts is zeer moeilijk. Het is een afstand van ongeveer vier palen, door het meest woeste terrein af te leggen, over een pad, dat dien naam niet mag dragen. Een tocht derwaarts zou zeer tijdroovend zijn en de moeite niet loonen.quot;

Het ontbijt was verorberd en juist kwam een „boedjangquot; (bediende van het kamponghoofd) verwittigen, dat de paarden van de heeren opgezadeld voor de deur stonden.

94

-ocr page 473-

rb :gt; ■ . .

ÏSSitt-

- .V, 1 . - V ■ V . . • quot;2 /-■ v'Ar -f*:.' - lt; '

iNG.

nddoek en begaf zich naar het reeds aangebroken, ofschoon van was te ontwaren, verscholen als 3 Van Berkenstein en, toen deze

linmiddels voor een kop geurige ;jk zetten kunnen. Een trommel, gekleede boterhammen, waarbij gelegd — gevoegd werden; dat officieren toegegeven worden — versmaden was.

quot;an Muuren.

■on Baldowitz.

Berkenstein. „Het is of ik nog ±er ruste begaf.quot;

=sel of eigenlijk het agens van de in dat water die gewaarwording, ■vanneer gij een halfuur te paard

■■■■■ Aquot;- .■ .

,......■

P'ï

;A,.V • 'S; ■ ■

■-v,. '' ^ . ' ' ' quot; '''■J; -V , ;

ÏM.

'■'■HM

? 'gm

' ;v: ,,

%WÊwi

1»gt;W- • JPIPP i ••quot; 1

-yf;0P . ;

% ■' fi

',1

M


u het voornaamste mede, maar, den laborant bij het scheikundig zierzocht geworden. Op de oosteander bekken, dat ongeveer een :als kristal, maar zóó warm, dat ziden. Dat water precipiteert een Eerslag geschiedt zóó overvloedig, ie kalk bedekt zijn, welke korst. Ei' genoeg is om het gewicht van is dus gemakkelijk te naderen.quot; =stein.

jfstand van ongeveer vier palen, rlat dien naam niet mag dragen, niet loonen.quot;

■edjangquot; (bediende van het kam--pgezadeld voor de deur stonden.

mm

ht-m

ip-y

■H:-'

IfStg

j.-i.

Sfe^

it/*

. ~ ' ■ f'f- t

i' , *■ ■ lt; quot;* quot; c ', r ' -lt;

V

^V: • ^

-t;;'y ; ; A

;-f ■.: .SC v.-r' ;


m:x:

' -•■■■ :. quot;Ci#'

miê

-ocr page 474-
-ocr page 475-
-ocr page 476-
-ocr page 477-

OVEK 'l'JIPANN.VS NAAK GOENOENG MA LANG.

De toeristen stonden op, drukten den Djoeragan de hand, sprongen in den zadel en voort ging het, den weg af, dien zij den vorigen dag gekomen waren.

De drie palen, die de kampongs Tjipannas en Tjibarenkok scheidden, waren niet zoo spoedig afgelegd als wel verondersteld mocht worden. De ruiters wisten, dat de weg op sommige plaatsen zeer steil afhelde, wat voor de paarden oneindig veel lastiger op den duur was dan klimmen. Daarbij had het den vorigen namiddag vrij zwaar geregend, hetgeen zijn invloed op den kleiachtigen grond niet gemist had. Von Baldowitz raadde den ruiters aan, in de moeilijkste passages de teugels slechts in de hand te houden om de edele dieren bij struikelen behulpzaam te kunnen zjjn, en overigens de flinke bergpaarden zich-zelven te laten redden. Bij de zeepachtige glibberigheid van den weg kon niet anders dan stapvoets gereden worden en dan nog zóó langzaam soms, dat ieder voetganger den weg oneindig vlugger afgelegd zou hebben. De zon was reeds vrij hoog aan den hemel, toen bij laatstgenoemden kampong de groote weg bereikt werd. Von Baldowitz vond het raadzaam af te stappen, om de arme dieren wat tot verademing te laten komen; want zij hadden nog ruim zeven moeitevolle palen af te leggen.

Aan het snijpunt van het pad, hetwelk de ruiters afgekomen waren, met den voer-tuigweg, stond een klein onaanzienlijk afdak, van bamboegeraamte vervaardigd, met palmbladeren gedekt, waaronder een bejaarde vrouw aan de voorbijgangers voornamelijk gekookte rijst met de noodige toespijzen, vruchten, kopjes koffie enz. uitventte. Voor haar tafeltje, waarop de lekkernijen uitgestald lagen, stond een bank ter opneming van de vermoeide voetgangers. De heeren namen daarop plaats, om onder het afdak gedurende hun verwijl hier tegen de zonnestralen gedekt te zijn. Von Baldowitz vroeg aan de koopvrouw, of zij ook paddie of bras voor de paarden had en op haar ontkennend antwoord, kocht hij haar geheelen voorraad gekookte rijst en liet dien den dieren geven.

„Zoo'n pleisterplaats aan den openbaren weg is niet onaardig,quot; meende Van Berkenstein, „maar toch uiterst primitief. Hoe beet zoo'n winkeltje?quot;

„Dat's een „warong,quot; antwoordde Van Muuren. „Dergelijke vindt gij op de druk bezochte wegen overal op Java. Er kan geen inrichting bedacht worden, die weldadiger werkt dan deze. Hier vindt de vermoeide een oogenblik beschutting voor de brandende zonnestralen, terwijl hij voor weinige duiten of centen, óf zijn maal kan doen met rijst en een gebakken vischje dan wel een stukje gepoft karbouwen-vleesch, of een heerlijken kop koffie kan drinken, of zich aan de smakelijke vruchten des lands kan verkwikken.quot;

„Ik zou ook wel een paar van die mangistan's, die daar hangen, willen verorberen,quot; sprak Van Berkenstein.

„Ik moet u dat afraden,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Gij zijt tamelijk verhit vau dien rit. Wilt gij u verfrisschen, dan zal ik u wat anders bezorgen.quot;

En het woord tot de koopvrouw richtende, vroeg hij haar, of zij eenige jonge klappers had. Op haar ontkennend antwoord, wenkte de Djoeragan Tan ah een man, die

-ocr page 478-

OVER TJIPANNAS KAAK 00EK0EX6 MALAN6.

voor de deur zijner woning den stoet stond aan te gapen, wees hem op een paar klapper-boomen'), die op zijn erf stonden, en beloofde hem een gulden, wanneer hij voor de heeren een paar noten wilde plukken. Zonder te antwoorden, stak hij een „parangquot;, soort van sabel, in zijn buikband en klom met apenvlugheid in een der hoogste toornen. Hij omvatte hierbij met beide handen den boom, tilde zich op, plaatste een zijner voeten in een inkeep, die in den bast van den boom aangebracht was, daarna den anderen voet in een volgende insnijding, die iets hooger aangebracht was, en klom zoo voort, totdat hij boven was. Hij volvoerde die beklimming met een gemakkelijkheid en lenigheid, die Tan Berkenstein een kreet van bewondering afpersten.

„Ik heb mij al eens afgevraagd,quot; zei hij opgetogen, „hoe de inlander de vruchten machtig wordt, die hij zoo hoog boven zijn hoofd ziet hangen, maar nu begrijp ik het.quot;

Toen de Javaan bij de bladerenkroon gekomen was, greep hij met beide handen een der bladstengels, tilde zich omhoog en daarboven in den bladoksel evenals een aap gehurkt zittende, kon hij op zijn gemak de vruchten uitkiezen, die hij wenschte te bemachtigen. Met een slag van zijn „parangquot; sloeg hij de stelen door en weldra bonsde een tiental noten aan den voet van den boom in het gras. Daarna daalde hij nog spoediger dan hij omhoog-geklommen was. Een der hoofden van den stoet had al heel gauw in een paar noten een gat gehakt en schonk nu het heldere vocht over in een viertal glazen, die hij van de waronghoudster had geleend. Von Baldowitz greep nu zijn veldflesch, die liij met Baour-wijn gevuld had, goot in ieder glas een flinke teug van het druivensap en bood daarop zijn gasten het mengsel, dat er lichtrood, maar frisch en helder uitzag, aan,

„Drommels, dat's lekker!quot; betuigde Van Berkenstein. na zóo'n flinke teug genomen te hebben, dat hij bijna den adem verloor. „Drommels, dat's lekker!quot;

„En dat is de gezondste drank, dien men op reis in deze gewesten nuttigen kan, vooral wanneer men verhit is. Tk heb mij steeds wel daarbij bevonden.quot;

Ook de andere heeren lieten zich dien wijngrog goed smaken. Zelfs de hoofden, die den stoet vergezelden, deden mede en moesten betuigen dat het „ennakh sakali!quot; (zeer lekker) was.

Toen het voorradige klapperwater verorberd was, stopte ieder der Europeesche ruiters den behendigen klimmer een geldstuk in de hand; ze sprongen te paard en waren reeds lang uit het gezicht verdwenen, toen de onthutste inlander nog op zijn hand stond te turen en nog niet gelooven kon, dat daarop vier rijksdaalders in de zou lagen te glinsteren.

„Vier „riengiet'squot; voor tien klappers!quot; riep hij uit, terwijl hij naar boven keek en de vruchten aan zijn hoornen telde. En zuchtende vervolgde hij:

„Als ik ze eens allen tegen dien prijs kon verkoopen!quot;

96

De ruiterstoet maakte intusschen flink voort. Wel steeg de weg voortdurend, maar

') Klapperboom = Cocos nucifera.

-ocr page 479-

N'6.

wees hem op een paar klapper-len, wanneer hij voor de heeren ik hij een „parangquot;, soort van ir hoogste hoornen. Hij omvatte 3en zijner voeten in een inkeep, u anderen voet in een volgende poort, totdat hij hoven was. Hij igheid, die Tan Berkenstein een

, „hoe de inlander de vruchten m, maar nu begrijp ik het.quot; greep hij niet beide handen een idoksel evenals een aap gehurkt 6 hij wenschte te bemachtigen, weldra bonsde een tiental noten nog spoediger dan hij omhoog-5el gauw in een paar noten een viertal glazen, die hij van de leldfiesch, die hij met Baour-wijn ilruivensap en bood daarop zijn uitzag, aan,

n, na zóo'n flinke teug genomen 3 lekker!quot;

in deze gewesten nuttigen kan, j bevonden.quot;

d smaken. Zelfs de hoofden, die dat het „ennakh sakali!quot; (zeer

stopte ieder der Europeesche ze sprongen te paard en waren ander nog op zijn hand stond te ?rs in de zoa lagen te glinsteren, terwijl hij naar boven keek en hij:

r'

steeg de weg voortdurend, maar

-ocr page 480-

; ii'.' --a'■,•■gt;;, quot;l' . ■quot;; v ^Sv' ;

- , ' ;■ •■■■' ' ■■ quot; : : y~gt;

' V -'l . ' . '

■ '■ ' . i;;- • .' /' '■ vr'.,. ■. quot;l/', ' quot;■ 'i • ■'fi,1. 1'^'i.' . i./'quot;quot;,' ■,: ■■•'■■■ » 1 : . ■quot;• ■ , ,•gt;gt;, •,.■:■ •..•gt;. J*-' -V'.ï '' : ■'■ ' .

•• - ..'.v ■■ ^

:v. ■',: • a- ;^ ■

/ gt;V -1

vw.:

m.

-.j/

'*%

quot;Mê^

V'-ï-

?Sp

1 I

I

, : . '—V , ï ,;v'.;K^; i. ■

■ - ':,s'v ;T,r::^ir' ■

. :quot; -i; 'i : : ■' quot;i- - ■■ ■

■■■:quot; ;, - quot; ' ' ' ' ^ gt; .

. , r v,.,; . ^^;quot;y-, ' quot;,f.

■ %. ■ , • :Cngt;;-'.vï--v. ■

.*-1 ^ ^ i j . ■ ■ '■ ; :::;/■■■ ;■ ^ V:v.'■■■, ;»

'' ' , ... ~ ^ r gt;u

' ' ■ , , ' ; / gt;• •' f-quot; ■ V -

J

I

I I

Ii ■ ,' 'r | ■. ; : ■ B-;;quot; %■?::- 'gt; ;.:■

■ : • ... ,, - ' ^ -i-:.

■ ■ :; '■ quot; • ■■«.quot;/o;-: ■■...

-ocr page 481-
-ocr page 482-
-ocr page 483-

OVER TJIPANNAS NAAR (iOEN'OENG MA LANG.

moeilijk was hij nog niet; daartoe waren de hellingen te zacht. Dat ging zoo tot bij den kampong Garoengsang, waar het terrein meer oploopend werd. Toen men dien kampong voorbij was, werden de hellingen al steiler en steller, ja, er kwam een gedeelte, waar de weg zich zigzagsgewijze langs den bergwand slingerde, waar de ruiters aan de eene zijde de opgaande berghelling hadden, maar aan de andere zijde in het dicht begroeide ravijn neerblikten, waarin zii den bergstroom hoorden bruisen en loeien, maar hem niet konden ontwaren.

,0, wat is dat fraai! wat is dat aangrijpend woest hier!quot; riep Van Berkenstein uit.

De ruiters hielden een oogenblik halt om dat tooneel te bewonderen, ook om de paarden te laten uitblazen.

„Ziet daar die zware boomkronen zich beneden ons welven!quot;

„Dat zijn Rasamalaboomen 'j,quot; antwoordde Von Baldowitz.

„Het is alsof die woudreuzen op terrassen geplant zijn en hun bladerendak gelijk geschoren is,quot; ging Van Berkenstein voort. „Maar wat zijn dat voor koepelvormige verhevenheden, welke hier en daar boven dat gewelf uitsteken en door hun glinsterend lichtgroen zoo aangenaam het donkere loof van het geheel schakeeren?quot;

„De Rasamala duldt geen slinger- of parasietplanten in zijn nabijheid. Hij is te hoog en te glad van stam, dan dat die er zich aan zouden kunnen hechten. Toch is er een Ficus-soort, bij de inlanders Kiara aroy geheeten, die de beklimming onderneemt. Heeft de stam van zoo n vijgeboom, die beneden aan den grond op luchtwortels als op stutten rust, naast een Rasamala-wortel geschoten, dan verheft hij zich vervolgens, schuin opschietende, zonder zijtakken, zonder verdere luchtwortels, ter hoogte van 70 a 80 voet naast zijn buurman, vormt als het ware een enkel reusachtig touw zonder geledingen of kronkels van nagenoeg een voet dik. Is hij in de nabijheid van de loofkroon gekomen, dan eerst botten zijn luchtwortels uit. Hij omknelt daarmede spiraalvormig den hoofdstam, bedekt hem met een dicht netwerk van groote en fijnere mazen, vormt dan in het veroverde gebied zijn stam en takken, tooit zich met zijn glinsterend zacht loof en vertoont zoo soms 150 voet boven den grond een boom, bovenop een anderen verheven.quot;

„In welk een majesteit kan toch de verbazende groeikracht der natuur zich vertoonen!quot; riep Van Berkenstein bewonderend uit.

„Gij moest hier in Maart of April kunnen staan,quot; ging Von Baldowitz voort. „Dan bloeien de Rasamalaboomen; dan is dat bladerengewelf met millioenen en millioenen kleine roode bloempjes als doorweven en verkrijgt de geheele oppervlakte als een gulden weerschijn.quot;

„Ja, dat moet een fraai tafereel zijn,quot; zuchtte Van Berkenstein. „Maar wat zinkt dat bladerendak daarginds als in een kolk weg! Hoe hoog zijn die boomen wel en hoe diep is dat ravijn hier?quot;

') Rasamala = Liquidambar Altingiana, een prachtige boom, tot de Hatnamelidaceeën behoorende.

97

13'

-ocr page 484-

OVER ÏJIPANNAS NAAR GOENOENG J1ALANÖ.

„De zool van de beek ligt daar ongeveer 120 M. of ruim 380 voet lager dan het punt, waarop wij ons bevinden. Een volwassen Kasamalaboom bereikt gewoonlijk een hoogte van 150 voet.quot;

„Honderd vijftig voet?!quot;

„Ja, en soms meer. Stelt daarnaast onze prachtigste eiken, die ten hoogste 75 voet halen, dan zouden zij er naast staan als een gewone knaap naast een reus.quot;

„De natuur is wonderschoon hier! Maar heeft dat Rasamalahout eenig nut ?quot;

„Het is een der beste houtsoorten, welke Java voortbrengt. Te Batavia heeft zoo'n boomstam, die bij volle ontwikkeling tien voet boven den grond nog een doorsnede van ruim zes voet heeft en ter hoogte van 60 voet nog vijf voet diameter meet, een groote waarde.quot;

„Wel, dan staat hier een fortuin!quot; meende Van Berkenstein.

„Ja, als die fortuin beneden te brengen was,quot; lachte Von Baldowitz. „Maar het is ongelooflijk, welke inspanning het vereischt om zoo'n boom slechts bij het landhuis te brengen en hoeveel arbeidsloon dat kost. Maar.... het is tijd dat wij voortmaken.quot;

Van Berkenstein wierp nog een blik op dat schoone ravijn en voort ging het alweer helling op en helling af.

Bij kampong Tjoeroek scheidde zich een voetpad van den weg. Dat moesten onze ruiters volgen, om het einddoel van hun tocht, het koflie-établissement Passir Malang, te bereiken.

Ook dat pad klom steeds. Het ging thans door het dichte woud al hooger en hooger en voerde voorbij het triangulatie-signaal op Goenoeng (laroengsang, hetwelk te midden van het bosch gemetseld was.

„Hier zijn wij op een hoogte van 900 M. of ruim 2860 voet. Wij hebben nu nog iets meer dan een paal af te leggen, om het établissement te bereiken, maar moeten daarbij nog ruim 170 M. of ruim 540 voet klimmen; dat maakt dus ongeveer drie voet per meter.

„Dat is natuurlijke helling, een aardige klim,quot; zei luitenant Visbergen.

„Ja, als de helling gelijkmatig verdeeld was: maar dat is zij niet. Er zijn dan ook gedeelten, welke, wanneer het pad niet zigzagsgewijze opwaarts kronkelde, niet te bestijgen zouden zijn.quot;

Vol moeite stapten de paarden voort. Eindelijk opende zich het woud en reden de toeristen een koffietuin binnen. Die overgang was plotseling. Zooeven te midden van het oerwoud, dat ternauwernood eenige zonnestralen liet doorglijden, nu op een open ruimte, waar, hoewel spaarzaam, de dagvorstin toch haar licht vroolijk en helder kon doen doordringen. Wat waren die Dadapboomen klein en dwergachtig bij die slanke en fiere Rasamala's, die, aan machtige zuilen gelijk, daarginds met hunne gladde en grauwe stammen terugweken om plaats te maken voor 's menschen cultuur.

98

-ocr page 485-

OVER TJIPANNAS NAAK GOENOENG MALANO.

Welk een fraai uitzicht bood evenwel hier die aanplant van de jonge koftieboompjes! Regelmatig in rij en gelid geplant, vormden zij met hun schaduwboomeu en hun eigen fraai glinsterend groen, een lief genuanceerd schaakvormig tapijt, dat, langs de scherpe hellingen afdalende, beneden in het ravijn op een diepte van 800 voet omzoomd werd dooide bruisende wateren van de kalie Tjitrap, die daar als een zilveren lint kronkelde en het geheel schilderachtig omlijstte; terwijl op den tegenovergestelden oever van de beek zich weer het hoogwoud, als steigerende met den steilen bergwand, verhief en een donkeren achtergrond vormde, dat het voorgelegen gedeelte heerlijk deed Uitkomen. Het tafereel kwam nog helderder uit dan het kon, door een wit waas, dat als het ware over den jongen koffieaanplant uitgespreid lag. De boompjes namelijk waren in vollen bloei en de witte bloesems prijkten bij iederen bladokselknoop in dichte bouquetten en verleenden iederen tak, meer van nabij gezien, het uitzicht eener gekringde pluim, afwisselend uit witte en groene strooken bestaande. Een zachte, iïjne geur, die eenigermate aan Perubalsem, met amber vermengd, deed denken, steeg uit de millioenen bloesems op en doortrok de geheele atmosfeer.

Von Baldowitz schonk zijn gasten slechts weinige oogenblikken om dat tafereel te genieten. Hij drong aan, met het oog op de vermoeide paarden, op voortzetting van den tocht en eindelijk bereikten de toeristen, na nog ruim een kilometer midden door jonge en oude koffietuinen afgelegd te hebben, het établissement Passir Malang.

99

-ocr page 486-

ELFDE HOOFDSTUK.

Een koffie- en kina-a

De ontvangst was even goed voorbereid te Passir Malang als zij te Tjipannas geweest was. Ali had eer van zijn werk; hij had het vertrouwen van mevrouw Von Baldowitz niet te schande gemaakt. Rijsttafel, thee, diner, slaapvertrekken, badbenoodigd-heden, verlichting, enz., dat alles was zoo goed in orde, als slechts de omstandigheden gedoogden.e ontvangst was even goed voorbereid te Passir Malang als zij te Tjipannas geweest was. Ali had eer van zijn werk; hij had het vertrouwen van mevrouw Von Baldowitz niet te schande gemaakt. Rijsttafel, thee, diner, slaapvertrekken, badbenoodigd-heden, verlichting, enz., dat alles was zoo goed in orde, als slechts de omstandigheden gedoogden.

Toen de heeren, na een heerlijk maal, zoo omstreeks zeven uren van tafel opstonden en naar buiten traden, scheen de maan hoog aan den hemel en overgoot alles met haar zilverglans. Ali bracht stoelen bij. Von Baldowitz bood zijn gasten een heerlijke sigaar aan en weldra zaten de vier mannen, stil en stom van bewondering, den schoonen avond te genieten, een avond, die alleen in de keerkringslanden zoo verheven kan voorkomen.

De gasten van Von Baldowitz zaten op een klein vierkant plein, dat, zacht hellend van maaiveld, overal door koffietuinen begrensd werd. De gladde bladeren van de koffiestruiken glinsterden onder het maanlicht, alsof de geheele aanplant met millioenen zilverloovertjes bezaaid was. Op ettelijke honderden passen achter de tuinen verhief zich het hoogwoud in al zijn majesteit en vormde een donkeren achtergrond, waartegen het voorliggende, meer verlichte gedeelte te heerlijker uitkwam. Dat hoogwoud vormde, het terrein volgende, een golvende lijn op het donkere blauw des hemels, die aan de linkerzijde der toeschouwers steeg, steeg, nogmaals steeg, tot zij op een hoogte van ruim 1500 voet boven de waarnemers als een zwarten wand daarstelde, die ternauwernood op duizend voeten afstand verwijderd was. Het luchtruim was allerwegen met den heerlijken geur van de kuftiebloesems vervuld. Het was doodstil in de natuur: geen windje, dat in de loofki-onen suisde, geen nachtvogel, die met doffen wiekslag het luchtruim kliefde; alleen de kleine Tjitrap, hier een lief beekje, ternauwernood een sprankje, dat over zijn rotsachtig bed en

-ocr page 487-

EEN KOFFIE- EN KINA-AANPLANT.

langs zijn met „sajor kodokhquot; ^ bekleede oevers soms schuimend en bruisend voortspoedde, liet haar /acht en zoo harmonisch gemurmel hooren, waardoor de stilte nog meer uitkwam.

„Stil, als in de ure des gebeds!quot; prevelde Yan Berkenstein binnensmonds, maar toch hard genoeg om door Von Baldowitz gehoord te worden, die zich vergenoegde even te glimlachen.

Zij zaten daar nog een poos, zonder verder een woord te wisselen, als angstvallig die plechtige stilte te verbreken; toen liet zich plotseling een scherp geluid waarnemen, dat geen schreeuw, geen kreet mocht genoemd worden, maar de meeste overeenkomst met een uiterst scherpe luchttrilling van hoogen toon had, waardoor de gehoorvliezen onaangenaam aangedaan werden. Doch, alsof het een signaal was: op dat eerste geluid en bijna op hetzelfde oogenblik weerklonken duizenden en duizenden van die geluiden in alle mogelijke tonen, van boven, van beneden, van rechts, van links, van alle kanten. Het was of op ieder takje, op ieder boomblad, op ieder grassprietje een onzichtbare muziekmeester plaats genomen had, die de lucht met het getril zijns instruments verscheurde. Het was letterlijk oorverdoovend.

„Wat is dat'?quot; vroeg Tan Berkenstein verbaasd.

„St! luisteren!quot; mompelde Van Muuren eenigszins gebiedend.

Het concert hield aan. Het weerklonk heinde en ver, waarheen de oorschei]) zich ook wendde. Het was alsof de muzikanten een oppervlakte van minstens een halve mijl in 't vierkant besloegen.

Plotseling en zonder eenige waarneembare oorzaak hield dat getril op. De overgang van dat snerpend geluid tot die diepe stilte was zóó groot, dat de gehoorvliezen als een verademing ondergingen.

„Maar, wat was dat?quot; vroeg Van Berkenstein nieuwsgierig.

„St! luister!quot; gebood Van Muuren andermaal zacht.

Die stilte kon ternauwernood een paar minuten geduurd hebben, toen plotseling het geheele koor met volle kracht weder inviel, dat een tiental minuten volhield en daarna weer plotseling zweeg als om adem te halen. Onverpoosd ging dat op die wijze voort.

„Maar nogmaals, wat is dat?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Een klein insect,quot; antwoordde Von Baldowitz, dat ik nog maar zelden te zien heb gekregen. Maar wacht... .quot;

En zich tot Ali wendende, die bij de deur van het huis op zijn hurken zat, sprak hij tot dezen eenige woorden. De man sloop zachtkens het pleintje over, naderde de kottie-struiken zonder gerucht te maken en zonder het concert te storen, stond een oogenblik met alle aandacht te turen, greep toen toe en bracht bij de verzamelde heeren een insect,

') ,Sajor kodokhquot; (kikvoi'schcn-groente) — Nasturtium Tndicum. Heeft alle overeenkomst met onze waterkers.

101

-ocr page 488-

EEN KOFFIE- EN KINA-AANPLANT.

dat hij gevangen liad. Maar hoogst opmerkelijk was het, dat met dat toegrijpen de muziek plotseling afgebroken was en allerwegen weer een doodsche stilte heerschte.

„Het is een fraaie groen- en roodkleurige cicade ') van de grootste soort met ondoorzichtige vleugelen,quot; sprak Tan Berkenstein, die het beestje van Ali aangenomen had. „Zoo, zijn dat die levenmakers?quot;

„Ja,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Zij worden door de inlanders „tongeret oetanquot; ') genoemd. Hebt gij wel opgemerkt dat die duizenden insecten allen nauwkeurig maat houden, dat zjj allen volkomen op hetzelfde tijdstip aanvangen en ophouden, hoe kort ook de toon worde aangeliouden of hoe dikwerf de tusschenpoozen op elkander volgen?quot;

„Ja zeker; liet is alsof een orkestmeester hen dirigeert.quot;

„Dat concert zal nu tot omstreeks negen uren duren; dan zal alles zwijgen en het zal weer doodstil rondom ons zijn.quot;

„Drommels! dan wordt het tijd, dat de muzikanten hun instrumenten opbergen.quot; meende luitenant Tisl)ergen, die op zijn horloge keek. „Kijk, het is juist negen uren.quot;

En hadden werkelijk de insecten hun instrumenten opgeborgen, of waren zij dooide vangst van Ali verschrikt geworden? Genoeg zij het, dat de ingetreden stilte bleef voortduren. Het concert zou eerst den volgenden avond na zonsondergang hervat worden.

„Maar,quot; ging Tan Berkenstein voort, „toen wij straks na den maaltijd buiten kwamen, was toch de zon leeds onder, doch wij hoorden niets. Wij bewonderden integendeel de plechtige stilte.quot;

„Dat is zoo,quot; antwoordde Von Baldowitz. „Wij zijn echter nogal luidruchtig naar buiten getreden en gij hebt kunnen ontwaren, dat slechts weinig genacht noodig is geweest, om het concert te storen.quot;

Het gekout werd nog eenigen tijd voortgezet. Onder het genot van een glas wijn en een overheerlijke sigaar, vloog de tijd in die heerlijke natuur om. De maan begon het zenith te naderen, toen plotseling een paar honden van het établissement woedend aansloegen. Ali sprong op en fluisterde zijn heer iets in het oor. Ook de opziener van het établissement trad naar buiten om te waarschuwen.

„Er is onraal in de buurt,quot; sprak Von Baldowitz. „Onmogelijk is het niet, dat er een tijger in de tuinen rondsluipt.quot;

„Duivels!quot; zei Van Berkenstein, „dan komt het mij voor, dat het niet van gevaar ontbloot is, zoo buiten te zitten.quot;

„Dat is het ook niet,quot; lachte de gastheer.

„En dat zegt gij nu eerst?quot; vroeg Van Berkenstein, terwijl hij opstond.

102

„Met uw vexlof! vóór het aanslaan der honden was er geen gevaar; dat kan ik u verzekeren; maar liet wordt toch tijd om binnenshuis te gaan.quot;

') Tongeret oetan r= Tosena fasciata.

-ocr page 489-

EEN KOFFIE- EN KIXA-AANTLANT.

„Zou ei' geen gelegenheid zijn dien tijger te schieten?quot; vroeg luitenant Visbergen.

„Bij dat fraaie maanlicht zou de gelegenheid zelfs mooi zijn!quot; zei Von Baldowitz. „Haar.... om een tijger te schieten, moet men een geweer hehhen, en wij hebben, het geval niet voorziende, geen wapens medegenomen.quot;

„Hoe jammer!quot; zei de luitenant. „Maar zijn er in het établissement geen wapens?quot;

„Ja, de opziener heeft een oud model silex-geweer, waarmede hij op het eerste alarmsignaal der honden naar buiten is geschoven. Het is....quot;

Een schot in de nabijheid brak den volzin af. Een oogenblik later trad de opziener binnen.

„Het was maar een „tjellengquot; (wild zwijn) 1) zei hij. „Ik heb hem op een kleinen afstand van hier geschoten.quot;

„Dus een valsch alarm!quot; lachte Von Baldowitz. „Komt, laat ons het wild gaan bezichtigen! Waar een tjelleng geschoten wordt, daar is geen tijger in de nabijheid.quot;

Het was een prachtig dier met kolossale slagtanden, hetwelk neergelegd was.

„Dat zal morgen een lekker gebraad geven, nietwaar Franciscus?quot; wendde zich Von Baldowitz tot zijn opziener, die, tevreden over zijn mooi schot, lachend knikte.

„Komt, mijne heeren!quot; sprak de gastheer verder. „Middernacht is niet ver meer. Wij znllen bij deze heerlijke temperatuur een uitmuntenden slaap genieten. Morgen is het vroeg dag en dan de kottietuinen in!quot;

103

Zoo gezegd, zoo gedaan. Weinige oogenblikken later lagen allen op het koffie établissement Passir Malang in een allerverkwikkendsten slaap gedompeld.

Den volgenden morgen werd door Von Baldowitz al vroeg „overalquot; gemaakt. Nadat zijn gasten een verfrisschend bad in de Tjitrap genomen en behoorlijk ontbeten hadden, grepen zij ieder een stevigen wandelstok en waren in een ommezien in de tuinen. De gastheer voorzag zich bij zijn vertrek van een Hink jachtmes.

„Mij dunkt,quot; sprak Von Baldowitz, „dat het rationeel genoemd kan worden, wanneer ik een klein overzicht van de geschiedenis der koffie lever: Duitsche geneesheeren hebben het eerst in de zestiende eeuw van het koffiegebruik in Europa gewag gemaakt, doch als geneesmiddel, niet als versnapering. Volgens den wetenschappelijken naam 2), zou de koffie-struik Arabië tot vaderland hebben en dat is ook langen tijd geloofd geworden. Uit Arabische overleveringen evenwel is aangetoond, dat de bakermat dier plant in Abyssinië te zoeken is, alwaar ook, volgens sommige reizigers, uitgestrekte wouden van koffieboomen aangetroffen worden, terwijl hij in Arabië nooit in het wild groeiende gevonden is. ()p het einde der zeventiende eeuw werden de eerste koffieplanten uit Malabar op Java ontvangen.

') Tjelleng = Sus verrucosus. ') Coffea arabica.

-ocr page 490-

EX KI\A-AANPLANT.

104

KEN KOtTlE-

Zij werden in het begin der achttiende eeuw door Hendrik Zwaardekroon andermaal ingevoerd en het is onder het bestuur van dien Opperlandvoogd, maar vooral onder Maarschalk Daendels, dat de cultuur daarvan zich zeer heeft uitgebreid.

„De koffie behoort tot de familie der Eubiaceeën. Het is in den regel een struik, maar bij gunstige omstandigheden kan die struik tot een boom ontwikkelen, die tot tien meter hoogte kan erlangen. De struik maakt horizontale takken, die, zooals gij zien kunt, niet dik worden, in de lengte doorschieten en een sterke neiging tot neerbuiging toonen.

„Ziet, de bladeren zijn van elliptischen vorm, loopen aan beide uiteinden puntig toe, zijn gaafrandig, glad en glanzend en vertoonen een donkergroene kleur. Zij hebben korte stelen, groeien kruiswijs op onderlinge afstanden, die door verschillende omstandigheden als: weligen groei, licht en schaduw, bepaald en gewijzigd worden. De bloesem is klein en, zooals gij zien kunt, uit vijf bloembladeren bestaande. Den geur ruikt gij; hij is zacht en komt den ambergeur nabij. Ziet, die bloesems ontspruiten in bundels tot van zestien stuks in bladoksels. Zij tooien dan de takken sierlijk; maar die pracht duurt hoogstens twee dagen: dan verflenst de bloesem, wordt bruin en valt af.

„De vrucht, die nagenoeg een eironde gedaante heeft, is eerst donkergroen. Die kleur wijzigt zich evenwel met de ontwikkeling en wordt opvolgend lichtgroen, geel, geelrood, rood en donker ponceau. Die laatste tint duidt haar rijpheid aan. Onder de vleezige buitenschil bevindt zich een slijmerige pap, die suikerhoudend is en de zaden omgeeft. Die zaden bevinden zich paarsgewijze met hun platte zijden tegen elkander in een geelachtige hoornschil ....'■

„En de mannetjes-koffie dan?quot; vroeg Visbergen.

„Deze is een afwijkende vorm, waarbij een der tweelingzaden niet tot ontwikkeling gekomen is of waarbij beiden saamgegroeid zijn. Ze kan onder de monstruositeiten gerangschikt worden, evenals de meer zeldzame gevallen: dat meer dan twee zaden in ééne hoornschil besloten zijn.

„De koffie groeit op Java het weligst op een hoogte van 1000 tot 4000 voet boven de oppervlakte der zee. De beste gronden voor de koffiecultuur zijn de boschgronden, die mul, 'os en bruin of zwart gekleurd zijn en meerendeels zuivere teelaarde bevatten. Op hellende terreinen, zooals deze, is de aanleg van terrassen onontbeerlijk. Zooals gij ziet, zijn de hoornen in rij en gelid geplant op een ouderlingen afstand van zes voeten van elkander. De tuinen zijn doelmatig door wegen doorsneden, welke ongestoorde nadering van alle zijden vergemakkelijken.quot;

Terwijl Von Baldowitz zoo toelichtte, wandelde ons viertal door die tuinen, die zich voor hun oogen opdeden en allerwegen de berghellingen bedekten. Het was een schoone morgen. Een zachte, maar frissche bergwind ruischte door de boomen. De zon begon achter de nokken van het Malang-gebergte te voorschijn te treden. Zij had evenwel nog geen kracht genoeg om onaangenaam voor de wandelaars te

-ocr page 491-

EEN' KOFFIE- EN KINA-AANPLANT.

worden, die de opmerking maakten, dat het zoo heerlijk was als op een fraaien Meimorgen in Europa.

„Ziet,quot; ging Von Baldowitz voort, „tusschen de rijen koffleboomen ziet gij een ander-gewas, ook behoorlijk in rij en gelid geplant. Dat zijn de zoogenaamde schaduwboomen. Hoewel het nut dier schaduwboomen wel eens in twijfel getrokken wordt, zijn toch de meeste koffietuinen op Java daarvan voorzien. Ik voor mij houd ze voor noodzakelijk en ben overtuigd dat, bij afwezigheid van schaduw, de plantsoenen veel minder product, zoowel in qualiteit als quantiteit, zouden afwerpen. Bij het planton van schaduwboomen dient er vooral op gelet te worden, dat de te bezigen soorten zeer snel groeien, dat zij niet te veel voedsel aan den grond onttrekken en dat zij niet te machtige loofkronen ontwikkelen, waardoor zij te veel schaduw zouden geven; want de koffieboom is niet lichtschuw. Op Java worden daartoe de verschillende Dadap-soorten '), maar vooral de Dadap minjak 2) gebezigd. Waren wij ettelijke weken verder in het seizoen, dan zoudt gij al die schaduwboomen in vollen bloei zien, hetgeen een waarlijk prachtig gezicht zou opleveren. Die bloemen zijn schitterend rood van kleur en de berghellingen vertoonen zich dan als met purper overtogen, waartusschen het glinsterend loof der koffieboomen allerbevalligst uitkomt. Op Sumatra wordt, in plaats van de Dadap, meestal de „Djoearquot; 3) gebruikt voor schaduwboom.quot;

„Hoe verkrijgt men de koffleplantjes bij het aanleggen der tuinenf vroeg Van Berkenstein. „Ik zie daar boompjes in alle stadia van ontwikkeling.quot;

„Bij iederen oogst vallen een zeker aantal vruchten op den grond, die daar in den lossen, vochtigen grond onder de schaduw der boomen ontkiemen. In den regel zijn het de rijpste bessen, die afvallen en bijgevolg zijn die plantjes wel de beste, die men bezigen kan. Maar, daar die plantjes niet voldoende voorkomen, wanneer groote tuinen moeten bepoot worden, zoo legt men kweekbeddingen aan, waarop men de koffiezaden, slechts nog in de hoornschil besloten, op een ouderlingen afstand van ongeveer eon clM. en een cM. diep plant. Het aanleggen van kweekbeddingen vereischt vele zorgen en is niet het werk van iedereen,

„Wanneer de plantjes op de kweekbeddingen voldoende ontwikkeld zijn om tot de overplanting te kunnen overgaan, — hetgeen na. zes tot negen maanden plaats heeft, — dan worden zij voorzichtig met een flinken kluit aarde om de wortels uit de bedding genomen en in de kuilen gebracht, die maanden te voren reeds tot hun ontvangst gereed gemaakt zijn.

105

„Het terrein moet nu verder in zooverre van onkruid gezuiverd blijven, dat de

') Dadap in liet algemeen Eretrina indica. '2) Dadap minjak — Hippaphorus subumbrans. ;l) Djoear = Cassia florida.

-ocr page 492-

EEN' KOFFIE- EN KINA-AANPLANT.

jeugdige kofHeboompjes geen hinder ondervinden; voor behoorlijke afwatering moet gezorgd en verder moeten alle maatregelen getroffen worden, om het jeugdige plantsoen tegen beschadiging te beveiligen.

„In goede gronden begint zoo'n jong plantsoen in het derde jaar vruchten af te werpen en wel een halve pikol per bouw, in het vierde ongeveer 2Vs pikol, in het zesde 5 pikols. Dat is ongeveer het maximum, hetwelk bereikt wordt. Zijn de gronden schraal, dan is de levensduur van den koftieboom ongeveer twintig jaren, maar dan is de productie op het 16(llt;1 jaar reeds minderend en weldra het inzamelen niet meer waard. In goede gronden evemvel treft men tuinen aan, die 30 en 40 jaren oud zijn en nog overvloedig opbrengen. Goed verzorgd en behoorlijk gemest, kan de koffiestruik een lionderdjarigen leeftijd bereiken en gedurende dien tijd vele vruchten afwerpen. Voorbeelden genoeg zijn daarvan aan te halen.quot;

„Maar wanneer de hoornen vruchten beginnen af te werpen, is het dan met zorgen gedaan1?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Volstrekt niet. Steeds moet voortgegaan worden om den grond vrij van het meest schadelijke onkruid te houden. Vóór en na den regentijd heeft een diepe grondbewerking plaats, terwijl tegen den tijd, dat de koffie bessen rijpen en de groote oogst een aanvang moet nemen, een algemeene schoonmaak van den tuin noodig is.

„Zietdaar, wat in de tuinen te zien en te leeren valt. Op ettelijke bijzonderheden na, weet gijlieden nu net zooveel van de koffiecultuur als de planter.quot;

„Jawel,quot; lachte Visbergen, „wij kunnen dadelijk aan den gang. Een vijfhonderd honws woeste gronden, wat kapitaal en wij zijn aan den slag. Met een beetje geluk zitten we weldra op het plein 1813 in Den Haag of op den Velperweg te Arnhem de vruchten van ons koffieverstand te genieten. Maar in afwachting daarvan, wenschte ik nog wel wat meer te vernemen van de cultuur, waarmee zoo vele fortuinen gewonnen zijn, dat men watertanden zou, wanneer men alleen maar de sommen hoort opnoemen.quot;

„Wat wilt gij nog weten f'

„Hoe geplukt, hoe bereid, hoe gepakt en hoe aan de markt gebracht wordt. Niets meer of minder dan dat.quot;

„Zeer bescheiden,quot; lachte Von Baldowitz. „Luistert: De koffieboom bloeit gewoonlijk driemaal 's jaars en daardoor verkrijgt men een voorpluk, een grooten pink eii een napluk, die evenwel elkander spoedig opvolgen. Zooals gij zien kunt, treft men aan één koffieboom tegelijkertijd bloesem, onrijpe en rijpe vruchten aan. Bij zoo'n omstandigheid en helpt het weder wat mede, dan loopen de verschillende plukken wel eens in elkander. De pluk geschiedt gewoonlijk door vrouwen en kinderen, die hun gevulde mandjes aan de pakhuizen komen afleveren.

„Daar worden de bessen op hoopen gestapeld om gedurende een paar dagen eene broeiing te ondergaan, die de omhulsels doet bersten. Zij worden daarna in de

106

-ocr page 493-

mÊM

%*jf. 'lt;•£

5s»S ■

sffltfiï'tquot; v' •S.V,quot; ' A,

•lt;.v i' -i .■■lt;lt;?•gt;

wmm

Sm,.. 'MH mm '■■■ys- .

.^SïV:.. quot;■VÏ :^5,

Mt

f-*

PS^Ü -Y\ gt;- ■V-'

vj-'amp;'A,''

;s*B)

w

|p

V-;W.'

m

Cf.«

ü:

Jis

frt. j/'i.

■!... k .'L,. iïïT

. 4.

: ï'.

loorlijke afwatering moet gezorgd it jeugdige plantsoen tegen bescha-

het derde jaar vruchten af te ongeveer 2Vj pi kol, in het zesde : wordt. Zijn de gronden schraal, jaren, maar dan is de productie ilen niet meer waard. In goede ren oud zijn en nog overvloedig koffiestruik een honderdjarigen werpen. Voorbeelden genoeg zijn

b werpen, is het dan met zorgen

mi den grond vrij van het meest heeft een diepe grondbewerking 311 de groote oogst een aanvang dig is.

i. Op ettelijke bijzonderheden na, anter.quot;

aan den gang. Een vijfhonderd slag. Met een beetje geluk zitten slperweg te Arnhem de vruchten arvan, wenschte ik nog wel wat irtuinen gewonnen zijn, dat men ort opnoemen.quot;

de markt gebracht wordt. Niets

De koffieboon! bloeit gewoonlijk seen grooten pluk en een napluk, it, treft men aan één koffieboom ■oo'n omstandigheid en helpt het wel eens in elkander. De pluk vulde mandjes aan de pakhuizen

■om gedurende een paar dagen sten. Zij worden daarna in de

vri-'* ^ A

... ; ' -t'r

i

•'yv*

;:'r-

r'-t

- g

W.'K r ',ï-

'gt;:$$•

iéiMi:

fijÊLl

Wm-%

.a

■■■4, kffat'

*

rw^

kMik

* ÜHw

'' y, ■

li

WJstt '■$'

VMWM'

' i

^■'4

•U-V'.iW

4fr v

IMm «

-ocr page 494-

EEN KOFFIE- EN KINA-AANPLANT.

„De kinaboom is afkomstig van Middel-Araerika. Hij groeit daar verspreid te midden lt;ler bosschen; zelden worden vele specimina bij elkander aangetroffen. Er worden daar boomen gevonden van 80 voet hoogte, die een stamomtrek van 5 voet hebben. De geschiedenis van de overbrenging der plant naar Java zou bij onze wandeling te lang wezen. Daaromtrent verwijs ik naar de werken van Junghuhn en Van Grorkum, die haar uitstekend hebben beschreven. Ook ga ik voorbij, hoe men er toe gekomen is, om, na talrijke proeven en langdurig rondtasten, de tegenwoordige soorten aan te planton. Want van de vele soorten en ondersoorten, die de Chinchoneeën aanbieden, worden nog slechts de C. Ledgeriana en C. Officinalis aangekweekt en de Succirubra-plantsoenen behouden. Deze zijn het, die het meeste kinine-gehalte bezitten.quot;

„En welke van die drie soorten bevolkt deze tuinen ?quot; vroeg Van Berkenstein.

,,0! de Ledgeriana,quot; sprak Von Baldowitz met vuur. „Vóór de invoering van die soort gold een kininegewin van 80/o van Amevikaansche basten voor bevredigend en van 5% voor buitengewoon. Van de Ledgeriana wordt gewoonlijk 7, soms 8% gewonnen. In 1879 werd dan ook voor sommige gedeelten tot /' 10.50 per half K.G. gemaakt. De tijden zijn wel veranderd. Maar laat mij met mijn cultuurbeschrijving voortgaan!

„Zooals gij ziet, wordt de grond ontwoud en bewerkt evenals voor koffie-aanplant. De zaden worden vooraf eenigszins geweekt en daarna in bloempotten, gevuld met zuivere, maar vochtige klei, die met een laagje zand overdekt is, gezaaid. Zoodra het zaad ontkiemd is en een viertal blaadjes gevormd heeft, hetgeen in omstreeks 30 dagen plaats heeft, worden de teere plantjes voorzichtig één voor één in bloempotten, met gezuiverde tuinaarde gevuld, overgeplant. In iederen bloempot komen zoowat naar gelang van zijn grootte vijf of zes van die plantjes. Na vier of zes maanden zijn de plantjes zóó ver, dat zij elkander in den weg staan. Zij worden dan op kweekbeddingen overgebracht. Een jaar na de uitzaaiing hebben de plantjes de hoogte van een voet bereikt en dan kiest men een gunstig tijdstip uit om ze in den vollen grond over te brengen.

„Maar niet alleen door zaad, ook door stekken en afleggers (marcottes) wordt de kina-cultuur bevorderd. Men is zelfs overgegaan om op Succirubra-stammetjes Ledgeriana-twijgjes te enten. Men grondt daarop zelfs de hoop om zoodoende te geraken tot het kweeken van Ledgeriana's met tien en meer percent kinine-gehalte.

„De plantjes worden nogal dicht bij elkander geplant, zoodat er nagenoeg 1500 op de oppervlakte van een bouw te staan komen. In de eerste jaren wordt dan slechts op geregelde tijden het welig opschietende onkruid platgetrapt en voorzichtig, om de boompjes niet te beschadigen, diep in den grond begraven. Een flinke grondbewerking mist in den regel haar uitwerking niet.

„In het vijfde jaar beginnen de boompjes elkander te hinderen en moet een eerste uitdunning plaats vinden. Die eerste uitdunning bedraagt zoo omstreeks een honderdtal boomen per bouw en al dadelijk leveren die een uiterst gewild product op. In het zesde

108

-ocr page 495-

EEN' KOFFIE- EN K1NA-A.ANPLANT.

jaar wordt een nog grootere uitdunning van 200 boomen bewerkstelligd, waarna, indien de sterfte op een tweehonderdtal boomen berekend wordt, de overblijvende duizend voldoende vrijstaan om elkander niet te hinderen, maar toch genoegzaam te steunen. De uitdunningen geschieden door den boom te ontgraven, om den wortelbast te gewinnen, die niet te versmaden is, maar ook, omdat de stompen later welig zouden uitschieten, waardoor de overblijvende boomen spoedig gehinderd zonden worden en het doel der uitdunning hersenschimmig zoude gemaakt worden.

„Nog altijd worden de overblijvende boomen geschild, dat wil zeggen: er worden lange reepen bast uit den stam en de zware takken gesneden. Daartegen bestaan vele bedenkingen, omdat die verwondingen nooit geheel genezen. Daarom wordt door iederen planter zoo reikhalzend uitgezien naar de resultaten van de schraping der basten, die in de gouvernements-aanplantingen plaats heeft en die, volgens beweren van enkelen, een even goed product zoude afwerpen, zonder de boomen aanmerkelijk te beschadigen.

„In het zevende, achtste, negende en tiende jaar wordt met die schilling voortgegaan, waarna de boom op stomp gekapt wordt. Die stompen schieten weer weelderige loten uit, welker basten later opnieuw oogstbaar worden.

„De basten worden zorgvuldig in luchtige loodsen gedroogd, daarna gesorteerd en eindelijk in kisten, die ongeveer 70 K.Gr. bevatten, verpakt en naar de havenplaatsen vervoerd.

„Zietdaar ook de geheimen der kina-cultuur ontvouwd,quot; zoo eindigde Von Baldowitz zijn toelichting. „Ik hoop dat ik, zonder in uitvoerigheid vervallen te zijn, duidelijk genoeg geweest ben.quot;

De heeren betuigden hun dank.

„Wij weten nu van waar dat walgelijk bittere goedje komt, hetwelk de heeren geneeskundigen ons in het lijf stoppen, wanneer wij door koorts bezocht worden,quot; lachte Visbergen.

„Het doet mij genoegen, den kinaboom eens van nabij te hebben kunnen waarnemen,quot; betuigde Van Berkenstein. „Het is een winstgevende zaak, zoo'n kina-aanplant, nietwaar ?quot;

„Met de vroegere prijzen een goudzaak. Tan de tegenwoordige prijzen kou nog iets af, maar niet veel meer, om het een goede zaak te blijven noemen. Maar in het belang der menschheid is het te wenschen, dat kina bereikbaar blijve voor ieders beurs!quot;

„Maar heb ik niet hier of daar gelezen, dat er een surrogaat voor de kina gevonden is?quot; vroeg Van Muuren. „Dat zou een klap aan de cultuur brengen.quot;

„Dat zal zoo'n vaart niet loopen,quot; verzekerde Van Berkenstein. „Ik heb den loop der zaken vrij nauwkeurig gevolgd. Uit Zweedsch teer is men geslaagd een alkaloid te trekken, dat synthetisch en analytisch geheel en al met kina-alkaloïd overeenkomt, maar wat therapeutisch hoegenaamd geen werking heeft.quot;

„Daar heeft men wat aan!quot; lachte Visbergen. „Kina, welke geen koorts geneest!quot;

„Ja, maar uit datzelfde teer werd een andere stof getrokken,quot; ging Van Berkenstein

109

-ocr page 496-

KEN KOFFIE- EN KINA-AANPI.ANT.

voort, „kinoliënquot; genaamd, die met de samenstellende deelen van de kina niets gemeen heeft, maar de genezende kracht er van bezit. Ja, er zijn zelfs geneeskundigen, die deze kinolien hoven de kinine stellen.quot;'

„Te drommel!quot; zei Von Baldowitz, „Is dat zoo?quot;

„Ja, maar • • • •

„Oh! er is een maar?quot; vroeg de gastheer met een zucht van verlichting.

„Ja, en een groote maar, en die is: dat om een heel klein beetje kinolien te verkrijgen, men eenige vaten teer noodig heeft. Om b. v. een ons kinolien te verwerven, zou men een geheel teermeer ter beschikking moeten hebben.quot;

„Dus nagenoeg zooals de nicotine m de tabak voorkomt,quot; meende Visbergen.

„Dan zal ik mij maar niet ongerust maken,quot; antwoordde Von Baldowitz.

Von Baldowitz verhaalde zijn gasten nu verder, dat op de hellingen van den Goenoeng Hambalang ook uitgestrekte koffie- en kina-tuinen werden aangelegd en dat te Tjibadak op de hellingen van den Goenoeng Palasari koffietuinen bestonden.

„Krijgen wij die ook te zien?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dan zou ik u een zeer vermoeienden tocht moeten laten ondernemen. Te Tjibadak zoudt gij niet méér zien dan gij hier hebt kunnen waarnemen en de kina-tuinen te Hambalang zijn nog slechts in hun wording. Neen, ik zal u die moeite maar besparen.quot;

no

-ocr page 497-

Al pratende waren de wandelaars de grenzen van den kina-aanplant genaderd enl pratende waren de wandelaars de grenzen van den kina-aanplant genaderd en

stonden nu aan den rand van het ongerepte bosch.

„Komt nu vooruit,quot; riep Von Baldowitz, „naar den top van den (foeaoeng Malang. Hier is een pad.quot;

Ja, er was een pad. Althans hier en daar was uit de plekken op te maken, dat de bodem te eeniger tijd door een menschelijken voet gedrukt was geweest; maar overigens vertoonde zich het woud in zijn volle majesteit. Als zuilen verhieven zich de Rasamala's glad en rechtstandig en torsten hun uitgebreide loof kroon op ruim 14:0 voet boven den grond. Zij begonnen zich evenwel meer zeldzaam voor te doen en namen niet meer zoo geheel uitsluitend de plaats in, maar gedoogden dat andere boomen te midden v!in hun gezelschap groeiden. Van Berkenstein maakte daarvan de opmerking.

„De Easamalaquot;, lichtte Von Baldowitz toe, ,overschrijdt zelden de hoogte van -1000 voet en die grens naderen wij hard. Hoe hooger wij komen, hoe zeldzamer hij wordt en, zooals gij ziet, langzamerhand wordt hij door andere soorten vervangen, gelijk b. v. dezen, die door ie inlanders „Poespaquot; 'J en die andere welke „Sanientenquot; 2j genoem*! wordt, 't Zijn ook boomen, die, zooals gij ziet, vrij hoog worden, maar die niet zoo uitsluitend over het terrein heerschen als de Rasamala. Zij gedoogen meer struiken in hun nabijheid en door de ruigte van hun bast geven zij aan de slingergewassen en orchideeën meer steun, waardoor die meer voorkomen en wij meer moeite bij het verder bestijgen gaan krijgen.quot;

TWAALFDE HOOFDSTUK.

En werkelijk was het beklimmen door het Itasamalawoud slechts lastig te noemen, omdat de te bestijgen helling steil was, — ongeveer 30°; — nu begon het quot;bijzonder moeilijk

') Poespa = Grordonia Walachii. 2) Sanienten = Castanea argentea.

-ocr page 498-

VANquot; 60EN0ENG MALAKÖ NAAI! GOENOENG POITIÜ.

te worden, doordat de wandelaars zich buitendien nog baanbreken moesten door struiken, lianen, doorngewassen enz., die hun bergbestijging merkbaar vertraagden. Herhaaldelijk bleven zij met hun ondoelmatige Europeesche kleederen in de twijgen en doornen hangen. Von Baldowitz had zijn groot jachtmes ter hand genomen; met ettelijke slagen was dan de gevangene uit zijn soms pijnlijke boeien ontslagen. Elders bukte een van het gezelschap niet genoeg en wipte een aangeraakte liaan zijn hoed in de dichte struiken, die, wegens den rijkdom der vegetatie, zoo gemakkelijk niet terug te vinden was. In het kort : Van Berkenstein ondervond, dat een tochtje in een tropisch woud heel iets anders was dan een wandeling-in het Haagsche Bosch. Op een gegeven oogenblik wilde hij zich door eenige kleine struiken baanbreken, om de fraaie blauwe bessen, die daarop groeiden, van nabij te bewonderen, toen Von Baldowitz hem plotseling toeriep om halt te houden. Het was evenwel te laat. Hij had die struiken met beide handen vanééngescheiden en trad vooruit, ook omdat hij op het gelaat van den waarschuwenden vriend niets dan een spofctenden glimlach zag.

„Ruik eens aan uw handen!quot; riep deze hem toe.

„Poeahü!quot; riep Yan Berkenstein met walging, terwijl hij overal rondkeek, waaraan hij zijn vingeren, die niet onduidelijk de lucht Aan dierlijke uitwerpselen verspreidden, zoo zou hebben kunnen bezoedelen. „Poeahü waar heb ik dien paifum opgedaan?

„Zoek maar niet,quot; lachte Von Baldowitz. „Gij hebt die struiken aangeraakt en die aanraking is genoeg om u zoo te parfumeeren. Als wij straks op de onderneming terug zijn, zult gij u flink met zeep moeten boenen en zelfs dan zult gij die lucht nog wel eenigen tijd in den neus houden. Gelukkig, dat gij uw opwachting hier niet bij dames te maken hebt.'

„Nu, dat's een echt koopje! Poeah!quot; ging Van Berkenstein voort, terwijl hij zich ijverig de vingeren wreef. „Hoe heeten die fatale struiken!

„Er zijn verschillende soorten van die onaangenaam riekende struiken hier in de bosschen. Dien gij daar aangeraakt hebt, heet bij de bevolking. „Ki boelocquot; '); daar verder staat een „Ki tjangkehquot; 1); en daar nog verder een „Ki tahiquot; 2). Die laatste verspreidt

bovenal een verpestenden stank.quot;

„Nu, waarschuw ons bijtijds,quot; bevalen de anderen aan, terwijl Van Berkenstein zich

nog steeds volijverig de vingeren wreef.

112

Inmiddels ging de tocht immer opwaarts. Ons viertal bereikte eindelijk den top, die eenigermate van hoog geboomte gezuiverd was. Onze verkenners genoten hier op die hoogte van 4500 voet boven de oppervlakte van de zee een prachtig vergezicht. \ au die verhevenheid rustte het oog met welgevalllen op de min of meer bolvormige kruinen der hoornen van het hoogwoud, dat zich aan hun voeten uitstrekte en eenigermate den aanblik had

1

) Ki tjangkoh — Mephitidia laevigata.

2

'J) Ki tahi Premna foetida.

-ocr page 499-

VAN GOENOENG MALANG XAAK G0EN0EN6 POETHI. I 1Ü

van een zacht deinende groene zee, die plotseling te midden harer beweging en dus vóór zij zich had kunnen effenen, gestold ware. Daarginds, dieper in het dal, deden zich de zachtere nuanceeringen voor van de liefhjke dreven van den kina- en koffie-aanplant; terwijl daarachter het majestueuse bosch zich weer verhief en daaroverheen de onder water staande sawah-velden met hun groenende dijkjes ontwaard werden, waarin de zonnestralen glinsterend weerkaatsten en waardoor in het noorden een omlijsting van dat reeds zoo verrukkelijk vergezicht gevormd werd, die niet ongelijk was aan een zilveren rand met groene guirlandes omwikkeld. In het zuiden boorde de blik diep beneden zich in de vallei der Tjiliwoeng, die zich daar, wit van schuim, als een mat zilveren lint te midden dei-sa wah-vel den, die haar aan beide kanten omgaven, slingerde; terwijl voor onze toeschouwers op den rechterzoom dier vallei het paleis en de witte gebouwen van Buitenzorg, te midden van het heldere groen der vruchtboomen, die hen omgaven, scherp uitkwamen en op den achtergrond links de Gedeh en de Pangerango, als een aaneengesloten bergketen den gezichteinder majestueus afsloten en de Salak zich met zijn drie toppen als alleenstaande eenigszins ter rechterzijde van die keten verhief.

Na dat schouwspel volop genoten en na hun namen geschreven te hebben op het gemetselde signaal, dat zich op de kruin van den Goenoeng Malang verhief, werd de terugtocht naar de koffie-onderneming aanvaard en in veel minder tijd volbracht dan noodig was geweest om dien bergtop te beklimmen. De zon was evenwel reeds aan het dalen, toen ons viertal goed en wel gezeten was om de rijsttafel, die Sienjo Franciskus had laten bereiden.

moesten door struiken, iiuagden. Herhaaldelijk 3ii en doornen hangen, jke slagen was dan de :an liet gezelschap niet uiken, die, wegens den - kort: Van Berkenstein ■vas dan een wandeling • eenige kleine struiken nabij te bewonderen, 3 quot;was evenwel te laat. :rait, ook omdat hij op glimlach zag.

sral rondkeek, waaraan ïselen verspreidden, zoo jpgedaan?quot;

ik on aangeraakt en die ondeTiieming terug zijn, it nog wel eenigeu tijd iines te maken hebt.quot; voort, terwijl hij zich

Re struiken hier in de boeloequot; '); daar verder ])ie laatste verspreidt

jl Van Berkenstein zich

B eindelijk den top, die Dten hier op die hoogte igezielit. Van die verhe-ige kruinen der boomen i'inate den aanblik had

Ook het diner, waarop door de culinaire zorgen van Ali de kop van den tjelleng, dien de opziener den avond te voren geschoten had, een niet te versmaden schotel vormde, mocht de goedkeuring der gasten wegdragen. Dat de heeren niet lang natafelden, zal de lezer begrijpelijk vinden. De vermoeienissen, overdag ondervonden, waren niet gering geweest, vooral voor Van Berkenstein, die aan zulke wandelingen minder gewoon was. Het kostte den volgenden morgen Von Baldowitz eenigermate moeite, niet om de beide officieren hun legersteden te doen verlaten, — die waren gewoon des morgens bij het slaan of blazen der reveille ') op te staan. Maar de Hagenaar meende zich nog eens te kunnen omkeeren, toen hij gewekt werd, en herhaaldelijk moest hij aangemaand worden om den slaap te laten varen; evenwel tevergeefs. Toen droeg Von Baldowitz Ali op, net zoo lang aan te houden, totdat de „toean blandaquot; (de Hollandsche heer) te voorschijn zou zijn gekomen. Deze drong het slaapvertrek des tottokh's binnen en begon den grooten toon des slapenden zachtjes te krieuwelen, terwijl hij met gedempte stem zoo zacht mogelijk: „toean! toean!quot; riep. Aanvankelijk gaf dat niet veel. Wel bewoog de patiënt

') In Indië wordt hot geheele jaar door de reveille om vijf uren geblazen of' geslagen.

-ocr page 500-

VAN GOENOENG MALANG NAAR 60EN0ENG POETEI.

zich onrustig en trok den voet terug of keerde zich in den slaap om, ten einde zich aan de bewerking te onttrekken; maar Ali hield aan met krieuwelen en met zijn eentonig geroep van „toean!quot; toean!quot; De onrustige bewegingen namen al meer en meer toe, totdat eindelijk Van Berkenstein overeind ging zitten en Ali met een paar slaperige oogen aankeek.

„Man apaT (Wat wilt ge?) vroeg hij met een langgerekten geeuw.

„Koeda soedah passang,quot; (De paarden staan reeds opgezadeld) fluisterde Ali, die nog steeds voortging den grooten toon van den slaapdronkene te krieuwelen, met een gezicht vol geheimzinnigheid.

Was het dat gekrieuwel, of de tijding, of het geheimzinnige der mededeeling, die uitwerking deed? Wij weten het niet. Misschien werkte dat alles wel te zamen. Genoeg zij het, dat Van Berkenstein overeindvloog en Ali's volharding schitterend beloond werd.

„Drommels!quot; sprak de langslaper, toen hij zijn makkers ontmoette, „ik heb een gevoel in al mijn ledematen en vooral in mijn knieën, alsof ik geradbraakt ben. Bergen beklimmen is niet alles; dat merk ik.quot;

„Laten wij gauw ontbijten,quot; vermaande Von Baldowitz. „Een uurtje te paard, dan is al die stramheid vergeten. Komaan, mijne heeren! de zon vertoont zich reeds boven den bergnok. Wij krijgen een warmen dag.quot;

Het ontbijt was snel verorberd en weldra zaten de toeristen in den zadel. De terugtocht, die veelal bergafwaarts voerde, ging oneindig gemakkelijker dan de heenreis. Op het steilste gedeelte van den weg, waar hij zich zigzagsgewijze thans naar beneden slingerde, werd het Van Berkenstein toch eenigermate bang om het hart. Het had den vorigen nacht geregend en nu was de kleiachtige weg glibberig, alsof hij met zeep besmeerd ware. Het pad was smal, en ver beneden zich hoorde de tottokh den bergstroom in de onpeilbare diepte loeien. Een misstap van een der paarden en een ontzettend ongeluk was onvermijdelijk. Maar geen dier edele dieren faalde. Von Baldowitz had den ruiters andermaal aanbevolen, in die moeilijke passages de teugels onaangeroerd op den nek van het paard te laten rusten, en de moedige dieren stapten vastberaden en met voorzichtigheid vooruit, als beseften zij dat zij een menschenleven torsten. Soms, als de plek te steil en de klei te glibberig was, zakten zij op hun achterstel door en lieten zij zich afglijden, totdat de hoeveelheid klei, voor hun hoeven bij die beweging opgehoopt, genoegzaam weerstand bood en die glijding verder belette. Dan hervatten de edele dieren zich en stapten weer moedig voorwaarts. Op iedere daartoe geschikte plek commandeerde Von Baldowitz: „halt!quot; en „afstijgen!quot; opdat iedere ruiter de klei, die zich bolvormig onder de hoeven van zijn paard vastgehecht had, met een bamboelatje kon uitsteken; want dat maakte dat de dieren vrij onvast op de beenen waren en was oorzaak dat de tocht niet van gevaar ontbloot was.

De ruiters waren blij, toen zij bij kampong Tjoeroek het bergpad konden verlaten en de groote weg, die het geheele land Tjitrap van zuid naar noord doorsnijdt, vóór hen

1 u

-ocr page 501-

VAN GOENOENG MALANG NAAK GOEXOENf! POETRI.

lag. Zij lieten de paarden een oogenblik uitblazen, waarna zij er de sporen inzett'en en zich langs de fraaie baan voortspoedden. De zon stond evenwel hoog aan den hemel, toen het landhuis bereikt werd.

Von Baldowitz had niets te veel gezegd, toen hij verzekerde dat het een warme tocht zou zijn. Dat konden allen getuigen. Maar hij had ook voorspeld, dat een uurtje in den zadel zitten, Van Berkenstein alle stramheid zou doen vergeten. En ook die voorspelling was uitgekomen, zelfs zoodanig, dat, toen de gasten des namiddags wat gerust eu daarna een frisch bad genoten hadden, zij zich bereid betoonden, den raad van Von Baldowitz te volgen en een uitstapje naar Cloenoeng Peetri te maken.

„Het zal trouwens niet vermoeiend zijn,quot; sprak hij. „Wij zullen plaats nemen in een lichten tentwagen.quot;

„En dan kan mevrouw van de partij zijn.quot; meende Van Berkenstein galant.

Een gejuich van de andere gasten beantwoordde dat voorstel. De lieve gastvrouw kon niet anders dan met een glimlach toestemmen.

„Dan ga ik gauw nog het een en ander verzorgen voor het huishouden; want bij een tochtje naar Groenoeng Poetri zal het wel avond worden, voor wij te huis zijn. Manlief, ik zal den koetsier wel zeggen om aan te spannen. Houdt gij u maar met uw gasten onledig.quot;

En weg was zij.

„Dat treft goed,quot; lachte Van Berkenstein; „ik heb u juist een inlichting te vragen, die wellicht in tegenwoordigheid van mevrouw onbescheiden kon heeten, omdat zij wellicht pijnlijke herinneringen te voorschijn zou kunnen roepen. Daarginds aan de overzijde van de Tjitrap, achter dat langwerpig eilandje, heb ik eenig metselwerk gezien, dat veel van een grafmonument heeft. Is het onbescheiden te vragen wie daar rust?quot;

Op het gelaat van Von Baldowitz vertoonde zich een hoogst ernstige plooi.

„Neen, onbescheiden is die vraag niet,quot; antwoordde hij. „Toch zult gij mij ten goede houden, wanneer ik geen naam noem; gij zult straks begrijpen waarom. Daar rust een slachtoffer van 's menschen weerzin om eenmaal gepleegd onrecht weer goed te maken. Luister: De man, die daar in dat vergeten hoekje een plekje heeft gevonden om het moede hoofd neer te leggen, stond eenmaal als resident aan het hoofd van een der belangrijkste gewesten op Java. Op zijn voorstel werd aan den inlandschen gebieder van dat gewest door het Nederlandsch-Indisch Gouvernement een Deventer-tapijt van groote waarde ten geschenke toegezonden. Maar ziet, dat tapijt kwam aan zijn adres nooit terecht. Volgens verklaring van de bevoegde verzenders was het aan den resident geadresseerd geweest met opdracht, het aan den vorst aan te bieden. Men begon argwaan te Batavia te koesteren en, toen de verantwoording van dat hoofd van gewestelijk bestuur niet geheel en al voldeed, werden verdenkingen geuit en wel in die mate, dat men er toe besloot, hem uit 's lands dienst te verwijderen. Hier te Tjitrap kwam de ongelukkige een toevlucht zoeken

-ocr page 502-

VAN GOEXOENG JIALAN6 NAAR GOENOENG POETKI.

en stierf na een naamloos wee, eenzaam en verlaten als een gebrandmerkte, die zich aan de eerlijkheid vergrepen had.quot;

„Maar zonder grond zal het bestuur daartoe toch niet zijn overgegaan,quot; meende Van Berkenstein. „De eerlijkheid van 's lands dienaren moet boven iedere verdenking verheven zijn. Is zij dat niet, dan is verwijdering uit 's lands dienst een gebiedende noodzakelijkheid.quot;

„Voorzeker,quot; was het antwoord van den gastheer, „en ik zal wel de laatste zijn, die dat ontslag zal veroordeelen, toen de beschuldigde in gebreke bleef zich afdoend van de verdenking te zuiveren. Maar luister verder, want mijn verhaal is nog niet uit. Hier stierf de man eenzaam en verlaten. Jaren na zijn dood werd, toen bij gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Jan Pietersz. Koen in 1876 's lands pakhuizen doorzocht werden om versieringstoffen te vinden, een groot pak ontdekt, dat, toen het geopend was. Week het bewuste Deventer-tapijt te bevatten. Het was, zoo het schijnt, in het pakhuis terechtgekomen en een onschuldige was gruwelijk miskend geworden.quot;

„Dat is schrikkelijk!quot; was de uitroep van Van Berkenstein; „maar het bestuur zal wel alles aangewend hebben om door openbaarmaking 's mans eer te herstellen, nietwaar?quot;

„Von Baldowitz antwoordde niet dadelijk; maar zijn trekken teekenden strenge, onverbiddelijke afkeuring. Eindelijk duisterde hij, meer dan hij sprak:

„Zij, die het onrecht begingen, wij willen hopen onwillekeurig, deden niets, hoegenaamd niets voor de nagedachtenis van den man, die zij zoo verguisd hadden en die veel geleden heeft....quot;

In dit oogenblik trad Mevrouw Von Baldowitz op de heeren toe.

„Het rijtuig staat voor,quot; zeide zij, „en wacht slechts op ons.quot;

De gasten waren blij, dat zij zich onttrekken konden aan den invloed, dien het geleverde verhaal op hen uitgeoefend had. Kapitein Van Muuren bood de vrouw des huizes galant den arm en in een oogwenk had zij met de gasten plaats in het rijtuig genomen; terwijl haar echtgenoot op den bok klom, de teugels greep en zijn vurig span in beweging bracht met een vaardigheid, die hem door menigen Haagschen dandy zoude benijd zijn, wanneer die hem had kunnen waarnemen. Voort ging het in vliegenden galop.

Er zijn weinig genietingen, die 'smenschen gemoed zoo tot tevredenheid stemmen, als een rit in tropische landen in een heerlijk rijtuig gedoken, door een span flinke paarden voortgetrokken, wanneer de zon langzamerhand de kim nadert en de drukkende warmte door een aangename koelte, die nog verlevendigd wordt door de ijlende vaart, vervangen wordt. Dat ondervond ons vijftal ten volle en allen moesten erkennen, dat zoo'n rit wel tot de genotvolste oogenblikken kon gerekend worden. Bij het uitrijden van den kampong Tjitrap Kaler, kreeg men den Goenoeng Poetri in het oog, die zich steil, ter

110

-ocr page 503-

VAN aOENOEXG .MALANG XAAK GOENOENG POEÏRI.

hoogte van 270 voet, boven de omringende vlakte verhief. De afstand tot aan dien heuvel was vlug afgelegd, want die bedraagt slechts, van het landhuis tot daar, twee palen of ruim 3015 meter. Bij het naderen van dien heuvel omzoomde de weg de oostzijde van liet meer Nanggerang, hetwelk zich bekoorlijk aan den zuidelijken voet van den Goenoeng Poetri uitstrekt. Bij den heuvel steeg het gezelschap uit, klom naar boven en genoot van daar een schoon gezicht over de omliggende sawah's en kampongs. Wat er het zijne toe bijbracht, om dat uitzicht bekoorlijk te maken, was het hierboven genoemde meer Nanggerang, dat een kristalheldere wateroppervlakte van ruim achthonderd M. breed vormde, die den voet van den heuvel bespeelde; terwijl aan de noordzijde ook een dergelijk meer onder de schuine stralen der dalende zon fonkelde en ook daar met zijn golfjes den voet des heuvels kwam lekken. Dat laatste meer, hetwelk een meer langwerpige gedaante heeft, heet naar den berg: Setoe Goenoeng Poetri.

Nadat onze toeristen het rijtuig weer bestegen hadden, reed Von Baldowitz verder tot hij een viersprong, van waar de weg in verscheidene richtingen voortliep.

„Het is hier een kruispunt van wegen,quot; verklaarde de gastheer. „Reden wij recht door, dan reden wij naar Rawah Soedat, een grensland van Tjitrap; volgden wij dezen, die niet zoo noordelijk aanhoudt, dan zouden wij op het land Kalappa Noengal terechtkomen. Beide landen liggen aan de overzijde van de Tjileugsierivier, die de grensscheiding met liet land Tjitrap op deze hoogte uitmaakt. Maar om niet op onze schreden terug te keer en, zullen wij den weg westwaarts inslaan.quot;

„Op Kalappa Noengal worden vogelnestjes aangetroffen, nietwaar? vroeg Visbergen.

„Ja, wanneer gij tijd hebt, kunnen wij dezer dagen daar ook een bezoek brengen. De inzameling van dat product is ook uiterst interessant te noemen, vooral, wanneer men door eigen aanschouwing een indruk mag opvangen van de gevaren, die daaraan verbonden zijn.quot;

De beide officieren betuigden, dat zij slechts verlof voor weinige dagen hadden en derhalve in hun garnizoen terug moesten zijn. Van Berkenstein had een andere reden om zijn terugkeer naar Buitenzorg te verlangen. Hij twijfelde er niet aan of verscheidene brieven van zijn Ernestine lagen hem daar te wachten.

„Maar,quot; troostte hij zich, „ik heb plannen gevormd om de Zuidkust van -lava te bezoeken en zal dan ongetwijfeld wel bij Karang Bollong terechtkomen.quot;

De weg voerde nu langs den noorderoever van het meer Setoe Goenoeng Poetri, eu het gezelschap had andermaal een fraai gezicht op den stellen heuvel. Verder slingerde de weg door verscheidene kampongs, sloeg toen zuidwaarts in en weldra had men den weg bereikt, die van Tjibinoeng naar Tjitrap leidt. Bij het verbindingspunt van beide wegen lagen ettelijke rijstmagazijnen, in steen opgetrokken. Von Baldowitz wees daar heen en duidde de plaats aan, waar een uitgestrekte kaneel-aanplaut aangelegd was, alsook eenige proefvelden, waar Liberia-koffle geplant was.

-ocr page 504-

VAN GOENOENG MAL AN ft NAAK GOENOENft POETKI.

„Die koffiesoort, welke de Coffea arabica moet onttronen?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Tut, tut, tut!quot; lachte Von Baldowitz: „zoo ver is het nog niet. Wel zijn machtige droombeelden daaromtrent opgewekt geworden; maar, gelooft mij, het zal al mooi zijn, wanneer de Liberia-koffie zich naast de Java-koffie zal handhaven. Overvleugelen zal zij haar nimmer.'quot;

Het rijtuig hield voor het landhuis stil, juist toen de zon achter den heuvelrand, die den wester-horizon begrensde, wegdook. Het gezelschap was, uiterst voldaan over den geraaakten toer, te huis gekomen.

118

-ocr page 505-

DERTIENDE HOOFDSTUK.

Een, opstand te Tjitrap.

Na het diner, dat, dank zij de uitstekende zorgen van de gastvrouw, uitmuntend gesmaakt had, nam het gezelschap, waaronder natuurlijk ook mevrouw Von Baldowitz, plaats in de voorgalerij van het woonhuis en vormde daar een gezelligen kring. Een kop koffie werd rondgediend, geurig en lekker, zooals die drank slechts in landen kan zijn, waar op geen lood gezien behoeft te worden en waar men van toevoegsels van surrogaten, als chichorei, een hartelijken afkeer heeft. Zacht kabbelde de Tjitrap over haar rotsbed aan den voet van den hoogen oever, waarop het landhuis zich verhief; zacht ruischte de bergwind in het gebladerte van de vruchtboomen, die zich allerwegen rondom dat Eden verhieven, en verspreidde, met den geur van ettelijke Kamoening's M en Patjar's-Tjina -), een heerlijke koelte. Overal flikkerden de sterren aan het donkerblauwe hemelgewelf, terwijl de maan zooeven boven het geboomte der kampongs, die den oostelijken gezichteinder vormden, uitgekomen was en de Tjitrap-vallei met haar zacht wit licht overgoot.a het diner, dat, dank zij de uitstekende zorgen van de gastvrouw, uitmuntend gesmaakt had, nam het gezelschap, waaronder natuurlijk ook mevrouw Von Baldowitz, plaats in de voorgalerij van het woonhuis en vormde daar een gezelligen kring. Een kop koffie werd rondgediend, geurig en lekker, zooals die drank slechts in landen kan zijn, waar op geen lood gezien behoeft te worden en waar men van toevoegsels van surrogaten, als chichorei, een hartelijken afkeer heeft. Zacht kabbelde de Tjitrap over haar rotsbed aan den voet van den hoogen oever, waarop het landhuis zich verhief; zacht ruischte de bergwind in het gebladerte van de vruchtboomen, die zich allerwegen rondom dat Eden verhieven, en verspreidde, met den geur van ettelijke Kamoening's M en Patjar's-Tjina -), een heerlijke koelte. Overal flikkerden de sterren aan het donkerblauwe hemelgewelf, terwijl de maan zooeven boven het geboomte der kampongs, die den oostelijken gezichteinder vormden, uitgekomen was en de Tjitrap-vallei met haar zacht wit licht overgoot.

Toen de sigaren aangestoken waren en het geheele gezelschap op gemakkelijke wipstoelen had plaats genomen, begon Van Berkenstein:

„Uw gasten gaan u morgenochtend verlaten, mijnheer Von Baldowitz. Ik voor mij zal een onuitwischbaren indruk meenemen van het staaltje van de Indische gastvrijheid, welke ik hier te Tjitrap heb mogen genieten. Maar, gij zijt ons nog iets schuldig en ik meen, dat het oogenblik aangebroken is om die schuld af te doen.quot;

„Ja, ik weet het,quot; lachte Von Baldowitz. „Gij doelt op het verhaal van het

') Kamoeuiug — Muraya exotica. 2) Patjar Tjina =. Aglaja odorata.

-ocr page 506-

EEN OPSTANII TE TJIÏRAP.

ojjstootje, hetwelk in 1S7S plaats had. Welaan, ik ben gereed mijn schuld af te doen. Luistert.quot;

Allen schoven naderbij met hun stoelen en verengden den kring. De aandacht was wel gespannen.

„Het was een fraaie morgen op den 17lt;i™ Mei 1878,quot; begon de spreker, „toen ik ontwaakte en mij volgens gewoonte naar de badkamer spoedde, ten einde mij flink te sirammen en mij zoo in staat te stellen, weer kloek en frisch lt;le dagelijksche taak op te vatten. Het schemerde nog, toen ik daar dat pad rechts afsloeg, ten einde de badinrichting te bereiken. Ik merkte toen op, dat het in den kampong Tjarikolot daarginds onrustig toeging, want er werd nogal heftig geschreeuwd. Ik lette daar evenwel niet bijzonder op, omdat de gedachte zich bij mij opdrong dat de bevolking wellicht een zwaarwichtig werk te verrichten had, waarbij het de gewoonte der Inlanders is als bezetenen te schreeuwen en te gillen. Toen ik gebaad en mij verder gekleed had, ging ik de stallen en het erf van het heerenhuis rond en gaf den Djoeragan Tanah ettelijke aanwijzingen voor een vergadering van de omliggende kamponghoofden, welke dien eigen morgen belegd zou worden. Toen dat geregeld was, keerde ik naar huis terug om te midden van mijn gezin te ontbijten. Nauwelijks was ik gezeten, of er barstte van den kant van Tjarikolot zoo'n heidensch geschreeuw los, dat ik ontzet opsprong om te gaan zien wat er gaande was. Alvorens echter het huis te verlaten, stak ik een geladen revolver bij mij, evenwel zóó, dat hij niet te bemerken was. Buiten gekomen, riep ik den Djoeragan Tjanah en den Djoeragan Politie tot mij en begaven wij ons naar den rivierkant, waar wij een bende van vijf- of zeshonderd man, allen met lange stokken en knuppels gewapend, de brug zagen overgaan, het badhuis omtrekken en zich door den kampong Karang Assem naar den grooten weg begeven, die naar Tjibinoeng leidt. Ik zond den Djoeragan Politie tot hen om te vernemen, wat dat beduidde; maar deze kwam ras terug en verhaalde met een ontsteld gelaat, dat hij geen antwoord had kunnen bekomen.

„Op dat bericht begaf ik mij langs de stallen naar den grooten weg om de bende, die een omweg door genoemden kampong maakte, op te wachten. Schreeuwend en tierend trok zij mij voorbij en ik kreeg geen antwoord op mijn herhaald vragen: wat zij wilden of wat zij beoogden. Zij gingen evenwel niet verder den weg naar Tjibinoeng op, maar maakten weldra rechtsomkeert en betraden het erf van het heerenhuis. Andermaal begaf ik mij door den stal, trad hen te gemoet en ging hen voor naar de loods, die voor de belegde conferentie met de hoofden in gereedheid was gemaakt. Daar voegden zich de twee Djoeragans bij mij.quot;

„Ik meende dat die beide hoofden in uw nabijheid gebleven waren, merkte kapitein Van Muuren op, die dergelijke verhalen in zijn loopbaan meer aangehoord had en derhalve gaarne de puntjes op de i's zag.

„Nadat ik mij naar den weg van Tjibinoeng begeven had, was de Djoeragan Politie

120

-ocr page 507-

EEN' OPSTAND TE TJITKAI'.

den kampong Kaning Assam binnengetreden om de opgewonden bende andermaal toe te spreken.quot;

„En de Djoeragan Tanali?quot; was des kapiteins vraag.

„O, dien had ik opgedragen, om een man te paard naar den Demang van Tjibinoeng te zenden, ten einde hem van die onrustige beweging kennis te geven. Aan deze opdracht heeft hij stipt voldaan.quot;

„Zoo,quot; sprak de kapitein na eenig nadenken. „Toch gis ik, dat een dier beide hooiden niet oprecht te werk ging.quot;

„Uw gissing is juist,quot; antwoordde Von Baldowitz; „luister maar verder, dan zult gij uw meening bevestigd zien.

„Nauwelijks bij de loods aangekomen, omsingelde de bende dat gebouw, in welks midden ik had postgevat. Toen die omsingeling volbracht was, brak de troep in een oorverdoovend gebrul los. Het waren uitgegilde klanken, die niets verstaanbaars hadden. Ik trad vooruit en riep de hoofden van die kampongs tot mij. welker bevolking zich daar grootendeels voor mij bevond en die ieder oogenblik al meer en meer aangroeide. Ik kreeg evenwel geen antwoord. Ik sprak eenige ouden van dagen aan, die in mijn nabijheid stonden, en vroeg hun wat de reden van hun komst was. Geen antwoord. Toen richtte ik het woord tot de menigte en zeide haar, dat, hoewel liet de bepaalde dag niet was om klachten tot mij te brengen, ik hen evenwel wilde aanhooren. Geen ander antwoord kreeg ik dan een onzinnig geschreeuw en getier, terwijl de kring zich al nauwer en nauwer om het gebouw sloot. Bij mij hadden zich een viertal hoofden van nabijgelegen kampongs en twee mijner bedienden aangesloten, zoodat ik, met de beide Djoeragans medegerekend, een achttal personen om mij had, op wier trouw eenigermate te rekenen was. Dezen beijverden zich en stelden alles in het werk om den razenden troep buiten de loods te houden. De voorsten der bende werden evenwel van buiten af opgehitst, zoodat die goede bedoelingen verijdeld werden.

„Want opeens sprong de troep onder een algemeen aangeheven gebrul vooruit, stormde de loods binnen, verbrijzelde tafel en stoelen en trachtte zoo tot mij door te dringen.quot;

„Drommels,quot; meende Van Berkenstein, „de toestand begon hachelijk te worden.quot;

„Ja, mijnheer Van Berkenstein,quot; sprak de vrouw des huizes, „en verbeeld u mijn aandoeningen in die oogenblikken. Ik zat in het heerenhuis, te midden mijner kinderen die, beangst door dat gehuil en gebrul, zich weenend en jammerend om mij verdrongen. Ik had slechts eenige bedienden om mij, die ik in mijn onrust telkens uitzond om berichten in te winnen.quot;

121

„Verschrikkelijk!quot; zuchtte Van Berkenstein.

') Demang = districtshoofd.

-ocr page 508-

EEN OrSTAMD TE TJITKA1'.

„In dat oogenblik sleurden de üjoeragan Tanali en eenige andere personen mij achteruit, om mij aan het dreigend gevaar te onttrekken. Zij slaagden er in, mij de galerij van het kantoorgebouw te doen bereiken, waarvan alleen de biljartkamer in dit uur van den dag openstond. Hier kwam de woeste troep voor een oogenblik tot staan. Van deze verademing maakte ik gebruik om nogmaals dien mannen toe te spreken en hun te vragen wat hun wenschen waren. Alles tevergeefs; verwoede blikken en dreigende gebaren waren de eenige antwoorden, die ik ontving. Vruchteloos poogden mijn getrouwen de woestelingen tegen te houden. Aangehitst als zij steeds werden, stormden zij vooruit en weldra was ik tot midden in de biljartkamer teruggedrongen. Toen haalde ik mijn revolver voor tien dag, die ik tot dat oogenblik voor aller oogen verborgen had gehouden, en sprong te midden van de tierenden, nu op dezen dan op genen aanleggende, zonder evenwel te schieten. Dat hielp voor een oogenblik; de troep deinsde en verder teruggedrongen door de mij trouw geblevenen, waren weldra de biljartkamer en de galerij leeg. Maar het duurde niet lang. Andermaal lieten zich ophitsende stemmen hooren en onder dien spoorslag stormden de oproerlingen vooruit, de voorgalerij in, verbraken den kring der getrouwen, die zich om mij gesloten had, en, hoewel ik hen nog door het aanleggen met mijn revolver eenigermate in bedwang hield, was ik verplicht achteruit te treden.quot;

„Ik zou er toen een paar een kogel door het hoofd gejaagd hebben,quot; barstte luitenant Visbergen los.

„Neen, ik wilde niet schieten, althans niet dan in den uitersten nood. „Bloed eischt bloed,quot; riep het in mijn binnenste en met mijn gedachten verwijlde ik bij mijn onbeschermde vrouw, bij mijn hulpbehoevende kinderen. 0! geloof niet, dat het wankelmoedigheid van mij was. Er behoort meer moed toe in zulke oogenblikken en onder die omstandigheden niet te schieten dan het wël te doen.quot;

Visbergen keek nadenkend voor zich. Mevrouw Von Baldowitz trachtte een snik te bedwingen.

„In de biljartkamer teruggedrongen, gelukte het mijn beschermers de deur van dat vertrek te sluiten. Maar, helaas! de sleutel stak aan de buitenzij en nu begon een worsteling, welker uitslag niet twijfelachtig kon zijn. Wij, die binnen waren, trachtten de deur, met de schouders er tegen gestut, met inspanning van al onze krachten binnen haar stijlen en tegen den drempel aangedrukt te houden. De buitenstaanden wendden alle pogingen aan om die deur te openen. De krachten waren niet gelijk en de ontknooping kon onmogelijk lang uitblijven. Dit inziende, klom ik met behulp van mijn beide bedienden het raam uit en spoedde mij naar den Gedoeng Kramat, het kerkhof huisje, dat wij straks bezichtigd hebben — en bereikte dat ongezien. Lang was ik daar niet binnen, of er werden ook kreten en verwenschingen in de nabijheid gehoord en pogingen aangewend om de deur en de vensters open te breken. Toen het evenwel stil binnen bleef, dropen die aanranders af en voegden zich bij het gros van den troep, die nog steeds het kantoorgebouw ingesloten hield.

122

-ocr page 509-

KEN' IIP,STAND TE TJITRAP.

„Ik was geheel alleen in dien Gedoeng Kramat en Grod alleen weet welke gedachten mij in die oogenblikken bestormden. Wreedaardig werd mijn brein door voorbeelden bestormd van soortgelijke gebeurtenissen. De vreeselijke geschiedenis van de uitmoording van de Europeanen, mannen, vrouwen en kinderen, te Kalangan '), een uitmoording onder de schrikkelijkste omstandigheden gepleegd, zweefde mij voor den geest en tooverde mij schrikbeelden voor oogen, die ondraaglijk waren.quot;

„En toch was ik met mijn kinderen toen reeds gered, althans voorloopig in veiligheid,quot; viel mevrouw Von Baldowitz in. „Op aanraden van het hoofd van kampong Karang Assem verliet ik juist in die oogenblikken het heerenhuis om in dien goedgezinden kampong een toevlucht te zoeken.quot;

„Maar dat kon ik onmogelijk weten,quot; sprak haar echtgenoot, „hoewel mijn laatste woorden in die bange oogenblikken tot u geweest zijn: Vlucht met de kinderen naar den kampong!quot;

„Het was omstreeks acht uren, toen ik daar aankwam,quot; vervolgde mevrouw snikkende; want zij kon haar aandoening bij de herinnering aan die oogenblikken niet bedwingen. „In het huis van het hoofd schreef ik met potlood op een onmogelijk stuk-papier, zooals slechts in een kampong kon aangetroffen worden, eenige regels aan den Assistent-Resident van Buitenzorg, waarin ik trachtte den toestand te schilderen en om hulp vroeg.quot;

„En dat briefje, mevrouw?quot; vroeg Van Berkenstein, bijna ademloos van gespannen verwachting.

„0! dat briefje is terechtgekomen! Het heeft ter goeder ure redding aangebracht!quot; juichte Von Baldowitz. „Brave, dierbare vrouw!quot; ging hij voort. „Aan haar bezadigde en weldoordachte handeling hel) ik niet alleen het leven, maar ook de redding van al de mijnen te danken.quot;

Een innige blik van toegenegenheid, dien zij haar echtvriend toezond, was de belooning voor die warme woorden. De gasten zagen dat paar, hetwelk zoo beproefd was geworden, aangedaan en met onverholen belangstelling aan.

„Dat briefje verzond ik met een kamponghoofd en met onzen bediende Saïran. Zij brachten het met spoed over en hun mondelinge toelichtingen, daarbij gevoegd, spoorden den Assistent-Resident tot onverwijld handelen aan. Het gevolg daarvan was. ..

„Stop! vrouwtjelief,quot; viel Von Baldowitz in; „nu gaat gij de gebeurtenissen vooruit-loopen. Er valt nog wel wat te vertellen, voordat we aan de gevolgen van dat briefje zijn.quot;

128

„Grij hebt gelijk. Maar als ik aan die oogenblikken denk, dan bekruipt mij hetzelfde ongeduld om hulp aan te brengen, als mij toen bezielde. Ga voort met uw verhaal!quot;

') Kalangan, de inlandsche naam van de steenkolenmijn Hermina, op het eiland Borneo, waar in 1859 bijna alle Europeanen, mannen, vrouwen en kinderen, op de meest gruwzame wijze werden omgebracht.

-ocr page 510-

EEN OPSTAND TE TJITRAP.

„Door die gedachten gefolterd, werd de toestand onhoudbaar in dien Gedoeng Kramat,quot; hervatte de gastheer. .,Hoe lang ik daarbinnen gezeten heb, kan ik onmogelijk schatten; maar eindelijk, het kostte wat liet wilde, zou ik trachten het heerenhuis te bereiken om mij bij mijn gezin aan te sluiten. Behoedzaam opende ik de deur. Het was overal stil en verlaten. De menigte tierde en verdrong zich om liet kantoor. Ik sloop oostwaarts naar de rivier en bereikte die ongezien. Ik stapte het water in en sloop dicht langs den linkeroever tot ginds bij dien koepel, waar ik langs het steile voetpad naar boven klom. Maar nu werd mijn persoon zichtbaar voor hen, die op de sawah, aan de overzijde van de rivier, het oproerig tooneel stonden aan te kijken en weldra weerklonken stemmen, die de aanvallers waarschuwden en op het spoor brachten. Ja, het was nu zaak om hen vóór te zijn. Hijgend bereikte ik het park, waar ik met gebrul ontvangen werd door de opgewonden menschen, die van alle kanten op mij toeschoten. Ik maakte toen halt, legde mijn revolver op de meest opdringenden aan en riep hun toe, dat ik hem, die mij aanraken zou, onmeedoogend zou neerschieten.

„Hierdoor in ontzag gehouden, vond ik gelegenheid om mij langzaam naar het heerenhuis te begeven, op welken tocht zich weer eenige kamponghoofden bij mij aansloten. Geen der vele oproerlingen, en hun getal was nu wel op een paar duizend te schatten, durfde mij nabijkomen. Zij vergenoegden zich met steenen en knuppels naar mij te werpen, die mij evenwel gelukkig niet deerden.

„Zoo bereikte ik hier deze galerij en vernam dat mijn vrouw en kinderen een toevlucht gevonden hadden in de woning van het kamponghoofd van Karang Assem. Welke verlichting mijn gemoed ten gevolge van die tijding ondervond, zal ik nimmer in hare volheid kunnen beschrijven. Een pak was mij van het hart gewenteld. Ik kon nu meer onbevangen handelen; want aan de redding mijner geliefden behoefde ik niet meer te twijfelen. Ik was nu wel in de galerij van het heerenhuis, maar vond alle deuren gesloten. Het muitende volk drong weer van alle kanten op en werd slechts in bedwang gehouden door een dertigtal oude ingezetenen van de kampongs Tjitrap, Karang Assem en Kaoem, geholpen door de beide Djoeragans en eenige kamponghoofden. Het was evenwel te voorzien, dat de toestand zoo niet lang kon blijven. Al die getrouwen smeekten mij om te vluchten en verzekerden, dat, zoo lang ik door het volk gezien werd, dit al meer en meer opgewonden zoude raken en eindelijk niets meer ontzien zoude. Maar nu ik mijn gezin in veiligheid wist, dacht ik aan eigen behoud niet meer. Ik gevoelde, dat ik op mijn post moest blijven en antwoordde dan ook, dat ik niet wilde vluchten, dat ik Tjitrap in geen geval zou verlaten, maar mij in het huis zou opsluiten en tot het uiterste verdedigen.

„Een mijner bedienden was er intusschen in geslaagd een der jaloezieramen, dat slechts gegrendeld was, te openen, waardoor ik toegang tot het heerenhuis had. Middelerwijl was het districtshoofd van Tjibinoeng met ettelijke politie-oppassers aangekomen en kiemde de hoop, dat alles nog met een sisser zou afloopen. Helaas! die waan duurde slechts kort.

124

-ocr page 511-

EEN OPSTAND TE TJITRAP.

Het muitende volk luisterde al even weinig naar de toespraak van den Demang als liet naar zijn eigen kamponghoofden geluisterd had. Integendeel, toen de belhamels de geringe macht van dat districtshoofd zagen, vuurden zij den hoop nog meer aan en weldra werden door verscheiden woestaards pogingen in het werk gesteld om de galerij, waar ik tot nu toe vrij gezeten had, te beklimmen, zoodat mijn veiligheid daar begon gevaar te loopen. Toen meende ik het oogenblik gekomen, om mij in huis op te sluiten en mij tot een krachtige verdediging voor te bereiden. Ik stond eensklaps op, liep naar de oostelijke galerij en sprong daar door het geopende raam naar binnen en sloot, grendelde en barricadeerde behoorlijk alle deuren en vensters, die toegang tot het middenvertrek verleenden. Ik verzamelde toen mijn wapens, laadde die zorgvuldig en bevond toen, dat ik, zonder dat ik noodig zou hebben te herladen, vijftien schoten ter mijner beschikking had.

„Intusschen was de Demang van Tjibinoeng, zijn machteloosheid inziende, met zijn politiedienaren afgedropen om, zooals hij zeide, hulp van Buitenzorg te gaan halen. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om een briefje te schrijven, ten einde hulp van den Assistent-Resident te smeeken. G-elukkig had mijn goede vrouw aan zoo'n maatregel veel eerder gedacht. Mijn briefje bereikte dien ambtenaar te Tjiloewar, toen hij zich reeds herwaarts spoedde.

„Het vertrek van het districtshoofd vuurde den muitenden troep nog meer aan. De galerij stond vol volk en van alle kanten werd aan de deuren en vensters gerammeld en werden pogingen aangewend om ze te openen. Daarbij werd gruwelijk geschreeuwd en op mij gescholden. „Kom ei' maar uit,quot; heette het, „om je als een hond te laten doodslaan! Nu zijn wij toewan tanah (landheeren)! Kom er maar uit! dan zullen we je afmaken of in de riviev verdrinken!quot;

„Hoe lang die toestand geduurd heeft? Waarlijk, ik weet liet niet. Ik heb toen bange uren doorleefd. Ik meende toen mijn leven bij minuten, bij seconden te kunnen berekenen. Ieder oogenblik vreesde ik een der deuren onder het geweld te zien openvliegen en den laatsten strijd te moeten strijden. Waarom de muitende troep betrekkelijk werkeloos bleef? Waarom die deuren niet opengebroken werden! Dat was mij toen een raadsel. Later vernam ik-dat de leiding ontbrak. Zij, die het geheele oproer op touw gezet hadden, zagen zich in hun berekening bedrogen. Drift of ondoordachte handeling van mijn zijde, in het kort: aanleiding tot moord, waarop de geheele onderneming gebaseerd was, had ontbroken. Ik zeide immers straks dat er soms meer Wezenlijke moed toe behoort om niet te schieten dan wel1? Door mijn kalme houding en door mijn weigering om te vluchten, had ik alle berekeningen doen falen. De belhamels weifelden thans en begrepen dat, wanneer de deuren opengebroken werden en het huis bestormd werd, die handeling niet anders dan oproerig kon heeten en er dan de hals mede gemoeid was.

„De bende bleef mij wel in het heerenhuis belegeren, maar zocht een schuilplaats in het lommer der hoornen en begon haar maal te gebruiken. De kerels riepen mij evenwel

-ocr page 512-

EEN' OPSTAND TE TJITRAP.

onder het uiten van allerlei verwenschingen en scheldnamen toe: „Straks beginnen wij weer. en dan zullen wij wel binnenkomen!quot;

„In dien toestand kropen de uren voort. Steeds verwachtte ik dat de gewelddadigheden opnieuw zouden beginnen. Plotseling ontwaarde ik eenige beweging onder de groepjes der bende en weldra zag ik den Aria Demang van Buitenzorg, vergezeld van den Djaksa ») en eenige andere hoofden, tusschen hen verschijnen en hoorde ik hem de oproerlingen toespreken. Hoewel toen reeds eenige hunner in oostelijke richting een goed heenkomen zochten, beantwoordden de anderen die toespraak met een woest geschreeuw en getier. Na lange pogingen gelukte het dien inlandschen ambtenaar om eenige stilte te verwerven en hen op het plein ten noorden van de stallingen te vereenigen. Er waren toen nog ruim 1500 mannen bij elkander. Op de vraag van den Aria Demang: wat zij hier op het landhuis uit te richten hadden? kreeg hij brutaal ten antwoord: „Wij komen den toewan koeassa (directeur) wegjagen!quot; welk gezegde onder een oorverdoovend gejuich door allen herhaald werd. Op gebiedenden toon gelastte toen de Aria Demang om te gaan zitten en de „toedoengsquot; (hoeden) af te doen, waaraan slechts weinigen gehoor gaven. Integendeel, allerlei kreten kruisten zich, die tot verzet aanspoorden, en wie weet wat er bij die stemming der gemoederen nog zou gebeurd zijn? Maar opeens schetterden in de verte de tonen van signaalhoorns en kondigden de nadering der militaire macht aan, Hoe zal ik kunnen uitdrukken, mijne heeren! hoe zal ik kunnen mededeelen, wat mij in de ziel omging, toen ik het „Wilhelmus van Nassauwenquot; hoorde weerklinken, dat „Wilhelmusquot;, dat redding aanbracht, dat „Wilhelmusquot;, dat mijn doodsangst kwam verdrijven? Ziet, dat is onmogelijk, ik wil daartoe ook geen poging wagen en het aan ieder van u overlaten, de gevoelens van dankbaarheid te gissen, welke mij het hart bestormden.quot;

„Oef! Goddank voor die aankomst der troepen! Het werd tijd! Het was of ik de nachtmerrie had,quot; juichte Visbergen met een zucht van verlichting. „Te drommel! gij hebt slag van vertellen.quot;

„Op het hooren van dat „Wilhelmusquot;,quot; ging Von Baldowitz voort, „keken de oproerkraaiers elkander aan en de belhamels verbleekten. Nu doken allen neer en de „toedoengsquot; vlogen van de hoofden. Toen de militaire macht — een compagnie infanterie — het plein opmarcheerde, zat daar slechts een neergehurkte troep in eerbiedige houding voor den Aria Demang en vertoonde slechts domme en gedweeë gezichten, aan een kudde schapen, door den storm verrast, niet ongelijk;

126

„Zoodra ik de uniformen der soldaten ontwaarde, trad ik naar buiten en liet dadelijk mijn vrouw en kinderen uit den kampong naar het heerenhuis terughalen. Het weerzien, na die bange uren, zal ik niet trachten te schetsen... .quot;

') De Djaksa is liet inlandscli hoofd der politie en de openbare aanklager bij de inlandsche rechtbanken in Nederlandsch-Indië.

-ocr page 513-

anderen bepaald zoude zijn dat zij, in stede van twee, vier achtereenvolgende dagen voor de landeigenaren moesten werken. Dat vonden de opgezetenen te hard en, zonder onderzoek te doen of het medegedeelde wel waar was, lieten zij zich meeslepen. Maar, er was nog iets anders. Ik vertelde u vroeger, dat de vorige landeigenaren zich bitter weinig aan de verplichtingen der Inlanders jegens hen lieten gelegen liggen. Die toestand zou terugkeeren, verzekerden de raddraaiers, wanneer de directeur maar weggejaagd of gedood was. En de onnoozelen geloofden dat en volgden gedwee.

„Zietdaar mijn taak van verhaler vervuld,quot; eindigde Von Baldowitz. „Komt, laat ons nu voor den laatsten avond, dien wij bij elkander zullen zitten, een gezellig quadrille-partijtje maken. Dat otter aan de zeden en gewoonten op een landelijke onderneming moet gij u laten welgevallen.quot;

„Gaarne,quot; antwoordde Van Berkenstein; „evenwel wensch ik nog een paar inlichtingen.quot;

„En die zijn ?quot;

/

„Ongetwijfeld was de spoedige hulp, die zoo op den gewenschten tijd aankwam, het

-ocr page 514-

EEN OPSTAND TE TJITKAP.

gevolg van liet briefje van mevrouw. Maar hoe laat is dat briefje in handen der bevoegde autoriteiten gekomen ?quot;

„Het was omstreeks acht uren. toen mijn vrouw dat briefje in den kampong Karang Assem schreef' en het zal zoo omstreeks tien uren geweest zijn. toen de Assistent-Resident het in handen kreeg. Hij moest toen het geschrevene uit de mededeelingen van de overbrengers aanvullen, den Gouverneur-Generaal berichten, met den militairen commandant aboucheeren, die de troepen onmiddellijk liet aantreden en afmarcheeren. Toen het „Wilhelmusquot; op Tjitrap weerklonk, keek ik onwillekeurig op de klok, die toen één uur aanwees. De kerels hadden flink doorgemarcheerd en de vijftien kilometers hemelsbreedte, welke Tjitrap van Buitenzorg scheiden, in zeer korten tijd afgelegd. Ik kom er rond voor uit dat ik, na aan mijn vrouw, in de tweede plaats het leven verschuldigd ben aan de voortvarendheid en énergie, die door den Assistent-Resident zijn aan den dag gelegd.quot;

„En dan in de derde plaats,quot; vulde kapitein Van Muuren als deskundige aan, „aan uw eigen vastberadenheid en moed, die noodzakelijk diep ontzag hebben moeten inboezemen. Een seconde van aarzeling, een weifelachtig besluit hadden toen tot de grootste ongelukken aanleiding gegeven. Zijt gij dat niet met mij eens, mevrouw, en gij, mijne heerenf

Allen knikten toestemmend; maar Von Baldowitz, wiens bescheidenheid bij die lofspraak op een harde proef werd gesteld, riep:

„Maar nu de andere inlichting, welke gij wenscht, mijnheer Van Berkenstein1?quot;

„Ziet hier, mijnheer Von Baldowitz, Ik heb nog al het een en ander over het particulier landbezit op Java gelezen.

Von Baldowitz spitste de ooren en keek Van Berkenstein aan. Deze vervolgde:

„Ik heb o. a. het rapport in handen gehad, in 1835 uitgebracht door de ontwerpers van het Reglement omtrent de particuliere landen bewesten de rivier Tji Manoek, dat een jaar later in werking trad, en vond dat in dat rapport de landeigenaren bestempeld werden met de aanwijzing van; „eigenaren van de wettige inkomstenquot;, „soort van Zemindars.quot; „gesubstitueerde landeigenaarsquot;, terwijl een Procureur-Generaal bij zijn voorlichting aan de Regeering slechts sprak van bezitters van zoogenaamde vrije allodiale landen. Ziet. die uitdrukkingen in den mond van hoogst competente mannen, hebben mij steeds te denken gegeven.quot;

„Dat zijn kwaadwillige, den landeigenaren zeer vijandige aanwijzingen,quot; antwoordde Von Baldowitz, „die hoegenaamd geen gewicht in de schaal leggen. Andere schrijvers van naam en positie hebben met ronde woorden gestaafd: „de landeigenaren zijn eigenaren van den grond.quot; De Minister van Koloniën Elout erkende dat reeds in 1828 in een rapport aan den Koning, toen hij de woorden ter neerschreef: „alle de door de Compagnie verkochte of afgestane landen zijn vrije allodiale goederenquot;, en zelfs de voor de eigenaren

128

-ocr page 515-

KEN' OPSTAND TE T.IITKAP.

zoo slecht gestemde rapporteurs, door u aangehaald, konden dat niet ontkennen, maar moesten dit toestemmen. Het door hen ontworpen Reglement is daar, om dat te getuigen, terwijl art. 624 van het thans vigeerend Burgerlijk Wetboek van Nederlandsch-Indië, speciaal en uitdrukkelijk op de particuliere landen slaande, den landeigenaar in zijn recht van eigendom op zijn grond bevestigt.quot;

Von Baldowitz had dat antwoord met een hem eigenaardige omzichtigheid gegeven, daar hij, wel niet vermoedende met een Kamerlid te doen te hebben, toch begreep iemand voor zich te hebben, die omtrent het particuliere grondbezit op Java meer wist dan het gros der beschaafde Nederlanders. Hij ging evenwel voort:

„Ik vat het verband niet goed, mijnheer Van Berkenstein, van deze aanhaling van dat rapport met het gebeurde op Tjitrap.quot;

„Tjitrap is een van de landerijen, welke door Daendels of de Engelschen verkocht werden....

„Vergeef mij, mijnheer Van Berkenstein, Tjitrap komt reeds als een aan particulieren verkocht land voor op een staat, behoorende bij een besluit van den Grou-verneur-Generaal Beinier De Klerk, in 1778 uitgevaardigd. Feitelijk werd het land bij besluit van den Gouverneur-Q-eneraal Jakob Mossel, 2-1 Maart 1756, aan een Europeaan afgestaan.quot;

„Om het even, mijnheer Von Baldowitz, Tjitrap is een particulier eigendom en nu meende ik dat de verhaalde gebeurtenissen haar aanleiding vonden in een botsing van belangen, ontstaan door een uiteenloopende interpretatie van de rechten van den landeigenaar ten opzichte van de opgezetenen. Is dat niet zoo? (lij. dunkt mij. kunt daarop het beste antwoord geven.quot;

„He rechten van den landeigenaar ten opzichte van de ingezetenen,quot; antwoordde Von Baldowitz, „zijn saam te vatten in twee hoofdafdeelingen: heffingen van de opbrengsten der door de opgezetenen bebouwde gronden en het vorderen van diensten dier opgezetenen. Beide afdeelingen zijn bij het door n aangehaalde Reglement scherp omschreven en ik kan u verzekeren, dat het meest nauwkeurig onderzoek, hetwelk ten gevolge van die ongeregeldheden ingesteld werd, niets aan het licht gebracht heeft, dat op een verkrachten der wettelijke bepalingen duidt niet alleen, maar dat zelts geen enkel feit geconstateerd werd, hetwelk zelfs het billijkheidsgevoel aanstoot kon geven. Neen, de vorige eigenaar had, zooals ik u reeds verteld heb, jarenlang zijn landerijen, waaronder ook Tjitrap, verwaarloosd en de handelingen der ingezetenen aan hun eigen inzichten overgelaten. Toen nu de zaken weer binnen het wettelijk spoor gebracht werden, kwam dit in botsing met veler belangen, waarvan opruiers gretig gebruik maakten, om onrust te stoken en verzet te prediken.quot;

„Is het waar, dat u de regeling, door den heer üe Sturler op zijn land Tjiomas getroffen, als navolgenswaardig door het bestuur van Buitenzorg is aanbevolen?quot;

129

-ocr page 516-

EEN OPSTAND TE TJITUAP.

Von Baldowitz keek den Hagenaar een ondeelbaar oogenblik met doordringenden blik aan. Daarop antwoordde bij kalm:

„Ja, mijnbeer Van Berkenstein, die aanbeveling is mij gedaan en ik beb die opgevolgd .... M aar.... ons gesprek dreigt ongewenscbte afmetingen te verkrijgen. Onze twee officieren kunnen zicb daarbij niet amuseeren.quot;

Kapitein Van Mnuren lacbte fijntjes, maar antwoordde niet.

„Komt, aan de speeltafel, mijne beeren!quot; vervolgde Von Baldowitz. „Ik beb mijn tol betaald, betaalt gij tbans den uwen!quot;

1:50

-ocr page 517-

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

Verrassing. — lea wandelrit.

Het waren edele dieren, die paarden, welke onze toeristen den volgenden morgen naar Buitenzorg terugvoerden. In minder dan twee uren waren de reizigers aangekomen en de officieren in hun woning bij den noorder-ingang van den Plantentuin en Van Berkenstein in het Hotel du Chemin de fer afgezet. Bij dat drietal zou dat bezoek aan een landelijke onderneming op Java zeer aangename indrukken achterlaten.et waren edele dieren, die paarden, welke onze toeristen den volgenden morgen naar Buitenzorg terugvoerden. In minder dan twee uren waren de reizigers aangekomen en de officieren in hun woning bij den noorder-ingang van den Plantentuin en Van Berkenstein in het Hotel du Chemin de fer afgezet. Bij dat drietal zou dat bezoek aan een landelijke onderneming op Java zeer aangename indrukken achterlaten.

Toen Van Berkenstein in zijn vertrekken aangekomen was, reikte hem de mandoor van het hotel een vrij omvangrijk pakket brieven over, welke hij met een enkele beweging over de tafel uitspreidde, er die uitzocht, welke hem door herkenning van het handschrift als afkomstig van een dierbaar wezen aangeduid werden, en de overigen vrij onverschillig tot latere gelegenheid liet liggen.

Weldra zat hij verdiept in die aangename lectuur, waarbij hem de kie.sche liefdesontboezemingen van de lieve Ernestine uitermate streelden en boeiden. En liet waren geen korte brieven, die hij te doorworstelen had. De aanminnige maagd had op een paar bladzijden niet gezien, om met echt vrouwelijken tact van kieschheid haar gevoelens lucht te geven. De laatste brief ademde wel eenigermate ongeduld en teleurstelling, dat zij zoo lang zonder tijdingen van haar zielsbeminde was. Gedurende dat vijfdaagsche uitstapje had Van Berkenstein natuurlijk niet kunnen schrijven. Hij wilde dat onwillekeurig verzuim thans met woekerwinst vergoeden. Hij was dan ook weldra aan de tafel gezeten en zijn pen vloog over het papier. Met welke vurige uitdrukkingen en gloeiende verven hij de fraaie tafereelen, welke hij op dien tocht naar Tjitrap onder de oogen gehad had, schetste en schilderde, is alleen voor minnende harten in vollen omvang begrijpelijk.

Hij was nog niet ten volle gereed en nog bezig zijn ongeduld naar den grooten dag van de huwelijksvereeniging aan den dag te leggen, en te schetsen met welk vuur,

-ocr page 518-

EEN WANDELRIT.

met 'welke geestdrift hij zijn Ernestine aan bet hart zou drukken, wanneer het oogenblik aangebroken zou zijn. dat hij haar de zijne zou kunnen noemen, toen hij voetstappen in de voorgalerij hoorde weerklinken en een stem de vraag aan een der bedienden van het hotel richten:

„Toean Van Berkenstein ada?quot; (Is mijnheer Van Berkenstein te huis?)

„Ada!quot; was het kort uitgesproken antwoord van den bediende.

Die stem kwam Van Berkenstein bekend voor.

„Drommels!quot; zeide hij: „dat is kapitein Keremans!quot;

En, opspringende om den dierbaren vriend te gemoet te treden, ging de deur reeds open vóór dat hij haar bereikt had, eu vertoonde zich het openhartige gelaat van den goedigen krijgsman in het gat van de deur.

„Gij hier! Wees welkom!quot; riep Van Berkenstein, terwijl hij den kapitein de hand schudde.

„Ja, ik in persoon, maar niet alleen,quot; was het gulle antwoord.

„Niet alleen?quot;

„Neen, niet alleen,quot; sprak de kapitein glimlachende. „Of het gezelschap, dat ik medebreng, u evenwel aangenaam zal zijn, betwijfel ik.quot;

En het vertrek binnentredende, demaskeerde hij de deur, die hij tot nu toe met zijn zware gestalte gevuld had. Ernestine verscheen voor de verbaasde blikken van Van Berkenstein. Deze schoot vooruit, greep de lieve maagd bij de hand, sleurde haar meer (hm hij haar voerde in dat zijner vertrekken, hetwelk hem tot salon diende, om haar aan de onbescheiden blikken van de andere logés en de bedienden, die onder de gemeenschappelijke galerij aanwezig konden zijn, te onttrekken, sloot met een beweging der hand de deur en drukte haar onder het oog van kapitein Keremans onstuimig aan zijn borst en overlaadde haar blozende wangen en haar karmijn-roode lippen met honderden, met duizenden kussen.

„Te drommel, dat gaat er van langs!quot; kwam de kapitein tusschenbeide. „Als zoo'n tottokh vuur vat, dan is er geen stuiten aan. Maar stop! een oogenblik, dan kan ik mijn vrouw binnen laten en dan kunnen wij partie carrée maken.quot;.

En op de deur toetredende, opende hij die en trad mevrouw Keremans het vertrek binnen.

„Kom, meedoen!quot; schaterde de kapitein uit. „Het zoenen is aanstekelijk!'

De gelieven keken een oogenblik schuchter op. Dat overschoone eerste oogenblik van weerzien, dat oogenblik van innige gewaarwording, waarin zij, aan elkanders borst geklemd, met den blik in elkanders oogen, zich als in een hemel, grondeloos diep van geluk, verloren achtten, was voorbij. Van Berkenstein trad op mevrouw Keremans toe.

„Wees welkom, mevrouw!quot; sprak hij. „Wees welkom in de Buitenzorgsche dreven!quot;

Toen de plichtplegingen der eerste begroeting voorbij waren:

VERRASSING,

-ocr page 519-

VERKASSING. — KKX WANDKI.IilT.

,,Eii waaraan hel) ik de overgelukkige omstandigheid dezer verrassing te danken!quot; vroeg Van Berkenstein, terwijl hij juffrouw Van Rosendal innig de hand drukte.

„Dat noemt zoo'n aterling een overgelukkige omstandigheid!quot; krijschte lt;le kapitein. „Maar, ongelukkige! beseft ge dan niet, dat het met Ernestine te Batavia niet meer uit te houden was'? In vijf dagen geen tijding ^van haar zielsbeminde! Daar moest wat gebeurd zijn! Misschien was hij ziek, lag hij gekwetst in bed en verlangde naar de nabijheid van haar, die hem met zachte, liefderijke hand zon verzorgen en verplegen! Wellicht was hij bij het beklimmen van den Salak of den Pangerango in een bodemloozen afgrond gestort eu had men slechts een vormloos, verminkt lijk te voorschijn gehaald! O, de mannen zijn

zulke waaghalzen! Wellicht ook____was zij reeds____? O, de mannen zjjn van zoo'n ontrouw

weefsel! Uit het oog, uit____quot;

„Neen!quot; viel Ernestine in: „neen, dat niet. Die gedachte heb ik niet gekoesterd! De kapitein plaagt u slechts; maar dit langdurig stilzwijgen pijnigde mij, en ik____quot;

„Wilde zien of de aanstaande niet ontvlucht was,quot; voegde de kapitein er steeds plagend bij.

„Ik was naar het landgoed Tjitrap met ettelijke vrienden gegaan,quot; lichtte Van Berkenstein toe. „De uitnoodiging tot dat uitstapje was wel wat onverwachts opgekomen. Daarenboven had ik niet gedacht, dat het zoo lang zou duren, ook niet, dat mij de tijd zou ontbreken, om, u op de hoogte te houden. Eenmaal daar op die onderneming, zat ik het grootste gedeelte van den tijd te paard. Het overige moest ik aan mijn gastvrouw en gastheer — zeer lieve menschen, tusschen twee haakjes gezegd — wijden. Het spijt mij, lieve, dat ik u zooveel onrust berokkend heb!quot;

„En hij zal het niet weer doen!quot; bootste de kapitein den Hagenaar in stembuiging en gebaren na.

De gelieven drukten elkander de hand. De vergiffenis van Ernestine's zijde was spoedig gegeven. Zij weerklonk in den vorm van een zoen.

„Alweer?!!quot; barstte kapitein Keremans uit. „Nogmaals, schei uit; het is aanstekelijk!quot;

„En dus door die onrust bewogen, naar Buitenzorg gespoord ?quot; vroeg Van Berkenstein. „Maar wat zijn nu de verdere plannen, als ik vragen mag?quot;

„Wel, er blijft ons niets meer over,quot; antwoordde mevrouw Keremans, „dan het viertal dagen verlof, hetwelk mijn man heeft kunnen bekomen, hier te Buitenzorg door te brengen en van de gelegenheid te profiteeren, om wat frissche berglucht te genieten. Wij hebben onzen intrek in het Hotel Bellevue genomen en daar een viertal lieve kamers besteld.quot;

„In Bellevue?____ Hoe jammer!quot; zeide Van Berkenstein met een liefdevollen blik

op Ernestine.

„Wel ja! hoe jammer, nietwaar?quot; grinnikte Keremans. „Dat's een uitvinding van mijn vrouw. Zij neuriede, toen zij die beschikking nam, iets van: „Vuur bij stroo,quot; waarvan

-ocr page 520-

VERRASSING. — EEN WANDELRIT.

ik tot haar wanhoop militairement de variatie geleverd heb van: „het spek niet in de nabijheid van de kat te zetten.quot;

„Van Berkenstein glimlachte, dat is waar; maar er was toch teleurstelling op zijn gelaat te lezen. Hij was op het punt om nog iets in het midden te brengen, wellicht om mevrouw Keremans van gedachten te doen veranderen, toen zich andermaal voetstappen in de voorgalerij lieten hooren en onmiddellijk daarna aangeklopt werd. Op het „binnen!quot; van Van Berkenstein trad kapitein Van Munren binnen.

,,lk vernam zooeven in de sociëteit, dat collega Keremans en echtgenoote te Buitenzorg aangekomen waren. Ik kon niet nalaten mijn opwachting aan mevrouw te maken,quot; sprak de galante kapitein met een buiging jegens de eega van zijn vriend, „ik spoedde mij derhalve naar Bellevue, maar vernam daar dat de familie een bezoek aan den heer Van Berkenstein was gaan brengen. En ziedaar de redenen van mijn verschijnen.quot;

Mevrouw Keremans reikte den vriendelijken bezoeker als aan een ouden bekende de hand en ook de begroeting der beide collega's was allerhartelijkst.

„Wees zoo vriendelijk,quot; sprak Van Muuren na die plichtpleging tot Van Berkenstein. terwijl hij op de jonge dame wees, die stilzwijgend die begroetingen liad aangezien, „mij aan mejuffrouw voor te stellen.

„Kapitein Van Muuren,quot; sprak Van Berkenstein, den kapitein vormelijk voorstellende, „een der tochtgenooten, die mij bij mijn omzwervingen op Tjitrap vergezelde.quot;

„Mejuffrouw Ernestine Van Rosendal, mijn aanstaande!quot; ging Van Berkenstein voort.

Beiden bogen bevallig voor elkander.

„Zoo, zoo,quot; antwoordde Van Muuren, „is dat de ongelukkige, die gij in uw netten

verstrikt hebt?quot;

Van Berkenstein knikte toestemmend.

„Mejuffrouw Van Rosendal, mag ik mijn felicitatiën bij de zoovele voegen, die u reeds gebracht zijn, ter zake van de goede voornemens, die u beiden bezielen? Te Tjitrap he]gt; ik uwen aanstaande reeds gelukgewenscht en hebben wij een glas op uw beider welzijn

gedronken. Drommels!____quot; ging hij voort, het aanminnige meisje detailleerende, „die Van

Berkenstein is een gelukkige vent! Ware het mogelijk dat zoo'n gevoel bij mij kon opkomen, dan zou ik afgunstig op zijn geluk zijn.

„Ernestine! de kapitein Van Muuren houdt er van. aan de dames complimentjes te vertellen. Wees daarop gewapend,quot; kwam mevrouw Keremans het blozende meisje te hulp.

„Mevrouw, ik verzeker u dat ik nimmer genoeg de schoonheid en de lieftalligheid van mejuffrouw Van Rosendal zal kunnen prijzen!quot;

„Mijnheer!____quot; stamelde Ernestine schuchter.

„Wij moeten nu allereerst een plan maken,quot; viel Keremans in, „om die vier dagen, welke wij hier door te brengen hebben, zoo aangenaam mogelijk te besteden.quot;

184

-ocr page 521-

REN WANDELRIT.

185

VERRASSING,

„Ik stel mij geheel en al ter beschikking,quot; spi-ak kapitein Van Muuren.

,,En wij ook! wij ook!!quot; riepen eenige stemmen buiten.

Het waren de heeren Van Sloot, Binneuclam en Visbergen, die ook de aankomst van de familie Keremans vernomen hadden en toeijlden, om lum opwachting te maken, /ij kwamen juist bijtijds om den laatsten volzin van kapitein Van Muuren op te vangen. Na de eerste begroeting van de Bataviasche familie, die de heeren allen kenden, en na de voorstelling aan Mejuffrouw Van Rosendal, namen allen, op uitnoodiging van Van Berkenstein, plaats. Deze laatste legde als gastheer zeer veel bedrijvigheid aan den dag en riep met zijn: „siapa ada! siapa adaü alle bedienden van het hotel bij elkander om zijn gasten Rijnschen wijn met seltzerwater, portwijn of wat zij ook maar als morgendrank verlangen mochten, aan te bieden en rond te dienen. Toen allen voorzien waren, sprak kapitein Keremans:

„Wij waren juist begonnen met een plan te beramen, om de dagen, die wij hier zullen doorbrengen, zoo aangenaam mogelijk te slijten.quot;

„Ik stelde mij al dadelijk ter beschikking,quot; meldde kapitein Van Muuren.

„En wij doen dat ook!quot; riepen Binneudam, Van Sloot en Visbergen als uit één mond.

„Dan zal de zaak wel terechtkomen,quot; meende mevrouw Keremans.

„Ik stel voor om hedennaraiddag, wanneer de warmte afgenomen zal zijn, een toer door Buitenzorg te maken,quot; sprak Van Muuren. „Ik heb een fraaien, lichten tentwagen op 't oog, die den lieven last van de dames, alsook een paar van ons, zal kunnen torsen.quot;

„Hoezee voor dat voorstel!quot; riep luitenant Visbergen: „dan zal ik bij dat rijtuig de honneurs te paard waarnemen!quot;

„En ik ook!quot; bevestigde de ingenieur Van Sloot.

„Bravo! juichte mevrouw Keremans. „Ernestine, dan zullen wij, evenals de Gouverneur-Generaal, wanneer die in pontiflcalibus is, een ruiter te paard aan ieder portier hebben.quot;

„Ja, dat zal kranig staan!quot; lachte Keremans. „Maar verder1?quot;

„Ik verzoek der lieve dames en den gezamenlijke heeren, den na-avond ten mijnent te komen doorbrengen,quot; sprak de heer Van Sloot.

„Dankbaar aangenomen!quot; antwoordde kapitein Keremans, „op voorwaarde dat ik er een gezellig partijtje quadrille vind.quot;

„En dat de dames zich met muziekmaken mogen bezighouden,quot; conditionneerde mevrouw Keremans.

„En dat ik van het quadrille-partijtje verschoond mag blijven!quot; protesteerde Van Berkenstein, die een dankbaren blik voor dien wensch opving.

„En ook ik!quot; betuigde luitenant Visbergen,

„Drommels!quot; mompelde Keremans, „dan blijven Binnendam, Van Sloot, Van Muuren

-ocr page 522-

VERKAS,SING. — EEN WANDELRIT.

en mijn persoon over. Ik had wel een vijfden man er bij verlangd; zoo met z'n vieren is het te veel inspanning, een geheelen avond lang.'quot;

„Ik zal wel eens invallen,quot; betuigde mevrouw Keremans, „als dat noodig zal zijn.

„En ik ook!quot; zei luitenant Visbergen.

„Dan zijn de voorwaarden aangenomen!quot; sprak de heer Van Sloot, terwijl hij met zijn glas een tik op bet tafelblad gaf, zooals de president eener vergadering met zijn hamer zou doen.

„Maar nu morgen?quot; vroeg Keremans.

„Morgenochtend wandeling in 's lands Plantentuin,quot; decreteerde de heer Binnendam, alsof hij de orders voor een bataljon infanterie op het rapport voorschreef.

„Om elf uren vergadering in het hotel Bellevue,quot; beval mevrouw Keremans. „Rijsttafelen voor allen!quot;

„En des avonds te halfzeven vereeniging ten mijnent,quot; vervolgde de heer Binnendam. „Mijn vrouw staat er op om kennis met mejuffrouw Van Rosendal te maken en de jongelieden een verlovings-diner aan te bieden.quot;

„Te duivekater, ons programma krijgt aardig vorm,quot; lachte Keremans. „Maar Ernestine zal heden nog wel kennis met mevrouw Binnendam maken.quot;

„Ja zeker,quot; betuigde het lieve kind.

„Den daaropvolgenden morgen: vervolg der wandeling in 's lands Plantentuin.quot;

„En des avonds vergadering in de Sociëteit.quot; noodigde luitenant Visbergen. „Daar zal ik de honneurs waarnemen.quot;

„Is er in de soos wat te doen?quot; vroeg Keremans.

„Er zal een voorstelling door het liefhebberij-tooneelgezelschap gegeven worden.quot;

„Dat treffen wij bijzonder,quot; meende de kapitein. Wat wordt er gespeeld?quot;

.,De bloedzuigers of de minnehandel in de apotheek. Een aardig stuk.quot;

„Zeker! Wie vervult de rol van Tobias, den apothekersbediende?quot;

„Dat moet een verrassing zijn,quot; antwoordde Visbergen. „Geen der rolvervullingen wordt vóór de voorstelling bekend gemaakt.quot;

„En na de voorstelling?quot;

„Dan is bet dansen voor alles, volgens oud en eerbiedwaardig gebruik.quot;

De oogen der beide dames schitterden.

„Dat zal een latertje worden, nietwaar?quot; zei Keremans.

„Als wij ons amuseeren zullen, ja,quot; betuigden de Buitenzorgsche heeren.

„Dan den volgenden morgen,quot; zoo eindigde Keremans het programma, „visites-maken en afscheidnemen en des namiddags te 4.37 aan bet station om met den sneltrein naar Batavia terug te keeren.quot;

„Och, kapitein,quot; vleide Van Berkenstein, „reeds zoo spoedig?quot;

„Ik heb maar vier dagen verlof, mijn waarde Hagenaar! Reken maar uit. Vandaag

-ocr page 523-

VERKASSING. — EEN WANDELRIT. 137

is het de eerste dag. Daags na de voorstelling in de sociëteit, moet ik des avonds in mijn garnizoen terug zijn.quot;

„Luistert dat zoo nauwkeurig?quot;

„Zeker, al was het maar alleen ter wille van het voorbeeld voor de ondergeschikten.quot;

De bel van het hotel weerklonk om de logeergasten aan tafel te roepen. Allen sprongen op, om zich naar hun woningen te begeven. Van Berkenstein liet het Hotel du Chemin de fer in den steek om met de familie Keremans in het Hotel Bellevue te gaan lunchen, waarna hij weer in het eerstgenoemde terugkeerde om zijn middagdutje te doen.

Het weer hield zich uitmuntend. Geen wolkje, dat de scherpe omtrekken van de rondomliggende berg- en heuveltoppen afstompte. Een zachte bries daalde van die toppen en ruischte door de bladeren van het geboomte, waardoor de warmte, die bij zoo'n wolkenloozen hemel wel eens lastig had kunnen zijn, vrijwat getemperd werd. Van Berkenstein had zich na zijn middagslaapje spoedig gebaad en gekleed, en zat een kop thee in de voorgalerij van het hotel te slurpen, toen kapitein Van Muuren met den besproken tentwagen, die zeer ruim bleek te zijn, te halfvijf verscheen. In een wip was hij er in en naast den kapitein gezeten en in een ommezien hadden zij het Hotel Bellevue bereikt.

Ook daar stonden de dames gereed en weldra waren zij met kapitein Keremans en den heer Binnendam in het rijtuig bij den heer Van Berkenstein gezeten, terwijl Van Muuren bij den koetsier op den bok plaats nam. Dat de verloofden naast elkander zaten, zal wel geen vermelding behoeven. Bij het uitrijden van het plein voor bet hotel, voegden zich de heeren Van Sloot en Visbergen, op uitmuntende kleppers gezeten, naast de portieren.

In draf stoven de vurige paarden vooruit. Kapitein Van Muuren, die den weg aangaf, liet bij het uitrijden van het hotel dadelijk links wenden. Bij de sociëteit gekomen, werd de weg aan de linkerhand, die ilen hoofdweg nagenoeg rechthoekig snijdt, ingeslagen. Die weg voerde langs aangenaam gelegen huizen, welker voorerven smaakvol prijkten met bloemheesters, waaronder de „kembang sapatoequot; ') in haar veelvuldige soorten en kleur-schakeeringen overvloedig vertegenwoordigd was.

„Wat heerlijke geur hier!quot; betuigde Ernestine.

„Dat zijn die witte bloemen daar,quot; lichtte de heer Binnendam toe. „De Inlander noemt ze „kembang sedap malamquot;2). Zij worden door het schoone geslacht hier te lande, alsook de melatties 3), zeer gewild. Beider geur is evenwel voor onze reukorganen veel te

') Kembang sapatoe — Hibiscus rosa sinensis.

-) Kembang sedap malam = Polyanthes tuberosa.

:') Melattie ~ lasminum sambec.

18*

-ocr page 524-

188 VERRASSING. — EEN WANDELRIT.

sterk eu wordt eerst gewaardeerd, wanneer men dien op een afstand, zooals thans, ontwaart. Er wordt beweerd, dat de sedap malam des nachts eenigermate lichtgevend zonde zijn; ik heb er evenwel nooit iets van bespeurd.quot;

„Dit is zeker een buurt van Buitenzorg?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ja,quot; was het antwoord van Binnendam, „maar heeft den eigenaardigen naam van Paleddang, welke kopergieter beteekent. Vroeger woonden hier voornamelijk van die nijveren en werkelijk thans nog is het kopergieterswerk van Buitenzorg zeer gewild.quot;

„Er wordt toch geen kopererts in de nabijheid van Buitenzorg gevonden?quot;

„Neen, volstrekt niet. Dat gieterswerk is slechts een locale industrie, die zich, ik weet niet waarom, hier ontwikkeld heeft.quot;

„Wij rijden op een rivier toe,quot; merkte mevrouw Keremans op.

„Dat is de Tjidani, mevrouw, die hier schilderachtig tusschen haar hooge oevers voortbruist. Wij gaan nu gedurende een geheele wijl evenwijdig aan die rivier rijden. Ziet eens, hoe bevallig de woningen zich hier, als verscholen onder het zwaar geboomte, dat haar beschaduwt, voordoen.quot;

„Die heerlijke geur van straks laat zich andermaal ontwaren,quot; zei Ernestine; „maaier is een verandering in te bespeuren.quot;

„Het is nog altijd de sedap malam, die gij ruikt, waaraan zich de melattie paart; dat kleine bloempje, zoo gewild door de geliefden, die ze elkander, aan snoeren geregen, aanbieden, in het vertrouwen dat hun genegenheid daardoor vermeerderd wordt. Ziet, daar staan de bevallige kleine heesters, die dat lieve bloempje voortbrengen. En daarnaast staat een andere struik, ziet, die daar, met die glinsterende bladeren. Die brengt de „kembang katja piringquot; ') voort. Zooals gij ziet, is het een vrij groote, witte bloem, die wel iets van een tulp heeft, maar wier bloembladeren meer schroefvormig in elkander gedraaid zijn. Zij bezit ook een zeer sterken geur en het is die, welken gij thans, met de „melattiequot; gemengd, ruikt.quot;

„Wat is dat voor een woning?quot; vroeg Van Berkenstein, op een vrij massief gebouw wijzende, dat zich aan de linkerzij van den weg voordeed.

„Dat is de „boeiquot; of de gevangenis van Buitenzorg. De rivier, die nogal kronkelt, verwijdert zich hier vrij ver van den weg, zoodat er ruimte gevonden werd, om die gevangenis tusschen de rivier en den weg te bouwen. Wij komen nu dadelijk bij het station van den spoorweg naar de Preanger Regentschappen, dat, zooals gij weet, vlak tegenover het station van den spoorweg naar Batavia gelegen is.quot;

„Twee stations, zoo bij elkander, het is toch wel wat zot!quot; was de bemerking van Van Berkenstein.

„Och, eigenlijk vormen ze, zooals gij ziet, één station,quot; antwoordde Binnendam,

') Kembang katja piring = Gardenia florida.

-ocr page 525-
-ocr page 526-
-ocr page 527-
-ocr page 528-

Wé- $

M.® ftwrilvS;'^'® li

rgSt; .. ;vgt; ■ ■, -rr :rplml-, ■.;

s; 9

mm ■ |K_v_

■ v,i

j i, i., -t ■ ■«..1 ■ '!■ 0$-^fmyL -

;,V

-

9

• vml #

ffgiaspi^MigaMasia^aipMpaMK^^wisaMaiMBiiMgwHaBBBgiBMiaaaai

i

.

li ■^B li

mmsMÊÊIÊÊBm

''■quot; '■1,','^,¥^'.,|Ï ^■.IV'V V V' ■r.tquot;' ■■■ wzÊiïamp;Mf

jmmamp;mz

II

|| ii

^A-: .'.•■•' ~5j,W- Zfl

■I

M

irnmÊmmmmÊmsmmmm

MmpIPM^BlW i^.; 8

;^1' .■

mm

II

:.lt;:.;.44.-.-

I

-ocr page 529-

HEX WANDELKIT.

„waardoor de weg naar het Bantamsche voert. Vergeet ook niet, dat de spoorlijn naar Batavia aan een particuliere Maatschappij behoort, terwijl de andere lijn staatsspoor is. Dat heeft wel eenigermate invloed op de bouworde gehad.quot;

Bij het uitrijden van de Paleddang viel het oog van mevrouw Keremans op een vrouw, die onder een afdakje zat, dat rondom de bamboehut aangebracht was, waartoe het behoorde, en die bezig was met weefgoederen te vervaardigen. Een jong meisje, blijkbaar een Kreoolsche, af te leiden uit de blankheid barer huid en het blauw harer oogen, was op de „baleh-balehquot; gezeten, waarop de weefster met haar weefstoel plaats genomen had; terwijl tegenover deze laatste een oudere matrone stond, die klaarblijkelijk, afgaande op haar meer donkere kleur en den platgedrukten vorm van haar neus, tot liet gemengde ras behoorde. Beiden waren in „sarongquot; en „kabajaquot; gekleed.

„Zouden wij ook eens gaan kijken!quot; vroeg mevrouw Keremans. „Al lang koesterde ik het verlangen om eens te zien, hoe die fraaie Buitenzorgsche „kahin'squot; (kleedjes) vervaardigd worden.quot;

„ Welzeker, mevrouw,quot; sprak Binnendam.

Hij bracht het verzoek aan kapitein Van Muuren over, die den koesier liet halt-houden. Het gezelschap was spoedig uitgestapt en omringde de weefster.

„Bibi!quot; sprak Binnendam tot haar. „Wjj komen uw kunstwerk bewonderen.quot;

De vrouw prevelde eenige onverstaanbare woorden, die haar toestemming moesten beteekenen, terwijl zij ijverig voortwerkte. De twee andere gesarongde dames weken op den achtergrond terug.

Het was een eenvoudig werktuig, dat de bezoekers daar onder het oog kregen. Het bestond uit een cilinder, die in een toestel van zwaar hout gevat was. Op dien cilinder waren de draden van het kettinggaren in hun afzonderlijke kleuren gewonden, terwijl die ketting door een latje van elkander gescheiden kon worden, waartusschendoor de weefster haar weefschuitje kon laten glijden, dat den dwarsdraad door het weefsel moest aanbrengen. Het reeds geweefde was op een raam sterk gespannen, terwijl de vrouw het geheel met haar voeten in bedwang hield en steunde, en zij zoo haar beide handen tot den arbeid vrij had. Dat werktuig verschilde veel met de moderne weefgetouwen in Europa, vooral met die, welke door Jacquart te Lyon uitgevonden werden, en waarbij, ulleen door het verplaatsen van een kaart, van gaatjes voorzien, de meest verscheiden patronen in het weefsel verkregen worden. Toch boeide dat oorspronkelijke werktuig ons gezelschap, vooral de dames, genoegzaam, om hen eenige oogenblikken te doen toezien op dien arbeid, welke niet zeer spoedig van de hand ging.

Eindelijk stapte men het rijtuig weer in en opnieuw ging het voorwaarts.

„Is dat de roode brug niet? vroeg mevrouw Keremans.

„Jawel, mevrouw,quot; bevestigde Binnendam. „Daar is het station, ziet gij? En daar het Hotel du Chemin de ter.quot;

VKHHASSIXCi. -

-ocr page 530-

KEN WAN'DELKIT.

uo

VERGASSING. -

Kapitein Van Mnuren l)eva] den koetsier door den kampong Soeka Diengien te rijden, die zich ook langs de Tjidani uitstrekte.

„Ik hoorde n straks die vrouw op haar weefgetouw „bibiquot; noemen,quot; vroeg Van Berkenstein aan Binnendam. „Wat beteekent dat woord? Bv hoorde dat nog niet.quot;

„Dat woord beteekent: „tantequot; en behoort tot het Buitenzorgsch dialect. Zoo worden over het algemeen de vrouwen hier aangesproken. In het Bantamsche, ook in de Lampongsche districten, gebruikt men daarvoor meestal het woord: „gadèsquot;, dat evenwel meer teederheid verraadt, en meer ten opzichte van schoone en jonge vrouwen, soms ook voor maagden, gebezigd wordt.quot;

Keu poosje ging de tocht zoo den kampong Soeka Diengien door. Bij het kerkhof gekomen, welks bevalligen aanleg de toeristen bewonderden, splitste zich de weg in twee takken. De meest linksche werd ingeslagen en voerde langs het krankzinnigengesticht, een gebouw, dat het Nederlandsch-Indische bestuur op vele tonnen gouds te staan is gekomen, zóó grootsch en zóó weelderig werd het ontworpen en daargesteld.

„Het is grootendeels weggeworpen geld,quot; verklaarde Binnendam. „Vooreerst zijn er zoo veel krankzinnigen niet in Nederlandsch-lndië om zoo'n gebouw maar voor een klein gedeelte te bevolken; vervolgens verzetten zich de zeden en gebruiken van de Inlanders er tegen om hun krankzinnigen daarin op te sluiten. Wij hebben hier een gekkendokter gehad, die zijn pensioen verdiend heeft zonder een enkelen patiënt behandeld te hebben. Nu staat het gebouw daar, dat zooveel geld gekost heeft, en is men er op bedacht om het tot militair hospitaal in te richten, wat ook al weer een handjevol „riengietsquot; (rijksdaalders) zal kosten; want er zullen nogal veranderingen moeten aangebracht worden, om het aan slechts matige eischen van een goed hospitaal te laten voldoen.quot;

-ocr page 531-

V LIFT I EN DE HOOFDSTUK.

Vervolg van. den wandelrit,

De rijtoer werd tot bij den kampong Tjilendek voortgezet. Daar aangekomen, werde rijtoer werd tot bij den kampong Tjilendek voortgezet. Daar aangekomen, werd

een weg rechts ingeslagen, die met een anderen in verbinding stond en weer langs het kerkhof in kampong Soeka Diengien terugvoerde.

Op het keerpunt gekomen, van waar de terugtocht naar Buitenzorg eigenlijk weer aangenomen werd, wees Binnendam Van Berkenstein eenige steenen gebouwen, met pannen gedekt, welke in de verte zichtbaar waren.

„Dat was de landbouwschool te Tjeukeumeuh,quot; zeide hij.

„Zou er nog tijd zijn, om die inrichting te gaan zien?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Neen, de zon is aan het dalen; over een uur i.s het donker. Daarenboven, er is niets te zien; die school is ingetrokken.quot;

„Ingetrokken? Maar gij kunt ons er wel wat van vertellen, nietwaar?quot;

„Gij zijt aan het ware kantoor,quot; lachte Keremans. „Binnendam kent de landbouwschool op zijn duimpje. Dat zult ge wel ervaren. Maar____ zal dat gesprek onze dames wel

kunnen boeien?quot;

„0, wat mij betreft,quot; antwoordde mevrouw Keremans, „ik hoor gaarne toe, wanneer-zulke onderwerpen behandeld worden.quot;

„En ik luister ook gaarne, wanneer ik de belangstelling van Van Berkenstein opgewekt zie,quot; zei Ernestine.

De beide verloofden wisselden tersluiks een handdruk.

„Welnu,quot; sprak Binnendam, „dan zal ik mededeelen wat ik weet. Luistert:

„De landbouwschool werd op I November 1876 te Tjeukeumeuh geopend. Zij bestond uit twee afdeelingen. Aan de afdeeling A namen alleen ambtenaren ter beschikking deel. Bij die afdeeling duurde de cursus van 1 November tot ultimo April. De lessen bij

-ocr page 532-

VEKVOLG VANquot; HEX WAMiKLKIT.

afdeeling H werden alleen bijgewoond door jeugdige Inlanders, waarvan de meesten Javanen waren, waaronder evenwel eenige Maleiers, van Sumatra afkomstig, aangetroffen werden. 'Die cursus begon op 1 October en duurde tot het begin van den „Poeassaquot; (vasten).

„De ambtenaren ter beschikking, die als adspiranten den cursus van Afdeeling A volgden, werden wel eens door spotvogels: „anak tètèhquot; (zuigelingen) of „ambtelijke veulensquot; genoemd. Het onderricht werd hun grootendeels op het veld gegeven en daarbij werd beoogd den aanstaanden ambtenaar een denkbeeld te geven van het leven der planten en van de voorwaarden, die voor een goede ontwikkeling van de cultuurgewassen noodzakelijk zijn; ook van den aard der gronden en de veranderingen ten goede, welke daarin dooiden landbouwer aan te brengen zijn; verder van de Inlandsche cultures en cultuurplanten enz.

„En had dat onderwijs nogal succes?1' vroeg Van Berkenstein.

„Och, wat zal ik daarop antwoorden?quot; zei Binnendam. „Steeds werden er menschen aangetroffen, vooral onder die jeugdige ambtenaren, die verineenden dat landbouwkundig onderwijs niet noodig te hebben. Later hadden zij berouw, — daarvan kan ik voorbeelden aanhalen, — dat zij dat onderwijs niet geregeld volgden.

„De Inlandsche jongelieden, die de lessen van Afdeeling li wenschten te volgen, moesten zich aan een admissie-examen onderwerpen. Dat examen betrof hoofdzakelijk het vloeiend lezen en gemakkelijk schrijven met Latijnsche karakters en de vier hoofdregels van de rekenkunde. Het onderwijs in deze afdeeling was natuurlijk zeer elementair en omvatte in hoofdzaak: de kennis van de voornaamste organen der planten en van de leer van haar levensverschijnselen, de kennis der in Nederlandsch-Indië aangebouwde cultuur en andere planten; den practischen en theoretischen land- en tuinbouw, de kennis van den invloed der kruising op planten en dieren, het ontstaan der rassen, de veeteelt met de kennis der ziekten en der geneesleer van de huisdieren, den boschbouw, de toegepaste wiskunde, als: landmeten, waterpassen, de inhouds-formulen en berekeningen, de kennis der landbouwwerktuigen, het rechtlijnig- en het handteekenen, de zijde-cultuur, enz. Dat onderwijs werd iederen dag vrij doelmatig zoodanig geleid, dat gedurende drie uren onderwijs in het schoolgebouw gegeven, terwijl gedurende het overige gedeelte van den dag practisch op het veld gearbeid werd.

„Bijna al de Inlandsche leerlingen, die de school gedurende drie jaren bezocht en een diploma verworven hadden, werden als „mantri'squot; (opzieners) bij de cultures of „selok-kan'squot; (waterleidingen voor den landbouw) geplaatst en de ondervinding heeft doen inzien dat die lieden flinke, bruikbare Inlandsche ambtenaren waren en nog zijn.quot;

„Mij dunkt dat dit bevredigende uitkomsten te noemen zijn,quot; meende Van Berkenstein, die, hoewel naast zijn Ernestine gezeten, toch met de meest mogelijke aandacht geluisterd had.

„Zeker waren die uitkomsten bevredigend,quot; hernam Binnendam. „Vergeet evenwel niet, dat het landbouw-onderwijs op Java reeds te lang verwaarloosd was gelaten, vergeleken

-ocr page 533-

VEKVOLG VAN DEN' WANIIELKIT.

met andere landen. Die uitkomsten zouden nog meer bevredigend geweest zijn, wanneer de landbouw-inrichting nog niet steeds zoo schriel, zoo stiefmoederlijk door de Regeering bedeeld ware geworden. Het is werkelijk een onverklaarbaar feit, dat, terwijl ten gerieve van^ de Inlandsche kweekscholen voor het onderwijzend personeel als anderszins, kolossale sommen op de begrooting worden uitgetrokken en alles flink en grootsch werd ingericht, de traktementen van de leeraren bij de Landbouwschool zoo gering en de localiteiten der inrichting zoo slecht waren.quot;

„Maar____ predikt hier in Indië niet ieder zoowat voor eigen haard en altaren]'1

vroeg Van Berkenstein glimlachend. „Gij zijt plantenkundige, mijnheer Binnendam, meen ik ?quot;

„Ja, ik ben plantenkundige!quot; werd met vuur geantwoord: „maar vergeef mij, ik predik niet voor eigen zaak. Ik had bij de betrekking, die ik bekleed, met de Landbouwschool niets uit te staan. Als goed staatsburger hindert het mij evenwel, dat een inrichting, die met de beste bedoelingen ter wereld in het leven geroepen werd en onmetelijk veel nut zou hebben kunnen stichten, eerst verwaarloosd en daarna opgedoekt werd. Neen, ik predik niet voor eigen beroep! Het bewijs daarvan is te vinden in mijn herhaaldelijk uitgedrukt gevoelen, dat het annex-zijn van de Landbouwschool aan 's lands Plantentuin voor beiden nadeelig was. Beide inrichtingen, hadden zich naast elkander moeten ontwikkelen; de een mocht niet aan de andere ondergeschikt gemaakt worden. Het is mijn onveranderlijke meening, dat, zoolang de directeur van 's lands Plantentuin ook als directeur van de Landbouwschool optrad, niets goeds tot stand gebracht kon worden en een dier beide inrichtingen noodzakelijk aan de andere moest opgeofferd worden. Want hoe ontwikkeld zoo'n directeur ook mocht wezen, die cumulatieve werkkring was voor één man van te groote uitgebreidheid.quot;

„Flink bepleit!quot; keurde Van Berkenstein goed. „Ik heb uw mededeelingen met aandacht aangehoord. Zij zijn uiet in doovenmansooren gevallen.quot;

„Daarom heb ik mij de vrijheid veroorloofd, voor zoover zoo'n gesprek in tegenwoordigheid van dames gevoerd kan worden, eenigszins uit te wijden. Wanneer gij in Den Haag teruggekeerd zult zijn, dat ons gesprek u dan nog eens in herinnering moge komen!quot;

Noch de tijd, noch het rijtuig hadden middelerwijl stilgestaan. De zon begon meer en meer den westelijken gezichteinder te naderen. Het rijtuig was reeds lang op de groote heerbaan teruggekeerd en voerde de toeristen zuidwaarts van de plaats. Kapitein Van Muur en gaf den koetsier zijn instructiën. De tocht ging toen door den Chineeschen kamp, verder den grooten weg tot dicht bij paal 42, waar een dwarsweg gevolgd werd, welke naaide Tjidani en langs die rivier naar Buitenzorg terugvoerde.

In een van de kronkelingen, die de weg daar in deze bergachtige landstreek maakte, hield het rijtuig plotseling stil; de kapitein sprong van den bok en hielp het gezelschap uitstijgen.

14:5

-ocr page 534-

VERVOLG VAN HEX WAXDELKIT.

„Wij zijn bij liatoe Toelies,quot; verklaarde hij.

„Batoe Toelies,quot; zeide Van Berkenstein langzaam. „Batoequot; beteekent: „steen, en

„toeliesquot;: „schrijvenquot;, nietwaar?quot;

„Ja, en die uitdrukking is vrij nauwkeurig. Kijk maar,' antwoordde Aan Muuren.

De dames en heeren waren door een kleine heg gedrongen en zagen daar eenige steenen overeindstaan, waarop Maleische inscripties gebeiteld waren, terwijl anderen menschenbeelden, en relief gebeeldhouwd, vertoonden. Die steenen werden door eenige boomen overschaduwd, waaronder een fraaie breedkruinige Wariengien.

Van Berkenstein keek verwonderd toe. Eindelijk vroeg hij:

„Die steenen schijnen zeer oud te zijn. Is er omtrent hun oorsprong iets bekend?quot;

„De legende dier steenen verhaalt,quot; legde de ingenieur Van Sloot uit, „dat de laatste vorst van het oude rijk Padjadjaran, Siliwangi geheeten, hier in den omtrek met zijn gezin en volgelingen een toevlucht zocht, maar tot straf met al de zijnen door Allah in steenen beelden veranderd werd, omdat hij weigerachtig was den Islam te omhelzen. Mag men de Javanen gelooven, dan zouden hier in den omtrek meer dan 800 van die beelden, waarvan de meesten echter reeds verweerd en vormloos zijn, aangetroffen worden. Deze groep hier zoude Poerwakali, zoon van Siliwangi, met zijn volgelingen zijn. De legende heeft die versteening een dichterlijk waas geschonken. De vrouw van Poerwakali was dooiden invloed van een Arabischen priester bet lot ontsprongen, om in een steenen beeld veranderd te worden. Zij was evenwel zeer bedroefd over het lot van haar echtgenoot en kwam dagelijks by diens beeld weenen. /ij stortte daarbij zoo veel tranen, dat de steen, welken gij daar ziet, door bet zilte vocht overvloedig doordrongen, deegachtig werd en haar voeten daarin als in een plastische legering afdrukten.quot;

En werkelijk, op, of beter in dien steen ontwaarden de toeristen twee zuiver

afgedrukte voeten.

„Ik dank u voor die mededeeling,quot; sprak Van Berkenstein; „maar ik meen eens in de Rumphia de verklaring gelezen te hebben, dat die voetsporen niet anders kunnen gevormd zijn dan door een mensch. die op dien steen stond en er de voeten in afdrukte tijdens het gesteente nog week en papachtig was. Zelfs stond er bij, dat die steen van een vulkanische tufsoort zou zijn, wat mij, zoo op het oog, twijfelachtig voorkomt.quot;

„Mijnheer Van Berkenstein, uw twijfel is gegrond,quot; antwoordde Van Sloot, „of eigenlijk, er kan hier geen twijfel gekoesterd worden. Zie, die steen bestaat niet uit tuf, maar uit grofkorrelig kristalinisch trachiet. Ja, die steen heeft eens in deegachtigen toestand verkeerd; maar ik zou u niet aangeraden hebben toen er op te gaan staan, want hij was toen in half gesmolten toestand en was meer dan waarschijnlijk een vulkanische bom, die door den Pangerango of Gredeh uitgeworpen was en waarvan gij er velen hier in den omtrek kunt vinden. Gij zoudt uw onbeschermde voeten deerlijk gebrand hebben.

„Dan blijft er niets anders over dan aan te nemen dat die indrukken door menschen-

-ocr page 535-

VKKVOLG VA.\ UFA WAXDELKIT.

handen niet hamer en beitel zijn daargesteld. En toch, daarvan is ook geen spoor te ontdekken, terwijl de beitelslagen, zooals daar en daar op die beelden en daar bij die schriftteekens, wel waar te nemen zijn,quot; merkte Van Berkenstein op. „Die voet-indrukken zijn en blijven raadselachtig.quot;

Bij die laatste woorden barstte kapitein Van Muuren, die zich tot nu toe met de rol van toehoorder, echter met een glimlach op de lippen, vergenoegd had, schaterend uit. Van Berkenstein keek hem verwonderd aan.

„Laat mij een oogenblik lachen,quot; zei hij tusschen twee uitbarstingen in. „Dat raadselachtige, hetwelk die heeren geleerden meenen op te merken, vind ik allerkostelijkst.quot;

„Maar, kapitein . .. .quot;

„Neen, laat mij uitlachen.... als de bui over is, zal ik vertellen waarom ik lach.quot;

Toen de lachbui over was, zooals hij dat noemde, verhaalde Van Muuren:

„In het jaar 1857, tijdens kapitein Von Proek militair commandant te Buitenzorg was, waren een paar Duitschers op het denkbeeld gekomen ook zoo'n paar voeten in een der vele steenen — vulkanische bommen noemt ze Van Sloot — uit te houwen. De oolijkerds deden dat met zooveel kunstzin, dat ook daarbij geen hamerslag of beitehnoet te bespeuren was. Om de misleiding mogelijk te maken, hadden zij de scherpe kanten van het beeldhouwwerk weggenomen en den geheelen steen in den rookwalm der compagnieskeuken gelegd, om de verschheid van het beitelwerk weg te nemen en het een oud aanzien te geven. Zij legden hem daarna naast dezen steen. Dat alles geschiedde evenwel in 't geheim; althans niemand dan de betrokken personen droeg er kennis van.

„Den volgenden morgen al heel vroeg liep er een praatje bij de Inlandsche bedienden en bij de bevolking, dat er een wonder geschied was. Het volk stroomde naar Batoe ïoelies; offers werden gebracht, overal zag men in den omtrek vruchten op schalen liggen, of „doepaquot; (wierook) branden. De „panghoeloe'squot; (priesters) en „hadjie'squot; (bedevaartgangers van Mekka) deden goede zaken, want zij oogstten overvloedige offerpenningen in. De bestaande legende werd aangevuld: het was thans Siliwangi zelf, die, door de trouw zijner eega getroffen, uit Boedha's „sorgaquot; (hemel) was gedaald om bij haar voetafdrukken te komen weenen en zoo aanleiding had gegeven, dat ook zijn voeten in den doorweekten steen afgedrukt waren. De beide steenen hadden reeds een naam ontvangen, te weten: „batoe lalaki (mannelijke steen) en „batoe parampoeanquot; (vrouwelijke steen).

„De beweging rondom die steenen nam met den dag toe en werkelijk begonnen de autoriteiten haar met een wantrouwend oog te beschouwen, want welke uitbreiding en welke strekking zij kon verkrijgen, kon niemand voorspellen, — toen er in de kazerne iets van de grap uitlekte. Kapitein Von Proek kwam alles ter ooren. Deze aboucheerde met den assistent-resident. In een donkeren nacht verdween de nieuwe steen, zooals hij gekomen was en de bewerkers werden naar de Lampongs overgeplaatst. De geestdrift taande toen

-ocr page 536-

VEKVOLG VAX DEN WANDELKIT.

en weldra werd geheimzinnig verhaald, dat de „kaki-kiikiquot; van Si li wang i naar Boedha's hemel waren teruggekeerd.

,,Ik heb die grappenmakerij verteld,quot; ging Van Munren voort, „om aan te toonen, dat die voetafdruksels daar wel degelijk met hamer en beitel gemaakt kunnen zijn, evenals die, van de Duitschers afkomstig.quot;

„Goed,quot; antwoordde Van Berkenstein, „wij weten nu de vermoedelijke herkomst van die beelden en van die voeten, maar nu die beschreven steenen V

„0, die?quot; lachte Van Sloot. „Als gij met die vraag een legende-verhaler meent in het vaarwater te zitten, dan hebt gij het mis. Die beschreven steen is door Kiahi Amangtang, een „ponokawanquot; (volgeling) van Hassan Oedin uit Mekka medegebracht geworden en naast die beelden geplaatst, als om de versteening der halsstarrigen, die den Islam niet wilden omhelzen, te bevestigen.quot;

De avond was reeds ingetreden, toen liet rijtuig het hotel Bellevue weer bereikt had. Van het militair hospitaal, dat in de nabijheid van Batoe Toelies aangetroffen wordt, was door de toeristen weinig bespeurd geworden. Kapitein Van Muuren deelde evenwel mede, dat het zeer onaanzienlijke bamboe-gebouwen waren, die, toen de tweede Atjeh-expeditie in vollen gang was en de gekwetsten en zieken van het tooneel des oorlogs geëvacueerd werden en het Groot Militair Hospitaal te Weltevreden bij Batavia overvuld hadden, in aller haast als temporaire zieken-inrichtingen daargesteld werden, om in den klimmenden nood te voorzien.

„Dat die gebouwen wel het allerminst aan de hygiënische eischen voldoen, zal wel niet behoeven verteld te worden,quot; vulde Keremans aan.

„Toch blijven zij betrokken,quot; sprak Binnendam. „Gij weet, er is niets wat meer permanent is in Indië dan het temporaire.quot;

„Maar nu zal men het krankzinnigengesticht tot hospitaal inrichten, dan kunnen die bamboe-krotten opgeruimd worden,quot; meende Van Berkenstein.

„Ho! stop!quot; riep Van Muuren. „Zoo gauw gaat zoo iets hier niet. Wanneer de beslissing daartoe over een paar jaren haar beslag gekregen zal hebben, zal het al wel zijn. Dan behoeft men nog den tijd, benoodigd om dat prachtige gebouw aan zijn nieuwe bestemming te doen beantwoorden. Kom, laat ons niet krenterig rekenen; wanneer die hervorming van gekkenhuis in hospitaal over een zestal jaren tot stand zal zijn gekomen, zal bekend moeten worden dat met ongeëvenaarden spoed gehandeld zul zijn.quot;

Van Berkenstein glimlachte, maar antwoordde niet.

Het gezelschap had het rijtuig verlaten, de ruiters waren afgestapt en allen zaten een poosje gezellig bij elkander in de voorgalerij van het hotel Bellevue. Allen betuigden kapitein Van Muuren hun dank voor den overheerlijken rijtoer, welken hij georganiseerd en met zoo'n goeden uitslag ten uitvoer gebracht had. De brave krijgsman werd verlegen onder al die loftuitingen en was blij, dat de bel zich liet hooren, die de logé's aan tafel

-ocr page 537-

VERVOLG VAN DEN' WAXDELUIT.

riep. Allen sprongen op. Binneudam, Van Muuren en Visbergen namen afscheid. Van Sloot deed insgeljjks, maar riep allen nog toe:

„Tot straks!quot;

„Ja, tot straks aan de quadrille-tafel,quot; antwoordde Keremans.

Van Berkenstein bracht Ernestine aan tafel. Hij bleef in Bellevue dineeren.

„Neen, laat u toch niet meetroonen,quot; fluisterde mevrouw Binnendam Van Berkenstein in het oor, toen een paar uur later de verleider in de gedaante van Van Sloot voor hem stond met een vijftal kaarten in de hand, met uitnoodigend gebaar om te trekken.

„Die Van Raalten trekt, valt uit!quot; sprak hij.

„Wie is Van Raalten?quot; vroeg Van Berkenstein.

Weet gij dat nog niet? 0 Orang bahroe! Van Raalten is ruitenboer, of beter: ruitenboer is Van Raalten. Dus die ruitenboer trekt valt uit. Gij zijt immers de vijfde bij ons partijtje?quot;

„Neen, waarachtig niet,quot; protesteerde Van Berkenstein met eenige drift. „Integendeel, ik maakte de voorwaarde, dat ik vrij van liet quadrille-spel zoude zijn.quot;

„Ja, maar gij bedenkt u, hoop ik,quot; kwam Keremans tusschenbeide. „Een quadrillepartijtje met zijn vieren is te inspannend. Gij doet mee!quot;

„Ik zou gaarne,quot; sprak Van Berkenstein, „maar____quot;

Een luid hoezee brak zijn volzin af.

„Daar is de vijfde man!quot; sprak de gastheer, terwijl hij op Von Baldowitz wees, die de voorgalerij binnentrad.

Deze stak zijn compliment bij de gastvrouw en den gastheer af, wisselde met de overigen een handdruk en vertelde dat hij vernomen had in het Hotel du Chemin de fer, alwaar hij met don laatsten trein van Batavia aangekomen was, dat er bij Van Sloot wat aan 't handje was. Hij had de verleiding niet kunnen weerstaan om een partijtje te maken en____daar was hij.

„Gij komt als uit den hemel gevallen!quot; riep Keremans.

„Daar, trek!quot; riep Van Sloot, terwijl hij den nieuw aangekomene de kaarten voor den neus hield. „Wees maar niet bang. Ik heb Van Raalten getrokken. Dat's goed ook, dan kan ik voor de „minoemanquot; (dranken) zorgen.quot;

Weldra waren de heeren Von Baldowitz, Binnendam, Keremans en Van Muuren rondom de speeltafel gezeten en in het edel quadrillespel verdiept. Die tafel stond in de voorgalerij, dus zoo luchtig mogelijk. Aan twee kanten was zij geflankeerd door knaapjes, kleine tafeltjes, waarop sigaren en aschbakjes prijkten en plaats aanboden om de glazen uit de hand te zetten.

„Piqué impériale in de beste!quot; annonceerde Van Muuren, toen hij zijn kaarten na de eerste gift ingezien had.

147

-ocr page 538-

VERVOLG VAX ÜEN WANDELRIT.

./Wat?quot; was de verwonderde uitroep van al de spelers.

„Piqne impériale in de beste!quot; herhaalde Van Mnnren plechtig. „Om te beginnen!quot;

De overige heeren schoten naderbij om een kijkje te nemen. Zelfs mevrouw Keremans kon niet nalaten een blik in dat mooie spel te werpen.

Van Mnuren lei zijn spel bloot op tafel. Hij had de basta, en vervolgens al de ruiten, behalve de twee en het aas, en harten zeven.

.,Een mooi begin,quot; pruttelde Keremans, die uitkomen moest.

, Paarden, die zoo hard van stal loopen,quot; declameerde Binnendam.

„Jawel, maar wat moet ik spelen!quot; vroeg Keremans, die aan de voorhand zat.

Hij speelde harten, die door Binnendam onhandig overgenomen werd. Onhandig! ja, daar hij noch spadille, noch manille had om uit te slaan. Hij speelde nogmaals harten. Van Muuren lei er de basta op.

„Is het niet om tureluurs te worden,quot; zei Von Baldowitz; „ik zit met de twee matadors en met dien ongelukkigen hartenboer. Er valt niets meer te doen dan te betalen.quot;

„Ziezoo, dat is binnen!quot; grinnikte Van Muuren, terwijl hij de tiches met welbehagen naar zich streek. Het is jammer dat er nog geen pot was!quot;

Wel ja, wilt ge er ook stroop bij hebben? Een spel als een dijk!quot; pruttelde Binnendam.

„Waarachtig niet,quot; verzekerde Van Muuren. „Ja, had ik de spadille gehad in de plaats van de basta, dan ware dat spel onmogelijk te verliezen geweest. Nu liep ik gevaar surcoup te krijgen, vooral, toen voor de tweede maal harten gespeeld werd.

„Die verwenschte hartenboer! Dat ik dien nog moest hebben!quot; pruttelde Von Baldowitz.

„Het gevaar was groot,quot; betuigde mevrouw Keremans met een kennersblik. „De lieer Binnendam had alleen vijf harten in de hand.quot;

„Daarin zag ik het gevaar niet, mevrouw,quot; antwoordde Van Muuren. „Ik vreesde alleen het uitslaan van manille of spadille, om mij mijn basta afhandig te maken.quot;

Piano-getokkel liet zich hooren.

Het was mevrouw Van Sloot, die preludieerde en eenige akkoorden aansloeg, om de aandacht van de spelers af te trekken. Daarna sloeg zij een der sonaten van Beethoven aan, welke het geheele niet spelende gezelschap om de piano vereenigde.

Na die verdienstelijke inleiding, wisselden de dilettanten elkander af. En volgens hun of haar geaardheid, wisselden ook de voordrachten af. Na Beethoven kreeg Chopin een beurt, Boieldieu verving Auber, Offenbach volgde op Wagner, totdat men eindelijk in den vollen Strauss terechtgekomen was. Ja, toen was er geen houden meer aan. Bij de opwekkende muziek van Offenbach had zich al reeds voetengetrappel laten vernemen; zoodat, toen de eerste maten van de compositie van den beroemden Weener-wals vervaar-

148

-ocr page 539-

VEKVOLÖ VAN DEN WANDELRIT.

diger weerklonken, mevrouw Keremans met Visbergen, juffrouw Van Rosendal met Van Berkenstein en mevrouw Van Sloot met VonBaldowitz, die „uitgevallenquot; was, drie paartjes vormden, die bevallig en uitlokkend op de maat der zoo verleidelijke muziek rondzweefden. Het gewone natuurverschijnsel te Buitenzorg, wanneer dansmuziek zich liet hooren, bleef ook thans niet uit. De wals was nog lang niet ten einde, of daar huppelden nog enkele paren door de binnengalerij, die men een oogenblik te voren tevergeefs gezocht zou hebben.

Toen de wals geëindigd was en de piano zweeg, had er een vluchtige presentatie der nieuw aangekomenen plaats.

„Mijnheer Van Berkenstein!quot; sprak de jeugdige Clotilde, zijn oude kennis, „wilt gij de vriendelijkheid hebben mij aan uw bruid voor te stellen?quot;

„Volgaarne.quot; En zich tot zijn Ernestine wendende, zei hij met een buiging:

„Mejuffrouw Clotilde Neuwald!quot;

„En zich toen tot deze laatste wendende, zei hij, terwijl hij met een gebaar zijn bruid aanduidde:

„Mejuffrouw Ernestine Van Rosendal!quot;

Beide jonge dames negen voor elkander met een glimlach op het lieve gelaat.

„Maar daarmee zijt gij er nog niet af, juffrouw Clotilde! Wij hebben nog een portret te veritiëeren, dat gij van mijn Ernestine ontworpen hebt.quot;

„Van mij?quot; vroeg deze laatste.

„Ja, lieve, van u!quot;

„Wilt gij wel eens zwijgen,quot; snapte Clotilde, vuurrood van verlegenheid. ,,()! die mannen zijn nog onbescheidener en nog meer praatzuchtig dan wij.quot;

„Het is mogelijk!quot; lachte Van Berkenstein. „Maar, ik heb het er nu eenmaal op gezet om thans het ontworpen portret met het origineel te vergelijken. Op dien bewusten avond heb ik dadelijk na mijn tehuiskomst de schets in mijn zakboekje opgeteekend.quot;

„0! die wraak is onedel!quot; fluisterde Clotilde.

„M; lar toch zoet,quot; lachte Van Berkenstein. „Luistert:

„Uw Ernestine is noch groot, noch klein; zij is noch slank, noch log, noch stijf, noch lenig; zij leeft op een grooten voet, heeft een vuurrood aangezicht, niet zonder sproeten, waarop een beweeglijke, even roode haviksneus prijkt____quot;

Ernestine schaterde het uit.

„Een paar groote blauwe oogen, welke vreemd genoeg boven die roode wangen en onder een mageren haardos van aschgrauw blond, smachtend en kwijnend uitkijken____quot;

De lieve bruid schudde onwillekeurig het hoofdje als een protest tegen die beschuldiging van armoede aan hoofdhaar. Haar volle krullen omlijstten allerbekoorlijkst haar lief, fijn besneden en voornaam gelaat en vielen in dichte golvingen op haar rug.

149

-ocr page 540-

VEKVOLG VAN HEN WANDEI-BIT.

„Daarbij,quot; ging Van Berkenstein onverbiddelijk voort, „daarbij heeft zij een paar lieve, kleine oortjes, die tegen liet hoofd geplakt schijnen—quot;

Er stapte juist in dit oogenblik een Sienjo de dames voorbij, wiens ooren zoover van zijn schedel verwijderd stonden, dat het scheen alsof de arme jongen er naast liep. I)e blik van beide meisjes vestigde zich als bij instinct op die weergalooze gehoorwerktuigen, met het gevolg dat zij het uitproestten.

„Een lief klein mondje, dat met den neus onevenredig mag heeten, een prachtige chignon uit Parijs....quot;

Andermaal een beweging met het hoofd en met de krullen, als daadwerkelijk protest.

„Een paar lange, magere armen en dunne spillebeentjes, die haar ternauwernood vermogen te dragen. In het kort: het is de ideale schoonheid der Hollandsche heeren, waarvan zij allen een beeld in het hart ronddragen, wanneer zij op Java voet aan wal zetten.quot;

Van Berkenstein had Ernestine's hand bij die laatste woorden gegrepen en drukte haar innig. Clotilde stond daar een weinig verlegen, hoewel haar ondeugende oogjes genoegzaam verrieden, dat het geringste haar geestige luim weer zou doen losbarsten. Ernestine streelde haar de wang met haar zoo fraai gevormd klein handje, keurig geganteerd. bij welke beweging haar blanke, volle arm, die zoo verschilde met de gegeven beschrijving, voor een oogenblik de aandacht van Clotilde trok. Deze greep dien arm hartstochtelijk en overlaadde hem met kussen.

„Vergeef de boutade van een ondeugend kind,quot; sprak zij met innige hartelijkheid. „Kom,quot; ging zij met hartstochtelijkheid voort, „ik ga mijn ongelijk herstellen! Mijnheer Van Berkenstein, uw Ernestine is...quot;

„Ernestine lei de lieve praatster een hand op den mond. Gelukkig dat de eerste maten van den „quadrille des Lanciersquot; weerklonken. Die was spoedig geformeerd, en____quot;

De middernachtsklok liet zich hooren.... toen eensklaps Van Muuren uitriep:

„Vole declaréeü In de beste!quot;

Het dansen had juist opgehouden. Allen schaarden zich om de speeltafel. Allen waren ademloos in spanning, afwachtende wat gebeuren ging. Het was een brutale speler, die kapitein Van Muuren. Hij zat aan de voorhand en had de beide zwarte azen en de zeven hoogste schoppen evenwel zonder de manille, in welker plaats hij hartenheer had. Zat manille tweede, dan was het spel verloren.

Spadille!quot; zei hij met verheffing van stem, terwijl hij klaver-aas uitsloeg.

Kapitein Keremans, die werkelijk de twee en de drie van schoppen in handen had en na Van Muuren spelen moest, wierp, zonder goed op tafel te kijken, schoppen-drie op.

„En nu de manille op de ware spadille!quot; riep de speler triomfantelijk, terwijl hij thans schoppen-aas voorspeelde.

150

-ocr page 541-

VERVOLG VAN DEN WANÜEUilT.

„Sakkerloot!quot; riep Keremans, „daar heb ik me laten beetnemen. Dat is een oude rot in de val!quot;

„Foei! manlief, daar ben je er ingeloopen!quot; zei mevrouw Keremans. „Die kapitein Van Muuren is een guit!quot;

De pot was uitgehaald. Het was middernacht. Den volgenden morgen zou het vroeg dag zijn voor het bezoek aan den Plantentuin. Men nam dan ook afscheid van elkander en weldra was het gezelschap uiteengegaan en in diepe rust gedompeld.

151

-ocr page 542-

T W A A L F D E H O O F D S rr IJ K.

?s Rijks Plantentuin, wester gedeelte. — Kota Batoe,

Den volgenden morgen waren, behalve de beide Buitenzorgsche officieren, die diensten volgenden morgen waren, behalve de beide Buitenzorgsche officieren, die dienst

hadden, al de leden van het vriendenkransje voor dag en voor dauw in de voorgalerij van liet Hotel Bellevue present. Ook mevrouw Van Sloot en de dames Binnendam waren gekomen; zelfs Von Baldowitz had er zich bij aangesloten.

„Ik wil nog wel eens zoo'n bezoek aan den Plantentuin, onder de leiding van Binnendam, brengen,quot; had hij betuigd.

Het was dan ook Binnendam, die op zich genomen had de honneurs van dien mooisten van alle dergelijke tuinen der geheele wereld waar te nemen.

Men ontbeet spoedig. Een kom sterke koffie, wat brood en een koppel zacht gekookte eieren maakten de bestanddeelen van dat vluchtige ontbijt uit.

„Maar goed toetasten,quot; vermaande Keremans, „want vóór de lunch krijgt niemand meer iets. Ik heb met de dames het plan gevormd, dat wij na ons bezoek aan den Plantentuin te Kota Batoe een bad zullen gaan nemen.quot;

„Zal het dan niet te warm zijn?quot; vroeg Binnendam.

„Volstrekt niet,quot; hernam de kapitein. „Wij zullen, als gij het goed vindt, volgens ons programma, beden de eene helft van den tuin en morgen de andere helft bezichtigen. Denk er om: wij zijn geen botanici en gij moet u dus slechts bepalen met ons er door te laten wandelen. Wij kunnen dan tegen negen uren of iets later klaar zijn. In den tuin begint het dan te warm te worden. Wij stappen dan in het noodige aantal dos a dos en rijden naar Kota Batoe. Het bad aldaar is prachtig belommerd, zoodat wij geen last van het Oostersche zonnetje zullen hebben.quot;

„Heerlijk!quot; riep mevrouw Van Sloot. „Ik sluit mij ten volle bij dat plan aan.quot;

„En ik ook! En ik ook!quot; riepen mevrouw Keremans, Ernestine en de dames Binnendam, als uit één mond.

-ocr page 543-

S KI.IKS ['IjANTEN'TUIN', WESTEK liEHEEI. TE.

„Als de dames samenspannen, dan betaamt het mij, mij te onderwerpen,quot; zei Binnen-dam. „Ce cpie femme vent. Dien le vent!quot;

Het gezelschap trad den Plantentuin door de znidpoort binnen. Binnendam vestigde al dadelijk de aandacht op de woning van den directeur van den tuin, welke woning bij het binnenkomen links van den ingang aangetroffen werd, terwijl het herbarium daar vlak tegenover, aan den anderen kant van den weg, stond. De wandelaars volgden dien weg, over een honderdtal meters, toen zij bij een kruispunt van wegen een klein monument ontwaarden, dat den vorm van een Griekschen tempel had en met zijn schitterend wit metselwerk een eigenaardig effect maakte, te midden van het lachende groen van den tuin en onder de schaduw van de prachtige kanarieboomen, welke den hoofdweg in den tuin overlommerden.

„Wat is dat voor een monument?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat is een praalgraf ter herinnering aan de gemalin van den Engelschen Luitenant-Gouverneur-Generaal van Java, Sir Th. Stamford Raffles, die in 1813 gestorven is. Ziet. men heeft van hier een prachtig uitzicht over die watervlakte van den grooten vijver heen op het paleis van den Grooten Heer. Omgekeerd maakt dit praalgraf, van uit de galerijen van het paleis gezien, een betooverend effect. Het verschijnt dan als een wit marnieren mausoleum uit de Oudheid.

„Wij zullen nu hier dezen weg links inslaan, dan zijn wij opeens als in een too verwereld geplaatst. Gij merkt al dadelijk op, dat van de hoofdwegen kleinere uitstralen, die zich buigen, slingeren en kronkelen en aan het geheel het bevallig uiterlijk van een Engelsch park verleenen. In de vakken, tusschen die wegen besloten, staan de planten zoo veel mogelijk familie-gewijze bij elkander. Bij iedere plant staat, zooals gij ziet, een vierkant groen geverfd paaltje, op welks scheef afgesneden uiteinde met zwarte duidelijke letters op een witten grond een nummer, vervolgens de botanische naam en het vaderland van het gewas staan aangegeven, terwijl op de grenzen van iedere plantensoort hoogere paaltjes de familienamen 'en de onderverdeeling aangeven, zoodat zelfs de leek zich zoo spoedig mogelijk in den tuin te huis gevoelt. Ziet, hier links van ons hebben wij al dadelijk een kleine vanielje-aanj)lant.

„0 ja,' zei Van Berkenstein, „dien zag ik reeds op Tjitrap en bij die gelegenheid heeft de heer Von Baldowitz een uitstekende monographie van dat interessante gewas geleverd.quot;

Von Baldowitz boog erkentelijk bij dat compliment.

„Ziet, daar iets verder is een geheele klapper-aanplant. De Cocos-nucifera telt in de keerkringslanden vele variëteiten: alleen hier in den tuin zijn er ruim veertig voorhanden. Het is een van de nuttigste gewassen in deze streken. Ziet, daarop volgen de Areca-soorten, die alleen twee en vijftig geslachten en tweehonderd en veertig soorten hier in den tuin tellen.quot;

- KOÏA HATOE.

-ocr page 544-

's RIJKS PLANTENTUIN, WESTEK GEDEELTE. — KOTA BATOE.

„Wat fraaie slanke gewassen!quot; riep Ernestine uit.

„Dat zijn Pinangboomen, nietwaar1?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ja, maar van alle tropische landen te /amen gebracht. Ziet, hier hebt gij den gewonen Pinang, zooals hij overal hier in Indië aangetroffen wordt, en daar dien Areca glandiformis, welke zijn naam aan de eikelvormige vrucht ontleent. Hij wordt hier op Java niet aangetroffen, maar hoort op Ternate te huis, waar men hem ,Dokkoequot; noemt.quot;

„Zeg eens, Binnendam, pruttelde Keremans, „als ge u overal zoolang ophoudt als bij die Pinangs, dan komen wij er niet.quot;

„Jawel, ziet hier nog die slanke hemelhooge Actinorhijtis calapparia, de hoogste, en daar de Dictijosperma alha, de fraaiste der Areca-soorten. Kijk eens, is dat niet een fraai, lijn gevederd blad? Zooals gij het daar in de lucht ziet, gelijkt het wel op uitgespannen stramien voor borduurwerk.quot;

„Juist! maar bespaar ons de Latijnsche benamingen. Zie eens hoe de dames moeite doen, om het geeuwen te onderdrukken.quot;

„O, hier heb ik wat voor hen! Wij zijn hier bij de Kosaceae.quot;

De wandelaars sloegen een hoek om en de dames stieten een kreet van verrassing uit. En terecht, want voor hen strekte zich een onmetelijk rozenperk uit, waar die koningin der bloemen in alle mogelijke variëteiten prijkte. In het hoog geboomte had men een laan ter breedte van tien meter uitgekapt, om van uit de achtergalerij van het paleis van den Gouverneur-Generaal een vergezicht op den Salak te hebben, en den bodem van die laan had men met rozen beplant.

„Kijk eens, wat heerlijke maandroosjes!quot; riep Ernestine.

„En hier, wat fraaie Perzische rozen!quot; juichte mevrouw Keremans.

„En kijkt hier die prachtige Devonshire's! 0, wat heerlijke lucht verspreiden ze!quot; riep mevrouw Van .Sloot.

„En die bekoorlijke mosrozen!quot; juichte Ernestine.

„O! wat een fraaie Maarschalk Niel!quot; riep mevrouw Van Sloot.

De dames waren spoedig aan het plukken en hadden weldra ieder het lieve neusje in een roos gestoken, terwijl zij voortgingen met plukken.

„Hé! stop!quot; riep Keremans, „dat gaat zoo maar niet. Daar mag hier niet „geram-pastquot; (geroofd) worden.quot;

„Jawel, dat mag wel,quot; viel Binnendam in, „als ik er bij ben.quot;

En de daad bij het woord voegende, beijverde de galante plantenkundige zich, zooveel ruikers te plukken en te arrangeeren als er dames waren. Bij het laatste werk werd hij door zijn vrouw en dochters trouw bijgestaan.

Toen de wandeling voortgezet werd, kwam ons gezelschap aan de kaneel-aanplan-tingen. Ook daarvan had Van Berkenstein het noodige van Von Baldowitz vernomen.

154

-ocr page 545-
-ocr page 546-
-ocr page 547-
-ocr page 548-

i v

'vP-

:

i

Mi 7Uf- m-.j. m

mSm

m ■

......

I

i

wmmw^m

mm

Wamp;tamp;y 11 % ■■■:', \-^ii^V^;f,,.j isiiifiiMM^HBBi |. iMÊÊmm •■ | B

BF1 HbcIBW^^iWJ^-W W^—11

■■

n

I 'quot; '-'■ quot;. ''4. * , .'V-gt;-:'' s-; : :'- ; ' - ' - '

'■•^■A' ?gÜ*l^y quot;Aquot;

rannHH

-?!, ■■• ■, ■.•....• '.-• •

;- ■ ■

amp; #w'

mcv.s

■?-;} ma ::; ■-'■[;

WÊÊÊÊÊsÊÊBm i,jf^


-

.

-ocr page 549-

's KIJKS PLANTENTUIN, WESTEli (iEDEELTE. — KOTA BATOE.

Men drong dus Binnendam, die al beginnen wilde van Cinamomum Zeijlanicum, van C. subcuneatnm, van C. camphoratum enz. te spreken, voort te gaan.

Toen zij achter de kerk omgegaan waren, stonden de wandelaars plotseling vooreen dicht bamboebosch.

„God! wat is dat schoon!quot; riepen Ernestine en Van Berkenstein tegelijkertijd.

En schoon kon het werkelijk genoemd worden. Men had daar een dicht, ondoordringbaar, maar eigenaardig bosch voor zich van halmen, die ter hoogte van dertig of veertig voet recht opstegen of schuin overhelden, maar dicht aan elkander gesloten stonden en met een uiterst fijn gevind loof aan hun topeinden getooid waren. Die topeinden liepen onmerkbaar dunner uit en wel zoodanig, dat zij onder den last van het fraaie en fijngevinde loof negen en zoo allerwegen fraaie bogen vormden, die bij iederen struik als uit een middelpunt schenen getrokken te zijn en het terrein en de omliggende wegen heerlijk overschaduwden.

Binnendam geleidde zijn gezelschap langs een zijweg, die door dat bamboebosch kronkelde, en eensklaps stonden de bezoekers voor een aantal grafmonumenten, die aanduidden, dat daar, te midden van dat bamboebosch verscheidene natuurgenooten ter eeuwige ruste neergelegd waren. Een ernstiger, bekoorlijker plekje was voor een kerkhof niet uit te kiezen. De spichtige bladeren bogen in sierlijke bundels als reusachtige treurwilgen over die grafgesteenten heen, waarbij zij spitsbogen en archivolten vormden, die aan de trotsche en verheven Gothische bouworde met haar stoute gewelven en zwevende kruisbogen deden denken. Een zachte bries bewoog het spichtige en harde gebladerte en ruischte geheimzinnig, alsof er zuchten uit die bamboestruiken gehoord werden. Bij het wuiven van de veerkrachtige bamboehalmen onder den druk der bries, schuurden dezen tegen of over elkander en ontlokten geluiden, niet ongelijk aan tandengeknars of aan het geklapwiek van den „kalongquot;, die monstervleermuis, welke slechts des avonds op roof uitgaat. De geheele bodem van dat plekje was bedekt met grijsbruine okselbladeren, die den bamboe, bij iedere geleding van den halm, zoolang hij jong is, achter hun harde en leerachtige schilden beschermen, maar zich openen, wanneer die bescherming niet meer noodig is, nog eenigen tijd aan den halm als een lijkwa blijven hangen en eindelijk afvallen om den bodem te bedekken, daar te verdrogen en tot stof te vergaan, hetwelk hem dat eigenaardig grauwbruin voorkomen geeft en de bamboebosschen kenmerkt en waardoor iedere andere plant nagenoeg verhinderd wordt in de nabijheid te ontkiemen.

Eerbiedig naderden de bezoekers de gedenkteekenen. Het waren bijna allen graven van nabestaanden der verschillende Gouverneurs-Generaal, of van de personen hunner onmiddellijke omgeving, die daar ter ruste gelegd waren. Slechts één der Groote Heeren, die Neerlandsch-indië bestuurden, was daar begraven. Diens grafsteen, hoewel het stoffelijk overschot dekkende van den meest aanzienlijke van allen, die daar begraven lagen, muntte uit door eenvoudigheid en door afwezigheid van dien weidschen omhaal, zoo

1

-ocr page 550-

's KIJKS PLANTENTUIN, WESTEK GEDEELTE.

treurig bespottelijk op een kerkhof. Het was de grafsteen van den Gouverneur-Generaal J). J. De Eerens.

Voor den denker, wars van menschelijke grootheid en weidschen praal, is de grafsteen, die de gemeenschappelijke rustplaats van de natuurkundigen Heinrich Kühl en Johan Coenraad Van Hasselt daar dekt, van oneindig meer beteekenis dan al de hoogklinkende namen, die daar gegriffeld staan en tot op dat plekje van 's menschen ijdelheid getuigen. De namen van die wetenschappelijke mannen roepen ten minste een gevoel van dankbaarheid te voorschijn, voor al hetgeen dezen voor de verbreiding der kennis van onze zoo schoone gewesten verricht hebben.

In hoogst ernstige stemming wandelde ons gezelschap voort, en weldra bereikte men den keurigen bloementuin, die voor het achterfront van het paleis van den Gouverneur-Generaal smaakvol aangelegd is.

Binnendam liet de gelegenheid niet ontsnappen om op eenige sierboomen te wijzen, die, hun naam teu volle waardig, dezen tuin tooiden.

„Ziet hier,quot; zei hij met een soort van voldoening in zijn stem, „de „Amherstia nobilisquot;. een prachtexemplaar, tot de Leguminosae behoorende. Ziet die overheerlijke dichte afhangende bloemtrossen, welker petalen meerendeels schitterend rood, maar waarvan drie geel gevlekt zijn. Die boom werd in 1861 uit den plantentuin van Calcutta ontvangen. Hij heeft thans een hoogte van 10 meter bereikt, de kruin heeft een omvang van 24 M. en de stam meet 0.5quot;) M. in doorsnede. Dat is wel een der schoonste bloemdragende hoornen, dien de Plantentuin te zien geeft, en wat hem zeer gewild doet zijn, is, dat hij het geheele jaar door bloemen voortbrengt, hoewel dezen zich in Augustus en September in grootere hoeveelheden voordoen.

„Hier hebt gij een „Poinciana regiaquot;, ook een Legummosa, die van Madagascar afkomstig is. Zooals gij ziet, draagt hij ook fraaie roode bloemen, die, van nabij gezien, geel gestreept zijn. De boom wordt ongeveer 12 meter hoog; zijn bloeitijd valt in October en December, wanneer hij zijn bladeren verloren heeft.

„Hier hebt gij een „Xanthophyllum excelsum,quot; het schoonste gewas van den geheelen tuin. Die boom werd door den tuinman Hooper in 1828 van den Salak aangebracht. Hij is thans meer dan 100 meter hoog. Reeds op vier meter hoogte heeft hij takken gemaakt. En zijn dichte, voor de zonnestralen ondoordringbare kruin heeft een omvang van ^2 meter.

„Hier kunt gij den Lagerströmia Loudoni bewonderen, die door zijn bloemen van verschillende kleur terecht de aandacht trekt. Zooals gij ziet, zijn de overvloedige bloemen of wit óf roos- óf lilaskleurig. Aanvankelijk zijn zij evenwel allen wit, maar zij verkleuren naarmate zij ouder worden.quot;

Gedurende die geleerde verhandelingen hielden de dames een razzia in de reseda- en heliotroop-perken.

- KOTA BATOE.

-ocr page 551-

's RIJKS PLANTENTUIN, WESTEH GEDEELTE.

ir,?

K(JTA BATOE.

„Hier hebt gij een „Sparattospquot;____

„Wij moeten voortmaken, waarde botanicus,quot; maande Keremans aan. „Mijn vrouw trippelt van ongeduld om te Kota Batoe te komen.quot;

„Ben ik het weer?quot; lachte mevrouw Keremans, maar met een gezichtje, dat de aanmaning om voort te maken niet erg weersprak.

„Dan vooruit maar!quot; sprak Binnendam.

De gewillige gids geleidde nu het gezelschap langs don grooten vijver, die den vorm van een scherphoekigen driehoek had, wiens tophoek, naar het zuiden gekeerd, tot hij liet praalgraf van Lady Eaffles reikte, en aan welks grondvlak twee peervormige verlengstukken toegevoegd waren, die diep in het bloemenpark van straks indrongen en aldaar met dien grooten vijver schoone waterpartijen vormden.

„Vroeger,quot; verhaalde Binnendam, „had die vijver meer den vorm van het gevlamde lemmet van een kris. Ziet, als gij goed kijkt, dan ontwaart gij nog bochten in de oevers, die het golvende van dat wapen nabootsten. Daar evenwel de Chineezen in de punt van die kris, welke, zooals gij ziet. naar hun kamp gekeerd is, een bedreiging en bjjgevolg een uiterst ongunstig voorteeken zagen, smeekten zij dat de vorm van dien vijver veranderd mocht worden. Men voldeed aan dat verzoek, door de punt af te ronden, waardoor die nu zoo'n stompe gedaante verkregen heeft, verder door hier on daar eenige bochten in den oever weg te nemen, door dat eilandje daar midden in bet bekken te leggen en eindelijk door die peervormige verlengstukken op het bovenstuk van de kris aan te brengen, waardoor de oorspronkelijke vorm nagenoeg geheel verloren is gegaan.quot;

De plantenkundige deed verder onderweg opmerken, Ime hier in de aangrenzende perken de Sapindaceae, de Oleaceae, de Jasmineae enz. een plaats gevonden hadden. Zoowat ter halver lengte van de lange vijverzijde gekomen, daalde het gezelschap een vrij steile helling af en voerde de weg naar een fraaie fontein, welker straal klaterend in een overschoon, volmaakt rond bekken neerviel.

„Hier zullen wij wat uitblazen,quot; sprak de botanicus, die de dames en lieeren naar een allerliefst, smaakvol koepeltje geleidde, dat zich aan den noordkant van dat fontein-bekken onder een prachtigen Wariengien verhief.

Eenige bevallige tuinstoelen stonden rondom een kleine tuintafel. Allen hadden weldra plaats genomen.

Het was een lief plekje, waar onze vrienden gezeten waren. Boven hen spreidde zich de statige kruin van den overschoonen boom, die van zijn veruitgespreide takken zijn luchtwortels als koordeinden eener draperie liet nederhangen. Voor hen strekte zich het waterbekken uit, waarin de hoogopgespoten zilveren straal van de fontein met een harmonisch geklater en gemurmel neerviel en de wateroppervlakte kringsgewijze deed golven, welke golfjes den oever liefkoozend kwamen kussen. Bij het vorderen van de zon op haar baan was de morgenwind gaan liggen. Met was stil in de natuur; geen blaadje

-ocr page 552-

158 's RIJKS PLANTENTUIN, WESTEE GEDEELTE. —- KOTA HATOE.

bewoog zich. De straal van de fontein spoot slank omhoog, spreidde zich, aan het einde der stijging gekomen, uit eu viel loodrecht neer, alsof hij gedeeltelijk in zichzelven wederkeerde, hetgeen bij het voortduren van het waterspel een betooverend effect maakte. In de loofkroon der boomen liet zich hier en daar een vogel hooren, maar zóó zeldzaam, zóó mat, alsof het vogelenheir daarboven bij de klimmende warmte amechtig was en verkoos te zwijgen.

Het plassend geluid van ettelijke goudvisschen, die muggen of andere insecten aan de oppervlakte van het water trachtten te snappen, voerde de aandacht op het bokken.

„Wat! Zijn dat Victoriae regiae, die ik daar zie1?quot; vroeg Van Berkenstein verbaasd.

„Ja, daar hebt gij die prachtvolle waterbloem,quot; antwoordde Binnendam, „met haar uitgespreide bladeren op de glinsterende oppervlakte, in omvang menige tafel overtreffende, in vollen bloei. Dit laatste is niets vreemds; want bloeit de Victoria regia in den Academietuin te Leiden slechts zeldzaam, hier is bijna lederen dag van het jaar minstens een bloem waar te nemen.quot;

„Maar mij dunkt dat de bladeren hier minder breed zijn dan van de specimina in den Leidschen Academietuin,quot; merkte Van Berkenstein op.

„Dat is slechts schijnbaar,quot; antwoordde Binnendam. „Ieder jaar vertoont zich die breedte niet gelijk. Bijvoorbeeld dit jaar schijnt zij minder te wezen. Maar let goed op: thans bezit het blad een zeer hoogen opstaanden rand, waardoor de uitgespreide bladvlakte iets kleiner uitvalt. Die hooge rand verleent aan de bladeren een ongemeen schoon uitzicht, nietwaar?quot;

„Iets schooners, iets betooverenders is wellicht niet te zien, dan dit plekje hier,quot; zei Ernestine opgetogen, „dit plekje met die prachtige Wariengienkruin boven die heldere watervlakte, waarin de zilveren straal der fontein klatert en dartelt en waarop die koningin aller bloemen, die dochter van den Amazonenstroom, haar overschoone cirkelvormige bladeren uitspreidt en haar fraaie bloemen ontwikkelt!quot;

Een handdruk van Van Berkenstein was de belooning voor die geestdriftvolle ontboezeming. De overige dames glimlachten.

„Hier zijn nog meer waterplanten,quot; merkte Van Berkenstein op.

„Zeker!quot; antwoordde Binnendam. „Ziet,' hier hebt gij een Nehtmbium; daarginds verscheidene Nymphaeae, waaronder de Lotus, die door de inlanders „kembang toendjoengquot; geheeten wordt en hen, wellicht onbewust als een overblijfsel uit het Boedha-tijdperk, dierbaar is.quot;

„Zouden wij niet terngkeeren?quot; vroeg Keremans, terwijl hij op zijn horloge keek. „Het is reeds negen uren!quot;

„Al zoo laat!quot; schrikte Van Berkenstein op. „Hoe jammer!quot;

Of alle dames hem voor dien uitroep dankbaar waren, valt te betwijfelen. Mevrouw Keremans althans wierp een spottenden blik op hem.

-ocr page 553-
-ocr page 554-
-ocr page 555-

T

[I

J lii

-ocr page 556-

mmI HWW IB MMSM 1

liiiiMl^m . m .^. | m Ml I H

MwiMMM pg mSmm WSSm

mm ; ^

::C H;' vquot; •';■■ .r:'.

I

,ï*» fötëjKL-ï

.,.' 1 IHB ■

I 'WÊÊ

—■

•.■■'•' 'Cm.' iw.....i. -n'miw Ma

H

a—

hhm '3; mmSMMBI

■ ■

11 ■ ■

■ ■

te ; i! ;

SH »

■Bp- ■ - ■

■ ■ mm

iaBfe.::^'.' -- Ml 4H k ■

I ylllwffiywm ■»■ ■■ PPPWiW||) BK!' .lik-v-.*. v

H lüii «al | ■ ÉlMii

mwm

| :. ; ■ ■

« i

11

WÈÊÊÊsÊm -i-sam m ■ m: m

■■I |

||

■ ■

I I

■ ■

■ ■ H H

■ I

I ■

■ ■

■ ■

■ I

■ ■

■ I

:

;:r::.i;; .:.

v--quot;

■V :

§1

mmiamp;--- i

■ ■

11

i^S^'ï i -■ft'1''ö^Si'i V -wÉs ■ '■ $!

m»—i —

lil

IMHMIHBMMMML i|E»^MappKfflgo^^ ■■■■■■■■■^^

11 ■ ■

I

H

m

-ocr page 557-

159

„Welnu, dan zal ik u tot aan den uitgang geleiden,quot; sprak Binnendam, „waarna ik aan mijn bezigheden moet.quot;

En terwijl hij die wellevendheidsplicht volvoerde:

„Hier zijn de Auranticeae bijeenverzameld,quot; sprak hij, op nabijzijnde perken wijzende.

Aanvankelijk keken de dames vrij verstrooid naar het aangetoonde. Die geleerde naam bracht hen niet op het spoor. Maar eensklaps riep mevrouw Keremans:

„Maar dat zijn citroenen, die daar hangen! Echte citroenen!quot;

„Ja, dat is de „djeroek assamquot; '). En daar hebt gij de „djeroek bantenquot;!1) riep mevrouw Van Sloot.

„En hier, kijk, hier hebt ge de „de djeroek nipiesquot;! 8),quot; riep mevrouw Binnendam.

„Kijk daar die „djeroek dalimahquot;! 2),quot; riepen de jonge dames Binnendam, „en daalde „djeroek amiesquot; 3).quot;

Ja, en er zijn hier nog veel meer soorten. Gij hebt hier bijna al de Aurantiaceae-of djeroek-soorten bij elkander,quot; sprak Binnendam, die één der perken binnengetreden was, daar een prachtig takje oranjebloesem geplukt had en dat nu Ernestine van Rosendal galant aanbood.

„Niet kwaad van den ouden jongen!quot; lachte Keremans. „.Ie moet maar botanicus zijn, om zoo gevat te wezen. Ik wed dat Van Berkenstein zoover niet gedacht heeft.quot;

Deze bloosde bij die woorden niet minder dan de lieve bruid, die het fraaie takje aan den boezem vasthechtte.

Toen het gezelschap bij de poort van den Plantentuin gekomen was, stond daar een drietal dos a dos klaar. Onze wandelaars namen afscheid van Binnendam en stapten in die voertuigen. Een groot halfuur later hadden dezen hun last bij de badinrichting te Kota Batoe aangebracht. Het zal wel onnoodig zijn te vertellen, dat door mevrouw Keremans behoorlijk gezorgd was dat de bad-benoodigdheden in de dos a dos aanwezig waren.

Te Kota Batoe vonden de bezoekers twee steenen gebouwen, waarvan het eerste de woning van den pachter van de bad-inrichting — een Chinees — uitmaakte. Vlak daarachter lag een rond bekken, dat zoowat een twintig meters doorsnede zal hebben gehad en op de diepste plaats 1.50 a 1.70 M. peilde. Het water, dat hier uit den grond met kracht opborrelde, was kristalhelder en teekende 15° aan den honderddeeligen thermometer, hetgeen voor Indië frisch genoemd kan worden. In het bekken zwommen vele kleine visschen rond en op den bodem kon meii heel duidelijk verscheiden kleine schildpadden zien rondkruipen. Hef geheele bekken was door een grooten Wariengieuboom dicht overschaduwd.

1

) Djeroek banten = Citrus aurantinm.

2

*) Djeroek dalimah = Citrus decumana, de pompelmoes.

3

r') Djeroek amies = Citrus aurantinm limettiformis.

-ocr page 558-

's RIJKS PLANTENTUIN, WESTER GEDEELTE. -

Naast de pachterswoning stond een ander gebouw, eigenlijk slechts vier muren, waarboven een licht dakwerk aangebracht was. Daaronder is een vierkant bekken gemetseld, dat ongeveer een oppervlakte van 800 vierkante meters besloeg en verschillende diepten peilde voor geoefende en ongeoefende zwemmers. Het [water kon door drie dikke buizen, die met flinke schuiven gesloten konden worden, uit het bronbekken ingelaten worden. Over het midden van dit bad waren over de lange zijde een paar polsdikke rottangs langs de watervlakte gespannen, waarlangs de badlustigen zich voorttrekken en dartelen konden. Vóór of beter ter zijde van het bekken lag een behoorlijk afgeschoten gedeelte van het gebouw, hetwelk tot kleedkamer diende.

Het sprak vanzelf, dat de dames het eerst aan de beurt waren, om het heerlijke bad te genieten. Zij traden het kleedvertrek binnen, dat zich achter haar sloot; terwijl de heeren op een bank onder een fraaien schaduwboom in de nabijheid plaats namen en weldra in hun gesprekken verdiept waren, en de dames in het heldere vocht plasten en ploeterden en daarbij gilden en rilden, zooals lieve schoonen dat alleen doen kunnen, wanneer zij zich aan het badgenot overgeven.

„Kota Batoe beteekent steenen stad, nietwaar?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ja, die Itenaming, beweert men, komt van de vele steenen beelden, die in de nabijheid aangetroffen worden,11 antwoordde Van Sloot. „Wij zijn hier aan den voet van den Salak en niet ver van Batoe Toelies verwijderd. De beelden, die hier in de nabijheid aangetroffen worden, hehooren tot de volgelingen van Poerwakali, waarvan ik u gisteren verhaalde. Geschiedvorschers beweren dat Kota Batoe vroeger de hoofdplaats van het rijk Padjadjarang geweest zou zijn.quot;

„Vervlogen grootheid!11 merkte Keremans op.

„Kota Batoe heeft nog slechts als badplaats eenigen naam en behoort onder het land Tjomas.quot;

Onder deze en soortgelijke gesprekken vlood de tijd heen. Het gegiegel der dames had reeds eenigen tijd opgehouden: een bewijs, dat zij het water hadden verlaten. Weldra traden zij dan ook te voorschijn, met loshangende haren over een handdoek of servet, die den rug tegen de nog afdruipende waterdroppels moest beschermen.

Het was nu de beurt aan de heeren.

„Niet te lang,quot; maande mevrouw Keremans. „Denkt aan de rijsttafel!11

„Drommels,quot; lachte haar echtgenoot, „moeten wij daar nu aan denken, nadat de dames veel tijd met dartelen en ploeteren hebben zoek gemaakt? Kom, kom, wij gaan in dat bad eetlust voor de rijsttafel opdoen!quot;

De dames kuierden onder de schaduw van het dichte geboomte rond, plukten bloemen of „sajor kodokb1' (waterkers) langs de beek, die aan de badplaats ontsnapte en, de terrein-helling volgende, naar de Tjidani spoedde.

Eindelijk traden de heeren te voorschijn. Zij hadden niet zoo lang in het heldere water gedarteld als de dames.

KOTA BATOK,

-ocr page 559-
-ocr page 560-

Z E V U N T1E N D E H O O F D S T U K.

Raden Saleh. 's Rijks Plantentuin, ooster gedeelte.

De klok sloeg elf uren, toen de gasten van mevrouw Kereraans in de achtergalerij van het Hotel Bellevue gezeten waren. Men had dus nog tijd in overvloed, alvorens aan tafel te gaan, en men kon zich intusschen vermeien in het fraaie gezicht, hetwelk zich van uit die achtergalerij voor het oog der bewonderaars opdeed. Het Tjidani-dal strekte zich daar bevallig uit en werd door het hotel, hetwelk een paar honderd voet hooger lag, geheel beheerscht. Vlak in do nabijheid lag de brug, welke een der takken van de Tjidani overspande en toegang verleende aan de treinen van de spoorwegbaan van Buitenzorg naaide Preanger Regentschappen. De rivier kronkelde verder uiterst bevallig in veelvuldige bochten tusschen sawah's, klapper-aanplantingen en tuinen met vruchtboomen en leverde een schilderachtig schouwspel.e klok sloeg elf uren, toen de gasten van mevrouw Kereraans in de achtergalerij van het Hotel Bellevue gezeten waren. Men had dus nog tijd in overvloed, alvorens aan tafel te gaan, en men kon zich intusschen vermeien in het fraaie gezicht, hetwelk zich van uit die achtergalerij voor het oog der bewonderaars opdeed. Het Tjidani-dal strekte zich daar bevallig uit en werd door het hotel, hetwelk een paar honderd voet hooger lag, geheel beheerscht. Vlak in do nabijheid lag de brug, welke een der takken van de Tjidani overspande en toegang verleende aan de treinen van de spoorwegbaan van Buitenzorg naaide Preanger Regentschappen. De rivier kronkelde verder uiterst bevallig in veelvuldige bochten tusschen sawah's, klapper-aanplantingen en tuinen met vruchtboomen en leverde een schilderachtig schouwspel.

„Wat is dat voor een gebouw, dat daar zoo helder-wit tusschen het geboomte zichtbaar is?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Dat is de zoogenaamde regentswoning,quot; lichtte de ingenieur Van Sloot toe. „Vroeger was Buitenzorg een regentschap en had toen ook een regent; maar die is eenvoudig bezuinigd. Dat is zooveel verdiend! Of die bezuiniging doeltreffend is, waag ik niet te beoordeelen. Dat moeten de Groote Hoeren maar weten. Maar die regentswoning roept iets anders in herinnering. Daarin heeft Raden Saleh langen tijd gewoond.quot;

„Raden Saleh, de schilder?quot; vroeg Van Berkenstein. „ik meende dat hij te Menteng, hij Batavia, woonde. Men heeft, mij althans daar een fraaie woning getoond, welke door hem gebouwd zou zijn.quot;

„Zoo, hebt gij dat fraaie, gedeeltelijk in Moorschen stijl opgetrokken huis gezien ? Hebt gij die balkons, die torentjes, die spitsgevels, die arabesken bewonderd1?quot;

„Ja, dat alles doet den ontwerper alle eer aan, dunkt me. Het duidt aan, dat hij

-ocr page 561-
-ocr page 562-

. • , . ■ . ■ ^ • ■; ■ ■ n quot;

■ r;::4. : • • •. •. lt;?mk

:

.

VM-: :

........

' '('T'

, V •:. ■■• ; /V.- .

v ¥ -

;• ft- .' ■quot;-• • , • ;

«gt;H1 gt;lt;••■'.•. ••• :, ' • . ■■•

V..; ■■■ - ■ .

f^kSW^M:- J

4:w*. -

; ■. • . ■ ■■ ■ ■gt;■:.■■ 'V v., '■ ; ;

-ocr page 563-
-ocr page 564-

■ ■

I

II

■I

WmmmmÊÊM :.,M

/■

.-■gt;--'-V'. wsmm /a^ff^fe-:-. 'ir5amp;■?gt; lt;!gt;■■■.

ffiaSMB^ MM 9 C; v -o'''

1gt;^W^,v. wm ^^Hmm mm

WmÊmmBÊmmm

SB^

MfffiTOfBjRaRWM B '■ -ivwigt;-/ , Vi-.' •'quot;■ti . •*. mnWffrffPniOfn gt;-h,- ^ gMiBHBMWWHa 1 ■ *«• '. Prb ?agt;- - * ■ , 3Mgt; i

• Squot; ■•

«SaaB^MWM aMMMSBBSg

■■. i

I

I

mmmm

MlmmWaat

M-r- VV.'^; .; ; slt;viV.w--!;j V'

■ ■

■ I II

m

mmBsmSÊaSÊm

mÊÊÊÊmÊSÊÊÊÊI mmMmmÊÊÊÊmMÊÊ

amp;Ï £'■-; M ItoWB»

§XiM

MH

■ ■ ||

|l

ijj«f -fWm

'h'tó-x,;^'. *s Jjis-

ts-vik KSaapBiy»»

iHwS Pquot;. ^Mi

■/quot;fff. I

mSÊÊmmmBSmÊm^

-ocr page 565-

KADEN SALEH. — 's KIJKS PLANTENTUIN, 008TEK GEDEELTE.

een man van smaak is, lt;lie weet te breken met traditioneele vormen, waar die hem log en wanstaltig voorkomen en waar hij het schoone meent te moeten huldigen.quot;

„Kaden Saleh bezat een ware kunstenaarsziel,quot; meende Van Sloot, „die....quot;

Kapitein Van Muuren, luitenant Visbergen en de heer Binnendam traden op dit oogenblik binnen.

„Present op het appèl!quot; zeiden de beide officieren, terwijl zij voor de gastvrouw en de overige dames bogen en de heeren een hand reikten.

„Ik dank de heeren, dat zij zoo stipt op hun tijd zijn!quot; zeide mevrouw Keremans. „Maar van militairen is niets anders te verwachten. Komt, gaat zitten! Sidin, minoeman!quot;

„Toen de heeren plaats genomen hadden en Sidin hun ieder een glas morgendrank aangeboden had, vroeg Binnendam:

„Van Sloot was aan het oreeren; dat hoorden wij bij het binnenkomen. Wat was liet onderwerp, dat hij behandelde?quot;

„Die regents-woning daarginds heeft ons op lladen Saleh gebracht. Ik weet eigenlijk niet veel van dien man te vertellen. Is er ook een der heeren, die mijn taak kan overnemen?quot;

„Dat's juist iets voor Van Muuren,quot; meende Keremans; „die is toch zoo'n opspoorder van alle mogelijke grootheden! Kom, vooruit! loop maar van stapel!quot;

„Drommels! dat is iemand au pied du mur zetten!quot; meende de toegesprokene. „Veel weet ik intusschen ook niet van die grootheid. Ik zal echter verhalen, wat mij ter ooren kwam. Luistert:

„Raden Saleh, wiens titulatuur is: Raden Saleh Sjaref Bastaman, is uit een voorname regents-familie, die er zich op beroemt van Arabischen oorsprong te zijn, gesproten. Ziju voorouders voerden langen tijd het bestuur te Samarang en te l'ekalongan. Ue jeugdige Raden legde reeds vroegtijdig een zekere voorliefde aan den dag voor de Europeesche samenleving en beschaving. Hij geraakte in kennis met den schilder Paijen, die met den hoogleeraar Reinwardt op Java gekomen was, en maakte met dezen een kunstreis over het eiland. Die schilder merkte spoedig den aanleg van den knaap, die toen nog slechts 18 of li jaar oud was, op en wist zijn smaak te veredelen en hem geestdrift voor de schilderkunst in te boezemen.quot;

„Dat zal toch nogal voeten in de aarde gehad hebben,quot; meende Keremans.

„Volstrekt niet!quot; betuigde Van Muuren. „Ieder Javaan is min of meer bedeeld met een nabootsingszin, die slechts ontwikkeld behoeft te worden, om van verscheidene hunner ware kunstenaars te kweeken.

„Zoo was het ook met Raden Saleh. Hij doorkruiste met Paijen, beiden het palet in de hand, het eiland Java; zij verzamelden een rijken oogst en kwamen met kostbare schetsen te Batavia aan. Hier werd hij met de meeste heuschheid ontvangen door den Grouverneur-Generaal Baron Van der Capellen, in wiens huis hij als knaap opgenomen

-ocr page 566-

'S KIJKS PLANTENTUIN, OOSTER GEDEELTE.

164

RADEN SALEH. —

geweest was, toen die Oppedandvoogd nog resident te Tjandjoer was en bij wiens familie hij toen verscheidene jaren had doorgebracht.

„Te Batavia kwam Eaden Saleh in kennis met den lieer De Linge, destijds inspecteur van financiën. Deze hoofdambtenaar vatte zulk een genegenheid voor den jeugdigen Javaan op en was zóó getroffen door zijn vorderingen in het teekenen en schilderen, dat hij hem trachtte over te halen naar Nederland mede te gaan, toen hij met verlof derwaarts wilde vertrekken. De verleidelijke beschrijvingen, die Kaden Saleh uit den mond van den inspecteur en ook van anderen over Nederland opgevangen had, prikkelden zijn nieuwsgierigheid. Eindelijk gaf hij toe aan den wensch, om dat tooverland te gaan zien en vertrok in 1830 met den heer De Linge naar Europa.

„Aldaar viel hem vanwege Koning Willem I de grootste welwillendheid ten deel. De Vorst had spoedig den gelukkigen aanleg in dat natuurkind bespeurd en beijverde zich dien verder te ontwikkelen. Zijn pogingen werden met den heerlijksten uitslag bekroond. Raden Saleh maakte zich de ontvangen lessen ten nutte, zijn zucht tot schilderen groeide tot een blak enden hartstocht aan en weldra telde Nederland hem onder zijn verdienstelijke schilders.

„Ook Koning Willem II, die toonde steeds een ware Maecenas te zijn en kunstvaardigheid en verdiensten wist te erkennen, was zeer met Raden Saleh ingenomen en benoemde hem tot Ridder der Eikenkroon.

„In Duitschland heeft hij gedurende vijf jaren verblijf gehouden; hij had in zeer weinig tijds de Duitsche taal aangeleerd en wel zóó, dat hij haar vloeiend sprak. Hij was zeer gezien bij den Koning van Saksen, ook bij andere vorsten van den Duitschen bond destijds, maar in meerdere mate bij den Regeerenden Vorst van Saksen-Coburg-Gotha.

„Bovenal echter schitterde hij te Parijs, waar hij zich gedurende zijn verblijf aldaar in de meest merkwaardige kringen bewoog. Op menige soiree, waar de celebriteiten van den dag, als: Alphonse Karr, Alexander Dumas, de gravin De Renneville, Alphonse De la Martine, de beide Arago's, Théophile Gauthier, enz. enz. elkander ontmoetten, was hij het mikpunt van aller aandacht en verdiende haar door de geestigheid, waarmede hij het gesprek met die begaafde lieden onderhield. In die dagen was Eugene Sue's roman: Le Juif errant pas verschenen en werd onze Raden Saleh te Parijs niet anders dan „le Prince Djalmaquot; genoemd. Mag men de kroniek van die dagen gelooven, dan zou hij op zijn levenspad meer dan ééne Adrienne De Cardoville ontmoet hebben en zouden zijn liefdesavonturen van minder allooi ontelbaar genoemd moeten worden.

„Ziedaar alles, wat ik van dien man weet. Zijt gjj daarmede tevreden, dan betuig ik dat gij het gauw zijt.quot;

„Is Raden Saleh wel steeds getrouw aan het Nederlandsch bestuur geweest?quot; vroeg Keremans.

„Hij was van een familie, waarin het verzet nietvreemd was. Twee zijner verwanten,

-ocr page 567-

- 's RIJKS PLANTENTUIN, OOSTER GEDEELTE.

16quot;)

KADEN SALEH.

een oom en een neet', hebben een daadwerkelijk aandeel in den opstand van Dipo Negoro genomen. Hij evenwel was destijds te Batavia en aan den verlokkenden invloed van de oproerkraaiers onttrokken.quot;

„Ik doel ook minder daarop, — want toen was hij nog te jong, — dan wel op latere gebeurtenissen,quot; zeide Keremans. ,,Er zweeft mij iets door het hoofd van kiemen van opstand hier in het Buitenzorgsche, waaraan hij niet vreemd was.quot;

„Jawel, ik weet wat gij bedoelt,quot; hernam Van Muuren. „Ik zal u daarvan wel bij gelegenheid vertellen. Ik zie nn mevrouw Keremans, die....quot;

Mevrouw Keremans had al ongeduldig heen en weer getrippeld:

„Ik wou kapitein Van Muuren vragen,quot; zei ze, „of Raden Saleh te Dresden eu te Parijs het „sambalquot;-eten ook verleerd had?quot;

„Daarvan meldt de kroniek niets,quot; antwoordde Van Muuren met den meesten ernst. „Het spijt mij, dat ik de weetgierigheid onzer lieve gastvrouw niet kan bevredigen.quot;

„M/ag ik de heeren eu dames dan verzoeken aan tafel te gaan om de bewijzen te leveren, dat althans zij het niet verleerd hebben?quot;

Mijnheer Van Berkenstein, kom hier tusschen Ernestine en mij zitten! Ik zal zorgen dat gij een flinke portie „gabahquot; of „paddiequot; zult krijgen. Wat verkiest ge?quot;

Een homerisch gelach begroette deze door Von Baldowitz medegedeelde ui. Zelfs Ernestine stemde met de algemeene vroolijkheid in, toen zij op de iioogte der vergissing van den Hagenaar gebracht was.

Van Berkenstein dreigde Von Baldowitz lachend met den vinger over zijn onbescheidenheid.

De rijsttafel werd uitmuntend bevonden, wat, volgens verklaring der dames, wel een wonder kon genoemd worden. „Want in een hotelquot; — betuigden zij „kan alles zoo in de puntjes niet nagegaan worden.quot;

„Ik heb er echter achter gezeten,quot; verzekerde mevrouw Keremans. „Gedurende de verhandeling van kapitein Van Muuren ben ik herhaalde malen in de „dapoerquot; (keuken) geweest. De „kokkiequot; (kokkin) is evenwel stijfhoofdig. Ik vrees, dat er te weinig „koenierquot; ') in de „sajor lodehquot; '-') is.

„Neen,quot; betuigde mevrouw Van Sloot, „„koenierquot; is er genoeg in, maar het is de „laosquot; 3), die ontbreekt.quot;

„Daarentegen is er te veel „daoen salamquot; ') in,quot; verzekerde een der jonge dames Binnendam.

„0! die „kokkie!quot; riep mevrouw Keremans. „Ik had het haar toch nog zoo gezegd!quot;

') Koenier — Curcuma longa.

Sajor lodeh is een saus, uit vleeschnat bestaande, gekookt inet lombok en groenten, voornamelijk kool.

;l) Laos ~ Radix galanga.

') Daoen salam ~ Eugenir lucidula.

-ocr page 568-

— 'S KIJKS PLANTENTUIN, OOSTER GEDEELTE.

1 (j()

KADEN SALEH.

„Maar alles is overheerlijk, mevrouw,quot; betuigden de heeren Binnendam, Van Muuren en Visbergen.

Van Berkenstein had ook wel over de heerlijkheid willen instemmen, maar hij vreesde dan weer een Hater te zullen maken. Hij zweeg dus. Zoo ook Ernestine, die de dames wel wat had willen helpen bij haar gepruttel tegen de „kokkiequot;, maar zich ook heel wijs stilgehouden had, omdat die rijsttafel nog altijd zoo'n poespas voor haar was.

Men at, men dronk ook, men keuvelde, men stoeide, men lachte, men had pret. En toen de tal'el afgeloopen was, kwamen de verzadigde gasten overeen, dat de „kokkiequot; van het hotel toch haar best gedaan had. De dankbaarheid is Goddank de wereld nog niet uit, en de „kokkie'squot; zijn in den grond toch nog beter dan het zich aanvankelijk laat aanzien.

Het diner des avonds bij de familie Binnendam had denzelfden goeden uitslag. Half Buitenzorg was daar aan den gezelligen en gastvrijen disch vereenigd. Het lijntjes-trekken begon al dadelijk na de traditioneele kippensoep en ging zachtjes zijn gang. Maar toen Van Berkenstein bij het dessert verhaalde, dat bij even voor de namiddagwandeling bij den Assistent-Eesident van Buitenzorg, den heer Nederpelt, geweest was, om met hem den dag-der huwelijksplechtigheid te bespreken, en men overeengekomen was, dat die over veertien dagen zou plaats hebben, barstte er een ware storm van toosten los.

Natuurlijk was de eerste dronk aan de lieve Ernestine gewijd en Keremans werd bij het instellen daarvan, tegen zijn natuur in, bijna welsprekend, toen hij, met het glas in de hand, over de zeldzame geestesgaven van de lieve bruid uitwijdde. Binnendam wijdde een dronk aan liet zeldzame, dat een vermogende Nederlander er toe had kunnen overgaan om, in stede van een smakeloos, afgezaagd reisje te ondernemen langs den Rijn, of naar Zwitserland, of naar Schotland, waar den reizigers overal door den eentonigen deun van gidsen en ander volk van dat slag kunstmatige bewondering opgedrongen wordt voor zoogenaamde natuurtafereel en, welke uit bordpapier geknipt schijnen, naar Insulinde te stevenen, ten einde daar het grootsche, dat de natuur in de keerkringslanden gewrocht heeft, zonder dat nog de schendende hand des menschen daaraan is geslagen geworden, te bewonderen. De geestdriftvolle plantenkundige drukte de hoop uit: „dat vele, zeer vele Nederlanders dat voorbeeld van Van Berkenstein mochten volgen!quot;

„Gij hebt reeds veel gezien,quot; ging hij met klimmende vervoering voort, „wat n het oude, half hevvozen Europa onmogelijk kan aanbieden! Gij zult op uw omzwervingen nog veel bewonderenswaardig schoons zien! Gij zult gewis de reis en het daaraan besteede geld niet betreuren! En wanneer uw vrienden u met uw' rijkdom aan kennis, met uw' rijkdom aan ervaring, met uwquot; rijkdom aan genot zullen terugzien; wanneer zij zullen ontwaren, dat gij op uw reis naar het fraaie Insulinde een meisje ontmoet hebt, dat uw hart heeft weten te veroveren en dat gij uw hand zult reiken om gezamenlijk het levenspad te betreden en het schoone, hetwelk de aarde aanbiedt, te genieten, o! dan twijfel ik niet of liet gegeven voorbeeld zal aanstekelijk worden. Dan zullen wij in deze gezegende gewesten

-ocr page 569-

's RIJKS PLANTENTUIN, OOSTEB fJEDEELTE.

veel weetgierige jongelingen zien verschijnen. Dan zal ons schoon Insulinde niet langer een vreemdelinge voor het grootste gedeelte der ontwikkelde Nederlanders bljjven en zal zoo'n ommekeer onmisbaar tot heil en zegen, zoowel voor Indië als voor Nederland, strekken!

„Dames en heeren! Een Hink Hollandsch „hoezee!quot; voor den heer Van Berkenstein, die zoo'n navolgenswaardig voorbeeld gegeven heelt!!!1'

Stormachtig was het gejuich, dat dezen toost begroette. Er kwam bijna geen einde aan.

De heildronken volgden elkander nu onverpoosd op. De vaders, de moeders, de grootouders van bruid en bruidegom kregen een beurt. Mevrouw en mijnheer Keremans, als voogden en verzorgers van de lieve Ernestine, werden niet vergeten. Eindelijk was het hoofdonderwerp uitgeput, toen kapitein Van Muiiren het lumineuse idéé kreeg, een dronk aan de „Prins van Oranjequot;, de boot, die de jongelieden in het land der zou aangebracht had, te wijden. De dichterlijke hoofdman werd welsprekend, toen hij haarfijn uitspon, hoe vereerend en gelukkig het voor dien bodem geweest was in juffrouw Van Rosendal zoo veel innemends, zooveel bevalligs, zooveel geestigs, zooveel schoons, zooveel bekoorlijks,

zooveel verrukkelijks, zooveel.... de stem begaf den redenaar____ zooveel betooverends,

on in Van Berkenstein zooveel mannelijks, zooveel joviaals, zooveel opmerkingsgave, zooveel____

„Stop!quot; riep de jonkman.

„Zooveel manmoedigs, zooveel hartelijkheid, zooveel oprechtheid,quot; ging de spreker voort, zonder zich van zijn stuk te laten brengen, „binnen zijn scheepsboorden geherbergd te hebben. Ware de „Prins van Oranjequot; een zeiler, dan zou ik de passaatwinden kunnen zegenen, die zooveel volmaakts overgewaaid zouden hebben. Nu ze evenwel een prozaïsche stoomboot is geweest, die in regelmatige beurtvaart, door haar koffiemolen voortgestuwd, en onafhankelijk van de passaat- en moessonwinden, de jongelieden op .lava's noordkust heeft aangebracht, nu breng ik mijn dronk over op de ondernemende mannen der Stoomvaartmaatschappij „Nederlandquot;, die den eersten stoot gegeven en het hunne er toe bijgebracht hebben, om Indië dichter bij het Vaderland te brengen, waardoor zulke pleizierreizen voor de onverschrokkenen thans mogelijk zijn!quot;

Het was laat, toen de genoodigden afscheid van den gastheer en de gastvrouw namen. Binnendam herinnerde bij het heengaan aan het bezoek in den Plantentuin. Allen beloofden present te zullen zijn.

Het daagde ternauwernood in het Oosten, toen van Berkenstein den volgenden morgen, nogal verschrikt door een hevig gebons op do deur van zijn slaapvertrek, wakker werd. Het waren Von Baldowitz, Van Muuren, Visbergen en Van Sloot, die, zooals de militairen zich uitdrukten, reveille kwamen slaan. Van Berkenstein was spoedig ()|) de been en met de andere heeren weldra op weg naar het hotel Bellevue. Onderweg werd ook de

KADEN' SALKII.

-ocr page 570-

168 KADEN SAIjEH, — 's RIJKS PLANTENTUIN, OOSTER GEDEELTE,

reveille bij de familie Binnendam geslagen, met dit gevolg, dat de geheele vriendenkring, na een kop koffie in genoemd hotel verorberd te hebben, op weg naar den Plantentuin was.

Thans voerde Binnendam, die andermaal als cicerone optrad, het gezelschap dooiden westelijken ingang, die op weinig afstand van de Buitenzorgsche kerk aangetroffen wordt. Eenmaal binnengetreden, voerde de weg, rechts door verschillende bamboesoorten beschaduwd en links den vruchtentuin van deu Gouverneur-Generaal begrenzende, nagenoeg in rechte lijn op het paleis aan.

Toen de bezoekers bij den bloementuin waren aangekomen en dus het plein betraden, hetwelk het paleis van dien tuin scheidt, kleurde de dageraad de oosterkim met gloeiende verven en wierp de dag zijn eerste licht op het helder-witte gebouw, dat zich daar voor hun blikken uitstrekte.

Een oogenblik hielden de wandelaars halt om een blik aan dat fraaie paleis te wijden, dat met zijn rondgaanden zuilengang, waardoor het middelvak, hetwelk ver buiten het hoofdgebouw uitsprong, te meer indruk maakte, in dien morgenstond werkelijk een fraaien aanblik opleverde.

„Dit is het achterfront of de tuinzijde van het paleis,quot; verklaarde Binnendam. „De voorzijde hebt gij reeds gezien,quot; ging hij voort, zich tot Van Berkenstein wendende; „maar om de dames dat gezicht ook te laten genieten, zullen wij straks daar langs wandelen om den Plantentuin langs de noordpoort te verlaten.quot;

Men stapte nu voort en sloeg den rijweg in, die ten zuidoosten van het paleis den Plantentuin weer invoert.

„Deze weg voert naar de badinrichting van den Gouverneur-Generaal,quot; verklaarde Binnendam, „welke hemelsbreed op ongeveer een kwart kilometer van hier verwijderd ligt. Ziet, de perken, die hier de wegen en paden omzoomen, bevatten de Sapotaceae, de Napoleonae, de Sterculiaceae, de Anonaceae, de Menispermaceae, de Magnolaceae, de____quot;

„O! mijnheer Binnendam,quot; riep Mevrouw Keremans, „spaar ons toch al die eae's en ceae's, die wij toch niet verstaan! Of de heeren er iets van begrijpen, weet ik niet; maar die opsomming is voor ons, dames, wezenlijk een ongewaardeerde moeite.quot;

„En wordt door ons, heeren, wanneer wij in gezelschap van dames zijn, al zeer weinig geapprecieerd,quot; betuigde Visbergen heel galant. „Wij hebben dan wel iets anders te doen, dan naar die Latijnsche benamingen te luisteren, die zelfs voor haai- uitvinders moeilijk zijn om uit te spreken.quot;

„Maar kijkt dan toch naar die Pandaneeën, die zich daar zoo sierlijk langs de Tjiliwong verheffen! Ziet, daar hebt gij de „Dawoen bageaquot; In de Molukken worden de bladeren gebezigd om rondom een soort brooddeeg te vlechten, dat daarin te bakken.

Pandanus liagea.

') Dawoen bagea =

-ocr page 571-

I

I

-ocr page 572-

». ' ' yamp;Mte ' quot; '-■■

f .

«mt ■■■■ -

if-1---,'

quot; ' ' ' '

w i ' ■

MBHnMyy-w^v-'. ' , -

^ÊÊÊi ' J

I; gt; , ■ ^ . '

I ■ ■ , v: -

1

.

-ocr page 573-
-ocr page 574-

-ocr page 575-

— 's RIJKS PTjANTENTCIN', OOSTEK GEDEELTE.

waarom dat gebak den naam van „bageaquot; aldaar bekomen heeft. Daar verder, die breed-bladerige, dat is de „dawoen tikarquot; '), die ook in de Molukken te huis hoort en van welks bladeren fraaie matten gevlochten worden. Daar hebt gij de „berelquot; -). die op Java aangetroffen wordt. Van diens bladeren worden ook matten, ja zelfs hoeden gevlochten. Maar voornamelijk dienen zij om de areng-suiker in te pakken.quot;

„Ik heb nog geen enkelen arengboom 3) ontwaard,quot; zei een der dames Binnendam.

„JaWel, daarginds staat er een. en nog wel een zeer fraaie,quot; antwoordde de papa, terwijl hij voor zich uitwees.

Na nog wat heen en weer gedrenteld te hebben, was men bij de badinrichting aangekomen. Deze was echter gesloten, zoodat men ze niet bezichtigen kon. Binnendam verhaalde den bezoekers, dat die badinrichting uit twee van elkander gescheiden bekkens bestond, welke met wit marmer bekleed en zóó ruim vervaardigd waren, dat de bader of baderes zich in het zwemmen kon oefenen. Dat de kleedkamers smaakvol gemeubileerd waren, sprak vanzelf.

Vervolgens geleidde de gids het gezelschap naar een koepeltje, dat schilderachtig op een heuveltopje aan den oever van de Tjiliwoeng gelegen was, en noodigde de dames en heeren om plaats te nemen. Het vergezicht, dat zich hier voor aller blikken ontrolde, was lief, ja, betooverend te noemen.

Aan de voeten der toeschouwers schoot de Tjiliwoeng pijlsnel haar wateren vooruit. Wit schuimend en met klaterend gedruis braken haar kristalheldere golven op de rolsteenen en rotsblokken, welke haren loop trachtten te stremmen; zij vormden zoo een voorgrond, die wel afstak bij het overige gedeelte van het landschap, maar toch als een heerlijke omlijsting daarvan te beschouwen was. Aan de overzijde der rivier verhief zich het terrein langzamerhand en vormde terrasvormige sawah's, die, omgeven door haar met fijne graszoden bedekte galangans, als in smaragd gevat waren. De sawahvakken zeiven, bedekt als zij waren door een waterlaag, schitterden in de zon en weerkaatsten met verblindenden glans ieder wolkje, ieder nevelvlek, die in den morgenhemel rondzwierven. Hetgeen een onvergelijkelijke bevalligheid aan dat voorgelegen landschap bijzette, was, dat de sawahvakken pas bepoot waren met de jonge rijstplantjes, die met haar zacht lichtgroen even boven de glinsterende watervlakte uitstaken en dat geheele spiegelvlak allerwegen als met een fijn zachtgroen zijden net met uiterst regelmatige mazen overtogen. Ter wille van de waterverdeeling en der waterverversching was er in ieder der dijkjes van de hooger liggende vakken een smalle opening gestoken, waardoor het water in een dunnen, fijnen straal, als een smal zilveren lint, op het lager gelegen vak sprong en zoo het beeld

') Dawoen tikar = Pandanus ceramicus.

'-) Berel — Pandanus humilis.

;i) Areng = Arenga saccharifera.

UAIIKN' SAL P.I I.

-ocr page 576-

170 KADEN SALEH. — EIJKS PLANTENTUIN', 00STEK öEDEELTE.

vertoonde van (luizende watervalletjes, die zich van onder die lichtgroen zijden netten en tnsschen de meer donker-groene galangans ontwikkelden.

„O! wat is dat schoon, wat is dat betooverend!quot; riep Ernestine. „O! wat een heerlijk plekje is dat hier!quot;

Allen stonden opgetogen.

Binnendam, die er schik in had, de liefelijkheid der fraaie schilderij, welke hij ter bewondering gesteld had, in alle hare bijzonderheden te doen uitkomen, sprak niet zonder aandoening in zijn stem.

„Ziet,quot; zeide hij, „eenige boomrijen vormen daar als het ware terreinafscheidingen en brengen een gewenschte afwisseling in het vergezicht teweeg, dat anders wel gevaar geloopen had, te eentoonig fraai geheeten te moeten worden. Maar achter die boomrijen verheffen de sawah-terrassen zich weer even lieflijk; en dat gaat zoo voort tot aan den voet van dien fraaien kegelberg, die een verheven en grootschen achtergrond voor onze schilderij vormt en ook uiterst harmonisch tegen het lichtblauw van den hemel afsteekt.quot;

„Hoe heet die berg?quot; vroeg Ernestine.

„Dat is de Pangerango,quot; antwoordde Van Sloot. „Zijn hoogste top is 3022.5 M. of 9656 voet.quot;

„Het is een prachtig gezicht,quot; betuigde van Berkenstein, „dat wel geschikt is om iemand in een dichterlijke stemming te brengen.quot;

Allen zaten een poos dat lieflijke tafereel in plechtige stilzwijgendheid te bewonderen. Maar eindelijk begon Keremans:

„Zeg eens. Van Muuren, gisteren aan de rijsttafel werd een oogenblik aan de bestendige getrouwheid van Raden Saleh getwijfeld. Er werd gezinspeeld op een gebeurtenis, in de laatste jaren te Buitenzorg voorgevallen. Gij antwoorddet, dat gij later die episode zoudt vertellen. Mij dunkt, wij zitten hier zoo gezellig bij elkander, met dat overschoone panorama voor ons, terwijl het morgenwindje ons lief en zacht omgeeft en het zonneke, hoewel reeds hoog, toch haar blakerende stralen nog terughoudt. Kom, vier uw welsprekendheid bot en onthaal ons op die legende!quot;

„Het is geen legende; daartoe is het gebeurde van te jonge dagteekening,quot; antwoordde Van Muuren lachende.

„Nu, dan verdient zij het te worden!quot;

„Dat betwijfel ik. Daartoe ontbreekt de belangrijkheid, die met den tijd nog zal verminderen. Oordeelt:

„In het laatst van 1870 kwam op een avond een fuselier van Franschen oorsprong, Burgin geheeten, als ik mij wèl herinner, bij den kapitein, destijds militairen commandant van Buitenzorg, en stelde hem in kennis dat er onder de vreemde militairen van het garnizoen een soort van samenzwering bestond, die door de Duitschers op touw gezet was.

-ocr page 577-
-ocr page 578-
-ocr page 579-
-ocr page 580-
-ocr page 581-

's KI.IKS l'LANTEX'rriX, OOSTEli GEDEEEÏE.

171

KADEN SALEH. -

„De man was vrij wijclloopig in de bijzonderheden, die hij mededeelde. Zoo verhaalde hij dat de aanlegger» van het komplot: de fuseliers Lau, Payer, Haes en Brmmer, eigenlijk vier officieren waren van het Pruisische leger, die de avontuurlijke rol op zich genomen zouden hebben, om hun positie in hun vaderland vaarwel te zeggen, ten einde hier op Java de zaken voor te bereiden om, bij het uitbarsten van de vijandelijkheden tusschen Duitschland en Frankrijk, die reeds jaren te voren voorzien waren, van de algemeene ontsteltenis, welke noodzakelijk heerschen moest, gebruik te maken en een militairen opstand in het leven te roepen.quot;

„Met uw permissie, kapitein Van Muuren,quot; viel van Berkenstein in, „welk doel zou die militaire opstand gehad hebben?quot;

„Luister maar! Het plan der oproerlingen zou zijn zoo vertelde Burgin althans de Duitsche vlag te planten, zich van den Grouverneur-Greneraal en diens huisgezin door een coup de main te verzekeren en die personen gevankelijk met zich naar het gebergte als gijzelaars mee te voeren.

„Daar zou men, na eerst al de landskassen te Batavia, Weltevreden, Buitenzorg, Tandjoer en Bandoeng geplunderd te hebben, trachten zich staande te houden tot de aankomst van een Duitsch leger, hetwelk den opstandelingen de hand zou komen reiken.quot;

„Drommels! er was vorm in dat plan,quot; zei Van Berkenstein.

„0! men had nog veel verder strekkende plannen! Men wilde de inlandsche bevolking om zich groepeeren,quot; ging Van Muuren voort, „en, om daarbij te slagen, had men de hulp van Kaden Saleh noodig____quot;

„En____?quot; vroeg Keremans met spanning en nieuwsgierigheid.

„Nooit is er uitgelekt, welke rol de Kaden daarbij vervuld heeft. Zooveel is zeker dat hij Lau bezigde om vertalingen te maken van brieven, die onze schilder van zijn vrienden uit Duitschland ontving en van die, welke hij derwaarts verzond. Lau heeft nooit willen mededeelen, wat liet onderwerp dier brieven uitmaakte. Hij verkoos klaarblijkelijk niet te liegen en bewaarde derhalve een diep stilzwijgen.quot;

„Had de Kaden alleen gemeenschap met Lau gehad?quot; vroeg Keremans.

„Dat blijkt niet helder,quot; antwoordde Van Muuren. „De genoemden Payer, Haes en Brunner beweerden bij het onderzoek in zake, beloften van Kaden Saleh ontvangen te hebben om op een* tabaksland geplaatst te worden. De Kaden loochende zulks ten stelligste en beweerde, dat hij die personen volstrekt niet kende. Intusschen werd in de opgelichte papieren van die personen meermalen van die beloofde plaatsing melding gemaakt. De auditeur-militair te Batavia was van oordeel dat de onderhandelingen over die tabakszaak zeer wel op iets anders konden doelen, waarvoor, volgens afspraak, die uitdrukking werd gebezigd.

„Bij het onderzoek in deze zaak overhandigde Kaden Saleh aan den Assistent-Resident van Buitenzorg een concept van een brief in het Duitsch, hetwelk hem Lau ter

-ocr page 582-

KADEN SAIiliH. - S K1.IKS PLAXTEXTUIN', OOSTEK GEDEELTE.

hand gesteld had en waarbij Raden Saleh oen der Duitsche vorsten verzocht om een lucratieve plaatsing in Europa voor dien Lau.quot;

„En kwam dat niet verdacht voor?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Ja, wat zal ik daarvan zeggen?quot; antwoordde Van Muuren. „Buiten het door mij medegedeelde is niets compromitteerends ten opzichte van Kaden Saleh gevonden.quot;

„En hoe lie}) die zaak verder af?quot; vroeg Keremans.

„Die Burgin, die aanvankelijk goed en wel gepraat had,quot; vervolgde Van Muuren, „begon later uit een ander vaatje te tappen. Vele zijner verklaringen trok hij in. Zoo had hij ook beweerd dat de papieren van de samenzwering hier in den Plantentuin en wel onder den vloer van dezen kiosk, waar wij thans zitten, geborgen waren. Alle opgravingen zijn evenwel vruchteloos geweest. Den autoriteiten zijn echter twee adressen in handen gekomen van Lau aan graaf Von Bismarck, waarin een verovering van Java door een Duitsche legermacht uiteengezet werd. Die stukken waren niet door een domkop gesteld. Zelfs werd met zeer veel doorzicht en zaakkennis aangegeven, welke sterkte de aanvallende macht als minimum moest hebben, waar geland en wat er gedaan moest worden om de bevolking te winnen, enz., enz.quot;

„Zoo'n verrader!quot; barstte Keremans los.

„Daaraan zal men altijd blootstaan,quot; betuigde Van Muuren, „indien men het suppletie-stelsel van ons Indisch leger niet wijzigt. „Zooals de zaken nu gaan, wordt het schuim van Europa naar Indië gezonden, om de heiligste belangen van Nederland te verdedigen. Vroeg of laat zal men daarvan de wrange vruchten plukken.quot;

„En wat zou er moeten gedaan worden, om in dien toestand verandering te brengen?quot; vroeg Van Berkenstein.

„In de eerste pl____quot; meende Van Muuren te moeten zeggen.

„Ma ar hij werd door mevrouw Keremans in de rede gevallen;

„0! heerejee, als de heeren hun politiek stokpaardje gaan bestijgen,quot; riep zij uit, „dan blijft ons, dames, niets anders over, dan nog uren lang stilzwijgend als toehoorsters te zitten!quot;

„En dat zou te erg wezen,quot; lispte Visbergen met een lijn lachje, „zoo lang te zwijgen.quot;

„Jawel, spot er maar mee,quot; ging mevrouw Keremans voort. „Maar ik uit het advies, dat de heeren dat gesprek maar bij een andere gelegenheid moeten voortzetten. Wat zegt gij, Ernestine?quot;

Deze knikte toestemmend; en daarmee was de overwinning der dames voltooid.

liet gezelschap stond op en wandelde huiswaarts. Onderweg schetste Van Muuren nog zeer geestig den onzinnigen angst, welke te Buitenzorg aan het hof heerschte, toen de (rouverneur-Greneraal kennis van de ontdekte samenzwering had bekomen. Allen lachten over de radeloosheid in die dagen.

I Tl'

-ocr page 583-

S UIJK.S PljAXTKNTUINj OÜSTKU II HU KEI/IK

„Dus een tweede editie van de paniek bij de eerste steenlegging voor het monument van Jan Pietersz. Koen op 29 Mei 1869,quot; zei Keremans. „Neen, de man was geen held. Maar hoe eindigde de zaak?quot;

„Och, op de gewone wijze, zooals al die zaken hier eindigen,quot; meesmuilde Van Muuren. „De rechtsgeleerden staken er den neus in. Er ontbraken rechterlijke bewijzen; men kon de kerels niets doen. Men nam evenwel de vrijheid de belhamels, die getoond hadden mannen van ontwikkeling te zijn, naar de vier uiteinden van Oost-Indië over te plaatsen.quot;

KADEN SAliHII.

-ocr page 584-

A C H T TIE N 1) E H O O F D S T U K.

Huwelijk. — Op reis naar de Preanger Regentschappen.

Bij de voorstelling van het liefhebberij-tooneelgezelschap in de Sociëteit vermaakten zich de familie Keremans, Ernestine en Van Berkenstein uitstekend. Het kluchtspel: „De bloedzuigers of de minnehandel in de Apotheekquot; was wel geschikt om de lachspieren in beweging te brengen. Zyn Excellentie de Grouverneur-Generaal, die wegens dringende staatszaken ettelijke weken te Batavia doorgebracht had, was dienzelfden dag overgekomen en had een glimlach van goedkeuring niet kunnen bedwingen. De rol van de verliefde apothekersdochter was dan ook overheerlijk en met kennis van zaken door mejuffrouw X., de dochter van een der oudste ingezetenen van Buitenzorg, weergegeven geworden; maar liet toppunt van volmaaktheid was bereikt geworden door Tobias, den apothekersbediende, bij de scène, waarin hij het hoofd van de apothekersvrouw — een echte Megaera — met een enormen vijzel dreigde te verbrijzelen. Dat was met een onnavolgbare geestdrift voorgedragen en werd daarom met een daverend applaus begroet, ja gebisseerd. Zelfs de echtgenoote van den Opperlandvoogd bleef bij die betuigingen niet achter.ij de voorstelling van het liefhebberij-tooneelgezelschap in de Sociëteit vermaakten zich de familie Keremans, Ernestine en Van Berkenstein uitstekend. Het kluchtspel: „De bloedzuigers of de minnehandel in de Apotheekquot; was wel geschikt om de lachspieren in beweging te brengen. Zyn Excellentie de Grouverneur-Generaal, die wegens dringende staatszaken ettelijke weken te Batavia doorgebracht had, was dienzelfden dag overgekomen en had een glimlach van goedkeuring niet kunnen bedwingen. De rol van de verliefde apothekersdochter was dan ook overheerlijk en met kennis van zaken door mejuffrouw X., de dochter van een der oudste ingezetenen van Buitenzorg, weergegeven geworden; maar liet toppunt van volmaaktheid was bereikt geworden door Tobias, den apothekersbediende, bij de scène, waarin hij het hoofd van de apothekersvrouw — een echte Megaera — met een enormen vijzel dreigde te verbrijzelen. Dat was met een onnavolgbare geestdrift voorgedragen en werd daarom met een daverend applaus begroet, ja gebisseerd. Zelfs de echtgenoote van den Opperlandvoogd bleef bij die betuigingen niet achter.

„Te duivekater! is dat Visbergen niet, met zijn vijzel in de hand?quot; vroeg Keremans aan Binnendam, die naast hem gezeten was.

Deze knikte toestemmend.

„Ik maak liem mijn compliment,quot; mompelde de kapitein. „Dat jonge mensch heeft aanleg om feeksen en lastige schoonmama's te keeren. Zeg, Van Muuren, zou je dat in zjjn conduitelijst niet opnemen?quot;

„Stt! sttüquot; protesteerden de overige toeschouwers, die van de slotscène niets verloren wilden laten gaan.

Het gordijn viel ten slotte onder daverend gejuich en het jonge volkje, dat reeds van ongeduld had zitten trappelen, kon zich. nadat de Grouverneur-Generaal met echtgenoote

-ocr page 585-

HUWELIJK. •— OP KEIS NAAR DE PKEANOEK REGENTSCHAPPEN.

door de Commissarissen van het feest plechtstatig waren uitgeleid, aan het dansgenot overgeven. Ernestine Van Rosendal moest bekennen, dat zij nooit in zoo'n betrekkelijk kort tijdsbestek zooveel gedanst had. Want er valt nog te vermelden, dat den avond te voren de Indische traditie, na het einde van het verlovingsdiner hij Binnendam, getrouw was opgevolgd geworden, en men dat feest ook met een danspartij, waarbij de bruid natnnrlijk de heldinnenrol moest vervullen, besloten had.

Daags daarna werden de verplichte afscheidsbezoeken door de familie Keremans, vergezeld van Ernestine Van Rosendal, aan de vele vrienden en bekenden gebracht. Do tijd spoedde daarmee snel voort en eindelijk des namiddags stonden de vertrekkenden, omringd door hun getrouwen, op het perron van het station gereed om met den sneltrein van 4.37 naar Batavia terug te stoomen.

„Nog maar twaalf dagen, dierbare,quot; duisterde Van Berkenstein Ernestine Van Rosendal in het oor, die bij dat vertrek wel ietwat ernstig gestemd was. „Nog twaalf dagen, dan zijn wij weer te zamen en dan.... om niet meer van elkander te scheiden.quot;

Een innige handdruk bezegelde die woorden.

Maar, in dit ondermaansche komt aan alles een einde. Dus ook aan het ongeduldig wachten van twee verliefde harten gedurende eindelooze twaalf dagen, die een verbintenis voor eeuwig voorafgaan. Van Berkenstein had den tijd trachten te korten met het schrijven van lange, zeer lange brieven, waarin hij onder anderen zijn plannen voor de toekomst gedurende hun verblijf in Nederlandsch-Indië ontwikkelde. Zoo was het zijn voornemen om onmiddellijk na het voltrekken van het huwelijk, Buitenzorg met zijn jong vrouwtje te verlaten, dan een uitstapje naar de Preanger-Regentschappen te maken, om van daar over Buitenzorg en door de residentie Bantam naar Batavia terug te keeren. Daarna zou men alles in gereedheid brengen om een grooten toer over het overige gedeelte van het eiland Java te maken; terwijl Van Berkenstein zich voorstelde ten slotte de voornaamste en meest merkwaardige Nederlandsche Buitenbezittingen in den ludischen Archipel te bezoeken. Hun geheele tocht door het fraaie Insulinde zou als hun huwelijksreis beschouwd kunnen worden. Die plannen brachten Ernestine natuurlijk in de wolken. Zij vond alles goed en zou aan de hand van den geliefden man overal heen trekken, waar hij haar geleiden zou.

Zoo naderde de groote dag en was deze dan eindelijk daar! In een plaats in de binnenlanden van Java, zooals Buitenzorg is, is een trouwdag een allergewichtigste dag. Men is daar zóó onder elkander bekend, men vormt daar als het ware één groote familie, dat iedereen innige belangstelling in zoo'n plechtigheid moet stellen en ook stelt.

Ernestine Van Rosendal was met mevrouw en mijnheer Keremans daags te voren te Buitenzorg aangekomen; allen hadden hun intrek bij de familie Binnendam genomen.

Toen de morgen van den bewusten dag was aangebroken, geraakte daar het huis-

-ocr page 586-

OP HE IS NA AH UK PKEANÖEH liEUENTSCH APPEN.

176

HUWELIJK. —

lt;gt;ezin al spoedig in rep en roer. Nauwelijks was liet ontbijt afgeloopen, of hot toilet der dames begon. Mevrouw Keremans wijdde zich uitsluitend aan het kleeden der bruid, terwijl mevrouw Binnendam met haar dochters, die als bruidsjuffers zouden optreden, de handen vol had. Binnendam had het hazenpad gekozen en een toevlucht in het herbarium-huis van den Plantentuin gezocht. Hij zou straks terugkomen om zijn rok aan te schieten, zooals hij dat uitdrukte. Keremans had zijn hoofdkwartier op een sofa in de binnengalerij opgeslagen en zat daar als een pacha tusschen de vier kamers, welke die galerij belendden en waaruit hem de meest vrouwelijke ontboezemingen tegenklonken.

„Maar, mama, dat trekt hier zoo!quot; pruttelde een jeugdige stem.

„Wc'iar trekt dat zoo?quot; was de wedervraag.

„Hier, in den schoot! Dat kostuum is veel te nauw!quot;

„Och, waar zijn nu weer mijn haarspelden?quot; vroeg een andere stem.

„Ik zoek mij dol naar mijn broche! Straks had ik ze nog in de hand. En waar is mijn „kipasquot; ?quot; (waaier).

„O! wat is die Sarina onhandig. Kijk eens mijn kapsel! Hoe ik er uitzie!quot;

„Lief kind, dat paarlensnoer past geheel en al bij uw bruidskostuum,quot; liet de stem van mevrouw Keremans zich hooren.

„Het is te kostbaar,quot; lispte de bruid. 0! wat is dat fraai!quot;

„Niets is te kostbaar voor u, niets te fraai! Kom, laat ik u nu eens bekijken .... Thans roep ik uit: wat zijt gij schoon!.... En nu de krans van oranjebloesem in het haar....quot;

„Jawel,quot; mompelde de kapitein, „het slachtoffer wordt opgeschikt als de paaschos, om____quot;

Die ongalante alleenspraak, welke niemand trouwens hooren kon, werd afgebroken door het binnentreden van Clotilde Neuwald. De lieve snapster zag er keurig als een engel in haar toilet als bruidmeisje uit.

„Wel. zijn ze nog niet klaar?quot; stormde zij binnen. „Het is reeds halfelf. Ik heb al verscheidene heeren zich naar het residentiehuis zien begeven! Goeden dag, kapitein Keremans! 0, daar komt mijnheer Binnendam ook.quot;

En weg was het lieve ding, verdwenen in een der kamers, waar de andere bruids-juöers in volle beslommeringen waren.

Maar dat zou niet voor lang zijn. Want ternauwernood had Binnendam zijn rok aangeschoten en Keremans zich in zijn groot tenue-uniformjas gestoken en de sabel omgegespt, of de bruid, door mevrouw Keremans geleid, trad, omgeven door haar bruidsjuffers, als Phebe, te midden van haar zilveren sterrenheir, de binnengalerij binnen.

Schoon, goddelijk schoon kon de lieve Ernestine genoemd worden met het hoofdje zedig gedekt door den bruidssluier en bevallig getooid met den bruidskrans te midden der weelderige lokken, met haar kostuum van witte atlaszijde, dat de leest keurig omsloot en de bescheiden, maar toch weelderig ontwikkelde vormen, welke door den sluier slechts

-ocr page 587-

HUWELIJK. - OP REIS NAAR DE PREAN'GEK REGENTSCHAPPEN'.

lichtelijk beneveld werden, heerlijk deed uitkomen, met haar traine, die haar een vorstelijke gestalte verleende, met haar bouquet van witte rozen, uit den Plantentuin afkomstig, in het geganteerde fijne handje.

Zeker, zeker was zij een overheerlijke verschijning, zooals zij daar optrad. En werkelijk, het was niet onbegrijpelijk, dat de mannelijke leden van de toegesnelde belangstellende vrienden en bekenden een blik van ijverzucht op Van Berkenstein wierpen.

Deze evenwel geleidde de bruid naar het eerste der gereedstaande rijtuigen. Weldra had het paar plaats genomen en werd het door de bruidsjuffers en de getuigen enz. naar het residentiehuis gevolgd.

Door de zorgen van den heer ISTederpelt was de voorgalerij van dat huis en het vertrek, waarin de plechtigheid voltrokken werd, geheel in het groen gedost, terwijl fraaie ruikers overal het oog boeiden.

De plechtigheid geschiedde met den eenvoud, door de wet voorgeschreven. Met een waardig woord hield de Assistent-Resident de jeugdige echtelingen hun maatschappelijke verplichtingen voor en hij werd schier welsprekend, toen hij hen bij het slot zijner toespraak zijn innige gelukwenschen aanbood. Nauwelijks had hij opgehouden te spreken, toen eensklaps de muziek van het 1 S'lc bataljon infanterie, te Buitenzorg in garnizoen, met een flinke fanfare inviel en daarna met het „Gaudeamns igiturquot; voortging. Dat was een galanterie van kapitein Van Muuren. die van den majoor-commandant de medewerking van het muziekcorps van het bataljon verzocht en ook verkregen had.

Ook de kerk was feestelijk getooid en de toespraak van den predikant maakte veel indruk, toen deze, zooals plicht en geweten hem geboden, het huwelijk van de godsdienstige zijde beschouwde. In menig oog blonk een traan, toen hij in warme bewoordingen schetste, aan welke beproevingen de echtelingen soms bij de innigste toegenegenheid blootgesteld kunnen worden en welke voorraad van liefde noodig is, om de stormen des levens hand aan hand, innig saam verbonden, te gemoet te treden, om in hun wederzijdsche trouw en toegenegenheid tot het einde te volharden.

De receptie ten huize van Binuendam was zeer luisterrijk. Geheel Buitenzorg verdrong zich daar onder dat gastvrije dak, om het jeugdige echtpaar gelukwenschen aan te bieden. Toen de eerste plichtplegingen afgeloopen waren, weerden zich de bruidsmeisjes dapper om den aanwezigen allerlei ververschingen aan te bieden en slaagden zij er in om menig gebakje, menig lekker taartje van den banketbakker Leroux te Batavia, menig stuk overheerlijke klappertaart, door de vrouw des huizes, geholpen door haar lieve dochters, vervaardigd, aan den man te brengen, welke lekkernijen zonder die fraaie oogen en zonder die aanbevelingen door het sterkere geslacht wel niet geheel versmaad, doch niet op haar vollen prijs gewaardeerd zouden zijn. 0, het was een gevaarlijke ochtendstond voor jeugdige en nog on veroverde harten. Wij zouden niet durven volhouden, dat de lieve Clotilde Neuwald met zoo'n lekker stuk klappertaart, vergezeld van zoo een lieflijk smeekenden

177

-ocr page 588-

HUWELIJK. — OP REIS NAAK DE PKEANÖER REGENTSCHAPPEN.

blik om toch iets te accepteeren, het hart van den overgevoeligen Visbergen bij die gelegenheid niet veroverd had. Toen althans de muziek op commando van kapitein Van Muuren met de eerste maten van een levendige polka het sein tot dansen gaf, vloog de luitenant naar het lieve kind en troonde haar, nadat zij het presenteerschaaltje had neergezet, in den kring van de dansers mede.

Ja, het sein tot dansen gaf! Hoewel het zonneke blij stond te gloren, hoewel het middaguur met rassche schreden naderde, hoewel de warmte, al was men ook te Buitenzorg, volgens de verklaring van alle aanwezigen groot was te noemen, toch moest de gelegenheid waargenomen worden! De jeugdige echtgenooten moesten dansende het huwelijksleven inspringen; dat eischte de adat! En de adat is in ons Insulinde oppermachtig. Daaraan vermag zich niemand te onttrekken.

De paartjes waren snel gevormd. Niemand bleef zitten; al de aanwezigen, oud en jong, dwarrelden en huppelden weldra achter de bruid en den bruidegom, die de polka het eerst begonnen waren.

Zoo ging het een poos voort. De eene dans volgde op den anderen. De bruid had reeds haar bruidstooi afgelegd, om in den reiswagen te stappen. Daar weerklonk opeens; ,,an der schonen blauen Donauquot;.

„Weet gij wel, mijnheer Van Berkenstein,quot; snapte de lieve Olotilde, die in de armen van Visbergen rondgezweefd had en nu een oogenblik ademhaalde, „weet gij wel dat dit de eerste wals was, dien gij te Buitenzorg speeldetf

„Juist, dien avond dat gij mij zoo met mijn Ernestine geplaagd hebt,quot; sprak Van Berkenstein lachende.

„En nu zijt gij al samen getrouwd en dans ik op uw huwelijks-receptie,quot; snapte het jolige ding.

„Nu, ik beloof u, dat ik met Ernestine, als wij ten minste nog in Indië of op Java zijn, op uw bruiloft zullen komen dansen,quot; antwoordde Van Berkenstein met een ondeu-genden blik op Visbergen.

Beiden werden bloedrood, alsof zij op iets betrapt waren, wat nog niemand weten mocht. Snel omvatte Visbergen de leest zijner danseres en voerde haar te midden dei-zwevende paartjes voort.

Op dien lieven wals volgden de overheerlijke tonen van: „Er is maar één Buitenzorgquot; van Markus. Hoewel het jonge paar ten volle met dat thema omtrent Buitenzorg instemde, maakte het van de algemeene opgetogenheid bij die lieve polka-mazurka gebruik om de binnengalerij uit te sluipen, de voorgalerij af te dalen en plaats in den gereedstaanden reiswagen te nemen, In het voorbijgaan had Ernestine alleen de hand van mevrouw Keremans gedrukt, die haar met een aanmoedigend glimlachje van verstandhouding dien handdruk beantwoordde. Van Berkenstein fluisterde den koetsier iets in het oor. Deze greep de voorste paarden van het vierspan bij de teugels en bracht zoo het

17S

-ocr page 589-

HUWELIJK. — OP KEIS NAAI! DE PREANGER REGENTSCHAPPEN.

rijtuig op den grooten weg, waarna hij plaats op den bok nam en zacht wegreed. Hier was het een man, die zijn vrouw in optima forma schaakte. Niemand had iets van het vertrek bespeurd. Toen dan ook de dansende menigte tot staan kwam en naar bruid en bruidegom rondkeek, om hen nog een hand te drukken, waren de vogels gevlogen. Van Berkenstein had met veel tact zijn bruid dat lastige afscheidnemen bespaard.

Het was een fraaie weg, dien het jong getrouwde paar op zijn huwelijksreisje volgde. Zij hadden den spoortrein over Tjitjoeroeg en Soekaboemi naar Tjiandjor kunnen

nemen; maar____ een huwelijksreis in een spoorwegcoupé____ bah! Daarenboven, zij hadden

in Nederland zoo dikwijls in zoo'n coupé gezeten. Wel was het warm op dat oogenblik van den dag; maar het liet zich aanzien, dat de lucht zou betrekken. Dikke wolken omhulden reeds de toppen van den Pangerango en den Salak. Lang zou het niet meer duren dat de zon zou schijnen. Men zou dan wel geen last meer van de warmte hebben, maar dan was onweder te vreezen. En een onweder in deze streken op den openbaren weg te doorstaan, neen, daaraan zou Van Berkenstein zijn Ernestine niet willen blootstellen! Wel kon het postrijtuig waterdicht gesloten worden, maar dan zat men in het donker. Dat zou nu wel zoo heel erg voor een pas getrouwd paar niet zijn; maar het zou dan ontzettend warm in dat rijtuig worden. De paarden konden schrikken. Ernestine zelve zou bij die vreeselijke donderslagen, welke te wachten waren, voorzeker zeer ongerust wezen. Neen! De koetsier moest voort, voortmaken om vóór het losbarsten der donderbui Gadok te bereiken, waar het jonge paar toch overnachten wilde.

„Ons huwelijk stelt zich somber in,quot; zeide Ernestine, terwijl haar gelaat pruilend en droefgeestig betrok. „Zou dat een voorteeken wezen?quot;

„Kom, lieve, ons huwelijk heeft zich vroolijk en lachend ingesteld. Dansend hebben wij te zamen de eerste schreden in dat lieve leven gezet,quot; antwoordde Van Berkenstein, terwijl hij den arm om de leest van zijn lief vrouwtje sloeg en haar onmerkbaar naar zich toe trok.

Voor dat zachte geweld zwichtende, leunde de jonge vrouw het hoofdje op den schouder van den man, dien zij zich voor het leven tot beschermer gekozen had.

De koetsier en loopers, door het uitzicht op een goede fooi geprikkeld, lieten de zweepen oorverdoovend klappen, en moedigden daarmede en ook met een aanhoudend gegil en gerrrh! en gesssh! de paarden tot verdubbelden spoed aan. Het rijtuig vloog over den weg. In een ommezien had men den Chineeschen kamp, welke gepasseerd werd, 'achter zich. Ook Batoe Toelies vertoonde zich reeds als in het verleden en verdween voor het oog. Toen kregen de reizigers het landhuis Pondok Gedeh in het gezicht, dat zich met zijn witte muren en zuilen schilderachtig te midden van het levende groen der vrucht-boomen, die het omgaven, voordeed.

De weg klom voortdurend. Buitenzorg ligt, volgens den ingenieur Corns. De Groot,

179

-ocr page 590-

HUWELIJK. — OP REIS NAAR DE PRE ANGER REGENTSCHAPPEN.

op een hoogte van 265 M. boven de oppervlakte der zee, genomen bij laagwater te Batavia; Pondok Gedeh ligt reeds op 552 M., volgens Junglinhn, hetgeen een stijging van 287 M. geeft op zeven paal, of van bijna 27.5 M. per kilometer.

Wel zag het zwerk bijna zwart in zuidelijke en zuidwestelijke richting en smolten de loodblanwe wolken met de zwarte omtrekken van de bergmassa's te zamen; wel rommelde van tijd tot tijd de donder heel in de verte en teekenden zich soms slangvormige bliksemschichten op het donkere wolkengewelf, maar die wolkengordijn bleef de bergtoppen omhullen; zij schreed niet voorwaarts, zoodat de noordelijke gezichteinder uitstekend helder bleef en aan dien kant, wanneer de kronkelingen van den weg en de plantengroei daarlangs het toelieten, menig fraai vergezicht aanbood.

Van Pondok Gedeh tot Gadok bedraagt de afstand slechts iets meer dan twee paal. De weg helde daar evenwel zeer sterk om het ravijn, waardoor de Tjiliwoeng zich baan breekt, door te trekken, en vooral daalde hij steil, waar hij naar de brug voerde, om evenwel aan de overzij weer even steil te rijzen. Onder hevig zweepgeklap en onder geschreeuw en gefluit van loopers en koetsiers, renden de flinke postpaarden de hoogte op, zwaaiden plotseling rechts af en stonden binnen weinige seconden voor de badinrichting Gadok stil.

Van Berkenstein had intusschen opgemerkt; dat de onweerswolken zich al enger en enger om de toppen van den Gedeh, den Pangerango en den Salak hadden samengepakt, dat zij — door de zeebries, die zich nog deed gevoelen, geholpen — die bergnokken overschreden en langs de zuiderhellingen voor het oog verdwenen, waarschijnlijk om zich daar te ontlasten en haren watervoorraad naar den Indischen Oceaan te voeren. Toen het jonggehuwde paar dan ook den reiswagen verliet, schitterde de zon vroolijk en verleende aan de geheele omgeving een verrukkelijk uitzicht.

„En je voorteekens van straks, lieve Ernestine!quot; vroeg Van Berkenstein aan zijn bruid, terwijl hij haar behulpzaam was bij het uitstijgen. Een blosje op de fraaie wangen en een zachte handdruk, tersluiks bij het uitspringen gewisseld, vergezeld van de woorden: „0! ik gevoel mij zoo innig gelukkig!quot; waren haar eenig antwoord.

Gadok is een gezondheids-établissement, dat zijn ontstaan te danken heeft aan de warme bron Sissipan, welke in de nabijheid gelegen is. Het établissement dient tevens voor hotel. En waarlijk, wanneer men de aangezichten der daar aanwezige gasten bekijkt, dan merkt men al spoedig, dat het niet alleen zieken zijn, die Gadok tot hun verblijf kiezen, maar dat ook vele gezonden daar hun toevlucht nemen om hun amechtige longen wat te verpoozen van den warmen Bataviaschen dampkring en om nieuwen levenslust op te doen.

Ons paar bracht de namiddaguren door met het maken eener wandeling en bewonderde daarbij het fraaie vergezicht, dat beiden van den grooten weg af, vlak bij het établissement, over de vallei der Tjiliwoeng genoten. Zij konden het koepeltorentje van het paleis van den Gouverneur-Generaal, waarop de Nederlandsche vlag onder een zachte

-ocr page 591-

181

bries in sierlijke plooien golfde, te midden van het bosch, op dien afstand door den Plantentuin gevormd, zeer goed onderscheiden.

„Zie, lieve,quot; sprak Van Berkenstein, terwijl hij met de hand iets in de verte wees, „op den top van dien berg, daarginds aan onze rechterhand, staat het signaal, hetwelk op den Groenoeng Malang opgericht is. Daar ben ik bij geweest, toen ik een bezoek bracht op het land Tjitrap. Ik schreef u dat, nietwaar ?quot;

„Ja,quot; antwoordde Ernestine. „Maar gij spreekt van een berg; gij wilt heuvel zeggen. O, wat zijn die mannen toch ijdel! Omdat gij dien heuvel beklommen hebt, is het een berg! Kijk eens daarachter u, als gij van bergen spreken wilt!quot;

„Als gij den Groenong Malang wilt vergelijken met den Pangerango daar, of met den Gredeh, die daar achter eerstgenoemden komt uitkijken, dan voorzeker is het slechts een heuvel, een knaap naast die reuzen. Maar het hoofd Vein dien knaap is toch nog 4500 voet boven de oppervlakte van de zee verheven, hetgeen toch een hoogte is, die op den naam van berg aanspraak mag maken. Weet gij wel hoe hoog het hoogste punt van ons vaderland is?quot;

„Neen, vergeef mij, maar ik ken zelfs den naam van dat punt niet.quot;

„Welnu, dat is de Krikelenberg, een hoogte in Zuid-Limburg, die 240 M. of ruim 7(j0 voet hoog is. Zet die eens naast den Goenoeng Malang; dan moogt ge van heuvel spreken, lieve!quot;

Zoo wandelden zij en koutten zij tot de zon ondergegaan en de nacht gekomen was.

Den volgenden morgen stond de reiswagen al heel vroeg gereed en namen Van Berkenstein en zijn jonge vrouw plaats om hun huwelijksreisje te vervolgen. Het was een heerlijke morgen. De zon was nog niet ter kimme, maar toch had zij de bergnok, die het uitzicht in het oosten begrensde, en de lucht daarboven geheel in goud getooid. Het was aangenaam koel en een zacht windje zuchtte in het loover van struiken en boomen. De kippen kakelden in de naburige kampongs, de vogels floten, tjilpten en zongen te midden van hun groenende schuilplaatsen. In het kort: het was jubel in de natuur. Zelfs de postpaarden schenen in den algemeen opgewekten toestand te deelen en vlogen dan ook over den weg, zonder dat koetsier en loopers noodig hadden hen bijzonder aan te zetten. Beijverden die zich ook al op hun beurt en deden zij ook al de lucht door hun zweepgeklap oorverdoovend weergalmen, gilden zij ook al daarbij kreten, die niets menschelijks hadden, dan was dat, omdat ook zij den invloed van de algemeene opgewektheid ondervonden en zich daardoor genoopt gevoelden, hun gegil en hun geklap aan het algemeen concert te paren; misschien ook gold al dat spektakel slechts een schijnvertoon van ijver, om een des te grootere fooi te erlangen.

De weg rees voortdurend, evenwel vrij geleidelijk en niet al te steil tot bij het landhuis Tjiseroea, dat op een hoogte van 832 M. gelegen is en derhalve een stijging van 280 M. op een afstand van 8 palen of 24.5 M. per kilometer, van af Pondok Gedeh

-ocr page 592-

182

gerekend, maakte. Maar van daar werd de helling veel scherper en waren de paarden onmachtig het rijtuig verder te brengen. Zij werden dan ook afgespannen en door karbouwen vervangen. Men had slechts een afstand van vier en een halven paal af te leggen om het hoogste punt te bereiken, waarop de groote heirbaan op Java gelegd is; maar over dat traject moest 0-18 M. geklommen worden, hetgeen ongeveer 9(5 M. op den kilometer maakt. Dat zou nog zooveel niet geweest zijn, wanneer de rijzing over dien afstand gelijkmatig verdeeld was; maar het ging op en neer over de ribben van den berg, welke te beklimmen was. Soms daalde men dieper in een ravijn neer dan men een oogenblik te voren geklommen was en dat moest bij de volgende stijging natuurlijk weer ingehaald worden.

Zwoegende en met langzamen tred trokken de karbouwen voort. Men kon het hun aanzien, dat het een zwaar werk was, dien reiswagen tegen de helling op te halen. Maar gedwee stapten de sterke dieren voort, terwijl hun drijver, met het gelaat naar hen toegekeerd, en dus achterwaarts tredende, voor hen ging en hen van tijd tot tijd aan de zware schoften met een uiterst dun stokje aanraakte, dat op die dikhuidige dieren niet meer indruk kon teweegbrengen dan de kitteling eener bromvlieg.

Aanvankelijk waren Van Berkenstein en zijn wederhelft in het rijtuig blijven zitten, maar eindelijk, door een gevoel van medelijden met de zwoegende dieren bewogen, stapten zij uit, om dat rijtuig van hun gewicht te ontlasten. Het was, zooals reeds gezegd is, een overschoone morgen. Een wandeling van een paar paal in die versterkende koele berglucht zou der jonge vrouw niet moeilijk kunnen vallen. Integendeel, op den arm van haar gemaal leunend, genoot zij met wellust die verkwikkende lucht en kon zij een blik wijden aan het vergezicht, dat zich met iederen tred verruimde en al meer en meer betooverend werd.

Zoo voortwandelende, naderden zij den kleinen kampong Djambattan, waar, dicht bij den weg, het geodesisch signaal Tjimorial verrijst, hetwelk aanduidt dat dit punt op 972.5 M. of ruim 3100 voet boven de oppervlakte der zee gelegen is. Dat boeide evenwel hun aandacht niet. Maar daar dicht in de nabijheid waren eenige Inlanders bezig een woning te bouwen en dat lokte de opmerkzaamheid onzer wandelaars. De stijlen — eenvoudige bamboestaken — waren reeds in den grond geplant. Daarop rustte reeds het dak, dat hier in de bovenlanden met allang allang-gras, maar in de benedenlanden met nipabladeren gedekt wordt. Het middelgedeelte van dat dak verhief zich, in den vorm van een gelijkzijdigen driehoek, steil boven de ruimte, die de eigenlijke woning vormen zou, maar liep ter weerszijden minder steil af en vormde, zoowel vóór als achter, een belommerde ruimte, een soort galerij, waar het mogelijk was de frissche buitenlucht, beschermd tegen de brandende zonnestralen, te genieten. Een paar der arbeiders waren bezig de omwanding, die bestond uit „peloepoe , opengespalkte bamboehalmen, die platgeslagen en in een geraamte tot een horde gevlochten waren, aan te brengen. Één hunner zat op een knie

-ocr page 593-
-ocr page 594-
-ocr page 595-

-

-ocr page 596-

WmmWrn

-ocr page 597-

HUWELIJK, — OP BEIS NAAR DE PBEAN6EK KEGENTSCHAPPEN. 183

neergehurkt om zoo'n peloepoe-omwanding te vlechten; een ander was bezig om ettelijke bamboegeleidingen te kloven, ten einde daarvan de noodige dwarslatten te maken, welke bij die vlechting als inslagdraad gebezigd werden. Van de nok der woning woei een gekleurde lap, bijwijze van vlag, om aan te duiden dat de nieuwe woning onder dak was, en daaronder hing een bos vruchten: pisangs, djeroeks, mangistan's, enz., als offerande aan de geesten, om die voor de toekomstige bewoners gunstig te stemmen. De grond zelf, waarop het huis zich verhief, zou, na een weinig aangestampt te zijn, tot parketvloer dienen.

„Geen dure woning,quot; bemerkte mevrouw Van Berkenstein lachend.

„Zouden er de menschen minder gelukkig in zijn?1' vroeg haar echtgenoot. „Zou hij niet het gelukkigste zijn, die de minste behoeften gevoelt ?quot;

Zij hervatt'en hun wandeling en stegen nog voortdurend een groot uur.

-ocr page 598-

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

Een tochtje door de Freanger Regentschappen,

Eindelijk kregen zij het geodesiscli signaal Poentjar in het gezicht, hetwelk op het hoogste gedeelte van den bergpas, die over den Megamemdoeng voert, opgericht is. Toen dat punt Poentjar, waarnaar het hoogste gedeelte van den zadelrug ook wel genoemd wordt, bereikt was, zon de afdaling langs de andere helling plaats hebben. Alvorens evenwel in het rijtuig te stijgen, keerden mevrouw en mijnheer Van Berkenstein zich om, ten einde een blik te wijden aan het schoone panorama, dat zich aan hun voeten ontrolde. Zij bevonden zich daar op 1480 M. of ruim 4720 voet boven de oppervlakte der zee. De Buitenzorgsche dreven, ja de geheele Residentie Batavia spreidde zich daar voor hen uit als een onmetelijke reliëfkaart, welke onder de stralen der morgenzon die eigenaardige schaduwen der bergruggen vertoonde, welke aan zoo'n kaart eigen zijn.indelijk kregen zij het geodesiscli signaal Poentjar in het gezicht, hetwelk op het hoogste gedeelte van den bergpas, die over den Megamemdoeng voert, opgericht is. Toen dat punt Poentjar, waarnaar het hoogste gedeelte van den zadelrug ook wel genoemd wordt, bereikt was, zon de afdaling langs de andere helling plaats hebben. Alvorens evenwel in het rijtuig te stijgen, keerden mevrouw en mijnheer Van Berkenstein zich om, ten einde een blik te wijden aan het schoone panorama, dat zich aan hun voeten ontrolde. Zij bevonden zich daar op 1480 M. of ruim 4720 voet boven de oppervlakte der zee. De Buitenzorgsche dreven, ja de geheele Residentie Batavia spreidde zich daar voor hen uit als een onmetelijke reliëfkaart, welke onder de stralen der morgenzon die eigenaardige schaduwen der bergruggen vertoonde, welke aan zoo'n kaart eigen zijn.

Diep aan den voet kronkelde de Tjiliwoeng, aan een witten draad gelijk, door het fraaie dal en doorstroomde de lachendste landouwen, allerwegen gestoffeerd met kampongs, met hun gele woningen van bamboe, met de witte huizen der Europeanen daarginds te Buitenzorg, alles half verscholen te midden van het frissche loof. Vlak voor de toeschouwers verrees het voorgebergte Pondok Wolanda, Gadoeng, Paseban, Goenoeng Malang en hoe de toppen daarvan ook verder heeten mogen, als een indrukwekkende voorgrond, evenwel niet hoog genoeg om den gezichtskring te begrenzen. Daaroverheen ontwaarde het oog het langzaam dalende heuvelland, hetwelk als met kampongs bezaaid was, die te midden der onder water staande sawahs, welke onder de zonnestralen glinsterden, als bevallige eilandjes uitkwamen, terwijl daarginds op den achtergrond een breede band van donkergroen de uiterste grens der moerasflora aangaf, die Java's noordkust omzoomde en de grenzen vormde tusschen den Oceaan en den vasten wal.

„Zie ik goed?quot; riep mevrouw Aran Berkenstein. „Ja, dat is de zee! O, hoe fraai, hoe prachtig!quot;

-ocr page 599-

EEN TOCHTJE DOOK DE PREAXGEU KEOEXTSCHAPI'EX.

Ja, daarginds glinsterde de zee, daar glinsterde die beweeglijke en onmetelijke schakel tusschen het fraaie Insulinde en het hoekje, daar ver, heel ver, onmetelijk ver in het noordwesten gelegen, dat wij ons Vaderland noemen. Lief en zacht blauw getint, weerkaatste die spiegel het azuur des hemels en smolten bij dien horizon water en lucht onmerkbaar inéén. Hier en daar vertoonden zich witte stippen op dat lichtblauwe veld en deden zich van die hoogte voor, alsof zij in den ether zweefden. Waren onze reizigers niet in Oost-Indië, waren zij zich niet bewust, dat zij hemelsbreed op meer dan zestig kilometer afstand van de zee' waren, dan hadden zij die witte stippen voor zilvermeeuwen kunnen houden, die met lichten vleugelslag boven de blauwe zee zweefden. Het waren de witte zeilen van groote koopvaardijschepen op Batavia's reede, die zich zoover lieten waarnemen. Hier en daar duidde een zwarte streep op den fraai getinten horizon een voortstevenende stoomboot aan, welke spoed maakte om aan den gezichteinder te verdwijnen.

Was het gezicht, hetwelk zich in het noorden en noordwesten voor onze reizigers opdeed, lieflijk en bevallig, toen zij zich omkeerden en zich naar het zuiden en zuidwesten wendden, vertoonde zich een geheel ander tooneel aan hun oogen. Daar steigerde de Pangerango, van wiens top zij hemelsbreed slechts 7.5 kilometer verwijderd waren, woest en als loodrecht omhoog om op ruim 1540 M., op 4050 voet boven hen, zijn krater, de meest uitgebreide op Java, na dien van Tengger, te torsen. Achter de zuidelijkste nok van den Pangerango kwam de hoogste top van den Gedeh, een nog werkzame vulkaan, uitkijken. In het Westen stak de Salak op het donkerblauw der lucht af, evenwel niet in den vorm zooals hij te Buitenzorg zich met zijn drie toppen voor het oog voordeed, maar slechts als eenvoudige kegel, daar de drie toppen elkander nagenoeg dekten. Hij en de Pangerango waren door een scherp afgeteekenden zadelrug verbonden. Al die bergen en hoogten waren met woest bosch overdekt tot dicht bij de toppen, welke zich meestal kaal vertoonden.

In het Zuidoosten weidde de blik over de schilderachtige dreven van de Preanger Regentschappen en boden die het bevallige gezicht aan van een berglandschap, hetwelk onder de hand der menschen zijn woest karakter verloren had en slechts lieflijke landouwen van koffie- en kinatuinen op berghellingen, van sawahs en andere bebouwde akkers in de bevallige dalen, van talrijke kampongs langs de beken en rivieren, kampongs, die zich verscholen hielden te midden van de vruchtboom-bosschen, die hen allerwegen omgaven, te aanschouwen gaf.

Terwijl Van Berkenstein en zijn echtgenoote dat overheerlijk panorama genoten en geen woorden schier konden vinden om hun indrukken op waardige wijze voor elkander te vertolken, waren de buffels afgespannen en had de koetsier een der achterwielen van het rijtuig op een remschoen geplaatst, die met een stevigen ijzeren ketting aan de as der voorwielen bevestigd was. Zoodra het paar zijn plaats in het postrijtuig hernomen had.

-ocr page 600-

EEN TOCHTJE DOOR DE PKEANGEK REGENTSCHAPPEN.

weerklonk de zweep van den koetsier, evenwel zacht klappend, alsof' deze bang was de paarden te verschrikken, en zette het gevaarte zich in beweging.

De helling was steil, zelfs zeer steil te noemen. Aanvankelijk stapten de paarden, door de beide loopers, die het voorste span bij den teugel gegrepen hadden, bedwongen. Maar zoodra het moment van traagheid overwonnen was, rolde het rijtuig hen achterop. De paarden zett'en zich in lichten, daarna in sterken draf. Eindelijk door het achteroprollende rijtuig als voortgestuwd, sloegen zij in galop, hoewel de loopers nog alle moeite deden om hen in bedwang te houden. Tevergeefs. De beweging werd al sneller en sneller, de paarden waren reeds in ren en nog steeds hingen de loopers hijgende en steenende aan het gebit der voorste paarden. Eindelijk riep hun de koetsier iets toe. Toen heten zij los en sprongen met apenvlugheid terzijde en op de achtertrede van het rijtuig, alwaar zij het knallende zweepgeklap, dat de koetsier had aangeheven, toen de paarden vrij waren, met een soort van woede accompagneerden en daarbij zulke gillen en kreten uitstieten, dat het was, om te ontstellen. Het doel van dat zweepgeklap en van dat gegil en geschreeuw was, om de paarden nu aan te zetten en tot de grootst mogelijke snelheid aan te moedigen.

Het rijtuig rolde met steeds toenemende kracht achterop; de arme dieren moesten vooruit blijven, om ongelukken te ontgaan; daar was niets aan te doen. Huiveringwekkend was dan ook de beweging, welke het rijtuig aangenomen had. Het vloog als het ware met duizelingwekkende snelheid vooruit op die helling. Voortdurend slingerde de weg zigzags-gewijze langs de steilten en beschreef daarbij zulke korte bochten, dat bij de vaart, die het rijtuig bezat, door de middelpuntvlietende kracht twee der vier wielen bij het beschrijven van den boog den grond niet meer raakten, waardoor het rijtuig aan de eene zijde sterk overhelde en niet eerder weer op vier wielen kwam te rollen, dan nadat de bocht gerond was. Zoo stoven paarden en rijtuig vooruit. Schier ademloos en in groote spanning zaten de reizigers daarbinnen. Zóó had Van Berkenstein nog nooit gereden.

Het gezicht naar buiten, ja, dat was veelal verrukkelijk, maar soms ook verschrikkelijk te noemen. Vooral wanneer de weg zich kronkelde, dan boorde de blik ter zijde diep in den afgrond en zagen zij daar diep, zeer diep, bijna loodrecht onder zich, den schuimenden bergstroom kronkelen; dan zagen zij op de kruinen der grootste boomen neer, die zich, van die hoogte gezien, voordeden als het speelgoed van een kind uit een Neuren-berger doos, over een groen tafelkleed uitgespreid. Zij begrepen dan, dat het struikelen van een paard, een misstap, een verkeerde wending van den koetsier hen aan het grootste gevaar kon blootstellen, dat een val, een schrikkelijke val in dien afgrond daar dan onvermijdelijk was, dat die dijkjes, die den weg omzoomden, het voortijlende rijtuig onmogelijk zouden kunnen tegenhouden. Ja, maar de flinke Javaansche paardjes struikelden niet, zjj deden geen misstap, maar venden, wel met wild fladderende manen, maar met zekeren hoefslag, voort. Maar de koetsier maakte geen verkeerde wending; hij stond rechtop, met de teugels van zijn vierspan vast en onbevreesd in de linkerhand geklemd, om bij een

186

-ocr page 601-
-ocr page 602-

,y I.-v, - {

-ocr page 603-
-ocr page 604-

,

'quot;V'-Svamp;l

-ocr page 605-

EEN' TOCHTJE DOOK DE PKEANGEH REGENTSCHAPPEN.

mogelijke struikeling de moedige dieren dadelijk te kunnen oprichten, en met de rechterhand de lange zweep zwaaiende, die somwijlen dichterlijk een klappenden solo uitvoerde, welke door de echo's der rotswanden weerkaatst werd.

Zoo ijlden, zoo stoven zij voort, Sindanglaja voorbij, en onze reizigers kwamen eerst tot adem, toen het rijtuig het voorplein van het buitenverblijf van den Gouverneur-Generaal te Tjipannas opreed. Daar bekwamen zij eerst van hun angstige bezorgdheid.

Hoe verbaasd echter keken mijnheer en mevrouw Van Berkenstein op, toen zij, uit het rijtuig stappende, den heer Binnendam, mevrouw en den heer Keremans en kapitein Van Muuren de trappen van het hoofdgebouw zagen afkomen, om hen plechtstatig te ontvangen.

„Dat lijkt wel tooverij!quot;1 riep Ernestine, terwijl zij op mevrouw Keremans toeijlde, om haar ietwat bloozende wangen aan den boezem harer moederlijke vriendin te verbergen.

„Niets is eenvoudiger dan die tooverij,quot; antwoordde kapitein Van Muuren, zonder de bekoorlijke verwarring der jonge vrouw te willen zien. „Toen gijlieden zoo tersluiks ontvloden waart, toen gij elkander geschaakt hadt, zooals ik een snaak zich hoorde uitdrukken, liep het feest spoedig ten einde. Het gros der Buitenzorgsche wereld trok af, de getrouwen bleven nog wat naplakken. Ik verzeker u, dat toen nog menige hartelijke dronk op uw beider welzijn gebracht is. Nietwaar, mevrouw Keremans?quot;

Deze knikte lachend toestemmend.

„En vriend Van Muuren kwam, nadat nog een plechtig ad fundum geplengd was, op het lumineuse idee,quot; ging Keremans voort, „om u hier te komen verrassen. En ziet, daar zijn wij!quot;

Het plan dier verrassing was werkelijk aardig gevonden. Kapitein Van Muuren had spoedig zijn tentwagen laten halen en geen halfuur na het genomen besluit stoof ons viertal den weg op naar het gebergte. Zij reden Gadok voorbij en vernachtten te Tjipannas. De Gouverneur-Generaal was naar Batavia vertrokken; ons reisgezelschap had dus het rijk alleen. Binnendam als hortulanus van 's lands Plantentuin nam de honneurs waar en was inderdaad een uitnemende gids.

Het buitenverblijf van den Opperlandvoogd van Nederlandsch-Indië te Tjipannas was slechts een eenvoudige heerenhuizing en kon niet anders dan een pied a terre genoemd worden. Die woning bevatte, evenals de meeste woningen in Indië, een vóór- en een achtergalerij, alsook een binnengalerij, welke laatste door vier kamers geflankeerd werd. Het geheel was uiterst zuinig behandeld. Links van het hoofdgebouw was een nog nederiger gebouw opgetrokken, waarin de logeerkamers aangebracht waren. Het was natuurlijk daarin, dat de vrienden van het jonge echtpaar den nacht hadden doorgebracht.

Van uit de achtergalerij van het hoofdgebouw genoot men een prachtig gezicht op den krater van den Gedeh, die zich daar duidelijk voordeed met zijn kraterspleet naar het noorden geopend, waaruit een witte rookzuil zich verhief, die den top met een bevallige

187

-ocr page 606-

EEN TOCHTJE DOOK DE PREANGEK KEQENTSCHAPPEN.

pluim tooide. iSTaast den Cledeh steeg de Pangerango omhoog en bracht aan de verhevenheid van dat berggezicht machtig veel bij.

Binnendam geleidde zijn gasten door den tuin rond, deelde mede dat dit park een annex van den Rijks Plantentuin was, en het voornamelijk voor zulke gewassen bestemd was, welke een meer gematigd klimaat vereischten dan Buitenzorg kon aanbieden. Hier en daar bood de galante hortulanus dan ook den dames een appel of een peer of een pruim of donzige perzik aan, die gretig naar de fraaie lippen gebracht werden, maar toch de betuiging ontlokten, dat die vruchten liet bij de Europeesche niet haalden. Van de aardbeien, waarvan Binnendam een goede portie had laten plukken, moest erkend worden, dat zij bij die van het vaderland niet achterstonden.

„En waarheen leidt uw reisplan?quot; vroeg Binnendam aan de jonggehuwden, tijdens de wandeling door den tuin.

„Wij zijn van plan het meer ïelaga Bodas te gaan bezichtigen.quot;

„Dat is een mooie toer,quot; meende Binnendam. „Maar kent gij den assistent-resident van Soemedangquot;?... Xeen ! Dan zal ik u een brief meegeven; want die moet u de middelen verschaffen om er te komen! De heer Nagell is een mijner beste vrienden. Heeft hij het niet te druk, dan zal hij u wel vergezellen. Hij is een geoloog van top tot teen, geen van die dwaze geleerden, die in de wetenschap het laatste woord der menschelijke wijsheid zien, maar die ook een open oog heeft voor de poëzie, welke den opmerker allerwegen omgeeft en zoo'n genot verschaft aan den gelukkige, die haar weet te vatten en te begrijpen. Vooral is hij iemand, die er genoegen in stelt zijn wetenschap aan anderen mede te deelen.quot;

Van Berkenstein en zijn wederhelft konden niet over kwade kansen op hun huwelijksreisje klagen. Nauwelijks waren zij dienzelfden dag te Sindanglaja, waar zij, om te vernachten, op hun schreden teruggekeerd waren, aangekomen, of onze Hagenaar herkende, toen hij zijn naam in het vreemdelingenboek wilde plaatsen, dien van den heer Nagell, die, volgens de ingewonnen berichten bij den geneesheer van het établissement, kortstondig hier was om een zieken ambtenaar, een zijner ondergeschikten, te vergezellen en voor zijn verpleging te zorgen. Den volgenden morgen zou hij weer naar Soemedang terugkeeren.

Bij het diner was de kennis gauw gemaakt en daarna werd het schrijven van den heer Binnendam overhandigd.

„Gij zijt natuurlijk mijn gasten,quot; sprak de heer Nagell; „het treft uitmuntend, dat ik een zeer ruimen reiswagen heb, dien ik noodig had om mijn zieke te transporteeren. Gij zult daarin overheerlijk zijn, oneindig beter dan in zoo'n huurrijtuig. Maar convenieert het u, morgen reeds te vertrekken1?quot;

Mevrouw en mijnheer Van Berkenstein bogen toestemmend.

188

-ocr page 607-

EEN TOCHTJE DOOR HE FKEAXGEK REGENTSCHAPPEN.

„Wel, morgenochtend dan, voor dag en voor dauw op weg!quot;

Het was dan ook nog vroeg, toen de reizigers den volgenden ochtend in het rijtuig stapten. Ternauwernood liet zich aan de oosterkim een bleek rood schijnsel waarnemen, hetwelk de naderende dagvorstin aankondigde. Maar tusschen de keerkringen duurt de schemering heel kort en het daagde onder den rit om zoo te zeggen ziender oogen. Toen de reizigers bij kampong Karawan, welke te midden van een uitgestrekten kinatuin, op ongeveer zes kilometer van Sindanglaja verwijderd, gelegen is, den top van een heuvel bereikt hadden, maakte de Assistent-Resident hen op een bevallig natuurverschijnsel attent. Het was twee nachten geleden volle maan geweest; men zou het zeer toevallig treffen dat op eenzelfde oogenblik de zon ter oosterzijde op- en de maan ter westerzijde onderging. De reizigers stapten uit om dat prachtige gezicht te genieten. Alles was doodstil in de natuur. De hemel vertoonde een buitengewone helderheid, zóó'n helderheid, als alleen in tropische landen in bergstreken waar te nemen is en waardoor het nog mogelijk was dat de sterren in het Zenith te zien waren. Het gras en het loof der boomen waren allerwegen met een uiterst lijnen parelenden dauw overdekt, die onder de eerste dagschemering als rijp glinsterde en alles als met matzilver overtoog. In het Oosten verhieven zich de Baeroenggrang en de Tangkoebang Prahoe, die wel niet zoo hoog als de omliggende bergen konden genoemd worden, en keerden hun donkere schaduwzijden den toeschouwers toe; maar achter die heuvels stond reeds de lucht in vuur en was het alsof de randen van de bergnokken met een fijn randje verguldsel omzoomd waren, dat scherp tegen de donkere hellingen afstak. Aan de westzijde verhieven zich de Gedeh en daarachter de Pangerango, welker toppen op die hoogte zich reeds in het zonlicht begonnen te baden en welker uiterste spitsen onder de stralen vuurrood schitterden, alsof zij in een onmetelijken oven gegloeid waren. Iets ter zijde van den Gedehtop stond de maan, die bij de nadering der zon wel iets minder verlicht was, maar die toch nog levendig stond te schijnen en bij het naderen van den gezichteinder een bloedroode kleur aannam. Een oogenblik stonden onze reizigers dat verheven tooneel aan te staren. In het Oosten nam de purperen pracht toe. Stralenbundels van het schitterendste rood doorkliefden den donkerblauwen ether. Aan den tegenovergestelden kant namen de vergulde kringen om de bergtoppen toe, daalden langzamerhand langs de hellingen, totdat een vurige schicht het luchtruim doorschoot en de eerste zonnestraal het netvlies van ons opgetogen drietal trof. Een uiterst fijn puntje der zon was boven den heuvelrand in het Oosten zichtbaar, het was gelijk een schitterend vurige vonk, die zich al meer en meer uitbreidde en alles in de omgeving met goud overtoog.

„Keer u nu om,quot; sprak Nagell met fluisterende stem, om de betoovering van dat oogenblik niet te breken.

Die raad werd gevolgd. In het Westen naderde de maan, die nog steeds weinig van haar glans verloren had, den zuidelijksten kraterwand van den Gedeh. Een oogenblik

189

-ocr page 608-

190

scheen ze als een onmetelijk groote gloeiende bol daarboven te zweven. In dien stand en bij die verlichting was het geen schijf meer; de bolvorm was duidelijk waar te nemen. Eindelijk raakte de onderrand van dien bol bijna den kraterrand. Onder de straalbreking platte de kogel eenigszins af; een segment begon aan den onderkant te ontbreken; dat segment vergrootte al meer en meer. Een oogenblik was slechts de helft der maan daarboven op dien kraterrand te zien. Het was of die een kalotje ophad. Ook die helft

verdween langzamerhand. Een boogje bleef nog maar____toen een streepje____ dat al fijner

en fijner werd. toen een punt____ een puntje.... onmerkbaar klein____ en toen eindelijk

niets meer.

Verstomd en opgetogen van bewondering hernamen de reizigers hun plaatsen in het rijtuig, dat spoedig weer in vollen gang was.

„Hebt gij plannen gemaakt om te Tjiaudjoer of te Bandoeng te verwijlen?quot;

„Neen, wij wenschen slechts de Telaga Bodas te bezichtigen.quot;

„Het is jammer, dat het seizoen zoo ver gevorderd is; anders zou ik u aangeraden hebben te trachten een hertenjacht bij te wonen.quot;

„Is dat zoo interessant?quot; vroeg Van Berkenstein. „Ik ben geen groot jager, 'ik heb dat altijd een wreedaardig vermaak gevonden!quot;

„Ja, daaromtrent loopen de smaken uiteen. Maar allerinteressantst is toch zoo'n jacht. Verbeeld u op een uitgestrekte hoogvlakte, zooals die van Bandoeng is, een troep Javaansche ruiters, die met een korte sabel in de hand het gejaagde dier narennen, inhalen, voorbijstuiven en afmaken.quot;

„Drommels, dat moeten goede paarden en goede ruiters zijn!quot;

„De Preanger paarden zijn een uitstekend ras, en wat de ruiters betreft, die worden alleen in onze Oost-Indische bezittingen door de Makassaren en de Boegineezen geëvenaard en die behooren tot de stoutste ruiters der wereld. Radhen Saleh heeft van zoo'n hertenjacht een keurig schilderij gemaakt, welke hij koning Willem H aanbood.quot;

Mevrouw Van Berkenstein wees op een woest gebergte, dat thans in het Noorden gelegen was en over welks voortzettingen de weg, dien men in oostelijke richting volgde, voerde.

„Hoe heet die berg daar? Het is zeker ook een vulkaan?quot; vroeg zij.

„Ja, mevrouw,quot; was Nagells antwoord; „dat is ook een vulkaan. Hij heet Tang-koeban-prauw. En die top daarvan oostwaarts heet Boek it Toenggoel.quot;

„Gij zegt die namen met zoo'n nadruk,quot; sprak Van Berkenstein vragend. „Wat beteekenen zij?quot;

„Tangkoeban-prauw beteekent: omgekeerd vaartuig, en Boekit Toenggoel: berg der afgeknotte boom stammen.''

„Is aan die namen eenige overlevering verbonden?quot;

„Ja zeker, zooals aan de namen van bijna alle vulkanen op Java,quot; antwoordde

-ocr page 609-

mmi

V 'ó. .-V ■'r'' f;ï-;

■. ' quot; .• . '.. ... \, . ^

;■■;■ -.■ ■■ ■■■■■.-:• vv- ' • ' ■ % . ■ ' : ■■ 't •,• ';

' tirJ- ■ ■ t ' ■ ' gt;•

-v' ■ '! ■ ■' ■ ■ . .

■• V- gt; ' f, ■ ' „

-V ^ ; V, A'■ ' • . ■ ; ' . .

mm?

I

I

• ' 'i, ■ .'' 'u '' ,

\ v ^ r » ' lt;'v . . - _ ; . -

, ' . . . '■ r'ïi' ■quot; ■• ■.' kï*:' ■ ' ■ ■

,, ■ •■ , |

|

.... ■ - . - , • :•'-^ '• .v •. -;^•;v;v ^ .. •• • • , •. ■■ ■.- • -•: • • • ' '•

Tquot;.y-^ - ■■ ■ .ir; ^ - ■■••gt;

••; • • '• •' ; • ■■i',' '■quot;. quot;r '• : y •*; 'rquot;' •_ • ' '. ' ' ■ . •.

;:vV]

••; • •. ' ■■.'•-•■-... ,. ♦ /• -vv •••, •.r.;--'-f. v • . •.•■••.. - quot; ■••,..• ■.. quot;gt; ■; ■ •

I

- I

1

■ I

I

amp;1-amp; ■ '■ '.

•• ■ : :gt; -v -

I

f

mm

-ocr page 610-
-ocr page 611-
-ocr page 612-

I

- ■ IBH ■ HI mm HI.....H IBl^M

'WÊÊÊm Wl. ^ $$ I fvj^u^^:

1 '-^.quot;SW' V1/1, 'A i. Ï

IIHHHIm^^KHM I ■ ' HI 9|

^■1 • ^Mf0ê HI

gHH| S* hH| ^pi ^

^•:»aJi ' I I ■HI

'I KM I ■ ■ I ■ ■■■■H m

I m

M n HHHHHHh ■ - ■ m mm ■ ;

quot;WÊÊÊ aBpf amp;W993¥% mmmSimS , I lt;. •

^H HHHhM ps

,

I I

■ I

■ -quot; I I

-- v

-m

I I

MM

I

I ■ ■

n H P'. sfeg^l SUv- '^.ygt;-w

iul

- quot;^fV. ,

'M Mi

g

amp; /

'VS ■raiïWl

i»iü IBi

k siWMSR

B^|

'$.ÊÊÊWtV i?

.,. ;W|

^1 ■ I

.

■m

HWI

fm

KSHm !■ H WMi

' jru ~ ■■- '-.'rr-- ^ v

..v-.:.-.;

W m

:|§ §#%,V'' ■ I ■ 111 ■ ■ -' ../vgt; ' ■

1 ' siinSij? mH i'Sïï! •■#¥!■» i PWy i—MM flJS ; l m

fi

i : ??; •■

K^H

Hi

lil

II

1

-ocr page 613-

REN TOCHTJE DOOK DE PKEAN6ER REGENTSCHAPPEN.

Nagell. „Deze is evenwel van te onkieschen aard om in haar geheelen omvang in tegenwoordigheid van een dame verhaald te worden. Ziehier wat ik daaromtrent kan mededeelen:

„Tijdens het rijk van Padjadjaran nog bestond en zich over de Soendalanden uitstrekte, heerschte daarover een zeer schoone prinses. Zij had een zoon. Bij wien? Vergeef mij, dat ik daarover zwijg en alleen mededeel, dat zij geen echtgenoot had. T)ie zoon, tot jongeling opgegroeid, verdween eensklaps en men vond in het woud zijn vader vermoord, terwijl de kris met kostbaar gevest nog in het lichaam des gedooden stak.

„Jaren vloden heen na die gebeurtenis, toen op zekeren dag een buitengewoon fraai en welgemaakt man aan het hof der nog steeds schoone prinses verscheen, in liefde voor haar ontbrandde en aanzoek om hare hand deed. Hoe lang en vurig en overtuigend hij ook zijn zaak bepleitte, toch wendde de vorstin het hoofd af en beantwoordde het aanzoek met de woorden: „Wanneer de zee in een enkelen nacht tot op deze hoogte zal doordringen, als in een enkelen nacht een vorstelijke prauw zal zijn gebouwd om mij hier af te komen halen vóór dat de dageraad zijn lieflijkst purper aan de oosterkimme heeft uitgestrooid, dan zal ik mij met den Djoeragan van die prauw inschepen en hem vergezellen, werwaarts hij wil.quot; De jonkman boog het hoofd en verdween. Den volgenden dag kondigde een bode der vorstin aan, dat in den nacht de zeeboezem zou rijzen en een prauw den berg opvaren, om haar af te halen. Zij verbleekte en bleef na die boodschap lang in gesprek met een priester, een gunsteling van Brahma.

„Midden in den nacht gebeurden zonderlinge dingen. De aarde begon te beven en te schudden; zij zonk en zonk, zoodat de hoogvlakte met het water der zee werd gevuld. Op den naburigen bergtop werden de djatie-boomen, die daar groeiden, bij honderden geveld. Een gerucht liet zich vernemen, alsof daar een scheepshelling was, waar vaartuigen gebouwd werden.

„Een uur voor het aanbreken van den dag waren de voorwaarden, door de vorstin gesteld, vervuld. Het vaartuig legde aan haar voeten aan. De jonkman stapte er uit en herinnerde de schoone vrouw aan haar beloften. Deze haalde een kris uit den boezem, reikte hem den jonkman over, met de woorden: „Begraaf u op den bodem der zee, zoon

der schande en des ongeluks! Ge hebt uw moeder ten huwelijk begeerd en hier mee____

uw vader vermoord.quot;

„Nauwelijks waren die woorden gesproken, of de aarde begon andermaal te beven. Maar in stede van nog lager te zinken, werd zij nu omhooggetild. Het water liep weg en veroorzaakte overal groote verwoestingen, terwijl de prauw omsloeg en op de helling bleeft zitten en in een onmetelijke rots veranderd werd, die haar oorspronkelijke gedaante heeft behouden. Een der wanden van den berg opende zich, braakte rook, vuur en gloeiend zand uit en verzwolg den onverlaat. Ziedaar mijn legende. Vergeef mij, dat ik ze u niet meer volledig heb kunnen mededeelen. Maar gij weet nu, waarvan de namen Tangkoeban-prauw en Boekit Toenggoel afkomstig zijn.quot;

101

-ocr page 614-

EEN TOCHTJE DOOK TIE PREANGER REGENTSCHAPPEN.

Onder deze en dergelijke verhalen hadden de flinke en vlugge paarden ruimbaan gemaakt. Men was weldra Tjaudjoer doorgereden en het was ongeveer elf'uren, toen onze reizigers te Soemedang aankwamen. Hartelijk was de ontvangst vanwege de echtgenoote van den heer Nagell, die er een eer in stelde om den roep der Indische gastvrijheid in haar vollen luister te handhaven. Met den bijzonderen tact, der beschaafde vrouw eigen, wist zij het daarheen te wenden, dat haar gasten zich weldra geheel en al thuis gevoelden.

In een binnenplaats op Java, zooals Soemedang is, wordt het ontvangen van logé's, die van Insulinde's hoofdplaats of van Buitenzorg komen, als een soort van gelukkige gebeurtenis beschouwd, die op hoogen prijs gesteld wordt. Onze jonggehuwden zaten dan ook spoedig met hun gastvrouw en gastheer vertrouwelijk te keuvelen en verrukten hen door de vele mededeelingen en nieuwtjes, welke zij van die bevoorrechte plaatsen medebrachten. Vooral konden zij niet genoeg van de familie Binnendam verhalen; in haar stelde de familie Nagell het meeste belang.

De grillige loop van het onderhoud bracht Van Berkenstein er toe de woning van zijn gastheer en haar omgeving te bespreken; hij was uitbundig in zijn lof over de doelmatige en de fraaie inrichting daarvan.

„Zoo zijn de meeste assistent-residents-woningen in de binnenlanden van Java,quot; antwoordde Nagell; het zijn geen residents-woningen, dat lijkt er niet naar. Zooals ze echter zijn, bieden zij toch veel gemakken aan en zijn daarenboven ....quot;

Nagell aarzelde.

„Nu, wat zijn hef?quot; vroeg Van Berkenstein.

„Geen meubelverslinders, zooals die residentswoningen, die mijn man schijnt te benijden,quot; viel mevrouw Nagell in. Hebt gij de residents-woning te Bandoeng gezien'? Niet? Nu, daar kan de geheele toko van John Pryce van Batavia in; dan is ze nog maar spaarzaam gemeubeld. Neen, deze is een lieve, nette woning. Ik heb er evenwei een grief tegen en dat is, dat het een spookhuis is.quot;

„Een spookhuis?quot; vroeg mevrouw van Berkenstein, uitermate verrast.

„Och,quot; antwoordde de assistent-resident. „Mijn vrouw doelt op een bijzonderheid, welke jaren geleden gebeurd is, namelijk dat er hier steenen door onzichtbare machten geworpen werden.quot;

„Toe, vertel ons dat, mijnheer Nagell,quot; sprak Ernestine vleiend.

„Gaarne, mevrouw; onder het beding evenwel dat gij gedurende uw verblijf hier in huis niet angstig zult wezen. Het was in het jaar 1831. Toen woonde de assistentresident Von Kessingen hier in deze zelfde woning. Hij was gehuwd met een in Indië geboren dame, doch had geen kinderen. Zijn vrouw had bij zich aan huis een Inlandsch meisje van ongeveer elf jaar genomen, waarvan de vader als kok bij de familie dienst deed. Op een dag — den 3t1en Februari van genoemd jaar, als ik het wel hel) was Von Kessingen op tournee in de gouvernements-koffietuinen en speelde gezegd meisje bij

192

-ocr page 615-
-ocr page 616-

JL

-ocr page 617-
-ocr page 618-
-ocr page 619-

EEN TOCHTJE DOOK 11E PKEASGEK REGENTSCHAPPEN. 1 98

haar mevrouw in de kamer. Plotseling vliegt het op en vertoont aan de dame haar witte kabaai, die versch met rood sirihspeeksel bespuwd scheen. Gij weet, dat het sirih-kauwen algemeen is bij de Inlanders, zoowel bij vrouwen als mannen, zoodat mevrouw Von Kessingen het er voor hield, dat het gebeurde een laffe grap van een der bedienden was. Zij gaf het kind een andere kabaai ter verschooning; maar een oogenblik later was ook die bevlekt, zonder dat iemand in het vertrek was geweest; terwijl het kind zelf zich het sirih-kauwen nog uiet eigen had gemaakt. Dat was evenwel niet genoeg; vlak voor de voeten van mevrouw Von Kessingen viel toen een steen neer ter grootte van een duivenei ongeveer. Een tweede, een derde steen vielen neder en rolden over den vloer. De dame werd angstig, zij riep het geheele bedienden-personeel tot zich, die allen — gij weet, onze bedienden hier in Indië zijn nogal talrijk — zich om haar groepeerden; maar desniettemin ging het steenworpen voort. De regent Radhen Adi Patti Aria Soeria Natta Kasoema werd geroepen. Aanvankelijk was die geheel ongeloovig; maar hij zag de steenen vallen, hij doorzocht het huis, maar vond niets. Hij liet het geheele erf door zijn talrijk gevolg afzetten en op al het bedienden-personeel het oog houden. In weerwil daarvan bleef het steenen werpen voortgaan, terwijl de sirihvlekken zich telkenmale weer op de kabaai van het bedoelde meisje vertoonden, wanneer dit zich verschoond had. Eindelijk liet de regent den „panghoeloequot; roepen. Deze kwam, spreidde zijn matje op den grond, ontstak een lampje en begon met: Bismillahi rrahmani rrahim ^ te prevelen. Maar nauwelijks had hij den Koran opengeslagen, of hij ontving van een onzichtbare hand zulk een klap, dat het heilige boek rechts en de lamp links over den vloer buitelden. Natuurlijk vloog de heilige man op zijn beurt, door angst gedreven, het huis uit.

„Mevrouw Von Kessingen was toen, bij afwezigheid van haar man, niet te bewegen, den nacht in het huis door te brengen. Zij nam haar intrek met het Inlandsch meisje bij den Regent, waarna alles stil bleef.

„Maar ternauwernood was zij den volgenden morgen met het kind in haar woning teruggekeerd, of het lieve leven begon weer van voren af aan. Toen de heer Von Kessingen te huis kwam van zijn tournee, maakte hij zich erg boos over de bijgeloovigheid zijner echtgenoote, maar weldra moest ook hij de pogingen opgeven om achter het raadsel te komen. Er jwaren dagen, dat ruim duizend steenen in huis vlogen; ze vielen vooral talrijk, wanneer deuren en vensterblinden gesloten waren, zoodat het donker in huis was. De assistent-resident rapporteerde die gebeurtenissen aan den Gouvemeur-Greneraal, Graaf Van den Bosch. Te Buitenzorg bevond zich destijds de luitenant-kolonel Michiels (de latere held van Bali). Die werd door den Opperlandvoogd gezonden om de zaak te onderzoeken. Deze, een vrij groot scepticus, nam, bijgestaan door enkele andere personen, alle mogelijke

') Bismillahi! rrahmani! rrahim beteekent: in naam van den goedertieren en barmhartigen God. Met deze aanroeping wordt elk hoofdstuk van den Koran begonnen.

25*

-ocr page 620-

m

maatregelen tegen bedrog. Hij liet het huis ontruimen en op een afstand omsingelen en plaatste zelfs zeer vertrouwde lieden op het dak en in de boomen rondom, om scherp toe te kijken. In het vertrek, waarin Michiels zich met het meisje zou bevinden, werd tegen het plafond een doek gespannen, zoodat het als in een tent was herschapen. Nauwelijks echter was de deur achter hem en het meisje gesloten, of haar kabaai vertoonde veelvuldige sirihvlekken en het steenenwerpen begon weer. In het doek was en kwam geen enkele opening, terwijl de vallende steeneu gewoonlijk loodrecht vielen en eerst op ongeveer zes voet boven den grond zichtbaar werden. Het waren afgeronde keien, zooals gewoonlijk op den weg aangetroffen werden.

„Dat steeneu vallen duurde zestien dagen lang; toen hield het op. Nooit werd iemand getroffen. Als bijzonderheden kan ik mededeelen, dat, wanneer de zon scheen, de steeneu warm waren: regende het buiten, dan waren zij vochtig. Een enkele maal viel een papaya- ') vrucht in het vertrek, die erkend werd, pas van een op het erf staanden boom te zijn afgeplukt. Uit den steel vloeide nog melkwit vocht. Ook viel eens een stuk kalk, dat zuiver paste in de muurbekleeding van de keuken, waar het versch uitgebroken scheen. Men had ook eenige van de gevallen steeneu gemerkt en toen in een put geworpen. Eenige minuten later vielen diezelfde steeneu weer in het vertrek.quot;

„Maar, mijnheer Nagell,quot;' vroeg Van Berkenstein, eenigszins verbaasd door dat verhaal, „is dat alles waar?quot;

„Wat zal ik u daarop zeggen, mijnheer Van Berkenstein1!quot; antwoordde de assistent-resident. „Er bestaat een verklaring, door den heer Von Kessingen opgemaakt en door een groot aantal getuigen, waaronder de luitenant-kolonel Michiels en nog een drietal achtingswaardige Europeanen, gewaarmerkt. Hoe onverklaarbaar ook, meen ik dat twijfel hier niet wel mogelijk is.quot;

„Maar werd de bevolking niet bang? Die is toch nogal bijgeloovig, meen ik.quot;

„Natuurlijk verwekte dat steenenwerpen veel sensatie. Toch is de bevolking er eenigermate mede vertrouwd, daar dat steenenwerpen meer voorkomt. De zaak heeft zelfs een specialen naam bij de bevolking, namelijk: „gendaroeaquot;.quot;

„Ik wilde wel, dat ik dit verhaal niet gehoord had,quot; sprak mevrouw Van Berkenstein tot mevrouw Nagell, „ik zal van nacht niet kunnen slapen.quot;

„0! heb geen vrees,quot; gaf deze glimlachend ten antwoord. „Vooreerst is sedert 1831 niets meer van dien aard hier in huis voorgevallen en bovendien gebeurde er toen tertijd zelden iets des nachts. Slaap dus gerust!quot;

') Papaya lioet bij de geleerden Carica papaya en bij de Javanen en Maleiers Kattesh.

-ocr page 621-

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Telaga Eodas. — Over Bantam naar Batavia.

Het jonge paar bleef ettelijke dagen te Soemedang en genoot de ruimste gastvrijheidet jonge paar bleef ettelijke dagen te Soemedang en genoot de ruimste gastvrijheid

bij de familie Nagell. Ernestine Van Berkenstein had zich snel over haar aanvankelijke vrees heengezet en dacht niet meer aan de geschiedenis van het steenenwerpen, en dacht zij er ook al aan, och, dan was dit meer, zooals men aan lang gebeurde zaken denkt, dat wil zeggen: met een zekere mate van onverschilligheid.

Van Berkenstein besprak de reis naar Telaga Bodas met den heer Nagell. Er werd overeengekomen, vooreerst dat deze laatste de reis zoude medemaken en dan dat men de reis over Dermaradja, Melambong en Tjiawi zoude vervolgen.

„Ware de spoorwegbaan, die geprojecteerd is van Tjitjalengka naar Tjilatjap aangelegd en gereed, dan ware de reis niet moeilijk. Ik heb evenwel een zeer lichten reiswagen,quot; sprak Nagell, „waarmede die weg, welke vrij goed, maar toch op sommige gedeelten vrij steil is, wel is af te leggen. Mag ik vragen of mevrouw Van Berkenstein te paard rijdt?quot;

„0! zij is een ware amazone. Maar waarom vraagt gij dat?quot;

„Van Tjiawi tot Telaga Bodas bestaat slechts een voetpad, dat steil omhoog rijst. Daar valt er niet aan te denken om met een rijtuig te passeeren. Het treft dus goed dat mevrouw rijdt; anders hadden wij naar andere middelen moeten omzien.quot;

„Naar andere middelen omzien? Mij dunkt, dat dan de reis voor haar onmogelijk ware geweest.quot;

„0, toch niet, dan had ik wel gezorgd, dat er een „tandoequot; aanwezig ware geweest,quot; verzekerde Nagell. Toen hij evenwel een vragende uitdrukking op het gelaat van Van Berkenstein zag, vervolgde hij:

„Een tandoe is een draagstoel, soms slechts in den vorm van een zak, bijwijze

-ocr page 622-

106

van hangmat, die aan een stok hangt, veelal echter een soort van huisje van atap, waarin een persoon liggen of zitten kan. Zoo'n draagtoestel wordt door middel van een stevigen bamboe, waaronder twee of meer draagstokken aangebracht zijn, door vier, zes of acht koelies (lastdragers) gedragen. Wij zouden wel zoo'n ding in orde gebracht en mevrouw zon niet al te ongemakkelijk gereisd hebben. Maar zooals het nu gesteld is, is het oneindig beter.quot;

Toen mevrouw NagelI vernam, dat mevrouw Van Berkenstein paardreed, verzocht zij haar man om van de partij te mogen zijn, wat deze volgaarne inwilligde. De bagage onzer reizigers, waarbij ook de noodige zadels voor de dames, werd met koelies onder de hoede van een oppasser bijtijds vooruitgezonden; terwijl de assistent-resident de noodige bevelen gaf aan het districtshoofd van Garoet om voor de voeding der reizigers te zorgen. Mevrouw Nagell zorgde evenwel, dat in de ruimten onder de rijtuigbanken eenige blikjes en de noodige „minoemanquot; (dranken), behoorlijk ingepakt, geborgen werden. Men kon niet weten!

De reis werd ondernomen en de afstand, die Soemedang van Tjiawi scheidt, met het moedige vierspan, dat vijfmaal onderweg verwisseld werd, in zes uren afgelegd. De afstand bedraagt ruim twee en veertig palen of drie en zestig kilometers. Men was niet al te vroeg van Soemedang vertrokken, zoodat de zon haar hoogste punt reeds ver overschreden had, toen Tjiawi bereikt werd. Men had niet veel last van de dagvorstin gehad; de weg, over vele bergribben loopende, daalde en rees voortdurend, maar bleef gemiddeld ongeveer ter hoogte van 1500 voet, waarop de berglucht reeds genoten werd en de warmte draaglijk was.

De Demang van Tjiawi had de noodige instructiën ontvangen. De rijsttafel en ook later het diner, waarbij door de zorgen van mevrouw Nagell de medegenomen blikjes geen al te pover figuur maakten, waren zóó overheerlijk, dat onze dames zich genoodzaakt zagen aan de eega van het districtshoofd haar compliment te maken. Met een wandeling in de overheerlijke omstreken van Tjiawi werd de avond besloten.

Den volgenden morgen stond al heel vroeg een achttal rijpaarden gereed, welke door de dames en heeren werden bestegen. (Jok de Demang en eenige zijner volgelingen sprongen in het zadel om onze toeristen te vergezellen; terwijl de echtgenoote van het districtshoofd den avond te voren een zestal koelies had vooruitgezonden met een voorraad leeftocht en drinkwater. Zoodra de stoet den kampong Tjiawi in zuidwestelijke richting-verlaten had, verhief de Telaga Uodas zich vlak voor hen. Mevrouw Van Berkenstein gaf haar verwondering te kennen, dat, terwijl zij een meer ging bezoeken, men haar naar het gebergte voerde.

„Het is een kratermeer, mevrouw, dat wij gaan bezoeken,quot; antwoordde Nagell. „De hoogste kraterrand ligt op een hoogte van ruim 5101) voet. Tjiawi kan geschat worden op een hoogte van 1400 voet, zoodat wij ongeveer drie duizend voet te klimmen hebben.quot;

„Hoe vei- zijn wij van het meer verwijderd?quot; vroeg Van Berkenstein.

-ocr page 623-

:^v : ^ h.v. ^

,

V- . 1 ^ . - , , • t ; ; -•. -- '• •

i ^ ^ 1 - • - - ; • 1 ... ;

gt; I,',» - . ; ' ' ■

? /'i • - , 1 lt; s'

: 1 ■ ■ rv/ v -Vv.»i* , N 1 '

■ ifö' 1 . ■ ■ ; ... : 'H- V :

-n - r

■ÏHvSiJ •■ 'i gt;'jb jr ••'■•.••■'■ •.■'■• } • ■ , ■•-• .■■■■-amp;'£'amp;

. ■■■ ■■ - ' ^ vt v, ■■■ - : .

i4¥^jV'^,

'■■y ■ ■ .V ' '■

-ocr page 624-
-ocr page 625-
-ocr page 626-

««■HnHHBHHH 1^ mHEmHI

WÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊm

BHHH iUflClBsS^HBSBISKamp;BHHnBnBBni

■- '-.JS .'Wbl'^{■■-W-s

ra?» iSgt;,

Wmsm^mMÊMÊÊzsÊ fflSSBSEnHn^VJ I;

3^;?^

-ocr page 627-

TELA6A RODAS. — OVER BANTAM NAAR BATAVIA.

„Zoo omstreeks 9Vj paal of ruim 14 kilometer. Dat is een flinke morgenrit.quot;

„„Telagaquot; beteekent toch „meerquot;?quot;

„Ja, en „bodasquot; beteekent „witquot;,quot; antwoordde Nagell; „gij zult kunnen oordeelen of die naam van „wit meerquot; verdiend is.quot;

De weg steeg voortdurend en soms vrij steil; maar het ware flinke paarden, die door de zorgen van den assistent-resident bijeengebracht waren; ook de zadels, vooral de dameszadels, waren uitstekend en onze amazones reden koen en tot bewondering der heeren zonder te verbleek en langs de diepe ravijnen, welke door het pad omzoomd werden.

Hoe verder men vorderde, hoe moeilijker de weg werd, maar ook hoe zwaarder geboomte zich allerwegen op de berghellingen verhief.

„Kijk,quot; riep mevrouw Nagell, „er had geen drinkwater behoeven meegenomen te worden; want in die Pakoe-Sorok '), die daar bengelen, zal wel water genoeg voorhanden zijn.quot;

En waarlijk, een sierlijk klimopgewas slingerde zich langs de stammen en takken van het woud en liet overal fraai gevormde kelkjes afhangen. Een der volgelingen van den Demang plukte er eenige van en bracht ze bij zijn hoofd, die ze den dames aanbood. Het was heerlijk frisch water, dat daarin aangetroffen werd.

„Ja, maar hoogerop groeien die niet meer,quot; verzekerde Nagell.

Het pad slingerde al meer en meer naar boven en voerde over de noordelijke hellingen van den vulkaan. Op een zeker punt kwam de ruiterstoet een drietal verweerde steenen beelden voorbij, die, door den Demang aangeduid werden als Kiahi Loera, Njahi Loera en Kiahi Santri. De geschiedenis, die daarvan door het districtshoofd ten beste gegeven werd, was vrij verward en kwam hoofdzakelijk hierop neer, dat daar ter plaatse vroeger een kampong gestaan had, die Tjitrapak geheeten was en welker bewoners door een zendeling van Ngabehi Mohammed in steenen beelden veranderd werden, omdat zij weigerachtig waren het Islamsche geloof te omhelzen.

Eindelijk was de kraterrand bereikt. De dames en de heeren stegen af en lieten de paarden onder verzorging van de volgelingen van den Demang achter. Deze laatste geleidde onze toeristen langs een smal pad naar een loods, die op een plateau, hetwelk het meer onmiddellijk domineert, gelegen was. Het plateau zelf was met een hekwerk omgeven, zoodat de toeschouwers zich over den waterspiegel, waarin beneden hen hun beeld weerkaatst werd, konden heenbuigen.

197

Een plechtige stilte heerschte op dat oogenblik in de natuur; ze werd slechts door een geloei verbroken, als hoorde men van nabij de zware branding van den Indischen Oceaan. De toeristen naderden ademloos den rand van het plateau en lieten de bewonderende blikken rondom zich waren.

') Pakoe-Sorok = Nepenthes Melamphora.

-ocr page 628-

TEIjAGA BODAS. ....... OVEH BANTAM NAAK BATAVIA.

Vóór hen strekte zich een meer uit van bijna cirkelronde gedaante, welker middellijn op ongeveer 2000 voet kon geraamd worden. Het water van dat bekken scheen melkwit. In het Noordoosten, Noorden en Noordwesten verhieven zich de inwendige kraterwanden steil en indrukwekkend boven die witte watervlakte; ze vormden daar ongeveer tweehonderd voet hooger den dicht begroeiden en zwaar gekartelden kraterrand. Voornamelijk het noordergedeelte van dien wand had een woest voorkomen. Naakt en schier loodrecht steeg de rots uit het meer omhoog en vormde daar een vooruitspringend bergvlak, terwijl rechts en links daarvan de ribben der rotswanden slechts hier en daar tusschen de dichte plantenbekleeding en het loof van het geboomte zichtbaar waren. Naar het Zuiden heen werd de bergkam al lager en vormde een concaven rand, die het meer slechts op een geringe hoogte omgaf. In het zuidelijkste gedeelte werden de bezoekers de doorbraak gewaar, waardoor het meer zich ontlast en de Tjibodas vormt, die zich in de Tjimanoek stort. In de nabijheid van de steil omhooggaande wanden in liet Noordoosten, Noorden en Noordwesten stegen hier eu daar heete dampen uit het meer op en brachten het in een gestadige borrelende beweging. Aan den voet van den steilen rotswand in het Noorden boorde de blik in een hol, als in de monding van een reusachtigen houwitzer, die onder groote elevatie even boven de oppervlakte van het water gericht zoude zijn en waaruit, evenals bij gemeld geschut, een dampzuil met zoo'n kracht te voorschijn schoot, dat het geluid daarvan allerwegen de lucht deed trillen en het geloei teweegbracht, door ons gezelschap bij het naderen van den kraterrand vernomen was.

Vol bewondering had ons reisgezelschap dat tooneel aanschouwd. Gedurende een poos had niemand woorden gevonden om zijn gevoelens tegenover zoo veel schoons, zoo veel verhevens uit te drukken en stonden allen als in aandacht verzonken. Eindelijk verbrak mevrouw Van Berkenstein het stilzwijgen.

,,Hoe komt dat water aan die melkwitte kleur?quot; vroeg zij.

Vergeef mij,quot; antwoordde Nagell. „Het water is niet wit, mevrouw. Het is kleurloos en kristalhelder. De kleur, welke gij meent te zien, is slechts de weerschijn van het witte bezinksel, dat den bodem van het meer bedekt. Dit bezinksel bestaat uit zuivere aluinaarde, welke zich uit het water afzet. De Telaga Bodas is bijgevolg een aluin- en geen zwavelmeer, zooals sommige reizigers beweerd hebben.quot;

Terwijl ons reisgezelschap daar zoo in bewondering in dien krater had staan staren, was daarbuiten een dikke wolkenmassa aangevoerd, die, hoewel er in dat bekken, dooide luwe uitdamping, welke boven het meer plaats had, niets van bespeurd werd, de buitenwaartsche kraterwanden door een dichte nevellaag omringd had. Toen onze toeristen dan ook buiten het kraterbekken traden, was hun gezichtskring uiterst beperkt. Van Berkenstein uitte een kreet van teleurstelling. Hij had zich een illusie gemaakt om eens een ruimen blik van boven zoo'n kegeltop te genieten. Nagell glimlachte over die teleurstelling en geleidde zijn gezelschap naar een der hoogste toppen van den kraterrand. Het

IDS

-ocr page 629-
-ocr page 630-

■;■:■ ; ^ . 1-... -V,

v , ■ • ■ V: ,,•■ ,k ( ■■ ; . ■■ , . ■ ., _ : 1,l ■, •, . ■

■ •« ■;■ ■■ ' ■• ■ - • ■ ,gt;■•-^ ^ ' ^ r ■ :ö':'

■ ... ■■ ■ ■..quot; , %,•••• • . ■ / '

. - i; v v■' . ;

■■■;' ■.- V ■ ; quot;'v '-X-. ^ ^ ■gt;! :',

iv s '' '■■:..

-ocr page 631-
-ocr page 632-
-ocr page 633-

OVEK BANTAM NAAK BATAVIA.

199

TELAttA BÜDAS. -

pad derwaarts was niet gemakkelijk. Vaak moest geklommen worden over ruwe, scherp-kantige trachiet-rotsen, waardoor de aandacht der toeristen wel laag bij den grond gehouden werd. Ook slingerde de weg in een geheimzinnig duister, door een woud van hoogstammige boomen, welker kruinen voor het daglicht nagenoeg ondoordringbaar waren. Maar plotseling, bijna als zonder overgang, voerde het pad uit het woud en slaakten de bezoekers een kreet van verrassing; want boven hen scheen de zon met vollen glans in een helder donkerblauwen hemel, waarop geen wolkje zichtbaar was.

„Waar is de nevel gebleven?quot; riep van Berkenstein.

„Kijken!quot; was het korte antwoord van Nagell.

Hij voerde hen nog eenige honderden passen opwaarts langs een volmaakt kalen bergtop en wees, daarop aangekomen, naar beneden. Daar strekte zich een verblindend witte wolkenzee aan de voeten onzer reizigers uit, welke het uitzicht op het aardrijk nagenoeg volkomen belette. Het was een eigenaardig gezicht. Men kon zich wanen op een kegeltop te staan, die boven een melkzee uitstak eu het middelpunt uitmaakte van een kring van dergelijke toppen, welke uit die zee helder en scherp afgeteekend opdoemden en door de zon met licht- en schaduwstrepen overgoten waren.

„Daar in het Zuidwesten hebt ge de Tjikorai,quot; lichtte Nagell dat prachtige tooneel toe, „en daarachter de Papandajan; daar in het Westen de Malabar. Daar hebt gij in hot Noordwesten de Tangkoebanprauw, iets meer Westwaarts de Cledeh; in het Noorden de Tanipomas, in het Noordoosten de Tjerimai, in het Oosten de Sawal, waarachter de Slamat zich reusachtig verheft, en hier in het Zuiden, in onze onmiddellijke nabijheid, de Galoengoeng, die in October 1822 een paar uitbarstingen onderging, waarbij 144 dessa's (dorpen) verdwenen, 743,000 koffiehoomen verwoest en 2,606,000 beschadigd werden en waarbij 4011 menschen en 958 stuks vee den dood vonden.quot;

Ontzet keken de toeschouwers de sombere massa van laatstgenoemden berg aan.

„Het is een zonderling gezicht, deze toppen boven die wolkenzee!quot; riep Van Berkenstein.

„Ja zeker; maar wij moeten voortmaken. Ziet, hier en daar kruit die wolkenzee tegen die toppen op. Sedert wij hier staan, zijn ons de wolken ook reeds merkbaar genaderd. Dat is een teeken, dat de wolkenzee rijst. Zij zal daardoor in koelere luchtlagen geraken en gecondenseerd worden, waarvan regen het gevolg zal zijn.quot;

De afdaling geschiedde terstond en was men weldra weer in nevel gehuld. Men bereikte de plek, waar men de paarden gelaten had. Weldra zaten allen in den zadel en voort ging het. De reizigers konden evenwel niet veel op hun omgeving letten. Zij reden in een voortdurenden mist; daarbij was het pad hobbelig en slingerend, zoodat aller aandacht op het besturen der paarden gevestigd was. Hoe verwonderd keken Van Berkenstein en zijn echtgenoote dan ook op, toen zij plotseling voor een postloods kwamen en daaronder het rijtuig van den assistent-resident Nagell ontwaarden.

-ocr page 634-

TELAGA B0DA8. — OVEK BANTAM KAAK BATAVIA.

„Dat is door de goede zorgen van den Demang geschied.quot; verklaarde Nagell. „Wij zullen 1111 over Garoet en Tjitjalengka naar Bandoeng rijden.quot;

Het was avond, toen onze toeristen in de hoofdplaats der Preanger Regentschappen aankwamen. Het gastvrije dak van het hotel Führing nam hen op, maar het was niet voor lang; want den volgenden ochtend stonden, toen de zon ter kimme rees, twee rijtuigen gereed. Na de meest hartelijke dankbetuigingen voor de ondervonden ontvangst, geleidde Van Berkenstein mevrouw Nagell naar het eene rijtuig, waarin zij met haar echtvriend plaats nam, om naar Soemedang terug te keeren. Dat rijtuig was ternauwernood verdwenen, het zweepgeklap weerklonk nog in de verte, toen mevrouw Van Berkenstein met haar echtgenoot in het andere plaats nam, om over Soekaboemi en Buitenzorg naar Batavia terug te keeren. Aanvankelijk werd de weg, dien men gekomen was, tot Tjandjoer gevolgd, maar daar werd een meer westelijke ingeslagen. Deze voerde over de zuidelijke afhellingen van den Gedeh tot voorbij Soekaboemi om bij Karang Tengah een meer noordelijke richting in te slaan en zoo tusschen den Salak aan de eene zijde en den Gedeh en Pangerango ter andere zijde door te voeren.

Bij Tjitjoeroeg verlieten onze reizigers hun rijtuig, om de reis per spoortrein te vervolgen. Zij kwamen daar juist aan om, na een vluchtige lunch gebruikt te hebben, plaats te nemen in den namiddagtrein, die te 3 uren vertrok en om 4.8, na de halten Gambong, Massing en Batoe Toelies gepasseerd te zijn, te Buitenzorg aankwam.

Alle vrienden en bekenden waren natuurlijk op het perron van het Buitenzorgsche station ter ontvangst van het jeugdige paar aanwezig. Zelfs de lieve Clotilde Neuwald, gearmd met luitenant Visbergen, was daar. Den aangekomenen werd bekend gemaakt dat het een geëngageerd paar was.

„Zien trouwen, doet trouwen,quot; grinnikte de heer Binnendam. „Dat is op uw huwelijks-receptie „gedjaddiedquot; (tot stand gekomen).quot;

Handdrukjes en gelnkwenschen werden gewisseld.

„En wanneer het huwelijk1?quot; vroeg Van Berkenstein.

„0! dat nog in lang niet,quot; pruilde de lieve verloofde. „Hij moet nog eerst naar

Atjeh!quot;

„Grij herinnert u nog mijn belofte'?quot; ging Van Berkenstein voort. „Is het mij mogelijk, dan kom ik met Ernestine op uw huwelijks-receptie dansen.quot;

Twee dagen later, toen alle afscheidsvisites gebracht, alle dankbetuigingen uitgesproken waren, verlieten Van Berkenstein en zijne echtgenoote Buitenzorg, om naar Batavia terug te keeren. In stede van evenwel per spoortrein die reis te maken, hadden de jonge echtelingen besloten, hun oud plan getrouw, een toer door de residentie Bantam te maken en over Serang en Tangerang zich naar Insulindes hoofdplaats te wenden.

De weg, die ingeslagen werd, voerde over Jassinga, dat bij de oostelijke grenzen van de residentie Batavia aan de Tjitaroem gelegen is, en over Rangkas Betoeng naar

200

-ocr page 635-
-ocr page 636-
-ocr page 637-

201

Serang. Het was een flinke rit, welke dien dag gemaakt werd, maar de paarden waren uitmuntend, de reiswagen was licht en de weg goed, zoodat de hoofdplaats der residentie Bantam zoo omstreeks vier uren in den namiddag bereikt werd. Men was omstreeks halfzes van Buitenzorg vertrokken en had nergens gepleisterd. Met open armen werden onze reizigers in Serangs eenig hotel, door de weduwe Van Raalten bestuurd, ontvangen.

De volgende ochtend werd besteed om Serang, dat zeer weinig bijzonders telde, te bezichtigen. De „aloon aloonquot; ') was spoedig genoeg rondgewandeld. Op aanraden van de logementhoudster werd naar Karang-Antoe of oud-Bantam gereden, dat op ongeveer vier palen van Serang aan de Java-zee of beter aan de baai van Bantam gelegen is.

Van Berkenstein vertelde onderweg aan zijn wederhelft, dat te oud-Bantam de eerste vestiging der Nederlanders op Java plaats vond. Hier was oudtijds de zetel van de machtige sultans van Bantam, dat vóór de komst der Portugeezen en Nederlanders Bantengirang genoemd werd. Hier zette Cornelis Houtman in 1Ö96 het eerst voet aan wal en werd van den Adipatti (rijksbestuurder) in 1002 vergunning verkregen, om een loge te bouwen, welk handelsgebouw in 1680 door Speelman in een stevig fort herschapen werd. Van dat fort zijn nog slechts puinhoopen over. Van den machtigen Kraton, waarin de heerschers van Bantam oudtijds zetelden, bestaan nog slechts brokstukken van muren, die evenwel nog een grootsch denkbeeld van den omvang en de bouworde van dat vorstenverblijf geven. De missighiet en de daarbij behoorende minaret staan daar echter nog ongeschonden en trotseeren den tand des tijds. Het is waar, beiden werden, zoomede de daarachterliggende vorstengraven, met heiligen eerbied onderhouden. De missighiet is een fraai gebouw, dat met zijn étagedak op den bezoeker een zekeren indruk maakt. Het is ongetwijfeld een der oudste Mahomedaansche bedeplaatsen, die in Nederlandsch-Indië aangetroffen worden.

Vele geschiedkundige herinneringen doemden voor den geest van Van Berkenstein op, toen hij die puinhoopen zag, toen hij den blik over Bantams reede liet waren. Namen als van Houtman, Van Neck, Pieter Both, Koen, Matelief, Van Waerwijk, Harmensz., Wittert enz., verdrongen zich in zijn brein; die reede bevolkte zich met schepen; in het kort, dat geheele heldenepos van onze vestiging in Nederlandsch-Indië ontrolde zich, onder den aandrang der herinneringen, voor zijn oogen.

Daags daarna werd de reis naar Batavia ondernomen.

De weg voerde evenwijdig langs, maar toch op een afstand van de Java-zee over vlak terrein en bood geen enkelen hinderpaal aan. Alleen bij Tjikandi ontbrak een brug

') Aloon aloon. Zoo wordt een plein genoemd, dat schier in iedere dcssa aangetroffen wordt. Gewoonlijk wordt het door Wariengien-boomen omgeven en overschaduwd. Aan do westzijde staat gewoonlijk do mesdjiet of missighiet, het bedehuis, terwijl de andere zijden door de woningen der hoofden wordt ingenomen. Voor de komst der blanken had daar op dat plein, onder de schaduw der boomen, de rechtsbedeeling door de Javaansche hoofden plaats.

-ocr page 638-

202

over de Tjidoerian, welke rivier de grensscheiding tusschen de residentiën Bantam en Batavia uitmaakt. De overvaart geschiedde daar met een veer, dat uit twee aaneengekoppelde vaartuigen bestond, welke met een „sassakquot; overdekt waren. Sassak is een soort horde, welke uit bamboelatten gevlochten, of beter: geweven wordt. Over de rivier was een stei'ke tros gespannen, waarlangs de veerman het overgangsmiddel voorttrok. Die tros was aan dikke boomen bevestigd, welke zich op de tegenoverliggende oevers der rivier verhieven. Om evenwel bij plotseling opkomenden „bandjirquot; (hoogen waterstand) niet in het ongereede te zijn, was een tweede tros een paar vademen hooger aangebracht. De reiswagen reed eenvoudig het veer op en werd daarna naar de overzijde overgezet. De Tjidoerian had hier nogal diep ingesneden oevers, zoodat de hellingen, welke naar de rivier leidden, vrij steil waren. Een oogenblik scheen het, alsof de inspanning om den reiswagen, die natuurlijk geen vaart had, tegen de hoogte op te krijgen, voor de paarden te groot was. Maar onder het aanmoedigend zweepgeklap en geschreeuw van den koetsier en de loopers, welke laatsten trouwens de handen uit den mouw staken en aan de achterwielen flink duwden, kwam het gevaarte in beweging en weldra was de hoogte bestegen en de effen weg bereikt. En nu ging het voort, de Mookervaart langs, de Angkérivier over. Nog een poos, toen stoof het rijtuig Gang Chaulan door, sloeg een hoek om en reed het Molenvliet op.

„Daar is de Harmonie!quot; riep Van Berkenstein.

Vóór Van Berkenstein eenig antwoord had kunnen geven, zwenkte het rijtuig het erf van het Marine-hotel op. Onder de voorgalerij stonden mevrouw en mijnheer Keremans de jonggetrouwden op te wachten. Dezen waren ternauwernood uitgestapt, toen die vrienden-stemmen hun toeriepen:

„Welkom te Batavia!quot;

-ocr page 639-

IN 1L 0 U D.

Huwelijksplannen......................... ^quot;

. 19

Per spoor naar Buitenzorg.....................

Derde Hoofdstuk.

9J.

Buitenzorg in vogelvlucht gezien......................

Vierde Hoofdstuk.

Een onweder en een wandeling.....................•)'-

Vyfde Hoofdstuk.

's Rijks Plantentuin. — De Wariengien-laan...............40.

Zesde Hoofdstuk.

Tijdpasseering in de regendagen....................47.

Zevende Hoofdstuk.

Een wandeling naar en op de Passar......................

Achtste Hoofdstuk.

Naar Tjitrap..........................('4-

Negende Hoofdstuk.

Een rijtoer over een landelijke onderneming...............

Eerste Hoofdstuk. Tweede Hoofdstuk.

-ocr page 640-

INHOUD.

Tiende Hoofdstuk.

Over Tjipannas naar Goenoeng Malang.................84r.

Elfde Hoofdstuk.

Een koffie- en kina-aanplant.....................100.

Twaalfde Hoofdstuk.

Van Goenoeng Malang naar Goenoeng Poetri...............111.

Dertiende Hoofdstuk.

Een opstand te Tjitrap.......................119.

Veertiende Hoofdstuk.

Verrassing. — Een wandelrit....................131.

Vijftiende Hoofdstuk.

Vervolg van den wandelrit.....................141_

Zestiende Hoofdstuk.

's Rijks Plantentuin, Wester gedeelte. — Kota Batoe............ir)2.

Zeventiende Hoofdstuk.

Raden Saleh. — 's Rijks Plantentuin, Ooster gedeelte............1(52.

Achttiende Hoofdstuk.

Huwelijk. — Op reis naar de Preanger Regentschappen...........174..

Negentiende Hoofdstuk.

Een tochtje door de Preanger Regentschappen..............184,

Twintigste Hoofdstuk.

Telaga Bodas. — Over Bantam naar Batavia...............195.

-ocr page 641-
-ocr page 642-
-ocr page 643-
-ocr page 644-