-ocr page 1-

Hifi

den J2aligmal?er.

i .ï. :i

■fsr j'SS t»!

G. Ü. van ^ocfavcld.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

BIBUOTMEEK DER

RIJKSUNIVEPS'tpit

U T R F ■

DE GELIJKENISSEN

VAN DEN

ZALIGMAKER.

-ocr page 6-

Al deze dingen heeft JEZUS tot de scharen gesproken door Gelijkenissen, — opdat vervuld zoude worden, wat gesproken is door den Profeet, zeggende: »Ik zal mijnen mond open doen door Gelijkenissen, 11c zal voort brengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld®.

Psalm LXXVUI : 2. Mattii. XIII: 34, 35.

rijksuniversiteit utrecht

-ocr page 7-

Ü.B. UTRÜCHT A SU 2

(BNISSEN

H

DOOR

VAN DEN

C. F„ VAN KOETSVKLU.

Met 34 Platen.

EERSTE DEEI..

Het Koningrijk der Hemelen.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT

Rotterdam, 1). A. DAAMEN

-ocr page 8-
-ocr page 9-

PLAN VAN DIT WE1IK.

Wie ki'ut niet, de sehoone Gelijkenissen van den Zaliginaker? Reeds toen wij als kinderen onze eerste kennis maakten met liet evangelie, als onzen ceuiQcn I roost in leven en in steroen, hebben wij geweend,—ook tranen van vreugde en dankbaarheid!—met den verloren'zoon, en zijn diep getrofien geworden door de inensehlievendbeid van den barmhartigen Samaritaan, liet beeld van den arnicn t.AZAisus heeft zieb onuitwisehbaar in onze zielen geprent, als dat van de, diepste ellende des menschelijken levens; en terwijl wij met den rijken man, zijnde in de iiijne. naauw elijks medelijden konden hebben, juichten wij de Engelen loe, die i.azarus droegen abk vii vsis schoot. Van den biddenden Farizeër hebben wij ons met verontwaardiging alge-wend, en verheugd in de aaiiueuiing van den boet vaardigen Tollenaar. Zoo leefden w ij met en in die bekende dkhmik.n , eer w ij ze regt kenden als Gelijkenissen, en vonden ze reeds onuitsprekelijk schoon, toen w ij van die schoonheid ons nog geene rekenschap geven konden. — Eerst later begonnen ons de eigenlijk gc/.cgde /.igt;m iii:r,i.iii;.n belang in te hoezcinen, als waarin de w aar-beid dieper schuilde en waarvan de toepassing verder te zoeken was. Maar zoo dra w ij die gevonden hadden, cu de . verborgenheden van bet Koningrijk der heinelenquot; begonnen te verslaan. verkreeg ook de natiiui'voor ons cene nieuwe taal. Tarwe en onkruid, mosterdzaad en zuurdeeg, wijnstok cu vijgeboom spraken lot ons van de dimjen , die. het lioninijrijk Hods aanycian ; terwijl eindelijk ook de geschiedkundige gang van bet godsrijk, in de yenomliijden lol het i/iislintiitl b. v. en do booze landlieden, ons helderder werd , en de toekomst van dat koningrijk der hemelen , in de tien mmujden en dc lalenlen. in groolc trekken ons voor oogen stond. Toen wij zoodoende eens den sleutel der evangelische beeldspraak gevonden hadden, werd ons langzamerhand nog menige andere(iclijkenisol'leciisprenk van den Zaliginaker duidelijk, en telkens verraste ons bet aanschouw elijke van's lleilands voorstelling, die, zoo eenig en onnavolgbaar, de hoogste verhevenheid en den dilt;'|istcii rijkdom vcreenigt met echt kinderlijke eenvoudigheid.

-ocr page 10-

plan va..n' dit weuk.

I'jenniaalopgelrcden, om liel woord san God ook tien onkimiligsti', helaas! ook dcu onverschilligste Ie prediken , ondervond ik eerst regt, hoe moeijelijk het is, — nog niet zoo zeer, eenr wel geordende rede zamen te stellen engewigtige waarheden met kennis van zaken le behandelen, maar — altijd en allen op te wekken, teboeijen, ingenoinenheid met de waariieid le gelijk met een helder hegrip daarvan te doen geboren worden in mijne hoorders. O wat die taak mij dikw ijls dagen van peinzend nadenken, uren van stil gebed heeft gekost! Maar dan viel mijn oog weder op hem, die tol de scharen het woord sprak door Gelijkenissen, mar dut zij 't hooren kmdeu, omdat het harle dezes volles was zwaar f/ewonlcn. Marh. l\ : ;!3; Matlh. XIII: 1 ü.) En ik bemerkte , dat zoo dra ik slechts verhalen, schilderen, voorstellen kon; zoo dra de afgetrokken waarheid voor mijne hoorders zigtbaar werd en leefde in die beelden; — het oor geopend en het oog belangstellend op mij gerigt was. En zoo verkregen de (lelijkenissen, die mij door eigen herinnering, als eene eerste kennismaking met het evangelie, reeds zoo dierbaar waren, voor mij eene dubbele waarde.

IJe rigting van 1, vrije onderzoek onzer eeuw, op het gebied der christelijke waarheid, deed mij die kostbare erfenis van den Zoon des incnschen nog uit een ander oogpunt beschouwen en boog schatten. A rocger werd de B||hcl, als geheel door den Ueiliycn Geest inyegeven, het wet boek het ('ode, wanneer ik I zoo mag uitdrukken, der kerk geacht. Er bleef dus niets le doen over. dan uil sterk sprekende bijbelplaatsen een kerkelijk leerstelsel op te bonwen, waar dan de overige inhoud van den Bijbel zich gemakkelijk aan sloot, — of ook wel, met moeite zich moest aanshiiten!—Maar inden laatsleu tijd is van dit eeuwenheugend gebouw de eene steen vóór en de andere na weg gebroken. En terwijl onder de hand der stoutste afhrekersganseh de fiijbel in volkssagen scheen uit een te vallen, hebben zelfs de strengste hchoudsmannen . mits /.ij wetenschappelijk gevormd zijn, zich van die letterlijke ingeving [theopnenslie), meer dan zij soms zelve bekennen w illen , laten afdingen. Om nu daar tegenover voor onzen quot;diep hewogenen tijd een vast rustpunt te zoeken, heeft men in de laatste jaren , bepaaldelijk ook ia ons vaderland, den jwi-soon des Zaligmakers en 't tjcloof in hem. veelmeer dan vroeger, op den voorgrond gesteld. Maar hoe zeer ik hiermede ook instemde, van den beginne af vreesde ik hel overdrijven van deze rigting. Daardoor loeh kon ligt de apostolische (bepaaldelijk Paulinische) leer, vroeger de ijzeren wel der kerk , zoo wel als de openbaring des Ouden Verbomls, le veel op den achtergrond worden gesehoven. Ja! door alles op den rmisoo.N des Zaligmakers terug te hrengen, liep men gevaar, om eindelijk te vergeten of le ontkennen, dat hij toch ook eene leek had verkondigd, en w el niet als de zijne, maar als Desgenen, die hem gezonden had. 1:

En toen nu iu de allerlaatste jaren hel denkbeeld van eene elirislelijkc leer w eder meer op den voorgrond trad, scheen dil alleen te zijn, omdaaraan i\\\c gezag te ontnemen. Wal naturalisme van onzen tijd, hoe ver nog van't geraeene materialisme verwijderd, kan toch moeijelijk iets anders voor w aarheid erkennen, dan wat uit den niensch zelven en de natuur, die hem omgeeft , is af te leiden. Schijnt er vroeger iels bovennatuurlijks en boveninenschelijks le hebben plaats gehad, dan kan dit alleen schijn wezen. En zoo valt vóór en na weder ieder bolwerk der openbaring onder den moker der kritiek. Maar waar jezl's'opstanding zelfs eene onzekere overleve-

1) Mij is tegen geworpen , dat , Joh. VII _■ 10, niet Aw bctuckrut, maar onderwijs. Ik zie cellier tua-

schen die beide niet zoo veel verschil, mits men bij leer niet aan onze vast gesloteno leerstelsels denkc. Men gebruikt hel woord onderwijs, óf van den vorm, of van den inhoud. Be laatste zal toch hier nel bedoeld ziju; want welken zin zon het hebben; „De wijze, waarop ik leer, is de mijne niet?quot;

l\r

-ocr page 11-

11,an van dit we uk. y

ling wordl, lioe kunnen daar jkzls' gesprekken en redevoeringen, ja! geheel zijn evangelie ongesclionden blijven ? — Op een ehristelijk slnndpunt kan men dan alleen nog zeggen, dal jezi s den eersten schok tol eene nieuwe denkwijze gegeven, den eersten hoeksteen lot eene wereldgodsdienst gelegd heeft. En op het Joodsehe verklaart men eenvoudig Hahbi jezis voor den

man, die aan de wereld de wijsheid der Rabbijnen schonk..... Waarlijk! nog van c.nnisTL's en

christendom te spreken, wordt op die wijze eene bittere spotternij.

Te midden van al die beweging in 'l godsdienstig leven en op theologisch gebied, sloeg ik telkens weder een kalmen blik op mijne geliefde Gelijkenissen, en w erd de wensch meer dan ooit in mij levendig, om ook een'diepen blik daar in Ie slaan. Wat men toch denken moge van den min of meer vrijen vorm , waarin de woorden van den Zaligmaker tot ons gekomen zijn. hier vinden w ij zeker het meest (ud/it'iilicl.i' gedeelle van zijn onderwijs. Tol het bew aren \ an elke letter zijner gezegden, zon wel eene bijzondere goddelijke inge\ing zijn noodiggeweest; en deze wordt door velen thans bet w ijfeld , door anderen tot de w aarheid zelve bcperkl. door velen ook geheel geloochend. Maar in de (lelijkenissen hcblien w ij eene galerij van beelden, die wel ongeschonden bewaard moesten blijven, zoo zij niet geheel werden uilgew i-eht. Kn juist in die beelden is een groot , een zeer groot gedeelte van .if.zi s'eigenlijke leer, zoo wel zijn openbaar als bijzonder onderw ijs , begrepen.

Zoo vestigde zich meer en meer in mij de wensch, omniet alleen deze en gene (lelijkenis te bestuderen en te verklaren , maar om die alle zamen te vatten, als hel hoofdbegrip van jezis' leer, waarbij zijn eigen persoon tevens genoeg op den voorgrond staat, om dien daarvan nooit geheel af te scheiden, terwijl ook andere gezegden van den Zaligmaker zich gereedelijk daar aansluiten. Zonderling, dat het bijna een nieuw denkbeeld hcetenniag, eene volledige en goed geordende voorstelling der christelijke waarheid, uit den eigen'mond van cinusixs, en nog zonder de Commentaren zijner Apostelen, bij ecu te zamelen. Ken nieuw denkbeeld bijna,— nadat men sedert achllien eeuwen twist over de christelijke leer, endaar over boeken genocquot;-schreef, om t Galileesche meer te dempen! —Wis het, omdat in de eenvoudigheid van de w oorden des Zaligmakers hunne diepte zoo gemakkelijk w erd miskend ? Of omdat de w etenschap der nieuwe wereld, in de (irieksche scholen geboren, zich gemakkelijker aan den eersten dogmaticus der christelijke kerk , den groot en pai'lis, aansloot ? — Maar zoo n eel te meer kw am bet mij dan noodig voor. in onze eeuw, nu men elkander verlegen begint aan te zien bij de vraag: «Wu is eigenlijk het christendom v daarop nog eens terug te komen; en hel te doen met al den ernst, beide des geloofs en der wetenschap. Wal jezis van Nazarvt eigenlijk heeft gewild en geleerd , dat staal in de beeldspraak van het evangelie, die mei hem begint en mei hem ophoudt, zoo getrouw geboekt en zoo scherp geteckend , als hel leven en de verwachling der aloude kgyptenaren in de hicroglypben, die hunne graven overdekken. Ook dan zelfs, wanneer wij moesten bekennen, —en zoo ver is het. God dank, nog niet gekomen .' — dat de oorsprong onzer Kvangelieën geheel onbekend en hun inhoud alleen onzekere overlevering was; ook dan nog bestaat er een onuitwischbaar «Kvangclie in beelden,quot; beginnende met den Zaai-j er, en besloten door hel Avondmaal, dat in zekeren zin de laatste en schoonste Parabel i^.

Toch moest ik, bij de uilvoering van dit mijn plan, hoe langs zoo eenzamer mijnen weg vervolgen, en stond daarop len laatste geheel alleen. Want zijnde afzonderlijke Gelijkenissen zeer dikwijls behandeld (en nog meer mishandeld !) geworden . en is er enkele malen eene Vn-rMmcliny ^'in gegeven, een eigenlijk en volledig geheel. uit de Gelijkenissen zamen gesteld en daarbij op de hoogte der wetenschap, was mij niet bekend. — Slechts de jongste tijd, nadat ik reeds mijn

-ocr page 12-

PLAN VAN DIT WERK.

plan had ^c\ onutl en aan Jc uilvociing w as begonnen, lieefl cr in Ik I linilenlnnd enkele zwakke jirocvcn van opgeleverd ; zwak in mijn oog alllians, omdat zij nog te veel liet stelsel der oudere Dogmatiek volgen. — Kn zelfs die « Yerzanielingen van Gelijkenissenquot; zijn veel minder in getal, dan men vooraf zou vermoed hebben. In ons vaderland bij voorbeeld, zoo overrijk in godgeleerde en vooral sliebtelijke lektunr. is maar eenmaal eene oorspronkelijke behandeling der Parabelen uitgegeven. Dit werk is eehler reeds anderhalve eeuw oud, onvolledig, en — sirikl genomen-— nog niet eens oorspronkelijk, daar het sleehts de vertaling der Latijnsche eollegien van vithimia door u'oiTKKiN bevat. Wat verder onze literatuur oplevert, — eenige populaire of kinderge-sehriften daar gelaten. — bepaaltzieh tol drie vertalingen uit het Iloogduitseh : van dai'eu, liWAi.D en i.i.sr.o. liet eerste is hoogst oppervlakkig; het laatste en nieuwste is eene rijke, maar onoordeelkundige compilatie; en hel werk van ewu.h, — sehoon altijd nog verre weg het beste van dien aard, — beeft te w einig wetenschappelijke waarde, en is nu ook reeds veel te oud, om inzoogroole behoefte te voorzien. En wal eindelijk de rijke en overrijke sebat van Leerredenen op dit gebied beeft geleverd, is betrekkelijk even arm. Het belang, ijkste zijn de Nagehlene Leerredenen van ai. .stuaht (1827), waarvan ruim zestig over de Gelijke lissen van den Zaligmaker handelen. Maar ook deze, boe voortreffelijk ook, zijn niet anders dm eene Vcrza-iiieHiuj. Had sti'aut zelf de uitgave bezorgd , denkelijk had hij die wel naar eenig bepaald plan geordend. — Overigens spreekt hel wel van zelf, dat al het gezegde aan hetgeen over afzonderlijke Gelijkenissen gesehreven is, of in de behandeling van jkzis' leer en leven door vagt; nEii i'.u.M, oosteuzeu, mevuoom en anderen voorkomt, niets van zijne waarde ontneemt.

Ik ging dan mijn' eigen' weg, en zamelde jaren lang, telkensin verband mei mijne openbare prediking . de \ruelitcn mijner studie op dit rijke veld bij een. Eindelijk besloot ik, daarvan een geheel te maken, waaraan ten minste alle zorg zou besteed worden, die mij mogelijk was. Ik hoopte, zoo doende althans eenen grondslag te leggen , waarop anderen later kunnen voort bouwen; en zal dun ten minste de zelfvoldoening smaken, dal ik de aandaelit op nieuw ge-\estigd bebop de volheid mnijcnade en waar/icid, Nerval in 't eigen woord van hem, die sprak. zuo almwoil ieiHciiul gcsjirohcn hcefl. (Joh. Ml: 40.)

Ib^t eerste bezwaar, waarop ik stuitte, was de bepaling van het getal der Gelijkenissen. Iedere poging, om in weinige en duidelijke woordenden aard en het kenmerkend karakter der Parabelen uil te drukken, bewijst sleehls, boe moeijelijkbel is, daarvan eene juiste definitie te geven, daar zij bij geenetwee schrijvers even eens luidt, en dan nog geene der gegevene bepalingen past oj)alles, wat in 't Evangelie zelf J'arabel genoemd wordt. Ik besloot dus, ten einde zou veel mogelijk een volledvj geheel te geven, tot eene vrij ruime opvatting van liet woord. .Maar hieronilrent zal ik mij , in de Alycmceue Inleidituj, nader moeten verklaren. — Toen ik dan het begrip van Parabel voor mij zeiven eenigzins nader bad bepaald en ongeveer hel getal berekend, volgde er een tweede bezwaar: de rangschikking. Zou ik hierin de volgorde der evangelisten tol leiddraad kiezen? Maar dit zou zijn: (Wanorde van denkbeelden door orde \nn den tekst.' Hoogstens ware zulk een slaafseh volgen van den Bijbeltekst voor een Uitlegkundig Handboek aan te hevelen. — Naar tijdorde dan? Maar hel is genoeg bekend, hoe onzeker die altijd blijft. — De keuze bleef mij dus geheel vrij , en keus baart moeite. Eindelijk besliste ik mij; en, op de nadere uitwerking na, is mijn ontwerp geheel en al het zelfde gebleven, dat ik bij den aanvang van niijn werk bekend maakte. Tol algemeen leidend denkbeeld nam ik daarbij de twee woorden, waarin jezi's zelf het karakter zijner leer beeft uitgedrukt . en die bij vercenigde in zijne laatste profetie, hevel en voorspelling tevens: «Dit kvaps-

-ocr page 13-

PLAN VAA DIT Wt.KK.

«klie des KOMNtiuiJKs zal in de geheele wereld uepredü t wurdeti, lui eene geluiijimk alle» volken.quot; Malth. XXl\'; 14.) — Wat locli is het, dat ji;/i s telkens noeml als den inhoud /IJner (lclijkenigt;-scn ? Het Koningrijk der hemelen. En wat is de aankondiging daarvan in zijnen mond ? Wal wil hij , dat de prediking zijner apostelen zijn zal? Eene blijde boodsehap, een évangelie. En zoo ontvangt de lezer in dit Deel quot;de Gelijkenissen van bet (lodsrijk in een Tweede, zoo God mij bet leven spaart: «bet Evangelie in Gelijkenissen.quot;— Maar ook deze onderscheiding, en de nadere indeeling der beide hoofdgroepon van Parabelen, kan eerst inde hdeidhifi

naar bebooren worden uit een gezel.

«

Toen ik nu dit Plan, reeds voor jaren . 't eerst bekend maakte , bepaalde ik bet getal der ge-vondene Gelijkenissen op zes en zestiij; nu is bet Eerste Deel reeds tot veerlhj uitgedijd. Dit was niet, omdat ik er later nog ontdekte, die ik vroeger bad overliet hoofd gezien; en nog minder door de zucht, om een Werk uitte breiden, dat mij toch reeds bijna was boven bet hoofd gewassen. Maar toen ik eenmaal begonnen was, van de Gelijkenissen een zeker geheel te maken, waar later ook de Spreuken en andere uitspraken van den Heer aan konden worden toegevoegd , stuitte ik een enkele maal op eene leemte, die door zulk eene spreuk of andere zinnebeeldige voorstelling gemakkelijk was aan te vullen. Steunende op den ruimen zin van hel bijbelschc woord Parabel en het onbestemde van haar getal bij vroegere uitleggers, heb ik niet geschroomd, die mede op te nemen. Zóó, bijvoorbeeld, hebbende beelden van oordeel en genade, door den teekenaar op bet titelvignet uitgedrukt, ook in dit Deel hunne plaats gevonden.

Nu bleef mij nog de telkens terugkecrende juoeijclijkheid der juiste opvatting en verklaring van de afzonderlijke Gelijkenissen over. Die der zake kundig is, — ol' anders zich de moeite wil geven, om de volgende 1 nl e i lt;11 ng met aandacht te lezen, — zal gevoelen, hoe zwaar die moei jelijkbeidmij wegen moest. Ik bad mij te wagen op eene zee, slechts door ontelbare schipbreuken beroemd, en waarop reiskaart en kompas zoo weinig te vertrouwen zijn. Want behalve de ver uit een loopende Commentaren der geleerden, beslaat nog er, omtrent de meest bekende en duidelijkste Gelijkenissen, zekere bij overlevering voortgeplante (/rarfiV/owcc/c) opvatting, die zelfs in de denk- en spreekwijze van bet volk zoo diep is doorgedrongen, dat er moed toebehoort, om bij voorbeeld te durven zeggen, dat de Barmhartige Samaritaan de leer niet predikt; «Alle menscben zijn uwe naasten;quot;—dat de Verloren Zoon niet de type is van den waren christen; — en dat even min de llijke Man gestraft werd, omdat bij den armen lazarus de kruimels van zijne tafel misgunde. — Is het niet in veler oog, wanneer men zoo iets durft beweren , als of men de oude waarheid door gevaarlijke nieuw igheden , ja! door vermetele ketterij zocht te ondermijnen? — En is liet zoo met de uitvoerigste cn duidelijkste Gelijkenissen gegaan, kan het ons dan bevreemden, dat de minder uitgewerkte of meer zinnebeeldige vaak geheel in een spel voor het vernuft zijn ontaard, zoodat ten laatste ieder er in vond, wat bij zocht ? Op dit veld is zeker de literatuur der Gelijkenissen rijk genoeg , zoo alle overvloed rijk dom heeten mag! En de overhelling van onzen tijd lol dit mystieke vernuftspel, — de natuurlijke reactie van de snijdende koudoder bedendangsebe kritiek, — is mij een sterke spoorslag tot bet ijverig aanvallen, en moedig, maar ook bedachtzaam doorzetten van dezen arbeid geweest.

Nog ééne gewiglige vraag bleef mij nu Ie beantwoorden over; «Voor wie en in welken vorm zou ik schrijven ?quot; — Hel gemakkelijkste zou mij zeker gevallen zijn, mijne preken, die over meest al de Gelijkenissen gereed lagen, Ie geven zoo als zij waren . of met eene kleine moeilc

VII

-ocr page 14-

plak van dit wjiuk.

lol een Stichlclijk Huisboek om le werken. Zeker liad ik dnii ook ligler mei de inteekenaren en den Uitgever vrede gehouden, en veel sjioediger mijn' arbeid voltooid. Maar dit was mij onmogelijk. Men bescliomve dan gerust mijn werk als mislukt, en geve het hoe eer hoe liever aan de vergetelheid prijs, wanneer het geene w et en sell a p pelij k e waarde hebben niogt, nadat ik zoo vcrinetel die aan den arbeid van anderen beb betwist, often minste dien arbeid voor onvoldoende verklaard. Niets, wat ik tot uitlegging der Gelijkenis , ook uit den grondtekst of uil de Joodsehe en Christelijke oudheid, kon bijbrengen, mogl in de verklaring ontbreken. En die verklaring moest niet alleen hem kunnen bevredigen, die haar alléén las, maar zieh ook tegen elke andere verklaring, als dc eenig ware, kunnen handhaven. En toch wilde ik niet enkel voor geleerden schrijven. Niet alleen om hel beperkt debiet der theologische literatuur in ons vaderland; neen! maar allermeest in de diepe overtuiging, dat, — na de onmisbare hisloriselie en taalkundige ophelderingen, — juist het gezond verstand en het inensehelijk gevoel (ook moreel en godsdienstig gevoel) do eigenlijke reglers zijn, tot beoordeeling van den zin der gewijde beeldspraak bevoegd, en door den Heiland /.elven daartoe ingeroepen. Of dankt hij niet zijnen Vader, die de dingen van hel Godsrijk, voorde wijzen verborgen, dun liinclerkeus heeft (jcojtenbaard ? en vraagt bij iets anders lol regt verstand zijner Gelijkenissen, dan dit ééne: «igt;ie noren heeft om Ie hooren, die hoore!quot; of; «Die uit du waarheid is, hoort mijne stem cn volrjt mij; rn hij :al de waarheid verslaan , en de waarheid zal hem vrij maken.quot; — Vooral in eenen, lijd waarin het stoutste ongeloof en de vermetelste ontkenning, in populaire en innemende vormen, onder de besehaafden niet alleen, maar tol onder het volk gebragt wordt, is iedere poging lot wezenlijke dichling , — dat is lot opbouw in g des geloofs en der geloovigen op den eenigen hoeksteen, uuitisï'us , — van zelf hut eigendom der gemeente. Ecne verklaring en handhaving der oorspronkelijke leer van jezus enkel voor geleerden, zou bijna een licht onder de horenniaat wezen, — indien er ten minste eenig liehl in te vinden ware!— En heeft men het «op theologisch gebied hoogst moeijclijkquot; genoemd, «zooniet onmogelijk, één en het zelfde boek dienstbaar te stellen aan wetenschappelijk onderzoek cn aan de eischen der ascetische lek tuur;quot; {Gadij. Itijdr. d8ü3, bl. 423) — de geschriften van van der palm , bokgeu cn van oostkhz ee , om nu geene andere te noemen, hebben bewezen, dal dit niet zoo geheel onmogelijk is. Alleen heb ik mij beschaafde en ontw ikkelde ebrislenen voorgesteld; die een boek niet in handen nemen om uit te rusten, maar /.ieh wel eenige inspanning voor de groole hoofdzaak van bel leven getroosten willen. Alles, wal hunne bevatting kon ie boven gaan , heb ik naar de Aantcckeningen verwezen , waarop zij , die ze niet verstaan, gerust de hand kunnen leggen, zonder ze te missen. Men beschouwe dus even zeer mijn werk als mislukt, wanneer alleen de geleerde er de lezing van kan ten einde brengen, maar de belangstellende christen, die geen godgeleerde is, het verdrietig in den school /.inken laat.

Nadal eenmaal mijn plan was gemaakt, ondernam ik met lust den arbeid. Maar de omvang daarvan breidde zich meer en meer uit. Niet tevreden met voor mij zeiven den region zin van iedere Gelijkenis te bepalen , om dien ook aan anderen aan te bevelen, kon ik den lust niet wcèr-slaan, om de verschillende opvattingen van anderen na te gaan. /ij schonken mij dikwijls een' verrassenden blik in den godsdiensligen geest van beroenulc mannen cn van verschillende tijden. Nu eens loefde ik (laai bij inde Joodsehe scholen, dan in de kloostercellen der Paters Jezuïeten; cn dan w eder hooi de ik lutiikr in al zijne kracht, kalmj.n in zijn' Imogen ernst, en ihjgo de groot in zijne veel omvattende geleerdheid. De homilieën der kerkvaders stichtten mij, cn ik droomde met de mystiek der middeleeuwen, oi de christclijkc kabbalistiek, die diepe geheimenissen vindt

vj1i

-ocr page 15-

PI,AX VAN DIT WK UK .

in 't eenvoudigst oiulei'rigt der kindcrkeiis. Ja! tot in don nieuw sten tijd , vond ik don slrijddoi-verscliillendo rigtingen in de opvatting der (lelijkenissen ai'geliocld. Zoo is dit Werk levens cour voorstelling van jkzus' leer, en eene geseliiedenis liarer duizendvoudige opvatting geworden, ilel jammerde mij daarbij sleehts, dat liet praktische leven zoo veel, zoo oneindig veel van ons vraagt: en wij tot eene meer diepgaande studie bijna alleen die uren beseliikhaar hebben, die in elke andere betrekking aan de rust en uitspanning zijn toegeslaan. Ko daar nu nog ziekte en andere huiselijke bezwaren telkens di( meer ingespannen werk vertraagden, heeft de voortgang der uitgave mij /elven teleurgesteld; ja! heb ik soms aan de voleinding bijna gewanhoopl. Maar berouw heb ik nimmer over die vertraging gevoeld; gelijk ik bij de uitgave van liet Eerste Stuk dit uitsprak mot de woorden van mijn' geachten leermeester .1. 11. van ueh palm, Bijbel rooi- de Jenijd, vóór bet 20stc stuk : «Ik verlang hartelijk, ook deze door mij opgenomen taak te vol-tooijen, niaar liever wil ik die onafgedaan achter laten, dan dal liet i'.ritus ahjet ;«Ilet eind is koud!'quot;) daarop anders, dan buiten mijne sehuld , kan worden toegepast.quot;

«Eindelijkquot; — zoo schreef ik reeds in't Prospectus: — »staat dit mijn plan in onverbreekbaar verband niet den vorm , waarin het werk van de pers komt. Indien hel, — de uitgever heelt er ten minste moeite noch kosten toe gespaard! — den naam van prac h t werk zal mogen dragen, dan denke men vooral niet, dal dit om de praeht gesc hiedt: als aelilte ik mijn geschrift zulk een ecrekleed waardig, ofalszoeht de uitgever het daarmede op te sieren; zoo als wel eens meer onze schrijvers-ijdelheid in dal prachtgewaad spreekt. en even dikwijls misschien de naaktheid en armoede dor stof door de schoonheid der vormen w ordt bedekt, liet een is, — ik durf liet hier gerust zeggen, — zoo min waar, als het ander. De platen behooren bij de irrhlariinj der Gelij-lienisseii. Zij maken een dool uit van mijne studie, om de beelden van den Zaligmaker mij zoo veel mogelijk juist en getrouw , geheel zoo als een geoefend hoorder ze zich donken moest voor le stellen. De verdienstelijke teekenaar (de lieer ii'armal'I) i;KUilt;r,gt;s) heeft die studie der natuur van l'aleslinu, zoo wel als van het kostuum en de zeden der oudheid, niet mij gedeeld of in mijnen geest uitgedrukt. Ik hoop. «lat zijn werk. door onze bekwaamste graveurs uil-gevoerd, voor zich zelf spreken zal. Alleen w il ik er nog bijvoegen . dat de zinnehoeldige rand uil do Gelijkenissen zelve genomen is: bel opgeschoten mosterdzaad tegenover den wijnstok; olijf en vijgen in den top; op den grond de vrucht van den akker; alle beelden van hel Koningrijk der hemelen, van zijnen groolen Stichter, en van de vruchten, die het ook in en onder ous dragen moei.quot;

Zoo schreef ik voor ecnige jaren, maar boorde lot verinoeijons toe de opmerking, dal de platen het werk veel te kostbaar maakten tot eene algemecne verspreiding. Hierbij kwam, dat , bij do ruimere opvatting van hol woord Gelijkenis, bet moeijolijk begon te vallen, iedere zinspreuk, ook die buiten de nat uur ging als de Splinter en de li a 1 k '■ of gecne schilderachtige voorstelling gaf, in plaat uit te drukken. Ik besloot dus. het getal platen op veertig te verminderen, maar zóó, dat ook deze tezamen een geheel zouden uitmaken. En zoo zal het denkbeeld van Gelijkenis in een' ongeren zin doorhol stel platen , en in ruimer betoekenis door het w erk zelf worden uitgedrukt.

Wal nu verder nog vooraf le zeggen is, behoort reeds meer tot het werk zelf, en is in de Mgemeene Inleiding opgenomen . beslcnid om den uitleg der afzonderlijke Gelijkenissen voor le bereiden . door haren oorsprong, vorm, inhoud en verklaring in algciueene trekken Ie schetsen.

Maar eer ik daartoe overga, eindig ik ook nu . even als bij de eerste aankondiging, met hol verzoek, dal men mijne vrijmoedigheid gecne aaninatiging. mijne hooge ingononienheid mei

ix

-ocr page 16-

PLAN VAN DU' UT,1!K.

dit werk gecne dwaze inbeelding op mijit werk aclile. Die gemaakte heluigiitgcii van sciii'ijvers-nederigheid willen mij nooit uit de pen. Maareven opregtkan ik verklaren, dat ik byna terug deins voor mijn eigen ideaal, en waarsehijnlijk de uitvoering nog niet eens zou beproefd hebben, zoo er niet een bijna twintigjarige arbeid op dit gebied achter mij lag. en eene bepaalde belofte mij drong, om dien — zoo veel in mij was — te vollooijen. Mogten mijne broeders in de heilige bediening mij door hunne eigene opmerkingen of door te wijzen op die van anderen bij den voortgang van mijnen arbeid kunnen en willen bijstaan, dankbaar zal ik die hulp erkennen. Inzonderheid zullen inlichtingen omtrent natuur en zeden van bet Oosten mij welkom wezen. Ik breng allen , die reeds aan dit verzoek voldeden, of mij zoo vele blijken gaven van lumne belangstelling, mijnen hartelijken dank voor hunne welwillendheid , en reik ook menig' onbekende hierbij de christelijke broederhand. Maar bovenal hidde ik van den God des lichts en der waarheid verlichte oogendes verstands, een geloovig gemoed en geopend harte, mei eene vaardige pen en juiste uitdrukking, opdat mijn werk dat des eenigen Meesters niet geheel en al ongelijkvormig zij. Mogt onverhoopt mij diepen uit de hand vallen, eer deze mijn arbeid len einde gehragt is , dan heeft mij een vriend mijner jeugd beloofd . dat bij dien zou opvatten en naar de door mij reeds verzamelde bouw stollen , zoogoed mogelijk ten einde brengen.

-ocr page 17-

A L G E M E E N E 1 N L EID O G.

I.

(iKSCHIKIIKI-iNDIGK OOllSI'ilOXlJ VAN IIKT I'AKAliOLlSCH O.NDKKWIJS.

llet is misschien sommigen mijner lezers niet helder, wat met het opscluift hoven deze Afdeeling wordt bedoeld. Het //parabolisch onderwijsquot; of het //loeren door gelijkenissenquot; van onzen llccr, hoe kan dit een' anderen oorsprong hebben, dan zijne hooge wijsheid , die dezen weg koos beide tot verstand en hart van zijne hoorders? — Hoe ? Omdat de Zoon des menschen leefde in zijnen tijd, en onder de menschen van dien tijd. Zijn eigen geest web, terwijl hij loemm in wisheid [Luk. II; 53), gevoed en gevormd door 't geen reeds vóór hem bestond; en zoo dra hij zijne groote taak aanvaardde, sloot hij zich aan de denk-en spreekwijze van zijnen tijd aan, en moest dit wel doen, wilde hij in dien tijd geen vreemdeling blijven, wiens taal niet wordt verstaan, noch zijn woord aangenomen, Jezu.s , niet een woord, leerde met de hand op de schrift, met het oog op zijn volk, en tegenover de Joodsche Rabbi's van zijnen tijd.

In zoo \ 01 re is zelfs jlzus leer e\en min geheel nienw, als zijne 1 eer w ij ze j maar in beide wist hij het oude en bekende te verheffen, te bezielen, te vernieuwen. Een andere geest ademde in den ouden vorm, en tot een ander gebouw werden de beproefde steenen aan een gevoegd. En zoo was toch het oude voorhij gegaan ; en ziet! hel was alles nieuw geworden.

Ook den oorsprong der beeldspraak van onzen lieer mogen wij dus, zonder eenigeheilig, schennis, tut. in de hoogste oudheid zoeken; ja! wij zijn daartoe verpligt, willen wij het ouderwijs van jezus met dat der Profeten en der Uabbijnen vergelijken, en do uitwerking daarvan op zijne tijdgeuooten nagaan.

Ku zooy tot de eerste beginselen van liet menschdom en van de openbaring terug kecrende herhalen wij de meermalen gemaakte opmerking, dat de poëzij de kindertaal was van het mensclidom, de taal der eerste geestverheffing on phantasie niet alleen, maar van het eerste redelijk nadenken. Het kind redeneert niet, en hoort niet gaarne redenoren; het pliantaseert en schildert met woorden; het spreekt ook met 't onbezielde, en leent zijne kinderlijke taal aan de sprakelooze natuur. Onwillekeurig merkt het daarbij de vaste natuurwetten op, en inzonderheil de onveranderlijke getrouwheid van het instinkt. Wat de menscli worden kan, dat is hot dier : slim of onnoozel, argeloos of valsch , moedig of laf haitig door zijne natuur. //Dapper als een

TI

-ocr page 18-

A Mi KMI in K INI,H DING.

men schis onzin; //moedig als een leeuwquot; begrijpt ieder. //Slim als een man/'zegt niets; maar //geslepen als een vosquot; heeft dadelijk zijne beteek enis. Vandaar, dat de oudste beeldspraak aan bet dii ren rijk ontleend is, waarin de menseh geheel zijn verstandelijk en zedelijk leven als afgebeeld zag, in trekken, die nooit verbasteren. Zoo wordt ismaël reeds vóór zijne geboorte aangekondigd, als //een woudezel-menseh{Gen. XVI : 12) — en is, in den profeti-schen zegen van den stervenden jakob [Gen. XLIX), jtjda een leeuw, issaschau een pak-ezel, dan een slang, naftai.i eene hinde, benjamin een wolf, en—buiten de dierenwereld, maar geheel in 't herdersleven, — kuben een woud stro om, en jozef't geboomte aan eene waterbron, de oase in de woestijn. Ja! op de Godheid zelve wordt eender fchoonste trekken uitliet dierenrijk, de moederliefde in de koningin van't gevogelte, toegepast in 't verheven lied van mozes , den man Gods: Gelijk een arend zijn nexi opwelt, over zijne jongen zweeft, zijne vleugelen wUhtehll, ze neemt en ze draagt op zijne vlerken; leidde jehova alléén zijn volk Israël, en er waa geen vreemd God met hem. (Bent. XXXII : 11, 13.) Onvergelijkelijk sehoone beeldspraak, teeder door de reinste moederliefde voor het luilpelooze kroost, verheven als de adelaarsvlugt boven de wolken! 1)

Het was eerst in lateren tijd, dat de kalme zedeleeraar deze poëzij der natuur tot eene zuivere moraal omwerkte, en bij voorbeeld de spreukdiehter 2) den luiaard toeriep: Ga lot de mier, zie hare wegen en word wijs • welke ge. enen overste, ambtman noch heerseher hellende, haai hrood lereidt in den zomer , hare spijs vergadert in den oogst. {Spreuk, A I: 0—8.) Of in de klagt bij jeiiemta , die de gehoorzaamheid van den trekvogel aan zijn instinkt vergelijkt met de weêrspannigheid van Israël; Zelfs een ooijevaar aan den hemelweet zijne gezette tijden, en eene lorteldnif en kraan en zwaluw vemen den tijd hater aankomst waar; maar mijn volk weel het regt van jehova niet I {Jer, VIII: 7.)

Eene nog oudere en meer diehterlijke vorm der moraal, is de fabel. Bekend zijn die van ai soi'vs onder de Grieken, imiaeduus onder de Eomeinen , en bij de Arabieren lock man. Al wordt de naam van fabel niet altijd gegeven aan die bevallige tafereelen uit het dierenrijk alleen , — daar men zulke namen reeds lang gebmikl had, eer men er den zin naauwkeuriger van bepaalde, •— de eigenlijke cn oudste fabel onderscheidt zich daardoor van ieder ander verdichtsel, dat zij der redelooze natuur onze menschelijke spraak leent, om van haar wijsheid te leeren ; JJ)

1) Ook hel bekende raadsel vnii simson : Spijze ging uil van den eter, en zoetigheid ging nil van den sterke, berust op de bekende wetten der nutuur. Vanhier, dat de oplossing gegeven wordt in eene soort-gelij'ie raadselspreuk; Wal is toeter dan honig? En wal is ster her clan een leeuw? Waarop simson weêr antwoordt; Zon gij met mijn half (of «mijn rundquot;) niet hadl geploegd, gij zottdl mijn raadsel niet hebhen nitge-vonden, {iiigl. XIV ; 14—18.) De lust,, om elkanders vernuft met rcadselen te beproeven (1 Kon. X ; 1) , is in het. Oosten al zeer oud. Even eens bet bevallige en vleijende der beeldspraak in den beschaafden kring, waarvan , onder vele , de toespraak van abigaïi. tot, david, 1 Sam. XXV ; 2-1—31, tot voorbeeld strekken kan. Er was iu de taal , zelfs van den onbesebaafden Israëliet, meer poëzij, dan in die van onze wester-sche volksklasse.

2) De slof tot Parabelen , in salomo's Spreuken te vinden, l:en ik, als wet aangegeven , maar niet uitgewerkt, stilzwijgend voorbij gegaan. Ook de prachtige allegorische vooistelling van den ouderdom, l'red.. Xll ; 1—7, kan ik bier slechts herinneren.

3) I'll a onus beschrijft bet oogmerk der fabel aldus:

Duplex libel li (los est: ut risum moreat,

hl qnod prudent i rif am eonsilio monef.

xiv

-ocr page 19-

ALGKMhiKNE INX.KIUING,

en het verraadt weinig begrip van de kindschheid des menschdoms, en weinig gevoel voor de poëzij der natuur, wanneer voltaire zegt, dat de fabel alleen te luns is onder het despotisme van het Oosten, omdat vrije menschen de waarheid zoo niet behoeven in te klecden.

In den Bijbel vinden wij maar twee eigenlijke fabelen, beide aan het plantenrijk ontleend. Zelfs kon de geleerdste onder de nieuwere uitleggers der Parabelen (trench) naar waarheid schrijven, dat de openbaring, de oudste zelfs, nooit in fabelen gegeven is, daar de onwaarheid in den vorm, en het koude, bijtende eener fabel, die den mensch op de dieren wijst, beneden de waardigheid der goddelijke openbaring is. Zoo veel tea minste is zeker, dat de beide bedoelde fabelen enkel in de Israëlietische ge-ehiedenis als zoodanig voorkomen, en zelfs met Israels godsdienst in geenerlei betrekking staan. Toch zijn ze te geestig en daarbij te eigenaardig Oostersch, om ze niet hier mede te deelen.

De eerste [Rujl. IX : 8—15) is van den ongelnkkigen joth.vm , den eenig overgeblevene der zeventig zonen van gidkonj den man, die Israël hadquot; verlost, maar geen koning over hen zijn wilde, omdat alleen jehova Israels wettige Koning was. Een onwaardige telg van dezen edelen rigter, abmelech , de zoon eener slavin, vermoordde al zijne broeders, op dezen éénen na, en de burgers van Sic/tem riepen den broedermoorder tot koning uit. Maar jot ham , eer hij vlood voor den triumf der misdaad, beklom heimelijk uit zijnen schuilhoek den berg G er kim, en staande op de hoogte des bergs, verhief hij zijne stem en riep: // Hoort naar mij, gij burgers van Sic hem, en God zal naar u lieden hooren!quot; De mannen der stad kwamen bij een, en jotham droeg zijne fabel voor:

De hoornen tjinijen ecus henen , om eenen konituj over zich le zuUrii, en zij zeiden lol den olijfboom; AVecs (jij koning over ons!quot; Maar de ol ijl boom zeide lot hen: «Zonde il; mijne vettifjheid verlaten, die Goden de menschen in mij prijzen.'' en zonde il; henen ijnan, urn te zweren over de boomen ?quot;

Toen zeiden de boomen lot den vijgeboom: «Kom gij, wees honing over ons!quot; Maar de vijijeboom zeide tol hen: «Zonde ill mijne zoetigheid en mijne (joede vrucht verlaten F en zoude il; henen gaan, om te zweven over de boomen ?quot;

Toen zeiden de boomen lui den wijnstok: «hom gij, wees koning over ons!quot; Maar de wijnslok zeide tot hen: «Zoude il; mijnen most verluien, die Cod en menschen vrolijk maakt!- en zonde ik henen gaan, om te zweven over de boomen ?quot;

Ioen zeiden al de boomen lol hel doornbosch: «Kom (jij, wees koning over ons!quot; En het doornbosch zeide tol de boomen: «Indien gij mij in waarheid lot een' koning orer a zalft, zoo komt, vertrouwt u onder mijne schaduw; maar indien niet, zoo ga vuur uit het doornbosch, rn verlere de eederen des Libanons!quot;

En hierop volgt nu de toepassing : »licht gij in waarheid en in opreglhcid gehandeld jegens Jerulhadl (oideon) en jegens zijn huis, zoo weest vrolijk over abimelbch , en hij zij ook vrolijk over w; maar indien niet, zoo ga vuur uil van abimelech en verlere de largers van Sichem en hel huis van Millo ; en vuur ga uil van de burgers van Sichem, en van hel huis

van Millo, en verkre abimelech ! — Toen vlood jotham, en hij vluglle weg (vs. Iti_21); en

het vuur, dat uitging van het doornbosch en 't zelve verteerde, bleef niet uit, naar zijn woord.

ii*

XV

-ocr page 20-

alol'mlol.nk tni.eidiüo.

De tweede fabel is van joahaz , zoon van den woesten hervormer jehu en koning der tieu stammen. Zij is het antwoord op eene uitdaging van amazia, den koning van Jnda, en luidt aldus (3 Kom XT.V : 9):

I)t' «lish'l, (//(gt; op den Libanon Is, zond tot ilen mier, die op den Libanon is, zeggende: quot;Geef uur dochter mijnen zoon ter vrouw!quot; Maar het gedierte des veids, dat op den Libanon is, ging voorbij en vertrad de distel.

Ts de vergelijking wat hooghartig, de waarschuwing was ten minste welmeenend: u GIJ hebt do Edomieten dapper geslagen; daarom heeft uw hart zieh verheven, Heh de eer en blijf in uw huis: ivant waarom zoudt gij u in hel Invade mengen, dal gij vallen zoudt, gij en Juda

met u Fquot; —• Doch amazia hoorde niet,--en Juda werd geslagen voor hel aangezigt van

Israël, zoodat zij vloden een iegelijk naar zijne tenten, en joahaz greep amazta, den koning van Juda , en hij brak den muur van Jeruzalem, (vs. 10—13.)

Zoo komen wij dan nu tot de eigenlijke Parabelen. Scherpzinnige uitleggers hebben reeds vóór mij de voornaamste kenmerken aangewezen, die haar van de fabel onderscheiden. Want dit verschil ligt niet alleen daarin, dat de fabel de grenzen der mogelijkheid overschrijdt en de Parabel zich daar binnen beweegt; dat in de eerste planten en dieren spreken, in de laatste alleen menschen handelen; neen! ook in het doel van beide is een groot verschil. De fabel verheft de natuurwet en het instinkt tot een voorbeeld voor den mensch, maar gaat dan ook niet verder dan tot de wijsheid, die dezer wereld is. Zoo wel de te regt beroemde fabelen van t,a Fontaine, als de Aesopische, verheffen zich nooit tot het hooger godsdienstig leven, het racer dan natuurlijke en dierlijke , het eigenlijk menschelijke in den mensch. Maar de Parabel bespiedt het dagelijksch leven van den mensch, om daardoor tot het hoogere op te leiden. Er werd dus meer ontwikkeling en nadenken toe vereischt; het bepaalde doel en de studio, om te onderwijzen en tot God op te leiden. De Parabel schijnt dan ook eerst in de scholen der Profeten te zijn geboren of uitgevonden. De eerste in het Oude Testament, de Parabel van natiian, is tevens de schoonste en beroemdste, liet dier komt er ook wel in voor, maar — e\en als in de Gelijkenissen van den Heiland, — niet als de handelende en sprekende persoon, maar als beschermeling van den mensch, het voorwerp zijner teedere liefde. Oordedt zelve!

Daar waren twee mannen in eene slad , de een rijk en de ander arm.

//c rijhe had zeer vele schapen en runderen. Maar de arme had ganse,h niet, dan een eenig klein ooilam, dal hij gel,och I had . en gevoed, da! het groot geworden was bij hem , en bij zijne hinderen Ie gelijk : hel at van zijne bete. en dvonk van zijnen beker, en sliep in zijnen schoot, en het was hem ais eene doehler.

Toen nu een vreemdeling kwam lot den rijken man, verschoonde hij Ie nemen van zijne schapen en van zijne runderen, om voor den reizenden man, die lol hem gekomen was, Ie bereiden; en bijnam des annen wans ooilam. en bereidde dat voor den man, die lot hem gekomen was. (2 Sam. XII : 1''—v.;

XVI

-ocr page 21-

A I.(i KM HEN E lM,i:l DING.

Gij verstaat reeds dit bekoorlijk beeld? Ziet anders den misdadigen koning david, wiens geweten dit maal zoo verstokt is, na moord en overspel, maar liij wien het zedelijk gevoel toch altoos nog voor sterke indrukken vatbaar bleef, zoodat bij verontwaardigd uitroept: //jehova leeft 1 De man , die dal 'jcdaan hecfl, is een/ind des doods, en dnt ooilam zal hij viervoudig weder geven.quot; — Maar mi ontwaakt weldra ook zijn geweten op bet korte maar tweesnijdende woord van kathan : //Gij die man Iquot;

Met moeite scbeide ik zoo spoedig van ecne der kostbaarste parels in de boeken des Ouden Verbonds, om u te doen opmerken, hoe de koning david nog eens door eene dergelijke Parabel gevangen werd. Zij was bedacht door joah , en werd uitgevoerd door ee?ie wijze vrouw van Thekoa. Want van mihjaji af fot nruu toe, traden meer malen vrouwen in 't openbaar op onder Israël, met de geestverrukking en den moed van een' Profeet. De ïhe-koïtische evenwel verraadt meer kunst. Zij vertoonde de Parabel en voerde die uit, als eene bekwame actrice, en voegde er nog een vleijeud woord tot den koning aan toe, als wijs naar de wijsheid van eenen engel Gods,

De zaak is deze. Absalom is gevlugt, na den moord van a ai non zijnen broeder. Joab bemerkt, dat'skonings harte hangt over absalom , maar bij hein geheel uit eigen beweging niet durft terug roepen. Nu leerde joab de genoemde vrouw, r/dat zij de gesteldheid der zaak alzoo zou omwenden!' Zij trok dan hare rouwkleederen aan, en zalfde zich met olie niet, en kwam als eene treurende over de dooden tot david, smeekende: n Behoud, o koning tquot; En vriendelijk te woord gestaan, deed zij haar verhaal (?- Sam. XTV : ö1'1]) ;

quot;Zehevlijl,! ih hen eene weduiovroiiw. en mijn itiau is i/csloreeii. Sn /nul uwe dienslviaaiid twee zonen, en deze bride twistten in hel veld , en er was yeen scheidsman lusschen hen ; zoo versloeg de een den ander, en doodde hem. Euzie! het gansehe ijeslaehl is opijcshtan legen uwe dienstmaagd, cu zij hehben gezegd; «Geef dien hier, die zijnen broeder verslagen licc/'l, dal wij hem voor de ziel zijns broeders , dien hij gedood heef!, dooden , en ooi, den erfgenaam verdelijenAlzoo zullen zij mijne hole . die overgebleven is, vilblusschen, dal zij mijnen man grenen naam noch overblijfsel lalen op den aardbodem.quot;

Toen zeide de koning lot deze vrouw: «Ga naar uw huis, en ih zal voor u bevelen geven.quot;

En de TheUmtische wouw zeidc tol den honing: ■ Mijn heer honing! de otigeregligheid :ij op mij en op mijns vaders huis ; de honing daarentegen , en zijn sloel, zij onschuld ij.quot;

En de honing zeide: «Spreekt iemand legen u. zoo breng hem lol mij; en hij zal u voorlaan niet meer aaulaslen.quot;

En zij zeide : «De honing gedenhe loch aan den IIEEUE oven God. dol de bloedwrchers niel te veel worden om Ie verderven, dat zij mijnen zoon niet verdelgen.quot;

Toen zeide hij; «Jehova leeft! Indien er één van de haren mes zoons up de aarde zal rallen!quot;

Zoo dra de listige vrouw dezen eed den koning heeft ontlokt, volgt de eigenlijke zin barer vertelling: u Waarom heht gij dan alzoo tegen Gods volk gcdacJii? Want daaruit , dat de koning dit woord gesproken hoeft, is hij ah een schuldige, dewijl de koning zijne» re.rstootene 'niet widerhaalt.quot;David bemerkte «Joabs bandquot;, en willigde diens verzoek in. De grijze

x\ ii

-ocr page 22-

AI.0KM1:K.NE rNLisimso,

krijgsman dacht weinig , toen hij dit deed, dat hij zelf den begenadigden maar snooden en ondankbaren koningszoon de speer in liet hart zou stooten! 1)

Een pendant van de Ïhekoïtische, maar belangloozer dau zij, en daardoor ook eenvoudiger en natuurlijker in zijne voorstelling, ontmoeten wij in den profetenzoon, die, in ecnen toestand van hoogere geestverheffing, van zijnen naaste eischte, dat die hem slaan zou. Toen hij eindelijk iemand gevonden had, die zich daartoe bereid loonde, en door dezen verwond was, vermomde hij zich met asch boven zijne oogen, stond voor koning achab op den weg, en riep, toen deze voorbij ging, zeggende (1 Kon. XX : 39 , 40) :

Uw hiccht was uitgegaan inliet midden des strijd s ; euzie', een man was afgeweken , en bragt lot mij ecnen man, en zeide : quot;Bewaar dezen man! Indien hij eenigzius gemist wordt, zoo zal uwe ziel in de plants zijner ziel zijn, of gij zuil een latent zilver opwegen.quot; — Url geschiedde nu, als uw knecht hier en daar doende was. dal hij er niet was......

Achab viel hem met een veroordeelend vonnis in de rede, en oordeelde daarmede zich zeiven. Want oogenblikkelijk legde de Profeet zijne vermomming af, maakte zich daardoor kenbaar, en verweet den koning, dat dezebenhadad, den Syrischen vorst, had vrij gelaten, op wien jehova's banvloek rustte, cn sprak in Gods naam het vonnis uit: 1/Z00 zal uwe ziel in de plaats van zijne ziel zijn, en utu volk in de plaats van zijn volle 1quot;

Zulke zinnebeeldige of parabolische handelingen waren in dien tijd den Profeten zoo ge,-woon, dat zelfs de valsche profeet die navolgde, om aan zijn //Vrede! vrede! waar geen vrede was,quot; geloof en ingang te verschaffen. Zoo, hij voorbeeld, weder in acuabs geschiedenis, zekere zedekia , die zich ijzeren hoornen gemaakt bad, en nu profeteerde: nZoo zegl jehova : Met deze zuil (jij de Syriërs stooten , tol dat gij hen ganseh verdaan zult hel/hen.quot; (1 Kon. XXII : 11.)

Ik laat hier nog enkele van die parabolische (of symbolische) handelingen uit de schriften der echte Profeten volgen, als levende en dramatische orakelen, die vooral op den phantas-tisehen Oosterling een' levendigen cn diepen indruk moesten maken,

« Ga henen!quot; zoo sprak de IIF. /. II door de dienst van jesaja, toen de koning van Assyrie krijg voerde tegen Asdod; «Ga henen, en ontbind den zak van uwe lendenen, en doe uwe schoenen van uwe voeten.quot; — En hij deed alzoo, gaande naakt en barrevoets. Toen zeide de IIEEK : «Gelijk mijn knecht jesaja naakt cn barrevoets navdelt, drie jaren; alzoo zal de koning van Assyrie voort drijven de gevangenen der Egyptenaars en de Mooren.....quot; [Jes. XX.)

Alzoo heeft de IIEEH tot mij (jedemia) gezegd: quot;Ga henen en koop n eenen linnen gordel, en doe die om uwe lendenen, maar breng hem niet in hel water.quot; — En ik kocht eenen gordel naar het woord des HEEREN, cn ik deed dien om mijne lendenen.

Toen geschiedde des HE EREN woord ten tweeden male tol mij, zeggende; quot;Neem den gordel, dien

1) Het is in deze geschiedenis weder opmerkelijk, hoe vrij zich de vrouw bewoog in het Israëlitische volksleven , en hoe veel grooter eu edeler daardoor haar invloed was, dan ouder andere Oostersche volken. Een dergelijk blijk van vernuft en gevatheid ontmoeten wij in de icijze vrouiv te Jbet, die hare stad redde uit joabs hand. (2 Sum. XX : 16—22.)

win

-ocr page 23-

ai.gkmeenk im.eidim.

gij gekocht heb, die om um hndeam is, en maal; n op, ga hetw» mar den Phralh (EulVaat;, en versteek dien aldaar in de klove ecner steenrots.quot; — Zoo ging ik heiirn . en verstak dien bij den I'linitli, gelijk de 11 F. I'll mij geboden had.

Het geschiedde un ten einde van vele dagen, dat de HEER tot wij zeide; «Maak tt op, ga henen naar den Phrath , en neem den gordel van daar, dien Ik u geboden heb, aldaar te versteken.quot;— Zoo ging ik naar den Phrath, en groef, en nam dm gordel van de plaats, alwaar ik dien verstoken had; en zie! de gordel was verdorven, en deugde nergens toe.

Toen geschiedde des HEK RES woord tot mij. zeggende: «Alzoo zal Ik verderven de hoovaardij van Juda en van Jeruzalem. Dit booze volk zal worden gelijk deze gordel. die nergens toe deugt. Want gelijk een gordel kleeft aan de lendenen eens mans , alzoo had Ik hel gansche huis Israels en hel gansche huis van Juda aan Mij doen kleren , spreekt jehova , om Mij te zijn tol een volk, en lot eenen naam , en tot lof, en lol heerlijk/icid; maar zij hebben niet geknord.quot; (Jer. XIII: I —11.)

Hel woord, dat tot jeuem ia geschied is van jehova, zeggende: Maak a op. en gaal in heihuis des pollenbakkers, en aldaar zal Ik u mijne woorden doen hooren.quot;

Zoo ging ik afin hel huis des pottenbakkers; en zie! hij maakte een werk op de schijven. En hel val, dat hij maakte, werd verdorven als leem, in de hand des pollenbakkers : toen maakte hij daarvan weder een ander vat, gelijk hel regt was in de oogen des pottenbakkers, Ie maken.

Toen geschiedde jehova's woord lol mij, zeggende: «Zie! gelijk het leem in de hand des pottenbakkers, alzoo zijl gij lieden in mijne hand. o huis Israels ! In een oogenblik zal Ik spreken over een volken over een koningrijk. dal Ik het zal uitrukken en afbreken en verdoen,.... of het bouwen zalen planten.....quot; (Jer. XVIII: 1—10.)

Do lezer ziet, dat deze levende Cielij kei lissen (Parahólcs en adion , zouden de ÏVanschen zeggen,) eigenlijk gecnc 1 covmethodc vertegenwoordigen, ten zij iemand laag genoeg van de Profeten denken mogt, om te meenen, dat zij dit alles zoo rustig hadden zitten heden-ken, als wij het nu met een kritisch ooglozen. Neen! deze beelden behooren tot de profetische ecsiasc, waarin do. godsman zelf door den Geest des Heeren onderwezen werd. Zij grenzen aan het visioen of gezigt, waarbij iets denkbeeldig gebeurde, maar toch even goed, als of het werkelijk plaats had, gezien en gehoord werd. Over die tallooze profetische gezigten, en hare zinnebeeldige of symbolische beteekenis, kan ik hier niet spreken. 1) liet zij genoeg, als één vooralle, de I alle! der doodsbeenderen bij kzechiëi. , bet heerlijk beeld van Israels opstanding onder de volken, te noemen. [Ëzech. XXXVII.) Even min is het mij mogelijk, de eigen beeldspraak der Profeten zelfs onder algemeene hoofddenkbeelden te brengen. Alles leeft in de profetie. Geheel de natuur leent haar hare spraak. Ai wat Israël eigen en bekend, vreesclijk of liefelijk is, spreekt den dichterlijken geest der zieners aan; en in hunne redevoeringen of geschreven orakelen getuigt hemel en aarde tegen een weerspannig volk. Klinken die tonnen ons soms rnw en hard, schijnen die beelden

1) De gezigten en droomen in het bock Duniël zijn zuiver symbolisch cu profetisch. Daaraan grenzen j.ZEcniÈr, nn zachakia. Bij jerïmia., hosea, amos, naderen ook de gezigten meer tot de eigenlijke Parabel. Een visioen van dülaktiseben inhoud , en in zoo verre naauwer grenzend aan bet parabolische, is ook nog liet bekende gezigt van putbus, Hand. X :

-ocr page 24-

ALGEMKKN'K 1NLKI DI.NO

stout en gewaagd, 'tis ook niet de verfijnde kunst eu geknisehte stijl vim later' lijd, maar de poëzij der natuur eu eener Oostersclie natuur, door eene stoute en Gode geheiligde phantasie opgevangen. Ik zou een geheel nieuw bock moeten schrijven , als ik ze van nader bij beschouwen en volledig behandelen wilde. En wat ons doel betreft, meest werden die beelden ook te spoedig weêr los gelaten en door andere vervangen, beeldspraak op beeldspraak, om tot Parabelen te worden uitgewerkt. Daartoe behoorde een kalmer geest, maar dan ware er ook stof in overvloed toe te vinden geweest.

Een enkele maal evenwel toeft de Profeet iels langer bij zijne beeldspraak, of wordt ei' door zijne geestverrukking dieper ingeleid. Dan ontwikkelt zich of eene Parabel, of eene Allegorie, waar tusscheu ik nu alleen nog het onderscheid wilde doen gevoelen, om er latei-op terug te komen. Die enkele meer uitgewerkte beelden deel ik hier nog mede, op het gevaar af van ze later, bij dc bijzondere Gelijkenissen van den Zaligmaker, die er aan verwant zijn, nog eens te moeten herhalen.

1. li IN MED VAN 's HEERKN WIJN BK KG. [Jen. V;1 — 7.)

jY» :-(il ik mijnen hcinindc een lied mijns lic/sloi ziwjm, run zijnen wijnumnl:

Mijn beminde heeft ecnen wijnrjaard op eonen vellen heuvel. Kn hij heefl (Hen om lui tul en van stee-iwn fjezniverd, en hij heeft hein beplant mei edele wijnslol;ken; en hij heefl in des zelfs middeneenen toren gebouwd, en ook eenen wijnpershaii daaiin uitgehouwen-, en hij heeft verwacht, dal hij goede druiven zoude voort brenijen, maar hij heeft slinkende druiven voort gebragt.

.Sn dun , ijij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen van Juda! oordeelt toch lusschen mij en tusscheu mijnen ivijmjaard. Wat is er meer te doen aan mijnen wijngaard, hetwelk, ik aan hem niet gedaan heb '{ Waarom heb ik verwacht, dat hij goede druiven voort brengen zoude, en heeft hij slinkende druiven voort gebragl ?

Nu dan, ik zal ulieden nu bekend maken, wal ik mijnen wijngaard doen zal: ik zal zijne omluiniutj wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijnen muur zat ik verscheuren, opdat hij zij tot verlredintj. En ik zul hein tol woestheid maken; hij zal niet besnoeid noch oinijehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opijatiti: en ik zul de wolken gebieden , dal zij geen' regen daarop regenen.

Want de wijngaard van den ///*.'/■. It/■' der heirscharen is hel huis van Israel, en de mannen van Juda zijn eene plant zijner verlustigingen.

2. HET BEELD VAN UEN LAN DBOUWEI', {Ji'S. XXVIII : 23 — 29.)

Neemt Ier oor en en hoort mijne stem . merkt op en hoort mijne, rede.'

I'locgt de ploeger den geheelen dag , om te zaaijen ? Opent en egl hij zijn land den geheelen dag ? h hel niet alzoo? Wanneer hij het bovenste van het zelee e/l'eii gemaakt heeft, dan strooit hij wikken, en spreidt komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezene gerst, of spelt, elk aan zijneplaats. En zijn God onderrigt hem van de wijze; Hij leert hem.

Wan! men dorscht de wikken niet met den dorschwagen, en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken staal men uil mei eenen staf, en hel komijn met eenen stok. liet brood-koovn moet verbrijzeld worden . maar hij dorscht hel niet gedurig dorschende , noch hij breekt. het met het wiel zijns wagens, noch hij verbrijzelt het met zijne paarden.

XX

-ocr page 25-

ALBEMEENE INLEIDING. \XT

Zulks Iwml ook voort van den II EE RE der hcirscharen: Hij is wonderlijk van raad . Hij is (/rooi van daad. 1)

3. DE DROOM DEK VIJANDEN, DIE JEUBZALEM BELEGEREN, (ƒ«?«. XXIX : 7, 8.)

Gelijk de droom van een uarlilgeürjl is, zal de veelheid aller heidenen zijn, die legen ahicl (Jeruzalem) ten strijde, trekken. Iht zal alzoo zijn, gelijk wanneer ven hongerige droomt, en zie! hij eel; maar als hij ontwaakt, zoo is zijne ziel ledig; of, gelijk wanneer een dorstige droomt, en zie! hij drinkt; maar ais hij ontwaakt, zie! zoo is hij nog mat, en zijne ziel is hegeerig. Alzoo zat de menigle aller heidenen zijn, die legen den berg Zion krijgen.

4. ONVATBAAKHE1D VOOll DE PUOFETIE. (ƒlt;?«. XXIX ; 11 , 12.)

Allegezigt is ulieden geworden als de woorden van een verzegeld hoek, hetwelk men geeft aan eenen , die lezen kan, zeggende ; «Lees toe/i dit!quot; en hij zegt: Ik kun niet, want het is verzegeld.quot; Of men geeft het hoek aan eenen, die niet lezen kan, zeggende; «Lees toch dil /quot; en hij zegt: Ik kan niet lezen.quot;

5. het bed hue des hak keus, {llosea VU: 4-T.)

Ze zijn gelijk een hakoven, die heel gemaakt is iloor den hakker. Hij houdt up van wakker te zijn,

nadat hij het deeg heeft gekneed, totdalhel doorgeznurd zij........ De bakker slaa/it den gausehett

naehl; maar des morgens brandt de bakoven, als een vlammend vuur. ^)

6, DE ONNUTTE WIJNSTOK. {liZCc/l. XV,)

En des IIEE HEN woord geschiedde Int mij, zeggende ;

Menschenkind! wal is hel hout des wijnstoks meer dan alle hout, of de wijnrank meer, dan dal onder hel hout eens wonds is ? Wordt daarvan hout genomen , om een stuk werks Ie maken ? Neemt men daarvan eene pin, om eenig val daaraan te hangen ?

Zie! hel wordt aan het vuur overgegeven, opdat hel verleerd worde; hel vuur verteert heide zijne einden , en zijn middelste wordt verbrand: zoude hel dengen tot een sink werks ? Zie ! toen hel geheel was , werd het lol geen sink werks gemaakt; hoe veel te min als het vnur dal verleerd heeft, zoodot hel verbrand is; sul hel dan nog lot een stuk werks gemaakt worden ?

Daarom, alzoo zegt de lleere HEEItE : Gelijk hel honl des wijnstoks is onder het hout des wonds, hetwelk Ik aan hel vuur overgeef, opdat het verleerd worde, alzoo zal Ik de inwoners van Jeruzalem overgeven !

7. de cedek van Assuu. {Ezech. XXXI : 413.)

Zie! assuu was een ceder op den Libanon, schoon van lukken, schaduwrijk van loof, en hoog van stam; en zijn top was lusschen dig te lakken. De wateren maakten hem groot, de afgrond maalde hem. hoog; die ging met zijne stroomen rondom zijne planting, en zond zijne waterleidingen nil tol alle hoornen des velds.

1) Bij cloiu schoon uitgewerkte bee1d-lt;pnuik ontbreekt de toepassing. Het komt mij echter duidelijk voor, dat de bedoeling gceuc andere zijn kan, dan Gods onderscheiden wereldbestuur over de volken der aarde, waarbij ook zijne straFgerigten leiden tot den oogst.

2) Duidelijk is hier, ook iu de eigenlijke trekken , die HOSEA cr tusschen in mengt, het aanstoken en rijpen der zamenzweriuggeschetst , tot zij uitbarst cn den reg(renden vorst met zijne getrouwe aanliun-gers verteert. Zoodanig was dc toestand van 't njk van Israël, na jeiiobeam 11; waarbij men ook in 't bijzonder aan de zamenzwering van menauem tegen sallum denken kan.

Ill

-ocr page 26-

ALGf.MKK.v K IN t KIDIXG

Daarom werd zijn stam hoor/er dan alle boomen des velds; en zijne lakskens worden me.nigmldig. en zijne scheuten lang van wege de groote wateren, al a hij uitschoot. Alle vogelen des hemels nestelden op sijne lakskens, en alle dieren des velds teelden onder zijne scheuten; en alle groote volken zaten onder zijne schaduw.

Alzoo was hij schuoii in zijne grootheid en in de lengte zijner takken . omdat zijn wortel aan groote wateren was. De cederen in (lodes hof verduisterden hem niet, de dennenhoomen waren zijne takken niet gelijk, en de kastanjeboomen waren niet gelijk zijne scheuten-, geen boom in (lodes hof was hem gelijk in zijne schoonheid.

Ik had hem zoo schoon gemaakt door de veelheid zijner takken, dat alle boomen van Eden, die in (•odes hof waren, hem benijdden.

Maar omdat hij zich verhief en zijn top opstak boven het midden der digte takken ...... daarom ga/

Ik hem in der volken hand....... Vreemden roeiden hem uit, en verlieten hem, Zijne takken rieten op de

bergen en in alle valleijen, en zijne scheuten werden verbroken bij alle stroomen des lands; en alle volken der aarde gingen af uit zijne schaduw, en verlieten hem.

Gaarne zou ik nog iets meer van ezechiïl overnemen; maar zijn weelderige stijl mengt telkens het eigenlijke door het beoldsprakige heen, of dwaalt van het beeld af, om er straks weêr toe terug tc keereu, en bewaait daardoor het natuurlijke en afgeronde der voorstelling niet. En toch zijn bet, met eene kleine omzetting of uitlating, prachtige beelden, wanneer hij Israël als de arme vondelinge beschrijft, tct eene bruid opgetooid, maar later baren redder en beer ontrouw geworden (I'zccK XVI); — of Bahel en Fgypte als twee arenden , die om Israels ceder en wijnstok (//vorst en volkquot;) strijden (H. XVII); — of wel als de magtige jagers, die de twee leeuwenwelpen (/-twee van Juda's laatste vjrstenquot;) grepen, en er elk een wegvoerde, zoodat de leeuwin treurt, van hare jongen beroofd (II. XIX : 1—9); — of eindelijk, waar de Profeet zelf wordt gesteld tot een' wachter in oorlogstijd, staande op zijnen wachttoren met de bazuin in de hand, en verantwoordelijk voor het bloed der verslagenen, zoo hij den goddelooze niet waarschuwt voor den dag des kwaads. (II. XXXIII : 1—9.)

Maar liever, dan nog meer profetische beelden op een te stapelen, wil ik deze Bloemlezing besluiten met een lied van asaf , dat als een waardige tegenhanger op //Israels wijnstokquot; van jksaja eu KZECinËi, (ook nog Ezech, XIX ; 10—14) kan beschouwd worden.

8. ISRAELS WIJNSTOK, (/'s. LXXX : 8-ItJ.)

(I (hnt der heirscharen! breng ons weder, en laat uw aangezigt lichten: zoo zullen wij eerlost worden.

hij hebt eenen wijnstok uit Egypte overgehragt, heb! de heidenen verdreven , en hebt den zeiven ge-plant; (lij hebt de plaats voor hem bereid. en zijne wortelen doen inwortelen, zoodal hij het land vervuld heeft.

De bergen zijn met zijne schaduw bedekt geweest, en zijne ranken waren als cederboomen Cods. Hij schoot zijne ?anken uit tot aan de zee , en zijne scheuten tot aan de rivier.

Waarom hebt (lij zijne muren doorgebroken, zoodat allen, die den weg voorbij gaan, hem plukken Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.

O God der heirscharen, keer toch weder! Aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok ; en den stam, dien uwe regterhand geplant heeft!

\X11

-ocr page 27-

A I.GEMEKT;K 1 NI.KIIHKC,

Zon zong Israels banl en ziener, 1) in de dagen, toen rle Geest des hii.rkn nog in hen blies j maar als teu laatste liet diep veniederde volk de harpen aan de wilgen van Bahel gehangen had, cn de stem der profetie was verstomd, zweeg ook die gloeijende beeldspraak , die al het onbezielde leven deed. De schriftgeleerde stelde zich als een getrouwe wachterquot; bij de letter der aloude openbaring, en ook de geschiedschrijver van den nieuweren tijd en de geleerde spreukdichter volgden slechts de ouden na. Met moeite zal men hier en daar nog een zuiver en frisch beeld, maar geen enkele Parabel of allegorie in de apokryfe boeken vinden. Alleen het zoogenaamde vierde boek van kzka , maakt hierop eene uitzondering. Maar de beelden zijn daarin te bestudeerd, te wijsgeerig , zonder juist de vrucht te zijn van een helder brein. Ik wil echter twee proeven er uit mede deelen, eene fabel en eene Gelijkenis, en volg daarbij de vertaling van van dek palm.

1. DES MENSCI1EN BESTEMMING. (II. TV : 13—31.)

II; (jimj eens — sprak de Engel — door ecu bosch van hoornen dos vrhls, die hij zich zelmi oocrleiden. zfgge-nde: quot;Komt, cn laat ons de zee den oorlog aandoen , dat :ij voor ons terug wijke en wij not/ andere homhen aanwinnen.quot; En op gelijke wijze orerleiden de golrcn der zee, en zeiden: «Komt, laat ons opt rel ken en de hossehen des relds hcoorloijen, ton onsdaardoor nog een ander gewest te reroreren.quot; — Doch het oocrleg der hosschen werd verijdeld: want het vuur kwam cn rerteerdc ze; aldus ook het overleg van de golven der sec : want het zand stond en verhinderde haar...... Eren zoo, gelijk dt aarde aan

het gehoomte en de sec voor hare golven is gegeven, zoo kunnen ook zij, die op de aarde wonen, alleen de dingen , die op de aarde zijn . begrijpen; en zij, die in den hemel zijn, de dingen, die tot de hoogte des hemels hehooien.

2. DE MOEUELTJKE LEVENSREIS VüOK GODS GÜNSTEL1XGEN, (II. A If ; (i — 9.)

Verheeld n eene versterkte stad, gelegen in eene vlakte, cn die rol is van allerlei goederen-, maar haar toegamj is naanw en op eene steilte aangelegd, zoodat aande regterzijde rnur, en aan ttc linkerzijde diep water is-, en er is slechts een enkel voetpad , tnssehen het vuur en het water, op welk pad niet meer dan één menseh te gelijk gaan kan. Indien nu die stad iemand ten erfdeel gegeven werd, hoe zal hij die erfenis aanvaarden, zoo hij hel voorgestelde gevaar niet eerst is te horen gekomen ï

Dit weinige zij genoeg. Het geheele boek, alleen in eene slechte vertaling tot ons gekomen, is denkelijk eerst na den tijd van den Zaligmaker geschreven, en behoort dus eigenlijk tot dc llabbijnsche literatuur, waarvan wij nu nog met een enkel woord te spreken hebben.

1) Lczenswanrdig is ook , bij liet geen tiler ru hitin- over dc beeldspraak der oude Hebreen gezegd wordt: I. riUNs , O eer tie Geljtemssen , die in hel O.'tic Verhoud voorkomen, in liet Amsterd. .]fuan-helri/t, 185/, BI/,. 338—350. — Hij rekeut, onder ecu zeer beperkt getal, ook (na eonige aarzeling) Pretl. IX : 14, 15 mede. Maar waarom dan ook niet Pred. IV : 13—10? — Beide zijn Voorbeelden, het eerstgenoemde van do kraelit cn waarde der wijsheid, het laatste van de ijdelheid der eer: en het eene zoo wel als liet andere, bewegen zich op politiek terrein. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat beide op werkelijke gebeurtenissen slaan, maar bij onze onbekendheid met den schrijver van het hoek, zijn die in de geschiedenis niet aan tc wijzen.

m*

\\1I(

-ocr page 28-

a t.gf m een b 1x i.bidi xg.

Sedert ecnigc onvermoeide geleerden — ach ! waarom is die reeks afgebroken sinds eene volle eeuw ? — zicli don arbeid getroost hebben , om de uitgebreide doolhoven van den Talmud te doorkruisen, is er eene soms sterk in het oog vallende gelijkenis opgemerkt tussehen het parabolisch onderwijs van jhzus en dat der Rabbijnen. Velen, hierdoor eenigzins beangst, haastten zich om de Joden van diefstal te beschuldigen, als of zij, den chkistus verworpen hebbende, zich toch de leer van den grooten Rabbi vau Nazarct, zonder hem te noemen, hadden toegeeigend en die geplunderd. Anderen bezagen de zaak met meer kalmte, en vonden het niet vernederend voor den Zaligmaker, dat hij de gebruikelijke leerwijze van zijnen tijd gevolgd had, en zelfs spreuken en beelden, bij zijne tijdgencoten geijkt, had overgenomen. Maar weder anderen zijn in onzen tijd veel verder gegaan; en hebben willen beweren, dat Jezus eigenlijk niet anders gedaan had, dan do Rabbijnsche wijsheid aan de heidensche wereld bekend te maken. De schijnbaar geleerde nokk heeft tot dezen aanval het wapenhuis der straks genoemde vrienden en verdedigers van het Christendom geplunderd : want nieuwe stof uit den 'Jalmud verzamelt hij niet. 1) En een schrijver in den Dageraad, — die ons, bij de emancipatie der Joden in onze eeuw, aan do fabel van dc bevroren slang en den hout hakker deed denken, — beweert zelfs, dat jezis en do zijnen het humane en morele uit der .Rabbijnen leer weg genomen of daarin bedorven hebben ; terwijl hij den oorsprong van 'tgeheele evangelie, uit spreuken en beelden venkel van Jtzvs' voorgangers en tijdgenootcnquot; op zijne wijze zoekt aan te toonen.

Dit laatste is althans een grof anachronisme. Al schenkt men do verwarde opgaven in den Talmud meer geloof, dan de eenvoudige Evangelische geschiedenis, clan nog is het zeker, dat eerst meer dan twee eeuwen na chiusti s het oudste gedeelte (de Mkehta), eene eeuw daarna het latere (de Gemara), en nog later de vele bijvoegsels zijn te boek gesteld. De oudste en oorspronkelijke Talmud nude voorgewende //mondelinge wet van jiozks,quot; behelst bijna enkel wettische voorschriften, in den geest van de Earizeesche overleveringen der ouden, zoo dikwijls door jezus gegeeseld. Verhalen en Parabelen komen meest in de jongere gedeelten van den Talmud voor. En al nemen wij nu aan, dat zij alle zijn van de Rabbi's, wier namen er bij worden genoemd, dan zijn er onder dozen slechts twee beroemde mannen, — indien ik mij niet vergis, — die vóór jizusmoetou geleefd hebben; mi,i,ei, en schammai; terwijl anderen, zoo als gamauki, , mkïii enz. hoogstens tijdgenooten der apostelen zijn geweest, en de beroemde u. jkutjda , aki ba enz. in de tweede of derde eeuw, anderen nog later hebben geleefd. Van nii.T.ix en schammai nu, zijn mij wel vlugge of diepzinnige antwoorden of kernspreuken, maar geene Gelijkenissen bekend. Ook van elders is het mij niet met zekerheid gebleken, dut de Rabbijnen van Jizus' tijd gewoon waren, in parabelen teleeren. De getuigenis van uiekonymi's is eerst met de uitgave van den Talmud gelijktijdig; en de bijna eenstemmige verzekering der schrijvers van later' tijd vind ik doorgaans zonder bewijs (b. v. uit pnn.o of josepiu s) aangenomen of nageschreven. Ook in de Evangelioën blijkt het nergens, dat de geleerden van Jtzvs'tijd hierin eenen wedstrijd met hem beproeven.

1) Do titel vnn zijn lijvig werk is: r. xork , Kabbinische Qurllen und Parallelen m NeutrslumcntHchen Schriftstellen , Leipzig, ISS'J; cn zijn oogmerk, om aan te toonen : mlusz (He Christtiche Dogmutik noch die. jiidiscle isf.quot;

xxiv

-ocr page 29-

ai.gl'.ml'.enk inleiding.

Het eenige verdichte verhaal, dat wij van hen hooren — liet geval van eene vrouw, die zeven malen was gehuwd geweest, ia betrekking beschouwd tot dr vleeschelijke opstanding {MntlL XXII : 24—38):—doet ons eer denken aan de gekunstelde vragen eener latere easuistiok. 1)

Ik wil hiermede nog niet bewezen achten, dat de Rabbijnen van jezus' tijd zich nooit van Parabelen bedienden. Zulk een negatief bewijs is onmogelijk; tegen die stelling zou men dus met reden kunnen inbrengen: Die ic veel bewijst, lewijsl niets. Het parabolische lag ook te diep in den geest van jezxs' land-en tijdgenooten, om zich niet nu of dan, ook in 't godsdienstig onderwijs, uit te spreken. 2) Maar wel zou ik durven beweren, dat het zoo dikwijls herhaalde zeggen: //Jezv-s bediende zich van eene in zijnen tijd gebruikelijke leerwijze,quot; uit de lucht gegrepen is. Nog eer zou ik dan denken, dat de ongeloovige Joden den Heer hierin nagevolgd hebben, daar natuurlijk de opgang, dien hij maakte, hunnen naijver wekken moest, en hunne geleerden insgelijks al hunne kracht doen inspannen. Met opzet zullen zij echter van den gehatcn Nazarener niets hebben overgenomen. Indien zij dit gedaan hebben, zoo is het onbewust geweest, en alleen door de magt der volkstaal, waarin reeds veel christelijke beeldspraak was opgenomen. — Overigens hoop ik bij iedere Gelijkenis, die men van de Rabbijnen heeft zoeken af te leiden, te kunnen aanwijzen, dat de overeenkomst slechts schijnbaar is. Levende onder de zeilde hemelstreek, de zelfde nationale en godsdienstige herinneringen en dc zelfde volkszeden, moesten zij wel eens, plat weg uitgedrukt, op het zelfde aanbeeld slaan. Maar ook waar het kleed gelijkt en de gedaante naar jkzus' Parabelen zweemt, is het toch een geheel andere geest, die er in leeft.

Ten slotte wil ik dan nu een drietal der geestigste Eabbijnsche verdichtselen mede deelen. Vele andere, vooral ook Legenden en Spreuken, gaf ik elders, en zou die gaarne, zoo dra mij daartoe tijd en studie beschikbaar was, als eene vBloemlezing uit den Talmudquot; in éénen bundel uitgeven.

Van de drie, die ik hier geef, is het eerste eene fabel, waarmede Rabbi akiba reden

1) Op dc getuigenis van im.noimiLs: Familiare est Si/ris ct maxime Pt/laes/inis, af! omnnn strmoncm jiarubnlaf jungere, heeft, men algemeen aangenomen, dat het onderwijs door Parabelen in JF.zus' tijd zeer gebruikelijk was; zonder te bedenken , dat de geleerde kerkvader juist, geen groot Hebraïeus was, en ruim drie eeuwen na cubistus leefde. Ook hij de spreuken van jezus teekent b. v. uuco nr. gkoot meer malen aan, dat zoo of zoo een gezegde toen een gebruikelijk spreekwoord was, maar zonder het te bewijzen.» Het eenige spreekwoord , dat m.ns zelf aanhaalt, als toen in gebruik, is: Mpdicijn-meester, genees u selven ! Verder is mij niet gebleken, dat niet alleen van JF.zrs' Parabelen, maar zelfs vau céa zijner spreuken de oorspronkelijkheid hem door de oudste Rabbijnsehe schriften kan worden betwist, liet uitvinden of bedenken van spreuken en raadsels, was in het Oosten het kenmerk van den wijze; het verzamelen en gebruiken, dat der sehriftgeleerden. En dat jezus in Parabelen en geheimzinnige spreuken leerde, week zoo zeer af van dc gebruikelijke methode der andere sehriftgeleerden, dat het de verwondering {Matlh. XIII; 10), ja! bijna het misnoegen (Joh. VI ; GO; XVI : 29) zijner eigene discipelen opwekte.

2) Zelfs in twee antwoorden van jezus' hoorders , die beide geene Joden waren, hooren wij terstond zekete gevatheid op beeldsprakige uitdrukking. liet eene is van den overste, die jezus'magt over ziekten en kwalen (het rijk der booze geesten, naar de denkwijze van dien tijd,) met zijn commando over krijgslieden vergelijkt, [l.v.k. VII : 8.) Het andere is het, bekende woord der Kananésebe ; «Ja, Hecre.' (toch ook ile hendekens rten onder de tafel, van de kruimkens der kinderen!' (Murk, VII: 28.)

xxv

-ocr page 30-

ALGKMKKNE IM.KIDINO.

gaf, waarom hij , zelfs in de hitte der vervolging, liet oiulerrigt der wet niet kou of mogt nalaten;—de tweede, van n. jkhüda , is eene eigenlijke Parabel, tot verdediging der Tari-zeesche opstandingsleer ; — de derde, van den zelfden , behoort tot de algemeene theodicee of handhaving van het Godsbestuur.

DE VOS EN DE VISSCHKN.

Een vos wandelde eens aan den oever van eenen vloed , en bemerkte eene menigte van vissollen , die in grooten haast heen eu weder zwommen. //Wat beduidt deze onrustige beweging?quot; vroeg hij. — //Het zijn de schakels en de werpnettenantwoordden zij hem: //waarvoor wij vlugten.quot;— //Daarvoor is raad!quot; sprak de vos : //Komt tot mij ophetdrooge, en gij zult, even als ik, een ongestoord gelukkig leven leiden.quot;—//Wat?quot; antwoordden de visschen : //Men noemt u het verstandigste van de dieren, en gij spreekt zulke dwaasheid? Wanneer wij in het element, dat ons leven is , door zulk eenen angst gekweld worden , hoe veel grooter zal die ons zijn in dat, waarin wij oogenblikkelijk sterven moeten?quot;

Gods woord im is, ook voor het vervolgde Israël, zyn leven en de lengte zijner dagen, (Bent. XXX : 20.)

DE IA MME EN DE BLINDE,

Zeker koning had over eenen tuin vol edele vruchten een' blinden en een' lammen wachter aangesteld. Nu sprak de lamme tot den blinde; //Welke heerlijke rijpe vijgen zie ik daar ginds. Kom ! laat ik op uwen schouder klimmen, dat wij ze plukken.quot; En zij deden alzoo.

De eigenaar van den hof ontdekte den diefstal, en vroeg: //door wiens schuld zijne vijgen geplukt waren ?quot;—//Hoe ,quot; zcide de blinde: //kon ik, dieniet zien kan, dit feit begaan?quot; — //Maar even min,quot; hernam de lamme: //was het mij mogelijk, de vruchten te bereiken.quot;

Wat zal de koning in dit geval doen ? Hij zal den lamme weder op den blinde zetten, en ze beiden te zamen, als een' enkelen persoon , straffen. Even zoo hcreenigt (Jod in den dag des gerigts ziel en ligchaam, die zich anders gemakkelijk beiden van straf konden vrij pleiten: liet ligchaam, als zonder de ziel ongevoelig en bewegingloos, gelijk een steen; de ziel, als zonder liet ligchaam voor de zonde onvatbaar. 1)

DE UOOS.

xxvt

Zekere koning, zijnen tuin doorwandelende, zag er roosjes, die, hoe klein zij nog waren, eene onvergelijkelijk aangename geur uitwasemden. //Zijn zij nu reeds zoo welriekend spiak de koning: //nu zij nog teeder en eerst ontloken zijn, hoe zal het dan niet wezen, wanneer zij nog wat aanwassen !quot;

1) Dit laatste is eigenlijk de tegenwerping tegen liet Godsgerigt, kei/.cr antoniki s in deu mond ge-legd, en door deze Parabel beantwoord.

-ocr page 31-

A r.OKMF.l N h INI.I,I DING.

Na eenigeu lijd bezocht de koning zijnen tuin op nieuw, in de meening, dat hij cr nu zijne roosjes veel grooter en nog welriekender vinden zou. Maar als hij er bij kwam, vond hij ze verlept en zonder geur. Toen sprak hij wrevelig: «Had ik ze slechts afgeplukt, toen ze nog teeder en groen waren, wat had ik mij nog lang in den liefelijkeu reuk kunnen verblijden!quot; — En als nu dc koning een volgend jaar weer zulke pas ontloken roosjes iu zijnen tuin zag, zeide hij tot zijne dienstknechten ; v Wacht nu niet met ze af te plukken, of ik vind ze weder verwelkt en zonder geur terug,quot;

Even zoo doet God, wanneer Hij uitstekende jeugdige menschen ziet, en vooruit weet, wat kwaads er uit groeijen zal.

Ik sluit hiermede dit gedeelte van mijn onderzoek, om er later, tot de juiste opvatting der Parabelen van den lieer, het gevolg uit te trekken. Met opzet bepaalde ik mij bij do Israëlieten, omdat een overzigt van de beeldspraak der andere oude volken ons te ver weg zou leiden. Bij Grieken en Romeinen was die beeldspraak cok meer dc studie van het sehoonc, dan van het ware en goede; of men mogt, dat er zeker nog het naast aan grenzen zou, de praktikale voorbeelden van sokkatus en de dichterlijk wijsgeerige idealen van piato met jezus' onderwijs willen vergelijken. En wat verder het Ocsten oplevert, is meer iu den phantasti-schen geest, die aan jezais' leerwijze geheel vreerad is. Om ook daarvan nog eéne proeve tc geven, wil ik hier, tot afwisseling, eene Perzische parabel bijvoegen, die te vinden is bij deslokgchamp, Falies Ivdicnncs, pag, 04.

's metische.n lkvi::-,

Een zeker man, vlugtende voor een' woedenden olifant, is iu een' put afgedaald, cu klemt zich vast aan twee takken, die er de opening van dekken, terwijl zijne voelen steun vinden in een' uitstek aan den binnenwand. Maar met schrik ziet hij, dat hij den voet gezet heeft op den kop van vier slargen, die buiten haar hol uitsteken, terwijl hij op den bodem van den put een' draak ontdekt, die, met geopenden muil, loert op het oogeublik van zijnen val. Angstig ziet hij op naar de twee takken, die hem dragen, en ziet! aan 't onderste einde daarvan zijn twee ratten, de ecu zwart en de andere wit, die zonder ophouden er aan knagen. Maar een aangenamer voorwerp leidt zijn oog af. De bijen hebben in den put bun wassen huis gebouwd. Hij begint te eten van den honig, en vindt er zooveel smaak in, dat hij den draak, de slangen en de ratten niet meer ziet. Ja! hij vergeet ze geheel, tot de krakende takken ze hem licrinneren.

Zoo is het menschelijk leven. De put is deze wereld, vol gevaar cu ellende; de slangen zijn de vier temperamenten, die slechts in hun evenwigt ons dragen, maar elk op zich zelve vergiftig en doodelijk zijn; de draak is de dood, en de honig de verleidelijke levensvreugde; de witte en zwarte rat eindelijk zijn dag en nacht, die niet ophouden, beurtelings te knagen aan onzen levensdraad.

xx\ 11

-ocr page 32-

m.gi'.meenk inleiding.

Dit zij vooreerst genoeg, om ous te brengen tot ons eigenlijk onderwerp: vJiszus' Gelijkenissen.quot; — Latere proeven van navolging bewaren wij tot, zoo de lieer wil en wij leven, geheel ons werk ten einde loopt. Nu merken wij alleen nog op, dat in de apostolische schriften geene enkele afgewerkte parabel voorkomt, ofschoon de stof daartoe er niet in ontbreekt, in beelden en allegoriën zoo wel, als in de figuurlijke of typische opvatting der oude geschiedenis. Eerst iieemas waagt het, in zijnen Pastor, den Heiland hierin van verre na te volgen. Later waren sommige kerkvaders in beeldspraak rijk, en heeft men in nieuwere tijden zelfs — met meer of min goeden uitslag — opzettelijke en afgeronde Parabelen uitgedacht, door sommigen hoog geschat, duor anderen als kunstbloemen (een' Ilias post homeium, zoo als men zegt,) verworpen.

11.

NAAM EN VORM VAN JEZUS' GELIJKENISSEN,

De eenvoudige vraag: //Wat is eene Parabel of Gelijkenis?quot; heeft talloos vele en eindeloos yerschillende antwoorden uitgelokt; zoo zelfs, dat ik niet twijfel, of, als ik ze allo kon opstellen, mijne lezers nog minder dan ooit weten zouden, wat zij er van te denken hadden. Ik deel dus hieronder slechts de voornaamste definities, die mij zijn voorgekomen, mede, 1)

1) Sermo utilis sub itlonea fiyura expressus, et in reenssu contineni apirilualem aliquam ailmnnilionem,

iiikkosïmus.

Similitudo sea compuralio , qua res uliqua ut geda el confecla apposite Jingilur el narratur, el cum alia re spiritual/: conferlur, sen ud earn significandam accommodalur. Glassius,

Similitudo a rebui communihus el oboiis desumta ad sigttificandum quicquam spiriluale el codestc, ïeelman.

Een verhaul vaa eene sake, eniic dio iu hot gemeen gebruik bekent is, als gebeurt zijnde, ten

einde, om daardoor op te bolderen ceuo sake, die verhevender en minder bekend is; door de eene met de andere te vergelijken. Vituinüa.

Oratio, quae per uarrationem Jic'am sed verae similem, a rebus ad nilao communis usum pcrtinenlibus desum-lam , vrritates minus nolas aid morales repraeseutat. Bengel.

Narratio ficla, in (pud ca , quae feci possunl et solent, ac si vcre facta sint, proponu/ilur, cl idcirco petila e vita ccmmuni. Limburg Brouwer.

Ficla quaevis narratio, for mam hisloricam nrae se ferens, quae ad ilhstrandam doctrinam, uut ad morum informalionem speclantcm, aul ad aliam quamcumque, cum Christiana religione junctam, mutuo sumitur vel er ipsa rerun nat urd, vel e communis vilae usu, al que hominum inter sese ratio nu ; ila quilen, ul ipsam mturam atque ceritatem rejerat, nee quidquam ei insil, quod per se fieH haul possil, aul oitae communis usui sl homiuum inter se rationibus sil conlrarium. Scuoltkn.

Coltalio per narratiunculum ficlam, sed cerisimile/n, serio illustrans rem sublimiorem. Ungeu,

Eene gezochte en eigenaardig gevonden overeenkomst tussebeu zaken en personen, die eene bijzondere opmerking vereisebt, om door anderen wel te worden waargenomen, doch die daarna en juist daardoor eene te levendiger werking doet. Stuart.

In ciner l'araiel wied das aus der sinaliehen irell enllehntc Hi ld von einer Wahrheil aus der über-sinuliehen Welt begleitet, und der eigentliche oder Ifortsinn der als Bil'l dienenden Oeschichte isl uur Vrager unl Üarste.l r einer übersinnlichen Lehre und Wahrheil. Ltsco,

A Parable is a comparison between earthly and heanenli/ things, by means of some well-known incidents; or by a story, the particulars of which are matters of daily experience : it is /irn «urlhly story with a hea-twig meaning.quot; Wilson,

xxvni

-ocr page 33-

at/ie11eenk inleiding.

cn vervolg mijn' eigen' weg, dien ik vooraf door enkele /.ekere merkteekeneu wil afbakenen.

Ons woord Gelijkenis (de Duitsehers zeggen Gleielniszrede) geeft ons niet veel licht. Dit alleen zien wij er uit, dat hier ecne gelijkheid of overeenkomst moet plaats hebben tusschen twee zaken. Wordt die overeenkomst opzettelijk aangewezen, dan noemt men liet eene vergelijking: moeten wij die zelve opmerken, dan spreekt men van gelijkenis. Zoo zal men //eene vergelijking makenquot; tusschen twee elkander vreemde personen, maar van het. kind, in betrekking tot zijne ouders, of ook van eene afbeelding, zeggen: //Er is gelijkenis,quot; //Er zijn trekken in, die gelijken.quot;

Nog minder zegt het (irieksehe woord Parahei, dat alleen beteekent //Nevensstelling;quot; //Hel plaatsen van iets naast iets anders,quot; waardoor de gelijkende, trekken uitkomen. 1) — Bij Grieksche en Latijnsehe schrijvers heeft het woord even zeer eene vrij onbestemde beteeke-nis, en is soms van heehl, voorbeeld of vergelijking niet te onderscheiden. 2) De Parabel was ook bij de ongewijde schrijvers geen afzonderlijk genre, scherp afgescheiden van fabel, mythe enz. Eerst door de Gelijkenissen van onzen lieer hoeft zich dit genre gevormd.

Toch bestonden er reeds Parabelen vóór jezüs, en ook later onafhankelijk van hem. Hoe werden die dan bij de Joden genoemd? En in welken zin wordt de naam Parabel, die toch dikwijlsin de Evangelieëu voorkomt, ddar gebruikt?—De oude llebreën hadden een zeer algemeen woord, dat men misschien het best met ons Hollandsche Zlnsprevk, //Een gezegde, dat een' dieperen en rijken zin heeft,quot; (niet: //dat ergens den hoofdzin van uitdrukt/') zou kunnen vergelijken. Dit woord [Maasckaal] wordt in het Oiieksch, bij afwisseling, door twee woorden terug gegeven, beide in onze Hollandsche overzetting door (lelijkenis vertaald. Het eene (ons ParaW) komt in de drie eerste Evangeliën voor, maar niet bij joiunnes , die dan ook geene eigenlijk gezegde Parabelen heeft. Het andere woord, dat eigenlijk spreuk of spreekwoord beteekent, beantwoordt meer aan het Hebreeuwsche, en wordt bij .ioiiannes, als ecne verbloemde rede, tegenover het vrij uit spreken gesteld. 3)

Tot zoo verroccnige proeven vau definities, genoeg om vaa ecuo nieuwe procfueining af te sclnikkeu. De geleerde ïrencii vergenoegt zieli dan ook met aau te wijzen, wat de Parabel oaderseheidt van de fabel, mytbe, spreuk en allegorie; ca n. kibk zegt er van; Scientific men have lahmtred todefne the parable*; hut have generally failed, hj aiming loo high. The popular notion of a parable is, that it is a fictitious narrative, illustrating a reliyious prinriple.

1) Uaoenbach onderscheidt nuqaSoXtj van iTvlu(lokogt;gt; daardoor, dat het symbool, naar de oorsproa-kelijkc beteekeais van het woord , beeld ea zaak in eens te zameu vat, terwijl de parabel het ecne nevens het andere stelt. Zie zijne Redevoering over de Parabelen van jezus, inliet Bijblad tot de Kerkelijke Courant, 1857 , No. 43—44.

2) Cicero noemt de parabel collatio , senega imago, quintili \nus siniilitudo. Aristotelbs onderscheidde reeds , onder de verdichte voorbeelden, de fabel en de parabel. In deze laatste, zegt bij, wordt op Sokratische wijze eene vermaning door een ander mogelijk geval opgehelderd ; b. v.: «Overlieden met het lot te kiezen, is even eeas , als wanneer men tot worstelaars niet koos , die vechten konden , maar die het lot daartoe aanwees; of als men uit de schepelingen aan het roer zette, op wie het lot vallen zou.quot; — Zie do geheele plaats en meer andere bij sciiolten.

3) Het woord rtuqoijiin, dat nog het meest met overeenkomt, wordt alleen gevonden Joh. X;0 (de Goede Herder), XVI : 2) (de Moedervreuyd ?) en XV1; 29. — Later ook nog van het spreekwoord: De hond is wedergekeerd lot lijn eigen uitbruaksel, cn do getcasschene zeug tot de wenteling in het slijk, 2 /Wr. II: 22 (vergl. Spr. XXVI: II).—Vergelijk over het O. T. eu de Grieksche Vertaling daarvan , scholten , de Parabolis J. 0. pag. 10 sqq.

xxix

IV

-ocr page 34-

Al.OKMKKNli IM.KIDIMi.

Maar ook het woord parabel wordt door mattheüs , markus en lukas in zeer ruimen zin gebruikt, zelfs van dc paradox of wonderspreuk. Opmerkelijk is echter, dat bij matthküs aan nagenoeg al die voorstellingen van liet Koningrijk der hemelen, die ook wij Gelijkenissen noemen in den striktsteu zin van het woord, de naam van Parabel gegeven wordt. Ik geef hieronder eene lijst der beelden , bij de drie eerste Evangelisten uitdrukkelijk zoo genoemd. 1)

En zoo zijn wij nog weinig verder, dan in den beginne. Dit alleen weten wij zeker.

De Israëlitische wijze, die in spreuken schreef of sprak, gebruikte woorden en beelden, die zich door hun' diepen zin onderscheidden van de eigenlijke rede, zoodat zij dikwijls niet werden verstaan , althans niet, dan nadat men daartoe was ingewijd. Deze //spreuken en beeldenquot; waren soms alleen korte kernspreuken; soms vergelijkingen en allegorieën; soms ook fabelen, of wel eigenlijke Parabels, Hierbij vergete men echter niet, dat, toen de juiste bepaling van dit laatste woord gezocht werd , dc zaak zelve reeds lang bestond; even als boomen en bosschen reeds eeuwen heugden, voor het iemand in dc gedachte kwam, te vragen: wat een boom is. Deze vragen toch, hoe eenvoudig zij ook schijnen, zijn in den regel hoogst moeijelijk te beantwoorden, Dc natuur werkt steeds voort , in eindelooze verscheidenheid, en zachte, bijna onmerkbare overgangen. Zij vraagt niet, of wij menschen eene polyp dier of plant zullen noemen. Even zoo is het ook met de Parabelen gelegen. Ware de naauwkeurige definitie vooraf gegaan, veel zou gecne Gelijkenis genoemd zijn, of (en minste naauwkcuriger in den vorm gebragt, dien wij bij voorbeeld in den Vorst der Gelijkenissen, de Zaaijer, bewonderen.

Oordeelcn wij naar deze en de meeste andere bij mattheüs , dan zijn het altijd verhalen, die een' dieperen zin hebben, het beeld een tegenbeeld, zonder dat dit laatste, als bij eene rcrgehjkimj, duidelijk wordt aangewezen. Zoo wordt de Gelijkenis een doorloopend zinnebeeld, «aar handeling en leven in is; en voor zoo veel de uitleg er niet bij te lezen staat, boven-

1) De syuopliei noemen Parabel de zeven algemceue beelden van hot Godsrijk, Malth. XIII; ook, blijkens vs, 53, die van «den Schriftgeleerde in het koningrijk der hemelen onderwezen.quot; (Vgl. Mark. I V ; 2 en hd-, VIII; 4, 9. Ook liet Opschietend Zaad bij makkus ?) Verder de Jioose Landtieden {Ml. XXI: 33; 3/. XII: 1; 1.XX; 9), de Twee ongelijke Broeders (en den Verworpen Hoeksteen ? Ml, XXI: 45 • J,uk, XX : 19), Ac Koninklijke Bruiloft {Multh. XXII :I), den Uitbotlenden Vjgehoom {Ml. XXIV: 32; M. XIII : 28 ; X. XXI : 29); het. Verdeelde Koningrijk en liet Hui* des Sterken {Mark. III: 23) ; het Kleed en de Wijnzakken {luk. V : 30), den Blinden Leidsman (/,. VI : 39), den Rijken Dwaas {I,. XII : 1G), de Wakende Dienstknechten (en den Dief in den nacht ? I. XII : 41), den Onrruehlharen Vijgeboom (/,. XIII: 0), den Vcorzigligen Gast {1. XIV : 7} , de drie beelden van het Verlorene {L. XV : 3) , den iiegter en de Weduwe (£. XVIII : 1), den Parizeer en den Tollenaar {L. XVIII; 9), de Ponden. {1, XIX: 11.)

Eindelijk zijn nog Parabel genoemd de paradox, van hetgeen den mond in- en uilgaal {Mallh. XV ; 15 ; /)/, VIL ; 17), en de s p r e uk (zoo hebben onze vertalers, Luk. IV : 23) : Medicijnmeester , genees ai zeiven 1

Soms vinden wij liet enkelvoud, waar meer beelden voorkomen {ÏAik. XII ; 41 ; XV : 3), of het meervond, waar maar eene enkele Gelijkenis ons is bewaard. (Mallh. XXII: I; Mark. XII; 1.)

Verder is de doorgaande formule : XuXsir, difidnxet v, tlfeiv è.v na^a^oluii, of ook nannnamp;évai naij(if!oli'tr. Waar bet uitleggen wordt gemeend , isliet: (pQaamp;iv naQu^o).^. Dc b e d o e 1 i n g wordt door einsïv tkjo; («ergens eene Gelijkenis op zeggenquot;) uitgedrukt; ook wel door; tv naqupollfj nnnjofidklLiiii'.

Buiten de Evangelieën wordt rtnoaSo).'] alleen in den brief aan de Hebreen gebruikt van eene ty pe (Ilehr. IX : 9) of overeenkomst («als't ware,quot; »bij manier van spreken,quot; Heir. XI; 19),

XXX

-ocr page 35-

AI.GEM KEN 1! INLEIDINO.

dien ook een raadsel. Maar 't genoegen van te raden, is hier geen hoofddoel. Het gewone raadsel is als de bloem, die verwelkt, zoo dra zij geplukt is; de Gelijkenis als do vrucht in een' harden bast, of liever nog eene edele ziel in een schoon ligchaam.

De handeling, die in de Gelijkenis wordt uitgedrukt, gaat nooit de perken der mogelijkheid te buiten, waaraan de fabel, gelijk wij gezien hebben, zich niet stoort. Sprekende dieren en planten, als eene bijtende sarcasme op de dwaasheid en ijdelheid van den mensch, schetst de Heiland nooit, al zou bij voorbeeld de //Wolfin eene schaapsvachtquot; er wel de stóf toe opleveren. Enkele malen slechts gebruikt bij de hypcrhole, of //overdrijving boven het natuurlijkequot;, die juist daarom geene eigenlijke Gelijkenis zijn kan. Van dien aard zijn//de ingezwol-gen kemel,quot; //dekameel vóór het oog van een' naald en even eens //de splinter en de balk,quot; die wij slechts uit oude gewoonte en in den ruimsten zin onder de Parabelen mede tellen.

Terder moet men de eigenlijke Parabel nog onderscheiden van de Allegorie, die niet anders dan eene voortgezette vergelijking is, waarbij telkens het eigenlijke en oneigenlijke elkander afwisselen, en dus de ncvenssleUivg niet streng wordt vol gehouden. Wij zagen dit reeds bij i zeciiiki. en anderen. De zinnebeeldige voorstellingen in 't Evangelie van johann'i,-zijn doorgaans in dien vorm, en ontwikkelen zich nooit tot eene zuivere Gelijkenis. Deze laatste toch kenmerkt zich daardoor, dat, waar zij goed volgehouden is, zij haar oogmerk voor den onnadenkenden niet verraadt. He Gelijkenis van de Tarwe en het onkruid (het Onkruid des akJeen) zou in een //Handboek voor den Landbouwquot; kunnen staan, en die van den Barmhartig en Samaritaan in eene Geschiedenis van Joden en Samaritanen.

Eindelijk is er nog een belangrijk verschil tusschen alle vroegere Parabelen, en die van Jezus. Al wat daarnaar zweemde in het Oude. Verbond, had een voorbijgaand doel. Dit bereikt zijnde, behoort het beeld tot de geschiedenis. De schoon e Parabel van nat kan , bij voorbeeld, heeft geene beteekenis buiten de geschiedenis van u.vvin. Xu is het wel waai, dat ook ji-./.us' Gelijkenissen dikwijls eene bepaalde aanleiding luidden, en even dikwijls eene oogenblikkelijke bedoeling. Dit is wel eens al te veel uit het oog verloren. Maar zij hebben toch ook en bovenal eeneu algemeen religieusen inhoud, zoodat dan ook de christelijke godsdienst de eenigc is, die in Parabelen wordt voort geplant. En behoorden de beelden in de eerste plaats onder eene andere luchtstreek, in een' anderen tijd en bij een ander volk tehuis; het algemeen menschelijkc leeft er zoo geheel in, dat wij geene betere beelden uit onze omgeving er zouden kunnen in plaats stellen. Het is de natuur en liet leren beide, waarin Jezus ons de hieroghplien der gewijde, goddelijke taal leert verslaan. Gelijk de fabel van het dierlijk instinkt tot menschelijk verstand opleidt, zoo voert ons de Parabel telkens op van het dagelijksche tot het hoogere, van het zigtbare tot het onzigtbare, van het bekende tot het geheimzinnig onbekende:— met één woord van het menschel ij ke tot het goddelijke.— «Ta! wij kunnen zeggen, dat jezxjs zijne Gelijkenissen minder uitgevonden heeft, als sieraden of ophelderingen zijner rede, dan wel dat hij ze vond en opmerkte, als in de natuur der dingen gegrond; als de oorspronkelijke harmonie tusschen eene zigtbare en onzigtbare, zinnelijke en geestelijke wereld: 1) liet //zien door den metaalspiegel der ouden

1) Die ausere Nalur isl Abdruk der innern Nutur; der iunere Mensch wird durch die Stufvn durchtjihen ,

IV*

X XXT

-ocr page 36-

algiaieune inleiding.

in een raadselachtig beeld.quot; (1 Kor, XIII; 12.) Eu indien ik eene der ontelbare definities voor goed moest aannemen, het zou de kortste van alle zijn, die van een' der nieuwste Engelsche uitleggers: '/De Parabel is eene aardsche historie, met eene hemelsche bedoeling.quot;

Maar allen, die liet wezen der Parabel hebben zoeken te beschrijven, stuitten ten laatste op eene bijzondere soort, die lukas eigen is, en die van buk pai.m niet tconregt noemt: //Gelijkenissen in den trant van leerzame Verhalen.quot; — In de Gelijkenissen bij mattheüs , waarvan ook uikas en maukvs er vele met hem gemeen hebben, (de laatste heeft er slechts ééne kleine, die hem alleen eigen is: 't van zelf Opschietend Zaad;) —in al deze Gelijkenissen valt het zinneherhluje duidelijk in het oog , en het is soms door jezüs zeiven tot in de kleinste bijzonderheden aangewezen. Maar in de Gelijkenissen, die luk as uitsluitend eigen zijn, is dit zooniet. Ze zijn meer in den trant van gewone zedelijke verhalen; en ook waar zij —zoo als in den Verloren.' Zoon — de handelwijze der Godheid en onze roeping in menschelijke beeldspraak schetsen, is toch aan die beelden zelve, als een voorbeeld voor ons en niet enkel ecu zinneleeld, meer zorg besteed. Voor het oogenblik zij het genoeg, dit aan te wijzen. Bij de regelen tot verklaring der Gelijkenissen, en nader bij de behandeling dier beelden zelve in ons Tweede Deel, komen wij er op terug ; terwijl ik aan het einde van 't ge-heele werk er de slotsom, wat de vergelijking, den oorsprong en het doel der Evangelieën betreft , uit hoop op te maken.

x\x11

l it de omstandige beantwoording der vraag: //Wat is eene Gelijkenis ?'' zal de aandachtige lezer kunnen afleiden, dat eene tweede vraag: //Hoe vele Gelijkenissen zijn er?quot; geheel niet te beantwoorden is. De Heiland zet zich niet met opzet neder, om ons eene afgewerkte Gelijkenis te leveren. Aan sommige zijner beelden ontbreekt daartoe de laatste hand. Indien ik enkel eene Verzameling geven wilde, ik zou er geene zulke vergelijkingen, spreuken of vragen in hebben opgenomen, die alleen de bouwstof eener Parabel bevatten. Reeds vroeger gaf ik te kennen, wat mij daartoe bewoog, Toch zou ik sommige opnemen (b. v. de Onreine Geest), die anderen niet mede tellen , en weg laten (b. v. Splinter en Balk), die ouder de Parabelen burgerregt verkregen hebben. Maar ook hierover zullen wij , na de behandeling der bijzondere Gelijkenissen, waarna ik als aanhangsel de Lijst van onderscheidene uitleggers geven wilde, beter kunnen oordeelen. Ku wil ik alleen nog eene kleine proeve geven, hoe door eene enkele verandering van vorm, de eenvoudige Spreuk tot eene Vergelijking, Allegorie of Parabel kan worden uitgewerkt; — ook wel tot eene fabel, maar dan is het eene andere spreuk, omdat de fabel niet op den zelfden wortel groeit.

icodurch der Aeussere durchgehen must, Ewald.—• Die betceiscmle Kraft der Paru/jel liegt ihrrin , dasc der Urheher des Reich des Geistes auch der Vrheber des lieie/n der Naiur ist; nnd beide licichc entfalten sich iiaeiï, denselben Geselzen. Deshalb si/id die Gleiehnisse, die der lirluser aus dem lleiche der Nutur entlehnt, nicht bloiz Gleiehnisse, die mr Ferdeutliehung dienen; es sind innere Analogieën, nnd die Natur ist tinXeugnisz fiir das IMch des Geistes. Thoi.iCK. Het gaat echter 1c ver, wanneer hij en anderen zicli op den regel dei-latere Joodsehe geleerden beroepen, waardoor dezen in den doolhof der Kabbalistiek zijn verdwaald: »Er is niets op aarde, wat niet eerst (liet oorspronkelijke idé.e, zoo als b. v. liet beeld van den tabernakel, dat mozes op den berg zag,) was iu den hemel.quot; — Eene breedvoerige uitweiding hierover, maar niet geheel vrij van donkere mystiek , geeft tkencii in zijne Inleiding.

-ocr page 37-

algemetne 1n1.ë10iks.

\xx1ii

SPREUK.

de heudell kknt zijne schapen, en zij kennen hem. vergelijking, allegouie, parabel.

Zoo als de herder zijne scliapeu kent en lief heeft, eu zij ook hem kennen en volgen , zoo is dc Heiland vriend en voorganger van al zijne geloovigen, en gevoelen zij zich ten naauwslp aan hem en zijn woord verbonden.

Jezus is de goede Herder. Hij kent zijne schapen en stelt voor hen zijn leven, ook als de wolf ze aanvalt eu de roover inbreekt. Eu die zijne stem hooren eu hem geloovig volgen , waar hij voor hen uitgaat, ze zullen als zijne sehapeu erkend, eu eens van de bokken gescheiden worden.

Eeu vreemdeling kwam bij cone schaapskooi en vroeg; //Wie is de herder?quot; »Ik ben het,quot; zeide een man, maar de schapen vloden voor hem; want hij was een roover, en slagtte, die hij grijpen kon. - //Ik beu bet!quot; riep een ander, maar de schapen toonden geene kennis aan hem, en toen de wolf kwam, vlood hij weg. Hij was de huurling slechts. — Maar toen kwam een derde, en stelde zich aan het hoofd der kudde, en allen volgden hem van zelf, en hij ging hun voor, en zocht het verlorene op, en waagde zelfs voor heu zijn leven. Eu dc vreemdeling zeide; «Deze moet wel do herder zijn Iquot;


iSTa het gezegde, heb ik weinig meer over den voiut van jezus' Gelijkenissen aan te merken ; vooral omdat ik alles, wat nog nader onderzoek vereiseht, tot de slotsom van geheel mijn werk wilde overlaten.

Zoo veel zal ieder opmerkzaam lezer nu reeds gezien hebben, dat wij onmogelijk, noch naar den naam, noch naar de strengste vereischtcn van de Parabel als aesthelischen kunstvorm, het getal der Gelijkenissen kunnen bepalen. 1) Van de eenvoudige Spreuk tot de geheel afgewerkte Gelijkenis, loopen de soorten zoo ongemerkt in elkander, als dit ook in dc natuur zelve, bij de onderscheidene soorten eu geslachten {genera , species, varidates) . en zelfs bij den onmerkbaren overgang van dc Icvenlooze natuur tot planten en dierenrijk, plaats heeft. Bij al wat natuurlijk is, zijn onze indeclingcn slechts kunstmatige hulpmiddelen voor ons begrip en geheugen. Wij maken ons vakken, waarin wij alles verdeelen, om het gemakkelijker te overzien; maar dc vrije natuur past er niet zoo juist in. Eu daardoor is de definitie: //quot;Wat is dit?quot; eu //Wat is dat?quot; even moeijelijk, als het gemakkelijk is, den hoofdvorm of de type te noemen, die ons helder voor oogen staat.

Dal bij voorbeeld, om tot ons onderwerp terug tc kceren, de Zaaijereene Parabel is,

1) Zonderling is het onderscheid, dat de geleerde kerkvader origenes maakt, als hij (op iVa////,XllI) de beelden van den Schnt in lt;1eti akhr, de 7'nrrl en het 1'mimet, geene Gelijkenissen noemt, maar Vergel ij kingen (oi naQu(ioliai n/U' ouoiuiaeii} , omdat er alleen staat, dat jezus tel de schare niet anders dan in Gelijkenissen sprak, en deze drie zinnebeelden aan huis tot dc 'tiuip'h» zijn uitgesproken. Ret onderscheid bepaalt hij dus; quot;Eoixev /, /' lt;/ ou o i ous l , eivai yertxtj, (Jfi ;iu /. /( cidixy. Hij schijnt, bij deze geheele ondcrsehciding , niet gelette hebben op vs. 53; Als jezus at deze Gelijke-nissen geëindigd had enz. Ook het bijbelsch spraakgebruik pleit tegen zijne opvatting. Wel komt het woord óuoiwat,- inde Evangelieën niet voor; maar het werkwoord ófioioi'y , wordt geheel met vr naqafio).!, naqaftulksi v gelijk gesteld , Mark. IV : 30 en elders.

-ocr page 38-

algemeene inleiding.

en een model voor alle eigenlijke Parabelen, stond reeds lang vast, eer men al de verschillende bepalingen van het wezen en den vorm eener Gelijkenis had uitgevonden. De aclie, die in 't verhaal is, beweegt zich in 't mensehelijk leven en de natuur beide; al de trekken behooreu aan het beeld, zonder dat het afgebeelde er door heen schemert, de hoogere bedoeling blijft ook voor de discipelen een raadsel, terwijl het verhaal zelf door ieder begrepen wordt; en de verklaring doet het verhaalde als een volkomen zinnebeeld kennen , waarbij de gelijkenis tot in de kleinste trekken is voort gezet, zonder dat er iets tot enkel sieraad is bij gevoegd, zelfs niet de vogelen des hemels of de brandende zon.

Eeeds eenigzins meer schemert de eigenlijke beteekenis door in die Gelijkenissen, waarbij het punt van vergelijking vooraf wordt opgegeven, doorgaans als hel Koningrijk der hemelen, eene enkele maal ook als dit geslachte. Over het eerste zullen wij straks nader spreken, liet laatste vindt plaats bij de Eigenzinnige Kinderen. In al deze Parabelen is het eerste woord van het raadsel gegeven: de punten van vergelijking moeten verder gezocht worden, het zij in de hoofdzaak alleen, of ook in de bijzondere trekken. Deze soort van Gelijkenissen wordt soms ingeleid met eene vraag, geschikt om de aandacht der toehoorders te spannen: n Waarmede zal ik het Koningrijk der hemden, Waarmede dit geslachte vergelijken?quot;

Anders is het gesteld met die verhalen bij luk as, die ook wel een goed gesloten geheel vormen , maar waarbij het zinnebeeldige niet zoo zeker is, of ten minste alleen tot één hoofdpunt bepaald. Wij zullen later zien, op welke gronden deze onderstelling rust; en wijzen nu slechts voorloopig op den Rijken dwaas, Lazarus, Farizeër en Tollenaar en Samaritaan, als volstrekt niet zinnebeeldig, maar geheel karakter-schildering, eu op deu Verloren Zoon, lieg ter en Weduwe enz. als alleen inliet hoofddenkbeeld voor overdragtelijke opvatting vatbaar.

Verder gaat bij sommige Gelijkenissen een geregeld verhaal, waarin duidelijk eene hoogere bedoeling ligt opgesloten, vooraf, maar is het slot, waarop liet eigenlijk aankomt, verzwegen , en wordt dus aan het gezond verstand eu zedelijk godsdienstig gevoel der hoorders overgelaten, dit aan te vullen. Zoo is het, aan den maaltijd met de zondares, tot den gastheer: //Simon! ik heb u wat te zeggen en, ua de korte schets der Twee Schuldenaars; // ITie van dezen zal hem meer lief hebben?quot;—Na het aandoenlijk verhaal van den barmhartujen Samaritaan, vraagt do Heer aan den wetgeleerde: 1/11 ie dan van deze drie dunkt n de naaste geweest te zijn van den man, die onder de moordenaars gevallen was ?quot; — Eu aan het slot van de Parabel der JJuoze Landlieden, moet Jeruzalem zijn eigen oordeel uitspreken op de vraag: u Wat zal. nu de Heer van den wijuherg doen?quot; — Dit vragen en antwoorden ligt geheel in de leerwijze der Rabbijnen, l'.n niet enkel der llabbijuen en van hunne voorgangers , de Schriftgeleerden van jeziis' tijd, maar reeds der laatste Profeten, die aan de grens staan van profetie en sehriflgeleerdheid. 11 aogai (II ; II—10), bij voorbeeld, legt den priesters twee vragen voor: //Of het heilige, dat iemand draagt in de slip van zijn kleed, dat gene, wat het aanraakt, heiligt; en of de onreine ook 't geen hij aanroert , onrein maakt.quot; Het eerste moesten zij, naar de wet, ontkennen, het laatste toestemmen. En hierop grondt nu de Profeet zijne be-strafling. Ook hier is de vraag het keerpunt der gelijkenis , tusschen éenen man en geheel een volk. Natuurlijk, dat men zulk eene vraag niet deed, zonder — even als sok rates naar zijne leerwijze'—vooraf zeker te zijn, dat het antwoord redelijkerwijze niet anders wezen kon.

^XXIV

-ocr page 39-

algemkkxe im.kiding.

Een' anderen vorm treffen wij aan in die beelden, die niet zuiver en op zich zelve afgewerkt zijn, niet 't beeld geheel afgescheiden van het geen er door afgebeeld wordt; of wel, de beeldspraak in den vorm van eene vraag of een antwoord, eene redenering of vergelijking , als in 't voorbij gaan daar heen geworpen. Zoo is, bij voorbeeld, de voorstelling van den Torenbouw en Oorlog en die der Eigmzimige Kinderen, die eene kleine omzetting van den zin zouden uoodig hebben , om een geregeld verhaal te worden. Vooral is de vragende vorm, die zich steeds op het gezond verstand der hoorders beroept, zeer gewoon, zoodat minstens een twaalftal der Gelijkenissen,—inden ruimen zin, waarin wij dit woord opnemen , — in dien vorm zijn vervat.

En hier treffen wij nu den onmerkbaren overgang aan van de Varahel tot cene eenvoudige vergelijking of eene spreuk, gelijk wij er enkele malen, als voor ons onmisbare schakels in de reeks van 's lieer en beeldspraak, mede hebben opgenomen. De eenvoudigste spreuk kan echter zeer raadselachtig in hare eigenlijke bedoeling zijn, daar de zelfde opmerking uit het dagelijksch leven (b. v. vgieren op ieder slagveldquot;) zeer verschillend kan worden toegepast.

Iets anders evenwel is nog de wondersprenlc of paradox, waarvan de lieer zich dikwijls bediende, en die juist daardoor de aandacht trekt , omdat zij zich zelve schijnt tegen te spreken. Zoo, om maar enkele der meest bekende te noemen : Eersten zullen laatslcnzjn; — Wie de meest' wezen wil, zij de minste; —Zalig die treuren! en vele andere. Wij zijn niet gewoon, deze of dergelijke gezegden Parabelen te noemen, en zij hebben daar ook, naar onze voorstelling van het woord, niets van. Wij zagen evenwel, reeds vroeger, dat de discipelen jezus' wonderspreukig gezegde: Niet wat den mond ingaat, verontreinigt den menseh , maar wat daar uitgaat, zóó noemden, in den zin van het bekende Hebreeuwsche woord, zoodat Parabel hier eenvoudig beteckent //eene verbloemde rede;quot;—waarbij men vooral niet vergeten moet, dat de discipelen met hunnen Meester wel geen Grieksch zullen gesproken hebben, en dus de vertaling door Parabel is van den Evangelist.

Over de hyperbool eindelijk, die boven het natuurlijke gaat, hebben wij reeds gesproken. Hoe geliefd zulk eene phantastische voorstelling den Oosterlingen was, jezus gebruikte ze slechts eene enkele maal, en dan misschien alleen nog als reeds geijkte volksspreckwoorden.

Maar reeds genoeg; en voor sommigen meer dan genoeg misschien, over naam en vorm. Toch was ook dit noodig, om over oogmerk, inhoud en beteekenis der Parabelen met grond te kunnen spreken.

Ill,

OOGMERK EN HOOFDINHOUD VAN JEZUS' GELIJKENISSEN. HET KONINGRIJK DER HEMELEN.

I/Waarom spreekt gj tot hen in gelijkenissen?quot; vroegen eens jezus' discipelen. Die zelfde vraag wordt nog dikwijls gedaan, en zeer verschillend beantwoord. Daarbij vervalt men zelfs

xxxv

-ocr page 40-

aloemeene inleiding.

doorgaans iu zekere tegenspraak, waaraan men niet gemakkelijk zich weder kan ontworstelen. Het heugt mij nog uit jeugdigen leeftijd, dat Vader egkung—een autoriteit inde kerk van die dagen! — mij eerst op weg bnigt met te zeggen , dat jezus veel gebruik maakte van Gelijkenissen , //om zijn onderwijs nader op te helderen en dieper in te prenten.quot; Maar daarna bragt hij mij weder van den weg af door er bij te voegen: //Dit was niet altijd jezus' oogmerk, als hij iu Gelijkenissen sprak; want niet zelden gebruikte hij die ook, om eenige waarheden meer bedekt voor te stellen.quot; En nu ik dit onderwerp nog eens opzettelijk ging navorsehen, en er vele schrijvers op nalas, vond ik dat deze tegenspraak, door baco reeds opgemerkt, 1) bij alle uitleggers der Gelijkenissen meer of min wordt terug gevonden; al verbergt zij zich soms onder de rbetorische figuur van //een'nevelsluijer, die voor het scherpziend oog het licht der zon doorlaat.quot; 2) —Verduisteren en ophelderen, bekend maken en te gelijk bedekken; — het heeft altijd iets van eene verklaring, die men metdeeene hand schrijft en met de andere weder uitwischt.

Nemen wij onze toevlugt nog eens tot de vraag der discipelen, die jezus niet onbeantwoord liet. Om hot hooge belang der zaak voor ons tegenwoordig onderzoek, wil ik beginnen met de geheele plaats uit te schrijven. Zij volgt op de Gelijkenis van den Zaajer.

En de discipelen, tol jezus komende, zeiden lot hem ; // Waarom spreekt gij tol hen door gelijkenissen ?quot; En hij antwoordende, zeide lot hen ; n Omdat hiel u gegeven is, de verborgenheden van het koningrijk der hemelen te welen, maar dien is't niet gegeven. Want wie hieeft, dien zal gegeven worden, en hij t zal overvloedig hiehhen; maar ivie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. Daarom spreek ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien , en hoorende niet hooren, noch ook verslaan. En in hen ivordl de profetie van jesa ja vervidd, die zegt: vMet hel gehoor zult gij hooren, en geenszins verstaan ; en ziende zult gij zien, en geenszins lemerken. Want het hart dezes volks is dik geworden; en zij heihen met de ooren zwaarlijk gehoord, en hunne oogen hebben zij toegedaan ; opdat zij niet te eeniger lijd met de oogen zouden zien, en melde ooren hooren, en met het harte verslaan, en zich hekeeren, en Ik hen geneze,quot; Doch uwe oogen zijn zalig, omdat zij zien, en nwe ooren, omdat zij hooren. Want voorwaar zegge ik u, dat vele profeten en regtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen, die gij ziet, en hebben ze niet gezien, en te hooren de dingen, die gij hoort, en hebben ze niet gehoord.quot; {Matth. XIII : 10—17.)

Heide andere Evangelisten (want joiiannes komt hier niet in aanmerking) hebben de vraag niet, ten minste niet deze vraag, en het antwoord verkort; maar met een klein en toch

]) Duplex upud homines reperlus est atque increbuil parubolarum usus, atque, quod mag is mitum sit, ad contraria a'lhibelur, Faciunl enimparabotae ad insolucrum et velum, faciunt eliam ad tumen et itlustrutio-ucm. Baco, de Sapientia Veterum.

2) BeU'i' Lisco: So ist es cine mertcwiirdige Eigenthundichkeit der Parahei, dasz sic beid s zugleich ist : E?itlüillung und Ver huil ung der iVahrheit. Ent hut lung, weit der Schleier so darchüchtig ist, dasz das a uier ihm Verborgene tcohl ertcaunt werden kann; Ver hult ung, mil, teer nur auf das Gewand und die Schale sieht, den virborgenen Kern nicht erblickt, ihn aber doch mil der tSchale zugleich aufnimmt , so dasz er vielleicht sjiater noch seiner geniessen kann.

xxxvi

-ocr page 41-

AI.OEMKKNE INt.KIDlSO.

niet onbelangrijk verschil. Want bij mattheüs spreekt de Heer in Parabelen, omdat zij ziende niet zien , cn hooremie niet hooren noch verstaan ; maar bij .markus en t.ukas wordt het jezus' oogmerk: hij wil niet, dat zij bem verstaan. Tot hen, die huilen zijn, komt (eigenlijk //hun gescbiedtquot;) alles in geljkenissen, opdat zj ziende zien, en niet doorzien, 1) en hoorende hooren en niet verstaan; opdat zij niet to eeniger tijd zich beheeren en hnn de zonden vergeven worden. Zoo I leeft markus (IV: 12); bij luk as (VUT : 10) vindn wij de laatste cn hardste woorden niet. Toch worden zij ook Jen. VI; 9,10 gevonden, waar den Profeet bij zijne roeping wordt opgedragen, //dat hij 't volk moet laten zien en hooren, zonder dat zij bemerken of verstaan; hun hart verstokken, hunne ooren zwaar maken en

hunne oogcu toedekken, opdat zij zich niet bckeeren.quot;---De zaak wordt ons hoe langs

zoo duisterder. En toch gaat er uit die duisternis zelve een licht op. Want //het harte te verstokken en zelfs //ooren en oogen van zijn volk te sluiten,quot; ging boven de magt van den Profeet. Er moet dus, naar den aard van eene sterk gekleurde Oostersche schilderij, iets anders mede bedoeld worden. //Openbaar dit volk mijn woord, maar verwonder u niet, als het juist eene tegenovergestelde uitwerking beeft; als het is, of gij gekomen waart om te verharden, in plaats van te bckeeren. Zoo is de aard van dit volk! Zij booren, maar verstaan niet; zij zien, en merken niet op.quot; Markus cn i.ukas hebben dus de letter aangehaald, en matthbüs den zin. Jezus had dc zelfde geaardheid opgemerkt bij zijne tijden landgenooten, niet ongenegen om iets vreemds te zien en iets nieuws te booren, maar volstrekt niet met liet oogmerk, om er iets van op te nemen in hun eigen zedelijk en godsdienstig leven, dat door vooroordeclen werd beheerscht en door zelfgenoegzaamheid vast gesloten. En van daar, dat jezus aan het slot van de voorafgegane Gelijkenis, naar al de drie Evangelisten, zeidc: i/l)ie ooren heefl, [om te hooren, m. i,.) hooreiquot; Dc lieer zegt dit aan het slot, en niet aan liet begin; er was dus nog meer in te hooren, dan de vlugtige klank, en meer in te zien , dan de zinnelijke voorstelling.

Terug keerende tot jezus' oogmerk met zijn parabolisch onderwijs, zoo zou het naar deze plaats den schijn kunnen hebben, als of hij den weg wilde inslaan der oudste Egyptische en Grieksche wijzen, die eene volkslecr hadden voor het algemeen, zinnebeeldig cn voorzigtig, en eene hoogere kennis voor de ingewijden, in hunne verborgenheden, 't Komt mij zelfs voor, dat jezus zijne spreekwijze ontleent aan dezen toestand der wetenschap in de oude wereld. 2) Toch had mozes er zich reeds op beroepen, dat het woord van Cod niet boog in den hemel was, of ver over zee, of diep in den afgrond, zoodat men verlegen zou moeten vragen: //Wie zal't ons halen ?quot; maar nabij, in hunnen monden hun bart. En jezus

1) Markijs beeft ook hier bot volledigst ; quot;va (t^ènovtes fihénmniv xnX iiJioair. Beide ilezo woor-deu st^an met elkander bijna in dc wlfue betrekking als ons kijken eu zien. Men kan ergens naar kijken, zonder bet goed te zien ; ofschoon bet eerste dan loch altijd nog den goeden wil, dc opmerkzaamheid en 't fixeren der oogen uitdrukt.

2) Jezus onderscheidt, bij makkus, zijne discipelen van „die huilen zijnquot; (oi tfo»), met 't zelfde woord, waaraan men 't verschil van eroterische en esoterische, of openbare en geheime leer ontleende. (lukas beeft; de overigen, maitheüs alleen hu/i of die.) Eu wat zijne discipelen gegeven was te verstaan, wordt het mysterie of de mijsterieënxan het Godsrijk genoemd, met het geijkte woord voor alle godsdienstige verborgenheden, aan een geheimzinnig murmelen of prevelen ontleend.

xxxvn

v

-ocr page 42-

ini.i.i ding,

XXXVIII

ALGKMKIvNF.

laat zich nog sterker uit, waar liij zijnen discipelen beveelt: let licht niet onder de korenmaat te zetten , maar op den luchter, en ra n de platte daken of te prediken, vat hij hvn had in V oor gefluisterd.

Maar dit laatste doet ons toch ook weder zien, dat de Heer, voorziytig ah de slangen, niet hegon met ai,les als op de daken te prediken. Hij bragt verborgenheden aan het liebt. Niet, zoo nis men dikwijls bij dit woord denkt, //waarbeden, die het iiicnscbelijk begrip te boven gaan,quot; maar eenvoudig wdingen, die tot nu toe verborgen waren,quot; en die thans werden geopen-laard, bet bedeksel cr af geligt.. 1) Maar die openbaring geschiedt, naar zij 't hooren kunnen. [Mark. TV: 33.) Zij is daarbij in een kleed gehuld, dat haar aanbeveelt. Want zoolang de mensoli niet zelf door de waarheid wordt gekwetst, is hij van nature geneigd, haar aan te nemen, of althans haar regt te erkennen; terwijl bovendien in zaken van 't dagelijksch leven de meeste menschen juister opvatten en beter oordeelen, dan in't geen het booger, zedelijk en godsdienstig leven aangaat ; wat jezüs later uitdrukte met de spreuk : De kinderen dezer wereld zijn verstandiger dan de kinderen des lichts in hun geslachte. {Luh. XVI ; 8.)

Nemen wij de eerste, eigenlijke Parabel tot voorbeeld ; //Het cenig ooilamquot; van den profeet naïiian'. Pc Godsman had wel tot den schuldigen koning kunnen gaan met eene opene bestraffing; maar hij kende het levendig en opbruisend karakter van uavid, nog prikkelbaarder door bet gemis van een goed geweten. Als welligt, reeds bij het begin van nathans rede, des kouings wrevel zieh verheft, zal het zijn een //hoorende hooren en niet verstaan en het is onbegrijpelijk, hoe inoeijelijk clan zelfs de eenvoudigste waarheid ingang vindt. Maar davidbeeft een vlug natuurlijk oordeel en een goed hart; met armen en ougclukkigen is hij door eigen lotgeval verbonden, en wat onedel en lang is, wekt zijne verontwaardiging. Wel nu, de Profeet doet niet anders, dan voor een oogenblik davids wandaad af te scheiden va u zijn' persoon, hem zijn eigenbeeld te doen aanschouwen buiten zich zeiven; en hij beeft den zondaar gewonnen, gered: want door het enkele: uDie man zijl gij!quot; is hem nu de volle waarheid op eens geopenbaard.

Tets dergelijks zien wij hier. Jezüs heeft aan het licht te brengen, wat tegen de volksvooroordelen indruisebt en diep in het geweten grijpt ; wat daarbij zoo ver verbeven is boven bet zedelijk en verstandelijk peil van zijne land- en volksgenooten, dat het bun als eene gruwelijke ketterij zal in de ooren klinken. Dit bedoelen de Joden bij johannes, (//hét Joodsche volk, als ongeloovig en buiten gemeenschap met jezüs beschouwd,quot;) als zij hem //een' Samaritaanquot; noemen : een' afvallige, een' libertijn, die al de heilzame banden van de voorvaderlijke wetten en instellingen los maakt; //iemand, die een' démon heeft,quot; een'woesten en uitzinnigen dweeper, In zulk eenen tijd en onder zulk een volk , zou de volle openbaring der waarheid gceue openbaring geweest zijn. Jezus zelf waarschuwt zijne discipelen: ufFerpt

1) liet is liicr de plaats niet, om Ie spreken over liet onderschoid tusschen de ünoxalvifu; en (ftavéyutai:, waarin onze üjd veel diepzinnigs gezoebt heeft. Mijns inziens ligt liet versehil alleen in het beeld. Bij de apolatypsp wordteen bedeksel (*tUi'/(jU«) weg genomen, dat of op de zaak ligt, of op den toesehonwer; bij de/jtafawwff treedt iets van zelf aan het licht. Bij naauwkenriger onderzoek bevindende, dat het eerste een synoptiseh, en das meer zuiver Hellenistiseh, en 't laatste een Johanneïseh woord is, kwam het mij nog minder raadzaam voor, om op deze woorden eenig stelsel aangaande de openbaring \.e bouwen. Beelden en voorstellingen tot dogmata te maken, was juist bet gebrek der oude theologie.

-ocr page 43-

ALU em EKN k iM,1.11)1 X (;.

moe jtiaarlen voor de zwijnen niet Iquot; Want 't liel])t weinig, of de waarheid zigtbaar optreedt, wanneer allen verschrikt en verontwaardigd de oogeu sluiten, of haar aangapen met een' dom men, wezenloozen blik. Het baat niet, of hare stem zich al luide hooren laat, als de toehoorders //de ooren stoppen en de tanden knarsen tegen den spreker.quot; { Hand. VII; 5±, 57.) Hiertoe nu wilde jezus althans geeno aanleiding geven. Zijne openbaring van de verborgenheden des koningrijks bragt hare eigene aanbeveling met zich. liet klml was bevallig, eu de verhalende trant, altijd aangenaam, was vooral voor kinderlijke bevatting geschikt. De waarheid van het beeld kon men niet weerspreken, al volgde soms nog de zelfde woede, zoo dra de angel begon testeken, en zij bemerkten, dat de gelijkenis oi' hen 1) gezegd was. Maar iutusschen was dan toch die angel zoo ver doorgedrongen, als hij zonder zulk een omkleedsel niet ligt zou gedaan hebben. Wie eene les spoedig vergeten, en eene bestraffing naauwelijks ten einde toe zou aangehoord hebben, moest wel tot het slot der vertelling luisteren, even als do inwoners van Sic/icm naar jothams fabel.

Maar wie nu, door het bekoorlijke dier l)eelden aangetrokken, en als door zeker voorgevoel van hunne boogere beteekenis geleid, zich naamver aan jezus aansloten, — en dit stond immers ieder vrij ? —■ aan hen werd 't vervuld : Zalig, die hongeren en dorsten naar do geregtigheid : want zij zullen verzadigd worden! [Mallh. V ; 0.) Hun alleen, die zijne discipelen werden, en die daarmede toonden, dat zij ooren hadden om te hooren , werd het gegeven, de verborgenheden van het Godsrijk te verstaan. Want zeker zijn van .11 zus' zuiver zinnebeeldige Clelijkenissen er niet vele door zijne hoorders zelve begrepen. Daartoe waren leerwijzequot; en leer beide te vreemd en te nieuw. Zelfs een nikodejius vroeg nog, bij jezvs' ciseh van wedergeboorte: nKun de volwassen mensch andermaal 'ingaan in din moederschoot 1'quot; {Joh. III : 1.) 2) Imi de discipelen beschuldigden zich zeiven nog van geeue brooden mede genomen te hebben, omdat jezus vermaande: u Wacht u van den zuurdeesem der Farizeën en Saddueccn!quot; [Matth. XV1: 7.)

Het leeren met of zonder deze parabolische inklccding, was echter geen bepaald onderscheid tusschen jezus' bijzondere, vertrouwelijke {esotorisehe) leer cu zijn volksonderwijs, zoo als oiuciENES (Zie Bladz. xxxm) meende. Dit blijkt reeds uit het aangehaalde gezegde van jezus' discipelen in den laatsten nacht, naar johannes (XYI: 29): nZie! nu spreekt gij vrij uil en zegt geene gelijkenis !quot; 3) — Hierin lag juist het groote onderscheid tusschen jezus' leerwijs , ea die der oude Heidcnsche wijzen. Iedere mysterie was bestemd om eene openbaring te worden, zoo dra het oog genoeg was geoefend, om de waarheid geheel te onderscheiden, en het hart, om haar te verdragen. Wat jezus van de onkundige en onvatbare volksmenigte zegt, is dan ook dikwijls veel te algemeen opgevat. Waar de Evangelist schrijft: Zonder gelijkenis (dus //vrij uitquot;) sprak jezus tot de scharen niet [Mattl. XIH ; 31), slaat dit bepaaldelijk

1) Mattheüs (XXI: 45) heeft aitojv, markus cu lukas, op tic gelijkluidende plaats, «lt; ioi\,.

2) Zulke vragen, als die vau mkodemus , (en van de Samaritaansehe naar 't levend water Jott. IV : 11—15,) dienden zeker wel eens , om do zinnebeeldige verklaring, die men reeds half vermoedde, uit te lokken; maar de Zuurdeesem /ter Farizeën, zoo wel als elders: Hei geen den mond in en uil getal {h'atlh. XV : 16—20), verraadt toch in jezvs' eigen discipelen eene onvatbaarheid, die wij, zonder de uitdrukkelijke verzekering van den Evangelist, niet zouden vermoed hebben.

3) Eigenlijk: geenerlei raadselspreuk. Tegenover de «agot/iia of '2''? wordt gesteld; iy aluXnktïv, //Vrijmoedig, met vertrouwen en rond weg spreken.quot;

xxxix

v*

-ocr page 44-

ALGEMEEN li INLEIDING.

op deze gelegenheid, of nog liever op deze dingen (mt.) //zijn tegenwoordig onderwerp.quot; En wanneer de discipelen (.) het waarom vragen en jezus liet daarom opgeeft, wordt hiermede volstrekt niet bedoeld, dat de Heer altoos of wel doorgaande tot het volk alleen zinnebeeldig en ingewikkeld sprak. Zijne discipelen hadden dit in de bergrede anders kunnen hooien; en hunne verwondering getuigt, dat zij zulk een parabolisch onderwijs, aowrfer bijgevoegde verklaring, van den Meester niet gewoon waren. Mattheüs vindt hierin de vervulling eener profetie: Ik zal mijnen mond open doen door gelijkenissen; ik zal voort brengen dingen , die verborgen waren van de grondlegging den wereld. {Vs. LXXYIII : 2.) 1) Eu aan liet slot van zijn verhaal schrijft hij : En hel is geschied, als jezus deze Gelijkenissen geëindigd had, vertrok hij van daar; en gekomen zijnde in zijn vaderland (Galilea) , leerde hij hen in hunne synagoge, zoodat zij zich onlzeiteden, en zeiden: nVan waar heeft deze die wijsheid?quot; — Dit laatste leer en of onderwijzen wordt hier duidelijk onderscheiden van het //spreken in gelijkenissen,quot; 2) als meer gewoon Rabbinaal onderwijs, eene schriftverklaring, waarvan men terstond de wijsheid kon opmerken.

Ofschoon jezus dus veel en gaarne beeldspraak gebruikte; tot het voorstellen van Gelijkenissen, die ditmaal vooral iets van opgegeven raadsels hadden, was bij zijn onderwijs aan de zee van Tiberias [Matth. X111) eene bijzondere aanleiding. En die lag in het onderwerp van zijn tegenwoordig onderrigt, waarover wij nu nog eens rustig en opzettelijk spreken moeten: het Koningrijk Gods, of Koningrijk der hemelen.

De voorstelling van het Godsrijk bij de Joden worteltin de profetie. Sedert de koninklijke regering over Israël gevestigd , en in davi d , als den gezalfde Gods, den man naar Gods harte, geheiligd was, stelde men de Godheid doorgaande onder het beeld van eenen Koning zieh voor, en ook het toekomstig heil van (iods volk op aarde, het ideaal eener betere toekomst, als een koningrij k. De profetie had aan eene Spruit uit davids huis die heeilijke toekomst verbonden. Hij zou de Gezalfde (dit is de beteeken is van Messias in 't Ilebreeuwsch en Christus in 'tGriekseh,) bij uitnemendheid wezen. En daar na zijne regering niets hoogers of beters kon gedacht worden, stelde men zich zijne heerschappij voor, als boven en over het mensehelijke : volmaakt en eeuwig. De oorspronkelijke vrede der

1) De aanhaling van mattheüs komt alleen in de eerste helft van het vers: '.tvuisw {gt;• .uinnrluktti, ró lt;jió[iu iiov, met de Grieksehe vertaling over een ; het volgende is vrij uit liet liebreeuwseh aangehaald. Eeue rcgtslieeks piofelisehe bedoeling kunnen wij in deze woorden van asaf niet zien. De psalmdiehter wil zijne dielitspreuken aanlicffen , om 't gebeurde van den ouden tijd te verhalen; en nu zegt hij letterlijk: Ik zat in sprcuhstjl (maSCHa al) mijn' mond openen ; Ik zal dichterlijke rede spreken, van den beginne. dut is; «Over vroegere, oude dagen.quot; — In zoo verre kan dus alleen mattheüs' aanhaling meer dan een klankspel zijn, als ermede bedoeld wordt, gelijk ook van elders ons gebleken is, dat Gods woord van ouds lier in spreuken en raadselen werd voorgedragen. Het Hebreeuwsehe woord iTvn, dat wij dichterlijke rede vertaalden, komt lizcch. XVII; 3 van eene Gelijkenis voor. De Septuaginta vertalen het, in onzen Psalm: — Men kan nog met den aangeliaalden Psalm vergelijken het gezegde van God hij

nosBA (XII : 11) : Door de dienst der Profeten zal Ik gelijkenissen voorstellen ; en de klagt van ezeciiiei. (XX ; 49): uAch lleere II EE RE! zij zeggen van mij: Is hij niet een verdichter tan Gelijkenissen?

3) Mnlth.XIII: 3,10,1'-i, S4. — Alleen marküs (IV ; 2) heeft, ook van jezus' parabolisch onderwijs: idiiS((UKSf gt; li' nniiafio/.di, , dat echter elders niet voorkomt.

XL

-ocr page 45-

ALGKMKENE IXI.I.tDINC.

mcnschheid , door de zonde verloren, zou onder zijn bestuur terug keeren. Zelfs in de natuur zou alle strijd ophouden, en met de vestiging van dit rijk een geheel nieuw tijdvak intreden. De heerlijke schildering, Jes. XI; 6—9, was voor de Joden meer dau een zinnebeeld. Als A\c toekomende eeuw, onder de heerschappij van den Messias, was aangebroken, [in de weder-geloorle, Mat Ui. XIX : 28,) dan zou al Isrels schuld afgewasschen , de heidenwereld Tsrels Koning onderworpen , en hemel en aarde in eeuwigen vrede zijn. De cuiustvs zou blijven in der eeuwigheid. {Joh. XII ; 34.)

En daar nu het wezen van het Messiasrijk gelegen was in de volkomene gemeenscha]) niet Ood, in de vereeniging van hemel en aarde, zoo werd die betere toekomst genoemd; het Koningrijk Gods, Koningrijk der hemelen , ook wel alleen het Koningrijk bij uitnemendheid. Met dit onderscheid evenwel, dat het Godsrijk ook beschouwd kon worden, als aanvankelijk reeds onder Israël gevestigd, maar niet het Koningrijk der hemelen. IS'iet dat bij dit laatste ooit aan den hemel zelf gedacht wordt. Met dit te denken , verwart men geheel jkzus' onderwijs, en wijkt gansch en al af van de denk- en spreekwijze van jezus'tijdgenooten. Neen! maar de volkomenheid van het Godsrijk, waardoor de afstand tusschen hemel en aarde verdwijnen zou, //een hemel op aarde,quot; kon eerst in die betere toekomst worden gedacht.

Zoo was het een begrip , reeds onder zijn volk algemeen en ook door de latere Ilabbijnen vast gehouden, waaraan jjïzus zich aansloot. Het zou ons te ver heenleiden, wanneer wij do eerste openbaring daarvan iu de profetic, en de ontwikkeling er van onder de Joden opzettelijk wilden nagaan. Voor het oogenblik is het ons genoeg, dat wij het duizendmaal gezegde: //Dc Joden van jezus' tijd wachtten een aardsch Messiasrijk,quot; slechts onder die reserve overnemen, dat zij toch meer verwachtten dan een' anderen david of salosio , die slechts oenen korten menschenleeftijd regeren en de volmaakte geregtigheid nooit aanbrengen kou.

Van het eerste oogenblik af, werd aan jezus' openlijk optreden iu zijn vaderland die verwachting verbonden, ullet Koningrijk der hemelen is nabij gekonien /quot; was reeds de aankondiging van jouankes den Dooper, waarbij hij, voor de vestiging van dat rijk, wees op eencn, die na hem komen zon, en sterker, magtiger wezen dan hij. Ook jezus begint met die zelfde aankondiging, die bij te regt een Evangelie, eene //blijde tijdingquot; noemde, en hij zond zijne discipelen door steden en vlekken rond, om die tijding bekend te maken; terwijl hij later verzekerde, dat dit Godsrijk reeds in of onder zijn volk bestoud, daarliet gekomen mus in zijne heerlijke en weldadige teekenen, waardoor de werken des Satans, als den grooten vijand van het Godsrijk, verbroken werden.

Eeeds dat johankes geen' uitleg gaf van het Koningrijk der hemelen, en even min jezus' zendelingen dit zullen gedaan hebben, bewijst ons, dat het Evangelie zich aansloot aan eene verwachting, die door geen' regtgeloovig' Israëliet werd betwijfeld ; eene verwachting, waarvan men ook geen' uitleg vroeg, omdat ieder , — zoo als 't pleegt te gaan, — door de algemeene bekendheid die zeer goed meende te begrijpen. Wanneer wij aan een' Jood van jezus' tijd hadden kunnen vragen: //Wat is dat Godsrijk dan toch?quot; mij dunkt, hij zou ons hebben aangestaard, als of wij vroegen, wat de zon is en wat de dag, en misschien niets anders hebben geantwoord, dan: //Het Godsrijk? Wel! dat is het Koningrijk van God.quot;

XIJ

-ocr page 46-

alg1meenb ini eidino.

Maar juist die algemecne bekeudlieid en scliijubare klaarlicid vau deze benaming gai' jezvs, toen hij nu werkelijk de grondslagen van dat Godsrijk begon te leggen, moeite. Er waren in de verwachting zijner landgenooten edele bestanddeelen, aan de profetie des Ouden Ver-bouds ontleend en door het heimwee naar wezenlijke verlossing en volmaking gevoed; maar daar waren ook nationale vooruordeelen en kleingeestig letterlijke opvattingen onder, die hoogst gevaarlijk konden worden. Ik behoef slechts de gelegenheden te herinneren, waarbij de menigte jezus tot koning wilde uitroepen, de lasteringen zijner vijanden voor rn.atus, en de vrees der staatsmannen van zijnen tijd, dat, als zij oezus zoo lieten voort gaan, dc Romeinen zouden komen en weg nemen heide hunne pJaals en hun volk. {Joh. XI : 48.) Juzus wil daarom, eer hij zich openlijk eu stellig als den chuistos bekend maakt, aan de menigte een beter en zuiverder begrip geven van liet Godsrijk, als ecne zedelijke wereldheerschappij , die eerst langzamerhand, en door geheel andere middelen dan men zich doorgaans voorstelde, haar doel bereiken; dat is, hemel en aarde, den menseh met God verzoenen zou.

Doch hoe zou hij dit doen? Vrij uil, zoo als zijne discipelen naderhand zeggen? Maar men zou hem even min begrepen hebben , als zijne woorden aangenomen. Ingewortelde vooroordeelen, bij dc eerste opvoeding ingeplant en nu t geheel het zedelijk leven van volk en huisgezin zamen gewassen , wijken niet voor een betoog, hoe logisch ook, voor eene vermaning, hoe overredend ook voorgedragen en hoe krachtig gestaafd. En zie daar nu de verlorgeidieden — , of ook , als één geheel, van één beginsel uitgaande: dc verlorgenheid van het Koningrijk der hemelen. Wij zullen die langzamerhand ontvouwd cn aan 't licht gebragt zien door Jtzus' Gelijkenissen. Het volk ontving de schilderij; wie zich aan hem aansloten, ook den sleutel der verborgenheid zelve, die nu voor hen openbaring werd, cn het eens voor allen worden moest, wanneer het dagelijksch gebed van Jezus' discipelen volkomen zou vervuld worden: nUemehche Vader I wu Koningrijk kome!quot;

Heb ik mij duidelijk genoeg uitgedrukt, dan zal de lezer zich nu misschien beter kunnen verklaren, waarom er van het Koningrijk der hemden, even als van dc I'arahcl, zoo vele en zoo verschillende definities gegeven zijn. Hij kan het in oude Woordenboeken cn Commentaren vinden, dat dit woord nu eens beteekent de kerk, en dan de leer, of weder de zaligheid des christens; nu eens de aarde en dan den hemel, het tegenwoordige leven of de toekomst; en hij zal misschien vragen, of deze uitdrukking clan een kameleon is, die alle kleuren aanneemt, een kleed, dat voor alle christelijke denkbeelden past. Het is juist niet de beste verklaring van een vreemd woord, wanneer men er kort weg een' term voor zoekt in eene geheel andere taal, eene uitdrukking, die in een' nieuweren kring van denkbeelden past. I)e ecnige misschien, waardoor wij in onzen gedachtenkring het Koningrijk der hemelen kunnen terug geven, is een even onbestemd woord, eu dat toch steeds zijne eigenaardige beteckenis behoudt: het chuistendom.

Dit christendom dan, of liever zijn ideaal, drukte jezus in vele zijner Parabelen uit; — hoe, dat zullen wij later zien. — Bij menige Gelijkenis gaf jezüs het zelf te kennen , dat zij het beeld van dat Godsrijk was. Opmerkelijk is 't, dat dit overal (ten minste bij alle eigenlijk gezegde of volkomene Parabelen) het geval is bij uaitheus , den Evangelist dei-Joden, gelijk li;kas die der Grieken is (en markus der Romeinen?); opmerkelijk verder,

x lil

-ocr page 47-

AI.OKMEESK INI.ElDlNCi

dat bij mattheüs altijd, naar de geijkte Hebreeuwschc uitdrukking , staat het Koningrijk der hemden, 1) terwijl bij markus en lükas daarentegen dit nooit voorkomt, maar bet zelfde denkbeeld altijd wordt uitgedrukt door: hl Koningrijk Gods. Bijna altijd wordt er gezegd; Het is gelijk aan —; eene enkele maal slechts , als van 't bier namaals voltooide Godsrijk sprake is: Hel zal gelijk zijn.'—De nadere opgave der Gelijkenissen, waarvan op deze wijze reeds terstond bet boofddoel gekarakteriseerd wordt, of waarvan dit in geheel den zamenbang ligt, laat ik hier, naar de orde der Evangelisten, volgen.

Het Onkruid des Akkers; liet Mosterdzaad; bet Zuurdeeg; de Schat in den Akker; de Parel; het Visclmel; de Onbarmhartige Dienstknecht; de Arheiders in den Wijngaard; de Koninklijke Bruilof l; de Wijze en dioaze Maagden ; alle bij mattheüs, die ook nog door den zamenbang als beelden van het Koningrijk der hemelen doet kennen: den Zaaijer; de Eigenzinnige Kinderen; den Schriftgeleerde in 't Koningrijk der hemelen onderwezen; de Ongelijke Broeders, en de Booze Landlieden. — Bij mahkus nog 't Van zelf gr oei jende Zaad. — Overigens komt bij hem en luk as de uitdrukking: liet Koningrijk Gods is ge/ijk aan enz., slechts zeldzaam voor, en bij al de drie Evangelisten te gelijk alleen in de Gelijkenis van het Mosterdzaad. liet ClastmaaJ wordt bij ia kas door den zamenliang van het gesprek tot liet Godsrijk gebragt; maar de zedelijke (ielijkenissen, die zijn Evangelie bijzonder kenmerken, worden nooit in eene bepaalde betrekking tot bet Koningrijk van God gesteld,

Tot zoo verre de eigene aanwijzing van onzen Heer of zijne Evangelisten. Wij zullen daarop straks, bij de eerste Grondslagen onzer verklaring, nader terug komen. Nu blijft ons nog slechts eene vraag over.

Het is ontwijfelbaar, dat oezus soms mot opzet het Koningrijk der hemeleu in Gelijkenissen beschreef, bet zij bij zijn openbaar volksonderwijs, of in zijnen Lijzonderen omgang met de Discipelen. Maar men heeft er over getwist, of al do Gelijkenissen beelden van het Godsrijk zijn. — Kundige uitleggers hebben dit beweerd, en , in den laatsten tijd meer dan vroeger, ook al de Parabelen in zekere betrekking tot het Koningrijk der hemelen gebragt, om ze dan uil dat oogpunt te verklaren. 2) Ik spreek niet tegen, dat dit gedaan kan worden; en geheel

1) Bij mattheüs komt meer dan dertig tnaleu de uitdrukking Koningrijk der hemelen voor; (ecu bewijs voor den Hebreeuwsehen oorsprong vhh zijn Evangelie;) bij de andere Evangelisten nooit. Waar eeliter de Heer bij mattueüs vaa de Joden spreekt, noemt hij lieu kinderen des Koningr jh, niet »van het Koningrijk der hemelenquot; {MaKh VIII ^, vergl, XXI : 31), of zegt, dat het Koningrijk Gods van hen zal worden weg genomen. (XXI: 43.) Ecue enkele maal komt, nog slechts, in het eerste Evangelie, het minder gewone Koningrijk van God voor, in tegenstelling van het rijk des Satans (XII: 28), of in eene meer zedelijke beteekenis; Zoekt eerst hel Koningrijk Gods en zijne geregtighcid. {Malth. Y1 :33:— II. XIX: 34 is de lezing onzeker,) Bij do andere Evangelisten daarentegen is Koningrijk Gods de vaste uitdrukking voor «het Mossiaansehe rijk,quot;

Bij scnöTTOEN' [llorae eet., pag. 1147 sqq,), als ook bij LlGirn'ooï (op Matth. Ill : 2), zijn belangrijke opmerkingen te vinden omtrent het gebruik , dat de Rabbijnen van deze uitdrukking maken. De slotsom is, dat zij hel Koningrijk der hemelen «de Godsregeringquot; noemen over Israël en in den regtgeloovigen Israëliet. Van daar de gezegden; «Israël nam bij Sinuï het juk van't Koningrijk der hemelen op zich;quot; «Die bidt, neemt Gods Koningrijk inziehop.quot; De eerste uitdrukking i/Koningrijk der hemelen is echter bij hen verre weg do meest gebruikelijke , en wordt ook op het verwachte Messias-rijk toegepast, naar Mieha IV ; 7 en andere plaatsen, inzonderheid ook Dan. VII ; 13, 14.

2) Alle Helehrungen Jesu, hesonders seine Paratjein, in ihren Haupt- und Nehenhegrijfen, drehen sieh urn diese erhabene Idee eines Reiehes Gottes, eines Uivmelreichies, als ihren eigent lichen festen Angel- vnd Central-

xr.iu

-ocr page 48-

at.gkmeenb inleioixg.

xi.iv

ilit Werk is in zeker opzigt eene nieuwe proeve daartoe. Maar liet geldt toch alleen iu zoo verre, als alle woorden, daden en lotgevallen van onzen Heiland dienstbaar waren eu mede behoorden tot de openbaring van het Koningrijk der hemelen. Niemand zal, geloof ik, beweren, dat de blindgeborene genezen en lazarus opgewekt werd, enkel om zinnebeelden te zijn van het Godsrijk op aarde. En toch heeft jezüs zelf ze daartoe verheven, als hij voor de laatste gebeurtenis zeide: nik hen de opstandingen hel leven; gelooft gij dal?quot; eu na de eerste : nik hen tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat de genen, die niet zien, zien mogen, en die zien, hlind wordenquot; {Joh, XT ; 25, 2(5; IX : 39.) — Even zoo kan men iedere les, die jezus geeft, tot de voorwaarden van het burgerschap iu het Godsrijk brengen. Maar ook alleen, omdat het eene les van jezus is. Wanneer een andere Eabbi den rijken dwaas had geschetst, als een voorbeeld van den man, die rijk is naar de wereld en niet rijk lij Godr, ■— of als hij de weldadigheid had aangedrongen door de schilderij van den onregtvaardigen Rentmeester, die straks van zijnen post zal worden afgeroepen ; —wij zouden ook in do verte niet vermoeden, dat zulk eene louter zedelijke parabel in bijzondere betrekking stond tot de verwachting van eene andere gedaante der wereld, tot een naderend of reeds gevestigd Godsrijk. Zulke zedesehetsen in een gedwongen verband daartoe te brengen, kan ons van den weg der eenvoudige en gezonde uitlegkunde doen afdwalen; en het zoeken naar zulke verborgenheden ran hel Godsrijk heeft aanleiding gegeven tot verklaringen, gelijk wij er later, als oude theologische curiositeiten, (maar die helaas! op nieuw iu den smaak komen,) vele zullen ontmoeten. Voor liet oogenblik herhalen wij hier alleen nog do opmerking, dat zulke Parabelen, die in geen geschiedkundig verband staan tot de vestiging eu ontwikkeling van het Godsrijk, inzonderheid bij ltjkas voorkomen; ja! ik zou haast zeggen alleen bij ltjkas, wanneer wij het getal en de bepaling van de Gelijkenissen binnen de engste grenzen beperken, en alle spreuken, vergelijkingen m allegorieiln daarvan uitsluiten, om alleen geheel afgewerkte verhalen onder dat getal op tc nemen. En wij zeiden straks reeds, dat deze Evangelist ze nooit in eenig verband gehragt heeft met het Koningrijk van God. Juist het tegenovergestelde heeft plaats bij mattheüs. Bij hem komt slechts ééne afgewerkte Gelijkenis voor, die wij met de zedesehetsen bij ltjkas zouden kunnen gelijk stellen, 't Is het antwoord op de vraag van petrus ; iilloe menig maal zal mijn broeder tegen mij zondigen , en ik hem vergevenf' {Matlh. X\7III : 21.) Eu toch heeft ook dit zinnebeeld, (de Onbarmhartige Dienstknecht) den gewonen aanhef: Daarom wordt het Koningrijk der hemelen vergeleken, hij een' zeker' koning enz. — Zij, die dus alles tot het Godsrijk brengen, handelen meer in den geest van mattiieüS; die hieraan minder hechten, in dien van luk as ; — terwijl er ten slotte in zulke verschillen doorgaans veel woordenstrijd is.

intiikl. Vm sie bewegen sich yanz voniiglich die Parabeln, als um ihre erleuchlende und erwdrmemlo Sonne, Nicht diese odee jent Wahrheit Kollen sie cinzelu oder ubgerisseu lehfen.... Will man das Characteristiic/ie der Parabeln kennen lemen, so musz man sie aus diesem Gesiehlspunctepassen und hcurtheilen. /.oo reeds kvi.krt, cu met hem scuolten. — Nog ruimer wordt het idéc opgevat cn uitgewerkt bij usco, wiens conclusie is; Das Reich Golles isl also die GemeinschaJI mil Golt und Christus, und dieser liegrijf der Gemeinsehaji musz in (dien Parallel n als der wesentlichste Punkl feslgehallen werden.

-ocr page 49-

Al,n EMBENE 1N J.Kl Dl N G,

TV.

UERSTR r.RONHSLAGK.N VOOli Dl-; Yl'HKL.MUNG HMI CI-I.IJKKMSSK.N.

W aimeer ictnancl, die zich niet up genoegzame hoogte weet to plaatsen, om uit eigeu oogen te zien, de verschillende verklaringen van menige Gelijkenis hoort, is het te vreezet! , dat hij er ten laatste geen écu meer gelooven zal, en misschien de Parabelen zal gaan houden voor raadsels, die elk op zijne wijze verklaren, vernuftsspclingen , die ieder naar zijnen smaak opvatten kan. En dit is niet alleen te vreezen, maar 't is reeds voor vele eeuwen geschied. Zoo dra de kerkvaders ver genoeg van de mondelinge apostolische overlevering verwijderd waren, om bijna uitsluitend in de Schrift wijsheid en stichting Ic zoeken, waren het vooral ook de beelden van het Evangelie , die zij daartoe gretig aangrepen ; minder evenwel, om door naauwkeurige tekstverklaring er den jnisteu zin van na te sporen, dan wel, om ze tot hun tegenwoordig doel te gebruiken. Hunne opvattingen zijn dan ook vaak zoo wispelturig en zoo tegenstrijdig, dat zelfs de geleerde Jezuïet jui.donaïus, hoewel door zijne kerkleer aan de autoriteit der Patres gebonden , toch dikwijls de vrijheid neemt van die opvattingen af te wijken, zeggende, dat dc heilige kerkvaders //meer als redenaars, dan als schriftverklaarders zóó gesproken hebben.quot; Deze willekeur strafte zich zelve door den stelregel van hiekonvmvs , dat geen dogme der kerk op zinnebeelden mogt worden gebouwd, daar deze alleen bevestigen konden, wat elders in eigenlijke bewoordingen geschreven stond. 1) Waarlijk! geene groote eer voor ji.zus' zinnebeeldig onderrigt, als ware daarin nooit eenc heidereen zekere openbaring der waarheid vervat! (iezonder is, in dit opzigt, de opvatting der Parabelen door chrvsostomus , in wiens Homiliën menige juiste en krachtige toepassing op zijnen tijd er uit afgeleid wordt.

Na de Patres, die wij in dit werk nog dikwijls zullen ontmoeten, was er eeue lange, al te lange pauze in de uitlegkunde des bijbels. En daarbij lagen nog de Gelijkenissen niet op het meest beploegde terrein , omdat de dogmatische en wijsgeerige zifterijen der middeleeuwen zich hiervan, ook naar den regel van uieuonymus, bet minste hulp beloofden. Het was dus eerst na dc hervorming, die de Christelijke kerk naar hare eerste bronnen terug wees, dat men weder meer het oog begon te slaan op die heerlijke beelden des Koningrijks,

1) l'ius tjui'tcm serisus, sad nunquahiparuholut el Jubia ucniymatum inldliijcnliu yotext ad umloriluiem dog-nutium projiccrc. Zoo tcekeut uif.ron v.mös aan liij ilc Gelijkenis \ au 'I Zuurdeeg . waar sommigen uit de d r i c uiatca de dricëcnhcid wilden bewijzen. Misschien echter meende hij alleen , dat uit zulke mystieke en oneigenlijke verklaringen, die uiet in het bepaalde doel van't zinnebeeld liggen, niets kan worden afgeleid. Evenwel bleet het later dc regel der orthodoxe theologie, een regel, waaraan nogtbkncii vast houdt : Theologia jiuraboliea non est argumeiitativa. Ex solo sensu iitterctti peti potunut argumenia efficacia. (Naar gbuuakd , /.oc. Theot.) Deze regel was wel eeue noodzakelijkheid geworden, maar juist daardoor een bewijs , dat de exegese der Pai abeleu op den dwaalweg was. Tkuti llianus , eu zelfs ciiuviosiomuk kenden hem nog niet. — ülassius {Phit. Sacr., pag. 22;i,) zegt reeds, dat deze stelregel (canon') in dc scholen der godgeleerden zeer gewoon is , doch alleen toepasselijk np zulke verklaringen, die niet in de Heilige Schrift zelf uitgedrukt of uit haar natuurlijk af te leiden zijn, maar integendeel daaraan vreemd en er als 't ware aan ontwrongen ; of ook op uitleggers, die zich angstig vermoeijen met hel overbrengen van enkele woorden en trekken dnr Gelijkenis, Over 't geheel is zijn Hoofdstuk TJe l'araholis nog altijd lezenswaardig.

XI.V

VI

-ocr page 50-

ALGfcMliENK INLEIDING.

als trelfeiulc procvcii van 't oorspronkelijk Evangelie. Luther en kalvijn muntten hierin uit, en ouder de Jezuïeten waren er, die hun waardig ter zijde streefden , al stonden zij overigens lijnregt tegen lien over. Hugo de gkoot , wetstein en anderen onder dc Protestanten, peicaeüS uit de lioomsch-Kathülijken, verrijkten later de verklaring der Gelijkenissen met eene menigte aanhalingen uit de ongewijde schrijvers, waarvan wij nog dankbaar gebruik maken. Eene ontelbare menigte Commentatoren bragten elk het zijne bij, of schreven nog meer vroegere uitleggers na. En toch was, tot op onzen tijd, het getal uiterst gering van hen , die opzettelijk de Gelijkenissen tot een punt van hunne studio stelden. Het eenige belangrijke werk over dit onderwerp, dat ik inde uitgebreide bibliotheken der Roomsch-Katho-lijkc kerk heb kunnen opsporen, is dat van salmekonj terwijl de oude Protestantsche kerk even min iets oplevert, dan alleen een panr geleerde werken, in ons vaderland uitgegeven, en uit de Coccejaansche school voort gekomen.

Het beginsel der Coccejaansche uitlegkunde: //dat de bijbelwoorden alles beteekeneu, wat zij beteekeneu kunnen,quot; vond hier ruim spel. Een werk van teelman en kleinere schriften van ü' outrktn en anderen in dien geest, werden echter overschaduwd door liet geleerde werk van den waardigen vitiunoa j — geleerd zeker en in een' Christelijken geest gesclire-vcn, maar overigens eene proeve, dat fkstus niet zoo geheel ongelijk had, toen hij meende, dat degdeUerdhenl (eigenlijk //de vele letterenquot;) iot uihinnighcid leiden kan. {Hand. XXVI; 24.) Alleen dc verdienste der consequentie kan vitiunoa niet ontzegd worden, daar hij aan het beginsel vast houdt, dat de geschiedenis der Christelijke kerk, als liet Koningrijk der hemelen op aarde, in dc Gelijkenissen moet beschreven zijn. Van zijne typisch-historische uitlegkunde zullen wij al spoedig de zonderlingste proeven te vermelden hebben. — Aan baueith komt dc eer toe, dat hij dc opvatting van .nr/rs' Parabelen in zijn //Predikende cmiiSTVsquot; (Roti. 1753) weder binnen de perken van 't gezond verstand heeft terug gebragt.

XLVI

M aar die perken konden ook te eng gesteld worden; en dc rationalistische tijd, waarmede de achttiende eeuw sloot, bragt in dc werken van baukh en krom over de Gelijkenissen zulke koude, dorre, oppervlakkige opvattingen voor den dag, als wel liet minimum van di'ii rijken en diepen zin dezer gewijde beeldspraak konden genoemd worden; en waar tegenover alleen de vrome ewald en de geleerde storu [Ojmsc. acad. I: 89—14.3) zich gunstig onderscheidden. Eene latere proeve van oitteiumann om ze te moderniseren, mislukte geheel eu al. Ook de nieuwere kritiek heeft, metal bare geleerdheid en scherpzinnigheid, weinig licht over dc Parabelen verspreid; en voort gaande van de wette op strauss en wie hem thans weder volgen, zouden wij bijna, met den diepdenkenden ünger, zeggen, dat sommige geleerden te scherpzinnig ziju, om de kinderlijk-dichterlijke eenvoudigheid der Parabelen te verstaan. I) — Evlekt behandelde er eenige beter. liet kleine bockske van wessenbero

1) Sunt qui oL mentis sagacitalm cl mblililalem cl imayinationis quandam. siccilatem , cum ad interpre-iationem Comm. S. omnino , lum Farfiholarum polisiimum minus vidcaniur idonei. Pag. 104. — Dit klinkt anders, dan do verzekering van gall, in zijne Schedelleer, dat «de geseliiktbeid, om in Parabelen te spreken, als een uitsprekend, vergelijkend orgaan der selierpzinuigheid, in het midden aan Let opperdeel van liet voorlioofd ligt; — een orgaan, bijzonder opmerkelijk bij volksredenaars, als eene langwerpige van boveu naar liet midden aflooponde hooclc!quot;

-ocr page 51-

ALGEMEENE INLEIDING.

stelde ten minste liet hoofddoel weder aan het licht. Eindelijk besteedde usco, van wiens werk reeds de vijfde druk het licht ziet, veeljarigen arbeid aan eenc rijke compilatie, die alleen een vast en leidend beginsel , en daardoor eenheid en helderheid mist.

Maar het zijn in onze eeuw vooral drie beknopte, maar uitstekende Latijnsche geschriften geweest, die, kort na elkander, op het voetspoor van stour, aan de Gelijkenissen waarlijk licht hebben bijgezet, zonder zich aan eene vooraf gekozene partij te verslaven. Twee daarvan behooren aan ons vaderland, één aan onze naburen. Naar mijn oordeel, —en dat is ook niet te verwonderen ! — staat de volgende telkens hooger dan zijn voorganger; umburc; BROUWER (1835), W. SCHOLTEN (1827) Cll UNGER (1828).

Om ons onder de Fran schen bij buisson (1818) niet op te houden, wil ik van de Engelschen alleen nog tbencu (1853) noemen; naar veler smaak in onzen tijd zeker nog te kerkelijk orthodox en zelfs orthodox-mystiek, maar daarentegen zoo grondig geleerd, zoo diep en rijk eu zoo hoog ernstig gemoedelijk , dat ik zou meenen, reeds veel gedaan te hebben, wanneer ik alleen zijn werk en dat vant.nger , beide nog te weinig gebruikt in ons vaderland, meer had bekend gemaakt. Op tkencm zijn in Engeland en Voord-Amerika binnen korte jaren nog velen gevolgd. De namen van ctmmino, drummond, kiuk , wii.son mogen hier volstaan. Hebben zij, na den reuzenarbeid van ïuench , weinig nieuw licht over de bijzondere Gelijkenissen kunnen aanbrengen, zoo hebben zij er zich toch meer op toegelegd, om van alle één geheel te maken.

Maar van dit alles wil ik, als ik mijnen arbeid mag ten einde brengen, naauwkeuriger opgave doen, inde hoop van die intusschen nog ie kunnen verrijken. Voorloopig gaf ik nu slechts dit overzigt, om te doen zien, hoe weinig de regels eener gezonde uitlegkunde nog opzettelijk op een zoo hoogst belangrijk onderwerp zijn toegepast. Zien wij nu, hoe die toepassing in het algemeen zal moeten wezen, en in hoe verre er nog bijzondere regels voor de verklaring der Parabelen kunnen en moeten gesteld worden. Terwijl ik hierin weder geheel mijn' eigen' weg ga, zal ik nu en dan aan den voet der bladzijde op de resultaten, waartoe mijne voorgangers gekomen zijn, wijzen.

Tn de plaats van den Coecejaanschen regel; //üe woorden van den Bijbel beteekenen, al wat zij beteekenen kunnen ,quot; stellen wij een' anderen : //Zij beteekenen, wat zij beteekenen moeten.quot; Zij hebben alle, dus ook de Gelijkenissen, ééne bepaalde beteek cnis, die elke andere uitsluit. De Heiland heeft, met deze uit te spreken , eene bedoeling gehad; en wel eene bedoeling, die kon begrepen worden, zoo niet door allen, —omdat velendiep onkundig waren en nog meer bevooroordeeld, — dan ten minste door hen, die ooren hadden om. te hooren. Wij sluiten dus reeds terstond alle ver gezochte bedoelingen uit, die onmogelijk zelfs zijne meest ontwikkelde hoorders konden vatten. Zoo iets kunnen wij ons nog voorstellen in het boek van een' Profeet, weg gelegd en verzegeld voor eene verre toekomst, tot eene getuigenis tegen het nageslacht; maar onmogelijk kunnen wij het ons denken in het mondeling onderrigt van een' volksleeraar, wiens woorden, — en wel bij voorkeur die, waaruit zijne discipelen het meest geleerd hadden, — zijn opgeschreven uit zijnen mond of

VI*

XT.VII

-ocr page 52-

ai GKÏltlMO 1nlkidtno.

uit het geheugen zijuei' hoorders. Maai' evcu miu kunueu wij de nieening dulden, dat eeuc Gelijkenis dit, maar ook dat en nog iets anders te gelijk kan beteekenen; een denkbeeld, waardoor reeds de kerkvaders jF.zrs' Parabelen, als bloemen, waarvan elk naar verkiezing een' ruiker maakt, onderscheiden hebben van do eigenlijke Christelijke leer, de stellige openbaring der waarheid, waarvan zij integendeel een zoo rijk en diepzinnig gedeelte uitmaakt. Jezus gaf zijne Gelijkenissen niet, om daarmede te spelen. Hij wilde er iets mede leeren, en een bepaald iets, dat elke andere opvatting uitsluit, liet kan dus zijn, dat wij de regte opvatting missen, of daaromtrent in 't onzekere zijn ; maar niet, dat die niet zou bestaan of in zich zelve onzeker wezen. Ken woord toch, dat geene bepaalde beteekenis heeft, is onzin of opzettelijke dubbelzinnigheid; en ecne beteekenis, die niet de uitsluitende bedoeling van spreker of schrijver uitdrukt, kan op onze overtuiging geene kracht hebben. Waar dc eene opvatting altijd weder regt heeft, om de andere ie vernietigen, daar wordt eigenlijk niets gezegd. En zoo vrees ik voor de toepassing van den regel van ot.shwsun, hoe schoon hij ook klinkt: v.Ti:/,ub' Parabelen zijn diamanten; telkens opnieuw geslepen, schitteren zij van meer dan céne zijde.quot;

Om dan nu die ééne waic beteekenis te zoeken, die, eenmaal gevonden zijnde, niet meer van onze willekeur afhangt, is allereerst noodig, dat wij het beeld helder vóór ons hebben. In dit opzigt staan wij achter bij jtzrs'eerste hoorders. quot;Want het is wel ontwijfelbaar, dat de Heer zijne beelden koos uit de natuur en het leven, waarin hij zelf met zijn volk zich bewoog. AVij hebben onze door dc poëzij geijkte beelden, en spreken van leeuwen en tijgers, van adelaarsvlugt en zwanenzang, al zijn die dieren geheel vreemd aan ons vaderland. Maar in den Bijbel is dc beeldspraak nergens zulk een vreemde , van elders ontleende of van oude tijden overgeërfde tooi. Zij wordt er aan de natuur en het leven zelf ontleend. En jtzes, bij wien de hoogste wijsheid hoogst eenvoudig was, nam ze bij voorkeur uit het dagelijksche en gewone, juist omdat de scharen dit best kenden en begrepen; al schijnt er ons weinig poëzij te wezen in den man, die daar met den zaadbuidel uitgaat, en nog minder in de vrouw, die haar lampje opsteekt, om een' verloren'penning te zoeken. Maar de Heer wil juist s| reken van 't geen ieder kent: want hij wil zich op het gezond verstand zijner hoorders beroepen, als die in de dingen van het dagelijksch leven wel goed wisten te oordeileu en veistandig Ie handelen. 13ij zeer vele Gelijkenissen zullen wij dit punt van uitgang, deze aai sluiting aan het volksleven van zijnen tijd opmerken.

XLVltl

Zonder ons dus vooreerst nog om de hoogere bedoeling te bekreunen, zoeken wij ons eerst de teekening in nahtra eigen 1c maken. Daarbij komt ons de onbewegelijkheid der Ooster-sche zeden te hulp; en aan dc kennis van deze, in betrekking tot den Bijbel, hebben in dc vorige eeuw geleerde reizigers groote dienst bewezen. Jammer, dat de onze dit werk niet heelt voort gezet, en bijna niemand grondige bijbelstudie met den moeden dc gave van opmerken eens reizigeis vercenigd heeft, om ons dc schatten van het Oosten op te sporen; zoodat wij in den regel nog bij kcsk.nmüller moeten stil staan. 1)

j) y\ k. Rosen mulle k, Das alle uud neue Morgenland; oder Krlaulerutigeu der/lcitigrn Scliiifl ans der nalï'rlichen Bcichajfnihrit, de» Sagen, Sillen tind Gebrütichen den Morgentandes, \ l 1?. Leipzig 1818.

-ocr page 53-

AI.GEMEEN K IN LEIDING,

XL1X

Wanneer wij zoo, naar liet vereenigd verhaal der Evangelisten, ons het beeld helderen scherp geteekend hebben voor oogen gesteld, is onze eerste vraag: //Gaf de Heer zelf daarvan ook de hoogere beteekeuis op, of althans een' wenk, boe die te zoeken?quot; — Eeeds bij de eerste der Gelijkenissen, den Zaaijer, zullen wij eene hoogst belangrijke verklaring vinden, waarin geen trek van het beeld is overgeslagen. Eene dergelijke gaf de Heer van het Onkruid des akkers. Zoo ook, hoewel niet afzonderlijk, maar als in éénen adem, van het Vischwt. {MaHh. XITI : 18—; .'57—IS; 49, 50.) De bedoeling dezer zinnebeelden is dus bepaald, en er blijft voor afwijkende verklaringen geene ruimte over. Eene andere vraag is echter, of elke Parabel van onzen Heer zulk eene bijzondere, specifieke verklaring behoeft, of zelfs duldt; of onder ieder beeld eeu naam, en naast eiken trek van het beeld de beteekeuis kan worden geschreven. Ik kan dit niet gelooven. Zelfs die uitleggers, die van alles iets weten te maken, laten toch nog eenige ruimte over voor het bijwerk der schilderij, en waarschuwen ons bij voorbeeld, dat wij geen' diepen zin in den ring en dc schoenen van den Verleren' Zoon zoeken. De Heiland heeft dan ook niet,—dit hebben wij reeds vroeger gezien, — naar ecu vast stelsel zijne Gelijkenissen vervaardigd. Zijn soininige, zoo als dc twee genoemde, raadsels, waarin ieder beeld zijn tegenbeeld heeft, bij andere is dit niet zoo. Vragen wij dus: //Wie is de zaaijer, dieniet den zaadbuidel rond gaat?quot; dan kuimen wij antwoorden: //De Zoon des mensehen, die tot allen het woord Gods spreekt.quot; Maar in eene andere Gelijkenis, de duidelijkste in dit opzigt, is de Farizeër eenvoudig een Parizeer en de tollenaar een tollenaar.

Waar wij dus eeue zoo opzettelijke en aan zijne discipelen afzonderlijk gegevene verklaring missen , moeten wij naauwkeurig toezien . of in dc omgeving van het beeld, of anders in de voorstelling zelve geene wenken tot de juiste opvatting der beeldspraak gegeven zijn. Daarbij bepalen wij ons vooreerst tot den hoofdzin, de eerste bedoeling. Wij mogen met reden verwachten, dat die doorgaans één en niet tweeledig zijn zal, en vinden die verwachting ook vervuld, overal, waar Jezus' meening ous duidelijk is. Die aanwijzingen nu zijn ons op verschillende wijzen gegeven. Een enkele maal begint, maar dikwijls besluit de Gelijkenis met eene spreuk, 1) en wij wachten dan met regt, dat deze de sleutel der beeldspraak wezen zal. Zoo lezen wij, vóór de Gelijkenis van dc Arbeiders in den wijngaard; Vele eersten zullen de laats ten zijn, en vele laatsten de eersten ; en wordt aan het slot nog eens herhaald: Ahoo zullen de laatslen de eersten zjn en de. eersten do laatsten. (Matth. XIX.: 30: XX: 16.) De Koninklijke Bruiloft eindigt met de spreuk: Velen zijn (je roe pen , maar weinigen uilverkoren, {Matth. XXII : 11.) — Zulk eene spreuk aan het einde neemt soms «ok den bepaalden vorm van eene conclusie uit de Gelijkenis aan , zoo als bij den Rijken Dwaas: Al zoo, die zich zeiven schatten vergadert, en niet rijk is in God {Luk. XII ; 21); bij Torenbouw en Oorlog: Alzoo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wallij hcejl,

.1) Bij de fabel der ouden noemde men zulk eene spreuk aan 't begin TinouvOiot', en aan het slot èmixvamp;iov. Behalve de opgegevene , kan daartoe ook gerekend wordca die der Tid'nle/i {M'atth. XXY : 29) : Htniegdtjk, die hee/t, hem zal gegeven teurden, en hij zal oventoedig hebbrn ; maar van den genen, die niet heft, van dwn zal f/enomen Korden , ook dat hij hecj't. Deze spreuk wordt echter (ook Luk. XIX : 26) deu Jioofdpersoon der Gelijkenis ia den mond gelegd.

-ocr page 54-

ALGEMEENE INLEIDING.

die lean mijn discipel niet zijn {Luk, XIV ;33); en na de Gelijkenissen van het Schaap en den Penning gt; telkens: Alzoo is er blijdse hap in den hemel (of voor de Tingelen Gods) over évnen zondaar, die zich bekeert. {Luk. XV : 7 , 10.) — Of zij wordt eene vermaning, als bij de Maagden : Zoo waakt dan: want gij weet den dag niet noch de ure , in de welke de Zoon des menschen komen zal! [Matlh. XXV ; 13;) en na't verhaal van den Onregtvaardigen Reni-meestcr: Maakt u zeiven vrienden uil den onregtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ont-Ireken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen (Luk. XVI ; 9);—of eindelijk eene bestrafFmg; Gij geveinsden! hel aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij het de teekenen der tijden niet? [Matth. XVI : 3.) — Somtijds geeft jeztjs, iu 't vervolg van zijne rede, ook nog eene nadere verklaring, die met meerdere of mindere zekerheid op de voorgestelde Gelijkenis kan worden toegepast.

Men kan dus niet zeggen, dat de Heer slechts twee zijner Gelijkenissen zelf opzettelijk heeft uitgelegd. Het geen deze twee onderscheidt, is alleen, dat de verklaring tot jezus' bijzonder onderwijs behoorde, gelijk markus schrijft (IV : 34); Zonder gelijkenis sprak hij (bij die gelegenheid) tot hen (de scharen) niet; maar hij verklaarde alles zijnen discijielen in het lijzonder. 1) —Dit nu was niet altijd het geval. Bij de beeldspraak der Eigenzinnige kinderen, bij voorbeeld, volgt in jezus' openbaar onderwijs de tegenstelling tusscheu hem en Johannes den Dooper, als uitleg van't zinnebeeld, en nog bovendien de algemeene spreuk: l)e wijsheid is gereglvaardigd geworden van al hare kinderen. {Matth. XI ; 18, 19; Luk. VII : 33-35.) E ven zoo wordt ook de bedoeling van het beeld der Booze Landlieden duidelijk aangewezen met den steen, door de bouwlieden verworpen, en zelfs (naar Matlh. XXI; 43) door de uitdrukkelijke verklaring: Het Koningrijk Gods zal van u weg genomen worden, en een volk gegeven, dal zijne vruchten voort brengt.

Soms slaat dc Gelijkenis terug op eene vraag; zoo als jezus die van den wetgeleerde: En wie is mijn naaste ? [Luk. X : 29) beantwoordde door 't verhaal van den Barmhartige» Samaritaan. Soms ook geeft de vraag, waarmede jezus zijne toehoorders zelve noodzaakt om zijne Parabel verder af tc werken, ons den sleutel aan de hand; zoo als, behalve bij de vroeger (Blz. xxxiv) aangehaalde, ook nog in dc Gelijkenis der Twee ongelijke Broeders, [Matth. XXI: 31.) Treilend vooral is 't, wanneer de Heer den ïarizeer simon de Gelijkenis der Ttcec Schuldenaars zelf laat ten einde brengen, en nu op eens zich omkeerendc zegt: uZiet gij deze vrouw.'quot;' {Luk, VII ; 44.) quot;Waarlijk ! wie bij zulk een tooneel nog de beteeken is van 't ge tiil der denariën of dergelijke kleinigheden uitziften kan, heeft er al weinig gevoel voor!

Dat eindelijk het iertium comparationis of //hoofdpunt der vergelijkingquot; dikwijls door den Heer is opgegeven in 'quot;t Koningrijk der hemelen, :') zagen wij reeds vroeger. Twee malen

1.

-ocr page 55-

algejieene inleiding.

is liet ook; dil geslachte, de menschen t)an dit gedacht, (bij do Eigenzinnige Kinderen , Malik. XT: 1G; Luk. VII : 31 ;) n{ dit hoos geslacht (bij den Onreincn Geest, Mat Ut. XII: 45). Maar ook buiten deze duidelijke aanwijzingen, staan soms de Gelijkenissen ia verband met vermaningen, gesprekken cn ontmoetingen van den Heer, die wij bij de verklaring allerminst mogen verwaarloozen. Om hiervan slechts een enkel voorbeeld te noemen: wanneer jezus, luk. XIII : 5, zegt: vindien gij u niet helceerl, zoo zult gij allen insgelijks vergaan Iquot; is duidelijk de Onvruchtbare Vijgehoom (vs. 6—!_)) het daarbij be-boorende zinnebeeld. Zoo ook slaat de Gelijkenis van het Gastmaal terug op den uitroep van een der met jezus aanzittenden: Zalig is hij, die hrood eet in het Koningrijk Gods! {Lid', XIV : 15.) Meer andere voorbeelden, al zijn zij niet alle zoo duidelijk, zullen ons later op onzen weg ontmoeten. Wij zullen echter hierin voorzigtig moeten zijn, daar de zamenbang der drie eerste Evangelieën soms aan een' lossen draad gelijk is , waar eenige losse fragmenten meê zijn aan een geregen ; en 't geen er in éenen adem voort loopt, niet altijd zoo is uitgesproken. Zoo is zeker de uitgewerkte schilderij van Lazarus en den Rijken man geene uitwerking van de spreuk : Een iegelijk, die zijne vrouw verlaat en eeno andere trov.wl, doet overspel, al wordt zij met 't woord en daar aan verbonden. (üa^.XVI: 19.)

Ik spreek hier nu niet over beelden, vergelijkingen en allegorieën, waarbij de oneigenlijke voorstelling niet streng is volgehouden, cn dus de beteekenis terstond doorschemert. Deze behooren niet tot de volmaakte Parabelen, en zijn dus geene raadsels, waarvan wij den sleutel le zoeken hebben. De hoofdzin althans is er duidelijk genoeg bij aangegeven.

Nog moet ik op één belangrijk verschijnsel opmerkzaam maken: //liet parallelisme der Gelijkenissen.quot; —Den geoefenden bijbellezer is het bekend, dat de vorm der Hebreeuwsche poëzij berust, niet op maat of rijm der regels, maar op slag en weerslag van twee gezegden, die elkander gelijken of tegenover elkander staan, en dus het een het ander aanvullen. Ia den Ilebreeuwschen sprcukstijl van onzen Heer vinden wij deze poëzij dikwijls terug. )) Een algemeen bekend voorbeeld, en dat ook met ons onderwerp in verband staat, is in de bergrede {Matlh. VII; 0, 10):

Geeft hel heilige den honden niet;

En werpt uwe paarlen niet voor de zwijnen!

En

Leest men ook eene druif van doornen,

Of vijgen van dis telen ?

narratione coniinctur ; cu salmeuon : Valde ndtatum csi, ut in Taruholis, non personae personis, nee partes parlibiis, sccl totum negotium toli negoiio eomparetur. (Beide op Matlh. X I : 10.)—Zeker is de uitdrukking meer naar de letter op te vatten, waar een betraehter des woords wordt gelijk gesteld met den man, die zijn huis op eenc steenrots gebouwd heeft {Matlh. VII : 21) , en de diseipeteu menschen, die op hunnen heer waehlen. (Luk. XII: 30.) Hier zijn 't niet gelieele voorstellingen, maar persoonlijke hoedanigheden , die vergeleken worden.

1) Opzettelijk is dit onderwerp behandeld in de Dissertatie van l)r. j. j. snouck HUEcnoNJE, De Paral-lelimo membrorum, in Jesu Christi dictis observando, Traj. 1836, — Het komt mij eehter voor, dat de sehrijvcr daartoe te veel de herhalingen rekent, die de» ouden in proza zeer gewoon waren, en geheel vau 't dichterlijk parallelisme onderscheiden zijn.

ï.i

-ocr page 56-

a t,g em KKNU IX I,el ulng.

Maar even eens volgt er soms, ook in de eigenlijke Gelijkenissen , eene variatie van 'i zelfde thema in een ander beeld. De duidelijkste voorbeelden zijn: liet. gelapte Kleed en de Wijnzakken [Matth. IX : 1 (i, 17; Mark. II: 21, 22; Lnk. V ; 3G—39); de Torenbouw en de Oorlog. [Luk. XIV : 28—32.) Eeide malen wordt dooriiN, of, de tegenstelling aangeduid. Zelve moeten wij die bij bet lezen opmerken bij Mosterdzaad en Zuurdeeg, den Schal in den Akker en de Parel, die eenvoudig op elkander volgen, 1) Onkruid en } ischnet, die in de eigen rede van jezus {Mutlh. XIII) voorkomen; of ook in die van ben Smeekenden Vrienden lieg ter cn Weduwe, die op eene geheel andere plaats in luk as' Evangelie (II. XI en X V lil) staan. — Hoogst belangrijk vooral is in dit opzigt bet Vijftiende Hoofdstuk van lukas. Eerst geeft de Evangelist ons de aanleiding tot 's Heeren parabolisch onderwijs op, in de hatelijke aanmerking der Parizeen: Leze ontvangt de zondaars en eet met hen. Daarop volgt, iu twee vragen, de parallel van den Herder en de Vrouw, door of gescheiden en vereenigd; cn nu wordt bet beeld van 't verlorene, reeds iu het Schaap en den Venning geschetst, nog eens onnavolgbaar schoon in den Verloren' Zoon afgebeeld, zoodat wij hier geen paar hebben van Gelijkenissen, maar — zoo als dikwijls ook in 't Parallelisme der Hebreeuwsclie dichters — een Klaverblad.

Zulk eene parallel nu, vooral wanneer die duidelijk door jezus bedoeld is, doet het hoofddenkbeeld duidelijker uitkomen; maar het is tegen alle regels van het parallelisme, wanneer men daarin niets meer dan eene eenvoudige herhaling [Tautologie) wil zien , terwijl juist het verrijken van het reeds uitgesprokene de bedoeling van alle parallelisme is. 2)

Wij kunnen bier de vraag nog slechts aanstippen, of wij een paar malen twee verschillende uitgaven of overleveringen van de zelfde Gelijkenis bij mattheüs en lukas vinden, of wel twee onderscheidene Gelijkenissen, alleen aan elkander door het hoofddenkbeeld verwant, en iu zoo verre parallel. De bedoelde Gelijkenissen zijn : het Gastmaal, uitvoeriger herhaald in de Koninklijke Bruiloft {Luk. XI\ : 10—21; Mutlh. XXH : 2—14), en de Talenten, door nog enkele trekken vermeerderd in de Vonden. [Mallh. XXV : 14—3ü; 'Luk. XIX : 12—27.) Yoorloopig wil ik hier alleen opmerken , dat de uitvoerigste en meest Messiaanschc of Koninklijke voorstelling de eene maal bij maitiieüs en de andere bij lukas gevonden wordt.

Tot zoo verre de verklaringen en aanwijzingen, die wij in jezus' woorden zelve vinden. Die daarvan meer lezen wil, zal inzonderheid unger {l'ag. 75—83) met vrucht raadplegen, — Onder de Evangelisten laat soms lukas zijne eigene opvatting vooraf gaan. Driemalen treilen wij dit aan in zijn Evangelie, De Gelijkenis van Am Begier en de Weduwe leidt hij iu met de

1) liet rmXiv vóór de (jclijkcnis van 't Zuurdeeg {Luk. Xlll; ÜO) cn die van de Parel {Mutlh. XU1: 45) is wel ecu bewijs, dat dc uu volgende Gelijkcuis tot de zelfde reeks vaa beelden vau't Godsrijk behoort, maar niet dat zij geheel parallel met dc laatst voorgaande is. Want wij vinden het zelfde woord (fccfAvo») vóórhel Vischnel {Ml. Xtll: 47) en de Koninkljke Bruiloft, {yiatlh. XXU:1.)

3) «lloe eenvoudig cn overeenkomstig met de leerwijze van jjjzus is het, om dc zorg der mcnschen over liet geen verloren ging, in twee parallelc beelden (/gt;«£. XV), een uit den kring van het herders-, hel, andere uit het huiselijke leven , af te tcckcnen I En toch is \vi\parallelimus nog geen volstrekte tautologie. En wij hebben er niets tegen, om, meteen' nicuwercn scbriftvetk laarder, dc gelijkenis van den verloren' zoon bij deze twee te voegen, om een climax daar te stellen.quot; Hagenbach,

1,11

-ocr page 57-

A 1.0 KMKKNK IN 1.101 DIN0.

woorden; Kn hij zelde ook eene gelijkenis iot hen , daartoe, dat men altijd hidden moet en niet vertragen. {Lnk, XVIII: 1.) Terstond daarop die van den Parizeer en Tollenaar met; En hij zeide ook tot sommigen, die lij zich zeiven vertrouwden, dat zij regtvaardig waren cn de anderen niets achtten, deze Gelijicenis. (vs. 0.) En een Hoofdstuk verder, vóór de Vonden: Hij voegde daarlij en zeide eene Gelijkenis; omdat hij nahj .Teruzalem was, en zj meenden, dat het Koningrijk Gods terstond zou openlaar worden. {Luk. XIX : 11.) — I)c vraag is nu alleen nog, of deze Evangelist ons daarbij een veilige gids is; of misschien niet [.ukas zelf, toen hij, eenige jaren later, alles nog eens naarüigljk onderzocht {Luk. 1:3), in zijne opvatting kan gedwaald hebben. De zelfde vraag is wel eens gedaan omtrent den zamenhang, waarin de Gelijkenissen bij de Evangelisten voorkomen ; en wij zullen later zien, dat strauss en de Tubingers hier van het regt der kritiek een vrij en ruim, ja! soms zeer onkritisch gebruik hebben gemaakt. Maar ook andere uitleggers, die onze Evan-gelieën zeer hoog schatten cn voor de authenticiteit hunner berigten strijden, hebben te regt opgemerkt, dat men althans uit den zamenhang niet al te veel moet opmaken; en dat te minder, waar de Evangelisten zelve in dien zamenhang niet eenstemmig zijn, maar de zelfde Gelijkenis in eene verschillende omgeving plaatsen.

Nog zou ik bier kunnen bijvoegen, dat ook waar volstrekt geene aanwijzing van den verborgen' zin der Parabel te vinden is, wij steeds die beteekenis te kiezen hebben, die met jezus' doorgaande leer en de behoeften zijner eerste hoorders meest over een komt. Ook is 't ons niet onverschillig , welke Evangelist, — jiattueüs of i.ukas vooral, — de Gelijkenis mede deelt, en boe die in zijnen geest waarschijnlijk is op te vatten. Met dit laatste kenmerk moeten wij echter voorzigtig wezen. De Evangelisten volgden wel onwillekeurig hunnen smaak, in de keuze van 't geen zij mede deelden , maar de geschiedkundige trouw ging toch bij hen boven alles. Het beeld van hunnen Heer wilden zij vóór alle dingen getrouw weder geven, en zijne woorden bewaren. En van hier, bij voorbeeld, (wij haalden er daar juist eene proeve van aan;) dat uk as ook het Joodsch-Messiaansche, maïtheüs het humane of algemeen menschelijke heeft van jezus' onderwijs, »1 had het tegenovergestelde nog meer hunne onbepaalde sympathie.

Aan deze algemeene Grondslagen heb ik nog het volgende toe te voegen. Wij kunnen, eer wij eene Gelijkenis verklaren, reeds terstond op den voorgrond stellen, dat haar oogmerk didaktisch en moreel is. Jezus wil er iets mede leeren, cn in zedelijk en godsdienstig opzigt zijne toehoorders beter maken. Maar hij wilde dit dan ook in de eerste plaats zijne toenmalige hoorders doen. Jezus' Parabelen zijn geene sieraden zijner rede alleen, maar ook even min algemeene en in de lucht zwevende beelden, als waarmee soms de oude wijze algemeene stellingen en afgetrokken waarheden inkleedde. Men heeft 't meest gedwaald door dit te vergeten, en de Gelijkenissen zóó op te vatten, als of ze in een' geheel anderen kring gesproken of in een boek voor het nageslacht opgeschreven waren. Geheel jezus' ouderwijs staat op den bodem der geschiedenis, en grijpt in in 't leven van zijnen tijd. Zelfs in den vertrouwden kring zijner vrienden sprak hij anders, dan tot het volk; in den Jeruzalemschen tempel niet, zoo als op de heuvelen of aan 't zeestrand van Galilea; en zou

VII

T.1H

-ocr page 58-

algtmeene ikleid1ng.

dan de Heer, als hij weder omwandelde ouder ons , niet andere beelden gebruiken of de zelfde beelden anders voorstellen ?

In dit tijdelijke en plaatselijke komen jeztjs' Gelijkenissen over een met die van het Oude \erboud, die,—wij hebben het vroeger gezien, — geen van alle kunnen worden los gescheurd van de gelegenheid, waaraan ze haar ontstaan te danken hadden, om als algemeene leerbeelden gebruikt te worden in een //Handboek voor godsdienst of zedekunde.quot; Maar tevens verheffen jkzus' Parabelen zich ook weder verre boven de beeldspraak des Ouden Testaments, omdat zij te gelijk de groote waarheden van 't Evangelie voor alle volgende geslachten af-schaduwen. Want do beelden der Profeten behoorden slechts tot de toepassing der openbaring, maar die van jezus zijn de openbaring zelve, voor geheel het menschdom bestemd. In dit opzigt hebben zij alleen nog, behalve met enkele Rabbijnsche Parabelen, eenige overeenkomst met de vergelijkingen van sokkaïes, den man, die naar het juiste oordeel der oudheid , de wijsbegeerte van boven zon en wolken had doen afdalen, om op aarde onder raen-schen te wonen. En toch, wanneer wij al de beelden bij een zamelden, waarin oude wijzen de waarheid hebben gekleed, hoe zou nog niet de evenaar aan de zijde van jkzus' Gelijkenissen verre overslaan! In hare eenvoudigheid zelve zijn schatten van wijsheid verborgen , de edelste deugd tegenover de verachtelijkste zonde, de geschiedenis der oudheid en der toekomst beide, maar bovenal de geschiedenis van 's menschen afdwaling en zijne redding.

Maar wij hopen, zoo God ons het leven spaart, dien rijken inhoud van jezus' parabolisch onderwijs aan het einde nog eens te overzien. Nu gaan wij voort, om den weg dei-gezonde uitlegkunde ons te banen, en stuiten daarbij alleen nog op de vraag : //Nadat wij het beeld helder vóór ons hebben geplaatst, jezus' bedoeling in den kring zijner hoorders begrepen, en de waarheid, die er ook voor ons in verborgen ligt, gevonden; hoe vermoeten wij nu gaan in de toepassing der bijzonderheden? Welke trekken behooren bij de beeldspraak , en zijn dus daarbij onmisbaar en daarvan onafscheidelijk, en wat is enkel bijwerk der schilderij te achten?quot;

Deze vraag kan moeijelijk in het algemeen beantwoord worden. Dit alleen is zeker, dat niet ligt meer een bedachtzaam en grondig bijbelverklaarder den zin van iedere Gelijkenis door ééne algemeene zedelcs zal willen uitdrukken, zonder aan eenigen bijzonderen trek kracht en beteekenis te geven ; 1) — maar dat ook aan de andere zijde zij, die het fijnste uitziften.

]) Zoo als b. r. bauek deed, door de Gelijkenissen vau den Heiland te veel op ééne liju te stellen met de Aescpisclie fabelen. Ziju regel is : Ihy jcJer Fabel vder Farabel üt der Endzweck , eine gewisse Lehre ooler

Regel einzuscharfen. Man nennl kie das Teriium comparationis , oder die llloral---Man de/me die Verylei-

chungsslücke nicht weiter aus , als es der Endzweek Jcsu tuil sic/i bringet, und man unterschcide Erlduterungs-utnsldnde, wclche nar zur Ausschmiickmg der Parabel, und um t/ir Lcben nnd II'ahrseheinlichkeit zu geben, beygefügl sind. iSon omnes comparationis partes ad vivum reseeandae sunt, isl schon eine alle Regel.-— Limbukg bbooweb meent, in navolging vau stouii, dat althans die gelijkenissen bij lukas, „dio liet verste afwijken van de allegorie, en veeleer voorbeelden zijn te noemen,quot; van dien aard zijn, ui carum explicalio communis loei, scu generalis nolionis investiyatione absolvi J'erc possü j waar tegen scholiïs opkomt,2^'! sqq

li v

-ocr page 59-

algemeene im.ki di.no.

altijd nog wel kleinere trekken zullen overlaten, waaraan zij meenen, dat geene beteekenis Lehoeft gegeven te worden.

D(! opvatting, die zoo veel mogelijk alles zinnebeeldig verklaart , heeft, — wij zagen het reeds, — haren steun in jezis' eigene verklaring van twee der eerste Gelijkenissen. De lieer geeft bij Zaaijer en Onkruid gecne algenieene waarheid tot oplossing van hel raadsel ; maar noemt daarvan de hoofdtrekken op, en bij elk van deze zijne beteekenis. 1) In den zelfden trant liebben velen den uitleg der Parabelen beproefd, door telkens //beeld en tegenbeeld quot; //zinnebeeldig kleed en verborgen bedoelingquot; op te geven ; en zij meenden, dat hunne verklaring te naauwkeuriger was, naarmate er meer verklaard werd. quot;Wij zullen later gelegenheid hebben om te zien, dat deze methode, die der kerkvaders en vroegere tlieolo-ganten, reeds lang als verouderd ter zijde gelegd, in den laatsten tijd weder geleerde en vrome voorstanders gevonden beeft.

Tegen haar pleit, dat er veel meer dan die twee Gelijkenissen door jezi s en zijne Evangelisten verklaard zijn; en die verklaring , in korte kernspreuken of in de opgegeven aanleiding of bedoeling opgesloten , ons niet uitnoodigt tot eene nadere toepassing der bijzonderheden. Om slechts een enkel voorbeeld te noemen: wanneer jkzus de Gelijkenis van den Barmlar-tijen Samaritaan besluit met de vraag : // Vie was cle naaste run den man, die onder de moordenaars ras gevallen ?quot; ligt hierin geheel de bedoeling van het zinnebeeld. Den Samaritaan tot het beeld van chkisïus te maken , is ongeoorloofd : want het is verdraaijen van Jezus' ■woorden; — en, ook bij eene gezonde opvatting, in den weg naar Jericho, iu olie en -wijnkruik, bijzondere bedoelingen te zoeken, is even ongepast als onnoodig. Jezi's' beeldspraak moet ons te heilig wezen, om er onze vernuftsspelingen aan vast te knoopen.

Aan de andere zijde is zeker niet alles bijwerk, wat door een' oppervlakkigen beschouwer daarvoor wordt gehouden ; en dat te minder, hoe meer geheel de schilderij een zinnebeeldig karakter heeft, en niet eene enkele zedesehets is. Zelfs waar zulke kleinere trekken voor geeno eigenlijke overbrenging vatbaar zijn, zijn ze toch niet onverschillig, en naar den aard en de bedoeling van het beeld gekozen. 2) Over hel geheel is dus de regel van i.isco

1) Zelfs worden bij mahheiU een paar kleine trekken, dio wij bij lukas niet viiideu, (de zoinie-gloed en do ondersehcideu oogst,) ook in de verklaring terug gevonden. Daarentegen merkt reeds cnur-Bosiosiüs op, dat de lieer, bij den uitleg van Let Onkruid des akkers, niet zegt, wie de knechten zijn, en zoo doende zeil'te kennen geeft, dat sommige trekken wel onmisbaar zijn in de schilderij , maar daarom niet in de toepassing. Meu zie deze , als ook dergelijke uitspraken vanBAsmus, isidorüs, (ruuoruï-iiiCTUs) en i.U'iiiYMius ziGABEKUS bij UisGEE,pay, 9B s(j(j. Uok van de nieuweren vindt men daar vele belangrijke plaatsen aangehaald. Deregel om /*uiet alles over te brengen,quot; zegt evenwel nog niet veel, zoo lang bet daarbij ieder vrij gelaten blijft, wat hij overbrengen wil.

2) //Wanneer de Heer bij nacht den vijand onkruid op den akker laat zaaijen , lentjl dc memchen slapen, zoo laat hij't werk der duisternis zeker niet doelloos des nachts geschieden. Maar dat de inenschen des nachts slapen, is zoo natuurlijk , dat we hun dien slaap wel gunnen mogen, en niet begrijpen, waarom men juist dien slaap zou kiezen tot den tekst eener strafpredikatie tegen de geestelijke slaapzucht. Waarschijnlijker kan uien uit de Gelijkenis van de Tien Maagden daaruit een verwijt putten ;.... maarniet gemakkelijk

zou men toeb kunnen beslissen, of het slapen der maagden niet tot bet nachtbeeld behoort.quot; IIaoenuacii._

Het onmisbare van 't bijwerk in eene profetische schilderij, heeft aügustinus reeds sierlijk uitgedrukt, tloor vergelijking met een' ploeg, waarvan alleen de kouter de vore snijdt, en eene either, waarvan alleen do snaren trillen, terwijl toch bet hout aan beide even noodig is. (])c Cioil. Dei, XVI ; 2 )

i.vquot;

-ocr page 60-

AT.OEMKKN K INI.UDINC.

niet kwaad, om ons eerst in het middelpunt te plaatsen, en dan van daar uit de stralen te volgen, die alle, uit dit oogpunt bezien, hunne opzettelijke en bepaalde rigting hebben. 1) Slechts vergete men nimmer, dat eene Parabel er niets bij wint, of wij al voor kleine bijzonderheden eene beteekenis vinden, die wij toch niet kunnen bewijzen, daar straks een ander er met het zelfde regt eene geheel andere verklaring aan geven kan; terwijl jezus' hoorders en berigtgevers waarschijnlijk aan de eene even min als aan de andere zullen gedacht hebben. Al wat jezus' woorden voor ons zullen beteekenen, racet in die woorden zelve noodzakelijk opgesloten liggea. Anders verzwakken wij hunne kracht» en loopen weder gevaar, als zoo vele kerkelijke partijen van vroegeren tijd, ons eigen Evangelie te verkondigen met je'.us' woorden.

Dat er verder altijd iets moet worden overgelaten nan ieders smaak en oordeel, zonder den hoofdzin daarvan afhankelijk te maken, spreekt wel van zelf. Tk zal daartoe, in de verklaring der bijzondere Gelijkenissen, niet alleen mijne opvatting geven, maar eene ruime keuze tussehen deze en die van anderen. Wat men dan ook van 't geen ik zelf geef, denken moge; met 't geen ik verzameld heb, kan men zijn voordeel doen. Ik ben mij zeiven bewust, dat ik daarbij eerlijk te werk ga en alleen waarheid zoeke, zonder den Mond der waarheid ook in 't allerminst iets op te dringen, dat Hij niet heeft gesproken. Maar daardoor zal ik dan ook dikwijls hetende en bekende moeten handhaven, aan verleidelijke invallen geen gehoor geven, en zelfs schitterende denkbeelde.n van anderen ter zijde stellen; tevreden, al had ik niets nieuws gevonden of gezegd, met het heerlijk Evangelie des ko-ningrijks in de bekoorlijke beeldspraak van den Zaligmaker duidelijker aangewezen, en naar kracht en vermogen moedig gehandhaafd te hebben.

Waarop de Ahnagtige zijnen zegen gebiede en zijne genade !

J) Ehe dmch wieder hol le, sorgfallige Belrachtung der Umgehungen und des Lihalles dies er Kern tmd M i 11 e lp u n/c l der 1'arahei nicht aufgtfunden und in muglichsler Scharfe und Bestimtheit hingestclll isl, laste man sieh uichl uuf die Deulung des Einzelnen in : denn nur von jenem MUtelpunkle anti, erseheint Alles in mnem wahrem Lichte, Man könnte das game Oleichnisz mil eincni Krcisc vergleichen, dessen Mittelpunkt die iibersinnliche Lehre oier Wahrheil, dessen Radien die eimelnen bildliehen Zvge der Enahlting sind. — Tot dus verre goed. Maar alsliijim, wel niet aan ieder woord, maar toch aan eiken trek beteekenis, ieder beeld een tegenbeeld geven wil, is bot mogelijk, dat daardoor das Interesse wdchst, maar de zekerheid, lielderbeid en zedelijke kracht der Parabel zal er daarom nog niet bij winnen.

I,VI

-ocr page 61-

IJ E T E E N E X O O 1) 1 G E.

IN

TWEF. GELIJKENISSEN ;

TOT NADEI: !■: 1NIA] 11)ING.

Wie kent ji.vkia niet, de vrome vriendin des Heeren, en heeft, onder de vele sclioouu tafereelen van het evangelie, ook het gastvrije huisgezin te BclJianië niet dikwijls voor oogen? Vooral dat korte en levendige tooneel, dat ixkas ons schetst: waar M.vm.v aan de voeten des Heeren gezeten is en de woorden opvangt van zijne lippen, terwijl maetiia op eenig-zins kregelen toou hare hulp tot ontvangst der gasten inroept; en .tezus de besehennende iiand over haar uitstrekt, zeggende: //quot;Maetua , maiitita ! gij bekommert en otitnisf n over vele dingen. Maar één ding is noodig. Doch jiari\ heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal weg genomen worden.quot; {Luk. X : 41 , 42.)

Eén ding is woelig!—• Dal is, sedert dien dug, de spreuk der christenheid geworden; het groote woord, waardoor den geloovige een bepaald levensdoel is aangewezen, terwijl de wereld zich nog altijd bekommert en ontrust over vele dingen. Hetzij ook onze spreuk hij den aanhef vaneen werk, waarin zoo vele heelden, in de rijkste afwisseling, ons oog zullen tot zich trekken; waarbij wij zullen omdolen in de ruimste schatkameren des bijbels, ja! al ligt, als wij naav onberaden gidsen luisteren, daarin zouden verdwalen. Eén ding is noodig; en al hel overige heeft alleen waarde, omdat en in zoo verre hel daarvan uitgaat en daartoe leidt. Die dal éene heeft, bezit alles; die het mist, al zijn rijkdom is ijdelheid. n Zoekt eerst,quot; zoo sprak de lieer bij eene andere gelegenheid ; uZoekt eerst het koningrijk der hemelen en zijnegereg-tigheid; al het andere zal 11 van zelf worden toegevoegd{Matlh. VI; 33.) En dit geldt niet alleen, waar wij de wereld tegenover de godsdienst stellen; maar in bet godsdienstige zelf. Want ook op hel ruime gebied des Christendoms, vermoeit en bekommert men zieh nog vaak over vele dingen , vergetende liet ééne dat noodig is!

i

-ocr page 62-

HET EEXF. DODDIGE.

Daar dus de Heer zelf ons, bij dc behandeling van zijne beeldspraak en van geheel zijne eer, aan gecnc vaste orde gebonden heeft, zoo hebben wij twee gelijkenissen op den voorgrond willen stellen, die niet anders zijn dan eenc krachtige en schilderachtige uitdrukking van deze groote evangelie-spreuk, en dus reeds terstond ons een' hechten leidraad kunnen in handen geven, ook waar wij later ligt in den doolhof van zaken en beelden, van verklaringen en opvattingen, ons zelve zouden verliezen. Mogt dat ééne noodïge ons, bij het beschouwen van de beelden des koningrijks, steeds helderder, zekerder en dierbaarder worden ! En wanneer eindelijk de schrijver de pen en de lezer het boek uit de handen legt, dat het dan ons allen het ééne Hij ven de zij !

-ocr page 63-
-ocr page 64-
-ocr page 65-

T en II.

DE SCHAT IN DEN AKKER EN DE PAREL.

Matïjifüs Xlir : li—46.

Wederom 1) is hel konwgrjk der hemelen gelijk aan een' schat, in den akker verborgen, welken een mensch gevonden hebbende, verhergde dien, en van blijdschap over den zehen, gaat h'j heen en verkoopt, al wal hij heeft, en koopt dien zeiven akker.

Wederom is het honingrijk der hemelen gelijk aan een' koopman, die schoone paar-len zoekt; de welke, hebbende cene parel van groote waarde gevonden 2), ging heen

cn verkocht al wat hij had, en kocht de zelve.

*

Wij ontmoeten hier jezüS in liet midden van zijne werkzaamheid. Reeds lang wandelde de lieer door Galilra om, niet meer de onbekende iiniinermans-zoou van Na tare t, en nog niet ter dood toe vervolgd door Parizeen, Saddneeën en Ilerodlanen. Daar, naar zijn eigen zeggen, een profeet minst geëerd was in zijne vaderstad, had hij lazaret met der woon verlaten j en, voor zoo vevhij eene plaats om te rusten vinden kon, zich gevestigd te Kapernaiim, aan den westelijken oever van het Qalilésehc meer {Mallh. IV; 13). Hier of hier omslreeks woonden ook zijne mees Ie discipelen, \cleii hunner oefenden vroeger de vischvangst op het meer uit, en nog hadden ouders en verwanten van petrus, joh an nes en anderen er hunne netten en hunne scheepjes, zoo dat de lieer over deze de vrije be-sehikkiug hield. Mij maakte daarvan dan ook gebruik bij zijne gedurige togten van den eenen naar den anderen oever, en beval zelfs — zoo lezen wij eens dat er steeds een scheepje

1) Dit wederom (nuXt»quot;) wordt door laciimann betwijfeld, en door tiscuesdouf weg gelaten, lts voor den zameuluing althans niet noodig; wel het vulgcnde, vs. 46. Do lieer begint met liet 41ste vers

eene nieuwe reeks van gelijkenissen.

2) o,' ivqcif_Giuesbacii cn latere critici lezen ivowv St (en vindende); cn houden hot eerste

voor eene eonjectuur van den afschrijver, om den zin vloeijender tc maken, 't Kan ook zoo gcselirtvcn zijn in navolging van liet öp ti'QÜv, vs. 44.

1*

-ocr page 66-

dk scila'l in dkn vkkkr en djj i'aket..

voor hem zou in gereedheid gehouden worden, en in zijne nabijheid (omtrent hem) blijven, indien soms de aandrang hem al te sterk worden inogt. [Mark. III ; 9.)

Zoo kon de Heer ook nu, in huis of op het veld, de al te zeer op een gedrongene schare niet geregeld eu kalm toespreken, begaf hij zich daarom naar liet ruime zeestrand, en zelle er zich neder. (Mt.) Maar toen ook hier de menigte steeds grooter werd, en al meer en meer aandrong, om toch digt bij hem te zijn, ging jf.zis in een dier visschersscheepjes 1), en strekte de achtersteven daarvan hem tot spreekgestoelte, — zijnen discipelen tot een levendig beeld, hoe hij hen geroepen had, om van nu aan vitschers van memchen te zijn {Luk, V ; 10). Terwijl hij het scheepje een weinig van het strand afhouden liet, breidde de schare zich verre langs den zandigen oever en tot aan de vruchtbare groene heuvelen uit; JEzrs wenkte met de hand, en onder een algemeen stilzwijgen, golfde nu zijne krachtvolle stem over die ontelbare menigte heen.

liet onderwerp, dat hij koos, was weder het koningrijk der hemelen; doch het waren niet meer de eerste wetten, de zedelijke beginselen van 't godsrijk, zoo als de Heer die in zijne beigrede had voorgesteld. Hoe nader hij kwam aan liet groote doel van zijne komst op aarde, des te duidelijker ontvouwde hij het groote plan der verlossing, dat alle volgende eeuwen omvatte. Maar dat koningrijk der hemelen,—die verjongde vorm, die nieuwe openharing van het godsrijk op aarde, —het was zijnen hoorders nog zoo vreemd; zijne eigen discipelen begrepen het nog niet; ja ! als zij het terstond begrepen hadden, zij zouden hem naau-welijks hebben kunnen aanhooren zonder ergernis. Daarom kleedde de lieer de groote waarheden der toekomst in den schoonen, maar tc gelijk diepzinnigen vorm zijner gelijkenissen, waarvan wij hier de rijkste volgreeks, ons door het evangelie bewaard, vinden opgeteekend. (■tene verzameling, gelijk men wel eens gedacht heeft, door maïtiieüs (of reeds dooreen' vroegeren uitgever van jezi s'spreuken en lessen) van heiiuk-en verre bij een gebragt, maar eene doorgaande rede, naar het ons ten minste voorkomt, die, even min als do bergrede, van een gescheurd worden kan, zonder aan het onderwijs van onzen lieer te kort te doen. En is men, onzes inziens, soms te ver gaan met het een uit het ander af te leiden, met te willen verklaren, waarom dal zeven- (of eigenlijk tien-) tal gelijkenissen zóó en niet anders is gerangschikt; daar is toch in alle één en dezelfde geest, die ons tegenkomt in verschillende, beeldspraak, een zelfde grondtoon, die in verschillende akkoorden tot ons spreekt; en in plaats dat liet eene beeld uit het andere voortvloeit, zeggen wij liever, dat zij alle natuurlijk en ongedwongen vloeijen uit de zelfde bron, en er alleen afwisseling van toon en voorstelling is, naarmate de lieer de schare, of wel zijne bijzondere discipelen toespreekt 2).

I) liet scheepje lag niet, als onze visscherspinkcn, r.p, mnar aan hel straa.l, Muikus, die meer Joor ite fijnere trekken van zijn verhaal uitmunt, (mdcrsehcidt hier 't naanwkeuri^M, J i7.es, zegt hij, begon te lecren bij {txuihc) de zee; daarna, in het schip gegaan zijnde, zat hij in of op (tv) de zee, terwijl do schare op 't land was, tegen dc zee auti {irQOj). Lckasgeeft dc plaats niet aan, maar verhaalt bij eene vroegere gelegenheid (11. \ : 3) : JJij ging in één um die svhepcu, hel welk eau simox m», en had hem, rial hij een leeitdg van '1 land afslak ; en nedersillende, leerde, hij de vehare nil hel schip,

L') In het overdreven zoeken van zameuhang, ja! van liooge en diepe wijsheid in de orde van

I

-ocr page 67-

de schat in' den' akkisk es de parel.

Eerst stelde jezus de sclioone gelijkenis van den zaaijer voor. Na eene kleine tus-sciienpoos, waarin hij die zijnen discipelen verklaarde, voegde hij er de gelijkenis van het onkruid des akkers en sommige kleinere zinnebeelden bij. Daarop liet de Heer de schare van zich gaan, en ging met zijne discipelen in huis. Hier vervolgde hij in kleiner' kring, maar in den zelfden geest, zijn onderrigt; verklaarde eerst weder het beeld van't onkruid onder de tarwe, en besloot nu, als in éénen adem, met ecnige kortere gelijkenissen. Daarvan hadden dc twee eerste, de schal en de parel, eene bijzondere betrekking op deze zijne discipelen, als die reeds het goede deel hadden gekozen; ofschoon helaas! niet van allen kon gezegd worden, dat het hun niet weder zou ontnomen worden.

Maar stellen wij eerst, zoo als wij ons hebben voorgenomen, het beeld,—en wel nog alleen het eerste, — geheel op zich zelf voor, afgescheiden van den hoogereu zin , dien jiy.rs voor zijne regte hoorders er in gelegd heeft.

Een schal was dan in den akker verlorgen. Een schat beteckent in den bijbel alles, wat, als van eene bijzondere waarde, te zinnen wordt opgelegd en voor dc toekomst bewaard.

jezus' redenen, is niisschieu, van alle uitleggers, stier het verst gegaau. Ik ben overtuigd, dat, al wierp men al dc evangelische verlialeu door elkander, om ze straks weder, zoo als 't viel, aan een Ie voegen, dwe vernuftige en gevoelvolle schrijver, — maar die zich ook te dikwijls door zijn vernuften gevoel laat weg slepen, — ons spoedig zou aanwijzen , hoe de hoogste wijsheid juist in deze volgorde schuilde en de verlievenste bedoeling er in zigtbaar was. AVij moeten ons in de verklaring des bijbels, en inzonderheid van de eenvoudige woorden des Zaligmakers, allermeest waehien voor eene uitlegkunde, die van alles alles maken kan, en ten slotte niets bewijst, door te veel te bewijzen.

Om het volgende gemakkelijker te doen begrijpen, wil ik hier nog eene korte opgave van de ge-heele volgreeks dezer gelijkenissen bijvoegen , waaruit men tevens zien zal, waarom ik van zeven of ticuquot; gesproken heb.

Inleiding der evangelisten. Alt. XIII :1—3; Al. 1\ 1, 2; L. A lll ;4.

1. De laajer. Ml. Xlll : 3—9; M. IV; 3—0; L. Vill: 5—8.

Gesprek van den lieer mei zijne discipelen; verklaring d' r eerste gelijkenis. Ml. MU 10—23 , Al. IV :1ü—20; L. Vlil' ; 9 —I.j.

2. Jlet licht op dcu kandelaar enz. Al. I\ : 21—25; L. \ lil: 10—LS.

3. HH opschietend zaad. M. I V ; 20—29.

■1. liet onkruid 'les akkers. Alt. Xlll: 21—30.

5. Hel mosterdzaad. Ml. Xlll: 31, 32 ; M. IV : 30—32.

0. Het zuurdeeg. Alt. Xlll: 33.

llerigt der evangelisten. J i:zi s gaat naar huis. Alt. Xlll : 34—SCquot; : Al. |\ : , i

Verklaring van 't onkruid des akkers. Mt. Xlll : 3C1)—13.

7. De schat in den akker. Ml. Xlll : II.

.S. De parel. Mt. Xlll :45, Ui.

9. Hel visrhnet. Mt. Xlll : 47—50.

Slot van ouzl's' rede, waarin voorkomt:

10. De viiorraadkaiiicr van den huisvader. AU. XI11. 51, 52.

Besluit van 'I gehccln verhaal. Alt. Xlll : 53; M. IV : 35, 36.

Iji;kas hcefl wel bet motlerl'.awl imi 't znuvilecg elders (II. Xlll) ingel:tscht, maai' geeft loeit 11. VIII: 10 {Tut dr anderen spreek ik rx gei.ukexisskn) duidelijk genoeg Ie kennen, «lat bij deze gelegenheid niet enkel die van den zaaijer aan de groole schare (vs. 4j werd voorgcsUdd. Later zullen w ij nog meer dan eens op dc plaatsing en volgorde dezer tien gelijkenissen moeten terug komen. Alen vergelijke intussehen n. vagt;' wilees, in dc Bijdragen , door hem en j. n. kro.m uitgegeven, 1826, bl. 1-45.

-ocr page 68-

DE SCHAT IN DEN AKKEE.

Het wordt zelfs wel ecus — bij voorbeeld Mom. II: 5 : //den toorn als een' schat opleggen 1)quot;— in een' onguustigen zin gebruikt. Hier evenwel kan liet niet anders zijn, dan iets goeds, iets kostbaars. Dat die schat verborgen was 2), bewijst ons, dat hij zicli daar niet van zelf bevond. Wij kunnen hier dus niet denken aan de rijkdommen, in goud- en zilvermijnen nog voor het oog verscholen, schoon die ook doorgaans slechts bij toeval ontdekt worden. Bovendien waren in Palestina, zoo verre ons bekend is, zulke mijnen niet, en allerminst zouden zij er gevonden zijn in een' bebouwden akker.

liet verbergen van 't geen waarde heeft, en dat wel onder den grond, geschicdde vooral oudtijds te meer, naar mate dc bezittingen moeijelijker te verplaatsen of te beveiligen waren. Zoo lezen wij Jcr. XLÜ; 8 van tien gevangenen, door ismaöl in het leven gespaard, omdat zij verborgen schatlcn in het veld hadden en aanwezen, van tame en gerst, olie en honig 3). Hier echter zal ieder van zelf aan goud, zilver en kostbaarheden denken, die bij de gedurige oorlogen van vroegere eeuwen dikwijls in de aarde verborgen werden, natuurlijk-in de hoop, om ze in rustiger dagen weder tc kunnen opdelven. Maar boe ligt gebeurde bet nu, dat de eigenaar het geheim met zich in het graf nam , zoodat er jaren en zelfs eeuwen voorbij gingen, eer eindelijk dc verborgen schat door een toeval aan liet licht kwam. Op het geluk, dat daarbij den vinder tc beurt valt, doelen menigmalcn oude schrijvers 4). liet schatgraven behoorde in de eeuwen van bijgeloof, en behoort in sommige landen nog tot datgene, waarbij men de hulp der geestenwereld, door bezweringen cu allerlei too-verkunsten, inriep: want even als slimme bedriegers op de ingeschapen zucht van den niensch om de toekomst tc weten, hunne rekening maakten, zoo hebben zij 't ook, in de aanwijzing van verborgen schatten, op de hebzucht van het algemeen gedaan. Maar ook zonder zulk cene tooverroede of schatgecst, alleen door dc nijverheid , die alles omwoelt en op-

r.

-ocr page 69-

BE SCHAT IN DEN AKKER.

graaft, worden nog van tijd tot tijd, ook in ons vaderland, oiule munten gevonden, die daar in bcnaanwde dagen ncêrgelegd en later een vergeten eigendom werden.

Zulk een' schat, onbekend en zonder eigenaar, stelt onze gelijkenis voor. ilij is verborgen in zekeren akker 1). Sedert jaar en dag gaat daar de ploeg des landmails rustig over heen; honderden en duizenden wandelen onnadenkend dien akker langs; en niemand vermoedde ouit, zelfs inde verte, dat daar onder die grijze of zwarte aarde, zoo groote en geheel onbekende kostbaarheden verborgen waren. Eindelijk is er een menschT), die hem rhult. Hoe? Daarbij heeft de lieer aan de verbeelding alle ruimte gelaten. Dit alleen is zeker, eigenaar van den grond is de vinder niet. W ij kunnen ons dus verbeelden, dat die akker aan den zijnen paalde, en hij, bij toeval zijn oog daarover latende gaan, eene bijzondere verhevenheid op den grond of eenige inzinking aan den voet van een' heuvel opmerkte. W ij kunnen ons den man ook voorstellen als een' reiziger of wandelaar; maar het liefst, — omdat hij dan 'tbest tot de ontdekking in de gelegenheid was, — verbeelden wij ons hem als dit land bebouwende, waartoe hij het in pacht hebben kon. Dij het omhakken, (want het gereedschap, dat in onze bijbel -vertaling cene spade genoemd wordt, moet men zich veeleer als een lomoeel denken :)—bij het omhakken van den grond of het afgraven van een' heuvel, komt 't hem voor, dat hier vroeger in de diepte gegraven, dat er meer verborgen is. En hij graaft steeds ijveriger voort, tot hij vol verbazing stilhoudt, daar nuganschde schat bemin 'toog valt.........

Hoe wij ons dus de zaak voorstellen, dit is zeker, dat de man vindt, zonder eigenlijk te zoeken; dat zijne vondst hem zeiven 't meest verbaast en verrast; — maar zonder zich den tijd te gunnen , om den schat naauwkeuriger na te vorschcn, verbergt hij hem weder, dekt hij al die kostbaarheden weer zorgvuldig met aarde toe 3). En waarom? Niemand mogt 't weten, dat daar een schat verborgen lag, eer die schat de zijne was. De zijne: want hij wilde er wettig eigenaar van worden, geen dief of roovcr; en door zijne blijdschap 4) als voortgejaagd, gaat hij

1) lu den ukkcr slaat cr eigenlijk. Schoon wij volkomen instemmen met wineii {Grammatik dr.s Neuteüamenüicken Sprachidioms, Sjut. cap. I § 17, 4), dat zoodra ecne taal een bepalend lidwoord heeft, dit door niemand, diode taal keut, onbepaald zal gebraikt worden, en v mux GA (in zijne verklaring van deze gelijkenis) voor het tegendeel wel bewijsplaatsen, maar geene degelijke bewijzen aanhaalt, — schijnt toch het artikel hier geen' bijzonderen nadruk te hebben; of het zou. moeten betcekencu: «den akker, waarop de man gewoon was te arbeiden;quot; en dien de Heer niet «zijnen akkerquot; noemen kon, omdat hij zijn eigendom nog niet was. In dem (bestimmten) Ackcr, zugt de wette.

2) Op zich zelven heeft nog het woord menseh in zulk eenen zamenhang geen' bijzonderen nadruk , en kan, nnar het Hebreeuwsehe taaleigen, eenvoudig beteekenen: iemand. 15ij vs. 45 evenwel zullen wij hierop moeten terug komen.

3) Welken vindende, staat er eigenlijk, ent mensrh verhergde. Dc opvatting, dat hij den schat zelven weder verborg , is dus de eenvoudigste eu natuurlijkste, ja! wordt door den zamenhang gevorderd. De vertaling van ebnesti en anderen: hij verhergde /if/(als neutrum), dat is ; //hij hield het stil, hij sprak er niet van,quot; al kon zij taalkundig gelden, strijdt met do opvolging der tijden: «Hij verhergde (Aorist.); en na dit gedaan te bebben, y/w/ hij heen. (Pracs.)quot; Zij strijdt insgelijks met de tegenoverstelling van passief eu actief: verborgen zijnde {KiXQVfifitpof) vond hij den schat, enter-stond verhergde hij dien weder (txjwi/'é). Hij deed het, zegt reeds hieuosïmus , non de invidia, sed timore sereantis el nolenlis perdere; //niet uit afgunst, maar uit vrees, dat hij hem weder verliezen mogt,quot; of ook , om 't aanwezen van dien onbekenden schat den eigenaar niet te verraden ; hetgccu dan, als een blijk van belangstelling eu zorgvuldigheid, tot de inklcediug der gelijkenis behoort.

4) Niet //door blijdschap over den schat,quot; zoo als onze vertaling heeft: want letterlijk staat cr : vun toege di hlijdselap van hem {duo Tij,- «vrov).

7

-ocr page 70-

DK SCHAT IX riKN AKKEU.

Iicen, verhoopt al wat hij heeft, ook cigeu grond en huis, door zijne vaderen reeds be-bonwd en bewoond ; ook zooveel meer, dat hij anders niet ligt zou afstaan. Ilij trekt er gemakkelijk zijn hart af; liij haast zich, alles tot geld te maken. Hij vraagt zelfs niet, of hij door lang dingen en bieden den akker tot minderen prijs zal kunnen verkrijgen. Wat behoeft hij iets anders over te houden, zoo dra hij van dien schat maarzeker is? Slechts ééne gedachte, eéne begeerte bezielt hem , in de volle blijdschap zijner ontdekking. Hij verkoopt dus (zoo staat er eigenlijk) alles, lm veel 1) bij heeft, en koopt dien akker. En zoo dra hij daarvan wettig bezitter geworden is, haast iiij zich, om den schat verder op te graven, en voelt geene vermoeidheid, eer hij dien gansch en al aan den grond heeft ontrukt, en geteld of gewogen 2).

Maar hier komt ons ccnc vraag in den weg, zoo ijskoud, als de vreugde van den man warm en levendig was. //Handelde hij wel eerlijk, daar hij willens en wetens voor minder geld kocht, wat veel meer waarde had?quot; Zon dus, — zoo wilde, men zeggen, —de Heiland ons hier een voorbeeld ter navolging hebben gesteld, dat geenszins van onberispelijke zedelijkheid is? Het lag inzonderheid in den geest der scholastiek, (ook die van latere dagen!) toen de echte wetenschap was aan banden gelegd, om in zulke zifterijen veel tijd en woorden te verbeuzelen. Wij zouden kunnen antwoorden, dat volgens het regtvan den ouden tijd hem toch reeds, als vinder, de schat geheel often deele toekwam 3); dat die in ieder geval den eigenaar onbekend, en door hem bij het koopen van den akker ook niet betaald was. Maar wij willen ons niet vermoeijen over dc verdediging van iets, dat niet verdedigd behoeft te worden. De beelden in dc gelijkenissen van onzen Heer zijn, even min als de handelende personen in de bij-belsche geschiedenis, reeds van zelf modellen van eene volmaakte zedelijkheid. Wilden wij, bij onze verklaring van's Heeren zinnebeelden, van dit beginsel uitgaan, wij zouden op groo-tere bezwaren stuiten, dan deze. Maar van zelf moeten wij hierop terug komen, en teekenen het hier slechts voorloopig aan. Al wil men dus den man , in zijne blijdschap, niet tot een voorbeeld van volmaakte eerlijkheid verheffen, — het geen zoo zeer van omstandigheden en de getuigenis van ieders geweten afhangt; — dit althans valt duidelijk genoeg in het

l) nUvTU ofia , de gnvonc on stcrkorouiklmkkinn; 11/^////. VI1:12; XVIFI ; 35 ; XXI ; 33 enz.) voor ous nal wie, al wal;quot; dat wij, ook in ons taalgebruik, oudersohcidca van //alle diequot; en //alles dat.quot;

3) De wette haalt hiiT een dergelijk Rabhijnscli vcihaal aan: Haca Mrzia f. 38, 3. R. Emi invenit vrnum ileiiariorum.,.. Ayrum ergo... emit, vl jtlcno jure thmuurum posnideret. Over den zamenhang van zulke vertellingen met dc gelijkeuissen van den Zaligmaker is vroeger reeds gesproken.

IJ) liet is mij niet bekend , dat liet regt omtrent het vinden van verborgen schatten bij de Israëlieten bepaald was. liet videtur van gbotius, waardoor hij juist uit deze plaats het gevolg trekt, dat de schat den eigenaar van den akker toebehoorde, is te stellig opgevat door vitiunga (bl. 197—109); die anders wel verdient , hierop te worden nagelezen, zoo als ook tkemii, pag. 127. De scholastici leeren, dat den vinder van onds her de helft toekomt. Hij vituinga. en anderen vindt men, ook uit de ongewijde oudheid, niet onaardige voorbeelden van twisten, hierover ontstaan, of van liet onvermoeid zoeken naar verborgen schatten. Zoo bij voorbeeld liep er een gerucht, dat mardonhjs, vóór den slag bij Plalca, binnen den omtrek van zijne tent groote kostbaarheden verborgen iiad. Nadat hierop polyceates dit stuk land voor eene groote som gelds gekocht en lang vergeefs gezocht had, gaf het orakel van Delphi Jiem den raad, die naderhand een spreekwoord onder de Grieken werd ; «Beweeg eiken steen !quot; (suidas.)

8

-ocr page 71-

mo SCHAT IN DEN AKKER KS DE F AU lit,.

oog, dat hij ons ten voorbeeld is van groote, van onbepaalde opofferhiy voor het geen ook ecne groote, ja! eono onberekenbare waarde heeft.

Dit is het eigenlijke punt van overcenkanisl tussfhen deze en de volgende gelijkenis; en wij haasten ons, om liet helder aan 't licht te stellen, terwijl wij aan het einde even zoo het groote punt van verschil zullen aanwijzen. liet woord, waarop hier alles aankomt, is in beide gelijkenissen het zelfde: Irj verkoopt alles loal hij heeft, en ioopl—. Hij heeft alles over voor het ééne, omdat dit écne hem alles geworden is; hij verlaat wat hij heeft, om te verkrijgen wat hij nog niet bezit; en hij is blij , hij is zalig, dat hij het doen inag.

En wie is nu die blijde vinder of gelukkige koopman? Wat die verborgen schat en tie parel van groote. waarde? — Men heeft de gelijkenis verduisterd, in plaats van opgehelderd, door het eigenlijke punt van vergelijking ((erlim/i eomparaliotils), te zoeken iu liet koningrijk der hemelen zelf. Daardoor moest men aan deze benaming, hier en elders, menige gedwon-gene beteekeuis geven, gelijk wij vroeger reeds hebben opgemerkt. Ja! niet zelden heeft men hierdoor dat punt van vergelijking, — zoo als wij dit vooral in de tweede gelijkenis zien zullen, — geheel verplaatst. Wij vatten , gelijk de lezer weet, de uitdrukking nllef, honingrjk der hemelen is gelijk — /'eenvoudig op: //Zoo gaat hel in het godsrijk.quot; //Zulk een' kostbaren, maar voor velen nog verborgenen schat levert het op; zoo blijde en tot alle opoffering gereed is hij, die hem waarlijk vindt.quot; De uitleggers hebben dus in zoo verre gelijk gehad, dat zij den akker en den schat als twee verschillende beelden OTuicrseheid-den ; maar men is te ver gegaan, met aan elk van deze ook eenc bepaalde beteekeuis toe te kennen. De vele en telkens mislukte proeven, om te bepalen, wat eigenlijk, in te-genstelling van den schal zeiven, de akker is, strekken ons ten bewijze, dat men dit niet bepalen kan, dat de lieer het ook niet heeft bedoeld. Om zich een' verborgen schatte denken, behoorde ook de akker tot de schilderij; even als do oester in do diepte der zee, bij de parel, die zij verbergt. 1)

II

Op dat geluk, dat hier in het beeld van den blijden vinder geschetst wordt, doelde reeds sai.omo, als hij zeide: n U ehjelukzalig de mensch, die w jsheid, — de wijsheid der ware

-ocr page 72-

DE SCHAT IN J)EN AKKICIl J:N DE PAREL.

godsvrucht, — vindt! Haar handel is beter, dan koophandel van zilver; haar inkomst, dan uitgegraven goudquot; {Spr. Ili: M-, 15.) Maar dr-ze alles overtreffende waarde der godsvrucht verschijnt in het evangelie nog in veel schooner en heerlijker licht, door dc uitnemendheid der kennis van chiustes, in welken al de schatten der wijsheid cn der kennis verlorgen zijn [Kol. 11: 3), en door wien wij voor eeuwig vrede met God hebben. Van daar ook de groote cisch des Verlossers: nZoekt eerst en alleen het koningrijk der hemelenl Die zich zeken niet verloochenen kan, niet verlaten alles ivat hij heeft, die is mijns niet waardig. Vat laat het den memch , of hij de geheele wereld gewinne, en schade lij de aan zijne ziel? 1) 1'ii paulus, die zoo zelden jezus'eigen woorden aanhaalt, maar ook zoo geheel doordrongen is van zijnen geest, is zelf daarvan het voorbeeld, als hij zegt: vAlle dingen heb ik schade geacht, opdat ik slechts chkistvs gewinnen zonde; en zelfs al het lijden dezes tegenwoordigen tijds is niet te waarderen tegen het gansch uitnemend gewigt van eemvige heerlijkheid!' 2)

Dat was het, wat de vaderen bedoelden met den //eenigen troost in leven en in sterven en wat zij in hunnen stijl uitdrukten; //dat ik liever van alle creaturen afga en ze varen late, dan dat ik in het allerminst tegen Gods wil zoude doen.quot; 3). Dien schat te koopen, dien te koopen voor al wat men heeft; — om tot dat besluit te komen, is het slechts uoo-

dig, hem regt te kennen en te waarderen......... Maar weder ontmoet ons hier die angstige;

uitlegging des bijbels, waardoor woord en letter gezift en nog eens gezift wordt, en men ziek beangst maakt over bezwaren, die alleen in de bekrompenheid van onze opvatting liggen. //Koopen?quot; zoo vragen sommigen: //Koopen en betalen, is dat de voorstelling van het evangelie? .Is 't niet juist de treurigste verbittering geweest van dc leer der vrije genadei M at heeft de menseli , dat bij Gode geven zal totecnen losprijs voor zijne ziele ? Heeft niet cnuiSTUs ons vrij gekocht? Al is 't dat wij verkoopen alles wat wij lellen, wat zullen wij daar mede koopen bij God ?quot;

Tot antwoord diene, dat de woorden koopen en verkoopen, lossen cn betalen, in den bijbel in den ruimsten zin genomen worden, voor //iets te verkrijgen, met eenige moeite en opoffering. quot; Zelfs wordt Jez. LV : 1 , gesproken van een koopen zonder geld en zonder jirijs, (verg. Opcnb. Wil: 17,) om daarmede aan te duiden, dat men Gode niet vergelden kan noch zijne weldaden betalen, maar ze toch zoeken en zich toeëigenen moet. 4) Al is het dus van Gods zijde waar, wat jp.zvs aan zijne discipelen zeide: //(Jij helt hei om niet ontvangen, geeft het om niet 1quot; {Matth. X : 8, verg. Mom. III : 21;) toch wordt het deelgenootschap aan het koningrijk der hemelen niet zonder opoffering verkregen. Dezelfde

1) Uatth. V1 : 93; X : 37—39 ; WJ :2I —20 ; t.id,. XIV; 33.

2) l'ilijip. 111:8; Rum. Vill : J8; 2 Kor. IV , 17.

3) llciddb. Catech. vr. 1 en 01.

'I) Spr. Will : 23 worden wanrhd'l cn wijsheid als eenckooiiwaar voorgesteld; cn Opcnb. Ill : IS is'i Ucrmd n, dtdgij (die nu meent rijk te wezen, en 't niet. zijl) van mij koopt goud, beproefd komende/dl het tuur enz. Hier tegenover staat het apostolisch denkbeeld (1 Kor. VI : 20; TIJ • 23; 2 l'etr. 11:1; Openb. \ :'J; Xl\ : , 4), dat Ji'zus de zijnen ihnir gekocht, mei de grootste opoffering {jnet met zilvn ff gend, 1 l'etr. 1:18) zich ten eigendom verkregen en tevens van de zonde vrij gekoclil heeft.

10

-ocr page 73-

1

I

-ocr page 74-
-ocr page 75-

de schat in den akker en de parel»

hand, flie de hctnelschc schatten aanneemt, kan de aardsohe niet blijven vast houden ; du zelfde voet kan niet op twee wegen gaan, noch de zelfde blik op tweeürlei oogwit staren. Er moet worden opgeofferd, verlaten, verloochend; en het was eene eerste en noodigste waarschuwing, die wij later in twee andere gelijkenissen van jezus vinden zullen, dat die zich daartoe niet bereid gevoelt, beter doet van nog bij tijds terug te treden.

'Toch behoeven wij, ook voor het koningrijk der hemelen, al het aardsohe goed niet tc verachten; ja! wij mogen dat niet eens doen. Te regt schrijft een oud uitlegger, dat alles nog niet behoeft verlaten, maar wel alles achtergesteld moet worden bij het koningrijk van God 1). Zelfs is er veel, en dat juist het edelste in de wereld, waaraan de goede keuze om voor den Heer te leven, ons nog sterker bindt; gelijk jezus zelf ons het voorbeeld geeft van de hartelijkste vriendschap en teederste moederliefde, zoo als men die bij den wereldling te vergeefs zoeken zou.

Maar des noods toch, maar wanneer het van ons gevraagd wordt, maar wanneer die gehechtheid ons zou hinderlijk zijn in het verkrijgen van den grootsten schat, wanneer door die opoffering de weg tot het hoogste en edelste moet worden gebaand: —• ja! dan moeten wij willen, en door het te willen ook kunnen ten offer brengen , wat ons het dierbaarste op de wereld is, Op dezen grooten eiseh van het christendom kan niets worden afgedongen, 't Is hier walles of niets!quot; —Helaas! velen zijn er, die ons gaarne toestemmen, dal-godsdienst en zedelijkheid do hoogste waarde bezitten. Een enkele op de honderd, die anders denkt, durft het naauwelijks zeggen. Daarbij is het voorvaderlijke spreekwoord gedurig op veler lippen, dat icat het zwaarste is, ook het zwaarst wegen moet. Maar als nu de Heer ons eens op de proef stelde, de proef, die de bekende rijke jongeling zoo onvoorzig-tig uitlokte: u Verkoop al wat'jy heht!quot; 2) hoe velen zouden terug deinzen! Hoe zou de Heer nog vaak, als bij eene andere gelegenheid, de weinige overgeblevenen kunnen vragen: n Wilt gijlieden ook niet heen gaan ?quot; Slechts een enkele pktuus zou kunnen zeggen: ulieer! wij hehben alles verlaten, om u te volgen;—■ tot wien anders zonden w'j nu heen (jaan?quot; En terwijl de Heer nog eens met diepen weemoed nastaarde, die steunen op hunne vele goederen, zou hij ook den petrus ouder ons met geestdrift antwoorden: u Voorwaar zeg ik u: niemand is er, die huis of broeders of zusters , of vader of moeder, of vrouw of kinderen of akkers, om mjnent wil en voor het evangelie verlaten heeft, of hij zal honderdvoud terug ontvangen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.quot; 'ó)

Heugt het u nog, mijn lezer ! hoe voor weinige jaren, als een loopend vuur, van liet verre westen naar het oosten, zich de tijding verspreidde: //Daar is een land ontdekt, waar het goud zoo maar met geheele stukken in den grond gevonden wordt ?quot; \V at stroomde toen alles en wat stroomt het nog naar dit goudland heen, en achtten zich duizenden on-gelukkig, dat het hun aan middelen tot dien verren togt ontbrak. Honderden uren reizens,

1) A'u» omnia reliiiqucnda, sfd pontponendu. (Zegerus.)

2) tcócvtu on it t (,• , Lu/c. XVLU ; 22. Bij tie andere evangelistou is hier eu in 1 volgende vers de uitdrukking minder sterk.

3) Mark. X ; 21—30; Joh. VI ; 67—69.

11

-ocr page 76-

de schat in dkn' ik k eu es de paker,.

de grootste ellende en zwaarste arbeid, het gevaar van schipbreuk , dreigende rooverbendeu eu verwoestende zielde onder de mijnwerkers: — niets, niets sclirikt den gouddorst af, — Handen, die te huis /,icli nooit met slijk zouden bezoedeld bebben, nooit spade of houweel hanteerden, wroeten dag aan dag onvermoeid den grond der goudstreken om. Honderden en welligt duizenden reeds, werden door ziekten weg gemaaid, door roovers uitgeschud, ol' stierven dood arm tusscheu het goud. Toch schrikt dit anderen niet af. De schat in den naauwelijks ontgonnen' goud-rttóv, is ook te groot ! Men verdringt elkander bij het opdelven; en toch, — hetgeen men vindt, is allijd nog maar — goud!—Men kan het bezitten, en armer dan de armste zijn; men koopt er gecne ware zielrust mede; het koopt ook krankheid en dood niet af, en gaat in het graf niet met ons. O ! dat men zich slechts half zoo veel moeite getroostte, half zoo veel opoffering veil had voor den grooten schat van liet koningrijk der hemelen, nog voor velen als in een' akker verlorgen, verborgen door hun ongeloof en hunne onverschilligheid, gelijk pailus schreef Kor. -[V :3, 4); Indien ooi-ons evangelie hedékl is, zoo is 7 bedekt in de genen, die verloren gaan; in de welken de God dezer eeuw de zinnen verblind heeft.

Maar dan ook zal hij, die werkelijk de hooge waarde van 't ée'ne noodige leerde kennen, eu alles inspant, om dien schat te bezitten, daarvan niét zoo luide spreken als velen, die deze waarde slechts bij geruchte kennen ; die wat zij van anderen gehoord hebben, nazeggen, of hoogstens door den glans van 't hemelsclie voor een oogenblik bekoord worden. // Van blijdschap gaal de vinder heen,quot; zegt de lieer; hij gaat, en handelt; hij wacht zich zelfs met opzet, om er van te spreken, ten einde in 't verkrijgen van dien schat niet gestoord te worden; hij gunt zich geen rust, eer hij het alles veilig zijn eigendom noemen kan; en — hier moeten wij nog verder dan de beeldspraak gaan — bij zal zich ook dan nog geene rust gunnen. W nul wie heeft reeds den geheelen schat opgedolven uit den akker? Wie, die hem kent en bezit, vindt er niet dagelijks nog meer in, dat hem vroeger verborgen was ? Wie heeft niet gedurig meer zich den vasten eigendom van het hcmelsche goed te verzekeren ?

Hebt gij nu bet beeld levendig voor u, mijne lezers? Heeft uwe eigene verbeelding het reeds verder uitgewerkt en vervolgd? Gij dan, gaat henen en doel desgelijks.

«Het godsrijk de grootste opoffering waard.quot; — Deze groote waarheid schetst ons de I [eiland nog in een antler beeld ; II 'ederom is hel koningrijk der hemelen gelijk aan een' koopman, die sehoone paarlen zoekt.

Wij beginnen weder met het beeld zelf. liet is even bekend, als schoon en edel. Van onheugelijke tijden af is do parel het zinnebeeld, zoowel van schoonheid als van kostbaarheid. De ouden noemden baar reeds: //de hoogste uitdrukking van de waarde der dingen 1);quot; en nog behoort de parelsnoer tot de rijkste, echt vorstelijke versierselen.

]) Prineipinm cidmenquc omnium rennn praefii margnrifnc tenen!. Pi.isius, IX : 35,

-ocr page 77-

pi: parki.

In haren oorsprong reeds is de parel een zeer opmerkelijk verschijnsel in de natuur, die naar de hoogst eenvoudige wetten voortbrengt, wat alle menschelijke arbeid niet nabootsen kan. Want hoewel liet bekend is, dat zij uit de zelfde grondstof bestaat, als het krijt, (koolzure halh,) even als de diamant uit die van onze gewone steenkolen, (koolstof,) zoo is het der menschelijke wetenschap niet mogelijk, uit die eenvoudige grondstoffen de zelfde zuivere en schoone vormen te scheppen, die de natuur daaraan schenkt.

De paarlen ontstaan in de diepte der zee. De schoot, waarin zij geboren worden, is de schelp van de zoogenaamde paarlemoer-oester 1), die gevonden wordt aan de zuidkust van Azië, en later ook ontdekt is langs den westelijken oever van Amerika. Dit schelpdier bereikt de grootte va» hoogstens een' rijnlandschen voet. De schelp heeft van binnen eene gladde oppervlakte, van een glinsterend wit, maar nu eensnaar helgele, dan naar het blaauwc trekkende, en spelend met de kleuren van den regenboog. Hiervan wordt door afslijping het bekende paarlemoer verkregen. De paarlen zelve zijn niet anders, als eene meer dan gewone afscheiding van het vocht, waaruit dit gevormd wordt; en staan in zoo verre met andere uitwassen bij planten en dieren gelijk. Men zou ze dus eene ziekte, althans iets, dat tot het wezen en leven van het dier eigenlijk niet behoort, kunnen noemen. Doorgaans zijn ze klein en van verschillenden tint, van liet zuiverste wit tot zwartachtig blaauw. De kenmerken der hooge waarde zijn gelegen in de kleur en den vorm, maar worden in verschillende lauden en tijden, ook verschillend gewaardeerd. De grootste, die tevens de zuiverste ronding en grootste helderheid bezitten (paarlen van 't eerste water), hebben echter altijd en in aller schatting eene buitengewone waarde gehad. ]STog worden daarvoor vele duizenden besteed 2); en de oudheid was hierin zoo buitensporig, dat de beroemde parels

l) Acinihi mnryanlifmi of Myiilus maryantfens. Er komen ook paarlen vau veel minder waarde voor in andere seliclpdicrcu , iuzonderlieid in do rivieren vau Konrdooslrllj/c Europa, (de zoogenaamde Occidenl-paarlcn?) die eefiter door kenners nooit met de Oostersclie zullen worden verward. Eene be-knopte beselirijving zal de lezer kunnen vinden in liet derde deel van vilkens, (Do r olm nu hl heden xuv dni Schepper enz.) bewerkt door l'r. J. van dku uouvkn cii dal lliaus ter perse is (bl. ^'Jl—293); alwaar, inzonderheid voor de parelvissohcrij, wordt aangehaald de Kinleiluny in die Kouchyliuloyie van Johnston en buonn, Stullyuii 1851!. Uitvoerig en belangrijk is ook een stuk iu de Ileciie lirilaiiiiiiim (Juillet IS.VI) , waar inzonderheid de oorsprong der paarlen naauwkeurig wordt onderzoebt, en haar hooge en zuivere glans toegesehreven aan afwisselende lagen vanptierle-moer (niet perle-d' amonr !) eu een zeer lijn cellenweefsel , dat de eeno laag koolzure k:dk van de andere sebeidt. Men zegt, dat ieder jaar zulk eene laag wordt gevormd, even als aan de slakkenhuizen, oestersehelpen enz. tedere parel heeft dus eene zeer kleine kern; meestal (en dit geeft de regelmatigstc vorming) een onvruelitbaar gebleven eitje.

y) De zoogenaamde perle depelleyrina , welke in den lijd van KaRKL A in de Spaansehe sehatkainer was, werd iu 151)5 voor 811,000 dukaten aangekoeht. De schaeli van Perzïê moet er eene bezitten, die op 9,750,000 franken geschat wordt. Vele dergelijke voorbeelden, uit den ouden en nieuwen tijd, zon ik kunnen aanhalen. De ontzettend hooge prijzen der groote paarlen ontstaan , althans iu den tegen-woordigen handel, door de volgende berekening. Het karaat wordt gerekend op tien gulden, maar qua-draatsgewijze. AV'eegt dus eene parel fl karaat, dan is zij li X 0 X waard. Deze rekening

geldt cohter alleen de goede saorleu, terwijl de baroque of ongeregelde vormen enz. eenvoudig bij 't ge-wigt worden verkocht. De meeste Orieni-pctarlen komen thans van de Archipclciyo de los Plt;rbs, in (|e golf van Pnnama, terwijl ook de Ceylonselie vissclierij nog bloeijende is.

-ocr page 78-

df; r.uu'.i..

van klkopatua , waarvan zij er eene in azijn oploste cn ter ecrc van antomi's dronk 1), op vier en een lialf millioen waarde, naar onze munt, geschat werden. Van de parelvisscherij en den handel in dit edelgesteente, ligt de oorsprong tot nog toe in het duister bedolven. Zeker reikt zij reeds verder dan de ons naauwkeurig bekende geschiedenis, eu kan welligt uit de Indische of Egyptische oudheden nog worden opgedolven 2). Over den oorsprong der paarlen fabelde de oudheid, zoo als zij meer malen de nog gebrekkige natuurkennis door hare fantasie pleeg aan te vullen. Want gelijk de parel in ons oog de meeste gelijkheid heeft met een' dauwdrop, waar de zonnestralen in spelen, zoo meenden de ouden, (zelfs vu mus ,) dat de parel-oester, als zij zich opende, door den dauw des hemels werd bevrucht. Van den verschillenden leeftijd, of van jaar en dag, hing dan de aard der parel af: helder was die van den morgendauw, donker gekleurd die aan den avondnevel hare geboorte dank weette of door eene oudere schelp werd voort gebragtj terwijl het onweder, naar hare meening, de vormen der parel verstoorde, en het zoogenaamde afval of de looze paarlen voort bragt. 3) — Zelfs vindt men bij vitringa (bl. 221, 222) eene uitvoerige plaats uit orxoknes aangehaald, waarin—op gezag van vele schrijvers over edelgesteenten! — wordt beweerd, dat de parel-oesters, even als de bijen, eenen koning hebben, die voor aan zwemt, en in onze gelijkenis zou bedoeld worden, als bevattende de parel van groote waarde!! Dit alles heeft in zoo verre betrekking tot ons onderwerp, als het, — gelijk wij later zien zullen,— op de opvatting der gelijkenis bij de kerkvaders invloed heeft uitgeoefend.

In 't nieuwe testament komen de paarlen meer malen voor; soms afkeurend, als eene proeve van te groote weelde, die den christen niet past 4); somtijds, zoo als aan het slot van jouannes' Openbaringen (11. X.VI : 21) als een beeld van hemelsche heerlijkheid. Wanneer wij den naam van paarlen in de boeken van het oude verbond niet vinden, ligt dit nan onze vertaling, daar het woord, door de onzen robijnen vertaald, naar de hoogste waar-

Ij Nog wordt het parelgmis (ook volgeus do mliclitiugen van ccn' voornaam' juwcelhandelaar) in l'hiiia gegeten; terwijl met eiken mandarijn een groote parel begraven wordt. Ook omtrent do kracht der parel als tegengif hebben nog v. geesïdoep eu anderen menige fabel opgedisebt.

2) In Wilkinsons Ancient Egj/pliam (London 1854) lees ik daarvan evenwel uiets, seboon de eigenlijke edelgesteenten er reeds uit overoude tijden voorkomen. Zoo ook vindt men in't kostbare Museum van oudheden te Leiden slechts enkele en kleine parels in versierselen (oorringen), die men niet met zekerheid tot voorliet Ptolemaeïsche of Grieksehe tijdperk kan terug brengen. Dit zou dus tot het vermoeden leiden, dat het gebruik der paarlen vau veel jonger oorsprong is, dan dat der diamanten enz. De kundige Directeur van genoemd Museum vond ook iu de hiiiroglypbiseho opschriften daarvan geen zeker blijk; terwijl hij vermoedde, dat de parel, als voortbrengsel der zee (en dus van tïphon , Egyple's vijand) niet ligt bij de oude Egypteuuren zal in aanzien geweest zijn. Ook Exod. XXXIX komen, bij allerlei edelgesteenten en kostbaarheden, die de Isracliten in Egypte hadden leeren kennen, de paarlen niet voor.

3) Een humaan Israëlitisch geleerde, wiens inlichtingen mij mede zijn van dienst geweest, schreef inii onder anderen ook; vlk geloof, dat men murgarita zou kunnen afleiden van uit ecu' droppel ontstaan, naar het gevoelen der oudheid omtrent den oorsprong der paarlen; O'J'JiJ (waarover straks nader) van D'JS, aangezigt, en wel door verdubbeling, om den sterken glans aan te duiden.quot;

4) 1 Tim. II; 0; Openh. XVII: 4 , XVIII ; 12, 16. Opmerkelijk is ook, dat in de Openbariuggoud, edelgesteenten en paarlen worden onderscheiden; zoo als, strikt genomen, ook de parel niet tot liet gesteente (het miueraal-rijk) kan gerekend worden.

! I.

-ocr page 79-

bk paiu'.t..

scliijnlijklioid \;i]i paarlen mooi «orden opgevat. Behalve andere, taalkundige gronden 1), vinden wij daarvan een bewijs in de opmerking, dat dit woord altijd in liet meervoud voorkomt , terwijl juist de eigenschap der paarlen is, dat zij gewoonlijk tot eene snoer ver-cenigd gedragen worden. Ook schijnt S/ir. Ill, vs. 22, verg. vs. I ö, (1! ijshcid is kon-lelijker (hm robijnen — eene aangenaamheid voor uicen hals,) op dc parelsnoer gezinspeeld te worden; en in het XXVlllstc Hoofdst. van het boek Joh, waar de bergwerken der oudheid worden beschreven, vindt men ook, in het 18do vs. ; J)e hek der wijs/i id,—het net als 't ware, dat de wijsheid uit de diepte ophaalt, of de vangst, waardoor men ze magtig wordt,— ismeerder dan robijnen 2). liet kon dan ook wel niet anders, of de Israëlieten, zoo nabij de lloode :ce, waarin reeds de parel-oester voorkomt, en ganscb niet vreemd van de oostcr-sebe weelde, moesten al vroeg met de parel bekend zijn. 1'n dat deze, juist in den weel-derigen tijd van salümo, met het goud gelijk gesteld \\ordt, bewijst de iiooge waarde, die men er toen reeds aan hechtte J3).

Eu die groote waarde wordt—als in meer zaken—niet alleen naar do zeldzaamheid, maar ook naar de inspanning om ze te verkrijgen, naar menschcuarbeid en zelfs mensehen-Icvens berekend. Van ouds af behoort de parelvisscherij tot dc gevaarlijkste handwerken. Ieder jaar en slechts gedurende een' korten tijd des ja ars (in April en Mei), varen de scheepjes der inboorlingen, vooral in den IVrzisehen zeeboezem en bij het eihufd Ceylon, naar de banken, waar de kostbare oesters gevonden worden. Nadat hij zijn gebed gedaan of zijn toovermiddel aangewend heeft, laat zich de vlugge en geoefende duiker, met een net voorzien en door eencn steen bezwaard, haastig in de diepte neder; terwijl hij, om den adem te bewaren en het water af te weren, meestal een' zekeren worUi, of eene spons in olie

1) liet licbrocuwscho woord lDTJD is inisschioii verwant met liet Oi irkseli-liitijusclu' jjiu/m (een soort van steek mossel) bij waxus en eiei'.uo, gelijk rerds door BoeiiAUï (JfimKoirm,, .1'. Ij. 5, ('.(gt;) is opgemerkt. Ook iu dc bewijzen, bier boven uangebiiald, zal meu bij de tateren weinig vinden, dat niet van hem is nagesehreven. Zeker is de vertaling rr'/i'/nr// verkeerd ; die van hor/den ( n tiilk) steunt op hldt'f/l. IV : 7, alwaar ecu roode gloed aan bet bedoelde edelgesteente scbijut te worden toegcscbrevcn, tegenover de witheid van uieeiiir ca melk. Voor koralen komt echter Joh XW III : Is hoogst waarschijnlijk een ander woord voor. Het ecnige bc/.waar blijlt dus; Kannen paarlen noon acutio glanzen?quot; Jnweelhandclaars, die ik raadpleegde, zeggen van neen. Het bezwaai zou.opgelost zijn, wanneer de rozenroode paarlen, die zeer enkele malen in de rensnehtige fiunu (IfamloMet) der Roode zee schijnen voor te komen, ooit een bandclartikel konden geweest zijn. Maar do blos der gezondheid, die KUtugl. IV:7 met den glans der paarlen vergeleken wordt, is in t oosten niet zoo rood als bij den Europeer; — zoodat ik gaarne de slotsom van Th', riiii.iresos (in zijne pas voleindigde bijbelvertaling) oudersehrijl': Her eUc iSlrril, oh Vciiiimu Vcrlai oilcr Koriillrn siz/'l, en/schei'^'l ' immermchrjür i'erlen. Dat hel wel een (die Streit is, bewijst do ontwijkende vertaling der 70; Atamp;oi TTdhi ; die te vreemder is, daar zij het Hebr, quot;\quot;l {h'sllier 1 ; 7) overzetten ixivvivoi 'l.Kio^.

2) Eigenlijk worden de oostersehe paarlen nooit door een irekuti ixeviseht. Misschien was dit oniltijd het geval, of wordt 't net bedoeld, waarin de duiker zo opzamelt,

3) Indien bet bock Joh — zoo als hihzel meent — uit den laatsten tijd der koningen is, (enzeker heeft men de oudheid van dit sehoone dichtstuk vroeger overdreven,) dan komt nu dc slotsom van ons onderzoek hierop neder; dat het oude Hgyptc waarschijnlijk met dc parels onbekend ot daarvan al-keerig was; en dat vooral door den handel van sai.omo de Israëlieten, cn naderhand dc 1^ptenaien enz. er mede bekend werden, terwijl toen in dc Itoode zee de grootste parel visseherijen waren, latei meer naar 't oosten verplaatst.

-ocr page 80-

r»E l'AUEt.

gedoopt, in den mond neemt. Maar nog een grooter gevaar dreigt hem : want vaak aast de roofzuchtige haai op den armen duikeling, en menig een kwam er verminkt of in 't geheel niet uit de diepte terug. Hij haast zich dus, om de schelpen van de rots los te slaan, ziju net daar mede te vullen, en terstond het teeken te geven, waarop hij weer wordt opgehaald. Onderscheidene duikers wisselen elkander, van den dageraad tot op den middag af. Het vol geladen scheepje keert dan met zijne vangst naar het strand terug; en de oesters worden op hoopen gelegd, of in putten opgestapeld. Zoo laat men ze eenigeu tijd tot rotting overgaan, waarna de paarlen er worden uitgewassehen of van de schelpen losgebroken. Schoone paarlen vindt men bij eene rijke vangst al ligt, maar zeer zeldzaam eene parel van groule waarde; dat is zulk eene, die, bij eene buitengewone grootte, (bijvoorbeeld als van eene walnoot,) ook de behoorlijke ronding en zuiverheid bezit, om aan eene vorstelijke kroon te prijken. Welke eene verrassing voor wie haar ontdekt! Wat begeerlijke buit voor de handelaars, die nog ieder jaar om dezen tijd limine hutten aan 't zeestrand opslaan, van allerlei volk en landaard zamen gevloeid aan de anders zoo doodsehe kust, om elkander de kostbare vangst te betwisten!

Onze gelijkenis nu, stelt ons //een' koopman in paarlenquot; voor. Het oorspronkelijke woord (t'uTiüoo,') beteekent niet alleen een rondreizend handelaar, maar iemand, die van over de zee komt, of ten minste ww reizen maakt 1). De handel der oosterlingen was in dit opzigt geheel verschillend van den onzen. Zoo wel de ruilhandel, waardoor goederen met goederen betaald worden, als de moeijelijkheid en onveiligheid der wegen, maakten het noodzakelijk, dat lt;le koopman zelf tevens reiziger was, gelijk wij reeds in den tijd van jozev eene Laravanc van Ismaëlitisehe kooplieden ontmoeten. Over het geheel genomen, bepaalden deze kooplieden zieh niet tot eene enkele soort van waar. Inzonderheid do Arabieren dreven van oud* in al wat kostbaar was, edele melalen en steenen zoowel als het hootc ceschatte reukwerk

7 O D ,

handel. Deze koopman .2) evenwel legt zich bij voorkeur op één enkel vak toe : hij zoekl ■schoone paarlen. Het woord beteekent ook wel goede; en hier kan men beide denkbeelden vereenigen, omdat de deugd en waarde, bij paarlen, alleen in hare schoonheid ligt. Met dien handel dreef hij zijn voordeel; daarin luid hij zijn genoegen gevonden, en in zeker opzigt het doel van zijn leven. Maar het was dan ook niet genoeg, dat hij met eene

1) Zoo wordt het reeds door homeiiüs gebruikt. Be betcokcuis van //overzee,quot; die de Grieken er doorgaans aan lieehlen, ligt echter niet noodzakelijk in 't woord zelf. Misschien lag dit meer in den aard van den handel bij Grieken en Romeinen. In 'toosten dreef men dien meer met karavanen. Zoo beantwoordt tiinutjoj , met de aanvenvandte woorden, aan 't Hebr. TO ('V:«. XXIll : Ifi enz.). — Matlh. XXII ; 5 reist er een in de gelijkenis f/,' tif» iiinmnav aVTOV ; en M. IV ; 13 is 't plan, waarbij Gods voorzienigheid wordt uit het oog verloren: iiinnijivaa^füu xui xt(gt;tirjtS(x)i.ingt;. Het woord zelf [kooplieden of kooplieden der aarde) komt nog slechts vier malen voor: Openh. XVI11 , bij den val van lidhylon.

2) Eigenlijk handeldrijvende mensrh (a»9imn03 AtTropoj); volgens de weïib eenvoudig eenHebraïs-mns, even als vs. 52. Mij komt evenwel de herhaling van 't lt;xrOnmnn; in deze drie zinnebeelden, als eene aanwijzing van liet inenschelijke {kuin(igt;,i'\ in Ji.zi.s' gelijkenissen voor, waarover reeds in de Inleiding gesproken is. De mensch, — als landboutoer, koopmun of huiseadcr, maar altijd dj: Mi.Nscii,— is in de beeldspraak van onzen lieer de hoofdpersoon. Later zullen wij hierop nog wel eens moeten terug komen.

U;

-ocr page 81-

de p.VREr..

karavane de woestijnen doortrok, of ook overzee naar het ver gelegen Jnd'i'e reisde; zelf bezocht hij de parelvisscherijen , en deelde in de eerste verrassing der vissehers, wanneer zij schoone paarlen ontdekten, reeds in de schelp, of later in het afzigtelijke en walgelijke slijm, door 't bederf der parel-oesters gevormd. Zoo had hij er reeds vele en schoone gevonden en gekocht, en zich eene groote bezitting verworven, waarmede hij telkens nieuwen handel dreef, zoodat hij daarin hoe langs zoo meer genoegen vond. Maar nu , — nu vond hij fenc parel van groote waarde.

In zeker opzigt was deze vond even onverwacht, als die van den man, wien hij het opdelven van den grond een verborgen schat in het oog viel. Dit is te gelijk het antwoord op de vraag, waarom er juist staat, dat hij schoone paarlen zocht, cn dat hij — niet eene schoone, maar eene zeer kostbare vond. Zulke parels toch zijn zoo zeldzaam, dat het wel eene dwaasheid zou zijn, daarin alleen handel te drijven, of te reizen, om die op te sporen. Wie zal in onze dagen naar het goudland van Amerika of AustraliS gaan, alleen met het doel, om den grootsten klomp zuiver goud te vinden? Van dien gelukkigen vinder zou men even eens kunnen zeggen: //Hij ging heen, zoekende stofgoud of de aren van eene goudmijn, en zie! hij vond op het onverwachts een' klomp goud van groote waarde.quot;

Natuurlijk, dat den koopman deze ontdekking verblijdde. De gelijkenis zegt het evenwel niet: misschien, omdat zijne blijdschap toch iets minder verrassend was, dan die van den schatgraver; misschien ook, omdat hij als koopman, tegenover den oorsproukelijken eigenaar, die blijdschap niet toonen mogt. Maar even eens is toch, van het oogenblik af, dat men hein de kostbare schelp en parel heeft laten zien, het zijne eenige begeerte geworden, die te bezitten. Kiet dan voor veel geld is ze te verkrijgen, maar nog veel meer is ze hem waard. Hij trekt dus zijn hart af van alle andere paarlen en edelgesteenten, door hem met zoo veel moeite en opoffering bij een gezameld. Ook hij verkoopt, al wat U'j heeft; maakt het, hoe eer hoe liever, zelfs met verlies, te gelde, om den prijs dier écne parel te kunnen betalen. En als hij ze gekocht heeft, prijst ieder kenner hem gelukkig; zijn naam wordt bekend, als eigenaar van de grootste parel van het oosten; hij kan, zoo hij wil, die tegen vorstelijke schatten weder

verkoopen...... Maar hier staat de gelijkenis stil. Gelijk eene oude spreuk zegt, dat elke

vergelijking aan de eene of andere zijde kreupel gaat, [Omnis eomparatio claudicat,) zoo ligt dit laatste niet in het doel van den Heiland. De handel in hemelsche dingen verrijkt ons wel, maar doet ons niet weder verliezen. Koopt de waarheid, zeide salomo reeds: maar ver-koopt ze niet! {Spr, XXIII: 23.) Zoo ook is het in 't koningrijk der hemelen. 1)

1) Wil men nu ook tegenover deze gelijkenis van onzen Heer, eene vertelling uit den Talmud stellen., ik geef haar zoo als ik ze vind (bij srnoETTGBMUa, Horae Hebr), zonder het verschil van Evangelie en llabbinisme aan te wijzen, als dat hier ieder in 't oog springt.

// Zekere jozef , ilie den sabbat in groote ccrc hield, had een' sehatrijken buurman, wien de waarzeggers voorspelden, dat al zijne sehatten eens zijnen nabuur zonden toevallen. De man ging daarop honen, nerkocht al zijne bezillingen, korhl daarvoor ééne parel, en ging hiermede scheep. Maar het schip verging, en de parel werd door een' viseh verslonden. Toen men nu dezen gevangen had, cn daags vóór den sabbat op de markt uitriep; //Wie wil dezen viseh koopen?quot; zeiden do menschen; //Gaat henen cn brengt hem naar jozkf , die den sabbat in zoo groote eere houdt en daarvoor 't kostbaarste koopt.quot; —■ Jozef kocht dan ook den viseh, vond bij 't open maken de parel, en verkocht die voor dertien pond gouden denarieën.quot; (Verg. ook f. nork, Rahhin. (Indien u. s. w.)

-ocr page 82-

PE SCHAT TN ni:\ AKKER ex DK PARE1.

Do beteekcnis van dit zinnebeeld is zeker niemand mijner lezers duister meer. Het is de voorstelling van den mensch, die iets schoons en edels zoekt, en het hoogste en kostbaarste vindt. Zoo is niet alleen, met verschillende wijzigingen, de opvatting van alle eeuwen geweest; maar de Heer zelf gebruikte reeds vroeger dit beeld voor de kostbaarheid van de dingen des koningrijks, als hij in de bergrede sprak [MatiJi. quot;VII: 6): u Werpt uwe paarkn nicl voor de zwijnen!quot; Onlangs echter is er weder eene verklaring voorgesteld 1), die de geheele gelijkenis omkeert; daar zij het koningrijk der hemelen zelf, of liever Christus, met den koopman vergelijkt, en of dc kostbare ziele van een' zondaar, of de gemeente der verlosten tot dc parel maakt. Maar gerust durf ik verzekeren, dat zulk eenc opvatting ten slotte ons geenc andere verklaring, maar eene andere gelijkenis geven zou. Die stoute verzekering grondt zich op hetgeen wij vroeger gezegd hebben omtrent het parallelisme der gelijkenissen, waarvan hier de duidelijkste aanwijzing gevonden wordt, niet alleen in de opvolging en overeenkomst der verhalen, maar tot in de woorden zelve, die het keerpunt van beide gelijkenissen uitmaken: Hij verhoopt al kuI lij heeft, cn hoopt—. Wil men dus in den koopman Christus zien, dan moet men hem ook vinden in den schatgraver, waarvan do trekken zeker nog veel minder op den Heiland passen 2), als die toch wel niet bij toeval het kostbaarste opdolf uit de wereld; even min als hij,— of 't godsrijk zoo men wil, — vele zielen (vele paarlen) opoffert, om er céne te winnen! — En vindt iemand zicli nog daardoor bezwaard, dat toch hel koningrijk der hemelen zelf met den hoopman schijnt te worden vergeleken, wij meenen dit bezwaar geheel te kunnen weg nemen, door beide gelijkenissen, naar het geen reeds vroeger gezegd is, in onzen stijl dus over te brengen :

//Onder de twee volgende zinnebeelden kan het koningrijk der hemelen worden voorgesteld :

//1° In zekeren akker was een schat verborgen......

//~u Zeker koopman reisde ver heen, om schoone paarlen te zoeken.......quot;

1) Door wücutler in de Studiën und Kritiken, 1846, bl. 939 verv. die cohter hier niet geheel op zieli /.elven staat; zoo als bij voorbeeld door trentu nil dkexelius wordt aangehaald: «Quis verior Christo Dumino mercator, qui prctium sui sanguinis infinitum pro pretiosis iltis mercibus dedil ? Vcre aiiit, vcudi-ditque omnia, famam , sanguinem , vitam exposuit, ut nobis caelum emeret.quot; (Zeker met, het oog op 1 1'ctr. 1 : 18, 19.) In soortgelijken zin vatte ook reeds scriveiuus (Vrcdiglcn , Th. Ill S. 77) het zinnebeeld van den Heer op, of zeide ten minste , dat men 't zoo zou kunnen opvatten. In dit laatste ligt juist het oude en ingewortelde gebrek bij de verklaring der gelijkenissen; men tan wel, maar mag ze uiet andera opvatten, dan de Heer 't bedoelde.

2) In der daad vinden wij die opvatting bij sai.mf.iioN (Sermmes in Pur. Evany., p. 60); ullonw, qui invenit thesaurmn, hoc eU pretiosam ecclesiam electorum, cilKlstus est.quot; Zoo ook een mittehdterticher t'rettiger (bartiiolii vox kegensbveo), door müciitlb» aangehaald, maar niet gevolgd. Deze is overigens door stkitkn'sex (SI, ti. Ar. 1S'17, bl. 718 verv.) genoegzaam wederlegdj cn heeft vergeefs later (Jaarg. 1849, bl. 416 verv.) door verwisseling van terrein (eerst «de zielen der geloovigen , die allen quot;choone paarlen zijn, maar enkele van greote icuurdclater: «de geheele onzigt bare kerkquot;) het verloren proces zoeken te herwinnen. Zijn eenig argument; «de koopman is 't, die vergeleken wordt met het godsrijk, nniir het doorgaand taalgebruik in dit Hoofdstuk;quot; wordt reeds daardoor wederlegd, dat hij zelf het koningtijtc der hemeten verwisselt met chkistus zeiven. (Kaar vs. 24, verg 37!) — Er is ook gecne grammatikale omzetting, zoo als hij meent, (//Het k. d. h. is gelijk aan eenc parel van gr. w., die een koopman — vond quot;) noodig; maar alleen eene juiste opvatting van het zoo ruime denkbeeld f koningrijk der hemelenquot;, en van den vrijeren vorm der oostersche zinnebeelden. Verg. stier, 11, 115.

-ocr page 83-

DE SCHAT IN DK.N .VKKl.ll K.N DE PAREL,

J-ln hier zica wij tevens, zoo mij niet alles bedriegt, dat niet bij toeval in de eene gelijkenis het gevondene, in de andere de vinder wordt op den voorgrond geplaatst. De schat, die daar reeds lang verborgen lag in de aarde, wachtende op den gelukkigen vinder: dal is het denkbeeld, waarvan de eerste gelijkenis uitgaat; de man zelf deelt er nis 't ware nog niet in; hij arbeidt, zonder te zoeken. Maar in de andere gelijkenis is de begeerte van den koopman het punt van uitgang; de parel het doel, dat hij bereikt; ja, meer dan dat!

llceds in de beeldspraak van het Oude Verbond stelt, gelijk wij gezien hebben, de parel de kostbaarheid der wijsheid voor 1); en wel, in den geest der llebreëu,die wijsheid, waarvan het beginsel de vree ze des lieer en is. 7,ij is kostelijker dan robijnen (panrlen); en al wal u mag lusten, is met haar niet te vergelijken. (Spr. 111 ; 15 ; VI i l : 11; XX : 15 ; Job XX\ III ; 18.) Even eens wordt door salomo gezegd, dat men die wjsheid moet nasporen als verborgen schut' ten. (Spr. 11:4.) — Maar wat is nu dat hoogste goed, naar de bedoeling van jezis? — Ik zeide straks, dat de christenheid van alle eeuwen, op eeno enkele uitzondering na, daar omtrent eenstemmig dacht, maar toch //met verschillende wijzigingen.quot; Het is niet onbelangrijk, die na te gaan. Terwijl men van de vroegste tijden al', de parel, even als den gevonden' schat, opvatte als het ééne noodige, het geen voor den mensch eene alles overtreffende, alles vergoedende waarde heelt, zijn de nuancen, — als ik ze zoo noemen mag,— van dit denkbeeld eeuigermate het kenmerk van de verschillende tijden en partijen in de christelijke kerk. Bij de kerkvaders wisselt over het geheel eene tweeërlei opvatting af: want zij noemen de parel of //het woord van God, het evangelie,quot; of //christus zelf,quot; 2) of wel beide, als in den grond niet verschillende. — Later, toen de monniken-geest de christelijke kerk doordrong en de duisternis der middeleeuwen haar overschaduwde, vond men de kostbaarste parel in veen leven van afzondering en bespiegeling.quot; 3) — In de eeuw der hervorming, vinden wij weder cone andere wijziging van denkbeelden, die den aard der verschillende hervormers uitdrukt. Bij kalvvn is 't //het eeuwige leven,quot; voor den ongeloovige een verborgen schat, eene parel, die hij ziet, zonder ze te waarderen; bij ldther //het zaligmakend geloof;quot; bij mklancutiion //de evangelie-leer.quot; Ook onze bijbelvertalers spreken over // de hooge waardigheid van de leer en de beloften des evangelies.quot; — En weder later, bij het toenemend orthodoxisme, heeft men in schat en parel //de ware kerkquot; willen zien, en allerzonderlingst is het, — voor hem, die den moed heeft, eene massa van nuttelooze geleerdheid door te worstelen! — te zien, hoe scherpzinnig vitringa weet te betoogen , dat de verborgen schat, dien de heilbe-

]) Allocu Spr. XXXI : 10, wordt de parel als het beeld eeuer deugdelijke huisvrouw gebruikt.

2) Gelijk roods is opgemerkt, leende zich de fabel omtreut don oorsprong der paarleu tot deze opvatting zeer goed. (Verg. trkntii, pag. 130.) Nog slechts eene eeuw geleden sprak de Dordtsche predikant i. n.uu'nnr (/V predikende en wonderdoende cnaisTrs, 1 500): »\ au deze parel (Christus) kan men vooral zeggen, dat zo geboren is uit den dauw en uit den bliksem des beraelsquot; cuz.

3) Zóó nie. de lvua , die zeer vernuftig tegenover de vele. paarlen en de ééue, de vele dingen (het bedrijvig leven) van m.vktiia en het éeM noodige van maiua stelt. {hek. X : 41, 43.) — De geleerde Jezuïet barradivs {(.'mm. m enne. et hist, etamj., 1018) noemt goede paarlen het huwelijk zoo wel als de priesterwijding, maar do écuc kosthure is: «De gelofte van armoede, kuischheid en gehoorzaamheid.quot;— Overigens heeft reeds ui brok v mus, die ouder gobdb paakben «de wet en de profetenquot; verstond , de uitleggers op den dwaalweg gebragt; — daar deze als doet, niet als hesitting, in de gelijkenis voorkomen, en dus zulk eene bepaalde beteekenis niet kunnen liebheu.

y*

]!)

-ocr page 84-

de schat in den akkeu ex de parel.

gcongc vindt, iiet best wordt afgebeeld door de gemeente der Waldenzen, in de twaalfde en volgende eeuwen; de schoone paarlen door de verschillende kerkgenootscliappen,quot; die uil de hervorming zijn ontstaan; maar de ééne parel van gr ook waarde door de echte gereformeerde kerk, vooral te Génive onder kalvyn 1). Waarlijk! wanneer dit de beteeke-nis zijn moest der eenvoudige beeldspraak van jezus, dan was het al zeer aanmatigend van de discipelen, dat zij op zijne vraag: //Hebt gij dit alles verstaan?quot; antwoordden; wJa, Heer!quot; en onvoorzigtig van den Heiland, dat hij hen in dezen waan liet.

Wij voor ons willen hier alleen nog bijvoegen, dat de opvatting van Evangelie-leer ons liier stellig te zwak voorkomt. Het is het Evangelie zelf, dat de geloovige als eenen schat van genade en waarheid, zich teeëigeutj of, dat wel op het zelfde zal nederkomen, het eeuwige leven, dat hij er in vindt. Men zou 't ook kunnen uitdrukken : chiustcs zelf, in dien zin, waarin r.mxs zegt, dat hij hem te gewinnen zocht-, maar de bedoeling van jezcs wordt hierdoor minder naauwkeurig uitgedrukt, en een beeld weder door een beeld verklaard.

Vraagt men eindelijk, waarom dit ééne noodige hier juist onder het beeld van eene parel wordt voorgesteld, en niet van een' diamant of ander edelgesteente;—het verborgene \ an de parel in de oesterschelp, en — zoo men wil — het heldere, eenvoudige, zuivere, waardoor zij geheel afgewerkt uit de hand des Scheppers voort komt, terwijl de diamant nog moet geslepen worden en daardoor scherp wordt en hard, zou bier in aanmerking kunnen komen. Wij nioeleu echter nooit vergeten, dat eene gelijkenis geene vergelijking is, en haar zin dikwijls het minst wordt uitgediukt, naar mate men meerdere punten van overeenkomst door eene gekunstelde tegenstelling weet op te sporen 3). Genoeg, door deze beide gelijkenissen vereenigd , wordt het kostbaarste aangeduid, dat in land en zee voor 's meuschen oog verborgen ligt.

Eene bijzonderheid van meer belang, — en waarop ik reeds vroeger beloofde, aan het slot lenig te komen, — schijnt mij toe: //Het verschil van voorstelling, bij volkomen overeenstemming van bet hoofddenkbeeld.quot; Dit toch ligt, gelijk wij in de Inleiding reeds opmerkten, in den aard van het parallelisme, ook dat van 's lleeren gelijkenissen, Zoo zijn hier, in beide zinnebeelden, de hooge waarde en de groote opoffering de zelfde; maar verschillend is de wijze, waarop de menseh tot erkentenis van de eene en aan het besluit tot de andere gekomen is. De gelukkige vinder arbeidde en zwoegde misschien , maar niet om den schat; de koopman zorgde en reisde reeds om schoone. paarlen, hoewel hij die kostbare niet verwachten, noch daarop hopen kon. Zullen wij met guotus en anderen hier denken aan het verschil tusschen Joden en Heidenen, zoodat op de laatsten de

1) Dat viTTiiN'r.A met dit al voor zijn' lijd ecu vrijzinnig godgeleerde was, blijkt uit liet geen n' octrein zelf vrij bedenkelijk vindt ; dat hij namelijk ook de llemoiistianten tot de celitc, schoone paarlen — hoewel niet w/» groote WM/r/c / — rekent. Do eerste fout bij zijne scherpzinnige redenering ligt daarin, dat bij in liet koningrijk der hemelen niet anders dan de kerk of eene kerk zien kan; en dus slechts twee opvattingen kent; »de kerk zoekt,quot; of //de kerk wordt gezocht.quot;

2) Reeds haucttakt en velen na hem, hebben de bijzondere eigenschappen van de parel hier in vergelijking gebragt; en die van den handelaar zijn in echt llollandselion koopmansstijl praeticaal uitgewerkt door j, v\nquot; gmstnorp, l)r evangelische konpman, die eene schoone parel gevonden hecji, Leyden, k. dijkiiüisen, 1724. — Maar wij willen met deze en andere theologische curiositeiten, de aandacht der lezers niet te viel van het hoog ernstige onderwijs d(s Zaligmakers afleiden.

-ocr page 85-

de schat in den akkeu ex de faket..

eerste gelijkenis kou slaan; gelijk God bij jezaja zegt (TI. LXV : 1): uJh len gevonden van die Mij niet zoolden; tot het volk, dal naar mijnen naam niet genoemd was, heb ik gezegd: uZiet! Uier len Ik ?quot; — Of zullen wij, meteen' veel ouderen uitlegger, (isidoeus pellsiota ,) juist in den koopman het nieuwe Israël, liet uitverkoren volk uit de Heidenen, zoeken ? — Ik geloof niet, dat de Heer eene zoo bepaalde toepassing bedoeld beeft. Onder de Joden was menige zacciieüs, die verrast werd door den gevonden' scbat; onder do lleidenen menige koune-lius, die hem met ernstige gebeden zocht. En dit is zeker, dat de wijziging, bier aan het beeld gegeven: — de man die vindt, als hij toeval, en hij dio zoekt, met overleg, — overal en altijd voor ■ komt. Hot eene, zoo als olshadsen het noemt, als eene enkele ontvangbaarheid voor —, het andere als een meer zelfstandig streven naar het godsrijk. W el bestaat die hoogere behoefte in iedere mensclielijke ziel; maar bij sommigen, ook al zijn zij nog geene slaven der zonde , sluimert die toch; of zij meeuen het éciie noodige reeds gevonden te hebben, ot' zij vergenoegen zich met een hun overgeleverd geloof. Dit is zeker het grootste aantal. Maar daarom zijn zulke menschennog niet onversehillig, wanneer de kostbare schat hun eens in het oog valt. Op alle plaatsen, waar de Heer en zijne apostelen den voet zetten , waar nog de kerk open staat of de bijbel wordt uitgedeeld, daar wordt menig een zulk eene verrassing, zulk een vinden zonder bepaald zoeken, bereid; daar wordt in menig hart de begeerte geboren, om dien ontdekten schat te bezitten. — O, dat hem maar niemand weder uit het oog , of zelfs uit de hand verloor! — Maar anders is 't met den nadenkende, wiens geest van kinds af op het hoogere gerigt was. Hem is het zoeken naar sehoouopaarlen eigen geworden. Een nikodemus zocht daartoe den lieer op, in de stilte van den naeht, en een nathanaöl peinsde daarover onder zijnen vijgeboom; ja! een saulus zelf reisde naar .Tentzakm, om aan de voeten van gamaucl schoon e paarlcn te vergaderen; en in de onrust van zijn hart, terwijl hij najoeg, wat hem niet bevredigen kon , vond hij op eens,— die hij zonder haar aan te zien, had weggeworpen!—de parel van groole waarde. Zoo staat nog tegenover de onnadenkende menigte, de ernstige denker, die heilbegeerig het eeuwige navorscht, en van heinde en verre de hemelsche paarlen opspoort; ja! nog zou menig een wel de wereld willen rondreizen, om eene ware godsdienst op te sporen 1), of klagen met Job ; //AVaar, waar is de mij nader, waaruit de wijsheid wordt opgedolven?quot; 2) Maai' hoe gelukkig dan ook, wanneer die behoefte aan hoogere wijsheid eu dieper gemoedsrust wordt verzadigd in eu met bet koningrijk van (Jod! Wanneer hij ontdekt, dat zoo nabij is, wat hij vergeefs verre zoeht; gelijk reeds mozes zeidc (JJent. XXX : II—11) : uDit gebod is niet verborgen van u; het is niet verre; niet in den hemel, om te zeggen: Wie zal opvaren voor ons en het halen? Niet aan gene zijde der zee, om te vragen: Wie vaart voor ons

1) Dit denkbeeld is gebruikt iloor t. mooee (tegen bet protestantisme) in zijne Traocls of an Irish (renileman inseorch of a religion; en nagevolgd door zijne tegenstanders; j. w. c. augusti. Nieuwe reizen van een' Roomsch Kathol jk, ter opsporing van eene ware godsdienst, 2 din, ;en (van een'anderen schrijver) S'ieume reizen van een' Saksisehen edelman enz.

3) Zie bet seboone 2Sbte Hoofdstuk, boven reeds aangehaald; waarvan vs. 12 bet keerpunt is, eu de slotsom vs. 2S : //Vergeefs zoekt de mcuseb, die het kostbaarste en verborgenste opspoorde, ook de wijsheid, — het regte begrip eu de verklaring van alle dingen; — want zij is Gode alleen bekend, en was reeds in de sehepping van allo dingen bij Hom. Maar lot den. menseh heeft Hj gezegd: /ie ! do treeze (les Heeren is wijsheid, en ran hel kwade te li jken, (lat is versland,'quot;

-ocr page 86-

Üi BE SCHAT IN DEN AKKER EN DE P.V.REL.

daar heen? IVanl zeer nabij n is dit woord: in uioen mond en, in, uw hart, om dal te doen.quot; — O, waar men dit regt gevoelt, hoe hoog zal daur de gevonden schat gewaardeerd, de verkregen parel geacht worden !

Eu hier treedt de dotsom dezer dubbele gelijkenis, van het christelijke gemoedsleven , over op het gebied der kerkelijke geschiedenis j waarop men vergeefs hare , door kunstmatige

uitlegging, heeft zoeken over te brengen. In dien schat en parel toch ligt de waarde, maar ook in die opoffering de kracht van het koningrijk Gods op aarde. Niet de kennis der waarheid was het, maar de vurige liefde tot den Heer zeiven, en de innige hoogschatting van het heil, door hem verkregen, waardoor de kerk werd gesticht en uitgebreid; doormannen, wier innige overtuiging die van vetrus was: u lieer! waar sullen vij henen gaan? Gij heil de woorden des eeuwigen levens !quot; — En later weder, toen helaas! de schat weêr in dc aarde bedolven was en de parel bezoedeld, toen was het niet dc wetenschap, maar het geloof; niet de enkele hennis van het lijne gouden het edelgesteente van 't evangelie, maar dc hartelijke opoffering voor dien schat en innige gehechtheid daaraan, die de kerkhervorming in het leven riep. Niet de hoogbesehaafden of geleerden waren het, maar allermeest het volk, — het volk met zijne behoeften en zijn geloof, — dat alles verloochende en alles overgaf voor de parel van grootc waarde.

Eu om nu nog eens tot ons zelve in tc keeren, mijne lezers! Wanneer ook ons voor die hooge, die eeuige waarde van het honingrijk der hemelen en zij no geregtiglieid de oogen opengaan, meent niet, dat dan terstond, al ontdekken wij die met vreugde, een tijd van rust cn genot volgt. Er is inspanning noodig en opoffering, om dat écne noodige te verkrijgen en ons eigen te maken. Die opoffering is vaak groot en zij valt zwaar, maar juist daarom kan niemand zeggen: //quot;Voor mij, voor mij is die schat niet weg gelegd!quot; Al wal g'j hehl, wordt van u gevraagd, maar ook niet meer; dien prijs kan ieder betalen; 't is slechts de vraag, of het hoogste ook voor ons het hoogste is; of wij met die gedachte opstaan en ons ter ruste leggen; of dit het eeuige is, dat wij wenschen over te houden van al dc schatten en 'tgenot der wereld? Zie! juist daarom heeft de Heer in deze kleine gelijkenissen, gelijk hij gewoon was, de begeerlijkheden cn hartstogten der mcnschen, hunne gierigheid, hunne praalzucht, tot eene uitdrukking van hoogerc begeerten gebezigd. Voor hem zeiven had het goud althans geene hoogere waarde, dan de vruchtbare akker, waarin het verholen lag; en de parel was hem niet meer dan de kunstige oesterschelp, die haar bevat. Maar daar hij 's menschen gouddorst en weelderigheid kende,—do waarde, die de wereld aan schat en parelsnoer hecht, — vat hij juist aan die gevoelige zijde zijne hoorders aan, als vroeg hij; //Zoo veel hebt gij voor't aardsehe over; en wat dan voor den hemel?'''

Is dan nu, naar 's Heeren woord, die belangstelling en opoffering ons eigen, cn het eeuwige leven ons het hoogste en eeuige geworden, vrij ga dan de wereld voorbij ! Gij hebt den verborgen' schat er uit opgedolven. Vrij bruise dc zee des levens en stroomen hare opgeruide golven voort! Gij hebt er de parel van grootc waarde uit opgevischt.

-ocr page 87-

EERSTE Al1 DEELING.

HET KOMXGUIJK DER HEMELEN.

Het koningrijk der hemelen, — onberekenbaar van waarde voor wie des zelfs schatten opdelft, den zuiveren en hemelschen glans van het ééne noodige van 't wereldseh klutergouil te onderscheiden weet; — dat zal dan van nu af de leidraad zijn, die door de schatka-nieren van jezus' zinnebeeldig onderwijs ons don weg, ons eenheid en zamenhang bij de rijkste afwisseling vinden doet. Wij hebben reeds (ia do Algemeene Jnleiding) gezien, hoe de Heer zelf onderscheidene en de meest kemnerkende gelijkenissen beelden van dat koningrijk noemt. Bij andere ontbreekt alleen dit opschrift, daar zij geheel het zelfde karakter dragen. W eder andere scharen zich gemakkelijk om dat gemeenschappelijke middelpunt , als de uitdrukking of toepassing van eene leer, die jezus zelf het Lvavgelic tics koningrijks noemde. Eu zoo rangschikken wij al do gelijkenissen, om ze gemakkelijker te overzien, in twee groepen, waarvan de eene het honingrijk der hemelen zelf, en de andere liet evangelie des koningrijks, gene meer de kerk en deze het woord ons in zigtbare beeldspraak schildert. liet is — om met de termen eener nieuwere theologie te spreken — de liüorischc en de dogmatheh-ethische uitdrukking \an bel cliristendom; //Christus in de geschiedenis der wereldquot; en //De geest van ciiristus in de wereld.quot; — Ku ik twijfel niet, of dit leidend hoofddenkbeeld zal ons, op het ruime veld van ons onderzoek, nergens verlegen laten; wanneer wij maar niet vergeten, wat reeds vroeger is opgemerkt, dat de natuur geene grenzen stelt, en dus in al wat nalnurlijk is, soorten en vormen ongemerkt in elkander vloeijen, als de kleuren van den regenboog.

Wij beginnen dus met tot de eerste groep te rekenen al die gelijkenissen, waarbij hel

-ocr page 88-

het koningrijk der hemelen.

koningrijk God» of der hcmclm bepaaldelijk wordt genoemd 1); wij voegen cr die bij, waarin het zigtbaar verzwegen wordt; en verder alle, die op de geschiedkundige ontwikkeling vau 't godsrijk betrekking hebben. De beelden, die,—ook buiten verband met deze ontwikkeling in den loop der tijden, —ons de zonde en de genade; het geloof, de liefde en 't gebed , als den hoofdinhoud van 't evangelie leeren kennen, laten wij dus voor eene T weede Afdeeling over.

De geheele groep, tot deze A.fdeelitig behoorende, scheiden wij vervolgens in drie kleinere, waarvan weder do Eerste Algemeene Beelden des koningrijks bevat, naar 't onderwijs van onzen Heer, aan het zeestrand begonnen en waarvan reeds in de Nadere Inleiding gesproken is. Hoe meer wij deze serie van nader bij beschouwen, te duidelijker zal het ons worden, dat wij hier de eerste uitdrukking van een groot en heerlijk beeld, cn dus ook de eerste grondtrekken der volgende gelijkenissen vinden. Het zij de Heer daarbij zijne beeldspraak ontleent aan de zee, waarop zijn scheepje dobbert, aan de vruchtbare oevers, die ze omgeven, of aan de nederige woning, waarin hij met zijne discipelen het avondbrood gaat nuttigen, — altijd is 't een groot en veel omvattend beeld: //de rnensch tegenover Gods woord en de kerk tegenover de wereld, in enkele eenvoudige en algemeene trekken geschetst.quot;

Anders is het in die gelijkenissen, welke wij tot een Tweede Deel dezer grootere Afdeeling bij een voegen. Daarin zullen wij het godsrijk vinden voorgesteld, als reeds aanvankelijk gevestigd, en bij zijne eerste vestiging ook reeds in hevigen slr jd. Deze zinnebeelden zijn dus uit haren aard meest Israëlitisch, en doen ons den akker nader kennen, waarover de Zoon des mensehen uitging om te zaai jen; den arbeid, waartoe ook zijne discipelen zouden ingaan; tot eindelijk het nieuwe godsrijk op de puinhoopeu van 't oude, CHBJSrus' kerk op den val van Jeruzalem, onwrikbaar werd gevestigd.

Eindelijk zullen nog eenigc gelijkenissen ons de inwendige huishouding van 't koningrijk der hemelen nader leeren kennen, en met profetische kracht ons de eindehjke voltooijing daarvan schetsen, die nog achter 't gordijn der toekomst of in den schoot der eeuwigheid verborgen ligt. Deze beide hebben wij vereenigd tot een Derde Deel der Eerste Afdeeling.

21.

Eu zoo zouden wij de drievoudige beschouwing van het godsrijk, waartoe wij nu zonder verdere inleiding overgaan, ook kunnen noemen : //qimiSTUS in de wereld,quot; //chuistus tegenover zijn volk,quot; en //chuistus in het midden der zijnen.quot;

1) Hiervan is uitgezonderd Dc onbarmhartige dicmlknecht, histonsoli ia de voorstelling, maar in de bedoeling moreel.

-ocr page 89-
-ocr page 90-
-ocr page 91-

EEESTlï GEDEELTi:.

ALOEMEENE HEELDEN DES KO\TN( JTü.I KS.

I. (III.)

1) E Z A A 1 J E H.

Maith. XlIIiSb-S.

'/kl ! ren zuajergintj uil, om te idajm.

K)i als hij zaaide, viel een 'lecl zaïids bij den. weg; en de vogelen kwamen, en aten 't zelve op.

F.n een ander deel viel op slee.naehlige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geene diepte van aarde had.

Maar als de zon opgegaan was, zoo is het verbrand geworden; en omdat hel geenen wortel had, is het verdord.

Vm een ander deel viel in de doornen; en de doornen messen op, en verslikten het zelve.

Tïu een ander deel viel in dc goede aarde, en gaf vrucht: het een honderd-, hel ander zestig-, en het ander der tig-vond.

Mark. IV : 3-8.

Hoort toe ! /iel, een zaaijer ging vit, om te zaaijen.

En het geschiedde in hel zaaijen , dat het eene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen , en alen hel op.

En het andere viel op het steenachtige , waar het niet veel aarde had; e». het ging Ier stond op , omdat het geene diepte van aarde had.

Maar als de zon opgegaan ?'•««, zoo is het verbrand ge-worden , en omdat het geen' wortel had, zoo is het verdord.

En het andere viel in de doornen ; en de doornen wiessen op, en verslikten het zelve, en hel gaf geene rrncht.

Eu het andere viel in de goede aarde , en gaf vracht, die opging en wies; en hel een droeg der-lig-, en hel ander zestig-, en het ander honderd- vond.

Li k. VIII : .',-8.

Een zaaijer ging nil, om zijn zand te zaaijen ; en als hij zaaide, viel het eene bij den reeg, en werd vertreden , en de vogelen des hemels aten dal ejp.

l.n hrt andere viel op eene steenrots :

en opyewimen zijnde, is het verdord, omdat het geene vochtigheid bail.

En het andere viel in 't midden van de doornen; en de doornen mede opwassende, verslikten het zelve.

En het andere viel op de goede aarde, en opgewassen zijnde, bragt hel honderdvoudige vrueht voort.


Hoc men dc gelijkenissen van 't evangelie ook beliaudelc, altijd treedt die- van den zaaijer op den voorgrond, als den grondtoon nitdrnkkende van geheel liet parabolisch onderwijs des Heilands. \oor zoo verre wij het kunnen nagaan, is zij ook dc eerste in tijd, wanneer men enkele minder uitgewerkte beelden, bij voorbeeld in dc bergrede;, uitzondert. De verwondering en de vraag van jkzus' discipelen pleiten insgelijks voor het denkbeeld , dat zij dezen trant van volks-ondenvijs nog niet van hem gewoon waren; en de Heer zeil

4

-ocr page 92-

ni-; /.aauki'

vestigt er bijzonder cle aandacht op, wanneer hij, in het scheepje op de zee van Tiberias gezeten en met de onafzienbare schare vóór zich, door een nZiet!quot; bij mattiieüs, en nog een i/Uoorl!quot; l)Ovendien naar xakkus, aankondigt, dat hij iets vreemds, iets belangrijks hun te zeggen heeft. In belangrijkheid van onderwerp, in schoonheid van mtdrukkiag, in diepteen rijkdom van beteekeuis vindt dan ook dit verhaal van den Heiland nergens zijne wederga; cu zelfs in do spreuken en parabelen der Babbijnen, waarin wij anders nog wel eens aanverwante beelden opmerken, is mij althans niets bekend, dat daarnaar ook van verre gelijkt. I)

De plaats, waar wij den Heiland ontmoeten , is ons dan reeds bekend. Het is de oever van het sehoone Galilésche meer, bepaaldelijk het vlakke strand van Gennezarct, niet verre van Kapernaum. Van uit zijn scheepje had dc Heiland hier een uitgebreid en heerlijk ver-gezigt, dat zelfs nu nog, nu het meetsnoer der verwoesting over het vruchtbare Galilea is heen gegaan, de bewondering van iedcren reiziger opwekt. Hier waren hem dus de beelden, die hij zich koos, voor oogen, en zijnen hoorders insgelijks. Men gaat echter te ver, wanneer men zich voorstelt, (zoo als b. v. tiiencu en drummond,) dat de Heer juist ecu' landman bezig zag met zaaijen. Deze soort van verklaring komt mij althans, zoo hier als elders, minder gelukkig, — ik zou haast zeggen al te klein, voor. In eene landbouwende streek behoefde jezus juist den zaaijer niet te zien; zoo min als tussehen uitgestrekte weiden den herder, of van den berg af de vogelen des hemels. Het zou zelfs de aandacht zijner hoorders al te veel hebben kunnen vestigen op den man, dien hij zou bepaaldelijk als zijn zinnebeeld aanwees. Daarbij was het, naar de hoogste waarschijnlijkheid, nu de tijd van zaaijen niet. In dien tijd des jaars waren de werkzaamheden in Galilea te menigvuldig, dan dat zoo velen den Heer rustig, dagen achter een, hadden kunnen volgen. Hijzelf zou niet gewild hebben, dat men het bezaaijen van zijnen akker verzuimde, om daaraan eene gelijkenis te hooren ontleenen. Ook is de opmerking van een vaderlandseh geleerde juist, dat liet aangroeijen der schare tot zoo vele duizenden , waarschijnlijk het voorteeken is vaneen naderend feest; daar dan het geheeleland zich in be-

1) Het kan toch wel geen parallel tot deze gelijkenis opleveren, wanneer do Rabbijnen hunne toehoorders in vierderlei soort indeelden. Sommigen van die, en wel du besten, vergeleken zij met eene spons, die alles inzuigt en behoudt, tot zij, uitgedrukt wordende. Lot weder aau anderen mededeelt; eene tweede soort bij een' zandloopcr, waardoor het onderwijs terstond verloopt, zonder iets achter te laten; dc derde hij een' zak, waardoor men gewoon was den wijn Ie zuiveren, eu waar de moer idleen in aehterhlijft; eene vierde en soortgelijke bij eene tcef, die liet tijue meel doorlaat en de zemelen behoudt; waarhij een ander nog voegt, die gelijk zijn aan een' digten regenbak, eu dus alles voor zieh zeiven bewaren en behouden. — Zie vitkinga , blz. 0 en 7. — Bij de Grieken en Romeinen vindt men soms de bijzondere trekken onzer gelijkenis terug, maar natuurlijk op wijsbegeerte eu welsprekendheid, niet op het woord van God, toegepast, grotius, pricabus en tiiencu hebben deze parallelen opgezameld; men kan ze dus, wanneer wij er later iets van aanhalen, daar in het oorspronkelijke nalezen.

Zonder beeldspraak geeft ovidius {Metamorph. V ; 183 sqq.) eene voorstelling, die het naast bij komt:

Et modo sol nimius, uimius modo eorripit imber;

Sideraque veutique noeent; avidaeque volucres Semina jaeta legunt; lolium trihulique fatigaut Triticeas messes, et inexpugnubile gramen.

■IC,

-ocr page 93-

m: zaai.)EH.

weging zetto, hd aavgezigl rigtendc vaar Jeruzalem 1). Onafhankelijk hiervan , wijzen ook de nieuwste onderzoekingen omtrent de tijdorde ilci'evangelie-verhalen, (die wij hier overigens niet beoordeel en,) ons op de laatste Avekeii vóóv liet paaschfeest, een jaar vóór den dood des Zaligmakers; 2) toen het ook juist de tijd was, om de xcrlorgrnhcden van hetlconingrjk der hemelen nader aan het licht te brengen, zonder ze daarom terstond den oningewijde geheel bloot te geven. Ook in dezen tijd des jaars was een belangrijk gedeelte der gelijkenis zigtbaar, voor het oog van je/as' hoorders. Men zag de heuvelen, die zich westwaarts uitbreidden, en de dalen, die er tegen leunden, niet het rijpend graan bedekt. Duidelijk viel het groote onderscheid tusschen den eenen en anderen akker, ja! tusschen liet gewas op den zelfden akker in 't oog. Van waar dat verschil?— De gelijkenis, die wij te behandelen hebben , zal het ons leeren.

Een zaaijer 13) ging uit, om ie zaaijen. Dit is overal de eerste arbeid van den menseh , waar hij de aarde dwingt zijn akker te wezen, en van haar den zegen des hemels vraagt, eens voor altijd hem door den Schepper beloofd:—want al zou bet aardrijk den zondigen menseh doornen cu distelen voort hrevgen ; toch zonden ook , alle de dagen der anrdc , zaaijing en oogst niet ophouden. [Gen. III : 18 ; Vlll : 22.) — Hoe dorder en ondankbaarder nu de grond is, hoe meer verwaarloosd en met onkruid bezet, des te zwaarder is 's mensehen arbeid. Maar het Joodsche land, toen het nog geregeld bebouwd werd, leverde gemakkelijk, vroeg en rui in zijnen oosst op. Vooral was de golvende grond van Galilea bij uitstek vruchtbaar; en zelfs waar nu naakte rotsen glocijen in den zonneschijn, dekte ze in die dagen veelal een welig groen en gezegend gewas, waarvan bij voorbeeld nog n.vvn s josephcs nut verrukking spreekt, en die onk wel noodig was, om de (ligt op een gedrongene bevolking te voeden. Helaas! de zaaijer is geweken van het grootste deel dezer heerlijke landouwen, omdat de Heer des oogstcs zelf' week van zijne ontrouwe cn ondankbare erve!

Het zaaijen geschiedde in het Joodsche land in den natijd; het midden van den zomer is er voor den jeugdigen plantengroei te brandend heet. Zoo dra dus de landman de voorteekenen zag of hoopte van den zoogenaamden vroegen (onzen November-) regen, haastte hij zich, het zaad in den akker te strooijen. Door den regen spoedig ontkiemd en opge wassen , had het daarna gewoonlijk nog af en toe een' droogen tijd door te staan, onzen winter, maar die daar zelden koel cn alleen op de bergen koud is. Tegen het zetten van dc vrucht wachtte men den spaden (onzen Maartschen-) regen-, cn zoo spoedig rijpte nu het graan, dat reeds op het paaschfeest de eerste garven werden gcolleid,

1) B. VAX wiia.ts iu de aangehaalde VerhaJideling, en in zijne Proecc eener Omrecuslemmiug lt;U; Ecangrli.slen.

i) Dr. i.. s, r, mkijhoom drukt ook hier weder dc slotsom van /.ijn (of wikskleu's) onderzoek op wat stelligcn toon uil , (ds liij /.egl : »Nii vinden wij ccnc reeks van gelijkenissen, dopï Ji:zes op den I'1 den April (11 Nisati) gesproken.quot; [IM Leven ren Jezus, 1''. 271.) Oi' de scbftrc, drie dagen vóór Let paaschfeest, nog zoo rustig l)ij de zee van Tileries te /amen kwam, zou ik ook zeer betwijfelen.

'1) Eigenlijk nr. zaaijer, of de zaajende. Waarom heeft zelfs g. visskiung, iu zijne veel verbeterde vertaling van liet T. {Iti5t), het bepalend lidwoord weg gelaten? — Van o antiQUtv als Hebraïsme zegt GROTius : Ifebracos VnKjuae pennria cocgit, p'o verbalibus pnrtieipui ponerr. Zuiver Grieksch zou zijn: (T.YOOfiquot;',' , of ook (JTOOflTC/,.

27

■I*

-ocr page 94-

ni: zaaijki:

VVat het zaaijen zelf betreft, het is niet geheel en al zeker, hoe dit geschiedde. In het Oosten werd van ouds het graan ook wel in de voren achter de ploeg gelegd. Zou althans zien wij het door de Egyptenaren afgebeeld, in het hoogst belangrijke werk van wii.kinson 1) Ik geloof echter, dat men tusschen Egypte en 'Palestina in dit opzigt onderscheid maken moet. Ginds, waar geen regen te verwachten was, moest wel het zaad als 't ware worden opgesloten in de aarde, door het water van den Nijl kortelings doorweekt. In Palestina daarentegen zaaide men op een' uitgedvoogden grond , waarvan het genoeg was de kluiten te breken, en waarop men binnen weinige dagen of uren een' milden en quot;roei-zamen regen verwachtte. Hier zal dus ieder, die met den landbouw eenigzins van nabij bekend is, begrijpen, dat het zaad niet zoo diep behoefde te liggen, en het zelfs gevaarlijk had kunnen zijn, den grond zoo vast te sluiten. Hoe ook in onze gelijkenis de vogelen het zaad weg roeven of de voorbijgangers het vertreden kunnen , wanneer het in de voren gestrooid en onder geploegd is, en hoe dan tusschen de doornen en op eene rots kan gezaaid worden, laat zich moeijelijk begrijpen. I)e eonigc beschrijving, die men van zaaijing en oogst onder de Israëlieten heeft, bewijst ook, dunkt mij, dat het land eerst geploetnl werd, daarna geëgd en dan bezaaid; terwijl het tweede eggen, waardoor het zaad dieper in de aarde doordringt, gewoonlijk door elen opvolgenden regen niet noodig zal geweest zijn. Ik bedoel Je:. !X.\ M11 ; 21—20 : Ploegt tie ploeger den geheelen dag, om (ezaaijeu? Opent en egt hij zijn land den geheelen dag ? Is het niet al zoo: Wanneer hij het bovensta van het zelve effen gemaakt heeft, dan — werpt hij er van de leste tarwe in, of uil-gelezene gerst , of spelt, elk aan zijne plaats. En zijn God onderrlgt hem van de wijze ; Hij leert hem. (Verg. IIoz. X : li, 12.)

De zaaijer ging dan uit, om te zaaijen. Hierbij worden twee dingen voorondersteld. Vooreerst, dat het zaad goed was; bij voorbeeld : rijpe en zware tarwe; 2) — en dan, dat het jaargetijde zijnen arbeid begunstigde. Overstrooming noch droogte, sprinkhaan noch kever bezochten ook het land met misgewas. En echter, niet al het uitgestrooide zaad quot;af goede vrucht. Maar ontbrak het dan misschien den zaaijer aan beleid? Oppervlakkig zou meu dit kunnen denken, wanneer men leest, reeds terstond in den beginne, dat er een deel zaads viel lij den weg; als of 't hem onnadenkend ontvallen of roekeloos door hein weg

1) Ancient Egyptians, 11, 10. De wijze van het, zaad uit te strooijen, is daardoor van zelf anders. De zaadbuidcl, dien de zaaijer in zijne linker hand houdt, scliijnt wel een gewone reiszak; en het zaad werpt hij met de regter, over of langs het hoofd henen , met kracht regt vóór zich uit. Dat ik op de volgende bladzijde do wijze besehreven heb, die thans meest algemeen, en ook, waar men niet op rijen bouwt, do natuurlijkste is, zal ieder begrijpen, die zich niet geheel en al een vreemdeling gevoelt, op het land. Hoe de geleerde medewerker in hot Hijhetsch IFoordcuboclc schrijven kan, dat hel eggen naar Jcz. XXVIII : 31 het zaaijen vooraf ging, en hij toeh vermoedt, (alleen op grond van den soms honderdvoudigen oogst,) dat de llebreën liet zaad alleen in de toren en mot grootc tusschen-ruimte zaaiden, — is mij niet helder.

8) De lieer bepaalt de soort van het koren niet ; zelfs niet eens, —ofschoon wij ons dit van zelf voorstellen,— dat het koren was. Er is hierin een lijn onderscheid tusschen deze gelijkenis en die van het onkruid des akkers, waar die bepaling noodzakelijk was, om de vermenging met do valsehe tarwe. Behalve deze, verbouwden de Israëlieten gerst, spelt, gierst en peulvruchten. Dc rogge behoort in koudere luchtstreken te huis,

28

-ocr page 95-

de z.vaijk1ï.

geworpen ware. Maar dit is de bedoeling van jezus allerminst; dan zou de zelfde uitdrukking; vliet zaad viel,quot; niet telkens worden herhaald, ook van 't geen later honderdvoudige vrucht opleverde. Om dat vallen ons te verbeelden, moet men zich kunnen voorstellen, wat de onkundigste landman van kinds af weet; maar waarvan de beschrijving voor mcnigeii stads-lezer niet overbodig zijn zal.

Het is onmogelijk , den akker met de zelfde naauwkeurigheid te behandelen , die aan den tuinbouw wordt te koste gelegd. W ie uitgaat om zijn land te bezaaijen , kan niet ieder plekje onderzoeken, of hot zaad met de hand daar voorzigtig over uitstrooijen. Zoo dra zijn akker is afgepaald en in 't algemeen toebereid, gaat hij met een'vasten tred op en neder, terwijl hij gewoonlijk het spoor volgt, dat, ook nog na het eggen, van de ploegschaar zigtbaar is. Om den andereu voetstap strooit hij , van de regter naar de linkerzijde, in een' halven kring het zaad uit, dat hij in een'buidel voor zich draagt; en de voorbijganger ziet het, als in een' juist geteekenden cirkelboog of halve maan, tintelen in het zonlicht. Do zaaijer weet, als hij ten minste eene geoefende hand van zaai jen heeft, dat op die wijze de geheele akker vrij gelijk wordt bedekt. Zoo werpt hij het zaad vóór zieh uit; hij gaat er over heen, en zaait altijd verder ; hel zaad vult, A\ ant nadat zijne hand het heeft los gelaten, bestuurt hij het niet verder: het valt ginds en derwaarts; en hij zelf ziet niet eens , waar.

Zoo fj'mg ook deze zaaijer uit, van uit zijne woning en over al het land, dat hij zijn eigendom noemen mogt, om daarin van zijn zand, voegt u:kas er bij, — wat hem toebehoorde en hij kende, — uit te strooijen. In het algemeen kende hij ook zijnen akker, als vruehtgevende aarde. Hij kon de enkele plekjes niet mijden, die minder beloofden; en hij zou dat niet hebben gewild. Ook daarover was, zoo veel mogelijk, ploeg en egge heen gegaan, en hij had er den groud door bemesting zoeken vruchtbaar te maken. Hij had er het zaad en de moeite gaarne voor over. Hij wilde beproeven, wat al zijn land, ook het slechtste, hem zou opleveren.

ï'.n lerwjl hij zaaide, viel hei eene 1) lij den weg. Wij behoeven hier niet aan een der groote wegen van Palestina te deuken, die van de akkers genoeg waren afgezonderd en doorgaans met geboomte bezet. Liever stellen wij ons eender menigte toepaden voor, door de voetgangers van zelf overal gemaakt, waar het water dit niet belet, en du; de Oostersclie zeden verboden af te sluiten; zoo zelfs, dat de wet den wandelaar vrijheid gaf, om al gaande van het staande koren , dat hij met de hand bereiken kon, te eten , gelijk hij ook van de vrucht-boomen, langs de groote wegen geplant, plukken mogt. Het is bekend, dat de lieer zelf

1) Mattiif.üs heeft iu 't meervoud; « \iï\gt;—- ak\u Ut, sommiye en an'lerc. zaadjes. Voor de vierde maal verdeelt hij echter zeer juist zijn tiVhct iu 't enkelvou i: ó (tiv — o oi , hrt eene en hel andere zaadje (zonder dat uicu aittQLta of iets anders behoeft iu te voegeui. Markus heeft het enkel, voud; de vierde maal echter bij ïischknooju 't meervoud, dat hij verdeelt door i-ij, (lit (troey tot dertig enz. De gewone tekst heeft tv — xw' tv — tr« 30 en ecu 00.) liij i.rkas komt dit laatste, daar hij alleen van homlerdeoud spreekt , niet te pas. Hij zegt: ó fit» '/.ui tciyov. — Over het gebruik van den artieulus pos/jmitinis als distributief, zie men, na ekasmi's en anderen, winkk, Sj/nt. I. 20. ].

-ocr page 96-

de 7, a a like.

zoo wel van het eerste als van 't laatste heeft gebruik gemaakt 1). — Ofschoon nu deze landpaden niet bestraat of afgeheind waren, werden ze toch niet opzettelijk bezaaid; maar was 't ook aan de andere zijde moeijelijk, ze geheel en al te mijden. Te regt schrijft Pater sal-meron , — die daarmede toont, wel op het land te huis te zijn! — dat men zulke wegen, wanneer ze moeijelijk te begaan zijn, gewoonlijk nog breeder maakt, door er op zijde een heter pad te zoeken, en zij dus onmogelijk zoo juist zijn af te bakenen 2). De Heer zegt ook niet, gelijk velen zich hebben voorgesteld, dat liet zaad viel op den weg zelf, maar langs of aan den kant van den weg 3) • op dat gedeelte \ an den akker, dat er aan paalde en dus ten deele mede was plat geloopen.

En oen ander deel viel op hei steenachtige 4). — Wie alleen in ons land te huis is, maakt zich ligt van die //steenachtige plaatsenquot; eene verkeerde voorstelling. Wij zouden zóó noemen : eeneu grond, die met veel steen of puin doormengd is; 5) maar dit is de bedoeling der gelijkenis in liet geheel niet. Het woord 6) (aan den naam Pimirs, rotman, verwant) beteekent eenen rotsgrond , die inwendig hard en ondoordringbaar is, maar van boven bedekt met eene. dunne laag aarde, door natuur of kunst aangebragt; zoodat op die wijze de onvruchtbaarste rotsen toch dikwijls met mos of planten begroeid zijn, die in het blocijend jaargetijde de ondiepte der bomvvoor voor den vreemde bedekken. 7)

Eu een ander deel viel in of nj) de doornen. De benaming van doornen en distelcn is zeker in onzen bijbel al zeer onbepaald, echter nog meer in onze bijbelvertaling. Een vergelijkend onderzoek van de verschillende plaatsen', waar van doornen gesproken wordt, heeft mij

]) Utttth. XIT ; 1 ; XXI ; 10,

2) Rid en'm pan agri jnxta viam sit a , arata csscl ei semmila , rialores lumen iuierdum fngienles pro-fun'lum. mediae viae In!urn, vel aquum, rel alia loea salebrosa , solent partem ierruc aralae et seminatuc ftropc lt;iam cone ui nar. Tract. JV, pat'. 21. Het laatste, geeft ook nan i.lkas' verhaal eene natuurlijke voorstelling.

:i' Zes malen (twee maal hij (Heen ovangelisl) vinden wij hier standvastig de uitdrukking; ttuiju tij» óüüi'. Zoo wordt ook van de hlinden bij Jrrlcho gezegd, dat zij lungs (aan of naaxt) den weg zalen. Het is niet onbelangrijk, hier de naanwkcurigheid op tc merken der evangelisten in het gebruik der voorzetsels , temeer daar onze vertaling die niet altijd weêr geeft. Men vindt bij Mt., M. en L. meest gebruikt tr- (op) en ti's- (naar den weg) ; ook wel dut- (noon of langs-) , tni- (AAXofovEK den weg, (van den vijgehoom Mt. XXI ; l'J), xuut- (osduk ireg), en i?- (van den weg of ran de w.«). M'eder is markus hierin vooral naamvkeurig (Zie vroeger, blz. :t), als hij zegt, dat de blinde bak-timküs aan (nuijd) den weg zat, maar straks, ziende geworden, jkzis volgde cp (tv) den weg. (M. X : 40, 52.)

i) Zoo mak ka's; JtAïTiiEi'is heeft: de sieenacltlge plaatsen, hetgeen beantwoordt aan 't meervoud : sommige zaadjes; i.ukas minder naauwkeurig : op de steenrots.

5) ])e uleenaehlige urond is luet zelden juist de vruehtbaaiste , gelijk sen KVenzER van fjuilserland getuigt. (Jiijh. (I. iV. XI ; 237.) .Merkwaardig is de getuigenis van ri.ixius (Hist. Nat. XVII. 3): In Sjrut levem lenni snlco irnprimunt tomerem , qtna snhest saxnm e.r/irens aestate semina.

(i) ntrnatStji, rotsachtig. Waar joiiwnks van stkkksh icalerralcn of afgoden, en i'avi.us van stkknrn tafeleu spreekt, wordt, hamp;tPOf gebruikt: Jol/. 11:6; Openh. IX : 20; 2 Kor 111:3. — I'iiilo (liij ruiCAEOs) gebruikt wel /1(ïlt;üdy,• , maar vau „vaste en steenharde gronden, waar niets ontkiemen kan, en dus het oil gestrooide zaad geheel verderft,quot; even als in het eerste beeld der gelijkenis.

7) Toen het. gezaaid werd, had of vond het niet red aarde: — bij 't grocijen wies liet spoedig op, omdat, het geene diepte van aarde had; — maar vóór den oogst verdorde het: want het had grenen nor-hl! — Deze fijne schildering missen wij, als meer malen, bij lckas.

-ocr page 97-

1)K /AAl.iER.

ten minste overtuigd, dat nooit ons algemeene denkbeeld vnn onkruid op dit woord past; dat er zelfs nimmer, gelijk Lij dislelen en netelen, cciie plant, maar altijd een siruikgewas onder moet verstaan worden, al zou ik niet overal durven beslissen, welke botanische naam daaraan toekomt ]). Reeds vroegtijdig vinden wij in den bijbel melding gemaakt van de vele doornstruiken, die den akkerbouw bemoeijelijkten ; en telkens zijn zij bij de profeten de sprekendste beelden van geheele en bijkans onherstelbare verwoesting. {Je-. XXXIV : 18 enz.) — Daar nu het uitroeijen hiervan tot den zwaarsten arbeid gerekend werd, en zij in den zomer gemakkelijk vuur vatten, werd er dikwijls tot zuivering viui den akker de brand in gestoken. {Je:. IX: 17; XXVII : 4.) Zelfs bepaald»; tie wet van mozes , dat wanneer deze vlam oogst of bezitting van anderen aantastte, hij die ze had aangestoken, daarvoor vergoeding schuldig was. (Exod. XXII : (j.) Dat eeno van de belangrijkste en moeije-lijkste zaken, bij het braak leggen van den akker, het uitroeijen dezer doornstruiken was, zien wij bij voorbeeld in de woorden van jkueauv : Braakt u lieden een Iraakland, en zaait niet onder de doornen [Ter. IV : .'5). En wat men van eenen niet wèl gezuiverden akker te vreezen had , drnkt hij uit: Zij helhen tarwe yezaaid, maar doornen gemaaid (XII: 13).— Al was dus door bet vuur de oppervlakte van den akker gezuiverd, en door de ploeg zoo goed mogelijk do wortel afgesneden j daar, waar het land al te digt er mede was bezet geweest, bleef ligt nog genoeg er van over , om van een zaa jen in, op of in 't midden van de doornen 2) te spreken; al waren die ook van verre op de oppervlakte niet meer zigtbaar.

En weder een ander deel viel in de goede aarde. Deze behoeven wij niet te beschrijven; maar merken alleen op, dat uit kracht der tegenstelling, de deugd, waarom die aarde dus genoemd wordt, niet zoo zeer gelegen is in den goeden aard van tien grond. Ook in de vorige beelden wordt geen kalk of zand, zout of veen bedoeld, maar cene aarde, die

1) Ik wil dcu lezer niet doen tlcelcn iu al den oiulaukhareu arbeid , waarmede ik mij door de kijbelsclic doornen , dislelen en netelen heb zoeken been te worstelen. Onze hijbelveitaleis geven daarmede minstens 16 Hebreeuwsche en 4 Grieksebe woorden terug, terwijl zij de drie llollaudsebe namen gebruiken, — zoo als 't valt. — Zelfs de geleerde wi s i:h maakt er zicb kortaf; beter is het Artikel van Prof. vet li in het Bijhctsch Woordcnheiek. — Zoo veel is zeker , dat Palestina eeue menigte doornaeh-tige gewassen heeft, waarvan de struiken en hoornen meest ./i'/ww/m,v-soorten zijn; en dat de menigte en scherpte der stekels alles, wat bij ons de natuur oplevert, verre te boven gaat: — het darschen net duornen der woestijn (Bigt, VIII: 7, 10.) moet dus wel cene vreeselijke straf zijn geweest. — Verdei komt het mij voor, dat de Rabbijnen regt hebben, met hij pp aan doornen (liever itoofmtrui-ken) in het algemeen te denken (Zie o. celsius, Hierohot. 11. 'i'.'li) ; terwijl quot;VVVl de distelplant aanduidt. Bij Jezaja (II. 1.—XXV11) vindt men bij herhaling, in plaats van deze twee, de quot;VlMfJeuTfp die elders niet voorkomen. De overige zijn waarschijnlijk meer bepaalde, hotunische namen; waarvan de m'n en TO het meest nadeelig voor den landbouw schijnen geweest te zijn; alsmede de ]S, zoo ook

dit geen algemeene naam is. — In het N, T. schijnt alleen ftuto, (meest van het //brandend braam-bosebquot; gebruikt) een botanisehe naam; OxoAoi/' (:2 A nr. XII : 7) betcekent een prikkel of enkelen doorn; de zija doormiruiken iu 't algemeen , beantwoordende aan't llehr. yip; terwijl ryi|ïoAo,'

de distelplant aanduidt, en alleen als hijvoegsel (sH]qtleincnt) tot de üxuriïai voorkomt. — Bij den den loom en zijne vruchten komen wij op dit alles nog eens terug.

2) Maitii, heeft inl, maiikus tU; — lukas iv /.u aw, maar vs. II ook

;il

-ocr page 98-

de zaaijkk.

voor plantengroei geschikt is. Neen! liet komt hier vooral op drie eigenschappen aan ; die goede aarde was los en open j zij was diep en had een' goeden ondergrond; zij was zuiver en zoo goed als geheel van doornen vrij; — schoon dan niet overal even vruchtbaar van aard, raisschicn ook niet even open, diep en zuiver overal.

Zoo is het werk des zaaijers voleindigd. De natuur hegint het hare. Pe malsche regen valt, do koesterende zon schiet liare stralen, de weelderige plantengroei van het Oosten dekt veld en bosch met groen en bloei: — wat is er intusschcn geworden van het zaad, dat wi j daar zagen uitstrooijen ?

Zoekt gij het eerste ? Maar het is er niet meer! liet viel op den plat getreden bodem , en naast den druk bezochten weg. Het zou misschien door een' plotselingen cn.zwaren regen daar nog wel zijn ingedrongen; maar het lag tc lang op dc oppervlakte, droog en dood en voor allen zigtbaav. Een vogelen-zwerm streek, reeds achter den zaaijer, neder op het hard getreden pad, en roofde het zaad weg. 1) W at er nog van overbleef, werd door den voet des wandelaars verstikt. Zie! 't is reeds alles weg geroofd of vertreden 2). Hier althans is alle moeite en kosten van den zaaijer verloren.

En het tweede gedeelte nu, in den ondiepen, rotsachtigen bodem gevallen? Daarmede is het geheel anders gegaan. Die grond was los en open , juist omdat hij als het ware ev dun over gestrooid was. Daarbij was de onderliggende rots nog doorglocid van de zomerhitte. Toen dus de vroege regen viel, ontkiemde het zaad snel en wies welig op, heter zelfs dan elders op den akker:—• want de levenskracht, die zich niet verder in den wortel kan ontwikkelen, doet des te hooger den stengel opwassen, — // liet kwam er dus spoedig uit, en schoot welig in de hoogtequot; (Mt., M.) Maar toen nu de plant het voedsel van die ondiepe aarde had uitgeput; toen daarbij de regen ophield, en de schrale bouwvoor de plant even min kracht als steun meer gaf, toen kon het niet aan zoo schoone belofte beantwoorden, liet schoot niet eens in de aren; en als er dng aan dag de zon op brandde en weder de rots gloeide, verdorde de plant geheel en zonk in een, eer zij hare vrucht had voldragen: want zij had geen vocht (eigenlijk; (jecne sappe») meer. (L.) En

zoo, zoo verbrandde de stengel en droogde de wortel uit...... 3) Ook bier heeft de zaaijer

moeite en kosten verloren!

1) ffDc boeren iu Pcrdê gaan nog, onder luid geschreeuw cu met de zweep slaande, te morgen ou avond over dc akkers rond ; anders zouden de vogels alles weg rooveu.quot; (tiibvesox bij uosenm. , das Morgentaml, V ; 68.) —jezus koos hier en later met opzet beelden, waarbij liet zaad (niet verwaait of weg seliuüt li, v., maar) geheel verloren gaat. (stieb.)

2) Deze bijzonderheid voegt cr alleen i.uk.vs bij. Of zij volstrekt tot de gelijkenis behoort, zou ik naauwelijks durven verzekeren; in do verklaring ten minsto, wordt zij ook bij hem voorbijgegaan, liet is anders natuurlijk, dat de weg ook wel door mensehen bezocht werd, juist niet eer de vogels kwamen , maar vóór zij alles hadden weg geroofd.

.'5) Bijzonder sehilderaehlig zijn hier de woorden in 't oorspronkelijke; het t^uvtrfiïl van matiu. en mark., tegenover bet dvaTtl.Xfiv der zon; het ró fli] iHfiuda van lukas; en weder

bij dc twee eerste evangelisten liet txav^iaTinO'tj eerst, daarna Het min gewone woord

van liUKAs vindt men, in dc Griekschc vertaling van het O. T., ook van den altijd groenenden boom aan den oever, bij Jer, XVII : 8 (verg. I's. 1 ;'5). — Planten, door den zonnebrand gedood, noeait, akistoteles T/llOl'fie l'U , coixv mki.i.a lonrfficld.

3-2

-ocr page 99-

DL ZAAIJKIt,

Maav liet derde deel clan, dat in het raidden van de doornen-wortels \icl? 1) liet vond daar een' vruchtbaren en diepen grond ; — doornen en dirtelen kiezen zich de slechtste aarde niet, zoo min als de wesp op onrijpe vruchten aast; — het vond er goede en diepe aarde, en schoot wortel en wies op; maar te gel ij her tijd herstelden zich ook de afgebrande of stuk gesneden doornstruiken. Zij gingen op en groeiden mede 2), staat er; zij schoten met kracht en onbelemmerd weder naar omhoog; cn niet alleen, zoo als in eene volgende gelijkenis van zwakker onkruid gezegd wordt, dat zij le zamen ojneiessen, maar door bare sterke en scherp gewapende takken hernamen zij de verloren plaats weder geheel en al. Pe taai je doornstruik won het van de tengere graanhalmen; de scherpe prikkels wondden die, en de wortels verdrongen den teederen vezel van het koren. Pe doornen breidden zich uit en drongen zich te zamen; de eene stam reikte de andere de baud, met de krachtige vruchtbaarheid van het Oosten ; en al meer cn meer werd het graan zijne plaats betwist en de halmen te zaam gedrongen; de aren van luclil en licht, de wortel van vocht en voedsel beroofd: —de doornen verstikten het koren geheel en ah... Ook hier was zaad en arbeid verloren !

Maar het vierde en grootste deel van het zaad was toch nog over. Daarop is nu al de hoop van den landman gevestigd, /.ie! bet ontkiemt voorspoedig met den regen, het slaai met den zonneschijn den wortel diep en schiet de halmen hoog; het overwint 't weinige onkruid, dat er nog tusschen groeit; al opgaande en grocijcnde voldraagt het zijne vrucht, .'5) en geeft ter zijner tijd een' milden oogst. Toch merken wij ook hier nog een belangrijk verschil op: aan den ecnen halm zijn maar dertig rijpe korrels gewassen, terwijl de andere er zedig biedt, en de derde zelfs onder het gewigt van honderd buigt: )■) — want eindeloos verschillend, —onze landlieden weten het 't best!—is de aard van verschillende plekje-grond , ook op den zelfden akker.

Men heeft hierbij gevraagd, of een honderdvoudige oogst toch niet wat overdreven is; en wij antwoorden, dat die niet alleen , naar vele getuigenissen der ouden , in Palestina en Sj/ria gansch niet zoo vreemd was als bij ons, waar twintigvoud de rijksle oogst geaehi wordt; maar dat het reeds als eene bijzonderheid, — cn dat moet het dan toch ook bier zijn, — van iz.vk slaat aangeteekend, dat hij honderdvoudig oogstte: IFaut de nkeu zegende hem. {Gen. XXVI : 12.) Het is spreekwoordelijk de hoogste trap van vrucht baai-beid; en wanneer wij die, gelijk hier, niet op de opbrengst van geheel een' akker, maar

]) Zeker is de voorstelling van schkixhzeu, .V. XI :'211) onjuist, als worden \\u'ï doonihey

(jen bedoeld, die langs de akkers stonden, om zc al'tc scheiden. Ook stuahï (1:372) is in de zelfde dwaling vervallen.

2) Mt. en M. hebben dvtfirfiav , L. auiiqiVHiTcu

•i) M uncus zegt eigenlijk, in den min naauwkemigen volksstijl, dat he vueenr opwast en grooler wordt. /•gt; nimml xi(o:r. J'iir die fruchtlruyemle Saai, schrijft de wette,

■I Honderd, dertig cn :es(ig (vond) , zegt onze Stivlenlnjbel. De invoeging was eohtei' onnoodig : er staat eenvoudig »/gt;« zaadje gaf howlerdof, zoo als jiaukis heeft (die ook juister van onder af telt) •rllct droeg tot dertigt eu tot zestig, en tot hhudcrdrLi kas spreekt letterlijk van eene hou-drrdroudige tracht, maar zonder het mindere te noemen.

5

-ocr page 100-

1)1. ZA.VIJKl!.

van kleinere gedeelten of enkele halmen toepassen, dan zou hij ook in ons vaderland uog niet zoo zeldzaam wezen, als gewoonlijk de uitlegger (die zelden een landman is!) liet zich voorstelt. 1)

Genoeg, al is ook de opbrengst verschillend en wordt do rijkste oogst slechts hier en daar gevonden, nergens is toch dit zaad verloren. Ja! ook de dertigvoudige vrucht beloont rijkelijk den arbeid, elders ondankbaar besteed.

Ik wil deze voorstelling van onze gelijkenis besluiten met de woorden van een der laatste reizigers door het beloofde land; van wien het hier alleen jammer is, dat hij niet meer dan oppervlakkige kennis van planten en plantengroei schijnt te bezitten.

«Dc bouwgrond is in Judea buitengewoon steenachtig eu rotsig, en met lage doornstruiken [Spina Chrhli) bezet. 2) De Arabier kan met zijn ploeg de doornen niet uitroeijen, nog veel minder de steenen weg ruimen, en in weerwil daarvan, weet hij de aarddeelcn behoorlijk om te woelen. In den heerschenden wetteloozen toestand des lands gaat ieder daar, waarover hij wil; zoo bestaan er ook midden over de akkers voetpaden; en dit is niet alleen ten gevolge van de tegenwoordige onregelmatige gesteldheid des lands, maar ligt in het karakter der Oosterlingen en was aldus reeds oudtijds het geval. Wordt er nu gezaaid, dan kan het natuurlijk niet anders geschieden, dan over alles heen: over doornen en steenen en over de plat getreden paden, zoo wel als over den vruchtbaren grond. Ziet men dit, dan komt ons dadelijk de gelijkenis van den zaaijer voor den geest.quot; 3)

In hoe verre deze voorstelling de onze opheldert, of daarbij vergeleken minder naauwken-rig schijnt, zal dc lezer zonder veel moeite beoordeelen.

1) Volgens cene vertrouwde opgave, geeft dc tarwe in ons land, bij een' goeden oogst, 14—IS voud (21 a 27 mud van !{■ per bunder); dc gerst kan tot hcintigvoui geven (30 nuid van 1}). Uitvoerig wordt dit behandeld door scheuchzeii. (H. d. N., 1 ; 923—53, en vooral XI : 212—7.) 1'unius eu inaiODOïus spreken echter van honderdvoudige oogsten; do laatste zelfs van 200 en meer, in liahylonii. Men heeft om dit laatste te verklaren, aan minder edele graansoorten, als mais en durra, gedacht. Er kan ook verwarring zijn tussoben de opbrengst van een bunder, en de evenredigheid met het zaaiko-rcn. _ Maar wat onze gelijkenis aangaat, zeker past het gevoelen van oeümann (bij kosbnm.), dat dc honderdvoudige oogst de durra zou aanduiden, Let zestigvoud do turwo , en dertig gerst, daar op i» 't geiieel niet. — Hot dertigvoud was zeker de gewone oogst van F ales t'ma in jezus' tijd, terwijl het dubbel slechts in zeer vruchtbare jaren voorkwam, en 't honderdvoud — van een kleiner stukje land 1,. v. — bijna als een wonder werd geroemd. (Enkele korrels kunn.n zelfs racer dan 1000 geven.) — Op dien ruimst mogelijkcn oogst doelt zeker ook de Heer, als bij den zijnen honderdvoudige vergoeding belooft, voor al wat zij om zijnentwil hebben opgeoil'erd on verlaten, (Mat Ui. XIX ; 29; Mark. X : 30.)

2) De naam Rhamnvs Spina Christi komt botanisch , zoo ik mij niet bedrieg, sedert iiasselquist alleen Ine aan den Zizyphus Vulgaris, ook wel ij eraf enen Jodendoorn, Jujuhen- of tjorstbessenstruU. Ofschoon deze tot een' boom van twintig voeten hoogte opgroeit, komt zij echter meermalen als een lager struikgewas voor. Sommige latercn meenen , dat de doornen kroon van cene andere Rhamiius-soox\ , of van ecu ligter cu buigzamer gewas zou gevlochten zijn. Scuulz geeft van de doornstruiken, die hij Spina Christi noemt, gcenc nadere beschrijving.

3) E. w. sciiulz , lieize in het beloofde land; uit het Hoogduitsch , M ijk hjDuurstede, w. r.stram-kood , 1851, blz, 118.

-ocr page 101-

Dl' ZAAIJEÜ.

De ITccv had liet verhaal dezer gelijkenis heslotcn met de veel beteekenende woorden : i/lfie oorev heeft om te hoor en, — wie goed hoorc-n kan, niet alleen klank en woorden , maar ook zin en beteekenis verstaan, — die hoore!quot; En toen nu Jitzvs alleen u-as, zegt m aukts, vroegen hem zij, die om hem waren , met de twaalven , den zin van deze gelijkenis. Lx:kas zegt alleen, dat zijne leerlingen het vroegen; mattheüs, dat zij tol je/.tts kwamen met de vraag, waarom hij in gelijkenissen tol het volle sprak? — De lieer vroeg, op een' zacht berispenden toon: //Begrijpt gij ook deze gelijkenis niet? En hoe zult gij dan alle tic gelijkenissen verstaan?quot; (M.) Maar hij beantwoordde toch beide vragen: de eerste, //waarom hij tot 't volk in gelijkenissen had gesproken;quot; de andere, //wnt die van den zaaijer beteekende.quot; Waar echter de Heer deze verklaring aan de zijnen gaf, daarover zijn het ilc uitleggers niet eens. Telen hebben gemeend, dat jezvs eerst later, in zijne woning, zijn volksonderwijs in den kring zijner bijzondere discipelen nader beeft toegelicht, 't Is mij evenwel onbegrijpelijk, waarom dan maïtiieüs deze verklaring hier zou hebben ingevoegd, terwijl hij die van eene volgende gelijkenis (vs. 3(i) uitdrukkelijk plaatst nabel nil een gaan der schare. Ik zie ook geen 't minste bezwaar in het gevoelen, dat die uitleg tusschen het openbaar onderwijs van jezus in gegeven werd , naar de scherpzinnige opmerking van van willes, dat jkzuh geene //redevoering in gelijkenissenquot; hield, daar hiervoor deze leerwijze minder geschikt was; maar veel eer van tijd tot tijd uit bet scheepje, dal hij beklommen had , de schare, die aan den oever slond , toesprak. Daarbij liet hij hun liefst, vooral na een zoo belangrijk voorstel , eenigen tijd tot nadenken 1) en onderling gesprek ; zoo als die afgebroken spreukstijl geheel in de leerwijze der Oosterlingen ligt. En dit gaf dan jezus' discipelen van zelf de gelegenheid , om zijn openlijk onderwijs door ccnc vraag af Ir wisselen. Zij waren zeker met hem in het scheepje gegaan; terwijl anderen van hunne vrienden en verwanten denkelijk in een of meer nabijliggende vaartuigen zich bevonden. Kr zijn meer voorbeelden in het evangelie, dat men op die wijze jezi s hoorde, en met elkander sprak 2), Op die wijze is hetberigt van maiikus juist, dat de Heer op dit oogenblik met de zijnen alleen was; en kon hij, gelijk wij reeds in de Inleiding zagen, te regt spreken van hen, die huilen waren; of letterlijk n buiten de scheepjesquot;, of liever //buiten den vertrouwden kring van zijne verklaarde aanhangers.quot; -'5)

Gelijk de Heer zijn volksonderwijs met de woorden besloten bad; // II ie ooren heeft om te looren, die hoore !quot; zoo begint bij bij mattheüs het bijzonder onderrigt aan de zijnen met; ndij dan, HOOitT de gelijkenis van den zaaijer.quot; Het is niet noodig, dat men hiei invoege: //Hoort de verMaring der gelijkenis 1quot; of: //Hoort en verstaal haar!quot; —Men kan in iedere taal de woorden nemen in krachtiger en meer bepaalden, of in ruimeren en minder

1) Ook stier merkt op, dat er tusselien de zeven gtlijkcnisscu Zwischevzeiten (mgedeutel sindjïi, dus Nachslnnen.

2) Tm/,-. V : 2 verv.; Mark. IV ; 3G verv.

3) Vergelijk van wiiles , in de meermalen aangehaalde Bijdragen (182G), bl. 115 verv. Reeds hieuontmus schroei', ofschoon twijfelachtig: — nm farte iuteUigi tlahir, annd (luilum cum ipso naxern eonscewlerint, ct ibi slantcs super inierpretatione pcerahulac seixeitcUi smd; — liet geen te waarschijnlijker wordt, daar alleen van de schare wordt gezegd, dat zij (tan den oever stond,

ó*

-ocr page 102-

DK ZA.MJEK.

sterken zin. Zoo ligl bij mattheü.s hier, even als straks, do nadruk op hot nooiUiN; hij lukas (TJlt nu is de gelijkenis) op het woord oklukenis. Zij, de discipolon, zouden nu in waarheid dat verhaal hooren, en hot hooi en als eene gelijkenis.

Daar nu slechts bij twee zijnor gelijkenissen door den Heiland oeue zoo naamvkeurige verklaring gegeven is, willen wij die in haar geheel hier opnemen.

Matth. Mil ; 19-23.

Als iemand hel woord des Iconïnyrijles hoort, en niet verstaal, zoo komt de looze, en rukl iceg 't gene in zijn hart gezaaid ivas: Deze is de gene, die lij den weg he:aaid is.

Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is de gene, die het woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt;

Doch hij heeft geenen wortel hi ziek zei ven, maar is voor eenen tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des woords wille, zoo wordt hij terstond geërgerd.

En die in de doornen be* zaaid is, deze is de gene, die het woord hoort j

En de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt

Ma uk. IV : 14-20.

}gt;c zaaijer is, die het woord zaait.

En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden: ivaarin het woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hehben, zoo komt de Satan terstond, en neemt het woord weg, 't icelk in hunne harten gezaaid was.

En dezen zijn desgelijks, 1) die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden, welke, als zij het woord gehoord hebben, terstond het zelve met vreugde ontvangen;

En hehben geenen wortel in zich zeiven, maar zijn voor eenen tijd. Daarna, als verdrukking of vervolging komt om des woords wille, zoo worden zij terstond geërgerd.

En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden : namelijk de genen, die het looord hooren ;

En de zorgvuldigheden dezer wereld en de verleiding des rijkdoms, en de be-

Lik. VIII ; llb-15.

Het zaad is het woord Gods.

En die bij den weg bezaaid worden, zijn dezen, die hooren; daarna komt de duivel, en neemt hel woord uit hun harte weg, opdat zij niet zonden gelooven , en zalig worden.

En die op de steenrots bezaaid worden zijn dezen, die, wanneer zij 't gehoord hehben, het woord met vreugde ontvangen ;

En dezen hebben geenen wortel, die maar voor eenen tijd gelooven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af.

En dat in de doornen valt, dezen zijn, die gehoord hehben ,

En henen gaande verstikt worden door de zorgvuldigheden , en rijkdom , en ivelhts-


1) Desgelijks of even ecus zijn dezen het, die enz. Dc constructie van geheel deze verklaring is in den vrijen volksstijl, die eiken volzin niet zoo geregeld afrondt, maar ook des tc meer levendigheid en natuurlijke uitdrukking bezit.

-ocr page 103-

hd woord, en hel xoordl onvruchthaar.

Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is de gene die hel woord hoorl en verstaal, die ook 1) vrucht draagt, en voort brengt; de een honderd-, de ander zes-lig-, en de ander dcrtig-xowA.

de za.aiji2e.

geerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het woord, en het wordt onvruchthaar.

En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn: welke het woord hiooren en aannemen, en dragen vruchten ; het een dertig-, en het ander zestig-, en het ander honderd-\ow\.

;J7

ten des levens, en voldragen geen vrucht.

Ka dat in de goede aarde valt, zjn dezen , die hel woord gehoord hebbende, het zelve in een eerlijk en goed, hart bewaren, en in volstandigheid :') vruchten voort brengen.


Hel zaad is dan , naar maukvs, hel woord; 3) —• volgens lxk.vs hel woord van God ; en straks bij haïtiiiis , het woord des koningrijks. Over het geheel genomen , maakt men uich dikwijl* eene zeer onbestemde, zoo maar niet geheel onjuiste voorstelling van Gods (cowv/, en verwart dit niet zelden met de schrift of heilige schrift, die er, door de bijbelschrijvcrs zelve, bepaaldelijk van onderscheiden wordt, liet woord van God is, reeds bij mozks en de profeten , datgene, wat uit Gods naam regtstreeks en mondeling aan het volk wordt voorgesteld. Het is dus voor ons in de schrift vervat, omdat die het gedenkboek is der goddelijke openbaring. Ofschoon nu onze gelijkenis op alle woord van God in 't algemeen gemakkelijk zon kunnen worden tor-gepast, zoo wordt hier bepaaldelijk het evangelie bedoeld, liet woord van genade en waarheid , door den Zaligmaker zeiven en uit zijnen naam der wereld verkondigd, en waardoor liet koningrijk der hemelen werd gesticht; een woord, dat daarin ook met het goelt;le zaad (vs. 21) over een komt, dat het een blijde vrucht van deugd, van vrede en zaligheid onder en in de. menschen verwekken moest; terwijl het woord der wel in do eerste plaats gehoorzaamheid eischte, eu het woord der profetie niet zelden dood en verwoesting aanbragt.

Wij zullen dan ook wel niet behoeven te vragen, wie met den zaaijer wordt bedoeld. Hij Je gelijkenis van het onkruid, is hot de Zoon des menschen; wie zou 'I hier anders zijn.'

1) ö,quot; (5ij , die eerst of die eindeljk. — «Quotl iluuuiuc, ut inlelligtts , eeteros omues infrugijeros , henc demum reddere frucium.quot; Erasmus.

2) De vnouovt] , door do onzen bijna altijd, en onjuist, tljdu/amkeid vcrtauld, is het kenmerk der ware gcloovigen {Mark. XIII: 13 ; tuk. XXI : 19.) , en staat tegenover liet afwjkcn of afvallen, vs. Ui.

3) Etiam laline sermo a serendo diei ereditur, zegt orotius ; en als eene proeve , hoe dit denkbeeld den Ouden niet vreemd was, voert hij onder anderen de volgende gezegden aan ;

«Men moet eerst door goede zeden de ziel van den hoorder bewerken , opdat hij lief liebbe, wat goed, en hate wat kwaad is; even als men den grond bereidt, om het zaad te voeden.quot; (abisïoïbles).

»Ue wijsbegeerte bereidt de zielen voor, om het goede zaad te ontvangen, en strooit dan daarin, wat, opgewassen zijnde, do rijkste vruchten draagt.quot; (cicero.)

Maar nader aan het evangelisch denkbeeld komt do Grieksch-Joodsehe wijsgeer tuilo, onder andrivn waar hij zegt: //De groote Werkmeester heeft het zaad in eenen vruchtbaren giond (ïv ccnttojaij ,

's mensehen redelijke ziel {hr/L*fj ipv^fi) gezaaid.quot;

-ocr page 104-

de zaat.tkr.

En cclitev is er misschien eene reilen, waarom die naam hier verzwegen is. In clc andere gelijkenis wordt meer bepaald de eerste vestiging, hier de doorgaande werking der christelijke kerk op aarde bedoeld; zoodat de zaaijer, uitgaande om le zaaijen, wel het beeld is van chiustus , maar hij zelf weder bet beeld van allen , die het goede woord ver kondigen in zijnen naam.

Be zaaijer ging uit. Het zelfde woord wordt bier gebruikt als in het eerste vers, waar .tkzrs uitgaat naar het zeestrand, om er het woord des koningrijks (e spreken. Pc zaaijer ging uit, en had nu gansch zijnen allcer vóór zich; en die akker, zegt eene volgende gelijkenis, is de wereld, de geheele menschenwereld : want over allen breidt zich de arbeid der liefde van den Eeuwig Gezegende uit. En dit woord wordt gerigt, zoo als bij herhaling de gelijkenis zegt, tot //et hart: want hoewel jezus wil, dat zijne hoorders onderzoeken en kennen , en een apostel verklaart; nik spreek woorden van gezond verstand;quot; — de waarheid, die vrijmoedig aan 's menschen oordeel onderworpen wordt, rigt zich toch vooral tot zijn gemoed en geweten. Met het hart, zegt pavjxs te regt, gelooft men tot regtvaardigleid. [itom. X ; 10.)

Maar ach! reeds terstond was het zigtbaar en nog meer zou de tijd het leeren, dat die prediking van den Heiland niet bij allen ingang vond in het hart; dat zij hier weinige of geene, daar vele en rijpe vruchten in het leven voort bragt. Van waar dit, daar toch het zaad, — Gods woord , — voor allen bet zelfde was, en ook de oorspronkelijke adel van 's mensehen hart, — den akker voor dat zaad , — door 't evangelie wordt erkend ? daar , met één woord, ieder mensch vatbaar is, oxa \\ei tooord Gods (c hooren eu ter harte te nemen, omdat ieder mensch is — Gods geslachte? Zie daar het raadsel, dat jezus in de gelijkenis van den zaaijer oplost; en de reden tevens, waarom die gelijkenis ons overal goed zaad en altijd '1 zelfde, waarom zij overal eene oorspronkelijk goede bonwaarde ons voorstelt. Het verschillend lot van dat zaad, naar den verschillenden aard van den grond, het wordt in jezus' mond eene profetie, vervuld in iedere eeuw, onder elke hemelstreek, in iederen kring, honderd en duizend malen. En gelukkig, dat jezus zelf zulk eenen uitslag verwachtte, velende, wat in den mensch was. liet heeft hem wel geene droefheid en tranen, maar toch in den eigenlijken zin des woords teleurstelling bespaard, en ook onder schijnbaar nuttcloo-zen arbeid nimmer den moed doen verliezen.

Maar wij gaan verder, en stellen ons nog eens bet tooneel van dit verheven volksonderwijs voor oogen. De Heer overzag dan, eer bij hun vele dingen leerde door gelijkenissen, zijne toehoorders; — hoorders en geene vijanden of verspieders. — Dit moeten wij er terstond bij denken : want er is in de gelijkenis geene plaats voor schijnheilige Farizeën of trotsche Schriftgeleerden, die den Heer alleen aanhoorden, om venijn uit zijne woorden te zuigen en hem bij volk of overheid in verdenking te brengen. Hun beeld zou geweest zijn : een akker, voor den zaaijer niet toebereid, maar nog geheel met doornen en distelen bezet , die niet alleen den grond voor het zaad sloten, maar ook de weldadige hand kwetsten , waardoor het werd uitgestrooid, en den voet, die over zijn' eigenen akker henen ging. Maar zulke vijanden had jezus nu en aan liet Galilésche zeestrand wel het minst le wachten. Het was eene gemengde schare, maar die dan toch allen kwamen //om te

-ocr page 105-

i)f. zaaijuu.

liooreuquot;. 1) Doch met het beeld der natuur, waarin de lieer den geestelijken wasdom zich dacht, voor dc oogen, en met den profelisehen blik, die hem eigen was, miste hij bij den een de rijpe vrucht van het woord, ook na eencu schoonen bloeitijd ; bij den ander dorde zelfs de bloesem, ouder het opwassen; bij een'derde vond hij niet eens dc plank, die zijn llcinelsche Vader geplant had. {Maltl. X\ : 13.) Imi zie daar nu de drieërlei hoorders, waarhij m.rs weinig of gecne vrucht van zijnen arbeid verwachtte, liet hoor en, het verslaan, het aannemen, bet vracht toonen en die voldragen-, dat zijn de verschillende trappen, waar langs zijn onderwijs voort gaat in het hurt en t leven zijner hoorders; en die hij, onder het beeld van wortel en plant, bloesem oi' are, karige of rijke vrucht, ons voorstelt.

Zoo iemand hel woord des Iconingrijks hoorl, en lij verslaat het niet eens (Mt.) ; — ieder begrijpt, dat wij dit verslaan moeten nemen in de volle kracht des woords , gelijk vooral aan 't regte verstand eener gelijkenis of raadselspreuk zooveel gelegen was; 2) —bij hem, zegt de lieer, rooft de Booze terstond het zaad des woords weg. liet draagt niet alleen geene vrucht voor zijn hart en zijn leven, mnar het wordt in dat hart niet eens opgenomen : — bet gaat verloren, als of het nooit gehoord ware, omdat liet niet in zijne diepe beteekenis en hooge belangrijkheid doorgrond, met belangstelling onthouden en over peinsd werd.,.. Deze is 't die lij den weg bezaaid Kas ! 3)

1) Tr urn'htm est, nullam de contemploribiis Jieri mcnhoneni , lt;ji'i palam Tgt;ei trrbti/it repelt unt, set lumlum nnlari, in quibus aliyua vikltir esse doeilHas. (km.vyn.) Door dit voorbij to zien, brengt 1). v. BUlssoN Earizcën en Saddueci'u tot ilc tweede soort van hoorders, als die slechts ecu' vpperüakkiye,! schijn vau godsvrucht hadden.

2) Over den lueerdercn of minderen nadruk van het nvnt rroj (Mt.) is veel geschreven. iK' vertaling «ter harte nemenquot; quot;op zich zelve toepassenquot; /.egt te veel; — beter zou nog zijn »opmerkeii; (naar de Gr. Vert, van Ps, XLI) — maar //verstaanquot; //den rogten zia doorgroudeuquot; [penei,-are, c vju-tascs) is genoeg. Ook de nieuwste uitleggers hebben hierbij dikwijls veel Miclitclijks gezegd, maar vergeten, dat liet op dien oogeablik niet in den kring vau jr.zus' denkbeelden big , omdat bet niet gelegen was binnen den kring van zijne hoorders, tiet niet eerst aan wordt ook vs. 13, II en 15 duidelijk van niet hegrijpen gebruikt, en tegenover het Icennen (/röii'«tj gesteld. Die kenuis van de nerborgenheden des koningrijks , gelijk zij nu geopenbaard werden , was in dien tijd zoo gemakkelijk niet; vorderde ooren om te hooren, en bovenal een verlangend uitzien naar dat koningrijk. In zoo verre was dus het verstaan do maatstaf der zedelijke waarde van jkzus' hoorders, cn wordt alleen aan de laatste soort toegeschreven. Zeer schoon zegt mu.dos m:s: Ntm reeorrht alle in aniino, wm J'ocel, mm meditahir et quasi terra cordis sni tegit. jVhm non intclligere non semperentpa est ; hic uutemeulpa notatur.

3) (J/r«of(, is in den gewonen zin des woords gezaaid. De nieuwere Mystiek vindt er wondere geheimenissen in, dat de menseh ook «de gezaaidequot; wordt genoemd, en zoodociulc zaad en akker als vereenzelvigd, (ook waar het slechts een oogenblik erop lagquot;) ol' reeds vooruit een greep gedaan in dc gelijkenis van het onkruid. — Zie alfokd en tbkjjcu, i.axge en vooral stibk; ja zells bk wette! — Meueii vertaalt ook gezaaid, als eine bei der tirurglichen VorshUang der Orientulen hdujige Abweiehang vom Bilde. — Ik moet, ook na herhaald onderzoek, met 3ïaldokatus zeggen, dat mij do zaak dood eenvoudig voorkomt. \\ aar men geen werkwoord ttezaaijen tot zijne dienst had , moest het eenvoudige zaaijen daarvoor wel eens gebruikt worden. Te regt vergelijkt men het sata en eonsitus der Latijnenj en kon er uit het 1 lebreeuwseh den akkeh des luijaards bijvoegen, ganteh ortieschotks van distelen. [tSjgt;r. XXIV ; 31.) Eindelijk is het gezag van eenen Griek: ~ivtiot iui xui 6 rutouo^ , x«/ jy yrj (ectti. zio.) hier van groot, zoo niet beslissend gezag; maar vooral ecne plaats , die men geheel schijnt voorbij gezien te hebben, en waar VM {zaajeni) in den zeilden zin wordt gebruikt. Ik bedoel Jer. XXXI ; 27 : Ik zal het huis ran Israel en het huis van Juda bezaaijlin met zaad eau mr/i-sela/i en zaad van beesten.

-ocr page 106-

DE ZAAIJK11.

\\ ilt pij liet tegenbeeld van dit deel der gelijkenis zien ? Laat dan nog eenp over dal zeestrand uw oog weiden. Wat deed daar die schare tot duizendtallen aanwassen, telkens door nieuwe duizenden verdrongen? — Het vreemde, de nieuwsgierigheid! Zij wilden ook dien wonderman van Nazaret wel eens zien, dien beroemden leeraar hooren. En.... hel einde van Jir/.rs' rede, ach! 't is bij velen ook het einde hunner belangstelling De klank sterft weg, en met de klank de gedachte. Hebben zij al woorden verstaan, 't zijn hun voorden gebleven j begrijpen zij al eens den oppervlakkigen zin , diepte en zamenhang daarvan peilen zij niet. Hot eenige, wat zij met verbazing hooren, is, dat hij spreekt als magt-l ellen de, en niet ah de schriftgeleerden; of wat zij met verwondering vragen: u Van waar heeft deze al die wijsheid? Is hij niet de zoon des timmermans? [Matth. VII : 28, 29; MIT; 54, 55.) Maar eene levenszaak is het hun niet; het hart deelt er niet in; ook hebben zij weder andere dingen Ie doen; 'tis tijd, dat zij huiswaarts keeren ! Of wel, nadat zij eenen tijd lang den lieer zijn nagereisd, is er iets in zijne woorden, dat hen ergert, en zij wenden zich om en verlaten hem. En honderden en duizenden, terwijl zij daar heen gaan, hebben slechts zoo veel onthouden en zoo veel gewonnen, dat zij, in den kring der hunnen terug gekeerd, cn later nog bij vrienden en kinderen, er zich op beroemen kunnen: //Wij hebben ook dien jezus van Nazaret gehoord!quot; — Het is den lieer bij hen gegaan, gelijk den profeet EZEcmër, zijn Hemelschc Zender aankondigde; //Menschenhind! gij zijl het huis Israels als een, die op de harp of cither speelt, die hun een lied der liefde zingt; zij komen toe cn hooren n/re u-oorden, maar zij overdenken en doen ze niet!quot; {hzech. XXXIII: 32.) — Dit is het zaad, langs den weg gezaaid en in den harden grond niet doorgedrongen, door de vogels weg geroofd en door de naenschen vertreden.

Anderen zijn er, zoo vervolgt de lieer, die het woord hooren en ook verstaan , die zelfs het terstond met vreugde 1) aannemen ; maar het zijn geloovigen voor eenen tijd. 2) Want het zaad des woords vond geene diepte in hun gemoed: zij hellen gcenen wortel in zich zelve. Als zij worden op de proef gesteld, als er verdrukking of vervolging 3) komt, om des woords

J) liet utentond cu met vreugde aannemen,quot; is hier een blijk van liglzinnigheid, zoo wei als van opregthcid. {Stalim laelari mtdietn xigmm ent, qnia non potest non verbum Dei, xi reele pereipiatur , in homine operari displieentiam mi, eor contritum, spirilum fractum , — luelum denique. coccejus.) Van geheel anderen aard is de werkzame bijilschap van den sehatgraver (vs. 44); het gaarne cn ml toegenegenheid aannemen van hot, woord door de hoorders der apostelen {lland. 11:41; XVII : 11); en inzonderheid de stennning der geloovigen te The.ssalonila, die het woord hadden aangenomen in vel] Vi;iUU!L k ki.ng , met hljdsehaji des Heiligen Oeesles. (1 Thess. 1:6.)

2) itQÓaitutQoi tiom (Mt., Ji.) , dat door lukas verklaard wordt itqós xatQÓv maredovaiv . waarop dan volgt de xuiqój nitoan/.iov, Dc opvatting van lanüE: l'on der Zeil abhangig, dem Zeil-//eiste dienend, komt hier dus geheel niet te pas, (stier.) Het lijdelijke staat hier on llebr. XI : 25 tegenover liet duurzame, het blijvende (en dus de vnofiovij) ; 2 Kor. IV : 18 tegenover het eomcige. Op do vraag, of zulk oen tijdelijk geloovigo het ware geloof al of niet bezit, — zouden wij, in de taal der gelijkenis, antwoorden: //Wel de plant, maar weinig wortel en gene of geen rijpe vrucht.quot;

•'!) «Allerlei lijden, en zelfs openlijke vervolging.quot; (Durch odku win! das Speeiellc an das CienereU'-angejiigt. meijek.) 2 Tnn. 111 : 11 is de orde omgekeerd, en drukt itdamp;ijfiu ongeveer het zelfde uit, als hier OXïilug,

40

-ocr page 107-

de zamji'r.

wil, —• mart en lijden om dal zelfde wookd, dat eerst zoo veel vreugd bij hen verwekte , — zoo worden zij terstond geërgerd of afgeschrikt. 1)

Wilt gij ook hier de proef op het zinnebeeld zien? — .Men zou liet Joodsehe volk, men zou de Galileërs vooral miskennen, wanneer men meende, dat over het geheel genomen het woord des koningrijks, zoo als jezi's het verkondigde, hun geen belang inboezemde. Niet ongevoelig hoorde hem Galdea; niet onbewogen zelfs ontving hem Jern:alem. Aanschouwt slechts die menigte, die niet enkel daar te zamen vloeit aan het strand op een' schoonen lentedag, maar die ook voedsel en nachtverblijf vergeet, om hem te volgen in de woestijn; die ontroerd door zijn woord ca zijne wonderen uitroept: nEen groot project it onder onder ons opgestaan. God heeft zijn volk bezocht!quot; [Luk. All ; 16) — die met

moeite wordt in bedwang gehouden , als zij hem de Messias-kroon wil opzetten....... Eu

ook waar Isrcls leidslieden zich reeds openlijk tegen jkzus verklaard hebben, ziet daar onafzienbare rijen jezus vergezellen en volgen, bij zijne laatste feestrcis en intogt in Jcrn-zalem, juichende: n Hosanna, de Zoon Davids! Gczejcnd lij, die daar Icomt in den naam des Heden !quot; — Zoo is dan toch het woord des koningrijks voor duizenden als een vruchtbaar zaad, het beginsel van ecu nieuw leven geweest? — Te zwak geloof, te korte aandoening! Maar al te vel ui hadden geen' wortel in zich zeiven, en waren voor eenen tijd. In Galilea spreekt de lieer een enkel woord, dat hen ergert; en zoo zeer wordt hij door al zijne discipelen verlaten, dat bij vragen moet aan de twaalf getrouwen : u U Ut gij Heden ooh niet heen gaan!quot;' En te -Jeruzalem — het besluit van den raad, om de vrienden van jezus uit de synagoge te verbannen, doet reeds veler juichtoon verstommen. Kn ten laatste , als in Gethsemané dc felle vervolging begint en voort gaat over Golgotha, als de cerekroou den Galileër is afgerukt en daarvoor dc doornen kroon hem op het hoofd gezet, waar zijn de duizenden, die hem plegen te volgen? — Uit een gestoven!—Waar de hosanna's, die hem nog vóór weinige dagen begroetten? — Verstomd! — 1 let harte dezer hoorders was aan de ondiepe aarde op ecne rots gelijk : dc zon is opgegaan, en het zaad des woords is welig opgeschoten; maar nogmaals ging de zon op, me^

brandende hitte, en — 't is even spoedig verdord!..... liezen zijn 't, die oji het stecnaeh

tige toaren lezaaid! 2)

Nóg andere menschen zijn er, zegt de lieer, die ook het wooidhooren en het aannemen.

1) Er tcird irrc gemacht, zegt aiiuku; Kr strauchetl, djs wette. //Ecu hinderpaal op deu wegquot; is altijd het gronddenkbeeld van 't woord, in onze taal zoo mocijelijk over te brengen; liet ufvattig worden (L.) is niet het zelfde, maar een gevolg er van.

2) //Even eens,quot; zegt quixtiliaxus , over de grondige voorbereiding van den redenaar sprekende: //is cenc dieper uitgcgravcnc aarde vruchtbaarder, om dc zaden voort te brengen en te voeden.quot; Eu van te vlugtige studie getuigt hij : //Dit soort van vroeg rijpe verstanden {jiujcit'ui) komt niet ligt ooit. tot eenige vrucht.,.. Zij brengen niet veel voor deu dag, maat spoedig. De ware kracht ontbreekt, en liet steunt niet op diepe wortelen. Even als het zaad, boven op deu grond gestrooid , spoediger uitloopt, maar als een teedere grasspriet, slechts looze halmen geeft, die dorren vóór deu oogst.quot; (gkotius en ikexcii.) Aiuuanus eindelijk schrijft van de wijsbegeerte, dat zij gelijk is aau het zaad //hetwelk eencu tijd lang moet verborgen liggen, en hmgzaam opgroeijen, om zijne vrucht te voldragen (//■« rfJ.iö fontjiïfj , als bij lukas vs. I t).quot; — Piuc.vEVs.

tl

II

-ocr page 108-

1)k /.aal.)ki*.

Ec wordt niet bij gezegd, dal zij dit met vreugde doen. De kinderlijke ligtziuniglieid der veranderlijke menigte ontbreekt hun; van den beginne af maakt ook het woord op hen een' diepen indruk, maar die tevens van smart niet vrij is. Intussclien, het is dan toch diep genoeg in hun hart doorgedrongen, om daar te leven en zijne kracht te doen gevoelen; maar — bij liet opwassen, wast ook dc tegenstand. Deze komt voort uit eene diep ingewortelde gehechtheid aan do wereld : de wereld in hare smart en in hare vreugde, hare armoede en haren overvloed; want aan de eene zijde zijn het de zorgvuldigheden, de zorgvolle bemoei-jingen dezer wereld, aan de andere is liet de verleiding des rjkdorns 1) en de wellusUn des Vevens, die hier reeds vroeger eene ruime plaats hadden ingenomen. En naar mate nu het woord des koningrijks, dat in de eerste plaats zelfverloochening en hemelsgezindheid vraagt, leeft en werkt in het hart, wordt ook de wereldliefde en zelfzucht daar tegen in sterker en krachtiger. Deze verkrijgen eindelijk weder de overhand , en verbannen alle beter beginsel of maken het gaande toeg krachteloos; 2) — een' korenhalm gelijk, onder het op-groeijen verstikt.... En de eenige vrucht van het woord, dat bij de vorigen niets achterliet, is de wroeging van het geweten, — de scherpste van alle doornen !

Ook hiervan levert de evangelie-gescliiedenis treurige voorbeelden op; voorbeelden van mensehen, bij wie het woord des koningrijks reeds diep was ingegaan, toen het nog, in den ongelijken strijd met andere belangen en andere begeerten , verloren ging. Wel was het juk zacht, dat .inzvs oplegde, en zijn last ligt; maar die keuze moest toch altijd hoofdzaak van liet leven worden. En nu, do een had huis of akker of gezin, dat hem terug hield ; de ander moest het eerst aan zijne ouders vragen, of zijne dooden begraven ; en jezus sprak, terwijl hij hen zag heen gaan; // Wie zelfs vader of moeder lief heeft horen mij , is mijns niet waardig!quot;— Maar bij deze allen schoot het zaad niet eens wortel genoeg, om tusschen en met dc doornen op te wassen. Treffender voorbeelden levert het evangelie op. Dc rijke jongeling, dien de Heer zelf had lief gekregen hem aanziende, streed eenige oogenblikken den hangen strijd tusschen dc wereld en het hemelsch koningrijk , tol h'j bedroefd heen ging: want hij had vele goederen. [Matfh. XIX : 22.) ïe Jeruzalem geloofden er zelfs uit de oversten velen in hem., schrijft johannks , maar om der Farizeca wil beleden zij hef. niet; want zij hadden de eer der mensehen lief, meer dan de eere Gods. [Joh. XIl: 42, 1i3.)—.la! eindelijk won dc wereld ook het hart van een der twaalven;

]) Dc Rijkdom wordt hier, gelijk llebr. 111:13 dc Zoude, persoonlijk voorgesteld, als die den mensoh van den regten vrg af (rinftTtj) leidt; even uls de zorgen der eeuw de ziel verdeclcn (fitui/irui); terwijl de tii-qI tü Xumu tniamp;vfiiai (M.) zich nog naar allerlei andere dingen dan rijkdom, uitstrekken Uirea reliqua vcrsan/nr ; winer , Sgnt, 111. 30. 5.) Verg. 1 Joh. 11 ; 10. — Forlunu caeca cuecnn facit. (Menandeh et cicero.)

1) Markus zegt, dat de begeerlijkheden lianoyevófifvui av,unigt;iyovat xöv Xoyov ; lukas, dat de hoorders zelve daardoor ■Tropftw.afi'oe nviiTiriyoiiiu. Dit TronftftaO'ai is, vooral bij lukas, door menigte van uitleggingen, verduisterd. De wette noemt het: i'Jiin mnleriseher Zusah zum Verbum; en meent, dat markus de plaats van lukas heriieksichtigt heeft. Zeker is het, dat een lang same voortgang het gronddenkbeeld is; en dit juist hier te pas komt, als eene schilderachtige tegenstelling der plotselinge vernieling van het zaad, door den vogclenzwerm , zoo wel als door den feilen zonnebrand in het Oosten.

-ocr page 109-

DU ZAUJKI!

do sterke doornstruik der hebzucht wies daarin op; zij breidde welig wortels en takken

uit; en de plant der hemelsgezindheid stierf ongemerkt veg........... Gij kent zijnen naam

en zijn lot. Ook bij hem, gelijk bij die anderen, was het goede zaad des woords in de wortels der doornen gevallen, en deze hebben het bij hel opwassen verstikt!

Vatten wij nu deze drie beelden tc zamen , dan treft ons de juistheid der opmerking, dat het de eerste groep van JEZVs' hoorders aan het regie vers/and, de tweede aan diepte van gevoel, do derde aan kraeht van nni ontbrak, (stiku.) V ant het hart is wel lij allen de akker voor liet goede zaad; maar dit woord drukt in den bijbel den geheclen iiwcndigcv wenscl uit , den niensch, als gevoelend cn Jwvilelend, en daarbij door het verstand bestnuid ; inanr zóó, dat altijd het zedelijk wezen van den menseb op den voorgrond stnat. 1)

En nu spreekt jir/.rs eindelijk nog van die genen zijner hoorders, die het woord niet alleen hoerende verstaan , en het verstaande aannemen, maar ook daarbij volharden en dn vruclit voldragen , die het einddoel van zijne verhevene mensehenliefde was. En moest hij zoo vaak en zoo smartelijk ondervinden, dat hij voor menig een vergeefs gesproken had, met tc meer welgevallen sloeg hij het oog rond in dien kring, die zich steeds naau-wcr om hem aansloot en waaraan nog slechts een enkele ontvallen zou. Zoo had hij dau toch niet te vergeefs gearbeid ! In Galilea had hij een' Isral-Hel gevonden , in trim geen ledrog was; in eene heidensche moeder zelfs een geloof, grooter dan in Israel; in Sa-inarië troffen hem de relden , wit om te oogsten; tc Jeiicko toefde hij bij een' tollenaar, die vele regtvaardigen zon voorgaan; te llethani'c bij zijne edele gastvrienden, wic-n hij 't ééne noodige, voor zoo veel zorg cn vriendschap, achterliet; in Jeruzalem zelf ontmoette hij eenen blindgeborene, die hem in al zijne grootheid leerde zien; cn op al zijne logtcn was er een kleine kring van getrouwen met hem, en volgde hem een andere kring van hartelijke vriendinnen. Neen! zijne woorden zijn niet, als een ijdele klank, vervlogen op den adem des winds. Ook uit den hemel zou hij daarvan de vrucht nog aanschouwen. En kon niet iedere tollenaar een zaccueüs of mattiikus worden, niet iedere 1'arizeër een nikodemvs of pavlvs 5 was zelfs onder de apostelen maar een enkele pethus of .ioiiannks , ook de kleinen , die in hem geloofden, waren lief en kostbaar in zijne oogen ; zelfs hun karige oogst beloonde dertigvoud de moeite van den zaaijer. Hat was bet goede zaad , gevallen in openc, diepe en zuivere aarde, dat daarin wortel sloeg, dat ook opwies, dat ook vrucht 2) zou dragen: het een dertig, het andere zestig, het derde honderdvend.

Zoo heeft de Heer zelf de eerste der gelijkenissen verklaard, cn de evangelie-geschiedenis voegt er ccne ruime keuze van beelden aan toe, waarin elke soort van hoorders ons levend

1) Verg. t.iil;. II ; 51; Mort,. 11 ■ 0; XII ; 150; Vil : ~I enz. De imjchologie iU'm bijbels heeft nog wel eene nadere bewerking uoodig. Verg. I). 11. II. Tvssek , /gt;/•gt;*. i'ai i.i .lullunpologiam fxtdbchs, pag. I.'il—1'}5.

2) De vrucht (Uk icoords is hier in den grond de zelfde als de rnlchi des gerttes bij paki.es, Gal. \ : '11 en /'ph. \ : 9. Mai.hok atus denkt, met meer oudere uitleggers, niet aan goede wcr/cen, maar aan het eeuwige lerrn , naar 2 AV,/-. I \ ; 6 ; Gel. \ I : 7, 8 ; Jut'. Ill: IS ; waar eehter overal de vniehl bedoeld wordt van het geen de niensch zelf zaait. Tne.xi u stelt nog eenigzins onzeker , of ook, als in de gelijkenis der tulentcn, op enger'of ruimer werkkring wordt gedoeld. Maar daar is bet verschil reeds vooraf door den Heer gemaakt; hier brengt het zelfde en even veel zaad versehillend op ; en even als elders QTalth. VI] ; 10) de boom, zoo wordt hier dc akker aan zijne vruchten gekend.

0*

-ocr page 110-

dk zaai.ik1!.

vom oogen staat. — Jammer bijna voor vele uitleggers, die hierdoor het, veld va?) hunne gissingen zoo aanmerkelijk zien ingekort! In de hoofdzaak vinden zij zich door jezus' verklaring gebonden; zij doen echter nog, wat zij kunnen, om hier en daar iets van het hnnnc tusschen te voegen, en in de kleinere trekken der gelijkenis te zien, wat daarin nie-mand gezien heeft vóór hen. Zoo verlustigen zich bij voorbeeld do ouderen in de vogelen des hemels, als het zinnebeeld van de looze yeeslen, die, naar eene plaats van paulus, hunne woning hebben in de lucht, 1) tusschen aarde en hemel; terwijl menige trek van overeenkomst tusschen die demonen en de onschuldige en argelooze vogelen, — die. wel moeten azen op onze tuinen en akkers, omdat zij zelve niet sa aijen , noch ma aiJ en , noch vergaderen in de sehtren, [Mnith. VI : 2G) —door de scherpzinnige scholastiek wordt opgespoord. Zoo heeft men ook in het breede uitgeweid over de rots (in het tweede beeld der gelijkenis), die elders geprezen wordt als een beeld van vastheid, en hier als het harde en onbekeerlijke incnsclienhart zou voorkomen ; en de overeenkomst van doornen met zorgen en begeerlijkheden , hun steken en kwellen en wat al niet meer, heeft vele bladzijden van oude quar-tijnen en folianten gevuld.

Maar gewigtiger vraagstuk was in de oude schriftverklaring, het dertig- zestig- cn honderdvoud. Reeds vroeg heeft men opgemerkt, dat de Heer drieërlei soort van hoorders telde, bij wie het woord vruchtbaar is, tegenover drie andere, bij wie het verloren gaat; gelijk het drietal aan de gewijde schrift en de leerwijze der Joden doorgaande eigen was. 'Deze opmerking is ten minste juister, dan die van andere uitleggers, dat slechts een vienle gedeelte van de hoorders op zijn meest, de vrucht des woords zou voort brengen en behouden worden. 2) Ten minste in het beeld van den akker, zal wel bij de goede en diepe aarde aan meer dan een vierde deel moeten worden gedacht; en de Heer wil zeker hier de vraag niet beantwoorden, die hij elders afkeurt: nZijn er ook weinigen, die zalig worden?quot; {Luk. XIII; 23.) — Maar 't is nog iets anders, dat wij vooral bedoelen. Men heeft de hoogste vrucht-haarleid in de gelijkenis, — hoe zonderling dit den meesten mijner lezers zal in do ooren klinken! — gebruikt tot eene aanbeveling der onvruchihaarheid, van den ongehuwden staat. Want deze honderdvoudige oogst was het maagdelijke leven, het coelibaat; de zestigvoudige, de onthouding en eerzaamheid der weduwen; en slechts een dertigvoudige oogst werd den gewonen leek, vooral brave huisvaders en vrome moeders, gegund. Naar eene andere verklaring zouden de martelaars de eerste plaats, ongehuwde religiensen eerst de tweede beslaan. Dat men in 't gemoderniseerd catholicisme deze voorstelling weder vindt, 3) zal misschien nog

1) V'ünt wij hebben den strijd rdet tegen vleeseh en hlned, maar itgen de orerheden , trgen de. maglcn, tegen de, wcreldbeheerschers der dnkter-m dezer eeuw, tegen de geestelijke, hoosheden in de. lucht, 'ytifez. V1 ; 12.)— Later zal er gelegenheid zijn, om opzettelijk op de Joodsehc geestenleer, waaraan paulus deze spreekwijzen ontleent, terug te komen.

2) Reeds kalvin , wiens heldere exegese slechts zelden door zijne strenge dogmatiek wordt verduisterd , merkt hier op, dat jezus geen bepaald gedeelte van zijne hoorders wil zalig spreken, maar slechts in hel algemeen aanwijzen, hoe een groot doel van het goede weder verloren gaat.

S) Zóó de ongenoemde schrijver van den Nikodemus , die iu job en j vkobüs het beeld van den braven huisvader (bet dertigtoud) in nöacii en petuus dat van het kerkbestuur (zesligvoud) , en in daniel en johannes het voorbeeld ran den maagdelijken staat der hemel- cn kloosterlingen {honderd-

-ocr page 111-

DE ZAAIJEIl.

minder mijne lezers verwonderen, dan dat zij reeds veel meer dan duizend jaren lelt, en aan lloinc niet te wijten is, als zijnde oorspronkelijk van twee beroemde kerkvaders: HiiiiiONVMr-, die de eerste en meest algemeen aangeuomene verklaring gaf; en auuivstinus, die er de tweede in plaats stelde. Ja ! de onpartijdigheid verpligt ons, er bij te voegen, dat zij juist bij de verliehtste uitleggers der Roomseh Katholijke kerk, ook die van de orde der Jeznïten, tegenspraak, al is liet dan ook, — naar den aard dier kerk, — omzigtige tegenspraak gevonden beeft; daar men zeer juist opmerkte, dat de Heer niet een' verscliillenden stand, maar onderscheidene trappen van christelijke volkomenheid, niet de enkele deugd der onthouding, maar geheel den kring der eliristelijke volmaking bedoeld had. 1)

Terwijl hierover de Protestanten zich miuder vermoeiden, hebben daarentegen vele hunner uitleggers, zij inzonderheid die ook de minste blaam van onregtzinnigheid van den Heiland wilden weren, zich veel moeite gegeven op de verklaring van liet eerlijke en goede (eigenlijk schoonc en goede) hart, waarin het woord des koningrijks, volgens ixkas, wordt opgenomen, en waardoor het dan ook eerst vruchten dragen kan. Sommigen zeggen ons, dal wij hier de gelijkenis niet zoo naauwkeurig moeten overbrengen; dat het zaad zelf, in hei-geestelijke leveu , den akker goed maakt; dat's mensehen deugdelijke aard er niets toe doet, maar alles geschiedt door Gods viijmagtige genade. Anderen, met meer gezond verstand leu minste: dat liet zaaijen door ploegen, bemesten en eggen wordt vooraf gegaan, en die voorbereiding van den akker eerst de aarde goed maakt. Maar hoe men het ook wende en keere, mijns inziens kan men deze gelijkenis moeijelijk binnen de afgepaste vormei; eener kerkelijke regtzinnighcid inkorten. De uitdrukking van luk as is liet niet alleen, die dit belet. Want ofschoon deze evangelist,—naar den geest der echte luunaniteit, waardoor hij zoo zeer uitmunt,—dezen trek der gelijkenis het sterkst doet uitkomen, die trek zeil behoort tot haar karakter en is daarvan niet af te scheiden. De goede aarde wordt door allen geroemd, en beantwoordt natuurlijk aan het goede hart ~). liet is nu eenmaal zoo;

coud) mccut gcvoadcu te hebben; — ja! in dit gchcele stolsel van zcdclcor bet eeuige inuldol tcg'-u de overbevolking. — Wat inea toch al niet in den bijbel vinden kan, nis men maar goed zoekt' Kn eene tegenovergestelde besclionwing is rine .Ir/ ILrl^ro'toxie in der mnrrc yhn'ul! !

1) Deze laatste opmerking, waardoor der kerkelijke verklaring hare eer en aan den bijbelzin zijn regt gelaten wordt, is reeds van n icoLviis n i. luia, *ln knUchhcid quot; zegt hij; '/slaat de nuutyd op den hoogst,en tra]), in heldenmoed do marlclaar enz.quot; — Salmekox (nog een weinig voorzigtiger dan erasmi s) spreekt van eene ; exposHio , /(titr/iiam cut/olica cl a Vutrihus trailiia, cum veneritlione siisciincwla ; terwijl hijzelf aan de betere opvatting van ïueoi'Hylacïus en eutiiymius zioabenus de voorkeur geeft. — En mai.dosatus beweert tegen kai.vvn; »De Kerkvaders wisten zeer goed, dat ciiristus zoo iets niet bedoeld had; maar hot geen hij in het algemeen bad gezegd, pitslcii zij op de zeden van latercu tijd , ieder op zijne wijze, toe ; terwijl zij in hunne bijna Kabbalistische spitsvondigheden over de getallen 30, 00 en 100, die wij hier niet eens vermelden, niet als uitleggers spraken, maar als redenaars.quot; — Meer Kerkvaders, dan de genoemde, en hunne gevoelens, vindt men aangehaald bij rolïN. a i.apidl.

2) De scherpzinnige trkncii heeft dit zeer wel gezien, al zoekt ook hij zijne verklaring van den Pelagiaansehen zunrdeesem vrij te honden. Pater salmekox oordeelde te regt, dal het xu/.fj x«i

van lu kas een Graecisme is te midden der Joodsehe beeldspraak, daar do ürieksehe wijsgeeren mei dezen bekenden term de uihccndige zoo wel als inwemlige voortrelfelijkheid plegen uit te drukken. \ an de zaak zelve zegt bij ; (en men weet , dat de Jeznïten van scmi-pclayianisme minstens zeer ver daelit zijn!) F meier Dei gniliam , quae praeripitas paries /tabel in edendo J'ruclu, adjengendus esl liberi arhilrii noslri assensus el sonatas, eaet.

-ocr page 112-

di: zaaueu.

lt;!e lieer stelt in deze gelijkenis het lot en het gevolg zijner prediking afhankelijk van het verschillend har ie zijner hoorders, en niet van de verkiezing der goddelijke genade. En dit niet, als in de natuur, dooreen onvermijdelijk gevolg van den aard der dingen: want ,ii:/,ls laat bij ixkas (vs. 18) de ernstige vermaning volgen: nZiel toe, hoe gij hoort!quot; — Hij geeft dus aan der menschen zedelijkheid en vrijen wil, waarin de grond onzer verantwoording ligt, al de ruimte , die daaraan dikwijls door een overdreven en ziekelijk gevoel van zedelijke verdorvenheid en onmagt is betwist geworden. Maar aan de andere zijde moeten wij even min verzuimen op te merken, dat jezas zijne hoorders neemt, gelijk ze zijn : reeds ten deele gevormd en voorbereid door mozes en de profeten, door liet hooge Godsbestuur tot hem en onder het bereik des woords gebragt; zoodat eene andere uitspraak van den Heiland niet minder waar blijft; tl Niemand kan tol mij komen, ten zij ik Vader, die mj gezonden heeft, hem ireJcke.quot; {Joh. VI : -W.) — Ook in de volgende gelijkenis zullen wij zien, hoe het vrijwillig aannemen en eigen vrucht dragen allerminst de verborgene werking uitsluit van eene alles besturende , alles bezielende Voorzienigheid.

Welk eene bemoediging leverde nu deze gelijkenis op voor jbzüs' discipelen , als zij nok geroepen werden , om liet woord des Tconingrijks te verkondigen ; juist de vervolging ben verstrooide, om des te meer van den groeten akker der wereld met het goede zaad des woords te bczaaijen. Neen! hun arbeid zou, met het oog op den Heer des oogstes, niet te vergeefs zijn; en hij is dat niet geweest, al viel ook 't apostolisch woord dikwijls bij den weg of in ondiepe aarde, en al kwetsten hen zelve menig maal de scherpe doornen. Ook mi nog vindt de evangeliedienaar hier eene levende bron van moed en kracht, zelfs bij de bitterste teleurstelling. Het woord moet wel bij enkelen verloren gaan, omdat het tot velen, tot allen moet gesproken worden. Hij wanliope dus slechts aan niemand; hij zondere geen deel van den grooten akker der meuschbeid uit, als ware het onbekwaam, om immer vrucht ledragen; hij late zich niet ontmoedigen door de ondankbaarheid van liet vast getreden pad, door de ondiepte vau den ligt en rotsgrond of dc taaije kracht der verstikkende doornen. Een enkel zaadje, dat zijne airen void raagt, geeft meer vrnebt dan in vele anderen verloren ging. En zelfs ddilr, wie zegt u, dat het goede zaad voor altijd verloren is? 1) — Zoo wordt hel

Prudentitis [Cone. Sj/mm. L. II. v. 1022), ecu christelijk dichter vau liet begin der vijfde eeuw , heeft uit ouzo gelijkenis meer bekrompene voorschriften voor den zaaijer des woords afgeleid , als moesl hij deze onvruclitbare plekken mijden ;

CunisTus.... (Icdit hacc praecepta colouis :

Scmina emu sulcis conimittitis , arva cavete Dura lapillorum macic, nc decidat illue Quod seritur: primo quiniam praefertile gcrnicn Luxuriat : sueco mox deticicute, sub aestu Sideris ifrniferi sitieua torretur et aret.

Neve in spiuosas incurrant seuiina vepres :

Aspera nam scgetem siugentcm vinCnla tcsunt,

Ac fragilis calamos nodis ruims arclat acutis.

Et no jacta viae spargantur in aggerc grana:

Hacc avibus quia imda patent, passimque vorantur ,

-ocr page 113-

dr zaai j Eli.

:aajeii, het onvermoeid brengen van (io:ls woord aan en in de harten der nieuschen, de hoofdzaak en het middelpunt van allen arbeid in het koningrijk der hemelen, even als het dat is in het werk van den landman. Maar de zaaijer in het Godsrijk vergete ook niet, schoon deze gelijkenis 't niet uitdrukt, dat hij den akker heeft te bereiden vóór, eu daarop liet oog te houden na den zaaitijd. De zelfde groote Leermeester, die hier alles tot het zaai jen schijnt te bepalen, vraagt elders, dat wij de hand aan de ploey slaan, zonder om ie zien, en zendt zelfs de zijnen uit, om te maaijen 'l geen z'gt;j niet bearbeid hebben, en zoo lot ander er arbeid in te gaan; — zoodat bij den oogst des grooten dags, ploeger eu zaa'jer in maa'gt;jer zich le zamen verblijden. [Luk. IX : 02; Joh. IV : 35—3S.)

Verklaarde de Heer zelf den Zaaijer, ais 't ware tot den aanhef en tevens den sleutel vim geheel zijn parabolisch ouderwijs, toen hij van liet verstaan (eigenlijk van het hinnea loeien) dezer gelijkenis, dat van alle andere afhankelijk maakte {Mark. IV : 13); ihm gunt gij mij nog wel enkele bladzijden, om haar ook op ons en onzen tijd toe te passen.

Eens giug er een Zaaijer uit, om te zaaijen; en hij strooide ijverig verre in het rond, wat hem God, als de Heer des oogstes, had toevertrouwd. Ginds over Galileo,'s heuvelen, thldr over de velden van Samarië, hier op Jeruzalem's bergen, ja zelfs over du weiden der woestijn en der heidenen woesten grond. Maar de tijd was kort, de plaats eng; ecu enkel menschen geslacht mogt slechts den Zaaijer zelf aanschouwen; doch met het woord: uPredikt mijn evangelie aan alle creaturen ; onderwijst alle volleen , en leert ze onderhouden , wat ik u geboden heblquot; liet de lieer zijnen discipelen den zaadbuidel achter. En deze was onuitputtelijk , van geslachte tot geslachte. Hij is ook ons overgeleverd ; en overal waar, onder welken naam of vorm, een spreker optreedt in den naam van Christus; ja! hoe ook het evangelie den toegang in huizen en harten vindt door woord of schrift, —daar gaat weder een zaa'jer uit, om te zaajen. Het kaf, dat met het zaaikoren vermengd is in den loop dei-tijden, verwaait; bet mede uitgestrooide onkruid zelfs heeft niet ligt de overhand ; en wat de zaaijer zaait, is nog — hel ivoord van (Joel.

En hoe wordt nu dat woord ontvangen ? — Zie slechts, wanneer de dag des Ilecren aanlicht, van den eersten morgen af, al die scharen daar heen stroomen, uitgedost in feestgewaad. De weg leidt her- en derwaarts, maar overal naar een huis van God; en naar elk van deze gaat ook een getuige van christüs heen, — de zaaijer, uitgaande om te zaaijen. — En wat is er, dat die duizendtallen derwaarts en altijd weder derwaarts drijft? Velen zouden

Immundisque jaceut foeda ad ludibria corvis...,

Talis uostromm solertia ceutuplicatos Agrorum redigit fructns.

Homiletisch is de Zaaijer, onder zeer vele andereu, iu den nieuwereu tijd uitstekend behandeld dooi-i.YLiiKï in /.es homiliën, door a. stuari iu twee leerredenen, en door van kek talm. in céne; — de Sc in het Xllle Deel der jongste uitgave,

-ocr page 114-

de za.vijeu.

ons, rondborstig genoeg, antwoorden: //Wij zijn daarbij opgebrngt; wij bebben daar cenc vaste plaats.quot; vliet zou,quot; voegen sommigen er bij: //als ik daar niet geweest was, voor mij geen zondag zijn,quot; Anderen volgen eene bijzondere keuze, soms hunne eigene, meer nog de benzo van het algemeen of van eene heerschende partij: — een stroom , die gestadig ebt en vloeit, die zoo ligt zijne bedding verandert, tot een teeken, dat ook dit ijdelheid is! — Maar genoeg, zij komen dan toch en hooren. Hd geloof is uil het gehoor, zegt pax't.ts : en het gehoor door het woord Gods. [Rom. X ; 17.). Wat onze gelijkenis, in de drie evangelieön, tot twaalf malen toe herhaalt: //dat zij het woord hoorenquot; dit wensehen ook wij van allen. Tot steenen harten kannen wij nog spreken, maar tot steenen muren niet. En tocli, dragen wij er niet al te veel roem op, dat ons vaderland nog door getrouwen kerkgang zoo wel, als door godsdienstige lektuur, boven de meeste andere landen uitmunt. Komt gij morgen weder Lij de meesten van die hoorders, ook die zoo opgetogen het kerk-gebouw verlieten, ook die met aangenomen ernst en gebukten hoofde huiswaarts gingen,— of wel, vraagt gij, nadat het boek is toegeslagen , naar de vrucht van het gelezen woord ; — hoe veel van het goede zaad is langs den weg gevallen ! Het bleef op de oppervlakte liggen : alles gaat over die gesloten gemoederen henen. De booze heeft niets te doen, dan liet woord zonder tegenstand weder weg te rooven, opdat het niet later nog kiemen zon. .la niet zelden, juibt door dikwijls en veel van de godsdienst te hooren of te lezen, is het, als of er hoe langs zoo minder van doordringt in het hart, gelijk de zware moker hel harde aanbeeld slechts hoe langs zoo vaster en harder slaat.

En wat zondt gij nu doen, landman! wanneer gij een stuk lands te bezaaijen hadt, dat langs den weg gelegen was en mede plat getreden, of waarover vanouds menig voetpad liep? Zo lid t gij er niet den zwaarsten en scherpsten ploeg door heen jagen met driedubbele paardenkracht, en bidden God oin veel storm en onweersvlagen of langdnrigen stofregen, tot de grond doorweekt werd ? — Wel nu, wanneer ons gemoed daaraan meer of minder mogt gelijk zijn, erkennen wij dan dankbaar de goddelijke liefdezorg, als het onder de stormen des levens door tranen wordt week gemaakt. En wanneer het woord der bestraffing, schoon uit liefde gesproken, soms smartelijk wondt, gelijk de scherpe, kouter in den harden grond diepe voren snijdt; o! achten wij liet gcene schade, mijne broeders! want eerst wanneer het gemoed geopend en verteederd is en daarin de diepste behoefte der menschheid ontwaakt, wordt het goede zaad er in opgenomen; ook dut lot nu toe nog onvruchtbaar in spleet of holte van den stuggen akker was weg gescholen. Bemoedigende gedachte, dat ieder menschenhart oorspronkelijk een vruchtbare grond is; en ook de ijzerharde bodem, zoo dra de levenskracht van het woord er slechts in doordringt, nog door Gods genade het zijne kan en zal toebrengen aan den grooton oogst! Ja, dit is het welbehagen van Hem, die wil da! allen tot bekeering komen. Of strooit ook dc zaaijer een enkel zaadje uit, opdat het zon verloren gaan ?

Maar ook nn gaat niet altijd en bij allen dc verkondiging van Gods woord, op die wijze, als over de oppervlakte heen. Bij velen zelfs is de gewensehte indruk op het oogenblik zelf zigtbaar ; — Zy ontvangen het terstond mei vreugde. — En 't is wel eens een gebrek van ons , die uitgaan om te zaaijen, dat wij zekere voorliefde hebben voor die vlugge en zigtbare

18

-ocr page 115-

DK ZAAIJM!.

iiuh'ukken; niet bedenkende, dat ze ügt ook vlugtig en schijnhanr zijn; even als tie knaap, die gaarne wat hij zaait spoedig wil zien opwassen , maar het dan ook spoedig verwelken ziet.

Wanneer do waarheid in al hare kracht wordt voorgesteld ; schrift of natuur of menschen-wereld voor de schoonste tafereelen verwen en trekken leenen ; wanneer het woord van God den zondaar in het geweten tast of het kruis der verzoening een zalig gevoel in hem verwekt; — o! hoe menig een ligt het niet op de lippen, om met volle overgave, aan flods woord uit te roepen gelijk het volk Israël: nAl wat de in;i;r onze God spreehl, wij zullen hel hoofdn en doen!quot; Maar zou dan ook niet op velen het woord van den alwetenden Ilartenkenner tot mozes van toepassing zijn: nl! al mijn volk gettprohn heeft, dat is al te maal goed; maar och ! of zij altijd zulk een hart hadden, om Mij te vreezen, en ten allen dage al mijne geboden Ie onderhouden !quot; [Deut. V ; 27-29.) En van waar, dat dit niet zoo is? Waarom is dii-levendige indruk van het evangelie vaak zoo spoedig verloren? het opgewekte woord der belijdenis vergeten? de tranen van bet avondmaal zelfs opgedroogd? — 'tIs omdat het een geloof was voor eenen tijd; zulk een geloovige had geen' vasten wortel in zich zei-ven, 1) en de plante des geloot's verdorde onder 't bloeijen. In jk/xs' tijd was de vervolging liet vuur, waardoor deze al te ligte aarde werd uitgebrand. Thans, nu er geene openlijke vervolging meer is, staat hier valsehc schaamte, daar rampspoed of verleiding gereed, om den ondiepen wortel in den grond te doen sterven; en niet zelden is de tijd alleen daartoe reeds sterk genoeg. Het gemoed, dat slechts door eene voorbijgaande aandoening gelooft, heeft geene kracht in zich, om dat geloof te behouden. Onder dien ligten en schijnbaar zoo willigen grond, schuilt de koude en harde rots der zelfzucht,

die geene vrucht voor den hemel kan opleveren...... liet zijn honderd halmen, en geen

enkele rijpe are !

En wat doet nu do landman in die streken , waar slechts een karige bouwvoor den harden rotsgrond dekt? — Ik zal het u zeggen. Zulk een akker is niet altijd de ondankbaarste, maar zeer zeker een der moeijelijkste, en die zonder de nijvere menschenhand het eerst tot de wildernis terug keert. Hij brengt daarom, zooveel hij kan, aarde bij; hij hoopt die op geschikte plaatsen op, of houdt door muur en trappen ze bij een; hij spaart ook de mest niet, rolt het gezaaide vast, aardt de planten aan, kweekt en dekt ze met vlijt. Eu dan gelukt hier niet zelden een meer dan dertigvoudige oogst; ja! juist de edele wijnstok wordt op zulken grond gekweekt.

Cielijk dus de Heiland, toen hij zelf nog op aarde was, zoo dikwijls dien al te leveudi-gen indruk, dat enthusiasmc van het oogenblik temperde, en de zijnen waarschuwde , om daarop niet te veel te bouwen ; zoo zelfs, dat hij wel eens het ligt bewogen gemoed ergerde, juist omdat hij wilde, dat het woord des koningrijks niet op de oppervlakte zou blijven liggen, maar tot hart en leven ingaan; zoi ook wil hij nog, dat wij in plaats van die enkele tranen bij het avondmaal of de voorbijgaande ontroering op een graf, in plaats

1) Het tegendeel noemt paulus {lifez. III : 17): in de liefde geworteld en gegrond te zijn; gelijk later bij dc Grieksehe Kerkvaders de ware goloovigen genoemd worden (juth iJniCoi , 7ioXv(i(ii%c/i,

■Ill

-ocr page 116-

VII

50 Dt: z.wiJEn,

van den plotsclingen schrik des gerigts of de dweepachtige opgewondenheid van het godsdienstig gevoel, grondige evangelie-kennis en vooral ook zelfkennis bevorderen, en een goed voornemen aankweeken, niet gegrond op de bewegelijke golving van het gevoel, maar op de diepe, zedelijke beginselen van 't leven. De lieer wil van onzen akker, niet den wonderboom van jon a , heden opgewassen en morgen verdord, maar een' goeden boom, aan zijne vrucht gekend; van ons oog, niet de tranen van s.vui., maar die van petrüs ; over onze lippen, niet de vraag des rijken jongelings, maar die van den stokbewaarder. Beproeft u zeiven , zegt rATLrs daarom: of gij in 't gehore zgt;jt!

Ook den derden trek der gelijkenis vinden wij nog telkens in het leven en in de gemeente van CHIUSTUS terug. Niet genoeg toch, dat het woord des koningrijks worde gehoord en ter harte genomen; ja! dat het doordringt tot den grond des harten en liet beginsel van 't leven. Het heeft daar binnen, als het zijne volle kracht zal ontwikkelen,nog een' zwaren strijd te strijden. En wat dien strijd het meest verzwaart : het evangelie heeft wel het grootste, maar niet het oudste regt in zoo menig mcnschenhart. T)e wereld had dat hart eerst ingenomen ; zinnelijke en vaak zondige begeerten hadden zich daar genesteld , of de zorgen van 't leven er eene vaste woning gemaakt. De doornen sloegen er wortel vóór de tarwe, en zijn alleen bij den grond afgebrand; maar die wortel is daardoor van 't leven niet beroofd. De hoogmoedige, wien telkens weder eigene grootheid voor de verbeelding speelt; de wellusteling of dronkaard, door brandende begeerten gejaagd ; de bedrieger en leugenaar, wien het waarheid spreken de moeijelijkste inspanning geworden is; de angstvolle en bezorgde raensch, die van den morgen tot den avond zucht en zich bekommerd maakt over de dingen, die voorbij gaan ; de oude van dagen eindelijk , wiens vingeren zich nog krommen naar liet geld of die telkens weder in stompe onverschilligheid weg zinkt; — ach! er zijn voorbeelden te over, dat ook waar het evangelie een' krachtigen indruk maakte en het opregtstc voornemen tot bekeering rijpte, de zorgen dezes lerens en de verleiding des rijlcdoms en de velerlei hegeerlijlchcden straks weder opwiessen , en het goede zaad niet toelieten, zijne vrucht te voldragen, lievig was misschien de strijd, herhaald de aanval ; de nederlaag heette slechts een uitstel, omdat er nog tijd van leven en dus nog tijd tot bekeering overbleef; —toch zien wij met diepe droefheid het woord van God verloren gaan, juist bij menig een van uitmuntenden aanleg, in wien het zoo veel beloofde. En waar de doornen eens weder hunne overmagt hernomen hebben, wordt de hand hoe langs zoo krachteloozer, die ze wil uittrekken, en de wortel dieper, die telkens op nieuw uitspruit!

Heeft onze landbouw, lezer! van den doornstruik geen' of weinig last, ook bij ons zal de landman u onkruid toonen, dat met zijne wortels het land doorweeft, en in dat net alle goed zaad verstikt. — En wat doet gij dan, landman! als gij eenen akker hebt geërfd, zoo door onkruid vervuild?—Hier vooral, zegt hij ons. is geduld en volharding noodig. Dikwijls is er reeds geploegd en gewied, en altijd nog blijft hij slechts met moeite het kwaadaardige onkruid meester. Trok hij er de hand van af, het zou al spoedig de akker des luiaards worden, waarvan salomo zag, dat hij gansch opgeschoten rem distel-en was, en zijne gedaante nel netelen heiet. [Spreuk. XXIV: 30, 31.) — Daarom, medechristenen! sparen wij

-ocr page 117-

t)u zaaijkii.

den arbeid niet aan ons eigen hart, en dat der genen , die ons zijn toevertrouwd. Zelf* het vuur moet soms door de doornen gaan, zal de akker vruchtbaar worden, en het goede zaad allerminst aan zich zelf worden overgelaten onder liet opwassen. Eindelijk — en wij danken er God voor! — wordt ook nu de vierde en laatste trek der gelijkenis nergens gemist, waar het woord van God in al zijne eenvoudigheid en al zijne kracht verkondigd, het goede zaad ook over de goede aarde uitgestrooid wordt. Opgenomen in een opregt en toegenegen harte, wekt daarin het evangelie een nieuw en hooger leven, dat zich ook naar buiten toont, maar niet, om zich te toonen en van de m'enschen gezien te icorden. De weg ligt in 't gezigt; de rok verheft zich uit de vlakte; het doornhoseh valt van verre in het oog; maar de vruchtbare Vallei schuilt vaak achter dorre bergen en digte hosschen. Die vrucht evenwel, uit den menscb zelf ontwikkeld en waarvan de gehcele omvang is //een christelijk leven,quot; — die vrucht verloochent zich nergens, waar het goede niet verloren ging en den tijd had, om tot rijpheid te komen. Toch merken wij ook nu hc( zelfde onderscheid op, als in jezus' dagen ; dertig- en zestig- en honderdvoud. Xiet ieder christen is even zeer christen. Niet elk brengt het even ver in de christelijke volmaking, is even overvloedig in hel werk des Jkeren 1); — ja! van niemand kan gezegd worden aan deze zijde van het graf: //liet is genoeg. Meer behoeft gij niet te zijn, en meer niet te doen!quot;

En zoo laat deze gelijkenis alle ruimte voor dc goddelijke, zoo wel als voor de men-schelijke werkzaamheid. Zelfs het slechtste is niet reddeloos verloren, zoo min als het beste goed genoeg is. Er moet dus steeds en overal worden gearbeid. Want niet enkel dc natuur, ook en vooral de nijvere hand des menschen maakt de aarde goed 3). Met Joodsclu land zelf, waaraan die hand sedert eeuwen onttrokken werd, is daarvan een treilend voorbeeld. Aan de andere zijde gaat Gods woord, waar het eenmaal wortel sloeg, daarin het natuurlijke zaad te boven, dat het zelf den akker verbetert 3);—gelijk het in een ander zinnebeeld een vuur genoemd wordt, dat de doornen verteert, een hamer, die zelfs de stcev-rots te morzel slaat. [Jer. XXIII : 29.)

Leerzame gelijkenis! — Wie onzer zal nu nog zeggen, dat bij hem de openbare weg zich niet te breed uitstrekt, geen grond ondiep, of zijn akker van alle onkruid vrij en reeds .vruchtbaar genoeg is?—Wel aan! bestrijden wij dan de zonde en de wereld, die in ons wortelen, zoo lang er adem in ous is, al moesten wij ook dc magtelooze hand, in den ouderdom of op het sterfbed, nog aan de doornen slaan; zoeken wij den omliepen grond te bereiden; sluiten wij den akker onzes harten van den weg der mensehclijke ijdelheden

1) Zoo zegt cypkiasus, dat do genade, bij deu doop (dor volwassenen) ia do zelfde mate ontvangen, later mindei' of meerder wordt, iu 's menschen handel en wandel. (tuotc/u gratia tpiril/iali* , rjuao acqudlitcr in baptismo u credentibus sumitur, in coiwersatione atque actu nostro post modum rel mi-tmilur vel uugelur, ut in Kvangetio semen aequaliter semimtur eaet. Ep. 09.)

2) Bona terra, nou mtnra tantim scd el eullit. Jansesius.

3) Heeds salmeeon sehreef, ziek beroepende op ciikïsostomus ; Deus ubiqne propterea seminal, quia omnes e.r mat a terra bona per seminis verbi Dei virtulcm cjjici possent: quod non potest pruestari. agricola eaet,

7*

-ocr page 118-

TOi /.AAJJEU.

al', opdat er niet alles over heen ga en het ongevoelig make ! 1) En ook waar wij oiigt; verheugen mogen in dertigvoudige vrucht, zoeken wij door onvermoeiden arbeid en vurigr gebeden zestigvoud op te leveren; ja! zijn wij ook hiermede niet tevreden, maar jagen wij naar den honderdvondigen oogst, steeds mei zacllmocdiglc'ul ontvangende het woord, dat in ons geplant wordt. {Jak, I ; 21.) Mijn Vader is de Landman, zegt de ITecr. {Joh. XV : 1.) Hij zal den wasdom geven, waar wij arbeiden en niet vertragen. En als de oogst dezer aarde is rijp geworden, — ook de onze!—dan zullen, naar het woord des

psalmdichters {Fs, CXXVI; 5), die zaaiden niet tranen, maai jen met gejuich;------

terwijl al wie den tijd der voorbereiding verzuimde, slechts doornen eu distelen oogsten zal!

1) Augustinus, die in de toepassing allerminst een lijdelijk cliristendom voorstoud, zegt zeer treffend {Scrm. 73, c. 3): Mutamim emu potest is; dura arutro versate, de ayro lapides projicite, de agtu spinas evellite. Notite haltere durum cor, undc cilo verhum Dei prrcat. Noli te hahere ienuem terram , uhi radix canlaiis alta non sedeat. Nolite curis et cupidilatihus seculanhus ofocare Ijomnn semen , quod vohis yargitvr lahoribns nostris. Elenim Domimts semittai; sed nos operarii ejus snmns. Sed eslote terra bom.

-ocr page 119-
-ocr page 120-
-ocr page 121-

IV.

II E T O P S C II I E T END Z A A T).

Mark. IV : 2G—2!).

Eu hij zeide; nAlzoo is liet koningrijk Gods, gelijk of een memch hel zaad in de aarde wierp; en voorts sliep en opstond, nacht en day; en het zaad uitsproot en lang wierd, dat hij zelf niet wist, hoe.

n 11 aut de aarde brengt van zelfs vrucht voort: eerst het kruid, daarna de are, daarna het volle koren in de are. En als de vrucht ziek voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is.quot;

Indien ons de keus gegeven werd,—»00110 treurige keus!—welken der vier Evangelisten wij wilden missen; ons antwoord zou niet twijfelachtig zijn ; //Indien wij van één dezer hoek-steenen aan 't gebouw der christelijke kerk moeten afstand doen , dan — het Evangelie van markus.quot; •

Maar wanneer nu de vraag werd omgekeerd; wanneer het nog mogelijk ware , dat een nieuw Vandalisme woedde tegen de overblijfsels der oude, ook gewijde letterkunde, en van het viertal getuigen slechts één enkele uit dien zondvloed kon worden gered; even min zouden wij aarzelen in onze keus: //Mogen wij slechts één Evangelie behouden, wel nul dan dat van markus !quot;

Deze schijnbare tegenstrijdigheid : het misbare en onmisbare tevens, verklaart zich daaruit, dat deze evangelist de meeste volledigheid in een kort bestek, en toch voor ons de minste oorspronkelijkheid van inhoud bezit, al is het er verre af, dat stijl en vorm die oorspronkelijkheid zouden missen.

Markus, — misschien de jongeling, uit Gethsemdné met achterlating van zijneenig kleed ontvlugt, — met meer waarschijnlijkheid de bedeesde neef van barnabas en trouwe dienaar van paulus,— heeft, naar bet schijnt, het eerste evangelie verkort, maar die uittreksels verrijkt met berigten , die ook zijnen medgezel lukas ten dienste stonden ; zoodat men de verzen gemakkelijk tellen kan, die hem uitsluitend eigen zijn. Hij is echter daarbij niet als eenvoudig overschrijver, maar als zelfstandig evangelist te werk gegaan. Reeds meer dan eens hebben wij gelegenheid gehad, — en nog dikwijls zal zich'' die aanbieden, — om do fijnheid zijner teekening op te merken ; terwijl de doorgaande geest van zijn schrijven een overgang schijnt te zijn van het streng Messiaansche in matïheüs tot het meer algemeen men-schelijkc {humane) bij lukas : — de overgang van petrus tot paulus , die de eerste christen

kerk moest doorgaan. En wie was daartoe meer de man dan markus, vooral wanneer wij

7**

-ocr page 122-

if kt opschietend zaad.

mogen aannemen, c!at de geliefde zomi of kweekeling van petrus ook de wt/h; dienaar van den apostel paths is geweest?])

Onder liet weinige im, dat dezen evangelist uitsluitend eigen is, bekleedt onze gelijkenis eene eerste plaats. Maar gelijk over liet geheel de beseheiden jonger dikwijls beneden zijne waarde geschat is, zoo ook dit korte woord van den Heiland, dat hij aan de vergetelheid ontrukte. Vooral de nieuwere kritiek heeft hier eene proeve gegeven van hare — niet be-handeling maar mishandeling der gelijkenissen, die niet alleen voor de regtbank van hel geloof, inanr ook voor die der wetenschap onverantwoordelijk is. De een las er eene onvolledige voorstelling in der gelijkenis van het onkruid; de ander eene wijziging van het denkbeeld, door de beide andere overeenstemmende evangelisten onder bet zuurdeeg voorgesteld ; een derde een vrij onbeduidend aanhangsel tot de verklaring van den zaaijer. 2) Tin allen toonden reeds door deze stoute en tegenstrijdige uitspraken, dat zij geenszins — wat jezvs ook van zijne latere toehoorders vordert,—ooren hadden om ie hooren.

Wanneer de hoofdzaak in eene gelijkenis het voorwerp ware, dat tot beeld gekozen wordt, (en hoe dikwijls vergist men zich hiermede nog!) dan zou de onze gemakkelijk kunnen worden gemist. Zij staat toch, in dit opzigt, in het midden van drie andere gelijkenissen; den zaaijer, het onkruid en het mosterdzaad; waar tusschen bijna geene plaats meer schijnt over te wezen, om nog eens liet koningrijk Gods met een zaad te vergelijken. Maar daarin juist ligt het kenmerkende van jezvs' zinnebeeldig onderwijs: niet het beeld zelf geeft daaraan de hooge waarde, maar het oogpunt waaronder, en het licht, waarin het wordt geplaatst. Een voorbeeld, dat nooit genoeg den jeugdigen redenaar kan worden voorgehouden, daar hij zoo ligt er toe komt, om met schitterende beelden weinig te zeggen, terwijl de waarlijk welsprekende man slechts een' grashalm of koren-air behoeft te plukken , om het oude iets nieuws te laten zeggen; — gelijk hem zeiven do natuur ieder oogenblik nieuwe geheimen toefluistert.

Zoo is ook tusschen de drie genoemde gelijkenissen voor deze nog plaats; of liever, zij vult juist aan, wat daarin ontbreekt: den eigenlijken groei van het zaad, waarvan de verschillende ophrengsl, de zware strijd en de schoone ontwikkeling in die andere beelden werd geschetst. Ik zou daarom ook ongaarne (naar de gissing van v. oosteezee) deze parabel

1) quot;l)c tegenwoordige stand der vraag naar don oorsprong der evangeUeön is , ook voor den ongc-IcUeidcn lezer, met uitstekende helderheid cu jnistheid aangewezen door l'rot'. scholten, in het BijMsch iroontenboeti. Overigens is liet hier nog do plaats niet, om daarvan te spreken. Aan liet einde van ons onderzoek hoop ik weder en mot meer grond te kunnen opvatten, wat daaromtrent in de algemeene Inleiding is gezegd. De identiteit van makkus , 1 J'ctr. V : 13, en den johanxes makkus elders, (ook 2 Tim. IV; 11 ,) wordt door wiser gesteld, door scuolïen weêrsproken.

2) Bkause noemt deze gelijkenis een aanhangsel tot de vorige; en zelfs euraud : de Gnmdidy van die over het onkruid. Omgekeerd aeht ewald (en iiilgenfelo) ze daaruit gcbildct, leicht nnd wenig aumtffettd. Kostlin meent: J)er Erangrtid trill ein Gleirhnuz, seinen Siawlpinikl gemiisz ; duher Kr dieses 'era hiltMe, stalt eltra dus vom Sauerleig uufcunekmen. — liet laatste nemen wij in zoo verre aan , dat maeki's , spaarzamer in zijne berigten, missehien van beide gelijkenissen deze koos; ofschoon de overeenkomst zeer algemeen en het hoofdpunt der vergelijking niet Let zelfde is, Hare eigendommelijkheid en hooge waarde is met veel kennis en vernuft, zoo wel als met een diep christelijk gevoel, door stieu gehandhaafd. Men vergelijke ook meuboom (I, 2,281 volg,) en heeïs (Sticht, l'ren, 1S48 , 131.111—103).

r)d

-ocr page 123-

1U.T OrsriIIKTKND ZAAD.

nfscheidcn van den beroemden //dag der gelijkenissenquot;, als ware zij op een'anderen tijd uitgesproken , en luid maukus haar slechts om de verwantschap van het beeld, liier opgetec-kend. — Doch dit aannemende, waar moeten wij haar in deze serie van gelijkenissen eene plaats aanwijzen? Sommigen meenen, tusschen het onkntul en het mosterdzaad 1); maar wanneer ik den zamenhang bij maukus volg, kan ik moeijelijk mij eene andere gelijkenis denken tusschen de verklaring van den zaaijer , aangedrongen door de vermaning, om toch /te/ Ucht op den kandelaar le zeilen, en om wel loc le zien, hoe men hoort, — en de voorstelling van het opschietend zaad; dat ook juist den geschikten overgang daarstolt van het zaad ingoede aarde, tot het goede zaad ia de aarde, straks met onkruid bezet.

Leeren wij nu het karakterestieke onzer gelijkenis nader kennen, als die ons wijst, door een wonder der natnnr, op een wonder der genade.

Een mensch werpt het zaad op de aarde. — Want even min als in do. voiige gelijkenis, staat hier : in de aarde. De zaaijer werpt het op de oppervlakte; alleen wanneer hij met de egge weder komt, doet hij het dieper er in zinken. — En nadat hij dit gedaan beeft, slaapt lij en staal op, nacht en dag. — De betekenis dezer woorden is te minder twijfelachtig, omdat het reeds in den ouden bijbelstijl ligt, , door zulk eene afwisseling , eene balans zou ik bijna zeggen, van rusten werkzaamheid, den gewonen gang van liet mcnschelijke leven uit te drukken. Uitgaan en ingaan , nederliggen en opslaan , zitten en oprijzen was bij de Hebreen eene gebruikelijke spreekwijs 2); en dat de mensch in den regel slaapt bij naeht en met den dag opstaat, behoeft zelfs geen kind van den psalmdichter {I's. ('IV : 23) te leeren. Hierdoor vervallen al die gekunstelde verklaringen, die slechts de moeite van ze aan te halen en te weerleggen achterlaten 3). — En dat hel opstaan niet geschiedt, om op den bezaaiden akker te gaan arbeiden , bewijst de gehcele aard der gelijkenis. De landman geeft gerust en op zijnen tijd aan den slaap zich over, zonder te waken over zijn graan ; en hij staat onbezorgd op, om zijn dagclijkseh werk elders te verrigten 4). Mij doet aan dien akker niets meer. Toch spruit het zaad uit, en wordt Jang; dat Ij zelf het niet weet. !Niet alleen, zoo als onze bijbelvcituliim liceft, dat hij niet weet, hoe bet groeit: dit weet eigenlijk niemand. Neen ! de tegenstelling is: hij zet/, hij die het zaaide, weet het niet 5). liet groeit niet alleen voort hui hm zijn toe-

1) Zoo sïieu, salmeron en TlsrnKndort. Later zullen wij zien, dat onze plaatsing, waaraan ook van' oosteiizke ca meijboom de voorkeur gevcu, hier niet geheel zonder bcteekeuis is. liet «Ka hj :lt;-W beslist op zich zelf uicts.

2) /or. XIV ; 11; I's. (,'XXX IX : :i, :i, enz. — I's. 111 . Ci vindt men liet zelfde denkbeeld van cru' genisten slaap en niet ontijdig opstaan, als veilig onder Gods hoede.

3) B. v. De mensch slaapt, en het znad staat op (groeit) flag en nacht; zoo als de PStvno-iiirKo-nymus heeft, dien beda en erasjius volgen. Maar te regt merkt mai.uokatus op, dat dau avufiuivuv {opgaan), eu niet {opstaan) zou gebruikt zijn.

4) Functus nj/icio, solnt/is cnris otiatur. (Maldoxatus, naar Chrys., Euth. eu Thoopb.) Sec neus Irani, igit nodes et 'tics, ct segetem Deo commit tit, ipse agens alia vitac munia. (vatahixs.)

5) eu,; ova oiSngt; uiiTÓf, Wie Kr seltjer nicht weiss; ohne (lass Kr ctanm iceiss. De avhtte. Als quot;'i wordt opgevat in de beteekenis van fj-f (zoodat hij zelf niet ireet) , valt het denkbeeld aan de irijze, waarop het zaad groeit, bijna geheel weg. Zoo b. v. vinden wij het woord gebruikt /gt;/■. IV . 20. liet onbestemde dat zegt ingewikkeld het zelfde als zoodat. Maar vertaalt men tu,' door gei.ijk , zoo treedt de modes quo meer op den voorgrond. Zoo vs. '{(5; /Jj namen jezcs mede, c.v.hUK hij wus in het schip.

-ocr page 124-

het opschietend zaad.

doen , maar zelfs luiten zijn weten ; al ziet hij er in het geheel niet naar om. En hieraan sluiten zich nu, als reden van het verschijnsel, de woorden aan: Want de aarde hremjt van zelfs vrucht voort, is door eigen kracht vruchtbaar, ook zonder 's menschen weten en werken.

Maar hier is de vraag opgeworpen, of de landman wel in de daad zoo zorgeloos is om-1 rent den bezaaiden akker? //Neen !quot; zeide men (stiku enz.): //want de zegen ligt wel niet in het vroeg opstaan, laat opblijven en brood der smarte eten (/'.v, CXXVII : 2); 711aar die zijn zaad zaait in den morgenstond, trekt er toch des avonds zijne hand niet af (Tred. \I: 0); cn de landman, ah hij arbeidt, moet alzoo eerst de vruchten genieten, ('Z Tim. II: fi.) En zoo is men er weder toe gekomen, om in het opstaan met den dag den arbeid te vinden, door den landman aan zijnen akker besteed 1). — Maar indien hij er op arbeidt, zoo weet hij wM en ziet, dat het groeit; hij draagt er in zeker opzigt toe bij ; en het geheel uit 7.t(quot;ii zelf vrucht dragen verliest veel van zijne kracht.

Mij komt het voor, dat men den landbouw onzer koudere gewesten verward heeft met, dien van het warme cn vruchtbare Palestina; en het verwondert mij, dat geen der uilleggers dit verschil schijnt te hebben opgemerkt. Ik herinner mij niet, ergens gelezen te hebben, dat de Oosterlingen , nadat het zaad, — bf door de egge of door den regen, — in dc aarde is doorgedrongen, daaraan in den regel verder iets doen. W ant terwijl in ons land bij herhaling het onkruid wordt gewied; in het voorjaar 't mislukte winterkoren uitgeploegd of hijgezaaid, het water uitgemalen of afgeleid, en dan weder de akker gereinigd; werd veel vroeger cn gemakkelijker in Palestina liet koren ingezameld. Hoogstens vier maanden, en dan de oogst! was het spreekwoord des zaaijers. {Joh. IV : 35.) En wilt gij weten, wat de landman tc doen heeft in die drie of vier maanden? Hij verwacht de kostelijke vrucht des lands, lang moedig — dat is : geduldig—zijnde over de zelve, tot dal het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen 3). [Jak. V : 7.)

De aarde brengt van zelf (letterlijk : uit eigen beweging) vrucht voort 4). liet spreekt van zelf, dat zij dit alleen doet onder de voorwaarden, tot allen plantengroei onmisbaar ; vocht cn warmte, waarbij al spoedig ook Ineht en licht onmisbaar is. Waar die voorwaarden aanwezig zijn, daar wordt het zaad in den grond gedrenkt en gekoesterd, tot het zwelt

-ocr page 125-

HET OPSCHIKTKXD ZAAD.

cn kiemt en opschiet;...... cn de mensch weet het niet eens. Hij vermoedt wel of vertrouwt, dat ddar, inden donkeren schoot der aarde, leven schuilt en werkt; maar wilde hij het zien , wilde hij den grond opgraven en het kleintje volgen met het oog, hij zou de stille werking der natuur verstoren ; zij zou zich aan hem wreken, door hare moederhand van zijn zaadje af te trekken, dat het stierf. En heft zich de stengel op uit de aarde, dan kan de mensch het zien, zoo hij wil; maar hij trekke den halm niet omhoog, om den groei te bespoedigen, noch drukke hem neêr, om dien te vertragen. De natuur doet zelve, uit eigen beweging en huiten hem, wat zij doen moet naar het bevel des Scheppers op den derden dag : uDat de aarde grashalmen mlschiete , cn kruid, dat zijn zaad in zich draagt , cn. vruchtdragend geboomte, elk naar zijnen aard!'' Zoo sprak de HeereGod, en het was al zoo. [Gen. T : 11.) En waar nu menschen wonen of niet, het weten of niet weten, overal werkt de aarde van zelve. In de moerassen, aan het zeestrand en op de heide, waar voor twee duizend jaren onze vaderen zich neder zetten, vonden zij reeds groen en bloei. Waar nog de reiziger omdoolt door do maagdelijke bosschen der nieuwe wereld, vindt hij den sehoonsten en weelderigsten plantengroei, zonder dat er ooit menschenhand aan werd geslagen of zelfs 's menschen oog het zag. — En vraagt gij nu: als de natunr zóó veel doet, wat er dan voor den mensch overblijft? Wat het arbeiden is in't zweet zijns aauschijns, waartoe hij werd veroordeeld, toen hij van den boom der kennisse had gegeten?—IIij heeft slechtste zaajen, met de noodige voorzorg en voorbereiding; aan de groeikracht der natuur die rigting te geven, die hem nuttig is, door zoo veel mogelijk allen anderen plantengroei te dooden en overal de zaadjes van het nuttig koren te verspreiden;—en dan, dan slaapt hij onbezorgd en staat op, terwijl de aarde haren arbeid verrigt.

En die arbeid gaat geregeld voort: eerst het kruid, daarna de aire, daarna let volle koren in de aire 1). Het zoo gewensclite graan is in den beginne nog slechts gras in he| oog van den oppervlakkigen beschouwer 2); maar uit die grasplant verheft zich weldra een stengel, en deze draagt de are, een' onaanzienlijken bloesem, die niet eens als bloem wordt erkend; en nadat, door scherpe stekels of zachter baarden beschermd, zich de zaadkorrels hebben gevormd, zwellen die, tot zij de holten geheel vullen , voor hen bestemd. Do natuur heeft haar werk volbragt: het volle koren in de aire!

1) Ten ouregtc zegt baukr, dat markus, als (tic van de zuiverheid ran taal in 7 geheel geen werf, heeft gemaakt, het zaraengcstelde xaoTTOcpoQui) fvriie/it dragen) gebruikt (per eatechresiii, mai.d.) voor liet enkelvoudige cptniiv [dragen), daar men eigenlijk niet zeggen kan: xanTjcxfOQH yoorov , tirengt het kruid (ds truchl voort: want liet kruid is nog geene vrueht. — Dit laatste is waar, miiar even zeker, — dunkt mij, — dat men de construetie niet begrepen heeft. De eerste zin is, als het keerpunt der gelijkenis, volledig. Het werkwoord is neutraal, en heeft dus geen objeet noodig. Bij de volgende woorden wordt het active deel van het zamengestelde werkwoord (ftofir) in de gedachte herhaald, behalve, volgens tiscukndori', bij het laatste woord, dat hij in den eersten naamval leest. Zoodat nu (zijue correetuur aannemende) wij letterlijk dus vertalen; irant uit eigen beweging draagt de aarde vrucht. ; cent (draagt zij) het kruid, daarna de aire: daarna (toont zich) hrt volle koren in de aire. Dat het volle koren niet den overvloed, maar de rijpheid der korrels aanduidt, zullen wij wel niet meer (met elsnhr tegen homberg) behoeven te bewijzen. Men vergelijke b. \. de vette , vou.ii airen (nXtjouq , Gr. Vert.) van farao. {Gm. XLI : 7.)

1') j(()oro j is kruid of gras , al naar den zamenhang. Ook botaniseh behoort het koren tot de grassoorten (graminea). De Latijnen zeggen ; Messis in herha est (gr.). \ erg. Matth. \ 1: 30; XHI : 20; Joh. VI : 10, enz

8

-ocr page 126-

HET OPSCHIETEND ZAAD.

Zoo komt weder de beurt aan den mensch. Al weet hij van den groei niets, hij berekent toch aan zijn opslaan en neder liggen, of ziet aan kruid en aren den stillen en majes-tueusen gang der schepping : — stil en majestueus in het doordringen der fijnste wortelvezeltjes en 't ontplooijen van een blad, als in den snellen loop der ontzaggelijke liemel-ligchamen. En buitendien, de natuur waarschuwt: de vrucht doet zich voor 1); zij toont zich zigtbaar, gelijk ze vroeger schuilde in 't verborgen ; en krstond zendt hij cr de sikkel in, omdat de oogst daar is. Was hij geruimen tijd werkeloos, nu hervat hij zijnen arbeid. Eu hij doet het terstond, zoo dra de eerste graankorrels vallen, of de vogels, die er op azen , hem reeds voorgaan. Ieder oogenblik is nu verlies, terwijl vroeger aan dagen en nachten niets verloren werd. llij slaat er zijne sikkel iu, als ecu' dienaar, dien hij uitzendt 2): — de oogst is daar!

//De landman zoo brengt stuaut deze gelijkenis op onzen akkerbouw over: //De landman werpt, nadat de ontdooide grond voor het snijdende kouter week, het zaad in de aarde; en nu kan hij zich des nachts ter rast begeven, en opstaan zonder zich te spoeden naar den akker. De werking der natuur wordt niet gestaakt, schoon schier het gansche sehcpselen-heir in rust ga niet den nacht; noch het wijze werk van haren almagtigen Be-hcerscher heeft op den dag het toevoorzigt des stervelings noodig. De zaadkorrels, aan den schoot der aarde toevertrouwd, worden door de Godheid zelve bewaard, die ze, in de lente zelfs, nog somtijds dekt met de sneeuwvlok voor indrang van de vorst, en of rijken dauw, of milden regen ter ontwikkeling en wasdom schenkt. De landman mag, gerust op Godcs zorgen, den stillen groei van het uitgeworpen zaad verbeiden, en elders zijn belang in stal of kooi,

in bosch of weide trouw ter wacht staan......... Van tijd tot tijd het oppervlakkig oog eens op het

veld geslagen, ontmoet het daar telkens eene nieuwe schepping. De zwarte grond doet bijna aan den ouden bajert denken, die nogtans de zaden reeds der gansche schepping inhield. Eu die zwartheid zelve doet den grond, met het licht, de warmte tevens verzwelgen uit den dampkring. Een wijl verloops vertoont zich een groene weerschijn op het donker vlak der korenvelden , waarin menig een zonnestraal nu wederkaatsing vindt, en het opmerkend oog de eerste hoop des wederlevens ziet. Flaauw en zwak schemert nogtans slechts hier en daar het dun opkomend sprietje; maar kort daarna is het gansche veld met het zachtste groen bedekt. l\ru kan het scherpstziend oog niet dringen tot den grond; nu spiegelt zich het

]) ■jtctgaScó (nss. ncKQuSoï) soil, tuutón, Vidatur fricclus maiurus se fatci tradere. De uitlating, ofschoon conig/,ins ongewoon, strijdt niet tegen het taaleigen. Misschien komt zij bij het zelfde woord nog eens voor, 1 Tetr. .11 ; 23 ; Maar gaf zich (Gew, Vort, mei) over aan Hem , die rcghaanliglijk oordeelt. (Zie wiser, ^ 39.) De passive opvatting [productus fuerit, ekasmus, vaiablus enz.) is nog vreemder. Andere vertalingen, zoo als: perfectum esse naar Jez. XXXVIII : 13 (Arab, caet.);

pinyuesecre (Svr.); uwifiog ytvijvai (Eutu. Zig.) ; ml ire, redennte messe, (tueoph.) enz. — zijn meer a erklaring dan vertaling. — Maldonaïus gist; Cum fruclus (i. e. Semen) reddiderit (fnietnm). Vreemd genoeg!

2) Sommigen rekenen dit tol de Latinismen van mak kus [immitlere falceni); maar te regt zegt stier , dat men het dan eer een Hebraïsme inogt noemen, naar Joil 111 ; 13; Staal de sikkel aan: icunt da oogst is rijp geworden-,—welke uitdrukking doorjohannes wordt overgenomen (Openh. XIV ; 15, 10) : Tlifixpof dotnuvov (sov, — x«i ïpaht do. — Hieruit blijkt tevens, dat de verklaring van «de sikkelquot; door //de maaijersquot; (Beza) onjuist is. De mensch naait en mail. Hij zendt geen' ander, om dit te doen. Ook hier weder heeft do verklaring geleden, door slaafseho navolging der gelijkenis van het onkruid.

68

-ocr page 127-

HET OPSCHIETEND ZAAD.

liclit melde zoetste speling in het aangevulde kruid; mi lacht het gansche veld bij clkeu aanblik van de zou, en dartelt met do vlugtige schaduwen der drijvende wolken, die des

zelfs glans verhoogen en verdiepen......... Een weinig later is dit licht-groen kleed, het

welk als de dunste stof op de oppervlakte der aarde lag verspreid en elke oneft'enheid des gronds liet zien, als ware liet zeer strak getrokken langs de vlakte, zeer ruimen dik j het welk blijkt, zoo dra de wind zijnen adem zendt, en de ruime plooijen van het thans vlottend gewaad vertoont, liet kruid is lang, verscheiden voeten hoog, staat rijzig op den steel, gelijkt naar gras niet meer, en lispelt aan liet oor met zacht gefluister, wanneer een koeltje iles zelfs toppen roert. Natuur, die zich in het eerst vertoonde aan het oog, maakt zich thans be-mevk baar voor het oor; en hij zelf, die het zaad wierp in den grond , weet vlet, hoe? Mant de aarde bmujt van zelve vrucht voort. Zij heeft slechts ploeg en egge noodig, om hersteld !«■ worden tot eenc ontvangbaarheid , die het zaad alleen behoeft, om vruchten voort te brengen. I-let was (iod zelf, die haren afstand en hare rigting tot de zon bepaalde, in dien stand, waarin hare wentelingen den dag en nacht, de jaargetijden en der zeiver volmaaktste evenredigheid en gematigdheid veroorzaken. God zelf was liet, die haar geschikt maakte, om vocht en warmte te ontvangen en te bewaren, zonder dat de regen langs eene te harde korst weg vloeide, of door een' te lossen grond verzonk. God zelf beschikte over de aarde den dampkring, die haar van voedsel onderhoudt, en deed haar dus, nadat zijne wijze wet de vruchtbaarheid van het schepselen-heir bepaalde, van zelve van jaar tot jaar de gewenschte vruchten dragen : eerst het kruid, daarna de aire, daarna het volle horen ia de aire.

//Zoo noodigt ons weldra de natuur op hare rijpende korenvelden. Hoe statig toont zich dan dezelfde vlakte, die in het vroege jaargetijde tot enkel sieraad scheen bekleed! liet groen gewaad, eerst hooger opgeheven en ruimer uitgebreid, verloor allengs zijne kleur, en is dan iu bet zachtste geel verkeerd, liet lispelen van het hooger schietend kruid, is in geruisch veranderd; de tlnanwe golving van het groen is gelijk geworden aan den gang der baren van dc zee; de geringste ademtogt der zomerlucht doet de dunne stengels onder den zwaar beladen halm zweepen. Feller lente— of herfstvlagen zouden de gansche hoop des land-mans neder slaan. Maar de winden, gehoorzaam aan den Heer, die aan het al dc spijs te zijnen tijde geeft, houden hunne krachten in, en lozen slechts de flaauwste zuchtjes, die de stoving der blakende zonne niet bekoelen , maar het rijp geworden graan als in den arm des maaijers storten. Zóó schijnt de gansche natuur in zamensteinmende werking voor ons voedsel; en, o eindeloosheid van Gods liefde, van Gods wijsheid, van Gods magt! zij is het tevens voor het onderhoud van duizenden geheel andere geslachten van schepselen.

//Wat toch doet de sterveling er toe, om zich dat onderhoud te verschallen? — Eu als dc vrucht zich voordoet-, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is Hij kon, na eens het zaad geworpen te hebben in den gezuiverden grond, zonder zorg slapen en weder opstaan tot anderen arbeid; de aarde werkte voor hem, ging trapsgewijze voort; — en nu doet de vrucht zich zelve voor. Hare rijpheid blijkt niet slechts aan hare hoog gele kleur; haar stengel dreigt niet enkel te bezwijken voor den minsten sterken wind; maaide korenaar laat reeds de korrels los, eu waarschuwt hem, terwijl zij er eenige van uitstort op den grond, dat dc oogst daar is. En nu vergadere hij slechts, wat God hem

8*

-ocr page 128-

HET OPSCHIKTKND /.AA 11.

►gaf; uu sla hij slechts de sikkel onder den vollen arm door, die rijke schoven weg draagt; nu klinke het veld en de dorschvloer van blijde oogstgezangen. Blijmoedig, arbeidzaam genot; zie daar de bestemming van don mensch !quot;

Zeker zou de mensch niet oogsten, zoo hij niet had gezaaid; maar de groei zelf, die hier eigenlijk alles afdoet, is het groote wonder der natuur, waaraan hij niets toebragt, dien hij niet eens zag, of althans niet verklaren kon, wat hij er van zag. Want hoe hoog de wetenschap klimme, nooit zullen al de geleerden der wereld te zamen een' verstorven' graankorrel doen opleven, of een dorre rots, zonder zaad, doen vrucht dragen. En hoe diep de wetenschap doordringe in het verborgen weefsel der planten en de geheime werkplaatsen der natuur, nooit zal zij het wezen der levenskracht bereiken of die onderwerpen aan hare willekeur. Altijd, door des Scheppers zegen bezield, zal de aarde van zei.ks vrucht voort brengen, ook waar de mensch niets doet en niets weet. En nooit, al worden de diepste raadselen opgelost, zal het wonder der tui/uier verklaard worden, dat neêr komt op deze eeuvoudige vraag: //Hoe groeit het zaad ?quot;

Hebben wij veel langer getoefd bij het beeld zelf, dau zeker de meesten mijner lezers, bij 't inzien der eenvoudige woorden van onzen Heer, verwachtten; wij moesten dat beeld ook helder en juist uitgewerkt vóór ons hebben, om veilig door te gaan tusschen de dwaalwegen, hiervan ouds her, bij het zoeken naar de ieleeke/tis van het zinnebeeld, bewandeld. Terwijl //do verborgene werking van Gods woord,quot; algemeen als de hoofdzin werd aangenomen, heeft men zich eindelooze moeite gegeven, om aan te toonen, dat du zaaijcr en maaijer ook hier de chiustus is, of dat hij het niet wezen kan. Aan de zijde van het eerste gevoelen staan de oudste, en meest geachte uitleggers 2). Zij ineencu, dat deze verklaring door die van den zaaijcr en het onkruid is beslist, ij)ie het goede zaad zaait, is de Zoon des mensehen. Matth. XIII: 37, verg. Mark. IV : 14.) Niemand minder dan de CHIUSTUS kou ook zaaijcr en maaijer te gelijk worden genoemd, daar de oogst (naar Matth. XIII; 39) de voleinding der wereld is, wanneer de Zoon des mensehen zijne engelen, als maaijers, zal uitzenden. — Maar terwijl men zóó alles naauwkeurig overbragt, stuitte men optie werkeloosheid, de onkunde van den zaaijcr, eer hij als maaijer weder keert. Het slapen werd daarom door sommigen (naar mai.d.) van jezus' dood verklaard; het opstaan, van zijne verrijzenis. Een ander vertaalde: //Hij staat op dag en nacht,quot; en bragt dit over op de genade van Christus , in zegen zoo wel als in beproeving den zijnen nabij. (euth. zig.) — En vraagt men : //Hoe kan dan gezegd worden : Hij weet het zelf niet; daar toch chuistos den voortgang van zijn koningrijk kent niet alleen, maar ook bestuurt?quot; — Het antwoord is: //Hij is niet meer zigtbaar tegenwoordig; en het schijnt dus, of hij er zich niet meer om bekommert.quot; (A. Lapide enz.) Of terwijl men straks alles overbragt, zegt men uu : //Op dezen trek der gelijkenis moet niet zoo sterk worden gedrukt.quot; (v. Willes enz.)

1) Zoo, iu navolging van oudore kerkvaders, eutiiymius zigabenüs; — a. lapidk cu andere R. Cath ; — ZEGEluis , GROTIus enz.; — cn onder do lateren b. v. vak willes [Spec, de iis, quae ah uuo Murco sunt narrata'), bauer, olsuausen , alford cu drummond. Ook, ofsdioou niet zoo uitslui-leud, salmeron en ïrencu.

co

-ocr page 129-

HLÏ OrSCIIIliTKND ZAAI).

Tc regt heeft de geestvolle stiku 1) ingezien, dat zóó juist het middelpunt der gelijkenis wordt verplaatst of door uitvlugteu verzwakt; en dit brengt hem tot deze vernuftige gevolgtrekking; //De eerste zaaijing en de laatste oogst behooren beide tot de regtstreeksehe werkzaamheid, de onmiddellijke en zigtbare verschijning van den ciiiustus zeiven. Maar zal van dat weinige eerste zaad de oogst der gansche aarde rijp worden, dan moet nog dikwijls worden gezaaid en gemaaid; terwijl liet geoogste graan telkens weer zaaikoren wordt voor eenquot; volgenden oogst, tot gansch de akker der wereld ontgonnen en bebouwd is. Dit nu is het werk der mensehen , der vroegere en latere discipelen van ciiuistus : het beeld van onze gelijkenis.quot;

Indien hier moesf gekozen worden, geen oogenblik zon ik aarzelen, om mij aan de zijde van dezen uitlegger te scharen Jk geloof echter niet, dat deze beslissende keuze nood it' is 2). Mijns inziens treft men hier weder een der talrijke proeven van mislukte verklaring aan, mislukt door de geljhenis op te vatten als eene lergelijlivg, door de heelden zelve als wèl gelijkend te nemen in plaats van het geheel, in plaats van de wcrhlng (de aciiê), daardoor voort gebragt. En welk regt heeft de gelijkenis van liet onkruid, om door hare verklaring deze te beheerschen ? Waarom moeten zaaijer en oogst, hier en duur, dezelfde zijn? JJ)

Maar ik durf stelliger spreken. De Heiland zelf geeft tot het overbrengen der gelijkenis eene eenvoudige aanwijzing, die men niet heeft opgemerkt, juist door hare eenvoudigheid. Alzoo is hel koningrijk van God. Geene andere parabel wordt met deze woorden ingeleid, Geene andere, waarin zóó het oog afgetrokken wordt van den persoon, om het op de zaak te vestigen; waarin de bedoeling //Zoo gaat het in 't koningrijk der hemelen,quot; duidelijker uitkomt 4). Een mensch is hier weder, gelijk wij vroeger (lil. 10) opmerkten, de hoofdpersoon der gelijkenis. Maar de hoofdzaak, waarop het nog meer aankomt, is het groeijen van 't zaad: een groei als van zelf, buiten 's mensehen toedoen en buiten zijn weten zelfs, voort gaande; en daarbij langzaam en geregeld, dagen en nachten lang, van in fc gekiemde zaad tot het groene kruid, van dit tot den stengel, die de aire draagt, en van deze tot het volle koren in de aire; zonder dat die overgang trapsgewijze is afgescheiden, daar de kiem reeds het wordend kruid is, het kruid de aire bevat, en in de aire de bloesem schuilt van het koren 5). Tijd alleen is er noodig, en het gaat van zelf. — Dit

1) In de hoofdzaak stemmen met liein over een kalvijn , t.isco en iiiller. Onder de R. C, (seliooii eenigzins door de kerkvaders gebonden) ca jet anus en jansknius. IUrradius durft zich niet beslissen.

2) liet best kan ik mij hier vereenigen met stuakt. Mai.don'ATUs zegt wel; Homo est Christus aul ejus diiripulus; maar hij verklaart toch ook tien oogsl door den dood of het oordeel. Bij jansenius alleen vind ik; Messis tunc, ed , qnatdo prtedlcalor fructum in aitdilorihus provenisse, Ben cperante , conspicil. Muijboo.m heeft dit denkbeeld zeer gelukkig uitgewerkt; schoon hij er bij voegt; «dat ook hier Jezus de mensch ia, die zaait.quot;

.'i) Deze vragen hebben te meer kracht , wanneer wij het Opschietend Zaad terstond op de verklaring van den Zaaijer laten volgen , als in den kring der discipelen, voor wie deze voorstelling in 'I bijzonder bestemd was, nil gesproken ; waarna, met de nanapohi] (het Onkndd), jezus' volks

onderwijs wordt voort gezet.

•t) Het ovtojf fdrt beantwoordt aan het octo)^ kstui {/oo zul het gnftt,}, dat wij zoo dikwijls aantreffen in de redenen van den Heer bij Mvnuuüs (b. v.XU ; 45; XX ; 20); inzonderheid waar van de voleinding der eeuw, de toekomst van den Zoon des mensehen wordt gesproken. [Malth. XIU : 40 , 49 • XXIV : 27, 37, 39.)

5) Vernuftig is de opmerking van stier, dat op het ttowtov geen dtóceooy en rnicov volgt ,

CA

-ocr page 130-

11ET OPSCniETKND ZAAD.

wonder der natnvr is het zinnebeeld van het groote wonder in het rijk der genade: hAIzoo h het Jconinyrijk van God!quot;

Eer wij dit verheven denkbeeld van onzen lieer verder uitwerken, laten wij eene opmerk ing voorafgaan, waardoor de zin der gelijkenis nog nader bepaald wordt, zoo wel als de plaats, die haar tussehen de andere parabelen van het koningrijk der hemelen toekomt.

Nog drie malen heeft de lieer, op dezen //dag der gelijkenissenquot; den stillen maar zekeren gang van zijn koningrijk vergeleken met dien der natuur in het plantenrijk. Daarbij wordt tweeërlei voortgang gedacht, maar die in den grond de zelfde is: van het tvoordin 's mensehen harle, van de J;erk onder geheel het menschdom. In de gelijkenis van den Zaaijer is liet beeld nog in zijn beginsel: de yoede aarde is er 's mensehen har/. In die van het Onkruid is het reeds meer ontwikkeld, en de akker wordt de wereld, maar alleen het goedn zaad de kinderen des koningrijh. In die van het Mosterdzaad eindelijk is de aarde slechts liet steunpunt meer van de plant, die nu een boom geworden is. De bijzondere werking van het woord in ieder men-fdienhart is overgegaan in den voleindigden wasdom van het groote koningrijk Gods op aarde. — Tussehen deze drie beelden nu en als inliet middelpunt geplaatst, staat het vanzelf opschietend zaad, waarin wordt op den voorgrond gesteld, wat in de drie andere gelijkenissen werd gedacht, als iets dat van zelf spreekt (een axioma): de plantengroei. Dit beeld sluit zich meest aan aan het laatste deel van den zaaijer •. de goede aarde, die dertig, zestig en honderd vond draagt, liet bedoelt dus in de eerste plaats de werking van Gods woord in iederen mensch, die daarvoor een geopend hart heeftj en van daar dat wij het bijzondere zouden kiezen, als er moest gekozen worden. Maar er is niet één bezwaar, om het beeld, dat zonder beperking ons gegeven is, ook op het algemeene toe te passen. In iederen mensch of in geheel het menschdom,— zoo gaat het in 't rijk der genade, even als in dat der natuur.

Nog ééne opmerking moet ik hier bijvoegen , omdat zij, hoe eenvoudig ook, zelfs aan scherpzinnige uitleggers is ontsnapt. Reeds de naam n liet opschietend of van zelf groeijend zaad quot; duidt eene misvatting aan, veroorzaakt door angstvallige vrees, om toch den mensch de eer niet te geven, die Gode toekomt. Bij menigen uitlegger kunt gij uitvoerig betoogd vinden, hoe het zaad — Gods woord — die inwendige levenskracht bezit, waarvan onze gelijkenis spreekt, of daartoe bezield wordt door den Heiligen Geest; terwijl de akker , het zondig menschenhart, niet in staat is , uit zich zeiven iets anders dan doornen en distelen voort te, brengen. Maar hieruit zou volgen, dat de lieer juist het tegenovergestelde gezegd heeft van het geen hij wilde leeren; en de ware eerbied voor Gods woord komt inij toch voor daarin te bestaan, dat men het hoore, zoo als het werd gesproken, en leze, gelijk het geschreven is. Niet het zaad, neen! de aarde brengt in de gelijkenis van zc/J's vruchten voort; maar dat zij het doet en het doen kan, is niet de roem der aarde zelve, maar van Ilem , die allen den wasdom geeft.

Ja ! de Heer aanvaardde zijne groote taak in het vertrouwen op de vruchtbaarheid van den akker, dien hij bezaaide, dien hij vaak nog met eindeloozen arbeid te ontginnen had.

als waren het drie ondersclieidene voortbrengselen der natuur, maar alleen tuu, als voorlgaaude ontwikkeling.

G3

-ocr page 131-

het opschietknd zaad.

Gelijk de aarde veeds tot vrucht 4raoe11 geschikt was, eer haar gras cu kruid, bloem en boom dekte en sierde op den derden dag der schepping; zoo is ieder menschenhart vat baai-om het ware, goede en schoone voort te brengen, wanneer daarvan de kiem er wordt in gelegd. En gelijk de woeste grond wel zijne kracht verspilt, maar niet zijne oorspronkelijke natuur verliest, door slechts wilde struiken en onkruid voort te brengen; zoo is ook de meest verwilderde mensch voor verbetering vatbaar, wanneer zijne edele, vermogens op iels beters worden gerigt. Op deze diep gewortelde overtuiging, die hem nooit een enkel oogen-blik verliet, bouwde jezus geheel het plan, — wanneer wij 't zoo noemen mogen, —van de nieuwe wereldgodsdienst, van het koningrijk der hemelen op aarde. Voor hem was de godsdienst een vorm: schoon cn majestueus in hare omtrekken bij Gods volk, gelijk zij bij do heidenen bekrompen was of wanstaltig; maar toch altijd een vorm, waarin het leven, ook het leven van geest en gemoed, zich voegen en wringen moest. Maar dóór jezus werd dr godsdienst een heghml, waarvan in den mensch het ware leven uitgaat, dat zich dan ook v an zelf naar buiten toont. 1 Iet is niet meer Gods wet, maar Gods woord; en dat woord vrijwillig \) aangenomen, uitgewerkt, in het leven overgebragt. De mensch moet wel worden voorbereid op de ontvangst van het evangelie, alle beletselen voor des zelfs werking zoo veel mogelijk verwijderd, dat evangelie zelf hem zoo diep cn vast mogelijk in het hart ingeplant; — maar dan ook kan niemand verder dwingen, ja ! alleen het oog des Alwetenden kan het nagaan en zijne hand het besturen, wat daar in het binnenste van 's menschen harte omgaat. Van zelfs hrcH')l de aarde vrucht voort ; en h j zélf, die het zaad uitstrooide, weet het niet.

Maar die stille werking van Gods woord in 's menschen hart moet haren tijd hebben. Er is een overgang van wortel tot stengel, en van dezen tot bloesem en vrucht in de natuur , die ook bij den voorspoedigsten groei nooit ontbreekt. Al zoo gaat het ook in hei koningrijk Gods. Verwacht bij 'teerste nadenken over de waarheid, bij het eerst ontwaken van't geweten, nog geene rijpe vruchten der godzaligheid; noch ook waar, teeder en schuch-teren, zich het jeugdig geloove toont, de standvastigheid cu beproefde kracht, die eerst in de stormen des levens rijpt. Eerst hel kruid, daarna de aire, daarna hel volle koren inde aire. Eerst — naar de geestvolle opvatting van een' ouden uitlegger 2) , het geloof, dat in 't hart diepe wortels slaat; dan de/w/ye, die als een ranke stengel zich hemelwaarts rigt,

1) Gelijk elke partij zich gehaast hoeft, gebruik tc maken van alles, wat in de schrift met hare opvattingen strookte, zoo was het vrij natuurlijk, (en ook in de daad juist,) dat pater salmekon hier aanteekemle : 1'ulchre hic deicribitur liberum arbitrium. (Reeds eutii. zi(i. sohreel: uurufi, i. c. xutk quot;Tnouln,(nv , nv xccru (llW'/'Mjv ) Jlij voegt er evenwel bij ; Sine yralia mlura non snfficil, sed Dck* runi ncmini nogai. En: Jjiccl ullro spontc fvuyijcr, terra ctrundu tanicii est ct jnirfjauda, sole ac plu vin eyf. Onze kanteckcnaars zeggen, dat de aarde door hare oangesclidpene hntchl en natuur vrucht draagt : alzoo ook het woord door de verhocyene icerking des Gec.stes Gods. Het zelfde hebben, iu versehillendcu vorm, latere orthodoxen; maar do parallel gaat op die wijze verloren. Beter m f. ij boom : ;/Dc aanleg , door God den mensch geschonken, dus (lod m den menseh verwekt Christelijk leven. De hoofdzaak is, dat men niet, tegen de bedoeling van den Zaligmaker, dc werking van den Heiligen Geest ai-scheide van eigen, vrijwillige werkzaamheid.

2) Salmekon. Anderen vonden hier verschillende trappen van deugd (giu;g., eutii. enz.). Sommigen hebben hier weder, als bij den zaajer, den staat van gehuwden , religieuzen cn herders willen zien; of de natuurwet, dc Mozaïsche wet en het evangelie!! (Verg. a laimok cuz.)

-ocr page 132-

HET OPSCIIIETK-NT) ZAAT).

rn bui^t maar niet breekt voor den adem des winds; eèrtMijk dc Vief de, gelijk aan de rijpe en voedende vrucht, die dertig en zestig en honderd voud het gezaaide als een nieuw zaad weder geeft. — Zie! tot dat alles was de menseh, ook de verbasterde en verwilderde mensch in staat, en hij wist het zelf niet. Vit hem zeiven komt het voort, en toeh alleen onder de nijvere hand en door het goede zaad van den landman. En ook waar wij die vruchten zien, kunnen wij de verborgen levenskracht wel verstoren, maar niet verwekken, ja! niet eens verklaren; even min in des mensehen hart, als in het hart der aarde. Zoo staat tegenover liet raadsel voor den onderzoeker der natuur: //Hoe groeit het zaad ?quot; een ander raadsel voor den mensclienkenner : //Hoe werkt Gods woord ?quot;

En begrijpt gij nu , mijn lezer! waarom wij deze gelijkenis bepaaldelijk bestemd achtten voor den vertrouwden kring, die onzen Heer omgaf? Zij was hun, wat zij ook voor ons nog is ; een woord van bemoediging bij hunnen arbeid 1). Een enkele maal, bij het gezigt der toestroo-mende Samaritanen {Joh. IV : 35 , 36), mogt de Heer in verrukking uitroepen : n'/Jn er niet vier maanden vóór den oogst? Heft uwe oogen op en ziet! Reeds nu, terstond naliet zaaijen, zijn de Janden wit om te oogsten;—• zoodat zaaijer en maaijer te zamen zich verheugen.quot; In den regel zou het zoo niet zijn. De langmoedigheid, liet geduld van den landman was hun noodig , zouden zij hunnen arbeid niet bederven, door dien te willen verhaasten; even als de dwaze knaap, die den wortel opgraaft, den stengel uit den grond trekt of nieuwsgierig de nog geslotene aire open maakt. — En bij die bemoediging, sluit dc gelijkenis eene les van nederigheid in 2) : want de zaaijcr is het niet, die het zaad groeijen iaat. Niet patjlüs, die plant, komt de eere toe, niet apollos, die nat maakt; maar dode, die den akker zijne vruchtbaarheid schonk en het zaad den wasdom geeft.

Ook wij dan, arbeiden wij in dat vast geloof aan den oorspronkelijkeu adel eler menscho-iijke natuur, en den zegen van God, die iederen mensch naar zijn beeld heeft gemaakt. quot;W anhopen wij niet aan de dorre aarde, waarin misschien bet zaad reeds kiemt; verachten wij het groene kruid niet, dat welligt reeds den bloesem verbergt 3), of de ligte aire, waarin de korrels rijpen. Als wij het onze gedaan hebben , waehten wij dan , dat Gods woord het zijne doe. De vrucht zal zich ten laatste wel zigtbaar voordoen, als de oogst daar is. En ook in ons eigen gemoedsbestaan , verontrusten wij ons niet al te zeer, wanneer de voortgang langzaam en de vrucht nog twijfelachtig is. Langzaam of spoedig, zigtbaar of verborgen , het eenige wat noodig was maar ook genoeg , is in het rijk der natuur; //dat het zaad groeije in de aarde;quot; en in het rijk der genade: //dat binnen in ons Gods woord leve.quot;

1} Ne Jrigidius verbi ministri muneri suo incumhant, quia non stalwi taboris fructus apparel. Kalvux.

2) Non gloriandum nee desperandum esse. A lapioe. Het eerste stelt maldonaius, als het bepaalde oogmerk van den Heer , op den voorgrond; het laatste kalvijn , usco en de wette.

3) Nullus despiciatur : Jriimentum ah herha ineipil, Beda.

-ocr page 133-

ü

ill ■ II

HI

I ■■

.

■jmrnsmssmm

gt; üamp;Sk

i

-ocr page 134-
-ocr page 135-

V.

II E T M O S T E 111) Z A A D.

Jüene andere gelijkenis heeft hij hun voorgesteld, zeggende;

// Het koningrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, 't icelk een menseh heejt genomen en in zijnen akker gezaaid;

ullet welk wel het minste is onder allo de zaden, ?iwar wanneer hel opgewassen is, dan is 'l het meeste van dc moeskruiden; en het wordt een hoorn, alzoo dat de vogelen des homels komen en nestelen in zijne takken.quot;

En hij zeide : n Waarbij zullen wij het koningrijk Gods vergelijken? of met wal gelijkenis zullen wij het zelve gelijken?

//(Namelijk) bij een mosterdzaad , het welk, wanneer het in de narde gezaaid wordt, het minste is van alle de zaden, die op de aarde (zijn).

quot;En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van alle de moeskruiden, en maakt groote tukken, alzoo dat de vogelen des hemels onder zijne schaduw kunnen nestelen.quot;

Mattii. XIII: 31, 32. Mark. IV : 30—33.

LUK. XIII : 18 , 19.

En hij zeide; // Wien is hel koningrijk Gods gelijk? en waarbij zal ik het zelve vergelijken ?

u IIH is gelijk een mosterdzaad , het welk een menseh genomen en in zijnen hof geworpen heeft ;

«En het wies op, en werd tol eeneu gr ooien boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijne takken.quot;


nllct koningrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad.quot; Met doze woorden sluit Jezus weder zijn onderwijs aan, van dc eene zijde aan de natuur, van de andere aan zijnen tijd. Want gelijk dc mosterdplant oudtijds, even als nu, algemeen bekend was, en ook inliet Oosten veel werd aangekweekt; zoo werden daaraan, zeker reeds in jkzus' dagen, verschillende spreekwijzen ontleend. Dat vooral zijne kleinhekl tot een spreekwoord geworden was, zouden wij reeds gissen uit het gezegde van den Heer bij eene latere gelegenheid: u Indien gij een geloof had! als een mosterdzaad,—quot; {Matlh. XVII; 20; Luk. XV1I:G); cn het wordt bevestigd door den Talmud zoo wel, als door den Koran en de berigten van latere reizigers in het Oosten. Dc Rabbijnen spreken , bij dc onderscheiding van rein cn onrein , waarop dc Joden van ouds zoo veel prijs stelden, over //vlekken als een mosterdzaad;quot; en zij noemen het strafbaar: //een onrein dier te eten, kleiner dan een mosterdzaadje.quot; Ook stelden zij de nietigheid der aardsche dingen tegenover den hemel, onder dat beeld voor. In den Koran {Sura 31) lezen wij: //Wat er goeds of kwaads is , al ware het niet grootcr dan een mosterdzaad, God zal het alles aan het licht brengen.quot; Eindelijk berigten ons nieuwere schrijvers over het Oosten, dat het spreekwoord: //Een geloof, dat niet zwaarder weegt dan een mosterdzaad,quot; nog onder de Arabieren in gebruik is 1).

Dat dit zaad klein is, behoeft dan ook wel geen bewijs; maar men heeft gevraagd, of dc

1) Men vindt dc aanhalingen uit de Rabbijnen bij büxiokf [Lex. Rabbin.), WETSTEin' on amleren. De Arabische spreuk haalt olaus celsius uit pococke aan,

9

-ocr page 136-

het mosterdzaad.

Heer het te regt noemde nhel kleinste van alle zaden,quot; ja zelfs! nvan alle, die op de aarde zijn'' — Wij moeten beginnen met op te merken, dat er een groot verschil is tussehen het witte en zwarte mosterdzaad, waarvan het laatste (vijf of zes malen kleiner dan het witte,) door den Heer schijnt bedoeld te zijn 1). Evenwel, botanisch is ook dit nog niet het kleinste van alle zaden. Zelfs onder onze tuingewassen, is het zaad der postelein bij voorbeeld veel kleiner. Onder de planten, in het Oosten aangekweekt, noemen oudere uitleggers ook de papaver en de ruil, waarvan althans bet eerste stellig kleiner zaad dan de mosterdplant voort brengt; terwijl liet zaad van den cypressen boom nog kleiner is 2).

Erasmus en anderen hebben daarom deu uitweg, of zoo men wil, de uitvlugt te baat genomen , om te zeggen , dat het in een spreekwoord voldoende is , wanneer het zaad een der kleinste is, zonder daarom het allerkleinste te wezen; maar natuurlijker komt mij de verklaring voor: //het mosterdzaad was het kleinste van alle zaden, die toen in den moestuin gezaaid werden.quot; Lukas maakt uitdrukkelijk van den hof melding, en mattiieüs bedoelt dien zeker met zijnen akker, zoo wel als markus met de aarde 3); gelijk dan ook deze evangelisten do plant, die uit dit zaad voort komt, eene moesgroente noemen.

Ma ar de kleinheid van het zaad komt hier vooral voor, in betrekking tot de grootte der plant: wde mosterdkorrel wordt een yroote boom!' Terwijl ik dit schrijf, ligt er een mosterdstengel naast mij; en wanneer ik op dit zwakke en tengere plantje, met de gehoefde bladeren en gelen bloemtros zie , en bedenk, dat het nergens in ons land zelfs den vorm van een struikgewas aanneemt of meer dan twee voeten hoogte bereikt, dan kan ik mij gemakkelijk verklaren, hoe door nieuwere uitleggers 4) de identiteit van den mosterdbooin der gelijkenis met onze gewone mosterdplant wordt betwist.

Terwijl ik het hieromtrent opgeteekende kortelijk wilde bij een brengen, kwam mij de laatste aflevering ter hand van het uitmuntende Bij helse Ji Woordenboek, en ik meen nu te kunnen volstaan met daaruit de volgende woorden (van Prof. veth) over te nemen.

1) Men noemt ook nog het wilde mosterdzaad {Sin. arvensis) en andere. Behalve door de kleur van het zaad, zijn deze soorten ook aan den vorm der bladeren te onderkennen. Plinius (L. XIX, C. 8.) noemt er drie: wum gracile, alterum simile ra pi Joliis, tertium erucae. Volgens hem werd liet Egyptische zaad het beste geacht.

2) IS'a axberïus maonus heeft de eene uitlegger dit bezwaar steeds van den ander nageschreven. Salmebon zegt daar tegen: Vupaver et rut a non censentur inter otera, cum utraque her ha in medicinis tocuni haheat verius, quam in culinis. Et quod adducitur — de cypresso, nihil ad rem, quoniam comparatio fit inter otera, non inter arbores. — Ik zou bier alleen op aanmerken, dat de ruile, al gebruiken wij die bij de spijzen niet, toch £«/■. XI ; 42 (de eenige plaats inliet N. T.) als een moeskruid voorkomt. Naar den Talmud was zij tiendvrij; maar iade tuinen aangekweekt (plinius, XIX : 45 enz. Vgl. wineu), onderwierp de I'arizésehc naauwgezetheid haar ook aan de wet. Ik voud echter het zaad, althans van onze wijaruit, niet kleiner dan het zwarte inosterdkorreltje.

■J) Markus zegt: irannccr de mosterdkorrel gezaaid wordt op de aakde, is hij kleiner dun al de andere zaden, die or de aakde — Gewoonlijk vult men dit aan: //die op de aarde zijn-quot; maar zou liet niet eenvoudiger wezen, dat wij het woord, in den zelfden volzin, ook beide malen in de zelfde beteekenis opvatten : het kleinste van al de zaden, die op de aarde of in den moestuin gezaaid worden ?

4) Door nieuwere uitleggers: — want do zaak schijnt eerst in de laatste jaren wetenschappelijk besproken te wezen. Ik vind echter reeds in een uitlegkundig handboek van het laatst der vorige eeuw: //Ueze mosterdplant is eene geheel andere dan do onze , en is veel eer een boom, die eerst na jaren vrucht voort brengt.quot; (Ë.regctisches Ilandbueh des Neicen Testamentes, Leipzig, S. L. Ckusius , 1797.)

66

-ocr page 137-

HET MOSTERDZAAD.

//Heeft men bij deze gelijkenis, met sommigen, alleen aan cenc buitengewone grootte, te denken, die de mostaardplant onder zorgvuldige kweeking in het warm klimaat van Palestina somtijds bereikte? Of moet men, met anderen, deuken aan een gewas, van dc gewone mostaardplant verschillend ? Wij durven het niet beslissen , maar moeten tocli opmerken, dat ook heden nog, volgens de getuigenissen der reizigers, in Palestina een boom wast, die den naam van Charclal draagt,—den zelfden, die in den Talmud aan den mostaard gegeven wordt, — en onder welks takken een man te paard eene schuilplaats kan vinden , en die daarom beter dau de. gewone mostaardplant in de gelijkenis van den Zaligmaker sehijnt te voegen. Irby en mangles vonden, op hunne reis van het zuidelijk uiteinde der Doode zee naar Kereh, eene groote hoeveelheid dezer boomen, vruchten dragende in trossen, gelijkende naar aalbessen, maar met de kleur van pruimen. Zij beschrijven den smaak dezer bessen als aangenaam, ofschoon sterk gekruid en volkomen gelijkende naar mostaard, terwijl zij, in wat groote hoeveelheid genomen , ook op neus en oogen de zelfde uitwerking doen. //Wij houden bet voor waarschijnlijk,quot; zeggen deze reizigers: //dat dit de boom is, waarop de Zaligmaker zinspeelt in de parabel van het mostaardzaad, en niet de mostaardplant, die wij in liet Noorden hebben, en welke, zelfs wanneer zij groot wordt, nimmer een boom kan genoemd worden, terwijl de andere in der daad een boom is, onder welks schaduw vogels gemakkelijk eene schuilplaats kunnen vinden en werkelijk vinden.quot; Prof. eoyle (zie zijn art. Sinapis in kitto's Cyclopaedia) vernam nadere bijzonderheden aangaande dezen boom van een' Svriër, die \\\ Kings-College studeerde; volgens dezen wordt zijn zaad tot het zelfde einde als de gewone mostaard gebezigd, en wordt hij gevonden in den omtrek van Jeruzalem, aan de oevers van den Jordaun, en vooral ook rondom do zee van Tilerins, — dus juist op dc plaats, waar de Zaligmaker zijne gelijkenis uitsprak. Prof. uoyle houdt den mostaardboom voor den zelfden, die door de botanici Emhelia grossularium, Cissus arhorca en Salvadora Persica genoemd is, een boom van middelbare grootte, met vele takken; die zich in der daad uit zeer kleine zaadkorrels ont wikkelt, en geheel overeenkomt met den boom, door iuby en mangles beschreven.quot;

Tot zoo verre het Jiijlclsch Woordenhoek, Ofschoon ik nu eenigzins aarzelde in de beslissing van eene vraag, door een' zoo bevoegden oosterling in het onzekere gelaten, en door uitleggers als tiiench en meijeu ten voordeele van den beschrevenen mosterdboom uitgewezen, beu ik echter meer en meer tot de overtuiging van win er gekomen : //Het is zoo goed als zeker, dat de mosterdplant, door den Heiland bedoeld, geene andere is, dan de ons bekende.quot; — liet is mij niet gelukt, het oorspronkelijke opstel van uoyle in te zien; maai wat daarin ook ten voordeele van de Sahadora Persica moge zijn aangevoerd , de waag, waarop bier alles aankomt, is, dunkt mij, eenvoudig deze; //Wat was in den tijd van onzen Zaligmaker,quot; —• want vroeger komt zij in den bijbel niet voor; — //de algemeen bekende plant, die den kleinen mosterdkorrei voortbragt?quot; — Een volksleeraar toch, wanneer hij bekende woorden gebruikt, bezigt die ook in den onder het volk bekenden zin. De kracht zijner welsprekendheid ligt juist in de onverwachte gevolgtrekkingen, die hij ontleent aan erkende waarheden, en het verrassend gebruik, dat hij maakt van dagelijks voorkomende zaken. Dit is inzonderheid van toepassing op de leerwijze van onzen Zaligmaker. Hij zal wel niets anders

9*

(I?

-ocr page 138-

HET MOSTEIïDZAAD.

//ecu raosterdzaadquot; genoemd liebl)eu, dan bet geen toen algemeen daarvoor gehouden werd; eu ik meen tocli, dat niet ligt iemand de aanhalingen der Eabbijnen of spreekwoorden der Arabieren van een ander, dan het gewone mosterdzaad zal opvatten, terwijl bovendien de oude Grieksche en Eomeinsclie schrijvers den lof van dit bekende gewas hoog verheffen 1). Wordt dus, inzonderheid in den Talmud, met den chardal dc moslerdplanl bedoeld, dau kan ook iu onze gelijkenis geene andere gemeend zijn. De verhalen der Eabbijnen zijn zelfs nog sterker, dan de voorstelling van den Zaligmaker. Bijvoorbeeld, dat te Sic/tin iemand drie takken van eene mosterd plant door zijnen vader werden nagelaten, waarvan er een afgeplukt zijnde, daaraan negen kabi mosterdzaad werden gevonden, en van het hout eene jKit-teubakkers loofhut werd gedekt. En elders, waar een Rabbijn zegt: //dat hij in zijnen tuin eene mosterdplant had, waar hij gewoon was uit en in te klimmen, even als men het iu een' vijgenboom doet 2).quot;

Eu wat hierbij, voor mij althans, het zwaarste gewigt in de schaal legt, ten bewijze, dat deze plant waarlijk in heete landen zoo groot wordt, is de getuigenis van latere reizigers. Een jezuïtisch priester, bij voorbeeld, vond in Cki/i de mosterdplanten zoo hoog, dat man en paard daar onder doorreden. De reiziger shaw had op het oude grondgebied van half Man as,te de grootste moeite, om deze en andere wilde struikgewassen van het aangezigt af te weren 3). Maar inzonderheid is mij hier overwegend de getuigenis van den beroemden Jezuïet malüonatus, die zelf in Spanje den mosterd tot eene aanmerkelijke hoogte opgewassen zag, en getuige was, dat de vogels, azende op het zaad, bij menigte er zich in neder zetten, zonder dat de takken dreigden te breken onder hun gewigt, terwijl de verdroogde stengels, in plaats van hout, dienden om den oven aan te stoken.

Eindelijk, hoe naauwkeuriger ik de woorden der gelijkenis naga, te duidelijker komt het mij voor, dat er van geen' eigenlijken boum , al was die ook van het kleinste zaad gekweekt,

1) Inzoudcrlicid pmnius, die het ook tot dc (jfoenlcn rekeut (Coqniiiilur et folia, sicul rdiquorum olerun) , cu dc uitstekende groeizaamheid prijst, zoodat het zelfs zeer iiiocijclijk uit te roeijen is. Bij de memgte goede eigenseliappeu, die hij met zekeren ophef roemt, voegt hij ook nog (XX : 22) die, dat het eeu legengift tegen dc beet der slangen zijn zou; eene bijzonderheid, zoo als wij later zien zullen, die door dc kerkvaders niet ongebruikt werd gelaten. — Do afleidingen van het Grieksche en Chaldeeuwsehc woord gaan wij Lier voorbij. Dc prikkelende eigenschap speelt daarbij altijd de hoofdrol. Zoo ook in het verhaal, dat daiuus aan ai.examder een zak Scsanmm-zamp;aA zond , tds zinnebeeld van dc sterkte zijner legcrmagt, waarop hij vau dezen mosterdzaad ten antwoord ontving.

2) Gelijk het met de uittreksels uit den Talmud doorgaans gelegen is, zoo is ook dit door al de uitleggers tkkmullius, buxtorï en ligutfoot nageschreven. Zelfs is het Famn crescil cundo , ook hier be-xvaarUeid. Ik vond teu minste ia de Hollandsche vertaling van lisco, dat met het hout, vaa een' mosterdtak afkomstig, ecac urhridnrs-wonin'j was gedekt; terwijl in den Talmud eenvoudig bedoeld wordt de overdekte zitplaats of loofhut vau een' pottenbakker, die ia de open lucht werkt. — De kab was dc kleinste drooge aiaat, bevattende 24 eijerschalcu of ruim 2 Ned. kop. In de aangehaalde plaats heeft, volgens u' outrein , dc Jeruzalcmschc Talmud 3 , dc Babylonische 9 kab. — Wat eindelijk het kliin-mcu iu dit gewas betreft, dat nog het mocijclijkst van alles te geloovcn is, daar do zwaarste plant nooit eigenlijk en stevig hout kan vormen, misschien wordt alleen bedoeld , dat er de ladder werd tegeugezet, om de bloemen of zaden te plukken, gelijk men het gewoon was, de vijgen te doen. — Overigens bewijzen juist deze aanhalingen, dat dc mosterdplant wel doorgaande groot werd, maar zelden tceh zóó groot. Van een' gewonen boom zou men zoo iets niet als eene bijzonderheid hebben opgeaierkt.

3) Zie scuEiciizER cu donat. Bijbel der natuur, en suaw's Reizen, II 21.

-ocr page 139-

11 KT MOSTERDZAAD.

sprake kan zijn. De liicr bedoelde plant behoort tot de moesgroenten 1); en als eene bijzonderheid wordt gezegd, dat zij een loom wordt, juist omdat het eigenlijk geen boom is; maar slechts //eene plant, die den vorm van een' boom aanneemtquot; 2).

Eu hiermede laten wij gaarne het verder onderzoek van dezen botanischen strijd aan meer bevoegden over, om nu nog eens de woorden van onze gelijkenis naauwkeuriger na te gaan.

De drie evangelisten, hoe zeer zij in het beeld zelf over een komen, hebben echter in de voorstelling ieder iets van het gewone karakter hunner schrijfwijze behouden; mattheüs bij voorbeeld iu de meer Hebreeuwsehe uitdrukking: u nemende zaaide hij-quot; ude vogelen komen en legeren zich:quot; want het behoort tot den antieken Hebreeuwschen stijl, dat het geen eene handeling vooraf gaat en voorbereidt, mede wordt uitgedrukt. Lu kas doet dit ook de eerste, maar niet de tweedemaal; zijn stijl is daarentegen vrijer en vlocijender, zoo als doorgaans; — terwijl het verhaal van mak kus ook hier weder zinrijker is. Hij doet ons als het ware het zaad uitzoeken onder al de zaden, die men in den hof aankweekt. Hij geelt het ons te zien, zoo als het wordl gezaaid, daarna gezaaid zijnde opkomt, Ami groot wordt, hoog Loven alle moeskruiden; en eindelijk groote iaHen maakt, zoo dat, gelijk hij juist zegt, onder zijne schaduw de vogelen des hemels zich kunnen legeren.

Omtrent het geen aan allen gemeen is, merk ik nog op, dat reeds een en ander maal, niet zonder oogmerk, //een wostovi-Kouiua.quot; gezegd is, in plaats van //een mosterd-v.WD.quot; liet eerste toch is de eigeidijke vertaling van het woord, dat meer uitdrukt en ons duidelijker de gedaante voorstelt, dan het algemeenc zaad 3). Dezen éenen korrel neemt een jiensch, — want het is altijd weder het menschenbeeld, dat hier op den voorgrond staat: — en hij legt het, hij zaait liet in zijn' eigen' grond 1); niet onder eene menigte andere dergelijke , maar afzonderlijk, alleen ; om te zien, wat hij met eene goede en zorgvuldige kweeking van dat ééne zaadje maken kan.

Jlet is het kleinste van al de zaden, die hij daar zaaide in dien hof 5). De bijna onzigtbare zwarte korrel verdwijnt geheel in den zwarten grond. Maar het kleine zaadje

1) Aafavov beantwoordt aan het Latijnschc otus, cn het llebreemvsclic Iu het Nieuwe Testament koiiit liet nog twee malen voor: waar jezus dc liuielielaehtlge naauwgezetheid der Fari/.eëu berispt, die ook van alle moesgroenten tienden gaven (TaiIc. XI ; 12); en waar paulus zegt, dat de zwakken daarmede, cn niet met vaste spijzen, worden gevoed. {Rom. XIV : 2.)

2) Flanta urhoreseens. liet yiftzai dtvdgov wordt, volgens baphelius {Ann. in S. S.. exHero't. eollectae; Luuebarg 1731.) gt; 00k bij maionoTus gebruikt, vau hoog ojisehietende cn rijk getakte planten.

3) Zoo Joh. XII : 24: d» korrel (jeóxxoj) der tarwe; en 1 Kor. XV ; 37: een tdoote tuneekorrel. De opmerking is reeds gemaakt door a. van deinse , in dc Bijdragen van dbesseliiuis en van willes, ]). V, blz. 403.

4) De hoj' of moestuin {xf/no,-) is in den regel kleiner en wordt zorgvuldiger bewerkt dan do aU-er. Je:. LXI:11, wordt dc hof, die het in hem gezaaide doet uitspruiten, gesteld tegenover of nevens de aarde (akker), die hare spruit voort brengt; en Dent, XI : lü wordt ligyptetand , omdat het zoo zon:-valdige verpleging behoefde, met een' moestuin [xijnng Xufuviiai , verg. 1 A'on. XXI : 2) vergeleken.— Johannes noemt (II. XA1I1 en XIX) Gethsemuné hij herhaling cenen hof, dea hof der olijven. Van daar waarsebijnlijk, dat sommige kerkvaders (ambrosius, gkegoiiius) , jozef van Arimuthu'a voor-stellen als den menscii, die het mosterdzaad of tarwegraan (Christus' ligehaam) zaaide in zijnen hof.

5) Eigenlijk staat er niet lui kleinste, maar kleiner. — n Comparativuspro superlativequot;, zeggen alle oudere uitleggers. Door de nieuwere wordt dit wel ontkend; maar de beteekenis «het kleinste run allequot; of rkleiner dun alle anderequot;, zal wel op het zelfde nederkomen. Dureh den Zusatz tcuvicov ist der Vehergang des Conpar. indenSuperl. vemillelt, Vgl.XI: II, zegt de wette. Men zie eeliter ook wiser, G. Ill, ^ 30.

00

-ocr page 140-

HET IIOSTEUDZAAD.

kioml, liet (jual op, het wordt grooier m honger, hel verheft zich loven alle moengroenicn in dcu hof; het wedijvert met het geboomte 1); en zie! terwijl het de ligt groene bladeren uitspreidt en met de gele trossen pronkt, en vooral wanneer het aan alle zijden nut peulen omhangen is, komen van rondom de vogelen ie zamen, om zich le legeren in zijne lakken , en onder zjnc schaduw te rusten.

Pczc laatste, zoo innemend schoone trek der gelijkenis is in onze vertaling geheel verbasterd door het woord neamp;ichn. In de spoedig uitwassende takken van eene plant zal niet ligt de vogel zijn nest bouwen. Het oorspronkelijke woord beteekent dit ook niet. Het zegt letterlijk : zijne icnle opslaan, en drukt dus juist uit, wat wij noemen zich legeren 2) ; waarbij ons weder het verhaal van jialdonaits voor den geest is, dat het gevogelte, bijzonder op de korrels van het mosterdzaad belust, zich bij menigte op de velden, met dit gewas bedekt, neder zette, en de zware takken der krachtige plant hen even gemakkelijk konden dragen, als de bladeren ze verscholen.

Liefelijk beeld van het grootc, rijke en weldadige der natuur! AVas misschien reeds in den tijd van onzen Heer de beeldspraak van het mosterdzaad niet nieuw meer, zij werd het door zijne schoone en treffende voorstelling. //Het kleinste de oorsprong van het grootste,quot; is hier de werking der natuur niet alleen, maar ook de bedoeling van den mensch, die hare krachten tot zijne oogmerken aanwendt. En groot is deze plant niet enkel in vergelijking van andere tuingewassen, of in tegenstelling van het onaanzienlijke zaadje, maar daardoor ook, dat zij alleen onder alle moeskruiden aan het tecder gevogelte, dat md zaaijen noch maaijen kan, noch vergaderen in de schuren, te gelijk eene bcloin-merde wijkplaats en een verkwikkend voedsel aanbiedt. 3) — Zie daar weder eene der vele proeven van het echt hvmane, het waarlijk gevoelige en edele, in jezxjs'leerwijze; dat, zonder immer tot het overgevoelige {sen timen iele) te neigen, ons mcnsehelijk gevoel zoo weldadig aandoet. \alt zonder den wil van zijnen Vader zelfs geen moschje op de aarde, zoo is het schuilend vogclke niet beneden zijne beeldspraak; en •—ook wij, zijne discipelen, zouden wij ons over de weerlooze schepselen van dien Vader in den hemel niet ontfermen?

1) Zeer juist zegt markis, die liet geen' Locnt noemt, dat het zich door groolc, uitgebreide eu kronkelende takte» onderscheidt. Minder juist likas , dat het een groote boom wordt: want het wast wel zoo hoog , dut het //bijna een boomquot; kun genoemd worden, maar nooit //groot ouder de boomen.quot;

2) Juvencus drukt het aldus uit:

—, rc/tnis ut ptumea turba Confidat jjossitque umbras hubiture virentes.

I's. U1V : 12 wordt van de vogels, die eene slem geven van tusschen de takten, (en dus niet op hunne nesten zitten,) bijna letterlijk het zelfde gezegd; in uina tkthvü ioïi ovquvov x«ra-iija;vwnn (Gr, Vcrt.). I's. XXili ;2 wordt het van schapen gebruikt, die zich legeren, neder liggen, in grazige weiden. Matth. VIII : 20 zijn xuraaxyvwaHi de rustige en veilige verblijfplaatsen der vogelen, tegenover de holen der vossen.

li) quot;Wij behoeven hier naauwelijks bij te voegen, dat vogelen des hemels, — even als beesten des vetds eu rissehen der zee, — weder eene Hebreeuwsche uitdrukking is; en dat ook elders , zoo als I's. CIV ; 12 , 16, 17 en Dan. 1 \ ; 11, 12, bij de schildering van een' breed getakten boom, liet gevogelte behoort, dat daarin woont.

70

-ocr page 141-

III.T MOSTERDZAAD.

Tot dus verre clo voorstelling der gelijkenis. Bij twee evangelisten wordt zij ingeleid met eene vraag, waarin de Heer, — als verlegen, hoe hij het heerlijke beeld , dat hem van liet koningrijk der hemelen voor den geest staat, zal uitdrukken ,—-vraagt: waarbj hij het vergelijken, onder welk zinnebeeld hij hel voorstellen zal 1). Dat hij deze vraag deed tegenover de schare, en bij het volksonderwijs omtrent het koningrijk der hemelen , waarin de eene gelijkenis do andere afwisselt, komt mij ontwijfelbaar voor. Niet te onregt merken vele uitleggers aan, dat dit beeld juist geschikt was, om zijne discipelen te bemoedigen, die in de gelijkenis van den Zaaijer en van het Onkruid zoo veel goed zaad zagen verloren gaan , of 't kwade er gelijk mede opwassen j maar nu ook leeren moesten, hoe liet kleine zaadje, dat behouden blijft en overwint, veel voort brengen kan 2). — Wel heeft lukas deze gelijkenis en die van het Zuurdeeg elders geboekt, maar zij staan ddiir, zoo als meer bij dezen evangelist, geheel op zich zelve. 3)

Na dus als met zijnen blik hemel en aarde doorloopen te hebben , om eene geschikte beeldspraak te vinden, komt jezus op het kleinste, wat inde huishouding en den tuinbouw van zijnen tijd te pas kwam; het nietige zwarte zaadkorrel tje, waaruit de krachtige mosterdstengel opwast. Daarmede zal hij het koningrijk der hemelen vergelijken; daaraan zal het gelijk zijn! — Met zekeren nadruk vinden wij dit hier gezegd, omdat dit maal vooral het koning' rijk zelf, in zijn' geheelen omvang en rijkdom , bedoeld wordt, gelijk het zich op aarde ver-toonen zou, onzigtbaar bijkans in zijn begin, maar ieder in het oogvallend bij zijne groot e uitbreiding. En dit beeld was niet geheel en al nieuw, lleeds de profeten hadden maglige wereldrijken voorgesteld onder de gedaante van een' trotsclien boom, uit een klein stekje geteeld of uit een' enkelen zaadkorrel gesproten. Zoo sprak ezecu iel (11. XXXI) van liet Assyrische rijk, daniël (II. IV) van het Babylonische en des zelfs koning. Maar vooral komt ons hier van zelf de beroemde profetie voor den geest van jk/.au (11. XI), waar hij de opkomst en de heerschappij van den grooten david's Zoon schetst als den groei van eene spruit, opgewassen uit den wortel van een' afgehouwen stam; —• en liet teedere takje bij ezechiël (II. XVII), van het uiterste loof eens ceders geplukt, en geplant op den lerg der hoogte van Israel, dat allerlei gevogelte wone in de schaduw zijner takken. — liet nieuwe in het beeld van den Zaligmaker ligt dus niet in dien sterkenen gezegenden groei, maar in het kleine zaadkorreltje, dat de mensch met opzet in den akker, in zijnen akker, legt. Wil men daaraan eene bepaalde beteekenis geven , wij zouden ons houden aan de verklaring eeuer

1) Vergelijk het gezegde over den vorm der gelijkenissen in de Algmeene Inleiding. 1 Lot komt nnj al tn spitsvondig voor, wanneer stier uit liet meervoud: nlloe zullen wu het vergelijken Fquot; afleidt, dat de Heer als't ware het volk of althans zijne discipelen in het zoeken naar zulk een beeld mede betrekt. Bij lukas lezen wij ook alleen : » Waarmede zal ik hel vergelijken ?quot;

2) Ongelukkig waar men, zoo als zelfs nog Nie. de lïka doet, dezen voorspoed van 't evangelie opvatte van den bijstand der grooten {Volucrcs i. e. principes hujus mundi, alia pelenles) , om door hunne hul]) een koningrijk van deze wereld te .stiehtcn (ut per poteslatem seeularem ecelesia ab hnereticispurgarehir).

3) De algemeene aanhef (J.uk. XllI : 18) nEu hij zeidequot;, nadat de uitslag van het tooneel in eene Synagoge geschetst is, (/ij werden beschaamd, en de schare verblijdde zich;) wijst dit duidelijk aan, Bakeutii , schleikumacher en olsuaushn zoeken dus vergeefs eenen zameuhang, dien zelfs siieu , anders onuitputtelijk in combinaties, verklaart, niet te kunnen vinden.

71

-ocr page 142-

het mostf.hdzaai).

andere gelijkenis: // Tiet goede za-ul is het woord van GW.quot; Maar ook hier zullen wij beter doen, met de kracht der gelijkenis in de algemeene uitdrukking, meer dan in het al te naauw-keurig overbrengen der bijzondere trekken, te zoeken. Een klein en onaanzienlijk begin, maar met zorg voorbereid; een langzame aanwas, maar groot en weldadig einde : — zie daar het profetisch beeld van het koningrijk der hemelen.

Een bekend Eomeinsch geschiedschrijver vangt zijne verhalen aan met de woorden ; //Bij mcnschen geheugen kan cr geen rijk worden herdacht, kleiner in beginsel, grooter in uitbreiding, dan het onze 1).quot;— Dit was eenmaal waarheid, maar is het niet meer sedert de profetie van danicl (II: 44) is vervuld: Dat koningrijk, — het koningrijk der hemelen,— zal al die koningrijken vermalen en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid heslaan. — Kleiner nog dan Rome m zijn beginsel; zonder geweld van wapenen , door de enkele magtder gedachte gesticht; door lijden , en niet doorovermagt uitgebreid;—en toch oneindig grooter dan immer Rome was, op welks puinhoopen het reeds sedert veertien eeuwen gevestigd staat.

Een mosterdzaadje! — Dat was wel liet woord van joiiannes den Dooper; liet wachtwoord, waarmede de aanval tegen het rijk der duisternis werd geopend: // lleheert n; xoant het koningrijk der hemelen is nabij gekomen 1quot;—• Dat was niet minder de eenvoudige prediking van onzen Heer, die daar als eeu Joodsch Rabbi te voet reisde door zijn klein, en onder de wereldsche magten bijkans vergeten vaderland. Eenige eenvoudige lieden, met hem bewoners van den minst geachteii noordelijken uithoek des lands, hebben behagen gevonden in zijne leer en volgen hem, zoo als ieder leeraar in elke eeuw ten minste eenige aanhangers heeft. Maar het is nog met veel moeite, dat zij hem verstaan; en hoe laag de Joodsche scholen van dien tijd stonden beneden liet wetenschappelijk standpunt van onze dagen, toch waren die discipelen nog niet eens, op verre na niet, op de hoogte der Joodsche geleerdheid van hunne eeuw; veel min konden zij zich meten met de wijzen van Griekenland, met Rome's geschiedschrijvers en dichters. Het was, gelijk jezus het zelf noemt [Luk. XII: 32), een klein kuddelce; klein en zwak, en daarbij nog spoedig van zijnen Herder beroofd. En bij jezus' dood, —toen, naar zijn eigen woord, het tarwegraan werd in den grond gelegd, opdat het stervende vrucht dragen zou, (Joh. XII; 21)—toen scheen ook dio kring verbroken , dat woord in den stroom der wereldgeschiedenis als een voorbijgaand verschijnsel verzwolgen..... liet. koningrijk der hemelen was als een mosterdzaadje, liet kleinste onder alle

zaden van den moestuin; —geheel onzigtbaar zelfs, waar het weg zinkt in de zwarte aarde.....

De Heer is opgestaan en weder gekeerd naar den hemel. Hij heeft aan zijne discipelen de belofte van zijnen Geest en zijne nabijheid achter gelaten. Toch is die kleine vriendenkring, zonder eer of aanzien, zonder geld ofmagt, geleerdheid of roem, nog aan het onaanzienlijke mosterdzaadje gelijk. Zijn zij de menschen , die de wereld zullen veroveren door Gods woord; het koningrijk stichten, dat naar de profetie, als een bergval , alle andere zal verpletten? Eenige dienaars van den raad zouden genoeg zijn, indien men er belang in stelde, om dezen kring uit een te drijven; enkele soldaten van pu.atus, om ze gevangen te.

1) Romcino imperio ncquc ab exordio ullum fere minus, ncque incrcmcniis toto orhc amplius, kumerna potest memoria recordari. Eütropius.

72

-ocr page 143-

It ET MOSTERDZAAD,

nemen of te dooden; — zoo als men met Jeu vinger liet mosterdzaadje vermaalt, dat er nooit iets uit opgroeit, of een enkele voetstap het ontkiemde plantje verplettert, dat het nimmer vruchten draagt. — Maar neen ! de kostbare korrel is door eenen mensch , den Zoon des menschen bij uitnemendheid, zorgvuldig in zijnen akker verborgen, en de groei van het kleine maar sterke zaadje Gode opgedragen, met de vaste overtuiging, dat alle geweld van ongeloof en bijgeloof niets tegen de waarheid vermag. nAlle plante,quot; sprak de Heer; tulie mijn Ilemelsche Yader niet geplant heeft, zal worden uitgeroeid.quot; [MaUh. XV : 13.) Maar wat de Vader had geplant, dat kon ook naar de voorspelling van den wijzen (iamai.iöl {Hand. V : 38, 39), door geene mensehelijke magt uitgeroeid worden. Hoe de storm woedde onder het opwassen, en het snijdende zwaard der vervolging de jeugdige plant besnoeide, in de tweede eeuw kon reeds een beroemd kerkvader (teutuli.iakls) schrijven: /AVij zijn van gisteren, en wij vervullen uwe steden cu uwe landen, uwe legers en paleizen; alleen laten wij u uwe ledige tempels!quot; Ja! reeds in trajanus' tijd, klaagden de heidenschc overheden : //dat deze besmetting alom, zelfs op de dorpen, was doorgedrongen, en tempels en altaren verlaten stonden.quot; Eu nu, nu staat het koningrijk der hemelen voor ons in al de kracht van het profetisch beeld, dat reeds lang vervulling geworden is en toch ook weder profetie voor de toekomst: — een loom, groot loven alle moeskruiden, zoodat de vogelen des hemels zich daarin legeren.

Wordt het boomgewas meermalen in de schrift gebruikt, als het beeld van ecne rijke en gezegende uitbreiding; en werd reeds Israels bloei of de magt der oude oostersche wereldrijken onder dit schoone zinnebeeld voorgesteld, in ruimer' en hooger' zin nog werd het koningrijk der hemelen zulk een breed getakte boom, welks groei slechts door dc einden dor aarde wordt bepaald. Vijf werelddeelcn kent de nieuwere tijd; elk van deze is door eene menigte volkoren en volksstammen bewoond ; levenswijze niet alleen en beschaving , maar gedaante en kleur , spraak en zielsvermogens zelfs zijn zoo onderscheiden, dat velen naauwelijks den apostel durven gelooven, als hij verzekert: // Uit één' Hoed heeft God het gansche geslacht der menschen gemaakt, om op den geheelen aardbodem te wonen.quot; (lland. XVII : 36.) Niets bijkans is cr , waarin al die landen, werelddeelcn en volken met elkander overeen komen, zoo als er ycen boom of struik is, die alle landen en luchtstreken gemeen hebben. Alleen het mosterdzaadje van Gods koningrijk heeft zich alom en onder allen uitgebreid, tot een tastbaar bewijs, dat het menschelijk geslacht van eénen oorsprong en van ééne bestemming is. Wel hebben zijne takken niet altijd de zelfde gedaante en vorm ; maar zij dragen toch de eigen vrucht en groei-jen op uit den zelfden wortel; en de christelijke kerk, die zich uitbreidt onder alle die mil-lioenen ; die hare vertakkingen heeft in de beschaafdste landen, welke zij geheel inneemt, zoo wel als op de verre eilanden der wilden, die zij niet onbezocht laat; die kerk, hoe zeer gescheiden, verdeeld, ja! vaak vijandig tegen zich zelve gekeerd,—het woord van God, het kleine mosterdzaadje, is haar eenigewortel, heiligmaking en zaligheid hare schoone vrucht, ïrotsche en prachtige boom , oneindig grooter, sterker en zegenrijker , dan immer het doornenbosch des heidendoms of zelfs de wijnstok van Israël was! waar is de vermetele , die ons zeggen durft, dat de bijl reeds aan uwen wortel ligt? Kinderspel is hier alle vijandelijke kracht; het heehtstc staal des vijands splijt hier stuk, of wordt bot geslagen; meer en meer breidt gij ,

10

73

-ocr page 144-

itlt mosterdzaad.

door dc stormen vaster geworteld en door het snoeimes slechts gezuiverd, de takken uit; en — de vogelen des hemels homen en legeren ziek onder uwe schaduw!

Bekoorlijk is, ook in de toepassing, deze laatste trek. Als de kronkelende takken van de mosterdstruik de gele bloemtrossen dragen en de ligle peulvrucht laten zien, dan schuilt het weerloos gevogelte in die weldadige schaduw en voedt zich met de geurige vrucht. Zoo zou ook het koningrijk der hemelen eene schuilplaats zijn voor alle zwakken, vermoeiden en veriatenen ; een zegen voor ieder aankomend geslacht, dat een veilige toevlugt \ hult onder zijne schaduw j — de schoone vervulling van het woord des Heereu : uKomt toi mij, gij allen , die belast en Idaden zijl! en ik zal u ruste geven voor uwe zielen.quot;

En vragen wij nu, hoe, — als door een wonder en toch ook door zijne natuurlijke kracht cn werking, — het kleinste het grootste geworden is, en nog altijd voortgaat, grooter te worden ? — Het beginsel van Gods koningrijk was wel een uiterst klein en onaanzienlijk, maar het was ook een levend en krachtig zaad. Het kleinste zaadje, zoo lang er leven in is, is meer dan de grootste eikel of pijnappel, ja! dan een eiken stam of cederstronk zelfs, waar het leven uit geweken is. Wat dood is, groeit niet meer, maar ontbindt zich; of indien het blijft, zoo verhardt en versteent het. Even zoo, terwijl het hei* dendom dood was en zich ontbond, cn de Joodsche godsdienst in Farizésche vormen versteende, wies het kleine mosterdzaad des Christendoms op:—want het leefde, cn 't was gelegd, met zorg gelegd, in een' vruchtbaren grond. Ook hier, even als in de vorige gelijkenissen, wordt de oorspronkelijke vruchtbaarheid van den akker der wereld ondersteld, al was hij ook, aan zich zelf overgelaten, slechts aan doornen en distelen vruchtbaar. De hand van den Zoon des mensehen had voor den kostbaren korrel de juiste plaats uitgekozen; regen en dauw van den hemel doorweekten dien, en de zonnestralen wekten het leven in het kleine zaadje op. Stormen en onweders moest de opwassende plant doorstaan; en hoe krachtig van leven, er was tijd, veel tijds noodig, eer zij een boom worden kon. Wies jona's wonderboom op in een' enkelen nacht, hij verdorde ook in ééncn dag. Zulk een haastig, maar vlugtig verschijnsel in dc wereldgeschiedenis moest het christendom niet worden. Al wat vrucht zal dragen tot den oogst, moet de stevige halmen of takken langzaam vormen, blad en bloesemen vrucht tot rijpheid brengen. Het was dan ook niet, — gelijk lang nog dc discipelen meenden, — over een enkel menschengeslacht, dat zich de profetische blik des Verlossers uitstrekte. Luizend jaren zijn hij den Heer als één dag ! Dc gehcele kerkgeschiedenis is niet anders dan het tafereel van den langdurigen en langzamen wasdom der christelijke kerk , soms geweldig ingekort, maar dan ook weder sterker uitgewassen en vaster geworteld. Ons verontruste dan niet een enkele tak, die krom gewassen is of verdort; schijnbare stilstand zelfs en kwijning! Het koningrijk der hemelen, het kleinste eens onder de vele verschijnselen der wereldgeschiedenis, zal haar eenmaal gansch en al beheerschen; dat alle volkeren komen, cn zich legeren onder hare schadmve.

Nadat wij zoo goed mogelijk den krachtig verhevenen zin dezer eenvoudige gelijkenis hebben voorgesteld, willen wij ook, hoe weinig sympathie wij over het geheel voor hen gevoelen,

u

-ocr page 145-

HET MOSTERDZAAD.

het woord gunnen aan zoo vele uitleggers, die uit de bijzondere trekken van liet beeld nog veel meer hebben afgeleid. Reeds de ouden trokken eene breede parallel tussehen het mosterdzaad en het koningrijk der hemelen. De eigenschappen, door punius en anderen aan het mosterdzaad toegeschreveu, pasten zij bf op ohkistus en zijne gemeente, of op het woord van God toe. Bijvoorbeeld: dat het krachtig van smaak, ook in het hoofd opstijgt, en de oogen, (als van heilzame smart en zalig berouw,) tranen doet; dat het ecu tegengift geacht werd tegen de slangenbeet, (hetvenijn der zonde;) —dat het vooral verpletterd en lijn gewreven, zijn' gekruiden smaak proeven deed, (even als de Christus en de christen in beproeving en marteldood eerst de volle kracht ontwikkelt van zijn geloof;) — of ook dat het, even als het tanoegraan, waarvan jezvs spreekt bij Johannes, in den grond moet sterven, om vrucht te dragen. — Die dus bist gevoelt of stichting vindt in dit zinnenspel, kan zich de moeite besparen , om nieuwe punten van vergelijking op te sporen, daar reeds de kerkvaders dit onderwerp zoo goed als uitgeput hebben.

Terwijl, in het begin dezer eeuw, de nieuwere uitlegkunde dit alles reeds lang als uitgediend had verworpen, en //de uitbreiding der kerk uit een klein beginquot; als de eenige be-teekenis van het zinnebeeld vast gesteld, is in de laatste jaren, door den mond van geleerde en beroemde schriftverklaarders, de mystieke opvatting weder aan het woord gekomen. Stier bij voorbeeld zegt: //dat het te weinig zou zijn, alleen op de bijzonderheid van den sterken groei te zien, en niet de typische spraak der natuur te verstaan, die in den sterk doordringenden en tevens heilzamen aard van den mosterdkorrel, het beeld heeft gelegd van eene hoogere dan de natuurkracht.quot; quot;Voorzigtiger en gematigder zegt trench: //dat men het niet zoo belagchelijk vinden moet, wanneer wij opmerkzaam worden gemaakt door de oudere uitleggers, dat jez.us juist een zoo edel en krachtig zaad gekozen heeft om zijn koningrijk te kenschetsen; en dat men hier niet alleen behoeft te denken aan het woord van God, maar het beeld ook kan toepassen op den lieer zelf, naar de symbolen der eerste christenen, als een zaadje, dat, in den grond gelegd, een boom met vele takken voort brengt.quot;

Zóóveel willen wij gaarne toegeven, dat jezus in de keuze zijner beelden datgene vermeed, wat minachting en weerzin kon opwekken, waar bij iets edels en groots zocht voor te stellen; en wij dus aan het krachtige, maar nog meer aan het wchhidigc van de inosterd-plant wel eenige beteekenis hechten mogen; zonder dat juist in zoo vele punten van vergelijking uit te werken. Wanneer, bij voorbeeld, doorn- of distelplant uit een even klein zaadje voort kwamen, zou toch de lieer zeker die niet tot het zinnebeeld van zijn koningrijk verheven hebben. De mosterdkorrel komt hier voor als nuttig voor den mcnsch, en daarom ook niet enkel in het wild groeijende, maar door een' mensch in z jnen hof gelegd.

Eene andere proeve , hoe hier het krachtige en weldadige met het groote en uitgebreide ver-eenigd is, vinden wij in het teeds aangehaalde tegenbeeld van onze gelijkenis: het gclooj als een mosterdzaad. De Heer bedoelt daarmede niet bij uitsluiting het wondergeloof, gelijk men het wel eens pleeg uit te leggen: want het ware geloof is in den grond slechts eén, al doet het in den cenen tijd slechts zedelijke, op den anderen ook natuurlijke wonderen. vM'aarom hellen wij den hozen geest niet hinnen uitwerpen?quot; vroegen de discipelen: nVermeerder ons het geloof!quot; Zij wenschten een geloof, dat grooter was en grooter dingen doen

75

-ocr page 146-

HET MOSTERDZAAD.

kon; en in jezüs' antwoord ligt opgesloten; vliet geloof is groot genoeg, wanneer het sterk genoeg is; en sterk genoeg, wanneer het leeft.quot; Waut, zoo zegt hij: nlladt gij maar een geloof ah een mosterdzaad, niets zou u onmogelijk zijn.quot;

En hier kunnen wij nu aan het zinnebeeld van onzen Heer ook nog eene andere toepassing geven, en die overbrengen op de inwendige kracht des geloofs in iederen mensch, ofschoon dit in de volgende gelijkenis (van het Zuurdeeg) nog sterker uitkomt, en zeker de groote, uilwendig zigtbarc uitbreiding hier in de eerste plaats door den Heer wordt bedoeld 1). Die tweeërlei opvatting, waarvan wij meermalen spraken; //het christendom in de geheele menschheid en in een enkel menschenhart,quot; is ook geene tegenstrijdigheid, maar slechts eene veelzijdigheid van de zelfde gedachte. Want dat juist is de aard van het evangelie, dat het niet met het groote, maar met het kleine begint; dat het niet, zoo als het Oude Ver-boud , van één volk duizenden geloovigen maakt, maar van duizenden geloovigen één enkel volk. De heerschappij van Gods woord over geheel de wereld, ligt dus in des zelfs heerschappij over het iiart van den enkelen mensch. Juist omdat het mosterdzaadje zoo klein is, dat liet daarin gemakkelijk doordringt; omdat het daar binnen een geloof als een mosterdhor rel wordt, klein in beginsel, maar groot in levenskracht; juist daarom oefent het zoo sterke magt naar buiten. Maar dan is ook daar binnen in den mensch een levend zaad, een goede akker, de trouwe hand des zaaijers en de zegen van omhoog, maar vooral ook tijd tot het opwassen en vrucht dragen onmisbaar. Zoo zal ook dfuir, in het inwendige gemoedsleven van den christen , het bijkans onaigtbare zaadje van Gods woord een vruchtdragende boom worden, waarin zich de vogelen des hemels legeren ; die weldadig zich over ons eigen leven niet alleen, maar ook over anderen uitbreidt. Zien wij slechts toe, dat niets het kleine zaadje verstikke in ons, eer het zulk een vruchtbare boom geworden is 2) !

1) //Het is,quot; zegt Mf.ijboom (1, 3,293): «kennelijk de uiterlijke outwikkeliug van liet koningrijk iler hemelen, die hier wordt gesehetst.... Wanneer wij daarbij den aanmerkelijken toestel vergelijken, doorgaans gemaakt door dezulken, die eene nieuwe godsdienstige maatschappij hebben willen stichten, dan past hier wel geheel het woord ; Hel is hel kleinste van alle zaden'' — Bij het laatste zou ik alleen opmerken , dal de bedoeling van dea Heer minder sehijnt te zijn: «het kleinste van alle godsdienstige ver-cenigingen maar/-van alle koningrijken, alle magten of heerschappijen op de wereld;quot; {Dan. II : 44) — ofschoon reeds iiiehonymus dacht aan de eenvoudigheid van het evangelie tegenover de stelsels der wijsgeeren.

2) Van deze zijde is de gelijkenis met opzet behandeld door eylert : »IIet kleine en ongemerkte begin van het godsrijk , van godsdienst en deagd in hel binnenste van den mensch, do gezegende wasdom en het heerlijk einde; — eene leerzame en vertroostende waarheid, ook voor allca , die aan de opvoeding en veredeling van anderen werken.quot; — Tiieopuyl.vctus geeft aan deze opvatting weder eene andere wending, als hij zegt: «Weest ook gij een mosterdzaadje, dat zich klein vertoont voorliet oog. Want men moet met zijne deugd niet pronken, maar daarin warm en krachtig zijn. Zoo zult gij het grootste wezen onder do moeskruiden, — dat is: volmaakt onder de zwakken; —• zóó dat ook de vogelen des hemels, ■— dat is : do engelen, — in u wonen: want zij verblijden zich in de regtvaardigen.quot; — Nog anders, en als nerklaring zeker onjuist, is het denkbeeld, door iiieronvmus (met goedkeuring naar het schijnt) aangehaald, dat de mensch zelf in de gelijkenis zou bedoeld worden, als die het zaad des woords aunneeml cu in zijnen akker (zijn hart) weg legt. — Uit den meer gemelden Nikodemus zou hier nog een schat, althans een overvloed van subjeelice opvattingen zijn bij te voegen, b. v. van petrus ciirysologus en

esa I as a mus. Daaronder is ook «het rood der schaamte en der knischheid eu werkelijk wordt er,_

zoo mijne berigtcu juist zijn,—zelfs in ons vaderland nog rood mosterdzaad gekweekt, maar dat zeker wel dc Heiland niet bedoeld zal bedoeld hebben.

76

-ocr page 147-
-ocr page 148-
-ocr page 149-

vr.

HET ONKRUID DES AKKERS.

Matïiieüs Xin : 21quot;—'50.

Het honingrijk der hemelen is gelijk ren mensch, die goed zaad zaaide in zijnen akker. En uh de menschen sliepen, kwam zjn vijand en zaaide onkruid midden in. de lame, en ging weg.

Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voort hragt, toen openbaarde zich ook het onkruid. En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden lot hem: u lieer! hebt gij niet goed zaad in uwen akker gezaaid? van waar heeft hij dan dit 1) onkruid?quot;

En hij zeide tot hen: uEen vijandig mensch heeft dat gedaan.quot;

En de dienstknechten zeiden tot hem; n llllt gj dan, dat wij henen gaan en dat zelve vergaderen ?quot;

Maar hij zeide: nNeen , opdat gij, hel onkruid vergaderende, ook mogelijk met het zelve 2) de tarwe niet uittrekt. Laat ze beide te zamen opwassen tot den oogst, en inden tijd des oogsles zal ik tot de maaijers zeggen: nVergadert eerst dat onkruid, en bindt het in husselen ■']), om het zelve Ie verbranden; maar de tarwe breng! Ir zamen in mijne schuur.quot; quot;

Wij gaan over tot cene hoogst belangrijke gelijkenis, die ons voor 't laatst op ilcn akkev zal doen vertoeven, om dan in andere bedrijven van het rijke tnensclienleven de beelden tr vinden van liet koningrijk der hemelen. Daarbij /.iju wij eenigzins van de orde bij m afgeweken, door het mosterdzaad, dat tussehen deze gelijkenis en hare \erklariiig in slaat,

1) o117.c overzotters hebben hier cii vs. 30 (dat onkruid) niet tc ourogtc het firlikcl zoo veiianUI, daar het in 't Grieksch meer nadruk hebben kan dan bij ons, (Verg. trohmius, Concordantie, op dn woorden dat en hel.) Ook dit •wordt, als zoo vele fijnere nuaacoa van lt;lo voort re H'clijke slatcnveHa-ling, in de vcriniiiktc uitgaven van onzen tijd gea\ist. Op dc eerste dezer beide plaatsen ontbreekt echter bet artikel in dc meeste handschriften.

2) Te gelijk met nuu regeert hier, als voorzetsel, den dativus (du vutte) , ol men moet er dvi' hij denken, zoo als dit elders (1 T/rss.W : 17 cn \ : 10) cr wordt bijgevoegd. Minder vloeijeud is de vertaliag van meioeb //1o gelijk doorquot;, Ak dulivus als do ablutivus der Latijnen opgevat.

3) Een oud Hollandscb woord, Verg. a. de jager, Taalkundige Handleiding tol dc Stulenovcrzetling des bijbels. In. of tot (tii) wordt door iischendori' weg gelaten , en door be wette (Vgl. Levi/. XXIV : 5) onnoodig gekeurd.

]0**

-ocr page 150-

HET ONKRUID DES AKKERS.

vooraf te behandelen, omdat wij liet heerlijke vooruitzigl van het honhujrjk der hemelen wilden scliefsen, vóór de bezwaren, die daaraan verbonden zijn. Naar het vroeger gezegde (blz. 02), vinden wij het beeld van den Zaaijer en het Opschietend Zaad hier verder ontwikkeld, en toegepast op den geheelen gang van het Godsrijk, lot het eind der eeuwen toe. Dit reeds, maar vooral dat de zin en bedoeling van deze gelijkenis ten allen tijde zoo zeer is betwist geworden , moge onze verontschuldiging zijn bij de meerdere, ruimte, aan de behandeling daarvan gewijd.

Weder beginnen wij met het beeld zelf, om daardoor bij de toepassing veel, datonnoo-dig is, af te snijden.

Het is weder be men sen , die hier 't eerst op den voorgrond treedt; en wel, naar vers •11, als een heer des hazes , dat is //iemand, die eigen huis en hof heeft.quot; 1) Van daar ook, daler gesproken wordt van zijnen akker, terwijl in de gelijkenis van den Zaaijer slechts in 't algemeen gezegd werd, dat deze den grond bezaaide, het zij voor zich zeiven of voor anderen. In zijnen akker dan zaaide eleze mensch goed zaad. Op die deugd van 't zaad komen wij nader terug, en vragen nu nog slechts, van welke soort het was? liet volgende vers zegt ons: iunce. Wel heteekent het woord eigenlijk koren in 't algemeen; maar het wordt dikwijls, en bepaaldelijk in het Nieuwe Testament, van de tarwe gebruikt, als het koren bij uitnemendheid, het edelste en tot gebruik voorden mensch in 't bijzonder bestemd 2). De nijvere landman zaaide dus zijne tarwe, gelijk de loop der saizoenen in het Oosten dit ver-eischt, in het najaar; de vroege regen besproeide zijnen akker; hij zag het gewas opkomen, van dag tot dag; met 's hemels zegen beidde hem een ruime oogst; maar — wat was er intusschen gebeurd?

De man had een' vijand, wiens grootste genoegen was, hem leed tc doen. Deze sloop des nachts in stilte naar den versch bezaaiden akker. JJc memehen diepen. Daarmede bedoelt de lieer, niet de dienslhiechlen, waarvan wij eerst later lezen; maar hij wil eenvoudig den lijd beschrijven, als een diepe slaap op de lieden valt [Joh XXXIII : 15), en eer nog [Ps. CIY: 23) de mensch uitgaat tot zijn werk, en naar zijnen arbeid lot den avond toe; den nacht dus, als den geschiktsten tijdvoor den vijand, omzijn boos opzet te volvoeren 3), liet kon dan ook den dienaren niet tot verzuim worden aangerekend, dat zij den vijand op den akker hunnes meesters hadden toegelaten. Waar toch houdt, men de wacht over het op-gi'ocijcnd koren? Zelfs in de Oostersche landen, zoo veel minder veilig dan de onze, bewaakt

1) Dit oixoSianói?]^ komt nog voor in do gelijkenissen van de looze. landlieden, hel gastmaal, deu dief in deu iiachl, de arheiders i/i den wijngaard, de geslolen deur, eu de voorraadkamer van den huis-rader; terwijl do Heilund zich zolveu zuo noemt, Malth. X : 25, cn zijnen gastheer bij liet laatste pascha, Mark. XIV : 14 m luk. XXII : 11.

9) Dit is uitvoerig betoogd door olaus Celsius (II, 120 sqq). Bij de gelijkenis van hel tarwegraan hopen wij daarop terug tc komen.

3) Nihil est aliud qmm deseriplio opporlunitatis. Giionus, Meer bijzonder dan aanneembaar is de opvatting in bet meer genoemde Jixeg. llandh.: A'endich uahrend der Mittagslilze. mensehenquot;, die hier slapen, zijn dezelfde, die H. V : 13 bij den weg gaande het bedorven zout vertreden. De uitdrukking onder of gedurende het slapen (tv toj xaamp;ft'dfii/ , Vgl. vs. 1, U. XXVII : 12 enz.) is door ons ah niet in hare volle kracht weder gegeven: terwijl zou beter zijn.

78

-ocr page 151-

HET 0MKUU1D DES AKKEU3

wel de herder zijne kudde, de wachter den wijnberg, mnar niet de landman den bezaaiden akker. Deze opmerking, — wij zullen 't later zien, — is tot de verklaring niet zonder belang 1).

En wat deed de vijand daar ? Ook hij ging den zelfden gang, en deed het niet lielsehe vreugde. Maar wat liij zaaide, was geene tarwe, 't was een verderfelijk onkruid.

Doch hier staan wij weder stil, om op te merken, dat de lieer niet onlcrnnl in 't algemeen bedoelt, maar ccnc bepaalde soort , die hij Zizan 'tên noemt. Daar het woord noch elders in liet Oude of Nieuwe Testament, noch bij andere Grieksche schrijvers voorkomt, heeit al vroeg de ineening veld gewonnen, dat er slechts in 't algemeen onkruid mede bedoeld werd, gelijk Li'TiiiiU en latere bijbelvertalers het woord ook doorgaans hebben overgezet. Deze alge-meene beteekenis grondt zich echter alleen op cene verkeerde opvatting van den tekst door de kerkvaders, die doorgaans op den akker weinig te huis, en — de Intijnsche vooral niet den landbouw van het Oosten allerminst bekend waren !').

Maar wat zijn dan die Zhaniën? — Zoo veel kunnen wij terstond uit de gelijkenis zeKe opmaken , dat do bedoelde plant in het uiterlijke voorkomen van de opschietende tarwe weinig verschilt. J ld kruid,— en zoo als wij reeds vroeger gezien hebben, beteckent dit woord alh opkomend gras— en korengewas : — het kruid op zich zelf scheen niet van \eisehillendeu aard; het werd alleen kenbaar, toen 't van opgeschoten cn vrucht x'oort Iragt; niet de lijpe vrucht, maar, — zoo als 't bij mat.ki s is in de gelijkenis van het Opschietend Zaad: de ai* en Hos niet het volle, koren in de are. ij hebben dus reeds terstond eene geschikte flreg\uj-zing, die mij altliims, bij velerlei onderzoek, telkens weder terug bragt op liet in do oudheid reeds algemeen bekondo en gevreesde lotiuvi temvJentnm •gt;), in onze taal bedwelmend rnygras, of naar 't spraakgebruik der landlieden, dohk, dulle tarwe genoemd. Deze plant, die bijna overal in den koronhouw voorkomt, maar zich vooral in vochtige gronden en na o\ci-stroomingen sterk ontwikkelt, — is van tarwe en gerst, bij het opwassen, slechts door een geoefend oog te onderscheiden. De aren evenwel, zoodra zij zich \ertoonen, hebben van den beginne ai' een' geheel anderen vorm. Het zijn veel eer, • eene proc\e daar\an ligt hij 't schrijven naast mij,—kleine stengels, waaraan cene menigte korenanrtjes grocijen, vaster en vruchtbaarder dan die der gewone tarwe, lieeds do ouden wisten, en latere opmerkingen hebben dit bevestigd, dat de korrel van dit valsche graan, die een zwartgeel meel oplevert, eene bedwelmende [narcotische) eigenschap bezit; waardoor opstijging naar het hoofd, oogontsteking, ja! niet zelden do dood veroorzaakt wordt, hoe wel men in tijden \tiii

1) De naclUcarht oter de kudde is uit Luk. 11: 8 bekend ; —in de wijnbergen was een hutje {Je:. I : S) of toren (Jez. V :2; Nallh. XXI : 23), waar de hoeders der wijngaarden (llougl. \ ; (1) toefden , onder anderen om de vossen te vfinf/cn (II. 11 ; 1; — muur de lundinan wordt alleen berispt, wanneei Iiij vast sUuqit (d. i. j/laat opstaatquot;) in den oogst, Sjgt;r. X ; 5.

2) Om nis immii/Mia in segete, zegt augtjstinüs; en ambrosxus bekent zelf: //Wij weten wt de schrift, dat hiermede allerlei onkruid wordt bedoeld.' ^

3) //De dolik bootst de tunce na ,quot; zegt iureoth : «gelijk do oole den haver en de drut ik de rogge.quot; — Terwijl bet laatste graan van nieuweren tijd of liever van koudere luebtstreek is, klagen reeds de ouden over de beide eerste. Bekend is van virgiliis (Georg. 1:151; helog. A ; 37); Infelix loliim ft steides dotninanfitr avenae. En van ovmivs I. 091) : Lt eareant loliis oentos vitiuntitjus tigri. Het is duidelijk onkunde in den landbouw, wanneer TEiavi.LtAXus het een voor bet ander neemt, en de Zizaniëu der gelijkenis avenas noemt. (Ve prueseript. adv. llaeret. Cap. 31.)

71»

-ocr page 152-

11KT ONKlil'ID DES AKKERS.

rrchrck, misschien door koken cn afschuimen, het vergiftig vermogen ev aan schijnt ontnomen en het tot voedsel gebruikt te hebben. 1) Hoe schadelijk voor den mensch, moeten dc vogels van dit vergif geen leed kobben. Ik merk deze bijzonderheid hier o[gt;) omdat zij mij in de opgegeven beteekenis van het woord bevestigde: vvaut in den Talmud vinden wij veel gesproken van de Zonln (door eene verdubbeling van den eersten medeklinker, bij de Grieken niet ongewoon, wordt dit Z/zonln of Zlzanicn); cn daarbij onder anderen vermeld, dat deze verbasterde en zwartachtige tarwekorrels, voor menschen niet eetbaar, voor de duiven werden uitgezocht. Wat verder daarin wordt gefabeld, dat de Zoh/h uit eene ontaarding van den grond door den zondeval zouden zijn voort gekomen , en nog uit verbasterde tarwekorrels geboren worden, is den llabbijncn niet ten kwade te duiden 2) , daar het behoort tot geheel de dichterlijke natuurbeschouwing der oudheid, zelfs door ru.virs en de meesten der kerkvaders gedeeld; ja! tot mijne verbazing nog door groote godgeleerden van onzen tijd , misschien omdat zij de Zizanicn met het zoogenaamde brandkoren verwarden 3).

Leggen wij het gezegdeten grondslag, dan begrijpen wij beter, wat met liet goede zaad, — eigenlijk schoon of edel zaad, — in de gelijkenis wordt bedoeld. Van ervaren landlieden vernam ik, dat ook onze veldvruchten tweeërlei soort van onkruid hebben, waarvan het eene, gelijk zij 't noemen, //door 't land wordt opgegevenquot;, het andere //door kwaad zaad aangebragt.quot; liet eerste schuilt in den akker, soms jaren lang, maar openbaart zich eerst in al zijne kracht bij eenig gewas, waar het bijzonder gaarne tusschen groeit; terwijl het andere voort komt uit de onzuiverheid van het zaad, niet gemakkelijk door zifting te scheiden van andere zaadkorrels, die ongeveer de zelfde grootte en vorm hebben. Zoo is bij

1) Het lolio vicliture is mij ergens (ik meen bij i't.AUxus) voorgekomen, als liet beeld der grootste armoede. Eene uaauwkcurige bosohrijviug van deze plant en haar vergift vindt men in w. ir, de viuesh , PUtntenkundc voor apothekers en artsen, I : 139—144.

2) In do Mima, Tract. Kilaim, Cap. 1 § 1 leest men; «De tarwe en j'JU ziju niet ongelijksoortig {Kilaïm) tegenover elkander.quot; — R. bautknoiia. zegt daarbij, in de kanttcekeuing : nZotiin, Arab, '/mouuu , wordt niet heterogeen genoemd, omdat, toen de geslaelitcn voor den zondvloed hunne wegen bedorven hadden , dc aarde ook bare vruebtcn verbasterde : want wanneer men tarwe zaaide, bragt zij Zonln voort; en daarom worden dezo niet ongelijksoortig met de tarwe gerekend. Maar wanneer deze zaden met andere vermengd zijn, rekent men ze toch weder van eene andere soort, daar zij niet geschikt zijn voor (menschen tot) spijs , en toeli van do eene naar dc andere plants vervoerd worden tot duiven-voeder.quot; Deze plaats, hier naar de vertaling van suresuuis medegedeeld, vindt men reeds bij ligiix-l'oot, llorae., pag. 358 , en büxtouf, T.ex. liabh. pag. 080. — Ook maimonides verklaart, in zijne uitlegging van de Misna, de Zom» voor verbasterde tarwe. In het boek Jalcut komt eene parabel voor (elders door ons aangehaald), waarbij de Aanteekenaars zeggen, dat Zomn zwakte zaden zijn, vermengd onder de tarwe. Den naam (die, even als Zizamèn, sleehts in het meervond voorkomt) leiden dc Habbijnen af van rot af wijken. Menen, hoereren. Andere Etymologieën ga ik met stilzwijgen voorbij. Of do naam Ziwan nog in het ïnrksch en Spaanscli voor deze plant iu gebruik is, zou ik niet met zekerheid kunnen zeggen.

3) Dat in de aanteekeningen op onzen Statenbijbel de Zkanïèn //brandkorenquot; worden genoemd, is nog te begrijpen ; maar dat tkencii cn anderen hier do eenvoudigste natuurwetten verwarren , en brandkoren willen gezaaid hebben of tarwe in onkruid laten overgaan, is een treurig bewijs van den scheids-munr, nog bij velen tusschen de studie der natuur en der schrift, — dc dubbele openbaring Gods, — opgerigt. Overigens is de zoogenaamde metamorphose van plantcu cn dieren reeds lang door camerauius , sciiEUCllZEU en anderen weerlegd.

-ocr page 153-

ItET'oNKIU'llJ DES AKKF.tts.

Voorbeeld op onzen tarnrcuaVkcr liet zoogenaamde mid of akkerzwart lotol [Melampyrum arvense) het onkruid van het land, en de bolderik {Agrostemma giltagó) dat, wat uit het onzuivere zaaikoren voort komt 1). De nette bouwman geeft zich dus de moeite, om het. zaaikoren goed ua te zien; ca wanneer 't onzuiver is, het zelfs met de hand uit te zoeken , dat men natuurlijk deu grooten oogst van het land niet doen kan. Ziedaar dc opheldering, ongezocht en zonder te denken aan deze gelijkenis, mij door een' ervaren' landman gegeven ; maar die,—mijns inziens, —■ een helder licht verspreidt over dc bijzonderheid , dat de dienstknechten met zoo veel verwondering vroegen: n lieer! hehl gj niet ookü zaad in vwen akker gezaaid

Door dit alles zien wij ook het boosaardige der vijandige daad helderder ia ; ea toch is niet ligt iets zoo boos, dat het door menschea niet zou gedaan worden. De lieer deed ook met dezen trek ecu' fikschen greep in het leven. Reeds in het llomeiusche regt wordt deze misdaad voorzien. Nog ia onzen tijd zaaide eca lersch pachter, uit aijd, omdat de pacht hem was opgezegd, wilde haver (de zoogenaamde ooi) in zijn land. En ten bewijze, dat overal het boozc hart van den inensch zich gelijk blijft, strekt ecne der hevigste bedreigingen in Ind'iö, aiet zeldea, — en dan ook doorgaans in den nacht, — volvoerd: //Ik zal pernm pirandi (een soort van stiakead gewas, dat meer dan eenig ander den oogst verwoest) in uw land pianteaquot; 2). —• Nog merkca wij op, dat sprekender ea schilderachtiger dan oaze vertaling, de uitdrukking is iu dca oorspronkelijkea tekst: De memch zaait goed zaad in zijnen akker, maar zijn vijand zaait over 3), zaait er op of over heen de Zizaniën, midden in of overal tusschen de tarwe.— iln als die booze daad volvoerd is, gaat dc vijand weg: want mensehof duivel, die kwaad doet, wil niet gezien worden; — de booze haat het licht!

Na die dubbele zaaijing, doet de natuur haar werk en ontwikkelt de zorgvuldig bewerkte akker zijne groeikracht. Weldra was het kruid hooger opgeschoten ea Lragt vrucht voort 1), ofschoon nog in dea halm besloten. De belangstellende knechten, —eigenlijk staat er sla ven, maar hierop komen wij bij ecne latere gelijkenis terug: —-gingen uit om den akker te bezien, verheugden zich over dea bloei ; maar— met schrik zagen zij nu ook tusschen de korenhalmea,

1) Het laatste geeft geen eigenlijk meel, vermengt zich dus niet geheel met dat der tarwe, eu geeft daardoor zwarte vlekken en een' eenigzins bitteren smaak in het brood. Het wordt weinig of niet in Zeeland, meer in' Gelderland gevonden. Daar het in do tarwe, die ons uit liet Oosten toekomt, veel schijnt te worden aangetroffen, en daarentegen in het koren uit de Oostzee wordt gemist, heb ik linijï gedacht, of in deze bolderik ook de Zizaniën schuilden; maar ben daarvan terug gekomen door de opmerking: vooreerst, dat do plant, als behoorende tot dc Sileneïn en niet tot dc Gramineae of grasplanten, geene gelijkheid heeft met het kruid op den tarwenakker; en vervolgens, dat dc Itabbijnsehc koiiin met het lolium lemulenlum zoo duidelijk over een komen.

2) In ij, 27. ad Leg, Aquil, Cklsüs quaerit, ui loliuni aut avenam in segelem alieuam injeeeris , quo cam h' inqninares, etc, i'luc\£us, De voorbeelden uil Ierland en tndïè zie men uitvoeriger aangehaald bij tiikncii.

3) De aangenomen bijbeltekst heeft alleen tamirjf , maar cacumann en tiscuundori' hebben te regt aan het min gewone intóHHQcr , dat nergens elders voorkomt en niet gemakkelijk door een' afschrijver kon verdicht worden, dc voorkeur gegeven.

4) Eigenlijk maakte vrucht, huottüv tTTOiijOtr, Het werkwoord nnitTr , in den zin van «■voort brengen,quot; usurpalur imprimis de terra, Jriiges projerente, el dc urhorilnis, fructus edentibus et frondeseen-libus, (SCHLEUSNEII in voce.) Er is nog niet stellig in opgesloten, dat de vrucht reeds rijp is. Dit ligt veel eer in xuQnoqoijHi* , (vrueht dragen,) ofschoon door dc Onzen in dc gelijkenis van het OjiseMe-tend Zaad ook «vrucht voort brengenquot; vertaald.

81

11

-ocr page 154-

IIKT ONKRUID DES AKKKUS.

de hun wel bekende dolikplauten de schrale halmen opheffen. Vol onrust over deze huniu; ontdekking, spoedden zij zich naar hunnen meester. Zij bragten hem enkele van de meest ontwikkelde stengels of riepen hem zelvcn op den akker, dat hij ze ook zien zou. nlieer ! hebt gij geen, goed, geen zuiver zaad in, utoen akker gezaaid ? IToe is dit dan mogelijk? Van waar heeft hij dan dit soort van onkruid, dat do aklscr zelf niet opgeven kan?quot;

Maar hunnen meester was dit geen raadsel. Hij herkende terstond, in deze treurige ontdekking, de booze hand van zijnen vijand. uEen vijandig mensc/i,quot; zoo zegt hij met kalmte: //een man, dien ik wel ken en van wien ik weinig beters te wachten had, heeft dat zeker gedaan.quot; Terstond zijn de dienstknechten ontstoken in ijver voor hunnen heer. Aan wraak is voor 't oogenblik niet te denken; ook is 't van meer belang, als het kwaad zelf nog kan gekeerd worden. //Wat zullen wij nu doen?quot; vragen zij: // Wilt gij dat wij met alle man heen gaan, 1) en het onkruid uitwiedende, het oplezen?quot; — Maar het antwoord is een beslissend Neen!

Wie met de bijzonderheden van den landbouw in het Oosten uiet vertrouwd is, — cn dit is zoo vreemd niet eens in geleerde bijbeluitleggers, ook van onze dagen , — vindt het ligt zonderling, dat hier zoo volstrekt en kort af het wieden verboden wordt; en hij vraagt, of 'teen voldoende reden is, die de heer er voor opgeeft: uGij zoudt misschien, het onkruid vergaderende, met het zelve ook de tarwe uittrekken!' Hiervan toch loopt men bij het wieden altijd eenig gevaar; en zoo als nu de zaak stond, was het onkruid genoeg te onderscheiden. — Ons antwoord is, dat zeker bij ons voor hem, die nooit wiedde, het land een akker des luiaards zou worden, met distelen en netelen geheel bezet: want door den langzamen groei van onze hemelstreek wordt het gewas zelf er door verstikt. Gewoonlijk zelfs wordt het wieden meer dan eens herhaald, ofschoon altijd zoo vroeg mogelijk , en zelden meer , als de vrucht zich reeds toont. Maar anders, de schade, door het bewandelen van den akker cn het uittrekken der schadelijke planten veroorzaakt, wordt bij ons door regen en dauw spoedig weder hersteld. Wij weten dan ook door ongewijde schrijvers, dat reeds in dc oudheid de Europésche akker door 't wieden werd gezuiverd 2); maar van den landbouw in het Oosten is mij dit niet gebleken. Alleen de wijnberg werd daar van alle ruigte zorgvuldig gezuiverd. Op den akker werd slechts, vóór het zaaijen, door den ploeg het onkruid afgesneden. Het opwassende koren uit te wieden , was minder noodig, en ook, daar men in geruimen tijd geen' regen te wachten had, minder raadzaam; vooral niet in den tijd , als de vrucht aan het rijpen was, de zon dagelijks meer brandde, cn dc akker vóór den spaden regen geheel werd uitgedroogd 3).

1) Dit heen gaan («JTé'ojffffO'ftt, elders ook nnnivtaftai) is niet, zoo als dc flaauwere uitlegkunde van ecu nu gesloten tijdvak ons pleeg te zeggen, een pleonasme, eeu overtollig woord; het behoort tot den naïven, kinderlijk sehilderaclitigen stijl der llebreën , even als het antwoorden (het woord opnemen) cn zeggen, komen en nastelen (Blaclz. 70) enz.

2) l t/i vitlcl ucenaM ct lolium creseere inter trilicum, seligit, secernil, aufert seihdo, Ennius bij rmsciANus, Lib. X.

3) ,l)e redenen, hier opgegeven, kwamen mij gekliger voor, dan dat zeer mulle gronden het wieden uiet zouden kunnen lijden (meijboom, 1 ; 2, bl. 288). Wanneer in sommige streken van ons vaderland, zoo als het Sliehl en Gelderland, minder dan bij voorbeeld in Zeeland wordt gewied, zal geen verstandig landman dat prijzen.

-ocr page 155-

HET OXKIU'ID DES AKKERS.

Zegt dus de heer des liuizes, — en ook dit is in de toepassing van eenig belang: — uopdat (jij niet mogelijk de tarwe mede uittrektquot; dan vreest hij niet, dat zij niet te onderscheiden zou wezen. Dit was nu althans gemakkelijk genoeg. Maar nu juist waren ook de wortels reeds te veel in een gestrengeld; en men liep dus gevaar, om de halmen der goede tarwe, of los te maken uit den grond, of er tusschen door gaande ze te vertrappen, en zoodoende meer te vernielen dan te redden.

Het moest alles, zeide de heer, te zamen blijven opwassen tot den oof/st. En in den oogst zou de sehifting, die zij zoo vurig verlangden, het werk niet zijn van deze zijne knechten, maar van die genen , eigen of vreemden, die hij als maaijers zon uitzenden. Ook zou hij eerst alles gelijk aflaten maaijen;—het vooraf uitzoeken hield veel te lang op. — Maar op het maaijen volgt het schoven binden: daarmede zou hij hen niet laten voort gaan. Eerst moest men , — zoo :oii hij den maaijers zeggen , — uit de rijen van het afgemaaide graan de Zizaniïn uitzoeken, die dan voor ieder ook gemakkelijk kenbaar waren. Deze, in bossen zaam gebonden, bestemde hij om verbrand tc worden; niet alleen, dat hij op die wijze het onkruid geheel wilde vernietigen, maar ook, omdat het dan nog eenig nut deed. Wij vinden dezen trek eerst iu de verklaring (vs. 42) , schoon hij eigenlijk hier behoorde; nlief-onkruid zou geworpen worden in den vnrigen oren —eigenlijk staat er; in den oven den vuiirn. — Reeds meer hebben wij gezien, hoe in het Oosten met stroo, hooi en stoppelen, bij gebrek aan droog hout, de ovens geheet werden; waarom ook jr/.us elders spreekt van het gras, dut heden bloeit en morgen afgemaaid en in den oven geworpen wordt. — Eerst nadat dit gedaan was, zou men de tarwe in de sclmir Ier gen , waarbij, als genoeg bekend , wordt voorbij gegaan, dat zij eerst in schoven gebonden, cn, naar de wijze des lands, op het open veld gedorseht moest worden.

Bij dit alles heb ik alleen nog te voegen, dat ook dit laatste geheel uit het leven gegrepen is; want toen ik den landman, wiens getuigenis ik reeds aanhaalde, nog vroeg, hoe men 't best den akker van de reeds genoemde bolderik, ook uit onzuiver zaad voort gekomen , geheel zuiveren kan ; antwoordde hij mij, — zonder te weten, dat hij daarmede sleehls de voorstelling van deze gelijkenis naar onzen landaard wijzigde : — //Een nette bouwman zal daarvan op den duur geen last hebben, wanneer hij bij den oogst slechts de planten eerst uitzoekt en die in zakken laadt, om het uitvallen der zaden, eer de tarwe gebonden en later getlorsclit wordt.quot;

Wekten het listig overleg des vijands, de onberaden ijver der knechten en de kalme wijsheid van den heer des huizes onze belangstelling; en vragen wij nu, wat daarin van toepassing is oj) het koningrijk der hemelen; deze vraag is reeds lang vóór ons gedaan. De plaats, waar wij onze parabel, alleen door mattheüs bewaard, aantrelfen, leert ons reeds terstond, dat zij tot jnzrs' volksonderwijs aangaande dat koningrijk behoorde. Want na de afzonderlijke verklaring van die des Zaaijers, vervolgt de Evangelist , in algemeene bewoordingen : Eene andere gelijkenis heeft hij nu.v voorgesteld, zeggende. Dat hier het

11*

-ocr page 156-

HET ON K li TUI DES AK K KUS.

volk wordt bedoekl, blijkt uit vs. 3G. Want nadat de Zaligmaker, bij deze parabel , nog die van hel Mosterdzaad en het Zuurdeeg had voorgesteld, Hel hij de scharen van zich en yhuj naar huis. En hier was het nu, dat zijne discipelen vroegen, wat later zoo dikwijls gevraagd is. Aan het zeestrand reeds of' in het scheepje, was hun degelijke-nis van den Zaaijer verklaard; het Opschietend Zaad had, oppervlakkig beschouwd , den zelfden zin; de twee kleinere beelden van het koningrijk der hemelen, — Mosterdzaad c\\ Zanr-deeg, — meenden zij gemakkelijk te kunnen verstaan; maar wat beteekende dit zinnebeeld? Doch hoeren wij den evangelist zelven {Matlh. XIII ; 30—43).

Toen nn JEZts de scharen van zich gelaten had, ging hij naar huis. En zijne discipelen kwamen tot hiem, zeggende: // Veridaur ons 1) de gelijkenis van 'i onkruid des akkers 2)!quot;

En hij antwoordende zei de tot hen : a Die het goede zaad zaait, is do Zoon des mensclen 3); en de akker is de wereld; en hel goede zaad zijn de kinderen des koningrijks; en het onkruid zijn de kinderen des loozen 4) ; en de vijand, die het zelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der werelden de maaijers zijn de engelen.

nGeljkerwijs dan hel onkruid vergaderd, 5) en met vuur verbrand toordt, ahoo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. De Zuon des mensehen zal zijne engelen uitzenden, en zij zullen uit zijn koningrijk vergaderen alle de ergernissen , en de genen, die de ongeregtig-leid deen; en zullen de zelve in den vnrigen oven werpen: daar zal weening zijn en hiersing der landen. Dan ztdlen de regtvaardigen Hinken 0) gelijk de zon, in het koningrijk huns Vaders.

nDie ooren heeft om te hooren, die hoore!quot;

1) Eigenlijk ; /rg ons—-; maar een kind zou nop; even crus vragen: »Zcg mij dat raadsel!quot; — Het Lier gebezigde werkwoord komt in den bijbel niet anders dan in deze beteekenis voor {Job Al : 24 en Xll tS, Gr. Vert.), hier en 11. XV ; 15.

2) ^Vij hebben dezen naam behouden, iu plaats van die anders bij ons gewoon is; ullet onkruid onder do tarwe.quot;

3) //De menseh bij uitnemendheid;quot; eene uitdrukking, die Jï.zus (naar Dun. VII : 13) gewoonlijk gebruikt, waar hij zieh iu min of meer bedekte termen den Messias noemt. (Vgl. Joh. Xll; 34.) Uit-voevig zijn de tallooze en ver uit een loopende gevoelens omtrent dezen naam behandeld door \v. scholies , Spcrimen eaet. Traj. 1800. Later komen wij misschien hierop terug.

4) Veel is er gefabeld, ook nog door nieuwere uitleggers, over de bijzonderheid, dat Jkzus hier het zaad zelf met do boozen en goeden vergelijkt; als of die beiden, door den Heer en door den duivel, iu de aarde gezaaid of geplant werden , als een vruchtbaar zaad, waaruit weder andere vromen en goddeloozcn voort komen. Maar jezus spreekt eenvoudig , zoo mij niet alles bedriegt, van het zmd, om daarmede de plunl aan te duiden, die daaruit voort komt; gelijk ook onze landlieden doen, wanneer zij van een veld koolzaad spreken. De oorzaak wordt hier voor hot gevolg genomen, {Jusd sunt semen, id est .t(mnis fruclus, p.r mttonymium. a. lai'idk;) even als in de verklaring der gelijkenis van den Zaaijer:

hie aan den weg hrzaaid of gezaaid is, is hij enz.quot; — Wij teekenen dit hier aan, om later, waar wij zoo veel te behandelen hebben, dat van meer gewigt is, menige onnoodige uitweiding af te snijden.

5) Zelfs het uin tmsselm binden, soort bij soort,quot; werd door augustinus (aange'aaald bij 'i'Kl-.KCJi) in de toepassing over gebragt ; Itapaees cum rapaeitms, adnlteros eum adulter is eai!. In het beeld ligt dit zeker niet : de husselen zijn allo van ééne soort en behooren tot de landelijke voorstelling van het vergaderen.

0) Eigenlijk uithlii.ken, blinkend of sclnlterend aan bet licht komen, ixhtuxfinvatv.

81

-ocr page 157-

TIKT ONKlUni) DES AKKERS.

Zoo is, gelijk wij reeds vroeger zagen, ook het Onkruid des akhers eene der twee gelijkenissen , waarvan de afzonderlijke verklaring des Heilands aan zijne discipelen ons in haar geheel he waard is. Iedere trek bijna wordt in zijne beteekenis wedergegeven, en toch inogt Jezus nog wel eens herhalen aan het slot, wat hij anders gewoonlijk ua cene raadselspreuk zeide ; nDie ooren heef! om ie hooren, die hoore!quot; J) En waarlijk, velen zeker hebben dat zuiver en onbevangen oor voor de waarheid, dat JE/xs zoo zeer bij zijne hoorders wenschte, bij deze gelijkenis gemist. Niet in de bijzaken alleen, maar in haren hoofdzin en bedoeling, vinden wij ze, niettegenstaande deze verklaring van onzen lieer, bijkans in iederen tijd betwist, mishandeld, verward. In eene lange reeks van kerkelijke partijschappen en onlusten, —zeker niet het minst vruchtbare en gevaarlijke onkruid op den akker des Hec-ren!—werd zij, van de eene zoo wel als van de andere zijde, als een scherp wapen gebruikt. En daar nu deze strijd, reeds op zich zeiven in de geschiedenis van het Godsrijk niet zonder belang, ons tevens zal voorlichten bij de keuze tusschen zoo vele verschillende opvattingen , als ook nu nog elkander hier het veld betwisten, zullen wij daarbij eenigzins uitvoeriger moeten stil staan.

Eecds de Maniclieën maakten van deze parabel misbruik, — gelijk een oud vaderlandsch spreekwoord zegt, dat iedere heller zijne Idler heeft, —om hunne leer van het oorspronkelijke kwaad, het tweegodendom {dualisme) der oude oostcrsche wijsbegeerte, door te drijven ; a!s of even goed de Vorst der duisternis booze geesten verwekt, als de God des lichts goede :2). Maar reeds aucu stims merkt elders te regt op, dat de boezen kinderen des duivels zijn, zoo als jezvs en joiiannes ze noemden, niet door oorsprong, maar door navol yin y ;5).

Maar inzonderheid speelde deze gelijkenis, om zoo te zeggen, eene hoofdrol in den geweldigen strijd van dien beroemden kerkvader tegen de Donatisten. Dezen beweerden, dat de heiligheid het eigenlijke wezen is dir kerk, en dus het weder opnemen van algedwaalde ot het behouden van twijfelachtige en onreine leden, haar den naam van kerk onwaardig maakt. Zoo scheidden zij eindelijk zich zelve, als de zuivere kerk, af, en stelden zich al zoo aan het hoofd van het Separatisme, dat onder verschillende vormen tot in onzen tijd telkens teruu' keerde, liet was vooral augvstinus, die in zijn' wannen en krachtigen stijl deze dwaling

1) T)r. mKuüooM gaat ccliter, mijus inziens, te ver met hier uil af te leiden, dat de vciklaring als 'l ware weder eene gelijkenis is, daar de uitdrukking: Die ooren heeft enz. slechts ua eone raadselachtige, beeldsprakigc voorstelling gevonden wordt. Bij mabkus ten minste (H. IN , vs. 9 en 23) vinden wij dit gezegde zoo wel na de gelijkenis van den Zaaijer zelve, als ua hare verklaring. Men zie verder liet gezegde iu de Algenieeno Inleiding.

2) Xotuudum esl, non jwsse hor simpliciler de hominum personis intclligi, rjuasi Dr/ts ereuliom how,* homines srinïnoret, diabohts vera mdlos, (luoil ideo admoneo, quia hoc loco ahusi snul Mtiunhei, ut colore.,/ inducerenl suo jiijiiieiito de duobus prineipiis. Alqui scimus, quidquid vilu est, tam in diubolo quam m lonn-nihus, non alivd esse, q/iuin integrne naturae corruptelam. Sirnti eryo Deus electos suns /, ou ercatione honu,,! semen facit, scd cos Spiedus sui gratia reyenerans , ita diabolus non ereat malos homines t sed a l)eo crcat's depravat, cl in cnjrum Domini inserit ad xiliandum purum semen. Zoo schrijft k via vn. Ik heh deze woorden ook uitgeselneveu ids eeue proeve, hoe de verklaring: «Hel zaad zijn de Icin'h'rc/i—' den blik der beste uitleggers vank heeft beneveld. Helder is althans \\vi msereee malos niet.

3) Imitando , non trasccndo. De aildrukking hinderen des duivels komt voor in het twistgesprek van Jezus niet de Joden, Joh. VIII, en bij hel zuivere dualisme van joiiannes, in zijn' eersten briet. Den naam kinderen (letterlijk Zunen) van God, zullen wij nog meennaleu ontmoeten.

-ocr page 158-

IIkt ONKUnt) DES AKKEltS.

Lcslrucd; en daarbij inzonderlieid ook van deze gelijkenis en die van liet viechnet gebruik maakte. Maar hooren wij hem zelveu ;

//Door dc gelijkénissen van het Onkruid, het Vischnet en den Herder, die de schapen van de hokken scheidt, is voorspeld, dat de kerk lot aan het einde der wereld goeden en kwaden beide in zich bevatten zal, zoo dat de boozen de goeden niet kunnen hinderen, daar zij of in 't verborgen schuilen of voor den vrede en de rust der kerk worden verdragen. — Velen worden verbeterd als vktrcs, velen geduld voor eenen tijd als jidas , velen schuilen in het duister, tot dc Heer komt, die wat door donkerheid bedekt was, aan 'l licht brengen en de raadslagen der harten openbaren zal. —■ En wat nood ? Ik ben mensch en leef onder menschen ; ik durf geen heiliger woning voor mij eischon, dan dc arkc noachs, waarin reine en onreine dieicn vermengd waren. — Heeft ook de profeet op het bevel: Ga uit het midden van hen! [Jez. LU : 11) zich van het Joodsche volk afgescheiden ? — Engelen hebben gezondigd; is dc hemel bezoedeld? Adam is gevallen; heeft hij het paradijs bevlekt ? Koach had een' snooden zoon; is het huis des regtvaardigen geschandvlekt? Ji'das werd een verrader; heeft hij den edelen apostelkring ontheiligd ?quot; 1)

Hut antwoord der Donatisten was, dat de akker door jezus zelv'genoemd wordt, niet (fe ler/c, maar de wereld. Dat men in de wereld de boozen wel verdragen moet, maar zij uit de kerk kunnen en moeten geweerd worden. Maar het is gemakkelijk te zien, dat dit, gelijk zoo menig maal in den strijd der partijen , niet dan eene uitvlugt is. Want naar dc eigen verklaring van onzen Heer, zouden de engelen rrr zijn koxinomjk de boozen vergaderen. Eu vraagt men ons, waarom jezus dan den akker de wereld noemt, wij antwoorden met kalvijn 2), dat hij daarmede het groote veld heeft aangewezen, waarop de ploeg hoe langs xoo verder voort gaat, door den zaaijer gevolgd , en die eens geheel en al het grondgebied der kerk zal uitmaken.

Maar dit beginsel van verdraagzaamheid, ofschoon tegen de Donatisten gehandhaafd, had helaas! in dc oude Katholijke kerk ecu ander en sterker tegenover zich, waaraan eindelijk zellgt; AinrsTiNUs zijn beter inzigt prijs gaf. Dc kerkvergaderingen en hare uitspraken hadden het denkbeeld doen veld winnen, dat de verzamelde geestelijkheid de raagt om te /jhiden en te ontlinden, toe te laten en af te zonderen, van de Apostelen had geërfd; dat men dus alle onwaardigen en ketters rnogt uitsluiten. En uitsluiten niet alleen of kerkelijke

1) Dc verseliillcude plaatsen vindt raeu in het oorspronkelijke onder anderen bij trench. Zij verdienen ook om den stijl daar te worden nagelezen; om voor allen verstaanbaar te zijn, gaf ik ditmaal ïiuu eene eenigzins vrije vertaling de voorkeur. Augustinüs stelde evenwel bier tegenover dc noodzakelijkheid der gewone kerkelijke tucht, zoo die niet wordt overdreven ; nefc/rtc. anl mdiscipli/iala patient ia /'ovcat iniquitatcm, ant impaiiens disciplina dissijiet mitatem. (Ad Don. post Coll. c. 5) Ileeds toen selic-inerde, door zijne gematigde gevoelens benen, het denkbeeld van de kerkelijke onfeilbaarheid, die tot veroordeelen, uitsluiten en strail'eu regt geeft, zoodra men dit kan eu durft.

2) Quamquam Christus postca subjidt, mundiim esse agrum , (tubiim tarnen non est, (juin proprie hoe tiónien lt;/'/ Eectesiam aptare votuerit, ({nd exorsus f uerat sermonem; —■ tiuonium passim aralnuii shiim due-ttrut per omnes munii ptagas, nt sibi uyros txtoleret in toto mundo, ac spurycret vitae seinen.

S(gt;

-ocr page 159-

hct onkrüid dks akkeils.

boeten opleggen; — maar nadat koxstaxtux tleu reeds magtigen bisschoppeil ook grootcu staatkundigen invloed geschonken had, won al spoedig de overtuiging veld, dat de ketter een misdadiger is, in den ehristelijken staat ook voor de burgerlijke regtbmk strafbaar, ja! doodschuldig. liet zwaard werd tegen hem getrokken, de brandstapel al spoedig opgerigl, en de vervolgde kerk was nu vervolgster geworden op hare beurt, tot zij op de m'to dafc* en in de kerkerholen der inquisitie, het van den wreedsten nero en deoiüs afwon.

Maar deze gelijkenis dan? Men had eenvoudiger gedaan met haar, even als dc Douatis-ten deden, op de wereld in 't algemeen toe te passen, of te zeggen, dat men in de kerk wel de minder zedelijke leden of huichelaars moest verdragen, maar niet openbare ketters en afvalligen. Maar bet was nu eenmaal eene geijkte opvatting, dat de Zizaniën het onkruid der ketterij voorstelden, ingedrongen onder liet slapen der dienaren. Volgens sommigen beteekent dit laatste den doodslaap der Apostelen, maar naar de meesten gebrek aan waakzaamheid bij de wachters der kerk. 1) Hieronymus en avoostints waarsclimvden dus nog wel, dat men niet te spoedig de ketters moest uitroeijen; dat liet beter ware, ze niet te straffen of uit te bannen, als dit niet volstrekt noodig was ; ja! dat het zaak was, — eene gevaarlijke leer! — wanneer zij te magtig waren, en hunne ketterij te diep ingeworteld of algemeen doorgedrongen, voor eenen tijd ook de ergste ketters te dulden. Maar wanneer er geen gevaar was, dat bet de kerk te zeer schokken zou,—zoo was (althans later) ook ai'güstinus' leer 2), — dan kon aan den ij ver der dienstknechten vrije werkzaamheiil gelaten worden; en men veroordeelde het in den al te luunanen chuysostosivs, dat bij ze wel uit de kerk gebannen, maar niet van de aarde uitgeroeid wilde hebben. Even zoo was-in dc middeleeuwen de opvatting, van ïiiomas aquinas bij voorbeeld, en kort vóór de hervorming van den beroemden nicolads de lyra. \\ ij vinden dan ook deze leer, even als geheel het stelsel der Roomseh Katholijke hiërarchie , tot in de uiterste gevolgtrekkingen gedreven bij de Jezuïten. Zelfs geleerde en bezadigde mannen van hunne orde, van wier heldere schriftverklaring wij in dit werk dikwijls gebruik maken, maken hierop geene uitzondering. De woorden van Pater maldonatus mogen hieromtrent tot eene proeve strekken, al ware het slechts om het verschrikkelijke van ecu stelsel, dat nog maar al te zeer leeft en heerscht, te doen inzien. Hij teekent bij onze gelijkenis het volgende aau;

//Er zijn er, die deze plaats misbruiken, daarmede willende bewijzen, dat men de ketters niet straffen of ten minste niet dooden moet. Die dit doen, schijnen mij welhaast toe, voor zich zelve bezorgd te zijn. Al wie leert, dat men den ketter niet moet duoden, moest

1) Dc plaatsen ziju to vele, om hier aau te halen. Latere Roomsch-Kiitholijkc uitleggers durfden liiervan niet geheel afwijken. Zoo zegt a lapidk , dat het slapen der meusdieu er eigenlijk alleen is bijgevoegd ob elegantiam purabolue, schoon men uit de Syinboliseho opvatting der kerk waakzaamheid leeren kau. Zelfs dc oudere protcstantsche uitleggers gingen doorgaans verder.

2) In zijne Retractationes, waarin hij ziju vroeger gevoelen, dat de ketters niet eigenlijk gestraft moesten worden, herroept, tot groote zegepraal der latere lloomseh Katholijke godgeleerden. (Zie onder anderen a lapide.) Hij verklaarde nu , dat de Zizaniën niet juist de ketters ziju, maar alle boozen in dc kerk, die door geeue mensehelijke magt daarvan zijn af te scheidun; terwijl dc ketters met geweld kunnen worden terug gebragt tot het geloof, waaraan zij door hunnen doop en belijdenis verbonden zijn, of anders om hunne hardnekkigheid gestraft eu uitgeroeid.

-ocr page 160-

het onkurid dks akkers.

vcul eor liet zelfde van de dieven cu moordenaars beweren: want veel verderfelijker is hel, zielen te stelen en te dooden, dun ligcharaen. Wanneer dus het gevaar niet bestaat, dat de tarwe mede wordt uitgetrokken j innar vcrl eer dat, zoo nicn het onkruid niet uitrukt, het de tarwe schaden zou, wat is het dan noodig, op den oogst te wachten? Hoe eer hoe beter moet het uitgerukt, moet het verbrand worden! Ik vermaan dus alle vorsten, of, omdat zij zelve dit wel niet lezen zullen, hen, die de. vorsten vermanen kunnen, dezen te overtuigen, dat liet hun niet vrij staat, die godsdienstvrijheden, zoo als men ze noemt, en die maar al te veel in onzen tijd in gebruik zijn, den ketters toe te staan, tenzij eerst de kerk, of hij die het hoofd der kerk is, de lloomsche opperpriester, — Christus' vertegenwoordiger en als 't ware dc heer des huizes zelf, — heeft geoordeeld, dat de Zizanwi niet kunnen worden uitgerukt, zonder de tarwe te beuadeelen, en het dus in 't belang der kerk is, toe te laten, dat zij beide ie samen opwassen tot den dag des oogstes. Maar hierover kunnen de vorsten zelve niet oordeelen, als die slechts de dienstknechten zijn; die dus naar de gelijkenis niet moeten vragen, of het onkruid mag opwassen, maar of zij het mogen uitrocijen, zoodat door den heer des hnizes hun ijver eer bedwongen moet worden, dan opgewekt.quot;

quot;Waarlijk! de goede pater heeft zoo geheel en al geen ongelijk, als hij «egt, dat wij veen weinig voor ons zelve bezorgd zijn;quot; en de beschrijving der hervorming, in de laatste pauselijke allocutie over ons vaderland gegeven, als van nZizaniën, door den vijandigen mensch gezaaid,quot; heeft daarom de gemoederen, misschien wel wat te veel, ontrust! Ofschoon wij dus ons verblijden over iedere andere stem, die uitliet midden onzer tegenpartij opgaat, er behoort moed toe, om tegen zulke getuigenissen en in 't aangezigt der geschiedenis, met den meer genoemden ;nicodemus te verzekeren : //dat de lloomsch Katholijke kerk, overeenkomstig deze gelijkenis, altijd de echte verdraagzaamheid heeft geleerd, en do brandstapels, ketter-oorlogen en Bartholomeüs-nachten , nicht- ans Kathol/scher Wurzel lienor gewachsen seijn.quot;

Maar hebben wij diepen afschuw van liet beginsel, liet zijn niet de voorstanders zelve, aan wie wij het wijten. Het lag zoo diep in den geest des tijds; hot kostte zoo veel kracht, eene duizendjarige dwaling af te schudden; het was den kerkdijken zoo eigen,—• gelijk luthkr het ergens in zijn' naïven stijl noemt, —pilaren onder den hemel ie willen zeilen, opdat de sterren 'aid ronden invallen; dat zelfs Protestantsehe (lodgeleerden met dit lloomsch Katholijke beginsel vooreen groot deel instemden. Wat de hervormers zelve betreft, opmerkelijk is, bij dc verklaring van deze gelijkenis, weder het verschil tusscbeu lutheh en kalvijn. Bij den eersten had altijd nog het denkbeeld van Jcerk de overhand; en dc Zizanwi der gelijkenis waren hem, naar de traditionele verklaring, //de kettersquot;; maar kalvijn, bij wien het hoofddenkbeeld niet de kerk was, maar het woord, aangenomen door het persoonlijk geloof naar de verkiezing der genade, zag in het misgewas meer wschijnheiligen en huichelaars.quot; Zijne verklaring is over 't geheel gelukkig; maar zij leidde weder tot de spitsvondige vraag, door onzen venema zoo uitvoerig behandeld; //of dan den huichelaar en schijnchristen, inderdaad en met regt, het lidmaatschap der kerk toekomt?quot; 1)

1) Ecclesia externa jure non admiltit hi/pocritas, iu zijne Dissertationes Sacrae.

SS

-ocr page 161-

HKT ONKUrtD DKS akkkrs.

M: tar wat nu het hoofdpunt, de uitbanning en vervolging der ketters, betreft, de eerste, voor zoo ver ik weet, die dit ineen helder, zoo evangelisch als regtskundig licht stelde, was weder huoo du ohoot, in zijne uitvoerige aanteekeningen op deze gelijkenis. //Wanneer men,quot; zegt hij: //het gevoelen der oude christenheid navorscht, zal men bevinden, dat do bewijzen , die zij als de meest geldende voorstellen tegenover de heidenen , die hen vervolgen , met even veel regt tegen het straifen der ketters kunnen gebruikt worden : want zij betoogen, dat, al ware het dat zij dwaalden, zij nogtans voor die dwaling geene straf hadden verdiend.quot;— En nadat hij hierop een levendig tafereel geschetst heeft van de toenemende vervolgzucht, die kerk en staat, na konstantijn inzonderheid, verwoestte, en waarbij men//de doodsche stilte ceuer woestijn vrede noemde,quot; vervolgt hij: //En aan dit alles pleeg men den naam te geven van ijver voor God j maar meestal ook slechts den naam ! Want God verlangt geen gedwongeno dienst, en Hem kan niet behagen, wat door menschelijk geweld wordt afgeperst. In der daad plegen ook zij , die dit doen, niet voor den naam van God, maar voor hunne eigene eer, hun voordeel, hunne rust meest bezorgd te zijn. En zoo gebeurt het, dat het onkruid wordt uitgerukt met de tarwe, de onschuldige met den schuldige; ja zelfs, dat de tarwe dikwijls voor onkruid genomen wordt. Want het gaat zoo goed niet met de menschelijke zaken , dat altijd het betere behaagt aan de meerderheid en het regt aan de sterkste partij. Gelijk onder het vee de woeste stier heer en meester is door zijne kracht , zoo verdrukt ook onder de menschen de sterkste den zwakkere. En waarover men zich beklaagt, als anderen het ons doen , dat doet men vaak terug, zoo dra men durft. Wanneer het regt is, zón te handelen, dan zie ik niet in, waarom wij niet, in tegenspraak met paulus, zeggen mogen, dat onze wapenen vleeschehj/c zijn. Ik zeg daarmede niet, dat de misdaden der dweepers niet mogen gestraft worden. Eene misdaad blijft altijd eene misdaad , door welken naam zij ook worde aanbevolen; en is zelfs te gruwelijker , naar mate zij zich onder eenen sehoo-nen schijn voordoet. Maar ik wil, dat men onderscheid make tusschen daden en gevoelens; dat men ook tusschen deze onderscheide, naar mate zij meer of minder van de ware vroomheid afwijken; en in het twijfelachtige altijd de zachte en verschoonende zijde kleze, opdat de Heer tegen ons niet zegge: //(rij weet niet, van Jwcdatügon yeesl gij zijl!quot;

En nu, nadat men eens op zoo goeden weg was, tot gezonde verklaring van dit edele zinnebeeld, hoe kon daarmede de geleerde vituinga nog zijn Coccejaanseh spel drijven? Een spel, dat wij onschuldig zouden noemen , wanneer het niet den ernst der groote waarheid weg nam , door jezus uitgedrukt; wanneer daardoor niet den vijand tol elke andere verklaring, die ligt beter was dan de zijne, de wapenen werden in de hand gegeven. Volgens vit ring a. dan, zijn die bedrijvige dienaars in de gelijkenis de voorloopers der hervorming , wien het nog niet werd toegestaan, het onkruid van den akker der kerk uit te roeijen, Eu de oogst, het laatste tijdperk der wereldgeschiedenis, is reeds met de hervorming zelve begonnen, toen i.ütuër eu zwingt.i, mklanchtiion en kalvijn, als engelen of boden van

God werden uitgezonden, die te gelijk maajers waren....... Waarlijk ! dan is vernuftiger en

meer verschoonend de Roomsch-Katholijke uitlegging, dat de hervormers die onverstandig ijverende dienaren zouden geweest zijn, die, zoover hunne hand strekte, tarwe en onkruid beide hebben uitgeroeid of zelfs tarwe voor onkruid aangezien,

_________________ 13

89

-ocr page 162-

iif.t on'krt'id des akkel!^,

Om dan nu eindelijk tot onze slotsom te komen, wil ik die bekorten door twee hoofdpunten in de gelijkenis: //de werking van den duivel quot; en //de voleinding der wereld,quot; — vroeger bijna zonder tegenspraak algemeen aangenomen, maar in den laatsten tijd dikwijls betwist, — aan de verklaring van volgende gelijkenissen over te laten, en ons dus alleen te bepalen bij liet geen mij, zonder eenigen twijfel, bet keerpunt dezer parabel toeschijnt: vLaai ze heide ie zamen opwassen, tot den dag des oogde» Jquot;

Dat die vermaning echter nog niet zoo algemeen als het hoofdpunt wordt erkend , zag ik onder anderen bij den laatsten uitlegger, die mij ter hand gekomen is (drummond), en die, om dit te ontgaan, zelfs terug keert tot de opvatting van enkele kerkvaders, door anderen reeds lang wederlegd 1), als of ook de dienaars de engelen zouden beteekeuen, die in hunnen ijver voor de voltooijing van het Godsrijk worden bedwongen tot den oordeelsdag, wanneer zij, als dienaren van den Heer des huizes, de maaijers zijn zullen. Teder lezer ziet, dunkt mij, dat dit de bedoeling van jezus niet zijn kan; terwijl ook in de zinnebeeldige taal zijner gelijkenissen , de dienaren steeds zijne discipelen zijn, in een' engeren of ruimeren zin van het woord, en de, engelen alleen tegen het einde van het koningrijk der hemelen, even als bij andere luisterrijke eatastrophen der wereldgeschiedenis, als het gevolg van den groo-ten Koning optreden 3).

//Maar waarom heeft dan dc 1 leer dezen trek der gelijkenis niet verklaard ?quot; vraagt men: //ja! bij zijne verklaring van dc dienaren niet eens gesproken?quot; — Zullen wij hieruit met sommigen 3) ook het gevolg trekken, dat die ijverige dienstknechten niet tot de bedoeling, maar alleen tot de voorstelling der gelijkenis, niet tot de eigenlijke beelden, maar alleen tot het bijwerk der schilderij behooren? Ik geloof het niet; dit beeld staat te, zeer op den voorgrond. Het schijnt mij veel eer eene zekere kieschheid, waardoor de Heer bij zijne gelijkenissen zelden het woord voegde van natiian* : uGij zijt die man!quot; De zaaijer wordt verklaard, de akker en de vijand, het goede zaad en het onkruid;—nu gaat de Heer op eens over tot den oogst; en laat, als meer malen, zijne discipelen raden, wie dan die voortvarende dienaren zijn, wat nu ook zoo moeijelijk niet te.raden was. Of werd in hen zelve nog niet al te veel gevonden van dien Joodscben geest, die eens Johannes en jakobus vuur van den hemel wenschen deed ? En waren zij zóó gezind tegen de openlijke vijanden van het Godsrijk, hoe zouden zij in ijver ontsteken, als zij daar binnen verraders en valscbe vrienden vonden!

Houden wij dus voor toegestemd, dat de Heer hen daarop wilde voorbereiden, en tegen die ondervinding bedachtzaamheid leeren, liefderijke en wijze bedachtzaamheid. Onkruid zouden zij aantreffen op den akker, wanneer zij uitgingen, na ijverigen en zwaren arbeid, om de vrucht te bezien; onkruid van allerlei aard en soort: want ik kan niet instemmen met de oude kerkelijke opvatting, dat de Zizaniën juist ketters of dwaalleeraars zouden zijn, die

1) Van niEHONv.Mes cu niEoruvLACius, waar auousiinus eu bijna alle latere uitleggers tegenover staan.

2) Van hot eerste nader bij de gelijkenis der wakende dicnslknechlcn. Over de Engelen vergelijke men het 49ste vers van ons teksthoofddeel, Mallhms XXV ; 31 cuz.

15) HUGO Dli GEOOI, MALDONATUS CHZ,

00

-ocr page 163-

het 0skrv1d des akkkus.

veel eer reeds bij het eerste opwassen kenbaar, en dus niet enkel uit de vrucht hunner leer Ie beoordeelcn waren. Liever deuk ik dan nog, met kalvijn, aan buiehelaars en naamchristenen ; en nog liever aan alle onwaardige leden der kerk, die geene vruchten der geregtigheid in leer en leven voort brengen 1). llim voortdurend zamenzijn, in dc zelfde gemeenscliap met de ware geloovigen, is, naar algeroeene toestemming, de hoofdzin der gelijkenis; maar dan is ook die onberaden ijver tegenover wijze langraoedigheid, — separatisme, uitbanning en vervolgzucht tegenover rustigen voortgang en overwigt vau het goede, — een ontijdig men-schen-oordeel hier en een beslissend Gods-oordeel hier namaals, — geen bijwerk, maar het eigenlijke middelpunt der gelijkenis. Wanneer de Zaligmaker alleen de geditiirzainnhi td ih r kerk (baüeuth) of iets dergelijks had willen leeren, dan zou hij,—'t zij met eerbied gezegd, — zijne beeldspraak slecht hebben gekozen of nutteloos verkwist.

Is het mij gelukt, de gekozene verklaring op goede en duidelijke gronden te vestigen, dan moge van deze historisch-profetische beeldspraak nog een uogenblik het tegenbeeld , de geschiedenis zelve, ons bezig houden.

God zarj al val Hij gemaakt had, zegt het scheppingsverhaal: en 'l was zeer (joed. Het booze is later, tegen maar toch onder Gods wil, inde wereld gekomen. Gelijk dit rene algemeen christelijke waarheid is, zoo leidde te regt reeds chhysostoiii's uitliet overzaaije» m onze gelijkenis af, dat de waarheid ouder is dan de leugen , ook in de openbaring en het woord van God. //De profeten,quot; zegt hij : //vóór de valsche profeten; de Apostelen vóór de valsche apostelen; ciuiis'ns zelf vóór den Auti-Christ.quot;

Maar ging alzoo de waarheid Gods vooraf, de leugen volgde haar ook als de schaduw het licht. Iteeds bij jezus' leven scheen liet, als of telkens, nadat hij des daags had gearbeid, des nachts de booze rond sloop, met volle handen onkruid uitstrooide, en wegging, zonder door iemand gezien te zijn. Geen mensehen-oog zag dus, van waar en waar ter plaatse het onkruid was gezaaid ; maar zeker werd het meest gevonden, waar juist het goede zaad op het ontkiemen stond. Moe werd niet, reeds in den eugen kring der twaalve, de giftige plant der hebzucht, wrok en huichelarij aangekweekt ! Zeker zouden de discipelen , zoo zij het bemerkt hadden , den valschen broeder hebben uitgeworpen ; maar jezus liet

1) Bijzonder is hier de opvatting van iiugo de gkoot , dio ineent, dat door //ergernissenquot; de dwaal-leeraars worden bedoeld, eu door «werkers der ongercgtigiicidquot; dc zo-mi aren: cdiiprava doccnlcs , alii jmram professioiiciu vila turpi (lelioneslunles. De ouderscheiding is lijn , maar daarom nog niet juist. Als de lieer, l)ij voorbeeld, ernu s een noemt, is liet, omdat hij niet het godildijlce , maar het mevsclelijkc

hedenhl. (Malth. X\ I ; 2.'i.) liet woord, dat eigenlijk lokaas of valstrik beteekent, is van ruimen omvang, maar duidt altijd bet kwade als hinderlijk en gevaarlijk voor anderen aan. De Heiland gebruikt bet dan ook alleen in gcdelijken zin. De gkoot heeft eebtcr in zoo verre gelijk, als vaglus bet denkbeeld van ergernis of verleiding toepast op ben , die de ebristenen van dc eerste eenvoudigbeid der apos-tolisebe leer zoebteu af te trekken; {Neemt ach! op de genen, die ticeedragl en ergernissen aanrigien tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt zoo als dan ook okige.N'rs, door de gkoot aangehaald, dit //een gewoon kerkelijk spraakgebruikquot; noemt.

Ül

-ocr page 164-

ukt okkia'id des akkeiif.

ook hier hd onkruid opwassen tot den dag des ooysles, die voor jtdas iskaiuot spoedig volgen zou. Even zoo was het in de eerste gemeente, door Gods Geest zigtbasir geheiligd en door de apostelen zelve bestuurd. Een a nam as en saffika werden huichelaars en Simon een zoon des verderfs, even zeer als bahnabas een zoon der vertroosting, stefam s de eerste martelaar en doukas een gezegende doodo geworden is. In de gemeente van Jeruzalem wortelden, met en tusschen het Messias-geloof, nog lang Joodsche vooroordeelen en harde onverdraagzaamheid; in Korinlhe, met de hope der onsterfelijkheid, ook ontkenning daarvan, twist, dwaling en dweeperij. De disei pelen, bij deze ontdekking het woord des lleeren indachtig, dankten hein voor alle goede vrucht des woords , maar beproefden de ontijdige en onbegonnen nitroeijing van al het booze in 't godsrijk niet. Even min ontmoedigd als in woede ontstoken, lieten zij liet booze en 't goede, in zoo verre zij het niet tijdig konden weren of bedwingen , te zamen opwassen tot den dag des oogsfes.

Maar hier voert men ons te gemoet, — en do vaste overtuiging daarvan heelt ten allen tijde de kerk belet, in den eeuvoudigen zin dezer gelijkenis te berusten; — dat toch jkzus zelf de kerkelijke tucht heeft ingesteld, en de apostelen, paulvs althans, daarop hebben aangedrongen en ze uitgevoerd. Al wilde of kon men dus het zwaard der overheid niet altijd Ie hulp roepen, toch rekende men de uitbanning van onwaardigen uit de kerk wettig en noo-dig.—Mijn antwoord is eenvoudig. De eerste geloovigen vormden meer een' vriendenkring, die in hoe langs zoo meer en ruimer kringen zich uitbreidde, dan wel eene vast geslotene maatschappij, een zedelijk ligehaam, zoo als men thans zegt. liet was meer de zamen-\oeging van vele geloovigen tot ééno gemeente en van vele gemeenten tot ééne kerk, dan wel eene kerk, die in gemeenten geregeld was afgedeeld, en gemeenten, die liet regt van lidmaatscliap uitdeelden. AVanueer men nu in dien broederkring iemand aantrof, met wien men in vrede niet leven kon , dan was de laatste en hoogste straf, door jezus toegestaan ; ii Hij zij u ais een heiden en tollenaar-, u vreemd, en van uwen omgang uitgesloten!quot; [Matth, XVIII; 17.) Later, bij geregelder zamenkomsten, was het weg doen uil hun midden (1 Kor. V: 2) of het verwijderen uit de vergadering soms noodig, gelijk het door i'avi.us voorgeschreven wordt; niet om de gemeente van alle onreinheid te zuiveren , maar om daarvan de ergernis voor onge-loovigen en de innerlijke tweespalt tusschen de geloovigen weg te nemen j zoodat het dan ook alleen van den verregaand zedelooze of twistzieken onruststoker gezegd wordt. Eerst naden tijd der apostelen sloop de harde, uitsluitende geest der J oodsciie schriftgeleerden, het uit de synagoge werpen (dat echter nog geen //uit den tempel bannenquot; ten gevolge had) in de gemeente binnen: het uitbannen door de opzieners, in plaats van vervreemdingen verwijdering van de zijde der broederen; met één woord, kerkelijke dwang in plaats van beschamend stilzwijgen; en't geen eerst eene vrijwillige daad van al de geloovigen was, werd nu eene willekeurige magt van de drieste priesterschaar.

Ach ! hoe veel ook van dit onkruid, — woeste heersehzucht en blinde dweeperij, — moest er wassen op den groeten akker, eer de oogst der aarde teas rijp geworden en de sikkel daarin gezonden werd! (Openh. XIV : 15.) Hoe menig maal werd de tarwe uitgerukt met of in plaats van het onkruid ! Hoe diepe wonden heeft dat i'EïKus-zwaard, uitgetogen zonder 's lleeren toestemming af te wachten, zijner kerk geslagen! En in tusschen , hoe gestrenger het toczigt

-ocr page 165-

iikt onkruid dcs akkkus.

en de oppermagt over de kerk geworden is, te onreiner werden, bij liet kwijnen van de vrijheid des geloofs, dc zeden, te meer beneveld de christelijke leer. Neen! nooit is des lleeren dienstknechten deze scheiding van tarwe en onkruid gelukt; van de eerste afscheiding der Gnostieken of verlichten af, tot op de dweepende Irvingianen en Jformoneu onzer eeuw; van hot Separatisme der Donatisten in de vierde, tot het geen wij beleefden in de negentiende eeuw. En hue weinig deze strenge afscheiding , vooral door wereldsche overmagt, de weg is, om een' zuiveren kerkstaat daar te stellen; zien wij in de vermeende Katholijke, dat is: eenig ahjemeene kerk, dc waardige dochter dier meer dan duizendjarige dwaling. Nog altijd boet zij, in hare dorre akkers en misgroeide halmen, juist daur het meest haar' verkeerden ijver, waar die met de meeste vrijheid en kracht tegen liet vermeende onkruid woedt. Maar ook in menige afdeeling der Protestantsche christenheid heeft deze ijver zonder versland, — helaas ook zonder liefde ! — een nieuw Farizeïsme voort ge-bragt, aan het oude daarin gelijk, dat men, dc reglvaardigen van de zondaars willende scheiden, de onreinen uit de synagoge bannen, aan trotschheid cn schijnheiligheid, zoo wel als aan koude letterdienst, slechts meer en meer voedsel gaf.

Neen! het is den inensch niet vergund, het werk der engelen vooruit te loopen. De dienaren zijn nog geene manijers. En wat ook ons oog aanschouwen zal op aarde, eene zuivere gemeente van ciiiusïls , zonder vlek of rimpel, zeker niet! Onze vaderlandschc kerk is dit even min als eenige andere, de christenheid onzer eeuw niet meer dan die van vroeger. Was cr c(?n judas onder de twaalvc, één axamas te Jeruzalem, duizenden zijn er later geweest; en duizend maal duizenden bovendien, die alleen hunnen naam geven aan de gemeente, en niet hun hart; hun leven, zich zelve niet; mensehen, die, zoo al geen gevaarlijk onkruid of schadelijke giftbloem, dan toch looze aren zijn op het graanveld en ligt kaf oj) den dorschvloer.

Maar die vermenging van boozen en goeden, die schijnbare gelijkvormigheid van beiden zelfs , zoo lang de vrucht het verschil niet openbaar maakt, — zij verontruste ons niet al b zeer. Zóó heeft dc Heer het voorzien , en in zeker opzigt heeft de Heer het zoo gewild. De tijd , waarinde gemeente één hart was en éénc ziel, volhardende in de leer der apostelen en in dt gebeden, [Hand. II: 1'2; IV ; 32) ; is voorbij gegaan als een sehooue droom, schóón maar van korten duur, daar hij op de aarde niet te huis was. Het kan ook wel niet anders, of dc gemeente, uit menschen bij een gebragt, moet mensehelijk wezen cn blijven; cn daar men-schen geene hartenkenners zijn , moeten zoo wel de rcincn als de onreinen daarin worden opgenomen, of later er zich in ontwikkelen. Ja! wij kunnen nog meer zeggen: nergens zien wij de dwaling zoo bedriegelijk en de zonde zoo duivelscli, als waar zij met de christelijke beschaving gevoed is en door het vernis eler beste godsdienst wordt gedekt;—het onkruid voedt zich aan den vetten akker, cn groeit cr veel weliger, dan op dc barre heide!

En dit is niet enkel eene harde noodzakelijkheid, een zeker fatalisme der zonde; tc regt zeide reeds een beroemd kerkvader 1), dat het //zanienwonen niet dc boozen eene oefenschool der geloovigen is , daar de tarwe juist onderkend wordt door tegenstelling met du

1) Jüsiinus MARTYR, pag, 215, aaugcliaald bij sxrigeuus ad loc.

-ocr page 166-

11KT ONKIUID DES AKKEES.

Zicauiëtt, die or tussclien groeijcu.quot; De gemeente moest geen stille wijkplaats worden, als buiten den strijd der wereld gelegen , waar do wapens werden neder gelegd voor de overwinning. Christus zelf is in zijne grootheid hot meest verheerlijkt door den strijd tegen de zonde; cu nog moeien, naar zijn woord, dc eryernhsen komen, en is't zelfs noodig, gelijk de apostel zegt, dat er scheuringen ontslaan, opdal de opreglen openhaar worden. {Mallh. Will : 7; 1 Kor. XI : 19.)

Maar er is nog iets, dat in de gelijkenis niet kon worden uitgedrukt. Het onkruid, wat men hierover ook met vrome bedoeling hebbe gefabeld, het onkruid kan geene tarwe worden, omdat door hare eigene natuur iedere plant tot een bijzonder aanzijn bestemd is 1); maar bij den mensch, op het vrije grondgebied der zedelijkheid, is deze verandering mogelijk. Daarom ook en daarom vooral worden do boozen niet uitgeroeid. God Is la.ngmoediy over ons, niet willende, dal eenigen verloren gaan, maar da! ze allen lot lekeering komen. (2 Petr. Ill; 9.) En zoo als avoustinvs nog in zijn' verdraagzamen lijd zeide, meer doorzijn christelijk gevoel dan door zuivere natuurkennis geleid: J/t'e heden tol dc Zizanien behoort, kun morgen voedzame tarwe wezen,

91.

ilu zoo , gelijk de mengeling van licht en schaduw eerst de schoonheid eener schilderij uitmaakt, strekt de tijdelijke vermenging van goeden en boozen iu de kerk, tot verheerlijking van Gods koningrijk:—want zij openbaart door dc ware christenen het geloof iu al zijne kracht en de liefde in al hare zachtheid, door naamchristenen en huichelaars de goddelijke genade, die reeds zoo menig steonen harte brak, in al de diepte harer ontferming; de kracht van Gods woord eindelijk , dat, ook te midden van het booze en de boozen, het goede werkt, en tusschen de ijskoude der onverschilligheid heen dringt met zijne koesterende warmte,—Ook daarom nog worden de boozen gespaard, omdat, al doet hun zelve het lid-maal schap der gemeente geen nut, ja! al staat 't hun opgeschreven ten oordeel, zij daarin ook hunne kinderen brengen: tie saul een' jonathan, de ach as oen' hiskia.— Wat nood dan? Eens zal de dag der schifting aanbreken, als al de oogst is rijp geworden, die de groote akker, dc wereld, kon opleveren; en dan, juist door de tegenstelling der gemeente op aarde, zal de Godsstad te heerlijker wezen , liet nieuw en hemelsch Jeruzalem, waar niets dat onrein is, binnenkomt; de gemeente zonder vlek of rimpel; de tarwe, van onkruid gezuiverd en door de wan van het kaf ontdaan, om met volle maten verzameld te worden in de selrure.

En zullen wij dan voor dit maal do leerschool des Zaligmakers kunnen verlaten, zonder daaruit iets met ons te nemen van die waakzaamheid, maar met rust en kalmte vereenigd, die liefderijke verdraagzaamheid, maar niet zonder ijver, die heilige bekommering, maar met blijmoedig geloof?

J) Dit werd reeds opgemerkt tloor uasiuus; maar is, gelijk wij zagen, door latere uitleggers vau deze gelijkenis telkens weder vergeten of misverstaan; gelijk nog hier cn daar bij onkundige hiudliedeu het vooroordeel hcerseht , dat soms het gewas zelf in onkruid overgaat. Zie dk viukse, ter aangehaalde plaats.

-ocr page 167-

het onkiilld des akkers.

Tc regt is het opgemerkt, dat ieder opre.gfc en liartclijk geloovigc, vooral iii jeugdiger' leeftijd, wel eens oogenblikkcu heeft van ELiA.s-ijver, waarin hij door vuur van den hemel zou willen zien verteren , wat beter door den gloed der liefde wordt vertecderd en door het vuur des geloofs tot een nieuw leven bezield. //O! 'tis niet altijd de regte liefde, de ware verdraagzaamheid,quot; zegt ewaed : //wanneer heden ten dage menige dienstknecht zóó niet spreekt, als die in de gelijkenis; want waarlijk ! zij brandt in het hart en steekt in de nieren, die vijandschap tegen het goddelijke en christelijke, die honende spotternij met het heilige, die men dikwijls zien en hooien moet. 't Is vaak laamvheid omtrent het goede, ja! tegenover God en ciiiustus zeiven, dat men daaronder zoo gelaten blijven en zelfs wel daarbij grimlagchen kan. Duizend maal dierbaarder zijn cnuistiis gewis die dienstknechten, die, wel met onverstand maar toch uit liefde tot hem, vragen: lieer! wilt g'ij, dal wij hel onkruid uitrukken ?quot;

Toch moet de christen leeren, ergernissen te verdragen. Men kan in de wereld het kwade niet ontvlieden, in de gemeente even min. Sluit men het oog, het beeld van dwaling en zonde dringt tussehen de oogleden door; stopt men het oor, toch weergalmt daarin nog het woest en ijdel gedrniseh of de bedriegelijke vleitaal der wereld; en ook waar't onchristelijke het meest geoefend oog bedriegt, hebben wij telkens de smartelijke ondervinding, dat het onkruid zich openbaart op den zelfden tijd, waarop de goede vrucht zich laat zien. Leeren wij dan den zondaar verdragen, zoo lang God hem verdraagt, zoo lang God ook de zonde in ons verdraagt; en zoeken wij allerminst in te grijpen in den raad des Adlerhoogsten, of do taak der engelen vooruit te loopen, door te beslissen, wie de ware geloovigen zijn, of in eene uiterlijke kerkzuivering het heil der kerk te zoeken, dat zij nooit daarin gevonden heeft. Ludt ze te zamen opwassen lol den dag des oog des ! — Dat bevel verhindert ons wel niet, de verspreiding van dwaling en zonde tegen te gaan, zoo ver onze wettige magt en invloed strekken ; veel min mag 't ons doen vertragen, om de eerste te wederleggen en de laatste in te toornen, overal waar wij daartoe geroepen zijn; maar allermeest is het toch de zorgvuldige aankweeking van zuivere en goede tarwe, waardoor het onkruid van zelf grond verliest; is't het licht zelf, dat de duisternis verdrijft; de verspreiding van de waarheid en het betrachten der geregtigheid, die het rijk van zonde en leugen meest afbreuk doet; zonder op ons eigen zedelijk bestaan dien schadelijken invloed uit te oefenen, die van alle overheersching en trotsehe uitsluiting de onvermijdelijke terugwerking is, God zij gedankt! de booze veroordeelt altijd nog zich zeiven, door weg te schuilen in het duister. Zijn grootste vijand is het licht, dal apenhaar maakt en bestraft. Eu is er nog altijd veel, zeer veel in de christelijke kerk, dat den geloovigc ergert, de tijd is toch voorbij, dat de booze openlijk en bij dag Zizaniën zaaitle, en de zaaijer van het goede zaad in den nacht heimelijk moest uitgaan. En groeijen nog beide te zamen op tot den oogst,—wij leeren, met jakobus (V: 7), van den landman, langmoedig zijn over het langzaam rijpend gewas, omdat de dag des oogstes genaakt !

De dag des oogstes genaakt: degroote schifting, die tevens veroordeeling en verheerlijking zijn zal, gelijk in zijne beeldspraak .iezi;s daarbij licht stelt tegenover vuur; de verheerlijking van Gods kinderen, blinkend als het licht der zou, tegenover de brandende Gehenna,

9,quot;)

-ocr page 168-

11 KT ONKurm DES AKKKUS.

die de boozeu verteert 1). Daarop, op de eindelijke zegepraal van het rijk des lichts, zij rustig en onafgewend liet gcloofs oog gevestigd; maar die rust zij geene werkeloosheid , dit geloof sluit geenc heilige bekommernis uit, geen waken en strijden tegen alles, wat zicli tegenover den cnuisrus Gods verheft,— allermeest in ons zelve! -AVant is ons de uiterlijke zegepraal ontzegd, hoe gaarne wij die soms Uier reeds zouden vieren over hen, die ons vijanden der waarheid schijnen; is den christen zelfs de bede van david niet vergund (P,s. CXXXTX : 19): //Och ! of Gij de gocldeloozen omlragl!quot; en zijn wij veroordeeld, om ten einde toe de huichelarij te zien voort woekeren, de dwaling heerschen, de zonde juichen ; — over den akker onzer harten strekt zich dat bevel niet uit. Duur is ook het gevaar minder, om de tarwe met het onkruid uit te roeijen, omdat de christelijke zelfbeproeving, zonder liet goede te schaden, tot den wortel doordringt 2). Daar is ruime arbeid, waar ons die elders wordt belet, of wij er in worden te leur gesteld. En zoo wij ijverig gearbeid hebben, zal ook daarvan eens de lieer tot de maaijers zeggen: i/Verbrandt het on-h-nul, dat liet niet meer schade, cn verzamelt de tarwe in mijne schuur,quot;

En zoo sluiten wij den uitleg van het viertal gelijkenissen, dat ons de groeikracht der natuur tot een rijk cn veelzijdig beeld maakt van de zegenrijke werking van (ioiIs woord , maar ook van dc verderfelijke uitbreiding van het zondig beginsel, —met hot woord der zelfbeproeving, dat een apostolisch schrijver rigt aan de Hebreen (II. VI. 7, 8).

De aarde, die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekioaam kruid voor! brengt voor de genen , door wie z'j ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God ;

Maar die doornen en dutelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding.

1) Het komt mij (met de wette} bijna al tc spitsvondig voor, wanneer eenige nieuwere uitleggers het verbranden opliet onkruid, het enkel branden op de boozeu zelve toepassen. Het verbranden en nH vmr branden beteekeut in dc daad het zelfde. En toch heeft meijer misschien gecu ongelijk , als hij zegt, dat de laatste uitdrukking met opzet in do toepassing der parabel is gekozen , om het punt vnu vergelijking met dc Gehenna beter te doeu uitkomen. Geenc vernietiging maar straf, is het besluit van liet wereldgerigt. Maar hierop, en op geheel onze gelijkenis, zullen wij nog eens moeten terug komen, wanneer wij die van het Vischnet verklaren.

2) Ik zou dus gregoiuus nyssenüs (öe anima et resurrectione, aangehaald door barradius) met durven nazeggen: //dat dc redelijke begeerten der ziel hH goede zaad zijnde , en de dwalingen en driften /Azaniin, God niet wil, dat die verkeerde begeerlijkheden geheel uit de ziel worden uitgeroeid.

!tO

-ocr page 169-
-ocr page 170-
-ocr page 171-

VII.

II E T Z U U U D E E G.

Matth, Xlll : ;5;5. Luk. XIII : 20, 21,

Eene andere yrtijkeuh sprak hij tol hen; vliet honingrijk der hemelen is gelijk aan een' zuurdesem, welken eene vrouw nam en verborg in drie malen meel, tot dat hel geheel gezuurd was.quot;

En hij zeide wederom: n Waarhij zal ik het koningrijk Gods vergelijken ?

uHet is gelijk aan een' zuurdesem, welken eene vrouw nam, en verlorg in drie maten meels, lot dat hel geheel (jezunrd was.quot;


Dit is wel de kleinste van alle eigenlijk gezegde gelijkenissen ! Zij is in nog geen twintig woorden vervat; en het beeld zelf is geheel uit het tlagelijksch, huiselijk leven genomen, liet verplaatst ons van den akker, waarop liet koren groeit, in de burgerlijke woning, waar de nijvere huismoeder liet bewerkt tot brood voor haar gezin. Maar ook de weinige woorden dezer eenvoudige gelijkenis zijn als een krachtig zuurdeeg, dat geheel den deeg-klomp gisten doet.

Wat don tekst betreft, daarover is weinig aan te merken. quot;Wij vinden dien, — zoo als de lezer hier boven ziet,—bij den eersten en derden evangelist, terwijl markus liet zelfde denkbeeld eenigzins uitdrukt in de gelijkenis van het Opsehietend Zaad, die hem alleen eigen is. Bij matïueüs is 't Zuurdeeg de middelste der bekende zeven gelijkenissen , en werd zij met die van het Mosterdzaad, als in éénen adem, lot de scharen (vs. .34) gesproken. Bij lukas daarentegen komt zij als een op zich zelf staand fragment voor, maar ook met het Mosterdzaad naauw verbonden, en ingeleid door de zelfde vraag: u Waarlij zal ik hel koningrijk Gods vergelijken?quot; — Op deze vraag na, komt de tekst van beide berigtgevers letterlijk over een. Alleen heeft mattiieüs voor veriergde een zamengesteld woord van nog sterker uitdrukking, dat wij , zoo 't in onze taal gebruikelijk was, zouden moeten overzetten : inlergde 1).

Maar stellen wij ons, als gewoonlijk, eerst het beeld zelf voor oogen, zonder nog op de bedoeling te letten.

o

Dat beeld doet ons denken aan de toebereidselen voor het eerste en noodigste voedsel, bijna

13

-ocr page 172-

jikt zuurdkkfi.

over üe gelieelo wereld en onder alle volken; zoo noodig, en tot onderhoud van liet leven voldoende, dat de Heiland et al liet overige onder begreep : ons dageiïjksch brood. 1 Iet is van zoo vroegen oorsprong , dat het reeds in de aartsvaderlijke dagen, bij mozes en homeuus , als eene van ouds bekende zaak voorkomt, en de heidenen de uitvinding van het brood aan eene Godheid toeschreven. En dit is in zoo verre juist, als de liefderijke Heraelsche Yader, reeds in de eerste tijden , het oog zijner kinderen op dit kunstig en doelmatig gebruik van zijne gaven rigtte. Er is toch nog eene aanmerkelijke schrede van de ontdekking der tarwe en gerst, (de rogge, als bet voortbrengsel der koudere luchtstreek, is van late reu tijd:) tot de uilvinding, om daarvan ecu smakelijk en voedzaam brood te bereiden. Tot bet eerste leidde de natuur van zelve. De hongerige menseh moest wel onwillekeurig het oog slaan op de vogelen des hemels, die zaai jen noch maaijen cn toch door God worden gevoed. Daar strijken zij neder op het veld , gretiger op de gele halmen dan op de schoonste bloemen , en eten tot verzadiging toe. Wat ? De zaden van planten, die voor eenige weken nog veel hadden van gewone grashalmen, maar die nu het hoofd er boven uitsteken en vaste korrels dragen in de goed zaam gebonden airen. //Zou dit ook geen goed voedsel voor mij zijn?quot; Wat was natuurlijker dan die vraag? Als men het beproefde, vond men de korrels wel zoet en zacht in den beginne, maar als men die bewaarde of ten volle rijpen liet, vast en droog. Spoedig begon men ze dus tussehen vlakke steencn fijn te wrijven ; en daar ook het gebruik van vuur tot de hoogste oudheid opklimt, werd het meel, dat men van 't graan reeds verkregen bad, met water aangelengd, daarop gekookt; ol, —gelijk nog de Arabier der woestijn het doet, — men kneedde het vaster en bakte het op gloeijende steenen of op hcete aseh , om de koekeu , op die wijze verkregen, ook op reis te kunnen mede nemen.

Maar van deze uitvinding tot het eigenlijke brood was altijd nog eene aanmerkelijke schrede, die wij alleen daarom niet tellen, omdat wij ze sedert onheugelijke tijden kennen. De enkele meelpap of meelkoek bleef altijd nog een zwaar en min smakelijk voedsel. Toevallig, gelijk men spreekt, was zeker de ontdekking, dat de pap of brei, van het meel gemaakt, wanneer zij eenigen tijd blijft staan, zuurachtig wordt en onder het bakken oprijst, waardoor de meelkoek eigenlijk eerst brood wordt, zoo wel smakelijker, als voedzamer en gemakkelijker om te verteren. Eu weder later deed men misschien even toevallig een weinig van het overgebleven en verzuurde deeg onder het verschc meel, en men ontdekte, dat er zelfs maar een klein stukje van dit zuurdeeg noodig was, om na weinige uren de zelfde rijzing, zonder geheele verzuring, te weeg te brengen. En zoo vinden wij het zuuuueec! reeds als bekend onder de oude Grieken bij iioueuus, cn gebruikte het waarschijnlijk Sara. reeds, als zij ton minste niet in den haast voor abraham en zijne, gasten ongerezen koeken bakte 1); zeker ten minste de oude bewoners van ïïgi/pte, zoo wel als

1) Gen. XVIIT : 0. liet woord, hier door koeken vertaald, beteekent Alciue, broodkockjcs, ouder de ascli gebakken zoo als nog de Oosterlingen gebruiken; zij waren dus waarschijnlijk ongezuurd. Het kan echter zijn, daar de engelen tot abraham kwamen, toen de dag heet werd, en tegen den avond heen gingen, dat sara nog tijd had, om het meel te doen rijzen. Des avonds wordt van lot gencgd, dat hij hun (in den haast) ongezuurde koeken bakte. (XIX : 3.) Even zoo oidkon {liigt. Vl ; lü) en de tooveres te lündor, (1 Sfim. XXVIII; 24.)

08

-ocr page 173-

HCT ZVlllDEEG.

de Israëlieten bij hunnen uittogt. Luter heeft men zich niet alleen bij het verzuurde deeg bepaald; en gelijk bij ons thans de gest (inzonderheid voor het tarwebrood) in algemeen gebruik is, zoo meent men, dat de Israëlieten, nadat de wijnbouw in het land Kanaiin zich meer had ontwikkeld, ook de schuim van versche most of den droesem van ouden wijn hebben gebezigd 1).

Met deze bereiding van het brood zien wij nu in onze gelijkenis ef.ne vrouw bezig; even als in de schilderij van den Verloren Venning de bezige huisvrouw het meest uitkomend beeld is. Ook dit lag geheel in de zeden van den ouden tijd. Niet alleen, dat in de eenvoudige aartsvaderlijke dagen de gade vnu een' aanzienlijken herdervorst , anders niet al te nederig, er eene eer in stelde, dit edel werk aan hare slavinnen niet over te laten; maar zelfs in den tijd der koningen, toen de weelde reeds hoog geklommen was , schaamde eene konings-dochter (thamae) zich niet, voor haren broeder op zijn verzoek twee koekjes (vs. 5 brood genoemd) te bakken, waartoe zij zelve hiel deeg kneedde, eu waarin denkelijk—want anders moest het een dwaze gril van am non- schijnen — hare bekwaamheid bekend was. (2 Sam. XIII: 5—10.) Later vinden wij evenwel van lakkers gesproken, en werd te Jeri'-zalem zelfs eene straat naar hen genoemd. {Uo». TH : 1 , 0; Jcr. XXXVII : 21.) Ia eene groote en digt bevolkte stad en bij den toevloed van tallooze vreemden, openbaarde zich natuurlijk het eerst de, behoefte, om het bereide brood te kunnen koopen. Maar de gewone regel bleef toch, wat nog jüue.mia schrijft (Vil ; 18); De kinderen lezen lont «//,

de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg 2).— Zoo was ook in jE/.rs' dagen in sleden, vlekken en dorpen brood te koop [Mark. \ T: .'3(1; Joh. IT ; 8) ; maar in gezeten huisgezinnen zal men het liefst,— zoo nis nog onze landlieden, — zelf hebben toebereid; en jezus had dit zeker, van kinds af, honderden malen gezien in het huisgezin der vrome en in stilheid werkzame maria.

Daardoor kende jezus ook, eu geeft in onze gelijkenis op, wat de gewone verhouding was bij het brood bakken: JEene vronw nam een' zuurdesern op driemalen meel. Hcze hoeveelheid stond gelijk met eene Epha, en was de zelfde, die reeds saua en later (hdeon namen, als zij hunne hcmelsehe gasten een ruim en goed onthaal bereiden wilden , en iianna , waar zij den hoogepriester, met haar afgebeden kind, een gulhartig geschenk bragt. [Gen.

1) Zie wiKEii op Sauerieig. Ook ri.imes (XV111 ; Jl) geeft verschillende wijzen van bereiding op (^crg. viTiiiNGA, bi. 144, k. lai'ide enz.) , waarvan ile oudste altijd de eenvoudige verzuring van het deeg zelf is. Ik heb dan ook voor het gebruik van eenig vruehtnat bij de Hebreen geen bewijs gevonden. De oude namen (Hebr. Gr. en J.at.) sebijneu alle van oplruhen of koken afgeleid.

2) Men vergelijke nog, Tetil. XXVI : 20, de beschrijving van eenen hongersnood, waarin tien vrovtren huur brood in (énen eren hallen zevh'u en hel hij 'l gewigt weder geren ; en 1 Sam. AIM l.'i, waar samuËl cle Israëlieten onder anderen waarschuwt, dat de koning, dien zij zoo driftig begeerden, hunne dochleren zem nemen tol baksters. (Ook 1 hem. XVII : 12 eu Jcr. XL1 \ ; 10.) — Bij de oude Kgyptcnaren daarentegen , die bijzonder fiju van smaak waren , was het bukken reeds in overoude tijden een vak, door de mannen beoefend. Algemeen bekend is de aversie 'Ier bal-Uren van 1'akao [Gen. XL: 2), cn aardigis het, op de afheoldingen bij Wilkinson [Ancient Egypt inns) te zien, hoe ver men het toen reeds in de verfijning van dit vak gebragt had.— Daar tegenover sta de schets van den goeden ouden lijd bij ruNius, toen er nog geene bakkers te Rome waren; Ipsi punem faciebant ijniriles; mulieninijnt: ul opus erat, sic ut clium nunc in plurimis gentium.

99

13*

-ocr page 174-

het zvurdeegt

XVIIT : 6 ; Rrcjt. TI ; 10 ; 1 Sam. 1: 24.) Over de grootte daarvan 1) kunnen wij eenig-zins oordeelen, wanneer wij in aanmerking nemen, dat juist even veel (of tien Oomer) manna in de woestijn genoeg was, tot het dagelijksch voedsel voor tien personen. [Exod' XVI : 10 ; verg. ook Ruth. II : 17.)

Wij hebben hier dus eene nijvere huismoeder voor oogen iu den welvarenden burgerstand, die iederen dag, — want bij de hette en droogte van het oosten eet men zijn brood gaarne versch;—iu ruimte brood bakt voor man en kind en dienstbaren; terwijl zij ook den armen de kruimels niet misgunt, die van de tafel vallen ;—-eene deugdelijke huisvrouw , opstaande ah 't nog nacht is, om haar huis spijze le geven, ja! die ook hare handen uitsteekt tot den nooddruftige, [Spr. XXXI : 15, ~0.)

Drie maten meel of meelbloem neemt zij, best tarwemeel: want uit gerst cu ]jeulvruchten werd alleen het brood der armen toebereid. Op die groote hoeveelheid, — door ondervinding wetende, dat dit genoeg is, — neemt zij slechts een stuk zuurdeeg. En nadat zij het meel,— waarschijnlijk naar de wijze van den ouden tijd opeen' houten schotel,—heeft vochtig ge. maakt, veriergt zij liet zuurdeeg daar geheel in, kneedt alles zoo lang door een, dat er geen enkel stukje van te vinden, en het deeg geheel verzuurd is, zoodal liet nu, bij eenige rust en matige hette, gisten en rijzen gaat en tot het bakken van brood geschikt wordt.

Eenvoudiger dan dit beeld, kon de Heiland wel niet kiezen. Misschien zelfs vindt iemand, dat wij van eene zoo bekende zaak al rijkelijk lang gesproken hebben. Bekend, ja ! maar mogelijk toch ook weder zoo bekend niet. Of hebt gij er wel immer op nagedacht , lezer ! waardoor dat kleine stukje zuurdeeg of gest eene zoo groote verandering in het meel voortbrengt? Op zich zelf kan het alleen, in zoo kleine deeltjes verspreid, oen' naauwelijks merkbaren zuren of gistenden smaak aan de groote massa bijzetten. In het eerste oogenblik zou de fijnste tong het gezuurde van 't ongezuurde met moeite onderscheiden. Van waar die groote kracht in zoo kleine hoeveelheid ? Omdat de drie maten, ook eene aanverwante, plantaardige voedingsstof bevatten , en door dat kleine stukje de gisting, waartoe deze van zelve bij genoegzame vochten warmte geneigd is, wordt vervroegd en opgewekt. Als het geheel verzuurd is, is dus de zure of gistende smaak niet meer die van het zuurdeeg zelf. De natuur heeft dien veroorzaakt, door een van die wonderbare werkingen, die de gewone mensch niet opmerkt, omdat hij ze zoo dikwijls ziet. Door gasvorming in 't binnenste der massa, is zij opgerezen ; want de suikerstof werd in koolzuur en wijngeest opgelost, de plantaardige lijm van natuur veranderd, en het zetmeel, — zoo uitstekend voedsel voor den mensch ! — gevormd........ Deze gehcele scheikundige omzetting kent de vrouw niet, en meent ze tocii te begrijpen. Zij weet immers, dat het

1) Men zie over dc maten der Ilcbreën, Prof. yrm iwhei Bijbetsch IFoordenboetc. De ruimsic berekening voor eene Ephiv of drie Seah is 39.5, do engste 20.12 Kcd. kop. De eerste is gevolgd naar de vergelijking met Grickselie en Ilomeinselie maten, bij Josurnus; de laatste naar de Ilabbijnsehe berekening bij eijersehalen. Die zieli nog bet verschil onzer oude maten eu gewigten op verscbillende plaatsen herhmert, zal bierin gecno volkomene overeenstemming waebten. Dc Kabbijuen berigtcn dan ook , dat 5 Jeruzalemsobe maten gelijk waren aan 0 op het land, en dat na de ballingsebap de maat vergroot is, (dkusius, maldonatus.) Dc tegenwoordige maten, te Jeruzalem iu gebruik (volgens scuui-tz), leveren geeue punten vau vergelijking op.

lOO

-ocr page 175-

HKT ZrCHDEEG

stuk zuurdeeg, naar liarc oudervinding niet te groot en niet te klein, onder de drie maten meels goed vermengd, het dagelijksch brood voor haar gezin rijzen doet ?

Van liet zinnebeeld tot de leteekenis overgaande, nemen wij terstond als algemeen toegestemd aan: dat //de groote kracht in 't geen klein is van omvang,quot; hier het punt van vergelijking {lerlium comparationis) zijn moet. De vraag doet zich echter bij de uitleggers op, of wij dit in een' gunstigen of wel een' ongunstigen zin moeten opvatten : van de kracht om veel goed , of om veel kwaad te doen.

De eerste opvatting //de weldadige kracht van het evangelie,quot; was , zoo ver ik heb kunnen nasporen, in de oudheid algemeen, en bij kerkvaders of Eoomsch-Katholijkc schrijvers vond ik de, mogelijkheid zelfs van eene andere verklaring niet eens vermoed, althans nergens aangewezen 1). Maar sedert de Coccejanen in de bijbelsche beelden en typen verborgen schatten meenden ontdekt te hebben, is de opvatting ten kwade eeneu tijd lang zoo zeer in zwang geweest, dat de geleerde vitiunga, hoewel hij toont zeer goed met de bezwaren daar tegen bekend te zijn, de zaak in het midden laat , en twee malen deze gelijkenis met zijne gewone uitvoerigheid behandelt: eens ten goede en eens ten kwade. Zijn navolger van ben honurt is zelfs van 't laatste zoo overtuigd, dat hij het //moeite vergeefsquot; noemt, het zuurdeeg hier als 't beeld dor weldadige werking van het evangelie te willen opvatten. Eerst baeeuth , weinig met de Coceejaansche droomerijen ingenomen , keert tot de oude en echte verklaring terug. De andere is echter weer onlangs in Engeland voorgestaan; en daar in onze eeuw (die der renaissance!) al het oude nog eens nieuw wordt, kou het gebeuren, dat deze verklaring ook in ons vaderland weldra weder door een scherpzinnig betoog of een' beroemden naam werd aanbevolen, en als eene belangrijke ontdekking toegejuicht. AVai.t bet is een telkens wederkeerend verschijnsel in de geschiedenis der uitlegkunde , dat zulke nieuwe verklaringen, vernuftig voorgedragen en met gezag aanbevolen, zoo lang de zinnen verblinden , tot zij niet nieuw meer zijn , en men zich dus ook niet meer de natuurlijke en eenvoudige opvatting van het gezond menschenverstand behoeft te schamen.

101

De ongunstige opvatting berust geheel en alleen op de doorgaande beteekenis, die het zuurdeeg in ceremonieelen en beeldrijken zin in de heilige schrift heeft. Het is bekend, dat de Israëlieten, bij kunnen overhaasten uittogt uit 1'Jgypte, geen' tijd hadden , om hun brood te doen rijzen, en dus de ongezuurde deegklompen mede namen, om daarvan op de eerste pleisterplaats koeken te bakken. Van hier de inzetting, waardoor het paaseli feest; den naam verkreeg van hel feest of de dagen der ongezuurde, ongehevelde hrooden. Aan den avond te voren wordt nog bij de Joden, met de uiterste naauwgezetheid, ieder huis doorgezocht, om daaruit al wat gegist of gerezen is uit te zuiveren. Dit zelfde denkbeeld van onheiligheid, aan 't zuurdeeg gehecht, vinden wij in de dagelijksehe spijsoffers. Daar-

1) Ouder de eerste exegeten na de reformatio, zegt musculus wel: Fcrmrnti nomen aïiquando male sonal; maar laat er terstond op volgen: Sed hic simplicilcr IcncwJa est applicatio ad praesenlem causum. Als eerste voorstanders der ongunstige opvatting, vind ik bij vitringaopgegeven; sal. van til, joh. nusiNGA, iiExil. ieelmas en xic. geuktleu: de twee. eersten als eommeutatoreu op mattheüs , dt-derde in zijne verhandeling over de gelijkeuissen , eu geurtlek in bot Lexicon wcum 2'ijjiico-prophctieariiiii.

-ocr page 176-

HET ZllRDEKd.

door ging dit dtnkbccld over ia 't spraakgebruik. Hosea, zoo als wij vroeger zagen , gebruikt het voor 't doordringen eener zaïneuzwcring. Jkzcs zelf waarschuwt zijno discipelen voor

den zuurdesem der Furizeen, der Sadduceiin en van hkbodes, en noemt dien der eersten geveinsdheid: terwijl de beide eerste evangelisten, na zulk eene waarschuwing, als een' naïven (rek van de eenvoudigheid der discipelen, hunne woorden daarbij opteekenen: ui)at slaat op ons, omdat wij geenc hrooden hellen mede genomen.quot; {Mt. XVI: 0, 7; M. VIII: 11—1C; hui. XII : 1.) — Ook pauli's, als hij later de Galatiërs waarschuwde voor hen, die met Joodsehe inzettingen hun vrij en eenvoudig christendom bezwaarden, schrijft: £en weinig zuurdesem verzuurt het geleele deeg. {Gal. V : 9.) En uitvoeriger werkt hij dit beeld uit in den eersten brief aan de Korinthiërs, waar hij spreekt van eene schandelijke onzedelijkheid, in hunne gemeente ingeslopen. Hij wijst hen daarbij op de Joden, die juist in de laatste dagen, tegen het naderend paasehfeest, niet de grootste angstvalligheid iederen kruimel gezuurd brood uit hunne huizen hadden weggeruimd. (Verg. XVI: 8.) En nu schrijft hij (1 Kor.\ : 6 — 8): (Joh ons pascha is voor ons geslagt, chiustvs. Zuivert dan het oude zuurdeeg der zonde uit, gedaehlig , dat een weinig zuurdesem geheel het deeg gisten doet. En laat ons feest houden in de ongezuurde hrooden der opregtheid en der waarheid. — Wil men eindelijk nog een voorbeeld buiten den bijbel, wij vinden het bij vituimia, in do klagt van rabbi Alexander, waar hij van zijne godsdienstige oefeningen en gebeden zegt: //Een weinig zuurdeeg onder de massa vertraagt mij in hel goede.quot; 1)

Tit dit alles blijkt,—zoo was de gevolgtrekking der bedoelde uitleggers: — dat ook hier het zuurdeeg in een' kwaden zin moet worden opgevat: //van het bederf, dat de geheele kerk doordringen zou,quot;

Maar wij beginnen met op te merken , dat die doorgaande ongunstige beteekenis niet zoo onbepaald is, zelfs niet in de Mozaïsche wet. Op het pinksterfeest, hij voorbeeld {Levit. Will: 17), en zelfs bij gewone dankoffers (VII; 13), werd ook gerezen brood ten offer ge-bragt, ofschoon bet, naar't algemeen gebod [Lev. II: 11 , 12) niet op het altaar inogt verbrand, maar door de priesters (en oiferaars?) moest gegeten worden. Maar zoo werd dan toch,—wat met eigenlijk onreine spijzen nooit het geval kon zijn,—op een' anderen tijd heilig gerekend, wat op het paasehfeest of bij het vuuroffer ten strengste verboden was. De reden lag hierin, Alles wat tot Gods dienst behoorde, moestin den maagdelijken natuurstaat, ongeschonden en onbedorven, Gode worden toegehragt, als een zinnebeeld der goddelijke heiligheid zoo wel, als der oorspronkelijke zuiverheid, waartoe de mensch in zijno dienst moest terug kecren. Dezen diepen zin der ceremonie-wet, — met betrekking tot het zuurdeeg, dat het meel verandert en gisten doet,—heeft e.u i.rs zeer juist gevat, en op de zedelijke werking van het evangelie overgebragt. Maar op vreugdedagen en inzonderheid op het pinksterfeest,

1) Verg. OTilO, Lej-, ruhh. — Ook iu do oude clirihtcn kerk, vooral inde latijnselic, hccrsclite een ;-tcik vooroordeel tegen liet gebruik vim gezuurde of gegiste brooden bij hel avondmaal , door Christus met het Leilige Joodsehe paasehbrood ingesteld ; terwijl do Grieken daarentegen het ongezuurde brood aan de Ebiouieten (Joodsehe Cliristeuen) overlieten. Vergelijk hase, 'Evang. Doymcttik, en trench, bl. 111 en 112; waar ook de offer-wet der lieidenselie Komeiaen wordt aangehaald: Farinamfcrmcnto mtmiam ntlingere Jlamitd Diali fas uon est. (gele. X ; 15, 19.)

102

-ocr page 177-

HET ZUUBDEIiO.

hei Israëlitisch oogstfeest, bragt de mensch iets van zijn gewoon dagelijkseh brood, Goiie ten dankoffer; 1) en daarin behoorde het zuurdeeg, als weldadig tot 's inensehen voeding.

En JEzrs' onderwijs nu, het sloot zieh niet, en allerminst in zijne gelijkenissen, aan de ceremoniëelo, maar veeleer aan de zedelijke zijde der wetgeving aan. Hij wilde geen'nieuwen wijn doen in oude zakken. Voor hem was niets onrein , dat onschuldig in zieh zelf en den mensch nuttig is. Weldra ook zou alle onderscheid tusschen Levitisch rein en onrein ophouden, zou burgerlijke en huiselijke deugd eene priesterlijke offerande zijn. liet is de natuur en het leven, waaruit de lieer op die wijze schatten van wijsheid put, zonder doorliet //Raakt niet!quot; en //Smaakt niet!quot; der Joodsehe schriftgeleerden te worden teruggehouden. Gelijk hij dus in de graankorrels het beeld zag van Gods woord, en zich zeiven //het Irood des levensquot; noemde, zoo werd de bereiding van brood uit 't nuttig graan hem het beeld van 't koningrijk der hemelen.

Aldus aan het dagelijkseh leven zijne beelden onfleene.ide, moest de Heiland in het krachtig en weldadig zuurdeeg wel een' gnnstigen , veel eer dan een' ongunstigen zin vinden. Zelfs die ongunstige beteekenis , in jezus' en in p.u u s' beeldspraak, is meer bijkomend : want niet in het nadeeligc, bedervende, maar in het doordringende ligt de kracht der beeldspraak. En waar, —niet zoo als in de gelijkenis van 't Onkruid een booze vijand,— maar de vrouw, de goede en zorgvuldige huismoeder, het zuurdeeg onder 't meel doet, kunnen wij wel niets kwaads vermoeden.

Maar de vorm en 't verband der gelijkenis doen den evenaar beslissend ten goede overslaan. Het koningrijk der hemelen wordt hier voorgesteld, niet het rijk van den booze. En dit koningrijk, — evangelie of kerk in afwisselende beteekenis, — is gkluk aan een' zuurdesem, die drie malen meels geheel verzuurt. Zoodat uit eene opvatting in kwaden zin deze ongerijmde beteekenis volgen zou: //Do aard van het koningrijk der hemelen, de toekomst mijner gemeente is deze, dat het kwade beginsel alles doordringen, en ten laatste alles bederven zal.quot;

Eindelijk, zoo 't nog noodig ware, pleit voor de natuurlijke opvatting het reeds meer malen vermelde //parallelisme der gelijkenissen.quot; Maïthküs en luk as beide verbinden het Zuurdeeg ten naauwste met het Mosterdzaad, als wijzigingen van het zelfde denkbeeld. Wie dus het eerste beeld in een'kwaden zin nemen wilde, zou verpligt zijn, de ongerijmdheid nog verder te drijven, en ook den loom, waarin de vogellcens des hemels nestelen, voor het rijk der Satans te houden. En in de daad zie ik bij thh.ncu (RL 112), dat een der nieuwste uitleggers zoo ver gegaan is, — ver genoeg, om alle wederlegging overbodig te, maken.

De eerste fout dezer dwalende exegese, —waarbij ik mij iets langer ophield, omdat ik ze weder aan den gezigteinder zie schemcron , — bestaat daarin, dat men , in plaats van telkens naar de bijzondere bedoeling eener beeldspraak te vragen, aan de beelden zelve zekere mystieke, stereotype beteekenis hecht; — waar tegen te regt reeds joh an nes geriiaiuh

1) Op die wijze Godoaangeboden, — cn dus heu-oyen in do viei windstreken of opgeheven ten hemel, zonder verbranding op den altaar, —• werden zulke offeranden beweegoffers genoemd cn het brood op 't piuksterfeest beweeg broaden. Bij de dankoffers meent wis na, dat het gedesemde tot onderbrood of bord diende; wat echter Lee. Vil; 13 (benevens de koeken euz.) niet zegt.

-ocr page 178-

het zrtr.di-to.

[Harm. Evany.) opmerkte, dat nicer beelden in de schrift in goeden en kwaden zin beide, naar zij voor 't oogenblik dienen konden, worden gebruiktj zoo als, bij voorbeeld, de lee-uw ran Jutla [Opcnh. V ; 5) een geheel andere is dan de hricschendo leeuw bij den apostel (I Pelr. V ; 8) ; of de dang in 't gesprek met nikodemus, dan die van 't paradijs; terwijl de Heiland zelf in zijne toekomst wordt voorgesteld onder liet beeld van een' dief in den nacht.

Nadat wij deze misvatting onzer gelijkenis hebben weerlegd en haar misschien daarmede reeds te veel eer aangedaan, is dan de hoofdzin van zelf bepaald. //T)e groote en weldadige werking van liet kleine is de gemeenschappelijke bcteekenis van Mosterdzaad en Zuurdeeg; terwijl ook hier, even als daar, die werking langzaam, geleidelijk, natuurlijk is: geen wonderboom van Jona en geen wonderbrood der woestijn, maar eene der vele en te weinig opgemerkte zegeningen, die de gewone , maar daarom niet. minder wonderbare levenskracht der natuur ous uit de hand des Scheppers toebrengt.

Deze rijke zin van liet beeld behoeft weder niet te worden opgesierd door de vernuftspelingen, reeds bij do kerkvaders zoo geliefd, eu waardoor, buiten de algemeene betcekc-nis, nog in ieder beeld van het door den Heiland geschetste tafereel geheimenissen werden gezocht, de geen' vasten grond hadden dan in de verbeelding des uitleggers. Vooral nili-konvmüs gaf hier weder het voorbeeld, door velen ijverig nagevolgd. De vrouw kon de goddelijke wijsheid zijn of de kerk; of ook , bij de toenemende verecring der moedermaagd, maria., die do drie naturen van cmastus ,—ziel, ligchaam en goddelijke natuur,— als één kind ter wereld bragt 1); (beiinaiidts) — en de drie malen beantwoordden aan de drievoudige verdeeling {Irleliotomïe) van den mensch bij patjujs: //ziel, ligchaam en geestquot; (hier., theoi'h.) ; of aan drieërlei volken: //Grieken, Joden en Samaritanenquot; (theod. mops.) ; of nog liever aan de drie zonen van xoacii en de drie werelddeelen (august.) : eene verklaring, die veel bijval vond, — tot de ontdekking van Amerika en Australië.' — Tot eene proeve eindelijk, hoe mik eene verklaring ieder godsdienststelsel bewijzen kan, strekt de vernuftige aanmerking van een onzer orthodoxe vaderen (baiieuth) , die toch ook niet van alle waarheid ontbloot is, dat alleen het meel, — de uitverkorenen, — door het zuurdeeg aan 't gisten komt; terwijl de zemelen,— de verworpenen,—zemelen blijven.

Maar al verlustigen wij ons niet in zulk een zinnespel, daarom behoeven wij nog niet te blijven staan bij de algemeene opvatting, hier boven aangeteekend. De aard der bijbel-schc tegenstelling [parallelismé) verbiedt ons reeds, aan eene bloote herhaling van de zelfde gedachte {tautologie) te denken. De werking van liet zuurdeeg is eene andere, dan die van het mosterdzaad. De laatste is levenskraehl en vormt een organisch geheel, eene plant of plantboom, waarvan het opwassen in 't oog valt; die wel in de aarde wortelt cn daar aan haar voedsel ontleent, maar toch iets zelfstandigs blijft en zich daar mede niet vereenigt.

1) Maldonatls zegt, dat de kerkvaders zulke verklaringen gaven, conciouantcs potius quam scriji-turum enarrantes. Zijn eigen oordeel over de vrouw is; Si pars necessaria paraholae, doctorem signiftcui ; neo cnim sexus , scd officium speet ar i debet. — Erasmus, van do drie maten sprekende, schrijft; Gaud et in numero phitosophari iiierontmus. Behalve boven genoemde opvatlingeu, geeft reeds deze kerkvader er nog meer , nt curiosus lector c pluribm quod ptacaerit eliyut.

lot

-ocr page 179-

m.t ZUrilDKECi.

Maav de eerste is scheikundige ontwikkeling {proces) cu bewerkt cene omzetting van grondstoffen, die zich voornamelijk door smaak en voedingskracht, meer nog dan door uitzetting, kennen doet. Ik zie niet, waarom wij, met de beste uitleggers, dit verschil niet zouden in aanmerking nemen , en dus, — de lezer vergunne mij nog eens een' kunstterm ! — in beide deze beelden liet koningrijk der hemelen geschetst vinden in zijne inlensive en c.rlen-sive kracht; terwijl onze gelijkenis, als uitdrukking eener innerlijk doordringende werking, weder overeenkomt met het beeld van een zout der aarde, zoo nis mus zijne discipelen noemde {Mt. V : 13); en in een' anderen vorm het gezegde des Ileeren wedergeeft; Iket koningrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat, [f/vk. X\ li : 20.)

Wisselt dus in de voorstelling van het koningr jk der hemelen,—als de groote hoofdzaak, door de gelijkenissen afgebeeld, — telkens het woord af met de kerk, beide vinden wij in deze twee gelijkenissen voorgesteld : in bet Mosterdzaad de kerk van Christus , in het majes-tueuse en zegenrijke harer uitbreiding uit een zoo klein begin; in het Zuurdeeg het woord van God, het evangelie, in zijne doordringende kracht. 1) Zoo, zoo moest niet alleen uitwendig , onder de menschen en op de wereld, een nieuwe godsstaat worden gesticht, gelijk van ouds Israël was onder de volken; maar in de menschenwereld zelve moesten de groote beginselen van dat koningrijk der hemelen worden opgenomen: in staten, volken, maatschappijen.— Het evangelie, met één woord, moest de wedergeboorte der wereld zijn.

En dat is het geweest, dat is het nog. W anneer wij eens voor een oogenblik de verschillende partijen, denkwijzen , gemeenten in de beschaafde wereld daar laten, en haar meer in het groot, in 't algemeen bcsehomven, is er niet een kenmerkend verschil tnssclien do christen wereld of christen volken, en wie het niet zijn en wie 't oudtijds niet waren? Dat verschil is zigtbaar iu de algemcene denkwijs over godsdienst en mcnschenbestemming, inde zeden en wetten; en al blijft de maatschappij, zoo min als de enkele mensch, altijd hare beginselen getrouw, zij belijdt die toch, en veroordeelt zich zelve, als zij daarvan afwijkt. Waar vindt men nog, in ons beschaafd Europa en Amerika, de volksstam, die er eene eer in stelt, dat zijne kinderen listig stelen, zoo als de Spartanen; die over onnatuurlijke zonden schaamteloos spreekt, als So dom en Athene; die de vrouw tot slavin vernedert, als do oosterling, of als eene koopwaar uitvent, gelijk hij ? — Wie zal nog stout durven beweren , dat zijn volk, op eigen grond eens geschapen en door bijzondere Goden begunstigd , het eerste der wereld is, en alle andere barbaren zijn: — iets, dat in ji'.zus' tijd Romein en Griek en Jood elkander toewierpen? Welke sekte eindelijk, die eenigen bijval onder de nieuwere volken vindt, predikt zingenot als het eenig doel van 's mensehen leven, of loochent nog den eenigen God, de deugd, de onsterfelijkheid? •— Dit alles en meer nog,— wij zouden het liefst //de echte humaniteitquot; noemen: — het is niet de bijzondere aard van verhevener volksstammen; de voortrelfelijkheid , bij voorbeeld, van het Kaukasisch menschon-ras boven den Neger : want ook wij zijn de echte kinderen van ruwe heidenen. Zij is

1) Wanneer AMBKosius, ismonus en anderen, cirmsTUs zclven liet zuurdeeg noemen , als dien wij in ons hart moeten opnemen, is dit meer in den mystieken stijl van taulus on jouanxes, dan in don parabolisehon trant van jezüs zei ven; ofschoon de zin op liet zelfde neder komt. Ferment um ipse chrisxüs, hoc est: ejus vita ct doclrina. Zegerus.

11.

-ocr page 180-

IIKT '/H UDKliG.

even min de natuurlijke ontwikkeling des tijds: want de lip-idensche wereld stnat nog altijd slil op liet oude standpunt van vóór duizenden jaren. Zij is de uitwerking van christelijke denkbeelden en beginselen, zóó sterk, dat zelfs de Jood van onze dagen, vooral sedert bij «oen vreemdeling meer is in de christelijke maatschappij , niet meer de Israëliet van vroeger eeuwen, metal zijne deugden en gebreken, blijven kan; ja! dat zelfs het Ottoman* uisehc rijk , opgenomen in het groot Europeeseh statenverbond , reeds de barensweeën gevoelt eener wedergeboorte, waardoor het een nieuw leven beginnen — of waarin bet sterven zal.

En waardoor heeft die eenvoudige christelijke leer, zelfs waar de naam, van rnmsTrs nog wordt geloochend , zulk cene verbazende herschepping voort gebragt ? — Zie bet kleine stukje zuurdeeg, mijn lezer! onder drie maten mcels gemengd. Indien het — 't zij mij vergund, nog eens in kunsttermen te spreken : — indien het alleen meehanheli en niet ehemhel daarop inwerkte; indien liet zich alleen verspreidde en iets van zijn' zuren smaak aan den grooten deeg-klomp mede deelde, zou die werking noemenswaard wezen ? Maar nn is het, als eene plantaardige stol', maar in eenen staat van gisting, aan de nog doode massa verwant. Nu wekt het daarin een sluimerend levensbeginsel op; en dat beginsel, niet meer het zuurdeeg zelf, doet alles rijzen en gisten. Even zoo is het met 't evangelie. En te regt wees jezus, als het beginsel en de kracht ■van zijn koningrijk, de waaiuieid aan, als die werken zou in allen, il'ie vilde viaarhe'ul zijn, (daarvoor oor en hart hebben,) en waarvan de getuigenis zelfs eene, ongeloovige wereld zou overlmgen ran zonde , van cjeregtighc'ul en van oordeel.

Ja! daar is een natuurlijke verwantschap tusschen den inenseh, ook in zijne hoogste ongevoeligheid of diepste ontaarding, en het woord van Cod; even als er verwantschap is tusschen koren of meel, en zuurdeeg, dat het gisten doet. De groote beginselen van bet christendom zijn die der menschheid zelve, als God* geslaeJde, de trekken van God* 'beeld'vn. den inenseh. Hij was ontaard en krank geworden, maar nog geen der levensdee-len was verloren, al woedde de ziektestof in al zijne leden. Er was slechts een vernieuwd levensbeginsel noodig, om het hijkans verstorvene weder op te wekken. De ciimsrus zelf, die hiertoe op aarde kwam , werd daarom mensch met en onder de menschen; en te regt merkt de schrijver aan de llebreën hierin het eigenaardige van ciuusïüs' betrekking tot de wereld op; Want en hj, die heilig l, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uil één (of; //uit cénen Vaderquot;); om welke oorzaak hij zich niet schaamt, hen broeders te noemen. (II ; 11.)

Zoo werkte dan ook het evangelie van den beginne af op het menselielijke in den mensch. De ontroering der getuigen van het pinksterfeest , de angst van m.ix, de aandoening van vüEii'i'A, het waren slechts de voöiteekenen der groote beweging, waardoor de liefelijke en tevens stoute toon der evangelie-boden duizenden snaren zoude doen trillen in der meu-schen hart. — Doch die gisting heeft tijd noodig; zij ontwikkelt groote kracht, maar ook sehadelijke dampen; ja! zij verwoest of bederft soms, 't geen /.ij te sterk gisten doet. Zoo was ook de werking van het chrislendom in de wereld; zoo is die nog in licidensche landen, ais ook daiir eindelijk het zuurdeeg des evangelies doordringt, liet is niet zonder smarten , dat cle mensch , ook tot een beter leven , geboren wordt.

En die uitwerking in 't groot, verklaart zich best door de uitwerking in hel klein; de vedergeboorte der menschheid door die van den enkelen mensch. liet is, — schrijft het in

106

-ocr page 181-

het zvuudeeg.

de tafelen uwer harten, lezers!—-het is niet door cene uitwendige, maar door eenc inwendige, verborgene, diep ingrijpende verandering, dat de zondige menscli een christen wordt. 1) Hetzij die hernieuwing van kinds af reed? zijne opvoeding bezielde en vruehthaar maakte, of later hervormde en herstelde, wat de zonde bedorven had; — dus het zij 't zuurdeeg meer als voedsel of ais geneesmiddel werkte; — de groote beginselen van het christendom moeten den geheelen menscli doordringen, verstand en hart en gemoed , zal hij in waarheid christen ziju. Onmerkbaar dikwijls, duizendvoud verscheiden, langzaam voortgaand en niet zonder in- en uitwendigen strijd , is die christelijke heiligmaking; maar kan dan ook niet laten, zich uitwendig te toonen, en het leven te hervormen, omdat de bronnen van 't leven vernieuwd zijn. Gelijk de vnnd hlaasl en gij hoor! zijn geluid, maar weet niet, van /raar hij komt of waar hij henen gaat, alzoo is een i egelijl, die nit den Geest geboren is. {Joh. Ill ; 8.)

In dien geest schreef reeds voor zeventig jaren de vrome ewai.d : //Het christendom maakt gcenc andere menscheu, zoo min de zuurdesem een ander deeg maakt. Het maakt ook niet alle menschen aan elkander gelijk, zoo als menige sektengeest het wel zou willen, en daarom zoo velen zijner aanhangers tot huichelaars mankt. Johannes bleef voor en na Johannes, en petrus altijd een I'etui's. Do menscli zonder ciiuisïvs is een krank lid: het zij oog of oor of hand , die krank is. Door ciuustus en zijnen geest wordt hij een gezond lid, maar daarom wordt het oog geen oor, noch het oor geen hand. Maar het christendom laat ook den menscli niet zoo als hij is, zoo min als de zuurdesem het deeg in den ouden toestand laat. liet maakt levend, verhoogt, veredelt deu menscli; mankt van elk juist, wat hij worden kan en worden moet: want de geest en leer van ciuusti s ontsteekt al het gebluschte licht, wekt alle sluimerende krachten op.quot;

l it dit alles wordt ons nog eens de tegenstelling helder van wet en eranjelie, vooral door I'AUI.US zoo diep opgevat. De wet kan alleen uitwendig dwingen, en nog meer bedwingen; zij geeft orde, regel, vorm; maar leven wekt zij niet. Reeds de kracht der Israëlitische godsdienst lag niet in die wet, maar in hare groote beginselen : //de eenheid , oneiiulig-beid en heiligheid Gods.quot; En onder al de bekrompenheid der scliriftgelcerdeu door, verspreidde zich reeds dit zuurdeeg , doch niet krachtig genoeg, in het toenemend proselylisme, door de heidensche wereld henen. Een zeker ontwakend bewustzijn van goddelijken oorsprong, een zeker beginsel van humaniteit baande liet christendom den weg; en nu werkte het met zeldzame kracht en zegen daarop voort; — werkte voort, tot helaas! weer

nieuwe wetten en banden, die inzettingen van menschcn waren, dien voortgang-stremden........

Eene groote les voor onzen tijd, dat de natuurlijke groei der mosterdstruik en de natuurlijke gisting van het zuurdeeg lucht en ruimte en warmte, —vrijheid met één woord, — behoeft. \ rij verwijte men het dien tijd, dat hij het wetenschappelijk onderzoek en do verschillende geloofsvormen geen naauwer banden aanlegt. Is er,—zoo vragen wij vrijmoedig, — in een der vorige eeuwen zoo ruime verbreiding der evangelische waarheid, zoo krachtige werking der christelijke philanthropic aan te wijzen? En is dan die gisting, ook wuir zij hier en daar schade aanrigt, te betreuren, als zij zoo veel van het brood dos levens voort brengt ?

1) Door clem rxs alkxandiuncs en amukosus, wier woorden bij tukncu (bl. 117; te viudcu z.jii, W deze kraetit der pclijkcub reeds zeer goed gevoeld eu juist uitgedrukt.

]07

14*

-ocr page 182-

IIGï Zl'UKDEEfi.

Maar daarom juist is liet al tc gemakkelijke geloof van velen, //dat de waarluid zich zelve wel den weg zal banen,quot; niet goed te keuren, ook met het oog op deze gelijkenis. De natuur geeft wel koren , maar geen meel en nog minder brood. De nijvere huismoeder vergenoegt zich daarom niet met het graan in den molen te doen , waar hare slavin het fijn maakt; niet alleen legt zij zelve het zuurdeeg er op , 7iiet te weinig, om haar doel niet te missen, te veel ook niet, opdat alles niet bederve j neen! maar zij vèrlergf, het ook in 't meel, doet het daarin tot de laatste korrel verdwijnen; kneedt en kneedt weder, iot hel geheel gezuurd, gansch en al daarvan doortrokken is. Daartoe is zij des morgens vroeg opgestaan. Dat is haar dagelijksche en niet ligte arbeid; maar zij getroost zich dien gaarne, voor 't brood van haar huisgezin.—-Zoo is ook de arbeid van allen, die het koningrijk Gods dienen : //Getuigenis vóór en verbreiding van de waarheid.quot; Geene verborgenheden, al moeten wij die erkennen, geene kerkvormen, alkeuren wij ze nuttig, geene uitwendige belijdenis of zeden alleen, al vloeijen die er uit voort, maar de eenvoudige, geopenbaarde waarheid is het zaad der wedergeboorte; Gods woord, maar dat zich vereenzelvigt met 's mensehen aard, hein doordringt en heiligt. Dat te verbreiden , er andereu zoo veel mogelijk mede te vervullen, zij onze wensch; het in ons op te nemen en vrij te laten werken, ons heilig voornemen. Het zal 't beste tegengift zijn tegen den zuurdesem der i'arizeën, Saddueeën en Herodianen, waar tegen jkzus waarschuwt: //bijgeloof, ongeloof en wereldsgezindheid.quot; De krachtige werking der herlevende gezondheid werpt van zelve de nog schuilende ziektestof uit.

Zoo ga voort, wie den lieer lief heeft, zoo gaat de Heer zelf voort in de wereld en in zijne kerk, — tot het geheel gezuurd is. Weder zijn hier alleen de einden der wereld de grenzen van het godsrijk. quot;Veel slrijds en gisting is er nog aanstaande. Maar dan ook, men kan den deegklomp persen, verscheuren, stukken daarvan doen verloren gaan of door te sterke gisting bederven, — dien ontzuren, dien tot den staat van't onbereide koren doen terug kee-ren, kan niemand. Even zoo werken de christelijke waarheden en beginselen, onder arbeid en gisting, in menschcn , volken en werelddoelen voort; en de mensehheid , ze in zich opnemende, bereikt hare bestemming; al beleeft het menig menschenvriend niet , wien bij den zwaren arbeid dat uitzigt streelde : //De werking van het kleine zuurdeeg in 't doode meel gaat toch voort, ook zonder mij en schoon mijn oog de kracht van iedere korrel niet kan nagaan , — ook na mij, als hand en hoofd vermoeid neder zinken ; — zij gaat voort, tot hel geheel gezuurd is.quot; 1)

]) Eerst na hot opstellen dezer verklaring kwam mij weder de leerrede van Prof. j. n. sciiolten over deze gelijkenis in handen. ['sUcr/ngeubosch , gebr. muller, 1853.) Ik heb daaruit, bij het, herzien van mijn opstel, niets overgenomen, — omdat ik bijna alles zou hebben willen overnemen. Inzonderheid de voorstelling van «het meel zonder zuurdeeg en 't zuurdeeg zonder meel,quot; (de maatschappij zonder christendom en het christendom buiten de maatseiiappij ,) is helder en scherpzinnig, en zijne toepassing op de opvoeding onzer kinderen gepast. Over de versehillendo opvatting van het einduitzigt des Christendoms, — het «God alles en in uilenquot; van paulus, — hoop ik later opzettelijk te spreken.

-ocr page 183-
-ocr page 184-
-ocr page 185-

VIII.

HET VTSCHNET.

Mattheüs XIII ; 47, 48.

Wederom is liel konrnyrijk der hemelen gelijk aan een net , geworpen in de zee, cn dat allerlei soorten van vissclien fe zamen brengt.

Het toelk, wanneer het vol geworden is, de visschers aan den oever optrekken, en neder zittende lezen het goede uit in Imuue vaten, maar het kwade werpen zij weg.

Deze laatste van het beroemde zevental gelijkenissen, brengt ons weder terug tot dru aanhef, vs. 1 en 2 , daar wij jezus, uitgaande uit het huis, zich bij de zee zagen neder zetten, alwaar hij, om den grooteu toevloed der schare, een visschers-seheepje beklom. (Hl, 4.) Was de lieer, blijkens vs. 36, intussehen naar huis terug gekeerd eu nu in den kring van zijne, discipelen gezeten; het tooneel van zijne gewone werkzaamheid, de sehoone zee van Tiberias, stond hem nog levendig voorde verbeelding. Ik zeg; //de sehoone zeewant nog door de jongste reizigers wordt zij ons met de zelfde hooge ingenomenheid geschetst, waarmede daarvan reeds hibronymus cn andere kerkvaders spraken. //Een kalme morgenstond,quot; zoo schrijft één hunner 1) ; //Een kalme morgenstond aan het strand der Galilésche zee, als de lucht nog niet is verhit, als de waterspiegel onbewegelijk is, als de dorre bergen rondom het meer hunne verwoesting nog onder het zachte nevelpurper der ochtendschemering verbergen; waar in Palestina is een tooneel kalmer, waar de athmospheer zoo zacht, de watervlakte meer effen en rustig? Waar ziet gij tinten, blaiuw cn rozenkleurig, parelgrijs cn purper, zoo zacht in een smeltend als die op de bergen verspreid, welke zich rondom u verheffen cn terugkaatsen in het ongerimpelde water?quot; ■—- Het strand — zoo berigt ons de zelfde reiziger ;—is overal, maar meest aan de westzijde, met stcenen bedekt, doorgaans lava-brokken, door de schuimende golven afgerond; maar juist tussehen Magdala en Bethsaïda, waar ook Kaper naibn lag, is de eenigc zandstrook. En ddar was de plaats, waar de Heer zoo gaarne met zijne discipelen wandelde, of duizenden zijner hoorders ver-eenigde aan den oever. 3)

1) C. W. M. van de Velde, Reis naar Syrië en Palestina in 1851 cn 1852. Utrecht, Kkmixk. en Zn. 1854.

2) Matth. IV ; 18 ; Mark. 1 . JG cd 19 ; verg. J^h. I; 41—45; — Luk. V ; 1 enz.

14**

-ocr page 186-

HET VISC'IITJET.

tin is nog al lijd dit gc/igt zoo treffend en schilderachtig schoon, nu ook over dit deel van Palestina het meetsnoer der verwoesting getrokken is, en er de looden schepter van maiiü-mkd op drukt; hoe moet het niet geweest zijn vóór achttien eeuwen, toen de boorden der Galilcsche zee digt bewoond waren, en men overal de scheepjes op hare wateren dobberen zag, of de visschers onder vrolijk gezang aan den oever hunne netten herstellende ? Toen iedere morgen een rijke vangst aan het strand pleeg te brengen , en eeu welvarende burgerstand de kleinere steden en vlekken, inzonderheid aan den westelijken oever, rustig en vreedzaam bewoonde; tot jaarlijks ook in Galilea de roepstem klonk, om den Heer feest te vieren, en net en visehwant werden opgehangen tot na de paasch-reis naar Jeruzalem ?

Ofschoon nu jezvs zelf op eenigen afstand van de zee, te 'Nazareth, zijne opvoeding had genoten, maakte hij zich onder de visschers op het meer zijne eerste en geliefdste volgelingen, gelijk er ook velen johanm.s den Dooper schijnen gevolgd te zijn; terwijl al spoedig na het aanvaarden van zijn leeraarsambt, de Heer zelf zich aan den zee-oever, te Kapernaïm, neder zette. [Matth. IV ; 13.) Wat was dus natuurlijker, dan dat hij, die al wat mensche-lijk was met belangstelling gade sloeg en tot een hooger doel wist te heiligen; nadat hij daar buiten, in het gezigt der bloeijende akkers, den landbouw tot zijne beeldspraak gekozen had, nu ook hier, — in eene visscherswoning misschien, tusschen het opgehangen visehwant, en zeker te midden van gewezen visschers gezeten, — hun beroep zich koos, als een beeld van het groote koningrijk der hemelen?

Maar weder moeten wij, om de gelijkenis, die wel kort maar waarin toch veel op te merken is, goed te verstaan, ons eerst het beeld zelf in al zijne kracht en eenvoudigheid voor den geest stellen.

Ofschoon de Israëlieten eene landbouwende natie waren, (even als hunne voorvaderen herders,) zoo stond echter ook de visseherij bij hen in eere, en waren reeds in Egypte de visschen van den Nyl voor hen een dagelijksch voedsel, waarvan zij het gemis betreurden in de woestijn, {Xim, XI ; 5, verg. Gen. IX : 2, •'3.) Terwijl het gebruik van vleesch meer beperkt schijnt geweest te zijn tot offeranden, bruiloften en alle andere feestelijke gelegenheden, was de ■\isch een goedkoop en dagelijksch voedsel voor het volk. Zelfs te Jeruzalem noemde men eene der stadspoorten de viselpoort, waarschijnlijk omdat zij tot eene markt van dien naam leidde. Maar inzonderheid in Galilea was het gebruik daarvan algemeen : want terwijl de Doode zee geen' visch oplevert, en die uit de Groote of Middellandsele, zoo ver wij weten, alleen door vreemden werd ingevoerd [Keh. XIII : 16), zoo was en is daarentegen de J or daan , zoo wel als de zee van Tihcrias, van ouds als vischrijk bekend. Men was gewoon, die niet alleen versch te roosten of te braden, maar ook te droogen, na ze eerst gezouten ie hebben, en zoo voor huiselijk gebruik te verkoopen of op reis mede te nemen. In ééne der gelijkenissen van onzen Heer, vraagt een kind aan zijnen vader om brood, om visch en om een ei; en noemt jezus het de vrceselijkste bespotting, wanneer men liet vragend kind eene verstijfde slang, in plaats Tan den gedroogden visch, geven zou. Zoo waren ook de discipelen gewoon, brooden en visschen op hunne reis mede te nemen, en noemde jezvs zelf die, bij de verschijning aan de zee van Tiberias, eene gewone toespijs, daar zij bij het brood pleeg gegeten te worden. {Joh. XXI; 5.)

110

-ocr page 187-

Hliï VISUIM.T.

'De visscherij, gelijk zij voornamelijk op liet meer gedreven werd, was daardoor een welvarend beroep. De familie van zkbedeüs bij voorbeeld, die vissehers waren, behoorden tol de aanzienlijkste burgers der plaats. De tweeërlei wijze, waarop de visch thans nog het meest gevangen wordt, en die wij reeds op afbeeldingen van liet overoude Egypte (bij wilkinson) aaiitrelfcn, waren ook in Palestina in gebruik; de angel en het net. [Itah. I: 15.) Dij den eersten zal men zich de bijzonderheid herinneren, hoe jezcs aan rKTiius gelastte, naar de zee te gaan, diiar het aas uit te werpen en zoo een' visch op te halen, die de schatting voor hem en zijnen discipel zou met zich brengen. [Mallh. XVII : 27.) Het schijnt echter, dat de hoekvisscherij bij de Israëlieten slechts in het klein gedreven werd, en men op de scheepjes altijd, of' ten minste doorgaande, netten gebruikte; terwijl aan het strand, gelijk nog bij ons, de vissehers hun' overigen tijd besteedden, met die te zuiveren en te droogen of te verstellen. Verder zien wij Luk. V : 5 en Joh. XXI ; 3 en 4, dat zij gewoon waren, des avonds uit te gaan en met twee of meer scheepjes door tevisschen, fot de morgenstond schemerde. Van do vissehen zelve vinden wij geene soorten beschreven, en zelfs in geheel den bijbel niet eens genoemd. Het eenige verschil, door de Evangelisten opgegeven, ligt in de grootte, daar van de gewone onderscheiden worden : viscl/jes, die men niet eens telde {weinige, Matih. XV : 31; Marie. VIII; 7), en groote vissclen, die door hunne menigte (153) bijna het net deden scheuren. {Joh. XXI: 11, verg. Luk. \ : C.) —Ook van den vorm der verschillende netten missen wij eene heldere voorstelling. In het Kieuwe Testament komen van dezen drie namen voor. I)e eerste schijnt met ons algemeene woord vischnet over een te komen; de andere beteekent een net, dat omgeworpen of omgetrokken werd, om eene bepaalde ruimte af te vissehen; maar het derde, dat alleen hier voorkomt, schijnt daarvan onderscheiden te wezen, even als van de kleinere sleep- of schrobnetten bij onze vissehers de groote zegen. Ja! het is opmerkelijk, dat wij hier geheel het zelfde woord hebben, waaruit ons zkoen is voort gekomen. Xiet alleen in onze laai, maar ook in Engeland en zeker wel elders, is het grieksche sugena , als de eigenlijke naam van het grootste net, met een klein verschil van uitspraak, bewaard gebleven. I) Wel een teeken, dat, gelijk zich door alle eeuwen heen het gebruik daar van bij de visscherij in 't groot heeft staande gehouden, ook de vorm in de hoofdzaak de zelfde zal gebleven zijn. :i)

1) On Ihe coast of Cornwall , where it is now used, and bears the same name, seine or seau, it is somlimes half a mile in length ; and searcely could have been much smaller among the ancients, since it ts spoken of as nearly taking in the compass of an entire hag (vasta sagena, maniuüs). Trench, pag, 134.

2) Te regt merkt winkb op, dat er nog eene monographic omtrent de visselien en hot vischwaut uaar den bijbel, ontbreekt. In het Oude Testament vinden wij alleen (Levit. XI : 9—12) de bepaling der reine eu onreine vissehen; als ook de namen van enkele netten, hoeken en harpoenen, waarvan er één (rnrurj) onze zegen aanduidt, lu bet Nieuwe eenige gebeurtenissen, die met de visscherij in verband staan , en waarbij , gelijk boven gezegd is, Sixrvct in 't algemeen netten beteekent; (•■uffili'/.rlniooigt; het werpnet (van om heen werpen) of kleiner treknet ; auyijri] de hier alleen genoemde zegen , — het latijnsebc cerricnlum , letterlijk schrobnet, (ulfukus bij n. gkoï.) , bij homerus rrarcynu , als dat quot;ties met zich sleept.—Het onderseheid tussehen deze beide netten, schoon door Grieksche Vertalers van het Oude Testament niet in het oog gehouden, eu ook door de uitleggers van het Nieuwe, zoo ver ik weet, niet opgemerkt, schijnt mij duidelijk te blijken uit Matlh. IV ; 18—22 (vgl. Mark, I; 10—30). Wandelende langs de zee, ziet mus i'etiivs en andbeas het «ucj'(?gt;).T^aioov inde zee werpen. Hij

IJ]

-ocr page 188-

ukt viscmnet,

Hel Koningrijk der heulden, zegt dus de Heer, is gelijk , niet aan een visclmet in liet alscmeen, inaar aan eene zegen. — ledev , die uiet geheel vreemd aan de iHiik is, weet, wa) de eigenschap is van dit vischwant. Daarmede namelijk wordt niet alleen in het water gevischl, maar bepaaldelijk het geheele water of een gedeelte daarvan afgevischl; waarom het dan ook in kleinere togtcn of meeren slechts eeae enkele maal in het jaar gebruikt wordt. 1) Over den grond, waarop liet met behulp van looden kogels of steeneu neder zinkt, voort getrokken , en met kurk op of even onder de oppervlakte drijvende, besluit dit net alles in zich of jaagt het vóór zich heen, wat door de mazen, op gelijke grootte gebreid, niet ontsnappen kan. Terwijl de vleugels zich verre uitbreiden, somtijds wel tot de lengte van een kwartier of half uur, wordt alles langzamerhand naar het midden of den kuil, die in den vorm van een' breeden en open zak achter aan sleept , gedreven. In een smal water trekken de vis-schers aan beide zijden laags den kant; in het grootere de scheepjes , die daarom gezamenlijk deze visscherij uitvoeren; tot men eindelijk, aan het doel genaderd, langzamerhand de vleugels vernaauwt en ze eindelijk zamen trekt, en zóó alles, wat niet ontsnapt is of in den modder weg gedoken, in den kuil bij een gedrongen ophaalt; welk ophalen een zoo zware en langdurige arbeid is, dat het, bij voorbeeld op onze zalmvissclierij, nog met paarden gedaan wordt.

Van deze zegen zegt mus nu, niet dat zij geworpen wonll, maar dat zij reeds geworpen is in de zee; dat dan eerst bare gelijkenis met het koningrijk der hemelen begint; en dat zij, daarin geworpen zijnde en natuurlijk langzaam voort getrokken, allerlei soorten te zamen brengt. Zoo staat er in onze vertaling, en de overzetters hebben er bijgevoegd; //van visschen.quot; Deze bijvoeging is echter niet algemeen; sommige uitleggers laten hut liever in twijfel, daalde zegen niet enkel visch in zich opneemt, maar alles wat er voorkomt. Vroeger meende ik daarom ook, dat de lieer allerlei hingen {ex omnl rerum genere, be/.a) bedoeld had, gelijk aan het sleepnet eigen is, dat bij het ophalen er ook steeneu, boomstronken — en wat niet al! uit de diepte aan liet licht komt; maar bij naauwkeuriger herlezen van den tekst ben ik daar van terug gekomen, omdat het woord, hier door soort vertaald, eigenlijk geslacht beteekent; en er niet staat, dat het net allerlei soorten tc zamen brengt, maar dat het bij een brengt uit ali.e soout , dus visschen of ten minste gevangen waterdieren van allerlei soort of ras, gelijk die later onderscheiden worden in goede en kwade. 1)

roept hen tot mcnschenvisschers, cu terstond verlaten zij hunne 8i*vvu , hun vischwant, Van med-quot;czellcn of scheepje» wordt niet gesproken. Deze kleine vissehcrij werd over dag uitgeoefend , en staat nergens elders ...et dit woord vermeld. - Maar een weinig voort gaande, ziet de leer zebkdeus met ziine twee zonen en de huurlingen, in het schip hunne netten (waarmede zij denkelijk des nachts wilden visschen,) vermakende (vissering „gereed makendequot;) enz. Zoo als zij dit in het schip deden, vóór het visschen, zoo vinden wij daarna dc visschers er uit gegaan, om de netten te spoelen. {TM. \ IToe weinig bepaald deze aanwijzingen zijn, wij zien er toch uit, dat het visschen met groote netten, even als nu , op scheepjes geschiedde, en bij voorkeur in den nacht, terwij uiqind en unge

ook over dag en van den oever af werden gebruikt. )

1) De uitleggers halen hierbij uit uekodotus (VI : 31) aan, liet rgt;ayi]vtiiiv der^ bewoners van eilanden of steden, door dc Perzen. — Hoe hesyciiius dit net beschrijft als nh/na n m xuluawv ,

is mij niet helder. 11 u„„.

2) Het woord ytvos i in het N, Testament een en twintig malen gebruikt, beteekent elueis altoos

JU

-ocr page 189-

11 i t v1sci1nkt.

Zoo als nu de eigenschap is van dit not, dat het te zarnen brengt van allerlei soort, zoo behoort er bij, dat het niet, gelijk andere, in het schip, maar aan deu oever werd opgetrokken, omdat het langs den glooijenden bodem der zee, om niets te verliezen, op het land moest worden gesleept. In kleiner ruimte geschiedt dit optrekken , wanneer het geheele water is rond gevischt. Hier zegt jkzus, dat men het optrekt aan den oever, wanneer het rot geworden is; wanneer hot, eene genoegzame ruimte doorloopen hebbende, te zwaar zou worden, om het verder te trekken: want natuurlijk kon men het meer van Galllea in zijn geheel niet op eens afvisschen. Vraagt men nu, wie liet zijn, in liet beeld zelf, die dit gewigtige en moeijelijke werk volbrengen? Zeker, naar de zeden des lands, dc visscbers zelve; maar toch, bij eene zoo groote visscherij , ook wel met behulp van hunne makkers aan den oever of in andere scheepjes. Jezus echter geeft dit bij dc beschrijving niet aan. Hij gebruikt de algemeene uitdrukking, die wij in onze taal gewoonlijk door men terug geven : want het woord visschers is hier weder door onze vertalers ingevoegd. Men trekt hel aan den oever op, en daarop neder zittende, rustig op het strand gaande zitten, omdat er nu niets meer van de vangst kan verloren gaan, leest men het goede lij een in de vaten, (de tonnen of manden,) maar het kwade werpt men weg. — //liet goede en kwade;quot; letterlijk: vde goeden en kwaden.quot; De opvatting hiervan hangt eenigzins af van de invoeging, vs. 17 (//van visschenquot;). De woorden, die jezüs ia het oorspronkelijke gebruikt, drukken uit: liet eene al wat goed en schoon is, het andere al wat vuil is en onrein, vergaan en onbruikbaar ; zoo als het bij voorbeeld van vermolmde en verstorvene boomeu , of liever van onreine, dat i-; onvruchtbare, geeneof voor tnenschen ongeschikte vruchten voortbrengende, wordt gebruikt. 1) Hier heeft men inzonderheid gedacht aan dooden of half bedorven' visch. Maar veel liever zou ik denken aan hot geen onrein is volgens de Israëlitische wet; waarin dus van zelf ook alles is besloten, wat oneetbaar, wat nergens nuttig toe is. Mij dunkt, wanneer daar de Joodsehe visscbers van Galllea, aan den oever gezeten, hunne rijke vangst uitzochten, wierpen zij met zekeren afschuw, die bun van geslachte tot geslachte was overgeplant, niet alleen het geen dood was en vergaan, maar ook alles wat schubben en vinnen miste en dus bij de Levi-tische wet verboden was, buiten de vaten of manden, waarin zij hunne vangst opzamelden. Zij wierpen het slechts zoo verre weg, dat het hun in den arbeid, niet hinderde, en droegen er verder geene zorg voor; liet was het deel der roofvogels, die, naar de schilderachtige beschrijving van ezkciiicl (XXXIT:3, 4), daarop aasden. Dit is zoo natuurlijk, dat het juist niet bijzonder noodig was, — gelijk een geleerd uitlegger, in dit opzigt de hvgo de groot der Iloomsch

geslachten tan menschen, behalve waar paulus , 1 Kor. XII ; 10 en 28 en XIV; 10, het van de ver-sclüllcndo talen en gehnden, ook dc verschillcude geluiden der dieren, gebruikt. — lluoo luo groot zoide reeds te regt, dat bier visschen moet worden ingevoegd , omdat wij bij liet woord ullc ol' allerlei rjr-flaeht eene algemeene soort van scbepselen voor deu geest bebben, waartoe die verschillende geslacblen bebooren. (Eén genus met verscbillende sprrics.) Wat dc vroegere scbriftverklaarders aangaat, reeds de onde latijnscbc vertaling beeft; e.v omni ymici-e pisrium, en uieuoxysius scbijnt geene andere opvatting te kennen. Eütii. zigab. verklaart liet door; ttkvtoX» ytvi] iyjhxot'.

1) Ka/.d aumju. Het laatste komt alleen noa- voor van don kwaden boom en zijne tcwade vruchten (.1//, VII: 17, 18; Xll ; 33; Luk, VI:'13V ■ , ' .a kwade, onreine en verontreinigende taal {mih rede, Eph. IV : 2'.!).

]M

-ocr page 190-

iij, hkt vischnet.

Katholijke kerk, 1) gedaan heeftals eene proeve van rijke belezenheid , uit de Gricksche schrijvers de bewijzen bij te brengen, dat ook ouder hen de visschers plegen weg tc werpen, wat zij niet konden gebruiken. Er is dus, — dat wij dit nog ten slotte opmerken, in deze korte gelijkenis, vooral naar het oorspronkelijke 2), eene duidelijke tegenstelling, liet net brengt te zamkn ; en de ineuscheu zoeken, of letterlijk lezen ook te zamen ; maar liet net van allerlei soort, de visschers aan het strand alleen het geen goed en edel, wat voor den menseh rein en bruikbaar is.

Nadat wij, als naar gewoonte, eerst het geheele beeld op zich zelf hebben geschetst, willen wij nu ook naar de bedoeling vragen, waarmede de Heiland het schilderde. En dan behoort deze gelijkenis tot die gene, welke jezus zelf heeft verklaard; schoon niet zoo naauwkeurig, als hij die van den Zaaijer en van het Ohlcrn'ul des Ahhevs verklaarde. liet is, en wij zullen later nog eens daarop terng komen; — 'tis alleen het slot, waarvan do Heet eene bijzondere verklaring geeft; zóó zelfs, dat hij daarbij geheel van het visscherstoonccl afwijkt; daar toch het //verbranden in een' vurigcn ovenquot; op het strand niet te pas kwam. Bij ezechicl , waar het vischrijk Egypte bedreigd wordt met eeuen oorlog, die de inwoners zelve als met de zegen op het land trekken eu aan de roofvogels prijs geven zou , wordt het beeld veel beter vol gehouden. Het komt, omdat den Heer eene vroegere uitdrukking van het zelfde denkbeeld nog voor den geest zweefde, en bij dus de verklaring der gelijkenis, welke met deze parallel is, slechts nagenoeg woordelijk herhaalt. Dit valt gemakkelijk in het oog, wanneer wij beide verklaringen nevens elkander stellen ; waarbij de overeenstemmende uitdrukkingen door cursyf worden aangewezen.

Vs. 40b, 11 , 42. Vs. 40, 50.

Alzoo zal kei zijn in de voleinding der we- Atzoo tal het in de voleinding der eeuwen

veld. wczen-

De Zoon des mensclien zat zijne Engelen De Engelen zullen ui/gaan, en de bonzen

uitzenden, en zij zulten uit zijn koningrijk uil het midden der regtvaardigen afscheiden, vergaderen a.\ de ergernissen, en degmen, die de origeregligheid doen ;

En zij zullen de ielve in den vurigen oven En zij zullen de zelve in den vurigcn even

werpen; daar zal weening zijn en kn'ning der werpen; daar zal zijn weening en kuersmg der

tanden. 3) iandel1-

t) Piucaeus, die bierbij uit don Pisrator van lucianus aanhaalt, dat ook de Grieken de ccpQUTCc nul cinau plegen weg te werpcu; liet zelfde als de pisees /rivales van apdlejus, piseiculi mnuli by temntius, vilex bij een' ongenoemden dichter, liet auiruov wordt reeds bij auiuakus niet nduxiuo» {afgekeurd) gelijk, en ook Mullh. VII ; 17 enz. tegenover *ctlov gesteld. Piucaeus keurt daarom ook de vertaling: allerlei dingen te regt at; maar het was niet noodig, dat hij ii»rSiu invoegde ^zoo als men van ouds bij het nenlrum altijd een seilieel had; terwijl toch onze taal van «het kwadequot; enz. zonder naamwoord, het voorbeeld geeft. Bij ons heeft dit echter alleen plaats in het enkelvoud, omdat tie onzijdige naamval van het meervoud in 't Nederduitseh niet te herkennen is.

2) avvctyctyoxlü}] , vs. 47; , vs. 48.

3) Letterliik staat op beide plaatsen : Daar zul zijn de weening en de knening der tanden; gelijk dit ook elders de vaste nitdiukking is. Zie Mailt,. VIII: 12; XXII : 13; XXIV : 51 ; XX\ : 30; UI .

-ocr page 191-

hit v1sc11xlt.

De hoofdzin der gelijkenis kan dan nu, dit hebben wij terstond gewonnen, niet twijfelachtig zijn; en hoe men overigens over dit zevental hebbe gefabeld, in de verklaring van deze vinden wij de minste afwijkingen. Bij dit zelfde zeestrand was het, dat de lieer , nadat hij uit het sclicepje van simon, het volk, dat aan den oever stond, geleerd had, tot dezen zei de; n Van nu aan zult gij menschen vangen!' En wie was beter in staat, om den diepen en rijken zin van dit woord te verstaan, dan simon pktrus en zijne raedgezellcn? Niet hij alleen en zijn broeder, maar ook thomas en natuanakl (bahtholomtüs) met de beroemde zonen van zi.bedeüs , en zeker nog wei anderen {Joh. XXI : 2) waren visscheis geweest, en konden ract putbus, die nog na jezus' opstanding met echten visschers-hads-togt den nacht over arbeidde, zeggen: n Wij lebben alles, scheepjes en makkers, net en vischwant verbalen, om u te volgen.quot; {Matlh. XIX ; 27.) Menschen-visschers zouden zij van nu afzijn. Gelijk daartoe reeds door den Heer, langzaam en met moeite, de groote zegen in de wereldzee geworpen werd, even langzaam en moeijelijk zou daarvan de voortgang wezen; even onzigtbaar en onzeker langen tijd de vangst; en dikwijls konden zij ook daarbij klagen: uDen ganxchen nacht over hebben wij gearbeid en niet gevangen!quot; ofschoon zij altijd weder op het woord des Heer en het net uitwerpen zouden of verder voort trekken, In de oude christen kerk is dit beeld lang bewaard gebleven. Het spreekt nog tot ons, in den visschersring en de afbeeldingen van visschen op de graven en gedenkteekenen der eerste ge-loovigen ; 1) en het scheepje van peteus, met het groote vischnet op de wereldzee, was lang het geliefkoosde en bemoedigende beeld der kerk.

A\ ordt in het algemeen deze kracht der beeldspraak erkend, even zeker is ook, al ware het slechts door den uitleg van onzen Heer zeiven, do overeenkomst van dit beeld met dat van het Onkruid des akkers. De hoofdzin is in beide: //Hier rerceniging, hier namaals scheiding van boozen en goeden.quot; En dat niet alleen, omdat de christenen nog altijd leven in cene wereld, die inliet booze ligt; maar ook, omdat het uit den aard der zaak niet anders zijn kan, of de christen kerk moet nog veel dat onrein en boos is, in zich opnemen. 2)

Alleen heeft men hierbij te regt opgemerkt, dut in de vorige gelijkenis de vereeniging meer op den voorgrond treedt eu hier de scheiding. Als echter die scheiding in het eerste beeld zóó

XII] : 18. Onze overzetters zijn in zulke kleine nuancen der taal niet altijd evi n minuwkeurig; ja I zij blijven niet eens zich zelve gelijk. Zoo was in het voorgaande gceue reden tot verschillende vertaling, eu nog minder voor het meervoud, vs. 49. Er staat, dat'ir zoo wel als vs. 40 ; Ahoo zul het zijn in (!gt;• voleinding der eeuw.

1) Zie w. Mol.L, liet kerkelijke leten der Christenen gedurende de. :es eerste eeuwen, inzonderbeid 11:446. Ook de doop, waardoor het water als 't ware het element der geloovigeu was geworden, werd daarmede in betrekking gebragt.

2) Te tlju cu gezocht is mijns inziens de onderseheidiug, reeds door ciirvsostomüs eu aicusïinus gemaakt, dat het onkruid of de zizauieu de keilers zouden beteekeuen, de kwade (volgens beu rotte of gestorven?) viseli de christenen, die zieb hunner belijdenis onwaardig gedragen. (Zoo ook saimeron en andere 11. Cath. uitleggers.) Jleeds daarom is deze verklaring minder aannemelijk , omdat er niet enkel goed en kwaad uiï bet net wordt afgeseheiden; maar er reeds run allerlei soort in kwam; even als in de vorige gelijkenis op den zelfden akker de tarwe en het onkruid worden gezaaid, 't Is zonderling, dat de It. C. uitleggers, zeker door eerbied voor de verklaring der kerkvaders gedrongen, de zizamën zoo gaarne als ketterijen opvatten ; terwijl dan juist het ; nLaul :e te zamen opwassen tut 'ten dag des oogstes!quot; zoo sterk tegen de vervolgzucht der Hoomscbe kerk spreekt.

11quot;,

-ocr page 192-

llkt y1sc1inkt.

geschiedt, dat liet hcade wordt mlyelezcn cn bij oen gezorlit, omdat men de zizaaien niet op den akker werpt, maar zorgvuldig verbrandt; terwijl liier daarentegen Itci goede bij een wordt (jclezen en het kwade achteloos weg geworpen ; — behoort dit, dunkt mij, geheel tot den onderscheiden' aard van landbouw en visseherij, en heeft dns in de beteekenis geene kracht. WCI, dat in deze laatste gelijkenis vooral op het slot nadruk wordt gelegd. In die van het Oukruid was het opgegeven raadsel ; //Ure kan in cene gemeente, die oorspronkelijk zuiver is en goed , (alleen kinderen des konivgrijJcs,) het kwade {de kinderen des hoozen) zoo spoedig doordringen, en zich zelfs ouder een' valschen schijn verbergen, zoodat bet eerst bij de uitkomst wordt gekend?quot; Uier wordt deze vereeniging van hoozen en goeden, als uit den aard der zaak natuurlijk en noodzakelijk, ondersteld. De visschers moeten, willen zij eene goede vangst hebben, de vleugelen der zegen zoo ver mogelijk uitbreiden en het net behoorlijk doen zinken, opdat wat er voorkomt ran allo soorl, daarin worde opgenomen. De les in de voorgaande gelijkenis, dat de scheiding niet ontijdig moet plaats hebben, behoefde jkzi.'s hier aan zijne discipelen wel het allerminst te geven. Geen Galilésche visscher, gewoon van kinds af do netten te hanteren, zou zoo dwaas zijn, al werd het net ook zwaar en moeijelijk om voort te trekken, van in het scheepje op te halen, wat berekend was om eerst aan den oever te worden opgetrokken. Hij zou, opliet gevaar af van de geheele vangst te verliezen , den juisten inhoud dier netten nog op zee niet willen zien, of van wier en ontnig en allerlei onrein cn nutteloos gedierte ze pogen te zuiveren.

Jezus legt dus hier, gelijk wij zeiden, den nadruk op de volloojing van den arbeid. En het raadsel wordt, niet; //Hoe komt hier het goede en booze bij een?quot; maar: //Hoe zal het daar eens van elkander worden gescheiden ?quot; — Pat wij daarbij denken moeten aan de //stranden der eeuwigheid,quot; waarop de wereldzee hare golven breekt en waar het scheepje van het leven iederen raensch heen voert: dit ziet ook de eenvoudigste bijbellezer; en er behoort wel eene groote theologische geleerdheid toe, waardoor men alles anders ziet dan een gewoon menschenoog, om in het nederziilen der visschers, als engelen van Christus, eene kerkvergadering te herkennen; en in de vaten de gezuiverde gemeente, waarin de opzieners der kerk uit de leerlingen , die tot nog toe vrij in de wereldzee rond zwommen, lidmaten bij een zamelen , of andere leden uitwerpen en in deu ban doen, om op die wijze de goede en kwade christenen te sorteren. 1)

1) Zoo de buvoemde viuringa., cn onder zijne navolgers inzonderheid n. vknkma, die (in zijne Diss. Sacr. pag. 486) van deze gelijkenis zegt : pisces in UUus aitracli, in locum catechumenorum, sen cum statutu , in c/uo cxploranlur a jriscaiorihus, ministris tyiiritu Dei (inimatis, eaet, /ulk eene exegese is den protestant vooral onwaardig, daar zij eene geestelijke aanmatiging verraadt of ten minste begunstigt, die den engelen het werk uit do handen poogt te nemen, ot zelfs mensehen engelen noemt, en dus de bedoeling van den Heer lijuregt tegenspreekt. Bij zoo vele vernuftige stellingen, als waarmede men de gelijkenissen verduisterd bcefl, is het wonder, dat men ook deze, even als die van liet /uurdeeg , nog niet in een' kwaden zin heeft opgevat; daar liet even gemakkelijk üou zijn te betoogen, dat buiten eene uitdrukking van onzen Heer , (het //menseben vangen,quot;) het beeld altijd in een' ongunstigon zin gebruikt wordt. Zoo bij voorbeeld het net, dat 'lc goddeloozcn verstnfet; waardoor de Allerhoogste hen vangt in de gevolgen van hun eigen kwaad (Joh XVlIl : S), of zij zich zelve vangen in t net, anderen ge■ spreid (P«.1X : 16; XXXV : 7 , 8; LVH : 7.). Zoo ook de netten eener verleidster (?;■«/. Vil: 26), het net des doods {Prcd. TX : 11, 12), en dat der wegvoering in ballingschap, (//os. VII ; 12; Hal. 1; 15, 16.)

11G

-ocr page 193-

Illiï VISCHNKT.

Maar zulke droomen der uitlegkunde mogen ons niet langer ophouden; letten wij liever nog eens o^ dc juiste beteekenis van dit schoone tafereel.

fielijk reeds gezegd is , in de schildering van onzen Heer Avorden geene inenschen genoemd . veel min onderscheiden. Niet eens staat er, dat liet grooto sleepnet door menschenhanden wordt voort getrokken. Het cjaat voort, na dat het uitgeworpen is, en voort gaande hrengt hel zamen en houdt bij een , al wat daar in komt. Toch ontbreekt het menschenbeeld , onmisbaar in iedere gelijkenis, ook in deze niet. Wanneer het net vol geworden is, komen de menschen; en wel eenigen of velen te zamen, onder het onbepaalde men verborgen. Zij frekken het net op; zij zetten zich rustig neder; zij lezen het goede uit. De Heer heeft deze algemeene voorstelling gekozen, omdat het wel in het beeld maar niet in zijne bedoeling lag, dat zij, die vissclien en die uitzoeken, de zelfde personen zijn. Hij laat daarom dc visschers in de schaduw, en geeft alleen duidelijk te kennen, dat zij, die optrekken en soort bij soort leggen, do zelfde zijn: namelijk de Engelen. Zij zullen, wat hier in de uitwendige kerk vereenigd is,—goed en kwaad, — scheiden; maar dat zal eerst geschieden in de voleinding der eeuw. Zie daar het hoofddoel dezer gelijkenis, naar .tezus' eigene opheldering. Men heeft, gelijk wij vroeger reeds opmerkten, zulke verklaringen en dus ook zulke gelijkenissen , waarbij jkzus voornamelijk één hoofdpunt in het licht stelt, niet genoep: onderscheiden van die, waarin hij aan elk deel van dc leenspreuk zijne beteekenis geeft; omdat het veel ruimer veld opende voor het vernuft der uitleggers, wanneer men ook hier vroeg: //Wat beteekent de zee, wat het vet, wat de visschers!quot;'

Daar dus, wel het gehecle beeld eene juiste voorstelling is van den voortgang en de voleinding der christen kerk, maar het laatste toch de hoofdzaak, zoo bevreemdt het ons nn minder, dat dc Heer daarbij van zijne gewone parabolische taal afwijkt, door niet alleen van de beeldspraak tot de verklaring, maar van deze weder in een ander beeld over te gaan. Eerst, in eigenlijke woorden sprekende, laat hij de engelen uitgaan, — dat is, aan het licht komen en hun werk beginnen ,— om de boezen af le scheiden, hen te verwijderen uit het midden der regtvaardigen, waar tusschen zij zich, voor menschen oog en oordeel dikwijls onzigtbaar , hadden ingedrongen. 1) Daarna gaat .tezvs van de eigenlijke en hem gewone voorstelling zijner toekomst, door de engelen opgeluisterd, tot eene andere beeldspraak over, die met de visscherij in geen het minste verband staat, daar hij spreekt van een' vurigen oven {oren des vuurs) en van de weening en knersing der tanden. Vergis ik mij, of vinden wij hier een nieuw bewijs, dat de aaneenschakeling van de zeven beroemde gelijkenissen niet van den discipel is, die. ze verzamelde, maar van den Meester, die ze uitsprak? Wanneer juzi's dit zinnebeeld van het Vischnel afzonderlijk had voorgedragen, hij zou, dunkt mij, daarbij van geen' vurigen oven hebben kunnen spreken, en dat vooral niet in het midden van visschers

1) Het voorlaatste geslacht van uitleggers pleeg veel, onder den naam van llehraizme en pleonasme, als zonder bdeekems voorbij te gaan. Zoo stelde men ook, meer dan men het bewees, dat «Vil liet midden (f* uéanv) der regtvaardigen,quot; als eene Hebreenw^che zegswijze, niet anders beteekent dau : «uit de regtvaardigen.quot; Intussclien is deze spreekwijze, al was zij den llebreën eigen, tooli bier even miu als elders, zonder beteekenis. Zoo wil I'Af U'S, dat een bloedschendige uil hel muhkn der go-meente weg gedaan worde. (1 Kor. V : 2.) In hel midden komt nog veel meer, en doorgaans met zekeren nadruk voor. {llatth. X ; 10; XIII: 25, enz.)

117

-ocr page 194-

11kt vischnet.

en in du nabijheid van het strand. Afaar nn, aan het einde van de geheele reeks, im gceft hij nog eens het hoofddenkbeeld van de twee gelijkenissen terug, in den krachtigen slotklank {finale) van zijn verheven orakel omtrent de geschiedenis van liet Godsrijk , en gaat van de besehonwing der wereldzee over tot het vuur des oordeels , reeds vroeger in het verbranden der zizaniën afgebeeld; om dan, na deze meer eigenlijke en krachtige schildering, met des te meer vertrouwen (vs. 51) aan zijne discipelen te kunnen vragen: ulicht gij dit alles verslaan?quot;

Die volemdïny der wereld of der eeuw zal ons nu nog niet anders bezig houden, dan als het einduitzigt der groote schilderij van het koningrijk Gods. Naderhand, nadat wij des zelfs vestiging en strijd met de taal der gelijkenissen hebben geschetst, zullen wij meet bepaalde en uitgewerkte beelden daar van ontmoeten, en bij de verklaring van deze ook gebruik maken van de algemeene trekken, ons van deze eerste reeks van gelijkenissen bijgebleven. Alleen merken wij hier als in 't voorbij gaan op, — indien het nog noodig ware, oin verkeerde opvatting der gelijkenis te weerspreken of te vóórkomen, — dat de engelen (in den eigenlijken zin van het woord) overal behooren bij het tafereel van het algemeene wereld-gerigt. Niet enkel zijn zij daarbij getuigen van chiusïus' heerlijkheid, en van de eindelijke vergelding, als de voltooijing van het hooge Godsbestuur ; — niet enkel vrienden en broeders, die zich verheugen in de vreugde der zaligen; — maar ook werkelijke deelgenooten aan deze, gelijk aan andere groote wereld-gebeurtenissen, uitvoerders der bevelen en raadsbesluiten van den grooten Koning.

jN'a dezen vlugtigen blik in de verre toekomst, keeren wij tol den tegenwoordigen staat der kerk terug. Dat deze allereerst onzen Heer in de gedachte was, dat hij daaromtrent, juist met het oog op die toekomst, eene groote waarheid openbaren en eene ernstige let1geven wilde aan zijne discipelen, zien wij reeds uit de woorden, waarmede onze gelijkenis wordt ingeleid; niet, als bij die der wijze en dwaze maagden ; ui)an zal het koningrijk der hemelen gelijk wezen,quot; maar: //Zoo is het, aan een visclaict gelijk.quot;

En welke is nu die groote waarheid, die ernstige les? — Het is opmerkelijk, hoe hier dc ivatliolijke kerk de beeldspraak van het evangelie in haar belang aanwendt, en te oprner-kelijker, omdat juist het pendant van deze gelijkenis, zoo als wij vroeger gezien hebben, hair zoo veel moeite baart , haar, die hier reeds het vermeende onkruid, — de ketterij, — letterlijk verbranden wil. Nu echter is zij geheel op haar terrein ; //de eenheid der kerk;quot; die uiterlijke en gedwongene eenheid, die reeds van ouds, maar inzonderheid van de eerste algemeene kerkvergadering af, haar droombeeld was; — de katholiciteit der kerk, met één woord, die geene christelijke gemeenten van verschillende zeden en belijdenis erkent, maar slechts ééne kerk , en daar legenover kettersche , dwalende en afvallige sekten , die den naam van chiustus misbruiken en de kerk nabootsen zonder bette zijn. Dit was reeds bet denkbeeld van hikuonymis , avcjustinvs en anderen, zoo als de laatste dan ook het Visclmcl als een krachtig wapen tegen de Donatisten bezigde 1) ;

IIS

1

Jam in muri capii per retia fdei, guudeanms nos ibi nature udhitc intra re Ha, quia udkuc mare live sue vit procellis, sed retia, quuc nos ceperunt, pcrducentnr ad littus. Interim intra ipsa retia , Jratres, hem rivamns; non retia rumperdes foras e.reamia. Multi cnim raperunt retia cl se his ma tu fcceruul, el /eras

-ocr page 195-

IIKT VISCIINKT.

ofschoon de kerkvaders over 't algemeen, inde toepassing van dit denkbeeld en het handhaven van de uitspraken der kerk, nog gematigder.— wij kunnen wel zeggen menschelijkeien christelijker—-dachten dan de middeleeuwsche , nu bepaaldelijk Roomsch-Kalholijke kerk: dat is: «de eenige algemeen christelijke, met Rme aan het hoofd.quot; — De Protestant ver-gete het toch nooit, hoe verdraagzaam en verschoon end hij ook hare dwalingen lieoonleelc, dat dit. nog altijd het onwrikbare en onveranderlijke beginsel der Katholijke christenheid is en blijft; waardoor de Grieksche kerk zich de alleen orthodoxe, de Roomsche zelfs de alleen zaligmakende noemt, en de laatste vooral ons nog wel als christenen , maar niet als eene christen gemeente kan erkennen, zonder haar levensbeginsel en haren naam, hare kaiholïcx-ieil zelve , te loochenen.

Het is mij onbekend, hoe de Grieksche kerk, die sedert eeuwen zich in eene verouderde theologie heeft opgesloten, onze gelijkenis opvat; maar des te minder is het verborgen, hoe Home, sedert de laatste drie eeuwen vooral met den bijbel in de hand bestreden, dit zinnebeeld zegepralend aanhaalt, ten bewijze, dat er slechts één enkel net is , — het zij men dit wilde opvatten als de eenige evangelische waarheid, of als de eenige ware kerk; (mm.don.) —dat liet dus de eerste en grootste zoude is tegen Christus en zijn rijk, doodzonde en misdaad van gekwetste majesteit, wanneer de schismafieken, (zoo als de Grieksche kerk en dusgenaamde Klerezij,) of de ketters, (waartoe alle Protestanten behooren,) dit net scheuren of daar buiten vis-schen op eigen gezag. Wiet allen in het net, maar toch alleen zij die er in zijn, worden als christenen uitverkoren, verzameld in de vaten, de woningen der eeuwige gelukzaligheid. — Is het ook , om deze consequentie te ontgaan , dat eene andere gekunstelde verklaring door onze vaderen is uitgevonden? Maar toch, ook deze leidde weder tot de zelfde of soortgelijke slotsom.

Wat hiervan zij, ik zal wel niet vele woorden behoeven, om den hel derdenkenden evan-gelisehen christen te overtuigen, dat deze redenering te minder ons behoeft te beangsten, daar die eenheid der kerk het hoofddoel niet is der gelijkenis, en zij in de verklaring zelfs niet van verre wordt aangewezen. Niet, dat //alle visch gevangen wordt in één net,quot; maar dat //goed en kwaad in het zelfde net komt,quot; is het eigenlijke punt van vergelijking, 't Is de groote strijd en te gelijk de groote fout der eeuwen geweest, dat bij iedere scheuring beide partijen zich het regt plegen aan te matigen , niet alleen om de ware leer te bezitten, maar ook om dc ware kerk te zijn; niet kknu gemeente of kerk van ciiiustus, maar de kerk. Terwijl de heeugaanden of uitgeworpenen daarvan het kenmerk zochten in dc waarheid, in hunne overeenstemming met de eerste christenheiden dc apostolische leer; wees de partij, die door overmagt het oude grondgebied bleef bezetten, op haar regt van eigendom, op de apostolische overlevering en wijding, als de onafgebroken schakel, die hunne personen hechtte aan die der door jezüs gekozen getuigen en de door hen aangestelde opzieners. Op dezen grond bouwt nog de Bisschoppelijke Klerezij (ten onregte Jansenisten genoemd) in

cncrunt. Quia malos pisces intra retia captos tolcrare se notie dixerunt, ipsi mali fadi sent polius, qua„t ilh quos se non potuisse tolrnu-c discermil. (A.ug., llnnrr. in Ps. LXIV ; 0.) Ia het momlgesprek met de Donatisten to Carthago {Colt. Carth. d. .'5), ontkenden dezen niet, dat er onwaardige ehrlstenen in (ilt;; kerk moesten geduld worden , maar alleen zoo lang zij verborgen bleven, «Hoe de reis latentibus 'lietum, qmrdam reticulum in mari posit am quid haheal, a piscatoribus, id est a saeerdotibus, ijnu-ratur, donee extraetum ad lilt us eaet,— Verg. het vroeger gezegde, bl, 80.

1U1

-ocr page 196-

HET VISCUNLT.

ons vaderland, waarom wij haar nooit tot de Protestanten kunueii rekenen ; en de Puseyïs-ten zoeken in de laatste jaren, op den zelfden grondslag, de Engelsche staatskerk van de gemeenschap met het Protestantisme los te schenren. Ja! ofschoon de oude Protestanten te regt begrepen , dat in het ontkennen van dit denkbeeld, of in de leer der /.igtbare en onzigtbare kerk, de kracht der hervorming gelegen was, maar al te dikwijls stelden zich vooral hunne opvolgers de orthodoxe kerk ook als de eeniye ivare voor; en ik herinner mij nog levendig, welk eene ketterij het menigen eenvoudige in mijne vroegere gemeenten toescheen , toen zij voor het eerst misschien duidelijk hoorden uitspreken, dat de Eoomsch-Katholijken ook christenen waren en hunne gemeente zelfs eene christelijke kerk.

Maar terwijl wij de aanmatiging afwijzen van hen, — het zij onder ons, het zij buiten ons, — die zich de eenige echte visschers en hun net alleen het ware noemen; die uit de christelijke kerk sluiten al wie, niet buiten de gemeenschap des geloofs met chiusïus, maar buiten hnnne kerkelijke gemeenschap zich bevinden; wij erkennen even gaarne, dat deze gelijkenis bet separatisme niet begunstigt, als liet om verschil van opvatting der leer of kerkelijke gebruiken , het groole visclmet scheurt en verdeelt. Daardoor reeds, al had het de waarheid aan zijne zijde, doet bet racer nadeel, dan men immer door de vermeende zuiverheid van zijn nieuw opgerigt kerkje der zaak van Christus voordeel kan aanbrengen. Wat toch is schadelijker voor de vischvangst, dan dat de visschers elkander liet net uit de hand rukken, of met eigen netten en op eigen gelegenheid visschende, de een den ander in den weg zijn? Ons is het niet opgedragen, naar ons ideaal, waar of valsch, eene kerk te stichten; maar wel, de kerk, die vóór achttien eeuwen in jezus' bloed is gevestigd, op te bouwen en uit te breiden, te zuiveren des noods, maar zonder gewelddadig af te breken of te scheuren, wat vóór ons op dien eenigen grondslag werd gebouwd. Ons is het niet geoorloofd, den engelen het werk uit de handen te nemen, en de groote scheiding van goed en kwaad ontijdig te willen verhaasten, als hadden wij reeds de roeping, om te. beslissen over de vaten der geregtigheid, die eerst aan het strand door de voleindigde vischvangst zullen worden gevuld. Teder, die dus, terwijl in de bestaande christelijke kerkgenootschappen nog de Eeuwige God wordt erkend en jkzus christls, dien Hij gezonden heeft, en hem de vrijiieid gelaten, om dit naar zijn geweten te belijden, —hun getal nog weder zoekt te vermeerderen en de gemeente te verdeden, bezondigt zich aan het ligchaam van Christus, dat hij schendt, aan den tempel des Heiligen Geestes, dien hij, zoo veel in hem is, afbreekt en van een scheurt. Een net in de groote wereldzee, céne kudde onder den grooten Herder, dat is zeker de bedoeling van den Koning des koning-rijks, al schijnt ook dit doel door de verkeerdheid der gemeente zelve voor eeuwen lang geheel gemist. Wat nu nog daar aan ontbreekt, één zal het zijn in de voleinding der eeuwen, al wat de Vader uit de wereld, die in het hooze ligt, zijnen Zoon geschonken heeft. In éénen en zeker in zijnen geest arbeiden dus allen, die aan de vrijwillige, niet door gezag en overmagt gedwongene katholiciteit der kerk liet hunne zoeken toe te brengen, en zoo ook in hunne daden het gebed uitdrukken: // Uw koningrijk kome, o lieer!quot;

120

-ocr page 197-

HET VI SC UN KT,

Terwijl hiermede het groote tafereel is afgemaald, dat jezus in algcmeene trekken van het koningrijk der hemelen schetste, willen wij nog eens ten slotte oimierken , dat deze afdeeling van jKZts' parabolisch onderwijs een wel gesloten geheel uitmaakt, waarvan wij alleen in den groeten geest van den Stichter des Christendoms liet oorspronkelijke beeld vinden, waar zelfs van zijne vele andere gelijkenissen naauwelijks eene enkele in passen zou, schoon de meeste daarvan uitbreiding en opheldering zijn. Wat de oorspronkelijkheid betreft, de latere en meer verlichte Joodsche geleerden, nu zij jkzus niet meer veroordeelen als (//e de schare verleidde, als bedrieger en godslasteraar, tasten op humaner, maar tevens gevaarlijker wijze het ehristen-dom aan, door al wat daarin edel en goed is tot de leer der Rabbijnen, waartoe uok Eabbi jkzus behoorde, terug te brengen. Geholpen door de ongeloovigen onder de christenen zelve, hebben zij zich ongeloofelijke moeite gegeven, om geheel het evangelie, voorzoo verre het in hun oog ware wijsheid predikt, tot de llabbijnsche leer, de uitbreiding en toepassing van het Mozaïsme, te herleiden. Zoo heeft men ook van jkzus' gelijkenissen, of het oorspronkelijke beeld, of althans monigen trek in den Talmud willen terug vinden. Later hopen wij daarop nog wel eens terug te komen; maar hier reeds kunnen wij zien, dat deze aanval op de oorspronkelijkheid van het evangelie gansch en al faalt tegenover dit zeven of achttal zinnebeelden, waarmede jkzus do eerste grondslagen aanwees van het koningrijk der hemelen op aarde. Welke parallelen men voor andere woorden van den Heiland uit de kolossale folianten van den Talmud hebbe opgedolven, van deze beeldspraak bevatten zij niets. En geen wonder! Door zulk een koningrijk der hemelen werd het Joodsche denkbeeld van goddelijke openbaring en wereldbestuur, hunne voorstelling van de geschiedenis en de voleinding der wereld, al te luid weersproken, ja I geheel en al opgeheven.

Daarom ook hecht ik zóó veel aan de opvatting van dit parabolisch onderwijs, als een afgerond en gesloten geheel, waarbij moeijelijk eene andere gelijkenis zou kunnen worden gevoegd , waarvan er veel minder eene zou kunnen worden afgelaten. Maar dit noodzaakt ons nog niet, die uitleggers te volgen , die eene kunstmatige orde en voortgang in het zevental bij mattheüs, (en de eene, die markus er tusschen voegt,) mecnen op te merken. Reeds de eindelooze verscheidenheid hunner opvattingen en de kunstige vernuftspelingen, waardoor deze zich trachten aan te bevelen, verraden een' wankelen grond en boezemen weinig vertrouwen in.

Te regt merkt trench (blz. 140) op, dat reeds het heilig zevental eene al te sterke verzoeking was voor de uitleggers, dan dat zij in deze reeks van gelijkenissen geene diepere mysteriën zouden gezocht hebben; gelijk, niet alleen het zevental in joiianxes' Openharing, maar zelfs de zeven beden in het Onze Vader en de namen der zeven eerste diakenen als eene voorspelling van zeven opvolgende kerk-staten zijn opgevat. Het is mij echter niet bekend, dat de kerkvaders hier eenig mystiek zamenstel of zelfs een geregeld geheel gevonden hebben ; en de 11. K, uitleggers na de reformatie hellen zoo weinig tot deze verklaringswijze over , dat bij voorbeeld maldonatus meende : //deze zevende gelijkenis moest eigenlijk de derde zijn , maar zij zou door mattheüs, om de gelijkluidende, die vooraf ging, omgezet wezen.quot; — Te meer trof het mij daarom, toen ik deze opvatting het eerst vond, waar ik die het minst had gezocht en zij mij door niemand was aangewezen : bij nicoiaus de lyra namelijk, die dik-

10

1-gt;1

-ocr page 198-

It ET VIsCllNKT.

\ujls;, ook in beteren zin , als de voorlooper der Protestantsche schriftverklaring is aange- cen\

merkt. Hij beschrijft het verhop der kerkgeschiedenis , tan cinustva' prediking af tot het einde me»,

der wereld ]), naar dit zevental gelijkenissen aldus: //Door amsïus zelf werd goed zaad heid

gezaaid, ook waar het weinige of geene vruchten \ oort bragt; terstond na den dood der apos- won

telen zaaide de booze het onkruid der ketterij; de kerk werd echter gezuiverd cn wies als in r

een mosterdzaad, zoodat hare bestuurders in de vierde eeuw de vrijheid kregen, om de wid

evangelie-leer als een zuurdeeg in de drie maten (drie werelddeelen) van het lloineinsehe rijk rege

te verbreiden. Ook wijsgieren, als moistinis en anderen, begonnen toen de verborgene van

schallen van het evangelie na te sporen ; maar als later dc wereldsgezindheid de overhand dien

nam, verlieten vele geloovigen de genietingen der wereld, om in het bespiegelende klooster- is c!

leven (de vita coniemplaliva tegenovev de vita activa) de eenig noodige kodhare parel te zoeken. te 1

Zoo werd en wordt nog dc strijdende kerk over geheel de aarde uitgebreid als een visehnet, C

tegen den grooten dag der scheiding, des oordeels en der overwinning.quot; met

Deze schets is ten minste geestiger en tegelijk eenvoudiger, dan de Coccejaansche droomerijen lam

over de zeven kerk-statcn, gelijk wij die het meest uitgewerkt vinden bij campegius vi- 'y. staa

tringa. Volgens hem is cinusTis de Zaaijcr onder de Joden van zijnen tijd, schoon tot in den

dc vierde eeuw op dezelfde wijze het zaaijen ook onder de Heidenen voortgaat. De Zizanien 10-

zijn natuurlijk de dwalingen der lloomsche kerk , terwijl dc reformatie het begin der scheiding Zaa

is, cn dus van den oogst. Het Biosterzaad stelt den bloei der kerk voor onder konstaxtijn; ■ ook

het Zuurdeeg hare verborgene uitbreiding, die toen het eerst aan 't licht kwam: —of, wanneer ven

men dit beeld in een' kwaden zin opvat, dan spelen hier weder Pausdom en Kcforniatie dc Me

hoofdrol. — De verborgen Schat is door dc Waldenzen gevonden , en de Var el van groote waarde ligl

is de kerk van Genève, ingcrigt in den geest van kalvijn. Eindelijk stelt het Visehnet de ma:

luatstc zuivering der kerk voor, zoo als die nu reeds door kerkelijke leerbepaling en kerkelij- Hu

ken ban wordt voorbereid en aangevangen.............. Genoeg, om alles te bewijzen uit het spr

evangelie, behalve het evangelie zelf. sch

Andere minder beroemde namen slaan wij over; alleen merken wij op, (naar tuencii ,) dat dra

zelfs bengel nog naar het eigen beginsel deze gelijkenissen verklaarde; maar zoo, dat met ten

elk der zeven een nieuwe kerkstaat werd geopend, zonder dat daarom de vorige was afge- ik

sloten; en dat zelfs weder in alexandeii knox zich een ijverig en vernuftig voorstander van in

deze verklaring heeft opgedaan. 2) 1

Dat dit alles, gelijk mijn vriend van willes pleeg te zeggen, niet uitleggen van den bijbel- ant

zin maar inleggen is, zullen wij nu niet opzettelijk betoogen. Liever wil ik er nog bijvoegen, alle dat vele anderen tegenover dit profetisch-historisch geheel, eenen logischen zaïnenhang hebben gesteld, die veel meer redelijken grond heeft, maar waarmede ik toch even min mij geheel

kan vereenigen. Tegenover de mystieke droomen zijner voorgangers, trad daarmede reeds t de geleerde joh. la maiick op; en de door hem opgegeven zaïnenhang van de hoofddenk-

beelden , door elk dezer gelijkenissen uitgedrukt, munt uit door waardigheid, helderheid eu conij

_ --- ■, (/HOI

1) Deetmus ecclesiae a predicalione Christi usque ad fuieni nmndi, in septem parobotis sibi succeilentiius. ,? quot;^0

2) Remains, pug. 408.—Tench voegt er bij: An essat/ by KEess , Meletcumta de seusu septera paral).

Alt. 13 prophetieo, Jenae 1731, is the exposition of the same Itieury.

\22

-ocr page 199-

h kt vi sci in'kt.

eenvoudigheid. 1) Ik zou daaraan althans verre de voorkeur geven, boven den tic/en Zusam-mm hang van stier, die mij ten minste veel te diep is. De verklaring van dezen met helderheid over te brengen, is niet gemakkelijk, en zeker zou het ons veel te uitvoerig doen worden. Genoeg, dat hij onderscheid zoekt tusschen deleer van den Heiland voor het volk in de vier eerste gelijkenissen, en zijne vertrouwelijke mededeelingen in den apostel-kring door middel der drie volgende (eene Exoterische en Esoterische leerwijze); dat hij toch een' ge-regelden zamenhang en voortgang van denkbeelden en eene verwonderlijke wijsheid daarin, van de eerste tot de laatste gelijkenis aanneemt; en dat hij bij die logische orde, nog bovendien de verschillende tijdperken der christelijke kerk mede in zijne verklaring opneemt. Er is dus zeker velerlei, maar daarom nog niet veel {/nulla, non mullum) uit zijne verklaring te leeren.

Om ten slotte in korte woorden mijn eigen oordeel op te geven: volkomen stem ik in met trench, dat wij hier den vevhevensten aanhef voor ons hebben van geheel des llei-lands parabolisch onderwijs, en dat de gelijkenis van den Zaaijer aan het hoofd van alle staat. Het eerste blijkt reeds uil de vraag der apostelen, over deze nieuwe leerwijze verwonderd; // Waarom spreekt gij heden tol de schare alleen door gelijkenissen?quot; [Matth. XUl ; 10 —17.) Het laatste uit de vraag \an je/us: hVerstaal gij dit (het zinnebeeld van den Zaaijer) niet!' Hoe zuil gij dan al de gelijkenissen verslaan?quot; [Mark. IV ; 13). Ik zie ook volstrekt geene reden, waarom jiatthküs hier alleen de verzamelaar van het geen op verschillende tijden gesproken en toch door innigen zamenhang verbonden is, zijn zou. Met zoo veel knnst zijn de Evangeliën niet opgesteld. Maar even min zie ik eenige heiligheid in het zevental, dat reeds door markus' invoeging verbroken is, en waarop zelfs bij mattheüs iets zou af te dingen zijn, daar hij er aan het slot nog de gelijkenis van den Huisvader (vs. 53) bijvoegt. He zamenhang van het verhaal is echter zoo bepaald uitgesproken bij den eersten evangelist: — jezus' gaan naar het zeestrand en beklimmen van het scheepje; zijn afzonderlijk gesprek met de discipelen en het vervolg van zijne openlijke voor-dragt; zijn terugkeer naar de verlaten woning, en daar het besluit van zijn onderwijs; — terwijl daarentegen de orde bij de andere Evangelisten of toevallig, of afgebroken is; — dat ik geene reden zie, om hierin van mattiiküs af te wijken, en geheele onzekerheid te stelleu in de plaats van het geloofwaardige berigt des ooggetuigen.

Maar vraagt men mij nu verder naar orde, voortgang, zamenhang; dan zou ik vooreerst antwoorden met de vraag, of de vele dingen, waarvan de Evangelist spreekt (vs. 3), wel alle door hem zijn opgeteekend ? En vervolgens: oi de Heer met tie voordragt der opge-

J) 1'luniundu er of Ecclesia per ctungeln pracdirationem , t/pud mi/llos tarnen J'uturam ivutdem; immis cenfi prr salunnc ustnlam mnlitlum erant mul Li wl earn tere non pertinenles , et hmc atiquanito ah ed segregamti; ab initiis parvis eral ilta tarnen surrectura in mugnitudinem summam; et hinc progremira nd comptexum omnium ctectornm; hahitnra itla crul ver urn summumque in si nu suo eonetusiim bonmi; propter (jiml prae aliis uppeteretur merilo; quod turn prae rebus praesfanlis^imis quibusvis exeetlcret, cum omnium ('liorum perditione quaerendum erul ab electis; et cujus neutiquam omnes erant futuri partieipes, qui hie in (uiernam Ecclesiae commuiiioncni essen! altecti quidem, sed lumen e.v cd ejiciendi in perditionem. Quopacto fiue paralolae, respeetv pruecipui scopisui, non difficulter inter se connectunliir. (Syll, Diss., Exerc. I .)

1-23

-ocr page 200-

ttKT vischn'kt.

124

teekcnde eenquot; geregelden voortgang, of alleen een' inwendigen zamenliang van denkbeelden lieoft bedoeld? Elke schilderij is een afzonderlijk tafereel, dat, zonder eenigen zamenhang met het voorafgaande of volgende, had kunnen worden voorgedragen. Het schijnt wel niet geheel zonder beteekenis, dat de Zaaijer, als de meest algemeene , vooraf gaat, en dit beeld door het Onkruid als 't ware nader bepaald wordt;—-niet zonder beteekenis even min, dat tegenover de vele gevaren, door deze beide gelijkenissen aangewezen, het bemoedigende beeld staal van een' zekeren, schoon vaak verborgen' voortgang en eindelijke zegepraal, in Mosterdzaad en Zuurdeeg ; — niet zonder beteekenis eindelijk, dat de Heer, niet meer tegenover het volk maar onder zijne discipelen gezeten, die reeds het goede deel gekozen hadden, hot, schoonebeeld van den Sc/nif en dc Parel gebruikt; en dat hij geheel dit parabolisch onderwijs met het groote tafereel van 't Vischnel in de wereldzee en de voleinding der eeuv) besluit. Er is dus reden genoeg, om deze opvolging van beelden als geschiedkundig aan te nemen. Maar daarom nog niet, om daaruit ééne reeks te maken, die ook buiten de omstandigheden, (zoo als het terug keeren van jezüsin den kleineren discipel-kring,) een onveranderlijk en gesloten, een stelselmatig geheel vormen zou. Daarom heb ik ook geen bezwaar gemaakt, om van die orde af te wijken; om de toespraak van onzen Heer tot zijne jongeren over de kostbaarheid van het evangelie op den voorgrond te zetten, en danrna de vestiging en uitbreiding , strijd en zegepraal van het koningrijk Gods, in de overige beelden te schetsen. Dit hing eenigzins tc zamen met het geheele plan , waarnaar ik de volgende gelijkenissen wcnschte in te deelen ; en dc vrijheid daartoe grondt zich op mijne vaste overtuiging, dat er wel een innerlijke zamenhang is tusschen alle evangelische waarheden, maar geen vaste keten, waaraan zij in zekere geregelde orde verbonden zijn; daar die zamenhang zich ordent, naar het standpunt, waarop wij ons plaatsen, zoo dat niets in de christelijke waarheid het onvervreemdbaar regt heeft, om het eerste of het laatste te zijn. Jezus zelf en zijne apostelen hebben hun onderwijs aangeknoopt aan iedere gelegenheid, waarbij zij spraken , en daarbij dikwijls eene vroeger gevolgde orde van waarheden geheel omgekeerd. Steeds trad , met het geen zij regtstreeks leerden, ook menig ander denkbeeld aan het licht. Even zoo is het, dunkt mij, met deze algemeene beelden van chuisti's' koningrijk. Met elk der zelve zou men kunnen beginnen, op de incest verschillende wijze ze kunnen rangschikken, en altijd blijft de groote hoofdzaak een gansch nieuw en eeuig beeld van het zedelijke Godsrijk op aarde; een beeld, dat in zoo verre, maar ook in zoo verre alleen, profetisch is, als het de algemeene trekken afmaalt, die uit zijn' eigen' aard en uit, dien der wereld het, Godsrijk steeds moeten eigen zijn. Het kan dus allen, die in en voor dat koningrijk arbeiden, op veel dat hun onverwacht komt, voorbereiden en dikwijls den weg wijzen. De geschiedenis der kerk, — en de geschiedenis der wereld , die met en in haar voort gaat, —• ontwikkelt en bevestigt deze profetische beeldspraak ; eu nog zijn wij niet tot hare volle ontwikkeling en de geheele voltooijing van het Godsrijk gekomen. Hoe groot was niet de geest van Hem, die dit alles reeds doorzag en vooruit zag, toen nog geen oog het had gezien, geen oor het gehoord en het in geens menschen harte was opgekomen!

-ocr page 201-

twit.de gedeklte.

HET KONINGRIJK DEH HEMELEN IX ZIJNE EERSTE VESTIGING EN STRIJD.

//Chuistus in de geschiedenis der wereld,quot; Dit gaven wij op als den hoofdinhoud van onze Eerste Afdeeling, waarvan nog sieclits een derde deel is behandeld. Wij zijn dus, terwijl wij thans onze taak vervolgen, nog midden in de geschiedkundige voorstelling van het christendom. In het Eerste Gedeelte is het alleen in algemeene omtrekken geschetst; //Christus en zijn rijk in de wereld;quot; — zonder dat het nog bijzonder ingrijpt in do geschiedenis van zijnen tijd; waarom wij dan ook alle aanwijzing van bijzondere tijdperken, die men in deze eerste en algemeenn gelijkenissen van liet koningrijk der hemelen heeft mee.nen tc vinden, hebben afgewezen. Wilt gij de proef op de som? Stelt, dat Christus duizend jaren vroeger of later, dat hij in China of Indië, in Amerika of onder ons het eerst optrad, altijd en overal zouden die algemeene beelden des koningrijks zijne komst kunnen aankondigen, zijn werk in groote omtrekken schetsen. Want bij dat algemeene plan ligt alleen ten grondslag : de aard van het menschdom , als van God afgedwaald en toch Gods geslachte; het karakter van het evangelie als eene wereldgodsdienst, en van den ciiimstts als die het woord Gods bezit bij uitnemendheid, ja! die zelf het levende woord van God is. Deze opmerking reeds zou ons kunnen doen gissen , al lag het niet in den zamenhang der evangelische verhalen, dat hiermede jezus' parabolisch onderwijs omtrent het koningrijk der hemelen een' aanvang neemt.

Thans gaan wij dan eene schrede verder, èn in don tijd, èn vooral in de zaak. Wij hebben dat zelfde koningrijk ons voor te stellen als werkelijk bestaand, gevestigd , begonnen ten minste; dus reeds in betrekking getreden tot tijd en plaats, die in Gods raad daartoe waren uitgekozen. Van zelf zien wij dus daarbij //den ciiiustus tegenover zijn volk,quot; het aloude volk van God, ons nog eerwaardig in zijne verstrooijing, in zijne vernedering, m zijne verblinding en verharding zelfs : want voor iederen waren christen is nog steeds hra'd de verworpene om zijn ongeloof, de beminde om der vaderen wil.

1(5«-

-ocr page 202-

HET KONING KIJK DKK 1U.MKI.ES IN ZMNK L KUSTE VESTIGING EN STIU.in.

liij dit gedeelte van ons onderzoek staat altijd nog jouannes geheel op den achtergrond, als die van zijne betrekking op zijn volk zich geheel heeft los gemaakt, en het christendom meer in zijn' idealen , dan in zijn' historischcn vorm opvat. En van de drie eerste Evangelisten is m atïheüs ons een getrouwe voorganger, daar hij al de gelijkenissen heeft, tot dit gedeelte behoorende , schoon daarbij meest door beide anderen vergezeld; mattheüs , wiens Evangelie nog het meest nationale is van alle, in wiens geschrift nog de geest ademt der ware Israëlieten van die dagen , wachtende op de verlroosting van Israël. En wat den tijd betreft , — den tijd namelijk van jeztjs' opeidijkc werkzaamheid, waartoe deze gelijkenissen behooren, — een ruim veld ligt daarbij vóór ons; van dat de Heer het eerst het werk des Poepers opvat en vervolgt; van dat hij den strijd opent tegen liet rijk der duisternis en der zonde, met name tegen de bekrompenheid en den trots der Joden; tot hij dien strijd besluit met tranen over de verwerping zijner natie, maar ook met het blijde vooruitzigt op een ander volk des llceren , uit Joden en Heidenen bij een verzameld. En zoo verkrijgt deze reeks van gelijkenissen het eigenaardig karakter, dat zij de geschiedenis van het Oude Verbond besluit en die van bet Nieuwe opent.

Om die reeks volledig te maken, heb ik ook enkele beelden opgenomen , die doorgaans niet tot de gelijkenissen worden gerekend, daar zij meer den vorm hebben eeuer gewone rergelijkhg, of zelfs van eene eenvoudige spreuk. Wij hebben gezien, dat hetbijbelsch denkbeeld van parahei ons daartoe de volle vrijheid geeft; en ik maak dit maal van die vrijheid gebruik, om den grooten strijd, reeds in de gelijkenis van het Onkruid aangewezen, helderder en vollediger in den geest des Heeren voor te stellen ; de voorteekenen en de eerste afkondiging van dat rijk op die al gem eene voorstelling te laten volgen; daarna, — met een' blik ter zijde op de Heidenen,—de eerste ontvangst van liet evangelie onder de Joden te schetsen; eindelijk de verwerping van den Christus door Israël en die van Israel door zijnen God, waarmede de roeping der Heidenen was beslist, en eene nieuwe theocratie, eene wereld-godsdienst, gesticht.

-ocr page 203-

TX.

HET VERDEELDE KON ING KLIK.

Maïth. XH ; 25b.

Een ieder Koningrijk, dnt tegen zich self verdeeld is, wordt verwoest; en iedere stad, of huis, dal legen zich zelf verdeeld is , zal niet bestaan.

Maukus I1T ; 21 en 25.

Indien een Koningrijk tegen zich zelf verdeeld is, zoo kan dat Koningrijk niet bestaan.

T,n indien een huis tegen zich zelf verdeeld is, zoo kan dat huis niet bestaan.

Li-k. XI : 17 Ij.

Een ieder Koningrijk, dal tegen zich zelf verdeeld is, icordt verwoest; en een huis , tegen zich zelf verdeeld zijnde , valt.


W at straks reeds gezegd is, ziet nu ieder. AVij hebben bier ecue eenvoudige spreuk voor ons; geen verhaal van iets, als of bet gebeurd was, maar in bet algemeen van hetgeen pleeg te gebeuren; een' algemeenen regel, die ook zonder zinnebeeldige toepassing waar is; eene spreuk , en zoo zij niet reeds een spreekwoord was onder Israel, zeer geschikt om dit te worden. 1) En ook al nemen wij in jezus' mond deze spreuk zinnebeeldig, dan is zij hier niet het hceld, maar veeleer het tegenbeeld van het koningrijk der hemelen.

Toch wilde ik dit beeld niet voorbij gaan , al wil men bet dan ook bij eene naauwkeurigc telling van de gelijkenissen geene plaats geven. Te meer werd ik daartoe geleid door het verband, waarmede de twee volgende zinnebeelden aan dit eerste gehecht zijn; zoodat dit drietal, te zanien genomen, ons eene telkens meer uitgewerkte voorstelling geeft van het rijk der duisternis, in namen en beelden, aan jezus'tijd ontleend; gelijk dan ook maukvs deze gebeele rede van onzen lieer inleidt met de woorden; uiten, de Schriftgeleerden, tot :kh geroepen lelhende, sprak hij tot hen in gelijkenissenquot; (vs. 23). Van de twee volgende nemen wij echter in deze reeks alleen nog de eerste op, die van hel huis des sterken, omdat de gelijkenis van den bezetene, de derde in dezen zamenhang, eenen diep morélen zin heeft, die haar in de tweede Afdeeling van ons gebeele werk eene plaats aanwijst. 2)

Wat den zamenhang in dit gedeelte \an's I leeren onderwijs aangaat, al de Evangelisten knoopen het vast aan de hatelijke beschuldiging der Earizeen: n hij xeerpl de démonen vit

1) Hugo de groot: zegt wel, dnt deze spreuk algemeen bekend was onder de Hebreen {Cnome notissima inter Uebraeos) ; maar ik heb die onder de Rabbijnsehe spreuken niet kunnen opsporen.

2) Ik zie, dat bij het opnemen van dit diietal gelijkenissen, ik onder de nieuweren althans reeds twee voorgangers heb: stvart eu dkhmmonp. De laatste gaat zelfs vau dit drietal, als de seliet.s van den grooten wereldstvijd, uit.

-ocr page 204-

HET VERDHELDE KOXrXGRIJK.

door den Overste van het rijk der booze geesten , Bnèlzehul,quot; — Deze lastertaal vinden wij bij mattheüs reeds Hoof dat. IX ; 31«, waarmede misschien lükas het tegenwoordige verhaal heeft verbonden. 1) Maar het schijnt, dat jezus ze toen niet had beantwoord, en het ook in zijne tegenwoordigheid niet was gezegd. Hier wordt dan weder de zelfde spijtige uitvlugt herhaald. De genezing van den bezetene, die er thans aanleiding toe gaf, had in Galilea plaats, in het midden van jezus' werkzaamheid. Zij staat bij mattheüs cn markus in tijdorde vóór zijn zinnebeeldig onderwijs aan do zee van Tiberias [Matth. XIII) , waarvan wij tot nu toe spraken; terwijl kort na dit wonder, jezus zoo zeer door de scharen werd gedrongen, dat vergeefs de bezorgde maiua met hare andere kinderen in de woning zochl te komen, waar hij leerde; nadat reeds eer het geschiedde, (naar Mark. III : 21), zijne nabestaanden hem met zich hadden willen nemen, terwijl zij of meenden of voorgaven: uliij is buiten zijne zinnen.quot; 2) In naauwkeuriger rangschikking der evangelische verhalen kunnen wij ons hier niet begeven. Misschien komen wij er later op terug, om te onderzoeken , of wij ook voor de zoogenaamde Harmonie der Evangelisten iets uit de beschouwing der gelijkenissen hebben gewonnen. Voor't oogenblik zij het ons genoeg, dat wij hier onzen lieer ontmoeten in den tijd, nadat hij door zijne bergrede van Farizeiin en Schriftgeleerden zich openlijk had afgescheiden; zoadat dezen, even onverzoenlijk in hunne vijandschnp als onverzettelijk in hunne beginselen, reeds afkwamen van Jeruzalem (naar markus), om jezus te bespieden, te bestrijden, te lasteren.

Aanleiding daartoe gaf dan (mt. en l.) eeu van jezus' treffendste wonderen : de genezing van een'stommen bezetene, die, volgens het berigt van mattheüs , ook blind was. En daar wij niet lezen, dat jezus tot den man sprak, schijnt het wel haast, dat hij ook niet hoorde. Een doofstomme blinde! Een enkel voorbeeld ontmoette ik nog slechts daarvan, in al de schuilhoeken van menschelijke ellende, waar onze betrekking ons brengt, liet was mij hel treurigste beeld van afzondering en eenzaamheid. Eeuwige nacht en eeuwige stilte ! Wie kan zich het verlatene van zulk eenen toestand voorstellen? En de hulpmiddelen van onzen tijd, waardoor bij den ongelukkige, dien ik bedoel, de werking der edele zintuigen in de toppen der vingers werd overgebragt, zij waren toen onbekend; men wist niet anders, dan de hopelooze verklaring: //Deze is door eenen démon gebonden, die daarom alleen reeds niet is uit te werpen , omdat hij eiken toegang van de buitenwereld heeft afgesloten.quot; Want beproefden somtijds de Joodsche duivelbanners met goed gevolg, zulke démons te bezweren

1) Mailh. IX. : 32—lil geneest de i[eer ecu' stommen bezetene, en wordt dit door de Fanzoën aan den Overste der démonen toegeschreven. Hiermede schijnt T.uk. XI : l l en 15 parallel, zoodat do gencziiiir van den doofstommen blinde alleen door wattiieus wordt verhaald, cn lu kas de verkhiring van deu lieer verkeerdelijk aan de genezing van den stomme heeft loegevoegd.

2) De zamenhiuig bij siabkus stelt de koelbloedige boosaardigheid der Schnftgclecrdcn, van Jeruzalem iifyetiomr.H, iu nog sterker licht. l)c aandrang der menigte in en rondom hel huis is zoo sterk , dat JKZüs met de zijnen er zcll's yern brood Icunnen elcn. Zjnenabestaanden (oi nao uvrov) dit hoorende kwamen uil , om zich ran tern meester te muken. {xoutfiilai uvrav.) Irani :j zeiden, dut hij builen zijne zinnen (letterlijk nin extasequot;) was. Hierop merken nu de Schriftgeleerden aan, dut hij lieSttebul heeft, bezeten is door den Opperdémon zelf, eu daardoor démonen kan uitwerpen. Zoo hadden zij ook van joiiannks den Dooper gezegd: «Hij heeft ten' démon.quot; [Malth. XI. : 18)

128

-ocr page 205-

It KT Vf.I! DKKI.DK KOMNC.rj.TK.

on nit te werpen ; wie kon spreken tot den doofstomme, of de teekeuen der bezwering van krafht doen zijn op ecnen blinde ? — Oien man nu hragl men , onbewust van wat er met hem voorviel, fol jezus. (mattii.) De zedelijke invloed van den grooten Wonderdoener, de kracht van zijn oog, de indruk van zijne stem, dit alios gold hier mets. Dc schare was benieuwd, of zijne magt ook deze proef zou wederstaan. De Farizeën bespiedden met verlangen den

uitslag, hopende hier de grens te vinden van jkzus' overmagt over de geestenwereld...... Moe

zeer waren zij niet te leur gesteld, toen hij met een enkel woord sprekens den man genus, zoodat deze het licht niet alleen weder aanschouwde, maar zijne tong ontboeid werd cu hij sprak ; en de menigte verbaasd mompelde, wat zij om der Farizeën wil noff niet luide durfden uitroepen : //Hoe? Zou deze ook de groote Zoon van uavid zijn?quot; Bij deze vraag rigtte menig een ter zijde liet oog op Israels leidslieden , reeds genoeg als tegenstanders van den Nazarener bekend, Zouden zij nog cencn uitweg weten ? Ja zeker! Waar het ongeloof gecne dwaling van het verstand is, maar wortelt in den onwil van het hart, daar weet men dien altijd. //Geen wonder!quot; zoo spraken zij ouderling, dat zooveel mogelijk do scharen het hoorden; //Geen wonder , dat deze dc booze geesten uitdrijft; hij staat in verbond met beclzebul , den opperste van het rijk der démonen. Van hem heeft hij eene zoo onbepaalde magt over de geesten.quot;

liet is hier nog de plaats uiet, om de .Toodsche geestenleer van dien tijd opzettelijk te hehandelen. Ik had daartoe dc gelijkenis bestemd, die door jezi s zeiven aan dc toen algemeen aangenomen inwoning van booze geesten of demonen ontleend is. Voorloopig wil ik dus hier alleen mede deeleu, dat, terwijl men zich satan als het hoofd der duivelen, zijne engelen, ook wel als het opperhoofd van geheel het rijk der duisternis dacht; beël-zebul de vorst was der kwelgeesten of démonen;—ofschoon het bijgeloof niet altijd helder in zijne bepalingen is, of standvastig in de onderscheiding van de namen der ingebeelde wezens, waarvoor het siddert. — Dat nu jezus, die de wet niet hield, (dat is: ze niet op hunne wijze verklaren en onderhouden wilde,) als een ketter, {een Samaritaan , zoo als zij hem eens ]) noemden,) met die magten der onderwereld in verbond was getreden; dat dus deze en dergelijke wonderen niet schijnbaar waren; dat wilden zij wel gelooven ! Maar als Heer over dc booze geesten, was hij nog geen profeet, veel min de groote gezalfde Gods, davids zoon. En van hier nu hun eisch, die bij evkas ons verhaal vooraf gaat en bij matthisüs daarop volgt (f/ti/i. XI: 10; Malt/i. \ II : 3S) : 1/Meester! /rij vilden wel eens van ti een teelcen, en wel (ltjkas) een teeken uit den hemel zien;quot; dat is: //Liever dan met booze geesten om te gaan, moest gij een' engel uit den hemel laten neder dalen, of een teeken doen verschijnen aan de wolken!quot;

Boosaardiger tegenspraak laat zich niet denkon. Zij wierp ecne venijnige smet op het zedelijk karakter van jezus, op het godsdienstig beginsel van zijne leer en zijn leven. Zij kon daarbij onder een bijgeloovig volk, vooral bij diegenen hunner, die ook jezus' bestraf-

1) Joh, VIII; 48 nZeggen tcij niet met regt, dat gij een Samantaan zijl en een' démon licht ?quot; Alleen 111 ilezeu zin komt bij joiiannt.s, en wel in den mond der Joden, de démonen-leer voor (Joh. Vit : 20 ; \ lilt 48—52; X; 20, 21); do hetetene is bij hen iiitïiuni;/ ( liui vnai , Joh. X : 20 , vgl. Huwt. XII: lij; XXVI; 24, 25).

17

-ocr page 206-

tikt vkudili;l,de kom ngki.ik .

fing ongaarne verdroegen, gereedelijk ingang vinden. Had de Heer dus vroeger, zoo lang /.ij achter zijn' rug hem lasterden, daarover het stilzwijgen bewaard, nu zij het bijkans hem in liet aangezigt zeiden, mogt hij niet langer zwijgen. Waren ook die mannen zelve voor verbetering even min vatbaar, als de Moorman zijn huid kan veranderen en hei luipaard zijne vlekken; om der schare wille moesten zij, zoo niet overtuigd en gewonnen, ten minste beschaamd en verstomd worden. Mattheüs en luk as zeggen, dat de Heer lot hen sprak, kennende hunne gedachten; en men heeft zich vrij wat moeite gegeven, om dit te verklaren: van dc meening bij voorbeeld, die bij de zelfde woorden verschillend kan zijn; zoo dat allen het woord der Parizeen hoorden , terwijl je/,us alleen hunne meening doorzag. 1) De zaak is, dunkt mij, eenvoudiger. Onder de menigte rees de vraag op, of jezüs niet de (li a 1st us zijn zou ? De Farizeën hoorden dit, en zochten het toestemmend antwoord te keeren. Zij spraken daarbij echter niet zoo luid, dat de Heer zelf het verstaan kon; maar als hij hen daar zoo zag rond gaan onder de menigte, met liet oog op hem fluisterend of sprekend van vcne, kende hij hunne gedachten //schoon zij de zelve slechts mompelend verspreidden onder de menigte.quot; (stuakt.) Markus verklaart dit ook zoo, door het berigt, dat jezus hen tot zich riep, hen nader bij deed komen, en daarop, in gelijkenissen sprekende, hun vroeg: nlloe kan satan satan uitwerpen

Jezus treedt daarbij geheel in hunne eigene denkwijze; behalve dat hij hier, zoo min als elders, onderscheid tussclien de namen der booze geesten schijnt te maken. Hij onderstelt, met de schriftgeleerden, dat het hoold der demonen de magt zou hebben, om zijne onder-hoorigen uit te drijven; even als hij straks schijnt te erkennen , dat menschen , die zich daarop toeleggen, het doen kunnen. Maar navraagt hij, uit het toegestemde [ex concesso) redenerende: // Hoe kan satan satan uitwerpen? Hoe is dit zedelijk mogelijk of met zijnen aard bestaanbaar? Ban is hij immers tegen zich zeiven. verdeeld ?quot;

Het komt mij, meteen der nieuwste uitleggers van mattheüs' Evangelie (meijer), voor, dat men in de verklaring dezer woorden wel eens meer spitsvindigheid gebruikt heeft, dan gezond verstand. Het is de vraag niet, of dc cene satan ook den anderen zou kunnen uitdrijven 3) ; en even min kan het de vraag ziju , of het hoofd der booze geesten niet soms écu van zijne onderhoorigeu tot zijn doel zou kunnen opofferen, (de wette.) Jezus doelt hier

1) Lukas heeft \oot gedachten öiat'oijuaTa , een woord, dat hier alleen voorkomt. Maïïheüs tVfri/jUijaas, dat wij nog eens, geheel in den zelfden ziu, bij hein aantreffen, 11. IX; 4. Ook daar leest jezus hun heimelijk gemor (over het woord; «Uwe zonden zijn u vergeven!quot;] op hun gelaat. Verg. nog Maith. IX : 11, 12.

2) Mattheüs heeft, niet het lidwoord: dc Satan; mahkus niet, even min hier, als vroeger bij den naam Beëlzebul. Al bleven echter de Evangelisten zich hierin, zelve en onderling, gelijk, daaruit zou voor dc beteekenis «de ééne satanquot; geen gevolg te trekken zijn , daar het artikel dikwijls bij eigen namen van enkele personen wordt gebruikt. Zoo heeft mattheüs vs. 21 «door den beëlzebulquot; en vs. 27 alleen »door beëlzebul.quot; Maar het blijkt uit geheel de voorstelling, dat *de eene satan tegenover den anderen,quot; {Si utter Daemon altcrum cogerct , guot.) niet kan bedoeld zijn. Dc Satan is overal slechts /vi/; zijne engelen ol' de démonen er in getal. Gkotius vertaalt dus vs. 20 beter «geheel de Satanische magtquot; (Satanas, id est universitas Sntanica), als die niet met zieli zelve kan in strijd zijn; zoodat de Satan, zegt meijer, tevens subject en object bij het uitdrijven wezen zou. liet denkbeeld van meer dan éénen satan, wordt insgelijks beslissend afgewezen door markus' uitdrukking, va. 2ö : uIndien de Satan tegen zich zetven opstaat en verdeelt is.quot; Vergelijk ook lukas, vs. IS.

-ocr page 207-

11 l.T V KKDIM.ÜK KONINOIiUK.

niet enkel op de genezing van dezen cénen bezetene, maar op geheel zijne anti-démonischc werkzaamheid, zijne bestrijding van den Hoozc en liet booze. Iemand, bij wien liet uit-drijven van démonen, en over 't geheel het zegenen en goed doen dagwerk avus, hij kon geen werktuig in de hand van den Vader der leugenen zijn. Dit bewijs, dat zoo zeer tot het gezond verstand der menigte sprak, versterkt de Heer door eene vraag, die den aanval op het vijandelijk gebied zelf overbrengt. //Drijf' ik de démonen uit door dc magt van Beëlzebul, door xc'ten werpen ze dan uwe zohen ml?'' — Er waren namelijk, ook volgens dc berigten van den Talmud en fi.avu s Joseph is, in die dagen onderscheidene Joodsche dui-velbanners, en wij ontmoeten ze zelfs in de llandtlingen der Apostelen, liet scliijnl echter, dat de aanzienlijke i'arizésche leeraars zich niet deze kunstenarijen (die ook wel eens mislukken moesten ! Hand. XIX : 16) zelve minder inlieten, het overlatende aan hunne zonen , dat is naar Joodschen stijl: //de leerlingen van hunne scholen.quot; Van dezen nu, wil de lieer zeggen, zou 't even zeer kunnen worden gedacht, en altlians met niet minder schijn van waarheid, dat zij met den Booze in verbond getreden waren. uDaarom zullen dezen vne reyters zijn;quot; gij zult door uwe eigene leerlingen worden beschaamd en wedersproken Ij. fin nu trekt de Heer uit al het gezegde dit gevolg: «Indien ik (hts, niet door Beelzelul, maar door den vinger (i..) of door den Geest (mt.) Gods de demonen nihverp, zoo is dan hel honingrijk Gods tol u ijelxomen 2). [Matth. XII ; 2S ; Luk. XI : 2ü.)

Zie daar het verband. Dat uu satan satan niet zul uitwerpen, bewijst de lieer uit dc algcmeene spreuk: Een koningrijk, stad of huis, tegen zich zehen verdeeld , kan niet bestaan. liij matthi;iis en markvs zijn duidelijk twee (eigenlijk bij den eersten evangelist drie) beelden. Niet zoo zeker is dit bij iakas. Xaar het mij voorkomt, beeft hier de vergelijking der Evangeliën de uitleggers bedrogen, en heeft de derde Evangelist, — gelijk hij wel meer doet, — jjczus' woorden vrijer overbrengende, alles in één beeld, dat van een koningrijk, zamen gevat, leder kan zien, dat bij hem, in onze Bijbelvertaling, de woorden nverdeeld :ijndequot; zijn ingevoegd. Zoo blijft er dan over: //en ccn huis tegen zich zehen valt;quot; maar ook dat staat niet in het oorspronkelijke. Likas schreef: en huis op huis valt. Dit bragt mij reeds bij het eerste lezen tot eene opvatting, die ik later zag, dat ik met kuasmvs en zelfs reeds met de oude Latijiisehe overzetting {Domus supra do mum eadet, Vuig.), en onder de nieuweren bij voorbeeld met van wii.les deelde. Luk as beschrijft hier, mijns inziens, alleen de verwoesting van een koningrijk, gelijk dat oudtijds veelal bestond uit

1) Daar men zich niet kon voorstellen , dat jkzls de celitheid der duivelbezwering iu de leerlingen der rarizecn zou erkend hebben, werd door HiEiioKïMes, numosioMUS en ondtrscheidene andere kerkvaders, dit «uwe zonen' op dc apostelen toegepast, door Jlizus met magt over onreine geesten uitge-züudeu, Mdtlh. A : 1, — als die de zonen hunnes volks waren. Het verwondert mij, dat niet alleen onze kantteekenaargt; weifelen tussehen beide opvattingen ■ Joodsche duivelbanners of discipelenmaar dat zelfs stcaut öf aan de discipelen denken wil, óf ten minste aan die duivelbanners, dioden naam vmi J! zus daarbij gebruikte n. {Mark, iX ; 38.) — Reeds kundige Roouiseb-Katholijke uitleggers, a lai'Ikk bij voorbeeld, durfden zieh hier van het gezag der kerkvaders los maken; en kalvijn zegt: Vubwmiion est, i/i'.in exoreistas not el, quorem turn vulgaris erul i/sus i/pud Judaeos, sieul juitet Act. XIX : lö, — ijater ook hierover nog iets meer.

2) Vroeger was het «nabij gekomenquot;-, nu is het gekomen, heeft hel hen beveikl {Jsl :u eiich gelangl, mkijer). Dit is de beleekcnis van '4 iïetriii', {Hom. fX ; 3t , enz.)

17*

-ocr page 208-

HET VERDEKLDE KONINGIUJK.

eene enkele stad met den omtrek. Zulk een kleine staat, verdeeld zijnde tegen zich zei ven, zegt luk as : wordt verwoest, ontvolkt; en kim op huis valt, liet eene op het andere huis, tot alle te zameu niet anders dan een' onbewoonbaren puinhoop overlaten 1).

Zoo behoort dan bij i.ukvs ook het huis tot het eerste beeld; maar daarom blijven toch beide, op het gezag van MAïniEüs en markus, gelijk zeker de Heiland zelf ze (naar het parallelisme van den spreukstijl) tegenover of nevens elkander stelde. Een koningrijk en een huis : — de overeenkomst tusschen deze is te natuurlijker, omdat in het Oosten van oluIs het huis een kleine staat was, met oppermagtig bestuur, en meer nog het koningrijk een groot huisgezin, door de uitbreiding van geslachten tot stammen en volkeren gevormd. Van zulk een koningrijk nu zegt de lieer, dat het niet kan worden slaande gehouden, dat het dus verwoest wordt; van het huis, dat het niet staande hlij/t en dus valt, De juiste zin der oorspronkelijke uitdrukkingen is hier niet altijd in de vertaling terug gegeven 2).

En wat nu de zaak zelve betreft, — bekend is de spreuk der vaderen: Eendragl maakt viagt. Zij was reeds bij-de .Romeinen in cere, en ile kerkvader iueuonymüs past hier het bij hen gebruikelijke spreekwoord toe; //Door cendragt wassen kleine dingen aan , door on-ceuigheid raken de grootste in vervalquot; 3). //De cendragt tochquot;, voegt een beroemd 11. K. uitlegger (cokn. u la pi de) er bij : //is aan de kalk gelijk, die de. stcencn van het huis te zamen voegt en aan een hecht; neem die weg, de steencn laten los en het gansche huis stort in.

1) De korte aanteckcniiig van is. van willes op deze plaats, is te vinden in zijne Bijdragen tol bevordering van Jtijhehehc Vitlcgkumte, D. II] , bl. 387—9. Jlij zelf vertaalt: ullci eene huis vult na hel andere. J)oor biuneulandsolie vijandelijkliekl, wordt het eene huis na het andere gesloopt.quot; — Boter bevuil mij de oude Nederduitselie vertaling (vóór onzen Statenbijbel) : uEnde tiet een hnj/s valt op het anderquot; (Oixuj tui dixoi' uittth) , en ik kan mij niet begrijpen, hoe zelfs groote Exegeten van lateren tijd ( jkotius , ukza, de •wette, mkuks) lrkas kannen laten sprekca vau «eeu htis legen zien zelf eerdecld daar in het eerste lid *lt;|/ éavrijf staat en bier niet. Niemand, die mattiieüs en maükus nooit gelezen had, zou deze vertaling in de gedachte komen. Men maakt zich er kort af, door te zeggen, dat, in plaats van het wederkeerend voornaamwoord zien, liet naamwoord herhaald wordt ex Ilebraïmo of more Ihhraeorum, terwijl juist het tegendeel (niet zien zelf, maar ef.s andeu) ook elders met deze woordschikking bedoeld wordt. Zoo vond ik , behalve het reeds door van willes aangehaalde «droejteil op ftfoejheid ('tdnij trri quot;kr, Fit. II: 27),quot; nog in jizus' profetie aangaande den toekomstigen wereld-

nood: ullier uil niet gelalen worden steen of steen. (Ailh,' tni kiOiiigt; , mt.; of 't( O'q) m. en c.)--

(ipsU/an :al volk op (of tegen) volh , en honingrijk op honimjrijk (t/f(/0'ilr!. r«i r i}j o,- inl nh o; xui p'aniLia inl [iuntkUur) Mallh. XXIV; 2, 7; Mar/,. Xlll :2, 8; Luh. XXI. 0, 10.

2) Makkus zegt (naar tisciiendokf) van liet koningrijk, dat het niet staawte hun gehoud/n worden {i)V ddfonui oruOijrai) ; van het buis, dat liet nid :al hunnen staan of blijven staan (of ooiquot;i(Siiui arijveti),—JIaïtheüs van het rijk, dat het ttordl cencoesl (ïoyu'i'ucui) ; van stad of buis, dat liet niel zul slaande gehouden teorden (quot;o nruihjcitTKi). — Beide deze woorden gebruikt lükas van het koningrijk ;— het eerste in de algemeene spreuk, waar hot vallen der hui-jn tot bet beeld dier verwoesting behoort; — bet laatste in de toepassing op het rijk van den Satan, dat legen zich zelf verdeeld zijnde, vallen moet, niet langer, ook door al de magt der hel, kan teorden staande gehouden.

3) Concordia res p/ireae cresennt, diseordia ma.vimae dilabuntnr. (Sai.ll'stius.) Nader aan onze plaats komt nog bet bij iiugo he okoot van ciceko aangehaalde: «Welk huis is zoo vast, welke staat zoo sterk, dat zij niet door baat en tweedragt ten gronde toe kunnen verwoest worden?quot; [Quae domus hun s'ahilis , quae lam ftrma cioitas est, quae non odiis alque dissidiis funditus possil ever lit) tn van sofuocles •. .Grooter kwaad dan regeringloosheid (lett. anarchie) is er niet. Zij verwoest steden ; zij stelt huizen (ot ecu' puinhoop.quot; (ylvti) nóXfif r' ö/.lufftr , ïj!)' (irugtütotii uïxovi tiPifnv.) Verg. ook sciiOTTi Adagialia sacra, pag. 517 sq.

-ocr page 209-

hi t veukkeldk komnoiu.ik.

Even zoo vereeuigt het middelpunt al de middellijnen van een' cirkel; ontneem hem dat punt, al de stralen wijken uit een.quot;

Er is onderscheid tussehen deze twee laatste beelden, tot verklaring van één beeld gebezigd; en mijns inziens past het laatste hier beter dan het eerste. Jezvs heeft niet enkel willen spreken van tweedragt, in het rijk van den Satan of in eenig ander rijk; schoon ook deze zóó hoog klimmen kan, dat ze huizen en koningrijken verwoest. De lieer kan het rijk van satan niet hebben willen voorstellen , als een voorbeeld van eensgezindheid. Volmaakte eendragt, die in de liefde wortelt, vindt men eerst in de volkomenheid van het rijk des lichts. Er wordt ook , — en daarop heeft men te weinig gelet, — niet gesproken van een rijk , dat verdeeld is, ook niet dal in zich zelf verdeeld in, maar dat verdeeld is tu;k\ :ieli zelf; dat zich zelf bestrijdt en vernietigt; gelijk satan doen zou, wanneer hij cr zich op toelegde, om satan uit te werpen. Van zulk een rijk is de magt alleen nog werkzaam tol zelfverwoesting; het kan niet blijven bestaan, het neemt van zelf een einde 1).

De spreuk grondt zich dus op du waarheid, dal alle vereeniging een middelpunt heeft en alle zamemverking een beginsel. Eenige menschen , onder één huisdak toevallig te zaïneu gevlugt, vormen nog geen huisgezin; eenige woningen, in de zelfde vallei gebouwd, nog geene stad of staat. Waar een gezin is, daar bestaat maagschap en betrekking; waar een volk woont, daar is eenheid van taal en afkomst. Een staat zelfs of een koningrijk, uit verschillende bestanddeelen te zamen gesteld, is toch door wetten en zeden verbonden, heeft de zelfde vijanden eu de zelfde bondgenooteii. Hoe ook huisgenooten of medeburgers mogen verschillen, daarin moeten zij zamen stemmen; het belang van het geheel, de geest en het beginsel der zamemvoning, moet allen dierbaar blijven. Stelt u eeuen staat voor, waaralle burgers, van landbouwers en kooplieden , vrijbuiters en zeeroovers worden; liet is reeds geen geordende staat meer. Haar evenzeer is ook eenc rooverbendc van zelve ontbonden, wanneer de eene roover bevrijdt, diende ander gevangen neemt, of het goed terug brengt, dat zijn makker weg roofde. Het huis, door de bewoners zeiven afgebroken, stort zeker in; en de koning, die zijne eigene vestingen sloopt en zijne hoofdstad verwoest, kan niet aan de legering blijven.

jezus gebruikt hier met opzet het beeld van een koningrijk, niet van een vo/k; niet alleen, omdat eene eenhoofdige regering van ouds in het Oosten en toen ook onder het Ko-meinsche rijk algemeen was, maar ook , omdat het rijk der duisternis algemeen gedacht werd

3) Al de Evangelisten gebruiken Jiicr het werkwoord (verdoelen), lukas nog met versta •

king von een voorzetsel i)lt;(iuhji j. i /' [donrdccleii)terwijl jiattheüs er xtmit (tegen) , makkus en lckai (op) aan toevoegen, welk laalMe bij den eersten Evangelist ook, in de toepassing op satan , vs. 20 , gebruikt wordt. Bij allen wijzen ons de woorden op zulk eene verdeeliug van magt, waardoor de zelfde kracht werkt en tegenwerkt, opbouwt en verwoest. Kiet de demonen onderling worden als strijdende voorgesteld, veel minder duivelen, allerminst twee Sutavs. A lapide had dus de moeite kunnen sparen, om ons liet verhaal mede te deelen van een' geloofwaardig priester te Home, ook een' duivelbanner, die hem «elven had gezegd , hoe hij eens ooggetuige was geweest van een' vreeselijkeu strijd tusschca twee bezetenen, wier démons elkander vervloekten en zochten uit te werpen. — Overigens kan onze opmerking welligt strekken tot verklaring der vraag van i'aui.ls, 1 Kor. 1; 13; tl» ciuustus gedeeld, en dus niet zich zeiven in strijd

-ocr page 210-

IIKT VEKDKKI.DK KOMXGIUJK.

als staande onder één opperhoofd. In hoe verre nu de Joden , gedurende de twee eeuwen, dat zij onder do Perzische heerschappij stonden , van zoko.vsteus leer (het tweegodendom, of rijk des lichts en dev duisternis) hunne denkbeelden hieromtrent hebben overgenomen, zal ik hier niet beslissen, liet is misschien in deti laatsten tijd wel eens al te ligtvaardig gesteld, en zonder genoegzaam bewijs door den een van den ander nageschreven. Maar ook al was de Joodsche geestenleer, — waarover laUr, — van oostersche droomen niet vrij gebleven, zoo diep was zelfs in de bijgeloovige Farizeën de leer van Gods eenheid en al-tnagt geworteld, dat aan satan en zijn rijk slechts eene ondergeschikte plaats werd aangewezen; zoo dat dit rijk van zelf ophouden, althans zijne grootste magt verliezen zou, als het koningrijk der hemelen geopenbaard werd.

Hierop grondt zich clan nu jkzvs' tegenstelling van konrvgrijk des Satans en lonhiyrijl (iods. [MaU/i. XTI ; 20, 28.) 1) —En 't is niet alleen hier, waar hij blijkbaar geheel in de voorstelling van zijne tijdgenooten ingaat, dat de Heer spreekt van zulk eene aan het koning-rjkder henielen vijandige magt; ook als mts van zijne kerk verzekert, dat hij haar op eene rots stichlen zal, voegt hij erbij: u Eu de poorten der hel, dat is alle vestingwerken en krachten van het rijk der duisternis en des doods, de benedenwereld met al hare magt, zulten haar nirj overweldigen.quot; 2) Zelfs in het latere Evangelie van jouaxnks, waar van uitwerping der démonen geen zweem meer is overgebleven , is toch de Satan nog de Overste dezer wereld. In het Bock. der Openbaring wordt van Pergamus gezegd, dat daar de troon des Satans is; en naar den brief van den zelfden apostel, is chki.stks geopenhaanl, opdat hij de werken des duivels xerireUn zou. {Opent). II : 13; 1 Joh. Ill : S.) Even zoo is het bij vaui.vs. — De démonen-leer der Joden, met hare toepassing op verschillende in hun oog onverklaarbare krankheden, bebcort dus niet onafscheidelijk tot de erkentenis van een rijk der duisternis, dat, even als let rijk des lichts, zijn eigen beginsel heeft en zijne eigene magt, maar tijdelijk en onder de oppermagt des Allerboogsten. Het beslaan van zulk eene magt, die zich vijandig tegen liet (Jodsrijk aankant, zal niemand ontkennen, dan die de zonde zelve ontkent, haar slechts houdt voor eene dwaling van het verstand of zelfs eene ontwikkeling tot hoogere volmaaktheid. (iod verhoede, dat die leer immer onder ons ingang vinde! Zeker is zij die des bijbels niet. jN'aar den bijbel is de zonde opstand tegen God , en werkt er in den zondaar een vijandig bectinsel, dat tegen het rijk Gods zich aankant. Dit aangenomen, kan het versebil hieromtrent alleen liet volgende zijn. Terwijl de een meent, dat die vijandige magt enkel in den menseh zeiven wortelt, en dus den duivel als eene persoonsverbeelding voor de zonde opvat; meent de ander te moeten vast houden aan de voorstelling, niet alleen van jkzis' tijdge-nooten en zelfs van zijne apostelen, maar ook, naar het mij althans voorkomt, van onzen Heer zeiven : — de voorstelling, dat dit zondige beginsel zijne hoogste uitdrukking heeft in

1) Dit is tc opmerkelijker bij maïthküs, die anders bijna altijd heeft: Koünyrijk der hemelen ; maar ?/ió was hier de tegenstelling duidelijker,

2) Ik kan mij nog maar niet vereenigeu met de verklaring der nieuweren (de wliïTi:, meijee ,) die \Udth. XVI : 18 OV xuTiCiytniovair vertalen neulte» niet sterker zijn,quot; omdat poorten nooit kunnen eanvallen. Het best wordt de zin misschien uitgedrukt door bet ond llollandsehe uzidtrn hel niel over-mogenquot; niet de overmagt verkrijgen: want altijd wordt er ceil strijd gedacht met den Uada, en niet enkel eene vtrgeljkwg.

-ocr page 211-

het veudeki.de ko.vis'cuijk.

een' boozen geest, met wieu van zelf allen in verbond treden, die der waarheid en het licht vijandig zijn. Want gelijk het geloof tot abrahams kinderen mankt, ook wie het niet zijn door de geboorte, zoo toonen de werken der duisternis, dat wie ze doen vd den vafar den duivel zijn, ook al waren zij van abuaham afgestamd. [Joh. VIII; 14.)

Terwijl wij nu verder deze vraag laten rusten tot nadere gelegenheid, vergenoegen wij ons voor het oogenblik met het algemeene denkbeeld: //De lieer stelt zich, tegenover het koningrijk, dat hij kwam stichten, een ander voor. In beide erkent hij eenheid van beginsel, en in zoo verre eendragt, als de noodzakelijke voorwaarde van hun bestaan. Satan kan satan niet uitdrijven, niet tegen zich zeiven opstaan en met zich zeiven in strijd komen, of zijn rijk neemt een einde, daar zijne magt alsdan zich zelve verwoest.quot; I'm wij kunnen er uog bij voegen; ook het rijk des lichts kan de duisternis niet lief hebben; de kinderen der waarheid de leugen niet aanhangen; het koningrijk der hemelen niet van den hemel zieh los maken, of het is tegen zich zelf verdeeld, heeft zijne kracht verloren en is der ontbinding nabij.

Van de magt der duisternis, waaraan .tezfs zelf in den laatsten nacht vun zijn leven hare vrt toeschreef, [Luk. XX II : 53) ondervond hij het wel, dat dit rijk , mogt het al eens in zich zelf verdeeld zijn, nooit ley en zich zei ven is. Want zoo dra het koningrijk der hemelen dreigde, de overhand te nemen op do magt der .loodsche grooten, priesters en schriftgeleerden, legden voor het oogenblik Farizeën en Sadduceen hunne twisten bij; traden de trotsche leden van het sanhedrin met een' afgevallen' discipel in verbond, en riepen de gehate llomeinsche ma^'! te hulp. liet rijk der duisternis had zijne volle wapenrusting aangetogen, en jezas, het voorziende, zeide: De Overste dezer wereld komt 1). Maar ook het rijk des lichts kon zijn beginsel niet verloochenen; en al wachtte den koning van dat rijk eene kroon van doornen, toch week hij niet af van den weg, waarop allédu hij den Vader kon verheerlijken, men-schenzielen redden en de werken des duivels verbreken.

Helaas! waarom biedt dat koningrijk der hemelen op aarde altijd nog, rnim zoo veel als het rijk van den booze, het beeld van een koningrijk, dat in zich zelf niet alleen, maar ook tegen zich zelf verdeeld schijnt? Of welk rijk op aarde is in zoo vele gewesten gescheiden niet alleen, die een geheel afzonderlijk bestuur hebben, maar in zoo vele staten, die vijandig tegenover elkander staan , terwijl zij ook in zich zelve geene rust of eendragt schijnen tc kunnen verdragen ? Het sterkste bewijs tegen jezus' woorden, is dat niet zijne eigene kerk ?

Toch is er, indien wij slechts, niet afgeschrikt door die eindelooze geschillen, de christelijke kerkenbare geschiedenis van naderbij bezien;—toch is er eenheid van beginsel in al die verscheidenheid van vormen en tegenstrijdige werking van verschillende krachten. Zoo als het beginsel van het rijk der duisternis de zonde is en zijn wapen Ae leugen, zoo is geregtighe'id de geest van Gods koningrijk en waarheid des zelfs kracht. / ervreemding van God zoekt de Booze, verzoening met God de ciiuistls. Alleen waar de kerk van dat beginsel afweek.

1) M. XIV ; 30; zoo ook XU ; lil ; XVI: 11. Vergelijk de Oversla dezer eeuw, 1 fCor. 11 ; ü, b, eu der magt van de luekl, Jiph, II : 2. — üok over dit idles later.

-ocr page 212-

HET VERDEKT.DE KONINGRIJK.

sïliecn haar val nabij. Waar de christenheid het christendom verloochende, geloof eu liefde prijs gaf en het evangelie verdonkerde; waar de kerk zeden toestond en bevorderde , die iieidensche volken zich tot schande zonden gerekend hebben, daar scheen haar ondergang even zeker als die van eenen staat, die zijne eigene vestingwerken sloopt en zijne beste burgers uitwerpt, van eene stad, waarvan bij eene aardbeving het eene huis stort op het andere huis. Maar weldra ontwaakte ook weder het levensbeginsel der kerk , hare eenheid en hare kracht. Do poorten der hel konden chutstcs' gemeente niet overweldigen.

Ook thans, hoe groot de strijd moge zijn voor of tegen leer- en kerkvormen, is dit koningrijk veel meer in dan tegen zich zelf verdeeld. Want bij alle partijen merken wij, meer zelfs dan in rustiger dagen, de zucht op, om het christendom bevorderlijk te doen zijn aan de hoogste belangen der menschheid; om het rijk der duisternis, der zonde rn des doods te bestrijden, tot op do afgclegcnste eilanden der Heidenen en tot in de diepste schuilhoeken der beschaafde christelijke maatschappij.

18(3

Maar even zoo blijft ook, van het paradijs af, zekere eenheid in het kwade en onverzoenlijke vijandschap tegen God, het rijk der duisternis eigen, waardoor met de zonde en de leugen geen verbond te sluiten, geen vrede of wapenstilstand te treffen is, zonder gevaar van de goede zaak te verloochenen en ten laatste haar geheel te verliezen. Die onverzoenlijke strijd, hoe men hem overigens beschouwe of verklarc, is de wereldgeschiedenis, maar ook de geschiedenis van iederen mensch. Zien wij dus toe, aan welke zijde wij staan ; en bewaren wij aan de onze bovenal de eenlgheid des yeesles, waarin somwijlen de kinderen dezer wereld voorziytiger zjn dan de hinderen des lichts. Binnen de grenzen van dat rijk zij onze spreuk die des Heilands; Wie niet tegen ons is, die is voor ons; [Mark. IX : 40 ; Ln/c. IX : 50;) —en alleen daar buiten, tegenover besliste vijanden van alle waarheid en geregtigheid, de spreuk, die op deze gelijkenissen volgt en tegenover gene staat {Malth. XII : ;30 ; Luie. XI : 23) ; Wie niet met mgt;j is, die is tegen mij; en wie niet met mij vergadert, verstrooit 1). Zoo wordt al onze arbeid verzoenend, vereeniging van krachten ons doel, en erkennen wij al wat christelijk, wat waar menschelijk is, al gaat het niet van ons uit, al is het zelfs vijandig tegen ons gekeerd. Ook satan staat immers tegen zich zeiven niet op? Onze verdeeldheid is zijne kracht; wij gunnen hem die vreugde niet! Onze twisten en de beleedigingcn ons aangedaan, willen wij dan als een offer, dat ons vaak het meeste kost, maar ook het meest noodig is, neder leggen aan de. voetbank van cmusTUs'troon; en met paui.us ons verlijden, waar Hij slechts wordt gepredikt, God gediend en het rijk des lichts en der waarheid uitgebreid.

1) Zie over het verband dezer sehijnstrijdige spreuken , ullm.vn in het }Iagmjn van dbesseliiois en nlekmeyer, 2de deel, blz. 270 en vv. In deze (strengere) plaats verlangt jkzus, dal men «met hem zij dus tot het groote doel niet hem zamen vverke; in do andere spreekt hij van , wvoob hem en de zijnen,quot; hunne zaak gunstig te zijn, al is men ook nog niet uitwendig met zijne discipelen vereenigd.

-ocr page 213-

X.

HET HUIS DES STERKEN.

Luk. XI : 21 en 22,

Markus III : 21.

Matth. XII : 21).

Of hoe kan iemand in hel Daar kan niemand in eens

huis eens sterken inkomen, sterken huis ingaan en :jne

en zijne vaten ontroooen, ten vaten ontrooven, iniien h j}

zij dat hij eerst den sterks niet eerst den sterke hinde; gebonden hebbe;

Kn alsdan sal hij zijn huis berooven.

En alsdan zal hij zijn huis berooven.

Wanneer een sterke yeicapenle zijn hof bewaart, zoo is nl wal hij heeft in vrede.

Maar als één daar orer komt, die sterker is dan hij , en hem overwint, die neemt zijne yeheele wapenrusting t daar hij ojj ree-trouwde, en deelt zijnen roef uit.


Bij de verklaring dezer gelijkenis gaan wij uit van de vorige, waarmede zij bij al de evangelisten zamen hangt, daar zij nog behoort tot de wederlegging van den hatelijkeii laster: uHij werpt de demonen uil door hunnen overste, bmlzebul.quot; 1) In den zelfden zamenhang volgt nog, bij ujkas onmiddellijk en bij mattheüs op eenigen afstand , de voorstelling van den lezeiene, in wien voor een' enkelen démon zeven anderen inkeeren. Zoo is daar zamenhang in de beeldspraak, aan het rijk der duisternis ontleend, en tevens voortgang in den vorm: van de spreuk tot het zinnebeeld, en van dit tot de volledige gelijkenis. Eerst de algemeene waarheid: //In alle magt, ook die van den booze, is eenheid van beginsel en doel;quot; vervolgens : //Alleen eene hoogere magt kan haar onderwerpen en schadeloos maken;quot; eindelijk: //Die magt van den booze kan, in zedelijken zin, juist na een schijnbare nederlaag, bijna onoverwinnelijk worden in den mensch.quot;

Ik wilde vooraf op dezen zamenhang van denkbeelden opmerkzaam maken, daar de derde gelijkenis, zoo als reeds gezegd is, om haren morclen inhoud, in onze Verzameling op verren afstand van deze twee is geplaatst. Wij gaan dan nu het beeld van den strijd beschouwen, daarbij als bekend onderstellende , wat reeds omtrent satan' en zijn rijk bij de vorige gelijkenis gezegd is.

Be eerste vraag der uitlegkunde is, of het beeld van den sterke, die zijn huis leicaakt, iol hij door eencn nog sterkere wordt gebonden, door jkzus hier, als altijd, aan de natuur

1) Hot woord of waarmede vs. 29 bij mattheüs begint, duidt in zijn evangelie meermalen de aanvoering rail een nader bewijs aan. (H.VII:9; XII ;ó; XX : 15.) Ook in onze taal wordt het zeer dikwijls zoo gebruikt.

IS

-ocr page 214-

hkt huis des stekken.

en de maatschappelijke zamenleving is ontleend, of door hom overgenomen, nagevolgd althans, uit de orakelen van jesaja , die zeker den Heer van de schriften dea Ouden Ver-honds niet het minst dierbaar waren. Mijns inziens is de overeenkomst niet beslissend, cn ook het denkbeeld niet zoo geheel ongewoon , om liet niet, zoo wel in jezus' mond als in de pen van jesaja, voor oorspronkelijk te verklaren.

De lezer oordeele. Toen de profeet, — de jesaja der ballingschap, die II. XL en vervolgens spreekt, 1) — den gevangenen verlossing en vrijheid verkondigde, vroeg het twijfelmoedige volk : nZou ook den marjllge zijne vangst ontrukt worden , de gevangenen des geweldenaars 2) ontkomen?'''' Eu jehova antwoordde; uJa! de gevangenen des mag tig en zullen hem ontrukt worden, en den tiran zal zijne vangst ontkomen; want met uwe twisters zal Ik twisten cn uwe kinderen zal Tk verlossen.quot; [Jes. XLIX : 21, 25.) Jehova, Israels God, is dus magtig boven den magtige en meer dan de sterke sterk ! — Gij ziet, 't is hier in het algemeen 't eigen denkbeeld, maar er is geene overeenkomst genoeg in de woorden of zelfs in de voorstelling, om te zeggen, dat onze lieer die juist van jesaja hebben zou; veel minder nog , dat luk as jezus' woorden naar den profeet zou hebben uitgewerkt. Wij ontkennen niet, dnt deze evangelist soms eene omschrijving geeft van jezus'woorden , meer dan dat hij die naar de letter opteekent; maar dan heeft hij ze alleen met zijne eigene woorden omschreven, misschien ook het korte Hebreeuwsch der oorspronkelijke berigteu van maïtheüs in verstaanbaarder Gricksch willen overbrengen. Het uitwerken naar het Oude Testament, viel wel het minst van allen in lukas' geest. Veel eer zou ik dan nog denken , dat onzen 1 leer de woorden van den hem zoo geliefden profeet voor den geest zweefden , zonder dat hij zo juist aanhaalt of er zelfs op doelt. Onwillekeurig gebruiken ook wij op die wijze bijbelsche woorden en beeldspraak; en jezus schijnt het bij voorbeeld ook te doen in zijne verklaring voor den hoogepriester : nTn het verborgen hel ik niets gesproken.quot; {Joh. XVIII : 20 ; verg. Jes. XLV ; 19; XIAIII : 16.)

Maar het zinnebeeld heeft, ook naar de uitgebreidere voorstelling van den derden evangelist, geene andere bron noodig, als den opmerkzameu blik van den Heiland, die ia al wat hem omringde, het beeld van het hoogere en voor het zinnelijke oog onzigtbare zag. Wij moeten ons hierbij verplaatsen in landstreken, waar nog in onzen tijd het rooven algemeen is en geheele volksstammen daarvan leven. Sommige dier roof horden verbergt alleen de woestijn, met hare onafzienbare zandvlakten, bosschen en holen; andere, boven al

1) AVanueer wij liicr met de meeste nieuwere uitleggers stellen, — want lot heicjzen is liet de plaats iukI , — dut de laatste 27 Hoofdstukken in het bock Jrmja niet zijn van den profeet ji;s,\ja in iiiskia's tijd, omdat de sehrijver, schoon hij zich den ouderen jesaja tot voorbeeld stelt, geheel leeft en werkt en spreekt in den tijd der ballingsehap; — dan is dit geene besehuldiging , of treft die hoogstens do Schriftgeleerden , aan wie wij dc verzameling der heilige boeken te danken hebben. Het lag in hunnen geest, oin psalmen van onbekenden bij den bundel van davids liederen te voegen , spreuken bij salomVs spreuken schat , verheven orakelen aangaande den Messias en zijn rijk bij jesaja,— misschien ook ecu of meer andere klaagzangen bij die van jeukmia.

2) Met KSOBELlezen wij voor p'quot;quot;i , naar vs. 25 ]quot;,V , dat ook de oude vertalers schijnen gelezen te hebben. Hierdoor vervalt de woordspeling van stiek, dat de geuctdigc, de overweldiger, als in het rustig bezit van den zondaar zijnde, zijn regtmatige heer (' de regtvamligequot;) wordt genoemd.

-ocr page 215-

het tuns des stf.11KI-.jc.

waar een enkele geweldenaar aan het hoofd staat, zijn nog gevaarlijker, omdat zij uil hunne sterke veste den omtrek bestoken en daar binnen hunnen roof in veiligheid brengen, Nog zijn zij te zien, ook voor de reizigers in onze nieuwere landen, die eenzame bouwvallen , die eens zich trotseh verhieven boven stroomen en dalen, en don roof van geheel den omtrek bevatteden, terwijl zij nu alleen raaf en nachtuil tot bewoners hebben. Die de geschiedenis nader kent van menig zulke ruïne, hij kan 'tons zeggen: //Pat was eens hel huis des sterken. Toen was al wat hij had, ook wat hij den nijveren landman of vreed-zamen reiziger ontroofde, in vrede.quot; Want zoo lang huis en hof en vesting door den geweldenaar zeiven werd bewaakt; wie durfde, al kwam iets hem wettig toe, uit dat liuis het terug halen of zijne dienaren aanvallen op zijn eigen gebied? De sterke man waakt; wie zal hein overvallen? Hij verdedigt het zijne en de zijnen; wie zal ze aantasten ? In onze maatschappelijke zanienwoning, onder de heerschappij der wetten en bij de overmagt van wetenschap en staatsbeleid, ook in den oorlog, kan men zich naauwelijks meer den schrik verbeelden, dien reeds de naam van eenen nimrod, simsok of gomath in den ouden tijd, of van de reuzen en geweldenaars der middeleeuwen, den zwakkeren aanjoeg.

Zulk een' reus, — dit woord, bij jesa.ta door de Grieksche overzetters gebruikt, doet ons in den geest der oudheid niet enkel aan eene buitengewone lengte, maar vooral aan lig. chaamskracht en moed denken, vereenigd met eene wceste willekeur ; .— Zulk een' reus dan stelt de Heiland hier voor, onder de benaming van den sterke, — niet: een sterke 1). Zwaar gewapend, zegt luk as, lewaakt hij zijnen luf 2); — dat is : zijn huis met al wal daar binnen de wallen besloten is; — en niemand lean zijne vaten, — zijne meubelen en huisraad; naar de ruime beteekenis van het woord: wal wat niet aard- en nagelvast is,quot;3) — niemand kan die, bij hem indringende, weg rooven, en dus zijn huis plunderen. .Daartoe is eerst noodig, dat men den geweldenaar zeiven overwinne. Juist niet, dat hij worde gedood; 't is genoeg, dat men hem hinde, hem weerloos make. Hiertoe, zoo verklaart weder i.ukas den korten tekst der twee vorige evangelisten : hiertoe moet men hem over-vinnen en eijne volle wapenrusting 1.) daar hij op vertrouwde, hem onincvien, Daarna eerst

1) Het woord (idyvriói;) wordt dikwijls gebruikt, van wie sterk in dcu oorlog zijn. Zoo (behalve op vele plaatsen in de Grickschc vertaling van het U. T.) Hcbr. XI ; 3-1, en niccrinalen in joiianm.-' Openbaring van de daarin strijdende magten ; bij voorbeeld, van dru sterken Engel, H. V ; 2 ; X;l; XSIII; 21, en van den Heer /.elven, sterher dun liet goddelooze Bubel, nis die lu ar overwint eu oor-ilcelt, II, X\lll;8. — Ook favlus geeft er eene hoogere beteekenis aan, als hij vraagt, om te waar-gt;cliuwcn voor verzet tegen de goddelijke heilsorde; «Tergen wij den Heer? /Jju u j sterier dan Hij.'' (1 Kor. X ; 22.)

2) Matiukus en maukus hebben oixict; lvkas cmlrj.

3) «Huisraad of goed. Want de Ilebreën noemen vaten allerlei gereedschap, daar het huis mede voorzien wordt.quot; J)e kuntleekenuurs. op den statenbijbel.

4) De evangelist doet het duidelijk uitkomen, dat de geweldenaar sterk gewapend is (xu0iO7r).i(i~ Hfvng) , dat er aan zijne volledige krjgsmuttsriisling (nuponUu) niets ontbreekt. Dit laatste woord , »(le gclieele uitrusting,quot; bevat zwaard, helm, schild, pantser (met borshrupen en r.oetsehoeUet, Eph, ^ I : 14 , li)) en oudtijds ook de spies of lans. Wie één van deze miste, gelijk bij voorbeeld allo Israëlieten , uitgezonderd saul en jonathan , in den krijg met de Filistijnen, (1 Sam. Xlll ; 22) —- had geeno naronXia, In het Nieuwe Verbond komt dit woord slechts twee malen voor: hiervan de volle wapen-rusting des duivels, en liph. VI van de wapenrusting Gods.

18*

-ocr page 216-

HET HUIS l»fcS ST£RK£X.

kan men zijnen roof nildeelenj dat is: //al wat liij vroeger autlercii heeft ontroofd, den regten eigenaar terug geven;quot; of, gelijk misschien de woorden vorderen, dat wij vertalen: //alles wat hij bezit, buit maken en onder de overwinnaars verdeelenquot; ]). — Maar tot dit alles is, bij de heerschappij van persoonlijken moed en kracht in de oudheid, volstrekt noodig , dat er één kome, sterker dan hij; dat de geweldenaar zijn' meerdere vinde en dus zijn' overwinnaar. De sterkere verwint den sterke, en plundert zijn huis.

Zir daar het l eeld; de bedoeling kan ons niet duister of twijfelachtig zijn. Eeeds joiiax.m,* de Dooper had den Christus aangewezen als sterker dan hij 2). Ook jesaja, die den aanstaanden knecht des ]h'eren zoo dikwijls voor oogen had, kondigde lieui aan ais den vorst, die de wagtigen als roof deelen zou. {II. Llll : 12.) Al brengt men nude verklaring dier magligen door; //dood en zonde, duivel en hel,quot; niet met de kantteekenaars van onzen Staten-Bijbel in de woorden van den profeet 3), duidelijk is het , dat in de gelijkenis van onzen Heer door den sterke, die door grooter kracht moet overwonnen worden, de Satan wordt bedoeld; en door hinden het //krachteloos maken , in boeijen slaan als een'gevan-gfne ,quot; naar het spraakgebruik bij dit woord, zonder dat hij daarom nog vernietigd worde of zijn rijk geheel ophoude. Al wat nu verder de stichtelijke uitlegkunde van kerkvaders en latere mystieken hier heeft bijgehragt: over de wereld of 's mensehen ziel als de uvla, waarin de duivel heerscht; en waar hij, — even als bij dien ongelukkigen bezetene, •—oor en oog sluit voor Gods woord en den mond voor Gods lof; — of naar eene andere op\ al ting,

1) Spolia , site quae forth Ulo ah atih, nice quae fortior ab hoe ahstuterit. (Lucas beuoebsis et nlü in poli üyn.) —Ofschoon de ccrsle vertaling mij aanlachte, zoo moest ik bij nader inzien bekennen, dut in liet woord buit de beteekeiüs niet ligt van onregtvaardig verkregen goed, buit van anderen dooreenen roover bij een gebragt, al ligt dit ook in den geest van liet verhaal. MA'rnmia en marrus spreken eenvoudig van t lt;'■ tixfi?] , huisraad, supetlex; en als li' kas zegt, dat alle zijne goederen [ê .luiiyor tu) ■•n vrede en veiligheid zijn, tot men, na zijne nederlaag, die ots zijn roof ui buit (i« OavIu uviov) intdeett, dan schijnt dit laatste naar algemeen spraakgebruik te beteekenen; //Wat den geweldenaar ontroofd en daardoor de buit zijner overwinnaars, onder hen verdeeld wordt.quot; In de boeken van het Oude Verbond is dit verdeelen van (hu roof een natuurlijk gevolg van elke overwinning, en wij vinden het b. v. vernield Josua XXIl : ; I's. LXV111 ; Ki; Sjir. XV 1 ; i'J ; /.aeh. X1 \ : 1. (tJp de laatste plaats hebben do Gricksehc Vertalers öiuiikuaOtjaovi«.i ru axvht nor,) Nergens heb ik eenige zin

speling kunnen vinden op het vroeger aan anderen ontroofde.—In het Xieuwc Testament kunit het woord roof of buil niet meer voor; meermalen uuitdeden (dtaöiSóvut)quot;; bij voorbeeld, van goederen onder de armen, Luk. XVILL;22; brood' onder de diseipelen, Joh. VI; 11; onderstand uan urine gemeente-leden, Uund. IV ; 35. Dus is het altijd: «iets, dat men voor eene menigte meuschen heelt of verkrijgt, zóó verdoelen, dat ieder zijn aandeel ontvange;quot; zoo als ook do veldheer van ouds den buit deelde onder zijne krijgslieden. Alleen üpenb. XVII : 13 schijnt het woord te beteekenen; i/overgeven.quot; Ivog waarschijnlijker evenwel is het duur eene schrijffout in vele (niet alle) handsehrifteu.

i) Die na tnj komt, is sterker ('Octooj) dan ik , Mallh. UI ; 11 ; Mark. 1:7; T,uk. Ill : l'i. Vergelijk 1 Kor. I : 25 , en de reeds genoemde plaats 1 Kor. X ; 22.

3) Veigelijk ook hunue aanteekening op Jen. XL ; 10 (Ziet ! de Heer jehova zat komen tegen den sterke, en zijn urm zul heemehen ;) en elders.

uo

-ocr page 217-

HtT Hl'IS DES STI'KKEJÏ.

over de tuten als de slaven der zonde, des duivels buit en zijn huisraad tevens 1) ; — dat alles ligt in de gelijkenis niet, daar zij alleen reeds door den vragenden vorm tot die beelden behoort, waarvan de hoofdtrek alleen sprekend is, en het andere bijwerk. Maav bij de algemeen erkende, gelijkenissen hebben wij genoeg te spreken van die vele drooraen der uitlegkunde, die ieder kan uitwerken naar eigen smaak en vernuft, om daarbij hier langer stil te staan.

De zin is dus: //Kiemand kan zich meester tooneu in satans huis, zijnen onderhoo-rigen bevelen geven, en zijne bezittingen, wettig of onwettig verkregen, hem ontroovcn, 2) wanneer hij niet eerst satan zeiven heeft overwonnen en weerloos gemaakt, en zieh daardoor sterker getoond dan hij.quot; — In den zelfden geest sprak de heidensche hoofdman, die jK/.is erkende ais oppermagt hebbende over de rnenschelijke kwalen, en die magt veigeleik bij zijne eigene o\er zijne manschappen, aan wie liet genoeg was, dat hij, van nabij of van verre, zijne bevelen gaf 3). — Wat men nu overdo bezetenen, gelijk er straks één door .117.vs genezen was, en over den duivel zeiven en zijn rijk denken moge, zeker ligt hier het denkbeeld ten giondslag, zoo diep in den geest der oudheid geworteld, dat liet natuurlijke; en zedelijke kwaad op de wereld ten naauwste aan elkander verbonden zijn ; dat de nienseh aan rampen en dood onderhevig is, van zijne redelijke vermogens en zijn zelfbeheer soms beroofd, omdat en door dat hij een zondaar is. in het paradijs heersehte noch de duivel, noeh de dood. Ue grootsche bestemming nu, waartoe jj/.ls zich geroepen gevoelde, was: ffinenschen te verlossen; hen van slaven der zonde en ellende, tot vrije kinderen Gods te maken.quot; Daartoe behoorde ook de herstelling van kwalen en krankheden, de zulke \ooral, die of gevolgen waren van eigen zonde, of die, als door de overmagt van een' vreemden geest, den menseh zijnen zedelijken wil en vrije handeling ontnamen. Lr werken des duivels le verbreken, noemt nog jouanni.s liet doel van 's Heenn komst. Maai de uitwerking van het booze beginsel kon hij niet stuiten, zonder de oorzaak weg te nemen; onderhoorige krachten niet bedwingen, dan na de hoogste magt bestreden te hebben. Hij moest zich niet enkel zelf vrij tooneu van satans overmagt; niet alleen bewijzen , — gelijk hij daar straks deed , — dat hij met hem geen tondgeuootsehap had aangegaan; maar als zijn besliste vijand, moediger en sterker dan hij, moest hij onbevreesd en onvermoeid hem bestrijden en overwinnen. Daartoe was de lieer, in de zwakste oogen-

1) Geheel in ikn geest, der kerkvaders van de 4de en 5de eeuw, is dit onlangs op nieuw uitgewerkt door yrii r en andereu , inzonderheid door de ïngeltehe sebiiftverklaarders, zoo als .u.1'okd , dkl mmond, enz.

2) Vie ist es mïiglich, duss ic/i dcu Satan seine Dicuer und Organe {iu rut, rij uvtüv stcllt in der Amvendiiug (fe üiiinonen dar') tnirciue, u. s. \v. meijuk. — In zoo verre men aau vaten, huixruad, hc-tilihq, roof, eeuige bepaalde beteekeuis wil heekten, zal men altijd moeten kiezen t usschen de

en de bezetenen zelve; de eerste als satans diemuen, de tweede als zijn eigendom. Stieu , die natuurlijk bel laatste kiest, gaat bier weder met een' ligten sprong van hczctcnen op '.ouduren over; Die Matse hen, the he nicht blos: besilzl als Uausrutk, souderu tbni yebrmeH ah seine llcr/i- und liiistzeuye ,

U uffe»..... Denn oiae die Menschen als Gejiiszc seiner Bosheit, Icünnle Er nichl duf Erdcn herrsehen vnU

inheit ukrichleu, sondern ware der arme naeile Tcujel in scinem langst fertigen und Jinstcrn liullenreich ullein,

■i) Ik heb ook krijgsknechten onder mij, en zeg tol dezen : nGa !quot; cn hij gaat, en tot den anderen ; uKom !quot; en hij komt; en lot mjn.' dieililkueitil; /.JJce dal.'quot; cn hj doel het, (Luk. VU ; S.)

-ocr page 218-

HET HUIS DES STEKKEN.

blikken zijner menschclijklieid, door den booze zeiven , zoo niet ligchamelijk dan tocli in een gezigt of zielestrijd, belaagd; maar hij liad hem overwonnen. Door zijn eigen leven den Overste dezer wereld prijs te geven ; door den dood zelfs, als de bezoldiging der zonde, voor de zijnen te ondergaan, voltooide hij die overwinning. En op deze overwinning rekende hij vast. Reeds vroeger, terwijl hij den terugkeer afwaehtte zijner uitgezondene discipelen, zag hij, naar zijne eigene verklaring, den Satan als een hliksem van den hemel vallen, hem neder storten van zijnen troon. 1) Met het einde van zijn' aard-schen arbeid was dan ook de magt van den vader der leugenen gebroken, waren de boeijen zijner gevangenen los gemaakt.

Satans magt was gebroken, niet geheel hem ontnomen; hijzelf vernietigd veel minder, alleen gelanden. 2) Ook dit is, hoe men overigens des Heilands woorden uitlegge, een eigenaardig kenmerk der voorstelling van den grooten wereldstrijd in het evangelie. Die strijd is nog niet voltooid , het rijk der zonde en des duivels houdt nog niet op te bestaan. [)e Heer zelf heeft dit reeds in de gelijkenis van het Onkruid uitgesteld tot den dag des oogstes; en nog altijd merken wij op, wat hij reeds de zijnen deed opmerken, inzonderheid naar de voorstelling bij lukaS, dat juist het naderen van die overwinning wordt aangeduid door een' nieuwen en hevigen strijd.

Hoe komt Ijet toeh, zoo zouden wij wel eens vragen, dat de vreedzaamste en nederigste menseh op aarde den meesten twist en gestadige onrust daar op bragt? Dat hij , die nooit het zwaard uit de schede trekken liet, maar wel het daarin deed weder keeren, juist het meeste bloed heeft doen vergieten? uMeent niet,quot; zoo sprak de Heiland zelf reeds op diep somberen toon tot zijne discipelen ; nMeent niet, dat ik gekomen len, om vrede te brengen op aarde; niet den vrede, maar het zwaard. — ik kom, om ecu vuur op dc aarde te werpen; en wat kan ik er tegen, indien het alreeds ontstoken is ?quot; — [Hlatth. X-, 34; Luk. XII : U).) — En die strijd verwondere ons niet. Wanneer een sterk gewapende zijn huis heivaart, is al wat hij heeft in vrede. Zoo lang satan ongestoord heerscht

]) Luk-. X ; 18. — Dn wette toekent hierbij aan : fir schaute (in Vision wie A. G. VII: 56 ; X : 11 ? fjier mit Seherblicli) den (lurch die Auslreibuntj der Damoneu vorgebildeten .iclnieilen llerabslurz des 8a-tansms dem Ilinmel. (Apok. Xll: 9.) — Dr. meyuog.u (ji-./us' Joodsch-thcocrutisehe godgeleerdheid, bl. 15) zegt; Deze woorden kunnen wel geenen anderen ziu hebben , dan dezen; Nu zie i/c, dut hel rijk der duisternis en der zonde wel bliksemsnelheid ie gronde, gaal.quot; — Met deu eersten kan ik mij veel beter vercenigen, dc woorden opvattende niet enkel als beeldspraak; maar als de wezenlijke uitdrukking van jets, dat jkzus — niet //uu ziet,quot; maar — terwijl elders de zijnen démonen uitwierpen , met het oog des geestes vroeger zag.

9.) Binden, kluisteren, wordt, gelijk wij reeds zeiden, bepaaldelijk van overwonnenen en gevangenen gebezigd. Zoo roemt r.veus, dat, bij zelf in banden zijnde, Gods woord toch niet gebonden is, 2 Tim. tl ; 9. (Verg. llau'l. XX ; 22 ; Rom. Vil; 3 ; 1 Kor. VII ; 27.) In den strijd met mensebelijke rampen en ellende, gebruikte de Heiland zelf dit beeld, als hij zegt van eene vrouw, die aehttien jaren lang een* c/cest der krankheid had, dat de Sutau baar zoo Inng hud gebonden, en zij nu van dezen baud moest worden los gemaakt, Luk. Xlll ;11 en 16. Van dc gevallen engelen gebruikt het ook judas, vs. 6, en van den satan johankes in zijne Openharing; (11. XX : 2 , verg. IX: 14;) de laatste met het uitzigt, dat hij eens nog voor eeu' korten tijd weder ontboeid zoude worden. — Dus «zuvor Bindenquot;, — teekent stier aan: — war Ji'thr jiidisehe Schriflgelehrlc sehr dcuttieh geredel; deun nach ihrer Lehre wurde row Messias ein Binden des Satans crKartel, welcher richligen Encarlung noch am Ende der Schrift Offb. 20, li, enhprieht.

-ocr page 219-

HET III'IS DUS STEKKEX.

over de kinderen der otigeregtigheid, onkunde en bijgeloof en zoude hen gevangen houden, is er eene diepe rust, eene rust als van den nacht, die geen licht, als van den winter, die geen' oogst geeft. Dat was de vrede der wereld, in een godsdienstig npzigt, vóór den tijd des Zaligmakers , vooral buiten Gods volk en Gods woord. (Jok die ouder de Heidenen het beter meenden te weten en het bijgeloof des volks verachtten in hun hart, lieten het huis des Sterken onaangetast, vreezende, zijne sluimerende kracht wakker te maken. En nergens in de geschiedenis der oudheid vindt men een verschijnsel als het profetisine onder Israël, dat niet anders was , dan eene telkens herhaalde getuigenis tegen de dwaling en de zonde, een open en moedig aantasten van het rijk der duisternis. — 'Nog is die //vrede zonder strijd, maar ook zonder leven,quot; de toestand der heidensche volken, levende zonder God inde wereld; en evenzeer dc rust van den wereldling, die niet denken of gelooven wil aan eeuwigheid en oordeel, lu dien schijnbaren vrede wordt het cmusTrs' vrienden door menig een ten kwade geduid, dat zij de sluimerende kracht van den brieschenden leeuw wakker maken, den vrede storen in het huis van den sterke, om hem te binden en ziju' buit te ontrooveu. Oproermaker was de naam, die aan den Christus zeiven de wereld gaf; beweging en verwarring aan te rigten , terwijl alles zoo stil en zoo vreedzaam is, wordt nog dikwijls zijnen discipelen verweten. Maar die strijd met de magt der duisternis is onvermijdelijk. Door hem die sterker is, moet de sterke gebonden worden, leugen en zonde en ougeregtigheid aan kluisters gelegd, in dc wereld en in het hart des menschen. Leven is strijd cn strijd is leven, ook in zedelijken zin , hier waar de boozc nog slechts gebonden , maar nooit gansch en al overwonnen worden kan. Toch is hij reeds , door dc verlossing die in chuistl's jezus is, van zijne overmagt over 't meuschdom beroofd. De christen strijdt iu het vaste vertrouwen, ja! met dc volle zekerheid der overwinning. Het rijk des lichts zal en moet eenmaal zeker triuinpheren over dat der duisternis. is satan de Sterke, die wel gewapend zijn huis bewaakt, en niet zonder cencn strijd op leven cn dood los laat, wat men hem poogt te ontrukken; chiiistus is sterker dan hij, zijn overwinnaar; en die met hem strijden, zij zullen ook met hem overwinnen.

Met deze beeldspraak verdient eindelijk nog vergeleken te worden eene plaats van pauuts , den apostel, die anders zoo ver afwijkt van jkzüs' spreukstijl, die ook over dc bezetenheid zwijgt, liet is in de aanverwante brieven naar Ephese en Kolosse , dat hij met nadruk herinnert, hoe de zwaarste strijd des christens niet is tegen menschen, [vleesch en bloed,) maar tegen het zigtbare cn toch onzigtbare rijk des satans [F.ph. VI ; li) : tegen de overheden, le/jen de mag ten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. 1) — Maar i'auas troost zich daarmede, dat God, die

1) Bij overheden en mugtm merkt iiugo nu giioot op: lïaftem graduum nomina usiirpantur 'te Dae-monibus, quao de Angdis; nam cl Satanae imperium ordinc constat. ^K.|gt;li, t; 21; 111 : 10 cact.)— Het volgende luidt eigenlijk: tegen de iceret'lbeheerschers der duislernis dezer eeuw (of drier duisternis), tegen 'te gcesleljke. magteu der boosheid in de luehtgeuesten. Dat I'aulus in al deze bcnaniingeu dc voorstelling vaa zijnen tijd volgt; en dat inzonderheid die der tnehtgewesten of van den lageren hemel {aer niet aether) als zetel der boozc geesten (hier even als 11. 11:2) niet ongewoon was, heeft ouder aacle-reu de wette op deze laatste plaats aangetoond.

-ocr page 220-

h i;t huis nis sterken.

cHRtsTUs uil de dooden opgeweld heeft, de overheden en magten uitgetogen lebhende, te openhaar heeft ten toon gesteld en door curistvs over hen getriumpheerd. (Kol. II : 12—15.) In (lil uitgetogen, //ontwapend en geplunderd,quot; vinden wij geheel het zelfde denkbeeld, als iu onze gelijkenis, vooral zoo als die bij i.ukas is uitgewerkt. Alleen heelt paulus hier niet het Oostersche beeld van de sterke veste eens movers , maar de voorstelling van een' Romeinschen triumftogt over verslagene vorsten en legerhoofden voor den geest.

Maar wij willen ons niet verder wagen op het donkere gebied der geestenwereld, waarvan ik gaarne beken, dat ik niet zoo beslissend spreken durf, als velen dit doen. Liever zullen wij nog deze leering trekken uit liet zinnebeeld van onzen lieer: //Alleen omdat hij zelf al de magt der zonde en der hel overwon, kon Hij ook anderen verlossen.quot; Dus kunnen ook wij dan alleen met goed gevolg kampen tegen al wat mensehemvaarde en mensehenheil in den weg staat, wanneer wij zelve daarvan vrij zijn; ten minste geene onderdanen meer van het rijk der duisternis, maar kinderen des lichts. En ook dan nog moeten wij, om met goed gevolg te strijden, blijven waken en bidden; tevreden, indien wij iets van zijnen buit den vijand der zielen hebben ontroofd; en daarom niet mee-nende, dat huis en hof hem reeds gesloopt zijn en zijn rijk vernietigd. Zoo strijdt dan, roept ons de apostel toe, aangordende de volle vapenrusting Gads, gelijk de booze tegen ons ten volle is gewapend: uwe lendenen omgord helhende met de waarheid en aangedaan het horstwapen der geregtigheid , den voel geschoeid met bereidheid van het evangelie des rredes, op het hoofd den helm der zaligheid , in de hand hel zwaard des geesles, welk is Gods woord; en loven al aangenomen helhende het selild des geloofs , met het welk gij af de vurige pijlen des loozen zult kunnen ulthlussehen. (Eph. VI : 13 —17.)

-ocr page 221-

XT.

DE ïEEKEj^EN DES HEMELS.

Mattii. XVI : 1—3.

Eii 'Ie Tarizeèn en SwlduCeën tol hem gekomen zijnde, en liom verzoekende, begeerden van hem, dal hij hun. een tce/cen nil den hemel zoude loonen. Maar hij antwoordde en zeide lol hen :

Als het avond geworden is, zegt gij: nSchoon weder , Kant de hemel is rood.quot; En des morgens: u lied mi onweder , icaut de hemel is droevig roodquot;

Gij geveinsden ! hel aanschijn des hemels weel gj wel te ondeneheiden, en hun/, gij de leehe-nen der lijden niet onderscheiden ?

Luk. XIT : 51—5G.

En hij zeide ocgt;k tol de scharen ■

Wanneer gij eene wolk ziet opgaan can h-.l westen, terstond zegt gijlieden: «Daar k'.ml c-gen;quot; en het geschiedt ulzoo. En Wanneer gij (kn znidewind ziet waaijen, zoo zeg/ gij; Daar ;al hitte zijnquot; en hel geschiedt,

Gij geveinsden ! hel uumehjn der aarde ,// de* hemels weet gij le beiirorcen ; en hoe be/jr^fjl gij dezen lijd niet ?


Merkwaardig en belangwekkend is altijd voor ons mensehen, die te midden van de vu-andering leven en zelve veranderen met den dng, de gedurige afwisseling van weêr i .i wind, — zoo als men zegt; — ea het aangename of onaangename daarvan, de gevolgen die er van te wachten zijn, de verandering, die men hoopt of vreest; neem ze writ n't het dagelijkseh gesprek en er blijft eene leegte over, die door niets is aan te vullen. Bij weêr en wind heeft ieder belang: het is 't meest algemcene en onzijdige terrein voor een onverschillig gesprek, waarbij men geen gevaar loopt, iemand te kwetsen. liet is tevens een terrein, waarop wij ons ten minste een weinig kunnen toegeven aan onzen natuurlijken lust, om door te dringen in de toekomst. Misdeeld van het onbewuste voorgevoel, dat vele dieren eigen is, gebruikt de mensch zijn redelijk verstand en de gave van opmerking hem geschonken, om naar vroegere ondervinding, zoo veol hij kan, aan den hemel te lezen, wat de dag geven zal.

Eu was het dan niet vooraf te vermoeden, dat de groote Leermeester der menschheid, die steeds zijn onderwijs of aan volksgeloof en volksgeschiedenis , of aan liet dagclijkscli leven aansloot, daarbij ook van die verandering in wind en weder zou hebben gebruik ge-maakt? Wel is in 't Joodsche land die verandering zoo menigvuldig niet, als bij ons; en lieeifcht er een geregelder loop van jaaigetijden, waarnaar ook wind en regen op vaste tijden wenden of terug keeren ; maar de lucht is er tocii ook niet zoo onveranderlijk droog en

19

-ocr page 222-

de tekkexkn des 11kmels.

licet, nis over het brandend Afrika, en de afwisselende adem der heete Arabische woestijn en der koele, stormachtige MiddcllandscJic zee doet zich nog telkens in Palestina gevoelen. Er waren dan ook onder de Joden van jezus'tijd weêrprofeten, even als onder ons, en even eens bijgeloovige volksbegrippen omtrent vaste voorteeketien , die soms in 't algemeen wel eenigen grond hebben, maar verkeerdelijk door het bijgeloof aan heilige dagen of vaste tijdperken in de natuur verbonden worden. Zoo baalt ughtfoot uit den Talmud aan, dat op den laatsten dag van het feest der Loofhutten, aan den avond, armen en rijken nieuwsgierig naar den hemel opzagen, waarhenen de rook van bet brandoffer zich wenden zon. Ging hij noordwaarts, dan wachtte men in 't volgend jaar veel regen; dit verblijdde de armen, omdat er dan veel, schoon minder goede vrucht te wachten was; terwijl in het tegenover gestelde geval de blijdschap was aan de rijken, en minder maar vaster vrucht te wachten. Maar vooral wanneer bij oostwaarts afdreef, hoopte men algemeen op een gunstig jaar; westwaarts, boezemde hij vrees in voor hongersnood, —■ zeker in 't uitzigt op dorre woestijnwinden, en dat juist tegen den tijd van het bezaaijen der akkers en den te verwachten vroegen regen. — Een andere Rabbi zegt, dal wanneer die regen begint te vallen , een regte weerkenner uit den reuk van het stof, dat hij bevochtigt, reeds de meerdere of mindere vochtigheid van het jaar berekenen kan. Bij een en ander moeten wij altijd in het oog houden, dat het jaar voor den akkerbouw in Palestina met onzen herfst begint.

Maar ook in de dagelijks zich opdoende verschijnselen aan den liemel , vonden de weêr-profeten , toen als thans, de stof voor hunne voorspellingen, en met nog meer grond , daar de uitkomst digter voor de hand lag en de berekening dus vaster ging. Het is deze berekening , in den loop der natuur gegrond, hoe naar zulke of zulke voorteekenen de dag zijn zou , waarvan jezus bij zijn onderwijs partij trekt. En hij doet dit naar aanleiding van den onredelijken eisch zijner tegenstanders: uTuon ons een tecken uit (M. van) den kemel!quot;

Dien eisch, waarvan wij vroeger (bl. 129) reeds bet boosaardige deden opmerken, het verzoek om een teeken ten minste, — vinden wij in de drie eerste Evangeliën te zamen vier malen vermeld en eens verzwegen, behalve dat Johannes, zoo als meer, er misschien zijdelings op doelt, bij het aanhalen van jezus' woorden: n Ten zij, dal gij lieden teekeueu cn wonderen :ict, ~oo :nlt y'j niet gelooven lquot; {Jo/i. l\ : 48) terwijl hij nog eens de vraag der Joden: uWat teeken doet (jij?quot; ineen uitvoeriger gesprek met ken invlecht. {Joh. VI: 30.)

Do bedoelde vijf plaatsen kunnen tot twee gelegenheden worden gebragt. De eerste , — Matth. XII : 3S—tü en Luk. XI: IC, 29 en30 , — staat in verband met de twee laatst behandelde gelijkenissen. Lukas ten minste, als hij zegt (vs. 16) : Lnanderen , hem verzoekende, legeerden van hem ecu teeken uit den hemel ; doet ons van zelf daarbij denken : //Gij hebt ons tot nu toe alleen uwe heerschappij over de hel getoond!quot;—Matïheüs heeft slechts de algemeene vraag van Schriftgeleerden en Farizeën : uMeester ! ll -ij wilden van u wel eens een teeken zien!' — Het antwoord slaat, bij den eeuen zoo wel als bij den anderen Evangelist, ook alleen op dit algemeene verzoek om eenig wonderteeken ; n/lan dit boos geslachte zal geen tecken gegeven worden, dan dat van jonas den profeet!quot;

Tot de andere gelegenheid behoort onze gelijkenis. Ook maeküs heeft de vraag zonder het antwoord, gelijk lukas het antwoord geeft, zonder de vraag. Want bij dezen is, ge-

-ocr page 223-

de teek knen des hemels.

lijk wij nader zien zullen, het woord van jkzus, — zonder voorafgaanden eisch om een tec-ken, — tot de scharen gerigt; terwijl maukcs alleen schrijft (//. Y'l 1: ] J, 13); En de Farizeën gingen nit en hegonnen mei hem ie hei sten, begeerende van hem een tee.Jcen van den hemel, hem verzoekende. En hij, zwaar lijk zuchtende in zijnen geest, zei de : n Wat legeert dit (jeslachit een teeken? Voorwaar, ik zeg ; zoo dit geslacht een teeken gegeven zal worden!quot;

Het iiiteenloopciide dezer vijf plaatsen heeft den geleerde, die het laatst aan 't groolt raadsel der uitlegkunde //de overeensteninnug der Evangelistenquot; zijne krachten gewaagd heeft (tisciiendorf), tot het besluit gebragt om, —in verband met andere redenen, die wij hier niet kunnen beoordeelen of zelfs vermelden , — ze niet tot twee, maar tnt drie gelegenheden te brengen, in dezer voege; 1)

lo, (Na de spijziging der 1UÜÜ ;) ïnrizeen {en Sadduceën, mattii.) verzoeken jkzcs , door van hem een hemelsch teeken te vragen, JUl. XVI; 1—4; Hark. Vlll; 11 , 12.

!2o. (Na het laatste Loofhuttenfeest ;) Schriftgeleerden en Farizeën (mt.) vragen , na .tezus' rede over het rijk van beëi.zebvl , om ecu teeken van den hemel (i.). Matth. XII ;

10 ; Luk. XI ; 16 , 20 , 30.

3o. (Nog iets later ;) Onder verschillende gesprekken over de toekomst, spreekt jezm tol de scharen over de teekenen aan den hemel. Luk. XII : 54—56.

Het tweede, dat in betrekking staat tot het gezegde van jezvs over jonas en de Niue-viten , ligt thans binnen den kring van ons onderzoek niet. En wat de beide plaatsen betreft , die wij dit maal ouder het algemeeno opschrift van //De teekenen des hemelsquot; vei-eenigd hebben, de overeenkomst is niet beslissend genoeg, om voetstoots te verzekeren, dat zij tot het zelfde gesprek van den Heer met zijne vijanden belmoren. Bij de gedurige afwisseling van hoorders en de eenheid der groote hoofdzaak, zou het ook gansch niet te verwonderen zijn geweest, dat jezvs twee malen de zelfde beeldspraak had gebruikt. K. bestaan meer voorbeelden van; onder anderen het levend beeld van de kinderlijke eenvoudigheid , door den Heer aan zijne discipelen voorgesteld , en herhaald bij de bekende zegening der kinderen. {Matth. XVIII ; 3—5 en XIX : 14.) Maar ook al behoorde Luk, XII hier bij Matth. X V1 niet, — het beeld van den wind bij dat van morgen-en avondrood,— dan nog zou de derde Evangelist ons omtrent de verschillende gelegenheid van beide gezegden weinig licht geven. Op mij althans — gelijk ik over 't geheel niet kan instemmen met den lof van meerdere naauwkeurigheid, door vele nieuweren aan ei kas gegeven, — maakt hel geheele twaalfde Hoofdstuk van zijn Evangelie den indruk eener schoone Bloemlezing, waarin slechts uitleggers als stiek , met zijn gemoedelijk vernuftspel, zamenhnng en overgang vinden kunnen. Alleen reeds in onze Gelijkenis is het tegen de historische waarschijnlijkheid, da!

1) Uok B. van willes {1'rocve cener Overeensiemming enz.) heelt dc zelfde indeeling, maar niet de zelfde opvolging, daar liij No. 2 en 15 cenigen tijd vóór het derde Paasehfeest stelt, en No. 1 daarna.—• Van oosterzee {Leven van jezus, Jl. 501) houdt daarentegen Luk, XII ; 54—bC voor parallel met Matth. XVI ; 2, 3, en ziet daarin ook ecue proeve van het ehrestomatiseh karakter van XII.— Wekere gejaagdheid in het reizen schijnt a.amp;\\ Matlh. XVI wel haast eene latere plaats aan te wijzen , toeu mus reeds, door gedurig heen en weder trekken, zijne vijanden (ook uekodes en de Herodianen) vermijden en te groote zamenseholingen van volk ontwijken moest.

19*

-ocr page 224-

de tlekene.n' des 11lmei.s.

jh'/.ib de fidtayen zal hebben toegesproken als geveinsden, 1) en dat tussclieu vermaningen in, die zigtbaar op jhzus' discipelen betrekking hebben. Li:kas heeft waarschijnlijk, bij 's Hee-ren voorspelling omtrent den grooten worstelstrijd , die aanstaande was (vs. 49—53), zich een gezegde omtrent de voorteekenen in dc natuur herinnerd, en laat dit nu volgen met de zeer ruime formule van overgang ; En Ji j zerde ook iol de scharen. Ik zie er dan ook geen bezwaar in om te stellen, dat .iezus wel vs. 54 en 55, maar niet vs. 50 [Gij geveinsden, enz.) tot de scharen , de volksmenigte, bij eene of andere gelegenheid heeft uitgesproken, liet laatste is duidelijk eene bestraffing aan de Farizeën , die bij jezus' volksonderwijs niet behoort; een slot dus, dat eik as bier heeft aangevoegd, terwijl het misschien eigenlijk alleen behoorde bij jezus' gezegde over het morgen-en avondrood, door luk is niet vermeld.

Wal de Heer dan hier lol dc scharen zeide , behoort tot de meest gewone en eenvoudige tcel'cneu van het weder, — voorleelcenen kunnen wij naauwelijks zeggen, liet was iets, dat geheel onder liet bereik der volksmenigte viel, beter dan de voorteekenen, waarvan wij -traks naar mattjieüs spreken zullen. Gj ziel eene volk opgaan van V westen. Terstond zegt gij: nEr komt regen.quot; En het geschiedt alzoo. — Ik behoef niet te herhalen, dat de regenwolken in Palestina uit bet westen te wachten waren, even als bij ons uit het noord-vesten ; een enkele blik op de kaart is genoeg, om ons dit te leeren. Alleen kunnen wij er bijvoegen, dat een bewolkte lucht zonder regen, in onze noordelijke gewesten zoo gewoon, in de zuidelijke landen eene zeldzaamheid is. In den regel is er de lucht helder. Maar de wolk kond aan den gezigteinder op, en brengt of onweder of regen, of ook beide. En giug nu de wolk uit zee op, zonder dat donkere zaraenpakken en die broeijende lucht, waardoor 't onweder zich gewoonlijk aankondigt, dan wisten zelfs de kinderen op de markt let elkander toe (e roepen: nDaar komt een lui opzetten; dal geeft stortregen F'2) — En reeds geschiedt het. Hoe spoedig, dat leert ons de treffende schildering van beta's verblijf op Karmel. Als zijn jongen , op de wacht staande, eene kleine wolk ziet ah eens mans hand, opkomende nil de zee, heeft ei,ia nog maar even den tijd, om achab te waarschuwen en zelf den koninklijken wagen vooruit te snellen, eerde weldadige plasregen met volle stroomen op 't uitgedroogde aardrijk wordt uitgestort. (1 Kon. XVIII : 41—16.)

Het andere teeken bij luk as is even eenvoudig: En wanneer gij den suidewind ziet va a jen , zoo zegt gij: n Er zal hitte zjn en het geschiedt.

Bij het //zien waaijenquot;,—daar toch niemand, al hoort men zijn geluid, ziet of weet, van waar de wind komt of waar hij henen gaat [Joh. Hl ; 8) ; — behoeven wij ons niet op te houden. Men ziet, dat het waait, even duidelijk als men eene wolk ziet; en dc Heer

1) Het woord i noxotn^ ; dat in de bergrede vier malen en in dc straficde Mallh. XIII zelfs zeven malen voorkomt , slaat altijd op de Farizésclie partij cn voorat op dc schriftgeleerden van dien aanhang, behalve in dc gelijkenissen, die dc handelwijze (Mutth. VII ; 5) cn liet oordeel (XXIV : 51) der hjfpoknien , wel met het oog op die menscbeu , maar toch eenigzius meer in het algemeen, sehetseu.

3) Dc gewone beuaming vooriryc/i b, v, iu zijne ondcrscliciding van vroegen zn spaden {Jak. Ill : ? ), is vfTü,\ De geweldige slagregen, waartoe b. v. dc vroege regen in November cn December aangroeit , heet regenbui oi stortregen, die hier bedoeld wordt, öujom; [mier),

-ocr page 225-

de teek ek i x bis hejieiü.

kon daarom te regt beide onder de waarnemingen van één en het zelfde zintuig verbinden (vooral omdat zijne tijdgenooten teek en en zien wilden, niet looren), gelijk er letterlijk staat: Wanneer gij ziel de v:ollc opkomende , — of wanneer eenen znidewind waaijendc—Paf vooral de wind het weer aankondigt, dat kort aanstaande is, weet ieder. De windwijzer zegt ook ons, hoe wij ons kleeden moeten bij 't uitgaan. En dat de zuidewind den inwoners van Palestina de hette van Arabiè moot aanbrengen, ook dit zegt ons reeds de wereldkaart; het was de, adem van de brandende zandwoestijn , tegenover den verfris-schenden zeewind, die de wolken aanvoerde uit het westen. //Wanneer de zuidewind iu Syrië begint te blazen,quot; schrijft iiosekmüller [Das cdte vnd neue Morgenland, V ;1s5): //Wordt de hemel bewolkt en donker, de lucht graaiuv en dik, en geheel de atmospheer neemt een zeer verontrustend voorkomen aan. Do hette, door dezen wind veroorzaakt (volxey ondervond ze in de maand Maart reeds) , wordt door de reizigers vergeleken met die van een' grooten bakoven, op 't oogenblik als men bet brood er uit neemt, of zelfs met de vlam van eenen brand, die blakert, wie er bij komt; zoodat een vreemdeling, die liet nog niet ondervonden heeft, er zich naauwelijks een denkbeeld van maken kan. 1) — uAanmerk de wonderen Gods!quot; zegt 1:1.111 u {Joh XXXVII : 11—17); ulicht gij loetemelLup van de opvegingen der dikke wolken, of ook, hoe uwe Ideederen u te warm worden , ah Jij de aarde stil maakt uit het zuiden?quot; 2) — Daar, bij den ouden dichter, beide iu hette en regenwolk de oimagaanbare wegen Gods; hier, in jezvs' beeldspraak, do men schel ij ke bit-rekening, die ze ten minste enkele voetstappen vooruit loopt.

Mattheüs ((/lt;,/• Hherall in den lieden Genaneste der drei erslen Evangelisten, was ilrni vAVcerletzten Kern letriffl, stier) geeft ons ook hier van het karakterestieke in jkzus' woorden en hunne gepastheid in zijnen tijd, de helderste voorstelling. Bij hem zijn het de i'ari-zeën, maar nu reeds met de Sadduceën vereenigd, die opzettelijk tot hem komen, om hem op de proef te stellen met de vraag of liever met den eiseh : vToon ons een keken uit den kemel!quot;—Men heeft gevraagd, of de vraag voor Saddueeün, die aan engelen , geesten noch opstanding geloofden, niet te bijgeloovig was. 3) Maar men maakt zich doorgaans van de Sadduceën eene geheel verkeerde voorstelling, Zij waren geene ongeloovigen, en even min Epicuristen, al waren er zeker van beiden onder, — Maar gelijk het Farizeïsme, in zijne eerste en zuivere beginselen , niet anders was dan een geloovig en streng wettisch Jodendom ; zoo waren , — als eene natuurlijke reactie tegenover deze orthodoxen van dien tijd,_

1) Men vergelijke ook fabke , Over het Oosten, I ; GS.

2) Wij rimlcn elders ook van stormen uit het zuiden gesproken {/ueh. IX: 14), als nit en van rt.'-v de icocstijn komende (Jen. \X1; 1 ; Joh \ ; 19), gelijk elke wind, over uitgestrekte vinkten tot ons komende, ligt tot storm aanwakkert. (/v h ctovre wind van de hooge plaatsen in dc woestijn, — eeu wind die hun te slcrh zijn zal. Jer. IV : 11, 12.) Zie r. nieiwi.asi) , Letter- en Oiidheidkemtlc/e t'ertmti-gingen , IV : 1 verv.

3) Daarentegen schrijft reeds rnecphyi.actus : Hoe wel Parizeen en Sadduceën in leerstellingen vcrseliilden , tegen cnKlsifs spanden zij zamen, enz,quot; En jansenius merkt aan, dat tegen de kerk stccd- de keilers zamei.spannen, schoon anders eikanderen vijandig: -Want, gelijk ïertullianl's zc.ti, altijd wordt cjuustus tusschcn twee roevers gekruist,quot;

-ocr page 226-

Dl', TfcKKKXEN DES HI..MI.I5.

de Satlduceën de liberalen, verlichten en verstandigen van hunne eeuw. Eu gingen zij ook te ver; en verwierpen zij met het bijgeloof soms de geloofswaarheden zelve , in hunne hoogmoedige verstandigheid de schrifien vict wetende, (niet verstaande, Joh. V11 : 15 ; XX : 9), noch dc Ir acht Gods [Mallh. X.\ 11 : 29) ; daarom waren zij nog geene ongeloovigen. In tegendeel, als geloovige Israëlieten beriepen zij zich op 't geen mozes had gezegd, (vs. 24.)

Die erkenning vau mozes' gezag was het punt der gemeenschap tusschen Farizeöu en Sadduceën, het neutraal terrein , zonder het welk alle strijd der partijen onmogelijk is, omdat die juist daarop geschieden moet. Mozes nu had zijn gezag gestaafd met tcckenen ■uil den hemel. En zulke teekenen vroegen beide partijen van hem , die als een nieuwe wetgever zich scheen op te werpen. De Sadduceën hadden zich zeker verheven gerekend boven den vroegeren strijd over beëlzebul en zijn rijk. Misschien schreven zij reeds de bezetenheid aan natuurlijke oorzaken toe, en zeker namen zij de Farizésche geestenleer daaromtrent niet aan. Vroeger waren zij ook nog niet vijandig tegen jezus gestemd, en ver-heugden zich zelfs, dat hunnen geleerden tegenstanders door een zoo eenvoudig man de waarheid werd gezegd. Maar toen dc zaak van jezts volkszaak werd en ook in het san-hedrim besproken, stelden beide partijen te zamen dit tot eene voorwaarde: //Wanneer de man, die. zich het gezag van profeet en hervormer, en zelfs van Messias aanmatigde, hun een teeken kon toonen, niet van den hemel alleen, maar dat zigtbaar uil den hemel kwam , zoo zouden zij in hem geloovcn , hem formeel en wettig erkennen.quot; — Ongelukkig de mensch , die zóó Gode den weg voorsehrijvcn, Hem , die niet antwoordt van zijne daden gt; beding en voorwaarde maken wil! — Maar ook mozes had immers, of liever God voor hem, met eene stem van den hemel de wet afgekondigd ? I lij had hun brood uit den hemel te eten gegeven ? {Joh. VI : 31.) 1) — En was ook niet, b. v. door joël (11:30, 31) ge-profeteerd, dat God vmtderleeJcenen geven zon aan den hemel en op aarde, Hoed, vuvr en rookdamp, de zon verduisterd en de maan veranderd in Hoed, eer die (jrooie en doorluchtige dag des 11 eer en komen zou ? — Met booze geesten , zeiden de Farizeën, mogt deze jezus omgaan, en in de woestijn (de woning der démonen) het volk door zijne tooverkunsten bij de brooduitdeeling verblinden , maar laat hij eens een teeken toonen uit den hemel 1

Deze meer opzettelijke, legale uitdaging, waarbij voor 't eerst, zoo ver wij weten, de twee heerschende partijen tegen den Heer zamenspanden, verklaart de hevige ontroering , waarvan markus spreekt. Daaruit verklaart zieh ook, waarom jeztjs terstond zich van de kusten van Magdala (mt.) en JJahianntha (m.), waar hij na dc spijziging was heengegaan, weder inscheepte; zoo haastig zelfs, dat zijne discipelen het brood vergaten; en ze zich dit herinuerden bij het gezegde, waarmede de Heer in het schip 2) zijn somber stilzwijgen

I) De eisch der Jodeu om eca teekeu, mei het manna gelijk staande, eu jkzus'antwoord, dat hij zelf het ware brood uit den iiemel is {Joh. VI : 30—, verschilt te veel van Matl/i. XVI; ]—4, om beido verbalen parallel te rekenen. Opmerkelijk is eeliter, dat matïuküs en joiiankes beide dien ourodelijken eiseli op eene wonderdadige spijziging doen volgen , mattheus van de '1000 en Johannes \ au de 5000.

8) ht hel schip , zoo heeft markus (VIII: 11) ; eigenaardiger dan matiueiis (XVI: 5); Op dc andere i'jr/e van het meer gekomen.

150

-ocr page 227-

de ti:kki;n'i;n dks HEjrixs.

afbrak ; nZht toe en wacht u van den zuurdesem der Parizeen en 1) Sadduceën !quot; sprekende, volgens jiattheüs, van hunne leer. {Malt!. XVI : 4—12 ; Mark. VIII : 13 — 31.) Zulk ecu verklaarde onwil, zulk ecu uitdagen en verzoeken van God luid den Heiland diep get rollen !

En wat nu de voorteekenen zelve betreft, door den lieer bij gelijkenis aan zijne tegenstanders voorgehouden , het valt ieder in 't oog, dat tot het onderscheiden of beproeven daarvan eenige meerdere weerkennis vereischt werd , dan om te zien, dat de wolken van het westen regen brengen en de zuidewind hette. Zij , de meer beschaafden van hunnen tijd, dc algemeen geachte volksleeraars, hadden ook in dit opzigt ceuig gezag bij het volk. W annecr zoo wijze mensehen, wanneer priester of leeraar het zeiden, moest het wel waar wezen. Was het dus avond geworden, en zagen zij de zou met een schoon en zuiver avondrood ondergaan, waarbij —zegt mus eigenlijk — dc geheele hemel als in vuur stond, dan zeiden zij opgeruimd ; i/Mooi weer van daag 1quot; en legden zich gerust te slapen, terwijl, naar dc Joodsehe rekening, de volgende dag reeds was ingegaan. Maar met eene kleine wijziging in tijd en in tint, was het zelfde rood een hoogst ongunstig voorteeken. Want stonden zij des morgens bij tijds op en zagen zij, reeds vóór het opgaan der zon, ecu' doffen rooden gloed over den hemel zich verspreiden , dan was het: //Heden storm 1quot; 2) — De Heiland voegt er niet bij, als bij ra;kas : En het geschiedt alzoo ; omdat hunne opmerkzaamheid op die voorteekenen en de juiste onderscheiding van het gelaal den hemels, ook bij nagenoeg gelijke kleur — en niet dc uitkomst zelve, — hoofdzaak is in de gelijkenis. Weerkenners onder ons, zeelieden en visschers vooral, zullen nog bet zelfde onderscheid weten te maken tusschen het heldere avond- of morgenrood en den rossen , doften gloei! van een' onhcilspellenden hemel.

En nu de toepassing: Gij geveinsden! hei aamehijH (eigenlijk //het gelaatquot;') des hemet, ■)j weet gij wel le onderscheiden, en kunt gij het de leekenen der tijden luet?

Wat zijn de teekenen der tijden ? — Wij moeten beginnen met op te merken, dat u-.t

1) M.\ uk us, die cenigc verzen vroeger, liij den sloutou cisch zclveu, alleen van larizeiai ypraL , heeft hier den luurdesem der Varizcèn en den :uiirdeseiu van inuoDiis : (lat is /. vau de Herodianenquot;; en keurt zóó stilzwijgend dc vroegere invulling van mattiieüs goed. Want de kerkelijke aanhang .i.-r Sadduecën was zeker als staatspartij op dc hand van do 1 lerodessen , ca over l geheet niet zoo tei'r:i liet llomeinschc staatsgezag gestemd, als hunne tegemtanders. Mallh. XXII : I •' en 10 onderwerpen zij dezen Imnneii twist aan jezos' oordeel, om hem ie vangen.

2) Beide malen is het in 't oorspronkelijke; iJe hemel slaat in vuur ó oiiout'ój) maat de tweede maal met bijvoeging van een woord {pivyvu^wv) , dat onze bijhelveitalers niet le onregtc hebben overgezet: droevig ziende, (vgl. Mark. X ; 22) dus «een droevig, dof en somber rood,quot;—'/.00 zegt het Boek der Wijsheid (XVII : j) van do Egyptische duisternis: Der sterren schxtlcrrnde vlunime;i vermoglen mei, dien droeven nacht {axvypif» vvatu) op le Maren. — Do woorden 2,vSia (t-Mooi weêr !quot;) en 2.'gt;if*(Q0V yjiiauv (//Storm van daag!quot;) zijn geheel uit het dagelijkseh leven gegrepen.— Wat de zaak betreft, beroept van oosterzee zich to rogt op dergelijke prognostiek hij plinius {Hifi. Nat. XVltl: 78) iSV circa oeeidenlem raheseunt mhes , serenilalen futurue diei spondenl . eoneavus orie/is pluvies produeit el venlos, eum unie cxorienlem eum nuhes ruheseunl.

3) En der aarde iieeft li kas minder gepast. Alleen de uitwerkselen vau den wiud zou men op aarde kunnen zien; maar anders is er van leekenen ip aarde geene spraak.

-ocr page 228-

j)e tkekl'.nkn lu'.s memels.

(jrriokscU voor //den tijdquot; twee woorden heeft, waarvan het eéne het eigenlijk tijdsverloop — uren, dagen, maanden, jaren,—aanduidt, en liet andere het tijdstip van eene of andere gebeurtenis, de tijdsgelegenheid; waarom dan ook beide woorden te zameii elders worden vertaald: lijden en gelegenheden V). Het laatste woord vinden wij hier; maar daar teekenen der gelegenheden geen' gezonden zin gaf, en ook wij in de eigen beteekenis spreken van //den geest des tijdsquot; //het kenmerk van onzen tijdquot; enz., was de beste vertaling : teehenen der lijden. Yoorteekenen of wonderteckcnen ? Beide, en toch beide niet of niet alleen. Zeker niet: //De teekenen en wonderen , die in dezen tijd gescliieden als uitwendige bewijzen voor je/is' goddelijk gezag opgevat. Maar in zeker opzigt ook niet: //de voorteekenen van toekomstige gebeurtenissen.quot; liet Grieksclie fn/.uao»/.zegt eenvoudig een leenteeken, waaraan iets onderscheiden wordt (bij de wonderen bet goddelijke van het menschelijke). Zoo gaf i'af lus zijne handteekening als kenmerk der echtheid van zijne brieven op (3 Thcss. lil ; 17) , en stelde judas den verraders-kus tot een herkenningskeken. [Malth. XXVI : 48.) — Zoo hadden ook de tijdsgelegenheden, de beslissende tijdperken in het hooge Godsbestuur, vooral bij den overgang tot de Messiaansche eeuw, hare kenteekenen; gelijk jezus later spreekt over het teeken van den Zoon des mensehen en de discipelen vragen naar het teeken zijner toekomst of verschijning. {Malth. XXIV : 130; XXIV : 3.) En zoo zijn teekenen der tijdoi. eenvoudig //kenmerken, daar men de tijdperken aan herkent, waarop zekere gvoote gebeurtenissen te wachten of reeds ongemerkt begonnen zijn.quot; Het spreekt van zelf, dat hier bedoeld worden //de teekenen van de Messiaansche eeuw.quot; En dit wijst ons den weg in den doolhof van teekenen , door de uitleggers te dezer plaats aangehaald; zoodat de een jezus enkel van de tijdsomstandigheden doet spreken, de ander op zijne wonderen zich beroepen, de derde zelfs wil, dat de schriftgeleerden beter de jaanveken van d.vniel zullen loeren berekenen.

Igt;e zaak is eenvoudig deze. Als het algemeen aangenomen volksgeloof stelt jezus op den voorgrond: dc verwachting van oenen beteren tijd, van het Messias-rijk, door de profeten beloofd j door zijne tijdgenooten verwacht als //de koninklijke regering van den grooten Davids-zoon en door hem zeiven voorgesteld als het //koningrijk Godsquot; of //koningrijk der hemelen.quot; — Wat geschieden moest, om dat koningrijk voor te bereiden, was geschied , en iederen opmerkzame moest het iu 'toog vallen, dat de uitbreiding der .loodsche godsdienst gelijktijdig met het verval van den Joodsehen staat eene aanstaande groote omwenteling, hoe dan ook, kon doen vermoeden. Men kan hier bijvoegen, dat in de opvolging der wereldrijken, naar daniël, nu het laatste, het Godsrijk zelf, aan de beurt lagquot;. Johannes de Dooper was ook reeds opgetreden, — en zijn optreden was een belangrijk teeken des tijds! — om te verkondigen, dat het koningrijk Gods was nabij gekomen. Daarna vervulde nu jezus geheel en al het ideaal der profetie, toonde zich Heiland in den vollen zin dos woords. Hij zelf leidde, reeds vroeger, uit de vernedering van het rijk der duisternis het gevolg af: nZoo is dan hel koningrijk Gods lol v gekomen.quot; {Malth. XII: 2S.)

1) Hand. 1:7: «lid kond u niet ton, le weten de tjden of gelegenheden {l'jóywi ij xuiqov}) , die dc Vader in zijne eigene magl gesteld heeft,quot;

-ocr page 229-

!gt;E TEEK EXES DKS IIEMKI.S.

Ku toen de JOiiAXXES-lecrlingen tot hem kwamen met de vraag van hunnen meester; uZ'jt gij do gene, die komen zou, of venoacMen wij nog een' anderen!quot;' antwoordde jezis ; nGaal heen en boodschapf. joiiaxxes weder, het geen gij hoort en ziet. De Uindeu vorden ziende en de kreupelen wandelen ; de melaalschen worden gereinigd en de domen hooren; de dooden worden opgewekt en den armen wordt het evangelie verkondigd. En zalig is h'j , d e aan mj niet zal geërgerd worden.quot; (Matth. XI ; 2—0.) Nog waren die teekenen niet ten einde. Het toeken van joxa , dood en opstanding naar de schrift, zon nog volgen ; en daarna, na eene lange Insselienpoos door de Inngmoedigheid Gods, de laatste voorteekenen van Jemzatmm val, waarbij de oude, vóór-messiaansebe tijd geheel als voorbi j gegaan kon worden gerekend. Wel nu! Laat die mannen, die zoo goed het gelaat des hemels kunnen onderselieideu en beoordeelen 1) , acht geven op de teekenen en kenmerken , waardoor de Messiaansche tijd zich aankondigt! Maar het zijn geveinsden, huichelaars (letterlijk hgp-i-crilen); er is geeue waarheid in hunne godsvrucht, geene opregtheid in hunne vraag. Zij willen slechts jezüs daarmede op den toets stellen 2) , in de hoop, dat hij deze proef althans, een keken uit den hemel, niet zal doorstaan ; dat verder dan de aarde en onder de aarde, zich zijne magt niet uitstrekt. Eu die niet gelooven wil, die gelooft ook niet. Die geen open oog heeft voor 't gelaat des hemels, waarop zij te lezen staan, hij onderkent niet de teekenen der tijden. Hij kan het niet of mei het niet te doen , omdat hij b t niet zoekt; blind voor 't geen hij niet zien wil; doof voor't geen hij niet wil hooren! '/.•'/lt; waren Israels leidslieden, zuu het ongeloovig Jeruzalem, tot de dag der wrake kwam. Z ) blind voor de teekenen des tijds, dat zij jj;zi:s' kruis hunne overwinning achtten, zijiM opstanding ineenden af te koopen bij de verschrikte wacht, en den naam van .iKzrs te besluiten binnen de gevangenis, waarin zij zijne discipelen opsloten. Zoo doof voor de stemrü-Gods, dat toen, veertig jaren later, reeds de llomeinsche adelaar op Sim en Maria neder streek, Jeruzalems uitgehongerde bewoners nog opzagen naar een teeken uil den lemJ. Voorwaar! geen ander teeken zou aan dit geslachte gegeven worden, dan de vreeselijke st na zelf, waarvan zij de voorteekenen in het droeve morgenrood hunner eeuw even min Imdd'-i willen zien, als in den helderen avond vau het Oude Verbond den naderenden iuon;vn \au het Messias—rijk.

1) Mattiikhs liccft Siu-Anivnv {nivlrrscliciilcn); lukas Soxi,uu^itigt; {keuren of trnardaren) ; de t.ifitslc alleen «deern tijdot lijdsgelegcuheulquot; zonder liet, woord iaekenen. —• Beide Evangelist en hebben, niet Gij kunt die teekenen van het wedor beoordeelen maar: nGjweet het wel te doen (oidace i„); gij verslaat er u op (/ii'conxert mt.).quot;— liet vrtoxotrcel {geveinsden !) wordt bij den eei^ten evangelist, op grond van uitwendige bewijzen, door velen voor onecht gehouden , als uit lukas hier ingevoegd, ofsekoon het juist bij MATiiti iis uitnemend past.

2) Zoo dikwijls er gezegd wordt, dat de tegenpartij Jezus eene vrang voorlegde, //«//» verzoeke u-Ik {nitijA£ovttf) , is dit niet «in verzoeking brengen,quot; maar «-op den toets stellen.quot; In den reg ! lt-schieddo dit niet eea boosaardig doel, om te zien, wat mos antwoorden of doen zou niet alleen, maar met de listige berekening, dat hij daardoor zieli bloot zou geven, (f.t/k. XX : 70 , 2'i enz.) E''n enkele maal eeliter schijnt er dat booze opzet niet mede gepaard te gaan, maar alleen de lust, om den wijzen leeraur eens eene moeijelijke vraag voor te leggen. {Matth. XXII: 35, vgl. Luk. X i 25.) In dien zin gebruikt joiiaünks zelfs het woord van eene vraag, die Jezus deed, om zijn' apostel m.tei'us den toets te sletten. {Joh, VI ;C,)

20

-ocr page 230-

m: ÏEKKESKK DES Ui M i:i -

Nog altijd behoort zoo wel de geheimzinnige omloop der winden , als het morgen- en avondrood tot het profetisch schrift der natuur, dat de mensch zoekt te ontraadselen ; en met veel meer regt, dan de heidensclie oudheid in starrenschrift des mensehen noodlot poogde to lezen. In de plaats van dezo Lijgeloovige dwaasheid der oude wijzen , stelt on/o Heer de eenvoudige opmerking der onveranderlijke wetten , waaraan de stoffelijke en geestelijke wereld beide gebonden zijn door een' wijzen en liefderijken Schepper. Heeft in de natuur alles een' geregelden voortgang en eene trapsgewijze ontwikkeling, waardoor het heden een kind van 't verleden is, en weder de moeder der toekomst ; even zoo is hei in de zedelijke wereld. Groote gebeurtenissen worden in het kleine, schitterende uitkomsten in 't stille eu nederige voorbereid. Elke tijd heeft zijne kenteekenen ,—voorteekenen temis cencr toekomst, waarvan hij zwanger gaat. Zou het niet beter zijn, dat wij, naar jkzcs' woord, op die teekenen der tijden acht gaven, ze leerden beproeven en onderscheiden , dan dat wij de duistere gezigten en orakelen der schrift zoeken te ontraadselen voor den tijd V

De blindheid dier schriftgeleerden voor zulke teekenen des hemels,—wenken en roep-stemmer, der Voorzienigheid, — is nog zoo vreemd niet. Zij heeft haren wortel iu onzen onwil, om den weg van God nederig te volgen, daar wij dien liever vooruit loopen of bepalen naar onzen wensch. Van daar, dat velen, zelfs wetenschappelijke en geloovigc christenen, geheel buiten hunnen tijd schijnen tc leven; bot voor altoos verstorvene wcêr met geweld willen opwekken, of het denkbeeldige en onmogelijke bereiken. Hij verbrijzelt de hand slechts, die haar steekt in de raderen van zijnen tijd. Maar wie hem waarneemt en leert kennen , hem beschouwende met den helderen blik ecus christens , die aan eene betere toekomst gelooft,—• hij zal, ook zonder een ziener te zijn, den weg Gods in den tijd en de behoeften van zijnen tijd begrijpen; hij zal zijn'eigen'handel en wandel daaraan toetsen; en zoo veel in hem is invloed uitoefenen op zijnen tijd, om mede tc arbeiden aan het groote werk der eeuwen ; —■ het koningrijk Gods onder de mensehen.

Dit zij voor het oogenblik genoeg. 1) Nog meermalen hopen wij later op die teekencn des tijds, ook van onzen tijd, terug te komen ; on nog eens zullen wij den lieer op die voor-tcekenen in de natuur zijne discipelen zien wijzen, als hij hun zegt: {Matih. XXIV : 33) uLeert van den vygehoom deze gelijkenis. Ifamieer zijn lak na teeder wordt en de hladeren uitspruiten , zoo Keet g'j, dat de zomer nabij is,quot;

1) In do soIirlftveiV:luring vim den Kardinaal voo he s. ciiako {Colonicie, 1621), een werk voor idle predikers van eene verwonderlijke sehoonlieidvindt men als alleyorisc/ie uitleg aangegeven, dat liet aton irood kan worden opgevat van Ji/.rs' lijden, op grond van Hocyl. V ; 10; .ïfjn liefste is rood; ea do heldere morgen (?) do opstanding; de storm do latere vervolgingen enz. —Naar dc morele uitlegkunde kan, — volgens den geleerden Kardinaal, van wien wij bij deze eerste proeve te gelijk afscheid nemen, — de avond van den ouderdom worden opgevat en do morgen van dc jeugd , naar Jes. XXXV1LI: 12 ; » Van den mor/je/i tol den avond maakt gij een einde met mj;quot; enz. euz. —Wat men toch al van den bijbel gemaakt heeft, eu — nog maakt!

-ocr page 231-

XII.

D E B U U11.0 F TSKIN D E W E N.

Mattiiküs IX : 11, 15.

Teen /ucamcii (Ir discipelen van joh an nis lot hora, zeygchde; 1 ll'aarorii vastoi wij en de ïari-:rëii teel, en mee ciiseipelcn vas-(en niet?quot;

Eu jezus zei de lot hen : / Kun-urn (u k de hniUnflskindcrcit treuren , zoo lnuy de bruidegom igt;j

hen is ?

uMttnr de dn jen zullen /romen, immicer de hnddégom van hen zul teeg yewnen zijn; en dan zul ltd zij vastenquot;

makkus 11 ; is—20.

En de discipelen van jou \nxes en der Farite'èu vastten; en zij //ramen en zeiden tot hem ; ;/ Waarom rusten de discipelen van Johannes en der Farizeën, en 'e. i:e discipelen vasten niet Fquot;

En Jezus zeidc tot hen: «Kiui-nen onh de hruilo/ts/rnderen vasten , terwijl de hruidcyom bij hen is ? Zoo lange)!, lijd zij den bruidegom b\j zich hebben, kunnen zij niet vasten.

«Vuur de dagen zullen komen, wanneer de bruidegom vun hen zal teeg genomen zijn; en als dun zullen zij vasten, in de zelve dagen 1quot;

Li'kas V ; 33—35.

En zij zeiden tot hem: Va from vasten de (/isripclen vim jo-Jl ANN ES dikmaals, en doen gebeden, desgelijks ook tic tliicipcicu der Tarize'én, maar de mee eten en drinken ?quot;

J)' ( li hij zeide tot hen : E 'ut gij de bruiloftslindereit, ler^ ijl de bruidegom bij heu is, lt;A.. vasten ?

• 'Maur de dngt n zulh n / ■ n, minneer dc bruidegoni ra., k zal teeg genomen zijn, Dan zullen zij vasten, in die dage,).''


De beschouwing der vulgrecks van gelijkenissen, die ons tluuis bezig houdt, voert ons hoe langs zoo meer iu het midden van den strijd , dien de vestiging van liet koningrijk dev liemelen noodzakelijk incest ten gevolge lubben, als ingrijpende in den tijd; in eenen tijd, die zich wel door onderscheidene teelcenen als de Messiaanscho had aangekondigd, maar toch inwendig nog oj) de ontvangst van den Messias te weinig was voorbereid. Tot die teekenen, waarop de lieer zich in de vorige gelijkenis beriep, behoorde zeker ook dc sehitterende, maar korte verschijning van johaskes den Dooper; en het is zijne verliouding tot dezen, tli(-wij nu in cenigc beelden te schetsen hebben, eer wij weder onzen Heer ontmoeten in den strijd met het Favizésehe Jodendom van zijne dagen. De drie eerste der vier gelijkenissen , die hierop betrekking hebben, komen in den zelfden zamenhang voor, en hebben meer den vorm vnn eenc zinnebeeldige of allegoiisehe spreid. De eerste bestaat daarbij slechts uil eene korte vraag, verbonden met eene allegorische voorspelling, waarin de Heer ongemerkt van het beeld tot dc bel eekemie zaak overgaat. Door de moesten is daarom deze beeldspraak niet lot de gelijkenissen betrokken; en zij behoort er ook, — wat den vorm betreft,—alleen in de rnimsle betcekcnis toe; maar voor ons, in den zamenhang van 's Heilauds zinnebeeldig onderwijs, was zij onmisbaar.

•20*

-ocr page 232-

DE BIU'II.0FTSKINDKREK.

Eu wut nu dcu algemeencn hoofdzin van liet geheele viertal gelijkenissen betreft; in het :ilgcmeeu merken, wij daarin reeds terstond op, hoe jezcs zelf er belang in stelt, dat zijne verhouding tot den Dooper regt gekend en gewaardeerd worde. Kwam Johannes om van JEzrs te getuigen, ook jezvs heeft meermalen van jouannks getuigd. Vooral wilde de Heer, dat bij het in 'toog vallend versehil, de eenheid van beider zending duidelijk blijken zou; gelijk hij bij zijn laatste tempel-onderwijs de vraag: uDoor watmagt (op wiens gezag, met welk regt) doet yij deze dingen!quot; beantwoordde met de wedervraag, of de dooit ■can Johannes ml den hemel was, of uit de mensclen; — waarin genoeg lag opgesloten, dat de goddelijkheid zijner zending reeds in die \aii Johannes was aangewezen. {Mal 11. XXI; 23—27.)

Onze gelijkenis verklaart, hoe bij die groote overeenkomst van gezag en van beginsel, in jezus' discipelen toch iets werd gemist, dat de Johannieten in hunnen meester eerden en \aii hem hadden overgenomen: dc godsdienstige vasten. De aanleiding was eene vraag, die bi' al de drie Evangelisten de zelfde is. nlJe leerlingen van Johannes vasten (dihvjls), even a/-s de Farizeen en hunne leerlingen; waarom vasten vwe discipelen niet?quot; Het kan alleen lAvijleiachtig schijnen, door wie deze vraag gedaan werd. Maukus stelt het zóó voor, alsof i 'arizeeu en Johannieten zich daartoe vercenigd hadden ; bij ixkas is het eenigzins twijfelachtig, of hij bedoelt n Men zeidequot; inliet algemeen, of meer bepaald: //De l'arizeën vroegenquot;!). Bij dcu laatste schijnt het zelfs, of de johannEs-leerlingen niet eens tegenwoordig zijn. De voorstelling van siatïheüs heeft hier w eder veel voor. Bij hem is de vraag een eigen gemoedsbezwaar van de leerlingen des üoopers , en behoort in 't geheel niet tot de gewone bitse aanmerkingen der Farizeen : tot hun murmureren, achter den Heer om, zoomin als tot de listige strikvragen, waarmede zij gewoon waren, licm te verzoeken. En dit komt geheel over een, /oo wel met dc omstandigheden van den tijd , als met den zachten, wel willenden toon van jezus' ut woord, die zoo in betoog vallend afsteekt tegen het harde woord, juist tot de Farizeen v-pioken ; uQaat heen en leert, nat het is : Ik leil harm hartig leid, en niel offerande Iquot; 2)

Tot de juiste voorstelling van deze vraag behoort vooral ook do bepaling van dcu tijd, 'u hier niet moeijclijk is. Hij al dc Evangelisten toch behooren deze drie gelijkenissen tot .ik; volgreeks 3), door de roeping van levi of iiattiieüs van zelf bepaald tot den eersten

1) 01 bi — Zijn dit de ïarizamp;clie schriftgeleerden (vs. SO) , door jkzvs straks te regt gezet (vs. öl en 32) 'r Woordelijk zou men zeggen, ja; toeli is liet niet denkelijk, dat zij Imnae eigene aanhangers achter aan zullen plaatsen, in den derden persoon: Zoo ook die der Farittên. 'Weder kunnen wij hier losser overgang ia lckas' verhalen opmerken.

2) Reeds cituisosroMes heeft, mijns inziens, in zijne JTomiii'èn eter maïtiieüs' Evangelie, volgende niileg-ïcrs op het dwaalspoor gebragt, door de zaak zoo voor te stellen, alsof de Farizeen, zich ver-■i'aïren ziende, nu dc Johaunietcn te hulp roepen tegen jezus, even als later de Herodianen. {Mcilth. XXJ1 : 10.) Waut deze vergelijking gaat niet op, daar zij toen een onderling verschil, en geen punt van i.vercenkomst den Heer ter beslissing voorstelden. TuEOPiiïLACrus schrijft zelfs (naar de vertaling van oecoi.AVrADius) : ' iJisciptili Johanuia inmdent gloriue Chrisii el reprehendunt eum non jejuuunlem. üok a lapiiik zegt: dal bij gelegenheid eemr gemeenschappelijke vaste (naar makkes) , de raiizei'-n de Johannieten opstookten.— Over hut yoyyd^nv {initrmureroi} en Tiuod^tiv {terzoehr/i) du' rarizei;n spreken wij elders, (liladz. 153 en later.)

3) Wanneer men cene enkele kleine omzetting, uitlating of aanvulling niet mede rekent, en de Ijerg-redc, als aan maïtiieüs eigen, uitzondert, loopt de bedoelde volgreeks door van Matl/i. IV ; 12 tot IJ. IX : 17 ; en zijn daarmede parallel Murk, 1: 11—li;22 en I.«l,\ 1 \' ; 1 I — \ : 39. — Deze afdcelingder Evau-

-ocr page 233-

DE BIU'II.OFÏSKTNDEKEX.

tijd van .n./.vs' openlijk leeraars-ambt; den eersten tijd ton minste, volgciule op die maanden , gedurende welke joiiaxxes en jezis nog gelijktijdig werkzaam waren. Toen reeds had zich een gedeelte der Jolmnnicten van de strengere aanhangers huns meesters afgeschei den, om tot Jezus over te gaan; terwijl de overblij venden , —denkelijk meer Judeirs dan GahleSn, — zich zclls jalocrsch beloonden over den opgang, dien jezvs maakte, {Joh. I El: 2C. Ku, jia Johannes' gevangen neming, nn zijn dezen als dwalende schapen , waarvan de herder verslagen is. Tot wien zullen zij zich vervoegen ? Aan de eene zijde deed hen de hoou godsdienstige ernst en strengheid des meesters neigen tot het betere deel der Parizdsclu partij ; aan de andere zijde had hij zelf hen op jezus gewezen. Terwijl dus liet volk nu mei dubbelen aandrang lot dezen zamen vloeit, is het natuurlijk, dat ook zij lot zijm aandachtigste toehoorders bchooren. Zij bemerken cchler spoedig een in hut oog vallend verschil, een' geheel anderen en nieuwen geest, ook bij veel dat hen aantrok, en waarin zij de partij der l anzecn ahhans niet kozen. Zoo waren zij straks getuigen geveest van de liatelijke opmerking, waardoor de l'arizéschc schriftgeleerden zelfs jezis' eigen discipelen van hem alkeerig zochten te maken: vVaarom eet uw Meester mei lollenaren en zondaren.'' Jezus' antwoord is in den geest van hunnen meeslcr, die ook gekomen was, om allen tol bekeering op te wekken , en die daarbij de tollenaren veel zachter dan de ïarizccn toesprak. Zij hebben evenwel, naar aanleiding van dat den, eene andere vraag: over het vasten. Het is geene aanmerking op den feester, heimelijk aan zijne discipelen loeci-lluistcrd; maar eene vraag over clc levenswijze der discipelen, tol den Meester gerigt. Zij, naar het voorbeeld en de lessen \an joiuxxks den Hooper, zij vaslsn reel. Mamkv.s stelt het zelfs zoo voor, als of het juist nu een vastendag was • hij heeft daarom ook het reel ofV,/--wijls van de beide anderen niet. Eu er ligt niets onwaarschijnlijks in, dat de maaltijd inliet tolhuis juist op een' maandag of donderdag plaats greep, ui dus uit twetrrlei oogpunt, om plaais g\\ tijd, kon worden afgekeurd. Hierdoor zou dan ook reeds van zelf de opvalling vervallen, — die buitendien geene de minste aanbeveling verdient, —als of de .lobannicten vastten, omdat lam meester gevangen en in doodsgevaar was. (iiosenjiüi.i.eu en and.) Ware dit zoo geweest, dan had de vraag zich zelve beantwoord. Keen! het is bier iels, dat zij plegen te doen, dat tot hunne godsdienstigheid behoort; dat zij daarbij met de Farizeën gemeen hebben.

He zaak is eenvoudig, en ook buiten deze plaats bekend genoeg. In de gelijkenis van den FarizeCr en den Tollenaar zullen wij daarop nog eens terug komen. Nu merken wij slechte in t algemeen op, dat er voor den IsvaMiet maar eén wettige vastentlag is, de groote verzoendag; dat het echter ook in den geest der Israëlitische oudheid lag, niet enkel rouw en smart, maar ook verootmoediging voor (Jod door vrijwillige ontbouding van spijs uit tc drukken. Tan daar bet vasten en lalden, ook later zoo dikwijls vcreenigd. quot;De Farizeën nu , die zich vooial op het bidden toch ;den , verbonden daaraan de wekclijksche dubbele vaste, terwijl zij ook bij menige andere gelegenheid zich die onthouding, als eene daad van

s-'elie-gcsoliiedeuis hrgint niet de gevangenneming di s Doopers , waarna Ji:zi;smecr bepaaldelijk in Gutitca leerde; — hierop volgt, onder steeds toenemenden roem, zijne verhuizing naar Knpmiarm en groote wonde i-daden , dadr vc rngt ; terwijl met deze openlijke verklimug van onzen Heer omtrent zijne verhouding tot Johannes , de volgreeks besloten, en daarna de zameuhang der drie synoptische evangeliën wcér losser wordt.

I.M

-ocr page 234-

t)k bkv11.01 tsk in dee en.

hoogcie godsdiensiighcicl of godsdienstige afzoudoring, oplegden]), liet drukt dus wel den zin iler vraag uit, ofschoon ik niet geloof, dat die zoo gedaan is, wanneer lr kas schrijft: n Waarom, vasten i.x hidden wij dikwijlh ?quot; '2) jN'u had ook jouaknes van ootmoed en boete , geheel ia den geest der oude profeten, door zijne eigene levenswijze het voorbeeld gegeven, slechts het leven onderhoudende door de sprinkhanen der woestijn, — zoo als «zus het straks noemde , niet etende. Of hij ook zijnen bijzonderen discipelen een' zekeren leefregel had voorgeschreven, terwijl hij hen lidden leerde'! [Luk. XI: 1.) Zij onderwierpen cv zich ten minste aan ; en het was bij hen, even als bij pat'lus in zijne jeugd , zoo geheel natuurlijk, dat zij leefden naar de lescheidenste of stiptste sekte van hunne yods-dienst. [Hand. XXVI: 5.) Maar nu zij zich tot .uzus vervoegen, den man, die naar des Doopers eigene verklaring, zoo hoog boven hem staan moet, — nu missen zij daarjuist die hoogere godsdienstigheid, die strenge vroomheid, die vrijwillige onthouding: hel vasten.

De vuiag werd door deze omstandigheden niet gemakkelijker. Voor het oogenblik het al of niet opreglc en verdienstelijke der Farizéschc vasten daar latende, kan en wil jezus toch die van Johannes en zijne discipelen niet afkeuren. Er is dus vernuft en kieschheid in, zoo wel als diepe waarheid, wanneer de lieer antwoordt: nKunnen ook de Irv.iloftskinderen vasten, zoo lang do hruidcrjom noy lij hen is iquot;'

Wat zijn de lniilo/tskinderen ? Niet bruiloftsgasten. Er staat eigenlijk, en deze uitdiuk-king komt nergens elders voor: //kinderen van het bruidsbed of de bruidskamer,quot; naar de 1 lebieeuwsche spreekwijze, waardoor u kinderenquot; zijn, die ergens toe behooren, er afhankelijk van zijn of naauwe betrekking op hebben, liet zijn dus de spcelgenootcn of vrienden van den bruidegom, gelijk wij bij sim son (AVy/. XIV :l])cr dertig aantreffen, en zij, onderden naam van patan/jmphien, ook onder Grieken en Romeinen bekend waren. Ecze vrienden of speelge-lioolen liaakleu , gelijk wij nader zien zullen bij dc gelijkenis der Tien Maagden , de bruid af. /■'; waren du eerst geuoodigden tot de bruiloft, en hadden ook tot de versierde slaapkamer den \iijeu toegang 3). Eu deze bruiloftskinderen nu, kunnen zij ook vasten (mark.) en dus trf-nren (mattii.) , zoo lanj zich in hun midden de Iruideyom le vindt ? — Luk as heeft hier weder meer verklaring, dan aanhaling van jezus' woorden: uKnnt (jij ze ook doen vasten?quot; //Zou het, naar uwe eigene, streng wettische zienswijze, goed zijn; zoudt gij het hun gebie-den, dal zij vastten?quot; — Wij vinden in het Oude Verbond, zoo wel als in den Talmud, i.udeisehcidene voorbeelden, die bevestigen, iioe zeer jezus , zelfs volgens Farizusche grondstellingen, hier de waarheid sprak. Op den sabbat bij voorbeeld vastten de Israëlieten

1) Ovcf do twee wekelijkschc vasleiulagcn eu tie vele bijzonclcrc vasten der Joden, soms naar de uieti^flc naaleidinsr, als bij voorbeeld onlicilspcllcmlc droomen, kan men meer vinden bij LiGimoom •ii ko^i.n miii.ca i; (ƒ/,/.gt; Morgenland), op Matlh. VI ; 10 en IX; 14; als ook bij winkk en anderen.

ï) lldH't. Xill ; 3 en XIV ; 23 heelt lckas insgelijks vasten ea bidden verbonden, gelijk paulus 1 Kor. Vit: 5.

3) Lezenswaardig is bier dc aanteekening van m go dk gboot , vooral omdat do vertaling der Vut-f/ata /'Zonen van den hruiilegomquot; {Jilii sponsï) de zaak nog meer bad verward. Zelfs ECTin.MiL's ziga-bem s sciiijnt bet niet helder geweest te zijn, daar bij oi' viul rob vvfiCfMvog {jilii thahnni) ver-klii; rl do .i toi UIXHOV,- rij; /'i/iuf é/'ittcü,'. [Iluisgenootcn tan dc uitlnimtjlnng:—van de bruid, of van bet huis, waarin zij wordt nitgeimwelijkt ?) Juister scbrijft camiuuhius : Nu/Kjoin spond aedes icn ronclave est, sieut Ui'önv) p virorum.

-ocr page 235-

I gt; n uuriloftskix di:uex .

nooit, omdat het een da^ was van goclsiliensti^e vrengde; even min op feestdagen. {Jnd'dh ^111 : C.) In de blijde dagen van den tweeden tempelbouw, kwam het aan het volk zeil ongepast voor, nog dc vasten te onderhonden, bij Jenizalems verwoesting ingesteld, quot;/.ach, quot;Vil: 3.) En men zou vasten in dc bruidsdagen; en dan nog wel de bruiloftskinderen, die het grootste deel hadden aan de vreugde der bruiloft? Dit streed adieel Ictrcn dlt; Joodsehe zeden. Zelfs op den groeten verzoendag willen de Rabbijnen, dat du hnml 1 en rouwgewaad dragen, maar zich feestelijk tooijen zal 1).

Maar die tijd van vreugde heeft een einde; het: nzoo hvuj dc Iruuleyom l'j h'-n m,quot; i- ik-hoog ernstige beteckenis. uDc dagen zullen komenquot;, zoo vervolgt de lieer, en hij stolt hier niet ecne mogelijkheid, maar eene zekerheid; //Dc dagen zullen komen, waunnd*; hn'i-degom van hen loordt we/j cjerult quot; Zijn dat in het zinnebeeld dc dagen, nadat de bruiloft is afgcloopen . Icdca' gevoelt, clat deze opvatting veel tc zwak is. liet was geen tijd vau treuren, wanneer de vriend door een gelukkig huwelijk zijn' hoogstcn wcnseh had bereikt. Dan zou het ook zijn : //wanneer dn bruidegom hen verlaat quot; nu is het; //wanneer hij hen w -nll ontrvU.quot; — Een treurige bruiloft! Alle dingen zijn gereed, de bruid wordt ingehaald, dc gasten nogmaals genoodigd, dc bruidegom is weg! Hoovers hebben hem aan zijne, bruid ontroofd, of eenige andere ramp hem van zijn huis gescheiden. Laat ze dan irevnn . casten, in die dagen der eenzaamheid, dc bruiloftskinderen zonder bruidegom! 2)

En nu do zin? Deze is niet moeijelijk te bepalen. Reeds is in de laatste woorden , gelijk wij vroeger opmerkten, dc lieer buiten het beeld getreden. Dit beeld, dc bruiloft en M huwelijk, was van ouds in liooge cere onder Israël. Niets onkicsch, veel minder dc irl-pat-tingen van woeste dronkenschap of ruwe zinnelijkheid, was daaraan verbonden. Jehova zeil achtte het niet beneden zich, dc heiligheid van zijn verbond met Israël meermalen Ult; verrelijken bij de betrekking van den man tot zijne gade. Ook het bruiloftsmaal en de bruidsiia^vn waren het zinnebeeld der reinste vreugde. Van den venvaciiten Messias echter is het, zoo verre nrj bekend is, in dc profetie niet gebezigd; en 't is eerst ecuc latere mystiek , die daarop het Hooglied heeft toegepast 3). Alleen vinden wij rteds het beeld van cenen maaJUJ t iu tijd als aangenomen, voor de zegeningen van het Messias-rijk. Maar dc eerste sleliigc toepassing van de bruidsdagen op dien tijd van vreugde eu zegen, hooren wij juist van den man, van wien wij ze het minst zouden verwachten, van joiia.nnes den Dooper, als hij getuigt nlh hen de Christus niet. Die de hruid heelt, is de bruidegom j maar de vriend ties brui' ikgoms , die staat en hem hoort, verblijdt zich met bijdschap om da stem dc/i l/uii/cgnn/i. Zoo is dan deze mjne blijdschap vervuld geworden? {Joh. Ill : 28, 2!),) Kn te regt heeft men opgemcikt , dat jjszus de Johanuieten, nog steeds treurende over hunnen meester , niet beter bevredigen kou dan met het beeld, door hem zeiven gebruikt. Dat beeld zullen wij later

1

Hierbij wordt aangeteekend, dat nog veertig dacroa na de bruiloft, do jong goliuwde ecne bruid werd genoemd , en dus van rouwen vaste versehoond bleef. Zie r. nouk, Ra^imtwh» Quelten , u.s.w.

-ocr page 236-

D li B U V T I.OFT.SK IX D Kit EX.

meer malen uit den mond van onzen Heiland hooren, bij de uitnoodiging tot het bruiloftsmaal, den optogt der speelgenooten en bruidsmaagden, fluitspel en dans, en de aanzittende gasten met bruiloftskleederen getooid 1).

Hier stelt dus jezus den bruidegom voor, in het midden zijner paranytnphen :—bij den eersten optogt, of iu het midden dor bruidsdagen, dit laat hij onbepaald. Ue Iruidegom is in hm midden; de vriend verheugt zich, als hij slechts zijn gelaat aanschouwt en zijne stem hoort. En die bruidegom, dat is hij zelf. Kunnen zij dan nu treuren en vasten, die vrienden? //Gunt hun het geoorloofde levensgenot, de vreugde der bruidsdagen I En terwijl gij, van wie een waardig meester is weggerukt, met reden treurt en vast; laat hen nu eten en drinken en vrolijk zijn. De vastendagen zullen komen, vroeg genoeg!quot;—En welke zouden die vastendagen zijn ? Ik kan mij niet begrijpen, dat zoo vele, anders zelfs scherpzinnige uitleggers, hier in het algemeen aan latere tijden , in het bijzonder zelfs aan de dagen en jaren na jezüs' hemelvaart gedacht hebben, of ook aan het gedwongen vasten van honger en vervolging. 2) Slechts één tijdstip is er geweest, waarop de lieer den zijnen gewelddadig onlrukl werd : het was in den hangen lijdensnacht. Die smart, later voorgesteld onder het beeld eener barende vrouw (Joh. XVI ; 21, 32), komt hier voor onder dat van de bruiloftszaal, die opeens in rouw is gedompeld, en waar niemand, in de diepte zijner smart, moed heeft om den overvloed van spijzen aan te raken. Te regt heeft de nieuwste uitlegger van maïthëüs' Evangelie (meijeu) opgemerkt, dat het eigenlijke doel der beeldspraak-niet verder gaat. Ook in dit opzigt behoort zij niet tot de gewone gelijkenissen, die alge-meene waarheden voorstellen of het blijvend karakter van het koningrijk der hemelen afbeelden. Op den morgen der opstanding is de vervulling dezer beeldspraak afgeloopen. Droefheid, diepe droefheid hadden zij gehad, de bruiloftskinderen; maar nu verblijdde zich hun harl, omdat zij hem , den bruidegom, wederom zagen, en niemand zou hunne hlijdschap van hen weg nemen, (.ƒ(;//.. XVI ; 22.)—Welk een' vasten blik merken wij hier weder op, door onzen Heer reeds van den beginne af op het einde van zijnen weg geslagen ; — eerst moest de vriend des bruidegoms het slagtoffer worden der vijanden van het Godsrijk; dan hij, de Bruidegom, zelf! — En wat teedere liefdezorg voor de zijnen, wie hij zoolang mogelijk de vreugde des geloofs gunnen en daarvan de smart besparen wilde !

1) Hiertoe behooren degRlijkcnis der Tïigcnzinnigc KinrUmi, liie der Tien Maagden, van Ac Konin/,ljl.i iïruilojt en den Gust zonder bndloflsklcei. Vergelijk ook O/ienb. XIX ; 7—

2) Giiotil's zelf heeft bier: fume et sili torqnebunlur. (1 Cor. IV : II; 2 Cor, VI ; 5; XI; 27.) Zoo uok wou- en anderen. Als ostmann schrijft: nEine Zeil des Trauerns war es, uls er vier: iff Tagc nach seiner Auferstehung vor ihren Aug en gen Uimmel aufgehohen wurdespreekt hij zelfs openlijk luk.ss tegen, die schrijft: bj keerden weder naar Jeruzalem met gkoote bludsciiw {Lh/c. XXIV ; 52). — Dit heeft mij tc meer verwonderd, omdat de Roomscli-Katholijke uitleggers van deze verklaring partij trek-ken. Hot aTtUQÖij heeft hier duidelijk do beteekenis van gewelddadig oulrukkcn b. v. tlour roevers. Üük hier heeft men te veel hot tijdelijke en plaatselijke in jezus' zinspreuken voorbij gezien, en aan alles-ecne algemeene beteekenis willen geven.

160

-ocr page 237-

D E Biuril.o FTS K1N D ER EN.

j\laav wij hebben slechts vlugtig over des Ileeren vroeger en straks volgend onderwijs het oou te laten gaan, om, bij de bepaalde lijdensprofetio, ook eenen dieperen zin in deze woorden op te merken, waardoor dc lieer, de Johannieten te regt wijzend, tevens zijdelings de Fnrizeën bestraft: //liet ware vasten moeteen treuren zijn.quot; 1) — Zoo was het van ouds bij den zinne-lijken, hartstogtelijken oosterling; zoo werd het door de wet bedoeld, en in de Israëlitische gesehiedenis uitgedrukt. Waar liet geheele volk zich, met den hoogepriester aan het hoofd, voor God verootmoedigde, ol' waar de zondaar zich zeiven diep vernederde en Hem verhoogde, daar was van zelf liet gemoed ongeschikt tot zingenot, en, even als in het klaaghuis, het vasten natuurlijk. Maar zoo dra men in die bepaalde vastendagen de verdienste van bijzondere vroomheid zoeken ging, antwoordde de godspraak door den mond van zachakia (Vil ; 5): ulleht gij Mij ten Ichoeve gevast ?quot; vraagt de lieer. Of door dien van jesaia ; «Is dit hel vasten, dat Ik verlang, dal de menseh zijne ziel écnen dag Icwelle? dat hij hel hoofd kromme ah eene bies ? Is hel niet, dal hij los make de banden der ongeregiigheid ?quot; (Jes, L\ lil : 5, (!.) — Zonder dus het vrijwillig vasten stellig af te keuren:—hij zelf had immers veertig dagen eu veertig nachten gevast in dc woestijn ? {Matlh. IV : 2) — schreef jezus reeds in de bergrede voor [ÏÏIallh, \ 1 : 1(5 — IS), //dat hij , die het zich zelvcn oplegt, of door diepen ootmoed en godsdienstige afzondering er toe gedrongen wordt, het voor de menschen verbergen zal, zich het hoofd zalven en hel aangezigl ïvasschcn,quot; En is het waar, wat onze van üeu palm daarbij opmerkt, dat als dit steeds ware in het oog gehouden in de christelijke kerk, er weinig zou gevast zijn; weinig ja! maar dan zou het ook goed gedaan zijn; en nooit in het onthouden van hetgeen God geschapen heeft, om met dankzegging te nuttigen, (1 'ïim. IV :3,) de verdienste eeuer bijzondere heiligheid zijn gezocht.

En zoo is tevens de vraag beslist, naar het vasten in de christelijke kerk. 2) Dit kan enkel waarde hebben, wanneer het dc geheel vrijwillige, dc bijna onwillekeurige uitdrukking is van ware droefheid naar God. Eene enktle maal komt het ouk nog in de apostolische kerk voor,

1) Zeer juist heeft meijer : In xóit liryt uur die nvr/ryrhrnc beatimmto Zeit, die Tolgezeü nicht mit hezfirtinrml, ubcr audi dus t'uslen in der Kirche nicht aussdilicssend, jnc (lasselhc ahcr den Muasstah, rirhl dfs Grsclzlicheu (s. Y. 1(5 f.), somlern des Elhischen, der loahren tilllichen, freien Slmmung, au die Hand gebrnd. — Itct vusteu, uict zoo zeer als een middel tot godsdienstige afzondering, maar als de uitdrukking vau rouw cn boete over onze zonden, wordt door iiierosyhus, met bet oog op deze plaats, aldus beschreven; Cvm Spomus ciiRisïfs propter peecata a uobiê reeesserit, tunc indicendum jejuni urn est, tune Indus recipiewlus. Maar die vaste «om het verlaten van den Bruidegomquot; moet dan ook geheel vrijwillig en in don regel alleen persoonlijk wezen.

2) Over do geschiedenis vau liet vasten in de chrislelijke kerk , kunnen wij hier niet uitweiden. Vinden wij het in dc apostolische eeuw, als eene geheel vrijwillige daad, lot verhooging der godsdienstige opgewektheid, zouder afkeuring vermeld, bepaalde vastendagea zijn eerst van het volgende geslacht; en nog later dc kleingeestige optelling van geoorloofde en ongeoorloofde spijzen. De Joodsche vaste, als eene geheele onthouding, was dan ten minste veel beter eu stond voor armen cn rijken gelijk. Zonderling is het, hoe dc K. K. uitleggers met deze cn andere uitspraken vau onzen lieer hebben gekunsteld. Kiet alleen, dat zij dc woorden : ^Als de bruidegom niet meer bij beu wezen zal,quot; in den ruim-sten zin opvatten, maar zij leidden zelfs uit ons zinnebeeld de les af, dat de nieuwelingen {jioviliï) iu de geestelijke orden, even als toen de apostelen, in dc eerste dagen van hun zamen ziju niet den bruidegom, nog zacht behandeld en aan geen'strengen leefregel onderworpen moeten worden, (a eapiüe.) Bij de twee volgende gelijkenissen komen wij hierop terug.

21

-ocr page 238-

DK liUUn.OFTSKINDEÜEN.

met stille afzondering en gebed vereenigd, als voorbereiding tot eene bijzondere plegtigheid, waaraan do bloei en uitbreiding der gemeente hing : zoo als de plegtige wijding der eerste zen-ilelingeu [Hand. XIIC ; 3, 3), en de verkiezing van ouderlingen in de nieuw gestichte gemeenten (//. XIV ; 23) ; ook waar in 't huiselijk leven bijzondere aanleiding was tot afzondering en gebed. (1 Kor. VII : 5.) Maar over het geheel is niet het treuren, maar is do vreugde in God do regte stemming van den christen. Eeeds de Rabbijnen achtten (naar Zach. VIII : 19) dit één der kenteekenen van de komst des grooten Konings : //In de dagen van den Messias zal alle vasten ophouden.quot; (maimonides.) En niet alleen zaccheüs juichte, omdat door jezüs'bezoek zijnen huize zaligheid was geschied [Luk. XIX : 8 —10); maar ook d? Moorsche kamerling reisde zijnen weg met blijdschap {Hand. VIII ; 30), en de stokbewaarder te Filippi verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God geloovig geworden was. [Hand. XVII: 34.) — Het waren dagen van verflaauwing en veraebtering des waren gcloofs, toen noen in de christelijke kerk tot de Farizéscho werkheiligheid terug keerde, en daardoor ook dit beeld van den Heiland zóó opvatte, als of er na zijn vertrek nieuwe vasten mogten of moesten worden ingesteld. Eu is dan'tevangelie geen evangelie, geene blijde boodschap van verlossing en vrijheid meer ? Neen! BruilofIskindcrcn vasten niet. Al is de bruidegom thans niet meer in ons midden , al zijn de eerste feestdagen der inwijding van het Messias-rijk lang voorbij, toch is hij ons niet ontrukt, maar verhoogd en verheerlijkt. En gelijk zelfs de strenge Johannes zijne discipelen verheugde met de tijding: //I)e Bruidegom komt !quot; zoo gaat weder, door alle eeuwen der christelijke kerk heen, eene stem der vreugde de tweede verschijning des Hoeren vooraf: uBe Bruidegom komt!quot; {Matth. XXV : 0.) Eu vragen ons christenen van eene andere gemeente; //Waarom vasten wij en onze priesters zoo veel, en gij en de uwen , gij onderhoudt geen' enkelen vastendag ?quot; dan is ook ons antwoord ; hBruiloftskinderen vasten niet.quot; 1)

1) Ofschoon de eigenaardige deftigheid van zijnen stijl het losse en vrije mist, dat men thans wil, is de leerrede van stuaut over deze gelijkenis nog allezins lezenswaardig ; vooral omtrent de tegenstelling van treurende en blijmoedige eliristeiiea; eu de vraag; »Js de Bruidegom weg genomen, of is hij bij ons? Past ons het treuren of het blijde zijn?quot; —De helderheid van zijne opvatting steekt gunstig af bij de donkere mystiek, waardoor ook het sehoone en stichtelijke bij velo nieuweren ontsierd wordt.

-ocr page 239-

mm mMbi!

SBMMM

WSÊÊIÊm

rjli ■-PcVh,,;f,;)Vj if

i' ' : '■ ■•

WÊÊSk

. fi .' ' '' I

. .■■ ■ :, hShB 9

i h

-ocr page 240-
-ocr page 241-

xnr in xiv.

HET GELAPTE KLEED .n DE \MJNZAKKEX,

MATniEüs IX :1(), 17.

Ook zcl niemand cenen lup ongevold laken op een oud kleed: Kant cleszelfs uanrjezelle lap tcheurl af ran het kleed, tn er wordt eene eryer scheur.

Noch doel men memoen wijn in oude ]eAcx-iakken; anders zoo bersten dc \cAcï-zakkcn , eu de wijn wordt uitgestort, en de 1 eamp;KX-zakken verderven.

Maar men doet tiiemrcn tcijn in nieuwe \vAa-zakken , en beide te zarnctt worden behouden,

Maekus 11:21, 22.

/.'« memand naait cenen lap onffcvold laken op ten oud kleed; anders sehcurt des zelfs nieuwe aangenaaide lap iets af ran het oude kleed , en er wordt eene erger scheur,

Fm niemand doet nieuwen wijn in oude \efaie-zakken; unders doet de nieuwe wijn de leder-sahken bersten, en de wijn wordt uitgestort, eu, dc XvAvr-uthken verderven.

Maar nieuwen wijn moet men in nieuwe hAa-zakken doen.

LUKAS Y : 36—39.

Niemand zet ee/un lap ran ten nieuw kleed op een oud kleed; anders :oo scheurt ook dal nieuwe liet oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet over een.

En niemand doet nieuwen wiju in oude \cdct-zakken; anders zoo zal de nieuwe wijn dc Icdcr-zakkeu doen iersten, en de wiju zal uilgeslorl worden, en dc le-Acx-zukkeu verderven.

Maar nieuwen wijn moet men in nieuwe leAcv-zakken doen. en zij worden beide te zanten behouden.

Hn niemand, die ouden drinkt, begeert terstond nieuwen; want hij zegt : «De oude is beter!'


Dat deze hvec beelden «u t het vorige te zamen lianuen, w ij^t het doorgaande der rede bij MATTimis en iiakkls aan, en wordt door allen erkeml. 1'jii dat zij ook bij elkander behooren, als eene tweevoudige uitdrukking Tan liet zelfde denkbeeld, waarom wij ze ook in de behandeling moeijclijk konden van een seheiden, zien wij reeds bij uk as , als hij zc aan het voorafgaande zamen knoopt met de woorden : Ln hij zei de ook tol hen w^wgclijkcnu. Dat verder in deze beelden weder het hoogst eenvoudige, dagelijk^che eu huiselijke tol een hooger doel wordt geheiligd, valt ieder in het oog; eti dat juist kleed en wiju daartoe worden gekozen, die bij dc bruiloft der oosterlingen eene zoo groote rol vervullen, is misschien niet geheel toevallig. Meermalen althans is in dc toepassing daarvan gebruik gemaakt ■ ofschoon , wanneer wij liet juist willen uitpluizen , het oude en opgelapte kleed evenmin overeenkomt met de kostbare wisselkleederen der bruiloftsgasten, als de wijn, voor de reis opgelegd, met de wijnkruiken, voor de bruiloftsvreugde gevuld.

21*

-ocr page 242-

HET GELAPTE KLEED EX DE WIJNZAKKEN.

l(il.

Maar dit zijn bijzaken. Do vevwantscliap der heeldspraak met de voorafgaande moge sommigen hoogst opmerkelijk, anderen toevallig of gezocht voorkomen, die van heteelem» en hedoelinr/ ligt zeker in den geest van onzen Heer. Allen, op hoe verschillende wijzen ook zij den waren zin dezer gelijkenissen ineenden gevonden te hebben, bragten ze daarbij in verband tot de ontmoeting van je zes met de Farizeën en Johannieten, waarvan wij reeds gesproken hebben. Maar terwijl het eerste beeld, dat der bruiloft, zijne eigene verklaring met zich bragt, wordt die hier verzwegen; en is het dus, bij velerlei verschil van opvatting, dubbel noodig, dat wij ons de beeldspraak zelve zuiver en juist voorstellen, üoginnen wij met //het gelapte kleedwaarbij wij vooreerst lek as laten rusten: want door zijne voorstelling met die van mattiieüs en makkes te verwarren, zijn vele uitleggers van den beginne af op het dwaalspoor geraakt.

Ecu kleed wordt er voorgesteld, waarbij wij, ook uit de kracht van het oorspronkelijke woord, 1) het eerst denken aan den wijden mantel, onmisbaar voor den oosterling, ook tot dekking des nachts; maar dan ook bij den arme dikwijls afgesleten en opgelapt. Een kleed dus, dat oud is en afgedragen. Heeds lang heeft het zijne eerste sterkte verloren; evenwel, het kan toch, zoo als men zegt, nog wel eenigen tijd mede, wanneer het zwakste of reeds opengescheurde versteld wordt. Wat doet nu de eigenaar, of wat laat hij doen? De lieer zegt alleen, wat hij niel doet; daaruit volgt het tegenovergestelde van zelf. Niemand,— dat is, niemand die er verstand van heeft, geen bekwaam kleedcrmaker of verstandige huismoeder, — niemand zet een' lap ongevohl laken op een oud kleed, liet woord la k ex staat er eigenlijk niet, maar de ongevoWe lap deed onze vertalers vanzelf aan laken denken. Alle slof kan er mede bedoeld zijn, maar inzonderheid wollen stof, waaruit nog gewoonlijk de mantel der Oosterlingen gemaakt is; terwijl fijn lijnwaad, byssus, zijden en purperen stoffen van ouds her meer tot de uitzonderingen der weelde behoorden. Deze wollen stof nu werd door den wever eerst aan den voller overgegeven, wiens handwerk ook bij (krieken en Romeinen bekend was, en onder de noodzakelijkste in de maatschappij werd mede gerekend. Zijne werkplaats had de meeste overeenkomst met onze hlcekerijen. De nieuw geweven stof werd er geschoren of gekaard, geglansd en te gelijk gekrompen.

1) HelGrieksclie tititrioi' beteekent eigenlijk iu het algemeen ren kleed; zoo wordt het in 't meervoud vuu do zachte of fijne Idcclemi der hovelingen {Mullh. XI: 8) gebruikt. In liet enkelvoud echter K'hijiu het altijd (ui dus niet alleen waar bet tegenover yiTcov wordt gesteld, Mullh. \ :40 enz. lijb. U ourdriih.) bet opjterlcteed of den mantel aan to duiden. Althans in het Nieuwe Testament komt bet mij voor, Sen doorgaande regel te zijn, dien men verzuimd beeft op te merken. Zoo is de :oom van hel kier t (Mntlh. IX ; 20; XIV : 36), en het kleed, dat men uit behoefte aan een zwaard verkoopt {Luk. XXII; 30), stellig van den mantel gezegd. Zelfs in liet meervoud blijft deze beteekeuis van kracht, wanneer de opperlcleederen van meer personen (uitgespreid over den weg. Luk. XIX : 35 , 3G, of afgelegd bij de steeiiiging, Hand. 'Vil: 58) bedoeld worden. Alleen bij eenc aanhaling nit de Grieksehe vertaling van het üude Testament {Zij entten uilen ah een kleed verouden, Urtjr. 1 :11), kan het enkelvoud ook eenc algemeene beteekeuis hebben; wettigt ook Luk. Vlll: i'7: quot;EEN kleed trok hij nirt aan, en in cru huis bleef hij niel. —lu onze taal kan men het zelfde spraakgebruik op-merken , daar niemand , die zich een nieuw kleed laat maken , daarbij auu ondergoed denkt, maar alleen aan dat gene, wat hem voor het oog gekleed doet zijn : bet opperkleed.

-ocr page 243-

11 KT CM AI'TE KM,I D EN DE WIJNZAKKENquot;.

Ook het ovulc werd er gewassclien en yernieuwd, 1) En gelijk bij ons in bleel-ershond, lleelcerswagen, bleekveld en andere woorden, het algemeen bekende beroep in gedachtenis wordt gehouden; zoo had men van ouds buiten Jeruzalem, ten westen of noord-westen, in de nabijheid van den zoo genaaraden oppersten vijver, het veld des vollers (2 Kon, XMIT : 17 ; Jes. Y1I : 3 , XXXYI : 2); terwijl in oude beschrijvingen van Jeruzalem ook van de poort des rollers, hij josephus van een vollers (jedenhleehn of begraafplaats, in den Talmud van eene volle rij of bleek er ij gesproken wordt. 2)

In het beeld van den Heiland hechten, bij //den lap, die nog niet gevold is,quot; vele uitleggers op het afscheren en glanzen van het nieuwe laken ; maar ik zie niet in , wat dit tot de meerdere of mindere sterkte van het oude of nieuwe laken — die hier hoofdzaak is — kan af of toe doen. Waarom heeft men niet meer de bewerking in aanmerking genomen, die juist het niemoe noodig heeft, inzonderheid de wollen stof der bovenkleederen; het krimpen ?— liet is niet onmogelijk, dat door den armen of eenvoudig en eenzaam levenden herder, die zelf de wol zijner schapen bewerkte, dit bereiden en vollen wel eens werd nagelaten, en het gewevene doek ruw en ongekrompen gebruikt; maar dan rekende men daar toch op, gelijk nog de overleggende huismoeder het in aanmerking neemt, omdat de oudervinding haar geleerd heeft, dat de wol, zelfs nog na dien eersten krimp, door herhaald vochtig worden zich meer of minder zamen trekt.

Niemand, geen verstandig mensch, [Nemo qui sapit) zet zulk een' lap op het oude kleed, zegt MAïTimis. Makkvs, zoo als meer , drukt het nog juister, — verklarender wijze, zoomen wil, — dus uit: Niemand naait er dien op. Door sommigen is dit verstaan van een opnaaisel of aanvoegsel, ook wel van eene verdubbeling of voering, om het oude kleed op de zwakste plaatsen meer kracht bij te zetten; 3) omdat eigenlijk bij het verstellen men den lap niet er oji maar er in zet. Ik geloof echter niet, dat de oosterlingen in het lappen en verstellen het zoo ver gebragt hadden , als onze nette huismoeders. W as er eene scheur of ecu gat in het kleed , men zette er eenvoudig een' lap boven op , onder de mindere standen vooral; en men trok het zich niet aan, al viel de naad wat in het oog, mits het kleed maar weder sterk was. liet te voeren of het zwakste te verdubbelen, tot meerdere sterkte, daarvan lezen wij — zoover

1) Eene opzettelijke besclirijving hiervan is gegeven door cnu. scuoettgkn, Triturae cl fulloniuc antiquitutes. Lipsiae, 1703; wal de zaak betreft, nader opgehelderd door bixkmaxx, Geschirhlc der /.gt;• fimhmgeu, IV, 15 ff.— Vergelijk wineu op het woord H'alhr {yyaqitvg of xvuifitlg , fulto), die het werk van den voller aldus beschrijft; Das Geschaft derselben war, theits ncugembtcn Tëchetn die gehürige Dich-tir/kcit und Fcsligkc'd :u c/cben , Uicils schot getragenc Koltcne Kt cider {in Mdiitctfunu) :ii reinigen it/id i/iiu'ii den vorigen Gtauz wieder zu verschaffen.

Ron in.son , Datestina II, ll'.t; Topogr. Jems. 128; v(rg, flav. jos. Jood se tic Oortogcn V, 1 ; 2,— KraïI'T, nmio (op Jes. VU ; 3; enz. hebbeu het vottersectd in het uoordeu geplaatst, naar de ligging vau het colters gedenkteelccn bij josEi'ues. Maar moest een voller, — zeker eeu rijke of beroemde, betieurde althans,—juist zijn grafteeken hebben op 't vollersveld ? Ten westen lag een vrij ruim dal (waarschijnlijk buiten dc dalpoort), dat 't rijkst in water en geschikt voor bleekorijen was, tegen of langs den hoogen weg, den weg naar 't gebergte. Men kan hierbij ook vergelijken mijne Groote lijbetkuurt.

3) Seiliecl ad ittud supptendum el roborandum , non ad hiunlem partem testis sareiendam, enjus hic tiulla mentio ; potim ad prueear.enduM scismrram, vel supptementimatiquod vesli addeadtm; — Vuig. adsu-tnerlum. \ i;m:.ma.

l(ió

-ocr page 244-

llt;ilt;gt; m-.T G LI,A PTE KLEED EN I)E WIJNZAKKEN.

ik weel — nergens; on van aanzeilen , vergrooten of uitleggen, is hier in liet gclieel geene spraak ; wel van het vernieuwen, dat men zoo veel en zoo lang mogelijk deed, omdat een geheel nieuwe mantel er bij den minderen burger niet zoo spoedig op kon overschieten, en ook het kleed der oosterlingen, zonder plooi of vorm bijna, zich gemakkelijk herstellen liet.

Maar niemand deed dit; vliet oude met geheel nieuw te verstellen.quot; En waarom niet? Omdat er dan, — een bewijs, dat hier van gescheurde kieederen gesproken wordt, — een cygcv scheur ontstond. De voorstelling, hoe dat gebeurt, is eenigzins duister en de woorden zijn verschillend vertaald, ofschoon de hoofdzin er weinig onder geleden heeft. De een voudigste opvatting is altijd nog die van den ouden Syrischen overzetter, door de meeste bijbelvertalers, ook de onzen, nagevolgd. Om den ongeleerden lezer hiervan eeuig begrip te geven, plaatsen wij hier onder nog eens, zoo letterlijk mogelijk, den geheelen zin.

WATTIIEÜS.

Niemand zei een opzetsel van een' o«-geiolden lap op een oud Heed ; want zijn aanvulsel rukt af van hel kleed, en een erger scheur onlslaal.

MAKKES.

Niemand naait een op zetsel van een' ovgevolden lap op een oud kleed; maar indien hij hel loeit doet 1), rukt af van het zelve het nieuwe aanvulsel van het oude, en een erger scheur ontslaat.


Hoe men nu ook deze woorden sehikke, ja! al vertaalt men zelfs met den ouden Latijn-schen kerkbijbel (de Vulgata) het woord aanvulsel door volheid (//Het neemt de volheid , heelheid of volkomenheid van bet kleed wegquot;) 2), altijd komt bet daarop neder, dat men zijn doel niet bereikt, een erger scheur maakt of die van zelve ziet ontstaan, in plaats van de oude breuk te heelen. In —waardoor komt dat? De zaak is eenvoudig, en elk kan er zich bij onderzoek van overtuigen. Men zette slechts een stuk onbereid laken midden in een oud kleed j aan wéér en wind blootgesteld, begint bet nieuwe, zoo dra het vochtig geworden

H Dit fi' (Si of ii iïè /iïj'/c , komt hier bij MAKKus cn i.ukas, straks bij allo due de Evangelisten voor. Lellerlijk vcihuvlil, I deokcnt liet: miar inclien niet ol' indien toch niel; zoo als wij zouden zoggen ; //Indien hij die voorzorg niet gebruikt //Wanneer bij van dien regel afwijkt.quot; Vergelijk Maitk. VI : 1 en /./;/■. XJ \ : 32 enz., waar ook door anders zoo ut undertini do bedoeling goed ■wordt uitgedrukt. Daarentegen paste Luk. X : 0 en Xlll: 0, ook in het llollandscli: Muur indien nicl.

2) üp de beteekenis van liet woord Ti/.ijnwuu komt, bij de duistere constructie der woorden, alles aan. Eene belangrijke verbandeling daarover vindt men iu do Opuscula Academica van o. c. stokk , 1:111—1S7. Gelijk daarin reeds wordt opgemerkt , is de oorspronkelijke beteekenis van rr/.rjiiw/xu wel passief, maar kan die door gevolgtrekking weder neutrum, medium of zelfs worden, hu hel, dus

maat, vraebt, inbond; ook, met nadruk: volle inhoud, en in zoo verre vbllmd ; zeldzamer, zoo als hier, aanvulsel (uksvcji. ocrttjrXtjQCO/ta) , dat gene, waarmede iets geconipletf erd wordt. De Vulgata, — en met haar bijna alle Katholijkcn (zoodat maldon vtus de andere opvatting «die van TnuoDones , den uitlegger der kettersquot; noemt) , — neemt nXt'iomftct in den vierden naamval; tollil plcniludinem ejus. Maar dit is te minder juist, omdat het woord uit zijnen aard nooit eene cigensehap //de volkomenbeidquot; kan aanduiden; zoo als in onze taal aanvulsel, even min als aanvulling , met volheid zul worden verward, liet schijnt dus slechts eene proeve der verbastering van het Grieksche taaleigen, wanneer r.eïHYMius zmabesus va 7i).rjn(xgt;na verklaart door gt;] ólórqj.

-ocr page 245-

1ikt gelapte kleed en' de whnzakkicx.

is, te krimpen ; liet trekt liet oude te zamen; en tiaar liet sterker is dan dit , moet het oude wijken. De nieuwe lap blijft in zijn geheel, maar van het oude kleed wordt ook de naad afgescheurd; de seheur wordt dus erger en het gat grooter, dan het geweest is. 1)

Nu komen wij tot i.ukas : — want, gelijk ik zcide , door zijne voorstelling dadelijk met de ondereen oorspronkelijke bij mattiieüs te vereenigen, heeft men dezen verduisterd en u kas niet opgehelderd. Het komt mij althans, na naauwkeurig onderzoek, ontwijfelbaar voor, dat luk as het hem overgeleverde verhaal,—-of liever nog de kortheid der oude llebreeuwsche of Aramésche aanteekeningeu van mattiieüs, die ook hij gebruikte, — hier niet volkomen heeft begrepen; dat hij dus hel beeld ecnigzins heeft gewijzigd, schoon zonder verandering der beteekenis; en ik zie niet in, dat er nut of noodzaak in zijn kan, dit door eene gekunstelde verklaring te ontveinzen.

Weder luidt de plaats, die door onze overzetters, omdat zij het oog hadden op mattheüs en MAitKrs, niet juist is overgebragt, — letterlijk aldus:

Niemand, een opl tjsel (in te zetten lap) van een nieuw kleed scheurende 2), re/dat op een ond Meed; maar indien hij hel toch doel, hl hel nieuwe scheurt, cn met het oude stemt niel over een dat van het nieuwe.

Gij gevoelt, dat deze voorstelling minder sprekend is en zelfs minder natuurlijk. Te vergeefs heeft men dit zoeken te ontveinzen, door een nieuw kleed op te vatten van een stuk nieuw goed , daar het kleed van gemaakt wordt; waardoor dan ook weder met de volgende woorden moet gekunsteld worden. Er staat duidelijk, dat niemand een stak van. een nieuw kleed af neemt, om het op een ond Meed te zetten. Eu wel, dewijl het nadeel daarvan dubbel is. Niet, zoo als in do gelijkenis bij mattiieüs en makkes, dat lel onde kleed scheurt; maar het nieuwe icordt gescheurd, het wordt geschonden door er een stuk af te nemen , terwijl toch het oude er niet regt mede geholpen is; want bet ingezette of aangevoegdo komt niet regt over ecu, stemt niet zamen met, past niet bij het oude. Wil men niet aannemen, dat lukas, terwijl hij de algemeeae bedoeling der beeldspraak goed uitdrukte, in de fijnere trekken heeft gefaald; —beter geneesheer zeker, en ook beter Evangelist, dan voller of kleedermaker! — zoo mag men mijnent wege met de woorden

1) /yctfs do soliorp/.iunigsto Tl. K. uitleggers zijn hier door liuuue Latijnsclie vertaling cn Je opvatting der kerkvaders gebondeu, zoo wel als door dc ouderstclliug, dat lekas liet, zelfde zeggen mort, als zijne beide voorgangers. Ook dc Protestanten zijn doorgaans l)ij den misstand of bij Ae ruwheii en hurdlu-id Tan dc nieuwe stof blijven staan. Eerst in liet Kxcj. Handbuch (1797) vind ik : «Der Vlek Tuch {vomit das Loch im Kleide ist ausgcfull worden) reis:/ {etwas) von dem Kleide tos;quot; indem er vou der .Yusse odcr Feuchtigkeil cinldafl. Eu bij hósinmü[,lkr: Notelur, sermonen esxe depanuo impe.ro, qm imbre nu/de-facias facite. ecnirahiiur, et a vestimento taInstate conti ito alicpiid cnferl.

3) Dit d/ina,' komt, waarschijnlijk reeds door den invloed der overeenstemmende plaatsen, niet in alle handschriften voor, gelijk liet ook in den gewonen text niet is opgenomen. Hier is het uetief: 'l^en nieuw kleed scheuren ; straks rctlexict of neutrum : //Het nieuwe kleed scheurt (of scheurt zich)?' Even als dit, ook in onze taal, bij de woorden: breken, scheuren, koken en ocue menigte andure plaats heeft. Verg. wineb, III, 1, ^ 3y.

107

-ocr page 246-

HET GEIAPli; KT.F.ICI) EN DE WIJNZAKKEN.

zoo lang kunstelen, tot men er eou' anderen zin uit krijgt. De ware en eenvoudige betec-keuis zal echter, liier zoo als overal, luider en langer spreken, dan eene bevooroordeelde uitlegkunde, die vooraf bepaalt, wat een bijbelschrijver moet gezegd hebben.

Wij komen tot de tweede beeldspraak, waarvan de woorden minder zwarigheid opleveren, gelijk ze ook bij alle drie de Evangelisten nagenoeg letterlijk de zelfde zijn.

Het is weder eene voorstelling van het geen men in het dagelijksche leven nicl doet (mattheüs), of wat niemand doel (markus en ld kas). Iemand, die verstand van de zaak heeft, doet r/een' nieuwen wijn in oude zakken; of doet men het toch, de zakken bersten (mattheüs), de nieuwe tvijn doet ze bersten (markus en lukas). De wijn is dus verloren, uitgestort of weg geloopen; en dat niet alleen, maar ook de zakken bedorven. En bier wordt nu ook bijgevoegd, het geen bij bet voorgaande beeld werd verzwegen: wat men wel doet: nieuwen wijn in nieuwe zakken, zoodat beide te zamen behouden worden of //met elkander bewaard blijven.quot; 1)

De zaak was voor den oosterling duidelijk. De wijn, diiar bijna eene algemeene levensbehoefte, werd wel in vaten of kruiken opgelegd, maar tot vervoer nog meest in zakken gedaan. Dit gebruik van lederen zakken, 2) —voor water (Gen. XXI : 14), wijn (1 Sam. XVI ; 20; XX V : 18), ook wel melk en olie, — is reeds van overoude dagen •']) , was ook in het westen bekend , en, volgens een' ouden uitlegger althans in de zestiende eeuw nog in Spanje bij den wijn gebruikelijk. !■) Daartoe werden doorgaans geitenvellen gebezigd, met de ruwe zijde naar binnen gekeerd; bij de oude Grieken ook ossenhuiden ; door andere volken ook wel huiden van ezels en zelfs van don rhinoceros; bij de woestijnbewoners van kameelen. Inzonderheid werden deze zakken gebruikt op de reis, zoo als dan ook, bij liet schokken der vrachten, op ezels of kameelen geladen, of wanneer men ze zeiven op den rug droeg, het gemakkelijkst en voor breken of storten het veiligst was. Maar hoe weinig nood de

1) Dit laatste : x«t liuyórsoni csuvrtlonuviui hebben niet alle Handschriften, bij lukvs, Meeut mcu, dat het uit mattheüs is ingeslopen, clan zou deze plaats niet behooroii tot die, waarin lukas uit beide /.ijne voorgangers iets overneemt. (Volgens sciiolten , Inleidiiuj enz. bl. 119.)

2) Het is onnoodig eu zelfs oujuist, clal onze over/.etters zakken als de vertaling van lt;gt;■ ïgeven, en /ef/cr (of lederen) als eone aanvulling, liet woord beteekent, reeds bij iiomkküs, dc afgetrokken dierenhuid, die tot een' zak bereid werd. De letterlijke vertaling zou dus eer zijn; «Mcu doet den wijn in huiden;quot; niet: in zakken, die van leder yemuakl opgenaaid zijn.

3) Hoe oud dit gebruik is, blijkt onder anderen uit het berigt van Wilkinson (Ancient fli/yptiaiis, 1:48), dat de Egyptenaren harst deden in dc wijnkruiken, gelijk ook andere oude volkeren harst, pok of terpentijn in dc wijnvaten plegen te doen, cn dit nog gedaan moet worden op do eilanden van den Archipel; welk gebruik daar aan wordt toegeschreven , dat in de alleroudste tijden do dierenhuiden, tot het bewaren cn vervoeren van den wijn bestemd, hiermede werden ingesmeerd, eu zoo de wijnproevers aan dien terpentijn-smaak waren gewoon geraakt.

1) A consuelndiue, qua vinuni ulrihus el audi sold, ut hodieque ctjiud Hispanos. Andr. sciiotïi Aduyi-alia sacra. IIosenmülleu zegt, dat zij er borrachas worden genoemd. — Overigens kan men iu poli iS'yw., winer, Realw, en elders de plaatsen uit homerus , plinids en anderen vinden, als ook getuigenissen van Shaw, xikiiuhr cn meer nieuwere reizigers. Vgl. rosenmüli.kr, Bas Morgenland, op Joz. IX; 4, waarvan straks nader.

-ocr page 247-

Tl ET GETAPTE KLEED EX DE WUXZAKKEX.

sterke lederen zakken over het geheel hadden, om te breken of te bersten, door de kracht van het ingesloten vocht kon dit gebeuren. Wij vinden het denkbeeld reeds in de redenen van ELTHU {Jol XXX11: 19) : Ziel! mijn huik (wij zouden zeggen //mijne borstquot;) is ah de iviju, die niel geopend is; gelijk nieuwe (of nieuw gevulde) lederen zakken, zoxi hij lerslen. 1)

AVanncer dus de landman in Palestina den nieuwen most had geperst., en dien nog eenigen tijd, door de natuurlijke warmte van het klimaat, had laten gisten, om hem dan in kruiken tot eigen gebruik, of inzakken ter verzending tc doen; zou hij zoo dwaas niet zijn, om voor het opleggen van den nieuwen voorraad, zijne oudste lederen zakken te gebruiken. Eu waarom niet? Deze hadden, met hunne eerste kracht, ook hunne lenigheiden rekbaarheid verloren. Zoo dra dus de wijn, onder de reis en beweging in eene heete, oostersche zon, door de nagisting in de besloten zakken begon uit te zetten , was liet te wachten , dat die zakken scheuren zouden. Ook wij weten, hoe flesschen en kruiken, en zelfs wel vaten door sterke gisting kunnen van een bersten. 2) En dan was de schade dubbel. Niet alleen toch was de wijn nutteloos op den grond of bij den weg uitgestort; maar ook dc zakken , die tot het bewaren van ouden, uitgegisten wijn, nog lang konden meê gaan , waren nu vooi' goed bedorven. 3) Neen! de ondervinding had ook den cenvoudigsten wijngaardenier, die op zijne zaken paste, geleerd, dat voor nieuwen wijn nieuwe en sterke lederen zakken noodig waren. De wijn gist oek daarin wel ; maar het nog taaije en buigzame leder voegt er zich naar, eu heeft ook nog kracht genoeg , om de al tc sterke gisting te bedwingen. Beide voegen zich naar elkander: de zakken worden uitgezet, de wijn ingetoomd, Beide te zamen worden heiouden.

Tot zooverre het beeld. Lükas heeft er een eenigzins zonderling,—-bijna zouden wij zeggen: geestig of naïf, — toevoegsel aan: Eu niemand, die ouden wijn drinkt, hegcerl terstond 1) nieuwen; want lij zegt; nDe oude is heter lquot; — Sommigen hebben of i/ukas zeiven of zijne latere naschrijvers verdacht, van deze woorden aan die van den Heiland tc hebben toegevoegd, liet is waar, dat zij in den zamenhang gemakkelijk konden worden gemist, en zelfs eenigzins van het beeld afwijken, omdat niet van het drinken, maar van het bewaren van den wijn sprake is. En toch is er,—gelijk wij straks zien zullen,—■ook vooi de toepassing, in deze woorden iets puntigs en veelzeggends, waarom wij ze niet gaarne prijs geven. En zegt men, dat do man, die den ouden wijn beter vindt, gelijk heeft, omdat

1) Hier schijuen het nieuwe zakken tc zijii, die horsten , ca niet oude. Reeds nuu; de groot heeft daarom aiingeleckeud, dat er waarseliijnlijk zakken «(év/kw) «gt;//« worden bedoeld, en ook de niruw^ts uitlegger van job (iutzig) neemt dit aan. Liever zou ik aan nieuw in gebruik zijnde, pas gevulde zakken denken. Mogelijk ook, dat de al te nieuwe ol' verselie , door hnnno weekheid, wanneer de wijn niet eerst wat gelueht ot geopend werd, daarvan de kraeht niet konden verdragen, liet beeld Ij dus wel verwant, maar niet het zelfde.

2) Musto dotia ipsa rumpuntur. Seneca.

3) De Gibeonieten, als zij veinsden, eeuc verre reis gedaan te hebben, namen oude zakken op hmne ezels, en oude en gescheurde en zamen yehomlene lederen wijnzakken {Joz, IX; ]); waarbij rosenmiillcr uit ciiardin' aantcekent, //dat de Arabieren hunne oude zakken nog wel oplappen, doorliet gat met een' houten prop te sluiten of den geheeleu hoek, waarin het lek zit, af te binden.quot; Maar dan mag meu er ook wel geen' nieuwen wijn indoen !

4) Het woord terstond wordt door sommigen voor onecht gehouden.

o o

-ocr page 248-

hut cu, a pte ki.ëed un de wi.in/.\kken.

hij werkelijk beter is; dat zou de oosterling, op zoeten most zoo gesteld, de Israëliet vooral, bij wien het de kroon was van zijn vrolijk loofhutten-feest, u niet zoo gnnf toestemmen. De oude wijn werd niet voor aangenamer of geuriger, veel min voor zoeter of zachter, maar alleen voor krachtiger en deugdelijker gehoudcu. Zoo vergelijkt jezüs siracii een' ouden vriend met ouden wijn. 1) In den zelfden geest zijn de spreuken uit den Talmud, bij scholttgen aangehaald, die overigens met onze gelijkenis niets gemeens hebben:

//Die van jongeren leert, is gelijk aan die onrijpe druiven eet of most drinkt uit de pers-kuip; die leert van ouderen, aan hem, die rijpe druiven eet cn ouden wijn drinkt.quot;

//Zie niet op de kruik, maar op het geen er in is: want dikwijls is de nieuwe kruik vol ouden wijn; soms is er eenc oude, waarin zelfs geen nieuwe wijn is.quot;

Maar al stemde men gaaf toe, dat de wijn bij 't oud worden ook letcr cn smakelijker wordt, hier wordt niet van den zelfden wijn, wanneer hij oud en wanneer hij nieuw is, gesproken. De bedoeling is veel eer; zelfs al was de nieuwe in den aard beter, zoo vindt hij, die den ouden drinkt, die gewoon is hem dagelijks te drinken, den nieuwen minder smakelijk, en hij begeert (of nog sterker: hij wil) dien niet, zoo lang hij nog voorraad van zijnen ouden wijn heeft.

Nu zijn wij dan zoo verre gekomen, dat wij naar de bedoeling van je/.vs vragen kunnen. Maar hoe eenvoudig en helder die mij toescheen, ik vond daaromtrent zoo veel verschil, dat ik nog eens de geheele reeks der voornaamste mij bekciulo uitleggers, en vooral de geschiedenis der kerkelijke opvatting doorliep, om daarvan de reden op Ie sporen. En weder ontdekte ik, dat — zoo als maar al te dikwijls, belaas!—de dogmatiek de exegese heeft beheerscht en onderdrukt; met andere woorden, dat de bijbelzin zich heeft moeten schikken naar heerschende leerbegrippen en kerkgebruiken.

De oorsprong der dwaling schuilt hier weder ia de hooge oudheid; en wij mogen de geleerde lloomsch-Katholijkc uitleggers, voornamelijk uit de orde der Jezuïeten, de schuld niet geven van eene schriftverdraaijing, die zij reeds, als tot de oude overleveringen der kerk behoorende, van de vaderen hadden overgenomen.

De kerkelijke geschiedenis meldt, dat in het midden der tweede eeuw zekere .maucionhet Evangelie geheel van het Oude Verbond afscheidde, en zelfs daar tegenover stelde. Gelijk over het geheel de zoogenaamde Gnostieken van dien tijd jehova, den God der Joden, als eene mindere of zelfs booze Godheid beschouwen, zoo onderscheidde maucion den Wereldschepper, den liegtvaardige, die in eenen lagcren hemel woonde en daaruit de wet had afgekondigd, van den onzicniijkcn God, den Algocde en Heilige, die iu jezus zicb als Onze

1) Als nieuwe wjn is een nteum vriend, {owo; vtog qiXoj ptos.) Trameer hij oud znl geworden zijn, zult ff'j hem drinken met verheuging. Jez. Sir. JX ; 13. (Bij tisciiendoju' vs. 10.) Ik't onderscheid, dat do oude Israëlieten tusschen beide maakten, ziet men b. v. Jo'êl I : 5, waar don vrolijken wijndrinkers de nieuwe most van voor den mond wordt weg gerukt; vergeleken met lt;/«. XXV : fi, waar de groote maaltijd der verlossing iu den Mcssiaansohen tijd, wordt gevierd niet reine (exquise of belegen) wijnen, die gezuiverd zijn.

170

-ocr page 249-

HET GELAPTE KI,KEI) EN DE WIJNZAKKEN.

Vader openbaart. Om zijne gevoelens (ook om onkuisclihckl ?) in Klein-Azië door zijn' eigen vader, een' algemeen geaehten bisschop, in den ban gedaan, reisde hij naar Home, en wilde zich daar bij de grijsaards vervoegen , die nog van de leerlingen der apostelen in leven waren. Toen dezen liem niet in luinne gemeenschap wilden opnemen, begaf hij zich ineen twistgesprek met de ouderlingenen leeraars der gemeente, en beriep zich onder anderen op deze beeldspraak van den lieer, terwijl hij hun vroeg: hoe anders zij \\^i nieuive en oude in deze twee gelijkenissen opvatteden, indien niet het oude, afgedragen en verwerpelijke kleed, en de versleten, onbruikbare wijnzakken, het Oude Verhond aanduidden, waarmede het quot;Nieuwe geenc gemeenschap hebben kon. In plaats van nu, met den schrijver aan de Hebreen, hem toe te staan, dat, wanneer een Kieuw Terhond wordt opgeiigt, het vorige van zelf, hoe goed ook in zijnen tijd, verouderd is en nabij de verdwijning {l lehr. Al 11 -.IS), zochten de hoofden der gemeente te Rome ecne andere verklaring en antwoordden: //De oude zakken , mijn zoon 1 dat zijn de oude, nog niet wedergeboren harten der Farizeën en Schriftgeleerden; en aan het oude kleed was b. v. judas gelijk, verouderd in de gierigheid, en dus onvatbaar om de prediking der nieuwe, hemelsche verborgenheid in zich op te nemen. Door zijne roeping heeft hij zich slechts ecne grootere scheur verwekt,quot; 1)

En zie daar nu de overgeleverde verklaring der kerkvaders, waarvan, zooverre mij bekend is, alleen tektulliakvs in zijn boek tegen viaiuion is afgeweken, misschien omdat zij hem nog niet bekend was: want het boven verhaalde vinden wij bij hem niet; alleen eene bestrijding der gevoelens van makcion , die in zijnen tijd nog van Italic af tot in l'aleslina en Arahië verspreid waren, (i.piimi.) De dwalingen van jiahcion werden vooral onderhouden door eene verzameling van Terjenstrijdujleden , en een verbasterd Evangelie van lvkas, beide van hem afkomstig. Daarom loopt temtlliani'3 een groot deel van dit laatste F.vangelie in zijn tegenschrift door, om zelfs uit het geen makcion daar van overliet, de eenheid van God te bewijzen. Zoo teekent hij bij deze ontmoeting van den Eleer aan: //Indien er eene scheiding was tusschen den (iod van joiianxks den Dooper en van jezus, dan kwam de vergelijking van beider leerlingen niet te pas. En wat het nieuwe van 't evangelie betreft, reeds bij jesaja zegt de (iod van het Oude Verbond: //De oude dingen zijn voorbij gegaan, en ziet! nieuw zijn ze , die Ik maak.quot; (/rs. \ Li if :1s, li), vrij vertaald

J) Toeotna ampliorem fimtirtim huhuit, prr ipmm, 1/1111111 nema ijisi nnr/or el cmtsu cwet. Ik vond dit verhaal bij kpipuanujs, ia het 49s(c vau do 80 keltcrijea, die hij bestrijdt. Scnorrus {Adagialia) had aiij tot zoeken opgewekt, maar zonder dea weg te wijzen. Epiimiami's spreekt blijkbaar met hatelijkheid van marcioks zedelijk gedrag, ca geeft op zijne vraag: elloc zij dit. oude kleed enz. uitlegden ?quot; niet grooteu lof over de zacht niceihgheid der oudsten van Ui me, alletn hun antwoord, zonder makcion met zijne uitlegging aan bel woord tc laten komen, daar bij hem alleen zeggen laat; fAo» sic, sal alia snul pnelcr hacc.quot; — Zijne opvatting wasechter van zelf wel te raden, gelijk zij ook uit de wederlegging van tektullianus blijkbaar is.— Verder over makcion hier uit te weiden, zou ons te lang ophouden. Later kom ik nog wel eens op hem terug. Geestig is het oordeel van keander (Allg, Gesch. 'I. Clr. IteH/jion u. Kirchc, 1:1, S. 51/ ff!). Ilij noemt mauciox den eersten prolrslant, als die, reeds céne eeuw na chkisius, met het beschreven Evangelie de algemeen aangenomene kerkelijke leer bestreed; maar die daarbij dan ook even willekeurig tc werk ging als vele nieuwere protestanten , door op zoo genaamde inwendige gronden uit te monsteren, wat men meent, dat jezus niet kan gezegd, of de Evangelisten niet kunnen geschreven hebben.

171

00*

-ocr page 250-

IIKT GKLAPTE KI.KK1) EX DE WIJNZAKKEN.

naar 2 Kor. V : 17.) Den nieuwen wijn non Hij niet in oude zakken kunnen doen, die geen eigermav ook der oude zakken was; noch een nieuw toevoegsel aan een oud kleed zetten, dat li ij niet bezat. Toeii geven wij toe, dat er scheiding is (onderscheid) van oud en van nieuw; maar door hervorming, door uitbreiding, door volmaking. Gelijk de vrucht zich afscheidt van het zaad, omdat zij uit het zaad is, zoo wordt ook liet evangelie gescheiden van de wet, juist omdat het daaruit is voort gekomen: als iets anders, niet iets vreemds; verschillend, niet tegenstrijdig. 1)quot;

Een weinig langer dan gewoonlijk, hebben wij ons in de christelijke oudheid opgehouden, om den lezer te doen zien , dat hier, gelijk meer malen , juist de ware en eenvoudige opvatting van 's Keilands woorden reeds vroeg werd achter gezet voor eene gekunstelde ver-klarins', die later door het gezag van oudheid en kerkelijke regtzinnigheid zich staande hield. Het is mij ten minste niet. bekend , dat een der Katholijke uitleggers de opzieners van Rome is afgevallen; in tegendeel heelt men de verklaring van tehïulltanüs, den eenige, die van de regtziunige kerkvaders aan de zijde van maucion stond, bf hem euvel afgenomen, of zoeken te bemantelen. 2) Alleen wankelden nog hiehonymus en andere kerkvaders, in de loepassing , tussehen de raiizcën en jezus'eigen discipelen, waarop de vraag der Johannie-len, waarom zij niet vastten, eigenlijk alleen betrekking had. Nan daar dat, na eutiivjiius zigabknus , de spreuk: vliet oude of zwakke verdraagt het nieuwe jiog niet,quot; algemeen op de discipelen werd te huis gebragt. \ ij and of vriend dus, maar zeker do eerste toehoorders van Jezus, moesten aan het oude kleed en de oude wijnzakken, die het nieuwe nog niet verdragen konden, gelijk zijn. Bij het laatste gevoelen werd het denkbeeld van oud en afgedeten , als op de discipelen niet toepasselijk, voor dat van zioaló cw broos ter zijde geschoven. En in deze opvatting werden de kerkvaders versterkt, doordien reeds lang de kerk, ook in dit op-zigt, van den eersten eenvoud en blijmoedigheid van het evangelie was afgeweken. Men kon zich niet meer voorstellen, dat het strenge Ascetisme, uitmuntende door vasten en zelfkastijding,— en door het volk tc hooger geëerd, naar mate het er zich zelf minder voor berekend gevoelde, — een lager standpunt van gods vereering wezen zou , waar boven ciiuistus zich en de zijnen verhief gelijk de volgende gelijkenis ons nog duidelijker leeven zal. Door alzoo , gelijk het na ciirysostumus algemeen werd , de zmillcid der gdoomgen tot het punt van vergelijking te maken, legde men deze beteekenis in jezus' woorden: //Mijne discipelen

1) Ei-anyelium srparutur a lege , dum provchilur ex lege. Aliuil ah Ulu , non alicnum. THvcrsum, non contrarium.

V) Zoo zegt WAUioxATi's van do gewone kerkelijke opvatting ; iïer melior meo judicia interpntalio drsidernri potest, qnumquam tkktulliakus (Heil, ant dicadihus Mareionilis ipso kon kkoat oacl. — Jac. i'AMi.Lius niii oi.Nsis , de Commentator van thutui.Uams , wil zelfs bewijzen, dut deze ('e plaats niet even als mabcion kan opgevat hebben, omdat hij — gf'lijk veel de kerkvaders doen—hot zelfde beeld in liet, vuur zijner rede in eonigzins anderen zin gebruikt, waarbij makciok toeroept: Injtalus es iitribus vetentius et exeerehrcitus es noeo vino; at que Hu veteei, id est priori evaugelio punnim heeretiea! noeitutis eissuisti. — Maar hoe de kerkvader in ernst ciiuistus' woorden opvat, blijkt ook nog uit den aanhef zijner verklaring van het Allervolmaaktste Gebod {De Oeatidne) , waarin hij selnijft, dat den ebristen een nieuw gebed noodig was , omdat ook bij het biddon de nieuwe wijn niet meer in de oude zakken kon gedaan worden. M ant; Quidquid retro, demututv.m, ut eireumeisio, aut mpplctiim , ut reliqna tex, unt impletnm, vt profeiia, ae.t perfectum, ut Jides ipsa. Omnia de eurnalibus in spiritualia renovmit nova Dei gratia.

-ocr page 251-

iiet gelapte ki,eed lx de wijnzak kex.

zijn nog niet sterk genoeg, niet genoeg nog door cenen nieuwen en heiligen geest bezield, om zoo moeijelijke gcloofsoefening , als waarvan gij spreekt, te verdragen. Dien nieuwen en krachtigen wijn verdragen de oude zakken niet; daarom vasten ook mijne discipelen nu nog niet: ik maak het hun gemakkelijk, omdat zij nieuwelingen zijn.quot; — En zoo werd de verhouding van oud en nieuw geheel omgekeerd. De Johannieten staan nu op een honger standpunt, dan jkzus' discipelen, ja! de Farizeën dan de Heiland zelf. Zie daar eene regte monniken-exegese, die van alles alles maken kan!

Dat nu do Eoomsch-Katliolijken zich aan deze verklaring houden, dat zelfs een scherpzinnige m u.doxatus met zekeren heiligen schroom de afwijking van teetuluaxus vermeldt, is natuurlijk; maar vreemder is het, dat ook de Hervormers dezen ouden zuurdesem nog niet terstond konden uitzuiverenj en al is het dan ook met eene vrijere, meer zedelijke toepassing, toch in den grond der zaak in de oude uitlegging berustten. Zelfs de groote kalvijn, anders zoo luider in zijne opvatting , en ook de gezworen vijand der monniken, euasmis, verhieven zich hier boven niet; ja! niet eens de Sociniaansche exegeet vox woi.zogen. 1)

Onder onze vadcrlandsche geleerden heeft later de beroemde hkusiaxni'ü vexema {Opvsctth hieil'Ua, Traj. 17sl , pag. 154—180) eene geheele Lalijnschc verhandeling nan deze beeldspraak van den lieer gewijd. Hem komt ten minste de eer toe, dat hij zich even zeer zoekt vrij te houden van de oude kerkelijke overlevering, als van die weelderige vernuftspeling, die de geleerdheid van vituixoa en zijne navolgers ontsiert. Met scherpzinnigheid beeft hij de oude verklaring wederlegd; maar ongelukkig, terwijl hij den arbeid van alle zijne voorgangers verwierp, die scherpzinnigheid gebruikt, om eene dier gezochte uitleggingen to verdichten, die na eenen korten opgang geen'andereu roem achter laten, dan dat zij //er mooi op gevonden zijn.quot;

Zijne verklaring is deze ; //Tk leg mijnen discipelen uwe vasten niet op. Want meent niet, gij hirizcën! dat ik doe even als gij , die een' vreemden, ruwen lap op het oude eerwaardige kleed zet, eenen lap, dien men er ten laatste zeil' weder moet afnemen , wanneer men bemerkt, hoe hij misstaat. Denkt ook niet, gij joiiaxxks-leerlingen! dat ik zoo overhaast zou handelen, om het oude op eens te vernieuwen, even als de man, die oude zakken vol nieuwen wijn doet, dat zij barsten.quot; — Zoo wordt weder de voorstelling van eukas met die van MATTiihiis en mauki's vermengd, de verklaring van oud en niemv naar willekeur gewijzigd , en bovendien de gelijkenissen tegenover in plaats van naast elkander itesteld. Hoewel dus de toepassing zelfs welsprekend is, daar venejia met het eerste beeld de sepa-

1) Kalvijn- schrijft, dat do tegcnslelliiig van Farizeeseh eu Evangelisch, als het oude en nieuwe,

jiihU klimt coloris; terwijl de oude vetkinriag «jifa cl coucinna similUudo est ad rem prueseiilem._

Erasmus /egt van tien omslag, waarmede de Kardinaal i oo de gelijkenis toepast op de trapsgewijze oefeningen der Monuikeu-ordcn: y/.oo komen de folianten iu do wereld! {Sic ncmcunlur inyeuila volumina!)quot; en toch is Lij zelf hier niet helder. Blza en anderen (Zie Cr it. Sucr.) zijn allen op do hand vau Kvlv\n. IjUtiij;r past do gelijkenis toe op de noodzakelijkheid eener algeheele bekeering, tcgeu-over de gedeeltelijke verbetering van den vlecsehelijken mensch. Zoo ongeveer ook xkandkh eu u^co Doze laatste opvatting is, gelijk wij straks zien zullen, wel niet geheel eu al te verwerpen, maar behoort stellig op den achtergrond. Hel hest van al de oudere uitleggers drukt nog de scherpzinnige amik. sciiotïus den zin uit; Cimivrus daplici hu n-nun cxemplo dvccl, ([Ham dispar uil, cxangeliru nl dot/me cummiscen Judaico ; quamvc necme sit, ut quis prins per /idem renascutur, quam norae dodriuuc praecepta tjucat imbibcre.

173

-ocr page 252-

IIKT OEI.APTE KLKl-.D EN DE WIJNZAK KEX.

rnlisfcii bestrijdt , elk met zijn' nieuwen lap op het oude kleed j niet het tweede de al te haastige hervormers, zelfs die der zestiende eeuw; — toch zal hij niet ligt ons overtuigen, dat de Heiland dit alles met zijn onderwijs bedoeld heeft.

Geen wonder, dat bij zoovele mislukte proeven, en nadat de ware zin der beeldspraak van dc vroegste eeuwen af door kerkgezag was verduisterd, menig beider denkend uitlegger er toe gebragt is, om of als salmeron en vele anderen, hel kleed en de wijn zakken niet tot dc gelijkenissen te rekenen, bf om aan de voorstelling pit en merg te ontnemen, door alleen het onbepaalde denkbeeld van //iets dat niet pastquot; er in over te laten; zoodat de Heer, bij voorbeeld, tot verontschuldiging dat zijne bruiloftskinderen niet vastten, even goed had kunnen zeggen, dat men op den dag geene lamp ontsteekt of het vischnet niet uitwerpt op het drooge. 1)

Om ons doel, het regte verstand van do meening des Ileeren, — zoudt gij er niet bijna aan wanhopen, lezer? — toch eindelijk to treilen, moeten wij uitgaan van het zoo geheel verwaarloosde beginsel, reeds in de Algetneene Inleiding en bij de twee eerste parabelen door ons op den voorgrond gezet: //het parallelisme der gelijkenissen.quot; Het diepe gevoel toch van harmonie bij de oosterlingen, terwijl bet zich over klanken en zaken te gelijk uitstrekte, deed hen van zelf beseUen , dat do weerslag der zelfde spreuk niet bare herhaling zijn moest; en de overeenkomst, even als bij dc harmonie der muzijk, slechts eene verwantschap in den grondtoon. Zoo is het in het gehcele parallelisme der Ikbrecmvschc poëzij; zoo ook in alle reeds vroeger opgegeven gelijkenissen, die als parallelen met elkander in betrekking staan , zoodat zij den zelfden hoofdzin, onder een' anderen vorm en soms met eenige wijziging van het denkbeeld, uitdrukken. Die betrekking nu is hier zoo in betoog vallend, dal ia kas, gelijk reeds in den beginne is opgemerkt, beide slechts cnie gelijkenis noemt, lm wat is clan nu de hoofdtrek, aan beide beelden gemeen? 'Natuurlijk niets anders, dan bet oude en bet nieuwe 2), dat naar kukas' zeggen niet zamenstemt, of karmoniëert; en vooral ook Av zwakheid van hel oude, het gemis aan rekiaarheid c\\ veerkrachl. waardoor het leen 't

7 O

tjidend heyimel in het nieuwe, de magtigc werking der nog jeugdige levenskracht, niet bestand is. liet oude kleed zou nog niet onherstelbaar en de onde wijnzakken niet on-

1) /,üo vindt sc'ALTer.tt dc beteckcuis eenvoudig: Nihil violcnler facicndum ; morcs ; K^mo facilc in rilu commnni id Jacerc soUl, quod a re, loco, tempore, naiura ahhorrel. Onder dc iiiemvcrcn is lueiiii ook hier kort, maar niet krachtig. //Het beeld,quot; schrijft hij: «beteekent niet meer, dan dat jezüs' leer en die der l'arineëu niet zamen voegden; datliij, door hunne instellingen, aan zijne waarheid alleen nadeel zou tuebrcagen. Verder moet men de slakken der vergelijking niet uitbreiden, of men vervalt in spelingen ea ongerijmdheden.quot; — Zelfs dk wmi:, —als gewoonlijk , op dit gebied in zijne schriftverklaring het zwakste, — schrijft : Ihi iht erstern lidd der (U-gnizaiz ven AU ttnd Neu nicht in den l'cvqleichungs' \)tndd etugchl, so muss man iiberhaupl lei dcni (dlgemcincn Ge-davke der cnzm i:cioia.ssieKi:it steh'u hluben; waartegen jikijeb. bet ter Hum comparuliouis stelt in het ilegri/f des veiid);rhlici[en , zekstüiu kdkn,

2) KuasMüs en vinkma hebben te regt opgemerkt, dat tegenover het ■nuXuiop , door luk as xutpov (dour mattueüs en markus n/vdtyov) gesteld wordt, zoo lang er sprake is van een nieuw kleed of nieuwe stof; maar vivv , door alle drie de Evangelisten, van ter se hen, jongen wijn (■les. XLIX ; 20). //Jong, recens , wijst iets aan, dat nog niet lang bestaan heeft; nieuw, hoviis , wat nog niet lang ge-bndkl is.quot; j. A. K. Iitïmaxs , de Sgnongmis in jVooo Tcüemenlo, Lipsiae 1S29. Zie Godgeleerde Hijdrugen quot;VI (1532) blz. 41. Dit neemt echter het parallele der tegenstelling van oud en nieuw niet weg, maar bevordert alleen hare natuurlijkheid en verscheidenheid.

-ocr page 253-

TIKT flKl.Al'TK Kt.Ur.I) EN DE WIJNZ\KKEX.

hruilcbtmr zijn; maar de werking, die in hot nieuwe is, scheurt het oude af of dort liet open hersti n, zoodat liet nog ontijdig en nutteloos verloren gaat.

Lu zieu wij nu, liij dezo duidelijke overeenkomst, nog eens op do verscheidenheid der twii-, beelden. In het eerste is het oude de hoofdzaak. Men wil het bewaren, verstellen , oplappen , en — men bederft het. In het tweede beeld is het 't nieuwe. Ook dat wil men bewaren, doen goed blijven, voor lang en ruim gebruik verre heen brengen, en—men laat het geheel verloren gaan. De onhandige kleedermaker houdt nog eeu oud en geschcuril gewaad over; de dwaze wijuliandelaar niet eens een' bruikbareu ouden zak.

Leiten wij eindelijk nog eens op de bijzonderheid, dat wel bij de laatste, maar niet bij de eerste gelijkenis wordt gezegd, wat men dan eigenlijk doen moet. En wat zou ook de lieer bij de eerste hebben moeten zeggen ? //Men lappe een ond kleed met oude stukken, die althans niet meer krimpen r — Maar het zon eerder in zijnen geest geweest zijn : //Wanneer het oude afgedragen is, verkwiste men daaraan geen nieuw laken meer, maar legge het af en neme een nieuw kleed 1quot; — liet eerste, dunkt mij, wilde de lieer niet zeggen , en het laatste konden zij mg niet dragen. Daarom laat hij het oude kleed rusten , eu brenut de toepassing over op de wijnzakken ; terwijl hij ook hier weder verzwijgt, waartoe men die oude zakken nog gebruiken kan. Het nieuwe, dat is het zijne; de zaak van zijne discipelen, waarnaar hem gevraagd was. En in zoo verre nu beide beelden met de voris.quot;; gelijkenis zamen hangen, beteekenen zij: //Bniiloftskinderen voegen geene gelapte klecdfini, en do vcrsche wijn voor de bruiloft wordt in geen oude zakken aangebragt.quot;

Zoo keeren wij met al de uitleggers , op wat wijze zij bet ook doen , tot de vrau-enil., jo 11 a N nes - leei li n gen terug, waarbij wij tevens nog eeus den blik ter zijde slaan op 11 vi cils beantwoorde I'arizeën. lai vragen wij dan nu nog eens, wat naar de mcening van dr'i lieer het oude is en liet nieuwe, ik weet dit niet beter te zeggen, dan met de woorden ,,i i oenen uitlegger, vau wieu ik het altijd betreur, dat hij zieh gedurig,-—en straks ook hier weder!—om toch een' regt diepen, gemoedelijken zin uit ji.zrs' woorden op te delven, in allerlei vernuftspeling verliest.

Was ist das ganz Xeuo ? J)ie Freiheil und Wahrheii des Ycrludlens je noch dan inner,i Maude, die von nun allein geilen soil: aller dings ui ell hlosz eilel F reu de, wie his/ier ei tel Ft uuer gewesen wiire, sondeni dus Essen nnd Ttinken, wenn man sich freuei, das Ifaslen , toenn man Leid tragi, d. k. also, tcie wgt;r zu reden fjlegen , die Evangelische 11'cise, La-lensordmng, Fdhrung. Was ist das Al te dagegen, weiehes hier schon der JIcrr eben so naeMrüeldieh mil diesem Namen als ahgelhan verkinidigt, wie hem ach sein Apostel Hebr. VIII; 13 wiedenm thin musz ? Alles was dem geselzlichen, al lies tarnen Ui ehen, unvollkommnen, vorlereilenden, vorbildliehen Standpunlie gehort, wie er sich in den Vhmisdem und Jolan-nisjungern zusanmen den Keuen entgegenstelt. Il'as also das Mengen nnd Fliehen, da man hlosz einen neuen Lappen anf das alle Kleid setzle ? (Stier , I p. 3^3.)

Maar stellen wij ons nog eens de bedoeling onzes Ileeren van den beginne af voor. Reeds merkten wij op, dat hij steeds zorgvuldig ook den schijn vermeed, als of zijne leer en zen-

175

-ocr page 254-

i1f.t gkl.vpte klke!) en de wfjxzakkes.

ding tegen die van joéannes streed, of hij iets in hem afkeurde, omdat hij zelf het anders deed. Hier geeft nu de Heiland den keursteen van het onderscheid, dien wij in de volgende gelijkenis nog duidelijker zullen terug vinden. De dagen, waarin jezus deze woorden sprak, vormden de grenslijn van het Oude en Nieuwe Verbond. Het kleed, dat de waarheiden de godsdienst zoo lang hadden gedragen, moest worden vernieuwd; een nieuwe oogst van den wijnberg des Heeren ingezameld. In het koningrijk der hemelen ivas hel oude voorlij gegaan, alles was nieuw geworden. Maar Johannes stond nog op het standpunt, van het Oude Verbond, vóór maar niet in het koningrijk der hemelen; gelijk de Heer elders getuigt; nOnder allen, die van vrouwen geloren zijn, is er geen grooter profcel opgestaan, dan johanxks de Dooper; maar de minste in hul koningrijk der hemelen, is meer dan hij.quot; {Malth. XE : 11.) Dat dus Johannes nog den euas-mantel droeg en de levenswijze der strengste Joodsehe partij volgde, was natuurlijk; zijne leer was de laatste oude lap op het afgedragen kleed des Jodcndoms, en zij behoorde tot de oude, maar nog goede zakken, waarin Kanadns oude wijn werd bewaard. Maar wat wilde men, met dat vasten der Farizeën en Joliannieten, van jezus nu ? Dat hij in den zelfden geest zou voort gaan, en het evangelie alleen prediken als een toevoegsel, als een verbeterblad, om zoo te zeggen, tot de oude Joodsehe wet? 1) Maar dat zou een niemve lap zijn in hel oude en eerwaardige kleed; een toevoegsel, dat daaraan niet paste. Het zou toch weldra dat verouderd gewaad, door zijne krachtige werking, van een rijten, en daarvan den ondergang slechts verhaasten. Of dat hij ten minste den inhoud zijner leer in de oude vormen kleeden zou ; de blijmoedigheid der bruiloftskinderen binnen dat afgepaste wettige ceremonieel, door de Joodsehe schriftgeleerden tot het uiterste gedreven, beperken? Maar dat zou zijn: nieuwe wijn in oude zakken, die, door zijne krachtige gisting, weldra scheuren zouden, en dus het eenc met het andere doen verloren gaan. Neen! het oude moest oud blijven, tot het van zelf was afgesleten en verbruikt. Op de bruiloft van den Zone Gods, niet anders dan nieuwe bruiloftskleederen en nieuwe wijn.

Zoo kecren wij in de hoofdzaak tot de als kettersch zoo lang verdachte opvatting van makcion terug, en noemen hel oude: //het vormelijke en tijdelijke aan het Oude Verbond, waarvan het Farizeïsme slechts eene eenzijdige uitwerking was.quot; Ook daardoor zijn vele uitleggers (uosemiüu.eh en anderen) afgedwaald, omdat zij bij dat oude aan verkeerds, aan de dwalingen der Farizeën en schriftgeleerden dachten, terwijl het toch in den zamen-hang duidelijk is, dat de Heer hunne vasten en gebeden, zelfs op het standpunt der Joliannieten, niet geheel afkeurde; en over het geheel aan het oude niets anders verwijt, dan dat het oud is. Het is niet de overdrijving alleen, het is ook het wettische beginsel en het zijn de wettische vormen zelve, die jezus , hoe geschikt, voor den ouden dag, als niet meer berekend voorden Messiaanschen tijd, onbruikbaar keurde. Het kleed was goed geweest tot

1) Drummond [The Engravings of the N. ï., pag. 145) vat zeer juist den overgang van het beeld der Bruiloftskinderen tot deze twee volgende, als eeue uitbreiding vau liet bijzondere tot liet alge-meene. According lo his general practice, he proceeds to set forth in the parable before us a more enlarged vkw of the whole question , of which fasting was but a small and eomparalivelj/ insignijieant portion. Jammer dat hij, ook aldoor tv ka» vau den weg af gebragt, de overeenkomst vau hei gistend beginsel iu beide gelijkenissen niet heeft ingezien.

-ocr page 255-

met oki.ilte kleed ex de wijnzakken'.

nu toe, en de wijnzakken bruikbaar; maar die tijd was voorbij. In den nieuwen tijd inncsr alles nieuw zijn. 1)

Is ons nu de hoofdzin der gelijkenis, ook in hare betrekking tot het niet onderhoudeu van vastendagen door JE/.is' discipelen, duidelijk, dan is de wijziging dor beeldspraak in de twee zinnebeelden even zeer niet zonder beteckcnis. Het geen wij //het parallclisme der gelijkenissenquot; noemen, is ook hier geene docllooze herhaling of breedsprakigheid. ïn het eerste beeld is het een oude vorm, dien men, door toevoeging van nieuwe bestanddeelen, bewaren wil, en daardoor juist te eer doet verloren gaan, zonder van dat nieuwe nut te trekken. In het tweede is het een nieuwe gcesl, die in oude vormen niet meer kan gehouden Worden. In beide is het krimpen en gisten 't beeld , door de natuur zelve aan de hand gedaan, van dc eigen krachtige levenswerking, die elders als een van zelf groeijend zaad, als het doordringen en voortwerken van een stuk zuurdeeg wordt voorgesteld. Het evangelie was en is nog, niet de afgepaste wetgeving, maar het levend beginsel, waardoor het menschelijke in de menschheid tot eene geheele vernieuwing of wedergeboorte wordt opgewekt en geheiligd. Het beeld van den waren geloovige werd zelfs in jezus' eerste discipelen niet volkomen verwezenlijkt, even min als later het ideaal eener christelijke gemeente in die van Jeruzalem. Steeds moest het ingeplante levensbeginsel voort werken, omscheppen , hervormen , met eene kracht, waar tegen geene oude en afgepaste vormen bestand waren. Eu de apostolische kerk zelve heeft maar al te zeer bewezen, door hare proefneming, om het Joodsche en Christelijke vereenigd te houden, dat daardoor aan het eene en het andere beide slechts schade werd toegebragt. Niet die tijdelijke vormen, maar het eeuwig blilvend woord van God moest, gelijk het reeds vervat was in Aiozes en de l'rofeten, door ciiiustus bewaard, vervuld , volmaakt worden.

Door deze opvatting wordt niet geheel en al buiten gesloten de gemoedelijke mystiek van de noodzakelijkheid eener geheele wedergeboorte, bij do bekeering van den zondaar ; ccne beteckcnis, door jezus, indien ik wèl zie, niet regtstrceks bedoeld, maar die toch ook niet strijdt tegen zijne bedoeling, en zelfs eenigermatc daaruit voort vloeit. De enkele mensch is de kleine wereld (de mierocosmos) , waarin men het zelfde vaak zich herhalen ziet, wal der menschheid in het algemeen en in 't groot wedervaart. Zoo kan ieder, met het oog op jiczis' allereerste gelijkenis, in zichzelf het hard betreden pad, de ondiepe en met doornen bezette aarde, tegenover het woord van God vinden. Zoo wast in iederen waren christen het geloof als een mosterdzaad, en doordringt hem als een zuurdeeg. Maar ook

1) An utrecht dekssehiuis schreef nog in liet Nierno Christcljk Mayazjn van j. u. krom (111, 90), dat ;/inct het oiute to dozer plaats niot do Mozaïsolie instellingen, maar do leorucgrippcu der Fanzeëu worden bedoeld.quot;—Maar zijne geheele verhandeling «tot staving van het gezag dor Mozaïsche wetten in do maatschappij der christenen,quot; hoe voel waarheid daaraan ten grondslag ligt, en hoe krachtig do bestrijding is van hen, die hot geheele Mozaïsme als een afgedragen kleed verwerpen, zou do belderdcnkeiulo godgeleerde na dertig jaren zeker nog wei eens hier on daar herzien. Evenwol, ook wij hebben hier boven niet beweerd , dat jezüs mot dozo beeldspraak de geheele Mozaïsche wetgeving afkeurde, veel min haar nu reeds, zelfs in 't formele en eoremoniëlo, afsobafte. — Mea vergelijke nog de Vcrhaadoliiu van mktzea.it over Matth. IX; 15—17, Waarheid in Lirfde,, 1s i0. J : i! t volgg.; van oosieuzee, lccrii van Jezus, II : 200—213; o. £. w. de wijs, Johuunas de üooper, bladz. 307—311.

-ocr page 256-

II I/I' GEI.APTK K I.KI.II KX UK WIJNZAK KKX.

raüsleu bestrijdt, elk met zijn' nieuwen lap op het oude kleed . met liet tweede de al te haastige hervormers, zelfs die der zestiende eeuw; — toch zal hij niet ligt ons overt u itcen , dat de Heiland dit alles met zijn onderwijs bedoeld heeft.

Geen wonder, dat bij zoovele mislukte proeven, en nadat de ware zin der beeldspraak van de vroegste eeuwen ai' door kerkgezag was verduisterd, menig helder denkend uitlegger er loe gcbragt is, om of als salmkuon en vele anderen, het kleed en de wijnzakken niet tot de gelijkenissen te rekenen , oi' om aan de voorstelling pil en merg te ontnemen , door alleen het onbepaalde denkbeeld van //iets dat niet pastquot; er in over te laten; zoodat de Heer, bij voorbeeld, tot veroutsclmldiging dat zijne bruiloftskinderen niet vastten, even goed had kunnen zeggen, dat men op den dag geene lamp ontsteekt of het visehnet niet uitwerpt op liet drooge. ])

Om ons doel, het regie vorstand van de mecning des Heeren, — zoudt gij er niet bijna aan wanhopen, lezer? — toch eindelijk te treffen, moeten wij uitgaan van het zoo geheel verwaarloosde beginsel, reeds in de Algemeene Inleiding en bij de t wee eerste parabelen door ons op den voorgrond gezet: //het parallclisrae der gelijkenissen.quot; Het diepe gevoel toch van harmonie bij do oosterlingen, terwijl het zich over klanken en zaken te gelijk uitstrekte , deed hen van zelf beseffen, dat de weerslag der zelfde spreuk niet hare herhaling zijn moest; en de overeenkomst, evenals bij de harmonie der muzijk, slechts eene verwantschap in den grondtoon. Zoo is het in het geheele parallelisme der Ikbreeuwsehe poëzij; zoo ook in alle reeds vroeger opgegeven gelijkenissen, die als parallelen met elkander in betrekking staan, zoodat zij den zelfden hoofdzin, onder een' anderen vormen soms met eenige wijziging van het denkbeeld, uitdrukken. Die betrekking nu is hier zoo in betoog vallend, dat Mis as, gelijk reeds in don beginne is opgemerkt, beide slechts ccne gelijkenis noemt. Dn wal is dan nu de hoofdtrek, aan beide beelden gemeen? Katuurlijk niets anders, dan het otide en het nieuwe 2), dat naar lukas' zeggen niet zamenslemt, of harmonuert; en vooral ook de zwakheid van het oude, het gemis aan rekbaarheid en veerkracht, waardoor het teen 't gistend beginsel in het nieuwe, de magtigc werking der nog jeugdige levenskracht, niet bestand is, liet oude kleed zuu nog niet onherstelbaar en de oude wijnzakken niet on-

1) Zuo vindt scaXIgkh ilc brtcekciiis eenvoudig: Xihil violonler fucicntlum; morüs: Nmo facile in vita coinwuui id Jaccrc xoU't, fjiiod tt zv, loco, i/Hijio/'c, Vftiut'a obfioTrcl, Onder do niouwercn is baueh ook bier kort, maar niet krachtig, vllrt. beeld,quot; schrijft hij: »bcteckcut niet meer, dan dat jkzüs' leer en die der Fiivizeën niet zaaien voegden; dat hij, itoor hunne instellingen, aan zijne waarheid alleen nadeel zou toebrengen. Verder moet men de stukken der vergelijking niet uitbreiden, of men vervalt in spe-lingen en ongerijmdheden.quot; — Zelts in: avj:txe , — als gewoonlijk , op dit gebied in zijtic schriftverklaring' liet zwakste, — bcluijft ; • Da im erstern BUd der Gegematz von AU mul Keu nicht in den 1'crglcichungs-fuuld eoigeld, so mm mm übcrhuupl bei dcm. allgemcinen Gedankt der VKZWLCKiiii.vuaXKiT »tehen hteiben; waartegen meijer bet tertium comparalionis stelt in het Jiegriff des VEiiDiaiiiLiciiEN , zmsïöiii kden,

2) Erasmus ca vj.nema hebben te regt opgemerkt, dat tegenover het 7/a),uioigt;, door lukas xuivov (door mattheüs en 51 aKkus 'tyi'üqor) gesteld wordt, zoo lang er sprake is van een nieuw kleed of nieuwe stof; maar vtóp l door alle drie de Evangelisten, van vertehen, jongen wijn (lt;/«. XL1\:20). quot;Jong, reeens, wijst iels aan , dat nog niet lang bestaan heeft; nieuw, novi/s, wat nog niet lang gebruikt. is.quot; J.A. K. Tittmanx , de Synoni/mis in Novo Teste/mento, Lipsiae 1829. Zie Godgeleerde BJdragen \1 (1S.52) blz. 41, Uit neemt echter bet parallelc der tegenstelling van oud en nienw niet weg, maar bevordert alleen bare natuurlijkheid en verseheidenlicid.

-ocr page 257-

IIET OKI.A.PTE KLEED KX DE WIJNZAKKEN.

bruikbaar zijn; maar de werking, die in het nieuwe is, scheurt liet oude af of dnot het open herstf n, zoodat liet nog ontijdig en nutteloos verloren gaat.

l'-iii zien wij nu, bij deze duulcbjke overeenkomst., nog eens op de verscheidenheid der twrc beelden. In het eerste is het oude de hoofdzaak. Men wil het bewaren, verstellen , oplappen , en — men bederft het. In het tweede beeld is het 't nieuwe. Ook dat wil men

bewaren, doen goed blijven, voor lang en ruim gebruik verre heen brengen, en_men

laat het geheel verloren gaan. Pc onhandige, klcedennaker hondt nog een oud en ïcscheiirt gewaad over; de dwaze wijnhandelaar niet eens een' bruikbnren ouden zak.

Ldten wij eindelijk nog eens op de bijzonderheid, dat wel bij de laatste, maar niet bij de eerste gelijkenis wordt gezegd , wat men dan eigenlijk doen moet. En wat zon ook de lieer bij de eerste hebben moeten zeggen ? //Men lappe een oud kleed met oude stukken, die althans niet meer krimpen ?quot; — Maar het zou eerder in zijnen geest geweest zijn : //Wanneer het oude afgedragen is, verkwiste men daaraan geen nieuw laken meer, maar leggc het af en neme een nieuw kleed!quot; — liet eerste, dunkt mij, wilde de lieer niet zeggen , en het laatste leunden zij nog niel dragen. Daarom laat hij het onde kleed rusten, en breiiit de toepassing over op de wijnzakken; terwijl hij ook hier weder verzwijgt , waartoe men die oude zakken nog gebruiken kan. liet nieuwe, dat is het zijne; de zaak van zljnt dhciplcn, waarnaar hem gevraagd was. En in zoo verre nu beide beelden met de vonV gelijkenis zamen hangen, beteekenen zij: //Bruiloftskinderen voegen geene gelapte kleederen. en de versclie wijn voor de bruiloft wordt iu geen oude zakken aangebragt.quot;

Zoo keeren vij met al de uitleggers, op wat wijze zij het ook doen , tot de vragende joiiAN.NEs-leerlingen terug, waarbij wij tevens nog eens den blik ter zijde slaan op de reeds beantwoorde Farizecu. En vragen wij dan nu nog eens, wat naar de ineening van d-'i Heer het oude is en het nieuwe, ik weet dit niet beter te zeggen, dan niet de woorden \aii eenen uitlegger, van wien ik het altijd betreur, dat hij zieh gedurig,— en straks ook hier weder! om toch een' regt diepen, gemoedclijken zin uit je/.es' woorden op te delven , in allerlei vernuftspeling verliest.

}f quot;s is( das gam Neue ? Die Vreiheil und li ahrJieil des i'erhalletit je noch dem inner a Staiule, die von nun al kin geilen soil; allerdings nicht hlosz eilel i'rcude, wie Li sier eild Iruucr geweseu ware, sondern das Essen und Trinken, wenn man sieh freuel, tlan Fasten, venn man Leid tragi, d. h. also, wie wr zn reden jjlcgen , die ilsangelische M'c'lse, ./,■gt;-hensordmmg, Fiihrung. Was ht das Al te dagegen, welehes hier sehon der JIcrr ehen so naehdtiicllich mt diesem hamen als abgelJian verliündigt, vie hernach sein Apostel llebr. Vin : ia tviederum thun musz ? Alles was dem geselzlichen, aUlestamentliclcn, mvoll/commnen, vorhereitenden, vorhildliclen Slandpnnldc gehort, wie n sich in den Plarisüern und Johan-nisjungern znsammen den Keuen entgegenstelt. Was also das Mengen und Flidxn, da man Uosz einen neuen Lappen avf das alle Kleid setzte ? (Stier, I p, 323.)

Maar stellen wij ons nog eens de bedoeling onzes llecren van den beginne af voor. Heeds merkten wij op, dat hij steeds zorgvuldig ook den schijn vermeed, als of zijne leer en zen-

] 7 j

-ocr page 258-

UET OI'XAPTK KLEE!) EN DK WIJNZAKKEN.

1 7(i

ding togen die van johaxnes streed, of hij iets in hem afkeurde, omdat hij zelf liet anders deed. Hier geeft nu de Heiland den keursteen van liet onderscheid , dien wij in de volgende gelijkenis nog duidelijker zullen terug vinden. De dagen, waarin jezüs deze woorden sprak, vormden de grenslijn van het Oude en Nieuwe Verbond. Het kleed, dat de waarheid en de godsdienst zoo lang hadden gedragen, moest worden vernieuwd; een nieuwe oogst van den wijnberg des lleeren ingezameld. In het koningrijk der hemelen toM hel oude voorbij gegaan, alles was nieuw geworden. Maar joiiannes stond nog op het standpunt van het Oude Verbond, vóór maar niet /« het koningrijk der hemelen; gelijk de Heer elders getuigt: n Onder allen, die van vrouwen geboren zijn, is er geen grooter profeet, opgestaan, dan johaxnks de Hoopermaar de minste in het koningrijk der hemelen, is meer dan hij.quot; [Matth. XI : 11.) 'Dat dus joiiannes nog den kuas-mantel droeg en de levenswijze der strengste Joodsche partij volgde, was natuurlijk; zijne leer was de laatste oude lap op liet afgedmgen kleed des Jodendoms, en zij behoorde tot de oude, maar nog goede zakken, waarin Kanadns oude wijn werd bewaard. Maar wat wilde men, met dut vasten der Farizeen en «Tohannieten, van jezüs nu? Dat hij in den zelfden geest zon voort gaan, en het evangelie alleen prediken als een toevoegsel, als een verbeterblad, om zoo te zeggen, tot de oude Joodsehe wet? 1) Maar dat zou een nieuwe lap zijn in het oude eu eerwaardige kleed; een toevoegsel, dat daaraan niet paste. Het zou toch weldra dat verouderd gewaad, door zijne krachtige werking , van een rijten, en daarvan den ondergang slechts verhaasten. Of dat hij tenminste den inhoud zijner leer in de oude vormen kleeden zou ; de blijmoedigheid der bruiloftskinderen binnen dat afgepaste wettige ceremoniëel, door de Joodsche schriftgeleerden tot het uiterste gedreven, beperken? Maar dat zou zijn; nieuwe wijn in oude zakken, die, door zijne krachtige gisting, weldra scheuren zouden, en dus heteene mot het andere doen verloren gaan. Neen! het oude moest oud blijven , tot het van zelf was afgesleten en verbruikt. Op de bruiloft van den Zone Gods, niet anders dan nieuwe bruiloftskleederen en nieuwe wijn.

Zoo keeren wij in de hoofdzaak tot de als kettersch zoo lang verdachte opvatting van makcion terug, en noemen het oude: //het vormelijke en tijdelijke aan het Oude Verbond, waarvan het Farizeïsme slechts eene eenzijdige uitwerking was.quot; Ook daardoor zijn vele uitleggers (bosenjiüllek, en anderen) afgedwaald, omdat zij bij dat oude aan \q\,s verkeerds, nnn de dwalingen der Farizeen en schriftgeleerden dachten, terwijl het toch in den zatnen-hang duidelijk is, dat de Heer hunne vasten en gebeden, zelfs op het standpunt der Johan-nieten , niet geheel afkeurde; en over het geheel aan het oude niets anders verwijt, dan dat het oud is. Het is niet de overdrijving alleen, het is ook het wettische beginsel en het zijn de wettische vormen zelve, die jezüs , hoe geschikt voor den ouden dag, als niet meer berekend voor den Messiaanschen tijd, onbruikbaar keurde. Het kleed was goed geweest tot

1) Diiummond {The Engravings of the N. T., pag. 11D) vat zeer juist don overgang van het beeld der Bruiloftskinderen tot deze twee volgende, als eene uitbreiding van liet bijzondere tot liet alge-mecne. According to his general practice, he proceeds to set forth in the puruhte he/'ore ns a more enlarged view of the tcholc question, of which fasting was but a small and comparativeli/ iusignijicant portion. Jammer dat hij, ook aldoor lukas van den weg af gebragt, de overeenkomst vau het gistend begimel in beide gelijkenissen niet heeft ingezien.

-ocr page 259-

het gelapte kleed kn de wijnzakken'.

nu toe, en ilc wijnzakken bruikbaar; tnanr die tijd was voorbij. In den nieuwen tijd moest nlles nieuw zijn. 1)

Ts ons nu de hoofdzin der gelijkenis, ook in bare betrekking tot liet niet ondcrliouden van vastendagen door jezus' discipelen, duidelijk, dan is de wijziging der beeldspraak in de twee zinnebeelden even zeer niet zonder beteekenis. liet geen wij //bet parallelisme der gelijkenissenquot; noemen, is ook hier geene doellooze herhaling of breedsprakigheid. In liet eerste beeld is het een oude vorm, dien men, door toevoeging van nieuwe bestanddeelon , bewaren wil, en daardoor juist te eer doet verloren gaan, zonder van dat nieuwe nut te trekken. In het tweede is het een nieuwe geest, die in oude vormen niet meer kan gehouden Worden. In beide is het krimpen en gisten 't beeld, door de natuur zelve aan de hand gedaan, van do eigen krachtige levenswerking, die elders als een van zelf groeijend zaad, als het doordringen en voortwerken van een stuk zuurdeeg wordt voorgesteld. Het evangelie was en is nog, niet de afgepaste wetgeving, maar het levend beginsel, waardoor het menschclijke in de menschheid tot eene gehcele vernieuwing of wedergeboorte wordt opgewekt en geheiligd. Het beeld van den waren geloovige werd zelfs in jezus' eerste discipelen niet volkomen verwezenlijkt, even min als later het ideaal eener christelijke gemeente in die van Jeruzalem. Steeds moest het ingeplante levensbeginsel voort werken, omscheppen , hervormen , met eene kracht, waar tegen geene oude en afgepaste vormen bestand waren. En de apostolische kerk zelve beeft maar al te zeer bewezen, door hare proefneming, om het Joodsehu en Christelijke vereenigd te houden, dal daardoor aan het eene en het andere beide slechts schade werd toegebragt. Niet die tijdelijke vormen, maar het eeuwig blijvend woord van God moest, gelijk het reeds vervat was in Mozes cn de Pro/eten, door ciikistls bewaard, vervuld, volmaakt worden.

Door deze opvatting wordt niet geheel en al buiten gesloten de gemoedelijke mystiek van de noodzakelijkheid eener geheele wedergeboorte bij de hekeering van den zondaar ; eene beteekenis, door jezus, indien ik wel zie, niet regtstreeks bedoeld, maar die toch ook niet strijdt tegen zijne bedoeling, en zelfs eenigermate daaruit voort vloeit. De enkele menscb is de kleine wereld (de microeosmos), waarin men het zelfde vaak zich herhalen ziet, wat der menschheid in het algemeen en in 't groot wedervaart. Zoo kan ieder, met het oog op jezus' allereerste gelijkenis, in zichzelf bet hard betreden pad, de ondiepe en met doornen bezette aarde, tegenover het woord van God vinden. Zoo wast in iederen waren christen het geloof als een mosterdzaad, en doordringt hem als een zuurdeeg. Maar ook

1) ah utrecht drbsseluuis scltrccf nog in liet Nieuw Christel jk Muyazjn van j. u. krom (iii, 90), dat i/mct hot oude te dezer plaats niet do Moza'ischo instellingen , maar du leerbegrippen der Fanzeën worden bedoeld.quot; — Maar zijne gebeete verbandeling //tot staving van het gezag der Mozaïsche wetten inde maatschappij der christenen,quot; boe veel waarheid daaraan ten grondslag ligt,, en hoe krachtig de bestrijding is van hen, die het geheele Mozaïsme als een a/bedragen kleed verwerpen, zou de helderdcnkendc godgeleerde na dertig jaren zeker nog wel eens lii. r eu duar herzien. Evenwel, ook wij hebben hier boven niet beweerd , dat. jezüs met deze beeldspraak de geheele Mozaïsche wetgeving afkeurde, veel min haar nu reeds, zelfs in 't formele cn ceremoniële, afschafte. — Men vergelijke nog de Verhandeling van metzlaii over Mullh. IX ; 15—17, Waarheid in Liefde, 1840. l;3t volgg.; van oosterzee, levcd van Jezus, ii : 200—213; o. e. w. de wijs, Johannes de Dooper, hludz, 307—311.

2a

177

-ocr page 260-

het cfxaite kleed en de wijnzakken.

Lij drzc subjectieve opvatting v:ui onze gelijkenis, wordt zij even min een persoonlijk oordeel over de vcrlecnlheul der Fnrizeën , als over de zwakheid van jeztjs' discipelen. Deze zwakheid, indien jezus daarop gedoeld had, zou veel eer die der jeugd als die des ouder-doms gelijk zijn geweest : hinderen waren zij, nog niet melk gevoed; niet verouderd en verzwakt, Bij zulk eene gedwongene uitlegging, moest men ook wel tot eene slotsom komen , waardoor het beeld zich zelf wederspreekt: '/Als de oude zakken nieuw zullen zijn geworden, zal ik er den nieuwen wijn in doen.quot; — In zoo verre nlleeu paste deze beeldspraak op je/a s' eerste hoorders en latere volgelingen , als ook in bun gemoedelijk geloofsleven oud, en uiemo niet mogt vermengd, slechts eene gedeeltelijke verbetering van het onbruikbare beproefd of het nieuwe in oude vormen gekneld geworden. Kleed en wijnzakken kunnen dus nooit het beeld zijn van de mensehen zeiven , maar wel van het oude in den mensch. 1)

liet toevoegsel bij u'kas, boewei liet de beeldspraak van den wijn cenigzins wijzigt, beeft iets zoo naïfs en versehoonends, dat het vooral hier juist van pas is, en geheel overeenstemt met den toon , waarop jezus gewoon is over den Doopcr en tot zijne leerlingen te spreken. Nieuwe wijn was door zijn' rijpen , zoeten smaak wel aangenaam; vrouw en kind en vreemde deelden onder Israël in de vreugde van den nieuwen most ; maar de oude wijn, meer zamentrekkend en prikkelend, voldeed beter wie ze dagelijks gewend was, zelfs al boorde hij het nieuwe gewas verre boven dat van vroegere jaren roemen. Hij wil den nieuwen niet,— oi niet terstond, zoo lang hij nog niet aan den smaak gewoon is; — want hij zegt; uDe oude is heler.quot; (Of //Oude wijn, die is goed!quot;) Zoo verontschuldigde jK/rs zelf, gewoon de leerlingen van zijnen voorganger met vaderlijke goedheid te ontvangen, hunne ergernis, hun wantrouwen. Hij vindt het natuurlijk, bet gevolg eener vcr-sehoonlijke zwakheid in de menschelijkc natuur, dat zij zich nog vooreerst aan bet oude vast houden , nog niet zoo terstond zich aan zijne discipelen aansluiten, Boven den nieuwen wijn der bruiloftskinderen smaakt de oude, hoewel hard op zich zeiven, bun nog beter. 3)

Op onzen en eiken tijd toegepast, wordt de gehecle beeldspraak ons eene les van christelijke v-ijshrul, christelijke vrijheid, maar ook elmstelijke verdraagzaamheid. — Wijsheid bij de vernieuwing van het mensehdom en de hervorming der kerk in den geest van ciims-n s, opdat wij niet weder het nieuwe zamen lappen met bet oude, en de krachtige werking des Heiligen Geestes in oude en knellende vormen zoeken zaam te persen. Van do dagen van i'AULES af, toen al de duizenden Joden te Jeruzalem, die geloofden, tevens groote ijve-

1) Tot welke dwaasheden de geijkte opvaUing leiden kan, blijkt onder anderen uit do verzekering van mai.dokatus, dat judas isKAiuoi «7» Icicitd voorhcctd van Let verhaalde in de gelijkenis geweest is, daar !iij door de krachtige werking van den nieuwen wijn in hem, even als de zakken in het zin-neiieehl, is mi'hteu opgeborslcn en al zjue ingewanden zijn uilycslorl. {Hand. I : IS,) Geheel oorspronkelijk — dit leerde ik later uit de gesehiedenis van Makcion—is echter deze toepassing op judas niet,

2) Muiientnr l'tiarisni (en de Johannea-leedingen inzonderheid), nr receplce consuetudiiu plus qnam par cl, trihuanl. inde emm JU, ui vinum, saporem non mulans, non peracqne omuiuin pakilis urridcal, niu quia usus at eontuetudo guit urn format? Kalvyx.

-ocr page 261-

IIKT (U'.I.Al'Ti: KI.EKI) EX DE WIJNZAKKEN.

raars waren van de wet {Hand. XXT: 20), tot in ilon niemvstcn tijd, die weder het oude kleed van elke kerkelijke leer zoekt op te lappen en met een' nieuwen geest het verstorvene te bezielen , — beeft men altijd oud en nieuw, tot schade van beide onder een verraengd. Maar te regt zeide reeds de Prediker, dat er voor alles een les tem de tijd is, en alles goed is op zijnen tijd. Dit is ook in de godsdienst en voor de kerk de waarheid. Op Sinaï kon nog geen evangelie worden afgekondigd. Zoo lang ook Israël Gods volk was, waren die banden der wet noodig; en zij knelden weinig of niet, te zamen gewassen met de volkszeden , ja ! met het volk zelf. Voor het bewaren van den reeds uitgegisten wijn, waren nog altijd, — en y.iju ook nu nog, — die lederen zakken voldoende; niet voor den nieuwen, die nog de geheele wereld over moest vervoerd worden en geheel de wereld gisten dom. Zoo ook waren er later tijden van overgang, eeuwen van opvoeding in de christelijke keik, waarin weder\aste vormen noodig waren, en de oude lap althans minder kwaad kon op liet eenigzins verouderde kleed. Maar nu nog dat oude, middeleeuwsehe te willen behouden, nu de nieuwe geest van hd^ evangelie de beschaafde wereld doordrongen heeft en daarin voort werkt met nieuwe, gistende kracht, dat strijdt zelfs tegen de bedachizaamhcid der christelijke wijsheid ; want dat oude zou het nieuwe, gelijk het nieuwe het oude verderven of doen verloren gaan. Maar het strijdt ook tegen onze christelijke vrijheid, en stelt, even als do Johannieten en Farizeën in jezus' dagen, het lagere wettische standpunt boven het hoogere, evangelische.

Staat in de vrijheid, waarmede cnmsTrs« heejl vrij gemaald! — De man, die dit schreef, pavixs , kende beter dan iemand het oude en enge kleed van het Farizeïsme, waarmede het evangelie niet kon zamen hangen, eie oude wijnzakken, die de uisting van het nieuwe niet verdragen konden. Staal in de vrijheid, en laat geen nieuw juk der dienstLaarheid u opleggen] —.hu al ondervond vauixs hel misbruik van dien vrijeren geest, waardoor sommigen in de gemeente zich aan het heidensch offermaal neer zetten of het avondmaal misvormden tot een drinkgelag, anderen wet allerlei wind van leering zich Helen omvoeren, of het middelpunt van het christendom, ele opstanding zelve, loochenden;—toch ziet de apostel niet met bckrouipene vreesachtigheid naar een nieuw Jvi van diensthaarheid om, naar een versteld oud kleed of versleten' wijnzak. Zoo ook wij, hoewel wij erkennen, dat de vri-cre vormen, die de vrije geest van het evangelie eischt, door velen worden misbruikt; dat zijne weiking en gisting soms schade kan toebrengen, het sehniin opwerpen en het zwakke verbreken; toch eisehen wij die vrijheid als een regt, gelijk wij haar anderen toestaan als eene behoefte. Niet van buiten af, maar van binnen uit komt alle levenswerking, ook in het hoogere en geestelijke; en de vormen moeten zoo ruim, zoo rekbaar en veranderlijk des noods zijn, dat zij den vrijen geest in zijne werking niet hinderen, noch het evangelie misvormen door het te knellen in de banden cener wel.

Maar al is dit onze diepe overtuiging, bij het scheiden leert de zachtmoedige en liefderijke Heiland ons nog eens de echt christelijke verdraagzaamheid omtrent anderen , bij wien de gewoonte den smaak of wel den wansmaak gevormd heeft; hen, die steeds herhalen; wik begeer den nieuwen wijn niet; de oude is beter!quot;— De Heer laat den JOHAXNEs-leerlingen hunne wekelijksche vasten, en geheel de Joodsche wet in hare uiterste gestrengheid; hun

-ocr page 262-

HKT OKLAPTE KLEED EN' DE WIJNZAK K KX.

hindert het niet; integendeel, het voldoet vooreerst nog aan de behoeften van hun gemoed, als die de bekeering en dc geregtigheid alleen in die wettische vormen wisten te waarderen. De Heer vorderde niet met onstuimigen haast van hen, dc keuze tusschen het oudeen het nieuwe. Wat zoo lang voor velen goed gewe est was, zou ook hun vooreerst niet schaden! Maar handelen zoo nu ook allen, die mcenen, dat zij de wet der vrijheid in het evangelie {■Tak. I ; 25) boven anderen verstaan? Is in den geest van onzen Heer die onverdraagzaamheid der verdraagzaamheid en die onvrijzinnigheid van vele vrijzinnigen, waardoor zij anderen het oude kleed aan stukken trekken of den ouden wijn uit de hand rukken , terwijl dezen toch den nieuwen nog niet begeeren ? Laten zij liever nog eens naauwkeurig onderzoeken, of in het nieuwe kleed, dat zij met zoo veel drift ons willen aantrekken, geene valsche draden geweven zijn, en er misschien nog de hand des vollers niet aan ontbreekt ; en of onder den nieuwen wijn, dien ze zoo gul en ruim ons aanbieden , geene onrijpe of verdorven druiven zijn vermengd, of die nog wel goed is rijp geworden en gegist!

Leeren wij die verdraagzaamheid omtrent anderen, door onverdraagzaamheicWnntrent ons zei ven; en vergenoegen wij ons, ook in ons eigen zedelijk en godsdienstig leven, nooit met eene gedeeltelijke verbetering, die even min houden kan als de nieuwe lap op het oude kleed. Geen inkleeden en voegen van den nieuwen , christelijken geest in den ouden levensvorm, die hem niet behouden noch bewaren kan! Ook voor ons moet al hel oude, al wat verkeerd en verouderd is, alles ook wat, goed op zijnen tijd , slechts aan een vroeger tijdperk van ons leven paste, zijn voorhij gegaan, opdat wij in cmusius nieuwe schepselen zijn, Gods maaksel, in chiustus jëzus herschapen tot goede werken. (Ef. H : 10.)

Ook dan, — en hiermede besluiten wij; — ook dan zal nog wel altijd, zoo in ons als buiten ons, dat nieuwe christelijke leven, die krachtige gisting en doorwerking van den nieuwen geest, de uiterlijke vormen des geloofs en des levens behoeven, daar hier beneden zonder vormen niets bestaat; maar zij zullen de vrije ontwikkeling van den geest even min belemmeren, als het luchtige kleed den groei van het kind. En wij zullen ons niet al te zeer ergeren, wanneer wij even veel verschil in die vormen des geloofs en der godsvrucht opinetken, als in dc kleederdragt van menschen en volken. Eens toch zal dat aardsche kleed , waarover hier de menschen zoo getwist hebben, het oude en nieuwe beide, worden afgelegd, terwijl de geest zelf opleeft met nieuwe kracht: want dc tijd wordt altijd oud, de eeuwigheid blijft altijd jeugdig en nieuw; cn het menschelijke keft bij verandering, maar het goddelijke is één en onverderfelijk. Zoo zullen, terwijl de eeuwen voort wentelen, ook de nieuwere en nieuwste vormen der christelijke kerk haar afvallen als het omkleedsel, waar de rups zich inspint; terwijl de kerk zelve, onder het angstgeschrei van velen, dat zij vervalt en verloren gaat, daaruit telkens weder verjongd opleeft, en eens, voor eeuwig herboren, zal opstaan, gelijk de vlinder klapwiekend't gescheurde en afgedragen omkleedsel in het stof achterlaat.

J SO

-ocr page 263-
-ocr page 264-

hqjk.^oöi mm*

Mij liebben voor u op de fluit bespeeld, en glrliebt niet gedanst; wij hebben voor u iiaag] ie deren gezongen, en gij hebt niel geweend !

-ocr page 265-

DB EIGENZINNIGE KINDEKEN.

Matt heus XI ; 16 en 17. Luk as VIT ; .31 en 32.

Dtx'h waarh j zul ik dit geslachte vergelijken ?

Het is gelijk de kinderkens, die op de markten zitten en hunnen gezellni toeroepen , en zeggen : nlVij hebben u op de Jluit gespeeld, en gij hehl niet gedunst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.quot;

Bij wien zal ik dan de mensehen van dit ge-

slaehl vergelijken? en Kien zijn zij gelijk?

Zij zjn geljk d' kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen en zeggen:

vU'j hebben u op de f uit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen , en ggt;j hebt niet geweend.quot;


lquot;)c kinderleeftijd heeft iets bijzonder aantrekkelijks; en het is eeite eigenschap van alle waarlijk groote en edele meuschen , dat, — terwijl velen , die zich wijs en groot achten , op dc kinderen met minachting neder zien of ze met trotschhcid van zich stooteu, — hij die waarlijk groot is, zich gaarne tot het kinderlijke neder buigt: want d;1ar vindt hij het beeld van God nog oorspronkelijker, zuiverder en beminnelijker terugj en de zonde zelfs is, in dc gedaante van kinderlijke ondeugd, nog niet zoo hatelijk. Het Evangelie levert van deze tegenstelling een treffend en bekend voorbeeld op. Als dc discipelen, niet weinig ingenomen met de eer van den grootsten Meester in Israël te dienen, in hunne bedrijvige zorg voor orde en welvoegelijkheid bij zijn onderwijs, mot hartic woorden de moeders afwijzen, die jezus' zegen voor hare kinderen komen vragen, zegt dc Hoer zelf; nJaal de kinderkens tot mij komen ; der zul ken is hot koningrjlc der hemelen.quot; Elders stolt hij in hot midden zijner twistende discipelen een kind , om hun nederigheid en eenvoudigheid te loeien. En nog in de laatste dagen van zijn leven , als do kinderen hun //Hosanna!quot; riepen in den tempel , en de overpriesters eu schriftgeleerden , hierdoor geërgerd , vroegen ; n Hoort gij, wat dezen zeggen?quot; antwoordde de Heer : uJa zeker! Of hehl gij nooit gelezen: // Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hehl Gj I' lof twlereid ?quot; quot; (Matti. XXI : 15, 16.)

Aan deze laatste geschiedenis, — wij zullen het straks nader zion, —is eenigzius de gelj• kenis verwant, die wij thans behandelen, 't Zou ons haast bevreemd hebben, wanneer de zoo rijke omvang van jezus' parabolisch onderwijs ook niet het kinderleven omvatte, zoo wel als het ons den opwassenden jongeling schetst, arleidende in den wijngaard van zijnen vader, en den zoon des huizes, bij hem inwonende of ook voor den vader verloren. Zoo als wij dan elders het kind vinden, aan den onderlijken disch gezeten en liddende om brood; zoo ontmoeten wij het hier bij dc uitspanningen, die der aankomende kindsch-heid zoo eigen zijn. liet is wel vreemd, dat dit beeld in do meeste vemmelingen van ge-

23**

-ocr page 266-

I)E EICiE.NZlNMr.i; KIXDKKLX.

lijkenissen wordt gemist. 1) Tocli is zelfs tie vorm der parabel scherp geteelceuJ, reeds door de inleiding: nBij loicn zal ik dit gedacld vergelijken?quot; Gelijk wij vroeger zagen, er worden aieer gelijkenissen op die \\ij/.c ingeleid; en wanneer wij zulke woorden in Jtzvs' mond niet als een' zinledigen uitroep willen opvatten, dan moet die vraag wel iets buitengemeens aanduiden, waaromtrent men als het ware verlegen is, hoe er het regte beeld voor to vinden. Zoo als bij Zuurdeeg en Mosterdzaad de onvergelijkelijke grootheid van het koningrijk Gods tegenover zijn gering beginsel, zoo is dit hier de bijkans onbegrijpelijke hardnekkigheid van ji./.r.s' tijdgenooten. d'Outiiein, wiens geheelc verklaring veel helderder is en natuurlijker , dan wij die anders van onze oude Godgeleerden gewoon zijn , teekeut er te regt bij nan; //Deze manier van voorstellen wordt gezegd, te dier tijde bij de Joodgehe meesters gebruikelijk te zijn geweest; hoewel ook deze vraag de overgroote verkeerdheid van de Joden te kennen geeft, zoo buitensporig, dat ze bijna nergens bij te vergelijken was.quot; ~)

Ook daarin heeft de voorstelling, zelfs boven tie meeste andere, den vorm eener gelijke-n:s, dat het zinnebeeldige door den Heer zelf is overgebragt. Want behalve de aanwijzing, dat hij ons dit geducht (mt.) of de mtnsehen van dit gedacht (l.) schetsen wil , vinden wij nog eene nadere verklaring aan het einde; zoodat wij ligt meenen zouden, dat zelfs de zoo spitsvindige Godgeleerdheid hier geene ruimte voor ver.-cliil van opvatting ontdekken kon. Dit is echter zoo niet;---maar wij mogen ons zelve niet vooruit loopen, en schetsen weder, als naar gewoonte, eerst het beeld, nog geheel buiten en /.ouder de toepassing.

Kr wordt van kinderen gespioken. Het oorspronkelijke woord duidt juist zulke aan, die wij op straten eu markten aan het kinderspel verwachten. De Grieksche taal (ook de Hellenistische tongval vau het Kieuwe Testament) onclerselieidt door urscliillendc woorden den leeftijd, van het onuoozele kind of den zuigeling, tol den knaup en jongeling. '6) Hier

1) S a lm e ron i). v. noemt dit beeld onder dc sit/iililudines, quae specirm ciliqjiaM paral/dae ha bent, maar iiieint liet ook daarom niet in zijac vcizameliiig op, omdat jizls eerst Muilh. Xllt ia gelijkeuis^ea begint te opreken. Oader de ouden is dan ook, zoo ver ik weet, d' outiuin deeenige, die het eene gelijkenis aoemt; en zelfs ouder de nieuwercu Lebben slechts eakelcu (siu.ua, «kummond enz.) het ouder deze opgenomen.

2) De (jetijkenmen van den Verloren Zoon eu Onregtvaardigrn Railmecuter, met nog eenige auJera Bij-hehchc doffen , terklaarJ cn toegerust door joiia-nm.s n'oL'Tiuas. Amsteidam 1(102.

3) Het kind, dut nog niet [vi niet goed) yrdcen kun , (de zuigeling ,) beet njjio,'. Dit wordt gebruikt van tli s(amrlcndczuigi.iiugeu , dis (iuds lof vurkoudigcu (.Ut. .\.M : 16, vgl. /'.v. Vill; 3) ; do onuoozele kinderen, wien was geopenbaard, wat den wijzen verborgen bleef (fntk. X : ül); en door 1'aulus in eigenlijken zin van de eerste kinderjaren (1 Aicr. -XllI ; 11) , overdragtelijk van kinderen in 't geloof, met melk gevoed (111:1), en van de minderjarigbeid onder het Oade Verbond. (GW. IV : 1 ver?.)—Daarop volgt, w;it hier vooikomt, ituiöiui/ , meermalen van hel kind jezus , vóór zijn twaalfde jaar, gebezigil; even eens \ au de kinderen , dour Jtzes gezegend of (en voorbeeld gesteld. AU vaderiijke toespraak Jdmlvrkewsquot; komt bet ook (.ij joiiaxni:s voor (Joh. XXI : 5 ; 1 Jok. 11 : IS), bij paulcs v;in «kinderen in 't verstamt.quot; (1 AW. XIV : 30.) —Het woord nuïi daarentegen staat met ons jongen gelijk , cn wordt,— even als nog dit woord bij ('.en boerenstand, — voor beide geslachten gebruikt, terwijl bet zelfs den volwassen'slaaf aau-duidt, als tbans nog iu ouzo koloniën. ll kas gebruikt bel van jezls eerst op zijn twaalfde jaar (Luk, 11: 13), cn het komt ook voor van de jongens iu den tempel; {Malth. XXI : 15) — eigenlijke kinderen speelden daar niet; eu mogten zeker vóór bun twaalfde jaar niet opliet voorbof komen. — Hel vrouwelijke

is altijd eene slavin. (M-. Xll:15; Cal. IV : 22 enz.) Eindelijk wordt vturi(SMi (in de Hand. d. Jtj.

-ocr page 267-

i)k 1.1clnzinnhjk kinderen.

vinden wij het gemiddelde: //aankomende kinderen,quot; Het is niet duidelijk, of er ook ir.cisjes l ij gedacht worden. Zeker wel (Zach. VIII : 5) : want \\ij moeten ons nooit in de Israöliti-?elie maattciiappij, zelfs voor volwassen maagden en vrouwen, de sombere cn jaloersche afsluiting der geslachten van het tegenwoordige Oosten denken. Pe maagden hadden hare eigene spelen, optogten en zangen, gelijk wij ze reeds in de hooge oudheid aantreffen: — men denke slechts aan do geschiedenis van jeftiia's dochter en van Hcnjamim maagdenroof; {Bigt. XI : Si—38; XXI : 21) — maar zoo lang de meisjes nog kindereu waren, zullen ze zeker wel eens in het algemenie spel heblen gedeeld.

Die kinderen nu spelen op de markt, misschien ook wel de algemeene straat, zoo genoemd, waar die breed genoeg was, om er goederen op uit te stallen. 1) — Maar op dit oogenblik spelen zij niet, zij zitleu op de markt; er is iets, dat hun spel gestoord heeft en dit verwijten zij elkander (i,.), of sommigen aan havne makkers (mt.) 2), huu toeroepende; // Wij keilen voor n op de Jluil gespeeld, en gij lali niel gedans!; irij lelhen u IdaagUcdcren gezongen , en gij hebt niet geweend.quot;

Kinderspelen! Wie kent ze niet en herinnert ze zich niet? Kn wanneer, nu nog, ouzo kinderen, reeds zoo vit eg aan de schoolbanken of aan den arbeid geboeid, toch nooit do kinderlijke natuur verloochenen , en altijd een oogenblik weten te vinden , om te spelen ; hoe veel meer in den ouden tijd , toen zelfs die bevoorregten , die eene geletterde opvoeding ontvingen , veel later aan het leeren begonnen , cn dus aan de natuur, ouder het gelukkige klimaat van het Oosten , geheel de vorming der eerste kindschheid werd vrij gelaten. Zij speelden toen zoo als nu, gaarne in de ruimte, de luidruchtige knapen allermeest; en daar die in dc eugc huizen der eigenlijke burgers niet te vinden was, en ook geheel het leven der oudheid zich meer in het openbaar bewoog, waren dc markten cn pleinen als van zelve daartoe aangewezen; zoodat bij voorbeeld de profeet zaciiakia, in de straks aangehaalde plaats, het als een' trek van bloeijcnden vredes-tijd opgeeft ; de slralen vol spelende knecht}ei en meisjes. .'3) — En wat zij speelden? Voor de kindeijaren is alles een spel : het geluele leven , niet al ziji.e droeve en blijde tooiieelen , door de verbeelding met bonte kleuren getooid, en reeds

ook viaviui) gebezigd van den rijken jongeling, van den onbekenden iu Gdhucmané, van sauixs cn later \an ziju' neef, van ifivcnrs, kortom van allen , die den rijpen inannelijkcn leeftijd van dertig jaren nog niet bereikt hadden, liet woord toon (e'0») gt; dor hier {Ov/utiin , verkleind VvyStrntor) , en kind in betrekking lot de ovér» {tixvov , tiUri non pum), wordt gebruikt van verschillende leeftijden.

1) Li kas heeft tv iu't enkelvi.nd , JiMTiu üs bet meervoud. Het woord beteekem eigenlijk ei' meestal Icoopmarkt Qtalih. XX :3), maar ook gereghplei» (}/timl. XVI : ltgt;). Het meervoud omvat, naar 'tschijLt, alle ruime straten en open plaatsen in de stad. Zoo wordt het gebruikt van 't iarizeeselr vertoon {Matth. X X 111 : 7 enz.), waarvan wij elders het eigenlijke woord slrcal {rtluriTu) gebezigd vin-den, (Maitk. VI; 5.) Het denkbeeld van oprnbearhed ligt, even a's bij ons, in beide woorden.

2) Aan huiiiie makken (traieo/,'); andenn lezen nan de oicrigni [iitnoii, i.aciim., irscn. enz) Ik zoueehter liever het laatste, als veel minder eigenaardig, met iu; wlttk voor eene sehrijffont liunden.

3) 't Is wat al te veel in den deftigen , oud llollands-eheu trant, wanneer sïuakt zegt; «Ter markt en op de stiaat is de school der opvoeding niet. Alle kinderlijke gebreken, uit huiselijke verwaarloo-zing en kwaad voorbeeld geboren, ontwikkelen zieh aldaar tot grovere ondeugden, waar geeu oog van toevoorzigt eenipe tucht bewaart. De eigenzinnigheid vooral heeft eraan het getier, geschreeuw cn gekijf het meeste deel. Elk wil zijn' eigen' zin. Niemand is ondergeschikt, enz,quot; — Dit beginsel van hui-olijk -beid is goed , uitmuntentl zelfs, — voor wie goede huizen hebben.

-ocr page 268-

DK Iquot; TO i;N ZIN'NI OK, K TN DEK F. V

vroeg, als door instinkt, nagebootst. //quot;Wij wetenquot;, schrijft d'outrein te regt; //dat de kinderen gemeenlijk apen zijn van de ouden, en gewoon na te volgen, het geen zij de zelveu zien doen , gelijk onder de hedendaagselie kinderen de exempelen overvloedig bespeurd worden. En zij gebruiken tot dit hun kinderbedrijf veeltijds publieke plaatsen , gelijk markten enz.quot; — Van deze nabootsing der volwassenen zijn ook de Hosanna's in den tempel,— schoon wij daarbij den kinderleeftijd denkelijk boven de 12 jaren zullen moeten uitstrekken , — eene proef. Het was niet, om jkzus te vereeren ; — want hij zelf neemt liet slechts aan als eene eer, Item onbewust toegebragt; — maar het was ook nog zonder die bittere vooringenomenheid der ouderen tegen hem , dat Jeruzaleras kinderen het feest van den intogt zochten te verlengen, door het lied der volwassenen te herhalen, dat hun zoo feestelijk in dc ooren klonk: u Hosanna, den Zona Davids!quot; En die dag van hoogen ernst in jkzus' leven , hij ergerde er zich niet aan , dat het voor de knapen een vrolijk kinderspel werd.

In den zelfden geest stelt jezus iner duidelijk tweeërlei spel voor; en het is geheel tegen die voorstelling in, dat een geacht Grieksch uitlegger (theophyiactüs) spreekt van een bijzonder soort van spel onder de kinderen der Joden, waarbij het eene koor de weenenden, het andere de lagchenden (de Heraclieten en Democrieten) uitmaakte; terwijl de eene partij, de andere verweet, dat zij zich aan haar niet stoorde, en de toeschouwers zich noch bij dc eene , noch bij de andere voegden. Zeker een vrij zonderling spel, dat naar alle waarschijnlijkheid wel alleen in dc verbeelding van den achtbaren aartsbisschop zal bestaan hebben. Het verwondert mij, dat het nog bij enkele nieuweren bijval heeft gevonden , en zelfs de scherpzinnige de wette schrijft, dat men , naar deze gelijkenis, zich twee partijen onder de Joden te denken heeft. Er ligt duidelijk in liet beeld eene opvolging, eene dubbele proefneming, maar die telkens mislukt: eerst het fluitspel, dan de klaagliederen.

Wat het eerste betreft, de gewoonte is zeer oud en verre over de wereld verspreid, om naar de toonen der fluit te dansen; en schoon zij bij ons sedert lang door het snarenspel daarin verdrongen is, als minder vermoeijend welligt, toch is het oude gebruik nog bewaard in ons spreekwoord: Naar iemands pijpen le dansen; gelijk ook de fluitspelers nog wel //pijpersquot; worden genoemd. Die floot, gaf dus den toon en de maat aan; hij bestuurde den dans; de anderen hadden slechts te volgen. Daaruit is reeds vroeg de beeldspraak ontstaan , waartoe ook het aangehaalde spreekwoord behoort. Bij aesopus bij voorbeeld, verwijt de teleurgestelde visscher den onwilligen visch: //O gij slechte beesten ! Zoo lang ik voor u op de fluit speelde, hebt gij er niet naar willen dansen , en nu ik ophoud, nu doet gij liet.quot; Zoo wordt ook van CYRtis verhaald , dat hij zekere gezanten, die te laat hem vleijend en kruipend onderwerping kwamen aanbieden, antwoordde: //Houdt toch op met voor mij te dansen, nadat gij mij niet in dansende reien hebt willen te gemoet komen, toen ik voor u op de fluit speelde.quot; 1)

Wij hebben ons dus, bij het fluitspel en dc dansenden, een vrolijk feest, voor te stellen; want, werd de fluit ook in het klaaghuis gebezigd (als bij jaïura), zij gaf dan een'

1) De overeenkomst is in het oorspronkelijke zelfs woordelijk. Bij aesofüs [Fob. 1''0): n n ijvXovv , uil* ; van cïeus, bij iu-rodoius(Lib. I); ovx tjxto uvXiovio; gt;jO'JA;-if 'tx'jialiniv oo^cótimn.

-ocr page 269-

bk eigenzinxic.k kinderen.

anderen toon aan en noodigile niet tot den dans. En nu ligt onder al de feesten bij de Joden de hruilofi voor de hand, als nog in onzen tijd onder hen, dagenlang, dansende gevierd, en in de oudheid ook door openbare optogten , waarvan wij later spreken zullen. Deze laatste waren zeker niet het minst de vrengde der kinderen, en dus door nabootsing een vrolijk kinderspel; terwijl, zoo als wij vroeger zagen , bruiloft en bruidegom in jezus' beeldspraak meer malen de voorstelling is van bet Messiasrijk.

//Wij,quot; zoo luidt dus het verwijt: //wij, die zoo gaarne met u willen spelen, wij hebben op de fluit gespeeld; manr gij, onwillige gezellen of makkers! gij hebt niet op de tooneu onzer fluit gedanst. Het was n niet naar den zin, met ons eene bruiloft te vertoonen , of den optogt en de iuhnling der bruid. Het spel was verbroken. A Vat is de fluitspeler, waar geene dansers zijn? Toen , om u uwen zin te geven,quot;—liet zijn duidelijk de zelfden die ook hier spreken : — //toen hebben wij klaagliederen gezongen, maar gij hebt niet geweend.quot; ])

Do klaagliederen of klaagzangen werden onder de ouden anngelieven door klaagvrouwen, bij de Romeinen Vracjlcae genaamd, en die wij ook reeds bij jeukmi.v vinden. 2) In het huis van .taïrt's , waar die klaagtoon zoo spoedig in spot en lach overging, kunnen wij wel zien, dat het eene betaalde droefheid was. Het werd zelfs, gelijk bij ons het getal der bedienaren ter begrafenis, voor eene zekere statie gehouden; zoodat de Talmud voorschrijft, dat de armste Israëliet minstens met twee klaagvrouwen zijne overledene eehtgenoote vereeren zal. En schijnt, bij den zwijgenden ernst van het Noorden, ons zulk een luid en gehuurd rouwmisbaar ergerlijk, nog keft, van de plegtige voorvaderlijke begrafenissen, de lullehalk, wiens monsterachtig groote hoed het bedekken moest, hoe veel moeite het hem kostte, den vreemde, die hem een'zoo voordeeligen dag verschafte, te moeten beweenen. Wat de ouden betreft, de zangen van hunne klaagsters bestonden in zeker afgebroken en eentoonig referein , waarvan ons slechts enkele sporen overig zijn en die ook voor schriftelijke bewaring naauwelijks vatbaar waren; want met de aandoenlijke klaagzangen van .ikremlv of het schoone lied van daviu op jonathan , mag men ze ook in de verte niet vergelijken. Het referein diende, om aan de algemeeno klagt van vrienden en betrekkingen iets muzijkaals, eene zekere melodie te geven, oven als de fluit aan de vreugde der bruiloft. Het sterfhuis, dat voor iedereen openstond, de grafweg, door een' talrijken stoet betitelen, weêrgalmden bij afwisseling van haar eentoonig lieJ , door do luide en meer opregte klagten der vrienden , als in koor, gevolgd of afgewisseld, terwijl men zich daarbij, naar Oostersche zeden, op de borst sloeg of de kleederen scheurde. Maar die waarlijk in hel hart getroffen waren, zullen wel meestal, als jaïuüs en zijne gade, in stille verslagenheid zich bij het lijk hebben neder

1) Maïtheüs heeft ixóifiunfre , dal eigenlijk bctcckcnl //zich zelve slaan of woudenen ook gebruikt wordt van de algcmcene wceklagl der volken, bij de tockom-it van den zoon des menschen (Malth. \ XIV : ;5U), en vau liet luide rouwmisbaar aan jaïrus' woning (/gt;/■. Vilt; 5'J), waarbij ook fluitspelers {Mallh. JX : 23) eu , zoo als men uit bet nt.u/.u^nv bij maukds (V : MS) kan opmaken , klaagvrouwen de menigte voorgingen. — Dat MATTHidis bet genoemde woord ook in onze gelijkenis gebruikt, is dus mi stellig bewijs , dut de kinderen eene bcgnifctiis spelen en bet romcmislauf nabootsen wilden.

2) llocpl klem (/vrouwen, dat zij komen, cn zrwll henen naar de wijze vrouwen, dat zij komen, c/t haasten, en eene weeklage over ons opheffen ; dat onze ooyen van tranen nederdalen, en onze oogleden van water vlieten. (Jer. IX; 17, IS.)

185

24

-ocr page 270-

de eigenzinnige kinderen.

gezet,—met de moeder tc Na in , troosteloos zwijgend de bare zijn gevolgd, — of met maria. van BelhanVé, zich licbben afgezonderd in het sterfhuis. Toch was het ook hun door gewoonte geen hinder , en in zeker opzigt zelfs streelend, dat de geliefde doode , — naar 's lands zeden zoo spoedig begraven, — ten minste niet onbeweend door geburen en vrienden ten grave daalde.

Maar voor de kinderen was ook dit een spel, als ieder ander : — een spel, waarbij hunne levendige verbeelding hun den zoo gewenschten tijd voortoovert, dat ook z'j volwassen, mannen en vrouwen ia de maatschappij wezen zullen ! — En is nog niet menig kerkhof de speelplaats der dorpsjeugd, hloeijend en juichend op de graven ? — Als de optogt voorhij was en de grafkelder gesloten en de stoet zich had verstrooid, dan ri-pen zij elkander, even vrolijk als straks ter bruiloft, toe: //Komt, laat ons eene begrafenis spelen!quot; En gelijk bij het vrolijke spel bruid en bruidegom werden gekozen, maagden-reien gevormd en de stoet door iluiispelers vooraf gegaan , zoo plooiden zij nu het kinderlijke gelaat tot zekeren naïven ernst ; de oudsten en aanvoerders vingen het bekende referein der klaagvrouwen aan, nn anderen wisselden het af met weenen en op de borst slaan;—tot weder de kinderlijke veranderlijkheid iets anders had uitgedacht, en de begrafenis lagchende uit een stoof.

Maar ditmaal was de kindertroep onwillig, lusteloos. Zij, die gewoon waren den toon aan te geven, hadden zich reeds eenmaal naar de nukken hunner makkers geschikt. //Hebt gij iu de bruiloft geen' lust, wel nu, eene begrafenis dan!quot; De iluiteu waren weg geborgen of op treurigen toon gestemd; de wilde gebaren en doordringende kreten der bekende vrouwen nagebootst. Ku zullen zij toch wel weenen en jammeren bij de pauze ! Vergeefs ; zij ziften \nog even onbewegelijk op de markt; en verdrietig staan daar do anderen en zeggen: //Er is niets met u aan te vangen : een blij of een droevig spel niet, bruiloft noch begrafenis, gij onwillige en eigenzinnige kinderen !quot;

En de toepassing nu? —Gelijk gezegd is, jezüs geeft ons reeds vooraf duidelijk op, wie hij bedoelt: namelijk ndlt geslacldeof, naar (de verklaring van) luk as; tule menschen van dit gedachte.quot; Het oorspronkelijke woord beteekent, wat ook wij een yedaeJd, ecu meuschen-gedacht noemen : //de in écu land, of ook op degeheele wereld, gelijktijdig te zamen levenden.quot; Ik meen, dat deze bcteekenis de eenige is, en op alle plaatsen in het Nieuwe Verbond doorgaat; terwijl, waar bij voorbeeld van de booze geesten gezegd wordt: nDit geslachte of deze soort gaal niet uit, dan door vasten en hidden, [Matth. XVII ; 21) — een ander woord wordt gebezigd. 1) Bij geslachten was de oudste tijdrekening, ook en vooral ouder do

1) Reeds in den aanhef van mattiieüs' Evangelie is bij yfvfui do rekening vau jezus' voorgeslacht. Later wordt gedurig yivk* ckvvt] vau liet thans levende geslaeht gebruikt, b. v. in tcgen-:itelling met do heidensehe tijdgenooten van joxa en van salomo. {iïatth. XII; 41, 43.) Steeds komt liet in ongwnstigen zin voor, als een hoos cn overspelig, ongeloovig en verkeerd gedacht. (Ook nog Hand. 11:40 en Vil. II; 15.) Eens zelfs [Matth. XVII: 17, verg. vs. 20), schijnt juzus zijne eigene leerlingen daaronder te betrekken, om hun gebrek aan geloof. Zoo moest men het woord dan ook verlaald hebben Hand. XI11 : 30 (Dacid onder zijne eigene tijdgenooten) ; Xl.V ; lö [onder tie voor ge slachten'); XV ; 21 [van de vroegste geslachten af) , Eph. 111:5 enz. De eenige plaats, die twijfelachtig schijnen kan, is Luk. XVI: 8, — de Onregtvaardige llentraeester, dien wij reeds van verre met schrik begroeten; — en Hand. Vlll: 33, waar wij eene aanhaling uit liet üude Testament vinden. (Want bij de Septuaginta cn

ISC)

-ocr page 271-

DK EIGENZIN .MOK KINDEREN.

Joden, liet toen levende menschengeslacht, en niet eene zekere, soort van. memchen, is dan ook, wat Jezus hier bedoelt; dus niet de Parizeen en beliril'tgekerden alleen, maar zijne tijdgenooten, en alleen in zoo verre zijne tegenstanders en vijanden , als zij daar onder de heerschende meerderheid uitmaakten. Van dit geslachte, het tegenwoordige in vergelijking van vroegere of latere, spreekt jezus meermalen, als van loos en overspelig, ongeloovig en weerbarstigj welke voorstelling wij door de Apostelen vinden nagevolgd. En tot een blijk, dat hij daarmede niet enkele mensehen, maar het geheeletoen in Palestina levende geslacht, — met uitzondering natuurlijk, van wie hij later //kinderen der wijsheidquot; noemt, — bedoeld heeft, kan ouder anderen strekken dc bekende uitspraak des 1 loeren, dat op dit geslachte al het reglvaardige Hoed konun zou, door vroegere vergoten. (MatÜi. \ X111 : -'So , ^(i.) — Doaanteckening van lukas (vs. 29), dat niet enkel de tollenaars, maar ook het geheele volk God regtvaardigde, waardoor hij dus dc berisping van den lieer enkel tot de Fariieiin en Wetgeleerden (vs. 30) bepaalt, komt mij daarom minder juist voor.

Na deze uitweiding, die echter lot de juiste opvatting der gelijkenis gansch niet onverschillig is, keeren wij nog eens terug tot de eerste aanleiding, waarbij zij werd uitgesproken. liet was johannes de Dooper, die uit zijne gevangenis discipelen zond tot jezvs , met eene vraag, die hem tot openlijke verklaring, tot een meer beslissend optreden als Messias scheen te moeten aansporen, zonder dat ik daaruit tot eenigeu twijfel bij den boetgezant zeiven zou besluiten. I) Nadat jezes zich tegenover hen op de teckenrn zijner zendniu; beroepen heeft, en zij tot hunnen meester zijn teruggekeerd, begint hij de schare, die met belangstelling dit gesprek heeft bijgewoond, over joiiannes te onderhouden, De lieer erkent hem als een' profeet, den laatsten en grootsten, zijnen voorganger eu wegbereider, den ei.ias des Nieuwen Verbonds; maar, hoewel reeds behoorende tot het koningrijk der hemelen, staat hij toch nog slechts als op den drempel, v Voorwaar zeg ik u— hierin v inden wij ook de zijdelingsche verklaring , hoe een joiiannes nog zulk eene vraag kon deen ; vonder allen, die van vrouwen geboren zijn , is geen gr ooi er profeet opgestaan dan Johannes de Dooper ; waar die de minste is in hel koningrijk der hemelen zelf, is meer dan hij.quot; — Na deze woorden wordt bij lukas door de nanteekening, waarvan wij daar spraken, jezus' rede afgebroken. 'Bij mattiieüs is de overgang tot onze gelijkenis meer aan een geschakeld , daar dc lieer zijn spreken vervolgt met de eenigzins duistere woorden : it En van de dagen van joiiannes den Dooper tot nu toe, wordt het koningrijk der hemelen geweld aangedaan, en de gcméldigers nemen het zelve met geweld!' In dezen zamenlumg schijnt ook dit niet anders te kunnen beteekenen , dan dat reeds dadelijk de eerste verschijning of

fiavius josmiL's is deze bcteckonis van het woord niet zoo uitsluitend.) Kone t-oorl (Ml. XIII : !7; XVII: 21), of — wat wij ook geslacht noemen , — ras, slum, af komst, ,)/. VII: 86; Huwt. IV ; C , 36; XVII ; 28 Gods geslachte enz,) is altijd yirog,

1) r Zijl gij dc gene, die komen zou, of vcrwachlcn wij oenen anderen !quot; Mcnheeft, dunkt mij, de kracht der tegenstelling ia den Oostersehea spreukstijl, hier te weinig in het oog gehouden, In den onzen zou jon Ann ks gezegd liebhen: »Gij zijl het immers , die zou komen , en er behoeft niet naar een under te worden gewacht?quot; — Even als de vraag der discipelen; ulTeeft deze gezendityt of zijne ouders, dut. Ij blind zou geboren trorden ?quot; eenvoudig betéékent: «•liet kun immers niet voor zijne eigene zouden wezen ^ Zou bet dan ook om die zijner ouders ziju rquot; [Joh. IX : 2.)

187

21*

-ocr page 272-

»;•; KIOENZINMOli KKNDEUIA.

nimkondiging van het nieuwe godsrijk cene vijandscliap en strijd verwekte, die nog niet had opgehouden. En hoe nu dien strijd te verklaren? floe te beoordeelen een menschengeslaeht, zoo geloovig in schijn, ca toch zoo vijandig aan de hope der vaderen ? Dit verklaart ons de gelijkenis, nog ten overvloede aan het slot opgehelderd door de woorden: Want Johannes h gekomen, noch etende, noch (hinkende; en zj zeggen; tillij heeft den duivel.quot; De Zoon des menschen u gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen : i/Ziet daar een mensch, die een rraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zondaren.quot; Doch de wijsheid is geregivaardigd gemorden van hare kinderen. {Maith. XI : 1H , 19 j Luk. M f : 33—35.)

Zonder ons te vermoeijen met alles, wat inzonderheid over dc laatste spreuk is om en bijgehaald, 1) merken wij terstond in deze woorden de scherpe tegenstelling op, bij innerlijke overeenstemming, tussehen johannes en jkzvs ; —het zelfde woord des koningrijks, maar op geheel anderen toon gesproken; en die toon met het geheele optreden en de levenswijze \an beiden , boetgezant en Zaligmaker, overeenstemmende.

Johannes kwam, — trad openlijk op in de woestijnen van Jada en het overjordaan-sche, — noch etende, noch drinkende. Lu kas verklaart te regt, zonder dat dit de eigen woorden van jezus behoeven te zijn: nnoch buood etende, noch wijn drinkende.quot; De geschiedenis leert ons , dat joh.vnnes zich met liet hoogst noodigc vergenoegde, omdat zijne roeping mede brngt, zich van de genietingen des gezelligen levens te onthouden. Hongerde hem en luid hij geen brood, dan waren hem Ae sprinkhanen der woestijn, die de arme in hongersnood pleeg te roosteren, zijn voedsel; en zijne eenige verkwikking was de wilde honig , dien de eenzame natuur zelve er opleverde. 9.) Letterlijk was het van hem waar: //Hij at slechts om te leven, en leefde niet, om te eten.quot; Alles was hem wèl , wanneer hij slechts kraclits genoeg daar uit verzamelde, om zijn ernstig nBekeert uiquot; te herhalen, en zijne sombere profetie, dat dc lijl reeds aan den wortel der hoornen was gelegd. Op dit zijn woord werden velen door hem gedoopt, ook en niet het minst tollenaars en zondaars; maar niet de meerderheid, de magthebbenden in zijne dagen, het hoos en overspelig geslachte; niet de Larizeën en Schriftgeleerden, de wijzen en regtvaardigen, grooten en magtigen van zijnen tijd. En daar dezen nu, naar hnnne strenge Joodsche begrippen zelfs, niets te berispen vonden in den prediker der gcregtigheid , zochten zij hem in minachting te brengen door (e zeggen: ullij heeft een' démon; daarom zwerft hij om in de woestijn, de woonplaats der onreine geesten. \\ at gnat gij naar dien krankzinnige, naar dien bezetene toe ?quot; 3)

1) liet is nie t wel mogelijk, om in korte woorden zclfb een overzigt tc geven van do vele opheldc-lingcu. die van oudsher deze spreuk liebljen verduisterd. De ecu vatte ze v nu kinderen in 't algemeen op, als die in de gelijkenis; — de auder noemde kinderen der wijsheid alleen jezus en johannks , of de profeten enz... — Geheel afwijkenden loeh door menigen ouden uitlegger aangenomeu, was liet denkbeeld, dat »de Jodenquot; of «de kinderen van dit gcslaehtquot; (»uwc zonenquot; Matlh. XJ1 ; 27) bedoeld worden. Zoo is ontelbaie maleu de eenvoudigheid der schrift verduisterd door groote geleerdheid en seherpziunigiicid gt; zonder cene diiperc opvatting van het bijbelwoord en den Oosteisehen spreukslijl. A'ooral het woord reglvaardig vu regtvaardigen is dikwijls misverstaan. Hier is lukas zelf reeds de beste uitlegger, in de aauteekcniug , die hij aan onze gelijkenis en dus ook aan deze spreuk laat vooraf gaan (vs. S'J, 30): Al hel vilt. cv (te tdtchoars... eegïvaahdigden God; moar de Furizccu enz.

2) Ken heminum, scd Jerarum potius eibis. •— mald.

li) Wij vinden dit verwijt of scheldwoord letterlijk terug Joh. VII ; 20, waar de Joden tot mes

-ocr page 273-

Dl: MOIAZIVMIIK KINlJi:i!I;N.

Toen Johannes kort daarna van liet tooncel aftrad, zwegen liefst de l'arizeën van liein [Matlh. XXI ; 21—27) : want zij eerden gaarne do profeten , maar — in liunne graven! lu-tussclien was jkzus opgetreden. Geheel anders was zijne levenswijze. Zoo ook hij in de woestijn vertoefde, dan was liet vooreen' enkelen dag, tot afzondering met zijne discipelen , «f om den aandrang van eene al te groote schare te ontwijken; en volgde deze hem, dan was ook daar zijne zorg, dat zij te elen hadden. Ook in den dagetijksehen omgang vermeed Jezus nimmer het geoorloofde genot. Met zijne eerste discipelen reeds ging hij ter bruiloft, en heiligde die door zijne wondennagt. Bij zijne verdere omwandeling, wees hij de noodiging van simon den Farizeër even min af, als die van matthi.üs den tollenaar ; en zijn reisgezelschap gaf der bedrijvige maktua annleiding tot veel dienens , het welk de lieer daarom alleen berispte, omdat de vc/c dingen haar het éene noodige wat uit het oog deden verliezen. Aan den maaltijd gezeten, weigerde jezus den hem gulhartig toegereikten beker niet, en vergde van zijne discipelen even min onthouding of vasten, zelfs tot ergernis of bevreemding dei strenge Johannieten,— gelijk wij bij de laatst behandelde gelijkenis hoorden.— Maar dit gaf weder op eene andere wijze stuf tot aanmerking, aan wie zich nu eenmaal niet wilden laten gezeggen; tt Zie daar een menseh, vraat cu wiJnzidjjcr, emi gaat-vriend van tollenaren en zondaren!quot; liet laatste vooral was eene groote ergernis voor de Farizésche leeraars, die, naar hunne grof zinnelijke voorstelling zich niet anders konden of wilden verbeelden , dan dat jezus de tafelvreugde in het tolhuis stelde boven de eerzame onthouding hunner geregtigheid.

Waarmede zou dan nu de Heer dit geslachte vergelijken? — Zeker niet, zoo als sommigen meenen, met die kinderen, die zoo gaarne anderen voorgaan bij 't spel, en zich beklagen, dat ze niet worden nagevolgd; — als of de Farizeën tot Johannes gezegd zouden hebben: //Waarom danst gij niet met ons?quot; en tot jezus: //Waarom wilt gij niet met ons rouw-klagen ?quot; Deze verklaring, ofschoon, tol in de laatste tijden toe, door beroemde namen gedekt, 1) schijnt mij alleen het gevolg van die letterlijke opvatting der parabelen , waarbij

zelveti zeggen; /Juijiótnov tjffi,*. Even alsmeu — zegt kalvijn —om aan te duiden, dat menscbcn niet legt vijs zijn, beu Juntustiri (ui(ziiniig) noem'. (Vgl. J'.h. X ; 20 : «Hij heeft eeti' itu/wn en ia uil-zinnig.quot;)-— Later, bij de Gelijkenis van den Bezetene, boop ik bi'rop terng te komen.

]) Ofschoon enrvsosïomus de (naar ons oordcel) gezonde verklaring buldigt dooreen ander beeld , dat van twee jagers, die bet selimvc wild langs tegenstrijdige wagen uadi ren , opdat wat den een onlsmip-jten mogt, den ander in banden valle ; — beeft ned- eutiiïMU's zigabknus lie! puut van vergelijking eenig-zins verduisterd door te schrijven (op vs. 10), dat door do mukhrrx ji.zi s tich zette en johannes bedoelt, oh trien de Joden toen-pea , nut trie zij fprahn. Het vervolg eebter: Deze makkers nu zeggen ; « II'ij hebben enz. toont, even als zijne geheelo toepassing, duidelijk aan, dat hij ook hier van cjiuvsostoails en do gewone Verklaring niet afwijkt. — De opvatting, bier boven bestreden, vond ik dan ook slechts bij de nieuwste uitleggers; Lange, mbuek en m; weiti;. Het bewijs van meijer, dat de sprekenden vs. 10 en 17 de Joden moeten wezen , omdat zij het ook zijn , die spreken vs. 18 en 1'J, bewijst veel eer bet tegendeel, als wij den inhoud van bet gesprokene nagaan. Eu de gevolgtrekking, die DB wette bij bet overnemen van meijkus gevoelen maakt; «Men moet zich dus twee partijen onder de Joden denken : de eene, die van jouanxes wilde; t-'.r sotte tuhtig teben ! de andere, die van jezus vorderde; t',e solto ihre asketisehe. Strenge naelutmen—deze natuurlijke gevolgtrekking werpt de gebeele verklaring iu duigen; want dan had jouanxes immers de strenge, jezus de vrolijke partij op zijne band gehad ï Eu wat beteekent dan do gebeele gelijkenis ? Dit gevoelt m eu eu zelf, als bij schrijft; Gi\i(te dte yti'Kc im Ganzen, nae/i Hirer grundsat'tozen, tnnetihujlcn Art, itt getadett. — liet verwoiulerJo mij daiaom ,

-ocr page 274-

de kkïknzinxiok kindeken.

men bet punt van vergelijking [tertium comparatlonia), met taalkundige juistlieiil, in den aanhef meent uitgedrukt te zien. Zoo zou dit geslaclde vergeleken worden met dc hinderen, die iels aan hunne makkers toeroepen, en hun beeld niet mogen worden gezocht in die anderen , aan ivie het toegeroepen wordt. Eeeds meer malen hebben wij gezien , en van ouds ber is het door oordeelkundige uitleggers erkend, dut dit ons telkens bij dc verklaring der parabelen op het dwaalspoor leiden zou ; dat do vergelijking gesteld wordt tusschen het geheele beeld en dc geheele zaak ; elders: //Zoo is het gelegen met het koningrijk van God;quot; liicr; //Zoo gaat het in dezen tijd , onder dit menschengeslacht.quot; — Nog heeft men gezegd, dat in de gelijkenis het fluitspel vooraf gaat, het klaaglied volgt • en dus, naar dc gewone verklaring, de Zaligmaker gaan zou vóór den boetgezantj wat in de toepassing, natuurlijk anders is. Maar ook hier willen wij den lieerde vrijheid der voorstelling van zijne beelden niet betwist hebben, daar wel in de geschiedenis de boetrede ging vóór liet evangelie, maar in liet kinderspel het natuurlijkst de bruiloft, als met den aard der vrolijke jeugd het meest overeenkomstig , wordt o]) den voorgrond gesteld. — En wanneer wij die andere verklaring eens voor een oogeublik aannemen , is zij geseliiedkundig? Levert zij eene gezonde voorstelling op? Zijn het de Farizeën of wie ook onder dc Joden, die zich over jouan.nes of jezvs beklagen? Was het dit geslacht, dat te gelijk jouan.nes naar zijne pijpen wilde la tea dansen , in zijne vreugde doen declen, en jbzus stemmen tot meerderen ernst of hardheid ? Maar zij dachten er in het geheel niet aan; zij wilden in bet geheel niets; noch met Johannes , noch met jezvs wilden zij te doen hebben ! Toch bleven zij zitten op de mtrkl, en gingen niet naar huis: want zij wilden alles zien en aanhooren, en — berispen!—Daarbij is de tegenstelling \an de aanvoerders of Coryphécn tegen dc onwillige menigte, enkele fluitspelers of klaagvrouwen tegenover velen , ook alleen dan natuurlijk, wanneer zij van Johannes en jezus , door eenen kleinen vriendenkring omringd, tegenover het geheele Joodsche volk, gedacht wordt. Eu blijft men hangen aan de tegenwerping, dat dan toch altijd dit geslachte geheel dc spelende, willige of onwillige kiudertroep niet is; — wel nu, kunnen ook niet Johannes en jezus, inden ruimsten zin , tot — en als levende onder dit inenschengeslacht mede geteld worden . gelijk immers dc profeten ook behoorden tot den tijd der profeten? Onder dit geslachte dus ging het alzoo loc, dat enkelen, daartoe alleen bekwaam en geroepen, zich tot leidslieden en voorgangers aanboden, maar er met de groote meerderheid niets uit tc rigten was. De vergelijking is onzen Heer en zijnen voorganger even min onwaardig, als wanneer dc Godheid zelve haren profeet kzeciiiüe met eenen minnezanger of niuzijkant, dien men slechts tot uiispauning aanhoort, vergelijkt; (/./. XXXIII: 33) nZiet! gij zijl den kinderen ■mres volks ah een lied der minne, een die schoon van slem is of die wel speelt. Daarom hooren zij uwe woorden, maar zij doen ze niet.quot;

Kn zoo is hier een onwil geschetst, die niet in den droeven of blijden toon der toespraak, maar dieper, in de verkeerde gesteldheid des harten zijnen oorsprong heeft. Reeds ouder dc kinderen van Nazareth, meer getuige dan deelgenoot van hunne spelen , zal de groote

bij van oosteuzkk [Leven run jezus, II : 320) te lezen; «Bij dezo opvatting,quot; (die ook dc zijne is:) /-gaat geeu Irck der gelijkenis verloren, en wordt toeli de overbrenging niet gedwongen of onnatuurlijk.quot;

190

-ocr page 275-

1)10 EIGENZINNIGE KIXDEUEN.

Müiischenkcimer zeker wel eens zulk eene stemming hebben opgemerkt, die allen vriend-sehappelijken omgangen onderling genoegen onmogelijk maakte: dat gebrek aan overeenstemming [sympatJne), dat doorgaans in een' ouden en nog niet verzoenden wrok zijnen grond vindt, of in die wrevele gemoedsstemming, die ecne zekere behoefte gevoelt aan berispen eu twisten ; — gelijk wij, als kinderen , zulk oenen onwillige //een brekespolquot; plegen te noemen , en hij het soms nog te meer was uit wrok, dat hij er voor werd gehouden, of dat hij niet meer als aanvoerder werd gekozen, na het vroeger geweest to zijn.— Ook later, op Jeru-zalems straten en pleinen, merkte hij, wiens oog niets ontging en die niets mensehelijks beneden zieh achtte, die spelen en die luimen der kinderen op. Dit wekte in hem een dier groote denkbeelden op, die groot zijn, juist door hunne eenvoudigheid. Gelijk hij elders kinderlijken eenvoud den zijnen ten voorbeeld stelde, zoo zag hij hier in der knapen moedwil het beeld van zijne onwillige tijdgenooten, en deed hun in dit beeld al de scherpte der waarheid gevoelen. //Een ware sehorpiocnen-geesel! Die wijze mannen aan gemeene, bedorven kinderen , aan de eigenzinnige, onwillige, moeitemakende, en nog maar kleine straatjongens, op hunne markten cn pleinen, gelijk!quot; (stuaut.)

En van waar nu die stemming in jezus' tijdgenooten , zoodat hij zelf 't hun even min als vroeger jouannes , naar den zin maken kon? Behalve den nijd der Earizeen, demagtige toongevers van hunnen tijd, die het denkbeeld zelfs niet konden dulden, dat do volksgunst van hen op anderen 'zou overgaan; — lag bij 't meerendeel der tijdgenooten de grond dier stemming in zekeren natuurlijken tegenzin {antipathie) , omdat beide Godsmannen een' valschen toon hun in het harte en het geweten klinken deden. De zonde, de duisternis, de leugen, die in hen heerschteu , wat gemeenschap konden die hebben met de waarheid, het licht, de geregtigheid ? liet licht is in de wereld gekomen; — met jouannes de dageraad en in jkzus het volle daglicht; — maar de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, omdat hunne werken Loos waren. [Joh. Ill ; 19.) — En waar die natuurlijke tegenzin bestaat , o! daar is ligt wat te vinden. //Zij hadden zeniet noodig, die hervormers: Johannes niet, dien dwaas, jezus niet, dien wereklling!quot; — Daarom ging het dezen beiden, gelijk reeds salomo schrijft [Spr. XX1 \ : 9): Hen wjs man, in twistcjeding met een dwaas, hetzij l'j her oer d is of lacht (in hevige verontwaardiging, of goedwillig en schertsend de zaak behandelt) , zoo is er toch geene rust. 1)

Maar dc wijsheid—wijsheid is hier //de wijsheid Gods,quot; zoo men wil, als in sa lomo's Spreuken , ot' ook //het geen de ware wijsheid voor mensehen is , en waarvan de vreeze des Heeren het beginsel zijn moet.quot; liet verschil ligt alleen in den vorm der gedachte.—Le wijsheid dan wordt (jereglvaardigd van [alh.) hare kinderen. Dat uitzigt is het, waarmede de

1) Het is opmerkelijk, dat reeds de Talmud deze spreuk overbrengt op de ougezeggelijkhcid

van den menseh tegenover Gods woord. tZoo zegt ook Godquot; (of: zou Hij kunnen zeggen); tt- heb mij op acilas cerioornd eu hem overgeleverd in dc hand der koningen van Damaskus; cn hij heeft hunnen Godin geofferd. Met amazia heb Ik gespeeld, en Ik gaf de Koningen van Edotn in zijne hand; en hij ook heefl hunne Goden aangebeden. — Dit is liet, wat 't spreekwoord zegt ; //Ik lub voor dea man geweend, en hij beeft bet niet erkend; ik beb hein toegelageben, en bij heeft bet ook niet erkend. Wee den man, dieniet ondersebeidt tussehen bet goede cn het kwade!quot; (Naar l, du diev.)

-ocr page 276-

de eigenzinnige kinderen'.

Ilm zich en dc zijnen troost. Terwijl de dwaas verwerpt en veroordeelt, heeft reeds de wijsheid zelve hare regtvaardiging, hare verdediging gevonden. Allen, die echte kinderen der wijsheid zijn, hare discipelen en k week el in gen ,—dezelfde, die elders heeten hinderen des lichts {Lid-. XVI : 8) , zonen des vredes (Luk. X: 6), atlen die uit de waarheid of nit God zjn ; {Joh. XVIll ; 37 ; VI[[; 17) — de kinderen der wijslieid hebben haar reeds gc-regtvaardigd, in bare eer en in baar regfc erkend, en zij toonen tevens door bundel en wandel, dat zij de ware wijsheid is. Wie ooren heeft, oin te hooren , die hoort.

En zoo is het nog. Want dc klagt van den Heer over zijne tijdgenoot™, vernieuwt zich over ieder menschengeslacht. Het evangelie des kruises, door een' vnrigen petuus gepredikt of door een' zacbten jouannes, door een' rondborstigen jakobus of een' diepdenkenden i'.vru'S, bleef den Joden ecne ergernis en den Griel,•en eene dwaasheid , maar hun , die geloofden , de kracht Gods en de wijsheid Gods. (1 Kor. I; 18—21'.) — Zoo is het nog : want ook nu nog spreekt de wijsheid (lods op verschillenden toon tot dc kinderen der inenschcn. Schoon dc strenge, sombere Ascese, bet zij die van den Monnik of die van den Piëtist, een lager standpunt verraadt dan bet zuiver evangelische, nog is, tijdelijk en voorbijgaande, de toon van den boetgezant crepast en noodig; nog moet maar al te dikwijls de em as voor den tmiiSTUS gaan; — maar zij hooren hem niet, zij krijten bet nis sombere dwaasheid uit, zij , wien bet harte niet neigt tot bekeering. En wanneer men daarentegen op een'blijden , evan-geliscben toon hen toespreekt, dan zien zij daar gcene reden in, om blijde te zijn; ja! wij hooren dikwijls genoeg, juist van ben, die hem zelve niet met den vinger aanroeren noch er een' voet voor verzetten , dc berisping , dat wij de mciischen den last niet zwaar genoeg maken of hun den weg te breed voorstellen. Onwil sluit altoos , zoo niet bet ooi, dan toch zeker bet hart; en het vooroordeel ziet alles zóó gekleurd, als het nu eenmaal zien vil. lUen \ei-wondore zich dus niet, dat er zijn eu wel altijd blijven zullen, op wie gestrengheid eu zachtheid , oordeel cn genade beide afstuiten. Men vermoeije zich niet al te zeer om met redenen te overtuigen, die nu eenmaal ons niet willen aanbooren , het zij wij met liet droeve klaaglied komen, of met de vrolijke fluit. En wien do zware tank is opgelegd, om aldus tot doove ooren te spreken en daarbij nog veroordeeld te worden, omdat hij spreekt, hij troostc zich met dit woord : uZou dc dienaar meer zijn dan zijn Meesier ? Indien zij den lieer des huizes beclzebul hebben genoemd , wal dan zijne huisgenooten ? Be wijsheid, — de ware wijsheid, die uit God is, — zij kan lang bestreden worden , miskend, vei-duisterd, toch wvdl zij geregtvaardigd door al hare hinderen; ui moeten zij, die haar verkondigen, menigmaal de weemoedige vraag des apostels tot de hunne maken: nlloe? Ben ik uw vijand geworden, u de waarheid zeggende?' — Zien wij slechts toe voor ons zelve, dat, in zoo verre wij die wjsheïd Gods tc spreken hebben, zij ons oneindig dieibaarder zij, dau der menschen toejuiching; en voor zoo veel wij baar hooren, zij door onwil en voor-oordcel ons hart nooit gesloten vindc !

192

-ocr page 277-

XVI.

HET BROOD T)ER KINDEREN.

Mattheüs XV : 2G en 27.

T)ofih hij onttcoonhlr) ?n zri'lr; JT-l }* nirt hf-tamelijk, hel hroo l der kin'Ieren te nemen, en den bonikkcns voor Ic werpen.quot;

En zij zeiAt: «Ja , Were! doch de. hond-ken!: 'I'll nok van de brokskens, die daar vallen van de tafrl hunner heeren,quot;

Markhs VII 27 ou 28.

yTuar JI'.aüs zeide tot haar : nTa'tt eerst de kn-deren veruidijl wurde/i; reaut hel is niet betamelijk, dat men het brood der kinderen neme, en dm hon-de'''/is voorwerpe.quot;

Maar zij nntiecordJe en zeile tot htm : tJa , ITeere ! doeh ook de homJekcn* eten onder de la/tl vun de kruimkens der kinderen.quot;


w 'amiecr het oude Varieias delcctat (Verscheidenheid behaagt), op dit mijn Bijbelwerk van toepassing is, dan behoef ik zeker gcene verschooning tc vragen , dat ik ook dit beeld heb opgenomen onder de Evangelische Parabelen, al heeft het daarvan niet den gewonen vorm. quot;Niet alleen, dat het zieh hiertoe aanbeval door de naïve, scliildcraclitige voorstelling, die ons weder op cene geheel andere wijze tot het huiselijke en het kinder leven inleidt; maar het is ook daardoor geheel eenig, in deze galerij van onvergelijkelijk schoone schilderstukken , dat het niet door jezus' eigen hand, maar door cene vreemde is afgewerkt. Ja, wel eene vreemde: want markus zegt van haar, dat zij ccne: GrieJcscIe, dat is, heidensehe \ rouw was, en voegt er ten overvloede bij: Van geboorte rate Syro-Fcnicische; terwijl ji.viTin:iis, altijd no,' het meest Israelitiseli in zijne voorstelling, haar eeno Kanaticxc/te noemt. Niet alleen dus, dat zij tot het uitverkoren volk van God niet behoorde, maar zelfs niet eens tot de daaraan verwante volksstammen. (B. v. dc Edomieten.) Veel eer kon zij gerekend worden tot die volkeren, die van oads Kamamp;n on Feuieiê bewoonclcn , 1) en die besehouwel werden , om hunne afkomst zoo wel als om hunne gruwelijke afgodsdienst cu verregaande zedeloosheid , als onder den bijzonderen banvloek van jehova, te liggen,

Hierdoor biedt ons tc gelijk dit beeld een ander, hoogst belangrijk, en in onze beschouwing der gelijkenissen nog nieuw oogpunt aan. Want schoon do algemecne beelden des Koningrijks geheel de wereld omvatten, nog bragt jezus' parabolisch onderwijs hem niet regtstrceks met de heidenen in aanraking. Zijne betrekking tot zijne tijdgenooien aan do cene, tot den üooper aan de andere zijde, gold altijd nog slechts, zoo als hij 't zelf uitdrukt, dc verlorene schapen van hel huis Israels. Ja! nergens anders dan hier onderligt hij.

1) Uvcr de verwaal schap der beide namen — Kanauésolic en Fenicisebc — zie men de belangrijke aan-teek en i ng van neic de guoot. — Over liet ytvoi [yebwrte, of liever yeslaehl, afkomst) bij markus vergelijke men de aanteckening bl. 186.

-ocr page 278-

het brood dkr kindkbex.

in het beschreven Evangelie, de heidenen zelve door zijne beeldspraak, ofschoon wij later zien zullen , dat hij hunne roeping iti enkele van zijne schoonste gelijkenissen beschreef, liet is dus niet onbelangrijk, dat wij bij deze ontmoeting eens vooraf nagaan, Ikic van den beginne af jezus' betrekking tot de heidenen was.

Ontmoelhuj zeg ik: want ook in dit opzigt wijkt deze gelijkenis af, dat zij ons niet toelaat, eerst het beeld af te werken, maar noodigt, om reeds half weg geest en bedoeling na te gaan, als waardoor de loop van het gesprek en dus ook de afwerking van het beeld werd bestuurd. Dc vaak vermoeijende strijd der uitleggers betreft dan ook dit maal niet de beteekenis, die geen' twijfel overlaat, maar alleen dc fijnere nuancen van dat beeld; de mindere of meerdere hardheid der uitdrukkingen, en vooral het eigenlijke oogmerk van den 1 teer.

Het verhaal begint met eene reis; cene reis, die 's Heeren eigen getuigenis bevestigt: uDe vossen hebben holen, de zwaluwen vesten, maar de Zoon des menschen heeft, wet , waar hij rustig hel hoofd hun neder leggen.quot; Er is zelfs zekere overhaasting in die reis, waardoor ze bijna eene vlugt geleek. Reeds heeft hij tc Jeruzalem bittere vijanden, en in (tallica heeft u kro des antipas, —van den eersten schrik bekomen , als of het de opgewekte Dooper zijn zou,—volstrekt besloten, je/.vs vóór zich u zien, waarvan de gevolgen, even min als bij joiiannes , zonden tc berekenen geweest zijn. Intusschen werd het volk meer cn meer onrustig, en jezus had bij na even veel van zijne vrienden, als van zijne vijanden te vreezen , daar zij hem soms met geweld tot koning wilden uitroepen. H ij was dus wel gedrongen tot zulke onverwachte togten, daar hij even min vervolging als opstand wensehte. Zoo was de lieer dit maal zelfs dc noordelijke grenzen van Palestina overgegaan, en bevond zich nu in de landpalen (m.) of deelen, landstreken (ut.) van Tyrus en Sidon. Daar ging hij in een huis, zegt markus , cn wilde niet, dal het iemand wist; maar hij kon niet verlor gen zijn. Zijn naam, zijn reisgezelschap, was reeds al te veel bekend. Maar hier moeten wij het verhaal van mattheüs invoegen; want het geheelé tooneel past niet in huis, zoo min bij ecu' Jood als bij een' Heiden, Als dan jezus, misschien nadat hij het warmste van den dag had laten voorbijgaan, hier uit ging, riep de gezegde vrouw hem van verre achter na: u Ueere, gj grooto Davids Zoon! ontferm n mijner; mijne dochter is deerlijk van eert demon hezeten?' Deze bezetenheid wordt ook hierdoor mattheüs als eene ziekte gedacht, wanneer hij (vs. 2s) schrijft, dat hare dochter gezond werd; terwijl maiucrs ons doet denken aan eene hevige krankzinnigheid, waar hij het (vs. 30) een weldadig verschijnsel rekent, wat bij eene gewone ziekte weinig zou te beduiden hebben, dat de moeder haar te heil vond.

Dc vrouw riep cn riep weder, maar de Heer scheen haar niet te willen hooren cn ging met trcregelden tred verder. Hij antwoordde haar geen woord ,'L^ mattheüs , met de zeilde uitdrukking bijna, waarmede later telkens het opmerkelijke stilzwijgen van den Heer inde lijdensgeschiedenis door al de Evangelisten wordt opgekekend, [Matth. W\ 11 : I-I- enz.) — Do vrouw kon dus slechts van verre, al roepende, volgen; tot eindelijk dc discipelen, als door zeker stilzwijgend overleg, jezus omringden met de vraag: uLaat toch die vrouw van it; help haar, wanneer wij haar niet anders kunnen kwijt raken; want zij roept ons na, en zal zoo doende liet volk op de been brengen.quot; — Jezus antwoordt, nog altijd tot de discipelen : nik hen niet gezonden, dan lol de verlorene schapen des huizes Israels.quot; Manr van

-ocr page 279-

HET mmoi) DKR KINDKUl'.N.

dit oponthoud heeft de vrouw gebruik gemaakt, om (makkus gant hier weder mattiiküs ter zijde) jïzt's te voet te vallen met den noodkreet: ulleere, help mij!quot; — Nu zag voor het eerst de Heer zolf haar aan, doch antwoordende zeide li j: uHel is niet letamel jk, dat men hel brood der kinderen 1) neme en den honden voorwerpe,quot;

Hier staan wij nu op eens midden in den strijd, hoe jezus eene ongelukkige moeder zoo hard kon afwijzen. Moeten wij zijne woorden opnemen als gemeend , — meer of minder hard, maar dan toch altijd gemeend? Of enkel als eene beproeving voor de vrouw, van wie jezus wist en aan het licht wilde brengen, dat zij al die hardheid der liefde vmlragen kon ? Of zelfs als eene ingewikkelde berisping van de nog zoo Joodschgezinde discipelen; als of jezüs zeggen wilde : //Als Joodsch leeraar zou ik u voor een' hond moeten houden; wat wacht gij dan van mij het kinderdeel ?' — Maar maken wij ons eerst nader met de beeldspraak bekend , eer wij onder deze verschillende opvattingen eene keuze doen.

Zonderling is de bestemming en het lot van den hond. Hij is het eenigc dier, dat den mensch tot reisgezel is medegegeven op zijne omzwervingen over de aaide; het eenigc, dat tegen alle klimaten besta ml is, en aan tie meest gekunstelde levenswijze zich even zeer gewent, als aan den woesten natuurstaat j gehecht aan zijnen meester , dien hij door zijn wonderbaar instinkt, meer dan eenig ander dier, kent en verstaat; met ingeschapen trouw wakende voor huis en hof en vee. Wie kent niet de vele en bijna fabelachtige verhalen van hondentrouw? Kn toch is dit arme dier tevens de wrijfpaal van alle 's menschen boozo luimen en nukken; veracht, omdat hij het ongebdc beeft, van altijd met zijne meerderen om te gaan; veroordeeld om dat gene, wat men in andere dieren niet meer dan natuurlijk vindt ; zóó zelfs, dat zijn naam het meest algetneene scheldwoord is geworden ; kort af //een hond ,quot; ook wel //een lompe of stomme hond,quot; en vooral //een onbeschaamde hond,quot; — liij de oosterlingen was dit nog sterker^ do ir bet denkbeeld van rein en onrein, even diep in hunne zeden als in hunne godsdienst doorgedrongen. Onder Israël althans werd do hond niet enkel onrein gerekend, zoodat bij tot spijs niet mogt gebruikt worden of tot otl'erande, even min als paard of kameel; maar hij had liet voorregt, om, met het zwijn, een zinnebeeld te wezen van de onreinheid zelve. \ au daar de spreekwoorden: Be hond keert tot :jn uitlraaksel terntj, ■ n de gewamhen zeny tol hare wenteling in het slijk.— Geeft het heilige den honden niet, voch werpt uwe paarl-a voor do zwijnen. [Spr. XXVI : 1 L en 2 Petr. H : 23 ; Mutth. \ II : ti.) Bij de profeten was dan ook de grootst mogelijke heiligschennis een londen- of zwijnenojfer, in vcrfoeijelijkhcid met het menschenoilci' der heidenen gelijk gesteld {Jes. LXVI : 3); — en in het treilende beeld van den armen lazarus , is de diepste vernedering voor den mensch //een hondenleven.quot;

Wat ons in deze laatste gelijkenis zoo sprekend wordt voorgesteld, kan men nog zien

1) Hier en iu liet antwoord der vrouw, wordt voor liwleren niet gebruikt ccn der Grieksche woorden, die den jeugdigen leeftijd aanduiden, maar dat woord, waardoor humic betrekking op de ouders wordt uitgedrukt (liitpa , liheri). Verg. het aaugeteekeiidi'bij bladz. 182. — Niet onjuist is de opmerking van euasmus , dat jezus niet «zonenquot; zegt, maar .-kinderenom daaronder ook du doeliteib mede to begrijpen, vooral omdat hij tot eene vrouw spreekt.

]!).',

25*

-ocr page 280-

11 KT BKOUO Dl, 11 klNbEUtK.

in de groote steden van het Oosten. In den regel zwerven er de honden zonder meester om , waardoor hun aard nog meer verwildert. (1 Kon. -XLV ; LI.) Kene uitzondering echter maaktfl van ouds af de lurdershond; — en in latere tijden de kleine huis- of sehoothondjes, die men zegt, dal soms ook de Joden hielden. Of dit in en voor jezus' lijd reeds plaats had? Ik zou het niet denken. Ken twijfelachtig hewijs ten minste is de hond van den jongen ïobias, de eenige, die in de oude schriften der Joden met ecie vernield staal; evenwel niet in huis, maar als reisgezel. {Tol. V : 20 ; XI : 3.) Dat hij, Lij de gelukkige tehuiskomst, vooruit liep , om kwispelstaartend het eerst de blijde tijding te brengen, is een bijvoegsel van de latijnsclie vertaling.

En wat nu de verschillende beeldspraak betreft, aan honden ontleend: alleen in de trouw van den herdershond is die gunstig, waar bij voorbeeld de ontrouwe wachters van Isiaël vergeleken worden met //honden , die niet aanslaan •quot; [Jc.i. L\ t: 10) — schoon job ( //. XXX ; 1) zelfs de hondcu zijner kudde (of //den hondenwaehterquot;) als een Leeld van 't geen laag en verachtelijk is, gebruikt.— Door honden omringd te zijn, is den psalmdichter het beeld van de snoodste en onbesehaamdste \ijandschap. (P«. XXII; 11.) Zich zeiven of aiuleren eenm hond, en nog wel een' dooden hond te noemen, behoorde reeds in de dagen van daviu tot den kruipenden toon omtient oostersehe koningen , of werd ten minste het nietigste gerekend, dat men hunne magt kon tegenstellen. 1) En hoe meer het Joodsche geloof dat uitsluitend karakter vau uitwendige reinheid, volkstrots cn menschen-veraehting aannam , te meer vestigde zich do beeldspraak; //Zij, die geene kinderen zijn, Samaritanen en Heidenen, zijn onreine honden.quot; Bekendis het, dat de Mohaiumedanen dit beeld, als geijkt en nationaal, hebben oveigenomen; en er zal nog veel tijds noodig zijn, eer de wcstcrsche beschaving in het Oosten het /(Cliiistenhond 1quot; doet verstoauncn. Ja! zelfs de latere Joodsche schriften , — onder al de verdrukking van dit onttroonde volk en de verhdi'mg van andere natiën door!'—leveren daarvan nog menige proeve op. //Om onzer zonden wil,quot; Iccvt de Talmud: //gaat het den honden zoo goed jquot; en in het womlevli ke zamenraapsel van Jcodfchc grofl.eden en dwalingen, door LisüisMi Mii ii oj) en door een geworpen 2), vinden wij onder anderen (I: 713—16) deze parabel, die althans door fijnheid en kiesehheid niet uit munt:

//Zeker koning hal eenen maaltijd aangerigt, m vele genoodigden wandelden buiten zijn paleis. Lang, zeer lang echter liet hij hen aan de voorpoort wachten. Maar af en toe zagen zij honden, met wachtels, kalfskoppen en allerlei stukken van gemest vee in den bek, de deur uit en hen voorbij loopen; en een verstandig man onder hen, troostte hen met 't voor-uitzigt: /AVamuer de honden zelfs, daar binnen, enkel goede dingen krijgen, wat voor een maaltijd zal dat dan voor de mensehen zijn !quot;quot;

De toepassing van deze Itabbijusehe parabel op den tij del Ijl. en voorspoed der Goj'em (vol-

i) Zoo noemt rich iiazaki. »ccn' hondquot;, als onwaardig en onmagtig, om den troon van Sjrïc tc beslijgen. ('2 Kun. 111 ; 13.1 Abisaï veracht snn.l, als »ccn' doodeu hond.quot; ('2 Sam. XVi ; 9.) David zelf noemt zich zoo, in zijne nietigheid tegenover koning saiii, , en ji i iiaosi.i u weder tegenover david. (i Snm. XXIV : 15; '2 Hum. IX : s.) lal do vertoornde absku vraagt; uBm ik tl an ren hondskop fquot; {2 Sam. Ill; 8.)

J) De titel van dit nu reeds zeldzaam geworden boek, wordt gewoonlijk opgegeven u EnUleckles Ja-rlenlhumen het is gelakkig, dat deze twee woorden staan hoven een vol gedrukt titelblad, waarin de sciuijver mot vele woorden ilea diepen afkeer lucht geeft, daar hem de sehriflen der Kabbijuen , — waaruit uij iutusscken veel nieuws heeft aan het licht gebragt,—mede vervuld hebben.

-ocr page 281-

HET BUOÜD DKII KINU1.HEX.

keren = heidenen), en liet aanstaande feestmaal iu het Messias-rijk, is niet moeijelijk (e raden. Wij hebben die alleen aangehaald, om te doen zien, dat eeasjius en anderen te regt opmerken; vJkzus spreekt hier naar het Joodselie volksgevoelen,quot; 1) —Er lag dus niets vreemds in voor de discipelen, weinig vernederends zelfs voor de vrouw, die nu eenmaal wist, dat naar de Joodselie denkwijze, de kinderen hun regt hadden en niet de honden. En Jiizus verzacht het bekende beeld , dunkt mij, meer dan men wel eens heeft opgemerkt. Ilct betaamt niet, het kan of mag niet, dat hel brood der kinderen, het kin-derdeel, dat hun wettig toekomt, genomen, weg uv nomen worde, om het voor de honden op den grond te werpen.quot; 3)

Bijzonder zou ik hier hechten aan het verkleinwoord , door onze vertalers in //hoiidekensquot; behouden, maar door de lateien wel eens geheel verzuimd. En vooral zou ik niet ineeneu met den geleerden bochaet, dat dit jezus'zeggen nog vernederender maakt; terwijl hij zelf de voorbeelden aanhaalt, dat het zelfde woord ook bij Cirieksclu' schrijvers van i'e zoogenaamde Meliteensche of schoothondjes gebruikt wordt. {Ilieruzoieon, P. 1 ; L 2, C 50.) Het is juist de eigenschap van het verkleinwoord in alle talen, dat daardoor hel. groote en eerbiedwaardige minder groot cu eerbiedwaardig, maar ook liet kleine en M-raeblelijke nun-der klein en verachtelijk wordt. Wanneer de ernst der verontwaardiging ieuiaud //eeu' diefquot; noemt of «een' schelm/' //een'duivelquot; zelfs; zoo is daareiitegen ;/e;.n TsK-in diefje,quot; fcen aardig sclieimpje,quot; //een ondeugend duiveltje,quot; bijna eene lofspraak. Men doelt da ,rbij slechts spottende op een klein, en zelfs niet onaardig gebrek. Eu , om bij ons beeld te blijven, hoe vernederend het ook is, wanneer inen, ook nu nog, eenen inensoh //een' hondquot; noemt; //een hondje,quot; waarop ook toegepast, stelt zelfs iets innemends en aanvalligs voor. Al waren nu onder de Joden de schoothondjes te dier dage neg niet in core, 3) zij waren het zeker reeds bij de Heidenen, ook in deze landstreek, met welke jezus, door de nabijheid van Galiléa, niet onhekend wezen kon. De Gritkeu hadden zclis da rrvoor eeu eigen woord, dat met onze gelijkenis eene merkwaardige overeenkomst heeft,; want zij spraken niet van schoothondjes, maar van tajelhondje.s, 4) Daarvan is liet dan ook, dal de beangste moeder, geestig en gevat door hare vurige begeerte naar het leven en de gezondheid van haar kind, het beeld van jezls opvat, u-Ja, Jlcere 1 het is zoo; dut zou uict goed zijn, tn dat vraag ik ook niet; 5) doch de kinderen eten imnitrd niet alleen iu

1) Rv puiliro Judur.mm uffrciu, — Ijiorm-OOT , dio ook uit de lluir. aauhaalt: Nuliones nwndi um-ai-titntur candjus ; voegt cr bij ; Ex commitgt;n genlis Uquda }■ h, • , quant w ■-lt;•/«« suo Icquiiiti' bwa/nr,

2) Matthküs . weder he' meeat Israëlitisch, ook in di' kleinere nnanceu zijner voorstelling, heeft oim , «Het mag niet;quot; eciii' uildrukking , aieermalen in de Evaugeliën gebruikt vau hel peen naar dc wet ongeoorloofd is , b, v. iets te eten , of op den sabbat te do^'ii. M vukus heelt de nu r (inrk-sehe uitdrukking: ov xaXóv tnrt , «Het zou niet schoon zijn, niet passen.quot; — Heiden hebben ?.lt;(/ ï* yeti flftï.iu', - liet biood dtr kinderen icey vemen, hun ontnemen of onttrekken, om het den lionèjcs (too/- of toe) Ic werpen.

'ij WiNF.u zegt, dat zij tellen und viellticht ergt;i gt;]uit z.lt;/,•/ Vce/iiityen bij hen gehoudeu werd -n.

4) Piucakus bewijst uit MIAbdkus en anderen, dat bij (!■■■ ouden de houden van de tafel aten, terwijl sdidas zulk een hondje TrctrtHsUrij, noemt. (lüj hom; i;es, Iliail. '/'gt; gt; TQitm^ij;^ xt ri' ) Ons kvvüqiov verklaren de Lexica; Ca tell us, qui in iUIkjih est, cl u eaitdiun tnagnk uc vwlossis dislinyKilur,

D) Over bet rui der vrouw is veel gesehreven. Sonnigen (c.v.-iri! • r- vooral, met beroep . p

-ocr page 282-

HET UROOD DKIt KIN DKIiKN.

liuis ? Ooit de hondjes ekii onder de tajel van de kruimkcns der kinderen (m.) j van de brokskens , die daar vallen van de tafel hunner heeren.quot; (mt.)

Men lieeft tc regt opgemerkt, lioe juist hier weder de teekening is, daar wij de honden, in liet Joodse he zinnebeeld van lazakus op de straat omzwervende, hier bij de Heidenen onder de tafel vinden. Ik voeg er bij eene juistheid in de uitdrukking, die tevens juistheid in de voorstelling is. Wat onze vertaling bij m vrnmis door hrokskens, bij markus door kruhnkem heeft overgezet, is in het Grieksch het zelfde woord, en beteekent: //wat er afvalt bij het brek'.n, uitdeden of eten,quot; en komt dus met ons kruimels (eigenlijk kruimelIjes) vrij wei over een. Daar nu in JEzrs' tijd het brood altijd gebroken, nooit gesneden werd , wordt door de Evangelisten dit onderscheid tussehen stukken of brokken, met opzet gebroken , en de kruimels of liet afval, wel in het oog gehouden. Bij de wonderdadige spijziging zijn het hrokkev, die men teveel had en liet liggen, waarvan dus nog volle manden werden opgegaard ; maar bij lazakvs en hier, krnimels en afval, die men het bewaren of oprupeii niet waard keurde. ])

Het denkbeeld der vrouw is dus zoo geestig als juist. Dat men het brood der kinderen, het hun wettig toekomend kinderdeel weg neme, hun ontneme, en dat nog wel, om liet aan een vreemde, een onreine ie geven , verlangt zij niet. Kinderen zijn de natuurlijke meerderen en meesters der honden , en zitten aan de tafel van den heer des huizes. Maar de honden behooren toch ook in zeker opzigt tot het huisgezin ; zij staan niet gelijk met het wild gedierte, zelfs niet met het tamme vee. Zij loepen nevens of onder de tafel; zij slaan een smeekend oog op de aanzittenden ; zij worden ook gevoed, zelfs daar, waar bij lid toedienen van ieders heseheiden deel door do huismoeder {Spr. XXI: 15), zij niet worden mede geteld. Zij leven van den afval , en daar Aalt genoeg af. Kinderen vooral zijn dikwijls brooddronken. Waarom zou de hond niet die kruimels mogen hebben?—Er i? geest niet alleen, maar zelfs zekere ironie inde, voorstelling van die kinderen, die het kostbare brood aan den maaltijd van het Godsrijk zoo weinig achten, dat aan het geen zij verkwisten , de houden nog rijkelijk genoeg hebben; hoe zeer ook de Joden voorgaven, het op hoogen prijs te stellen : n'/julig hij, die brood eet in het koningrijk Gods Iquot; {Luk. XIV : 15.) — Kn onder dat alles, drukt de vrouw tevens de kracht uit van haar geloof, zoo sterk vertrouwende op ele weldoende wondermagt van den Zaligmaker, dat dc kruimkens van het brood des levens nog genoeg zijn voor den armen Heiden. Jkzvs zelf erkent dit; n Vrouwe! graal is va' geloof. Om dezes woords vil, geschiede m naar uwen wenseh !quot; —Met juistheid omschrijft dus cmtYsosTOMis hare bede: //Ja, lieer! ik ben slechts als een huishond, maar

J'liilem. 20 en Opnih. XXII : 20) hebben het smeekend willeu opvatten: «Oeh , Heer!quot; Anderen zot;-gen, dat do vrouw alleen de benaming van hond toegeeft , niet jezus' gezegde ; maar emn'soMO-mus, orotius, nu wette enz. vinden hier te regt eene volle toestemming, en in haar ;■«(/ {denim, vgl. T.tik. A II; S) eene voortzetting van jezus' rede, zoo als dit boven is uitgedrukt.

1) I'.n h'j begeerde verzadigd Ic worden run de kruimkens , rtie van de tafel des rijken vielen;_

die dus , gelijk wij later zien zullen, iceg gcicorpcn, mei hem gegeven weiden. /Wis de wette dwaalt, met ipiyta non rtitiStciii' (.1/. quot;VU: 28) op tc vatten van de brokken, die de kinderen den honden geven; — liet is, wat of zij, of die hen spijzigt, onachtzaam laten vallen.— De gebrokene stukken van liet brood heeten negen malen en bij vier Evangelisten xiaiïiMta. [.tfail/i. XIV : 20; XV ; 37; Jl. V I : 13; A'JI1 :8 , 19, 20; X. IX: 17; Joh. VI :12,'l3.)

-ocr page 283-

het liuood dkr kindkiu-n'.

d«arom juist bon ik gecne vreemde. Ifebt gij mij ccü' houd genoemd, door zulk ecno weigering hebt gij mijne bede reeds toegestaan. Voed mij slechts met het hondendeel! Zoo hongerig kan ik de tafel mijns Meesters niet verlaten.quot; — In eigenlijken zin vindon wij geheel het zelfde denkbeeld in den Talmud, waar Rabbi jüda ineen' grooten hongersnood zijne schuren open zet, maar alleen voor die genen, die, als echte Israëlieten, genoegzaam bedreven zijn in de schrift en in de talmudische schriftverklaring. Toen nu zekere jonathan mede de schuur was binnen gedrongen, vroeg hij hem, of hij de heilige schrift en de Miscbna kende; en zoo niet, hoe hij dan durfde binnen komen? Kn het antwoord was: //Spijs mij slechts als een' hond; spijs mij slechts als een raaf!quot; zoo dat, door zijne bede bewogen , men ook hem brood gaf. (schöïtcikn , llorae llehraicae clc.)

En nu koeren wij nog eens tot den Heiland zeiven terug, met de vraag: //Is de voorstelling van honden en kinderen gemeend, of niet gemeend ?quot; — Mij dunkt, het eerste is niet twijfelachtig; anders zouden wij moeten denken, dat even min gemeend was de verklaring : nik leu niet gezonden, dan lot de verlorene schapen van hel hm Israels!quot; en bij de uitzending der twaalve het uitdrukkelijk verbod ; «Gij zult niet heen gaan op dun wq der Heidenen , en (jij zuil niet ingaan in eenige stad der Samaritanen; maar gaat veel meer heen tot de verlorene se/iapen van h:t hnis Israels.quot; [Matth. X : 5 en 6.) —Jk/.us achtlx-zich bepaald en persoonlijk alleen tot de Joden gezonden , daar eerst zijn dood den scheidsmuur tusschen Jood en Heiden zou weg nemen. Hij drukt dit uit in den spreekvorm, door zijne tij lgenooten het best verstaan , maar dien hij te gelijk verzacht; en die zeker, — wij weten immers, hoe veel toon en uitspraak tot de hardheid der woorden af of toe doen? —in jezus' mond gecne barsche afwijzing zul geweest zijn : want ik kan niet ge-looven , dat do Heer, zelfs om deze vrouw op den toets te stellen, dien toon zou hebben aangenomen. Er ligt veel eer eene vraag in zijne afwijzing: //Ziet gij zelve niet, dat ik u niet helpen kan? Dat ik hier, in het Heidensche land, niet kan optreden als de Medicijnmeester der kranken ?quot; En dit woord was in zoo verre eene proef, als het een wederwoord uitlokte, bij den staudvastigen aandrang der moederlijke liefde, en de kracht van haar reeds bijna Israëlitisch geloof. Men ineene dus allerminst, dat de discipelen, die de vrouw terstond willen geholpen hebben, humaner zijn in hun oordeel of menschlie\onder in hun gevoel, dan hun groote Meester. Eene schoone mensehlievendheid, waardoor men den bedelaar verachtelijk eenen penning toe werpt, omdat hij ons naroept op don weg! Zoo wilde jnzus zijne weldaden, die altijd een booger doel hadden en het antwoord waren op het toevlugtnemend geloof der ongelukkigen, niet hebben weg geworpen.

En nu nog eens,—-dat hier de eigenlijke vraag is: —wat leert ons de Heer, of wat leert hij ons niet, van de roeping der Heidenen? Markus heeft het juist uitgedrukt, het zij wij dit als een woord van jezus zeken, of alleen als zijne eigene verklaring opvatten : uLaat ee hst de kinderen verzadigd worden !quot; Dit lag geheel in don geest der Messiaanselie verwachtingen. De profeten, jesaïa inzonderheid, hadden het algemeen worden da-ware godsdienst op aarde ten stelligste voorspeld; gelijk dit reeds lag opgesloten in abra-ii .vms roeping : nln u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.quot; Kven zoo staan daar, aan den ingang van het Evangolic, simeon, die het kindeke roemt als een licht, /„/

-ocr page 284-

het buood dku kinderen.

quot;21)0

verlichting der Heidenen, en Je wijzen uit het oosten, die hem het eerst de scliatting van vreeraden komen brengen. Je/,us zelf stelt terstond, in het eerste beeld van het koningrijk der hemelen, de gelieele wereld voor als zijnen akker. liet was dus alleen eene vraag van tijd: n Wanneer zouden de Heidenen tot het Godsrijk geroepen eu aangenomen worden?quot; 1) Straks zullen wij hooren, hoe de Heer in twee andere gelijkenissen dien tijd ten duidelijkste aanwees, terwijl hij zijne taak voor de verlorene schapen van het huis Israêh besloot. Maar reeds van den beginne af, bereidde hij dio roeping der Heidenen voor. En wij behoeven wel niet te zeggen , dat de Heer voor zich zeiven daarin door Joodsclic vooroordeelen niet werd gehinderd. Hij zag er niet tegen op, van eene Samaritaansche te drinken , en zelfs twee dagen in hare stad te vertoeven. Hij zou mede gegaan zijn in het huis van den Heidensehen hoofdman , als deze niet zich zei ven die eer onwaardig verklaard had. En op den laatsten dag nog van zijn leven schroomt Jezus niet, waar de Farizeën zoo veel onreins aan hechtten, bij pilatu» in huis te gaan. Toch ging hij niet opzettelijk uit, om onder Heidenen en Samaritanen te prediken; want hij had zijn volk lief; hij wilde de kinderkens de maat vol melen, hun het brood voorzetten, nog niet door die houden , waarvan zij zulk een' afschuw hadden, aangeroerd. Tn zoo verre ontzag de Heer de vooroordeelen van zijnen tijd, om niet alles te bedorven, door alles op eens te willen. In zeker opzigt was het ook een regt, dat hij eerbiedigde: het regt van hot oude Godsverbond. Maar daarin ontzag hij het Joodsehe vooroordeel niet, dat hij zich immer zou hebben voorgedaan, als achtte ook hij den Jood boter en heiliger , dan ieder ander mensohenkind. Hij greep zelfs telkens de gelegenheid aan , om hun het tegendeel te doen gevoelen. Tollenaars niet alleen gingen bij hom de regtvaardigen van zijnen tijd voor; maar van den Heidensehen hoofdman verklaarde hij, dat hij zoo groot geloof in Israel niet had gevonden; den Samaritaan stelde hij tot een voorbeeld van dankbaarheid, bij de ontmoeting met de tien melaatschen, cn in zijne bekende gelijkenis van ware menschenliefde. En zoo wilde jezüs het Joodsehe volk voorbereiden tot de vernederende uitspraak zijner laatste gelijkenissen: n liet koningrijk Gods zal van u genomen en aan een ander volk gegeven worden !quot;

En waar wij nu, mijne lezers! ons verheffen op ons voorregt als Christenen, als evangelische Christenen inzonderheid j Iaat ons toezien , dat ook niet op ons die uitspraak van toepassing zij. De kinderen des koningrijks worden nog wel eens door de hondekens, Christenen door Heidenen beschaamd. Verootmoedigend is dus de slotsom dezer gelijkenis , wanneer wij ons nevens de discipelen stellen , van den Tarize'schen zuurdesem nog niet gansch en al gezuiverd; maar bemoedigend is zij, waar het diepe gevoel van geringheid en schuld naauwelijks durft opzien tot den helpenden Heer : want al waren wij die hondekens gelijk , ook voor hou is de zegen van het huis. De Heer des huizes is aan allen goed, die tot hem zich vertrouwend voegen, cn zien op zijne hand.

1) RcetU do kerkvaders hebben onze gelijkenis te regt in dien geest opgevat. Zoo tttf.ronvmi's ; Ad Judaeos primum; tl/is non recipknlibus, juHa ad yenlcs Iransmigraiio. Vgl. lluud. XI11 ; 40 j liom. XI :11 enz. Augustinus vat het meer in dien zin op, dut sv.zv.a'pcrsoonljkc zending alleen lol de Joden ziek uitstrekte, gelijk paulus hem een' dienaar der bem'jdems noemt, liom, XV : 8.

-ocr page 285-
-ocr page 286-

irT!}0^1hS3„4fl?

UU Mo Ms ó' J6f

„Deze :'g de Erfgenaam: Koirl laa' on,.; bom ,00k do oden, de erfenis a. r. lt;

-ocr page 287-

XVIT.

DE BOOZE LANDLIEDEN.

AIattii.

Hoort crue ntiderc gelijkenis.

Daar teas een heer des huizes, 'lie eenen wijngaard jtlande, en zette eenen tuin daar om, en groef eenen wijnpersbak daar in , en /jouwde eenen toren, en verhuurde dien den landlieden, enreisdebuiten lauds.

Toen nn de tijd der vruchten ge-naakte, zond hij zijne dienst-knechten tot de landlieden, om zijne vruchten to ontvangen,

Eii de landlieden, nemende zijne dienstknechten, hebben dm renen geslagen, en den anderen gedood, en den derden gesteenigd.

II 'ederom zond hij and' re dienstknechten , meer in 't getal dan de eersten , en zj deden hun desgelijks.

En ten taaiste zond hij tol hen zijnen zoon , zeggende: «/ij zullen mijnen zoon onlticn.quot;

Maar de landlieden , den zoon ziende , zeiden onder malkander; 'I Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem dooden, en zijne erfenis aan ons behouden.

En hem nemende, wierpen zij hein uit, builen den wijngaard , en doodden hem.

En hj begon door gelijkenissen tot hen le zeggen :

Een men se k idunlle eenen icijn-gaard, en zette eenen tnin daar om , en groef eenen wijnpersbak , en bouwde eenen toren , en eer-huurde, dien aan de landlieden, en reisde buiten lands.

En als de tijd was, zond hij eenen dienstknecht tot de landlieden , opdat hij van de, landlieden onlvinge van de vrucht des nijng aards.

Maar zij namen en sloegen hem, en zonden hem ledig henen.

En. hij zond wederom eenen anderen dienstknecht tot hen , en dien steenigden zij, en wondden hem het hoofd , lt;n zonden hem henen , schandelijk gehandeld zijnde.

En wederom zond hij eenen anderen, en dien doodden zij; en vele anderen , waarvan zij de sommigen sloegen en de sommigen doodden.

Als hij dan nog eenen zoon had, die hem lief was, zoo heeft h j ook dien ten laatste tot hen gezonden, zeggende: uZijzullen immers mijnen zoon, ontzien.quot;

Haar die landlieden zeiden onder malkander ; n Deze is de erfgenaam ; komt, laat ons hem dooden, endeerfenis zal onze zijn.

En zij namen cn doodden hem, en tcierpen hem uit, buiten den wijtigaard.

\XT : 33—1.1. Mark. XIT : 1—0.

Luk. X\ : 0—Itm.

En hij begon tol het volk deze gelijkenis te zeggen :

Een zeker menschplantte eenen wijngaard,hj verhuurde dien aan landlieden , en trok eenen langen tijd buiten 's lands.

En als het de lijd was, zond hij tot de landlieden eenen dienstknecht , opdat zij hem van de vrucht des wijne/aardsgeven zouden ; maar de landlieden sloegen den zeiven, en zondet hem ledig henen.

En wederom zond hij nog e nen anderen dienstknecht ; maar ook dien geslagen en smadelijk gehandeld hebbende , zonden :ij hem ledig henen.

En wederom zond hij nog e, ,,, ,i derden; maar zj verwondden ook dezen, en wierpen hem uit.

En de heer des wijngaa rds zeide: «Wat ztd ik doen? Ik zul mijnen geliefden zoon zenden ; mogelijk, deteu ziende , zullen zij hem ontzien.

Maar als de l and lieden hem za -gen, over leiden zij onder malkan -der, en zeiden: «Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem, dooden, opdat de erfenis onze worde.

En als zij hem buiten dm wijngaard uitgeworpen hadden, '/./gt;, t-den zij hem.


20

-ocr page 288-

ijk boo/.l, lamu.ildicx.

Hanneev dandc heer des wijn- Wal sal dan de heer da wijn- U'td zal dun de heer des wij u-guards komen zal, wat zul hij (/aards doen? guards hun doen?

dien landlieden doen ?

Zjzcideniot hem: «Hij zul den Hij zal tomen, en de land- Hij zul komen en deze land-kwaden tenen kwaden dood aan- lieden verdercen, en den wijn- ticden verderven, en zal den wijn-doen, en zul den wijngaard an- gaard aan anderen geven. gaard aan anderen geven.

deren landlieden verhuren, die hem de vruchten oji hare tijden zullen geven''

Naar de beelden, die in de voorgaande gelijkenissen van deze Afdeeling onzen geest zijn voorbij gegaan, hebben wij nu den Yerlosser der wereld,—zoo ik vertrouw, — duidelijk vóór ons, //in betrekking tot zijnen tijd en zijn volk;quot; — opgetreden onder de Joden, om het lang verwachte koningrijk der hemden te stichten, maar daardoor reeds terstond in openlijken strijd mot het rijk van denhooze; — in strijd met de oversten zijnes volks, die de ke-kenen der lijden niet wilden verstaan, cn die even min in staat waren, om de innerlijke eenheid in de leer van boetgezant en Zaligmaker te doorgronden, als zij den llijnioedi'jen, kraohlig werkenden geest van het evangelie, uit hun bekrompen standpunt konden waarderen;— eigenzinnige kinderen, die zich niet wilden laten gezeggen, en die toch, op hun kinderregt trotsch, de heidenen als houden verachtten! Van deze laatsten, — voor jezls ook verloren kinderen van zijnen llemelschen Vader! — zagen wij eene der eerstelingen aangenomen. Maar zoo mogt het niet voort gaan. Eerst moesten de kinderen verzadigd u-orden; verzadigd en dankbaar, of — walgend van het gezonde en voedzame brood, en oproerig tegen hem, die niet een weinig meer zich schikte naar hun' bedorven' smaak!

Kene beslissing was er noodig; eene beslissing, die reeds langde lieer voorzien en hij reeds meermalen voorzegd had. En die beslissing moest plaats hebben in den zetel van Israels godsdienstig en burgerlijk volksbestaan, gelijk hij 't uitdrukte in de bijna bittere woorden, die men Antipas mogt overbrengen: niJaat lenen en zecjt dien ouden vos, dal ik nog reizen moet heden en morgen, cn daarna naar Jeruzalem opgaan; want het geleurt niet, dat een frofeet gedood wordt luiten Jeruzalem. [Luk, XIII: 32, 33.) Ja, zoo dringend en dreigend was het gevaar, dat zijne discipelen zelve hem smeekten, niet op te gaan, daar nog onlangs de Joden hem hadden zoeken te sieenigen; en toen zijn besluit vast stond, zij ook aan hun eigen leven bijna wanhoopten, schoon niemand aarzelde, om in te stemmen met bet w oord van tuomas: Laat ons gaan, opdat wij met hem sterven! {Joh. XI : n, 10. )

Met gemengde aandoeningen kwam dan ook jezus , op zondag morgen, de sehoone God-stad binnen. Hoe luide daarbij de Hosanna's klonken, hij wist,—cn het deed hem tranen storten tc midden van zijnen triumftogt, —■ dat -Jeruzalem nog niet lekende , wat tot haren vrede dienen kon. Helaas! het wax verlorgen in hare oogen.

Dien dag en den volgenden toonde de Heet liet dan ook duidelijk genoeg, dat hij zeil' eene beslissing wenschte, even zeer als zijne vijanden. Maar het was vooral de laatste dings-dag van zijn leven , die deze beslissing verhaastte. Want op dien dag had hij beurtelings, ten aanhooren van geheel Jeruzalem en van gansch Israël, alle zijne tegenstanders tegenover zich, al wal onder de Joden het gezag in staat en kerk iu handen had. Eerst zijn hel de priesters, lioofdlieden van den tempel, die hem rekenschap komen vragen van het

-ocr page 289-

uk boozk laxihjkdkx.

gezag, dat hij zich, tegenover wisselaars en kooplieden, op hun reglsgebied lieeft aangematigd. Daarop komen de Earizeën, die hun versehil met de Herodianeu over de sehatpligtig-heid van Israël aan do Heidenen , met een verraderlijk oogmerk aan jkzus' oordeel onderwerpen. Xu volgen de Saddueeën , die de opstanding, — ook .u.zrs' leer, zoo wel als der Fa-rizeën, — zoeken bespottelijk te maken. Eindelijk nog een welgeleerde, met de vraag omtrent het grootste gebod. Zoo moest het wel blijken, of er met regt en waarheid, open en eerlijk, iets tegen je/.us was uit te rigten; of hij ten minste in zijne eigene woorden verstrikt, en zoo bij den stadhouder verdacht gemaakt of bij het volk in minachting gebragt worden kon. Blijft hij in dit alles overwinnaar, dan moeten zijne vijanden zich wel gewonnen geven, of—naar andere wapenen grijpen, waar togen de lieer zich niet verdedigen zal!

Naar de reeks der gewijde verhalen, —in dit gedeelte van het evangelie bij de drie eerste evangelisten de zelfde, — volgt onze gelijkenis op den eersten aanval, over de tempelreiniging. Deze werd als nit aller naam gedaan. Toen bij mislukte, verdeelden zich de partijen, om elk afzonderlijk te beproeven, wat zij tegen jkzvs vermogten. Maar de oogen-blikkelijke indruk van zijne eerste overwinning gaf dezen nog de gelegenheid, om in een paar van zijne laatste gelijkenissen zijne tegenpartij harde waarheden te doen hooren. IV eerste, bij mattheüs alleen vermeld, is die der twee ongelijke broeders. Om hare algemeene zedelijke strekking zullen wij ze later behandelen. De tweede is het beeld der hooze Itind-lieclen, dat wij nu weder, als naar gewoonte, eerst op zich zelf behandelen. Toch zal, na deze korte inleiding, do treffende waarheid, die de Heer er mede wil uitdrukken , n aan alle kanten door liet beeld henen schemeren.

Schoon en vruchtbaar bij uitnemendheid was eenmaal Vulestina, dat laud, vloeijeude ran melk en honig, dat iiozes reeds zoo bekoorlijk afschilderde aan de kinderen Israels, als het doel van hunnen moeijelijken togt door de dorre woestijn. Schoon en vruchtbnar, zoodat niet alleen alle noodzakelijke levensbehoeften voor cenc talrijke bevolking er in overvloed gevonden werden, maar ook de weelde der natuur cr rijkelijk werd genoten. Hoog achtten vooral de Israëlieten de vrucht van den wijnstok. Keu van hunne drie hooge feesten zelfs was aan den wijnoogst gewijd. Van Filistea af tot aan den voet van den LilaHon, en van Barons en Jlzreëts valleijen tot aan de weiden der woestijn, werden telkens de vruchtbare akkers door wijnbergen afgewisseld. En niet enkel voor den rijke was die zegen, Ifeerschle er slechts vrede in het land, dan woonde yansch Israel onder zijnen wijnstok en zijnen vijgeloom (1 Kon. IV : 25; M ie ha IV : 4; Zaclr. III : 10); en werd ieder jaar, onder loofhutten, bij don nieuwen most do goedertierenheid des Heeren in vrolijke psalmen bezongen.

En nu?---— O konden wij hem bezoeken, dien van ouds gew ij den grond ; mogteu

wij daarover slechts ecu' vlugtigen blik laten gaan; hoe luide zou ons de zwijgende eenzaamheid toeroepen, dat die tijd lang voorbij, en de nijvere menschenhand van Kanadm wijnbergen afgetrokken is ! Nog altijd is de grond even vruchtbaar van aard en de natuur even mild, maar de wijngaard-ranken , door niemand bij een geplant en opgebonden, sliuge-

26*

-ocr page 290-

DE BOOZE LANDLU.DKX.

ren vrij doov do bouwvallen van Tsrcls landhoeven en dorpen en steden, en worden ongestoord door vos en beer en woudezel afgeweid. Waartoe zou men ook, zelfs waar nog armelijk het land wordt bebouwd, zich over den wijnstok bekommeren, waar de sombere leer van Mahomed den wijn verbiedt, die God en mensclcn verheugt? [Rigl. IX : 13.)

Juist die verwaarloozing en verarming is ons een treilend tegenbeeld van den alouden rijkdom van Kanadns wijnbergen, en den arbeid, daaraan door zijne vroegere bewoners besteed. Want is de druif eene sierlijke, edele vrucht, hare aankweeking vereischt ook bijzondere zorg, die zij wederkeerig rijkelijk loont. .Heeds het oudste bijbelboek schetst ons het aanmerkelijk onderscheid tussehen liet leven onzer beide stamvaders, adam en much , — waardoor de laatste, die reeds eene wereld achter zich had, al spoedig aan meer dan het noodigc denken kon, — in deze weinige woorden: koacu leyon ecu aklerman te zijn: hij plantte renen wijngaard, ((ien. IX : 20.) Het bij een planten en door aankweeking veredelen van den wijnstok, klimt dan ook bij alle zuidelijke volken tot zoo hoogen ouderdom op, dat dc fabelleer de uitvinding daarvan aan eene godheid toeschrijft. En do beeldspraak der Egyptische oudheden geeft ons, bij zoo menige bijbelsche voorstelling, de teekeningen, min_ stens even oud als deze.

Reeds de aanleg van eenen wijnberg vereischte veel oplettendheid en veel arbeid tevens. Leggen wij het tegenbeeld van onze gelijkenis, het Lied van den wijngaard bij Jesaja (V ; 1-7), daar nevens, zoo zullen wij van dien aanleg eene volledige voorstelling verkrijgen.

In het beeld van onzen Heer is de aanlegger, naar mattiiküs een menseh, heer des huizes, dat is; //een man, die huis en land en eigendom heeft;quot;!) bij de andere Evangelisten (want bij ixkas houdt men het woord zeker voor onecht) eenvoudig een menseh. Dat hij den wijnberg niet geërfd had noch gekocht, maar zelf geplant, is — zoo als een E. K. uitlegger (salmeron) te, regt aanmerkt, — hier als bij jesaja, een wezenlijke trek der gelijkenis. Wat wij zelve hebben bedacht, gebouwd of geplant; waar wij, met de uiterste zorgvuldigheid, tijd en vlijt aan besteed hebben; daarop gevoelen wij veel meer betrekking, dan op het geen ons van elders toekwam of alleen geldswaarde voor ons bezit.

I'ii die zorgvuldigheid komt reeds terstond te pas bij de keuze van het terrein. In het bergachtige Palestina koos men bij voorkeur, gelijk ook jesaja heeft, eenen vetten, vruchtbaren heuvel, 2) aan den zonkant tot beplanting geschikt, tegen het noorden beschut, en ge-

1) l)c uitdrukking vitvdtanónji komt iiliecu bij matimüs voor, en juist in drie gelij-licnissen. (Behalve Lier, ook nog in de voorraadkamer van (ten /misvadcr, en dc arbeiders iu den wijn-gaard Matlh. XIII; 52 ; XX : 1.) Bij makki s (XIV : 1 I) en u.kas (XII: 39, Xtll : 25 ; XIV : 21 ; XXII : li) schijut het enkele woord, zondei txJ'ly^ijiTTVgt; , meer //den hooidbewouer of eigenaar vau een bepaald huis aan tc duiden , althans waar lukas dc uitdrukking' verdubbelt: ot x lt;gt;') rn.io i t ^. oiaiug. («De huisheer van het huis.quot;) Juist daar, inde aanwijzing van denman met de waterkruik, heeft mat-'iliEiis het woord niet.

2) Vanhier ons irijuberg, schoon de btatenlijbel bijna overal wijngaard heeft. Vergelijk het bekende; Aperios Jiueehus cmal eotles van viroilius, Georg. II ; li:i. —Bij'de Israëlieten was dit, althans bij jirootire aauplantingen, Kgel, {Jer. XXXI ; 5; Jmos IX : 13.) Een'afzonderlijken wijnstok vinden wij hij mx li iu, (X\ 11 : 5, 8) in eene goede landouw, eencu zaadakker, bij rfle teateren geplant , in tegen-Helling van den hoogen Libanon, waarvan zijne beeldspraak uitgaat. — Over Soreks wijnstokken zie men wiMi'.s RcatKórlerbv.ch.

-ocr page 291-

dl Buo/,i. iAM)in.in:x.

noegzaaiii van water voorzien. Een steenachtige bodem was op zich zclvcn aan den wijnstok niet schadelijk, maar moest dan van groote stecncn gezuiverd worden [Jus. Y : 2); en waar de lots te naakt was of de aarde ligt met den stortregen weg spoelde, werd die aangedragen of door trapswijze oploopcnde muren behouden. Ook de keuze der stekken tot aanplanting was niet onverschillig. Ji:s,v.ia noemt de kleine, maar edele soreks druif, die nog in het oosten bekend is.

Ka Jie zorgvuldige aanplanting spreekt nu de Heer (bij mt. en m.) , — als tot eenen goeden wijnberg onmisbaar, en ook bij jesaja vermeld: — vaneenen luin, een' v-ijnper-iba/ en eenen toren.

Een tuin of omtvhihig is alles, waardoor een stuk lands wordt omsloten: het zij eeue heg van doornen of ander levend groen, of wel een Icemen of steenen muur. Schoon anders in Palestina van ouds akkers en olijfgaarden niet zoo streng waren afgezonderd, en zclls de Jlozaïsche wet den eigenaar uitdrukkelijk verbood, eenen voorbijganger te beletten, om van akker of wijngaard te eten; de wijnberg moest wel worden afgesloten, vooral om het wild gedierte, — vossen en hazen, sjakals en wezels,—dat op de druiven aasde, het vee, dat geheel den wijnberg afweidde, en het wilde zwijn, dat hem zelfs omwroette. {Emd. XXII : 5; Hoog!. II : 15 j Jcr. Xlf ; 10; P», LXXX: 1 I.) Daarom was men van ouds gewoon, met een' vasten steenen muur den wijnberg te omsingelen. ^Nv.m. XXII; 21; Spr. XXIV : 31.) Sommigen denken , dat men er nog wel eens, — voor het gevaar, dat de muur mogt doorgebroken of ondergraven worden, — eene doornen heg bij voegde, en hierop het gezegde bij jesaja slaat (V: fi) : Ih zal zijnen tuin v:eg nemen of uitroeijen, en zijnen muur verscleurcn of doorbreken. 1)

Nadat zoo de gewenschtc druivenoogst voorbereid en beveiligd was, wilde de eigenaar zorgen, dat daarvan een goed gebruik kon gemaakt worden, en hij groef eenen wijn-per slak. Om ook hiervan de regte voorstelling te geven, moeten wij beginnen met te herinneren, dat de druiven van ouds gelreden werden. De afbeeldingen der oude Esyp-tenaren wijzen dit reeds aan ; menige beeldspraak bij de Hebreen doelt er op, en nog is het niet buiten gebruik. Dit druiventreden geschiedde op eene geschikte plaats in de open lucht, en meest door slaven, daar het een zwaar werk was. Zij stonden dus in of op den wijnpersbak, en traden daaiin rond met ontbloote voeten, doorgaans op de maat van hun eigen gezang, 2) en denkelijk ook, even als in Egypte, zich nu en dan optrekkende aan koorden, die boven hen hingen. Daar nude persbak telkens met een' nieuwen voorraad druiven werd aangevuld, moest het sap intusschen weg loopen. Dit geschiedde door eene (get ra-

J) Dat de vos, de groote vijand van den wijngaardenier, ook wel steenen muren wistic door- ot ondergraven, schijnt te blijken uit de spotternij van tobia ; uAl « Y dut zij iomeen, zoo er cru voi opkwamr , hij zou /lUfinen slecucu muur wel vcrschcurm.quot; (.\'h 1\ ; 3.) Tkunch zegt, dat men in het Oosten voor doornen Imgen nog de wilde aloë gebruikt, die dezen vijand beter dan steen afweert, en baalt uil viuGiuus aan: Tcxcnduc sepes etiam. (Oeorg II ; 371.) IIct woord qQuyuó; (oniluining) beslist hieromlrent niets.

2) liet vreugilegeschrei der ilniiceiiireders was een spreekwoord geworden in Israël; — de tijd, waarin hel zou ophouden, een dag van ramp en vloek. Zie Rigt, IX : 2/; Jes, XVI : 10; Jcr, XXV: 30; XLVI1I : 33

-ocr page 292-

dm hüozk i,andl.ieden.

iicdo?) opening in den grond, die in eene andere en diepere kuip uitliep. Beide waren ia d^u grond ui/gegraven, of liever nog in de rots uitgehouwen, waardoor alle metselwerk on-noodig werd. Maar hoort zelve dc beschrijving van de eerste aloude wijnpers, zoo veel wij weten, door een' uieuweren reiziger onlangs (1852) ontdekt. 1).

//Op den weg van Akka naar Jeruzalem — schrijft hij ; — //vond ik den eersten ouden wijnpersbak, die mij immer was voorgekomen. Eene rotslaag was daartoe gebezigd. Op de hoogere zijde, tegen het zuiden, was eene diepte in het vierkant, op acht voeten lengte cn breedte, en vijftien duimen diep, uitgegraven. De bodem holde zachtkens naar de noordzijde af. Pc dikte van den steen, die daargelaten was, bedroeg slechts ééuen voet. Twee voelen lager aan de zelfde zijde, was eene andere en kleinere kuip of bak uitgegraven, vier voeten in het vierkant en drie diep. Hierin liep het sap, door een gat in den bodem der bovenste kuip, dat nog te zien was. Dc omliggende heuvels waren zeker eens met wijngaarden bezet. Waren er nog druiven in den omtrek, zonder eenige herstelling kon de wijnpers terstond worden gebruikt.quot;

Deze beschrijving beantwoordt geheel aan de berigten van de gewijde schrijvers, liet 11c-breeuwsch heeft, zoo wel als de latere Eabbijnsche taal, twee onderscheidene woorden voor de yerslcuip en den veryadrhah. In onze gelijkenis bezigt m.vukus (ofschoon de vertalers dit onderscheid niet hebben in achtgenomen) het woord onder k uip, iiaiïheüs eenvoudig kuip of hak, dat de bovenste, of wel beide te gelijk beteekent 2). In de zaak zelve, maakt het geen verschil. De aanlegger van den wijnberg liet natuurlijk geheel de inrigting tot het druiventreden in den grond uitgraven of in de rots uithouwen;—en alles was gereed.

Alles? Neen, nog ontbrak Actoren of wachttoren. Zoo verhaalt een Rabbijn (bij sciioett-c.i-.n) : //Iemand plantte to dier plaatse wijnstokken en granaatappels, bouwde cenen toren in het midden en plaatste daarin cenen wachter.quot; En in Spanje, waar meer oude oostersclie gebruiken zijn bewaard gebleven, zag ïeench, maar alleen voor het saizoen der druiven, houten stellaadjes in 't midden der wijnbergen opgerigt. Zij hadden eene wij aanmerkelijke hoogte, waren van boven met planken, tegen de hitte der zon , gedekt, en daar onder, van waar het uitzigt vrijen ruim was, bevond zich de wachter met een lang schietgeweer. In ArMë zag meiiunu zelfs in 't midden der korenvelden zulke wachters in een' boom of op een houten staketsel ; cn in Indi'é hebben zij (altijd naar de belangrijke aanteckeniuK van tuench) ook wel slingers, waarmede zij zeer handig de wilde buffels weten te verjagen.

Do heer des huizes in onze gelijkenis, even als bij jesa.ta , bouwde, metselde zulk cenen

1) E. Houixson, Neucre Bihlisclc Torschungra iu Pulaeslina u. s. w, Berlin, 1857; pag. 178, 9.

•.') Dc llcbi'ccuu'schc woorden — want tic llnbbijnsclio, die men bij wixku op't woont Keltcr vindt, jfauu wij voorbij :aijn—TU of iTJlfl pertMp, en ap' vcrga'lerhalc. (Lat. torcular eu lacusi) Hot laatste heeft jks.ua, eu liet wordt (laar, bij dc Griekschc overzetters, door vertaald, ofschoon

i ro/lv'ilt;quot;' ■ dat elders (b. v. Jcs, XVI; 10) cn ook hier bij markus voorkomt, juisler is. Dc per»iui/gt; heet i.iji'ó-, dat ook mattueüs heeft, eu waar zeker dikwijls de diepere kuip, als noodzakelijk cr bij beboorendc, onder begrepen werd, Dc Griekschc overzetting vertaalt er dan ook niet alleen het eerstej maar insgelijks het tweede llebrceuwsolie woord mode. — Over geheel dit onderwerp kan men nalezen s. rau, ile vindeiaiu cl lorcularibus velerum Ilcbraeorum, ïraj. 1755.

-ocr page 293-

I)K 1300/.I' I,AM)UEI)KX.

toren: steviger ilus en duurzamer, maar zonder dat daarom de oorspronkelijke aanleg anders was. Er was zeker een verblijf voor den wachter in, maar ik zie niet ééue reden, om hier aan eene v'üla of praehtig landhuis te denken. 1) De eigenaar of de huurders schijnen in den regel niet binnen de muren van den wijnberg gewoond te hebben.

Zulk eenen eigenaar, die zelf zijnen wijnberg liet bearbeiden , zullen wij in eene andere gelijkenis — die van de arbeiden in den wijngaard — ontmoeten. Hier hebben wij een aanzienlijk man voor oogen, die meer bezittingen heeft, die ook elders zaken doet. Althans hij staat gereed, het land voor geruimen tijd te verlaten, maar wil zich vooraf verzekeren, dat zijn wijnberg goed zal bebouwd worden en ook hem een billijk voordeel aanbrengen. Hij verhuurt, dien aan landlieden, zeggen al de drie evangelisten: dus aan rnenschen , der zake kundig, en gewoon het land te bebouwen. Voor //verhurenquot;' staat hier in het oorspronkelijke het minder gewone woord uihjeven; i) gelijk wij nog zeggen: //in erfpacht geven of uitgeven.quot; liet schijnt reeds aan te duiden, dat hier aan gcene bepaalde geldsom, geen gewone landhuur te denkeu is. Oudtijds werd veel i?i nalura verhandeld, geruild, verkocht of verpacht. De mindere omloop van geld was hiervan niet de eenige reden, maar zeker ook wel de groote afwisseling van overvloed en misgewas in die landen, waardoor het betalen der pacht in sommige jaren geheel onmogelijk, in andere misschien al te gemakkelijk zijn zou. Zelfs was vroeger het veihuren voor een bepaald deel van de opbrengst ook in Europa algemeen. Pliniis roemt deze manier als de beste, 3) en zelfs in ons land geven de boeren nog kleinere stukken land aan hunne arbeiders om de helft uit. Dat zulk eene overeenkomst ook in onze gelijkenis bedoeld wordt, is reeds bij mattheü* duidelijk, waar de heer des wijnbergs dienaren zendt, niet om zijn geld, maar om de vrueiil, — om zijne, de hein toekomende vruchten 1) —in ontvang te nemen. Xog duidelijker is het bij ma li k is en ujkas, die zeggen, dat de landlieden geven en dc dienaren ontvangen moesten van de vrueiil (L.) of van de vruehten (M.) des wijngaards. Deze overeenkomst was billijk, daar op die wijze eigenaar en pachter de wisselvalligheid van den oogst deelden, en de laatste niets behoefde af te geven, wat hij niet eerst ontvangen had. Kn toch — daar nu

J) Ik zie uiet, ilal op i'óue plauts in lid Nieuwe Ti.-Uuaeut, waai .r. y;o; voorkomt, liet qiiodgt;:is umpluhi et rnagnijicuiti aetUjirium pmalam van sculeusxku kan te pas komen : noch bij den toren vau Sitoam, noch in de gelijkenis van den torenbouw; want op beide plaatsen ligt juist in de hoogU de nadruk. Het eenzame hutje in den wjngaurt of nuchlhuisje in den lumkonmerhof, Jes. 1:8, heelt ook niets van eene nlta. Alleen vonden nieuwere reizigers in den omtrek van Ihltron steenen waelithuisjes ot' torentjes, de gewone verblijfplaats der wachters, maar waarin gedurende den druivenoogst ook de inwoners der stad hun verblijf namen, zoodat Hebron dan bijna verlaten scheen, lintjinnon 1:354; u. noSAK, The T.aii't uf jtromiw, ]S5S, jiag. 61.

Ü) JJit komt in het N. T. alleen hier in deze beteekenis voor. Het gewone woord voor

verhuren is in het Griekseh tx/iKrlhjo), dat eehter in den bijbel niet wordt gevonden.

3) Hij noemt het non nummo sod partibus tocare; (lip. 1 : 9, UT) zulke huurders werden partiuiu/ genoemd.

■I) liet voornaamwbOrd zijne vruehten, bij .mattiiküs, wordt wel doorgaans op den wijngaard te huigt; gebragt, maar slaat gemakkelijker op den heer terug, die zjne dienaren om zijne vruchten zendt. ( (foil.ov; ui roi kii . xuy.nn^ «t nuquot;.) Zoo vatten het ook, onder de nieuwste uitleggers, ui: wetti: en Meijer op.

207

-ocr page 294-

DK BOOZE t.WnUKDiCN'.

eenmaal baatzuclit eu inhaligheid heerschen iu de wereld , en ieder zoekt te behouden , wal; hij eenmaal heeft , is men al meer en meer van dezen eenvoudigen eu natuurlijken weg moeten afwijken. Opmerkelijk is het oordeel vaneen' nieuweren reiziger, die deze wijze van verpachting nog in Pcrzië vond : Cel accord, qui par alt un marchc de honne fol cl qiu le devrai! ,'lrc, se Irouve néanmoim une source intarissable de fraude, de conleslalion et de violence, ou la justice n'est presque jamais gardee ; cl ce q'iil y a de fort singulier, e'est que le seigneur csl celui, qui a toujours du pire, et qui est lesé. (Chirardin, Voyage en Perse, Vol. 5 p. 381, Ed. Langles.)—Is het niet, of dit — vooral het laatste, dat de heer altijd ds lijdende partij is, — uit onze gelijkenis is genomen? Zoo blijft do mensch, door onzen 1 leiland naar de natuur afgebeeld, zich zelveu door alle eeuwen heen gelijk.

De landlieden in onze gelijkenis althans leverden wel het sterkste beeld van die ongevoelige, en ten laatste vermetele en onbeschaamde baatzuclit op. Do heer van den wijngaard was iveg gereisd, en wel naar huilen 's lands; — zoo als tcK.vs zegt: roor ecu'geruimen lijd. 1) Daar zij hem in zoo lang niet zagen en hij ook niets van zich liet hooren, begonnen de pachters zich langzamerhand als eigenaars van den kostbaren wijnberg te gedragen, en werden zij ook door naburen en onderhoorigen als zoodanig begroet. Rijkelijk droegen de wijnstokken, uitmuntend was de wijn, hooge prijzen werden daarvoor bedongen, en eene weelderige levenswijze door do eertijds eenvoudige landlieden aangenomen. Koe onverwacht en onaangenaam is hun, in het midden der vreugde over den eersten, ruimen oogst, de herinnering , dat zij niet meer dan pachters zijn !

Daartoe meldt zich aan den ingang van den wijnberg een vreemdeling aan, maar met een' behoorlijken lastbrief, als een vertrouwde dienaar 5) van den eigenaar, voorzien, om de hem toekomende vruchten, — het doel van den eersten wijnoogst, —• in ontvangst te nemen. Maar zij denken er niet aan, om zegel en handschrift te onderzoeken en dan de wettige pacht te voldoen. Reeds te lang hebben zij als eigenaars geleefd, om nu weer pachters te worden! Ook zouden zij naauwelijks in staat zijn, na zoo veel brassen en geld verkwisten, het verschuldigde aan te zuiveren. Gemakkelijker en korter weg kiezen zij, om zich voor het oogenblik van die lastige aanvrage te ontslaan. Zij behandelen den wettigen bode als een' schaamteloozen indringer, slaan en mishandelen hem en zenden hem ledig henen, (M. en L.)

1) Lukas heeft /(jópov; Ixnvoi;. Hot laatste woord, dat bij dezen schrijver alleen meer dan twee maal zoo dikwijls voorkomt , ui» elders in hot N. T., behoudt altijd, als gronddenkbeeld, zijne eerste be-teekenis: genoeg, vnldoeud. Van lijdruimte gebruikt, zet meu het eenvoudig over //langen tijd.quot; Die lengte moot eehtei' betrekkelijk gedacht worden, als voldoende, en meer dan dat, tot een zeker doel.

Lang genoeg, om ongeneeslijk krank te zijn,quot; {Luie. VIII ; 27) — /,om ongeduldig te worden,quot; (.Will : 8) — //om het volk te bedriegen,quot; (lluni. VIII: 11) — //om ergens te blijven,quot; (IX: 43; Xl\ : :i; X\lll : 18)—/ om op reis te zijn.quot; (XXVII: 7, 0.)—Evenals bij ons //lang genoeg,quot; wordt or in don regel bij gedaeht; «ja, al meer dan genoeg!quot;— Zoo bleef hier de heer van den wijnberg lang genoeg uit, om zich te doen vergeten; langer, dan men vóór zijne afreis had kunnen denken of waehteu.

2) Hoewel (Toi ^o,- eigenlijk , naar de zeden dor oudheid , slaaf beleekent, zoo wordt het ook in minder vernederende botoekenis gebruikt, zoo als wij in eene andere gelijkenis (van den onbarmhartig en ilieiislkneehl) oenen (ToeAo,- ontmoeten, die, m dienst van zijnon koning, over millioenen sehats te bo-sehikken heeft. Van hier, dat de uitdrukking «dienstknecht van Godquot; of »van cuiustusquot; te zijn, ook buiten onze zinnebeeldige voorstelling, iu den bijbel zeer gewoon is.

-ocr page 295-

DE BOOZE L\NDI.U;DK\.

Maar cle lieer heeft vele en getrouwe dienaren. Zonder aarzelen nemen anderen beurtelings do zeilde moeijelijke en gevaarlijke taak op zieli. Eindelijk zullen toch de home landlieden wel inzien, dat het zóó op den duur niet gaan kan. Wat den een aan oveiredings-kraeht ontbreekt, de ander zal bet aanvullen. In den mond van vele getuigen, waarvan elk zijn' eigen' toon van spreken heeft, zal de waarheid bestaan. Vergeefs, alles vergeefs! Juist het gevoel van Inni eigen onregt verbittert de ondankbare en oneerlijke pachter». Hoe meer boden van hunnen heer er komen, hoe meer zij die mishandelen, met hoe meer woede zij hen den wijnberg uitwerpen, zelfs tot steeniging en doodslag toe.

Dit klimmende (deze clhua.v) in den tegenstand en de woestheid der landlieden , is de hoofdzaak in het verhaal van eiken evangelist. Allen beginnen zij de eerste zending rati den eersten oogst. //Ter gelegener tijd;quot; //.Vis het daartoe de gesehikte tijd was,quot; hebben

markus en u'kas; terwijl viattiu.üs schrijft: //Toen nude tijd der vruchten naderde 1)_

in voorraad dus gingen de dienaren op reis, om met den oogsttijd aan hunne bestemming te zijn.— Enden tegenstand beginnen allen met het s/aan, in plaats van de verschuldigde vruc/Uen ; — allen vcrmèlden, dat op het mislukken der eerste zending eenc tweede (en derde) volgde, maar daardoor nog slei hts meer de verbittering werd opgewekt, de mishandeling klom, het oproer een meer dreigend en uitdagend karakter aannam. Maar overigens is de voorstelling, gelijk ieder bij het vlugtig nalezen zien kan, onderscheiden. M arkus en u kas verhalen vaneen' eersten, tweeden en derden dienstknecht; de eerste evangelist met de bijvoegimj;/.-//, vele anderen. Maar mattiiküs stelt twee bezendingeu voor, elk uit meer, de tweede zelfs uit vele dienstknechten bestaande; waarbij men de eigenaardigheid in zijnen stijl opmerkt, dat hij meermalen in het meervond en gezamenlijk {collccfie/') voorstelt, wat onderseheiden gebeurd en ook elders verhaald is. Zoo kan men ook zijn verhaal (vs. 35 en 36) opvatten : //De heer zond eerst eenen dienaar, dien zij sloegen ; daarop een, dien zij doodden; toen een der den, dien zij steenigden. Hierdoor niet afgeschrikt, zond hij later (bij ecu' volgenden oogst ?) , om zeker te zijn van den goeden uitslag, er nog meer, maar wie het zelfde wedervoer.quot; — Zoo naderen M.viïiiKils en markus elkander, en heeft i.ukas slechts het laatste wc irclateu

' O O ' *

Een ander verschil ligt in de mishandelingen zelve. Bij allen is daarin toenemende boosheid geschetst: allceu heeft lukas, — in de gelijkenis wel gepast, maar naar do geschiedenis onjuist, — dun moord tot de komst van den zoon bespaard. Bij mattiteüs is er opklimming van slagen tot moord, en van deze tot steeniging, als naar Israëlitische zedeu meest onteerend. 2) lüj lukas is bet alleen: slaan, — onteeren, — met wonden overdekken. Markus heeft hetzelfde , met toevoeging van moord aan den derden dienstknecht; want de tweede was alleen aan het houjd gewond, 3) Daarna werd hij onleerd

1) Over hol woord zwoo,-, hier door al de Evangelisten gebruikt, zie meu bladz. 153.

i) Vergelijk LiGirrrooT, die liierdo gewoue oiikliaiming vaa straf viudt, naar dc regelen der Synagoge: «geesekai, met het zwaard dooden, steenigen.quot; — Zoo is m attui.üs weder de meest Israëlitische ia zijne voorslelliug.

3) Er is veel geschrcvea over liet xsif uhui'm van jiakkus, dat anders bet eekent: //de lioofdsem opmaken, afrekenen ,quot; maar hier , naar liet voorbeeld der oude vertalingen {Sj/r., Arab., I nt//.), door //aan bet hoofd wondenquot; wordt overgezet. gl. jitutoi'Sfi en yj'utlóni.) Sommigen bebben de gewone

27

-ocr page 296-

DE liOO/.l, LANDI.IEDK.X.

of smadelijk weg gezonden. Deze laatste uitdrukking, van markus en lukas, brengt ons eciii voorval uit het leven van david in do gedachte, waarbij iianu.n, de koning van Amnion , hem zijne gezanten terug zond mot half afgesclioren baard en de kleederen tot boven do knieën afgesneden, zoodat zij hunnen koning niet onder de oogen durfden komen, maar deze hun vrijheid gaf, om te Jericho te blijven, tot hun baard weder was aangewassen. (2 Ham. \ :1 — 5.) 1) He wraak, die mvm daarover nam, is een treffend tegenbeeld van de langmoedigheid, die de heer in onze gelijkenis betoont, en die dus op den oosterling nog sterker' indruk maken moest. David voerde hel volk, dal in de stad icax, daar uil, en lei de hel onder zagen, en onder ijzeren dorschwagcns, en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den iigcheloven doorgaan. Ahoo deed hij aan al de sleden der kinderen .imthnnsl (X J1 : 31.)

Die langmoedigheid schetst ons nu het volgende. De heer van den wijnberg boort de onbegrijpelijke boosheid en hardnekkigheid zijner pachters van die weinige dienstknechten, die, met wonden en slagen overdekt, tot hein terug keeren. Lukas stelt hem voor, als hierop met zich zeiven overleggende; vWat zal ik doen?quot; 2) Zal hij het regt den vrijen loop laten , aan zijne verontwaardiging of wraakzucht den teugel vieren ? Maar neen ! iets anders wil hij doen , iets dat niemand zou verwacht hebben. Markus stelt ook hier, als méér malen, liet zelfde berigt, dat beide anderen ook hebben, meer aanschouwelijk voor. Nog had h'j éénen ieeder geliefden zoon. Dezen zond lij hel laatste lol hen. Al de Evangelisten hebben, wat do heer aan dit zijn besluit toevoegt: uZij zullen toch mijnen zoon ontzien!quot; Lukas alleen voegt er een missehien bij , weder meer naar de geschiedenis, dan naar de parabolische voorstelling. Want de heer, hoe zachtmoedig en geduldig ook, zon, om vreemden te sparen, aan een enkel //misschienquot; het leven van zijn' eenigen zoon niet gewaagd hebben Neen! hij kan zich de boosheid zijner pachters zoo onzinnig en hardnekkig niet voorstellen. Hij heeft ook nog slechts dienstknechten gezonden. Misschien hebben dezen, in vertrouwen op hunnen lastbrief, een' wat al te harden toon aangeslagen, of hebben de landlieden dien lastbrief niet vertrouwd. Als hij zijnen zoon eens zond? Dezen zullen zij terstond, aan zijne trekken, als 's vaders evenbeeld herkennen. Hij zal met zachtmoedigen ernst hun ongelijk hun onder bet oog brengen. Zij zullen toch wel begrijpen, dat deze regt heeft; dat hij ook, bij mishandeling, niet ongewroken blijven zou. Zij

betcckcnis willen behoudon : //Isoiic rekening maken, met slagen afrekenen ;quot; maar dit zou eenc andere eonstructic vorderen. Liever zou ik hel gevoelen van camekauids aanuetnen , dat ixstfululmanr xul beteckent /diet hoofd onleertn ,quot; door liet te onfblooteu en den baard af te scheren bij voorbeeld, (lilquot;kas heeft: «t/hkwki'if-v iiitinuittkur.) Andere gevoelens kan men vinden bij van willes , tyiecimcu hermeiicuticum de m, quae ab vno Marco sunt narfula, ïiaj. 1811. — liet steeni^en bij ma uk. es wordt door ïisciiLNDOKi voor onecht gehouden.

1) Bijna letterlijk komt met onzen lukst over een Jiutd/t 1:11: apévt^efaf ro«'v uyyfkovs «i roiquot; x/yiii: tt' utifiiit; uDc bewoners dezi r lamlcn (waaroadcr ook de Joden) zonden zijne yczanten (van n abüchodososob , die ze ten krijg opriep,) terug, ledig, in omerequot; Dat is: niet enkel ongeëerd, zoo als vax deb palm heeft, maar gesmaad, schnudetijk bejegend.

2) Deze uitdrukking [li nonjuu);) znllen wij nog meer in de gelijkenissen bij lukas ontmoeten : in die van den njteu dwaas (11. Xll ; J7) en van den onregtvaardigen rentmeester (XVI ; li).

210

-ocr page 297-

dk booze ian olieden. ill

zulkn ioeh mijnen zoon onkien! En tic vader wangt, wat liet laatst van allen een vader wagen zul, omdat hij sparen, vergeven, verzoenen wil......

Ook den jongeling ontbreekt liet aan menschenlierdc en kinderlijke gehoorzaamlicid even min, a's aan moed, om zoo rnoeijelijke taak te aanvaarden. Mnai treurig was daarvan de afloop. De booswichten geven zich niet eens den tijd , om naar zijne vermaningen te luisteren. Zoo dra zij hem zien en als den zoon herkennen, komt bij de belhamels van de bende, die nu eenmaal de zaak tot het uiterste drijven, een helseh denkbeeld op. Zonder gevoel voor de verscliooncnde liefde van den heer oi' ontzag voor zijn eigen bloed, integendeel, door die verschooning hoe langs zoo stouter, steken zij de hoofden zamen en overleggen ; 1) nDeze is de erfgenaam. Laat ons hem ook djoden; en wij he/iov.den den wijnberg. Wat zijne erfenis worden moest, zal voortaande/ onze zijn !quot; — IMen beeft opgemerkt, dat hier, in de voorstelling en zelfs in de Grieksche woorden , overeenkomst is met het zeggen van jozefs broeders, toen zij hem , zoo kalm en vreedzaam, als bode van zijnen goeden vader, van verre zagen aankomen. 3) En waarlijk.! inde boosheid, ondank en ongevoeligheid, is overeenkomst genoeg. Ook jakob, wanneer men hem voor de mogelijkheid van zulk een' laaghartigeu broedermoord had gewaarschuwd , zou geantwoord hebben : uZj zidka loeh mijnen zoon ontzien!quot;

En de landlieden , onder aanvoering van de ruwsten en stoutsten der bende, voeren terstond hun oogmerk uit. Zij vamen hem, grepen hem aan , sleepten hem buiten den iriju-ffaard en doodden hem. Mvükis heeft de orde omgekeerd: //Zij doodden hem, en wierpen toen het lijk buiten den wijnberg;quot; manr de voorstelling der anderen, — de betcekenis van het beeld nu nog daar gelaten,—-is zeker de oorspronkelijke, als echt Israëlitisch. Aan het bloed des vermoorden kleefde een vloek. De heiligste plaats werd daardoor verontreinigd. Zelfs een doodschuldige werd van ouds builen de legerplaats gestrenigd. Eenc atiia-ua durfde men niet dooden, eer men haar den tempel had uitgedrongen. Jammer slechts , dat ook hier weder de vorm het wezen had gedood, en de mug werd gezift, om den kemel door tc zwelgen; //wel moord, maar geen uitwendige bloedschuld!quot; Zoo werd bij voorbeeld pavix's eerst den tempel uitgedrongen, maar om daarna op de meest verraderlijke wijze naar zijn leven te staan. Ook onze landlieden willen den wijnberg onbesmet houden, maar niet hand en hart!

Zoo ver met zijn verhaal gekomen, houdt jk/as een oogenblik stil en vraagt: // ƒ/'lt;(«-neer dan de heer des ivijngaards zelf komen zal, wat zal hij die landlieden doen?quot; —- Bij markus en u'kas (die alleen de laatste woorden hebben) schijnt het wel, als of jezus nu zich zeiven beantwoordt: ulTj zed komen enz.quot; Maar dit ligt veel minder in den gewonen •loodschen leerstijl, ook door onzen Heiland nagevolgd. Mij komt althans dergelijk voor-

1) /ij zeulen fvtuvtot,-, kan beleekcucn ; bij of in zich zeieen, maar ook : onder dkamter. Dit laatste ligt in don gang' van geheel hot verhaal, en wordt ook door maiuojs ütutoi';) ea vooral door i.L'kas bevestigd.

2) liu zij zfiden de een tol den ander ; «Nic lomt dan; laat ons hem dood slaan !quot; ( . XX X \ I 1: 19, hi.) la de Grieksche vertaling: Seète öt.toxteivMiisv uétóe. Naar aanleiding hiervan , heeft men ook in jozki? eeue type van den cuuistus gezocht.

-ocr page 298-

DU lioozi; i \ N ik.ILDKN.

beeld uit jkzus' redenen niet te binnen. Daarentegen was het vragen cn antwoorden {Lnk. [! : 46, 47),— een gesprek met zijne hoorders of leerlingen, waarvan de leiding in de hand des meesters bleef, en waarbij nu en dan slechts het eigen oordeel der toehoorders werd ingeroepen,—geheel in den Joodschen trant. De Talmud levert er ontelbare voorbeelden van op; en ook .n.'/.vs wist met zijne vragen, niet zelden onverwacht, zijne hoorders op te wekken, en door hunne eigene woorden te brengen, waar hij wenschte. Mij diutkt, wanneer het antwoord van jkzus zeiven ware, zon hij het ook als eene vraag hebben ingekleed: //Zal nu niet de Heer zelf komen enz.quot; —Intusschen heeft chbvsosïomi's reeds opgemerkt, dat beide voorstellingen gemakkelijk te vereenigen zijn. Het antwoord is zelfs bij matïheüs wat uitvoerig voor zijne hoorders. Wat zij met een enkel woord zeiden, zal jlzi's met nadruk herhaald en uitgebreid hebben. vWat zal de heer nu doen?'quot; — vTs'u zal iiij zeker zelf komen, meester!quot; — //.la zeker! hij zal komen, en die hoezen een' loozen dood aandoen; en hij zal den wijngaard aan andere landlieden verhuren, die hem de vruchlen : vil en geven op haren tjd.'

Met enkele kleine opmerkingen over de laatste woorden, besluiten wij de uitwerking van liet zinnebeeld.— Vooreerst zijn liet Icomen , verderven , aan anderen gevui, bij eiken evangelist de drie hoofdpunten. Het tweede woord is bij mattiieüs anders overgezet, omdat men moeijelijk vertalen kon : de kwaden hwadelijk verderven. Er is zekere woordspeling in, — die zelfs gerekend wordt tot den meer gekuisebten Griekschen stijl te behooren, 1) — over een komende niet ons oud vaderlandseh spreekwoord: //Die wèl doet, wel ontmoet.quot; De booze pachters zouden, in eene geheele uitroeijing, kwaad ondervinden, naar mate zij kwaad hadden gedaan.—'Nu zal dan de heer den wijnberg geven (M. L.) of uitgeven (Mt.) aan andere landlieden, die de -vrnchten hem zullen geven op hare tijden. Zoo staat er letterlijk. De tijd of gelegenheid der vruchten is de oogst. Eiken oogsttijd zonden zij tot de bepaolde nitkeering bereid zijn. De Heiland kan biermede bedoeld hebben , dat de heer nu landlieden kiezen zou, van wie dit te wachten was; maar liever zou ik het opvatten als eene profetische verzekering, dat niet ander maal zoo veel liefde niet zoo veel ondank zou vergolden worden; waardoor dan het zinnebeeld (naar vs. 43) reeds eenigzins ingrijpt in de eigenlijke voorstelling der zaak , waartoe wij nu overgaan.

Toen de Heiland een paar jaren vroeger zijn parabolisch onderwijs voor de ontelbare scharen aan het Galilésche zeestrand begon, en zijne discipelen hem naar de reden vroegen van eene zoo ingewikkelde leerwijze, antwoordde hij : uDaarom spreek ik lol hen door gelijkenissen, omdat (of opdal M. L.) zij ziende niet zien, en hoorende niet hooren, noch verstaan.quot; {Matth. \ Hl: 13.) •— Maar die tijd is nu lang voorbij. Het zinnebeeldig kleed bedekt de waarheid niet

1) Men zie de voorbeelden bij «roti us, trench, meuer en anderea. Het meest koml overeen liet gezegde der Armoede ia den 1'lulus van aiusiodunes ; xaxm'; xhxoj; urtoKiaot. (saemk.) Men is eeliter tc ver gegaun met hicriu eon bewijs te vinden voor tiet zuivere Griekseh viin deu eersten Evau-^elist. Ook in onze taal en vooral in onze oude spreekwoorden, zijn zeer vele van die woord- en klankspelingen.

-ocr page 299-

du uoo'/.i. l.axdliedi x.

langor, voor wie ze nog niet kunnen dragen. Het doet liaur veeleer aan alle buiten doorsclu;-menn, ja! nog sterker in het oog vallen; zoodat dan ook, naar i.rK.vs, terstond na de aankondigingvan het vreeselijk lot der wijngaardeniers, uitliet volk meer dan ééne slem zich hóoren deed: nDal zij verre!quot; Een uitroep, waarmede de bijgeloovige oudheid dreigende voorteekenen meende af te wenden. En konden nog sommigen zich in het. eerste oogenblik omtrent de ware beteekenis vergissen, niet meer nadat jezcs, — met aanhaling van het psalmvers over den steen, door de bouwlieden verworpen, — er in stellige woorden had bijgevoegd; nDaarom zeg ik n lieden, dal hel Imingr'jh (fods van n zal teeg genomen worde», en aan een volk gegeven, dat zijne vruchten voort Irengt.quot;

Hoe dan ook vele uitleggers anders van ouds geneigd waren, de verklaring eener gelijkenis uit de diepte en in de verte te zoeken,— door JEZt's' eigen woord gebonden, zien hier allen de geschiedenis van het ongelukkige Joodsehe volk, de geschiedenis van een treurig verleden en van eene nog treuriger toekomst, die nu ook reeds lang tot het verledene behoort. En toch beerscht er, in de nadere verklaring van het zinnebeeld, mijns inziens eene dwaling, die, reeds van vroegen oorsprong, nog veler oog voor de eigenlijke schoonheid der gelijkenis benevelt. Ik bedoel de opvatting, die wij, op eene enkele uitzondering na, bij alle kerkvaders vinden, die ook algemeen in de lloomsche kerken zelfs door de meeste protestanten is nagevolgd, als of de wjngaard zelf het Joodsehe volk aanduidde, en de tainl-lieden deszelfs oversten-, dus hier de Schriftgeleerden en Earizeën,

Wat het eerst aanleiding hiertoe gegeven heeft, is zeker de bekende gelijkenis Jes. quot;V : 1—7. Reeds in of vóór den tijd van okigenes had men opgemerkt, dat de onze daarvan het tegenbeeld is. En deze overeenkomst is wel niet toevallig. Zeker had de Heiland, die meer malen op de orakelen van dezen //evangelist onder de profetenquot; zich beriep, dit beeld voor oogen. Ook bij jksaja is het een wijnberg, met veel zorg aangelegd, maar die de verwach, ting bitter te leur stelt: Op druiven had de Heer gehoopt; ontniij heeft hij hem voort, ye-bragt! Ook bij jksaja wordt het oordeel der verdelging over zoo onverbeterlijken ondank uitgesproken : ï) is tel en en doornen zullen van nu af in dien tvijnherg opgaan. — Hierop volgt de verklaring; De wijngaard van den 11.1'Klt der heirseharen is hel huis van Uraél , en de wannen van Juda lel plantsoen, waarin lij zich verlustigde. Eu daar men nu reeds vroeg geneigd was, a n de beelden der Heilige Schrift eene zekere bepaalde {typische o£ liever stereotype) beteekenis te geven, zoo was het niet onnatuurlijk, dat men den wijnherg zeiven ook hier als een zinnebeeld van het volk Israël opvatte. Eu de landlieden? Hel waren dan natuurlijk zij, wie de zorg voor dit volk was aanbevolen: Israels oversten. Hierin werd men bevestigd, doordien de Evangelisten deze gelijkenis als in ééuen adem doen volgen op jiszvs' gesprek met de Qverpriesters, {Schriftgeleerden, M. L.) en ouderlingen des volks. Bij mattindis is de aanhef eenvoudig: uHoort!' Hij markus: lij begon lol hen te zeggen. lukas voegt er wel bij: tot het volk-, doch dit liet zich verklaren: //ten aanhuo-ren van het volk.quot; Maar vooral achtte men deze opvatting de ecnige ware, om het berigt, dat al de Evangelisten straks laten volgen: Be ücerpriesters en de Da rizeën (of naar lukas: en de Schriftgeleerden) begrepen, dat lij van hen sprak (Mr.); of dal hij die gelijkenis op (tegen) hen had gesproken, (M. L.)

-ocr page 300-

1)K BOÜZK LANDI.11'DKN'.

Zoo laat liet zich ligt hegrijpcu, hoe men tot de opvatting kwam, — die later, als gewoonlijk, de een den ander naschreef: — //Israël is des Heeren wijnberg; die ontrouwe pachters 's volks oversten , op wie en tot wie hij de gelijkenis sprak en die haar zeiven op zich toepasten.quot;—Ik zal de namen der uitleggers niet noemen, die deze verklaring volgen; veel gemakkelijker zouden te tellen zijn, die er van afwijken. Ik wil alleen opmerken, dut de Roomsch Kathol ij ke geleerden daardoor tot de zoo natuurlijke toepassing kwamen op paus, bisschoppen en priesters. De vermaning was goed, die zij er uit afleidden: tot trouwen arbeid in 's Hoeren wijnberg. En geestig de gevolgtrekking, dat soms de gemeente beter is dan hare leidslieden, maar zij toch door de traagheid of ontrouw van dezen schade lijdt. Zij vergeleken dit met eene anecdote omtrent den beroemden schilder znuxis. Hij had ecu knaapje afgebeeld mot eene mand druiven. Toen nu de vogels hier op afkwamen, en de schilderij beschadigden door in dc druiven te pikken, zuchtte de schilder: //Ik heb zeker het jonksko niet zoo goed, als dc druiven geteekeud, dat dc vogels hem niet vreesden!quot;— Zoo worden de booze geesten,— do vogels uit de gelijkenis van den zaaijer! — stoutmoediger tegen dc vruchten Viin 's Hoeren wijnberg, door dc ontrouw der wachters,

Maar vernuft is nog niet altijd waarheid en gezond verstand. Juist deze gevolgtrekkingen pleiten tegen de gezegde verklaring. Want daaruit zon volgen, dat de wijnberg — Israël zelf—(geheel anders als bij jesaja) geen schuld had. Hij had immers goede vruchten gedragen? Alleen hadden dc landlieden zich die onregtvaardig toegeëigend. — En wie waren nu die landlieden, Israels oversten, wien de heer van den beginne af zijnen wijnberg had toevertrouwd? Zeker niet Schriftgeleerden, Farizcën, Ouderlingen, — geheel het Sanhedrim en zijnen aanhang,—• als allen van jongeren oorsprong.— Het oordcel eindelijk, het wordt niet, als bij jesaja, over den wijnberg uitgesproken, maar over de pachters: dus (indien wij dezen uitleg volgen) niet over Israël, maar alleen over de leidslieden des volks. Is dit niet geheel tcgeu dc geschiedenis? Strijdt het niet met jezus' stellige uitspraak bij dit zinnebeeld {MaUh. XXI : llt;'i): nHet konmgr'jlc Uoih wordt van. u weg gquot;,nomen cn aan een ander voi.k gegeven !quot; — Om zich hieruit te redden, toekent de scherpzinnige kalvijn bij de laatste woorden aan : //Tot hiertoe rigtte jkzus zijne rede tot de leidslieden en bestuurders, in tegenwoordigheid van het volk; maar nu bestraft hij even zeer do schare zelve; omdat ook zij deelgenoote en helpster was der priesters cn schriftgeleerden, in het verliindcren van (lods genade.quot;— Dus nu eerst, en niet in dc gelijkenis zelve werd Israels ondergang aangekondigd?

Te weinig gehoord en begrepen is, onder de stemmen der oude christen kerk, die van den grooten oiugenes. Nadat deze eerst de, zeker toen reeds gewone verklaring heeft opgegeven en uitgebreid: //de wijngaard ~ Israël, de landlieden = priesters en wijzen des volks;quot; komt hij tot de vergelijking tusschen jesaja's parabel en die van jezus, en toont aan, hoe bij den profeet de wijnberg wordt gestraft, bij den Zaligmaker de landlieden, //Dus,quot; vervolgt hij : //beteckent misschien in het evangelie de loijnherg niet Israël zelf, maar het hun toevertrouwde koningrijk Gods, dat is dc leer der Heilige Schrift, Gods woord. Een godzalig-gedrag had hiervan de vmc/d moeten zijn.quot; — Onze nrco he (.koot hoeft deze verklaring gevolgd, als hij den toevertrouwden wijnberg (het koningrijk Glods) noemt: //de kennis \au Gods wet en de gave der profetie,quot; en aantoont, hoe de Joden beide, de profetic cn het rcte

-ocr page 301-

dl. ÜOOZK I.,vxu1.ikü1-.s.

verslaml der Schrift,) na en door den Messias-moord verloren hebben. — Beide uitleggeis echter hechten nog teveel aau de kennis van God en zijn woord, de Ueillye Schrift, die aan de Joden door geen uitwendig strafgeiigt kon ontnomen \Vorden. Nader tot den waren zin dei-gelijkenis komt lnger, als hij van eeue goddelijke instelling, de bijzondere huishouding des Ouden Yerbonds , spreekt. 1) Maar die zin wordt eerst duidelijk uitgedrukt door tukncu , wanneer hij den toevertrouwden wijnberg noemt: //het ideale Godsrijk, waarvan de verwezenlijking eerst aan de Joden, later aan de heidenen werd toevertrouwd.quot; 2) — Wanneer wij met aandacht de wankelende verklaringen van zoo velen lezen, heeft den meesten dit denkbeeld voorden geest gezweefd, maar is het hun alleen niet helder geworden, — gelijk liet den laatst genoemden uitlegger zeiven niet eens regt helder werd, — omdat zij zich gebonden achtten door de eenmaal aangenome onderstelling; //de wijngaard is Israël, de landlieden zijne oversten.quot;

De vraag, of deze opvatting juist is, hangt geenszins af van die andere vraag: //tot wie Jezus sprak.quot; Waarom kon hij tot 's volks oversten gecne parabel rigten, die op geheel het volk sloeg? Maukvs onderscheidt duidelijk (vs 1 en 12) bet tot hen en op hen iets zeggen. Het eerste behoefden zij niet eerst later te vei staan: het was dadelijk zigt-haar, tot wie Jiizrs sprak; maar daarom nog niet terstond te hóOren , or wie hij doelde.

Ik vereenig mij dan ook gaarne met de oude opvatting, dat jkzus tot de overpricsters en schriftgeleerden sprak, ten aanhooren des volks; en dat zij bet waren, die Ji.zus' vraag *

beantwoordden en dus hun eigen vonnis spraken; waarop de Heer met eert: //Gij zijt die man !quot; antwoordt. Sommigen hebben het wel hoogst omvaarseliijnlijk gevonden, dat JKZt s'

vijanden zich in dien strik lieten vangen, en dus, of één uit de schare laten autvvoorden,

of zelfs, dat altijd bet gemakkelijkste is, de woorden voor onecht gehouden. ;i) Maar men bedenke, dat de bedoeling eener gelijkenis den eersten hoorders niet terstond zoo duidelijk zijn kou, als ons bij bet lezen. Buitendien konden, naar de leerwijze der Joodseh-llab-bijnsche school, de aangesprokenen er niet vair tusscben. Jtzts maakte de zaak al te duidelijk, en liet te gelijk maar één geschikt antwoord vrij, zoodat zij zich niet — als straks hij de vraag mor den doop van johannivS — er konden afmaken met een: nH ij weten het

1) Leun sapi'ntcr insïiictum sl i m romminit Juducis. Jnsliluti fi nyeis a Juilaris rejftiit perprnjctus, qn-,*

qui/lrm isti malr tractaverunt; alius misit i'tentidem, quiliKs idem aeeidit. Miltit Deus fdium suiini, quem itieredibile oral islos nou fore veri/uros. Ürd tiuiie JHi/im, ut libera juni ipsis sit m i.nmiïuto DrviNO hc-nltu ,

ipxum inlerfecerunl. — Nadat liij zoo den hoolMziu opgegeven liccft, cn daarbij gezegd, dal het ovcii_c bijwerk is, waarom het ook hij dc Evangelisten zclvo varieert, voegt ingkr er trog, omtrent het slot der gelijkenis, hij: l'idrlnr hie Jesus sacerdotes ae seniores plet/is polissimum speelasse, unimis talia vd-venles. (1'ag. 119—1'21.)

2) The Kingdom of God in its idea , ichieh idea Jexc uud Genlite hare bfen sueeessively placed in eon-ditions to realize. Jammer, dat TatiM'tt zelf meent gebonden te zdjn door dé oude verklaring, en daardoor over de onderwijzende en teerrude kerk {dorens et diseena) veel onnoodigs solt rijft.

'1) Kreunous meende hier, om het onwaarschijnlijke der zaak, eene font in de Grieksehe vertaling van hi'l oorspronkelijke {Aramósche) Evangelie van uattiiküs te vinden. ScuLutJKRMACHKtt dacht ook,

dat dc Farizeëa zooniet konden antwoorden , wel een uit het volk. Zelfs de wem; vindt de voorstelling der andere Evang listen, volgens welke Ji.zus zich zeiven beantwoordt, waarschijnlijker. De lezer over-vvege daar tegen het reeds gezegde, blz. 212.

-ocr page 302-

DE BOOZE LANDLIEDEN.

aid.'' Al gevoelden zij zich ia de engte gedreven, zij zouden voor de luisterende schare zieli zulk een antwoord up zoo eenvoudige vraag geschaamd hebben. Zoo wist Jezus, aln eens NATHAN met zijne schoone parabel, het geweten van den zondaar tot getuige te roepen , — het zedelijk gevoel, dat meestal zoo juist over an leren oordeelt en z,)o partijdig over ons zelve!

Je/us' gelijkenissen leveren hiervan meer voorbeelden op. Aan ileu maaltijd bij den 1'arizeër: //Simon ! ah och schuldeischer den eenen schuldenaar vijftig, den anderen vijf' honderd denanen kwijl scheldt, wie van deze twee zal hem hei meest lief hebbenT' — Eu straks no^, in de parabel der twee ongelijke broeders bij aiattueüs : i/II ie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan /quot; {Luk, ^ I[; 10—i''; Matth, XXI ; lt;J1.) Ijü telkens, eer .ny.i's' vijanden de beteekeuis of althans het gewigt hunner uitspraak tegen zich zelve gevoelden, was het begeerde antwoord hun reeds over de lippen.

Jezus spreekt dan tot cn met overpriesters en schriftgeleerden , do zelfde (met anderen vermeerderd misschien), die hem tot verantwoording geroepen hebben, die hij straks beneden de tollenaars heeft gesteld, en een oogenblik later de bouwlieden noemt, die den hechtsten steen verwerpen. Maar daarom doelt de gelijkenis, die hij hun ten aanhooreu des volks voorhoudt, nog niet uitsluitend op hen. De zaak is eenvoudig, dunkt mij. Zijn de dienstknechten de profeten, de zoon jezus zelf, — gelijk door allen erkend wordt, — tot wie werden profeet en sias gezonden ? Tot Israels oversten of tot het geheele volk? En als de wijnberg aan anderen gegeven wordt, wordt dan het volk Israël aan andere leidslieden toevertrouwd? Xeen ! het volk zelf is het, tot wie de profeten spraken; Jeruzalem , dat niet bekent, wat tol zijnen vrede dient; de Joodsche staat, wien een geheele ondergang wordt voorspeld. En vraagt men, waarom dan Overpriesters en Schriftgeleerden niet te onregt tneenen , dat de gelijkenis op hen is gezegd ? Omdat zij de blinde leidslieden zijn der blinden; de aanstokers van het oproer tegen God. Het is er even eens mede gesteld als nut dit geslachte, dat zij uiit alleen uitmaken, maar waarin zij den toon geven, en welks eigenzinnige onwil dus vooral te hunner verantwoording komt. (/ie bladz. 187.)

Zijn nu de Lsraëüeteu zelve, door hunne oversten aangevoerd, de landlieden; wat is dan de wijngaard? Wij antwoorden met trench: //liet ideale Godsrijk ;quot; dus in den geest des Ouden Verbomls de theocratie, de bijzóndere Go Isre^ering, die in den Messiaansehen tijd tot volkomenhrid zou g;ï ragt worden, en waarop zij nog altijd het eerste regt hadden, als //kinderen des koningrijks,quot; naar het verbond, met de vaderen opgerigt. Dat was huu toevertrouwd; dat werd door den Messias-moord verbeurd , cn het zou aan een ander volk ueqevcu worden, dal des zelfs vruchten zou voort brengen ; — of, naar de gelijkenis, die vruchten ojihrengen, Iju vraagt men nu, welk volk ? Jezes zegt het niet, en duidt het zells niet aan. De heer van den wijnberg is daaromtrent geeue verantwoording schuldig aan dn snoode pachters. Maar de uitkomst heeft het bewezen, dat het ecu honingrijk zijn zou, niet van dize wereld; eene gemeente, uit Joden en Heidenen zamen gestild ; een geestelijk Israël, tegenover liet Israël vaar het vleesch (1 Kor. X : 18); een Kua-.N volk , dat zich de / er-losser heiligen zou, ijverig in goede werken. [Tit. II ; li-)

Maar hieromtrent zal ons eene volgende gelijkenis meer leeren. Thans terug keorendc tot

-ocr page 303-

UH BOOZli LANDLIEDEN.

de verklaring van het zinnebeeld, komen wij op de veel betwiste waag: vis er, — in den t rant van jkzx:s'verklaring der gelijkenissen van Zaaijer c\\ Onkrnhl, — nog eene bijzondere beteekenis aan te wijzen voor de omlmn'ing, Au wijnper $ en don toren?quot; — Onder de kerkvaders werd dit algemeen gedaan, en ook vele lateren hebben het beproefd. Maar de onzekere uitslag van al deze proeven heeft zelfs uitleggers als tulnch en stieb, die anders niet zoo ligt zeggen: //Dit behoort tot de inkleeding; er ligt geene hoogere bedoeling in;quot; — schroomvallig gemaakt , en de parabolische verklaring doen opgeven. 1) lgt;e lezer oordcele zelf, en hij zal zich dit best kunnen begrijpen.

De omluhi'ing beteekent, volgens sommige kerkvaders, //de goddelijke bewaring, de Engelen-wacht, om Israël gelegerdquot; (ouio. basil, iueron. ambu.) ; volgens anderen//de muren van Jeruzalem(muu.) of //de grenzen van l'alcdlnaquot; (iukn.) ; meer algemeen evenwel //de Mozaïsche wet/' (iukn. ciiuvs. tiieopii. elïh.) — Bij de tweede verklaring van oiugenks //de Heilige Schrift.quot;

De wjnpers is meestal //het altaarquot; (oma. iiieu. cimvs. theoi'Uyl. ebtii. beda); toch ook //de profetische geestquot; (iuex. uil. ambr.) , eji overdragtelijk //het bloed der martelaars (iiieu.). Naar orkïenes' tweede verklaring //de diepten van Gods woord.quot; /00 ongeveer ook iusi-

I.IUS en CIIRY30ST0MUS.

De toren is doorgaande //de Jeruzalemsche tempelquot; (oiug. iiiek. c iiuvs. basil, beda , tiieophvl. euth.) , ook wel //geheel Jeruzalemquot; (uien.) of //Israels profeten en wachters.quot; (hil.) Naar oiugenes' latere uitlegging //de verhevouste leerstukken der godsdienst.quot;

Keuze genoeg voor de uitleggers! Do zelfde kerkvader gaf die soms, daar hij in zijie oratorische beeldspraak niet altijd zich zeiven gelijk bleef. Ik zal daarom de gevoelens van lateren, onder de Roomseh Katholijken zoo wel als Protestanten, liever niet opnoemen; — of liet mogt, ais ccne theologische curiositeit, de verklaring zijn , die vituinga aan de ■wijnpers geeft, als beteekenende //de ware geloovigen, in wie Gods woord als uitgeperst wordt,quot;—en onder onze tijdgenootcn de verklaring van ostji.vxn : //De toren was — de hoogepriester!quot;

Maar terwijl reeds de scherpzinnige kalvijn wljnperuhak eu toren in het algemeen hield voor //alle hulpmiddelen, om ouder Israël het geloof aan te kweeken,quot; (adminieida ad alen-dam Jidem), en zelfs trescii, stier en hunne geestverwanten beide niet durven toepassen is dit bij de omtuining twijfelachtiger. Het zelfde woord, dat anders weinig voorkomt, wordt door paulus (/■./»//. li ; 1 1) gebruikt \an den middelmuur des aj'scheuhels :l) tusscheu Jood en Heiden, {de wel der geboden, in inzetllngen bestaande,) dien cniusTus, de \ redevorsc, heeft

1) AU ailentpis, to define more closely ^ xchut this tower and this wine-press intend, appear fanei/itl, and though nf/en ingenious, yrl no one of thnu sueh us to command unreserved assent. (Titi.xcil.) Die speciette Deutung von ïliuna hwI Keller ist sehirei- :ii scheiden, getut hei (ten Anstegern ungeicisz dureh einunder. (Sïieb.) Terwijl beiden nog aan de omluining eene bijzondere beteekenis liceliten, selireef reeds GROïms, dat deze, zoo wel als wijnpers en toren, slechts iu het algemeen beteekenen omnia, quae uut ad iutetam uut wt oruution. I11 den rationalistisehen tijd van uauku en andeien ging men nog verder, en verviel ook hier tot oppervlakkigheid en onbeduidendheid.

2) liet. woord komt buitendien alleen nog voor l.ul-, XIV ; 23; »GV/ uit in de toegen eu jikggen 1quot;—Over deze plaats spreken wij weldra nader.

2S

-ocr page 304-

de booze landlieden.

afgebroken en te niet gedaan.—Zullen wij dan nu zeggen, dat de omtuininr/ eene bepaalde beteekenis heeft, toren m. wjnperslak niet? Maar dit strijdt, naar mijn gevoel althans, tegen alle gezonde uitlegkunde; terwijl de bepaling van die beteekenis tot ééne beteekrnde zaak, — gelijk wij reeds gezien hebben, — nog niet eens zoo gemakkelijk wezen zou.

Zooveel is intusschen zeker, dat in het beeld van eenen wijnberg, de omtuining een eerste en meest uitkomende trek is. Vituinoa merkt te regt aan , dat haar doel tweeledig is: afzon-derinr/ en hescJierming. En de wijnberg zelf, tussehen die omtuining besloten ? Daarin is teredcfing van den grond, om de fijnste vruchten voort te brengen, en de teederste zorg, om die te genieten , hoofdzaak, — of met één woord: de cultuur.

Bepalen wij ons een oogenblik bij dit denkbeeld. De natuur brengt alles voort, wat tot 's menschen kleeding , voeding en verkwikking uoodig is; maar het aankweeken en veredelen daarvan, het cultiveren, is aan den mensch overgelaten. Daartoe heeft hij voor het voedzaam graan slechts goed zaad Ie zaaijcu in zijnen akker, maar de fijne vruchten hebben meer cultuur uoodig; en aan geene van die besteedde men, reeds in de hooge oudheid, zoo veel zorg, als juist aan den wijnstok. Een uitgelezen heuvel, zorgvuldig gezuiverd en afgezonderd , met zorg beplant en besnoeid , voorzien van persbak en wachttoren , aan ervaren wijngaardeniers toevertrouwd ; — daarvan eerst mogt men den geurigen en gcestigen wijn verwachten, maar daarvan dan ook zeker. In eene woeste landstreek is men tevreden, wanneer de wilde wijngaardrank hier en daar nog eene kleine, maar frissche druif den reiziger aanbiedt. Hij denkt er niet aan , om een' eigenlijken druivenoogst te houden of wijn te persen in de woestijn. Maar een goed aangelegde wijnberg moet, — zonder groote onheilen ,—ieder jaar door het lied der druiventreders vervrolijkt worden, en een' ruimen wijnoogst voor den bezitter afwerpen.

Aan daar nu het beeld , niet hier en daar, als zoo vele andere , maar als doorgaande beeldspraak van het volk Israël gebruikt. Misschien is de parabel van jesaja, waarop wij reeds meer malen terug wezen, het model, om zoo te zeggen, waarnaar eerst later anderen hunne beelden schilderden. Vóór zijnen tijd althans is mij geen voorbeeld daarvan bekend. Bij jesaja zelven vinden wij nog eens het verwijt aan de vorsten en oudsten van Juda (III : II) : uilij hebt dezen wijnberg verleerd!quot; Maar tegenover deze donkere beelden, staat ook 11. -\X \ II: 2—6 een ander //Lied van den wijnberg zijnes vriends jquot; waarin de juichtoon der verlossing de profetie der verwoesting vervangt: Dezinyt kiel in hcurUjczangl Een beminde wijnberg zal er zijn te dier dage. Jk, jehova, behoede dien. En (in plaats dat God ze verbiedt, hem regen te geven, 11. \ ; (i) ieder oogenblik zullen hem de icolken bevoehdigen. Tegen den vijand zal Ik hem verdedigen, dag en nacht. En vind Ik er nog doorn of din-lei, Ik zal mij niet vertoornen, maar hem terstond aangrijpen en verbranden.

Onder jesaja's tijdgenooten klaagde weder hosea : Israël is een uitgeledigde (liever //breed uitgewassenquot;) wijnstok. 1/ij brengt vrucht voor zich; maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de afgodische altaren vermenigvuldigd. (X : I.) —Na de eeuw van jesaja, en bij het naderen der vervulling van zijne sombere profetie, hooien wij bij jekemia de klagt van Isrels God: nik had u toch geplant, een' edelen wijnstok, eene vertrouwde spruite, Hoe zijl gij dan zoo verbasterd, als xvilde wijngaardloten geworden?quot;1 (II. 11 : 31) en (XII ; 10) :

;M8

-ocr page 305-

dk boozk landi.1küi.n.

I/l ek herders hehhen mijnen wijngaard verdorven lquot; — In Je ballingschap sprak kzlchici. tot liet huis Israels zijne gelijkenis van den arend, die een takje van den Libanon plantte bij vele wateren; en het werd een uitgebreide, bloeijende wijnstok; doch hij keerde wortels eu takken niet naar zijnen planter, maar naar een' vreemde toe! (XVII; 1—10.) —Eindelijk bezong nog een latere asaf , in den taehtigsten Psalm, het treurig lot van zijn land en volk, als van den w jnstoJc, uit Egypte overgeplant, die hergen met zijne schaduw dekte en ranken schoot tol aan de zee, maar waarvan nu de muren zijn doorgebroken, zoodat vreemden zijne druiven plukken cn hel wild gedierte hem afweidt. En hij bidt: uo God! zie uit den hemel neder en bezoek dezen xcjnsiok, den stam, dien uwe regterhand plantte!quot;—Tot een blijk eindelijk, boe nationaal dit zinnebeeld geworden was, kunnen wij er nog bijvoegen, dat de druiventros, bet wijnloof of de wijnstok zelf, dikwijls op de Makkabésche munten het zinnebeeld is van 't volk Israël, gelijk daartoe ook op het voorhof van den tempel, door li erodes vernieuwd , een groote gouden wijnstok geplaatst was.

Van waar die nationaliteit? Enkel omdat dit beeld zo) levendig schoonheid en bloei, vreugde en vrede aanduidde? Maar reeds jesaja heeht er een ander denkbeeld aan; en mosea , j erejiia , ezecinëi-, as a f, jkzüs zelf eindelijk, werken dit ieder op zijne wijze uit. liet is de teedere zorg, de zorgvuldige cultuur, aan dit gewas van onds gewijd, die zij op het oog hebben. — quot;Werd eens de geheele aarde om der zonde wille vervloekt, dat zij den inensch doornenen distelen voort bragt {flen. III : 17 , 18) , even zoo was bet met'tmenseii-dom zelf gegaan, 's Mensehen heerlijke vermogens, als in 't wild gegroeid, bragten slechts armelijke vruchten voort, en werden door de doornen en distelen der zonde verslikt. Weelderig als de verwaarloosde akker, of naakt en ledig als de woeste heide, — ledig aan kennisse Gods en hope op Hem,—waren de volken. Toen sprak jehova, der vaderen God, tot Israël: //Hij zult mij een eigen volk wezen, een heilig, afgezonderd en nit-verkoren volk, schoon de yanscle aarde mijne is. Daartoe heb Ik n uit Egypte gedragen , geljk de arend hare jongen draagt op de vleugelen.quot; {Exod. XIX : 4 —G.) — En nu, gelijk de vruchtbare wijnberg, door nijvere menschenbanden beplant, sierlijk en vrolijk do kruin verheft uit de vlakte, door eene arme of althans woeste natuur omringd, zoo was het volk Israël, uit Egypte in Ka na an overgeplant, verheven boven andere volken. Uit de ruwheid der Egyptische slavernij was het tot een beschaafd, zedelijk en godsdienstig volk gevormdj in staat gesteld, om de edelste vruchten voort te brengen, gelijk die van beidenen niet te wachten of te vergen waren. Terwijl God de andere volken liet wandelen in hunne eigene wegen, (pavi.ts. Hand. XIV ; 10,) juichte Israël; //Jehova is koning, onze koning!quot; (Pa. XCVII ; l en XCTX : 1.) En zoo was, in de vormen en naar de behoeften van den ouden dng, onder hen het koningrijk Gods opgerigt, — de wijnberg des nkeren geplant.

In plaats van nu geheimenissen te zoeken in tuin, wijnpersbak en toren, zouden wij kunnen volstaan met liet denkbeeld : //God deed alles aan dit volk, wat noodig was, om het tot zijnen hoogen rang onder de volken der oudheid te verheffen;quot; of met de zinnebeeldige taal van Jesaja's hemelschcn Vriend: n Hat is er meer te doen aan mijnen wijngaard, dat Ik aan hem niet gedaan héb?'quot; — Maar ik zou toch nog wel cene schrede verder willen gaan , door ook aan

28*

-ocr page 306-

de booze landmedknquot;.

(lczo liijzonderheden hare; plaats aan tc wijzen in dc beteckcnis der parabel, in zoo verre zij lol lel wezen van den wijnberg hehooren: dc omtuining tot afzondering en insluiting, de wijnpersbak tot het regte gebruik der vrueht, en de toren tot wachten bescherming. Wij behoeven daarbij evenwel geene bepaalde zaken te noemen; allerminst zulke, die of van latere dagen zijn, als de muren en dc tempel van Jeruzalem,— of die tot de geschiedenis behoo-ren, als de profetie en Heilige Schrift, of Israels helden en koningen. Wij moeten bij den eerslen aanleg van Isrels wijnberg blijven. En dan valt reeds terstond de sterke afzondering in het oog, reeds in de geographisehc ligging van Palestina, maar vooral in zeden en wetten, (ween ringmuur van plegtigheden,quot; stvakt,) die het nog, na meer dan drie duizend jaren, onderscheiden van alle volken der aarde. Doch die zelfde Mozaïsche wet, als de uitdrukking der goddelijke heiligheid, moest binnen die omtuining dc schoonste vmehten voort biengen, terwijl geheel de staatsinrigting en het volksbestuur, zoo wel als de Levieten-stam met zijne eigenaardige bestemming, geschikt waren, om die vruchten te oogsten ; Kanaam vruchtbare dreven , om ze te genieten. En is er toezigl noodig op al wat deze aarde goeds heeft, opdat het niet ontaarde enverderve: aan oudsten en priesters was die wacht toevertrouwd; — tot door hunne traagheid en ontrouw het noodig werd, anderen te roepen , tot wie de lieer zeide : n Menschenlind! Ik heb n gesteld lot een' wachter over het Jnis lira vis!quot; {I'izech. Ill: 17.)—Maar over die anderen straks nader. Nu vragen wij alleen met jesaja, of dc Heer niet teregt druiven wachten kon en geen stinkend ontuig; met eigenlijke woorden; of het niet billijk was, dat Hij van Israël vroeg, wat van andere volken niet werd gevergd, en in Israël niet verdragen kon, wat den blinden heidenen oogluikend werd toegelaten.

In dc overdragt der gelijkenis komen wij nu tot de vraag, of het ook eenige bijzondere lieteekenis heeft, dat de heer des wijnbergs, na dien geplant en verhuurd te hebben, voor een' yernimen tijd reisde naar luiten 's lands. Men zou dit, met sommigen, eenvoudig kunnen opvatten als een' noodzakelijken trek aan het beeld, als //den tijd van wachten,quot; daar alle vrucht haren tijd moet hebben, om te rijpen. Maar er is ook hier, gelijk reeds de kerkvaders opmerkten, eene merkwaardige overeenkomst tusschen gelijkenis en geschiedenis. Is de Allerhoogste, in Wien wij leven, ons Lewegen en zijn, eigenlijk nooit van ons verwijderd, Hij was dit toch wel, ecnen tijd lang en zelfs geruimen lijd, in den zin der oude Godsregering {theocratie). Want in dc woestijn en bij do inneming van Kanaan, toen I si els wijnberg eerst werd geplant, was ,i khova zigtbaar in hun midden , in wolk en vuurkolom , door wonderen en teekenen, in zegeningen en in oordeelen. Maar zóó kon liet niet blijven. Ileeds in den tijd der rigteren zweeg de goddelijke openbaring soms geruimen tijd. Zoo moest het blijken, terwijl de wijnberg gezegend werd met dauw en regen en zonneschijn, of hij rijke vruchten dragen en de landlieden die den Heer opbrengen zouden. 1) Hij zond dan ook zijne dienaren eerst legenden tijd der vruchten. Deze trek, eigenaardig in de gelijkenis, kan in de geschiedenis geene zoo bepaalde beteekenis hebben , daar het voor

1) Een geleerde Jezuit (salmeron) brengt hier, niet geheel ton onregte, hot door zijuc orde verdedigde UbcruM liominutn arbilnmi bij te pas. ,/Uaaroai bleef God niet zigtbaar iu hun midden, opdat, het blijken zou, of de menseheu geheel uil vrijen wil Hem gehoorzaamden.quot; — bengiu, noemt het; leuipus divihue taciturnitutis; vgl, okiüenus en Tntorin'lacils,

-ocr page 307-

DE BOOZI-; I.ANni-lKDI.X.

hem, die God dient, altoos //dc tijd der vruchtenquot; is. ün het algemeen zouden wij kunnen zeggen: //toen de bedeeling des Ouden Verbonds lang genoeg gevestigd was, om daarvan du gezegende uitwerking te bespeuren,quot; Allo verdere tijdsbepaling leidt slcehts tot nutteloos letterziften. 1) Even zeer is het uoodelooze moeite geweest, dat men naauwkeurig de eerste en tweede bezending der dienaren bij mattulüs heeft willen onderscheiden : 2) want waarom heeft men dan ouk niet naar den naam van den eersten, tweeden en derden dienaar lij mak Kr s en luk as gevraagd?— De beteekenis is eenvoudig: //Bij herhaling, bij toeneming, niet afgeschrikt door hunne slechte ontvangst, zond jehova zijne dienaren.quot; — //Door de trapsgewijze klimmende boosheid der Joden,quot; zeule te regt t JiUYsnsTO.Mis: //nam ook de (Joddelijkebarmhartigheid toe, en door de trapswijze toeneming van deze, groeide weder de boosheid der Joden.quot;

En die dienaren — hier is geen enkele stem tegen ons — waren de profeten. Het profe-tisme onder Israël, een verschijnsel , waarvan de wereldgeschiedenis geen tweede voorbeeld heeft aan te wijzen, komt hier voor in zijn geheel eigenaardig licht. Geen eigenlijk rour-npellen was het doel, waarmede die krachtige, geestvolle mensehen, vaak onverwacht en uit het duister, optraden, zonder door iemand geroepen te zijn. Zij waren 6W» gelu'ujvn onder zijn volk. Zij spraken dm llecren woord, altijd op de eerste grondslagen van Israels godsdienstig en staatkundig aanwezen gebouwd. Hunne beloften en hunne bedreigingen hadden altijd slcehts één doel: //Israël weder te brengen tot zijnen God,quot; Zij spraken daartoe doorgaans in eene hooge geestvervoering, die dikwijls hen zelve te magtig was, vruchten e'ischende van 's Heeren wijnberg, — vruchten, die hun maar al te dikwijls, ondev schimp en smaad en mishandeling, werden geweigerd. Toch zwegen zij niet , en schrikte zelfs de dood van edele voorgangers hunne navolgers niet af. Al stonden zij ouk alleen tegenover volk en priester en koning, zonder loon en zondereer, onder dreiging en doodsgevaar bleven zij getrouwe dienaren van hunnen grooten Zender.

En wat nu hunne ontvangst aangaat, in de gelijkenis beschreven , het is opmerkelijk, dat in het Oude Verbond aan de Israëlieten doorgaans slechts wordt te laste gelegd, dat zij naar de profeten niet hebben willen hooren, (het //ledig henen zendenquot; in de gelijkenis ,)en niet, dat zij hen mishandeld of gedood hebben. Met dit verwijt wordt reden gegeven van Samaric'* ondergang, en later van den val san Jeruzalem (de rijken van Israel en Jnda). —Het eeiste 2 Kon. XVIL ; 13, 14: — Als nu de HEER legen Israël en tegen Juda, door de dienst

1) Vreemd zijn hier do sophismen van vitiunga; een waarsclmwciid voorliocld, hoe liet dogmatisme deu scherpsteu blik kau bcucveleu. Daar hij ia het Oude Verbond alleen lietuicuwe ziet, —geenegods-dieust-inrigling, die reeds huro eigene vmelitea van geregtigheid , vrede en waarheid voort bragt,— kon de oogst, de tijd der vruchten, hem eerst de tijd van enrusTUs zijn. (Kuur Joh. IV : 35—lis,) ,Als die tijd naderde,quot; beteekent dus de eeuwen vóór en in afwachting van cmusTUS. Zelfs werd daardoor, — zoo zegt Barkutii, schoon bij bet zelf ruimer neemt, — de zending der dienaren door sommigen tol JOHANNES den Dooper en zijne discipelen beperkt!

2) Ware hetnoodig, dan zouden de tijdgeuoolca van jusaja, en later die van jehemia niet de profeten der ballingsehap , de twee profeten-groepen kunnen vormen; maar ook daar onder is het even onmogelijk als onnoodig, allen te besluiten. \ ooral na samuel zweeg de stem der profetie zelden, tot zij in de dagen van esua door die der Schriftgelecrdi ii werd vervangen.

221

-ocr page 308-

uk booze i.andi leden'.

van alle prof uien, van alle zieners heluhjd had, zeggende: n Bekeert u van uwe hoozc ire-

gen}.........quot; zoo hoorden zij niel, maar verhardden hunnen nek, gelijk hunne vaderen , die aan

den HEER hunnen God niet geloofd hadden. — Bij jkuemia wordt het zelfde, tot viermalen toe eu altoos bijna met do zelfde woorden, van Jeruzalem herhaald : // Van dien (hg af, dal uwe vaders uit Bgypteland z'jn uitgegaan, tol op dezen dag, zoo héb Ik tot u gezonden al mijne knechten' (als in de gelijkenis) , de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; imar zij hebben hunnen nek verhard. Z'j hebben het erger gemaakt, dan hunne vaders.quot; [Ter. VII : 25, 20; zoo ook XI ; 7,8; XXV : 4—7 ; XLIV : 4, 5.) — éindelijk . na de ballingschap, waarschuwde zachaiua (t : 4):

Weest niet als uwe vaderen, tot welke de tori ge profeten riepen, zeggende ; n Bekeert u...... quot;

maar zij hoorden niet, en zij luisterden niet naar Mj, spreekt de HEER. — En het is slechts aan de uiterste grens van het Oude Verbond, bij neuemia (IX : 20), dat wij, in eene nationale schuldbelijdenis der wedergekeerden uit IJabel, \c:/.vn: hMaar zij (onze vaderen) zjn wederspannig geworden en hebben tegen U gerebelleerd, en uwe wet achter hunnen mg geworpen, en uwe pkofeten gedood , die tegen hen betuigden , om hen te doen wederkee-ren tot U.quot;

Toch levert ons de geschiedenis menig voorbeeld op, van doffe ongevoeligheid, hardnek-kigen onwil en heftige tegenspraak niet alleen, maar ook van misluuuleling ter dood toe. In 't rijk der tien stammen strekte reeds jeiiobeam de hand uit, om den profeet te laten grijpen, die Bethels altaar vervloekte; eu zijn bloeddorstig voornemen werd hem alleen belet, doordien zijne hand verstijfde. (1 Kon. XIll ; 4.) Later liet koning achab toe, dat de profeet hiciia door eenen ieagenprofeet werd geslagen , en zette hem daarop in de gevangenis, opdat hij met brood en water der bedruktheid gespijsd toerde. (1 Kou. XXII: 21 — 27.) Meer bekend nog is het lijden van eua, als hij, vlugtende voor den bloeddorst van tzebel, klaagde: //lie kinderen Israels hebben uwe profeten (leerlingen der profetenscholen) met het zwaard gedood, o HEER I Ik alleen ben overgebleven , en zij zoeken mijne ziele!' (1 Kon. XIX : 10 , vgl. XV11 [ : 13.) Zoo ook het levensgevaar van zijn' opvolger eltsa, die den bode moest laten terug dringen van zijue deur, door koning joeam gezonden, om zijn hoofd weg te nemen. (2 Kon. VI: 32.) — In het rijk van Juda was vooral .teiiemia de man van smart en van tegenspraak, door den opziener des tempels geslagen en in de gevangenis gezet [Jer. XX ; 2) ; later weder gevangen genomen, moorddadig in eene kuil geworpen , en uit zijnen kerker eerst door den ondergang van zijn vaderland gered. [Jer. XXX\ 11 en XXXVIIT.) — Maar van al de profeten zijn ons slechts twee eigenlijke martelaars of bloedgetuigen bekend: zachaiua, de zoon van jojada, op bevel van koning joas, die alles aan zijnen vader te danken had, in het voorhof van het huis des HEEREN gesteenigd (2 Kr on. XXIV: 21); en tjria , profeterende naar al de woorden van jehemia , die door koning jojaki.m, nadat men hem bij zijne vlugt in Egypte opgespoord bad , met het zwaard werd gedood,. [Jer. XXVI : 20—23.)

llijker is in dit opzigt de overlevering. Zij verhaalt onder anderen, dat jesaja, in den eersten afgodischen tijd van manasse, werd door midden gezaagd; amos met eene knods dood geslagen; jekemia door de Joden, die hem hadden mede gevoerd, in Egypte gestce-

-ocr page 309-

de coo/.k l.vni)iii:di:\.

iiigd. Ook aan ezecuikl wordt een geweldige dood toegekend. Tegen al deze bengtea is geen eigenlijk geschiedkundig bezwaar, liet schijnt echter wel, dat, even als de christelijke traditie al de apostelen, op johannes na, met den lauwer der martelaars kroonde, zoo ook ile Joden van lateren tijd hiertoe geneigd waren. In den Talmud wordt zelfs abraham door nimrod in een'gloeijenden oven geworpen, omdat hij de afgodsbeelden verbrijzelt. Voor t'ene eigenlijke apotheose der martelaars, de geliefkoosde zonde der christen kerk, werden de Joden door hun streng monotheïsme wel bewaard. 1) Maar zij vereerden ze toch; en zoo als onze eeuw gnl is met standbeelden, zoo versierden z'j de gnj'leekenen dtr rryt-vaardigen en houwden de graven der profeten op, inzonderheid rondom de hoofdstad. Dit geschiedde vooral in de weelderige eeuw der hkuodkssen ; en scherp is het verwijt, dat jezls hierop bouwt: n Gij (Schriftgeleerden en larizeen) segt; u Indien nij inde lijden onzer vaderen waren geweesl, wij zonden met hen geone gemeenschap gehad heihen aan hel Hoed der profeten ,quot; maar aldus getuigt gij tegen u zelve, dat gij hinderen zijl der genen , die de profeten gedood hellen. (Jij ook, vervult de male meer vaderen!quot; {JMalth. XXIII : 29 — 32.) Eu uitgaande van den tempel, voorspelt hij, dat al hel reg tv aar dig Hoed, dat vergoten is op aarde, van abkl lot zaciiaiua toe 2), komen zal over het thans levend geslacht, over Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stecnigt, die lot haar gezonden zijn. (Vs. 35—37.) — Later hooren wij nog eens van deze laatste woorden des Ueeren, tot de trolsche godsstad gerigt, den weerklank in de laatste rede van stufanus: uGij hardnelckigen ! gij wederstaal altijd den Heiligen Geest; gelijk moe vaders, alzoo ook gij. 11'ien van de profeten hebleu uwe vaderen niet vervolgd ? En zij hellen gedood de genen, die te voren verkondigd hellen de komst des Regtvaardigen, van weikeu gij nu verraders en moorders geworden zijl.quot; {Hand. VII; 51 , 52.) ;5)

Over dien llegtvaardige hebben wij nu nog te spreken. Zijne komst en zijn ontvangst voltooit de geschiedenis van tien Joodschen staat, en volmaakt tevens de goddelijke openbaring. God voortijds veel maal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hellende door de profeten , heeft in deze laatste dagen tol ons gesproken door den Zoon. {Ilelr. 1: 1.) lioe aandoenlijk die laatste zending beschrcven wordt in de gelijkenis, hebben wij gezien. nZj zullen toch. mijnen zoon ontzien!quot; JJeze sclioone trek was onmisbaar in de schilderij , om de zaak als mogelijk voor te stellen, als eene edelmoedigheid en niet eene dwaasheid. Maar moeten wij nu dezen trek geheel aan de gelijkenis laten, dien als bijwerk beschouwen, of

1) Voor sommige lezers sta hier de vertaling; Apotheose, vergoding; Monothehme, de leer of aanbid-ding van ukxen God,

2) Zeker wordt hier de boven genoemde zaciiaiua bedoeld. Zijn dood is, zoo als meijeii opmerkt, wel niet in de tijdorde, maar toch in den Joodsebeu Canon van liet Uude Testament, de laatste pru-feten-moord. Jn liet Evangelie van matthküs is bier, boe dan ook, eeue fout ingeslopen in den naam des vaders (bahaciiias of bk.reciija voor jojada), omdat men dezen martelaar met den lateren zaciiaiua, wiens sehriften ons bewaard zijn, verwarde.

H) Gewoonlijk haalt men hierbij ook llehr. XI ; 36—38 aan; en te regt, in zoo verre daar in het algemeen »de vervolging der regtvaardigen, door de wereld, die hen niet waardig was,quot; beschreven wordt. Die beschrijving zelve is eobler grootendeels of geheel ontleend a;in de Makkabésche dagen, toen de Joden , aan hun geloof getrouw, door de heidenen werden vervolgd, niet de profeten door de Joden zelve.

-ocr page 310-

DK BOOZE lANDLlEDEX.

is hij voor overt!rugt in de wci'kelijklieiil vatbaar? Hczc vraag hccfl in den laatstcn tijil zelfs een dogmatisch belang verkregen, nadat onder anderen Prof. j. t. van* ooudt , in zijn achttal leerredenen [Hel Kruis van Christus, Leiden 1813) er ecne gaf over onze gelijkenis, om het denkbeeld toe te lieliten , waardoor hij velen ergernis gegeven had; //jk/.ls is niet gekomen, om te sterven.quot; Zoo zegt ook Dr. meijbooji (Leven van mus, 11:238): »Dc Vader zond zijnen Zoon niet, om hem te laten dooden.quot; •— liet is hier minder de plaats, om hierover uit te weiden. Alleen wil ik opmerken, dat het mij gewaagd voorkomt, eenen trek, in de gelijkenis onmisbaar en jnist daarom van onzekere toepassing, tegen stellige uitspraken van den Heer en zijne apostelen op te wegen. 1) Reeds iiieuonymus zocht de ergernis over- of 't misbruik van dit woord weg te nemen , als hij er bij aanteekende : //God wordt altoos gezegd, te twijfelen, de zaak onbeslist te laten, opdat den mensch zijn \iije wil bewaard blijve.quot; Ivalvijn maakt er zich korter af, als hij zegt; //Eigenlijk past deze gedachte in Ciod niet; maar het is gebruikelijk, in gelijkenissen inzonderheid, dat Gode mcnscbelijke gewaarwordingen worden toegeschreven.quot; -Maar tkiach heeft, bij de woorden van iiTKitONVMi's, zeer juist opgemerkt: //ïviet, dat hier geene moeijelijkheid schuilen zou, maar zij is dezelfde, die telkens terug keert, waar van de betrekking der inenschelijke vrijheid op de goddelijke voorkennis gesproken wordt.quot; 2j — Doch al passen wij dezen trek niet in den eigenlijken zin toe, toch is hij niet zonder beteckenis. \\ at reeds kalvijn en anderen hieromtrent opmerkten, — het ongelooflijke, ondenkbare bijna, dat men denzoon niet zou ontzien, — wordt doorvDr. van oostkiizhh in 't kort zóu uitgedrukt: //Zijne verwerping was zoo onnatuurlijk, dat God, ware liij een meusch geweest, met het hoogste reirt (voeg hier bij //en met de hoogste waarschijnlijkheidquot;) een eerbiedig onthaal voor zijnen hoogsten Gezant had kunnen verwachten.quot; (L. v.J., Ill : 05 volgg.)

//Zij zullen toch mijnenzoon ontzien!quot; 3) — Neen! zij ontzien niets meer, Israels priesters en geleerden en oversten, — niets dan hunne eigene magt, hunne eer, hunne wraak! Want, zeirgen de Evangelisten, ah zij Lemerlclen, dat deze gelijkenis (m attiiküs heeft het meervoud, daar liij ook op de twee ongelijke broeders doelt) op hen gezegd teas, zoclden zij de handen aan hem le slaan, maar zij vreesden de schare. Zoo werd het profetisch deel der gelijkenis reeds spoedig aanvankelijk vervuld, en het zou verder haastig afloopeu. Ja! de zamenspau-

-ocr page 311-

DE BOOZE l.AN'DI.IEDKN'.

uiug op liet zien van den erfgenaam, was reeds geenc profetie meer, raaav geschiedenis. Nog wijst de overlevering ten zuidoosten van Jeruzalem //den berg van den boozen raad,quot; waar kajafvs zijn buitenverblijf zou gehad, cn met de raadsleden , die hij 't meest vertrouwde, .iezus'dood overlegd hebben. En het evangelie verhaalt ons, dat reeds na de opwekking van lazarus, Overpriesters en Parizeen den raad vergaderden, om hem de vraag voor tc stellen: // Wat zullen wij doen ? Want deze menseh doet vele leeJcenen, Indien wij hem alzoo toelaten, zij zullen allen in hem gelooven, en de Romeinen zullen komen en weg nemen heide onze plaats en volk.quot;—Waarop kajapas , te midden der algeinccnc verlegenheid , sprak: // Gij vee-staat niets; cn overlegt niet, dal het ons nut is, dat één menseh sterve voor het volk, en het geheele volk niet verloren ga.quot; {Jul. XI : 47—50.)

Moeten wij dan nu — ook deze vraag houdt de uitleggers verdeeld; — moeten wij zeggen, dat de Joden willens cn wetens hunnen Messias, Glods zoon, gedood hebben, zoo als in de gelijkenis de landlieden hem terstond herkennen : uTJeze is de erfgenaam. I) Laat ons hem ook dooden!quot; Maar wist dan rarurs niet, wat hij zeide te weten, of bemantelde hij de waarheid door ecne kleine vleijerij, toen hij acht weken later tot het volk sprak: uGiJ hebt den Heilige en Regtvaardige verloochend; den Forst des levens heht gj gedood; maar ik wekt, broeders! dat gij het door onwetendheid gedaan held, geljk als ook uwe ovedsten?quot; {Hand. III ; 11—17.)—Wat zullen wij zeggen? Eene geheel heldere, zich zelf bewuste erkentenis van jezus als Gods zoou, den beloofden Messias, — zoo als do gelijkenis ons zou doen denken,— kunnen wij onsnaauwelijks voorstellen; maar wel eene opzettelijke blindheid, waardoor zij hot niet wilden, cn daarom ook niet konden zien; wel eenen hoogmoed en eene eigenbaat, die het niet verdragen kon, dat het wcderregtelijk ingenomen erfdeel hun zou ontnomen worden. Vraagt men, of bij zulk eene erkentenis: uWij—quot; ook velen uit de Tarizeün, die het niet belijden willen:— Wij weten, dat gij zijteen lecraar, van God gekomen. Want niemand kan deze teekenen doen, zoo God niet met hem is/' (xiKOüEMrs , Joh. III : 2;) — hun halsstarrige strijd tegen God cn zijn' Gezalfde, niet de grootst mogelijke dwaasheid was? Wij spreken dit niet tegen, maar stellen er de vraag tegenover: //Eu dacht gij dan, dat de zonde immer verstandig is?'' Listig is zij cn geslepen, rijk in vonden en sluipwegen, maar verstandig niet: want zelfzucht, eigenbaat cn hoogmoed zijn hare beginselen, zelfvernedering eu wel verdiende ellende hare vrucht. Reeds begint het Evangelie met zulk eene listige dwaasheid; het mogtcrook wel mede eindigen. Aan het begin koning iteiiodes, geloovcnde, dat de Christus te Betltle/iem zou geboren worden, en toch stervende in den waan, dat hij Gods raad had gekeerd;—tegen het einde de Farizeën , ziende, dat .ie zus vele teekenen doet, en toch meenende, dat zij die voor altijd zullen doen vergeten door zijnen dood.

En hun oogmerk nu: nDeze is de erfgenaam , en na hem kan niemand meer komen. Laat ons hom ook dooden, en de wijnberg, zijne erfenis, zal onze zijn.quot; —• Zoo ontwikkeld en bepaald was zeker het plan van jezus' vijanden niet. Dat zij nu, van alle verantwoording ontslagen, geen' hemelbode meer tc wachten hadden: zoo ver zullen zij wel niet hebben na-

]) Erfgenaam wordt do Zoon Gods ook genocuid Hebr. 1:2 ; cu taulus schrijft {Hom. VIII: 17j! Kinderen zjnde, :jn irj ook erfgenamen, erfgenamen Gods cn mede-erfgenamen van cmusrus.

29

-ocr page 312-

Dl; BOOZI'. lANDLIEDKX.

gedacht. Maar hun zedelijk, of liever onzedelijk beginsel: //De magt en het aanzien te beholden , die zij nu eenmaal hebben ; zich in hunne trotsche rust door niets te laten storen.quot; | j— dat is hier toch in de gelijkenis zeer goed uitgedrukt; en, schoon van 't Joodsche volk in het algemeen gezegd, als dat zich voor God niet wilde vernederen, deze trek slaat toch bijzonder op de oversten des volks, de bouwlieden, die den hoeksteen verwerpen!

En zij wierpen hem builen den wijngaard en doodden hen. Hier begint eigenlijk eerst het profetisch slot der gelijkenis. AVat bij jezvs' vijanden vast stond, hij stelt het voor als reeds geschied. En heeft nu, bij die zoo kort aanstaande, zoo ontzettende vervulling, het //buiten den wijngaard werpenquot; ook eenige beteekenis? Sommigen hebben het toegepast op ,irozus' overgifte aan iulatus, waardoor hij als uitgeworpen werd, buiten het volk van God. (vmixoA, tkkkoh.) Anderen hechtten meer aan de letterlijke vervulling, daar mus buiien de foorl geleden heefl (Uelr. XTlt : 12); of zij vereenigen beide denkbeelden (salmkrox , stikk.) — Zonder nu te durven verzekeren, dat de Heer dit zoo bepaald heeft bedoeld; dat dus, om zoo te zeggen, zijne profetie niet zou zijn uitgekomen, wanneer hij binnen Jeru-uilcm gestorven ware; zoo is toch het uitwerpen, gelijk wij reeds bij de voorstelling der parabel zagen, een echt Israëlitisch denkbeeld. 2) liet heilige volk Gods wierp — reeds naar de wet van mozes — den godslasteraar luiten de legerplaats. {Lcvit. XX1\ : 23.) En juist is de gevolgtrekking, die de schrijver aan de Hebreën hieruit afleidt, om de Joodsche christenen van hunne gehechtheid aan de aloude eeredienst en hun eigen volk af te trekken : haat ons dan tot hem uitgaan luiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende.

Wij zijn gekomen tot het ontroerend slot der gelijkenis: U'at zal nu de heer van den leijnhcrg doen!—//Hij zalquot; — er is nMs anders meer over: — //Hij zal nu zelf komen.quot; Zijne langtnoedigheid is uitgeput, de laatste lode is gezonden, de mate der ongeregtigheid ten boorde toe vol gemeten. Hij zal komen, maar niet meer om vruchten te cisehen. Die tijd is voorbij, nu onwil en wrevel lot volslagen' opstand geklommen zijn, en zij het uiterste gewaagd hebben. Hij komt, maar als Hegter. !3) Tsaar het kwaad, dat zij gedaan hebben,

1} ('OHsitiuin colonorum el tucrcJitahs oceïso hoerede presumjitio, t-pes inanis est, gtoridni tegi* jr -rempto Ckrislo posse relinere. (HlL.viin:s) His verbis ostendiher, sacerdoles ac principes Jwtuiei peputi hoe eyisse suni/uo studio , ut divinuvi trgeni eoyerent , mnhtlioui suae el qiuteslui iusereire. Aum t/aeredi-latin tore, jus plenum dominii indientHr, (Guonus.)

2) Jt literai» ei ad eortieem ejceeruut extra vincam agricolae, ne, ei in vitiea oeeisus fnhsét, itti.i /lt;'.hi'i'lii erinieu i/njjutareti:/'. (S.u/ukiion.) \ hiung\ luiult hii ioij t'i iic Jüodschc lubci uau, volgens welke JE/.us plcgtig iu dcu hau gedaan, cu das door licl saiiliediiai als buiten het volk Gods zou ge* worpen zijn. Dit lag eeliter van zeil in het doodvonnis op de godslastering. \ roegei duilden zij tot zulke iriaatregelen niet overgaan, of werden daaiin gestuil. /ij vergenoegden zich das niet te bepalen, dat wie zich openlijk voor .ïkzus verklaren inogt (te Jeeuzuleni) ot hem als den Christus erkennen , rit 'te n/nctgoge zou geworpen worden ; gelijk zij dan ook den bliiidgchooriic uit wierpen. {Joh. 1\ : * :i, -it.)

IJl liet is mij onbegrijpelijk, hoo mi.ui.k schrijven kan: Das Kommen und die Scra/vollzietiung des Ueren bedeutet im Nimf jrsu die Purusic unit die Strufe th-s Messinni^hm Oerietits; das Aes!hun des ll'iinberges an and'ee U'inzer aber gekt auf die l'elteuensung des Messiasreiets {der Thcokratie mek der Parusie) an Atahre stall dee bestrajlen Vmeérdignn. Die 'lersthrnng Jerusalem's kam niehl ycmeinl sein, da sie der Parusie v eaiaphl.— Waar vinden wij in de gelijkenis zclf.s een \\enk, dat ile loekornst eau f iliusTus bier wordt bedoeld? Hel is God zelf, die als Regter over zijn volk komt, en door Jeruza-ten/s val en de roeping der heidenen een nieuw tijdvak opent, dat met de toekomst des lieeien besluiten zal. In volgende gelijkenissen en reeds in tie eerstvolgende, zullen wij nog overvloedig gelegenheid hebben, om hier op terug te komen.

-ocr page 313-

\

DE BOOZE LANDLIED EX. 227

is hel kwaad afgemeten, dat hun overkomen zal; gcheele verdelging en uitvoeijing! — Wel mogt den Joden, bij deze voorspelling, een: uDal zij verre!quot; op de lippen komen. Och , hadden hunne oversten nog den trotschen nek gebogen en het stennen harte gebroken! Mnav neen! zij volhardden, veertig jaren lang nog, en toen..,. Maar wij zullen nog eens terug komen op die treurige dagen, — eene groote verdrukking , hoedanig niet is geweest van het begin der wereld tot nigt; toe, en o.j/i niet zijn zal. {Matth. \ XIV ; 21.) 'Nog getuigen daarvan de verstrooide nazaten dier booze wijngaardeniers, die daar wonen onder ons-, het eens verkoren volk, onvergankelijk onder de nieuwere beschaafde natiën, schoon zonder troon en zonder altaar en zonder vaderland. Verachten en verbitteren wij hen niet om der vaderen schuld, reeds zoo zwaar gestraft. God heeft ze zeker niet zonder verheven bedoelingen bewaard. Ja! Israël heeft nog eene toekomst, en niet enkel een verleden, sits de volheid der heidenen is ingegaan, zal ook ganseh Israel hehouden worden. Is nu hm val de rijkdom der wereld geworden, hoe veel meer zal het hunne volheid — hunne geheele verlossing — zijn ! {Rotn. XI : 12, 25, 2(5.)

Dit laatste leidt ons tut een helderder en blijmoediger oogpunt, waaruit wij deze. anders zoo donkere schilderij te beschouwen hebben. Met, als in de beeldspraak van jesajv , wordt de wijnberg zelf aan geheele verwoesting prijs gegeven, terug geworpen in de heide dei woestijn, zoodat hij nooit meer besnoeid wordt of omgehakt, en doom en distel daarin opgaat. Keen! de menseb kan zich zalven wel van den goddclijkcn zegen uitsluiten, maar niet dien zegen voor altijd in \loek veria eren en Gods genadigen raad te niote maken. De wijnberg bleef staan, even schoon als altijd en zelfs door het bloed des Zoons nog vruchtbaarder gemaakt. Anderen, die tot nu toe in de woestijn omzwierven of een' schralen eigen' akker bebouwden, werden toegebvagtj ja! de beplanting neg verre, verve uitgebreid. En de woeste aarde, die vroeger alleen Israels gesloten' en omtuinden wijnberg droeg, prijkt nu op al hare heuveltoppen met den vruchtbaren wijnstok van Gods woord.

En nu vrage men niet, waaiom die eeuwen lang zoo gesloten bleef, en aan zoo booze landlieden was verpacht? Of zou een ander volk dan zoo getrouw de vruchten hebben opgeleverd? Gods gunst is bet juist, die den mtnscb trotsch maakt; en trotschheid is verblinding van het oog des gecstes, waardoor ten laatste alleen eene gedaante van godzaligheid overblijft. Ach, wij schromen bijkans om het te erkennen, maar het is niet den sehoonen wijnberg van chuisuïs' koningrijk bijna neg erger gegaan; toen weelde en zedenbederf, onkunde en bijgeloof in de kerk doordrongen, en een nietig inensch zich op den zetel des Verlossers zette. En als nu weder moedige mannen naar dc vrucht van 's lleeren wijnberg durfden vragen, welke bisschop of opperpriester heeft cr toen met ernst aan gedacht, om zich van den gouden staf of bisschopsmyter, of van de driedubbele kroon te ontdoen? Keen I korter en gemakkelijker was het, de stoute getuigen van ejnusxi.s buiten den wijngaard te

werpen en te dooden...... Wanneer hij nog komen moest, zouden zij ook den Zoon ontzien?

Maar dit woord geldt niet alleen, die vóór ons waren, of die buiten ons zijn; ook onze kerk, ook ons vaderland, ook ons zelve. Even als voor de Enrizeën, zoo zijn ook voor onzen tijd profeten, apostelen en martelaars van den ouden tijd, en boven al tic Verlosser zelf, als door een' heiligen glans omstraald. Maar dit is niet altoos een blijk , dat Gods woord iu

-ocr page 314-

de boo/. k li an olieden.

ons woont; dat wij, indien toj leefden in de dagen onzer vaderen, met hen geene rjenic'en-sc/tap zouden gehad hehhen aan het hloed der prof eten. Overal, waar Gotls wijngaard geplant is en Hem geene vrucht daarvan wordt opgeleverd, is er onwil, wrevel op wie die vrucht eischen; en begint, zoo wij volharden, de treurige, de dwaze, de hopelooze strijd tegen God. — En die wijngaard is geplant in onze christelijke, vooral evangelische kerh, terwijl nog vele millioenen heidenen buiten hare omtnining leven. Zien wij dus toe, dat zij niet komen van oosten en westen, en ons voorgaan in het koningrijk Gods! — Die wijngaard is geplant in ons gezegend vaderland. Want al zijn de vaderen wel eens te ver gegaan in de vergelijking van 'Nederland met Israël, er lag toch eene dankbare erkentenis in opgesloten , boe alleen door 's Heeren gunst en door Zijn woord, uit moeras en lieide en zeestrand , hier een rijke en veilig omtuuule wijnberg verrees. Vergeten wij dus niet, dat slechts door vele en rijke vruchten van bet evangelie op te brengen, op den duur ons kleine land zijnen betrekkelijk hoogen rang ouder de beschaafde ehristen volken behouden kan. — Die wijngaard eindelijk is geplant in iederen menseh, die met eene christelijke opleiding boven duizenden bevoorregt, nu ook dos temeer te verantwoorden heeft, naar mate hij meer heeft ontvangen.

Op dit laatste past onder anderen de kerkvader origenes onze parabel toe, en het is met zijne woorden, (vrij en met verkorting overgebragt,) dat ik besluiten wil.

vin elke mensehenziel wordt Gods woord als een edele wijnstok geplant. In de eerste kindscbheid vertoont hij blad noch vrucht, maar is er toch reeds en leeft, door 's menschen heerlijke vermogens, en Gods woord, dat daaraan beantwoordt. Gelijk nu de wijngaard bearbeid en besnoeid worden moet, om uit te botten en te bloeijen , zoo ook de jeugdige menseh. Maar die eerste bloei gaat voorbij; die bloemengeur gaat over in het zetten eener zure, nog onrijpe vrucht, die de tanden doet stomp worden [Ezech. XYIti : 2), maar die toch tot rijpheid leidt. Zoo voert ook liet tijdperk der ontwakende driften en onrijpe beginselen, bij het voort werken van Gods woord in ons, tot den tijd der rijpe vrucht, den tijd des oogstes: — vele en velerlei vruchten, van liefde, blijdschap, vrede, langrnoedig-beid;—indien maar niet, nu die tijd reeds lang daar moest wezen, nog de druiven zuur zijn of de wijnstok naauwelijks uitgebot !quot;

-ocr page 315-

' •. ■

-ocr page 316-
-ocr page 317-

X VI TT,

IT E T G A S T M A A L.

i,uk. \tv : 1 c,—-l 1-,

Een zeker mensch lereidde een groot avondmaal, en l/ij noodde er velen.

En lij zond zijnen dienstknecht vit, ter ure des avondmaals, om den yenoodeu lc zeggen: uKomt, want alle dingen zijn nu gereed V

En zij begonnen allen ziek eendraglelijk le ontsehvldigcu. Be eerste zcidc lol hein : nik heh eenen akker gekocht, en hel is noodig , dat ik uitga en hem bezie; ik lid h, hond mij voor veronlselmldigd.quot;

En een ander zeide: nik heh vijf juk ossen gekoeld , en ik ga henen , om die h beproeven; ik bid u, hond mij voor verontschuldigd.quot;

En een ander zeide: nik heb eene vroi'w getrouwd, en daarom kan ik niet komen:

En de zelve dienstknecht weder- gekomen zijnde, boodselaple deze dingen z jnen heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijnen dienst knee ll: i/lt;ju hans lelijk uil, in de straten en wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden hier in.quot;

En de dienstknecht zeide: n lieer! het is geschied, gelijk gj bevolen hebt, en ngt;g i* er plaats.quot;

En de heer zeide lot den dienstknecht: nGa uit in do vegen en heggen, en dicing /,c in te komen, opdat mijn huis vol morde. Want ik zegge 11 lieden, dat wemand van die mannen, die genood u-aren, mijn avondmaal smaken zal.quot;

Nadat wij reeds, bij de belmudeliiig dev voorgaande GcTijkcuis, lot aan den uiterste)! grenspaal van jezvs' openbaar onderwijs genaderd zijn, doen wij nu weder vrij wat voetstappen terug. De, reden is deze. Op de Booze Landlieden volgt, in de voordragt en naar den inhoud, de Koninklijke Bruiloft. {MalUi. XXII.) Maar van deze gelijkenis, die alleen bij mattheüs voorkomt, is liet (lashnaal bij i.vkas niet af te scheiden. Ol men liet de zelfde Gelijkenis noeme, of eene andere; de herhaling en wijziging aan deu Heer zelf toeschrijve , of aan den berigtgever; — zeker is van beide voorstellingen het hoofddoel eu zijn do hoofdtrekken de zelfde ; //Anderen in de plaats genood , ook in de gesehiedenis vau het Godsrijk, toen de eerst genoodigdeu weigerden te komen.quot;

29**

-ocr page 318-

IIKT GASTMAAL.

Beide Gelijkenissen moesten wij dus, om haar onderling verband op te sporen, op elkander laten volgen. En dan komt aan die van ixkas de eerste plaats toe, daar zij in dc tijdorde vooraf gaat niet alleen, maar door allen, die de zaak naauwkeurig onderzoelil hebben, voor de meest oorspronkelijke gehouden wordt; — opmerkelijk genoeg, daar anders m.vttheüs, als de oudste en eenvoudigste berigtgever, doorgaans de voorkeur verdient.

Terwijl wij dan nu van lukas uitgaan, zal ik de Koninklijke Bruiloft vooreerst nog gc-heel buiten beschouwing laten. Zij , die beide Gelijkenissen van den beginne af onder 66\\ oogpunt gebrngt hebben, — wij zullen het later zien , — hebben het minst de fijnere trekken van deze opgemerkt.

W ij beginnen dus met ons dc omgeving voor te stellen, waarin jezrs deze parabel voordroeg; vreemd genoeg, ofschoon niet eenig in het Evangelie: een gastmaal ten huize van eenen ïarizeër. Want de Zoon des menschen hoam etende en drinkende, en weigerde zoo min de noodiging van eenen Farizeër als van een' tollenaar, — van simon noch van lkvi , — terwijl zijn voorganger joiianxes nooit dc voeten gewasschen had en liet hoofd gezalfd aan den maaltijd zijner gastvrienden, of feest- en bruiloftsbeker geledigd.

De tijd, waarin dit nog kon plaats hebben, moet den allerlaatsten strijd met het Farizeïsme ten minste enkele maanden zijn vooraf gegaan, cn dan nog kan het niet tc Jeruzalem of in Judéa zijn geweest. Dit komt ook met de Evangelie-verhalen over een. Uit eenige wenken bij ixkas en joiiannes maakt men op, dat jezcs althans eenige weken van het laatste half jaar zijnes levens in het overjordaansche Ferca heeft doorgebragt. Hier had hij vroeger alleen bij zijne doorreizc naar Jeruzalem (als hij zijne redenen had, om niet den kortstcn weg, door Samarië, te kiezen) vertoefd; en hij was toch ook ddar gezonden tot de verlorene schapen van het huis Israels. De lagen van heiiodes, waarvoor men hem waarschuwde, kon hij er te gemakkelijker ontwijken , omdat die vorst bij afwisseling in (laliléa, ook wel te Jeruzalem, was; en de woede der l'arizésche partij was hier minder te vreezen dan in de hoofdstad, omdat zij er niet zoo talrijk en nog minder in openlijken strijd met den Heer gewikkeld was.

Terwijl deze dan op sabbat rustdag houdt op zijne omzwervingen, wordt hij bij een' overste der Farizeën te gast genood. W ij moeten bij eene latere gelijkenis nog eens aan deze tafel toeven, maar merken nu al vast aan, dat het een sahhatsmaal was 1); en dit is, naar de Joodsche zeden, gansck niet zonder beteekenis. De Farizeën hechtten bijzonder aan de heiliging van den sabbat, ook door keur van spijzen. Het tafelgenot op dien heiligen dag was even zeer eene daad van verdienste, als het vasten op andere. Het latere Jodendom, geheel naar Farizésche grondbeginselen uitgewerkt, geeft ons daarvoor het bewijs. De Talmud verbindt een' dubbelen zegen hier en hoogerc zaligheid hier namaals aan eene onbekrompen sabbatsvreugde, evengoed als aan de strengste onthouding van 's levens arbeid

slaat er letterlijk , —

m or SABBAT BKOOD ÏE ETEN; VuSftutIJ

-ocr page 319-

utt c astma a i..

en zorg 1), en nog zorgt zelfs de armste Jood , of zoo hij 't zelf niet kan, dan een weldadig geloofsgenoot, voor zijn sabbatsmaal. Dit alles is gansch niet onverschillig bij de verklaring der tafelgesprekken, bij deze gelegenheid gehouden. Het geeft aan den maaltijd een zeker feestelijk en zelfs godsdienstig karakter , en verklaart ons ook den uitroei) van een der aanzittenden, die tot de gelijkenis van het Gastmaal de naaste aanleiding was: nZalicj hij, die Iroocl eet in hel koningrijk Gods Jquot;

Wanneer wij alles moesten bijbrengen, wat over dezen man en zijne woorden geschreven is, zou niet spoedig de Heer zelf aan het woord komen. Terwijl sommigen de hemelsgezindheid van dezen gast prijzen, die van de aardsehe spijze naar de betere den geest verhief, en zich verheugen, dat ten minste één der Farizeën door jkzus' woorden zich geroerd toont, noemen anderen hem een'trotschen huichelaar, en vindon in mvs' antwoord (■ene scherpe, maar wel verdiende bestra fling, vooral wanneer men de laatste woorden der gelijkenis (vs. 24) tot hare toepassing in jezus' mond maakt, en daardoor den gast uitsluit van een beter sabbatsmaal , waarvan hij schijnbaar met zoo veel ingenomenheid sprak. Lütheh, bij voorbeeld, zegt op zijn' gewonen originelen toon: //Daar verheft er één dc stem; die wil veel geleerder zijn, dan de Ileere Christus, 't Is of hij zeggen wil, meteen groote wijsheid: /AVat zit gij daar te prediken zonder nut ? Als er hier aan tafel gepredikt moet worden, kan ik het ook wel en beter dan gij !quot; Maar cimiSTUS antwoordt : //Ja wel! ik zal u eens zeggen, boe zalig gij en nws gelijken zijt!quot; 't Zijn harde woorden, maar ook regtc schavuiten, waar de Heer mee spreekt.quot; — En kalvijn oordeelt iets zachter , maar toch ook vrij scherp ; //Mensehen van een middelmatig geloof en niet openlijk goddeloos, plegen op die wijze , gerust bij den beker, gaarne over het eeuwig leven te praten. Zoo wil ook deze man iets zeggen , en wederkcerig van jezis wat uitlokken.quot; 2)

t) Een paar staaltjes, uit vele, ten proeve:

»Ecu zeker slagter,quot; zoo verhaalt dc Talmud: //kocht steeds dc vetste runderen voor zijn sabbatsmaal; ca terwijl bij hieraan groote sommen tea kosle legde, werd bij rijker, naar mate hij meer op die wijze verteerde, zoodat hij tea laatste at van eene gouden tafel niet louter zilver disehgereedschap, enz.quot;

«Zekere jozef kocht steeds den lekkersten viseb voor zijnen sabbat. Eens werd er een aangeboden, die door den kostbaren prijs elk ander afsehriktc; maar jozef, schoon op verre na dc rijkste niet, komt op dc markt en koopt hem. Eu bij kocht zich niet arm : want bij bet open maken vond men cr een gouden voorhoofdsiersel in , met edelgesteenten van onschatbare waarde bezet.quot;

//Verheug u met uw huis; trek het kostbaarste kleed aan, en cr zij overvloed op uwen dboh. Al lijdt go anders armoede, denk en doe op den sabbat, als of gij een rijk man waart!quot; is de telkens herhaalde vermaning der Rabbijnen.

2) Zie lutheks Hauspostillcn, IV, 223, bij lisco aangehaald. Eecds do kerkvader cyeili/us noemde den man mog vleesehelijk.quot; Kalvijn schrijft: Quamquom autem ti.v crediiile est, l'karisaci hospilcm H umicum serio picialis uffcciu crupisse in fume rocem, tiiihi ia men van videlur esse suhsunulto; sed ut homines, medlocri fide tinei i, nee palam impii, seeurc inter poeula de vita aeterna gar fire solent, existimo ab hoe homine ijectum fuisse sermoncm de futura beatitudine, vt vicissim atii/aida Chris to eliceret. — ^\elk gezond oordeel aan usco en anderen, die in den Farizeër altijd den huichelaar zien, nog te zacht voorkomt. — In den geest van kalvijn , maar zeer mcnschkundig uitgewerkt, is het oordeel van cenen reed^ lang vergeten' tijdgenoot van hesz, d. balïii. munter. {Oeffcntlicho Vortrdge über die Reden umt Beye-benheiten jesu, Th. VIII, S. 29—32.) Hij merkt op, dat de uitdrukking eigenlijk niets anders zegt, dan: «Zalig hij, die zalig wordt!quot; en het dus één is van die looze klanken, die nog de gemaakte godsdienstigheid , — de hypocrisie in de Evangelie-geschiedenis , — van de innige vroomheid des harten onderscheiden. — Gunstiger daarentegen is bet oordeel van bencel (audiens eoqne tactvs) , vau olsuause.v

-ocr page 320-

i hot gastmaat..

In het laatste oordeel is veel waarheid, en het kan strekken, om ons .teziis' verhouding tot do Parizeen, zoo dikwijls eenzijdig opgevat, uit het regio oogpunt te doen beschouwen. Ook waar nog de openlijke vijandschap niet was uitgebroken, en een aanzienlijk Farizcër even zeer zonder huichelarij jezus noodigen kon, als hij zelf die noodiging zonder onop-regtheid kon aannemen, —- was er een zeker gebrek aan overeenstemming, dat eene gc-dwongeue en daardoor onaangename verhouding teu gevolge had. De overzie der Farizeün, in deze streken het hoofd der partij , vraagt den lieer, gelijk nog de aanzienlijken eeiur plaats een' beroemden vreemdeling vragen. Hnn komt die eer toe, en zij hebben dan ook eene ongestoorde gelegenheid tot kennismaking, zonder zieli onder het gemeen op de straten te mengen. Tevens wordt hun huis en hun disch, voor wie zij gewoon zijn te ontvangen, regt interessant. Nu was het niet onnatuurlijk, dat al het gebeurde: de genezing van een' kranke in dc feestzaal, — de berisping van 't bejagen der eereplaats, — de raad, om liever armen te onthalen, dan zulk een' aanzienlijken kring, — een gedwongen stilzwijgen had te weeg gebragt, zoodat een der gaslen, gewoon ook wat mede te spreken, daartoe jezus' laatste woord aangrijpt, 't geen zoo liefelijk klonk in het oor van den Parizeer : Vergelding in de opstanding der regtvaardigen. — Want het is op het liooren tan deze dingen, dat hij //tot jezusquot; zegt: uZalig die brood eet,'—die eens zal aanzitten, gelijk wij nu hier, en het loon vinden voor zijne geregtigheid in de eeuwige sabbatsrust: — 7alig, die brood eet in het koningrijk van God /quot;

En waarom zouden wij nu hier geen' opregten eu op zijne wijze vromen Parizeer ons mogen denken , maar toeli altijd een' Farizeër, die zich en zijns gelijken in de eerste plaats als de geuoodigden tot het hemelseh gastmaal beschouwde ? Kan ook hij niet, metal zijne wettische bekrompenheid en zijne zinnelijke voorstelling van die grooto toekomst, voor eene altijd edele verrukking zijn vatbaar geweest? 1) Eu was dan het ingewikkeld verzoek niet natuurlijk: //() verhaal ons eens, na die lessen voor het aardsehe gastmaal , iets van liet hemelsehe !quot; Of is jezus' antwoord hiermede in strijd? Maar de Heer was gewoon, den ganschen eisch van het evangelie, in al zijne strengheid, voor te stellen juist aan hen, die niet verre waren van het honingrijk Gods; hun te doen gevoelen, wat goeds hun nog ontbrak en wat kwaads hen terug hield j en dit laatste waren onder deze aanzienlijke gasten, als bij den bekenden rijken jongeling, niet het minst du vele goederen.

Zoo hebben wij, — en dat is doorgaans verzuimd door wie hier jiati'hküs terstond naast luk as leggen: — door de beschouwing vaneen' werkelijken maaltijd, ons tot die van den zinnebeeldigen op het regtc standpunt geplaatst.

(iu freudigem Eniziiclceti), van biurxe (—cuts gchohenm Gemiilh, das dat Vvgehmge «nd Fcinlichc der vornehmen Siiten fiUilt, nur Empfmdung hal vou der Seligkeil nml Freihcit dor Kinder Goltes); cn ouder do Roomscli-Katholijken van salsieeon. — Zeker zijn, mo als reeds kalvijn opmerkt, zij het verst van dc waarheid, die meenen, dat deze woorden //half spottendquot; (stuauï) gezegd werden. Daar waren dc Farizeën dc mannen niet naar!

1) Over het Messiamaal, naar dc Rabbijnen, kan men onder andoren msbsmesger (II; S72) nalezen. Ue gelijkenis van den Ejtce cn Lazarus zal ons uog eens daarop doen terug komen , als beeld der hemelsehe gelukzaligheid.

-ocr page 321-

HET CASTMVU,.

Em zeker momh bereidde (en groot avondmaal, en fiij noodde er velen. — A\' ij l)pgiiineti met op te merken, dat de ouden twee maaltijden op den dag hielden, waarvan onze vertalers den eersten middagmaal noemen, — zoo als in de KoninUji-e Bruilof/., Matth. XXTl : 4, — en den laatsten avondmaal. 1) Tn den tijd onzer vaderen was deze on-derseheiding juister dan nu, daar bij ons nog altijd middagmaal heet, wat toch lang niet meer op den middag (te 12 ure) gehouden wordt. liet eerste maal zou men, naar de tegenwoordige levenswijze, kunnen gelijkstellen met ons //tweede ontbijtquot; op den middag, dat, hij eene weelderige levenswijze of op een bijzonder feest, reeds het aanzien vaneen eigenlijk middagmaal gekregen heeft. {T)éjcvné dinatoir.) Hel tweede stond gelijk met het dinr der hoogere standen, te vijf ure na den middag. Daarna werd niet meer gegeten, ten minste niet meer opgediseht. En mogt al, inden vroegen morgen, de reiziger zijn hrood met eenige toespijs nuttigen {Jok, \\\ : I, 5), hel was geen geregelde huiselijke maaltijd, en allerminst een gastmaal, waaraan de gasten, zoo als hier bij den Overste der Furheën. (vs. 1), vooraf werden uitgenoodigd, //om hrood te eten.quot; Dat nu dit tweede (het avondmaal) hier wordt genoemd, is natinirlijk. liet was de hoofdmaaltijd van den dag, en gelijk aan dien, waarde Heer juist aanzat; behalve, dat jezis in zijne beeldspraak liet denkbeeld van een sahlatsmaal varen laat, ais met den arlcut, die de gasten daarvan terug hield, onbestaanbaar. — Waarom bij maïtiieüs niet dit tweede, maar het eerste maal wordt genoemd , zullen wij later onderzoeken.

De zekere menseh, — een rijk man, zoo als uit geheel den zameuhang blijkt, 2) — bereidde een groot avondmaal. Eigenlijk staat er in het oorspronkelijke niets van toehereid-snh'n ; het is eenvoudig : nh'j ruaaite een gastmaal, legde het aan.quot; Tot dat //geven \an eene partijquot; of //aanleggen van een feestquot; behoorde het noodigen in de eerste plaats. Mn groot wordt dit gastmaal genoemd, zoo wel om de menigte gasten en den ruimen diseh , als om te kennen te geven, dat het een feestelijk maal, of, plat uitgedrukt, //eene groote partijquot; was, gelijk die nog, als eene proeve van iemands rijkdom zoo wel, als van zijnen omgang wordt aangezien. Hij noodde er velen, reeds eenigen tijd vooraf; en in de gcheele voorstelling ligt opgesloten, dat zij deze noodiging aannamen.

De zending van den dienstknecht, die nu volgt, is dan ook geene eigenlijke noodigiiii; meer, — veel min eene twijfeling, of de gasten wel komen willen; — maar eenvoudig

30

-ocr page 322-

HET Ci ASTMA A i..

eeue herinnering, ccue laatste waarschuwing. Dat dit reeds oudtijds tot de oostersche cliqueUe hehoorde, schijnt te blijken uit Esth. TI : 11, waar 's konings kamerlingen haaülen., om ii am an tot den maaUijd te Irengen, dien estheii bereid had, en waartoe liij den vorigen dag reeds was genoodigd;—terwijl de .Rabbijnen zeggen, dat in de bewoners van Jeruzalem deze etiquette als eene zekere hoogheid werd aangemerkt. 1) — Duidelijker nog zijn de voorbeelden, door een' geleerden uitlegger uit de blijspelen der Romeinen en uit oude Grieksche zamenspraken bijgebragt. 2) En dat in het oosten deze beleefdheid nog plaats vindt, berigten ons onderscheidene reizigers. Uit Verzie, bij voorbeeld: //De genoo-digden gingen niet eer, voor de Khau ons zeggen liet, dat het gastmaal bereid was, zoo als dat steeds gebruik isen uit China: //Eene nitnoodiging wordt hier dan eerst als wel gemeend beschouwd, wanneer zij tot drie malen toe wordt herhaald, en wel telkens met eene uitnoodigingskaart: eerst daags te voren, daarop 's morgens vroeg, en dan nog eens wanneer alles gereed is.quot; 3) — Eindelijk getuigt een uitlegger der vorige eeuw (vituixcia) : //Zulk eeue nadere noodiging is nog hedendaags de gewoonte, te tt'esel en hooger op in Duiisehland.quot;

liet was dus alleen eene beleefdheid, — want de tijd was bepaald en de noodiging aangenomen; — als de gastheer ter ure van hel maal, dat is //tegen den tijd van den dag, waarop het pleeg gehouden te worden , (op etenstijd ï)quot; een' vertrouwden dienaar des buizes uitzond , om aan de reeds genooden 1) te zeggen ; uKoinl nu ; want alle dingen zijn reeds gereed.quot;

1) Q/iaenaiu fu'ti gloria Uierosolymilanorum ? Nemo ronim venil ai concmum, nisi l/is voculus. Eelia Rnbbathi IV : 3. (bij shit.)

2) Men vindt iImo voorbeelden inzonderheid in den rijken en veel te weinig bekenden schatkamcr van raiCAEUs, —'Op Matih. XXII ; 4. — Uit de Grieksehe CW/oy«!« bij voorbeeld. //Koni morgen bij mij déjeuneren.quot; «Het is goed zoo. Wanneer gij wilt, kunt gij den bode zenden: ik. ben l'buis.quot; — En uit.TKKEHïius: »Ats het de tijd van den dag is, moet ik dezen buurman manias roepen {inoneré), dat hij ter maaltijd kome. Ik ga eens zien, of hij te imis is.quot; — De gewone boodschap; uAlle dingen zijn gereed quot; wordt later bij maïtiijüüs meer uitgewerkt.

I!) Deze voorbeelden, uit mouieii's Reise durch Persien S. 73, en du iialdb, Bcsihreihung des C/iiurs. Reich, Tb. 11 S. 133, vindt men bij jiosESiliiLLEB. {Das Morgenland.)

i) ]lccds vituikga merkt op, dat het woord roepen (ynXeïpj van dc noodiging tot den maaltijd bepaaldelijk in gebruik was; (Vgl. Joh. II ; 2 en 1 Kor. X : 27;) — zoodal de slaven, uitgezonden om dc gasten te roepen, xoodigers (xAi/roge» , deinvoxhjtogs; , vocalorcs ; aan do koninklijke tafel ook wel èlénrgoi-, volgens pampuylus) werden genoemd, en dezen zelve geroepenen of liever oesood1gden (xAi/rot, iriyyJ.ijim , htixXijtoi). Bij onze vaderen was daarvoor bet woord hidden in gebruik, en op de dorpen hoort men nog wel eens; rV is gebid.quot; Van hier bidders, noodigera tot dc begrafenis-plegtigheid. — Het is bekend, dat xaï.etv, in eene hoogere betcekenis, veel gebruikt wordt van dc evangelische roeping of noodiging tot behoudenis, vooral door paulus, als de heilige of hemd sche roeping; dc roeping Gods, die van boven is. (2 Tim. I;9; llcbr. Ill ;1; 11 )m. XI: 2y; F Hipp. Ill ; II.) Zoo ook xh/iol vau hcu , tot M'ie tlie roeping komt, of die ze reeds hebben aangenomen. Dit laatste heeft tot veel duistere en onzekere uitleggingen, en tot het gehcele onbijbclschc systeem van. uihccndige en inwendige roeping aanleiding gegeven. Mij duukt, dat dc zaak eenvoudig is, en men — het vaste gebruik van 't woord modigeu in aanmerking genomen — xexh/iiévoi. moet opvatten van allen, //tot wie de noodiging gekomen is, dc genoodigdenen -/.hjioi van «gaslen, die regt van komen ontvangen en daarvan in den regel reeds gebruik gemaakt hebben ;quot; — waarom dan ook dc eerst genoodigden in onze gelijkenis geene gaslen genoemd konden worden. Vgl. b. v. Heir. IX : 15 met Rom. VIII; 28 en I Kor. 1 ; 21. — Alken inde spreuk; Velen :jn geroepen, maar loeinigen nilccrkoren, wordt

-ocr page 323-

HET fiASTMAAT,.

Eene weigering was hierop zoo weinig te wachten, dat cr alleen geznrjcl (aangezegd) moest worden, niet eens gevraagd of verzocht. En toch weigerden zij nog; maar zóó, dat de gasten zelve toonden, er geen regt meer toe te hebben. Zij leyonncn allen, als uil éénen mond of van één af 1) zich Ic verontschuldigen. De een leg on, de ander volgde zijn voorbeeld) zij deden het allen. De verontschuldiging — //de aangegeven redenquot; eigenlijk , — verschilde , maar de weigering was ét'n. En ook haar beginsel ; //hunne eigene zaken gingen vóór,quot; schoon zij do noodiging lang genoeg te voren ontvangen hadden, om cr die naar te regelen. Zij verlangden naar het gezelschap van den gastheer niet, en even min naar zijnen disch; maar zij verloren toch de beleefdheid niet geheel en al uit liet oog. Elk der genooden had iets in het midden te brengen , waarom hij juist heden en juist op dit uur niet komen kon. De drie aangehaalde voorbeelden kunnen ons over al de anderen doen oordeelen. Wat zij daarbij aan den dienaar zeggen, moeten wij beschouwen, als tot den lieer zelf gezegd; het was do boodschap, die zij hem mede gaven ; niet //Xeem gij het niet kwalijk!quot; of //Verontschuldig mij bij uwen heer !quot; 2) maar : //Zeg hem in mijnen

xXi/toI , als liet tegenovergestelde van ixlcxrol, ook van onwillige of onwaardige gasten gebruikt. Maar daarover, alsook over Ojtenh. XIX: 9 , spreken wij nader. Alleen wil ik hier nog de opmerking van trench bijvoegen, dat, bij Johannes, in wiens evangelie Kalei» als noodigen niet voorkomt, de coculio effavx door i/.xieiv {trekken) wordt uitgedrukt, Joh. VI;4-i' en XII: 33.

1) Er staat; «ul ij^nvto «.to (ii«y rtmutt relalhii, mwrt;. — Gbotius merkt hierbij op; «Geen wonder, dat thans de geleerden omtrent deze woorden verschillen, daar reeds do Arabische vertaler,—gelijk hij gewoon is, — dit «. jnü;, als te moeijelijk om weder te geven , geheel heeft overgeslagen.quot; Hij weerlegt tevens de geleerde gissing van cappellus , die worc; invult (//van één en hot zelfde uur afquot;) , als hier niet te pas komende. Met bijna nlle uitleggeis vat hij het in den zelfden zin op , waarin i.ukas in du Handeitugen meermalen óiioQ-v/ittSóp gebruikt, zoo als de onzen dan ook crndciiglcljk vertalen, Daarbij blijft nu de keuze tot invulling tussehen (Hand. XIX ; 31; Hom. XV ; 0) ol' yi.uKsat/; , — ip

of y.ito'Jiu; [Hand. IV ; 32), — en ji'iuu/;,. Het laatste vindt thans den meesten bijval, nadat

wetstein uit piiilo (fle Icgg.tipcc. 11 ; 311) heeft aangehaald : «tto [iiai xnl civti'/s ygt;f''\uyi;—vgl. uno tij? ïatj; bij ïnuc. (meijer.) — eutiiymius hooft avi'Dijy.i/; en theoiuivlactcs verklaart bet; cl iVój (Tvvamp;ijftatog , «als of zij het afgesproken hadden.quot; — Sciiötoen eindelijk vult uit bet volgende werkwoord naQttileiatïai het woord in (ex una cavsa , rx vna rademqueaversationc , zegt hij); maar tegen den

zin, omdat do verontselmldiging nog wel eensgezind, eenstemmig , maarniet één en de zelfde kan genoemd worden. — Met het zelfde regt waag ik nog ecue andere gisfing. Er is eene duidelijke tegeustelling tussehen één en allen, zoodat wij bijna waehten zouden ; «(/■ ivó; Ttui're; «Van één af hegon het veronl-sehnldigen, en eindigde met allenquot; Daar nu niet zelden do ellips in het werkwoord schuilt, zouden wij niet mogen aanvullen : i/oJwto «rto /((«,- TtnyoiTeloDiu xitvtr; ? Het eenvoudige urt «y/(;,

van den beginne af, komt ten minslc dikwijls voor. C)t' «.-ró uit hurt of ziel of zin kan beteekeuen, is mij ook nog zoo zeker niet, daar in al do verschillende beteekenissen, die men aan dit woordje kan toeschrijven, altijd het uitwendige «ergens van afquot; de grondtoon blijft; ofschoon pkicaeus uitliet gesehrift over de Maccabccn, aan josepuus toegeschreven (Cap. Sin ƒ.) aanhaalt; //«etc; (5t« (fupijg o/ioi', óiansy «.tó xiji «itijg emov. — Ik zou er nog kunnen bijvoegen, dat de uitdrukking: Hij

begon of Hij begonnen le spreken , zonder dal het einde duidelijk wordt aangewezen , een geijkte term is in de Evangclicën; zoo zelfs, dat lukas, II. XXIV; 27, schrijft: Kn begonnen hebbende van jiozes en ran al de profeten, ofschoon hij duidelijk bedoelt; ^Van jiozes beginnende, en zoo voort gaande door al de profeten.quot; — Maar hoe men het ook neme, de zin blijft altijd ; Abnuentibus (metis, cum diversa praeten-derent. (tacitcs.)

2) Hierdoor vervalt van zelf de opmerking van stier, dat de bode aan dit verzoek niet voldoet, de gasten niet verontschuldigt, maar eenvoudig deze dingen zijnen heer boodschapt.

30*

-ocr page 324-

iikt (iastiiaal.

naam : Ik hid u enz. —quot; Er is daarbij, gelijk men te regt heeft opgemerkt , eeue daling van toon in dc beleefdheid, 't Is of door de weigering van den eerste , de tweede moed krijgt, om liet nog stelliger, en de laatste onbeschaamd genoeg is, om het bot weg en zonder verontschuldiging te doen. De eerste: it Hel is noodig, dat ik nu juist iets anders doe.quot; De volgende: //li ga juist nil, met een ander doel.quot; Dc derde; //Ik kan \ olstrekt niet.quot;

ICn wat zijn nu die verontschuldigingen? Van den eerste: nik heh cenen akker gekoeld, en (letterlijk) ik heh nood om uit te gaan, dien te zien. Ik lid u, houd mij voor verontschuldigd.quot; 1) — Men heeft gevraagd, of wel iemand eenen akker koopen zal, zonder dien eerst te zien; en daaruit opgemaakt, dat de man alleen voorloopig had gekocht, dat er nog slechts een prijs bepaald was, waarvoor hij koopen zou, als het stuk land hem bij nader onderzoek beviel. Maar dit ligt in het verhaal niet, en zou aan de verontschuldiging eeuigen meerderen schijn van regt bijzetten, dat jezus' oogmerk niet wezen kon. Dc 11eer bedoelt juist, dat hij heden deed, wat hem het meeste belang inboezemde, maar dat hij even goed tot morgen had kunnen uitstellen, wanneer hij Je eer en de vreugde van dit gastmaal had op prijs gesteld. En behalve dat men nog wel eens , vooral eenig grondeigendom, zich op berigt van andereu of naar vroegere, oppervlakkige kennis aanschaft, is het een geheel ander zien (bezien), zoo dra iets eenmaal ons eigendom is geworden , en wij allerlei kleinigheden op te merken en vele beschikkingen te maken hebben. Achab had reeds menig maal, met een nijdig oog, den akker van sabotii gezien, toen hij daar henen afging, om dien erfeljk te bezitten (//in bezit Ie nemenquot;). 1 Kon. XXI; IC.—Daartoe moest nu ook deze genoode uitgaan, huis en woonplaats uit, — en hij wil daarmede verontschuldigd zijn.

De tweede wil dit ook. Dc reden , die hij opgeeft, is : nik heh vijf juk ossen gekoeld, en ik ga heen, om die te Iq,roevenquot; •—niet //Ik moet uit, van huis,quot; maar //Ik ga juist weg.quot; 2) Van dezen zouden wij eer kunnen denken, dat het beproeven (eigenlijk keuren) eene voorwaarde was van den koop, gelijk men ook uit andere oude schrijvers daarvan voorbeelden aanhaalt. -'5) Het ligt ten minste in den aard der zaak, dat de koop niet gold, wanneer dc verkooper niet geleverd had, wat hij op zich nam; //vijf juk ossen.quot; Een juk bestaat uit twee ossen; de onwillige gast had er dus tien gekocht, maar dit was niet voldoende. Het moesten vijf paren, vijf span zijn, geschikt en gewoon, om onder één juk te zamen \oor den ploeg te trekken. Want dat hiervan gesproken wordt, kau met vele bijbelplaatsen bewezen worden, waarvan wij alleen aanhalen (1 Kon. XIX : li)), dat klia bij zijne eerste kennismaking elisa vond , ploegende met twaalf juk vóór zich henen, en hij zelf u-as bij het twaalfde. Bij den grooten overvloed van vee, was dit nog niet eens

1) Hugo de ghoot merkt hier het zonderling zamentreffen van drie latinismen op; Opus habco — llogo le — Ha.be mecxcmatum. — liet eerste komt ook elders iu liet Kieuwe Testament voor. — Vgl. pricaecs.

2) Er is duidelijk onderselieid, dunkt mij , tussehen liet IXeldeïv van den eersten, en't Ttogsiofiai. vau deu tweede. De derde blijft geheel te huis. Hij nu niet uit, en meent , dat dit van zelf spreekt.

!?) Zoo als pbicaeüs uit het Romeinsehe regt aanhaalt; Quidam botics cd lege vendidit, vl durcl e-r/je-riendos. Het woord (Jozi^aow doet ook daaraan denken.

-ocr page 325-

hit fi A st MAAI..

/00 bijzondere rijkdom. Als zoodanig wordt van job gezegd, dat hij vjf honderd juk ossen bezat, en dezen [de runderen) xvuren ploegende. {Jol 1:3, ] l.) De spoed, waarmede men den zaaitijd, bij den vroegen regen, moest waarnemen, maakte het wcnsclielijk, dat men vele krachten te gelijk inspande. 1) En daar nu in onze gelijkenis, even als in de geschiedenis van job, weldra de tijd van maaltijden doordrukke bezigheden op den akker zou worden vervangen , meende de onwillige gast, dat zijne ossen voorgingen. Wel heelt men gemeend, dat de ure van hel avondmaal voor akker en ploeg weinig geschikt was; maar houdt men den opgegeven' tijd in het oog , dan ziet men, dat de bestellingen van den een en de proefneming van den ander nog wel, — mits zij clan ook niet toeiden , — eer het donker werd , konden worden afgedaan.

lie verontschuldiging van denderde is nog korter, en verdient naauwelijks dien naam. 2) Bot weg: nik hel eene vrouw gelrouwd, en daarom kan ik niet komen.quot; Daar de vrouwen toen nooit in een gemengd gezelschap werden genoodigd , was liet niet vreemd, dat de pas gehuwde liefst te huis bleef; — gelijk hij ook tot geenen oorlog of lastpost mogt geroepen worden naar de wet, een jaar lang vrj in zijn huis, om zijne vrouw, die hij genomen heeft, te verheugen. {Leut. XXIV : 6.) — quot;Wettig was echter ook deze verontschuldiging niet , als eene schennis van zijn gegeven woord.

A'emcn wij dus nu deze drie redenen, en al flat wij dergelijks nog kunnen uitdenken, bij een , zoo zien wij duidelijk, hoe onze lieer iets voorstellen wil, dat in zich zelf geen zonde is, geoorloofd zelfs of prijselijk , maar dat den voorrang niet hebben mogt boven het aangenomen maal, waarop men zoo doende ook toonde, weinig gerekend te Lebben. Aller antwoord komt, gelijk gezegd is, hierop neder: //Mijne eigene zaken gaan voor!quot;

En weer ie huis gekomen zijnde, loodschapte de diensiknechl zijnen heer deze dingen. Hij bragt de antwóorden over, gelijk hij ze ontvangen had ,—anders niet.— Toen, toornig geworden zijnde, sprak de heer des huizes tot zijnen dienstknecht: nGa spoedig uit in de straten en wijken, — liever: //straten en stegen, do hoofdstraten en de armen-buurten 3) — der stad, en Ireng de armen en verminkten (gehrekkigen) en kreupelen (of himmen) en blinden hier in (liever //hier heenquot;),quot; — Opmerkelijk is het, dat jezvs hier juist de zelfde

1) Daarom komt mij dc rekening van paulsen , hoe veel land job gehad kan hebben , naar de llomein-sche berekening van «-een juk landsquot; {jugum of jngenm, zoo veel ecu juk ossen in écnen dag ploegen kon ; vgl. 1 b'rm. XIV ; 14) overdreven voor. Men vindt anders over liet ploegen met ossen, — soms ook met ezels, maar nooit met paarden, — bij hem zeer veel, dat nog wol der lezing waard is. Zie Jie akkerbouw der Oosterlingen, § 3S en 39,

2) Ilic excusator, ([uo speciosiorem et honcUiorem videtur huiere eausam , eo est ecteris importnnior. (beug el.) — De zin is niet; //tk heb ook een feest bij mij aan huis;quot; want hij is al getrouwd. Meer komt over een de reden , waarmede Ktuisus, (bij herodotus 1 ; 36,) uit naam van zijnen zoon bedankt voor ecuo uitnoodigiug tot dc jagt ; vedynjjió; in tan y.nl raita oi vi f /liXei. (/'Hij is pas gehuwd, ca daar is zijn hart nu vol van.quot;)

3) pnlcaeus vergelijkt uit catcllus : Per quadrivia et (ingiportus. Ook Jes. XY ; 5 wordt l» rrti; iiXaTeimg y.ul tV i«r, (liuut; tegenover elkander gesteld. Üf op de drie plaatsen van het K. ')'. [Matth. VI : 2 ; Hand. IX : 11 en XII ; 10), waar het laatste woord zonder deze tegenstelling gevonden wordt, de oorspronkelijke beteekeuis van steeg of dwarsstraat behouden blijft, zou ik niet durven verzekeren. Saulus althans , te Damaskus gehuisvest in de genaamd de regie, had denkelijk niet in de armenwijken zijueu intrek genomen.

-ocr page 326-

«ET f I ASTMA AT,.

vier woorden gebruikt nis vs. 13 , alleen met een gedurig herhaald en cr tusscheii j als ou. meer nadruk cr aan bij te zetten : //ook die, ook die nog \quot; 1) Duur had je/A'S den gastheer geraden, liever zijn sabbatsmaal tot liet onthalen van armen aan te leggen, dan dat hij aan zijn 's gelijken eene dienst bewees, die zij niet noodig hadden en hem weldra vergelden zonden. Later komen wij op die zinspreuk nog eens terug. Nu willen wij alleen opmerken, hoe jnzrs de gegevene vermaning zijdelings aandringt door het voorbeeld van 't groote Messias-inaal, waarnaar hem gevraagd was. Ook de gastheer in de gelijkenis, als hij eerst al de aanzienlijken zijner woonplaats noodigde , had daarvan weinig voldoening , en riep nu, — wat in 't gastvrij oosten niet zoo ondenkbaar of zelfs ongewoon was , als het bij ons zijn zon, 2) — al wat arm, ellendig en veracht was, wie naauwelijks huisvesting hadden en daarom meestal bedelend op de straten omzwierven, om de ledige plaatsen te bezetten. En zij kwamen gewillig; zij behoefden slechts te worden Linnen f/cIaiJ. De arme had geen ploegvee te koopeu, de blinde geen' akker te bezien, den gebrekkige of ellendige bond geen huwelijksvreugde en den kreupele geen bruiloftsdans.

En de dienslknecht zeide : nJf.ecr! hel is geschied, gelijk 'jij bevolen hebt, en nog is er plaats.quot; Van zelf vult men tusschen dit en het voorgaande in; //De dienstknecht nu ging henen , en deed alzoo.quot; Maar een der nieuwste uitleggers van do Evangeliën (jieijek) meent, dat dit de bedoeling niet is; dat het naar de gewoonte van den bijbelstijl, in eene zoo lijn geschilderde gelijkenis , niet zou zijn over geslagen; en dus dit antwoord terstond volgt op het bevel, nis zeide de dienaar; //Gij behoeft dit niet meer te gelasten, meester! uwe meening kennende, heb ik het reeds uit mij zeiven gedaan.quot; •—• Maar deze verklaring schijnt mij, als zoo menige vreemde en nieuwe opvatting, meer vernuftig, dan waar. Behalve dat wij in dit geval wachten zouden ; Maar de diensthneeld axtwooudende zeide; — zou dan ook de uitdrukking onjuist wezen : liet is geschied, gelijk (jij Bevolen hebt. De Heer had het nog niet bevolen; hij beval het nu eerst. De uitdrukking heeft daarbij in de oudheid en in het oosten , bij heerscheud gezag en slavernij , een zeker burgerregt 3);

1) Scherpzinnig en puntig, als altijd, is dc opmerking van eengel, dat mot armen het genus (het algemecue denkbeeld) wordt uitgedrukt; met gehrekhiyen, lummen en hlindrn dc species (de bijzondere soorten van armen, dio aan de openbare weldadigheid zich plegen aan te bevelen, toen er nog geene geregelde armverzoiging was),

2) Zoo haalt sciiötgen uit den Talmud {Sanhedrim XXXVII; 1) de gelijkenis aan van eenen koning, die don bouw van zijn paleis hoeft ten einde gebrugt, en nu jalle wandelaars'' tot het inwijdingsfeest noodigt. — Zoo beschrijft pococke een groot Egyptisch gastmaal, waar, nadat de gasten gegeten hadden, dc armen vrij binnenkwamen; cn verhaalt, dat een Arabisch vorst voor zijne deur pleeg te eten, waar hij de voorbijgangers en zelfs bedelaars bij uitnoodigde. (Zie rosexm.) Ook job beroemt zich , dat hij nooit zijne bete alleen gegeten heeft, zonder wees en arme daarvan mede to dcelen. (Job. XXXI : 17.)

3) Zoo deden de discipelen, gelijk oezus hvn hrvcjlcn had, cu bereidden {ook ccvicw maaltijd) het pascha. (Matlh. XXVI ; lü.) In een gezigt bij ezechiel brengt een uitgezonden bode aan God bescheid weder, zeggende: nik heb gedaan, gelijk gij mj geboden /ladt.quot; {Ezech. IX ; 11.) En in eene andere gelijkenis vraagt oezus, of men ook eenen dienstknecht. die van den akker komt, zal dank zeggen, omdat hij gedaan heef 1, het geen hem bevolen was ? {luk. XVII; 9.) — Andere voorbeelden uit Latijnschc schrijvers vindt men bij peicaeus. — Dc onderscheiding, die cu.mming maakt tusschen //Ik heb gedaanquot; en //Het is gedaan,quot; — zonder eenigen roem op eigen' arbeid, — is althans zeer bruikbaar bij do praeticalc toepassing der Gelijkenis. A true minister of the gospel is content, to be merged in the shadow of his blessed Master.

-ocr page 327-

i1et gastma u,.

gelijk wij nu in krijgszaken en al wat daar naar is ingorigt, zouden zeggen : //1 we orders zijn stipt uitgevoerd.quot; — Hoe ook ecu huisbediende of slaaf, alleen gezonden om eene Iwodscliup, niet eens eene noodiging aan rijken over te brengen , do feestzaal op eigen gezag zou hebben gevuld met armen cn heddaars, is mij onverklaarbaar. W ij behoeven eigenlijk ook niet meer in te vullen, als: En kout D.vvuor zeide de dienslhiecld. — Het overige verstaat zich van zelf.

Nor/ is cr plaats. Dat dit door den dienaar wordt gezegd cn niet door den heer opgemerkt , daarin schemert wel eonigzins een trek door, die tot het wezen der volgende gelijkenis behoort; wnar de koning eerst dan, als de zaal vol is, binnen gaat om de aanzitten den te overzien {Matih, XXII : 10, 11). Hier wordt dit anders in het midden gelaten. Wij vinden den heer des huizes met zijne gasten niet aan tafel; maar lezen ook even min, dut bij cr zich niet terstond met hen aanzette, cn dus de ledige plaatsen nog niet opmerken kon. Verder dan de noodiging en het eerste komen, gaat de gelijkenis niet.

Deze noodiging wordt dan nu nog verder uitgebreid: nGa uit in (of naar) de vegen en heggen, en diving {ze of hen staat cr niet) om in te gaan, opdat mijn huis gevuld worde.quot; Op het dwingen komen wij straks terug. Xu reeds willen wij opmerken, dat, als incn geweld wilde gebruiken, men niet éeneu ongewapendeu knecht zou uitzenden. //Die dour geweld gedwongen wordt,quot; zegt een geestig schrijver ; ngaat ook niet naar binnen, hij n-ordt gejaagd of gesleept quot; (bengel) — en te regt voegt een ander (ccmming) cr de vraag bij : //of men ze dan ook kon dwingen, om te eten?quot; — Xccu! de bedoeling is duidelijk //eene dringende noodiging;quot; zoo dringend, als die bijna alleen de oostersehe gastvrijheid kont; een smeeken en aanhouden, dat naar onze zeden vernederend voor don gastheer zijn zou en onbescheiden omtrent de genoodigdcu. Opmerkelijk is daarbij de voortgang (climax) in die noodiging. Bij de eigenlijke gasten is het slechts ecu aanzeggen, een aan tafel roepen tegen etenstijd; — de armen cn gebrekkigeu daarentegen worden binnen g eb ragt : want dc schamele armen hebben aanmoediging noodig, de lammen ondersteuning en dc blinden een' leidsman. Maar nu, voor de derde maal, wordt er niet alleen geroepen en ingeleid, ook aangedrongen, dat men toch binnen ga, als bewezen deze later aangekomenen den gastheer eene dienst, — die van zijn hnis rol te maken !

Maar welke menschen worden nu met deze nieuwe genoodigden, en wat wordt met de heggen bedoeld? — Sommigen hebben uit dit laatste woord //omheinde plaatsen //dorpen en pachthoeven buiten de stad,quot; gemaakt ; maar al kon het dit beteekenen , bet zou dan niet aan de wegen beantwoorden (evenals straks straten en stegen). J [eggen, — wij hebben het bij dc voorgaande gelijkenis gezien, —werden vooral rondom dc wijnbergen geplant, en boden dus, aan hunnen voet, eene geschikte legerplaats voor zwervelingen aan. 1)

1) Sepes mendicomm parieles, zegt mxoi:!.. Fabkr , die meent, dat armen niet gedrongen behoofdeu to worden , cn daarom in het algemeen aan vreemdelingen denkt, zegt niet onaardig, dat men op dc wegen vond, die reisden, en onderdo heggen, die rustten.— .Minder strookt niet de gelijkenis, gelijk liier boven reeds is opgemerkt, Viltae et pagi, qui non muris, sed sepibus rustieanis eingmlnr (a lapide); cn even weinig »de omtuinde wijnbergen, waarin veel volk werktequot; (krom) cl' zelfs ide woningen der potte-bakkersquot;, naar 1. Kr on. IV : 23. (sciiötgex.) — liet ondoopen ol' radeloos dwalen langs de heggen {der. XL1X:3), zou niisselueu ook tot vergelijking kunnen dienen, wanneer do plaats duidelijker ware.

-ocr page 328-

tilt g astma a i,.

Men zou pv nog de Zigeuners, of zoogenaanidc Heidens, kunnen vinden. Zoo is dan buiten de stad //op de groote wegen en onder de heggenhet zelfde, wat iu do stad //breede straten en naamver buurten,quot; zijn; eu het denkbeeld van vreemden is door beide woorden uitgedrukt, wie en wat zij ook waren : vermoeide reizigers of vageboudeu. Zij waren nu aan de beurt. \\ cl beeft men gevraagd, of er dan zulk een aandrang, eene zoo sterke en dringende uitnoodiging noodig was, om die arme zwervelingen te roepen tot een kostbaar gastmaal, terwijl de armen iu de stad, zonder aan hunnen goeden wil te twijfelen, eenvoudig werden linnen gehragl. Ons antwoord is: behalve dat wij er ons ook eigenlijke reizigers onder moeten verbeelden, die hun reisplan ongaarne veranderden , waren de arme vreemden ligt minder gezind of te verlegen om te komen , terwijl den armen in de stad elke goede maaltijd welkom was.

Nu volgt er eindelijk nog (letterlijk) : //Want ik zeg u Heden, dal niemand van die mannen, der genoodhjden , smaken zal mijn gastmaal.quot; — Sommige uitleggers beweren, dat deze woorden niet meer tot de gelijkenis behooren ; dat jezüs hier in eigen persoon spreekt, (-n reeds de toepassing maakt , of althans die duidelijk doet doorschemeren. Voor dit gevoelen schijnt wel ccuigzins te pleiten het mcervoml u lieden , daar in de gelijkenis de heer des huizes slechts tot eéuen dienstknecht spreekt j ook, wat men minder heeft opgemerkt , het plegtige : Ik zeg u Heden , — zoo eigen in mus' mond. — Toch kan ik mij met deze opvatting te minder vereenigen, hoe langer ik er over nadenk. Is de Zaligmaker al eens raadselachtig in de voorslaUing eencr gelijkenis, nooit, — wij zagen het nog in de naast voorgaande, — is hij dat in de verklaring. En meeuen dan waarlijk zij, die hier eene zoo fijne zinspeling op de aanliggenden opmerken , eene zoo juiste eu snijdende toepassing,— dat de hoorders die zouden begrepen hebben? De Heer is nog midden in zijn verbaal. Daarin geeft de gastheer juist zijn' derden last aan den bode: nGa mt uil, naar buiten, als in de stad geenc gasten meer te vinden zijn. Ik wil, dat mijn huis vol worde. Er behoeven geene plaatsen meer te worden open gehouden. Want van die mannen, de eigenlijke genoodigden,—al kwam er, als bet gastmaal is aangevangen, nog iemand van vrouw of ploeg of akker, — zal niemand iets proeven zelfs van mijnen diselt.quot; — Bij die natuurlijke volgorde en dat waardig slot der gelijkenis, wie zou vermoed hebben, ware dit jezus' bedoeling geweest, dat hij zelf op eens dit ziunebeeklig gastmaal //het zijnequot; zou noemen, en zóó half in, half buiten de gelijkenis spreken? Om nu niet te zeggen, dat wij daarbij noodzakelijk, willen wij niet alle denkbeelden verwarren, jezus tot den heer des huizes moeten maken. 1) Nog meer: dat wij , met dit denkbeeld terug ziende, ook het voorgaande als uit jezus' eigen' persoon gesproken, zouden moeten opvatten. Want er is eene

1) Zoo oordeelde reeds samifron. Dit is dan ook werkelijk gedaan door cumming eu duummond , die over liet gastmaal, door Christus voor zijne verlosten aangerigt, veel stiolitelijks hebben bijgebragt, — waaraan alleen, wat onze gelijkenis betreft, de bijbelsehc waarheid ontbreekt, gelijk bij meer hoog gemoedelijke sprekers en schrijvers. Stier evenwel, anders een sterk voorstander van het gevoelen, dat rlezo laalste woorden aan jezus toeschrijft, is in deze consequentie uiet vervallen. — Wanneer vóór liet Atj'f» tjuiV het gebruikelijke uui]» stond (zoo als bijna 80 malen in do Evangeliën), zon ik ook moeten denken, dat jezüs, door de verontwaardiging weg gesleept, als van zelf onwillekeurig iu den eigenlijken, niet meer paraboliselien stijl ware overgegaan.

-ocr page 329-

iikt oastm \ \t..

dnidclijke tegenstelling (een zeker parallel isme.) tusschen ff mijn kutf* en vmi,)\ avomhnaaKquot; — quot;Mijn //nis zal, ten spijt der eerst genoodigden en zonder hen, wel vol komen: Want voor niemand hunner behoeft aan mijnen diseh ecne plaats meer te worden open gehouden.quot;

De eeuitce geldige zwarigheid, het n licclm, weegt zoo zwaar niet. De heer in de para-hel geeft in deze laatste woorden niet meer zijn' persoonlijken last aan den dienstknecht. Behalve dat deze, bij die uitgebreide taak, ook wel hulp, andere kueehten onder zich, kan gehad hebben ; zoo wil de Heer het doen welen, wil het in zijn' billijken toorn bekend hebben bij al wie het hooren kunnen: dienaars en gasten en gebnren, opdat zij het, waar dit pas geeft, den ontrouwen vrienden wcêr overbrengen: //Aiemand hunner boeide zich in, dat hij nog de genoodujde is.quot; — En wat eindelijk het Ih zegge u, en geheel den iJegtigen toon van dit slot betreft, den zelfden nadruk , dien de verontwaardiging op de aanwijzing van deze aanzienlijke mannen logt , zullen wij ook ia cene latere gelijkenis (die der Toeverlrouwde Tonden) vinden, waar insgelijks de eigen toon en spreekwijze van den Heiland door de parabolische henen schemert : Want ik ze/jge u,— deze mijne vijanden enz. Lnh. XIX : 26 , 37.

Viel het ons nu en dan reeds moeijelijk, bij het beeld to blijven , thans kunnen wij hef vrij verlaten , daar wij eerst naar het hoofddenUeeld, en gaande weg ook naar de beteekenis van de fijnere irehhen d r schilderij onderzoek zouden doen.

Dat onderzoek is gemakkelijk m den beginne, maar wordt la Ier mocijelijker, even als een breede landweg, die langzamerhand in tal en keur van bijpaden overgaat. Algemeen toch wordt aangenomen, dat het genot van ecne gastvrije tafel bier het beeld is der zegeningen ran het Mes.vas-rijk , en dat met de eerst daartoe genoodigden Joden, worden bedoeld. De maalt.jd en de genoodigden zijn dus do eerste punten van ons onderzoek, eer wij tot meer onzekere of althans betwiste bijzonderheden overgaan.

De spijs des ligchaams, als beeld van het geen de ziel voedt en verkwikt, en God, als de (iever van beide : — deze beeldspraak is zoo natuurlijk, dat het te verwonderen zou zijn , als wij ze misten in de poëzij der Ilebrei;u. Wij vinden naar dan ook reeds in sa lomo's Spreuken , waar de Opperste Wijsheid, — die bij God was van eeuwigheid, vóór zijne werken,— haar huis gebouwd heeft, haar daglvee gedag!, haren wijn gemengd en hare iaj'el (oe-gerigt. Zij heeft hare dienstmaagden uitgezonden ; z'j noodigt op dquot; tinnen van de hoogten der stad: // JJ ie is slecht (onkundig) ? Hij here zich herwaarts.quot; Tot den verstandelooze zegt zij: quot;Komt, eet van mijn hrood en drinkt van den wijn, dien ik gemengd heb lquot; En dan volgl. in eigenlijke woorden; r/Üe freeze des hioerkn is het beginsel der wijsheid, hoor nigt;j zullen moe dagen fermcnigvnldigen; jaren levens u toorden toegedaan.quot; 1) — Ook heeft reeds jesaja, de evangelist onder de profeten , dit beeld op de zegeningen van het Messias-

1) Spr. TX ; 1—10. — Op Ps. XXT11 : 5 en Jes. LXV : 13 , zou ik mi] niet flurvon beroepen. daar hier iu eigenlijke woorden ruimte van brood en wiju eu ecu rustige diidi den godvruchtige wordt toegezegd.

31

211

-ocr page 330-

111/1 («ASTMAAl..

rijk toegepast, zoo wol in het eerste, als in het hem betwiste tweede gedeelte van zij ar profetieën ; l)c ukkue der heirscharen zal op dezen berg allen volleen eenen vetten maaltijd maken, eenen maaltijd van reinen wijn, van vel vol mergs; van reine wijnen , die gezuiverd zijn. En II'j zal weg nemen het hedelcsel, waarmede hel aangezigt der volken omwonden is.— Ecne belofte, waarop de uoodigiug terug slaat: nO alle gj dorstigen, komt lot de wateren; en gj, die geen geld hehl, komt, koopl en eet, ja l komt en koopt, zonder gelden zonder prijs, vjijn en melk..... Hoort naar Mij , en eet het goede , en laai uwe ziel in vettigheid zich verlustigen. Een nieuw verhond zal Ik met u makenquot;.... En dan, wat zoo goed op het laatste gedeelte vnu onze gelijkenis past: wGij zult een volk roepen, dal gij niet kende t ■, en hel volk, dat u niet kende, zal tot u loopen , om des UEEIiEN uws Gods wil.quot; — (Jes. XXV : 6, 7; LV . 1—5.)

Niet onnatuurlijk dus, dat de Joden, bij het zinnelijke van hunne verwachtingen, dit denkbeeld aangrepen , cn van hun sabbatsmaal de heilwensch opging ; u Zalig , die brood eet m het koningrijk van God!quot; Hoe zij daarbij abraham, als gastheer van zijne kinderen , aan het hoofd van den discb zotten , zidlen wij later zien, in de gelijkenis van i.AZAiirs en den rijke. Maar dat niet enkel abrahams kinderen zouden deelen in de zaligheid van abka-ham , getuigde do Heer reeds, Ioen hij , bij de ontmoeting met den hoofdman te Kapermüm, verklaarde; r/J elcn zullen komen van Oosten en Westen, en zullen met abraham en izak en .1 aküiï aanzitten in het koningrijk van God; terwijl de kinderen des koningrijks worden nitgeworpen.quot; {MattA. Mil; 11, 12.) —Dat bij deze voorstelling het Mcssias-rijk op aarde en de hemelscbe gelukzaligheid als in een smelten, ligt in de Joodsehe voorstelling van het koningrijk der hemelen, waar jezus zijn onderwijs meê omkleedde. En dat wij in onze gelijkenis althans in de eerste plaats aan het aardsehe godsrijk, — de nieuwe godsdienst-inrigting met al hare zegeningen, — te denken hebben , wordt algemeen erkend. Maar het ligt toch eeuigzius in den geest van onzen Heer, al was het niet zijne bepaalde bedoeling met het woord, wanneer de kerkvaders zeggen, dat jezus daarom die zegeningen eeu avondmaal noemt cn geen middagmaal, omdat met de vreugde van 't Messiasrijk do wereldgeschiedenis als gesloten wordt, en overgaat in 't volmaakte, eeuwige en hemelscbe Godsrijk. Het is de voleinding der eeuw , de volheid destijds, waarna geen andere maaltijd meer zal worden aangerigt, 1) — Dat de Heer hierbij op ons avondmaal zou gedoeld hebben , ids waar brood en wijn wordt aangeboden, tot hij komt, is reeds daarom niet waarschijnlijk, omdat de noodiging wordt voorgesteld, als reeds bij jezus' leven, en zelfs vroeger geschied. Die noodiging is het evangelie zelf, en dit uoodigdo niet alleen en niet terstond tot de tafel der gedachtenis. Niets verhindert ons evenwel, de gelijkenis ook op haar toe te passen, als liet blijvend zinnebeeld van bet voedsel der ziele. — Met de zelfde beeldspraak zeide ook de Heer ; uMijn vleeseh is waarlijk spijs, en mju bloed is waarlijk drank. Ik ben het brood des levens,

1) Zoo, met ecuige wijzigingen , — den overgang in 't hemelse li gastmaal, dat aan den avond vivn Hieven begint, of cene zinspeling op het avondmaal, — cyluluis , theoi'IIïlactus , euthïmiüs, (met wien lltiier instemt,) gregoiuus , beda , eu do nieuwere Roomseh Kutholijken, waarvan sm.meron de drie denkbeelden (de kerk, het avondmaal eu den hemel,) zuekt te vereenigen , even als onder de mystieken ïauler. (De gemecnsclap met God, het avondmaal cn liet eeuwige tenen.)

-ocr page 331-

ii n r: astm a a i..

let icare manna, van den hemd neder gedaald {Joh. VI ; .'51—IS—'j8) en spreekt PAiLi's van liet voeden met melk en mei vaste S]vj:e. (1 Kor. Ill ; 2.)

De vraug volgt nu, wie de dienslknechl is, die wordt uitgezonden, om te noodigeu tot deu maidtijd des Nieuwen Verbonds, En reeds de kerkvader tiii.opuyi.actus antwoordt : «Wie is die dienstkneeht anders, dan hij, die zieh zeiven herfl vernietigd en de gedalteui» eenes iliensth/eehln aangenomen?quot; {Filijip. II : 7.) Zeker, wanneer wij heehten aan hel enkelvoud eu een' bepaalden persoon noemen willen , kan het niemand anders zijn, A eel helderder voorstelling ten minste geeft dit, dan wanneer wij cttiii-rrs tot gastheer maken, wat voor zijne hoorders onverstaanbaar zou geweest zijn, en even zeer in strijd met de aanleiding tot deze gelijkenis , als met haren tegenhanger bij mattheüs, Ik zou echter nog niet zoo stellig durven verzekeren , dat de lieer bier met den dienstkneeht zich zel-veu alleen bedoelt, — den knechl des 1 keren hij uitnemendheid, in de Messiaatische verwachtingen van ji-sa.ta. liet is (en minste zeer wel mogelijk, dat deze dienaar , die ook roept, wie door den 11 cere jms zelf nog niet geroepen zijn, het beeld is van den Evangelie-bode in 't algemeen; eerst Christus , en daarna al wie roepen in zijnen naam; — of liever nog de ntiusrus zelf, roepende ook in en door alle latere evangelie-boden. 1)

En de eerst genoodigden nu, die mannen, gelijk met zoo edele \erontwaardiging aan bet slot wordt gezegd? Aiemand twijfelt er aan. Het zijn de Jodin ; en in de gelijkenis valt dit te racer iu bet oog , omdat de algeraeene noodiging vooraf, en de bepaalde roeping, trameer de volheid des tijds gekomen is {dal. IV : 4), zoo juist de verhouding van profetie en evangelie uitdrukt. — Begonnen in het voorgaande beeld , — den wijvlcrg — de dienaren nog niet vragen , hier hebben zij niets te doen dan aan te lieden: geene vruchten van hunnen arbeid voor den lieer cischcn zij , maar enkel de vrucht van de milde gastvrijheid des Heeren i een koopen zonder geld en zonder prijs, Mant de wet begmt met cischcn , om nog meer te geven; het evangelie met te geven om niet {MatlL X : 8), opdat de zondaar zieb zeiven geve tot dank , daar hij niets anders te geven heeft.

Maar schoon deze eerste roeping door de profeten zeker het geheelo Joodsche volk geldt, wordt hot denkbeeld van geroepenen, — nog liever (naar het vroeger aangcinerkte) genuo-dig den ; gasten, of die regt luidden het te zijn; — van zeil een weinig nader beperkt. Want de Heer spreekt hier, zoo als meer malen, geheel in de KarizeeschJoodsche denkwijze van zijnen tijd. Zij onderscheidden ook de geboren Israëlieten , die eigenlijk allen kindeten des

1) ]kr einc Knecht, wdchcr hier ladet, reprasentirt gewisser ma s:cn allgemcin zusanmenfassend alle I.aduiHjni, ist gleiehsam die rnfende. Slimme (iottes iu seinen Boten an sich; sehtiesdu h abcr isl cr der zum Uimmetrcich rnfende Sohu tind Messias selhsl. Stieu. (Maar dit sclnijvcudc luid hij to minder reden, om zich (o ergeren aan het vuïv, vs. 34 , als tot dea representant van velen gesproken.) — Onder de II. G. vond ik dit denkbeeld alleen bij stklla. Ook onder de Protestanten stemmen du moesten in niet ungeu ; Semei modeste ita dicii Jesus. — Liefst zou ik in deu dienslknechl niet een' eeuvoudigen bode zien, maar een' hnisbezorgei' of hoe men hem noemen wil, die weder over andere knechten gesteld is. Dan is de bode niet schlieszlich de Zaligmaker; maar hij is de eerste, en anderen noodigen in zijne dienst en in zijnen naam. (Verg. over het woord /o», tiladz. 208, Aant. 2) Dat zij, die Jrzus tot den gastheer maken, een' anderen bode moeten kiezen, is natuurlijk; maar het is vreemd, dat ook luthek fJOHAKNiis den Dooperquot; noemt.

31*

-ocr page 332-

HliT GASTMAAL

komvgrijks waren, in reglvaardigen en zondaren; clni is, die de wet onderhielden en vast hielden aan de beloften Gods, cn die daarvan waren afgeweken. En gelijk men later ket-icis en afvalligen niet meer tot de Christeneu mede telde, zoo noemde de regt/innigc Jood ook die omvaardigen zijne naasten niet meer, wierp liun den scheldnaam Samarilaan (dus geen heiden, maar ketter) naar liet hoofd, en begreep dat uitschot van Israels nakroost onder den algemeenen naam van tollenaren cn zondaren. Had men dien gast, die 't zoo zalig rekende , wanneer men verwaardigd werd, brood te eten in het koningrijk van Clod, gevraagd, wie daartoe de genoodigden, de wettige gasten waren, liij zon daaronder zeker geene tollenaars hebben genoemd; maar alleen mannen, die met den oudsten zoon in eenc andere gelijkenis zeggen konden: nik ïnb nooit uw gehod overtreden.quot; {Luk. X \ ; ,•gt;!).)■

Gelijk nu de lieer in zijne gesprekken met de Farizeën meer doet, inzonderheid vóór de laatste ontknooping van den strijd met hen, zoo doet hij ook hier. Hij verplaatst zich m hunne denkwijs, op hun standpunt. 11ij erkent hen voor 't oogenblik, als doorzag hij veler huichelarij niet, als dc reglvaardigen in Israël, maar vordert dan ook mef regi, dat zij als regtvaardigen handelen. Zijn zij dc ware gasten voor het aanstaande Mcssias-maal, wel nu, dat zij dan ook komen op de laatste ncodiging : n A He dingen zjn. gereed!quot; — bit deze onderstelling, waar van jizvs uitgaat, en waartoe hij bij de echte Parizeen, — een' siKODtiirs, camaliKl en sauiais , — alle regt heeft, verklaart zich dan ook , wat wij reeds opmerkten , dat aan geen van de eerste gasten een zondig, veel eer aan allen een eerbaar en werkzaam leven wordt toegekend. Wij zullen later zien , dat dit in ile geroepenen tot do Koninklijke Iruiloft reeds eenigzins gewijzigd is.

Onze op vat ling in dus iets ruimer, dan die, waardoor men onder deze eerste gasten alleen mstaat //de Joodsche hierarchic,quot; of //dc vertegenwoordigers der godsregering onder Israël/' I) schoon ook deze opvatting haar regt heeft in dc vraag der Faiizeën: n IIce/t iemand uit de oversten in hm geloofd, of uit dc Farhcën ? Maar deze schare, die dc wet niet weet, h vervloekt!quot; {Joh. Vil : 18, 19.) — Do.h het onderscheid is gering, inzonderheid in eene gelijkenis, die steeds zinnebeeld blijft cn nooit eene afbeelding wordt. En wij zullen zeker niet ver van ji.zus bedoeling af zijn , wanneer wij de eerst genoodigden gelijk stellen met dc Joden in 't evangelie van joiiaxxi.s , die er van den waren Israëliet (Joh. 1:18) duidelijk onderscheiden worden.

En op wat grond weigeren nu de gasten, wat zij vroeger aannamen? — //Het komt hun thans niet gelegen, /ij hebben iets anders te doeu. Hunne eigene zaken gaan voor,quot; •Natuurlijk geelt Jtzus hier niet dc redenen op, die de ongeloovige Joden zelve voorwendden; die zij ziek misschien inbeeldden, de ware te zijn ; maar .le oorzaken, die er schuilden in him hart: de aardsgezindheid, dc wereldliefde, waardoor velen de eere der men-schen lit ver hadden , dan de eere God?, of hun vertrouwen zetleden op hunne vele goederen , en waardoor de ingangtot Gods koningrijk hun eng werd, als het oog van eene naald. {Joh. XII ; 43; Mark. X : 21, 25.)

1) liet laatste bobben stier ca iKiiNcn; terwijl meijkü beide gelijk stelt; Sie, die licpratcniankn 'ter Theokratie, die lUërarchen (die xexlyjihot) werden ausgcsch tossen, nicht die Men überhaupt, ww l AVR, nach der Avnahmr heidcKchristUeher Tendenz, meint.

211.

-ocr page 333-

HIT (lASTM.Ut,.

Wal men verder al in akker, ossen en huisvrouw gevonden heeft, is imauwelijks op tr noemen. De Esseën bij voorbeeld, dc Parizeen en de Saddueeën (iiutm-juiKu); — of de wereldlijke, geestelijke en huiselijke stand; — of wel, op voorgnng van AvtifSTiMs, den hoogmoed , de begeerlijkheid (waarbij de vijf paar ossen de dubbele zintuigen worden, dit de aanlsclie dingen beploegen) , en den wellust. — De akker is ook wel het land Kanaan . ol , — nog vreemder ! — de mcnschelijke wijsheid, (cvutu.us.) — Vader i.rriiKii eindelijk heelt er nog de vreemdste opvatting van alle aan toegevoegd, als hij meent , dat door den akker de priesters en aanzienlijken worden aangewezen, eu door de ossen de overheden, die immers Ps. -Wil : 13, 1 \, oasen worden genoemd! — liet eenvoudigste en \ernuftin'stc levens is dan nog de onderscheiding van STii.a, dat de uereldling zich eerst eenen a/dcr koopt, eu dan ossen, om dien te bebouwen, eindelijk vrouw en huisgezin; waardoor hij hoe langs zoo beslissender wordt in zijne weigering op de roeping van God , hoe sterker

de banden zijn eu hoe heiliger de pligten, die hem aan dc wereld verbinden._Het kan

ziju, dat er eenigc opvolging iu de denkbeelden is, waardoor bij voorbeeld de akker gaat uiór de ossen, die hem beploegen. Maar liever toch zou ik bij hel algemeene denkbeeld blijven; tide Ueflc tol de leyenwoordiye loerddl)dic — hoe zedelijk, hoe beleefd en humaan ook iu haren vorm, — bij de aanbieding van genade eu eeuwig leven, eene vijandschap Gods wordt. (2 Tim. [V : 10 ; Jak. IV : 4.)

De gasten komen niet, en cr worden anderen gezocht, die de uoodiging niet verwachten ; eu wel tut twee malen toe. Deze beide uoodigingen heeft men wel eens verward , vooral wanneer men te veel op dc andere gelijkenis bij m.vrrueils afging ; en Inch worden zij bepaald onderscheiden, welk onderscheid (hier reeds door rami.i.i\ms , adveisns Marcioneni i/dj. I\ ; '31 ; zoo juist opgemerkt,) bij eene latere gelegenheid niet meer zoo Ie pas kwam. Kerst roept men de armen en gebrekkigen hiuwn de stad; daarna de vreemden van huilen. De eersten worden eenvoudig Linnen ycleid, eu hebben ook nog een zeker regt, bij de weigering van rijke en geachte medeburgers; althans eene zekere betrekking op het feest, waarvan linn in geen geval het overschot, als het deel der armen, zon geweigerd zijn. De laatstcn worden alleen geroepen in de tweede plaats, omdat 's gastheers huis nog niet vol is j en mei te meer aandrang worden zi j geroepen , naar mate die noodiging hun vreemder eu meer onverwacht komen moest. Passen wij deze onderscheiding van het linnen en buiten op den alouden godsstaat toe, als de stad, waarin en waarvoor het Messias-maal wordt nangerigt, dan gaat dc tweede noodiging uit aan tollenaren eu zondaren, in vie jkzis toch ook abrahams zonen erkende (zoo als bij zacchküs , Lui;. XIX ; 9); en de derde

1) Indien men onderscheid maken wil, zoo is nog de geestigste en te gelijk natuurlijkste onderscheiding , die van uhdebert :

Villa, tjovcs , uxor, Coenarn cluuserc vocatis ;

Mundus, cura, caro roelum elausere renaiis.

In het algemeen geldt, omtrent de wereldsgezindheid, de opmerking van kalvijn: Non omnn eo/lem laborant morbo j quüqtie sua cupiditate in diversum rapitvr. — En wat de geheehtheul aan akker en vee liet reft , zoo kan het den leeraar, die onder landlieden arbeidt, troosten, dat reeds in de eeuw der hcrvorimag melancutiion sehreef: Plerumqtte in pagis rustici mac/is officiosi simt erga bubvteum, quam ummarm pastorem , ct i/iterrcgati respondent, se 'magis opus habere bnbnlco ! !

-ocr page 334-

h KT CAS tm A AI..

aan de heidenen , die wel altijd tie hvimim rem Isrels la/el genoten hadden (kalvijn) ; maar die toch nog nooit wettig tot liet Godsrijk waren geroepen: vreemd van hrath lur-gerregt cn het verhoud der helofte, geene hope helhende en zonder Godin de wereld. {Kph, II : 12.) Naar mate dus dc menseli verder van God is afgedwaald, wordt liij niet meer nadruk genepen: want,-gelijk «ij reeds opmerkten, - den eerst genoodigden wordt alleen aangezegd, dat liet tijd is; de volgendeii vriendelijk nuar hnncn gchragt; de lantsten

ten sterkste gedrongen.

In de verklaring van amen enz. wankelen de uitleggers meestal tusselien den eigenlijken

en overdrngtelijkcn zin, als waarlijk naar de wereld urmen, die God boven dc rijken tot zijn koningrijk heeft geroepen, veminklen, kreupelen en Minden, die mrs genas; — of als armen van geest, de znlken, die zich blind en krank en gebrekkig gevoelen in de dingen des eeuwigen levens. — Het verband vordert dc zinnebeeldige beteekenis: onwetenden tegenover de wijzen hunner eeuw , zondaren tegenover regtvaardigen, niet zoo rijk en gezond en helder ziend, als zich de Farizeëii met hunnen aanhang waanden; in theocratischen zin; //de onreineu cn verworpenen, het uitschot van Goils volk.quot; Zoo zegt .uzi s hij voorbeeld tot de overpricsters en ouderlingen des volks, van joiiaxsm, den eersten bode van het Godsrijk: nllij is gekomen in den weg der geregligheid, en gij heU hem niet geJonfd; maar de tollenaars en hoeren hellen hem getoefd. Toen helt gij nog geen herouw gehad. Zij zullen u voorgaan in het koningrijk Gods.quot; Kn hem zelf werd het verweten, dat hij een vriend was van tollenaren en zondaren; en dat hij, —als ware het een zinnebeeld van het hcmelscb gastmaal der verloste zondaren, — zelfs met hen aanlag en at. [Matth. XXI; 81, 33; IX: 10, 11; XI; 19.) — Die verachten in Israël, door de hoogmoedige regtvnardigheid der Tarizcën afgestoolen, zelfs in den tempel cn onder het gebed verguisd, — zij gevoelden zich getrokken door den vriendelij ken Heiland, gekomen om het verlorene op te zoeken en te helm dev. Het was bijna, als of hij hen niet eens behoefde te roepen cn te dringen, als had hij hen alleen naar linnen te brengen, daar zij reeds uenoeg hekst en heiaden waren , om bij hem rust te zoeken voor hunne zielen. Zalig de onkundieen en zondaren in Israël, die aldus hongerden cn dorstten naar de ge) egügheid l

/ij zouden verzadigd worden. 1)

Wil meu nu zeggen, dat deze armen van geest cn zondaren naar de wet, deze schare, vervloekt omdat zij de wet niet kent, — ook veel uit wezenlijk armen cn gebrekkigen bestond, gelijk die regtvaardigen, rijk voor God in huime eigene oogen, ook veelal rijk waren naar de wereld; — ik zal dit ie minder tegenspreken, omdat naar de Joodsch-ranzcsciie denkwijze , vooral ligchaamsgebreken als een zekere vloek cn onreinheid beschouwd werden ,

1) Niet geheel te onregt merkt augustixus «au, dat niet alleen arme, gebrekkige en blinde gasten kwamen, maar dat zij ah urmen enz., met gevoel van hunne behoefte en ellende, kwamen , en nog de zondaar zóó komen moet. No» vcnerunt diviics, sani, quasi Ome umhidanla et acute eirnentes ideo desneratiom, quanta superhiores. Veniant mendici, quia it te inütat, qui propter nos pauper ja elm est, nm diers esset, ut ittius ■paiipertate mendici ditaremur. Veniant dehites, quia non est opus sams medico , scd male habentibus. Vemanl elaudi, qui ei dieani: ..Compone ymsus meos in semtis tms temant caect qui dieani'. «Iltumina oetdoi meos , ne vnquam ohdormiam in mor ie?' (Serm. 81 de verb. Dom. bee. Lucnm.) In dien zin spreekt de Heiland zelf bij jouaskes, Openb. 111:17, 18.

-ocr page 335-

het gast.ma.u,

xoo als zij don blindgcboorne verweten, dat hij geheel h zonde yeloren was; — mits men slechts de oorspronkelijke bedoeling van het zinnebeeld, in betrekking tot de godsregerintr, niet verduistere, als waardoor bij voorbeeld ook een rijke ZAcniiiiis tot dc armen en verworpenen in lsrat:l behoorde. ])

Er was nog plaals, ook na de toebrenging van al wat veracht, onrein , arm en gebrekkig was; en nu werden ook vreemden genoodigd, reizigers en zwervelingen, buiten dc stad. Ieder herkent hier de roeping der heidenen, waarop wij nog eens moeten terug komen bij dc Koninklijke li-ruilofl, -Reeds terstond kuunon wij daar omtrcut opmerken, dat de gelijkenis nooit volkomen zijn kan. Zoo als de zondaren toch wel zouden geroepen zijn, al warende regivaar-digen gekomen; even zoo was de roeping der heidenen bepaald, reeds vóór de verwerpimr van Israël. Die een gastmaal aanrigt, rekent opeen bepaald getal gasten, — al waren het duizenden aan een koninklijk maal, toch altijd een bepaald getal.—De open geblevene plaatsen kunnen dus door anderen worden ingenomen, voor wie anders geene plaats zijn zou. Maai-zoo is het niet in het koningrijk der hemelen, (lelijk de heinel zeil ruimte heeft voor ik ir duizenden starren en de aarde nog voor millioeuen schepselen, voor wie allen God de tafel aanrigt; zoo is er plaals in het koningrijk Gods voor menschcn en volken en geslachten, zonder tal, en de plaats, die de een bezet aan liet groote gastmaal, beneemi de ruimte voor den ander niet. Toch was er geschiedenis en profetie beide in deze parabolische voorstelling! geschiedenis, in zoo verre reeds de onwil der Fanzésche partij anderen had aangemoedigd, en nader gebragt aan den boetprediker zoo wel, als aan den Verlosser van zondaren. Was hunne roeping niet eerst veroorzaakt door dc weigering van anderen zij was er toch door bevorderd en verhaast. Even zoo — en dit lag nog, als pro/dit', in de toekomst, toen jezus de gelijkenis uitsprak, — even zoo zou de roeping der heidenen bevorderd en verhaast worden door den weerzin en tegenstand der Joden. Jjizrs was noif slechts gezonden lol de verlorene schapen van hel huis Israels ; ofschoon hem in de aloude profetie reeds de einden der aarde en al de eilanden der heidenen len erfdeel waren toegezegd , en de heerlijke tijd voorspeld , als gansch de aarde zou vol zijn van dc kennis des i keren, gelijk de wateren den bodem der zee Ie dekken. Mij zelf ging dus met opzet heidenen oj Samaritanen niet roepen tot het Godsrijk, ofschoon hij zich verheugde in de oiiure-zochte eerstelingen der duizenden, die zouden komen van oosten en westen, en de kinderen des koningrijks voorgaan. Ja! ook de apostelen, schoon gelast, om hel evangelie te prediken aan alle erealuren, begonnen met de Joden. U komt de belofte toe, was het op den pinksterdag: n en meen kinderen, en allen die daar verre zijn, zoo velen de lieer onze dod er toe roepen zal. {Hand. II ; 39.)

'/Zoo velen, als—ook buiten den alouden Godsstaat—de Heer onze God ertoe roepen zal ; nil de heidenen, die God in de vcrledcne tijden heeft laten wandelen in hunne eigene

1) Bij dc eigcnljkc opvatting, vergelijke men t Kor. i : 26—39. Gj ziel uwe eoepino , broeders ! dat gij niet vele wijzen zijt naar het vleeseh, niet vele mugtiyen, niet vele edelen. Maar hel dwaze der wereld heeft God uilverkoren , opdat Hij het wijze hesrhamcH zou ; i-n het zwakke der wereld h^rft God uilverkoreu , opdat Hij het .sterke zon beschamen; en hel onedele der wreld en het verachte heeft God uitverkoren en hel (/ecu niets is, opdat Hij het geen iets is , ie niet zou maken; updot geen vleeseh zou roemen voor Hem.

-ocr page 336-

hl-t gastmaal.

■wegen. {Hand. XIV ; 1G.) Dezo voorstelling is duiclelijk genoeg in de gelijkenis, zoodat wij niet, met avgvstinxs, op de wegen de Heidenen behoeven te zoeken, eu bij de doorn-heggen — de Ketters ! — Zelfs schijnt mij dit maal iiuoo de oboot al te spitsvondig, als hij, omdat toevallig hetzelfde woord ook Eph. 11:14 voorkomt, schrijft: //Met opzet schijnt cnmsTUs van leggen te spreken, omdat uitlandscho volken als door tusscheustaaude heiningen (den middel Muur des afscheidsels, naar paülüs) van dekennis der waarheid werden afgesloten.quot; — Wanneer men in de wegen en heggen eeue afzonderlijke beteekenis zoekt, waarom ook niet in de .t/ra/en en stegen, die er tegenover staan? Beide behooren tot de beeldspraak, en zijn slechls de uitdrukking eener ruime, onbegrensde goddelijke roeping.

Maar hoe verre uitziend de belofte is, waarvan pktbüs spreekt (ai.len, die datr verre z'jn); hij zelf wachtte toch nog eene nadere goddelijke roeping of noodiging. {Zoo velen de lieer onze God cr foe boepen zal.) Die roeping kwam dan ook tot petrus zelf, — weder onder het beeld van eenen maaUijd, uit rein en onrein vee aangerigt, — toen hij door oen gezigtc gezonden werd naar kobneeius. [Hand. X :9—16.) De Evangelie-boden, altijd nog hangende aan Jeruzalem en den tempel, werden als met geweld voort gejaagd naar Samaritaan en heiden, en de steenen, die steeanus verpletteden , dreven de andere geloovigen uit oen, naar Damascus en Antiochië en verder j waarna weder van deze laatste stad de eerste zendelingen der gemeente uitgingen , eerst tot Israël in de verstrooijing, en daarna, uit synagoge en bidplaats der Joden , tot op de markten en straten der heidenen, n Het was noodig,quot; sprak paulus zelf tot zijne voormalige geloofsgenooten {Hand. XIII : AC): ndat eerst tot u het woord Gods zou gesproken worden. Doch nademaal gij hel verstoot, en u zelve des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zietl wj heeren ons tot de Heidenen.quot; — En zoo kon de apostel bij eigen ondervinding schrijven , dat der Joden vernedering en val de rijk-dom der heidensche wereld geworden was. {Rom. XI : 12.)

Uit dien afloop der profetie maken wij tevens de bedoeling op van het ontroerend slot, door Jezus, — schoon dan ook in den persoon van don heer des huizes, — met zijn plegtig ; nik zegge u !quot; bekrachtigd. //Niemand dier mannen , die eerst waren geuooHgd, zou zijn avondmaal smaken.quot; In de gelijkenis is dit beslissend. De toorn des gastheers had hen voor altijd uitgesloten, ook al bedachten zij zich nog, of kwamen later, nadat hunne zaken waren afgedaan. Buitendien, zoo dra het laatste bevel was volvoerd,—schoon die volvoering niet wordt verhaald, omdat zij nog in de toekomst lag,—■ waren hunne plaatsen bezet: h-t huis was vol. Maar ook hier is de gelijkenis niet volkomen, en kan het niet zijn. Den Joden wordt, na jezus' verwerping, nog eme plaatse van berouw gelaten, waardoor zelfs eene schare van priesters (maar niet overprieslers) den geloove gehoorzaam werd , [Hand. VI : 7) en duizenden zich bekeerden, die vroeger niet wilden komen. Zelfs kreeg de Earizdsche partij in de eerste Christen kerk een zeker gewigt, een overwigt soms, dat nog gevaarlijker had kunnen worden, dan de verdrukking van buiten. Zoo weinig werden die mannen, ook na de roeping der heidequot; non, uitgesloten, al mogten zij de eereplaats niet meer innemen, die zij ook nu nog lie-geerden. De geheele vervulling der profetie, die de onwillige gasten uitsluit, ligt dus eerst in de zelfde toekomst, waarin de vijf dwaze maagden voor de gesloten deur staan, kloppende en roepende: ui [eer! doe ons open!quot; en het ontroerend antwoord van binnen is;

-ocr page 337-

het gastmaal

nik kdgt; u nooit gekend.quot; — Dan eerst zullen velen zoeken in te gaan, en niet kunnen. — nZj zullen'' zegt bij salomo de Opperste Wijsheid, die tmk voor slechten eu dwazen hare tafel heeft aangerigt: uZij zullen dan lot mij rolpen , maar ik zal niet antwoorden ; — deioijl ik heb gkroepkx , en gij lieden, geweigerd held.quot; {S//r. I en IX.)

Korter en zinrijker kon jezus de geschiedenis van het Godsrijk wel niet besclirijvcu : — het verledeue, het tegenwoordige cn do toekomst, — dan in deze eenvoudige parabel, naar de zeden van het gastvrij, maar ook in die gastvrijheid gevoelig en naijverig oosten, liet oude verbond en het nieuwe; wet, profetie en evangelie; de liefde Gods, de trouw vau zijnen grooten Dienstknecht, de oudank des volks; de scheiding tusschen Jood en Heiden, met de wettische bekrompenheid en aardsgezindheid der Joden, zelfs in het hemelsche; de pligt der eerste cn van alle volgende evangelie-boden, en de hindernissen , die zij meest zouden te vreezen hebben;—in plaats van dit alles uit het zinnebeeld te ontwikkelen in zijn' ecu-voudigen rijkdom, waarom heeft men er zoo vaak ingelegd, wat aan jlzus' leer geheel vreemd is: het klatergoud van 't valsch vernuft? — Bedenken wij daarbij, dal niet alleen een aanzienlijke kring de gelijkenis hoorde aan de tafel, al scheen jezus in den beginne slechts tot dien éónen gast te spreken; maar dat ook de twanlve or zeker bij legenwoordii; waren, eu buitendien, naar de ooslersehe zeden, menig ander vrij binnen kwam bij 't gastmaal der Rabbi's , gelijk straks de waterzuchtige, die genezen werd , eer men aan tafel ging, en bij simon den Farizeër zelfs cene vrouw van slechten naam {Luk. VII; .quot;7); — bedenken wij dit alles, dan was jezus' ouderwijs regt gepast, bedreigend en vertroostend beide, en het was waarlijk geen schade voorliet Godsrijk, dat da Zoon des menschen kwam, etende en drinkende. l)c huiselijke disch werd veel meer door hem geheiligd, dan door anderen synagoge of tempel.

In onze verbeelding achter die tafel staande, met het oog op gasten en toehoorders en het oor aan jezus' lippen geboeid, willen \vij uu ten slotte nog eens vragen: wat wij hier leeren kunnen als algemeen geldende waarheid, ook voor ons en onzen tijd. — Eu dan is het vooral de blijmoedigheid en de ruimte der evangelische roeping} — met de inoeijelijkste hinderpalen, dio haar in den weg staan.

Komt, want alle dingen zijn geteed! — Dat is de laatste noodiging, nadat reeds vooraf net heil is aangekondigd, door het Godsrijk op aarde gebragt. Wij zeiden het reeds: de wet begint met vragen, het evangelie met aanbieden; de Heer cn Meester ontvangt, maar de ader geeft, zonder toe te rekenen. Het is genade en eenwig leven, schuldvergeving eu vrede met Cod, in het uitzigt op eene zalige opstanding, die in chuistus ons worden aangeboden. Alle dingen zijn gereed i wij behoeven dus niets gereed te hebben of gereed te maken; het zijn do gasten niet, die spijzen aanbrengen: zij komen eenvoudig. Zonder eenige voorwaarde? 'Niet geheel cn al. Daarover zullen wij aan de bruiloft van den koningszoon spreken. Maar toch als gasten zonder ceuigc voorwaarde, — zonder prijs cn zonder geld! — In hen wordt niets gevorderd, niets — of het mogt de honger zijn: want die reeds verzadigd of die krank is, noodigt men niet ten disch; eu wie, door weelde verwend of door ecu' valschen smaak bedorven, do gezonde en voedzame spijzen afkeurt of niet vci-dragen kan, is er niet op zijne plaats.

-ocr page 338-

11 kt (last.m aal.

En zoo is hiemicde tevens de taak van den evangelie-bode voor alle volgende eeuwen oniselnevcn. Het is alleen een roepen; een noodigeu tot de behoudenis en tot het leven, noodigcu in naam van eenen God, die yf'e»' lust inden dood des zondaars heeft. ^\rat wij verder te zeggen hebben, te vermanen, te dreigen zelfs, het is een gevolg hier van; maar het beginsel moet altijd evangelie, eene blijde lijding en milde noodiging zijn. Dien arbeid kan geen onwil of tegenstand verhinderen, zoolang er nog zijn, die roepen en die kunnen geroepen worden. De boden hebben zieh dan ook niet op te honden, om te toornen of te twisten, waar al hun pogen toch ij del is, — al komen zij er soms later nog eens terug.— Daarom gelastte jkzxs, reeds bij de eerste uitzending zijner apostelen: h Wanneer zij w vervolgen in de eene stad, vliedt in de andere; en wanneer iemand u niet ontvangt of uwe woorden hoort, uitgaande schudt het stof van uwe voeten!quot; [Matth. X ; 23, 14.) De uitbreiding der blijde boodschap tot allen, die daar verre zijn of die onopgemerkt bleven tot int toe, het is de raad van Hem , die wil, dat zijn huisvol worde; die het ons telkens laat toeroepen, tegenover de Farizésche uitsluiting van sommigen; Nog is er plaats. 1) F.n niet enkel plaats in de gemeente van ciihistus op aarde, maar ook in 't volmaakte (lodsrijk daar boven, naar het woord des Heeren, dat de weerklank is van dat des huisvaders in de Gelijkenis: In het huis mjns Vaders zijn vele woningen. {■Joh. XIV : 2.)

Maar die blijmoedigheid der evangelische roeping wordt in de geschiedenis der kerk door een' scherpen wanklank verstoord, uitgaande van bet woord; Dwingt ze om in te gaan! schoon waarlijk niet opgevat in den zin, dien jlzus bedoelde. W ij hebben reeds gezien , dat alle denkbeeld van eigenlijken dwang in het zinnebeeld niet past. Do heer des huizes had ook duidelijk genoeg getoond, dat hij geene onwillige gasten verlangde. Toch is aan dquot;f woord in de christelijke kerk eene beteekenis gegeven, die—ja! wij zouden bijna durven zeggen, die de engelen weenen en de duivelen juichen deed, terwijl zij de wereld deed sidderen. De kerkvader augvstim s heeft daarmede het eerst zijnen grooten naam bezwalkt. Zelf in een vroeger tijdperk van zijn leven een ketter, en in den eersten tijd na zijne bekeeiing tegen alle geweld gestemd, werd hij door de geschillen met de Donatisten meer en meer verbitterd, — en bewees door zijn voorbeeld, zegt huig de «root te regt : //dat wij dikwijls anders oordeelen, als wij vooraf zonder hartstogt de zaak beschouwen, en anders, als wij midden in de strijdvraag staan, waardoor ons laatste oordeel niet altijd het wijste is,quot; — In zijne strijdschriften nu heeft auoustim's bij herhaling de vernielde spreuk op deze en alle ketters toegepast. Want zij — zoo schrijft hij , tegen alle regelen eener gezonde uitlegkunde in ; — zij worden bedoeld met de vreemden, die niet, als de beidenen, in hunne eigene wegen wandelende gevonden worden, maar in de heggen, omdiit zij heggen en doornstruiken planten, waardoor de kerk wordt verdeeld. Daar moeten zij niet geweld uit gehaald worden, en gedwongen om in te gaan. Eerst uitwendige dwang; dan volgt wel de goede wil van binnen..... 2) Ach! de kerk heeft deze les van den dienaar, die niet wist in dezen oogenblik, van hoedanigen geest hij was, beter verstaan, dau

1) iVcc natura nee gratia palitur vacuum. Bekoel.

2) Foris inveniatur necessitas, ut int us nascutur voluntas. Hoe een iuuig opregt christen , en daarbij een even wijs als gc'eerd man, zoo selirijvcn kou!

-ocr page 339-

ii ht o astma a i..

die van den grooteu Meester! Dat dwingen was ook gemakkelijker, liet was meer inensehe-lijk, en voor traagheid, hoogmoed en liefdeloosheid streeleml, dan liet dwingen, dat Jiczrs bedoelde. Wat had de kerk nog de lijdzaamheid van i'eïküs of de regtvaardigheid van jakobus , het geloof van patjlus of de liefde van joiiannks noodig, nu zij zoo veel krachtiger middelen bezat, waar mede zij de mensehen kon dwingen om in te gaan of ook om binnen te blijven opdat haar huis vol teerde? — Maar het was dan ook haar huis alleen , en het werd vol, ook van heidenseh bijgeloof, onkunde en ongeregtigheid!

Waarom zijn wij verpligt, hier bij te voegen, dat ook één der grootste hervormers in ai'(.rs'riNrs' gevoelen deelde? Terwijl er zelfs beroemde Roomseh Katholijke uitleggers zijn, ook van de orde der Jeznïten, die het denkbeeld van Arci sTiM S, met hun' gewonen eerbied \oor de christelijke oudheid, wel in eere laten, maar toch zijdelings uit den tekst zei ven weerleggen; schrijft kalvijn, schoon hij als uitlegger avgvstims niet kon bijvallen: //dat de kerkvader in de zaak zelve gelijk heeft, omdat hot de pligt is der overheid, de ketterij te straffen en uit te roei jen.quot; En dat dit niet enkel woorden waren, wat sterk gekozen misschien, daarover verspreidt de brandstapel van serveïis een maar al te helder licht.

Mn vraagt men nu, waarom de Heiland dan toch van dioingen spreekt? Eenvoudig, omdat de bijbelspraak hier, als elders, de fijnere nuancen onzer nieuwere talen mist: het onderscheid tusschen dwingen en dringen (aandringen). Heide wordt met één woord uitgedrukt, zoo als ook in onze taal noodzaken en noodigen aanverwante woorden zijn , op stoffelijk en op zedelijk gebied. Verlangt men voorbeelden? En sleepte lot zijne gasten naar binnen, toen hij de engelen dwong, om bij hem te overnachten? (Cien. XTX : 3.) Gebruikte de lieer geweld tegen zijne discipelen, als hij hen noodzaakte, om In hel sehi/i le gnmi {Malth. XIV : M. \ 1 : 45)j of de discipelen tegen den Heer, toen zij op den weg naar Jiinmans hem dwongen, om bij hen het avondbrood te gebruiken (Lui:. XXI.V : 21'); of ook lydia tegen pal lus , toen haar lidden, dat men toch in haar huis komen en Uijven zou , niet genoeg scheen , en zij hem en zijne vrienden dwong ? 1) — Zelfs het geen wij //zedelijken dwangquot; noemen , is op al deze plaatsen nauuwelijks denkbaar. //Andersquot; — schrijft een geestig uitlegger der vorige eeuw (maokl) : //Anders dwong sauu s, woedende voor het Jodendom; anders paulus , als dienstknecht van jezvs cueistus.quot; En kalvijn, even als aI'GUSTIm.s altijd scherpzinnig, wanneer het dogmatisme zijnen blik niet benevelt, merkt te regt de goedheid Gods daarin op, dat niet alleen Gods genade ons wordt voorgesteld, maar ook , waar wij toeven of stomp zijn, de prikkel der vermaning en zelfs de dwang der bedreiging ons noopt, tot Hem te komen. Voegen echter sommige kerkvaders hier veel bij over kastijdingen en tegenspoeden, waardoor God ons als 'tware dwingt tot het goede, dan gaan zij daarmede buiten de gelijkenis, waarin alleen gesproken wordt van het geen de dienaren doen moeten; — waarbij wij eindelijk , tegen-

1) Mt. cn m. hebben liier het zelfde woord voor dwingen; lükas (ook Ihtnd. XVI : 15) nu(tn^ui-; de Grieksche vertaling van Genesis KatapniZeafrat. — Bij sciiotigin vindt men het voorbeeld, hoe de Talmudisten nüp in den zelfden zin bezigen, als hier de Heiland , terwijl zij leeren :

«Wij moeten, even als abraham onze vader (r), met liefde de mensehen dwikgkn , om hen te brengen onder de vleugelen der Schechina.quot; — Op deze laatste uitdrukking komen wij nader teiug.

-ocr page 340-

UliT fiAST.UA M.

over kalvijn eu allen, die van zijnen geest zijn, boven bestraffing en bedreiging steeds de voorkeur zouden geven aan den vriendelijken aandrang der liefde, van liet mededoogen met, en de belangstelling in allen, die de behoudenis in Christus nog niet deelachtig zijn. Ook waar de verschrikkingen der hel hare kracht verliezen, heeft de liefde van christus, als zij ons regt dringt (3 Kor. V ill), eeuc verborgene en bijna onweerstaanbare kracht.

Toch zijn er hinderpalen, die voor deze liefde niet altijd bezwijken. En dat kan ons diep bedroeven ; verwonderen moet het ons niet, en nog veel minder ontmoedigen, daar de Heer zelf ze niet altijd overwonnen heeft. De lezer gevoelt , dat wij hier terug keeren op akker en ploeg en gade, die de eerst genoodigden beletten te komen. Doorgaans wordt deze trek in de gelijkenis nog al op den voorgrond gezet, en de aardsgezindheid is de grondtoon van vele stichtelijke leerredenen, over haar gehouden. Hoewel wij nu liever het geschiedkundig belang der parabel hebben voorop gesteld, blijft toch ook die trek van ruime toepassing. Wat de Joden van jezcs' tijd, en vooral vele aanzienlijke en algemeen geachte mannen onder hen terughield, om de hemelsche roeping aan te nemen, is nog bij velen de sterkste hinderpaal. Waar de zonde hare verschrikkelijkste hoogte bereikt heeft, is soms een plotselinge ommekeer het digtste bij; maar de gehechtheid aan eerlijk verkregen bezitting, rmüige bezigheiden geoorloofd genot, — eene gehechtheid, die door de bestemming van ons leven eu de teederste banden der natuur geheiligd schijnt,—geven wij niet gemakkelijk op. En het scheen een harde eisch van onzen lieer, die terstond volgt op deze gelijkenis: Vader en moeder, vrouw en kind zelfs te verlaten , en quot;ijn kruis vrijwillig op zich te nemen, als haatte men zijne eigene ziele, om hem, den grooteu bode van het Godsrijk, na te volgen. — Worden ons nu niet meer zoo zware eischen gedaan, als aan de discipelen iu de dagen der vervolging, toch is altijd nog opoffering en zelfverloochening onze roeping. Wij behoeven wel geene eigene geregtigheid met ons te brengen, als voorwaarde, waarop wij kunnen worden aangenomen ; — maar al behoeft er niets te worden mede gehragl, er moet toch veel worden verlaten; — wij zelve moeten toch komen , komen en volgen, al leidt de weg van os en akker af, of zelfs van de teederste betrekkingen, van de voorwerpen onzer eerste en innigste liefde. liet antwoord der gasten in de gelijkenis: vMijne zaken gaan voor!quot; hoe beleefd ook ingekleed, maakt ons der hemelsche roeping onwaardig. Want die haar regt verstaat, koopt zich een' anderen akker, waarin de ware u-hut verborgen ligt; hij slaat de hand aan een' anderen ploeg en zoekt betere hrnilo/ts-nreugd. {Matth. Mil: 41; Jjuh IX: 03; i Kor. XI; 2; — naar bengel.) —Maar komen wij en volgen wij, verlaten wij en offeren wij op, wat van het heil des Heeren ons verwijderen zou, ■— de Heer heeft meer dan dit, om ons te geven, en wat wij verlaten om rmusTrs' wil, honderdvoudig zullen wij terug ontvangen in deze eeuw, en in de toekomende het eeuwige leven. (2 Kr on. XXV ; 9; Mark. X : 29, 3U.)

-ocr page 341-

XIX.

DE KONINKLIJKE BRUILOFT.

Mattii. XXII : 2—10.

Hel koningrijk der hemelen is gelijk aan een' zeker koning, die zijnen zoon eene bruiloft bereid had;

En zond zijne dienstknechten uit, om de gemeden ter bruiloft ie roepen; en zij ivilden niet komen.

Wederom zond hij andere dienstkneehlen uit, zeggende; nZegt den genooden : Ziet! ik heb mijn middagmaal bereid, mijne ossen en de gemeste beesten zijn geslagt, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloftlquot;

Maar zij, zulks niet achtende, zjn henen gegaan, deze tol z jnen akker, gene tot zijne hoopmanschap.

En de andere grepen zijne dienstknechten, deden huu smaadheid aan, en doodden e.

Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en z jne kr jgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hunne stad in brand gestoken.

Toen zeide hij tol zijne dienstknechten : nBe bruiloft is wel bereid, doch de genooden waren 't niet waardig.

Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zoo velen als gij cr zuil vinden, roept ze tot de bruiloftquot;

En de zelve dienstknechten , uitgaande op de wegen , vergaderden allen , die zj vonden, beide kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld mol aanzittende gasten.

Is deze gelijkenis de zelfde, als die vau het Gastmaal bij lukas, of eene geheel andere? Of wel, indien men hier twee verschillende voorstellingen heeft van het eigen zinnebeeld, is dat verschil van den Zaligmaker zelf afkomslig, of alleen een verschillend berigt van zijne Evangelisten; — is het geschiedenis of traditie?

Eer wij deze vragen beantwoorden , willen wij het beeld bij mattheüs geheel op zich zelf beschouwen, zonder het Gastmaal voor als nog in aanmerking tc nemen , en nog buiten verband met den Gast zonder bruiloftskleed, die bij lukas niet voorkomt. Om goed le vergelijken; moet men goed onderscheiden, wat tc vergelijken is,

32**

-ocr page 342-

DE KOMNKUJKE BRUILOFT.

Een zel-er Jcmng had ejnen zoon eene Iruxloft Icroid; — vbriuloflsfecsten aangcrigt,quot; staat cr eigenlijk; 1) — en hot is niet zoo zeer het sluiten van 't huwelijk, als wel het aanleggen van den feest-en eeremaaltijd, waarop onze gelijkenis doelt. De bruid staat danrhij geheel op den aclitergrond; ja! zelfs eenigenuate de bruidegom. Toch is het een feest te zijner eere, een regt vreugdefeest, waaraan de Zoon des Konings de gevierde en gezegende, de bruidegom is! —Te onregte hebben daarom eenige nieuweren, in navolging van miciu-ixis, het denkbeeld van eene hruilo/l geheel verdrongen door dat van //een' staatkundigen maaltijd, waarbij de koningszoon als troonopvolger zou worden uitgeroepen.quot;Wel valt het niet te ontkennen, dat de eigenlijke beteekenis van het woord Inulnjl op enkele bijbelplaatsen moeijelijk vast te houden is, en de algemeene beteekenis van //een vrolijk feestmaalquot; althans bij de Gricksche vertalers van het Oude Yerbond voorkomt. Maar //eene bruiloft voor zijnen zoonquot;, is al te duidelijk //een feestmaal ter cere van den koninklijken bruidegom waarop dan ook het hruilof/sldccd, in het andere deel der gelijkenis, terug slaat. — Vraagt iemand, hoe men zich eene bruiloft denken kan zonder Iruul ? Maar nergens, waar de Zaligmaker spreekt van den Messias als bruidegom, wordt ook in 't minst op de bruid gezinspeeld. Jühaxnes de Doopcr spreekt nog van hem, die de huid hee/l; jezus niet. Het is alleen do plegtige cn tevens vrolijke feestvreugde, waarop hij doelt; het gewensehte en gezegende in den persoon des A erlossers, dat bij met dit beeld schetst; maar nimmer sloeg de Heilige den eersten toon aan tot de zinnelijke voorstellingen ecner bedorvenc mystiek, die zich in de weelderige schetsen van 'i; lloocjlied verlustigt, en het aardsche lied der minne op eene geestelijke verliefdheid overbrengt. Tu het Oude 'Verbond was nog meer deze beeldspraak te huis; doch alleen, om de heiligheid van 't verbond met jehova en deu schandelijken afval en ontrouw van Israel, — als met de doodzonde van echtbreuk gelijk staande, — krachtig en indrukwekkend aan een zinnelijk volk voor te stellen. Maar de voorstellingen vau deu Heiland zijn hemelsch en geestelijk. Daar boven, in 'i volmaakte Godsrijk, zal men niet meer trouwen of ten huwelijk geven, maar den engelen gelijk zijn, 2)

1) Het enkelvoud ycifio; bétr.elcnt inden regel hrmlofl, een enkele maal (ITclr. XIII: -1) huwdjk. Het meervoud is , mij us inziens, geen plurale muijnUuiinh (kuo.m) of Atliseh spruakgebi'uik (sou i.kr.sneu) , maar eene aanduiding der verschillende bruilofUfceden, die zeveu of zelfs veertien dagen duurden, {liigl. XIV; 12- Tob. VIII; 19.) Het rfoieiV jdjiovi zegt dus niet «een Imwelijk sluiten maar ^bruiloftsfeesten aanleggen.quot; Zoo vinden wij hot ook , zelfs in het enkelvoud , Gen. XXIX : 22 ; 1 Mucc. IX : 37 ; X ; 58 ; 2'oé. A'HI : 10. Over de beteekenis van vxme'w straks nader.

Mattheüs wisselt enkelvoud en meervoud op deze wijze af: De koning rigtte bboiloftsi'ijesten aan tcor zijnen zoon; (vs. 2)—de genoodigden (y.ey./.'/utioi, niet yJ.i/tid gasten) tot de a ae 11.0 sr j; est1.n (vs. 3) werden geroepen: uKoml (SfitB, wehtan dun !) tot de ma iloi'tsi'eesïek (vs. '1 en ; Want de Bauu.orr (het gebcelc feest, iicii'rm) is gereed (vs. 8, vgl. vs. 4). — Zoo werd eindelijk de biiuiloïu /■vs. 10) vol aunliggrtilen , waarvan één het Heed deu beuiloft (vs. 11 en 12) niet aan bad.

2) Het in mystieken zin uitwerken van de voorstelling eener biuiUjt, bij vioegeie godgeleeiden , heeft nienigea nieuweren uitlegger daarvan geheel afkeerig gemaakt, en zoo vau liet ecue uiterste iu het andere doen vervallen. Zoo bij voorbeeld rA.beu: //He verklaring van ecucn maullijd coor den trcoitopvolgcr beeft hedendaags te meer goedkeuring te wachten , hoe minder preeksmeders cr gevonden

251

-ocr page 343-

BK KONINKLIJKE BIU'II.OFT,

Dc bruiloft is dan bereid ; — ca schoon wij kier aan gecnc troonopvolging, geen' diplo-matieken maaltijd dor rijksgrooteu gelooven willen, eeue staatkundige beteekenis heeft zulk een volksfeest altijd. Zoo bij voorbeeld dc bruiloft, die de KgyptiVelic koning zijner (helder ki.eopatua aannylie, naar JconinJdijke tcjze, en waardoor hij tcveus zijn' nieuwen schoonzoon als koning van Syrië erkende. (1 Mulle. X : 58.) Ook dc groole maaltijd, dien ah\s\ i'i!os al zijnen vorxlen enzjucn Jcnechlen loehcreidde, als //do bvuiloft van kstiieuquot; (Gr. Acrt.), zou niet door de genoodigden hebben kunnen verzuimd worden, dan met gevaar van de vorstelijke ongenade en onder slerk vermoeden van oproer; — inzonderheid aan ecu altijd verraderlijk, en daardoor altijd wantrouwend oosterseh hof. 1) liet dcelge-nootselmp aan de bruiloft is ook hier van zelf eeue erkenning der dynastie, ecne bede voor haren bloei, eeue hulde aan den koningszoon, die van nu af, als volwassen man, naast den troon is gezeten.

De koning dus, daar hij er belang in stelt, dat allen komen, zendt, in den vroegen morgen van den bruiloftsdag, niet écuen bode, maar zijne knechten (dienaren), om dc geroepenen te roepen; — de reeds genoodcu nog eens te noodigen, gelijk wij gezien hebben, dat in het Oosten gebruik was; — waar zij wilden niet hamen. — W ij hooren hier zelfs geene verontschuldiging, gecnc bede, dat de koning het niet ten kwade duide: eeue weigering, kort af.

worden, die, zoo als eertijds de gewoonte was, hunne geleerdheid in dit bruiloftsfeest uitputten.quot; {Ocer het Oosten, 111:135.) Het beeld van cniUSTDS als bruidegom niet alleen, maar ook van de gemeente als zijne bruid , heeft echter zijn apostolisch regt, naar Ef, V ; 25—27 cu Opcnh. XIX: 7 ; niet dat van tde zitl des geloovigeu als bruid , ea oi.zus «Is onze bruidegom een gevaarlijk spel voor het gevoel, dat wij reeds bij oiucknks, maar vooral later bij iaulhr en zijne geestverwanten viaden.

1) Zij , die aan een feest ter iuliuldiging deuken, beroepen zieli op den maaltijd van adoxia, die ook schapen ilngttc en ru/ideren en gemest vee, 1 Koti. 1:9; cu dien van david voor s.u.omo, 1 Kron. XXIX;22, toen zijdezen ten ((mieren maat /.oning maa/ien.

2) Bij l.ek.as voudeu wij ten minste nog de burgerlijke beleefdheid ; Zij hegonncn van af zich te verontschuldigen. — l)e lange aauteckening over dit crux interpretnm (Bladz. 235) heeft veen' trouwen lezer en geestverwantquot; opgewekt, om de vertaling voor te stellen; tidcir aanleiding tan het cine of andere, — onder een zeker voorwewhel enz, duur zijns inziens nny^aDui uirii ook Hand. \ Jli : 35 betee-kent: //oorzaak genomen hebbende uit,quot; «naar aanleiding van;quot; en b. v. Luk. Mil: 10 if fiiü ook niet tegenover iupluribus (Sgnagogk) staat, zoo dat de tegenstelling van ,(((lt;lt;,- cn rrtiire,- niet behoeft gedrukt te worden.

Gaarne geef ik deze //toespijs op mijnen maaltijdquot; den lezer ten beste; maar ben zoo vrij, er het volgende op aan te merken.

In mijne jeugd was reiundal cn pleonasnms in de mode, cn zeide men eenvoudig ; uy/Firiïin et coepi se a His verbis additr.r, cum actio ipsa, non actionis initium signijicatur. (sculelsneu.) Xooil heb ik mij hierin kuanen vinden, en hoe langs zoo duidelijker ingezien, dal beginnen beginnen is, al brengt onze stijl niet mede, dat wij liet zoo dikwijls zeggen , als de ouden; even min als wij zouden schrijven; Ui] opende zijnen mond en nprak.— Dic zich de moeite geeft, om het gedurige «Toen begon , of begonnenquot; in den bijbel, van noachs akkerbouw (Gen. IX : 20) af, aandachtig na te gaan, zal overal, — zoo ik mij niet bedrieg, — ecu actionis initium ontdekken. Dit initium is Hand. VUL ; 35 twee malen uitgu-drukt , in het, openen van den mond door rmirrus , cn het beginnen van (barbare «van afquot;) die zclce schrift, aan welker hem gevraagde verklaring hij het begin zijner evangelie-prediking vast knoopte. Zou komt itoypuil'ut a.io ook nog voor Matth. XX : 8 ; Luk, XXIII ; 5; Joh, \ III ; 9; Hand, I ; 22 cu ] ' Pdr. IV ; 17.

-ocr page 344-

ek koninklijke butilopt.

Doch het kon aan de dienaren liggen; dc ware welwillendheid en gastvrijheid meent niet spoedig, genoeg gedaan te hebben; en zoo zendt de goede vorst op nieuw andere dienaren;

— hij had dus allen nog niet gezonden, de eerste maal; misschien ook dc aanzienlijkste nog niet : — en hij geeft hun nu meer bepaalden last, wat te zeggen aan de genoodigden.

— irZie! mijn middagmaal heb ik bereid, of liever: geheel gereed gemaakt. 1)quot; — quot;Wij zagen reeds, hoe er onderscheid is tusschen dit middagmaal (ons tweede ontbijt) en den avondmaaltijd (ons diné) bij liquot;kas. Dat hier niet het zelfde woord, als da/ir, voorkomt, heeft weêr zijne reden, liet Gastmaal was het feest zelf; het huiselijk middagmaal , maar voor gasten uitgebreid; — maar het maal bij mattheüs was slechts 't eerste van vele, en tot eene eerste ontvangst der gasten ingcrigt. Men zou kunnen vragen, of tot zulk een feest-oiitbijt al de vleesehspijzen behoorden, die hier worden opgeteld. Of zullen wij aan de toebereidselen tot twee maaltijden tevens denken; //Het ontbijt staat gereed, en voor den disch worden reeds de beesten geslagt ?quot; Maar dit laatste ligt in den zameiihang niet. Er wordt opgeteld, wat gereed was, en slechts op do gasten wachtte. Die toebereidselen nu waren, reeds voor dit begin der bruiloftsfeesten, vorstelijk, eencr koninklijke bruiloft waardig. Want den gasten moest worden aangezegd door den bode, die uit naam en als in den persoon van zijnen meester sprak; 31 j ne ossen en 't gomcsle, hel is gedagi, en alles gereed,

//Alles is gereed!quot; Dat was, zoo als wij reeds zagen, de geeikte term der noodigers de boodschap, waarop men wachtte, om te komen. !3) En dat niet veel langer kon gewacht worden, bleek ook daaruit, dat er reeds teas geslagt: 't geen do oosterling op den eigen5 dag en bijna iu 't eigen uur der toebereiding doet, voornamelijk om het klimaat, misschien ook eenigzius uit een godsdienstig vooroordeel tegen al wat een dood aas zou

Eu wat eindelijk dc nadruk van één (of éénc) bctcckont, wij laten ons wel eens bedriegen door den gewonen klank van ons onbepaald lidwoord, dat den ouden vreemd was. Do mij onbekende lezer weet even goed, als ik, dat jtiit;, koe ook opgevat of aangevuld , altijd een telwoord is: uétt tegenover uilenquot; (zoo als, mijns inziens, hier) of néén tegenover velen,quot; zoo als iu de aangehaalde plaats Luk. Xlll ; 10; waar lukas ingewikkeld aan zijnen tukopiiu.us te kennen geeft, dat er overal in het Joodsche land te dien tijelo synagogen waren, zoodat, hier of daar zich ophoudende, in éénc der (vele) synagogen Jezus leerde. — Hoe nu /.lUe '/het een ol' anderquot; of »ceu zeker voonvendsolzou kunnen beteekenen, is mij niet regt helder.

ISekliiagt ziek soms iemand over deze tweede uitvoerige noot, naar aanleiding van een klein en weinig beteekeuend woordje, hij wete, dat hij die ontvangt, bij gelegenheid ccncr laatste correctie , — in plaats van eene witte bladzijde!

1) Even als iu de gelijkenis van het gastmaal, is rtoietv hier aann'gle/i, waartoe dc keus en eerste uoodigiug dor gasten, zoo wel als do aanschaffing van al liet bonoodigde, behoort; en étoi^iu^eiv gereed maken, de spijzen bereiden, euz.

2) AVij gaan de redenen voorbij, die reeds de ouden, uiet zoo als wij in den vorm, maar in de bctcekcuis zochten: middagmaal, als reeds in den beginne aan Israël aangeboden; avondmaaltijd, als einddoel van 't Nieuwe Verbond, eind der eeuwen, enz. euz.

3) Bij mcAiius vindt men, inzonderheid uit dc oude blijspelen, van dit nóvxu tcoiiia of .-iKoeu-y.EviKtuii'u alleraardigste voorbeelden, Zoo noemt arisioi'Uanus , als tot den maaltijd gereed gezet, dc IcJ'els, rustbedden, hoo/d/cussens enz. en miioriiYLACTUS sijiocaiia telt als gereed gemaakt voor dc bruiloft, allerlei lekkernijen van cenc rijke Grickschc tafel op.

250

-ocr page 345-

de koninklijke buuilort.

kunnen genoemd worden. 1) Ossen en mesfvee is niet nrjemede ossen •quot; maar, behalve de runderen, die dikwijls hij zulk ecne gelegenheid iti hun geheel werden toebereid, ook nog al 't kleiner vee, dat men pleeg te mesten tegen verwachte of onverwachte feesten : — ieder herinnert zich hier het gemeste kalf van den Verloren Zoon. — En liet is misschien niet zonder beteekenis, dat er eigenlijk staat; ze zijn geofferd, ten slagtoffer bereid. Want vleeseh was niet het dagelijksch voedsel der Israëlieten; en het slagtvee werd, bij feestelijke gelegenheden, door het verbranden van kop en ingewand op het altaar, en door uitilce-lingen aan de armen ua den maaltijd , tot ecu dankoffer geheiligd. 2)

Zoo luisterrijk waren de toebereidselen; zoo dringend de noodiging: 1/Kond toch tol d^. hruUofl, tot het bruiloftsfeest!quot; — En het antwoord nu? De gasten antwoordden niets. Zgt;j achlten het niet of gaven er viel om; — //zij waren onbezorgd//verwaarloosden [negligeerde)!) de noodigingquot; staat er eigenlijk : — en gingen heen, deze iot zjn' alclcer, — in 'toorspronkelijke nog nadrukkelijker: lol den iugen' akker, 3) — en die lol zijne Ttocpmai-

1) Zoo kan men, bijvoorbeeld, hier vergelijken, wat scnóriGEN aanbualt vnn haübi bf.beciiias ca l.sviic: »God zal, ia de tijden van den Messias, aan zijne rcglvaardige dienaren renen maaltijd (ook middagmaal') bereiden ; cn al wie in deze eeuw niet gegeten lirefl van een dcod aa* , liij zal waardig zijn, dat. bij in de toekomende, mm dien maaltijd zie.quot; — 1M liet slagten kort vóór het eten nog in l oosten gebruikelijk is, bewijst tfiescu met de woorden vau ciiaiuun {Tojaye. cn Pene, IV; 48): On Ine le matin le moulon el l' agneau , qu'on mangera le soir. In onze Oostiiidisdie lieziltingcn is dit ook bet geval, en wordt zelfs bet wild, oai die zelfde reden, lovend ter markt gebragt. liiudelijk kan men ook bier weder, en bij geheel ouzo patabel, den maaltijd der Wijsheid bij salomo vergelijken. Ook zij noodigt eerst, als zij haar slagtoee heeft geslagt, haren ic'jn gemengd en hare tafel toebereid, {Spr W

2) Er staat wel: He h(l) mjn maal gereed gemaakt, maar niet: //Ikiiub mijne beesten geslagt,quot; Dit laatste zou in het herdersleven passen, maar jiaslc niet aan ccn koninklijk liof. De koning laat rond zeggen: «Mijne ossen en hel meslvce zijn (ten ollcr) geslagtquot; Bij aiuirtü, dat in het Nieuwe Testament alleen bier voorkomt, denkt men van zelf aan 't gemeste kalf {Luk. XV : 315), terwijl vau elders bekend is, dat do ouden ook vogels plegen to mesten. Ps. XXII ; 13 heeft .svjimaciics rat'ooi, (tizutuu , en hiernaar verklaren sommigen ons essen en meslcee als gemeste osfc» , naar do Tleirliadis, liet stokpaardje van vroegere uitleggers; maar — behalve dat el'dan staan zou rnèyoi aai innqu, eu iiilt;'t oi tavQol tuov y.id ru amgd, — wordt hier het kleinere meslree duidelijk van de , aan zulk eeneu maaltijd niet zelden in hun geheel gebradene ossen ondcrschcideu: deze maakten het hoofdgcregt uit. — Verder noodzaakt liet woord üifii' (maetare) ons juist niet, aan eeno offeraadc te denken, daar bet ook van 't. slagten vau onrein vee {Hand. X: Jli), cn 't vermoorden der sebapen door movers {Joh. X ; 10) gebruikt wordt, 't Is eehter de gewone uitdrukking van 't paaseldam enz., en het denkbeeld natuurlijk. [Xapliae a sueriftcio auspieahantur, a lapidi;.) — De toepassing op ciuustus , als 't gemeste lam (vitiunga); op do heiligen als assen (mjtiike); op evangelie en saeraiucnten (uh:eon.) of op Oud en Nieuw Verbond (üheo., TiiKoru.), als rundvleeseh eu gemest vee; — deze cn dergelijke zeer stichtelijke opvattingen, zal de lezer mij gaarne scbenkeu.

«i) Het is overbekend, dat in het Ilelleiustiseh, iu plaats van bet pronomen possesswum do geniticas suhjeeti wordt gebruikt, even als in 't. llcbreeuwscb. Maar nu vinden wij enkele malen, niet dufireii-boven, maar in jdaats daarvan, ithog gebruikt, zoo als hier; ó fiev ei; rói' idior «i'yóc, o ih fi.; rt^ f-fiTtoQiav nvtov. Dus letterlijk; Deze naar den eigen' akker, gene mar de. i-oopmminelap vau zieh. Onze bijbelvertalers hebben dit ISms niet overgeslagen , maar het eenvoudig als ccn surrogaat van het bezittelijk voornaamwoord opgevat; zoodat zij bij voorbeeld Mullh. IX : 1 ook vertalen: Jij kicam id :jne stad. Toch gevoelden zij op sommige plaatsen den meerderen nadruk, zoo als ïïfark. XV ; 20; %'j 'leden hem zijne eigen jü kleederen (r« 'luunct ru i'ihn) aan; eu tuk, VI : II : drn lalk, dh- in rw eigen oog {iv rw ISiut ó(f)amp;akiiö)) is; — in onderscheiding van vs. 42 : den Luik, dia is uw oog {ètgt; [ogt; olt;f tyoAiiio aov) is,

33

-ocr page 346-

de koninklijke bruiloft.

schap. ]'ji de overigen (niet: anderen) naalden zich meester van zijne (dos kouings) dienaren, en smaadden en doodden hen.

Er wordt hier duidelijk onderscheid gemaakt tusschen verregaande aolitcloosheid, onver-schilliglicid , miunchting, — en liet bepaalde verzet tegen 's kouings gezag en de voori-durciide regering van zijn huis. Het: //iVj willen niet, dat deze koning over ons zij!quot; [Lui-. XIK ; 27) straalt duidelijk in der laatstca handeling door. 't Is geene spotternij, maar een uitdagend oproer; iets, dat onder de oostersclie satrapen te eer en te meer gevreesd wordt, daar het wettig verzet onzer getemperde alleenlieersching duur onbekend is. Hij de smadel'Jke hel au deling denkeu wij weder aan onteer ing der dienaren, even als in de (ji'lijkeais der hooze laudHden, ]) Zij gaat hier, even als daar, het dooden vooraf, eu sluit daardoor alle denkbeeld , dat zij in overijling of zonder boos opzet geschied zou zijn , buiten.

Zoo werd onder het eeue deel van zijne onderdanen 's konings gezag schandelijk, ea op zulk een tijdstip vooral grievend, miskendj een ander deel van zijn rijk was reeds in blakenden opstand; en het waren de rijksgrooten vooral, die de oproervaan uitstaken, terwijl aanzienlijke landeigenaars, burgers eu kooplieden hunne eigene zaken dreven, zonder van de bruiloft kennis te nemen.

Op deze laatsten zou men de volgende liabbijnsche parabel (bij schöttcen) kunnen toepassen: //Het is even als ecu koning, die een groot gastmaal heeft aangcrigt, en nu tot zijne dienaren zegt: //Gij waart, dagelijks iu uwe huizen; de een oefende z'jn eigen werk uit, de ander ging tot zijnen koophandel, de derde eindelijk naar zijnen akker. Dezen dag-alleen, waarop gij allen deeleu moet iu mijne vreugde, aan mijnen disch , wil ik niet, dat gij op uwen arbeid of handel of akkerbouw u toelegt, maar allen moet gij bereid zijn; want deze is mijn dag.quot; — 't Is de zelfde tegenstelling van eigene 2) zaken met die des gastheers, welke wij reeds in de vorige gelijkenis opmerkten.

Deze onwillige gasten worden dus uitgesloten, aan hunne eigene zaken gelaten; maar tegen de overigen, die de hand aan 's kouings gezanten geslagen hebben, zijn strenger maatregelen noodig. Toornig geworden, zond de koning zjne krijgsbenden tegen deze

Bij deze gelegenheid,—■omdat mij gceiic andere voorkomt,-—wil ik een'geaobten beoordeelaar antwoorden, dat ik met de //verminkte uitgaven van onzen tijd,quot; (Bladz. 77)—onmogelijk doelen kou op cene andere bijbeherUding , (van van dek palm, visseuing of wie ook!) maar alleen op de ondersehei-dene uilgaveti der Statenvertaling, met — door onbekenden en onbevoegden dikwijls — «verbeterde taal en spelling.quot; Zonder, iu het volksgebruik althans, de Duitsche letter en het en de of chiusti te willen behouden, wcnschte ik, — bij de eerlijkheid dier uitgevers, die ik gaarne erken, — ook meerdere grondigheid eu naauvvkeurigheid , al is 't dat die //fijnere miancenquot; tot de zaligheid toe uoch afdoen. De Statenvertaling kan door eene veel betere overtroilen worden; maar zij zelve blijve, die zij is, gelijk ook in den regel de uitgaven van 't Bijbelgenootschap het minst afwijken.

1) Zie bl. 210. liet woord , dat hier voorkomt, wordt elders van geeseling gebruikt (1 Thess. 11 : 2); ook wel met besyolten {Luk. XV111 : 32) en niet slcenigon (lluni. XIVquot; ; 6) verbonden, 't Is hier opzettelijk en uittartend, en sikausz zoo wel als de wette'zien in den gastheer geheel den koning voorbij, als zij zeggen, dat zulk eene mishandeling vau boden, die ons ter maaltijd noodlgen, ook al wilden wij niet komen , volstrekt niet te pas komt.

2) Er staat wel «cujen akker,quot; maar niet ficigcn koopmanschap;quot; omdat dit laatste geene tegenstelling toeliet. Aan 's konings paleis kon men denken, in tegenstelling van eigen huis en bof, maar niet aan 's konings koopmanschap.

2ÓS

-ocr page 347-

DE KOMNKT.tJKIquot; BIU'II.OIT.

moordenaars , (dus niet tegen de nudorcn,) en vermelde ze en stal /mme stad in Irand. — liet kan niiuder juist in de voorstelling scliijuen, dat, na 's morgens hd vee gcslagt te hebben, vóór het middaguur reeds twee malen boden heen en weder gezonden zijn naar verschillende sleden. Toch moeten wij het ons zóó verbeelden: want zijne eigene hoofden hofstad steekt de koning niet in brand, maar hunne si ad; de plaats, waar zijn gezag en het regt van den troonopvolger zoo zeer is miskend. Evenwel, liet is alleen 't bevel en niet de uitvoering, die de zending van nieuwe boden en de roeping van andere gasten vooraf gaat. De bruiloft gaat voort, en 't strafgerigt iutusschen ook. De krijymajt behoort niet tot de dienaren van het hof.

Dezen roept do koning nu bij een en zegt; De hruilofl is gereed, maar de genoodijden waren viel waardig. — Deze woorden brengen ons op nieuw, daar wij nu niet meer naar den eigenlijken zin der gelijkenis te zoeken hebben , die van den apostel tot dc Joden te binnen : n haar gij u zelve hel eeuwige leven met waakdk; ooreke/i, zoo Jceeren uy ons iol de Heidenen.quot; {Hand. XIII : 46.) Altijd het zelfde denkbeeld: de roeping is algemeen; alleen onwaarde kan de geroepenen uitsluiten, en die onwaarde is onwil. — nGuat dv.s henen zoo verv olgt de koning: iroj) de ni!jangen der wegen, en zoo velen gij moogl vinden, noodigl ze lot de IruilofUfeesten. — Wij hebben reeds opgemerkt, dat er ia 't oorspronkelijke onderscheid is tusschen hruilofl en Inulofien of bruiloftslecsteii; het meervoud, omdat de Oostersche bruiloft vele dagen duurde en er dus eiken dag feest was. quot;Vier malen wordt dit meervoud gebruikt , voor 't aanleggen der feesten en het noodigen daartoe; twee malen het enkelvoud, waar bepaaldelijk van den eersten maaltijd, of wel van de feestviering als één geheel, sprake is; de hruilofl slaal gereed, en dc hrnihj'l (bet feest, en dus ook de plaats, waar het gevierd werd, of de tafels, waar men was aangezeten,) werd vol. \) Deze kleine opmerking moge eeue vroegere bevestigen, dat het geen fecnl of maal in 't algemeen is, waarvan men alles maken kan. Zoo onbestemd en slordig is Je bijbeltaal niet. Nog meer dan elders, heeft er ieder woord zijne bedoeling, zijne bepaalde beteckenis.

In den last des konings is nog ééu woord , dat eenigen uitleg behoeft: dc uilgangen (eigenlijk dooruiljangen) der wegen. De mcening is uiet duister, maar de letterlijke betee-kenis onzeker. liet woord komt in het Nieuwe Testament alleen hier voor, en bij de Grieksche vertalers van het Oude wordt het nergens van wegen gebruikt; alleen van landscheidingen en rivieren. 2) liet kan dus beteekenen : //waar men door de poort do siamp;iXuilgaal,

1) Tot aanvulling van het reeds vroeger gezegde omtrent het woord j'ct/to; sta hier no : het volgende.

Al bad ook elders dat woord do ruimere beteckenis van gastmaal, (bier ook door Jen Syrii-chen vertaler

aangenomen ,) te dezer plaatse ligt er te veel nadruk op. Maar zelfs elders is die algenieenc beteckenis alleen zeker, Esther 1:5 en IX ; 22 ; en op do laatste plaats kan nog dc Grieksche vertaler gemeend hebben, dat men bij voorkeur op de heugelijke dagen van P//n'/» bruiloftsfeesten aanleggen , of die dagen als eene bruiloft vieren zou. — Esth. II: 18 hoeft hij duidelijk mie bruiloft vas estuerquot; bedoeld. — I/uk. XII : ;i() en XIV : 8 zijn quot;hier ook bij aangehaald, maar opbelde plaatsen kan dc eigenlijke bc-teekenis bewaard blijven. «Do lieer, die des nachts van eene bruiloft te huis komt,quot; is zelfs, op de eerstgenoemde plaats, eene waardiger voorstelling, dan: *die tot laat in den nacht gasterccrt.quot;

2) Bij andere Grieksche schrijvers vindt men tin-ïoSo; in verschillende bctcckonissen , maar altijd als uitweiding , ontwikkeling of iets dergelijks; b. v, der rede, der krijgsbenden , der dwaalsterren enz. Reeds im'ke en biel hebben hierover veel lezenswaardigs bij een gebragt.

250

-ocr page 348-

de koninku.ikk buxjilofï.

di: grootc wegen op;quot; of: //waar de ivcycn daar buiten door elkander kruisen, of u'tt elkander loopen eu dus van eeucn driesprong uitgaan.quot; Tot liet eerste zou ik overliellen, om het volgende: Z'j gingen uit, 1) die dienaren, tot wie de koning sprak, en dus niet weder, of niet alleen de zelfde, als vroeger: — naab de wegen. Zij gingen dus liet paleis, stad eu poort uit, om zieli naar de buitenwegen te wenden; even als bij luk as de derde last tot den dienaar luidt: Ga urr naak de wegen en heggen. De beslissing is echter voor ons doel onuoodig. 2)

De last was algemeen : zoo velen zij vinden mogien; en hij werd iu den ruimsten zin uitgevoerd: Zij braglen hij een, — zoodat zij met eene gehcele menigte te gelijk terug keerden, — allen, die zij vonden, hoezen zoo wel als goeden. — liet is, naar mijn gevoel, geheel verkeerd gezien, wanneer men zegt: //Wie boos en wie goed waren, zou later blijken ; later en door den koning zelf de boozen worden uitgezocht; zoo als, — voegt men er dan gewoonlijk bij, — de gast zonder ImilojïskleedMaar wij zullen later zien, dat deze man juist uitgeworpen werd, omdat hij niet behoorde tot de gasten, dour de dienaren hij een gelragl eu wettig ingeleid. Neen ! 't was niet de onbekrompenheid zijner kneeli-ten, die de vorst afkeurde, daar zij hierbij slechts zijne aanwijzing gevolgd waren: zoo velen zij vinden zouden, zonder te vragen, of ze roover en vagebond, of reiziger eu vreemdeling voor hadden. De onwaarde lag niet in 't geen men vóór en bij zijne roeping was, maar iu 't geen men voor en door die roeping werd. Boozen en goeden deelden even zeer in de vreugde van 't bruiloftsfeest; en geheel een vroeger leven, — behoef ik te zeggen, dat dit overal de geest van het evangelie is? ■— werd vergeten bij de roeping, bedekt door het bruiloftskleed. 3)

En veiiatli) werd de Iruilofl van aanliggenden : — zie daar de weerslag op het woord van den gastheer bij llkas : nik wil, dat mijn huis vol worde.quot; ■— Hier wordt het paleis van den koning niet vol, —want het was er niet geheel voor ingerigt; dat behoefde niet, eu dat kon ook niet j maar de bruilofl wordt vol: dat is de plaats, waar die gevierd werd, en de tafels, die er voor waren ingerigt . Zoo zeggen wij ook, dat het feest, de maaltijd,

1) En zij uitgegaan z ijk de , of uitgaande prcJilten overal enz. Zoo besluit markus' l'vangdic. Even als daar «ifsAtor»', wordt ook TtOQsieaamp;ai dikwijls van do evangelie-prediking gebruikt. Mutih. XXVIII : 19: Ui en- gaande, ondcrwjul al de volken enz.

2) Er staat: Ttofieieaamp;e ènl t«s die!;cöovs nor Wanneer de bedoeling was; ïGaat tiaar dc driesprongen, de wegscheidingen, om daar te roepen en te noodigen,quot; zou het gewone els gebruikt zijn , dunkt mij, en niet sni. ür de uitgangen heen trekkende, gingen zj uit naak dc wegen. (Ts, 10.) Ecnig-zins schemert hier het denkbeeld van 't Gastmaal bij lukas door: //Nu niet in de stad meer, maar daar buiten!quot; — Niet geheel verwerpelijk is ook de opvatting, van «de pleinen, waar onderscheidene wijken der stad, dikwijls door poorten afgesloten, uitkwamen;quot; de comjiita oi trivia, volgens catullus dc wandelplaats van zulke mensehen, die te huis niet te eten hadden, en er dc eeue of andere noodiging af-wachtten: (Inucrnnt in trioio vocationes. (pkicaeus.)

3) Boni el mali sunt Judaei et Ethnici, cx Judaeorum affectu, zegt ebasmus. Veel beter reeds hik-uoNY.MUs , die deze roeping enkel op do Heidenen toepast: Qnaeritur emtem, quomodo in his, qui foris

erunt, inter molos, el honi aliqui sint reperti...... Inter ipsos qmqm etlmicon est diversitas infinila , ruin

sciemus alios em proclives ad vitia et ruenles ad muta , alios ob honestatem tnormn virlulilnts deditos, Jiij beroept zich hierbij te regt op Rom. 11:14, 15. Zoo haalt ghotius van den zelfden apostel aan: niet ■uil de werken, maar uil den roepende (»* roc xaloivtoi) , Hom, IX; 11.

-ocr page 349-

DE K0NINKL1JKK BUUILOIT.

tie partij of bruiloft vol en druk was. Men kan ook vertalen de Iruiloftszaal, zoo men wil, mits men zich geen eigenlijke zaal voorstelle: want de koninklijke volksfeesten iu het oosten plegen veel eer op de ruime binnenplaats en in de tuinen van het palcis aan-gerigt te worden. Overal, waar tafels met rustbedden geplaatst waren of tapijten op deu grond uitgespreid, daar was het van (op oostersche wijze) aanlujgenden vol.

Wij vragen niet meer naar de beteekenis van dit zinnebeeld. De hoofdzin kan natuurlijk geene andere zijn, dan //de verwerping der Joden, om hunne trotsehe onverschilligheid of bittere vijandschap, en de aanneming der Heidenen , tot nog toe wandelende in hunne eigene wegen.quot; Dat met den vorst zeiven de Koning der eeuwen bedoeld wordt, naar 't Oude Verbond bijzonder Israels Koning; met den Irnidegom, de Messias; met de dienaren (niet vroegere profeten, maar) de evangelie-boden 1), is duidelijk. Voor de zending van den Zoon zeiven, zoo als die in de gelijkenis der looze landlieden de kroon is der goddelijke langmoedigheid, liet het decorum der gelijkenis, — gelijk vas oosterzee te regt aanmerkt, — geene plaats over, De bruidegom kon niet worden uitgezonden, om te roepen tot de bruiloft. En wat men nu verder gekunsteld of gespeeld heeft, met ossen en meslvee, met flicker en koopmanschap, kunnen wij gerust daar laten. l)c volgende afdeeling dezer gelijkenis belooft theologische curiositeiten genoeg, voor wie er belust op is. Wij voor ons keeren liever tolde hoofdvraag terug: //Ligt hier eene andere lezing voor ons van het (iaslmaal bij luk as, of eene andere gelijkenis rquot;

Onder de kerkvaders schijnen iuexaeus en tiieophylactts haar voor de zelfde te houden, en zegt gregoiuus , dat hij er niet over twisten wil, ofschoon hij , met de meesten , hier twee gelijkenissen vindt. De critische vergelijking der evangelisten was overigens de zaak der ouden niet. Xadat echter de reformatie een nieuw en beter tijdvak voor de schriftverklaring had geopend, waarin overigens allen zich vóór het verschil verklaren, laten zich twee stemmen daar tegen, en vóór de eenzelvigheid (identiteit) hooren; en wel , van waar wij ze het minst zouden wachten. De twee sterkste voorstanders Aan het goddelijk gezag, schoon op tegenovergesteld standpunt, kalvijn en maluoxatls, — de streng gereformeerde en de pater Jezuïet ! — vinden het verschil gering, ook den onderscheidenen zamenhang geen bezwaar, en schrijven een en ander eenvoudig aan de verzamelaars van 'sUeilanfls woorden toe. 2) Maar wanneer de evangelisten zoo vrij overbrengen* wat blijft

1) Dc kerkvaders hebben het geheel mis verstaan , toen zij, met iiieroxymus aaa 't hoofd, iu de eerste dienstkneehten mozes en de profeten zagen. /Zij riepen geroepenen,quot; voegt thkgpnylacïus er bij ; «omdat die vnn nature reeds geroepen waren.quot; — Zoo ook nog kalvijn. — U il men dc emte vim de tweede kneehlen onderscheiden, dan kan men i'if aan joiianxls den dooper, öf aan dc eersto apostolische zending, nog bij oiizes' leven, deuken.

2) Quia mattii.-kr consilium crat, ostendere, quibus de catisis in extremam rahiem aeeensi essen/ serilae, inter odiosos rjus sermones /nine quoque tempestive posuit, et in eontextum inseruit, ncglecto temporis ordine. Kalvijn. — Kun fuil illi (maitii.-eo) eura, tistoriam, ut grsta erul, texere; sed Christi doctriuam exponert , ideoque ea, quae similem hdhrbant sxgnifieationem at que doctriuam, eodem loeo posuit. Malüonatus, — De tegenvoeter van deze beiden is lisco, die bei der geringe Aehntiehkeit und grossen rersehidcnhett, hier Xicti vut lig veneticdcncn and von cin ander anubtuingigen paraholiicheu Vertrdge ziet.

-ocr page 350-

dk k0x1xki.i.ikk brcilofp.

ov dan over van het woordgezag en de goddelijke ingeving der Heilige Schrift? — Dan is het veel rationeler, dat een de avette, die dat gezag en die ingeving verwerpt, hier,— even als in de gelijkenis van de Talenten en de Fonden [MaUh. XXV en .LttJc. XIX),— eene dubbele redactie, eene verschillende overlevering vindt; terwijl hij de straf der boosdoeners, hier naar zijn oordeel ongepast, int Luk. XIX ; 27 (het slot van de gelijkenis der Ponden) afleidt. Nog scherper is het kritisch snoeimes van stratjsz, die deze eerste afdeeling van de Bruiloft houdt voor eene vermenging van de Booze landlieden met het Gastmaal, en de tweede afdeeling — den Gaü zonder hruiloftslkcd— voor het fragment van eene andere parabel, die verloren is gegaan. quot;Vader kalvijn en Pater mai.doxatus hebben aan zulk eene legenden-exegese zeker nooit gedacht , en toch is zij do natuurlijke consequentie van hunne oppervlakkige opvatting. Daar luk as, naar de eenstemmige uitspraak van alle beoordeelaars, voor dit maal de oorspronkelijke lezing of wel de eerste voorstelling der parahei heeft, zoo is de naauwkeurigheid van maïtjiuüs' evangelie onmogelijk te verdedigen, wanneer hij zich hier zoo veel vrijheid, bewust of onbewust, heeft veroorloofd. Maar de slordigheid , waarmede de genoemde uitleggers zelve, oudere en nieuwere, beide parabelen behandelen, zonder de fijnere nuancen der schilderij te onderscheiden, neemt ons voor hunne opvatting niet in. Zij hebben zich de verklaring al te gemakkelijk gemaakt.

Wal mij betreft, ik zie in de Konhillijlcc Brnllft. niet //eene verder uitgewerkte herhaling van 't Gastmaal,quot; maar //eene nieuwe voorstelling van het zelfde denkbeeld, gewijzigd en strenger gemaakt, als zijnde nu, bij eene latere en ernstiger gelegenheid, eene bepaalde profetie over 't geheele Joodsehe volk en de aankondiging van zijnen ondergang.quot; 1) — De overeenkomst is te sterk, om hier niet eene parallel te vinden, met veel meer regt, dan dat men eene gelijkenis van den Zaligmaker eene llabbijnsche parabel noemt , omdat er toevallig in den Talmud ook een zinnebeeld van eenen koning, een gastmaal enz. voorkomt. De eenheid van twee schilderijen ligt niet in de kleuren, en zelfs niet in de beelden, maar in het idee. Dit is hier zeer karakterestiek, en in beide het zelfde: een vooraf aangekondigd feestmaal, eene weigering bij de nadere roeping, eene noodiging van nieuwe gasten,— als het beeld van Israels verwerping en de roeping der heidenen, en van de verbreking van 't Oude Verhond, zonder eenige ontrouw van Gods zijde. En zou nu niet juist de zwervende levenswijze van jezus en zijn telkens verschillend gehoor, de eenvoudige en natuurlijke verklaring zijn van de herhaling der zelfde spreuken en beelden? Zou niet te Jeruzalem mogen herhaald zijn, wat in Galiléa of Perca was gezegd?

Maar ook die o\ereenstemining vast staande, is er verscheidenheid in de uitwerking. Moest deze aan eene verbasterde overlevering worden toegeschreven, dan verdiende zeker luk as de voorkeur. Alles is bij hem beknopt, juist, helder gedacht en kernachtig uitgedrukt. Het verhaalde kan geheel en al zóó gebeurd zijn, dat eene hoofddeugd is in de

1) jreitfr uusgeliilddc Wieicrhotung eines früher schon cinmnl ysprorhenen Otac/inisse. Stikii. — Vidctur jesus posteriors et ausUriorc occasione repetiisse variutam, auetiorem, severiorem, jam toto de populo vatieinantm, Ukgek.

-ocr page 351-

de koninklijke brvi1.01t.

parabolische voorstelling. Bij mattheüs merkten wij althans ééne onnaanwkeuriglieitl oji; —• de zending naar verscliilleiule steden en de toebereidselen tot eeuen krijgstogt, binnen den korten tijd van de ure des maall jds naar i.vkas. Het is ecliter niet zoo vreemd , dat de Zaligmaker, vooral in zijnen laatsten strijd met zijne tegenpartij , den eigenlijken zin wal veel laat doorschemeren , en daaraan zelfs de naanwkenrigheid der beeldspraak en 't geheel afgeronde van de voorstelling opoffert. Overigens is er voor die gewijzigde voorstolling reden genoeg, zooveel zelfs, dat wij zulk eeue gepaste verandering zonder schennis van 't eigenlijke tafercel, moeijelijk van eeuen evangelist, maar zeer natuurlijk van den Heiland zelf verwachten.

He gelijkenissen zijn niet slechts in 't algemeen naar tijd en zeden ingcrigt, maar staan ook, — zeker meer nog dan wij nu weten, — in verband met de omgeving van den groeten Lceraar, op het oogenblik, dat hij ze uitsprak. He akherman op de velden van GaliUa, — het vischnet aan 't strand, — de w junlok bij de feestbokaal,—de herder in de nabijheid van de schaapspoort:—zulke beelden zijn gepaster, dan wanneer onze redenaars cu dichters altijd leeuwen en tijgers laten optreden, die hier te land, als zij ooi! zoo hoog in 't noorden leefden, reeds eeuwen lang zijn uitgeroeid. — Zoo is nu aan tafel hij den Parizeer niets gepaster, dan het beeld van ecu gastmaal; cu in de koningsstad Jeruzalem, dan een koningrijk. Verder is de scherpe onderscheiding van zondaren en regtvaardigen, Farizeën en tollenaars, juist van pas aan de tafel, waar de uitroep van cenen gast: nZalig, die hrood cel in 'i koningrijk Gods!quot; jkzis tot spreken noodigt. Maar hier, te Jemtalem, is 't reeds geheel zijn volk, dat met de Farizcsche partij tegen hemen de zijnen zamen spant. Eu niet onkel de afwijzing, de terugzetting, maar verdelging en uilrocijing is hier de straf, daar niet alleen trotsche onwil, maar verklaarde opstand de misdaad is. Ademt dus nog de gelijkenis van het Gastmaal de kalme wijsheid van jhzus' huiselijke en tafelgesprekken ; die van de Koninklijke Bruiloft is doordrongen met den ontróerenden ernst van jezc-s' laatste dagen, toen de strijd reeds zoo goed als beslist was en het bloedgeld geteld.

Voor het gevoelen van kalvijn ea m ai.doxati s , dat deze tijdorde niet in het plan van matïhi.üs lag, of althans door hem niet is in acht genomen, hebben wel sïcaut en anderen aangevoerd, clat de inleiding (vs. 1): En jkzus antwoordende, sprak tot hen wederotu door gelijkenissen, zeggende , — hier geheel ongepast is, daar er niets meer te antwoorden viel, cu ook slechts crue gelijkenis volgt. Maar de geoefende bijbellezer weet , ook zonder de oorspronkelijke talen te verstaan, dat anheoorden in den bijbel dikwijls eenvoudig is whet woord opvatten,quot; zoodat de verklaring niet eens noodig is: //De Heer beantwoordde hunne gedachten.quot; — En dat het meervoud {in gelijkenissen) den spreekvorm, het genus dieendi aanwijst (zoo veel als //bij gelijkenis ,quot;) is duidelijk.

En zoo gaat hij mattheüs de gelijkenis nog voort in den gang van denkbeelden, die liij de twee andere evangelisten met de .llooze Landlieden geheel jkzi'S openbaar onderwijs sluit. Eerst de onwil der 1'arizeën, in beloven en spreken groot, maar niet in Gods wil te doen [De twee ongelijke Broeders)-, daarna het verzet tegen Gods gezanten, als /ij naar daden vragen, een verzet, bekroond door den moord van (iods Zoon [He

-ocr page 352-

dk koninklijkk bruiloft.

cv dan over van hot \roordgezag cu de goddelijke ingeving der Heilige Schrift? — Dun is het veel rationeler, dat een de wette, die dat gezag eu die ingeving verwerpt, hier,— even als in de gelijkenis van de Talenien en de Tonden (Mallh. XXV en Luk. XIX), — eene dubbele redactie, eene verschillende overlevering vindt; terwijl hij de straf der boosdoeners, hier naar zijn oordeel ongepast, uit Luk. XIX ; 27 (liet slot van de gelijkenis der Ponden) afleidt. Nog scherper is het kritisch snoeimes van strausz, die deze eerste afdecling van de Bruiloft houdt voor eene vermenging van de Booze landlieden met het Gastmaal, en de tweede afdecling — den Gast zonder bruilofUklecd—voor het fragment van eene andere parabel, die verloren is gegaan. Vader kalvijn en Pater maldoxatls hebben aan zulk eene legenden-exegese zeker nooit gedacht, en toch is zij de natuurlijke consequentie van hunne oppervlakkige opvatting. Daar lukas, naar de eenstemmige uitspraak van alle beoordeelaars, voor dit maal de oorspronkelijke lezing of wel de eerste voorstelling der parabel heeft, zoo is de naauwkeurigheid van mattheüs' evangelie onmogelijk te verdedigen, wanneer hij zich hier zoo veel vrijheid, bewust of onbewust, heeft veroorloofd. Maar de slordigheid, waarmede de genoemde uitleggers zelve, oudere en nieuwere, beide parabelen behandelen, zonder de fijnere nuancen der schilderij te onderscheiden, neemt ous voor hunne opvatting niet in. Zij hebben zich de verklaring al te gemakkelijk gemaakt,

Wat mij betreft, ik zie in de Koninklijke Bmihfl niet //eene verder uitgewerkte herhaling van 't Gastmaalmaar //eene nieuwe voorstelling van het zelfde denkbeeld, gewijzigd en strenger gemaakt, als zijnde nu, bij eene latere en ernstiger gelegenheid, eene bepaalde profetie over 't geheele Joodsche volk en de aankondiging van zijnen ondergang.quot; 1) — De overeenkomst is te sterk, om hier niet eene parallel te vinden, met veel meer regt, dan dat men eene gelijkenis van den Zaligmaker eene llabbijnsche parabel noemt, omdat er toevallig in den Talmud ook een zinnebeeld van eenen koning, een gastmaal enz. voorkomt. De eenheid Aan twee schilderijen ligt niet in de kleuren, en zelfs niet in de beelden, maar in het idee. Dit is hier zeer kaïakterestick, en in beide het zelfde: een vooraf aangekondigd feestmaal, eene weigering bij de nadere roeping, eene noodiging van nieuwe gasten, — als het beeld van Israels verwerping en de roeping der heidenen, en van de verbreking van 't Oude Verbond, zonder eenige ontrouw van Gods zijde. En zou nu niet juist de zwervende levenswijze van jezus cu zijn telkens verschillend gehoor, de eenvoudige en natuurlijke verklaring zijn van de herhaling der zelfde spreuken en beelden? Zou niet te Jeruzalem mogen herhaald zijn, wat in Galiléa of Feréa was gezegd?

Maar ook die overeenstemming vast staande, is er verscheidenheid in de uitwerking. Moest deze aan eene verbasterde overlevering worden toegeschreven, dan verdiende zeker lukas de voorkeur. Alles is bij hem beknopt, juist, helder gedacht en kernaclitig uitgedrukt. Het verhaalde kan geheel en al zóó gebeurd zijn, dat eene hoofddeugd is in de

1) Weiler uusgehildeie Wiederlolmg eines früher schon einmal r/'^prochenen Glcichnissc. Stier. — Videlur oesus poderiore el austcriore occasione repeliim variaiam, aucliorem, teveriorem, jam Mo de populo xalicinantcm. Umer.

2C-2

-ocr page 353-

DE KONINKLIJKE BUVII.ÜIT.

parabolische voorstelling. Bij iiA'raiEiis merkten wij altlmns éénc oniiaamvkeuriglieid op : —■ de zending naar verschillende steden en de toebereidselen tot eeuen krijgstogt, binnen den korten tijd van de ure des maalt'jds naar litkas. Het is echter niet zoo vreemd , dat de Zaligmaker, vooral in zijnen laatsten strijd met zijne tegenpartij, den eigenlijken zin wal veel laat doorschemeren, en daaraan zelfs de naauwkcurigheid der beeldspraak en 't geheel afgeronde van de voorstelling opoffert. Overigens is er voor die gewijzigde voorstelling reden genoeg, zooveel zelfs, dat wij zulk eene gepaste verandering zonder schennis van 't eigenlijke tafereel, moeijelijk van eeuen evangelist, maar zeer natuurlijk van den Heiland zelf venvachten.

De gelijkenissen zijn niet slechts in 't algemeen naar tijd en zeden ingerigt, maar staan ook, — zeker meer nog dan wij nu weten, — in verband met de omgeving van den grooten Leeraar, op het oogenblik, dat hij zo nitsprak. De akkerman op de velden van Gal'üéa, — het v\schiet aan 't strand, —■ de xc'jndok bij de feestbokaal,—de herder in de nabijheid van de schaapspoort :—zulke beelden zijn gepaster, dan wanneer onze redenaars en dichters altijd leeuwen en tijgers laten optreden, die hier te land, als zij ooit zoo hoog in 't noorden leefden, reeds eenwen lang zijn uitgeroeid. — Zoo is nu aan tafel bij den Parizeer niets gepaster, dan het beeld van een gastmaal; en in de koningsstad Jeruzalem, dan een koningrijk. Verder is de scherpe onderscheiding van zondaren en regtvaardigeu, Parizeen en tollenaars, juist van pas aan de tafel, waar de uitroep van renen gast; «Zalig, die brood eet in 't koningrijk Gods!quot; mvs tot spreken noodigt. Maar hier, to Jeruzalem, is 't reeds geheel zijn volk, dat met de Farizésche partij tegen hemen de zijnen zamen spant. En niet enkel de afwijzing, de terugzetting, maar verdelging en lutroeijing is bier de straf, daar niet alleen trotsehe onwil, maar verklaarde-opstand de misdaad is. Ademt dus nog de gelijkenis van het Gastmaal de kalme wijsheid van jkzcs' huiselijke en tafelgesprekken ; die van de Koninklijke Bruiloft, is doordrongen met den ontróerenden ernst van jezus' laatste dagen, toen de strijd reeds zoo goed als beslist was en het bloedgeld geteld.

Voor het gevoelen van kalvijn en maluonatus , dat deze tijdorde niet in het plan van matthlüs lag, of althans door hem niet is in acht genomen, hebben wel stüabt en anderen aangevoerd, dat de, inleiding (vs. 1): lin jezus antwoordende, sprak tut hen wederom door gelijkenissen, zeggende , — hier geheel ongepast is, daar er niets meer te anticoordeu viel, en ook slechts écne gelijkenis volgt. Maar de geoefende bijbellezer weet, ook zonder de oorspronkelijke talen te verstaan, dat antwoorden in den bijbel dikwijls eenvoudig is //bet woord opvatten,quot; zoodat de verklaring niet eens noodig is; //De Heer beantwoordde hunne gedachten.quot; — Eu dat het meervoud {in gelijkenissen) den spreekvorm, het genus dicendi aanwijst (zoo veel als //bij gelijkenis,quot;) is duidelijk.

En zoo gaat bij Jivmudis de gelijkenis nog voort in den gang van denkbeelden, die bij de twee andere evangelisten met de Jiooze Landlieden geheel jezus openbaar onderwijs sluit. Eerst de onwil der 1'arizeën, in beloven en spreken groot , maar niet in (iods wil te doen [De twee ongelijke Broeders)) daarna het verzet tegen Gods gezanten, als zij naar daden vragen, een verzet, bekroond door den moord van Gods Zoon [Ve

-ocr page 354-

de koninklijke but'il.oft.

hooze Lnnilheden); nu liet later tijdperk, dat van de zegeningen Gods in het aanstaande Messiasrijk, maar die niet meer door Jeruzalem worden genoten (De konmtijkc Bruiloft) ; — eindelijk nog het Goclsgevigt in en over het nieuwe godsrijk zelf, waarvan wij

weldra spreken zullen [T)e Gast zonder Bruiloftslcleed)..... Hoe? had niet 't zinnebeeld

juist die wijzigingen noodig, om in dezen schakel van denkbeelden te passen?

In het laatste, de Gast zonder ImilnflsMeed, vinden wij eindelijk nog een afdoend bewijs voor de oorspronkelijkheid onzer gelijkenis. Voeg deze bijzonderheid bij 't Gastmaal, — zij scheidt zich van zelf daar weder van afj zij past er niet aan. De maaltijd is daar nog niet eens begonnen; en was hij dat, dan zat de gastheer zelf aan het hoofd der tafel, en kwam niet later in. En een bruiloftskleed vergde hij er zeker niet! Maar aan onze gelijkenis sluit dit vervolg zoo naauwkeurig, dat ik mij niet begrijp, hoe men het er van kan afscheuren. Vol werd de bruiloft van aaxligoendex ; cu nu hoatn de loning linnen, om de AANijogendex le overzien.

Maar hiervan nader. Voor het oogenblik zal ik tevreden zijn , wanneer ik mijnen lezers iets van dien schrik ontnomen heb, dien eene al te vlugge en vermetele kritiek zelfs den geloovige vaak aanjaagt; of ook iets van de verleidende kracht , die eene zoo vrije behandeling der Heilige Schrift inzonderheid voor het jeugdig oordeel heeft. Ik. wil wel niet ver-oordeelen, die anders denken; maar billijk mag ik immers vorderen, dat men dan ook naauwkeurig onderzoeke en vergelijke, en de vrijzinnigste zieh nu ook de scherpzinnigste toone?

Onze slotsom is dus: Wij vonden hier één beeld, op tweeërlei doek geschilderd; ééne

groote gedachte, tweemalen en naar omstandigheden gewijzigd uitgesproken; gelijk wij,__

om slechts een enkel voorbeeld aan te halen, — ook den kinderzin twee malen door JKzrs den zijnen zien op liet hart gedrukt ; eerst, waar hij een kind in 't midden der zijnen stelt, en een ander maal, waar de moeders ze zelve tot hem brengen. Niemand zal toch wel twijfelen, of de Heer niet meermalen de eigen lessen gaf, zelfs aan zijne discipelen, die met hem reisden; waarom dan de eigen zinnebeelden niet, voor ecu geheel verschillend gehoor?

En nu de toepassing der gelijkenis? — Zij is de zelfde als vroeger: do heilige reiden van 't Oude Verbond, maar de nog hoogere van het Nieuwe; der menschen onwaarde, tegenover de ruimte der goddelijke genade; het heugelijke der Messias-eeuw, (naar de gezigten in jouanxes' Openbaring, de bruiloft des lam*,) en onze roeping daartoe; —en in dit alles een evangelie, eene blijdschap, die al den volk wezen zal, alleen uitgezonderd, die zich zeiven uitsluit.......

Zalig dan hij, die brood eet in 't honingrijk van God!---Verheugt u met beving,

jehova dienende, en kust den Zoon, dat hij niet toorne ! (/'#. ti i 11, 18.)

2C4

-ocr page 355-
-ocr page 356-
-ocr page 357-

XX.

DE GAST ZONDER BRUILOFTSKLEED.

{Vervolg van de voorgaande Gelijkenis.)

Matoi. XXII : H—11.

En ah de leaning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar eenen rnensch , niet gekleed zijmlc mot een Iruilq/tskleed;

T.n zeide tot hem: nVriend! hoe zijl gj hier in gekomen, geen Iruiloftskleed amp;i\\\-hehlende ?quot; En hij verstomde.

Toen zeide de koning tot de dienaars; n Bindt zijne handen en voeten, neemt heul weg, en werpt liem uit in de buitenste duisternis: daar zal zijn weening en knersing der tanden.quot;

Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

Indien het, bij de optelling van 's lleilands gelijkenissen, opliet juiste getal aankwam, zonden wij den //Gast zonder bruiloftskleedquot; niet afzonderlijk noemen, 't Is eenvoudig een vervolg — //een tweede bedrijfquot; zoo men wil — van do Koninklijke Bruiloft. Ook zou ik dit tafereel niet afzonderlijk behandelen, indien niet de parallel tusschen Gastmaal en Jlruiloft dit had gevorderd: want deze gast komt bij het eerste niet voor; er is voor hem plaats noch toegang aan 't huiselijk feestmaal, waar de gastheer allen overziet, omdat hij in 't midden der genoodigden aanzit. Ook gaat de beeldspraak bij lukas niet verder, dau do noodiging; wij hebben reeds gezien, dat de Heiland hiervoor zijne redenen heeft. Wie hierom, met stumjsv,, deze tweede helft der gelijkenis bij maitheüs wil afscheiden van de eerste, waaraan zij alleen past, om er een afzonderlijk fragment van te maken, hij kan het zelfde beproeven, zoo hij wil , met de tweede acte van den Verloren Zoon en Lazarus met den rijke. Wij gunnen hem eene kritiek, die alleen van afbreken, niet van opbouwen weet.

Zoo als wij reeds zagen, er is een naauwe zamenhang tusschen de aanzittenden (of, naar oostersche wijze, op rustbedden aanligbenden), die de hruilojt vulden (vs. 10), en die de koning kwam overzien (vs. 11). In dit laatste, — nu 't eerste voor ons, — zien wij eene reden te meer, waarom wij hier eene bruiloft vinden zonder Iruid, ja! zelfs zonder bruidegom. Later, bij de gelijkenis der Tien Maagden, zullen wij 't bruiloftsfeest der Israëlieten in den welvarenden burgerstand bijwonen; nu moeten wij niet vergeten, dat wij eenen koning vóór ons hebben, en wel een' magtigen oosterschen autokraat, die niet in 't mid-

31

-ocr page 358-

tif, oast zond kr bruiloftskleed,

den zijner onderdanen leeft, als dc vorst in 't westen. Hij geeft eenen maaltijd, rijk eu ruim, met koninklijke praclit eu onbekrompenheid; — hij geafi den maaltijd, maar neemt er zelf geen deel aan. //H ij kwam biuucu, om liet feest eere aan tc doen en op te vrolijken, daar hij, van wege zijne vorstelijke waardigheid, afzonderlijk op ecne andere plaats at.quot; (sALMEUON.) Zelfs onder de Romeinen, waar de afzondering niet zoo groot was, wordt van keizer atigustus verhaald, dat hij dikwijls later binnen kwam en vroeger heen ging, zoodat de gasten zonder hem den maaltijd begonnen, of dien na zijn vertrek voort zeiten. 1) In 't oosten was dit nog sterker. Het afzonderlijk eten is er van ouds ecu godsdienstig vooroordeel niet alleen, maar eene maatschappelijke scheiding van kunne eu van stand. Reeds in 't oude Egypte rigtle men aan voor jozi-.f m het bijzonder, en voor de Hebreen (jozefs broeders) in het hij zonder, en voor de Egyptenaren, die met hem aten, in het bijzonder. [Gen. X 1.111 : 32.) Wanneer een vorst, bij ecno feestelijke gelegen]icid, zich zelf aan den maaltijd zette, dan was het onder z'jue geweldigen of rijksgroolen, als isi.lsazai; (Dan. \ : 1) j onder zijne vorsten en staatsdienaren, als auasvkkos. [Esther 1 : 3.) Bij den laatsten wordt het zelfs bepaaldelijk onderscheiden. Hij maakte eerst eencn maaltijd voor de landvoogden van zijn rijk, en vertoonde hun zijne meer dan koninklijke schatten, honderd en tachtig dagen lang; en toen die dagen vervuld naren , naakte de koning eenen maaltijd al den volke, dat gevonden werd op den burg Susan, van den grootste tot den kleinste, zeven dagen lang ,—even als bij eene bruiloft. — Dit volksfeest werd gegeven in het voorhof van den hef van het koninklijk paleis. Hot was daartoe opgesierd met draperieën, bij afwisseling wit, groen en hemelsblaauw, eu gevat aan fijn linnen en purperen banden , in zilveren ringen en aan marmeren pilaren; deottomauen waren van gouden zilver, op eenen vloer van porfier, van marmer en albast; terwijl de wijn in gouden vaten, elk van bijzonder model, werd opgedischt. He beschrijving der tegenwoordige Indische hoven, zelfs in hunne vernedering, doet ons gemakkelijk dit alles geloovcn ; en werd zeker de grootste pracht aan de tafel eu in de feestzaal van koning en koningin , — binnen in 't paleis eu in den harem, — ten toon gespreid, ook de voorhoven zullen wel, door draperieën, vloertapijten eu sofa's, tot feestzalen voor 't volk ingerigt zijn geweest.

Wij hebben ons aan den maaltijd van aüasvi.ros wat opgehouden, omdat het de voorstelling, naar oostersche zoden, aanschouwelijker maken kan; want zij beantwoordt niet volkomen aan een volksfeest van onzen tijd, even min als aan eene hofpartij. De noodiging strekte zich tot den minsten stand uit, van den grootste tot den kleinste; maar elk genoodigde was toch gast, was geroepen en 't vorstelijk paleis ingeleid, schoon hij niet verder kwam dan de ruime voorhoven, galerijen en tuinen, die naar 's konings eigenlijke woning leidden. Daar is dan bijkans iedere plaats bezet, en de bruiloftsvreugde is begonnen. Het eerste of middagmaal (zie Bladz. 250) biedt ossen en mestvee en wijn aan 't volk

1) Cotivioin nonnu.nquam et serins inibat, et matnrius relinquebat, cum convhae et cock are inciperent priusquam ille discumberet, et permanerent digresso eo. (suetosius.) Men gevoelt evenwel, dat dit niet liet oosterseii gebruik nog niet geheel gelijk staat. Dc koning in de gelijkenis komt niet, om mede aan te liggen, zelfs niet enkel om tc zien, maar om iu oogenschouw te nemen, \egt; benen ,

naar de oude Latijnsche vertaling: inspicere).

-ocr page 359-

DE GAST ZONDER BllUILOITSKXEED.

in overvloed, en zang ca dans vervrolijken den disch. Maar do vreugde wordt ten top gevoerd, als de koning /elf zich aan de gasten vertoont, ouder lieu rond gaat, hen toespreekt. — Zoo iets reeds is in 't slaafselie Oosten eene diep uederbuigende genade !

De koning gaat dan rond en gaat verder, al de gaanderijen door en de rustbedden langs; — tot liij didr (op de bruiloft) eencn rnensch ziet, niet bekleed met een bruiloftsklcecl; — en die, op de vraag van den koning: 1/Vriend I hoe zijt (jij henvaarls ingekomen, niet heb-bemle (onze vertaling vult noodeloos in ; aanhebbevde) een hru'üoftslihed ?quot; terstond verstomde.

Wat cr al niet over dat bruiloftskleed getwist is! Over de bedoeling straks nader; nu Lelibeu wij alleen nog maar met de voorstelling te doen. Eu dan staat dc vraag op den voorgrond: nW as het armoede of onwil, die dezen man zoo slordig en armoedig daar zitten deed?quot; — ■'t Is duidelijk, dat er, naar het doel van onzen lieer met deze beeldspraak , wel niet aan onvermogen kan gedaeht worden. De man zon zicdi dan ook gemakkelijk hebben kunnen verdedigen: //Ik beu een arm man, mijn koning! Ik heb er geen; niet anders dan deze lompen !quot; Dat deed hij niet: hij verstomde; letterlijk: hij teas als gemudhand 1); hij stond daar, als met een slut op den mond. Toch is 't wel te denkeu,— al noemt maïtheüs niet, evenals ukas , de armen en bedelaars als geuoodigden: — dat cr onder al wie zij vonden op de uitgangen der wegen, ook menig arme en vreemde zal geweest zijn, wien 't weinig baatte, dat hem (zoo als salmeuox opmerkt) dc tijd gelaten werd, om naar huis te gaan en zich te verkleeden. 't Was ook nog niet gezegd, al behoorde de gast tot de dood armen niet, dat hij een gewaad van of voor de bruiloft rijk was, waarmee wel een bijzonder, of ten minste sierlijk opperkleed schijnt bedoeld te worden. 2) Men moet dus wel tot de vooronderstelling komen, dat er of vaste daartoe bestemde kaftans aan de bruiloftsgasten werden uitgereikt, eer zij zich naar binnen begaven; of, wat ik liever denken zuu, dat voor hen, die te armoedig gekleed waren, do koninklijke kleedersehat beschikbaar was. De lezer kicze, naar de proeven, die wij hein, uit velen, aanbieden.

HoMERüS beschrijft ons, hoe aan ueysses, onbekend en in lompen in ziju buis terug gekeerd, kleederen worden gegeven; {Odyss. XIV : 512 ; XVI : 78) — en elders, hoe zijn zoon en die van nestor, door menelaüs, den koning van Laeedaemon geherbergd, bij gelegenheid van dc bruiloft zijner kinderen, //op zijn bevel door slavinnen werden gewasschen, met olie gezalfd, en in een' harigen talaar gekleed;quot; — zoo als hij ook van navsika zegt, dat zij prachtige klcedercn in voorraad had liggen, om bij haar aanstaand huwelijk te geven aan wie haar begeleiden zouden. (IV : 40 en \1 : 27.)

Vil men een voorbeeld uit het Oosten, iu lateren tijd?—Oi.earivs, in zijne reis door

1) Met het zelfde woord (qifioivj wordt van Jtzcs gezegd, dat hij dc Sadducccu deti montlgeshjjt taal. Op drie andere plaatsen wordt het (pms.) iu jezus' mond vertaald ; /w'jg slit of It'ccs stil.

2) liet woord nócntt zegt eenvoudig gewaad, iets dat men aantrekt, eu wordt iu 't algemeen van kleciirnj Qialth. quot;VI : 25, 28; Luk. Xll ; 2!i), maai' tocli nog meer bepaaldelijk van 't opperkleed gebruikt {Matth. 111:4; VII: 15); nooiL — zoo ver ik weet — van het ouderkleed alleen. Het staat dus hierin gelijk met ons enkelvoudig kleed en kleedje. Üf't ttSv[ia ^u^iov (ahistomianes noemt het yufiix^v xXaviSa) een' bijzonderen vorm of kleur had bij de Israëlieten, heb ik niet kunnen ontdekken.

ai*

-ocr page 360-

de oast zonder biu'iloftskused,

Verzit', verhaalt ons : //Hoewel de gezanten er veel tegen hadden, moesten zij, om '» koning» gasten te zijn, de door hem gezondene kaftans over hunne kleederen aantrekken. Deze kaftan had een' witten grond, van geitenhaar met zilver doorwerkt, en ingeweven bloemen van goudgele zijde. Hij wordt den gasten geschonken hij 't heen gaan.quot;

Zoo veel is in ieder geval zeker, dat magazijnen vol kleederen tot den vorstelijken rijkdom behoorden; — dat het geschenk van feest- en wisselkleederen van oud» her bij feestelijke gelegenheden in gebruik 1), en dat het niet alleen vereerend, maar zelfs wel aan 't hof het aannemen en dragen verpligtend was; — en dat minstens het kleed aan dezen man zeker zou gegeven zijn, wanneer hij het gevraagd of slechts aangenomen had.

De zaak wordt misschien nog eenvoudiger, wanneer wij een Heed van bruilofl (de lidwoorden ontbreken) ons eenvoudig voorstellen als eeu //wit feestkleed,quot; 't geen sommigen zelve hadden , en anderen aan de deur van 't paleis of bij den grootvizier aanvroegen. Want het is bekend, dat het wit oudtijds de feestkleur was; een wit, dat zuiver moest zijn en onbesmet, oudtijds veel van 't tijue byssus-linuen der Egyptenaren. Wil men ook hiervan eenige voorbeelden ? Ik heb er in overvloed.

Onder de Romeinen verwijt cicero aan vatixius , dat hij op een feest in treurgewaad was verschenen, terwijl de gastheer eu al de overige gasten in het wit waren. {In Val. Cap. XII.) — Openb. III ; 18, in den brief des verheerlijkten Heilands aan Laodicea, is het; Ik raad u, dal gij van mj koopt witte ki.keukrkn, opdat de schande uwer naaktheid, niet geopenbaard worde ; — zoo ook vs. 4: Weinigen Ic Sardis, die hunne kleederen niet bevlekt hehhen , zullen met mij wandelen in witte (kleederen). — Eindelijk vinden wij dit reeds Pred. IX : 8 , waar de feesttooi aldus beschreven wordt : Laat tiwe kleederen te allen tijd wit zijn , en op mv hoofd geen olie ontbreken.

Zoo komen wij tot eene vrij eenvoudige slotsom, tussehen het tweeërlei gevoelen: //Als 't uitdeden der kleederen tot de voorstelling van 't bruiloftsfeest behoorde, zou jezus dit mede verhaald hebben;quot; (meijkr) en: //Juist omdat dit eene zoo bekende en algemeen gebruikelijke zaak was, verhaalt jezus haar niet.quot; (Buisson.)—Een wit, onbesmet of weer rein gewasschen feestkleed te hebben (al had men 't nog niet aangetrokken, dan toch bij zich te hebben :) was de voorwaarde voor het kier in komen ; maar om 't gemis daarvan werd niemand afgewezen. In deze, als in elke andere behoefte der gasten, werd rijkelijk voorzien : anders zou men immers armen en vreemden niet genoodigd hebben ? Even gul is dc ontvangst, als bij den vader in de gelijkenis, die ook 't gemeste kalf ten feestmaal gcslagt heeft, en nu zijnen knechten zegt: // Brengt voort liet bede Meed voor mijnenzoon, era' ring aan zijne hand en schoenen aan de voelen Iquot; {Luk. XV : 2.2.)

En toch is er een, één ten minste onder velen, die weigert of niet vragen wil, wat hij

I) Bijbelsobe voorbeelden zijn : het gesobenk van jozef aan zijne broederen (Gen. XLV : 22) , van jonathan aan david (L Sam. XVIII : 4), en dat vau naümax, voor klisa bestemd (3 Kon. V ; 5 , 22).—. Daarentegen was bet purperen kleed, door bklsazau aan Daniël (/)//«. V ; 29), ea door alexandkr aan jonathan den Makkabei'i' () Makk. X : 20) gescbonken, zoo als ook de koninklijke mantel, op ahasvichos' bevel mokdecuaï omgedaan (listh. VI ; 8), bet teekon eeuer bijzondere waardigheid ; — terwijl dc wissel-kleederen van sim son {liirjl. XiV : 12), als dc prijs eeuer weddingschap, tut zijne bruiloft in geene bijzondere betrekking schijnen te staau.

-ocr page 361-

DE CAST ZONDEK BUl'ILOFTSKLEKD.

■nut heeft; — die het waagt, het decorum van 't feest te schenden, zich iiidriugeude iu ecu kleed, dat hier niet past en niet kan worden toegelaten. Is dit voorbeeld natuurlijke

Twijfelt gij er aan, lezer? Gij kunt u zelve overtuigen, als moeite en kosten u niet te groot zijn. Leg een volksfeest aan; deel brood en vleesch uit; de toevloed zal uw huis en hof overstroomen. Maar zet dan aan den ingang twee groote badkuipen, voor mannen en voor vrouwen éun, mot een stoomwaschhuis, waar in korte oogenblikken de kleederen worden gereinigd en weder gedroogd. Beveel, dat ieder, die van uwe uitdeeling genot wil hebben, behoorlijk gereinigd en met zuivere kleederen vóór u verschijnen moet. De ware armen zullen zich in deze kostelooze reiniging verheugen, maar de eigenlijke bedelaarstroep zal spottend en scheldend aftrekken. Mat ik elders gezegd heb, herhaal ik te sterker, na elke nieuwe ondervinding: //Er zijn menschen, die liever eens in 't jaar op den dood af zouden vervellen, dan zich eiken dag wasschen.quot; En dat in 't zindelijke Holland!

Zoo krijgen wij al een duidelijker voorstelling van den ruwen en tragen mensch; —• geen ongenoode gast, dat wordt hem niet verweten, maar een luije en lompe schooijer, of een werkman, gewoon met wat onrein is om te gaan, zonder achting voor den koning en 's kouings zoon, ja! zonder achting voor zich zeiven. Hij wil genieten, zonder de vaste, onvermijdelijke voorbereiding. Maar terwijl hij reeds naar de feestbokaal grijpt , wordt hij verschrikt door 't gezigt van den vorst, dien hij hier niet had gewacht, en verstomt op de vraag: //Vriend!quot; — eigenlijk makker of kameraad, niet juist op vriendscliappelijken toon gezegd, maar met zekere minachting, als 't zelfde woord, waarmee jezus in Gethsemané judas toesprak; 1) nVriend! hoe zij t (jij hier ingekomen , geen bruiloj Iskleed helhende ?'' — Wij zouden misschien gewacht hebben : //Waarom het kleed niet aan?quot; maar dan kon 't den schijn hebben, als of het daartoe nog de tijd was. Krachtiger, naar de straks geschilderde oostersclie zeden, is het; Hoe zijl gij Ingekomen? Wij behoeven zelfs niet eens te omschrijven: //Hoe hebt gij 't durven wagen, om mijn paleis binnen te komen ?quot; 3) De gewone beteekenis kan blijven: uOp loal wjze, langs welken weg of door welke deur?quot; De vreemde wordt beschouwd als een indringer, die den wettigen weg onmogelijk kan gegaan zijn (even min als dief en roover, die de deur niet binnen gaal in den schaapstal, Joh. X : 1); hij heeft den deurwachter bedrogen, of is 't venster in of den muur over geklommen, tienood of niet genood, zijne komst is onwettig: want hij heeft hot onderzoek naar zijne kleeding, en vooral de badkamer geschroomd. Daarom zwijgt hij nu, door zijn geweten overtuigd. En hij kan hier niet blijven ; hij mag ook , om zijne wandaad , niet zich nog voorbereiden of zelfs vrij uitgaan. Als een dief wordt hij voor inbraak gestraft. De vertoornde koning

1) Insgelijks in de gelijkenis van de Arbeiders inden Wijngaard, Multh. XX ; 1IJ.— Ook wij gebruiken liet woord vriend, wanneer wij er iemand mede aanspreken ten minste, niet altijd vriendsoimppelijk; er is dikwijls eene gelijkheid, racer nog ecne minJcrheid van den aangesprokene in opgesloten. Jlet IkiIiis [kameraad !') iu Gelhsemané {Mallh. XXVI ; 50) is den iskaiuoiu juist oen tecken, dat hij niet meer tot de q.Uot {vrienden. Luk. XII ; 4; Joh, XV ; 14, 15) behoort. Het is dus niet eens noodig, met miaiONYMUs te zeggen: Amieum vocal, quod invilalus ad mptias esl,

2) Qua fronle—? puicakus ; IFie haal du das wagen kunnen? meijku. Vgl. Mallh. Yl[;4eu Gal, IV : 9. — In beide opvattingen blijl't hel ecne Frage des Bcjremdens (m.) , het zij 'l vreemde uitwendig of inwendig wordt gedacht.

26'J

-ocr page 362-

BE GAST ZONDEK BRUILOFTSKLEED.

zegt, tot de bediendcii der bruiloft 1): udelanden hellende zijne handen en voelen, went hem v.it, in de luiicmlc duisternis ! Ihutr zul zijn weenintj en lenershuj der tandenquot;

Gaarne zou ik deze laatste woorden [Daar zal enz.) van 't gezegde door den koning afscheiden, en als een bijvoegsel van den Heer zeiven aanmerken; 2) maar zulk een toepasselijk bijvoegsel,— //ecu onderschrift onder de gelijkenis,quot; gelijk wij 't bij meer parabelen aan het slot vinden, — volgt ook hier nog: H'ant velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Deze laatste woorden zijn zeker van jezus zelf, niet van den koning in de gelijkenis; maar de weenintj en kuening der tanden, eene geijkte uitdrukking voor de hel sehe straf , moet, naar den zameuhang der volzinnen, nog in 's konings mond worden gelegd. Ons blijft dus slechts de keuze tusschen demeening, dat mattueüs de //duisternis daar buitenquot; op die wijze nader oinschreveu heeft; of dat jezus hier, als meer in zijne latere gelijkenissen, geheel onwillekeurig, door zijn opgewekt en geprikkeld gevoel, van de oneigenlijke in de eigenlijke taal, van het zinnebeeld in 't afgebeelde is overgegaan. Kernen wij echter het hniienste der duisternis, en de weening en hicning der tanden weg, dan is de voorstelling geheel in den geest der gelijkenis. Door het weigeren der eerste gasten en de toebereidselen tot den oorlog, was 't middagmaal van zelf reeds avondmaal geworden. De lampen waren ontstoken en de vele prachtige kroonen schitterden. Helder verlicht zijn de zalen van 't paleis niet alleen, maar voorhoven en tuinen; en dit licht lokt uit tot vrolijkheid; — maar de man, wiens wanbedrijf juist door dit schitterend licht is aan den dag gekomen, wordt gebonden, — om hem het ontvlugten of weder keeren te beletten , — en in de duisternis diiiir buiten gebragt. /.ijn spijt, zijne wroeging, zijne wanhoop, terwijl hij van verre hoort het gezang en gerei [Luk. ,\-V : 25), vormen de treffendste tegenstelling tegenover het: Zalig, die brood eet in het Ttomvyr jk van God I — Ja, zalig die geroepen zijn tot hel avondmaal van de Irui-loft des hams! {Luk. XIV : 15; Openb. \! \ : 9.)

Ik wil hier ten slotte nog eene Rabbijnsche parabel bijvoegen; en doe dit, — ofschoon de aanhaling aan vroegere en ons bekende Bloemlezingen ontleend is: — met de eigene woorden van het Tijdschrift De Dageraad; omdat daarin de gelijkenis bij mattueüs wordt voor-

1) liet is opmerkelijk, dat overigens in dezo gelijkenis (bij lukas , als bij mattueüs) de dicnarcu altijd Soii.oi. zijn, en hier alleen óutxóroi. De dienaars des lleeren in het jongste gerigt, zijn niet dc tolken van zijnen wil op de aarde — profeten en apostelen — maar de engelen. (Vgl. Blz. 118 en elders.) Gehouden hebbende ijne tuinden en voeten, moesten zij hem nemen en uitwerpen; — het nemen wordt echter door tiscu lindohi' cu anderen voor onecht gehouden.

2) Zoo hij voorbeeld meijer, die ze noemt: Nicht tl'orle des K'ónir/s, sondern konmenlirende Bcnur-kung 3f.sü zu dem , teas mil to uxor. t. gemeiut war. Het zelfde zouden wij dan moeten zeggen van 'Matth. XXV : 30, waar de woorden: Aldaar enz. ook liet hlot van eene gelijkenis uitmaken, Zij komen zeven malen voor in het N. V.: zes malen bij Mvrnii.iis en eens bij lukas; en overal zijn zc de uitdrukking van het lijden der gehfnna , bf als buitenste duisternis , bf als een vurige ocen , bi' in 'talgemeen al» het deel der hgpoeriten gedacht. Wij kunnen dit beeld niet, met meijer , tussehen den zimcbeeldigfiu koning en jezus zeiven half deelen. Indien 't niet genoeg ware , dat jezus meer malen , inzonderheid bij dc schildering van het oordeel, ongemerkt van den zinnebeeldigeu in den eigenlijken stijl overgaat, zou ik hier en 11. XXV ; 30 aan den spreker iu de gelijkenis alleen de woorden toesehvijven: Werpt hem uil! zoodat de beschrijving van plaats en lot des uilgeworpenen een toevoegsel is, het zij van den lieer zeiven, of van zijnen Evangelist: — Ukgjcr , die ook het slot, van Daar uil af, voor een bijvoegsel van jezus hondt, verbindt beide spreuken zoo: lllie magna eril hominum perlurbalio ejulatioque ; mulii enim vocanlur, pavei oplantur.

210

-ocr page 363-

nr, GAST ZONDER BIU'ILOFTSKIJEKD.

grstoM als cene navolging dei-Tulmuclisclie; c/ccnc navolging, die, waar zij van het oorspronkelijke afwijkt, in rationaliteit verliest en ruwer wordt

Emëzeii zeide; n Beheer u écaen d.tg vóór ««••-'« dood!' T»m vr-vsgeu hem zijne her-Vingen: nlloe kan de mensch den day zijns dood welen?quot; — nJuist daarom antmordde de BahLl; nvange lij iederen dag aan. Zoo noodic/de een koning eens sommige gasten ter feestviering nit, zonder hun echter eenen tijd te bepalen, 1) De xerstandigen legden dadelijk hunne feeatkleedcrcn gereed, denkende, dat de feestdag onrerwaehts kon amhreken. De dwazen begaven zich aan den arbeid, denkende, dat z'j teel tjd genoeg zouden hebb n, om zich te kleeden. Plotseling liet de vorst allen roepen; en toen verschenen de eersten, in feestgewaad gedost, terwijl de laatslen in hunne werkpakken, vuil en bemorst, de koninklijke zaal betraden. Als nu teerden de verslandigen vorstelijk onthaald; en tot straf moesten de dwazen,

mede aanzittende, de anderen zien feest vieren.quot;---De lezer oordeele zelt', of zij,

die zoo de bronnen van het evangelie meenen te hebben opgespoord, de verborgenheden des koningrijks verstaan!! i)

/mo verre het zinnebeeld; cu wat nu do beteekenis anngaat, de gast zonder brniloftskleed is een welkome gast geweest voor allen, die den bijbel — naar de oude Rabbijnseh-Christc-lijko exegese, — beschouwen nis een boek, gegeven om ons met raadselen te beproeven. 't Verwonderde mij zelfs, dat ik, bij het doorworstelen van al die doornenbosschen en doolwegen der uitlegkunde, reeds bij de kerkvaders geene toepassing vond op den Antichrist en 't Weed, dat hij dragen zou. Des te meer hielden mij onze vaderen bezig , bij wie 't onwrikbaar vast stond, dat de gast zonder bruiloftskleed niemand anders zijn kon , dan — de paus! — Vooral de Coccejanen, die in de gelijkenissen van 't koningrijk der hemelen eeue volledige profetische kerkgeschiedenis ontdekt hebben, bewezen dit met eene seherpzin-niglieicl, eener betere zaak waardig, llooren wij onder anderen — maar slechts ineen zeer kort uittreksel — den geleerden vituinga.

//De bruiloft van ciuustis met zijne kerk wordt dan gevierd, en na de weigering der Joden, de heidenen daartoe geroepen. Zoo komt er langzamerhand een tijd, dat de bruiloft vol wordt, zoo als in den tijd van konstantun. ilea kan echter eerst zeggen, dat de gasten gezeten zijn onder k.uiei, den grooten , toen onder bijna olie volken van J'.uropa het christendom was gevestigd. Terwijl nu de koning nog weg blijft, in de tiende en elfde eeuw, dringt zich de vreemde gastin, de eigenlijke Antichrist, gekleed in purperen scharlaken, rood van. het bloed der heiligen (Opienb. \\ II ; 4); en wordt reeds in en na de

1) lint zelfde zinnebeeld van een Uemehrh Gastmaal vinden wij nog in eene andere Rabbijnsehe parabel (liij nork): Ken koning rigltc cenen grooten mualljd aan, icaarloc hij ook. dk wandixaaus or m-; sïiu.vr liel noodigrn, Irncjt aan iedrr heleend gemaakt went, welke spjzen en dranken op de koninklijke tafel zouden komen. Zoo loont God hier reels den regtvaardige» hun loon in de eeuwigheid.

2) Indien de aanhaling bij irkncii juist ware, bad men met meer grond kunnen vergelijken, wat de Talmud van i:sau, — den Antichrist der Rabbijnen, — zegt. Er slaat echter alleen , dat usau in den gerigtsdag zich met zijnen Talles zal zoeken to dokken, — fcen' dook om het Loofd, in do synagoge gebruikelijk— om aan jakob gelijkte zijn. (hisenm. II : Ü77.)

-ocr page 364-

HE G \ST ZONDKll RnüII.OFTSK I.KF.T).

twaalfde ecw, door de Waldcnzen (liij en de zijnen) aangewezen; tot hij eindelijk, bij do hervorming , wordt uitgewnrpen uit de bruiloftszaal, — dat is, de zui\ore gcrofonnoorde keik !

„'t Is duidelijk,quot; — voegt baeetjth er bij: — //dat hier niet bedoeld wordt het onderkleed der geregtigheid van chmstus, dat ook de kwade gasten (vs. 10) misten, maar het overkleed der uiterlijke geregtigheid, waarop de dienaren der kerk te zien hadden. Van deze indringers was de type on het hoofd de paus , die door zijn vreemd gewaad en optooisel boven de andere gasten uitstak, en te meer in het oog viel, omdat iiij de eerste en voor-naamste plaats aan het honger einde van do tafel besloegj de stoutste en gevaarlijkste, op wien al eenigen van de 1cwaden begonnen te zien.....quot;

Wat men toch al niet in den bijbel gelezen heeft! 1)

Behalve den paus, heeft ook judas iskarioth de eer gehad , van voor den gast zonder bruiloftskleed gehouden te worden, en zelfs olsiiausen verwerpt deze meening nog niet geheel. Tk zal hier tegen wel niet behoeven in te brengen, dat dan do. opvolging onjuist is, en de parabol op hare eigene voetstappen zou terug koeren, door ua de roeping en toebrenging dor heidenen nog do. verwerping te stellen van den verrader.

Om van onzen uitstap terug te koeren, hot is vooreerst duidelijk, dat in deze tweede acte der parabel op de roeping het oordeel volgt, en wel bier een aanvankelijk, partieel oordeel, cén uit velen. Eeeds in de algemeene heelden des Jcomngrjks zagen wij, hoe jezus' voorstelling staat tegenover die der Farizeën en latere Rabbijnen, dat het koningrijk der heinelou onkel uit regtvaaidigon bestaan zou, en dus de hemel op aarde, de gouden eeuw der menseh-heid zijn. Deze verwaehting — wij zullen 't later zien — verschoof de Heer tot het einde. Vooraf moest er eone ruime uoodiging uitgaan, eene vrije werking der waarheid, eene vermenging zelfs van kwaden en goeden in het koningrijk Gods. In dit op/.igt is onze gelijkenis uaauw verwant aan die van het Onkruid en van het / isc/tuet, waar wij de zeilde vermenging zien, en het uitstel van 't oordeel, tot de lieer komt. Ook die der Folenten en Mnaqden is in den zelfden geest. Alleen is 't op de Koninklijke Bruiloft niet zoo duidelijk , of deze krisis (oordeel — scheiding) reeds het einde is; — het kan ook eone voorloopige, gedeeltelijke, telkens wedorkeerende schifting zijn, bij iedere beproeving van de kerk en hare leden ; en in dien zin spreekt vitringa gezonder taal, waar hij zegt : //Deze gast is de Antichrist in de schriften der apostelen, de één , als vertegenwoordiger der menigte huichelaars.quot;

De gast dan was ingekomen, — en dit stond hem vrij ; hij wordt niet, als ecu onge-noodo gast, de deur uitgezet; maar wat hem niet vrij stond: hij was ingekomen, — hoe, was naauwelijks te begrijpen ! — geen Irniloftskleed hebbende.

Op dit bruiloftskleed vooral hebben de kerkvaders hun vernuft gespitst. Over 't geheel daehtou zij echter aan een' reinen, ehristelijkeu wandel, waarvan reeds ciirysostomus hot zuiverste beeld in geheele afzondering van eeue booze wereld, — momiiken-deugd in den goeden zin, — gezocht heeft. LirriiEK, als zeloot tegen alle verdienstelijkheid der goede

]) Jon. MEtCHiORis, Prof. tc TTrrborn, heeft, reeds vóór vitiuuga. en bareutii , eene volledige kerkelijke geschiedenis uit dc parabelen, inzonderheid die bij maïtueüs, zamengesteld! {Oprr. Tom. I, pag. 126 sqq.)

-ocr page 365-

DK (JAST ZONnr.l! BliriI.OlTSKI.KKr).

werken en róór do regtvaardiging door 't geloof alleen, noemt dit kleed het ware geloof zelf; en dus den gast iemand, die 't zaligmakend gcloovc mist. Hij gaf zich hiermede bloot aan de pijlen der Roomsch Katliolijken, die te regt opmerkten, dat het kleed iets moet wezen, dat uitwendig zigtbaar is, dus //liefde en goede werken.quot; — Kalvmn , als sclirift-verklaarder scherpzinniger dan i.uïhuu, zeide dan ook reeds, dat men niet strijden moet, of 't bruiloftskleed het geloof is of een heilig en vroom leven, daar het een met het ander onafscheidelijk zaïnen gaat. 1)

Keeren wij, uit het gedrang der uitleggers, nog heviger door partijzucht, tot dc eenvoudigheid der bijbelsche beeldspraak terug.

Pe kleedereu dienden van onds her niet enkel tot bedekking en tot sieraad, maar drukten ook iemands maatschappelijkeu toestand uit, zoo wel als de wisseling van zijn lotgeval. Ieder weet, dat nog onze vaderen op die onderscheiding veel stipter waren, dan wij. Zoo had de oudheid reeds haar eergewaad en slavenkleed; het kleed der rouwe en der boete, maar ook feest- en brniloftsklcederen. 2) En dit moest vanzelf tot de beeldspraak aanleiding geven, waardoor, wat iemand onderscheidt of siert, ook in een zedelijk opzigt, een Meed genoemd wordt, liet ligt in den aard der zaak, dat wij hier altijd aan iets zigtbaars, uitwendigs denken moeten, aan handel en wandel; waarom wij 't aüoustincs niet kunnen toestemmen, dat hel IruilJ'lsldeed in 7 hart ge:ien werd. Ik vraag het gerust aan allen, flie een geoefend oor hebben voor bijbeltaal, of 't hun geen wanklank wezen zou : //Z dig, die bekleed zijn met reinheid van harte!quot; 't Zou omtrent even eens klinken als of wc zeide,i; //— die hunne goede werken in hun hart om dragen.quot; — Wat dan ook de llebreën met een kleed vergelijken, is doorgaans do geregitglwid, — niet de wettische eigen geregtigiieid der latere Parizeen, maar de reglsc/ia/,e»heid van den Israëliet, in wien geen bedrog is; — en bij die geregtigiieid vrede. Gelijk van den Messias gezegd wordt, dat geregtigheid en waarheid de gordel zijner lendenen wezeu zal; en de profeet spreekt: nMijne ziele verheugt zich in mijnen God ; want Hij heeft my hekleed met de kleederen des heils; den mantei. der (uokkctki-heid heeft Hij mij omgedaan; gelijk bruidegom of bruid zich versiert.quot; {les. XI ; 5; LXI ; 10.)

]) Fruslra certutnr, silno fides , an sanrta et pia vita; quia neque fides a bonis operibus scparari potest, et hnn/i opera nonnisi ex fide proecdunt. Zoo als mcernialcn, was ook liicr dc kerkelijke polemiek een strijd tusselieu den doove en dea blinde : men verstond elkander niet. Wanneer hij voorbeeld a lapidk zegt: Ves/is non fides est, ut voluut haeretici: om/ies c/nm in hoe ecclesiae eonvicio hahchant jldem; spreekt hij van een geheel ander geloof, dan dat van r.Cïiinu Reeds giieüoiuus sehrijft don man »een gelootquot; toe, fdat. dc werken der liefde niet beeft.quot; Zoo ongeveer ook hieuo.nymus en anderen. Ü n ie en es zegt, dat »lnj zijne eigene zeden niet verkoos te veranderen;quot; augustinüs minder juist, dut hij «zijne eigene eer zocht, en niet die van den lieer.quot; Beter tiieopiiïlactus: //Zondereen rein leven, kon het geloof alleen bom niet baten.quot;

liet al te weelderig vernuft van den onbekenden nicodv.müs, vindt hier ruim spel: uDieses Hock-leUshieid ist nicht etwa das treisze Kleid 'Ier VnschuUl, dus Vielc cms der h. Taufe in jene Stadt auf den Berge mitbringen; anch nicht das gratie ader schwarze Bus:kleid, das l 'iele in jener Gemeinschajt trngen , nachdem ihr weiszes Kleid i er rissen ist; sondern es ist ein Festkleid von kostbarem, mit Thranen der Frcmle 'quot;n'l des Sch/nerzcs gewamp;ssertem , mil Werken der Liehe und Barmherzigkeit durclwirktcni und gestichten Sloffe, dessen Gnndjurbe der Christkaiholisrhie Glaube und die Hnffnung ist,

2) Het dragen van vreemde Meeding, als een aannemen van uitlandsohe zeden, wordt den vorston zonen tot zonde gerekend, 'Aef. 1 ; 8.

35

-ocr page 366-

bfc CAST ZONI)Kil Blil'ltOPTSKIKi:!).

hi liet Nieuwe Verbond vinden wij de heilige vrouwen van den ouden dag geprezen, als die zich sierden, niet met goud en haarvlecliten en prachtige kleederen, maar met een' zacht-wnedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God; (1 l'etr. III ; 3—5) — en schrijft ruli's; Z'Jt met ootmoedigheid hekleed! «Ta, niet enkele deugden alleen, maar geheel de nieuwe christelijke zin , en dus ook veranderde levenswijze, wordt het uitdoen van den ouden mensch met. zijne werken, om den nieuwen mensch aan te dom, genoemd. [Koloss. III : 0, 10; T'fez. IV : 22—24.) In zoo verre heeft dus melakchthon gelijk, als hij schrijft, dat het bruiloftskleed de wedergeboorte zelve is; — schoon wij liever zouden zeggen, dat deze met het aantrekken van dat kleed gelijk staat. 1)

Wij brengen ons hier weder te binnen , wat wij van den luijen en onbesehoften gast gezegd hebben: //Hij zag minder tegen de kosten van een nieuw kleed op, dat wel te krijgen was, als tegen het verkleeden, het baden en reinigen vooral; daartoe was hij te traag en waterschuw; daartoe miste hij ook alle gevoel van eerbaarheid en betamelijkheid, van eerbied bovendien voor eene koninklijke bruiloft.quot; — En nu keeren wij met die herinnering nog eens terug tot de reeds vlugtig aangewezene beeldspraak van johanxes' Openharing. Het hemelsch feest aan 't einde, de hruihfi des Lams, wordt er niet alleen in helder witte klee-deren gevierd, waarmede hekleed zal worden, die overwint, maar hier reeds worden zij geprezen , die hunne kleederen niet bevlekt helhen; — de martelaren en geloofshelden vooral, die de groote verdrukking op aarde rein en zuiver zijn doorgekomen, en die daarom staan zullen voor Gods troon, dag en nacht, de lange kleederen gewasschen, wil gemaakt in het bloed des Lams. En als eindelijk de groote bruiloftsdag is gekomen, heeft de hrnid,— fHRisTtJs' gemeente,— zich toebereid, hekleed met rein en blinlend jijn lijnwaad; en dit lijnwaad zijn dk gkuugtigui den m;u iiuugen. [Openb. III : 4, 5; VII ; 13—15; XIX : 7, s.) 2)

Onze slotsom is deze. De lieer heeft hier het oog op zijne discipelen, waaronder nog altijd sommigen wel //Ileere, lleere !quot; zeiden, door /.ijue luistervolle verschijning getroffen of reeds vroeger van de heerschende Famésche partij afkeerig, maar daarom op verre na nog niet bereid waren, om te doen den wil zijnes Uemelsehen Vaders; en hij waarschuwt ben en alle zijne latere volgelingen, dat zij op het komen alleen, bij 't weg blijven van zoo velen, niet gerust zijn. 3) Zoo als do Heer elders //zelfverloochening, ook onder het kruis,quot; eisebt van wie hem volgen willen; zoo is 't liier vooral die reinheid en regtschapen-

1) AhgeUldct int die sitlliche Simmivt], welche die Meuschen nuch geschchencr Bcrufung zim Messias-reiche dnrch die fisiaioia sich anzueigncn tuilen, jikijkr. llicrniedc kan nien vergelijkende öixuiwfiaiu tcüp uyiüip (Opfill). XIX : b), waarvan straks luider.

2) Bij al het aangehaalde zou men, niet tiiekch , nog kunnen voegen een gezigt in den Pastor van heemas (111:9, 13), waar de christelijke deugden als heilige geesten (maagden) versehijnen, om den christen tckleeden, eer hij in liet Godsrijk kan ingaan. — Volgens de .Rabbijnen trekkende engelen, aan de poort van liet paradijs , den opgewekte het grafkleed ait, om bem met een henielscb gewaad te tooiien. (eisenm. 11:310.)

3) Eeis, qui suhrogandi, praemonet , ne suis sorditms tacras imp/ias inejuitien/. Kalvijn. Die Mrnten wollen gerne 'J'heil halen am Reich Gottes. Keel iff mochten sie e/eme werden ; aler ton Aenderuny des Sinus, von Hemgung des Wundcls und des Uerzens wollen sie niehts kóren. Kwald.

271.

-ocr page 367-

de gast zondku buuiloftskleed.

hcid van handel en wandel, die reeds johannes de Dooper eischte met zijn: nBekeert u, want het koningrijk Gods is nabij gekomen.quot; — Gelijk hij, die deel wil nemen aan eene begrafenis, het feestkleed met het rouwgewaad moet verwisselen en geen vreugdeliederen zingen; zoo paste oudtijds het helder wit bij de blijmoedigheid der bruiloft. IHe mede genieten wil, moet ook in de feestelijke stemming dealen en het feestkleed dragen. Hij moet ook de voorbereiding niet schromen , «aar bij alle smet afgelegd wordt, en die de christelijke oudheid zoo eigenaardig met de witte kleederen der doopelingen, als deelgenoo-tcn aan het had der icedenjehoorle, uitdrukte. AVie op onwettige eu bedriegelijke wijze binnen sloop, verdiende, te worden uitgeworpen niet alleen, maar ook gestraft; — doch weder , als in de gelijkenis van 't Onkruid, niet voorbarig door dienaren of mede-aanzittenden , maar eerst door den koning zeiven, als hij komt, om den uitvorschenden blik over de aangezeten gasten te laten gaan.

liij deze opvatting treedt meer eu meer de vraag op den achtergrond, niet alleen, of 't bruiloftskleed geloove is, of liefde eu goede werken; maar ook, of het eigen is of wel ontleend, ontvangen van den koning. Terwijl de Ivatholijken, ook oudere kerkvaders, aan eigen deugd dachten, hebben de Protestanten, de ouderen vooral, in hunnen ijver voor het onverdienstelijke en besmette van alle menschen werk, uit de bijzonderheid, dat de kaftans voor zulke gelegenheden aan rijk en arm van wege den vorst plegen gegeven te worden, afgeleid, dat hier de geregtigheid ran chkistis , in tegenstelling van eigen gereg-ligheid zou bedoeld worden. Maar wanneer de Heiland had willen zeggen : //Niet met uwe eigene deugd moet gij voor God komen; gij moet van Hem zeiven de geregtigheid vragen eu aannemen;quot; dan had hij zich zeker geheel anders uitgedrukt. 1) Men zou er alleen van kunnen zeggen, wat jakobis van fa wijsheid zegt: vindien iemand ran u die zedelijke reinheid onihreek!, — dit verontschuldigt hem niet: —• dat lij ze van God begeeret die een iegelijk mildeljk geeft en niet verwijt I {Jt/k. I ; 5.)

Dat eindelijk niet ji jjas iskakioth, en even min (als cén persoon gedacht) de Antichrist, (dus ook niet de paus) hier bedoeld wordt, maar //één uit velen ,quot; 2) — even als de man met het ééne talent, en menig ander beeld in de gelijkenissen , — zien wij in de slotspreuk , die natuurlijk niet meer tot de woorden des kouings behoort, maar de conclusie is van den Heiland zelf: ll a/it velen z jn geroepen , maar weinigen uitverkoren.

Deze bekende spreuk is even zeer het slot van de gelijkenis der Arbeiders in den wijngaard; en het is mijn oogmerk, om er aan het slot van de verklaring dier parabel nader over te spreken, daar wij anders nu reeds 't geen daar bij behoort , zouden moeten vooruit

1) Luther noemt den cónen givst het beeld van eincn gamen Iluufen; en vervolgt, op zijn' eigen» «ardigen toon; Dies simt noch Jrommc Leute, viel Leaser ilemi die vorigen; Uenn ihr miiizt tie J'itr die hullen, die das Encingeliuni gehurl hu hen und tenlundcn, doch in eiiicm IVerke el tra gehangen hathn, tend nieh ganz in Chrislum gekroehen sin /.— Kalvijn zegt wel; IIte non Iraetalur, undo veslis pelenda sil, maur voegt er terstond bij; Dom in its qitoscmnqtte inoital, simul eliam veslit. (Clï. Ezeeh. XVJ.)

2) Sehei pziiiiiig is de opmerking van duim mon ü , dat van slechts ééncn gast gesproken wordt , om hel naaawkeurige en jicrsoonlijke van bet oordeel Gods aau te duiden ; to point ullenlion to lite minute personal examination ihnl ateails all who /met reeeieed the, gospel ineilulion. Even juist de aanmerking, dat de zondaar niet verstommen zal voor bet verplettende der uitwendige beerlijkbeid van 't oorddel, maar voor de wi pleitende uitspraak van zijn eigen geweten,

275

35*

-ocr page 368-

HE GAST ZONDER BRUtl.OFTSKI.EET).

loopon. Hief wil ik dus alleen opmerken, dat vMgclezenen liet regtc woord zijn zou; en m zeker opzigt ook dit nog niet: want tiaar is in het oorspronkelijke een onderscheid, dat, ik niet heter weet uit te drukken, dan door ons gedoopte en doopclivg, verworpene en verworpeling. Zoo wordt in het voorgaande drie malen gesproken van geroepenen, genoodugden; dat is: //tot wie op het tijdstip, waarvan gesproken wordt, de noodiging ter bruiloft reeds uitgegaan en gekomen was;quot; maar hier wordt gezegd, dat velen zijn roepelingen (men vergeve mij dit barhaarsche woord!), velen der roeping deelachtig, gasten in zoo verre, als het regt en den toegang bezittende. Maar tegenover die velen, is het getal der nitge-lezcnen (ik weet hier zelfs geen barbaarsch woord in plaats te stellen!) gering; der genen namelijk, die zullen zijn of worden uitgezocht, als de tarwe uit bet onkruid en kaf uit koren, om waarlijk deel te nemen aan de zegeningen van het, godsrijk.

Ik kan mij niet begrijpen, dat zelfs een der scherpzinnigste uitleggers van onzen tijd, — maar die in de opvatting der gelijkenissen meer heeft mis getast (nu wette) , — deze spreuk alleen betrekt tot de laatste acte der gelijkenis: den gast. zonder Inuloftskleed. De toepassing zou al te vreemd zijn! //Van cene bruiloft, vol aanliggende gasten, wordt icn enkele uitgeworpen; even zoo zijn er slechts weinigen der vele geroepenen, die bijzonder in de gunst staan van den lieer, die roept.quot; Zouden dan niet veel eer do verworpenen weinig zijn? Neen! de geheele roeping wordt hier nog eens overzien: Joden en Heidenen te zamen; die vijandig waren en achterlijk bleven, zoo wel als die de roepstem involgden. En als rui

eindelijk het aantal der gasten geteld wordt aan de bruiloft des Lam;....... wel zijn zc

duizenden bij duizenden, maar weinigen toch tegenover de imlltoenen , tot wie de roeping

van 't godsrijk gekomen is.

En zoo herkennen wij hier, als op- en onderschrift der dubbele gelijkenis, het tweeërlei

beginsel des Christendoms, waarvan het cene door de Katholijke kerk en het andere door de

Separatisten van iedere eeuw overdreven is. Het nDwingt om in Ie gaan, opdat mijn Inv*

vol tvorde!quot; waardoor alle natieën en volken niet alleen, maar ook allen, rijk of arm, jong

of oud, tot de gemeenschap met Christus worden genoodigd. Maar ook het: n Wei rug ml-

gelezenen van velen, die de roeping deelacldig worden!quot; waardoor de ingang in t ware

en eeuwige godsrijk wordt beperkt, en het nStrijdt om hi te gaan Iquot; aan 't „Gelooft al-

leenljk, en gij zult behouden worden!quot; toegevoegd. — Die roeping zijn wij allen deelachtig ,

als gemeente, als volk; maar hoe meer dat deel hebben aan de voorregten van het Mess i as-

rijk een natuurlijk en aangeboren regt wordt, des te grooter wordt ook het getal der gasten,

die zonder 't bruiloftskleed der christelijke deugd en godzaligheid, toch deelen willen in den

troost en de hope der kinderen Gods. Geroepen te zijn, plaats genomen te hebben zelfs

en getuige te wezen van de feestvreugde der verlosten, en toch nog nilgeworpen te worden

in de buitevsle duislernis, —welk een ontzettend denkbeeld!---Eer dan de Koning

komt, om zijne gasten te overzien, vrage ieder onzer zich zelven meer dan eens: uHoe zal

't u 'zijn, wanneer IIij u onderzoekt?quot; - En wie nog 't besmette kleed van eenen wandel

naar en voir de wereld draagt, hij leere vragen naar't bemelsch bruiloftskleed!

-ocr page 369-

XXT.

DE HEN EN 11AUE KIEKENS.

M.vttu. XXIII : 37.

Jeruzalem, Jeruzalem! gij die de pro-felen doodt, en üeenujldie (oi n gezonden zijn! hoe menig maal helj i/c uwe hinderen willen hij een vergaderen , geljkenvju eene hen hare kiekens hij een vergadert onder de vleugelen ; en gij Heden heht niet gewild.

Luk. XIII : 31.

Jeruzalem! Jeruzalem! gij die de pro • fetcn doodt, en steenigt die tol u gezonden zijn ! hoe menig maal heh ik mee kinderen willen hj een vergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekenu onder de vleugelen vergadert ; en g j lieden heht niet gewild.


ij naderen liet einde vaa liet tweede Gedeelte onzer eerste Afdeeling. Zelfs zijn alle eigenlijk gezegde Parabelen, die daartoe betrekking hebben, reeds behandeld. Het koningrijk der hemelen, eerst in algemeens omtrekken ons door den Heiland beschreven, sloegen wij au gade in zijne eerste vestiging en strijd: — het hemelseh ideaal, gelijk het zich openbaarde in de koude, naakte, harde werkelijkheid ; — den Heiland der wereld , miskend en verworpen door zijn eigenvolk, het volk van God, zonder dat hij één oogeublik het groote godsplau opgeeft of daaraan twijfelt, ja! zoo als hij, juist in die geweldige worsteling, het profetisch kenmerk ziet van het koningrijk der hemelen.

Wij zouden dan nu van het Israëlitisch op Christelijk gebied overgaan, om de kinderen des koningrijks en des zelfs toekomst nader te leeren kennen. Maar ik kon van dit strijdperk niet scheiden, zonder mijne lezers nog op een paar beelden opmerkzaam te maken, waarmede JEZUS zelf daarvan afscheid neemt. Eigenlijk gezegde parabelen zijn het niet ; geene afgeronde zinnebeeldige voorstellingen , waarbij uk mi.xsch hoofdpersoon is. '1 Zijn veel eer heelden uit de natuur, waarin, gelijk menig malen in den bijbel, het dierlijk instinkt het beeld is van menscbelijke deugden of ondeugden , zegeningen en rampen. Want de kennis der natuur was wel zeer beperkt en kinderlijk bij de oude Ilehreën, maar diep en rijk was linnne poëtische opvatting van de natuur. Wat ik , uit jezus' afscheid van den strijd met zijn volk, thans n wilde mede deelen, is daarvan eene schoone proeve, en het levert tevens eene treffende tegenstelling op: '/Dc hen in 't midden van hare kiekens,quot; en //De arenden op het slagveld.quot;

-ocr page 370-

dk hex en hare kiekens.

Bij de beliandcliug van het eerstgenoemde zinnebeeld, hebbe de uitlegkunde het eerste woord, opdat zij ons later niet, door hare koele opmerkingen, store. De voornaamste ifi, dat het beeld van //De hen met hare kiekensquot; bij i.uk.vs volstrekt niet op zijne plaats staat. Zelfs die geleerden, die de letterlijke naauw keurigheid en geregelde tijdorde Lij dezen evangelist, — op grond van zijne inleiding (f/. I : 1—t), maar tegen de feiten aan! — ten strengste zoeken te handhaven , moeten dit toestemmen. Lukas vond de laatste woorden van Jezus tot de aloude godsstad (vs. 3]lt; en 35), rcgtstreeks of door de tweedehand, in de oudste liebreeuwscbe aanteekeningen (Loyia) van matthküs , waaruit ook ons eerste evangelie ontstaan is. Hij wist die echter niet te plaatsen, en voegde ze daarom bij een ander gezegde van den lieer, waar zij zich, door den aanhef, goed mee lieten verbinden: nllet gebeurt niet, dal een phoeeeï gedood wordt luiten Jeruzalem.—Jeruzalem! Jeruzalem! gij die de profeten doodt enz.quot;—Dat evenwel de lieer zelf dit laatste niet zóó, in éénen adem met een vroeger gezegde, uitgesproken heeft, zien wij aan dc plegtige aanspraak , zeker in 't gezigt der stad gehouden ; aan den inhoud , die het besluit is van al 's Heeren arbeid in de hoofdstad; en aan het slot //Gij zult mij niet meer zien!quot; dat een bepaald afscheid van Jervzalou bevat, Mattheüs heeft dus de woorden op luiune juiste plaats: bij het voor goed verlaten van den tempel, drie dagen vóór 's Heilands dood. 1)

Maar deze inisplaatsing bij den derden evangelist bevestigt te gelijk eene andere opmerking , te zekerder, omdat zij door dc berigtgevers niet bedoeld is, en dus in de geschiedenis zelve ligt en niet in de verhalen. Ik bedoel de tegenstelling van jezus' weeklagt bij zijnen intogt {Lnlc. XIX : 41—It), en van die bij 't verlaten der stad. De eenige evangelist, die lei de opteekende, heeft ze inde omgekeerde orde geplaatst, en dus dit verhand niet opgemerkt. Toch behoort bet bij de geschiedenis van jezus' laai sten strijd met zijn volk, en niet minder van het bitter zielelijden , dat zijne eigenlijke lijdensgeschiedenis vooraf gaat: — een bittere traan bij de laatste ontmoeting,—een diepe zucht bij't laatste afscheid!

Maar op die tranen o\er Jeruzalem komen wij straks terug. Slaan wij nu eerst het oog op het zinnebeeld zelf, een der bekendste, maar ook altijd een der aandoenlijkste beelden uit de natuur. Zoo ergens, dan valt hier de heiligheid en de goddelijke oorsprong der moederliefde in't oog, de moed en de zelfverloochening, waartoe zij ook de zwakste in staat stelt. — De hen , de weerlooze en vreesachtige, beperkt in haren loop en in hare vlugt,

1) Zelfs sculkirumaciier , stier enz. erkennen do misplaatsing bij ia'kas, die niet kan worden goed gemaakt door de veruuftspeliug van beda : //dat regt schoon op den loerenden vos de bcsolinjving volgt van de hen , die hij belaagt, enz.quot; — liet is daarom te meer te verwonderen, dat cuudnkii en wieselku meenen: «de plaats zou hier uit lukas overgeschreven zijn,quot; omdat maïtiieüs anders altijd 'teitwiuit.vfiu schrijft. De opmerking van de wette daar tegen is zeer juist : dat, namelijk , de oorspronkelijke He-hreeuwsehe vorm 'tKQoviTukrju, die toch ieder bekend was en hij afwisseling gebruikt werd, zich veel heter voor eene aanspraak (in vocaiivo) kende. — Wat wieseleu verder aanvoert (S. 322), dat jezus (de tijdorde bij lukas aangenomen,) heeft willen zeggen ; »lk heb geen plan op eene nieuwe reis naar Jeruzalem, vóór dien tijd van het jaar, waarop uien de bedevaartgangers tot het paasehfeest verwelkomt met den heilgroet: Gezegend, die daar koml in den naam des lleeren !quot;— zal wel niet ligt icmaud overnemen , die niet alleen uit een zuiver harmonistiseh oogpunt de Evangelieën beschouwt.

2?S

-ocr page 371-

de 11kn kn hare kiekens.

voor 't kleinste roofdier beangst, sidderend zelfs voor eene kinderhand :...... duar is zij moeder geworden, en liet is, als of zij terstond al het gewigt daarvan gevoelt. Met moedigen tred stapt zij aan 't hoofd van hare kiekens, en roept door een eigenaardig gekloek ze telkens tot den maaltijd te zamen. //Eerst verzwakt ze zich, put zij zich uit voor hare jongen,quot; schreven reeds de kerkvaders: //maar nu is zij sterk! In andere vogels herkent men alleen de wuedcr, als men haar op de kiekens ziel zitten in 't nest; maar in de hen Jioorl gij haar ook.quot; (aücustinus, chuysostomus.)—En nadert er gevaar, neen! nu vlugt zij niet meer; want nu is zij moeder. Haar eenige zorg is, dat hare omioozele jongen er niet door worden overvallen. Waar vos of rat of bunsing loeren op buit, waar sperwer of havik dreigen op haar kroost neêr te strijken; dadr klapwiekt ze angstig en roept steeds luider. En de kiekens kennen het gevaar niet, manr wel den noodkreet der moeder. Zij vlugten tot haar. Breed worden de moederlijke vleugelen uitgespreid. Digt op een gedrongen, koesteren zich de kiekens daar onder, onbezorgd, omdat moeder waakt. Eu deze, /.ij wacht rustig het gevaar af, of zij e\en sterk ware, als de leeuwin, die hare welpen verdedigt. Ja! soms waagt ze zelve den aanval, en verdrijft den overmagtigen vijand door haren moed. Of als deze haar te stout eu te sterk is, zij overdekt nog stervende havo-kiekens niet de vleugelen.

Er ligt veel opgesloten in 't spreekwoord der armen onder ons volk : Al is moeder arm , toch dekt ze warm!

Maar regt aandoenlijk wordt het beeld der bezorgde hen , wanneer wij ons voorstellen, gelijk toch zoo menig maal gebeurt, dat zij te vergeefs roept; dat ze vruchteloos, van het een naar 't ander harer kinderen snellend , de moederlijke vleugelen uitbreidt. \\ ant do kiekens, dartelend in den hof of op wormpjes azend, zien het stipje aan de wolken niet , waarin de klaauwen van den roofvogel verborgen zijn , die de scherpe blik der moederliefde zoo duidelijk onderscheidt; of 't loerend oog door muur en haag, dat reeds haar immer rondziend oog ontmoette. Zij meenen misschien ook, dat zij nu toch wel groot genoeg zijn, om zich zelve te verdedigen. Vergeefs klapwiekt de angstig bezorgde, eu stijgt hel rustig gekloek tot 't hoogste noodgeschrei. Vos of bunsing breekt in of de roofvogel strijkt neder, en ontrooft haar 't grootste deel van haar kroost. Onbeschut en verspreid, heeft zij ze niet kunnen verdedigen ; — maar enkelen kon zij v ergaderen onder de vleugelen; — de overigen fielben niet gewild!

Zie daar de liefdezorg, maar zie daar ook de smart der liefde van jezvs over Jermafem!

En die beeldspraak was niet geheel en ai nieuw in de taal der openbaring aan hraM. Jehova zelf achtte het niet beneden zich, zijne liefde te vergelijken met de edelste, de oubaatzuchtigste, die der menschelijke natuur is ingeplant, ja! waarvan het dierenrijk reeds de sterkste en aandoenlijkste proeven oplevert: Zal ook eene vrouw haren zuigeling vergeten, dal zij zich niet ontferm over den zoon van huren school? En al kon zij dat, Ik noqlans, /X vergeet u niet! [Jes. XLIX ; 1quot;).) — Ook het beeld van den klapwiekenden vogel, die laet teedere zorg zijne jongen beschermt, is, in de dichterlijke taal der Hebreen, de eigenaardige uitdrukking der goddelijke liefdezorg. En zeker dachten zij daarbij niet enkel

f279

-ocr page 372-

T)E ItEN FA' IT.UtP, KtKKEKS.

nnn den arend, die zju nest opwek/., over zijne jongen zweefl, de vlerken nUhreult, ed ^nin hen vliegen te loeren) xe draagt op zijne vleugelen [Beul. XXX11 : 11); maar ook aan vogels, wier nest meer binnen 's menschen bereik ligt; aan de hoenders inzonderheid , die wel in het Oude Testament niet worden genoemd, maar toch zeker in Palestina, even als in Egypte, reeds van onds bekend waren. 1) Zoo is het de belofte der profetie; Gelijk vliegende vogelen, al zoo zal jehova zebaooth Jeruzalem hesehntleu, verlossen, uithelpen ! [Jes. X XXI : 5.) Eu de toevlngt der Psalmdichters : Verberg mij — of; Ik neem de toe vlug t — onder de schaduw uwer vleugelen, tot dat de verdervingen zullen zijn voortij gegaan. — iJe menschenkindereu zullen daar onder vlugten. (Ps. XV1T : 8 ; LVtl : 2; LXI ; 5; l?s. XXXVI : S.)—Do laatste profeet eindelijk voorspelt, dat in den grooten dag der toekomst over hen, die jehova vreezen, de zonne der geregtigheid zal opgaan, en er zal genezing zijn onder zijne (liare) vleugelen. {Mal. IV: 2,) Welke beeldspraak de latere Rabbijnsohe taal heeft bewaard, toen zij de Sehechina of goddelijkeu lichtglans voorstelde als do beschermende vleugelen j waaronder de heidenen, die hunne afgoden voor jehova verlieten, de toevlngt namen.

Nadat wi j ons met het zinnebeeld zoo wel , als met de aanverwante beeldspraak dor schrift wat meer hebben vertrouwd gemaakt, slaan wij het oog op de stad, die onzen Heer eene zoo smartelijke toepassing daarvan ontlokte: Jeruzalem. Ik zie met bevreemding, dat er geleerden zijn, die niet in't bijzonder aan de ingezetenen dier stad denken, //daar alle Israëlieten kinderen van Jeruzalem, als der hoofdstad, konden genoemd worden.quot; 2) Het gebeurt meer, dat een geloerde het eenvoudige niet regt vat, en alles ziet, behalve wat voor de voeten ligt. Waarom zou jezüs , juist bij 't bezoeken en 't verlaten van Jeruzalem , zoo bewogen zijn geworden, wanneer hij hetzelfde ook elders, tot al zijne landgcnooten, had kannen zeggen ? En al lieten wij voor een oogenblik de vergelijking met het vroeger, (bij jezüs' intogt) gebeurde varen; Jeruzalems kinderen hier, en op den kruisweg, drie dagen later, de dochters van Jeruzalem, staan in onmiskenbaar verband.

Ja! ook Jezus, hoewel als godsgezant de stichter eener wereldgodsdienst, had als burger zijn vaderland en volk lief, de verloren schapen van 't huis Israels, en gaf als geboren .lood do voorkeur aan Jeruzalem boven Gerizim , omdat de zaligheid (de behoudenis) in uit de Joden. {Joh. IV ; 22.) En toch, nergens vond hij zoo beslisten, zoo hevigen tegenstand, als hier. De evangelist joilan.nes vooral komt daarop telkens terug. De Joden, —die hij

1) In liet Nieuwe Testament wordt cigeulijk do hen nok niet genoemd, wel de haan (van tetrus), en do. cijcren, als dagelijksoli voedsel. {Lute. XI : 12.) Oj) de plaats, waarvan wij nu spreken, slaat bij mattheüs en lokas beide eenvoudig vogei, (oyns); maar to regt vertalen reeds de oudste (Syrische ca Latijusehc) ovmeUers hen, gelijk ook bij ongewijde schrijvers {ronf. sciilkvsnkk in toer) do alge-meeno naam niet zelden voor don bijzondereu voorkomt, als don huisvoyel bij uiluemeudhcid. Zoo zijn wij gewoon te zoggen, dat iemand «vogels houdt,quot; wanneer hij liefhebberij heeft, iu zangcogets, en benoemen wij de grootere tamme vogelsoorten in don hof mot den algemeencn uaani vau pluimgedierte.

2) JuJaei omnes , quorum metropolis. Gaoxius. Das ist zugtcich alles im Land unci auj' Enten ter-streute Volte dieser heiligen Metropolis. Stier. — Met moer of minder nadruk, deuken echter verre de meeste uitleggers, reeds ouder de ouden, aan Jcruzalemmers, Non su.ra sed homines plangit, paleis affect u , zeirt hieuonïmus ; — en «eda verklaart dit homines te retrl door hutntatores.

-ocr page 373-

DU llliX EN HARE KIEKENS.

zich reeds niet anders kan voorstellen, dan als vijanden van den cumsm, schoon hij er eens zelf toe behoorde, — zijn in joiiannes' evangelie meest altijd Jeruscaleiumers. Daar weid de raad der boezen tegen jkzüs gesmeed. Daar was dc overmagt der Farizeëii /,00 groot, dat wanneer de Heer met zijne Galileërs ten feest opkwam, niemand zich ten laatste meer bij hen durfde voegen, en hoewel zelfs vele oversten in hem geloofden , zoo beleden zgt;j het toch niet, om niet uil de synagoge geworpen te worden: want zj hadden de cc re der mensc/ien lief, meer dan de eere Gods. [Joh. Xfl. ; 43, 13.)

Welke ontvangst verwachtte er jezus, wat voorzag er niet zijn profetische, blik, toen hij

voor het laatst naar 't paasehfeest opging!...... En dat (c Jeruzalem !!

Ja, daar ligt iets diep smartelijks in dien naam, juist: door de heiligheid der plaats, waarmee geen heidenseli Ito me kan wedijveren. Sedert minstens drie duizend jaren staat ze daar, de vredestad , cn toch — dc met bloed bevlekte! — Zij bewaart do schoonste herinneringen uit de gouden eeuw van david en salomo. /.ij toont ons uog de grondslagen van ecuen tempel, die alléén, duizend jaren lang, waardige olïers bragfc aan den God des hemels, Hoe dikwijls ook verwoest cn omgekeerd , zij verrees telkens weder als een Feniks uit hare asch; en zelfs dc banvloek van Rome's keizer vennogt haar haren naam niet te ontrooveu, ]STog is ze, veel langer dan duizend jaren reeds, het doel van des Christens pelgrimstogt. De Jood koopt er tot duren prijs eenc plaats, om bij dc steenen van zijnen tempel tc weeklagen. J)e Koran noemt haar met eerbied. De zwervende Arabier zelfs buigt hit hoofd, als hij haar nadert, en noemt haar KI Knds: //De Heilige.quot; Eu ook wij, wanneer wij ons,—naar 't profetisch gezigt, dat den bijbel beshut,—het volmaakte godsrijk voorstellen, wij spreken van //een hemelsch Jeruzalem

Ook Jezus was zij dierbaar , als de stad des groolen Koning». [Matth. V : 35.) Als een twaalfjarig jongeling, verwonderde het hem reeds, dat zijne moeder hem angstig zocht, waar hij was in de voorhoven zijnes Vaders. En later gaat hij telkens mede op met Int feestvierend Israel, zelfs waar in den winter, — bij 't feest der tempelvernicuwing, — die feestgang niet verpligtcnd was.

Maar nu vooral, tegen het paasehfeest, weêrgahnen dc heuvelen rondom de heilige stad van het lied der karavanen, die haar een vorig jaar verlieten met de taal der godsdiensti^v verrukking [Ps. CXXXVIl : 5):

Jeruzalem ! eer ik u vergeet,

Vergcte mijne regterhaud zich zelve !

die baar nu weder zien met den heilgroet (Ps. CXXll):

Onze voeten zijn staande aan uwe poorten, Jeruzalem !

Daar henen gaan de stammen op;

Daar staat do stoel des gerigts.

Bidt voor den vrede van Jeruzalem!

Vrede in uwe vesting! Welvaren ia uwe paleizen!

Ja ! 't goede zullen wij voor u zoeken , om het huis unzes Gods.

36

-ocr page 374-

DE IIIN EN If A It E KIEKENS

Daar nadert ook, opdagende uit het oosten, over den vruchtbaren olijfberg henen, dc karavaue, die jezus van Nazarclk iu haar midden heeft. Luide jubelen de hosanna's; nGezegend, die daar /coml In den naam des Ilecren !quot;—Maar Jtzus , als hij op den top des bergs gekomen is , en dadr op eens Jeruzalem zich vertoont aan zijn oog , houdt den toom van zijn vreedzaam lastdier in; hij staart op de schoono godsstad, tot zijn oog vochtig wordt, en nu barst hij op eens iu droeve weeklagt uit. Jij jammerde 1) over haar, schrijft Li'kas , zeggende: nOch of gij ook lekendal, ook nog in dezen ineen dag, hel geen lol uwen vrede dient! Maar nu is hel vcrlorgen voor mee oogen. H aul er zullen dagen orer u komen, dal mee v'jandcn eene omgraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u om-tiingelen, en u van alle z jden lenaauwen; en zullen u lol den grond neder werpen, en uwe kinderen in v.. Fn zij zullen in u den eencn sleen op den anderen steen niel lal en; daarom, dal gij den lijd meer lezoeking niel lekend heil.quot;

Daar spreekt in deze woorden eene zachte en weemoedige aandoening, die sterk afsteekt bij het scherpe woord van vroeger : nlieden en morgen en overmorgen moei ik nog reizen, veilig voor dien ouden vos (ueuodes antipas, van wien dc i'arizecn jezus zeiden, dat hij hem zocht te dooden) : vmnl hel geleurt niel, het zou jammer zijn, dal een profeet gedood wordt luiten Jeruzalem!quot; [Luk. XII 1:38.) — Maar daarna weder hooren wij den toon der klimmende verontwaardiging, in jezus' laatste redenen te Jeruzalem. Ka dc voorstelling der ontroerende gelijkenissen, waarvan wij spraken , als niemand hem eene strikvraag meer durfde voorleggen, houdt iiij de scherpe strafrede tegen Farizccu en schriftgeleerden, die de graf leekenen van reglvaardigen en profeten rondom dc godsstad opsierden, omdat zij dc waarheid liefst eerden in het graf; waardige kinderen der genen, die do profeten gedood

hadden, vervullende de male hunner vaderen l....... Op hen, over dit geslacht, als erfgena-

mcu van al der vaderen zonden, zon al hel regtvaardig ILed komen, op aarde vergoten, van abels Hoed af lol dal van z vchaiua, te Jeruzalem lusschen altaar en tempel gedood. (Verg. Blz. -----/00 gaat jezus den tempel uit; maarzoo kan hij niet scheiden van de stad des groolen Konings. Zoo als gewooidijk, lust in 't gevoelig hart van den Heer de heftige verontwaardiging, eer zij in bitteren haat en wraakzucht zou overgaan, zich in droeven weemoed op. En terwijl hij nog eens stil staat, gereed om den tempel en te gelijk de stad uit te gaan, klinkt met diepen nadruk over haar zijn nJeruzalem ! Jeruzalem 1quot;

Is het nooit zonder beteekenis, — eene beteekenis , vooral door den gcvoclvollen joiiak-nes opgemerkt,— wanneer de lieer iemand bij zijn' naam noemt, als om hem tot zich /elven te doen inkccrcn; — (eu.u'its, maiiiv, ïhomas; Joh. XIV : 9; XX : 16 , 29;) — de herhaling van dien naam duidt telkens tecdere bezorgdheid uit, bij hoogen ernst, 2) /gt;00

1) lij jcecn'tc, heeft onze vertaling, 't ts het zelfde woord x/uirrv O-gijvstv, Luk. X \ 111 : 28, verg. vs. 27), waarmede het luide weeklagen vau Jcrncalcmf vrouwen wordt aangeduid. Van den slillen Iraan, eenen doode gewijd, heet het, op den weg naar lazahus' graf ; Ji;zi;s storlle tranen ^èduyijtaef, Jili, XI : 35), gelijk ook de schrijver aan dc Hebreen (V ; 7) vanJKZC.s' tranen (Suxtjia) in het eeu-r.iiani gebed v;in Gcthscmané spreekt. Eene fehoone tegenstelling : de dochters van Jcruzulem jammi:iu:ndu over hem, die voor weinige dagen jammekde over Jeruzalem !

i) Eütuvmius zioaisekus schreef reeds: 0 dirdaamcrfw^ tï,; luifitk'ny.o, ü.iuv, iuiiy

m

-ocr page 375-

de ui:n kn iiAin; kikkkxs.

liet //Maktiia ! martua ! tfij Lckommcrl en ontrust u ever vele d'mjcn; maar één ding is noo-(Ut/!quot; {Luk. X : 41) uit vroeger dagen; en liet //Simon ! simon ! zie , de Satan heeft zeer begeerd, u te ziften a/s de tarwe Iquot; {Luk. X\ll : 31) uit deu lijdeusnaclit. .Eu nu hier, tusscheu dezu twee andere voorbeelden in , met den blik op der profeten graven en als eene profetie van zijn eigen graf, maar zonder bitterbeid in't hart; n Jeruzalem ! Jernza/cm!quot; — Zonder bitterheid: — want hoewel jkzus haar van de ongimsligstc zijde voorstelt, als die de profeten doodt en steeniyt, trie lot haar gezonden zijn, toch kan hij van de heilige slad 't hart niet aftrekken. Zijne harde woorden zijn steeds de hardheid der liefde geweest. Altijd heeft hij 't goede gezocht voor Jeruzalem; telkens weder, ook waar incu een vorig maal de steenen tegen hein bad opgevat, en zijne eigene discipelen zich angstig om hem zaïnen drongen met de vraag: nlleer ! gaat gij weder naar Jeruzalem?quot; — Telkens weder! En waarom? Jezus' afscheid zegt het ons: ulloe menig maal 1) hel ik uwe kinderen willen lij een vergaderen, ge/ijkerwijs eene hen hare kiekens :2) vergadert onder de vleugelen, en lt;j[j lieden helt niet gewild.quot;

in dit hij een vergaderen ligt niet alleen bet denkbeeld van //tot zich trekken,quot; //vereeni-gen door het geloof in hem— zoo als een oud uitlegger (stei.i.a) schrijft : //De duiv el verstrooit, maar (Jod vergadert;quot; — maar ook bepaaldelijk dat van //redden bij dreigend gevaar.quot; Om dit sterker te doen uitkomen, heb ik eerst't meer uitgewerkte beeld der bezorgde moederliefde laten vooraf gaan. Die zelfde beangste en bekommerde, en belaas! door onwil niet meer beschermende liefde is bet, die hier spreekt. Aan het oogenblik af, dat Jtzt.s de slad ziende , jammerde over haar, is zijn gemoed daarvan vol. Wij hoorden bet reeds in v oorgaande gelijkenissen : in die laatste week van jkz.i s' leven zweeft Jeruzalem gevaar hem Koe langs zoo helderder voor den geest. Hij ziet reeds, al kondigt nog geen uitwendig voortcekeu die vrocselijke dagen aan , de bergen om Jeruzalem bedekt met de Homeinsche adelaars, die op hare kinderen zullen neder storten. Nog, tot beden loc nog, was er eene schuilplaats onder de vleugelen der goddelijke Abnagt , door de aanneming van het koningrijk des vredes. De hen roept met angst hare kiekens, eer de arend neder strijkt. Toch worden ze zijn buit. Liefde wilde beu redden, maar — zij hellen niet gewild!

nixreiofi ya(j niirrji', Ji,' itahu iiif , rCi' ih' rtuthiv rn tir/nrit iiflkovuuf. — lloo

kou kalvijn schrijveu: Lulignalio nmgis est tjuam commiscralio? \\rij Ijchocven slechts het wee over do üallilusehc steden {Matlh. XI : 21—SM-), bij wie liet Ti/rus cu Ür/on, ja! Sodom nog tcrlt;lragcljk den dug des oordecU zijn zou, te veigelijkeu, om het oudeiseheid tusselieu den toon van verontwaardiging eu van medelijden op te merken.

1) Dit «hcc menig maalquot; omvat, volgens srimi, zugteich alles litifcn der vorigni Prep/ic/cn. Reeds iiiekoxïmus teekende aan ; Onmcs retro a Jc u nissos csxe profetus testatur. Ik zie eeliter niet in , dat de diepte dezer woorden bewaard blijft bij eene zoo verre uitbreiding , even min als met die tot alle Joden of alle meusohen. De levendige herinnering van vroegere bezoeken, is bij dit laatste al te natuurlijk, dan dat wij aan iets anders behoeven te denken. Bovendien is iu 't roepen van jezus, //«zoo incnigen profitenmoord, de zelfde voortgang en opklimming, als ia do gelijkenis der Booze Latulliedni, ü) Mattu lus lueft; hare kiekentjes roi/i/nt); luk as: haar nest {voaaiuv; eon/. A'i'/is immilibus escam , Vine ), — In den aanhef der toespraak heeft het oorspronkelijke niet: die tot u — maar: die lol ham mi i(i') gezonden zjn. liet verschil ligt echter alleen in het taaleigen , of als llebraisme {bi: wmu), of liever uit kracht van het paiiicipinm //de doodende eu steenigende.quot; (miijeii.)

-ocr page 376-

nu HEN EN IT AHE KIEKENS.

Dat dit Jezus op 't hart ligt bij deze woorden, en wij nicl te veel uit het zinnebeeld hebben afgeleid, bewijzen de volgende : ttZieL! uw huis 1) wordt u woest gelaten. Want ik zeg u: Van nu aan zult gij mij niet zien, tot dal gij zeggen zult; nGezegend hij, die komt in den naam des Heer en.quot; quot;

Op den strijd volgt de rustdag, en dan op den arbeid van mus' leven zijn lijden. Maar dat al die tergende mishandelingen, die bloodkreet, die striemen en dat kruis even min den diepen weemoed uit jezüs' hart hebben uitgcwischt, als uit dat der moeder de grievende ondank barer kinderen, —• wij hooren het op don kruisweg, waar de lieer de weeklagt der vrouwen uit de vijandige stad haar terug geeft iu een woord, dat weder luk as alleen bewaard heeft, dc evangelist, die op het menschel ijk gevoel in den goddelijken Meester den hoogsteu prijs stelt. Zich tol haar leeerende, spreekt hij : nGij dochters van Jeruzalem! weeklaagt niet over mij, maar over u zelve en over uwe kinderen, irant ziel! er komen dagen, in welke men zeggen, zal: Zalig de school, die niet gehaard heeft, en de borst, die nimmer zoogde..... Want indien zij dit doen aan het groene hout, wal zal aan het dorre geschieden ?quot;

Is dat niet eene liefde, die zich zelve niet zoekt, die sterker is dan zonde en dood? Ja! maar voor Jeruzalem tevens , — eu ook voor ons , indien wij zoo groote liefde verwerpen! — een oordeel, dat 't schuldig geweten zelf zal uitspreken, nik heb u willen vergaderen,quot; zegt de lieer; i/Ik heb gewild, maar gij helt niet gewildzoo als hij reeds vroeger {Joh. V : l')) klaagde: i/Gij wilt tol mij niet komen'''—Deze tegenstelling springt zoo zeer in 't oog, dut van ouds de drijvers van eene onvoorwaardelijke praedestiuatie, eeiien absoluten Goddelijken wil tot zaliging van slechts enkele menschen, zich er moeijolijk om gemaakt hebben, dat do lezer deze woorden iu hunnen natuurlijken zin opvatte;—daar zij het den Heer zeiven toch niet euvel durfden duiden , dat hij den vrijen wil der meusohen tegenover den zaligmakende!i goddelijken wil gesteld had.— //Gij hebt liet niet gewild, en toch heb ik ze vergaderd;quot; zoo verklaarde of liever veranderde reeds atjgüstinus deze woorden; en zelfs Pater mal-do nat us zegt ons, dat //hij dit altijd voor eene uitlegging gehouden heeft, die den tekst geweld aandoet.quot; De oudste hervormden durfden wel hierin den geliefden kerkvader niet volgen, maar bestreden toch even sterk den natuurlijken zin der woorden. //Sophisten zoeken uit deze plaats de valsche leer van den vrijen wil af te leiden, als of de oorspronkelijke, verborgene goddelijke wil niet uitsluitend ware, terwijl alleen de schijnbare, ons geopenbaarde allen geldt, opdat niemand te verontsc,huldigen zij.quot; (kalvijn.) //Nieuwigheidzoekers

1) Veel verschil is cv van outls omlcr de uitleggers , of met dit huis wordt bedoeld de stad of dc tempel. De wette liceft, dunkt mij, zeer juist gezien, dat hot in den grond een spreekwoordelijk gezegde is, Ik zou cr bijvoegen: 't Is eene geijkte uitdrukking voor de straf dor gehcele verbanning, die in den ouden tijd mede br.igt, dat bot goslaebt, van den misdadiger werd uitgeroeid niet alleen, maar zijn buis tot een' steenhoop afgebroken, en zelfs 't land , opdat bet geen vruebt meer dragen zon, met zout bezaaid. Zoo past rmius op den Iskaeiotr het Psalmvers toe : '/Jjnc woonstede worde tcoesl, en rr tij viomand, die in dezelve, tcone. {Vs. LX1X : 2fi ; ILind. I : 20.) Op Jeruzalem toegepast, bluit natuurlijk dit vonnis eene algebeele verwoesting van stad en tempel in. Daarbij vervalt echter de al te vernuftige opmerking van ciirïsostomus , ook door stiku overgenomen , dat de tempel, van 't oogen-blik dat jkzus bem verliet, niet meer zijn of 's Vaders buis [Mallh. XXI: 13), maar dat der Joden zelve {itw huis) genoemd wordt.

-ocr page 377-

de iikn en hare kiekens.

maken misbruik van deze plaats, als of God sommigen zoclit te bekeeren , ilie toch uiet bekeerd worden; terwijl ciihtstus hier alleen de uitspraak doet hooren van zijn mensehelijk gevoel, als toen hij lazarus beweende.quot; (cameiion.) — Maar is't dan ook mensehelijk gevoel, wanneer de Godheid zoo dikwijls, bij profeten en psalmdichters, klaagt: uOch, dal mijn volk naar Mj gehoord had! Maar Israel hec/l Mijner niet gewild.quot; {Ps. L X \ X [ : 11 en 12, en elders.) Is potuus een nieuwigheidzoeker (?!eo/oö^), wanneer hij verzekert , dat God den dag der heerlijkheid, maar ook der beslissingChristus' toekomst , —daarom uitstelt, omdat JUj niet wil, dal eenigen verloren gaan, maar dat zij allen lol helrering komen ' {■Z Velr. Ill : 9.)

Ik zeg dit niet, om te ijveren tegen de praedestinatie , en nog minder om haar te verklaren. Er blijft een ondoorgrondelijk raadsel in 't verband tussehen de almagt der goddelijke liefde, en 't vermogen van den mensch, om haar te weerstaan. Neen! maar ik zeg het, opdat men geene duidelijke waarheid aan dit raadsel ten oifer brenge, geene openbaring aan eene verborgenheid. Al is 't, dat de geloovigc dankbaar erkennen moet: God werkt in mij, heide hel willen en hel werken naar :ijn welbehagen; — voor den zondaar blijft liet even waar: //De hemel heeft uwe belioudeuis gewild, zonder voorbehoud en zonder onopregtheid waarlijk gewild; maar gij, gij hebt niet gewild!quot; 1) — Kn wanneer ook wij, in den naam van Christus gedoopten en aangenomeneu tot zijne kerk, afdwaalden verre van hem en 't gevaar ons ontmoette op dien weg; — wilden wij opregt met ons zeiven omgaan, wij ook, wij zouden de weeklagtdes Verlossers over ons hooren : ulloe dik-wijls heb ik n willen vergaderen , gelijkerw js eene hen hare kiekens vergadert onder de vleugelen; maar..... gij hebl niet gewild lquot;

285

]) Die Macht des Allmichligen emchfint als Ohnmacht vor der Hartnackigkeit des Gescliöpfen, und hal nur Thranen {Luk. XIX : li) um sic zu übericinden. Wissen llerz unlerslehl sieh , mil dent System des A o/ufes hier zu anlworlen: nDein IPollen uu / Tjorken war uur kein gamer Enfl, dan- K lagen nur mi Spcit nu l Spiil, denn deino unwiderstshliche Gnade war nicht 'Jabei, Urnen las Holle/izn gehen Stiuk.

3 O''

-ocr page 378-

XXII,

DE ARENDEN OP HET SLAGVELD.

M.mn. XXIV : 2S. Lik. XVIT : 37.

Alwaar het dooie ligchaam zal zijn, Haar hel lujchuam is, aldaar iuüeu

daar zullen de arenden vergaderd worden. de arenden vergaderd worden.

Kog ééne spreuk, — liet beeld van 't verschrikkelijkst oordeel tegenover de rijkste genade, _ en dan is dit hveede Gedeelte, dat ons //liet Koningrijk der Hemelen in zijne

eerste vestiging en strijd tegen het vijandig Jodendomquot; schetste, gesloten.

Dat het beeld der //Arenden op het slagveldquot; een beeld is van ontzetting en van oordeel, stellen wij reeds terstond op den voorgrond, ofschoon wij daarbij, — maar met bijna alle nieuwere uitleggers aan onze zijde, — tegenover de geheele (hristelijke oudheid staan. Maar hierop komen wij straks terug. Beschouwen wij uu eerst den oorsprong en de betee-kenis der spreuk.

i/J)en oorsprong,quot; zeidc ik, omdat men dien vrij algemeen zoekt in Joh XXXIX, waaide beschrijving van den arend (vs. JiO—33) besloten wordt met de woorden : Fn waar verslagenen zijn, daar is hij. — Het kan zijn, dat de Heiland deze woorden in de gedachte yeluul heeft, maar eene eigenlijke aanhaling is het niet; het vergaderd worden der arenden geeft eene andere voorstelling, dan die bij Joh is, waar de arend, van zijn verheven rotsnest af, zijne prooi bespiedt, en de jongen, — die hij met bijzondere teederheid draagt op de vleugelen, — oogenhlikkelijk met hem zijn, waar men de lijken der verslagenen vindt. De oude arend strijkt er op neder, en de jongen drinken hel Hoed. Men zou zelfs kunnen vragen , of hier ook moet worden gedacht aan verslagenen, die de arend zelf heeft gedood, tot voedsel voor zijne jongen; maar het Ilebreeuwsehe woord, voor doorboorden, //doodelijk gewonden in den strijd,quot; gebruikelijk, begnnstigt deze mcening niet. Zeker zijn het geene krengen, die reeds tot verrotting beginnen over te gaan, en waar dus het zwelgen van 't versche bloed niet bij te pas komt. In den zelfden geest is de spreuk

van ag uk {Spr. XXX ; 17): Het oog, dat den vader lespol,---igt;es aueuds jü.sc:£.n'

zullen hel elen,

-ocr page 379-

de arenden 01' het slagveld.

Het gezegde van jezus daarentegen heeft, zigtbaar den vorm van eene op zich zelve staande spreuk; — een spreekwoord misschien, ofschoon het gebruik daarvan bij de Joden niet to bewijzen is: het ligt echter in de natuur, eu wordt door andere spreekwoordelijke gezegden der ouden bevestigd. 1)

Maar hier doet zich reeds terstond, in de natuur zelve, eene gewigtige zwarigheid voor. Arenden namelijk voeden zich met levend aas en azen niet op lijken, terwijl in (fc*? spreuk stellig niet gesproken wordt van gedierten, door den arend zeiven gedood, maar van lijken der verslagenen — mensch of dier — die op het open veld zijn gevallen. De ouden, die — en de kerkvaders en godgeleerden allerminst! — door juiste natuurkennis niet uitmuntten, hechtten hieraan niet; maar bij de nieuweren weegt de zwarigheid zoo zeer, dat men vrij algemeen hier aan gieren denkt. Tegen dit gevoelen is echter onlangs opgekomen Prof. veth [Bijh. H'oordcnhoek, op het woord Arend), voornamelijk op grond, dat de voorafgaande beschrijving in het boek Joh wel op den edelen arend, maar niet op den tragen en lafhartigen gier kan worden te huis gebragt; waarom hij liever aanneemt, dat de arend //geen reeds verslagen buit versmaadt, eu alleen van stinkende lijken afkeerig is.quot;— Wat de plaats van Job betreft, gaarne stem ik toe, dat daar de arend wordt bedoeld; zoodat bij het //verslinden der ver slay enen , of aan eene onnaauw keurigheid in de beschrijving, :') of aan eene uitzondering in de natuur moet worden gedacht.quot; Maar inct het gezegde van jezus — het zij dan een gebruikelijk spreekwoord of eene spreuk van eigen vinding — U liet anders gelegen. De Heer wil eene plaedn aanwijzen, en teekent die als de //vergaderplaats tier gieren, bij een gebragt door den reuk van een lijk.quot; Prof. veïu zelf zegt (Art. Gier), dat deze roofvogels //doorliet kenmerk der gezelligheid van de arenden onderscheiden zijn.'quot; — Dat de gieren hier arenden worden genoemd, is een gering bezwaar. Al kenden de Hebreën bijzondere soorten van gieren, — waarover het aangehaalde Art. lezenswaardig is, — zij hadden geen woord voor het geheele geslacht, daar zij niet eens hel kenmerkend onderscheid hadden opgemerkt tusscheii arend eu gier. W ant de naaktheid van den kop, die het meest van allen in het oog valt, is niet eens of niet even zeer aan alle giersoorten eigen, liet wezenlijke verschil tnsschen arend en gier is, dat de eerste, door de scherpte van klaauwen en snavel, door de natuur zelve tot het verslinden van levend aas bestemd werd, de ander niet. •— Van deze zoo natuurlijke vergissing overtuigde ik. mij ten volle door een bezoek in de rijke Amsterdamsche diergaarde. W ant wanneer mijn kundige geleider mij op dit generisch onderscheid niet had opmerkzaam gemaakt, zou ik zeker gedacht hebben, dat de moedige eu helder gekleurde gierarend, of liever arendgier, gewoonlijk lammergier of haard gier genaamd, [Gypaëlos larlalm,) alleen door plaatsgebrek aan de andere zijde naast die gluipende, gesluijerde giersoorten geplaatst was. Mijn vriend

1) Si viUlur es, cadaver cxspccta. Seneca. — Cujus vtillnrls hoc est cadaver? Adag.

2) V us hier vom Aasfrcssen als der Cetcohnheil des X'J gesayt is/, gilt nicht rom Adler, sondern tam Aasgeirr , der (dier, als dem Adler sehr nahe koumrwl, eon den Allen tum Adlerejeschleehte gerechnet u-urde, uml daher in der Bibel mier der Benenmng X'J, uexdi (Luc. XVII : 37, Matth. XXIV : 28) mil inlegrijj'en isl, iiirzül.

2S7

-ocr page 380-

T)E ARENDEN OP HET SLAGVELD,

meende echter , dat niet deze, maar eene kleinere soort, vroeger ook wel gierarend genoemd, (de VaJtur of Calharles perenopterus, de Gypaëlos van alduorandus,) in het beeld van den Heiland bedoeld wordt. Deze soort is in zuidelijk Europa en iniddeiwLWJ zeer gemeen. Zij leven paarsgewijze, doch vereenigen zich in groote troepen, zoodra legers of karavanen, wier togten zij volgen, hun het voornitzigt op overvloedig aas openen, 1) Tot dus verre de inlichtingen van mijn' kundigen vriend. Ik voeg er alleen nog de vraag bij, of niet onder de gieren , die naar Jes. XXXIV : 15 in de verlatene paleizen met elkander verzameld worden, de zelfde kleinere soort moet worden verstaan. Indien men den naam wist, dien zulke dieren in die streken nog in den mond des volks dragen , en dezen met do Hebreeuwsche namen vergeleek, zou men daarover beter kunnen oordec-Icn, 2) Maar wij keeren, na zoo langen omweg, tot liet beeld van den Ileiland terug.

Waar het ligchaam is, — zoo heeft lukas, maar bedoelt toch duidelijk, evenals ii vttheüs , het lijk, de vcrslagene (eigenlijk gevallene) op het veld :51 , — daar zullen de arenden verzameld worden. Deze spreuk verkrijgt eerst hare schilderachtige, maar tevens ontzettende levendigheid, wanneer wij aan den gier denken, 't Is met do arend met zijne jongen, die van het hcmelhooge rotsnest af zijne prooi ziel, neen! het zijn de gieren der gehcelc landstreek, onzigtbaar tot nu toe, die over bergen en zeeën heen, door den reuk,— of door een nog lijner zintuig misschien, waarvan wij, ook in de honden bij voorbeeld, geen begrip hebben, - tot de lijken der verslagenen worden bij een vergaderd. De ouden hadden reeds deze verwonderlijke eigenschap opgemerkt, en, zoo als elders, verrijkten zij ook hier het proza der natuurkennis met de fabelen der poezij. Niet alleen, zeggen zij ons, dat de gieren het slagveld terstond herkennen; maar zij volgen de legers, waar die ten strijde trekken, en teekenen zich, zeven dagen vooraf, de plaats , waar do verslagenen vallen zullen! 1) — De waarheid is, dat zij reeds van zelf, om den afval, de legers volgen ;

1) De vwréeto- of .'irtolew wordt reeds door aeistoteles onder de zos soorten van arenden geteld; maar het is mij niet helder geworden . of deze en de percnoplorm van rUNius mot de boven vermelde kleinere of croolere soort ov.t een komt. - Bij de nasporingen, die mij dit maal bezig hielden kon ik den weusch niet onderdrukken, dat er eindelijk weder eens een geloerde mogt opslaan, die do vorderingen der uati.urwctcnsehap op de verklaring der Heilige Sehnt toepaste. Vooreen enkelen Boen \iit (en een' li out foot) geef ik gaarne honderd Commentaren, die doorgaans slechts zonder eigen nasporing der bronnen, elkander uitkleeden . om daarna elk zijnen voorganger te dooden.

1quot; De nn van mozes en jesm.v [Deut. XIV : 13. Jes. XXXIV : 15) wordt door Prof. vm, voor eené groot erequot; giersoort. den VMur fuhus gehouden. Zeker is het een bijzondere vogel, en met .een o-ier in hel algemeen .quot; waarvoor de Hebreen geen' naam hadden.

0 3) liet is opmerkelijk , dat hel Grieksehe nu^a van nUm , - even als cadaver van ca o . - « v.l-itnfn aanduidt, en dns meer op een' geweldigen dood, dan op het lijk van eenen op l ziekbed ge-stoivenen toepasselijk is. 't 7^« . waaraan de ziel ontvloden is. en dc gevallene, die onder vijand

nP rnnfiHpv bezweek is hier dus 't zelfde denkbeeld.

4) Lilac et vultures dun» trans maria dicuntar sentire cadavera. IIieho.vmus. Assnetae_ radaren.,* jJulo hueres cast ra quasi jan sua cireumolabant. Fi-ouus. J/oUaou ^norro, reKeiovvïo, to,

^ ptivirm wif-n het aan eoed geloof even mm ontbrak, als aan kunde en

ÏÏS ^m quot;li:— getrouw over, toen hij sehreef: Qui triduo aut Muo votant, .U cadavera futurn S^.-Vgl. scitorn Adagialia sacra; en over dc Latijnsche spreuk; Si vultur es, ca-daver exspeeta, erasmus in zijne Adagia.

2SS

-ocr page 381-

DE ARENTlKN O? HET ST,\fiVKT.I).

cn dat bovendien oudtijds 't slagveld doorgaans met onbegraven lijken bedekt was, die, in heeter luchtstreek spoedig tot ontbinding overgaande, de gieren reeds bij een bragten , waar nog slechts de eerstelingen van den strijd waren gevallen. Ontzettend denkbeeld: het roofdier aast reeds op de digte legerscharen, die nog met leeuwenmoed strijden ; — de prooi der menschelijke hartstogtcn is ook do zijne ; — waar 't ligchaam valt , de gieren worden er terstond verzameld!

Tot afwisseling van ons godgeleerd onderzoek , laat ik bier een paar getuigenissen volgen Van dit verwonderlijk instinkt, door den Schepper beschikt, om de pestaardige lucht der dierlijke ontbinding, vooral onder de beete hicbtstreek, te voorkomen of te doen opbonden.

//De gier,quot; schrijft ward (bij iioskn.müli.er , das Morgenland) ; //is even gretig op lijken, als de sjakal (jakhals); en bet is verwonderlijk, hoe deze vogel plotseling verschijnt, zoodra een dier op het open veld gevallen is, al heeft men op zulk eene plaats in langen tijd geen' enkelen gier te zien gehad.quot;

//Ik verlangde,quot; zoo verhaalt zeker reiziger in Zuid-AmerUca : //om ook eens de grootc giersoorten te zien, waarvan ik zoo veel gehoord had; maar dag aan dag was er geen aan den ganschen hemel of op het hoog gebergte te ontdekken. Toen gaf men mij den raad , om een paard te dooden en dit op het open veld te laten liggen, en terstond kwamen eij van alle hemelstreken aanvliegen.quot;

ij gaan over tot den geschiedkundigen zamenhang, waarin deze beeldspraak voorkomt, en die van haren zoo ruimen en raadselachtigen zin ons den regten sleutel geven moet. liet eerst volgen wij daarbij de orde van JiATTiiiiils.

De Heiland had met zijn aandoenlijk Jeruzalem! Jeruzalem! van stad en tempel afscheid genomen. De woorden: Ziel, uw huis wordt u woest gelaten ! werden door een veelbetee-kenend zwijgen gevolgd, alleen afgewisseld door de herhaalde voorspelling tot zijne discipelen , bij het beklimmen van den Olijfberg: Steen op steen zal hier — van al deze prachtige gebouwen des tempels —• viel gelaten worden , die niet zal worden afgelrohen. Met hunnen Meester op den top des bergs gekomen, vroegen hem nu zijne discipelen: uZeg ons! wanneer zullen deze dingen zijn, cn welk het teelcen van uwe toekomst en van de voleinding der wereld?quot; Tiet antwoord hierop loopt door tot aan het einde van Hoofdstuk XXV. liet is mijn oogmerk, er later op terug te komen. 1) Hier zij dus de opmerking genoeg, dat deze dingen , — het oordeel over Jeruzalem, cn chrisïus' toekomst met de voleinding der wereld, — in deze profetische rede zoo naauw vereenigd zijn, gelijk zij dat bleven in geheel de verwachting der apostolische eeuw, dat elke poging van zelve mislukken moest,

1) Voorloopig verwijs ik mijne lezers naar dc belangrijke Eschatologie van biuet. Hij houdt liet beeld, waarvan wij spreken, voor oen toeken, dat jezus zijne eerste komst (bij Jcruzalems verwoesting) niet als tigchameljk heeft aangekondigd, maar «■als voor allen zigtbuur, gelijk du bliksem, die van het oosten naar bet westen het zwerk met zijn licht doorklieft, en even onduhhelzinwg, als, waar mcu arenden bij een viudt, men ook zeker is vau aldaar lijken te vindon. Deel 1, Blwlz. 118.

:37

-ocr page 382-

DE ARENDEN' OP ilET SLAGVELD.

om hier, tussclicii hot cene en hot andere oordeel, eene scherpe grens te trekken. Zoo gaat de Heer vs. 14 reeds voort tot den tijd, waarop hel evangelie des koningrijks in de gchede wereld zal gepredikt worden; om dan vs. 15 weder terng te keeren tot de verwoest ing van den tempel, die zij nog beles'cn konden, hunne vlugl en hunne verdrukking. En nu waarschuwt hij de zijnen nadrukkelijk, dat zij zich niet zouden laten verleiden doorliet geroep ttllier is de Christus !quot; of n Daar is hij!quot; omdat er menig valsehe profeet en Messias zou opstaan. Zij hohoefden niet te zoeken, hier of daar; niet te gelooven, dezen of dien: want zoo als de bliksem uitgaat van het oosten en in één punt dos tijds schijnt tot het westen , ahoo ook zou de toekomst wezen van den Zoon des menschen. H unt alwaar hel doodc Ugehaam zal zijn, aldaar zullen de arenden vergaderd worden. Maar eerst na de verdrukking dier dagen — verschijnt aan den hemel het leeken van den Zoon des menschen.

Het is dus reeds terstond duidelijk, dunkt mij, dat in de tegenstelling van liet alwaar en daar de kracht der spreuk gelegen is. Geen Waar ? of Hoe? zou meer noodig zijn. Het aas wijst de plaats aan, waar straks de gieren neder strijken, en omgekeerd teekent de gierenvlugt de hemelstreek, over een slagveld uitgestrekt.

Dit lokale valt nog meer in het oog hij ixkas , die de waarschuwing tot de discipelen, dat er zoo groote verdrukking aanstaande was, bij oene vroegere gelegenheid invoegt, achter de vraag der Farizeën {Luk. XVII: 20) ; wanneer hel koningrijk Gods komen zou ? AVant als de Heer het beslissende van zijne toekomst, onverwacht en schitterend als do bliksem, beschrijft, de aanneming van den een, de verwerping van den ander, vragen de discipelen beangst: u U'uar, Heere ?quot; 1) en antwoordt jkzus met de zelfde spreuk: //Waar't ligchaain valt, daar is de vergaderplaats der arenden.quot; 2)

En nu de beteekenis der raadselachtige beeldspraak, in dezcu zamenhang ? Zonderling, dat geheel de oudheid, op voorgang van mannen als uiehonymus en cuuvsostomus , zich heeft laten verleiden door het beeld van den arend, als dat van iets groots on verhevens, om in het Ugehaam chiustcs te zien, terwijl men buitendien gaarne overal mystieke zinspelingen op zijnen kruisdood zocht. Arenden zijn dus voor de kerkvaders //de geloovigen,quot; die zich hemelwaarts verheffen, wier blik gescherpt is, om het lam te zien, voor hen

ge slag t; die tot den chiusïus te zamen vliegen met arendsvleugelen....... Zoo is, met

geringe wijziging, 3) de oude opvatting dezer bijbelplaats; zonder dat men de oukieschheid

1) Dat Ttoê liier uhinam moet en nooit quomodo kan bctcekonea, is ouder anderen nangowezeu door r. a. bornemann , Scholia in Iticac EvnngcUum.

2) Do oorspronkelijkheid van dcu zanieuhaug l)ij lukas , boven dien bij mattiiküs , wordt verdedigd door sculeiermacher, neander en olshaosen. Meijer meent, dat bij hem eene vroegere rede van jezus voorkomt, die nog geene betrekking heeft op Jenualcms verwoesting. Maar wij hopen ook hierop nader terug Ie komen.

3) Kleinere verscheidenheden in de oude kerkelijke opvatting, vindt men vooral in liet versehillend antwoord op de vraag, wie onder arenden moeten verstaan worden. Ciiutsostomus zegt «engelen, martelaars en geloovigen en put zijne welsprekendheid uit in do vergelijking van de laatsten met den edelen, hoog vliegenden en scherp zienden arend; — «geloovigen of uitverkorenenquot; noemen ook uieronymls, ouigeses , cïuillus , — kalvijn en zelfs nog i'riizsche ; — ïdie dan leven,quot; zegt iiilaiuus er bij; —

200

-ocr page 383-

«

DK ARENDEN' 01' HET SLAGVELD. 291

schijnt te gevoeld te liebben, opgesloten in de vergelijking van den verheerlijkt en cidustls met een dood aas, en van de geloovigen in zijne toekomst met vraatzuchtige gieren. — (A\ ij moeten echter hierbij niet vergeten, dat het onderscheid van gier eu arend den ouden uitleggers, zoo als wij reeds zeiden, niet helder was.) — Later verlustigde men zich zelfs in die onkicschheid, en vond hier een der vele bewijzen voor de gedrogtelijkc avondmaalsleer der middeleemvcn (de Iranssiibslanlialie), als of de geloovigen daarbij letterlijk op cjuustus' vleesch en bloed aasden! 1) En schoon onze vaderen er zich aan ergerden, dat de Papisten hier hunnen Broodgod vonden , hunne ciboriën of sacranmds-Jntifsletis, zij konden zich nog zoo weinig van de opvatting der kerkvaders los maken, dat d'outkein, die zich over de Eoomsche verklaring met bitterheid beklaagde, toch nog eene uitgebreide verhandeling schreef, om, met veel omhaal van geleerdheid, de geloovigen als de geestelijke arenden voor te stellen, vergaderende tot den gekruist)'. 2) — Xou ongerijmder evenwel waren andere opvattingen , die hij gemakkelijk bcstiijden kon, en die wij slechts in 't voorbijgaan aan den voet der bladzijde hebben opgeteekend. 8) — InUisseheu hadden reeds de kantteekenaars in den Statenbijbel, ofschoon schoorvoetend en in de tweede plaats, eene betere verklaring gehuldigd; waarop uciitfoot en anderen verder gingen, en het onverklaarbaar noemden, dat men hier immer aan iets anders had kunuen denkon dan aan een Godsgcrigt.

Keeren wij nu nog eens terug tót de eerste bedoeling van het gezegde , nis eene algemeem spreuk , nog zonder haren zamenhang met jezis' toekomst, dan komt ons de beteekenis te tlanuw en onbestemd voor: //dat zich gemakkelijk vercenigt, wat van nature reeds aan elkander verwant is.quot; 1) Zoo zou men den zelfden zin kunnen uitdrukken met te zeggen; nW aar

«de zaligenquot; irexaeusen beda; — /-alle mensohenquot; TiiEormLACTUs en malbonaïus.— De ecnige afwijking van het algemeen aangenomen gevoelen der oude kerk, vond ik — behalve in eene mystieke toespeling van isidokus — bij eusebius, die »de oversten dezer eeuw,quot; do urenden noemt , als die de geloovigen vervolgen zullen en de doode leden der kerk verslinden, of wel nJeruzulems belegeraarsquot; of «de wraakengelen,quot; Zie coiiDEiuus, Calem (jraecorum I'alrton in S. lucam.

1) Reeds iuekosvjius vindt hier eeao zinspeling op het lijden van ciuiistus , en deda op hot avondmaal ; fascitasius uaubektus bewees er do transsubstantiatie mede, en latere 1!.. C. bloemlezingen, zoo als die van spanner b. v,, halen ook deze plaats aan tol verheerlijking der eucharistie. — Met even veel en misschien nog met een weinig meer reut , verstonden sommigen onzer vaderen onder het doodc (ia* den /jpaapsehen broodgod en onder de arenden «de onreine menigte, bet pausdom toegedaan ! (Zie d' ooikein.)

Ö) In de l'roefduhkcn van heilige ZinneleeUlen, Amst, 1700.

3) Zoo is deze plaats door hilauius gebruikt om aan te toonen, dat het jongste gerigt inliet dat Josufat zal gehouden worden; door augusiinüs togen de ketters, als een bewijs (met den voorat-gaanden bliksem) , dat alleen de ware kerk overal is ; en met even veel of nog meer regt door kalvjox tegen de Katholijken, om te bewijzen, dat de ware geloovige, als bij sleehts tot cinusïi s komt, geen seheumaker zijn kan. — Tkfxma» daarentegen heeft de gewone verklaring omgekeerd, door cmusTus voor den arend te houden en de geloovigen voor het lijk ! — Ook grotio.- is hier niet zoo helder als anders, daarbij dit beeld tot een bewijs neemt , dat onder alle volkcu die God vreest, Hem aau-yenaam is, en meent, dat de arenden voor «gaven van den Heiligen Geest0' kunnen cehouden worden, en de lijken voor «hou die het vleeseh doodon.quot; — Beter is zijne opmerking op Luk. XVII; 37, over aüfin uls zielloos liyehuum, in ondersebeiding van

4) Frovcrbium siyniftram, faeile ea conjuugi, quae mltira snu junyi poslulatU. Zon tirixus onder

87*

-ocr page 384-

de arenden op iikt slacyki.d.

water is , zwemmen visscheii//Het oog zoekt liet licliten duizend anderen. Neen! liet is een meer bepaald beeld : dat van ontbinding, vernieling; en reeds voor zestig jaren drukte een oud Excgelisches Ilondbnch , — te goed om zoo geheel vergeten te worden , — die beteekeuis met deze woorden uit: fVo ein Slaat sc/iou in sich selbsl zerriillcl ïsl, da finden sick leicht Fnndc , die densellen vollends aufreibm nnd zu Urunde richten. Alleen zou ik hier, zoo lang wij de spreuk algemeen nemen, niet enkel denken aan eeneu staal, maar aan iedere mensehelijkc maatschappij , — staat of kerk, — eu in 't bijzonder aan iederen menseli. Stii.k, heeft dit denkbeeld het best, uitgewerkt, en wij geven liever, ten geaiakke van sommigen onzer lezers, eene vrije vertaling in plaats van het oorspronkelijke:

//De regel voor ieder (lodsgerigt blijft steeds de zelfde, in zoo verre hetgeen rijp geworden is ten verdervc , niet enkel de straf naar 't regt der vergelding waardig is, maar ook, door zekere inwendige noodzakelijkiieid, die vergelding en vernieling van zelve tot zult trekt, even als het aas de gieren. Wat dood is, wordt der ontbinding ten prooi; en wat in staat van ontbinding is, wordt verteerd en weg geruimd, om de lueht te reinigen, door wie van God daartoe geschapen en verordend zijn. De zich ontbindende staat, de stervende volksgeest van Israel was toeu het aas, waarbij zich de gieren niet zouden laten wachten; even zoo zal liet eens met do Christenheid (liever //met de wereld ) zijn, wanneer andermaal de cuiusTus komt.quot;

Het is echter wel wat ver gezocht, wanneer stier de eerste aanduiding van mus' profetie reeds vindt in de woorden van mozes [Beul. X X V111 : 49) ; De ni.i.it. zal tegen u een volk verheffen van verre, van hel einde der aarde , gelijk als een arend vliegt; — die van nosKA : //Hij komt, als een arend, tegen hel huis des nmiENquot; [Hos. \ Jll : 1); — en van iiABAKi'k , als hij de ruiters der Chaldeën beschrijft, vliegende als een arend, die ach spoedt om te eten. [Hal. J : 8.) Even zoo ziet hij in do bijzonderheid, dat de gerigts-engel, Openh. \111 : 13, in vele handschriften niet een engel maar een arend genoemd wordt 1), den laatsten wenk van dit hijbelsch-prolelisch beeld van 't godsgerigt.

Maar wij laten de verklaring van stik», in zoo verre hij de bijbelsche beeldspraak weder tot eene doorgaande bijbellcer maakt, voor zijne rekening, liet opgegeven hoofd-idéo der zinspreuk van onzen Heiland blijft even juist. JjIi dat de Heer het hier vooral op zijn ongelukkig volk toepast, nog in liet gezigt van Jeruzalem, is natuurlijk. Men behoeft daarbij aan de arenden zelve geene bepaalde beteekeuis te geven. Allerminst wordt er ciieistus zelf mede aangeduid 2) ; dan nog eer zijne heilige engelen, waarmede hij

dc Paters Jezuïeten , brektius en anderen onder de Hervormden , zonder eclitcr in de toepassing van de oude verklaring af te wijken. Nog fliinnwer sciilkuskku : Suni/iwrn 'tceruul, qui Juta opporlunitatn vtnnlur. Oneindig beter geeft de wkttü deu algemeenen , spreekwoordclijken zin dus weder; Ho irgend die iSchuldigni, da dus Slrafgenclt.

]; Er staat namelijk detoë voor oijjéAov. Maarbeleekent dan ook hel beeld, van ezi.cuiël overgenomen Opcub. IV : 7 , en bcteekenen arcndmlcugdai Opcnh. XII : 14 , bet wee! van 't groote Godsgerigt r

2) Hoe Prof. vinke schrijven kan: //Gelijk de arenden of gieren zieh dnar verzamelen, waar bet aas is, ten einde bette verslinden, zoo zou de Messias zieh daar openbaren, waar llij zou moeten verderven,quot; is mij onbegrijpelijk. De uitvoerders van het strafgerigt zijn overal leirseharen van vijandige volken of van eneelen ; cn de vergelijking met ecu' verslindenden gier is beneden de waardigheid van den iu dc heerlijkheid zijner toekomot zich openbarenden Messias.

-ocr page 385-

j)e ahekdex op het slagvel»,

komt ten gerigte; of wel in 't algemeen de legersclmreu, zigtbaar eu onzigtbaar, de volken der aarde en de inngten des hemels, die tot liet Godsgerigt worden aangevoerd. I) In de geschiedenis van Jeruzalems val zijn die uitvoerders van (Jods oordeeleu , zoo als men weet, de Romeinen geweest; en het is, 't zij men er meer of minder aan hechte, toch altijd opmerkelijk, dat hunne standaardcu juist het beeld van den arend droegen. Oudere uitleggers , die van de droornen der kerkvaders tot de gezonde opvatting van //het Codsgerigt over Jeruzalemquot; terug keerden, meenden dun ook, — gelijk men toen gaarne aan eiken bijzonderen trek der beeldspraak zijne bepaalde bedoeling gaf, — dat hier de üomeinsche legioenen bepaaldelijk bedoeld werden. Latcren hebben dit betwijfeld of ontkend. Stieu noemt het weene door Gods voorzienigheid zoo beschikte ironie van het toevaleu ik zou mij wel met zijn denkbeeld kunnen vereenigen, vooral omdat de Romeinen zelve gewoon waren , op de kracht hunner adelaren te zinspelen. 2) Even goed zou de spreuk vervuld zijn , wel is waar, als een ander volk over Jeruzalem gekomen en een andere standaard tegen de Godsstad opgeheven ware; zelfs beantwoordt de koningsarend der Üomeinsche vanen niet geheel en al aan de vlugt der gieren in jezvs' beeldspraak; toch is er iets dichterlijk-profetisch in die gedachte, dat de dag der wrake wordt aangekondigd door tie Ronieinsche arenden, die, van al de toppen der bergen oin Jeruzalem henen, zich dreigend over haar verheifen. 3)

Eerst de hen, w akende over hare kiekens; nu de gierarend, die ze verscheurt en liet aas in zijn nest sleept, dat zijue jongen er over klapwieken!

Neen! men behoefde niet te zeggen; ulJier is de christtjs !quot; of nDddr is hij lquot; niet te vragen, om te weten , werwaarts zijne vlugt te rigten : iiH'aar, Heer'quot; of ui foe eu wanneer zullen deze divgen geschieden ?quot; liet bedreigde oordeel is geene goddelijke w illekeur. Do klapwiekende hen waarschuwt voor den arend in de wolken. De liefde weent , als 't gerigt voor de deur staat.

Zij hadden niet gewild, Jeruzalems kinderen ! Ach , en waarom hadden zij dan toch niet bij lijds lekend, wat tot hunnen vrede diende ? Waarom rvas 'l verlorgen in hunne oogen Ja! waarom is steeds de verharde zondaar, de verbitterde ongeloovige blind voor de waarheid , blind voor het oordeel, en daardoor voor liefde en genade doof ?

De Joodsche slaat droeg in den zuurdeesem van 't ïarizeïsme de kiem der ontbinding

1) Beng ki, schrijfi: Cadaver est Juducimus carnalis; aquilae partim pseudochristi et paendoprophelve, partim copiae liomanorum. Zoo ook vóór hem vitkinga sr., bij J. albert, Obseroationes philologicae. I7i'gt;. Reeds door den laatstcn werd de vroegere toepassing op chuistls als verouderd beschouwd; eu hij. haalt van gregorius nazianzenus eenige dichtregels aan, waarin do vervolgers der oude ehnsteu kerlv met gieren rondom een lijk vergeleken worden,

2) Zoo wijst bij akuanls ten Romeinseh krijgsoverste op zijne veldteekenen, met de woorden: //Deze zelfde arenden zullen dc ingewanden uwer olifanten verscheuren!quot; {}. albeht.)

.'?) »De Iloinoinsche adelaars zouden weldra met ontzettende kracht neder stormen op het verwerpelijk aas der ongelukkige natie,quot; Zoo van oosterzee, die te regt opmerkt, dat de discipelen, bij Jezus' profetisehe taal, zeker gedacht zullen hebben aan Jrruzntciiis verwoesting, — in de Romeinsehe adelaar was immers ook den Joden niet vreemd meer—M eijer noemt echter deze opvatting gam fahch , naar zijne meening, dat hier aan eene latere purousie (toekomst van chuistus) moet gedacht worden.

-ocr page 386-

DE A.EESDEX 01' HET SLAGVELD.

in zirli. Heviger woedde dat inwendig bederf voort, toen zich liet beste deel van 'l onge-lijo\iu' Israel had afgescheiden. Door de Christenen te vervolgen cn uit te werpen, ver-haaslte liet Joodschc volk zijnen ondergang. Kiet in de omstandigheden des tijds, niet in den val der Herodessen, of de verdrukking van onnienschelijke landvoogden, lag de eigenlijke oorzaak van Jeruzalcms val. Het stervend ligchaam lokte slechts de vraatzuchtige gieren. 1 loc de overspannen geestdrift der dweepzieke zeloten geen ware levenskracht was, bleek ook, toen voor eenen korten tijd de Eomeinen terug trokken cn Jeruzalem vrij was; — vrij, maar (en prooi aan de laatste en geweldige stuiptrekkingen van een zich ontbindend volksbestaan. Gccne eendragt, geene orde, geen beleid meer eu geen ootmoedig Godsvertrouwen in Israel. Alleen een uitdagen van den hemel zoo wel, als van Hume's wereld-niagt. 1 Je Messias moest komen, hun Messias, eu hij kwam niet; de hemel moest helpen, en hij hielp niet ! Vergeefs drong zich meer dan een millioen menschen, in de digte ruimte binnen de wallen , om hunnen heiligen tempel te zamen. Door het dralen van den zachtaardigen titl's , die zich van zulk eene hardnekkigheid naauwelijks een denkbeeld maken kon, hielden zij het uit tegen het zwaard, tegen de post, tegen den honger; en werden daarbij nog door dolle dweepers beroofd of vermoord, door burgertwist verscheurd. Duizenden lijken werden in Jeruzalem opgehoopt of over den stadsmuur geworpen , — het feestmaal der gie-mi!—En toch, ook toen moeders hare eigene kinderen niet meer spaarden en 't onreinste aas was ingezwolgen, wachtte men nog op wonderen en teekenen. Eindelijk kon de verzwakte arm den storm niet meer afweren. Jeruzalem werd door de Heidenen vertreden, naar jlzis' woord. Wanhopig wierp men zich in de vlammen van den tempel. En de llo-nieinsehc adelaar rustte op de puinhoopen, des verslindens uioê : want 900,000 waren er gevallen, alleen bij 't beleg van Jeruzalem......

Toen waren de dagen gekomen, waarop men zegyen zou ; n Zalig de schoot, die mei gehaard leeft en do horsten, die nimmer zoogden!quot; Dagen, waarin ze zonden roeien: n Bergen, valt op ons!quot; n Hemelen , ledekt ons Iquot; ■—Geen wonder ook. Veertig jaren vroeger hadden die /elfde llomeiuen .n.zrs aan het kruis genageld , op den onstuimigen aandrang der Joden; der Joden, die woedend riepen: t/ZiJn bloed home over ons en onze kinderen!quot; -- — Indien zóó aan het groene hout gedaan werd, wat moest wel aan het

(lorre geschieden '

Neen! wij denken niet met bitterheid aan dat rampzalig Jeruzalem, waarover de mishandelde ji.zis zelf tranen stortte; wij smaden Sions kinderen niet, als bannelingen omzwervende sedert achttien eeuwen, zonder troon, zonder altaar, zonder vaderland. Maar terwijl wij hier als in eenen spiegel het lot aanschouwen van iederen menseh en van iedere natie, die tegen den Alnmgtige den ongelijken strijd waagt, erkennen wij ook de ontzettende waarheid der grooto natuurwet: //Wat rijp is tot ontbinding, omdat het ware leven er uit is geweken, is een gereede prooi des verderfs. Het ligchaam sterft, en de gieren snellen aan.quot; Nog geldt die wet, ook in Gods zedelijke schepping. Het oordeel Gods is geene daad van opwellenden toorn, geene onnatuurlijke tusschenkomst van den hemel in de dingen der aarde. Neen! zonde en dood, ontbinding en oordeel, het is de natuurlijke ontwikkeling der wereldregering. De zondaar zelf roept en verhaast het gerigt; en nog

-ocr page 387-

DE ARENDEN OP HET SLAGVELD.

snelt ieder volk, waaraan het zout der aarde, de vreezc Gods in ciiutstts, onlvvekon is, met rassehe schreden de ontbinding cn het verderf tegen.

Maar vóór de arendsvleugels inet doffen slag de lucht bewegen, klapwiekt nog de klokhen. Eerst de klagt: Hoe dikwijls heh ik n ivxllen vergaderen, gelijk de hen hare kiekens vergadert onder de vleugelen; maar gij helt niet gewild'. Daarna eerst, als onwil alle genade verwerpt, het ontzettend beeld des gcrigts; Waar de ilmk ligchamen vallen , daar vergaderen zich de arenden.

-ocr page 388-
-ocr page 389-

I

quot;A

m

I

■§i

DEIIDK GEUEKLTE.

f

i '■¥

H

HET KONINGRIJK DER HEMELEN IN ZIJNE INWENDIGE HUISHOUDING EN EINDELIJKE VOLTOOIJING.

n

Kenc clonic reeks van //Beelden tics Koningvijksquot; opent zicli voor ons oog. Ook zij schetst ons //cinasms in de gcsehicilcuis der wereld,quot; maar /.ij is van de beide voorgaande onderscheiden door het standpunt, waarop wij bij de beschouwing staan, den tijd cn den kring, waarover zich die beelden uitstrekken. AVas liet eerste Gedeelte dezer Afdeeling meer algemeen menschehjk, het tweede Israëlitisch, dit derde Deel staat meer op zuiver christelijk terrein. Heeft dc Heiland eerst in algemcene trekken het Koningrijk der ITcxnelen aangekondigd, gelijk het nog komen moest, cn daarna het gehandhaald tegenover zijn volk, terwijl het komt, hier zullen wij het Koningrijk der Hemelen leeren kennen , gelijk het reeds aanvankelijk gekomen is. De Heiland der wereld staat hier dus minder tegenover de geheele menschheid of tegenover het Jodendom van zijnen tijd, dan wel in het midden der zijnen, die het eerste beginsel uitmaken cn tie kern der clristealeid.

//.Tezts in het midden der zijnen,quot; maar op twee, ver van elkander verwijderde tijdstippen : bij zijne eerste komst, en bij zijne wederkomst of toekomst; waarom ook dit gedeelte het, opschrift draagt: //Het koningrijk der hemelen in zijne inwendige huishouding en eindelijke voltooijing.quot; 't Zouden ook twee afzonderlijke reeksen van zinnebeelden hebben kunnen zijn, wanneer de eerste daartoe stof genoeg had opgeleverd. Maar over den aard van het koningrijk, dat dc Heer kwam oprigten , is reeds zoo veel gezegd, en over de betrekkint van jeztjs tot de zijnen, en weder van dezen onderling en tot den Vader, die in de hemelen is, zal later nog zoo veel te zeggen zijn, dat slechts enkele beelden en zinspreuken , en daaronder maar twee of drie eigenlijke gelijkenissen, voor deze eerste reeks overbleven. Tk heb daarom het begin met het einde, de gemeente in haar beginsel met de gemeente in hare voltooijing, te zamen gevat. Dc overgang is echter, — gelijk wij latei-zien zullen, — in jezus' voorstelling niet zoo groot, als iu de geschiedenis, 'I Is de korte afwezigheid van oenen Vriend, die straks weder komt, om tc zien, of men zijn afscheidswoord niet heeft vergeten; van eeneu 1 loer, die weldra van de reis terug keert om tc hooren , of men zijne bevelen in zijne afwezigheid heeft uitgevoerd.

11

mi

ai

i m

'■h

II

-ocr page 390-

inwendige huishouding fa' e1ndelijke voi/foouiko.

Maar daar is, — om nu die einde!ijle volloojing van liet godsrijk vooreerst te lateu rusten, — nog eene andere reden, waarom de inwendige huishouding der gemeente met zoo weinige eu korte trekken wordt geschetst. Van allen, die eene nieuwe godsdienst op aarde hebben gesticht, heeft juist de Heer het minste werk gemaakt van die regeling en ordening zijner gemeente. Waar zijn in liet evangelie de wetten, die het onderscheid tusschen priester en leek, of ten minste de betrekking tusschen bestuurders en onderhoorigen regelen ? Waar vinden wij er de vormen van aanneming en lidmaatschap, de wijze van godsvereering en zamenkomst der gemeente, hare rust- en feesttijden, — om nu niet meer te noemen, — bepaald ? Indien de gemeente geen ideaal blijven mag, eu even min terstond de geheele wereld omvatten kan; — indien zij bestaan zal als eene geregelde , wel geordende en van de ongeloovige wereld afgeslotene maatschappij , hoe moet zij dan toch bestaan? Gij zoekt vergeefs het antwoord op jezus' lippen. Het is, of hij dat alles aan het toeval overlaat. Er kome van, wat wil; eene republiek of een aristocratisch bestuur, eene eenvoudige of eeremoniëele eeredienst, eene wijsgeerige school

of een broederhuis of een priesterlijk heiligdom!--— Maar neen! niet aan het toeval

liet de Heer het over , maar aan de inwendige levenskracht, die hij in zijne gemeente legde, eu die, onder hooger bestuur, zich eenen vorm scheppen zou naar eigen behoefte. Eencr wereldgodsdienst voor alle eeuwen moest het kleed van tijd en land niet worden aangetrokken. Elke godsdienstvorm veroudert; het Mozaïsme zelfs kon zich aan die wet des tijds niet onttrekken; maar de godsdienst zelve, —en het christendom is de godsdienst bij uitnemendheid! — de godsdienst zelve blijft.

Maar valt er dan toch nog iets te zeggen omtrent de inwendige huishouding der kerk ? Ja, iets zeker: dat in die kerk, hoe ook ingerigt, altijd Gods woord, het evangelie leven moet, in maar ook door menschen: door menscheu, die het prediken, en in menschen, die 't gelooven. Zie daar, wat de stof gaf tot de zinspreuken, die wij nu het eerst te behandelen hebben, en waarbij wij van de verkondiging des koningrijks tot du aanneming en volharding daarin zullen voort gaan; — niet , gelijk wij later zien zullen, omdat er tusschen de personen juist altijd eene zoo scherpe lijn te trekken is, als elders tusschen priesters of leeraars aan de eene, leeken of geloovigen aan de andere zijde ; maar omdat de zaak wezenlijk onderscheiden is: het spreken en 't hooren, het verkondigen eu aannemen van Gods zaligmakend woord.

298

-ocr page 391-

xxiir.

EEN GROOTE OOGST EN WEINIG ARBEIDERS.

M.vrrn. IX : •17b,

he ooysl is wel groot, maar de aridders zijn weinige ;

Bidt dan den Keer des oogstes, dat Hij arbeiders in zijnen oogst uitstoote.

LrK. X : 2.

Ik' oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige ;

Daarom, bidt den Heer des oogstes, dat Hij arbeiders in zijnen oogst uitstoote.


VÜHGELEKEN MET JOU. IV : 35—38,

Zegt gij lieden niet: uHet zijn nog vier maanden, en dan Jcomt de oogst?quot; Ziet! ik zegge u ; Heft mee oogen op en aanschouwt de landen : want zij zijn aireede wil om te oogsten !

Jïn die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijden, lelde die zaait en die maait.

Want hierin is die spreuk waarachtig: n Een ander is't die zaait, cn een ander die maait.quot;

Ik hel n uitgezonden om te maai jen, het geen gij niet bearbeid hebt; andereu hebben het bearbeid, en gij zjt tot hunnen arbeid ingegaan.

Groot de oogst, weinig de arbeiders! — //Keurige en treffende beelden voorwaar! Een overrijke oogst, waarvoor handen te kort komen, wordt schier bedroevend, omdat men meer let op liet geen te loor moet gaan, dan het geen behouden wordt, en daarbij andere tijden voor den geest komen, waarin men naauwelijks zoo veel had, als men dan verliest, of waarin men eenmaal gebrek kan lijden aan het geen thans onbehoudbaar is, Lrnstig is de bede van den minst deelnemenden arbeider zeiven in zulken oogst, dat toch de eigenaar mecir maaijers zende ; want de ongevoeligste huurling zelf kan het denkbeeld niet gedoogen van te loor gaande veldvruchten. En zou de eigenaar die bede niet verhoo-ren, daar de oogst hem zclveu aangaat ? Dit weet men zoo wèl, dat het een ui ts too ten mag heeton, zoo als hij meerdere arbeiders aanneemt, naar den akker drijft, ja ! schier zonder zich den tijd te gunnen van beding, of hun van eenigen toestel, vrolijk ten huize uitstoot, niet om den zwaren ploeg te drijven, noch om eenzaam te gaan zaaijen, maar

33*

-ocr page 392-

KJiN GRÜO'1'1. OOGST EN WEINIG AUBl-.IDEUP.

om de liglc sikkel door de brosse halmen tc slaan en onder ecu vrolijk veldgezang des hemels zegen te omarmen.quot; 1)

Wat de lezer Lier vindt iu den kalmen, gekuisehteu stijl van een' klassieken redenaar , neen! daar kan hij al de kracht iiaauwclijks van gevoelen, wanneer hij niet, als schrijver dezes, een deel van zijn leven heeft doorgebragt tusschen akker en dorschvloer, Ie midden van inspanning en angst, vreugde en teleurstelling van den oogst. Als 't gewas rijpt aan alle zijden, door den blakeudcn zonnegloed van eenen langen zomerdag, en des maaijers sikkel of zicht of zeissen overal te gelijk zijn moest; als soms een hevige onweersbui , door nieuwe hette gevolgd, bet rijpe graan doet broeijen en schieten , dat door de toppen der garven ecu verraderlijk groen schemert; dan wordt dc noodigste nachtrust nog verkort, dc dubbele kracht des sterken arbeiders nog verdubbeld; cu vaak heb ik de bijna bovenmenscbelijke inspanning bewonderd, die niauncu, vrouwen en kinderen bezielde, de vriendelijke bede gehoord, waarniec nog de zeventigjarige, anders reeds rustende arbeider naar het veld uitgedreven werd. Kan er ook treuriger gezigt zijn, dan een oogst, die bederft op het land?

(Jroul de ooyd , — eigenlijk is dc tegeusielling nog scherper; want er staat letterlijk : J)e oogut veel 2), de arbeiders weinige. — Er ligt in dit beeld eene mengeling van blijdschap en vau smartgevoel, van vreugde en van angst tevens. Die stemming heeft jiattheüs zeer eigenaardig uitgedrukt, als hij, inliet voorafgaande, bij het verhaal van jezas' oni-rcize door steden en vlekken, waarbij de lieer ld evangelie des koningrijks predikte en olie ziekte en alle ku ale genas onder het volk, de opmerking voegt, dat de Meester, de scharen ziende, die dag aan dag zich al meer om hem verdrongen, innerlijk over hen met ontferming lewogen werd, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geenen herder hellen. :J) — Uit deze innerlijke ontroering verklaart nu de evangelist het

1) Zoo sprak cu schreef stuart. Hij voegde er uog bij: //Verleidend kon dit beeld geworden zijn voor dc zeventigen, wanneer zij, aan liet zelve Ie zeer hangende, zich ecu' hoogtijd voor het edelst zingenot hadden voorgesteld van hunne zending. Geen zingenot, slechts zielgenot was hun beschoren; zielgenot ten kosto van veel meerder smart, dan het zingenot den maaijer op vermoeijenis komt tc staan. Het geen volgt, stuit dat misleidend denkbeeld—quot; Dit echter heb ik niet overgenomen, omdat ik mij mot de plaatsing van deze woorden door lukas, gelijk straks blijken zal, maar niet vereenigen kan.

2) 'O //11' a')/-oiuito; rto/U's, nl dè iyyaifu óUyoi. liet is cene gewone dwaling der oude lexieo-graphi , wanneer schleüsnek,, onder vele beteckeaisscn van nokis, ook opgeeft, dat het dikwijls 't zelfde als ~ii';, ca even eens als beteekent. Om mij nu tot hot laatste, dat ons hier voorkomt, te bepalen , nun kan alleen zeggen, dat het woord veel dikwijls door dc Grieken, cu bijzonder in het Nieuwe Testament, gebruikt wordt, waar wij t/rooi bezigen; en wel, omdat op zulk eene plaats cene eoltective grootheid bedoeld wordt. Gij zult in het Griokseh nooit lezen ; //een veel manquot; voor //een groot man;quot; maar wel: //veel geweenquot; {Maith. 11:18); //veel loonquot; {Malth. V' ; 12); //veel langmoe-digheidquot; {Rum. IX : 22); //veel getwistquot; {llund. XV: 7); «veel volkquot; {Mark. IX : 11); «veel menigtequot; {Mark. 111 ; 7), enz.

3) Ik zie niet ééne reden, om ook in deze woorden: «vermoeid en verstrooid, gelijk schapen , die geenen herder hebbenquot; met stier de stem van ji:zus te hooren. Mag dan de evangelist, anders zoo spaarzaam met zijne eigene opmerkingen, er niet eene enkele maal ecu beeld tusschen voegen, zoo geheel in den geest van zijnen Heer; hoewel deze het nu juist niet gebruikt had , daar hem cene andere, uog rijker en dcclinaliger beeldspraak voor den geest zweefde?

-ocr page 393-

(■lx cuoüïe oogst en weinig arbeiders. 301

woord, nk'l tot die zamcuvloeijcucle scliareii, maar tot den bijzonderen kring van zijne (liscij)elcn gerigt. Het is niet alleen eene aandoening van medelijden, die hem daarbij bevangen beeft, maar een zeker smartelijk gevoel van magteloosbeid, aan de menscbclijkc natuur eigen, wanneer onze Avil en lust verre onze brachten te boven gaat. ant ook hierin was je'/.cs mcnsch, en geheel mensth. Hij mogt duizenden wonderdadig met enkele broo-den voeden , zijne stem en zijne prediking strekte zich niet wonderdadig buiten de grenzen van het menschelijk vermogen uit.

Weder kan ik mij bier niet met lukas vinden, die onze spreuk heeft opgenomen als aanbel' van de afscheidsrede tot de zeventig, bij hunne uitzending. liet maakt nog op zich zelf geen bezwaar, dat jkzis dit «oord twee maal zou gezegd hebben. Hoe kon iemand, — zelfs al was die iemand de Zoon Gods! — boe kon iemand, die bijna den ganscben dag en aan alle plaatsen sprak, buiten herhaling van woorden blijven? Ja! was niet die herhaling dikwijls noodig? — Maar wat ik mij maar niet voorstellen km;' Dat jezus zijne ruimste uitzending van boden des koningrijks, die hij met een' blijden juichtoon begroette bij hunne terugkomst, zou hebben ingewijd met eene klagt over hel klein getal arbeiders; en dat hij die zeventig, zelve eerst beghmaars in deze bunne taak, het

ocbod om oen nog grooter aantal zou hebben opgedragen. 1)

'

Doch al heeft i.ukas dit vers minder goed geplaatst, met eene kleine wijziging is die plaats gevonden: eerst de klagt, vs. dan de uitzending, vs. 1 , en daarop de last : (laat henen enz. vs. 3. 'W ant altijd blijft het opmerkelijk, dat beide evangelisten deze woorden van den Heer naauw verbinden met de afvaardiging van evangelie-boden , paarsgewijze in verschillende rigtingen uitgezonden: Matïheüs een oogenblik vóór dat jtzus de twaalvc plegt'g inzegent en uitzendt (lloofdst. X); i.ukas tusschen de zending der twaalve (IX ; 1—6) en die der zeventig. Het gezigt van den overvloedigen oogst, en 't gevoel, dat bij als mcnsch niet alles voor allen zijn kan, drijft jezus eerst aan tot de klagt, daarna tot het gebed aan den Heer des oogst es , maar ook straks daarop tot eene zending, waarbij bij zich zeiven als vermenigvuldigt, en zijne aankondiging van bet godsrijk — want vorder moesten zijne boden niet gaan — uit veler mond en op vele plaatsen te gelijk

In

hooreu laat.

Maar beschouwen wij bet beeld zelf nog eens van nader bij, om het daarna, in den zamenbang met jezus'doorgaande beeldspraak, dieper op te vatten,

De oogst — hij is op zich zeiven altoos, tegenover bet treurig misgewas, een tijd v; vreugde en van dankbaarheid, het loon van velerlei cn /.waren arbeid. En de erve v:

1) «Daar zijn er,quot; zegt meijeu: funrjeachlcl euei Menge noch lunye nicht genuy.quot;—Maar al ware dit zoo geweest, dan is daarmede het gezegde van den Heer, op dat oogenblik cn in dien zamenbang, nog niet gemotiveerd; even min als door de tegenstelling bij stuari ; //een blij vooruitzigt, straks door de profetie van vervolging goraatigd,quot;

-ocr page 394-

EEN CROOTK OOOSt EX WEIXKi AUDETDEllS.

Israël gaf een' ruimen oogst, wanneer jehova's zegen er op rustte. 1) En niet alleen, dat die oogst ruimer was en spoediger aanrijpte, dan in onze noordelijke gewesten, maar men was ook gewoon, het graan terstond iu 't open veld te dorselien, even als bij ons het koolzaad. Daar hiertoe menscheu-handen te kort schoten, gebruikte men van ouds ossen , (somtijds ook ezels,) met of zonder dorschwagen achter zich; en bekend is het gehod der wet, dat de dorschcnde ok niet mogt worden gemuilband; ook hij mogt vrijelijk eten van den overvloed, waaraan hij arljeidde. Zoo ontstond er ceu vrolijk en bezig gewoel, gelijk men het bij ons ieder jaar op 't hooiveld, en nog beter op het zaadkleed van onze landbouwers zien kan. Oudtijds, toen ieder nog den voorvaderlijken akker bouwde, hielpen geburen en vrienden beurtelings elkander, en droegen juichend gerst en tarwe en spelt in de schuren; schoon men toch reeds in mozes' wetten van den dughoner of gehuurden arbeider leest, //wien vóór den avond zijn loon moest gegeven worden : icanl z jne ziele verlangt er naar, omdat hij arm is.quot; [Vont. XXIV ; 15.) Hoe meer nu later het grondbezit in enkele handen overging, des te meer werden de huurlingen noodig, die — zoo als wij in de gelijkenis van de Arbeiders in den wijngaard zien zullen, — zich op de markt daartoe aanboden. Zij hadden overvloed van brood, ook in eenen tijd, als elders misgewas heersehte {Luk, X\ ; 17), en hun loon was in den oogst bovendien ruim, zoo als hun arbeid dan vooral noodig was. .1 akouus bestraft dus te regt met hoogen ernst do rijken, omdat zij het loon verhortten der werklieden, die hunne landen luidden gemaaid en voor hen geoogst. [Jak. V : 4.) Maaijers vooral waren er noodig: want dit gedeelte van 't oogsten kon niet anders dan door men-schen—handen gedaan worden. Met de sikkel moest het koren uit de hand gesneden worden; en daarna het gesnedene op den arm te zamen gedragen en tot garven ot schoven gebonden, die weder tot hoopen werden vereenigd. (Zie Bijh. U'oordh.) Wanneer nude lieer des oogstes, eigenaar van zoo rijke landerijen, zag, dat de arbeid nog niet \hig genoeg van de hand ging, of voor zijn werkvolk te groot en te zwaar was; wat was natuurlijker, dan dat hij nieuwe en telkens weder nieuw e arbeiders opzocht, en zonder lang over 'l loon te dingen of veel met hen te spreken zelfs, hen met aandrang uitdreef, — uitstootte oi letterlijk uitwierp 2) — naar het oogstveld? — nGaat heen! II at billijk is, zal ik u geven.quot; (Matth. XX : i, 7.) Dit was, als bij de arbeiders in den wijngaard, genoeg.

1) Omtrent den verschillenden arbeid op liet land, naar het verschil van tijd eu gewas, is hoogst belangrijk do vroeger reeds aangehaalde beeldspraak van jesaja , 11. XXVIII ; 23—28.

2) Burin liegt das Angelegenttkhc, Drangende: uhinaMlrcibe.quot; Zoo meijku, en reeds voor anderen KilAs.MI'S. — Men vergelijke Mctrk. 1 : 12 nTevstond drcej' hem dc Geest uit in de ■wocstjn ; ' Matth. IX ; 25 «Als nu de schare uitgedreven teas, enz.quot; als ook het menigvuldig uitdrijven van démonen. Stier , die anders zoo gaarne de woorden nrgeert, meent, dat dit Bnhegrifl' ormoodig is, en IxfiakXeiv hier het zelfde beteekent, als in 't volgende {Matth. X : 5) uTtoutéü.etv. Hij haalt ten bewijze het uitdrijven van goede vrucht aan , Matth. XII : 35, en het 'uitdrijven der schapen , Joh. X : 4. Beide beelden nit dc natuur bewijzen, naar mijn gevoel, juist het tegendeel van 't geen sïier wil, daar het denkbeeld, niet van vijandig geweld, maat van krachtigen drang er aan verbonden is. Men vergelijke het boven gezegde omtrent do overeenkomst van dezen lieer des oogstes, met den Heer des v:jnhergs. — Ik verkwist hieraan welligt wat veel woorden, om toch van 't tijnste eoloriet der beelden van onzen Heiland, zoo geheel aan de natuur ontstolen, mij niets te laten uitwissehen. Het mitzendeu uit dc gemakkelijke rustquot; van siier is er ceue schrale vergoeding voor!

-ocr page 395-

KEN OUOOTE OOOST KN' WKt.N'lO ARBETOEUS.

Er was geen tijd te verliezen, — Eu wat natuurlijker ook, dan dut de bezorgde opzigter om arbeiders, telkens meer arbeiders riep; en dezen zelve, als zij met lust hun werk deden, bet niet lijden konden, dat door hun te klein getal de oogst niet goed zou binnen komen? Wat natuurlijker met één woord, dan de noodkreet: //Veel is er le oogsten, en veel te weinigen zijn ze, die arbeiden!quot; dan de bede: //Zend toch, jaag toch arbeiders in uwen oogst !quot;

Maar ligt er nu ook, zelfs in dien bezwarenden overvloed, niet een opbeurend, blijmoedig denkbeeld ? — Door het gebruik van dit beeld, stelt jezus de evangelie-prediking voor zijne discipelen in een vriendelijker licht, dan wanneer bij steeds van ploegen, zaaijeu en wieden gesproken bad, en het eeue geëikte beeldspraak (eene type) ware gebleven, wat hij vroeger zeide: De oogst is de voleinding der wereld.—Neen! 'tis niet enkel een ploegen op hope , een zaajen met tranen (1 Kor. IX : 10; Ps. CXXVI : 5), waartoe de lieer de zijnen roept. Er is ook reeds te oogsten, al is 't dan nog niet de eiudelijke en volkomene oogst, dien eens de engelen zullen maaijen. Oogst is het voor 't godsrijk , wanneer de scharen, vermoeid van 't lastig juk en hongerend op de dorre zielespijs, toestroomen van .alle zijden, rijp voor de prediking van het koningrijk Gods. Zulk een oogst was er op Gal ilea's heuvelen en aan 't zeestrand van Tiberias. Zulk een oogst zou er ook ziju op den pinksterdag, — en banden te kort, om hem in te zamelen I

En dat jezus, bij het gebruiken van dit beeld, minder wilde te kennen geven de snelle uitwerking van zijn woord, ]) dan wel de vatbaarheid daarvoor, zien wij, waar hij het nog eens in dien zin bezigt, bij de bekende Jakobsbrou, De Samaritaansehe is in der haast weggesneld, hare waterkruik achterlatende, en roept hot nu den inwoners van Si char toe: uKomt! ziel eenen menseh, die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb. Is deze niet de Christus?''' — Jezus staart baar na, in blijmoedig gepeins, en raakt zelfs de spijzen niet aan, waarmee intusschen de discipelen uit de stad zijn terug gekeerd. Hij heeft eene spijze, die zij niet roeten; den xoil te doen Des genen, die hem gezonden heeft, en z'jn werk te volbrengen. En hij spreekt, — een oogenblik later misschien, als 't eenvoudig maal is afgeloopen en zij daar nog rustig te zamen zitten: — uZegt gij lieden niet: nNog een tijd van vier maanden, en de oogst komt?quot; Ziet, ik zeg u; heft moe oogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn aireede wit tot den oogst.quot; —• Het was winter: want jezus moest door Samarië gaan (vs. 4), omdat Jordaan en beken gezwollen waren en de gewone reisweg door Perea dus belemmerd was. Ook zou in 't heetst van den zomer eene vrouw niet voor den avond den gang naar de bron gemaakt hebben. Het eerste gewas stond dus reeds te veld, maar de oogst was nog vier maanden iu 't verschiet. 2) En toch noodigt jezus de

1) Dus niet zoo als lasco {Büderstoff dos Neucn Testamentcs) schrijft: June {die das Werk begintim) siie/i oft ohne zu schot; bistoeUen (dier trilt audi uncrwarlct schnell der reiche und gewgnete Erfotg der Arbeit ein, ohne dus: , wie in der Nutur, ein langerer Zdtraun zwischen, Saat und Ernie verjlieszt.

2) Velen hebben uit het Zegt gij lieden niet? willen opmaken, dat hier aan een spreekwoord moet -worden gedacht; //Nadat het zaad in den groud is, nog vier maanden vöor deu oogst.quot; Maar behalve, dat deze spreuk nergens voorkomt, is, duakt mij, de tegenstelling duidelijk tussehc-n iets.

-ocr page 396-

efa' gttoote oogst e\ wetxig akbsiders.

zijnen, om het oog op te heffen over de velden daar beneden, wit om te oogsten! Reeds fTiKYSosTOJUis dacht hierbij aan de inwoners van Sichar, die op liet woord der vrouw toestroomden; en ook onze kautteekenaars op den Statenbijbel zeggen: n Om te oogsten, Grieksch : tol den oogst. Bit moet verstaan worden van ecnen geestelijken oogst, welke hier waren de Samaritanen, die met menigte over de velden kwamen, om cuiusxus te hooren, en derhalve als rijp waren om geestelijk geoogst, dat is: tot de gemeente gebragt te worden.quot; — fTet komt ook mij nog altijd voor, dat dit in 't nllcft uwe oogen op!quot; beslotenis. Een profetisch gezigt van 't geen nog niet voor oogen was, kon je/,us zelf wel hebben, maar niet aan zijne discipelen toonen. De aankomenden laten jezcs echter nog den tijd, om er bij te voegen: nlïn die maait, ontvangt toon, en vergadert bovendien vruelt ten eeuioigcn teren; opdat zich te zamen verllijden, beide die zaait en die maait. IFant hierin is de spreuk waaracJitig : Een ander is 't die zaait, en een ander die maait. Ik heb u uitgezonden, om te maaijen 't gene gij niet bearbeid hebt; anderen hébben het bearbeid, en gij zijt tot hunnen arbeid ingegaan.quot; [Joh. TV : 36—38.) — Wij zullen hier niet al te naauwkeurig uitvorschen, wie die anderen zijn. 1) Tiet ligt in 's TIeeren bedoeling niet, dit te bepalen. Allen zaaijen , die arbeiden aan 't godsrijk, en 't vroeger gezaaide groeit den maaijer in de hand, TTet apostelschap (dat is: de uitzending) was daarom zoo blijmoedig eene taak, omdat de akker, waar henen zij werden uitgezonden, reeds was ontgonnen en bebouwd. Anderen hadden dien bearbeid; zij zouden maaijen. En zoo als de maaijer beloond wordt voor 't geen buiten zijn toedoen is gegroeid, zoo zonden zij ook bun loon niet missen, en nog bovendien het genot hebben van vrucht te verzamelen ten eeuwigen leven. Zoo was, daar zij op den grondslag van't Oude Verbond, en op voorgang van joh «nes en jezus voort arbeidden, hun eerste werk reeds een oogst. Zouden zij hierdoor niet bemoedigd zijn, om later even onvermoeid te blijven arbeiden , ook waar zij geene hoop mogten voeden van zelve vrucht te oogsten, of misgewas die hoop te leur stelde? Tiet ging toch dikwijls zoo : Y.en ander zaait, een ander maait. 3) Maar waar vrucht ten eeuwigen leven wordt ingeoogst, daar zullen

dal ieder op dit. ooycnhlik zeggen zal (i'.ueiquot;,- kt) are , verg. iïuitti. XVI : 2), naaide gewone opvatting \ nu hot dagclijkscli leven, — en't geen Jezus zegt ia geestelijken zin (lóov, Xtym ifüv). Terstond daarop een sp-cchcoorcl aanhalende, zrgt de Heer o lóyo; , dat is: 't geen men pleeg ie zeggen. — Lightfooi vcreenigt eciiigerniato beide gevoelens, tenvijlhij berekent, dat nu, — half Chislm of in 't begin van Decmher, — do gerst nog gezaaid werd, en zelfs later, daar zij veel spoediger dan de tarwe rijpt,— Ook hier laten wij ons het aanschouwelijke van jkzus' onderwijs niet gemakkelijk ontrooven : eerst een blik op do natuur, dan op de menschonwereld; een oogst, die nog verre, en een oogst, die reeds nabij

is. _ Over dc plaats, dio aan deze winterreis in de harmonie der evangelisten toekomt, kan men

wiESELEns ea TisciiENUOurs verschillende gevoelens vergelijken, liet laatste komt met dat van wijlen rniinen vriend van willes over een. {Joh. IV ; 1—3 parall. met Matlh. IY : 12, Mark, I ; 14 en Luk. IV : 11.) AVaar echter dc Ilarmoiüstiek niet bepaaldelijk bijdraagt tot opheldering van jkzus' beeldspraak, ga ik baar liever vooreerst eerbiedig uit den weg,

]) De vroegere uitleggers vinden meestal in het Nieuwe Testament den oogst van het Oude; —. lampe en anderen begrijpen onder die voorafgegane arbeiders, de profeten met den Dooper en den Heiland; — in.ri) i'.a, tholuck , lücke en sïieu denken aan ciikisïus alleen.

2) Misschien vindt deze spreuk baren grond daarin, dat de zaatjer , uitgaande om le zaaijen {Matlh. \ jl] ; 3), doorgaans oen ander is dan de maujers, even als nog bij onze landlieden; maar in de toepassing had zij dan toch zeker eene scherpere bcteekenis: ?1X' tncnsch oogst niet altijd zclt' de vrucht

-ocr page 397-

KEN (3HOOTE OOGST EN WEINIG ARBEIDE11S.

aan 't einde zaaijer en ma ai jet zich (e zamen verlijden. Want nieniaiuls arbuid is verloren gegaan, ook al mogt hij zelf daar vóór zijnen dood geene vmelit van zien. 1) Maar all; planle, die de llcmchche Vader niet geplant heefl, zal uitgeroeid worden. [Matth. XV ; 1:},)

Arbeiden tot den oogst, — tot zaaijen en maaijen beide, al naar men het neemt; — arbeiders vraagt dc Heer, bekwame en ijverige werklieden. En mij dunkt, hier wijst de Heiland zelf, gelijk later de geheele apostolische eeuw, ons den middelweg tussehen de hiërarchie der katholijke kerk en de volkomen geestelijke gelijkheid en broederschap van de kwakers en andere geest getuigen. De Heer heeft geene nieuwe priesterkaste in het leven geroepen. Teder geloovige behoort tot het vitrerkoren pries/erlijh vdh, waarvoor de toegang:' tot den troon der genade open staat. .Maar daarom is nog niet ieder geloovige geschikt ca gestemd, om het evanyelie ie prediken allen creaturen. Die zich verblijden in den oogst, ziju niet allen geschikte maaijers. God — zoo zegt paui.us te regt — heeft er sommigen in de gemeente gesteld tot apostelen, anderen tot profeten, anderen tot leeraars. (1 Kor. \ 11 : :2S,) En Jizrs zelf spreekt reeds van een iegeljk scnuirrciEi,eerde, in 7 loning rijk der hemelen onder we zen [Matth. XI11 ; 53): z()o' kon tocli niet ieder geloovige worden genoemd! — Zonder dus eene al te scherpe grenslijn te trekken , onderscheidt Jezus den arbeider voor en in dc gemeente, van de gemeente zelve; de twaalve en de zeventig, van de schare. Mn weder is het paplus , die in dezen zelfden zin jezus' beeldspraak opneemt en tot dc zijne maakt, als hij zegt: iiM'j zijn Gods medearbeiders ; Gods akkerwerk zijt gij !quot; (1 Kor. Hl: O.)

Wat nu de Heer vroeg van hen , die aan dezen arbeid zich wijden zouden en dat hm der maaijers begeeren , zullen wij in de volgende spreuk nader zien. Au vergenoegen wij ons met de opmerking, dat jezcs zelf zulke medearbeiders wil en zoekt; dat hij daar vurig om bidt niet alleen, maar wil, dat wie reeds met hem arbeiden, het ook doen: 'Bidt den lieer des oogsfes , — den Vader zelf, elders Heer des wijnbergs en Landman: — Bidt, dat Hij toch arbeiders nitdrjve in zijnen oogst. Dat is een geheel andere geest dan die lijdelijk afwacht, zeggende: //De raad Gods zal toch wel vervuld worden, en zijn koningrijk komen!quot; Maar geheel anders ook, dan die bekrompen eigenwaan, die alleen belang in eigen arbeid stelt , en liever den oogst zou zien verrollen op bet veld ,

vau zijnen arbeid in; men werkt vaak voor een ander;quot; — gelijk dc Irage dienstkneeht in eene andere gelijkenis zijnen lieer verwijt, dat hij een hard nmsch is, maa jende waar hj niet gezaaid h-ej'l. {Mullh. XXV ; 24.)—Axdkeas senoTtus, joii annes vobstius eu kkasmus {De adagiisK. T.) halen van auistopua-kes, viugilius en audereu do zolftle of sourtgeiijke spreuken aan. — Overigens liebbon onüe vertalers, dunkt mij, den ziu juist uitgedrukt, als zij sebrevea : Hierin is die spreuk (liever de spreuk) waaraet-tig. Letterlijk staat er: tHerin (»iii dit opzigtquot; dus niet altijd?) is de spreuk dc waarachtige. — Ilct uhjd-ivö; van joiiakkes, dat elders in bet Nieuwe Testament niet op die wijze voorkomt, beeft ecix; eigenaardige kracht, om bet in eene hoogerc beteekenis waarachtige, wezenlijke, van bet valsebc niet alleen, maar ook van bet enkel zinnelijke of schijnbare te onderscheiden.

1) In dezen zin is de spreuk : Een ander zaait, een ander maait, treffend uitgewerkt door i. coiistii s {Spreuken van onzen lieer jezus chkistcs, in stichtelijke vertoogen, III : 113—128.) Zij versterkte in bem bet geloof aau eene voortgaande veredeling van bet niensehdom en langzaam doortastende werkzaamheid der Christelijke godsdienst, daar op den grooteu wereldakker steedb de ecu zaait, de ander —-lang daarna soms — ingaat tol zijnen oogst.

-ocr page 398-

KK.N lillOOTK 00(iST EN wkinig allbeidelw.

dan dat ccu auder do eer hebbe van dien ia te zamelen. O, wij dwazen, die onzen naam zouden willen kenen aan Gods akkerwerk! Wat is een paulus, die plant; wat een Ai'or,-i.os, die nat maakt? 't h God, die den wasdom geeft. En wat Hij wassen doet, dat zal God wel niet laten verloren gaan, maar Hij wil toch , dat de ijverige arbeider belang

genoeg in den oogst stelle , om naar vele medewerkers te verlangen.....

Dat zij ons gebed, als wij op den nood der millioenen Heidenen zien; als wij vernemen, dat bier en daar reeds de velden in die ruime heidenwereld wit zijn om te oogsten, en slechts op bekwame arbeiders wachten. Dat zij ook onze bede, wanneer wij de onkundige en ruwe schare iianschouwen, alleen nog naar den naam van ciuustus genoemd: schapen ,

die yeenen herder hebben!......

Met die bede op de lippen: nlieer! Zend toch arbeiders uit tot uwen oogst!quot; zullen wij 't gemakkelijker verdragen, dat een ander de riipe handvollen voor onze voeten weg maait, of de sikkel anders hanteert dan wij ; als er maar een ruime oogst wordt toegebragt tot het koningrijk der hemelen op aarde. ])

]) Indieu bij dc rcrklaiiug dezer spreuk gcon gebruik is gemaakt van rabhijnscho parallelen, is dit eenvoudig, omdat do daartoe elders aangehaalde, in mijneooren alüians, alleen op don klank af eenigo overeenkomst hebben. Onder do Spreuken der vaderen (Virke Ahoth) zou hot gezegde van k, tarpiios nog hot naast bij komen ; «De dag is kort, de arbeid veel, de arbeiders traag, het loon groot en de lieer des huizes dringend.quot; (11 : 20.) Het sehijut mij eehter uil dc volgende spreuk van den zelfden Jiahbi te blijken, dat met dezen arbeid, zoo als gewoonlijk in den Talmud, //de studie der wetquot; wordt bedoeld.

-ocr page 399-

XXJV.

I

• üi

PLOEGEN, ZONDER OMZIEN.

Lik. L\ : Cd.

Niemand, die zijne hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hel geen aaUer ü, is heheaam lol hel koningrijk Gods.

Nog eens het oog op den akker, waar henen zoo dikwijls de groote Leeraar der mensch-heid ons roept. Maar nu is die nog niet bedekt met de golvende halmen of rijk geladen schoven. Dorre stoppels zijn van een' voorgaanden oogst overgebleven , of de harde grond werd nog nooit voor't zaad gebroken , en distelen en doornen getuigen alleen van zijne vruchtbaarheid. Intussehen gaat de afnemende zomerhitte van regen voor 't dorre v eld, tot een' nieuwen groei, zwanger. Daar drijft de nijvere landman in don vroegen morgen zijne ossen, voorden ploeg onder 't juk gebragt, in het land. Die ploeg is nog, onder al het veranderlijke der wereld, de reliquie der aartsvaderlijke tijden. Koningrijken mogen omwentelen en verwoeste steden geheel anders herbouwd worden, do zelfde ploeg doorwoelt jaar op jaar den akker. De kunstigste werktuigen niogon den eenvoudigen liandenarbeid vervangen, nog is de ploeg van homerus' helden of van Isrels rigters die van den Arabisclien fellah, en hij zou in nood nog bruikbaar zijn voor onze landlieden. Altijd de zelfde kouter, (oudtijds niet van de ploegschaar onderscheiden,) die de voren snijdt, en de zelfde ploegstaart, dien dc mensehelijke hand bestuurt.

//Wat den vorm en het zamonstel van den ploeg der oude Hebreen betreft, wij kunnen daarover misschien het best oordeelen door vergelijking der afbeeldingen van ploegen op de. Egyptische gedeukteekenen, en van de vormen der ploegen , nog heden in het oosten gebruikelijk. liet gebruik dezer hulpmiddelen overtuigt ons , dat de ploeg der oosterlingen te allen tijde een eenvoudig werktuig was, en zoo ligt, dat het gemakkelijk door een man in de hand kon gedragen worden. Een boomstam of staak, aan het eene einde met een benedenwaarts gekeerd en gepunt dwarshout, later door een ijzer vervangen, om de voor te

39*

'if-

1 ■ ,1

x-1

m vk

I

I

a

i

11

m

m

-ocr page 400-

plokgen , zondek omzien'.

trekken, bevestigd aan een juk tot aanspanning der ossen, — en bovendien doorgaans voorzien van een handvat, om den ploeg te besturen , zie daar al de deelen , waaruit dit kunsteloos werktuig is zamen gesteld.quot; 1)

Naar de opgogevene bronnen kunnen wij hier nog iets bijvoegen omtrent de wijze, waarop de ploeg werd bestuurd. Somtijds, althans in Egypte, leunde de ploeger met beide handen op de houvasl, terwijl een ander, vóór hem uitgaande, de ossen voort dreef. Dit geschiedde eehter, naar 't schijnt, alleen, waar de grond zoo vast was, dat nog achter den ploegde kluiten met de houweel moesten gebroken worden. Gewoonlijk bestuurde de ploeger het werk alleen met de linkerhand, terwijl hij in de regter den langen en scherpen ossen-prikkel hield. Dat het zóó ook bij de Israëlieten ging, kunnen wij opmaken uit mus siuach, daar hij (11. XXXVIII : 20) den landman beschrijft, als die den phey houdt gt; die roem draagt op zijn' (jepunten drijversstok, die de ossen voortdrijft. Dit honden van den ploeg, begon men door de hand (en dus óéue hand) aan of juister nog op den ploeg te slaan. 2) — En was oudtijds de ploeg ligter, omdat de grond zoo diep niet werd omgewoeld , iles te meer hing cr af van het bestuur. De redelooze kracht werkt voort in het ploegvee, maar de hand van den redelijken meusch rigt daarvan de uitwerking, en zijn oog teekent de vore, die 't scherpe ploegijzer snijden zal. Een niet ligte arbeid voorwaar, en die, meer dan de stedeling misschien denkt, een geoefend oog, eenc vaste hand en een onafgebroken toczigt vordert!

Volkomen juist is dus het oude spreekwoord •'}), dat wij hier terug vinden in de beeldspraak van het koningrijk der hemelen : //Die omziet, is geen goede ploeger.quot; Dubbel waar was dit voor den oosterling, die,—gelijk men nog in sommige streken van ons vaderland duel, — met ossen ploegde : want deze moeten , nog meer dan paarden , aangedreven en in den regten weg gehouden worden. Maar ook met het oog op onzen landbouw kou stvakt zeggen; //Den ploeg te sturen, vordert, behalve eenc sterkeen vaste hand , die hem op zijne behoorlijke hoogte houdt en iu zijne voegzame rigting stuurt , tevens een bestendig toezigt en een ingespannen oog, het geen zich niet mag laten aftrekken. 21' zien naar het geen

1) Zoo Prof. vetii iu liet Bijlehih Woordcnhoclc. Uc bedoelde afbeeldingen vindt men, voor zoo verre Egypte betreft, bij Wilkinson cn anderen, en voor bet hedendaagsehe oosten, b. v in kiebuuk's ttesrhrijviug vim Arahië, en paulsex. Akkerbouw der Oosterlingen. — Is het niet te bejammeren, dat, terwijl de gcleeide commentaren tot bergen zijn opgehoopt, onlangs ujiebeit {l'ract. Comm. op Jes. XXVI1 i ; 24 verv.) schrijven moest, dat het werk van paui.ses, in 1718 uitgegeven, nog altijd het beste over dit onderwerp is ?

2) De uitdrukking {t.-riiïiO.oir 11,1 xst(iquot;) is de zelfde, die dikwijls XX: 19; TI and. IV ; 3 enz.) gebruikt wordt van »de handen aan iemand slaan.quot; Maar dan staat er in het meervoud, uitgezonderd Joti. VII ; 30 Niemand sloeg de hand (zelfs niet ééne liand !) aan hem. — Deze vergelijking moge de juistheid bevestigen van onze opmerking, dat het utnu-uanJen van de taak des ploegers daarin bestond, dat hij de ééne hand op deu ploeg sloeg, daar om henen klemde, waartoe hij nog meer, clan bij ons de ploeger, bukken moest.

3) Arator nisi incurvus praevaricatur, zegt pms us (XV 111 : 10); «De ploeger, die zich niet buigt over den ploeg, wijkt van de regte voor af.quot; — Meer nog komt met de spreuk van den Heiland de les over een, die reeds iiesiodus den ploeger gaf, dat, »zoo hij een regte voie trekken wil, hij niet langer naar zijne makkers omzie (trantctiiun' fie!)' xag), maar zijn gansehe hart op zijn werk zette.quot; {Opera et Dies, vs. 441 sq.)

-ocr page 401-

I'LOfOES , ZONDER OMZIEN.

309

achter is, is hel grootste gebrek, liet geen in clezcu arbeid plaats kan hebben. Dan toch verliest het lijf des zelfs houding en drukking , waardoor het ploegijzer te diep in den grond getrokken wordt, of bij onbestuurde kracht der hand te hoog wordt opgeheven; maar dan vooral gaat de rigting geheel verloren, zoodat de voren afwijken of liet werk bedoiveu wordt.quot;

En nu de locpassing van dit beeld in jezus' mond ? — Het komt voor onder een drietal proeven, hoede lieer met die geneigd of geschikt waren, om zijne volgelingen te worden, over dit volgen sprak. .Juist omdat deze gezegden, de twee eerste alleen door matthküs, alle drie door u kas , zoo zonder zamenlmng met liet voorafgaande of volgende worden bij een gebragt, komt mij althans de tijdorde geheel onzeker voor. indien ik iets daaromtrent durfde bepalen, zou ik den schriftgeleerde, die den Meester volgen wil, xeaeir hij ook heen gaat [Matih. VIII ; 19), in vroegeren tijd plaatsen, toen de groote opgang, dien do lieer maakte, hem in de oogen van dien man tot den stichter eener beroemde Rabbijiisclie school, een' anderen hilli.l, verhief. De betuiging: De rossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensehen heeft niet, waar hij hel hoofd neder leg ge! was wel geschikt, om hem van dezen ijdelen waan te genezen. — Dc beide andere, gelegenheden , waarbij het jezus zelf is, die met aandrang zegt; Volg mjl zou ik later stellen; omstreeks den zelfden tijd, toen jezxjs den zijnen het gebed aanbeval, om arleidcrs lot den oogst. Dal ook lekas dit in zijne gedachten verbonden heeft, is minstens hoogst waarschijnlijk. Want als wij de latere verdeeling in hoofdstukken weg denken , staat lt;li! heehl van den ploeg maar twee verzen verwijderd van oogsl en arbeiders, en, tussciien die beide in, de uitzending der zeventig. De zamenliang is dus: //Jezus zcide tot dezen en genen: Folg wij ! Hij liet den een het begraven van zijnen vader, den ander het brengen van eenen afscheidsgroet aan zijne hnisgenooten niet toe. Eu kort daarna, opmerkende, luie groot de oogst Mas en hoe weinigen de arbeiders, zond hij er weder zeventig uit, na de vroeger gezondene twaalve.quot; — Schoon bij MvrniEÜs deze volgorde zoo duidelijk niel is op te merken, vinden wij toch ook bij hem hot twee maal nik zal u volgen lquot; (11. \ III : 19, :']) met het u Volg mij!quot; tot MvrniEÜs (li. L\ : 9), de klagt over de weinige arbeiders (II, IX : 37) en de uitzending der tiraahe (li. X : 5), in éune volgreeks \an verhalen.

A'emen wij dezen zamenliang aan, dan staat liet vast, dat deze spreuk, — moge zij ook eene nadere toepassing op iederen burger van het godsrijk kunnen vinden, — hier met betrekking op de boden des kouingrijks gezegd wordt. De schare liet JEZUS vrij konicii en gaan. ij zullen zelfs later zien, dat hij haar de onberaden keuze, om zijne blijvende discipelen te worden, nog eens ernstig iu bedenking gaf. Maar van den mattheüs , tot wien hij zegt: //Volg mijlquot; wacht de lieer, dat hij terstond opstaande hem volgen zal (Mallh. IX : 9), om later te kunnen zeggen met Pi/raus: //Ziel wij hebben alles verlalfu en zijn u gevolgd.quot; {Mallh. XIX : 27.) — Zoo dit onderscheid tusschen toehoorders en volgelingen , eene méégaande schare en een' vasten kring van discipelen, nog twijfelachtig ware, het zou beslist worden door het bevel (Lui. IX ; CO) aan den man, die eerst nog z'juen vader begraven wil: nGa gij heen, en verkondig het honingrijk Gods.quot; — De be-

h

I

i n,

w

i n

J;

1 Ha

-ocr page 402-

ri.oi ciln , zomjki: üjl/il'.n.

hcaamheid of geschiktheid tot dat koningrijk, is dus niet dio om daar in te gaan alleen, maar om daarvoor een geschikte en bekwame arbeider te zijn. Zulk een getehihte (letterlijk uil gestelde, dus regt gestemde) arbeider is hij niet, die, te gelijk hij het aanvatten van den ploeg, reeds omziet; bij wien dus hand en oog, voornemen en begeerte met elkander in strijd zijn.

In het voorbij gaan merken wij hier weder op, dat de beelden van het evangelie geene typen zijn; dat zij goene vast doorgaande beteekenis hehben. Ts in het algemeen de arbeid aan en voor het koningrijk der hemelen Gods aldcerwerk, en de bode des koningrijks Gods medearlelder; nu eens is dit werk een ougslen van 't geen in den weg der Voorzienigheid reeds is voorgearbeid ; dan een zaaijen, planten, nat maliën , om den oogst van de voleinding der wereld en des Koningrijks voor te bereiden; en dan weder een ploegen op den harden en wuesten grond, die nog eerst geschikt moet worden gemaakt, om het goede zaad in zich op te nemen.

\ alten wij zóó den eisch van onzen Heer op, dan is 't niet eens noodig, dat wij dien met stuaiit tot jiizus' laatste reis bepalen, en de schijnbare hardheid daarvan verzachten, door ze als eenc roeping te brschouwcu , //die niet meer zou gehoord worden dailr ter plaatse , waar hij de zelve toen deed.quot; Ook al geschiedde zij vroeger , eenmaal versmaad , zou zij niet meer worden herhaald.—Liever zeg ik dus genoemden redenaar na; //Betwist niemand den akkerman het regt, om zulke arbeiders alleen aan te nemen, die geheel hun hart zoo wel, als hanne hand alleen , tut een werk mede bragten , het welk geeu omzien gedoogde; wie inogt zich dan daaraan stoot en , dat .u.zus openlijk verklaarde, dat ook hij zulke arbeiders, — die dit niet deden , — niet kon gebruiken?quot;

Tc regt v oegt sïuart hier nog bij , dat het brengen van eenen laatsten groet aan hen, die tot zijn huis behoorden, reeds op zich zelf voor iemand, die daaraan nog zoo veel geheebtheid toonde, hoogst gevaarlijk was. //Zijne huisgenooten toch gevoelden niet die zucht voor den Heiland, die hem had doen uitloopen, om den lieer op zijnen weg te zien, en die hem nu drong, om zich aan hem aan te bieden ; zij toch waren te hnis gebleven, hadden te huis kunnen blijven, schoon het gerucht den lieer alom vooruit ging met den roem zijner werken. Hoe zou zulk een afscheid door hen aangenomen zijn ? Dit verbeelden wij ons ligt. En zou nu deze man sterk genoeg geweest ziju , om bij den een de veroordeeling, bij den ander de bespotting, bij de ouders de bestrafling, bij de gade het verwijt eener verlatene liefde, bij de kinderen de wederhoudende tecderheden uit te staan? En zoo ja, moest dan zijn hart, het welk toch niet ongevoelig voor eigene zelfverloochening bij zijn aanbod zal geweest zijn , ter prooije gegeven worden van zulk eenen storm ? W as het om afscheid te vragen van zijn huisgezin ; dan ware hij jezus niet waardig geweest, wiens gezag zoo veel hooger ging, als Gods wil boven vadermagt of huwelijks-eisch. W as bet waarlijk om afscheid te nemen, dan was bet, zich nutteloos en hagehelijk wagen; en dan mogt het een weldadig gebruik hcetcn van 'slleilands gezag, dat hij dezen man aan zoo vele moeijclijkbedcn onttrok, waarvoor waarschijnlijk die zelfde man eenmaal, bij herdenking van het geen , waaraan bij zich gewaagd zou hebben, en bij de volkomene waardering van den heilrijken stap, dien hij gedaan had, 's Heilands wijsheid en liefde zal erkend hebben.quot;

-ocr page 403-

l'i.oeoex , zonder omzien'.

Al wat mij voor den geest stond bij liet beeld van dezen man , heb ik den lezer willen doen booren met de woorden van ecuen prediker, die nog wel eens, schoon bij het algemeen lang vergeten, mag spreken, nadat hij gedorven is. — Mogo het strekken, om , zoo veel noodig, den eiseh te regtvaardigen van onzen Heer, die bij de uitzending der twaalve zelfs klimt tot de tegenstelling; II ie vader of moedor, zoon of doclürr lief heeft loven mij, — lukas (XIV : 20) heeft zelfs; //wie ze niet haat,quot; — is mijns niet leaar-dig. [Malth. X ; 37.)

Behalve de beslistheid der goede keuze in het algemeen, die gconc voorwaarde of uitzondering toelaat, zijn er, in zulke beslissende tijden, als die der vestiging van bet christendom , meuschcn van een beslist karakter eu een onverdeeld voornemen noodig. Geene halve maatregelen , waar eene geheele omwenteling en herschepping der wereld vercischt werd ! De aankondiging van het godsrijk zou op zoo groote bezwaren stuiten en zoo geweldigen tegenstand uitlokken, dat men zich daaraan geheel en onverdeeld moest toewijden, zonder door gehechtheid aan al wat daar voor te verlaten viel, zich te laten ophouden of aftrekken, (leen omziende ploeger op zoo rnwen en naauwelijks ontgonnen' akker, nog met netelen eu distelen begroeid, die hand en voet kwetsten! \an daar, dat de apostelen eerst door alles te verlaten geschikt werden voor hunnen arbeid, terwijl de rijke jongeling, schoon diep bedroefd, daarvan terug deinsde, omziende naar zijne vele goede»en. Van daar ook, dat een paulus insgelijks bekwaam was tol het Iconintjrjk Gods, toen hij , vergetende,, waf. adder hem lag, zich uitstrekte naar 't geen vóór hem was, steeds jagende naar het wit, tot den prijs zijner roeping. (Fil. Ill; 11.) Eu bedoelt pvxilvs hier niet enkel meer zijne verlatene vaderstad en maagschap, zijnen Joodschcn roem en Farizésche eigengeregtiglieid,— die hij als vuilnis had geacht, om chiustls te gewinnen (vs. 8), — maar ook 't geen hij reeds in de dienst van Christus gedaan heeft en geworden is (vs. 12); zelfs daarnaar mag de arbeider in het godsrijk niet te veel omzien. .De goede ploeger slaat den blik niet op de effen vore, die reeds achter hem ligt, maar heeft onafgewend het oog op die, welke hij nog snijden moet in den akker.

Eindelijk kunnen wij bij dezen eiseh des Ileeren nog, als een tegenbeeld, de roeping van EiiSiV vergelijken, die niet tot don ploeg, maar van den ploeg af geroepen werd, eu toen hij ook de zijnen nog eerst wilde gaan groeten, (// l)at ik toch mijnen vader en mij hu moeder kusse; daarna zal ik u navolgen!quot;) van et/ia. ten antwoord kreeg: uGa, keer weder! Want wal heli ik u gedaan ?quot; Met andere woorden; //Ga vrij heen eu blijf weg; want zoo gij niet dadelijk volgt, heb ik u niets gedaan.quot; (1 Kon. XIX ; 20.)—Tot een ander en belangrijker akkerwerk riep hem de profeet, gelijk later de Heer petius tot een' menschen-visscler wible maken; en eeisa en petris hebben deze roepstem gevolgd, zoo wel als paulus , niet omziende naar 'l geen zij achterlieten, en daardoor bekwaam tol het koningrijk Gods.

De slotsom ligt voor de hand. De Heer wil, bij de stichting eu uitbreiding van zijn koningrijk, arbeiders; maar alleen zulke mensehen, die hunne zielen hichhen overgegeven voor den naam des Ileeren. {Hand. XV ; 2G.) Naar stand of afkomst vraagt hij niet; eeue nieuwe priesterkaste stelt hij niet in ; zelfs geene uitstekende gaven van geleerdheid

-ocr page 404-

PLOEG EN', ZONDER OMZIEN.

tii wclsprekrndlicid noemt hij, hoewel ook deze kumien worden dienstbaaï gemaakt aan 'f iïodpvijk; maav wal de Heer stellig vraagt , is //biddend arbeiden voor den oogstquot; en '/ploegen zonder omzien.quot;

iSTa deze verklaring zouden wij , — als eene proeve, hoe ook do eenvoudigste beeldspraak van onzen Heer, uit haren zamenhang gerukt, ligt wordt misverstaan, — ontelbare voorbeelden kunnen aanhalen van de toepassing dezer woorden op alle geloovigen zonder onderscheid. Reeds onze kantteekenaars , om nu van ouderen niet te spreken , verraden deze opvatting door het stilzwijgend verwijzen op den hond, die tot zijn uithraaksd weder l-eert (2 i'elr. 1! : 22), en op hen, die eens verlicht zijnde, weder afvallig worde» [llclr. \l : I-—(i.) — W essenlii'.üd schrijft ; T)as Itcich Gottes Iciszt sic// wr durch heatdnd.iges Fortschreiten m Gufen, dure// unahldsziyes Ringen gegen das Büse crobern, Lisco; In der Naeh/otge C/rieli ist cine gründlic/e vnd verstandige StlM- ui/d Weltrerleujnvr/q nid/ig. Das gci/eilte Hert macht- vns fiir das Him/nelreich nngesc/ic/i. Mil Ernst vnd le/arrlicher Ausdauer mi'ssen wir vorwdrts strelen. — Dit alles is waar, — de Schal in den akker en de Parel hebben het ons reeds geleerd , — mits men slechts het eerste doel van 3Kzrs' zinspreuk niet uit het oog verlieze , en hij, die het Koningrijk (,'ods verkondigen teil, allermeest en allereerst zich afvrage , of hij daartoe, tegenover zulk eenen eiseli, zich hekwaam gevoelt. 1)

En vatten wij nu al den arbeid op den akker van het godsrijk, — als een ploegen , zaaijen en nuiaijen tot den oogst,—-te zamen ; nog zijner, in de volle kracht dezer beelden, geene arbeiders te over, en de akker is groot en do oogst veel........ Zoo hxdl dan

den Heer des oogstes, dat Ilij arbeiders in zijn oogstveld uitdrijvc!

1) Coustius {Spteuken enz. II ; 217—220) heeft dit tweeledig gebruik van des lleilauds spreuk «voor elk, wien het ernst is, jezus te volgen, en inzonderheid voor den dienaar van het Evangelie,quot; het best uit elkander gehouden. Bij eene meer algemeene toepassing op iederen geloovige, kan men ook , met velen, r.ois huisvrouw vergelijken, die het reddende woord der engelen niet involgde tcwtiT om te tien , en daarom in do verwoesting van Sudom mede omkwam ; waaraan de Heiland zijne waarschuwing ontleent, tegen den toekomstigen nood: uU'ie op tiet dak zal zijn cn quot;Jjn huUraail in huis, die home nitt of, om hrt zelve weg te nem-n; en wie op Jen akker zijn zal, die keerc dr.igrtijta niet naat het geen ac/iter is. Gettenkt aan 'Ie vrouw van lot!quot; (Luk. XVII ; 31, 32.)

-ocr page 405-

XXV.

HET LTCIIT OP DEN KANDELAAR.

Mattii. V ; 15.

Noch steekt mrn eene kaars aan, en zet die onder ecne koornmaat, maar op cennn kandelaar, en zij ach jut allen , die in den hike zijn.

Mark. IV : 21.

Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezel worde? Is het niet , opdat zij op den ka,Maar gezet worde ?

Luk. VIII ; 1(3.

Niemand, die eene kaars ontsteekt, bedekt de. zelve nul een vat, of zet ze onder een bed, maar zet ze op eenen kandelaar , opiut de genen, die inkomen , bel licht zien mogen.


Lik. XI : 33.

Niemand, die eene kaars onisteeld, zet die in het verlorgen , noch onder eene koornmaat, maar op eenen kandelaar, opdat de genen , die inkomen, hel licht zien mogen.

Zagen wij in liet laatste beeld den trouwen arleider gesehetst en de beeldspraak aan den akker ontleend, nu komen wij nog eens op dcu arbeid zeiven terug, en wordt ons die be-sehreven door eenvoudige vergelijking met het dagelijksch, huiselijk leven. Het beeld is zou alledaagseh en schijnt zoo weinig verheven, dat wij het waarschijnlijk beneden de waardigheid van den redenaar zouden gerekend hebben. Maar de lieer kiest juist in dat eenvoudige en bekende, — waarbij het gezond menscheaverstand, zonder vooroordeel of omzien oordeelt en handelt, — het punt van uitgang, om zijne discipelen tot de verhevenste waarheden O]) te voeren.

Niemand onlsleekl eene kaars. — Herds terstond moet ik tegen dit laatste woord opkomen : want onze bijbelvertalers hebben hier onwillekeurig eene nieuwere en westersehe voorstelling ingeschoven, die den lezer op het dwaalspoor brengt, en die het ons, doordien wij van der jeugd af zulk een bijbelwoord kennen, later moeijelijk maakt, om van de verkeerde voorstelling ons los te maken, welke reeds de kinderlijke verbeelding zich vormde. 1) — De

]) Nog voor zes jaron liet ik door die geöikic dwaling (Ai'/ro,- hie do candela, ex seho vel eer a far. la, inielligendum est, schleusseb) mij verleiden, oni te zeggen; ».\lc'n bediende zicli ook in jkzus' tijd, ia Ijesloten vertrekken, van kaarsen, al waren zij niisseliiun uiet gelijk do onze vervaardigd.quot; — Eeue later bijgevoegde aaateekening maakte deze dwaling maar half goed. Doch de leerrede, toeu over dezcu

40

-ocr page 406-

het licht op den kandelaar.

Israëlieten hadden geene kaarsen, al verzekeren ook sommige uitleggers ons, enkel op het gezag der nieuwere vertalingen, dat zij toen reeds van talk of was werden vervaardigd. Zoo ver mij bekend is, zijn de waskaarsen liet eerst door middeleeuwscli kerkgebruik ontstaan. (Woordh, der Zamenl.) De Heiland spreekt eenvoudig van eene lamp. Ook bij de oude Grieken wordt liet woord {Inchnos) daarvan gebezigd, terwijl dat, waarvan ons lamp oorspronkelijk is (lampas), eene fakkel beteekent, of althans (als in de gelijkenis der Tien Maagden) eene lamp, die tot een' fakkcltogt werd gebruikt. Doch de klank heeft hier — ik spreek bij eigen ondervinding — onnadenkende uitleggers op het dwaalspoor gebragt. Men twijfelde niet, of lampas was eene lamp; en nu moest luchnos iets anders, dus eene kaars zijn. De lezer verschoone deze uitweiding, als eene kleine proeve van do overlevering der dwaling.

Eene lamp dus, zoo als die algemeen in de oudheid gebruikt werd, doorgaans klein en van gebakken aarde, ook wel van metaal; met een handvat voorzien, doch zonder voet of onderstel, zoodat zij in de hand werd gedragen, gelijk de vrouw in eene andere gelijkenis eene lamp ontsteekt, om, met het licht in de hand, overal naar haar' verloren penning te zoeken; en, weder naar eene andere beeldspraak, de wakkere dienstknechten de lendenen omgord hebben en de lampen brandende in de hand, [Luk. \ V : 8; MI ; 35.) Wilde men echter een vertrek verlichten, dan werd de lamp op een' kandelaar gezet, — of liever op een' standaard: want in de kamers der Oosterlingen vindt mende tafel niet, die bij ons het allereerste meubel is, omdat wij gewoon zijn, er alles op te plaatsen. Zulk een standaard was, in het heilige van den tabernakel en den tempel, de bekende //gouden kandelaar met zeven lampendie eenigzins den vorm van een' bloeijenden amandelboom had, en nog op den triumfboog van ïiïus te Rome te zien is. Dat die standaard in de burgerwoningen van jezus' tijd eenvoudiger zal geweest zijn , behoeft wel niet gezegd te worden.

Aan dit dagelijkseh gebruik ontleent de Heer zijne beeldspraak. Verbeelden wij ons zulk een hoogst eenvoudig gemeubeld vertrek van zijne dagen. Geen' stoel of tafel vindt gij er; misschien nog alleen het lage en nu ter zijde geschoven tafelblad. Een enkel stuks huisraad dient meer tot gebruik, dan lot sieraad. Zoo mist gij er, behalve den genoemden standaard, zelden de korenmaat, onmisbaar voor eiken burger, — de kleine maat [modhts) ten minste, 1) — omdat in den regel ieder zijn eigen brood bakte. Ia den achtergrond

tekst uitgegeven, was een woord in dc lütte des tijds. Wat cr van blijvende waarde en algemeenc bruikbaai'tieid in wesen mogt, —.de opvatting van kot beeld, eu dus de geest en bedoeling van bet gebeel, — neem ik hier te liever over, omdat de waarheid in kaluier dagen geuiakkelijker wordt aangenomen en onpartijdiger beoordeeld.

1) Een zeer oude naam, denkelijk uit het oosten afkomstig en met kot Hebreciuvscbe madud ca ons meten verwant. De Ilaliaansebe of Roineinsehe modius hield 16 sextariëa of J van de llebreeuwschc scah; — naar do berekening van wurm [De Ponder, eaet.) 182 Uijalaadschc kubiekduimon. — Volgens deze rekening (naar flavius josefus) zou de modius bijna met tien kop van onze inhoudsmaat over oen komen. «Het komt echter op do hoegrootheid aiet aan, daar de Zaligmaker slechts in hot algemeen een in alle buisgezinnen voorhanden stuk huisraad noemen wil, geschikt om een licht te bedekken zegt het Bjbelsch Woordenboek. Maar het is dan toeh jezüs' oogmerk geweest, eene maat te noemen, die toon in algemeen huiselijk gebruik was; en die tevens de geschikte grootte had, om het lampje,

-ocr page 407-

IILï LICHT 01' DLN KANDKLAAR.

evenwel merkt gij een meubel op, waaraan van ouds alle Oostersclie weelde werd ten koste gelegd. Het is de sofa of divan, die zich honger dan de gewone aanlegbedden boven den grond verheft. Zij wordt bij voorkeur, vooral het onderstel, van metaal vervaardigd, om minder last te hebben van kruipend gedierte. Het bovenste gedeelte daarentegen is, bij de rijken, van kostbaar hout of elpenbeen; fraai gestikte matrassen zijn er op uitgebreid, en een kostbare sprei hangt er tot den grond toe af.

Het wordt donker in zulk een vertrek. Een der huisgenooten gaat heen, en ontsteekt licht. De lamp komt (makkus), zoo als wij ook zeggen, 1) wanneer het Hebt niet in de kanier ontstoken wordt, maar brandend daar in gebragt; wat zeker ook dikwijls gebeurde met de kleine lampjes der ouden, die men gewoon was te dragen en te plaatsen , waar '1 noodig was. Maar hoe zoudt gij nu den man noemen, die haar ontsteekt 2) en er mede binnen komt, maar in plaats van op den standaard, de lamp neer zet op den grond, en de korenmaat 3) of eenig ander vat omkeert en er over heen stelpt, of die ne weg schuift ouder de sofa of divan, om er vervolgens de sprei vóór henen te hangen? !) Dwaas is hij zeker, indien bij niet slecht is en het met ecu vijandig oogmerk doet. Xeeu! maar de lamp wordt gezet op den hoogen kandelaar, van waar ze hare stralen tot in den afgelegensten hoek van het vertrek uitzendt; en al wie in de kamer zijn , kunnen zien , en wie binnen komt, hem valt terstond het liefelijk licht in het oog.

Aan dit beeld hechtte de Heer, daar hij bet drie malen gebruikte; — of als men meent, dat aan den zamenhang niet zoo veel moet worden gehecht, als wij doen, ten minste twee malen. 5)

De eerste gelegenheid is die dor onvergelijkelijk schooue bergrede. Nadat de Heer, in

dat gewooulijk gebruikt werd, geheel tc dekken, zonder het licht uit te dooven. — Van de oudereu heeft gualïpeiuus eeno geleerde bijdrage over den modius en andere maten geleverd, die tneu vindt in de Critici Sacri, Tom. VI, png. S78 sqq.

t) Frequens ent Gruccis, vertu neutra pottere pro passicis, kvpke. W ij hebben eehter tc minder de bij hem eu elskeb aangehaalde voorbeelden noodig , omdat meu ook in onze taal zegt; «■liet eten komt binnen;quot; »Daar komt een brief;quot; enz.

2) Matiueüs beeft OiSè xaiovui i.iyi of , letterlijk ulilcti bramit tie lamp nietde bedoeling is eehter, zoo als lukas heeft: Kiemand, e.ene tamp ontstekende enz, — Kïpke eu anderen hebben reeds bij Grieksehe en Latijnsehe schrijvers een soortgelijk gebruik vau de woorden xnisiv en urere aangewezen.

3) Niet ouder eenk, maar oiitler de korenmaat, als ein in jedem Huuse vorrdthiges Gejiiss. De wette.

4) Lukas spreekt van «het te bedekken met een vat (crxsist)een zeer algemeen woord voor alles, waarin men iets meet, bergt ot' draagt ; eu van //het tc zetten onder hel ised (liever een bed, i.roxatoi y.Xivt];) quot; waarbij men niet aan het bed zelf denken moet — want dit beteekent xlirij nooit — maar aan de legerstede, van welken vorm ook; want liet woord is van den ruimsten omvang.

5) Geheel onjuist is de conclusie van kromm, die ook nog tot den tijd der flaauwe en verwaterde exegese behoort; So viel sie/it man , dasz die Worte damuls als Spriehwort im Gang waren u. s, w. Niet het gebruiken , maar hot maken of bedenken van spreuken en spreekwoorden, was do roem vau den Oosterscben wijze, van salomo af tot de latere Rabbijnen toe; eu de ongeloovige Jood zelfs zal «Itabbi jezus van Nazarethquot; dien roem niet ontzeggen. Natuurlijk werd echter zulk eene spreuk , eens bedacht en aan de discipelen van don wijze geloerd, meermalen gebruikt, ook door den Meester zelf; en hot is eene al te gemakkelijke kritiek, wanneer de wette bet meermalen terug kecren van deze eu andere spreuken, eenvoudig daaruit verklaart, dat zij in der Vcberliejermg lose nmliefcn.

40*

-ocr page 408-

iilt i.iciit 01' den kandelaar.

den liefelijken vorm van zaligsprekingen, den aard geselietst heeft der ware burgers van het. Godsrijk, spreekt hij deze zijne discipelen toe als het licht der wereld. Aan dit gezegde sluit zich onze gelijkenis aan, en zij wordt opgevolgd door de vermaning: Laat uw licht ahoo schijnen voorde mensclen, dat zij moe goede werken mogen zien, 1) en (niet n, maar) nwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. {Matth. V : 14—1,0.)

De tweede maal volgt het beeld op de verklaring van den Zaaijer, als 'i gebod eener mime en onbekrorapenc evangelie-prediking, met de bijgevoegde verzekering: Want daar is niets verborgen, dat nut openhaar (//openbaar gemaaktquot; m.) zal worden, noch heimelijk, dul niet lekend zal worden en in hel openlaar komen. {Luk. VIII : 10, 17; Mark. IV : 21, 22 j vgl, il//. X : 2(i, 27.)

ISij eene derde gelegenheid zegt jezus der schare harde wnarlieden, en beschaamt dit Loos geslachte door het voorbeeld der mannen van Ninevé en der koninginne van 't zuiden. Daarna schijnt de lieer zich meer tot zijne volgelingen te rigten met de beeldspraak van het ontstoken licht, waar hij nog eene andere aan toevoegt: De lampe des ligchaams is het oog; deugt dit niet, dan is geheel uw ligchaam duister. Zie deen toe, dat niet het Helt, het welk in u is, duisternis zij. [Lnk. \ I : 33—35.)

Eindelijk merken wij in het beeld zelf deze kleine verscheidenheid op, dat hij M.vmitüs het licht zoo open en hoog wordt geplaatst, om te schijnen voor allen, die in huis zijn ; bij i.dkas, (beide malen,) opdat allen, die inkomen, hel licht (11. XI den glans of sehjn) zien mogen, — Ook heeft luk as het denkbeeld in den ruiinstcn zin uitgedrukt, door het algemeene woord in het verlorgen, 2) waarvan dan ten voorbeeld strekt ieder val, zoo als eene koornmaal, en ieder hoog meubel, zoo als het rustled.

En wat nu JEzrs' bedoeling betreft, écu denkbeeld komt zoo duidelijk in deze beeldspraak nit, dat het door niemand miskend worden kan, die niet opzettelijk het licht, door jezus ontstoken, tracht onder de korenmaat te verschuilen; het is openbaarheid, nis een der cers'c kenmerken van het Christendom, en van den arbeid der genen, die het voorstaan of verbreiden; en die openbaarheid niet als een bijkomend gebod, maar als iets, dat in den aard van het evangelie zelf ligt. Jezus zegt niet: //Niemand zet ooit het licht onder korenmaat of rustbank.quot; Daar kunnen er zijn, die dit doen, en zelfs, die het met een goed oogmerk doen: bij voorbeeld, «aar het schitteren der lamp eenen kranke zou kunnen hinderen, Ook is er geen sprake van het licht te bedekken of uit te dooven, dat

1) Volgens cr.EMENs alexandeinus (Strom. Lib. 7) pleeg do apostel matthias te zeggen; Wanneer de nahuur van een' getoomge (eigenlijk vuitvoikooruequot;) gezon'Ugl heelt, heeft de geloovige zelf gezon-rtigd. Want had hij zich zóó gedragen, als het woord Gods Leceett, dan zou zijn nahuur eerbied gehad hehhru voor zijn leven, zoodal hij niet zondigde.

2) Luk. XI ; 33 heeft ei,- y.ijvTtnj', dat door valckknaak en anderen van xgirtTi/, spelonk of hedckle gang, wordt afgeleid. Borueman vut liet eeliter te regl adjectief op , met vergelijking van rU iinym'/v, el; iiirw, tiji' ta/lati/v. (Soil, odóv?)

-ocr page 409-

IIhl LICHT or DKN KANDELAAli.

ccn ander ontstoken liceft: want dit zou een valseh licht kunnen zijn. Maar dc man zelf, die de lamp aansteekt en brandt, maar dc luiisgcnooten, voor wie het licht komt, zij zonden handelen tegen alle regelen van het gezond verstand, wanneer zij licht wenschten cu licht maakten, en het te gelijk hedekten, 1)

Reeds terstond merken wij op, dat die //vrije en openbare werldng der waarheidquot;' van den beginne af het kenmerk der goddelijke openbaring was. Slaan wij het oog ter rcgler eu ter linker, ten noorden en ten zuiden van het Joodsclie land; overal, van dc magiërs in het oosten en de Egyptische priesters, tot zelfs in het hoog beschaafde Giie-leiiland, vinden wij myüeriïn, geheimenissen, die alleen door dc ingewijden werden verstaan. Daarin lag, meende men, het diepste wezen der godsdienst, terwijl de oningcuijelc menigte voor beeldspraak zich neder boog, eu alleen zoo veel vernam, als eene geheimzinnige kaste van priesters en wijzen wilde, dat zij weten zou. Geheel anders onder Israël. l)\l zelve c/ehod, hel welk ik u heden yehiede, spreekt .mo/.i-.s : thil is van u niet xerlor-jtu en dal is niel verre. Hel is niel in den hemel, om la zeytjen : u // ie zal cour ons lea hemel varen, dal h'j hel hale?'' Ojk niet op ijene z'jde der zee, om le zeyjen : //H ie :,i' overvaren voor ons , en het ons doen hoor en ?quot; Haul dit woord is zeer uulij n, in meen wond en in viv hnrl, om dat le doen. [Den/. X,\X : 11—14.) AVet en profetie was openbaar; geene geheimen had moz.ks zijnen vertron velingcn mede te deelea. Verlorfjeu wijsheid en een onzigllare schal, wal nufligheid is er in beide? schreef nog .ikzis siuach. (TI. XX : 20.) 2) Eerst met de Farizésehe verbastering der Joodsche godsdienst begon de leer der geheime, mondelinge overlevering j zoo als eerst ten dage harer verbastering, in de Christelijke kerk do leer der mysteriën of sacramenten, en de geheimzinnige inwijding der nieuwe ledca begon. De zuivere openbaring, ook die des Ouden Verbonds, was licht, en zij lichtte allen, die in huis waren en die daar Linnen kwamen ; de wet, eene lauipe voor den riet des reg(vaardigen en een licht op zjn pad [Ps. CXIX : 105; S/gt;r. YL : 2-1); hel profetiseli woord eene lamp, schijnende in eene duistere plaatse, tol dat de dag zou aanlichten en de morgenster opgaan in de harten der geluovigen. (2 Pc//'. T : 10.)

Eu dc morgenster ging op, eu de dag lichtte aan. In hel Voord, dat vleesch. geworden is, wets hel leven , en hel leven was het licht der mensehen; gelijk (iod een Held is, en gansch geene duisternis is in Hem. [Joh. I ; 4; l Joh. I : 5.)

liet is niet geheel zonder bcteckenis, vooral bij johannes, die zoo dikwijls spreek! van licht, dat de Dooper, die zelf het licht niel was, slechts genoemd wordt eene Iran-dende en lichtende lamp, in 2cier licht men zich voor eenen horten tijd had wogen veiheinjen

1) Tc vergaat roLvn. viug., uurin. (wiens spreukvorklarin^ bij de Alt;lagiii van erasmus gevoegd is,) wanneer hij zegt, dat de korenmaat niet enkel bedekt, maar ook vitdooft, omdat zij eeu iflcn' rund heeft, en dus, het onderste boven gezet, alle lucht afsluit. Uit ligt zeker niet in dc bedoeling van den Zaligmaker.

2) Een aanverwant beeld van den «on/.igtbaren schat,quot; (verg. den Schatgraver, Multh. X111 : 41,) is eene verzrf/ct'le hron (vgl. lloogl. IV ; 12), waarop bij epiphanics dezelfde spreuk wordt toegepast. (a. schot.) Zoo ook »een verborgen mijnaderquot; {Abdita quid prodest generosi vena metalli, si eullore caret ? luoakus); en »ccn zwaard in dc scliede.quot; (Van eene ouuitgesprokene redevoering, w. iabils,)

317

-ocr page 410-

tilt i.icut 01' dek k.vkdelaak.

den liefelijken vorm van zaligsprekingen, clcn aard geschetst heeft der ware burgers van liet. Godsrijk, spreekt hij deze zijne discipelen toe als hel licht der wereld. Aan dit gezegde sluit zich onze gelijkenis aan, en zij wordt opgevolgd door de vermaning; Laat uw held ahoo schijnen voor de mensehen, dal zij uwe goede werken mogen zien, 1) en (niet n, maar) uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. [Malth. V : 11-—16.)

De tweede maal volgt het beeld op de verklaring van den Zaaijer, als 't gebod cener ruime en onbekrompene evangelie—prediking, niet de bijgevoegde verzekering: liant daar is niets verborgen, dat niet openhaar (//openbaar gemaaktquot; .m.) xal worden, noch heimelijk, dal niet lekend zal worden en in het openhaar komen. {Luk. V111 : 10, 17 ; Mark. IV : 21, 22; vgl. Jit. X ; 20 , 27.)

Bij eene derde gelegenheid zegt jezus der schare harde waarheden, en beschaamt dil Loos geslachte door het voorbeeld der wannen van Ninevc en der koninginne van 't zniden. .Daarna schijnt de lieer zich meer tot zijne volgelingen te rigten met de beeldspraak van het ontstoken licht, waar hij nog eenc andere aan toevoegt: De lampe des ligehaams is het oog; deugt dit niet, dan is geheel uw lïgchaam duister. Zie dan toe, dat niet het licht, het icelk in n is , duisternis zij. [Luk. XT : 33—35.)

Eindelijk merken wij in het beeld zelf deze kleine verscheidenheid op, dat bij MA'mitüs het licht zoo open en boog wordt geplaatst, om te schijnen voor allen, die in huis zijn ; bij ix'kas, (beide malen,) opdat allen, die inkomen, het licht (11. XI den glans of schijn) zien mogen. — Ook heeft i.ukas het denkbeeld in den ruimsten zin uitgedrukt, door het algemeene woord in het verborgen, 2) waarvan dan ten voorbeeld strekt ieder val, zoo ids cene kuornmaal, en ieder hoog meubel, zoo als het rustbed.

Eu wat nu jezus' bedoeling betreft, één denkbeeld komt zoo duidelijk in deze beeldspraak uit, dat het door niemand miskend worden kan, die niet opzettelijk het licht, door jezus ontstoken, tracht onder de korenmaat te verschuilen; het is openhaarheid', als een der ecrs'e kenmerken van het Christendom, cu van den arbeid der genen, die het voorstaan of verbreiden; en die openbaarheid niet als een bijkomend gebod, maar als iets, dat in den aard van het evangelie zelf ligt. Jezus zegt niet: //Niemand zet ooit het licht onder korenmaat of rustbank.quot; Daar kunnen er zijn, die dit doen, en zelfs, die het niet een goed oogmerk doen; bij voorbeeld, waar het schitteren der lamp oenen kranke zou kunnen hinderen. Ook is er geen sprake van het licht te bedekken of uit te duoven, dat

1) Volgens Clemens alexandeikus {Strom. Lib. 7) pleog dc apostel maïihias te zeggen: Wanneer rtc nabuur van ren' (jrlootigc (eigenlijk «uitvetkooracquot;) geiotvligl hcejl, heeft de geloovige. zelf gezon-rtigd. irnnl had hij zich gun gedragen, ah hel tcoord Gods iectelt, dan :ou zijn nabuur eerbied gehad hebben voor zijn teven , zoodat hij niel zondigde.

2) Luk. XI : 33 heeft si; y.QVTiit]», dat door valckenaau en anderen van xoénxi/, spelonk of bedek in gang, wordt afgeleid. Bokneman vat het cellier te regt adjectief op , niet vergelijking van tl; iiciyoap, el; /tlap, Tij' in/Jarijv. (Scil. odói'P)

-ocr page 411-

iil'i i.icht op dijn kandelaau.

een ander ontstoken heeft: want dit zou een valscli licht kuuueu zijn. Jiaar de man zelf, die de lamp aansteekt eu brandt, maar de huisgenooten, voor wie het licht komt, zij zouden handelen tegen alle regelen van het gezond verstand, wanneer zij licht wenschten eu licht maakten, en het te gelijk bedekten. 1)

Reeds terstond merken wij op, dat die //vrije en openbare werking der waarheid'' van den beginne af het kenmerk der goddelijke openbaring was. Slaan wij bet oog ter regtcr

en ter linker, ten noorden en ten zuiden van het Joodsehe land; overal, van de magiërs in het oosten en de Egyptische priesters, tot zelfs in het hoog beschaafde 6VjV-lenland, vinden wij mysteriën, geheimenissen, die alleen door de ingewijden werden verstaan. Daarin lag, meende men, het diepste wezen der godsdienst, terwijl de oningewijde menigte voor beeldspraak zich neder boog, en alleen zoo veel vernam, als eene geheimzin

nige kaste van priesters en wijzen wilde, dat zij weten zou. (Jcheel anders ouder Israël. I)il zelve gehod, het welk ik u heden gebiede, spreekt jiozes : dat is vein u niel verlor^eu en dal is niel verre. liet is niet in den hemel, om te seygen : // // ie zal voor ens ten hemel varen, dat h'j het fale?' Ook niel op gene zjde der zee, om le zeggen: n V ie zu' overvaren voor ons , en het ons doen hooren ?quot; H ani dit woord is zeer nalij //, in uwen mond en in uw hnrl, om dat le doen. [Denl. W\ ; 11—11.) Wet en profetie was openbaar; geene geheimen had .mozks zijnen vertrouwelingen mede te deelen. Verlorgen wijsheid en een onziglhare schat, wal vuiligheid is er in heide? schreef nog .rr.zis siüacii. (II. XX ; 20.) 3) Eerst met de Farizéscbc verbastering der Joodsehe godsdienst begon de leer der geheime, mondelinge overleveringj zoo als eerst ten dage barer verbastering, in de Christelijke kerk de leer der mysteriën of sacramenten, en de geheimzinnige inwijding der nieuwe leden begon. De zuivere openbaring, ook die des Ouden Verbonds, was licht, en zij lichtte allen, die in huis waren en die daar linnen kwamen: de wet, eene lampe voor den H voet des regtvaardigen en een licht op zijn pad {Ps. CX1X • 105; Spr. VI ; 2-'5); hel

profetisch woord eene lamp, schrijvende in eene duistere plaatse, tot dat de dag zou aanlichten en de morgenster opgaan in de harten der geloovigen. (:2 Pelr. I : 19.)

En de morgenster ging op, en de dag liclitte aan. Ja hel Woord, dat vleesch geworden is, was hei leven, en het leven was het licht der menschen; gelijk God een licht is, en gansch geene duisternis is in Hem. [Joh. I : 4 ; 1 Joh. 1 : 5.)

Het is niet geheel zonder beteekenis, vooral bij johannes , die zoo dikwijls spreekt van licht, dat de Dooper, die zelf het licht niet iras, slechts genoemd wordt eene Iran-dende en lichtende lamp, in wier licht men zich voor eenen korten lijd had mogen vei hen geit

1) Te vergaat potad. virg., ukbin. (wiens spreuk verklaring bij de Adagia van eu asm us gevoegd is,,) wanneer hij zegt, dat de korenmaat niet enkel bedekt, maar ook uitdooft, omdat zij een cfien' rand heeft, en dus, liet onderste boven gezet, alle lucht afsluit. Dit ligt zeker niet ia dc bedoeling van den Zaligmaker.

2) Een aanverwant beeld van den «onzigtbareu schat,quot; (verg. den Schatgraver, Mutth. XIII ; 44,) is eene verzegel'te bron (vgl. Hoogt. IV ; 12), waarop bij empiianids dezelfde spreuk wordt toegepast. (a. schot.) Zoo ook *eeii verborgen mijnaderquot; [Abdita quid jirodest generosi vena meialti, si euttore caret? lucanus); en »cen zwaard in de schede.quot; (Van eene ouuitgesprokenc redevoering, m. fabius.)

-ocr page 412-

HET LICHT OP DEN KAND[.LAAR.

(./o/z. I : ^; \' ; 35); terwijl jezus zelf zich bij herhaling het Licht der wereld noem! [Joh. \ fll : 12; IX : 5 enz.), en zelfs, in zijne bergrede, aan do discipelen dien mam geeft, om het held, dat in hen is. 1) Dat de Heer niet dit beeld van licht t/venc open-bnring der waarheidquot; bedoelt, is bij voorbeeld te hoeren aan zijne vermaning bij liet nit-zenden der twaalve: ui Iel geen ik u zeg in de duisternis, zegt hel in 't licht.quot; [Matlh. X : 27.) Maar dat licht is niet enkel de kennis, die voor 't verstand wordt ontstoken; liet lireft ook een' zcdelijken zin. Zoo vereenigt joiiannes licht en leven, en verklaart ^.iti hem, die liet Licht der wereld was: n Hij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd.quot; [Joh. I : Ik) En Jezus zelf wil, dat de zijnen zoo hun licht laten schijnen, dat men hunne goede verken zie; terwijl hij in Gelhsemané met waardigheid zijnen vijanden toevoegt: «bit is uwe vre en de niagt der duisternis.quot; Palltis heeft het dus goed begrepen, als bij het zondig lleidensch leven van zijnen tijd noemt: onvruchtbare werken der duisternis; en er bij voegt: Van het licht bestrafl zjnde, worden zij openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. Daarom wordt er gezegd: — misschien was dit wel het morgenlied der eerste gemeente: — uOntwaak, gij die slaapt 1 en sta op uit de dooden; en chuistus zal over n lichten.quot; {Ff. V : U—U.)

Er lag in jkzvs' gelijkenissen zelve eene reden voor de gedurige en nadrukkelijke ber-iiiliiig van dit zinnebeeld. Zijne verzekering bij zijn eerste parabolisch onderwijs, dat het dor schare niet gegeven was, de verljorgenheden van het koningrijk Gods te verstaan, om-flat zij ziende blind waren en hoorende doof, kon de ingewijden tot zijn vertrouwelijk onderwijs ligt in den waan brengen, die steeds iets streelends had voor de bevoorregten in de godsdienst, dat eene geheime wetenschap, eene mysterie, hun voorregt was. Daarom doet de Heer telkens uitkomen, dat die verborgenheid (dat bedeksel) slechts tijdelijk was; omdat zijne hoorders de volle waarheid nu nog niet konden dragen. 2) Het langzamerhand licht te maken voor zwakke oogen, dat kon de les zijn der bedachtzame wijsheid; maar niet, dc lamp op den duur verborgen te houden. Met een ander beeld : wat de Heer nog aan zijne discipelen als een geheim had in hel oor gefluisterd, dat moest van de daken gepredikt, ' an het platte dak der Oosterlingen af den volke worden toegeroepen.

1) JoitAUSiis de Doopcr heet o Kixvo; ó xmofievo; xul (paivoiv, de lamp enz., even als de wet en de profetie eeke lump genoemd worden; maar Jtzes, cn door hem ook dc apostelen, zijn to (fdi;, het licht; cn alle geloovigeu worden door paul'.s genoemd lichten (of lichtgevende, dragers van het lielit, inde tccreid, en licht in den Heer. {Fit. II ; 15; Jf. V ; S.) — Eindelijk lezen wij Opcuh. XI : 1 (in navolging van /aeh. IV ; 11—14) van twee godsgctuigen, die zouden profeteren , als ziinde dc twee kandelaren, die voor den God der aarde slaan.

2) Het is opmerkelijk, dat bij markus cn lckas de spreuk juist op dc verklaring van jïzus' eerste gelijkenis, in den bijzonderen kring zijner discipelen, volgt; cn jkzcs terstond daarop zegt, dat ook het nu nog voor de schare verborgene en in linnnen kring alleen bekende, voor openbaarheid bestemd is. — Ik kan mij ook hierom niet vereenigen met het gevoelen van duüMMOKD, dat dc benaming van hel licht der wereld den discipelen hunnen werkkring aanwees te midden der ongeloovigen ; cn de tamp, die licht geeft aan allen, die in huis tjn, dc werkzaamheid der geloovigen in de kerk; als of het hfii cu dc wereld, bet lichten binnen cn buiten 's buis, eene afzonderlijke beteckenis had.

-ocr page 413-

TIKT LICHT OP DEN KANDEIAAH.

Ü

I ft

5

Onze gelijkenis, zoo als wij reeds iu 't voorbij gaan hobben opgemerkt, stelt dit niet iillesn ten pligt, maar doet ook de dwaasheid, de ongerijmdheid zien van het tegenovergestelde. Met gezond verstand zelf leert ons, dat liij, die een licht aansteekt, zijn eigen werk tegenstaat en bederft, door het terstond weder te bedekken. Christus nu is het licht ,— niet de lamp in den nacht, maar de zon bij elag, —het licht der zedelijke wereld; naar den laatsten profeet, de zonne der gcregligleul. [Mal. IV ; 2.) Aan hem ontleenen zijne discipelen hm licht. Maar zal dat licht helder stralen in ieder oog, dat niet krank is of moedwillig gesloten, dan moet het schijnen , hoog en vrij geplaatst. Eu meer verlangden dan ook de eerste evangelie-predikers nooit. Geheel in den geest van hunnen Heer, eisehten zij Jcruzalcms tempel niet voor de geloovigen op, noch hetu isttcn aan de Diana der Ephezeren het beroemde wereldwonder. Geenc hiërarchie hcersclite in de gemeente, maar alleen de Christelijke profetie, de getuigenis voor Christus en Gods woord. En gelijk juzus zelf tot den hoogepriester zeggen kon: n Hat vraagt (jij mij'? Ondervraag de genen, die mij gehoord hehhen; toanl ik heb vrij nil gesproken tot de icerdd, en in het verlorgen heb ik niets gesproken quot; — zoo kon jaren later r.uiix's verzekeren: uDeze dingen zijn in geen' verborgen' hoek geschied.quot; {Joh. XA'III ; 20, 21; Jlamt. XXVI : 20.) — Alles wilden daarom de discipelen dulden en dragen ; alleen het gebod, om niel meer tot eenig menseh in dezen naam te spreken , beantwoordden zij met de bescheiden vraag ; ti Oordeelt gij, qf het regt is voor God, u lieden meer te hooren dan God, Want wij kunnen niet laten te spreken, het geen vgt;j gezien en gehoord hebben.quot; [Hand. IV: 19, 20.)

Vragen wij dan nu nog eens naar het oogmerk van den Zaligmaker, zoo goed door de zijnen begrepen; in de eerste plaats zouden wij het eene regtvaardiging kunnen noemen van zijne eigene handelwijs: uln het verborgen heb ik niets gesproken. Ik kwam, om licht aan te brengen. De wereld oordcele: ik zette het hoog genoeg up den kandelaar.quot; — Nol-gen wij den opgegeven' zamenhang, dan kan dit vooral op de tweede en derde gelegenheid worden toegepast. Waar jezüs op de gelijkenis van den Zaaijer en van den Kandelaar volgen laat: uWie ooren heeft, om te hooren, die hoore!quot; en nZiet toe, hoe gij hoort!'' of waar hij dit loos geslachte openlijk bestraft; claur is hij zelf de man met de lamp, die baar ontsteekt, hoog opheft en ver schijnen laat. 1) Maar even eens zijn het in tie aanverwante beeldspraak bij de uitzending, de twaalve; ia do bergrede, de discipelen; en wordt dus die lamp op den kandelaar //de grondregel van al onzen arbeid voor bet koningrijk der hemelen.quot; Anders en meer is er niet noodig, maar dit is ook volstrekt noodig; gelijk het i'a ui: us troost genoeg was in zijne banden: Gods woord is niet gebonden. (2 Tim. 11:0.)

Hoe weinig vertrouwen heeft de Christelijke kerk, van de eerste eeuwen af, in die kracht van het licht getoond! Maar geen wonder ook. A\'aar de eenvoudige waarheid, die in

1) Bij Jjuk, XI : 33 tcekent dk wm'E uau: Jllcnlings schti/U J. nach Lukas die Unlautcrkeit icincr Gog net riigcn zu icollai.

i-

-ocr page 414-

HET LICHT OP T)HN K ANDKI.A AU.

Christus is, wevd ingewikkeld in eeno magt van begripsbepalingen, of onkenbaar gemaakt dooi' cene menigte van kerkelijke, maar daardoor nog geenszins eliristelijke inzettingen; en vooral, waar liet Christendom niet meer, als licht en leven, sprak door het leven en de goede werken zijner belijders zelve, waren er vleeschelijkc wapenen noodig, bij of in plaats

van hel zwaard des gecsles, Gods woord......... Acb I waarom beeft ook het Protestantisme

maar al te dikwijls dien vleescbelijken arm ingeroepen, en zijn gekleurd of mat glas voor de lampe des woords gezet ? Waartoe zoo veel rumoer, om het licbt van anderen uit te dooven, in plaats van kalmen en onvermoeiden arbeid, om bet ware liebt te ontsteken?...... Wat ik voor jaren sprak en sebreef, in de hiltc van den bissebopsstrijd, —

die bij zoo vele Protestanten als een stroovuur is uitgedoofd! — dat herhaal ik nog eens met volle vrijmoedigheid ; //Gunnen wij aan Home zijne bisschopszetels en den wierook zijner kostbare altaren! AVij nemen den wedstrijd aan. ITnn blijve de slaafsehe glans der Iterh, ons de vrije magt van het woord. De overwinning van het Protestantisme is niet te hopen van de hand, angstig voor den sebitterenden glans van den Üoomseben bisschopsstoel gebonden, maar van cene andere hand, die met opgewekten ijver overal het licht des evangelies ontsteekt ; gelijk Home zijne overwinning nimmer durfde toevertrouwen aan het licht, door zijne kerk ontstoken, maar die veel eer zocht in de duisternis, waarmede zij alle ander licht afweert, Metéén enkel woord, dat ons tot de gelijkenis van den Heiland terug brengt; De kkacht van rome is de k0kk\maat , de kracht der iiervoiuiino is de kandelaar.quot;

Die openbare en vrije werking des geestes wordt meer en meer de geest van onzen tijd. Zij vindt echter nog altijd veel tegenstand, bij de geestelijke tyrannic niet alleen of de staatkundige alleenbeersehing, maar ook in do traagheid en kleingeloovigheid van vele vrome en opregte zielen. Men meent: //Zulk eene losbandigheid is toch niet tot verspreiding der waarheid noodig; veel eer doet zij daaraan sterke afbreuk. ie het licht op den kandelaar zet, mag de deur wel sluiten voor dwaallicht, of de lampe, die slecht brandde, uitdooven. Of wordt niet der ontrouwe gemeente gedreigd, dat haar hindelaar van zijne plaats :af. (jemerd wordnt ? [Opcnh. TI : 5.)quot; — Maar op die wijze kan de wreedste inquisiteur zich verbreiden, dat hij het licht boog op den kandelaar zet, en te helderder schijnen laat, door alle ander uit te dooven; even als men in onze eeuw eene oude aanmatiging in de vormen van den nieuweren tijd kleedt, door luide te roepen om de vrijheid der kerk , dat is //haar regt, om anderen hunne vrijheid te onthouden of tc ontnemen.quot; Maar dit vooronderstelt reeds bet goddelijk gezag der kerk of der leer, in plaats van dit te bewijzen: want geen redelijk bewijs is mogelijk, waar geene tegenspraak geoorloofd is, Even min als het licht branden kan in een hermetisch gesloten vertrek, even min kan de waarheid helder schijnen, zonder vrijheid. Ts het evangelie van Christus niet sterk genoeg, om die vuurproef der vrijheid en openbaarheid door te staan, wel nu! dat bet dan valle: het zou toch met den tijd vergaan! — — Maar neen! toen het geene andere magt bezat op aarde, dan zijne innerlijke kracht en zijn eigen lichi, 's llceren geest en 's lleeren zegen, heeft het de wereld overwonnen. Het overwint weder, ook in deze eeuw van vrije beweging der geesten. Loope dan toch de opregte vriend van ciiristtjs niet angstig met den domper rond.

•3:20

-ocr page 415-

HET LICHT OP DEN KANDELAAR.

J)c zou dooft de starren van zelf uit, hoe veel meer eene dwaalster! — Aan zijne discipelen, arbeiders in liet godsrijk, lieeft de lleilaud maar één gebod gegeven; «Het licht op den kandelaar, mits het ook mv eigen Hebt zij, schijnende in uwe goede werken.quot; — Zoo willen wij, met paulus , door opmbariny der waarheid ons zelve aangenaam zoeken ie maken aan de conscienlicn der mensclcn; en hel licht schijnt in de duisternis, al heeft ook de duisternis hel niet legrepen.

Haar het «bedekken van het liebtquot; geschiedt, in den zin des Ileeren, niet enkel dooide kennis te verdonkeren , en de kandelaar is niet eukel het wetenschappelijk onderrigt. Al begeven wij ons niet in bet zinnespel der kerkvaders, die de korenmaat, om haar bijzonder gebruik, van //de aardsclie goederenquot; opvatten, het bed van //geestelijke traagheid,quot; die beide //de christelijke deugdquot; verdonkeren; 1) — toch willen wij niet vergeten, dat licht liet leven is : waarheid en reinheid in het leven, die meer ongeloovigen winnen zal, dan de geleerdste twistschriften tegen het ongeloof. In dien zin is bet ook onze pligt, ons licht ie laten schijnen voor de menschen, opdat zj onze goede werken mogen zien en onzen Vader

in de hemelen verheerlijken....... O ! wanneer zal de Christelijke kerk weder licht genoeg

321

i

bezitten, dat allen, die inkomen dadelijk den glans zien ! — Dat levcnslicbt trekt meest het gezonde oog aan; en terwijl bij, die kwaad doet, het licht haat, — komt, wie de waarheid doet, tot hel licht, opdat zijne werken openhaar worden, dat zij in God gedaan zijn. [Joh. Ill : 20, 21.)

yi

1) Augustinus noemt dc korenmaat m opesque temporales. Tueodorüs mopscestexus vindt er de ondeugd of kwaadwillig hdd in, die de deugd niet overheerscheri ktm, en in liet Led dc luiheid, die liaar niet mag bedekken.

w

11

-ocr page 416-

XXVI.

DE STAD OP EEN' BEUG.

---- ----

Mattii. V : 1 f'.

Ecnc stad, hoven op ecncn henj liggende, kan niet verborgen :'Jn.

Tusschcn de gelijkenis in, die de lieer aau het licht ontleende , staat deze spreuk , die, in hare eigenlijke beteekenis, bijna geenen uitleg behoeft. Dat jezüs hier tot zijne discipelen spreekt, — zeker rondom hem gezeten, terwijl de schare verder af stond, — is duidelijk. Hen noemt hij hel zout. der aarde eu het licht der wereld. Maar om dit te zijn, moet het zout zijn zout bewaren en liet licht zijn licht laten schijnen. En ten einde nu het laatste duidelijk te doen uitkomen, is liet eerst; //Eene bergstad kan niet verborgen zijn,quot; en dan: //Geen licht onder de koornmaat!quot; —■ Omdat echter het eerste alleen bij ïuttheüs voorkomt, en dan nog meer in 't voorbijgaan, hebheu wij //Het HM op den handelaar' voorop gesteld. Nu voegen wij bij dit beeld der ongerijmdheid , nog dat der onmogelijkheid.

//Geenszins kan,quot; staat er letterlijk; //eene stad verborgen zijn geworden, 1) boven up ecncn her0, liggende.quot; —■ Dus is zij uit haren aard openbaar met alleen, niciai niemand kan haar verbergen.

En welke is nu die stad? Ecu uitlegger heeft Saphet genoemd, als de bergstad, waarop jezüs het oog kan gehad hebben bij zijn spreken; maar dit is eene van die onvruchtbare jnssingnn, die aan volgende uitleggers slechts de moeite kosten van ze aan te halen. 2) Het terrein der bergrede is zoo onbepaald, dat het geen den Heer onder liet spreken in 't oog viel, nog minder kau bepaald worden; eu daar hij doorgaans van zulke bekende zaken sprak, komt mij die verklaring niet de gelukkigste voor, die jezüs bij het uitspreken

1) Oè dii'uim xijvpi/vni, even als 1 Tim. V : 25; Be goede (on kwade) werken kunnen niet ter-horgen blijven, ^zicli verbergen,quot; of «verborgen worden gehouden.quot; Ook waar txoi'f?// {hij verborg zich , Joh. VIII : 59 ; XIJ : 30) van jezus wordt gebruikt, behoudt hot do beteekenis vau het passivum of medium. Verg. echter Luk. XIX : 12.

2) Sktp en anderen, liet sohiji.t echter bewezen te zijn, dat deze stad toen nog niet eens be-slond, (Zie eobiksos , 111: 387.)

-ocr page 417-

DE STAT) OP EEN' lUKC!

ilcr gelijkenis van den Zaaijer ee;ie;i man met een' zaadbuidel laat zien; bij hot bedil van den goeden IIerdgt;;r, eene aan den avond terug koerende kudde scbapen, enz. Dit \vn.« toch waarlijk niet noodig! En wat ons zinnebeeld betreft, er waren bergsteden genoeg in bot .Toodscke land; gelijk de ouden, voor Imnno veiligheid, gaarne op hoogten bouwden.

Moet er echter eene stad genoemd worden, dan zou ik nog eer de opvatting van stiku volgen, die eene vergelijking vooronderstelt tussehen het nieuwe en bet oude Slou, de beroemde bergstad, zoo dikwijls door Israels dichters bezongen. ï5ij voorbeeld: i/Grool i* jehova, en zeer te prijzen in de slad omes Gods, den herg zijner heiligheid, hene vreugde der gansche narde is de herg Sion, — de slad des gr ooien Konings! — TJie op jehova verlrouwen, zijn als de herg Sion, die niet wankelt, maar l/l'j/l in eeuwigheid. liondor.i Jeruzalem zjn Ier gen; alzoo is jehova rondom zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheidquot; (Vr. XLV11L : 2, 3; CXXV : 1, '2.) •— Gelijk nu de oude godsstad bocht gefundeerd, goed versterkt en te gelijk van verre zigtbaar was, zoo zou het ook t nieuwe ■ïernzalern wezen, de gemeente des Meereu, op eene rots gebouwd. — In geen g(v;il echter hebben wij hier te denken aan het nieuwe Jeruzalem uit het laatste bijbelboek , de groote ou heerlijke heinelstad , waar geen licht moor op den kandelaar behoeft geplaatst to worden; — of aan do ware Katholijke kork, die haar middelpunt hoeft in do stad dor borgen, hot aloude Home, en ook niet lean verhorgen zijn. 1)

Maar liefst van allen honden wij ons aan de eenvoudige opvatting: //Het Christendom is een zout, een licht, eene bergstad. Werkeloos, onmerkbaar, verborgen kan het dus onmogelijk blijven. Dit zon strijden togen zijne natuur.quot; Eu met toepassing op de discipelen : //(Jok zonder ijdole vertooning te zoeken, zult gij n moeten toonen; zelfs de hevigste vervolging mag u daarvan niet afschrikken. 2) Het koningrijk Gods, dat gij zult aankondigen, staat, nu eenmaal zoo hoog.quot; Eene stad, boven op een' borg, op den hoogst en top ven 't gebergte gebouwd, zij kan niet verborgen zijn; inomaud kan ze bedekken of vorschuilon. A.1 wilden dus jkzus' discipelen anders , door moedeloosheid of angst terug gehouden , telkens weder zouden zij met het woord des Hecren aan hot licht moeten komen. W at zij te

1) Zoo ontleent onder anderen de geleerde Jezuïet andr. schot (My. N. T ) aan onze pl.uts tvu bewijs tegen de onuglharo kerk der Protestanten : Vei civilas, vel/Ui urhs, in illustri est loco c! spnlabihs , non, ul haerdici Jingmt, invisibilis, inaJspectabilis et kcifutja. Q/ti enini male ugil, odd lucem. {Joh. til: 20.) Waarbij tu. cuenius aan toekent, (lat de kerk lucem non ex iitduslrici fugit, sed laiehfus /pcacrcre cogiltw ah hostihim. — Die een bont zinnespcl van beelden in dien geest , naar do kerkvaders en latere Katholijke schrijvers, wil bij een zien, raadplege don zoogenaamdea xikouemus. De stichtelijke beeldspraak van het valseli vernuft , hier ea daar, ia verschilleuden zameuhang, nog verdragelijk . wordt door zulk eene opeenhoopiug ware onzin. Hij begint niet do honielstad , den steilen weg en no eiU',!,; poort, ca beschrijft van de eerste tot «de niureu van het zuiverste bergkristalquot; toe; om daarna al die heerlijkheid op de eene en eenige Katholijke kerk toe te passen, waarvan de zeven saerainenten het burgerregt geven, enz. enz.

2) Docet Jiduciam praedicandi, no aposioli abscondaniur ob nelum. Hikrokymus. —Doch hoewel in dit beeld, als in hot vorige, eene verpligtiug voor elk, die het evangelie predikt, ligt opgesloten, kan ik mij niet vereenigen met hen, die het kunnen als moeten opvatten. Zoo min hier, als op do plaatsen, waarmede men dit heeft willen bewijzen (Muilh. IX : 15; Mark. \1 : 5; Hand. IV ; 20), gaat het denkbeeld van eene natuurlijke of zedelijke onmogelijkheid in dat van eene eenvoudige verpligtiug verloren.

-ocr page 418-

UK STAD OP EEN* liEIlö,

sliditeu hadden, was eonc bcrgstad, — door vastheid en veiligheid, maar ook door open-baarheid cn vrijheid.

/,00 is de Christelijke kerk steeds geweest en zal zij iunner wezen , niet als cene aardseho vesting, cene sterkte, die het dal beheerscht door overmagt, maar, naar de liefelijke beeldspraak der Ilebreeuwsche poëzij: eene rols om in te wonen, de ie/y van Gods heiligheid. — liet behoeft dan ook niet, dat men de stad hooger opbouwe, dan noodig is, of de be-wouers voel gedrniseh maken; van zelf, door haar' verheven grondslag , valt een bergstad iu liet oog ; —als een hoogo toren voor den verdwaalden reiziger cn een heldere baak in zee.

Maar weder kunnen wij , wat van de geheele kerk geldt, op hare stichters niet alleen, maar in zeker opzigt op al hare leden toepassen. Aan het denkbeeld van openbaarheid, in lid licht uitgedrukt, paart zich hier nog dut van veiligheid cn verhevenheid. Bergbewoners ademen een reiner lucht in. Zij vreezen of beven niet, en verbergen zich niet voor de wereld ; maar zij weten dan ook ' ( aller oog op ben gerigt is. //Cniusïus,' zoo zeide de welsprekende f inivsosTO.uus ; „ ..a hier zijne discipelen opwekken tot de edelste deugden, door de herinnering, dat zij luidden op het wereldtooneel en voor aller oog strijden zullen. Twijfelt nog iemand aan de uitnemendheid van chiustvs ? Hij kan die zien in zijne apostelen. Niet de faam, maar hunne deugd heeft hen zoo beroemd gemaakt.quot; 1) En elders: /■/Gelijk van oenen bergtop af gezien, niet slechts booiuen en huizen, maar ook gansche steden en groote legers, zich al* mieren op de aarde schijnen te bewegen, zoo schijnen voor den hemelsgezinde alle ineuschelijke magt, rijkdom cn eer to nietig voor den adel fijner onsterfelijke ziel.quot;

1) Qumadmodum civitas--, ita Aimlolipropter status et officii sui ultitudinem non possunl latere

homines, scd necessario in ipsos sunt converlendi. Janseniüs. Züo ongeveer ook andere beroemde 11. K. uitleggers: Maldosatus , corn, a lapidk enz. Kalvijn, meer in liet algemeen : Quo magisquisque minel, rogravius nocet mulo exempto, si se perverse gerit, üvcr dit gewigt, dat de invloed van hoog geplaatste personen heeft, vindt men bij ruiCAEUS vele seboone gezegden van ongewijde schrijvers, — De metlio-distiselie opvatting, van iederen gcloovige: that a true follower of Christ wilt assuredly, just as his Master did, draw attention to hdmself (duummond), is, ofsehoou -wij hier boven hare waarheid erkend hebben, niet geheel zonder bedenking voor de Christelijke nederigheid.

;i;:; I

-ocr page 419-

Jl

1 p

i H

-ocr page 420-
-ocr page 421-

XXVIT.

D E ï O 11 E IN B O U W.

Luk. XIV : 28—30.

Want tvie van v, willende ccncn laren louwen, zit niet eerst neder, en ovemhaU de hosten, of hij ook heeft 't (/ene tot volvia/avg noodig is?

Opdat niet misschien, als h'j het fondament gelegd herft, en niet kan tol eindigen, allen, die het zien, hem heginnen te lespotten, zeggende: uBeze mensch heeft hegin-nen te lomoen, en heeft niet kunnen voleindigen!quot;

Is de eerste inrigting van hot Koningrijk der Hemelen in grootsche omtrekken gesclictst, ;iis een doorgaand goddelijk werk, — dat met onverdeelden ijver moet worden doorgezet,— en dat in het openhaar maken van licht en waarheid zijne kracht vindt; wij komen nu \an de arbeiders tot de geloovigen zelve, van de uitbreiding tot de aauiicining van het godsrijk; zonder daarbij gedurig te herhalen, dat dit in den geest van onzen Heiland meer zakelijk, dan persoonlijk onderscheiden is: want elk geloovigc wordt van zelf arbeider, ieder discipel in zijnen kring een apostel.

^ at vordert dan nu de Heer in zijuc belijders? — Allereerst, dat zij zich in liet besluit om hem te volgen , niet overijlen. Dit vinden wij (alleen bij i.uk.vs) uitgedrukt in twee gelijkenissen, die zeker tot den laatsteu tijd van jkzus' openbaar leven behooren, daar zij ouder den indruk der dreigende vervolging zijn uitgesproken. Zij maken te za-meu, — even als de Schat met de Parel, eu anderen, — eenc parallel uit, eene dubbeh uitdrukking vau het zelfde denkbeeld ; 1) en behooren ia haren vorm tot de Sokratiselie leerwijze van den Heer. Deze leerwijze, —in hare eenvoudigheid niet altijd goed begrepen,— heeft haren grondslag in 't gezond verstand (ai natuurlijk gevoel, dat geheel het mensch-

-ocr page 422-

DE TOEENBOinV.

dom goiuocn is, cu dat sokiiaTES beschouwtle als eeue hciinuering van het voorbestaan der ziel. I u plaats van dus iemand nieuwe denkbeelden te geven, en door vertrouwen op ons gezag hein die te. doen aannemen, ontwikkelt zij, steeds vragende, de waarheid uit den nicnseh zelf. De lieer gebruikte haar vooral in den vorm van eenvoudige voorbeelden uit bet dagelijkseb leven, llij kon er op rekenen, dat ook i!c minst ontwikkelde daarin gezond oordeelen zou cn verstandig weten te handelen; wel nu! dat men sleehts den zelfden maatstaf gebruikte in dc dingen van het koningrijk Gods!

Keercn wij dan nu de vraag, die eene ontkenning in zich sluit, tot eene stellige voorstelling uiii, dan hebben wij eene dwaasheid, zoo groot, dat niemand van jezus' hoor-deis er zich in staat toe rekenen zou; — schoon menig een, als bet er op aan kwam, w einig wijzer handelde !

niijven wij voor het oogenblik bij de eerste gelijkenis, dan hebben wij iemand voor oogen, die cenen toren wil homven; niet in bet algemeen '//een gebouw zetten maar juist cenen toren, een hoog gevaarte op eencn kleinen grondslag. 1) Wij behoeven daarbij evenwel nog aan geenen stads- of dorps-toren te denken. Eer zon ik mij verbeelden een' wachttoren in cenen wijnberg, gelijk jezus dien in de gelijkenis van de JSooze Landlieden (naar suïtii. XXI : SU) beschrijft. 2) /Vis men zulk eencn toren bouwen wil cn zijn verstand gebruikt, wat doet men dan? Xiet, eerst den grondslag leggen, en daarna verder zien, hoe het werk te vervolgen. Want die eenen kleinen akker ontgint, houdt nog dc keus, of hij er later meer land wil bijtrekken; — die een Ooslersch huis, in den regel van ééne verdieping, bouwt, kan het later uitleggen; — maar een toren, daarbij wordt van den beginne af alles op dc hoogte berekend. Die bet dus wenscht te doen , zit eerst neder, gaat er bedaard en rustig toe zitten, om zich niet te misrekenen. Dit heeft weder meer nadruk in den geest van het Oosten , waar — zoo als men weet, — onze stoelen niet in gebruik, althans zeldzaam zijn. Bij den onderlingen maaltijd ligt men aan ; eene volksvergadering staal; maar wie voor zich zeiven iets optcekcnt of zoekt uit te vorschen, zet zich neder, bij zit. Staande schrijft men zelden; en vooral niet, waar het schrijven zelf nog meer eene kunst is, op verre na niet zoo algemeen als bij ons.

1) Bai i.u zet eenvoudig paleis in do plaats van toren, zich beroepende op het gezegde van iioeaucs : Mors aequo pede pulsai pauperum taicnus ngumque lunrs. Anderen hebben dit bem nagesehreven; maar dc tijd van zulk eene oppervlakkige en flaauwe uitlegkunde is, Gode zij dank ! voorbij. — Wij Lielice-ven echter even min do gezwolhne voorstelling van Aïii Th urm, der in vollenddcr Schónhcit seines Bums majcsiatisch sum Jlimmel emponlrehl (osïmaxn), ofschoon niet geheel onjuist do ware Christen geuocind wordt: in der l!/inleit und Seh'unheil seiner Seelc tmd seines Letjens ciu g cist ticker Ttmrm miticn in der Mcdrigtteil der Velt,

2) J. E. ïabexi Occr het Oosten, 111:300, zegt, dat de Oosterlingen, behalve de torens, die tot toevlugt dienden in tijd van gevaar, en die soms ook vrij ligt gebouwd en gemakkelijk in tc uonicu waren (U;yl, VIII ; 9) , er van ouds ook tot sieraad iu hunne tuinen hadden {Hoogt. VI1 ; 4 ??), — zoo als willi.it van tïuus er nog in de twaalfde en maundkell in de vorige eeuw velen zag. — Eene bepaalde bedoeling, op eene bijzondere soort van toren, behoeft de lieer eigenlijk niet gehad te hebben; alleen zien wij, dat hij doelt op het werk van een' bijzonder' persoon, niet van stad of ataat.

-ocr page 423-

mpp

I M

M

DE TOUENBOrW.

■i~ I

I

Eu wat berekent 1) nu de torenbouwer, eer hij nog oenen steen in den grond legt, of ccuc spade er in steekt? Hij overrekent eerst, eer hij begint, cle tosten. Elk, die hierop eeuigc berekening hoeft, kan gemakkelijk nagaan, dat die niet gering zijn. Vooreerst moet reeds het fundament breed on diep en stevig wezen, om zoo hoog een gebouw gelijk te dragen, daar het bij de minste verzakking, zoo nis de bouwlieden zeggen, uit zijn lood hangt; en, door zijne hoogte meer dan andere gebouwen aan den wind bloot gesteld, ligt zou omvallen of instorten. — Eu dan moet er niet alleen veel, maar veel iu de hoogte gebouwd worden. liet is bekend , hoe dit het werk en daardoor de kosten

ii

»:•

F

Ijk

verzwaart. Wat al bouwstof op te trekken ! Wat gevaarlijke en dubbel beloonde arbeid

te verrigten ! —Eindelijk moet dak of spits er worden opgezet. Dan eerst is het werk voltooid. Zonder dat, is al het overige niets. Juist in de hoogte ligt de cenige waarde. Een toren, die niet of naauwelijks boven de huizen uitkomt, is nog niet eens goed voor ecne gewone sebimr.

De bouwheer zit dus neder en overrekent de kosten; maakt daarvan zoo goed mogelijk de raming, en neemt die niet al te naanw, omdat — de ondervinding leert het ieder, die 't begint! — zulk werk gewoonlijk tegenvalt. En nu vraagt hij zich zeiven af, of hij zóó veel heeft, of van elders kan bij een brengen. En anders? Wel! anders geeft hij liever geheel het werk op, eu legt den grondslag niet eens.

Maar waartoe dat? Waarom niet al vast maar begonnen, en gedaan, wat men kan? Dit stelt mus voor met een' zoo naïven trek, dat wij er den groeten Menschenkenner in bewonderen. Tuemand — dit is ons allen gemeen! — niemand is gaarne bestraft of berispt, maar nog veel minder bespot. Er is eene grievende vernedering, ecne bijtende selicrpte in, die wij niet kunnen verdragen. Eu toch was dit van zelf te wachten, wanneer iemand dwaas genoeg mogt zijn, om een zoo grootsch ontwerp zonder genoegzame middelen door te zetten. Op zekere hoogte gekomen, zou hij 't werk moeten staken, hij gebrek aan materialen en aan bouwlieden, — of eigenlijk, wat hem beide verschaffen moest : aan geld. Dan stond daar de half afgebouwde toren geheel nutteloos, eu arbeid en kosten waren er vruchteloos aan verspild. Waartoe toch zou hij dienen ? Maar dat niet alleen. Zulk een werk valt in het oog. Een toren wordt in geen' verborgen' hoek gezet. Deze en gene heeft zich misschien al eens verwonderd, dat hij , die voor niet rijk bekend is, zulk een werk ondernam. En nu men ziet, dat hij bet staken moet, nu legimen hem te bespollen allen, die het zien. 2) Zoo dra zij 't zien, komt den voorbijgangers terstond een spottend woord op de lippen. A\ ant de wereld is onbarmhartig, eu vraagt

i

I

1

I -I /J

PI

i IP

l||

-lil | Tl

ill!

I

§1

il»

1} liet woovd beteckcut eigenlijk «stoeutjes of rekenpenningen tellen;quot; dus «ecne bc-

rekening maken, eene som oplossen;quot; gelijk bet alleen nog Opent. Xllf ; 18 voorkomt voor de berekening van een getal, waartoe versland iroï;) wordt gevorderd en waarin wijihcid (aoqAa) te vinden is.

2) Hesioous heeft reeds iets dergelijks (O. el ])., vs. 746,7.):

M'/dè öóiior txoiüw uvsTtiSieatov mtakeimu',

Mij Tol (jffJouf)')/ h'xêqv^u xogo/ry.

//Laat niet, een huis bouwende, het onvoltooid, opdat niet de babbelachtige kraai, er zich op neder zetlende, zijn tra zinge.quot;

J.l

'IJ

■ J

isslkl

-ocr page 424-

de TOIlKXIiOnV.

niet, of hare oordeelen ons zeer doen. Daarbij heeft zij niet gaarne, dat men boven haar zoekt uit te steken. //Ziet eens!quot; zoo is het; //deze mensclil), wat hij lieeft begonnen! En daar staat hij nu; hij kan niet verder, Schoone toren, dien hij daar gebouwd heeft, Waar blijft de spits, waar de kroon op uw werk, gij knappe bouwmeester?quot;

Dat de Heiland er aan gedacht of op gedoeld heeft, zon ik niet durven zeggen ; maar wel, dat ons hier onwillekeurig de toren van Bahel voor oogen slaat, waarvan men voorwaar de kosten niet had berekend, toen men zoo vermetel, bij 't leggen van den grondslag, verzekerde, dat de spits de wolken doorbcrca zou. Jaar en eeuw stond die dwaze arbeid, door den Almagtige zelf verstoord, als een half ingestorte puinhoop, tot spot van het nageslacht: — een schoone naam, dien zich de vaderen gemaakt hadden ! — tot de stortvloed de stecnen weg sleepte, en de gloed der zou het puin uitdroogde, en de wind het stof weg voerde; en Israels zanger sprak: nVergeefs, dal de lomolieden arbeiden, zoo de li ei;li het huis niet loinot.quot;

Naar de beteekenis van deze beeldspraak laat, als gewoonlijk , luk.vs ons niet raden: want deze evangelist heeft cr zich vooral op toegelegd, om dc schilderijen van onzen lieer, ook door dc lijst, waarin hij ze plaatst, sterk te doen uitkomen.

J elc scharen gingen (of reisden) met hem, schrijft hij , vs. 25. Ik geloof niet, dat dit met het voorgaande, het sabbatsmaaibij een'overste der Farizeën, zamen hangt. Lukas zelf, die anders zoo gaarne de fragmenten uit jkzüs' openbaar leven aan een hecht, verbindt het niet eens door te zeggen, dat jezis //het huis uitgaande, verder reisde,quot; of iets dergelijks. — Er was dan cene grootc menigte volks, misschien reeds door het naderend paaschfeest, op de been. Het Joodsche volk was bij zulke gelegenheden ligf opgewonden, en tot alles in staat; — tot alles, uitgenomen juist het ééus, waartoe jezus hen riep ; onbepaald geloof met algehcele zelfverloochening. Zij reisden dan met hem mede en verklaarden zich bereid , hem als zijne aanhangers te volgen , ja zelfs, gelijk zij ook kort daarna deden, hem tot Messias uit te roepen. Maar zulk cene opgewondenheid had bij Jezus doorgaans cene tegenovergestelde uitwerking, daar hij wist, wat in den mensch was. Hij werd cr nog kalmer en ernstiger door, cu schijnt thans zelfs af te stootcn, wie zich /oo vurig en sterk aan hem hechten. Zij bestemmen de gouden kroon van Israël voor jezus van Nazareth, (zeker geenc Jeruzalemmers !)— en hij toont cr hun cene van doornen, i)

De lieer staat dan, onder het voort gaan, op eens stil. Ook dc schare, bemerkende, dat hij haar wil toespreken, houdt op eu zwijgt en wacht. En nu spreekt jezus met die-

1) Op deze mensch , vooraan geplaatst, valt dc nadruk der spotternij, even als op deze mijn zoon, II. XV ; 24 , dc nadruk der liefde.

2) Tc regt schrijft ewald: lt;% hal gewisz nie das Iliiiipt ciner Partei, so hat getouz nie Einer ge-

redel , dem es blos danm zu ikuu ware , sic/i cinen groszen Anhang zu machen....... Jesus ist dits gauze

Gegentheil aller 1'roselytenmachcr aller Zeil. O! wie vergessen die sein Mnsler, dcneti es nur darum zu Hum ist, dia Zuid der ausseren Bdceuner Jesu zu vermehren !

-ocr page 425-

DE TORENBOUW.

pen ernst : //Iiulicn iemand tot mij komt, (zich bij mij en de mijnen voegt), en nog niet bereid is, vader en moedor , vrouw en kind, have cn goed tc verlaten 1), om mij te volgen, die kan mijn discipel niet zijn. Ja ! die zijn kruis niet kan op zieli nemen, als een ter dood veroordeelde, en zijn eigen leven opofferen, die kan mijn discipel niet zijn.quot; — En nu maakt de Heer gebruik van deu diepen iudruk dezer woorden, en de gespannen stilte, die er op volgt, om het dwaze ondernemen tc schctseu van iemand , die zich zijn discipel verklaart, zonder tot dat alles zicli in staat te gevoelen. //Kunt gij dc kosten bestrijden, bouwt dien hoogen toren, 't Is eene uitnemende zaak. Maar kunt gij vooraf berekenen, dat gij zoo veel niet hebt, begint liever niet, wat gij toch niet zoudt voleinden.quot;

Om straks, bij het beeld van den koning, die zich ten strijde toerust, te gemakkelijker mislukte verklaringen af tc wijzen , moeten wij hier reeds terstond helder voor den geest hebben, wat jezls bedoelt met het u volgen, om zijn discipel te zijn.quot; Vroeger, bij 't ploegen zonder omzien, merkten wij reeds op, dat jezls dit volgen van niemaud vergt cn slechts van enkelen vraagt; en dat zelfs de lieer het aanbod daartoe niet zoo onbepaald cn onvoorwaardelijk aanneemt, terwijl hij toch allen noodigt: quot;Komt tot mijlquot; Ecnigzins moet dit verklaard worden uit den rang van Rabbi, dien jiozvs in zijn vaderland bekleedde. Ieder beroemd schriftgeleerde ouder Israel had zijne bepaalde discipelen, die zich (even als die van je/,us, bij de bergrede,) onderscheidden van zijne hoorders, door aan de voeten van den Meester tc zitten cn hem overal te volgen, i) Ook jouan.nes de Dooper bad bijzondere discipelen, waartoe wel niet allen zullen behoord hebben, die door hem gedoopt waren. Van zulk ecu //discipel worden en volgenspreekt nu jezus. Dc eiseh daartoe is nog zoo stellig en beslissend niet, als later het: // Gelooft in den 1 tec re ji-.zis chiustüs , en wordt behouden uit dit verkeerd geslachte!quot; Want de dag der beslissing (letterlijk de krisis) vas uog niet daar. Die tot zulk eene volkonieno opoffering van al het hunne, eene geheele zelfverloochening, zich nog niet in staat kenden, hadden nog den tijd van bedenken. Het was zelfs beter, dat zij zich nog niet aan jezus aansloten. Hem straks weder verlatende, zouden zij , door moedeloosheid en ontevredenheid over zich zcl-ven, er slechter aan toe zijn, dan te voren. En de zaak zelve, die zij dc hunne wilden maken, zouden zij er door aan bespotting prijs geven, Want, zoo als te regt is aangemerkt, de spottende voorbijgangers zijn niot do ware discipelen , die hunnen eigenen toren voltooijen. Zij spotten niet, maar zeggen niet smart; uZe z'jn van ons uitgegaan , maar zij waren van de onzen niet: anders zouden zij hij ons gelieven zijn.quot; (1 Joh. II ; 1!).) — Maar de ongeloovige en ligtzimiige wereld spot gaarne met den afvalligen discipel, quot;l Is haar eene zekere regtvaardigiug : //Ziet ! dat komt er van. Dan deden wij wijzer, met in 't geheel zoo iets niet te beginnen.quot;

Ouder het beeld van de //berekening der kosten,quot; wekt dus Jtzts elk, die hem volgen

1) Uut dit do betcckcuis is van het haten, — in tcgciisielliug van liet liefhebben boven mij, — is meermalen opgemerkt; liet blijkt Lier ook uit liet bijgevoegde; en bovendien ook zijne eiger.e ziele,

2) Ouder dc vele voorbeelden, die hiervan de Talmud heeft, is b. v. dut vau Rabbi Akiba , die, na twaalf jaren elders gestudeerd te hebben, met 12UOO discipelen terug keerde, en weder 12 jaren later met het dubbel getal!

«0

12

-ocr page 426-

he TOUUNBOnV,

wil, tot ernstige zelfbeproeving op. Niet genoeg is liet, in de algemeene geestdrift te worden mede gesleept. Men moet zich zelven kennen, zoo ver de sterveling zijn eigen hart doorgronden en voor zijne goede voornemens instaan kan. Ernstig moet men zich de groote opofferingen voorstellen, waartoe het koningrijk der hemelen roept; — opoffering van al het aardsche, die vooral luk as gaarne en sterk doet uitkomen. — Zoo lokt de lieer aan de eene zijde allen vriendelijk tot zich, door de verzekering, dat zijn ju/c zacht is en zijn last ligt; maar doet hen aan den anderen kant ook weer gevoelen , dat het toch altijd een juk en een last hlijft, die het aardschgezinde hart en de vijandschap der wereld zwaar en knellend genoeg kunnen maken. Eu heeft dit soms het gevolg, dat jouannes ergens aauteekent; Van toen af gingen velen zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met hem; [Joh. VI : 60) — wel nu! aan zulke discipelen had de Heer ook niet veel. Hun Hosanna! zou al te spoedig verstommen voor het Kruist hem! der vervolgers.

Daar is een aanminnig beeld in het evangelie , — bij onzen evangelist vier Hoofdstukken verder (XVIII : 18 verv.) — waaronder wij wel zouden kunnen schrijven: Deze mnnsch heeft beginnen te louwen en heeft niet kunnen voleindigen. Ik bedoel den man , algemeen bekend onder den naam van //de rijke jongeling.quot; Hij kwam tot ji;zrs met eene volle toewijding des harten, vast besloten , om alles te doen, wat de goede Meester hem /.eggen zou en waardoor hij het eeuwige leven beërven kon; — zoo zelts, dat jezus , den edelen jeugdigen man aanziende, hem lief kreeg, (markcs.) '1 och had hij de kosten niet overrekend. Tot diepe smart van den lieer cn ontroering van zijne getrouwe discipelen, die alles verlaten hadden, om jezus te volgen, en tot spot van andere oversten en aanzienlijken, in wie nooit zulk een besluit was opgekomen, keerde hij, diep bedroefd tot zijne vele goederen terug. Ware het niet oneindig beter geweest, dat hij met jozef van Ari-mathca het nog eens in den Raad of met nikodemus onder de Earizeën beproefd had, om zich later cu kalmer, maar dan ook vast besloten, met hen openlijk voor jezus te verklaren:quot;

Uit het gezegde volgt van zelf de toepassing op onzen en eiken tijd. Van menige onbezonnen onderneming in het leven, kan dit beeld worden gebruikt, maar het eigenlijke doel wijst ons altijd op eene bepaalde beslissing in 't godsdienstige, op eene openlijke verklaring waarvan wij de gevolgen wel moeten berekenen, en tevens onze kracht, om die tc dragen. De Eoomsch Katholijke uitlegger past ibis, van het standpunt zijner kerk, met regt de gelijkenis toe op alle geloften voor het leven , inzonderheid de vcrbindtcuis tot den ongehuwden staat, en zegt, dat het proefjaar der nwitii hun wordt gegund, als een tijd om //de kosten te berekenen.quot; — Wij, die in zulke geloften geenszins den hoogen toren der Christelijke volmaaktheid zien, de onverpligte overtolligheid der deugd, wij kunnen daar alleen in plaats stellen do openlijke belijdenis des geloofs , waartoe ieder wordt, geroepen, maar niemand gedwongen cu niemand gehaast. O! hoe veel beter ware het niet, dat hiervan meer het gewigt wierd berekend, en daar tegenover, met biddend opzien tot God, de kracht gewogen, dan dat nu die belijdenis zelve ten oordeel wordt voor den belijder en der wereld ten spot, zoodat daardoor zelfs de mam des ! Ice ren grootclijhs v)ordt gelasterd.

-ocr page 427-

de toul.ndol'm'.

Sterker nog is de overeenkomst met jezus' tijd, waar die belijdenis tevens cene verandering van godsdienst in zich sluit, en dan ook liet kruis zelden uitblijft. Menig Israëliet of Itoomsehgezinde, door overtuiging van 't verstand of door eenen zamenloop van omstandiglieden van zijn volk of van zijne kerk afkeerig gemaakt, hield die eerste opwelling des harten voor eeue geheele toewijding aan den Heer en aan het evangelie der vrijheid. Maar 't ontbrak hom aan moed, aan geestkracht, aan zelfverloochening, om eenen arbeid te voltooijen, zwaarder naar mate hij verder gaat; en zijne geloofsverandering loste zich op in wrevel, tegen het geen hij verliet en 't geen hij aankleefde beide.

Maar hoe wij de gelijkenis ook gebruiken en toepassen , het spreekt wel vau zelf, dat zij nooit daar geschreven of door den lieer uitgesproken werd, om den heilbegeerigen af te schrikken of den kleinmoedige nog meer te doen vertragen in 't goede. Een toren te houwen, is niet ieders zaak; maar wie eenen wijnberg plant, moet wel eenen wachttoren, hoe rank en eenvoudig ook, daarin zetten; eu is hij hiertoe niet rijk genoeg, hij moet het geld daarvoor opnemen. Zoo moeten ook wij de konten van het werk onzer behoudenis zoeken en vragen, onvermoeid, tot wij die gevonden hebben; werkende omes zelfs zaligheid, terwijl wij ons verzekerd houden, dat hel God is, die in ons iiifiverkl, leide hel wiltcu eu lui werken, naar zijn icelbehagen; God, die eens zeker zijn eigen werk iu ons kroo-nen en de spits er op zetten zal. 1)

1) Talcor eerte, si sumptus expendimiis, ila tws omes dcslilui, nl nc Ictpidem quUem unum ponen;, n! hosti gladium opponerc liceat. Sed quum malerium sumptus, arwa et vires, suppeditet Do min us c coetv , iiiilh'.iii ex difficuliule practexlum hahebil ignaviu nostra vet turditus, Consitium ergo Chrisii est, dc feremtu entcc siios moncre, nl se forlitudine aceingant, (kalvijn.)—De gelijkenis zelve gaat cellier niet verdei , dan de eelfheproevivg, zonder den weg aan te wijzen, om het outbrekcnde te viaden.

-ocr page 428-

XX VUT.

DE OORLOG.

Luk. XIV : 31 , 33.

0/ xoai honing, gaande naar den krijg om tegen eenen anderen honing Ie alaan, zit niet eerst neder en beraadslaagt, of lij magiig is, met tien duizend te ontmoeten den genen, die met twintig duizend tegen hem homt? — Anderzins zendt h'j gezanten uit, terwijl die gene nog verre is, en legeert 't geen tot vrede dient.

Deze gelijkenis, zoo als wij reeds opmerkten, wordt duidelijk aangewezen als het pendant van den Torenbouw ; niet alleen door liet of, dat eene nieuwe vraag aan de vorige verbindt, ecu geval , dat even dwaas en onbedacht zijn zou; maar ook door de herhaling van 'l geen aanleiding tot beide gelijkenissen gegeven heeft. W ant de inleiding , vóór den Torenlomc , is : uJjie niet haat, wie hem 't naaste zijn, zijn eigen leven zelfs, han mijn discipel niet rvezen.quot; l'n het slot, na den Oorlog: ttAlzoo dan een iegelijk van n, die niet verlaat alles wat hj heeft, die kan mijn discipel niet zijn.quot; Hoe heeft men toch deze parallel, door gekunstelde \ crklaringeu, uit haar verband kunnen rukken ?

Maar zien wij, wat het beeld is. Onze vertaling spreekt van eenen honing, gaande naar den krijg; maar dit is niet naauwkeurig. Het oorspronkelijke heeft: Welke koning , heen gaande (afreizende, dat is : //zich daartoe gereedmakende,quot; vgl. duh. XIV : 2 enz.) om met een' anderen koning zamen te treffen tot den oorlog, ■— dat is eenvoudig: //om hem slag te leveren.quot; 1}

Wij moeten ons hier weder in de oudheid verplaatsen. De groote mogendheden maakten toen veeltijds kleinere staten cijnsbaar; en zoo lang deze de opgelegde schatting betaalden, liet men hen met rust. Gevoelden zij zich echter magtig genoeg, om het juk af te schudden , dan moesten zij met het zwaard in de hand hunne onafhankelijkheid koopen. Van daar missehien het schijnbaar strijdige in deze gelijkenis, dat de eerste koning den oorlog schijnt te beginnen, eu toch de ander reeds met een groot leger op hem af humt. liet is

1) Onze vertalers hebben do beteekenis niet gevat der eigenaardige uitdrukking avfifta/.eïv ei,-nó).fuov of na/iv, waarvan elsskr en kïtke uit Griekselie schrijvers (roLvuius en anderen) de voor. beelden aanhalen. Homekus (Iliad. XII ; 1S1) heeft reeds ovfi()a).Xeiv TtóXefiov, slag leveren. Üok n.d i(itl', a)Cgt;va eu dergelijke wordt het woord verboudeu.

-ocr page 429-

ok oor,i.oc, Ö3;i

geheel de geseliiedeuis \uu uosea en zedekia, die het ook waagden, hel: juk vau Assur of Balei af te schudden, maar met den treurigsten uitslag.

Tan zulk eeneu koning dan, die den magtigeu vreemden vorst durft uederstaan, vordt, vanneer hij een verstandig man is ten minste, als natuurlijk voorondersteld, dat hij neder zit, zich rustig zet, niet tegenstaande al de opgewondenheid van strijdvocrende partijen. Doch het is dit maal niet om te overrelcenen, maar om te Icraadslajen : want eene berekening maakt de bouwheer alleen, hoogstens met zijnen rentmeester of huisbezorger; maar beraadslagen doet de koning met zijne raadslieden. 1) En wat is het onderwerp van zijne beraadslaging? Of hij Lij mmjte is, mei (in 't midden van) tien duizend (duizendtallen) ie ontmoeten, die met twintig duizend afkomt op hem. 2) — Men zou dit zoo kunnen opvatten ; //of hij op zijn minst (ien duizend man op de been kan brengen om enz.quot; Maar dan zou het eene berekening wezen eu geene beraadslaging. ISu schijnt het zeker te zijn, dat het leger aan beide zijden is geteld; dat de eeue koning niet meer dan de helft tegen het aanrukkend leger van deu anderen stellen kan. En 't ontwerp der beraadslaging is alleen de mogelijkheid of liet vermogen, om, met eenige kans op overwinning, het veel grootcre leger op het slagveld te ontmoeten. Dit hangt niet altijd of alleen van 't getal af, maar ook van den moed en de orde der troepen, van de geestkracht en kiijgs-taktick des bevelhebbers. Ook de nieuwere geschiedenis levert vele voorbeelden op van kleinere legers, die moedig tegen groote gestreden en ze overwonnen hebben. Een clstaai-adolf en karel de twaalfde, een iredeiuk de groote of napoleon waren niet gewoon, angstig hunne soldaten te tellen ; om nu nog van onze vaderlandsehe geschiedenis te zwijgen, die in zoo menig voorbeeld bewijst, dat Lij den Heer geene vei hindering is, om te verlossen door weinigen , zoo wel als door reien. (1 Sam, XIV : (!,) Haar vooral in de oudheid en in '1 oosten w aren groote legers dikw ijls even veel ballast nis voordeel, en van abraham af tot de Makkabcëu toe, had het kleine, maar gesloten en moedige leger dikwijls de overhand. Doch de zaak vereischte toch ernstig beraad. En indien nu de koning aan zijne krijgsmagt en aan zich zeiven dit zedelijk overwigt niet durft toeschrijven ? — nTenvjl zijn vijand nog verre is, een gezantschap zendende, (niet legeert, maar) vraagt) verzoekt of smeekt hij, teat tot dm vrede dienen kan;—quot;al wat daartoe leidt: een wapenstilstand allereerst, en verder al 't geen met eenige opoffering van zijne zijde, deu vrede kan koopen. Anders, als hij dit niet doet; — maar dat heeft de Heiland niet uitgewerkt.

1) Bij lukas cu Johannes wordt (tovleuuDai, altijd gebruikt van onderlinge beraadslaging; alleen bij paulus , 2 Kor. 1 ; 17 , van jterwoniijk overleg. Het is daar de grond vau bet (lot /.eutloi- (vs. 15); eerst te rade gaan, en dan Killen. — Gezegden uit de klassieken omtrent het parare bellum, waarbij primquam ineipias consullo opus eit (sai.i.vstius) , — vindt men bij gkoïU's eu pkicaeüs.

2) De woorden ègxo/iérM in' aitvp wijzen aan, dat de andere koning de aanvallende partij is, ofschoon niissehien uitgedaagd door het kloek besluit van den eersten vorst. — Het tv vau den eersten koniug, ofschoon het een Hebraïsme zou kunnen wezen, schijnt toch van het jiifru des anderen onder-scbeiden Ie moeten worden; gelijk judas de Makkabeër den overmagtigen vijaud tegontrok (avyijvc/jvs, als hier iTturtyuai.) tv ihxix yt Xiuin c uvSoojy. — lu het volgende is «gwrciw sterker dau ons vragen : 'tis veeleer meeken, vgl. Joh. VI : 47 enz.

-ocr page 430-

DE OORLOG,

\\ mit dat con gclicclc nederlaag veel erger is, vooral bij liet wreede oorlogsregt van die dagen, dan do drulckendstc vrede, moest ieder van zelf in liet oog vallen.

Even als in 't pendant van Hchat en Var el liet //verkoopen al wat bij heeftquot; de eensluidende term is, do spil, waarom beide gelijkenissen te zamen zich bewegen, zoo is het bier 't //neder zitten,quot; om te berekenen of te beraadslagen. Ik zie daarom te minder reden, om alle bijzonderheden over te brengen, en bij voorbeeld aan de tien en twintig duizend eene bijzondere betcckenis te geven, of naar den naam van den anderen koning te vragen. Als eene theologische curiositeit sla hier de opvatting: dat de tien duizend beteekenen de tien geboden, met wier betrachting de wettische mensch God wil tegengaan of afwachten, ter «ijl Deze met het dubbel getal, — nog even veel inwendige geboden er bij, — tegen hem optrekt..... Arme bijbel, veel meer door uwe vrienden dan door uwe vijanden mishandeld!

En toch, de opvatting, dat de vijandige koning niet de duivel of de wereld, maar de lieer, en wel (naar gui.cokius) de Heere Christus wezen zou, heeft nog onlangs een' voorstander gevonden in i.rsco, iu wien wij meer den ijverigen compilator, dan den oor-declkundigen uitlegger eeren. Na viel/ach wiederholter Meditation, stelt hij de volgende verhouding van beide gelijkenissen voor: //De torenbouw schetst ons de treurige gevolgen der verzuimde zelfbeproeving; de oorlog de gezegende vrucht eener tijdige zelfbeproeving. De treurige gevolgen worden ons slechts van écue zijde voorgesteld, in zoo verre de spot der wereld de onbedachte onderneming treft, terwijl gezwegen wordt van de ellende, die men zich zeiven berokkent. Verstaat men nu iu de tweede gelijkenis den anderen koning van eene iiiui ciiJUSTUS en zijn rijk vijandige magt, dan schijnt het, als of daarmede vrede te sluiten en o}) deze wijze die ellende te keeren is. Integendeel , de Heer wil juist de middelen aanwijzen, die men , bij 't gevoel van eigene ongenoegzaamheid, moet aanwenden: want onder den koning niet zijne 20,000 schijnt mij ciuustus zelf, met alle vorderingen en aanspraken, die hij aan ons heeft, te moeten verstaan worden. Zien wij op deze, wie kan duu zalig worden? liet is dus zaak, zoo dra wij gevoelen, met onze zwakke krachten tegen zijne hoogere kracht niet opgewassen te zijn, dat wij om vrede, om genade bidden, waardoor wij de kracht ontvangen, om te volharden in zijne dienst.. ....quot; 1)

Zie daar weder eene dier ontelbare verklaringen, zoo kunstig, dat het jammer is, ze onwaar te moeten noemen: want er is geene Wiederholte Meditation toe noodig, alleen een weinig gezond verstand, om te gevoelen, dat bet niet sluit: //Wanneer gij uwe onmagt tegenover mij maar regt gevoelt en om genade bidt, 2) kunt gij mijne discipelen wezen. Alzoo,

1) Lutuer hoeft reeds: /gt; suchc Gnade und hitte um IHtfc in C/rist o. Alfoud cn drummokd zien ia den atuieren keniut/ God zelf, met wien de zondaar zich niet moten kan. Alles zeer stiohtoliik , — in zoover er sliehting zijn kan zonder innerlijke waarheid. — Als pendant van zulko Mystikerij zou kunnen dienen het thema, dnt khomm opgeeft voor eene synthetisehe leerrede over deze gelijkenis : Das verderhliehe den Krie-

t — niet de toepassing : Jciter trage bet/, to viel er vermag, zur KntJ'ernung itieser ylusgehurt der Hólle! — En dat heet dan: Die sdrnmtlichen Parabeln Jesu pruetiseh-homiteiiseh bear beitel fnr den Heligions-lchrer !

2) Ook andere uitleggers hebben hunne dogmatiek in deze gelijkenissen ingeschoven , daar het denkbeeld hun ondragelijk was, dat de zondaar in zieh zeiven de bouwstof vinden zou voor het gebouw zijner behoudenis, de magt tegen den vijand zijner ziele, — met wien men dan toch nog een verdrag zou moeten maken! — I5ij dit laatste roept stuakt uit : /Zie daar het heillooze van gelijkenissen verder te willen drijven dan derzelver doel!quot; Eu hij vindt dat hoofddoel in de aanbeveling cener Chris-

-ocr page 431-

DE OOni.Ofi.

wie niet al het zijne verlaat, kan mijn discipel niet zijn.quot; Dc gelijkenis is zoo lang en zoo kunstig gedraaid , dat. zij vlak tegen hare eigene conclusie inloopt.

'Vraagt iemand, waarom dan aan eene onware verklaring zoo veel woorden gespild? IIet is, om voor dc opvatting van mus' zinnebeelden in het algemeen den eenig zuiveren en vasten grond aan te wijnen. Ook lisco dwaalt hier, gelijk men gedurig dwaalt, door die gelijkenissen te beschouwen als voorstellingen van eene algemeen christelijke waarheid, zonder ecnig verband met de eeuw, waarin zij te huis hehooren; zoodat zij niet anders zouden wezen, wanneer de Heiland zc heden cn onder ons uitsprak. Zoo wordt dc torenbouwer en oorlogvoerende koning dc zondaar, die de dienst van cimsn's kiest, en niet de Israëliet, die besluit, zich openlijk als zijn discipel te verklaren. En hierdoor redeneert i.isco zich vast: want den zondaar mag nooit worden aangeraden, dat hij zijne bekcering opgeve of uitstclle. Neen! je/.us sprak in zijnen tijd cn voor zijnen tijd ; en alleen met aanmerking van de gewijzigde tijdsomstandigheden kunnen wij dit evangelisch onderwijs op ons zelve cji onzen tijd toepassen.

Zullen wij dan tot de slotsom komen, dat het nBezint eer g j her/intquot; de eenige bedoeling van beide parabelen is, en al het overige bijwerk ? Neen. Al was dit het hoofddenkbeeld cn de Heer vrij in dc uitwerking daarvan, hij koos toch steeds zijne beelden gepast en met oordeel, zoodat zij het eigenaardige van het afgebeelde uitdrukten. Zoo noemt hij hier //het voornemen om hem te volgenquot; eerst 't ontwerp tot ecu' torenbouw, daarna het plan voor eeneu veldtogt. In beide beelden is iets sprekends, iets natuurlijks, liet houwen, zoo wel als het air jden, is—wij zagen het meer — eene geëiktc beeldspraak voor de dienst van God. Het eerste een zware arbeid, waarmee verschillende bouwstollcn worden bij een gebragt naar 't zelfde plan en op ceucn grondslag, om een vast en schoon en bruikbaar gewrocht daar te stellen ; en wel hier iets, dat verheven cn uitstekend is, een' toren. En het andere eene sterke inspanning van alle krachten, om den grootslen vijand, den vijand onzer ziele, te bestrijden en eenmaal to overwinnen : een oorlog. In 't eerste dus dc onderneming om jezus te volgen, in haar eigen gewigt, zonder nog de tegenkanting van buiten in aanmerking te nemen; in het laatste kracht en moed, die er noodig is, om dit ondernemen tegen elke vijandige magt vol te houden; 1) — gelijk bij den herbouw van Jeruzalem^ muren een ieder met zjue céne kind doende was aan hel werk, cn de andere hield hel yeioeer. [Neli. IV : 17.) — Minder juist is 't, hoewel vernuftig, wanneer ecu li. K. uitlegger hier de voorstelling vindt van het tweeërlei christelijk leven: bespiegelend (in kluis en klooster) en ledrijvig (midden in den strijd des levens); — en wel omdat met den toren, die gebouwd moet worden , ecu wachttoren wordt bedoeld, tot bespieden opgerigt. Dat moge zoo zijn, maar 't bouwen van ecu' toren zelf is toch zeker meer dan bespiegeling!

lelijke hcdachtzuamhcil, dio het midden houdt tusschcii ligtziuuigheid cn zwaarmoedigheid, dcu overmoed van den enthusiast cn de raagteloosheid van het piëtisme.

1) Bij tlsco kuu men nog andere verklaringen der parallel vinden , b. v. die van w. sciioltex ; ji;/.i:s' leerlingen hadden eene dubbele taak: de kerk Gods on te bouwen, cn haar onder doodsgevaren te verdedigen;quot; en van bekoel: //Het christendom, ala iets groots en mocijclijks, wordt met groote eu moeijclijko zaken, vergeleken, zoo als in die van een' bijzonderen burger een' kostbaren bouw, cn in staatszaken den oorlog.quot;

O').)

-ocr page 432-

de ooklog.

'/Maar zoo wordt dan toch in ieder geval de raad gegeven , om niet de aan Christus en zijn rijk vijandige magt., — hoc men die overigens noeme, — vrede te maken? Met de wereld vrede! Eeu wapenstilstand met den boo/e!quot; — Manr hoe kon anders de gelijkenis worden afgewerkt ? De torenbouwer kan eenvoudig van het werk afzien; de koning moet iets uoKN, terwijl zijn vijand nor/ verre is. In den grond is het 't zelfde. Wanneer iemand zich nog niet sterk genoeg gevoelde tot alle opofleringen , die het godsrijk vroeg, en tegen alle vijanden , die het bestreden; niet sterk genoeg, om het genot van overvloed niet alleen , maar van rust en veiligheid te kunnen missen; niet sterk genoeg, om niet enkel den smaad van booze vijanden te kunnen weerstaan, maar het vaderlijk gezag en de moederlijke tranen; — dan wilde JEzrs, dat zoo iemand zich liever nog niet aan zijne vaste discipelen zou aansluiten, Hij kan hem toch gedurig liooren en van hein hooren; zijn besluit, zijne keuze nog wikken en wegen. De loop der gebeurtenissen zal verder aan't licht brengen , of er iets goeds in hem is. De grootheid van chiustus, in zijne vernedering en verheerlijking, zal een' duurzamer' gloed in hem ontsteken, dan 't gejuich der hosanna's. Eu dan ook zal hij moed vatten, om op te trekken en te strijden, al was het met tien tegen twintig duizend; en — hij zal het vermogen! — Zouden wij niet in den zelfden geest spreken tot hem, dien wij voor r.ls nog zijne openlijke belijdenis of besliste geloofsverandering moesten afraden? Afwijzen slechts, opdat hij des te sterker terug keerc. — Onze gelijkenis gaat echter zoo ver niet. Zij is cene les voor liet oogenblik, meer niet. En wanneer wij, bij hare toepassing, in het oog houden, wat vroeger bij hare verklaring is gezegd, dan beteekent zij ; //Zeg der wereld (of dezer eeuw, dit geslachte) , waaraan gij nu nog cijnsbaar zijt, uwe onderdanigheid en uwe schatting niet op , waag u niet aan eenen strijd op leven en dood met haar , eer gij uwe krachten wel gewogen hebt!quot;

Eindelijk, de algeraeene omtrekken van beide parabelen inliet oog houdende, zullen wij moeten bekennen, dat zij ook voor onze christelijke roeping in 't algemeen met juistheid zijn gekozen, liet afbreken is daarbij nog maar voorbereiding, het ophouwen hoofddoel; en hoog opbouwen, ver boven de woningen en 't leven der wereld, waarbij het werk hoe langs zoo inoeijelijker wordt, maar ook verhevener. En in dit rustig bouwen alleen wordt nog de vastheid van des Christens voornemen niet gekead , maar in den strijd met alles, alles, wat ons geloof en onze deugd tegenstaat. En zien wij nu zoo menig een veel goeds beginnen met ijver, maar niet volharden; wij slaan daarbij het oog op den berekenenden bouwheer en beraadslagenden koning , die aan aardsche dingen eene zorg en een overleg wijden, hij 't henielsche dikwijls verzuimd, 1) zoo als de Heer zeide van den onregt,vaardigen llcntmcester: uDe kinderen dezer wereld zijn voorzigtiger dan de kinderen des lichts, in hm geslachte.quot; [Luk. XVI : S.)

1) Eino Mmgc Koleks bet/lellen den Ilcrrn---wie sir/i ja nnrh hente noch Vide zur Chrislfnschrtar

zdhlen , ohne den Heiland zu kennen und ohne neh der AnJorderamjcn bewiazl zu sein, die er an Jeden slelt!, der sein uahrer Jiini/er sein will, üsimakn.

-ocr page 433-

XXIX.

HET BEDORVEN ZOUT.

Luk. XIV : 3J',

Matth. 7 : 13.

Mvkk. IX : 50.

Ilrt zout is goed; maar indien hel zout smakeloos geworden is , waarmede zul het smakelijk gemaakt worden ?

Uet is nneh tot het lan'l, meh tot den mesthoop hekwaam ; men werpt het weg.

I ■1

I

vliet zout is goed;quot; of eigenlijk : v't Is iets sclioons en edels.quot; Dit laat de Heer, bij lukas, terstond op de twee laatst verklaarde gelijkenissen volgen; en het was weder een beroep op het algemeen erkende, op gezond verstand en ondervinding. Wat toch is de sterkst mogelijke uitdrukking van armoede, van kindschlieid en onbeschaafdheid bij een volk? //Het kent zelfs geen ijzer en geen zout!quot; En ons, die het kennen, is het niet alleen iets goeds eu voortreffelijks , maar het allernoodigste eu onontbeerlijkste : want wie onzer zou kunnen leven en gezond zijn, zonder zout?

Het zout ontleent zijne bijzondere waarde aan de opmerkelijke eigenschap, dat het, in kleine hoeveelheid genomen, den smaak prikkelt en de spijsvertering bevordert, terwijl een ruimer gebruik alle ontbinding afweert. Daardoor is het den arme de zegen zijner sobere tafel, bewaart den wintervoorraad des rijken, eu maakt den schepeling bet levensonderhoud op verre reizen mogelijk. En wie erkent hierbij niet de liefdezorg des Scheppers, die juist het noodigste met milde handen gaf: ijzer overvloediger dan goud, eu zout oneindig meer dan paarlen ? — In diepe groeven ligt het opgestapeld ; uit bronnen wordt het gezoden; en waar in de zoutpannen zon en wind het zeewater uitdampen , blijft het achter. Bergen zijn er mee bevloerd, en de oceaan is er van doorvoed. — Het gebruik van 't zout verliest zich in de verste oudheid. Jezus siracji (XXXIX : 3U) noemt het reeds onder de allereerste levensbehoeften; en job vroeg: // U'ia eet het onsmakelijke zonder zout!quot;' (11. VI: 0.) Het Joodsche land had er dan ook nooit gebrek aan. lüj Sodom werd het steenzout waarschijnlijk reeds in de aartsvaderlijke dagen (uit do zoutgroeven, Zef. II : 9) gegraven; en later boden de watereu der Doode Zee het in natuurlijke zoutpannen aan; zoo als nog lieden de Arabier liet opzamelt aan hare kusten. //Brood en zoutquot; is dan ook van ouds her den oosterling het zinnebeeld van leven eu zamcnleving. Do roever der woestijn zelfs erkent als

43

Gij zijl hrt zotil dor aarde; indien nu hel zout smakeloos wordl, waarmede zal het gezon-ten worden ? llel deugt nergens toe meer, dan om huilen gewor-pen , en van de menschen vertreden le worden.

Hel zout is goed; maar indien hel zoul onzoul wordt, waar -mede zult gij dat smakelijk maken ? Ilehl zout in u zeiven, en houdt vrede onder malkander.

I

-ocr page 434-

het bedorven zout.

zijnen gastvriend, die bcido met hem at, en biedt het als een teeken van vrede aan. 1) Niet vreemd dus, dat God reeds bij Israël vau dit zelfde zinnebeeld gebruik maakte. Zoo werd het verbond van jehova met aüuon en later met david eeu zoutverbond genoemd, als een teeken van bijzondere vriendschap en erfelijke gunst. 2) Ook do olïeranden werden daarmede toebereid ; en jezls haalt het voorschrift der wet daaromtrent aan, in het geen bij markus onze gelijkenis vooraf gaat: Iedere offerande zal met zout gezouten loorden. '3) Het zout is goed, zegt de Heer (naar markus en lukas) : tot huiselijk en godsdienstig gebruik beide onmisbaar. Maar indien het zout smakeloos wordt, waarmede zal het rjezoiden (of smakelijk gemaakt ir. i,.) worden ?—Zoo heeft onze gewone vertaling bij maïtiieüs ; maar naar sommige uitleggers (in navolging van augustinus, hikronymus en exithek.) is bier een woord teveel: want er staat in 't oorspronkelijke alleen : Waarmede zal gezouten xoorden? Dit is in zoo verre waar, dat men de vrijheid heeft, om er het al of niet in te voegen, al naar de zamenhang dit vordert. Wanneer wij nu niets meer lazen, dan het daar aangehaalde, zou de vertaling kunnen doorgaan ; '/Gij, mijne discipelen! zijt bet zout der aarde. Indien nu bet zout zelf laf wordt, waarmede zal men dan zouten?quot; of: //waarmee zal dan de aarde gezouten worden ?quot; — Maar indien bet gebrek aan een middel , om te zouten, hoofddenkbeeld was, komt liet volgende : Hel deugt nergens meer toe, vrij noodcloos aehter aan. Nog sterker spreekt de zamenhang bij ldkas; maar inzonderheid de tekst bij markus , die deze vertaling geheel verbiedt. 4) En waartoe dient zij ook? Zegt men ons, dat //het zout te zouten /' ecne onmogelijkheid is; wel nu! dat juist heeft de 1 leer willen zeggen.

Maar een ander bezwaar ontmoet ons nog in do vraag; //Is het mogelijk, dat het zout smakeloos, laf (naar mauicüs onzout of zouteloos) wordt; met andere woorden; dat het den prikkelenden smaak, die er het eigenaardig kenmerk van is, verliezen zou?quot; Ware dat zoo

1) Homerus hooft reeds: oï-J' uhi doiyi (O.Ij/ss, XVII : 455); — uXa; is vau vcol latorcu tijd en wordt niet voor zuiver Grieksch gehouden.

2) iïum. XVIiI:19; 2 Kron, XIII: 5. Daar hier ecne bijzoudore vorbindtenis tusschcn Goj en mcusch , —• de voorkeur, aau ecu enkel geslacht bewezen,—zóó genoemd wordt, en niet het verbond van jehova met Israël; zou ik daarbij niet enkel aan onveranderlijke trouw, maar vooral ook aan bijzondere, persoonlijke vriendschap denken; ofschoon ook vau geheel Israël dc uitdrukking geldt der offerwet •, Jh't zout 'les verbonds. (Biinn verklaart: //ecu onverbreekbaar verbondquot;)

3) Levit. H; 11! heeft: AUe offeramte uwe.t spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbomls van u/een God vun uw spijsoffer niet laten af bij oen : met ai, uwf, ofperaniii; zult gij zoul offeren. Voor dit laatste, het algemeen gebruik van het zoul des verhonds bij dc offeranden, pleit, behalve de Joodsohc overlevering, ook lizech. XLlll; 21: Depriesters zullen zoul daarop werpen , en zullen zc offeren ten Lr and offer den IIKKRE.— Ook bij dc Heidenen was dit in gebruik ; Nulla tune. surra eonfiri sine mvla salsa. (ruNius, XXXI; 7; zie a. schot ) — Dit heilig gebruik past tiioluck ook op jezus' jongeren toe: «Gij zijt het zout der aarde, als die dc mensehheid Gode len offer zult beitigen;quot; maar zijn gevoelen beeft weinig bijval gevonden.—• Over bet gebruik en do betcckenis van het zout, bij de Hei-densche oudheid zoo wel als in de symboliek der oude christen kerk , zou hier nog veel te zeggen zijn. Zoo werd het b, v. den Catechumenen gegeven (ismoiius) en aan den doop toegevoegd, cuz.

4) Markus heeft; iv xlvi avto diiiiaeie; — liet dytivoi of dgtva van deze twee Evangelisten beteekent toebereiden, kruiden; het wordt meermalen van spijzen cn wijn gebruikt, en gcschieddc in do cerslc plaats met zout; waarom paulus zegt {Koloss. IV ;G): Uwe rede zij met zoul gekruid, ubtri. ijitivfiévos : juist het tegenovergestelde der klagt van job (VI; 7) : «Mijne ziel weigert, uwe woorden aan le roeren; die zijn als mijne laffe spijze Iquot;

33 S

-ocr page 435-

UIT BEDORVEN ZOUT,

uiet, dan zouden wij de woorden van den Heiland als eene onderstelling van het onmogelijke moeten opvatten: //Indien het zout ooit zijn zout verliezen kon, waarmede zon men het zouten ?quot; Maar hier tegen pleit duidelijk , dat de lieer er bijvoegt, wat in zulk een geval met het bedorven zout gedaan zou worden niet alleen, maar werkelijk gedaan wordt: Men werpt hel weg. — Dit bederf moet dus iets geweest zijn , dat daar te lande ten minste nu en dan voorkwam, en jezus' hoorders niet geheel onbekend kou zijn. De Heer spreekt gaarne uit de ondervinding zijner hoorders. En de mogelijkheid althans is niet twijfelachtig, liet ijzer kan zijn ijzer niet verliezen, noch goud of zilver zijn edel metaal, daar het — zoo ver althans nog onze natuurkennis gaat — enkelvoudige ligchamen zijn. Maar alle zouten zijn zamen gesteld uit eene of andere soort van zuren en aardmetalen; het gewone of keukenzout uit zoutzuur en koolzure soda. In onzen voclitigeu dampkring zal het zont uiet ontaarden , maar veel eer smelten; doch onder den brandenden hemel vau het oosten kan het, door den aanhoudenden invloed van zonnehette en bliksemvuur, zijne zuurstof verliezen; vooral het zout, dat aan de oevers der Doode Zee eeuwen lang aan de lucht blootgesteld bleef. 1) De reiziger, die het hij zijne spijzen meende te gebruiken, werpt het verdrietig weg: waarmede toch zal lij hel zoulen? — markus en ixkas hebben: toebereiden, kruiden; — wat is zouter dan zout, om daaraan zijne kracht terug te geven ?

Nog sterker dringt de Heiland zijne voorstelling aau, door er bij te voegen ; Hel demjl nergems meer loc. (jit.) Ilcl is noch voor den meslhoop, noch voor hel land geschkl (l.) ; alleen , om Inilcn geworpen en van de mensehen vertreden le worden. 2) (mt. l.) Men werpt het weg. (i..)

Bij het lezen van deze woortien, zoo als i.ukas ze bewaard heeft, kan de gedachte bij ons opkomen; //Dus, wanneer er nog zout aan was, hoe slecht ook, zou het tot verbetering of vergrooting van de mestvaalt geschikt zijn, of over het land kunnen worden uitgestrooid?quot; lt;'-i) Een uitlegger, die het gebruik van zout tot bemesting eene ongerijnidhekl achtte, heeft daarom veel geleerdheid verkwist aan het betoog, dat hier dus niet van zout,

1) „In het zoutdal bij Dschehal, ongeveer vier uren van Jl-jtpo, ia eene afholling van twee manslengten, die door het voortdurend wegvoeren van het zout ontstaan is. Ik brak een stak af, diii'ir waar het aan regen, zon en tucht meest was bloot gesteld, en bevond, dat het wel den glans en het sehilferaebtige van het zout behouden had , maar zijneu smaak geheel en al had verloren, liet binnenste evenwel, meer met de rots verbonden, liud nog zijn' eigenaardigen smaak.quot; Zoo schreef reeds .main-diiell, in zijne bekende reisbeschrijving.

2) Das 11 in au sw er f en geschichl dem UunnUe», den mn im Hame nicht brauchen kann; /te.'Z ert reten ferner demso Hituiusgeworfenen ah villi ge Vcruchlunr/. stier. In de toepassing heeft tiieopiu'facits bot «uitworpenquot; opgevat vau uits uiting uit don leeraarsstand, iuoluck van den kerkelijken ban, ixTiita van de verwerping door ciuu,-.tus. Maar het is hier niet, — als het bxfiu'/.Xsis ei; to (/xtiro,- li èSwieyat van dca gast tonder bruiloftstclecd ca den dienaar mol hel ééne talent {Mu/lh. XXII ; 13 ; XXV : öO), — een regterlijk vonnis.— Veel beter drukte reeds augüstinus («Over de bergredoquot;) het veraetilelijtce van den afval, in dit uitwerpen opgesloten, dus uit; iVo/« cuhutur uh hominibus, qui patitur jierseeuliuneM , sed qui persecutionem timendo injutuatur. Ca tea ei enim nou potest, nisi inferior; sed injerior nou est, qui, qua mm corpore rnulta in terra sustineat, eorde lumen Jixus in cocto est.

3) //Waaruit noodzakelijk volgt, dat, zoolang hel zout niet smakeloos is, maar zijne kracht behoudt,

liet zeer wel lot het land eu iu don mest met voordeel kan gestrooid worden...... /-out der aarde is, dat do

aarde vruchtbaar maakt.quot; Zoo Paulsen ,§ 17. Mij is echter geen bewijs voorgekomen, dat de Ouden het zout tot bemesting gebruikten. Over bet «onrein keukenzoutquot; als mestzout \\x onzen tijd, kan men ualozen siöCKHAitDï, Scheikunde, 3de Druk, bl. 197; duilos ca uirscu, llttislowlk wulige Sclcikv.nde, hl. 101.

43*

•33!)

-ocr page 436-

HET BEDORVEN ZOUT.

maar van houtasch of van eme soort van mergel, als meststof niet onbekend, gesproken wordt. 1) — Zoo veel is waar, dat de bijbel van bet zout als meststof geen gewag maakt; daar integendeel de zoute gronden, bij voorbeeld de oevers der Doode Zee, naakt en onvruchtbaar waren [Dent. XXIX : 33; Vs. CYII : 31; Jcr. XVIT: 0; Zcf, 11:0); waarom ook onze landlieden eene overstrooming van zeewater boven elke andere vreezen. Van daar in de oudheid bet gebruik , dat, wie eene verwoeste stad ten eeuwigen dage aan de verderving wijden wilde , den grond omploegde en met zout bezaaide, als liet zinnebeeld van blijvende onvruchtbaarheid. (Jl'ujl. IX : 4-5.) Hoewel het dus thans zeker is, dat het zout, in eene kleine hoeveelheid, do vruchtbaarheid van het land opwekken kan of de kracht der mest verhoogen, (gelijk het, in overvloed gebezigd, den wortel afbijt,) en in onzen tijd dan ook het slechtste zout wel tot bemesting gebruikt wordt, geloof ik niet, dat dit in liet Oosten geschiedde. Maar lezen wij nog eens aandachtig ltkas' woorden na, in verband met die van mattheüs; Hel devgt keuoexs meer toe; dan ligt er veel eer in opgesloten, dat men met zout niet mesten kan. Alle andere dingen, al zijn zij bedorven, deugen nog ergens toe; zij worden op den mesthoop geworpen, waar zelfs de onreinste uitwerpselen haar nut doen. Maar zelfs tot dit gebruik deugt het zout niet. Niet meer tot zouten geschikt, is het dus een onnutte ballast, zelfs op den mesthoop, een vloek op den akker! Men werpt liet buiten huis en stad eu dorp, als steengruis , dat do voetganger plat treedt, en nog niet eens zoo geschikt als dit, om een' droogen en ctfen' weg te maken! 2) — Dit is wel de sterkste tegenstelling en de grootste overgang: van het edelste tot het verachtelijkste, van het onmisbare tot bet volstrekt nuttelooze! 3)

Daar de Heiland dit zinnebeeld nergens verklaard heeft, niet eens door een Alzoo — aan het einde , moeten wij de beteekeuis wat naauwkeuriger navorschen. In 't algemeen genomen schijnt ons, in jezüs' parabolisch spraakgebruik, het zout naast aan het zuurdeeg te komen. Zoo als hiervan een klein weinig, onder het deeg gedaan en daar doorgewerkt, geheel het brood tot een smakelijk en ligt verteerbaar voedsel maakte, zoo waren enkele zoutkorrels voldoende, om elke spijs te kruiden. Eu het zuurdeeg werd ook nog in ongun-

1) Deylikg , Ohservationn Saerae, Tom, I. Obs. 41. — Aannemelijker zou dan nog het. gevoelen van scnoMTGEN {üorae hehraicae) wezen , dat liet zoogenaamde Sodomszoul of Jodenlijm (lAtnmen) hier bedoeld wordt, als, volgens den Talmud, bij de offeranden in gebraik. Doch ook dit denkbeeld rust op de valsehc onderstelling, dat het gewone zout nooit smakeloos wordt. — De gevoelens van anderen, die hier aan hcuiasch of salpeter (nilrum) denken , vindt men , met eeuen sehat van aanhalingen vóór en tegen de verschillende raecningcn , bij koeciiek. (Anakctu in 4 li tang.) — Geheel verouderd is dc eheniische oplossing van het makdoos worden bij J0. Daniël major, do Suln faluo, in iiasaei et nu; mi Thenau-rus Kovns, 11: 182 ; — om nu niet over de drooraen der ouden te spreken, voor wie rusxus het orakel is, die meende, dat het zout uit water en vuur was zamengesteld 1

2) Dc bij scnoKTTGi:n aangehaalde plaats uit den Talmud, dat op Sabbat zout op den tempelberg gestrooid werd, tie mtent pedes hominum, bewijst ten minste, dat het niet ongewoon was, hot uitschot van het zout hiilen ie werpen, lt;im door de mensehen vertreden le worden.

3) Reluficie res omne.', eorruptae Heel, talent tarnen ad alirjuid, sal ad nihil, lixas bhvgeksis. qnaceiuc res, hona si sit, est melior, co eadm mala est pejor, groïius.

310

-ocr page 437-

HET BFDORVEX ZOUT.

I li

311

stigen zin gclmnkt, als in de paaschdagen en bij ongezuurde sjiijsoflers onrein, omdat het een beginsel van bederf in zich bevatte; maar //het zout is goed cu altijd goed, zoo lang het zijn zout bewaart. Maar indien nu zelf laf en smakeloos wordt, wat anders aan alles hartigheid bijzet, wat dan ?

Om met te meer oordcel dit denkbeeld over te brengen op de dingen van het godsrijk, moeten wij eerst nog den verschillenden zamenhang nagaan, waarin deze spreuk bij drie Evangelisten voorkomt, en die schijnt te bewijzen, — wat ook niet meer dan natuurlijk is, — dat Jezus haar meer dan eens heeft gebruikt.

quot;Wij vinden ze dan eerst bij matïheüs , iu de bergrede, nog vóór het zinnebeeld van den Kandelaar; en duidelijk ligt het zelfde denkbeeld ten grondslag aan beide verzekeringen: Gij zijl hel zont, der aarde; gij zijl hel licht der wereld. 1) Manr gelijk het licht lichten moet, en niet bedekt zijn; zoo moet het zout zouten, on niet laf zijn geworden. Het derde der vergelijking ligt dus in het nut, de onmisbaarheid, de krachtige werking, zelfs van het kleine op het groote; cene werking, die ruim is en onbekrompen: van het licht en van het zout, als van het zuurdeeg. — In het bijzonder kan men nog de dubbele eigenschap van het zout, dat het de spijzen kruidt, (smakelijk en verteerbaar maakt,) en zc bewaart tevens, hierbij in het oog houden.

Ook in den zamenhang bij i.ukas schijnen de discipelen het zout genoemd te worden ; niet alleen de twaalve, maar ook zij, die zich zoo onbedacht aan jezcs aansloten, ook de te leur gestelde torenbouwer en de overwonnen koning. De uitdrukking ullel zovl is goed heeft daardoor cene bijzondere kracht. //Gij wilt mijne discipelen worden, en dit is cene giede, cene edele zaak; maar al dit goede en edele gaat verloren en is u zelfs schade cu schande, zoo gij niet volhardt.quot;

Minder duidelijk is het beloop der rede bij m.uikus. Daar vinden wij het zinnebeeld van het zout, nog verder uitgewerkt dan bij mattheüs en lvk.vs , aan het slot van onderscheidene spreuken, die eensgezindheid onder jjszvs' volgelingen en 't vermijden van alle ergernis ten doel hebben. De Heer is daarbij tot hoogen ernst, geklommen, en heeft juist gesproken van den worm, die niet sterft, en hel vnnr gt; dat niet uifgclluscht vordt; en laat nu daarop volgen: ulfant eenieder zal viel vunr gezouten worden, en iedere njl'er-ande zal met zont gezouten worden.quot; Dat is: //Gelijk het offer eerst door zout zijne waarde en kracht verkrijgt, zoo wordt ook de geloovige door het vuur der beproeving gelouterd 2), om het eeuwige vuur te ontvlieden.quot; Maar hierdoor krijgt de Heiland aanleiding, om bet beeld van 't zout, als louterend en heiligend, ook op zijne discipelen zelve toe te passen: fillet zoal in goed; maar indien het zouteloos wordt , ica.hm.dv :ult gj dal smuIc-

Ü

1

9

i

t JH

I i

i 'aHMB

MfS

1) Door deze tegenstelling {parallelism} vervalt van zelf reeds het denkbeeld, dat liij

bij voorkeur of bij uitsluiting aan het Joodsehe land znu moeten gedaeht worden. Deze meening, zoo wel als de vertaling // Waarmedo zal men zoiiten ?quot; is reeds kort en bondig wederlegd door jou. albekt. [ObsercutioHCS philolnyicae in sums T. lihros.) Jammer, dat zulke afzonderlijke aantrekeningen 0|i bijbelplaatsen, waaraan vooral onze theologische literatuur rijk is, zoo spoedig worden vergeten, en daardoor telkens reeds lang wederlegde dwalingen, als nieuw uitgevonden, terug keeren.

2) Tlofdanig een iegeljks werk is, zal hel vuur beproeven, zegt paulus in cene andere beeldspraak, 1 Kor. 111; 13.

11;

ii

9

n

I i li

-ocr page 438-

HET BEDORVEN ZOUT.

lijk malen?quot; Eu dan is de slotsom: uHeli zout in u zelve en houdt trede onder elkander quot; — het laatste nog met het oog op den ouderlingen twist, waarvan jeztjs' vermaningen waren uitgegaan. 1)

liet is duidelijk, datbij maitheüs, en denkelijk ook bij ia:kas, personen bedoeld worden , en bij mark is, althans in de slotwoorden, eeue zaak: het Christendom en de Christenen, de geloovigen en liet geloof. In den grond verschilt dit echter niet; en op de zelfde wijze zeidc de lieer tot de zijnen : //G'y zijtim licht der wereld; laat dus uw licht schijnen voor de men-schen!quot; Het hooger godsdienstig leven, de heilige zin der burgers van het godsrijk is het zout in hen; maar gelijk dit hun geheel zedelijk leven doordrong, krachtig maakte en voor bederf bewaarde, 2) zoo werkte het ook door hen op de wereld: door hun zout waren zij hel zout. Des te meer moesten zij toezien, dat het zout in hen niet verflaauwdej gelijk jezvs hen elders waarschuwt, dat niet het licht in hen duisternis zij. {Luk. XI : 35.)

En wie zijn liet nu, tot wie kon en nog kan gezegd worden : Gij zijl het zont der aarde? Het ligt in den aard der Eoomsch-KathoUjkc kerk, dat zij antwoordt: //Ee geestelijkheid, de onderwijzende kerk;quot; en in dien van het Erotestantisme, dat wij zeggen: //Alle ware geloovigen, cn in zeker opzigt allen, die den naam van Christen dragen3) — even als bet Katholicisme den opziener tot priester gemaakt heeft, en wij de gehcele gemeente beschouwen als cm priesterlijk volk. — \\ at de tegenwoordige gelijkenis betreft, is dit, dunkt mij,

1) Indo Stud. n. Krii. van 1849 vindt men oene naauwkeurigc ontleding van dezen zamenhang Lij markus, door Dr. rü tik van Karlsruhe; waarvan een uittreksel tc vinden is in dresseiihjis cn nier-mei jeu , Mnyazijn voor Kritiek en lixegelick des i\'. T. I. 159 vv. Hij val het //met vuur zoutenquot; op; /leder uwer moet en zal zelf een offer worden; met vuur gezouten, zoo als de ofleranden met zout enz.quot; Vuur en zmtl zijn hem beiden beelden der heiliging , en met vuur uouten verschilt niet veel van het met tuur doopen [Matlh. III; 11) ; terwijl hij ook, bij het slot van oezus' woorden, opmerkzaam maakt op de andere beteekenis van't?o«/, waardoor het do uitdrukking van vrede is. — Over de verklaring vau EiüiiTrooT cn andere ouderen, dat do verdoemden (naar vs. 48) met vuur ingezouten worden tot de eeuwige straf, spreken wij niet; ofschoon zij weder, met eenige wijziging, door MEIJER wordt in bescherming genomen. — Do vergelijking van den menseh of het mensehdom met do gezouten offerande, waarin stier uitweidt, hooft reeds iiiebokymus: Vietimu Domini est /jeuus humanum, quod hie ra Hone sapienliae suli/ur, et illio püroatouio igku exuminutur.

2) Detjmmokd (pag. 431, 2) heeft deze dubbele deugd van het zout met korte , maar fdlt;sclie trekken op alle geloovigen toegepast; //Zij bewaren do wereld voor het verderf, daar die gespaard wordt om der uitverkorenen wil;—en zij bedwingen de verwoestingen der zonde , door hun loven en voorbeeld.quot; — Ik zou alleen do zaak wat minder methodistisch voorstellen, en zeggen, dat door de geloovigen al wat menschelijk is in het mensehdom, wordt aangekweekt, veredeld, en daardoor zelf bet verderf voorgoko-men. — Stier zegt, dat zout cone inwendige kracht uitdrukt , waarvan de werkzaamheid der discipelen moest uitgaan; lie hl do uitwendige getuigenis voor de waarheid. Dutter jenem die erde uls todte, funic Musse, die zu durchdringcn int; diesetn die welt als duuldes O'hui, tn iceteheiu dus Licht jedenjalts veuK/slens leuehten musz, gegeniitersteliel. — Bij het »voor bederf bewarende en gezond makende halen de uitleggers doorgaans ook aan, dat eiisa er ongezond water mcê goed maakte. (2 Kon. 11 : 20.)

3) Melaschtiion heeft evenwel nog: Etc toeus perlinel ad omnes, qui docent evangclium, praeciptte auteM ad episcopos, qui pleberu Chrisli rer/unt;—cn daarentegen a lapide ; Aptaripossunt omnibus Chris-tiunis, ofschoon hij de eigenlijke bedoeling tot de Apostelen en apostolische mannen beperkt. — De wette schrijft, vrij apodictisch, dal het bij MAITUiüs op //de apostelenquot; slaat cn bij lukas op ./alle discipelen,quot; ojj'enhar toeniger passend. — lictor zegt guotils op Nultti. \ ; Nihil salts cuusue video, cur haec ad Apostolos restringantur; — en haalt bij zijne toepassing op allo Christenen aan, dat even zoo Livius Griekenland »het zout der volkenquot; {sul gentium) noemt.

,312

-ocr page 439-

het bedorven zoct.

niet zoo moeljelijk te bewijzen. Wij zien hier weder, wat wij meermalen in 't voorgaande opmerkten, dat arbeiders aan cn geloovigeu in het godsrijk in jhzüsj voorstelling niet zoo scherp onderscheiden zijn. Integendeel, ieder geloovige wordt arbeider, zoo dra hij in't midden der wereld het licht vertoont en het zout werken laat , dat in hem is. Bij uikas valt dit liet duidelijkst in liet oog. Het stond ieder uit de schare vrij, aan dat Ikhl eu dat zout deel te hebben, eu het zelve ook wéér aan anderen uit te deelen , mits men slechts wel bedacht, wat men ondernam.

liet gewigt dier goede keus doet jezus bij elk der evangelisten gevoelen: of aan hen, die reeds zijne discipelen zijn, of aan anderen, die het gaarne schijnen te willen worden. vEeae uitnemende zaak, dat zout; maar als het zijn zout weder verliest, ook het ellendigste cn onherstelbaarste van alles ; want het kruidt en bewaart alle dingen, maar kan zelf door niets weer zijne prikkelende eu zuiverende eigenschap terug ontvangen.quot;

Gij gevoelt reeds de bedoeling en de ruime toepassing dier spreuk. Waar woeste Heidenen wonen , die het zout zelfs in den natuurlijkeu zin niet kennen of gebruiken, diuir is nog raad. Waar een zondaar in zijne blinde vaart voort holt, diuir is nog redding. Alle spijs, ook de zwaarste en ruwste, wordt met zout gekruid. Maar waar een Christen volk of Christen mensch als door het Christendom heen is; het heilige zelf onrein geworden; wie zal opwekken, wat in den mensch voor altijd verstorven ia ? Eene kracht op hem gebruiken, waarvoor hij geheel is verstompt? 1) — De tollenaar was nader aan het godsrijk, dan de Earizeër, in wien het zout der wet en der profetie onzout geworden was.

Even als in 't natuurlijke, is hier wel eens de vraag gedaan, of dan werkelijk liet zoiif der aarde smakeloos en zoo geheel verwerpelijk worden kan ? — Zonder ons nu te verdiepen in de oude twistvraag naar de //volharding der heiligenquot; en het //vallen of vervallen;quot; kannen wij als eene waarheid der schrift cn der ondervinding vast stellen, dat zij, die eens verlicht zijn en des Heiligen Geesles deelachtig, daarna toch kunnen afvallig worden ; zoo zelfs, dat het onmogelijk (ondoenlijk) is, hen te vernieuwen tot hekeering. (ilelr. VI : -1—O.) De Heiland zelf had hiervan, onder het spreken, eeu treurig , diep treurig beeld voor oogeu. Niet alleen die Schriftgeleerden, wier zonde Ujft, juist omdat zij, blind geworden, nog zeggen: // Hij zien Iquot; En blind zijn zij, omdat doorliet ziften der woorden , alle geest eu zout der Heilige Schrift voor hen is verloren gegaan; —• niet enkel Jeruzalem, //de stad des grooten Konings,quot; voortaan bestemd, om van de Heidenen verheden te worden [7/uk. XXI : 21);—•maar nog treuriger beeld is één uit de twaalve, judas iskauioth. Gelijk de felle zonnestralen soms het vuur uitdooven, is in hem, bij den vollen gloed van het Licht der wereld, het licht, dat in hem was, duisternis en het zout smakeloos geworden. Bij de herhaling van deze spreuk na den ouderlingen twist der apostelen , moet jezts , dunkt mij, hem vooral met zijn open en doordringend oog hebben aangezien. Vergeefs ! Zulke dingen hoort hij dagelijks; zij kunnen hem niet meer treilen, 't Zout is in hem zouteloos geworden; waarmede zal men het zouten? Tot uicts was dat bedorven zout uit den apostel-

1) W essen bergs verklaring: Die fromme gute Gesinnuny gibldm Verken ihren IFerth, u. s. \v. is geheel mislakt ; er wordt niet gesproken van iets, waaraan zoat ontbreekt, maar waarvan 't zout, dat er eens in was, bedorven is.

34:5

-ocr page 440-

HET BKDOltVKN ZOIIT.

kring icn laatste meer goed, dan om hullen geworpen en van de menschen vertreden Ie worden.

Ook de apostolische eeuw ondervond de treurige waarheid, dat een afgevallen broeder erger was dan een ongeloovige. Do ananiassen , de saïtira's , den simon (bijgenaamd de toovemar):—wie zou ze vernieuwen tot bekeering ? Dan nog veel eer een' saulus! — En zoo lag reeds eene droeve ondervinding ten grondslag aan de ernstige vermaning, die tegen den avond der apostolische eeuw tot de 11 ebreeuwsche Christenen werd gerigt: Ziet toe, broeders! dat niet te eeniger tijd in iemand van u zij een Loos en ongeloovig harte, om af te wijken van den levenden God! — Want zoo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hellen, zoo llijft er geen slagtoffer meer over voor de zonde. — De aarde, die den regen, menig maal op haar komende, indrinkt, en toch niet dan doornen en disielen draagt, is der vervloeking nabij, {llehr. III : 13 ; X : 20; \T : 7, 8.)

Behoef ik hier hij te voegen, dat nog die treurige ondervinding telkens wederkeert ? — Elk mijner lezers, die iets heeft beleefd en opgemerkt, zal er voorbeelden van kennen, In miju' eigen' levenskring heb ik ze, helaas! ontmoet: jeugdige belijders, vurig en opregt iu hunne kinderlijke eenvoudigheid, maar wie het heilige zelf later ten spot werd ; — opregte vromen, voor wie langzamerhand de vroomheid zelve een doode vorm was geworden of een dekmantel der ongeregtigheid ;—geleerden, die de diepten der Heilige Schrift peilden, zonder daarmede eenige winst meer te doen voor hun eigen gemoed , omdat de kinderlijk geloovige steimning, het innig godsdienstig gevoel, onder verstandelijke kennis en eer bij de wereld, geheel was verloren gegaan; — evangelie—dienaars zelfs, niet meer vatbaar voor hot gevoel, dat zij bij anderen nog wisten op tc wekken, ja! iu zedeloosheid verzonken en in 't warnet

der huichelarij verstrikt, met Gods woord op de lippen...... Wie zal de zulken vernieuwen

tot lekeering ? Al wat gij hun zeggen zoudt, zij kunnen het even goed en misschien beter zeggen, dan gij. Het zout zelf is hun smakeloos geworden: waarmede zult gij het zouten?

Eu zoo stelde de Heer eene ernstige waarschuwing tegenover de vermaning tot ijverige en onvermoeide werkzaamheid naar buiten; eene waarschuwing, om daarbinnen de beginselen, die ons bezielen, telkens te beproeven en 't goede in ons te bewaren , daar het verlies ligt onherstelbaar wezen zou, als de waarheid door gewoonte hare kracht verloor, of het godsdienstig gevoel werd verstompt, juist door overprikkeling. Eene verkeerde daad kan nog worden goed gemaakt of 't verzuim van iets goeds hersteld, maar 't verloren zedelijk en godsdienstig beginsel, wie zal het ons terug geven ?

Eindelijk: het zout is geeue afzonderlijke spijs; alleen genomen, voedt het niet, maar prikkelt slechts tot een' ondragelijken dorst. Ook bederft het zout dan eerst, wanneer het lang op zich zelf en werkeloos blijft. Zuo is ook de godsdienst geen leven op zich zelf, maar moet het leven van ons leven, kracht en smaak en duur van al ons doen en laten zijn. Is zij dat niet meer, 't zout niet meer werkzaam en prikkelend ix ons, dan blijft ons een doode vorm alleen en wacht ons het verderf.

llcbt dan zout iu u zelve, en houdt vrede onder elkander !

-ocr page 441-
-ocr page 442-

, ,, w,// Vv7

. . Aa Ai oi

in! iri;

flS,

-ocr page 443-

XXX.

DE ATlBEIDEItö IN DEN WIJNGAARD.

Mattii, XX : 1—15.

llH Jcininjrijk der lemelcn is jcljk een Jiaer des lal zes, die met den morycnstovd nilginy, om arbeiders le huren in z'jnen w'jnjaard. En als h'j met de arbeiders eens geworden was, voor eencn penniny des dan.js, zond lij ze henen ia zijnen wjnjaard.

En uihjetjaan zijnde omtrent de derde ure, zaj lij anderen ledig staande op de markt. En lij zeide tot de zelve: uGaat gij ook hanen in den wjnjaard; en zoo wat regt is, zul ik u geven.quot; En z'j gingen.

Wederom uitgegaan zijnde omtrent de zesde en negende ure, deed lij desgelijks. En uitgegaan zijnde omtrent de elfde, ure , von l lij anderen ledig staande , c i zeide tot hen; nlEat staat gij hier den geheelen dag ledig /quot; Zj zeiden tol hem: I/Omdat ons niemand gehuurd heeft.quot; Hij zeide tol hen: uGaat ook gij henen ut den wijngaard] en zoo wat regt is, zult gij ontvangen,quot;

Als hel nu avond geworden teas, zei,de de heer des wjngaards tol zj tien rentmeester: ultoep de arbeiders, en geef hun dm loon, b 'ginn rnde van de laatste» tot de eersten,'quot; En als ze kwamen, die ter elfder ure gehuurd waren, ontvingen zj ieder eenen penning.

En de eersten, komende, meenden, dat zij meer ontvangen zouden; en zj zeiven ontvingen ook elk ecnen penning.

En dien ontvangen hebbende , murmureerden zj tegen den heer des luizen t zeggend' : ttDeze laatsten hebben maar één uur gearbeid, en gj hebt ze ons gelijk gemaakt , die wij den last des daags en de lit to gedragen hebben,quot;

Doch lij antwoordende, zeide tol eenen van hen: n Vriend I ik doe n geen onregt. Zjl gij niet met mj eens geworden voor eenen penning ? Neem het uwe en ga henen. Ik wil dezen laatsten ook geven, gelijk als u. Of is 't mj niet geoorloofd, ie doen met het mjne, wal ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben

Van de eerste helft onzer taak— //liet Koningrijk dor Hemelen in gelijkenissenquot; — blijft ons nog slechts het laatste gedeelte over: het schoonste in menig op/igt, maar niet het gemakkelijkste, 't Is de grootc en heerlijke toekomst van het Godsrijk. Boven allen twijfel is het verheven, dat je/.us, vooral in zijne later uitgesprokene gelijkenissen, meermalen van die toekomst spreekt; maar wat door die zinnebeelden wordt bedoeld , wat hierin het wezen is en wat do kern, Joodsche vorm en Christelijke waarheid; — daarover

44

-ocr page 444-

db aubeidehs in dun wijsoaari).

loopeu de gevoelens zoo ver uiteen, dat wij bijna twijfelen zouden aan de mogelijkheid, om het ware en zekere te vinden, wanneer wij niet in de reeds behandelde gelijkenissen den leiddraad gevonden hadden , die ons, bij volgende , ten minste voor verre afdwalingen bewaren kan. Vergeten wij slechts niet, waar wij spreken van eene zoo heerlijke toekomst, dat die dingen door rjeenn mcmchcu ooj no'j zijn aanschouwd en in geens menschen hart opgekomen; dat wij ze nog slechts zien ah eene raadselachiige verschijning, in den spiegel teruggekaatst. .Ta! hier vooral zeggen wij het eenen p.vulus en joh\nnes na: //Wij hennen nog slechts ten deele : want hel is nog niet geopenlaard (eigenlijk : //niet zigtbaar of aanschouwelijk voor ons gemaaktquot;), wal wij zijn zullen.quot; (1 Kor. X111 : 'J; 1 Joh. Ill: 2.)

Eer ik dan nu verder ga, moet ik den lezer, die geen godgeleerde is, voorbereiden op het gebruik van 't vreemde woord Eschatologie of //De leer der laatste dingen.quot; Men noemt zóó alles, wat iu den bijbel, wat in do verwachtingen van Israël en van do Christelijke kerk , betrekking heeft op den eindelijken afloop der aardsche dingen: de voltooijing van het Koningrijk Gods, waarmede het Inogc doel van 't Godsbestuur zal bereikt en de strijd tusschen het goede en kwade voor eeuwig beslist zijn. Zulk een eindpaal stond reeds voor onze verbeelding aan het slot van jkzus' eerste gelijkenissen, — //de algemeene beelden van het Godsrijk,quot; — waar de engelen opzamelen en uitzoeken aan de stranden der eeuwigiieid, wat menschen hebben opgeviseht uit den oceaan der wereld; en nadat tarwe en onkruid te zamen zijn opgewassen, de oogst is de voleinding der loereld. liet onderscheidend kenmerk der latere eschatologische gelijkenissen is, dat daarin, en niet in die vroegere, duidelijk het beeld uitkomt van den Zoon des mensehen in zijne loehomsl.

Maar wij laten de eigenlijke eschatologische redenen van onzen Heer voor dit maal nog rusten, en openen de nieuwe reeks met eene gelijkenis , die meer op zich zelve staat en bij maïïheus alleen voorkomt. Hoe eenvoudig zij klinkt bij het lezen , liet doel en de beteekenis zijn van ouds her zoo verschillend opgevat, dat reeds de kerkvader cheysostomus over het onzekere der uitlegging klaagde, en de geleerdste der nieuwere uitleggers van jezüs' gelijkenissen (tuench) zegt, dat zij, in moeijelijkheid en onzekerheid, alleen en naauwelijks nog achterstaat bij den Onregioaardigen Rentmeester, van ouds het kruis en de klip der uitleggers.

Naar den regel, dien wij ons gesteld hebben , zal het dus nu te meer zaak zijn, dat wij het beeld zelf, — zonder nog op de bedoeling te letten, — ons volledig en uaauwkeurig voor oogen stellen.

Een heer des huizes 1) giuy mei den Morgenstond uit, om arleiden te huren in (eigenlijk tot of naar) zijnen wijngaard. — Dat die //heer des huizesquot; eea huisvader en gezeten burger is, een man, die eigen huis en hof heeft, hebben wij reeds meer gezien. Ook Palestina's wijnbergen zijn ons niet vreemd meer. Er is echter verschil, even als bij ons, in de wijze, waarop de eigenaar zijnen grond laat bewerken. In de gelijkenis der Landlieden ontmoet-

1) Eigenlijk, eveu als II. XHI: 52 eu XXI: 33 ; Een mcmch, heer Hes huizes, Vgl. do aanteck. op bladz. 10.

-ocr page 445-

DE Al! BEI DE US IN DEN WIJNGAAUD.

ten wij een' rijken grondbezitter, die zijne goederen verpacht; in die van den lientmeesfer wordt aan dezen zelfs de verpachting overgelatenj hier is het de eigenaar zelf, die voor den wijnberg zorg draagt en dien laat bearbeiden, als onder zijn eigen oog. Hij woont wel niet in zijnen wijngaard, maar toch er digt bij, in of aan stad of dorp, waar zijne goederen aan palen. Zoo vindt men het nog in het Oosten. Wijngaarden of olijfgaarden zijn de groene krans, waar menig vlek of stad in besloten ligt, even als reeds Jizreiil begrensd werd door den wijnberg van na both, In den wijnoogst slaan zelfs wel de stedelingen hunne woning in de wijnbergen op , om den arbeid te besturen en in 't gezang der druiventreders zich te verlustigen, even als, reeds inde dagen der Eigteren, de rijke boas zich des nachts neer vleide tusschcn de korenhoopen. En haast cu jaagt overal het werk der landlieden in den tijd des oogstes; duur vooral, waar de brandende oosterzon 't gewas nog spoediger doet aanrijpen en al ras de voldragen druif van hare sappen bcrooven zou.

De heer des huizes gaat dus uit //met den morgenstondquot;: dat is niet tw, maar vóór den opgang der zon ; //ie gelijk met de vroegtequot; staat er eigenlijk; en de vroegte was bij de Joden de laatste nachtwake, die met den dageraad een einde nam. Zoo vroeg ging hij uit, opdat, —gelijk wij later ook zien zullen, dat geschied is, —terstond met zonnenop-gang zou begonnen worden. AVant het zou een drukke, buitengewoon drukke dag zijn. Het plukken en aandragen van de druiven moest de perskuip geen oogenblik doen slil staan; en aan den benedensten vergaderbak, dien wij vroeger beschreven, het uitscheppen en op vaten leggen daarmee gelijken tred houden. Hoe ligt schoten cr op zulk eencn dag handen te kort! Met zijn eigen volk kon de heer weinig beginnen. Buiten den oogst was ei ook wel altijd wat op den wijnberg te doen , maar 't was genoeg, — zoo als 't in do gelijkenis der Ongelijke broeders heet, — dat een van de zonen des huizes heen giny, om heden te arbeiden in 's vaders wijngaard, {MaUh, XXI : 2S.) Nu was dat anders. Arbeiders 1) waren er noodig. En die waren cr ook te vinden. Naar de oorspronkelijke inrigting van den Israëlitischen staat, moest wel ieder burger zijn familie-goed bewerken, wonendo onder eigen tv jnslok en vjgeboom; maar reeds lang was dit anders, en aiozes zelf had voorzien, dat het anders worden zou, door den onvcrniijdclijken loop der maatschappij, die den arme dwingt, om loon te werken bij den rijke. Gj zult, sprak hij daarom; den armen en nooddrufiigen daglooner niet verdrukken, die uit mee broederen is, of uit moe vreemde^ Vingen, die in uw land en in uwe poorten zijn. [Dent, XXIV : 14.)

817

De heer des huizes ging dan uil, — er staat niet, waar lieen. Maar duidelijk hebben wij hier reeds, even als straks \s. S, te denken aan do markt; de plaats, waar henen in de oudheid, zoo als nog inliet Oosten, alles zameu vloeide, wat door geenc vaste bezigheden aan akker of huis of winkel gebonden was,

1) Meermalen wordt tQ-juxys gebruikt, even als ons arbeider, van ben, die iu 't land werken, zoo als, —bebalve in de evaugeliscbe gelijkenissen, — Jak. V ; 4 : Ziel ! het loon der Kerklieden, die uwe landen gemaaid hebben , heUeel/c van u verkort is , roepl enz, — Lu kas gebruikt het echter ook van teerkliedeu (fiuvriers) iu zilver. Hand. XIX : 25. — lu geestelijken zin noemt jezcs zijne apostelen zoo {ll'a/it de arbeider is zijn voedsel waard, Mallh. X ; 10. Vgl, 1 Tim. V : IS); en spreekt paulus van onberispelijke, maar ook van kwade en bedriegeljke arbeiders in de gomeente, (2 Tim. II : 15 ; Phil. Ill : 2; 1' Ker. X l : 13.)

44*

-ocr page 446-

DE AUBIilDEHS IN DEN WIJKGAATtD.

Maar eigenlijk staat er toch niet, dat de heer ze ditmaal op de markt behoefde te zoeken. Hij ging uit en vond ze. Zij kwamen hem reeds te gemoet, even zeer om arbeid verlegen, als hij om arbeiders ; want het was niet overal zoo druk. Er was dan ook geen verhoogd loon, geene buitengewone aanbieding of dringende bedenoodig; Hij werd mei hen eens voor eenen penning des daags. 1) Hierin ligt niet opgesloten, dat de lieer deze arbeiders misschien nog meer dagen zou noodig hebben. Do vraag is eenvoudig: //Wilt gij, tegen het gewone dagloon, heden in mijn werk zijn?quot; en het antwoord: //O ja, gaarne! tegen een' denarie dus.quot; Ook van elders weten Avij , dat de denarie, die het naast kwam aan ous vroeger acll-slmver-aluh, in den ouden tijd het gewone dagloon voor den arbeider was en de gewone soldij voor den soldaat. 2) liet geld had toen nng meer waarde, en men kon van zulk een dagloon minstens even veel doen, als thans van eenen gulden.

Er velen gehuurd hebbende in de vroegte , zond ze dus de lieer in zijnen wijvgnard. Daar wij aan den avond met eenen revlmcesler of opzigter kennis maken , die met de eerst en laatst aangekomenen goed bekend was, vooronderstellen wij, dat deze zich al vroeger op den wij nberg bevond, en allen, die er in zouden arbeiden, hem werden toegezonden. De heer kon dan af en toe gaan; gedurig naar den arbeid komen zien, en — zoo noodig — voor nog meer arbeiders zorgen.

De reeds gehuurden moesten voor hunnen denarie éévrn dag arbeiden; niet evenwel, als de onze, naar den onveranderlijken tijd afgemeten. Men rekende van oudsher bij den natuurlijken dag, zoo lang de zon aan den hemel staat. Dit verschilt daar te lande Mei niet zoo veel als bij ous, in zomer of winter; maar de langste dag duurt er toch bijna vijf 'l half uur langer, dan do kortste 3), zoodat 't ons wel moet voorkomen, dat de berekening van uren, die iedcren dag veranderen, niet gemakkelijk of niet naauwkeurig kan geweest zijn. Hier staat echter tegenover, dat die berekening, op den zonnewijzer en bij toenadering gemaakt , niet zoo mocijelijk was; en vooral, dat de meeste veldarbeid plaats had in ous voor- en najaar , wanneer dagen en nachten bijna gelijk zijn.

Zulk een natuurlijke dag werd dus verdeeld in twaalf uren, en de nacht desgelijks. Naar die rekening is het te zes ure middag, en te twaalf ure gaat de zon onder. En gelijk de nacht in vier nachtwalcen verdeeld werd 4), was het natuurlijk, dat de arbeider ook —

1) Hij werd mot hon eens, btemde mot hen over een (crv/ilt;/(■)gt;■//ƒ«;) tigex micn denarie den ilag (lx (hjvaoiiiv T),gt; i^iiQdv), Aan den avond ontvingen zij hun loon, berekend or eenen (elk eenen) denarie («gt;'« of to aiu dijvuijiov). En de heer zeido tot do klagers; «Zijn wij niet over een gekomen voon eenen denarie ((hjvaQiov'j ? — De denarie was eene Komeinseho zilveren munt, mot de Attische draehme overeen komende. De gouden denarie komt iu den bijbel niet voor.

2) lid lantbfc getuigt tacitus; het eerste vinden wij Tob. V : It (v. d, P. vs. 10), en op meer dan éónc plaats in den Talmud. (Bij wetstus en anderen.)

15) De langsto dag in Palestina duurt IJ- uren, 13 minuten; de korlste 9 uren, 48 minuten. Hoe vreemd het ons voorkomt, de rekening met 2-1 gelijke uren kwam niet vóór de vierde eeuw in gebruik. (tbekcii.)

4) Over de vier nachtwaken, naar lifark. XIII ; 35, spivken wij later. De morgenwaak (van •'! tot Ti ure) heette nyoi, de vroegte. Van daar, zoo als straks is opgemerkt, dat lt;lt;/(« Ttyon, lc gelijk mei de voegte, nog iets meer zegt, dan «met den dageraad,quot; «doende dag begon.quot; Zoo heeft b. v. MMtKus ; Zeer in de vroegte, terwijl het nog nacht was, H. I : 35, vgl. XVI ; 2 en Joh. XX ; 1. (mcAECs ver-

8 IS

-ocr page 447-

Igt;F AliBlilDKUS IN DKN M'UNOAA HD.

even als bij ons — zijnen dag verdeelde. Ik schrijf het daar aan toe, dat de lieer op nieuw uitging omtrent 1) de derde, zesde en negende me-. —dus, naar onze uurtelling, te negen nre, op den middag en te drie ure. — Met iederen schofttijd ging hij zien, hoe ver men met den arbeid gekomen, en of er ook nog meer hulp noodig was. liet ging goed, reeds in den inorgon; toch kwamen er nog handen te kort. 't Was hier ook, van de zijde des opzieners en zijner beste werklieden,— als in een vroeger beeld, —een gedurig lid den tot den heer des oogstee, dat//ij nog meer arbeiders uitzeilde en aanjage tot het oogstveld. Zoo uitgaande, komt dc heer bij 't eerste schoft, met opzet zeker, op de markt. Daar ziet hij anderen, die zich in 't vroege morgenuur hem nog niet hebben anugeboden, ledig staande. Men moet dit //ledig staanquot; niet opvatten in een' ongunstigen zin, als ons //ledig loopen.quot; 2) fn mijne jeugd zag ik dikwijls, in eene onzer twee groote koopsteden , de zoogenaamde sjouwers ledig staan op vaste plaatsen, vooral aan eene bekende brug, niets liever verlangende, dan dat iemand hm hunrde; terwijl de koopman, bij onverwachte drukte, wist, waar hij hen zoeken moest. 3) Zoo zocht onze landeigenaar, en vond er; en ook tot deun 4) zei de hij: u Gaat in den wijngaard !quot; Maar hij sloot met hen—dit is ecu hoofdpunt in de gelijkenis — geene overeenkomst. Het volle dagloon was toch niet meer te verdienen, en 'I werd met ieder uur onwaarschijnlijker, —waar geen gewoel van koophandel was, maar alleen het rustige landwerk: •— dat iemand hen nog voor dien dag huren zou. Zoo moesten zij het dnu wel, zonder voorwaarden te maken van hunne zijde, op de billijkheid van bunnen dienstheer laten aankomen; en gaarne namen zij het voorstel aan: utlaat gij ook heen in den wijngaard , en zoo wat regt is, zal ik u gevenquot; — Zij spoedden zich dus, op dat woord, en werden door don opzigtcr aan den arbeid gezet. Mr werd nu ijverig en met alle man doorgewerkt, maar de last des daags en de hitte begon te drukken , zoodat de arbeiders, naar hunne eigene verklaring aan den avond, die slechts met moeite konden dragen. Men behoeft daarbij nog niet aan gloeijeude en verstikkende woestijnwinde;! te denken ; de hitte van eenen helderen dag in den nazomer was in 't Opsten genoeg. !gt;) Zoo

gelijkt, met vele aanhalingen: cum mnne , cum primo munc, rum turn sintul, cum primo lucu; en

Ecctcs. XI; 0 — waar van het zaaijen in den vroegen mnrgen gesproken wordt; — tv tm

1) Ouzo overzetters hebben Tieiji te regt, ook Malt/i. XKV11;1G, omtrenl overgezut. Wanneer do tijdsbepaling juister is (//op dit ol' dat uurquot;) wordt of do dativus alleen of lp gebruikt.

2) .Dus waren het geene ayogalot (Do Onzen ; marklhoeven), alsdioto T/fsstilomka, Hand, XVII: S,

3) Mouieu, in zijne tweede reis door Peni'ó, schrijft uit llumadan; «[lier zagen wij iederen morgen, vóór zoinicnopgaug, eene groote meaiglc boerenarbeiders op het marktplein, met spaden ia de hand, afwachtende, of icaiaad bon voor dien dag hurea auu , om op do omliggende velden Ie arbeiden. Dit gebruik bragt mij de gelijkenis van den /.aligmaker in de gedaehte, vooral toeu wij later op den dag-do zelfde plaats voorbij gaande , nog andereu ledig zagen staan , ca zij ons ook daarvan tot reden ga

ven ; »Hct is, omdat ons niemand gehuurd heeft.quot;

4-) Ook lot dezen— Dit is de beteekcuis van xlt;iy.siyoi; (niet xal txelrois, cn tot dezen,) vs. 4 , zoo als de wette te regt opmerkt.

5) Bengel brengt zeer juist tó *«l tóv ynicruvet tol één denkbeeld ; Onus

inirmeem, a labore, aestum exirinsecus, a sole, liet woord xuiatov wordt anders, in de Grieksehe Tertnlinc; van het O. T., gebruikt van den heeien woestijnwind (//(-.«. XIII: ]5), de oosten of zuidoosten wind in Palestina, die echter niet moet gelijk gesteld worden met den doodelijken Sam of (Samiêt (Sammoum), die in do woestijn zelve soms de karavanen overvalt.

J

•5 III

-ocr page 448-

de aiibkidees IN eem WIJNOAAKD.

fjhuj de lieer te twaalf arc (naar onze rekening) icederom uit, en nog eens te drie lire , en telkens zond hij zijnen opzigtcr nieuwe arbeiders toe, en altijd behield hij aan zich het regt, om het loon dier later aangekomenen naar billijkheid te bepalen.

Zoo was 't — altijd naar onze tijdrekening — bijna vijf ure geworden. De zon neigde reeds naar het westen, en over een goed uur zou het dagwerk ophouden. Nog eens gaat de heer van den wijnberg uit, dit maal niet met een bepaald plan en niet naar de markt. De tijd van huren, ook voor één enkel schoft, was voorbij, en hij werd slechts door zekere natuurlijke onrust bij druk en haastig werk , telkens van en naar den wijnberg gedreven. Tot zijne verbazing ziet hij nu, op straat of markt, nog eenige mannen staan 1) , die hij aan kleeding en gereedschap voor arbeiders herkent. Iemand, die het zoo volhandig heeft, kan zich het gemak van andereu, van behoeftigemensclieu vooral, niet begrijpen. // Wal staat gij hier den gehelen dag ledig ?quot; is zijne vraag; en er ligt in opgesloten: //Schaamt gij u niet?quot; Het antwoord is dan ook, niet cene vraag om werk, maar ecne verontschuldiging , droefgeestig en moedeloos : //Wij zouden zelve wel anders willen ; maar — 't is omdat ons niemand gehuurd heeft?' ■— En terstond herneemt de heer: uGaat ook gij nog leen in den wijngaard.quot; 2) — Eenige der oudste en beste handschriften hebben er niet bij, wat nog tot do vorigen gezegd werd: en zoo rat regt is , zult gij ontvangen. Zijn deze woorden niet van den evangelist en dus ook niet van den Heiland zelf, dan werd er bij deze laatsten iu 't geheel van geen loon meer gesproken. De vroegcren konden nog berekenen , Kat regt Kas : één, twee , drie vierden van een' deuarie; maar voor één uur ar-beids, wat zou men rekenen ? Het was toch verloren tijd ! Zij gingen dan gaarne en met haast : want al is er niets in 't verhaal, dat hunnen arbeid boven dien der vroeger uitgezondenen stelt, de minsten waren zij zeker ook niet; en hunne komst, met versche krachten en nieuwen lust, was zeker den opzigter eenc aangename verrassing, en werkte er krachtig toe mede, om het werk geheel ten eiude te brengen, eer de zon onderging.

Maar intusschen was al spoedig de avond gedaald, de zou zonk onder de kimmen en de arbeid werd gestaakt, waartoe ook de kortere avondschemering en plotseling invallende duisternis in het Oosten, meer dan bij ons, aandringt. Wij moeten hierbij denken, dat (even als bij onze landlieden op het zaadkleed) het bepaalde werk nu ook in dien cénen dag was afgedaan. Al hadden dus de later aangekomen werklieden, zelfs naar evenredigheid , niet meer gedaan dan de eersten, hunne onverwachte hulp was dubbel te pas gekomen. JS u bleef alleen nog het loon te betalen, en de heer des wijngaards belastte hiermede zijnen rentmeester of opzigter. Dit geschiedde terstond, niet alleen, omdat de arbeiders maar voor dien ééueu dag waren aangenomen; maar het was ook een uitdrukkelijk gebod iu de menschlievende wetten van jiozls: Den daglooner zult gij op zijnen dag zijn loon

]) Vond hij anderen staande, liet woord ledig behoort hier denkelijk uict bij.

2; jL'iucAKDS haalt hier, uict onaardig, als eene parallel uit aelianus aan; «Toen pisisikatos pas aan het bestuur gekomen was, ontbood hij tot zich, die op de markt ledig stouden , eu vroeg hun, wat daar van de reden was; en hij zeide er bij ; indien uw span (trek- of ploegvee) gestorven is, neem er van mij ceu, ga heen en arbeid!quot;

3ö0

-ocr page 449-

DS AEBEIDERS IN DEN WIJNGAARD.

ijbken, en de zon zal daarover met ondergaan : want lij is arm , en zijne ziele verlangt daar naar; dal lij lc(jcn u niet roepe lolden IIEERE, en zonde inn zj. {Beul, XXIVquot; : 13; vgl. levil. XIX : 13 en Job. VII : 2.)

Dit zou dan nu ook geschiodeu, maar vooraf gelastte dc lieer aan zijnen ren)meester, hoe luj het wilde gedaan hebben: beginnende van do laalslen (cn alzoo voortgaande) lot de eersten. 1) Schoon nu van de tusschentijds geluuirdcn niet meer gesproken wordt, zoo ligt in deze uitdrukking opgesloten, dat eerst die van do elfde, toeu die van de negende, zesde en derde ure betaald werden, en ten laatste de allereerste werklieden. Maar het lag juist in 's Heeren bedoeling, om die tussehenpersonen in de schaduw te stellen, 2) en alleen de uitersten te doen in het oog vallen. De laatsten kwamen , — voor den heer en zijnen rentmeester, — cn ontvingen elk den vollen denarie dagloon. Zij konden hunne blijde verrassing niet verzwijgen, en zoo viel het van hen meer dan van de tusschentijds gehuurden in 'toog; terwijl eigenlijk ook nergens staat, dat dezen insgelijks een' geheelen denarie ontvingen, en dus meer dan 7 geen regl of billijk was. Het verschil en de overeenkomst l)eidc zijn alleen bij de eersten en laalslen opgemerkt. De eersten hadden 't loon der laatsten gezien, en op hunne beurt komende, meenden zj, dat zj meer ontvangen zonden; niet //meer denariën,quot; maar //meer dan eenen denarie.quot; 3) Doch het viel hun tegen , en zj seinen ontijingen oolc elk eenen penning. Dat hadden zij anders gewacht! Een gehcele denarie voor één uur: wat moest, naar dien nnatstaf, niet het loon zijn geweest voor twaalf uren? Ontvangen hebbende, murmureerden zj,—niet tegen den opzigter, die natuurlijk slechts zijne orders had uitgevoerd; maar —• tegen den heer des Unices zelf. Zoo als 't gaat, een enkele belhamel stelt zich aan hun hoofd , om aller beklag te doen. Dit beklag komt niet van de tusschentijds gehuurden, die het op de billijkheid van hunnen dienstheer hebben moeten laten aankomen, en —■ wat zij dan ook ontvingen — tevreden heen gaan; maar van hen, die mecncu, het eerste eu grootste regt te hebben. Zij verstouten zich, hunne murmurering onder luide woorden te brengen, eu den heer zeiven nis een verwijt voor te werpen, zeggende; n Deze laalslen hebben één uur gearbeid, i) cn gj hebt ze ons gelijk gemaakt, die den last des daags en de hitte gedragen hebben.quot;

liet is dus niet alleen do langduriger arbeid , waarop zij zich beroepen , maar ook — en dit is weder een hoofdpunt in de gelijkenis : — dc zwaardere arbeid , veel zwaarder door langdurige inspanning onder het steken der zon, dan met versche krachten bij avondkoelte. En indien wij niet anders rekenen, als //loon naar werk,quot; ja! dan haddon die eersten elf uren voor niet gearbeid. Zoo hadden zij den denarie in 't laatste uur ook kunnen

1) Zoo is 't Joh. VIII :9: Zj gingen uit, dc een na den an'leren, hegimicnde can de oudsten lol dn laalslen. Vgl. ï/uk. XXlll; 5; ifand. 1 ; 22 ; VIII ; 10.

2) De gevolgtrekking van lisco gaat tc ver; «Dat dezen worden voorbijgegaan, is een leckrn , dat dc tijdorde, het eerst of latei' roepen, slechts tot de inkleeding, niet tot het wezen der gelijkenis behoort,quot;

3) Niet uleloi'tt, maar, naar de beste liandsohrifteu: 'tlslov.

4) Eigenlijk: Zj hebben één uur gemaakt , dat (naar Hand. XV : 33; XV III ; 23 en XX : 3) kan betce-konen «in den wijngaard doorgchragt,quot; maar ook, inde volkstaal der werklieden : //één nnr vol gemaakt dus: gearbeid. In 't Grieksch is er zekere tegenstelling: «Dezen (op een' toon van verachting, als luk. XV : 30 Deze uw zoon) — hebben maar één uur gemaakt; cn gj hebt zo ons gelijk gemaakt.

351

-ocr page 450-

DB A II3;: ID KRS IN' DUN WIJ.VGAA UD.

verdienen I Maar aan de andere zijde, «'ilden zij zich op het rejt beroepeu, dan ko;i huime klagt alleen daartoe leiden, diit aan de laatsten minder, niet, dat hun meer werd gegeven. En als iemand meer weg geven wil, dan hij schuldig i^, wie kan het hem beletten ?

Dit doet de heer hun gevoelen, door don stoutsten spreker {één hunner'), op kalvneu, 11.aar waardigen toon toe te voegen : u Vriend!quot; — in den algi mecnen en zelfs onguustigeu zin, waarin ook de gast zonder Iruiloflshleed en zelfs de verrader in Gethsémané, //vriendquot; of //makker'-', //kameraadquot; (aug. Sodalis) wordt genoemd: — nVriend! ik doe u geen onregl. Zijl gij viel mei mij eens geworden voor éénen penning, en hebt gij dien niet ontvangen? Neem. hel vwe, het u toekomend loon, en tja heen. Doe mij verder geen moeite aan. Ik loil nu dezen laalslen ook geven, gelijk ah u. Of is het m'j niet geoorloofd, te doen met hel mijne (liever uin mijne eigene zakenquot;), wat ik wil? Of is uw oog loos, 1) — nijdig, afgunstig, — omdat ik goed hen V'

En zijn nu de klagers overtuigd ? Gaan zij tevreden, of ten minste tot zwijgen ge-bragt , henen, nemende het hunne} dat zij wel ontvangen, maar nog naauwelijks aangenoineu hebben? Wij weten bet niet: want met de opmerking, dat de heer goed is, sluit de gelijkenis. Wij merken dit in meer andere parabelen op. Den rjken dwaas, bij voorbeeld wordt gevraagd: uH'iens zal uiv goed zijn, als deze nacht uwe ziele van u eiscld?quot; en met die vraag is de gelijkenis ten einde. Maar vooral komt het slot van den Verloren Zoen met den afloop van onze parabel over een , welk een wezenlijk verschil er in 't voorafgaande is. Eat slot is even eens eene klagt j ccne klagt over onregt, omdat de vader gnd is, jegens dezen zijn' zoon, even als hier omtrent deze laalslen! — en met de ver-dcd'ging van 's vaders liefde tegenover het regt van dcu klager eindigt de gelijkenis, zonder dat wij vernemen, of de ondste zoon nu hierdoor is te vrede gesteld. Het komt mij voor, dat dit afgebroken slot duur inzonderheid voorkomt, waar de man, die zóó denkt, — de rijke dwaas, de oudste zoon, de eerste arbeider, —■ zelf jkzcs' toehoorder is, en dus juist dat afgebrokene eene vraag wordt: //En gij nu, wat zult gij hierop zeggen?quot;

Maar v\ij kon.en daar straks op terug. Nu wil ik alleen nog deze ééue opmerking er bij voegen. Al kon er omtrent den sleutel tot deze gelijkenis bij ons twijfel overblijven, niet omiient de voorstdiiiig zelve, die in juistheid, beknoptheid en levendigheid, —ia bet kaïaktciestieke en natuurlijke met één woord, — zelfs onder de zinnebeeldige voorstellingen van den Heer boven andere uitmunt. En indien deze schilderij reeds bij ons dien indruk maakt, hoc veel meer zal zij dit gedaan hebben in bet gezigt van Palestina's wijnbergen, en voor hen, v\ien 't gezang der druiventreders jaarlijks in dc ooren klonk!

1) liet bonzo oog was bij dc oude llcbrcöu dc uildrukkiug van wangunst cn begeerlijkheid, (l)eut, XV :9; Spreuk. XXllf ; 0; XXV11I; 22 ; Tob. IV ; 7 ; Joz. Sir. XIV ; 10.) Zoo zegt Jezus , dat, bij velerlei iiudeio or.deugden, ook een doos oog vanbinnen uit hel hart des menschen voort komt. {Mark, VII : 2i , 22.) — luvütia a nmisintueudo fort una m alterius, zegt ciceko. — Eerst de latere Rabbijnen namen het «booze oog,quot; in den zin eouer betoovering, van de lieidemu over [mpOulixoi (iuirxctvoj) ; een bijgeloof, dat, van onds her verre over do wereld verspreid, nog ouder Christenen niet is uitgeroeid.

-ocr page 451-

de ah bei deus int df.n avtjngaaiid.

Eer wij de verklaring en toepassing dor gelijkenis beproeven, willen wij, in navolging v.in den ernstigen en geleerden tbench, de verschillende gevoelens in oogeiisehouw nemen, die er vroeger en later over zijn uitgesproken, zonder hein geheel (e volgen in zijne keus.

In de eerste plaats komen dan die uitleggers in aanmerking, die den sleutel tot het ge-heele verhaal zoeken in den penning, als 't gelijke dagloon voor allen, zoo als axjgüstinus zegt: //Die denarie is het eeuwige leven, dat voor allen gelijk is.quot; 1)

Anderen meenen ; op den tijd komt hier alles neder, in tegenstelling van de vlijt, waarmede men zich op het werk toelegt, zoodat, bij de vergelding hier namaals, minder in aanmerking wordt genomen, of men den lieer lang, dan wel, of men hem trouw gediend heeft. Zoo maldonatus en anderen. — Kalvijn' past dit ioe op de vol/ianling in de dienst des ITeeren, daar juist zij, die vroeg begonnen, door te groote gerustheid ligt verllaauwen in den arbeid. 2) — Anderen (i.isco enz.) houden de eersten voor die het meest door zwa-ren arbeid uitmunten , maar die door zelfverheffing dit voorregt weder zonden verliezen. De eersten, zoo als zij hier beschreven worden, zouden dus meer huurlingen zijn, de la-teren vrijwillige arbeiders. 3)

Li'theh eindelijk^ meende, dat noch de denarieën, noch de uren hoofdzaak zijn in de gelijkenis, maar alleen de vrije genade Gods, die in 7 Godsrijk op aarde eersten laat-steu, laatsten eersten maakt. 4)

Maar vele anderen, en daaronder de oudste schriftverklaarders, zien juist hot hoofdpunt der gelijkenis in de verschillende uren d''r roeping. Van okigenes af heeft men hierin eene witwikkelingageschiedenis van de goddelijke openharing willen zien ; zoodat dc verschillende uren //den tijd van adam—koacii — abraham—mozes —ciibistus en zijne ajios-telen zouden aanduiden, en de eerst geroepenen tot den wijngnard , (de arbeider onder het Oude \ erbond,) bij zwaarder' en ruwer' arbeid, toch zouden achterstaan in de vergelding van t Koningrijk (mis. — Eenigzius gewijzigd, doch op den zelfden grondslag gebouwd.

]) quot;Weinig anders mkijkr; Das Dcuar tut 'las Messianuchv Heil an sich , bei dessen Ertheilung der fiühere hinlrill in den Dienst heinen AuspTuch itv.f hohere Grade yiehl : so wenig diess ctueh mit der mensehliehen Reehtsamehamny sieh reimen mag. — Vituikga gebruikte reeds dit denkbeeld tegen dc verwachting van eene wederherstelling der Joden ; daar hierbij aan dezen zekere voorkeur zou worden toegekend: /-Alle Christenen ontvangen ccnen penning, niet meer noch minder; zoodat dc zegening der Heidenen de zelfde is met de zegening der Joden.quot;— Daarentegi u zegt mklancutiion ; Vila aelrrr.a non dalur ingratis. Non igilur quadrahcuü membra , si ubique denar 'um de vita aeterna interpreteris. Judaei, ei/m ferent ingraii eet.

Christus eos t qui vere eoeperunt , ad strenue pergendum hortatur , sitnulque adoionet t nihil profuturuni eursoribus, alacriler coepisse , si in medio studio deficiant. Zoo verklaart hij de spreuk ; Vele eersten sullen de laatsten zijn , door eene verkeerde toepassing van pauujs' beeldspraak, aau het Grieksehe loop-en worstelperk ontleend, 1 Kor. IX ; 2-1; Phil. 111; 12—11, enz.

3) Es 1st wohl gut, ern Er sier, dern Aeusseren naeh , zu sein ; noch hesser aber nnd uesentlicher Erf or • dermsz , es mchl zu wissen , sie/i selbsl nicht dafiir zu hallen, weil man sonst in Coltes Aug en einer der Let zien icird. Lisco. Das Reich Coltes verlangt Arbeiler , Sóldlinge terschnnihl es. DuasEKË.

4) Rein Menseh ist so hoch, noch wird so kuch kommen , der nicht zu fiirehlen habe , er teerde der AUeruiedrigsle. Wiederum, Niemand liegt so lief gefallen, oder mag so tirf fallen , dem nicht zu koffen tei, er m'nge der Hóehste werden; weil kier alle Verdienste aufgehoben , nnd allcin Golles (Jute gepreiset werd, und kscllessen isl festie/lich: Der Erslo soil der Lelzle, tmd der letzle der Ersle sein.

45

-ocr page 452-

DE AKBUDEUS IN DIA' WIJNGAARD.

is de verklaring, die hier weder een nieuw beeld ziet van de verwerping der Joden, als dc loondieuaars, die door later geroepene Heidenen zullen worden beschaamd gemaakt, (iil go de GiiooT en anderen.) Om daarmede de verschillende uren over een te brengen, stelt men voor de eer aten, tot de negende ure toe: //.vu am , abraham, mozes en — de J'jdomicten!quot; (Zoo viïringa; andereu voegen er noacii tusschcn ;) — of //.mozes, david , de Makka-beeu/' — of //Joden, Samaritanen eu proselyten.quot; 1)

Eindelijk —• om nog ééue verklaring, die ook de onze is, vooreerst achtcr te houden r — altijd de uren als den sleutel der gelijkenis aanmerkende, zegt reeds iiiëuontmüs , dat hieromtrent in zijnen tijd tweeërlei gevoelen heerschte, waarvan liet eerste die uren tot tijdperken maakt in de wereldgeschiedenis, terwijl hij zelf het laatste kiest. Kaar dit gevoelen zijn de twaalf uren van den dag's menschen levenstijd, en is een samubl, johaxnes de Dooper of ïijioïheüs onder de eerst of vroeger in hun leven geroepenen, terwijl er echter op alle leeftijden, tot in de elfde ure toe, geroepen worden, die hij de anderen niet achterstaan. De welsprekende cmiïsos'roMüs maakte reeds in dien zin van de gelijkenis gebruik, en ik behoef uaauwelijks te zeggen, dat zij ia onze gemeente van ouds her een zeker burgerregt verkregen heeft, waardoor deze parabel in veler mond het evangelie der sterfbedden geworden is: //Bekeer u nog in de elfde ure: want ook nu nog wordt gij aangenomen, en zult zelfs velen, die vroeger geroepen werden, voorgaan!quot;

Heeds terstond kom ik met alle kracht tegen deze laatste meening op, ofschoon ik w eet, dat de overgeleverde volksopvatting mij te magtig is, eu men zich nog even zeer met het //komen in de elfde urequot; zal gerust stellen, al is het honderd eu duizend malen aangetoond , .dat de Heiland zoo iets nooit kim hebben bedoeld; eu dat de stelling allerge-vaarlijkst is: //De oude zondaar, die begrijpt, dat het eindelijk eens tijd wordt, om zich te bekeeren, zal niet achterstaan bij hein, die van kindsbeen af den Heer kende; misschien nog wel, aan dezen worden voorgetrokken!quot; •— En heeft men dan de zoo duidelijke woorden niet gelezen : Omdat ons niemand yehuurd heeft? Tot die laaiden was het laatst de roepintj gekomen , en wel geheel en al buiten hunne schuld. Daarom heeft de lieer des huizes medelijden met hen, eu neemt, als het ware, hunnen onschuldig verzuimden tijd voor zijne rekening. Eer dan nu de oude zondaar zich met het rustig uitzigt op 't volle genadeloon vleije, op grond van deze gelijkenis, moet hij beweren, indien hij durft, dat liij nooit vroeger geroepen is; dat God hem heeft laten wachtcn tot in zijnen hoogen ouderdom, eu hij op de eerste roeping terstond en gewillig is gekomen !

Tegenover deze opvatting, die het denkbeeld van //genade alleen en geene verdienste!quot; overdrijft, staat elke andere, die //belooning naar verdienstenquot;, althans //naar zedelijke waardequot; handhaaft. Daarbij doet men dan al wat men kan, — en ook wel, wat niet kan ! — om de laakten en hunnen arbeid hoog te verheffen boven de eersten. Dezen zijn de loondienaars , trage en afgunstige arbeiders; maar de laatst aangekomenen, die geene voorwaarden stellen , zij zijn de echte geloovigen, die alleen op 'ge.iade, niet op eigen

1) Lutiiku zegt, op zijn' gewonen naïven toon, van deze en dergelijke verkkiringeu: Solch Geschcati id yul, die Zeil :u vertreiben, wcil man io:ist Nichls :u predijon hal.

•JÖ I'

-ocr page 453-

ü ' •

DE AllliEIDEBS IN' PEN WIJNT.AAKP. öd.)

deugd bouwen, cn tlanrdoor juist, beter en ijveriger nrbeiden. 1) Ja ! zoo ver heeft men dit gedreven , dat men aan de laat sten, nis die niet gelijk gesteld , maar liet rijkst beloond {de eersten) worden, eenen gouden denarie laat geven, dien men in de scliemering niet van den koperen penning der vroegeren kou onderscheiden! 2) Anderen /.elfs (Zie ïiiocit, pag, 187.) vatten 't afscheidswoord: uKcem het mee!quot; zoo op: «(iaat henen, en neemt, als het u toekomend deel, de eeuwige verdoemenis ; waut geen nijdigaard komt in 't koningrijk van God.quot;

In het algemeen hebben wij tegen dit alles in te brengen , dat iedere poging om 1c bewijzen, hoe de laatst aaugenomenen het volle dagloon, zelfs boven andereu, verdiend hebben , de gelijkenis terug brengt op het Joodsehe standpunt, waarvan ji.zi.s duidelijk de bekrompenlieid heeft willen wraken. Daar do liedendaagsehe, cn veelal — in ons vaderland althans — hoogst oppervlakkige bestrijders van het Christendom dit niet begrepen , was het niet onnatuurlijk, dat zij zegevierend uitriepen: //Deze parabel in MATruuis is duidelijk aan den Talmud ontleend, en ieder onbevooroordeelde zal erkennen, dat, wat de toepassing cn den zedelijken inhoud betreft , die van den evangelist door de overname cn partijdige rigtiug volstrekt niets gewonnen, integendeel veel verloren heeft,'quot; (Dageraad,)

En wat is nu dat hoog geroemde origineel, waarvan onze gelijkenis niet meer dan eeni; slechte copij wezen zon? liet is te vinden in eene lijkrede van u. ziïra op den jeugdig afgestorvenen it. bon //Een koning had eens eenen wijngaard , dien hij door vele arbeiders liet bebouwen. Onder dezen was er een , die meer dan voldoende , meer dan elk der anderen werkte. 'Toen de koning dit bemerkte , nam hij hem van den arbeid weg en ging met hem wandelen. Des avonds verschenen de werklieden, om hun loon te ontvangen , en onder hen ook de laatste, die even veel als zij ontving. Dit ziende, morden zij en zeiden: //Wij hebben den ganschen dag in het zweet van ons aangezigt gearbeid, en deze, die slechts twee uren werkte, ontvangt even veel als wij!quot; Maar de koning sprak: //Deze heeft in dien korten tijd meer gedaan, dan gij den ganscheu dag.quot;quot; 3)

Zie daar eeue liabbijnsehe, wettische parabel, die, als aan 't later deel van den Talmud (de Getmra) ontleend, wel eene llaauwe herinnering van de evangelische gelijkenis tot grondslag zou kuunen hebben; veel eer ten minste, dan dat mattiii-üs de Gent ara gccopiëerd heeft. Ik geloof echter liever, dat ook hier het oude volksspreekwoord geldt: Er Is inecr

H

11

f:

li

li

'I •quot;i'

Mi

1

;.5 ■

i

fl

n

1) Dio Erslcn tranen dquot;m Iterrn Nichts tu, w(,llcn nich auf seine llilli^t.ci! niehl verlassen, lisco. Dum rixamnr (te merilis , cl rixu scqmntur mul la hum etna vit ia, Jil, ut primi Juint nocissimi, et Una causa mate agen to corrumpatur. kai.vijn.

2) «Do eersten zeggen: «Gij hebt zo ons gelijk getnaakl terwijl toch een hoogor loon aan de laatshn was toegedacht. Maar men bedenke, dat in de avondsehemcring het loon werd uitgereikt, zoodat de volgenden niet genoog konden onderscheiden, wat de eersten ontvingen, maar alken den rentmeester tot ieder hoorden zeggen: //Ontvang uwen denarie!quot; Jin al zagen zij dien, zoo konden zij lussehen het goudstuk van dezen cn den koperen denarie, dien zij zelve ontvingen , geen onderscheid zien.quot; a LAfinr.

3) Deze parabel is aan den Jeruzalemschen Talmud ontleend, (/.ic ligiiïi'ooï.) Meer dergelijke haalt scnoETTGEN aan, maar steeds als beelden eener stipte vergelding. — Geheel in dien zelfden weltiseheu geest vat de grootste der 11. C. uitleggers onze gelijkenis op: Finis parabotae est, mereedem vitue actcmrie non temport, quo q«is taboravit, sed tatori el dperi, qnud fecit, respondere, (maldosaxls ; en even eens , in rationalistischeu zin, kuisoel,)

1

ï||

te -,iv

I

ia

15*

-ocr page 454-

DE AHBKIOEUS IN DEN AVIJ.S(iA.A1M).

gelijk, als eigen. Aan ceue zoo ceuvoudige en dagclijksclie ziiiik kon ligt, zoo wel een latere Rabbijn als ji zrs, zijne beeldspraak ontleenei». liet groote verschil, zoo als wij reeds zeiden, ligt niet in bijzonderheden van minder aanbelang, maar in de hoofdzaak: //het wettisch of evangelisch standpunt;quot; 1) — waarom men hier van het laatste allerminst moet afwijken door in de gelijkenis in te schuiven, dat de laatst aangekomenen den vollen denarie, door hunnen ijver of door hunnen ootmoed, verdiend, zelfs boven anderen verdiend hadden.

Maar al laten wij de verwantschap tusschea de Eabbijnsche en evangelische parabel in het midden, ecne Muhauuncdaausche legende, — en die is zeker van lateren tijd! — schijnt ons daarvan bepaaldelijk af te stammen; en dat te meer, omdat zij berust op dc verklaring, door oiuoenes aan onze gelijkenis gegeven, en dus reeds eeuwen vóór maho-iued in het Oosten verspreid. Want wat mauo.med van het Christendom opving, heeft hij zeker niet uit de bronnen zelve, maar alleen uit eene verbasterde overlevering geput.

lit de Sunna, eene verzameling van overgeleverde gezegden van den profeet, buitenden Koran, wordt dan het volgende aangehaald (ïrench) :

//Dc Joden, de Ghristeneu en de Muzelmannen ziju als drie verschillende ploegen van arbeiders, waarvan do eerste in den morgenstond werd gehuurd, de tweede op 't middaguur, dc derde in den namiddag. Toen het nu avond geworden was, ontvingen de laatsten t wee maal zoo veel loon als de anderen. Daarop beginnen, in den dag des gerigts. Christenen en Joden zich te beklagen, zeggende: //lieer! gij hebt dezen twee karaat gegeven, en ons maar één.quot; Doch dc Heer zal zeggen: //llcb ik u in uw regt verkort?quot; Zij moeten wel antwoorden: //Neen, lieer!quot; //Wel nu! leer dan, dat het andere goudstuk een overvloedig bewijs is van mijne genade.quot; — Indien deze parabel van mauomed zelf is, dagteekent zij waarschijnlijk uit het eerste tijdvak van zijn openbaar leven , toen hij nog de Christenen, en vooral do vele Joden in Arabiê, voor zijne partij zocht te winnen; zoo als hij ook later, hoewel tegen hen zelve verbitterd, mozes en cuiustds nog altijd eerde.

Deze uitstap brengt ons van zelf terug tot de oudste ons bekende opvatting, die in deze gelijkenis eene ontwikkelingsgeschiedenis ziet der goddelijke openbaring, van het begin der wereld af. Wij hebben terstond tegen haar in te brengen, dat zij dc schilderij geheel uit de lijst rukt, en — op Eabbijnsche wijza — de Heilige Schrift behandelt, als of 't dc sihyllijnsche boeken waren, waarvan ieder brokstuk op zich zelf een raadsel uitmaakt, aan volgende eeuwen ter oplossing gegeven. Hoe ten minste, naar den zamenhang bij Maïtheüs , dc discipelen met mogelijkheid aan adam en noach , abraham, aiozes en daviü; ol jMakkabeën cn Edomieten , Samaritanen en proselyten kunnen gedacht hebben , is mij

1) Hoe weinig dit standpunt door den sclirijvcr in den Dageraad begrepen wordt , lioorcn wij aan zijne boosaardige opmerking : //De bedoeling der gelijkenis (bij maïtheüs) moet blijken in bet sint: Ahoo cullcn de lanlsten de eenten, dc eersten de laaiden zijn; — eene bedoeling, die met het oog op dc begeerte van jezus, om het getal zijner aanhangers to vergrooten , allezins verklaarbaar is, maar toeb dit zonderlinge beeft, dat zij aan don laatste, dat is aan hem, die bet langst lleidcaseh of Joodsch blijft, den voorrang boven den eerstkomende toekent,quot;— 't Is dus ligl verklaarbaar , dat jezus, om sjnen uanhnng ie vergrooten, jnist zijne eerste en trouwste aanhangers moedwillig ergert! Wie door znlk ccncbestrijding van het Christendom afkceriggemaakt wordt, is er nooit bijzonder aan gehecht geweest,

-ocr page 455-

DE ARBEIDERS IN DEN WIJNGAAKD. 0,)(

ouverkliuirbaar. Maar buitendien, wij hebben bier eene Gelijkenis van hei Koningrijk der hemelen, dus van de dagen dos Nienweu Yerbonds: want waar de Heer spreken wilde van wat onder bet Oude gebeurd was, is bet eenvoudig: vHoort eene andere gelijkenislquot; [MalUi. XXI ; 153.) — Tegenover al deze gekunstelde verklaringen, is de evangelist zelf ons de beste uitlegger van zijn eigen verbaal: want bet zou slechts eene laatste wanhopige poging kunnen zijn, wanneer wij met meander [Lehen J. C., pag. 031) stelden, dat onze parabel, bier als bij ongeluk beland, gebeel op zic h zelve en buiten den zamenhang moet verklaard worden.

Wij komen dus nu , na veel nutteloozen ballast over boord geworpen te bebben , tot den zamenhang, en daarmede, zoo wij mecnen, tot dc ware opvatting, die in de gcsciiie-denis der bijbelsebe uitlegkunde wel baast de laatste, maar in eenvoudigheid en waarheid de eerde is.

is gt;in I

1*1 '' 'I

III

I

:

m

1

I

I

■v;

i ; -; I

M

''üil

Wm

if

li

i

il

li ■

Deze zamenhang verplaatst ons op jezüs' laatsten reisweg, waar — met de Tcinderzege-ning en de ontmoeting van den rijken jongeling, — de verhalen der drie eerste evangelisten elkander ontmoeten, om niet meer te scheiden. Jiiztis' harde uitspraak: nT.cr gaat een hemel door het oog van eenen naald, dan een rijke in hel Koningrijk Gods!quot; doet zijne discipelen verslagen uitroepen: uWie kun dan zalig worden?quot; Maar petrus schijnt in die algemeenc verslagenheid niet te deelen. Hij gevoelt, dat zijn zwak niet ligt in gehechtheid aan aardsche goederen. Hij beeft gedaan, hij en zijne mede-tipostelen, wat die jongeling weigerde. En hadden zij al niet zoo vele goederen; wat zij hadden, maag en vriend , akker of viscbnet, hadden zij opgeofferd : n/ie! wtj hebben alles verluien en zijn. u gevolgd; wal zal ons dan geworden ?quot; — Dat die vraag bij petuus voort komt uit een goed bart, en zij niet op den toon van koele zelfvcrhciling gedaan werd, al lag er dan ook de kiem der zelfverheffing in, bewijst het vereerend antwoord van den Heer: ^Voorwaar! ik zeg u, dat gij, die mj gevolgd zijl, — in de wedergeboorte (bij de herstelling en voltooijing van alle dingen) , wanneer de Zoon des mensehen zal gezeten zjn op den Iroon zjner heerlijkheid, — dat gij dan ook zult zillen op twaalf Iroonen, oor deel ende dc twaalf geslaehten Israels, Kn z *0 wie (niet gij alleen, maar wie ook) zal verlaten hebben huizen of broeders of zusiers, of vader of moeder, of kinderen of akkers om mijnent wil, die zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven, ]) Hierop volgt nu (ook bij

Wi

•IW

; a '■ i';,

1) liet is opmerkelijk, dat bij mattii.üs ingewikkeUl, niaiir bij markus en ivk \s met duidelijke woorden, de vergoeding voor alle opofferingen ter wille van liet Godsrijk, wordt geplaatst in deze eeuw (i.v if) xaiiif) toi'tw), en alleen het eeuwige leven in de, toekomende (tv rfi aidipi tm èg^ofiéfco). Deze belofte komt daardoor eenigermate overeen met die van eeu' ouden prufoet, als hij ook opoll'e-ring eisetite voor do zaak van God : //De Heer tfejl meer dan dit, om u te geven!' (2 Kr on. XXV : t),) Een bewijs te meer, dat do dendrie in onze gelijkenis minder op het eeuwige leven zelf slaat , met. de bedoeling, dat dit voor allen gelijk zou zijn, dan wel op dc bijzondere helooningen , door den lieer zijnen dienaren loegedacht, tegen het einde van deze. eeuw; of nog algerneencr (mot v, oosïEnzia;): »de belooning der dienaren in het Godsrijk, zoo wel in dit, als in het volgend leven.quot; — Stier laat, om liet contract met de arbeiders en hunne murmurering , als die tot het hemelsch leven niet be-hooren, alles op «tijdelijke belooningquot; slaan. — De Coecejaanscbc theologie daarentegen verlustigde zieh inde uitwerking van dit verbont of contract van God met dcu zondaar. Zie viiiunga, biz, 3SS verv.

-ocr page 456-

de aebkiders in den m'ijngaaed.

markus), als om ilcze scliittcrcnde uit/igtcn ccn weinig tc matigen, de Lekende spreuk, die letterlijk aldus luidt: maak velen zullen zijn eersten laatsien [eersten en toeh laatsten) en laatsten eersten; daavua, niet een veelljetcekeiieud want, onze gelijkenis; en nog eens, iiau 't eind daarvan ; Ai.zoo zullen zijn de laatsten eersten en de eersten lautsten. —■ Wat er nog meer volgt, vs. 10: Want velen zijn geroepen, maar we'migen vitrerhoren ; ik ben geneigd, het met den nieuw sten en even uaamvgezetten als geleerden kriticus (tischendokv) Ie houden voor van elders hier ingeslopen, gelijk liet duiir [Mattli. XXII ; li, hc koninklijke Brtiilofl) ook veel beter op zijne plaats staat, en hier in sommige oude handschriften wordt gemist. Maar al behoorde het hier te huis, het is sleehts de herhaling van de voorkeur, aan enkelen uit velen, eu dus hier aan de lu at sten gegeven. 1)

Den eigenlijken sleutel tot de parabel geeft de Heer, met zijn m\ aii, want en alzoo, ons zoo vast in de hand, dat wij daarin Jiiet kunnen mistasten; //Maak Lij deze heerlijke vergelding , die u te wachten staat, zullen toch de eersten niet altijd eersten blijven : want in het koningrijk der hemelen gaat het eveu eens toe, als in den quot;wijngaard van zekeren heer des huizes; gelijk bij dezen de uitdeeling was van het loon aan den avond, alzoo worden de laatsten eersten, de eersten laatsten.quot; — Kon de lieer duidelijker spreken, dan door de spreuk, ■«aarvan onze gelijkenis de aanschouwelijke voorstelling is, tot haar opschrift eu onderschrift tevens te maken? 2)

Eersten en laatst en: — waarin ? in tijd van roeping? in ijver en werkzaamheid? of in zalige hemelvreugd? 3) — Hierop komt nu alles aan. Laat ons weder zien, wat ons daaromtrent de zamenhang leert.

1) Onze Kmittcckcnaars verbinden de verklaring van onze Gelijkenis, met die van de taaiste spreuk sldus ; «Hiermede leert cubistiis , dat niemand oorzaak heei'l om te murmureren over de belooning, die namaals gegeven zul worden, al is liet, dat inuand meer gearbeid of langer God gediend heeft, overmits de zelve gegeven zal worden uit genrde en naar de eeuwige verkiezing, gelijk chkistus in de volgende woorden getuigt, als hij zegt; ll'anl veteu zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.quot;

2) Do spreuk komt nog, maar gewijzigd, voor Luk. X111;3Ü, waar de Heer van de verwerping der Joden en de aanneming der Heidenen zegt; «En ziet! er zijn tautslrn , die eersten (riet «de eerstenquot;) tullen zijn ; en er zijn e'rsten, die taalden tutten zijn.quot; Mijns inziens worden ook daar «later geroepenenquot; bedoeld, even als hier, en is in de herhaling eener zoo algeineene spreuk geen bezwaar; orsehoon het even goed zou kunnen zijn, dat luk as, die ze in den zameuhang van onze gelijkenis niet heeft, er elders eene plaats voor had gezoeht. Ten minste zou ik dit nog eer denken, dan dat ik nu wette toestemde; Attein immer trinl man watirschcinlich Jindcn mutsen, dass der Spruck ursprüng-lich in der Betiekung gesayl worden, in der wir itin bei hukas tesen. Zijne verklaring van onze parabel draagt dan ook ten volle het kenmerk der ligtzinuige eu oppervlakkige kritiek, waarmede bij meel malen de gelijkenissen behandelt, daar hij er alleen van zegt; M'óglick isl es atlerdings, dass die Parabel ur-spriingtieh sieh auj ehc Jaden vnd Heiden bezog , and dass duetareh eter Gerectdigkeitsslülz der Eeslern ge* demiilhigl werden solt, ohne ihnen getade die Aussetdiessung zu etrohen.

3) Onderscheidene uitleggers , en allermeest luthek , nemen eenvoudig de vrijheid , om de eersten op te vatten als »de besten,quot; of ook «de gelukkigsten,quot; «de rijksten of meest geëerden.quot; Wat mij betreft, ik geloof vast, dat eersten altijd eersten heteekent, even als velen niets anders kan zijn dan velen; al worden alten soms als velen in getal aangeduid, en de besten als do eersten. Kr wordt hij

en laatst altijd gedacht, het zij aan tijdorde of aan rangorde; eu in zoo verre heeft okigeües gelijk, dat de spreuk letterlijk alleeu bet eekent ; «De laatst gelmurdeu worden eerst betaald;quot; eu omgekeerd,

-ocr page 457-

dk akbeideus in den wijngaard.

Jezus heeft zich, lu het antwoord aan pctuüs, nog eens op het standpunt der regf-vaardige vergelding geplaatst, dat de lieer,—hoe men met zijne uitspraken hieromtrent ook heeft gekunsteld, — nooit geheel verliet. Dit standpunt vereischt een evenwigt tusseheu opoffering en vergoeding, arbeid en loon. Maar nu zijn, ia de gelijkenis, zij die het eersl aan don arbeid zijn gegaan, de laafden bij de uitdeeling van het loon. — Men lieeft gevraagd, of het dan zoo groot verschil maakt, dat de eene arbeider zijn loon iets later ontvangt dan de ander, als liet loon zelf toch even groot is ? En van daar de uitvinding van liet onderseheid tusseheu koperen en goudendenarieen : eere zij 't vernuft van den uitvinder! — Op zich zelf, ja! zal liet den arbeider tamslijk onverschillig zijn, of hij eerst of laatst wordt betaald. Maar hier wordt eene zigtbare uitzondering gemaakt, eene voorkeur gegeven, juist aan de laatst aangekomenen. 't Is waar, dat zij even veel ontvangen, maar in betrekking tot hunnen arbeid is het twaalf maal zoo veel. Staat dus 't geld gelijk, niet de eer, niet het genoegen en de zelfvoldoening, niet de gunst van hunnen dienst-heer. Gelijk staande in loon, zijn zij in de daad boven de anderen gesteld, die nog bovendien met een beschamend antwoord worden weg gezonden. Eu toch doet de heer des huizes den ecu' wel te veel, maar den ander niet te kort. Het vermindert hun loon niet, dat een ander 't zelfde ontvangt. Hun oog behoeft niet hoos te zijn , omdat de heer yoed is. Goedheid , medelijden met tie later aankomende en toch even gewillige arbeiders , cu niet tie van elders hier ingesehoveue ijveriger arbeid of ootmoediger stcmining, is de cenige oorzaak van 't boven verdiensten weldoen, llcgtvaardig is de heer voor allen, maar nog bovendien edelmoedig voor de laalsien. 1)

Daar verder de zamenhang, ons bij de eersten, op jezus' eerste volgelingen en hunnen zwaren, langdurigeu arbeid terugwijst , is het dagwerk in den wijngaard ons een zinnebeeld van het werk in en voorliet Koningrijk der hemelen op aarde; even als in de gelijkenis der Booze Landlieden de wijnberg het Koningrijk Gods, reeds onder do oude bedeeling, beteekende. Maar bij de inwijding van het nieuwe Godsrijk vooral was bet: Groot de oogst, weinig de arbeiders. Ja! die arbeid zou nog telkens aanwassen onder de hand, en om nog meer arbeiders roepen; zonder dat erin de gelijkenis eenige do minste aanwijzing is, om daarbij het werk van of onder Joden en Heidenen te onderscheiden.

— De opvatting primi, id est: qui sibi prlmi viienlur, heeft dun geleerden 3. n. Schramm, in zijne uitgewerkte verhandeling over onze gelijkenis (Tkcs, Xoe, Tom. 2), zoo ver doen afdwalen, dat hij in deu Vriend (vt. ]3) den Antichrist, en dus (naar Mallh. XXII : 12) den Paus herkent ! !

1) Lisco meent, dat dit; «De eersten worden laatstcn ena.quot; als ccu vaste ïcgül {Urioh-iffrundgesetze) in hot koningrijk der hemelen moot worden opgevat , omdat alle laatstcn in dc gelijkenis eersten worden en omgekeerd. Hij gaat zelfs zoo ver, van nolioL te vertalen allen, liet laatste zal geen taalkenner hem toestemmen (Vgl. het vroeger gezegde, biz. 300, Noot ü); en het eerste is, mijns inziens, onjuist. »£V zijn laalsienquot; is het bij lukas , als eene uitzondering op den natuurlijken regel; I Velen zijn er is het hier bij mattheus, zoodat voorrang in tijd en arbeid nog geen zekere voorrang is van loon. hZco worden zij het,quot; is het aan 't slot, ten bewijze, dat zoo iet» kan en ook zeker wel eens zal plaats hebben; — natuurlijk niet die laatsten, wier ijver en goede wil minstens met die van dc eersten gelijk staat. —liet algemeene denkbeeld, dat in 't voltooide Messias-rijk vele dingen geheel anders zullen wezen dan in deze eeuw, ligt evenwel ook in on/.e spreuk opgesloten. Bij de gelijkenis van den Armen Lazarus komen uij daarop nader ttrug.

-ocr page 458-

BE aKBEtni'.RS tk i)kgt;f wijnoaaup.

j\Ta dit in het algemeen bepaald te hebben, komen wij nu tot de nadere bijzonderheden.

De /leer des huizes wordt doorgaans van God zelven opgevat,, en de rentmeester van Christus, als van wien elders (Itehr. III ; 0) ook gezegd wordt, dat hij over hel hnls (Jods rjesteld is. 1) Ik kan mij eehler nog niet zoo gereedelijk met dit denkbeeld vereenigen. De taak van den opzigter schijnt mij niet. kenmerkend genoeg de betrekking van cimiSTUS op zijne gemeente nit te drukken. Indien het noodig ware, hier iets te bepalen, zou ik nog eer geneigd zijn, om den rentmeester te honden voor eene verdichte figuur, in 't verband der gelijkenis noodig, en den Heer dos huizes voor chiustüs zelf, als die waakt over zijne gemeente en gerigte zal houden over zijne dienaren ; 2) —schoon, aan de andere zijde, het uitreiken der belooningen door God zelven en niet door chiustüs, beter in den zamenhang past. (Vgl. vs. 23.)

En wat nu de arbeiders betreft, als de discipelen de eersten zijn, zoo zijn de lateren en laaiden zij, die daarna in hunne voetstappen treden: een paui.us allereerst, baünabas, hilas, ti mot uk ils ; maar ook allen , die later, niet enkel in cmusnis gelooven, maar hunnen arbeid wijden aan zijn koningrijk. Al wie, te midden van dc hitte der vervolging, alles moesten verlaten en opofferen, zijn de arbeiders, die, al kwamen zij ook eerst ter derder ure, den last des daags en de Int te gedragen hebben; terwijl anderen, die op hen volgden, slechts als in 't rustig avonduur en onder verkwikkende avondkoelte den arbeid hunner voorgangers hadden te voltooijcn. In den zelfden geest sprak dc Heiland tot zijne discipelen: u Een ander, die zaait, en een ander, die maalt, zegt 7 spreekwoord; anderen hebben gearbeid vóór n, en gij zijl tol hnnnen arbeid ingegaan.quot; [Joh. IV : 30—38.) Zoo als zij dus hadden voortgebouwd op de grondslagen, door anderen gelegd, zoo zouden weder anderen van hnnnen arbeid de vruchten plukken; en in den oogst,—bij de eindelijke voltooijing van het Godsrijk, — zouden, zonder zelfverheffing of toerekening of afgunst, zaa'jer en maaijcr zich te zamen verbij den.

Niet zoo ligt zou men van deze eenvoudige opvatting zijn afgeweken, wanneer niet twee bezwaren zich daar tegen sehenen te verheffen: vde spoedig invallende avond,quot; die de eerste arbeiders nog aan het werk vindt, en fde afgunstige stemming,quot; diedc betaling bij hen opwekt.

De laatste vooral is van ouds veel besproken; en terwijl sommigen ze tot de sieraden der schilderij brengen, die niet voor overbrenging vatbaar zijn, wijzen anderen daarom

1) Wanneer wij Hebr. 111:1—0 naauwkeurig lezeu, zien wij, rlat deze plaats juist het. tegenover-pestelde uitdrukt van hetgeen men er mede heeft willen bewijzen. Mozks wordt er geroemd, als die ijctromc was in geheel zijn huis, namelijk het huis Gods; [Sum. XII : 7) —dus dc trouwe en vertrouwde inltqonos, maar daardoor ook niet meer dan een dienstknecht, een slaaf {9-eguniav). llong boven hem wordt eniusms gesteldjals die het huis gebomd heeft, (liever ingcrigt, in ordegebragt, xaiaaxevüaug en die dus, als de Zoon, is over zijn eigen huh, de gemeente. — Maar op de betrekking van den inlxqoitos of olxoi'ófiog komen wrj binnen kort nader terug, bij dc gelijkenis van den gelromcen en ontrouwen h v isbez erger.

2) Ik zie, dat taülue reeds heeft: Dieser fleissige TIausvatcr ist tmscr ITerr Jesns Christus; seinlTaus

isl das Uimmelreich ;--ofschoon hij, bij het uitgaan vau chiustüs van den Vader of uit den schoot van

MARIA , in mystieke droomerijen zich verdiept.

-ocr page 459-

II

de akbkidkiis in din wt.txaa.uld.

alleen alle zinspeling op liet toekomstig eindoordeel en 't eeuwig leven af. 1) Zonder nog' aan deze bijzonderheid alle Leteekenis te ontzeggen, zie ik geene reden, om haar zoo hoog op te nemen. Het murmureren was in de vertelling noodig, om den heer des wi jn-gaards de gelegenheid te openen, dat hij zich regtvaardigde. Of het daarom in de toekomst van chrtstüs zóó zal plaats hebben P Even eens zeker niet; maar toch wel zoo, dat ilc vergeldende Koning — zoo als het in eenc andere beeldspraak [Malih. XXV : 31—16) wordt voorgesteld,— in meer opzigten geheel anders oordeelt, dan zij, die geoordeeld worden, zullen hebben verwacht. In zoo ver heeft, maar alleen wat do toepassing op de gezaligden aangaat, de uitlegger gelijk, die in het looze oog en de mnrmnrering alleen het beeld van verwon-dering ziet. 2) De regtvaardige , in het koningrijk der hemelen van don beginne af werkzaam, oordeelt ongeveer als die in 't vaderlijk huis, bij de terugkomst van zijn' verloren' broeder; cn juisl van naamvgezette en ijverige godvruehtigen is zulk een hard oordeel, dat in den grond op zelfverheffing rust, gansch niet zeldzaam. Waarom mogt die stemming niet worden gedacht aan den avond van den langen dag, als 't oordeel komt, maar nog niet al 't boozo is uitgezuiverd? — Maar 'tis niet eens noodig, dit alles zoo fijn uit te pluizen. //De gelijkenis is meer waarschuwend en bestraflend, dan profetisch,quot; -'1) zegt een beroenid uitlegger, en hij heeft geen ongelijk. Beter ingelicht en meer ontwikkeld, zullen althans jezis'apostelen niet meer gemurmureerd, hebben, maar veel eer met paui.us gewenscht; iiOc/i, dal allen loerden, geljk ah \Jc hen, uilgenomen deze landen!quot;

//Maar die lange dag van den druivenoogst, die geheel de kerkgeschiedenis omvat, wordt het niet voorgesteld, als of de apostelen daarvan de volle middaghitte gedragen en tot aan den avond doorgewerkt hebben ? Is dit zelfs niet de grond van de murmurering der klagers, hun regt cn hunne klagt: een veel later begin en een gelijk einde?quot;

Wanneer onze gelijkenis geheel op zich zelve stond, als een beeld van christcs' toekomst , zou deze bedenking zwaar bij mij wegen; maar nu vinden wij eene reeks van zoogenaamde esclalologische redenen, —ook in de brieven der apostelen, — die alle, op zet-r enkele en Lite uitzondering na, tot een' enkelen menschcnleeftijd den afloop van Gods koningrijk selnjnen te beperken. Voor het oogenblik kan ik dit uog slechts aanstippen, om er nader op terug te komen. Het moet bij ons dus geene bevreemding wekken , dat ook bier de Heiland aan zijne discipelen hunnen arbeid als één enkel dagwerk voorstelt, cn hunne opvolgers als hunne medewerkers, die tezamen met hen het werk zouden voltooijen.

i

3C1

-ocr page 460-

DB AUBi.IDEUS JN' DBS' WIJNGAARD.

Zoo is ons dan nu ilc weg gebaand tot liet einddoel der geheele gelijkenis. De lieer wil daardoor, hoe hoog hij zijne getrouwe discipelen en hunnen arbeid gesteld heeft, hen on pi.trus vooral waarschuwen tegen overmoed en zelfverheffing boven latere arbeiders, zoo velen do Heer er toe roepen zou; ca inzonderheid ook tegen 't minste overblijfsel van de koele loondienst der Joden van jezüs' tijd , die altijd betiding voor alle hunne moeite en opolFmng in Gods dienst vroegen. Het is ook niet geheel zonder beteekenis, dat de parabel de vraag van zkbkdküs' vrouw zoo kort vooraf gaat: «Zeg, dat mijne tivee zonen zitten mogen, de één tot mee reg Ier en de ander tot moe linker, in uw leaning rijk!quot; — Zoo staat zij, althans in de herinnering van den Evangelist, juist tusschen de neiging tot aanmatiging boven anderen, in jkzvs' meest vertrouwde discipe1en, — petkus, johanxes i'n jakobus; — en gaat zij de vermaning, vs. 25-28 vooraf: «Qj weet, dat de oversten der volken leersclappj voeren over hen, en de grootcn gebruiken migt over ken. Doek alzoo zal het onder u niet zijn; maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die z'j uio dienaar ; en zoo wie onder u zal willen de eerste zjn, die zj uw dienstknecht; gelijk de Zoon des menschen niet is gekomen , om gediend te tvorden, maar om te dienen

Hierdoor moest dus ook de opgewekte hoop op vergoeding en vergelding worden gewijzigd. Gcd beloont zijne kinderen en chuisïus eert zijne dienaren; maar niet uaar die bekrompene loondienst, waarbij de een den ander zijn penuingske toerekent en benijdt. Zij zouden een' vollen loon ontvangen , maar anderen misschien ook, in wie de Heer gelijken ijver eu trouw opmerkte, bij minder gelegenheid, om dit met daden te toonen; en wier arbeid tot voltooijing van het Godsrijk even onmisbaar wezen zon, als de hunne, om daarvan de grondslagen te leggen. Zij, de eersten , zouden in eere en in zegening zijn bij alle volgende geslachten ; maar toch zouden er ook later en nog tegen het einde mannen opstaan, die door een laatst en beslissend gewigt in de schaal tc leggen, die voltooijing van 't Godsrijk zouden verhaasten, of wie ook buitendien, door de onbekrompene mildheid van den Heer, een gelijk loon zon worden geschonken. En dat loon? Es de de-narie het eeuwige leven, en is dit voor allen gelijk? Ook dit behoort onder de schadelijke volksvooroordeelen: //Zalig is zalig; wel hem, die dus nog maar ter elfder ure binnen komt.quot; Maar hier wordt gesproken van loon , een loon voor geloorigen niet alleen, maar voor arbeiders, voor wie iets doen aan en voor en in het Godsrijk; een loon, zoo als de lieer op de vraag van petrus had geschetst aan zijne discipelen, als eene rijke vergoeding voor al hunne opoü'criugeu, reeds iu deze eeuw. Dit loon ligt natuurlijk niet geheol buiten het eeuwige leven, maar is daarom de zaligheid zelve nog niet: het bepaalt veel eer daarvan de nadere wijzigingen. 1) Niets is hier gezaaid, dat daar gecue vrucht draagt: 't koren zoo wel, als distels en doornen. En dat loon is niet bekrompen, maar liefderijk

1

Dc mystieke tbcologie, van ai:gi;stinus af, vindt doorgaans de verklaring van deze wijzigingen iu ecu subjectief versckü vau 't genot der zelfde zaligheid, als bestaande in de gemeenschap met God. (.God te zien,quot; naar Mutlh. V : 8.) Zoo nog bkllaumikus: Denarius vil am aeiernam significat; sed qucmadnwlum idem sol clarius conyncitur ui aquila, quam ah alüs aoihus, el idem ignis magis calcjacit jiroximus ijiium remotos, sic iu cadem aetenta vila clarius videbil el jucuudius gaudehil unus quam alius.

-ocr page 461-

de .vi! 75 ki uk iis in den wuncaaud.

.}lt;lt;■gt;

en edelmoedig toegemeten; de goede wil voor do daad genomen, waar gelegenheid ontbrak. En allerminst zou, bij zulk eene genadige vergelding, murmurering tegen den Heer passen of een boos oog tegen den broeder.

Altijd slaat dus deze gelijkenis in de eerste plaats op de twa tlvc'; eU zij, die tneeneu , dat .iezus, zonder op zijne naaste omgeving to zien, een wetboek of godsdionstregel heeft willen uitvaardigen voor alle volgende geslachten; — dat hij raadselen sprak, die zijne tijd-genooten slechts, als een gesloten boek, aan later eeuwen hadden over te leveren, opdat de een of andere godgeleerde er in ontdekken zou , wat ook zij, die oor en hadden om le hooren onder jl/.us' toehoorders, er onmogelijk uit konden opmaken; — zij mogen zien , waar zij heen dwalen, op hunne wijze spelende met den bijbel 1 Wij voor ons gelooven, dat jüzüs' geheele onderwijs, en bepaaldelijk zijne gesprekken, pasten in zijnen tijd, in zijnen kring; en dat er ecu zigtbaar onderscheid is tusschcn zijne populaire voordragt van algemeeue waarheden, — zijnen strijd met liet farizeïsme, — en zijne vriendschappelijke leiding en opvoeding der door hem uitverkorene discipelen. Tot de laatste dezer drie groote afdeelingen van jezus' onderwijs, behoort ongetwijfeld onze pxra'od. Zij doet op loon hopen , maar waarschuwt tegen loondienst; zij verheft de trouw van jezus' eerste volgelingen , mits zij die niet bederven door zelfverheffing; zij geeft een' vlugtigen wenk van nog menig latere roeping, van nog meer beroemde namen in de kerkgeschiedenis, dan die der apostelen en eerste martelaren; en zij opent het uitzigf op eene vergelding, die niet afgepast is of toegemeten, maar waarin zich te zamen verblijden zullen, hij die op aarde den la-I des daags droeg, en die er de avondkoelte genoot. Hoe groot dan voor ons de name i zijn dier eerste zuilen van chiustus' kerk, wij vergoden hen niet, maar zeggen met dea apostel der I [eidenen: ullet z j r.vuLus, het z'j atollos , xoal zgt;jn ze anders dan dienaren, door wie tfj geloofd hebt?quot; A-postelen, profeten, martelaars, hervormers, hiuine namea staan geschreven in het bock des levens; maar ook de onze, indien wij even hartelijk, ia later' tijd, onder rustiger' arbeid, in kleiner'kring, ijveren voor den lieer; — voor Hein, die meer nog de liefde dan de werken beloont.

En vraagt men ons nu nog, of deze Gelijkenis, naar de gegevene verklaring, niet eeni-germate voor ons is verloren gegaan en tot do geschiedenis terug gebragt ? of er dan eea algemeen christelijk beginsel in te vinden is, dat ook ons nog geldt? Gaarne willen wij dit beginsel erkennen, maar zonder met mcnigen uitlegger, die begon met het af te keureu, toch ten laatste weer terug te komen op het volksdeukbceld : //Ook in de elfde ure wordt gij aangenomen, en uw loon zal niet minder zijn!quot; — Hoe gaarne ook wij het opregt berouw vertroostend tegenkomen, zelfs op het sterfbed; de arbeider der elfde ure, dat is nooit de berouwhebbende stervende, do eindelijk bekeerde grijsaard. Dan moest,—schrijft te regt een oudere uitlegger: —• do gelijkenis ons eeuen heer voorstellen, die vroeg in den morgen uitging, cu van vele arbeiders op de markt er maar enkelen, door groote beloften, kou bewegen, om te arbeiden in zijnen wijngaard; terwijl de anderen de voorkeur gaven aan luiheid en spel cn drank. Ter derde, zesde, negende ure weder door hen terutx

-ocr page 462-

de A1SBEIDKKS IN den wijxcaabd.

gewezen, haalt hij eindelijk ter elfde hou over, nu zij toch zien, dat de avond valt, en

zij straks arm en naakt de markt verlaten moeten met den nacht 1)........ Maar als de

Heiland zóó de gelijkenis liad voorgesteld, zou ons natuurlijk gevoel van hel geen regl is, opkomen tegen de spreuk: Zoo worden laaUlen de eerslen.

Keen! maar indien men die laatslen onder de Christenen in het a'gemeen zoeken wil, dan behoort ieder er toe, die maar weinig van het zijne kon toebrengen aan het groote werk van Gods koningrijk, en in 't bijzonder wij en wie ons volgen zullen, do arbeiders bij avondkoelte, nadat ouzo vaderen de hitte der vervolging en den last van donkere en moeijelijke dagen getorseht hebben. Is ons werk in dien zin gemakkelijker, voorllKm-wen meer dan 't leggen vau den grondslag, — al wie in den wijnberg arbeidt van gan-seher harte, aan den avond ontvangt hij het loon en in den morgen der opstanding viert hij 't feest der hemelsche loofhutten, als de perskuip der volken getreden is en alle vrucht, van 's Heeren wijngaard opgelegd voor den eeuwigen oogst.

Eekingen wij ons dus niet al te zeer, dat niet meer gelegenheid ons gegeven werd, om den hst dos daags en de kille ie drayen. Laten wij ons even min voorstaan op 't geen wij in ruinier' werkkring of langer loopbaan boven anderen konden verrigten. Hoe meer de liefde van Christus geheel ons harte vervult en doorloutert, en het groote werk Gods onze vurigste wenschen be/,ielt, te minder plaats zal er overblijven voor zelfverheffing of voor afgunst. Op de steenen van 't voltooide Godsgebouw zullen gecne menschennamen meer geschreven staan, en hij de garven in den arm der Engelen geen menschennaam meer worden genoemd. En toch, met het ophouden van loondienst en van toerekening, zal wel Ie veel, maar nooit te weinig vergolden worden, wat voor den Heer en zijn lijk is gedaan. 2)

1) Zoo dc onbckcudc schrijver vau de verhaudcliug: De sera lirsipiscentia. l-c welsprekende augus-tisvs : {Scm. 87, C. 0,) ofschoon hij dcu douarie, als hel eeuwige leven, voor allen gelijk rekent, waarschuwt loch met nadruk tegen allo uitstel, met het oog op onze gelijkenis: Numquid enim et illi, qui sunt ad vincam conducli, quuudo ad illus exibal palerfamdias, ui conducerct, quos iiivmit hora lerha gt; dixciuht illi: uExspccia, 7i(in illue imus, nisi hora sexta ?quot; aal quos imenü hora sexta, dixerml: nSon imus nisi hora nona?.... Omnibus enim tanlumdem elalurus tst: quarc nos umphus faiiyumixr Quid

llle lalurus sit cl quid faciarus sit, penes ipsum consilium est. Tu quando vocaris, veni. — Even zoo ijvcit GKiiGon us kaziaszksüs {Oral. 40, O 2U) tegen do zulken, die, met het oog op onze gelijkenis, hunnen doop uitstelden.

3) Gemoedelijke uitleggers en predikers liehbcu ook nog meermalen gebruik gemaakt van bet Icdi// staan op de mar/el der wereld, als een beeld vau bet leven buiten christus, dat, boe bezig en bedrijvig ook , cru miels doenquot; is in bet oog van God en in betrekking tot 's inonscbeu eeuwige bestemming. Zoo taulek , vitkinga, DBiisEKE en anderen. Daar dit eebter, hoewel in zieb ziif waar en bomiletisch bruikbaar, niet tot de eigenlijke beteekeuis en bedoeling der gelijkenis bcbooit, gaan wij bet met stilzwijgen voorbij.

-ocr page 463-

.

mmi

-ocr page 464-

Zalié die dienstknecKten welke de Heer, als hij komt zal wakende vinden

-ocr page 465-

XXXI.

DE WAKENDE DIENSTKNECHTEN.

Luk. XII ; 35—38. Mark. XIII : 33—36.

Ziet toe, ■waakt en hult; want ggt;j meel niet, wanneer de tijd is.

Gelijk een tnensch, builen 's lauds reizende, zijn huis verliet, en zijnen dienstknechten magt gaf, en elk zijn tverk, en den deurwachter yehood, dat hij zonde waken :

Zoo waakt dan {want (jij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, des avonds laat, of ter middernacht, of mei het hanengekraai, of in den morgenstond);

Opdat hj niet onvoorziens koine, en u slapende vinde.

Eindelijk komen wij dan toch tot dc //Eschatologische redenenquot; van onzen 1 [eer ; met andere woorden : zijne uitspraken over dc laatste toekomst en voltooijing van het Godsrijk , in verband met zijne wederkomst en het groote Godsgerigt, Bij het opzamelen, bcoordcc-len en schiften der menigte bouwstoffen, die onze eeuw inzonderheid hierover heeft geleverd, viel het mij gemakkelijker te bepalen, wat ik zeggen , dan wel, wat ik bekorten cn verzwijgen moest. Waar de tegenstrijdigste gevoelens tegen elkander botsen, en uitgebreide werken der grootste godgeleerden van dien strijd en van eene nog onbesliste zegepraal getuigen , mogt ik slechts in 't kort aangeven, wat dc Gelijkenissen van den Heer hieromtrent leeren. En dat is bij dit onderwerp niet van het minste belang. Noemde ik vroeger reeds de Parabelen het anthcnliekste gedeelte van het geen ons omtrent jeztjs' onderwijs is bewaard gebleven , dit komt vooral hier te pas. Het is boven allen twijfel verheven, dat de apostolisclu eeuw , zich aansluitende aan de Messiaansehe verwachtingen der Joden , jezus' toekomst, met al wat dc Joden //de toekomende eeuwquot; plegen te noemen, als kort aanstaande verwachtte, terwijl deze hare verwachting toch niet is vervuld. AVat hiervan de reden moge

46*

Laat uwe lendenen omgord zijn , en de kaarsen brandende.

En zijl gij den menschen gelijk, die op hunnen heer wachten, wanneer hij loeder komen zal van de bruilof t, opdat, als hij komt en klopt, zj hem terstond mogen open doen.

Zalig zijn die dienstknechten , welke de heer, als hij komt, zal wakenele vinden. Voorwaar ik zegge u, dat hij zich zal omgorden, en zal ze doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen.

En zoo hij komt in de tweede nacht-wake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzoo , zalig zijn dc zelve dienstknechten.

-ocr page 466-

l)k wakknde dienstknechten.

zijn , liet verschijnsel is niet te weerspreken. Dubbel gewigt heeft dus hier de vraag: niet alleen, of de geschiedkundige trouw der Evangelisten wel boven alle verdenking verheven is ; — deze vraag is voor den christen reeds lang beslist; — maar ook en vooral, of zij de woorden van den Heer goed begrepen hebben en in den regten zamenhang geplaatst; of niet op de wijze van overbrengen, hunne eigene opvatting en verwachting eenigeu invloed kan gehad hebben. Wij komen later op deze vraag terug, maar stippen ze hier slechts aan, om te doen gevoelen, dat, wat daarop ook het antwoord wezen moge , de beeldspraak-van den Heer minder nood had, om onwillekeurig uit haar verband te worden gerukt: want cenc vertelling wordt in den regel juister overgebragt, dan eene redenering.

Maar eer wij verder gaan, willen wij de Eschatologische redenen van den Heer vlugtig overzien 1), om ons daarna bij de gelijkenissen, die er in voorkomen, te bepalen.

Dit overzigt kunnen wij terstond vereenvoudigen door twee Evangelisten er van uit te sluiten : markus , omdat hij hier alleen tot vergelijking bij maïtiieüs en i.ukas dient, en .ioiiannes, omdat zijn Evangelie even min eigenlijk gezegde Gelijkenissen, als opzettelijke Eschatologische redenen bevat. Werd geheel zijn geschrift van ouds het //Geestelijk Evangeliequot; genoemd , ook het homen van den Heer wordt er doorgaans 2) in een' geestelijken zin opgevat.

Wij hebben dus alleen met maïtiieüs en luk as te doen. Van den eersten Evangelist behoort hiertoe, behalve eene enkele toespeling, —b. v. bij de afvaardiging der twaalve, 11. X : 23 , en aan 't slot der algemeene Gelijkenissen, 11, XIII : !39—43; 49, 50; — uitsluitend de belangrijke rede van jezus Matlh. XXIV en XXV , hem ontlokt door de viaag zijner discipelen: nZcg ons , wanneer zullen deze dingen zijn ? en welk het teekeu van uwe toekomst, en van de voleinding der wereld ?quot;

Anders is het bij lukas. Daar vinden wij telkens zulke verre uitzigten, en altijd weder in die verte liet beeld van den Zoon des memehen. Eerst in het Twaalfde Hoofdstuk de beelden der waakzaamheid, tegen de komst des Heeren , vs. 35—48 ; dan in het Dartiende v,-. 24—30 eene ernstige waarschuwing, tegen bet Messiaansche gerigt ; eindelijk in het Zeventiende, vs. 22—37, het Negentiende, vs. 11—27, en vooral in liet Ken en Twintigste,

1) Het spijt mij, dat bmët {I)c Eschatologie of Leer der toekomende Dingen, volgens de Schriften den Kieuwen Verbonds, 2 Dln. Tiel 1857) zulk een overzigt. niet aan liet Tweede Hoofdstnk van ziju Geschied' cv. Uitlegkundig Onderzoek heeft laten vooraf gaau. Behalve dat ciuusius' eigene Leer aangaande de tcckomende dingen, natuurlijk ons veel zwaarder wegen moet, dan die van een vroeger of later tijdperk, is er ook een groot onderscheid van vorm tusschen overgeleverde of door getuigen opgeteekende gesprekken, en door do sehrijvers zelve geredigeerde hoeken of brieven. Ik zeg niet, dat de geleerde schrijver dit onderscheid zelf niet in het oog gehouden heeft, of dat hij daardoor tot andere resultaten zou gekomen zijn; maar zeker zou ziju overzigt van do esehatologische fragmenten bij de Evangelisten de lezing van 't geen het middelpunt is in ziju doorwrocht werk, gemakkelijker hebben gemaakt, en — 't zou stellig ook minder oppervlakkig geweest zijn dan het onze.

2) Doorgaans: want wij vinden althans in het Aanhangsel {■Joh. XXI), waarvan de Jolianneïsehc oorsprong, hoe men zich dien ook voorstellc, mij althans zeker schijnt, eene enkele uitzondering op den regel van biuët: »In dit Evangelie spreekt jezus van zijn komen of weder komen in eeneu niet materiëelen, maar geestelijken zin,quot;— Ik bedoel Joh. XXI : 32; »Indien ik wil, dat hij bljve, tol dat tk kojme {iyxoftoti, even ah Joh. XIV: 3, 18), wat gaat hel k aan?quot;

3 GO

-ocr page 467-

IMS WAKtXDK I)IKXSTKNKCU1'fc.V.

vs. 7—36, de weerklank der groote Eschatologische rede bij mattheüs: het zij men die plaatsen beschomven wil als de oorspronkelijke bomvstoffen, waaruit de Grieksche schrijver van ons ma/miEüs-Evaiigclie die rede heeft zamcn gesteld; — of als de fragmenten , waarin luk as ze heeft verdeeld; — of ook, ten deelo althans, als gelijkluidende of aanverwante woorden van den lieer , bij eene andere gelegenheid gesproken.

Aan dit vlugtig overzigt ontleen ik reeds terstond deze gevolgtrekking.

Het schijnt, dat de Heer niet de verklaring en vervulling van het Oude Verbond en de tegenstelling zijner zedeleer tegen 't Farizeïsme van zijne eeuw, zijn openbaar ouderwijs begonnen is;—dat hij daarna, in zijn eerste parabolisch onderrigt [Matlh. XIII), den aard, voortgang en voltooijing van het Godsrijk nader heeft geschetst; — maar dat hij van zijne toekomst of wederkomst eerst meer bepaald en in den vertrouwden kring van zijne discipelen is gaan spreken, toen hij zijn heen gaan als kort aanstaande begon voor te stellen. En dat juist daardoor die belofte; //Ik ga heen, maar ik kom weder,quot; niet altijd de zelfde beteekenis had, zullen wij later zien.

Nu bepalen wij ons vooreerst tot het Twaalfde Hoofdstuk van luk as , waarin eene reeks van drie gelijkenissen voorkomt; de Wakende Knechten, de Dief in den nacht en de Huisbezorger. Aan 't slot der zelfde rede, kan men zelfs nog eene vierde onderscheiden: de Kundige en omoetende Dienstknecht. Ik volg hier lukas, —niet, omdat ik zoo zeker ben, dat hij de ware tijdorde aangeeft; want het verband, zoo wel van den aanhef (vs. 34 en 35) als van het slot (vs. 48 en 49), is zoo los, dat het geheele stuk (vs. 35-48) er zou kunnen worden uitgeligt , zonder dat men het miste. 1) Wat .matthlüs en mahkus er van hebben, plaatsen zij in de latere en grootere rede, waarvan wij straks spraken. Maar de inwenilige zamenhang dezer veertien verzen doet ons aan lukas de voorkeur geven. Mak kus spreekt ook van knechten en mattheüs van eenen huisbezorger, maar geen van beiden combineert en onderscheidt ze; terwijl lukas, in de vraag van petrus, eene zeer natuurlijke reden geeft, waarom nog eens, onder die knechten, de huisbezorger alleen op den voorgrond gesteld wordt. Eindelijk is nog het algemeene denkbeeld van waakzaamheid, als jezus' hoofddoel bij het spreken over zijne toekomst, hier het helderst en krachtigst uitgedrukt. Lukas volgende, zullen wij echter de kortere Gelijkenis, van den Vief in den Nacht, voorloopig nog voorbij gaan, om eerst al wat van hooger of lager geplaatste dienstknechten gezegd is, in zijnen zamenhang te beschouwen.

Wat den vorm betreft, hebben wij alleen nog deze opmerking. Alle drie of vier zinnebeeldige voorstellingen, die wij hier ontmoeten, behooren tot de //Onvolkomene Gelijkenissen ,quot; in zoo verre zij niet een in zich zelf gesloten verhaal voorop stellen, waarvan de beteekenis nog wordt achter gehouden, maar de vraag (vs. 42), do verzekering (vs. 39 en 47) of dc vermaning (vs. 35), waarmede het beeld wordt ingeleid, reeds terstond die beteekenis meer of minder duidelijk aanwijst. In de Inleiding is reeds opgemerkt, dat dit tol het wezen der gelijkenis niets afdoet, daar met eene enkele uitlating of omzetting dc oor-

1) Zie overliet fragnicutarisclic vau Luk. XII, Dr. van oosterzee, Leven van Jezus, II ; GS1 , 790; eu het vroeger door ons gezegde, Blndz. 147.

-ocr page 468-

T)E WAKENDE DIENSTKNECHTEN.

spronkelijke vorm der eigenlijke of volkomene Gelijkenissen ook hier zou te herstellen zijn, zonder eenige verandering in den zin of zelfs in den gang van het verhaal.

Na al deze voorafgaande opmerkingen, — die de lezer welligt quot;niet onbelangrijk m.i.u ook niet onderhoudendquot; noemt, — gaan wij tot het beeld van de nachtwake der getrouwe knechten over.

Menschen zijn het weder, — naar eene meer dan eens herhaalde opmerking: — incn-schen in hun dagelijksch bedrijf, die den mensch in zijne hoogere en eeuwige belangen worden ten voorbeeld gesteld. Maar 't zijn gcene vrije menschen, als wij, zelfs niet als de arle'iders in de vorige Gelijkenis: want zij wachten op hunnen heer; het zijn diensl-kneehten, slaven, al werden dezen toen, ook blijkens onze Gelijkenis, niet aan 't redelooze vee gelijk geacht, zoo als vaak dc slaven der christenen, maar veel eer als kinderen des huizes behandeld.

Knechten, die wachten op hunnen heer: want hij zal wederkomen van de l ruilofl. //Waarom van eene bruiloft?quot; hoeft men gevraagd; en tot antwoord heeft men veel om eu bij gehaald over den Messias als bruidegom. Later, bij de Gelijkenis der Tien Maagden, zullen wij dit onderwerp, van ouds het lievelings-thema cener reine oi onreine mystiek, wel nader moeten behandelen. Nu kunnen wij het afbreken met de eenvoudige opmerking, dat de heer in de Gelijkenis niet de Bruidegom is, die wel niet alleen en in stilte zou huiswaarts koeren, maar eenvoudig een der bruiloftsgasten. Wil men nu evenwel, met enkele der meest geachte uitleggers, wie het aan helderheid even min als aan diepte ontbreekt, denken aan den gelukkigen staat, de hcmelsche vreugde en heerlijkheid, waaruit de Messias tot de zijnen weder keert; het is mij wèl. Ik zou echter naauwelijks zoo verre de vergelijking durven drijven, omdat zij ons dan de voorstelling geeft van een verlaten dier vreugde en heerlijkheid, een andermaal inwonen bij de zijnen op aarde. Er is ook in de zaak zelve eene andere reden, waarom dc bruiloft, — zoo als wij meer zagen, een rein en edel beeld voor den Israëliet ! — in deze voorstelling noodig was. Het lag in dc bedoeling van jezus, dat de tehuiskomst onzeker wezen moest, en dat zij laat, zeer laat worden kon. \an eene reis, zoo als bij makküs, was dit laatste, bij de moeijelijkheid en onveiligheid der wegen, minder waarschijnlijk. Men vergelijke, onder velen, het gezegde der Emmaüsgangers: nBlijf mei ons, want hel is Ij den avond, en de day is gedaald.quot; {luk. XXI\ : 20.) \ an eencn gewonen maaltijd was het ook niet te wachten. Die begon te vroeg, eu het laat in den nacht gasterereu behoorde niet tot de goede zeden in Israël. 1) Maar eene Iruiloft maakte hierop eene uitzondering. De gelijkenis van 't Koninklijk Bruiloftsmaal doet ons aan eene vijk verlichte feestzaal denkeu, waar dc Gasl zonder Innloftskleed wordt uitgeworpen (BI/,. 270); het beeld der Tien Maagden doet zelfs het eigenlijke bruiloftsmaal eerst te midder-

1) Wee dm genen, die.... vertoeven tot in de schemering, tot dal Je wijn hen heejl verhit. (Jes. V ; 11.) Sta bijtijds van dcu maaltijd op, en wees niet onder dc luatstcn ; ga heen naar mo huis zonder dralen. (Jet. Sir. XXXII : 1?-) Over het uur van dcu maaltijd is vroeger gesproken , IHadz.

-ocr page 469-

DE WAKENDE DIENSTKNECHTEN.

nacht aangaan {Mallh. XXV : O, 10); ca misscliieu is niet zonder beteckenis Openb. XVIII : 33 (verg). XIX : 7 , 9) het lamplicht met de stem van hnild en Iruidegom ver-Ixniden. Wilde dus de Zaligmaker eenen heer des /inizes voorstellen, vau geen ongeregeld levensgedrag, en die tocli tot de tweede of derde nachtwake op zich wachten liet, zonder den tijd vooraf te kunnen bepalen ; dan leende zich daartoe het gemakkelijkst het beeld van den terugkeerenden bruiloftsgast, die immers het feest niet verlaten kon, vóór de bruid naar liet rijk getooide slaapvertrek was geleid. 1)

Hij zal weder komen, nog in dezen nacht; en hoe wil hij zijne dienstknechten vinden? De aanhef der gelijkenis drukt het uit: uLaat uwe lendenen omgord zijn en de lampen (/randende, gelijk knechten, wachtende op lunmeu heer.quot; Het is bekend, dat de lange en losse, kleeding der Oosterlingen moet worden opgetrokken en met den gordel om de lendenen vast gemaakt, wil men iu zijne bewegingen vrij zijn. Zoo werd de mantel om de leden gesloten door wie zich op weg begaf; maar ook de kiel van visscher of landbouwer bij den arbeid, en 't slavenkleed bij huUne dienst. Het voorbeeld is bekend van jezus zelf, die, het opperkleed afleggende, een' linnen doek nam en zich omgordde, om zijnen discipelen de voeten te was-schen. 2) Wilden dus de knechten terstond deze cu andere dienst hunnen meester bewijzen, zij moesten de lendenen omgord hebben, bij het wachten; — en bovendien hunne lampen brandende: bij hunne bezigheden of bij 't open doen, als cr geklopt werd, in dc hand, en anders op den luchter, die iu ieder vertrek gevonden werd. Want na al wat vroeger hierover gezegd is, zullen wij ons nu niet meer laten vangen door de grove fout onzer bijbelvertalers, die hier eu elders van kaarsen spreken; 3) maar ook even min door de kerkelijke vertaling {Vulgata) der latijnsche kerk, die hier win hunne handenquot; heeft bijgevoegd; cu waardoor de Koomsch Katholijke uitleggers zich zoo zeer gebonden achten, dat zelfs de beste hunner zich de dienstknechten voorstelt, den halven nacht over , //zittende met brandende fakkels in de hand \quot; (maldonatus.)

Als dus de heer komt en klopt, — weder eenteeken, dat hij niet in feestelijken optogt, met muzijk en reijendans, maar eenzaam en iu alle stilte huiswaarts keert,—• moeten zij

1) A nupliia, quia noctu solebatU celebrari. Mauwn.vtl's. Uct is dus niet, zoo als dium.mond schrijft; lie has gone forth, and is exqtecteil to return from his marriage., bringing his bride with him. — Dat hier niet dc feestelijke optogt vau ecu' bruidegom, maar het stil huiswaarts keeren vau eencu bruiloftsgast bedoeld wordt, blijkt ten overvloede uit het woord uvalieir , dat bij de Grieken de bepaalde betcekcuis heeft: »vau eene partij komen met of ook wel zonder sx avimoaiov , èx -roroe enz. — Dit ontslaat ons reeds iu voorraad vau de moeite, om ous laug op te houden bij alles, wat de nieuwere mystiek, op het voetspoor der kerkvaders, hieromtrent sticlitelijks heeft bijeen gebragt. Zoo bij voorbeeld olsuac-skk : Bic Verglcichung mil der Jlochzeit Jiihrl irumer uuj' das Verhidtnist Christi zu seiner Kirc/n

zuriick.......Die Olieder kunnen, noch finer gewissen Vorherrsehaft dieser oder jener Uiehtung , in verschit-

deneu Beziehungen anfge/aszt werden ; bald mehr als lhatige. ftoCXot), bald mchr als receptive, oder eon-tcmplaticc [nuQamp;évoi -, und darnach modijiciren sick die bildlicheu Ausdruekvieisen, (Mattb. XXV ; 1 ff.) Hier werden die Apostel als dó- IFir/csamen, Thiitigen durgeslelll, und deshiulb erscheincn sie als Vencaller des Hauses Gottes in der Almesenheit des Iterrn zur himmlisehen Ilcchzdt, d. h. :.ur Vcreinigvng mil der obern Gemeiude, von der die Vereinigung mil der Geminde der Heiligen uvf Enten bei seiner Wiederk-nft {das Kommen zur Itoehzeil) ein Analogon ist.

■2) Joh. XIII ; 1; verg. ook Ld-, XVIT : S, en straks vs. ü?.

369

3) Vergl. het vroeger gesegde over het Licht op den Kandelaar, Blad/.. 313 en 314.

o

17

-ocr page 470-

ok wakkxdk ulenstkxechten.

kr stond opendoen. Waren zij niet bereid, 1)—de ondervinding leert liet nog wel! — dan zouden zij toeven cn talmen, en tot twee, driemalen toe laten kloppen, tol misschien de heer ongeduldig de deur openstoot, of, als hij den sleutel bij zich heeft, daarmee den biimen-grcndel opligt of weg schuift. Dat zouden zij doen , om nog spoedig de lampen te ontsteken, de lendenen te omgorden; en hoe spoedig zij ook hiermede mogten gereed zijn, nog zou de heer weldra, aan de verwarring en verlegenheid, bemerken, dat hij ditmaal in zijn eigen huis geen welkome gast was.

Eu wanneer hij komen zal? — Dit is onzeker; maar als het waarschijnlijkste wordt, nadat de gelijkenis reeds is afgewerkt, nog eens (vs. 38) opgegeven ude tweede of de derde waicequot; De Joden, hoewel zij vroeger slechts drie nachtwaken telden, hadden nude llomeinsche verdeeling van den nacht, in vier waken van drie uren, aangenomen. Markus noemt ze met de eigen namen op. 2) In de eerste nachtwake had de bruiloft plaats; de vierde was al te laat; van negen tot drie ure, in het hart van den nacht, liet zich de terugkomst het gemakkelijkst denken; maar tevens was dit de tijd, waarin het waken en wachten moeijelijkst viel, zoo als in de tweede wake de maagden sluimerig werden en in slaap vielen. {Matth. XXquot;V ; 5.) //Jezus kiest de slaperigste der vier nachtwaken,quot; zegt dus een oud uitlegger niet teonregt. 3)

En waarom nu de knechten, die de heer alzoo, dat is wakende, met opgeschorten len-ilenen en brandende lampen, vindt, 4) niet alleen geprezen, maar zalig gesproken?—Omdat, zoo als de Heer met een plegtig aukn (Voorwaar !) verzekert, de te huis komende meester zich zal omgorden, cn zal hen doen aanzitten , cn lijlcomende zal hij hen dienen. Dit behoefde wel, als iets geheel buitengewoons, zulk cene plegtige verzekering. Hadden de heidenen hunne saturnaliën, waarbij, een' enkelen dag inliet jaar ten minste, de heer zijnen slaaf bediende : — een schoon zinnebeeld van de oorspronkelijke gelijkheid der menschen, in christelijke slavenstaten geheel vergeten! — bij den Israëliet waren deze niet in gebruik. Hoogstens zat de Hebreeuwsehe slaaf, na zijn dienstwerk volbragt te hebben, aan 't godsdienstig feestmaal als kind des huizes aan. {Beul, XII : 18; XVI: 11, 12.) In het dagelijksch leven zou het eene dwaasheid gerekend zijn, als men een' knecht, die zijn dagwerk had volbragt, noodigde; irKom hij en zit aan!quot; in plaats van te bevelen: n Omgord u en dien mij !quot; {Lvl\ XYII : 7, 8.) — Maar hier is het ook een blijk van uitstekende goedheid en tevens van bijzondere tevredenheid, in hem, die daar, zoo iaat cn nog zoo onverwacht te huis komende, alles in de beste orde vindt. Hij erkent dienst door wederdienst, en omgordt zich voor wie hij omgord vindt. 4) Hij wil, dat zijne knechten, na al hun waken

1) Vult suos esse expeditos , zegt bengel met zijne gen om: kcruaclitige kortheid. — Reeds cïprianus schreef, onder al liet mysticercu der overige kerkvaders, dat de beteekenis d(zer beeldspraak eenvoudig is ; «■De Heer wil, dat wij bereid zijn.quot;

2) Zij ziju ; oifè, de late avond; fieaovixtiov, middernacht; alexiogotfotviu, het hanengekraai; 7T()(j)i ol' TtQwïct, de vroegte.

3) In vigiliis scilicet somnolcntissimis. A'am vigilia prima tantum Uur cubitum, et vigilia quurta ajipro-pinquut tempus exurgendi; sccmda et tertia est tempus alti somni. LiouirooT.

4) De uitdrukking vs. 38: i-.uv ..„eïy;/ ovtus zou ik liever vertalen: Indien hij uet alzoo vindt; indien niet vs. 43 (ook Matth. XXIV : 46) haar scheen aan te vullen : siytjasi noioivta ovius-

5) J'ar pari red dit: prarcirctis pntecinget se, servissvis serviel, a lapide.— Met eene zinspeling, naar

•570

-ocr page 471-

1

DK WAKENDE DlENSTKNKOUTEN'.

i'f

IPl

371

en wachten , nu ook eens rustcii en g(!iiieteii /.uilen. Nadat hij den mantel heeft afgelegd, schort hij zich dus het onderkleed op, en zegt zijnen slaven , dat zij neder zitten 1) : want hij wil niet, dat één hunner meer dienen zal. Hij zelf komt bij hen, 3) en bedient hen. En waarvan? Van 't eenvoudig avondbrood, waarmede zij dus tot zijne komst hebben gewacht? Maar mij dunkt, de voorstelling is daartoe te feestelijk : en al noemt de nieuwste uitlegger het ook //even onnoodig als onbewijsbaarquot; 3) , ik zou hier liefst aan de Oosterschc zeden denken, die den gast, met geschenken en spijzen beladen, van feestmaal of bruiloft doen huiswaarts keeren. De goede meester wil ook de te huis geblevenen, wien de tijd, die voor hem in vrolijkheid omvloog, zoo lang vallen moest, een feestmaal bereiden ; en hoe zou hij anders hiervoor het noodige zoo spoedig gereed hebben gehad ?

I

I

»

Bij deze gebeele voorstelling hebben wij ons met opzet alleen aan luk as gehouden. Zien wij nu, in hoe verre markus van hem afwijkt.

Lang behoeven wi j ons echter bij dezen Evangelist niet op te houden. Wie nog eens de twee teksten, aan het hoofd dezes geplaatst, inziet, kan gemakkelijk zelf het verschil opmerken. De vraag, of de parabel twee malen, eens in den vorm bij luk as , en andermaal aan het slot der profetische rede bij .markus (en .uattheüs), is uitgesproken, hangt zameu met die naar de onfeilbaarheid van de letter der Heilige Schrift, als zoo van God ingegeven. Die hier aan vast houden, moeten wel die herhaling, hier en honderd malen, als zeker stellen, gelijk wij ze mogelijk, maar hier niet waarschijnlijk achten. Markus gaf, naar ons gevoelen, van de fijner uitgewerkte schilderij bij luk as slechts eene schets , waarbij de bruiloft in zijne voorstelling eeue buitenlandsche reis wordt, en het werk en huisbestuur tusschen de knechten verdeeld j — als om het gemis van de Gelijkenis der Talenten, die hij niet heeft, te vergoeden.— Het waken daarentegen, (en dit kon nu niet anders,) wordt alleen den deurwachter aanbevolen, zoo dat daardoor de eenheid der vergelijking eenigzins

het schijnt, op de voctwassobing, vinden wij Lak. XXII ; 37 cene vraag van jezus aan de discipelen, die lucr ook van toepassing is; u Wie is meerder, die namit of die dient ? h hel niet , die uuuzit ?

1) m zcd hen doen uanziilen of aanliggen (uvitxlteel pro UvaxXlveiv noitjaeo , pbicaels) ; nog iets meer dan «uitnoodigen om aan te zitten;quot; — verg. Luk. IX: 14 , 15.

2) üaze vertaling is hier zeer juist ; en bijkeiMende zal hij hen dienen. Hel behoort tot de aanschouwelijkheid van den bijbelstijl, dat ook de voorafgaande handeling, die wij er van zelf bij denken en dus verzwijgen, wordt uitgedrukt. Zoo het bekende: hij opende den mond of antwoordde (nam het woord op) en sprak. De flaauwere uitlegkunde, die van zulk een woord kortweg zeidc redundal ('tis overtollig!), behoort lot een afgcslolen tijdvak. Wiser {Anhani/ § 07) heeft dit zeer juist aangetoond. Maar even weinig heeft men den bijbelstijl begrepen, toen men jrageASw, um daaraan meer beteekenis te geven, vertaalde; »bij of achter hen heen en weder loopcudo, als een knecht, die achter de tafel dient.quot; {Cireumeursitat, lightfooï; Ministrantes elite mensam el singv.los eonviws solenl, nl r.ideunl, ejnid deul cuiejvam. MALDONATUS.) — In de gelijkenis van den Knecht, die vun den akker komt, het pendant van de onze, vinden wij het zelfde woord van den gast gebruikt, die//aan de lafel komt,quot; om aan te liggen; Bijkomende zit aan! (miyc/.i'hu*' urdnearti, Luk, XVII : 7.)

3) Man hat ehen so enlbehrlieh wie mnachxeiüieh die Vorstelluny oorausyeaetzi, dews der Heer Speisea ton der lloehzeil mitgehruehl habe. Meijer.

1 I

% [f

i

■ii'j mi

m

II

f

i

.li Jl'

■ ■il

nl

M

■ i;-f

47*

-ocr page 472-

de waklnde dienstknechten.

verbroken wordt, verdeeld tusschen het waken van eenen ]) eu het iverken (//elk zijn werkquot;) van velen. De bedoeling is overigens de zelfde ; ook bij makkus is het // Waakl: want gij weel den lijd niet, waarop de lieer komt!quot; de inleiding zoo wel als de toepassing der parabel. Maar moet één van beiden den prijs der oorspronkelijkheid weg dragen, dan if het zonder eenigen twijfel , ook in verband met petrus' vraag en het beeld van den Hnis-hezoryer, de Evangelist luk as.

Vragen wij nu eindelijk naar de beteekenis van dit zinnebeeld, zij is voor ons in de hoofdzaak geene vraag meer. En was zij dat nog, wat ua de tussehenrede over den Bief in den nachl (vs. 39) volgt, zou het ons zeggen : Gij dan , zijl ook bereid: want in u-elke ure gij het niet meent, zal de Zoon des menschen komen. — De heer en zijne dienstknechten , zijn dus //chuistüs eu zijne discipelen.quot;

Maar liefst vergenoegen wij ons nu ook met dit algemeene denkbeeld, zonder de kerkvaders te volgen in de nasporing der bijzondere beteekenis van de //omgorde lendenenquot; of de //brandende lampen//de bruiloftquot; of //het kloppen en open doenquot; of //de nachtwaken.quot; Wie in zulk zinnespel stichting vindt voor zich zelveu of voor zijne, hoorders, kan, in de aanteekening hier onder , eene verscheidenheid van opvattingen vinden, die alle even veel regt hebben of even weinig 2); zoo als ook de gewijzigde voorstelling bij markus ons doet zien, dat deze zoo natuurlijke en levendige sieraden van het zinnebeeld, voor de beteekenis daarvan niet onmisbaar zijn.

//De Heer en zijne discipelen.quot; — Naar 't verband bij lukas (voorondersteld , dat zijne aaneenschakeling juist is,) stond hij met hen in 't midden der schare, (vs. 13, 22) waarom ook petrus twijfelen kon, of deze gelijkenis wel op hem en zijne medediscipelen in 't bijzonder sloeg. Te midden van vele duizenden sprak hij met zijne volgelingen (vs. 1) over de verdrukking der wereld (vs. 1—12). Maar door één uit de schare gestoord met een verzoek om zijne tusschenkomst in een' familie-twist over onverdeeld erfgoed, verhaalde de lieer met hoogen ernst van den Rijken Dwaas (vs. 13—21), en zich daarop weder tot zijne discipelen, rigtende, sprak hij van de kinderlijke onbezorgdheid des geloovigen, die allereerst hel koningrijk Godquot; zoekl, terwijl zijn hart bij zijnen schat in den hemel is (vs. 22—31). En nu volgen de beelden der waakzaamheid en der vergelding; waarbij het den Heer ten laatste bang wordt over het

1) De deurwachter bij makkus heeft iets meer van den man op den wachttoren, waaraan onder anderen bij jesaja (11. XXI ; 0—12) zoo schilderachtige beeldspraak wordt ontleend.

2) De omgorde Imdcncn worden doorgaans van ingetoomde zinnelijke lusten verstaan ; de lampen van heldere kennis, van geloof, van goede werken, enz.; de bruiloft is natuurlijk de bruiloft des lams of 't hemelsch gastmaal (a lai'ide noemt haar evenwel reeds, schoon niet zonder eenige aarzeling: emblema parabolae); het kloppen is naar tueophïlactrs een «aankloppen aan 't hartquot;, enz. enz.— Het verst gezocht is misschien nog de reden, die sai.mkhon geeft, waarom er tampen staat in 't meervoud ; «de dienstknecht van curisti's moet in de eene hand cone lamp hebben voor zich zeiven, en in de andere ééne, om ook anderen voor te lichten!quot; — Maar vooral ook hebben de nachtwaken, als het zinnebeeld der vier leeftijden, van guegouius af tot dküseke toe, de stof geleverd tot vele gemoedelijke toepassingen , die maldonaïus, uit eerbied voor de kerkvaders, mrnlis non lileralis seustrs pleeg tc noemen.

-ocr page 473-

UK WAKEXDE DIKNSTKNEfilïBN'.

|

f

I

.'57;i

tuur, dat hij op aarde komt werpen, den hloml-doop, waarmede hij weldra moet gedoopt worden. (Vs. 49 , 50.) 't Is helaas ! geen vrede , die hem op aarde wacht, en geen vrede, dien hij op aarde brengt I (Vs. 51—53.)

Hier, en gelijk wij later zien zullen , overal, waar jezus van zijn komen spreekt, — gaat dus een heen gaan, gaat de smartelijke afloop van zijnen strijd in de wereld en eene ontroerende scheiding van zijne discipelen, ia zijne verbeelding vooraf. Zonder nog de wijze van die teugkomst nader te bepalen, houden wij ons nu aan deze opmerkelijke bijzonderheid: «jezus' toekomst is, van de eerste lijdensprofetie af, de weerklank van zijn henen gaan.quot; Bij de drie eerste Evangelisten in krachtige beeldspraak en min of meer Joodsch—Messiaauschen vorm; bij jouannes in den vriendentroost: Ik laat u geene weezen; ik kom tot u! {Joh. XTV ; 18.) Nog na zijne opstanding ligt die wederkomst in 'tverschiet {Joh. XXI : 22); de engelen wijzen er op, van den Olijfberg af; door al de apostolische schriften henen, klinkt het Maran Atha »De Heer komt;quot; en johannes zet in de twee laatste bijbelverzen dit «egel op des christens hope : Ja, kom! Ifeere .ikzus !— Eene sterk sprekende getuigenis, dat reeds het oorspronkelijke evangelie, (al kan het ook later door de overlevering iets geleden hebben , eer het werd te boek gesteld, zoo als de kritiek onzer eeuw wil :) geene Joodsche zedeleer was, maar eene nieuwe openbaring Gods, de zigtbare verschijning en tevens aankondiging van het Godsrijk, of—eene treurige zelfmisleiding; maar nooit een misverstand. De zekerheid, waarmede jezus van zijne wederkomst spreekt, is onmiskenbaar, ook in den diepen indruk, dien zij op zijne discipelen maakte; en verrassend de beeldspraak, die een' akeligen kruisdood met eene verre reis of 't heengaan ter bruiloft vergelijkt, of in de meer eigenlijke voorstelling bij johannes, een henen gaan noemt naar 't huis zijns Vaders, om de

zijnen plaats te bereiden ; waarna hij komt, om hen tol zich le nemen.......... Welk zedeleeraar

of hervormer sprak immer zoo tot zijne discipelen?

Is dus het heen gaan een feit, aan dag en ure gebonden, even zoo het weder komen. Het is, hoe men het ook opvatte, geen blijven, een onzigtbaar en geestelijk blijven bij de zijnen, maar eene onverwachte wederontmoeting van wie vooreenen tijd gescheiden waren. Gelijk dit uitzigt in den laats ten nacht de discipelen troostte, zoo moest bet bij voorraad reeds, in de laatste dagen en weken, tot trouw en waakzaamheid hen opwekken. Dat was hun niet in de gedachte , en wilde er ook niet in ; het huis (Jods alleen te bewaken, de schatten van hunnen Heer te besturen zonder hem! In de verwachting, dat hij nu weldra Jsra'él het koningrijk zou oprigten, volgden zij den Heer; en hoe veel wachtens en strijdens en bjdeus nog, eer zij juichen zouden: nHosanna, gezegend die daar komt in den naam des Heeren; komt, om nu nooit meer heen te gaan!quot;

Dat wachten zou hun lang vallen, gelijk alle wachten. Zoo als de dienstknecht, wiens Heer vertoeft te komen (vs. 45), ligt sluimerig wordt en zorgeloos, en dat te meer, hoe ijveriger hij zich des daags in 't zweet werkte; zoo zonden jezus' discipelen, wachtende lot in de derde nachtwake, ligt dc lampen laten uitgaan en de lendenen ontgorden. Men maakt liet zich gaarne gemakkelijk in den nacht. Maar kwam ook de lieer, geheel onverwacht, en vond ze bereid op zijne komst, even ijverig en wakker in zijne afwezigheid als in zijn bijzijn, zalig dc zelve dienstknechten! Zijn zij getrouw geweest, nog veel meer is het de

fi

i i

* i

t;

üli

li

■ w M i

P

'P

|l] :: I

i'

•'! Il f

i quot;f

J

:'15

J

■ V.

-ocr page 474-

DE WAKKNDE DIENSTKNECHTEN'.

Heer. Hebben zij zijne komst verlangend te geinoet gezien, ook zijne vreugde is groot bij de wederontmoeting. Hij noodt hen ten feestmaal, l)bij dient zijne dienaren, hij brengt tot lien

de bruiloftsstemming over, maar die hem zijne vroegere aardsche woning niet vergeten deed......

Neen! wij hebben ook hier geeue vernnftsspeling noodig, om ons de vreugde van het wederzien en het loon der trouw, naar deze schoone beeldspraak , helder voor te stellen.

Voor het oogenblik stappen wij van de discipelen af, om tot ons zelven in te kee-ren. Dat wij daartoe de vrijheid hebben niet alleen, maar het jezus' bedoeling is, wie twijfelt er aan? Reeds terstond kunnen wij opmerken, dat in geheel dit Hoofdstuk van ltjkas het woord discipelen niet tot de twaalve bepaald is. Elk behoort er toe, die hem belijden zal voor de menschen. (Vs. 8.) Maar wij zullen straks uit jezus' eigen' mond hooren, dat hij bepaaldelijk deze vermaning tot waakzaamheid rigt lot allen; dat is weder: //tot alle zijne knechten, zijne discipelen.quot; Want hoe ruim wij dit woord en dit beeld ook opvatten, de ongeloovige behoort er niet toe, noch de vijand van chhistus. Komt voor dezen laatste de Heer, 't is in een' anderen zin j zoo als de discipel, dien .iezüs lief had, met een profetisch woord zegt; Zij zullen zien, dien zij doorstoken hellen ! {Joh. XIX : 37; vergl. Zach. XII : 10.) En ook de ongeloovige, — wijsgeer of Heiden, Jood of Muzelman, — hij behoort niet tot liet huisgezin en is van de knechten niet; voor hem is dc lamp nog niet ontstoken, en hij heeft in de dienst van den Heer de lendenen nog niet omgord.

Maar wie ook hem heeft aangenomen en zich aan zijne dienst gewijd, eene eerste behoefte in die dienst is waakzaamheid: een waken als gestadig toezien, dat de Booze ons niet verrasse, gelijk de dief in den nacht; en tevens een waken als 't wachten der knechten op hunnen heer, gereed als hij spoedig komt, en nog wakker als hij lang vertoeft. Des christens leven op aarde, — païlus heeft het reeds gezegd ; — is een //uitwonen van den Heer.quot; Als de post van den dienaar, die de woning zijns meesters bewaakt, zo(5 is des christens dienst. Ziet de Heer hem al, hij ziet zijnen Heer niet. Alleen staat het vast //Hij komt!quot; Niet altijd zal de scheiding duren; niet onvergolden blijft zijne trouw , hoe gebrekkig altijd nog; niet ij del zijne hope: want de Heer komt. Zal 't in een laatst en zigtbaar oordeel zijn, of in een uitwonen nil het ligchaam, om in te wonen HJ den Heer ? Zeker is 'I, de Heer komt. O dat Hij hem slechts wakende vinde! Wakend: — maar wie kan in den roes der wereld altijd en onverpoosd wakker blijven voor den hemel, //met opgeheven hoofde den Heer verwachtende op dc wolken;quot; daar zoo dikwijls van ons, als van de maagden in de gelijkenis en de discipelen in Gethsemané, kan gezegd worden: Zij wierden sluimerig; hunne oogen waren lezwaard^ Wanneer iets zonder opzet geschiedt, het is 't inslapen des wachters. De dienstknechten, die de heer slapende vindt en wier lampen zijn uitgegaan, op welk uur zijn zij ingeslapen? Zij weten hetzelve niet. Toen hun meester henen ging, waren zij zoo goed gestemd, vul ijver en trouw. In den eersten tijd had ieder uur hen wakker en bezig kunnen vinden.

J) Ik verordineer u hel koniuyrijk, ojtdut (jj er eel en drinkt uuu mijne tajet, is iu Jen zelfden geest otzis' belofte, waar hij voor liet laatst met zijne discipelen aanligt. [Luk. XXII :2Ü, 30.)

-ocr page 475-

DE WAK END t DIENSTKNECHTEN. 375

Maar dc lieer vertoefde te komen. Langzamerliand heeft hen toen do slaap bevangen. Het opgeschorte kleed viel hun te lastig, en 't sluimerend oog onderscheidde dc vlam der lamp niet meer. Zij vleiden zich zachtkcns neder, cn terwijl de lampen uitgingen, bemerkten zij in hun' zoeten slaap niet, hoe spoedig nu dc nachtwake voorbij ging, die straks zoo lang duurde. Maar op eens, daar springen zij op; de heer klopt, cn zij zijn niet bereid....

Daar de mensch zoo onwillekeurig en onbewust inslaapt, hoe '1 gebod op te volgen : Zoo loaakl dan?

Zien wij, tot antwoord, de tallooze opwekkingen tot waakzaamheid nog eens iu, dan vinden wij, dat in de voorstelling van jezus en zijne apostelen nvchterheid, kalme beradenheid en geestkracht, de waakzaamheid vooraf pleegt te gaan, cn het gebed haar vergezelt. Hef einde van alle dingen is nabij, vermaant de apostel (1 Pefr. TV : 7): zijt dan mtc/i-teren, cn waakt in de gebeden. 1) Geen vurig, hartstogtelijk gebed zonder dien helderen en kalmen geest, door den roes der zinnelijkheid en den druk der zorgen niet bedwelmd; maar ook geene nuchterheid zonder dat diep gevoel van afhankelijkheid, dat in God zijnen steun vindt cn zijne kracht. Staal dan , roept paxjlus ons toe {Fph. VI: 11) ; mrc lendenen omgord hebbende met de waarheid! En petuvs, nog jaren later levende onder den indruk van dc zinspreuk, waar hij zelfden eenigen Meester dc bedoeling van had gevraagd, voegt er bij: Opschortende de lendenen tiwes verstands, nuclderen zijnde, hoopt volkomenlij k op de genade, die u toegebragt wordt inde openbaring van jezus cinnSTCS. (1 Petr. f : 13.)

En voor die zoo gestemd zijn, wordt het f/wachten op den Heer,quot; in den geest van Israels zangers en profeten, 2) een hijgend verlangen naar zijne komst, als dat van den eenzame op den wachttoren, die wel eens zuchten moet: uDc morgenstond is gekomen, en V is nog nacht!quot; {-les. XXT : 12); maar toch ook telkens weder zich sterkt in de onbedrie-gelijke hope:

Ik blijf den HEER verwachten;

Mijn ziel wacht ongestoord;

Tk hoop, in al mijn klagten,

Op zijn onfeilbaar woord.

Mijn ziel, vol angst en zorgen ,

Wacht sterker op den Heer,

Dan wachters op den morgen;

Den morgen..... Ach! wanneer?

I 1

As. OXXX, va. .j.

1) Laai ons waken en nvchteren zijn.' (1 Thess. V : 6) Waakt en iidl! (Mark. XIII : 33; Matlh. XXVI: 41.)

2) Fs. XXXIX : 8 ; Jes. VIII: 17 ; Micha VII ; 7 , enz.; vergl. Rom. VIII ; 19-23; Fit. 1II: 20; 'lit. II : 13; 3 Pclr. III : 12, 13.

-ocr page 476-

WA I I.

Luk. XTT : 12—1.6.

DE GETROUWE EN ONTROUWE HUISBEZORGER.

Matth. XXIV : 15—51.

iï'te is clan de getrouwe en voorzig-tige huishezorger, dien de lieer over zijne dienstboden zal zetten, om huu ter reg-ter tijd het bescheiden deel spijze te geven?

Zalig is de diensthiecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden al zoo doende. Waarlijk ik zeg u lieden, dat hij hem over al zijne goederen zetten zal.

Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zoude zeggen : uMijn heer vertoeft te komen;quot; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, cn ie eten en te drinken , en dronken te worden ; zoo zal de heer van den zeiven dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet loeet; en zal hem afscheiden , en zal zijn deel zetten met de ontrouwen.

Wie is dan de getrouwe en voorzigtige dienstknecht, den welken zijn heer over zijne dienstboden gesteld heeft, om hun lieden hun voedsel te geven ter reg ter tijd?

Zalig is die diensthiecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzoo doende. Voorwaar ik zegge it, dat hij hem zal zetten over al zijne goederen.

Maar zoo die kwade dienstknecht in zijn harte zou zeggen: n Mijn heer vertoeft te komen quot; en zou beginnen zijne mede-dienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards ; zoo zal de heer dezes dienstknechts komen ten dage, in welken hij hem niet venvacht, en ter ure, die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden: daar zal weening zijn en knersing der tanden.


Wij gaan voort in de zelfde reeks van beelden bij lukas , alleen met voorbijgang van de twee verzen (vs. 39 en ■10), waarin de waakzaamheid tegen dief en inbreker wordt ten voorbeeld gesteld. Zelfs vs. 40 zouden wij, lukas alleen volgende , niet behoeven uit te laten, daar 't: Gij dan, zijl ook bereid: want in welke ure gj het niet weet, zal de Zoon des menschen komen l nog gemakkelijker op den terugkomenden heer, dan op den inbrekenden roover kan worden te huis gebragt; en het is alleen, omdat het ook bij mattheüs voorkomt, die de Wakende Dienstknechten niet heeft, dat wij het met vs. 89 verbinden. Maar ik twijfel des niet te min geen oogenblik, of de vraag van petris, vs, 11 : Heer! zegt gij deze gelijkenis tot ons of tol allen? slaat niet op het onmiddellijk voorgaand zinnebeeld van den hief in den nacht, maar hoofdzakelijk of uitsluitend op de Wakende Knechten. M au kus heeft eene korte toespeling op die vraag en jezus' ant woord , daar bij hem liet slot van de pn-vab()l der iJienstknecliten aldus luidt (//. XIII: 37): n Eu hetgeen ik u zeg, zeg ik allen: Waakt!quot;

-ocr page 477-

de getrouwe en ontrouwe huisbezorger.

Zoo veel zal echter de levendige petrus wel begrepen hebben, dat de waakzaamheid een algemeene pligt is, en het waken tegen 's Ileeren toekomst dus iederen discipel, en niet enkel de twaalve aanging. Maar of hij en zijne medeaposteleu, bij uitsluiting van anderen en als eeretitel, //'s Ileeren knechtenquot; genoemd werden, met liet bewaken van zijn huis belast: dat wilde hij weten! Misschien ook sprak er, al was 't onbewust, cenc ligte geraaktheid in: //Hebben wij, wij in Jt bijzonder, die opwekking tot waakzaamheid zoo noo-dig; of is het slechts eene algemeene les, die wij ons niet meer dan anderen behoeven aan te trekken?quot; 1) Die gemoedsstemming zou zoo vreemd niet wezen, juist inden man, die in Gellsemanv het aandoenlijk verwijt verdiende na zoo grootschc beloften : nKvnl gij dan mei één uur mei mij Kuiten ?quot; Want wij menscheu, — eu misschien wij mannen het eerst! — toonen ons wel eens 't meest geraakt, wanneer wij ons in ons zwakste punt getast voelen, verdacht van 't geen wij zijn, gevraagd naar 't geen wij minst hebben. De nu volgende beeldspraak van jezus komt, dunkt mij , in hare gepastheid voor het oogen-blik en voor hem , die er naar vroeg , door dit vermoeden nog beter uit.

Zoo als meer, antwoordt de Meester niet regtstreeks, maar geeft op eene vraag eene wedervraag, en tot verklaring zijner beeldspraak een ander beeld. Wij vinden dat beeld ook bij wattheüs, in den zelfden zamenhang als bij jiaukus de Walende Dieustkneclien: dat is aan het slot van 's Heilands eerste rede {Matlh. XXIV) over de laatste dingen, op den Olijfberg tot de discipelen uitgesproken. De overeenkomst is groot er, dan die der vorige Gelijkenis met mak kus. Daar was het tweeërlei voorstelling van het zelfde beeld; hier zijn het slechts twee afdrukken van de zelfde voorstelling, doorgaans woordelijk en dikwijls letterlijk over een komende.

Deze nieuwe Gelijkenis schetst ons den 1 luishezorger ; en 't is mij onbegrijpelijk, hoe sommige bevoegde uitleggers hem met de Knechten in 't algemeen, waar van straks gesproken is, hebben kunnen verwarren. 2) Waar niet anders te doen was, dan te waken en te wachten, een' enkelen nacht, was geen Jiuishezorger in de voorstelling noodig. Hier is 't eene langere afwezigheid: want er wordt niet enkel van eene onzekere nre gesproken, zoo als vroeger, maar ook van een' onbekenden dag. En gebruikt mattulüs den naam van huisbezorger niet, 's mans betrekking en zijn werk beschrijft hij even duidelijk als lukas.

Wij merkten meermalen op, dat de slaaf bij de ouden als huisgenoot pleegt behandeld tc

1) Ik zio ichter niet iu, dat lisco regt heeft, om over deze vraag cenc zoo scherpe strafrede tc houden tegen den openhartigen en belangstellenden discipel, als of deze zich daarmede boven die allen verheven achtte, of meende, zulk eene waakzaamheid niet meer noodig te hebben ! Ecu gulhartig vragende tetkcs was den Heer oneindig aangenamer , dan een zwijgend luisterende judas , zelfs waar de eerste soms een woordje \66i de gedachte sprak.

2) Zoo verbindt lisco het geheel bij lukas niet de voorafgegane gelijkenis van den rijken Dwaas , als die door deze zou worden aangevuld, waarbij dan het eerste gedeelte (de Bkmlkncclitcn) hoofdzakelijk handelt van do waakzaamheid, het tweede (de Huisbezorger) van dc trouw. Zulke verklaringen, die wij nog telkens en bij anders niet onbevoegden ontmoeten , zijn de vrucht ecner (antieke of moderne) dogmatische uitlegkunde, die de Parabelen los maakt van den geschiedkundigen bodem, waarin zij geworteld staan. Zelfs dc scherpzinnige unger onderscheidt deze twee gelijkenissen niet, maar brengt dc betcekenis der laatste op beide over: ciikistus improvise reverstis quemctinqne bene dispensantem animorum nutrimenta repereril inluist rum smm, summo ministerie praejiciel; quem xero seeus, gravi poen a e tradet.

4S

377

-ocr page 478-

DE GETROUWE EX OXTROUWK 111ISÜEZOIIGEK.

worden; vooral de ingeborene des huizes, maar toch ook wel de gekochte slaaf. Om nu zoo vele slaven, als dikwijls in dien tijd vorsten en rijken hadden, in goede orde te houden en te verzorgen, werd een der oudste eu getromvste aangesteld tot oekonoom of huismeester. Zoo was eliëzer bij abuaha-M eu joznr bij farv), en ook elders vinden wij daarvan de voorbeelden. Doorgaans wordt die huisbezorger en de rentrneesler voor den zelfden gehouden, en misschien zal ook wel de eigeu man soms met beide betrekkingen zijn belast geweest; maar hetzelfde was 't toch eigenlijk niet. De renlmeestcr had eene geldelijke vcr-miUvoording: ligter, gelijk de man, die dc Arbeiders in den wijngaard hun loon uitbetaalde, of zwaarder als de vorstelijke rentmeester cuuza, in ecu verhaal van iaikas. Maar de lu'ishezorger had het opzigt over dc slaven, en inzonderheid over den spijsvoorraad van het huis. 1) — Beide namen worden ook zinnebeeldig gebruikt.

Hier wordt dan dit zinnebeeld door eene vraag ingeleid, Over hare beteekenis is men het niet geheel eens. Sommigen vinden daarin zekere lofverhclflng, een zoeken en prijzen, naar den ouden regel: //Men vraagt naar 't geen zeldzaam en kostbaar, althans voor het oogenblik begeerlijk is; het gewone eu dagelijksche vindt zich van zelf.quot;—Wanneer de vraag het begin was van jezus' rede; wanneer zij, als eene uitdrukking vau zijn eigen gevoel, zonder voorafgaande aanleiding, gedaan was, ;k zou het ook zoo opvatten; omtrent als de vraag van den psalmdichter: Wie is wijs? Die neme deze dingen waar ! {IJs. C\ 11 : 43.)— Maar 't is eene wedervraag. Jezus sprak vau dienstknechten; petrus vraagt: //Zijn wij dat?quot; en .rtzus antwoordt: //AVill gij dat weten? Zie dan toe! II ie toch 2) xs de gelroime onder de knechten, de wijze en voorziglige ? Zijn meester zal hem lol luiislezorgcr slellen over zijne dienslloden, om Ier gelegener tijd hm de male leuren 3) te geren.quot; — Zoo, meen ik, is in de vraag van jezus reeds het antwoord bevat, en is dit door den toekomenden tijd bij lukas (mattueüs heeft den verledenen: i/dien de lieer gesteld heeftquot;) juist uitgedrukt. Trouw verwacht de heer van al zijne slaven, en prijst en loont die, als hij bij zijne onverwachte ((.huiskomst daarvan dc bewijzen vindt; maar om oelonoom te wezen, om 't gezin te besturen en spijze uit te deelcn naar behoefteen orde en regt, daartoe behoort ook voorziglig overleg, en iedere trouwe slaaf is nog niet voor zulk cenen post opgewassen.

Wat nu dc spij suil deeling zelve betreft, dc anders zoo scherpzinnige Pater maldonatus

1) Als do olxofó^ioi in onze gelijkenis, naar lükas trri. t',' fhyamuui (serintium) , naar mattueüs 'nl n'; oixeTBias (fumilia) gesteld wordt, zijn dit bepaaldelijk tleblaveu, niet heihuis zelf, wordt van dezen last in 't bijzonder gesproken, omdat dc heer als afwezig gedacht wordt.

2) ,/ Wie toeK' is hier de beste vertaling voor ti j (Vou ; dc Vnlgala drukt het goed nit door quit piilas. 'Zoo komt het ook voor Matth. XVlil: 1 Wie U toch de meedein hel koningrijk der hemelen ?

Vergl. Matth XIX ; 25, 27 enz. — //Deze vraag is eene beroeping op eigen oordeel, hot welk hierin niet kon feilen;quot; zegtstüautniet te onregt, gelijk wij meer malen in jezus' ouderwijs, zoo wel als in dat dor Rabbijnen, dit soeratisereu — sil venia verbo ! — opmerken. Minder juist is het, dal hij het ^onbetwistbaar antwoord op deze vraagquot; vindt in 't: Zalig is die dienstknecht enz. Dit zou zoo kunnen zijn, wanneer er stond : Zalig die dienstkneeht, indien zjn heer enz.

3) liet woord vlzouèrotov komt alleen hier bij likas , in het Nieuwe Testament voor, maar was bij do Grieken niet onbekend. De Alcxandrijnsche vertaling gebruikt het aanverwante unotjsrnéoi van jozef, die zijnen rader, cn zijne broeders, eu het gansehe huis zijns vaders, tol den mond der kinderkens toe, onderhield met liiiooD. {Gen. XLVII: 12.)

373

-ocr page 479-

be getkouwe en oktrotjwb huisbezorgeb. 379

't

vergist zich, wanneer hij dit voor loon opvat, in plaats van geld, en berekend naar ieders werk. Loon ontvangt de arbeider j de slaaf krijgt onderhoud. //De ouden,quot; schrijft petetjs MEinviAND in zijne geleerde letterk, Vethslujingen (Til : 543); //deelden liunne slaven zekere maat of hoeveelheid koren , door den opperste der slaven {qui farntUcuu ducehat) , wekelijks, dagelijks of bij de maand (doorgaans vier of vijf inodii 'smaands), 1) waarvan zij dan hun eigen brood bakten. Zulk een spijsuitdeeler bekwam soms , tot loon voor zijne trouw, do vrijheid ; en zulke vrijgelatenen werden wel door keizers tot uitdeeliugcu van koren afgevaardigd, waarvan penningen en gedenksteenen spreken.quot; — Tets dergelijks zou men nog bij de slavenmagt op de plantagies kunnen zien. Onder do oude Israëlieten, die zich niet op zoo groot aantal van slaven toelegden, wordt de verstandige huismoeder geprezen, als die elk in huis zijn bescheiden deel geeft. [Sjireu/ieu XXX1; 15 , vergl. XXX ; 8.)

De trouw van den geraecnen slaaf werd op die wijze door zijne verhooging beloond; eu deze, wanneer hij even trouw en bescheiden bleef, kon hetn nog hooger doen stijgen. Hierbij wordt weder aan eene onverwachte tehuiskomst gedacht. Zalig de dlensthicclil, dien zijn heer vinden zal, alzoo doende l En met een «waarlijk /quot;—(bij maïtiu.üs zelfs, die het de vorige maal niet had, met een Foorwaar! [Aaien!) wordt verklaard, dat de heer, bij herhaling zoo over hem tevreden, hem stellen zal over al zijne goederen. Van hnslezorrjer zal hij hem zijn' rentmeester maken, in den ruimsten zin van het woord. 2) Zoo is het 'van jozet bij rem tak , eerst: Uij was in het huis van zijnen heer ; toen: Deze stelde hem over zijn huis, en al wat hij had, gaf hij in zijne hand; daarna: lij liet al, wat hij had, In jozefs hand, zoodat hij net hetn van geen ding kennis had, lelalve van het Irood, dat hij at. — Eindelijk : Niemand was grooter in potifaus huis , dan hij. [Gen. XXXTX : 3—0, Zelfs in de gevangenis schijnt jozef als spijsuitdeeler dienst te hebben gedaan [Gen. XL: 4), en zeker kwam hem deze ondervinding later te stade, toen bij, als de daartoe geschikte verstandige en wijze man, met dit bepaalde doel gezet werd over farao's huis en over gameh Egypteland, [Gen. XLI : 33—13.)

Maar het is tijd, dat wij tot onzen Inislczorger terug keeren, of liever tot zijn tegenbeeld, den hanzen dienstknecht, zoo als hem haïtheüs noemt. De Rabbijnen zeggen, dat een slaaf verkocht werd voor goed, of voor kwaad, niet naar krachten en vermogens, maar naar zijnen aard; en zij halen het voorbeeld aan van eenen, die bij zijne eerste kastijding door een' nieuwen meester, zeide : //Gij hebt mij voor slecht gekocht; wat vergt gij van mij, dat ik goed zij?quot; (schöetgen.) — Zulk een hooze knecht, een slaaf van onverbeterlijk stug

1) Dc Romeinen noemden die maandelijkscho uitdeoling demensum, en den opperste der slaven rclumni. familiae, Erasmus.

2) Mijns inziens stond de rentmeester lioog';r dan do huisbezorger. Zoo spreekt lukas van cfiuza , als een aanzienlijk man, rentmeester van hkuodes {Tai/,-. VIII: 3), en paulus noemt, zijnen last als afgevaardigde van het Sanhedrim , eene i-nnQonij [IFand. XXVI: 13). Dat de minderjarige zoon irtó tTii-TQÓnovg xal olxovófiovg (onder voogden en verzorgers. Gut. IV : 2) staat, bewijst veeleer, dat bier tweeërlei, dan dat er dezelfde betrekking bedoeld wordt. Met meer grond zou men kunnen tegeuwer-pen, dat do Onregtvaardige Rentmeester {Luk. XVI ;1, 3, 8) niet tniiyoicos, maar olxovóuoi genoemd wordt, en zijn rentmeesterschap (vs. 3) olxovofiia. Vergl. overigens het vroeger gezegde, Bkdz. 3CÜ, waar men, in plaats van vde trouwe en vertrouwde iniiQonoi'1 leze»—oixoi'duo;.quot;

ï I

48*

-ocr page 480-

de getrouwe in ontrouwe huisbezorger.

en valsch karakter, ka» hier echter niet bedoeld wezen; veel eer één, gelijk er meer zijn, die in lagere betrekking trouw en gedwee, ondragelijk wordt, zoo dra hem de magt is in handen gegeven. 1) Doorliet oog zijns meesters niet langer bedwongen, en in zijnen overmoed gestijfd, omdat de heer vertoefl te komen, meent hij, {spreekt hij in zijn harte,) dat hij nu aan niemand verantwoording schuldig is, en vergrijpt zich zoo wel aan het goed, als aan de knechten en maagden van zijnen meester. //Do kwade knecht beantwoordt hunne klagten met slagen, spaart uit van 't hun toekomend deel, en haalt slechte knapen in huis, om met hen te brassen.quot; (Stuart, naar de voorstelling bij mattiieüs: Hij eet en drinkt jiet de dronkaards.) — Pit gchecle beeld was in jezus' tijd uit het leven gegrepen. Gelijk nog de ongelukkige negeis soms 't wreedst mishandeld worden door andere slaven, die tot opzieners over hen gesteld zijn; zoo stellen de oude blijspeldichters ons dikwijls den begunstigden huisslaaf in zijnen overdaad en overmoed voor, en met kluchtigen ernst klaagt een der anderen bij tekenuus; vlk zou toch wel eens willen weten, hoe veel meesters ik eigenlijk heb!quot; 2)

Tot dns verre het gedrag van den oniromcen huisbezorger, en nu zijn lot. Kon hij de terugkomst van zijnen heer nog berekenen, hij zou tegen dien tijd zich intoomen en alles goed voordoen, zoodat wie hem durfde aanklagen, gevaar liep van zelf onschuldig gestraft te worden. Maar de heer van dien dienstknecht zal komen op den day, dien hij niet vermoedt, en het uur, dat hij niet kent. Ook deze straf, even als vroeger het loon der wakende knechten en des trouwen huisbezorgers, wordt in de toekomst gesteld, en het verhaal dus niet afgesloten, 'i Ts hiermede even als met het lot der Booze landlieden : wie het aanging, zij waren jezus' hoorders, en het slot zijner parabel is voor hen eene dreigende of althans waarschuwende profetie.

Maar nu die straf zelve ? Beide de Evangelisten beschrijven haar letterlijk met de zelfde woorden, op het enkele ontrouwen na, dat bij mattheüs (jexeinsden is. Onze bijbelvertaling heeft: u Ihj zal hem afscheiden;quot; maar dit is eene verklaring, en geene vertaling. Tn het oorspronkelijke staat: Ifj zal hem in stukken of letterlijk .midden door houwen. — Reeds de kerkvaders vonden deze beteekenis to hard, en stelden daar in plaats: verdeden, afscheiden. Maar dit werd weder van ouds zeer verschillend opgevat. Die in het beeld willen blijven, zeggen: //Hij wordt afgescheiden van 't huisgezin, van zijne trouwe makkers, om in den slavcnkcrker gepijnigd tc worden.quot; Die 't zinnebeeld voorbij zien, schrijven: //Zielen lig-chaam worden van een gescheiden;quot; of geheel buiten het beeld: //Hij wordt afgescheiden van (iods genade, van den Heiligen Geest beroofd, enz.quot; 3) — Maar met al deze opvattingen

1) De construclie is bij Maiïiii.üs vrij, zoo als meer iu bet vertrouwelijk gesprek. Er zou eigenlijk uioeteu si aan: Indien die dicmlknccht, mot zoo veel vertrouwen vereerd, boos ware enz.

2) Non herein Mc quulem durure quisr/uam, ii sic fit, potest.

Scire equidem veto, qml mill tint Domini; quae huec est miseria?

Bcliiilve dezen uitval, hoeft pbicaeus meer voorbeelden uit de blijspeldichters aangehaald, die ons bet liuiselijk leven van dien tijd aanschouwelijk voorstellen. Wij zien er uit, dat toen al, even als nu, de slaaf, wien eeuige m; gt gegeven werd , vaak de hardste meester was voor zijne mededienstkneehten.

3) A sanctorum eensortio separet, iiiekosïmus, dien velen gevolgd zijn. — übigeses beeft: «Van de gave des Hiiligen Geestes en de boecle der Engelen afscheiden.quot;

-ocr page 481-

de getrouwe en ontrouwe huisbezorger

schijnt zich het woord niet tc verdragen. Aannemelijker is dan zeker nog, dat men het //aan stukken of door midden houwen, van een scheurenquot; opvatte als eene sterke uitdrukking van liet geeselen met vele slagen (vs. 47), waardoor de rug als van een gereten wordt, 1)

Zoo veel is intusscheu zeker, dat het //aan stukken houwen ,quot; naar de wreedaardige zeden van het oosten, letterlijk in de geschiedenis voorkomt; bij voorbeeld van agag, 1 Sam. XV : 33; (van de Ammonieten, 2 Sam. XII: 31 ;) en op last van nebtjkadnezar Ban. Ill : 39; 2) — zoodat het dan ook door de Talmudisten als eene goddelijke straf wordt voorgesteld, (sciiöet-gen.)—Daar nu in onze Gelijkenis het hoogste loon tegenover de zwaarste straf gesteld wordt, zoo is de voorstelling van een' hoozen dood, den hoozen aangedaan (als in de gelijkenis der Wijngaardeniers, Mallh. XXI: 41), in den sterk sprekenden oosterschen stijl hier niet ongepast; zonder dat men zoo naauw behoeft uit te pluizen, of werkelijk slaven soms op die wijze gestraft werden, Het eenige, dat mij in de aanneming dezer eerste en eigenlijke beteekenis doet aarzelen, is wat er volgt: En hij zal zijn deel zeiten mei de ontrouwen %) oi geveinsden. {Ml.) Hoe blijven wij hier in de gelijkenis? Menschen, zegt de Heiland elders te regt: kunnen alleen het Ugehaam dooden, en daarna hunnen zij niets meer doen. (jLulc. XII ; 4.) Men heeft gezegd, dat de heer, die op zulk eene wijze zijn' ontrouwen huisbezorger strafte, hem door die doodstraf van zelf verbande naar de Gehenna, de plaats van godloozen en huichelaars. Maar dit is zoo met. Geen menschelijke regter doet den ter dood veroordeelde ter helle varen; al gelooft men ook, dat dit het deel is van zoo groote en verharde zondaars, 't Zou integendeel juist kunnen gebeuren, dat het verderf van't ligchaam de behoudenis der ziel was. liij mattueüs doet ons ook wel zijn gewoon plegtig slotwoord : Aldaar zal zijn het gejammer en de knersing der landen, 4) aan helsche straffen denken;

.1) Zoo als bij dc Romciaea discindcre of Jtagellis discindere, bij akriakus téuvetv cu bij homerus ötuxéuveiv. — Behalve de Lexica, kau men over dit onderwerp raadplegen g. g. zei.tneu , dc servi neg li-gent is Dieholomia per cull rum. Ups. 1713; welke verhandeling gevonden wordt in dcu Thesaurus novus , Tom. II, iVo, 2'I', Pag. 300—304.—Na den strijd, in do Acta Erudit. Lips, daarover gevoerd, stolt de schrijver, als zijne eigene gissing, voor: »dat jezus' ontrouwe dienaren deelcn zouden in bet lot der Joden, wie bij Jeruzalems verwoesting, naar bet verhaal van flavius josepuus dc buik werd open gesneden, om daarin het ingczwolgen goud te zoeken.quot; — Waar degreotegeleerdheid al niet toe breugen kan! {Hand. XXVI : 21.)

2) Stuart merkt hierbij evenwel op, dat het geen straf was, die men op slaven pleegt toe te passen.— Het bijwijf van den Leviet {Riyt. XIX ; 29) en bet kind bij salomo's eerste rcgt(l A'o«. III; 25), die ir.en ook wel eens beeft aangehaald , komen hier niet in aanmerking: het waren geen straffen. Even min heeft kosesmuller {Das Morgenland) regt, om (Jixoio[ielv van bet door midden zagen {nqi^eiv, Hebr. XI: 37) op te vatten, waarbij vele voorbeelden van aanhaalt. Dit is meer de straf der verfijnde wreedheid, het eerste van den heftigen toorn. Eer zou men nog uit het «Tweede Aanhangsel tot dc Profeüön van daniëi,quot; in dc Apocryphen (de Geselicdenis van susanna , vs. 59) kunnen aanhalen: l)e Engel, die het zwaard van God heeft, wacht reeds, om u midden door te honweu [a/lieiv ^sow),

3) Wanneer men «maros door ontrouw vertaalt, in tegenstelling van den mertós oixoi'dfio; vs. 12 , behoeft men bij i.ukas gecne tacita transitie ad avxuiródoenv aan te nemen; gelijk grotius doet, die aan incredulos dc voorkeur geeft boven injidos , zich beroepende, voor dien stilzwijgendcu overgang van de oneigenlijke tot dc eigenlijke rede, op Mallh. XIII: 42 ; XXIII ;I3; XXV : 30. Zoo ik wel zie, moet

men ook Openh. XXI: 8 vertalen Den lajharligcn en ontrouwen..... is hun heel enz. — Meijer evenwel

vertaalt in onze gelijkenis, naar dcu meer gewonen zin van het woord, ongeloovigen, als wetche der Gehenna verf allen, uaar Murk. XVI : 16 (cu 2 Kor. IV: 3, 4).

4) Van do zeven malen, dat deze schildering der Gehenna in de Evangeliën voorkomt, is het slechts eens bij lukas, en daar nog niet eens als slotwoord, {Luk. XIII: 28.) Vgl. Bladz. 270, Aant. 2.

-ocr page 482-

de getrouwe tn oxtroum'e uuisbezougee.

en valsch karakter, kan hier echter niet bedoelt! wezen; veel eer één, gelijk er meer zijn, die in lagere betrekking trouw en gedwee, ondragelijk wordt, zoo dra hem de magt is in handen gegeven. 1) Doorliet oog zijns meesters niet langer bedwongen, en in zijnen overmoed gestijfd, omdat ch heer vertoeft te komen, meent hij, {spreekt hij in zijn harte,) dat hij nu aan niemand verantwoording schuldig is, en vergrijpt zich zoo wel aan het goed, als aan de knechten en maagden van zijnen meester. vDe kwade knecht beantwoordt hunne klagten met slagen, spaart uit van 't hun toekomend deel, en haalt slechte knapen in huis, om met hen te brassen.quot; (Sïuakt, naar de voorstelling bij mattheüs: Hij eet en drinkt met de dronkaards.) — Dit gchecle beeld was in jfzus' tijd uit het leven gegrepen. Gelijk nog de ongelukkige negers soms 't wreedst mishandeld worden door andere slaven, die tot opzieners over hen gesteld zijn; zoo stellen do oude blijspeldichters ons dikwijls den begunstigden huisslaaf in zijnen overdaad en overmoed voor, en met kluchtigen ernst klaagt een der anderen bij tereniius; //Ik zou toch wel eens willen weten, hoe veel meesters ik eigenlijk heb!quot; 2)

Tot dus verre het gedrag van den ontrouwen huisbezorger, en nu zijn lot. Kon hij de terugkomst van zijnen heer nog berekenen, hij zou tegen dien tijd zich intoomen en alles goed voordoen, zoodat wie hem durfde aanklagen, gevaar liep van zelf onschuldig gestraft te worden. Maar de heer van dien dienstknecht zal komen op den dag, dien hij niet vermoedt, en het uur, dat lij niet kent. Ook deze straf, even als vroeger het loon der wakende knechten en des trouwen huisbezorgers, wordt in de toekomst gesteld, en het verhaal dus niet afgesloten, 't Is hiermede even als met het lot der Booze Landlieden ; wie het aanging , zij waren jezus' hoorders, en het slot zijner parabel is voor hen eene dreigende of althans waarschuwende profetie.

Maar nu die straf zelve ? Beide de Evangelisten beschrijven haar letterlijk met de zelfde woorden, op het enkele ontrouwen na, dat bij mattheüs geveinsden is. Onze bijbelvertaling heeft: itllij zal /Sm akckeiden';quot; maar dit is eene verklaring, en geene vertaling. In het oorspronkelijke staat; Hij zal hem in stukken of letterlijk midden door houwen. —Reeds de kerkvaders vonden deze beteekenis te hard, en stelden daar in plaats; verdeelen, afscheiden. Maar dit werd weder van ouds zeer verschillend opgevat. Die in het beeld willen blijven, zeggen; //Hij wordt afgescheiden van 't huisgezin, van zijne trouwe makkers, om in den slavenkerker gepijnigd te worden.quot; Die 't zinnebeeld voorbij zien, schrijven: //Zielen lig-chaam worden van een gescheiden;quot; of geheel buiten het beeld: //Hij wordt afgescheiden van (Jods genade, van den Heiligen Geest beroofd, enz.quot; 3) — Maar met al deze opvattingen

1) De constructie is bij mattheüs vrij, zoo als meer iu liet vertrouwelijk gesprek. Er zou eigeulijk moctcu stnau: Indien die dienslknccht, met zoo veel vertrouwen vereerd, boos ware cuz.

2) Non tierde Ine quidem durare quisquam, si sic fit, potest.

Scire equidem vclo, quot mili sint Domini: quae huce est miser ia ?

Behalve dezen uitval, heeft pbicaeus meer voorbeelden uit de blijspeldichters aangehaald , die ons het liuiselljk leven van dien tijd aanschouwelijk voorstellen. Wij zien er uit, dat toen al, even als nu, de slaaf, wien eenige nu gt gegeven werd , vaak de hardste meester was voor zijne niedcdicnstkneehten.

3) A sanctorum comor/io separet, hiehonymüs, dien velen gevolgd zijn. — Oeigenes heeft; //Van de gave des Hdligen Geestcs en do hoede der Engelen afsckeiden.quot;

-ocr page 483-

uk getrouwe en ontkol*wk huisbezorgeii.

schijnt zich het woord niet tc verdragen. Aannemelijker is dan zeker nog, dat men het //aan stukken of door midden houwen, van een scheurenquot; opvatte als eene sterke uitdrukking van het gecselen met vele slagen (vs. 47), waardooi de rug als van een gereten wordt, 1)

Zoo veel is intusschen zeker , dat het //aan stukken houwen naar do wreedaardige zeden van het oosten, letterlijk in de geschiedenis voorkomt; bij voorbeeld van agag, ISam. XV :;33; (van de Ammonieten, 2 Scan. XTÏ ; 131;) en op last van xeisi kaitnezaii Ban. ITT : 20; 2) — zoodat het dan ook door de Talmudisten als eene goddelijke straf wordt voorgesteld, (sciiöet-gen.)—Daar nu in onze Gelijkenis het hoogste loou tegenover de zwaarste straf gesteld wordt, zoo is de voorstelling van een' hoozen dood, den hoozen aangedaan (als in de gelijkenis der Wijngaardeniers, Ma Uit. XXI: 41), in den sterk sprekenden oostcrschen stijl hier niet ongepast; zonder dat men zoo miauw behoeft uit tc pluizen, of werkelijk slaven soms op die wijze gestraft werden. Het eenige, dat mij in de aanneming dezer eerste en eigenlijke beteekenis doet aarzelen, is wat er volgt: En hj zal zijn deel zetten met de ontromven 3) oigeveinsden. [Mi.) Hoe blijven wij hier in de gelijkenis? Menselien, zegt de Heiland elders te regt: htnnen alleen het ligchaam dooden, en daarna hunnen zij niets meer doen. [Luk. XII : 4,) Men heeft gezegd, dat de heer, die op zulk eene wijze zijn' ontrouwen huisbezorger strafte, hem door die doodstraf van zelf verbande naar dc Gehenna, de plaats van godloozen en huichelaars. Maar dit is zoo met. Geen menschelijke regter doet den ter dood veroordeelde ter helle varen; al gelooft men ook, dat dit het deel is van zoo groote en verharde zondaars, 't Zou integendeel juist kunnen gebeuren, dat het verderf van't ligchaam de behoudenis der ziel was. Bij mattheüs doet ons ook wel zijn gewoon plegtig slotwoord ; Aldaar zal zijn het gejammer en dc hier sing der tanden, 4) aan helsche straffen denken ;

1) Zoo als bij dc Romeinen of flagellis dücindere, bij aerianus té/iveiv en bij uomeeus Siaisiiveiy. — Behalve de Lexica, kau men over dit onderwerp raadplegen e. g, zei/tneh , de servi negli-genlis Dicholomia per cullnm, Lips. 1713; welke verbandeliag gevonden wordt in den Thesaurus novus , Tom. 11, iVo, 24, Pag. 300—304,—Na den strijd, in dc Acta Erudit. Lips, daarover gevoerd, stelt de schrijver, als zijne eigene gissing, voor: //dat jezus' ontrouwe dienaren deelen zouden in liet lot der Joden, wie bij Jeruzalcms verwoesting, naar het verhaal van flavius josepiiu.s de buik werd open gesneden, om daarin het ingezwolgen goud tc zoeken.quot; — Waar do g note geleerdheid al niet toe brengen kau! {LIand. XXVI ; 24.)

2) Stuart merkt hierbij evenwel op, dat het geen straf was, die men op slaven pleegt toe tc passen. — Het bijwijf van den Leviet lt;(Rigl, XIX : 29) en bet kind bij salojio's eerste regt (1 Kon, III; 25), die men ook wel eens heeft aangehaald, komen hier niet, in aanmerking: het waren geen straffen. Even min heeft hosekmuller {T)as Morgenland) regt, om (h/oxo^etv van het door midden zagen (nyifaiv, Ilehr. XI: 37) op te vatten , waar hij vele voorbeelden van aanhaalt. Dit is meer de straf der verfijnde wreedheid, het eerste van den heftigen toorn. Eer zou men nog uit het //Tweede Aanhangsel tot, de Profetien van daniëi,quot; in de Apoeryphen (do Geschiedenis van susasna , vs, 59) kunnen aanhalen ; De Engel, die het zwaard van God heeft, wacht reeds, om u midden door te houwen [(T/iisiv /téiroy),

3) Wanneer men anuTOi door ontrouw vertaalt, in tegenstelling van den iticróg oixoró/no; vs, 42 , behoeft men bij lukas geene tacita transiiio ad avicnrcdoaiv aan te nemen; gelijk gkotius doet, die aan ineredulos do voorkeur geeft boven ii/fidos, zich beroepende, voor dien stilzwijgenden overgang van de oneigenlijke tot de eigenlijke rede, op Mallh, XIH : 42 ; XXIII ; 13; XXV ; 30. Zoo ik wel zie, moet

men ook Openb. XXI: 8 vertalen J)eu lajharligen en ontrouwen..... is hun deel enz. — Meijer evenwel

vertaalt in onze gelijkenis, naar den meer gewonen zin van het woord, ongeloovigen, als loelche der Gehenna verf allen, naar Mark. XVI : 10 (en 2 Kor. IV ; 3, 4).

4) Van de zeven malen, dat deze schildering der Gehenna in dc Evangeliën voorkomt, is liet slechts eens bij lukas, en daar nog niet eens als slotwoord, [Luk. XIII ; 28.) Vgl. Bladz, 270, Aaut, 2.

3S1

-ocr page 484-

DE GETROUWE EN ONTROUWE HUISBEZORGER,

maar bij eukas is hiervan geen spoor. Iemands deel i3 eenvoudig liet hem toegedacht en toekomend lot, de staat of toestand, die hem in de lotsbedeeling wordt aangewezen. 1) Daar bij kan men dus , bij het beeld zich houdende, aan dc werk- en strafplaats, het lagno {ergaslulum) der onverbeterlijk halstarrige slaven denken. Duur is de plaats der ontrouwe (in tegenstelling van de trouwe) dienstknechten; daar vindt men dc ooyendicnaars of menschen-hehagers {Eph. VI; C), de hypokriten;—ofschoon weder dit laatste woord bij mattheüs, als steeds in betrekking tot God en godsdienst gebruikt, ons, even als zijn geween en hier-sing der landen, buiten het beeld en tot dc beteekende zaak (de goddelijke straf zelve) terug brengt. 2) — Alles zamen genomen, zou ik geneigd zijn te denken, dat jezus in de oorspronkelijke landtaal een minder sterk woord, dat alleen eene bloedige geeseling beduidde, gebruikt, en van ecne gevangenis of strafplaats gesproken heeft; maar dat luk as , cn vooral mattjieüs, hij 't overbrengen van jezus' woorden , de eigenlijke bedoeling sterker hebben laten doorschemeren. Wil men dit niet, dan moet men dc Gehenna, als het deel der ontrouwen en geveinsden, buiten de beeldspraak stellen, gelijk jezus wel eens meer uit de zinnebeeldige in eigenlijke taal overgaat , zonder dit aan te wijzen of eerst het beeld geheel af te werken.

Genoeg over de schaal, —zoo als salmeron gewoon is te onderscheiden: — lettcii wij nu op de litrn.

Wie renlmeesier, huisbezorger en huisslaaf gelijk stelt, heeft tc weinig aandacht aan deze reeks van gelijkenissen gewijd, om daarover mede tc spreken. Duidelijk is 't, dat dc lieer, na allen (dat is //al zijne discipelenquot;) vermaand te hebben; nWaakt!quot; nu één of meer hunner onderscheidt, als wie hooger rang, maar ook zwaarder verantwoording, zou te beurt vallen, 't Is of jezus zegt: //Wilt gij iets, dat bijzonder op u en uwe mcdeapostelen slaat ? Zie het in 't beeld van den huisbezorger.quot; — De Heer zou binnen kort zijne aardsche woning en 't gezin zijner knechten, zijne gemeente , verlaten; en hij gaf daarbij het huisbestuur cn dc zorg der uitdceliug aan zijne getrouwe elve over. //Dc post van ocUnoom was in 't bijzonder aan simon petrus toegedacht,quot; schrijft een protestantsch uitlegger, en't verwondert mij, dat de Iloomsch Katholijken niet meer van dit zinnebeeld gebruik maken, om het primaat van ve-Tiius, op grond der hem gegevcne sleutelen van het koningrijk der hemelen op aarde {Matlh. XVI : 19), te handhaven. Daar echter petrus zelf onderscheid maakt tusschcn ons cn allen, zou ik het eerste {ons) liever algemeen nemen, cn dc aanstelling tot oekonoom opvatten van al de apostelen, gelijk paueus schrijft (1 Kor. IV : 1, 3): Ahoo houde ons een mensch voor dienaars van ciiristus en huisbezorgers (nckononm, niet u'üdeelen) der verborgenheden (mys-

1) God is mijn deel in eeuwigheid. {I's. LXX11I : 20 ; XVI; 5.) Tien geweldige stormwind is den godde-looze het deel hunnes bekers. {Ps. XI : ö.) Het denkbeeld van iemands deel (ftyoj) was den Israëlieten, niet alleen door de huiselijke spijsuitdeeling (liet beseheiden deel), maar ook dour dc oorspronkelijke land-verdecli.bg, eigen. Van daar »deel en ebvb der godieloozenJob. XX ; 29 en XXVII : 13.

2) Bij scnöiiiOEN viadt men de uitspraken der Rabbijnen aangehaald, dat de hypohrilen het aangc-zigt der Sehcchina (den licUtglaus, die God omgeeft) niet zien zullen, maar der Gehenna ten deel vallen ; — en wel aan de benedenste of akeligste der zeven afdeelingen van de hel. Dit denkbeeld heeft mmiomïd van dc Joden overgeuoinen, en dc geleerde elsmjii meent hiervan in Open'j. XXI; 8 reeds de sporen te ontdekken. Zie verder zijne Observ, Sa er a e in N, F. libros.

382

-ocr page 485-

DE GETROUWE EX ONTUOUWE HUISBEZORGEll.

teriën) Gods. En voorts wordt in ds huishezorgers vercisch/, dat elk trouw bevonden worde. 1) Wij kunnen liet zelfs, uit den aard der zaak, verder uitbreiden, met de Roomsch Katho-Hjken tot liet gelieele Episcopaat, mot de Protestanten tot den opzieners- en leeraars stand, zoo als i'AUUTS zelf den opziener (bisschop) een' huisbezorger Gods 2) noemt. (Tit, I : 7.) — De apostel petrus breidt dit zelfs tot alle christenen uit. 3)

Zijn zóó alle geloovigen dienaren van Christus, en wordt van allen even zeer trouw en waakzaamheid, en in zekere mate ook de zorg voor hunne broederen geeiseht, onder die geloovigen moeten toch steeds opzettelijke huisbezorgers wezen, idldeelers der menigvuldige genade Gods. Ofschoon te allen tijde sommige dweepachtige sekten dit ontkennen, (zoo als b. v. in onze eeuw nog de kwakers;) zoo is nog steeds, vooral in onze uitgebreide gemeenten, de spreuk van toepassing: Als er geene profetie is, wordt het volh ontbloot. (Spreuk. XXIX; 18.)

En buitendien, het opzieners-ambt en 't geregeld arbeiden in het icoord is eeue instelling der apostelen, eu blijkens onze Gelijkenis, lag zij ook in den geest en de bedoeling van hunnen Meester. AVaar een huisgezin van knechten en maagden door den Heer des huizes werd achtergelaten, met spijsvoorraad maar ook met velerlei arbeid, was de huisbezorger, de oelconoom onmisbaar. En 't strijdt niet met de geestelijke gelijkheid cn het algemeene priesterschap der christenen, dat sommigen de orde handhaven, anderen liet brood des levens (de lloomsch-Katholijken voegen er bij: //en inzonderheid de gewijde eucharistie!quot; a lapiue) uitdeelen, aan elk te zijner tijd zijn bescheiden deel. Al te ver behoeft daarom de toepassing dezer Gelijkenis niet gedreven te worden, als stond het niemand vrij, dit brood anders dan uit de hand des uitdeelers te nemen; — gelijk met name de Roomsch Katholijke kerk beweert. — Dit alleen mogen wij wel, bij de vergelijking der beide parabelen, opmerken, dat de belooning van den trouwen Huisbezorger, //gezet over al de goederen van zijnen Heer,quot; grooter is dan die der Dienstknechten, die hij doet aanzitten cn vrolijk zijn. 4) Zoo iemand dus tol een opzieners-ambt Inst heeft, die begeerteen treffelijk werk. Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in woord en leer (1 Tim. Ill : 1; V :17): want zij waken voor uwe zielen, ah die rekenschap geven zullen. (Ilcbr. XIII ; 17.)

]) Paulus acht zich oekouoom te zijn als vntjqéti]; van ciiristus (verg!. Hand. XXVI: 10) ; een woord, dat niet mot het gewone slaaf (JorAo;) gelijk staat, maar lederen oudergeseliikten bediende beteekent. Het werd bij de Joden inzonderheid ook iu kerketijken zin gebruikt, van de dienaars van 't Sanhedrim {Mark. XIV : 5*1, C5; Joh. VIL: 32), cn der Synagoge {Ivli. IV ; 20) ; en in dien zin werd het ook door de apostolische kerk overgenomen, Hand. XIII: 5. (Vergl, Luk. 1:3.)

2) In de brieven aan ti.motiiküs cn 'mus schrijft paulus zijnen jeugdigen vrienden voor, hoe zij met verschillende mensehen in dc gemeente vcrsebillend moeten omgaan; cn bij de ouden werden b. v. gregorius ti1au.maïurcus en Cïi'iUANUS inzonderheid daarom geprezen , omdat zij, als wijze huisbezorgers, ieder naar stand en staat wisten toe te spreken en te behandelen. A LAriDE.

3) Letterlijk schrijft hij (1 Vetr. IV : 10) : Naar male een ieder eenc genadegave (xugiafta) ontvangen heeft, bedient die aan elkander, tot elkanders nut, als uitnemende huisbezorgers (xnlol olxovóuot.) der veelvuldige genade (noixihji Xquot;(,quot; ' O') Gods.

4) Honos audilores faciei disc.umbere, bonosptaediealores super omnia bona eouslituet. Hemigius. — Men vergelijke, wat do apostelen aangaat, jezus' belofte (jMalth, XIX : 28), dat zij in de wedergeboorte , wanneer de Zoon des mensehen zal gezeten zijn op den troon zijner heerljkhnd, ook zouden ziften oj' twaalf iroonen , oordeelendc de hcaalf geslachten Israels.

:58;5

-ocr page 486-

1)e getrouwe en ontrouwe iiuisbezokger.

Eu laten wij nu, met deze Gelijkenis in de hand, den blik weiden over de geschiedenis der kerk, dan heeft zij de zelfde profetische kracht, die wij in meer zinnebeelden van den Heiland opmerkten; en is het slot cene sombere profetie, helaas! de donkere uitkomst heeft haar nog verre overtroffen!

De apostolische vaders, het tweede geslacht in chiustus' kerk, van alle kanten haar geperst ziende door vervolgingen en inwendig door twisten en dwalingen verscheurd, zochten al ras in het episcopaat de eenheid en 't behoud der kerk; en niet geheel zonder reden, zoo lang een polycakpus, eeu clemens, een ignatius den bisschopsstaf voerden, mannen, die nog levende getuigen waren van het apostolisch woord of 't althans uit vertrouwde handen ontvangen hadden, en wat meer zegt, die geheel vervuld waren met den apostolischen geest, verwachtende üe loelomsl des lieer en. Maar zij lieten hunnen opvolgers wel hunne magt cn hun aanzien, doch niet hunnen geest achter. nlJe Heer ioefl om ie komen Iquot; zoo sprak de hcerschzuchtige priesterschaar in haar harte , en de overmoed en de weelderigheid van den ontrouwen Imïshezorgcr was daarvan het gevolg. 1) Toen de vervolging niet meer de wan op den dorschvloer der kerk was, de storm, die de doode takken afschudde, werden de huisbezorgers weelderige en willekeurige meesters, en de knechten en maagden ontvingen niet meer hun bescheiden deel. Al wie durfde klagen, of zeggen; //Gij zijt onze mededienstknechten, en één is onze Meester!quot; zij werden meer dan geslagen; ingekerkerd, gepijnigd, gemarteld, gedood werden zij, wreedaardiger dan immer de ongeloovigen het cjiuistus' dienaren deden. En toen onze vaderen zich met regt afscheidden van den man, die zich den Oppersten Huisbezorger van chiustus waande, zonder te kunnen aantoonen, dat hem dit door den Heer was opgedragen , werd hun de ketternaam toegeworpen en de banbliksem over hen geslingerd........

Maar wij oordeelen niet, me linten om zijn. Wij handhaven alleen onze eigene christelijke vrijheid; en wij noemen ieder eenen Uuishezonjer, die voor 't huis Gods waakt en het brood des levens uitdeelt, op het voetspoor der apostelen. Schoone en edele taak, maar ook zware verantwoording! Wil de Heer zijnen petrus verootmoedigen en bedachtzaamheid leeren, als.t;a» wien veel zal gevraagd ivorden, omdat hem veel is gegeven; ons nog meer past die bedachtzame ootmoed, zoo velen wij arbeiders zijn in het werk des Heeren. Mogt nooit in ons de traagheid en wereldzin en overmoed post vatten, uitgedrukt in die alleenspraak van den ontrouwen knecht: nMijn heer toejl om le komen lquot; Keön! maar dubbele trouw, dubbelen arbeid en waakzaamheid willen wij van ons zelve vergen, of anderen ons hoog verheffen of diep verguizen: want aan ons huisbestuur en onze spijsuitdeeling ontbreekt nog zoo oneindig veel, en — de lieer komt; komt ten dage, dien wij niet vermoeden, en ter tire, die wij niet kennen /

1) Pruelatorum duo capita Ha vil ia, audncia ct cvpi-Htas ; conf'. 1 Pctr. V ; 24. A la tide. — Met Let verlies vau de ingetogeubeid cn nederigheid zelve, gaf hel niet veel, dat de naam er van bewaard bleef, en de paus, van gbeqohiis den grooto af, zich senus servonm Chrisii noemde! Wij behoeven hem echter daarom nog niet, met vitkikga , voor den xaxós öovlog bij uitnemendheid te houden, gelijk chiustus ook hem in 't bijzonder niet tot olxot'ófto; heeft aangesteld.

-ocr page 487-

XXXIIT.

DE KUNDIGE EN ONWETENDE DIENSTKNECHT.

Ta k. XIT ; 47 , 48.

En die (liensthiecht, welke geweien heeft den wil zijns hceren , en zich met hercid, noch naar zijnen wil gedaan heeft, die zal mei vele slagen geslagen worden; maar die de zelve niet geweten heeft, en gedaan heeft, dingen , die slagen waardig zijn , die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk, dien veel gegeven is , van dien zal veel geëiscJd worden; en dien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eischen,

//Het lot der Heidenen, die of voor 's Heilands koniste leefden, of nog heden van het Kvangelic-lieht zijn verstoken , is een onderwerp, waarover de Christenen zich meermaleu dermate ontrust hebben , dat hevige onderlinge twisten de gevolgen zijn geweest van hun onderscheiden begrip over demiver volstrekt algeineene verdoemenis of barmhartiger oordeel ten jongsteu dage. Hoe groot moet dan wel dier Christenen onrast geweest zijn over hun eigen lot in de eeuwigheid! Hoe moet die onrust hen lot de gemoedclijkste opvolgers der Evangelie-geboden gemaakt hebben ! Dus zou men immers moeten denken, indien de hevigheid hunner onderlinge twisten en de onbarmhartigheid van der meesten oordeel over der Heidenen lot niet deed bemerken, dat deze onrust niet de bezorgdheid der liefde voor zoo vele millioenen natuurgenoot en geweest kan zijn, en dat deze strijd met weinig aandenken aan dc broederwet des Hvangeliums moet gevoerd zijn. Neen, bij zulke vreemde bemoei-jing worden veelal eigene aangelegenheden verwaarloosd; zij is doorgaans het gevolg geweest van dat oude zwak der menschen, om optie strafwaardigheid van anderen veel meer, dan op eigen schuld te zien, en heeft aansporing gevonden in de prijsstelling op het geloof, welke meestal zoo veel hooger is geloopen , als men minder aan de werken dacht, zonder welke echter alle geloof dood is.

//Eene omkeering onzer zorgen brengt gansch andere uitwerkselen voort; daardoor wordt heilzame bezorgheid voor eigen lot geboren..... En tot zulk ecne omkeering roept ons de afgelezene taal van onzen Heiland.....quot;

Zoo was de aanhef cener rede, door den waardigen stuart over dezen tekst gehouden voor ecne halve eeuw, toen de zaligspreking van sokkatks in de protestantsche kerk eene beweging had veroorzaakt, grooter dan ooit eenige zalig- cn heiligverklaring in dc Roomscli-Katholijke. En ik had nu eens lust, om nog weder aan een volgend geslacht deze kalme taal

49

-ocr page 488-

du kunuigk en onvvktknde dienstknecht.

te laten hooren uit een afgesloten tijdvak, toen onze boroemdsto redenaars, waarvan nu nog slechts een enkele in het land der levenden is, allen er deu hoogsten prijs op stelden , om met r au lus te kunnen verklaren ; nik spreek woorden van gezond verstand.quot;

Eene andere vraag is echter, of dit gezond verstand, dat zich verlustigde in het nau '( licht stellen der heldere, algeniecne grondstellingen van godsvrucht en zedelijkheid, altijd diep genoeg doordrong in den geest en den zaïnenhang der schrift; en of het algemeen godsdienstige en zedelijke niet wel eens het bepaald christelijke onwillekeurig overstemde. Hier bij voorbeeld zou ik het den waardigen stuauï , schoon instemmende met al wat hij zegt, nog niet zoo gereedelijk gewonnen geven, dat do betrekking der heidenen, als //niet onderrigte dienstknechten,quot; tot God en tot het oordeel van den jongstcn dag, tea grondslag ligt aan deze spreuk van den Heiland. De geheele zaïnenhang, zoo als wij dien van vs. 35 af hebben nagegaan, doet ons aan eene andere betrekking, die van cmuistus en zijne discipelen, denken, en bij de vele of weinige slagen, niet aan het algemeeue Godsoordeel, maar aan het Messiaansche gerigt, bij zijne terugkomst in zijne heerlijkheid,

Zelfs stond ik cenigen tijd in beraad, of ik deze woorden wel als een nieuw zinnebeeld, met stuakt , zou opvatten, en niet veel eer eenvoudig als de slotrede [epilogits) tot de voorstelling van den onregtvaardigen of onlrmu-en huislezorger. die dienslknecJil is 't, met (1™ nadruk der verontwaardiging, vs. !•amp; : — de zoo zeer bevoorregte man! — Eu weder vs, 46 : Be heer van dibn diens!knecht. En un nog eens, vs. 47 : tue diensthieeht nu. — Ik kan mij hierbij niet geheel losmaken van het denkbeeld, vooral wanneer ik het oorspronkelijke nog eens overlees, dat altijd weder de zelfde overmoedige en booze man bedoeld wordt. 1) Eu toch gaat ongemerkt de bijzondere voorstelling van den Heer in eene algemeene stelling over, gelijk bij voorbeeld aan't eind van eene vroeger behandelde gelijkenis, in de spreuk: Telen zijn geroepen, weinigen uitverkoren; of aan 't slot van den Rijken Dwaas; Al zoo, die zich zeiven schatten vergadert, en niet rijk is in God. En wij zouden misschien 't best den zin van den Heiland aldus uitdrukken: //Zoodanig een diemtkneeht nu, die, gelijk deze mau, den wil des Heeren geweien, enz,quot; Want van hem, die als de verstandigste der slaven tol huisbezorger verkozen was, kou ten minste niet vermoed worden, dat hij in zijne onkunde had gezondigd!

Een bepaald teekeu der uitbreiding van dit écne voorbeeld tot vele, schijnt mij toe, te

1) Nog te zwak is mij do uitdrukking van meijek ; Das nachdrv.cklkh wrangestelllc itteïvo; getil nivAl anj' die einzdne concrete Person, v-elche vs. 45 bezeichnet war, sondem ii( cdlgcmdn, die Ketegorie l/e-zeichnend, tv. welcher cdjer der olxovóuo; mit gehort.— Misschien vcrscluU mijn gevoelen in den grond van liet zijne niet; maar ik wilde tooli sterker gedrukt hebben op de voortgaande tehakel der rede: ó (5ot'/lo; tKeït'o; (vs. 45) — roii Jniiov txeivov (vs. 40) — iyeivo; dè 6 SoClog (met aanwijzend voornaamwoord en bepalend lidwoord beide, vs. 47) ; «Een dienstkneelit als deze.quot; — Maldonati s laat het, in den zelfden geest, op do vraag van petrus terugslaan, als bij zegt, dat de Heer wel van aden waakzaamheid vorderde, maar toch dc meerdere verantwoordelijkheid wilde aantoonen van de apostelen, en wie als zij den wil des Heeren kenden. Sauieiion zegt zelfs: Non est nova jiarabola, ul (inidmn piitant, sed pars prioris, — el osleudil, (/uam perieutosa proviueia M praelaiionis admittisiraiio: — onus enim potius suseipd , qui eurandis animahus praejicitur , f/uaiu honorem. En kalvijn tcekent bij deze zinspreuk aan: Qui reyendae ecclesiae prncfeeli, non ignoranlia peccant; sed frnsira alii ad ignorantiao palrceininm eonfvgunl.

-ocr page 489-

DE KUNDIGE EN' ONWETENDE DIKNSTKNECUÏ.

liggen in de woorden: en niet bereid noch naar zijnen, wil gedaan heeft, ITct is- onnoodig en zelfs onjuist, met onze vertalers iu te vullen: zich niet bereid heeft. Tiet bereiden en doen wordt liier naauw vereenigd; eu beide moest geschieden, vaar of cigeulijlc toï den wil zijns heer en. Het eerste woord doet ons nog eens aan de wakende knecliten denken, dieniet kleed en lamp gereed [bereid) waren , en uier voorbeeld (met 't zelfde woord in het oorspronkelijke) wordt aangedrongen met de vermaning, vs. 40: nOolc g'j, zijt bereid!quot; Indien er dus ietsin te vullen ware, zou ik 't zoo doen: De zoodanige dienstknecht dan, die den wil zijns heer en weel (niet //geweten heeftquot;), eu niet aixes lereid en 't al gedaan heeft naar zijnen wil.

Dat 7111 deze slaaf verdient, wet vete slagen gekastijd te worden, bij de thuiskomst zijns meesters door de geeselriemen als van een gereten te worden, znl niemand weerspreken. Maar die er tegenover staat, heeft ook hij, bij de tehuiskomst van zijnen heer,— die hier altijd nog in de gedachte gehouden wordt, •— kastijding verdiend ? — Die (natuurlijk //'s meesters uitgedrnkten wilquot;) niet weet, en gedaan heeft, wat stagen waard is; heeft deze ook schuld?—Dit zou twijfelachtig kunnen zijn, wanneer er stond: //Die gedaan heeft, wat tegen den wil zijns meesters was;quot; want hel bijzonder bevel van zijnen heer zou van dien aard kunnen wezen, dat hij er onmogelijk iets van weten of raden kon. De dienaar van het w'uc talent, bij voorbeeld, wanneer zijn heer zelf het. begraven of daar ncêr gelegd, en niet aan hem gegeven luid, hoe zon hij met cenig regt kunnen gekastijd worden, omdat hij er geen winst mede had gedaan? Neen! maar er wordt gesproken van dingen, die in zich zelve, in de Imisdienst, altijd straf waard zijn. Om nu eens een voorbeeld te kiezen , dat voorde band ligt : onder de Dienstknechten naar mak kus , is een deurwachter, wien de scheidende meester inzonderheid op hel hart drukt, dal hij wake, tegen zijne onverwachte tehuiskomst. Dubbel schuldig is hij dus , als hij niet waakt. Maar ook al had zijn heer hem niets gezegd, hij kende zijnen post.— Wij willen hier, daar men nu eenmaal gewoon is , deze zinspreuk toe te passen op den blinden heiden, nog het voorbeeld van dezen bijvoegen. Wordt immer in het Oude Testament een Sodom omgekeerd of zelfs een Ninevé bedreigd, omdat zij den sabbat niet onderhouden, door den Schepper der ganscho aarde geheiligd ? Neen! want zij kunnen dien wil des Scheppers niet kennen, en doen , met op dien dag te werken, geene dingen, die in zich zelve slagen waardig zijn. Maar al is hun Gods geopenbaarde wet onbekend, toch blijven zij in 't zedelijke verantwoordelijk. H'ant. wanneer tie heidenen, die de wet niet hebben, van natnre de dingen doen, die der wel zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zich zeiven cene wel; als die betoenen het werk der wel geschreven in hunne harten, hunne conseienlie mede getuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende , of ook ontschuldigende, {Hom, 11 : 14, 15.) 1)

.'587

Het is dus onnoodig, met de kerkvaders, de nitvlugt te baat te nemen, dat zulke onkundige dienstknechten deu wil Imnues heeren hadden kunnen weten, (theophyl. en anderen) en zij alleen minder scliuldig zijn //omdat zich zelf bewuste verachting van

1) Lezenswaard is bij ouzo Gelijkenis de aanteckcning van gkotius. üok hij acht deze woorden van den Heiland, hoewel met 't oog op den gewonen dicmtkncchl eu huisbezorger gezegd , voor eeue meer ali^e-meene toepassing vatbaar, om de bijgevoegde reden: 7/7™ veel gegeven is onz.; waarom hij zo ook cp de mindere schuld der genen, die nooit het woord dos Evangelies hoorden, overbrengt.

40*

-ocr page 490-

de kundige en onwetende dienstknecht.

's hecren wil schuldiger is, dan onopzettelijke traagheid.quot; — Van dit kmtnen, schoon 't iu de praktijk dikwijls waar moge zijn, is hier te minder sprake, omdat in het volgende, weder met het oog op den Huisbezorger, van een yevm en toeverirouwen boven anderen gesproken wordt; en wel als een groot voorregt, maar ook te grooter verantwoording; want — deze stelling is nog algemcener dan de vorige ; — Al wie veel gegeven is, veel zal gezocht vonten van hem; en wiea veel is toevertrouwd, overvloediger zulleu zij hem vragen of van hem vorderen.

Het doel der gcheelc voorstelling is dus, blijkens dit slot, minder, om den onwetenden dienstknecht vrij te pleiten, dan wel, om do zware en onverantwoordelijke schuld te doen gevoelen van hem, die 't zoo goed wist, en toch tegen den uitgedrukten wil van zijnen heer, niet bewustheid eu met opzet, zondigde. Jakobus, wiens brief het meest van alle eene herinnering van jezus' zedespreuken verraadt, heeft het denkbeeld in eenen anderen vorm dus terug gegeven : Wie dan weet goed te doen, eu niet doet, dien is het zonde. {Jak. [\r : 17.)

Het tellen der vele of weinige slagen, hier de voorstelling van het Messiaansche eindgerigt, (omdat de afstraffing van slaven in den zamenhang de doorgaande beeldspraak is,) behoorde tot de Joodsche zeden. De menschlievende Mozaïsche wet bepnakle het hoogste getal op veertig {Dent, XXV : 3); eu de Tarizésche letterzifterij, bevreesd, dat men zich misteld mogt hebben, durfde nooit den laatsten slag geven. (2 Kor. XI : 24.) Ook de Talmud bevat hieromtrent nadere bepalingen , en schijnt, bij heidensche slaven vooral, tot het dubbel van veertig of nog liooger to klimmen (ughteoot) ; of men moet zich eene na eenige tusschenpoos weder herhaalde geeseling voorstellen. In de toepassing van 't zinnebeeld is men gewoon , de spreuk aan te halen ten bewijze, dat de straffen in de eeuwigheid niet voor allen even zwaar zullen zijn; iets, dat ook wel niet anders kan, als de Heer een iegelijk vergelden zal naar zijne werken, 1) Te veel nog hangt men aan 't Joodsche beeld der Gehenna , der vunrwereld , waar 't leven van al hare bewoners is ugeween en knersing der tanden /' zonder door te dringen tot het denkbeeld van eene eigene hel, die ieder zondaar hier reeds aanstookt in zijn binnenste; eenen staat van vergelding, waarin iedere zonde haar' eigenen worm, dia niet sterft, hebben zal.

En indien wij nu nog eens deze spreuk terugbrengen, van het algemeene wcreldgerigt, op het Godsrijk eu jezus' wederkomst tot de zijnen, dan is te minder de wensch Ie vreezen, door stuaiiï met zoo veel kracht bestreden: uWaren wij nog blind, zoo hadden wij geen zonde!quot;—Te regt merkt hij op, dat het niet meer mogelijk is, tot heidensche onkunde terug te keeren, nadat wij eenmaal zijn verlicht geweest; en dat 't den mensch onwaardig is, eene toenadering te wenschen tot het redeloozc vee, dat geheel geene zedelijke verantwoording heeft. Het denkbeeld van die meerdere verantwoording wordt hem alleen ondragelijk, en dus grooter zegen ecu zwaarder vloek, hem, die den wil zijns heeren niet vol-

1) ICict Ie omegt merkte reeds basiliüs (bij a lapibe) aan, dat hier het deukbeeld niet te vindcu is van korter of langduriger, maar ligter of zwaarder eeuwige straf; — een verdrageljker zijn in dm dag des oordeels.

:5«8

-ocr page 491-

de kundige en onwetende dienstknecht.

brengen wil, of die meent, het uu nocli ooit te kunnen. De laatste dwaalt jammerlijk, cn de eerste is, reeds door dien onwil, hoogst strafwaardig. Hij, wiens knechten wij zijn, ch1ustvs, wil niets, of't is ook, wat wij zelve reeds moesten willen; cn niets heeft hij gc-boden, of zijne genade ia ons genoeg, om het te volbrengen. Wat ieder onzer, even als den liuisbezorger, boven anderen van 's Ilecren knechten wordt toevertrouwd,—uitgebreider werkkring of hooger plaats in het (iodsrijk, — is ons eenc ecre. Maar ook, wat ons allen gegeven werd, een onschatbare rijkdom: onze geboorte in een christen land en de kennis van 't evangelie, de beschaving onzer eeuw en de godsdienstkennis eencr christelijke opvoeding. Maar al die voorregten moeten ons een prikkel te meer zijn tot ijver, tot trouw, tot volharding; opdat niet komen van oosten en iveUen, en ons voorgaan in hel koningrijk Gods.

En zoo, aan 't einde dezer reeks van beelden gekomen, kunnen wij ze beter op hare waarde schatten, dunkt mij, in hare betrekking lot de opleiding der apostelen, die .iezis beurtelings hoog verhief en diep verootmoedigde, als wilde hij do spreuk, die wij straks hoorden, voor zijne volgelingen en zijn' overrnoedigen petrus omkeeren , zoodat zij luidde: Wal ik lol allen zeg, dal zeg ik tot u allermeest: waakt!

Dit vwaakt!quot; klinke ook ons in de ooren, bij al wat ons zou alleiden van de dienst •mes Ilecren; en niet te vergeefs zij ook ons veel gegeven , veel toevertroimrl!

-ocr page 492-

XXXIV

DE DIEF IN DEN NACHT.

Luk. XII : 39, 40.

Maar wed dit, dat indien dc heer des huizes geweten had, in icelke ure de dief zoude komen, hij zonde gewaakt heihen, en zoude zijn huis niet hellen laten doorgraven.

Gij dan zijt ook lereid: want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des menschen komen.

Matth. XXIV : 4lt;3, 41.

Maar weet dit, dat zoo de heer de* huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zoude, hij zoude gewaakt hellen, en zoude zijn huis niet héllen laten doorgraven,

Daarom zijt ook gij lereid: want in xcclke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensehen komen.


quot;Wij doen in de rede over 's Ileeren toekomst bij i/ukas , weder een paar voetstappen terug, en vinden daarbij (evens gelegenheid , om voor goed tot mattiieüs over te gaan.

Dit maal lieblicn wij dan nog eens den derden Evangelist op den voorgrond gezet. Terstond na de zaligspreking der Wakende Diemtkneehkn, volgt bij hem: Maar weet dit—Het maai! is hier gcenc scherpe tegenstelling, slechts een voortgang der rede: een woordje, dat wij ook door nu, dan of en vertalen, ja ! soms geheel weg laten kunnen. En wat nu te weten, op te merken valt, het is ook daardoor eene gelijkenis, omdat liet voorgesteld wordt als eene gebeurde zaak. Er is ergens ingelroken, zoo als wij zouden zeggen; dc bijbelstijl heeft ndoorgraveneven als van den schat in de hemelen, daar dc dief niet lij-komt (vs. .'33). elders wordt gezegd : waar de dieven niet doorgraven noch stelen. {Matth. VI: 20.) Want daar de deuren met zware grendels of sluithoomen plegen gesloten te worden , was het in dc oudheid soms nog gemakkelijker , dc liglc en niet diep gefundeerde muren ongemerkt door tc graven; 1) — gelijk ik mij dit van ecu wel gesloten, maar niet sterk gebouwd buitenhuis, dat geheel op zich zelf stond, nog in onzen tijd herinner.

Er was dan — zoo vooronderstelt de Heiland — ingebroken, cn den bewoner of huisvader veel schade berokkend. Had hij het slechts geweien , liet kunnen gissen of vermoeden, op

1) Qui vectiblts alienos parietes perfodinnt, fitrcmdi causa. Festus roJlTEJUS. \ an hier per/ossdr. inbreker.

-ocr page 493-

ni; dim- is dia nacut.

welh nvr, of zell's in loelke nachtwake 1) de dief komt 2), hij :ou gewaakt, hij zou het doorgraven, dat men van binnen gemakkelijk beletten kon, en daardoor van zelf ook liet stelen, niet hebben toegelaten. Maar nu wist bij bet niet; en mus maakt hem er geen verwijt van: men kan niet, in rustige tijden, eiken naclit zijn buis bewaken, Tocb moet het bem spijten. Hij kan den wenscb niet onderdrukken: //Ware ik maar wakker geweest; dan zou het niet gebeurd, mijn goed mij niet ontstolen zijn!quot; — Die slaapt, wordt door hem, die onverwacht en ongenood komt, overvallen; die waakt, niet zoo ligt.

Dit laatste is dan ook de eenige en volledige zin tier gelijkenis; waarbij men nog //het opzettelijk onverwacht komenquot; zou kunnen voegen. Wie do dief is en wie de heer des /,uizes, behoeven wij niet te vragen. Den duivel voorden dief te bonden , die in den nacbt omgaat ah een briesclende leeuw, zoekende, wicn hij zou kunnen verslinden, — zoo als ORiGENEs , ïJiRTtiLLiAm.s en iiTLAiuus doen,—• zou met bet beeld wel over een komen, maar strijdt tegen den zamenbang en is stellig .ikzus' bedoeling niet. En de vergelijking van cuKiSTLS zeiven met eeuen dief, als die den wcreldling zijn aardsebe goed plotseling ontsteelt, laten wij gaarne over aan wie daarin behagen sebeppen.

Bij iivmu.üs vinden wij deze beeldspraak met 't zelfde woord II eet dit! 3) ingeleid, en oven eens, tot naderen aandrang, aan 't beeld van eene door baren heer verlatene woning en een' waakzamen kueebt verbonden , terwijl woordelijk en bijna letterlijk de twee verzen over een stemmen. Dit bewijst, dat de bijeenvoeging dezer beide beelden — den Dief en de Knechten—oorspronkelijk is; en nog, dat vs. JiO bij uk as niet tot de Wakende knechten behoort, zoodat vs. 39 een tussebenzin worden zou.

Maar wij gaan bier een' kleinen uitstap doen buiten de Evangelieën, eu zullen daarbi j zien , hoe getrouw de apostolische eeuw een beeld bewaarde, dat juist door zijne booge eenvoudigheid, door juiste overeenkomst eu scherpe tegenstelling met de afgebeelde zaak, zich 200 gemakkelijk in 't geheugen hechtte.

Daar de gemeente te T/wssalonika zich ligtelijk verontrusten liet door 't gerucht, als ot de dag van Christus kort aanstaande was (2 Th ess. II • 2) , herinnerde pai lus haar reeds bij zijn eerste schrijven, 't geen zij toch zelve ook moest weten: dat die dag, gelijk een dief in den nacht, alzoo komt. (I Thess. V : 2.)

Tijdens de Tweede Brief van petrus geschreven werd, was bet anders. De lang gerekte verwachting was bij sommigen in twijfel overgegaan, en werd door anderen bespot met de

1) Zoo heeft MATiHEÜs. Het is hoogst opmerkelijk, dat meennalcu de Synoptische Evangelisten eetr' eakeleu trek licbbcu vnu't geen bij do anderen gevonden wordt, maar zij in hun verhaal voorbij gaan: — een Rcminitcem, zeggen de Duitsehers. — MATriu;üs spreekt van de vier nachtwaken der toachlendc kncchlen niet, als markus en u kas , maar noemt hier dc nachtvuke. Lukas mist de /jraiulcnite lampen der wjza en dwaze Maagden, maar heeft ze bij de wacht der knechten. Het verschijnsel is meer malen en op onderscheidene plaatsen opgemerkt, maar nog niet genoeg opzettelijk onderzocht.

2) Komt, Lqxstai,; niet, zoo als wij zouden wachten fzon komen.quot; — Is het, om de zelfde uitdrukking te bewaren, van ieparousk gewoon, en ook hier, in't volgende veis, door beide Evangelisteo gebruikt: De Zoon des menschen komt ?

3) Ook 2 Tim. 1IL : 1 begint met rorto (Tc Daar is't meer eene bekendmaking, eene aankondiging, hier eene herinnering; maar iu beide ligt dc stellige verzekering, die ergens bijzonder dc aandacht op vestigt.

:i!gt;l

-ocr page 494-

DB DIET IN DEN NACHT.

vraag: n Waar is, wat komt er van de belofte zijner loeJconut ?quot; En liet antwoord luidt ; De Heer veriraayt de belofte niet, maar is langmoedig;—doch hij zal komen, de dag des Ileeren, als een dief in den nacht. (2 Pelr. Til ; 4, 9, 10.) — In de Openbaring van Johannes eindelijk is liet tot de gemeente van Sardis; Indien gij niet waakt, zal ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op ivat uur ik over u komen zal;— en weder in eene algemeene waarschuwing ; Zie! ik kom als een dief; zalig is hij, die waakt / (Openb. Ifl ; .-3; XVI : 15.)

Ik heb deze plaatsen letterlijk wedergegeven, om er meer de kracht van te doen gevoelen. De tegenwoordige tijd nik kom 1quot; of irllij komt /quot; is overal, waar 't verband niet den toekomenden volstrekt vorderde, bewaard, als do uitdrukking van het meest onbepaalde tijdstip; iets, dat men zich te donken heeft als ieder oogenblik voor de deur staande, en toch geheel onzeker. Verder liebben paüujs eu petrus, als door een natuurlijk gevoel van kieschheid gedreven , de gedachte uDe lieer komt als een dief!quot; die wij onder de groteske en gloeijend oostersche beelden der Apocalypse vinden, verwisseld met de meer westersche, in ons gevoel meer betamelijke uitdrukking: vDe dag des Ileeren komt als een dief in den nacht.quot; — Paulus stelt daarbij die komst, als door zulk een beeld aangekondigd, in zijne verschrikking voor, zoodat hij eigenlijk voor den geloovige geen dief in den nacht meer is. Want hij vervolgt: // Wanneer zij zullen zeggen : Eet is vrede en zonder gevaar, zal 't hun als barenswee overvallen ; maar gij, broeders! zjt niet meer in de duisternis} dat u die dag als een dief :ou bevangen. Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des daags! — Maar waar ook in in welken zamenhang wij dit. beeld aantreffen, overal is het onbekende , het verrassende de beteekenis, en waakzaamheid moet er de indruk van zijn. 1)

Maar nu eene andere vraag, die hier eigenlijk hoofdvraag is: //Daar het komen van den lieer niet altijd in den zelfden zin is gezegd, van welke toekomst des Ileeren hebben wij dit beeld op tc vatten ?quot;

quot;Wij keeren met deze vraag tot 's Heilands eigen onderwijs terug, en laten dat van zijne apostelen buiten onze beschouwing. En dan meenen wij (met buiët) , dat altoos eu overal bij de komst des I leeren aan een bepaald tijdstip — al is het misschien niet altijd het zelfde tijdstip — gedacht wordt; ook omdat hij die wederkomst, met hare onbekende ure, tegenover zijne'naderende scheiding stelt.

Bij deze eerste opmerking voeg ik eene tweede: dat namelijk de Heer andermaal tot de zijnen komen zal, gelijk hij de eerste maal kwam tot de wereld. Deze voorstelling leerden wij reeds in 't beeld van de Knechten en den Huisbezorger kennen; wij zullen haar weder

1) »0! zi'g ons tocb, wanuecr de lieer ons roepen zal, eu hij zal ons bereid vinden! — Die vraag wilde jezi's ontwijken. Indien de. heer des huizes geweten had, in welk uur de dief zou komen,, hij zou gewaakt hebben. Dat zou hij zeker, dat zou de nchtelooste zelf ; maar zou dau de aehtelooste en de zorgvuldigste gelijk gesteld moeten worden, wanneer het. op waardering van gedrag, op vergelding van dienstvaardige waakzaamheid aankomt? Dit zou immers onregt zijn?quot; sïuarï. — ïe regt vermaant dus uiebonïjiis : Sic vine, quasi quolidie moriturus, sic stude, tanquem semper victnrns.

-ocr page 495-

de dief in den nacht,

in dat der Maagden en der Talenten ontmoeten ; en wij bcliocvcn haar nog niet los ie laten, waar gezegd wordt, dat de wereld die hm*l op de wolleen zal zien, of waar een enkele maal de opstanding en liet algemeene oordeel er aan wordt verbonden. [MaWi. XXVI : «!•; Joh. V ; 28 , 29.)

Verder komt alleen in een gedeelte van jkzüs' afscheidsredenen bij johaxnes, het konw,, van den Heer (maar niet zijne parovsic of loelcomst) in een' geestelijken zin voor, als zijne inwoning in 't hart des geloovigen [J)e Vader en ik zullen tal hem komen en woning Vj hem walen, Joh. XIV : 23); denkelijk ook van de uitstorting des Geesies (l)a Vader cal u een' anderen Trooster geven.... Ih zal u r/eene weezen laten: ik hom tot u! A's, 16-1 cn van een zalig sterven [Wanneer ih heen zal gegaan zijn en n plaats zal bereid lehhen, zoo homo ih weder, en zal n tot mij nemen, opdat (jij ooh zijn moogt, waar ih ben; A's. 3.) Maar al heeft de lieer bij deze gelegenheid do uitdrukking in een' anderen zin gebezigd, die nog drie malen wisselt in 21 verzen, dit geeft ons geen liet minste regt, om alkandere plaatsen, waar zij ecne duidelijk bepaalde beteekenis heeft, daarvan te berooven.

En zoo zijn wij genaderd tot onze slotsom. Zij is, dat met het hom en of de loc hom sl van onzen Heer altijd iets zigtbaars en oogenblikkelijks, eene van die groote wereldgebeurtenissen , die eene plotselinge verandering geven aan de gedaante der dingen, bedoeld wordt 1). Daarom vergeleek jezus haar, in onmiddellijk verband met ons zinnebeeld bij .mattheüs , met den zondvloed, even onverwacht, even geweldig, even beslissend. Deze wereldgebeurtenis, hoe ook hare beschrijving in beeldspraak moge gehuld zijn, zij zal altoos zeker ecne wederontmoeting van jezus met zijne dienaren wezen, maar ook en tevens een oordeel. Dit is hare vertroostende en hare ontzettende zijde. En vat er ook van voorspeld moge zijn, de tijd zeker niet: want van dien dag en die ure weet niemand, ooh nie' de Engelen-, [ooh de Zoon niet, naar ha uk us), niemand dan de Vader alleen. Groot en heerlijk en geheel eenig in 't Godsbestuur moet wel dat tijdstip zijn, zoodat het buiten de profetie lag niet alleen, maar ook buiten do voorkennis van hem, die in den schooi des Vaders was.

Eu zullen wij nu den moed hebben, om deze doorgaande aankondiging van jezus en zijne apostelen tc houden voor een Joodsch zinnebeeld?—Maar al vond jezus bet denkbeeld van deze cn de toehomende eeuw, (het aanstaande Messiasrijk in tegenstelling van de tegenwoordige wereld,) reeds bij zijne tijdgenooten , ik zie nog niet in , dat de toehomsi van de:: c1uustus in dien zin, vooral als //wederkomst tot de zijnenquot; eene Joodsche voorstelling was. Om nu nog niet te zeggen, dat jezus allerminst in zijne eigene, persoonlijke verwachting', zulk een meuschelijk , zinnelijk denkbeeld zou hebben opgenomen , als daarin niet de wezenlijke toekomst lag opgesloten.

Zou dan ook het homen, het wederom komen en tegenwoordig zijn {par ons ie - - toekomst)

i) Er is ook, dunkt mij, gceu andere gezonde ziu tc gevcu aau liet woord dor Engelen, bij do hemelvaart (lland. 1: 11) : nWul slaat gij cn ziet o/t naar den hemel ? De:e jezds, die van v is opgenomen in den hemel, tal alzoo komen, geluk er wijs gij hem naar den hemel heblvAW heen vuren.quot; (oi'ro),- IXeiuezui ov tQÓnov iamp;eüaaaüs n. t. X. Eeuc gewone uitdrukking van onzen Evangelist: Lah. XIII: 34; Jlund. Vil: 28 ; XV : 11; XXV11 ; 25 ; vergl. 2 Tim. 111: 8.)

50

-ocr page 496-

DM DIEP IN Dl'.N -NACHT.

va don ITocr vervuld wezen in de uitstorting van den Heiligen Geest , of cenige andere openbaring van ji '/is' magt en lieerlijklieid aan zijne gemeente, en nan de wereld ? — Zeker hoeft althans de apostolische eeuw, nog doorvoed met 's Hoeren dgen woord , dit niet zoó opgevat, daar die verwachting nooit als reeds vervuld, altijd alsnog aanstaande voorkomt, h' op do laatste bladzijde des bijbels. En waarlijk, de tijd van waken en wachten heeft voor de gelonvigen nog nimmer opgehouden, en 't volmaakte Godsgerigt, de oogst, de aanvaarding van 't rijksbewind, de bruiloft dos lams, de afrekening met de knechten des Hoeren; — dat alles, indien die grootsche en rijke beeldspraak cone waardige heteekenis hebben zal, heeft de wereld nog niet gezien!

Maar beeft die komst ook plaats gehad in Jcrmalems val, die het begin was der Christelijke kerkgeschiedenis, de aanvang van liet nieuwe Godsrijk, op de puinboopen van hel oude gesticht; of kunnen wij althans deze gebeurtenis eene eerste komst des Heeren noemen, waarop veel van het daaromtrent gezegde toepasselijk is?

Over deze laatste vraag mogen wij niet ligt heen stappen. Zij grondt zich op de uitgebreidste rede van onzen Heer over de dingen dor toekomst, Matlk. XXIA en XXA j — eene rede, die, bij al het treffende en sehoono, dat zij bevat, den gcloovigen van onds her oen bijna onoplosbaar raadsel was, en de ongolcovigen spottend deed vragen: Haar i* de lelofle zijner loeUmd ?—Maken wij ons met het parabolisch deel van haren inbond na''er bekend, en gaan wij daarbij uit van een zinnebeeld, dat lijnrogt staat tegenover don // Dief 'in den naclt.quot;

-ocr page 497-

XXXV.

BE UITBOTTENDE VUGEBOCBl.

M.vnu. XXIV : :Vl, 33.

E/i leerl vad den vjgrboom deze gelijkenis; wanne?,• ~jn tak nu teer Kordt, en de bladeren uHspruiten, zou teert gij, dat de zomer nabij is.

.t/zoo ooi yjlieden, Kanneer gij alle deze dingen zuil zien., zoo weel, dat Uct nabij is-, voor de deur.

Maiik. XITI ; 38, 39.

En leert run den vjgeboom leze gelijlrenis: Hranneer nu zijn tak leer wordt, en de bladeren ui sprailen , zoo weel gij, dat de zomer nabij is.

Ahoo ook gij , wanneer gij deze dingen zult zien geschieden , zoo weet, dut hel Itabj voor de deur is.

Li k. XXI ; 39—31.

En hij zei le tol hen eene glt; -hjkenis: /iet den vijgehoorn en alle de boo men, U'anneer zij nu uitspruilen , en gij dat ziel, zoo weel gij uit u zeiven, dat de corner nu nabij is.

Alzoo ookgj, wanneer gij deze dingen zuil zien geschieden, -ui weet, dal het koningrijk CVA nabij is.


Voor de laatste maal had je/.us in het openbaar geleerd. Het was diugsdag avond, drie dagen vóór /ijiien dood. Al zijne tegenstaiulers had liij daarbij tot zwijgen gebrast, en , daardoor zijn gehoor onbepaald moester, besloot hij met eene scherpe strafrede tegen dc Schriftgeleerden cu Farizeün, gezeten op den stoel van mozks, maar niet doende naar zijn woord. Zijne rede klimt tot hot Slangen en adderen gchroedsels! tot den vloek van af hel regtvaardig bloed, vergoten op aarde, en dat alles komen cal over dil geslachte. Maar die vloek zelf stemt hem tot diepen weemoed; en zoo als hij twee dagen vroeger de stad is binnen gereden, zoo verlaat hij haar ook nu, met een aandoenlijk: Jeruzalem! Jeruzalem ! I

In stil gepeins gaat Jtzus hierop den tempel uit, en de twaalve achter hem. Niemand uit de schare, en van zijne vijanden nog minder, die hem durft volgen. Zoo daalt hij het slingerend pad af, dat naar de vallei van JosaJ'at leidt, en klimt aan de overzijde der beek Kedron weer den Olijfberg, den weg naar lielhanic, op. Maar nu begint zijnen discipelen dit somber zwijgen angstig te worden; zij komen nader om en bij lieiu, en als, bij eeue kromte van den weg om den berg henen, de Godsstad weêr zoo prachtig in 't oog-valt, wijzen zij den lieer,—als om zijne al tc sombere stemming af te leiden,—op de gouden tinnen des tempels, badende in de avondzon, en zeggen: //Zie, Heer! wat zijn dat toch heerlijke gebouwen!quot; — Maar was 't heimelijk hun oogmerk , met dit woord 's llei-lands vloek af te koeren van dat Jeruzalem, dat iedereu echten Israëliet dierbaar was als de appel zijner oogen; hoe werden zij dan te leur gesteld door jtzus' antwoord: v Ziel y ij alle deze dingen? Voorwaar zeg ik u: hier zal niet écu steen op den anderen steen gelaten worden , die niet zal worden qfgehroicen.quot;—En weder klimmen zij zwijgend voort, tot zij den hoogsten bergtop bobben bereikt, en zicii hier een oogenblik neder zetten, om de

5(1*

-ocr page 498-

de uitbottende vijgeboom.

de sclioone Godsstad een' laatsten avondgroet toe te zenden , eer zij langs de andere zijde van den Olijfberg afdalen, naar 't vriendelijk en vreedzaam lieihanic.

Maar terwijl zij hier zitten en rusten, zien de discipelen eerst rond, of niet een vreemde hun onderlioud kan afluisteren. Daarop komen zij nader rondom den lieer, on vragen op vertronwelijken toon: uZeg ons, Meester! wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal hel teeken wezen van uwe toekomst en nan do voleinding der wereld:'''— De rede, hierop door den Heiland uitgesproken, is door jiattheüs, 11. XXIV (en XXV),het volledigst, door jiaiikus en lu kas korter mede gedeeld; door den laatste het kortst van allen, omdat hij reeds vroeger er het een eu ander uit gebruikt had, dat hij nu niet herhalen wil. Plaatsen tijd en gang der profetie blijft echter bij allen de zelfde. De aanhef is eene waarschuwing. Droeve oorlogen en zware volksrampen waren aanstaande; valschc geruchten van zijne toekomst zouden daarbij velen verleiden; nog was dit het einde niet, maar alleen een beginsel der bange barensweeën van een' nieuweren tijd. \ erdrukking en vervolging, afval en verdeeldheid zou nu volgen, en ondertusschen het Evangelie gepredikt worden aan alle volken. Daarna eerst komt het einde. Dit einde zou worden aangekondigd door den gruwel der verwoesting, slaande in de heilige plaats. Dan was het de tijd om te vlieden, verre van Jeruzalem, Want eene verdrukking als deze is niet geweest van het hegin der wereld tol nu loc, en zal ook na dezen niet meer zijn. Maar nog moesten zij aan zijne toekomst niet geluoven , al werd die hun stellig aangekondigd: zij zou zich zelve aankondigen, zoo als de bliksemschicht door het luchtruim schiet. Want na die groote verdrukking, zou de hemel worden bewogen, en daarin het teeken verschijnen van den Zoon des menschen. Al de geslachten zullen hem zien , en de Kngclcn vergaderen zijne uitverkorenen hij een uit do vier winden...... Zie daar de profetie. Hierop volgt nu de gelijkenis van den Vijgeboom.

In deze gelijkenis ligt meer opgesloten, dan zelfs luk as schijnt begrepen te hebben, als hij, — Griek en geen Oosterling, — bij den vijgeboom voegt \tal dc hoorneneu het zóó, voorstelt, als of de Heiland alleen wilde zeggen, dat het uitspruiten van 't geboomte den zomer aankondigt. Neen! juist en alleen van den vijgehoom was deze gelijkenis te leeren. quot;W ij moeten hem daarbij niet beoordeelen naar de verkleumde en armoedige heesters , die te onzent uaauwelijks enkele vruchten in bet jaar tot rijpheid brengen. De vijgeboom groeit in Palestina tot genoegzame hoogte , dat men onder zijne schaduw zich kan nederzet ten , als katuanaël, waartoe het breede en digte blad bijzonder uitlokt. Drie malen in het jaar geeft hij vruchten, waarvan dc eene rijpt, terwijl de andere wordt geschud. Zoo waren rondom het Galiléschc meer, waar deze vrucht in overvloed gevonden werd , de vijgeboomen tien maanden lang er van voorzien , en bleven zij soms daaraan den winter over. Maar die vrucht groeit niet, als het ooft onzer boomgaarden, aan het einde der nieuwe takken, maar aan het oude hout, bij wijze van vleeschachtige knoppen, waarin de bloesem zoo verborgen schuilt, dat velen gemeend hebben: de vijgeboom bloeide in 't geheel niet. Daardoor zijn de vruchtknop en de vijg zelf beter tegen de koude bestand, dan de teedere takken en het jeugdige groen. De vrucht wordt dan ook eerst geboren, en daarna , aan het eind der takken , het blad om haar te dekken. Zoo is de vijgeboom het laatste groen, ofschoon hij den vroegsten oogst geeft. Daarbij heeft hij nog de eigenschap, dat

-ocr page 499-

üe otbottendk vugehoom.

zijne takken, gedurende het overige van 't jaar bijna van glasachtige brosheid, met de \ oorjaars\varmte sappig en donzig worden , en dan zacht en buigzaam zijn. — En zie daar * nu de kracht der gelijkenis. Onzen winter, die do naakte takken van '( geboomte met rijin en ijzel dekt, tot eindelijk weder de Maart, onder al hare stormen, de knoppen zwellen doet, en de Mei ze doet uitbreken in zacht groenen bladerdos, — onzen winter «ai onze lente kent Palestim niet. De winter heeft er soms frisscher groen , dan de brandende zomer , en vele planten verliezen het zomer en winter niet. Met het voorjaar dekt reeds de olijfgaarden liet donkergroene waas, eu weide en akker worden verfrischt door den spaden regen; nog is de zomer niet daar. Maar zoo dra nu de uiteinden der takken aan den vijgeboom teeder en zacht worden , donzig eu bijna doorschijnend groen ; eu daar na de knop aan 't einde vooruit komt en het opgerolde, vijfhoekige blad zich zien laat; — nu roept zelfs het kind den zomer het welkom toe. Al is 't, dat nog eene enkele gure regcnvlaaif de bestendige zomerwarmte van het oosten terug houdt , of ecu koude nacht het teeder blaadje doet krimpen, de zomer is daar! — Al:oo ooi; gij lieden, wanneer lt;jj al deze dingen zult zien , weet, dat het (of //dat hijquot;) nabij is, voor de deur.

Jezi's schetst dus iu den vijgeboom het allerlaatste voorteeken van 't geen reeds door vroegere ieeleeiien der tijden is voorbereid en voorspeld. Eu de groote gebeurtenis , op die wijze aangekondigd, is als de zomer : de tijd van bloei en vrucht, van zegenen overvloed, al schroeit soms de hette het dorstig aardrijk: want de zomer brengt den oogst, eu deze — wij zagen het vroeger reeds — is het beeld van de voleinding der loercld. Wal dus, onder het beeld van den zomer, als nabij, als voor de deur gedacht wordt, het is eene heugelijke gebeurtenis, voor jezüs' discipelen althans: want zij zijn het, die van den vijgeboom deze gelijkenis moeten leeren. Bij m.vrrimis en -mah kus schijnt dc bedoeling dan ook duidelijk te zijn, dat nu, de Zoon des menschen, wiens komst voor de zijnen geene verschrikking is, maar eene verlossing, nabij is, voor de deur. Lr kas heeft bet denkbeeld anders uitgewerkt, daar hij aan de gelijkenis deze woorden laat vooraf gaan: i/Als nu deze dingen beginnen ïe geschieden , zoo ziel omhoog, en hrfl uwe oogen opwaarts, omdat moe verlossing nabij is! (Vs. 38)quot; en haar beshut met de woorden : 1/U'an-neer gij deze dingen ztdl zien geschieden , zoo iveet, dat het koningrijk Gods (het vervulde Godsrijk, niet meer iu zijnen strijd, maar in zijne overwinning) nabij is.quot;

Eer wij ons verder iu de moeijelijkheden begeven, die de toepassing dezer beeldspraak oplevert, merken wij op, dat zij de eenige parabel is , in deze rede van den lieer, die wij bij al de drie Evangelisten, iu den zelfden zamenhang vinden; terwijl bij allen de plegtigste verzekering volgt, dat dit geslachte (ontwijfelbaar »hct toen levend menscheugeslacht,quot; misschien nog beter: «het toenmalig geslachte van Israël ,quot; tijd- en landgenooten van jezus en zijne apostelen 1)) geenszins zal voortij gaan, lol dat alle deze dingen zullen geselied zijn. En toch volgt terstond op deze tijdsbepaling de verzekering, dat van dien dag en die «re niemand weet, dan de fader alleen. Zelfs luk as , die dit laatste niet heeft, stelt

l) Over de wauliopige poging , om dilgeslachte te verklaren van //liet meuschelijk geslacht(hieho-kvmbs) of »hct geslaelit der geloovigen(orioekes) enz, behoef ik niet te spreken,

-ocr page 500-

dü uitbottkn'de v1jgkbooji.

in plaats daarvan ccue venmiuiug : Lain die day ulel onvoorziens home: wanl gelijk een drilt zal hij komen over al de genen , die op den yansehen aardbodem gezeten zijn.

\ au dit alles is zeker de eenvoudigste, — of liever de gemakkelijkste verklaring, dat liet eeue profctisch-dicliterlijke voorstelling is van Jeruzalems verwoesting, den val van den Joodsehen staat en de geestelijke komst des Ilecreii in de stichting en uitbreiding van de Christelijke kerk. (ubijbooji.) De Heer heeft dan evenwel voor zijne apostelen raadselen gesproken, en hun voorstellingen gegeven, die later hun geloof in ernstig gevaar konden brengen. Hij heeft daarbij van Ag vervolging en verdrukking na Jeruzalems val, een bloedige worsteling van meer dan tweo eeuwen , ook in de verte niets doen vermoeden; en een bepaald tjddip doen wachten, waar alleen een langdurig tijdvak werd voorbereid. Maar wat bij mij 't zwaarste wegen zou: van het oordeel, den staat der vergelding, der vol-tooijing, de eigenlijke toekomende eeuw, heeft de lieer hun eene verwachting ingeboezemd, door uiets geregtvaardigd, en in geen enkel opzigt door de Christelijke wereldgeschiedenis vervuld. — En de getuigenissen der Schrift zijn te sterk, om aan deze stellige verwachting der apostolische eeuw te twijfelen: Het einde aller dingen is nabij, (petrus.) De toekomst des Ileeren genaakt, (jakobus.) De tijd is kort; de gedaante dezer wereld gaat voorbij, (paulus.) liet is de laatste ure. (jojun.ves.) De dag nadert. Nog ecu zeer weinig tijds, en hj , die te konen slaat, zal komen en niet vertoeven. (De schrijver aan de Hebreen.) 1)

Zullen wij dan met velen beproeven, om den Heer van beide,—zijne toekomst voor zijn volk en voor de wereld, — achtervolgens of bij afwisseling te laten spreken; en daartoe hier of daar, in 't midden der doorloopende schildering, een punt van overgang zoeken; of anders sommige verzen als de aankondiging van Jeruzalems val, andere als die van 't aanstaande wereldgerigt opvatten ? —Maar deze meening heeft niets anders, dan ontelbare mislukte proeven opgeleverd. Zij leden vooral schipbreuk op de gelijkenis , die wij leereti van den vijgeboom, en waardoor alle deze dingen bepaald worden tot den leeftijd van het t oenmalig meti schengeslacht.

Eene betere verklaring is zeker die van het //profetisch vergezigt,quot; door Dr. van oosthuzke met de hem eigene welsprekendheid uitgewerkt. Daarbij toch //wordt de toekomst als tegenwoordig gezien; de tijdsruimte, die tusschen de eene en de andere gebeurtenis ligt, treedt voor het oog des geestes terug; de tusschentijdvakken, die het een van het andere scheiden, worden voor den blik des zieners als 't ware vernaauwd en aan elkander geschoven, de afstanden krimpen zamen , en het tijdperk van het einde der eeuwen vertoont zich , als of het slechts een tijdstip van het tegenwoordige ware.quot; [Leven van Jezus, III; 111.) — Gaarne zou ik mij nog met dit denkbeeld vereenigen, gelijk het reeds voor vele jaren 't mijne was. Dat jezvs hier als ziener spreken zou, en niet met zijne gewone heldere voor-

] ) 1 Pelt. 1\ : 7 ; Jute. V ; S; 1 Kor. VII ; 29, 31 ; 1 Joh. II: 18; llehr. X : 25 , .'57. — Heeds maldo-nat us (op Matlh. XXIV : 5) stemde toe: //Het ia niet twijfelachtig, of Je apostelen hebbeu terstond na do verwoesting van deu tempel dc komst van cnuiSïTS en liet einde der wereld gewacht.quot; En hij meent, met augustinus, iuehonymus en beda, dat de Heer door elkander heen {confuse) gesproken heeft van beide gebeurtenissen, waarnaar dc apostelen vroegen, opdat niemand het einde der wereld weten zou. Exislimahaut npostoti, zoo vervolgt hij: haec esse conjunct a, jinem lempli ct fmem mmdi ; noluit eiiRisTïïs tinne illis errorem cripere, ne., post lempli eversionem in tongum expectalionem porrigenles, sceuri asent.

-ocr page 501-

DE T'tTBOTTEN DK VIJOEIÏÜOM.

kennis (bhikt) , is mij ook, bij liet verhevene vau dit geheel eenig oudenverp en den lioo-gen orakeltoon, geen bezwaar. Maar tie Fijgeboom, met de daarop volgende verzekering der nabijheid vau mus' komst, vadai alle deze dtkoen geschied zijn, brengt mij weder in twijfel. Ik zie mij ten minste verpligt, in dat geval jezvs zelveu te laten deden in de algeineenc dwaling der apostolische eeuw, die den afloop der tegenwoordige wereldperiode , te beginnen met Jeruzalems val en den laatsten worstelstrijd der kerk, binnen eenen enkelen mensdien-leeftijd verwaehtte. En liet zou,—gelijk ook van oosteezue begrepen beeft, — geen heiligschennis wezen, eene verkeerde voorstelling vau den afloop des lijds ons in .11,/,us te denken, na zijne eigene verklaring: Fan (Tien (hg en die ure iceel nitmavd, ook de zoon niet, niemand dan de Fader alleen;— eene verklaring, zoo plegtig eu zooeenig in den mond van onzen Heiland, dat ik haar onmogelijk in dezen beperkten zin kan opvatten; //Dat het binnen weinige jaren gebeuren moet, weet ik zeker; de regte dag alleen en het juiste uur behooreu tot de lijden en gelegenheden (naar Jlavd. 1 : 7) , die de l ader ia zijne eigene wagl gesteld herfl.quot;

Maar dit brengt mij tot eene andere vraag, liet schijnt wel, dat in de oorspronkelijke Hebreeuwsdie aantcekeningen (Login) van den apostel matïheüs deze beide verzekeringen : //Dil geslacht zal nog niet zijn voorbij gegaan;quot; en iemand weet van die ure; zij komt als, een dief in den nacht!quot; zoo op elkander volgden, als wij ze nu lezen. Maar zijn ze daarom door ,ii;zi's zeiven zoo in éóneu adem uitgesproken ? Al wil men do letterlijke ingeving {Iheojmeuslie) der Heilige Schrift ook uog zoo streng handhaven, met een Vergelijkend Ovcrzigt {Synopse) der Evangeliën vóór zich, moet men wel tot de slotsom komen, dat de volgorde en zelfs de laatste redactie van 's Meilands woorden soms vau de Evangelisten, en niet altijd letterlijk overeenstemmend met het door jezus gezegde is; — met andere woorden : dat zij niet met de pen in de hand geluisterd, of uit een bovenmensclie-lijk geheugen geschreven hebben. Dit is geene meenhig , maar een feit, zelfs door kalvijn en maxdonati'S , elk op zijne wijze zoo hoogst regtzinnig, meer dan eens erkend. Is'u bedenke men, — zoo als mei.1 boom te regt aanmerkt, — dat jezus niet alleen opdien dingsdag avond, maar ook den geheclcn volgenden woensdag, meer dan anders, in de gelegenheid cn in de stemming was, om met zijne discipelen te spreken over de dingen der toekomst. Zou het dan zoo onnatuurlijk zijn, dat mattheüs, na al de groote gebeurtenissen der volgende dagen tot zich zeiven gekomen, de quinlessens van al die gesprekken had op-geteekend, en die aan jkzus' eerste rede op den Olijfberg vast geknoopt; cn dat hij die rede wel geven moest, zoo als ze zich bij hem en al de apostelen had in de ziel geprent? Want geheel de Joodsch-Christelijke kerk heeft den val van Jeruzalem niet den ondergang der ■wereld vereenzelvigd; eene Christelijke wereld zonder ■lenualcm, zonder Israël, zonder tempel, lag nog buiten haren gezigtskring. Maar nu had jezus zelf van zijne toekomst {parousie) als van een wederkomen tol de discipelen gesproken. Zij scheen dus binnen den zelfden tijd te zullen vallen, als de ondergang van Jeruzalem, Of de lieer evenwel Israels val als //zijne komstquot; heeft beschreven, is mij nog zeer twijfelachtig. Genoeg, dat beide zamensmolten in de apostolische verwachting; en in zeker opzigt te regt , daar de val der oude wereld kou beschouwd worden als het symbool van het eind der gansdie wereldgeschiedenis.

-ocr page 502-

du uitbottende a'ijgeboom,

En vindt nu Ac lezer, die nog nooit- deze zwarigheden zoo opzettelijk heeft gewogen, ze al te bezwarend voor het eenvoudig bijbelgeloof; gevaarlijk zelfs tegenover do ongeloovigen, wieu wij nu althans ééue dwaling in de apostelen , en misschien zelfs in den Zaligmaker moeten toegeven; tot zijnen troost kan ik hem zeggen, dat wij hierbij meer winnen, dan verliezen. Want de sterkste en gevaarlijkste aanval op het Evangelie komt van de zijde dier geleerden, die nog den Christen naam bewaren, ja zelfs beweren, dat zij het oorspronkelijke Christendom herstellen, het geen in onze Evangeliën, als volgens hen een gewrocht der tweede eeuw, slechts fabelachtig opgesierd zou voorkomen. Ook om hunnent wil heb ik de verzameling en verklaring der Gelijkenissen, als het meest authentieke gedeelte van jezus' leer, ondernomen. En tegenover hen begroet ik met vreugde, juist in de moeijelijkheid, die ons bezig houdt, het bewijs, dat het synoptisch Evangelie (dat naar m.vttiieüs , maukus en lukas) geschreven is tóór de verwoesting eau Jeruzalem. Want onmogelijk kou meer in eene volgende eeuw deze gebeurtenis met eenen algemeeneu en laatsten wereldnood verward worden.

En zoo komen wij altijd vvedcy terug tot eene dubbele voorspelling in den mond van onzen Zaligmaker :

De écne van hot laatste Godsgerigt, door niemand te berekenen: nabij misschien, waar wij het verre achten, gelijk het der apostolische eeuw verre was, terwijl zij 't nabij waande. Een gerigt, dat voor 't geheele menschdom aan het eind der tegenwoordige wereldperiode, maar voor iederen inensch met zijnen dood aanbreekt. Van deze toekomst des llcereu, tevens de hereeniging van ciuustls met de zijnen, geldt het: »Waalt clan, tcanl niemand weet day en ure ; zij komt als een dief in den nacht!quot;

Maar de andere profetie betrof Jeruzalems val en de verlossing der zijnen van den druk der ongcloovige Joden. Deze zou zich, gelijk iedere groote wereldgebeurtenis, uit het tegenwoordige ontwikkelen j en er was geen zienersblik noodig , slechts een geopend oog voor de teekenen der lijden, waarvan wij reeds vroeger (Rladz, 145—151) spraken, om hare aannadering te herkennen. Hier op past dus de vermaning: n Leert van den vijgchoom deze gelijkenis!quot;

Ook ons past, bij 't waakzaam vertrouwen ineen ondoorgrondelijk godsbestuur, opmerkzaamheid op de teckeneu van 's Ueeren komst in de lotwisselingen der wereld. Geen komeet of aardbeving verkondigt ons Gods raad. Ons verontruste niet die honderd maal herhaalde berekening of aankondiging van dag en ure, die niemand weet dan de Vader alleen. Maar in de wereldgeschiedenis zelve hooren wij nu en dan reeds de bazuin van 's Heeren toekomst van verre. En blijft die onverwachte ure, ook in jezus' beeldspraak, altijd iets, dat opschrikt en sidderen doet, als de inbraak in den nacht; de ontwikkeling van Gods koningrijk, ook in den bloedigen worstelstrijd onzer eeuw, — den strijd met het oude kerkgezag eu moderne natuurdienst, met Rome en met den Islam, maar bovenal en in alles met de zonde! — de ontwikkeling en voortgang van Gods koningrijk ligt binnen den kring onzer waarneming, eu zij heeft altijd iets opbeurends voor den geloovige. Er is werking in den vijgeboom; de

zomer is nabij!......... Terwijl dan deze dingen beginnen te geschieden, :oo ziel omhoog en

/tcfl mve oogen opwaarts, omdat uwe verlossing nahij is I

wak an atha. de iteell komt.

100

-ocr page 503-
-ocr page 504-
-ocr page 505-

DE WIJZE EN DWAZE MAAGDEN.

Mattii. X.\V : 1—1:5.

ylhdav zal hel koinnyrjk der hemelen gelijk zijn aan (tcu maayden , welke hart lampen namen en gingen uil, den bruidegom Ie ge moei; en vijf van kaar waren wijze, en vijf waren dwaze. Die dwaas waren, hare lampen nemende, namen rjeenc olie mei zich; maar de wijze namen olie in hare vaten , mei hare lampen.

Als nn de hruidegom verleefde, werden zij alle sluimerig, en vielen m slaap. En Ie middernacht geschiedde een geroep: nZiel! de hruidegom koml; gaat uit, hem te gemoet!quot; Toen stonden alle die maagden op, en bereidden hare lampen.

Tin de dwaze zeiden tot de wijze: uGeeft ons van uwe olie; want onze lampen gaan uil.quot; — Doch de wijze antwoordden , zeggende: //Geenszins , opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever lot de verkoopers, en. koopt voor u zeiven.quot;

Als zij nu henen gingen om lekoopeu, kwam de hruidegom; en die (/freed waren, gingen mei hem in lot de bruiloft, en de deur werd gesloten.

Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: // l/eere, Ileere, doe ons open /quot; — En hij antwoordende, zeide; n Voorwaar zeg ik n, ik ken u niet.quot;

Z'.'O waakt dan: want gij weet den dag niet, noch de ure, in de welke de Zoon des menschen komen zal.

De Heiland der wereld was eindelijk, uit zijne langdurige afzondering, in het openbaar opgetreden. Na den plegtigen doop in de Jordaan en den eersten grooteu zicle-strijd in de woestijn, had hij zich zijne eerste leerlingen uit de school des Doopers aangewonnen , en dezen hadden enkele vrienden toegebragt. Zoo kwam jezus — met het eerste zestal denkelijk — in zijne vaderstad terug, gereed om nu het groote werk te volbrengen; en hij vindt er terstond — eene uitnoodiging tot eene bruiloft! — Verbeeldt u, dat die joha.nnes den Dooper gebragt was in de woestijn ! Maar jezus was ook geen boetgezant. Hij ging er henen met zijne discipelen, en hij stoorde de bruiloftsvreugde niet met zijnen ernst; ja! hij heiligde die door zijn eerste wonder.

Eenige jaren zijn voorbij gegaan. De dagen en uren van rust en ontspanning in den gezelligen levenskring, zijn hoe langs zoo zeldzamer en onrustiger geworden. Tegenover ile strenge Johannieten spreekt jezus nog wel van bruiloftsvreugde; maar al meer en meer treden er donkere en dreigende beelden voor zijnen geest; het afbreken van eenen heiligen tempel, de angstvolle kruisweg, de barenswee eener aanstaande moeder; rn dan, met hel

51

-ocr page 506-

ï)k wijze en o wa. ze maagoen.

oog op zijn volk: de moord en 't gcrigtc der wijngaardeniers, de bliksemschicht door de wolken , de gieren, azende op het slagveld, en een nieuwe zondvloed, een vloed van vuur en

van wolken !.......Maar als hij nu, van den Olijfberg af, den somberen blik heeft laten weiden

over de rampzalige godsstad, tot hem't oog vochtig wordt van tranen, — tranen over Jerusalem ! ■—ziet hij den kleinen kring zijner getrouwen nog eens rond, niet zonder bezorgdheid, maar toch met helderder vooruitzigt. En weder spiegelt zich jezus' gemoedsstemming in zijne beeldspraak af. Die toekomst, over Ge.tinemané en Golgotha henen, staat eerst voor zijne verbeelding als de terugkeer van eene bruiloft, waarbij trouwe knechten bunnen heer afwachten, de lendenen omgord en de lampen brandende; en daarna weder als de bruiloft zelve, waarbij 't bazuingeschal van den engel des gerigts overgaat in den vreugdekreet: //Pc bruidegom komt! 'De bruidegom komt!quot; — Zoo blijfl , ook op den donkersten achtergrond, het beeld van den chbistus ons liefelijk en het woord des koningrijks eene blijde boodschap: eene bruiloft, als de aanvang van jfzus' bovenmenschelijke werkzaamheid; eene bruiloft, als't beeld zijner toekomst.

Het zal dan nu tijd en plaats zijn, om meer opzettelijk te spreken over de huwelijks-plegtighedcu der Tsraëlieten, gelijk ik, bij vroegere zinspelingen op bruiloften bruidegom, (Bladz. 158-160; 185; 254 en 2G5 ;) dit tot deze gelijkenis heb uitgesteld. En dan begin iT terstond met de opmerking, dat hunne huwelijks-inzegening geene eigenlijke godsdienstige , kerkelijke plegtigheid was, maar eene burgerlijke, maatschappelijke verbindtenis, waarbij wij niet eens van plegtige eedzwering of opzettelijke ofleranden lezen, gelijk bij een gewoon verbond; zoodat dan ook de Mozaïsche wet wel bepalingen omtrent ongeoorloofde en ver-pligte huwelijken bevat, maar geene enkele voor de wijze, waarop zij werden gesloten. Dit moge ons vreemd toeschijnen, het lag geheel in den geest der oudheid. T)e echt was toen eigenlijk nog geen verbond tusschen man en vrouw, daar dc laatste niet tot de regt-hebbende partijen behoorde, al werd somwijlen , reeds in de aartsvaderlijke dagen (aan UEBEKKA b. v.), hare toestemming gevraagd. Neen ! 't was eene overeenkomst tusschen den aanstaanden man en de ouders of voogden; en die overeenkomst werd bekrachtigd door de aanvaarding der bruid cu hare opname in het huis van den bruidegom. Indien wij van eene eigenlijke huwelijks-inzegening in onzen geest spreken kunnen, dan bestond die alleen in dc zegenspraak van dc oudsten der plaats , gelijk wij ze reeds bij den echt van boas lezen [RuUi IV : 11, 12):

Jehova make deze vrouw, die in uw huis komt, als lea en als kachel, Die beiden het huis van iskaki. hebben gebouwd !

En handel kloekmoedig in l'-frata ;

Maak een' vermaarden naam in Bethlehem !

Ja! uw huis zij als het huis van peuez ;

Van het la-oost, dat jehova uit deze jonge vrouw u geeft!

AIïoo mm üoaz uuïii, en zij iverd hem ter vrouwe; — zoo besluit de schrijver, en laat dus 't nemen of aanvaarden, waarbij de vrouw in zijn huis komt, op de zegenspraak volgen,

-ocr page 507-

OF. WIJZE EX DWAZli j1aagdkn.

Bij de bestendigheid der zeden van het Oosten, bleef in deze eenvoudige plegtigheid de huwelijks-inzegening bestaan, en zij werd alleen, iu den geest der latere Rabbijnen, meer vormelijk, daar dezen de zegenspreuken tot zeven bepaalden, die door of in tegenwoordigheid van tien Israëlitische mannen moesten worden uitgesproken. 1)

Intussehen bleef liet //in huis komenquot; der bruid de eigenlijke voltrekking, de acte zelve van het huwelijk, en nog onder de oudste Christenen werd zonder deze de echt niet als wettig voltrokken beschouwd. 3) Inden geest van het Oosten, waar allo plegtige en feestelijke gelegenheden door openbare optogten, met nmzijk eu zangen dans, worden gevierd, had ook die intogt der bruid in hare nieuwe woning plaats. Hierop volgde daar binnen, in 'thuis van den bruidegom, de eigenlijke bruiloft, besloten door 't juichend binnen leiden van het gelukkig paar in de rijk versierde slaapkamer (llalamns). Van znlk eenen optogt spreekt het Lied der liefde, Ps. XLV j waarin der koninklijke bruid wordt toegezongen, na 't roemen van haren kostbaren opschik (vs. 11, 12; 15, 16);

Hoor, o dochter! en zie, en neig uw oor ;

En vergeet uw volk en uws vaders huis;

Zoo zal de koning lust hebben aan uwe schoonheid.

Dewijl hij uw heer is, zoo buig u voor hem nedir.

Des konings dochter..,, in gestikte kleederen zal zij tot den koning geleid worden ;

De jonge dochteren achter haar, ids hare speclgenooten haar toegevoegd.

Men leidt haar henen met blijdschap en vreugdgejuich.

Zc gaan 's konings paleis binnen......

(iij ziet hier weder den optogt na de zegenspraak , ofschoon er, door den hoogen stand des bruidegoms, het afhalen door dezen, met zijne gezellen, aan ontbreekt.

Een' dergelijken bruiloftstogt, maar van treurig»t afloop, vinden wij geschetst 1 Makk. IX : ol—41. Ecu der roofzieke Arabische of A nmlekietische slammen— //hier de kinderen van AMinuquot; genoemd — had johaknüs, eenen der Makkabésehc broeders, verraderlijk overvallen en gedood. Kort daarop vernamen zijne broeders, dat deze volksstam een grooti bruiloft dacht te vieren , waarbij de bruid, eene aanzienlijke Kanaanietische jonge dochter, in praehtigen optogt zou worden afgehaald. De Makkabésehc krijgers legden zich dus in hinderlaag; en als zij hunne oogen ophieven , ziel! daar kwam een groole stoet en optogt, en de hrnidegom (nog zonder zijne bruid) ging uil, en zijne vrienden en zijne broeders,

1) Steiieun , Jiklische Uehcrlirferunyen , II : 2S9 , uu anderen. —Nog bij de verloving van Christenen spreekt AMBKosius van inter decern (esles confeclis spousaliis. (.uoll.)

2) Bingiiam, Jntiqnilules eact., bij teencu. — Later (in de derde eeuw ongeveer) begint de huwc-lijks-inzegening eene priesterlijke hiuideliug te worden , waarbij bloedverwanten en speelgenooten [paru-nympheti) het verloofde paar naar de kerk bragtcn. De strenge aseetick der kerkvaders verklaarde zich echter tegen «dansers en tooneelspelers (curïsostomus en and.)—waardoor de bruiloftsfeesten , geheel van de godsdienstige wijding van den eebt afgeselieiden , juist niet in zedelijkheid hebben gewonnen. (Verg. w. moll, Kerkelijk Leven cwe.., 11 ; 320—322.)

51*

-ocr page 508-

uk wijze en dwaze maaodhx.

hem le gemel, ml rinfcelbommeii en imzijk-iuslrumenlen en vele wapenen (v. d. p. //grooten toestelquot;). Maar hunne bruilofl werd in rouw veranderd, en hel geluid der speeltuigen in rouwgeklag!

Hoe zeer dat openbare bruiloft vieren tot het Israëlietische volksleven behoorde, zien wij aan de vreeselijke bedreigingen eener gehcele verwoesting bij jekemia, waarin telkens, (bij 't stil staan der handmolens , het nitblussclien der lampen en het onbegraven liggen der lijken,) als een hoofdtrek wordt vermeld : En Ik zal uil de sleden van Juda en uil de stralen van, Jeruzalem doen ophouden de slem der vrolijkheid en de slem der vreugde, de slem des bruidegom en de stem der bruid! 1)—Wat ons verder van de zeden der oudheid bekend is, stemt hiermede in. Reeds noheeus beschrijft zulk ecuen optogt bij de Grieken, als door vulkaan uitgebeeld op het schild van achii.les :

Men voert bij fakkellicht de bruiden, schoon van leest,

Langs de opgevulde straat, terwijl nieuwsgierge vrouwen Aan deur en voorportaal den langen stoet beschouwen,

En 't vrolijk bruiloftslied, dat hymens lof vermeldt,

Eu suarenspel en dans haar op den weg verzelt. 2)

Litvoeriger is het pendant van deze schets , uesiodus' beschrijving van een der tafereeleu, door vtlkaan o]) het schild van ueiikmes uitgebeeld :

Andren voerden , op den wagen,

Aan den man zijn gade toe.

Luide klonk het lied voor hymen ,

Verre blonk der fakklen glans In de hand van trouwe dienaars;

En de maagden, bloeijend schoon.

Gingen 't dansend koor vooraf,

Dat, bij 't antwoord eener Echo,

D' optogt leidde, met de fluit En der maagden zachte cither.

Ginds ontmoet haar't koor der jonkers,

Met hun fluitspel, zang en dans.

Op de maat ging alles voorwaarts ;

Gansch de stad was bruiloftsvreugd.

1) Jerem, Vil: St; XVi;(J; XX.V : 10; eono bedreiging, lualiaald Barnek II ; 23, en vervuld r? Makk. IV : G.

3) Iliade XN'III; 491—406, uaar do verlaling van van'.s gbaveswuekt. liet óauioiv vno lafino-fiamp;mbif, lictzeil'dc als bij iiesiodus {Scutum llcrculis, Vs, 27lt;'—285) de alamp;o/.iévuv datdtav aékoti, (dc 1'akkeltogt,) is bier reeds oen onmisbaar vereisehtc tot de yu/iot. — Bij dc beschrijviug van den laatsteu teekent okaevius aan; Spon sus sellis insvlenles in cufrus iruponehant, quibv.s ex parent nm aedibus in mariti vehebantm. Conf. luciancs et sijdas.

104

-ocr page 509-

uk u'ijzi; ka bw a ze maacbl'v,

Ook in volgende geslachten bleef, bij de Gnekcu en Romeinen, die //wegleiding der bruid bij fakkellichtquot; niet alleen een deel der feestvreugde, maar ook eene onmisbare ceremonie bij de voltrekking van hot huwelijk, 1)

Op hedeudaagschc zeden , die van de oudheid afstammen, komen wij nader terug. Nu merk ik alleen nog aan, dat uit de bruiloft te K/ma, zoo wel als die van den koningszoon in de gelijkenis, duidelijk blijkt, hoe ook in jkzus' dagen dc eigenlijke bruiloft ten huize van den bruidegom of van zijne ouders werd gevierd.

En zoo keeren wij tot de Tien Maanden terug. Ook hier ontmoeten wij eeneu optogt, en wel bij nacht: want het gebruik bragt mede, dat bij dag de bruidegom aftoog, om zij ne aanstaande vrouw te halen, maar men met 't ter bruiloft voeren wachtte tot den avond om door lamp- of fakkellicht aan de plegtigheid meer luister bij te zetten. De maagden gaan dus uil, den Irnidegom te gemoet: — maar waaruit ? en waartoe ? Is het uit hare eigene woning, of uit die der bruid? Wordt de bruidegom alleen gewacht, of reeds ;t bruidspaar ? — Ilier weifelen de uitleggers; en nog dc nieuwstcu — ni; wette en mkijer — maken zich kort van de zaak af, met te zeggen, dat wel gewoonlijk de bruidegom de bruid afhaalde, en in zijn huis bruiloft werd gevierd; maar dat hier de zaak is omgekeerd; de bruidsmeisjes halen den bruidegom af, en in haar huis zal de bruiloft plaats hebben. Zij beroepen zich daarbij, met velen, op dc bruiloft van simson {liigf. XIV : 10). Men had er die van den jongen tobias kunnen bijvoegen. Maar beiden namen hunne vrouw in een vreemd land. Eu simson rigtte daar wel eene bruiloft van zeven dagen aan, f/eiijk de jongelingen plegen te doen ; maar toon de zon van den zevenden dag onderging, voerde hij zijne ondertrouwde vrouw niet huiswaarts; zoodat haar vader het huwelijk als niet wettig voltrokken beschouwde, en haar terstond aan een der dertig gezellen van simson gaf. De bruiloftsfeesten hadden nu toch plaats gehad ! Over eene vrouw, die reeds haar mans huis was ingeleid, zou men zoo ligtvaardig niet beschikt hebben. 2)

1) Zoo schrijft apulejus; Veluti nuplialts c/mlas obiturae Dominac cormcis facibm praducebant ,• en ilKLlODOKüs : io ya/itj^iov txXüfixjiaaai cpug. (niicaeus.)—ïuss {Antiq. Rom.) zegt, dat hij dr Romeinen oudtijds dc plegtigste inzegening van het huwelijk [con/arreatio) onder tien getuigen plaats had, waarna de bruid tegen don nacht, uit liet huis harev moeder of uaasthestaande, uaar het huis van den bruidegom werd tcey geleid (van hier de.ducere en deductio) door Iwec jongelingen, terwijl een derde, of meer, met de fakkel {fax, pit/us, taeda nupiialis) vooruit gingen.

2) ik vond nog dc volgende bewijzen uit den nicuwereu tijd, dat de eigenlijke bruiloft in het Oosten altijd plaats beeft bij den bruidegom , waar dc bruid in plegtigea optogt wordt heen geleid.

Bei den l'ersern wird, wie cii jkdin meldet, die llochzeit bei dem Brduiigam gehalten , und dauert zehen Tage. Am sehenten Tagesendet man ihm bei hellern Tagc den Brautsckalz zu. Des Nachts bcgleitet man die liraut dahin ; die Musicanten maehen den AuJ'any des /.tigs ; mehrerc Bedienlen folgen , jeder mit einer Kerze in der Hand; daruuf kommen die Frauen , deren jede gleiehfalh einc brennende Kerze tragt. Rosenmullkh.

IFe went lo view the nocturnal procession which ulways accompanies the bridegroom in escorting his bctroled spouse from the paternal roof lo that of her husband. This consisted of nearly one hundred of the first persons of Joannina, with a gnat crowd of torch-bearers, and a hand oj music. Aftcc having received the lady, thlt;-y relumed, but were joined by an equal number of ladies, (ecnigzins overeenkomende met onze maagden ,) who puidthis compliment to the bride, hughes. Travels in Sicily etc, — Ook sef.ïzi n beschrijft zulk eene Brautschnu met bruidsmaagden , muzijk en zang. (kitteh , Pal nest ina, 11 ; 810.) En in Sacoije wordt nog de bruidegom met zijne bruid door zijne bloedverwanten cn vrienden met laauwertakkcu naar hunne toekomstige woning geleid, waar zijne moeder haar ecu handvol koren over 't hoofd strooit. {Globe, 2c Serie, D. 18, Atl. 3.)

-ocr page 510-

DE WI.IZH EN DWAZE MAAGDEN.

J)(gt; eigenlijke dwaling tier uitleggers, — en jaren lang heb ik onnadenkend daarin gedeeld , — bestaat hierin, dat men de tien maagden houdt voor de vriendinneii of speelge-nooten van de bruid, 1) —de bruidsmeisjes op onze oud-vaderlandsehe huwelijksfeesten, — en dus beantwoordende aan de gezellen of vrienden van den bruidegom, waarmede wij vroeger zagen, dat johannes de Dooper zich zeiven vergeleek. — Maar waar is dan toch de bruid? Blijft zij eenzaam zitten wachten, den halven nacht door, zonder de vriendinnen, die haar anders in de bruidsdagen steeds ter zijde staan? En dezen — kunnen zij juichen , ah de bruid niet. Ij haar in? (Vergl. II. IX : 15.) — Daar buiteu te zitten en slapen; of zelfs, zoo als mhji.r wil, ergens in een huis in te gaan, 2) dat is al een even treurig bruiloft houden, als het eene armoedige of slordige bruidswoning zijn zon, waar men de oliekruikjes der bruidsmaagden vergat te vullen.

Maar het is eigenlijk reeds genoeg, dat ji zus , door zijne ■voorstelling van eene bruiloft in de bruidswoning, de zeden van zijnen tijd miskend en zelfs de betamelijkheid zou gekwetst hebben. Deze afwijking van het kostuum, die wij nergens in Jizrs' schilderijen naar het leven ontmoeten, bestaat dan ook alleen in de verbeelding der uitleggers. Even als te Anna , waar .nzus zelf aan eene bruiloft deel nam {Jo//. II ; 9, 10) , is de bruidegom de Heer des huizes, gastheer in zijne eigene woning, die de bruiloftsgasten van wijn voorziet; die zelf komt, als er bij herhaling op de deur geklopt wordt, eu daar buiten sluit, wie hij wil. — Eu de maagden? — Het zijn geene bruidsjuffers, onmisbaar tot de feestplegtigheid, waarbij men van deze tien er geene schijnt te missen, liet zijn even min bruiloftsgasten [fjenoodeii), voor wie eene plaats aan de tafel bestemd is : want als zoodanig werden in het Oosten alleen mannen genoodigd {Joh. II : 2; Maiih. XXII : 3 verv.), terwijl de oudere vrouwen daar ook aan huis warm, oin te helpen [Joh. 11 ; 1) , en de jonge dochters (Vergl. Matih, XIV : C) door zang eu dans het feest opvrolijkten. — Maar onze Maagden dan?— Reeds, dat zij ii\re lampen (1'ïigl. r/die van zich zelvequot;) nemen en bereiden , doet ons zien, dat zij op eigen gelegenheid en kosten zich hebben voorbereid. 'tZijn dus eenvoudig belangstellende vriendinnen, 3) die zich ouder weg aansluiten aan den

1) Sunt virgines aodalts I's. XLV ; 15, (.ivvfiixi.tXiv.iii in Epiltialamiu Theocrit i, nay'/efoi èiali/ai. Piadaro terlia ode l'ylhiorum. Zoo guotius. tui vau cle zeden der oule Christeuen sprekende, zegt luj , dat na deinzegoning in 't liuis der hruil , iu navolging der Joden, deze werd uitgeleiden te gemoct gekomen door de vioi xol tyvyaiiyBs tov vv^icptofos. Con/. Malth IX : 15. — Maar als er in onze gelijkenis van poro nytHji/icn sprake was, zouden wij, naar de analogie van alle undere beeldender paiousif, daar-ondei gceue (ieloovigen , maar Engelen moeten verstaan.— Uirï, de Paren. ap. ll'hr.. Jen. IJiS, hier ook bij aangehaald , is mij onbekend; hartman, Die Hebranin, waarin ïh. II, S. 517—538 van do trouwplegtigheden wordt gesproken, is mij nu niet meer bij de liaad.

2) Deze uitlegger drukt al te sterk op è$éiJXBat)-ai , als of dit woord altijd »cen uilgaan uit stadot woningquot; moest aanduiden. Het wordt in 't evuugelie zeer dikwijls gebruikt, en vooronderstelt alleen een //punt vau uil gang,quot; niet altijd •■eene beslotene ruimte of woning.quot; Zoo b. v. zijn de Joden niltjegaau naar de teorstjl. om johannes to zien (Mallh. XI ; 7—9) ; gaat hel gerucht v.m jezus uil in geheel tyrië, terwijl bij Gulilru omgaat (IV-.23, 24); de I ngelen zullen ten jongstrn dage uilgaan (XILI:4'J); enz.

3) Niet alleen bij trench en wilson vindt men deze juiste voorstelling der zaak , maar reeds bij iightfoot ; Post rhsponsalionem non licui', spouw eoire cum desponsaia iu domo soceri sni, ante deduclam earn in proprium do mum. Erat introduclio isla consummatio matrimonii. Siippotiil haec parabola sic peiilam sponsan in domam mariti, paralasque virgines in ejus occursum, quae tarnen, vel petita e longinquo, vel more aliqua tnlercurrenle detenta, non adducta est ante medium me tem.

401)

-ocr page 511-

de wijze en' dwaze maagden.

trein; even als nog bij onze buitenlieden bij begrafenissen in gebruik is. Nadat de bruidegom inet zijne vrienden is opgetrokken, om zijne bruid af te balen, hebben zij zich daartoe toegerust. De brandende lamp — waarvan straks nader — is hierbij onmisbaar. Die haar niet heeft van de vriendinnen, wordt in de dansende en zingende reien niet opgenomen. Maar van deze voorzien, hebben zij ook slechts te wachten en zich aan te sluiten. De feestzaal, waartoe dikwijls de binnenplaats en tuinen waren ingerigt, is ruim genoeg! — Eene merkwaardige bijvoeging van de oudste overzetters en enkele kerkvaders 1) bewijst ten overvloede, dat deze voorstelling de juiste is. Zij hebben (vs. 1) achter bet woord bruidegom ook nog mi de bruid.quot; Deze woorden bewijzen ten minste, hoe zij , die zoo veel nader aan dc eeuw van jlzi's stonden en digter bij jezi s' vaderland woonden, zich de zaak voorstelden. Of daarom dit bijvoegsel van den Heer zeiven is? Zeker niet. De tekst mist het, en wij merkten vroeger reeds op, dat bij zijne voorstelling van den Messias als bruidegom, nooit de bruid wordt geschetst; zoodat //het geestelijke huwelijk/' 'tlievelingsdenkbeeld van vroegere en latere mystiek, niet van Jtzvs is.

Nu nog een woord over dc lampen. Ik kom daarbij weder met alle kracht op tegen de overgeleverde vertaling van lampas door lamp, op den klank af; (Vergl. Bladz. 311 en 3(19;) — terwijl juist dit Grieksche woord, aan 't helder glanzen ontleend, (althans oudtijds,) eene fakkel of toorts aanduidde. Ook hier zou ik aan al \*at wij lamp noemen, allerminst denken. Zij is voor een' openlijken fakkeltogt in den nacht niet geschikt. Toch was bet een licht, dat door olie werd brandende gehouden. Eu hier komt ons nu het bedendaagsche Oosten te hulp. Want de reizigers birigten ons, dat de Hindoe's, bij zulke gelegenheden, zich bedienen van een stuk lijnwaad, dat zij tot ecu dik lemmet ineen draaijen en ia een hol (koperen) roer steken. Zij nemen daarop dit roer in de eene, en eene kan of llesch met olie in de andere hand, om gedurende den optogt telkens de vlam wéér te doen opleven. Maar nog naauwkeuriger komt met onze gelijkenis een berigt van llabbi Salomon (bij ligutkoot) over een, dat dus luidt; //In het Ismaëlitischo land is het dc gewoonte, dat men de bruid uit haars vaders huis in dat van den bruidegom voert, voor zij wordt ingeleid in het echtelijk slaapvertrek (J-halamun); en dat mcu, voor haar uit, ongeveer tien houten stokken draagt, hebbende elk een vat, in de gedaante van eenen schotel, op

1) Wij vinden zo bij ouioenbs , mi,»mus en augi .-tinus , cn , wat inzonderheid opmerkelijk is, in de oude Syrische en kerkelijke Latijnsche verliiling {Fulgata).

2) Bij die mystieke opvatting, Ineft men i» onze gelijkenis veel moeite gehad, om de bruid niet met de maagden te verwarren. Baueuth zegt, dat ahdan , — volgens hem »iia den val van don Antichrist—■ de bruidegom aankomt met zijne nieutce bruid, dat is, met vele nieuw bekeerden uit het afgedwaalde Christendom, uit het Heidendom, uit het Jodendom. «Wel,quot; viaagt hij: «wie zou niet uitgaan, om te aanschouwen zulk eene schoone bruid ?quot; — Meer algemeen echter is de opvatting van augusïinus , die de bruid beschouwt als eene mystieke of zinnebeeldige persoon, in wie de wijze maagden begrepen zijn, even als al de geloovigen, als kinderen der kerk, te zamen eigenlijk de moeder uitmaken. (tkoch , cuMMiNO cn anderen.) —Taulek zegt zelfs (iu seiner berii/imter Vredigt, usco); So sind uw

nun Alle, r.erlobte Kr dut e unseres Ihrrn Jesu Chriuli, uiul dem solhn Kir willig Alle enlyrgnigrhen.__

Naar onze opvatting, komt de bruid eerst iu do latere apostoliödie en apooaly plische uitwerking van het beeld voor , maar met 't zelfde denkbeeld van een zalig deelgenootschap aan de bruiloftsvreugde , als het deel der geloovigen: Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal (middagmaal of maaltijd) van de bruiloft des Lams. {Openb. XIX ; 9.)

107

-ocr page 512-

m; wijzb bn dwaze jiaagden.

den top, waarin ecne reep doek met olie en pek. Deze aanstekende, draagt men zeals eene fakkel voor haar uit.quot; 1)

Indien wij eenvoudig vooronderstellen, dat de fakkels der bijkomende vriendinnen van 't zeilde maaksel waren, wordt de gelieele voorstelling helder. Zulke lichten, zoo lang zij niet tot den i'akkcltogt dienden, konden langzaam voort branden en den halven nacht op de eerste olie teren. Maar nu de bruidegom komt, is er een heldere vlam noodig, de gelieele schotel moet vol zijn, en de vijf wijze maagden hebben gelijk, als zij zeggen; //Voor ons beiden is niet genoeg!quot; een antwoord, dat anders, wanneer alleen eene gewone lamp wat moest worden bijgegoten, en men de zaak naauwkeurig wilde uitpluizen, onbarmhartig klinken zou.

Ik zie niet, dat er nu aan het aanschouwelijke en natuurlijke der voorstelling, naar toenmalige zeden, iets ontbreekt. Vatten wij daartoe alles nog eensin weinige woorden te zamen.

Er is ecu bruiloft aanstaande, waar geheel de omtrek indeelt, maar allermeest — eu waar is dit niet het geval, bij beschaafde en bij woeste volken ? — allermeest de tijdgcnooten der bruid, die met haar als kinderen speelden en opgroeiden tot maagden. Een tiental — bij de Joden !t beeld van een voltallig gezelschap 2) — spreken met elkander af, dat ze daar aan zullen deel nemen. Eene eigenlijke noodiging is voor de meisjes der plaats , hare vroegere speelgenooten, niet noodig, maar wel, om in de rei te komen, de gewone huwelijkstoorts. Zij nemen die — er staat niet bij, dat zij ze hereldden; dit volgt later; — zij nemen ze in de hand, gevuld en brandende, maar niet meer dan voor 't oogeublik noodig is. Zij doen dit tegen het vallen van den avond. Na zonnc-ondergang, en gewoonlijk niet lang daarna , komt de bruidegom terug met zijne bruid ; want hierop moet nog eerst de eigenlijke bruiloft beginnen, die in de tweede of derde nachtwake afloopt. Zij zetten zich vrolijk neder, op eene geschikte plaats aan den weg. Er is nog niets van den optogt in 't gezigt, maar hij kan haar niet misgaan, en gaat ook zoo stil niet over den weg. J)e hruidegom vertoef l; zy ivorden allen sluimerig; zij vallen in slaap. Er is iets schilderachtigs in deze eenvoudige woorden, liet vertoeven is hier, als bij den Ontrouwen Huisbezorger {Matih. XXIV ; 48; Luk. XII : 15), een //weg blijven ver over den tijd,quot; en een

]) Ook in de voorstellingen, vroeger uit de Qrieksclie en Romeinsche oudheid aangehaald, vindt men geene eigenlijke lampen; waarom wilson te rcgl schrijft; — lamps, or, as it should rather be translated, „torches.quot; ■— llij gaat eehter te ver met zieli toortsen voor to stellen , waar geen olie in was , /.oodat zij om do vijf of tien minuten moesten worden bevochtigd. Hoe konden zij dan blijven branden ) terwijl dc maagden sliepen? — De rvurftxca laanuósi (kuuipidks) werden bij de Grieken ook wel door de moeder der bruid gedragen. De eerslc Christenen noemden ze faeulae miptiates, maar ook tuccrnae ruu-jugales. en schijnen dus ook eigenlijke lampen gebruikt te hebben. (Zoo xbevch; maar is dit, uit liet laatste woord nog wel met zekerheid op te maken ?)

2) Numero denario gavisa pturimum est gens Judaica, cl iu sacris et in civilibus, ligiitfoot. Do ver-deeling in tienen en honderden , — het eten van het paasehlam door tien personen , —en later de oprig-ting eener synagoge, waar tien Joden wonen,—het uitspreken van den huwelijkszogeii in eeuen kring van tien vrienden en geburen, enz. — geven hiervan getuigenis. /lien is eerst een volle kring van men-solien, eene krans,quot; zeggen de Rabbijnen; en de latere Joodsehe kabbalistiek heeft zich bijzonder in de geheimenissen van dit «volmaakte getal, dat allo andere in zieh bevat,quot; verlustigd.

-ocr page 513-

OK WUZK I.N mVAZK MAAODi.N.

//komen, als men bijna niet meer gewacht wordt.quot; Naar mate nu de levendige verwachting in gedachteloosheid overgaat, volgt er een ligle sluimer, —eigenlijk een hoofdknikken en toevallen van de oogen; — en teu laatste een geruste slaap. Met één denkbeeld, — en een zoo genoegelijk denkbeeld! — geheel vervuld, hebben zij de schotels met 't brandend lemmet van den standaard afgeschroefd ca naast zich neêr gezet ; en de wijze slapen , zoo wel als de dwaze. Haar is ook het waken niet opgelegd, gelijk den dienstknechten, die bunnen lieer van dc bruiloft wachten, en als don discipelen in OefJ/smané, Dit slapen is alleen in zoo verre een wezenlijke trek van de gelijkenis, als het de mtimrlijke verklaring geeft, hoe do halve nacht kon voorbij gaan, zonder dat de dwaze niiiagdea hare dwaasheid inzagen , of de wijze die opmerkten eu haar waarschuwden. Voor den diep slapende bestaat geen tijd meer. In zoete bruiloftsdroomen gaan de men spoedig voorbij. Maar uit dien zoeten droom werden zij plotseling, eu voor de helft met angst en schrik, wakker, 'i Was middernacht, eu de menigte op wegen en straten verwonderde zich wel over het ongewoon vertoef, maar gaf het wachten niet op. Daar ziet men op de heuvelen 't fakkellicht, en hoort reeds tusschen de dalen den beurtzang weergalmen, n De hrv'nlcf/om ! De hruidegom !quot; 1 ) dit geroep snelt den togt vooruit ; en als 'I ons tiental bereikt, voegen geburen en vrienden er de opwekking bij : uZiel, de hniidegom! Op dan! Gaat uii, ln-m U gcmoel!quot; 2) — Allen staan mi gelijkelijk op, en aller eerste gedachte is de onmisbare voorwaarde der bruiloftsvreugd: hare fakkels. Nog halfslapende, grijpen zij er naar. Ze branden alle nog , al is 't met eene tlaauwe vlam, die zoo zoo dreigt uit te gaan. Onze jonge dochters haasten zich dan , om ze ie lereiden. 3) Hoe dit geschieden moest, kan ieder zich verbeelden , eu de oud-vaderlandsehe huismoeder het gemakkelijkst. Ook heeft men aan enkele oude graflarnpjes 't werktuig (do acus der Romeinen) gevonden, waarmede 't lemmet werd gereinigd en opgehaald. Maar onder die haastige toebereiding zien allen, dat de brandstof is opgeteerd. En hier blijkt nu dc wijsheid eu dwaasheid,—verstandige voorzorg 1) eu onbedachtzaamheid. — Vijf der tien nemen hare kruikjes, die juist genoeg bevatten, om nog eens den koperen schotel te vullen. Maar terwijl zij hiermede bezig zijn , komen de anderen smeekend tot haar. Ook zij hebben de lichten weer opgeschroefd en geschikt, maar zij vlammen niet op : de brandstof ontbreekt! —itG'ccfi ons wat van uwe olieV' is de angstige vraag ;/ Onze fakkels gaan uil!quot; — n Geenszins!quot; is het antwoord: t/Ër zou niet genoeg zijn roquot;f

1) Naar bevoegde getuigen is het woord komt oncelit.

2) '1'e gemoet, el* ununtjuiv (naar tischesdouï zonder avrov); zou ook boven, vs. J, eu llunt. XXVIII; 15 ; 1 Ttms. IV ; 17. — Malth. VIII: 34 is het eis avvuvtijiiiv (volgens andoren vrtantjaw).— De vertaling is de zelfde, maar de zin niet. Het eerste woord geeft een afhalen te kennen, eeue om-moeting, ora zich bij iemand te voegen; het laatste alleen een ontmoeten of zamentreffen: want ik-verselirikle Gergescnen komen juist, om jezus te sineekeo , dut hij uit hunne landpalen wilde vertrekken,

3) liet woord (xoa/lt;«rlt;') drukt het denkbeeld van «toerusten, toebereiden, in orde sehikkenquot; uit; bij voorbeeld, waar een latei, maaltijd enz. wordt toegerigt. Openh. XXI : 2 komt het voor van eene bruid. De maagden evenwel behoefden zich zelve niet meer uitte rusten of op te sehikken, alleen hare lampen.

4-) Er staat eigenlijk niet wijs. (aoyoj), maar verstandig (^dwjuo;); dit zelfde woord vinden wij ook gebruikt in de gelijkenissen van het Huis op eene steenrots, van den Iluhbezorgec en van den Rentnieestei -Bij den laatsten komen wij op dit onderscheid nog eens terug.

52

-ocr page 514-

ue wijze en dwaze maaciden.

OH.* en. voor «..quot;!) — En als zij jammeren, wat dan te doen, is de raad tier wijze maagden, de eenige, dien zij nog geven kuniieu: nGacil veel eer, in plaats van u en ons nutteloos op te honden, naar de verkoopers cn koopt voor u zelve.quot; 2) — Zoo gezegd, zoo gedaan. Zij gaan haastig liencn ; maar terwijl zij nog op weg zijn, is reeds de stoet aan den driesprong of aan den heuvel gekomen, waar hij werd afgewacht. Men haast zich meer dan anders, na zoo lang vertoef. De vijf, die gereed zijn, sluiten zich aan ; het ontbreken der andere vijf wordt uaauwelijks opgemerkt. Al grooter wordt de feestelijke optogt, tot die, onder muzijk en zang, met de opgetooide bruid onder haren troon-heine], het huis van den bruidegom heeft bereikt. Allen gaan naar binnen, die er bij behooren, en voor den aandrang der volksmenigte wordt de deur achter den stoet gesloten. — Dezen tijd hebben de dwaze maagden , te laat wijs geworden, zich ten nutte gemaakt. Zij kochten olie, zij bereidden hare toortsen, zij snellen achter aan : want ze /icn altoos nog den schitterenden optogt van verre. Maar juist als zij er zich denken aan

te sluiten, daar wordt do poort gesloten......... Of zoo meu dit gepaster vindt; zij

hebben, reeds op weg naar do verkoopers, ingezien, dat alle moeite vergeefsch is, en zijn

op hare schreden terug gekeerd , met de nitgebluschtc toorts in de hand...... Zij snellen toe,

kloppen en roepen; uiteer, heer! doe ons open!quot; — Maar haar wordt niet eens gevraagd, ■wie zij zijn, of zij bruiloftskleed en fakkel hebben of missen; het antwoord is kort weg: nik leen u niel !quot; — Zij hooreu het geznny en gereij de bruiloft is begonnen ; - zij keeren troosteloos, met of zonder de te laat vlammende fakkels, naar huis!

Ik kan van deze bekoorlijke-schilderij niet afstappen, zonder u een treffend pendant mede te deelen, het verhaal van een' Engelscheu zendeling in Indie.

//De bruidegom kwam van eenigen afstand en de bruid woonde te Serampore, waar henen hij zich te water begaf, Na twee of diie uren wachtens , nabij middernacht, werd het ons aangekondigd, met 't eigen woord der Heilige Schrift: //Zie ! de bruidegom komt! Ga uit, om hem te ontmoeten.quot;— Allen waren nu druk bezig, om hunne lampen op te steken, en snelden toe, met deze in de hand, om hunne plaats bij den optogt in te nemen. Sommigen hunner hadden hunne lichten verloren, en het was te laat, om ze te zoeken. De processie stelde zich nu in beweging, naar het huis van de bruid. Het gezelschap ging naar binnen, op een' ruimen cn schitterend verlichten hof. De bruidegom werd op de armen zijner vrienden gedragen, en op een' kostbaren zetel in het midden van 't gezelschap geplaatst. In een kort oogenblik was hij binnen 'shiiis, waarvan de deur onmiddellijk werd gesloten, en door sepaijeis (inlandsche soldaten) bewaakt. Ik en anderen beklaagden ons bij

1) Met'riscnexdokj? en mkukr geef ik de voorkeur aan dc vrij ulgcmeenc lezing; Mijnotn- oi fitj tigyêag x. r. Door de uitlatijig van fitj ontstond dc gewone vertuling, waarin de weigering niet stellig eu bepaald genoeg K—Dc gewone lezing hebben elsseiv, alberïi cn kïrke reeds op versebi)-lemle wijze (door «misschien,quot; //liet is te vreezen, datquot; enz.) zoeken te verklaren en te verdedigen.

2) Lutiiehs denkbeeld, dat hier (/e rcylvaardigen laychcn in den ondergang der yoddeloozen, is al tc hard. Zelfs tot dc opvatting van kalvijn; Non admonilio ent, sed exprobratio : «Fuil antehac emendi tempus !quot; is in de gelijkenis gcenc aanleiding. De wijze maagden geven eenvoudig , op goed geluk, den eenigen raad, die nog te geven is.

410

-ocr page 515-

de wijze en inVAZE haagden,

de deurwachters , maar vergeefs ! Nooit was ik zoo gctrotten dooi' de schoone gelijkenis van onzen lieer, als op dit oogeublik, toen th deur wax i/enhfen,quot; 1)

Eer wij nu het. doel en de beteekenis van dit zinnebeeld bepalen, zou ik gaarne mijne lezers een overzigt geven van de verschilleiule opvattingen , die daaromtrent in de christelijke kerk geheerscht hebben. Wel zijn er vele onder, die 't genoeg is te noemen, om ze ook door ieder, die eenigen zin voor den eenvoud van het evangelie heeft, verworpen te zien; maar zij geven ons juist daardoor eeu aanschouwelijk beeld van het christelijk leven der verloopcne eeuwen, in zijne ontwikkeling, zijne verscheidenheid, zijne afdwalingen. Doch met dit voornemen, zit ik als versperd tussohen ecne ontelbare menigte bouwstoffen. Deze gelijkenis toch heeft, nog meer dan de meeste andere, de evangeliepredikers en schriftverklaarders aangetrokken; de mystiek heeft er mede gespeeld, en de geleerdheid mee gekunsteld; zoodat cene eenigzins volledige opgave van al die verschillende verklaringen een boekdeel vullen zou : zoo zij daarin te besluiten ware!

Tergenoegen wij ons met 't geen meest leerzaam is en karakterestick. Dan vinden wij hier weder, zoo als doorgaans, inde afwijking [Ziaeresis of ketterij) vau een deel der geloovigen, het beginsel van meer opzettelijke schriftverklaring. De apostolische vaders beriepen zich bijna nooit op de schriften des Nieuwen quot;Verbonds. Zij waren nog in 't volle bezit van hel levend apostolisch woord. Eerst toen dc Gnostieken, roemende op eene hoogere kennis Q/nosi*), aan dc woorden van jezls en zijne apostelen den eeuvoudigen en natuurlijken zin wilden ontnemen, begon de kerk dien te handhaven, en bevestigde men met aanhalingen (teksten) de apostolische overlevering. Zoo zagen wij vroeger jiaucion van de //Oude en nieuwe wijnzakkenquot; voor zijn stelsel partij trekken; en even zoo deden het dc Gnostieken van de //ïien maagden,quot; daar zij de vijf dwaze voor de voorstelling hielden van onze \iji zintuigen, die, dwaas en zone lig , door even zoo vele hoogere krachten van den geest moesten worden opgewogen en bedwongen, om dc valsche voorstellingen der zinnen door hoogere idéën te zuiveren (tertuu.u.nus , de Anima, Cap. 18); — welke uitlegging evenwel nog door den orthodoxen hieronymus niet geheel werd afgekeurd.

111

Op de seclarisclc (kettersche) uitlegkunde, die de apostolische schriften, yetijk ooi de andere, verdraaide tul hun eigen verderf (2 Velr. Hl : 10), en de dogmatische, die er tegenover stond, volgt die der kerkvaders zelve, die in den regel oraloriscli was. Zij zochten namelijk van jezus' zinnebeelden een praktisch gebruik temaken voor het werkelijke leven, cn gingen daarbij uit van de onderstelling,die den uitleg der gelijkenissen, ook in latere eeuwen, zoo zeer verduisterd heeft! —dat alles zijne bijzondere beteekenis hebben moet, ieder beeld zijn tegenbeeld. In 't bepalen dier beteekenis volgden zij evenwel geen' vasten regel; en vroegen

1) Dr. ward. View of the Hindoos, V. 11, p. 29, bij tuench nu uitvoeriger bij kuik. De lezer ziet, bijna bet eenige verschil is, dat dc bruidegom , die van verre komt, hier tot 't eerste bruiloftsfeest in bet huis vau zijne beminde wordt ingeleid.

52*

-ocr page 516-

t)E WIJZK 1SN DWAZE .MAAGDKN.

minder, wat do Zaligmaker moest bedoeld hebben, dun wel, wat voor het oogenblik gepast eu stichtelijk scheen. De zelfde kerkvader gaf soms op verschillende tijden ook eene verschillende verklaring; en zoo doende benam do eene opvatting aan de andere hare kracht, terwijl men niet genoeg inzag, dat alleen dc waarheid sticht en die waarheid één is.

De lezer zal zich eenigzins een denkbeeld knnncn vormen van den chaos, die hieruit geboren wordt, wanneer hij de opvattingen der verschillende bijzonderheden overziet, die wij, om den gang der verklaring niet te verstoren , naar den voet der bladzijde verwezen hebben. 1) Uier willen wij alleen spreken van 't geen die geheele opvatting beheerscht; en daartoe behoort in de eerste plaats de vraag; //Wat zijnde maagden?quot; Hikbonymüs zegt, dat in zijnen tijd sommigen het reeds van werkelijke maagden opvatteden, maar hij 't liever op alle menschen toepast, op hen ten minste, die kennis hadden aau den éénen waren God. De meesten stemmen daarmede, of met de meer beperkte opvatting //alle Christenenquot; in; maar cheysostomus gebruikte weder het zinnebeeld tot aanbeveling van het ongehuwde (maagdelijke) leven. Voor de latere mystiek daarentegen was hier eene heerlijke gelegenheid, om de iiaauwc verbindtenis der maagdelijke ziel met den hcmelschen bruidegom te schetsen. Tauler deed dit, op zijne wijze, met een innig vroom gemoed, maar vergat daarbij alleen, dat de bruidegom niet komt, om de tien maagden ten huwelijk te; vragen. En toch verlustigt men zich thans weder, meer dan vroeger, — de Engelsche en enkele VDuitsehc mileggers vooral, — inliet beeld der kerk, als dc bruid, die wordt ingehaald, en die eigenlijk de leden zelve voorstelt, in hunne naauwe betrekking tot den hcmelschen bruidegom......

Maar nu de lampen met de olie ? — Tkencu heeft een geleerd en doorwrocht overzigt gegeven van dc Katholijke eu Protestantschc opvatting, daar dc eersten (en reeds de meeste kerkvaders) dc ontbrekende olie in de gebrekkige goede verken zoeken, de laatsten in het ontbrekend geloof; 2) waarna hij met veel scherpzinnigheid aantoont, dat hier meer woordenstrijd is, dan wezenlijk verschil, daar alles —even als in dc bekende tegenstelling

1) Dr maagden : Dc geloovigen (okiüknes, augüstinds); allo moaschcn (hiekosymus); zij, die de kuiscli-lieid bewaren (ciikysostouus , theopij., eutii.) ; dc goede en kwade zinnen (bbda , soms ook at ousTixrs en gukgorius).

De dwaasheid : ongeloof (iiilüuüs) ; menschenlof (aügustinüs , gregobius, beza) enz.

De lampen ; ons ligcliaam (mi.uaus); dc maagdelijke staat (ciiuïsostomus, Tir., edtii., beda, aug., ghec.); hot geloof (ouigenes, kilarius;) dc goede werken (avoustinus); de zinnen (hiekonymiis),

Db olie : Barmliartigheid en aalmoezen (ciihïsosï. tii., EUTtt., ambuosius); een onregt gemoed (axigus-tin es , c.kegoiuus , beda); goede werken (ouigenes, iiilarius , damascekus).

De vaten : ons ligehaam (uilauius).

De slaap: dc dood (iriL., ciirys., auo., hasilius); nalatigheid {Auctor imperfecti.)

Het geuoep : dc bazuin des oordeels, (orig. en anderen.)

Hex opstaan: dc opstanding derdooden (uilauius); eene geestelijke opwekking (aug., Auctor, imp., beda).

De vekkooïeus: dc armen, (ciiuïsostomus.)

liet is cchtcr niet zelden moeijelijk, van lederen kerkvader écn bepaald gevoelen vast te slellrn , daar zij meestal in den loop hunner rede van de Evangelische beeldspraak op verschillende wijzen gebruik maken.

2) Die Lampen ohne Oei find die gulfn Werkc ohnc Gluubcn : die imissen alle verllhchr». Lutiieu.

IIcc maxime in parabola agitvr , sotam fidrm sine bonis operibus ad snliifrm tien valere, —• ut invilatus illc ,

/jui per /idem jam vencrut et in coennculwm intraverat, quia res/em nvpHMm . id est bona opera , non hahe-hat, exclusKs est. Maluonaius.

-ocr page 517-

de wij7,1, en' dwazr maagdkx.

van r au lus cu jakobus — afhangt van de beteekenis, die men aan wlict geloofquot; hecht : liet zij als eene bloot uitwendige of hoogstens verstandelijke aanneming der Christelijke waarheid, of als do gemoedelijke aanneming van en gelieele toewijding aan den chuistüs, 'De plaats is te groot, om haar over tc nemen , maar verdient, hierbij te worden nagelezen. Ik heb er alleen de aanmerking op , dat de dwaze maagden toch ook olie hadden , alleen hadden zij niet genoeg. Maar hierover nader.

Eer wij van de oudheid afstappen, wil ik nog opmerken, dat het vMaran Atha!quot; (De fleer komt!) als de ziel der oude Christen kerk, onze gelijkenis bijzonder geliefd maakte, eu hare geheugenis bewaarde in de middeleeuwen, toen zoo veel in 't evangelie geheel verduisterd werd. Tgt;e wijze en dwaze maagden toch waren een geliefd thema bij 'I geestelijk tooneelspel, dat toen nog een flaanwc weêrscbijn was van 't godsdienstig onderwijs. Een oude schrijver (melchiou adamus) geeft ons daarvan een voorbeeld, dat te regt door pro-testantsche uitleggers opmerkelijk wordt geoordeeld, bij de doorgaande denkwijze over anderer voorbede en verdienste in de Roomscb-Katholijke kerk. Het verhaal strekke hier, tussehen ernstiger studie in, tot afwisseling:

//Het was in 't jaar van onzen Heer 1322, dat te Eisenach, voor den markgraaf fiikdkiük van meissen- , de Mysterie der vijf wijze en vijf dwaze maagden werd gespeeld. De wijze waren de Heilige jiaiiia , st. catiiaiuxa , st. baubvka , st. Dorothea en st. mau-gaketiia. Tot dezen komen do vijf dwaze maagden, smeekende, dat zij haar van hare olie mede doelen; — dat is , zoo als do schrijver het verklaart, dat zij voor imar bij God willen tussehen treden, opdat ook zi j nog tot de hemelsehe bruiloft mogen worden toegelaten. — Maar wat gebeurt er nu? De wijze verklaren, dat zij volstrekt niets van 't hare kunnen overdoen. Daarop begint een treurig tooneel. De dwaze maagden houden aan, zij wee-uen, zij bidden steeds dringender; maar het helpt haar alles niets: zij worden verzocht, heen tc gaan en zich zelve olie te koopen, schoon hot daartoe te laat is , voor eeuwig

te laat!..... Toen nu de markgraaf dit alles zag en hoorde, werd hij zoo ontsteld, dat

hij uitriep: //Wat is toch ons christelijk geloof, indien noch makia, noch cenige andere heilige bewogen kan worden, om voor ons tussehen te treden bij God ?quot; — Van deze ontsteltenis was eene beroerte bet gevolg, die hem op den vierden dag ten grave sleepte, en bij werd begraven te Eisenach..quot; 1)

Wij komen tot den nieuweren tijd; en dan merken wij bij sommige gereformeerde uitleggers eene neiging op, om de onmisbare olie, door lutiii.u geloof genaamd, van fa, zuiverr leennis der christelijke leer te verstaan, en de parabel, die daar aan wel dood onschuldig is, als een' ketterhamer te gebruiken. Zoo ten minsto is de opvatting van don golcerdon cam-pegius vitiiinca, die hier als eene theologische curiositeit bare plaats vindo. Ik heb beproefd, zijne uitvoerige verklaring tot eene korte omschrijving te herleiden; en herinner er alleen bij, dat naar dezen geleerde de gelijkenissen — die hij behandelt althans — eene profetische kerkgeschiedenis bevatten , eeno voorstelling van «de verschillende staten der ware christelijke religie.quot;

1) Zie nu merit. , goktteh ph oabivie, aangehaald bij trkxcit.

-ocr page 518-

de wijze kn dwaze maagden'.

//Alsdan (ten tijde, als de dienaren der kerk brassen en vechten, en de kwade huisbezorger, de paus, de kerk verdrukt, Matlh. XXIV : IS—XXV : 1 ,) zal zij bevat zijn in een tiental staten, waarvan vijf Roomsche: Italië, Spanje, Frankrijk, Bohème, 'Polen ; en vijf Protestantsche: Nederland, Hongarije, Denemarken en Zweden, Duitsehland, Zwitserland. Allen hebben zij de lamp der belijdenis van chkistds, en zijn eenigen tijd wakker, door de reformatie gewekt, die zelfs in de Roomsche kerk de geleerdheid en don zendhigs-ijver opwekte. Maar nu (inde zeventiende eeuw) worden, allen sluimerig, en vervallen in cene vleeschelijkc gerustheid. Als zij geheel zijn ingeslapen, zal de roepstem gehoord worden, ook van getrouwe leeraars: //De hemelsche bruidegom komt 1quot; — Dan zullen de dwazen smeeken . //Sta wat af van uwe kennis der zuivere leer; en laat ons de Protestantsche en Roomsche kerk, door beiden wat toe te geven, hereenigen: want onze lampen gaan anders uit.quot; — Maar de wijzen zullen van zulk eene vermenging [syncreiismus] niet willen weten. Zij toch , de Protestanten, hebben alleen de zuivere olie; en zij hebben die allen, — behalve de Socinianen !quot;

Wat dunkt u, als een andere i i srrs, onder 't scherpzinnig en geleerd betoog van dit alles, onzen vitiunga ware in de rede gevallen met 't bekende woord: // Uioe (jeleerdheid (eigenlijk //de vele letteren ,quot; al uw lezen en studeren) hrengt u lot razernij Iquot; zou hij ook met i'aui.rs hebben kunnen antwoorden : nNeen, maar ik spreek icoorden van yezond verslind ?quot; 1)

En toch is 't niet van vorige eeuwen alleen , dat men zeggen kan ; //De geleerdheid is door den vang geslagen en uitzinnig geworden.quot; — Nog van onzen tijd en zelfs van beroemde uitleggers is de verklaring, dat in deze gelijkenis niet de beslissing van der christenen eeuwig lot geleerd wordt, maar de eerste wederkomst van Christus op aarde, tot stichting van het duizendjarig rijk. //Die dan bereid en wakende zijn, zullen mede ingaan in zijne heerlijkheid, en met cmasïus duizend jaren regeren. De nalatigen en zorgeloozen, maar die toch maagden zijn en de lampen hadden ontstoken, zullen in de duisternis van een' snmrtelijken tusschenstaat de algemeene opstanding aan het eind der duizend jaren moeten afwachten, om dan eindelijk ook zalig te worden.quot; 2)

Van nu af heb ik weder voor mij zelveu te spreken. Want nadat ik veel met afkeuring heb moeten vermelden , vraagt gij met regt, of ik dan iets beters daar weet in plaats te

1) Gezonder is de uitleg van BiiiEirni,—behalve waar hij, om liet meervoud, onder do verkoopmes „Vader, Zoou en Heiligen Geestquot; verstaat; met de toepassing, die beter is dan deze verklaring: Zoekt den Beer , terwijl lij te, vinden is; roept Hem aan , terwijl Hij nabij in, Jez. LV : C. — liu in ieder geval is deze verklaring nog beter dan die van lisco, als hij bier de ujlaatkramn bijbrengt; of van NiKonu-mus, die aan vlet jen deukt! — Xoo wordt ook de vermaning : uGaal nog henen lol dei verkoopers in den mond der wijze maagden, al eene zeer ongepaste spoUeruij.

2) Hoe ipsum mtis aperte doecl Parabola Virginum Jed nar um , zegt roiret (Djcï'/i. Oecomm, pag. 276). Tn den zelfden geest is de verklaring van olsuausen, eu die bij von ma uur , Blatter fiir h'óhere Wahrheil, Th. 7. pag. 'W.

1.14-

-ocr page 519-

1JE WIJZE KN DWAZE MAAGDEN. 415

stellen; en ik wil dit althans beproeven, zoo als gewoonlijk, langs den eenvoudigsten en natuurlijken weg.

Dat cinusiTS door den bruidegom wordt voorgesteld , zijne toekomst door den bruilofts-togt en 't volmaakte godsrijk door de bruiloftszaal, is, bij alle verder verschil van opvatting , algemeen toegestemd. Daarbij beroep ik mij alleen op het reeds vroeger gezegde, dat wij hiervan geen leerbegrip [dogma) moeten maken, en de voorstelling van //de kerk als ciiuisïus' bruid,quot; bij paiti.us en joiianses , Jtzus niet in den mond mogen leggen. Het bruiloftsmaal is 't zinnebeeld der hoogste vreugde; het is 't Messias-maal der Joden, maar in verhevener zin; en de bruidegom is de geliefde, de geweuschte, die heil en feestvreugde aanbrengt, de koning van het feest. Zoo is zijne komst te gelijk zaligheid, maar ook heerlijkheid en majesteit, gelijk de Ilebreeuwsehe dichter de opgaande zon vergelijkt met '/den bruidegom, die zijne slaapzaal uittreedt.quot; {Ps. XIX: (!.)

Verder merken wij op, dat do parabel in 't midden staat van twee andere, die jtzus' discipelen voorstclleu nis //knechten, wachtende op hunnen heer:quot; — eerst in hunne zorg voor 't huis (de Diensthievhlen en llmshezorgcr), daarna in die voor 's meesters bezitting [de Talenten). — Dat dus dienstknechten en maagden dc zelfde zijn, spreekt bijna van zelf, al nemen wij daarmede dc spitsvondigheid niet aan der genen, die in dc maagden het beeld der godsdienstige bespiegeling en in dc knechten dat van 't bedrijvig christelijk leven zien. (Zoo, naar oudere uitleggers, ook j.isco.)—En even als bij dc wakende knechten, denken wij hier in dc eerste plaats aan de discipelen, tot wie jezus in dezen oogeublik het woord rigt; maar toch ook van zelf aan allen, die zich, als kinderen des koniugrijks, bij hen zouden aansluiten cu hen opvolgen. 1) De opvatting, die wij reeds van hieronymus hoorden : //alle mensehen (de heidenen uitgezonderd)quot; is te ruim. Zij, die de lampen ontsteken , om den bruidegom te gemoet te gaan, toonen reeds hierdoor, dat zij tot de zijnen behooren. 2)

Wat nu den tijd betreft, de uitdrukking nAh dan zal hel koningrijk der hemelen gelijk zijn 3) sluit zich natuurlijk aan het voorafgaande, iict oordcel van den boo zen dienstknecht.

li

1) Hiermede vervalt bet denkbeeld van stuam , dat door rots een latere tijd//na dien grooten daquot;des Heeren , ten gcrigte over Israëlzou worden aangeduid. Het is alleen't gevolg van eene pogiuir, om

Malth. XXIV en XXV, de profetie van Jentzulems ondergang Ie selieidcn van een later wereldgerigt ;_

eene poging , die altijd uau allen mislukt is. — Als di; wette zegt, dat de eerste parabel bij M vit heus (de Huisheiorgpf) op de apostelen slaat , de tweede (de Muagilrn) op alle Cliristenen , en de derde (de Talentrn) weder op de apostelen iu 't bijzonder, kan ik hierin niet anders zien, dan eene nieuwe proeve, dat deze uitstekende eritiens in de verklaring der gelijkenissen liet zwakste is, waarom ik hem ook dikwijls met stilzwijgen voorbij ga.

2) llirr nollen wir nirhl i/i clirsr ztceierlei Gesrhlrchtrr rler klugm uni lliurichlcn Jungfrauen gemenget hubdh du so du mnprerhen und vrrfvlgrn das Eeangrlium: demi dicse sein nicht triirdig, das: ,gt;«■ thörlchle Juny-frauen soltlen genenntt werden. Lutukb.

3) Het Grieksehe ó/totov» beteekent //gelijk stellen,quot; en kan dus even goed zijn //gelijk makenquot;als //vergelijken.quot; In do gelijkenissen is het niet ongewoon. Meermalen vraagt 4uzi's : » Uaarmrilr. zal ik het koningrijk der hemelen gelijk stellen [(ifioiwaco)?quot; — «liet is gelijk gesteld yo'jioiuamp;rj quot; beteekent eenvoudig: llrl is gelijk {Mafih. XIII ; 'ïi en/.) ; en zoo de toekomende tijd (ouOib)'ïtjtxcidi , hier on H. VII; 20); Ifet (of hij) zat gelijk zijn.

-ocr page 520-

l)i, AVJJZE IA DWAZJi MAAODtA.

aan; //In dien dag der beslissing en scliciding {/crisis), zal het even eens gaan met het godsrijk, enz.quot;

Dat denkbeeld van eene eindelijke krisis, de scheiding tussehen tarwe en onkruid op den godsakker, kaf en koren op VHeeren dorschvloer, beheerscht geheel onze gelijkenis. 1) Zij is het beeld der kerk, niet der wereld. Eu zoo als in die kerk de Zizanicn niet zoo terstond vau de tarwe te onderscheiden waren, zelfs bij liet opwassen (Bladz. 79); zoo blijkt liet onder 't tiental maagden, alle feestelijk uitgedost eu met de brandende huwelijkstoorts in de hand, eerst bij de komst des Ileeren, wie van den beginne af wijs waren en wie dwaas. Oic wijsheid bestaat in hare voorzorg tegen een mogelijk lang vertoef. Even als tot de wakende knechten de heer misschien laat in den nacht van de bruiloft terug komt, zoo kan het hier gebeuren, dat de bruidegom eerst laat, zeer laat aan den avond, ter bruiloft ingaat.

Maar hij had ook vroeger kunnen komen, terwijl zij hem op een later uur wachtten. Had dan niet haar, die zich nog niet bereid hadden en nog niet waren uitgegaan den bruidegom te gemoet, het zelfde lot gewacht ? Zeer zeker! Ook zij zouden de deur gesloten hebben gevonden, en vergeefseh ware ha ir kloppen en roepen geweest. Maar dit beeld was minder noodig. De verwachting van de toekomende eeuw was al te zeer gespannen, ook bij jkzus

jongeren. Als hij in deze dagen aan Israel hel koningrijk weder oprigtte-,...... ja ! dan zou

elk der zijnen wel bereid en waakzaam zijn : 't feestkleed aan en do lamp in de hand en 't bruiloftslied op de lippen! Maar wat de uitkomst heeft geleerd, dat waarschuwde jkzus reeds nu en meermalen: De lieer loeft om ie komen, en hoe gaat 't nu?

11 oe het gaat ? Die dwaas is , volgt alleen den indruk van het oogcnblik. De Heer zal komen, en hij gaat uit, hem te gemoet. Maar als de Heer nu niet komt, wordt zijne geestdrift uitgedoofd, de gunstige stemming gaat voorhij : hij is niet meer bereid, juist im hij 't wezen moet. Maar de wijze berekent de mogelijkheid van het vroeg en het laat. Hij roept niet zoo luide en is zoo opgewonden niet. Maar er is volharding in hem en diepte van geloof. Ook al werd hij sluimerig, nu of dan, hij is bereid, zoo lang de nachtwake duurt en de Heer komen kan. Die volhardt ten einde loc, wordt zalig.

Vraagt iemand, of dan nu die volharding en die behoudenis van meerdere of mindere wijsheid, letterlijk zelfs van eene louter verstandeljke voorzorg, afhangt; of de weg der zaligheid een weg van voorzigtige berekening is ? — Maar men moet in het bijbelsch denkbeeld van wgt;jslieid eu verstand nog niet diep zijn doorgedrongen, wanneer men met erust deze vraag doet. De uaauwkeurige afscheiding van centand eu hart, die wij aan de Crieksche

1) Het gevoelen van iiezel, stolzcu andereu, dat liicr op jkzus' komst tot ecu oordeel over Jeruzalem •'edoeld wordt , cn dat van enkele uieuweren, die jkzus' toekomst'm allo belangrijke veranderingen van kerk ot' wereld meenen op te merken , kon ik, na al het vroeger gezegde , hier laten rusten. Ijisco , die quot;aarne alle verklaringen vereeuigt en ze juist daardoor van liare kracht beroolt, schrijft: Das Gletch-nisz hut seine naehste B'zie.lmng uuf Jerusalem's Zerstórung ;abcr beiieht sich aach auj die letzle Ankunjl des Herrn zum Gericht, and nherhuupt auf alle Heimuchunyen Ootles, die ein Kommen des Uerrn find ; — auf olie tolche Begebenheiten und /eiten t dureh xoelche Unvorbereitete in Schreckeu uivl Beatiirzunggesetzl

icerden ;—auf die ganze Gnadezeil dieses Lehem : demi schon vilt deni Tode trdt die ^acht ein..... Dus op

dit alles te gelijk : is er ook nog meer te bedenken ?

Ut)

-ocr page 521-

TIK WIJZK KS DWAZE MAA6DKN.

beschaving ontleend hebben, kennen de Oosterlingen niet. Hun wijze is '/wijs van harte;'1en /'het beginsel zijner wijsheid de vreeze des Hccreu , van 't kwade te wijken zijn verstand.quot; ])— En zou men niet, ook nu nog, menig verstandige, vernuftige, geleerde, in de hoogere belangen van 't leven eeu' d^aas kunnen noemen ?

Die '/wijsheid (eigenlijk ven/andig/ieid) tier godsvruchtquot; schetst .mus elders ia den man, die zijn huis op ecne rots bouwde, in den voorzigtigen bouwmeester van huis en toren, en zelfs in den onregtvaardigen, maar toch op de toekomst bedachten rentmeester; en het tegenbeeld in den rijken dwaas. Maar zij wordt daarom nog niet door enkele berekening verkregen. De zondaar handelt zeker zeer onberedeneerd, en toch wordt niemand uit redenering braaf. Zoo is 't ook hier. Tu de gelijkenis moest wel het //wijs overlegquot; op den voorgrond staan. Het blijkt niet, dat de dwaze maagden zoo veel minder achting voor den bruidegom of verlangen naar de feestvreugde hadden. Integendeel, haar angst en haast, haar kloppen en roepen, bewijst, dat zij er gaarne in zouden gedeeld hebben. Ligtzin-nighcid en onnadenkendheid alleen heeft het alles bedorven. Tu do toepassing is dit eenigzins anders. Even als bij 't groeijen van liet goede zaad de natuur hare wetten volgt, maar 't mensebelijk hart zijne vrije keuze; zoo is er in de geloovigen, die's Heeren komst verbeiden, een diepere grond voor de wijsheid en de dwaasheid, het vertragen of volharden ; en dien grond zoeken wij in de mindere of meerdere diepte van hun geloof, het min of meer innig gehecht zijn aan den lieer, zijn koningrijk en zijne toekomst. Juzvs wil dan door deze gelijkenis opwekken tot zelfbeproeving, gelijk hij dat meermalen deed. Allen riep hij tot zich; van die kwamen , wierp hij niemand uit; maar weinig ingenomen met het gedruisch der Hosanna's, wekte hij telkens tot ernstig onderzoek zijne discipelen op. of zij in staat zouden zijn, bun kruis op zich te nemen en zich zelve te verloochenen. En het beeld der dwaze maagden is geheel de uitdrukking van het zelfde denkbeeld, dat wij in't zaad op den steenaehtigen grond en tnsschen do doornen, maar vooral in den mislukten torenbouw vinden; alleen dit maal. zoo kort vóór zijn scheiden, in betrekking beschouwd tot zijne toekomst. 2)

l it al het gezegde zal de lezer misschien reeds opgemaakt hebben, dat ik aan de toepassing van de bijzondere deelcu der gelijkenis al zeer weinig hecht. Ik zou zelfs verder durven gaan, en zeggen , dat de Zaligmaker die toepassing niet heeft bedoeld. Wil men vragen, wat nu voor ons de olie is, waarvan wij ons rijkelijk voorzien moeten, 'tis mij

1

Dit denkbeeld van wijsheid en dwaasheid is chn ook het ecnige punt van vergelijking met de Rnti-bijnsche parabel der icjze en dwate gasfrn, reeds blz. 271 mede gedeeld, en waaruit Be Day era ad ook onze gelijkenis afleidt, omdat zij , — de parabel der gasten, — door een' Rabbijn gebruikt wordt tot opheldering van sa lomo's gezegde: ,/ïe allen tijde zullen uwe klecderen wit zijn, en tnl u g cent olie onlbrchcn !quot; — Indien de Rabbijnsebe sehriften een' parallel niet onze gelijkenis opleverden , het zou veel eer zijn , wat scnöTTGEN aanhaalt van b. KuësEB: «Ten dage, als de HEERE God zijne wet aan het volk zou geven, sliepen do Israëlieten nog; maar mozrs ging do legerplaats door, en wekte hen, zeggende: Ontwaakt uit uwen slaap ! De bruidegom is u wds voorgekomen, en zoekt zijne bruid , om haar in te leiden (m clnqi-pam inlroducerè). Ja, Ilij wacht nog; en de paranvmph komt nu (mozes zelf), en deze voert de bruid hem te gemoet enz.quot; (Met vrgelijking van tixed. XIX ; 17 eu Psalm LXVUI ; 8.)

-ocr page 522-

!)k wijze ex wa zb maaodln.

wel; en het oratorisch gebruik , dat reeds de kerkvaders van zulke beeldspraak maakten kan zijn nut hebben. Maar men vrage niet, wat jtzvs wilde uitdrukken door deze en gene bijzonderheid, die onmisbaar noodig was tot het levendige en aanschouwelijke der schildering. De bruidegom tegenover de maagden, de onzekere are en de brandende fakkels : iu deze tegenstelling ligt het geheele beeld. Het overige is bijwerk. Reeds het weifelen der uitleggers is daarvoor een bewijs; en men heeft over lampen met of zonder olie gebeuzeld, alsof de olie zelve, en niet de meerdere of mindere hoeveelheid, het verschil uitmaakte 1). In zon verre zou de Katholijke voorstelling van ffoede werken of de Cocce-jaansehe van zumre leer nog beter te verdedigen zijn, dan de Luthersche en streng Gereformeerde van zaligmakend geloof: want aan goede daden of aan zuivere kennis kan men te kort komen , maar 't ware geloof mist hij, die bij de hrnilqfl des Lams buiten blijft, geheel eu al. Dc Katholijken kunnen ook nog, in hun voordeel, de woorden van ji-.zrs tot zijne discipelen inde bergrede aanhalen: nflij zjl het licht der wereld. Laai alzo o uw licht schijven voor de ■menschen, dat zj uwe goedh wekken zien mogen!quot; — En toch geloof ik niet, dat de voorstelling, om den Fleer met goede werken te gemoet te gaan, inden geest van jezus lag. Alleen het licht, in zijne ruimste zedelijke beteekenis tegenover de duisternis , ligt op den bodem der vergelijking; en indien hier de brandende bruiloftsfakkel nog eenc bijzondere beteekenis hebben moest, zou ik het eerst aan fa, Uijmoedigheid des geloofs denken , die vrij en blij den Heer tegensnelt. 2) — Waarbij men eindelijk nog opmerke, dat zoo wel de bruiloft en de reijen der maagden , als do olie en de brandende lampe, tot de edele beelden der Hebreeuwsdie poëzij behooren , zoo als hond en zwijn en dergelijke tot de onedele. Olie is den Oosterling dc weelde van zijn land en de glans van zijn leven; olie de wijding van 't heiligdom met zijne zeven lampen, zoo wel als die van hoogepriester, profeet en koning. Ja! het beeld dier gewijde zalfolie gaf aan ji zus van Nazareth den cnniSTUs-naam; en het chrisma (de zalving) is in de taal van joiiannes de wijding des Heiligen Geestes, die alle opregte Christenen deelachtig zijn. 3)

Nog een enkel woord over het slapen der Maagden. Als wij aan het eind dc vermaning herhaald vinden: Zoo waakt dan; wanl (jij weel den dag noch de ure niet! 4) zouden wij

1) Indiende tegenstelling ware ; //lampen met of zonder olie,quot; zoude opvatting van wu.son dc eenvoudigste zijn: Whatever is merely outward hi the Christian profession, is the tump; whatever is inward and spiritual, is the oil.

2) Taetitiae Jlamma, liceft vsnm (pag. 127), quae bono animi alitur. Er is iets vóór het denkbeeld , dat liet den zorgeloozen aan lihjmoediglicid ni feestelijke vreugde, nm den Heer te ontmoeten, ontbreken zal. Dc brandende lampe is reeu. iu het Oude Verbond liet beeld van loven en levensvreugd.

3) Daarom zegt luthkh : hws Oei ist die Sulbung vom lleiligr.n Gciste, — Kikk vindt hier ten minste ; h» incidental allusion op dc betrelking van ciikistcs , al i bruidegom dor kerk, eu op de zalving des Heiligen Geestes; maar voegt cr bij : but this is not prominent in the parable.

4) De woorden : in de welke de 7,oon des menschen komen zal, staan iu de beste bandschriften en oude vertalingen niet; en zijn er waarscbijnlijk alleen bijgesebteven , omdat zij er van zelf (uit Matth.WlV : 42 , 44 enz.) bij worden gedaebt. — En toch heeft men altijd weder dien dag en die are willen welen, en b. v, den tijd (in verband met onze gelijkenis) op middernueht bepaald. Zoo teekent iüeron'ymus aan,dat, volgens eene Joodsehe overlevering, de Messias te middernaeht. zal komen, even als de HEER U middernueht Ef/yptel: nd sloegen Israël uitredde (amp;W. Xll : 29); en bij sciinjft daaraan het kerkelijk gebruik {traditio apostolieii) toe , om bij de paasehwake de gemeente voor't midden van d^a nacht niet

Ms

-ocr page 523-

DE WIJZE EN DWAZE MAAGDENquot;.

bijna zeggen, dal het //sluimerig worden en zo» ongemerkt inslapen,quot; den Maagden als dwaasheid en schuld wordt aangerekend. En toch is dit zoo niet. Daarin ligt liet onderscheid niet tussehen wijzen en dwazen. Allen sluimeren en slapen, en mogen dat doen. 1) 't Is , na de gemankte toebereidselen, even als in GetJisemavé tot de jongeren : i/Slnapf nu mort en rast!quot; tot dit op eens verandert in; n Staat op! Laat ons gaan. Hij is nalij....quot;— [n het zinnebeeld was ons die sluimerigheid de reden, waarom de tijd zoo ongemerkt voorbij ging; in de toepassing stelt zij de natuurlijke uitwerking van het lang wachten voor; daar de wereld en de christenheid onmogelijk in de eerste spanning van 't Mnran Atha blijven kon. En nog altijd is dit zoo. De wereldschc zaken gaan weder haar' gang, na iedere godsdienstige opwekking. 3)

Hoe dikwijls reeds, gedurende de achttien eeuwen der christelijke kerk, is bet geroep uitgegaan //De bruidegom komt !quot; en is hij toch niet gekomen; en weder in onzen tijd, meer dan vroeger, openbaart zich dat voorgevoel van eene naderende krisis , dat heimwee naar 's Heeren toekomst. Men moet zulk eene, godsdienstige opwekking hebben bijgewoond, — gelijk ik die uit eene eerste gemeente nooit vergeten zal : — om de geestdrift aan den eenen, den angst aan den anderen kant zich te kunnen voorstellen, die deze mare van vreugd en van ontzetting geeft. Hoc grijpen dan allen, bereid of onbereid, naar de lampen, en jammeren velen om dc ontbrekende olie, of zoeken die arnrstig bij wie men meent, dat beter voorbereid zijn; en schijnbaar geven zij nu het minst om de wereld, die anders hare trouwste dienaren zijn! Daarom stellen sommigen grooten prijs op zulke godsdienstige bewegingen , en willen ze zelfs uit Amerika , bet land der nieuwe dingen, kunstmatig hier overplanten. Maar zulk een geroep gaat voorbij. //Het is niet noodig: want de Bruidegom komt nog niet 1quot; En de slaap wordt slechts dieper en zorgeloozer. AVut baat dan dal alles? Die wijs is en olie genoeg heeft, bij wacht rustig af, tot dc toekomst des Heeren verschijnt, als de bliksem, in een' oogwenk voortsclmtende van het oosten naar het westen. 3)— Even zoo is het met dc godsdienstige opwekkingen in het leven, bij de gedachte aan onze eigene onzekere ure. De schrik des doods alleen heeft nog niemand tot een' waar' Christen gemaakt

tc laten gnau , in afwachting van Christus' komst. Zelf verklaart hij eclitcr dcu middernacht in di gelijkenis beter : Subito et scruris omnibus.

1) Hoe het gevoelen van chhysostomus, die hier aan den slaap des doods denkt, bij velen bijval heeft kunnen vinden, begrijp ik niet. In geen van de beelden zijner toekomst, door onzen Heer gebruikt, treedt de dood tussehen deze emr en 'fr Icr/.cmrnde in. Van daar, dat men Ie TIicshi lonika ze ver/oren \n)n achten, die ontslapen Kuren (xexot/i^ufi'ot). I Th ess. IV : 13, vergl, 1 Kor. XV : 18.

2) Quod dormtlio u quihus Uquot;quot; in nudum partem trahitur, a Chrhti meute et patabolue conlextu prorsvx alienum est. Ego simplinus accipio de negotiis terrenis, quibu* implican Jideles neeestquot; est, qnam'Hu in carnr habitant, kalvijn.— Bormire interpreter desinere ie adrentu Domini cogi'are. mai.donatls. — Beier dan lutuer: Wir fallen ja zu Zeilen in Simde, huben uohl linmal civn gnten Qedunlcen von item Brdutigam . aber ieh brenne nieht allezeit in gulen Oedunlen zu Gott.— De oude leeraars in onze Hervormde kerk vat-teden vrij algemeen het sluimerig worden en slapen op van zorgeloosheid der Christenen in 't gemeen , traagheid der leeraars, enz.

3) Wilson onderscheidt de roepstem , die van ander en uitbaat; ,,De bruidegom komt!quot; van die komst zelve, en grondt daarop eene in zich zelf schoone en krachtige voorstelling van de voorteekenen, waarmede onze tijd die komst aankondigt. — Juister evenwel k.m.vijn ; (lnod ad elamrem spreiat, melaplorice fiosihtin esse interpretor pro subito whentu. Clatnal quidem Dominns quotidie, hreti se vrnturum ; sed tune, tola mundi maehina resonabit, ut non modo sopitos e.rpergefacial, sed mortuos eihteal e seprlcris.

-ocr page 524-

pk wijze kv dwaze maagden.

Het wahen in de slotvermaning, vs. 13, heeft dus de beteekenis van waltoos bereid zijn/' en slaat niet op het slapen in de gelijkenis terug. 1) Het is de eenvoudige herhaling van M'ill/i. XXIV : 42 eu ■11', waar waken en lereid zijn wordt verwisseld; en te gelijk is deze vermaning hier, doorliet want, vs. 14, dc band tussehen de twee beelden van 's llee-ren toekomst. Ware dit laatste zoo niet, men zou kunnen vragen, of .tk/.vs ze misschien ook uitsprak aan het slot der Wakende Dienstknechten , die maïtukvis niet (of alleen in den Huis-bezorger) heeft opgeteekend. Zoo ten minste is het bij maeküs, II. XIIT, waar wij vs. S3 de vermaning vinden van Ma!Ui. XXIV : 42, en, na het beeld der Knechten (vs. 35—37), plegtiger eu uitvoeriger, de herhaling van Malth. XXV : 13.

Eindelijk zouden wij nog eene vraag te beantwoorden hebben omtrent het buiten blijven,_

de verwerping dus, —der arme maagden, die te laat komen; met het stellig afwijzend: ulk ken u niet!quot; dat in de taal der schrift beteekent: //O ij zijt van de mijnen niet;quot; n Al wist ik, wie gij zijt, ik wil u niet kennen!quot; 2).... De arme maagden! Hebben zij nog olie opgedaan bij de verkoopers, en daarmede hare lampen toebereid? Naar de voorstelling denkelijk wel, en van daar het oponthoud; maar verhaald wordt het niet, omdat de glans harer fakkels niet tot de blijmoedige zijde der gelijkenis behoorde. Eu zij worden, om dat korte //Te laat !quot; hopeloos verworpen? Uitgesloten uit de helder verlichte feestzaal, en daardoor van zelf veroordeeld tot de buitenste duisternis? 3) —Wij zagen reeds, dat, op anderer voetspoor, OLSII.U-SKX zelfs het apocalyptisch denkbeeld van een duizendjarig rijk te hulp roept, om deze arme dwazen te redden. Maar dit ontneemt aan de gelijkenis juist den klemmenden nadruk van een eeuwig //Te Laat!quot; van eene onherroepelijke krisis, eene schifting, ook tussehen Christenen en Christenen, waarvan jezus zoo dikwijls en straks weder gesproken heeft: Twee mannen zullen op den akker werkzaam zijn : de één zal aangenomen en de ander verlaten worden ; Iwee vrouwen zullen er malen in den molen: de eene zal aangenomen en dc andere zal verlaten worden! [Matth. XXIV: 40, 41.)

Maar op dit slot der gelijkenis moeten wij nog eens terug komen bij de volgende, die men daarvan den weerklank zou kunnen noemen.

1) Dr. e. b. swam, 13 (in k. van willes, Bijdragen enz. 1 : 390 volgg.) baalt te regt vs. 5 en 13 aan ais een voorbeeld, dat slapen en waken in den mond van jezus soms eene eigenlijke, soms ecue oneigculijke beteekenis beeft; vorgl. van hengel over Matth. XXVI: 41, Ibid., pag. 140—151.

2) Meermalen is bet opgemerkt , dat kennen een' bijzonderen nadruk beeft in den Ilebrceuwscbeu stijl. Zoo zegt God tot mozes, Exod. XXX11I ; 12; ulk ken u bij name!quot; eu vermeldt fauLus , als opschrift van het Godsgebouw (2 Tim. II ; 19) . De Heer kent, die de zijnen zijn.—• Vergl. ook Luk. XIII ; 25 , waarover straks nader.

3) Tortor eonscientiac ist das, wenn wir erst, so der Brdutigam kommt, llïdfc Suóhen. Da int Ent hulluuy der Siindc, dasz man sich denn schcucl vor Gotl.... Warum schreien sie nicht zn dem Br'dn lig am, sie haben ktin Oei ? Warum laufen sie zu den Menschen un Oei? 1st die Ursacfte, dasz sie tien Jirdu-ligam noeh nie erkennl hab'.n. — Zoo Vader i.dïiilk; 't zijn harde woorden , maar er ligt veel waarheid in.

420

-ocr page 525-

xxx vn.

DE GESLOTEN DEUR.

Luk. XIII : 25—37.

Nadat de heer des huizes zal opgestaan zijn, en de deur zal gesloten heblen, en gij zult beginnen huiten te staan, en aan de deur te kloppen, zeggende; n lieer e, lieer e, doe ons open!quot; en hij zal antwoorden en tot u zeggen: nik ken u niet, van waar gij zijlquot; —

Alsdan zult gij beginnen te zeggen ; // Wij hebben in uwe tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en gij hebt in onze straten geleerd!quot; En hij zal zeggen : nik zegge u , ik ken u niet, van waar gij zijl; wijkt van mij af, alle gij werkers der ongv-regtigleid Iquot;

Het is bekend, dat de drie eerste [synoptisele) Evangeliën eeue groote, dikwijls letterlijke overeenkomst hebben, bij merkelijke afwijking en verschil. Vele dier gelijkluidende of over-eenstemmeude plaatsen'doelen duidelijk op de zelfde gebeurtenis of het zelfde gesprek; bij anderf is dit zoo duidelijk niet; bij vele zelfs geeft lük\s (want markus kunnen wij dit maal voorbij gaan) eenigzins andere woorden en eene geheel andere gelegenheid aan, nis mattueüs. Nu bestaat er omtrent deze verwante {assonerende) gezegden en beelden tweeërlei opvatting. De eene houdt ze voor een' dubbelen vorm der zelfde mondelinge overlevering, en zoekt dan zoo goed mogelijk uit te maken, welke de oorspronkelijke is, zonder zich veel aan de tijds- of andere opgaven vau den Evangelist te bekreunen. En zonderling is het, dat wij deze vrijzinnige opvatting juist aantreffen bij hen, die aan de twee uiterste grenzen der godgeleerdheid staan : den Jezuïet maldonaïus en den ultraliberalen Protestant de wettk. Misschien is dit daaruit verklaarbaar, dat beiden een hooger gezag huldigen, dan dat der schrift: maldonatus de kerk, en de wette de kritiek. — Maar do andere opvatting, die in den laatsten tijd aan meijer cn anderen nieuwe en uitstekende verdedigers heeft aangewonnen, stelt op den voorgrond, dat niet al wat gelijkt, het zelfde is; dat onze lieer, bij zijne omwandeling door zijn vaderland, door een telkens afwisselend gehoor omringd, ook dikwijls de zelfde of soortgelijke redenen gebruiken moest; cn dat vooral sommige kernachtige spreuken, — waarin dc kracht der oude oostersche wijzen gelegen was, — meermalen hem op de lippen moeten geneest zijn; zoodat lukas even oorspronkelijk zijn kan als mattheüs, al is 't, dat zij dc zelfde gezegden verschillend plaatsen, indien er in die-plaatsing maar iets eigenaardigs en oorspronkelijks is.

Nemen wij den tekst, die hier boven staat, wat ruimer, zoo wordt hij een bijzonder

53*

-ocr page 526-

im. gllsiiotkn deur.

jïos-cliikt voorbeeld van deze tweeërlei opvatting. Wij hebben daartoe slechts de assonerende plaatsen uit matthküs naast die van hik as te schrijven ;

Vs. 24. Strijd/ om in tc gaan door dc cwjc poort; want velen, zeg ik v , zullen inel;en in te gaan en zullen niet hmnen.

Vs. 25. Nadat dc heer des huizes zal opgestaan zijn, en de deur zal gesloten hellen, en gij zult beginnen luiten te staan, cn aan dc deur te Moppen, zeggende: nlleere, Ileere, doe ons open!quot; en hij zal antwoorden en tot u zeggen; nik hen n niet, van waar

gij zijt-r-

Vs. 26. Alsdan zult gij beginnen tc zeggen ; n Wij lellen in urne tegenwoordigheid gegeten en gedronJcen, en gij helt in onze straten geleerd!quot;

Vs. 27. En hij zal zeggen : nllc zegge u, il' hen n niet, van waar gij zijt; wijlt van mij af, alle gij iverhers der ongeregtigheid Iquot;

As. 28. Aldaar zal zijn weening cn hier-sing der tanden, wanneer gij zult zien abka-jiam , en 17,ak , cn .takou, en alle de profeten , in het koningrijk Gods, maar vlieden luiten geworpen.

Vs. 20. J'n daar zullen er komen van Oosten en Westen , en van Noor den en Zuiden, cn zullen aanzitten in het honingrijk Gods.

\ s. 80. 7,quot;w ziet! er zijn laats ten, die dc eersten zullen zijn ; cn er zijn eersten, die de hiatstcn zullen zijn.

Gaat in door de enge poor te: want wijd is de poort, ev Ireed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn cr, die door de zelve ingaan: want de poort is eng, en de loeg is naauw, die tol het leven leidt, en weinigen zijn er, die dezelve vinden. (Matth. A7I1 : 13, 14.)

De deur werd gesloten. Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: nlieer, Heer ! doe ons open !quot;

En hij, antwoordende , zeidc : n Voorwaar zeg ik u , ik ken u niet.quot; (Matth. XXV ; 10b —12.)

Velen zullen te dien dage tol mij zeggen : nlleere, Ileere! hellen wij niet in meen vaam geprofeteerd, en in vwen naam duivelen vit geworpen , en in ween naam vele krachten gedaan?quot;— En dan zal ik hvn openlijk aanzeggen : nik hel u nooit gekend; gaat weg van mij , gij, die de ongeregtigheid werkt!quot; (Matth. VII ; 22, 23.)

Uoeh ik zegge n, dal velen zullen komen van Oosten en Westen, en zullen met abha-iiam , en i/.ak , cn jakob aanzitten in het koningrijk der hemelen ;

En de kinderen des koningrijks zullen uit-geworpen loorden in de luiicnste duisternis: aldaar zal weening zijn en knersing der tanden. (Matth. VTIT : 11, 12.)

Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten dc eersten. (Matth. XIX : 30 ; vergl. XX : 10.)


//Kn dusquot;— zoo heslnil dc oppervlakkige kritiek ;— //geeft tak as eene bloemlezing, en vinden wij bij matthhüs het ware verband; oi' is omgekeerd do bergrede bij aiattiieüs eene bloemlezing.quot;

Ik stem gaarne toe, dat eene spreuk van den Heiland zich ligt in 't geheugen hechten kon en van mond tot mond worden overgeleverd, terwijl de gelegenheid, waarbij /ij werd

-ocr page 527-

DK r.KSLOTt.X DEI' u.

gesproken, in vergetelheid geraakte of met eene andere word verward. Ja! ik zal meer zeggen: liet schijnt mij soms ook toe, dat i.ukas dikwijls die gelegenheid of aanleiding zoekt, en misschien niet altijd de regte vindt. Maar daar is ecne andere vraag te beantwoorden. Vertoont deze plaats in haar yeheel (vs. 23—30) het karakter van ecne bloemlezing? Ts er in het doorgaand denkbeeld , dat deze spreuken aan ccn vlocht, niets nieuws en eigenaardigs? Is de hmsdfvr,— waarom het ons nu vooral te doen is, — do zelfde als do enge poort in de bergrede, of de yeslolcn deur der dwaze maagden ; en is ook de bedoeling, de zedeleer di r beeldspraak de zelfde ?

Het schijnt, dat de meeste schrijvers over do gelijkenissen dit gemeend hebben: want bij hen zelfs, die het denkbeeld van gelijkenis 't verste uitstrekken, verder nog dan wij (b. v. imomoNn en ■wkssenbeiio) , vind ik deze plaats van luk as niet afzonderlijk opgenomen; 1) Stuart is onder allen de eenige, die haar als ecne op zich zelve staande gelijkenis behandelt, al erkent hij te regt //een' zachten ineenvloeijenden overgang van hot beeld met de n[geboeide zaak zelve •quot; — waardoor deze parabel, wat den vorm betreft, tot de onvolko-mene gelijkenissen moet gerekend worden : want de voorstelling is beeldrijk , maar de bedoeling van het beeld wordt zoo weinig bedekt gehouden, dat jbzxis' toehoorders terstond worden genoemd, als die zullen kloppen en — buiten blijven!

Maar al is in den vorm het beeld niet zuiver volgehouden, dit beeld zelf is toch nieuw en onderscheiden van die bij mattheüs; zoodat , wanneer wij aan j.i'kas, als berigtgever, do oorspronkelijkheid betwisten willen , wij hem de gave moeten toekennon , om uit ecne reeks van afzonderlijke spreuken eono nieuwe gelijkenis zamon to stollen ; dit maal niet tot jeztjs' discipelen (als Matlh. XXV ; 10), en even min tot allen (gelijk Maith. Vil ; 13), maar bepaaldelijk tot zijne landrjenooten gerigt, Doch is hierin ecne nieuwe, oorspronkelijke voorstelling op te merken , dan schrijven wij die ook het liefst aan den Heiland zeiven toe. En schoon dit door de meeste nienweren niet helder is ingezien, vinden wij het reeds voor zeven eeuwen opgemerkt door den Grickschen monnik EUTimurs zigabenüs, wiens verklaring van vs. 25 aldus luidt:

//Do Heer stelt ecne gelijkenis, om daannede hun vrees aan te jagen , die hunne behoudenis verwaarloozen. Want hij verbeeldt zekeren heer des huizes, zittende en ontvangende zijne vrienden, daarna opstaande en de deur van zijn huis afsluitende, en niet toelatende aan de anderen , om binnen te komen. Onder dien heer des huizes wordt jezus zelf verstaan ; onder hot huis het koningrijk der hemelen. En door het zich neder zeilen en de trienden onivangev, wordt aangeduid het'wachten tot de voleinding dor wereld , en hot bij zich ontvangen van die het waardig zijn j door het opstaan en de deur sluiten , het einde 2) der wereld.quot;

Ik 1 can mij geheel met deze uitlegging vereenigen; mits men bij het honingrijk der hemelen denke aan het voltooide Godsrijk , het Mossiasrijk der toekomende eeuw, onder hot bekende .loodsche beeld van oenen maaltijd, waarvan wij vroeger reeds gesproken hebben,

1) Toch hebben rcetls ouzc Kantteekonaats; »Dezc gelijkenis wordt genomen van het houden der bruiloften te dier tijd;quot; — maar met verwijzing op Matth. XXV : 1—12.

2) Eituln, xéloi, wordt hier onderscheiden van voleinding, awiehBia. Het tweede is een laatste tijdvak der wereldgesehiedenis; het eerste ren tijdstip, dat haar besluit.

4-2

-ocr page 528-

DE OtSI.OTKN DEUR.

bij de Genoodigden lol het Gastmaal, en waarop wij later, bij den Tijken man en den armen Lazarus, zullen moeten terug komen. De gehcele voorstelling is aan de eerste dezer twee gelijkenissen meest verwant, daar zij ons de beslissende uitspraak herinnert: // Tk zey w, dat geen dier mannen , die eerst r/enood waren, mijnen maaltijd smaken zal,quot; {Luk. XIV : 21-,) Het zijn ook hier vrienden, die zijn genoodigd; — niet, zoo als meijeii het euthymius ztgabenus verbeteren wil, luisgenooten: 1) want kinderen des huizes worden niet zoo deftig opgewacht: voor hen legt men geen' opzettelijken maaltijd aan ; en dienstknechten of slaven straft men wel, maar verbant men niet. — 't Is een groot vriendenmaal, waaraan de gastheer dc tafel overziet, en ter bestemder ure, als allen bij een zijn, nog eens opstaande van den zetel, waarop hij zittende ze ontving, de huisdeur 2) sluit, om ongenooden buiten te houden. Toch komen er nog aan, — zijn zij reeds aan de deur afgewezen, of komen zij nu eerst? — en heginnen 3) luiten te staan en {aan) de deur te kloppen. Dit is hier niet, als in de gelijkenis der Maagden, eene voorstelling van vte laat komen ,quot; maar van //niet goed komen van te komen , waar men geen regt heeft te zijn, en toch meent, te mogen en te moeten wezen, liet angstig kloppen en roepen der dwaze maagden heelt eenen anderen toon; en bij het antwoord: ïk ken u niet! is hier nog bijgevoegd: van waar gij zijl. //Gij zijt mij vreemden , en niet vrienden. Van waar komt gij, dat gij mijne gasten denkt te zijn ?

Dc tweede poging (een nieuw beginnen) bewijst dan ook, dat hier een jammerlijk zelf-hedrog scliuilt en eene ongedachte teleurstelling plaats heeft, i) De Heiland ontsluijert daarbij

1) Meijer stelt kuisyenoolen in de plaats van trienden , om bet volgende : Ik ken u nut, va* waar {TtófrEv) g/j zijl! bet geeu bij verklaart:—von welcher Familie; — ihr seiil nicht Qlieder meines Uames, soudern eines mir unhekunnteu undent. ■—■ Het is zoo, dat bij dit van waar reeds de eigeuiijke betee-kcuis, dc roem op Israëlietiscbc afkomst ea bargersebup vau Gods volk, bet regt der sprekers als jezüs' volksgenooten, doorscbemert ; maar dit beboert tot den overgang vau eene oneigenlijke ia de eigenlijke rede, vs. 26, eu verandert de vroegere beeldspraak, vs. 25, niet.

3) Niet -ti hj, als vs. 2i, maar O i ; das geen poort, maar buisdeur. Dc nieuwere critici schrijven ook vs, 21 ti-iqas, omdat zij meeuen, dat nvKijs uit matiueüs is iugcslopen. Ea bierait heeft men weder de voorstelling verdicht van een huis, dat, behalve de groote voordeur, nog een smalle zijdeur heeft, (meijek.)—En daar zou men gasten inlaten ? — Neen! de poort (vs. 21) is eene berinnering van Jiizus zeiven aan 't gezegde Mull/i. VII ;13; maar de huisdeur is een nieuw beeld, dat meest overeen komt met de voorstelling van den Smeekenden Friend, die tot antwoord ontvangt: i/I)e deur van mijn buis is reeds gesloten.quot; {luk. XI: 7.) Alleen is de uitdrukking hier nog sterker: niet alleen gesloten {xéxletuKu) . maar afgesloten (urtoxleiai/).

3) Zie over dit beginnen de aanteekening op Bladz. 255. — Het m de prodosis, zoo wel als het uq^b(j»b in de apodosis, drukt den aanvang uit van eene nieuwe poging om binnen te komen.

4) Over do verbinding van deu zin is onder de uitleggers verschil. Zoo beginnen jlachmakn en uschendoui' (naar beza) geen nieuwe conslruetie met vs. 25 , maar knoopen dit vers met 't voorgaande zamen : Veten -.uilen zoeken in te gaan en niet kunnen, van dat {ü(fgt;' ov) de heer des huizes is opgestaan enz. Zoo ongeveer ook onze Bijbelvertalers, als zij deu zin aan 't einde van vs. 2d niet afsluiten, maar met eene invulling vervolgen: «Namelijk nadat enz.quot; — A.mleren beginnen in onzen tekst dc apodosis met het laalste xal . Wanneer de heer des huizes is opgestaan en de deur gesloten heeft, en gij zult beginnen, buiten te slaan, ca aan de deur tektoppen .zeggende: «Heer, heer ! doeonsopen !quot; ban zal hij antwoorden kwi. (Zoo de wette; ewald begint die zelfs reeds met xal liijSijaiïe.) — Maar deze vertaling van xal vindt in Luk. 11:15 , dat er bij wordt aangehaald, niet veel steun ; en de natuurlijkste constructie blijft altijd : Van hel oogenbük af, dal gij haten gestoten zijt (waarbij alleen, door den langen zin, de rede in den toekomenden tijd overgaat), alsdan (tots) zult gij teggen enz. —- zoudat vs. 25 (zonder het namelijk van onze vertalers)

prodosis wordt, vs, 30 en 27 de apodosis.

424

-ocr page 529-

DE CJKSLOTKN Dl.MI,

lt;lc beeldspraak, die ook, door de algemeene verwachting van een eigenlijk Messias-maal, voor do Joden iiaauwelijks eene beeldspraak was. Zij , die buiten staan, meeaen wel degelijk tot de vrienden (of huisgenooten , zoo men wil) te bchooren. Zij hebben immers op den gastheer cenc naauwe betrekking, met hem cenc gemeenzame kennis? In zijne tegemvoordig-heid lellen zij gegeten en gedronken , en op hunne stralen heeft, hij geleerd. De (jrieksche uitlegger vat hier den zin niet, als hij de Joden lol God laat spreken: want het is duidelijk , dat iiier bedoeld wordt, wat pauixs noemt //chkistus gekend te hebben naar het vleesch.quot; \\ il men bij liet //in uwe tegenwoordigheid eten ,quot; aan de twee beroemde spijzigingen denken, ik heb er niets tegen. Want jezus spreekt liier niet tot zijne verklaarde tegenstanders, Schriftgeleerden en Farizeën; zelfs niet tot de trotsche bewoners der hoofdstad, 'lc Joden, in joh.om.s Evangelie; maar tot de schare , die hem volgde op den weg, en waaruit straks ecne vraag tot hem gekomen was (vs. 32, 23). liet is een soortgelijk gehoor als dat hij had bij de bergrede: mensehen, die hein gaarne eens hoorden, en nog liever zijne teekenen zagen; die hem zelfs //lieer. Meester, Rabbi!quot; noemden, maar zich terug trokken , als 't op zelfverloochening en kruis aankwam. Daarom i-i 't, in het verband Aan deze zelfde spreuk bij mattiiküs : nKict een iegelijk, die tot mij zegt nllecre, Heerc Iquot; :ui ingaan in hel koningrijk der hemelen , maar die daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is!'—Ja, de voorstelling is bij dien Evangelist nog sterker, daar er niet slechts gesproken wordt van hen , die alleen hoorders des woords zijn en niet daders (Juk. 1 : 22, 9,8), maar ook van zul ken, die er zich op beroemen kunnen, in naam geprofekerd te hehhen

'H démonen nil geworpen en vele krachten gedaan, en die toch onder 't zeilde vonnis vallen: Zij zijn werkers I) der ongeregtigheid. De Heer kent zc niet, ja! hij heeft ze nooit gekend.

Maar wij keeren tot iakas terug. Bij hem is nog niet de aanneming van jezvs ais den oiuistcs dc titel van de aanspraak der kloppeuden, maar hunne betrekking als zijne tijden landgenootcn, als leden van Gods uitverkoren volk, tot hetwelk hij zelf zeide, dal hij in dc eerste plaats was gezonden. Zij hadden met hem als landgenoot omgegaan , en zich tegen hem ook niet vijandig gedragen. Zou Kapernaïnn en thoraziu en licthsaida nietingaan, waar ji.zt s als dc ciUiisTi's gastheer is? — Maar neen ! Was er tussehen hen en hem cenc aardsche betrekking, eene hoogere, geestelijke en eeuwige, bestond er niet. Kennis kan er zijn, maar vriendschap niet, tussehen den cmnsTvs en de werkers der ongeregtigheid, tenzij zij zich nog hekeeren, eer de deur gesloten wordt. Die dit niet deden, lot hen is het: nik ken u niet , ran waar gij zijl 1quot; En ook nadat zij zich kenbaar gemaakt hebben, nog eens cu nog nadrukkelijker: nik zeg u, ik ken u niet, van waar gij zijtlquot; — Die aardsche betrekking beeft opgebonden met deze eevw; in de toekomende blijft alleen dc zedelijke band tussehen den tinnsïvs en zijne verlosten; zoo als hij elders van de zoo veel naauwerc banden der natuur zegt: n Wie is mijne moeder en wie zijn mijne broeders ? Zoo wie den

1) Atle werkers tan ongeregtigheid, rrcirtsg iQyimu üdixla:. «Allen , die onregt werkt, die daar uw werk van mankt,quot; zegt meer nog, dan //Wie onregt doet,quot; — Indien er stond Tij; udixlns, zon ik rlit, als eene persoonsverbeelding opvatten , even als Joh. VIII : 34 dovio; tr}f aitntiria^: want iyyuiijg beteekent arbeider , werkniun. — //Oijquot; is door onze vertalers, zonder volslreklc ncodziiak , aelitci ///, ingevoegd.

51

-ocr page 530-

DE GESLOTEN DEUK.

toil mijns Vaders doel, die in de hemelen is, deze is mijn broeder en znskr cn moeder!quot; {Matlh. XII : 48—50.)

Be volgende beschrijving der Gehenna, als 't verblijf der uitgeslotenen uit het zalig Messias-rij k, kwam ons reeds meermalen voor, en heeft toch hier iets eigenaardigs. 1) De weening en knersing der tanden wordt nog versterkt door liet hopelooze zien van eeno onbereikbare zaligheid : — onbereikbaar, schoon men er vast op had gerekend! — Als kinderen des koningrijks bij den aartsvader abuaham te worden welkom gcheeten, en daar de heiligen on profeten van vroegere dagen te ontmoeten, was het heerlijkst uitzigt voor den Jood, Nu zou hij die allen zien 2), zonder bij hen te kunnen zijn; en anderen, vreemden, heidenen, komende van Oosten en Westen, van Noorden en Zuiden, hen zou hij die eer cn die zaligheid zien genieten , en zich zeiven buiten gesloten , uitgeworpen 3) zelfs! — quot;Wij herkennen hier de zelfde voorstelling, als waar de verarmde rijke de oogen opheft, cn ziet den verachten lazauus , aanliggende in abiiahams schoot! [Luk, XYI : 23.)

He spreuk eindelijk, die ook hier, — zoo als twee malen, met ccne kleine wijziging, bij mattheüs,—jezus* rede besluit ; l.r zijn taaist en, die de eersten, eersten, die de la at uien zullen zijn; zal liicr wel op de latere roeping der heidenen moeten slaan , welken zin zij ook elders hebbc, (Zie Bladz. 358.)

Wij maken nog slechts ter loops melding van de toepassing of zinspeling op het avondmaal, als een eten en drinken in 's Ileeren tegenwoordigheid, het geen men doen kan, en toch het vonnis te gemoet gaan: /k ken u niet! — Op die wijze kan zeker, zoo als reeds de kerkvaders gevoelden, in de Christelijke wereld worden overgebragt, wat in de Joodsche eigenlijk te huis was. Men zoeke slechts niet te betoogen, dat jezüs iets heeft bedoeld, waaraan nog geen zijner hoorders in de verte denken kon, cn wat ook met de persoonlijke kennis aan den grooten Gastheer, in hen , die daar buiten staan cn kloppen, minder over oen komt. Even min behoeven wij ons op te houden bij 't gevoelen (van cyiullus en and.), als of hier Israëlieten roemen, dat zij voor 't aangezigt van jehova aan den oflcrmaaltijd hebben deelgenomen : want daarbij gaat het schilderachtige nln onze straten helt gij geteerd!quot; geheel verloren, of wordt, zeer gewrongen, op het onderwijs in de synagogen te huis gebragt. (euth. zigvb.)

Wij stellen dus voor vast, dat de heer des huizes dc Messias is, de Heilige, de Waar-

1) Daar txeï altijd plaatselijk is {aldaar) cn nooit tijdelijk (alsdan), zegt uk wette, dat het hier minder past, dan Matth. VIII: 12, ook om het volgende oxuv. Maar het IVjkt af!quot; wijst op eene plaats van ballingschap, zoo wel als het geween op cenen tijd van smart.

2) Opmerkelijk is het, dat de vroeger (bij de gelijkenis der Wijnzakken) vermelde wakcion , om het Oude Testament geheel van 't Nieuwe (of van lukas' Evanpolie) te scheiden, in plaats van abeaham, Izak cn .iakois schreef //al de regtvaardigen (nuvias toi'j Jixaiov?).quot; Met de zelfde bedoeling hebben dc ïubingers (iiilgknfelp en bauk) deze lezing zoeken te verdedigen: — de partijdige geleerdheid is niet nieuw , en veroudert niet!

3) Eigenlijk uitgoioorpen wordende [hxtinlKa^ifi'ov; iJ-iu). Meijer verklaart dit: Wem ihr etieh als Solehe, die hinausgeworjen werden (nicht: sind) gesehen halen werdet. Nachdem sic an Sic/i diese Maasz-regel vclhiegen gesehen haljen, werden sie in dn Il'ólle sein.— Kaar mijn gevoel heeft het praesens zijnen grond in de voorafgaande gelijkenis. »Zij zieu zich uitwerpen , en dus buiten sluiten ,quot; is sterker dan »Zij zien zich uitgesloten.quot;

426

-ocr page 531-

dk okst.oten deuk.

achiige, die den sleutel davids heeft; die opent en niemand sluit, en hij sluit en niemand opent. {Openh. IIF; 7.)—Om nu verder deze korte gelijkenis van het regte standpunt te beoordeelen, moeten wij hare plaats in het oog liouden, tusscheu de beide spreuken, in den aanhef en aan het slot van jkzus' rede: Velen zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen ! en : Kr zijn laaiden, die de eersten zullen zijn ; en er zijn eersten, die de laatslen zullen zijn. Do roeping der heidenen, waarop dit laatste slaat, is hier slechts Gene bijzaak. Het zijn minder de laaisten, dan wel de eersten, — eerst geroepenen en het eerste regt hebbenden, de Joden dus, — waarop jezus den nadruk legt. En weder is het niet de verwerping van de Joden, nis volk, die hier bedoeld wordt, maar van Joden, van velen onder de Joden , jezus' tijd- en landgenooten. De gelijkenis onderscheidt zich hierdoor genoeg van het Gastmaal, de Bruiloft, de Booze Landlieden. En dat zij toch van Joden spreekt, onderscheidt iiaar weder van die der Maagden; zoodat zij nog iets meer is en iets anders, dan eene uitwerking van het treurig einde dier schoone parabel : De deur icerd gesloten.

Behalve dit algemeene denkbeeld van een eeuwig te laat, eene deur, die niet meer open gaat, is er iets bijzonders in dit beeld, dat wij in geenc andere parahei vinden, het: zoeken in te gaan, dat hier duidelijk van het strijden om in te gaan wordt onderscheiden. Dit zoeken is gegrond in een treurig zelfbedrog. 1) Het is een meenen, een deuken, een stellig er op rekenen zelfs, en wordt bij de uitkomst een niet vermogen, 2) cr dc kracht, dat is het regt en de aanspraak, op missen; even als iemand, die met schrik sleutel of toe« gangkaart mist, — die hij toch zeker meende bij zicli tc hebben,—juist op het oogen blik, als hij den drempel zal overstappen.

De deur gesloten: — ontzettende uitdrukking van het einde, dat eens de tijd der voorbereiding hebben zal. Hoe men ook, uit eene overdrevene teerhartigheid, dit denkbeeld van jezus heeft zoeken (e verzachten; als dc grondkleur van 't evangelie, komt het telkens weder boven. Dc toekomst is de dag der beslissing; het heden dc dag der genade. Van dat lieden is dc zinspreuk; Zoekt, en gij :nlt vinden ; klopt, cn u zal open gedaan worden ! — Maar daar zal een zoeken wezen , dat niets meer vermag , een kloppen voor de

1) Siiek haalt hier veel om ea ijij, om aaa te (oonea, lioe Israël het Messiaansclie heil zocht, maar niet op de rcj;te wijze, en dus aan 't eind van al zijn zoeken nog wordt buiten gesloten {Rom. IX : 31—

en hij zegt hieromtrent veel toepasselijks en gemoedelijks, dat op zich zelt waar, maar hier onwaar is. Er staat niet, dat er velen zijn , die het zoeken, maar vergeefs of verkeerd zoeken; maar, dat velen in dien dag zullen zoele» , niet't Messias-rijk in zijne zedelijke en geestelijke heerlijkheid, maar de auitr/gia , ie re'Jiling; gelijk in de sehipbreuk elko Schepeling zoekt behouden tc worden, en ook van den zondvloed zou kunnen gezegd worden: //Te dien dage zochten velen in do ark to komen, maarzij konden niet,quot; — liet grootste gebrek der mystieke uitlegkunde is, dat zij wet en profetie , evangelie en apostelleer, Israël en Christendom gedurig door een wart; zoo als b. v. simt. hier weder het duizendjarig rijk wil invoegen, zoodat zij, dio hier bij het eerste Messiaauscho gcrigt naar do Gehenna verwezen worden , later nog kunnen binnen komen , bij 't grooto eindgerigt.

2) liet oi* ïd/iaovaie drukt niet eene abstracte onmogelijkheid, maat een betrekkelijk onvermogiu uit, en hier «een onvermogen door eigen fchuld;quot; — gelijk de torenbouwer {Luk, XIV: 30), dio het vermogen , do magt niet heeft, om zijn werk to voleinden. Even als daar, is hier 't natuurlijk onvermogen het beeld van eene zedelijke onmogelijkheid.

137

54*

-ocr page 532-

l)K OKSIOTKN DtUU.

gesloten deur; — omdat het geene «ave heilbegeerte en ()])regt berouw meer zijn kim, maar alleen de angst van vruehtelooze wroeging en te laat berouw: de worm, die mei

slcrfl!...... En schijnt liet ons toe, dut er altijd nog iets hards in die beelden overblijft;

zullen wij barmhartiger zijn, dan JEZLS, wiens barmhartigheid zelfs de kraeht bezat, om hard, om snijdend en verplettend te wezen, opdat hij den slapende wakker schudden , den wakende wakker houden zou ?

Te waken tegen eene onverwachte beslissing , en daartoe te strijden tegen eigene ligtzin-nigheid en onbezorgdheid, zoo wel uls 't voorbeeld der wereld en den indruk der gewoonte : — dat leerden wij uit vroegere beelden ; — maar uit dit nieuwe beeld lecren wij, wat misschien nog meest van allen uoodig is, te waken tegen 't jammerlijk zelfbedrog, dat iu eene uiterlijke gemeenschap met de kerk, in de kennis en belijdenis van Godswoord, of zelfs oogenblikkelijke geestvervoering of heftige aandoening, de zekerheid der behoudenis meent gevonden te hebben, zonder innige, geestelijke gemeenschap met den Heiland en Redder onzer zielen, zonder dat het burgerschap van't koningrijk der hemelen geheel ons zedelijk leven is ingedrukt. A\'cc den genisten, die //Vrede, vrede!quot; roepen, waar geen vrede is, en //FTeerc, lleere!quot; zeggen met de lippen, waar de Heer niet inwoont in 't hart; — maar ook wèl hem, die ernstige zelfbeproeving stelt tegenover dit rampzalig-zelf bedrog, en die, ook met vrede iu 't hart, altijd nog ut rijdt om in te gaan.

428

-ocr page 533-

•T.-O':

mÊÊÊ

-ocr page 534-
-ocr page 535-

XXXVIII.

D E T A L E N T H N.

Matth. XXV : 14—30.

Want het. is gelijk een mensch, die huilen 's lands reizende zijne dicnslknecltlcu riep, en r/nf hun zijne goederen over. En den eenen gaf hij vijf talenten, en den anderen twee, en den derden één, een iegelijk naar zijn vermogen , en verreisd*' terstond.

Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging henen en handelde daarmede, en icon andere vijf talenten. Desgelijks ook die de iroee ontvangen had, die icon ook andere twee. Maar die hel ééne ontvangen had, ging henen en groef in de aarde, en verhergde het gchl zijns heeien.

Tn na eenen hingen tijd kwam de heer van de zelve dienstknechten , en hield rekening met hen. fin die de vijf talenten ontvangen had, kwam en hragt tot hem andere vijf talenten, zeggende: v lieer \ vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie! andere rijf' talenten hel ik boven de zelve gewonnen.quot;

fin zijn heer zeidc tol hem: nH'el, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over vele zal ik u zetten ; ga, in in de vreugde uws hecren.quot;

fin die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem en zeide ; n lieer! twee talenten hebt gij mij gegeven ; zie! andere twee talenten heb ik boven dezelve gewonnen.quot;

Zijn heer zeide tot hem: uWel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinige zijt gij getrouw geweest, over vele zal ik u zetten ; ga in in de vreugde uws heer en,quot;

Maar die het ééne talent ontvangen had, kwam ook en zeide: ui [eer! ik kende n i dat gij een hard mensch zijt, maaijende , daar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij met gestrooid hebt; en bevreesd zijnde, beu ik henen gegaan , en heb uw talent verborgen in de aarde. Zie! gij hebt het uwe.quot;

Maar zijn heer antwoordende, zeide tot hem : n Gij booze en lui je dienstknecht! gij wist, dal ik ma ai je, daar ik niet gezaaid heb, en van daar vergadere, waar ik niet gestrooid heb. Zoo moest gij dan mijn geld bij de wisselaren gedaan hebben, en ik komende, zoude het mijne weder genomen hebben met woeker. — Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het den genen , die de tien talenten heeft. Want een iegelijk, die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben ; maar van don genen, die niet heeft, van dien zal genomen worden ook dat hij heeft, fin den onnutten dienstknecht werpt uit in de buitenste duisternis: daar zat weening zijn en knersing der tanden.quot;

Weder tot de laatste reeks van gelijkenissen bij mattiu.üs terug gekeerd, hebben wij oor ons de Talenten, naar het evangelisch verhaal de laatste eigenlijke parabel, door den

-ocr page 536-

de talenten'.

Heiland der wereld uitgesproken, en om haren hoogen erust onze aandacht dubbel waardig. Zij heeft dan ook wel de algemeene opmerkzaamheid tot zich getrokken, en is daardoor tot in de volkstaal doorgedrongen, die — meer dan men 't dikwijls opmerkt — zich naaide bijbeltaal vormde. Maar dit spraakgebruik is soms een wezenlijk beletsel voor het regte verstaud der schrift ; want het kost ons veel moeite, ons los te maken van eene opvatting, die wij van ony.e jeugd af aan een woord of eene phrase leerden hechten. En 't is eene wanhopige poging , om het spraakgebruik zelf te willen veranderen; het redeneert niet, maar het spreekt en is voor al uwe redenering doof. Betoog, zoo bondig als gij kunt en zoo dikwijls als gij wilt, dat eene stem des roependen inde woestijne, inde pen van jesaja en in den mond van jühannes een koninklijke bode is, die wel degelijk gehoord wordt en den karavaan-weg baant door ongebaande streken; — of voeg telkens bij het woord van den lieer : Laat uw licht schijnen voor de menschen I de verklaring, die men er af laat: opdat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken..... Het een baat u zoo min als het ander, en gij eindigt met niet meer uw licht

te laten schijnen, omdat uw woord toch eene stern des roependen in dc woestijne blijft,— En hoe is het nu, in dit opzigt, met dc talenten gesteld? — Het is, zoo mij niet alles bedriegt, boven allen twijfel verheven, dat ook dit woord, in zijn' overdragtelijken zin, uit den bijbel in de nieuwere talen is overgegaan: want bij Grieken of Eomeinen wordt het in die beteekenis niet gebruikt. En het is opmerkelijk, dat dit 't meest heeft plaats gehad bij de Engelsehen eu de Nederlanders, de twee volken, wie meest van allen dc bijbel het volksboek geworden is. Maar heeft uu dc volkstaal den diepen zin des Heeren gepeild? Zij noemt talent iedere gave, die een gelukkige aanleg schonk en gepaste oefening ontwikkelde; zulk eene vooral, die schitteït en bekoort: //een talent van spreken, van muzijk, zang of dans ■quot; //een man of een meisje (zelden een grijsaard, en nooit eene oude vrouw) van veel talenten.quot;—Is dit de bedoeling van het bijbelsch woord ? — Eer wij die vraag beantwoorden, moet ik u verzoeken, nog eens tot de oorspronkelijke beteekenis van het woord terug te keer en, die zeer prozaïsch is, eu eenvoudig aanduidt //ccne zekere som gelds,quot; of eigenlijk //een zeker gewigt van geldswaardig metaal.quot;

430

In overoude tijden werden dc edele metalen, tot den ruilhandel bestemd, gewogen, cn de grootere of kleinere staven, tot een blijk van echtheid, door den koopman gewaarmerkt. Van hier, dat het geuigt ook later , bij de Hebreën als bij andere oude volken, dc grondslag bleef der geldrekening. Oelijk in de rijke dagen onzer vaderen het geld werd gemeten, zoodat men sprak en nog spreekt van een' stapel of eenen zak guldens , eu eene tonne gouds , zoo rekenden dc Israëlieten bij ponden zilver of goud. De namen der gewigten, —van den sikkel, als algeineenen standaard, af — werden dus tevens de namen van geldstukken; en het talent is eenvoudig het zwaarste gewigt, waarvan men zich bediende. liet bevatte zes duizend sikkelen, 1) Rekent men dus (den gewonen of latcren) zilveren sikkel op vijf en zeventig

1) Dat is ze.-s duizend gewone of Imlvc sikkelen ; want do iikkel tics hciligdoms of do koninklijke sikkel, waarvan het talent er drie duizend bevatte, had eene dubbele waarde. Daar in onze gelijkenis, zoo wel als in die vau den Onharmhartiijen Dienstknecht, alleen van talenten gesprokcu wordt, om eene belangrijke geldsv» aarde aan te duiden , doetje naauwkeurige berekening daarvan lot den zin der parabel

-ocr page 537-

DE TALENTEN.

cents van 07ize munt, — dat misschien wel wat ruim is, — dan staat een zilveren talent , of liever //een talent zilverniet vier duizend vijf honderd gulflen gelijk. En dit wordt hier bedoeld : want schoon onze vertaling geen goiul of zilver noemt, is dit in het oorspronkelijke wel het geval, daar wij vs. 18 (en 27) in plaats van //ef geld moeten lezen het zilver van zijnen heer, gemunt of in staven.

Na ons zoo van het latere spraakgebruik weer geheel in dat der oudheid verplaatst te hebben, gaan wij tot de voorstelling der gelijkenis over. Van eenc soortgelijke parabel, Luk. XIX : 12—27, spreek ik met opzet nog slechts in 't voorbij gaan, waar het tot opheldering noodig is. 1) Wij zullen over hare verwantschap met die bij mattheüs beter kunnen oordeelen, wanneer wij deze laatste eerst geheel op zich zelve hebben beschouwd.

Ook in deze gelijkenis staat dus weder op den voorgrond een mcmch, 2) — en wel, zoo als spoedig blijkt //een rijk menschquot; — builen 's lands reizende. Pc reden van zijne reis wordt niet vermeld; alleen, dat het vertrek vrij haastig plaats heeft: wanl zoo dra hij do allernoodigste bestellingen op zijne zaken gemaakt had, verreisde hij 3) terstond. Die bestellingen betroffen zijn geldelijk vermogen. Het was toen gansch zoo gemakkelijk niet als nu, zijn geld te beleggen of uit te zetten. Het geldswaardig papier (de wissel) werd eerst veel later, en juist door de Joden in hunne verdrukking en verstrooijing, uitgevonden. Alleen had men dc vs. 27 genoemde wisselaars, de zelfde, die jezus twee malen uit den tempel dreef, waarbij hij hvtine tafeltjes omkeerde, en het geld uitstortte. [Joh. 11 : 15 Matth. XXI : 12.) Zij wisselden groot in klein geld , en vooral vreemde voor gangbare muntspecie. Ook zetten zij geld op zwaren intrest uit, en namen daartoe weer grootero sommen op. Dit nemen van rente (en wel doorgaans hooge rente) was bij dc Mozaïsche wet den Israëlieten onderling verboden [Exod. XX11 : 25 enz.), maar sloop van zelf telkens op nieuw in, en werd ook door vmindelingen gedreven. Van daar dat het woord woeker, als iets, dat tegen dc goddelijke wet streed, eene ongunstige, onzedelijke bet eekenis verkregen heeft, ofschoon het toch in onze bijbelvertaling eenvoudig rente of intrest beteekent.

Maar ook dc gelegenheid tot zulk eene geldbelegging stond zeker niet altijd open; en het was bovendien gevaarlijk,—de ondervinding leert het nog maar al te dikwijls!—op den naam en het crediet van geldhandelaars zijn kapitaal te wagen, allermeest als men zelf zich

niets af. Likas heeft zelfs mina's of ponden, die veel minderwaard zijn. Ik meen daarom te kunnen volstaan met den lezer, die er meer van weten wil, te verwijzen naar het Bijbelsch Woordenboek; als ook naar keil, liihl. Arch'dologiegt; die het Talent op 2618 Rtblr schat, dat is ruim ƒ 458.1,50; zie de vertaling vau dit belangrijk werk door Ds. de wijs.

]) Wukküs hut diese Parabel, Cap. X1I1;34, nur angedentct, zegt Lisco, en ook enkele andere uitleggers halen die plaats hier aan. Wij hebben ze evenwel bij de Wakende Dienst knechten behandeld, omdat daar volstrekt geene sprake is van aanvertrouwde geldsoinmen, maar alleen van een huis , waarin dc kneehlen elk lijniccrk hadden; zoo dat de beer bun, alleen in dien zin, mogt of huisbestuur gaf.

2) De ziu is in den aanhef los en afgebroken, zoo als in den vrijen stijl van 't dagelijkseh gesprek meer plaats heeft. Hij wordt verbonden aau het slot dtr Maagden , het wachtwoord der Parousie: Zoo waakt dan : want gij weet dag noch ure niet ! Hierop beft nu de lieer weder aan; Want gelijk een mensch — maar door bet breed uitwerken vau dit eerste deel van den zin , blijft het tweede (dc ajiodosu) aeiitcrwege. Dc Onzen hebben dit verholpen door aan te vullen : Want het is gelijk een mensch enz.

3) //Begaf hij zich terstond naar buiten 's lands ,quot; met het zelfde woord als straks: aneSijfiyaev.

431

-ocr page 538-

w

1.;33 BB TAl.KNTl'.N.

lang cu ver moest verwijderen. Eu daar uieu toch op de reis zulke vrachten ziUei en goud uiel, veilig kon mede nemen, stonden er nog slechts twee wegen open: of men begroef dcu schat op cone plaats, die niemand dan den eigenaar bekend was, onwaar hij dikwijls, als deze weg bleef, jfircn en eeuwen lang schuilde j — (Over den Sc/zat hi den Akker, zie lUadz. (),; of men vertrouwde zijn geld aan de vriendschap en trouw der acliterblijvenden, zoo als di oude Tonus tien talenten zilvers bij zijnen vriend gabakf, te Rages in bewaring gelaten, en daarvan het liaudschrift mede genomen had; op welk handschrift naderhand de verzegeld' zakken weer worden terug gegeven. {Tob. 1:11-; l\ : I ; IX : 5.)

De rijke in de gelijkenis heeft nog eene betere gelegenheid. Hij roept zijne Eicih.st; dienst-knecJitcn. Dit eigen had in de vertaling niet. vergeten moeten worden: het duidt aan, dat, hij zijn geld niet aan vreemden behoefde toe to vertrouwen. 1) Hij kende de hem toebc-iioorende dienaren of lijfeigenen, als eerlijk genoeg, en de wet gaf hem ook over hen genoegzame magt: want wij moeten hier weder hemmeren , dat de diewtknecht geen vrije dienaar was, al stond de slavernij der oudheid verre boven die van onzen tijd. il) \ an deze knechten nu worden er drie ten voorbeeld voor allen gesteld; althans zoo schijnt do toon van t verhaal aan te duiden: dezen rij/, dien twee, genen één talent. Hun gaf dus do heer zijne goederen over , nadat hij hen had bij een geroepen , en hun zijne noodzakelijke afreis bekend gemaakt, liet waren aanzienlijke geldsommen , die hij hun toevertrouwde: ook do minste was nog 't bewijs van een groot vertrouwen. En er staat niet, dat aan dit vertrouwen eenigo beperking werd gesteld. Hoe zij er mede handelen zouden, werd hun niet voorgeschreven; alleen — dit ligt in gel oei den zaïnenhang — dal zij er mede zouden handelen , het voordeel van hunnen meester zoo veel mogelijk daar mede behartigen. Bij maitheüs wordt dit van zeil er bij gedacht, en bij i.ukas wordt het uitdrukkelijk gezegd: uDoet handeling, totdat ik kome'.quot; — Toch, fehoon hij allen zijn vertrouwen schonk, deelde hij niet gelijkelijk. 'Den een gaf hij \ijf talenten, den ander twee, den derden een, — een iegelijk naar zijn eigen cermojen.— Dus niet in blinde willekeur, en even min naar zijne bijzondere voorliefde of naar rang en ouderdom, maar naar de mate van zedelijke kracht en vatbaarheid, naar ieders kunde en geschiktheid om zaken te doen: want er was meer dan goede trouw noodig, om 't goed des meesters, geheel buiten zijn eigcu toezigt, tot zijn meeste voordeel te besturen.

Dc heer verreisde terstond, en hij kwam eerst weder na eetien langen tijd. De eerste cu bekwaamste, wicn dc vijf talenten toevertrouwd waren, toonde zich zoo groot een vertrouwen waardig. Hij handelde met het geld van zijnen meester, .3) vrijmoedig maar

1) Bij lu kas , xnkê.coi (Uxit doUovi iavtoi , ligt dc nndruk op liet getal: «tien zijner knccliten ,quot; maar bij mattiieüs daarop, dat liet zijnf kncclitcn waren : txukeasv lovf Utlovt doïXovs. Eene redeu tc meer, dunkt mij , om lat distributive lt;ó /Jtv— w Je op 1c vaUtii als een voorbeeld uit nicer: «A au drie hunner, cftfliij aan den ccnen enz.quot; — Het volgende .w» temogen is weder in 't oorspronkelijke ; ■/(iru ii,f idiav Sitafiiv : — »iiaar 't vermogen, dat ieder eigen was.quot;

2) De slaven der ouden waren dikwijls kunstenaars , liaudvverkers enz., die hunne winst of anders eene vastgestelde som aan hunne meesters opbragten ; zoo als de waarzeggende slavin te Filippi, die haren hoereu t/root gimn toebragl mei waarzeggen. (JlamL XVI : IC.) Ik heb echter geen bewijs gevonden, dat dit tot de Jnodsehe of Oostersehc zeden behoorde; ofschoon het er in jkzüs' tijd niet onbekend kon zijn.

3) Hij hawtehte daar mede, ely/aaaio iv uvtoi* , niet bepaald ■/handeldrijven,quot; maar, zoo cis wij

-ocr page 539-

de talenten.

voorzigtig, kocht en verkocht, als of' het voor zich zelveu was, en had 'l onuitsprekelijk genoegen, om, gedurende de langdurige afwezigheid van zijnen heer, zijn kapitaal verdubbeld te zien. — T)e tweede beantwoordde even eens aan de goede verwachting. Al deed hij minder uitgebreide zaken, naar zijn vemogen deed hij ze even trouw en even gelukkig. Ook zijne twee talenten waren , vóór de terugkomst zijnes meesters, door overwinst verdubbeld.

Maar nu dc derde , wiens beeld zoo sterk uitkomt. \ an hem had zijn heer de minste verwachting. Niet dat hij oneerlijk was,—oven als de onreglvaardiye reulmccsler, die af het goed sijns hoeren doorhragl, — of losbandig, — als de hiechten, die legonnen lo twisten en te eten on drinken met de dronkaards: —van zulk ergerlijk wangedrag is in geheel deze gelijkenis geen sprake. Maar zijn heer schatte hem het minst in vermoqen: bij mindere bekwaamheid bezat hij minder ijver; zijn meester hoopt echter, dat hij in het Ueine getrouw zal bevonden worden. Maar dit vertrouwen bezwaart hem, terwijl het hem toch ergert, dat aan anderen meer toevertrouwd wordt. Hij zoekt er zich dus zoo gemakkelijk mogelijk af te maken. Wanneer hij weder geeft, wat hij heeft ontvangen, dan is er op hem niets aan te merken. Zoo gaat hij heen: — het zelfde woord wordt van hem gebruikt, als van den eersten en bekwaamsten dienstknecht; het duidt de uitvoering van een wel doordacht besluit aan.—En wat is dit zijn plan, en hoe voert hij het uit? Hij graaft inde aarde, en zoo dra hij heimelijk eenen kuil gereed heeft, die diep genoeg is, verbergt hij daarin

voor ieders oog het geld zijns hoeren. (Bij ltkas legt hij het weg in ecu zweetdoek , _

waarover nader.) Nu die schat iu de donkere diepte ligt weg geseholen, heeft hij den tijd vrij, om zijne eigene zaken te doen, of niets te doen. Anderen zwoegen en zorgen, wagen en vreezen; hij heeft beter partij gekozen. Hij heeft alleen van tijd tot tijd, — indien hij dat nog doet!— een oog te laten gaan over de hem alleen bekende plaats. Een lange lijd gaat voorbij. De heer komt terug, liet talent ligt er nog.

De heer komt. Het doel zijner reize buiten 's lands is bereikt, of het gevaar, dat hem te huis dreigde, geweken. Er zal een vreugdemaal, een feest ter verwelkoming op zijn behouden terugkomst, worden aangerigt; maar eerst houdt hij rekening viel zijne diensl-hieehten. Uit het vervolg kunnen wij opmaken, dat er nog anderen bij waren met

wie hij geene rekening hield, wie hij niets had toevertrouwd, en die hij vs. 28_:J0

toespreekt: — of mindere knechten, of (in den doorgaandeu geest van de gelijkenissen des koningrijks) dienaars, die met hem gekomen zijn uit den vreemde; luk as heeft; die er hij (niet lij hem) stonden. — Met een' glans van vergenoeging op 't gelaat nadert de eerste dei knechten, aan wie 't rentmeesterschap is opgedragen. Hij brengt al zijne schatten, of de aanwijzing op koopwaren en goederen, die zc vertegenwoordigen, ttdleer! vijf talenten helt gij mij gegeven. Zie! andere vijf talenten heb ik horen die gewonnen.quot; •— En 't aut-

zeggen „zakendoen.quot; Hiervan was dc vrucht, dat hij tnoit/rre , letterlijk umaakte vijf andere talenten.quot; Ook onze handelaar gebruikt dit woord in deu zelfden zin, nis hij zegt: »lk heb er zd(5 veel van gemaaktquot; of ,/Zóü veel mille kan deze of gene in 'l inmaken.quot;—Bij den tweeden dienstknecht wordt rlttjutruro en inoii/irr zamen gesmolten in iy!Qih/(Wf. Lukas drukt bet reeds in dc opdragt van deii beer uit , vódr zijn vertrek : l/nayiutrsittaatte f.v Ly/oiuti.

55

-ocr page 540-

DK TALENTKN.

woord is: uGoed gedaan , 1) gïj goede en trouwe InecJil! Over weinig zijl gij getrouw geioeesl; over veel zal ik v zetten. Ga in in de vreugde mees heeren.quot; — quot;Wij hebben reeds voorloopig die vreugde van 't vreugderaaal, vliet, welkomstfeestquot; of volgens anderen (/.ic Blz. i;36) quot;de feestzaalquot; verklaard; ofschoon ik gaarne bekennen wil, dat hier de afgebeelde zaak ccn weinig door liet beeld henen schemert, zoo als wij dat nog sterker zullen opmerken aan het slot.

De verantwoording van den tweeden knecht is, op liet getal na {twee voor vijf), geheel de zelfde, en de vereereude toespraak tot hem insgelijks. Maar nu de derde.

Van den eersten werd gezegd; Hij kwam en hragt tol hem; hij kwam gaarne, schoon niet ongeroepen: want de heer riep weder zijne dienaren, als voor de afreize; —van den tweeden; Ilij kwam ook lot hem; — maar van den derden staat alleen : Ook hij kwam. Hij kon en mogt niet weg blijven. En wat hij nu zeggen zal? Indien wij de gelijkenis liaddeu moeten uitwerken, mij dunkt, wij zouden eenvoudig den man hebben laten zeggen , met zekere uaïve onschuld ; //lieer! hier is uw talent j ik heb het goed bewaard \quot; Hij behoefde zich toch ook niet te verdedigen, eer hij beschuldigd werd. Maar jhzus schetst, met diepe nienschenkennis, 's mans stemming beter. Hij heeft gemeend, te kunnen volstaan met 't geen hij deed. Al de wegen des mans zijn zuiver in zijne oogen, zegt Salomo ; cn nog weten de meeste menschen ons zonneklaarquot; te bewijzen, dat zij niet beter kunnen handelen, dan zij doen. En toch is die altijd gereede zelfverdediging doorgaans een bewijs, dat zij dit zelfde reeds dikwijls aan hun geweten gezegd hebben , maar het daar niet voor zwijgen wil. Ook moeten wij hier niet vergeten , dat de man, al stond hij nog op den achtergrond , getuige is geweest van de afrekening zijner mededienst-knechten. Nog niet rijp voor het regte Bchuldgevoel, bedekt hij zijne verlegenheid achter zijnen wrevel, en ontveinst de onvoldaanheid over zich zeiven , door zijnen meester in voorraad zijn regt op meer dan't gegevene te betwisten.— liet is de toon van aü.vji op de eerste vraag des Eegters: uBe vrouw, die Gij mij gegeven hcht—van kaïn: nBen ik mijns broeders hoeder?quot;—En verhaalt de man ons daarbij uitvoerig, wat hij al zoo gedachten waarom hij niet anders gehandeld heeft , wij behoeven dat alles nog niet zoo gaaf op zijn woord te gelooven. liet gaat gewoonlijk zoo. Wie het minst nadenkt , spreekt naderhand het meest van het geen hij heeft gedacht; en die het traagst is om te handelen, heeft het meest te zeggen.

Maar hooren wij zijne verantwoording: uiteer! ik kende n, dal gij ccn hard 3) memch

]) Door sommigen wordt betwijfeld, of het enkele quot;i' wel staan kan voor ai jk (bij i.ukas, althans volgens tiscHENDoiu') ;/Rcgt zoo!quot; »Gocd gedaan 1quot; — Hoewel ik dit gebruik van het woord niet zou kunnen bewijzen, schijnt mij ioeh da eonstruetie ft nurtn; (meij-EB.) al te zeeruit de verte gezocht, en ligt de aanvulling ei t rtnirnn: voor dc hand. Onze Kantteekenaais verklaren: »Vel! of liet is ttcl, Hel gant teel, Gij held wel yednan.quot;

2) liet crxiqifói bij mattiii.üs is sterker dan het ciiiiti/^n; bij lukas: bet eerste bei eekent al wat hard cu ongevoelig {ai-jjer, du nis) is, het laatgt;lc komt in zijnen oorsprong over een met ons wrang. De woorden staan ongeveer tot elkander, als in onze taal hard cn streng, ofschoon hier de bedoeling dc zelfde is. Zie trench , cn (dien hij aanlinalt) TlTTMiUN , Dc Syronymcn. — Tn den tijd, (nog in 1823 !) locu het schetfenmaken een belangrijke tak van theologisehe industrie in Ihntschlundwas, vond j. j. kiio.mm onder anderen het thema uit «Over onbillijke vorderingen, die wij deen aan onze medemensehen dus 't beeld van den iiarden mtksch, hey dessen Betaillining man Riiclcsirht nehnun hann avf die nrocesisiiehtigen Glieder einer Gemeinde ! .'

431.

-ocr page 541-

DE TAl/ENÏfcX•

zijl, maai jende, waar gij niet gezaaid hehl, en vergaderende van daar gj niet //ebt uitgestrooid. 1) liet beeld is aan deu landbouw ontleend ; en willen wij den dienstknecht niet twee maal 't zelfde laten zeggen, dan moeten wij het nitstrooijen houden voor het uit een spreiden en in den wind werpen op deu dorschvloer, waar de wan ten laatste een' zuiveren koornhoop overlaat. //Gij gaat zelf maar henenis dan het antwoord : //en laat anderen voor u werken. Hebben zij gezaaid, gij komt alleen maar oogsten; of zijn zij deu gau-sohen heetcn dag op den dorschvloer bezig geweest , aan den avond komt gij de koorn-hoopen inzamelen. 3) Een gemakkelijke weg voorwaar, om rijk te wordenV kennende en bevreesd zijnde , hen ik heen gegaan en hel nw talent verborgen in de aarde. Zie! gij hebt het moe.quot; — Wij hadden hier misschien geen vrees gewacht; wel den onwil, om voor een' zoo barden meester veel te doen en er voor zich zeiven niets van te genieten. Maar juist die vrees is een eigenaardige trek in den kouden, ongevoeligen mensch, die meent, dat zijn meester alleen op bet geld ziet en niet op zijne trouw. Die zelf niet lief heeft, kan zich geen regt begrip van liefde maken. Hij durft daarom niets wagen: want hij is bevreesd, dat in den handel 't geld zal verloren raken. Heeft bij uu geen loon te verwachten, de heer kan liem althans niet straffen. Eén talent; meer kan deze in geen geval vorderen. De meester heeft 't zijne; wat is er dan op hem aan te merken ?

Maar daar is aan te merken op deze onbeschaamde verantwoording, ook al nam men die voor waarheid aan. Met waardigheid spreekt hem de meester aan, als een' boozen en lui jen 3) dienstknecht; en, zoo als 't bij lvkas zeer juist wordt uitgedrukt: hij zal hem uit zijne eigene woorden bewijzen, dat hij dit is; /tit zijnen mond hem cordeelen. In de onderstelling dus , dat de knecht waarheid heeft gesproken , dat bij althans zijne meening naar waarheid heeft uitgedrukt, antwoordt de heer; nGij wist dat alles dan? Goed ! Maar kwam mij de vrucht van uwen vrijwilligeu arbeid niet toe, durfdet gij mijn geld niet wagen , ik had toch aanspraak op billijke rente. Aan vertrouwde wisselaars hadt gij mijn geld moeten geven , I') en terug komende had ik let zelf uit 'de bank hunnen terug nemen , wel niet verdubbeld, maar toch met den intrest vermeerderd.quot;

En nu volgt het vonnis, waarbij de heer zich ter zijde wendt, niet tot de beide eersten,

1) O.n i» het beeld tc blijven, verklaart meu titeuxoiiriLWaï, gij hehl uil een gestrooid, uil elkander geworpen, van liet uit ecu spreiden der garven of liet in den wind werpen van't uitgetreden koren op den dorselivloer (Nolimem vcnlilandi jntmcnlun, in area reposilim, exprimit, schott) ; ofselioon het gebruik van dit woord, in dien ziu , niet met zekerheid te bewijzen is. Lik.vs Ijccft het zaaijen cn oog i ten aeliter aau , en vooral' het aigemeene : ó oix tamp;i/xni.

2) //Uit was een spreekwoord,quot; zeggen onze Kanttcekeiuiars: «waarmede besehreven wierd een mensch , die alles op het seherpste en naauwste tot zijn voordeel trekt.quot;

3) lJoo:e en luije staat tegenover goede en trouwe (vs. 21 en 2li). Later, waar de tegenstelling vervalt, is 't eenvoudig den onnutten dxenalknechl, «den slaaf, die nergens poed voor is, als om slaaf Ie wezen jquot; met het zelfde woord uxigt;eios , dat Luk. XVII : 10 in veel zaehtei-' ziu wordt gebruikt , en waarover wij hij die gelijkenis (/gt; Knecht, die van den akker komt,) nader hopen tc spreken.

1) Lu kas heeft: «Gij hadt het moeten geven op de tujel [in\ Van die tafels hadden de

wisselaars (xokkufltuiul, Matth. XXI: 12 enz.) ook den naam van tafel- of bankhouder. (ijtu7jsSln/i), die hier voorkomt. — Het geven (l.) of werpen (.mt.) , zoo als wij zeggen : «In de bank zetten of leggen,quot; duidt de geringe moeite aan.

435

-ocr page 542-

DE ÏALEN'IKX.

maar tot andere dienaars , die zijne bevelen uitvoeren. Dit vonnis is tweeledig. Zulk een knecht is het vertrouwen van zijnen heer niet langer waard: uNeemt dan ran hem het talent weg, en geeft hel den genen , die tie tien talenten heeft.quot; En zulk eenen dienstknecht komt geen aandeel toe aan liet vreugdefeest over 's Heeren terugkomst, u En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis: daar zal weening zijn en knersing der tanden.quot; — Wil men zich hier (evenals hij den Gast zonder bruiloftshleed, Bladz, 270,) de duisternis buiten de rijk verlichte feestzaal denken , 't geeft eene goede afwerking van liet beeld; 1) waarbij wij ons den dienstknecht voorstellen als gebonden , en daar buiten op eene donkere plaats gebannen , terwijl zijne mededienstknechten juichen en feest vieren. Het blijft echter waar, dat do schildering van de Gehenna er te sterk doorheen schemert, zoo als wij reeds meermalen bij deze uitdrukking opmerkten.

En hiermede aclit ik de verklaring van liet beeld afgedaan. Wel werd mij onlangs eene vraag toegezonden, die op liet. slot betrekking heeft; — waarom namelijk niet aan den tweeden, maar alleen en geheel aan den eersten dienstknecht het renteloos bewaarde talent gegeven wordt. Maar ik hoop dit nog beter te kunnen verklaren, wanneer wij ons de bedoeling van onzen Heer met geheel het zinnebeeld meer eigen gemaakt hebben.

Wat nu die bedoeling betreft, vrntiNaA bewijst met zeer veel geleerdheid, dat de dienstknecht der vijf talenten het beeld is der vijf eerste eeuwen, toen de apostolische geest nog ia al zijne kracht leefde en werkte; die der twee talenten de vier volgende eeuwen, en de man met het ééne talent het pausdom; terwijl do terugkomst van den Heer niet anders beteekenen kan, dan de reformatie. Dit is nu wel een anrttfl* }in ; maar hij lag zóó diep in de aarde verborgen, — veel dieper nog dan het talent van den luijen knecht! — dat de Heiland zich wel de moeite had kunnen besparen, om zulke profetische geheimenissen aan zijne discipelen ter bewaring toe te vertrouwen, tot na zeventien eeuwen een geleerde ze zou opdelven.

Maar al ligt de bedoeling van jkzus niet zoo in de diepte, zij ligt even min zoo op dc oppervlakte, als ons de volkstaal zou doen vermoeden : //Ieder mensch heeft van God zijne Lcavcn eu talenten ontvangen, en niemand mag ook een enkel talent in de aarde begraven.quot;

Wij merken hier terstond op aan, dat de gelijkenis in hare oorspronkelijke bedoeling,— v.int de vraag is niet, of inert haar ook in eeu' anderen zin gebruiken kan: —niet spreekt van de betrekking tusschen God als Schepper en den mensch als zijn beweldadigd schepsel , maar van die tusschen den chkistus eu zijne discipelen. De voorgaande gelijkenissen wijzen dit duidelijk aan. 2) De heer der wakende knechten,—de bruidegom, dien de maagden

1) Dieser Aus'trvck isl ven den Salen lergcuommcn , in tcclchen Custmuhte gclutltcn teurden, uml welde jreude (^«9«) genauni oder überschncbtn waren. Zoo eosenmüller , naar riGKomus, De Sorvis, II; 89. — Vcrgl.7M/;er IX ; 17—10, waar de Alex. Overz. ook x'quot;-}'* voor vreugdemaleu. — Meijeu keurt Freudenfcst gebed af, eu vertaalt Freudenzuslande. (Cmivs. nuour

2) Gedurig zien dc uitleggers on predikers dit voorbij, en stellen ongemerkt God ia de plaats vau cheistus. Ouder de voorbeelden daarvan heb ik sleehts te kiczcu; want zij liggen aan alle zijden

-ocr page 543-

DE TALENTEN.

inwachten,-—de mensch , die buiten 's lands reisde, — en later weder de herder (vs. 32) en de koning (vs. 34); — 't is telkens opnieuw het beeld van den Zoon des menschen, komende in zijne heerlijkheid; en komende ten gerigte zoo wel, als tot voltooijing van liet Messias-rijk. Opmerkelijk is daarbij de lange lijd der uitlandigheid van den heer, beantwoordende aan 't uitblijven van den meester, die van de bruiloft terug komt, en van den bruidegom, die er wordt ingewacht. Luk as heeft, gelijk uij zien zullen, hierop bij zonderen j adruk gelegd, liet is eene nieuwe waarschuw ing tegen //het haasten naar 's Heeren toekomst/' het groote gebrek der apostolische kerk. Dat jezvs juist nu, tegen het heerlijk slot van zijn laatste onderrigt, spreekt van dat henen gaan voor langen lijd, beeft iets bijzonder trelfeuds en aandoenlijks. En hoe onverwacht die ai rei ze voor de zijnen was, de derde dag na dezen zou 't hun leeren ! Maar aan dat smartelijk afscheid verbond jezus altoos, en ook bier, eene zalige terugkomst in heerlijkheid: want dat in de vreugde hunnes heeren en de luU-ensie dniskrnis de toekomst van chbistüs duidelijk doorschemert, is reeds vroeger opgemerkt.

Had de Heer in de Maagden het volhardend en blijmoedig geloofsleven geschetst, en in de Wakende Knechten de trouwe zorg voor zijn huis, zijne gemeentej — liier zendt hij, tot een werkzaam, handelend leven, de zijnen de wereld in. Dit handelen, zaken doen en zijne zaken, is 't eenig voorschrift, hun gegeven; en wat hij bun daartoe achterlaat, zijn zijne schatten. Gij gevoelt dus reeds, dat die talenten , waarmede de getrouwe elve winst moeten doen voor hunnen Heester, niet de schitterende gaven zijn, die men doorgaans zou noemt. Wij moeten ons van die volkstaal geheel los maken, willen wij den Heer verstaan. Om niet meer te zeggen, het zou de grootste onzin wezen, dat ons die vermogens worden geschonken naar de mate van ons vermogen. VrntiNGA, die gezond oordeelt, zoo lang hij niet door zijne profetische droomen bevangen is, heeft dit reeds opgemerkt. 1) Het is de rijkdom van den Heer zeiven , die aan de zijnen wordt toevertrouwd. En wat kan dit anders wezen, dan de schatten van genade, waarheid en eeuwig leven, die hij op aarde bragt, zijn evangelie en zijn koningrijk:— daar ouder begrepen alle winst, die hij zelf er reeds mede gedaan had, gedurende de korte jaren zijner omwandeling; alleu dus, die reeds in hem geloofden of daartoe waren voorbereid. — Met deze schatten moesten zij //handelen en winst doen;quot; zieb daarmede wagen in het midden van eene ondankbare wereld, niet tevreden voor zij die verdubbeld hadden : de een vijf boven de ontvangene vijf, de ander twee bij de twee, de derde één boven het éénc.

Maar wat beteekent — altijd nog in betrekking tot den apostelkriug — die ongelijke

rondom mij, terwijl ik dit schrijf. Zoo komt mij 't laatst uuisson in handen, die, als ware deze be-tcekenis der parabel aan geen' twijfel onderhevig, met eeht Fransclie vlugheid en oppervlakkigheid zegt: Dicu esl loujoun, en rffet, le pere dc familie, (lont nous sommes (ons les serciteurs.

1) „liet is zeker, dat door de Talenten, hier gemeld , verstaan worden geestelijke goederen en be-kwaamheden van dc Dienaren des Evangeliums , die onderscheiden zijn van hunne natuurljke gaven en bekwaamheid; daar gezegd wordt, dat God elk zijne talenten gegeven heeft naar zijn vermogen, dat is, naar zijne natuurlijke bekwaamheid, van welke de talenten als genadegiften, nog onderscheiden worden.quot;'— Bokger, in zijne leerrede over het ééne tcdent, heeft meer de naaste beteekenis van »be-perkter of ruimer werkkringquot; op den voorgrond gesteld.

437

-ocr page 544-

UK TA i.liNÏKN.

uitdeeling? Werden niet allen even zeer zijne getuigen , en was de schat des evangelies niet voor allen de zelfde? — In zeker opzigt, ja; en toch maakte jezus zelf reeds verschil, en vertrouwde den ee.i meer toe dan deu ander, mar eens ieders vermogen. Terwijl hij daar op den Olijfberg gezeten is en de dalende avondschaduw de bloedstad bedekt, heeft jezus in dien kleinen apostelkring, —• eenen kring, die zich tien en honderd malen zal verdubbelen !— de geheele toekomst van zijn koningrijk voor oogen. Allen zijn zij hem lief en allen heeft hij uitverkoren; maar sommigen zijn er toch onder, waarop hij, bij zijn haastig vertrek , bijzonder zijne hope bouwt. 1!eeds vroeger heeft hij ze onderscheiden , het drietal van de vijf talenten; petrus, de rots der kerk, joiunnks, den apostel der liefde, jakobus, den eersten apostel-martelaar. Onder de anderen ontving ook jiattheüs zijn dubbel talent, als de schrijver van 't koningrijk der hemelen. Maar daar waren er ook, die slechts een enkel

talent konden dragen....... Zullen wij daarbij aan judvs denken, wien de lieer, om zijn

sluimerend gevoel op te wekken misschien , den arbeid der liefde in 't uitreikeu der aalmoezen had toevertrouwd? Een uitstekend talent voorzeker! Maar hij is toch niet het eigenlijke tegenbeeld van den man in de gelijkenis: want hij bewaarde zijn talent niet tot de toekomst des Hoeren , maar wierp het hem reeds vóór 't scheiden voorde voeten, om voor eigen rekening te handelen, en daarna, gelijk petrus met zoo somberen nadruk zegt, heen Ie

gaan naar zijne eigene plaatse...... Toch had judas zich aan dien h 00 zen en hij en dienst-

hiechl kunnen spiegelen ; maar hij heeft niet gewild!

Doch wij keeren tot de talenten terug, met de vraag, of daarmc'de alleen uitwendige voorreg-ten, zoo als een ruime werkkring en groote invloed, bedoeld worden. Ik voor mij ben geneigd te gelooven, dat de eerste bedoeling van den lieer niet verder gaat; maar het is daarom niet volstrekt noodig , dat wij ons hiertoe bepalen. Wij kunnen ook, met velen, denken aan //de genadegaven [charismata) van den Heiligen Geest,quot; die in de apostolische schriften onderscheiden worden van 's menschen natuurlijken aanleg, schoon daar naar geëvenredigd en zich daar aansluitend; — zonder nog met tri.ncii te beweren, dat de uitdeeling der talenten eigenlijk eerst na jezus' vertrek, op den Pinksterdag, plaats had.

In dien zin opgevat, vinden wij ccne sehoone uitbreiding van dit eerste deel der gelijkenis bij den apostel, die nog niet in den kring der twaalvc op den Olijfberg zat, die nog jaren daarna dreiging en moord ademde tegen de onschuldige christenen, en die toch, bij zijne lale roeping, dc vijf talenten ontving , even goed als die genen onder de oudere apostelen, die geacht waren pilaren te lijn, [Gal, 11. ; !).) Aan de Korinthicrs schrijvende, handelt pauus uitvoerig over het verschil van geestesgaven in de gemeente. 11 ij legt daarbij de alge-, nieenc waarheid tot grondslag : Kr is verscheidenheid der gaven, doch het is de zelfde Geest-, er is verscheidenheid der bedieningen, en het is de zelfde lieer; en er is verscheidenheid der werkingen, doch het is de zelfde God, die alles in allen werkt. En nu telt hij de bijzondere geestesgaven op, ook dc woudergaven der apostolische kerk; vergelijkt daarna de gemeente met een ligchaam , waaraan alle leden even zeer onmisbaar zijn ; en nadat hij ook de bedieningen in de gemeente heeft genoemd: — apostel, profeet, leeraar, bestuurder enz.— toont hij aan, dat niet allen het zelfde zijn kunnen; en besluit; Doch ijvert naar dc leste gaven ; en ilc wijs u eenen weg, die nog uitnemender is; de liei dk.

438

-ocr page 545-

DE TALENTEN'.

(1 Kor. XII; vergl. Hom. XII : 4—9.) Ook volgens vaulus heeft das ieder talent alleen in zoo verre cenige waarde, maar ook het minste eene groote waarde , als het door de liefde gebruikt wordt tot eer van chkistls en tot heil van zijne gemeente ; en staat het niemand vrij, het geen hij ontving, renteloos te laten liggen; zoo als pauias zelf zich door die verpligting aangedreven gevoelt, als hij schrijft; De vood is mij opyeler/d ; wee mij, indien ik hel evangelie niet verkondig! (1 Kor. IX ; 16.)—Inden zelfden geest vermaant petrus (1 T'etr. IV: 10, 11): Een iegelijk, gelijk hij gave (charisma) ontvangen heeft, hediene hij die aan anderen, ah goede nitdeelers (oekonomen) van de menigerlei genade (charis) Gods. Indien iemand spreekt, het zij als de woorden Gods; indien iemand dient, ah nil kracht, die God verleent, opdat God in alles geprezen worde door je/as chbistds , welken toekomt de heerlijkheid en de kracht, in alle eeuwigheid! 1)

Maar wij zijn ongemerkt al aan het uitbreiden van den oorspronkelijken zin en de eerste bedoeling der gelijkenis ; en die uitbreiding schaadt niet : in tegendeel, zij is in den geest van onzen lieer, wanneer wij slechts voort gaan in de aangewezen rigting, en altijd denken aan de betrekking, niet alleen van de apostelen eu hunne opvolgers, maar ook van alle gcloovigen tot hunnen afwezigen Heer, 2) — aan de gaven en den werkkring, hun naar mate van hunnen natuurlijken aanleg toevertrouwd ,—en aan den arbeid, voor het koningrijk der hemelen daar mede en daarin verrigt. — De hoofdtrek der gelijkenis blijft dan , dat de waarde dier gaven enkel bestaat in haar gebruik, zoo als 't begraven geld niemand nut is; en dat wij daarom dienaren zijn, om te werken , te dienen ieder in 't onze, winst te doen met en in de dingen van het Godsrijk; terwijl omtrent de wijze van //handelen en winst doenquot; ons de meest mogelijke vrijheid gelaten is. 8) Niet geheel ongepast is hier , bij viTiitxciA , het voorbeeld \aii de Roomsch-Katholijke kerk der middeleeuwen, die het aanvertrouwde talent met de grootste zorg bewaarde, de heilige schriften en die der kerkvaders, terwijl tegen alle vermeende ketterij de kerkvergaderingen waakten; maar — zij verhergde het geld l/are.t Ilceren. Zij bragt Gods woord onder het volk niet. Wat nutte nu het kostbare handschrift

1) Welsprekend is do taal van deu kerkvader aogcstikvs , waar liij mei onze Gelijkenis reden geeft, waarom hij de bisschoppelijke waardigheid heelt aanvaard; Si non trogem, cl pecmiam srrcem, tenet me. Eeangeliuiu. Possem enim dkrre: Quel mi hi est, tuedio csso hominihus, dieerc iniquis: iuique agtre notile; sic agile , sic agere dcsis/ile.'quot; Quid niitii est, oneri esse hominibus ? Acrrpi (/uouiorto viveim, quomodo Justus sum, quomodo praeeejtlvs sim, assigncm quomodo aeeepi; dc aliis me-redderc rutionem, qm mi hi ? Evaugetium me lerret. Nam ad islam seeuritaleni otiosissiman new vie vineerel . vi/id est melius, nihil dulcius, quani diviuum scrulari, nullo xtrepcnle, thesuunim; dutce esl, iovtint est. Pmedieare , anjuerc , conipere, aedijicare, pro vnoqtioque salagere, magnum onus, magmm pond us , mugnus labor. Quis non rejugiat istum laborein ? Sed terrel Eeungelium.

ü) lluec parabola iulelligenda est utroque modo, de publico ministerio el prirulint -de vsu donorum. Mklakchtiion. Indo katholijke kerk werd reeds vroeg, zoo als silmeron opmerkt. door ciikysostomvs eu anderen de Gelijkenis bij voorkeur op de leeraars toegepast, terwijl de geloovigcn allem den woeker (rente of vrucht van 't goddelijk woord) hadden op Ie brengen. — Ook harkutii stelt deze knechten met do huKverzorgcrs (oelonomcn) — dat is de herders en leeraars — gelijk. Desgelijks viïhikga en anderen.

3) «Zij verdubbelen het hun toevertrouwde, die er de zaligheid hunner diseipelen mede winnen, en ben weder tot leeraais van anderen maken.quot; Kcth. zig. Waarbij salmebon aanhaalt 3 Tim. I I ; 9; Het geen gij eau mij gehoord hebt onder rctc getuigen , betrouw dat aan gehouwe mensehen , welke bekwaam lijn om ook anderen te heren.

-ocr page 546-

UK TALENTHX.

van 't Nieuwo Testament, in de biblicitlieck van het vatikaan opgesloten, of de kerkvaders, die alleen nog in enkele kloostercellen spraken?— Een begraven talent was het, eerst door do hervorming voor goed weer opgedolven.

Tot dus verre de eerste helft der gelijkenis: de uit lecling der talenten en hun gebruik. Men heeft bij de lïabbijnen naar soortgelijke beelden gezocht, maar ik acht de gevondene niet der moeite waard, om ze inden tekst op te nemen. 1) Liever ruim ik eene plaats in aan eeue Oostersche vertelling, doorïkiïkcii ii:ede geloeid, zonder aanwijzing evenwel van zijne bron.

//Een man had twee zakken koren, en gaf die, van buis gaande, twee zijner buren te bewaren. Dc een verborg zijnen zak in een' diepen kelder, maar de ander ging er mede naar buiten , en strooide den inhoud uit over zijn land. Eindelijk kwam de eigenaar terug. De eerste zijner buren bragt hem het toevertrouwde pand en zeide : //Zie! het is de zelfde zak nog. Ik heb hem goed bewaard 1quot; Maar toen hij nu den wel bewaarden inhoud er wilde uitstorten , kwam er geen koren uit: de eene helft had worm en klander verteerd, en de andere was geheel verrot. Mistroostig ging hij uu naar zijn' anderen vriend, en vroeg ook dezen ; //Waar is inijn zak met koren:quot; //Kom en zie!quot; antwoordde de man, en nam hem met zich naar het veld, met 't schoonste graan bedekt. //Deze alleen riep nu de eigenaar verrukt uit: //Leeft mijn gebod veistaan, niet naar de letter, maar naar den geest, en op do regte wijze beeft hij mijn koten bewaard. Geef mij slechts twee zakken bij den oogst, en behoud al het overige 1quot;

Maar wij keeren nog eens tot de Taleuten terug. De lezer zal mij nu wel van de moeite ontslaan, om in de getallen vjj, twee en een , eene bijzonderebeteekenisof geheimenis te zoeken. 2) Liever beschouwen wij nog eens de schilderij van 's meesters terugkomst, en zijne relcenimj met zijne dienstknecliten. Daarbij merken wij weder op, dat geheel eu al de zelfde woorden door en tot beide eersten gebruikt worden. Hunne vreugde en hunne vrijmoedigheid is dc zelfde; zoo ook hun loon. In de vreugde hunnes fkeren, die beiden ten deel valt, wordt geen onderscheid gemaakt. Zij wordt naar de trouw afgemeten, eu niet naar den omvang der werkzaamheid. Lie veel ontvangen hlt;ej't, van hem wordt veel (jewacht, [Lvli XII : 1lt;8, zie BI. 388), en weinig van die minder ontving. Maar nu de man met het ééne talent. Hij heeft voor zich zeiven het geld bewaard, maar

1) ifZeker koning gaf ceu pand aan drie zijner kncchten te bewaren. De eerste bewaarde het. De tweede verloor het. De derde bezoedelde het, en gaf een deel er van aan een ander ter bewaring. Na eenigen tijd kwam de koning terug , om het toevertrouwde op te eisehen. Hem, die het bewaard had, prees hij en maakte hem tot opziener van zijn huis. Die het verloren had, gaf hij aan de zwaarste straf over, en beval, dat er van hem naam noch gedachtenis zou overblijven. Maar van denderde zcide de koning: «Houdt hem in bewaring, tot wij gezien hebben, wat de ander doen zal, in wiens handen hij een deel van 't hem toevertrouwde gesteld heeft, en laat hij intussehen mijn huis niet uitgaan. Wanneer die ander de zaak wel behandeld heeft, zal hij vrij zijn, eu anders ook gestraft worden.quot; (Scnorrois.) Waartoe echter deze parabel dienen moet, wil mij maar niet helder worden.

2) Wie in dc vernuftspelingen van de kerkvaders en hunne navolgers hieromtrent belang stelt, kan bij de R. K. schrijvers veel en velerlei vinden , waarmede ik niet telkens weder den lezer vermoeijen wil. Men beeft er de vijf boeken van MOZEsbij gebaald , de vijf zinnen , de vijf wonden van cumsius;— of in dc getallen »;'/ƒ, ticce en ecu het onderscheid tussehen Christenen, Joden en Heidenen, enz. enz.

-ocr page 547-

I)K TALENTENquot;.

er niet mede gewoekerd. Hij mg niet in, dat hij dit verpligt was, en had er ook geen gcuoegen in. Vrees was zijne eenigc aandoening: liefde voor zijnen heer kende hij niet. Van daar de gedachte : '/Misschien zon hij 't toch hem niet naar den zin gedaan hebben !quot; Indien wij het tegenbeeld van dezen man in de latere christelijke kerk zoeken, zouden wij 't niet het eerst vinden in die christenen, die nog altijd ouder de wet leven, bevangen door eenen geest der dienslbaarleid, wederom tot vree ze ; en wier eenigc toeleg is, niet al te veel of al te groot kwaad Ie doen, hunne zaligheid niet te verbeuren, als of de Heer een strenge en harde meester was? ]) — 't Is zonderling en het is toch zoo, dat zij , die het strengst de bepalingen der kerkleer en de vormen der godsdienst bewaren , zij, die voor liuiuie eigene zaligheid meest bevreesd zijn, dikwijls het minst werkzaam bevonden worden voor do eer van curistis , in 't midden eener wereld , die in het booze ligt. Juist de vrije, wel eens »1 te vrije opvatting van Gods woord in onze eeuw , gaal met eeue nieuwe opwekking tot bijbelverspreiding en zending, tot volksonderwijs en christelijke instellingen gepaard. Op de meeste afgelegene en stijve plaatsen, waar men de oude letter met kracht vast houdt, vindt men weinig geest en leven : 't zijn de zakken koren in den kelder; 't is het talent, verborgen in de aarde.

Maar ruimer kunnen wij de toepassing maken; en dan zien wij ook in onzen kring , dat de lieer met wijsheid juist den man met het céne talent als werkeloos voorstelt, schoon de hem opgedragene werkzaamheid de ligtste was. Nog is er menig een, die dc vijf talenten van anderen bewondert of benijdt , en er niet aan denkt, te woekeren met het éénc en eenige , dat hem werd geschonken, — omdat het er maar één is ! — En toch heeft de gemeente van curisti s niet genoeg aan die enkele groote mannen , die met uitstekende gaven werken in ruimen kring. Zij behoeft uwen arbeid even zeer, gij nijvere huismoeder, in 't midden van kindereu en dienstboden geplaatst, en den uwen zelfs, gij knecht en maagd, in uwe ondergeschikte betrekking! O wie slechts', in zijn geheele leven , eene enkele dele mogt leh ouden van den dood! Gewis, hij wordt niet leamp;chaamd gemeialt in 's lieer en toekomst.

Men vraagt verder, of die wisselaars, in 't antwoord van den Heer, hier ook eene bijzondere beteckenis hebben; en 't verwondert mij zelfs, dat het vernuft, waaraan hier zoo ruim een spel gelaten was, er niet meer in heeft gevonden. Indien men aan dit schilderachtig bijwerk van het eigenlijke beeld eenige beteckenis hechten wil, is de vermaning tot zwakken en vreesachtigen, om aan den arbeid van anderen zich aan te sluiten, zoo zij zelve niets durven of kunnen, (olsiiausen, trescu ,) hier niet geheel ongepast. Hij, die aan mcnschlievende en christelijke genootschappen en gestichten zijne hulp verleent, bundelt wel niet zelf met wat bij heeft, en waagt zich in den strijd voor 't koningrijk der hemelen niet, maar geeft toch zijn geld den wisselaars, en 'l keert tot den lieer weder met woeker. Bij de toepassing op onzen tijd is dit, zoo als ik zcide, niet geheel ongepast; maar ik twijfel, of de lieer, zelfs in de verte, gedacht heeft aan die genootschappelijke liefde, die /.ieh vaak van den arbeid voor 't koningrijk Gods met een' vasten cijns afmaakt, zonder

1) Timui te, lanquam per reverent km ti met urn veterum praeceptorum mu livangetivae tiler tath alstiiaat. Uilak lus.

-ocr page 548-

DE TALENTEN.

veel moeite en zelfs zonder veel belangstelling eu veel gebed, 't Was te vreemd aan zijnen tijd, schoon 't al weder winst geeft aan den onzen.

Kandelijk komen wij nu nog eens op de vraag terug; «Waarom liet ée'ne talent gegeven aan den rijkste der knechten, terwijl de ander, die met twee talenten even trouw had gearbeid , er minstens even na aan toe was en 't meer noodig had ?quot; — Deze vraag is niet nieuw. Luk as heeft ze al: want wanneer bij hem dit bevel gegeven wordt, aarzelen de uitvoerders van 's meesters bevelen, en zeggen: nlieer! hij heeft er al tien Iquot; Eu tot antwoord wordt hun de zelfde spreuk toegevoegd, die wij ook hier lezen: //Juist zoo moet het zijn. Want ik zegge u ; oen iegelijk, die heeft, hem zal gegeven worden , en hij zal overvloedig hehhen ; maar van den genen, die niet heeft, van hem zd genomen worden ooi; dat hij heeft.quot;

Dit gezegde behoort tot de wonderspreuken [paradoxen) van onzen lieer, die hij bezigde , om ze, juist door den pijnlijken indruk van 't schijnbaar onware, onmogelijke of onredelijke , dieper in te prenten; geheel in den geest der Oosterlingen , voor wie de woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen, ja! als diep ingeslagen nagelen. [Fred. XII : 11.) Het ligt in mijne, helaas! al te vele en ver uitgestrekte plannen, om, als het mij vergund wordt, de verklaring der Gelijkenissen ten einde te brengen , er ook de Spreuken en Paradoxen van onzen Heer aan toe te voegen. Maar daar wij, kortstondige stervelingen, nooit het einde van al onze plannen bereiken, wil ik er nu kortelijk iets van zeggen.

Wij vinden deze wonderspreuk vijf malen in de drie eerste Evangelieën, of eigenlijk twee maal in jkzus' onderwijs: want al de drie Evangelisten hebben haar bij de gelijkenis van den Zaaijer, en luk as zoo wel als mattheüs bij die der Talenten. Bij de eerste gelegenheid , waarvan reeds in de algemeene Inleiding is gesproken, duidt zij het voorregt der discipelen aan boven de schare: uil is het gegeven, de verborgenheden van het Godsrijk te verstaan ; want die heeft, hem zal gegeven worden enz.quot; — En van waar dat voorregt ? Omdat hunne oogen zalig waren, dat zij zagen, hunne ooren, ah die hoorden. Die dus reeds een geopend oog en oov hadden voor de dingen van het koningrijk der hemelen, hunne kennis daarvan zou telkens aanwassen; 1)—• en dus natuurlijk ook, daarin 't Godsrijk kennis werkzaamheid in zich sluit, hun werkkring zich telkens uitbreiden. Uit dit laatste oogpunt nu moet de wonderspreuk des lleeren in de gelijkenis der Talenten beoordeeld worden, liet (^éne talent wordt grgevn, maar niet in eigendom; het blijft een toevertrouwd goed. Ook de tien

1) Niet onaardig is dc Rabbijnsclic Parabel, die sobk (terwijl hij ook deze of eeae dergelijke spreuk van de Eabbijnen aauliaalt,) hierbij heeft opgeteekead:

«Zekere matrone vroeg eens aan Rabbi josk : »Waarom leest, men Daniel II : 21 Wijnheid geeft God den wjun? Hebben de ouverstandigen dit geschenk niet veel meer noodig?quot;— «Mijne doehter!quot; vroeg de ttabbi; //wanneer twee personen bij u geld borgen willen, een rijke en een arme, wiens wenseh zult t;ij het liefst vervullen?quot; — »I)ic van den rijke!quot; antwoordde de vrouw.— »En waarom begunstigt gij er den rijke mede, daar de arme het toch veel meer noodig heeft ?quot;— «Omdat de rijke, ook als hij komt te sterven, door zijne nalatenschap mij tegen schade waarborgt; maar de arme kan mij geen' borgtogt geven, dat, indien hij het geld verliest, ik liet mijne immer terug bekome.quot; — Maar nu hernam dc ttabbi: «Uwe ooren hebben gehoord, wat uw mond daar gesproken heeft. Al wilde God alleen den dwazen de wijsheid ten geschenke geven, zij zouden toch slechts in do baden en op speelplaatsen hunnen tijd verbeuzelen en er geen gebruik van maken; maar dc wijzen zitten iu de scholen, waar zij in de gelegenheid zijn, om de wijsheid te gebruiken,quot;

142

-ocr page 549-

dk talkntkn,

talenten, waaraan dit éénc nog wordt toegevoegd, zijn van don eersten dienaar wel niet terug genomen, na het doen der rekening, maar ook even min hem in vollen eigendom geschonken. Zijn loon is de vreugde zijns /weren; deze is voor beiden gelijk. Het eene talent is dus niet zoo zeer een genot, maar een eervol vertrouwen te meer; 't is eene aanvankelijke vervulling der belofte: v Over veel zal ik u zeilen.quot; Juist hij, die heeft, in den volsten nadruk onder zich heeft, zich heeft eigeu gemaakt en benuttigd, wat de Heer hem gaf; die 't meest van zijnen arbeid er aan heeft toegevoegd, zal nog meer ontvangen, en hij zal meer dan genoeg, hij zal in overvloed hebben. De eerste dienstknecht was daarvan nog sterker type, dan de tweede; daarom werd liet hem juist gegeven: hoe grooter bezit, hoe ruimer overvloed! Bij ixkas komt er nog eene reden bij, omdat hij daar met de zelfde som tien dubbel gewonnen heeft, en de ander slechts vijf; maar ook bij mattheüs was zijn arbeid van meer gewigt, en dus 't hoogste vertrouwen, in hem gesteld, natuurlijk, 1)

De algemeene zin der wonderspreuk 3) doet ons weder aan de twee zakken koren denken. De tegenstelling is niet: //Die veel heeft en die weinig heeft,quot; maar tot vijf malen toe: uDie heeft 3) en dw nielleeft.quot; Hij, die waarlijk weet te bezitten, te gebruiken, te verdubbelen, staat dus tegenover hem, die eigenlijk niet bezit, wat hij bezit. Van daar de schijnbare tegenspraak: liïj heeft met, en toch wordt van hem genomen, ook wal hij heeft. Of had de luije dienstknecht eigenlijk het talent wel? Neen! niet hij had het, maar de aarde, waaraan hij het had toevertrouwd. Zoo is 't met allen, die de geestelijke gaven niet gebruiken, en ze ten laatste geheel verliezen!

Eindelijk is de helooning der trouwe knechten een nuttige wenk voor vele, zeer vele Christenen, die zich nog altoos de toekomstige zaligheid denken als 't groote Mcssias-maal der Joden of de hemelsche tuinen van .maiiomed: — den hemel der 1 uij aards! — Neen! al kunnen wij ons geenc heldere voorstelling vormen van de zaligheid der toekomende eeuw , als die geen oog heeft gezien en die in geens mensehen hart nog is opgekomen j ledig en werkeloos zal zij zeker niet wezen. Ucinig worden de twee talenten genoemd, en even

1) //Dc Heer gaf aan ieder mwr zijn vermogen, het vermogen en do bekwaamheid van dezen dienaar was dus toegenomen onder het handelen , zoodat hem nu , bij de tien talenten , ook nog bet elfde kon worden toevertrouwd,quot; Deummond. — Eeht lloomseh is dc verklaring van salmeron, dat do goede werken der verworpenen, die hun niet beloond worden, aan de kerk vervallen /[wier ledeu zij waren, toen zij ze deden!

3) In dien algemeenen zin is zij opgevat en toegepast door j. cobstius , Spreuken van onzen Heer Jezus c li a 1st us, 2e. deel, blz. 10t—118. Bij het slot onzer Gelijkenis teekeut hij aan: /,llet ia dus, naar dit onderwijs onzes Hoeren, Gods wil, aan het goed gebruik der gesehonkene weldaden eene meerdere bedoeling zijner gaven , aan dorzelver opzettelijk misbruik of vorwaarloozing de wegneming van het reeds gegevene te verbinden.quot;

3) Matiheus heeft de eerste maal óatti ii/ei (XIII ; 12); zoo ook Mark. IV : 25 en lak. YIII: 18, De tweede maal is het tlt;3 txavti mrtl (mt.) of nuvtl tfgt; t/oin r.,), „Eiken hebbende, iederen bezitter,quot;— Maviiiküs alleen heeft beide malen x«! Tteitiaaevfrrjaetai.-— Te regt heeft steennorr (in van willes , Bijdragen , IV ; 182—l!)l)zieh met nadruk verklaard tegen dc tlaauwe uitlegkunde, die aan niet hier de bctcckcnis van weinig geeft. Hij haalt onder anderen bet spreekwoord aan, dat men van den gierigaard pleegt to gebruiken: »IIij beeft hot geld niet, maar het, gold heeft hem.quot;— Lukas schijnt, de eerste maal, dat de spreuk bij hem voorkomt (VIII :18), door o lt;)ox®t t/ew , het o tyri van den Heer te bobben willen verklaren, Yergl, 1 Kor. VIII ; 2 en Gtd. VI : 3.

-ocr page 550-

de tai.i.nten.

weinig de vijf, in vergelijking van het rek, waarover de Heer zijne dienaren stellen zal. Wat roemen wij clan hier beneden op onze vijf talenten, of beklagen ous, omdat wij er maar één ontvingen ? Ls 't niet, of de eene worm roemt legen den anderen, omdat bij een paar ringen grooter is; of de eene spin de andere benijdt, als zij een paar draden meer in baar weefsel beeft gesponnen ? — Klein is al onze arbeid, maar groot bet loon van alle trouw. De vreugde omes IIeer en zal voor allen mateloos en onpeilbaar zijn. Zelfs die, naar 't beeld van pahia's, bout en stroo en stoppelen bouwde op den eenigen grondslag, zijn werk zal wel door 't vuur beproefd en verteerd, maar hij zelf nog als door 't vuur henen behouden worden. Die man alleen, wiens werken hem niet volgen, omdat bij zijn talent in de aarde begroef, zal zijn loon, dat hij voor 't getrouw bewaren misschien wachtte, missen en zelf buiten geworpen worden. Want werkeloosheid is ontrouw en afval, in de dienst van hem, wiens spijze het was, den wil zijns 1 aders ie doen en zijn werk te volbrengen j en die onvermoeid werkte, zoo lang 't dag was.

Eehartigingswaardig is altijd nog de seboone leerrede van bouger over de woorden Den derden gaf hij écu talent, uitgesproken luen bij zijne belrekking als Akademie-prediker neder legde : //Er zijn eenmaal wettige herders en leeraars aangesteld. Deze inrigting heef! bij vele, ja! bij de meeste mensehen het denkbeeld doen geboren worden, dat de ver-pligting, om het Koningrijk van Christus te schragen en uit (e breiden, bij uitsluiting rust op de schouders der zoogenaamde geestelijken, terwijl zij, die zich leeken noemen, zich van deze verpligting vrij en ontslagen rekenen. Liefde voor God en zijnen dienst moge hen aansporen tot cenige vrij willige opolTeringcn en werkzaamheden en ondernemingen, ten nutte van het Christendom; maar dut zij, in den eigenlijken zin, één talent, céne roeping zouden ontvangen hebben: — neen! dan moesten zij immers ook mantel en tabbaard dragen, en voor hunne dienst bezoldigd worden? — Wat beteekent liet, zich zeiven weg te werpen en te vernietigen, zoo het dit niet is? Men aast op vorstengunst, men hunkert naar posten, men pronkt met titels; en zullen wij onzen hoogsten en ecr-waardigstcn titel, den titel van Dienaar van jtzrs CHiasnjs prijs geven; onzen roem, onzen waarachtigen adel, onze kroone, prijs geven? IXiet alzoo, Broeders en Zusters! Wij allen hebben ten minste één talent ontvangen, en kunnen in iederen stand nuttig zijn voor

het rijk van waarheid en deugd....... (iod ziet niet op de grootheid en den omvang van

onze roeping en werkzaamheden, maar op onze harten, op onze trouw!..... Kunnen wij

het Evangelie van ciuasTVs niet prediken op de daken, bet te prediken onder de daken, op den morgen en den avond van eiken dag, aan den huisselijken diseh, voor gade en kroost en dienstboden; ziet daar ons talent en onzen wijngaard, waarvan de hemel winst en vruchten wacht.quot;

Miju broeder! opgegraven nog, wat gij moedeloos en lusteloos hadt begraven en verborgen :

J)c nacht komt, wanneer niemand werken kan !

-ocr page 551-

XXXIX.

1) E F O N D E N.

LUK. XIX ; 12—27.

Een zeker welgeboren man rende in een ver gelegen land, om voor zich ze/ven een koningrijk le ontvangen, en dan weder te keer en. l'.n geroepen hellende zijne tien dienst-knechten , gaf hij hun tien ponden , en zei de tot hen: uDoct handeling , tot dal ik kome.quot;

En zijne burgers haatten hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: nWiJ vnllcn niet, dat deze over ons koning zijquot;

En hel geschiedde , toen hij wederkwam, als hij hel koningrijk ontvangen had, da! hj zeide, dal die dienslknechten lot hem zonden geroepen worden, dien hij hel geld gegeven had; opdat hij welen mogt, wal een iegelijk met handelen gewonnen had.

En de eerste kwam, en zeide: t/lieer! uw pond heeft, tien ponden daar toe ge-loonnen.quot;—En hij zeide lol hem: nWel, gij goede dienstknecht! dewijl gij in hel minste getrouiv zijl geweest, zoo heb magt over tien steden!'

En de tweede kwam, en zeide : // [leer ! uw pond heeft vijf ponden gewonnen.quot;_

En hij zeide ook lol dezen : n En gij, wees over vijf sleden.quot;

En een ander kwam , zeggende: nlieer I zie hier uw pond, 7 welk ik in eenen zweetdoek iveggelegd had; want ik vreesde n, omdat gij een straf mensch zijl; gij neemt reeg, wat gij viel gelegd hebt, en gij maait, wal gij niet gezaaid hebt.quot; — Maar hij zeide tot hen: n Uil uwen mond zal ik u oordeelen, gij booze dienstknecht! Gij wist, dal ik een straf mensch ben, nemende weg, wal ik niet gelegd heb, en maai-jende, tval ik niet gezaaid heb. Waarom hebt gij dan mijn geld niet in de bank gegeven , en ik, komende , had hel zelve mei woeker mogen eischen

Jin hij zeide tot de genen, die bij hem stonden: n Neemt dat pondquot; van hem weg, en geeft het dien, die de tien ponden heeft.quot; En zj zeiden tot hem: n liter e! hij heeft tien ponden. n II ant ik zegge u, dat een' iegelijk, die heeft, zal gegeven worden; maar van den genen , die niet heeft, van dien zal genomen worden , ook wat hij heeft. Doch deze mijne vijanden , die niet hebben gewild , dal ik over hen koning zonde zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor mij dood.quot;

Nog eens moeten wij, van de laatste rede des Heeren op den Olijfberg (naar MA/rmtiis) , oenen uitstap achterwaarts maken. Want bij de verklaring der Talenten sprak ik nu en dan reeds over //eene soortgelijke parabel bij i.vkas.quot; Deze gelijkenis nu, onder den duisteren naam van //De Pondenquot; bekend , heeft de lezer hier boven gevonden. I)c hoofdvraag is daarbij ; ^ inden wij hier eene andere lezing, een gewijzigd en misschien vrijer verslag van dc gelijkenis der Talenten; of is 't eene op zich zelve staande Parabel, al zweefden dc eigen denkbeelden daarbij onzen IIeer voor den geest?

56*

-ocr page 552-

UK TA M ATEN.

weinig de vijf, in vergelijking van het ve/c, waarover de Heer zijne dienaren stellen zal. Wat roemen wij dan hier beneden op onze vijf talenten, of beklagen ons, omdat wij er maar één ontvingen? Is 't niet, of de eene worm roemt tegen den anderen, omdat bij een paar ringen grooter is; of de eene spin de andere benijdt, als zij een paar draden meer iti haar weefsel heeft gesponnen ? — Klein is al onze arbeid, maar groot het loon van alle trouw. De vreugde onzes lleercn zal voor allen mateloos en onpeilbaar zijn. Zelfs die, naar't beeld van pavms, hout en slroo en stoppelen bouwde op den eenigen grondslig, zijn werk zal wel door 't vuur beproefd en verteerd, maar hij zelf nog als door 't vuur henen behouden worden. Die man alleen, wiens werken hem niet volgen, omdat hij zijn talent in de aarde begroef, zal zijn loon, dat hij voor 't getrouw bewaren misschien waehtte, missen en zelf buiten geworpen worden. AVaut werkeloosheid is ontrouw en afval, inde dienst van hem, wiens spijze het rcas, den wil zijns l aden Ie doen en zijn werk te volbrengen ; en die onvermoeid werkte, zoo lang 'l dag was.

Hehartigingswaardig is altijd nog de schoone leerrede van boköeu over de woorden Den derden gaf hij éi-n talent, uitgesproken toen hij zijne betrekking als Akademie-prediker neder legde : //Er zijn eenmaal wettige herders en leeraars aangesteld. Deze inrigting heef( bij vele, ja! bij de meeste menschen het denkbeeld doen geboren worden, dat de ver-pligting, om liet Koningrijk van cnmsTtis te schragen en uit te breiden, bij uitsluiting rust op de schouders der zoogenaamde geestelijken, terwijl zij, die zich lecken noemen, zich van deze verpligting vrij en ontslagen rekenen. Liefde voor God en zijnen dienst moge hen aansporen lot eenige vrijwillige opolleringen en werkzaamheden en ondernemingen, ten nutte van het Christendom; maar dat zij, in den eigenlijken zin, één talent, écne roeping zouden ontvangen hebben: — neen! dan moesten zij immers ook mantel en tabbaard dragen, en voor hunne dienst bezoldigd worden? — Wat beteekent het, zich zeiven weg te werpen en te vernietigen, zoo het dit niet is ? Men aast op vorstengunst, men hunkert naar posten, men pronkt met titels; cn zullen wij onzen hoogstcn en eer-waardigsten tüei, den titel van Dienaur van Ji.zus unn-TTS prijs geven; onzen roem, onzen waarachtigen adel, onze kroonc, prijs geven? Niet alzoo, Broeders cn Zusters! Wij allen hebben ten minste één talent ontvangen, en kunnen in iederen stand nuttig zijn voor

het rijk van waarheid en deugd....... God ziet niet op de grootheid en den omvang van

onze roeping en werkzaamheden, maar op onze harten, op onze trouw!..... Kunnen wij

het Evangelie van niiasTvs niet prediken op de daken, bet te prediken onder de daken, op den morgen en den avond van eiken dag , aan den huisselijken disch , voor gade cn kroost en dienstboden; ziet daar ons talent cn onzen wijngaard, waarvan de hemel winst en vruchten wacht.quot;

Mijn broeder! opgegraven nog, wat gij moedeloos en lusteloos hadt begraven en verborgen:

J)c nacht Lom!, wanneer niemand werken kan !

-ocr page 553-

XXXIX.

DE PO N D E N.

Luk. XIX : 12—27.

Een zeker welgeboren man reisde in een ver gelegen land, om voor zich zeiven een koningrijk te ontvangen, era dan weder te heren. En geroepen hellende zijne tien dienst-knechten, gaf hij hun tien ponden , en zeide tot hen; //Loet handeling , tol dat ik home.quot;

En zijne burgers haatten hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: vWij willen niet, deit deze over ons koning zij.quot;

En het geschiedde, toen hij toeelerlcwam, als hij het koningrijk ontvangen had, dal h'j zeide, dat die dienstknechten tot hem zonden geroepen worden , dien hij het geld gegeven had; opdat lij weten mogt, wal een iegelijk met handelen gewonnen had.

En de eerste kwam, en zeide: nlieer! uw pond heeft Hen ponden daar toe gewonnen.quot;— En hij zeide tot hem: njfel, gij goede dienstknecht! dewijl gij in hel minste getrouw zijl geweest, zoo hel magl over tien steden!'

Tm de tweede kwam, en zeide: t/lieer! uw pond heeft vijf ponden gewonnen.quot; — En hij zeide ook lot dezen : //En gij, wees over vijf steden.quot;

En een an eter kwam , zeggende: n Heer ! zie hier iiw pond, 't welk ik in eenen zweetdoek weggelegd had; want ik vreesde u, omdat gij een straf menseh zijl; gij neemt weg, wat gij niet gelegd hielt, en gij maait, wat gij niet gezaaid helt.quot; — Maar hij zeide tot hem: itUil uwen monel zal ik u oordeelen, gij looze dienstknecht! Gij wist, dal ik een straf menseh hen, nemende weg, wat ik niet gelegd heb, en maai-jende, wat ik niet gezaaid hel. Waarom hebt gij dan mijn geld niet in de bank gegeven , en ik, komende , had het zelve met woeker mogen eisclen

Ln hij zeide tot de genen, die bij hem stonden: t/Keeml dat poneCvan hem weg, en geeft het dien, elie de tien pon eten heeft.quot; En zij zeiden tot hem: nlhere! hij heeft tien ponden.quot; u Want ik zeggen, dat een' iegelijk, die heeft, zal gegeven worden; maar van den genen , die niet heeft , van dien zed genomen worden , ook ical hij heeft. Doch deze mijne vijanden , die niet hellen geioild, elal ik over hen koning zoude zijn, brengt ze hier, en slaat ze liiev voor mij dood!'

Xog eens moeten «ij, van de laatste rede des llecrcn op den Olijfberg (naar M.vrriu-.üs), eenen uitstap achterwaarts maken. Want bij de verklaring der Talenten sprak ik nu en dan reeds over //eene soortgelijke parabel bij i.ukas,quot; Deze gelijkenis nu, ouder den duisteren naam van //De Pondenquot; bekend , heeft de lezer hier boven gevonden. De hoofdvraag is daarbij : \ inden wij hier eene andere lezing, een gewijzigd en misschien vrijer verslag van de gelijkenis der Talenten; of is 't eene op zich zelve staande Parabel, al zweefden de eigen denkbeelden daarbij onzen Heer voor den geest?

5C*

-ocr page 554-

DE PONDKN.

Bij eeiie eerste en oppervlakkige lezing zal men doorgaans genegen zijn, hier 't zelfde beeld te herkennen, en daarbij aan mattheüs , om de meerdere eenvoudigheid en eenheid van voorstelling, den prijs der oorspronkelijkheid toe te kennen; cn gaarne wil ik bekennen , dat ik mij, bij 't eerste overzigt van jezus' parabolisch onderwijs, in dezen strik heb laten vangen. Ook hebben, zoo wel van ouds her onze dogmatici, als in den nieuwe-ren tijd onze critici aan zulk eene oppervlakkige opvatting voet gegeven. Van de eersten noemde ik reeds vroeger de twee steunpilaren van de Koomsch-Katholijke en Protestantscbe regtzinnigheid, maldonatls en kalvijn, wier oordeel ik hieronder tot eene proeve aanhaal. 3) En toch moesten die uitleggers, anders zoo gestreng op tittel en jota van schrift of overlevering, hierdoor op jiaïtiieüs of op lukas de blaam leggen, niet alleen van eenegroote vrijheid, maar ook van eene tastbare feilbaarheid. Want om nu niet te spreken van 't geen in de beelden zelve onvereenigbaar is, beide evangelisten geven duidelijk de gelegenheid aan, waarbij de gelijkenis zou zijn uitgesproken. En dit is nog geheel iets anders, dan dat zij die op eene verschillende plaats in hunne spreukverzameling inlasschen. Lvkas brengt de Ponden in bepaalden zaraenhang met jezus' laatste reis van Jericho naar Jeruzalem, en even bepaaldelijk verbindt maïtheüs de Talenten aan het slot van geheel zijn openbaar onderwijs.

Maar wij voor ons, daar wij over die letterlijke ingeving en onfeilbaarheid van het bijbelwoord vrijer denken, wij willen ons door deze tijdsbepaling alleen nog niet laten binden. Wij houden ons oordeel vrij. Is er niets oorspronkelijks in de voorstelling bij lukas, niets, dat bepaaldelijk heen wijst op jezus' laatsten reisweg; wel nu, dan heeft zich lukas vergist en jezus' onderwijs lijdt er geene schade bij. Niet de vrijheid van opvatting wilde ik veroordeelen , maar de willekeur.

Beginnen wij met nog eens de gelijkenis van lukas naast die van matthküs te leggen, voor zoo ver zij daar nevens past. Over de waarde van vele dier kleine verschillen spraken

1) Nadat mai.donatus de vele punten vau verselül tussohen lukas eu siatiheüs heeft opgesomd, vervolgt hij: IIieeonïmus lumai ct ambrosIUs unam facinnt. Hoc potius probo, el quia ub omnibus, recen-tioribus ctiam , eadem esse dicilur, — et quia xix rero vide/m' simile, Christum tam breci temporis intervallo

bis eandem parabolam divmis verbis proposuisse.--Crcdendum ergo , haee Christum, (intequam Jerosoly-

mum inyrederetur, di.visse, — Tn eeteris vero rebus, quihus videntur dissidere, nou Christi verbit, sed tolivs purabolae scusum explieare volucrunt;—estque eredibile , Mattheum potius, quam l.ueim, Christi verba retu-lisse, eaet. — Zelfs gaat hij zoo ver vau te gissen, dat lukas er het tiental knechten heeft ingebragt, omdat hij zich iets van tien maagden herinnerde

Kalvijn , die ook de tijdorde van lukas volgt, schrijft; Matthjeüs lutne iiaraholam aliis interserit , ue-ijleeto tempor im online; quia hoe fuit illi consilium, a Cap. XXII in ueervum eolligere postremos Christi sermones. — Eu zoo ver gaat hier de oppervlakkigheid van den anders zoo scherpziuuigeu en geleerden man, dat hij er bij voegt: Ambobus eommune est, Christum sim item esse homini prineipi, qui regni aequirendi causa eaet.; als of mattheüs hiervan in de verte iets had.

Kog een derde voorbeeld uit onze dagen. Bbiët {Eschatologie I ; llü) zegt, dat de Parabel der tien Maaf/den in een' anderen vorm gevonden wordt bij lukas , H. XII ; 35—38 (do Wakende Dienst-knechien), en die der Talenten dezelfde is als bij lukas de Ponden; — en verder, dat de aanhef van Matlh. XXV ; 1 Alsdan zal hel koningrijk der hemelen gelijk zijn —, als in geen het minste verband staande met het voorgaande, waarin ook niet van het koningrijk der hemelen gesproken wordt,—doet gissen, dat beide parabelen bier althans niet op hare regte plaats staan. — Ik geef den lezer zelf te bcoordeelen, of dit eene proeve is van zorgvuldige en grondige exegese, in een zoo uitstekend dogma-tisch werk. Maar de dogmatiek heeft wel meer en wel erger de exegese in den weg gestaan!

440

-ocr page 555-

UK PONDtN.

wij reeds; de lezer heeft daarbij kunnen opmerken, dat , ook bij 't aannemen van twee verschillende parabelen, ik dc opheldering door onderlinge vergelijking niet onbepaald afkeur. 1) En waarom dat ook ? Doch ter zake,

Bij mattheüs wordt van slechts drie dienstknechten gesproken; bij i.ukas van tien, hoewel ook bij hem slechts van drie het beeld nader is uitgewerkt. 2)

Bij Mattheüs ontvangen de knechten vijf, twee of één talent, naar ieders vatbaarheid; bij Lu kas elk der tien één pond.

Bij de vijf talenten worden vijf andere gewonnen , de twee brengen er twee op; maar het ééne pond geeft er tien en het andere vijf. 3)

Het ongebruikte talent wordt in do aarde begraven ; liet pond in een' zweetdoek weggelegd.

De hooze en lm je dienstknecht wordt bij u kas alleen van 't hem toevertrouwde beroofd; bij mattheüs bovendien uitgeworpen in de buitenste duisternis.

Andere verscheidenheden in de woorden, of kleine uitweidingen,ga ik hier met stilzwijgen voorbij. Wij hebben ze gebruikt, als overal bij het overzigt [synopse) der verschillende evangelische verhalen, om de kortere of minder duidelijke voorstelling op te helderen.

De opgegeven verschillen dan schijnen niet van belang; vooral omdat het karakter van den luijen knecht, het sterkst uitkomend beeld van de geheele gelijkenis, zoo volmaakt overeenkomt. Toch is er een belangrijk verschil; maar dat door den lezer onzer gewone bijbelvertaling niet zoo gemakkelijk — althans het belang er van — is op te merken. Ik bedoel hot onderscheid tusschen talenten en ponden.

Vond is eenc niet bijzonder gelukkige vertaling van mna of mirt a, waardoor geene eigenlijke geldmunt, maar eene zekere geldswaarde, naar het gewigt berekend , wordt uitgedrukt. Want een talent bevatte zeüiy minen , en elk van deze honderd gewone sikhls of drachmen; waarbij men moet in het oog houden , dat de attisehe drachme in jkzi's' tijd, hoe langs zoo kleiner geslagen, reeds tot bijna de helft van de oude {Eginetische) , die met de Hebreeuwsche heka (gewonen of halven sikkel) over een kwam , gedaald was; — een verschil, dat niemand verwonderen zal, die nog weet, hoe vroeger maat, gewigt en geldswaarde in ons eigen vaderland verschilde ; maar dat dan ook het herleiden der oude munten tot hare wezenlijke waarde moeijelijk maakt.

Bij de Talenten hebben wij ons aan de oude Hebreeuwsche geldrekening gehouden , en ze op _ƒ 4500 u f 1800 gewaardeerd; maar ook al wilde men bij mattheüs aan een Attisch talent denken, moet men op zijn allerminst f 2250 a f ?/4lt;00 aannemen.

1) //Wij gelooveu zelfs, dat uit die gelijkenis (de Talenten) voor deze geen liehi hoegenaamd te halen is, maar dat de vermenging van beide verduistering van derzelver zin zou kunnen zijn.quot; Stuaiit,

2) Dus zeker niet, zoo als ambeosius heeft {Exjn. in iMccm, I ; 8. 95); De alüs siletur, qui quasi jtrodigi debitores, quod vcceperunl, jterdiderunt.

3) Vugt; pond heeft tien ponden daartoe gewonnen (rrtJoat/yycianTo), of hee/t vijf ponden gewonnen [iTtoiijaevy— Hugo de ohoot merkt hierin eene proeve van bescheidenheid op {Modeste tucrnm accep-tumferl hcrili pecuniae, non iudustriae suae), in den geest van 't bekende gezegde van l'Al'Lus; //■ hei overvloediger gearbeid dan alten, doch niet ik, maar de genade Ocds, die met mij is.I'iucaevs noemt het eenvoudig een popularis loquendi usus, voor ,/lk hebniet uw pond er tien gewonnen.quot; — De vergelijking met mattheüs (uVijf talenten hebt gij mij toevertromed: zie! oudere vijf talenten heb it: gmonnen en de sterkere uitdrukking, bij lukas, voor den man, die het meeste gewonnen heeft, zouden mij eer aan een' blijden juiehtoon doen denken, dan aan dien van ootmoed en zelfverloochening.

-ocr page 556-

üt pondtn.

De rnina {pond) is zeker wel niet meev, bij t.ck.vs! dan honderd Attische drachmen, en dus hoogstens / 40; zoodat de verhouding der geldsommen bij Lr kas en mattheüs is als 1 : 00 of zelfs 1 ; 100 en hooger.

En dit verschil is niet toevallig. Hoe meer wij de voorstelling in de fijnere trekken ontleden, te duidelijker wordt het ons, dat de uitwerking bij ixkas naar de mina, bij mattheüs naar het talent is ingerigt. Pat het ééns pond er tien heeft opgeleverd , wordt als eene zoo groote bijzonderheid voorgesteld, dat er eene buitengewone vereering het loon van is. En de trage en onwillige knecht, die bij mattheüs ten minste nog een' kuil nraven moet, om al het zilver voor begeerige oogen te verschuilen, kan bij ia:kas volstaan , met het geld in een' zweetdoek te knoopen, en zoo in kist of kast weg te leggen. Een zweetdoek was bij de Hebreeën 't zelfde als bij ons een zakdoek, ook wel handdoek, vaatdoek, en werd tot verschillende einden gebruikt. 1) De luije knecht, zegt men, behoefde zich het zweet niet van het aangezigt te wisschen ; daarom gebruikte hij den doek, juist om zich te ontslaan van den algemeenen pligt der menschheid : Jn het zweet nm aan-sc/njits zuil gij brood eten I (trexoh , van oostekzee enz.) quot;Wij laten deze oratorische opvatting gelden, maar maken er toch de aanmerking op, dat hij niet zijven doek, maar in't algemeen genomen een' zweetdoek gebruikte. En't is opmerkelijk , dat ook de Rabbijnen, die't Griek-sche (of eigenlijk Latijnsche) woord mdarhm met ITebreeuwsche letters schrijven, van zulk een gebruik melding maken : want kleeding en huisraad der oude Oosterlingen was zeer eenvoudig, de eerste vooral, en diende tot onderscheidene einden. Zoo haalt schoettgen uit de Talmudische geschriften de twee volgende voorbeelden aan ; vEene vrouw ging bij hare geburinne brood kneeden, en men hond haar drie denariën in't ruime opperkleed. Deze nam zij, en legde ze weg in eenen zweetdoek.quot; En : //Rabbi Abba knoopte geld in eeneu zweetdoek, en wierp dien achter zijnen rug, opdat de armen het vinden zouden.quot;

Maar om tot onze gelijkenis terug te keeren , dit verschil van geldswaarde is hier gansch geenebijkomende zaak. Bij jiattiieüs toch geeft een zeker menseti, luiten 'stands reizende, zijnen dienstknechten zuxi; goedeuex oviu. En al namen wij aan, wat niet de waarschijnlijkste voorstelling is, dat het slechts drie dienstknechten in 't geheel waren; ja! al kozen wij zelfs 't kleinst mogelijke Attische talent, ter waarde van / 2400, ook dan nog waren acht talenten genoeg , om al het vermogen van een' eenvoudig' burger uit te maken. Maaibij i.ukas zijn er stellig niet meer dan tien knechten, wien iets wordt toevertrouwd, en de geheele som, aan allen te zamen gegeven , bedraagt naar de ruimst mogelijke berekening nog maar f 800 ; — zeker niet al de goederen van een' ■welgeboren' man!

Maar hoe nader wij de beelden bezien , des te duidelijker valt ons het verschil in het oog. De menseh bij mattheüs wil zijne niet onaanzienlijke bezitting wèl bewaard en voor-deelig bestuurd hebben ; de wetgeloren wan wil duidelijk slechts eene proef nemen van trouw en bekwaamheid, waarom hij ook gelijkelijk deelt, en niet naar ieders vermogen. En hierop

1) Het is bekend , uil de opwekking van lazaeüs (Jo//, XI : 44) en de opslauding des Hoeren (Joh. XX : 7), dat de zueetdoek gebruikt werd, om bet lioofd, en vooral't gelaat [oyt; jou.) der dooden te omwinden; missctiien zoo, dat de slip voor den bezoeker kon worden opgeligt, zoo lang het lijk nogl uiet |afzigtelijk|{gc\voiden waf.

4tgt;lt;

-ocr page 557-

1)k pondkx.

slaat nu ook een klein, maar karakteristiek verschil in de lofspraak: bij uatthwis 'tOner weinig —quot; en bij lukas: nln het minste zijl rjij getrouw geweest!quot; 1)

De man bij lukas wil eene proef nemen met tien zijner beste knechten. En waartoe? Niet om de geldelijke opbrengst zoo zeer; maar omdat hij bij zijne terugkomst trouwe dienaars zal noodig hebben. En hier komen wij nu tot het hoofdverschil, zoo groot, dat wij luk as de eer zouden moeten geven van eene nieuwe en wel zeer sterk sprekende parabel gemaakt en den Heiland toegedicht te hebben, indien wij al het tot nu loc behandelde bij mattheüs wilden insmelten.

Be VLensch , buiteu 'slands reizende, is bij lukas een welgeboren man, reizende in een ver land, om voor zich zeiven een honingrijk te ontvangen , en dan weder te keeren; en telkens wordt in 't vervolg (vs. II, 15, 17, 19, 27) die voorstelling zoo tusschen de geldrekening met zijne knechten ingevlochten, dat zij daarvan niet is af te scheiden.

De voorstelling grijpt diep in den tijd, waarin 't leven en werken van onzen Zaligmaker valt. Gelijk reeds de schrijver van 't Eerste Boek der Makkaleèn opmerkt, ook hetJoodsche land had (door eigen tweedragt helaas!) gebukt onder de wet der Romeinsche wereldheerschappij, daar zij Koningrijken, nahij en ver afgelegen, lemagtigd hadden , en vrees inboezemden aan allen , die Imnnen naam hoorden ; ja ! hen, die zij wilden helpen en ten troon verheffen, ook koningen maakten, en die zij wilden, afzetleden. (1 Makk. Till ; 12 , 13.) En waarlijk! wie in die eeuw nog in schijn een vrij en onafhankelijk Joodsch vorst was, hij regeerde toch alleen, niet //bij de gratie Godsmaar //naar 't welbehagen van Rome.quot;

Daarom stelt ons de gelijkenis voor //ecu' welgeboren manniet iemand , die bij wettige troonopvolging als koning erkend werd, of ook, die zelf reeds 't rijksgebied had he-magtigdj maar iemand van hooge geboorte, die voor de openstaande regering, waarin ondertusschen door een' landvoogd voorzien werd, zeer in aanmerking kwam, maar die ook, zonder den vorst van't ver gelegen land, nooit den troon beklimmen kon. Al meldde het ons de geschiedenis niet, wij zouden ons gemakkelijk kunnen voorstellen, wat vleijerij en kuiperij, en omkooping niet 't minst, daarbij dikwijls plaats had. De Romeinen van die eeuw, door ijzer en staal de overwinnaars der wereld, werden , gelijk voor en na alle veroveraars, zelve door goud overwonnen. De edelman of prins van den bloede heeft dus zijn geld wel voor de reis noodig. Hij moet — als bijna alle vorsten uit liet geslacht van hkkodes — zelf naar Home gaan, om daar het hof te bewerken, en vijandige kuiperijen te overwinnen. En niet zonder reden ondernam hij die reis! Want naauwelijks is hij vertrokken, of zijne burgers (medeburgers), die hem haten, zenden hem gezanten (Vgl. 7;uk. XTV : 32) tot den keizer na, om uit hunnen naam te zeggen: // Wij willen niet, dal deze (met de verachting, dikwijls aan dit woord verbonden ,) oier ons koning zij.quot; 2)

1) Meijer maakt te regt opmerkzaam ophot verschil tusschcn tnl oliyu (mt.) en iv tkaxiuiM. (r,.)._

Dc zelfde uitdrukking nujios tv {ka/iaiM komt nog eens bij lukas voor (XVI : 10), met eene soortgelijke tegenstelling van anrdschen en hemelscheu werkkring. Maar deze plaats, als behoorendc lot de bekende gelijkenis van den Onngtvuardigen 'Rentmeester, zal ons later nog werk genoeg geven.

2) Markland (bij borkemanu) meent, dat ov thlkofiBv loCrui' fluaileCacu staat voor ftéXofier ioCtov ov — «Wij willen, dat deze geen koning over ons zij!quot; daar het «Wij willen niet—quot; voor

119

57

-ocr page 558-

dk ponukn.

Maar het baat hun niet. Hun aanzienlijke, maar gehate medeburgei1 onlvanyl het ko-nhxjrijl- en komt weder. 1) Zoodra dit keizerlijk besluit is uitgevaardigd, is er geen tegenstand meer denkbaar. Hij behoeft 't koningrijk niet eens meer te bemagtigen. Geheel de magt van Home is met hem.

De nieuwe koning kan dus rustig zijne zaken bezorgen; kleine huiselijke zaken naar 't schijnt: want het betreft 't bestuur eener nietige geldsom, die hem duizend en duizend maal 't nieuw aanvaarde koningrijk zal opbrengen. Maar nu blijkt het, waarom hij hierin zoo veel belang stelt, en schijnbaar zijne huiselijke belangen aan die van het rijk voortrekt. De genomene proef is vooral bij één van de tien bij uitstek goed uitgevallen, en deze wordt dan ook (niet, als bij matoieüs , even zeer als de tweede, maar) boven allen geprezen: i/Wèl, r/ij goede dienstknecht! dewijl gij in het minste zjt getromo ge-weed, zoo heb magt over tien steden!' Tot den tweede, die met de eigen som het, vijfdubbel heeft verdiend, is het: nEn gij, wees over vijf sleden.quot; De nieuwe koning, heeft vooral bij de sterke tegenwerking onder zijne eigene medeburgers, getrouwe stadhouders noodig op de onderscheidene sterke punten van zijn rijksgebied. De proef is hem gelukt. Hij heeft ze gevonden : getrouw in 't minste , die ook in 't groote getrouw zullen zijn.

Ik hoop door deze voorstelling tevens hen beantwoord te hebben , die vragen : //Hoe komt die geldrekening hier, in eene staatkundige krisis, te pas ? Indien de vorst zijner dienaren trouw beproeven wilde, waarom gaf hij hun niet liever wapenen ?quot; — Wapenen! En wat zouden zij daarmede uitrigten ? Het was waarlijk de weg niet, om iets van Bome te verkrijgen of den laster der tegenstanders te doen zwijgen. 3) De weigéboren man bezat, bij zijne afreis, nog geenen voet grond, waarover hij regeerde. A lies hing af van de opdragt, — later zou men 't investituur of leen genoemd hebben, — waarop hij aanspraak maakte.

Hierdoor vervalt van zelf de gissing van ukgek, dat luk as wel eene andere gelijkenis verhaalt, maar dat de geheele geldrekening, als aan siattheüs ontleend, er zou moeten uitvallen. Evenwel, zoo onbepaald verwerp ik dit denkbeeld nog niet; maar zou dan mecnen, dat alleen liet beeld van den loozen en lui jen dienstknecht hier niet te huis behoort. Het gebeurt toch

tea onderworpen volk te stout gesproken is. Al kon dit spraakgebruik door voorbeelden uit thucydidus eu anderen worden bewezen, ik zie voor die afwijking van den letterlijken zin geene enkele reden. Niet hunnen wil, maar Lunnen onwil drukken de burgers (als elders de eigenzinnige kinderen) uit.

1) Toen hij wederkwam, als hij het koningrijk ontvangen had, (vissisbijjo : //na liet koningrijk ontvangen te hebben,quot;) — Ik geloof niet, dat dit nog volkomen juist liet Griekseh uitdrukt. Ilct jiartieipium Xapujy , verbonden met een werkwoord, drukt eene voorafgaande, maar daarmede ten naauwste zamenhangendc werkzaamheid uit, zoodat wij in de vertaling staan tusschen nemende en genomen hehhende. (//Het brood nemende, brak liij, zegende of at het;quot; //Een mosterdzaad nemende, legde hij het in de aarde;quot; //De zilverlingen nemende,quot; enz.) De welgeboren man, 't koningrijk nemende [aceipiens], of genomen, aangenomen, ontvangen hehhende, keert weder, om het te aanvaarden. Benoeming en inbezitneming, erkenning en krooning, is slechts een vervolg van de zelfde aete : het. //koning worden.quot;

2) üp de vraag van stbauss: „Waarom niet liever wapenen?quot;—antwoordt tuench, met het oog op de bedoeling der gelijkenis: »Om de zelfde reden, waarom jezüs aan putbus gebood: //Liet zwaard in de schede !quot; opdat wij niet, met de Roomsoh-Katholijke kerk en de sekte der Wcderdoopers, door den wereldlijken arm zijn koningrijk zouden willen vestigen, verdedigen eu uitbreiden, eer de Heer komt.quot; — TJnger heeft, met eene hem ongewone ligtvaardigheid, den welgeboren' man als reeds koning zijnde voorgesteld ; en ktrauss heeft zijne gissing slechts nader uitgewerkt.

4.50

-ocr page 559-

de ponden.

meer, zoo als wij reeds opmerkten, dat een evangelist vau eene gelijkenis, die hij niet heeft, den meest karakteristieken trek elders mede deelt. En de schildering van dien knecht met 't ongebruikte geld in de hand, traag in 't handelen maar stout in 't spreken, heeft iets zoo eigenaardigs, dat de Heer niet ligt ten tweedeu male, wel in kleiner'kring, maar toch voor de zelfde hoorders, dien man zou hebben geschetst. Zijn beeld heeft dan ook allen verleid, die beweren , dat mattheüs en lukas de zelfde gelijkenis verhalen. Neem vs. ;i0—20 eenvoudig uit den tekst weg, en ik geloof niet, dat iemand meer van die meeniug zijn zal. Wij zouden hier nog kunnen bijvoegen , dat de beschuldiging van eigenbaat en dc verwijzing naar de wisselaars bij zulk eene kleine som minder kracht heeft; en dat 't ontnemen van de mina zilver eene al te geringe straf is, in tegenstelling van dc vreesclijke strafoefening over de vijanden; eindelijk, dat de ƒ 40, aan't bestuur over tien steden toegevoegd, al eene zeer onbeduidende vereering mag heeten ; en de tusschenspraak : nllij hecfl al tien ponden!quot; waarop de heer, al voortsprekende, van zelf antwoordt, liever had moeten luiden: uil'] heefi al tien steden 1quot; — Kleinigheden, die de voorstelling van dezen man bij lukas eigenaardigs heeft, zijn niet belangrijk genoeg, om zijn beeld hier volstrekt te behouden. quot;Wordt het weg genomen, en sluit zich dus vs. 27 aan vs. 10 aan, dan vervalt nog een bezwaar. Het is dit. Dc talenten blijven toevertrouwd, ook na 's meesters terugkomst. Natuurlijk ! Ken rijk man heeft altijd huisbezorgers of rentmeesters noodig. Maar verbeeldt u een' koning, die aan zijne landvoogden, behalve 't gebied eener provincie, ook nog 't geldelijk bestuur over f 300 of f 100 geeft! Vallen de aangestipte verzen weg, dan vervalt dit geheel. De mina's, met dc overwinst, worden den koning ter hand gesteld , en hij behoudt die; hiermede houdt de geldrekening op, eu het rijksgebied begint.

Ik geef deze gissing voor 't geen zij is. De lezer, die mij tot nu toe getrouw volgde , zal ten minste erkennen, dat ik anders op nieuwe en vreemde opvattingen geen jagt maak, maar veel liever de gewone en natuurlijke zoek op te helderen en te verrijken.

En zoo zijn wij genaderd tot het slot der gelijkenis, waardoor zij geheel van ma'itutius afwijkt. De terug gekeerde, die in den kring zijner hovelingen over de trouw of ontrouw zijner bijzondere huisknechten heeft uitspraak gedaan, gaat nu in céneu adem voort met vonnis te vellen over zijne tegenstanders, die zijne verheffing aan het keizerlijke hof hebben zoeken te keeren. Ook deze overgang is geleidelijker, wanneer wij vs. 20 —20 overslaan: nlleh fjj mcujl over Hen steden; — ook gij, wees over vijf steden;—-doch deze mijne vijanden, 1) die niet hchhen gewild, dat ih over hen koning zoude zijn, brengt hen hier, eu slaat ze vóór mij dood!quot; Letterlijk: //Slagt ze in mijne tegenwoordigheid,quot; of //voor mijne oogcu 2) — Ons verplaatsende in het oude, ja helaas! ook nog in het tegenwoordige

1) loiiï ixamp;QOvs i*ov sxeivove. lu deze gewone lezing ligt, naar mijn gevoel, meer veraebting eu nadruk {emphaxn), dan in dc door tisciiesdom' aangenomene t. i. /t. toitovj.

1) xaxavtpul-uve uov. — Zoo 1 Sam. XV ; 32—31: Samuel zeidc: «Breng agag, lt;/eu

honing der Amalekieten, hier lot mij Iquot;....... Toen hieuw samüel agag in stukken, voor het aangezigl can

JtuovA le Gilgal. (Gr. iayuSe ivótmov xvyiuv.) — Jerem. Lil; 10 ; Eu de koning vau li abel slagite de tonen van zedekia voor zijne oogen, (Gr. «rqcai-s *«»' uyOuKfioug uiioi'.) — Wat de zaak betreft, kan men vergelijken 1 Sam. XI ; 12: Toe» zeide het volk tot samuel : n Wie is hij, die zeide; /.oude sail over ons regeren ? Geejl hier die mannen , dal tcj hen doodeu Iquot;

57*

-ocr page 560-

dk pon den'.

Oosten, is tlezc strafoefening niet meer dan natuurlijk, en zelfs nog mensclielijk bij de vele en gruwelijke mishandelingen , gewoonlijk den hoofden eener overwonnen partij aangedaan. Inde toepassing schemert ons •Jeruzalem, waar jezvs nu terstond henen trekt, voor oogen , met het slot van de gelijkenis der Booze lamllieden en van de Koninklijke Bruiloft; en te regt hebben reeds de oudste kerkvaders van zulke trekken gebruik gemaakt, om de dwaalleeraars te bestrijden, die den Ilemelschen Vader van 't evangelie tegenover den wreeden jehova des Ouden Verbond?, of oiniiSTUS tegenover eenen harden Wereldschepper stelden. 1)

Maar de laatstgenoemde gelijkenis (de Koninklijke Bruiloft) brengt mij nog eene opmerkelijke bijzonderheid in de vergelijking der evangelisten te binnen; tot een tegenbewijs tegen de oppervlakkige bewering, dat lxjkas doorgaans eene tweede en vrijere uitgave van 's Heilands redenen geeft, die wij bij maïtheüs meer in den oorspronkelijken spreukvorm en Joodschen geest zouden vinden. Dit moge bier of daar waar zijn , een algemeeue regel is het niet. Want wij hebben nog eens de zelfde parallel getrokken tussehen twee gelijkenissen; en toen den korteren, schijnbaar meer oorspronkelijken vorm, niet bij mattiieüs, maar bij lt:kas gevonden. Het is 't beeld van het Gastmaal [Lvk. \ 1 \ : 10—24), later uitgebreid tot de Koninklijke Bruiloft, {Matth. XXTI : 1—14.) Ook daar geeft dc koninklijke waardigheid een' anderen tint aan de einduitspraak. De gastheer kan niet anders doen, dan zijne deur voor de onwillige gasten sluiten; maar de vorst, in dc bruiloft van zijnen zoon en troonopvolger gesmaad, wordt, toornig , en zijne krjgsleiren zendende , heeft die doodslagers vermeld en hvvne stad in brand gestoken.

Indien er nog iets noodig ware , om dc oorspronkelijkheid der parabel bij lu k as te handhaven, het zou genoeg zijn, te wijzen op dc aanleiding en eigenaardige beteekenis, waartoe wij nu overgaan. Naar zijne gewoonte heeft onze evangelist , als de vrucht van zijn naarstig en grondig onderzoek [Luk, 1:3), haar opzettelijk opgegeven.

Het was op jezus' laatste reize naar Jeruzalem, nadat hij bartimeüs en een' anderen blinde genezen had 2) , en daarop den huize van zaccheüs zaligheid had doen geschieden, dat hij den togt, zou aannemen van Jericho naar Jeruzalem; eenen togt, die, aan het hoofd der Galilésche karavanen , meer en meer de houding van een' koninklijken triumftogt aannam, tot zij ten laatste in luide Hosanna's overging. Het schijnt, naar luk as'voorstelling , dat zelfs 't eenvoudige woord van jezus : De Zoon des menschen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, wat verloren was, terstond het prikkelbare Joodsche volk, prikkelbaar vooral tegen het pascha der bevrijding, tot staatkundige verwachtingen opwond: //Nu gaat het op Jeruzalem los! De Messias zal er worden ingehuldigd, zijne vijanden

1) Zoo reeds ■mniiLUANrs tegen MAiicioN, schoon de plaats gedrongen en duister is ; later augustises tegen de Manicheën; ook ciiuïsostomus en anderen.

2) Matth. XX : 20—34 eu Mark. X : 46—52 vinden wij de geuczing vau één of twee blinden bij den uitlogt uit Jericho verhaald. Lukas (XVIIt : 35—43) plaatst die aan den ingang der stad. Het gerucht, dat jezus vooruit loopt en zelfs eenen blinde bereikt, pleit voor lukas' verhaal. Toen jezus , ua zich eenigen tijd bij zaccheüs opgehouden te hebben , de stad verliet, zullen allen, ziendenen bliu-den , wel geweten hebben, dat hij er was.

-ocr page 561-

Dl, PONDtN.

gedood en de Romeinen verjaagd, en de troon van david tot hooger godsregering her. steld \quot; — Een vlugtige blik over de Joodsclie geschiedenis en eene vlugtige voorstelling van de kracht der staatkundig-godsdienstige dweepzucht in iedere eeuw, doet ons genoeg zien, van wat geweldige krachten jezus de uitbarsting te bedwingen had. En, gelijk sïuakt zoo te regt heeft opgemerkt, deze gelijkenis alleen is genoeg, om dc beschuldiging van het ongeloof te wederleggen, dat Ji./.rs van Nazareth werkelijk een koningrijk van deze wereld zou hebben beoogd, en slechts bij 't mislukken daarvan, zijne discipelen een geestelijk rijk zouden gesticht hebben. Neen! niet naar Jeruzalem toog hij op, //om een koningrijk te ont vangen,quot; maar tot den Vader, die hem met eer en heerlijkheid kroonen zou in zijne toekomst. En wat zijne discipelen zouden te doen hebben na zijn vertrek? Niet te strijden voorzeker, maar —'t zij dan met mina's of talenten, 1) — te woekeren met den schat, die zielen kon zalig maken. Was het bij deze of eene andere gelegenteid, dat de Jleer 'twoord sprak tot de tvvaalve, een der weinige, die de overlevering, buiten onze vier evangelieën, ons heeft bewaard ; H eest beproefde geldwisselaars ? 3)

Maar wij keeren terug tot den zamenhang, waarin onze gelijkenis voorkomt. Jizus dan, zoo verhaalt i.vkas, nadat hij door het daar gezegde, de aandacht zijner volgelingen (minder der schare) had opgewekt, voegde nog daarbij, — ging nog eenige oogenblikken , op eene geschikte en rustige plaats , met spreken voort, — en ze'nle eene gelijkenis, omdat hij nabij Jeruzalem ivas, en zij meenden, 3) dat het honingrijk Gods terstond zou openbaar worden.

liet valt den opmerkzamen lezer van zelf in het oog, dat lukas hierdoor //het aanvaarden van een koningrijk,quot; en te gelijk //het niet terstond aanvaarden,quot; als hoofdtrek der gelijkenis voorstelt. Hierdoor treedt de man met den zweetdoek van zelf meer op den achtergrond; en wat ujkas eigenaardigs heeft, wordt geen bijwerk, maar in tegendeel dc eigenlijke kern der gelijkenis. Het vooruitzigt op eenen strijd, een' bitteren en hevigen strijd met zijne burgcis , eer de dag der krooning daar is, en het koningrijk Gods geopenbaard (zigtbaar) wordt, — ligt dan cok geheel in 't geen uk as terstond op onze gelijkenis laat volgen ; J.n dit gezegd hebbende , reisde hij vóór hen henen, — aan hun hoofd , even als Mark, X : 32 , 4) — en ging op naar Jeruzalem. In den zelfden geest, als Joh. XIV : 30 ,

1) liet komt mij onnoodig voor, hier aan tc halen, wat men aiover hot ondci scheid tusschcu geestelijke mimi's cn latenten heeft geschrevcn. Het eenige verschil in de toepassing zou kuiiren zijn , niet dc mindere waarde , maar de gelijke uitdeeling (»elk ceuquot;) van de jjonileti. 't Kan zijn , dat hier meer in 't algemeen het evangelie ol' de apostolisehe getuigenis bedoeld wordt, (meyboom : «de geloovigen , die jfczus reeds gedurende zijueu openbaren arbeid gewonnen had,quot;) tegenover onderseheidene charismata of werkkringen in dc ongelijk gedeelde (alcntcmhx] mattheüs. De dienaren zijn evenwel zeker dc zelfde, al wil tiiencii hier aan discipelcn in liet algemeen, (»allc geloovigen,quot; evsebius,) en bij mattheüs aan dc npostetcn gedacht hebben.

2) Dit duor omoENls en uiekonymus ons overgeleverd gezegde: yhêafre iSoxljioi tuansZliai, (in den zin van bankhouders, muntkenuers eu geldbeleggers) staat niet onaardig tegenover de uissetaan • i onze gelijkenis en dio in den tempel. »lloudt ook gij, maar op edeler wijze , de bank , de wisselaarstafel 1quot; even als het: eMemclien vissc/ienof vGods woord :uajen.quot;

3) llu en zu staat in het Griekseh met zekeren nadruk tegenover elkander, als een beslissend keer-punt in zijne Messiaansehe loopbaan en /ivnne Messiaansehe verwachting. ((Jt« ró mvcu airóv... xal iïoiteTi' at r oi','.)

4) Zij icuren op den weg, gaande op naar Jeruzalem; c» JEZUS ging vóór hen uit {^vnfjoayojvuxtoi;).

15;)

-ocr page 562-

du pox den,

•31, op het profetisch woord: uDe overste dezer wereld komtquot; terstond het moedig besluit volgt: I/Staat op, laat ons van hier gaan !quot;

Verder kan men in deze gelijkenis, tegenover zoo veler aardschgezinde verwachtingen , eene stilzwijgende erkentenis opmerken van het Romeinsche gezag, als dat van 't ver gelegen land; in harmonie met de duidelijke uitspraak van de volgende week , te Jeruzalem zelve, — eene uitspraak, die zeker menig' zinnelijken cu dweepzieken zeloot van jezus afkeerig maakte : — u Geeft den keizer, wat des keizers is.quot;

Maar wat niet van zelf in 't oog valt, omdat het van elders hier moet worden bij-gebragt, is de bijzondere aanleiding, die de Heer juist te Jericho tot zulk eene beeldspraak liad. Hij was er het prachtige paleis van aiichklaüs voorbij gegaan. Het was juist in aanbouw omstreeks den tijd, toen zijne ouders met hem Judea doortrokken, uit Egypte komende, omdat jozef hoorde, dat archelaüs in Judea koning was, in de plaats van zijnen vader iiEEODics, en hij dus vreesde daar heen te gaan {Matth. II : 22) ; zoodat hij doortrok naar Qalilea en zich vestigde te 'Nazareth. Maar regeerde ook hier niet een zoon van den eersten herodes? Zeer zeker, de bekende antipas. Er moet dus van den naam van archelaüs wel een bijzondere schrik zijn uitgegaan. En geen wonder , als wij bij feavhis jose-mus lezen, boe bij koning werd, en 't paleis te Jericho stichtte in het bloed zijner vijanden. Want gelijk vroeger de eerste heuoues , nog slechts landvoogd [procurator} en naar Rome gevlugt voor anïigonüs , door anïonius' invloed van den senaat den hoo-gen rang ontvangen had van //koning der Joden;quot; — zoo was ook auchelvus , na zijns vaders dood, naar Jiome gereisd, om dilar de vaderlijke erfenis te aanvaarden, en dus voor zich zeiven een koningrijk te ontvangen. Maar zijne medeburgers haatten hem en zonden een gezantschap van vijftig aanzienlijke Joden naar Bonte, om hem aan te klagen, en te verklaren: n Wij willen niet, dat deze koning over ons zj!quot; Acht duizend anderen sloten zich daar aan hen aan, en in den tempel van Apollo smeekten zij keizer augustus, dat zij, van het geslacht der Idumeesche vorsten bevrijd, op voorvaderlijke wijs mogten leven, en liever met Syrië vereenigd worden, dan onder zijnen scliepter te staan. Maar de wel-yeboren man en koningszoon (zijn vader was dit niet geweest!) wist het hof van Rome zoo tc bewerken, dat hij weldra wederkwam, hel koningrijk ontvangen hebhende. En de eerste daad van zijne koninklijke oppermagt was de wreedste strafoefening over zijne tegenstanders : //Jjeze mijne vijanden, brengt hier en slaat ze vóór mij dood!quot; 1)

Dit alles, schoon dertig jaren geleden, kon zoo nabij Jeruzalem , kon te Jericho in de nabijheid van aeciielaüs' paleis allerminst vergeten zijn. En dat nu jezus zulk een' tyran, die na eene tienjarige regering aller vloek met zich droeg, tot het beeld verheft van den Zoon des menschen, kan ons geene ergernis baren, indien wij slechts 't hoofdpunt der vergelijking afzonderen van 't bijzonder karakter der handelende personen. — Of heeft niet

J) /Nog heugde hot den hoorders des Hcereu, hoe aechelaüs, als Ethnarcli over Judea ea Samria wedergekeerd, zijne getrouwen met liet geseheuk van steden begiftigd, sommigen zijner vijanden daarentegen uit weerwraak om het leven gebragt had.quot; — Zoo van oostekzee , die de welsprekendste pleitrede voor de oorspronkelijkheid der parabel bij lukas heeft geleverd. Het verhaal zelf is te vinden bij ïl. jos. Ant. XVII: 11. 1; Bell. Jud. XI : 2. 1.

-ocr page 563-

1)1. PONDEN.

de lieer in den Onregtvaardigen Begier het tegenbeeld van den Vader in de hemelen, en in den verkwistenden Itenlmeesler dat van den bcdachtzamea geloovige ons gegeven?— Het eigen karakter van den welgeboren' man blijft geheel buiten vergelijking. De wijze van koning worden, waardoor het koningrijk Gods niet terstond openhaar werd , is het wezen der voorstelling. En wie denkt dan niet terstond bij 't verre land aan den hemel, waar de Messias in zijne heerlijkheid moest ingaan, om dan als koning weder te keeren op de wolken des hemels, met zijne heilige engelen, die in geen van de beelden der parousie, en ook hier niet, ontbreken ? Maar zijne eigene burgers haatten hem. Hij is gekomen lot hel zijne, en de zijnen (letterlijk //zijne eigenen)quot; hebben hem niet aangenomen. [Joh. I : 11.) De Joden, onder wie het Messias-rijk 't eerst zou worden gesticht, verklaarden zich tegen hem. En hooren wij hunne woeste kreten voor pilatus : // Wij hebben geen' anderen koning dan den keizer'. Weg met dezen menseh 1 Kruist hem! Kruist hem!quot; — of hunne spijtige opmerking: uSchrijf mei koning der joden, maar dat hj hel gezegd, er zich valschelijk voor uitgegeven heef tlquot; Waarlijk, dau ligt er een sombere, profetische nadruk in die woorden : // Wij willen niet, dal deze over ons koning zij!quot;

Maar men heeft het slot, de oogenblikkelijke en gestrenge strafoefening over deze zijne vijanden minder overeenkomstig gevonden met den geest van Ji.zi;s' onderwijs, zoo als die straks nog sprak in het opzoeken en behouden van 'l verlorene. Doch hoe dan de strafoefening tusschen de koninklijke bruilof l in , of de harde dood, den boozen landlieden aangedaan ? Hoe de gedurig wederkeerende voorstelling der Gehenna, als de buitenste duisternis, of hel vuur, den duivel en zijne engelen bereid ? — Wij moeten geheel het denkbeeld van ecu regtvaardig maar ontzettend eindoordeel, een' somberen nacht na het heden der genade, weg nemen uit het evangelie, wanneer wij dien strengen toon niet verdragen kunnen.

Maar buitendien, even als in de beelden van Bruiloft en Booze Landlieden, is hier eene bepaalde zinspeling op het lot vau Jeruzalem en den Joodschen staat, dat hier waarlijk nog slechts in zachte trekken wordt afgebeeld. Meer dan eene korte strafoefening met het zwaard zou het lot wezen van zijne medeburgers, die niet gewild hadden, dat de Christus Gods koning over hen zijn zou, en nog na zijn vertrek dit in menigen bloedkreet hadden herhaald!

In de gelijkenis der Koninklijke Bruiloft gaat de strafoefening vooraf, wordt ten minste eerst verhaald, en hier volgt zij terstond; maar inheide is de parousie één, en de verwoesting van Jeruzalem met het eindoordeel des Heeren over zijne knechten onafscheidelijk verbonden. Een nieuw en te weinig opgemerkt bewijs, dat die verbinding (inzonderheid Malll, XXIV en XX\ ) niet een misverstand der evangelisten geweest is, maar tot de eigene voorstelling van jezus behoort, die eene tweeërlei toekomst van den Zoon des nenschen, voor zijn volk en eenmaal voor geheel de wereld, althans zeker niet duidelijk onderscheiden heeft. 1)

1) //Duister is do vcreeniging van der dienstkuechteu vergelding met der vijanden straf; duu deze duisterheid is allezius opmerkelijk in des Heeren voordragt vau zijne komst teu oordeel, waarbij het algemeen oordeel over alle vleesch ten jongsten dage alzoo zamengevoegd wordt met Let strafgerigl over Jeruzalem , dat de apostelen zelve dit gelijktijdig sehijneu verwacht te hebben; en dat deze ver-waobting bij dc belijders algemeen gebleven is, tot dat de ondergang vau den Joodsehcu staat des Ileilands eerste wederkomst ontwijfelbaar gemaakt , doch dezelve van den algemeenen oordeelsdag blijkbaar onderscheiden had.quot; stuart.

455

-ocr page 564-

re ponden.

En wat eindelijk bij de gelijkenis der Talenten reeds is gezegd, dal jezus' voorstelling van 't Messiasrijk niet '/de hemel der luijaardsquot; is, kunnen wij hier op nieuw en met nog meer nadruk herhalen. Het loon der werkzaamheid is nieuwe, ruimer, eervoller werkzaamheid: in plaats van het woekeren met eene kleine geldsom, 't bestuur eener landvoogdij. 1) En zeker bedoelde jezus daarmede niet eenige magt over zijne kerk op aarde, aan zijne apostelen toevertrouwd, die wij te vergeefs in de geschiedenis zoeken. Neen! maar gelijk de Heiland juist kort tevoren (na de ontmoeting met den rijken jongeling) gezegd had,— in de weder geboorte, wanneer de Zoon des memchen zal gezeten zijn oy den troon zijner heerlijkheid, zouden zij ook zitten op twaalf troonen, oordeelende de twaalf geslachten Israels; zoo als het later is in de gezigten van johannes {Openh. II: 20): u hie overwint, ik zal hem magt geven over de heidenenquot;

Wij onthouden ons van elke poging, om de profetie, van met chiustus te zullen lieer-schen,—door pavlus op alle geloovigen overgebragt, — van hare Messiaansche inkleeding te ontdoen, en tot eene eigenlijke voorstelling te herleiden. Indien er nog Chiliasten (voorstanders van een duizendjarig rijk, naar Openb. XX : 1) gevonden worden , die van een zinnelijk rijksgebied droomen, wij zouden met de woorden van een' ouden Grieksehen schrijver hen waarschuwen : //Eenige aardschgezinde menschen vatten deze belofte zóó op , als of zij in do opstanding rijke satrapieën en landvoogdijen ontvangen zouden, omdat zij \vM en christelijk geleefd hebben; niet anders, dan zij, die zich de hemelvreugde als lig-chamelijke genietingen voorstellen. Maar waar zijn de vijf en de tien steden gelegen ? Verwachten wij niet eene stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is {Heir. XI : 10) ? Zoo als nu 't hemelsch Jeruzalem, zoo zijn ook de woningen en is de heerschappij der zaligen hemelsch, gelijk aan de heerlijkheid der aartsengelen iu der engelen gebied.quot; (euagiuus in cokderii Catena , verkort.)

Ons zij het dan genoeg te weten, dat ook de zaligheid der toekomst een nuttige werkkring, eene zorg voor het heil en de behoudenis van velen, en voor de eer en heerlijkheid van 't koningrijk der hemelen wezen zal. Hoe veel hangt er dan niet af van de vlijt, waarmee de uitgedeelde ponden worden gebruikt, de toevertrouwde talenten op woeker gezet ! En hoe magteloos zal eenmaal die kreet eener doodelijke vijandschap, van zedelijken onwil en opzettelijk ongeloof wezen, uitgegaan van Jeruzalem en sedert duizend malen herhaald : uWij willen niet, dal deze — dc door God gezalfde — over ons koning zij!quot;

1) Urbis praefechra hic non taboris seel honoris hahet significationem. gr ones. Ik zie cclitcr uict in, waarom beide niet verecuigd kan worden als «eervolle werkzaamheid,quot; »een eu ruime en aanzienlijke werkkring.quot;

-ocr page 565-

XL.

HERDER EN KdXING.

DK LAATSTR BEELDEJV l)F;R TOEKOMST.

Maïth. XXV ; 31—IG.

En wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijMeid, en alle de heilige engelen met hem , dan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid.

En voor hem zullen alle de volkeren vergaderd worden, en hij zal ze van malkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de lokken scheidt.

En hij zal de schapen tot zijne regler-\mu\ zetten, maar de hokken tot zijne linker-\\i\wA.

Alsdan zal de Koning zeggen tot de genen, die tot zijne regter-XuwA zijn : t/Komt, 'jij gezegenden mijns Vaders! beërft het koningrijk, hel welk u bereid is van de grondlegging der wereld. Want ik len hongerig geweest, en gij helt mij te eten gegeven; ik hen dorstig geweest, en gij helt mij te drinken gegeven; ik was een vreemdeling', en gij hcht wij geherbergd; ik was naakt, en gij helt mij gekleed ; ik ben krank geweest, en gij helt mij lezocht; ik loas in de gevangenis, en gij zijl tot mij gekomen.quot;

Dan zullen de regtvaardigen hem antwoorden , zeggende: nïleere! wanneer hebben wij v. hongerig gezien, en gespijzigd ? of dorstig , en te drinken gegeven ? En wanneer heihen wij u een' vreemdeling gezien, en geherbergd? of naakt, en gekleed ? En wanneer hebben wij u krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot u gekomen T'

En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen .* //7 oorwaar zegge ik u, voor zoo veel gij dit e'én' van deze mijne minste broeders gedaan helt, zoo hebt gij dat mij gedaan!'

Dan zal hij zeggen ook tot de geneii, die ter Imker—zijn ; uCluat weg van mij , gj vervloekten! in t eeuwige vuur, hel welk den duivel en zijnen engelen bereid is. Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij niet te eten gegeven; ik hen dorstig geweest, en gij heht mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij heli mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis , en gij helt mij niet lezocht.quot;

Dan zullen ook dezen hem antwoorden, zeggende-, ulleere! wanneer hellen wij « hongerig gezien, of dorstig, of een' vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis , en heihen u niet gediend?quot;

Dan zeil hij hun antwoorden en zeggen: u Voorwaar zegge ik u: voor zoo veel gj dit één' van deze minsten niet gedaan helt, zoo helt gij het mij ook niet gedaan.quot;

En dezen zullen gaan in de eeuwige pijne; maar de regtvaardigen in het eeuwige leven.

liet besluit van jizrs' onderwijs, waarna hij zich ten dood wijdde, om daaraan de kroon te zetten, zal ook onze beschouwing van //Het Koningrijk der hemelen in gelijkenissenquot;

58

-ocr page 566-

ubrder en koning.

besluiten; om daarna nog ecu? op onze voetstappen weder te kecren, en in velerlei beelden, die een minder welgesloten ea zamenliangend geheel uitmaken, //Het Evangelie des Koningrijksquot; nader te leeren kennen. Wij willen daarbij niet al te angstig vragen , of deze laatste scliilderij ook, even als de vorige , Gelijkenis en wel ééne Gelijkenis kan genoemd worden. Zeker is het, dat //de Herder, die de bokken van de schapen scheidteene parabolische voorstelling is. En wil men het Gerigt des Konings geene Parabel noemen, omdat het in de gewone menschelijke zamenieving niet is over te brengen, iets oneigenlijks en zinnebeeldigs is loch in de voorstelling niet te miskennen. En zelfs al ware dit zoo niet, de schilderij van 's Heeren toekomst zou, zonder deze twee beelden , niet volkomen en zijn onderwijs niet ten einde gebragt zijn.

Wij herinneren, bij dat einde, ons nog eens het begin en den voortgang der beroemde rede op den Oljifberg. Dat in die rede Jeruzalems ondergang, de wederkomst van den Messias tot de zijnen, en de voleinding van deze eeuw (of de tegenwoordige gedaante der wereld), niet van elkander te scheiden zijn, hebben wij reeds vroeger opgemerkt. Wij lieten toen den lezer de keuze tusschen de vooronderstelling, dat de afstand dier gebeurtenissen onderling jezus zeiven niet helder was; — of dat zijne discipelen, die zoo veel hoorden in deze laatste dagen, (en voorwaar niet met de schrijfstift in de hand!) later te zamen verbonden hebben, wat in .iKzrs' voorstelling gescheiden was ; het oordeel over Jeruzalem en het oordeel over de wereld.

Voor het oogeublik is het ons genoeg, dat de rede Mallh, XXIV en XXV het antwoord bevat op de driedubbele vraag zijner discipelen (vs. 3) : uZcg ons, wanneer zullen deze dingen (verwoesting van stad en tempel) geschieden , — en welk is het leehen van uwe toekomst, — en van de voleinding der eemo —Drie zaken dus, die zich de twaalve niet anders dan vereenigd denken konden, en die dan nu ook in de zelfde orde op elkander volgen: of in jezus' rede, of in de herinnering zijner gesprekken, toen zij die later opteekenden. Want dat de Heer ten minste gedurende eeuigen tijd, en hoogstwaarschijnlijk bij afwisseling en inct tusschenpoozen sprak, geeft, dunkt mij, de Evangelist zelf te kennen in het geen hij er onmiddellijk op volgen laat: Als jezvs al deze redenen ten einde gebragt had 3) — [Matth, XXVI ; 1).

Gaan wij dan nog eens het beloop der geheele rede na. Vooraf gaat de waarschuwing tegen eene al te haastige verwachting. Oorlog en allerlei volksrampen zouden nog slechts een beginsel der smarten zijn. (XXIV : 4—8.) Vóór het einde daar was, moest eerst nog

1) Mattueüs en markus ouderscheiden de eerste profetie, bij 't verlaten van don tempel: t:Steen op item zul viel gelalen Korden !quot; van de vraag en het antwoord op den Olijfberg, nadat men dien zwijgend beklommen had. Markus vorgt er bij, dat die vraag naar liet wanneer gedaan werd door petrus

i' Idiuv, met jakobus en joiiaxxes en asdreas. Ik zon bier eebter niet, met Dr. s'euboom , uit durven afleiden, dat jezus alleen met deze vier op den Olijfberg gezeten was, »daar voor het oor van deze meer ontwikkelden ook deze dieper gaande voorstelling paste.quot; Want waar zouden de andere acht dan gebleven zijn? Eu gebeurde liet niet wel eens meer, dat petrus eeue vertrouwelijke vraag deed, (ook wei zijn broeder aniuieas , Joh. XII : 22,) die tot eene algemeene toespraak aanleiding gaf h Dit maal vooral behoorde die toespraak wel tot jezus' onderrigt aan al de apostelen.

2) Kaï tyérero oie lii-leaet' v IijaoC; nuftn; roi; lóyov; roirov;, zegt iets andersdan //Nadat jezus al deze woorden gesproken bad.quot;

458

-ocr page 567-

herder en kom no.

de vervolging en veler afval vooraf gaan (9—13), die echter de evangelie-prediking over geheel de wereld niet zon kunnen beletten (14). Daarna zon de verwoesting Jeruzalem treffen , en zij moesten vlugten. (15—22.) — Dit is dus het antwoord op de eerste vraag. — Maar ook in dien ontzettenden nood moesten zij zich door geen valsch geroep //De Messias is er!quot; laten misleiden, daar zijne toekomst zich zelve zon aankondigen, als de bliksem aan den hemel (23—28). Eerst na, maar ook terstond na die bange dagen zou, onder de outzettendste teekenen, de zigtbare komst van den Zoon des menschen plaats hebben: — het antwoord op de tweede vraag. — Dan zonden al de geslachten der aarde weenen, maar zijne uitverkorenen vergaderd worden uit de vier winden. (29 —.31.) En zij, voor wie liet een dag van wederontmoeting en zaligheid wezen zou, zij zouden hem zien naderen , zoo als men den vijgeboom den zomer voorspellen ziet (32, 33); ja ! zeker konden zij wezen, dat dit geslacht nog niet zou zijn voorbij gegaan (34), of jezus' woorden zouden stellig vervuld worden, al was daarvan dag en ure alleen aan God bekend. (35, 36.)

De onbekende ure van de toekomst des grooten Mensehenzoons en de eindbeslissing omtrent ieders lot, — het antwoord op de d e r d e vraag: — leidt nu verder tot de beelden der waakzaamheid, waarmede de eerste reeks van jezi's' redenen besloten wordt (37—51), en de tweede (H. XXV) geopend. Deze. tweede reeks, matïheüs nlleeu eigen, heeft dat bijzonders , dat zij geheel beeldsprakig is, en tot de naderende oorlogen en volksrampen, of zelfs tot Jeruzalems verwoesting, in geene zigtbare betrekking meer staat. Ik zou zelfs die tweede reeks liever nog iets vroeger, H. XXIA' : 12 beginnen, daar het Haalt dan! de grondtoon is van al liet volgende, dat reeds eenigzins tot dc toekomende eeuw, de wereld der regtvaardigc vergelding of het volmaakte (iodsrijk, behoort. De drievoudige vraag der discipelen is beantwoord. Deze dingen, zijne toekomst en de voleinding der eeuw, zijn voorspeld, en het wanneer, zoo veel noodig en mogelijk is, bepaald , vs. 4—41, ISn volgt op de profetic de vermaning. En ook hier is het heerschende denkbeeld niet te miskennen, dat dc ciirisits tot de zijnen zal weder keeren en hen rigten , nog eer het geslacht zijner tegenwoordige discipelen is uitgestorven, al toeft hij ook nog eenigen tijd, om te komen. Voor dc mogelijkheid, dat zij allen zullen inslapen nog in dc tegenwoordige eeuw, en zij dus tot hem zullen komen, in plaats van hij tot hen, zie ik in deze gansche parabolische voorstelling geene plaats. En van daar, dat ik nog altijd veel hecht aan jezus' eigene verklaring: Van dien day en die ure weet niemand, ook de Zoon niet, niemand dan de Vader alleen; de Vader, die deze lijden en gelegenheden in zijne eigene hand gesteld heeft; — zoodat alleen van Jeruzalems ondergang, die nog tijdens het toen levend menschengcslacht aanstaande was, jezus een helder gezigte. had , zonder dat, ook voor zijn' eigen' profetisehen blik, zijne

eerste en tweede komst, — in het oordeel over zijn volk en in dat over de wereld,_

door eene zoo grootc tassehenruimte gescheiden was.

Dienslhiedden en lluishezorger hebben dan eene waakzaamheid afgebeeld, zoo als dooiden dief in den nacht op de sterkste proef wordt gesteld; eene waakzaamheid, door de verrassende komst van den lieer beloond (XXIV ; 42—51). De tien Maagden leerden daarbij volharding (XXV : 1—13); de Talenten ijver en trouw (14—30). En, zoo volgt

58*

4 ÓO

-ocr page 568-

HEUDKK I.N KONING.

er onmiddellijk op deze laatste gelijkenis: wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijkheid, en al de heilige engelen mei hem, dan zal hij zilien op den Iroon zijner heerlijkheid , en voor hem zullen aide volkeren vergaderd worden.

Dit //vergaderen van al de volken/' heeft de meesten doen denken aan het algemeene wereldgerigt na de opstanding der dooden, waarbij Christen en niet-Christen, voor- en nageslacht, zullen staan voor zijnen troon. Zelfs gaan sommigen nog verder, en zeggen, dat hier het oordeel over de wereld beschreven wordt, in tegenstelling van de vorige schetsen, die het oordeel over de kerk, de geloovigen beschrijven. Een lloomsch Katholijk schrijver maakt daarbij de snedige opmerking, dat deze volken, van wie het niet te vergen is, dat zij de leer der drieëenheid of andere verborgenheden kennen en belijden, niet naar 't gebruik van bijzondere talenten, maar alleen naar de regelen der algemeene menschenliefde worden geoordeeld. J )

Maar met deze mcening strijdt reeds terstond de voorstelling van den lierder, die overal en altijd eene bijzondere betrekking, als tusschen den Heer en zijne geloovigen, uitdrukt.— Verder de uitdrukking: uGij gezegenden mijn/s laders, wien hel koningrijk bereid, is van de grondlegging der wereld!quot; — Eindelijk de herinnering, dat men één zijner minste broeders barmhartigheid zou bewezen of geweigerd hebben.

Wij keeren dus terug tot de opvatting, reeds in do oude Christelijke Kerk begrepen en aangenomen, dat hier aan enkel Christenen moet worden gedacht; 2) en wij voegen er bij, dat niet alleen van ongeloovigen, maar zelfs van opgewekte geloovigen geene sprake is; zoo als in al deze eschatologische tafereelen een mogelijk sterven vóór jezus' toekomst niet wordt in aanmerking genomen. Het uDe ure komt, dal allen, die in de graven zijn, zijne slem zullen hooreu en uilgaanquot; is, om zoo te zeggen, een ander tooneel uit de breedvoerige acte van Jtzrs' toekomst. Ouder en over de levenden gaat hier de parousie, met hare toebereidselen, aldus voort: //ïe midden van groote vervolging en verdrukking, wordt dit evangelie des Koningrijks gepredikt in de geheele wereld, lot eene getuigenis allen volkeken. Daarna komt het einde. (XXIV : 14.) Bij dat einde zal de één aangenomen, de ander verlaten worden. (40, 41.) Tot zijne knechten zal de heer, tot de maagden der bruiloft de bruidegom, tot zijne vertrouwde dienaren de afwezige rijke komen (XXIV : 46; XXY : 10, 1!)). De Zoon des menschen komt dus, bij het einde dezer

1) Ifi aulem, sieul qnidam sentiunt, a quibus tantum usus exigilnr nnsericontiae, mnt omnes gentcs, quibm ah Ac/am lex naturae et opera misericordUie in fide nniits Dri remuneratoris ignota non fucrunt, chi de Trinilatis mysterio cl uunlio a Deo misso, deque ejus bivinilute et Ilnmanitate, nihil aperte cl explieitc noverint. Saiweuok. Hij zelf vat cohter de uitdrukking «.al de volkenquot; veel ruimer op, en stelt de uitverkorenen eu verworpenen inliet algemeen, aan 's Koniugs regter en linkerhand. Alleen is hij zeer verlegen met de ongedoopte kinderen, tot hij daarvoor eindelijk eene plaats vindt ...... achter jezus, als door hunne erfzonde niet waardig , ziju aangezigt te aanschouwen!

2) Euthïmius zigabesus zegt, met verwijzing naar vs. 35 en 36; »Alleeu van Christenen is hier de rede.quot; — LaCTAntius (Imlit. VII : 20); Nee tarnen universi tune a Deo judicalmntnr, sed ii tantum, qui iunf in Dei religiont versali. — Meijeu noemt te regt deze opvatting sehon sehr alt, aber dureh die here-sehende Esehatolugie verdrangt. Voldingend is zij bewezen door hkiët (1:205—207), die in al de volken den xóaftos van Matth. XIII ; 38 terug vindt, de geheele wereld, als den akker voor het goede zand des Koningrijk?.

460

-ocr page 569-

ukudkk ln koking.

eeuw, het eerst en liefst tot zijne eerste vrienden en discipelen, die hem van aangezigt hebben gekend. Maar dezen zijn't alleen niet, die hij oordeclen zal. Al ue volken , wie het evangelie intnsschen is gepredikt tot eene getuigenis, zullen voor hem vergaderd worden. 1) Dus vooronderstelt het zinnebeeld reeds den tijd nabij, waarop de aarde ml kennis se des He eren zijn zal, gelijk de wateren den lodem der zee bedekken; en nadat de volheid der Heidenen zal zijn ingegaan, ook ganseli Israël, als volk, zal behouden worden, {Jes, XT : 9; Hom. XT : 25, 20.) En danrin juist ligt de kracht van het beeld, dat er onder hen, wie het evangelie ten getuigenis werd, schoon zij hem niet van aangezigt gekend hadden, hoe langs zoo meer echte vrienden van jezüs en gezegen den zijns Vaders zouden gevonden worden, geheel handelende in zijnen geest.

Hebben wij zóó het algemeene doel enden omvang van dit Godsgerigt helder vooroogen, dan kunnen wij tot de voorstelling zelve overgaan, die met opzet zoo schitterend en levendig gemaakt is, om een' diepen, en toch ook zachten, humanen indruk na te laten, aan het einde van alle deze redenen; — een' geheel anderen indruk, als dien het akelig tooncel van verdoemenis en helsche pijnen alleen , waarmede sommigen de wereld meenen te bckceren, achterlaat.

461

Hij komt, wien de Vader al het oordeel heeft overgegeven, en heeft hem magl gegeven, ook gerigt te houden, juist omdat hij des menschen Zoon is; {Joh. \ : 22, 27, Tgl. Hand. XVII : ,'}] ;) — omdat hij gedeeld heeft in al de ellende van het menschelijke leven, maar ook deelgenoot is en voleinder van al wat groot en edel is aan 's menschen oorspronkelijke natuur. Gelijk oordeelt gelijk, de mensch den mensch; maar de nicnsch zonder zonde een schuldig menschdom. Nadat zijn teeken verschenen is aan den hemel, zien hem alle geslachten der aarde, komende op de wolken des hemels, met groote kracht en heerlijkheid ; en hooren zij de zware bazuin zijner engelen, vergaderende zijne uitverkorenen uit do vier winden, van het uiterste tot het uiterste des hemels. (XXIV: 30, 31.) Maar het moet niet enkel zijn een w illekeurig aannemen en verlaten (10, 41), een verkiezen en verwerpen. De krisis of het oordeel, de diepe achtergrond voor al de beelden van het Godsrijk, is niet enkel eene scheiding of schifting van boozen en goeden, maar ook eene openbaring van het goede en het kwade voor geheel de wereld, en allereerst aan 's menschen eigen .geweten, even als dit straks in de Gelijkenis der Talenten beschreven is. Nadat dus weder de vroegere voorstelling van heerlijkheid, het luisterrijke en roemvolle van Christus' komst, (een komen in zijne heeulijkheid en zitte7i op den troon zijner heerlijkhkid,) is ■op den voorgrond gesteld, volgt nu eene dubbele beeldrijke voorstelling; de eene, om de scheiding van goeden en kwaden, de andere, om de openbaring van het goede en kwade helder te doen uitkomen.

1) Bhiët (I : 191) merkt ook het verband op tusscheu alle de volkeren , Matth. XXV : 32 en Muilh, XXIV : 14. fin de Evaugclie-prediking, zegt bij, ligt de scheidende kraebt, die de krisis voorbereidt, en deze is voor hen, die cuiustus in zijne geloovigen geëerd en lief gehad hebben, eene verheerlijking, maar voor wie cuiustus in zijne geloovigen verloochend en vervolgd hebben, eene veroordeeling.quot; — Over dit »in zijne geloovigenquot; spreken wij lateï.

-ocr page 570-

heuder l,n koning.

Een herder scheidt de schapen van de hokken: — dat is het eerste beeld, Hoe eervol het herderleven was in de gewijde oudheid, is bekend genoeg; en hoe teeder de betrekking is tusschen den oosterschen herder en zijne schapen, zullen later 's Heeren Parabelen ons op nieuw loeren. Maar de herder had ook bokken. Het zijn geitenbokken, en geenc rammen, die hier worden bedoeld. Niet vreemd was het, reeds van ouds, dat geiten met schapen te zamen weidden [Gen. XXX : 32, 83); zelfs was bij de ouden, zoo als wij straks zien zullen, de bok tot voorganger en verdediger der kudde afgerigt. Hier worden ze onderscheiden, als kostbaar vee, en ander, dat weinig waarde heeft; 1) als beesten, waarvan de herder volgzaamheid en vriendschap geniet, of waar hij het tegendeel van onder-vindt. liet zijn gecne schapen en wolven : — die weiden niet te zamen! — maar vreedzame schapen, die voedsel en kleeding geven aan den mensch, en zijne stem herkennen uit velen, als die van den goeden herder; en bokken, die stootend en onwillig blijven, en aan den herder noch aan zijne schapen zich hechten.

Op den dag heeft de herder ze te zamen laten weiden. Nu valt de avond. De schaapskooi zal de weerlooze kudde bergen met den nacht. Maar de herder gaat er eerst door henen, en scheidt zc af; geiten en bokken van de schapen. Voor deze laatsten alleen is hij bezorgd, en zij dringen zich ook behoeftig om hem henen. De bokken kunnen eer zich zelve redden, en blijven buiten. Zij zijn ook op verre na zoo volgzaam niet. Even zoo scheidt de Zoon des mensehen, in zijne toekomst, boozen en goeden, zijne waardige belijders van die alleen //Heere! Ileere !quot; zeggen; of liever — naar het volgend beeld — de zachtmoedigen, vreedzumen , larmlariigen, wien jezüs reeds in de bergrede het Koningrijk der hemelen toezeide, van hen, die ongevoelig waren en onbarmhartig, weêrstrevig en twistgierig. — Verder reikt de beeldspraak niet; en zij heeft dus in den grond geene andere beteekenis, als die van het Onkruid des akkers en van het Vischnet, waarin ook eerst alles onder het gebied van den Zoon des mensehen wordt gebragt, en dan door zijne heilige engelen alle ergernissen uit zijn koningrijk verwijderd.

Een bewijs voor de juistheid onzer opmerking, dat hier niet op alle andere gebreken van onreinheid enz., die men de bokken heeft toegeschreven, gedoeld wordt; maar dat zij als de verdrukkers tegenover de zachtmoedigen staan , kan de lezer vinden in het uitgewerkte zinnebeeld van den herder bij ezechiël , dat wij in zijn geheel voor eenc latere gelijkenis moeten bewaren. Ook daar is het: Ik zal rig ten Umchen klein vee en klein vee, (het eene deel van die kudde, waartoe schapen en geiten beide behooren, en het andere,) limchen de rammen en de hokken. [Ezech, XXXIV : 17.) Aan de bokken (en aan de rammen ? of worden deze tot de vreedzame schapen gerekend?) wordt daarop verweten, dat zij de zwakken verdringen niet alleen, en het eerst't gras afweiden en uit de bakken drinken, maar zij stooteu ook met de hoorns, vertreden de weiden en maken het water troebel. 2)

1) Luk. XV ; '29 klaagt tic broeder van den verloren zoon, dat voor hem «niet eens een bokji:quot; gc-slugt is. Het zelfde verkleinwoord (tyiyin) wordt vs. 34 (niet vs. 32) in liet oorspronkelijke gebruikt, eu tcliijut liicr zekere minachting uit te drukken. (Anders Mallh. XV ; 26; zie Blz. 197.)

2) Men kan hierbij ook vergelijken Zacharia X : 3, waar zij, die de kudde des HEEREN verleiden en vei drukken, door nalatigheid der herders, Lokken worden genoemd, over wie de HEER bezoeking

462

-ocr page 571-

iikudkk en koning.

En hij zal — zoo vervolgt de Heer — de schapen lol zijne regler slcllen , maar de hokken lol zijne linker. Dit behoort reeds niet meer tot liet beeld, of is althans een zachte overgang tot den eigenlijken zin. De herder heeft geene plaatse der eere voor zijne schapen, maar wel eene goede weide en veilige kooi. Hij houdt geen eigenlijk gerigt over zijne kudde, zoodat hij het ccne deel van het vee aan zijne regter, het andere aan zijne linkerhand stelt. De goede Herder, de Zoon des menschen is het, die aan zijne regter plaatst, wie hij zijne schapen acht; en ter linker, die hij aan bokken gelijk rekent. — Wij merken hierin het voorbij gaan op, dat men deze onderscheiding van regter en linkerzijde reeds in de hoogste oudheid, en bij alle volken vindt, daar zij in de natuur zelve haren grond heeft. Want door de meerdere gevoeligheid der linkerzijde, die van het hart, wordt de regterhand van zelf meer geoefend en sterk, en was dus ook de regterzijde van ouds her de plaats der core. 1)

Alsdan zal de Konimj zeggen: — Niet langer des menschen Zoon, veel min de herder; maar hij, die zit op den troon zijner heerlijkheid, nadat hij ,—■ zoo als 't in de Gelijkenis der Ponden was, — is henen gegaan naar een ver land, om een Koningrijk te aanvaarden, liet volmaakte Godsrijk is ingegaan. Op de schifting volgt nu het oordeel. De Koning zegt: uKoml, gij gezegenden mijns Vaders! heiir/l het Koningrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld.quot; — Wat is hier leamp;rven, en wat hel Koningrijk ? Wordt er bedoeld, dat de zaligen koningen zijn zullen, en dit als bij erfregt hun toekomt, even als bij voorbeeld jezüs aan zijne apostelen belooft, dat zij, in zijne heerlijkheid, ook zullen zillen op twaalf Iroonen , oordeelende de twaalf geslachten van Israël F {Matth, XIX : 28.) Niet waarschijnlijk. Het met Christus heerschen behoort in eeue andere voorstelling te huis. Ook doet het beërven, vals erfdeel ontvangen,quot; ons eer denken aan eenen schat, eene zaligheid, dan welaan een koninklijk gebied. Ciiuysostomus merkte er reeds bij aan : //De Heer zegt niet ontvangt, maar he'crft, als iets eigens; als het vaderlijk erfdeel, het uwe, dat u van uit den hemel als verschuldigd is.quot; 2) Het Koningrijk is dan het deelgenootschap aan 't volmaakte Godsrijk, het Koningrijk der hemelen of Messiasrijk, dat hier in zijne laatste en hoogste phase, niet meer in strijd maar in zegepraal, niet in zijne wording meer en ontwikkeling, maar in zijne voleinding en

heeft gedaan. — Do gewoootc (Üpr. XXX : 'il; Jer. L ; 8 ; verg!, ovunus, Metatn. VII ; 212), om een' bok lot voorganger der kudde af te rigten, maakte, dat nieu vorston eu grooten wel eens zoo noemde, maar nooit in een' gunstigen zin. {Jes. XIV : 9 ; Dan. Vlll : 5 , 21.) Waar de vorst als vader van zijn volk wordt afgebeeld, is hij niet ^de bok der kudde,quot; maar «diaar herder.quot; — Bij de tegenstelling van bokken en schapen, wordt eindelijk door sommige uitleggers ook de zondebok van den groeten verzoendag, in tegenstelling van liet paasehlam aangehaald; als ook de Ilabbijnsehe spreekwijze, waarnaar alle Gojim (volken buiten Israël), als kinderen van Edoui of Seïr (//den harigenquot;), bokken der woestijn worden genoemd, maar jakob het lam.

1) Uit de aartsvaderlijke dagen herinneren wij hier bet aandoenlijk tafereel van jakobs sterfbed , waarbij de afgeleefde en blinde vader zijne handen kruislings uitbreidt over de zonen van jozeï , om de regter te leggen op den jongsten , op efuaïm.—Ook de llcidensehe fabelleer plaatste den weg naar de Elyzeesehe velden ter regter, dien naar den Tartarus ter linker zijde. (Zoo viuoiuus ; vergl. bij plutabohus: Inl oi (islxioye;, tn' aifiarieyn oi xeipoye;. piucaeus.)

2) Vergl. onder anderen 1 7Wr. 1:4,5, Eene onverderfelijke en. onbevtekkeljke en onverwelkclijke ekïexis, die in de hemelen bkwaaud is voor n, die in de kracht Gods bewaard word/ enz.

-ocr page 572-

hrhder en koning.

zaligheid gcdacht wordt. Maar ook die eindelijke voltooijing, het groote doel der gehcele Godsregcring over het mensrhdom, is slechts dc vervulling van Gods raad. quot;Die zaligheid was reeds bereid, die hemel tot ontvangst gereed gemaakt, voor de uitverkorenen van Christus, van dc grondlegging der wereld af aan. Wil men uit het vu bereidquot; een bewijs afleiden voor de bijzondere lotsbestemming of voorverordening ter zaligheid, mij is het wèl. Consequent doorgedacht, volgt deze toch altoos uit de voorstelling van Gods raad. Maar men zou anders even goed dc plaats kunnen bijbrengen als eene proeve der algemecne prae-destinatic, waardoor de zaligheid voor hen, die zouden gelooven, bereid is. De lezer zal, hoop ik, even weinig belang stellen, als schrijver dezes doet, in dergelijke afgetrokken bespiegelingen, waar onze vaderen zich het hoofd warm en het harte koud mee gestreden hebben, tot de Hervormde kerk er jammerlijk door gescheurd is. 1)

Anders, zoo hij er belang in stelde, zou hij de overwinning, door de orthodoxe dogmatiek in vs. 34 behaald, in de twee volgende verzen moeijelijk kunnen handhaven. Wat toch is de grond van het erfregt, van de hun toekomende en voorbestemde zaligheid? Indien er eenige grond voor zijn kan in den mensch, bij of door Gods vrije genade, dan kan het immers alleen het geloof wezen, waardoor de mensch geregtvaardigd wordt buiten de werken der wet? — En het zijn de regtvaardigen (vs. 37), die hier worden toegesproken, niet zondaren, die worden geregtvaardigd; zachtmoedige en volgzame schapen, van grillige en stootende bokken gescheiden. En de grond hunner

vrijspraak niet alleen, maar hunner zaligspreking, ligt juist in hunne goede werken.......

Xecn ! het evangelie van Christus past niet in het keurslijf der dogmatiek; en wie jezus' woorden alleen door 't eigenaardig glas van vaulus' beschouwing der Israëlitische wet lezen kan , verstaat ze in al hunnen eenvoud en diepte niet. En p au lis zelf, hij schreef immers ook : II'?J allen moeten geopenbaard worden voor den regierstoel van Christus, opdat een iegelijk weg drarje het geen dooi' het ligehaam geschiedt, naar dat lij gedaan heeft, hel zij goed, het zij kwaad ? (3 Kor. V : 10.) Ja! leest inea ergens, dat het jongst gerigt over der menschen geloof of ongeloof gaan zal ? Is het niet overal hunne zedelijke waarde, goede of booze werken, die daarbij maatstaf is: en in zoo verre alleen het ongeloof, als het opzettelijke onwil is en moedwillige verwerping ?

Maar nu dc goede, Christelijke werken, die hier worden opgenoemd als een bewijs, dat dezen waarlijk de gezegen den zijns Vaders zijn. Verrassend is het, wat wij daaromtrent van den Zoon des menschen in zijne toekomst hooren: n Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven ; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij te drinken gegeven; ik was een vreemdeling, en gij hebt mij geherbergd; naakt, en gij hebt mij gekleed; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; ik was in de gevangenis , en gij zijl tol mij gekomen.quot;— Niet enkel gastvrijheid en vriendschap is hier geschetst, gelijk jezus die te llctlanië, nog in deze laatste dagen van zijn leven, zelf ondervond. Niet gastvriendschap, maar hulp, aan onbekenden, //aan wees en weduw en vreemdeling,quot; zoo als het gebod was van de

1) Hieronvmus vergenoegt zich nog , en tc regt, met het eenvoudig denkbeeld der goddelijke voor-wetensohap: IIoc jtt.ctu praescicntiam Dei accipiendum , apud rjuem futura jam facta sant.

-ocr page 573-

HEK DER EN' KONING. 465

Mozaïsche wet. Honger en dorst verzadigt de menscheuvrieiKl; en daarbij is de dorst in het Oosten verre weg de ergste plaag. Vreemd en Haakt, — dit wordt naauw zaïnen verbonden — vond hij reiziger of zwerveling op den weg; door tie roovers uitgeschud, ol' met versleten' mantel, die hem voor de hitte des daags en de koude van den nacht niet langer dekken kon; en de menschenvriend kleedt en herbergt den armen vreemde. — De uitdrukking is in 't oorspronkelijke nog schilderachtiger, daar er eigenlijk s(aat: nG j hebt mij een kleed omgeworpen, (Zoo als nepos van cimon verhaalt, dat meer malen, wanneer hij iemand minder goed gekleed zag, hij hem zijnen mantel omsloeg;) en gij hebt mj opgenomen in uw gezin.quot; — En niet tevreden met water en brood uit te reiken aan wie 't vraagt, of te helpen , wie hij bij toeval vindt, zoekt de menschenvriend zelf' de ongelukkigen op, om hen te vertroosten. Hij hoort, dat er een kranke is in zijne nabijheid, en hij gaat hem bezoeken (eigl. ugaal hem zien of bezienquot;); onschuldig is iemand—-om zijn geloof misschien—-in de gevangenis gezet, en de menschenvriend komt tot hem, en schaamt zicii een vriendschap-pelijk bezoek in den kerker niet. 1)

//Dat alles hebt gij gedaan,quot; zegt de Koning: //daarom is u deze vreugde bereid. Gij hebt het gedaan, en mij gedaan. Ik was die hongerige of dorstige , vreemd was ik eu naakt, krank of in de gevangenis. Mij hebt gij geholpen in den nood: zou ik u ook niet gaarne verblijden ?quot;

Eene vraag van verbazing volgt. //Wanneer,quot; zoo zeggen de regtvaardigeu: //Wanneer ontmoetten wij u zóó en deden u alzoo?quot; — Zij herinneren zich zeker wel, dat ze armen en vreemden hebben opgenomen of bijgestaan; eu men leidt wel wat veel uit deze woorden af, wanneer men ze opvat als eene proeve van bescheidenheid, waardoor de regtvaardigeu naauwelijks voor hunne eigene deugd willen uitkomen, die niet eens meer gedenken , veel min er loon voor eischen. 2) liet is zoo, er is iets bekoorlijks iu liet denkbeeld, dat de vrome zijne goede werken vergeten is in 't gerigt, zoodat de Heer zelf ze hem moet herinneren, dc Heer, die ze niet vergeet, gelijk de schrijver aan de Hebreen zegt (VI : 10): God is niet onregtvaar-dig , dat lij vergeten zou den arbeid moer liefde, die gij aan zijnen naam hewezen hebt, als die den heiligen gediend hebt en nog dient. Dc eerste bedoeling is hier echter, dat de regtvaardigeu hunne eigene weldaden niet zóó beschouwd, niet om zulk een loon gedaan hebben. //Ja, Heer! wij deden wel eens zoo iets; wij leerden armen en vreemden, gevangenen en kranken kennen, genoeg! Maar nooit herinneren wij ons, daarbij u te hebben gezien. Wij hebben aan u zelf niets kunnen doen, hoe gaarne wij dit zouden gewild hebben.quot; — Deze gedachte komt te sterker uit, wanneer wij bij al de volken aan de kerk van cmusrrs denken, zoo als die zich, door het apostolisch woord, over geheel de wereld zou uitbreiden. Want dan zijn de regtvaardigeu geenc ongeloovigen uf onchristenen, maar

1) ItosKNmülleu (Das Morgenland) teckcnt hierbij aan, dat het ia het Oosten gemakkelijker, dan bij ous, wordt toegestaan, gevangenen te bezoeken. Zoo verhaalt de reuiger hauwolf, dat hij te Tripolis in Syrië, zoo dikwijls hij wilde, het kleine en lage deurtje der gevangenis door de waehters werd in en uitgelaten, eu er zelfs wel den nacht bij zijne vrienden doorbragt.

2) Si vos oblili esiis, at Paler mcminil mcus. Ego memini: in istis par cutis tl despectis ego alsi, esurici : qltidquid donalis illis, in m eolhdum Juit. UI cïpkianus dc ïabitiia : In viduis ipse Christus (tal ces-lilns. PlllCAEUS.

5!)

-ocr page 574-

HERDER EN KO.VIKG,

ook even min zijne tegen woordigc discipelen; veel eer de zul ken 1 die jezus niet ziende, maar toch lief 1 ebbende, zich in hem verheugden met eene o n u i tsp rekel ij lee vreugde. (1 Petr. 1: 8.) Zij hebben den Heer al'een buii hart kunnen aanbieden: want zigtbaar wandelde hij niet meer op aarde om; en misschien hebben zij wel eens benijd, wie hem eens mogten herbergen en voeden , en dienen van hunne goederen. En nu hooren zij, dat zij 't ook hebben gedaan. Zij herinneren zich daarvan niets; en wanneer had bet ook kunnen geschieden? — De verklaring volgt, met een plegtig amen (Voorwaar!) ingeleid. Want de Koning antwoordt: iiVoor zoo veel gij iets aan één' van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo heli gij 't mij gedaan!'

//Deze mijne geringste broeders,quot; past een scherpzinnig uitlegger niet zonder reden toe op de armen en ongelukkigen, hierop aarde bij voorkeur door jezus geroepen, en die daar ook hunne toevlugt tot hem zoeken en zijnen troon van nabij omringen. Deze broeders,— ook Christenen, die daar stonden, — zij hadden den Heer het kruis nagedragen op aarde, als dc minsten bij do wereld geacht , terwijl hun Heiland met liefde en mededoogen op hen zag. 't Was, of in hen de lieer zelf honger en dorst, naaktheid en banden, krankheid en gevangenis te lijden had. En ook zijn gemoed hadden die regtvaardigen verruimd en verkwikt, door 't geen zij deden aan deze zijne broeders. Hij rekent ze zich toe, erkent en beloont ze, die werken der liefde.... De regtvaardigen hooren dit met verrukking. Zij zwijgen en aanbidden. De verwondering houdt op, en de zaligheid begint.

Iets dergelijks, als wij hier lezen, heeft de Talmud, waarin rabbi chamma, de zoon van tiiAMNA, vraagt : //Hoe zegt de Schrift [Dent. XIII : 4) : Gij zult den heer uwen God navolgen e vi \\(ti antwoord luidt: //God bekleedt de naakten; want er staat geschreven: /:')/ de HEER maalde ada.m ch zijne vromv r oh ken van vellen, [Gen. III : 20.) Yolg dit voorbeeld na. God bezoekt de kranken; want er staat: En de HEER verscheen hem (abrahaji na zijne besnijdenis,) in het eilcenlosch van Mamre. [Gen. XY111 : 1.) Bezoek gij de kranken ook zoo. God troost de treurenden; want er staat geschreven: En va den dood van abraham zegende God izak , zijnen zoon. [Gen. XXA : 11.) Alzoo troost ook gij de bedroefden.quot; — De navolging der Goddelijke liefde, is ook door den Joodschen leeraar goed uitgedrukt. Maar de kracht der verklaring: ui)al hebt gij mij gedaan!quot; ontbreekt. Nader komt daaraan eene andere Rabbijnsche spreuk: //Waar een arme aan uwe deur staat, slaat God aan zijne regterhand.quot;

De bijzondere betrekking van den Koning op zijne broeders is hier zelfs zoo sterk uitgedrukt, dat ik mij die niet in het algemeen kan denken, als //alle ongelukkigen;quot; maar geloof, dat de Heer vooral arme en vervolgde geloovigen iu de gedachte had, even als hij vroeger zeide tot zijne discipelen; nDie u ontvangt, ontvangt mij;' en uZoo wie één' van deze Ki.ianEN te drinken geejt, alleenlijk cenen beker koud waters, in den naam eens discipels, voorwaar zeg ik v : hij zal zijnen loon geenszins verliezen. {Matth. X : 40—42.) Dikwijls is dit, bij de aangenomene algemeeneopvatting van jezus' woorden, te weinig in het oog gehouden. Dc onderlinge broederschap der Christenen wordt door jezus geleerd in het bekende gezegde : «Gij zult niet Ralhi genaamd worden: want één is uw Meester, ciikisïus, en gij zijt allen broeders.quot; [Matth. XXHI: 8; vergl. Luk. XXII : 32.) En hoe de Heer zelf

-ocr page 575-

herder en koning'.

deze broederlijke betrekking op de geloovigen gevoelde, gal lnj to kennen in het niet minder bekende woord ! hZoo wie den wil mijns Vaders doel, die in de hemelen is, de zelve is mijn broeder, en zusier, en moeder.quot; {Mall/i, XI [ ; 50.) Zoo ver wij weten, heeft Jezus echter eerst na zijne opstanding zijne discipelen broeders genoemd. [-Joh. XX : 17; Matth. XXVIII: 10.) Eenmaal zal hij dit allen doen, ook de minsten, die in hem quot;c-loofd hebben. Uil daai hier reeds de tijd gedacht wordt, als alt.e volken door zijn evangelie gewonnen of onderworpen zijn, behoeven wij ook weder zijne uitspraak niet (ot zijne eerste vervolgde evangelie—boden (e beperken. In zoo verre is de overgeleverde opvatting van //Christen armen,quot; //de armen der gemeente,quot; in haar volle regt.

IVIaar vij keeien, van deze uitweiding, tot je/.usj zinnebeeldige voorstelling terug.

Nog eens herhaalt zich het zelfde tooneel, maar in tegenovergestclden zin. De Koning heeft ook nog een woord tot de onregtvaardigen, de zondaren aan zijne linkerzijde. Tegenover het uKoml!quot; waarmede hij de regtvaardigeu tot zich trekt, staat het nGaal weg van mij!quot; dat de zondaren afweert. In plaats van yezegenden zijn zij vervloeid, en tegenover het bestemde Koningrijk staat voor hen het eeuwige vuur.

Twee kleine bijzonderheden zijn bierbij op te merken. Vooreerst staat er niet // Vervloekleu mijns Vaders!quot; omdat het nGezegenden mijns Vaders!quot; nog iets meer te kennen gaf, dan //door den Vader gezegend.quot; Het zijn zij, die den Vader, door zijnen zegen, dierbaar en ten eigendom geworden zijn. — En dan, er staat niet: //Beërft liet eeuwige vuur, dat u bereid is! maar: //Gaat in het eeuwige vuur, hel welk don duivel en zijnen engelen bereid is,quot; Daar ligt een treffend denkbeeld in opgesloten. Wel aan den boozen geest bereidde de Schepper, in de Gehenna, ccne hem toekomende plaats van wroeging en jammer; maar voor zijne kinderen heeft Hij de hel niet bereid, wel den hemelI

De reden der veroordeeling is, met eeiie kleine bekorting, gelieel de zelfde; de verwondering der toegesprokenen even groot. Zij, die toch ook tot de Christen volken behooren, zij zouden hem, tegen wien zij, even goed als de regtvaardigeu, vHeere, Heere!quot; zeggen, immers wel vriendelijk hebben verpleegd en bezocht, hadden zij hem maar ooit ontmoet, of zelfs van aangezigt gekend? Hoe kunnen zij zich hierin vergist hebben ? En weder komt 't zelfde antwoord tot hen: n Amen! ik zegge u: voor zoo veel gij één' van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het mij ook niet gedaan.quot; 1)

Hn dezen, — met welken n a a m wij hen noemen willen, wordt ons zeiven overgelaten • maar hun lot herinnert ons het hoogernstige woord van jakobus (11:13): Een onbarmhartig oordeel zal gaan over hem, die geene barmhartigheid gedaan heeft, even als de har ra -hartigheid roemt tegen het oordeel:— Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn ; maar de regtvaardigeu in het eeuwige leven. En met deze ontzettende tegenstelling, deze groote klove

1) Dr. j. j. snouck iiuegkonje gtcft in zijuc Dissertatie Dc Paralltlismo }lembroruni in j. c. diclis {Traj. 1836) een naauwkcurig overzigt van de tot vier malen toe herhaalde sehets der betoonde of geweigerde hulpvaardigheid. Gebrek aan spijs en drank, kleeding cu huisdak, gezondheid en vrijheid, is de grondslag. Do uitwerking wordt, bij iedere herhaling, beknopter, en vs. 44 sluit het ÜiccxopeIv alle liefdediensten in. — Dc Roomseh-Katholijke geleerden hebben deze zes weldaden door het fdooden begravenquot; van xobias , tot een heilig zevental gemaakt.

50*

-ocr page 576-

hekdeu kn koning

uit eene andere gelijkei.i?, wordt de gansche reeks van tafereelen der toekomst gesloten. Hiermede waren al deze redenen voleindigd.

Daar er tot nu toe geene geschikte plaats voor was, sta hier aan het einde de opvatting van Pr. mkubooji. De lezer zal zien , dat hierdoor alle tegenstrijdigheid in jezus' redenen, te gelijk met den strijd tusschen profetie en vervulling, wordt weg genomen; maar tevens, dat dau de wezenlijke zin der voorspelling, ook voor de //meer ontwikkeldenquot; onder dc apostelen, ja! voor geheel de Christelijke kerk van achttien eeuwen, onder het zinnebeeld is verborgen gebleven.

Dr. MEIJBOOM meent dan, dat de luisterrijke toekomst van denZoon desmcnschen, na de verwoesting van Jeruzalem (vs. oU en 31), alleen zou bestaan //in dc algcmeene plotselinge , ongelooflijk snelle verbreiding van het evangelielicht.quot; Bij die komst ouder de volken , zou hij goeden en slechten ontmoeten, //nog niet in het Koningrijk der hemelen getreden want //de Heer heeft hier kennelijk te doen met eene niet-christelijke wereld. En wat zal Hij met deze doen ? Eene schifting maken tusscheu de genen, die tot dus verre door één gemengd waren ; beiden tot bewustheid brengen van het goddelijke of ongoddelijke der in hen levende gezindheid en des door hen geleiden wandels. En dau de goeden brengen , verzamelen in zijn Koningrijk ten eeuwigen leven, de boozen daaruit verwijzen. Dc maatstaf daarbij zal wezen de liefde, aan menschen betoond. Dc Heer zegt met andere woorden: Als ik in mijn Evangelie tot dc volken der aarde komen zal, dan zal ik allen, in wie het beginsel der menschlievendheid zich werkzaam heeft getoond, ten eeuwigen leven in mijn Koningrijk opnemen ; maar ik zal het vuur ter kastijding en loutering brengen ver allen, in wie dat beginsel der liefde blijkt te ontbreken.quot;

-ir.s

Met opzet heb ik dc eigen woorden van den ook door mij geachtcn geleerde mede gedeeld. Deze opvatting te wederleggen, was mijn oogmerk niet. Zulk eene uitlegkunde gaat van geheel andere beginselen uit. 1) Is zij de ware, dan heeft ook mijne verklaring van jezus' zinnebeeldig ouderwijs, als te veel aan dc letter gebonden, weinig waarde. Ik kan dus niet anders, dan den lezer de keuze geven, en vervolg nu op mijne wijze.

1) Het verwondert mij, dat ook de scherpzinnige niermeijek op zoo btelligcn toon schrijft {Maguzijn voor KAlick enz. 11:40): «.Men bedenke, dat, schoon dc eerste Christenen en ook dc Synoptici eene vythare wederkomst van cheistcs verwachtten, de lieer nogtans zeker slechts eene zoodanige bedoeld heeft, die geenszins is uitgebleven, eene geestelijke namelijk.quot; — Stbauss heeft, dunkt mij, geen ongelijk, als hij van zulk eene verklaring zegt: Der Messias toerde au/ den Wolken kommen, dus soil heissen unsichtbur; mit Macht, das heisse: nur dureh seine tcir klingen henmkbar; mil vielcr herrlichkeit, d.h.mil einer solchen, die aus jenen Wirkungen werde erschlossen werden k'ónnen, u. s. w. — Ook de exegese, die in Matth. XXIV hier of daar een punt zoekt, tusschea de voorspelling vaa Jeruzalems ondergang en die van het einde der wereld, om deze beide geheel van een te scheiden, is door sïrauss, naar het mij voorkomt, voldingend wederlegd. — Eene hoogst belangrijke Verhandeling van Dr. n. scueeer over Matth. XXIV, belangrijk vooral door de heldere uiteenzetting der verschillende gevoelens omtrent dc dubbeleparousie, vindt men in het Repertorium voor Builenlandsehe Theologie, Jaargang 1S52, 1:115—134. Hij zelf meent: fdat jezus over twee op zich zelve verschillende en wèl te onderscheiden zaken gesproken heeft , maar dc apostelen het voorloopig, gedeeltelijk, voorbijgaand gerigt met het jongste, met de laatste wederkomst, hebben verwisseld.quot;

-ocr page 577-

HERDER EN KOMXG.

Zoo is clan het laatste woord van .ikzes' parabolisch onderwijs, een woord van liefde eu barmhartigheid geweest. Niemand zal wel daaruit willen afleiden , dat alleen naar de uitgereikte aalmoezen en bewezenc gastvrijheid het jongste gerigt gehouden, en's menschen eeuwig lot beslist zal worden. Er is meer te oordeelen , waar al het goede en booze aan het daglicht komt: de geheele mensch, en niet deze of gene zedelijke eigenschap, niet deze of die goede daad. liet was nergens jezus' oogmerk, eene volledige beschrijving te geven van al, wat ddiir het afgelegde leven verhalen en 't geweten bevestigen zal. In ieder zinnebeeld van 't laatste oordeelstaat eéne enkele bijzonderheid op den voorgrond ; de weelde in den rijken nabuur van lazaris,—traagheid en wrevel in den dienstknecht van het eene talent,— zorgeloosheid in slapende knecliten of maagden, en willekeur in den verkeerden huisbezorger. En naar die ééne bijzonderheid is dan geheel de zinnebeeldige voorstelling gekleurd. Daarmede schijnt voor 't oogenblik alles af te loopen, als of er niets meer te oordeelen viel. Zoo is 't ook hier met de pligten van het medelijden. Maar dat zij toch, als een laatste toom cl, de heerlijke rij dier tafereelen sluiten, bewijst het hooge gewigt, er aan gehecht, door den Heer zeiven en door zijn' berigtgever. Ook dit laatste is niet van belang ontbloot, daar men dit tafereel van //den Koning en zijne broedersquot; alleen bij maitiieüs vindt. quot;Want wij zullen later zien, dat inzonderheid luk as er zich op toelegt, om de humaniteit van het Christendom te doen uitkomen, en de pligten omtrent de armen, zelfs tot een geheel verlaten van 't wereldsch goed en vrijwillige armoede , schijnt aan te bevelen. Hier zien wij , (indien 't niet reeds in de bergrede gebleken was,) dat ixkas wel verzamelt naar zijnen smaak, en bij voorkeur plaatst, wat hem aantrekt; maar toch altijd in den geest en met de woorden van zijnen lieer, die ook bij mattheüs , boven alle deugden, liefdeen barmhartigheid aanbeveelt.

Ireffend is die tegenstelling van den Zuon des menschen, — den door de menschen verworpene, voor wien straks, na al deze redenen, de lijdensweg wordt ontsloten en de lijdensbeker ten boorde toe gevuld, — komende m zijne heerlijkheid; en dit maal niet enkel vmet zijne Engelen,quot; maar al de heilige Engelen viel hem: des hemels gansche heirleger, waar aan geen enkele ontbreekt. Tsu wordt hij nog Zoon des menschen genoemd (vs. .51) ; maar zoo dra hij zich gezet heeft op den troon zijner heerlijkheid, en vóór hem, door de bazuin der Engelen te zamen geroepen, al de volken vergaderd worden, is het niet meer des menschen Zoon, maar de Koning, Hij, die op den troon zit, en tevens de Z o o n G o d s, die de zijnen toespreekt als Gezegenden zjns Vaders. — En nu van die grootheid, op eens een terugblik op het lijden en de armoede der aarde, waarin hij eenmaal zelf deelde , dorstend en hongerend, een arme zwerveling, vervolgd en gevangen genomen. Daarom blijven ook ongelukkigen, cllendigen , verdrukten, meest van alleii zijne broeders. De minsten, minst gezien en geacht op aarde, zijn hem meest dierbaar. In hen smeekt hij om de liefdedienst , die hij zelf niet meer behoeft. Die dienst rekent hij zich zeiven bewezen, of — geweigerd. Mededoogen met den armen mensch, was de diepste en schoonste (rek des Verlossers op aarde. Daaraan ook wil hij de zijnen ken-•nen; en die dezen trek niet bezitten , erkent hij voor de zijnen niet.

Die in dit alles eene eigenlijke voorstelling zoekt, een letterlijk vóórverhaal van 't geen

40!)

-ocr page 578-

herdkb en koning.

eenmaal gebeuren zal, stuit op menige zwarigheid in 't over een brengen van de verscbil-lende beschrijvingen, ons van dien grooten oordeelsdag gegeven. 1) Maar die er den diepen zedelijken zin van peilt, voor hem is het helder, eenvoudig, eindeloos verheven. En van daar de indruk, dien dit tafereel te allen tijde op de geloovigen gemaakt heeft; 2) de diepe overtuiging der Christenheid, dat de lieer ons de armen //in zijne plaats heeft nagelaten;quot; gelijk hij sprak bij de laatste liefdedienst van mama: uDe armen hebt yj altijd lij u , (helaas, wel altijd!) maar mij Jtcll gij niet altijd.quot; {Maith. XXquot;VI : 11.)

De bijzondere bedoeling der Gelijkenissen van het Godsrijk brengt verder van zelf mede, dat hier en overal het Godsgerigt, als het ware, door het Messiaansehe eindgerigt wordt op den achtergrond geschoven, of liever vervangen. Geen dooden worden hier opgewekt, om voor God te slaan. (Openb. XX : 13.) Het zijn de onderdanen, die door dew Koning, dienaren, die door hunnen Heer geoordeeld worden. God heeft hel yerujl den Zoon ovcr-yegeven, — zoodat allen yeopenhaard moeten worden voor den reyterstoel van christus. En niet meer de wet, het Evangelie is de rigtsnoer: de liefde en trouw, die den Verlosser toekomt.

En wat nu in dit alles ook zinnebeeldig is op te vatten, duidelijk ligt, dunkt mij, in geheel de voorstelling van het Godsrijk, zoo als wij die in Veertig Gelijkenissen ten einde bragten, het vooruitzigt eener veranderde wereldorde bij de voltooijing van het Messias-rijk. quot;Wie het denkbeeld van oordeel beperkt tot de openbaringen scheiding van goed en kwaad, de veroordeeling en vernietiging der zonde in de tegenwoordige wereldorde, iets dat steeds voortgaande in den mensch en in de wereld gebeurt , hij stelt het spraakgebruik van joiiannes, — en is het nog wel eens zijn doorgaand spraakgebruik? — in de plaats van dat des Heilands. Ja! hij vernietigt het zinnebeeld, in plaats van het te verklaren, liet is toch niet genoeg, te zeggen, dat iets zinnebeeldig is voorgesteld; dat het niet eigenlijk moet worden opgevat; dat het niet juist en letterlijk zoo is. Want iu die beeldspraak ligt toch eene kern, en die schilderachtige trekken hebben toch eene eigenlijke beteekenis; anders houdt het op een zinnebeeld, eene Parabel te wezen, en 't wordt een leerzaam sprookje, een verdichtsel. En wanneer wij dan nu nog eens terug zien op de alge m eene beelden des Ko-

1) Die hiervan eene proeve wil zien, kan ze bij stieb {Die Reden des Herrn Jesu) vinden. Ik hoop, dat ze hem helderder moge worden hij het lezen en herlezen, dan mij. De regtvaurdigen in onze beeldspraak zijn bij stier Christenen, en toch ook geene Christenen ; Heidenen , (of ook Joden ?) die christus' naam nog wel niet aangenomen hebben, maar toch reeds bezield waren met zijnen geest, cn daarom het laatst geoordeeld en nog aangenomen worden.

2) Nos vero plus quam socordcs esse oportel, nisi ex visccribus noslris miscricordiam exprimal hacc sen-tenlia, Christum vel negligi, vel coli in eorum persona, qui auxilio nostro indigent. Itaque quolies ad miseros juvandos pigrescimus, venial nobis Films Dei ante oculos, cui aliquid negate immune sucrilegivm est. Zoo kalvijn, die eehter ook zeer goed begrepen heeft, dat door die arme ca hulpbehoevende broeders eigenlijk geloovigen worden bedoeld. AVant hij vervolgt: Solos autem fideles nominatim Mc commen-dat caet.; en hij vindt hiervan de reden in de naauwere onderlinge betrekking der kinderen Gods, die echter de algemcene mensehenliefde niet uitsluit.

-ocr page 579-

hekdeil en koning.

uing rijks, vooral die aan den landbouw ontleend zijn cn altijd eindigen in den oogst, zoo blijft, van het begin tot het einde, jezus' parabolisch onderwijs zich daarin gelijk, dat hij eene eindelijke ontknooping van het bloedig drama der wereldgeschiedenis voorspelt, in eeue heerlijke toekomst. De verwerping van Gods volk en de verwoesting van Jeruzalem was waarlijk wel eigenlijk en stellig bedoeld! Waarom ook niet het einde dezer eeuw, om plaats te maken voor eene toekomeiide? liet punt van scheiding tusschen die heide nu is de toekomst van den Zoon des menschen, is de krisis, het oordeel, dat 't booze en goede scheidt, en beide op zijne plaats brengt: ter regter en linker, tot eeuwig leiden en eeuwige pijn.

Die eeuwige pijn heeft menig gevoelig hart pijnlijk aangedaan. Men heeft haar niet kunnen rijmen met de groote slotsom van het Evangelie bij Johannes; God is liefde, Hoe? Een God, die de Liefde zelve is, zou één zijner schepselen eindeloos kunnen martelen, omdat het voor een en tijd heeft gezondigd? En daar het doel van de goddelijke straf de bekeering des zondaars is, zou die bekeering door den eeuwigen duur der straf worden onmogelijk gemaakt ?—Met de verdoemden, en zelfs met den duivel en zijne engelen begaan, heeft men dus op dat cemcig pogen af te dingen. En het is waar, dat het in de volkstaal (b. v. De Koning leve eeuioiglijk I) wel eens van een lang tijdverloop wordt gebruikt, zoo als het woord zelf eigenlijk slechts aanduidt, wat //eeuwen duurt.quot; Maar even duidelijk is dit hier de bedoeling niet. Of laat men op het eeuwige leven, dat tegenover de eeuwige pijn staat, zich ook iets afdingen? — Men heeft daarom in den laatsten tijd eenen anderen weg ingeslagen, en er de voorwaarde tusschen in geschoven: //het vuur, dat eeuwig is, als de zonde eeuwig duurt;quot; dat eigenlijk zeggen wil: //het vuur, dat niet eeuwig zijn zal, omdat de zonde, zonder zich zelve te vernietigen, niet eeuwig duren kan.quot; Maar indien de Heer ook in de verte dit had in de gedachte gehad, zou dan de zelfde voorwaarde niet op het andere lid der profetie drukken: //eeuwig leven, zoo lang de zaligen niet op nieuw in zonde vervallen ?quot;

Ik wil hier eeue eenvoudige opmerking bijvoegen. //Eeuwig durenquot; //altijd voort gaanquot; is, letterlijk opgevat, iets ondenkbaars. De tijd gaat voort, en duurt lang of kort; maaide eeuwigheid is en blijft. Achter het oordeel is dus, naar onze menschelijke voorstelling zelve, geene verandering denkbaar, omdat er geen tijd meer gedacht wordt. Be worm slcrft niet; het vuur wordt niet uiigelluscht; de rook gaat op in eeuwigheid; de pijn is eeuwig ; — even als het tegengestelde geldt van den staat der zaligheid. Met eene nieuwe verandering in den zedelijken toestand ons te denken, stellen wij een' nieuwen tijd van ontwikkeling en voorbereiding in de plaats van de eeuw der beslissing, der vergelding. Wij verlengen den tijd in de eeuwigheid. En bij de voorstelling eener volstrekte eindelijke zaliging van allen, nemen wij uit dien tweeden, verlengden tijd juist dat gene weg, wat het wezen der zedelijkheid uitmaakt: de vrije keus van het goede, de bekeering bij mogelijkheid van verharding. En bijna zouden wij vragen: //quot;Wanneer de zonde slechts de weg is tot eindelijke volmaking; wanneer God zijne redelijke schepselen eenmaal allen tot zijne heiligheid leiden — of dwingen wil, waarom dan hier niet die raadselen opgelost ea die tegenstrijdigheid vereiïend? En doet de Alinagtige het hier namaals; wordt de tijd der

4.71

-ocr page 580-

HERDER EN KONING.

voorbereiding cludr pleclits gedurig weer verlengd t wïit Lcteekent dn1) tocli liet schev.luig;'-punt, do krists, tusscheu deze en de toekomende eeuw?quot; 1)

Wat men uit sommige gezegden van de apostelen, van paulbs met name, voorde wederherstelling van alle dingen heeft opgemaakt, ligt hier buiten onze beschouwing. Even zeer, wat uit dogmatische redenering over Gods souvereiniteit en de natuur der zonde is afgeleid. En kant zich eindelijk, wat men thans vde moderne wereldbeschouwingquot; of zelfs iidk wetenschapquot; noemt, tegen de bijbelsche voorstelling aan, ook dat verandert onze bijbelverklaring niet; daar wij dan eenvoudig tot do slotsom zouden moeten komen, dat de schrijvers van en sprekers in den Bijbel, ook de Heiland zelf, niet op de hoogte der wetenschap stonden; dat hunne wereldbeschouwing nog antiek en gebrekkig, hun denkbeeld van God en Godsbestuur kinderlijk, en dus voor ons van weinig waarde, en nog minder van eenig gezag is. Waar deze consequentie noodzakelijk volgen moet, verzwijge men haar, uit zekeren overgeerfden eerbied voor Bijbel en Christus , niet.

473

Voor ons was 't alleen de vraag : '/Wat leerde Jezus ? Wat was de bedoeling van zijn parabolisch onderwijs, het meest eigenaardige van jezus' leer, en dat zeker ongeschonden tot ons gekomen is ?quot;—Deze vraag heb ik zoo goed mogelijk beantwoord; en dit antwoord laat, in de wereld der vergelding, voor bekeering en behoudenis geene ruimte over, voor wie'ze hier niet hebben gewild. Het begin van die toekomende eeuw is ook haar einde; dc eeuwigheid. Ilicr eindigt ons voorstellen, ons denken, dat zich altoos van zelf bewegen moet binnen dc grenzen vau den tijd. Wij verbeelden ons dus niet, dat wij van die eeuwigheid een helder denkbeeld, ecne volledige voorstelling hebben. Veel zal er anders zijn, veel zal er oneindig beter wezen, dan wij het ons hier denken konden. Maar poge dan ook de mensch niet barmhartiger te zijn, dan God. Zijne genade gaat ons mededoogeu verre te boven, maar ook zijne heiligheid onzen afkeer van liet kwaad. Die is ons geopenbaard, opdat wij, wetende den schrik des llceren, de menschen bewegen en overtuigen zouden van hun eeuwig heil. Eu zoo wil ik besluiten met dc woorden van een onzer grootste redenaars, die mij altijd nog iu de ooren kliuken uit de dagen mijner jongelingschap: quot;De rampzaligheid is ons alleen in beelden beschreven. God verhoede, dat niemand onzer ze ondervinde iu de werkelijkheid!quot;

1

AVic, om oupartijdig te oordeelcn, alles wil keuuen, wat, uit oezus' onderwijs, v(5or dc ciudc-lijke herstelling vaa alle dingen {apocalas(asis), en dus ook de zaliging van allen, kan worden afgeleid, vindt het bij bwkt (t : 121 verv., 225 verv.). Ook deze scherpzinnige geleerde moet echter tot de vooronderstelling de toevlugt nemen, dat vele gezegden iu de Evangeliën »niel woordelijk van den Heer zalven oorspronkelijk zijn.quot; — Dat verder een zoo belangrijk onderwerp, en over hel geheel de Eschatologie des N. ï., in een werk over de Gelijkenissen tiiet volledig kon behandeld worden , zal ieder bevoegd beoordeelaar gemakkelijk begrijpen. Over den aard der eeuwige straf, en het schadelijke ecner al te zinnelijke voorstelling daarvan, hoop ik echter bij dc Gelijkenis van Luzarus en den rijke nog nader te spreken.

-ocr page 581-
-ocr page 582-
-ocr page 583-
-ocr page 584-