INSTiiUUT DE VOOYS
VOOR NEDERLANDSE TAAL-EN LETTi-M-CUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TB UTRBCKT
VERZOEND
77^y
DOOR
VIERDE 13 RUK
EERSTE DEEL
SCHIEDAM
H. A. M. ROELANTS
I.
»Pardon!quot; mompelde een haastig voorbijganger, die een even haastigen met de punt van zijn paraplu ie op de zwakste en meest onbeschermde plaats had aangeraakt. Maar het vergrijp, waar verschooning voor gevraagd was, werd blijkbaar vergeven noch euvel geduid. Geen antwoord volgde, want beiden hadden te veel haast om hun weg te vervolgen en stoven dan ook in tegenovergestelde richting voort. Wat had het hun ook gebaat? De December-avond had geen licht; de enkele reverbères vertoonden een donker rood vonkjen en bij vele veroorloofden de stuivende sneeuwvlokken dat zelfs niet. Uit het Noordoosten, op den snerpenden adem van den wind voortgedragen of liever in dolle vaart voortgezweept, klemden eenige dier vlokken zich aan het glas der lantarens vast, als om een oogenblik te pozen van haar wilden sabbatsdans, gevolgd door duizenden en duizenden andere, zoodat spoedig het eerst nog zichtbaar licht, dat de wilde gasten bevochten en toen verslonden had, weldra als onder een witten sluier schuil ging en zijn bestaan alleen nog maar door een steeds bleeker wordend schijnsel te kennen gaf.
Een sneeuwstorm!
Op de hoeken der straten bogen de baleinen of ijzeren sprieten der zoo onpractische negentiende-eeuwsche schermen om, en geeselden de kilkoude vlokken de blauw-roode aangezichten en de purperen verkleumde handen. Alleen met zich zeiven vervuld, had ieder oog noch oor voor zijn naasten. Hier bonsde een kantoorbediende tegen een zijner chefs; een apotheker tegen een piepjong dokter; ginds liep een juffer van een leeftijd, die nooit gezegd wordt, op onmoge-verzoexd. — i. 1
VERZOEND.
lijke laarsjes met nog oninogelijker hakjens en met een hoedtjen, dat alle kokette hoedtjens overtrof, werkelijk gevaar van te struikelen, om de liefkoozing te ontgaan van een brutalen, maar door de sneeuwvlokken verbijsterden jonkman ; en hoe vreemd ! de juffer voelde het minst de algemeene ellende, ofschoon ze met een schel gilletjen, en in haar tobbende parapluie als wegduikende, in de duisternis voortspoedde ; want waarlijk, zij keek om, en dat had nog niemand gedaan !
In de voorhuizen der winkels had de knecht meer arbeids in den strijd tegen de indringende, instuivende, indwarrelende vlokken dan hij ooit had met de elkaar verdringende klanten op den druksten zaterdagavond, en op de bovenverdiepingen snorde de witte vijand door vensterrand en dakreet in nooit gekende openingen, en daarom des te verraderlijker en moeielijker te keeren in zijn woeste aanvallen.
Maar wie de overmacht van den vermetelen dienaar des Winter-konings eerst recht wilde gadeslaan, moest den blik hebben willen of kunnen slaan in de kelder- of bovenwoningen der armen langs de schamele gracht, waarover de Noordooster als scheen heen te scheren. Alles deed hij verstijven, alles verschrompelen wat hij op zijn weg ontmoette : van het gelapte en toch hier en daar rafelend en gescheurd baaien hemd op den armelijkeu droogstok van het eenig venster der eenige voorkamer, tot het bleeke schreeuwende kind, bibberend in het vaal, vuil, verfomfaaid en gescheurd katoenea jurk-jen onder een houten trap of ter zijde van een pothuis neergehurkt. Op de eenige stookplaats van het eenige vertrek lag een pyramide van sneeuw; de vuurkool zou er door gedoofd of gebluscht zijn als ze er gelegen had; de bakken of het hout van den vloer waren als met witte hoopen overdekt; het kwijnend rozenstekjen, door een paar latten voor het neervallen van het vermolmd vensterkozijn behoed, was als in een wit laken schuil gegaan : zelfs het kocltjen in het steenen komfoortjen waarop het koffieketeltjen — die onafscheidelijke metgezel der armen — pruttelde, weid belaagd en had moeite de telkens herhaalde aanvallen van den nooit vermoeiden vijand af te slaan. En toch, in vergelijking met den strijd daar buiten was er nog behagelijke ruste zelf in de schamelste woning !
Het was noodweer!
Er was een oogenblik, dat op de lange gracht, die naar het plein voerde waarop de storm het toppunt van razernij scheen bereikt te hebben, zich niemand meer vertoonde, dat ieder den strijd scheen opgegeven en een schuilplaats gevonden te hebben. Een oogenblik slechts;
g
VERZOEND.
■want weldra sloeg er een den hoek eener zijstraat om, een, die den moed bad den Noordooster in het aangezicht te zien en Let plein te naderen. Een vrouw — een juffrouw? — Een x-egenmante!. omhulde haar; een wollen kap dekte haar hoofd. De gang had iets veerkrachtigs, zelfs in omstandigheden als deze. Een vierkant pak in een doek geknoopt hield ze onder den eenen arm, een parapluie — ware bet licht geweest, men zou ontwaard hebben dat ze van zijde was, — hield ze gesloten en net opgerold onder den anderen: de beschutting, die zij van dat voorwerp nog had kunnen verkrijgen, had zij den moed te versmaden; — voorzeker, iets ongewoons!
De Noordooster, als verbolgen om zóo veel overmoed, vereenigde al zijn kracht op één punt; — de eenzaam wandelende scheen een oogenblik tegen dien aanval niet bestand. Zij bleef staan en bracht het rechterbeen in voorwaartsche beweging maar zwenkte toen plotseling om. De adem stokte haar in de keel; zij rustte even, het gezicht van den wind afgekeerd, raapte toen al haar krachten bijeen, wendde zich weer om, hield de eene band, met een katoenen zomerhandschoen bedekt, voor den mond en schreed toen voort met sneller stap, als wilde zij den verloren tijd inhalen.
»Hij zal wachten!quot; trilde het in haar binnenste. De klok van het politie-bureau, dat op de plaats stond der vroegere poort, sloeg zeven uur.
»Over mijn tijd!quot; prevelden de lippen, en voort ging het; 't was geen stappen meer, 't was bijna een draf.
En de storm bleef haar bekampen, bleef haar bestoken van ter zijde en van voren, sloeg haar de vale kleeding om lenden, heup en knie saam, snerpte haar langs gezicht en hals! Maar zij achtte het niet; zij versnelde den pas; zij joeg voort in éene richting: het schijnbaar oneindige, het grijsgrauw 5gt;nietquot; vóór zich, waaruit zij echter zeker wist, dat iets en wel het begeerde zou opdoemen. — En waarlijk, uit dat grauw trad haar een zwarte massa bij iederen stap nader, en die zwarte massa wisselde telkens van vormen; die vormen werden herkenbare lijnen, lijnen van een groot gebouw, van alle zijden door een ringmuur omgeven. Een groote poort met dubbele deuren, geflankeerd door twee steenen wachthuizen, gaapte haar aan. Zij was waar zij wezen moest. Zij hijgde, zij snakte naar adem; de druppels gudsten haar van voorhoofd en wangen, en het waren niet alleen gesmolten sneeuwvlokken. Zij legde het hoofd even tegen den steenen muur der cellulaire gevangenis, en die muur was haar een zachte peluw.
Zij was hier meer geweest, zij kende den weg. Het bleek; want in
3
den donker wist zij het handvatsel der scbel te grijpen, dat naast de poort hing aan de deur van een der wachthuizen. Wat klonk die schel gehaast, wat klonk zij luid! En nogmaals klonk zij en nogmaals ...!
»:tls of je geld komt brengen. Wat mot je?quot; bromde de portier, in zijn grauwe met rood afgezette uniform herkenbaar als een beambte der gevangenis.
»Neem me niet kwalijk...quot; hernam de ademlooze.
»Wat een weer ook, hè ? Kom maar gauw binnen!quot; klonk het vriendelijker, ja bijna als een vergoelijking van de eerste barsche woorden. »U is . .. ?quot;
»Kom ik te laat? Heeft hij lang gewacht?quot;
«Juffrouw...?quot; vroeg de beambte, half weifelend, half bepaald, nadat hij haar nog eens goed opgenomen had. En zulke beambten hebben door de lange ervaring een groote gave van opmerking en onderscheiding gekregen.
»0 ja, ik herken u; jawel, de vrouw van nummer acht. Uwé mocht in donker komen om hem af te balen.quot;
't Was geen wonder, dat hij ditmaal langer tijd dan gewoonlijk behoefde om zich dat te herinneren en de persoon onder een bepaalde categorie te rangschikken. De kleeding dier juffrouw behoorde bijna tot alle klassen der maatschappij en was zóo door den storm geteisterd, dat ze veel meer versleten scheen dan ze werkelijk was. De hoofdkap was in tallooze bochten en plooien en, evenals de hairen, die er om heen zwierden, met sneeuwvlokken bestrooid. Toch had hij haar dadelijk juffrouw genoemd. Dat geelbleeke gelaat, waarover een tint van diepen weemoed lag, die schitterende blauwe oogen, dat breede voorhoofd, aan de slapen een weinig afgeplat, die dunne lippen, den kleinen pijnlijk gesloten mond omzoomend, duidden iets aan wat Tom, de portier, eigenaardig »zilverquot; heette, maar wij »fatsoenlijkquot; noemen. Tom had drie metalen tot maatstaf genomen van den maatschappelijken stand, waarmede hij in zijne ambtelijke hoedanigheid kennis maakte: koper, zilver en goud. Het eerste en laatste kwam volgens hem het meest voor. Maar geheel tegenovergesteld aan de algemeene begrippen van waarde stelde hij het goud het laagst. Er was zoo iets «misselijksquot; aan een dief, die eer. fijn zwart laken jasjen droeg en een gouden remontoir-hor\oge aan een zwaren gouden ketting in het vestzakjen; neen, dan was een blauw bemorst boezeroen of een gescheurd baaien hemd, waaruit een ruige borst keek, heel wat smakelijker gezicht. Maar het zilver, waartoe de juffrouw naar zijn taxatie behoorde, kreeg hij maar zeldzaam te zier;
VERZOEND.
dat stelde hij daarom het hoogst op prijs, en daarom was hij er het minzaamst voor. Hij wist niet hoe het kwam, inissehiei) wel omdat zijn moeder tot den fatsoenlijken kleinen burgerstand had behoord, een stand, die het gevoel van eer met den bemiddelden gemeen heeft en in vermogen om er aan te voldoen met den laagsten samenvalt. Tom wist bij ervaring wat moeite het in zoo'n geval kost, om ieder het zijne te geven, en hoe zedelijk hoog, hoe beproefd eerlijk hij moet zijn, die zich daartoe in alle omstandigheden van het leven in staat toonde.
De juffrouw werd dan ook een stoel aangeboden en niet afgegrauwd, al bleek ook haar haast, haar schrikkelijke gejaagdheid, den langzatnen Tom wel wat ziekelijk en ergerlijk.
»Neen, uwees man heeft nog niet gewacht. Ga toch wat zitten. Ik moet zeggen, dat uwees manieren me haast zouden doen denken, dat de stormwind met u de deur binnen was gewaaid. Hij is bij den Direkteur; er wordt afgerekend. Ik mag lijen, dat hij een goede pi'uim mee krijgt, maar ik geloof 't niet, neen, ik geloof 't niet, juffrouw !... Maar wat wou u toch eigenlijk ... ?quot;
»'t Is immers de 24e vandaag?quot;
«Ja wel, ik geloof het tenminste wel. Evert!quot; riep hij door een reet der deur, die op het binnenplein uitkeek, »'t is immers vandaag...? Och, hij is er niet. Maar ja, 't is zoo; tenminste, laat zien: mijn laatste uitgaansdag was Zondag en toen was 't, laat me eens kijken, ja, de hoeveelste was 't toen ook...?quot;
»De een-en-twintigste.quot;
»Als je daar maar zeker van bent. Och, je vergeet bier den tijd en ik ben er al twintig jaar; laat zien... ik wil zeggen bijna een en twintig... 't wordt met aanstaanden kerstmis... wanneer hebben we dat ook weer...?quot;
«Morgen, ja wel zeker, morgen is 't kerstmis,quot; viel de juffrouw haastig in, toen ze bespeurde dat Tom weer aan 't twijfelen was.
Met een blik, waarin lag: »nu, je moet 't weten, maar ik blijf 't betwijfelenquot;, ging hij voort: »dan wordt het morgen krek een en twintig jaar dat ik hier ben. Maar blijf dan toch zitten, goeie mensch, je maakt me draaierig! Wat heb je daar dan toch onder je arm?quot;
»Een pak kleuren voor hém, mijnheer! Ik ben zoo bang dat bij er op wachten zal.quot;
«Geen nood; ze zijn hier zoo gauw niet, dat weet uwée ook wel, en 't is de gewone tijd niet van ontslag, 't Is een erge stille, je man, zoo heeft Evert me dikwijls verteld. Twee jaar gehad, hé?quot;
5
VERZOEND.
Een hoofdknikjen gaf een bevestigend antwoord: de oogleden dei-juffrouw werden rood, en iets vochtigs kwam te gelijk in de hoeken der oogen. »Ja, ja, een heele dobbel om er weer boven op te komen,quot; merkte Tom aan, met een uitdrukking van gewicht op het stumperig maar goedig gelaat. Men behoefde er nu niet meer naar te raden wat er in de ooghoeken van de juffrouw glinsterde: een dikke druppel gleed langs den mageren en daardoor wel wat groo-ten neus.
»Nu, nu, niet murmureeren. Als hij 't maar zóo ver brengt, dat hij 't niet weer behoeft te doen; want dan houd ik hem hier niet, maar gaat hij naar Hoorn of Leeuwarden en daar is 't...quot;
Er klonk een schel uit het bureel van den direkteur. De juffrouw hield zich niet langer goed. De rust, waartoe zij in dat vertrekjen was gedwongen, vergde grooter krachtsinspanning dan de forsche loop van straks in den sneeuwstorm.
»Ga dan nu maar meö met Evert.quot;
Maar Evert kwam niet als na een herhaalden roep van Tom, die zelf niet meö mocht, zoo als hg verklaarde; want wat er ook gebeurde, ja al brandde de zolder boven hem en viel het gloeiende lood hem in stralen voor de voeten of zelfs op het hoofd, hij mocht niet van zijne plaats.
»Als je dan nu maar wilt,quot; vervolgde Tom, die nu op zijn beurt wel wat ongeduldig bleek. »Je hadt straks zoo'n haast.quot;
»Als ik hier op hem wachten mocht en als een van u hem wou helpen bij het verkleeden,quot; stamerde zij.
»Ik dacht, dat je er naar verlangdet hem aan je hart te drukken,quot; merkte Evert spottend aan. De woorden, die hij gebruikte, had hij zeker dikwijls van de gevangenen gehoord en lachwekkend mooi gevonden, daar hij ze op een onmiskenbaren toon van ironie uitsprak.
sDat doe ik ook!quot; zeide de juffrouw, met zulk een innigheid, dat Evert eensklaps heel anders keek. »Maar ach, wreet u, — u moet me niet uitlachen... nu hij vrij is, wou ik hem niet meer zien in dat pak en met die pet op.quot;
Tom zag Evert aan en wenkte hem met de oogen; Evert haalde de schouders op en schudde ongeduldig met het hoofd, maar nam bet pak aan en ging er meö heen.
5gt;U beiden zijn toch goede menschen!quot; riep de juffrouw op warmen toon uit.
«Geef hem straks een fooitjen, hoor!quot; fluisterde Tom haar in het , oor. »Hij doet niet graag iets voor niets en hij hoeft dit niet te doen
6
VERZOEND.
na het ontslag van een klant. Je moet niet vergeten, dat zijn gagie niet hoog is, en hij rookt sigaren; ik maar een pijp. 't Hoeft niet veel te wezen. Als hij maar ziet, dat je om hem gedacht hebt. Je kunt niet weten waar het goed voor is. Je man mocht nog eens weerom komen.quot;
De juffrouw rilde, haalde met veel moeite baar portemonnaie te voorschijn — de anders zoo langzame Tom had dadelijk gezien dat ze erg plat was — en hield in hare verwarring Tom een dubbeltje voor... »Is dat genoeg?quot; vroeg ze zacht.
»Te veel, te veel, geef hem een stuiver; daar moet hij zijn eigen zelf dan maar meö kontenteeren, mijn goeie mensch!quot;
Een voetstap! De juffrouw zag naar de binnendeur, 't Geluid ging voorbij. Ze bracht de hand aan 't hart. »Dus nóg niet...!quot;
»Hij zal wel gauw komen. Och, je ziet hem misschien vroeg genoeg.quot; De laatste woorden bracht Tom zachter uit dan de eerste, zoo zacht zelfs, dat de juffrouw ze niet behoefde te verstaan.
Maar ze had ze toch verstaan en vestigde met een uitdrukking van angst de zachtblauwe oogen, die toch soms zoo'n krachtigen blik wierpen, op den onverschilligen, droomerigen portier, terwijl deze zijn klein stompje pijp gestopt had en aan de inmiddels gloeiend gemaakte pook doodbedaard en met een smakkend geluid van den mond opstak.
jgt;Wat denk je met hem te beginnen?quot; vroeg hij, zich langzaam op een der matten stoelen neerzettend.
»Hij heeft me nog niets van zijn voornemens gezegd. Weet u iets... wat geen opzien wekt? Naar een andere plaats te gaan is zoo duur...quot;
»Dat is zoo, juffrouw! En waarom zou je ook? De mensch is overal dezelfde; de mensch, zeg ik maar altijd, heeft overal dezelfde inzichten, zal ik het maar zoo eens noemen.quot; Zij bleef hem vragend aanzien. »Ik meen maar wat uwees man hier is, is hij op een andere plaats precies ook. Dus waarom niet hier gebleven? Hier is 't zoo groot; hier k.m je 't best je verstoppen, zal ik het zoo maar eens noemen.quot;
Zij kreeg weer een rilling. Ze werd bang voor den kouden kalmen man, die zoo onnoozel zulke vreeselijke woorden sprak. Kwam er dan nooit een einde aan dat wachten? Ware zy zelve maar gegaan! Maar nu hoorde zij toch duidelijk het geluid van naderende voetstappen. De deur ging open. Evert trad het eerst binnen en. .. Johan volgde hem op den voet. Een oogenblik later had zij haar armen om zijn hals geslagen, drukten hare fijne bleeke lippen een
7
VERZOEND,
warmen kus op zijn lippen en klonk het door haar tranen heen: »Vrij! eindelijk vrij! alles geboet!quot;
Toen Tom eenige oogenblikken later het poortjen achter de juffrouw met haar man dichtsloot zei hij tot Evert: «Zilver hoor, echt zilver!quot; waarop deze, sceptkeh als altoos, antwoordde: »Toch geen groote keur, Tom! Ik meen, zie je, hém.quot;
»Hem?quot; Tom blies een ongewoon dikke rookwolk uit zijn mond. »Niet eens lood.quot;
8
II.
Buiten de vroegere poorten der wordende vvaereldstad verrezen de huizen als op de wenken eener tooverfee uit den grond op. Er werd wel gemompeld, dat de tooverfee, die in de 17e eeuw zulke degelijke en tevens karakteristiek schoone gebouwen had weten te doen verrijzen, in de 19e wel wat oud scheen geworden te zijn, en, praktisch, als een koopman, het degelijke aan het goedkoope, het bevallige aan het volstrekt noodige had ten offer gebracht. Het feit echter, dat zij, die men voor goed dacht ingeslapen, weer was ontwaakt niet alleen, maar ook een deel van de oude kracht openbaarde, was op zich zelf reeds zóo verblijdend, dat den mopperaar door de groote meerderheid der beschouwers het stilzwegen werd opgelegd.
Stonden de voorvaderen het peterschap over de nieuwe .grachten en straten meestal af aan de gemeente, aan de menigte, wier nuchterheid ons uit de oude naambordtjens toespreekt, de tegenwoordige overheid aanvaardde nu zelve dat peterschap en drukte haar gloeiende vereering uit voor wetenschap en kunst en beider beoefenaren in ons lief vaderland, door de namen onzer heel-, half- of kwart-beroemde landgenooten aan de nieuwe wijken als op te dringen. De achtbare raad der gemeente bepaalde bij meerderheid van stemmen wie van onze groote mannen onsterfelijk verdiende gemaakt te worden en ging in zijne piüteit zóóver, dat hij, om alle vergissing van de zijde der domme menigte onmogelijk te maken, niet alleen de geslachtsnaam, maar zelfs alle doopnamen des beroemden gebood te vermelden. De spraakmakende gemeente heeft nu vrij wat weg te knabbelen.
VERZOEND.
eer zij de namen weergevonden heeft, die aan haar spraakorgaan passen; maar als haar dit gelukt is, dan zullen waarschijnlijk over eenige eeuwen de degelijke en veel gelezen verslagen onzer Akademie van Wetenschappen eenige verhandelingen rijker zijn over de ware beteekenis van sommige gracht- of straatnamen, en zal het diepzinnigst betoog misschien de Peeseestraat betreffen, de juiste herkomst waarvan door de Regeering dier tijden misschien aan het hoogste wetenschappelijk lichaam van al de Nederlanden zal dienen te worden gevraagd.
In eene der oudtijds reeds geringste stadswijken, door welke de drab, van de hoofdgrachten afgezonden, langzaam heengleed naaiden oraliggenden polder en op haar tragen tocht al den tijd had haar giftige dampen naar beide zijden te verspreiden, was een lange reeks woningen meest in vier verdiepingen gebouwd. Daarheen waren de vroegere bewoners van kelders of onderhuizen der oude stad, eerst met eenigen tegenzin, maar weldra zelfs met graagte, verhuisd. Er was toch licht en lucht in de nieuwe buurt; en al was in den zomer ook het eerste verblindend en verschroeiend, de laatste niet reukeloos, de aardappel-etende duizenden zagen er de wangen wat kleuriger, de oogen wat minder flets worden, den buik wat minder gezwollen.
Aan het einde dier lange reeks nieuwe woningen stond nog een gebouwtjen uit den ouden tijd met slechts twee verdiepingen, ver-weloos en haveloos, maar toch omgeven van een stuksken tuingrond. De benedenverdieping had ouderwetsche groene luiken, de daai boven gelegene niet. Het oog wou ze 's zomers ook wel missen, daar achter de latten, aan de buitenzijden der twee vensterkozijnen aangebracht, alsdan eenige bloempotten stonden, waarover van tijd een allerliefst meisjenskopjen heengluurde. Thans niets van dat alles! Thans waren de rekken leeg en de bloempotten aan de binnenzijde van het raam geplaatst, waar ze toch nog groen aanbrachten. Thans was het donker, stikdonker, want het huis stond niet meer op stadsgrond, zoodat de laatste gaslantaarn verre was; thans was alles in het rond gesloten en toonde nog het geweld van den sneeuwstorm, die gelukkig nu had uitgewoed. Maar zoo somber als het bij en om het huisken er uitzag, zoo zonnig was het daarbinnen op de bovenverdieping, welker twee vertrekken sedert een paar jaren door Juffrouw Vermeere met éene dochter werden bewoond.
De buurt wist nog niet, dat er sedert een paar uur nog een bewoner bij was gekomen; want in den storm had niemand zich buiten gewaagd en had men dan ook niet de oude smamselquot;. die allen
10
VERZOEND,
vriendelijk groette maar niemand toesprak, met een manspersoon aan den arm, over wiens hoofd zij een door de buurt nog nooit waargenomen zijden parapluie vasthield, voorbij zien stappen. Juffrouw Ver-meere had een slaapkamer met bedstede voor zich en het kleine juf-fertjen, en een zitkamer, die overdag nooit onbewoond was. In den loop van dezen dag echter waren beiden ijverig in de weer geweest, om veel in die beide kamers te veranderen. De zitkamer moest nu voortaan een dubbel karakter dagen en ook dienst doen als slaapvertrek. Heléne bad er op aangedrongen, dat zij in een hoek dier kamer een matras krijgen en dat haar plaats in de bedstede door vader, die van zoo'n lange reis eindelijk terugkeerde, zou worden ingenomen.
't Was er heel eenvoudig en kraakzindelijk in zit- en slaapkamer. Er lag geen kleed op den vloer, maar slechts een karpet; dat in de slaapkamer vooral heugde blijkbaar al jaren. Er hingen geen gordijnen voor de ramen, maar slechts eenige lappen katoen, evenwel zóo geschikt en geplooid, dat ze bij den eersten oogopslag schenen wat-ze niet waren. Het potkacheltjen, dat verwarmde en tevens als fornuis diende, was oud, heel oud; de tafel in de beide kamers van greenen hout, maar die in de zitkamer bedekt met een kleed, eens blauw maar door het herhaalde wasschen bijna wit geworden. Een witwerkerskastjen in de zit-, een dito latafel — maar op drie pooten — in de slaapkamer, vulde het huisraad aan en moest voorzien in de behoefte aan berging van huishoudartikelen en lijfgoed, en 't had al den schijn alsof door die twee voorwerpen ruimschoots aan die vereischten kon worden voldaan. Maar welk een orde en netheid bij al die schamelheid, ja zelfs wat een smaak nog! Waar het onoogelijk behangsel een onherstelbare scheur vertoonde, was een of ander petit rien aangebracht, zooals slechts een fijne vrouwenhand en een scherp vrouwenoog weet te ontwerpen en te schikken. Er was slechts éen kandelaar met vetkaars, maar deze was toch nog in een kunstroos gestoken; er was maar éen leunstoel met versleten paardenhairen zitting, maar deze ging schuil onder een kussen, waarop een fraai bouquet was geborduurd.
In een hoek der zitkamer, vlak bij de deur, die naar het slaapvertrek leidde, stond een meubelstuk, dat al het andere in waarde verre overtrof: toch ontsnapte het, dit oogenblik tenminste, de aandacht. Het was een oudervvetsche piano op vier pooten. Het deksel was neergeklept en nu overspreid door een wit laken, waarop eenige borden en een flesch wijn met een paar glazen stonden. Een flesch wijn! Wat ongekende weelde! Als de snaren bewustzijn hadden gehad, dan zouden zij hebben getrild, en in die trilling een hymne
11
VEliZOEND.
doen hooren, gericht aan de Godin, die waakt over den vrede en de heiligheid van den huiselijken haard!
Hoe lieflijk zong de blikken ketel op de potkachel zijn lied! Hoe zonnig glom de lichtpit door de kleine ballon van de kleine met petroleum gevulde lamp op de tafel; maar meer nog: wat hymne sliep er in het gazelle-oog van Heléne, de even tweeëntwintig-jarige! wat nachtegaalstoon lag er in haar stem, wat aanminnige teederheid in den druk der kleine hand, als zij vader naast zich aanzag, toesprak en streelde!
En de man met dat ziekelijk geel gelaat met vooruitstekende wangbeenderen, met die borstelige wenkbrauwen, de diepe holten 'beschaduwend, waarin een paar oogen lagen van twijfelachtige kleur en met zwervenden blik, verslond dit oogenblik de heerlijkheden, welke hem omringden. Een weemoedige glimlach zweefde om den welgevorrnden mond; een zacht rood kleurde de ingevallen wangen scheen die soms te vullen en minder te doen afsteken bij den fraaien pikzwarten baard, die er zich langs vertoonde.
»Wat ben je groot geworden. Leen!quot; zoo klonk het met trillende lippen, en »veel mooier nogquot; vulde hij aan, welke woorden echter ■overstemd werden door de opmerking zijner vrouw, aan de andere zijde van hem neergezeten: »en veel sterker, Johan! dat is vooral een voorrecht, waar we dankbaar voor kunnen wezen.quot; Niet dat ze de verklaring van haar man voor onwaar hield — inwendig toch had de schoonheid van haar kind zelfs de herinnering bij haar opgewekt aan het eens mannelijk schoon haars bruigoms — maar ze achtte het niet goed, dat de waarheid hier werd uitgesproken.
»En nu een glaasjen wijn, vadertjen!quot; Zij bracht het hem al; hij had nog een deel van zijn varkenskotelet in den mond.
»Wat heerlijk!quot; zei hij, den wijn gulzig naar binnen slaande. »Waar doe je dit toch van? Van ons meubilair nog iets geborgen?quot; vroeg hij zich tot zijn vrouw overbuigend en bijna aan haar oor. Hoe vreemd vond hij 't, dat ze vuurrood en plotseling weer heel bleek werd en eenige seconden noodig had eer ze stameren kon: «behoorde dat dan óns. Johan?quot;
»Nu, nu... ik meende het zoo kwaad niet,quot; mompelde hij. »Heb je nog een glaasjen, kind? Ik heb 't in geen maanden gehad.quot; 't Was of er eenige wrevel in den toon zijner stem lag.
»'t Heeft Leentjen óok zooveel goed gedaan. Toen ze wat al te veel gestudeerd had en ik haar bleeker zag worden, geloofde ik, dat een glaasjen wijn haar goed zou doen,quot; zei juffrouw Vermeere zacht.
12
VERZOEN U.
«Wijn doet goed; ik voel het zelf; ik voel nu die flauwheid van binnen al wat heengaan.quot;
»Toe, dan nog een glaasjen, vadertjen! Dat ik het u zoo zie smaken, doet me meer goed dan het zelf te nemen. En het wijntjen is heerlijk, niet waar? 't Is het lekkerste wat u drinken kan; moeder heeft er dan ook twee nachten voor opgezeten. Ja, ja, ik heb het wel gemerkt, moö, al gaf ik er geen blijk van.quot;
»Dan nóg een glaasjen, beste meid!quot;
Waarom keek zijn vrouw hem eerst zacht verwijtend en toen zelfs eenigszins boos aan? Hij bemerkte de veranderde stemming en vond de genoegelijke, waarin hij verkeerde, ten eenemale verstoord. Hij ondervroeg haar met de oogen. Las hij 't in de hare of fluisterde haar stem het hem toe: laat voor haar iets over; zij heeft het nog zoo noodig.
»Niet meer, kind, niet meer!quot; zei hij op een toon en met een gebaar van drift. Hij zocht de hand van zijn vrouw. »Ik dacht er niet om. Ik zal zoo iets niet meer doen.quot; De gazelle-oogen doorvonkte een vreemd licht; de glimlach bestierf op de rozeroode lippen. Heléne keerde met flesch en glas naar de piano terug, waar zij een poos vertoefde, oogenschijnlijk bezig om het weinige, dat er stond, te ordenen, maar werkelijk om alleen te zijn met haar gedachten, gedachten, waarbij hare ouders verstijfd zouden zijn van schrik, indien zij ze hadden gekend. Maar de diepte van dat gemoed konden zij niet peilen, al dacht Moeder ook, en niet ten onrechte, dat het door de moederhand uitgeworpen lood al heel diep ging.
»Zij vraagt naar niets!quot; fluisterde Johan. »Vindt zij 't dan zoo erg?...quot;
sik zeide haar altijd, dat je een verre reis deedt. Ik behoefde haar dus nooit meê te nemen als ik je bezoeken kwam.quot;
»Waarom deê je dat?quot;
»Beg rijp je dan niet ...? Moet een kind zich dan.. . ?quot;
» Welnu. ..?quot;
» Schamen...quot;
Dat was een wreed woord: maar zijn vrouw kon het niet binnenhouden.
»Ik heb mijn twee jaar gehad, en nu is 't, dunkt me, toch uit,quot; bromde Johan, half verlegen, half verbolgen.
Eensklaps voelde hij de handen van zijn kind om zijn hals, hare kastanjebruine lokken langs zijn wangen glijden en den zilveren toon harer stem aan zijn oor. »Neen, vader, geen onwaarheid tusschen u en mij. Vadertjen, lief vadertjen, ik begreep, ik wist wat moeder
13
14 VERZOEND.
voor mij verborgen wou houden. Maar dat is nu voorbij. Nu is u bij ons om niet weer been te gaan.quot;
sik daebt wel, dat Leentje heel anders oordeelde!quot; riep hij uit, haar hoofd tusschen zijn handen nemend en op haar lippen een termen kus drukkend.
«Vergeeft u mij, dat ik u daar niet ben komen opzoeken? Als ik alleen en moeder naar u toe was, had ik er wel verdriet van, dat ik zoo laf was om u daar niet te durven zien. Moeder had meer moed dan ik. Moeder is ook zoo sterk.quot;
Hij liet haar los.
»Dus je wist alles en kwaamt me niet zien?quot;
»Ik durfde niet. Maar nu is 't voorbij. Nu gaan we met ons drieën. Nu zullen we de menschen wel dwingen lief voor ons te wezen. Zie mij toch aan, vadertjen!quot; vleide Heléne.
Hij deed het niet. Hij waagde het niet te doen. Gelukkig dat er een afleiding kwam. Er werd getikt aan de deur.
Wat een groot hoofd met steil rossig hair werd naar bir.nen gestoken, wat een lomp plomp lichaam over den drempel geschoven, toen het verlof tot binnentreden gegeven was! Het was Klaas Jan van beneden, zooals juffrouw Vermeere hem haar man voorstelde. Een benedenhuis is veel voornamer dan een bovenwoning naar de algemeene meening. De respectieve bewoners werden — wat billijker? — daar dan ook naar beoordeeld, en juffrouw Vermeere, zoo waar als ze een echt Amsterdamsche was, deelde in het oordeel barer stadgenooten en toonde dit door een zweem van deferentie te leggen in den toon, waarop zij den jonkman voorstelde. De boekhouder Veling van beneden was zijn vader, en diens huisvrouw juffrouw Veeling — jufvrouw Vermeere meende zelfs, dat de bakkers-•en de slagersknechts al eens mevrouw hadden gezegd — was de eenige bekende, die zij en Heléne in de buurt hadden. Mijnheer de boekhouder werd weinig gezien, daar hij meest op zijn kantoor zat. Stipt in al zijn bewegingen, bij uitnemendheid man van de klok, had hij van Heléne den bijnaam van horloge gekregen. Zijn vrouw echter, levendig van nature, ijverig in haar huishouden, altijd »bij de werkenquot;, werd beter gekend en door die van het bovenhuis gewaardeerd. De binnengetredene, de oudste van vijf kinderen, nam in de schatting van »die van bovenquot; een zeer verschillende plaats in.
gt;Hij is altijd gewillig en zóo vriendelijk, dat je wel van hem houden moet, al heeft hij zijn uiterlijk niet meê,quot; meende juffrouw Vermeere; »hij is altijd zóo plomp goedhartig en zóo vervelend-gemeenzaam, dat je geen medelijden met hem kunt hebben, niettegen-
verzoend.
staande hij zoo leelijk is,quot; beweerde Heléne. Ja, leelijk was hij, en leelijk van een ongewone soort: komisch leelijk. Er was in de ge-heele persoonlijkheid iets stijfs: van het hoofdhaar, dat op de kruin in gansche vlokken rechtop stond en van voren een niet te hanteeren kuif vormde, tot de groote roode handen en de niet minder groote en platte voetzolen; daarbij iets schaapachtigs, waartoe de witte oogwimpers en de borstelige knevel van dezelfde kleur het hunne bijdroegen ; iets onbeholpens, schuilend niet alleen in den grooten met dikke lippen omzoomden en bijna vierkanten mond, maar ook in de vierkante schouders en den plompen gang. Hij was als de vleesch-geworden liniaal, het met inkt bemorste «slabbetjequot; van zijn vader, den stijven, steileu, rechtvaardigen boekhouder.
Klaas Jan stond in de kamer, maar wenschte er zich uren vandaan. Die manspersoon daar aan tafel maakte hem het anders bekende vertrek weer zoo geheel vreemd.
3gt;A1s u bezoek heeft...!quot; mompelde hg, gereed om zich om te draaien en de deur uit te gaan.
»Mijn man...!quot; En de juffrouw, die werkelijk deernis met zijn angst had, hield hem nog vóór zijn omkanteling aan een arm vast.
Klaas Jan knikte even en mompelde zoo wat van »als uit de lucht gevallen.quot;
De uit de lucht gevallene bleek het den verbijsterden jonkman niet heel gemakkelijk te willen maken, daar hij den groet niet beantwoordde, het hoofd niet eens omkeerde, geen enkel geluid hooren deed. Met het hoofd leunend op de handen bleef hij zitten, alsof hij een arithmetisch vraagstuk had op te lossen, en de oplossing van dergelijke vraagstukken was lastig, dat wist Klaas Jan, die het met de arithmetica bijna alle dagen te kwaad had.
»Als moeder me dat maar gezegd had. ..! want ze wist zeker, dat ii visite had. Zij weet gewoonlijk alles,quot; stamerde de jonkman.
»Nu, wat had je dan gedaan?quot; vroeg Heléne wel wat hoog.
»Dan had ik je naar beneden geroepen, Leentjen, of een van mijn broertjens naar boven gestuurd om je den paling te brengen.quot;
Waarlijk, de bonte zakdoek bleek zoodanig dier te bevatten toen hij ontknoopt werd. Het was een geschenk van moeder, maar was door hem gevangen. En nu was het hem heel pleizierig, dat het lekker hapjen hier gebakken en gegeten zou worden, waar het zeker heel goed zou worden klaargemaakt, omdat hij er altijd zoo op gesteld was paling goed te zien behandelen, want paling goed klaargemaakt was zijn lievelingskost. De jongen wou gevraagd worden, dat bleek duidelijk; maar hij werd het niet.
15
VERZOEND.
Was juffrouw Vertneere er ook toe genegen, haar dochter gaf achter 's jonkmans rug zoo duidelijk in gebaren te kennen, dat ze dat niet aangenaam zou vinden, dat moeder het liet. En zoo gebeurde het, dat Klaas Jan op dien kouden donkeren avond vóór Kerstmis, met veel meer geraas dan hij gekomen was, de trap afstommelde en op moeders vragenden blik met een wrevel, als bij hem maar zelden bleek, de woorden uitbracht: »wat een isegrim is erboven gekomen ! 't Is baar man. Hij sprak geen woord en zat maar met zijn hand onder het hoofd alsof hem dat te zwaar was!quot;
»0 zoo!quot; klonk het slepend uit den mond van juffrouw Yeeling, die op dat oogenblik zeker niet meer dan maar juffrouw mocht heeten. Zij wist wat zij weten wilde; met een paling achtte zij het niet te duur betaald. »Haar man! ... de mamsel had een man... nooit van gehoord... met zijn arm onder zijn hoofd... geen warme ontvangst zeker...! Waarom niet?quot; De zekerheid hield op; de gissing begon, en het veld der gissingen heeft geen grenzen.
En daar boven begreep ieder der drie, dat het beter was het afgebroken gesprek niet voort te zetten. Moeder sprak er het eerst van zich ter ruste te begeven; Vader stond bij het voorstel dadelijk op, en Heléne sprak niet tegen. Wel was de nachtkus hartelijk, dien Vader Heléne op de lippen drukte, maar het hoofd keerde zich op zij, terwijl de mond vriendelijk het »wel te rustenquot; sprak.
»Vader schaamt zich voor mij,quot; dacht ze bij het ontkleeden. Een uitdrukking van diepen weemoed vertoonde zich op het lief en rein gelaat. Zij kon ditmaal de rust niet vinden, wentelde zich om en om op de harde koude legerplaats en verborg het gezichtjen in het kussen, misschien om het geluid van haar snikken te smoren. Het zou anders zeker gehoord zijn, want in de aangrenzende kamer werd de begeerde rust ook niet spoedig gevonden. Toen man en vrouw zich alleen wisten en deze het gebogen hoofd des anderen zachtkens had opgeheven, maar de oogen van zich zag afwenden, had zij het kloppend voorhoofd op zijn schouder gelegd en gefluisterd: »Er mag niets tüsschen ons zijn.quot;
»Wat hebben jelui beiden toch?quot; vroeg hij eenigszins gemelijk. »Ik zou waarachtig gaan gelooven, dat men in de cel zich vrijer kan voelen dan bg vrouw en kind.quot;
«Begrijp je dan niet, Johan, dat wij... ons wel wat. .. schamen...? .Te moet er niet boos om worden, lieve man, maar we vonden het beter voor jou... van naam te veranderen. Wij noemen ons Ver-meere.quot; Er was een oogenblik van stilte. »Is alles geboet? werkelijk alles?quot; vroeg zij ten laatste bijna toonloos, terwijl zij het hoofd
16
VERZOEND.
even ophief, om hem door haar tranen heen aan te zien. gt;Dat heb ik je al maanden willen vragen, maar ik moest een oogenblik als dit er voor afwachten.quot;
»Wat meen je?quot;
»Was het heilig waar, wat je getuigd hebt? Was jij niet de eenige...?quot;
j. li ij mijner ziele zaligheid, vrouw, wat ik zei was de volle waarheid! Twee biljetten van duizend maar! God straf hem, die het andere nam en die mijn verleider was! Zoo ik hem ooit kennen leer en op mijn weg ontmoet, dan. .
»Zoo dat ooit gebeurt, dan zul je geleerd hebben te vergeven!quot;...
»Nooit! nooit!quot;
17
En bij die woorden schoten de fletse oogen vuur, bewogen de neusvleugels zich met kracht en zwollen de ingezakte wangen. Hij scheen tien, twintig jaar verjongd. Het was als het schoone landschap bij nacht, een seconde verlicht en als met leven bezield door een bliksemflits. Maar daarna is het weer somber als vroeger en met nog zwarter sluier overdekt.
I.
VERZOEND. —
I
III.
Het was een klein vertrekjen, waar een paar klerken van in de twintig de pennen met groote vlugheid over het papier lieden glijden. Het zag uit op een binnenplaats, waar weinig gebeurde of gebeuren kon wat de aandacht van gewone toeschouwers verdiende, en toch, naar de houding van de dagelijksche bevvonei'S, wier eenig venster er op uitzag, de schouwplaats was van zeer belangrijke en belangwekkende gebeurtenissen. In de eerste plaats was het stukjen lucht, dat voor een dier twee even zichtbaar was als het gezicht zich tegen de vensterruit aandrukte — de neus van den anderen was daarvoor te ver vooruitstekend — het doel van zeer nauwkeurige, aandachtige, veel tijd eischende beschouwingen en overwegingen; in de tweede plaats was 't de looden pijp der dakgoot, die in een zinkput uitloosde en, als het regende of geregend had, stralen of druppels water in bedoelden put neerzond en alsdan oog en oor onverdeeld in beslag nam ; in de derde; het berghok van kolen en cokes, waar zwarte Jan, de huisknecht, 's winters bezig was met in de dagbehoeften van haard en kachel van het groote huis te voorzien en tevens te bepeinzen of, en zoo ja, wat hij in 't voorjaar zou overhouden, en 's zomers het druk had met den vloer en de wanden af te stoffen in het zweet zijns aanschijns en daarbij in zijn berekenend brein te overleggen, welke verbeteringen in ordening en stuwage hij 's winters zou kunnen aanbrengen; in de vierde: de katten der buren, die in de dakgoot of op het looden plat van het niet te noemen vertrek, dat op het voorschreven berghok was gebouwd, zaten 'je slapen, oor en oog te wasschen, of te loeren op de enkele verdwaalde musch of
*
/
VERZOEND.
de nog zeldzamer rat en muis, of wel, een andere natuurlijke aandrift volgende, de van liefde blakende borst lucht gaven in geblaas of gebrom of gegil en geschreeuw; in de vijfde plaats, en dit was zeker niet het minst belangrijk: het groote keukenraam, vlak tegenover het hunne, waardoor het haardvuur kon worden bespeurd en welks mindere of meerdere gloed aanleiding gaf tot de stoutste gissingen ten aanzien van 's patroons diner met of zonder gasten. Niets was den beiden philosofen te gering om beschouwd, besproken en beoordeeld te worden of aanleiding te geven tot verrassende gevolgtrekkingen, tot de meest spitsvondige redeneeringen, allerbelangrijkste incidenten, verbazingwekkende excepties, interlocutoire arresten, bij verstek gewezen en bij voorraad, niettegenstaande hooger beroep, uitvoerbare vonnissen, waarin, door diepte van betoog, voor een oningewijde het pro verward dreigde te worden met het contra, en het contra met bet pro.
Dat hunne waarnemingen en daaruit voortvloeiende discussies steeds een juridisch karakter aannamen, was toe te schrijven aan den patroon, in wiens dienst zij zich bevonden en die niemand minderwas dan Meester Ludolf van-Drachten, voornaam, algemeen geacht en geëerd advocaat; en dat hunne werkzaamheid op het oogenblik, dat wij beiden waarnemen, zoo geheel verschilde van de meer gebruikelijke, evenzeer.
Er was toch een zeer omvangrijk, verbazend ingewikkeld proces aanhangig. Een der partijen, en juist die voor welke Mr. van Drachten optrad, was toegestaan pro-deo te procedeeren. Er waren alzoo geen twee kansen voor den verdediger om zijn declaratie betaald te zien maar slechts éen, en voorzichtigheid gebood dus zoo zuinig en daarom zoo spoedig mogelijk te werk te gaan. Eensklaps had Mr. van Drachten het stukjen lucht, de gootpijp, zwarte-Jan, al de buurtkatten en het onbescheiden keukenraam in het oog gekregen en het bevel uitgevaardigd, dat de kruk twee voet van het raam verwijderd en de klerk, die haar in bruikleen had, van tien tot vier uur er op moest blijven, tenzij er gescheld werd. Op de gehoorzaamheid had de mensch-kundige advocaat een premie van een stuiver per bladzijde gesteld, iedere bladzijde bevattende vier en veertig recht gehouden regels, iedere regel vijftien leesbaar geschreven woorden met de daarbij be-hoorende leesteekens en zonder de daarby niet beboerende, maar helaas! slechts al te dikwijls opgemerkte inktvlakken, slordig weg-gekrabde schrijffouten of door sandrak geel geworden plekken. Op de ongehoorzaamheid stond dadelijk ontslag. Geen wonder, dat de ijzeren punten over het papier vlogen en de lippen gesloten bleven.
19
sige met zijn kleine, diepliggende oogen, waarvan er een met een witte parel in plaats van pupil voorzien was, met den ver vooruitstekenden neus en zijn nog niet tot symmetrie vergroeid lichaam. Hi)
was bij den burgerlijken stand ingeschreven met den naam van
»Aan de kantoorschei!quot; klonk het kalme antwoord van den ander,
n wien we onzen bekende herkennen, den oudsten zoon van den i
boekhouder Veeling. »Het is jouw beurt oin open te doen. Ik ben de {
»En ik de zwakste; maar ik heb niet noodig zulke lappen aan mijn vingers te dragen, dat 's waar,quot; hernam Karei, die wel inzag
dat hy toe moest geven, maar er toch van halen wou wat hij kon : ^
het genot, van den ander iets onaangenaams te zeggen. »Ik zou, als 'k a
jou was, mijn vingers insmeren met schoensmeer; 'tis het laatst be- ^
kende remedie tegen winterhanden, en dan hoef je ze in 't geheel a
»Kan ik helpen dat ik winterhanden heb?quot; bromde de ander aller- p onaangenaamst getroffen door Kareis grofheid en toch niet bij machte
die naar verdienste te beantwoorden. De vooruitstekende neus, die e
Kareis mager, beenig en vaal wit gelaat iets van een vogel deed krij- 0
gen, en het bepareld oog had tegen de winterhanden kunnen opwe- 'V1
gen. Dat Klaas Jan daaraan niet dacht, was een vereerend blijk van ff zijn goedhartigheid.
»Het staat vandaag niet stil,quot; bromde Karei, zich met zooveel V(
geweld op zijn kruk neerzettend, dat deze een onheilspellend gekraak ]e deed hooren. »Ik krijg mijn twintig pagina's op die manier niet af.
Hoe ver ben jij al? Aan je vijfde? Ik ben aan mijn vierde pas be- sc
gonnen. Heel netjens, hoor!quot; vervolgde hij met een zonderlingen Sj glimlach, terwijl hij zijn pen heel diep in den inktkoker doopte, zich
over den lessenaar naar het schrift des anderen heenboog en daarop rj
een dikken inktdruppel liet vallen. zv
»Dat's valsch!quot; riep Klaas Jan woedend, 't Was of zijn hair het jK
onmogelijke wilde beproeven en nog hooger oprijzen dan het reeds jn
deed. De roode gezwollen vingers dachten niet aan hun wonden en €e
zochten de naastbij liggende liniaal, maar de ander was hem voor, va
greep dat voor ieder kantoorbediende onmisbaar instrument en sloeg jjj,
er Klaas Jan mee op de schrijnende vingers. De pijn deed wat straks j0,
het schimpwoord niet vermocht. Een schermutseling begon, welke in ^a'
een ernstig gevecht had kunnen ontaarden, zoo, niettegenstaande het jn
rammelen van het werpgeschut, waartoe een sandrakdoosjen, een radeer- jg
I tï
VERZOEND.
mes, drie potlooden, twee hoeden en twee jassen behoorden, als ook het kletsen van een reeks oorvegen en het donderend geweld van een half dozijn vloeken, niet een welbekende, een geëerde, ja gevreesde voetstap ware gehoord. Zoo spoedig legt de opgeheven wichelroede van den machtigen toovenaar de woedende baren niet aan band als het gelnid dier voetstappen de razernij dezer Homerische strijders ! De deur werd met eenige drift opengestooten; Meester van Drachten stond op den drempel; maar het ernstig vermanend woord bestierf op zijn lippen, want hij zag vóór zich twee schrijfmachines, wel ongewoon blazend en hijgend, maar toch ook ongewoon snel zich voort-reppend in zijn dienst.
»Jelui onthouden het beiden, dat er haast, groote haast bij het werk is?quot; zei mijnheer, met moeite een glimlach bedwingend. »Breng, als ik schel, den eerstaangekomene binnen.quot; Hij zette zijn wandeling voort, klom de marmeren trappen op, die naar zijn studeer- en audit-ntiekamer voerden en plaatste zich op zijn leunstoel naast den vuurhaard, waarin de vlammen lustig speelden, en vóór de met stapels papier bedekte tafel.
De boekenkasten, de schrijftafel, de stoelen en tafels, de easy chairs en coins, alles van het fijnste hout, getuigden van weelde en smaak, getuigden van een fijnen tact, om het noodzakelijke als te doen wegschuilen onder het behagelijke en het overtollige zelfs een schijn te geven van hier noodzakelijk te zijn.
De persoonlijkheid van den eigenaar verklaarde de inrichting van het verblijf, waarin hij zich het grootste en merkwaardigste deel van zijn leven ophield, ten volle. Het hoog gewelfde voorhoofd, de levendig tintelende oogen, de kleine neus en mond, de fijne kin spraken van schranderheid; het fijne glimlachjen, dat meestal om neus en lippen speelde, scheen den aard dier schranderheid te bepalen en een uitdrukking van verbazing, verwondering, misschien ook van bewondering, op dat gelaat onmogelijk te maken. Zou anders het ravenzwarte hair, in plaats van slechts wat gedund, niet vergrijsd, het hooge hoofd niet met diepe rimpels doorploegd zijn by den gedurigen intellectueelen arbeid, die zijn ambtsplicht en misschien ook zijn eerzucht hem oplel? Wanneer hij niet pleitte en dan de rechters vaak deed luisteren naar de kristalheldere uiteenzetting van de feiten, naar de fijnste distincties, naar de niet minder 6jne deducties en de logische consequenties, en dat alles voorgedragen in onberispelijke taalvormen met eene welluidende stem; wanneer hij niet voorzat in vergaderingen, waar hij schitterde als in de pleitzaal, ontving hij de raad- en voorlichting-behoevende gemeente, verdiepte hij zich in
21
VERZOEND.
elke hem voorgedragen zaak, die hij weldra beter begreep dan hij die haar zijn eigene noemde, en had hij bij de behandeling van het meest afgetrokken rechtsbeginsel en de feitelijke toepassing daarvan nog menigen fijnen kwinkslag over voor den naar licht zoekenden, maai' in duisternis dwalenden, cliënt. Wat schare van bezoekers ook weer dezen dag! Hoevele debiteuren, die zich verongelijkt, hoe-vele crediteuren, die zich in hun dierste belangen bedreigd geloofden, hoeveel eerlijkheid, die door oneerlijkheid, hoeveel vergevensgezindheid, die door den onedelsten wrok, hoeveel zichzelve verloochenende liefde, die door vuige baatzucht belaagd, gehoond, getrapt heette te worden! Even klaar bleef dat hoofd, even welwillend de stem, even fijn dat glimlachjen!
i»Mi]'nheer van Aarle,quot; zoo diende ditmaal Klaas Jan aan.»Mi]'nheer van Aarle,quot; zoo diende ditmaal Klaas Jan aan.
Dat deze, de oudste bediende, het werk van den jongsten verrichtte, was een feit vol beteekenis; het gaf te kennen, dat de lange magere ten langen leste Klaas Jan toch onder de knie had gekregen.
»Laat binnenkomen en dezen heer uit,quot; zeide Mijnheer van Drachten op den cliënt tegenover zich wijzend, die eigenlijk nog in 's geheel niet voornemens was heen te gaan en zich zelfs gereed maakte zijn zaak, de gewichtigste die er naar zijn overtuiging ooit had bestaan, voor de derde maal voor te dragen. Mijnheer de advocaat zat er toch voor en rekende voor een advies juist geen kleinigheid en zou de derde maal zijn intentie nog beter dan bij de eerste uiteenzetting begrijpen.
Maar Mijnheer van Drachten was van een andere meening en nam zóózeer den schijn aan van volkomen overtuigd te zijn, dat zijn cliënt wel moest inzien, dat van blijven geen sprake meer kon wezen.
5gt;Ik neem de zaak nu voor u in handen. U schrijft nu geen enkelen brief meer aan partij. Scripta manent .... en u was al aan uw twaalfden begonnen. lt;Adieu!quot; en meteen wuifde hij hem met de hand de kamer uit.
Een rijzige gestalte trad binnen in een dikken kostbaren pels gehuld, de laatste geheel in overeenstemming met de uitdrukking van fatsoenlijkheid, zoo al niet voornaamheid, op het mat, bleek gelaat. Het zijdeachtig hair was zeker van een zwart geweest, daï spoedig vergrijst, want aangezicht, houding en gang duidden den leeftijd van even vijftig aan. Het bleeke voorhoofd was gewelfd, maar niet zuiver; daarvoor waren de twee knobbels, die bij wijlen rood werden, te veel zichtbaar. Een zuiver getrokken en nog donker gekleurde wenkbrauwboog teekende de oogholte, waarin het oog lag, dat weinig bespeurd kon worden, daar de wimpers het meestal beschaduwden. Kleine
VEK/.OKNl).
j diamanten knoopjens in het sneeuwwit lijn linnen overhemd, even
t te voorschijn komend uit het toegeknoopt fijn lakensch jasjen, en een
ii dunne gouden ring met grooten diamant waren de eenige kleinoodiën,
i, maar toonden den bemiddelden man.
■s »Gelief plaats te nemen,quot; zei van Drachten hoffelijk, na den stoel,
waarop de laatste cliënt heen en weer geschoven had, te hebben doen verwisselen.
I- Mijnheer van Aarle gaf aan de ontvangen uitnoodiging gehoor,
ie Hij nam, blijkbaar geheel op zijn gemak, de geheele zitting in beslag
:e en leunde zelfs behagelijk in den rug van zijn zetel.
n »Jonkheer Wrede van Woudenberg heeft de eer u tot raadsman
te bezitten?quot; zoo begon van Aarle met een iichte buiging.
;gt;Ik beroem mij er op, het vertrouwen der familie sedert jaren e, te genieten.quot;
re »Ik ben in onderhandeling over den aankoop van Woudenberg. De
preliminairen zjjn vastgesteld zonder de tusschenkomst van derden. ;ii Nu wij tot eenige details zullen afdalen, wenscht Jonkheer Wrede
iel niets te doen zonder zijn rechtsgeleerden raadsman, en nu ik het
jn genoegen heb u persoonlijk te ontmoeten, erken ik gaarne, te be-
,n, treuren dat Jonkheer Wrede zich niet vroeger reeds wat minder
ch zelfstandig heeft betoond.quot;
de Mijnheer van Drachten boog nogmaals meteen zeer fijn glimlachjen.
cg «Mijn geëerde cliënt heeft de goedheid gehad mij gisteren van uw
aanstaand bezoek te prevenieeren. Het betreft een servituut, dat op mi eenig land drukt bij zijn boerderij behoorend. Zoolang boerderij en
ijn landgoed in één hand waren, had dit servituut natuurlijk geen bezwaar;
?n. nu beiden gescheiden worden — waarschijnlijk ten minste — wel!quot;
.en »De zaak zou dadelijk in orde te maken zijn, dunkt me, als de
iw boerderij met het daarbij behoorend land overging aan denzelfden,
,nd die AVoudenberg kocht.quot;
sDat kan tot ons leedwezen niet geschieden. De boerderij met *6- hare landerijen zijn met een fidei-commis bezwaard en worden door
fan Jonkheer Wrede dus eigenlyk slechts als vruchtgebruiker bezeten,
lat. Staat u er op, dat het se-rvituut blijft bestaan?quot;
dig «Wanneer ik de zekerheid had, dat mijnheer van Drachten in allen
/an deele de representant ware van jonkheer Wrede ...quot;
er; »U bedoelt... ?quot;
'eel »Dat dezelfde nobiliteit ook hém kenmerkte...quot;
iw- »0 Mijnheer!quot; Het glimlachjen werd zeer merkbaar by die woor-
urd den. »Wij bewegen ons dit oogenblik in de wereld van zaken,
■ine Eigenbelang is daar gewoonlijk de drijfveer.quot;
23
VERZOEND.
»Wie zegt u, dat iets anders als eigenbelang uit mij spreekt, zelfs waar ik den schijn op mij laad van overdreven ridderlijkheid?quot;
Mr. van Drachten luisterde met beide ooren.
»A.1 kan ik mij voorstellen, dat u het voorrecht heeft u van de meest ontwikkelde personen te omringen, toch zal het u steeds een voorrecht blijven, dunkt mij, nieuwe personen te leeren kennen, die zich boven het dagelijksch niveau verheffen!quot;
Mr. van Drachten knikte toestemmend.
»Bovendienquot;, vervolgde de ander, »ik acht, om met een bekend dichter te spreken, een schoonen naam die waardig wordt gedragen.quot;
gt;Men kan dat doen en nochtans niet de edelmoedigheid hebben welke u toont, mijnheer! Of verbindt u aan het inwilligen van 's jonkheers wensch ook nog een andere voorwaarde als de tot dusverre genoemde ?quot;
»Geen andere. Als jonkheer Wrede den man waardig is, die hem op dit oogenblik vertegenwoordigt, dan wil ik medewerken tot het opheffen van bedoeld servituut zonder eenige geldelijke vergoeding; op zulk eene doelde u toch?quot;
»Juist. Ik ontveins u niet, dat een dergelijke mildheid, — overgeef me, zoo het woord niet goed gekozen is, — mij verrast. Fijne beschaving, eerbied voor stand, rang of groote gaven, kan gepaard gaan en gaat dikwijls gepaard met — noem het gerust — betamelijke zelfzucht. Maar ik had mij niet behoeven te verbazen. Ik moest de lessen der banale ervaring tegenover u niet vergeten hebben, mijnheer! Ik moest mij eer hebben herinnerd, dat het niet de eerste maal is, dat u blijkt af te wijken van wat de groote menigte gewoon is te doen.quot;
Wat was dat? De half gesloten wimpers des anderen werden eensklaps ten volle opgeheven en het gitzwarte oog zond een zonderlingen blik af op den welbespraakten advocaat met dat fijne glimlachjen. Op het voorhoofd vertoonden zich twee roode plekken; de daar aanwezige knobbels waren op eens zichtbaar geworden.
3gt;U meent...?quot;
»Uwe bescheidenheid doe ik wellicht geweld aan, wanneer ik doel op een feit, dat honderden bekend is; op uwe loyale handelwijze tegenover nu wijlen van Dalen.quot;
»De edele, ongelukkige man!quot;
»Maar niet alle edele ongelukkigen worden geholpen zooals u hielp. 't Was nobel, en de geheele stad spreekt als ik.quot;
»Was ik hem niet mijn opkomst verplicht?quot;
»Dankbaarheid is gewoonlijk een woord, dat zelden tot eene daad
24
VERZOEND. 25
t, leidt, ü troostte den ongelukkig geworden vroegeren patroon niet
alleen — dat hebben bonderden zeker met u gedaan — maar u hielp. U voorzag, naar ik hoorde, in zijn onderhoud.quot; Ie »Genoeg, meer dan genoeg over een daad, welke ieder ander in
n mijn plaats evenzoo, neen, beter zou hebben verricht. Ik verwijt het
ie mij maar al te veel, dat ik het niet kiesch genoeg heb overlegd,
jcoodat de geheele stad er over kan spreken.quot;
»Ik vertrouw toch, dat niet de weldoener, maar wel de bewelda-id digde alleen in deze de onbescheidene zal zijn geweest, en de onbe
scheidenheid van zulk een zijde geeft juist geen reden van beklag,quot; ?n merkte van Drachten met eenige puntigheid aan.
in sT'och blijft de uitkomst dezelfde, dunkt mij, en de publieke opinie
s- is gewoonlijk niet zóózeer met de details van eenige zaak bekend,
-dat zij in staat is distincties te maken als u.quot; ni »A1 ware dat zoo, ik acht een last, als waarvan hier sprake is, op
et iemands schouderen gelegd niet zwaar, zelfs niet voor de tengerste
g; en teerst gebouwde.quot;
»Wij loopen gevaar van te verdwalen, mijnheer van Drachten!quot; ir- zei van Aarle met een zweem van ironie. De handige advocaat was
ne ditmaal door zijn cliënt vergauwd en werd op zeer beleefde, maar
rd toch gevoelige wijze uitgenoodigd van terrein te veranderen.
:a- Met een enkel stapjen, zoo behendig gedaan dat er geen schijn was
Ik van terugtreden, maar integendeel van voortgang, zij het ook langs
:b- een zijwegjen, herwon mijnheer van Drachten nu zijn stelling,
de »Jonkheer Wrede behoort stellig ook tot die soort van onbeschei-
?te denen, en vooral zijn vrouw, die nobiliteit van karakter zeer goed
weet te begrijpen en te huldigen. Wees er dus op voorbereid, waarde ien heer, dat uwe loyale houding ook in deze zaak niet geheim zal blijven..
)n- «Moest ik de overschatting, waarvan uw woorden blijk geven, niet
jne aan uwe innemende beleefdheid toeschrijven, ik zou baar om den
;n; wille van onze maatschappij moeten betreuren. Als een van de eerste
kenners van menschen en zaken zóo gunstig oordeelt over iets wat niet moer dan welwillendheid is, tot welke treurige conclusies moet oei men dan niet komen !quot;
ijze »Volkomen juist! Nu, ik zal jonkheer Wrede van uwe gunstige
dispositie doen kennis dragen.quot;
Mijnheer van Aarle was opgestaan. Hij had reeds herhaalde malen sip. booren schellen, en daar hij geloofde dat iedere schel een raadzoekende
beduidde, vroeg hij dringend verschooning voor het misdrijf, zoovelen zulk een geruimen tijd in angstige spanning te hebben doen wachten, lad Mr. van Drachten nam de hein toegestoken fluweelen hand aan en
'26 VERZOEN 1).
geleidde van Aarle tot aan de deur, waar hij door een der bedienden tot aan de voordeur werd gebracht.
Werkelijk groot was de schare der wachtenden, en toch klonk nog maar niet uit de audientiekamer het schelletjen, dat verlof gaf iemand binnen te laten. Mr. van Drachten liep met de handen in de zakken haastig de kamer op en neer. Hij was bezig, zooals hij dikwijls met cliënten deed, die hem belang inboezemden, den laatst vertrokkene te classificeeren. »Eens bediende bij van Dalen, die eindelijk failleeren moest. . .! verzorgde den vroegeren patroon tot aan diens dood . ..! Mooi, heel mooi, maar...! hij is een man van suprafine qualiteit of..
Hij trok aan de schelkoord. Wie het langst gewacht had kon binnenkomen, 't Was een juffrouw, die 't blijkbaar goed stellen kon, naar het uitwendige ten minste gesproken. Het gelaat bloosde van gezondheid en kracht; een kleine neus verschool zich tusschen twee ferme wangen, twee blauwe oogen keken vrij onbeschroomd uit hun kassen; een paar forsch geteekende heupen, forsch geteekend niettegenstaande de dikke winterkleeding, die ze dekten, droeg een even forsch gebouwd lichaam. Bonten halskraag, mof en manchetten, evenals een netjes opgerolde spiksplinternieuwe zijden parapluie, toonden dat de eigenaresse zich er niet voor schaamde, anderen te doen zien dat zij het goed doen kon.
Mr. van Drachten wist bij den eersten blik reeds wat hij ie doen en hoe hij zich te houden had. Hij had zich zoo gemakkelijk mogelijk in zijn leuningstoel neergevlijd; hij wapende zich met een goede dosis geduld; hij begreep elke aanmoediging overbodig en luisterde aandachtig.
»Tk ben juffrouw Haalmeijer uit de nieuwe wijken, weet u, zoo noemen we de huizen aan den anderen kant van de ouwe vest. Een neef van me, van moeders zijde vveet u, een schildersbaas weet u, die met twintig vaste knechts werkte, — zelfs in het hartjen van den winter hield hij ze aan, zoodat ik wel eens zei—u moet weten, dat ik naar hem vernoemd ben, hij heette Cornells, in de wandeling Kees, en ik Cornelia, zonder verkorting weet u, want dar. worden die namen soms zoo geraadbraakt; zoodat, ik wil maar zeggen, hij me vreeselijk graag mocht lijen en ik een potje bij hem mocht breken. Neef Kees, zei ik dan — ja wat wou ik ook weer zeggen? — ik ben er: neef Kees, wat heb je er zooveel den kost te geven; dat moet van anderen toch maar af. 'tWas wel wat astrant dat ik't zoo maar durfde adstrueeren, maar hij nam 't altijd goed op, want het was een bovenste beste. Nu, dat heeft hij bewezen door zijn testa-
4
VEUZOKN I). 2(
ment, want daar wou ik nou op komen; hij heeft zijn nichtjen niet vergeten ... Ik ben er den goeden man nóg dankbaar voor.quot; Zij
poosde, haalde uit haar mof een opgevouwen zakdoek, ontvouwde
[ dien, nam een puntjen en wreef er de hoeken van haar oogen rood
i meö. »ü moet dan wetenquot;, vervolgde zij, ïdat ik behalve zijn lijfs-
t kleeren, die hij aan zijn meesterknecht vermaakte, die ze niet eens
3 noodig had — ja, hij had aom^ zulke erge scheutige buien ! — aan
i mij alles naliet; «universeel erfgenaamquot; zoo stond er in het testament.
1 «Een burger kapitaaltje maar, weet u!quot; liet zij er gauw op volgen,
t daarliet haar als een bliksemstraal door het hoofd vloog, dat een te-hoos-opgeven hier evenals bij de belasting verderfelijk kon werken, »maar
u toch aardig, omdat het voor mij als gevonden geld was, maar lang
i, niet zooveel als zij daar aan 't successie-kantoor wel dachten. Daar
n ben ik zóo gesabeld, dat het me haast plezier doet dat Neef Kees
:e niet meer heeft nagelaten... 'k Geloof dat ze mij tien percent heb-
n ben laten betalen en dan nog een eed op den koop toe... Nu 'tis
gt; betaald... Er was onder de erfenis...quot; Mr. van Drachten had een
n cigaar genomen en stak de hand naar een lucifer uit, wat Juffrouw
Is Cornelia Haalmeijer hield voor een gebrek aan belangstelling of voor
it een bewijs, dat hij deze, zoo al ooit gehad, al lang verloren had.
it »Ik zeg. mijnheer de Advocaat, dat er onder de erfenis — u heeft toch wel begrepen dat het die van mijn goeien neefis waar ik over
;n spreek?quot; — mijnheer de advocaat haastte zich toestemmend te knik-
jk ken — »ik zeg, dat er onder de erfenis ook een tweede hypotheek
3e was op een huis in een van de nieuwe wijken; daar wou ik nu op
de komen. Ik hou meer van eerste hypotheken dan van tweede, en ik heb ze liever op huizen in de ouwe stad, dan in de nieuwe, want
oo daar zijn er onder, die al staan te schudden als je er hard voorbij
en loopt; zoo is 'thuis, waar mijn hypotheek op leit, in 't geheel niet;
ur dat's suffisant getimmerd en beverwd, geen tweede zoo, mijnheer de
an Advocaat! Neef zorgde er voor, dat het er dik op zat; hij had het
;n, best wat minder kunnen doen, maar zoo was hij, veel te royaal met
ng alles! Hoe hij 's winters met zijn knechts te werk ging...quot;
ien «Dat weet ik, Juffrouw... Wat wou u nu eigenlijk?quot;
hij «Ik kom er op, mijnheer de Advocaat. Ik moet mijn eigen reden
en. volgen, anders wordt het u niet klaar en duidelijk genoeg en kan
ik u me geen raad geven in mijn positie. Ik heb dan een tweede
3at hypotheek ..
zoo «Hoeveel is 't pand waard?quot;
het «Ik denk acht duizend, maar daar gaat de eerste hypotheek af
sta- van twee duizend en de mijne is drie duizend.quot;
VERZOEND.
sDan is u goed gedekt.quot;
»Ja, maar dat's de quaestie niet; als u me bad laten uitspreken dan had ik 't u duidelijk gemaakt, 't Geld is voor vijf jaar gegeven «n nu is de tijd om; het kapitaal moet afgelost worden en de man heeft het niet.quot;
xLaat het kapitaal er op: 'tis goed geplaatst.quot;
»Neen!quot;
»Heeft u betere plaatsing?quot;
»Neen!quot;
silaar dan begrijp ik niet, juffrouw...quot;
3gt;Ik wel, mijnheer de Advocaat, en dat is genoeg, dunkt me. Ik wou nu alleen maar van u weten, hoe ik hem dwingen kan het huis subiet te verkoopen; want anders gaat hij naar een notaris en ziet daar geld te krijgen.quot;
»Welnu, dan betaalt hij je af en alles is in orde.quot;
»Dat weet ik wel, maar dat is de quaestie niet. Ik heb het geld niet noodig, ziet u, maar ik wil hem het huis boven zyn hoofd verkoopen, en daar zal zoo'n knap advocaat, als ze zeggen dat u is, wel een mouw aan weten te passen.quot;
5gt;Ah zoo! Uw debiteur schijntje vriend niet te wezen.quot;
»Miju vriend? Ziet u, ik wensch geen mensch kwaad... 'i; wordt van me gezeid, dat ik geen vonkjen uit zal trappen op mijn buur-mans vloer, zoo weinig bemoei ik me met een andermans zaken, maar dien vent wil ik het dak boven zijn kop verkoopen.quot;
sDat zal u niet gedaan krijgen!quot; zei mijnheer de Advocaat, eri hij lei haar uit, welke formaliteiten er gevorderd werden om tot een verkoop te geraken, formaliteiten, die zóóveel tijd vereischen, dat de •debiteur overvloedig gelegenheid heeft om naar ander geld om te zien.
»Weet ü het niet, dan ga 'k naar een ander; want er uit zal 'i!quot; riep Juffrouw Cornelia Haalmeijer, terwijl zij met de vuist op de tafel met zooveel kracht sloeg, dat het knoopjen van haar glacéhandschoen er af sprong. »Hoeveel ben ik uwees schuldig?quot;
5gt; Niets, de eer van uw kennismaking is mij genoeg.quot;
»Schriel ben ik niet, mijnbeer! De heiligen moeten hun waslicht ,hebben,quot; bromde ze, verbolgen de deur uitgaande, na een gulden op de tafel te hebben laten vallen.
Toen Mr. van Drachten alleen was haalde hij eens ruim adem. »De broeikaslucht van straks ben ik uit; ik voel me weer op den kouden grond,quot; mompelde hij, terwijl zgn glimlachjen bijna een gulle lach werd.
28
IV.
Het huis van Mijnheer van Aarle was gelegen op het beste gedeelte van een der hoofdgrachten. Het was eeu deftige woning, gebouwd in den rijken, juist niet den gouden, tijd der Eepubliek en toonde in muur en gebinte het karakter van eene wel wat overdreven degelijkheid. Er stond geen naam aan de deur, want ieder wist of werd beschouwd te weten of te moeten weten, dat bier de millionnair woonde, die in korten tijd het toppunt van geluk, naar het oordeel van duizenden, bereikte en door zijn minzaamheid, voorkomendheid en vooi-al mildheid in veler schatting het hooge hem te beurt gevallen voorrecht verdiende van schatrijk te zijn. Dat hij zijn kolossaal fortuin door het spel, of fatsoenlijk gesproken door speculatie, had verworven, werd hem door de meerderheid niet euvel geduid, en de minderheid, die het deed, maar dan toch maar halfluid, werd gerekend tot hen te behooren, die hetzelfde als van Aarle gewaagd, maar ... verloren hadden.
Van Aarle had geen beroemde voorvaderen. Zijn vader had een grat, niemand wist waar; zijn grootvader had zoo goed als niet bestaan, want nergens als in de oude doopboeken was het bewijs te vinden, dat hij ooit geleefd had. Antonie, thans Antoine, van Aarle, de tegenwoordige millionnair, had zich dan ook in zijn jeugd evenals grootvader en vader in de groote naamlooze menigte schuilgehouden. Alleen hij en zijn naaste verwanten wisten, dat hij op een eenvoudige school onderricht had genoten, op zijn zestiende jaar reeds als volleerd werd beschouwd en toen met heel veel moeite een plaats als jongste bediende op een kantoor had gekregen. Van jongs af aan kenmerkte hem echter iets voornaams, iets aristocratisch. Zijn niet
1 1 1
. ■
30 VERZOEN 1).
schoon maar bevallig uitzicht was daarmede in overeenstemming; ■gt; zijn manier van zich te bewegen in den kring, waarin de omstandig- s heden hem geplaatst hadden, evenzeer. Vandaar dat zijn gelijken hem v met weinig gunstige oogen aanstaarden, dat de brutaalste hunner d hem met lompheid bejegenden en de bescheidenste hem met schuw- n heid ontweken. a De weinigen, die met hem omgingen, omdat zij zijn verstandelijke u kracht waardeerden zonder die te benijden, getuigden van hem, dat v hij een goed hart bezat, dat hij warm was voor wie van hem hielden, k en dat de wrevel en scherpte, welke hem soms vergezelden, alleen n veroorzaakt werden door het hooge ideaal, dat hem voor oogen zweefde, ii .en de bestaande onmogelijkheid om het te bereiken. Dat hooge ideaal u was, zoo heette bet, een eerste plaats in de maatschappij in te nemen, ei en daar voor hem het eenig middel om daartoe te geraken het geld ei was, had hij slechts éene begeerte: rijk te worden, schatrijk, rijker sl dan al degenen die hem omringden. b( En hij was nog maar jongste bediende op een klein makelaars- ei kantoor en in die hoedanigheid gehouden, met allerlei monsters ei beladen, achter den patroon aan te sukkelen van 's morgens tien ze uur tot vier soms vijf uur des namiddags. De bij anderen zoo ei bruisende jeugd kende bij hem geene uitspattingen. Van hst zeer zo kleine salaris werd niets afgezonderd voor genot, zelfs van de be- to tamelijkste soort. Hij moest er van overhouden; maar wat hij met de het saldo deed, het bleef zijn vertrouwdsten vrienden een geheim. flv Een vriend in den echten zin van het woord had hij evenwei niet; er maar al had hij er een bezeten, dan nog zou die nooit vernomen dc hebben, dat Antonie of Toon zijn geluk in de loterij beproefde maar hij nooit iets trok. bei Toen hij even twintig jaar was stierven vader en moeder en kreeg bli hij een ander en beter kantoor, dat hij een paar jaren later verwisselde met dat der firma van Dalen amp; Co., een firma behoorend tot de Gr eerstehands-huizen en bekend door hare soliditeit zoowel in mate- hij rieelen als in moreelen zin. Zijn broeders en zusters trouwden zeer zie burgerlijk en dus weinig naar zijn smaak; wat hij hun niet ont- wii veinsde en wat hen te meer ergerde, omdat hij zelf weinig tijds 20c later, vrij plotseling, mede in het huwelijk trad en wel met eene, gel wier goede naam, naar de meening, neen veel meer, naar de stellige het wetenschap zijner broeders en zwagers, niet ongeschonden was. Toen dei het weldra uit de veel veranderde leefwijze van Toon bleek, dat hij feei geld met haar getrouwd had, werd het oordeel nog scherper en ''ij luidde het, dat de bruid een douairie had aangebracht zonder ooit of
weduwe te zijn geweest. Van Aarle liet hen gezeggen en ging in stilte den weg, dien hij hoe langer hoe beter leerde overzien en aan l welks eind de lang begeerde kroon hing. Groote liefde voor de vrouw,
• die hein door haar middelen den weg geijffend had, gevoelde hij niet;
maar wie hem het naast in die levensperiode omringden geloofden aan een kalme liefde, op een kalme achting gegrond; en wat kan d men in een geordende maatschappij, in een beschaafden kring, meer
t van het huwelijk verlangen? Dat hij, als zoovelen, zich voor de
u kalme huwelijksliefde elders minder kalm schadeloos stelde, was
n niemand gebleken en werd dan ook door niemand vermoed. Hij leefde
j, ingetogen met vrouw, zoon en dochter; ging — een hebbelijkheid
^ uit vroegere jaren van zijn vader overgenomen — bij een modern
^ en welsprekend dominee ter kerke, van tijd tot tijd naar komedie
d en concert, zat het grootst gedeelte van zijn vrijen tijd eerst op zijn
31- slaapkamer, maar weldra in een wat grooter huis op zijn eigen
boekenkamer, zooals hij 't noemde, te werken, eigenlijk te cijferen, s. en bracht, na een zestal jaren gehuwd te zijn geweest, kalm, bedaard
rs en vol berusting zijn vrouw naar de laatste rustplaats; stak zich
ju zelf en zjjn kinderen in den diepen rouw en vertoonde, nadat de
oo ergste treurtijd naar algemeen gebruik voorbij was, zich met zijn
er zoon en dochter weer in het publiek. Alles was even onberispelijk
,e- toegegaan en getuigde van goeden smaak: van de blauwe zerk op
^t de groeve tot de rouwknoopjens aan manchet en overhemd. Toch,
m. fluisterden vooral de dames, was het aangenaam te bespeuren, dat
jt-, er werkelijk leven school onder dat rouwkleed, dat er bloed stroomde
en door de aderen van dien afgemeten voortbewogen voet. Telkens als
uu- hij met zoon en dochter in het publiek verscheen, kon het door eiken
beschouwer worden opgemerkt, hoeveel warmte er lag in 's vaders jetr blik, als die zich richtte op de beide kinderen.
■is- Ja, die kinderen, die zoon vooral, waren zijn trots, zijn weelde!
(Je Grootscher, stouter werden zijn beursoperaties; nader en nader kwam
te- ^jj tot het van der jeugd af in het oog gehouden doel. Hij maakte
eer zich diets, dat hij streefde en streed voor het heil zijner kinderen,
nt- wieu hij het voorrecht verzekeren wilde van het leven te beginnen
zooals hij het waarschijnlijk zou eindigen: geëerd en gezien, de jne, gelijke der aanzienlijksten, de meerdere zelfs van de meesten. Zelfs lige het meest dorre menschenhart doet zich te goed aan de zoete zefirs oen der lente; zelfs het meest platte realisme gaat soms te gast bij de , ^ij feeëngestalten der idealiseerende fantasie; het koele egoïsme schuilt en Ml wijlen als weg bij de zelfverloochening en vraagt er verwarming QQit of misschien wel troost voor de beschuldigingen van het hart.
VERZOEND.
En hooger en hooger steeg Antonie, die reeds Antoine was geworden, op de maatschappelijke ladder. Van gewoon bediende was hij opgeklommen tot procuratiehouder der geachte firma; zelfs had hij er van gesproken, dat hij die betrekking zou neerleggen; zelfs was er gemompeld, dat hij geweigerd zou hebben deelgenoot te worden. En dat was waar. Antonie had op zekeren tijd zelf publiek verteld dat hij was aangezocht om compagnon te worden, maar dat hij er de voorkeur aan gegeven had het kantoor te verlaten, waar hij dan ook niet meer kwam. Er werd, eenige maanden later, gefluisterd, heel zacht in het eerst, maar weldra wat luider, en in telkens zich uit-breidenden kring, dat Mijnheer van Aarle, zeker vertrouwende op zijn verwonderlijk geluk, engagementen had aangegaan, welke alleen een millionnair zou kunnen gestand doen, indien de koersen slechts een of twee percent lager gingen dan ze gister waren. Vele nieuwsgierige blikken zochten hem aan de beurs, in de verwachting, misschien wel in de hoop, hem niet te zullen vinden; maar hij stond daar, deftig zijn orders gevende, minzaam alle vragen beantwoordend, steeds koopend en dus onwrikbaar in zijn vertrouwen op rijzing.
Slechts één, die alles beter wist, die alles altijd had voorzien, maar, hoe wreed! zijne profetie altoos na hare vervulling eerst, wereldkundig maakte, had dien middag — het was erg koud — opgemerkt, dat van Aarle zijn heed even naar achter geschoven sn met den wijsvinger over het voorhoofd had gestreken, waarna Iiij zijn zakdoek te voorschijn had gehaald, zeker om den vochtigen wijsvinger af te drogen. Geen wonder dat de alweter ditmaal geloofd werd, want de koersen waren éen percent gedaald.
Bleek verlieten vele speculanten de beurs. Viel van Aarle, dan zouden ook zij vallen: en vallen moest hij haar hunne meening. Hoe-vele pennen waren er dien avond nist in beweging om te berekenen hoe de posten lagen en hoeveel surplus er geëischt moest worden. Werd dat niet betaald en kwamen de onderpanden aan de markt dan ... — de geldgevers wreven zich vergenoegd in de handen — kon er een zeer lagen koers gemaakt en het onderpand tot dien prijs worden overgenomen. Hoevele fortuinen danken daaraan niet hun basterd-oorsprong! De geldnemers evenwel trilden van onrust en krompen ineen van vrees. Schrikkelijk oogenblik! »Wat zou van Aarle beginnen als hij geëxecuteerd werd!quot; zoo mompelde deze; 5gt;wat geluk voor de firma van Dalen, dat ze den woedenden speler bijtijds heeft kunnen loozen!quot; fluisterde gene.
Maar wie zich ook beangst maakten, de twee-en-twintigjarige Gustaaf en de twintigjarige Caroline van Aarle niet. De eerste liep
VERZOEND, 33
met eenige medestudenten vroolijk koutende, een geurige sigaar rockende, een der meest bezochte straten door; de tweede legde bij
,r eenige der vriendinnetjens visites af, waar les pelits riens van het
!r elegante leven met den meesten ernst, en daarom dikwijls zoo koddig,
n worden behandeld. Thuis gekomen vonden ze Papa in de boeken-
it kamer, niet lezend, maar de kamer op en neór vvandelend en vrien-
le delijk hun de hand toestekend. Hij wenschte wat vroeg te dineeren,
,1^ want hij moest dien avond uit: »een comparitie, zooals jij er ook
el wel zult bijwonen,quot; zeide hij lachend, terwijl hij den aanstaanden
t- advocaat aanzag.
)p En hij was dien avond uitgegaan, niet voordat hij beiden had aan-
en bevolen het kunstgenot, dat een aangekondigd concert beloofde, niet
its te versmaden, maar gebruik te maken van de twee entrees welke hij
■s- voor hen genomen had. Toen ze om bijna middernacht terugkwamen,
is- vonden zij hem, geheel in het voor hem liggend boek verdiept, in
ud de zijkamer zitten en, wat anders zelden het geval was, met een
!(!, flesch wijn, die bijna leèg was, naast zich. Hij had zoo'n dorst gehad: of het van de paté aan het diner was of van de warmte bij die
al-t comparitie wist hij niet, maar hij had de menagère een flesch wijn
ld- laten geven. Als Caroline zoo iets had kunnen vermoeden dan zou
rre- ze er wel voor gezorgd hebben, en een hartelijke kus op Papa's
Qet lippen gaf de verzekering van haar spijt over haar achteloosheid. Het
djn ïwel te rustenquot; klonk beiden hartelijk als altijd tegen; Papa zocht
o-er neuriënd de trap op, en weldra was alles stil.
■rd, »Wat men toch bijzonders aan je van avond op het concert zag?quot;
zei Gustaaf tot zijn zuster.
Jan «Mijn nieuwe sortie zeker!quot; antwoordde Caroline ondeugend. »Niet
0e- galant, Guust! Adieu, beterschap!quot;
nen Maar Papa was nog niet zijn slaapkamer binnengegaan. Hij liep de
Jen. met een mollig tapijt belegde bovengang door, niet langer neuriënd,
irkt maar mijmerend en oogenschijnlijk vergeten waar hij zich bevond;
__want hij opende eenige verkeerde deuren en trad eindelijk zijn studeer-
jrijs kamer binnen, waar de fraai gebonden boeken in de mahoniehouten
hun kasten met glazen schuifdeuren ditmaal zich zelfs niet van buiten
; en lieten bewonderen, daar het pikdonker was. Hij ontstak het gaslicht
van en zette zich in de easy chair neör. Het was vinnig koud, maar hij
eze; scheen het niet te voelen. Hij staarde voor zich uit. Gelukkig, dat
leler (ruust noch Caroline hem zagen; want toen hij, uit zijn gepeins opspringend, zich zei ven in den spiegel tegenover zich zag, schrikte hij van
irige zijn gelaatstrekken. Hij ging huiverend naar zijn schrijftafel, ontsloot
liep die, nam uit eene der vele laatjes een kleinen sleutel, die op de
VERZOEND. — I. 3
.
VERZOKXI).
ijzeren brandkast in den hoek der kamer puste en draaide met zijn erg bevende vingers bet letterslot om. Hoe luidde het woord ook V Hij zon na: hij kou het zich niet herinneren. Dat was te sterk. Hij spande alle krachten in, om den orkaan in zijn binnenst te bemees-teren. Het gelukte hem; de ijzeren deur draaide knarsend in haar hengsels. Of hij den pink der linkerhand, waar bij een lapjen linnen om gewonden had, aan een ijzeren punt bij 't opensluiten gestooteu had? Een half gesmoorde kreet werd gehoord, de deur haastig dicht geslagen en wel inet zóóveel kracht, dat de kleine sleutel uit het veerkrachtig slot sprong en op den grond neerviel. Hij vloog naar de tafel terug, waar hij in den leunstoel neerzeeg. »Dvvaas!quot; mompelde hij. De uitroep gold hemzelven. Dwaas! De duizenden lagen er immers, de duizenden, die morgen moesten worden uitbetaald, de laatste duizenden! »Het één percent gedaaldquot; beteekende voor hem een verlies van bijna honderd duizend gulden. Indien de koersen morgen weer daalden of... indien ze dien middag eens niet gedaald waren' O dat laatste denkbeeld was hem overdrageüjk. Werktuigelijk greep de rechterhand naar het kleine boeksken dat op de tafel lag. Het behoorde zijn zoon en heette: »Lichtótrahlcn moderner Naturwissen-ddiaft unci geistiger Erkenntniss.quot; Hij liet het openvallen zooals vroeger de geloovigen in de dagen der bijbelafgoderij het woord Gods, om er leiding of troost onder 's Heeren ingeving te vinden in oogen-blikken van groote benauwdheid. Hier deed het de ultra-moderne, die laag neerzag op al wat bijgeloof was. Is het niet of het bewustzijn van het bestaan eener hoogere macht dan die onze zinluigen kunnen waarnemen, het menschenkind als is ingeplant en zicli laat gelden zoodra de schoolsche wijsheid zwijgt? Het boeksken viel open en hij las: ^der Mensch ist nirhts als was die ihn uingobendcn Diuge nas Hun mach en.quot; Wijze Helvetius, ge hebt, toen ge die woorden neerschreeft, zeker niet gedacht, dat ge ook liefderijk wist te zijn! Voor den Heer van Aarle ten minste waart gij 't dezen nacht. Kalmte verving de vroegere onrust. De op den grond gevallen sleutel werd opgeraapt en weggeborgen; bet licht uitgedraaid. Mijnheer van Aarle zocht den slaap; maar hij kon dien niet vinden, 't Was zeker de zich verheffende pijn in dien half afgeknelden pink, schuilend in het purperen linnen windsel. Maar hij koelde niet alleen dat gekwetste lichaamsdeel, maar ook het hoofd af in het koude water, dat bijna in de fijn porseleinen wascbkom tot ijs was gestold. H;j moest slapen; hij moest den volgenden dag krachtig zijn en dat allen in alles toonen.
Hij sliep niet ; hij sluimerde slechts eenige oogenblikken en kwam
VEHZOKND.
toch beneden in de ontbijtkamer, vriendelijk en voorkomend als altijd.
»Heeft u zich bezeerd, Pa?quot; vroeg Caroline, »u ziet- er waarlijk bleek van!quot;
»Heeit niets te beduiden, kind!quot; en haar vragenden blik bespeurende vervolgde hij onverschillig: »ik heb mij gisteravond gekneld!quot;
»C4isteravond ?quot;
ȕoen ik naar bed ging.quot;
»Maar ik herinner me nu heel goed, dat u dat lapjen al om den pink hadt, toen wij van het concert thuis kwamen.quot;
»'tls ook waar: ik blesseerde mij voordat jelui beiden thuis kwamen en ik vergat waarlijk je het interessante nieuws mee te deelen. Laat ons overgaan tot de orde van den dag!quot;
Het ontbijt was nog niet afgeloopen, toen er al haastig gescheld werd aan de hoofddeur. Angstig stonden de gezichten der bezoekers, alle, makelaars of commissionairs in effecten, die voor hunne patroons den patiënt kwamen bezoeken. De meesten dachten hem doodziek, ja zieltogend, hadden zelfs niet verwacht toegelaten te zullen worden. En wat vonden zij? Een gezonde, die met innemende gastvrijheid ze ontving en — wat nog innemender was! — het gevraagde surplus betaalde. «Kranig, boor,quot; zei er een. »Maar hoe zal 't morgen gaan, als 't vandaag nog meer keldert?quot; vroeg een ander. »Hij schijnt dikker te wezen dan wij wisten,quot; merkte een derde aan, die veel van zulke dikkerds hield, en m gedachte bezig was Mijnheer van Aarle de hand te schudden en in hem zijn besten vriend te zien.
En de beurs hield zich dien middag staande, en ook den volgenden dag! Drie maanden later was Mijnheer van Aarles kolossale speculatie gelukt en was hij bezig zijn winst bij kleine gedeelten te realiseeren. In dien tijd echter was het huis van Dalen amp; Co. gevallen. Toen van Aarle het vernam wist hij nog niet of hij zijn eigen £iositie wel kon handhaven en miste hij het vermogen om de twee ton af te zonderen, welke noodig waven, om het kantoor, door verschillende noodlottige omstandigheden aan het wankelen gebracht, te schoren. Al de vrienden hadden van Aarles huis een tijd lang gemeden. Een fijne kieschheid wellicht! Maar nadat het bekend was geworden, dat hij niet alleen gered maar sterker was dan ooit, kon er niet meer aan onedele nieuwsgierigheid gedacht worden. Daarom keerden niet alleen de oude vrienden, maar zelfs de alleroudste, zij, die eigenlijk wel voor gepensionneerde veteranen konden doorgaan en door van Aarle reeds als gestorven waren afgeschreven, naar de woning terug, waar nu weer zulk een prettige toon, zulk een gulle gastvrijheid
VERZOEND.
woonde. Eenigen, die niet alleen het salon, maar zeer dikwijls ook het binnenvertrek der van Aarles betraden, beweerden zelfs, dat er in dat gezin ook nog een andere, een veel betere, heiliger toon heerschte, dan men, buiten staande, kon vermoeden. Een zeker iemand toch — de zaak moest voor ieder geheim blijven — was afgevaardigd, om naar den terneergeslagen en door de schuld van anderen ongelukkig geworden Heer van Dalen te gaan en dien aan te zeggen, dat zeker menschenvriend, die onbekend wenschte te blijven, maar rijk gezegend was naar het tijdelijke en het hart op de rechte plaats droeg, hem tot aan zijn dood een vrij aanzienlijk jaargeld verzekerde.
Mijnheer van Aarle had zijn hoogsten wensch verkregen; hij was rijk, zeer rijk. Hij bleek de wijsheid te hebben van dat in te zien en niet naar meer te verlangen; want hij sloot de reeks zijner speculaties voor goed.
Wat schoon leven wachtte hem! Al de genietingen, welke de fijnste weelde verschaffen kan, konden zijn deel zijn. Maar het was,, of hij zich soms bezwaard gevoelde onder den last van zijn rijkdom; misschien wel, omdat hij zich zijner zedelijke aansprakelijkheid bewust was voor het gebruik van wat hij bezat. Wat hij zich van der jeugd als ideaal had voorgesteld, had hij zien verwezenlijken; maar wat de prikkel was geweest tot ingetogenheid, tot werkzaamheid, tot ontwikkeling van alle krachten, zij het ook in ééne richting, kon nu niet meer als zoodanig dienst doen. Het was waarlijk in den aanvang, alsof hij zich zeiven vreemd was geworden en niet wist wat aan te vangen met de krachten en vermogens, waarover hij nu kon beschikken.
!gt;Is 't waar. Papa, dat wij schatrijk zijn?quot; vroeg Gustaaf hem eens, toen hij alleen met hem was; en 't was of Papa schrikte. Hij zag den aardigen levenslustigen jonkman met een eenigszins onderzoekenden blik aan, maar liet toen welgevallig het oog over het bevallig gelaat met zijn nobele uitdrukking heenglijden.
gt;Ja, jongen! we zijn rijk; maar laat dat toch geen verandering brengen in je lust tot arbeid, in je streven naar kennis. Ik maak mij soms ongerust.. .
»Geen nood, Papa! U is mijn voorbeeld in alles.quot;
»Niet zoo, niet zoo! In alles?quot;
sDat hoeft ook niet. ü heeft voor ons beiden de angsten gekend, die soms het plotseling vei'krijgen van een groot fortuin vergezellen.quot;
»Een goed gebruik kan de herkomst van een fortuin doen vergeten, wil je zeggen?quot;
36
VERZOEND.
«Volstrekt niet, Papa! Dat zou een zelfs niet ingewikkeld verwijt wezen. En hoe zou ik u iets verwijten kunnen, u, die alles voor ons is en voor anderen ook, want ik weet dat u helpt waar huip noodig is.quot;
j Beste jongen, wat ik deed geschiedde dan ook meer voor jou en Caroline dan voor me zeiven. Jelui beiden hebben een mooie toekomst. Wij hebben nu te zorgen, dat er een positie komt bij het fortuin en dan eerst kan het laatste vruchtbaar worden.quot;
»Ik ben gelukkig zooals ik ben. Och, de nijd kan men tóch niet het zwijgen opleggen.quot;
»Is je dat dan al gebleken?quot; vroeg Papa met eenige onrust op het gelaat.
«Een jongelui's twist! De zoon van een rijk geworden graankoo-per waagde eenige zinspelingen.quot;
»Zinspelingen, waarop?quot;
»Oeh, ze zijn het herhalen niet waard! Wat niet op den langen duur wordt verkregen na veel wrijven en; wroeten ware ten onrechte verworven! Hij zal het niet weer zeggen, de poen! Ik sta ze allen.
■quot;t Is alles nijd en.....onbekendheid met u! want als zij u kenden
zooals ik, zou ieder u het beste gunnen.quot;
Met een blik van welbehagen zag Papa den moedigen, fleren jonkman na. Na al de onrust der laatste maanden was dit oogenblik het eerste, dat hem geluk, ja zaligheid aanbracht. Hij was zeker van zijn zoon, den zich zoo krachtig naar lichaam en geest ontwikkelenden jonkman, die over zijn vader tevreden was, die dien vader niet alleen liefhad, maar ook vereerde. Had hij een oogenblik vrees gehad voor eene weelderige ledigheid, terwijl hij gevoelde behoefte te hebben aan afwisselende werkzaamheid, hij zou spoedig ontwaren, dat de man van fortuin in een handelsstad arbeid in overvloed vinden kan. En toont hij zich bovendien geen vijand van de philanthropie, zooals die zich in onze dagen tot liefhebberij-studie vérheven heeft, dan is de arbeid zóo veel en velerlei, dat de uren inkrimpen tot minuten bij het telkens ontknoopen der beurs en het bijwonen van vergaderingen tot heil des volks. Ja, de algemeene menschenliefde werd algemeen in Mijnheer van Aarle gewaardeerd! Er ging een roep uit van 's mans humaniteit en tevens groote nederigheid. Geen wonder, dat het eereambten regende en Caroline dikwijls met een blosjen van tevredenheid uit hare kransjens thuis kwam, als haar weer een trek van Papa's milddadigheid voor havelooze kinderen of nog ha-veloozer moeders ter oore was gekomen. Maar de prijsvraag: wat het eerst verveelt, lof of blaam, scheen hier wel ten gunste van de
37
VERZOEND,
laatste beantwoord te worden. Blaam kan nog prikkelen tot verontwaardiging, lof kan slechts leiden tot walging, waar de jidellieid iets-meer dan onnoozel is.
Hoe zonderling het schijne, er kwam een zweem van verveling in den eendrachtigen familiekring der van Aarles. Papa dacht er aan, de kralentuinen der philanthropie te verwisselen tegen de doolhoven dei-politiek. Er was drang van binnen naar verandering en er kwam bovendien aanleiding van buiten daarbij. In vroeger jaren had hij veel over de belangen van Staat en Stad hooren redekavelen; tóen had hij echter geen tijd gehad, om aan andere belangen als de zijne te denken. Maar hoe geheel anders was het nu! Onder zijn nieuwe kennissen waren er niet weinigen, die hun stralenkrans verworven hadden of nog te verwerven hoopten door een behartiging, voor 't minst bespreking, der algemeene belangen, en van Aarle begon zulk een stralenkrans te beschouwen als niet boven zijn bereik. Onder welke kleuren zou hij zich scharen ? De keuze was niet moeielijk voor een man uit de deftige burgerij. Met de meest ontwikkelden, zoo niet de edelsten, van zijn volk werd hij liberaal. Hij hield van den vooruitgang en had een afkeer van dat teren cp het verleden! Hij schuwde echter alle afgetrokken begrippen, begreep beter personen dan beginselen en noemde zich dus het liefst naar zeker groot staatsman, wiens vlag dan ook de zijne werd. Met zulk een politieke overtuiging werd hij spoedig met algemeene stemmen tot lid eener zeer fatsoenlijke kiesvereeniging aangenomen, in wier programma met groote gouden letteren het woord vooruitgang stond gedrukt, terwijl heel klein, bij wijze van nadere bepaling, het woord, kalme er stond bijgeschreven. Daar leerde hij in een zeer bezochte vergadering -— er waren meer dan dertig leden aanwezig, die bij de algemeene verkiezingen, ten gevolge van het ontbinden der Tweede Kamer, over zeer gewichtige aangelegenheden te beraadslagen hadden — den Heer Sylvias kennen, een man van niet meer dan middelbaren leeftijd, van minder dan middelmatige lengte, met een levendig schrander oog en het gelaatst3rpe van een zoon van het verre oosten. Liberaal, zooals het den zoon van een vader voegde, die om de liefelrkheden der liefde zelfs allen rassenhaat had kunnen overwinnen; warm en vurig, zooals eens wellicht zijn moeder was geweest, streed de Heer Sylvius voor de candidaten van zijn richting of liever van die zijns hoogvereerden politieken meesters, denzelfden, die ook voor Mijnheer van Aarle als hoogst, als eenig voorbeeld gold. Welk een welsprekendheid! 'tWas niet de afgemetene des Voorzitters, die in keurigen stijl juist zoovele woorden sprak als er noodig waren om een ge-
oS
VERZOEN I).
daeiite uit te drukken en wiens rede vergeleken kon worden bij een klare beek, stil vlietende langs bosch en weide, juist genoeg water voortstuwende om de wortelen van boom en grasspriet te drenken. Xeen, Mijnheer Sylvius boeide door zijn overschoone volzinnen, zoo melodisch klinkende, door zijn keur van woorden, die denken deden aan dichterlijke verheffing, door zijn soms van aandoening trillende stem alsof in het binnenste des sprekers nog meer woedde en ziedde dan de gloeiende taal reeds deed vermoeden. Hij sleepte mee, zoodat de hoorder den tijd niet had het gehalte der gebezigde epitheta te proeven, de lijnen der geboetseerde beelden te toetsen, de zuiverheid der gebezigde kleuren te onderscheiden. En welk getuigenis van fijnen smaak! De verontwaardiging — en ze moest in zijn binnenste overweldigend zijn over, zooals hij zich uitdrukte, de conservatieve velleïteiten van eenmaal pur-sang liberale candidaten — ging nooit de grenzen eener fatsoenlijke ironie te buiten en de ironie ging zelfs nog hier en daar van een honigzoet compliment vergezeld. Slechts waar hij in het algemeen sprak, bezigde hij het vreeselijk wapen van het sarcasme en geeselde hij de parasietische politiek der tegenpartij en bracht hij, zacht en liefelijk als een nachtegaalslag, den cijns zijner bewondering aan de ijzeren consequentie, de stalen volharding en vooral de politieke eerlijkheid der vrienden en bondgenooten, die hij dan ook — en hier trilde de steeds krachtiger geworden stem van een alle hoorders doortintelende aandoening — met al de kracht, welke in hem was, in naam der eerlijkheid en goede trouw, het dierbaar palladium der groote voorvaderen en ook nog. God lof! van dit geslacht, aan zijne medeburgers aanbeval!
Was het wonder, dat de fijne glimlach op het gelaat van Mr. van Drachten, den Voorzitter, door de aanwezigen voor een hulde werd aangezien; dat de stem van den mopperaar die, in een hoekjen van de zaal gezeten, van »een gloeienden toastquot; bromde, overstemd werd door de daverende toejuichingen der anderen? dat een lid van 't bestuur, gewoon candidaten in te leiden en aan te prijzen, zich wel wat overvleugeld gevoelde, daar hij in de laatste maanden niet meer zulk een geestdrift als deze politieke broeder had weten op te wekken, waarom hij zich dan ook voornam «zich in het doen trillen zijner stemquot; te oefenen? Was het wonder, dat Mijnheer van Aarle evenals de groote meerderheid stemde en den schitterenden triumf van Mijnheer Sylvius mee hielp voltooien? dat hij evenals de anderen aan de ijzeren consequentie en aan de stalen volharding zijn stem gaf? dat hij evenals de anderen geene nadere aanduiding behoefde, aan welke zijde de eerlijkheid en goede trouw school; dat hij den
39
VERZOEND.
rijk begaafden spreker, die dat zoo krachtig aan de zijnen had geopenbaard en met open vizier voor zijn beginselen in het strijdperk was getreden, evenals de meesten de hand ging drukken en hem de verzekering gaf van zijn hulde en erkentelijkheid?
gt;Dien man moet ik nader leeren kennen,quot; dacht van Aarle, en in den familiekring teruggekeerd, gaf bij beiden kinderen een zoo goed mogelijk verslag van het gebeurde.
»Ja, Mr. van Drachten spreekt goed!quot; merkte Gustaaf aan.
»Maar die Sylvius! Ik ondervind, dat bet moeielijk is, jelui den inhoud zijner improvisatie mee te deelen.quot;
»Ik geloof het graag,quot; zei Gustaaf schertsend. »Och, Papa, u is altijd zoo zacht in uw oordeel en vindt ieder altijd veel beter dan u zeiven.quot;
».]e hebt iets tegen dien man,quot; zei Papa, terwijl de twee knobbels op het voorhoofd eensklaps rood werden.
»Ik ken zijn zoon,quot; hernam Gustaaf aarzelend.
»Je vergist je. Sylvius heeft geen kinderen; hij is zelfs niet getrouwd.quot;
»Pardon, hij heeft eene vrouw en misschien wel een half dozijn kinderen; de oudste is student, een knappe jongen. Maar ik kan me begrijpen, dat u hem nog ongehuwd dacht. Zóó moet ieder denken, die hem altijd alleen ziet.quot;
»Je oordeelt scherp!quot; zei Papa, die van lieverlede zijn gewone kalmte verloren had. »Een man van die groote ontwikkeling, van die superioriteit . .. .quot;
»Die door zijn zoon op straat niet eens meer gegroet wordt.quot;
»Dat getuigt wel zeer tegen dien jongen!quot;
»Of tegen den vader, Papa!quot;
»Sinds wanneer denk jij 't in de orde der natuur te liggen, dat de zoon rechter wordt over zijn vader?quot; riep van Aarle met bleeke bevende lippen uit.
»Papa! hoe kan u zoo sterk partij trekken voor een man, dien u maar eens heeft ontmoet? Als een zoon geen achting meer hebben kan voor zijn vader ...quot;
jgt;Kan hij dat dan niet meer? Waarom niet? En al ware dat zoo, hij blijft toch de vader ..
»Dat is zoo, maar daarop steunt toch niet de vereering van het kind, dat tot jaren des onderscheids is gekomen. Me dunkt, dat hoe hooger een zoon zijn vader heeft gesteld, hij hem ook lager gaat schatten, als hij inziet zich bedrogen te hebben. Prédéric Sylvius heeft in zijn vader misschien óok eens een voorbeeld gezien en ... •
40
.'EltZOEND.
God, wat moet het een smart wezen dat niet meer te kunnen .. .!quot;
^Lieve hemel, wat wind je je op, Guust!quot; riep Caroline uit. »En Papa ook! Wilt u allebei nu eens uitscheiden! Papa, ik leg u als straf op mij een robe te helpen kiezen uit deze stalen!quot;
Papa maakte een afwijzend gebaar met de hand. Maar de blos op zijn anders bleeke wangen verdween; wat naar een glimlach zweemde ontspande zijn gelaat ; hij reikte Gustaaf de hand en voerde hem te gemoet:
»Hooge principes, mijn jongen! Maar zorg, dat ze niet te veel gaan afwijken van het milieu waarin je verkeeren moet. Iedere deugd kan een gebrek worden ..
Het souper werd door Papa bijna niet aangeroerd. Gustaaf en Caroline lieten zich de patrijzen goed smaken en wisselden eenige bons mots, zooals ze in hunne dartelheid gewoon waren. Papa nam er ten laatste hartelijk deel in. Toen men opgestaan was om de slaapkamer op te zoeken, lei Papa zijn hand op Gustaafs schouder en vroeg hij hem, hoe het den student ging, die eenige dagen geleden het onderwerp van hun gesprek was geweest.
igt;Het ergste is gebeurd. Zijn vader heeft een schikking moeten aangaan met zijn crediteuren. De arme jongen kan zijn studies niet voortzetten.quot;
»Heeft hij talent?quot;
»Veel ...quot;
»Ik geef hem duizend gulden 'sjaars.quot;
»Heerlijk, heerlijk, Papa! Maar hij zal 't niet aannemen.... hij is fier ...quot;
»Wel zoo fier als jij? Nu, zeg hem, dat hij zich tot notaris van Beuken wendt. Op dat kantoor zijn twee klerken, die hun candidaats-examen willen doen. Laat hij ze onderricht geven in zijn vrijen tijd en die duizend gulden dan beschouwen als zijn salaris ...quot;
«Pest! Papa, hoe u toch altijd kiesch weet te wezen...! Bij u kan geen enkele deugd gebrek worden!quot; riep Gustaaf in vervoering uit, terwijl hij papa's beide handen in de zijne drukte. Waarom was het niet zooals vroeger en deden hem de liefkoozingen van zijn zoon, de kus zijner dochter ditmaal het bloed niet warmer stroomen? Waarom bleef hij met zijn hand onder het hoofd nog geruimen tijd op zijn slaapkamer zitten voor den haard, waarin het vuur bijna was uitgeglommen ?
Zijn gedachten zwierven ver, zeer verre weg, maar keerden eindelijk tot den doorgebrachten avond terug. Hij zou dien Mijnheer Sylvius nader leeren kennen; hij voelde zich tot dien man aangetrokken
41
VERZOEND.
in weerwil van, misschien wel óm Gustaafs getuigenis. Hij zou den kring zijner vrienden trachten te veranderen; hij had genoeg van al de mediocriteiten, die gewoonlijk bij hem aan huis kwamen. De avond was hem in die kiesvergadering als omgevlogen en van hoe weinige avonden had hij dat in de laatste maanden kunnen zeggen!
Den volgenden morgen bracht hij zijn ons bekend bezoek aan Mr. van Drachten en ging hij van daar naar de aanzienlijke woning van mijnheer Sylvius. Hij vond dezen niet te huis en liet er zijn kaartjen. Eenige dagen later bracht zijn huisknecht in groot livrei aan Mijnheer Sylvius' huis een uitnoodiging tot een diner, waartoe tot groot genoegen en op geweldigen aandrang van Caroline besloten was. Papa had met haar en de menagère de gewichtigste conferenties, waarin de laatste in de minderheid bleef, daar Papa de hoogere culinaire eischen zijner dochter in allen deele bevrediging gaf. Maar aan de opgewekte stemming deed het keurig biljet van mijnheer Sylvius wel eenige afbreuk. Het hield een bedankjea in. «Plichten van velerlei aardquot;, zoo las van Aarle, »w7eerliouden mij den kring uit te breiden, waarin ik mij beweeg en bewegen moet. Nimmer echter heb ik de beperking, waartoe ik genoopt werd, zóózeer betreurd als bij de ontvangst uwer uitnoodiging.quot;
»Hij bedankt; u is niet voornaam genoeg: hij is in alles aristocraat,quot; merkte Gustaaf scherp aan.
»Hij bedankt, dat is waar; maar in welk een keurigen vorm! Het gunstig antwoord van menig ander genoodigde stel ik op lager prijs,quot; hernam van Aarle, en voor Gustaaf alleen verstaanbaar, voegde hij er aan toe: gt;Ik wenschte wel, datje de intimiteit met den zoon opgaaft; ik geloof dat die omgang je niet voegt.quot;
Het scheen toch dat het biljet van Mijnbeer Sylvius van Aarle meer gehinderd had dan hij wilde doen blijken. Er kwam echter spoedig een tegenwicht, 't Was een mededeeling van meester van Drachten, dat Jonkheer Wrede van Woudenberg de hangende zaak gaarne persoonlijk met Mijnheer van Aarle zou wenschen te behandelen en daarom dezen voorstelde hem de eer van een bezoek op den huize Woudenberg te brengen. Meester van Drachten had de welwillendheid er bij te voegen, dat hij eerstdaags zijn geëerden cliënt over eenige zaken van advies had te dienen en Mijnheer van Aarle voorstelde hem dan te vergezellen.
»Papa, is dat het buiten, dat u koopen wil? Heerlijk! Nu den zomer doorgebracht bij de nachtegalen ...!quot; juichte Caroline.
»En de kraaien!quot; schertste Gustaaf.
42
VERZOEND.
^ln het koele lommer.quot;
3 Waar geen enkel lorgnet je volgen kan ....quot;
sPapa, verbied den plaaggeest toch!quot; riep Caroline hoog kleu-•end uit.
»Waarom kleur je zoo erg?quot;
süit kwaadheid, uit ergernis!quot;
»Of____omdat je me heel aardig vindt: heel aardig, juist om dat
orgnet!quot; hernam de ondeugende Guust.
43
V.
Reeds langer dan een kwartier had het getiktak geduurd op de slecht gestemde piano in het woonvertrek van de Vermeeres, tot groote ergernis van juffrouw Veeling beneden en tot niet minder verdriet van Vermeere, die naast de potkachel zat, meer uit gewoonte dan omdat hij van deze warmte hoopte te ontvangen; want iiet was namiddag, het eten dus gekookt en het vuur vergaan. Was Maart ook vinnig koud en blies de scherpe Noordooster ook door vele reten naar binnen, turf en steenkolen waren te duur, om verbrand te worden als het eten het niet dringend eischte.
»Bracht iedere tik haar maar een cent op,quot; dacht juffrouw Veeling beneden, terwijl zij den laatsten knoop zette aan baars mans flanel, »dan bad ze in vier eu twintig uur de achterstallige huur verdiend. Maar waarvoor moet dat volk ook piano spelen'? Dat behoort bij de groote lui thuis, en dat zijn ze niet!quot; De laatste uitroep ging ver-zeld van een onbeschrijfelijke uitdrukking van minachting. Menschen, •die de huur niet betaalden en van wier familie en omstandigheden men zoo bitter weinig wist, waren der gegoede Katberine Veeling, geboren Metselaar, een gruwel. En de dame van daarover, die even was binnengewipt, hoorde met beide ooren naar juffrouws opmerkingen. 't Was mevrouw van Oven, wier man in granen deed, en die zich dus wel wat booger mocht stellen dan juffrouw Veeling, wier man geen eigen zaken had, en nog wel van tijd tot tijd dienst deed als boekhouder op het kantoor van haar man, den graanhandelaar. De mannen gingen dus niet met elkaar om en de vrouwen .alleen terloops, zoowat in bet namiddaguur onder beurstijd, —
VERZOENquot; O.
het tijdstip, waarop de behoefte aan een gezellig babbeltjen zich het meest deed gevoelen.
Toen mevrouw van Oven in haar morgentoilet — als ze juffrouw Veeling ging bezoeken was ze altijd heel eenvoudig gekleed — binnenkwam, had deze haar werk heel behendig van haar schoot laten glijden en met den voet onder de tafel geschoven. Maar de andere was snel van blik en óok behendig; zij had het gezien, maar sprak er geen woord over, al gleed ook iets, wat veel van een glimlacbjen had, over het klein, mager en door zijn scherpe lijnen wel wat snibbig gelaat.
5gt;Ik zeg altijd maar, wij moeders van een talrijk gezin, hebben eigenlijk te veel te doen om alles recht te houden, en dat is mijn man met mij eens, die me voor jaren al zei; »Lieve, neem twee keer in de week een naaister. Als 't er op aankwam, liever wat eenvoudiger pot, dan het op je handen uitgehaald. Een goeden man, dien ik heb! Hij wil niet, dat zijn vrouw maar alleen een huishoudster is ... Hij ziet in zijn vrouw zijn gelijke, zoo niet zijn meerdere ... Waar ben je tegenwoordig aan bezig?quot;
Er kwam natuurlijk geen rechtstreeksch antwoord. Juffrouw Veeling, die haar vijf zinnen altijd goed by elkaar had, was tegenover mevrouw van Oven dikwijls om een antwoord verlegen en was het ook nu. Ze voelde wel den speldeprik en voelde tevens iets warms-in de hartstreek, wat altijd de uitbarsting van drift bij haar voorafging, maar zij zweeg. Zij zag te veel tegen de andere op, die reeds mevrouw heette, terwijl zij eerst hoopte zich dat te kunnen laten noemen als haar man zijn derde huis, dat hij laatst in de veiling gekocht had, vrij van hypotheek had gemaakt. Gelukkig dat de andere nog te veel had te vertellen en te vragen, om werkelijk begeerig naar een antwoord te zijn! Zij was, zooals ze met zekeren ophef vertelde, aan een nieuwen roman van Marlitt bezig. Ze onderstelde, dat juffrouw Veeling het geheim van »de oude Matnsellquot; al lang gelezen zou hebben, waarop een licht toestemmend hoofdknikjen volgde, vergezeld van iets vochtigs op het voorhoofd en rug, wat-werkelijk op angstzweet geleek. Waar was toch de reuzenkracht gebleven, van welke de moeder van Klaas Jan zoo dikwijls tegenover man en kinderen blijk gaf? Veeling bad misschien van pleizier gegrinnikt als hij zijn vrouw nu had gezien.
Maar die ki-acht mocht haar een oogenblik in den steek hebben gelaten, zij was weldra teruggevonden. Vóór mevrouw van Oven haar kon vragen — en juffrouw Veeling had er een voorgevoel van, dat zij 't doen zou! — wat haar wel in dien roman het best was be-
VEKZOEXD.
vallen, merkte juffrouw Veeling op, dat er in werkelijkheid nog interessanter geheimen konden bestaan dan in de boeken. »Daar heb je die van hierboven,quot; zei ze veelbeteekenend. En nu schikte mevrouw van Oven naderbij, niet zonder even met de punt van haar schoen-tjen — ze was altijd keurig gechausseerd — in het onder de tafel liggend flanel verward te raken en dit, bij de pogingen om er zich van te ontdoen, te voorschijn te brengen. Maar juffrouw Veeling was zicbzelve weer geheel meester. Zij raapte zonder te blikken of te blozen het straks inderhaast weggeworpen voorwerp op, lei hel naast zich op de tafel en verkneukelde er zich inwendig niet weinig in, dat mevrouw van Oven haar noodig had en de woorden haar als van de lippen wou lezen.
»Waar leven die mensehen toch eigenlijk van?quot;
»Ja, mijn lieve mevrouw, hoe zou ik dat weten? Voordeelig gaat het hun niet. En als mijn man niet zoo eig goed was en onze oudste niet zoo erg barmhartig, — ja, het hart van dien jongen is van goud! — dan hadden ze al voor een maand moeten verhuizen.quot;
»Ja, dat dacht ik wel: ze kunnen de huur niet betalen, wel?quot;
»Dat is het. En hoe zouden ze ook? De man met zijn gluiperig gezicht — ik ril als ik hem in de schemering tegenkom — heeft geen betrekking. Vreemd, hè ? En c'.an zoo op eens uit de lucht gevallen! De »Mamsellquot; — zóo wordt zijn vrouw genoemd, als het ten minste zijn vrouw is — doet haar best, dat moet ik zeggen. Ze heeft me laatst om werk gevraagd, maar dat op een toon. zóo voornaam, alsof ze er een uit de bocht van de Heerengracht was. Toch heb ik met dat schepsel meölij. ü is niet dik, maar in vergelijking van haar, is u zwaar. Ze druipt door haar kleêren .. quot;
»Je hebt haar toch kunnen helpen?quot; vroeg mevrouw van Oven met iets in haar stem, wat de scherpte van haar gelaat thans deed voorbijzien.
«Zoolang deze oogen openstaan en deze handen zich roeren kunnen doen die al het werk, dat ik heb. Mijn man is den geheelen dag in touw; zijn vrouw mag niet stilzitten; dat's mijn principe!quot;
Juffrouw Veeling had eindelijk gelegenheid gevonden revanche te nemen. De andere bracht geen mitrailleuse uit haar oorlogsmagazijn te voorschijn: zij deed alsof zij den aanval niet bespeurde, maar bleef staan op het eens veroverd terrein.
»Zeg haar, dat ze bij mij aankomt! Wil u dat wel voor me doen?quot; vroeg zij met veel innigheid. «Aalmoezen uitdeelen wil ik niet; maar werk geven. Daartoe heeft onze lieve Heer me in Zijn liefde goed in staat gesteld. Wil u haar dus zeggen ...?quot;
VERZOEND.
»\Vel zeker, waarom niet? Bar moet het er vooral na de thuiskomst van den leeglooper hebben uitgezien. De man, dio hun brandstoffen leverde, kwam hen manen en toen in geen veertien dagen met zijn kar meer aan. Ze hebben zonder vuur gezeten. Toen ik dat van Klaas -Tan vernam, heb ik hem met een goede mand vol naar boven gezonden; maar wat denkt u, dat er gebeurde? Uo jongen kwam gestommageerd naar beneden, 't Was niet noodig, had de freule gezegd, zoo trotsch, zóo fier, dat myn jongen er de tranen van in de oogen had. Ja, die dochter...!quot;
Daar klonk het getiktak, dat een oogenblik gestaakt was, levendiger en beleedigender dan ooit.
»Waarom zoekt dat meisje geen dienst?quot; zei mevrouw van Oven,
»Een dienst? Ze moest u eens hooren!quot;
sNu ja, een conditie dan als kinderjuffrouw. Ik moet zeggen, dat ze er werkelijk gedistingeerd uitziet, al is haar kleedje nóg zoo vaal. Vindt u ook niet?quot;
»Om de waarheid te zeggen, van dat gedistingeerde heb ik nooit iets gemerkt; van haar kleeren des te meer! Zoo'n vale wollen jurk en dan die chdle met palmen en die bruine valhoed, dien moeder en dochter beurtelings dragen: want diit weet ik zeker. Ik heb een proef genomen. Toen ik de »MamseHquot; eens boven aan de trap ontmoette — want, weet u, den zolder hebben wij gezamenlijk in gebruik — stak ik ongemerkt een speld in de plooien van haar kleedje, en toen later de freule uitging, zag ik die speld weer. . ..quot;
Mevrouw van Oven schoof onrustig op baar stoel. »Maar waarom dan geen conditie gezocht? Waarom dan moedwillig armoede geleden?quot; vroeg ze met eenigen wrevel.
»Omdat het dóór en dóór trotsch volk is, dat zeker rijker dagen gekend heeft en deze maar niet vergeten wil. Ze vragen niets, en als men ze nog wat geven wil, dan weigeren ze.quot;
Het werd misschien ook zoo wonderlijk gegeven, dacht mevrouw van Oven, maar zij zei 't niet luid. Zij was teleurgesteld; zij had zooveel te vragen betreffende het gezin, dat der geheele buurt een raadsel was; en die burgerjuffrouw tegenover haar wist weinig te antwoorden, al praatte ze ook zooveel, zóóveel zelfs, dat zij hare -condescendentie wel wat te groot begon te vinden. Zij keek op haar klein remo^oir-horloge, dat aan een klein gouden kettinkjen in haar ceintuur geborgen was, en stond op.
»Wat is dat mooi!quot; riep juffrouw Veeling uit.
»Vindt u? Mijnheer van Oven bracht het me laatst mee om me te verrassen.quot;
47
VEllZOEN 1gt;.
»Zekei- bad hij een goeden dag gehad ...!quot;
»Hij verrast me zoo dikwijls, dat het voor mij bijna geen verrassing meer is.quot;
»Eigen zaken doen is toch maar alles!quot;
3Meer te hebben dan men noodig heeft en dan te willen geven en geen gelegenheid er voor te hebben, 'tis me onverdragelijk! Het blijft dus afgesproken: u wil zoo goed zijn haar naar mij toe te zenden?quot;
»Zeker, maar, mijn lieve mevrouw, als u dan met alle geweld uw geld wil uitgeven, dan is er toch nog wel gelegenheid, meen ik!quot; zei juffrouw Veeling, wie 't in het binnenste stormde. Ze had wel willen zeggen; »leen 't mijn man dan maar tegen drie percent; wij zuilen het wel weten te gebruikenquot;. Maar toch, een gevoel van fier-beid weerhield haar. Zij zou zich dan al te klein hebben gemaakt tegenover de dame, die zij gedroomd had mettertijd haar vriendin ts kunnen noemen, en in de laatste oogenblikken — zij kon het zich niet ontveinzen, al wilde zij 't ook — zoo verre boven zich had moeten stellen.
iPardonneer!quot; hernam de andere met een eenigzins medelijdend giimlachjen; »u begrijpt me verkeerd, juffrouw Veeling! Voor gewone armen wordt op de gewone wijze gezorgd, en ik geloof daartoe bij te dragen naar den staat van ons fortuin. Maar deze armen zijn geen gewone .. . daar schuilt een geheim achter ... misschien wel een intrige, door henzelven gesponnen. Als u den tijd had iets aan literatuur te doen .. .quot;
Juffrouw Veeling werd vuurrood. Wie had der andere gezegd, dat ze er niet aan deed? Wat had der andeire den moed gegeven baai-dat zoo onbewimpeld te kennen te geven? Straks scheen ze nog aan Juffrouw Veelings literairen zin te hebben geloofd... .
»Ik lees heel veel.. . als Veeling naar bed is .... Daar komt ze juist aan. Nu kan u het haar zelve vragen!quot; riep zij uit, heel blij door de aankomst van het magere mensch »van daarbovenquot; behoed te zijn voor het vervolgen en uitbreiden misschien van de door haar brutaal uitgesproken logen.
Waarlijk, daar kwam juffrouw Vermeere aan in de algemeen bekende vaalzwarte japon, de chdle met palmen om en den zoo-genaamden valhoed op, maar tevens beladen met een dik pak, dat nauw door den eenen arm kon worden oinvaamd. Zij had, voordat zij haar woning naderde, eenige minuten gerust, daar de adem haar begaf, en kon nu weer krachtig voortstappen. Hoe de dames haar begluurden! 't Was een groep, het penseel van Bles waardig! De
48
VKRZOEND.
nieuwsgierigheid was de grondtoon, maar hoe verschillend uitgedrukt op het puntig, maar toch schrander, gelaat van mevrouw van Oven en het grove, onbehagelijke, stoere, maar krachtige van juffrouw Veeling. Toch werd die nieuwsgierigheid bij beiden getemperd, we zouden bijna getuigen, geheiligd, door een uitdrukking van medelijden. De zon zelfs heeft hare vlekken, maar ook de dorste heide kent nog een heester.
»Ze loopt met den dood in haar schoenen,quot; zei juffrouw Veeling, en haar grove mansstem had eenige zachte tonen gevonden.
»Dat is een fatsoenlijke vrouw, onschuldig, belasterd, miskend en ten onrechte vertrapt misschien!quot; prevelde mevrouw van Oven, terwijl zij naar de voordeur gleed, die opende en juffrouw Vermeere vriendelijk verzocht binnen te komen. »Ik heb u iets te vragen... te verzoeken, en dan ... u zal wel moö zijn en kan meteen wat rusten vóór u de trap opgaat.quot;
Hoe de heldere blauwe oogen, zoo krachtig nog blikkende in de diepe holten, haar schenen te danken ! hoe de vleugels van den groeten neus zich bewogen, hoe de groote mond, bezoomd met dunne, bleek-roode lippen, trilden! Juffrouw Veeling had haar het pak afgenomen, en terwijl zij dat deed den inhoud gezien, 't Was linnen en wol, dus werk van de geringste soort.
sWil u mij wel het genoegen doen eens bij mij aan te komen?quot; vroeg mevrouw van Oven, haar een stoel gevende, 't Was nog de vraag of de eigenaresse zoo ver gegaan zou zijn.
«Heel graag, mevrouw! Als ik weet wanneer het u convenieert.. klonk het zacht en schuchter.
»Maar me dunkt dat hoeft nu niet meer. Als u haar nu woudt zeggen wat u te zeggen hadt... Ik wil meê helpen,quot; merkte juffrouw Veeling aan, »als ik maar weet hoe het aan te leggen. De juffrouw weet toch, dat ik voor de brandstof heb willen zorgen en voor nog veel meer, als ik maar weet wat er al zoo noodig is. En als dan de freule... de jonge juffrouw meen ik... in plaats van een piano een naaimachine laat tiktakken ...quot;
«Hartelijk dank, juffrouw Veeling, ik weet dat u het goed meent. Wanneer kan u mij ontvangen, mevrouw?quot;
»Is het goed van avond? Ik woon hier vlak over,quot; hernam mevrouw van Oven zóo vriendelijk, dat de vriendin in spe een kwartier geleden heel wat gegeven zou hebben om zoo iets te hooren.
»Ik zal het genoegen hebben; dank u!quot; fluisterde juffrouw Vermeere. Zij had begrepen waarom ze 's avonds bescheiden werd. Het echt vrouwelijk instinct had gevoeld, dat een dergelijk bezoek in het
VERZOEND. — I. -t
49
VERZOEND.
donker het liefst zou worden gebracht. Juffrouw Veeling kreeg den indruk, alsof ze dat oogenblik hier te veel was, en ze was toch in haar eigen huis! Zij wilde het verloren terrein herwinnen, pakte, toen juffrouw Vermeere opstond, een beleefde buiging maakte en gereed was heen te gaan, het linnen- en wollengoed haastig bijeen, zei dat ze 't voor haar tot aan de trap zou dragen en legde haar hand, in wier palm zij een twee-gulden-vijftig-cents stuk verborgen had, met kracht in die der arme juffrouw.
is 't toch waai-lijk mijn tijd,quot; zei mevrouw van Oven. »'tls treffend haar aan te zien. Ik zal u straks gt;le Printempsquot; eens sturen. Daar zijn nieuwe modellen in van mutsen. Snoeperig! Zie ze eens na en als u er een noodig hebt, wat ik wel geloof, doe daaruit dan een keus. Die van verleden jaar was zoo oudbakken! Je neemt me niet kwalijk?quot;
»0 volstrekt niet! Van je vrienden moet men 't hebben zeg ik altijd maar —quot; hernam juffrouw Veeling, wie het in de hartstreek gloeiend heet werd.
jgt;En dan nóg iets,quot; zei mevrouw, even de kruk der deur loslatend en een paar stappen terugkeerend. »üw Kaatje is bij mij haar dienst komen presenteeren. ü weet er toch van? Ik neem een derde dienstbó. Nu, adieu, juffrouw Veeling! Hé! daar ligt een rijksdaalder voor de trap. Heeft u dien verloren?quot; en met een vriendelijk knikjen en handgebaar ging ze heen.
»Wel... sakkerloot!quot; bromde de alleen gebleven vrouw des huizes. En als men wist dat ze nooit vloekte en alleen in oogenblikken van de heftigste drift zich het straks geuite woord liet ontvallen, bij het hooren waarvan man en kinderen altijd ruim baan maakten, werd de tegenwoordige gemoedsstemming duidelijk.
Al de kinderen, die in huis waren, liepen vijf minuten later in de meest verschillende richtingen boodschappen te doen, wat hun gewoonlijk zeer onaangenaam was. Klaas Jan, die het ongeluk bad bij zijn thuiskomst over een komfoor, dat in het portaal stond, te struikelen, werd veroordeeld zelf schoon te maken wat hij vuil had gemaakt , waartoe hem met heftigheid het noodige gereedschap in de hand werd geduwd. Veeling, de eerzame Veeling, in zijn rok, vest en pantalon van draadschijnend laken en met zijn altijd gestukadoorden hals, werd toegebromd, dat hij niet wist wat een vrouw toekwam; dat andere mannen voor modejournalen zorgden en horloges thuis zonden, maar dat hij een vrouw als een voetveeg beschouwde; waarop de goede stijve man tot zich zeiven zeide, om de eenvoudige reden dat hij niemand in de wereld had, aan wien hij de gedachte toever-
50
VERZOEND.
trouwen durfde: »Ze is mal geworden; warempel, wat je noemt: mal.quot; Alleen Kaatje werd met vriendelijkheid bejegend. Zij had, zooals gewoonlijk, het eerst en het gevoeligst van allen den aanval van juffrouws miserabel humeur verwacht en zag nu huichelarij in juffrouws vriendelijkheid, 't Joeg haar zulk een vrees aan, dat ze niets deed als schreien: en toen de juffrouw haar opslag beloofde en een halven uitgaansdag meer, hielden de overvulde traanbuizen geen druppel meer, zoodat ieder een zenuw-toeval tegemoet zag. 't Werd dan ook alleen voorkomen door het ophouden van de onware en onnatuurlijke handelwijze van juffrouw Veeling, die, tot het uiterste gedreven. Kaatje met een waarschuwend handgebaar verzekerde, dat er van haar geduld werkelijk het onmogelijke gevergd werd. —
Op de bovenwoning werd weinig van het rumoer beneden gehoord. Daar werd in stilte een veel aangrijpender drama gespeeld en met veel minder woorden. Hoe armelijk en verflenst was het kleed dat Helène droeg! Hoe was de wang ingeslonken, hoe mat en bleek het gelaat, waarop moeder natuur zulk een stempel van adeldom had gedrukt! Wat lichtte dat zacht liefelijk gazelle-oog koortsig in de kasholte, van een blauwen kring omgeven en daardoor nog dieper schijnend. 'tWas of het eens goudblonde haar, dat evenals de lichtkrans om het hoofd der heiligen, het hare had omlijst, in de algemeen waargenomen verarming deelde en tot het aschblond was afgedaald. De magere vingers bewogen nog altijd de toetsen, maar naar het scheen, niet meer dan onwillekeurig en werktuigelijk. Was dan de stem verstomd in haar binnenst, de stem, die haar fluisterde van het onuitsprekelijke, van het onzichtbare, ontastbare en toch werkelijk levende, meer werkelijk dan de werkelijkheid welke zij waarnam met hare zintuigen? Van der jeugd had zg, hoewel een kind der stad en maar zelden de weelde kennende van het dartel spel op het smaragdgroen der weiden, uit het kleine venster steeds het blauw van het uitspansel en de lichttonen van winter- en zomerzon met al hare duizenderlei schakeeringen bespied. Zoolang haar herinnering strekte had zij er behoefte aan gevoeld, de kale vensterbank te doen schuilgaan in blad en bloem, de naaktheid der werkelijkheid te doen beschaduwen door den sluier der schoonheid.
Als kind van even negen jaar had zij tranen van blijdschap geschreid bij het zien redden van een kind, dat in gevaar van verdrinken verkeerde, terwijl de omstanders stonden te jammeren. Den jonkman, die in het water sprong, had zij, uit het venster waar zij voor stond, toegeknikt. Maar slechts zelden gaf het leven haar aanleiding tot zulk eene verrukking; het gaf meestal het ruwe, lage
51
VERZOEND.
en gemeene te aanschouwen, en Helène's prikkelbaar gemoed werd er veel meer dan eenig ander door gedeerd en gekwetst. Wat gruwel waren haar de lage instincten der menigte, die een dier martelde en bij voorkeur eenig physiek gebrek beschimpte! Wat werd zij dikwijls uitgelachen, met spot achtervolgd door wie zich haar speel-nooten en gelijken noemden! Maar welk een troost voor het angstig kloppend hart, welk een antwoord op de pijnlijke vragen soms, als zij de tonen hoorde van een lied, als zij de metalen snaren hoorde trillen en daarbij in haar binnenst, als ware ook dat besnaard, dezelfde melodieën hoorde ruischen.
ïTik tak ... tik tak!quot; zoo klonk het bijna toonloos op het erbarmelijk instrument waarvoor zij neerzat. Zij schrikte van de disharmonie, die zij zelve voortbracht. O gruwel, die wanklanken, die schreeuwende contrasten in het leven! Die benauwdheden der ziel! Die gemeenheden om haar heen! En zij voelde het oog van haar vader op zich rusten, en ze sidderde! Zij lei het zoo moede hoofdje op het deksel van de piano neer. Zij waagde niet om te zien naaide koude kachel, waarnaast een verkleumd man uren reeds had zitten te rusten, neen, misschien wel te dommelen!
Droomde zij'? Doemde daar niet uit de windselen van het verleden een klein, lief, net huisje op, met een gezellig vertrekje, waar het zonnetje tot zelfs des winters het goud deed glimmen op den wand en het donker behangsel bij wijlen zulk een vroolrjken weerschijn gaf? Daar in het hoekje stond een makkelijke stoel en vlak er tegenover een andere van gewoner vorm, veel minder mollig bekleed, veel minder noodend tot rustige rust! En toch, aan dien laatsten was de heerlijkste herinnering vastgeknoopt. Daar zat het lieve, trouwe, zorgende, verstandige moedertje, dat zich maar zelden rust mocht gunnen en, als zij 'tdeed, in die rust het innig geliefd dochtertje liet deelen, dat op haar schoot zich had neergevlijd en het hoofdje als wegborg aan den moederlijken boezem, evenals het van koude trillende kieken in de warme vleugels der klokhen zich verschuilt.
Bescheiden welvaart leefde om haar heen, de eenige gelukkige wellicht; want zij bant de zorgen voor werkelijke behoefte en doet geene nieuwe scheppen; bescheiden welvaart, die verkrijgen deed wat de moedertrots voor het eenig kind vroeg, wat de maatschappelijke kring, waarin de nederige kantoorbediende leefde, van hem eischte! Bescheiden welvaart, die vaders zin voor het prachtige, wel eens tegen moeders begeerte aan, de grens deed naderen, welke haar van overdaad scheidt! Zij wist het wel, hoe jong zij ook ware, welke
52
VERZOEND.
gevolgen de soms meer dan gewone arbeid van vader zou aanbrengen. Van een gezellige wandeling geen sprake meer, van elkander voorlezen, van een gang naar komedie of concert evenmin! En als dan de arbeid was volbracht, dan bleek dat dadelijk; want moeder en kind werd iets kostelijks meëgebracbt of een of ander prachtig meubel verrijkte het huisraad! »Nu nog dit en dit en dit!quot; had zij eens van vader vernomen, toen hij met van vreugde flikkerende oogen thuis kwam, zijn portefeuille uit den rokzak haalde en moeder eenige bankbijletten toonde, waarop moeder dan hoofdschuddend uitriep: »Johan, we hebben genoeg! het leven eischt niet alleen arbeid!quot; maar dan toch een Lartelijken kus op den trouwhartigen mond drukte .. . Wat onrust straalde er soms in moeders schoone, heldere oogen! Had moeder dan vermoed wat er volgen zou? O dan had zij zoo veel langer geleden dan zij! O mijn God, die ochtend... die ochtend...! Zij was al achttien jaar... Zij mocht moeder al helpen in haar werk. Vader was naar het kantoor gegaan, vroolijk, heel vroolijk, maar toch met een paar rimpels op het voorhoofd, dat herinnerde zij zich nog! Daar hield een vigilante stil. Daar werd gescheld, zóo zacht dat de meid het niet hoorde, waarom zij zelve de voordeur ging openen . . . Een vreemde heer drong naar binnen, op de onderste trede van de stoep stond er nog een. Moeder trad in de binnenkamer, waar Helène den bezoeker gelaten had; deze ontknoopte zijn jas, liet een oranjelint zien waarop de woorden stonden: Commissaris van Policie, en zei; »je man is gearresteerd; ik kom huiszoeking doen!quot; En ze had moeder zien neerslaan, haar lieve, lieve moeder, en zij had beide armen om haar hals geslagen, niet wetende wat zij doen moest. .! Ze had willen schreien en ze had geen tranen gehad ..!
Het hoofdje werd van de piano geheven; de vingeren roerden even de toetsen. Ze zocht een stem te geven aan de overweldigende smart in haar binnenste. In de vingertoppen sluimerden de roerende, smeltende tonen, maar de snaren waren verroest of ontspannen. Zij kon zich niet uiten...! Zou dat dan altijd zoo zijn? Zou zij nooit een voertuig vinden voor de gedachten, die haar brein soms in vuur zetteden, voor de weeiin, die haar den boezem verscheurden? Tik, tak, tik tak! Het platte geluid walgde haar. 't Was of de geheimste gewaarwordingen van het reine maagdelijke hart bespied en vertolkt werden door het vulgus daar buiten. Zij huiverde...!
Maar de phantasie had haar vastgegrepen en liet haar niet los. De herinnering, eenmaal opgewekt, was niet weg te bannen... Den middag, volgende op dien ochtend, had moeder haar gevraagd of zij
53
VERZOEND.
wist wat er gebeurd was, en zij — het was de eerste logen, gesproken in de jaren des onderscheids — had ontkennend met het hoofd geschud. Zij had moeders onderzoekenden blik doorstaan. Moeder had haar toen in de armen gekneld en gesnikt: » wij zijn diep ongelukkig!quot; Maar geen woord werd er meer tussehen moeder en dochter van den afwezige gerept; geenerlei vraag door de laatste gedaan, toen allerlei vreemde mannen in huis verschenen en later het meubilair weghaalden. Zou moeder werkelijk gedacht hebben, dat Helène niets begreep? Zou zij nooit hebben bemerkt, dat Helène de krant opnam en daar naar iets zocht? dat zij tijdens het proces en op den dag der veroordeeling tot twee jaren celstraf, moeder geen oogenblik alleen liet, meer dan ooit schertste, maar zóo, dat er een traan scheen te vallen tussehen ieder woord?
«Wij zullen vader in langen tijd niet terugzien, Leentje!quot; had moeder eens gezeid. »Vader is...quot; Een kleine hand werd haar op de lippen gelegd, en heel zacht meende zij te hooren: »Niet meer.quot;
Toen moeder over de toekomst sprak en zei dat beider arbeid hen voeden moest, maar dat de huur van een piano altijd van het verdiende moest worden afgenomen, had zij toestemmend geknikt en een oogenblik later met een stem, die trilde, gezegd, dat zij, nu het huis werd verlaten en het meubilair was verkocht, nu alles nieuw voor hen moest worden, ook gaarne een nieuwen naam wilde aannemen. Toen had moeder een dieper blik in het hart van haar kind geslagen en haar aan 't oor gefluisterd: »Niet zoo fier, Leentje! Dat komt niemand toe; óns vooral niet.quot;
»Waarom ons, ons beiden, minder dan een ander?quot; had de vraag geklonken; en moeder had niet weten te antwoorden.
Welke dagen van kommer, maar ook van versterkende liefde, in die twee jaren met werken en studeeren doorgebracht! Van hetgeen met naaldwerk en het geven van eenige piano-lessen aan kleine kinderen verdiend werd, ontving de eigenaar van de piano zijn huur en de muziek-onderwijzer, die vrijwillig zijn belooning met twee derden verminderde, zijn honorarium.
Maar sedert vader was teruggekeerd waren de uitgaven vermeerderd en de ontvangsten niet. Het muziek-onderricht aan Helène moest gestaakt worden. Vader, schijnbaar met zooveel kracht teruggekeerd, had zij wel van ganscher harte vergeven; maar de menschen hadden 't niet gedaan. Met moed in het hart was hij den dag na zijn terugkeer de stad ingegaan. Waarheen? Natuurlijk naar zijn vertrouwdste vrienden, die hij verlangde terug te zien, met wie hij zich beraden wilde hoe verder te handelen. Tot zeer enkelen slechts werd hij toe-
54
*
verzoend.
gelaten, en die enkelen verklaarden heel weinig voor hem te kunnen doen. Er school nog zooveel duisters in zijn zaak! Hij beschouwde haar als geheel afgedaan; want was aan de mensehelijke gerechtigheid niet voldaan? Maar men schudde het hoofd. Er bleven toch nog duizenden vermist. Men wilde gaarne aannemen, dat hij ze niet genomen had, maar de verdenking bleef toch op hem rusten, en bovendien, al was dit zoo niet, er viel, bij de vele sollicitanten naar betrekkingen, voor personen in zijne omstandigheden niets te hopen. Men was niet afkeerig van een tijdelijke ondersteuning; deze echter kon niet veel bedragen, want eigen behoeften drongen zeer en gingen natuurlijk voor. Toen de rechter het vonnis uitsprak had Johan zich nog staande kunnen houden; maar toen hij van dien tocht door de stad tot moeder en kind terugkeerde, niet meer. Had hij moed gehad, ware hij niet een lafaard geweest, dan . . . dan ... zou hij niet zijn teruggekeerd ! Helène was de eerste, die hem in haar armen sloot en de tranen van de bleeke trillende lippen kuste.
En sedert dien tijd, welk een lijden, ontbering, schande! Daar zat hij, die dat alles over beiden had gebracht! Het ongekamde grauwe haar in stijve vlokken langs de gerimpelde slapen; de ordelooze baard om wang en kin; de oogen schuw en gluipend in het rond ziende ! Een uitgeworpene uit de maatschappij, een verworpene in huis!
Neen, het laatste niet.
Helène was opgestaan en naar hem toegeloopen. Zij knielde naast hem neer; hij bewoog zich niet; zij nam de slap neerhangende hand in de hare, haalde het op de borst neergezegen hoofd naar zich toe en fluisterde: «Houd moed... er zal ook voor u uitkomst komen...quot;
»Ja, uitkomst... door een tweeden diefstal?quot;
«Mijn God! Vader, waar denkt u aan? U mag niet zoo zitten peinzen! Och, 'tis mijn schuld dat u 't zoo dikwijls doet. Zijn dat au gedachten!quot;
»Nu, dan uitkomst door den dood...quot;
«Uitkomst door de liefde van ons beiden.quot;
«Och, kind, je kan mij en mijn ellende niet begrijpen ... en dat is goed; wat ik aanraak geef ik een vlek ...quot;
«De liefde wischt die dadelijk uit. Er komt nog wel werk voor u...quot;
3gt;Ik kan niet meer; zij hebben mij het merg uit het been gehaald ; de vroegere vrienden het meest, kind!quot;
jgt;Is dan ónze liefde niet meer dan hunne onverschilligheid?quot;
«Jelui's liefde? ... Heb ik dat alles niet over je beiden gebracht?quot;
»De liefde vergeet het. .
55
VERZOEND.
»Ook die vaa jou? Ik was alleen trotsch op jou — op niets anders; jij was trotsch en mocht het zijn; je moet me verachten...quot;
»Ik moet u liefhebben, en ik doe het!quot; kreet zij overweldigd. Het borstelige grauwe haar vermengde zich met het blonde; het zoo onbeteekenend gelaat van den vader kwam in aanraking met het fijn besnedene en zoo veel uitdrukkende van het kind; en beiden schenen elkaar iets van het zijne te geven, dat des vaders iets van zijn zwakheid, dat des kinds iets van zijn ernstige kracht.
Moeder stond aamechtig op den drempel de groep aan te staren en vergat al haar vermoeidheid. Had de vader den weg tot het hart van zijn kind gevonden ? Bij al haar leed was de vrees, dat dit niet zou plaats grijpen, het nijpendst geweest. »Werk, kind, veel werk!quot; riep ze bijna vroolijk. «Morgen kunnen wij zoo veel op rekening ontvangen, dat wij niet alleen de huur van de piano, maar ook den stemmer betalen kunnen, en dan hebben wij een nieuwen klant gewonnen aan mevrouw van Oven... ik geloof dat die dol op je is...quot;
»Op u zeker, moedertje!quot;
Den volgenden dag werd de huur betaald voor 't laatst, want Helène had verzocht de piano te laten weghalen, daar zij deze niet langer gebruiken kon en wel eens later naar een ander zou omzien. Moeder had haar veelbeteekenend aangezien en de hand ter sluiks gedrukt. »Er komt heel veel licht in ons donker, Johan!quot; zei ze tot haar man, toen ze van haar bezoek bij mevrouw van Oven was teruggekeerd. Mevrouw had veel gevraagd, waarop zij evenwel niet geantwoord had. Het was haar voorgekomen, dat het de andere had teleurgesteld. Mevrouw had gevraagd of Helène eens met haar en de kinderen kennis kwam maken, en of zij met de naald goed terecht kon.
Ja, er kwam licht in het donker. Toen Helène van de eenige les, die ze nog behouden had bij een paar kinderen uit den kleinen burgerstand, thuis kwam, ontmoette zij Klaas Jan beneden, dien zij vriendelijk toeknikte. De jongen scheen boven de wolken, 't Was of de stijve kuif dit te kennen gaf, want die scheen omhoog te gaan. »Juffrouw Leentje, kan ik iets voor je doen?quot; vroeg hij, en was gereed haar zijn hand toe te steken; maar bij tijds zag hij dat de inktvlekken, waarmeê hij den vorigen avond was thuis gekomen, nog niet van zijn vingertoppen waren verdwenen. De inktvlekken waren zijn grootste vijanden. Ze vervolgden hem altijd en bleven altoos verwinners in den strijd, niettegenstaande Klaas Jan ze krachüg bestreed. Zoo hij daartoe te traag ware geweest, dan had zijn moeder
56
VERZOEND.
bem dat wel verleerd, want vlekken waren haar evenzeer een gruwel als een onbetaalde buur. Van lieverlede was dan ook bij Klaas Jan de overtuiging genesteld, dat een soort van noodlot hem veroordeeld bad altijd de bewijzen te vertoonen van zijn werkzaamheid of van zijn «beteuterde linksheidquot;, zooals zijn schrijfgenoot Karei Guntershet met een eigenaardigen trek om den mond en een duivelschen knip met bet eens gezonde oog, dikwijls genoeg betiteld bad. Hij streed nog wel, maar met meer kalmte, en wat een veeg teeken was, zelfs met gelatenheid. Wanneer hij juffrouw Leentje echter ontmoette, dan ontwaakte weer de lust in hem om den strijd met meer kracht te hervatten. Had hij gisteren dat gedaan, dan zou hij nu misschien een hand van haar hebben gekregen, en zoo iets, dat voelde hij, zou iets ongewoon heerlijks zijn geweest. Waarom? Hij kreeg zoo dikwijls handen; hjj voelde ze waar hij ze in 't geheel niet begeerde; die van zijn moeder bijvoorbeeld, in hare niet weinig talrijke oogen-blikken van opgewondenheid. Maar dat fijne, kleine witte handje slechts even te voelen rusten, ware het maar een oogenblik, óp de zijne, dat moest iets zijn waar hij den heelen dag zich vroolijk meé bad bezig kunnen houden. En nu, hij durfde niet hopen, dat zij baar bandje in aanraking zou willen doen komen met die vingertoppen, welke hem zijn gedurige nederlagen verweten.
»Juffrouw Leentje, kan ik iets voor je doen?quot; klonk het nogmaals, maar nu zoo bedeesd, dat Leentje, die altijd zoo hoog was en het vandaag eens niet wilde zijn, nog vriendelijker werd dan ze aanvankelijk wel bedoelde.
»Een boodschap bedoel je?quot;
Een boodschap! Hoe kwam ze daarop?
»'t Zal je tijd,'dunkt me, wezen om naar je kantoor te gaan,quot; vulde zij aan, toen zij de verwarring bemerkte waartoe haar vraag aanleiding gegeven bad. »Je werkt toch op een kantoor?quot;
»Ja, en bard ook!quot; antwoordde hij, terwijl hij de handen snel naar achter bracht en ze daar ergens verborg.
»Wel gelukkig, dunkt me. om vast werk te hebben.quot;
»Noemt u dat gelukkig, dag aan dag in half donker te zitten krabbelen, krabbelen tot je de kramp krijgt? Maar nu is 't toch ook al te erg en ik zal 't moeder zeggen, dat ik ze waarachtig niet meer schoon kan krijgen. Dat is te zeggen. .viel hij plotseling hoog kleurend zich zelveu in de rede.
» Je meent. ..?quot;
»Ocb, Leentje, ik dacht aan heel iets anders... dat gebeurt me wel eens meer als ik in gezelschap ben van ... ja, menscben die ik
57
VERZOEND.
niet alle dagen zie. Ik meen, dat ik tegenwoordig bijna niet eens den tijd heb om mijn neus te snuiten ... Zie je, daar heb je 't al weer. Ik wou dat ik iets anders gezegd had.quot;
»Dus je hebt het heel druk; je kunt je werk bijna niet af...? Zou je...?quot; Zij kon den jongen tegenover zich niet doen weten wat er op haar lippen lag. «Wacht eens even!quot; riep zij, terwijl ze de trap reeds was opgewipt. Eer de jongen recht wist wat er gebeurde stond hij alleen, met het klaar bewustzijn echter, dat hij wachten moest. Maar dat wist zijn moeder niet, die hem met haar forsche stem toeriep, dat zijn vader al voor een half uur vertrokken was, zoodat het bij half tien moest wezen. »Je komt weer te laat, neem toch een voorbeeld aan je vader!quot; riep de zorgende, op alles lettende moeder, voor wie stipte orde de voorwaarde voor vooruitkomen in de wereld en derhalve voor geluk was. ^Heb je me niet gehoord?quot; klonk het dichter bij. De deur werd opengerukt en juffrouw Veeling stond op den drempel, in de eene hand een vaagdoek en met de andere een der jongere kinderen, die een bewijs had gegeven in haar beschouwingen aangaande de orde niet te deelen, een gevoelige vermaning toedienend. Maar Klaas Jan was al niet meer alleen: juffrouw Vermeere stond in haar erg schamele huisjapon op de onderste trede van de trap. Met een oogopslag herkende juffrouw Veeling dat kleedingstuk voor hetzelfde, dat »de freulequot; den vorigen dag in huis had aangehad. Aan de juistheid harer waarnemingen viel dan nu niet meer te twjjfelen en, in dezelfde mate als de achting voor zich zelve daardoor steeg, daalde die voor de arme, bleeke, half uitgeteerde juffrouw tegenover haar.
»'t Zou me erg veel plezier doen als u den jongen niet ophield. Hij komt te laat op zijn kantoor en dat mag niet gebeuren!quot;
»Moeder!quot; riep Klaas Jan gramstorig uit.
»Wat blief?quot; vroeg de andere met een blik en op een toon, geheel in tegenstelling met de beleefde woorden. Juffrouw Vermeere nam het woord en vroeg zeer bedaard aan den jongen man, terwijl zij het oog op diens moeder gevestigd hield, of hij niet een deel van zijn schrijfwerk zou willen afstaan aan haar man.
»Zoo... ja... ledigheid is 's duivels oorkussen!quot; riep juffrouw Veeling uit. »Dat zou wel kunnen gebeuren. Nu je spreekt ben je te helpen. Had je eer gesproken dan had je zeker minder ellende te verduren gehad!quot;
kU zegt dat uit goedhartigheid: ik zeg er u dank voor,quot; hernam juffrouw Vermeere met neergeslagen oogen. »Zou 'tgaan?quot;vervolgde zij, Klaas Jan aanziende.
58
VERZOEND.
Deze geloofde 't wel, want die pro-deo-zaak moest gauw afgedaan, »en had zooveel omzwaai, dat het was om er beu van te worden.quot; Maar dan moest haar man maar eens aan 't kantoor komen. Hij zou hem wel opendoen en bij mijnheer brengen; mijnheer was een beleefd man, die hem niet uit de hoogte behandelen zou. Wanneer of haar man het best gelegen zou komen? vroeg juffrouw Vermeere. Dat wist hij nu niet zoo precies te zeggen, klonk het verlegen antwoord.
»Daar hoef je nu niet zoo erg bedremmeld om te wezen,quot; hief juffrouw Veeling aan, die noode zoo lang had stilgezwegen en zich op den tweeden rang achtte geplaatst, terwijl zij den eersten verdiende. «Je man,quot; ging ze voort, zich tot juffrouw Vermeere wendende, »gaat zoo gauw als hij kan naar het Kantoor, schelt heel zachtjes aan en vraagt mijnheer te spreken. Lukt dat dan den eersten keer niet, dan komt hij den volgenden dag terug. Ik denk dat zijn gang geen doktersgang zal wezen.quot;
3gt;Zoo zal hij 't ook wel niet beschouwen. En denkt u, als mijn man werk krijgt, dat hij 't aan zijn huis zal mogen doen ?quot;
Klaas Jan knikte toestemmend en wilde te kennen geven, dat er in het vertrek waarin hij met Karei Gunters zat, geen dragelijke plaats meer over was en de derde kantoorkruk, die er jaren lang in een hoek had gestaan, bij het laatste krakeel was bezweken. Zijn moeder liet hem echter niet aan het woord komen. Zij verklaarde met luider stemme, dat het meer dan tijd was dat hij ging en dat zij de rest wel met -^het goeje menschquot; bespreken zou. Toen hij weggegaan was, na de groeten verzocht te hebben aan juffrouw Leentje, toonde zij voor zich den tijd minder kostbaar te achten. Zij zette de armen in de zijden, wat gelijkstond met het kuchje en het zich-in-postuur-stellen van den redenaar. Bij het aannemen van die houding viel eerst goed de forschheid harer gestalte op te merken en de niet mindere forschheid van haar gelaat. Kracht lag er in haar spieren, kracht in haar vrijen, stouten oogblik, in den ietwat gekromden neus, in den ferm gesneden mond, in de vierkante kin. «Het was een pracht van een vrouw,quot; zeiden de waagdragers van daarover, en Veeling, die het eenmaal had gehoord, toen hij hen met zijn gewonen sleeptred voorbijschoof, had den beet gevoeld van zijn consciëntie, die hem verweet dat nog nooit te hebben opgemerkt.
Wat een armzalig figuur maakte juffrouw Vermeere tegenover haar; juffrouw Vermeere, wier lichaam, hoe klein en tenger ook, toch nog een te zware last scheen voor de trillende beenen, wier hoofd als scheen te beven op den spichtigen knokeligen hals en wier
59
VERZOEND.
oog den stouten blik van juffrouw Veeling telkens zocht te ontwijken, en dat niet kon.
»Ik hoorde het je zeggen, maar ik ben het in 't geheel niet met je eens,quot; bief ze majestueus aan. »Je man moet ginder zijn werk gaan doen en niet daarboven. Me dunkt op die eene kamer wordt al genoeg gedaan. Niet dat ik zeggen wil dat het er onordelijk toegaat. God beware me! dat zeg ik niet: daar heb ik ook geen reden toe, want tot zien had ik nog geen gelegenheid, recht misschien wel, daar het toch altijd m ij n kamers zijn. Maar ik kan 't toch denken. Waar zooveel gebeuren moet, waar een piano staat die druk bespeeld wordt — neem me niet kwalijk als ik je gul zeg, dat het geen van ons pleizier doet — waar een man altijd thuis is — en een man is toch een geboren morspot •— daar kan het niet ordelijk ^ijn. En waarom zou je hem niet naar dat. kantoor laten gaan? Den faeelen dag een man over den vloer, 't is me een kruis! Ik heb een heel goejen en gezeggelijken, weet je, maar de Zondag wordt er me toch door ontheiligd. Of is je man menschenschuw? Ja, dat heb ik wel gedacht. Maar waarom is hij dat?quot;
ïlk heb u niet gezegd dat hij dat is, juffrouw Veeling! Maar vindt u ook niet, dat het hier tocht?quot; vroeg de andere heel bescheiden.
»Ik voel er niets van, maar jij misschien wel. Ik kan het denken!quot; zei ze met een schuinschen blik op de schamele kleedij. tgt;Arm zwak niensch, ik zal je straks wat boven brengen; want zóó gaat het niet bij deze voorjaarskou.quot;
gt;Ik dank u hartelijk. Ik heb niets noodig! Boven ligt genoeg, zoodra ik maar tijd heb tot knippen en naaien . ..!quot;
yja, voor anderen, ik begrijp er alles van. Maar om te kunnen helpen moet ik wat meer weten. Ben je van zoo'n grooten kom-af dat je te trotsch bent om arm te wezen? Mijn vader was maar een turfdrager en ik ben toch juffrouw Veeling, die vijf kinderen groot te brengen heeft en dat goed hoopt te doen.quot;
»Zeker, zeker, u is een brave vrouw, een sterke vrouw, die verdient dat het haar goed gaat . .Zij wilde nog meer zeggen; ze bezon zich, nam met haar kleine bevende hand de stoere van juffrouw Veeling, drukte die even en klom toen haastig de trappen af.
»Wel sakkerloot!quot; bromde de alleen achtergeblevene. »Nog weêr even wijs!quot;
In den loop van den dag ging Helène naar het nieuw geverfde, moderne huis van mevrouw van Oven. Een klein balkon beschaduwde ten deele het deurkozijn ; een koperen knop deed een mager schelletje klinken; een kleine vestibule, met marmer belegd, en een
60
VERZOEN D.
marmeren trede voerde naar een smalle gang, waar links de even smalle trap op uitkwam en rechts de twee deuren van zij- en binnenkamer. Mevrouw was in de eerste en vergunde de juffrouw tot haar te komen. Helène scheen met haar vader den zin voor weelde gemeen te hebben, want de blik op het rood gebloemd Brus-selsch tapijt, op het bruin notenhouten ameublement, op de roode ripsgordijnen met vergulde lingen, bevestigd aan even blinkende stokken, deed haar behaaglijk aan. Wat was het er vroolijk in die kamer! De kleine ruimte, de eenigszins drukkende temperatuur deden geen scha aan dien indruk; evenmin de wanorde, die er dit oogen-blik heerschte. Het tweede ontbijt toch stond nog op de tafel; steen-kolengruis had den grond bij den sierlijken vuurhaard als besneeuwd; een paar kinderhoedjes en manteltjes, een geheel damestoilet hadden op twee der vijf stoelen een behaaglijke rust gevonden of lagen op een der easy chairs in zwijm. Welk een ontbijt! De hoofdschotel zag er wel onooglijk uit, maar er lag nog een halve kalfskotelet op; bet servet toonde vele vlekken, maar droeg nog twee fijne wijnglazen en een fraai geslepen karaf, waarin nog eenig rood vocht school. Het was zeker van hetzelfde, dat nu nog in den fijnen kelk tintelde, welke onder het bereik van mevrouw stond. Deze had zich ter zijde van den vuurhaard zeer gemakkelijk neergevlijd in een laag, mollig, met roode zijde bekleed armstoeltje en was, tot aan het binnentreden van Helène, verdiept geweest in het lezen van een octavo boekdeeltje, dat bij de begroeting der binnengekomene op haar schoot neerzonk. Een vriendelijk hoofdknikje verwelkomde haar.
»Ga daar eens zitten ... voor den baard, Leentje, zoo beet je immers? Dichter bij maar..! je ziet er zoo koud uit. Doe je daaraan nu eens te goed en neem er een glaasje port bij,quot; zei ze, op den schotel wijzende en een glaasje uit de karaf volschenkend.
sik dank it; ik heb geen honger!quot; klonk het antwoord, te flauw om waar te zijn.
»Geneer je niet, het staat er immers om gebruikt te worden'? en mij verarmt het niet, kind!quot;
De zachte aandrang meer dan de woorden haalde Helène over. Het smaakte overheerlijk.
5gt;Nog een glaasje?quot;
»Xeen, waarlijk niet, mevrouw, ik durf niet... De wijn is zoo sterk.quot;
»Je zal er niet aan gewend zijn, dat 's waar. Neem een half fleschje meë voor je moeder; want die heeft het noodig; dat heb ik gemerkt.quot; Zij schelde en gaf met luider stem de noodige bevelen en voegde er
61
VERZOEND.
bij, dat het gewenschte dadelijk binnengebracht moest worden, daar bet juffertje het mee moest nemen. Helène kleurde even bij den blik der dienstbode, die haar van top tot teen opnam. s.Ja, kind, je moeder kwam mij erg zwak voor. Ze schijnt veel zorg te hebben; kan je vader — 't is immers je vader, die bij je inwoont — niets verdienen? Is hij ziekelijk?quot;
»Neen, mevrouw!quot;
Daar klonk een slag en daarop een verward geluid van stemmen en een heftig getrappel van voeten boven hun hoofden. Mevrouw greep naar de schel, maar niet zoo verschrikt, als Helène dacht dat ze wel wezen moest; zij ten minste trilde van den schrik. De boodschap, van boven binnengebracht, luidde, dat Agaatje door Ma-rietje gestooten en met stoel en al was omgevallen. Op Agaatjes buil was echter al spijkerbalsem gesmeerd.
»Ik zalop het oogenblik wel boven komen,quot; verzekerde mevrouw, toen de dienstbode bleef wachten. «Nog iets?quot;
»Grerardje heeft een flesch met sla-olie op Rosientjes hoofd uitgegoten.quot;
«Die kleine bengels! Zeg, dat ik hen straks in de kast zal zetten. Daar, neem dat trommeltje met krakelingen meö. Dat zal ze wel weer tot bedai-en brengen,quot; zei mevrouw met bewonderenswaardige zachtmoedigheid. »Ze kunnen erg lastig wezen, die kinderen!quot; vervolgde zij na het vertrek der dienstbode, op wier gelaat heel iets anders als kalmte te lezen was, en die dan ook, bovengekomen, verzekerde, dat ze van binnen kookte van ergernis; ze toonde dat ook door Agaatje en Marietje en Gerardje en Rosientje eens door elkaar te schudden en in het voorbijgaan nog een oorveeg te geven aan Charlotje en Kareltje, die zaten te spelen met een gekleede muts van mama.
«Maar ik verbeeld me toch, mijn kind, dat een man, die niet ziekelijk is, toch wel wat uit kan voeren. Niet alle mannen zijn als de mijne, die mij bijna forceert, meer aan te nemen dan ik behoef; maar van eiken man mag toch gevorderd worden, dat hij vrouw en kinderen onderhoudt. En bij u is er maar éen kind; hier zijn er zes en misschien .. .quot; Zij poosde even, en een veelbeteekenend glimlachje gleed over haar gelaat heen.
Zij had verwacht, dat Helène antwoorden zou, maar deze zweeg evenals haar moeder dat gedaan had.
5gt;Is daar een reden voor, die ge niet zeggen kunt?quot; vroeg mevrouw erg innemend. Helène was nauwelijks achttien jaar en ze had van den sterken wijn geproefd; daarom antwoordde zij; gt;Ja, mevrouw!quot;
62
VERZOEND.
»Ook aan mij niet?quot;
»Ook aan u niet!quot;
»Dan moet het wel erg zijn?quot;
»Heel erg!quot; Zij borst in snikken los.
iKom, kom! Ween je smart maar aan mijn boezem uit!quot; hernam mevrouw bijna hoog tragisch, 't Was een tirade uit den roman, die straks op haar schoot had gelegen, maar, bij het opstaan om de krakelingen te krijgen, in den van den grooten schotel een bad had genomen, en dat nog altijd nam.
»U is wel goed, mevrouw! O, wat doet het goed zooveel sympathie te vinden!quot;
3gt;Je leest? Je doet ook aan literatuur? Dat woord bewijst het me. Dat doet mijne sympathie, zooals je 't zoo goed noemt, nog toenemen. Vertrouw mij het geheim van je leven toe. Geen mensch, dien ik niet weet te troosten, geen leed, dat ik niet zou weten te lenigen!quot; riep zij uit, terwijl in haar oog werkelijk een traan blonk.
Maar de lange rede had Helène tijd gegeven tot bezinning te komen. Haar aangeboren fierheid was haar schild.
ilk weet, mevrouw, dat u helpen kan zooals niemand...quot; riep zij uit, de hand drukkend, die haar gereikt werd.
jgt;Maar om goed te kunnen helpen, moet ik alles weten.quot;
»Is 't niet genoeg te weten, dat wij arm zijn? dat wij gebrek lijden? En voor twee jaren wisten wij geen van allen wat gebrek was!quot;
»Voor twee jaar—? Is je vader misschien gefailleerd?quot;
»Ja, mevrouw!quot; zeide Helène na een oogenblikje nadenkens.
»Is 't anders niet!quot; klonk het wel met eenige teleurstelling. ^Kind, e dat zoo aan te trekken ! Je vader is de eerste niet en zal de laatste niet wezen.quot; Plotseling hield ze op, alsof zij meende genoeg, ja te veel reeds gezegd te hebben. »En zich daarvoor zoo schuil te houden en niet te durven omzien naar een andere betrekking!quot;
Het mager schelletje klonk aan de voordeur; een ferme voetstap werd gehoord; op den drempel der deur verscheen mijnheer van Oven. »Dat's een verrassing, hé!quot; riep hij haar toe, waarna hij haar omhelsde en een luid klinkenden kus op de lippen drukte. gt; Ik kom vroeg van de beurs en wou gaarne even naar mijn kleintje toe. 't Is ook zoo'n goed licht om te photographeeren! In 't voorbijgaan zag ik in het oesterhuis zoo'n heerlijken zalm liggen, dat ik de verzoeking niet weerstaan kon om je er meê te verrassen. Ik weet toch hoeveel je er van houdt; smul er van, kleintje, smul er goed van!quot; Hij had hem zelf meegebracht. Mevrouw scheen hem daar nog het meest voor te danken. »Wat een vracht voor je, mannetje!quot; riep
63
VERZOEND.
zij, vol bewondering den blinkenden visch beschouwende, dien hij baar in bet dik grove papier op den schoot had gelegd. »Zóó is mijn beste nu altijd!quot; vervolgde zij, Helène aanziende, die bij mijnheers binnentreden opgestaan en met haar figuur wel eenigszins verlegen was.
»Welk juffertje hebben we daar?quot; vroeg Eduard op zijn gewonen joligen toon, en Helène, die niet gauw een gunstige opinie van iemand had of zich tot iemand voelde aangetrokken, keek hem met hare diepzinnige kijkers vriendelijk aan. Waarlijk, Eduard van Oven, wien men de veertig nauwelijks gaf, was voor de meesten een aantrekkelijke persoonlijkheid. Het gelaat, dat den volle-maansvorm naderde, drukte geen voornaamheid uit, geen verstandelijke kracht, veeleer alledaagsche middelmatigheid, maar de levenslust, tintelend in zijn blauwgrijze oogen, tronende op het breede voorhoofd, huppelend en trippelend op neus en kin, zich hoorbaar openbarende in den gullen lach en den joligen toon zijner stem, deed dit alles voorbijzien, deed hem de lieveling zijn zijner vrouw en een goed vriend van allen, die hem kenden.
Mevrouw stelde met een paar woorden Helène voor en wilde nog tot eenige omschrijving overgaan, toen hij haar in de rede viel; ^Ik begrijp het: het juffertje uit het tranendal. Ja, ja, we hebben je bovenhuis zoo genoemd, juffertje, omdat jelui, als we je te zien kregen, er zoo drommels begriend uitzagen. Dat hoort niet, dat boeit niet. Heb je verdriet, lach er om en het is weg! Ik zeg maar altijd, het zit in je eigen hart, en daarom zijn wij altijd zoo vroolijk en hebben wij het goed, niet waar, boutVquot;
»Hoor dien man weer eens doorslaan!quot; zei mevrouw met een bewonderenden blik op haar man.
»Laat het juffertje hier blijven eten!quot; riep hij.
«Excuseer, mijnheer! waarlijk...quot;
3Neen, dat kan ze niet!quot; viel mevrouw in, en zonder nader uit te leggen waarom dat niet kon, vervolgde zij: »we zullen ons gesprek wel eens morgen voortzetten. Ik wou dat je mijn oudsten eenige uren op den dag wat bezig kwam houden. Nu, daar heb je den tijd toe en de condities zullen je wel bevallen, want karig ben ik niet.quot;
»Neen kleintje, neen, dat ben je nooit geweest, maar vandaag wel; kom, geef me eens gauw een mes.quot; Hij had de la van het buffet opengetrokken en in de messenmand naar dat voorwerp gezocht, maar er onder luid gelach een paar bottines, een kanten kraagje en een schoteltje, waarop een kluitje boter, uitgehaald.
»Och, hemeltje, ja Eduard!quot; merkte mevrouw evenzeer lachend
6-i
VERZOEND.
aan, sik kreeg daar straks plotseling bezoek en wist niet waar ik het zoo gauw bergen zou.quot;
jgt;Een mes, en je euveldafm, ze worden u vergeven,quot; declameerde Eduard, die toen hij het gevraagde eindelijk gekregen had een paar goede mooten van den zalm afsneed, ze in een stuk papier wikkelde en het pakje Helène in de hand drukte nog eer ze wist wat er gebeurde.
«Gebruik het van middag met de uwen en laat me je nu met gratie de deur uitduwen, als je toch wilt gaan en mijn kleintje je niets meer te zeggen heeft.quot;
Toen Helène vertrokken was maakte ;bij zijn kleintje bekend met de reden zijner buitengewone vroolijkheid en mildheid.
»'k Heb een aardig buitenkansje vandaag gehad!quot;
»Weer zooveel geld verdiend? Mooi verkocht?quot;
»Neen, juist niet verkocht. Ik was op het punt een partij rogge van de hand te doen vijftig cents boven de hoogste noteering, toen een goed vriend me apart nam en me van avond voor een whistje vroeg. Mijn kooper had niet willen wachten en laat-beurs hoorde ik, dat hij op 't springen stond. Als ik niet met mijn vriend had gepraat, dan had ik achter het lijk geloopen .. .quot;
»Ja, maar beste, dat's geen geld verdienen, zou ik meenen!quot;
»Wat? Ik had kunnen verliezen . .. meer dan duizend gulden had het me kunnen kosten...! Kleintje, niet zoo puntig kijken!quot;
»Nu, jij zult het wel beter weten, bestel Maar Eduard, Eduard, wij moeten er bovenop blijven!quot; zei ze met een eenigszins bedenkelijk gezicht.
5gt;Ta, ta, ta! Kijk niet naar het tranendal aan de overzij, maarliever mij in 't gezicht!quot;
Nu, dat deed ze, en straks aan 't diner ook: de zalm en het glaasje muskaat smaakten er haar te lekkerder door.
En ook in het tranendal van daarover heerschte een ongekende opgeruimdheid. Dat deed het half fieschje port niet, dat zorgvuldig werd weggeborgen; ook niet de zalm, hoewel die, vooral door vader, met smaak werd verorberd; dat deed het voorspoedszonnetje, dat door de verweerde ruitjes naar binnen viel en licht en warmte voorspelde. Vader toch kon werk krijgen bij mr. van Drachten, als hij er zich om wilde aanmelden, en Helène zou een plaats erlangen bij de goede, vroolijke, milddadige familie van Oven ! Wat het gelaat toch dikwijls bedriegen kan! Wie had zooveel liefs kunnen verwachten van die kleine dame met dat ietwat puntige voorkomen ? Moeder en dochter zouden het gisteren nog zelfs snibbig en terugstootend hebben genoemd!
VERZOEND. — I. 5
65
VERZOEND.
zij, vol bewondering den blinkenden visch beschouwende, dien hij haar in het dik grove papier op den schoot had gelegd. »Zóó is mijn beste nu altijd!quot; vervolgde zij, Helène aanziende, die bij mijnheers binnentreden opgestaan en met haar figuur wel eenigszins verlegen was.
»Welk juffertje hebben we daar?quot; vroeg Eduard op zijn gewonen joligen toon, en Helène, die niet gauw een gunstige opinie van iemand had of zich tot iemand voelde aangetrokken, keek hem met hare diepzinnige kijkers vriendelijk aan. Waarlijk, Eduard van Oven, wien men de veertig nauwelijks gaf, was voor de meesten een aantrekkelijke persoonlijkheid. Het gelaat, dat den volle-raaansvorm naderde, drukte geen voornaamheid uit, geen verstandelijke kracht, veeleer alledaagsche middelmatigheid, maar de levenslust, tintelend in zijn blauwgrijze oogen, tronende op het breede voorhoofd, huppelend en trippelend op neus en kin, zich hoorbaar openbarende in den gullen lach en den joligen toon zijner stem, deed dit alles voorbijzien, deed hem de lieveling zijn zijner vrouw en een goed vriend van allen, die hem kenden.
Mevrouw stelde met een paar woorden Helène voor en wilde nog tot eenige omschrijving overgaan, toen hij haar in de rede viel: sik begrijp het: het juft'ertje uit het tranendal. Ja, ja, we hebben je bovenhuis zoo genoemd, juffertje, omdat jelui, als we je te zien. kregen, er zoo drommels begriend uitzagen. Dat hoort niet, dat hoeft niet. Heb je verdriet, lach er om en het is weg! Ik zeg maar altijd, het zit in je eigen hart, en daarom zijn wij altijd zoo vroolijk en hebben wij het goed, niet waar, bout?quot;
»Hoor dien man weer eens doorslaan!quot; zei mevrouw met een bewonderenden blik op haar man.
)»Laat het juffertje hier blijven eten!quot; riep hij.
«Excuseer, mijnheer! waarlijk .. .quot;
sNeen, dat kan ze niet!quot; viel mevrouw in, en zonder nader uit te leggen waarom dat niet kon, vervolgde zij: » we zullen ons gesprek wel eens morgen voortzetten. Ik wou dat je mijn oudsten eenige uren op den dag wat bezig kwam houden. Nu, daar heb je den tijd toe en de condities zullen je wel bevallen, want kaïig ben ik niet.quot;
»Neen kleintje, neen, dat ben je nooit geweest, maar vandaag wel; kom, geef me eens gauw een mes.quot; Hij had de la van het buffet opengetrokken en in de messenmand naar dat voorwerp gezocht, maar er onder luid gelach een paar bottines, een kanten kraagje en een schoteltje, waarop een kluitje boter, uitgehaald.
»Oeh, hemeltje, ja Eduard!quot; merkte mevrouw evenzeer lachend
64
VERZOEND.
aan, »ik kreeg daar straks plotseling bezoek en wist niet waar ik het zoo gauw bergen zou.quot;
»Een mes, en je euveldaan, ze worden u vergeven,quot; declameerde Eduard, die toen hij het gevraagde eindelijk gekregen had een paar goede mooten van den zalm afsneed, ze in een stuk papier wikkelde en het pakje Helène in de hand drukte nog eer ze wist wat er gebeurde.
«Gebruik het van middag met de uwen en laat me je nu met gratie de deur uitduwen, als je toch wilt gaan en mijn kleintje je niets meer te zeggen heeft.quot;
Toen Helène vertrokken was maakte jhij zijn kleintje bekend met de reden zijner buitengewone vroolijkheid en mildheid.
j'k Heb een aardig buitenkansje vandaag gehad!quot;
»Weer zooveel geld verdiend? Mooi verkocht?quot;
»Neen, juist niet verkocht. Ik was op het punt een partij rogge van de hand te doen vijftig cents boven de hoogste noteering, toen een goed vriend me apart nam en me van avond voor een whistje vroeg. Mijn kooper had niet willen wachten en laat-beurs hoorde ik, dat hij op 't springen stond. Als ik niet met mijn vriend had gepraat, dan had ik achter het lijk geloopen . ..quot;
»Ja, maar beste, dat's geen geld verdienen, zou ik meenen!quot;
»Wat? Ik had kunnen verliezen . .. meer dan duizend gulden had het me kunnen kosten...! Kleintje, niet zoo puntig kijken!quot;
»Nu, jij zult het wel beter weten, beste! Maar Eduard, Eduard, wij moeten er bovenop blijven!quot; zei ze met een eenigszins bedenkelijk gezicht.
«Ta, ta, ta! Kijk niet naar het tranendal aan de overzij, maar liever mij in 't gezicht!quot;
Nu, dat deed ze, en straks aan 't diner ook: de zalm en het glaasje muskaat smaakten er haar te lekkerder door.
En ook in het tranendal van daarover heerschte een ongekende opgeruimdheid. Dat deed het half fleschje port niet, dat zorgvuldig werd weggeborgen; ook niet de zalm, hoewel die, vooral door vader, met smaak werd verorberd; dat deed het voorspoedszonnetje, dat door de verweerde ruitjes naar binnen viel en licht en warmte voorspelde. Vader toch kon werk krijgen bij mr. van Drachten, als hij er zich om wilde aanmelden, en Helène zou een plaats erlangen bij de goede, vroolijke, milddadige familie van Oven ! Wat het gelaat toch dikwijls bedriegen kan! Wie had zooveel liefs kunnen verwachten van die kleine dame met dat ietwat puntige voorkomen ? Moeder en dochter zouden het gisteren nog zelfs snibbig en terugstootend hebben genoemd! verzoend. — I. 5
65
VERZOEND.
66
Er werd getikt. De piano werd weggehaald. Een oogenblik betrok Helène's gelaat en werden haar oogen zelfs vochtig, en toen vader uit de diepte van zijn hart het vertrek van dat onnut en lastig meubel toejuichte, vonkte er zelfs iets toornigs in. Maar de kalmte keerde spoedig terug; een gevoel van tevredenheid verving den opkomenden wrevel, toen moeder haar zoo innig lief aanzag en toefluisterde: »ik weet wat het je kost!quot;
VI.
We zijn in het net, suffisant getimmerd en weelderig »beverfdequot; huis van juffrouw Cornelia Haalmeijer, in de nieuwe wijk. Naast en tegenover die woning: huizen in denzelfden trant opgetrokken, met onder- en bovenverblijven, twee diepingaande deuren naast elkaar, met een venster beneden, twee op de eerste en twee op de bovenverdieping, bijna allen van spionnetjes voorzien. Deze laatste voorwerpen mochten een eervol getuigenis afleggen van de weetgierigheid der buren, die gaarne op de hoogte wenschten te blijven van hetgeen er om hen heen voorviel. De grootste spionnetjes versierden de twee vensters van mejuffrouw Cornelia's tweede verdieping, die zij zelve bewoonde. De woning boven haar was aan een eenig heer verhuurd, die, zooals zij 't noemden, »aan een krant was.quot; Vlak tegenover haar was een winkel in kruidenierswaren, en daarboven een woning, die door een welvarende dame bewoond scheen te zijn. Wist Cornelia ook precies te vertellen hoeveel ponden koffie de kruidenier in éen week uitsleet, wat zijn beste en wat zijn slechte dagen waren en hoeveel wichtjes er op ieder pond den klanten bij het wegen onthouden werden, zij wist nog veel meer van de voorname dame, bij wier aanduiding zij haar gelaat steeds in een zonderlinge plooi zette. Het was er een van minachting, bij welke de lippen werden opgetrokken, de bolle wang zich opblies, zóo hoog zelfs, dat het kleine neusje als wegzonk.
Het was bij zevenen in den avond en we zijn in het midden van Mei. Het was dus nog goed licht, voor Cornelia zelfs nog te hel, want zij had haar manilla-overgordijnen wat ruimer plooien doen
/
/
X'
VERZOEND,
aannemen en baar stores wat lager doen zakken, niet te laag echter om haar het gezicht op den overkant te belemmeren. Toch trok die overkant ditmaal niet haar gewone aandacht; want zrj had in haar eigen kamer blijkbaar veel te ordenen, hoe keurig net het meubilair er ook uitzag. Geen stofje op het tapestry-kleed, waarvan de hoofdkleur hoogrood en het hoofdpatroon een groot£ pompoenroos was; evenmin op de stoelen met vuurrood trijp, op den schoorsteenmantel, gedekt door een plank evenzeer met vuurrood fluweel bekleed, op de lichtgeel vergulde pendule onder stolp en de daarbij behoorende candelabers. In de gladhouten bonheur da jour kon zij zich zien, evenals in den ovalen spiegel met vergulde lijst daar tegenover, en werkelijk maakte zij van de geboden gelegenheid ditmaal een zeer druk gebruik. Op het donkerrood gevelouteerd behangsel kwamen twee chromo's in rijk vergulde lijst bijzonder fraai uit. Het waren twee premies, die haar verlokt hadden in te teekenen op twee vervolgwerken, die maar niet eindigen wilden. Op de mahoniehouten tafel stond een schenkblad met gereedschap en naast den stoei, blijkbaar voor haar bestemd, een thee-emmer met ketel, waarin op dit oogenblik het water gezellig raasde. Ja, wél gezellig! Alles was gezellig, behalve de bewoneresse, die maar niet voldaan was en altijd door schikte en plooide en daarbij telkens op de pendule zag. Had de stoel, niet ver van den haren klaargezet, het al niet doen gissen, dan had men aan haar drukte en de wijze, waarop zich die te kenner, gaf, reeds kunnen merken, dat zij bezoek wachtte. Ook aan haai toilet was buitengewone zorg besteed. Hare robe van zwarte zijde, het haar, dat vroeger stroef en stijf, nu golving vertoonde, de gouden oorringen, de schitterende broche, glimmend alsof ze juist van den bijoutier thuis waren gebracht, het tuigde alles van een buitengewone zorg. Daar sloeg het halfacht op haar pendule. Al zoo laat? De pendule ging voor; neen, precies gelijk met het kleine horloge, dat aan een zwaren gouden ketting in haar ceinture onder haar merkbaar ontwikkelden en thans meer en meer jagenden boezem verborgen was.
Klonk daar de schel niet? Neen, niet die van haar deur of die van haar bovenhuis. Zeker van daarover bij de voorname dame, die — ja waarlijk! — voor haar venster was getreden. Die vrouw...! Wat was ze slordig, achteloos gekleed ! Wat zwierden die lange zwarte haren om dat bleek gezicht! Het mensch dacht zeker, dat ze mooi was: het stond te lezen in die zwarte oogen .. . Hoe die gloeiden! Het mensch had zeker de koorts. Hoe kon het anders, een vrouw van dat slag! Men kon wel zien, dat ze niet hard gewerkt had voor
6S
VEUZOF.ND.
die gordijnen, — werkelijk van fluweel schenen ze wel! — want boe greep zij ze met die witte vingers vast, alsof fluweel niet dadelijk geplet kon worden. Waarlijk, ze had vandaag weer dien ring met grooten diamant aan! Een straal van het avond-zonnetje deed er gloeiende vonken uit spatten. Wat stond die vrouw toch naar beneden te kijken ! Haar gelaat, dat anders zoo heel onverschillig, zoo uit de hoogte stond, vooral wanneer het de zeer fatsoenlijke juffrouw Cornelia Haalmeijer aankeek, vertoonde nu een glimlach. Wie stond daar dan beneden ? De heer, die anders nooit voor negenen daar aanschelde, en dus nooit goed kon worden opgenomen? Cornelia keek mede naar beneden en ... een schok ging haar door de forsche leden. De persoon, dien zij verwachtte, had aan het huis tegenover haar aangescheld. Gelukkig, het bleek eene vergissing; want voor er nog opengedaan had kunnen worden, was bij de stoep af'gesneld en naar de hare overgestoken; evenwel niet zonder naar boven gekeken te hebben. Had hij den glimlach van die vrouw, die zeker naar hem neerkeek, beantwoord of' uitgelokt?
Zij kon het niet nagaan, want zijn achterhoofdwas naar baar toegekeerd juist toen hij de straat overstak, het venster van die vrouw beschouwde of... begroette! Het schildpadden doosje met zilveren theelepeltjes, dat zij in de hand had, voor wie haar op dit punt zekerheid kon geven! Die zekerheid was echter niet te geven, zoodat zij in het bezit bleef van het kostbare voorwerp, dat ze eens op haar verjaardag van haar lieven neef, dezelfde die haar tot zijn univer-seelen erfgenaam maakte, gekregen had.
»Die madam!quot; mompelde zij, en of de drift haar minder voorzichtig deed zijn dan gewoonlijk en haar de kracht, die noodig was om het lepeldoosje in de korte dikke vingers te houden, elders deed gebruiken, het doosje viel met een kletsenden slag neer. In het schildpad was een scheur. Als neef dat eens had kunnen zien! Zou hij gejammerd of spotachtig gelachen hebben?
Een scheur in het schildpad! En zij had geen ander doosje, dat waard was bij een bezoek, als ze thans wachtte, gebruikt te worden. Wat zou Christiaan Reimers wel van haar en haar inboedel gaan denken ?
De binnentredende was een man van even dertig jaar, had een knap alledaagsch voorkomen, met uitzondering van een paar oogen, die soms niet alledaagsch loensch keken, 't was of het eene zich rechts, terwijl het andere zich links wendde — en een zwarte net geknipte baard, die het ondergedeelte van het gelaat bedekte en met dezelfde zorg bleek behandeld te worden als de doorneheg van
69
VERZOEND.
een goed onderhouden bleekveld of moestuin. Ook zijn gang week van het gewone af, daar die iets sleepends en sluipends bad, wat zich aansloot aan het smijdige der gansehe gestalte, die bij een groet of een buiging zich slangenaartig kronkelen kon. Hij was nu als een man uit de fatsoenlijke klasse gekleed zonder eenigen opschik, maar ook zonder de elegance, die den welopgevoeden en beschaafden zoon van goeden huize bij den eersten oogopslag kenteekent.
»Lieve nicht, ik hoop toch niet, dat ik u heb laten wachten!quot; riep hij Cornelia reeds op den drempel toe, waarna hij de gewone kronkeling met zijn lichaam maakte en zacht schuivend over het kleurrijk tapijt, welks groote bloemen hij met het eene oog opmerkte terwijl hij met het andere de barst in het schildpad van het lepeldoosje scheen te betreuren, haar naderde. Hij nam haar hand en bracht die aan de lippen.
Cornelia's gelaat overtoog een hoogroode blos.
aDag, Christiaan!quot; Zij had ook neef willen zeggen, maar na zulk een begroeting vond zij dat woord wel wat koel. »Ga zitten... Een kopje thee ?quot;
3gt;Al gezet? Ik heb je zeker laten wachten, Cornelia!quot; Hij scheen het opgemerkt te hebben, dat zij hem onrustig had verbeid. Waar zag bij dat toch aan? Zoo'n man, die opmerkte wat een ander zonder iets te zien voorbijging, was gevaarlijk, vooral voor haar! Cornelia Haalmeijer bloosde opnieuw en verschoof haar stoel, toen hij den zijnen niet liet staan waar zij dien had klaargezet, maar dichter bij den haren geschikt had.
»Delicieus!quot; zei Christiaan, toen hij het blauw nagemaakt porseleinen kopje met bescheiden teugjes had leeggedronken. »Ook van neef?quot; vroeg hij met den blik op het kopje, op zulk een zachten, vleienden toon, dat de impertinentie haast een fijne kiesch-heid werd.
»Ja, Chris! De goede man!quot;
»Dat mag je wel zeggen ... maar je was ook veel voor hem.quot;
Cornelia had bet kleine vegertje opgenomen, om de plek, waar de tafel een plek had kunnen vertoonen nu Chris er zijn kopje had neergezet, af te wrijven, maar zij volbracht haar voornemen niet. Haar hf.nd maakte een onwillekeurige beweging en stiet aan het melkkannetje met zóóveel kracht, dat er eenige witte druppels spatteden op het theeblad. Ze liet ze liggen, want nogmaals hoorde ze; sJe was heel veel voor hem ..
5gt;Ten minste meer dan de neven en nichten van den anderen staak. Uwes laat ik er buiten, Chris! Neef mocht je altijd graag lijden. Neef zei
70
VERZOEND.
dikwijls tegen me, als je op zijn verjaardag bij liem kwam: sCornelia,quot; zei bij, »ik weet wel, dat Chris het om een cadeautje doet, maar de jongen bengelt heel aardig. De andere neven en nichten evenwel van den staak Eeimers — je moet me niet kwalijk nemen als ik zoo op zijn advocaatsch spreek, maar dat heb ik geleerd bij de boedelreddering. Een mooie reddering! De man is nu al een jaar dood en nog is alles niet in orde en heb ik al mijn papieren niet..
x.Je meent met die papieren toch geen effecten? die zou ik zelve bewaren... Wees trouw, maar vertrouw niemand,quot; viel Chris in, terwijl hij naar de melkkan greep, om zich nog een drupje in te schenken, wat zij in hare overbeleefdheid wilde voorkomen. Daardoor ontmoetten beider band elkaar: de hare — hoe dat ging begreep zij niet—werd door de zijne even gedrukt.
jNeen, Chris, zoo gek niet! Wat neef me naliet, bewaar ik goed; dat ben ik aan zijn nagedachtenis .verplicht! In een ding hoop ik hem evenwel niet na te volgen; hij kon soms zoo roekeloos wezen, zoo splendied zal ik 't maar eens noemen . . . Maar waar wou ik nu ook op komen?quot;
jgt;Dat neef heel veel effecten heeft nagelaten. Het bedrag noemde je niet. . .quot;
»Zoo, zoo, zei ik dat? Maar me dunkt, dat niemand daarmeé noodig beeft. Ik ben de universeele erfgename volgens zijn testament, dat niemand van de neven en nichten betwist heeft. Nu ben ik er; juist: van die neven en nichten, die de goede neef niet kon uitstaan. En ik kan me begrijpen, dat hij het niet kon. Als men al die glimlachende gezichten zag, als men die warme handdrukjes voelde en daarbij dacht en denken moest: ze komen eens zien hoe verre ik van den doodgraver nog afsta, dan krijgt men den duivel in het bart. Maar, Chris, hij heeft uwes altijd uitgezonderd; je kwaamt ook zoo dikwijls niet, alleen maar op zijn verjaai'dag ...quot;
5gt;Ja, ik heb altijd gezeid: niemand is voor neef Chris — ik was zijn petekind — zóóveel waard als nicht Cornelia.quot;
»Alweer? Wat bedoel je toch? Zeg eens, Chris, je hebt voor van avond belet bij me gevraagd. Ik was er wel wat verbaasd over. De neven en nichten van den Reimerschen staak hebben me juist niet door beleefdheden verwend. Nu7 ik kan ze laten loopen; zij hebben mij meer noodig dan ik hen. Als ze zich maar niet in het hoofd halen, dat ik ze ooit zal ontvangen evenals mijn goede neef deed, zoodra ze begrijpen, dat mijn eindje nabij is.quot;
»Dat zullen ze nooit, om de eenvoudige reden, dat je zeker niet ongetrouwd zult sterven... Mag ik nog een kopje, lieve nicht?quot;
71
VERZOEND.
gt;Misschien wel. Wie weet of ik ooit zal leeren kennen wat het is, iemand lief te hebben!quot; hernam Cornelia geheel verstrooid, ja in verwarring, want ze gaf haar vol kopje aan Chris, die bet delicieus vond, nog veel delieieuser dan het vorige, en dat met een blik, zóó veelbeteekenend, dat Cornelia er van trilde en haar geheimste verwachtingen, zichzelve nauw bekend in het middernaehteliik uur en in de stilte van haar twee persoons ledikant, bijna verwezenlijkt achtte.
^Me dunkt, dat je leven toch eenzaam is: geld is toch lang niet alles!quot; merkte Chris op, terwijl het eene oog haar van ter zijde scheen aan te zien en het andere naar de bonheur dn jour heenglipte.
gt;Ja, mijn leven is eenzaam, en als men dan overtuigd is iemand gelukkig te kunnen maken, huisvrouw te kunnen zijn .. .quot;
»En moeder in de perfectie . . .quot;
»0 Chris, foei!quot; /ij schudde het hoofd om die ondeugende woorden; maar terwijl zij de zachte berisping uitsprak, welde in haar binnenste de uitroep op, waarin eenige ergernis lag: »Hij zwijgt! geen stap verder nog!quot;
»Geld is lang niet alles .. . maar het kan het geluk verhoogen. 't Is het cement van de liefde, zeg ik maar altijd!quot; voerde Chris aan, met meer warmte dan hij vroeger bad doen blijken.
«Dat is waar, Chris! Maar zooveel moeielijker wordt de keus, Chris! Iemand die wat heeft. ..quot;
»En veel ook; wees toch niet zoo bescheiden!quot;
»Zoo heel veel 't is niet; dat moet je niet denken.quot;
Chris wendde het hoofd af, verbood zijn oogen twee wegen te volgen, vestte ze op ésn punt: op het schildpadden doosje met de zilveren lepeltjes, waarvan hij de keur opmerkte, en plooide zijn lippen tot de vraag: «hoeveel wel?quot; Maar Cornelia had haar hand op zijn arm gelegd en ging op hare eigenaardige wijze voort met een overvloed van woorden en telkens van het hoofd-onderwerp afwijkende. De korte zin der lange rede was, dat zij zich alleen om zich zelve wilde begeerd zien en niet om haar geld, het mocht d.in veel of weinig wezen; en dat dit moeielijk viel uit te maken, wamp;nt dat een mannenhart het tegenovergestelde van glas was. Zij had toch van de mannelijke leden van haar en van Neefs familie niets als ellende ondervonden en hij, Chris, wist heel goed, waar ze op doelde, en als hij hier gekomen was, om een verzoening te beproeven met dien lasteraar van den tweeden Eeimerschen staak — de eerste Eeimersche, waartoe Chris behoorde, liet zij er buiten, — dan was zijn bezoek, hoe aangenaam het haar ook ware, geheel doelloos.
De ander had met iets wat naar godvruchtigen ernst zweemde
72
VERZOEND.
geluisterd en zijn stoel telkens wat dichter bij geschoven, tot deze zóo dicht bij den baren stond, dat hij, het hoofd even voorover buigende, met den mond bijna haar rechteroor kon aanraken.
»Neen, Corrie, dat wilde ik juist niet komen doen. Ik weet dat Paulus Reimers, die nog wel in een huis woont waar je hypotheek op hebt, heeft wagen te zinspelen op het bestaan eener zeer vertrouwelijke, zeer innige verhouding van jou tot den zaligen .. hier lei Corrie de palm barer rechterhand op zijn lippen, terwijl hare oogen zich opwaarts hieven, als om den zaligen Keef te verzoeken even op de aarde, dat broeinest van allerlei ongerechtigheden, neer te dalen en door een krachtig woord den jonkman aan haar rechter, op wiens achting zi] zulk een beogen prijs stelde, van haar reine onschuld te overtuigen indien dat nog noodig mocht zijn. »Ik ben de eenige van de twee Reimersche staken, zooals je zoo duidelijk en veelbeteekenend de kinderen van Seefs oudsten en tweeden broeder noemt, die nooit aan die verhouding geloofd heb; ik ben de eenige, die je altijd heeft verdedigd en daardoor in onmin is gekomen met allen. Maar die Paulus . .
^Spreek me niet meer van dat uilskuiken. Ik ben me zelve niet, als ik zijn naam maar hoor. Had ik mijn wrok nog kunnen koelen en het huis boven zijn hoofd doen verkoopen, hem er uit laten zetten bij deurwaarders-exploit, met een troep dienders, dat zou me gekalmeerd hebben! Maar het ging, het mocht niet, zeiden me al de bloedzuigers die ik om raad vroeg. En wat hebben ze me niet laten betalen! De eerste was de goedkoopste, maar toch de ergste nog. Die wou niets hebben. Een engel van een man, hé? Ja wel, die dorst me in mijn gezicht uitlachen. En de laatste zond me een rekening van vijf en twintig gulden; daarvoor had ik driemaal op zijn grooten neus kunnen kijken, en driemaal mogen hooren, dat mijn zaak heel mooi stond, totdat zijn briefje met de declaratie kwam, waarin hij me meldde, dat hij altijd veel van schikken hield en dus, bij nader indenken, mij daartoe ook adviseerde. Ik ben mijn geld kwijt en Paulus is nog altijd in dat huis! 't Is om razend te worden.quot;
»En dan zeggen ze dat het testament niet echt is en willen ze 't voor den rechter brengen.quot;
»Wat?quot; Cornelia verschoot van kleur.
»Neef zou niet compos mentis geweest zijn.quot;
iZeker een gemeen woord, zóo gemeen dat je 't in 't Hollandsch niet wilt zeggen?quot;
Niet bij zyn positieve ... gek . .. kindsch . .. van de wijs .. . door je caressen, op zijn Hollandsch: liefkoozingen.quot;
73
VERZOEND.
ïFranscb versta ik, Chris! God bewaar me, wat een lastertongen!quot;
sik zou er niet een meer willen zien.quot;
»Dat wil ik ook niet. Jij bent de eenige . .. ten minste als je je niet meer vergist en in plaats van bij mij bij die juffrouw gaat aanschellen. Ken je die juffrouw?quot; Het was zeer de vraag of Cornelia ook Chris niet in haar drift tot de Reimersche staken o-ino-
O O
tellen; zeker was 't, dat zij nu het oogenblik gekomen dacht, om hem de vraag te doen, die reeds lang haar op de lippen beefde.
»Ja, ik ken die juffrouw... in ambtsbetrekking!quot; fluisterde Chris met een air van gewichtige geheimzinnigheid. gt;Als rechercheur en inspecteur le klasse moet ik kennissen hebben in al de lagen der maatschappij . ..quot;
»0 ja, 't is waar, je bent van de politie: je bent een man om bang voor te wezen.quot;
tgt;Corrie . . . jij toch niet, hoop ik?quot;
»Gekke vent!quot;
De booze bui was voorbijgedreven. Chris zag het met genoegen, maar scheen toch het beoogde doel niet bereikt te hebben.
»En dan zeggen ze,quot; begon hij weder, terwijl bij al zijn aandacht-wijdde aan de nagels zijner blanke handen, »dat je de successierechten nog niet betaald hebt.quot;
»Dat heb ik wel... dadelijk... dat wil zeggen toen de termijn nog niet verstreken was. Ik wachtte tot het uiterste, dat 's waar; maar wat hebben ze me ook gevild!quot;
»Zoo, heb je veel moeten betalen?quot; vroeg hy argeloos. »Hoeveel was 't wel?quot;
sJa, dat weet ik niet precies uit mijn hoofd!quot;
»Nu dan ten naasten bij zoo wat.quot;
»Daar hebben ze niets meê noodig. Laten ze voor mijn part vertellen wat ze willen.quot;
»Daar heb je ook waarachtig gelijk in,quot; viel Chris in. meesterlijk de teleurstelling over het weder afslaan van zijn aanval verbergende. Maar hij gaf het nog niet op; daarvoor was hij een te goed rechercheur.
Maar Corrie, al geef jij ook de brui van hun praatjes, ik doe het niet; ik mag het niet doen, daarvoor is je eer mij te lief.quot;
»Ja, ik geloof dat je me nogal moogt lijden, Chris!quot;
«Je nogal moogt lijden? Dat 's wel het zwakste woord dat je gebruiken kunt.quot;
jgt;Nu komt het,quot; dacht Cornelia, die reeds een verlegen houding aannam. Maar neen, het kwam nog niet; want Chris had bepaalde
74
VERZOEND.
opgaven noodig, om er het fondament van zijn huwelijksliefde op te vestigen. Om die te verkrijgen waagde hij een laatste poging, een gewaagde, een vermetele, maar die hem aanspraak gaf op een bepaald antwoord.
gt;A1 moet ik je ook zeer doen, lieve Corrie, toch moet ik je zeggen wat er nog meer wordt gezegd. Ja, je moet het weten,quot; herbaalde hij als antwoord op haar ontkennend gebaar met de hand. »Ze zeggen, dat je Neefs nalatenschap bezig bent op te maken; je verteert meer dan je inkomsten hebt, en belegt Neefs geld iu allerlei vodjes papier.quot;
»Laat ze praten, Chris! Ik houd over, hoor, jongen!quot;
»Ja maar... Och! liefste Corrie, stel me in staat het met grond tegen te spreken. Geef me je vertrouwen!quot;
»Dat heb je, beste vriend, al lang; dat mag je gelooven . . . heel anders misschien als die dame van hier over.quot;
»Och, spreek me van haar niet!quot; viel Chris ongeduldig in. »Je staat er te hoog voor,quot; voegde hij er vleiend bij. »Maar heb ik je vertrouwen, stel mij dan in staat als je verdediger op te treden, en om dat te kunnen doen heb ik noodig te weten... cijfers te weten ...quot; Het hart van Chris popelde... «Niet om mijnentwil, dat begrijp je; niet hoeveel Neef naliet, hou dat voor je als je dat wilt; maar hoeveel je verteert en hoe je Neefs nalatenschap hebt belegd. Ik zou je misschien nog wel eens goeden raad kunnen geven — ik ben op een effectenkantoor geweest.quot;
»Ik zal. . .quot; begon Cornelia zacht. Chris had haar rechterhand in zijn linker genomen en drukte die, terwijl hij met zijn beide oogen, waarin het vuur van den zoetsten hartstocht gloeide, haar aankeek. »Ik zal je mijn lijsten halen . .. onder het zegel van geheimhouding, zooals mijn notaris zegt.quot;
:gt;Natuurlijk; wat ik weet behoeft niemand te weten en zal ook niemand weten.quot;
Zij stond op; hij bleef zitten, de hand onder het hoofd; gelukkig van haar afgekeerd, want een ondeugende glimlach gleed over zijn gelaat, dat, van alledaagsch als het anders heeten mocht, daardoor een uitdrukking kreeg van slimheid en listigheid.
Hij bleef nochtans niet lang in die houding. Het scherp oor meldde hem dat Corrie de kamer daar naast doorgeloopen, het portaal overgegaan was en het kabinet, dat op haar slaapkamer achterstond, bezig was open te sluiten. Hij stond op. Al ware er iemand in dezelfde kamer geweest, die iemand zou hem niet gehoord hebben. Geen dreuning van den vloer, geen geritsel zelfs van de kopjes en schoteltjes
VERZOEND.
op het theeblad, terwijl hij den glinsterenden metalen trekpot in oogen-schouw nam en naar de keur zocht, die er echter niet op te vinden was. »Brittannia metal... dus zelfs niet eens Christofle.quot; Hij ging naar het sierlijk mahoniehouten meubel en trok de lade, welke er zich in bevond, even open; daar lagen lepels en vorken; met keur? Hij kon er zich den tijd niet toe gunnen om behoorlijk ite foeil-leerenquot;, want een zware stap dreunde op de trap die naar boven leidde, en een mannestem werd op het portaal gehoord, een stena, die zeker tot de protesteerende meid met eenige aarzeling de woorden sprak: »Tk houd het er stellig voor dat de juffrouw het goed zal vinden. Ik ben ook een Neef; Tom Reimers... Almachtig, wat is 't bier donker!quot; Er werd een ritselen en krabben van tastende vingers gehoord en spoedig daarna de kruk omgedraaid. Tom stond in de kamer, Tom, de suppoost uit de cellulaire gevangenis, verrast in het rond starend op al de pracht! Het rijkst wat hij ooit gezien had was bet parket van den Officier van Justitie geweest en het beneden-wachtkamertje in diens huis; en wat was dat, vergeleken met het ameublement van deze kamer! Wat neef toch een geld moest hebben nagelaten! Dat hij dat alles aan éene en nog wel uit de vrouwelijke lijn had gelegateerd! Het eerlijk hart van den armen suppoost kwam er tegen op. Hij was al niet in een opgewekte stemming; bij moest een boodschap doen, waar hij tegen opzag, en was niet gewend bij den weg te loopen; de hond krijgt mettertijd den halsband lief en Tom had uit gewoonte zijn klein kamertje met zijn potkachel lief gekregen, zóo lief, dat een wandeling in de vrije lucht hem een onaangename verplichting was.
»Dag, Tom,quot; klonk het niet ver van hem af. Wat? was er nóg iemand in dezelfde kamer? Hij zocht in het rond; ja wel, daar stond voor het raam Christiaan lleimers, een man, waar hij altijd tegen op had gezien, tegen wien er in zijn hart alt yd iets onaangenaams werd gezeid, dat evenwel nooit over zijn lippen kwam. 't Was een beste in zijn vak, maar 't vak beviel Tom niet. Hij, de suppoost, hij, die de schuldigen, door Christiaan ontdekt, opgespoord en aan-gebracht, bewaken moest, mocht daar evenwel geen woord van kikken: het kon hem zijn betrekking kosten, en wat zou hij zonder deze beginnen ?
Geen wonder, dat Tom den ander niet terstond gezien had: want Chris had zich op een onbegrijpelijk handige wijze in de plooien der overgordijnen weten te slingeren, waaruit hij even handig op het goede oogenblik zich had losgewikkeld.
Cornelia was uit de slaapkamer teruggekeerd naar de kamer daar-
76
VERZOEND.
naast, waar zij al zoekende en voor het raam staande zich toevallig een blik naar buiten had gegund. Die blik was, zeker uit gewoonte, naar het venster aan den overkant gedwaald en had daar de verdachte bleeke juffrouw bespeurd, die weder naar het raam van Cornelia's pronkkamer keek niet een glimlachje om den mond.
»Chris, daar lacht ze weêr! Sta jij te-met voor het raam?quot;
«Neen, Corrie, 'tis tegen neef Tom, die hier op je wacht!quot; Bij het spreken dezer woorden had hij Tom bij de hand gegrepen en hem naar het venster getrokken.
»Ik... zal 'k maar eens zeggen... ik keek... ik geloof niet, dat ik aan het raam stond, Christiaan!quot; stair.erde Tom, wien het werkelijk schemerde. Was het beweren een oogenblik vroeger waarheid geweest, het was het nu niet meer; want hij stond nu voor het venster en keek er door, met veel aandacht, met steeds klimmende belangstelling, niet naar den overkant, maar naar beneden; met zóóveel belangstelling zelfs dat hij, zonder er aan te denken dat hij onwelvoeglijk handelde, ja zeer onbescheiden was, het raam openschoof en het hoofd over de vensterbank heenboog. Christiaan stond in een oogenblik vlak naast hem en merkte, dat een oude sloffende man, schamel gekleed en met een rol papieren onder zijn arm, het voorwerp was van Toms buitengewone nieuwsgierigheid.
»Dat's Duval. . . de stakkert! hoe hij 't wel maakt... en die beste vrouw...!quot; prevelde Tom.
»Duval? Ga hem achterna.. . Houd hem staande! Ik moet hier nog een oogenblik blijven — ik kom je dadelijk achterop. Het is dienst, Tom!quot; besloot Christiaan op een toon van gezag.
»Ja maar.. . ik wou nicht Cornelia namens Paulus excuus komen vragen. Wil u dat dan voor me doen?quot; vroeg Tom, die de gelegenheid schoon zag, om een ander de moeielijke boodschap, die hij op zich genomen had, te laten doen.
»Zeker; ik ben al voor de heele familie bezig geweest; ik zal het raam wel sluiten. Gauw, vóór zij terugkomt; anders stik je in den rijst-en-brij-berg van haar woorden. Op mij wachten, hoor! en als 't te lang duurt, dan goed het huis onthouden, waar hij woont.quot;
»Maar hij heeft zijn tijd uitgezeten!quot; merkte Tom schuchter op.
»Het is dienst, Tom!quot;
Dat woord miste de beoogde werking niet. Tom sloeg even aan en verwijderde zich. Christiaan nam uit zijn zak een klein boekje met alphabet, keek er even in en prevelde; »'t Is de rechte.quot; Een trek van tevredenheid vertoonde zich op zijn gelaat. In den rechercheur
VERZOEND.
van politie ging de minnaar onder. Arme Corrie, die nog altijd zoo consciëntieus naar de gevraagde opgaven zocht!
gt;Waar is de andere?quot; vroeg zij, toen zij met eenige papieren in de hand binnentrad en Chris alleen vond.
gt;Die kon niet langer blijven. Hij kwam zeggen, dat Paulus wel gauw van anderen geld zou kunnen krijgen en dat hij dan niets meer gaf om zeker nichtje. Nu, de woorden, die Tom gebruikte en nog wel wat door hem verzacht zullen zijn, zal ik maar niet herhalen!quot;
»En er niets aan te kunnen doen. .! Zich niet te kunnen koelen !quot; riep Cornelia, bij wie de haat het dit oogenblik won van de liefde.
»Denk niet meer aan dat gespuis. Ik heb Tom maar de deur uitgeholpen; ik wou niet hebben, dat hij je een woord liet hooren, dat je zeer zou kunnen doen.. Heb je gevonden, watje zocht, Corrie?quot;
»Niet alles. Het testament en de kwitantie van de successie schijn ik verlegd te hebben. Gisteren nog. .. neen ... 't was eergisteren, want toen gaf ik Bet een geduchten rotfel. .. verbeeld je. . . die wil altijd op straat ...quot;
»Maar ik heb niets anders te zien als je effectenlijstje; anders niet.. . quot; Hij had het haar uit de hand genomen en het doorloopen eer zij in haar gedachten den zoo gewelddadig afgebroken volzin nog had aangevuld.
»Een heel aardig sommetje... zestig duizend nominaal: vijf en twintig honderd rente, behalve je beide hypotheken. Nu, dan mag je wel een paar duizend verteren . ..quot;
»'t Is maar zeventien honderd, Chris!quot;
» Die lastertongen ..! Nu zal ik ze bestrijden. Bewaar je je waarden zelve, Cornelia ?quot;
»Ja, zou je denken, dat ik ze bij een ander vertrouwen zou? Zoo gek niet, hoor! Daar is mijn vriendin Neeltje het kind van de rekening door geworden. Verbeeld je, die erft van een tante...quot;
»Ik wou, dat je van nacht al die effecten ontstolen werden.. .quot; viel Chris haastig in, om den stroom van woorden, dien hij op zich aan zag komen, te stuiten.
»Almachtig, Chris, wat een zondig zeggen!quot;
»Dan zou je morgenochtend het bewijs ontvangen, dat iemand je om je zelve liefhad. — Dag Corrie, lieve Corrie, het wordt me hier te benauwd!quot; Hij drukte haar de hand. greep zijn hoed en vluchtje heen. In zijn haast vergat hij het effectenlijstje terug te geven. Cornelia stond op haar voeten te beven. Het was dan waar wat zij kort na neefs dood had meenen op te merken: hij beminde haar;
78
VERZOEND.
en 't was er toe gekomen, dat hij 't baar bekend bad. Zij werd bemind om zicbzelve door een knap man, die zelfs een jaar of vijf jonger was dan zij. Van welk een aandoening getuigde dat overhaast vertrek! Och, dat hij gebleven ware! Zij bad hem zoo gaarne het jawoord in bet oog willen lichten, in bet oor fluisteren, op de lippen bezegelen!
Cornelia Haalmeijer, jongedocbter van vijf en dertig jaar, boe kunt ge zoo iets denken en vrede hebben met uw anders zoo fijn ontwikkeld gevoel van eerbaarheid? Wat zou de goede oude neef wel zeggen, als bij in de laatste oogenblikken in de kamer ware geweest? Een verwijt misschien, dat ge hem zoo gauw hebt kunnen vergeten? Maar dan zoudt ge hebben kunnen antwoorden, dat Chris, die zoo eerlijk en trouw u in bet oogenblik, dat de hartstocht begon te woeden, was ontvlucht — och, hij had den strijd niet mogen schuwen om harentwil! — uw eerste liefde was, en dat neef in een geheel andere categorie thuis behoorde en zelfs, na u tot zijn universeele erfgenaam verklaard te hebben, toch nog uw debiteur was gebleven. Gelukkig behoefde zij niets van dat alles te antwoorden, want neef was er niet meer en neefs geld was er nog wel. Dit bleek, toen ze, na lang geschemerd te hebben, besloot zicbzelve eens te trakteeren op een glaasje warme bisschop, wat haar een goede nachtrust verschafte met de verrukkelijkste droomen.
79
VII.
Op den boek der eerste zijstraat had Tom den sloffenden oude ingehaald. ^Hoegaat het, vadertje?quot; had het den wandelaar minzaam in het oor geklonken. Toch had de toegesprokene zich niet kunnen weerhouden bet hoofd schuw tusscben de schouders in te trekken. Niet dan na een herhaald betoon van vriendschappelijke gezindheid werd bet gelaat naar hem toe gekeerd. «Hoe gaat het?quot;
»Best!quot; De toon, waarop bet korte woord gesproken werd, was daarmee geheel in strijd, zoodat in de betuiging een scherp sarcasme school.
»Tocb op den rechten weg gebleven, als ik me zoo eens mag uitdrukken? Ja, wie is 'er eigenlijk op den rechten weg, mag je me wel vragen. Nu, wat we er dun zoo onder verstaan . .. Ben je aan 't werk gekomen ?quot;
»Ja, kopieerwerk.quot;
»Zoo, en wie gaf je dat?quot;
»Ik kopieer voor meester van Drachten. Maar 't loopt gauw af, beeft Klaas Jan me daareven gezeid.quot;
»En dan?quot;
3gt;Niets meer.quot;
»En je vroegere vrienden?quot;
»Met recht vroegere.quot;
»Ja, ik boud het er voor, dat je eigenlijk alleen vrienden hebt als je ze niet noodig hebt; maar ik weet eigenlijk ook niet wat je onder vriendschap verstaan moet. Ik heb een oude muis in mijn kamertje; die zit jaar en dag in een scheur van den steenen muur
VERZOEND.
en komt zoo gauw als ik zitten ga naar me toe sluipen, 't Is casueel, hé! Maar ik kom er nooit als om er mijn boterham te eten. Zou ze toch komen als ik niet at? Ik moet er de proef eens van nemen. En hoe maakt het je vrouw? Een beste, hoor!quot;
»Heel goed.quot;
«Jammer dat je geen kinderen hebt!quot;
Geen antwoord.
»Niet erg toeschietelijk, man! Ik meen het toch goed met je — om je vrouw, weet je. Als ik haar zoo door weer en wind zag komen aanzetten, dan zei ik wel eens heel zachtjes : wat ben je toch miserabel slecht af als je alleen bent. Niet dat ik te klagen heb, God bewaar me, ik krijg mijn geld op mijn tijd en ik kan er van betalen, wat ik te betalen heb; ik behoef niemand te kort te doen.''
»Slaat dat op mij?quot; schenen de oogen van den ander te vragen.
Daar zag Tom neef Chris aankomen; hij voelde in zich een hef-tigen tweestrijd. Moest hij Chris dien half wezenloozen man overgeven? Het was zijn plicht als justitieel beambte. Hij kon Duval nog gauw een andere zijstraat doen inslaan en Chris dan een verkeerde wijk en een niet bestaand huisnummer opgeven als de schuilplaats van het opgejaagd wild. Maar dan...! ïom met zijn twijfelzucht, met zijn neiging van nature om alles van twee kanten te bezien en dan geen keuze te kunnen doen, wist tot geen besluit te komen. Zooals altijd liet hij de omstandigheden uitspraak doen. Chris was reeds zóo dhhtbij, dat Duval zich niet meer onbemerkt verwijderen kon. Tom kon hem dus niet meer laten ontsnappen, maar behoefde hem ook niet geheel weerloos over te leveren. Hij fluisterde den ander daarom ook haastig in: sik meen het heel goed met je; daarom vertrouw hém niet te veel, die daar aankomt, 't Is compositie, hoor! Ik blgf bij je en zal je wel wat helpen.quot;
gt;Zoo, vrienden!quot; luidde de vriendelijke groet van Chris. »Heb je niets bijzonders met elkaar te spreken; mag ik dan wat met je opwandelen? We gaan toch zeker éen kant op?''
»Ik ga... je weet wel waar ik thuis ben,quot; hernam Tom, naïef genoeg om te gelooven, dat Chris de laatste vraag ook tot hem bad gericht.
»En Mijnheer . ..? Hoe heet je vriend, Tom?quot;
» Vriend! vriend!quot; mompelde Tom, Chris verontwaardigd aanziende.
»Nu, wat scheelt je? Ik dacht dat je van natuur beleefder was. 't Is toch een goeie kennis van je?quot;
Wat was die Chris toch onbeschaamd!
»Hij heet Duval en is schrijver bij advocaat van Drachten,quot; zei
VEnZOEN'D. — I. 6
81
VERZOEND.
Tom eindelijk; maar de wijze waarop hij 't zei, toonde dat bij t heel ongaarne deed.
»En je gaat ook dien kant op?quot; Duval knikte bevestigend. ^Xu, laten we dan opwandelen, want ik vind dat het hier gruwelijk tocht.
Chris zorgde in het midden te komen. Duval ging aan zijn lechter-, Tom aan zijn linkerhand.
»Bevalt het je goed bij advocaat van Drachten?quot;
»Ik ben niet bij hem op kantoor,quot; was het strakke en stroeve antwoord.
»lfu, Tom, waarom zeg je me dan dat het wèl zoo is ?
»Ik heb ook niet gezeid, dat hij daar op kantoor is; ten minste ik geloof het niet. Neen, dat heb ik niet gezeid. Hij heeftschiijlweik van hem. Maar laat hij zelf antwoorden; hij heeft een tong, zachts zoo goed als de mijne.quot;
»Wie is mijnheer?quot; vroeg Duval op zijn beurt.
»Dat's waar ook. Tom is de beleefdheid voorbijgeloopen. Ik zal me zeiven voorstellen. Christiaan Eeimers, van beroep griffiersklerk; ik ben Toms neef. U kan dus heel goed begrijpen, dat ik ook weet wat kopiëeren is. Een droog stukje brood ... en zoo'n vervelend werk! Ik behoef van mijn salaris gelukkig geen vrouw en kinderen te onderhouden. U misschien wel?quot;
»Die zorgen voor zich zeiven ..
»Dat wil zeggen zijn vrouw, want kinderen heeft hij niet! viel i'om tot nadere verklaring in.
»Een dochter maar!quot; zei Duval bedeesd.
»Maar, Tom, je schijnt al heel goed op de hoogte van den toestand van je vrind!quot; riep Chris iiit op ietwat hoogen toon.
»Ik groet je; ik houd het er voor, dat ik deze straat moet inslaan; ik geloof dat. het voor mij de naaste weg is!quot; zei Tom gramstorig, terwijl hij zich afwendde zonder zelfs de hand aan zijn pet te biengen.
Onwillekeurig wilde Duval hem volgen, maar hij weid dooi C.iris weerhouden.
»Laat hem gaan; hij heeft vandaag de bokkenpruik op. Een goeje vent, maar wat malerig, dat komt van zijn beroep! U weet toch wat liij — ïfiet veel bijzonders. Ik zag u er eigenlijk te fatsoenlijk voor aan om met hem.... Ik kan hem niet voorbijloopen, het is mijn neef.quot;
»Ik ben niet met hem bevriend... een gewone kennis, niet meer!quot; klonk het antwoord, altijd nog wel bedeesd, maar toch minder dan straks, minder dan in Toms bijzijn. Een lastigen getuige achtte Duval verwijderd, en de zonderlinge raad, hem door dien lastigen
82
verzoend.
getuige zog geheimzinnig in bet oor gefluisterd, gold bij hem hoe langer hoe minder.
»U heeft hem zeker op het kantoor van advocaat van Drachten leeren kennen?quot; De ander knikte flauw toestemmend. »Ja, dat dacht ik wel. Hoeveel klerken zijn daar tegenwoordig?quot;
»Twee!quot;
»T\vee? Ik heb er vroeger maar éen gekend. Och, hoe beet hij ook weer?quot;
»Klaas Jan Veeling misschien?quot;
»Xeen... hoe heet de tweede?quot;
sDat weet ik niet. Wel boorde ik hem Karei door Klaas Jan noemen.quot;
»0, dus is Klaas Jan u beter bekend dan de andere?quot;
«Zeker; van hem kreeg ik werk.quot;
sD zegt dat zoo dankbaar' 't Was immers maar kopieerwerk?quot;
®Er kunnen oogenblikken zijn dat men voor ieder werk dankbaar is.quot;
ïgt;Hm, hm! Ja, als meu iets om handen wil hebben, want niets doen kan erg vervelend wezen .. ..quot;
jgt; Als men honger en geen geld heeft...quot;
5Nu, dat zal toch bij u niet het geval wezen?quot;
«Waarom niet?quot;
»Ik weet het niet, maar u ziet er me niet naar uit, zoo arm te wezen.quot;
» Omdat er geen straatvuil aan me kleeft? omdat ik geen scheuren vertoon? Had ik niet zoo'n vrouw, dan zou het wel zoo wezen!quot; borst de ander hartstochtelijk los.
xgt;ü moet me niet kwalijk nemen, dat ik het tocb niet gelooven kan. De kleêren maken den man, zegt het spreekwoord, maar 't is niet waar, zooals zoo menig spreekwoord. Ik woon naast een echt buisjesmelker, zooals men dat bier in de stad noemt. De man loopt op ■een schoen en een slof, in een tweemaal omgekeerde jas en een pantalon, dien hij van een zomerjasje, dat ik had afgedankt — en ik dank iets niet gauw af, daar heb ik goeie redenen voor, — zich had laten maken. En diezelfde man, dien je een cent zoudt willen geven voor een sneé roggebrood, haalt honderd gulden in de week aan huur op, van huisjes die zijn eigendom zijn en niet belast met hypotheek.quot;
»Een vrek — een man, die door bet geld gegrepen is!quot;
x't Kan in dit geval zoo wezen, maar er zijn honderd andere gevallen, dat men evenzoo handelt, maar om geheel andere redenen. Ik ken er die gefailleerd zijn en door zoo'n faillissement rijker werden dan ze vroeger waren, 't Zou toch wel wat veel in het oog loopen als ze
83
VERZOEND.
dadelijk deden blijken, dat ze wat sgezaktquot; hadden.quot; Chris keek den man, die naast hem ging, scherp aan, maar die man bleef, voor zich ziende, langzaam naast hem wandelen. »'t Is leep, op die manier wat in de wereld te krijgen; leep en zoo heel gevaarlijk niet. Een ander van mijn kennis moest er wat meer moeite voor doen. Die was ergens kassier en nam een mooie pruim, maar zoo duivekaters handig, dat ze 't hem maar voor een klein gedeelte bewijzen konden.quot; Daar ging Duval een rilling door de leden; de ander merkte het blijkbaar niet, want hij ging op denzelfden onderhoudenden toon voort; »Nu, hij kreeg een jaar of zoo wat: hij kwam natuurlijk vrij en wist waar hij het lievelingetje geborgen had. Wil je wel gelooven. dat ik het, onder ons gezegd, den vent niet erg kwalijk neem? Hij was toch een dief, zal je zeggen. Goed, is hij de eenige? Ontmoet hij niet overal zijn broertjes, gesnapte en niet gesnaptequot;? De eerste hebben er ten minste nog wat voor gedaan; ze zijn hun vrijheid kwijt geweest; maar de andere niets. Die loopen frank en vrij rond, het hoofd ferm in de hoogte, dikwijls in een spiksplinternieuwe sociable met livrei voor en achter . ..! en daar groeien mettertijd nog je beste administrateurs en overheidspersonen uit.quot;
»Ja, ja!quot; riep Duval uit, terwijl hij den ander de hand op dea schouder lei.
gt;De kruienier doet meel in zijn suiker en gips in zyn meel; de fabrikant verkoopt op mooie monsters en levert minder qualiteit, er, dan de bankiers. Mijnheer!... Mijnheer — ?quot;
»Zeg maar kortaf Vermeere,quot; viel de ander medegesleept in.
»Vermeere? Die Tom laat me nu al meer dan een kwartier een mal figuur maken, door me u als Duval te doen aanspreken.quot; De ander keerde zich verlegen af. 5gt;'t Loopt er soms door bij den man, geloof ik. Maar om op het onderwerp terug te komen. Ik zeg daarom maar altijd: zalig zijn de bezitters, en als ik eens een slag kan slaan, zal ik het niet laten.quot;
»Om Godswil, neen! Spreek zoo niet! De menschen oordeelenanders als u. Wie eenmaal iets doet.. . zich vergrijpt.. . wordt uitge-stooten als een paria.quot;
«Sprookjes — goed voor een of ander tooneelstuk! Als men er niets bij verdient en als een arme bloed dat huis uitkomt —quot; hij wees met den vinger op de cellulaire gevangenis, die aan hun linkerhand lag — »dan, ja dan zitten ze je allemaal op den kop, de niet gesnapte het allereerst.quot;
»Ja, ja, dat kan wezen!quot; klonk het naast hem.
»Maar als je wat achterbaks hebt, en nogal wat veel, weet je
84
VERZOEND.
wat je dan doet als je vrij wordt? Dan ga je eerst je naam veranderen; in een klein huisje wonen; je heel arm houden tot zoo wat de weleerwaarde zeer gestrenge Juffrouw Justitie, die er met Laar valsche weegschaal veel strenger uitziet dan ze wel is, je een beetje uit het oog heeft verloren; en dan breng je je gewonnen, maar goed achter slot gebrachten, schat in veiligheid, en dan ... ■reis je naar een andere plaats, waar men spoedig WelEdelgeboren wordt en nog Achtbaar of wel Groot-achtbaar gaat heeten, naar dat ■er fijne flesschen in je kelder en paarden op je stal zijn!quot;
^Neen, ik geloof niet dat dit veel gebeurt.quot;
»Is u dat in uw leven nooit voorgekomen? Niet? Nooit?quot; vroeg Chris, wiens oog flitsen schoot, wiens leden zich schenen te kronkelen als om een onzichtbare prooi te ontvangen.
xNeen, nooit!quot;
5gt;'tls nog zoo lang niet geleden ... Bij van Dalen amp; Co. bij voorbeeld, die voor een ton bestolen werd door zijn kassier, is 'twel gebeurd. Men kon het dezen maar voor een bagatel waar maken. Wat heeft u?quot;
5»Een duizeling ...!quot;
sLaten we even daar wat gaan rusten. Ik heb een ergen dorst...quot;
»Dan zal ik hier afscheid van u nemen!quot; stamerde de ander, wien de tanden klapperden.
»Zeker niet; u is ziek.; kom binnen; of wil ik u liever thuis brengen?quot;
De ander bood eensklaps geen tegenstand meer en trad met Chris het koffiehuis, dat van den tweeden of derden rang bleek te zijn, binnen.
»Twee glaasjes cognac! Wil u er ook suiker in?quot; vroeg Chris.
»Neen, dank u; ik drink nooit sterken drank.quot;
»Des te beter zal het u nu helpen.quot;
»Maar ik heb geen geld bij me,quot; klonk het bedeesd.
»Wel, nu nog mooier! Zou ik u laten betalen wat ik u aanbied? Drink gerust, 't Is medicijn! Nog éen voor ieder van ons!quot; bestelde Chris, die heel gauw bespeurde, dat het eene glaasje den ander reeds had opgefleurd. »Maar heeft u daar waarlijk nooit van gehoord?quot; vervolgde Chris, toen het tweede glaasje gebracht was en zij beiden in hun hoekje weer alleen zaten. » 't Was nogal een zaak die opgang maakte. De naam van den dief herinner ik me niet, maar wel dat hij kassier was op 't kantoor van van Dalen amp; Co.; een eerst huis, maar het viel door dien diefstal. Die het deed was een vent waar ik respect voor heb; want hij heeft het leep overlegd.quot;
85
gg VERZOEND.
»Houdt u liet er dan voor, dat hij werkelijk al dat geld heeft...
genomen?quot; .
»Wel wis en waarachtig. Als we hier te lande een jury gehad hadden en ik was er lid van geweest, dan had ik geen oogenblik cetalmd om het schuldig uit te spreken.
a »En ik weet zeker, dat hij al dat geld niet nam !quot; riep Duval-Vermeere uit, waarna hij het glaasje greep, met trillende hand het aan de lippen bracht en in éen teug leegde. Er was kleur op de wang, licht in de oogen, kracht in de gelaatszenuwen gekomen.
»'t Is of u er bij is geweest!quot; hernam de ander met een glimlach. »Hoor eens, ik heb zooveel sympathie voor dien vent, dat ik, als ik wist waar hij was en als hij in den broei zat om zijn verloren schat te redden, hem graag voor een kwart aandeel zou willen helpen.
»De man, dien u bedoelt, vond op zekeren morgen twee bankjes van duizend in zijn lessenaar.quot;
»Och, laat je dat toch niet wijsmaken.quot;
»Dat is zoo, mijnheer! Dat kan ik bezweien!
5gt;U? Wat maakt het uit of u dat al bezweert? U kent hem misschien en heeft van hem gehoord, dat het zoo en niet anders was? Men zei algemeen, dat hij lui was en boven zijn stand leefde; dat hij veel van pracht hield en geen vermogen had. Dus ... het ligt
voor de hand .. .quot;
»Hij was niet lui... neen, dat was hij niet; dat is hij geworden
toen hij gebroken werd.quot; .
»Jan, breng nog twee glaasjes! U heeft het noodig,' zei Lhns, toen de ander zich daartegen scheen te willen verzetten. »Drink
nog eens, goeje vriend!quot;
»Neen, ik ben niet lui geweest,quot; hernam de ander, door den cognac en door den werkelijk hartelijken toon van Chris tot vertrouwelijkheid gestemd.
sWat hoor ik?quot; klonk het zacht, terwijl het hoofd voorover werd crebocren en de hand vriendschappelijk op den arm des anderen werd
O
gelegd.
j't Is er uit... Ik kan 't niet helpen!quot; zuchtte Vermeere, dien we maar bij zijn aangenomen naam zullen blijven noemen.
»Je weet nu hoe ik over zulke zaken denk. Ik acht er je waarachtig niet minder om. Nu begrijp ik, dat je er meer van weet dan iemand anders. En werkelijk niets overgehouden?quot;
»Neen, bij den heiligen G-od, neen!quot; antwoordde Vermeere, terwijl hij woest met de hand op de tafel sloeg.
»Arme man, en voor zoo'n bagatel...! Heb je geen suspicie'?
VERZOEND.
Maar niet zoo luid! Je geheim is bij mij veilig; anderen hebben er niets meö te maken.quot;
»Ik was altijd de eerste op kantoor. Ik was het dien vreeselijken morgen ook. Ik opende mijn lessenaar en vond in mijn schrijfportefeuille . ..quot;
»Die twee... dat vertelde je al. Was het slot van den lessenaar verdraaid ?quot;
«Neen.quot;
»Bestond er een dubbele sleutel?quot;
:»Ja, de patroon had die van alle lessenaars!quot;
5gt;En je stak natuurlijk die twee biljetten bij je. Ik had het ook gedaan.quot;
»ü hadt dat óok gedaan? ü oordeelt wel zacht, veel zachter dan de rechters, dan . .. mijn eigen kind . . . Die vergeeft wel. .. maar vergeet niet! En ik wil geen medelijden...! Ik wil niet die neder-buigende goedheid; ik wil geen liefde, die zulke zoete woorden spreekt, maar meteen laat gissen, dat het haar moeite kost!quot;
Chris had naar dien uitroep weinig gehoord; want hij was bezig zijn gevolgtrekkingen te maken.
»Heeft de patroon zich misschien zelf ook bestolen? Hij wist misschien, dat hij springen moest.quot;
Vermeere schudde ontkennend met bet hoofd. »Neen, met de honderdduizend gulden, die den vorigen middag nog in kas waren, had hij al de opeischbare schulden kunnen afdoen, zoodat hij staande had kunnen blijven.quot;
»Waar werd de kas bewaard?quot;
»In de brandkast natuurlijk.quot;
»Had die een letterslot?quot;
»Ja!quot;
«Kende je het woord?quot;
»Xeen, dat kende de patroon alleen.quot;
gt; En had de patroon misschien vergeten het letterslot om te draaien ?quot;
»Neen, want toen ik 's morgens bij den patroon binnenkwam om geld te halen voor de behoeften van den dag, toen was ik er bij, dat hij het letterslot omdraaide om het woord te zetten. Toen de deur openging, zat er bloed aan den rand ...quot;
»En niemand van het kantoor had een schram, ook de patroon niet?quot;
»Xeen. En toen bleek de diefstal. Ik moest in de kamer blijven terwijl de politie gehaald werd. En toen die kwam werd alles en allen onderzocht en werd er bij mij gevonden ... O God!quot; Vermeere,
87
VERZOEND.
door de herinnering medegesleept, sloeg de handen voor het gelaat: dikke tranen sijpelden door de vingers heen.
Weer gaf Chris weinig bljik van medegevoel. Oogenschijnlijk merkte hij Vermeere's gemoedsbeweging zelfs niet op. Hij zat in zichzelven verzonken; hij zat te combineeren; maar hoe hij de bekende feiten ook wendde en- keerde, zij pasten niet in elkaar; er kon geen geheel uit worden saanögesteld.
»Ook het slot van de brandkast niet verdraaid? Had de patroon den sleutel der kast altijd bij zich?quot;
»Neen, het was nog een ouderwetsch slot met zwaren sleutel. Deze bewaarde de patroon in een klein kastje in zijn schrijftafel; de sleutel van de schrijftafel evenwel zat altijd aan zijn ring.quot;
jgt;Ook dien morgen?quot;
» Ja.quot;
»Heeft de patroon zichzelven niet bestolen, wat ik nog altijd het waarschijnlijkst acht, dan moet het een bekende van het huis zijn geweest. Wie woonde er bij van Dalen aan huis?quot;
»Een ouwe juffrouw of huishoudster — een goed, lief mensch.quot;
«Jawel, jawel, die goeie, lieve menschen hebben ze dikwijls oolijk achter de mouw. Ku, die zal voor de rechtbank ook wel gehoord zijn?quot;
gt;Op haar ziekbed. Ze had typhus gehad in de laatste zes weken. Ze lag weken als verdoofd, roerloos, half bewusteloos!quot;
»Hoe heet die juffrouw?quot;
sEefje!quot;
«Hoe verder?quot;
»Wij kenden haar alleen als moeder Eefje!quot;
»Waar woont ze nu?quot;
»Ik geloof, dat ze dood is.quot;
«Waarom geloof je dat?''
«Me dunkt als ze hersteld was, dan zou ze wel bij mijn vrouw en kind gekomen zijn toen ik .. . Ze had zoo'n goed hart.quot;
«Maar als zij er aan meêgeholpen heeft, wat niet onwaarschijnlijk is, dan moet ze, niettegenstaande haar goed hart, wel weggebleven zijn.quot;
«Moeder Eefje schuldig aan diefstal? U kent haar niet; want anders zou u dat niet gelooven.quot;
«Jij was toch wèl schuldig, zij 't dan ook maar aan een deel van dien diefstal, en 'k geloof dat je óok «zoo'n goed hartquot; hebt!quot;
Van lieverlede was de toon, door Chris jegens Vermeere aangeslagen, veranderd; van vriendschappelijk als hij geweest was, werd hij stroef en streng, kort en koud als die van een rechter van instructie. «Het vonnis, dat je veroordeelde, luidde zeker,quot; dus begon hij weer.
88
VERZOEND.
«schuldig aan diefstal van twee duizend gulden. Het rechterlijk bewijs voor het andere was zeker niet voldoende geleverd?quot;
»Wat is toch de reden, dat u mij zoo ondervraagt? 't Is geboet wat ik deed, geboet met de rust van mijn leven, met mijn leven zelfs; want het leven, dat ik leid, is vloek, is straf!quot; riep de ander, zich immer meer opwindend.
»Juist. Moet jij lijden en de ander niet? Waar is de politie en justitie voor?quot;
»Nu begrijp ik u! Ja, ja, u denkt als ik! ü vervloekt den booswicht, die mij ten verderve bracht, evenals ik. Ik stond altijd verre van de misdaad, maar hij of zij, die in het duister schuilt, bracht mij er toe!quot;
»Nóg een glaasje cognac!quot; luidde Chris' bestelling, en Vermeere weerstreefde niet meer.
s Heeft je vrouw nooit eenige ondersteuning ontvangen, zij betook met een ongeteekenden brief? Heeft niemand zich om je bekommerd sedert je invrijheidstelling?quot;
Vermeere schudde ontkennend, terwijl hij met de tanden knarste. »0, als ik hem eens ontmoette, en ik dan zoo sterk mij voelde als nu ...!quot;
»Wat zou je dan doen?quot;
»Hem vertrappen .. . hem vermoorden ...!quot;
»Dat zou erg kinderachtig wezen, want als je hem vermoordde dan kon hij niet meer klappen. Maar je zult hem ook wel niet ontdekken,quot; zei Chris met een zweem van minachting, s Hoor eens, als er nog eens een onbekende band, met een volle beurs er in, naatje mocht worden uitgestoken, dan moet ik dat weten, kameraad!quot; ging hij, op de woorden sterk drukkend, voort. »En nu zal ik je naar huis brengen. Schrijf het gebruikte maar op mijn rekening!quot; riep hij den kastelein toe, die met een lachje van verstandhouding beiden de deur opende.
De dienst, door Chris Tteimers aan Vermeere toegezegd, bleek noodzakelijk, want toen de laatste in de buitenlucht kwam, kon hij nauwelijks op de beenen staan, en was hij niet in staat zijn woning op te geven. Gelukkig dat Klaas Jan hen in de nabijheid tegenkwam en de noodige duidelijke aanwijzing kou doen.
Chris Eeimers bevond zich in een doolhof en zocht naar den weg. Zeker was de dader iemand, die Duval's zwak kende en wist, dat deze geld behoefde om aan den een of anderen hartstocht te voldoen. Dat de rechter-commissaris bij de instructie daar niet op gekomen was! Die was er wel degelijk op gekomen, maar het had tot
■f
89
VEUZOEND.
ijeenerlei ontdekking geleid. Als Duval 's morgens de twee biljetten, die hij in zijn lessenaar vond, dadelijk zijn patroon had ter hand gesteld, dan had hij niet veroordeeld kunnen worden. Maar hij behield ze en de werkelijke dief had zeker daarop gerekend. En hoe had hij daarop kunnen rekenen, als bij den ander niet van heel nabij had gekend? Daar was een begin van een spoor in den doolhof.
Chris Reimers was Cornelia Haalmeijer glad vergeten, toen hij, na nóg een bezoek gebracht te hebben, naar huis wandelde. Berst toen hij zich te bed begaf en in zijn zijzak het effectenlijstje vond, gedacht hij barer weer in liefde.
90
VIII.
Helène had in den haar opgelegden arbeid afleiding gevonden en begon weer oog te hebben voor het zonnetje, dat voor den blik, die het zoeken wil, in het menschenleven nooit geheel is verduisterd. Zij was als eene, die veelliefs, misschien het liefste had moeten afstaan en, onder het wicht der eerste smart gebroken, machteloos is neergezegen, maar, door de eischen van het leven tot den arbeid gedrongen, weer kracht voelt in de schijnbaar verlamde en verdroogde spieren. Zoolang zij haar piano had, zoolang zij den meester zag, die haar onderwijs gaf, had zij de kille, koude werkelijkheid nog kunnen ontvlieden; maar toen zij beiden had moeten prijsgeven, voelde zij in zich het beste gestorven, hoorde zij weder de aanklacht in haar binnenste tegen den man, die niet alleen de ellende, maar ook de schande over allen had gebracht, den man, dien zij moest liefhebben. Maar de arbeid bracht zegen. Welk een arbeid! De meest mechanische, de meest verlagende, voor een karakter als bet hare, maar daarom ook de meest genezende, de meest herstellende. Juist het werktuigelijke van den arbeid liet wel de phantasie vrij, maar matte het lichaam af en verschafte een verkwikkelijke rust. Juist de nederige aard van het werk maakte het aannemen van loon minder moeielijk; en evenals haar lieve moeder had leeren overvragen bij het aannemen van naai- en breiwerk, leerde ook zij haar diensten bij Mevrouw van Oven te doen gelden.
En Mevrouw van Oven was een royale vrouw, die bet er voor zich zelve goed van nam, maar dat een ander óok gunde. Reeds veertien dagen was zij in haar dienst geweest en slechts eens had de immer
VERZOEND.
blauwe huiselijke hemel gedreigd te betrekken. Helène had orde willen ■scheppen in de kinderkamer, daardoor een oorverdoovend gedruisch doen ontstaan en Mevrouw doen opschrikken. Toen het haar, niettegenstaande al bare pogingen, niet was gelukt haar gezag te doen gelden, had ze Mevrouws tusschenkomst ingeroepen. »üit ruoet je nooit wéér doen!quot; had Mevrouw baar wel wat scherp doen hooren, zóo scherp als het nageltje van poes, dat eensklaps wordt gestoken uit het tot dusverre zoo donzig pootje. »Ik wil rust hebben en heb daarvoor iemand genomen. Als het werk zwaarder is dan je je hebt voorgesteld, dan wil ik je in je loon wel wat opslaan; maar rust moet ik hebben. En ook de kleintjes hoeven geen soldaatjes te worden. Laten zij zich in de lente van hun levenquot; — fragment uit een boek! — »vrijelijk ontwikkelen! Later komt wel de tucht: de school en de zorgen!quot; Mijnheer had zich en negligé op den drempel vertoond en zijn gullen lach daarbij doen hooren, wat Mevrouw dadelijk weer in haar humeur had gebracht en het scherpe nageltje doen intrekken. »Mijn lieve kind, waarvoor zijn de scholen en de schoolmeesters anders? Wij nemen hier beneden in huis het leven vroolijk op; waarom zullen de lieve kleinen het er daar boven dan ook niet mogen doen? Zeker moeten onze lievertjes leeren, zelfs veel leeren, want mijn principe is het altijd geweest en zal het altijd blijven: veel weten is het beste kapitaal, dat de ouders aan hunne kinderen kunnen nalaten. Maar dit weten stampen de meesters er in; die hebben er de beste werktuigen voor. Evenals de ap'thekers bet best de drankjes, bereiden de schoolmeesters het best onze kinderen. Ieder in zijn sfeer, dat is m ij n principe.quot; Mevrouw had met een zeer ernstig gelaat bij ieder woord van haar echtgenoot toestemmend geknikt, toen op de kast gewezen waar de panaceën bewaard werden: een potje spijkerbalsem en een trommeltje met krakelingen.
»U wil toch niet, dat ik aan de stoute kinderen, die ik bestraft heb .. .?quot; had Helène gevraagd.
»Wel zeker, wel zeker!quot; was Mynheer ingevallen, toen hij Mevrouws gezicht zag betrekken.
»Ik wil dat geschreeuw en geschrei niet meer... Heeft u mij goed verstaan?quot; had Mevrouw gevraagd op den toon, die zelfs een bataljonscommandant ontzag zou hebben ingeboezemd. Helène had met een traan van ergernis in het oog en den toorn in haar hart de twee panaceün uit de kast gekregen en was daarmede naar boven gegaan.
»Dat meisje heeft manieren, die mij weinig aanstaan!quot; had Mevrouw haar echtgenoot toegevoegd, en Mijnheer had weer volkomen met haar ingestemd, maar vergoelijkend daarbij gevoegd: sdat het
92
VEBZOEXD.
kind nog maar korten tijd hier was geweest en dus nog zoo weinig gelegenheid had gehad goede manieren te leeren; maar dat ze er toch heel fatsoenlijk en lief uitzag; bij welk laatste bijvoegelijk naamwoord Mevrouw haar welgedanen blozenden echtgenoot, wien de zwarte vlekken op neus en wang, voorhoofd en vingers een echt komische uitdrukking gaven, met een scherp onderzoekenden blik en een smadelijk lachje aankeek.
»Lief? Wat jelui mannen toch gauw iets lief vinden! Voor een vrouwenmuts op een bezemsteel nemen ze den hoed al af...quot;
»Als de muts die van mijn Emilie is, dan kniel ik er voor!quot;
»Het kind heeft oogen zooals ik er nog nooit zag,quot; had Mevrouw vervolgd zonder zich te verwaardigen Mijnheers complimenteuse betuiging met een zoet woordje te beantwoorden; »geen bloed bijna in haar magere wangen .. . Eduard, je moet je gaan wasschen ...quot;
»Ze moet zich wat beter voeden. Geef haar 's morgens een zacht eitje bij haar boterham.quot;
De onvoorzichtige!
»Eduard, je ziet er waarlijk niet uit om in het salon van je vrouw te komen. Ik dacht ook, dat je al lang naar kantoor was gegaan.quot;
»'t Was vandaag zoo'n goed licht, en ik heb in de laatste dagen altijd zulke gedekte luchten gehad, dat ik dacht; nü zal ik je eens photographeeren.quot;
Och, Eduard, ik heb verleden week pas geposeerd!quot;
tja maar, lieveling, die pose bevalt me minder; en dan, vandaag zie je er zoo erg goed uit.quot;
!gt;Vind je, vleier?quot;
»En dan wou ik Charlotje en Kareltje ieder op een arm van de bonne er bij hebben.quot;
^Eduard, hoe verzin je 't! Moet ik misschien als achtergrond fungeeren'?quot;
»Neen, als voorgrond, lieve! En boven je hoofd komen dan de beide kleintjes, als zwevende engeltjes uit.quot;
»En Helène, die je zoo mooi vindt?quot;
3gt;Die komt als home er op.quot;
»Zoo! Ja wel! Maar ik heb er geen lust in. Bedenk toch, dat ik op moet passen, mij niet te vermoeien. Ja, als mijn kindermeisje de' kinderen niet zoet kan houden, dan moet ze weg. Ik heb haar uit goedheid genomen.quot;
»0, ik heb het zoo lief van je gevonden.quot;
»En uit medelijden; want ik las den honger op haar gezicht — en dat gezicht vindt jij mooi!quot;
93
VERZOEND.
ȟat's te zeggen, lieve engel, als 't wat dikker wordt; niet veel, maar iets dikker; want clan... zal 't waarlijk op iemand lijken, waar ik dol veel van houd . ..quot; Een hartelijke kus sloot Mevrouws lippen; maar toch niet heel lang.
»Eduard, gaat er tegenwoordig weinig om in de zaken?quot;
»'t Is de komkommertijd, lieve!quot;
s.Ta maar, Eduard, op ónzen komkommertijd volgt altijd dadelijk de winter.quot;
»Je meent, beste ... ?quot;
T.Denk aan je exportzaak te Rotterdam. Ik kan me wel eens erg ongerust maken. Toen was je aan 't rederijken, zooals nu aan ?t photographeeren, en toen kwam de komkommertijd en op dien tijd volgde ...quot;
»Een beetje gedwongen rust; maar we kwamen er door heen. Geen ellende vóór den tijd!quot;
»Ja, dat zei je toen ook... maar de ellende kwam met den curator binnenshuis ...quot;
»Wij hebben hem er toch weer netjes uitgewerkt!quot;
»Dank zij tante Paats .. .quot;
»Goed, dat je dien naam noemt. Verbeeld je, dat tante me een brief heeft geschreven. Ik vergat waarlijk je dien te laten lezen.quot;
xTante schreef niet aan mij? Een heel slecht teeken, man!quot; riep Emilie verbaasd, terwijl zij den brief haastig opende en las. » Keef! ... Dat is niet je zondagsche naam... Als ze zóó schrijft...!quot; En er volgden nog maar een paar regels, waaruit Emilie echter de zekerheid putte, dat tante »ietsquot; had. Ze vroeg op morgen belet voor een paar dagen, daar ze in stad moest wezen voor zaken en commissies.
• Man, je hebt toch met tante niet gekibbeld?quot;
»Ik heb dat nog nooit met iemand gedaan. En dan met je tante! Nu, we zullen haar recipieeren zooals zij 't verdient. Ik weet nog vanouds, dat ze veel houdt van tarbot en van goeie madera. Ik ga er straks op uit. We moeten 't haar erg plezierig maken, daar heeft ze recht op. En ik wou wel, dat ik haar wat opvroolijken kon; maar ze ziet altijd alles zoo zwart in!quot; zei Eduard, die buitengewoon strak keek.
»Dat doet ze, omdat zij de wereld kent,quot; antwoordde Emilie, erg wijs.
sDan zou ze opgeruimder zijn,quot; meende Eduard, wiens goede luim weer terugkeerde en die de angstige voorgevoelens zijner echtgenoote weer wist weg te drijven, zoodat zij, éen van hart en éen van zin, met elkander bespraken, hoe zij de twee dagen, die Tante bij hen
94
VERZOEND.
zou doorbrengen, zouden verdeelen. Tantes lievelingsgerecliten zouden worden klaargemaakt; Tantes kleine gewoonten stipt gevolgd. Emilie gaf den sbooienquot; de noodige bevelen om de logeerkamer op te ruimen en scboon te maken, ging zich kleeden om eenige emplettes te maken en vond, toen ze klaar was, een vigelante voor de deur staan: een lieve attentie van baar man.
»Goeie, beste man! Wat Lij toch van me houdt! Maar dat tante komt...!quot; Die gedachten kwamen bij haar op toen zij zich in bet rijtuig neerzette en bleven haar bij tot aan den eersten winkel; daar echter maakten zij plaats voor ganseh andere.
Weinig tijds nadat Emilie was weggereden, werd Helène op de kinderkamer door een bezoek van Mijnheer verrast. Hij rolde bijna over twee zijner lievelingen; twee anderen grepen hem bij zijn pantalon en deden hem opnieuw wankelen. Helène had de twee kleinsten op den schoot, wilde die neerzetten en de vier anderen uit den weg ruimen, maar weerhield zich nog bijtijds, gedachtig aan de principes haar straks voorgehouden.
»Vroolijke kinderwereld!quot; juichte Papa, de kleintjes beurtelings opnemend en hartelijk kussend. Papa was het spel begonnen en wilde het spoedig doen eindigen, waartoe de kleintjes echter niet genegen waren. Vandaar geschreeuw, gejoel, getrappel, gehuil! Papa schaterde van lachen. Hij nam uit den zak eenige ulevellen en gooide ze in de lucht. Al de kleinen aan 't grabbelen. Papa was vrij!
ïKom eens meê, mijn kind!quot; En Mijnheer had haar hand gegrepen en trok haar de deur uit. Zij sprak er van de kinderen niet alleen te kunnen laten en bovendien... haar taak was hier. Mijnheer liet niet af; hij moest baar aardig bekje op het papier hebben, 't Was nu zoo'n mooi licht, en ze was in de laatste veertien dagen al zoo erg aangekomen, dat ze in zijn collectie paste. »Weet je, mijn kind, ik heb allemaal lachende snoetjes en nu wou ik er een heel ernstige bij hebben.quot;
»Als Mevrouw het mij zegt, Mijnbeer...!quot;
»Mevrouw bemoeit zich nooit met mijn liefhebberijen. Kom meê, dan zie je met-een mijn collectie.quot;
»Dank u. Mijnheer !quot;
Helène zag hem met eenigen weerzin aan; zij vond iets onhebbelijks ia dien man.
»Ik wou je moeder ook graag hebben. Toe, ga haar halen.quot;
De zaak veranderde in eens van gedaante. Een portret van haar moeder! Zij snelde naar huis en wist de goede vrouw, die bet rad van haar naaimachine duchtig liet snorren, over te halen dadelijk
95
VERZOEND,
met baar meê te gaan. Met een vroolijken groet werden beiden door Mijnbeer verwelkomd.
»En is u baar moeder? Een goeie kop voor een pbotograpbie! Weet u wel, dat er iets van een Maria Stuart in zit: Maria Stuart in haar ouderdom! Ik weet wel: die is niet oud geworden, maalais zij 't ooit geworden ware, dan zou zij er zoo hebben uitgezien.quot;
Zij klommen naar boven, erg boog. Juffrouw Vermeere kon nauwelijks ademhalen. tNiet pluis, juffrouw?quot; riep mijnheer, »niet pluis in de beide blaasbalgjes in je borst!quot;
Helène trilde en greep moeders kleine band.
»'t Komt van bet harde loopen!quot; zei de krachtig willende vrouw, die in de borst een snerpende pijn voelde, maar toch nog tegen baai-kind glimlachte.
»Nog een enkel trapje! Wacht, ik zal je helpen, juffrouw! Nu zijn we in mijn laboratorium. Respect, gij beiden, voor de werkplaats van den kunstenaar!quot; declameerde hij.
De kunstenaarswerkplaats was een stuk van de vliering, waar vroeger turf en hout werd opgeslagen, maar nu het dak aan westen noordzijde eenige glazen pannen vertoonde. In het midden kon men even rechtop staan en daar bevond zich het hoofd-werktuig van den pbotograaf, half onder een ouden handdoek verborgen, dis donkerblauw was geweest, maar door de vele vlekken een soort van bont-zwarte tint had gekregen. Daartegenover stond een matten stoel met ingedeukte zitting. De achterleuning bestond uit twee opgaande latten, die door behulp van gordijnkoord tot elkaar konden worden gebaald en op die wijze een steun aan het lichaam gaven; een steun, die anders door een ijzeren voorwerp, waarin het hoofd past, gegeven wordt en de schrik is van menig bevallig vrouwenhoofdje. Tegen de dakpannen hingen aan weerszijden etn reeks photographieën, bij wier aanblik zelfs een niet-vroolijk beschouwer moest glimlachen. De geheele buurt scheen de goede Eduard van Oven reeds voor zijn toestel te hebben gehad, ook Klaas Jan... en waarlijk diens vader ook: dus scheen het Helène ten minste toe, aie een bewonderend of schertsend: ha! — de toon liet geen scherpe onderscheiding toe en het hoofdje was van de anderen afgekeerd — zich liet ontglippen. Die goede Klaas Jan met zijn onevenredige lichaams-deelen, met zijn plompe vormen, gepbotograpbeerd door een dilettant, als mijnbeer van Oven er een was!
De jongen scheen tot de kunstbewerking gedwongen en op zeker oogenblik geschrikt te zijn; want martelpijnen scholen er in zijn dikken opgeblazen neustop, schreeuwden er in zijn dikke omgekrulde
9(3
VERZOEND,
lippen, waren in ieder zijner dikke hoofdharen geklommen, die als ijzeren spitsen omhoog schenen te staan.
Moeder had zich op den stoel neergezet en haar best gedaan veertig seconden naar een haar aangeduid punt te staren; en moeder was gelukt, zooals mijnheer verzekerde, toen hij het hoofd te voorschijn bracht uit de donkere kamer, zooals hij den hoek der vliering heette, waar twee aan elkaar genaaide bruin zijden lappen — afkomstig van een van zijn vrouws afgelegde japonnen — een camera obscura vormden.
» Buitengewoon .... een chef d'oeuvre !quot; zuchtte de gelukkige kunstenaar. »Wil u wel gelooven dat ik nog nooit zoo goed ben geslaagd ?quot;
o o o o o
Er werd op de trap eenig gestommel vernomen. Weldra werd de kornet van een der dienstboden onder het even opgeheven valluik gezien. Een korenfakter was er, dus luidde de boodschap. Het volk had van morgen vroeg al aan de lichters gewacht op de rog.
»Ja wel, ik kom . .. Laat het luik zakken, anders komt er tocht,quot; riep mijnbeer, die zich in hooger sfeer voelde. »Die ellendige zaken!quot; vervolgde hij tot de beide vrouwen, terwijl hij bezig was een nieuwe plaat te bereiden, die het voorrecht wachtte het beeld van Helène te ontvangen. »Goed, dat tante Paats mij niet hoort! — Gij beiden moogt het hooren en gij zult me gelijk geven, niet? Nu moetje het hoofdje niet te veel laten zakken!quot; voerde hij Helène te gemoet, die hij bezig was op het stoeltje, als in een korset, vast te rijgen. »Maar, 't is waar ook, dat 's je gewoonte niet. Nu, dat mag ik wel. Het hoofd opgehouden en dan maar de heele wereld in het rond gekeken! Wat duivel, ieder heeft toch recht op een beetje zonneschijn! Soms kan het er wel wat donker uitzien, hè, juffrouw? Mijn vrouw zei me zoo wat van een tijdelijke kromming in je mans zaken, 't Is niet plezierig, zoo'n positie, maar men is elastiek; na de drukking is men weer als vroeger; men heeft zich gekromd omdat het moest, maar men rekt zich later weer uit, soms langer uit dan vroeger.quot;
»Ik begrijp Mijnheer niet!quot; fluisterde juffrouw Vermeere met een verdachten blos op het anders zoo bleek gelaat.
jgt;Mevrouw van Oven ondervroeg mij naar ons verleden, moeder, waarop ik het antwoord schuldig bleef; toen kwam mevrouw het eerst op de gedachte dat vader eens gefailleerd zou zijn .. .quot;
gt;0 ja, dat was een vreeselijke tijd!quot; viel juffrouw Vermeere haastig in.
sOch kom! Wat heb je een groot woord voor een kleine zaak! Men verdient geld of men verdient het niet; dat heeft niets temaken met je waarde als mensch. Ik heb mijn beste vrienden, mijn allerbeste en vertrouwdste, onder gefailleerde lui. Maar die curators, hé? Dat zijn de aardigste lui die ik ken! Die halen zelfs waar niets te
VERZOEKD. — I. 7
97
VERZOEND.
halen is voor een gewoon menschenkind. Ik heb er een uit mgn hoofd geteekend; met weerhaken aan handen en voeten!... Hierin de stad gefailleerd? Wie was je curator?quot;
Juffrouw Vermeere wendde zich bedremmeld af; Helène's schoone oogen schoten vonken. Haar binnenste kwam in opstand tegen de logen. De schande, die de waarheid zou achtervolgen, scheen haar minder moeielijk te verduren, dan de onwaarheid en de valschheden, waartoe het spreken van éen logen verplichtte. »Neen, moeder, ik kan niet langer!quot; schenen haar lippen te prevelen; maar de extase van den kunstenaar maakte het spreken overbodig, ten minste voor het oogenblik.
»Goed zoo, — die uitdrukking is excellent! Je valt nog beter uit dan je moeder. Uniek in mijn collectie, zoo'n blik! Als me die oogen nu maar niet foppen! Ze vallen me meestal weg onder de bewerking. — Rlijf zoo zitten .... en ik geef je twee afdrukken en een rijksdaalder toe. Nu opgepast, het begint!quot; Er heerschte een plechtige stilte gedurende eenige seconden; toen gleed mijnheer met de plaat naar het donkere heilige der heiligen. »Weer de oogen niet!quot; kreunde hij na een oogenblik. »Is er hier een groote vlieg? Zie eens in het rond! Dat kan niet anders als een vlieg gedaan hebben. Een zwarte vlek — het lijkt wel een inktvlek — op je neuspunt! Nog eens overdoen .... ik geef het niet op ...quot;
Maar er stond geschreven dat hij het wel doen zou. Er was in het laatste oogenblik gescheld en weer gescheld, w;iarop de buitendeur eindelijk was ontsloten. De tweede meid had droomerig opengedaan, daar ze op dat uur niet kon verwachten, dat er een of ander dienstdoend jonkman op de stoep zou staan. Nu, dat was dan ook zoo niet. Er stond een vigelante met imperiale, die een reusachtigen koffer, twee hoededoozen en een grooten stoel voor neervallen behoedde. En in dat naar éen kant afhellende voertuig, een gevolg misschien van de óverzwaarte en verkeerde stuwagie op den top, zat...! De meid herkende haar en vloog terug naar haar kameraad met de boodschap, dat »Dórreteequot; er was, en dat ze moest komen helpen. »Dórreteequot; bleek een zeer onfatsoenlijke verkorting of verbastering te wezen van den naam var, juffrouw Dorothea Paats, door de familie van Oven kortheidshalve: tante Door genoemd.
»Er was niemand aan 't spoor!quot; klonk het scherp, toen het portier werd opengerukt door den koetsier, achter wien de beide dienstboden als wegscholen.
»Doe aan de andere zij het portierglas toch dicht!quot; riep zij driftig. »Het tocht zoo! Wat zijn dat voor manieren!quot;
98
VERZOEND.
De eene meid vloog naar het aangeduide portier, de andere woa de Juffrouw helpen, die echter al op den grond stond, bezig den koetsier haar bevelen betreffende de rijke bagage te geven; sKlim op den bok en blijf daar en geef het dan voorzichtig aan die twee aan. Ik weet wat die vrindelijkheid om me te bedienen te beduiden heeft. Ik betaal naar het tarief, niets meer, niets minder!quot;
Een lange magere figuur was die tante Paats, levendig in haalbewegingen als een kwikstaartje! Ze had dun ook niet veel meê te dragen, zeiden zij, die haar kenden. Ze was de vijftig al genaderd of voorbij, maar scheen met het wereldsche leven al vijftien jaar geleden te hebben afgerekend, want haar kleeding droeg den stempel van den tijd, dat ze niet meer dan vijf en dertig zomers telde. Het bruin zijden kleedje kraakte bij iedere beweging; het meidoornstruikje op den hoed met eenigszins opgewipte luifel trilde kootsachtig; maar men vergat baar kleeding bij de beschouwing van haar gezicht en haar gestalte. Alles was mager en scheen te lijden aan een verdorrende ziekte. In de slapen aan beide zijden van het hoofd, in de wangen, in de halsspieren, groeven en holten, waaruit de half' verdorde spierbundels en de beenderen te voorschijn kwamen! De holte aan de sla23en werd voor een goed deel bedekt door twee groote schuinsch gelegde krullen, blijkbaar stevig bevestigd, daar er nooit eenige verkeerde kronkel of een neiging tot instorten en wegvallen werd waargenomen, hoe dikwerf ze daartoe ook verleid werden door de driftig schokkende beweging van de zenuwachtige persoon.
Maar wat aan de dorrende ziekte ook onderhevig bleek te zijn, zeker niet de bruine oogen, die als een paar kolen tintelden in de groote en diepe kassen en somtijds zoo fel konden kijken als die van een das, bewust geworden van eenig naderend gevaar.
»Dórreteequot; had de handen en voeten der dienstboden een tijd lang tot ongewonen spoed en krachtsinspanning verplicht en het geduld der beide geduldigen bijna uitgeput. De koetsier was morrend en knorrend onder een geweldig wrijven van zijn purperrooden neustop weggereden. Juist toen de twee dienstboden, zwoegende onder al de bagage, die naar de logeerkamer gebracht moest worden, bij de laatste ver van malsche opmerking zich eindelijk verstout hadden te zeggen, dat ze de juffrouw niet verwacht hadden en dat juffrouw dan ook had moeten schrijven, werd er een vervaarlijk gegil in de zijkamer gehoord.
Het bitse antwoord, dat Tante op de lippen had, bleef binnen; de vraag naar Nicht Emilie evenzeer. Met éen sprong, zooals iemand van vijftig jaren met de vlugheid en de lichtheid, maar toch ook
99
/•
VERZOEN I).
deftigheid van Tante alleen maken kon, stond zij op de plaats van waar het schrikwekkend geluid was vernomen. Welk schouwspel voor de kraakzindelijke, voor de kraaknette en ordelievende juffrouw Paats! Het was of het bruin zijden kleedje een verzuchting en een vloek van ontzetten uitkraakte! Het zestal kleinen, door Helène op de kinderkamer op boog bevel alleen gelaten, had zich als op een feestdag naar het salon beneden begeven en zich een tijd lang vermeid in het beschouwen van de pracht, die den meesten hunner een verschijning uit de duizend-en-een-nacht toescheen. Op de beschouwing was aanraking gevolgd, uit deze was behandeling voortgevloeid. De behandeling van de karaf met port en madera had in den aanvang aanleiding tot het hoogste genot, maar later tot de grootste rampen gegeven. De een werd bezield met dollen overmoed; de ander met een gevoel van wrevel; en hoe verschillend de aandoeningen ook waren, toch hadden ze éene uitwerking: vernielzucht. Uit de kasten was het noodige speelgoed, in den vorm van borden, schalen, lepels en vorken, van het gasornament de ballons gehaald, en deze waren voor het oogenblik het voorwerp van aller belangstelling. Men knikkerde er mee, tot een der kleinsten struikelde, er op neerviel en zich bezeerde, zoodat er bloed stroomde. Toen deed zich de schreeuw hooren, die Tantes krullen een ongewoon bewijs van hechtheid afvergde en Tantes kraakjapon tot een buitengewonen klaagtoon verplichtte.
»Deugnieten ...! vernielers...! wilden!quot; riep Tante met klimmende drift, waarna zij het bloedend Gerardje van den grond hief en naar eenig lijnwaad zocht om het eerste verband te leggen. Instinctmatig greep zij naar haar fijn linnen zakdoek, maar toen het verstand den tijd had zich te doen gelden, zocht zij om zich heen en greep zij een der verfomfaaide servetten, die op den grond lagen.
»'tZijn waarlijk hun besten!quot; prevelde zij, het patroon even bekijkende. En die besten waren nog een cadeau van haar geweest en bleken nu voor alledaagsch gebruik bestemd. Och ja, de mindere soort zou al wel versleten of wel verslonsd zijn, zooals alles in dit huis. Het denkbeeld ontstemde haar zóózeer, dat het den gewonde duidelijk werd. Het kind voelde toch Tantes hand, die eerst zacht het compres met azijn en water had aangebracht, driftiger en driftiger drukken en het servet om het hoofd winden en knoopen, zoodat bij kermde van pijn. »Bengel!quot; riep Tante gramstorig. »Maar zijn man en vrouw dan spoorloos verdwenen?quot; vroeg zij de tweede meid, die niet gewaagd had zich te verwijderen. x.Zijn ze met de noorderzon vertrokken met achterlating van dezen rijkdom? Wat sta je mij aan te gapen, dom kuiken ?quot;
100
verzoend.
De meid was gereed te antwoorden dat zij dat in 't geheel niet was en dat haar vrijer heel anders oordeelde, maar ze zweeg en stond, eer zij 't zelve nog wist, op de bovenste trede van de bovenste trap onder het valluik, dat ze even ophief, om den in hooger sfeer zwevenden kunstenaar toe te roepen, dat hij beneden had te komen en het kinderjuffertje ook, daar ... De boodschap klonk steeds verwarder en verwarder en behelsde de woorden: »Dórretee, ongeluk, kraakporselein, scherven en bloed.quot;
Mijnheer gleed de trappen af zonder van zijn wenschen jegens de twee andere te doen blijken. Helène begreep zóóveel, dat haar diensten beneden noodig waren, hielp haar moeder de trap af en reikte haar toen haastig en met een zucht de hand. »Tot van avond ; ik wou dat het al avond was!quot; fluisterde zij. En de andere antwoordde, dat zij 'took wilde, maar dat ze kon wachten, omdat ze wist dat Leentje bet hier goed had. O, mocht Leentje maar al de kruimels, die hier weggegooid werden, kunnen opvangen en verzamelen, wat zou het bleeke moedertje er dan ook beter uitzien, dan ook een nieuwe kracht in de leden voelen, een nieuwen moed in het hart!... Maar dat laatste behoefde toch waarlijk niet; want het bleeke moedertje, vóór den tijd vergrijsd en gekromd, had meer moed dan zij. . . Dat moest anders zijn en dat zou anders worden! Met zulke gedachten trad zij de kamer binnen, waar zij Mijnheer van Oven, zonder den gewonen gullen lach op de lippen, en de haar onbekende tante, van wie zij echter veel gehoord had, met alle teekenen van deftige verontwaardiging te zamen vond.
jgt;Dus heb je mijn brief niet eens goed gelezen?quot; hoorde Helène haar bits vragen.
sDaar stond in, dat Tante morgen zou komen,quot; stamerde Eduard. 't Was waar, de brief, waarin de overkomst op morgen werd aangekondigd, was gisteren geschreven en dus .. .!
»Maar met welken trein stond er toch niet in,quot; vervolgde hij.
«Waarvoor ook? Om afgehaald te worden? Om me te doen omzien naar een rijtuig, dat er toch niet geweest zou zijn? Er is weer gehandeld zooals altijd. Men vergiste zich in den datum; men gunde zich niet den tijd om te lezen wat er stond; men had alleen maar tijd om plezier te hebben, en op die wijze was 't geen wonder dat de kinderen gaten kregen in het hoofd, die echter nog te genezen waren, maar dat de kas gaten kreeg, die gaten bleven. quot;Welk een huishouden! De man boven in huis, — daar was zeker het kantoor toch nog niet! — de vrouw uit, zeker met rijtuig — ja wel met rijtuig ...quot;
101
VERZOEND.
sik kan tocb Emilie in haar positie —quot; en op de laatste woorden drukte Eduard met veel innigheid.
»Crod bewaar me, ook dat nu weer! Het zal wel weer niet te houden wezen. Thuis had ze moeten blijven om allerlei redenen; en jij de deur uit. . . naar je kantoor, ook om allerlei redenen ..
»Emilie zou ook thuis zijn gebleven, indien zij u niet waardig had willen ontvangen; zij moest het een en ander inkoopen; zij weet toch het best wat Tante het liefst eet.quot;
»Eet, eet? Geloot' je dan, dat Tante, evenals zekere menschen, het leven voor een lekkere keuken houdt?quot;
Toch was Tante na de laatste woorden van baar neef blijkbaar wat zachter gestemd. Zij zou het nooit hebben bekend, maar de oorzaak daarvan was, dat Eduard zich zeiven niet, maar zijn vrouw wel verontschuldigde en, ofschoon zij hem daarom te laffer en te weeker yond — en ze hield niet van laffe en weeke menschen! •— ofschoon ze zich daardoor bevestigd zag in haar reeds lang gekoesterde meening, dat Eduard een klein zwak man was — en ze hield niet van mannen in 't algemeen en van zwakke in 't bijzonder! — toch pleitte baai-binnenste, o onbegrijpelijke inconsequenties van het menschel'jk hart, verzachtende omstandigheden, juist omdat het wezen, dat voor baai-stond, een man was, die zich laf en week betoonde.
»Dus daarvoor heeft ze huis en kinderen verlaten! En toen heeft haar man het noodig geoordeeld thuis te blijven en op de kinderen te passen; en die dotjes zijn goed opgepast, dat kan ik getuigen...! En Papa was thuis met twee meiden . .. zelfs drie, want die daar,quot; op Helène wijzende, die de kinderen naar boven had gebracht, rnaar weer beneden was gekomen om iets dat ze voor hen behoefde te zoeken, »want die daar lijkt wel de .. . bonne, de gouvernante misschien. — Jongejuffrouw,quot; dus vervolgde Tante op forschen toon, »zou u me ook kunnen zeggen wat kleine kinderen al zoo kunnen uithalen, als het toezicht, dat er moet zijn, er niet is?quot;
ïDan gebeurt er wat hier gebeurd is!quot;klonk het antwoord vrij hoog, en dus veel te stoutmoedig.
Tante Paats werd ontzaglijk lang in haar eigen gevoel. Zij rekte den langen mageren hals en stak het hoofd achteruit, en het mager gelaat werd, o zoo mager, en de holten en groeven werden akelig diep en zwart en de bruine oogen vertoonden een onheilspellenden gloed en de dunne lippen openden zich even om sissend het woordje: iwat?quot; door te laten. Zonder zich te verwaardigen het antwoord af te wachten, wat misschien op die vraag zou volgen, wendde zij zich tot haar neef en vroeg zij ontzaglijk hoog: »Wie is dat meisje?quot;
102
VERZOEND.
»Helène, die Emilie bij de kinderen nam!quot;
»Ik moet zeggen, dat jelui beiden een goed oog op personen en zaken hebben. Zeg dat meisje, dat zij zich verwijderen kan.quot;
Helens, die zich gebogen had om iets op te rapen, richtte zich eensklaps op en zond haar een snijdend scherpen blik toe, een blik, die door Tante niet alleen gezien maar zelfs gevoeld werd. De kleine vuist balde zich; het oog vulde zich met tranen: maar de gloed van den toorn deed ze terstond verdrogen; zonder iets te zeggen keerde zij zich om en verdween. Neef zweeg. Hij had kunnen, ja moeten getuigen, dat Helena onrechtvaardig bejegend werd en dat hij van alles de schuld droeg; maar hij oordeelde, dat zijn schuld al zóo hoog was geklommen, dat ze niet hooger stijgen mocht. Het werd hem erg benauwd tegenover Tante en hij zocht naar de gelegenheid om het slagveld te ontvlieden, waar slechts distelen in plaats van lauweren te rapen waren. Wat was 't hier somber en daar buiten zonnig! En in zijn societeit -wachtten hem de vrienden, die het daar ook somber zouden vinden nu hij er niet was, hij, die er den lach en de pret meestal aanbracht.
»Tante, ik maak me waarlijk ongerust over Emilie,quot; waagde Eduard aan te merken. «Zij blijft zoo lang uit. Neemt u me niet kwalijk als ik even de stad in ga? Maar u moet het me niet kwalijk nemen!quot; De veinzende kwant! Hij had als rederijker vroeger nooit zoo goed gespeeld. Tante uitte gsen verbod, en neef zocht haastig naar zijn hoed en vloog weg, het salon uit en een oogwenk later ook de huisdeur.
Had Tante niet gewild alleen te zijn, dan zou ze zeer waarschijnlijk niet door het spel van Eduard, hoe meesterlijk ook, zijn vergauwd. Want Tante had den naam van stijf op haar stuk te staan. Zij was de zuster van Emilie's overleden moeder: in gelaatstype en lichaamsbouw was dit bij den eersten oogopslag merkbaar. De gelijkenis strekte zich echter niet verder uit. Nooit gehuwd geweest en zuinig van natuur, had zij haar ouderlijk erfdeel niet onaanzienlijk weten te doen toenemen en kon zij op den leeftijd, dien zij nu had bereikt, zich een bemiddelde vrouw noemen. Haar humeur, haar karakter waren, zoo luidden de getuigenissen harer kennissen, met het toenemen van haar vermogen er niet op verbeterd; en bij het morali-seeren en dogmatiseeren, waartoe haar bekenden in het door haar bewoonde dorp 's Heerenstede zich gaarne van tijd tot tijd vereenigden, werd als onomstootelijke waarheid aangenomen, dat geld niet altijd gelukkig maakt en dat de geldgierigheid toch altijd de wortel blijft van alle kwaad. Of juffrouw Paats van deze zienswijze harer bekenden
103
VE117.0F.NMJ.
104
wist? Al ware het zoo, haar levensopvatting, haar manier van zijn zou er niets door veranderd zijn. Mejuffrouw Dorothea Paats toch was verregaand eigenzinnig en gruwelijk eenzijdig. Zij had haar bepaalde meeningen over alles: over Kerk en Staat, over huisgezin en individu. Was zij in haar kleeding voor vijftien jaar blijven stilstaan, in hare begrippen scheen zij het al voor dertig jaar gedaan te hebben, en dat niet een overtuiging, welke geen twijfel, geen verschil van opvatting meer toeliet. Want het was een karaktertrek in Juffrouw Paats, dat alles helder, klaar, scherp begrensd, absoluut moest zijn. Wat zij als waarheid kende was d e waarheid, niet alleen voor zich zelve, maar ook voor anderen, zoodat zij, indien zij er de macht toe gehad had, het gelaat des aardrijks naar haar inzichten zou hebben vervormd. Ze zou alsdan heel veel te veranderen hebben gehad: want het gelaat des aardrijks beviel haar in vele opzichten in 't geheel niet. Hoe zij 't zou hebben gedaan kan worden afgeleid uit de wijze, waarop zij handelde waar zij de macht had. De dochter van haar overleden zuster had een huwelijk gedaan tegen haar zin — ze was tegen alle huwelijken — een huwelijk met een aartsdoorbrenger. Wat zij voorzien had gebeurde: de firma van Oven amp; C0. had het kleine fortuin door Emilie aangebracht verspild en moeist haar betalingen staken. Bij al de bitterheid van het feit voegde zich echter voor Tante iets zoets: liet was de vernieuwde zekerheid, dat Mejuffrouw Dorothea Paats goed had gezien, dat het systeem van Mejuffrouw Dorothea Paats als alleen steekhoudend door nog twee andere personen zou worden erkend. En Eduard en Emilie haastten zich dit te doen, toen de druk der tijden over hen gekomen was. «Zuinigheid met vlijt!quot; had Tante lang voor doove ooren gepredikt: maar nu klonk met volkomen harmonie uit de huiskamer van Eduard en Emilie mede: zuinigheid met vlijt; alleen voegde Eduard in het diepste diep zijns harten er aan toe: »bouwt huizen als kasteelen.quot; Tante was toen bereid gevonden met eenige honderden te helpen, — zij had het wel met eenige duizenden kunnen doen, zoo had het in hetzelfde diepste diep geklonken. Ze had vervolgens heel veel raad gegeven en Eduard met een achterneef van een vriend haars reads voor lang overleden vaders in kennis gebracht. Een associatie was daarvan het gevolg geweest; een associatie, blijkbaar door Tante gewild en toch nooit door haar goedgekeurd, daar zij in beginsel tegen alle associaties was. Toch liet zij zich overhalen-—hoe het mogelijk was geweest bleef steeds een raadsel! — eenige duizenden als bedrijfskapitaal .... te leenen op een notarieel opgemaakte obligatie, behoorlijk geregistreerd. Van dien tijd af beschouwde zij zich dan
VERZOKND.
ook gerechtigd een wakend oog te houden op de toepassing harer beginselen. Zij was van tijd tot tijd, zonder vooraf te waarschuwen, de woning der echtelingen komen binnenvallen en had het dan niet aan vermaningen laten ontbreken, die met den meesten ernst en eerbied werden aangehoord. De strenge winter en een begin van rhumatiek hadden haar maanden lang thuis gehouden; vandaar dat de tegenwoordige inspectie-reize de eerste in dit jaar was. Ditmaal had zij haar bezoek aangekondigd. Was dat een goed of een slecht teeken?
Het zou weldra blijken.
Na het vertrek van van Oven was Tante deftig-krakend naar boven geklommen, het eerst naar de kinderkamer, waar zij piano hoorde spelen.
Daar zat dat onhebbelijk trotsch ding muziek te maken in plaats van baar werk te doen. Zij speelde maar voort, niettegenstaande de verschijning der machthebbende op den drempel. De zijden japon kraakte sterk; het pianospel duurde voort. Een schel kuchje werd gehoord: het pianospel overdekte het... Mejuffrouw Paats moest wel doen wat zij niet voornemens was geweest en Helène op de schouders tikken. »Is dat je werk hier aan huis?quot;
»Voor het oogenblik ja. Mevrouw!quot;
»Ik ben geen Mevrouw.quot;
»0, ik dacht dat u zelve kinderen had.quot;
Weder werd de lange magere hals achteruit in de hoogte gestoken, en ging er een krakende schok door het bruin zijden kleed. De opmerking van dat kind kon ironie zijn, daar tante de stil luisterende kleinen met geen blik verwaardigd had.
»Wat is u hier toch eindelijk Vquot;
»Leerares der kinderen.quot;
Het eerste woord klonk al heel gruwelijk in Dorothea's ooren. Dat hoorde weer bij dat middelbaar onderwijs, het broeinest van godloochening en zedenbederf.
«Hoeveel verdient u hier?quot;
»Dat is nog niet bepaald; maar al ware het zoo, dan nog zou ik moeten weten ... of iets anders als ... nieuwsgierigheid er mij naar vroeg.quot; De houding van haar, die deze woorden sprak, was zeer bescheiden; de toon klonk echter zeer bepaald; de gazellenoogen waren neergeslagen.
»Zoo iets is me nooit in mijn leven voorgekomen,quot; dacht Mejuffrouw Dorothea Paats, en ze bleef het zeer eenvoudig gekleede meisje met die trotsche manieren lang, zeer lang aanstaren. »Die ware het temmen
105
VERZOEND.
nog waard,quot; kwam een oogenblik in haar binnenste op; en alsof zij daar al mede beginnen wou, beval zij haar op eenige vragen te antwoorden, die zij haar te doen had. Helène boog. De andere begon. Het gold eerst het huishoudelijk bestier, en vervolgens de plaats, waar Mijnheer van Oven zich in huis ophield, toen zij aankwam en niemand beneden vond.
»Ik heb geen vrijheid het te zeggen. Mevrouw stelt vertrouwen in mij, want zij vertrouwt mij .. . het liefst toe wat zij heeft,quot; zei Helène met een blik vol toorn. De melodieuse stem en de beschaafde taal konden in Juffrouw Dorothea's schatting niet goed maken wat die blik bedierf.
gt;Ik zal je wel tot spreken dwingen!quot; klonk het dreigend. «Brutaal wezen!quot; En met dat schimpwoord verdween de verbitterde, wier verbittering nog toenam door de gedachte dat zij, door haar drift vervoerd, haar meerderheid had prijsgegeven.
»^\at doe ik toch, dat de meeste menschen zoo dikwijls kwaad op mij worden?quot; vroeg Helène zich af. Zij vorschte, zij ontleedde, maar zij vond niets. In de zelfkennis had zij het nog niet ver gebracht: daarvoor had zij ook nog te veel alleen met zich zelve verkeerd. En om in die wetenschap vorderingen te maken behoeft men de onderwijzing van anderen.
Helène bleef in gedrukte stemming achter. Had zij mejuffrouw Dorothea op haar tocht door het huis kunnen volgen, dan zou zij zeker, al ware het maar voor een oogenblik, haar leed hebben kunnen vergeten, vooral toen op den tocht het atelier van den photograaf werd ontdekt. Onbeschrijfelijk toch was mejuffrouw Dorothea's blik bij zooveel wanorde, bij zooveel onzindelijkheid! Het was of het bruin zijden kleedje in den afschuw deelde, want het kraakte zuchtend niet alleen, maar bijna krijschend. Zonder de overleggingen van het verstand af te wachten en alleen de inspraak volgende van haar instinct, holde mejuffrouw Dorothea de trappen af en gaf ze de beide dienstboden bevel dadelijk boven te komen met al de voorwerpen, voor een radicalen schoonmaak benoodigd. Er moest geveegd, geschrobd, geschuurd, gezeepsopt en gedweild worden. Mejuffrouw Dorothea bleef, halverwege op de steile trap staande, het hoofd met den langen hals even boven den vloer der vliering uitstekend, op de uitvoering harer bevelen toezien. Toen de camera ohscura haar geheimzinnige gordijnen moest afstaan en het licht toelaten, ontgleed den dienstboden een kreet van afgrijzen, maar werd »Dórreteequot; sprakeloos; want voor de gewaarwordingen, die toen in haar ontstonden, heeft de menschelijke taal geen woorden.
lOG
VERZOEND.
»Ik wist veel, ik vermoedde nog meer, maar zóo iets...? Neen!quot; prevelde zij. »A1 wou je al het water van ons land hier naar toebrengen, meisjes, het zou je niet helpen,quot; en met die woorden, waarin de weemoed het nog won van de ergernis, daalde ze de trappen af, statig als een Godin van haar voetstuk.
Toen neef en nicht thuiskwamen, — ditmaal wandelend en beiden beladen met pakken en pakjes — scheen het wel of neef vermoedde wat Tante in zijne afwezigheid al zoo gedaan had. Hij was bedremmeld. Hij bewonderde meer dan ooit zijn lief kleintje, die, hoewel uiterlijk zooveel lijkende op »Dórreteequot; — hij waagde het dien naam tot iian zijn lippen te laten komen! — inwendig niets van dat vrouwmensch had. Want zij toonde zich geheel gewoon, kuste Tante dat het klapte en verzekerde telkens, en telkens luider, dat haar ween grooter geluk had kunnen te beurt vallen en dat zij wel duizend en duizendmaal excuus vroeg voor de onoplettendheid van Eduard, aan wien de brief was geadresseerd. Als zij dien had opengemaakt en gelezen, dan ^ou het niet zijn dat Tante----quot;
»Ik ben er; hoe ik er ben gekomen zullen we nu maar daar laten,quot; had Tante geantwoord, met lippen, die bij het uitspreken dier woorden als ingeslikt dreigden te worden, daar er bijna geen rood randje meer zichtbaar was.
5En geen glaasje madera. Tante? heeft u zich niet bediend? Doe toch of u bij uw eigen thuis is.quot;
»Om je de waarheid te zeggen heb ik er naar gezocht, maar op de plaats, waar ik een karaf dacht te vinden, vond ik eenige romans, —je lectuur natuurlijk, — en.... een banket-hammetje. Ik had dorst en geen honger.quot;
Weêr hadden zich de lippen als weggeborgen.
Eduard, van wiens gelaat elke glans van vroolijkheid verdwenen was, en die thans het beeld geleek van de droefheid, ja zelfs in die mate, dat hij door kon gaan voor een personificatie van de wereldsmart, had nauwelijks gehoord, dat Tante van dorst sprak, of hij opende alle laden en kasten. Hij vond in de kleerenkast der kinderen een karaf met een restantje madera en zette die voor Tante op de tafel neer, waarna hij zich tot een onderzoek naar een glaasje gereed maakte. Maar het was of hij zich plotseling in armen en beenen verlamd gevoelde, toen Tante hem de veelbeteekenende woorden als toesiste: »Ik ben bij je boven geweest. Dat was zeker je kantoor in de laatste maanden! Ik wou nu niet meer zooals vroeger, toen ik nog twijfelde, onverwachts verschijnen. Ik wist alles, dacht ik, neen, ik wist nog niet alles. Maar daarvan straks, als ik den boek-
107
VERZOEND.
houder gesproken heb, dien ik verzocht hier te komen. Waar is je compagnon ?quot;
»Sedert een h;ilf jaar dood. JIaar met hem is alles in orde.quot;
»Dat kan ik begrijpen. De dood stelt orde op zijn zaken. Je hebt er me maar uiets van geschreven. Dat hoel'de zeker niet tegen iemand, die je geld schoot.quot;
»Maar Tante . .!quot;
»Zvvijg. Ik ben je Tante niet — niets geen familie, Goddank!quot;
De uren, die het diner voorafgingen, waren voor het echtpaar pijnlijk. Emilie wist het echter wonder-wel te verbergen. Lief, teeder, tot in de kleinste bijzonderheden Tantes gewoonten streelend, en daarbij strak, stijf, bij wijlen scherp en imperieus tegen haar echtvriend, bracht zij dezen geheel van de wijs. Helène zou ditmaal met de kinderen boven eten, had Emilie bevolen, maar Tante gaf te kennen, dat zij het geheele gezin om zich heen vereenigd wenschte.
Had Neef nog een oogenblik kunnen denken, dat de kostbare en kostelijke inkoopen zijner wederhelft Tante zouden vermurwen, toen ze in den vorm van een paar prachtig opgemaakte fazanten of van heerlijk dampende tarbot op den disch zichtbaar werden, zag hij in, zich weer vergist te hebben.
»Eet je alle dagen zoo, EmilieVquot; hoorde hij Tante vragen. Tot hem werd na den laatsten uitval geen woord meer gesproken.
»Zóo niet. Tantelief! Het beste toch is niet te goed voor u. Maar toch eten we goed in het belang onzer kleinen, en daar Eduard mij altijd ruim huishoudgeld geeft...quot;
»Ja wel, ja wel,quot; siste Tante. Eduard voelde op zijn hoofd een centenaarsgewicht. »Ik leef zooals je weet matig. Geef mijn deel van die tarbot maar aan je kindermeisje daar. Me dunkt, die zal toch wel van die visch houden. Zij en de tarbot lijken wel wat op elkaar, allebei zeldzaam.quot;
»Ik heb die visch nog nooit geproefd, juffrouw! Op moeders tafel kwam zij nooit, zelfs niet in onze goede dagen!quot; zei Helène met neergeslagen oogen.
»Ja, ik zeide immers al dat zij zeldzaam is. Zij komt dan ook meestal op de tafels der rijken voor.quot; hernam mejuffrouw Dorothea op veel minder scherpen toon dan straks. Helène bleef verder ongemoeid. Tantes middagdutje gaf een half uur verademing. Het had langer kunnen duren, indien de boekhouder, die niemand anders was als de Heer Jodocus Veeling van den overkant, minder stipt op den hem bepaalden tijd gekomen ware. Om zeven uur was hij bescheiden, en met klokkeslag zeven stond hij al op de vloer-
108
VERZOEXD.
mat, wit gedast en zwart gerokt, een groot boek onder den arm en in de hand een paar penhouders. De man bracht die altijd mee, daar hij bij anderen nog nooit een pen had gevonden die hem paste. Tante wenschte met hem alleen te zijn. Hoe fijn Emilie het ook dacht aan te leggen, om Tante te bewegen haar te doen blijven, zij zag al bare diplomatische kunsten schipbreuk lijden. Als Eduard dan ten minste in de nabijheid mocht blijven om inlichtingen te geven. — Het zou misschien al heel gauw blijken, dat Eduard bitter weinig van zijn eigen zaken kende, werd er geantwoord. Toch gaf Emilie zich nog niet gewonnen. Toen Tante reeds een paar uur met den boekhouder had gebesoigneerd, zond Emilie Helène, die met haar op de kinderkamer zat, naar beneden, om in de achterkamer eenig naaiwerk te zoeken, dat — zij wist het goed — daar niet, ja nergens vvas. Helène moest het heel stil doen, om Tante in haar werkzaamheden niet te storen, en zoo zij er de gelegenheid toe zag, in de voorkamer komen om Tante te vragen, of zij ook aan iets behoefte had. Wat zij hoorde moest ze haar trouw overbrengen. Helène gehoorzaamde met blijkbaren weerzin. Tegen de rol van spion verzette zich haar fierheid. Maar Tante zorgde er voor, dat er geen tweestrijd in het binnenste van het meisje kon ontstaan. Reeds bij Helène's eersten stap in de achterkamer had de vraag geklonken; wie daar was, en het bevel om heen te gaan. Zóo veel echter had Helène gezien en gehoord, dat Tante met een bril op den neus over een groot boek lag gebogen naast Veeling, die mede zich een bril had opgezet, en dat Mijnheer Veeling het woord alleen had gehad.
Het was Helènes tijd om naar huis te gaan. Emilie gaf daartoe verlof en hielp haar zelfs met eenige zenuwachtige haast de noodige kleedingstukken aan te doen.
s.Je bent altijd goed voor de kinderen geweest,'quot; fluisterde mevrouw met iets bevends in haar stem, »Wel-te-rusten, kind!quot;
Helène was in het portaal, gereed de trap af te gaan, toen zij van boven zacht haar naam hoorde roepen.
»Blijf nog een oogenblik,quot; fluisterde mijnheer, die met een glazen kom van boven kwam en deze triomfantelijk voor zijn kleintje nederzette, waarna hij haar en Helène uitnoodigde te proeven. Het was Meiwijn, klaargemaakt zooals Eduard dat alleen kon.
»Maar, lieve man...!quot; zeide Emilie op haar ouden toon.
ïIk dacht wel dat je mutsje niet lang op donder zou staan. Proeft, kinderen, proeft, en wees niet meer bedroefd!quot; declameerde de oud-rederijker.
109
VERZOEND.
d Maar, Eduard, ik moest je wel afvallen om Tante goed te stemmen. Is 't heusch niet waar wat Tante vreest?quot;
»Je Tante is.... zoek eens een rijmwoord op dat »vreestquot;!.. . een beest!quot;
»Stil, stil, ze hoort heel scherp. Hebben we nog kans?quot;
»Altijd. Het geld rolt de geheele wereld door omdat het rond is, en wij rollen er door omdat we óok rond zijn, wat hier beteekent; vroolijk .. ..quot;
»Maar aan tafel . . ..quot;
»Was ik het niet, meen je. Ik had mijn vroolijkheid weggeborgen, uit vrees dat Tante haar vinden en doodknrjpen mocht. Maar drinkt dan toch! Dat zal je ook goed doen, Helène! Jij weet nog niets van gt;de philosohpie des levensquot;. Wat zijn de menschen toch gek. die zich altijd angstig maken! Ieder komt waar hij wezen moet. Kan je angst er iets tegen doen? Jelui zijn, ja ik weet er eigenlijk niet veel van — maar ik hou jelui voor knappe menschen, die wat onderden drup zitten. Heb je 't altijd zien regenen? Wel neen. Er komt zonneschijn, en die kan je 't spoedigst verwachten na langdurigen regen. Hoe lichter je dus de pakjes maakt, des te minder heb je te dragen, begrepen?quot;
Emilie gaf hem een zoen en Helène een hand, terwijl een zacht rood de anders zoo bleeke wangen tintte.
gt;Zie me dat aardig kopje eens aan!quot; riep Eduard.
»Foei, lieve man!quot;
»Och, je moet artiste wezen om daar oog voor te hebben.quot; vervolgde hij met emfaze. »]3ij dat glas Meiwijn zweer ik je het levenspakje te helpen dragen, indien het je te zwaar mocht vallen...quot;
»Maar, Eduard, zijn dan ónze zaken...?quot;
»Die worden beneden behandeld; ik trek er de handen van af. Hunner de verantwoordelijkheid!quot;
Helène sprak er van, dat het nu waarlijk haar tijd zou worden. Of het de werking van den Meiwijn was of van de levensphilosophie van Mijnheer van Oven, Helène voelde alle beklemdheid wijken, vond in die twee personen hare beste vrienden, trad met een hart vol moed dit huis uit en het hare binnen. Op den drempel der schaars verlichte kamer, bij den aanblik der eenzame werkster, die bij het grove werk, dat zij verrichtte, toch nog een bril noodig had, voelde zij in dubbele mate hare beklemdheid terugkomen; en die beklemdheid uitte zich, zeker door het sterk opgemerkt contrast, thans in ergernis. Welk verschil! Zou hier het leven ook niet wat vroolijker kunnen worden opgevat? Maar die stemming duurde slechts een
110
VERZOEND.
oogenblik. Al wat ei- heiligs school in dit hart vertoonde zich, toen de traan bespeurd werd. die het brillenglas vau het lieve moedertje beparelde en het voortwerken voor een oogenblik belemmerde.
»Moedertje, moedertje, wat is er? Toch niet boos, dat ik u zoo lang alleen liet?quot;
»Wel neen, kind; maar wat heb je een kleur!quot;
»Ja, dat is 't. Ik waagde het daar ginder vroolijk te wezen; ik kon een oogenblik vergeten, dat u hier alleen zat te werken, u blind te werken. Maar u heeft geschreid; ik zie het aan uw dikke oogen.quot;
»Ik heb wat lang achtereen fijn werk gedaan; als ik van nacht slaap, is 't morgen weer beter. Maar, lievert, wat zie je ergoeduit!quot;
»Als ik van nacht slaap? Denkt u niet te kunnen slapen? Waarom niet? Heeft vader geen werk meer? 'tMaakt u angstig? Maar er zal wel weer werk komen ... en die beste menschen van daarover zullen ons helpen! Ze beginnen van mij te houden. Ik begin te gelooven dat er goede menschen bestaan.quot; Eu zoo ging ze voort, op haar knieün vlak aan moeders schoot, met moeders hand in de hare, met een warmte, die van levensmoed en levenskracht getuigde, de toekomst tintende met liefelijke kleuren; maar het waren de kleuren van baar phantasie. Een gedruisch in de andere kamer maakte eensklaps een eind aan haar overspanning.
»Is vader ziek?quot; vroeg zij eenigszins verlegen. Zij had hem aan moeders zijde terstond moeten missen en ze had dat niet gedaan.
»Neen, maar hij is wat moe thuisgekomen!quot;
Vaders stem, die eerst had gefluisterd, begon duidelijk gehoord te worden. Die stem bracht een reeks verwenschingen uit, verwen-schingen, welke den verleider betroffen, die in het duister school, en eindelijk de stelligste verzekeringen, dat hij hem wel vinden zou — vinden met behulp van zijn nieuwen vriend .. . Nog een enkel glaasje? Goed. Nog een, nog een, nog een! Ha! dat geeft moed! dat geeft licht! Vrouw, ik heb hem . . . ik heb den duivel!quot; en het fluisteren van straks was een luid schreeuwen geworden.
Helène was. eer moeder het had kunnen verhinderen, naar de 'deur der slaapkamer geslopen en stamerde. tegen den post met het hoofdje geleund: »Dronken; ook dat nog!quot;
»Ziek, kind, ziek!quot; lispelde Moeder, die haar in haar armen opving.
»Iseen, neen! Dat moest komen. Moeder, ik heb het verwacht.quot;
En moeder schrikte meer bij die woorden dan zij straks gedaan had, toen haar man beschonken thuis was gekomen.
Ill
sJodocus, ik wou wel eens graag weten waar je zoo laat vandaan komt,quot; zeide juffrouw Veeling, geboren Metselaar, tot baar echtvriend, die dorstig was thuisgekomen, geen licht in de gang had bespeurd, en, in den waan verkeerend, dat allen zich te bed hadden begeven, de trap naar zijn slaapvertrek was opgestommeld. Daar was hij door zijn' vrouw ontmoet, bij den arm gegrepen, in de oogen gekeken bij het petroleumlampje, dat ze in de hand droeg, en met een blik, waarin toorn en minachting om den voorrang kampten, gedreigd. De verschrikte man bekende, dat hij van Juffrouw Paats kwam, waarop Katbarina, die het ergste onderstelde, met haar zwaarste stem de woorden: »schaam je, ouwe gek!quot; uitbracht. Ze zou zeker nog meer onaangename woorden hebben laten hooren, indien niet de ander, bedaard en kalm als altijd, zijn gewelddadig afgebroken redeneering had vervolgd en ten einde gebracht door de bijvoeging: »de tante, en naar ik vrees, zoogoed als de commanditaire vennoot van van Oven amp; Co.quot;
»0 zoo! Waarom dat niet eer gezegd?quot; gromde Katharica, die licht ontvlamde maar ook gauw weer bekoelde, zooals met tem^ peramenten als de hare en eene beschaving als de hare, meestal het geval is. «Ga meê naar beneden — er is nog licht op.quot;
Maar dat lag niet in Jodocus' plannen, die dorst en slaap had en daarom naar boven stevende.
^Heb je me niet gehoord?quot; vroeg Katharina met klimmenden nadruk; maar zij ging niet door. Zij had veel te vragen, veel te weten, en als zij te heftig werd, dan — ze wist het maar al te goed
verzoend.
en het had haar maar al te dikwijls geërgerd — sprak Jodocus geen woord meer. Zij haastte zich dus beneden het licht uit te doen en kwam heel gauw boven, waar haar echtvriend zijn weg in eenzaamheid en duisternis gezocht en dien lang zoo moeilijk niet gevonden had, als dikwijls wanneer hij werd voorgelicht door zijn levensgezellin. — Welk een verbazenden spoed had hij gemaakt! Hij had zijn dorst gelescht uit de kan op de waschtafel, zich ontkleed en reeds te bed gelegd, toen Katharina met haar licht kwam.
»Veeling! Heere almachtig, anders zoo langzaam als een slak' Veeling, scheelt je wat?quot;
»0, ik heb zoo'n slaap ... ik ben moe . ..quot;
»Ja wel, ik ken dat. Bij een ander druk gepraat, en gepimpeld zeker ook! Ja, ik ken dat — en bij je vrouw slaperig en moe. Maar je zal naar me hooren, Veeling!quot;
»Ja, vrouw!quot; klonk het met een snorkenden zucht.
»Wat heb je bij de haute volée aan den overkant gedaan ?quot;
»Boeken nagezien.quot;
»Zoo!quot; Het woord werd heel lang uitgerekt. »En waren ze in orde?quot; Geen antwoord. »Ik zeg: waren ze goed in orde?quot; vroeg ze met verheffing van stem,
»Ik heb ze niet gezien; de juffrouw alleen, vrouw!quot; klonk het.
»Wat gaat me die juffrouw aan? Hoe heb ik het met je? De boeken niet gezien?quot;
»De boeken, o zoo, wel zeker!quot;
»Waren die in orde?quot;
Veelings oogleden openden zich eensklaps, en met kracht klonk het: »Ik heb ze de drie laatste maanden immers gehouden?quot;
»Juist, Veeling, juist, man! Een knap boekhouder ben je! Ik meen dan ook eigenlijk de zaken.quot;
»Dat weet ik nog niet precies.quot;
»Waarom niet?quot;
«Balans en winst- en verliesrekening moeten 't uitwijzen.quot;
»En wat wijzen die balans en winst- en verliesrekening dan uit, om je langwijlige onzinnige boekhouderstermen te gebruiken, waar men nooit iets van verstaat? Kom me nu niet met dat eeuwige debet en credit voor den dag, want daar jaag je me een ziekte mee op 't lijf.'1 Geen antwoord. Haar zin was te lang geweest; Veeling was ingedommeld. Katharina bemerkte het. »Dat zal je de weérga!quot; vloekte zij. «Jodocus, antwoord me!quot;
«Ja, vrouw, als ik maar weet wat.quot;
»Als de man niet spreken wil dan zal de vrouw het doen, en
verzoend, — i, 8
*
113
VERZOEND.
dan moet de man hoeren. Wat de zaken van die voorname lui van hierover betreft, die gaan mij eigenlijk niet aan; die kunnen me niet schelen. Ieder heeft aan zijn eigen genoeg; ofschoon het niet meer dan billijk zou wezen als hun zaken in de war waren, want dat konden geen touwen houwen. Hoor je naar me, Jodocus?quot; Blijkbaar niet, want alleen een ongearticuleerd geluid in de keel werd vernomen. Katharina wist wat haar in dergelijke gevallen te doen stond.
Jodocus rees plotseling halverwege op en zat haar wezenloos aan te staren, terwijl hij de hand aan de lendenen bracht. »Ik deê het: stel je maar gerust. Gekheid, pijn heb ik je niet gedaan!quot; vervolgde ze, haar licht op het beddetafeltje plaatsend, zoo dat ze den halfgewekte nu goed in het oog kon houden. »Schaam je; ik werk den heelen dag en ik heb geen slaap ... als er gewichtige dingen gebeuren. Jodocus, hoor je?quot;
»Ja wel, vrouw!quot; klonk het nu zeer duidelijk.
»Klaas Jan bracht dien ouden stumperd van hierboven dezen avond thuis; hij had te diep in 't glaasje gekeken...quot;
»Klaas Jan? maar die kijkt nooit in een...quot; een krachtige geeuw onderschepte het laatste woord.
jgt;De oude deed het.quot;
»Nu, daar is slapen goed voor.quot;
»Jij deedt het temet ook, niet? De oogen knippen alweer toe! Hoor, nu komt wat ik je te zeggen heb. Een uur zoowat, nadat Klaas Jan hem thuis had gebracht, kwam er een heer naar hem informeeren. Duval heet hij. Vermeere is een valsche naam, dat hoorde ik bij die occasie. En wat denk je dat die vreemde vroeg? Of de stumperd veel geld verteerde? Of zijn vrouw en dochter goeden sier maakten? Je kunt begrijpen wat ik antwoordde. Eerst niets; ik moest weten met wien ik te doen had, en met welk recht hij me zoo ondervroeg; want het was vragen en nog eens vragen, dat ik er korzelig van werd. Hij was een verre neef, die wel wat doen wou als er werkelijk nood was. Nu, ze waren door en door arm, antwoordde ik eindelijk, en ik gunde de oude juffrouw vooral van harte een goeie gift; de twee anderen waren — nu, het komt er nu niet op aan wat ik van die twee zei. Maar ik kon toch niet nalaten te zeggen, dat het me erg verwonderde dat hij, als hij een neef was, niet zelf zich ging overtuigen, en nog meer, dat de familie een anderen naam had aangenomen. Daar zei hij niet veel op. Nu had ik opgemerkt — je weet dat mijn oogen goed zijn — dat hij telkens zijn hand onder zijn vest stak, als ik weigerde inlichtingen te geven of er maar zoowat om heen praatte. Wat daar toch wel
114
VERZOEND.
zat, mocht ik zoo denken. Daar moest ik het mijne van hebben. Ik werd wat vriendelijker en bood hem een stoel. Ik zei, dat ik op zijn rug een erge vlek zag, en eer hij er mij verlof toe gegeven had, wreef ik met mijn spons met vlekkenwater er al over heen en gluurde toen meteen onder ziin vest. Ik zag er een oranje-lintje, zooais ik aan het politiebureau '.vel eens heb zien dragen. Ik moet je bekennen, dat mijn wangen bestierven en mijn knieën knikten. Ik geloof niets van dat neefschap, maar heel wat anders; en als het waar is wat ik denk — en het is zeker wel waar, want dat verzwijgen van je rechten naam is heel verdacht! — dan moet dat heele boeltje de deur uit. .. zoo gauw mogelijk, want dan hebben we dieven en moordenaars in huis. Ben je dat met me eens?quot;
Jodocus was het zeker wel eens; hij sprak ten minste niet tegen. En dit had nu een zeer geldige reden, want hij was onder het verhaal weer ingeslapen en had waarschijnlijk niets gehoord. Katharina gaf de worsteling op, evenwel niet zonder inwendigen strijd; want de nachtmuts werd door haar bevende vingeren als op het hoofd gesmeten en met een woedenden ruk recht gezet, de keelbanden zóo sterk aangetrokken, dat ze er rood van werd, de strik zóo woest gelegd, dat hij in een knoop ontaardde.
Den volgenden morgen was haar verbolgenheid nog wel niet verdwenen; maar de genoten nachtrust had toch kalmte gestort in het beweeglijk en bewogen gemoed. Zij besloot, zooals gewoonlijk, alléén te handelen, den boekhouder maar stil aan zijn boeken te laten en Klaas Jan tot haar agent aan te stellen. Deze kreeg in last onderzoek te doen naar zekeren Duval. Op het kantoor van Mr. van Drachten zouden ze wel een boek hebben, waarin al de misdadigers, alphabetisch nog wel, stonden opgeteekend, en als zoo'n boek, waar Klaas Jan, zooals hij verklaarde, nooit nog van gehoord had, niet mocht bestaan, dan zou zijn kameraad, Karei Gunters, die nogal bij de pinken was, wel op een andere manier iets te weten kunnen komen.
In de bovenwoning was juffrouw Vermeere nog vóór juffrouw Veeling opgestaan en had, na haar man een doek met koud water op het gloeiend hoofd gelegd te hebben, zich aan den arbeid gezet; alles geschiedde zóo stil, dat de kranke vloer ternauwernood van haar voetstappen trilde. Zij deed het om haar lieveling, die zooveel slaap behoefde, niet te storen, maar bereikte toch haar doel niet. Helène lag wakker en sprong haar bed uit, dat nog altijd op den vloer was gespreid.
»Ik kom u helpen; u al gekleed en ik nog niet? 't is schande!quot; zei zij vroolijk, maar er was iets gemaakts in die vroolijkheid.
115
VERZOEND.
»Je vader heeft nog behoefte aan wat rust; dus laten we heel zacht praten.quot;
Helène vroeg niet naar hem, en al volgde zij op wat haar gevraagd werd en verrichtte zij het noodige voor het aanstaand karig ontbijt met de meeste stilte, moeder kon dat zwijgen op dat éene punt niet verkroppen.
«We moeten het vader zoo genoeglijk mogelijk thuis maken, mijn kind!quot; merkte zij heel zacht aan. Een hoofdknikje was het eenig antwoord. ^Kindlief, wat zal er van den armen afgestreden man worden, als ik er eens niet meer ben?quot; En in die vraag lag een verwijt. Helène stonden de oogen eensklaps vol tranen. »0 God, lieve raoö, spreek toch zoo niet! Laat ik heengaan voor u heengaat!quot;
»God is liefderijk, Helène, en daarom zal hij zulk een bede zeker niet verhooren.quot; Er was een oogenblik van stilte. »Gods wegen zijn toch wonderbaar,quot; vervolgde zij meer tot zichzelve dan tot haar kind, maar toch met het oog vol liefde en teederheid op dat kind geslagen; »de rampspoed verhardt het anders toch zoo goede kind en niettemin wordt haar die niet gespaard.quot;
»Zou u meenen dat een week hart mij het leven gemakkelijker zou maken?quot; vroeg Helène met zachte stem.
Moeder keek voor zich zonder te antwoorden. Zij begreep dikwijls haar kind niet dan na eenig nadenken. »Zij heeft misschien gelijk!quot; fluisterde zij na een poos.
Helène had het ontbijt klaargezet en ging met een kopje, waarin thee heette te zijn, naar de aangrenzende kamer. Zij reikte het haar vader toe met eenige liefderijke en opbeurende woorden. Moeder, die haar in stilte had gadegeslagen, greep haar hand toen ze terug was gekeerd, zag haar in de oogen en zeide zacht: »dat maakt mijn dag goed. Lief, lief kind!quot;
Helène maakte zich gereed naar haar dienst te gaan.
»Kind, als je er de gelegenheid toe vindt dan moest je eens vernemen of je ook wat op voorschot kunt krijgen.quot;
»Ik vrees dat het moeilijk zal gaan zoolang de lieve tante er is,quot; hernam Helène met een glimlachje. De figuur van »Dórreteequot;' stond eensklaps levendig voor haar. »Maar moedertje, u heeft gelijk; het moe t.quot;
Haar vrees dat het moeilijk zou gaan werd bewaarheid. Op den drempel werd zij reeds door mevrouw verwelkomd, die volle twee uur vroeger dan gewoonlijk verrezen was en met dikke druilende oogen en met gejaagde houding het huis doorliep. Kleed de kinderen gauw, ieder in zijn beste pak! Tante wil ze zien.quot;
116
VERZOEND.
»-Aan bet ontbijt, mevrouw ?quot;
»Dat's lang afgeloopen, Zij beeft op baar kamer tbee willen hebben, 't Zal me een dag wezen!''
Weldra kon door bet ganscbe huis vernomen worden waar Helène aan bezig was. Het waren kreten van verbittering, van tegenstand tot het einde toe, door de lieve kleinen aangeheven, die in de have-looze plunje wilden blijven, waarin zij gewoon waren zich zoo behaaglijk te vinden. Het baatte niet of mevrouw al met het open trommeltje vol krakelingen in de hand voor hen stond en Helène op die wijze zocht te helpen. De bengels hielden juist zoo lang stil tot de laatste kruimel door de keel was gegleden. Plotselings echter verstomde elk gedruisch. Tante was in haar kraakjapon op den dorpel verschenen, en de kinderen staarden haar aan, alsof ze een verschijning zagen op het tooneel van een poppenkast.
sZijn ze dat allemaal'? Zijn er nu nóg niet meer? Naar het leven te oordeelen meende ik dat er meer moesten zijn,quot; verkondigde Tante, die de plooien van haar zijden kleed met beide handen saamvatte, als om ze zoo weinig mogelijk plaats te doen innemen op den met vlekken als bezaaiden vloer. » De jongejuffrouw daar,quot; en die woorden gingen verzeld van een vingerwijzing op Helène, »schijnt ze nog niet goed onder bedwang te hebben. Ja, maar praten doet bij kinderen niet altijd veel af.quot;
»Ik dacht, bij groote menschen als ze verstandig zijn, ook niet veel, juffrouw!quot; mompelde Helène.
sJe hebt daar een aardig kindermeisje, nicht! Ze weet goede antwoorden te geven; geen wonder, dat zoo'n dienstbode eigenlijk geen dienstbode is!quot;
»Helène, ga naar beneden!quot; beval mevrouw van Oven op hoogen toon. »Ik blijf bij de kinderen!quot;
»Zoo; wat een verrassing voor de kleintjes! en blijkbaar geen genoeglijke!quot; hernam Tante, die de kleinen alle om Helène zag gegroept.
» Wil Tante ze ook beneden bij zich zien?quot; vroeg Nicht beschroomd; maar dat het haar van binnen kookte getuigden de magere vingers, die zich stuipachtig bewogen.
»God bewaar me, neen! Laat hen met het meisje gaan wandelen! Roep uw man en kom dan met hem beneden.quot;
In een oogwenk was Tante gehoorzaamd. Zelfs Neef, die uit het vernield atelier moest worden gehaald, stond heel gauw in haar bijzijn.
»Heeft u goed geslapen, Tante? Die weergasche hanen, hé, hier in den omtrek? Ik had ze wel den nek willen omdraaien. Ik ben er al
117
VERZOEND.
aan gewend, maar u zullen ze wel gehinderd hebben. Ik geloof bepaald, dat we daarom de woning zoo goedkoop hebben kunnen huren. Al staat het ook in een buitenwijk, het is een goed huis, en met onze kinderen moesten we naar een logeabel huis omzien; toch mochten we niet veel verteren.quot;
»G-a daar zitten, Neef!quot; zei Tante bedaard, alsof ze van al het moois niets had gehoord. ïot Emilie klonk geenerlei commando. Neef scheen alleen het voorwerp van Tantes zorg of Tantes toorn. »Ik dacht dat ik alles wist,quot; vervolgde zij, terwijl zij haar hagelwitten zakdoek van het fijnste linnen over haar schoot heenschikte en de magere, lange vingers van haar beide handen daarop uitspreidde, ïik dacht dat ik alles wist; maar na het bezoek van je boekhouder is 't mij gebleken, dat ik nog veel meer te weten had. Ik heb van nacht geen oog dicht gedaan, maar dat kwam niet van de beesten, die jij straks noemde.quot;
»Geen oog dicht gedaan? Misschien om ons? Lieve, beste Tante!'' riep Emilie getroffen.
Tante verwaardigde haar met geen enkelen blik, maar ging plechtig en statig, maar ook hard en koud, voort: »Het is nu bijna anderhalf jaar geleden, dat je boel te Rotterdam aan de kamer ging. Het waren geen handelsrampen, die het veroorzaakten, maar gebrek aan orde, gebrek aan ernst. En zou die er ook kunnen zijn waar geen godsdienst is, godsdienst, steunende op het eenig onwrikbaar fondament? Na godloochenaars heb ik aan niemand zulk een hekel als aan verkwisters. Dat was toen al mijn meening, dat is ze nu ook; ik verander nooit in mijne overtuigingen. Daarom had ik je toen al aan je lot willen overlaten en willen vergeten dat je met mijn zusterskind was gehuwd. .
Emilie snikte. »Och ja. Tante, mijn lieve moeder! Dank, duizendmaal dank!quot;
i ... en was mijn vriendin van Holy niet tusschenbeide gekomen, dat goed, te goed, ja ik zou bijna zeggen dat laf schepsel, dan. had ik je aan je lot overgelaten. Zij bad voor je en ik hielp.quot;
Eduard snikte op zijn beurt. Hij deed het zachter dan Emilie., maar gaf er dan ook tranen bij. »Ja, dat deedt u, lieve beste Tante...! En daarom zou ik u zeker geschreven hebben zoo ik me ooii weer in moeilijkheden had zien gewikkeld, waaruit mijn zorg en de voorlichting van mijn allerliefst kleintje mij niet hadden kunnen redden.quot;
Tante zag hem met de felle bruine oogen strak aan; haar mond bleef, als ware zij plotseling stom geworden, even openstaan zonder dat er woorden uit voortkwamen.
118
VERZOEND.
»Dafc gaat mijn verstand te boven, en ze zeggen dat ik nogal een goed verstand heb!quot; borst zij echter eindelijk los. »Mensch, weet je dan niet, dat je in zulke moeilijkheden verkeert? dat er weer een faillissement op til is?quot;
»Mijn God, Eduard, waarom mij en mgn armen kinderen dat niet bespaard!quot; riep Emilie.
»Je hebt verleden jaar drie duizend gulden meer verteerd dan je verdiende!quot; ging Tante, ongevoelig voor de smarten van haar zusterskind, voort, »en in de eerste vijf' maanden van dit jaar twee duizend meer dan het vorige in twaalf maanden. Hoe komt dat? Ken je den regel van drieën ?quot;
»Tante, op school was ik altijd de eerste in 't rekenen. De theorie ken ik op mijn duimpje, maar in de practijk helpt je die niet veel. Daar heb je nu de courtage-rekeningen, de commissie-loonen; die komen voor het grootste gedeelte het volgende jaar pas binnen. Nu kan 't gebeurd zijn, dat ik er het eerste jaar al op gerekend heb en in het volgend, toen ze inkwamen, nog eens. En dan ... ja dan kan u gelijk hebben dat ik wat meer heb gedisponeerd dan ...quot;
» Wanredenen ...! onzin . ..! Je bent een doorbrenger .. .! En aan een doorbrenger is niets te doen . . .quot;
Emilie lag op de sofa te zenuwtrekken. Eduard was over haar heengebogen, en jammerde: »Och mijn lief, allerliefst, vrouwtje... denk toch om het ongeboren wichtje.. . laat het moederhart sterk wezen, 't Zijn wereldsche zaken ... Die moeten haar beloop hebben! En Tante is er nog ... die zal wel in alles voorzien . ..!quot;
»Waarachtig niet, dat zal Tante niet doen!quot; riep Mejuffrouw Dorothea. De verontwaardiging deed het magere lichaam naar het scheen uitzetten, want alles kraakte aan haar, tot de stijf gesteven manchetten toe. »Je krijgt geen enkele cent van me. Mijn commanditair kapitaal heb je al opgemaakt. Nu zal je moeten leeren werken, mijnheer de nietsdoener, mijnheer de knutselaar-photograaf!quot;
Er ging een schok door Eduards leden; een hoog rood vloog hem over het gelaat.
»Ja, knutselaar zeg ik!quot; riep Tante nog heftiger, toen ze zag, dat Eduard zijn lief wijfje, zijn kleintje, zijn schatje, die hem een nieuw schatje zou brengen, de kamer uitleidde, j»Malle liefde ... I Apenliefde ...! Wat zal er van de arme bloeien worden? Ik ga van middag heen en hoop nooit meer van jelui te hooren. Het best zou wezen, dat je dienst naamt onder de kolonialen.quot;
sik ben voor niets zoo bang als voor een geweer, Tante! Tegen de warmte kan ik ook niet. Bovendien Emilie zou het besterven.
119
VERZOEND.
En zóo erg zal liet ook nog niet wezen! Ik zal er wel dóór rollen; makkelijk mét uw hulp, zonder die wat moeilijker; maar 't zal toch wel gaan.quot;
»Mensch!quot;
Meer kon Tante niet uitbrengen. Lang duurde nog het gesprek, maar hoe zij hem ook duidelijk aanwees, dat alles reddeloos verloren, dat hij insolvent was, zelfs niets had om eenig aceoord met zijn crediteuren te treffen, Eduard verzekerde altijd nog goede hoop te hebben en te vertrouwen, dat hij nog wel op de pooten terecht zou komen. En om het gesprek te doen eindigen, dat Tante razend scheen te maken en hem vermoeide, presenteerde hij Tante een glaasje morgenwijn: «heerlijke Malaga had hij nog, die voor een extratje bewaard was.quot;
Hoe Mejuffrouw Dorothea Paats bedankte valt niet te beschrijven!
Emilie had haar tijd beter weten te besteden. Uit het oog van Tante gekomen, was zij zich zelve weer. Zij had nu eerst vernomen wie bij het faillissement te Eotterdam de reddende engel was geweest. Helène was van de wandeling thuis gekomen. Haar riep ze tot zich en droeg ze op nog eens uit te gaan, maar nu zonder de kinderen. Ze wist waar 't Brandtshofje was? Daar moest ze dadelijk heen en daar moest ze vragen naar mevrouw van Holy en deze melden, dat mejuffrouw Paats hier gelogeerd was, maar vandaag nog vertrekken zou, en dat mejuffrouw Paats haar zeker graag zou willen zien. Mevrouw moest daarom uitgenoodigd worden haar met een bezoek te verrassen, maar dan heel spoedig. Het best zou wezen, dat Helène haar meê-bracht. Eenige tramkaartjes had zij er graag voor over.
En de gewenschte bezoekster kwam weldra, aan den arm van Helène en met deze druk pratende, aanwandelen.'t Was of het kind onderweg een schat had gevonden, dacht Emilie, toen ze eindelijk — het wachten had haar al heel lang geduurd — door het raam der kinderkamer beiden zag naderen en het opgeruimde gezicht van Helène bespeurde, ja zelfs een lach uit dien meestal zoo dicht op elkaar geklemden mond meende te hooren.
Emilie was dichter bij de waarheid dan zij zelve nu wel kon vermoeden.
»U neemt me toch niet kwalijk, dat ik de boodschap zond, lieve Mevrouw?quot; vroeg Emilie, een zeer beleefde neiging makende in de deurpost.
»Ik heb u te danken; hoe zou 'k dus iets hebben kwalijk te nemen?quot; suisde het vriendelijk van de hoogroode lippen der aangekomene, die hijgend het stoepje was opgestapt, wel wat snakte naar
120
VERZOEND.
lucht, maar niettemin dadelijk de heusche verwelkoming even heusch beantwoorden wilde. Heuscli waren de woorden, vriendelijk, meer dan dat, lieftallig haar voorkomen. Meer dan zestig maal was dat lieve persoontje al verjaard en bij den eersten aanblik reeds zou men durven verzekeren, dat de jaren achter haar allemaal zomers waren geweest.
Een blos, te hoog van kleur, om alleen aan gezondheid te danken te zijn, kleurde de mollige wangen, die zich uitermate goed verdroegen met de klare flinke blauwe oogen, waarin wel altijd een zonnestraaltje scheen te dartelen. De welgevormde neus en mond, de zuiver geboogde wenkbrauwen en de niet minder zuiver geronde kin zetteden het gelaat, welke rimpel er ook kreukte op het voorhoofd, welke groeve er ook lag in de slapen van het hoofd, zóóveel bevalligheid bij, dat het der phantasie weinig moeite kostte, zich die vrouw in de lente en den zomer haars levens als een schoonheid van den meest aantrekkelijken aard voor te stellen. Het donker katoenen kleedje, de eenvoudige hoed, waarop zóo weinig en toch zóo voldoend lint was gelegd, dat de karigheid hier wel bijna goeden smaak geleek, de réticule aan haar arm, alles toonde aan, dat het gezette vrouwtje, die door de gevuldheid harer vormen kleiner leek dan zij werkelijk was, zeer goed begreep, dat voor haar de tijd om aandacht te trekken voorbij was.
Heuscher en vriendelijker nog dan het woox-d tot Emilie klonk het tot Helène, die haar het stoepje had opgeholpen en met haar bovengekomen de réticule wilde afnemen: sNeen, kind, die bewaart het oudje altijd zelf. Maar weet je wat je moogt doen? Mijn hoed los-strikken en dan heel voorzichtig afnemen om mijn muts niet te kreukelen, want Juffrouw Paats mag geen kreukje zien; dat weet Mevrouw van Oven ook wel, niet waar?quot;
»En Tante zou recht van spreken hebben als ze zelve nooit kreukjes had . . .!quot;
»Ja, ja, die ziet men nooit zoo gauw als bij anderen, en dat heeft zijn vóór toch ook. Wat een allerliefst kind heeft me uw boodschap overgebracht!quot; vervolgde Mevrouw van Holy, toen Helène zich verwijderd had om den hoed, dien zij tot groote tevredenheid der eigenaresse afgenomen had, in veiligheid te brengen. »Is zij familie van u of van uw man?quot;
»Neen!quot; hernam Emilie met een glimlachje, dat een zweem van iets smadelijks had. »'t Is een kind van heel arme menschen hier uit de buurt. Ik had medelijden met haar: ze was erg verwaarloosd, had bijna broodsgebrek.quot;
121
VERZOEND.
»Zalig zijn de bavmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden, zei onze Meester.. . Waar is uw tante, lieve mevrouw ?quot;
Emilie wees op de deur van het salon en lel zacht haar hand op den arm der andere, als om deze te weerhouden dadelijk gevolg te geven aan haar voornemen om binnen te treden.
sis Tante ... wat humeurig misschien?quot; vroeg Mevrouw van Holy met een tintje ironie in den toon harer stem.
»Ik geloof het wel. .. Wil u haar die woorden eens herhalen?quot;
» Welke?quot;
jgt;Die over de barmhartigheid; maar u moest niet zeggen, dat ik er u om gevraagd heb!quot;
Mevrouw van Holy tastte met haar hand aan de krullen van haar toer, als om te voelen of ook daar wel alles in orde was.
»Mijn man,quot; vervolgde Emilie, »is erg ongelukkig geweest. Hij was altijd te goed van vertrouwen, mevrouw, dat weet u van vroeger nog wel. Ach, u kent al onze geheimen en dat vind ik zoo heerlijk! Ze zijn in zulke goede handen.quot;
Daar ging de salondeur plotseling open. Juffrouw Paats liet op den drempel de vraag hooren: 5gt;Zal je binnenkomen of niet? Ik zag je wel aankomen en dacht dat je regelrecht op me afkomen zou. Maar dat staat als een jonge meid iri de gang te fluisteren, alsof het er niet tocht en alsof de tocht je met je zwakke longen niet uiterst gevaarlijk is. Als je met Emilie iets te praten hebt, kom het dan binnen doen, waar je ten minste een stoof en een stoel vinden kan, wat je zeker wel lijkt bij je aamborstigheid. Het heele eind hier naar toe geloopen? Zeker, hé? Averechtsche zuinigheid! Mensch, het rijen is hier nu toch goedkoop genoeg!quot;
Gedurende die aanspraak was mevrouw van Holy binnengekomen, had ze juffrouw Paats, wier stroom van woorden zij echter buiten staat was geweest te keeren, een fermen zoen gegeven, en zich toen behaaglijk neergevleid op den aangeboden stoel.
»Heb je nog iets te zeggen, nicht? Doe het dan gauw, want ik heb met mevrouw te praten.quot; Emilie schudde ontkennend met het hoofd en trok zich daarna terug. »Wel, Eef, wat zie je er kleurig uit! De vreemden zouden zeggen: gezond, maar ik, die je beter ken, zeg heel wat anders. Doe je er niets aan? Je hebt op het hofje toch goeie geneeskundige hulp?quot;
»Heel goed ... Ze zijn zoo zorgend, zoo lief voor me ...!quot;
»Ik geloof er niets van. Je zegt het maar, omdat je bang bent, dat ik weer op het ouwe aambeeld ga kloppen .. . Altijd die koppigheid! Ga met mij meê! Mijn dokter is werkelijk knap; die zal dat
122
VERZOEND.
oproerige bloed wel tot staan weten te brengen, want, Eef, waarlijk het gaat zoo niet! Je zit daar te hijgen als een moeie kikkert. Ik merk het wel, al doe je ook je best om het voor me te verbergen. Altijd je anders voordoen als je bent, en dat tegen mij, je oudste' je beste vriendin . . .!quot;
»Dat ben je, ja, en daar ben ik trotsch op, boor!quot; zei de aamborstige, die van lieverlede tot rust was gekomen.
»Trotsch, hm! rare trots! 't is ook wat om trotsch op te wezen. Denk je van me te erven? Ja, maar ik overleef je zeker. Waarom kan je niet wachten dat ik bij je kwam? Moest jij dat vervelende eind naar mij afleggen? Dat was weêr zoo je zin, hè? Altijd die eigenzinnigheid! Maar... hoe wist je dat ik hier was?quot;
»Je nicht liet het me zeggen. De boodschap en het meisje, dat haar overbracht, waren even lief.quot;
»Liet Emilia...? En die de boodschap deed, was...?quot;
»Helène heet ze, zooals ze me onderweg vertelde. Wat bad zij 't druk met me! Een allerliefst meisje!quot;
»Goeie God, is die nu ook al lief! Jij vindt alles lief en je hebt de zes kruisjes al achter den rug; ik nog maar vijf en ik vind niemand lief, éen nog maar passabel.quot;
»Neen, nu betrap ik je op een leugentje. Die eene vind je meer dan passabel; die heb je wél lief... Ik weet het zeker.quot;
»Dat ben jij, oudje!quot;
»Ik wist wel dat ik het was.quot;
»Xu, je hebt je 't ook lang genoeg kunnen afvragen. Kennen we mekaar al geen dertig jaar?quot;
!gt;Ja, je was zeventien toen ik trouwde.quot;
»Wat heb ik je dat toen afgeraden! Je gaf er niet veel om. Had je je maar aan me gestoord .. . !quot;
«Hij bad zooveel goeds,quot; zei Eefje zacht.
»Almachtig, ook die! Je was zijn derde vrouw. Een Turk in alle opzichten!quot;
»Wij worden het daarover toch nooit eens, Doortje! Laten wij daarvan dus zwijgen!quot; zei Eefje zeer ernstig.
sXatuurlijk, je wilt altijd gelijk hebben ..Er was een kleine pauze. 3gt;Je zei me, dat Emilie je die brutale meid gestuurd heeft met de boodschap hier te komen. Je hebt met haar geruimen tijd staan fluisteren. Ik begrijp er alles van!quot; zei Dorothea, bij wie alles begon te kraken. »Maar ik wil geen woord over neef en nicht hooren. Geen woord!quot;
sEn ik wou nu juist over allebei beginnen te spreken, daar ik
123
VERZOEND.
bemerkt heb, dat niet alles gaat zooals bet moest, en daar jij de naaste bent. .. Wat doe je, Doortje?quot; vroeg zij verbaasd.
Er was reden voor die verbazing. Tante had haar zakdoek te voorschijn gehaald en stak twee punten daarvan in de ooren.
»Ik ken je stijfhoofdigheid: ik weet dat er niets aan te doen is als je eenmaal je iets voorneemt. Praat nu maar door; ik hoor niets. Als je reden uit is zal ik het wel merken. Ik geef niets; ik gooi mijn geld liever de vaart in; weg zou 't dan ook wezen, maar dan heb ik ten minste het pleizier van 't gooien nog. Maar wat ga jij nu doen?quot; vroeg Doortje op haar beurt verrast, maar tevens niet weinig geërgerd; want Eefje was opgestaan, had haar stoof opgenomen en was een goed eind verder aan het raam gaan zitten. »Wat is dat voor een gril ?quot;
»Ik kan best zwijgen, als ik alleen zit,quot; merkte Eefje droog aan. Om haar te verstaan had Doortje haar eene oor in staat gesteld te hooren. Eefje bemerkte dat en begon er over te spreken, »dat men helpen moest waar men kon.quot;
ylk heb me eenmaal laten verleiden om tien duizend gulden in zijn zaken te geven tegen vier en half procent. Wie drong er op aan? Jij. Was je jonger dan ik geweest, dan had je misschien zoo warm niet gebedeld voor een ander!quot;
»Doortje! Doortje! straks heb je weer spijt, en dan is 't te laat,quot; verzekerde Eefje plechtig.
Hoe jammer! Doortje had weer beide ooren gesloten en vernam dus die woorden en den toon niet waarop zij gesproken werden. Zij had alleen de lippen der andere zien bewegen en daaruit afgeleid, dat er weer over de zaken, die in de war waren, gezanikt werd. Daai'om schudde zij krakend en klaterend: neen.
»Ik rekende op mijn rente niet!quot; begon ze, toen ze de ander zag zwygen, »maar wel op het behoud van mijn kapitaal. Ook dat is weg... in zeventien maanden schoon op!quot;
Eefje was opgestaan, schoof haar stoof onder de tafel, schikte den stoel, waarop zij gezeten had, wat terecht, en liep naar de deur.
Waar ga je heen? Blijf nog wat!quot; riep Doortje, die zich nu in staat had gesteld met beide ooren te luisteren.
^Gelukkig, dat ik ouder ben dan mejuffrouw Dorothea Paats en dus bij haar bedelen mag voor anderen.quot;
»Nu ja, als ik zoo iets gezeid heb, was 't in drift.quot;
»En daarom vraag ik Dorothea Paats . ..quot;
sik geef niets aan die doorbrengers . .
124
VERZOEND.
«En wetende dat zij, al wil zij 't voor niemand weten, daarin rijk is, vraag ik Doortje . .
«Waarin rijk. . ..?quot;
»In barmhartigheid. Weldoen is niet altijd geld geven; weldoen is dikwijls, meestal, raden, voorlichten en dat te doen met een hart vol liefde . ...quot;
»Daar hebben we het mooie praatje weer. Heb je ook traktaatjes meegebracht in die leelijke ouderwetsche réticule? Ik zal je op je verjaardag een taschje sturen, dat er anders zal uitzien, zóo uitzien dat je wel zal moeten zeggen: Door weet op haar tijd splendied te wezen.quot;
»Als je dat deedt zou ik zeggen dat E'oor het niet weet.quot;
»Mensch, wat wil je dan eigenlijk van me? Me plukken, me plunderen, me arm maken om het dien vet-eters te geven?quot;
igt;Volstrekt niet. Ik wil je juist rijk maken!quot;
»Wat? Wat vertel je me daar? Rijk?quot;
»In zelfvoldoening.quot;
ȟch, je bent gek!quot;
jgt;Dag, juffrouw Paats!quot; Mevrouw van Holy ging met eenige drift naar de deur en hield de kruk in de band.
«Zelfvoldoening! Ik werd dan even rijk aan zelfvoldoening als jij. Wat heb jij veel plezier van je liefde, van je schaapachtige zachtheid! Is je zoon al ap'theker?quot; Dat was een vergiftige pijl, door Dorothea Paats op Eefje van Holy afgeschoten. Deze werd vuurrood. Het moederhart was gekwetst en het was het kwetst-baarste deel. Misschien juist omdat Dorothea dat wist, had zij die plek aangevallen.
«Ik weet ten minste dat ik nog voor iemand te leven heb,quot; fluisterde de gewonde, wier oogen vochtig waren, met een trillende stem. God geve, dat jij het vóór je sterven ook nog eens zeggen kan!quot;
»Ik meende 't zoo niet, Eef! Heilig niet! Ik had nog zooveel met je te praten.quot;
«Nu niet, later.quot;
»Maar ik ga over een uur dit ongelukshuis uit.quot;
«Vaarwel, Doortje!quot;
Mevrouw van Holy, die zich tot haar gekeerd had, gereed om te luisteren, wendde zich bij de laatste woorden af, opende de deur, en ging heen; maar Doortje zou haar niet zoo laten gaan.
»Heb je tramkaartjes, stijfkop?quot; riep ze door de reet der deur.
«Ik ga loopen!quot; klonk het antwoord koel. Mevrouw was al bezig zich aan te kleeden, daarin door Helène geholpen, wier stralende
125
VERZOEND.
oogen getuigden van de blijdschap, waarmee zij de hulp bood, haar zoo vriendelijk gevraagd.
»Loopen? Dat zal je niet. Emilia, laat dadelijk een vigelante komen... dadelijk, hoor!quot;
»Mag Helène me brengen?quot; vroeg mevrouw Holy aan de vrouw des huizes, alsof ze niets gehoord had.
ȕante wil hebben.. .quot; stamelde deze verlegen.
»Helène, ben je klaar? Geef me je arm, kind ! dat loopt makkelijker.quot;
En weg gingen die twee, zonder om te kijken, en ze voelden toch, dat mejuffrouw Dorothea Paats — door Helène eenvoudig »Dórreteequot; gescholden — voor het venster stond, met tranen, zeker van spijt en ergernis, in de oogen, en met de kleine magere vuist woelend in de plooien van het zijden kleed, dat, verfrommeld en verfomfaaid, een geluid deed hooren, veel gelijkend op een heeschen kreet.
126
X.
Ik kan je niet méér zeggen dan dat hij nog een anderen naam heeft als Vermeere,quot; merkte Klaas Jan meer en meer bedremmeld aan, bij de herhaalde vragen van zijn kameraad Karei Gunters, die het behandelde onderwerp en hem, die het had aangeroerd, zóo belangrijk vond, dat hij, van zijn kruk opgestaan, naast Klaas Jan was gaan staan en dezen met zijn goed oog strak bleef aanstaren. De linkerhand, ze had wel iets van een vogelklauw, steunde het groote zware hoofd; de rechter was vriendschappelijk op 's kameraads schouder gelegd.
»Maar hoe is dan die andere naam? Als je wilt dat ik je van dienst zal wezen, dan moet ik dat weten,quot; zei hij, terwijl er eenig licht straalde in het anders zoo fletsche rechteroog en de parel, die het linker bedekte, onrustig heen en weer schoof.
»Ja, zie je . .. daar zit het 'm!quot; stamerde de ander met de hand verlegen over de hoofdharen scherende, waar zij eenige niet te buigen steil opstaande haarvlokken ontmoette. » Wacht eens even !quot; vervolgde hij blijkbaar door een blijde herinnering overvallen. «Moeder heeft het voor me opgeschreven.quot; Hij tastte in zijn vestzakje, maar kreeg daar niets beet als een wolletje met haarlemmerolie — bij oorpijn, waarmeé hij dikwijls geplaagd werd, bewees het goede diensten — een klein stuk potlood en een kromgebogen spijker, die als tandenstoker gebruikt werd.
»Gans!quot; bromde de ander.
»Ik zal 't wel vinden; maar met je gehaastheid!...quot; bracht Klaas Jan geweldig haperend uit. Er kwam plotselings licht in het duister
VERZOEND.
zijner hersenen. Hij gleed van zijn kruk af, slierde met de morsmouw langs het versch beschreven blad papier, waardoor al de letters vlekten, viel tegen een stoel aan, die in de nabijheid stond, maar bereikte, niettegenstaande al die ongelukken, toch de kast waar zij bun overkleören bewaarden. De tastende hand vond in den achterzak het papier, waarin de dikke boterham bewaard was, en ten laatste nog een verfrommeld stukje met boter bedropen. »Dat is 't. Moeder stopte het me bij het heengaan in de hand.quot; Karei had er zich reeds meester van gemaakt eer Klaas Jan verteld had wat moeder er nog bij had gezegd. Hij wilde het openvouwen, maar voelde eensklaps de grove knuist van Klaas Jan op zijn mageren klauw gelegd en boorde zich toevoegen;
tgt;Maar 't zal haar toch geen kwaad kunnen doen?quot;
»Wie haar?quot;
3gt;Wel, zijn dochter!quot;
»'tls waar ook; de engel waar jij verliefd op bent. Goddorie, die moet ik toch leeren kennen. Je moet me eens op thee vragen, hoor!quot;
»Dat kun je begrijpen!quot; dacht de ander. Verstaanbaar antwoord gaf hij niet, maar zijn hand bleef die van den ander vasthouden.
't Mag haar geen kwaad doen. Karei!quot; bracht hij ten laatste met moeite uit.
»'t Mócht wat! Jij vraagt mij een dienst; ik vraag er geen; ben je nu stapelgek, domoor?quot;
Klaas Jan toonde iets van logica te begrijpen en nam zijn hand weg. Karei, die werkelijk lust had het meisje te leeren kennen, dat de ander hem met karakteristieke monosyllaben als zijn uitverkorene, als het ideaal van zijn twee-en-twintigjarig jongenshart zoo dikwijls had aangeduid, herhaalde zijn wensch.
»Je moeder mag voor mijn part de kamer uitgaan en zij hoeft er niet eens weer in te komen. Een kwartiertje alleen met dat poezele ding! want dat is ze toch zeker; daar heb je je stellig al wel van overtuigd, al ben je ook nog zoo'n linkschert. Is ze een beetje van de lichte cavalerie, hé?quot;
Een oorveeg was het antwoord. »Wel vervloekt!quot; liet Kavel zich ontvallen, terwijl hij zich gereed maakte tot een tegenaanval, maaide gramme blik van den ander en diens gebalde vuisten deden hem terugkomen onder de heerschappij van het koele verstand. Hij liet het bij den krachtigen uitroep, ontvouwde het vieze papiertje en trachtte te lezen. Juffrouw Veeling was nooit een groote calligrafe geweest. Naar haar opvatting van de plichten der vrouw behoorde
128
VERZOEND.
de naald voor deze te zijn wat de pen was voor den man; en zij geloofde, neen zij wist, dat, hoe zeker de pen van haar man ook over het papier werd voortbewogen en daar letters neerschreef volgens de regels en wetten der schrijfkunst, zij, Katherina Veeling, geboren Metselaar, de naald nog beter en zekerder wist te hanteeren. Bovendien was het haar vaste overtuiging, dat een man, die mooi schreef, saai en vervelend, ongeschikt voor het echtelijk en gezellig leven moest zijn, terwijl een vrouw, die met de naald terecht kon zooals zij, steeds tot het grootste en beste in staat eu steeds het middenpunt zou wezen van het gezin.
Toch had zij, wetende met wien zij te doen had en aan wien zij een gewichtige zending toevertrouwde, dien. morgen met buitengewone zorg hare letters getrokken. Zooals altijd en in alles evenwel, had hare individualiteit zich weer sterk doen gelden en zich in die letters uitgedrukt; zoodat de stalen pen, gehoorzamende aan den geweldigen druk der forsche hand, zulk een rijkdom van inkt had uitgestort, dat bij het haastig toevouwen van het papier, de duidelijkheid en de kracht van het schrift bijna geheel verloren was gegaan. Karei was echter te zeer gewoon aan 's patroons »kattepootquot; zooals hij oneerbiedig genoeg in het schrijfvertrek, als de deur goed gesloten was, meermalen het schrift van Meester van Drachten genoemd had, om het manuscript, dat hij een wijl aandachtig had bestudeerd, niet te kunnen ontcijferen. Er stond: Duval. Het kon niet anders zijn dan Duval, en Klaas Jan, bij wien nu alle sluizen der herinnering waren opengezet, bevestigde die verklaring.
»Ik ken geen Duval; nooit van gehoord!quot; mompelde Karei, wrevelig om de moeite, die hij zich gegeven had, zonder bevredigende uitkomst. Hij had met een grofheid aan 't adres van Klaas Jan's moeder willen eindigen, de heele zaak vergeten en zich verdiepen in zijn werk, zoo niet de gedachte aan de dochter, de engel, dien zijn kameraad nu al maanden met bijna sprakelooze verrukking aanbad, en het verlangen, om met haar in kennis te komen, hem een nieuwe aanleiding voor een verder onderzoek gegeven had.
sDus de man, die hier zijn schrijfwerk komt halen en zich Ver-meere heet, zou zich eigenlijk Duval noemen? Vreemd, hé, zoo'n dubbele naam! Dus die mooie meid zou dan Helena Duval heeten? Waarachtig, ik moet haar zien. .en zoo ging het voort, verre van kiesch, zelfs zóo grof en ongebonden in zijn woorden, dat Klaas Jan meermalen naar de liniaal greep en werkelijk een gevoelige kastijding zou hebben uitgedeeld, zoo hij niet een heel vel papier, dat hij straks onleesbaar had gevlekt, weer had moeten overschrijven.
129
VERZOESD. — I. 9
é
VERZOEND.
«Geineene schobbejak!quot; en meer dergelijke liefelijke woorden vielen hem uit den mond bij het reppen van zijn pen.
Er werd aan de kantoorschei der buitendeur bescheiden, erg bescheiden, getrokken. Vreemd! Was bet ook Kareis gewoonte Klaas Jan tot opendoen te verplichten, ditmaal was hij zelf aanstonds bereid den tocht door de gang te doen. Hij stond op, nog wel met de opmerking dat de ander, die een heel blad verknoeid had, zijn tijd nu wel noodig zou hebben.
'tWas nogal aardig van hem, dacht Klaas Jan, die op eens met hem verzoend was. Maar Karei Grunters had in den klank van dat schelletje, den altijd bedeesden, den immer schoorvoetend binnenkomenden bladschrijver herkend. Hij zag hem bij bet opengaan der deur dan ook voor zich staan, met een rol papier onder den arm en den gedeukten vaalrooden hoed op het hoofd.
«Zoo, mijnbeer Duval, kom maar binnen!quot; klonk het jolig uit Kareis mond. Welk een schrik beving den man, die voor hem stond! De rol papier gleed onder den arm vandaan op de stoep in het natte straatvuil. Zonder een enkel woord te spreken raapte bij het verlorene weer op, sloop hij de lange ondergang door naar de welbekende deur van het schrijfvertrek. Karei oogde hem verbaasd na; hij vergat hem te volgen; bij bleef nadenkend op de vloermat. Een glimlach gleed over het beenig gelaat en deed het bijna grijnzen; de welbekende parel schoot heen en weer; hij wreef zich vergenoegd de handen en prevelde: »Verduiveld, daar zit wat achter!quot;
Er was iets van een fret in Kareis natuur en — door de omstandigheden waarin hij zich bevond — van een fret, die honger had. Geboren in den kleinen burgerstand, lid van een zeer talrijk gezin, dat de weelde van het vleesch niet kende en bij hetwelk als hoogst ideaal een goed gevulde maag gold; begaafd met eene groote mate van scherpzinnigheid ; belast met een leelijk gevormd lichaam; voorzien van een goed deel wrevel, meest het gevolg van de ongezonde sappen van het slecht gevoed lichaam, was hij vervuld van haat jegens de maatschappelijke ordening, jegens de Kasten om hem heen, lieden als hem en de zijnen verdrukkend. En aan dien haat paarde bij zulk een minachting voor zijn gelijken, dat hij het onmogelijke zou willen beproeven om uit hun rijen te treden en de bevoorrechten te naderen, die hij dan... misschien niet meer haten zou. Zjjn opvoeding was verwaarloosd; zijn kennis uiterst gering. Hoe had de opvoeding beter kunnen zijn, waar vader en moeder alle krachten behoefden om den honger te weren en in den strijd tegen dezen de wildste, de ruwste tochten leerden kennen? Hoe had de kennis kunnen ontstaan, waar geld-
130
VERZOEND.
verdienen de hoogste eisoh was, dien vader en moeder den twaalfjarigen knaap stelden'? Ware hij een stumpert geweest ais Klaas Jan, bij zou half dommelend zijn eentonigen weg hebben kunnen gaan, maar nu hij zag wat gene niet opmerkte: de hooge huizingen langs den weg naar het kantoor, waar gemaaid werd wat anderen zaaiden, waar soms werd weggeworpen wat duizenden en tien duizenden een ongekende weelde zou hebben verschaft, werd de innerlijke wrevel eerst recht levendig. Hij moest geld verdienen, maar langs welken weg het spoedigst en het meest? En een gunstig getuigenis voor het doorzicht van den knaap was de wensch : schrijver ie worden op het kantoor van een rechtsgeleerde of praktizijn. Daar zou hij de zaken leeren kennen ; daar zou hij zien waartoe de men-schelijke dwaasheid, als eens de hartstochten waren opgewekt, kon heenvoeren en dat er in ieder menschenkind, van den rijke in den pels tot den arme in de schamele boezeroen, van den leeraar des volks tot het kind des volks, een duiveltje school, dat zijn tijd wachtte om te voorschijn te komen en met een beetje behendigheid •en handigheid soms heel gauw naar buiten kon worden gelokt. Ja, dat alles zou op een praktizijnskantoor veel eer en veel beter geleerd kunnen worden dan op eenig ander.
De waarheid is'éen en het recht onverwrikbaar. Meester van Drachten was de eerste om dit te verkondigen en ook in zijn daden te toonen, indien zijn cliënt daaraan behoefte had. Maar wanneer het belang van den cliënt vorderde, dat de waarheid verscheiden aangezichten bezat en het recht eenige toeschikkelijkheid toeliet, dan was Meester van Drachten ook de eerste, die de gewijzigde stelling met welsprekendheid, maar dan met veel voorzichtigheid, verkondigde.
Kareis scherpzinnigheid had het scherp verstand, het fijn oordeel van den patroon begrepen, maar niet diens fijnen tact, diens beschaving, ja diens moreelen zin, die slechts, door den nood gedrongen, den mensch deed opgaan in den rechtsgeleerden raadsman. Karei Ounters zag alleen, dat de patroon soms verduiveld handig kon goochelen en dat die handigheid de toejuichingen van zijn tijdge-nooten te meer deed toenemen. En hij had zich voorgenomen zulk goochelen ook te leeren en er blijk van te geven, zoo niet in een •eerste-rangs schouwburg, dan toch in de beste en ruimst mogelijke kermistent.
»Wel, dat noem ik toch niet vriendschappelijk,quot; dus begon Karei •op zoeten toon, toen hij den ouden man op 't kantoor had ingehaald. De toegesprokene bleef zwijgend het meegebrachte schrijfwerk onti'ollen en er het vuil afvegen, dat aan eenige randen bij het
131
VERZOEND.
neervallen zichtbaar was geworden. »We gaan nu al weken met elkaar om en we hooren nu eerst, dat je eigenlijk niet\ermeere heet.quot;
^Och, ga u eens naar binnen en vraag aan Mijnheer of er nog iets voor me te schrijven is!quot; bad de man, het oog op Klaas Jan gericht.
»Dat is mijn werk,quot; hernam Karei eenigszins kortaf. »Wat zie jamp; er beroerd uit! Ben je niet wel?quot;
gt;Aan den rol geweest. ..! De oude juffrouw heb ik er om hooren schreien. Doe het niet weer! En Leentje was...quot; Klaas Jan, die nog naar passende woorden zocht, kon niet voleinden; want Karei viel in, terwijl hij Vermeere op den schouder klopte: »Nu, als je van tijd tot tijd van een slokje houdt, dan ben ik je man. Verduiveld, we hebben 'tjuist niet erg pleizierig hier; daar mag wel eens een kunstmiddeltje bij komen om de spinnewebben uit je hoofd weg te jagen! En, ouwe jongen, ik wed, dat jij wel wat weg te jagen zult hebben! Zeker je huur niet betaald, en toen met de noorderzon vertrokken. .. .?quot;
»Ja, zoo iets, heeren!quot; stamerde Vermeere, die op heete kolen stond en tot eiken prijs dat onderhoud wou doen eindigen.
»iS!u, trek je dat zoo maar niet aan!quot; riep Karei. Dat was anderen zoo dikwijls gebeurd! Hij dacht daarbij aan zijn ouders, wieu het meermalen overkomen was. Toch hadden die nooit de moeite genomen er hun naam om te veranderen. Hij gaf het overluid te kennen en vernam, dat het de begeerte van de vrouw was geweest, dat haar naam door hem en de zijnen werd aangenomen. Men woonde in een groote stad; maar de menschen waren zoo nieuwsgierig en bemoeiden zich zoo graag met andermans zaken.
«Vooral, als er een of ander bijzonder luchtje aan is, nietwaar?quot; zei Karei lachende, waarbij het gelaat weer een grijns vertoonde en de vingers zich als de nagels van een roofvogel kromden. »Nu, zwijg dan maar watje niet wilt dat we weten; maar erg vriendschappelijk is het niet. Toch moet je niet denken, dat het me iets minder goed voor je stemt, hoor! en dat ik den patroon, bij wien ik altijd een goed woordje voor je deed, nu zal gaan afraden om je werk te geven. Ik weet wel niet of het lukken zal, want voor de pro-deo-zaak is niets meer te doen en we hebben voor het oogenblik weinig bijzondersquot;
fKlauwman tegen van Diggelen!quot; fluisterde Klaas Jan.
»Heeft niets te beteekenen; heel weinig excepties te wachten; met een valschen eed loopt het af.quot;
»Dan H. Dikkers tegen D. Dikkers over de snijing.quot;
132
VERZOEND.
»Ja, dat kan wat worden: loochening van feiten; expertise, contra-expertise, verjaringsreclit. . . maar ik vrees dat H. Dikkers er over heen sterft. Hij is al zestig; en wat hebben we dan? een transactie. Neen weet je wat we nog eens moeten hebben en dat zou hém ook wat werk voor een maand of tien kunnen geven? Een rekecing-courant-proces.quot;
»Och, jongeheer Gunters, zou li. dan voor mij naar binnen willen gaan? Ik heb zoo'n behoefte aan werk. Ik kan het loon zoo goed gebruiken .. .quot;
»Ik ga, Duval-Vermeere!quot;
ïMeent hij 't werkelijk goed?quot; vroeg Yermeere, toen hij met Klaas Jan alleen was, tot wien hij zich altijd aangetrokken gevoelde. Deze schudde het hoofd, boog zich tot den ander over en fluisterde, ter-wjjl hij erg angstig naar de deur staarde: »Erg bij de hand, dol op kreupelboschjes!quot;
Had de arme jongen niet schaamrood moeten worden, als hij dit ■oogenblik achter de deur van 's patroons audiëntie-kamer had kunnen wegschuilen en dan hooren hoe Karei de zaak van Vermeere bepleitte? Een bescheiden tikje — haast nog bescheidener dan het schelletje van Yermeere straks aan de voordeur — had Kareis verzoek om binnen te mogen komen, aangekondigd. Meester van Drachten, verdiept in eenige stukken uit eene reeks andere, die voor hem op de tafel lagen, had er geen oor voor. Het tikje werd een klopje, nóg een, en nóg een. »Binnen!quot; klonk het toonloos, want Mr. van Drachten was blijven voortlezen en bevond ziuh met zijne gedachten elders.
«Mijnheer!quot; klonk het fluisterend op den drempel. Karei, maar een geheel andere als die daar even de schrijfcel verlaten had, stond te buigen, met een uitdrukking van diepen eerbied op het anders zoo onbeschaamd gelaat. »Mag ik binnenkomen, mijnheer?quot;
Mijnheer bleef hem een oogenblik aanzien, zonder dat hij hem ■scheen op te merken. Eindelijk klonk het weder toonloos: »Wat moet je?quot;
En nu trad Karei een schrede nader en begon, bevend en buigend •de lenige leden in allerlei hoeken en bochten bewegend, als overmande hem telkens de eerbied voor den kouden patroon tegenover hem in den leunstoel gezeten, het verzoek van Vermeere over te brengen, en tot ondersteuning daarvan aan te voeren, dat de man het erg noodig had, daar hij er heel armoedig uitzag.
»Laat hem de volgende week maar eens weerom komen en dan meteen zijn nota meebrengen...quot; zei meester van Drachten afge-
133
VERZOEND.
trokken, waarna bij de lezing voortzette. Een heel zacht kuchje gaf te kennen, dat de bediende nog niet vertrokken was.
»Nog iets?quot;
Als hij zoo vrij mocht zijn nog iets te zeggen, dan zou het dit zijn: dat de man, die nu erg arm was, naar zijn oordeel betere dagen gekend had. — »Wel waarschijnlijk!quot; klonk het uit van Drachtens mond. — Dat hij zich zeker schaamde, daar hij een anderen naam droeg als vroeger...! —»Vreest voor schuldeiscbers misschien, maar dat zal hem niet lang baten.quot; — Dat hij een vrouw en een dochter-had te onderhouden. — »Nu, dat 's geen groot gezinquot; -— en dat hij voorgaf nog een cliënt van mijnheer geweest te zijn, waar hij erg dankbaar voor scheen te wezen; zooals allen had mijnheer hém zeker ook heelemaal er uit geholpen ...
Meester van Drachten lei zijn papieren neer. »Hoe heet die man ook weer?quot;
»Onder den naam van Vermeere kreeg hij van mijnheer kopieerwerk; hij heet eigenlijk Duval. . .quot;
»Duval? Een cliënt van mij? Duval?quot; Het herinneringsvermogen-van den advocaat, dat als buitengewoon bekend stond, verloochende zich ook ditmaal niet. Een licht blosje tintte de wangen, en met eenige ergernis bracht hij haastig de woorden uit: »Die man is geen cliënt van mij geweest. Ga aan je werk!quot;
»Ja wel, mijnheer!quot; hernam Karei, bij wien de eerbied heftigen strijd voerde tegen de nieuwsgierigheid. De patroon, die alles wist,, scheen ook de geschiedenis van dien Duval te weten en er geen aangename herinnering van behouden te hebben. De ergernis, dat die Duval voorgaf zijn cliënt geweest te zijn, bewees het voldoende. Kareis nieuwsgierigheid bad overwonnen. »Mag ik mijnheer Duval wat werk beloven, mijnheer?quot;
^Mijnheer Duval kan je zeggen dat weg kan blijven. Voor mijnheer heb ik geen werk. Je hebt me verstaan?quot;
De blik, die de laatste woorden verzelde, was welsprekend. Zonder eenige verdere opmerkingen gleed Karei de deur uit. Hij was niet zeer heusch naar beneden gezonden, maar voelde er ditmaal geen wrevel over, zoodat de andere stereotype uitdrukkingen als: »Ik ben immers maar op de wereld om getrapt te worden?quot; »Ik ben er immers, voor het pleizier van de grooten ?quot; niet op zijn lippen kwamen. Alles deed onder voor zijn brandende nieuwsgierigheid. Wie was die Duval, van wien de patroon niets meer weten wilde? voor wien hij geen werk had? Hij zou het te weten komen. Wie weet wat kleinood hij in de om te woelen modder vond ! En al
134
VERZOEND.
ware dat ook zoo niet, het zou zijn ervaring vermeerderen; liet zou hem leeren zoeken, hem, die nog zooveel te vinden had eer hij was waar hij wezen moest.
Vier en twintig uur later had hij nog een beweegreden meer. Hij had Helène gezien. Hij had het zijn kameraad weten te ontlokken waar zij over dag was en eerst 's avonds laat vandaan kwam. Hij had den goeden jongen gedwongen met hem een wandeling te doen en stil te blijven staan voor het huis van mijnheer van Oven. Hij had bij een gas-reverbère een slank,dametje vrijmoedig op den schouder getikt, haar daardoor doen omkijken en het allerliefste gezichtje, dat gebelgd uit het armelijk hoedje keek, het woord engel toegefluisterd, waarop een duchtige ribbestoot hem door Klaas Jan was toegebracht, die door hem met een nog duchtiger vuistslag was beantwoord.
»Ze is allerliefst, hoor! Heb ik je erg zeer gedaan?quot; vroeg de bij-de-handert, heel gevoelig, maar ook heel valsch.
Klaas Jan schreide als een kind. »Gemeene jongen!quot; werd er onder zijn snikken gehoord.
»Denk je dan, dat ik ook niets voel?quot; vroeg Karei. »Twee van mijn ribben zijn bijna gebroken; maar ik vergeef het je van gan-scher harte.quot;
»Had den nek gebroken!. ..quot; Hij draaide zich om en verdween in het donker.
Den volgenden morgen kreeg Karei verlof een boodschap midden op den dag te doen. Klaas Jan zou de lange armen van verbazing in elkaar geslagen hebben, als hij geweten had wat het doel was dier zoogenaamde boodschap. «Neen maar, zoo'n jongen durft toch alles!quot; zou hij hebben uitgeroepen; want Karei had de griffie van het Gerechtshof betreden en stoutweg namens Mr. van Drachten even inzage gevraagd van het vonnis ten laste van zekeren Duval. En dat werd hem verleend, dank zy der bekendheid bij eenige dei-klerken, die hem hadden leeren beschouwen als een stumpert, die zijn best deed een stuk brood te verdienen. Daar had hij het vonnis in de hand. Het was twee en een half jaar geleden geveld en zóo lijvig, dat hij den inhoud niet in allen deele onthouden kon, en tevens zóo belangrijk, dat hij dat toch zoo gaarne wilde doen. De vraag of hij het voor den patroon meO mocht nemen werd ontkennend beantwoord.
Nu, hij wist wat hij weten wou, al vatte hij voor het oogenbük niet al den rijkdom, die er in die zaak verborgen lag. Hij wist wat Johan Duval in den nacht van zeven Maart van zeker jaar had ver-
135
VERZOEND.
richt, en met die wetenschap kon hij voorshands tevreden zijn. Klaas Jan vermoedde niets. Hij vond dat zijn kameraad vriendelijker en gedweeür was geworden, sedert hij hem dien ribbestoot had toegediend. Hij hoorde hem in geen weken over Helène spreken en hem maar alleen schimpen op 's patroons karigheid en hardvochtigheid. die allen arbeid aan den armen Duval onthield. gt;Och, de arme menschen hebben zeker moeten verhuizen!quot; zei Karei eens los weg, toen hij weer den patroon welsprekend aanklaagde wegens gebrek aan medelijden.
»Neen, ze wonen nog altoos bij ons. En moeder vroeg me van ochtend weer of ik nog geen antwoord kon geven, je weet wel waarop. Wil ik je weer eens een nieuwtje vertellen? Met mijnheer van Oven uit onze buurt, je weet wel, dat huis met het balkon...?quot;
».Ta wel, ja wel,quot; knikte Karei ongeduldig.
»Is 't miserabel gesteld. Alles op. Moeder zegt: loon naar verdienste.quot;
Dat was dus de reden, dat Karei, die herhaaldelijk met het geduld van een kat 's avonds dat huis had bespied, het mooie kind nooit had kunnen ontmoeten. Hij moest dan nu van tactiek veranderen en een aanval in het front wagen.
Op zekeren avond — het was erg donker — stiet hij de deur open, die toegang gaf tot het onderhuis waar de familie Veeling en Vermeere woonden. Hij stommelde de trap op en meldde zich boven op zeer duidelijke wijze aan. Een oude juffrouw deed open. Hij was wel wat bedremmeld geweest, ■— zooals hij later aan eenige zijner joolvrienden in een koffiehuis vertelde, — want hoe schamel ook in de kleertjes had dat oudje een houding gehad als mevrouw van Drachten. In den hoek van het kleine vertrek, dat wel een magazijn leek van allerlei kleedingstukken, had het mooie kind gezeten, verduiveld mooi, veel mooier dan hij nog wel dacht, al had ze maar een verschoten katoenen kleedje aangehad en was beur haai' niet eens opgemaakt geweest, zoodat het langs haar wangen hing, die hij wel rood had willen kussen, maar die heel bleek waren en bijna de naaimachine aanraakten, waarvan het rad nijdig knorste en knarste. Op de vraag, wie hij was en wat hij begeerde, en na zijn antwoord, dat hij kwam in het belang der jongejuffrouw, die hij even onder vier oogen wenschte te spreken, had hij vernomen — wat hij wel bad gedacht — dat de jongejuffrouw geen geheimen had voor haar moeder, en was de jongejuffrouw op hem toegetreden — wat hij niet had verwacht — met een hooghartigen trek op het gelaat, maar een zacht stemmetje — het was verduiveld zuiver, zuiverder dan
136
VERZOEND.
137
iemand hunner nog ooit in bun café-chantant had gehoord — dat hem vroeg wat hij haar had mee te deelen. Hy had een oogenblik beroerd verlegen gestaan — een oogenblik maar, want hij was juist niet van een verlegen natuur; dat was gebleken, want hij had haar hand gegrepen — waarachtig, hij had het gedaan en goed ook: en toen had hij gezegd, dat niemand op de wereld zóóveel belang als hij in haar stelde en dat zou toonen als zij hem vergunde haar le leeren kennen, waardoor hij zich zou kunnen overtuigen, dat zij verdiende wat hij voor haar en de haren deed en nog doen wou.. . En veel meer nog had hij willen zeggen als die mevrouw in haar lappen-japon er niet bij had gestaan. Het mooie kind had zich zeker ook niet vrij gevoeld en zich in dat gezelschap anders willen voordoen dan ze wel was; want zoo'n dievenkind behoefde toch juist niet met veel strijkages genaderd te worden, en hij kon er op zweren, dat hij tot dusverre heel beleefd was geweest. En wat gebeurde? Zij had hem met haar oogen — hij had er nog nooit zoo gezien! — aangezien en toen de kanier afgezien, ja de halve trap zelfs, want hij meende ze nog te zien vonkelen en bliksemen, toen hij halverwege met den voet op iets weeks trapte en de leuning moest grijpen om niet naar beneden te rollen. Het was later uitgekomen, dat hij over ■den dronken ouwen bladschrijver was gestruikeld, die daar zijn roes had willen uitslapen, zeker omdat hij bang was om boven óok niet heel vriendelijk ontvangen te worden. Ja, lacht maar, heeren! Zoo'n karreweitje gunde hij hun allen, en dan hoopte hij, dat ze ook zoo te werk mochten gaan, even kranig als hij 't gedaan had; want de mooie meid zou hij dwingen aan zijn voeten te kruipen, en dan zou hij haar die hand — en hij toonde de magere bijna ontvleeschte vingeren, saamgetrokken tot een klauw — toesteken en door haar laten kussen. God sakkerloot, wat was hij later goed ontvangen daar beneden, bij die man-vrouw, de moeder van zijn vriend Klaas Jan, in de wandeling de gelaarsde bok genoemd! Hij had dadelijk binnen moeten komen, hoewel er visite was: Mijnheer en mevrouw van Oven, die afscheid kwamen nemen en de stad verlieten. Wat een snib was mevrouw, wat een jolige vent mijnheer! Het moêrtje van ■den gelaarsden bok troefde, troefde de lui, die boven hun stand geleefd en alles voor hun mond hadden overgehad en alles door de keel gejaagd, tot het geld van de arme leveranciers toe. Maar de afscheidnemende mevrouw had het ook niet onder zich gelaten en gezegd; ■dat het daarom zoo extra-goed was, dat er lui waren, die altijd dóór zakten wat anderen wegwierpen en misschien ook nog wel wat anderen hadden willen behouden; lui, die bewaarden wat ze eenmaal
VERZOEND.
133
hadden en niets daarvan durfden of wilden afnemen voor den evennaaste, en dat het maar jammer was, dat dergelijke lui meest zoo weinig instemming vonden bij hun kinderen, want dat het maar al te waar was dat lichtmissen en brassers meest werden uitgebroed in het uest van een vrek; waarop het moêrtje weer geantwoord had, dat in zekere familie dan de vader van de lieve kleintjes al een heel erge vrek geweest had moeten zijn, waarop mijnheer van Oven met een jolig lichtje in zijn oogen, juffrouw Veeling de hand op den schouder gelegd en haar verteld had, dat ze allebei machtig mooi hadden gepraat en dat hij niet wist wie wel het mooist, maar dat het nu tijd was om afscheid te nemen; dat het hem almachtig speet, haaiman, die hem als boekhouder zoo magnifiek had gediend, niet thuis te hebben getroffen, waarom hij dus wel zijn complimenten aan hem verzocht. Hij hoopte hen beiden eens gauw buiten bij hen te zien, waar hij zou toonen op prijs te stellen wat haar man voor hem had willen doen en zeker ook gedaan had; hij zegende de heerlijke bestieringen van hoogerhand, die hem nu in staat stelden voortaan in de schoone natuur te leven, omringd van de zijnen en in staat om zijn naasten het aardsch bestaan genoeglijk te maken; want dat hij in een der schoonste dorpen een hotel had gekocht met behulp zijner aooit volprezen tante, die wist wat zijn lang gekoesterd ideaal was, namelijk: in de behoefte te voorzien van een asyl, waar de gasten zouden vinden wat zij nergens konden vinden, omdat de gewone hotelhouders hun zaak slechts als een geldwinning beschouwden. Hij zei nog veel meer, en had zeker nog oneindig meer willen zeggen, als vrouwlief daar geen stokje voor gestoken had door hem in de reden te vallen en juffrouw Veeling veelbeteekenend en triomfantelijk toe te duwen, dat haar man niet tot de gewone soort behoorde en j met de opgedane ondervinding en met zijn kennis van menschen en zakenquot; het zeker ver zou brengen nu hij eindelijk op de plaats was gekomen waar hij behoorde. En de moeder van den gelaarsden bok had zoozeer genoeg van hen gehad of was er zóo nieuwsgierig naar geweest wat hij. Karei Gunters, haar wel te zeggen had, dat zij begon te neigen en te knikken en de hand tot afscheid uit te steken, zoodat het slot nog bevredigend genoeg was geweest. En toen hij, Karei Gunters, zich eindelijk met haar alleen had bevonden, toen had hij al wat hij wist verteld en wat voor bende zij daar boven herbergde. Het oogenschijnlijk sterke vrouwmensch had gedreigd ineen te zakken, maar was, na een kan duinwater naar binnen geslagen te hebben, naar boven gehold, en toen had er zeker wat gezwaaid! Want hoewel hij beneden was gebleven onder aan de
VERZOEXD.
trap — hij wou toch om zeer goede redenen niet bekend worden als de zegsman — had hij een paar gillen en snikken gehoord, een en ander verdoofd door de allesoverweldigende stem van des boks moeder, die hen op staanden voet heette te vertrekken, wilden ze niet door de dienders op straat worden gezet. Hij was toen stilletjes de buitendeur uitgegaan en had, naar hij geloofde, alle recht te zeggen dat hij zich goed gewroken had. En zóó zou hij altijd doen waar hij tegengewerkt werd of beschimpt, omdat hij maar zoo'n arme jongen was uit de heffe van het volk, dat echter de meerderheid had en zich kon doen gelden, als het, minder slaafsch en minder dom, niet langer de voeten lekte van wie hen een trap gaf.
Ja, waarlijk, het had zich goed gewroken, dat leelijk misvormd menschenkind, dat zich door allen en alles om zich heen verongelijkt dacht! Wie op dien avond een blik in die bovenkamer had geslagen ware getuige geweest van een innig zielewee, van een fierheid, die gebogen, van een zielekracht, die geknakt, van een verstomping, die door de prikkels van het lijden een oogeubllk tot zedelijk bewustzijn verhelderd werd, van een grofheid, die alleen te kwetsen en te pletteren wist. Helène was na het vertrek van den onbeschoften jonkman in tranen uitgebarsten. Zij was dien dag reeds zeer geschokt door het afscheid van de vrienden aan den overkant en dus te eer ontvankelijk voor heftige aandoeningen. Zij was in haar fierheid be-leedigd. Maar de teedere moederhand strookte ook hier weder alle rimpels glad en de goedkeuring, die zij in het moederoog las, bracht haar spoedig weer tot kalmte. »Dat was de gemeenheid. Ik weet dat d i e je niet gevaarlijk zal wezen,quot; lispelde moeder. »Maar wie leerde je toch zooveel trots leggen in houding en gebaar?quot;
»Was 't dan weer niet goed?quot; fluisterde het kind aan de moederborst.
»Zeker, zeker. Maar ik ben zoo bang voor overdrijving, en die schaadt... in een positie als de onze vooral. Wij zijn weer zooals wij voor drie maanden waren.quot;
Erger nog, veel erger nog, viel op haar gelaat te lezen, toen zij het gestommel op de trap, het tasten van handen en voeten langs den wand, langs de deur vernam, en deze zag opengeduwd door den waggelenden, slaperigen, steenenden man, haar man, de vader van haar lief kind met dat fiere hart. Het was nu de tweede keer, dat hij zoo thuis kwam. Dikwijls reeds bad ze bespeurd, dat hij van het verdiende geld iets had achtergehouden en daarvan zich een opwekking gekocht had; — het leven was ook ellendig, dat hij er wel naar streven moest het een wijle te vergeten. Sedert hij wist, dat hij geen
13lt;gt;
VERZOEND.
kopieerwerk meer krijgen kon. was een dubbele teug uit de Léthé gewenscht geweest! Het doel was bereikt: liet gister, het heden en het morgen bestond voor hem niet meer; hij was het rampzalige leven afgestorven, een nieuw ingezweefd met zonnige beelden, want, hoor! hij neuriet een vroolijk liedje; hij strekt de hand uit naaivrouw en dochter; hij wil ze omhelzen.
Moeder laat het toe; Helène wendt zich af met een trek van schrik, gemengd met toorn, op het doodsbleek gelaat. Tot dusverre kon de schande voor het minst verborgen blijven, maar bet heeft den schijn alsof dit nu niet langer meer mogelijk zal zijn. Die logge stap op de krakende trap spelt bezoek; de forsche hand, die nu de kruk omdraait, valt niet terug te wijzen; de onbeschoftheid, in de persoon dei-zedelijk verontwaardigde juffrouw Yeeling, is binnengetreden. Zij •scheurt het zwakke gordijn, dat het drietal voor het verleden gehangen heeft, middendoor; zij raakt dat verleden met ruwe hand aan, rukt het van elkaar, pluist het uit en werpt hun de rafels in het gezicht.
»Dus was het dat!quot; zoo schettert haar stem, »dus was het dat wat je zóo schuw maakte, dat de donkerste nacht nog te licht voor je was! En ik, die dacht, dat het het restje was van vroegere voornaamheid! Een dief! een dieven-familie, en dat boven mijn hoofd! Ja, de een is aan den drank, de ander durft niet opkijken, dat kan ik me begrijpen; maar de derde is nog grootsch, en zoo oud word ik niet. dat ik dat ooit vat.quot;
De dronken man had geluisterd en was begonnen te begrijpen; het kind was naar achter getreden, bet gelaat van de woedende vrouw afgekeerd; de vrouw en moeder was blijven staan waar ze ■stond, met de eene hand leunende op de kranke houten tafel, met de andere haar man steunende, het hoofd op de borst gebogen, de bleeke lippen haastig bewegende, hoewel geen enkel woord er overheen gleed.
»Wijf!quot; brulde de man, gereed op haar aan te vallen, haar, wie bij zooveel huur schuldig was en die hem niets anders deed hooren dan wat waar was. Maar geenerlei daad volgde op de dreiging. Een enkele zucht werd gehoord en toen het ruischen van eenige k'eeren! De moeder had haar bewustzijn verloren en zou zijn neergeslagen, indien de arm van den man haar niet gegrepen en haar val gebroken had.
Waar bleef het duiveltje, dat in juffrouw Yeelings oogen een vuurtje zat te stoken en aan haar stem het snerpend geluid van een helsch instrument had geleend ? Weg was het, om dien avond niet terug te komen! Haar stevige arm had juffrouw Vermeere het eerst opgetild;
140
VERZOEND.
haar forsche voet deed de trap weder kraken, maar nu om azijn te-halen, Klaas Jan naar haar dokter te sturen, haar meid met een duchtigen lendenstoot helder wakker te doen opstaan en zonder verderen omzwaai naar de naaste apotheek te doen vliegen en eindelijk den rechtvaardigen Jodocus, die juist in huis kwam met het vooruitzicht dezen avond eens wat vroeger een gouwenaar te kunnen stoppen en reeds de beweging maakte om zijn armen uit zijn nauwen rok te trekken, te doen schrikken toen ze, van achter genaderd, den kraag in de hand nam en dien plotseling weer omhoogtrok met de mededeeling, dat hij gekleed blijven en dadelijk uit moest. Klaas Jan en de luie dienstbode achterna!
Toen hij eenige uren later de moede leden op zijn bed mocht uitstrekken en nog doezelig was van al de beweging om hem heen, vernam hij eerst van zijn wederhelft de oorzaak, en bromde hij, neus en mond in de kussens gedoken: «Eerst het vuurtje gestookt en dan gaan blusschen — echte vrouwenmanier!quot;
»Wat leg je daar te pruttelen, Jodocus? 't Zou heel wat beter wezen, als je even opstond en naar de stakkert ging zien. Zij kan 't niet helpen; zij heeft altijd haar best gedaan; maar hier blijven, kan ze niet.. . Een troep dieven kunnen we toch niet in huis houden! Kunnen we wel, Jodocus?quot;
»Neen, vrouw!quot;
»Onbarmhartige vent, ik dacht dat je ja zou zeggen, en dan had het mij gepast te zwijgen en te gehoorzamen. Dus je wil hebben, dat zij ook weggaat?... Maar dan toch niet voordat ze beter is? Maar waar dan naar toe? Och. de goede God had het mij maar niet moeten laten weten,quot; zuchtte zij, ditmaal werkelijk met haar wetenschap bezwaard.
»Nu krijgt die ook al de schuld!quot; prevelde Jodocus, die zonder veel naberouw insliep.
Niet voordat ze beter was zou juffrouw Veeling haar wegsturen. Och, dan zou ze nog wel eenige dagen, eenige weken misschien kunnen blijven. Dat zei de medicus, toen hy den volgenden dag terug was gekomen en door juffrouw Veeling bij het heengaan aan de trap beneden werd opgewacht. »Het was of de dokter er geen zinnigheid in had!quot; zei ze aan tafel tot haar man. »Hij sprak zoowat van een gebroken veer.quot; Waar die bij haar gescholen had? Rechtop had ze haar nooit gezien; zeker was het ding al lang onklaar geweest, maar voor geld en goede woorden zou 't dan toch nog wel te maken zijn.
Neen, de gebroken veer, waar de dokter op doelde, was niet te
Ut
VEllZOENÜ.
•maken. De lichaamskrachten waren reeds lang verbruikt geweest en de veer was de wil der zedelijke sterkte, de wil der zichzelve verloochenende liefde. Maar door een geweldigen stoot van buiten was het buigbare staal gebroken en toen zakte het zwakke samenstel, dat er op steunde, ineen. Versterkend voedsel . . . rust... veel zonneschijn ! dus luidde het voorschrift, en bij ieder der ingrediënten van het voorgeschreven geneesmiddel ging er een trilling door Helène's leden, een schok door die van haar vader. Voor versterkend voedsel zorgde Klaas Jan, die 's avonds bijna om het kwartier naar binnen wipte met een of ander geheimzinnig voorwerp in een bonten doek geknoopt, ilaar rust ...! maar zonneschijn! .. . Wie kon het der verbrijzelde van ziel geven? Wie kon rust storten, wie een zonnestraal van hoop brengen op die legerstede, waar een half wezenloos man met een vonk van waanzin in het oog, waar een zwak onervaren meisje met stuiptrekkend gelaat neerknielden en beiden zoo vurig baden; »ach, blijf bij ons! blijf bij ons!quot; Het water was aan de lippen, en de hand die allen zwevend kan houden dreigde neer te zinken, voor altoos verlamd ! #
Lange dagen, maar vooraLlange nachten die er volgden! Meest lag de eene hand in die van den man, de andere in die van het kind, en het scheen der laatste dikwijls toe, alsof het oog der zieke meer naar hem dan naar haar was gekeerd. En zij had die heilige, die heerlijke engel met dat marmerwit gelaat toch zoo liefgehad, zoo geëerd, zoo aangebeden, dikwijls getroost en verblijd, en dat had hij, niet gedaan.. .. hij. ..! Zij huiverde weer bij de zondige gedachte, die zij maar niet kon loslaten. Eens, het was reeds een aantal dagen na het breken der veer, — Helène wist niet meer hoevele wel, want de tijd had voor haar de gewone beteekenis verloren, — eens. dat zij weer vervuld was met zulke gedachten, was de zieke onrustiger geworden, had zij beide handen haar ongelukkigen man toegestoken en hem toegefluisterd: »Ga rusten, ik wou even alleen zijn met haar.quot; En toen hij, zonder tegenstreven was opgestaan en zich had verwijderd, had zij hem met een trek van diepen weemoed nageoogd en daarna Helène's hand gegrepen, haar hoofdje tot zich getrokken, zoo dicht, zóo dicht, dat Helène's wang de hare aanraakte; en toen had ze heel zacht gezegd: »Hem zal veel vergeven worden, want zijn lijden is meer dan zijn misdrijf. Er is nog een andere maatstaf dan die de aardsche rechters aanleggen . .. misschien wel moeten aanleggen. Denk er om, kind, het goddelijkste van alle aandoeningen is het medeleden! En nu daarvan niets meer! Je hebt meer verstand dan je moeder; je hebt grooter kracht, maar zult ook meer te dragen
142
VERZOEND.
hebben ... 0, het is hier binnen zoo rustig ... Ik voel dat we scheiden gaan .. .!quot;
»God, moeder! Is er dan geen hulp?... en ik ben alleen!quot; kreet het verschrikte kind.
»Stil! Laat vader rusten. Ik heb met jou alleen te spreken. Van vader wordt niet veel meer geëischt, maar wel van jou, mijn engel! Zul je erg bedroefd wezen als ik heen ben gegaan?quot; Helóne snikte zoo heftig, dat het bed der zieke er van schudde. »Geloof je niet wat je bij je aanneming beleden hebt? Geloof je niet aan een leven hiernamaals?quot;
»Als het niet zoo was, dan zou God zóo wreed wezen, dat Hij niet waardig ware te bestaan. Neen, neen! Och, dat ik het gelooven kon, maar het zijn woorden die men ons leert, waarin niemand een zin zoekt, de leermeesters het minst van allen...!quot;
»Arm kind! Ja, zoo was ik ook... maar in den rampspoed en in de zwakheid heb ik hoogere liefde en hoogere kracht ontmoet. Omdat ik nu zoo zwak ben voel ik nu ook het meest die kracht.quot; Zij rilde. Een vale tint gleed over haar gelaat; een stuiptrekking misvormde haar wang, haar mond, haar geheele wezen ... O, dat is de dood, en wat is hij afschuwelijk! klonk het in het diepste diep van Helène's hart. Daar strekte de zieltogende haar eenen arm krampachtig uit, sloeg dien om den hals van het tot haar gebogen kind, en nauw hoorbaar klonk het deze toe : »liefde ... dat is het meest . .. juist voor het zwakke en misvormde . .. Vader ... geef haar een nederig hart!quot;
De lippen trokken zich saam. De dood was gekomen.
»Vader, vader!quot; gilde Helène, in haar radeloosheid en angst kracht zoekend waar ze toch wist die niet te zullen vinden. Hij kwam de kamer inwaggelen. Helène sloeg den arm om zijn hals en drong zich tegen hem aan, alsof zij bij hem bescherming zocht tegen den onzicht-baren vijand, die haar moeder verslagen had. »Vader, moeder is dood... Kunnen we haar niet volgen? Kunnen we den dood niet zoeken...? Ik w i 1 niet leven, ik k a n niet leven...quot;
j'Ja, te leven is zwaar!quot; mompelde hij, terwijl hij minder schuw voor het lijk dan voor zijn dochter naar. het bed trad, de oogen vestte op het verstijfde gelaat zyner vrouw, waarop thans een glimlach bevrozen scheen, de lippen heen en weer bewoog, de vingers ineenstrengelde, maar ten slotte met een ruwen kreet op zijn knieën viel en zijn hoofd in de dekens verborg.
jgt;Vader, geef haar een nederig hart!quot; dus luidde de laatste bede der gestorvene. Het was of ze Helène nogmaals in het oor klonk;
143
VERZOEND.
kopieerwerk meer krijgen kon. was een dubbele teug uit de Léthé gewenscht geweest! Het doel was bereikt: liet gister, het heden en het morgen bestond voor hem niet meer; bi) was het rampzalige leven afgestorven, een nieuw ingezweefd met zonnige beelden, want, hoor! hij neuriet een vroolijk liedje; hij strekt de hand uit naaivrouw en dochter; hij wil ze ombelzen.
Moeder laat het toe; Helène wendt zich af met een trek van schrik, gemengd met toorn, op het doodsbleek gelaat. Tot dusverre kon de schande voor bet minst verborgen blijven, maar het heeft den schijn alsof dit nu niet langer meer mogelijk zal zijn. Die logge stap op de krakende trap spelt bezoek; de forsebe band, die nu de kruk omdraait, valt niet terug te wijzen; de onbeschoftheid, in de persoon dei-zedelijk verontwaardigde juffrouw Yeeling, is binnengetreden. Zij ■scheurt het zwakke gordijn, dat het drietal voor het verleden gehangen heeft, middendoor; zij raakt dat verleden met ruwe band aan, rukt het van elkaar, pluist het uit en werpt bun de rafels in het gezicht.
»Dus was het dat!quot; zoo schettert haar stem, »dus was het dat wat je zóo schuw maakte, dat de donkerste nacht nog te licht voor je was! En ik, die dacht, dat het het restje was van vroegere voornaamheid ! Een dief! een dieven-familie, en dat boven mijn hoofd! Ja, de een is aan den drank, de ander durft niet opkijken, dat kan ik me begrijpen; maar de derde is nog grootsch, en zoo oud word ik niet, dat ik dat ooit vat.quot;
De dronken man had geluisterd en was begonnen te begrijpen; het kind was naar achter getreden, bet gelaat van de woedende vrouw afgekeerd; de vrouw en moeder was blijven staan waar ze ■stond, met de eene hand leunende op de kranke houten tafel, met de andere haar man steunende, het hoofd op de borst gebogen, de kleeke lippen haastig bewegende, hoewel geen enkel woord er overheen gleed.
jgt;Wijf!quot; brulde de man, gereed op haar aan te vallen, haar, wie hij zooveel huur schuldig was en die hem niets anders deed booren ■dan wat waar was. Maar geenerlei daad volgde op de dreiging. Een enkele zucht werd gehoord en toen het ruischen van eenige kleeren! De moeder had haar bewustzijn verloren en zou zijn neergeslagen, indien de arm van den man haar niet gegrepen en haar val gebroken had.
Waar bleef het duiveltje, dat in juffrouw Veelings oogen een vuurtje zat te stoken en aan haar stem het snerpend geluid van een helsch instrument had geleend? Weg was het, om dien avond niet terug te komen! Haar stevige arm had juffrouw Vermeere het eerst opgetild;
140
VERZOEND.
haar forsche voet deed de trap weder kraken, maar nu om azijn te-halen, Klaas Jan naar haar dokter te sturen, haar meid met een duchtigen lendenstoot helder wakker te doen opstaan en zonder verderen omzwaai naar de naaste apotheek te doen vliegen en eindelijk den rechtvaardigen Jodocus, die juist in huis kwam met het vooruitzicht dezen avond eens wat vroeger een gouwenaar te kunnen stoppen en reeds de beweging maakte om zijn armen uit zijn nauwen rok te trekken, te doen schrikken toen ze, van achter genaderd, den kraag in de hand nam en dien plotseling weer omhoogtrok met de mededeeling, dat hij gekleed blijven en dadelijk uit moest, Klaas Jan en de luie dienstbode achterna!
Toen hij eenige uren later de moede leden op zijn bed mocht uitstrekken en nog doezelig was van al de beweging om hem heen, vernam hij eerst van zijn wederhelft de oorzaak, en bromde hij, neus en mond in de kussens gedoken: «Eerst bet vuurtje gestookt en dan gaan blusschen — echte vrouwenmanier!quot;
»Wat leg je daar te pruttelen, Jodocus? 't Zou heel wat beter wezen, als je even opstond en naar de stakkert ging zien. Zij kan 't niet helpen; zij heeft altijd haar best gedaan; maar hier blijven kan ze niet... Een troep dieven kunnen we toch niet in huis houden! Kunnen we wel, Jodocus?quot;
»Neen, vrouw!quot;
»Onbarmhartige vent, ik dacht dat je ja zou zeggen, en dan had het mij gepast te zwijgen en te gehoorzamen. Dus je wil hebben, dat zij ook weggaat?... Maar dan toch niet voordat ze beter is? Maar waar dan naar toe? Och, de goede God had het mij maar niet moeten laten weten,quot; zuchtte zij, ditmaal werkelijk met haar wetenschap bezwaard.
»Nu krijgt die ook al de schuld!quot; prevelde Jodocus, die zonder veel naberouw insliep.
Niet voordat ze beter was zou juffrouw Veeling haar wegsturen. Och, dan zou ze nog wel eenige dagen, eenige weken misschien kunnen blijven. Dat zei de medicus, toen hij den volgenden dag terug was gekomen en door juffrouw Veeling bij het heengaan aan de trap beneden werd opgewacht, s Het was of de dokter er geen zinnigheid in had!quot; zei ze aan tafel tot haar man. »Hij sprak zoowat van een gebroken veer.quot; Waar die bij haar gescholen had? Rechtop had ze haar nooit gezien; zeker was het ding al lang onklaar geweest, maar voor geld en goede woorden zou 't dan toch nog wel te maken zijn.
Neen, de gebroken veer, waar de dokter op doelde, was niet te
VERZOEND.
maken. De liohaamskrachten waren reeds lang verbruikt geweest en •de veer was de wil der zedelijke sterkte, de wil der zichzelve verloochenende liefde. Maar door een geweldigen stoot van buiten was het buigbare staal gebroken en toen zakte het zwakke samenstel, dat er op steunde, ineen. Versterkend voedsel. . . rust... veel zonneschijn ! dus luidde het voorschrift, en bij ieder der ingrediënten van bet voorgeschreven geneesmiddel ging er een trilling door Helène's leden, een schok door die van haar vader. Voor versterkend voedsel zorgde Klaas Jan, die 's avonds bijna om het kwartier naar binnen wipte met een of ander geheimzinnig voorwerp in een bonten doek geknoopt, ilaar rust...! maar zonneschijn! .. . Wie kon het der verbrijzelde van ziel geven? Wie kon rust storten, wie een zonnestraal van hoop brengen op die legerstede, waar een half wezenloos man met een vonk van waanzin in het oog, waar een zwak onervaren meisje met stuiptrekkend gelaat neerknielden en beiden zoo vurig baden: »ach, blijf bij ons! blijf bij ons!quot; Het water was aan de lippen, en de hand die allen zwevend kan houden dreigde neer te zinken, voor altoos verlamd! #
Lanire datjen, maar vooral lange nachten die er volgden! ileest lag
D O ' O O O
de eene hand in die van den man, de andere in die van het kind, en het scheen der laatste dikwijls toe, alsof bet oog der zieke meer naar hem dan naar haar was gekeerd. En zij had die heilige, die heerlijke engel met dat marmerwit gelaat toch zoo liefgehad, zoo geëerd, zoo aangebeden, dikwijls getroost en verblijd, en dat had hij. niet gedaan .... hij...! Zij huiverde weer bij de zondige gedachte, die zij maar niet kon loslaten. Eens, het was reeds een aantal dagen na het breken der veer, — Helène wist niet meer hoevele wel, want de tijd had voor haar de gewone beteekenis verloren, — eens, dat zij weer vervuld was met zulke gedachten, was de zieke onrustiger geworden, had zij beide handen haar ongelukkigen man toegestoken en hem toegefluisterd: »Ga rusten, ik wou even alleen zijn met haar.quot; En toen hij, zonder tegenstreven was opgestaan en zich had verwijderd, had zij hem met een trek van diepen weemoed nageoogd en daarna Helène's hand gegrepen, haar hoofdje tot zich getrokken, zoo dicht, zoo dicht, dat Helène's wang de hare aanraakte; en toen had ze heel zacht gezegd: »Hem zal veel vergeven worden, want zijn lijden is meer dan zijn misdrijf. Er is nog een andere maatstaf dan die de aardsche rechters aanleggen . . . misschien wel moeten aanleggen. Denk er om, kind, het goddelijkste van alle aandoeningen is het medelijden! En nu daarvan niets meer! Je hebt meer verstand ■dan je moeder; je hebt grooter kracht, maar zult ook meer te dragen
142
VERZOEND.
hebben ... O, het is hier binnen zoo rustig ... Ik voel dat we scheiden gaan .. .!quot;
»God, moeder! Is er dan geen hulp?... en ik ben alleen!quot; kreet het verschrikte kind.
»Stil! Laat vader rusten. Ik heb met jou alleen te spreken. Van vader wordt niet veel meer geëischt, maar wel van jou, mijn engel! Zul je erg bedroefd wezen als ik heen ben gegaan?quot; Helène snikte zoo heftig, dat het bed der zieke er van schudde. »Geloof je niet wat je bij je aanneming beleden hebt? Geloof je niet aan een leven hiernamaals ?quot;
»Als het niet zoo was, dan zou God zóo wreed wezen, dat Hij niet waardig ware te bestaan. Neen, neen! Och, dat ik het gelooven kon, maar het zijn woorden die men ons leert, waarin niemand een zin zoekt, de leermeesters het minst van allen...!quot;
»Arm kind! Ja, zoo was ik ook... maar in den rampspoed en in de zwakheid heb ik hoogere liefde en hoogere kracht ontmoet. Omdat ik nu zoo zwak ben voel ik nu ook het meest die kracht.quot; .Zij rilde. Een vale tint gleed over haar gelaat; een stuiptrekking misvormde haar wang, haar mond, haar geheele wezen ... O, dat is de dood, en wat is hij afschuwelijk! 'klonk het in het diepste diep van Helène's hart. Daar strekte de zieltogende baar eenen arm krampachtig uit, sloeg dien om den hals van het tot haar gebogen kind, en nauw hoorbaar klonk het deze toe ; »liefde . .. dat is het meest . .. juist voor het zwakke en misvormde... Vader... geef haar een nederig hart!quot;
De lippen trokken zich saam. De dood was gekomen.
»Vader, vader!quot; gilde Helène, in haar radeloosheid en angst kracht zoekend waar ze toch wist die niet te zullen vinden. Hij kwam de kamer inwaggelen. Helène sloeg den arm om zijn hals en drong zich tegen hem aan, alsof zij bij hem bescherming zocht tegen den onzicht-baren vijand, die haar moeder verslagen had. »Vader, moeder is dood... Kunnen we haar niet volgen? Kunnen we den dood niet zoeken...? Ik w i 1 niet leven, ik k a n niet leven...quot;
»Ja, te leven is zwaar!quot; mompelde hij, terwijl hij minder schuw voor het lijk dan voor zijn dochter naar. het bed trad, de oogen vestte op het verstijfde gelaat zijner vrouw, waarop thans een glimlach bevrozen scheen, de lippen heen en weer bewoog, de vingers ineenstrengelde, maar ten slotte met een ruwen kreet op zijn knieën viel en zijn hoofd in de dekens verborg.
»Vader, geef haar een nederig hart!quot; dus luidde de laatste bede der gestorvene. Het was of ze Helène nogmaals in het oor klonk;
143
VERZOEND.
liet was of een ongekende kracht door haar leden schoot en een liefelijk gevoel van warmte het pijnend harte innam. Zij zonk bij haar vader op de knieën en fluisterde hem in 't oor; »Neen vader, we moeten blijven leven... samen blijven leven...! Wij hebben niets meer dan elkaar.quot;
Woorden, in overspanning gesproken en die in de eerstvolgende dagen op de proef zouden worden gesteld! Schande en armoede omgaven haar! En die ruwe kist, dat vale rouwfloers, die sombere kleuren, die moeders overschot omringden, het gemis van ieder verheffend symbool, dat de afschuwelyke werkelijkheid, ware het maar een oogenblik, kon doen vergeten, het drukte de aamechtige ziele zoo neer, het bande alle hoop, alle kracht uit het hart; het deed vragen: welken naam te geven aan de uitgezochte wreedheid, aan de fijn overlegde boosheid, die het individu deed ontstaan, het een gevoel van zelfbewustzijn gaf, een onverwoestbaar instinct om dat zelfbewustzijn te bewaren niet alleen, maar zelfs op te doen voeren tot zelfstandigheid, tot scherpgeteekende persoonlijkheid; het de vatbaarheid te geven lief te hebben en anderen aan zich te verbinden, om dan alles, even raadselachtig en geheimzinnig als het gegeven werd, weder te ontnemen en de met zooveel zorg, met zooveel fijnheid, met zooveel kunstzin opgebouwde wereld te vernielen en te vernietigen! Een marteling, waarvoor de menschelijke taal geen passend woord te vinden, de vrucht van een haat, van een wrok, waarvan het menschelijke brein geen voorstelling te vormen weet!
Geen minuut verloopt zonder dat een organisme ineenstort, geen minuut zonder dat een storm van weeklachten rondwoelt op de oppervlakte der aarde! Scharen van bedroefden, van verbrijzelden liggen geknield om de stervenssponde en vragen een woord van troost, een enkel woord van verklaring... een antwoord op de natuurlijke vragen van het angstig gemoed. Wel klinkt er nog altijd dezelfde toon als vroeger uit de kerkgewelven, maar die wordt weersproken door de krachtige stemmen, klinkende door het uitspansel der hemelen —• een welfsel, waarbij dat der kerken zoo klein, zoo nietig, zoo zwak, zoo logenachtig, ja schier als tooneeltfécws afsteekt. En die stemmen, ze Huisterden eerst, maar ze nemen toe in omvang en kracht, en ze doen het ons nu weergalmen in de ooren: wij vinden niet den Bouwheer van het Heelal, den liefderijken Vader, den Koning der geesten ; wij vinden slechts onwrikbare wetten; wij vinden slechts kracht als een eigenschap der stof; wij vinden slechts de eeuwigheid der stof in een eeuwigen cirkelloop. Gij zijt niet
144
VERZOEND.
145
anders dan al liet gewordene, o mensch! en uw gevoel van onsterfelijkheid is hoogmoed, door niets gewettigd, en uw innig alles te bovengaand verlangen naar een eeuwig bestaan is afkeurenswaardige zelfzucht. Begraaf uw dooden zoo spoedig mogelijk, opdat de zich omzettende organische stof geen dampen doe oprijzen, wTelke andere organismen schaden kunnen; zet, als uw hart, van de vooroordeelen eener onnatuurlijke opvoeding vervuld, dat een behoefte toeschijnt, een gedenksteen op de plek aarde waar uw ouders of kinderen zijn weggeborgen; laat de eens geliefde trekken voortleven in uw herinnering of kom deze ter hulp door het lichtbeeld of het beeld dooiden kunstenaar geschetst, — de wet der natuur zult ook gij hebben te volgen. Voort in het leven! Alle krachten ingespannen, om de menschheid een schrede verder te brengen op den weg van welvaart en comfort! En hebt ge dat een reeks van jaren gedaan, dan toovert u de herinnering reeds niet meer het beeld der verlorene voor oogen, dan heeft het lichtbeeld of het beeld van den kunstenaar, zoo het al niet is uitgewischt, geen schreiend oog meer dat het waarneemt. Gij hebt vergeten, zoo zeker als ook gij vergeten zult worden. Dus geen verwijt van ondankbaarheid jegens u! Arme blinden, rukt toch den blinddoek van uw oogen weg! Ge zijt veel meer en veel minder dan ge denkt! veel meer op, maar veel minder onder het aardvlak!
Het arme menschenkind huivert bij die taal en stamert, maar brengt het niet verder dan stameren; het kan niet begrijpen hoe het antwoord moet luiden op de telkens weer oprijzende vragen; maar het blijft roepen, onder klachten en tranen, dat er een ander antwoord moet zijn dan dat van de onverbiddelijke logica dei-natuurwetenschap !
10
VERZOEND. — I.
XI.
Een blanke hand stiet de groen gekleurde zonneblinden open van het deftig huis op Woudenberg. Een bleek gezicht, waarvan de regelmatige trekken dadelijk in het oog vielen, werd even zichtbaar en toen, als verblind door het gloeiend goud der Junizon, dadeljik teruggetrokken. Het was de vrouw des huizes, die men even dertig jaar zou geven, niettegenstaande het niet te wraken register van den Burgerlijken Stand ruim twaalf jaar hooger opgaf. Het eenvoudig morgengewaad was smaakvol en omplooide en omgolfde sierl jk de welgevormde leden; het rijke zwarte haar deed het aristocratisch gelaat goed uitkomen en scheen wonderwel te passen bij den warmen toon van voorhoofd en wang; jammer slechts dat het donker oog wel helder maar tevens zoo ijskoud blikte. Bewondering tintte het woord op veler lippen bij den aanblik van zooveel bekoorlijkheid; bewondering, maar ook niet meer. omdat die bekoorlijkheid de zachte tinten der aanminnigheid en lieftalligheid schenen te missen.
»Henri!quot; dus klonk het tot den huisknecht, die naar boven was gehold toen de kamenier hem had toegeroepen, dat mevrouw aan de zware jaloezieën der zijkamer alleen bezig was. »Zorg dat mijnheer gekleed komt. Het is bijna een uur, en ik verwacht de heeren elk oogenblik ..
Die woorden gingen verzeld van een blik op de wit marmeren pendule met vergulde arabesken, style Louis XV, die op den schoorsteenmantel stond.
»Moet ik den jonker óok waarschuwen?quot;
»Die is zeker aan 't visschen?quot;
VERZOEND.
sKbg niet, mevrouw! Ik weet niet wat de jonker nog voornemens is, maar op dit oogenblik zit de jonker in den stal aan een nieuw vinkennet te breien.quot; Mevrouws lippen vertrokken zich even. »Waarheen moet ik mijnlieer verzoeken te gaan?quot; vervolgde de knecht.
»Hier! Maar maak nog een paar jaloezieën open; want ik vind het hier heel donker.quot;
Dat was ook zoo; het was in de zijkamer donker, maar niet alleen
■daar, maar overal in het gansche huis, en het scheen wel dat dit
■de bedoeling van den bouwmeester en tevens van de vroegere en
latere bewoners geweest was. De heerenhuizing toch op het landgoed
Woudenberg was een deftige stadswoiung, uit de gouden tijden
van het Amsterdamsche patriciaat. Dikke binnen- en buitenmuren,
waarin de hooge maar smalle vensterkoziinen als wegscholen, lieten . . amp; . . slechts een schaarsch licht binnen, dat nog. door de zonneblinden, die
de tegenwoordige eigenaar had doen aanbrengen, onderschept en door de hooge breed getakte olmen, die de vorige bezitters hadden doen planten en verzorgen, getemperd werd. Want evenals die olmen, waren ook al de bezitters sedert den aanleg van het landgoed in de zeventiende eeuw verwanten van elkaar in opgaande, neergaande of zijlinie. Wat de eerste eigenaar gewild had, had ook de tweede en de derde gewild, zoodat in alles, in aanleg en onderhoud, ■de smaak, de behoefte, het karakter bijna van een geheel geslacht zich afspiegelde. Somber maar deftig, degelijk maar zwaar deed zich alles voor, van het hek tusschen twee vierkant opgemetselde steenen stijlen, de hooge aan twee zijden te bereiken en zich in een halven cirkel krommende stoep, de breede groen geschilderde en van fraai .snijwerk voorziene dubbele deur, tot de stalling en oranjerie, tot de lange lanen van tweehonderdjarige beuken, iepen en eiken!
Of de vrouw des huizes evenzoo oordeelde, toen zij altijd nog verwijlde voor het open venster'? Waarlijk, nu het licht, thans alleen getemperd door het loof der olmen, naar binnen stroomde en het groote vierkante vertrek met zijn oud-smyrnaasch tapijt, zijn stevige stoelen en fauteuils met rood trijp bekleed, den groeten schoorsteenmantel en de secretaire van noteboomhout met eikenhout ingelegd, zijn lederbehangsel, dat der Grieksche mythologie een harer erotische poëmen had ontleend, in een schemer hulde, bleek zij tot een ander geslacht te behooren, tot een veel jonger dan dat hier alles bad saamgevoegd. ^Misschien dat de origineelen der portretten aan den wand eenigszins smadelijk de lip zouden hebben opgetrokken, indien zij haar in dit vertrek hadden kunnen opmerken; misschien zouden ze
147
VERZOEND.
Adelaide Tomé een indringster genoemd hebben, die geduld werd, maar toch bij een begroeting niet omhelsd zou zijn geworden, zooals indertijd de Truitjes, de Betjes, de Grietjes, geboren vrijvrouwen of ambachtsvrouwen van dorpen en gehuchten in Holland en West-Friesland.
Adelaide Tomé, van Pransche afkomst, was dan ook de tweede vrouw van jonkheer Maurits Wrede van Woudenberg, heer van Stellendam en Arendskerk en als gouvernante de hooge huizing — toen onder het beheer van Ursula, geboren van Waveren Clifford, vrouwe van Ridderkerk — ingetreden. Na den dood van deze was ze de opvoedster gebleven van den erfgenaam, jonker Everard, even twee jaar oud. Vier jaar later werd zij, toen ieder haar overbodig achtte en gereed om door een gouverneur vervangen te worden, de echt-genoote van den hooggeboren weduwnaar, die twintig jaar ouder dan zij was. Uit dat huwelijk sproot een meisje, dat, hoewel thans reeds zeventien jaar, nooit door baar vader was gezien; want vóór haar geboorte bad reeds de vreeselijke oogkwaal, die hem jaren lang bedreigde, baar toppunt bereikt en hem het gezicht doen verhezen. Was dat lichaamsgebrek misschien de oorzaak, dat jonkheer Maurits, na een zestal jaren met Adelaide gehuwd te zijn geweest, den kring zijner verwanten en vrienden — hier bijna synonima — te hebben verbaasd door de weelde van zijn huis, den goeden smaak, die bij zijn feesten en in de keuze zijner equipages voorzat, plotseling het besluit nam, de woning in de stad te verkoopen en zich winter en zomer te vestigen op bet groote, deftige maar toch eentonige landgoed? Het was waar, de kwaal, die aanvankelijk nog op herstelling hopen deed, bleek van lieverlede ongeneeslijk; maar gedurende de laatste jaren, waarvan de winter in de stad werd doorgebracht, was bij reeds blind geweest, en niettemin de eeuwenoude gewoonte, de gewoonte zijner bet-over-, over- en grootvader blijven volgen. Men verdiepte zich in gissingen, maar kwam niet verder; want jonkheer Maurits was er de man niet naar ondervraagd te worden en te dulden, dat er gegist werd naar geheimen die hij verzweeg.
Dus twaalf jaren reeds was het gezin op het landgoed gevestigd. Verklaarde de algemeene rust, stilte en schaduw, de strakheid van het gelaat, de koude in het oog der schoone vrouw?
Zij stond nog altijd voor het open venster te staren in het weelderig groen en naar de armoedige bloemen in het park voor het huis. Waaide woudreuzen de armen in elkaar strengelen, waar de kruinen tot elkaar buigen, kunnen de liefelijkste kinderen van lente en zomer,, die leven van het licht, niet tieren, niet vroolijk zich ontwikkelen.
148
VERZOESU.
De deur ging open en jonkheer Maurits, door den huisknecht geleid, trad binnen. De knecht trok zich terug. De gewoonte deed den jonkheer den weg verder wel vinden; ook hadden de zintuigen van het gehoor en gevoel, verfijnd naarmate dat van het gezicht verzwakte, de tegenwoordigheid van Adelaide bespeurd.
sWaar zijn de kinderen?quot; vroeg hij zich nederzettend op zijn gewone zitplaats — een groote leuningstoel met leer bekleed, ter zijde van den schoorsteen. »Waar is Everard?quot;
»In den stal aan 't breien. Isabelle is boven zich te kleeden.
Zij bleef, terwijl ze die woorden sprak, met den rug naar hem toegekeerd, het venster uitzien. Het was of zij haar toekomst van daar verwachtte en of achter haar het verleden lag, dat ze gaarne wilde vergeten, Voor wie dat verleden, zooals het zich in jonkheer Maurits afspiegelde, minder dikwijls genoten had, ware het wellicht het belangrijkst wat op dezen oogenblik in die als in een schemering gehulde zijkamer kon worden waargenomen. 'sJonkheeïs gelaat had den familietrek gemeen met beeltenissen, zooals ze de aandacht trekken en ontzag wekken op de oude regentenstukken uit Neerlands bloeitijd. Datzelfde krachtige leven, datzelfde imperieuse in den oogopslag, om neusvleugel, om mond en lippen; diezelfde hoogheid, diezelfde achtbaarheid van bet gansche wezen. Het eenmaal zware dikke kastanjebruin haar was bij jonkheer Maurits gegrauwd, maar de forsche wenkbrauw had de kleur der jeugd nog behouden. De oogen scholen thans onder half gesloten wimpers weg, maar wat er nog van bespeurd kon worden, gaf nog eenig denkbeeld van de hoogheid, die zij, in hunne volle kracht, eens hadden getoond. De hals stond nog vierkant op den breeden schouder. De gespierde en toch fijne hand omklemde met kracht den rieten stok met gouden knop, waarop een wapen gesneden was. Een luchtig zomerpak deed de forsche leden misschien wat al te stevig en zwaar uitkomen. Alles «cheen gezondheid en kracht aan dien man; des te vreemder dus de trek van weemoedigen ernst, bijkans van angst, die er op dat oogenbik op zijn gelaat zichtbaar was.
»Je verwacht ze dan?quot; vroeg hij, de oogen geheel met de wimpers bedekkend.
«Natuurlijk, Maurits! Had je dan weer een uitstel gewenscht?quot;
«Gewenscht. Ja! Is je dat vreemd? Maurits van Wrede scheidt van Woudenberg nog met meer leedwezen dan van zijn woning in de stad... en ook dat afscheid heeft hem veel gekost.quot;
»Ja, ik kan dat begrijpen!quot; zei Adelaide, die het venster verliet, naar hem toeging en hem een paar vingertoppen op den schouder lel.
é
149
XI.
Een blanke hand stiet de groen gekleurde zonneblinden open van het deftig huis op Woudenberg. Een bleek gezicht, waarvan de regelmatige trekken dadelijk in het oog vielen, werd even zichtbaar en toen, als verblind door het gloeiend goud der Junizon, dadelijk teruggetrokken. Het was de vrouw des huizes, die men even dertig jaar zou geven, niettegenstaande het niet te wraken register van den Burgerlijken Stand ruim twaalf jaar hooger opgaf. Het eenvoudig morgengewaad was smaakvol en omplooide en omgolfde sierlijk de welgevormde leden; het rijke zwarte haar deed het aristocratisch gelaat goed uitkomen en scheen wonderwel te passen bij den warmen toon van voorhoofd en wang; jammer slechts dat het donker oog wel helder maar tevens zoo ijskoud blikte. Bewondering tintte het woord op veler lippen bij den aanblik van zooveel bekooi'lijkheid; bewondering, maar ook niet meer, omdat die bekoorlijkheid de zachte tinten der aanminnigheid en lieftalligheid schenen te missen.
»Henri!quot; dus klonk het tot den huisknecht, die naar boven was gehold toen de kamenier hem had toegeroepen, dat mevrouw aan de zware jaloezieën der zijkamer alleen bezig was. »Zorg dat mijnheer gekleed komt. Het is bijna éen uur, en ik verwacht de heeren elk oogenblik .. .quot;
Die woorden gingen verzeld van een blik op de wit marmeren pendule met vergulde arabesken, style Louis XV, die op den schoorsteenmantel stond.
»Moet ik den jonker óok waarschuwen?quot;
»Die is zeker aan 't vissehenVquot;
VERZOEND.
»Nog niet, mevrouw! Ik weet niet wat de jonker nog voor-Eernens is, maar op dit oogenblik zit de jonker in den stal aan een nieuw vinkennet te breien.quot; Mevrouws lippen vertrokken zich even. «Waarheen moet ik mijnheer verzoeken te gaan?quot; vervolgde de knecht.
»Hier! Maar maak nog een paar jaloezieën open; want ik vind het hier heel donker.quot;
Dat was ook zoo; het was in de zijkamer donker, maar niet alleen •daar, maar overal in het gansche huis, en het scheen wel dat dit de bedoeling van den bouwmeester en tevens van de vroegere en latere bewoners geweest was. De heerenhuizing toch op het landgoed Woudenberg was een deftige stadswoning, uit de gouden tijden van het Amsterdamsche patriciaat. Dikke binnen- en buitenmuren, waarin de hooge maar smalle vensterkozijnen als wegscholen, lieten slechts een schaarsch licht binnen, dat nog! door de zonneblinden, die de tegenwoordige eigenaar had doen aanbrengen, onderschept en door de hooge breed getakte olmen, die de vorige bezitters hadden doen planten en verzorgen, getemperd werd. Want evenals die olmen, waren ook al de bezitters sedert den aanleg van het landgoed in de zeventiende eeuw verwanten van elkaar in opgaande, neergaande ot' zijlinie. Wat de eerste eigenaar gewild had, had ook de tweede en de derde gewild, zoodat in alles, in aanleg en onderhoud, de smaak, de behoefte, het karakter bijna van een geheel geslacht zich afspiegelde. Somber maar deftig, degelyk maar zwaar deed zich alles voor, van het hek tusschen twee vierkant opgemetselde steenen stijlen, de hooge aan twee zijden te bereiken en zich in een halven cirkel krommende stoep, de breede groen geschilderde en van fraai snijwerk voorziene dubbele deur, tot de stalling en oranjerie, tot de lange lanen van tweehonderdjarige beuken, iepen en eiken!
Of de vrouw des huizes evenzoo oordeelde, toen zij altijd nog verwijlde voor het open venster? Waarlijk, nu het licht, thans alleen getemperd door het loof der olmen, naar binnen stroomde en het groote vierkante vertrek met zijn oud-smyrnaasch tapijt, zijn stevige stoelen en fauteuils met rood trijp bekleed, den grooten schoorsteenmantel en de secretaire van noteboomhout met eikenhout ingelegd, zijn lederbehangsel, dat der Grieksche mythologie een harer erotische poëmen had ontleend, in een schemer hulde, bleek zij tot een ander geslacht te behooren, tot een veel jonger dan dat hier alles had saamgevoegd. Misschien dat de origineelen der portretten aan den wand eenigszins smadelijk de lip zouden hebben opgetrokken, indien zij haar in dit vertrek hadden kunnen opmerken; misschien zouden ze
147
VERZOEND.
Adelaide Tomé een indringster genoemd hebben, die geduld werd, maar toch bij een begroeting niet omhelsd zou zijn geworden, zooals indertijd de Truitjes, de Betjes, de Grietjes, geboren vrijvrouwen of ambachtsvrouwen van dorpen en gehuchten in Holland en West-Friesland.
Adelaide Tomé, van Fransche afkomst, was dan ook de tweede vrouw van jonkheer Maurits Wrede van Woudenberg, heer van Stellendam en Arendskerk en als gouvernante de hooge buizing — toen onder het beheer van Ursula, geboren van Waveren Clifford, vrouwe van Ridderkerk — ingetreden. Na den dood van deze was ze de opvoedster gebleven van den erfgenaam, jonker Everard, even twee jaar oud. Vier jaar later werd zij, toen ieder haar overbodig achtte en gereed om door een gouverneur vervangen te worden, de echt-genoote van den hooggeboren weduwnaar, die twintig jaar ouder dan zij was. Uit dat huwelijk sproot een meisje, dat, hoewel thans reeds zeventien jaar, nooit door haar vader was gezien; want voor haar geboorte had reeds de vreeselijke oogkwaal, die hem jaren lang bedreigde, haar toppunt bereikt en hem het gezicht doen verliezen. Was dat lichaamsgebrek misschien de oorzaak, dat jonkheer Maurits, na een zestal jaren met Adelaide gehuwd te zijn geweest, den kring zijner verwanten en vrienden — hier bijna synonima — te hebben verbaasd door de weelde van zijn huis, den goeden smaak, die bg zijn feesten en in de keuze zijner equipages voorzat, plotseling het besluit nam, de woning in de stad te verkoopen en zich winter en zomer te vestigen op het groote, deftige maar toch eentonige landgoed? Het was waar, de kwaal, die aanvankelijk nog op herstelling hopen deed, bleek van lieverlede ongeneeslijk; maar gedurende de laatste jaren, waarvan de winter in de stad werd doorgebracht, was hij reeds blind geweest, en niettemin de eeuwenoude gewoonte, de gewoonte zjjner bet-over-, over- en grootvader blijven volgen. Men verdiepte zich in gissingen, maar kwam niet verder; want jonkheer Maurits was er de man niet naar ondervraagd te worden en te dulden, dat er gegist werd naar geheimen die hij verzweeg.
Dus twaalf jaren reeds was het gezin op het landgoed gevestigd. Verklaarde de algemeene rust, stilte en schaduw, de strakheid van het gelaat, de koude in het oog der schoone vrouw?
Zij stond nog altijd voor het open venster te staren in het weelderig groen en naar de armoedige bloemen in het park voor het huis. Waaide woudreuzen de armen in elkaar strengelen, waar de kruinen tot elkailr buigen, kunnen de liefelijkste kinderen van lente en zomer, die leven van het licht, niet tieren, niet vroolijk zich ontwikkelen.
148
VERZOEND.
De deur ging open en jonkheer Maurits, door den huisknecht geleid, trad binnen. De knecht trok zich terug. De gewoonte deed den jonkheer den weg verder wel vinden; ook hadden de zintuigen van het gehoor en gevoel, verfijnd naarmate dat van het gezicht verzwakte, de tegenwoordigheid van Adelaide bespeurd.
«Waar zijn de kinderen?quot; vroeg hij zich nederzettend op zijn gewone zitplaats — een groote leuningstoel met leer bekleed, ter zijde van den schoorsteen. »Waar is Everard?quot;
»In den stal aan 't breien. Isabelle is boven zich te kleeden.
Zij bleef, terwijl ze die woorden sprak, met den rug naar hem toegekeerd, het venster uitzien. Het was of zij haar toekomst van daar verwachtte en of'achter haar het verleden lag, dat ze gaarne wilde vergeten. Voor wie dat verleden, zooals het zich in jonkheer Maurits afspiegelde, minder dikwijls genoten had, ware het wellicht het belangrijkst wat op dezen oogenblik in die als in een schemering gehulde zijkamer kon worden waargenomen. 'sJonkheeïs gelaat had den familietrek gemeen met beeltenissen, zooals ze de aandacht trekken en ontzag wekken op de oude regentenstukken uit Neerlands bloeitijd. Datzelfde krachtige leven, datzelfde imperieuse in den oogopslag, om neusvleugel, om mond en lippen; diezelfde hoogheid, diezelfde achtbaarheid van het gansche wezen. Het eenmaal zware dikke kastanjebruin haar was bij jonkheer Maurits gegrauwd, maar de forsche wenkbrauw had de kleur der jeugd nog behouden. De oogen scholen thans onder half gesloten wimpers weg, maar wat er nog van bespeurd kon worden, gaf nog eenig denkbeeld van de hoogheid, die zij, in hunne volle kracht, eens hadden getoond. De hals stond nog vierkant op den breeden schouder. De gespierde en toch fijne hand omklemde met kracht den rieten stok met gouden knop, waarop een wapen gesneden was. Een luchtig zomerpak deed de forsche leden misschien wat al te stevig en zwaar uitkomen. Alles scheen gezondheid en kracht aan dien man; des te vreemder dus de trek van weemoedigen ernst, bijkans van angst, die er op dat oogenbik op zijn gelaat zichtbaar was.
»Je verwacht ze dan?quot; vroeg hij, de oogen geheel met de wimpers bedekkend.
«Natuurlijk, Maurits! Had. je dan weer een uitstel gewenscht?quot;
»Gewenscht. Ja! Is je dat vreemd? Maurits van Wrede scheidt van Woudenberg nog met meer leedwezen dan van zijn woning in ■de stad ... en ook dat afscheid heeft hem veel gekost.quot;
»Ja, ik kan dat begrijpen!quot; zei Adelaide, die het venster verliet, naar hem toeging en hem een paar vingertoppen op den schouder lei.
14amp;
VERZOEND.
»Je kunt dat begrijpen?quot; zei Maurits met een blijden lach, terwijl hij zich van haar eene hand meester maakte en haar aanzag alsof hij haar kon zien. »Je kunt dat begrijpen....? Beter dan toen ik de stadswoning verkocht, verkoopen moest....?quot;
sKun je 't nog maar niet vergeten, Maurits? Dat doet me leed... alsof daarin een verwijt schuilt, een verwijt tot mij gericht !quot;
»Heb ik je ooit zoo iets laten merken?quot;
gt;Neen, maar niettemin heb je mij wel iets doen gissen. Waarom dan toen boven je krachten geleefd of mij doen leven? Ik dacht, dat je bijzonder gefortuneerd was.quot;
»Ja, je dacht het____ik begrijp dat je 't denken moest en denken
wou,quot; zei Maurits strak.
»Je wilt daarmee toch niet te kennen geven, dat dit mijn ja-woord bepaalde ?quot;
»Dat 's wel eens in mij opgekomen; maar hoe kan dit ook anders bij zulk een verschil van jaren----!quot;
gt;Maurits, heb ik je ooit reden gegeven voor zulk een vermoeden?quot;
«Neen! Daarvoor ben je ook te goed, te edel van natuur...! Maar of de gedachte bij je nooit heeft bestaan...? Daarvoor ben je te mooi.quot; En de forsche vingeren strekten zich uit naar het tot hem overgebogen gelaat, en de toppen raakten het aan met een voorzichtigheid, die hier eei'bied was, als gold het de donzen vlerkjes van een teeren vlinder.
ï Jaloersch !quot; lispelde zij glimlachend. Had bij de uitdrukking barer oogen kunnen zien, hij ware verrukt geweest, of, bij eenige kennis van het vrouwelijk hart, angstig geworden. Hij hoorde alleen het woord en den toon waarop het gesproken werd en vergat een oogen-blik de ellende die hem wachtte. »En voor zulk een vrouw zou ik niet alles hebben gegeven — meer dan ik wel mocht!quot; riep hij uit, terwijl hij den arm om haar midden geslagen had. »Ik wist wat ze gold en de vrienden der Wredes moesten het óok weten ...quot;
»En... de weelde moest toen goedmaken wat er in een ander opzicht ontbrak?quot;
Zij ging niet verder, want ze zag dat ze hem pijn had gedaan. Wat zij daar uitsprak, wat zij jaren had gedacht, was waarheid, maar eene die hij het minst van allen wou hooren. Zijn eerste vrouw, eene Pancras Clifford, had in de eenvoudigste kleedij achting en eerbied geboden, maar een mademoiselle Adelaïde Tomé had hare aanspraken moeten bewijzen, had achting en eerbied moeten afdwingen, en was er toch nog niet zeker van geweest, dat de eeredienst, haar
150
VERZOEND.
te midden haver grootheid geboden, meer ware geweest dan een der lippen.
sZie je nu wel, dat er een verwijt voor mij in schuilt als je je over dat verleden beklaagt?quot; vroeg Adelaide na een pauze, »en dat er ook een verwijt voor mij in verborgen ligt als je zoo gedrukt gaat onder de gedachte, ook Woudenberg te moeten afstaan? De verkoop van het landgoed en die van de stadswoning hebben één oorzaak.quot;
»Je hebt me genezen — ik was ziek!quot; zei Maurits, met kracht opstaande, naar het open venster gaande en zich daarvoor plaatsend, alsof hij, al ware het voor het laatst, het uitzicht wou genieten, dat aan zijn voorvaderen eeuwen lang was gegund. De blinde erfgenaam! Hij kon toch niets meer zien. Als hij straks in de kleinere woning bij de boerderij zijn intrek had genomen, dan zou hij niets missen. Grod had het hem genadig bespaard! Blindheid kan soms toch een voorrecht zijn. Zij was het voor den patriciër, die geen plaats meer vond in de maatschappij. Gelukkig, dat hij er nog een had in den huiselijken kring!
Zij had hem genezen, zei hij. Och, of hij waarheid sprak! Dooiden nood gedrongen had hij zoo'n geldman — zijn vaderen en ook hij noemden zulk een schepsel een boekhouder, dien men op de vloermat liet staan wachten — last gegeven, zijn landgoed Woudenberg, indien de gelegenheid zich daartoe voordeed, aan een hoog fatsoenlijke familie, die achting had voor dikke boomen, voor vischrijke vijvers en een 17e-eeuwschen aanleg, als uit de hand te koop op te geven. En toen die geldman spoedig slaagde werd hij met zekere stugheid ontvangen en werd het hem als een blijk van verwaarloozing der belangen van het hooge geslacht, waarvoor hij de eer had werkzaam te zijn, verweten, dat hij de zaak van het servituut niet had weten te regelen, zooals de eer der Wredes dat vorderde. Jonkheer ilaurits, wien anders het veinzen slecht afging, had toen werkelijk geveinsd: hij scheen op zijn boekhouder veel boozer dan hij was. De opengelaten kwestie van het servituut kon een voorwendsel opleveren, om de levering van het zoo goed als verkochte landgoed te verschuiven. Hoezeer de crediteuren en ook Adelaide naar een geldelijke regeling verlangden, hoezeer Maurits, die meermalen gekwetst werd in wat hij hoogs en fiers had, door éen pennestreek den toestand van gedaante kon doen veranderen, die pennestreek, welke hem van het familiegoed zou scheiden, werd niet gezet. De verdere behandeling der zaak werd den boekhouder ontnomen en aan den advocaat der Wredes toevertrouwd, in de geheime hoop, dat nu de afdoening
151
VERZOEND.
nog maanden kon aanhouden. Tegen alle verwachting in had Jlr. van Drachten met een spoed, als jonkheer Maurits den stand en dei-praktijk van een voornaam advocaat onwaardig toescheen, geantwoord, dat alles geregeld was en de kooper van Woudenberg van alle servituten afzag, zonder eenige vergoeding. Maurits achtte zich door de laatste woorden beleedigd en dacht er een oogenblik aan, den toezienden voogd van zijn kind uit het eerste huwelijk met zijn zaken bekend te maken en met dezen te overleggen of van het vrij aanzienlijk moederlijk erfdeel een deel als hypotheek op Woudenberg kon worden gevestigd. Haar Adelaide kwam tusschenbeide en overtuigde hem zóózeer van de oneer, die zulk een stap kon, ja moest aanbrengen, van het onvoldoende bovendien van zulk een maatregel, daar de minderjarige over een jaar reeds meerderjarig zou zijn, dat Maurits eindelijk wel het hoofd buigen en in het noodzakelijke berusten moest. Toch had hij nog gehoopt, dat mijnheer van Aarle, tegen wien hij reeds een wrok koesterde, en Mr. van Drachten te laat aan het spoorwegstation waren gekomen of... dat hun een of ander klein ongeluk mocht weervaren zijn, zoodat vandaag ten minste de overdracht nog niet zou behoeven te geschieden. Maar in de annalen van het geslacht der Wredes zou daarvan niet blijken, maar wel opgeteekend worden, dat op dezen dag Woudenberg van eigenaar was veranderd.
De koets, die jonkheer Maurits met freule Pancras Clifford naar het rechthuis ter trouw had gereden en nog altijd dienst deed, reed den stal uit. Henri, de huisknecht, was, na op den kraag van zijn lange jas een lapje rood laken gehecht, den hoed, met een hane-kam versierd, opgezet te hebben, achter op het rijtuig geklommen, om daar op de ouderwetsche wijze te staan, de handen stevig geklemd om de twee leertjes, die reeds meer dan veertig jaren de steun waren geweest van zoo menigen palfrenier. Maurits' oor vernam iets van die toebereidselen en van het trappelen der paarden, en vroeg eenigszins wrevelig naar de reden. »Wij moeten ze tcch laten • afhalen, niet waar?quot; antwoordde Adelaide. » Het had niet gehoefd,quot; meende Maurits. »Zulke lui zijn gewoon in een omnibus of volkswagen te ryden.quot; Hij bepaalde zich echter tot die uiting van ontevredenheid, en gaf geen formeel tegenbevel, zoodat het rijtuig dooide olmenlaan wegreed.
Weinig tijds later werd de notaris aangediend. Maurits hief het hoofd uit de gebogen houding op en richtte 't naar de zijde waar Adelaide zat.
»Ja, ik verzocht hem te komen,quot; zei ze. gt;Wil je hem hier ontvangen?quot;
152
VERZOEND.
«Beneden wachten,quot; beval Maurits. «Verzoek den jonker boven te komen,quot; riep hij den ouden dienstbode achterna.
De jonker kwam. Een krachtig opgeschoten knaap, met dezelfde imperieuse uitdrukking op het gelaat als zijn vader. Het grove had bij hem echter iets boersch. Geen fijne glimlach toch temperde den forschen mond met de dikke donkerroode lippen; geen intellect school er in den blik. Een gezoade maar een boerenjongen, wien het leven in de natuur een noodzakelijk genot was geworden; die in al zijn examina was te kort geschoten, maar al de gebreken en de goede eigenschappen der lakenvelsc'ae koeien en al de humeuren van de paarden en honden kende, evenals het ras waartoe ze behoorden ; die zich als in een kooi voelde opgesloten als hij een dag in de stad was, maar hinnikte als het veulen in de wei zoodra hij in het najaar langs den wagen ging om »bladte rijden'' of's zomers óp den wagen, om het vee meö te gaan melken of het hooi met den boer binnen te brengen. De neiging van den erfgenaam had 's vaders keuze voor de toekomst bepaald en hem tot aanstaand verblijf de chalet bij de boerderij doen kiezen. De nog loopende pacht zou weldra verstreken zijn en niet weer worden vernieuwd. Everard zou dan het beheer voeren, natuurlijk met eenige knechten onder zich.
»Als je me niet hadt laten roepen, dan was ik tegen etenstijd pas gekomen,quot; riep Everard met een grove stem, die echter — herinnering zeker van zijn prille jeugd — een ietwat aristocratischen tongval had. »Ik heb niet veel tijd, want mijn net moet af. Morgen ga ik met Jaap naar het wijd.quot;
»Ik zal je dadelijk weer de vrijheid geven, Everard, maar ga een oogenblik daar zitten! Straks komt de kooper van Woudenberg met den advocaat der familie; beneden wacht de notaris al. Toch is de overdracht nog niet geschied. Je weet, dat Woudenberg door Gerrit Wrede in 1653 is aangelegd en sedert dien tijd in ons geslacht is gebleven. Van hoevele landgoederen kan men dat zeggen in ons land? Niet alleen iedere boom, maar zelfs ieder zandkorrel dankt zijn bestaan of tegenwoordige gedaante aan de Wredes. Hier zijn de Wredes geboren, hier trouwden, hier stierven ze.quot;
«Vader, ik weet dat allemaal; je hebt het me al verteld toen ik een kind was.quot;
»En ik hoop dat je 't nog zult weten als je oud bent, geen oogen meer hebt om te zien, geen ooren om te hooren, geen voeten om te loopen.quot;
«Voor dien tijd hoop ik dat ze me opgeredderd hebben.quot;
153
VZRZOF.ND.
?gt;Laat zoo iets in den stal gehoord worden, maar niet in mijn bijzijn! Ik vertegenwoordig voor jou ten minste tien burgemeesters en even zooveel gezanten, admiraals en generaals!quot; üaurits was opgestaan en stond in zijn volle lengte voor zijn zoon, met de eene hand gestrekt, alsof hij daarin nog een staf klemde. De oogen waren wijd opengesperd; helaas! de bezielende blik was afwezig.
»Ik luister, vader!quot; prevelde de jonkman met eenig ontzag.
3gt;Dat ik mij niettegenstaande dat alles van Woudenberg wil scheiden onderstelt een gewichtige reden; maar die reden is alleen van gelde-lijken aard. Zij is voor mij niets, als zij ook voor jou niets is. Ik behoud het goed onzer vaderen, indien de erfgenaam van ons verleden dit wenscht.quot;
»Vader, doe wat je denkt dat goed is. Van Woudenberg is wel wat te maken, maar daar behoort veel geld toe, en dat heb je niet. Verkoop je dus het nest. . .quot;
» Everard!quot;
» .. . duur, dan kunnen we aan de overzij puik land bijkoopen . .
»Ja jongen, je hebt misschien gelijk .. . Wij patriciërs zijn van het kussen gedrongen en de mannen van gisteren en van vandaag zijn er op geklauterd. Wij behooren in de hoeken van het land, op de weien en de ontgonnen hei. Voor de parvenu's onze olmen! Zij hebben behoefte aan schaduw en kunnen die van zichzelven niet krijgen — daarvoor hebben ze ons nog noodig . ..quot;
Everard begreep niets van de wijsgeerige beschouwingen, hem door zijn vader op de lippen gelegd.
»Dus, Everard, je vindt het goed dat ik Woudenberg verkoop?quot;
»Best, vader!quot;
Maurits loosde een diepen zucht. Hij liep op zijn stok geleund eenige malen de kamer op en neer. Eindelijk bleef hij voor Everard stil staan, die den ledigen tijd gebruikt had om een snoeimes uit zijn zak te halen en daarmeê een stuk van zijn schoenhak, die opgescheurd was, af te snijden. Hij voelde 's vaders krachtige hand op zijn schouder drukken en staakte zijn chirurgische operatie.
»Je weet, dat Woudenberg eenige servituten op PaiK.ras-cottacje heeft.quot;
»Die moeten er af. Onze boer heeft wat dikwijls over die overwegen geklaagd! De plaats is er twintig duizend gulden minder om waard.quot;
5gt;De kooper van Woudenberg wil er van afzien____quot;
jgt;B1_____ dat 's goed. Maar de geldzak vraagt er zeker veel voor?quot;
»Niets!quot;
154
VERZOEND.
ïDat 's royaal; met beide handen aanpakken....!quot;
jEn als het eens een aalmoes was, die een rijke schaeheraar een Wrede durft aanbieden'?quot;
»Heeft hij 't zoo laten voorkomen? Goddorie, laat hij niet onder mijn handen komen! Heeft hij je dat durven zeggen? Wat verbeeldt die kerel zich! Ons dit te durven doen? Ons! Dat gemeene burgertuig!quot;
j'Ik dacht het wel____ ik dacht het wel!quot; dus juichte Maurits
inwendig. »Hij is van het echte ras als het er op aankomt!quot;
Adelaide had al dien tijd stil het venster uitgekeken, altijd koud en onverschillig, hoe warm het ook toeging tusschen vader en zoon. Nu begreep zij echter tusschenbeide te moeten komen. Hoe zuiver klonk de stem, hoe bevallig de woorden, toen zij opmerkte, dat er een misverstand bestond; dat de kooper in 't geheel geen aalmoes bedoelde, maar door zijn loyaal aanbod alleen een bewijs wilde geven van zijn respect voor de familie. »De beleediging zou geheel aan ónze zijde zijn,quot; verzekerde ze, indien er geld werd geboden waaide tegenpartij slechts een zaak /an eer bedoelt.quot;
Maurits had zich driftig in zijn stoel geworpen en prevelde; »Zij begrijpt het niet; zij wordt nooit een van de onzen.quot;
»ilaar, vader, als het zóo is....! Ik heb den afkoop liever voor duizend dan voor vijftienhonderd en het liefst voor niets. Waarachtig een buitenkansje! En de geldbroek doet het om bij ons in gunst te komen?quot; Maurits maakte een afwijzend gebaar. »Waarom niet? Wij blijven de Wredes.quot;
ïDe Wredes van Woudenberg. Ik heb er voor gezorgd dat hij zich nooit van Woudenberg zal mogen noemen — neen nooit.... al kon ik er mijn gezicht ook meê terug krijgen ; maar dat zou ook zoo'n groote weldaad niet wezen...! ik ben bijtijds blind geworden!quot;
gt;Je neemt toch aan, vader? Voor niemendal! Een buitenkansje! Nu, dat mogen we wel eens hebben...!quot;
»Goed, goed — ga maar heen; ga maar weer aan je vischnet breien!quot;
»Daar zijn ze!quot; zei mevrouw, op den straatweg de familiekoets bespeurend. Zij leunde even achterover in haar easy-chair en bracht haar binocle, aan een gouden kettinkje om haar hals bevestigd, naaide oogen. »Nogal gedistingeerd!quot; prevelde zij.
sLaat hen beneden bij den notaris gaan!quot; beval Maurits. »Maar....quot;
»Zij komen hier alleen om zaken te doen. Beneden hangen geen familieportretten, wel? Zijn ze er in de laatste tijden gehangen, zoo-laat ze omkeeren.quot;
155-
VERZOEND.
sJe noemde je ziek, maar genezen, Maurits!quot; lispelde Adelaide aan zijn oor. Haar adem beroerde zijn wang. Hij greep haar hand, zij zijn arm; zij leidde hem de trappen af naar het aangewezen kleine vertrek, waar de notaris reeds een goed kwartier wachtte. Bij het zien der binnentredenden sprong deze van zijn stoel met matten zitting op, maakte een diepe buiging, maar tevens ook de opmerking, dat hij meende op zijn tijd gepast te hebben.
»Dat zal je zeker wel altijd doen, niet waar?quot; was het eenigszins stekelig antwoord van jonkheer Maurits, wien een verontschuldiging niet noodig voorkwam.
De heeren van Drachten en van Aarle kwamen binnen. Gene was in zijn zomerpak gedost, deze in een zwarte gekleede jas, dito pantalon en vest, en had de handen, niettegenstaande de warmte, in perlegris glacé gestoken. Gene trad met een sans-gène binnen, die evenwel een betoon van eerbied en ontzag niet buitensloot; deze, hoewel sedert de laatste maanden zijn eigenwaarde niet weinig bewust, voelde zich in de kleine, schier schamel gemeubelde kamer niet op zijn gemak en waagde de oogen maar zelden te richten op den blinden jonkheer en diens mooie vrouw. Want mooi was ze; dat had hij bij den eersten oogopslag wel bespeurd, een mooi, dat de aandacht trok, dat aga(jeerde, omdat ... ja misschien wel omdat een nimbus van voornaamheid het omgaf.
»Ik heb de mij geboden gelegenheid om mijn opwachting bij mijn cliënten op Woudenberg te maken gretig aangenomen en verzei dus mijnheer van Aarle. Voor de regeling van den verkoop was mijn komst anders niet noodig geweest, daar mijnheer van Aarle — ik durf het verzekeren — een type is van loyaliteit. De lucht, die hij hier inademt, zal hem daarom heel welkom zijn en heel gezond toeschijnen.quot;
Mijnheer van Aarle was geïntroduceerd, gerecommandeerd en de van Wredes tevens gehonoreerd en geflatteerd; en toch wilde het onderhoud maar niet vlotten. Mijnheer van Drachten, alsof hij daarvan niets merkte, wisselde eenige woorden met den notaris, verlangde nog een redactie-verandering in een der bepalingen, maar werd in zijn gesprek gestoord door 'sjonkheers uitnoodiging, om even met hem voor het raam te treden.
«Mij verblijft de titel van Woudenberg, van Drachten!quot;
» Daar is voor gezorgd. Ik kende immers uw intenties?quot;
»Hoe luidt de afstand der servituten?quot;
»De comparant ter andere verklaart afstand te doen van alle erfdienstbaarheden, drukkende op .. . enz.quot;
»Er moet uitdrukkelijk bepaald worden, dat de afkoopprijs dier
156
VERZOEND.
dienstbaarheden begrepen is in den koopprijs van Woudenberg, of zoo iets ten minste. Begrijp je me, van Drachten?quot;
»Zeer goed,quot; antwoordde de advocaat met zijn fijn ondeugend lachje. Terwijl de notaris een en ander in de redactie veranderde of toevoegde, zette van Drachten bet gesprek met den jonkheer voort. gt;Een goeden prijs hebben we weten te bedingen. Heeft u reeds over de gedeeltelijke belegging gedacht? Besluit u tot den effecten-aankoop,, dan zou niemand ons beter kunnen raden dan onze kooper, die zijn immense fortuin aan een zeer gelukkige speculatie in die waarden te danken heeft.quot;
»Dankje, ik heb er reeds een ander emplooi voor.quot;
»Het is misschien goed, dat u den kooper van nabij leert kennen.quot;
ïOr.noodig!quot;
»Daarom vooral achtte ik mijn overkomst niet overbodig. Men kan enkele mededeelingen slecht in een correspondentie opnemen.quot;
»Hij zal zijn zooals duizenden andere roturiers. Hij is zeker lid van den gemeenteraad en van de provinciale staten. Hij heeft er dunkt me het radicaal voor. Zijn vader was zeker een winkelier?quot;
»Hij is rijk en heeft maar twee kinderen, evenals u, een zoon en een dochter; hij heelt geen compromittante familie in de zijlinie; hij is geëerd om zijn fortuin, bemind om zijn milddadigheid en misschien ook... om zijn middelmatigheid; hij staat niemand quot;in den weg en kan het dus ver brengen, vooral in zyn kinderen.quot;
»Maar dat alles kan mij niet schelen, van Drachten, en ik kan niet begrijpen hoe je denken kan dat het mij dat wél doet.quot;
»En dan. .. . wat op de plaats, waar hij zijn financieelen veldslag geleverd en gewonnen heeft, misschien nog eenigen tijd wordt onthouden, kan elders voorbijgezien worden; wat ginder nog een verovering door de niet altijd kiesche middelen van den krijg kan heeten, heet hier reeds gewettigd bezit... Van Aarle heeft de macht voor welke ieder buigt, de macht van den dollar.quot;
»Niet ieder buigt daarvoor, van Drachten! Ik verzoek je wel dat te onthouden: niet ieder !quot;
»Des te erger voor de uitzondering op den algemeenen regel.quot;
»Zoo ik niet beter wist...! Zoo ik niet wist, datje vernuft weer een spiegelgevecht was begonnen . . .quot;
»Ik spreek over de toekomst, jonkheer Wrede ... over de mogelijke toekomst misschien van de Wredes van Woudenberg!quot;
Maurits keerde zich snel af; een hooghartige trek kwam op zijn gelaat en zijn mond snauwde bijna den advocaat der familie toe: »Je wordt insolent.quot;
157
VERZOEND.
Terwijl die twee fluisterend van gedachten wisselden was ten laatste ook tusscben mevrouw Wrede en van Aarle een gesprek ontstaan, een gesprek, dat lusteloos en om den wille alleen der wellevendheid door mevrouw begonnen, weldra kleur en warmte verkreeg.
sik hoop dat de plaats u niet tegen moge vallen!quot; zeide Adelaide, terwijl zij den ring met aandacht scheen te beschouwen, die een harer fijne vingeren sierde.
Wat schoon gevormde hand! dacht van Aarle. Luid voerde hij haar tegemoet: »Naar alle voorteekenen te oordeelen zal ze dat zeker niet,'' en als antwoord op haar vragenden blik vervolgde hij: 3gt;waar de schoonheid recipieert, mevrouw . .. !quot;
»Wil u wel gelooven, dat dit een taal is die men met den besten wil nooit hoort in den zang der vogels of het ruischen van den wind? Ten minste ik was nooit zoo gelukkig. Maar een dichterziel voelt, ziet en hoort meer dan andere menschenkinderen. Maakt u verzen, mijnheer?quot;
»Nog niet, mevrouw!quot;
Adelaide, die zoo ironisch begonnen was, temperde haar toon en liet haar glimlach glippen.
»U wil daarmee toch niet te kennen geven, dat u nog een proef wilt gaan nemen?quot;
Doelde zij op zijn leeftijd? Waarom die bitsheid? Maar die oogen ■straalden zoo vriendelijk, de mond glimlachte zoo aanminnig.
»Als de omstandigheden gunstig zijn, waarom niet, mevrouw! En bedriegen niet alle voorteekenen, dan zijn ze dat.quot;
Wat geest was er in van Aarle gevaren? Was dat dezelfde man, die anders de gevolgen eener verwaarloosde opvoeding niet geheel overwinneu kon, die, vaak zoo onbeholpen in het elegante leven zijner tijdgenooten, steeds gissen deed, dat hij zijn beste levensjaren in ondergeschikte betrekking achter een lessenaar had doorgebracht? Hij behoefde niet naar aangename woorden te zoeken, en in die woorden school, zonder dat hij wist hoe, iets vernuftigs en pittigs.
3gt;Ik hoop niet dat u zich bedriegt, want dan wordt u bepaald misantroop.quot;
»Is dat gewoonlyk het lot...?quot;
»Van wie idealen nastreven, zeker!quot;
»De leermeesteres, dunkt me, is een levend bewijs tegen haar eigen leer.quot;
»Er was, dunkt me, alleen sprake van u, mijnheer!quot; hernam Adelaide even blozend. ^Bovendien, ik ben geen leermeesteres; ik wil
158
VERZOEN]).
zelfs niet eens leerlinge wezen. Mijnheer van Drachten, ik ben hier zeker niet meer noodig. daar u wel zoo goed zal willen zijn, u straks ter beschikking van mijnheer Wrede te stellen.quot;
Met een innemende beweging groette zij allen, behalve van Aarle, die niet wist wat hij denken moest. Hij was opgesprongen en had de kruk der deur in de hand.
»Laat mij hopen, mevrouw. .. !quot;
gt;Mijn groeten aan uw vrouw, die ik wel het voorrecht zal hebben te leeren kennen,quot; en weg zweefde zij. Ja, het was zweven, zoo aetherisch was haar voetstap.
Hij hoorde nog even een meisjesstem van boven komende en in het Engelsch zich beklagende over de onbeschaamdheid of den onwil barer kamenier.
De notaris had alles naar den zin van mr. van Drachten gereed gemaakt en begon de akte voor te lezen.
Jontheer Maurits hoorde niets. Zijn slapen bonsden; zijn ooren suisden; een heete bloedstroom stoof hem door het hoofd en over-vulde de aderen. Toch liet hij niets gissen; de rotting bleef tegen de knieën rustig geleund en de hand even kalm op de leuning van zijn stoel uitgestrekt. Hij nam de pen op, toen van Drachten hem afvroeg of de inhoud der verkoopakte zijn goedkeuring wegdroeg; hij teekende als altijd, met forsche letters, met een veeren pen. Hij hoorde den kooper teekenen, dezen de medegebrachte bankjes tellen, de daarbij behoorende stapeltjes gouden tientjes voegen, en vroeg den familie-advocaat een en ander na te tellen en te bergen.
»Ik wensch u veel geluk met uw koop, mijnheer!quot; zei hij waardig. Kiemand mocht gissen wat weeën zijn borst vaneenreten, en toch wist iemand van het gezelschap dat heel goed. De familie-advocaat had zijn glimlachje verloren : hij had eerbied voor de zelfbeheersching, al werd die ook alleen uit trots geboren.
j Het zou al te hoogmoedig zijn te durven verzekeren, dat ik het landgoed zal weten te eeren als de vorige bezittter het deed, maar ik zal er voor het minst naar streven, 't Was lang in uwe familie, niet waar?quot; De vraag bewees, dat van Aarle niets begreep van Maurits' stemming.
»Ja, zoo wat twee en een halve eeuw was 't in mijn geslacht!quot; hernam de jonkheer met een glimlach, die van Drachten zeer deed; toen boog hij beleefd, maar koud, heel koud en verliet aan van Drachtens arm het vertrek.
Het rijtuig kwam weder voor: beide heerën werden naar het station gebracht. Bij het doorrijden der laan ontsnapte het van Aarle
159
VERZOEND.
schertsend: »Twee en een halve eeuw! 't Werd tijd dat het land wat overdraehtsrechten trok! Bah, wat donkerte!quot;
»Daar hebben in het verleden groote mannen uitgerust...! Of er even groote in de toekomst zullen werken?quot; De eerste zinsnede bracht van Drachten luide, de tweede voor den ander onhoorbaar uit.
Toen Maurits in de zijkamer boven was teruggebracht, vond hij er zijn vrouw en Isabella, zijn dochter, die iets ouder scheen dan ze was, daar het teedere van moeders bevalligheid hier eenigermate vergroofd werd door het forsche van den vader. Zij had in meer opzichten nog dan haar halve broeder de karaktertrekken der Wredes, en bij haar kwamen ze nog beter uit. Hier toch scheen wel een eiketak geënt op den stam van een bloemheester. Schoon was ze niet; maar ze had, behalve de frischheid en de warmte der jeugd, stralende in het oog, gloeiende op de gevulde wang, iets achtbaars, iets deftigs, dat bij wijlen mocht afstooten, maar meestal toch aantrok en immer tot belangstelling drong.
»Dus moeten we Woudenberg af, vader?quot; riep zij hem bij het intreden toe. »En zoo het nog in onzen kring bleef, maar naar ik hoor, is 't een rijk geworden kleermaker ...quot;
«Isabella, wie heeft je dat wijsgemaakt?'1 vroeg haar moeder streng.
«Denk je, dat ik 't aan zóo een zou hebben verkocht? dit ik al de onzen zóo zou hebben kunnen beleedigen? Mijnheer van Aarle is een koopman, een groot koopman, zoodat er rijker livrei dan het onze op de voorplaats zal gezien worden.quot;
«Mijnheer van Aarle is een gedistingeerd man ... van goede manieren. Hij kan een aanwinst zijn voor je vaders conversatie, kind!quot;
»Ik heb met dien man afgerekend; ik heb zijn geld, hij heeft mijn plaats; ik geef er hem mijn hand niet bij.quot;
«Misschien wel, Maurits!quot; dacht zijne vrouw, maar ze wachtte zich er wel voor dat te zeggen.
Blijde werd van Aarle verwelkomd toen hij thuis kwam. Caroline vooral wilde alles weten.
«Verbeeld je, kind! om je heen niets als boomen, zooda^ je armen de dunste nog maar halverwege kunnen omspannen, en zóóveel bladen dat de zon er nooit door heen kan schijnen.quot;
«Die laten we vallen, papa!quot;
«Ja, maar het staat wel deftig.quot;
«En de bewoners, onder al dat lommer zeker verbleekt, zoowel in- als uitwendig?quot; vroeg Gustaaf, die er uitzag alsof hij jarenlang
1G0
VERZOEND,
onder zulk lommer had gescholen met hetzelfde gevolg. Wat vermoeidheid lag er in dat oog, wat koortsig rood omkringde de oogholten, wat matbleek dekte de wang! Toch dezelfde intellectueele type nog! Ja het scheen of de afgenomen physieke kracht het bestaan der intellectueele nog beter deed uitkomen
«Mocht onder dat lommer jouw kleur terug komen, mijn jongen!quot; zei van Aarle, bij welke woorden een schier onmerkbaar rood's jonkmans wang een oogenblik tintte. »Want daartoe schijnt het wel de kracht te hebben,quot; vervolgde hij. ^Jonkheer Wrede toch is een forsch man, al schat ik hem ook de zestig nabij.quot;
»Zeker een der parasieten onzer negentiende eeuw.quot;
gt;Een landedelman van den echten stempel,quot; vervolgde van Aarle.
»Die het stamboek der runderen bijhoudt, president is van eene of andere afdeeling van landbouw of van hondententoonstellingen. Onder de bestuurderen der laatste vooral treft men tegenwoordig de beroemdste namen uit ons verleden aan.quot;
»Jonkheer Wrede is blind, sedert jaren al,quot; merkte van Aarle vergoelijkend aan.
»Dat zijn er, helaas! zoovele onzer historische geslachten. Gelukkig voor de andere, zou ik er bijvoegen, als ik niet eerbied had voor het patriciaat: de oude eiken, die zooveel stormen hebben weerstaan en zooveel verkwikking aan duizenden in hun schaduw hebben gegeven,quot; zei Gustaaf.
»Maar als ze zoo oud zijn hebben ze 't recht te sterven en óm te vallen,quot; schertste Caroline. »Ik vind dat je je schrikkelijk tegenspreekt, Guust!quot;
»Zusje, wat ben je blij, dat je dit nu eens ongestraft moogt zeggen, want het lust me ditmaal niet je van dwaling te overtuigen! Je brandt toch van verlangen iets meer van de bewoners te vernemen. Als papa nu maar de toiletten goed heeft opgenomen!quot;
»Dat heb ik niet. Ik heb er nooit den tact voor, maar al had ik dien, hier zou ik ze om de personen hebben voorbijgezien. Men moge zeggen wat men wil; er is verschil van stand, niet op vooroordeel maar op recht gegrond. Er is adel, er is geboorte, dat iets geeft wat voor geld niet te koop is.quot;
sZeker, papa! Maar dat heeft niets mysterieus, geloof ik. De»des-cendenz-theoriequot; verklaart het dunkt me volkomen. Hetzelfde proces heeft iederen dag onder onze oogen plaats. Vergelijk de wilde bloemen met onze gecultiveerde; die uit het bosch met die uit de trekkas, en denk daarbij aan een verloop van eeuwen.quot;
»Dus jonkheer Wrede met zijn geheele familie komt uit de trekkas?
161
VERZOEND. — I. 11
VERZOEND.
riep Caroline. jgt;Maar weten de heeren wel dat ze vreeselijk ennuj-ant zijn? Papa, boe ziet de jonkheer er uit?quot;
»Het tegenovergestelde van mijn dochtertje.quot;
»Nu weet ik nog niets!quot;
»Foei, wat een leugen!quot; riep Gustaaf lachend.
jIk wist wel, dat je je op mij wreken zoudt! Maar, papa, hoe dan mevrouw?quot;
s Geheel het evenbeeld van mijn dochtertje. Ze is een allerliefste, innemende, verstandige en daarbij een heel mooie vrouw.
jgt;Papa is verliefd!quot;
«Caroline...! werkelijk, voor zoo'n scherts staat papa te hoog!quot; merkte Gustaaf plotseling ernstig geworden aan.
Papa vertelde, zonder dat hij meer in de rede werd gevallen, van veel wat hij had opgemerkt; van de stugheid des jonkheers, die hem had behandeld alsof hij achter de toonbank van een winkel had gestaan; van het versleten ameublement, van de armelijke stoffeering en den bespottelijken mageren knecht met nog magerder livrei, maar ... niet meer van de mooie mevrouw.
»Nu, dat zullen wij gauw anders doen worden, papa! Ik zie al, dat we huis en hof een geheel nieuw toilet moeten geven,quot; verzekerde Caroline.
Na het diner noodigde papa Gustaaf uit op zijn boekenkamer te komen. Dat had zelden plaats; maar gebeurde 't, dan flikkerden 's jonkinans oogen van genoegen, dan herinnerde hij zich de jongelingsjaren toen hij, al was 't ook in minder sierlijk vertrek, met papa praatte en bijwijlen stoeide of, als deze had te werken, aan zijn voeten op den grond zat te lezen en dan somtijds opkeek naar den arbeidende, die voor hém werkte. Hoe vreemd dan, dat hij nu met een gansch andere gezindheid zijn vader naar boven volgde, zijn vader, die hem nog even lief was, die hem nog altijd het beeld der zichzelf opofferende genegenheid was gebleven, ja de verklaring van zijn ethisch bewustzijn. Zijn vader was niet veranderd, dus dan moest hij het zijn. Ouder gewoonte ontsloot papa zijr. schrijftafel en hief met de linkerhand met eenige drift het sl uitblad in de hoogte.
»Oef!quot; liet papa even hooren! Hij had door zijn haast zich even bezeerd, juist aan het stompje dat als pink moest dienst doen.
»'t Is toch indertijd goed aangekomen, papa! ü moogt toch wel voorzichtig zijn. Zie, het been ligt bloot. Laat ik om een pleister gaan vragen .. .quot;
»'t Heeft niets te beduiden, jongen; het gebeurt me wel eens meer.
162
VERZOEND.
't Is of het niet genezen wil!quot; voegde hij er half luid bij, terwijl een lichte rilling door zijn leden liep.
»Een reden te meer om zeer voorzichtig te wezen, papa! ü heeft dien vinger eens op die manier afgekneld, niet waar? Ik zou er een windsel om dragen . .
»Ik doe dat immers zooveel mogelijk. Waar ik maar kan houd ik den handschoen aan.quot;
»Dat 's ook waar, maar...quot;
üKom, dwaasheid! Er wordt door anderen wel meer geleden en die klagen niet eens . ..quot;
«Altijd hard voor u zeiven ...!quot;
«Nooit hard genoeg .. . !quot;
Wat was dat? Wat klonk die stem hol. Wat was het anders effen gelaat vertrokken! Papa had meer pijn dan hij bekennen wou!
»Och, ik had juist niet veel belangrijks met je te behandelen!quot; vervolgde hij, die zoo spoedig mogelijk tot het hoofddoel wilde komen en de kwetsuur doen vergeten. »Je verteert wel wat veel geld, mijn jongen! Niet te veel, hoor, als je er werkelijk genot voor koopt, genot waar het lichaam niet bij ondergaat. Nu, daarvan kan ik, geloof ik, zeker wezen. Ik ben ook een slecht beoordeelaar; want op jouw leeftijd had ik den tijd niet om te genieten . .
»U werkte om óns later te kunnen laten genieten ... ja, dat moest ik nooit vergeten!quot; riep Gustaaf, die onder de toespraak van zijn vader telkens van kleur had gewisseld.
»Tut, tut, tut! Ik geloof dat geen vader beloond wordt dan op die wijze. Nu, gebruik het geld dat je van harte gegund wordt. Alleen zou ik wenschen, dat de zoon van mijnheer Sylvius er minder in deelde. Jij houdt niet van den vader, maar ik nog minder van den zoon, dat weet je.quot;
»Frédéric is een geniale jongen!quot;
»Maar ook een losse jongen, geloof ik.quot;
»Hij heeft thuis zoo weinig... Hij gelooft aan mijn vriendschap, en als ik hem losliet...quot;
»Dat eisch ik niet — volstrekt niet. Als je denkt dat je hem leiden kan ...quot;
Br volgde van Clustaafs zijde geen antwoord. Het hoofd werd afgewend en scheen zich bezig te houden met de beschouwingen van een ets van Unger — een nieuwen aankoop van papa.
»Guust, ik wou zoo graag, dat je vóór de groote vacantie nog je doctoraal deedt. Kim dat?quot;
»Als ik er u een genoegen meê kan doen... dan zeker.quot;
163
VERZOEND.
riep Caroline. »Maar weten de beeren wel dat ze vreeselijk ennuyant zijn? Papa, boe ziet de jonkheer er uit?quot;
»Het tegenovergestelde van mijn dochtertje.quot;
3.Nu weet ik nog niets!quot;
»Foei, wat een leugen!quot; riep Gustaaf lachend.
gt;Ik wist wel, dat je je op mij wreken zoudt! Maar, papa, boe dan mevrouw?''
s Geheel bet evenbeeld van mijn dochtertje. Ze is een allerliefste, innemende, verstandige en daarbij een heel mooie vrouw.
tgt;Papa is verliefd!quot;
»Caroline ...! werkelijk, voor zoo'n scherts staat papa te boog!quot; merkte Gustaaf plotseling ernstig geworden aan.
Papa vertelde, zonder dat hij meer in de rede werd gevallen, van veel wat bij bad opgemerkt; van de stugheid des jonkheers, die hem bad behandeld alsof bij achter de toonbank van een winkel bad gestaan; van het versleten ameublement, van de armelijke stoffeering en den bespottelijken mageren knecht met nog magerder livrei, maar... niet meer van de mooie mevrouw.
sNu, dat zullen wij gauw anders doen worden, papa! Ik zie al, dat we buis en hof een geheel nieuw toilet moeten geven,quot; verzekerde Caroline.
Na bet diner noodigde papa Gustaaf uit op zijn boekenkamer te komen. Dat bad zelden plaats; maar gebeurde 't, dan flikkerden 's jonkmans oogen van genoegen, dan herinnerde hij zich de jongelingsjaren toen bij, al was 't ook in minder sierlijk vertrek, met papa praatte en bijwijlen stoeide of, als deze had te werken, aan zijn voeten op den grond zat te lezen en dan somtijds opkeek naar den arbeidende, die voor bérn werkte. Hoe vreemd dan, dat hij nu met een gansch andere gezindheid zijn vader naar boven volgde, zijn vader, die hem nog even lief was, die hem nog altijd het beeld der zichzelf opofferende genegenheid was gebleven, ja de verklaring van zijn ethisch bewustzijn. Zijn vader was niet veranderd, dus dan moest hij bet zijn. Ouder gewoonte ontsloot papa zijn schrijftafel en bief met de linkerband met eenige drift bet sluitblad in de hoogte.
sOef!quot; liet papa even hooren! Hij bad door zijn haast zich even bezeerd, juist aan bet stompje dat als pink moest dienst doen.
»'t Is toch indertijd goed aangekomen, papa! ü moogt toch wel voorzichtig zijn. Zie, bet been ligt bloot. Laat ik om een pleister gaan vragen ..
»'t Heeft niets te beduiden, jongen; bet gebeurt me wel eens meer.
162
VERZOEND.
't Is of het niet genezen wil!quot; voegde hij er half luid bij, terwijl een lichte rilling door zijn leden liep.
«Ben reden te meer om zeer voorzichtig te wezen, papa! U heeft dien vinger eens op die manier afgekneld, niet waar? Ik zou er een windsel om dragen . .
»Ik doe dat immers zooveel mogelijk. Waar ik maar kan houd ik den handschoen aan.quot;
»Dat 's ook waar. maar...quot;
»Kom, dwaasheid! Er wordt door anderen wel meer geleden en die klagen niet eens ...quot;
«Altijd hard voor u zeiven .. .!quot;
«Nooit hard genoeg .. . !quot;
Wat was dat? Wat klonk die stem hol. Wat was het anders effen gelaat vertrokken! Papa had meer pijn dan hij bekennen wou!
«Och, ik had juist niet veel belangrijks met je te behandelen!quot; vervolgde hij, die zoo spoedig mogelijk tot het hoofddoel wilde komen en de kwetsuur doen vergeten. «Je verteert wel wat veel geld, mijn jongen! Niet te veel, hoor, als je er werkelijk genot voor koopt, genot waar het lichaam niet bij ondergaat. Nu, daarvan kan ik, geloof ik, zeker wezen. Ik ben ook een slecht beoordeelaar; want op jouw leeftijd had ik den tijd niet om te genieten . ..quot;
«U werkte om óns later te kunnen laten genieten ... ja, dat moest ik nooit vergeten!quot; riep Gustaaf, die onder de toespraak van zijn vader telkens van kleur had gewisseld.
«Tut, tut, tut! Ik geloof dat geen vader beloond wordt dan op die wijze. Nu, gebruik het geld dat je van harte gegund wordt. Alleen zou ik wenschen, dat de zoon van mijnheer Sylvius er minder in deelde. Jij houdt niet van den vader, maar ik nog minder van den zoon, dat weet je.quot;
«Frédéric is een geniale jongen!quot;
«Maar ook een losse jongen, geloof ik.quot;
«Hij heeft thuis zoo weinig... Hij gelooft aan mijn vriendschap, en als ik hem losliet...quot;
«Dat eisch ik niet — volstrekt niet. Als je denkt dat je hem leiden kan . ..quot;
Er volgde van Gustaafs zijde geen antwoord. Het hoofd werd afgewend eu scheen zich bezig te houden met de beschouwingen van een ets van Unger — een nieuwen aankoop van papa.
«Gunst, ik wou zoo graag, dat je vóór de groote vacantie nog je •doctoraal deedt. Kim dat?quot;
«Als ik er u een genoegen meê kan doen... dan zeker.quot;
163
VEHZOEND.
«Je zoudt er mij een groot genoegen meê doen. En dan, jongen, hopen we saam eens te raadplegen over de toekomst. Heb je misschien al een inclinatie . .. ?quot;
»Neen, volstrekt niet, en blijf ik oordeelen als nu, dan krijg ik er nooit een. Wat ik om mij heen zie doet me juist geen hooge achting opvatten voor de banden van het huwelijk.quot; Bij die woorden waagde hij 't niet zijn vader aan te zien, wat deien onaangenaam was. »Maar papa, zorg eer voor Caroline, want...quot;
»Nu, want . .. ?quot;
»Och, wat een pedanterie van mijn kant! De broeder, die zijn eigen weg niet kent, zou er een voor zijn zuster willen banen!quot;
»Nu, want... ?quot; herhaalde papa dringend.
s Och, die descendenz-theorie van Darwin en Haeckel, die ik met een vrind studeer, speelt me door het hoofd. Niets gevaarlijker dan een halve wetenschap. Ik zie het alle dagen in en om rtij!quot;
»Descendenz-theorie. ..? Wat heeft die hiermeê te maken?quot;
ȟ heeft gelijk ... als altijd gelijk! Heeft u mij nog iets te zeggen, anders ga ik al dadelijk toonen, dat het mij ernst is met mijn belofte om u genoegen te doen.quot;
»Door aan je examen te gaan werken? Best, jongen! Adieu dan, maar span je maar niet te veel in!quot;
Hij bleef na het vertrek van zijn zoon een poos voor de schrijftafel zitten, zooals dikwijls, zooals altijd, in gepeinzen verdiept. Wat bedoelt hij toch ? zoo gonsden de vragen door zijn brein. Caroline en dan die descendenz-theorie? Zou hij daarmeê bedoelen... haar moeder? Zou hij dan vermoeden...? »Mijn God, mijn God!quot; borst hij eindelijk los, »wat angsten, wat ellende!quot; En het oog op den nog altijd bloedenden stomp gevestigd, kreet hij : »dat wil maar niet genezen, dat zal ook nooit genezen, nooit voordat ik...quot;
Een lange pauze volgde.
»'t Is goed dat er verandering komt. Naar buiten . . . zoo gauw mogelijk!quot; fluisterde hij, waarna hij, als door vermoeidheid overmand, het hoofd op de borst neerboog en in een dommeling verviel.
Gustaaf wilde naar zijn werkkamer gaan, maar herinnerde zich een zijner boeken in de binnenkamer beneden te hebben laten liggen. Het was reeds schemerdonker, en op de marmeren trappen ging zijn voetstap verloren in den donzen molligen looper. In de gang gekomen hoorde hij het fluisteren van stemmen in de zijkamer; duidelijker een herhaald lachje van Caroline. Onwillekeurig opende hij behoedzamer dan zijn gewoonte was de deur der binnenkamer. Hij vond de porte-hrisee dichtgeslagen maar niet gesloten. Hij wilde.
164
VERZOEND.
na zijn boek gevonden te hebben, onbemerkt terugkeeren, om de twee vriendinnen, die zich zeker vóór bevonden, niet te storen, maar hoorde nu een kus, een warmen, een herhaalden kus, en toen het -openrukken van de gangdeur, het kraken van een mannenvoet en het toeslaan van de buitendeur.
»Wie was daar bij je, Caroline?quot; vroeg Gustaaf op den drempel der porte-brisee.
»Frédéric, die naar je kwam vragen; maar ik zei hem dat je een conferentie hadt met papa!quot;
»Naar buiten! zoo gauw mogelijk naar buiten!quot; klonk het ook in Gustaafs binnenst. Hij waagde zijn zuster niet de waarheid te bekennen ; niet te bekennen, dat hij maar al te wel wist wat daar geschied was; want dan zou hij als beschuldiger moeten optreden, en hij voelde het met diepe schaamte: hij had het recht verloren dat te doen.
165
XII.
Het is bijna nacht, hoewel het avonduur ternauwernood is geslagen. Na de overmatige hitte van den Juli-dag, na het branden der zon, die haar gloed heenzond door bet uitspansel en de lucht-deelen deed golven over de oppervlakte der aarde; die de groote stad deed gelijken op een vuurpoel, op een reusachtigen haard, waarin de kolen vuurs blakerden en zengden, waren loodgrijze wolken aan den horizon opgerezen en in steeds wilder vaart de ruimte doorgerend, tot ze elkaar hadden ingehaald, aangegrepen, omstrengeld, om- en doorwrongen, gescheurd en tot nieuwe gestalten vervormd en gekneed. Een schrikkelijke strijd was ontstaan, waarbij het oog werd verblind en bet oor verdoofd! Maar evenals in het oo? van den vertoornden, den door hartstocht vervoerden, de traandrop van eerlange verzoening, van evenwichtsherstel getuigt, zoo spelden ook hier de dikke druppels den terugkeer des vredes!
Maar de orkaan loeide nog; de donder ratelde; de bliksems flitsten; de zware, lauwe druppels hagelden op de. pannendaken en geeselden de vensterruiten! Wie ook angstig wegschool bij de worsteling dei-Titans — den grootschen strijd der elementen — niet het oogen-schijnlijk zoo zwakke kind op het zolderkamertje in een der achterbuurten der aamechtige stad. Niet alleen beloofde haar de donkere voor de zon geschoven gordijn verademing en verkwikking, daar bet kleine vertrekje onder de gloeiend geworden pannen een blakerende oven geleek; maar de strijd, die boven haar in de lucht werd gestreden, was in grootscber afmetingen een beeld van wat in haar binnenst plaats had.
VERZOEND.
Arme, verlatene Helène!
Armoede omringde haar! Het noodige ontbrak haar bijna! Welk een verblijf! Een dakvenster met groen verweerde glasruitjes liet licht door, maar een verkleurd, ontbonden, misvormd, bijna ziekelijk licht. Het karige huisraad werd er door getint: de half vermolmde houten vloer, de lappen, die voor de eenige bedstede hingen, de stroo-zak, die in een anderen hoek op den grond lag, alles vertoonde een ongezonde, een vieze kleur: de kleur der ellende. En dan haar verschoten katoenen kleedje, en haar lokken, zoo zelden meer in band gehouden, en haar magere armen en haar uitgeteerd gelaat, — 't scheen dit oogenblik alles door den adem der armoede te zijn aangedaan : verbleekt, maar in groezelige tinten, verwelkt, verflenst!
De oogen, waarin eens zulk een zacht koesterend licht glansde, waren voor eeuwig gesloten; de lippen, waar de verteederende glimlach om speelde, voor eeuwig verstijfd; de mond, die van een hooger beginsel getuigde, het beginsel der liefde, voor eeuwig verstomd! Zij was alleen overgebleven met een hart, dat zich zelf niet begreep, tegenover een maatschappij, die zij alleen als vijandin kende, en wie zij haar haat niet wist te toonen! Ja, haar haat! Kon zij zich verdeemoedigen voor wie haar vertrapte? Kon zij diensten vragen aan wie zij verachtte? Kon zij gelooven aan deugd en aan liefde, nu zij was heengegaan, die er wèl aan geloofd had, maar heengegaan te midden van ellende en ten gevolge van de mishandelingen dei-grofheid ?
O, zij had gewild anders te kunnen zijn! Zij had aan het doodsbed der lieve heilige en als onder den indruk barer laatste woorden, de handen gevouwen en gestamerd: jgt;geef mij een nederig hart,o God!quot; Zij had den gebroken man, die naast haar was neergezegen, den arm om den hals geslagen en aan het hart gedrukt; zij had zich voorgenomen mét hem, vóór hem te leven...! maar daar verrees de naakte werkelijkheid en die plaatste zich tusschen God, dien zij gevonden dacht te hebben, en haar, tusschen haar vader en haar...! Of ze van de stad cf van de diakonie begraven moest worden? had juist in een heilig oogenblik de grove stem der boekhoudersvrouw gevraagd. Wat was die stem zacht geweest aan de stervenssponde! Wat had zij zich weten te temperen, te vervormen tot ze bijna het donzig geluid eener duive geleek bij het reiken of toedienen eener versnapering! Maar wat had zij weêr lomp en onbescheiden, verwijtend, ja bijna smadend geklonken bij die kwetsende vraag! Helène begreep niet, dat om liefde te ontvangen er ook liefde gegeven moet worden, vooral bij naturen als juffrouw Veeling, bij wie alle aan-
167
VERZOEND.
doeningen niet meer dan physieke gewaarwordingen schenen te zijn. Helena begreep niet, dat dezelfde ruwe vrouw, die ongevraagd naar boven was gekomen, bij een enkel woord om erbarmen, om hulp, om medelijden, haar misschien aan het hart gedrukt, haar misschien half verstikt, haar als een kind, dat nog niet goed loopen kan, in een stevigen leiband gewrongen, maar... haar zou hebben geholpen.
De woorden, door die vrouw eenmaal de gestorvene en haar toegeschreeuwd, weerklonken nog in Helène's hart!
gt;Wat wij nog hebben, is genoeg voor moeders begrafenis,quot; had het fier in juffrouw Veeling's ooren geklonken en bij die woorden was juffrouw Veeling's philanthropische gezindheid voorgoed gestorven.
Niet beter was het Klaas Jan gegaan, die dikwijls 's avonds laat nog aanklopte en dan met de dwaaste dingen kwam aandragen. Op den dag vóór de begrafenis had hij haar een paar schoenen met dubbele zolen gebracht. Zijn eenige maatstaf was in alles zijn moeder. Zij had bij de keuze van het schoenenpaar ook weer als voorbeeld gegolden; maar Helène's voet was die van een dwerg in vergelijking met dien van zijn moeder. Helène had natuurlijk het aangebodene geweigerd, maar niet op den gewonen scherpen toon. Zij had een stemmetje doen hooren, zóo lief, zóo zacht, dat Klaas Jan bij een daarvoor passende gelegenheid getuigd had, daarbij gedacht te hebben aan een harmonica van vijf en twintig gulden, bespeeld door een van je beste muzikanten. Zij had wel geweigerd zooals altijd, zooals laatst nog dien gerookten paling, dien hij uit den achterzak van zijn zondagsche jas had gehaald, maar toch op een heel bijzondere manier; zóo bijzonder, dat hij wel altijd zóo geweigerd bad willen worden, daar hij er vast van overtuigd was, op die wijze nog eenmaal een handdruk te zullen kunnen machtig worden.
»Een vinnig ding, dat hoe eer hoe beter van het bovenhuis moet, evenals haar vader, den dief!quot; riep juffrouw Veeling, toen de begrafenis was afgeloopen zonder dat stad of diakonie ter hulp waren geroepen.
»'t Is niet waar!quot; hikte haar oudste, half van kinderlijk ontzag, half van verontwaardiging vervuld. Als je haar goed aanpakt... .quot;
»Jodocus, hoor je 't? Jij hebt in deze te handelen of ik zal 't doen.quot;
Van geen van beiden werd dit gevorderd. Toen de begrafeniskosten betaald waren, waarvoor het bankbiljet van vijf en twintig gulden, dat mijnheer van Oven Helène bij het afscheid in handen had gestopt met de opmerking, dat het al heel weinig was, maar dat crediteuren het schrielste volk was dat hij kende, bleef er niets over.
168
VERZOEND.
Juffrouw Veeling was erg nieuwsgierig hoe het met haar huur zou gaan en verheugde er zich bijna in, dat haar die niet betaald zou kunnen worden; want, hoe geldgierig anders ook, nü wenschte zij eens niet alleen schuldeischeres te zijn, maar het ook te blijven, om, ware het maar een oogenblik, de meerdere van dat grootsche kind te wezen. Maar ook die werd haar niet gegund. Klaas Jan werd op zekeren avond bij de trap, die naar boven leidde, door Helène opgewacht en hem werd een klein pakje in de hand geduwd met het korte verzoek; 3gt;Geef dat aan je moeder en zeg haar, dat ■we morgen het bovenhuis verlaten.quot;
»Waar ga je dan heen?quot;
sgt;Ik weet dat nog niet...quot; bij welke woorden zij zich haastig moest afwenden om geen tranen te doen zien.
3gt;Wil.. . wil je mijn halve salaris?quot; vroeg Klaas Jan; maar eer hij den volzin geëindigd had, was zij reeds verdwenen.
Op den laatsten avond van hun verblijf in die woning hadden vader en kind nog lang bij elkaar gezeten. Van het opsteken van licht was om goede redenen geen sprake. Helène had 's vaders hand sedert moeders dood dikwijls gegrepen, maar die altijd koud als ijs en verstijfd gevonden. Zij had dien avond het weer gedaan en weer geenerlei antwoord bekomen. Toen was ze voor hem neergeknield en had ze gefluisterd: »Is u boos? Och, glimlach eens tegen me!quot;
Wat waren die trekken strak, wat blikte dat oog wezenloos! De stormwind had den zwakken heester geknakt; geen zuider windje, geen warme zonnestraal kon meer herstellen wat gebroken was. Toch scheen het licht een oogenblik op te flikkeren. Hij opende de armen en omhelsde haar. »Boos? Ik boos? Och, ik kan niet meer... ik kan niet eens meer huilen. Om wat te kunnen voelen, om een beetje vroolijk te zijn . .. heb ik noodig... Kind, het is verschrikkelijk ... Kus je vader niet. . . verlaat hem ! .
» Vader!quot;
»Misschien zijn er nog wel goede menschen.quot;
«Neen, vader!quot;
»Je moeder wist ze nog te vinden. Waar heeft zij ze gevonden? Ja, zoo iemand ze vinden kon, dan was zij 't..! Ik kan niet zoeken.quot;
«Maar ik voel dat ik kracht heb, nu ik weet dat u niemand buiten mij heeft. We zullen ons wel wat moeten behelpen, wat meer nog dan . .
Zg eindigde den zin niet; zij had in het rond gezien en alles zoo leeg gevonden; zij borst in snikken uit. En toen de morgen aanbrak pakte zij het weinige dat hun restte — de schamele meubelen
169
VERZOEND.
waren voor de huur te gelde gemaakt — bgeen; en lichter was het bundeltje dan de strompelende man, die zich steunde op haar arm.
De arbeid, dien moeder zich altijd had weten te verschaffen, was haar verzekerd. Voor het oogenblik was die ook het eenig middel van bestaan voor beiden; want vader zou niet meer in staat zijn iets uit te voeren, al mocht hem ook weer schrijfwerk worden toevertrouwd.
Verschillende geluiden kwamen hen op hun wandeling tegen en spelden hun het ontwaken der nog sluimerlauwe stad. Met op elkander geperste lippen schreed Helène voort, zonder om te zien, door de breede en eindelek de enge straten der achterbuurten. Zij schelde aan een voor vele jaren reeds gebouwd huis, dat in hoogte ruim vergoeding had gezocht en gevonden voor 't geen het in breedte dierf.
De trap op, altijd hooger! Eindelijk waren ze op een klein portaaltje. Het was er schemerdonker. De deur in het houten beschot werd opengestooten; het zolderkamertje, — hun beider toekomstige woning, — ontving hen. Er was geen stookplaats; maar het gemis zou in de eerste maanden niet worden gevoeld, en als de winter kwam, dan . ..! Maar zouden zij den winter zien komen? Voor het oogenblik was de zomer de grootste vijand, en tot dusverre was hij niet warm. Zonderling! Toen zij eenige dagen daar hadden vertoefd, toonde Helène oog te hebben voor het vergezicht, dat zich bij het openen van het dakvenster vertoonde over den oceaan van daken, over het labyrinth van straten en pleinen heen naar de groene weiden om de stad en de vonkende golfjes der rivieren en de blauwe baren der zee aan den gezichtseinder. De schoonheid der reusachtige schilderij boeide, verrukte haar. De phantasie ontplooide hare wieken. Idealen in engelengestalten doemden op! In het rijk der lijnen en kleuren hoorde zij tonen en ongekende melodieën. O, in de groote wereld daar vóór zich een hart te kennen, dat zij bezat, dat haar liefhad! «Moeder, gij naamt alles meê!quot; snikte zrj, en de bekoring was verdwenen. Gekrenkter, ontevredener ontwaakte zij; duur betaalde de in haar sluimerende kunstzin de kortstondige weelde.
Weken waren voorbijgegaan, voor haar in voortdurende werkzaamheid, voor hém in dommelende ledigheid; ?n het scheen wel, dat de arbeid minder vergetelheid aanbracht, dan die droomerige onbeweeglijkheid. Toch bleef de gewone zegen, aan inspanning en verwerking van krachten verbonden, niet uit; want bij het ontvangen van het loon, hoe karig ook, glom Helène's gelaat van tevredenheid, voelde zij haar moed in den strijd tegen het leven toenemen
170
VERZOEND.
en begon zij iets te begrijpen van de kracht, die haar moeder bezeten had.
Maar vader bleef in zijn hoekje gedoken tot zij hem vriendelijk drong de buitenlucht te gaan inademen, terwijl zij nog wat werken ging. Hoe hij ook prevelde, dat de trappen zoo steil en zoo vele waren en dat de menschen hem zoo aankeken en dat hij zoo gauw moë was, hij moest ten laatste wel bezwijken voor haar vriendelijken aandrang. En dan ging hij en bleet' zelfs langer uit dan zij gewenscht had, en kwam hij thuis, niet verkwikt, meer nog in zichzelven getrokken, armer nog dan hij gegaan was, daar hij altijd iets van zijn schamele kleedij had verloren. Geenerlei berisping kwam Helène dan over de lippen, maar wel een zelfverwijt. »Ik doe het niet goed,quot; dacht zij dan dikwijls. «Moeder wist hem beter te begrijpen.quot; En als zij dan weer een gulden kon voegen bij den gulden, die als overgespaard geld in het kistje van ruw hout lag, dat onder de tafel tegen den muur geschoven en gewoonlijk onder haar werk verborgen was, dan droomde zij van den grootschen tijd, dat het zolderkamertje verwisseld zou kunnen worden tegen een vertrek op lager verdieping, waar vader een leunstoel had en misschien een vrije tafel en daarop eenig werk; dan bepeinsde zij boe zij hem zou leeren aanzien en met hem praten, zooals ze met moeder had kunnen doen, en hoe ze dan, na genoeg gewerkt te hebben, saam zouden gaan wandelen, en de menschen aankijken, die hen aankeken, de menschen wien zij niets had te danken, daar ze. Goddank! nooit eenige gift van hen had behoeven aan te nemen, en hoe vader dan, in een beter pak gestoken, aan haar arm onderweg niets meer zou verliezen.
Eens, het was de gloeiende zomernamiddag waarop wij in den aanvang van ons hoofdstuk doelden, liep zij, niettegenstaande de zengende-hitte, den langen weg van den winkel naar haar kamertje met een veerkrachtigen tred. De werkgever had zijn goedkeuring betuigd over haar arbeid, die door haar beter en sneller verricht werd dan indertijd door haar moeder. — Wat beklaagde zij 't zich nu, dat zij die lieve niet beter ter zgde had weten te staan! — Zij had fijner werk gekregen, dat beter betaald zou worden, en kon van het meegebrachte loon weer wat afzonderen. De tijd scheen niet meer ver af, dat er warme spijs zou dampen op beter tafel; zelfs was het niet onmogelijk,, dat het heerlijkst verwezenlijkt zou worden wat zij wenschte: dat zij een piano zou kunnen huren. O, als zg de toetsen mocht kunnen bewegen, het kwam haar voor, dat de snaren zouden trillen van leven, van haar leven; dat er golven van harmonieën en melodieün.
171
VERZOEND.
zouden bruisen en over die golven, de nu nog ongevormde kreten barer ziel, tot gestalten gebootst, zouden heen zweven en wiegelen in onafzienbare reien!
Zij betrad haar kamertje. Vader was uitgegaan zonder dat zij hem er toe gedrongen had. 't Was misschien een blijk van herleven, van een nieuw geboren wilskracht. Daar zou de piano staan in het nieuwe vertrek; en haar oog zag naar den hoek, waar de zon het minst scheen: het zonnelicht toch was in dit vertrek en op dit oogenblik een gruwelijke pijniger. Zij wischte zich de druppels van voorhoofd en slapen. Zij nam den ijlen rok van het versleten katoenen kleedje en trachtte er zich het gelaat meé te drogen. Ja, vaders pantalon kon niet meer versteld en zijn jas, die zij eenige weken geleden voor oud had gekocht om de op raadselachtige wijze verlorene te vervangen, niet meer gekeerd; dus dat moest eerst van de meê-gebrachte zilverstukken af; maar dan zou zij zich zelve ook wat opknappen. Zij had in den winkel een lap fraaie stof gezien, dat voor heel weinig was te krijgen. Daar zou ze zelve een kleedje van maken naar de mode die zij best kende; en als ze dat aanhad en een zelfgemaakt hoedje op, dan ... zou ze misschien wel een spiegel noodig hebben. Zij glimlachte over haar dwaasheid! Zij glimlachte! Was dat geen zonde jegens moeders nagedachtenis? Neen, de lieve vond bij haar leven niets zoo genoeglijk .als een glimlach van haar kind! En Helène verbeeldde zich, dat de lieve nog bij haar was, en dat ze den zachten druk van een arm om haar hals voelde en dat ze een stem hoorde die tot haar lispelde: ik ben bij je telkens als je liefhebt en je zelve vergeet. ..
Wat was dat?
Konden hare oogen niet meer zien, haar vingeren niet meer tasten? Dat was toch het kistje, waarin de bespaarde schatten verholen lagen. Niets meer, niets meer! De inhoud werd over den grond verspreid, de bodem omgekeerd. Het geld was verdwenen..... Zij was bestolen ! — Heete druppelen biggelden haar langs de wangen en de kou van het angstzweet vereenigde zich daarmede bi? de vraag: door wien?
Ja, door wien? Het werd donkerder en donkerder daar buiten; een blauwachtig licht flitste door het vertrek; een schor geluid rommelde in de lucht, en telkens zachter maar pijnlijker klonk de vraag in haar binnenste: door wien ?
Toen zij straks heenging was haar vader alleen achtergebleven. Waarom was hij uitgegaan, hij, die dit op dezen tijd van den dag nooit deed? Vreemden kwamen nooit zoo hoog en zouden daar ook
172
VERZOEND.
niets denken te vinden. Steeds had zij vader moeten dwingen uit te gaan, en nu had hy 't uit eigen beweging gedaan. In de laatste dagen was hij nooit thuisgekomen zooals hij was uitgegaan. Altijd zocht hij dan maar spoedig de bedstede op en dan snorkte hij, wat zij een teeken van gezonden slaap heette en een voorbode wellicht van terugkeerende kracht.... en dan bleek hij verloren te hebben wat haar zoo moeilijk viel door haar handenarbeid weer te vervangen .. .. Toen reeds, o 'twas zeker, bestal hij zijn kind om drank te koopen .. .!
»0 mijn God, hij was wéér een dief geworden...! Hij was misschien altijd een dief geweest!quot;
Kaast, elementen! Vier de teugels, woedende rukwind! Ontsnap allen banden, jagend wolkgespan! Bluscht het licht in haar oogen, flitsende bliksems! Overschreeuwt de stem in haar binnenst, de stem, die een aanklacht uitschreeuwt en een vreeselijken schimp, gij ratelende donders! sDief! dief! dief!quot; gilde zij, en op het toppunt barer smart sprong zij op, stiet zij het dakvenster open en tartte zij de razende Titans haar te verpletteren. »Weg, weg, alles is weg!quot; gilde zij den orkaan tegen. »Vaag mij óok weg, en mijn laatste woord is dan geen vervloeking!quot;
Daar kletterden de lauwe druppelen op de daken; daar stoven ze het open venster door en spatteden neer op de loshangende lokken, op het gloeiend voorhoofd van Helène. »Weg, weg, alles weg!quot; riep zij nogmaals; maar thans meer in zich zelve.
Schichtig keek ze om zich heen. Achter zich was het stikdonker en walmde een warme bedorven lucht .... Naar lucht snakte de stuipachtig zich openende mond. Zij keerde zich om; zij snelde voort, de hooge steile trappen af, de buitendeur uit, en zonder het nog te weten, stond zij op de uitgestorven straat, waarop de regen bij stroomen neerkletste.
Waarheen? Zij vroeg het zich niet af. Zij rende maar voort. Zij wilde zichzelve ontvluchten, de stem niet meer hooren, die uit haar binnenste scheen te komen; den last afwerpen, die haar schouders néér en haar boezem indrukte. Zij rende voort: want hoorde zij niet achter zich een wilde roep van: »dief!... dief! Je vader is een diefquot;? Ze rende voort; want misschien was hij achter haar en ze wilde hem niet meer zien. Niet meer zien? Nooit meer? Wat was dat wat uit het verre verleden voor haar opdoemde? Een net gemeubelde kamer en in den leunstoel, die er in den hoek stond, een man, een knap, mooi man, met den blos der gezondheid op het gelaat, met heilige vreugde in het stralende oog. En op de knieën wie-
173
VERZOEND.
gelde een klein meisje; 't speelde met zijn zijden hoofdhaar; 't spiegelde zich in zijn oogen en juichte onder zijn kussen, op wang en mond gedrukt. Nooit meer zou ze hem terugzien! Nooit meer? En als hij daar neerlag, zonder hulp, behalve misschien die der koude liefdadigheid, bijgenaamd de christelijke, en als dan zijn mond haar riep en er geen antwoord kwam en hij dan hetzelfde visioen kreeg •dat zij daar op het oogenblik gehad had? Neen, zij moest hem terugzien.... zij moest hem zien weer te vinden.... zij moest nabij hem blijven, juist omdat hij zoo ellendig was, juist omdat hij niets meer had te achten, zelfs niet zichzelven meer.
En ze voelde weer als den druk van een arm om haar hals geslagen en ze hoorde weer de liefelijke stem: Ik ben bij je telkens als je liefhebt: als je je zelve vergeet.
Waar was ze? Ze was de nieuwe buurten ingedwaald, verre, verre van haar woning. Uren schenen voorbij te zijn gegaan. Het onweêr was voorbijgedreven, maar de zon was ondergegaan. Wat was ze moede'. Zij kon niet meer voort; haar oogleden waren bezwaard. Het was doodstil om haar heen. Slechts van tijd tot tijd gleden eenige vrouwengestalten haar voorbij, spoedig verdwenen in het duister, op de grens waar het licht der eene gasreverbère eindigde en het licht der tweede nog niet komen kon. Zij zon na .... Zij was in de nabijheid harer vroegere woning. Daar greep haar het denkbeeld aan, dat hij misschien vroeger bekende plaatsen bad opgezocht en dat hij weer zich ophield waar hij het eerst was gestruikeld .... Zij waggelde voort.. .! Wat was dat voor een geluid van stemmen! Een gejoel, een gehuil, een gezang, een gelach! Wat zwarte drom daar in het verschiet! Zij sloop dien te gemoet. Het was meer gebeurd dat.... zoo iemand diis werd begeleid. Zou zij durven? De drom was middelerwijl nader gekomen, en in het midden daarvan bespeurde zij een man, die het voorwerp was van dei-knapen spotternij. Hoe vele dier knapen, die later op dezelfde wijze zouden worden begeleid! Niet éen hunner, die dit vreesde; niet éen hunner dus, die eenig mededoogen kende! »Hou je roer recht! Nóg een spatje?quot; En uit den hoop vrouwen, die de jongens verzelde, hief er een haar gespierden arm dreigend omhoog en riep: ïdat die daar haar man moest wezen en dat ze hem dan gaai vleesch zou laten eten van zijn eigen lijf,quot; en een tweede magere tengere zei, dat 3gt;ze gelukkig weêuw was en haar man was gestorven vóór hij had kunnen worden als dat beest daar.quot; En een derde — 't was een man met een witte das — sloeg zijn oogen omhoog en verzekerde, zoo 't scheen, den lieven Heer die daar boven woonde, dat
174
VERZOEND.
het beter ware dat zulk een nooit geboren was, want dat tegen zulk een vullen zondaar het zoenbloed niets vermocht! En als hij de man was, dien Helène zocht, dan was hij bovendien nog een dief. . .! O, zoo de schare dat wist!
En hy was 't dien zij zocht!
Zwaaiend en bijwijlen trippend op de onvaste beenen, met gescheurde en hier en daar bevlekte en bemorste kleéren, de van achter neergehakte schoenen sloffend aan de voeten, nü in zichzelven prevelend en een glazig oog voor zich uit gericht en diïn weer. door het gejouw tot woede geprikkeld, zich omkeerend en de vuisten ballend tegen zijn vervolgers, zóo zag ze hem aankomen en herkende zij hem, toen het licht der naaste reverhere hem bereikte en een rossen gloed op vervolgde en vervolgers geworpen had. Een kreet van angst en tevens van liefde ontglipte haar! Zij wierp zich te midden der menigte en sloeg haar armen om den hals van den verdierlijkte, die haar vader was. Zij zag het afzichtelijke dat hem omringde voorbij; de stem van het instinct deed alles in haar zwijgen. Zij trok het wezenloos gelaat van dien man tot zich alsof ze 't voor de blikken van den tierenden volkshoop verbergen wou. Haar onverwachte omhelzing dreigde het reeds zoo moeilijk bewaard evenwicht te verstoren; de beschonkene helde eensklaps voorover, wat een oorverdoovend gejoel uit den volkshoop te voorschijn riep.
»Slons! slons!quot; riepen eenigen, terwijl zij de hand uitstrekten naar de doorweekte plunje van het meisje. Maar de hand van een der vrouwen — 't was de ruwste onder de ruwen — sloeg de voorste af en weerhield de anderen. »Kaakt het arme schaap niet aan; 't is haar vader, hoor je 't niet? Maakt dat je weg komt, schunnige hoop!quot;
En de jongens deinsden en dropen af, niet zonder eenige gepeperde woorden voor »Mat met de ijzeren vlerken;quot; en daarna ook de gestukadoorde hals van den dienaar des Heeren en de havelooze vrouwen. Een van deze was Helène op zij getreden en had haar gevraagd of zij »een handtje zou helpenquot;, maar een ontkennend gebaar tot antwoord bekomen.
Vader en kind stonden alleen in de eensklaps stille en halfdonkere straat. »Vader!quot; fluisterde het kind, »herkent u me?quot; Zijn lippen bewogen zich driftiger. Hij bleef strak voor zich staren, maar rukte zich eensklaps los en deed driftig eenige stappen vooruit met den uitroep van: !gt;weg! weg!quot; Had hij haar herkend en lei het schuldbewustzijn hem die woorden op de lippen? Zij had geen tijd er over na te denken, want de vrijheid, die de beschonkene zich veroveren
175
i
VERZOEND.
wou, bleek zijn altreheele nederlaag voorbereid te hebben; hij waggelde een oogenblik en sloeg toen in het straatvuil neer.
Wat te doen? Zij had hem de hand gereikt tot opstaan, maaibij had die weggeslagen; zij bad, zij smeekte en hij deed niets anders dan zich met gebalde vuist voor het voorhoofd en op de borst te slaan. Een politie-agent zoeken en dan hulp vragen'? Zij deinsde er voor terug; zij waagde het niet; zij schaamde zich er voor. Zoo er slechts iemand voorbijging! liefst een vrouw 1 Daar kwam een rijtuig aan; het hield stil voor een hel verlicht bovenhuis. Een dame steeg er uit, een prachtig gekleede. In het licht, dat de reeds geopende huisdeur op haar wierp, zag Helène een kleedje zooals ze nog nooit had mogen bewonderen: licht rose zijde. «Mevrouw!quot; riep ze zacht. De koetsier weerde de havelooze deerne met een hard woord af, maar de groote dame had haar gehoord, zag in den schemerschijn een paar donkere gloeiende oogen op zich gevestigd en bespeurde toen een meisje, dat er bijna als een kind uitzag in het nat geregend katoenen jurkje. De koetsier, die een fooi opstak meer dan dubbel zoo groot als hij gewoon was aan eenig huis op de hoofdgrachten te ontvangen, was op den bok geklommen en reed weg.
«Mevrouw, mijn vader ligt daar... Een toeval, Mevrouw!quot; En de prachtige dame blikte onwillekeurig in de richting, die het arme slonsje aanduidde, en ontwaarde werkelijk een menschelijke gedaante, zich wentelend in de modder. Zij gaf geen acht op den grootschen sleep harer robe en was in een paar stappen op de aangeduide plaats.
»Is 't waarachtig je vader, meisje?quot; klonk het niet onvriendelijk, maar met een plompe uitspraak. Toen de vraag bevestigend beantwoord was, riep de dame de dienstbode, die nog altijd op den drempel wachtte, en wisselde met haar eenige woorden, waarop de uitroep volgde: »Maar dat zal mevrouw niet lijken, 't Gaat boven zoo vroolijk toe en de heeren zijn er allemaal, naar 'k geloof, 't Is ten minste te hopen; want meer kunnen er niet zitten; 't lijkt nu al wel een pot pieren.quot;
Maar geen tegenstreven baatte. Lijs moest haar kameraad halen. Beiden sleepten den man naar binnen, de trap op en toen naar een klein kamertje naast de keuken. De dame liet Helène daar achter en ging de kamer binnen, die aan de andere zijde van de smalle gang lag en waaruit de tonen der meest uitgelaten vroolijkheid gehoord werden, nog boven die eener aanlokkelijke dansmuziek uit. Helène, in het kleine vertrekje, verlicht door een dunne kaars, neer-gehukt bij haar vader, wien zij een glas water zocht te doen drinken,
176
VERZOKXD.
kromp het hart ineen. Wat schrille tegenstelling ook! Daar werd de deur, door welke de prachtige dame was verdwenen, weer geopend en trad een andere over den drempel. Welk een verschijniag! Welk een bevalligheid! Wat kwam het matbleek van die donzen wangen en van die weelderige buste goed uit bij de pensée kleur van het ruischend zijden kleed! Wat tintelden in de strikken van echte kant de diamanten, wedijverend in gloed met de donkere oogen! Een vorstelijke gestalte, dus scheen bet Helène toe. Waar was zij, dat dergelijke gestalten haar omgaven ? Was het zinsbegoocheling? Droomde zij zich in een feeënpaleis, waar een der feeën hnar had binnengevoerd en waar thans de koningin haar verwelkomen kwam? Want dat vorstelijk gelaat knikte haar vriendelijk toe en beklaagde haar, dat ze niets als »zoo'n ouwequot; had. Wat beteekende die laatste uitdrukking? Geen wanklank te midden van een reeks melodieën kon schriller en snijdender het oor beleedigen dan die woorden! De toon was die van het medelijden, de stem minder plat dan de straks gehoorde, maaide woorden waren veel kwetsender. Waar was ze? Waar was ze?
»Laat hém daar maar liggen. Zet wat water onder zijn bereik. Hij komt vroeg genoeg tot zijn positieve,quot; en ze nam haar bij de hand en leidde haar voort en bracht haar, eer ze 't zelve wist, eer zij het besef had te weigeren of de noodige inlichtingen te vragen of te geven, den drempel over van het ander vertrek. Maar toch niet verder dan even over den drempel! Daar weigerde de voet Helène den dienst. Onbeweeglijk bleef ze staan. Ze zag en ze begreep niet wat ze zag; ze zag: een werkelijken feeëntempel; en ze kon niet bewonderen, want ze wist niet waarmeó aan te vangen. Het licht straalde helder en toch zacht: want de mat geslepen ballons op de vergulden kronen en kandelabers op den schoorsteen temperden den al te hellen gloed. En wat overstraalde het een weelde, wat goot het over alles een malsche en verscheiden tint! Over alles: over het mollige smirnaasch tapijt, waar de beslijkte voeten van het kind in schuil gingen; over de rood damast zijden gordijnen, hangende aan de gouden stokken en waarvan de geborduurde slippeu rustten op sierlijk gebeitelde armen van fijn hout; over de medaillon-spiegels, over de pendule en de kostelijke vazen op den schoorsteenmantel, op de sofa's en easy-chairs van noteboomenhout met rood zijden damast bekleed; en zeker niet het minst op de schare bevallige dames, in allerlei kleuren gedost, en bij iedere beweging een haast bedwelmenden geur verspreidend, terwijl zware zijde daarbij zacht welluidend ruischte! Een tegenstelling maakten de heeren, ever. eenvoudig gekleed als de dames het niet waren. Maar Helène had VERZOEND. — I. 12
177
VERZOEND.
daarvoor geen oog. Zij bewonderde slechts; toch begon zij ook van lieverlede zich te verwonderen. Ginds in den versten hoek der kanier zat of lag liever een reeds bedaagd heer, lachend en jokkend met twee dames, die de bewondering van zijn persoon, naar het scheen, hooger stelden dan de liefde voor haar prachtige kleedjes, daar zij aan weerszijden van hem waren neergehakt en zich weinig bekommerden om de vouwen en kreuken daardoor in de zijde gegroefd. Verschillende van zulke groepen ontwaarde zij. Op de sofa zat een jonkman met donkerbruin uitzicht, ravenzwart haar, met iets Indisch in den vorm van zijn gelaat, den arm geslagen om een beeldschoon kind, weinig ouder, zooals zij dacht, dan zij zelve was. En over den rand der sofa lag een ander jonkman heengebogen, het hoofd met de krullende blonde haren bijna in aanraking met de wang van het beeldschoon kind, aan wier weelderige vormen zijn vonkelend blauw oog zich scheen te hechten. Welk een innemend gelaat had die jonkman! Het was of het haar eenige rust gaf; en dit had zij noodig, daar een vreemd gevoel van angst zioh al meer en meer van haar meester maakte. Die houdingen, die verhoudingen, dat luide gelach, die schelle uitroepen in de kamer waar zij zich bevond, die wegsleepende dansmuziek in de andere, waarheen zij een schuwen blik wierp en die bijna overvuld bleek van een gemengde schare, snappend en koozend, wiegelend en neuriënd op de maat der muziek; dat herhaalde geknal, steeds gepaard met het opspringen van kurken in de lucht; dat suizelen en parelen van een geelgoud vocht in de omhooggehouden kelken, in één teug geledigd door haar, die ze een oogenblik voor feeën had gehouden ...! Voor feeën! Maar thans...? O, zij had behoefte zich te steunen tegen den wand, dien sierlijk behangen wand: goud en zilver met een zacht rooden weerschijn. Haar boezem zwoegde; een hoog roede blos purperde voorhoofd, wang en hals; zij sloeg de gazellen-oogen neder en vroeg zichzelve, maar heel zacht, af: waar ben ik? waar ben ik?
Weldra zou zij misschien tot eenig antwoord zich ia staat zien gesteld. De groote dame in het zacht rose, die zich het eerst over haar ontfermd had, zei luid tot de groote dame in het pensee: »Nu, Angelique, is 't niet een mooie blom?quot; En de toegesprokene antwoordde: Dpassablenientquot; en vervolgde met een sterk vlaamsch accent tot de andere: «Heb ik de weddenschap gewonnen? Is 't niet iets nieuws voor jelui's collectie van rariteiten?quot; En allen, die een seconde het arme kind hadden aangezien en het gesprek gestaakt, joelden de laatst sprekende, die de gastvrouw scheen, toe. Verschillende drongen
178
VERZOEND,
om Helène been en bestormden haar met vragen, die zij niet begreep. Een paar vingeren, met kostbare ringen beladen, drong haar een glas met dat parelend geelgoud vocht aan de lippen en deed het haar uitdrinken eer zij het zelve wist; een ander vatte haar onder lt;3e kin en hief haar hoofdje omhoog, bij welke beweging zij de neergeslagen oogleden wel opheffen moest; een derde riep haar toe, dat er nu aan haar ellend een eind zou komen en dat ze dien dronken vent maar moest laten glippen, die niet * liberalquot; bleek te kunnen zijn als voor zichzelven en een scheen te wezen waarmee
slecht viel om te gaan. Zij hoorde maar verstond niet. Al het vreemde wat ze zag en de vreemde wijn, dien zij gedronken had, joeg haar bijna een duizeling aan. Maar zij zou léeren begrijpen. Zij voelde een arm om haar taille geslagen; zij hoorde zich toeroepen: »een enkele wals... in dit toilet!:' en allen dit goedkeuren. Waarlijk, dat zou een rariteit wezen! Helène had zich door een plotselinge beweging van den greep van dien arm ontslagen. Daar begon een wilde walsmuziek. Zij voelde zich medegesleept; zij voelde een hand, die haar den hals streelde en zich trachtte te vergrijpen aan het haakje, dat haar kleed van boven vastsloot. Zij duwde die hand weg, in toorn, in ziedenden toorn, balde de vuist en keek met vonkelende oogen den beleediger aan. Het was de jonkman met die Indische gelaatstype, thans de zwarte oogen op haar gevestigd, in de bevende hand een glas champagne, dat hij haar in den mond goot, terwijl hij hijgde: »Waarachtig een rariteit!quot;
»Help, help! Vader!quot; riep Helène in radeloozen angst. Haar vader kon niet helpen. Op dit oogenblik had hij met veel moeite zich de verschroeide keel verkoeld aan het water uit den naast hem staanden aarden pot.
Maar in dien kring van wulpschheid en ongebondenheid was er toch éen, die te midden van den storm, dien het opgeruide bloed in de aderen deed razen, nog de kreten verstond van het beleedigd maagdelijk gemoed.
»Laat af, Frédéric!quot; hoorde zij een welluidende stem zeggen. »Dat kind hoort hier niet!quot;
«Neem haar, die je den heelen avond al hebt gecourtiseerd!quot; riep de andere, terwijl hij op het beeldschoone meisje wees, dat alleen op de sofa was blijven zitten.
»Ik zeg je, dat je van dat kind zult afblijven!quot; riep dezelfde stem, maar thans luider en eenigszins trillend.
»Remoei je er niet meê.. . ik waarschuw je!quot; antwoordde Frédéric, vvien een vreemde uitdrukking over het donkerbruin gelaat
179
VERZOEXD.
vloog. »Wat zieli op mijn weg plaatst is mijn; en zij plaatst zich op mijn weg.quot;
»Neen, je sleurt er haar been. Ellendeling!quot; klonk bet met een donderende stem, toen Frédéric Helène in de armen knelde en baar gezicbt met kussen overdekte.
Wat er verder gebeurd was wist Helène niet duidelijk meer. Zij voelde zich bevrijd; zij boorde glazen in scherven spatten; zij zag eenige armen in heftige beweging, een fiesch in de hoogte zwaaien en nederkomen op een blonden schedel; zij vernam een angstig gegil, maar zij was toen al op den drempel. Zij bespeurde, dat een hand baar katoenen kleed weer bad vastgegrepen, maar wrong zich los en boorde het katoen rafelen en scheuren. Zij bolde de trappen af, maar werd nagezet, want zij hoorde een gierenden adem achter zich. Gelukkig, zij was op straat en had de huisdeur achter zich dichtgeslagen.
Zij was op straat.. . maar alleen ... te middei'nacht! Daar stond ze als verstijfd. Het hart bonsde met verdubbelde snelheid, de adem stokte bijna in haar keel. Wat was er met haar gebeurd? Een enkelen uitroep liet ze booren, maar het was er een van walging en van ontzetten. Alsof zij zich weder dacht nagezet repte zij den voet met immer toenemende snelheid. Zij wist niet waarheen, maar zij rende voort. Zij zocht hulp voor zich zelve . .. voor haar vader . .. die was achtergebleven, en ze wist niet waar ze dien zoeken moest. Ja, haar vader was achtergebleven! Terug, om hem te balen! Neen, niet terug! Voort, voort! altijd voort in den koelen nachtwind, die de smetten van haar af zou waaien !
Was er dan niemand in de groote, wijde wereld, die zich over een ellendig schepsel zooals zij was erbarmen wilde? Niemand, niemand! prevelde zij, en met een huivering keek zij het donkere drabbige grachtwater aan, dat onder de brug, welke zij over waggelde, bellen vol smetstof naar de oppervlakte opborrelen deed.
Daar kwam haar een naam in het hoofd, dien zij bij het sterven barer moeder ook reeds genoemd bad, maar toen in baar ongeloof aan het bestaan van belangelooze vriendschap uit baar herinnering had verwijderd. Het was de naam van Mevrouw van Holy, de zachtmoedige, die reeds eens de ijskorst van haar jeugdig hart had doen ontdooien. De fierheid, die haar steeds weerhouden had bijstand te vragen van anderen, was voorbij. Hoe zij weer verlangde naar een vriendelijk woord! Hoe zij snakte naar een schoot, waarop zij bet moede hoofdje eens neer kon leggen!
Daarheen! daarheen! galmde het in haar binnenste. Dat het nacht
180
VERZOEND.
was en dat die misschien barmhartige op een hofje woonde, waar nachtelijke stoornis onbekend was, kwam niet in haar op. Voort ging het weer op steeds onvaster voet, met steeds toenemende pijn in de leden! Voort, tot ze voor het groote huis stond, dat er somber uitzag met zijn gesloten achttiende-eeuwsehe luikjes, met zijn als verzegelde dubbele deur, waarop nog de ouderwetsche klopper hing! Zij kon niet meer. Haar hand zocht de schel, maar vond die niet: wel den klopper, dien zij oplichtte en neer deed vallen, wat een doffen klank veroorzaakte, in de gang achter de breede buitendeur weerkaatst. Het was of het als een barsch neen klonk; maar zij kon niet verder; zij zeeg neer op het koude arduin van de stoep.
En daar ginder was bet ook stil geworden. De gasten waren in allerijl vertrokken; tot zelfs de bedaagde heer, die voor al de pracht en weelde zijner Angélique zorgde, was verdwenen.
In een alkoof lag de jonkman met de blonde haren, die thans hier en daar een roode tint vertoonden, zoo het kompres met azijn en water werd opgetild. De groote dame in het pensee zijden kleed zat voor zijn bed in een easy-chair met een bougie voor zich op een kleinen guéridon; en in de schaduw zat een man, die binnengeslopen was toen alle gasten waren vertrokken en er een klein lichtje voor het bovenvenster was geplaatst. Het was Christiaan Reimers, de rechercheur, den armen zijner lieve gade, die aan de overzijde hem onrustig verbeidde, ontvlucht en hier gekomen voor ... dienstzaken
181
I
VIII.
Verbeeld u een kamertje van vier of vijf meter diepte en een breedte van twee a drie, goed verlicht door een raam met kleine vensterruiten, uitziende op een ruime binnenplaats, welke als tuin was ingericht en waar tal van vensters op uitzagen, alle even groot en op dezelfde wijze tegen tocht of zonneschijn door papieren op-haalgordijnen voorzien. Verbeeld u : in dat kamertje, door de morgenzon als verguld, niet meer dan het hoog noodig ameublement van ouderwetsch maaksel; op den vloer een koeharen kleed, waarover nog een karpet lag in drie kleuren gevveven; tegenover het venster een schoorsteen, op wiens houten mantel een groot zilveren mans-horloge in zijn mahoniehouten kastje aanspraak maakte op den naam van pendule, en aan weerszijden van dat pretentieuze ding een bloemenvaas onder stolp, een huwelijksgeschenk van voor vijftig jaar, een en ander de vrijmoedigheid toonende om zich zelfs van achter te laten beoordeelen, daar de spiegel in stalen lijst ze weerkaatste. Verder: in den schoorsteen een kachel vol geheime openingen, waar allerlei potjes en pannetjes in pasten, die tegen het middaguur bij wijlen een heerlijken geur verspreidden, wat zij dan verkondigden door luide te pruttelen van pleizier; een sedert jaren gewreven mahoniehouten kleptafel, die zich daarvoor dankbaar toonde, daar ze al de aan haar bestede moeite had omgezet in glans; daarop een hagelwit servet, een verlakt blaadje met trekpot, melkkan en twee witte kopjes; een evenzeer verlakte bvoodmand met drie kadetjes; een botervlootje, een stukje groene kaas met raspje en twee bordjes, waar even zooveel messen naast lagen; daaróm twee stoelen met
VERZOEN D.
trijpen, maar door hoezen verborgen, zittingen; daarónder een verlakte emmer met komfoor, waarop de waterketel een vroolijk deuntje zong, zeker als accompagnement van den goudgelen kanarievogel, wiens kleine kooi op een kom water stond, waarin twee kleine goudvisschen zwommen, die in het gebogen glas bijwijlen reusachtig groot schenen en zich in de morgenzonnestralen verheugden, wat zij te kennen gaven door dartelend van boven naar beneden te schieten en bij die beweging te glanzen van goud en purper.
Maar was het wel de morgenzonnestraal, die alles verguldde, die alles tot blijdschap stemde in dat kleine heiligdom der rustige tevredenheid? Was het niet veeleer de vrouw, die voor de tafel zat en den verrichten arbeid overzag en alles in orde vond? Wat stond het eenvoudig ochtendmutsje net! Het deed het grijze haar, thans onder geen kunstig net verborgen, aan de slapen goed zichtbaar zijn; en die grijze vlokken verhoogden den indruk van het rustig tevreden lachend geheel. Ja, die heldere oogen, dat kleine neusje, die ronde lippen, die gevulde wangen met purperen adertjes doorsneden, die mollige kin, alles scheen te glimlachen en de glanzende meubels, den zingenden vogel en de dartelende visschen toe te knikken. Hagelwit als het servetje op haar tafel, was morgenjak en rok, waren de kousen aan den voet, die het noodzakelijk rustpunt — de stoof — niet aanraakte, vóór het oog zich had overtuigd, dat de zool van den pantoffel, die straks met de aarde van den tuin in aanraking was geweest, volkomen zuiver was.
Zij schonk zich een kopje thee in, sneed en boterde twee kadetjes, waarvan er een rijk met kaas beraspt en op een bord terzijde werd gezet ter plaatse waar de tweede stoel stond; toen vouwde zij de handen, prevelde eenige woorden en begon te eten.
Heerlijk, heerlijk smaakte het!
Gij. die een deel uwer schatten bestemdet, om de fundeering te zijn van dit gebouw, gezegend werd dikwerf uw naam, maar zelden zoo innig als door deze gelukkige! Verflenste hoop hebt ge een schuilplaats bereid, verwoeste kracht een ruste, eerzuchtigen met verdwenen verwachtingen een afzondering, waar ze alleen konden zijn met hun wrevel, verarmden rijken een hof, waar zij konden droomen van vervlogen welvaart, zonder dat de werkelijkheid vernietigend optrad; want over uwe stichting hebt gij den schemer gespreid van uw goud, de stille deftigheid, de eenvoudige degelijkheid, de vriendelijke huiselijkheid uwer eigene vorstelijke woning!
»Piet! Piet! je trillers zijn waarlijk wat al te kras!quot; zei Mevrouw van Holy — ze is zeker reeds door u herkend — terwijl zij de kanarie
183
VERZOEND.
aanzag. De mond, bezig de lekkere boterham te verorberen, bracht de vermaning onduidelijk uit; toch scheen de zanger haar wel verstaan te hebben, want hij hield op met slaan en draaide het kopje schuin. »0 ho, ik begrijp je wel; je klontje!quot; Zij veegde — alsof het noodig ware! — haar handen af aan den witten linnen zakdoek, die haar breeden schoot bedekte, nam met een theelepeltje een klontje witte suiker uit den pot, die tot dusverre gesloten was gebleven, en plaatste het voorzichtig tusschen de tralies van de kooi. gt;Niet zoo gulzig, niet zoo gulzig. Piet!quot; klonk de tweede vermaning; maar ditmaal stoorde Piet er zich niet aan, maar ging driftig met pikken voort.
De vermaning werd niet herhaald, want de gebiedster was afgeleid geworden door een geluid, dat uit de andere kamer kwam, gemeenschap hebbende met deze door een deur, welke thans op een kier stond. Over het lachend gelaat gleed een wolk van ernst. De schel der voordeur ging over en het lachje keerde bij dit geluid terug. »Daar zal hij wezen! Als die deur opengaat dan zie ik mijn Bruno!quot; prevelde zij. Zij bespeurde niet, dat voor alle vensters de papieren gordijnen halverwege werden opgehaald, en er evenveel hoofden verschenen als er gordijnen verdwenen, zoodra er aan de hoofdsehel getrokken was. De nieuwsgierige oogen zochten de plek, waar een nieuwigheid, door die schel voorspeld, zich zou voordoen. Teleurstelling! Een der dienstboden bracht in de kamer van het zingende kanarietje — dus luidde Mevrouw van Holy's bijnaam — alleen een brief, waar niemand iets aan had als zij die hem ontving. Alle gordijnen gingen weer naar beneden, maar niet zóo laag toch als ze straks hadden gehangen; want overal scheen wel het vermoeden te zijn ontstaan, dat er toch iets ongewoons op til was. »Van Doortje!quot; prevelde Mevrouw van Holy, die bij het overreiken van den brief hare teleurstelling moeilijk had kunnen verbergen, maar bij het zien der hand weer eenigszins bevredigd scheen. «Best oudje!quot; zoo las ze. »Ik heb je in geen weken kunnen schrijven, omdat ik altijd nog boos op je was over je ongemanierd heengaan en nog onge-manierder woorden. Was dat een behandeling? Je zou je geschaamd hebben als je 't je schreeuwleelijk van een kanarie had gedaan. Dat's waar ook; leeft dat kribbig ding nog? Zonderling, hè! dat alles wat in je nabijheid komt zoo brutaal en eigenzinnig wordt. Bij mij is 'tjuist het tegendeel. Daar heb je bij voorbeeld... Maallaat ik eerst mijn zin af maken. Ik was dan erg boos en wou niet schrijven om je geen affronten te zeggen. Ku ik me er overheen kan zetten, neem ik de pen op. In de eerste plaats om je te zeggen, dat het nu voor het Ic.atst is dat ik me door je eigenzinnigheid heb
184
VERZOEND.
185
laten ringelooren. Tegen beter weten aan — maar alleen om van de zeurige brieven af te wezen zooals je me er drie achter mekaar schreef ■—- heb ik Emilie te woord gestaan ... op het papier altijd; want haar ontvangen kan ik niet. Nu, ze zit met haar groote vette rat en al de kleintjes — waar er, God beter 't! al heel gauw nog ■éen bij moet komen; wanneer zal 't daar toch eens uitscheien? — nu, ze zit met hudje en mudje in »de blijde verwachtingquot; zooals het logement heet, voor de huur waarvan jij me hebt laten borg spreken, 'k Geloot voor een deel van den inventaris ook nog. 't Is om razend te worden als ik er aan denk, dat ik. met mijn beter inzicht toch .. .! ISTu, 't is geschied en je moogt wel wat voor me doen om me je dankbaarheid te toonen. Maar je zult dat niet doen; daarvoor heb je je eigen rust te lief en je eigen ijzeren willetje niet minder. Jij denkt zeker altijd maar: Door is er voor, om altijd naar mijn pijpen te dansen. Ik zie je het hoofd driftig schudden, 't Is zeker niet waar, hè? Zeker niet waar, dat ik altijd je zin moet doen? Zeker niet waar, dat ik weer mijn geld heb weggegooid? want weg is 't. Ze zullen 't zoo min in »de blijde verwachtingquot; bolwerken als in het laatste door hen bewoonde huis. Ik heb het hun niet aan raad laten ontbreken; ik heb zelfs Na naar hen toegestuurd, 't Dorp Marktwolde, waar zij wonen, is maar een klein uurtje loopens van mijn huis. Ik heb Na mijn tuinman Gijs meegegeven; en die kwam terug met de boodschap, dat het goeie willige menschen waren, »maar goed en willig waar ze 't niet moesten wezen, zal 'k maar eens zeggen.quot; En Na ging nog verder; die beweerde, dat die vrouw wel wat op mij leek — wat wonder, mijn lijfelijke nicht! — maar dat ze ongetrouwd had moeten blijven en dan voor zoo'n betrekking van blankofficier, zooals ze een logementhouders vrouw bliefde te noemen, opperbest geschikt zou wezen. »Zoo'n ongetrouwde julFer,quot; zei ze, »boven de dertig, had in de eerste plaats geen kinderen en dan .. .quot; Nu, jij bent getrouwd geweest en behoeft dus niet te weten wat Na verder zei; 't was een compliment en een affront, naar dat je 't nemen wou. Na al wat ik je geschreven heb zal het je nu wel duidelijk zijn geworden, dat ze in dat mooie logement zitten, waar wij in onze jeugd nog eens een glaasje melk hebben gedronken, wat jij en ik toen peperduur vonden; en dat ik drommels graag, in die «blijde verwachtingquot; een toezicht wou hebben .... Den vorigen keer had ik Veeling.... hoe maakt hij 't? Ik heb respect voor hem om zijn nette schrift en zijn zuinigheid op papier. Ik zie je alweer met het lioofd schudden. Welzeker, altijd maar royaal! Maar om soms royaal
VEllZOENO.
te kunnen wezen moet men dikwijls zuinig wezen, en wie zuinig is toont dat eerst in het papier dat hij gebruikt. Ik sprak daar van je hoofd ... Zie je er nog zoo pioenig uit ? Eeije ! Eefje ! Je doet te weinig; als je hier bij mij kwam wonen . .. dan ... neem me niet kwalijk, kruidje-roer-me-niet, dat ik dat onderwerp weer aanroer! Ik vergat een oogenblik dat ik tot mevrouw van Holy sprak. Twee huizen van mij al', daar woont de ontvanger; de man hield zich'kras; nam bet er goed van; hield van zijn rust, juist zooals zeker iemand van mijn kennis; hij kreeg een paar weken geleden een duizeling en straks kreeg ik de aanzegging... Zoo plotseling...! Zoo zonder voorbereiding de eeuwigheid in! Ik ben nog onder den indruk. Eet', en lioop maar dat ik vóór jou heenga, maar dan met een beetje heel veel voorbereiding. Jij met je nieuwmodische principes vindt dat zeker niet noodig. — Je herinnert je nog wel mijn oude schoonmaakster Griet? Die sloeg gister van de leer, toen ze glazen lapte. Goddank niet bij mij! Maar het had bij mij evengoed kunnen gebeuren. Waarom is ze getrouwd? Ze moest wel uit schoonmaken gaan om er wat bij te verdienen. Die heeren der schepping hebben voor zich zeiven zóóveel noodig, dat de vrouw er wat bij verdienen moet, liefst zoo wat alles wat de kinders noodig hebben.
Ik zie met schrik dat mijn papier vol is, en daar ik niet dwars over de regels heen durf schrijven, waar jij altijd zooveel tegen hebt, zal ik maar eindigen. Nu, lieve ouwe knorrepot, schrijf me eens gauw, heel veel over je zelve; maar dat hoef ik er niet bij te voegen, dat doe je wel uit je natuur; altijd van harte je trouwe — Dorothea Paats.quot;
Waarlijk nog een post scriptum, en dat was toch dwars over de regels heengeschreven! Maar welk een belangrijk nieuws ook! Het had Doortje's ziel zeker geheel vervuld. »Vóor het sluiten dezesquot; zoo luidde het »heb ik Na, den dienst opgezeid. De meid wordt al te brutaal. Ik heb haar negen jaar geduld, maar nu gaat ze; tegen dat de bladen aankwamen en vielen was 't met haar nooit uit te houden, en dan zei ze mij of ik haar den dienst op, dat weet je. Als er dan maar ijs in 't water kwam of als de bloemen er waien, dan vroeg ze te blijven en dan liet ik me overhalen; maar dat neemt nu een eind; dat heb ik vast besloten en als ik eens een besluit neem....quot; verder had Dorothea niet kunnen schrijven, want de rand van het papier was bereikt.
Eefje zat eenige seconden na het lezen van het lange epistel voor zich uit te staren met een ondeugend lachje op het gezicht. Toen bracht zij het papier aan den mond en drukte ze een kus op de plaats, waar
186
VERZOEND.
met zulke krachtig getrokken letters de naam Dorothea Paais stond; en door haar hoofd schoot een gedachte, die, zoo ze ware uitgesproken, vertolkt zou zijn door de woorden: »Lieve Door, ik moet je toch nog eens plagen. Ik hoor den stormwind al blazen, maar, me dunkt, ik zie 't dan later weer mooi weêr worden ook.quot;
Daar klonk weer de buitenschei, ditmaal zeer bescheiden, maar even hoorbaar. Toch was 't geluid daar binnen gehoord; want mevrouw van Holy keek vol verwachting naar de kamerdeur en al de papieren gordgnen van de andere vensters gingen weer een halven voet de hoogte in. Ja, daar kwam de lang verwachte; daar kwam Bruno, haar eenige. Hij leek op haar, had hetzelfde ronde, goedige, vriendelijke gelaat, dezelfde regelmatige trekken, die hem aanspraak gaven op den naam van mooi man, maai hij miste het oolijke, dat bij wijlen in moeders oogen kwam. Een zware, goed gevulde en onderhouden baard, van het eene oor tot het andere onder de kin door loopend, gaf het voorkomen iets forsch, maar tevens iets alledaagsch.
3gt;Jongen, ik was bang, dat je niet zou kunnen komen. Je hebt mijn briefje van morgen vroeg toch ontvangen?quot; Deze woorden werden eerst gesproken na een hartelijke omhelzing en een goed klinkenden zoen.
»Wel zeker, wel zeker, mama!quot; Het scheen wel zijn gewoonte, de woorden, waaraan hij gewicht hechtte, te herhalen. »Maar we hadden 't van ochtend zoo druk, zoo druk! Tien recepten, waarvan twee voor warme drankjes.quot;
»Mocbt je er zooveel nog eens voor je eigen rekening klaarmaken, Bruun!quot;
»Och, mama!quot; Er kwam een zweem van wrevel op het gelaat van den man, die al diep in de dertig scheen en nog altijd zonder eenigen graad achter de toonbank van een apotheek stond.
»Ja, kind! ja, Bruun, ik had dat niet moeten zeggen. Je hebt wel gelijk; al kwam er een andere en dan een onpartijdige commissie, die je bekwaamheid erkende, dan nog hadt je geen apotheek, 't Is zoo, kind! Toch maar moed gehouden, jongen! Wij hebben mekaar nog.quot;
»Wel zeker, wel zeker!quot; riep hij, maar niet van harte. Hij was de oogappel zijner mama, en die mama stond in zijne schatting zeer hoog, hooger dan allen, die hem omringden. Waarom oordeelden dezen minder gunstig over hém? Waarom drongen ze hém altijd zoo erg op zij? Hij had het hier willen vergeten en mama had het hem weer herinnerd. Maar mama hield de blinkende kijkers op hem
187
VERZOEND.
gevestigd, schoof hem het geurig kopje thee toe, waarin een klontje suiker werd neergelaten, en het bord met de twee boterhammen en het kaasstolpje met het raspje ... en in haar blik lag dezelfde vraag, die zij straks reeds onder woorden had gebracht. Ja, hij kon alle wrevel verjagen en werd vroolijk gestemd, evenals al het omringende, vroolijk en tevreden zooals hij altijd naast zijn moedertje was — zijn mama, zooals hij haar met een niet te omschrijven stembuiging noemde.
»Ja zeker heb ik uw briefje ontvangen, en dat heeft me wat nieuwsgierig, wat nieuwsgierig gemaakt! U is van nacht toch niet erg geschrikt?quot;
»Och, dat was niets; maar de anderen... Het maakte zoo'n opschudding, en Vader en Moeder wilden het arme kind eerst niet innemen, het was in strijd met de reglementen, zeiden ze. Maar het kind lag te ijlen op de stoep en noemde maar altijd door mijn naam en toen vroeg ik of het kind in mijn bed mocht uitrusten. Vader gaf eindelijk toe, vooral toen Moeder hem toefluisterde, dat hij anders naar het politiebureau moest loopen, daar het meisje, wat ze dan ook wezen mocht, niet op de stoep van een gesticht als dit was kon blijven liggen, en als ik haar mijn eigen bed wou geven....quot;
»Maar, mama!quot;
»Ik kende haar van vroeger! 't Was een fatsoenlijk meisje, en dat zal ze gebleven zijn; anders was ze niet tot mij gekomen. En al was ze dat niet, Bruno!quot; vervolgde ze hoog ernstig, toen ze haar zoon veelbeteekenend het hoofd zag schudden en hem hoorde prevelen: gt;fatsoenlijk, fatsoenlijk,quot; »dan nóg zou ik haar tot me genomen hebben.quot;
»Mama, u heeft heel goed gedaan!quot; hernam Bruno, die allen i wij fel eensklaps prijsgaf.
»Ik hielp haar te bed... Och, dat arm schepseltje!quot; De tranen kwamen haar in de oogen, want zij herdacht weer het oogenblik, dat zij haar wilde helpen ontkleeden en het kind zich schuchter achter de bedsteögordijnen ging verschuilen, omdat — het bleek spoedig — ze zich over hare schamelheid schaamde. Ze had haar weinige maanden geleden, zoo netjes, zoo innig netjes gezien en haar •deftige maniertjes opgemerkt en gewaardeerd, en nu. . . wat was er ■dan al gebeurd ? Maar hare overleggingen mocht zelfs Brur.o niet hooren.
»Slaapt ze nog?quot; vroeg Bruno, met de oogen op de deur van het aangrenzend vertrekje duidend.
• Tegen den morgen is ze in slaap gevallen.quot;
188
VERZOEND.
«Had u nog spiritus nitri dulcis?quot;
»Ili beb haar niets ingegeven; ze greep mijn hand, klemde die in de hare, en zoo kwam ze tot rust, en vertelde ze mij, dat ze haar lieve moeder verloren had en dat haar vader een toeval had gekregen en ergens was binnen gebracht, — waar wist ze niet recht;, maar dat ze samen een zolderkamertje in de X-straat bewoonden en dat hij daar van morgen wel heen zal gegaan zijn. Ze wenschte-dat zoo graag te weten. Nu wou ik je vragen, Bruun, of jij daar voor mij eens heen zouat willen gaan — als je een oogenblik vandaag kunt uitbreken, jongen, want verzuimen mag je natuurlijk niet.quot;
»Neen, dat zou 'k ook niet kunnen, niet kunnen, want mijnbeer kan tegenwoordig niet buiten me.quot;
sDat mag ik hooren, Bruun! Zou 't wat opslag geven?quot;
»Misschien wel, misschien wel!quot;
»Dat zou goed te pas komen, Bruun! Xog een kopje? Och, je weet niet hoe heerlijk ik het vind, dat ik je vandaag tweemaal zal zien: nü, en dan je gewone avondvisite. Maar als je nu van avond uit wil gaan, dan moet je 't niet om mij laten, hoor, Bruun, want ik ben maar een ouwe vrouw en jij nog in de kracht van je leven! Waarlijk nog in de kracht!quot; verzekerde ze, terwijl ze hem met een blik van innig welbehagen aankeek. »Als het zoo druk is, heb je dan nog wel tijd tot studeeren ? Of... je weet alles al wat in de boeken staat,, niet waar, Bruun ?quot;
Haar jongen haalde even de schouders op, alsof hij wou zeggen: wat baat het? de bekende partijdigheid der examen-commissie maakt al mijn kennis toch onvruchtbaar.
Mama was gewoon tot zelfs zijn gebai'en te begrijpen en vervolgde dan ook: ^Eindelijk zal je toch wel recht geschieden en dan zal mijnheer je wel gauw andere offertes doen. Bruno, je hebt toch niets bijzonders noodig? Ik heb wel wat over; ik kan best wat missen.quot;
»Bewaar het maar, mama! Tegen het najaar heb ik een pak noodig;. maar ik ben er ook al voor aan 't sparen.quot;
Beiden keken naar denzelfden kant om en lieten de hand glippen, die ze gegrepen hadden en drukten. De deur der aangrenzende kamer werd zachtkens geopend en op den drempel verscheen een meisje met een marmerwit gezichtje, in een katoenen japonnetje, dat baai-sluik om de tengere lenden hing.
»Och, wat een poetje, wat een poetje!quot; fluisterde de jonkman met den forschen baard. Kort was hem slechts de aanblik gegund: want Helène trad terug toen zij hem zag en klepte de deur dicht.»Mama, ik ga dadelijk de boodschap doen ! Wat ziet ze bleek . .. bleek, mama!quot;
189-
VERZOEND.
Een hartelijke zoen beloonde hem voor de belofte; een tweede op den drempel verzekerde hem, als 't nog noodig ware, van haar moederlijke teederheid. Zij was alleen en trad de andere kamer binnen waar Helèue, nog niet van haar verrassing bekomen, achter de deur verscholen stond.
»Je had nog niet moeten opstaan . .klonk liet haar zacht verwijtend tegen.
»Ik moet naar vader; ik moet hem zoeken... hij was gister zoo heel erg...'' Zij borst weder in snikken los.
Mevrouw sloeg den arm om haar hals. »Kom, alles zal zich nog wel schikken, Helène! Ik zal je een lekker kopje inschenken.quot;
»Ik moet naar vader; hij mag niet alleen blijven... Neen, niet alleen... want dan zou hij in zijn wanhoop...! Neen, ik moet gaan ...quot;
»Kind, je voorhoofd brandt. .. je hebt de koorts; gauw naar bed! Ik zal wel maken, dat je gauw beter woi'dt; ik weet wel wat van de ap'theek; niet voor niet ben ik de moeder van een aanstiiand ap'theker.quot;
De woorden waren zoo vriendelijk; de toon klonk zoo liefelijk, en toch bleef Helène het gloeiend hoofdje maar schudden en de k eine teedere hand bewegen tot een afwijzend gebaar. Bij een vernieuwden aandrang van de lieve Mevrouw zeeg ze op den naastbijstaanden stoel neer, sloeg de hand voor het gezicht en kreet ze door hare tranen heen: »Maar u weet niet wie u heeft opgenomen, wie u zoo gjed, zoo lief behandelt... ik hen het kind ... neen, ik mag u niet bedriegen . .. het kind van een dief..
De hand, die Helène streelde, hield niet op dat te doen; de stem, die haar als muziek in de ooren had geklonken, bleef even zacht en teeder.
3gt;Wat zou dat, mijn kind?quot;
De eenvoudige vraag veroorzaakte een algeheele omkeering in Helène's binnenste. Had zij ook al bekend wat zij vroeger tot geen prijs geopenbaard of beleden zou hebben, en daardoor doen gissen dat haar fiei'heid gebroken was, die vraag waarin zooveel liefde lag, zooveel verheven barmhartigheid, werkte als de lentezon op de sneeuw, die de weide dekt.
Welk frisch groen tapijt werd er zichtbaar! Onder de wade van sneeuw had de grasspriet zich krachtig ontwikkeld!
tgt;Is dan de laatste engel niet met moeder weggegaan ?quot; riep Helène uit, terwijl ze haar beide armen om Mevrouws hals sloeg en het steeds zwaarder wordend hoofdje in de plooien van dien hals ver-
190
VERZOEND.
borg. liet zachten drang, onder herhaalde lief koozingen leiddeMevromv haar naar de slaapkamer terug. Zij zag wel, dat er thans niet te spreken viel over verleden of toekomst; dat het lieve kind, 't welk de groote barmhartige Vader haar gezonden had, nauwelijks staan kon, te bed moest worden gebracht en zorgvuldige verpleging behoefde.
En haar zorg werd niet alleen voor dat kind gevraagd, wier wonden ze niet peilen kon maar wel zocht te verbinden, ook voor den vader, die door Bruno op het zolderkamertje was gevonden, gedoken in een hoek, de handen voor de oogen geslagen, daar de punt van de katoenen lap, die voor het venster hing, niet voldoende was om het roode aangezicht te omhullen. »Weg, weg!quot; had het ook tegen den jonkman geklonken. »Ik heb mijn kind bestolen. Neen, niet weg! breng me maar weer naar het »rooie Dorp.quot; Maar geef me eerst wat te drinken, want ik heb zoo'n dorst!quot;
Wat was er met dien man aan te vangen? Bruno wist het niet. »Het gezicht van dien man was zoo rood, »zoo'n dronkenmans-roodheid, weet u, raama, zoo'n dronkenmansgloed.quot; Maar de stumpert moest toch geholpen worden; hij kon niet zonder werk blijven en ook hier geen dienst doen. In de apotheek was het zoo druk en de kleine jongens, die de drankjes rondbrachten, dikwijls zoo lui...! »Lui, mama! Lui en speelsch! Een kostelijk decoctum, dat vóór deu nacht een patiënt bezorgd had moeten worden, vond de meid 's morgens op de stoep staan. Gelukkig, mama, heel gelukkig, dat de patiënt toch een goeden nacht had gehad.quot; Welnu, dan moest hij Mijnheer gerecommandeerd worden; 't gaf maar twee kwartjes; misschien, omdat het zoo erg druk was, een gulden. Maar mama bleek nog wel iets bespaard te hebben en dan schoot er nog wel iets in Mijnheers keuken over, want Mijnheer was op zijn mond heel royaal en zou wel permitteeren dat er wat kliekjes naar dien vent toe gingen.
»Je vader is bezorgd; tob daarover niet, lieve,quot; kon Mevrouw dan ook naar waarheid getuigen, toen Helène in haar ijlende koorts altijd om haar vader riep en dikwijls zoo roerend bad dat God hem niet verlaten mocht, hem niet alleen zou doen blijven. »Leg het hoofdje maar gerust neer!quot; verzekerde de teedere, de om alles denkende verzorgster, die niet van dat ziekbed week en 's nachts op den grond van haar peluw een bedje maakte, zoodra Bruno, die in den avond haar afloste, was vertrokken, Bruno had evenals de dokter van ongunstige symptonen gesproken. Toen hij dat gedaan had, was Mama eerst ongerust geworden; en toen Bruno er op
191
VERZOEND.
Een hartelijke zoen beloonde hem voor de belofte; een tweede op den drempel verzekerde hem, als 't nog noodig ware, van haar moederlijke teederheid. Zij was alleen en trad de andere kamer binnen waar Helèue, nog niet van haar verrassing bekomen, achter de deur verscholen stond.
»Je had nog niet moeten opstaan . .klonk het haar zacht verwijtend tegen.
»Ik moet naar vader; ik moet hem zoeken... hij was gister zoo heel erg...quot; Zij borst weder in snikken los.
Mevrouw sloeg den arm om haar hals. »Kom, alles zal zich nog wel schikken, Helène! Ik zal je een lekker kopje inschenken.quot;
»Ik moet naar vader; hij mag niet alleen blijven... Neen, niet alleen ... want dan zou hij in zijn wanhoop . ..! Neen, ik moet gaan . . .quot;
»Kind, je voorhoofd brandt... je hebt de koorts; gauw naar bed! Ik zal wel maken, dat je gauw beter wordt; ik weet wel wat van de ap'theek; niet voor niet ben ik de moeder van een aanstnand ap'theker.quot;
De -woorden waren zoo vriendelijk; de toon klonk zoo liefelijk, en toch bleef Helène het gloeiend hoofdje maar schudden en de kleine teedere hand bewegen tot een afwijzend gebaar. Bij een vernieuwden aandrang van de lieve Mevrouw zeeg ze op den naastbijstaanden stoel neer, sloeg de hand voor het gezicht en kreet ze door hare tranen heen; »Maar u weet niet wie u heeft opgenomen, wie u zoo goed, zoo lief behandelt... ik ben het kind ... neen, ik mag u niet bedriegen . . . het kind van een dief..
De hand, die Helène streelde, hield niet op dat te doen; de stem, die haar als muziek in de ooren had geklonken, bleef even zacht en teeder.
»Wat zou dat, mijn kind?quot;
De eenvoudige vraag veroorzaakte een algeheele omkeering in Helène's binnenste. Had zij ook al bekend wat zij vroeger tot geen prijs geopenbaard of beleden zou hebben, en daardoor doen gissen dat haar fierheid gebroken was, die vraag waarin zooveel liefde lag, zooveel verheven barmhartigheid, werkte als de lentezon op de sneeuw, die de weide dekt.
Welk frisch groen tapijt werd er zichtbaar! Onder de wade van sneeuw had de grasspriet zich krachtig ontwikkeld!
»Is dan de laatste engel niet met moeder weggegaan ?quot; riep Helène uit, terwijl ze haar beide armen om Mevrouws hals sloeg en het steeds zwaarder wordend hoofdje in de plooien van dien hals ver-
190
VERZOEND.
borg. Met zachten drang, o nder herhaalde lief koozingen leidde Mevrouw haar naar de slaapkamer terug. Zij zag wel, dat er thans niet te spreken viel over verleden of toekomst; dat het lieve kind, 't welk de groote barmhartige Vader haar gezonden had, nauwelijks staan kon, te bed moest worden gebracht en zorgvuldige verpleging behoefde.
En haar zorg werd niet alleen voor dat kind gevraagd, wier wonden ze niet peilen kon maar wsl zocht te verbinden, ook voor den vader, die door Bruno op het zolderkamertje was gevonden, gedoken in een hoek, de handen voor de oogen geslagen, daar de punt van de katoenen lap, die voor het venster hing, niet voldoende was om het roode aangezicht te omhullen. »Weg, weg!quot; had het ook tegen den jonkman geklonken. »Ik heb mijn kind bestolen. Neen, niet weg! breng me maar weer naar het »rooie Dorp.quot; Maar geef me eerst wat te drinken, want ik heb zoo'n dorst!quot;
Wat was er met dien man aan te vangen? Bruno wist het niet. »Het gezicht van dien man was zoo rood, »zoo'n dronkenmans-roodheid, weet u, mama, zoo'n dronkenmansgloed.quot; Maar de stumpert moest toch geholpen worden; hij kon niet zonder werk blijven en ook hier geen dienst doen. In de apotheek was het zoo druk en de kleine jongens, die de drankjes rondbrachten, dikwijls zoo lui...! »Lui, mama! Lui en speelsch! Een kostelijk decoctum, dat vóór den nacht een patiënt bezorgd had moeten worden, vond de meid 's morgens op de stoep staan. Gelukkig, mama, heel gelukkig, dat de patiënt toch een goeden nacht had gehad.quot; Welnu, dan moest hij Mijnheer gerecommandeerd worden; 't gaf maar twee kwartjes; misschien, omdat het zoo erg druk was, een gulden. Maar mama bleek nog wel iets bespaard te hebben en dan schoot er nog wel iets in Mijnheers keuken over, want Mijnheer was op zijn mond heel royaal en zou wel pennitteeren dat er wat kliekjes naar dien vent toe gingen.
»Je vader is bezorgd; tob daarover niet, lieve,quot; kon Mevrouw dan ook naar waarheid getuigen, toen Helène in haar ijlende koorts altijd om haar vader riep en dikwijls zoo roerend bad dat God hem niet verlaten mocht, hem niet alleen zou doen blijven. »Leg het hoofdje maar gerust neer!quot; verzekerde de teedere, de om alles denkende verzorgster, die niet van dat ziekbed week en 's nachts op den grond van haar peluw een bedje maakte, zoodra Bruno, die in den avond haar afloste, was vertrokken. Bruno had evenals de dokter van ongunstige symptonen gesproken. Toen hij dat gedaan had, was Mama eerst ongerust geworden; en toen Bruno er op
191
VERZOEND.
zinspeelde, dat de dood bier wel eens de beste verlosser kon zijn, bad zij tranen voelen wemelen in baar oogen en pijn gevoeld aan baar bart. Toen eerst kon zij de mate berekenen van baar genegen-beid voor het kind, dat in de koorts zoo aandoenlijk met baar moeder kon spreken, die ze dan vertelde, dat ze een tweede bad gevonden, gebeel op haar lijkende en met zooveel mededoogen sprekend van baar vader, die naar baar zoeken zou. Mevrouw bad gedacht slechts voor een enkelen nacht een verblijf te geven aan een tijdelijke hulpbehoevende, en zij zag zich belast met de verpleging van een zieke, die zelfs niet overgebracht mocht worden naar een ander vertrek, zoo dit al in bet Gesticht, met zijn vele en strenge reglementen, die nog nooit waren overtreden en thans door baar als met voeten werden getrapt, veroorloofd ware geweest. En toch — ze vroeg bet zich wel eens in de stilte der ziekekamer af — als ze alles bad kunnen voorzien, zou ze dan het verlaten kind niet hebben opgenomen? En het antwoord luidde zonder eenige weifeling: ik zou het tóch hebben gedaan, want aan dat ziekbed, waar zooveel van baar reeds stram geworden beenen werd gevergd, doemde het verleden op met zulke liefelijke beelden, voelde baar bart zich zoo zalig, zoo vol van liefde. O, hoe meer liefde er van een moederhart gevraagd wordt, des te meer schijnt bet te kunnen geven!
Zou Bruno weer gelijk hebben en zou de dood overwinnen'? Zou de dood werkelijk hier de beste verlosser zijn? Bruno bad hot gezegd, maar... nu zou zij toch wenschen dat bij niet gelijk kreeg. En haar wensch werd vervuld: Bruno's kennis werd beschaamd gemaakt. Na een bangen nacht van onrust, van strijd, strekte zich de zieke uit, zonk bet hoofdje als afgemat in het kussen, bereidde Bruno er zijn moeder op voor, dat de rust voor baar en het kind aanstaande was. En tegen den middag werden de oogleden opgeslagen, werd een bleek uitgeteerd handje over den bedsteerand gestoken, fluisterde een zacht teer stemmetje: »Dank! dank!quot; En mevrouw van Holy waagde voor het eerst in baar leven op juichenden toon te zeggen; »Bruno beeft misgezien!quot;
O, die eerste middag, dat de herstellende bet ziekevertrek verlaten mocht en in Mevrouws stoel, tusschen kussens begraven, voor het venster zat, uitziende naar den tuin, opziende naar de gele kanarie en de pronkende goudvisschen, maar bet meest naar de verpersoonlijkte goedheid en barmhartigheid, die zich als wegdrong, om den kranke het geheele vertrekje te geven en daarbij zong en daarbij dartelde, beter en blijder dan kanarie en goudvisschen bet konden doen, al werd van haar geen toon gehoord, geen beweging gezien!
192
VERZOEND.
»En vader?quot; vroeg de matte stem.
^Daarover later, lieve!quot;
»Is hij niet dikwijls hier geweest?quot;
»0 ja.quot; 't Was waar, maar nooit verder dan tot aan de buitendeur. Hoe ook daartoe uitgenoodigd, hij wilde nooit verder gaan, nooit tot aan het ziekbed, nooit onder de oogen van zijn kind.
sis 't niet zonderling, mevrouw, dat ik moeder altijd zag, uren met haar sprak en vader nooit? Heeft u haar ook gezien? Zeker wel, als ze bij me zat en me de kussens schudde en me dan een zoen op het voorhoofd drukte ... Als ze dat deed voelde ik als een nieuwe kracht in mij. Ja, moeder heeft me beter gemaakt en . .. ook uw liefde. .. Ja, uw liefde ook.quot;
»Kom, denk daar nu niet aan! Zie, je gezichtje staat vermoeid . . Laten we nu over iets anders praten!quot;
»Graag, maar anders het vermoeit me niet; het doet me goed. quot;Wat is 't hier gezellig! Hier moet men wel beter worden... hier moet moeder heel graag gekomen zijn...quot;
»Och, kind! dat was een visioen in de koorts, zooals Bruno dat noemen zou.quot;
Helène schudde ontkennend met het hoofdje en heel bepaald ook.
»Ik ben ook eens heel erg ziek geweest ...quot; ging Mevrouw voort.
»Jaren geleden toch zeker; want u ziet er zoo goed. Goddank! zoo sterk uit.quot;
»'tls toch niet meer dan ongeveer drie jaar geleden. — Bruno was al in de aptheek waar hij nu nog is. — Ik was bij een aanzienlijk heer huishoudster, bij Mijnheer van Dalen, als je ooit dien naam gehoord hebt... Wat deert je, lieve? Vermoeit je 't opzitten ?quot;
»Neen, in 'tgeheel niet.. . ik voel me hoe langer hoe beter. Nu, Mijnheer van Dalen, zegt u ...quot;
»Hij had een groot kantoor, waar Mijnheer van Aarle een heelen tijd doen en laten was.quot;
tJa, ook van dien Heer heb ik wel eens hooren spreken.quot;
3 Die mijnheer van Aarle was voor maanden zijn eigen zaken begonnen en kwam natuurlijk niet meer op 't kantoor of bij mijnheer van Dalen aan huis. Ik heb toen wel eens gedacht, dat mijnheer, die zoo'n steun had aan mijnheer van Aarle, het juist niet heel goed gevonden zal hebben, dat deze zijn eigen zaken was gaan doen. Maar, lieve, heusch, het vermoeit je! Heb je de koorts weer, dat je oogen zoo glinsteren? Och, dat 's waar ook. .. In je ijlen noemde je dikwijls den naam van Duval... die was er op kantoor... die...quot; Zij hield op, verschrikt over de uitdrukking op Helène's verzoend. — i. 13
193
VERZOEND.
gelaat, over de beweging van haar lichaam, dat als uit den stoel wou oprijzen.
»... is mijn vader!quot; zei Helène veel luider, dan zij 't meende; maar de kracht, die zij opriep om haar verwarring, haar schaamte te verbergen, liet zich niet temperen, »U heeft het recht alles te weten... voor u mag ik geen geheimen hebben ...quot;
Mevrouw van Holy schrikte en schoof haar stoel onwillekeurig terug. Helène boog het hoofdje en vatte den tip van den omslagdoek, waarmeê Mevrouw haar toegestopt had, en verborg er zich het gelaat meê. Mevrouw begreep wat erin Helène's hart moest omgaan en tot welke onware gevolgtrekkingen zij aanleiding had gegeven; ja, onware, want geen zweem van minachting voor dat kind was in haar hart. Maar zij had gedacht, dat de diefstal, waarop het kind bij den aanvang had gedoeld, het vergrijp was dat de vader tegenover Bruno had beleden. Nu zij zonder eenige voorbereiding vernam, dat de diefstal, die zoo veel gerucht had gemaakt, die ruim twee jaar van haar leven het onderwerp van haar gesprekken met Bruno, met de zusters in het Gesticht was geweest, geheele brieven 'aan haar oude vriendin had gevuld, totdat deze haar had gebeden er niet meer van te reppen, daar zij er niet van slapen kon, hoewel ze haar sloten en knippen had laten veranderen; dat die diefstal door den vader van dit kind was gepleegd, door den persoon, dien zij Bruno's patroon had aanbevolen, ja, toen was ze een oogenblik heftig verschrikt en onder den indruk harer verantwoordelijkheid geraakt. Maar Helène's droefheid bracht haar op den goeden weg terug.
»Och, wat heb ik je met mijn verhaal moeten hinderen, lief kind! Ik heb je nog liever gekregen nu je nog ongelukkiger bent dan ik dacht.quot; Zij zaten een wijle naast elkaar hand in hand.
jgt;Wil u niet voortgaan?quot; vroeg Helène na een korte pauze. »Ik wil er zoo graag van hooren. Het betreft immers mijn vader niet?quot;
»Dat 's waar, maar toch doet het je aan.quot;
Helène bleef echter aandringen en mevrouw moest wel toegeven. Zij glipte over alles wat den diefstal betrof in allerijl heen; zij kon dat ook heel gevoeglijk doen, daar haar eigen ziekte het ergst was geweest toen het misdrijf plaats had. Wanneer het feit, dat haar nog zoo duidelijk voor den geest stond, was gebeurd, kon zij niet bepaald zeggen: het kwam er dan ook minder op aan op welken tjjd zij dat visioen gehad had. Maar stellig had zij zich later herinnerd, dat zij eensklaps haar kamerdeur had zien openen en op den drempel Mijnheer van Aarle ontwaard, doodsbleek, de hand in een zakdoek, die roode plekken had.... »Ik was geschrikt. Toen ter tijde had
194
VERZOEND.
Mijnheer van Aarle nog niet voor me gedaan wat hij later deed en had hij nog geene eereplaats in mijn hart. Ja, Helène, hij is een edel man. Wat Mijnheer van Dalen beloofd had maar niet kon vervullen, heeft hij gedaan; dat ik hier zoo onbezorgd, zoo gelukkig kan leven heb ik hém te danken. Als ik nu weer ziek werd zou ik mij kunnen begrijpen, dat de dankbaarheid mij tot zelfs in de koorts zijn beeltenis voor oogen bracht; maar toen was het visioen zeker een droom !... Ik heb er dan ook nooit eeaige waarde aan gehecht.quot;
»Neen, neen .. . dat was geen droom, ü zal hem even zeker gezien hebben als ik mijn moeder; even zeker en even waar.quot;
jgt;Maar Mijnheer van Aarle kan 't werkelijk niet geweest zijn. Mijnheer behoorde niet meer tot 't kantoor; dat kantoor was lang afgeloopen, want ik meende de pendule in mijn kamer reeds tien te hebben hooren slaan. En bovendien: Mijnheer van Aarle kwam nooit in dat gedeelte van het huis.quot;
Maar Helène bleef bij haar vroeger gevoelen en mevrouw vond het maar beter dat punt te laten rusten en sprak er eenige oogenblikken later van, toen ze den starenden blik der zieke bespeurde, haar in bed te willen helpen. Helène bood geen tegenstand. In de slaapkamer werd het weldra stil; zoodat Mevrouw van Holy aan een rustigen slaap geloofde en innig blij was, dat haar onvoorzichtigheid geen kwade gevolgen zou hebben. Zij bleef lang in gedachten zitten; zij nam haar naaiwerk niet op, dat de altoos ijverige steeds bij zich had liggen; zij vatte het boek niet aan, dat in de vensterbank lag, en zij hield anders zoo dol van lezen; zij bleef maar zitten denken, tot ze aan een werk ging, dat zij zelden verrichtte en dat haar nooit heel aangenaam was: het schrijven van een brief en nog wel een aan Doortje. Het schrijven kostte haar altijd moeite, maar thans meer dan ooit. Eindelijk was de brief af: drie bladzijden vol met niet zeer fraai schrift en met heel veel taalfouten. Ze vermoedde wel, dat die er in waren en dat Door ze zou weten te vinden; maar ze wist ook, dat Doortje heel graag aanmerkingen maakte en het best i n haar humeur was, als ze iemand op de vingers kon tikken. En de inhoud van den brief was van zulk een aard, dat Door uit haar humeur zou raken.
Nauwelijks was het couvert er om en het adres geschreven of Bruno kwam binnen. Hij hier, op zulk een ongewoon uur! Hij kwam eens hooren hoe Helène het maakte; want hij kon nog maar niet gelooven, dat de wetenschap zich vergist zou hebben. Hij wist, dat ze vandaag zou opstaan, en had haar wel eens willen waarnemen in den stoel voor het venster, want daar zou Mama haar zeker wel geplaatst hebben. Dat was heel lief van hem; maar Mama had zich
195
VERZOEND.
in de laatste dagen wel wat beangst gemaakt, dat bij te veel verzuimde en de patroon dat niet goed zou vinden. En dan zijn studies! Al wist hij ook alles wat bij te weten bad, tocb mocht bij eens iets vergeten! En dan die partijdige examencommissie...!
Mama behoefde zich niet bezorgd te maken; de patroon wist ditmaal, dat bij bier naar toe was. Ja, er was nóg een reden voor zijn komst. De oude Vermeere bad zonderlinge, zonderlinge dingen uitgehaald. Hij bad in de laatste dagen, veel meer nog dan vroeger, in zich zeiven loopen te praten, nu op een drafje de drankjes weggebracht en dan weer uren zich laten wachten. Van morgen was de man van een der beste klanten — een dame, die maar éen long kon hebben naar alle waargenomen symptomen — de apotheek binnengestoven met de tijding, dat zijn vrouw vergeven was en al te sterven lag, daar ze verkeerde medicijnen had gekregen, 't Kon niet waar wezen dat ze vergeven was, want niet éen van de drankjes, in de laatste maanden klaargemaakt, had een kind kwaad kunnen doen. Maar wat bleek bij bet nauwkeurig onderzoek? Dat de medicijn, voor een ander bestemd, door Vermeere bij dien mijnheer was bezorgd, en, hoewel goed geëtiketteerd, door mevrouw, zonder op het adres te letten, was ingenomen. Het bevatte een vomatief' en bet bad een purgatief moeten wezen. Nauwelijks was dit bekend geworden of de persoon, die naar bet vomatief smachtende was, bracht bet bij hem bezorgde purgatief, hield dit den patroon met een grimmigen blik voor en vroeg hem of bij van oordeel was, dat het er niet op aar, kwam wat de zieken innamen. Mijnbeer was natuurlijk woedend; hij. anders zoo zachtaardig, verstond nooit scherts op het punt van innemen, betzij van medicijnen of middageten. Vermeere was daar juist op binnengekomen. In plaats van zich heel klein te maken en excuus te vragen en te beloven, dat bet nooit weer gebeuren zou, nam bij een uitdagende houding aan, balde bij de vuist en riep: »Zoo jij de satan was, mijn verleider, ik zou je. ..!quot; en zijn vuist was met zooveel kracht op de toonbank neergedaald, dat een juist klaargemaakte kinadrank naar beneden op den vloer was getuimeld. Vermeere werd weggejaagd en Bruno alles behalve malsch er op aangezien.
Mevrouw van Holy had rillend bet verhaal aangeboord en den brief,'dien zij Bruno ter bezorging had willen geven, in baar naaikistje gelegd. Wat Bruno van dien man dacht? Dat bij gek was, gek, stapelgek! Dan moest men medelijden met hem hebben, zei Mama. Dat was goed en wel, meende Bruno, maar daar waren zoo vele niet-gekken, waar men ook medelijden meê moest hebben, en
196
VERZOEN I),
als men met ieder meölij wou hebben, dan kon men wel eens meelij te kort komen.
»Bruno, we kunnen hem toch niet aan zijn lot overlaten.quot;
Bruno trok zijn schouders op.
»En zijn kind tech ook niet.quot;
»Die zeker niet,quot; meende Bruno, »maar die kwam er ook niet bij te pas en die voegde ook niet bij zoo'n vader.quot;
5gt;Zou je ze dan willen scheiden, Bruno?quot;
»Zeker, Mama, zeker!quot; En Bruno gaf met eenig gewicht te kennen, dat als Helène eens trouwde — en daartoe zou 't misschien nog wel kunnen komen als alle informaties, reeds gedaan of nog te doen, gunstig luidden — zoo'n vader toch niet bij haar zou kunnen blijven.
Mama keek Bruno heel ernstig en onderzoekend aan, ging toen naar haar naaikistje, deed wat zij straks niet had willen doen en gaf hem den brief ter bezorging.
Helène hield niet op naur haar vader te vragen. Mevrouw van Holy moest haar dus eindelijk wel bekennen, dat hij 't weinig naar baai-deed, dat hij zelfs weigerde naar haar toe te gaan. »Dan zal ik naar hém toe gaan,quot; gaf ze vastberaden ten antwoord. Maar dat liet haar zwakte nog niet toe. Met den dag werd zij echter sterker. Hoe lief Mevrouw van Holy ook voor haar was, hoeveel afleiding Bruno door zijn herhaalde bezoeken ook in het stille hofjes-leven poogde te brengen, Helène bleef somber gestemd. Eens, dat ze weer bij elkaar zaten en de wolken over het tuintje joegen en het zonlicht onderschepten, hing het hoofdje dieper dan ooit op de borst, rees het onbestemde verlangen, dat haar binnenst zoo dikwerf teisterde, krachtiger dan ooit in het hart op, dacht zij smachtend aan de verloren moeder en met nog meer verdriet aan den afgestreden vader.
»Wat deert je, mijn kind?quot; vroeg de bekende lieve stem.
»Ik denk... o, ik denk over zooveel!quot;
sOver de toekomst?quot;
»Ik heb er geen.quot;
»Je zou er geen hebben, jij, zoo jong, zoo verstandig!quot;
sZonder moeder en met.. . zulk een vader!quot;
»Stil, stil, kind!quot; en er lag een strenge berisping in den toon dier stem.
»Ja 't is slecht van me dat ik zoo denk; maar ik kan niet anders. Ach, ik heb zoo'n afschuw van het gemeene en ik ben zoo bang dat dit mij opwacht... in dien nacht... o, in dien nacht heeft het mij al aangeraakt.quot;
»En heb je toen geen paar geopende armen gevonden en een warm hart waaraan je kon uitrusten ...?quot;
197
VERZOEND.
» Ja, ja, maar niet altijd zullen die armen voor mij geopend wezen ... O, ware ik zoo oud als u, lieve Mevrouw! Maar neen. dan zou ik toch zulk een hemelschen vrede niet bezitten; mijn verleden brengt mijn toekomst in gevaar ..
»Ieder heeft zijn strijd op aarde, Helène! Zou je denken dat ik dien niet gehad heb?quot;
sDie eens door het slijk heeft gewaad ..
»Niet waar, niet waar!quot; verzekerde Mevrouw van Holy met eenige drift. »Ik zal je eens wat vertellen; geen sprookje, maar waarheid. Eerst moetje een glaasje van den port drinken, dien Bruno gister voor je heeft meégebracht. Een goede, beste jongen, niet waar? En wat ziet hy er mooi uit, hé?quot;
»Hij heeft in zijn voorkomen veel van u.quot;
»Vleistertje! Maar toch, dat hebben er meer gezeid. Nu dan, ik ga beginnen. Wil je nu nog eerst een kooltje in je stoof?quot;
Helène wees Mevrouw vriendelijk af en bediende zich zelve. Oog in oog, hand in hand werd het verhaal gedaan en aangehoord.
Voor ruim veertig jaar leefde er een meisje uit bemiddelde ouders geboren, in fatsoenlijken kring opgevoed. Er was echter op te grooten voet geleefd, zoodat een groote ramp het gansche gezin dreigde. Het meisje, dat toen even twintig was, zag er goed uit, zooals de wereld zei. Haar vader kwam tot haar en vroeg haar: wil je me redden? Je kan het door Mijnheer X. te huwen. Die was vijftig jaar, had verschillende kinderen uit vroegere huwelijken, maar heette zeer rijk en ook gezind om den vader van zijn ondergang te redden.quot;
«En ze deö het? Dat was moedig, maar ook haar plicht,quot; riep Helène.
»Ja, zij deö het. De twintigjarige zorgde voor de kinderen uit de vorige huwelijken, kreeg zelve een zoon en een dochter. Haar echtgenoot was evenwel spoedig vergeten wat hij aan zijn vrouw schuldig was. Hij schond zijn huwelijkseed, dwong haar een andere, die hij liever had dan haar, bij zich aan huis te dulden...quot;
» En ze verdroeg dat ?quot; riep Helène, die, hoe jong ook nog, begreep wat schande en óneer die woorden bedoelden. O, zij was in korten tijd veel in kennis gevorderd. Het gemeene had haar immers aangeraakt? »En zij verdroeg dat?quot; klonk het nogmaals met toorn en afschuw.
»Had zij dan geen kinderen, voor wie zij te zorgen, te waken had?quot; vervolgde de andere. »Maar haar geduldig lijden werd slecht beloond. Op zekeren dag had haar echtgenoot haar verlaten met de vrouw, die hij liefhad. Hij had alles wat hij bezat in ver voerbare waarden meègenomen. Zij bleef arm achter met haar twee kinderen. Maar
198
VERZOEND.
niet lang had zij er twee. Het dochtertje — het zou iets ouder dan jij zijn geweest, maar toch niet veel— stierf spoedig; het was altijd ziekelijk geweest, sedert het door de vreemde vrouw, die óok een dochter had, was mishandeld geworden.quot;
»0 mijn God, wat een smart!quot; kreet Helène.
s.Ja, dat mag je wel zeggen. Zij bleef met haar zoon alleen achter; maar God verliet haar niet en zegende haar en gaf haar kracht naar kruis en blijmoedigheid onder alle verdrukking ..
»En die vrouw ... en die zoon .. .quot;
»Is Bruno.quot;
Mevrouw was opgestaan en wischte met haar zakdoek ter sluik de oogen af.
»En nu heb ik een beste oude vriendin, een, die er altijd erg kwaad uitziet, zeker omdat ze er boos op zich zelve om is dat ze zoo erg goed is, en die vriendin vindt, dat ik altijd maar een zwak vat ben geweest en een ziel, die Gods water over Gods akker liet loopen.quot; Dit zeide ze, na de oogen goed afgedroogd te hebben, met een glimlachje op de lippen en een oolijk blikje in haar oog.
»En ik, die klaagde...! ik, die wanhoopte...! Dank, dank aan u, die mij niet alleen naar het lichaam verzorgt maar ook naar den geest! Laat het gemeene komen — ik tart het!quot; riep Helène.
En het gemeene kwam tot haar in de gedaante van haar vader!
Bruno had hem eindelijk gedwongen meê te gaan. Hij had lang geaarzeld naast den man, die er zoo verloopen uitzag, over straat te gaan, maar hij moest daartoe wel besluiten wilde hij hem bij Helène brengen, en deze had hem den vorigen avond dat nog zoo vriendelijk gevraagd.
Wat ontmoeting! Hoe de achteruitgang naar het uitwendige gelijken tred houden met dien naar het innerlijke, ja dien nog voorby kan snellen! Half slechts gekleed — en wat nog aanwezig was verslonsd en bemorst, gerafeld en gescheurd — den schuwen blik dooide oogleden half beschfiduwd, met diepe rimpels op het voorhoofd en langs den neus, de knieïin gekromd evenals het hoofd, zoo stond hij op den drempel. Helène had gerild toen ze hem zag, maar was toch naar hem toegeijld, had zijn handen gegrepen, zijn lippen gezocht. En hij stond nog heftiger te trillen dan zij straks gedaan had en hield niet op, zoodat de woorden, die over zijn lippen kwamen, ook trilden; woorden, die zij alleen verstond, en die beteekenden: dat de satan, die hem eens verleidde, van alles de schuld was; dat hij dien nog eens hoopte te ontmoeten om hem te vertrappen.
jgt;Ik bracht hem hier om u pleizier te doen, pleizier!quot; fluisterde
199
VERZOEND.
Bruno, die den ouden man met walging beschouwde en liem van Helène verwijderen wou.
»Hij zal buiten besteed worden, lieve!quot; zei Mevrouw van Hoh*. »Ik kreeg van morgen op mijn brief een antwoord daar 't wel op te wagen is.quot;
»Ik scheid mij niet van mijn vader!quot;
jHaar, Helène...!quot; begon Bruno met een innigheid in den toon zijner stem, die hem anders vreemd was.
»Zij heeft gelijk, Bruno!quot; verklaarde mama.
»Hij hoort op straat en hij zal er haar ook brengen; daar is ze te goed voor en te lief — ja te goed en te lief!quot;
»Zij heeft gelijk, Bruno!quot; herhaalde mama.
Beiden — vader en dochter — moesten dan maar onder de vleugelen schuilen van Mejuffrouw Dorothea Paats, en dat wel zonder dat deze het eigenlijk wist. Het antwoord, waarop Mevrouw straks doelde, hield geen bepaalde goedkeuring in van het door haar gedaan voorstel. Daar kwam onder meer in voor; 't Is, goede Eef, of uet meêlij dat je met je zoon moet hebben, je tot meêlij voor jan en alleman voert. Gekheid! Zoo'n man, wien 't in zijn bol niet recht pluis is, aan huis te besteden bij Emilie! Wil je die dan nog gekker maken dan ze al is? Bij deze 3n haar doordraaier van een man hoeft waarachtig geen gek aan huis'. Ik ben er tegen, hoor je .... maar over het geld stap ik heen. Ik wil je nu je zelf eens een les laten geven. Zorg voor dien verloopen kwast, trek hem desnoods je eigen kousen aan — hij loopt er meö heen .. .! Ik ken de menschen. — Ik kan je als nieuwtje nog meC'deelen, dat Na blijft; maar ik heb mijn maatregelen genomen, zoodat ik me voor het laatst heb laten verbidden.quot;
»Oudje, ik moet je beet hebben!quot; prevelde Eefje, »niaar je zal er pleizier van hebben tot aan je laatsten snik.quot;
200
XIV.
't Was in den nazomer. In de laatste weken had bet veel geregend, had de zon zich maar zelden doen zien. Op Woudenberg was het donker en somber onder de olmen en de honderdjarige eiken en in de deftige kamers met het ouderwetsch deftig behangsel. AVelke veranderingen Caroline ook had weten in te voeren in het plantsoen vóór bet huis, de booge boomen had zij niet kunnen doen vallen, de behangsels niet door andere vervangen. Gustaaf had eerbied getoond voor die teekenen van oudheid, had er op gezinspeeld, dat de vroegere eigenaar het verdriet, dat hem den verkoop van zijn erfgoed reeds berokkend had, niet moest zien vergrooten, wat bet geval zou wezen als het heden te onbesuisd vernielend lostrok op het verleden. En Gustaaf gold altijd veel bij Papa. üe goede, vroolijke, dartele Caroline wist niet wat jaloezie was; anders zou zij dikwerf in opstand hebben kunnen komen tegen de privileges, aan haar broeder toegekend.
Ook zij was in de liefde en in de vreeze diens broeders opgewassen, zoodat zij de vereering van Papa voor hem in allen deele gewettigd vond. Met welk een smaak wist Gustaaf zich ook te kleeden, met welk een tact zich te bewegen in alle gezelschappen! Van welke belezenheid gaf hij niet blijk in zoo menig discours met personen van de meest verscheiden, van de hoogste ontwikkeling! Zij was nog laatst op zijn kamer geweest en had daar boeken gezien bij wier titels zij reeds duizelde. Haeckel en Darwin: »Descendenztheorie;quot; Hartmann, gt;die Philosophie des UabewustenWagener, tgt; Der Zusara-vienhang von Sein und Denken.'quot;
VERZOEND.
Haar ontzag voor den knappen broer — en knap was hij in allerlei beteekenis, ook in het uiterlijk, waar zij natuurlijk wel het meest aan hechtte! — was steeds hooger gestegen, zelfs zóo hoog, dat ze haar misnoegen over zijn veranderde houding jegens haar niet eens meer durfde openbaren. Dat hij bijna niet meer tot den huiselijken kring behoorde ; dat hij dagen en nachten zich in de stad ophield; —en Papa bad zich nog wel laten ontvallen dat hij Woudenberg vooral voor Grustaaf gekocht had! — dat hij, naar buiten overgekomen, lusteloos neerzat, kon zij hem makkelijker vergeven dan Papa het blijkbaar deed; maar dat hij haar met een zweem van minachting bejegende en er niet om scheen te denken, dat zij behoefte kon hebben aan ander gezelschap dan Papa haar gaf, dien ze nog maar zelden, of als het plansoen dat ze te veel zag, dat duidde ze hem zeer euvel.
Zij had zich dan ook gedurende al die regendagen erg verveeld en niettemin het voorstel van Papa, om eenige barer vriendinnen te logeeren te vragen, steeds met zekere drift afgeslagen. Haar vrien-dinnenschaar vond ze ook zoo weinig interessant!
Was het briefje, dut ze op zekeren morgen met een blijd glimlachje in de plooien van haar elegant toilet verborg, dan niet van een vriendin? Of gold het blijde glimlachje niet dat briefje, maar wel den zonnestraal, die na dagen afzijns eindelijk weer eens naar binnen viel?
Ook Papa had zich verveeld gedurende de eerste weken van zijn verblijf op Wondenberg. Caroline kon het peillood niet uitwerpen in bet hart van den man met dat matbleek gelaat, met die kwijnende oogen, als hij onder de bevallige veranda, volgens hare aanwijzing door een kunstrijk architect ontworpen, of in de groote zaal, uitziende op de vijvers achter de statige woning, neerzat. Altijd vriendelijk en voorkomend voor elk, voor ieder zijner talrijke domestieken zelfs, werd hij op de handen gedragen, klonk de betuiging in het rond, dat alle gaven van het leven zelden in zulken overvloed een men-schenkind in den schoot waren geworpen, maar dat ze ook zeiden zóo goed werden gebruikt. En de bezitter dier gaven vond het leven steeds dorrer worden, kon maar niet vinden wat hij zocht en kwam tot de bekentenis, dat tot 's menschen geluk de zorgen van 't aardsch bestaan de eerste en dringendste waren. Gelukkig, dat hij in de gelegenheid kwam nog een anderen en veel verhevener factor te vinden; gelukkig, dat hij dien in bet bezit van zijn Gustaaf vond, £,1 vermoedde hij ook diens afdwalingen; afdwalingen, evenwel, die hij vergoêlijken, nog meer: begrijpen kon, als de noodzakelijke vrucht van een rijk en een overgezond lichaaQi; afdwalingen, die hij niet
202
VERZOEND.
had gekend, alleen omdat hij er den tijd niet voor had kunnen vinden en die hem anders misschien hadden kunnen behoeden voor de versteening, die hem nu bedreigde.
Jonkheer Wrede scheen wel een onzichtbaar cordon om zijn hoeve getrokken te hebben. De uiterlijke teekenen van welvaart had de cottage behouden. De huisknecht deed nog dienst als palfrenier; de koetsier had nog dezelfde livrei en reed in hetzelfde rijtuig mijnheer en mevrouw met den jonker en de freule naar de kerk; de dominee werd met dezelfde nederbuigende voorkomendheid door zijn Hoogwelgeboren toegelaten; de neven en nichten in den omtrek meteen in-acht-nemen van alle vormen — wat echter geen warmte en innigheid bijwijlen buitensloot! — ontvangen. Maar voor anderen werd de brug niet neergelaten, de poort niet geopend, de slaghamei niet opgehaald. Mijnheer van Aarle ondervond het meer dan ieder ander der burgerfamilies. Hij had een bezoek verwacht; het werd niet gegeven. Hij had toen met zijne dochter er een willen brengen, maar kon niet worden afgewacht. Gustaaf echter had de goed verschanste woning weten te openen. Gustaaf, die nooit veel had opgehad met de stijve vormen der maatschappelijke welvoeglijkheid, maar toch als verstandig man ze stiptelijk eerbiedigde, had zich niet doen aandienen bij den Jonkheer, maar was den Jonker, dien hij eens met arbeiders op het veld vond, op zij getreden. Hij had den eerst stuurschen jonkman toi steeds vriendelijker spreken gedwongen, toen hij hem belangstelling toonde in den daar verrichten arbeid en voorlichting vroeg, om wat hg daar zag verrichten te kunnen begrijpen. »Een aardige vent, waarachtig niet pedant zooals je 't van die schoolvossen anders gewend bent!quot; had jonker Everard zijn vader gerapporteerd; maar deze bewaarde het stilzwijgen en het eenmaal ingenomen standpunt. Gustaaf ontmoette den Jonker meermalen, en steeds was het onderhoud levendig. Voor Gustaaf had de Jonker, die boer, van ganscher harte, boer wilde zijn en toch geen jota van zijn titels prijsgaf, iets aantrekkelijks, en zoodra Gustaaf iets aantrekkelijks vond werd hij het zelf in hooge mate. Daar ontmoette hy eens den vader, leunend op den zoon; den blinden grijsaard met dat forsch en gebiedend gelaat, waarvan de uitdrukking van hardheid zoozeer verzacht werd door een trek van weemoed en een schijn van hulpeloosheid. Hij vergat, dat zijn diepe groet zonder een daarbij gevoegd woord niet begrepen kon worden, en dat woord verzuimde hij te spreken als door eerbied overmand. »Dat is hij,quot; fluisterde Everard, wiens fluisteren altijd zelfs door een doove kon worden verstaan. De Jonkheer wilde verder doorgaan en dwong zijn zoon,
203
VEKZOENJ).
»Die twee moesten niet als onze schuldeischers vertrekken. De beleefdheid, beiden heeren in het huis onthouden, bood ik hun bij den uitgang aan.quot;
«Dat had i k moeten doen, en dat zou ik hebben gedaan als ik dat had gewild!quot;
«Jij hadt het, dunkt me, moeten willen, Maurits!quot;
»Neen, tegenover lieden, die zich zulke «ins geven .. . die onze plaats trachten in te nemen . .. Toch zitten ze er anders op dan wij. ..!quot;
«Is het hoog, is het waardig te laten gissen dat men hen die plaats benijdt?quot;
» Adelaide!quot;
»Denk er eens over na, Maurits!quot;
«■Isabella, kind!quot; zei de Jonkheer eenige oogenblikken later, toen zijn vrouw het vertrek had verlaten.
Zij kwam op zijn schoot zitten en hij voer met zijn hand over baar krachtig gevormd gezichtje, waarvan hij de hem verwante trekken niet kon waarnemen. »Ik geloof, dat we wel wat kras zijn geweest. Zeg je moeder, dat ik haar vrijlaat tegenover die lieden te handelen zooals baar dat goeddunkt. Zij staat hen nader dan ik of Everai-d.quot; In welke verhouding Isabella tot de boufjeoise naar bet oordeel haars vaders stond, werd niet aangeduid. Zij kon het echter wel gissen; vandaar dat er een oogenblik wrevel te lezen was op haar gelaat.
Waarlijk, er was wel iets goed te maken geweest, maar er was ook veel goedgemaakt door mevrouws tact. Van Aarle was onuitputtelijk in haar lof en ook Gustaaf moest erkennen, dat om harentwille een breuk tusschen de beide families moest worden voorkomen. Toen zij thuiskwamen was Caroline nog niet teruggekomen. Vreemd! Ze hield nooit veel van lange wandelingen, zei Papa. Gustaaf antwoordde niet; hij had daar juist van den knecht een kaartje ontvangen; het was dat van Frédéric Sylvius, die even op de plaats was geweest en naar hem gevraagd had.
«Papa, zou u geen lust hebben een groote reis te doen? Als u met Caroline eens den winter in het Zuiden ging doorbrengen!quot; zei hij plotseling.
«Jongen, Guust, hoe kom je daar in eens op?quot; Een flauw blosje tintte het bleeke gelaat; het hart klopte onrustig. »Nu, nu, ik zeg nog niet neen,quot; vulde hij aan, alsof hij iets te vergoelijken had.
Gustaaf stak zijn arm door dien zijns vaders. »Papa!quot; zei hij op den vertrouwelijken toon, dien hij zoo dikwerf tegen zijn vader aansloeg, »als u lust heeft wandelen wij nog eens even om ...quot; Papa
206
VERZOEND.
zei neen, noch ja, maar volgde den zacbten drang van den arm. Hij keek vóór zich uit en niet in het gelaat van den zoon, in wiens schrander oog hij zich anders zoo gaarne zag weerspiegeld. »Is 't waar, papa, dat mama niet van onzen stand was?quot;
Er ging een schok door van Aarle's leden. »Laat de dooden rusten!quot; klonk het somber; klonk het nauw hoorbaar.
»U heeft mij al geantwoord. Als men er naar streeft, een schijntje op te vangen van het licht, dat de wetenschap der laatste jaren ontstoken heeft, dan leert men anders zien dan vroeger, anders dan de meesten, die van dat licht niets weten. Ik moet u dat zeggen, papa, daar u anders mijn vraag als zeer ongepast, als erger nog zoudt moeten veroordeelen, zelfs u, die altijd zoo zacht in uw oordeel over anderen is! Een vrije wil, een daad, die onafhankelijk ware van de som der invloeden, welke den mensch ieder oogenblik bëheerschen en den machtigsten zelfs de grenzen aanwijzen, bestaat niet, zegt Molenschot. Mama is geweest zooals ze moest zijn, naar de invloeden die op haar inwerkten. Waren die gewijzigd geworden, zij zou anders zijn geweest. Zij heeft mij het aanzijn en mij u tot vader gegeven. Vrede zij harer nagedachtenis!quot;
»Zij was een goede moeder ..
»Is zij ook een trouwe, teedere vrouw kunnen zijn?quot;
De vragen van den jongen werden afschuwelijk, te afschuwelijker naarmate ze met zooveel eenvoud werden gedaan.
»Tk ben overtuigd dat ze mij trouw is geweest.quot;
»Leefde zij nog in hetzelfde milieu van vroeger toen ze u leerde kennen?quot;
«Gruust, niet verder! Je doet me pijn!quot;
Gustaaf bemerkte nu eerst hoe geschokt zijn vader was, hoe bleek dat gelaat, hoe gesluierd die oogblik, hoe waggelend die tred.
«Beste papa!quot; riep hij uit, hem met beide handen omvangende, »heeft u haar zóo lief gehad? Bestaat er dus een aandoening, die na jaren scheidens nog zulke herinneringen wekt, nog zulke smart doet lijden? Ja, misschien alleen in een hart, zoo rein, zoo teer als het uwe!quot;
Zijn vader wenkte hem met eenige drift te zwijgen. Er was een oogenblik van stilte.
quot;Je hebt vroeger daar ook al op gedoeld. Wie heeft je van haar verteld?quot; vroeg hij eindelijk met eenige hapering.
«Niemand en menigeen, naar dat u 't nemen wil. Het gaat immers zoo met al ons weten ? De een brengt dezen steen, de andere dien weder aan en zoo gaat het voort tot het gebouw er staat.quot;
207
VERZOEND.
Haar ontzag voor den knappen broer — en knap was hij in allerlei beteekenis, ook in het uiterlijk, waar zij natuurlijk wel het meest aan hechtte! — was steeds hooger gestegen, zelfs zóo hoog, dat ze haar misnoegen over zijn veranderde houding jegens haar niet eens meer durfde openbaren. Dat hij bijna niet meer tot den huiselijken kring behoorde; dat hij dagen en nachten zich in de stad ophield; — en Papa had zich nog wel laten ontvallen dat hij Woudenberg vooral voor Gustaaf gekocht had! — dat bij, naar buiten overgekomen, lusteloos neerzat, kon zij hem makkelijker vergeven dan Papa bet blijkbaar deed; maar dat hij haar met een zweem van minachting bejegende en er niet om scheen te denken, dat zij behoefte kon hebben aan ander gezelschap dan Papa haar gaf, dien ze nog maar zelden, of als het plansoen dat ze te veel zag, dat duidde ze hem zeer euvel.
Zij had zich dan ook gedurende al die regendagen erg verveeld en niettemin het voorstel van Papa, om eenige harer vriendinnen te logeeren te vragen, steeds met zekere drift afgeslagen. Haar vrien-dinnenschaar vond ze ook zoo weinig interessant!
quot;Was het briefje, dat ze op zekeren morgen met een blijd glimlachje in de plooien van haar elegant toilet verborg, dan niet van een vriendin? Of gold het blijde glimlachje niet dat briefje, maar wel den zonnestraal, die na dagen afzijns eindelijk weer eens naar binnen viel?
Ook Papa had zich verveeld gedurende de eerste weken van zijn verblijf op Wondenberg. Caroline kon het peillood niet uitwerpen in het hart van den man met dat matbleek gelaat, met die kwijnende oogen, als hij onder de bevallige veranda, volgens hare aanwijzing door een kunstrijk architect ontworpen, of in de groote zaal, uitziende op de vijvers achter de statige woning, neerzat. Altijd vriendelijk en voorkomend voor elk, voor ieder zijner talrijke domestieken zelfs, werd hij op de handen gedragen, klonk de betuiging in het rond, dat alle gaven van het leven zelden in zulken overvloed éen men-schenkind in den schoot waren geworpen, maar dat ze ook zelden zóo goed werden gebruikt. En de bezitter dier gaven vond het leven steeds dorrer worden, kon maar niet vinden wat hij zocht en kwam tot de bekentenis, dat tot 's menschen geluk de zorgen van 't aardsch bestaan de eerste en dringendste waren. Gelukkig, dat hij in de gelegenheid kwam nog een anderen en veel verhevener factor te vinden; gelukkig, dat hij dien in het bezit van zijn Gustaaf vond, al vermoedde hij ook diens afdwalingen; afdwalingen, evenwel, die hij vergoêlijken, nog meer: begrijpen kon, als de noodzakelijke vrucht van een rijk en een overgezond lichaam; afdwalingen, die bij niet
202
VERZOEND.
had gekend, alleen omdat hij er den tijd niet voor had kunnen vinden en die hem anders misschien hadden kunnen behoeden voor de versteening, die hem nu bedreigde.
Jonkheer Wrede scheen wel een onzichtbaar cordon om zijn hoeve getrokken te hebben. De uiterlijke teekenen van welvaart had de cottage behouden. De huisknecht deed nog dienst als palfrenier; de koetsier had nog dezelfde livrei en reed in hetzelfde rijtuig mijnheer en mevrouw met den jonker en de freule naar de kerk; de dominee werd met dezelfde nederbuigende voorkomendheid door zijn Hoogwelgeboren toegelaten; de neven en nichten in den omtrek met een in-acht-nemen van alle vormen — wat echter geen warmte en innigheid bijwijlen buitensloot! — ontvangen. Maar voor anderen werd de brug niet neergelaten, de poort niet geopend, de slaghamei niet opgehaald. Mijnheer van Aarle ondervond het meer dan ieder ander der burgerfamilies. Hij had een bezoek verwacht; het werd niet gegeven. Hij had toen met zijne dochter er een willen brengen, maar kon niet worden afgewacht. Gustaaf echter had de goed verschanste woning weten te openen. Gustaaf, die nooit veel had opgehad met de stijve vormen der maatschappelijke welvoeglijkheid, maar toch als verstandig man ze stiptelijk eerbiedigde, had zich niet doen aandienen bij den Jonkheer, maar was den Jonker, dien hij eens met arbeiders op het veld vond, op zij getreden. Hij had den eerst stuurschen jonkman tot steeds vriendelijker spreken gedwongen, toen hij hem belangstelling toonde in den daar verrichten arbeid en voorlichting vroeg, om wat hij daar zag verrichten te kunnen begrijpen. »Een aardige vent, waarachtig niet pedant zooals je 't van die schoolvossen anders gewend bent!quot; had jonker Everard zijn vader gerapporteerd; maar deze bewaarde het stilzwijgen en het eenmaal ingenomen standpunt. Gustaaf ontmoette den Jonker meermalen, en steeds was het onderhoud levendig. Voor Gustaaf had de Jonker, die boer, van ganscher harte boer wilde zijn en toch geen jota van zijn titels prijsgaf, iets aantrekkelijks, en zoodra Gustaaf iets aantrekkelijks vond werd hij het zelf in hooge mate. Daar ontmoette hij eens den vader, leunend op den zoon; den blinden grijsaard met dat forsch en gebiedend gelaat, waarvan de uitdrukking van hardheid zoozeer verzacht werd door een trek van weemoed en een schijn van hulpeloosheid. Hij vergat, dat zijn diepe groet zonder een daarbij gevoegd woord niet begrepen kon worden, en dat woord verzuimde hij te spreken als door eerbied overmand. »Dat is hij,quot; fluisterde Everard, wiens fluisteren altijd zelfs door een doove kou worden verstaan. De Jonkheer wilde verder doorgaan en dwong zijn zoon.
203
VERZOEND.
Uie anders sterk op de voeten stond, daartoe mede, maar de beleefde woorden, de beschaafde toon, die hem toeklonken, bracht hem een oogen-blik tot stilstaan. »Wrj staan hier als op ge wijden grond, mijnheer!quot; voerde G-ustaaf hem na de eerste gewone begroeting tegemoet. »Hier toch moet in '50 de ruiterij van Prins Willem II bij den marsch op Amsterdam verdwaald zijn geraakt.quot; De jongen noemde niet de eeuw, alleen maar het jaartal; dat beviel den Jonkheer. Het feit, waarop bij doelde, viel natuurlijk voor in de 1.7de eeuw, in den bloeitijd van bet patriciaat. De jonkman scheen er in te leven, evenals hij. Zulk een opmerking verdiende een antwoord, en de jonkman ontving er dan ook een. En op dat antwoord volgde weer een vraag of een opmerking, welke tot een nieuw antwoord verplichtte. En toen de jonkman blijk gaf de erfopvolging der Wredes sedert twee en een halve eeuw te kennen, zelfs die van het vrouwelijk oir, en met den jonkheer in verschil raakte of Odilde van Obdam in Juni of Juli '19 in den familiegrafkelder was bijgezet, verdroot het Everard naar al die kwasterij — zooals hij 't vrij luid noemde — te luisteren, en liet hij zijn vader alleen staan, die nu wel Gustaafs arm moest aannemen, aan diens arm naar huis wandelen, en hem niet dan aan de andere zij van den drempel kon loslaten, daar het ontstaan verschil van meening slechts kon worden opgelost door het raadplegen der familie-papieren. De brug was neergelaten, de poort ontsloten, de slaghamei opgetrokken.
't Was of van Aarle de positie reeds lang had bespied, want hij maakte van de gelegenheid, welke hem de mindere waakzaamheid opende, dadelijk gebruik. Aan de zijde van Gustaaf, die den jonkheer weder eenige nieuwe opmerking aangaande het geslacht der Wredes had te brengen, wandelde hij de hoeve binnen. Het gelaat van den jonkheer verdonkerde, toen hij een onbekenden tred hoorde op het kiezelzand, dat voor de in Zwitserschen trant opgetrokken huizing lag, en ook Isabella zag den vreemden bezoeker, die naast den wel-gemaakten, welbespraakten en goedgemanierden jonkman ging, met een uitdrukking van terugstootende hooghartigheid verschijnen. Alleen mevrouw, die met eenig tapisserie-werk bezig was en daarmee voortging alsof het bezoek, dat gebracht werd, niet voor haar was bestemd, liet even een glimlachje glijden langs de fijne lippen.
Gustaaf stelde zijn vader voor. »Het is mij recht aangenaam,quot; verzekerde deze, »dat ik mijn wensch, om de kennismaking met de familie te vernieuwen, eindelijk zie ingewilligd.quot;
Een hoofdknikje van den Jonkheer en het zwijgen van moeder en dochter maakten de receptie erger dan koud. Gustaaf beet zich op
204
VERZOEND,
de lippen. Hij wist, dat de beleedigende ontvangst niet bém, maar, wat meer beteekende, zijn vader gold, en daarom kwam een oogen-blik bet voornemen bij hem op, gebruik te maken van de voordeelige door bem veroverde positie, en de bewoners der boeve de hooghartige onverschilligheid tegenover zijn vader met gelijke munt te betalen. Maar zijn vader gunde hem den tijd daarvoor niet. In geenen deele gekrenkt en daardoor te kennen gevende, dat hij den hem toegewezen rang als voldoende beschouwde, uiite van Aarle op den innemendsten, ja nederigsten toon, den wensch, dat het hem gegeven mocht worden de familie op Woudenberg te ontvangen. »Blijf Woudenberg toch als uw eigendom beschouwen, mijnheer Wrede!quot; bad hij bijna.
Gustaaf voelde zich dubbel gekrenkt. Wat hij in een ander zou afkeuren als slaafschen zin, gevolg eener burgerlijke opvoeding, gevolg eener jeugd in ondergeschikte betrekking doorgebracht, waardeerde hij in zijn vader als de uiting eener reine ziel, wier ootmoed, bij zoo vele gaven van intellectueelen en materieelen aard, vereering verdiende, ja vorderde.
Op de vraag van den Jonkheer: jgt;heb je nog iets aangaande Otto van Lunteren van den Beukenkorst kunneu vinden ?quot; klonk het daarom kortaf: sik heb er nog niet naar gezocht.quot; Toen hij op Isabella's lectuur door mevrouw werd opmerkzaam gemaakt, die het kleine boeksken van den stoel naast haar op de tafel legde, niet ver van de plek waar hij stond, en de vraag van mevrouw vernam, of hij dat nieuwste werk van de beroemde schrijfster kende, was dezelfde kortheid merkbaar, 't Was een goedkoope editie van een der tallooze engelsebe romans door methodistische dames geschreven. »De inhoud zal wel zijn als al de overige, mevrouw! Ik zou de lectuur verbieden indien ik daartoe de bevoegdheid had, ware 't ook maar alleen om den druk, die de oogen bederft.quot; Isabella wierp hem een toornigen blik toe. Het onderhoud kon slechts kort zijn. Van Aarle had geenerlei antwoord op zijn uitnoodiging ontvangen en Gustaaf had geen geduld, om er op te wachten. Na de wisseling van eenige onbeteekenende beleefdheids-formules namen beide heeren hun afscheid, waarbij mevrouw echter opstond en hen op zijde trad.
»Wat doet je moeder?quot; vroeg de Jonkheer aan Isabella.
«Mama geleidt hen tot aan het hek,quot; antwoordde zij wel wat verbaasd. »Tot zelfs buiten het hek,quot; voegde zij er nog meer verbaasd aan toe.
»Ik had gewenscht dat je dat niet hadt gedaan,quot; zei Maurits tot zijn vrouw, toen ze tot hem was teruggekeerd.
205
VERZOEN' I),
»Die twee moesten niet als onze schuldeischers vertrekken. De beleefdheid, beiden heeren in liet huis onthouden, bood ik hun bij den uitgang aan.quot;
»Dat had i k moeten doen, en dat zou ik hebben gedaan als ik dat had gewild!quot;
5gt;Jij hadt het, dunkt me, moeten willen, Maurits!quot;
»Neen, tegenover lieden, die zich zulke ffins geven ... die onze plaats trachten in te nemen ... Toch zitten ze er anders op dan wij . . .!quot;
»Is het hoog, is het waardig te laten gissen dat men hen die plaats benijdt?quot;
«Adelaide!quot;
»Denk er eens over na, Maurits!quot;
«Isabella, kind!quot; zei de Jonkheer eenige oogenblikken later, toen zijn vrouw het vertrek had verlaten.
Zij kwam op zijn schoot zitten en hij voer met zijn hand over haar krachtig gevormd gezichtje, waarvan hij de hem verwante trekken niet kon waarnemen. »Ik geloof, dat we wel wat kras zijn geweest. Zeg je moeder, dat ik haar vrijlaat tegenover die lieden te handelen zooals baar dat goeddunkt. Zij staat hen nader dan ik of Everard.quot; In welke verhouding Isabella tot de hourjeoise naar bet oordeel haars vaders stond, werd niet aangeduid. Zij kon het echter wel gissen; vandaar dat er een oogenblik wrevel te lezen was op haar gelaat.
Waarlijk, er was wel iets goed te maken geweest, maar er was ook veel goedgemaakt door mevrouws tact. Van Aarle was onuitputtelijk in haar lof en ook Gustaaf moest erkennen, dat om harentwille een breuk tusschen de beide families moest worden voorkomen. Toen zij thuiskwamen was Caroline nog niet teruggekomen. Vreemd! Ze hield nooit veel van lange wandelingen, zei Papa. Gustaaf antwoordde niet; hij had daar juist van den knecht een kaartje ontvangen; het was dat van Frédéric Sylvius, die even op de plaats was geweest en naar hem gevraagd had.
»Papa, zou u geen lust hebben een groote reis te doen? Als u met Caroline eens den winter in het Zuiden ging doorbrengen!quot; zei hij plotseling.
«Jongen, Guust, hoe kom je daar in eens op?quot; Een üauw blosje tintte het bleeke gelaat; het hart klopte onrustig. »Nu, nu, ik zeg nog niet neen,quot; vulde hij aan, alsof hij iets te vergoelijken had.
206
Gustaaf stak zijn arm door dien zijns vaders. »Papa!quot; zei hij op den vertrouwelijken toon, dien hij zoo dikwerf tegen zijn vader aansloeg, »als u lust heeft wandelen wij nog eens even om ...quot; Papa
VERZOEN 1).
zei neen, noch ja, maar volgde den zacbten drang van den arm. Hij keek vóór zich uit en niet in het gelaat van den zoon, in wiens schrander oog hij zich anders zoo gaarne zag weerspiegeld. »Is 't waar, papa, dat mama niet van onzen stand was?quot;
Er ging een schok door van Aarle's leden. »Laat de dooden rusten !quot; klonk het somber; klonk het nauw hoorbaar.
»U beeft mij al geantwoord. Als men er naar streeft, een schijntje op te vangen van bet licht, dat de wetenschap der laatste jaren ontstoken heeft, dan leert men anders zien dan vr-oeger, anders dan de meesten, die van dat licht niets weten. Ik moet u dat zeggen, papa, daar u anders mijn vraag als zeer ongepast, als erger nog zoudt moeten veroordeelen, zelfs u, die altijd zoo zacht in uw oordeel over anderen is! Een vrije wil, een daad, die onafhankelijk ware van de som der invloeden, welke den mensch ieder oogenblik bëbeerschen en den machtigsten zelfs de grenzen aanwijzen, bestaat niet, zegt Molenschot. Mama is geweest zooals ze moest zijn, naar de invloeden die op haar inwerkten. Waren die gewijzigd geworden, zij zou anders zijn geweest. Zij beeft mij het aanzijn en mij u tot vader gegeven. Vrede zij barer nagedachtenis!quot;
»Zij was een goede moeder ..
»Is zij ook een trouwe, teedere vrouw kunnen zijn?quot;
De vragen van den jongen werden afschuwelijk, te afschuwelijker naarmate ze met zooveel eenvoud werden gedaan.
»Ik ben overtuigd dat ze mij trouw is geweest.quot;
»Leefde zij nog in hetzelfde milieu van vroeger toen ze u leei'de kennen ?quot;
gt;Guust, niet verder! Je doet me pijn!quot;
Gustaaf bemerkte nu eerst hoe geschokt zijn vader was, hoe bleek dat gelaat, hoe gesluierd die oogblik, hoe waggelend die tred.
»Beste papa!quot; riep bij uit, hem met beide handen omvangende, «heeft u haar zóo lief gehad? Bestaat er dus een aandoening, die na jaren scheidens nog zulke herinneringen wekt, nog zulke smart doet lijden? Ja, misschien alleen in een hart, zoo rein, zoo teer als het uwe!quot;
Zijn vader wenkte hem met eenige drift te zwijgen. Er was een oogenblik van stilte.
»Je hebt vroeger daar ook al op gedoeld. Wie heeft je van haar verteld?quot; vroeg hij eindelijk met eenige hapering.
«Niemand en menigeen, naar dat u 't nemen wil. Het gaat immers zoo met al ons weten ? De een brengt dezen steen, de andere dien weder aan en zoo gaat het voort tot het gebouw er staat.quot;
207
VERZOEND.
Maar wat brengt er je op, mij juist nü over haar te spreken?quot;
»Onze gedachten worden bepaald door indrukken van buiten. Wie zal de logische opeenvolging kunnen aanduiden? Maar toch hier zou ik .. .quot; Hij poosde een oogenblik en dacht na. Eindelijk brak hij het zwijgen, dat zijn vader steeds pijnlijker werd, door de opmerking: »Zij was zeker mooi, mooi van een soort...!quot;
»Zie wie daar aankomt, en je hebt het beeld van je moeder!quot; riep van Aarle op blijden toon; want Caroline, die daar met stralende oogen, een hoogrood blosje op de wangen en als op gevleugelden voet kwam aanzweven, maakte aan het onderhoud een einde.
»Juist, juist!quot; fluisterde Gustaaf, die de gedachten, welke hem bezighielden, maar niet verdrijven kon, ja daaraan veeleer door den nieuwen indruk, welken Caroline's verschijnen op hem maakte, sterker werd verbonden. Caroline moest met Papa op reis gaan, moest andere indrukken ontvangen; het werd door Gustaaf in den loop van het gesprek luchtig opgemerkt; maar zij, de altijd dartele en jolige en goed geluimde, wees ditmaal met eenige scherpte het voorstel dadelijk af.
tgt;Maar wat heb je er eigenlijk tegen?quot; vroeg Gustaaf.
»Ik mag broertje niet alleen laten!quot; riep zij uit, weder op haar gewonen toon, maar blijkbaar niet met hare gewone goedaardigheid, daar zij Gustaaf een roode kleur aanjoeg, even rood als de hare was.
»Je hebt Frederic gesproken. Zeker even hartelijk als op zekeren avond in onze zijkamer in stad?quot; beet hij haar toe.
»Welnu dan, ja! is hij niet je boezemvriend?quot;
»Juist omdat ik hem zoo goed ken, keur ik hem af als zwager.quot;
»Kinderen, waar blijven jelui toch?quot; riep een stem uit de veranda, waardoor men in de eetkamer kwam. Voor het eerst van hun leven was er tweespalt tusschen die twee, een tweespalt, die tot blijvende verwijdering kon leiden.
Weinige dagen later — het was een schoone herfstdag — wandelden vader en dochter de plaats in. Ditmaal was het geen gewone tocht, maar meer een inspectie. Caroline had weder groote hervormingsplannen. Zij had aan de meeste zware boomen reeds voor lang de bijl willen leggen, maar Gustaaf, die wel door een manie voor zware duisternis scheen beheerscht te worden, had altijd nog het leven der woudreuzen weten te beschermen. Hij was nu echter voor eenige weken afwezig en daarvan wilde Caroline een goed gebruik maken. Men ging een tijdlang onder allerlei gekeuvel de beek langs, welke overschaduwd werd door prachtige dennen, wier donkergroen loof in het heldere water zich als één zwarte massa voordeed. Die
•208
VERZOEND.
dennen zouden vallen. Papa had goedkeurend geknikt. Men ging verder en kwam achter ,in de plaats, waar een stevig hek de indringers moest weren. De Wredes waren altijd naijverig op het ongestoord bezit van hun eigendom geweest. Een ringvaart omkronkelde het landgoed, en waar die het smalst of het ondiepst was of het minst bewaakt kou worden, volmaakte een stevige heining de afsluiting. Bovendien hingen er bij ieder hek — het landgoed had verschillende in- en uitgangen — bordjes, waarop zeer duidelijk de woorden »verboden wandelingquot; te lezen stonden en op enkele zeer oude de vreeselijke waarschuwing; »hier liggen voetangels en klemmen.'' Papa en vooral Caroline keken die bordjes glimlachend aan, maar dachten er niet aan, ze te doen verdwijnen. Zij kwamen nu aan een verhevenheid, waarop een ouderwetsch koepeltje stond. Van daar had men een verrukkelijk uitzicht op de omliggende landstreek. Op den voorgrond: een oceaan van groen en geel en bruin, door den herfst zoo grillig maar ook zoo rijk geschakeerd; op den achtergrond; de roodbruine heide met haar heuvels van stuifzand en met haar horizon van wazig blauw. Ook dat koepeltje was aan drie zijden door zwaar geboomte omgeven, waarin het als wegschool, zoodat in de ruimte daar binnen, hoe groot ook de vensterkozijnen waren en hoe dun ook de sponningen, nooit meer dan een schemerschijn viel. Papa sprak er van, ook dat geboomte te laten vallen; maar Caroline verzette er zich tegen. »Neen, hier zou 's zomers het helle licht ondraaglijk zijnquot; beweerde zij. Papa gunde zich geen tijd om Caroline te wijzen op hare inconsequentie. Eerst scheen hij als verloren in den aanblik van het natuurschoon en toen werd hij als geboeid door twee gedaanten, wier lichte kleeding bevallig afstak op het groen der bosschen. Hij wenkte Caroline naar beneden te gaan; hij zelf was reeds beneden en zag naar zijn dochter niet meer om. Hij verhaastte zijn voetstap, ging het naastbijgelegen hek dooien stond weldra, nog eer hij het dacht, nog eer het mogelijk ware geweest, zoo niet de beide dames zijn voornemen hadden geraden en hem tegemoet waren gekomen, voor mevrouw Wrede en haar dochter.
»Wat gelukkig toeval!quot; stamelde van Aarle.
» Wij mogen 't geen toeval noemen!quot; zei mevrouw, sniet waar, Isabella? Wij zagen u op de schoone plek, zeker bewonderend, stilstaan, en toen kwam bij mijn dochter het verlangen op, om ook nog eens van daar het panorama te genieten.quot;
j'Mama!quot; fluisterde Isabella eenigszins verlegen. Mama had er toch geen woord van gezegd.
VERZOEND. — I. 14
209
VERZOEN».
»Mag ik dan het voorrecht hebben u te geleiden? Caroline!quot; riep li Ü de naderende toe, »mevrouw Wrede en de freule, die je nog niet het voorrecht hadt te ontmoeten, bevestigen in allen deele je smaak! Daaraan zal voortaan niemand meer durven twijfelen!quot;
Caroline vernam eenige zeer verplichtende woorden van de hooge mevrouw en voelde zich van Isabella minder verwijderd, toen zij de eenvoudige rohe en de ouderwetsche snede van deze zag. Waarlijk, zij kon zich bijna niet meer herinneren ooit zoo'n maaksel gezien te hebben.
Mevrouw Wrede wandelde aan de zijde van van Aarle verder en weldra langs een omweg naar het bergje. Waarom vooi'kwam zij dien omweg niet? Hoe was 't mogelijk dat hij dien insloeg? Maar het gesprek dier twee was van het eerste oogenblik af zóó levendig, dat beiden geen oog schenen te hebben voor wat hen omringde.
Ja, hij hield van de natuur, maar of hij, als de bladeren gevallen waren en als de storm door de dorre takken loeide, zich niet tot de genoegens der stad zou voelen aangetrokken, zou hij nog niet durven ontkennen.
»Maar het intieme leven dan, mijnheer?quot; vroeg mevrouw. »Acht u dat niet het hoogste en zou u van meening zijn, dat het buiten niet veel schooner bloeit dan in de stad?quot;
»Zeker, mevrouw, hoewel ook ik in de stad....quot;
»Te midden der uwen leefde! Ik kan het begrijpen, nu ik uw gezin heb leeren kennen.. . Waarlijk, een schat!quot;
»Hij wordt het eerst recht, nu hij zoo wordt gewaardeerd door eene .. .quot;
»Die schatten van dien aard óok kent,quot; vulde zij met een glimlach aan, toen hij naar het juiste woord scheen te zoeken, s Ja, ik heb dat geluk; en dit is vooral een voorrecht waar het familie-leven niet altijd een vrije keuze, maar meest een noodzakelijkheid is.quot;
»U doelt op de blindheid van mijnheer Wrede? Een hard lot dunkt me ... en reeds jaren was dat zoo .. .?quot;
»Wrede heeft nooit zijn dochter kunnen zien.quot;
»Vreeselijk! Mijn bewondering klimt voor de moeder, die den vader heeft kunnen doen berusten en de dochter ...quot;
»Hoe weet u dat?quot; vroeg ze met een ondeugend glimlachje. »Een galant man bedriegt zich vaak of hij neemt den schijn aan van lichten goedgeloovig te zijn .. . omdat hij galant wil zijn! . .
»Zie ik dan verkeerd, mevrouw?quot; vroeg van Aarle, zich tot haar heenbuigend.
»Welk antwoord dunkt u dat wel op zulk een vraag past?quot;
210
VERZOEN J),
vroeg mevrouw met eenige hoogheid, waarna zij het nog zoo mooi gelaat van hem afkeerde.
»Vergeving, indien ik kwetste!quot; stamelde van Aarle.
»Dametjes, wat moet je hard geloopen hebben!quot; riep mevrouw uit, toen ze, boven gekomen, Isabella en Caroline zwijgend naast elkander zag staan, starend in de verte.
»Eti toch scheen de weg niet heel kort.quot; Isabella was in die opmei-king niet zeer beleefd.
»Ja, ieder voetstapje herinnert het verleden, chérie! ü begrijpt, mijnheer, dat mijnheer Wrede, die al dat schoone slechts door het geheugen of de getuigenissen van anderen moest genieten, zich niet meer aangetrokken kon voelen tot de bezitting zijner vaderen. Voor hem is het familieleven het eenige leven, en een kleinere woning is een meer gezellige . .. Nu, daarvan hoop ik, dat u zich spoedig eens komt overtuigen! Wil u zoo goed zijn, mijnheer uw zoon te zeggen, dat Isabella haar laatste lectuur gestaakt heeft. ..quot; Zij maakte een niet zeer diepe révérence, nochtans met een zeer strak en deftig gelaat. Zij liet Isabella voorgaan, maar bij het nederdalen keerde zij zich tot van Aarle, die eenige takken, welke over het enge pad hingen, wegboog, en zei met een innemend glimlachje; »toen ik u den eersten keer zag, voorspelde ik u reeds dat u gevaar liep misanthroop te worden .. . U wordt het, tenzij een weldoende fee over u wake ..
sik zie haar voor mijlquot; stamerde van Aarle, die bijna zijn bezinning verloor, zóo boeiden hem dat donker oog en de aanminnige uitdrukking van het tot hem gekeerd gelaat. Hij trilde op de voeten; hij voelde een gewaarwording van de rijkste weelde, het hoogste geluk; hij bleef haar naoogen; hij bleef haar bewonderen in haar veerkrachtigen stap, die het symmetrische der gevulde leden deed uitkomen. Overweldigend kan de indruk van een levensherfst zijn op wie nooit een levenslente hebben gekend!
»Wat een trotsch nest is dat kind!quot; riep Caroline hem toe. »Wat verschil met haar broêr! Daar is men dadelijk meê in discours!quot;
»Heb je dien dan al gesproken?quot;
i Verbeeld u, papa, dat ik laatst aan den stal met onzen koetsier stond te praten over mijn appelgrauwtje, waarvan hij nog eens de makheid en ik weet niet welke goede kwaliteiten roemde. Nu, hij had er zin in en ziet niet of wil niet zien, dat het dier een beetje tript.quot;
»Is dat werkelijk zoo, dan moet je een ander nemen, Caroline.quot;
»Goed, papa! Daar komt de jonker aan met een paar grootestevels aan, een laag hoedje met een kleurig haneveertje en met breedsn gedeukten rand op het hoofd, een groen jacquet en korte pantalon.
211
VERZOEND.
»Mag ik dan liet voorreclit hebben u te geleiden? Caroline!quot; riep hij de naderende toe, »mevrouw Wrede en de freule, die je nog niet het voorrecht hadt te ontmoeten, bevestigen in allen deele je smaak! Daaraan zal voortaan niemand meer durven twijfelen!quot;
Caroline vernam eenige zeer verplichtende woorden van de hooge mevrouw en voelde zich van Isabella minder verwijderd, toen zij de eenvoudige robe en de ouderwetsche snede van deze zag. Waarlijk, zij kon zich bijna niet meer herinneren ooit zoo'n maaksel gezien te hebben.
Mevrouw Wrede wandelde aan de zijde van van Aarle verder en weldra langs een omweg naar het bergje. Waarom voorkwam zij dien omweg niet? Hoe was 't mogelijk dat hij dien insloeg? Maar het gesprek dier twee was van het eerste oogenblik af zóó levendig, dat beiden geen oog schenen te hebben voor wat hen omringde.
Ja, hij hield van de natuur, maar of hij, als de bladeren gevallen waren en als de storm door de dorre takken loeide, zich niet tot de genoegens der stad zou voelen aangetrokken, zou hij nog niet durven ontkennen.
»Maar het intieme leven dan, mijnheer?quot; vroeg mevrouw. »Acht u dat niet het hoogste en zou u van meening zijn, dat het buiten niet veel schooner bloeit dan in de stad?quot;
»Zeker, mevrouw, hoewel ook ik in de stad....quot;
»Te midden der uwen leefde! Ik kan het begrijpen, nu ik uw gezin heb leeren kennen.. . Waarlijk, een schat!quot;
»Hij wordt het eerst recht, nu hij zoo wordt gewaardeerd door eene ..
»Die schatten van dien aard óok kent,quot; vulde zij met een glimlach aan, toen hij naar het juiste woord scheen te zoeken. sJa, ik heb dat geluk; en dit is vooral een voorrecht waar het familie-leven niet altijd een vrije keuze, maar meest een noodzakelijkheid is.quot;
ȟ doelt op de blindheid van mijnheer Wrede? Een hard lot dunkt me ... en reeds jaren was dat zoo .. .
»Wrede heeft nooit zijn dochter kunnen zien.quot;
»Vreeselijk! Mijn bewondering klimt voor de moeder, die den vader heeft kunnen doen berusten en de dochter ...quot;
»Hoe weet u dat?quot; vroeg ze met een ondeugend glimlachje. »Een galant man bedriegt zich vaak of hij neemt den schijn aan van lichten goedgeloovig te zijn .. . omdat hij galant wil zijn! ...quot;
»Zie ik dan verkeerd, mevrouw?quot; vroeg van Aarle, zich tot haar heenbuigend.
210
sWelk antwoord dunkt u dat wel op zulk een vraag past?quot;
VERZOEND.
vroeg mevrouw met eenige hoogheid, waarna zij het nog zoo mooi gelaat van hem afkeerde.
»Vergeving, indien ik kwetste!quot; stamelde van Aarle.
«Dametjes, wat moet je hard geloopen hebben!quot; riep mevrouw uit, toen ze, boven gekomen, Isabella en Caroline zwijgend naast elkander zag staan, starend in de verte.
»En toch scheen de weg niet heel kort.quot; Isabella was in die opmerking niet zeer beleefd.
»Ja, ieder voetstapje herinnert het verleden, chérie! Ü begrijpt, mijnheer, dat mijnheer Wrede, die al dat schoone slechts door het geheugen of de getuigenissen van anderen moest genieten, zich niet meer aangetrokken kon voelen tot de bezitting zijner vaderen. Voor hem is het familieleven het eenige leven, en een kleinere woning is een meer gezellige . .. Nu, daarvan hoop ik, dat u zich spoedig eens komt overtuigen! Wil u zoo goed zijn, mijnheer uw zoon te zeggen, dat Isabella haar laatste lectuur gestaakt heeft . .Zij maakte een niet zeer diepe révérence, nochtans met een zeer strak en deftig gelaat. Zij liet Isabella voorgaan, maar bij het nederdalen keerde zij zich tot van Aarle, die eenige takken, welke over het enge pad hingen, wegboog, en zei met een innemend glimlachje: »toen ik u den eersten keer zag, voorspelde ik u reeds dat u gevaar liep misanthroop te worden .. . U wordt het, tenzij een weldoende fee over u wake ...quot;
»Ik zie haar voor mij!quot; stamerde van Aarle, die bijna zijn bezinning verloor, zóo boeiden hem dat donker oog en de aanminnige uitdrukking van het tot hem gekeerd gelaat. Hij trilde op de voeten; hij voelde een gewaarwording van de rijkste weelde, het hoogste geluk; hij bleef haar naoogen: hij bleef haar bewonderen in haar veerkrachtigen stap, die het symmetrische der gevulde leden deed uitkomen. Overweldigend kan de indruk van een levensherfst zijn op wie nooit een levenslente hebben gekend!
»Wat een trotsch nest is dat kind!quot; riep Cai'oline hem toe. »Wat verschil met haar broêr! Daar is men dadelijk meê in discours!quot;
»Heb je dien dan al gesproken?quot;
»Verbeeld u, papa, dat ik laatst aan den stal met onzen koetsier stond te praten over mijn appelgrauwtje, waarvan hij nog eens de makheid en ik weet niet welke goede kwaliteiten roemde. Nu, hij had er zin in en ziet niet of wil niet zien, dat het dier een beetje tript.quot;
»Is dat werkelijk zoo, dan moet je een ander nemen, Caroline.quot;
«Goed, papa! Daar komt de jonker aan met een paar groote steveis aan, een laag hoedje met een kleurig haneveertje en met breeden gedeukten rand op het hoofd, een groen jacquet en korte pantalon,
211
VERZOEND.
een weitasch op den rug en een jachtgeweer aan den arm. Heusch, een land-s^'fVe zooals men die in Engeland zou tegenkomen. Ik geloof, dat hij den koetsier éérst groette en toen mij, heel familiaar met een knikje. Gerrit zei dat hij een bovenste beste was voor zijn minderen; niets trotsch; sterk als een leeuw, en dat hij wel twaalf uur aanéén voeteeren kon. Allemaal voortreffelijkheden, waaraan broêrlief mij niet heeft gewend!quot;
»Dat's waar en daar zal je zeker heel rouwig om wezenquot;, merkte papa schertsend aan.
sZeker; want daardoor kan broêrtje nooit voor me doen wat de jonker voor mij deed, toen ik op mijn appelgrauwtje hem twee uur later in het doolbosch ontmoette; u weet wel: het bosch, dat zich uren ver heet uit te strekken en altijd dezeltde zandheuvels te zien geeft, begroeid met dezelfde dennen, in dezelfde groepen geplant.quot;
»Och, praatjes, al noemen de boeren 't ook 3gt;het zonder end.quot; Maar ontmoette je hém daar? 't Was toch toevallig?quot;
3gt;Papa, dat is een leelijke vraag. Als Guust die nog gedaan had ...!'' i Wat heb je toch tegen Guust? Vroeger was je zoo dol met hem? Samen gekibbeld? Nu, dat komt wel weer in orde. Bus daar kwam de jonker toevallig aan?quot;
»Neen, niet toevallig; want ik riep om hulp!quot;
»Wat was er dan gebeurd? Moet ik dat nü eerst hooren?quot; vroeg papa werkelijk verschrikt.
»'t Had niets te beduiden en ik schaamde er mij later zelve over. Dat bosch is waarlijk zooals het in de wandeling heet. Ik kon den uitweg niet vinden en mijn grauwtje ook niet. Ik vond het onplezierig en mijn vierpoot ook, die hoe langer hoe onwilliger werd en niet meer naar de teugels luisterde. Ik geloofde altijd verder af te dwalen en ik zag niemand. Toen begon ik te roepen en nog eens te roepen; ik geloof: hoe langer hoe luider en benauwder. Ik hoorde in de verte takken kraken en knappen; en van den kant waar ik het niet verwacht had, kwam een jagershoed en een geweer te voorschijn en het verbrand gelaat van den jonker, die me evenals dien morgen toeknikte. «Zeker verdwaald en daarom aan 't schreeuwen gegaan, dat zou Isabella je ook geleverd hebben.quot; En op dien familiaren toon ging het voort, van het een op het ander; en ik hoorde al heel gauw hoeveel kalven hij in 't voorjaar wachtte en dat zijn brak — wat is dat voor een dier? — minstens vier jongen verwachtte.'t W as om te schateren; maar ik deed dat toen niet, want ik zat geducht in den angst, toen hg zelf met een krachtig woord, zooals ik 't van Guust nooit nog hoorde, te kennen gaf, dat h ij ook niet wist waar
212
VEHZOEND.
hij was, en dat hij nog wel dacht zoo wat de eenige te wezen, die hier goed don weg kende, maar dat dit zeker kwam van ons babbelen. Dat hij er echter niet veel om scheen te geven, gaf mij nogal rust. Toch deed het me heel veel pleizier, dat hij me zijn kunst van klimmen te bewonderen gaf. In een wip was hij een der hoogste dennen in; zijn weitasch, kruithoorn en geweer had hij mij in de hand gegeven; de grond was, zooals hij zei, te vochtig om ze er op neer te leggen. O, galant is hij niets! Zelfs geloof ik, dat hij 't deed. om me te plagen en me de handen vol te geven, waar hij dan ook zijn voordeel meö deed toen hij naar beneden kwam en me onverhoeds een zoen gaf met de mededeeling, dat hij nu den weg kende.
sWat voor manieren!quot; mompelde papa. »En toch ... O, nu is 't mij duidelijk, waarom Guust haar op reis wil doen gaan ...!quot;
jHij leidde ine ook werkelijk het bosch uit. Ik zat op mijn paard, ü begrijpt, dat ik me niet meer op gelijken grond met hem wou bevinden. Of hij er kwaad om was weet ik niet; ik denk het wel, want toen we het bosch uit waren gaf hij mijn grauwtje zulk een slag met zijn zeker harde hand en zette hij zulk een vervaarlijke stem op, dat het beest 't in galop zette. Hij riep me achterna, dat hij eens zien wou of ik 't houden kon, dat ik niet bang hoefde te wezen, daar het zandspoor nogal mul; was en hij me weer op de been zou helpen als ik vallen mocht. Heusch, pa, hij is een orgineel, en was hij geen jonker . . .quot;
iNu .. . Vquot;
»Dan zou hij niet meer dan een boer wezen.quot;
Ze waren thuis gekomen, waar ieder zijns weegs ging: Caroline naar den stal, waar ze Gerrit den koetsier meedeelde, dat papa hem weldra zou opdragen een ander paard voor haar te koopen, daar Mina, zoo heette de appelgrauwe, haar wel wat begon te vervelen; papa naar de veranda, waar hij een korfje met perziken en een karaf met sherry vond klaarstaan. Hij schonk zich een glas in, dronk dat leeg, maar vergat van zijn geliefde vrucht te nemen; zóózeer hield de anders niet zeer levendige phantasie hem bezig. Hoe ongezellig was 't in de veranda! Hij liep de oranjerie langs, die ter zijde van het huis lag. Maar de palmen en oranjeboomen boeiden hem ook niet. De laan, die voor hem lag, was vervelend, de bloemperken op de voorplaats naar het scheen afgezien. Hij wandelde doelloos het hek uit, den straatweg langs, sloeg den zandweg in, die zich om zijn plaats slingerde en aan welke de chalet lag van jonkheer Wrede; schrikte op, toen hij zich op dien weg zag; liep echter door, zonder
213
VERZOEND.
in te kijkexi door, maar nam toch, toen hy berekende voor de vensters van de woning te zijn, den hoed at'.
Hij deed het sedert dien dag dikwijls; van lieverlede met meer vrijmoedigheid, zoodat hij steeds stoutmoediger naar binnen keek. Hij zag echter nooit iemand voor het raam, of voor het huis, waar het bijwijlen toch zulk een mooi zitten was. En het weer was verrukkelijk. Had hij mevrouw Wrede beleedigd'? Voor de honderdste maal misschien herhaalde hij wat zij bij het laatste onderhoud gezegd had. Zjj bleek niet vergeten te zijn wat zij hem maanden geleden had toegevoegd. Hij had aanleg misanthroop te worden en het verband noodzaakte tot de onderstelling, dat zij daarvoor vreesde om de goedheid, misschien wel om den adel van zijn gemoed, hoedanigheden, die zij hem toedichtte. Hij liep gevaar misanthroop te worden, tenzij een weldoende fee over hem waakte, had zij de laatste maal tot hem gezegd. Zij was een schrede nader gekomen. Nader? Wat hooghartig woord volgde steeds op het liefelijke, op het aanmoedigende! Wilde zij aanmoedigen? Wilde hij aangemoedigd zijn? Waartoe? Welk een vraag! De koortsgloed in zijn aderen gaf hem het antwoord. Hij zou niet langer op Woudenberg blijven; hij zou naar de stad terugkeeren; hij zou de wenschen van Guust opvolgen; hij zou op reis gaan den lieelen winter, den daarop volgenden zomer ook ... en nauw had hij dit besluit gevat of hij sloeg weer den welbekenden zandweg in, en ging het welbekende huis, dat altijd door onbewoond scheen, voorbij.
»6uust!quot; zeide hij eens tot den lieveling wiens overkomst als een feestdag was gevierd. »Zou je jonkheer Wrede, die voor eenige dagen reeds naar je gevraagd heeft, niet eens gaan bezoeken?quot;
»Hij moet mij nóg eens vragen, papa; hij moet hier komen, niet om mij, maar om ü te vragen, hem de eer van een bezoek te geven, en dan vergeet ik hoe wij gerecipieerd zijn!quot;
»Maar Caroline zou toch kunnen gaan; zij heeft met de freule kennis gemaakt.quot;
sBn met Everard!quot; riep Caroline plagend. »Er gaat geen dag-voorbij dat ik hem niet zie, en dan is het minste een knik, zooals de boeren hier op de kermis hun boerinnetjes geven.quot;
sNeem je in acht: je leeft hier onder de boerinnetjes!quot; riep Gustaaf haar op den ouden goedhartigen toon toe. Den aanbidder van nabij achtte hij misschien een schild tegen dien in de verte.
sDus, me dunkt, dat Caroline, zonder onbeleefd te zijn, niet kan wegblijven,quot; zei papa. »llaar ze kan niet alleen gaan, voor da eerste maal ten minste niet.quot;
21-i
VERZOEND.
»Dus zou u haar willen geleiden?quot; vroeg Gnust. «Altijd welwillend, altijd voor den vrede gestemd! Tegenover ieder ander zou ik u bijvallen, maar niet tegenover zulk een hooghartigheid, die u misschien uw generositeit nog wel kwalijk neemt!quot;
Maar aan het verschil van opinie kwam eensklaps een bevredigend eind. De huisknecht reikte van Aarle op het zilveren blaadje een kaartje over van mevrouw Wrede en freule Isabella, die een oogen-blik belet vroegen.
Bijzonder hartelijk werden zij door van Aarle verwelkomd. Gustaaf hield zich op den achtergrond, en toch — spoedig bleek het — hem gold dat bezoek in de eerste plaats. Zijn overkomst was opgemerkt geworden en had jonkheer Maurits aanleiding gegeven tot de vraag wat toch wel de reden was, dat de kennismaking, welke hem aangenaam was geweest, geen blijvende gevolgen had gehad. Gustaaf had de vrijmoedigheid te getuigen, dat hij voor zich na het laatste bezoek geen reden had aan de gevoelens van den jonkheer zulk een voor hem vleiende uitlegging te geven. Mevrouw antwoordde met nog grooter vrijmoedigheid, dat mijnheer Wrede soms het slachtoffer was van zijn voeteuvel, dat hem nu en dan plaagde, en het hem buitengewoon erg gedaan had juist op het tijdstip, dat beide heeren hem een bezoek brachten. Isabella zat voor zich te kijken, maar in dier voege, dat zij Gustaaf van ter zijde kon waarnemen. Mevrouw zette op steeds welwillender toon het gesprek voort, gaf te kennen, dat zij na hare toelichting het bestaan van eenige rancune ongewettigd eu daarom onmogelijk achtte, en toonde welsprekend door de wending, welke zij aan het gesprek gaf, dat z ij geene rupture verlangde. Zij gewaagde toch van de zeer bijzondere bloem die, naaizij vernomen had, in de oranjerie van mijnheer van Aarle bloeide, wat vóór de kennis en de toewijding van den eigenaar getuigde, daar mijnheer Wrede het nooit zoo ver had kunnen brengen. »Het spijt me, dat Isabella niet van bloemen houdt, anders zou ik u voorstellen en corps ter bedevaart naar de oranjerie op te gaan. Ik laat haar echter in zulk goed gezelschap achter, dat ik mijnheer van Aarle den dienst durf vragen van mij alleen te chaperonneeren.quot;
Yan Aarle wenschte niets liever en beiden verwijderden zich. Eerst gold het de wonderbloem en al de zorgen aan hare ontwikkeling besteed; toen werd de kring, waarin de geopenbaarde gedachten zich bewogen, wijder en werden de dorpstoestanden besproken; maar ten laatste kon van Aarle zich niet meer beheerschen, en trad hij de grenzen te buiten, welke zij met zooveel tact had weten te eerbiedigen. »Waarom mocht de misanthroop in zulk een langen tijd de weldoende
215
VERZOEND.
fee niet zien?quot; vroeg hij, toen ze gereed stond de oranjerie te verlaten, maar toch een oogenblik bleef stilstaan bij een oleander, die juist geen prachtexemplaar mocht beeten.
»Had de fee alléén het voorrecht van onzichtbaar te zijn?quot; Zij wendde haar gelaat bij deze woorden naar het zijne; haar wang gloeide; haar oogen straalden. Het duurde slechts een oogenblik. Op haar gewonen kouden toon vervolgde zij; »Laten we die beeldspraak voorgoed laten glippen, ü is geen misanthroop en ik ben geen weldoende fee. Ik wil haar niet zijn,quot; voegde zij er op ge-dempten toon bij. Zij wilde heengaan, maar van Aarle trad haar in den weg. »'t Is om er gek van te worden,quot; dus klonk het in zijn binnenst. Weer die halve beloften, gevolgd door een pertinente ontkenning! Hij was naast haar. »Ik bid u...! een enkel woord!quot; Zijn borst hijgde.
»'t Is hier benauwd warm ...quot; Met die woorden trad zij de oranjerie uit en sloeg ze, maar zeer schoorvoetend, de richting naar het huis in.
sik moet het u zeggen, u is een verschijning... eenig... heerlijk ... betooverend...!quot;
«Mijnheer... matig u ...!quot; zei ze meer ontwaardigd dan verschrikt, ïlndien men u hoorde...! en in plaats van het huis nader te treden sloeg zij den anderen kant in, zeker omdat het gevaar van gehoord te worden daar minder dreigde.
»U, die het familieleven zoo volop geniet en genieten doet, kan misschien het bestaan niet begrijpen van een die alleen staat.quot;
»De rijke mijnheer van Aarle, wien alles toelacht, zou alleen staan . ..!quot;
»De rijke zou alles geven... alles wat hij heeft... alles, mevrouw, voor een hart, dat hem genegenheid bracht. O dat leven, dat zoo eentonig voorbijgaat en toch zooveel moet doen vergeten!... Ik ben dwaas ... ik délireer. Ik heb nooit liefgehad in mijn lange leven, nooit... totdat ik u ontmoette!quot;
»C4a naar uw kinderen en vergeet bij hen wat u me daar zegt.quot;
»Mijn kinderen hebben mij niet noodig. Ik vei-lang naar een hart, dat mij noodig heeft om gelukkig te zijn. Antwoord me naar waarheid! Staak dat spel met mij, mevrouw! Ja, ik moet gelooven dat het een spel is .. . dat u uw werkelijke aandoeningen voor mij verbergt.. . Staak dat spel, want het brengt me tot wanhoop! Dagen als de laatste waren k a n ik niet... wil ik niet meer doorleven! Antwoord me: is ü gelukkig?quot;
»Naast een blinde die mij denkt lief te hebben, maar mij alleen duldt!quot; prevelde zij.
216
VERZOEND,
»Dank, innig dank voor die bekentenis!quot; riep van Aarle. Hij greep haar hand en drukte er een vurigen kus op.
»Maar ik heb u niet gezegd, dat ik van u verwacht wat die blinde mij niet geven kan!quot; riep ze hooghartig uit, haar hand terugtrekkend. Zij bleef staan; zij kampte inwendig. «Laat ons terugkeeren! Onze kinderen wachten ons. We moeten elkaar nooit weer alleen ontmoeten; nooit weer!quot;
»Wat ben je lang weggebleven!quot; zei jonkheer Maurits, wien de tijd zoo lang was gevallen niettegenstaande hij naar zijn wapenkamer was gegaan, daar al de pistolen en zwaarden, door zijn vaderen ten nutte van den Staat gedragen, door de vingers had laten glijden en bij ieder voorwerp zich in den tijd, waarin het gebruikt was geworden, had weten te verplaatsen.
» ^lama's schuld!quot; herham Isabella. » Mama had zeker veel interessants met den ouden heer te behandelen en liet mij achter met een lompe bourgeoise, die te veel, en een trotschen boekenman, die te weinig sprak.quot;
»Ah, ah! Je vondt dan toch dat hij te weinig sprak,quot; schertste mama.
»Vader vindt immers, dat hij interessant kan spreken? Waarom doet hij 't dan niet tegen mij'? En dan het weinige, dat hij mij toevoegt, is uit de hoogte .. . bijna een berisping. Ik zal nog eindigen met hem te gaan haten. Maar neen, men haat alleen zijn gelijken, riet waar, vader?quot;
Men was reeds diep in den herfst. De stormwind loeide bijwijlen door de takken en reet er het loover af, dat dwarrelend neerviel aan den tronk, op de bladeren van het vorige jaar, die op hun beurt de overblijfselen dekten van de nog vroeger gevallene. Zoo was het jaren en tientallen en honderdtallen van jaren gegaan; wat groen was werd geel. verdorde en stierf; maar het rottende blad aan den tronk ,vas vruchtbaarder nog dan het groene aan de twijg — het zette zich om in weligen humus.
Grauwe wolken joeg de scherpe Noord-Ooster voor zich heen; kille regendruppels kletterden bijwijlen tegen de vensters, voor welke op Woudenberg noch Pancras-cottage de winterluiken waren geschoven; een zeldzaam verschijnsel, dat op de andere buitenplaatsen niet werd waargenomen. Jonkheer Maurits moest zijn dagelijksche wandelingen, meestal aan den arm zijner vrouw, in den kleinen tuin, die om den chalet lag, staken, en zat nu het net af te maken waaraan zijn zoon was begonnen. Hij had een turfvuur doen aanleggen in den open haard, die niet volkomen paste in den schoorsteen van zijn huisvertrek op de hoeve. Ginds op Woudenberg had de haard wel gepast! Daar had
217
VERZOEND.
meest een groot blok beukenhout of een geheele dennetronk liggen te spatten en sparkelend te vlammen! Hij had het toen slechts voor het hakken, en de tuinbaas zorgde er voor, dat er gehakt werd en bijtijds ook. Hij behoefde, ook nu nog, slechts een woord te spreken en het schuurtje achter zijn woning zou weder goed voorzien zijn van dezelfde soort en van dezelfde herkomst, maar dat woord, hij zou het nooit spreken; hij zou den tegenwoordigen eigenaar van Woudenberg het genoegen van het te hooren en te verstaan niet gunnen. En Isabella, die dezen middag weder naast hem zat, was 't volkomen met hem eens.
Hij had, driftig knoopend, een tijdlang geluisterd naar Isabella's opmerkingen over de naaste buren. Over van Aarle en Caroline hoorde hij maar weinig, over Gustaaf veel meer, eigenlijk te veel. Met een enkel woord werd de burgerlijkheid van vader en dochter gekenmerkt; maar een lange reeks van woorden was blijkbaar noodig, om den lompen trots, de verwaten verwaandheid van Gustaaf te doen kennen.
»Toch noem ik hem nog de beste. Met een ander vader zou hij een der onzen kunnen zijn,quot; merkte de jonkheer op, zijn dochter, die zich hoe langer hoe meer opwond, in de rede vallende. »Adriaan van Beveren, kind, een achterneef van mij in de vrouwelijke lijn, een man, die wist wat hij aan zijn geslacht schuldig was, stond toe, dat zijn eenige dochter met een parvenu huwde. Ik heb het nooit kunnen approeveeren, maar sedert ik dien jongen heb ontmoet, leerde ik het begrijpen.quot;
»En ook approeveeren, vader?quot;
»Neen, waarlijk niet. Maar waar is Everard ? Ik zie hem zoo weinig.quot;
»Zeker waar hij altijd is: achter de koeien.quot;
»En je moeder?quot;
»Mevrouw is straks door de boerderij gegaan, deelde me Henri meê.quot;
»Dat doet ze nooit. Waarom ook? Achter de boerderij ligt de vaart.quot;
»Waarover Everard een kleine brug heeft doen slaan vlak tegenover het zijhek van Woudenberg.quot;
» Waarom ?quot;
»Om er te gauwer te kunnen binnenwippen als het mooie gouden vlindertje er snort.quot;
»Isabella!quot;
Henri, die juist bezig was geweest het rood flanellen lapje, dat zijn livrei uitmaakte, uit te wasschen en glad te borstelen, kwam met dat voorwerp zijner teedere zorg in de eene hand en een oud verlakt blaadje in de andere de kamer binnen. Het was duidelijk, dat hij in allerijl
218
VERZOEND.
van zijn arbeid was geloopen; want hij had zijn katoenen schort nog voor en zijn buis niet aangetrokken, zoodat hij in zijn mouwvest voor de freule stond. Deze nam het kaartje van het blaadje en las den naam van Juffrouw D. Paats.
»Laat het goede schepsel binnen,quot; beval de jonkheer.
»Dus lezen we niet verder van Bayard, le chevalier sans peur et saus reproclie ?quot;
»Zij is er een in levenden lijve!quot; riep de jonkheer vroolijk. »Wat Bayard was voor zijn koning, is zij voor onzen stand. Had zij in '60 geleefd, dan zou Burgemeester Wredequot; — Maurits nam zijn pet van het hoofd en wendde dit instinctmatig naar den wand, als zocht hij daar het portret —- haar als jongedochter tot dienstmaagd genomen en later uit zijn huis hebben laten trouwen met een of anderen schrijver van het stadhuis en een goed beurtveer als huwelijksgift.quot;
Juffrouw Paats liet haar nadering gissen. Een krakend ruischen werd gehoord. In haar Zondagsgevvaad van groene zijde met purperen weerschijn stond ze op den drempel diep te nijgen. Isabella stak haar met een hartelijk welkom de hand toe, en voerde haar naar den blinde, die zonder op te staan haar mede de volle hand bood.
»Waarom ben je hier in zoo langen tijd niet geweest, juffertje?quot; vroeg hij op gullen toon.
»Omdat ik hier niets te maken had. Ik hoorde toch, dat de hooge familie wel voer. Mijn vader zaliger zei altijd; kom bij de groote lui als je er iets te doen hebt: te vragen of te brengen; maar maak het ze niet moeilijk, want ze hebben andere plichten als jij en ik. En zoo zeg ik precies tegen mijn minderen. Maar 't is met dezen den moriaan geschuurd, als ik me van zoo'n spreekwoord hier bedienen mag. 't Is of 't hier in de lucht zit: de opstand tegen God en zijn gebod. Daar is geen onderscheid meer van rang of stand; er is geen eerbied meer voor ons aller Heer. Ik heb zelfs gehoord dat er in de steden zijn, die staande durven houden, dat er zoo'n allerbovenste niet meer is .. . 't Is of Zijn doopceel is zoekgeraakt of Zijn akte van overlijden gevonden.quot;
»Ja, Doortje, daar heb je gelijk in! Wij zijn gebleven wat wij waren: de beschermers van het geopenbaard geloof. Wij zijn altijd de steunpilaren geweest van de eenig ware gereformeerde religie. En mijn vader zou nooit jouw vader geprotegeerd en hem een goed notariaat hebben bezorgd, als hij niet zeker ware geweest dat zijn protégé' dacht als hij. Wij zijn gebleven wat wij waren, maar de revolutie-geest stuwde ons op zij . ..quot;
219
VERZOKND.
»Laat hij nog maar wat voortgaan en hij brengt ons weer de guillotine...quot;
jgt;En dan wordt het weer de chaos...quot;
»En in bloed en tranen gaat de laatste mensch onder en verdrinkt . . .quot;
»Niet allen zullen dat, Doortje! Er zijn er, die op de rots dei-eeuwen zullen klimmen en gered worden: heeren en dienaren; heeren, verordineerd om te heersehen, dienaren, voorbestemd om de wegen hunner heeren te gaan en zoo in te gaan tot het Koninkrijk Gods...quot;
Amen!quot; zei Mejuffrouw Dorothea Paats, die in de blijde boodschap der toekomst van jonkheer Maurits Wrede van Woudenberg wel heilig geloofde, maar het inwendig toch heel goed vond, dat er altijd onder de geredden meer dienaren dan heeren zouden zijn, en vooral dienaren, die haar minderen zouden wezen.
Wie weet wat er nog meer geprofeteerd zou zijn geworden, indien Isabella niet tussehenbeide ware gekomen, eerst met de vraag tot Doortje: »wil je niet gaan zitten?quot; en toen met de opmerking, dat Juffrouw Paats niet door de kou zou zijn gekomen als ze niet wat anders te zeggen had gehad. En zoo kreeg Doortje eer dan zijzelve wel dacht een stoel en tevens gelegenheid haar nooden te openbaren. Ja, haar nooden. De heele familie wist, dat ze een vriendin in stad had, een goed, best mensch, maar een Laodiceesche naar het geestelijke en het zinnelijke beide; eene met een oppervlakkigen wereldschen geest, maar een hart ja .. . van zuiver goud; eene, die dom genoeg was om te meenen, dat alle menschen wèl doen en alle menschen geroepenen en uitverkorenen waren, 't Goede domme mensch had er zich dan ook weer aardig ingewerkt. Ze had een paar lui van de straat opgeraapt; vader en dochter, zooals ze nóg geloofde; maar of het goeje mensch onderzocht had of ze ook bedrogen was — en ze was het al zoo dikwijls geworden — dat durfde ze zeker ontkennend beantwoorden, al had Eef ook geen enkel woord geschreven wat Doortje's overtuiging in dat opzicht bevestigde. De twee menschen wou Eef naar 't naburige Marktwolde laten verhuizen naar de bekende doorbrengers — ware Kanaiinieten — ook aan de familie Wrede genoegzaam bekend. En daar die het boeltje dat zij, Doortje Paats — daartoe gedwongen, zoo wat met het mes op de keel! — hun gelaten had, wel alleen konden opeten en 't ook wel gauw doen zouden, vond zij 't meer dan dom van 't goeje zieltje om zoo iets voor te slaan. Met de dochter zou 't daar nog gaan, want die kon voor dienstbode spelen, maar met den vader, die daar niets zou hebben te doen, — want van Oven mocht waarachtig nu wel leeren zelf eens de hand
220
VERZOEND.
uit de mouw te steken — ging ^et daar zeker niet. En nu had zij — de Heere had het haar als ingegeven! — vernomec, dat op de plaats van jonkheer Boshart van Hoorenbeecque, hier op Beeren-stein, een boschopzichter noodig was. Beerenstein lag niet ver van Marktwolde, waar de dochter kon onderkomen. En nu kwam ze jonkheer Maurits eens raadplegen of' die niet een goed woord kon doen; want ze wist toch, dat de Bosharts geparenteerd waren aan de Wredes, ja van dezen afstamden; maar, zooals ze zeker meende te weten, van een jongeren tak. Otteline Wrede van Woudenberg toch, de jongste dochter van generaal Everard Wrede, was zooals haar vader haar dikwerf verteld had, met een Boshart in 1718 gehuwd.
»Neen, Door, 't was in '20,quot; viel jonkheer Maurits haar in de rede. »Ik weet het zeker, want ze trouwden op den 29en Februari, in een schrikkeljaar dus, en dat was '18 niet, maar '20. Ik zal er mijn neef Kees over spreken, dat beloof ik je, en Maurits Wrede vraagt onder de zijnen nooit iets vergeefs. En nu moet ik je nog eens een goejen raad geven.quot;
»Als de jonkheer zoo goed zou willen zijn,quot; zeide Doortje bescheiden. Al de Paatsen hadden altijd naar de Wredes geluisterd en er zich opperbest bij bevonden.
Nu, het zou goed zijn, als er wat geld voor het meisje bijkwam, en dat geld moest aan hem gevraagd worden, die de plaats Woudenberg — maar zonder den titel — gekocht had. Weigeren zou men daar niet durven of willen. Zoo'n beurzenspeculant wist heel goed hoe hij 't geld gekregen had, en zou een deel er van wel graag in eerlijke handen zien- Zij moest er maar dadelijk naar toe gaan; want het kon best wezen dat »hij, daar op Woudenbergquot;, al heel gauw-naar stad zou vertrekken; dergelijke lui toch verveelden zich meestal nogal spoedig buiten, daar zij er hun pairs niet vonden. Daarom moest ze nu maar regelrecht. ..
»Hij is nu de plaats in,quot; hernam Doortje. »Toen ik hierheen kwam zag ik hem aan het zijhek staan, waar hij mevrouw scheen te wachten, die dan ook juist aankwam, het bruggetje over, de vaart langs, en met hem Woudenberg in wandelde.quot;
»Welke mevrouw?quot; vroeg Maurits verwonderd.
Welk een vreemde uitdrukking nam Doortje's gelaat aan bij het vernemen dezer vraag en den toon waarop zij gedaan werd!
sO, ik begrijp het,quot; zei jonkheer Maurits hoog, »mevrouw Wrede zal hem mijn boodschap zijn gaan doen.quot;
»Zeker dat dan al dikwijls gedaan!quot; merkte Doortje aan.
«Wat meen je daarmeê?quot; De jonkheer sperde de ziellooze oogen
221
VERZOEND.
wijd open, wat altijd op den persoon, dien hij daarbij aankeek, een alleronaangenaamsten indruk maakte.
»Wat ik daarmeê meen? Doodeenvoudig: dat den geldman een andere houding ■—• ik weet eigenlijk niet hoe ik het uitdrukken moet — tegenover een mevrouw Wrede past; hij toonde niet veel respect.quot;
»'t Ts om te lachen, Doortje! . . . Mevrouw Wrede weet zeer goed wat zij aan haar rang schuldig is, beter dan wie ook.quot;
»Dat zal ook wel dienen ... al was 't ook maar uit dankbaarheid alleen.quot; De laatste zinsnede werd gedacht en niet uitgesproken.
Isabella, die zich kort na Doortje's bezoek verwijderd had, kwam terug, juist bijtijds om »lieve juffrouw Paats,quot; die gereed was te vertrekken, goejendag te zeggen en haar de rechterhand daarbij toe te steken bij de mededeeling, dat 7,ij het meubel, dat de Juffrouw op de laatste boedelveiling in het dorp gekocht had, eens gauw zou komen zien. Henri, de huisknecht, had er wonderen van verteld.
»'t Zal me een groote eer wezen. Vroeger kwam de freule zoo dikwijls.quot;
»Altijd toeheen orgineel, vader!quot; riep Isabella, juffrouw Paats, die de voordeur achter zich had toegetrokken, een oogenblik nastarende. «Verbeeld u: ze heeft een ouderwetsch meubel gekocht, waarin een orgel of ik weet niet welk muziekinstrument verborgen is; en nu dreunt het den ganschen dag in het kleine huis van allerlei kermis-liedjes, die zij voor oude psalmdeunen houdt en met het meeste respect aanhoort.quot;
»Ik wou dat je moeder thuis kwam!quot; prevelde Maurits, die blijkbaar weinig van de vertelling zijner dochter had gehoord.
Aan dat verlangen werd eerst een uur of anderhalf later voldaan. Met een blosje op het anders zoo bleek gelaat en een glimlach op de lippen trad zij het hek binnen. Isabella, die voor het raam stond, kon zich niet weerhouden uit te roepen: »Wat ziet moeder er rayonnant uit! Wat een schoone vrouw is ze nog!quot;
Maurits rimpelde het voorhoofd en bewoog de lippen.
»Daar ben ik! Ik ben veel langer uitgebleven dan ik zelf wel wenschte.quot; Er was iets gejaagds in haar bewegingen, iets overdreven vroolijks in den toon harer stem; iets schuws in den blik dien zij op man en dochter wierp.
Terwijl ze bezig was zich van het nieuwr gekochte elegante hoedje en van den daarbij zoo passenden mantel te ontdoen, voelde zij eensklaps zich de hand vatten. De blinde was uit zijn stoel opgestaan en haar onbemerkt genaderd.
VERZOEND,
»Maurits!quot; riep zij verschrikt uit.
«Adelaide, ik trek het gegeven verlof in! Ik vind beter, dat niemand van ons de lieden op Woudenberg meer ziet..
»Zeg dat vooral aan je zoon Everard. Ik heb daar goede redenen voor.quot;
»Toch niet een liaison, toch niet...? Dat zou mijn dood wezen.quot;
»Men sterft zoo gauw niet, Maurits!quot;
Goed dat hi] den blik niet zag, die deze woorden vergezelde. De kille toon echter, waarop ze werden uitgesproken, was gehoord en bi'acht een rilling door zijn leden.
223
XV.
Helène voelde hare krachten teruggekeerd en geloofde zelfs nieuwe te hebben verworven. De wangen waren gerond en vertoonden een blosje; de hals was gevuld en het liefelijk oog straalde bijwijlen van vreugde, van genot. Zoo was 't ook in haar binnenste. In die sfeer van stille tevredenheid, van reinen godsdienstzin, van harmonie, was haar gemoed niet alleen tot rust gekomen, maar waren de vele wanklanken rondom haar als opgelost in een liefelijk accoord.
Als ze 's morgens, verkwikt door den gezonden slaap, stillekens de legerstede verlaten had, om de nog slapende weldoende engel niet te storen en deze geheel zacht een kus op het vriendelijk gezicht drukte; als ze dan het klein, maar vroolijk vertrekje ging ordenen, het ontbijt klaarzette, den theeketel deed zingen, waarbij het goudvinkje lustig tjilpend inviel; als dan de weldoende engel, wakker geworden en begrijpend wat het kind, waaraan haar ziel hing, deed en waarom zij 't deed, wat langer dan gewoonlijk talmde met zich aan te kleeden, opdat het genot der kleine om veel gedaan te hebben grooter mocht zijn; als ze ten laatste binnentrad en goedkeurend rondzag en vriendelijk knikkend groette en Helène haar armen om haar hals sloeg, dan ontglipte het deze dikwijls: »Wat ben ik gelukkig! Och, of moeder het zag!quot;
Maar zoo kon het niet altijd blijven! Bestuurderen der inrichting lieten 't zeer kiesch en bescheiden mevrouw van Holy herinneren, en zonder die herinnering had mevrouw het ook wel geweten en Helène evenzeer.
Daar was nog een vader, een zedelijk verminkte, die geleid, getroost.
VERZOEND.
gesterkt moest worden; daar was een jeugd, die hier slechts kracht mocht vergaren voor den strijd in het bezige leven, waartoe de wet van haar aanzijn haar verplichtte. Helène begreep het, maar zoo dikwijls ze daaraan dacht kromp haar het hart ineen. Niet dat ze schroomde naast den ouden vader te wandelen, — zij had zóóveel onverdiende liefde ontvangen, dat zij die ook met ruime mate zou kunnen geven; maar lerug te keeren tot de koude werkelijkheid, welke haar bij een vroegere aanraking schier had doen bevriezen, het vervulde haar met angst. Daarom huiverde ze ook en klopte haar het hart zoo onrustig, toen de lieve mevrouw wel met het gewone lachend gezichtje, maar toch met, iets buitengewoon ernstigs in houding en gebaar haar naast zich deed neerzitten, om over de toekomst te spreken, en haar mededeelde wat haar vriendin uit 's Heerenstede reeds zoo wat in orde had gemaakt. In Marktwolde hadden zich mijnheer en mevrouw van Oven neergezet. Het van ouds gerenommeerde hotel, genaamd »de blijde verwachtingquot;, was door hen gehuurd, onder borgstelling, ja van wie anders als van Mejuffrouw Dorothea Paats, dezelfde, die Helène ... Nu, zóóveel kende deze wel van de plantkunde om te weten, dat de heerlijlsste vruchten vaak in een stekeligen bast zijn verborgen. En mijnheer en mevrouw van Oven, die altijd zoo goed en aardig voor haar geweest waren, wilden haar dol graag bij zich ontvangen, niet meer als honne, maar als behulp in de zaak. Voor haar vader zou ook worden gezorgd. Helène bad dat alles aangehoord zonder een woord te uiten, maar toch met tranen, wemelend in de neergeslagen oogen, en mevrouw van Holy bad baar aarzelend gevraagd of zij die beschikkingen niet goed vond. En toen had Helène haar innig vurig bedankt, maar er bijgevoegd: het liefste zal ik toch missen. Gelukkig, in de eerste weken behoefde er nog niet aan gedacht te worden, al was 't ook waar, dat jgt;de hulpquot; in »de blijde verwachtingquot; wel gewenscht zou zijn.
Het onderhoud bleef toen steken; het eerlang vertrek niet verder aangeroerd. Maar dienzelfden dag kwam Bruno met de blijde mare, dat hij onpartijdiger examinatoren had gevonden en dat hij . . . er »doorquot; was. Welk een geluk! Welk een weelde voor Helène, de blijdschap der moeder te zien! Hoe zij 't de dierbare gunde, dat heerlijke zonnestraaltje! De roem van baar ouderdom, de kroon van haar leven — en dan van welk een leven! — was zijne bestemming genaderd! O, toen de moeder haar breed gebouwden zoon, op wiens goedaardig gelaat zoo veel gezondheid, zoo veel levensblijheid te lezen viel, in de armen sloot en lachend en schreiend ondereen getuigde, dat ze nu kon heengaan, maar met een innige dankbeê voor VERZOEND. — I- 15
225
VERZOEND.
den Hemelscben Vader op de lippen, toen kon ze zich ook niet weerhouden, toen moest ze óok schreien, maar tevens van blijdschap in de handen klappen en huppelen om die twee gelukkigen heen!
Hij had een vrijen dag! Hij kon hier blijven en met beiden gaan wandelen: maar 't was vreemd: miima wilde het laatste niet. Geheel alleen wilde ze de tijding gaan brengen aan wie haar wèl wilden; en hoe Helène ook verzekerde, dat ze dan wel uitgeput terug zou komen, daar de halve stad bezocht zou moeten worden, zij bleef bij haar voornemen en liet Helène met Bruno achter.
De diplomate!
Bruno was 't niet; want toen Helène na mevrouws vertrek hem aanzag en daarbij zeide, dat ze mevrouws handelwijze vreemd vond, antwoordde hij met een beteekenisvol knikje, dat hij 't zoo heel erg vreemd niet vond. »Heb je niets gemerkt, Helène Vquot; en toen haar verwondering steeg, vervolgde hij: »ik ben wel wat ouder misschien dan je denkt, maar ben door en door gezond en heb nu goede vooruitzichten. Ik lijk op mama, van wien je ook zoo veel houdt. Ik heb lang getobd met mijn examen, maar van het oogenblik dat ik je zag, goed zag, nam ik mijn pharmacopeia eerst ferm onder handen, en zie, toen ging het en kwam ik er door. Dus je ziet wel, dat ik zoo heel dom niet ben. Helène, hoe denk je er over?quot;
»Waarover?quot; De vraag bracht ze bevende en nauw hoorbaar uit.
»Denk toch niet, dat ik naar afkomst of stand vraag. Ik vind je een allerliefst meisje, waar ik gelukkig meé kan zijn. Ik heb er nooit nog een aangetroffen die mij zóo beviel... en een goede aptheek geeft een goed bestaan. A-an het geld om een aptheek te koopen zal mama me wel helpen. In dien tusschentijd ga je naar Markt wolde ...quot;
Weet mevrouw dan.. . van betgeen u me daar zegt?quot;
» Alles.quot;
Helène zat roerloos. Allerlei gedachten doorkruisten haar brein, ook de ellendige, de ondankbare, de alles bevlekkende: Kad ze mij daarom lief? Dus ook hare genegenheid sproot uit belang? Neen, dat kon niet waar wezen. Juist, omdat zijn moeder haar zoo lief had wilde zij haar het liefst geven wat ze had... 0 God, die dankbaarheid! Wat woog ze thans zwaar. Ze wist niet wat liefde was, maar wat zij voor Bruno gevoelde kon bet niet zijn; dat gevoelde ze zeer goed; dat was, minst genomen, onverschilligheid. En hij kwam naar haar toe en wilde haar hand grijpen, haar misschien kussen ... Zij wendde zich af en vloog het slaapvertrek in, waar zij zich voor een stoel neerwierp en snikkende uitriep; »wat zal ik doen?
226
VERZOEND.
wat moet ik.quot; De deur ging op een kier open en Bruno fluisterde haar op den drempel toe: »Je kunt er zeker van zijn, Helène, dat je vader mij geen lastpost zal wezen. Wil je hem bij je houden, mij is 't goed, ofschoon ik het beter zou vinden, dat wij hem op een gezond dorp, bijvoorbeeld Marktwolde, besteedden. Mama vond dat ook goed en bleef er bij, ook toen ze hoorde dat ik je tot vrouw wenschte, dat je dier. kant op zoudt gaan, en daar trouwde, eenvoudig en stil; dat vond Mama voor ons beiden het best. Met een nieuwen naam kom je dan in de stad terug; dat vindt Mama ook voor ons beiden het best. Kom, knik me nu eens toe zooals je 't wel meer deedt... 't Is nu alles ten beste voor je gekeerd ...quot;
Wat een averechtsche opvatting van den bestaanden toestand! Wat een egoïsme, dat alleen om zich zeiven dacht! Wat een onkiescbheid, en dat alles nog vergroofd en verzwaard door het platte dialect, waarin de woorden tot haar kwamen!
»Laat me hier alleen tot uw mama terug komt ... Ik bid het u...quot; De eerste zinsneden werden snijdend scherp aangeheven; maaide toon werd allengs verzacht tot hij een vriendelijk biddende werd.
Bruno vermoedde nog niets. Hij had er wel eens van gehoord, dat meisjes in omstandigheden, zooals hij er een te voorschijn had geroepen, heel erg benauwd keken en dan vroegen na te denken, ofschoon ze heel goed wisten wat ze doen zouden; maar hij had er Helène veel te resoluut voor gehouden. Nu, hij zou, al gevoelde hij zich ook weldoener, ditmaal den zin doen der beweldadigde. Hij bleef op mama wachten, die hij bij haar thuiskomen dadelijk vertelde, dat de kogel door de kerk was en dat zijn aanstaande vrouw in de andere kamer zat na te denken over de verandering, welke zich in haar lot had voorgedaan. »Wat Ploon Huyser zal zeggen, als ze me met Helène aan den arm ziet voorbijgaan. Mama!quot;
»Ja, Bruno, en nog vele anderen ook, denk ik,quot; zei mama, haar jongen met haar gewoon welgevallen beschouwend.
Of de blijde stemming, waarin ze was teruggekeerd, geen groote verandering onderging, toen ze Helène had opgezocht en deze met roode oogen zag zitten staren, en dat zag blijven doen ook nadat ze haar omhelsd en haar in het oor had gefluisterd: »kind, ik weet alles ... ik zag het aankomen en zweeg ... wel een bewijs dat het mij aangenaam was...quot;?
«Mevrouw, ik weet nog niet... ik kan nog niet... Och, laat ik uw zoon nóg niet ontmoeten...quot;
»Kun je mijn Bruno niet liefhebben?quot; vroeg mevrouw, terwijl een donkere blos haar wangen overdekte.
227
VERZOEND.
alk weet bet nog niet. . . laat me mij zelve beproeven. Zou u bet beel graag zien?quot;
sKind!quot; Meer kon de ietwat beleedigde moeder niet antwoorden. Zij bad een beftigen strijd, om over de lippen, die altijd iets liefs en zacbts deden booren, niet iets kouds en kwetsends te laten glippen.
sik bad dat niet moeten vragen! quot;Vergeef bet me,quot; bad Helène. »Laat me u bet antwoord uit Marktwolde mogen geven. Vindt u het goed, dat vader en ik morgen of overmorgen daarheen gaan?quot;
Mevrouw knikte toestemmend; zij begreep nu reeds boe bet te geven antwoord luiden zou. »Ik bad zoo graag je toekomst verzekerd gezien en die toekomst zou aan de zij van mijn Bruno goed verzekerd zijn geweest. De arme jongen!. .. Nu, zoo heel arm toch nog niet!quot; Mevrouw vond in haar geloof aan baar zoon troost voor de verloren gegane hoop; het aasje ontevredenheid over Helène's handelwijze, dat in baar woorden lag, mocht baar waarlijk niet euvel worden geduid. Helène deed bet dan ook niet, maar haastte zich toch, bet pijnlijk onderhoud te staken.
Bruno bleef er onkundig van en toonde zich, evenals vroeger, een behulpzaam vriend, toen hij van mama Helène's aanstaand vertrek naar Marktwolde vernam. Het was immers de afspraak, dat ze daarheen zou gaan en dat het huwelijk aldaar zou worden voltrokken ?
Het was een zonnige, warme herfstdag. De veerschuit op Marktwolde was, zooals gewoonlijk, bijna overladen met waschmanden en koopwaren van allerlei soort. De schipper bad zijn knecht op de voorplecht reeds gewenkt, de touwen los te maken en had zich in den stuurstoel geplaatst, sedert jaren daar niet meer in zijn bewegingen belemmerd door bet groot aantal passagiers, die reeds sedert lang het oud-vaderlandsch vervoermiddel voor het snuivende en hollende stoompaard hadden verruild, 't Was er nu zoo stil in de kajuit, die vroeger weergalmde van bet vroolijk geluid der snappende reizigers, onder wie zich altijd een grappenmaker bevond; de kajuit, die vroeger van boven, van de roerplank, beschouwd, een chaotische verzameling te zien gaf van voeten in allerlei grootten, in allerlei bocbten zich wringend, om eenige plaats te vinden tusschen hengselmanden, doozen, reiszakken, toegeknoopte rood geruite doeken, welke bun verleidelijken inhoud lieten gissen, stoven, waarin meest een goede kool vuur gloeide, en het blad met de geel-witte kommen, en de hooge melkkan met den waterzuchtigen buik naast den grooten waterketel, waarin ter bekwamer tijde een paar lood koffie met dc noodige chicorei zou worden neergestort. — En nu was 't er de
t
228
VERZOEND.
stilte van het graf. Geen enkele klank steeg uit de ruimte op; op den vloer niets als eenig fijn vrachtgoed, dat geen trap van den voet of geen hardhandige behandeling van Arie, den pootigen knecht, kon weerstaan!
Maar waren dat geen passagiers, die daar den walkant nederden en waarvan eene met een zakdoek wuifde? Ja waarachtig! Het ■schippershart, dat voo: het verleden warm klopte en tegenwoordig meer elegieën aanhief dan hymnen, sprong ditmaal als op van blijdschap. Daar kwamen er vier aan. 't Zou de moeite waard wezen op het gewone uur de reeds lang niet meer gebruikte kommen klaarte zetten! Vier? Neen, het bleek er maar twee te zijn. De twee andere: een vriendelijke juffrouw van leeftijd, die zeker aardig praten en hartelijk kon lachen, een halfblanks heer — zooals schippers-oogen, die in den goeden onden tijd veel en velerlei te zien kregen, dadelijk opmerkten, — bleven op den wal en waren maar begeleiders. Een oude, sti-ompelige man, zijn rood-valen hoed diep in de oogen gedrukt, een jong meisje, in een stemmig katoentje, maar dat er toch deksels aardig uitzag, zetteden den voet op de loopplank. Zeker een reizend muzikant met zijn dochter, dacht de schipper. Nu, wat de oude vent met zijn klarinet of vedel niet verdient, haalt de jonge toch op, als ze met het bakje rondgaat, dacht hij verder. De halfblanks heer droeg een sluitmandje en een katoenen parapluie, de oude man in zijn loshangende overjas nog vele kleine pakjes, van buiten merkbaar door de vele bulten, die de zij- en achterzakken deden uitpuilen. sNu, dag, kind, houd je goed!... Och,'t is komen en gaan hier beneden ! . .. Zeker, zeker ik kom je opzoeken — als je me eerst geschreven zult hebben . .. ofschoon dat al niet meer hoeft, daar ik alles al begrepen heb.quot;
Een hartelijke zoen van Helène brak de woorden van Mevrouw van Holy af. Er volgde er nog een en nog een. Het was of het aardig ding niet scheiden kon, meende de schipper. En de waterlanders ontbraken er niet bij. Wat die vrouwlui toch altijd de nattigheid gauw bij de hand hebben! Nu de halfblanks heer nog! Die maakte zich klaar, na de bagage aan den ouden man overgereikt te hebben, ook het zijne er van te nemen. Wel zeker, die wou haar ook kussen en stellig warm ook! Maar waarachtig het hoefde niet, hoor! Wat ze zich handig omdraaide na hem even de toppen van haar vingers toegereikt te hebben! Een bij-de-handje! De mond van den halfblanksche kwam, als hij goed had gezien, juist op den knokkel van haar elleboog terecht.
»'t Is al meer dan tijd!quot; riep hij eensklaps, daar hij nog maar geen
229
VERZOEND.
eind zag maken aan het afscheid, en nu wel wat ongeduldig werd. Een nieuw bewijs dat hij het vei-voeren van passagiers ten eenen male was ontwend!
Helène had haar hoofdje op den boezem van mevrouw van Holy neergevleid en lispelde van dankbaarheid . . . van de kracht, die er uit kon gaan van een liefhebbend hart, een kracht, die haar sterk maakte om de onbekende toekomst tegen te treden... en van nog veel meer, dat door het oor der weldoenster niet gehoord, maar door haar hart toch zeer goed begrepen werd.
sKind, kind ! maak me niet week ! Ik wil niet schreien . .. och, dan doen me de oogen weer zoo zeer!quot; zei mevrouw, en Helène begreep wat geleden weeön er in die woorden werden geteekend, droogde haar tranen, glimlachte zelfs en drong nu zelve op haast aan.
Waar was vader? De bagage lag op den walkant; hij, die haar een poos bewaakt had, was er niet.
»Daar komt hij aan. — Vadertje, haast je wat!quot; riep de schipper.
Ja waarlijk, daar kwam hij aan . .. uit de kleine tapperij, die tot uithangbord had 3gt;de laatste stuiver.quot; Helène keerde zich van de haar geleidenden af, nam haar vader onder den arm en hielp hem in den stuurstoel stappen, waarbij den ouden man de woorden, steeds op driftiger toon geuit, ontvielen: »ik kan wel... ik kan wel. 'k Ben in het geheel niet moé meer.quot;
De schuit was aan de lijn. Deftig gleed ze voort, stil en statig haar bed gravend in de wateren der rivier. Ja dat moest het vervoermiddel bij uitnemendheid zijn geweest der rustige en huiselijke en deftige vaderen, die het land, dat zij bewoonden, kenden en hun voordeel wisten te doen met de gunsten, zelfs met de ongunsten, die het bood. Het water, dat hun vijand van nature was, hadden zij zich tot vriend en bondgenoot gemaakt, het weten te leiden in duizenden kanalen, die door hun schepen doorsneden werden, door hun pleizierjachten en vletten, hun vlotten en veerschepen met koopwaren beladen. Gewin en genot! Eenvoud en huiselijkheid! Klein was de vracht, die de koopwaren bezwaarde, aangenaam was de kout in de bevolkte kajuit, waarvan soms de raampjes des zomers het schuim van het opgespatte water zagen spelen op het kozijn, en de luikjes des winters de regen- en hagelvlagen keerden. Noord-Hollandsche kap en Amsterdamsche huive, muts met astrakan en kastoren hoed met pluimen mengden zich een wijle ondereen, terwijl de biezen aan den kant zich bogen, de wilgen de in het water afhangende takken deden wiegelen, bij het voorbijglijden der schuit in baar immer gelijke, kalme, maar toch gestadige vaart.
230
VERZOEND.
Het was of Helène een goed deel der geneugten ondervond, die eens de vaderen hadden gesmaakt. Toen de schuit den hoek om was gegleden, toen de twee achtergeblevenen uit hun oog waren verdwenen, toen het wuiven met de hand niet meer kon worden beantwoord, wijdde zij haar aandacht aan hetgeen haar omringde: de breede rivier, waarop de zonneglansen speelden, de golfjes, tot dansen en wiegelen gewekt door de kiel van het zacht deinende vaartuig, het bezige leven aan de beide oevers, het langzame wegdeinzen der groote stad met hare kerken en paleizen, waarover van lieverlede een blauwe wadem viel, die alle hoeken afrondde, alle punteu en steilten en kromten verzachtte, evenals de tijd, die sluiers werpt over het verleden, evenals de poezij, die haar starrenmantel plooit over de naakten van het heden!
Nü was ze den stuurstoel uitgehupt naar het dek, dan van het dek naar het ruim gezweefd, om het langst op de plecht te vertoeven, waar zij pootigen Arie aan het werk zag, langzaam en loom, maar gestadig en met dezelfde kracht; het beeld van onzen landaard. Als een vlinder vloog ze door de enge ruimte, pootigen Arie verbazende, den stoeren schipper vervroolijkend. Wat ze ook zag ! Groene beemden, waarop de blaarkop of de laken velsche zich schilderachtig afteekenden; boschjes, om kleine huisjes gekringd, waaraan de roode baksteen zulk een warmen toon gaf; groep van iepen en linden, langs wier grauw gevlekte stammen de rood, wit en groen geverfde luikjes van menige boerderij zoo guitig heengluurden; hier een reiger, die aan den kant der weide-sloot, met een geduld als menige voorzitter van menige vergadering hem zou benijden, de prooi bespiedde; ginds een ooievaar, die in steeds enger kringen over het nest dreef en eindelijk klapwiekend neerdaalde; verder wagens en rijtuigen op de smalle zand-, op de breedere grint- of straatwegen, stemmige en vroolijke, kijvende of koutende huurders of eigenaars vervoerende. En dat alles verlicht, omgloeid, ja omvonkeld door de warme, koesterende stralen der Sep-temberzon, en dat alles als omvangen door den blauwen koepel daar boven, smetteloos blauw, door geen nevel besmet en ontsierd! O, het jeugdig hart dronk de heerlijke teugen van weelde en genot begeerig in! Het voor het schoone zoo ontvankelijk gemoed gevoelde geen enkel litteeken meer! De handdruk der moederlijke teederheid, haar straks geboden, verhoogde nog de vatbaarheid tot genieten, tot gelukkig zijn! Daar voer de schuit een gehucht langs. De dorpsschool ging uit; een schare kinderen deed de buurt weergalmen van een vroolijk gejoel. Wat lieve kopjes! Vooral die eene met de lange blonde lokken! Wat omlijst het mutsje van zware stof geestig dat
231
VERZOEND.
ondeugend gezichtje! üe kleine is alleen afgedwaald en zoekt bloemen aan den waterkant. Pas toch op, gij grootere, zie toch toe, dat haar niets overkome! Als zij er bij was, hoe ze de kleine hoeden zou! O, zulk een kind te mogen bewaken, verplegen, liefhebben, aanbidden en het haar eigendom te weten! Liefhebben, aanbidden! Het was een behoefte barer ziel, maar een onvervulde!
Liefhebben! Maar dat kon ze, dat deed ze. De engel daar ginds, die haar van straat had opgeraapt, die haar verkild hart had verwarmd aan het hare! Zij staakte haar bewondering; zij eindigde hare hymnen zonder woorden; zij keerde terug op haar weg, maar langzamer en bedaarder dan zij dien straks was opgegaan; zij daalde in den stuurstoel neder en van daar in de kajuit.
Daar lag haar vader te sluimeren, neen, te slapen ... te ronken. Hij was het voorwerp van de aandachtige beschouwing des schippers geweest in de laatste oogenblikken. Eerst was het stil in de kajuit gebleven; maar later was een verdacht geluid van een klokkende flesch en toen van een snorkend persoon er uit opgestegen, ilet den voet had de schipper toen het luikje, dat den toegang halverwege afsloot, wat op zij geschoven en het oog geslagen op den »spullebaasquot;, bij wien het lieve kind, cat ginder op de plecht zoo uitgelaten dartelde, scheen te behooren. Wat gemeen, wat verliederlijkt gelaat! Wat hingen die haren sluik en verward over het mager gezicht met de ingevallen wangen en den grooten neus met purperen top! Sinds wanneer was die kin geschoren, waren die handen gewasschen, die schoenen versteld, die jas en broek nagezien? »Goed voor Ommer-schans!quot; had hij gebromd en het hoofd geschud; vooral toen hij het aardige lieve kind aankomen en haar in de kajuit neerdalen zag. Wat zij er doen kwam? Hij zag hoe zij zich over hem heen boog en niet schroomde zijn hand in de hare te nemen, maar... langzaam die hand uit de hare liet glippen en hare andere aan hare oogen bracht.
»Vader! Vader!quot; hoorde hij haar roepen.
Het roer maakte een geweldigen zwaai en de schuit spoedig ook, wat pootigen Arie verbaasd deed opkijken.
Snorken was eerst het eenig antwoord; toen een lang uitgerekte zucht; eindelijk een oogopslag. Wat een wezenlooze blik!
ïKomt u niet eens meé boven? 't Is er zoo mooi. En nr. voortaan altijd buiten te leven... o 't is zoo verrukkelijk, vader! Ik wed dat u er heelemaal beter zal worden.quot; Zij zag, dat zijn hand tastte naar den hoek, waartegen zijn rug leunde. Zij wilde hem helpen zoeken, maar voelde haar hand met geweld wegduwen. Zij begreep wat daar
232
VERZOEND.
verborgen lag, wat hij daar verbergen wilde, en trad een oogenblik raet walging op het gelaat terug. Zij bedacht zich evenwel; zocht niet meer, maar ging naast hem zitten en vleide haar kopje op zijn ■schouder neer en bad zacht, o zoo zacht: »Drink niet meer. och, drink niet meer!quot;
Hij was ontdekt en scheen zich te schamen, want hij keerde zyn hoofd om en liet het tegen den houten wand aan leunen.
Toen hij echter de Land voelde die den schat, door zijn rug nog altijd bedekt, zocht weg te nemen, schudde hij het hoofd en liet hij driftig »neen, neen!quot; hooren.
»Ik zal hét niet wegnemen, vader, u zal het mij geven ... och, doe 't. ..!quot;
Zijn bevende vingeren tasteden naar achter en brachten een flesch te voorschijn op een derde na geleögd. 5gt;In geen dagen geproefd... maar nu moest het. . . van binnen zoo erg miserabel...quot; Hij reikte haar den schat toe, maar trok dien op het oogenblik, dat zij dien grijpen wou, terug. »Laat hem mij!quot; bad hij.
»Kom meó naar boven; 't is hier zoo benauwd,quot; fluisterde Helène, wie de slapen bonsden.
»'t Is daar zoo licht.quot;
jJuist; licht beeft u noodig . . .quot;
»Ze weten toch niet...'?quot;
»Wel neen. Maar al wisten zij 't, zijn er geen goede menschen geweest, die u hebben willen helpen, al wisten ze ook wat u niet graag had dat men wist?quot;
Zij had hem meegetroond naar boven en deed hem plaats nemen op het presenningdoek, dat de lading dekte.
Daar zat hij eerst met de oogen neergeslagen. Hij hief ze echter na eenigen tijd op en blikte schuw om zich heen. ïWaar breng je me? Waar moet ik naar toe? Ik ben niet gek! Neen, ik geloof niet, dat ik gek ben ... Ik weet nog het nummer van mijn cel. .. en dat je moeder is weggehaald ... en dan die morgen. .. dat weet ik nog heel goed . .. dat ze bij me vonden ...!quot;
»ü komt waarschijnlijk in een huisje in het bosch te wonen; dat's te zeggen: overdag alleen, want 's nachts slaapt u in een ander huis met mij. Begrijp eens, in het bosch, waar de vogels zingen en het konijn speelt! O, we zullen het zoo goed hebben, zoo heel erg goed, papaatje!quot; — De juichtoon was bij de herhaling bijna een kreet van ■smart geworden.
»Papaatje!quot; zoo noemde ze me lang geleden. Toen zat ik niet zoo hard als nu... toen zat ik op een stoel met zachte zitting...
-OO
verzoend.
en vlak over me zat je moeder ... Ik wou dat ik toen dood was gegaan.quot;
»In 't geheel niet; zóo gauw komt u niet van me af! Heel gemakkelijk! En dan moest ik maar alleen mijn weg vinden?quot; schertste zij, de verwarde haren met de vingers ordenend.
»Weg vinden ? Ja, dat kun je... en ik kan het ook ...! en toen ... nam ik. .. het geld van mijn kind! O, zit niet naast me, schik op, schik op!quot;
»Wat heeft u toch gedroomd?quot; vroeg Helène bibberend.
«Gedroomd? Is 't een droom? Heb ik dan niet...?quot;
«Wat, papaatje?quot;
»Gestolen?quot; vroeg hij toonloos.
jgt;Ik geloof dat u nog niet goed wakker is. Dat boodschappenloopen in stad heeft u zeker erg vermoeid. Nu, als boschopzichter zal u ook wel te loopen hebben; maar dat's een ander leventje.quot; En alsof zij, sedert jaar en dag dat ambt bekleed had, schetste zij hem de heerlijkheden, aan zulk eene betrekking verbonden. Hij luisterde aandachtig; maar of hij begreep? Toen zij eindelijk opstonden, herhaalde hij, zeker voor den tienden keer: ïdus dat was een droom!quot; en een zucht van verademing ontglipte hem.
jgt;Dus dat was een droom!quot; prevelde hij nog nadat een der vele pakjes geopend geworden en de inhoud, bestaande uit vleesch en brood, door Helène — hij bedankte voor alles — met graagte was genomen. »Een droom... een droom!quot; zuchtte hij nog, toen de schipper hem het welkom toeriep op de plaats van bestemming en een welbekende stem van den walkant klonk: jgt;Schipper, breng je logés voor me meê? Je hebt ze toch niet in een waschmand vervoerd?quot; waarop Arie, door de vroolijkheid van den vrager aangestoken, even vroolijk antwoordde, dat ze 't den ouwen muzikant wel hadden kunnen lappen, maar de jonge deern niet, want die had veel van een vogeltje.
Helène was naar den stuurstoel gesneld en stond daar met uitgespreide armen, 't Was al schemeravond en het zien ging al niet best meer; maar die stem zou ze uit duizenden herkend hebben, en die stem herinnerde haar het verleden, toen haar moeder nog leefde! Die stem tooverde haar een vroolijk beeld voor den geest.
!gt;Daar heb je mijn best geslaagd photographietje. Beste meid, welkom in Marktwolde! En wien hebben we hier? Is datje vader? Nu, we zullen je hier wel wat opknappen, hoor! Erg ziek geweest, hè? Van 't bosch heb ik nog niets naders gehoord; van den »krakenden boonenstaakquot; wèl, meer dan genoeg! Je begrijpt me?'' Een oolijk
234
VERZOEND.
oogknipje verzelde die woorden. Hoe Emilie het maakt? Ja, zoo zoo. Nu, je komt als geroepen. De nieuwe wereldburger is in aantocht. Mijn kleintje houdt zich dapper als altoos, maar het liep haar erg over de hand. Gelukkig zijn de laatste logés vertrokken. Wat lastig volkje schuilt daaronder! 't Is of ze denken, datje voor hun plezier op de wereld bent. Midden uit mijn studies dikwijls geroepen! Waarom denkt je? Omdat er ergens in de bloemkool een rupsje gevonden was of in frambozen een wurmpje. Wat ze opkeken toen ik zei, dat ze dan plant en dier, groente en vleesch tegelijk hadden gehad! Ha, ha, ha! De oogen van de dikke mevrouw zie ik nog met die coquelicot-k\mv op haar wangen! juist een doormiddengesneden rooje kool! En nu, zou je wel eens willen weten wat mijn studies tegenwoordig zijn? Dat blijft je vooralsnog verborgen, want we zijn thuis: in de blijde verwachting.quot;
Voor zooveel Helène in het meer dan half donker kon opmerken was het logement een huis als ieder ander, slechts wat grooter en van verschillende veranda's voorzien. Daar binnen was 't echter niet als ieder ander. Langs drie trappen kwam men door een glazen deur naar binnen in het voorportaal, waar verschillende voorwerpen in de grootst mogelijke wanorde door elkaar lagen. Vermeere struikelde over een paar stoven. Helène stoof tegen een piramidaal opgebouwde verhevenheid aan, wat het fondament er van deed verschuiven, waardoor de geheele verhevenheid, bestaande uit tuin-en veranda-stoelen, naar beneden stortte. Mijnheer van Oven luidde aan de voordeurschel om hulp en licht. »Drie domestieken en waarachtig niemand te zien!quot; declameerde hij. Daar kwam er een aan; niet een van de drie, maar de loopjongen, die meêdeelde dat hij alleen was, daar er twee de straat op waren en de derde bij de juffrouw.
»Mevrouw!quot; verbeterde Mijnheer. »Ik wist er van,quot; vervolgde hij; »ze zijn mijn nieuwen koop konijnen gaan halen. Dat's mijn studie. Ik heb me verraden. Een goudmijn als het goed wordt aangelegd, en in 't aanleggen ben ik juist de domste niet. Emilie, Emilie, doe de deur eens open! Ik breng ze meê ... en 't is hier zoo donker! Wat daar rolt weet ik niet, maar 't is breekbare waar!quot; Het had iets koddigs, dat zulk een aankondiging nog op vroolijken toon werd gedaan.
235-
Een dienstbode, die uit spoed of uit zuinigheid haar gewoon hoofddeksel in haar latafel had achtergelaten en nu alleen met haar zwarte ondermuts was gesierd, deed de deur der huiskamer open en verschafte daardoor eenig licht. Het bleek nu, dat mijnheer in het servies had getrapt, hetwelk de dienstbode, in haar vlugheid om hare meesteresse
VERZOEND.
te helpen, voor de deur bad gezet met het stellig voornemen het straks meê te nemen en weg te bergen.
Wat prettige huiskamer! wat vroolijk licht! Al de mooie meubels van vroeger bijna evenzoo gerangschikt! Alleen waren er wat meer vlekken in het kleed, wat meer krassen in de tafel, wat meerwonde-plekken in de overgordijnen! En de lieve Emilie! Zij was als vroeger! Met een vriendelijkheid, die zich nog meer neerbuigend vertoonde dan vroeger! Maar was dat ook niet natuurlijk? Was de aureool, die de moederlijke waardigheid omgaf, niet op het punt van nog grooter te worden en in wijder kring haar stralen te verspreiden?
»Dag, kind! Waarlijk grooter geworden! Ga zitten!quot; zei ze, niet van haar stoel oprijzende, maar toch met de hand een majestueus gebaar makende, dat een welkomstgroet beduidde. »En is dat nu je vader?'' Bij die vraag nam ze haar binocle op en bleef een oogenblik de verlegen gedaante, die schuw om zich heen gluurde, aanstaren. 3gt;Zoo, zoo! Hoe vindt je 't hier, baas?''
jgt;Wat rommelig weet u .. . 't is of ik dubbel zie ... maar dat gebeurt me wel meer. Ik heb 't van binnen zoo koud!quot;
gt;Ik ook, vriend!quot; riep mijnheer uit, hem met de volle hand een ■slag op den schouder gevend. jgt;Daar zal een rumgrogje goed voor wezen. De koele avondlucht weet je . .
iVader is pas ziek geweest; hij lijdt aan congesties,quot; merkte Helène aan.
gt;Juist, ik weet er alles van. Homoöpatische behandeling is de beste; kou met kou, congesties met congesties verdrijven. Ik versta me op die dingen.quot;
»Kom eens naast me zitten!quot; zei mevrouw, »en laat de mannen met elkaar verder praten. Je hebt zeker van onze metamorphose gehoord? Dafne veranderd in een laurierboom! Nu, wij morren niet; wij klagen niet. Het huiselijk leven is de grondslag van alle geluk, en dat hebben we in ruime mate.quot;
sEn de kinderen?quot;
»Zijn alle gezond. Rosienfje heeft alleen haar rechter, neen, haar linker — laat zien... nu, een harer voetjes verwrikt; maar Iret blauwe oog van Agaatje is heelemaal over. O, 't is te hopen, dat de kinderen hun moeder mogen behouden. Ik gevoel hie:; nog zoo noodig te zijn, ook voor mijn goeden man; want dat is hij, door en ■door goed. Hij is erg ongerust over me, maar hij laat het niet blijken. Ja, in oogenblikken als deze — je zult me begrijpen al duid ik het niet nader aan — is het goed als men wat godsdienst heeft. Toch is de gedachte dat men weggenomen kan worden . . .quot;
236
i
VERZOEND.
silevrouw, met üw gestel! Mijn lieve moeder was zwak en er werd zoo ontzaglijk veel van haar gevergd...! ü weet toch dat ik haar heb moeten verliezen?quot;
sJa, dat's waar ook — 'tis me verteld. Je spreekt van mijn gestel! Och kind, dat heeft veel geleden. Die algeheele ommekeer! 'tGaat hier uitstekend en Bduard zegt, dat er veel verdiend wordt, wat niet te verwonderen is waar een man met zóo veel ervaring en energie aan het hoofd staat. Maar ik kan nog niet gemist worden en ik heb een angstig voorgevoel. Dat heeft de lieve tante Paats zeker ook begrepen, toen zij er op aandrong, dat wij ons een verstandige hulp zouden aanschaffen. Wie zouden we beter hebben kunnen kiezen dan ons handig dienstmeisje van vroeger, dat door den rampspoed zeker ook wel wat gelouterd zal zijn geworden. Wie wordt er niet door gezuiverd en verzacht? O, er zijn oogenblikken, Helène, dat ik den wiekslag van engelen in de nabijheid hoor!quot; Zij bracht den zakdoek even aan de oogen. Helène zocht naar een glas water.
»Daar in de kast staat nog wat koude bisschop. Zou je die voor me willen warmen? Ik zal je morgen mijn sleutelmandtje wijzen. In mijn positie kan ik zelf je wel niet de noodige indicaties geven, maar mijn beste man is op de hoogte. Zoolang ik er nog ben, wil ik te midden mijner lieve kleinen leven.quot;
Weer hetzelfde manuaal met den zakdoek. Helène haastte zich met de bisschop klaar te komen. Mijnheer haastte zich ook, maar was minder gelukkig geweest. Hij had de rumflesch wel in een der kasten gevonden, maar bijna leeg. Hg had er toch op kunnen zweren, dat ze den vorigen avond meer dan half vol door hem achtergelaten was. Hij schelde om een nieuwe flesch. Een der uitgezonden dienstboden kwam binnen met de boodschap, dat de beesten er waren op éen na, die onderweg »zijn eigen zeivers gesmoord hadquot;, en dat de knecht, die uit was, den sleutel van den kelder in den zak had;, wat erg jammer was, daar er juist twee heeren van de jacht waren gekomen, die cognac wilden hebben, maar dat de karaf op het buffet geen drop meer had.
't Was toch altijd erg druk, vond Mijnheer. Jakob was eeuwig nit als hij thuis noodig was. Boven op de slaapkamer stond een fleschje met cognac fine champagne, superieure kwaliteit; 't was een proefje, een délicatesse, die hij voor een ander, een beter, doel had willen bewaren, maar nu maar beschikbaar stalde. Den prijs kende hij nog niet; maar als belooning voor het lange wachten konden de beide Nimrods dien cognac wel voor denzelfden prijs als de gewone krijgen..
237
VERZOEND.
Waar het precies stond? anders was liet weer zoeken zooals gewoonlijk, zei de meid. In een hoekje achter de wasehtafel; maar ex-was licht noodig om het te zoeken en te vinden. Een vervaarlijk schellen duidde het ongeduld der beide heeren aan. Helène had het licht gegrepen, dat Mijnheer voor zich op de tafel, waaraan hij met Vermeere zat, ontstoken had, en wenkte de meid. Het hield wel een kwartier aan eer zij terug kwam. Wat was er met haar gebeurd? Een hoog roode kleur dekte haar wangen: er was iets gejaagds in hatir bewegingen. Zij luisterde niet naar de lieve mevrouw, die de inwendige zuchten van het bekommerd gemoed weer in passende woorden vertolkte; niet naar den welbespraakten heer des huizes, die den mmgrog eindelijk had klaargemaakt voor zich en voor den vreemden gast, die met oogen, waarin de begeerte glinsterde, naaide dampende glazen keek.
Helène bad zich even in het buffet der koffiekamer vertoond, om zelve het begeerde vocht in de daarvoor klaarstaande glaasjes te schenken. Hare verschijning was dadelijk door de twee wachtende heeren bemerkt, in wie zij twee van de gasten herkende, op dien nooit te vergeten avond in dat nooit te vergeten huis ontmoet. Ja, de een met dat ravenzwart haar en dat zwarte gloeiende oog, dat half-oostersch uiterlijk, was wel dezelfde, die haar toen had aangeraakt, en de ander met die blonde lokken, dat blauwe oog met diepen blik, dien gekromden arendsneus, was hij, die haar bevrijd, die baar het vluchten mogelijk gemaakt had. Dezelfde afschuw, die de een haar vroeger had ingeboezemd, vervulde haar ook nu weer, toen hij met kwetsende familiariteit haar hand wou grijpen; dezelfde verrassing of verbazing of bewondering — ze wist zelve niet wat het was — maakte zich van haar meester, toen zij het melodieus geluid van de stem des anderen vernam, die er haar voor dankte, dat zij zelve hem had willen bedienen; die haar vroeg bij welke gelegenheid hij het voorrecht had kunnen hebben baar te zien; haar gezichtje eens gezien was nooit te vergeten en hij wist het zeker — hij had haar meer ontmoet. Zij had verlegen iets gestameld, zij geloofde zelfs geglimlacht te hebben; zij had den onbeschaamden zwarte echter een blik toegestuurd waarin al, wat zij aan wrevel en toorn bezat, als was saamgebracht en was geheel verontwaardigd weggesneld, toen een schaterlach en een walglijk zoet woord haar van die lippen had tegengeklonken.
Zoo zij een oogenblik geluisterd had naar het gesprek dier twee, nadat zij het vertrek had verlaten! De zwarte bezigde een zeer grof woord, om zijn bewondering voor de weggesnelde schoone kenbaar
238
VERZOEND.
te maken; de ander schudde bet hoofd en maakte de opmerking, dat ze zeker niet was, waarvoor de zwarte haar hield. Hij zag op zijn remo ''oir-horloge en sprak toen van heengaan en frisch doorstappen. »Ga den weg maar alleen, Gruust!quot;riep de zwarte hem toe. »Je draait me toch meestal den nek van de huisgoden op Woudenberg toe. 't Is wel eens gebeurd, dat ik ze gaaag en face had willen zien . . .quot;
«Daarover nu niet, Frédéric!quot;
»Ook goed. Plezierige wandeling! Ik blijf bier. Ik heb wel meer vestingen ingenomen, die jij voor onneembaar hieldt.quot;
»Loop tegen deze het hoofd te bersten!quot; bromde de ander, die blijkbaar in een zeer slechte luim vertrok.
Jakob, «de oberkellner'quot;, kwam verbaasd het huisvertrek binnen om er mee te deelen, dat een der beide heeren wou blijven logeeren: een zwart heer, die ijselijk nieuwsgierig naar de nieuwe juffrouw had gevraagd. Jakob had eerst naar waarheid verzekerd, dat hij er niets van wist, maar had, toen hij een kwartje kreeg, heel veel verteld, en er zoo wat van gemaakt, »de richting uit die de driftige zwarte blijkbaar op wou.quot;
Maar waar hem te logeeren ? Er was niet éen kamer in orde.
Dat was Jakobs zaak, meende Mijnbeer. Hij kon zich met die details niet inlaten. Emilie was een bezwijming nabij, wat door Helène inwendig aan de werking van de bisschop werd toegeschreven, maar door Mijnheer aan de velerlei emoties en commoties der laatste oogenblikken.
»Wie komt ook 's avonds laat in September om logies vragen!''riep Mijnheer hartstochtelijk uit. »Zeg, dat we bier een familie-zomer-hotel houden en dat al de kamers door de zomer-families zijn ingenomen.quot; Jakob grinnikte, wat een onuitstaanbare hebbelijkheid van dien man was, zooals de weer wat bijgekomen Emilie verzekerde. Hij ging en stoorde niet meer, zoodat Mijnheer weer geheel zich zelf kon zijn, het straks afgebroken gesprek voortzetten en Vermeere, bij wien de levenslust hoe langer hoe meer ontwaakte, zijn ideeën en zijn verwachtingen van de toekomst kon tnededeelen.
»Ik ben hier niet gekomen,quot; zoo hief de gastheer aan, na de glaasjes nog weer eens gevuld en den laatsten citroen met bewonderenswaardige handigheid van zijn dikke schil verlost te hebben, »ik ben hier niet gekomen, om eenvoudig hotelhouder te zijn. Ik zou daarvoor mijne Emilie niet aan hare vriendinnen, niet aan de beschaving hebben onttrokken en haar veroordeeld om alleen met mij . . .quot;
»0 Eduard, alsof dat niet genoeg ware! Heb ik ooit naar meer
239
VERZOEND.
verlangd? En is liet dat niet wat mij staande houdt in omstandigheden als deze...?quot; Zij kon niet meer, maar de blik, dien zij op hem vestigde, zei meer dan woorden vermochten. Hij wuifde haar met de hand toe, en stamelde geroerd: »Ik weet het, kleintje, ik weet het! Maar laat my nu dezen, naar het uiterlijk mede wreed vervolgden, man, in wien ik den aanstaanden vriend, den toekom-stigen bondgenoot waardeer, met enkele grove trekken schetsen wat ik hier hoop te verwezenlyken, indien de botheid, de sleur, het vooroordeel en de kleingeestigheid mijner tijd- en natuurgenooten mi} niet weer het voortgaan onmogelijk maken en de ontwikkeling en de toepassing mijner ideeën beletten. De talrijke families, die wij dezen zomer het leven hebben veraangenaamd, die wij hebben doen zien en erkennen, hoe een zomer-familie-hotel tot verhoogd levensgenot kan wekken zonder een reusachtige perspomp te zijn, geplaatst op de grootere of kleinere beurzen en buidels der gasten, de talrijke families herzeg ik, hebben met belangstelling kennis genomen van mijn plannen en eenige hunner toonden ze te kunnen begrijpen. Ik wil schadelijk gedierte in nuttig herscheppen; ik wil den armsten zelfs vleesch op den disch tooveren; en aandoenlijk zal het zijn, als Helène, onze lieve vriendin uit vroegere gelukkige dagen, met haar arm in den mijnen, de hutten en stulpen der behoeftigen zal rondgaan om de hongerenden te voeden! En dat alles zal mogelijk wezen als ik op breede schaal mijn konijnenfokkerij .. .
De deur werd opengestooten en Jakob, die niettegenstaande mevrouw hem wenkte terug te gaan, voortstapte, reikte mijnheer, die uit zijn glas een hartige teug nam, een brieije over, waarop mijnheers gelaat eensklaps van uitdrukking veranderde.
»Weer van die onbekende-bekende?quot; vroeg mevrouw doodsbleek.
Mijnheer las: »Vandaag weer een half dozijn borden gebroken en tien fiesschen wijn over de schutting door den knecht weggegeven! Pas'op je zaken! Vóórlaatste waarschuwing!quot;
»Weer geen onderteekening! Maar wij weten wie het is, mijne vrienden! Wij weten wie het is, die aan onze gemoedsrust knaagt, wie ons door schrik op schrik vroegtijdig wil doen neerdalen!quot;
»Lieve man, laten wij het vreeselijk spook, den onzichtbaren laster, in de armen van den slaap trachten te vergeten! Helène, wil je me helpen?____Neen, lief kind, geen druppel meer!quot;
Helène had bevonden dat er geen druppel meer over was.
»Morgen hoop ik mijne mededeelingen voort te zetten. Vriend, ik zal je de nachtronde, die ik gewoon ben te doen, wijzen, zoodat je die morgen-avond kent.quot;
2-iO
VERZOEND.
Aller vroolijkheid scheen gevloden. Als schimmen gleden mijnheer en mevrouw het huis door.
ïNacht, kind!quot; klonk het van vaders lippen, toen Helcne naar boven ging. De oude was de eenige, die zijn gevoel van welbehagen niet had zien afnemen. Had Helène vroeger wel eens in twijfel verkeerd of de keuze, door mevrouw van Holy voor haar en haar vader gedaan, was goed te keuren, en of het niet beter ware geweest den vroegeren arbeid weer op te vatten, — na de reis en den eersten avond in den schoot van het gezin der van Ovens doorgebracht, moest zij het doorzicht barer weldoenster wel prijzen. Wat de kennismaking met het leven en het bezit van een rein hart toch wijs en scherpziende maakte, zelfs waar geen groot en met kennis doorvoed verstand als bondgenoot optrad! Want, naar het verstand, was mevrouw van Holy volgens Helène's schatting niet de rijkste. Hoe goed was het van mevrouw gezien, haar naar buiten te zenden, waar niemand het verleden van haar vader kende en haar voor de reis daarheen van een zelden meer gebezigd vervoermiddel gebruik te doen maken! Hoeveel menschenkennis, hoeveel kennis van Helène's gemoed verried het niet, juist in zulk een gezin haar te plaatsen!
Al wat er aan kracht in haar sluimerde kon hier ontwaken; al wat haar aan zelfvertrouwen ontbrak kon hier geboren worden en zich ontwikkelen. Waarlijk, het was of een nieuw leven haar bezielde als zij de woning door ging, ordenend en regelend, het verzet van de zijde der ondergeschikten door zachtheid hier, door strengheid ginder, overwinnend! Hoe de kalmte de vroegere onrust in haar binnenste verving! Hoe zij, zachter gestemd, alle afdwalingen leerde vergoelijken en het echtpaar, dat zij van den financieelen ondergang trachtte te redden, het liefst in zijn goede hoedanigheden beschouwen wou!
Toen de lieve Emilie haar echtvriend een nieuw pand barer liefde en der maatschappij een nieuw lid had geschonken — Eduard zou hij heeten, naar zijn vader, op wien hij sprekend geleek, zooals de gelukkige moeder fluisterde, die daarop met een gelukkigen glimlach was ingesluimerd — was Helène de hulpvaardige zorg; wat Mijnheer dan ook graag wou erkennen en beloonde, door haar te verrassen met een groote gouden broche. Zij kon het sieraad niet dragen, omdat de minder dan eenvoudige kleedij zich met zulk een opschik niet verdroeg; maar zij nam het geschenk toch dankbaar aan.
Toen zij 't haar vader toonde, was deze in verrukking. Zijn oogen glinsterden bij het zien van het goud; zijn vingeren kromden zich om het aan te vatten. Zij kleurde; zij verweet zich zelve haar vader tot een strijd verlokt te hebben, waarin hij nog niet overwinnaar bleek VERZOEND. — I. 16
241
VERZOEND.
te kunnen zijn. Zij had hem beter genezen gedacht dan hij was. Bleek ook het waas der armoede van zijn gelaat verdwenen, hief hij het hoofd soms ook krachtiger naar boven, innerlijk was het nog weinig veranderd, en de zondige vraag rees in haar op: »als een van beiden moest sterven, waarom dan juist de lieve, de reine?quot;
Zij had vernomen wat duistere macht sedert maanden in de zaken van mijnheer en mevrouw van Oven ingreep; hoe een onzichtbaar paar oogen door de wanden scheen te dringen; hoe een verborgen rechter vonnissen sloeg, aangekondigd in briefjes over de post of, wat nog veel vreeselijker was, in een biljet in het duister van den nacht op de achter- en voordeur geplakt, waarvan dan een bij niets te vergelijken bons of trap of slag blijk gaf. Zij had de gerechtsoefening, die zij bij de handelingen van het middeleeuwsche veemgericht vergeleek, op den eersten avond in haar meest onschuldigen vorm bijgewoond, maar sedert daarvan niets meer vernomen; wat Mevrouw toeschreef aan de kompassie, welke haar toestand bij de wraakgierige furie eindelijk had opgewekt. Mevrouw bleek te zachtmoedig te hebben geoordeeld; want juist in den avond, dat mevrouws lijden het toppunt had bereikt en over zou gaan in de hoogste vreugde, werd het gevreesde onheilspellend geluid op een der buitendeuren gehoord. Mevrouw had toen geroepen, dat dat haar dood was en dat ze nu afscheid wilde nemen van allen, die haar dierbaar waren op aarde.
Jakob had juist dicht bij de deur gestaan, waarop de kloppingen waren neergedaald; maar had, zooals altijd, niet durven openen voor er een goed kwartier voorbij was gegaan. Toen nog, verzekerde hij, een stiklucht van zwavel te hebben ingeademd. Toch had hij toen ferm in het rond gekeken en op de onderste trede van de trap, die van de achtergaanderij naar den tuin leidde, een pakje gevonden, waarop met bloedroode letteren stond: »voor de nieuwe huishoudster.quot; Hij reikte het Helène sidderend over en kon zijn verbazen niet verbergen over de kalmte en bedaardheid, waarmeö dat kleine ding het aannam. Het bloedrood van het schrift bleek rood krijt te zijn. Maar de verbazing van den knecht bleek door die van Helène nog ovevtroffen te worden, toen deze het pakje had opengemaakt en daaruit de stof ontvouwde voor een nieuw wollen kleedje en in een hoekje een papiertje vond gespeld, dat een goud tientje bleek te bevatten.
»Nu,'wie het spook is, weet ik niet; maar goeje oogen heeft het,quot; zei Jakob in de keuken, door zijn geweten tot waarheid spreken verplicht.
Wie het spook was zou Helène en al de bewoners van het huis weldra blijken. Lang te voren was het echter al aan mevrouw van
242
VERZOEND.
Holy bekend, die, alleen niet bij den eersten brief van Helène, waarin haar Bruno alle hoop werd ontnomen, maar bij alle volgende zich verkneukelde van genot. Korten tijd, nadat Helène haar de ontvangst van het geheimzinnig geschenk had gemeld, ontving mevrouw van Holy een brief met ket postmerk 's Heerenstede; een brief, dien zij met koortsachtige drift openmaakte en, hoewel hij aan alle vier zijden beschreven en Bruno in aantocht was, achter elkaar tot den einde toe las.
»Eef!quot; zoo begon het epistel onheilspellend koel en stroef. »Je zult je wel niet verwonderen dat ik zóo ea niet anders begin, want je hebt me schandelijk om den tuin geleid. Omdat je mijn principes kent, waar ik nooit van afwijk, daar ik weet dat ze goed zijn, heb je me voorgelogen en door allerlei draaierij geld afgeperst, mij laten goed doen waar ik had moeten kastijden, mij in eigen oog bespottelijk gemaakt. In zóo iets nog plezier te hebben op jouw leeftijd! Zóo iets nog te kunnen doen met éen been in het graf! Want bespottelijk heb ik me gemaakt! Ik durf haast in geen spiegel kijken; ik durf Na waarachtig niet meer haar plichten onder het oog brengen, uit vrees dat ze me toesnauwen zal: kijk naar je zelf! Wat was ik goed op weg om de losbandige bende te temmen, om de Godvergeten lichtzinnigen tot ernst en nadenken te brengen ! Ik zag, als ik een enkele maal zelve inspectie ging houden in hun tuin, hoe er al een rimpel kwam op dat akelig gladde voorhoofd van den doorbrenger. Ik hoorde van mijn handlanger, den trouwen eerlijken Bart Janssen, den kruidenier vlak achter het logement, dat »de blijde verwachtingquot; heet, maar waar veeleer de verwoesting van Sodom en Go-morra moest uithangen, hoe 't van lieverlede wel nog geen hemelsch Kanaiin, maar toch geen heidensch Babylon meer leek. Ik hoorde, dat de nieuwe huishoudster was aangekomen, het meisje, dat je in je bespottelijke en doemwaardige goedhartigheid mij had aanbevolen, en dat er sedert dien tijd groote veranderingen ten goede waren gekomen. Ik geloofde 't in 't eerst niet, want personen, door Eefje van Holy aanbevolen, kennen wel de kunst van zich mooi voor te doen, maar gewoonlijk weinig meer dan dat. Toch bleef Bart Janssen bij 't geen hij me gemeld had; en toen kreeg ik voor 't eerst van mijn leven zoo'n malle gevoeligheid en maakte ik wat voor dat meisje, dat zoo ellendig in haar plunje stak, klaar. O, als ik geweten had, dat het dat trotsche nest was, dat je me in dat logement hebt getooverd! — Ik vergeef het je in der eeuwigheid niet! — Ik zou gauw genoeg op de hoogte komen. Toen 't weer eens droog was geworden — het heeft hier wel honderd uur achter mekaar geregend;
243
VERZOEND.
dat komt van die hooge boomen. Verfoeielijke waanwijsheid om Gods zon te weren! — ging ik eens op mijn gemak naar Marktwolde wandelen, de plaats over van Jonkheer van Hoornbecque, waar ik, die de oude familie sedert jaren ken, de vrije wandeling op heb. Ik wou meteen de boschwachterswoning eens aandoen en kennis maken met mijn onbekende protégé! Hij was er nog niet in, maar het huis werd toch gerepareerd; en het zeggen was, dat de nieuw aangestelde tegen den winter er in zou komen wonen. Ik maakte dat ik achter het logement iiit- en door den tuin inkwam. Bart Janssen gaf me zijn sleutel. De bekende zijdeur in de houten schutting openend, stond ik voor een man, niet als een werkman maar ook niet als een heer uitgemonsterd. Hij was bezig met harken. Harken, en dat in een tuin waarvan de paden den heelen zomer groen van onkruid en met gaten, zoo groot als mijn ponsketel, waren geweest! Hij harkte maar en zag niet naar me om! Ik zag dadelijk, dat dit mijn man was. En het bleek dat ik goed had geoordeeld, zooals altijd, als geen jeremiades van anderen mij het hoofd op hol hebben gebracht. Een flinke vent! En wat een verstand! »Ik heb veel te leeren,quot; zei hij me dadelijk na de eerste kennismaking. En wat sprak hij dierbaar over de verborgenheden des geloofs en over den ellendigen toestand der wereld! Wat sloeg hij raak, toen hij inhieuw op de zonden van zijn tijd! Als een vurige Elia vloekte hij den verleider, zijn gevloekten verleider; hij meende er natuurlijk den Booze meê, die als een leeuw brieschende omgaat om ons te verslinden. Je lacht misschien nu je dit leest? Je gelooft niet aan den duivel ? Maar dan geloof je ook niet aan ... God. De woorden willen me bijna niet uit de pen. Eefje van Holy, het bestaan van den duivel is meer waar en zekerder bewezen dan het bestaan van zeker iemands oprecht en deugdlievend hart. Maar daarvan op het oogenblik niet meer! 't Is toch paarlen voor de zwijnen geworpen!
Die man was mijn protégé en de vader van het huishoudstertje. Ik was al met het kind ingenomen, toen ik de tuintrf.p opklom, om naar binnen te gaan. Als het kind naar den vader aardt, dacht ik zoo bij me zelve, dan heeft ze mijn principes en dan wonen die principes in een jong onbedorven hart! Wat zag het er overal netjes uit! Ik meende het toen ten minste; ik wou het toen meenen, zeker om dien braven man, die haar vader was. Ik kwam de koffiekamer binnen en daar was ze bezig — ik weet niet meer waarmeê — met de jurk aan, die ik, bedrogen schepsel, haar present had gegeven...! Zij was 't, dat impertinente ding, al dacht ik ook in het eerst een heel ander meisje voor me te zien. Ze leek op heel iets anders als
244
VERZOEND.
op een kindermeisje, zooals ik haar had leeren kennen. Waarachtig; een dametje met een allerliefst gezichtje, dat freule Isabella eer zou hebben aangedaan, dacht ik eerst. Maar ze hielp me wat gauw uit den droom! »Juffrouw Doortje!quot; riep ze, en ze had de koffiekan, die ze bezig was te poetsen, uit de hand laten vallen — en wat waren er al veel deuken ia! — als ik haar niet toegeroepen had: »zie naar hetgeen je doet!quot; En daar hadden we weêr die vervloekte grootsch-heid! Ze moet en ze zal klein gemaakt worden; dat neem ik me heilig en vast voor. Ik zei haar dan ook, dat zij het hoofd moest buigen, dat ze van mij afhing, dat het mij maar éen woord hoefde te kosten en ze stond weer op straat. Heb ik van mijn leven, je beloofde mij een schoothondje en je stuurde mij een kat, mevrouw van Holy! Och maar, die haar man niet kon regeeren, is waard door ieder op den kop te worden gezeten. Ze zou gaan: een verweten weldaad was bitterder dan een opzettelijke smaad, riep ze. Maar dan zonder die jurk! hernam ik .. . Ik was driftig; ieder die warm bloed in de aren en het hart op de rechte plaats heeft, zou evenzoo gedacht en gesproken hebben. Wat een wilde! Ze knoopte waarachtig haar jurk los! Ze wou er zoo maar uitstappen...! «Vader!quot; riep ze met oogen, waarbij ik, dunkt me, in donker had kunnen schrijven, »we gaan weer heen... de wijde wereld in...quot; Neen, zei ik, voor je vader heb ik achting; voor dien man heb ik gezorgd en zal ik zorgen; dat is er een naar mijn hart, en ik zal nu eens zien of ik van zijn. voorhoofd de rimpels niet wegjagen kan. Dat heb ik besloten en daar blijf ik bi). Nauwelijks had ik dat gezegd of er gingen zeker wel een half dozijn glazen omver. Twee zag ik er voor mijn voeten vallen in gruizelementen en ze waren zeker van een kwartje! En toen greep de meid, bevend en erg halend, mijn hand. Ik wou om hulp roepen; maar het hoefde niet, want ze wou me geen kwaad doen. Ze zei zoo wat, dat jij gelijk badt. Wat heb je dat kattig ding toch van me verteld ? Zeker weer wat niet waar is!
Ik ben thuis gekomen, woedend op de vriendin, die een vriendschap van jaren — hoe lang is bet wel? — verspeeld heeft; maar met het vaste besluit het kind nog eenige dagen aan het werk te laten. Na zegt me wel, dat wie zich tot een muis maakt door de kat wordt gevreten, maar niemand weet beter dan ik zelf, dat ik geen muis ben. Lang heb ik er niet over na kunnen denken; daar is 't hier tegenwoordig te druk voor met gevallen, waarbij een christenhart rilt van ontzetting. Ik heb je al vroeger geschreven over 't geen ze vertellen van de gemeenheid van dien mijnheer van Aarle, dien gij zoo dankbaar bent, mevrouw van Holy! Het moet
245
VERZOEND.
nu bepaald waar wezen. — Hij heeft aan het eind van Woudenberg — dat die man zulk een buiten dorst koopen, een bezitting eens van de Wredes! — van den koepel, die daar stond, een lief paviljoen laten maken; o zoo lief! een paleisje zeggen ze. Wat moet de zondaar rijk wezen! Nu, 't is bij hem wel de korrel, die op den rotsgrond valt! En daar moeten ze elkaar zien, dikwijls zien, zooals ze zeggen 's avonds laat...! misschien wel héél laat in den avond, want ze hebben er licht gezien. En de goede Jonker Everard komt nog dikwijls aan 't huis van dien man en is, o zoo gezien bij de dochter! Ja, onze Everard is een schaap te midden der wolven! Ik weet nog niet wat ik doen zal. Zooals je weet staan de Wredes mij na. Wat in den goeden ouden tijd de pensionarissen waren voor de vroedschap der stemhebbende steden zijn mijn voorzaten voor de Wredes en aanverwante takken geweest... Maar daar heb jij toch geen verstand van: jij hebt geen verleden.
Wat nu de andere zaak betreft: ik wensch, ik begeer, datje daarover zwijgt, mevrouw van Holy! Ik wil me nieuwe draaierijen van jouw kant besparen.quot;
»Neen, Doortje!quot; zei mevrouw van Holy, na den brief verslonden te hebben, »ik zwijg er niet over; maar dat wil je ook niet! Och, ieder kent je beter dan je je zelf kent. We zijn op den goeden weg! Wat heeft Helène zich goed gehouden! Zij heeft geleerd! .. . Goed, lief kind! Mijn dochter zou zeker ook zoo geweest zijn!quot;
Zij stond op. Haar Bruno kwam binnen.
»Bruno, het spijt mij, dat het niet zoo heeft mogen wezen. Wat een heerlijk vrouwtje zou je gekregen hebben!quot;
»0, bedoelt n dat, mama? Er zijn meer meisjes, en meisjes die wat meêbrengen ook! Alles wel beschouwd had u geen goeje keuze gedaan!quot;
»Ik wil er heel graag van overtuigd worden, Bruun, maar ik twijfel er meer dan ooit aan.quot;
«Duimkruid, mama, is.een kostelijk medicijn, al komt het ook niet voor in de Pharmacopeia Neerlandica!quot;
246
XVI.
Het was een koude wintermorgen, [n den afgeloopen nacht had het duchtig gesneeuwd, zoodat een dikke laag den grond en de takken der bladerlooze boomen bedekte. Langzaam waren de wolken weggetrokken, zoodat een lichtblauwe koepel nu de nog ongerepte sneeuwvlakte overwelfde. De zon was even bovenden horizon: de vuurroode bol zond lichtbundels in het rond, die de witte wade purper tintten.
Verrukkelijk schouwspel!
Maar de jonkman, die in den groenen jachtrok met de hooge laarzen en den breedgeranden met een patrijsveer versierden hoed de hooge huizing van Woudenberg uitstapte, scheen er weinig oog voor te hebben. Hij blijkt allen te vroeg te zijn; want niemand verzelt hem. Hij mist zijn geweer en weitasch, ook den trouwen bondgenoot, den bruin gevlekten patrijshond, die nog in zijn hok naast de stalling rustig slaapt. Een trek van wrevel komt op het bleek, maar toch mannelijk schoon gelaat te voorschijn. De oogen, waar een roode kring omheen ligt en die nog onder den indruk waren van den plotselings verstoorden slaap, blikken met eenige haast om zich heen. Hij gaat haastig naar den stal en trekt er heftig aan de schel, waarop in allerijl een luikje opengestooten en een dik gebaard aangezicht naar buiten wordt gestoken.
«Moet ik je komen roepen? 't Is al achtuur geslagen! Kleed je dadelijk en breng me het noodige; ik ga langzaam vooruit, want :t is geen weer om stil te staan. Wat zeg je? Ik zeg dat je een luiaard bent, dien ik weg moest zenden.quot;
Sander, de staljongen, vond het maar beter niets tegen Mijnheer
VERZOEN».
Guust — want niemand anders als de jonge mijnbeer was de wekker — te zeggen; hij had schuld en de jonge mijnheer was streng en kort aangebonden, veel meer mans in dat opzicht dan de oude mijnheer. Hij haastte zich daarom geweldig, bij het aankleeden goed overleggend wat hij al zoo wat had meê te nemen; want zoo er bij het verslapen nog iets vergeten bijkwam kon hij het ergste vreezen.
Mijnheer Guust vond hij tot zijn blijde verrassing nog vlak bij de achterzijde van het heerenhuis. »0 ok niet hard geloopen, en hij had nog wel zooveel haast!quot; bromde hij zoo wat in zijn baard.
»Breng de ladder weg die daar staat!quot; commandeerde mijnheer Guust. »0f neen, laat haar maar staan!quot;
Ja waarlijk, daar stond tegen een der ramen van de tweede verdieping de hooge leer, die door den schilder voor het glazenwasschen werd gebruikt. Hoe kwam dat zware lange ding daar? De baas had het onder het afdak van zijn woning een vaste plaats verzekerd. Sander maakte die opmerking en ontving tot antwoord : »Ik liet die er gisteravond brengen...quot;
»0 zoo, mijnheer! Maar ziet u... die voetstappen niet volge-sneeuwd ... juist bij de leer ..
gt;Wat zou dat? Dat zijn de mijne, lummel!quot;
De jonge mijnheer wendde zich af, nam het geweer aan. wenkte hem de weitasch op te nemen en hem te volgen. Beiden gingen de breede laan door naar het achtergedeelte der plaats, de richting op naar de beide.
Neen, Guust had die ladder daar niet doen plaatsen; hij had die voetstappen niet gezet. Toch dacht bij er geen oogenblik aan, om te keeren, naar het huis terug te gaan en papa te gaan wekken. Evenwel vreesde hij ...! Het lag nu nog onder een sluier verborgen; maar bet kon door een onvoorzichtigheid van zijn zijde ontdekt worden en gezien door allen, gezien ook door papa! Het zou een smet werpen op hun huis, op hun naam! En papa was zoozeer aan beide gehecht, streefde met inspanning van alle krachten naar het bereiken van een boogere sport op de maatschappelijke ladder, en dat wel alleen om den wille van hem! En zulk een vader zou hij zulk een groot verdriet niet besparen? 't Was waar: dikwijls had hij papa goeden raad gegeven en nooit was die opgevolgd. Maar dat kwam, omdat die niet juist begrepen kon worden door een, die altijd maar het beste dacht van zijn naasten. Waarom was papa niet met Caroline naar het Zuiden gereisd? Beiden waren buiten gebleven. Papa verzekerde, dat Gustaafs woorden hem daartoe hadden genoopt. Gustaaf had ten slotte ook geloofd, dat het verblijf op Woudenberg aan het doel beantwoorden
248
VERZOEN J).
zou. En wat had hij nu moeten bespeuren! Hij zou daarom nu alleen handelen; hij zou de schande zoeken te voorkomen, die Caroline wachtte! De ellendige! Maar neen, dat was ze niet.
Zag bij dan de gevolgen der afkomst voorbij: de bloedmenging, de neigingen van haar, van wie zijn zuster haar organisme had verkregen'? Mocht niet voor die zuster dezelfde verontschuldiging gelden, die bij voor zich zeiven aanvoeren moest, wilde bij nog eenige oogenblikken van vrede kennen? Had Spinoza niet reeds gezegd; »De menschelijke vrijheid bestaat alleen daarin, dat de menscben zich van bun willen bewust, maar van de oorzaken, door welke dat willen bepaald wordt, onbewust zijn?quot; Dus het mocht haar, het mocht hem, bet mocht niemand toegerekend worden, indien er een vergrijp werd gepleegd tegen — welnu, waartegen....? — de maatschappelijke inzettingen, de maatschappelijke conventies alleen. Wat werd er scheef geoordeeld door die vierschaar! Wat heette er zonde in dat wetboek, dat in het eenig ware der natuur zelfs niet als gebrek genoemd, dikwijls als behoefte verontschuldigd, zelfs als plicht werd opgelegd!
Ja, verre, verre was bij heengevoerd door zijne eenzijdige studies! Dat hij gebroken had met alle kerkleer, dat hij in de kennis der natuurwetten een krachtig bondgenoot vond om de kluisters der traditie af te schudden, het was, met begaafdheden als de zijne, met een opvoeding als hem ten deel was gevallen, waarlijk niet vreemd!
Aan het moederhart had hij nooit gerust. Van kindsbeen af was hem voorgehouden te streven naar vooruitgang in maatschappelijke waarde, in maatschappelijken invloed en macht, en dat dit alleen te verkrijgen was door het bezit van rijkdom en deze weder door opza-meling van veel kennis. Toch zou de weg voor hem nog lang, zeer lang, met veel laagten en hoogten geweest kunnen zijn, indien niet zijn vader door het verwerven van een groot fortuin dien verkort had! Welke lichtglansen wierp het vaderlijk goud voor hem niet op het leven, het leven, zoo bekoorlijk voor den welgemaakten, zoo veelbelovend voor den intellectueel begaafden jonkman! Hoe hij de wetenschap indronk aan den voet der katheders! Hoe bij de geheimen der natuur ontsluierd zag, zoo dikwerf hij in de stilte der studeercel omgang hield met de voortreffelijkste zijner natuurgenooten! Hoe hij, soms in kalme rust op den easy chair met een geurige sigaar tusschen de lippen en een glas fijnen wijn voor zich, de geschiedenis der menschheid voor zijn verbeelding als zag ontrollen! Hoe hij er dan het licht der wetenschap op liet neerdalen, een gansch ander oordeel als een vroeger geslacht er over kon vellen, en eindelijk prevelen; tout savoir est tout pardonner! Maar die oogenblikken van wijsgeerige bespiegelingen
249
VERZOEND.
werden hoe langer hoe zeldzamer. De verleiding daar buiten werkte hoe langer hoe meer. Het vuur der jeugd brandde en gloeide, en in den gloed werd niet het water der zedeleer, maar steeds de olie der natuurkennis gestort. Wie van de vlinders, die erom hem heen snorden, zou de bloem mijden, die zoo jong was, zoo krachtig bloeide en wier kelk zoo veel honig bevatte ? Geene zijner verzuchtingen of ze werd verhoord; geenerlei wensch of hij werd ingewilligd. Er was geen strijd; er was alleen zegepraal. Vond hij genot'? Vond hij bevrediging? Er was een tijd geweest, dat hij bevestigend had geantwoord, maar zelfs in dat tijdvak waren er oogenblikken van onvoldaanheid, van moedeloosheid, van____schaamte. Hoe nu, schaamte? Och het waren de overge-
erfde begrippen van vader en moeder en de voorouders van deze; het waren de gevolgen der opvoeding, hem in zijn jeugd door onderwijzers gegeven, die evenzeer bekrompenheid en waanwijsheid van hunne ouders of opvoeders geërfd hadden. De Wetenschap had hem en de duizenden van zijn ontwikkeling en beschaving vrij gemaakt en toegeroepen: leef en geniet; ge zijt niet meer dan een bobbel schuim op een der golven van den oceaan der eeuwigheid; eene korte poze kleurt u het zonnelicht, wiegt u de golf en dan lost het toevallig Zijn zich op in de onmetelijke wateren, die altijd voortdeinen en in en door die deining nieuwe bobbels doen ontstaan, bestemd om als de vroegere vernietigd te worden. Uwer geen aansprakelijkheid! Zijt gij niet het product, evenals die schuimbobbels, van blinde natuurkrachten? Wat gij moedeloosheid, of met een woord aan een verouderd lexicon ontleend, schaamte noemt, het is niet anders als uitputting van kracht; tracht nieuwe krachten te vergaren, en gelukt u dit, geniet dan opnieuw, en zoo mogelijk nog meer!
Maar toch, er ruischt nog een andere stem u toe uit de orakelboeken uwer meesters! Ze wijzen u op de rechten der menschheid, waarvan ge een lid zijt. De vaderen erfden van hunne vaderen. Zij lieten het erfdeel met de door hen vergaarde winsten verrijkt, u na; tracht dus uw erfdeel óok vermeerderd aan uw kinderen te laten; wees dus goed en braaf; doe wel met voorbijzien van u zei ven; heb lief al wat waaien schoon en goed is om zich zelf. De vroegere zoogenaamde Godsdienst verbond een belooning aan het goeddoen; men streefde er naar goed te zijn op hoop van gewin; doe gij 't uit hooger beginsel, zender eenige verwachting van eigen voordeel, alleen omdat het goed is.
Grustaaf wist dat die stem zich vaak had doen hooren, was ^r zelfs van overtuigd, dat de wijsgeeren, van wie zij uitging, naar hunnfe eigene leeringen handelden en zich onderscheidden door fijnheid vaja vormen, zachtheid van gemoed, onberispelijkheid van levenswandel. Maar welke
250
VERZOEND.
inconsequenties! had hij dikwerf uitgeroepen. Zijn zulke leeringen iets anders — dan dogma's aan het vroeger bijgeloof ontleend en evenzeer onbewezen, even grillig, maar nog veel meer krenkend, daar zij in lijnrechten strijd zijn met het stelsel, dat er aan ten grondslag ligt? Wat is deugd, wat is ondeugd? Immers niets als conventie. Gij philosofen, hebt de nar,uur doorvorscht met het scalpel van den chirurg; ge hebt God evenmin gevonden, als de chirurg den geest. Gij hebt mij de raderen gewezen van een reusachtige machine; gij hebt mij bewezen, dat er geen verleden en geen toekomst, maar alleen een heden voor mij bestaat; welnu: laat mij dat heden met de volheid van genot, waarop mijn organisme mij recht geeft. Leven voor mijn geslacht? Maar is dat geslacht iets anders als een wat hoogere diersoort, die, evenals de reusachtige varens in de steenkolenperiode, maar nu nog slechts voortlevend als krachtlooze dwergjes in de schaduw van het kreupelhout, zal inkrimpen, uitdrogen, wegsterven over eenige duizenden van eeuwen, m e t de planeet, die haar niet meer onderhouden kan?
En toch ... en toch . ..! O onbevredigd hart, wat tobt ge u af, om genot te heeten en geluk, wat u bijwijlen doet bibberen als van koude, wat u steeds meer den klauw nabij brengt van het monster: verveling genoemd.
Een der hoofdstukken van het wel afgerond systeem was getiteld: Vrije liefde. Geen onderdeel der nieuwe leer werd door Prédéric en door hem vuriger en krachtiger verdedigd, toegelicht en volkomen onweder-legbaar gestaafd. In den aristocratischen kring, waarin zy zich bewogen, waren beiden dan ook niet alleen de meest logische theoristen, maar ook de krachtigste practici. En nu, in deze morgenure, nu de frissche Oostenwind over het sneeuwveld scheert en de vlokken, dooiden schuinschen zonnestraal getint, als robijnen en topazen doet schitteren; nu de zenuwen worden gestaald en de veerkrachtige voet nauw den grond voelt dien hij drukt; nu de natuur om hem heen, harmonisch in tint, toon en geluid, een hymne aanheft, die de sluimering des doods bezingt met de kracht van het eeuwig zich verjongende leven: in deze morgenure ti'eedt hij, de in alles bevoorrechte, de nog in de kracht des levens verkeerende, voort met een omlaaggebogen hoofd, met een hart, angstig kloppend in den boezem, met een brein als ziedend van dswhitte der koorts. En dat alles juist in tegenspraak met dat st^edjBgfeliefkoosde dogma! De vrije liefde had haai;*intrek genomenfj^^Spzijn eigen dak. Was er waarheid in liet systeem, dan moest h^t flKEr zijn in alle omstandigheden! Zyn vriend Frederic had het d^rven\^agen .. .! Hij had hem steeds zooveel mogelijk van den drempel zijner woning gehouden, omdat hij altijd van die zijde een,
251
VERZOEND,
consequente toepassing van het systeem bad gevreesd. En nu had die Frédéric Sylvius het dan toch gewaagd ...! Hij had reeds meermalen door ondergeschikten hooren mompelen van dat bevallig opgetrokken paviljoen, dat door papa als choix de la beauté werd aangeduid, zeker omdat Caroline de plek, waarop vroeger de oude vervallen koepel stond, als de schoonste in den omtrek had geroemd. Daar had men dikwijls gezien .. .! Ja, het gerucht zei in Gustaafs tegenwoordigheid nimmer wat of wie; maar hij hoefde niet langer te gissen wie die onbeschaamde blikken, wie de nog onbeschaamder tongen golden; het was Caroline's schande, die ieder in den omtrek reeds kende, behalve papa en hij!
Hij was in de nabijheid van bet smaakvol opgetrokken gebouw gekomen, dat, op een hoogen heuvel gelegen, het vergezicht opende over heide en weide, over bosch en beek. Hij zag daar een gestalte zich onder de veranda bewegen. Het was een jonkman .. . misschien zou hij straks de plooien zien uitwuiven van de robe eener élegante dame .. . zou hij .. .! Hij greep zijn geweer, dat tot dusverre achteloos over den schouder hing, en spande instinctmatig den haan. Hij staarde en staarde. Dat was niet Frédéric Sylvius met de ravenzwarte lokken en den veerkrachtigen tred; dat scheen wel een boer, die zich tot een soort van heer had weten te vervormen; dat was Jonker Everard. Een geritsel in het bosch achter hem deed hem omzien. Het mos deinde; •de sneeuw kraakte. Daar stond de academie-vriend Frédéric vóór hem, en een haastige blik in de tegenovergestelde richting deed hem den jonker tevens zien, die geheel alleen ginder den heuvel met loomen tred afdaalde.
»Wat duivel, Guust, reeds zoo vroeg aan het werk!quot; riep Frédéric hem op eenigen afstand toe. De toon was vroolijk en vertrouwelijk, maar kon toch niet geheel en al eenige onrust bedekken.
»'t Is minder vreemd dat ik hier ben dan jij!quot; klonk het stroeve antwoord.
«Waarom? De weg is door ieder te leeren, en aan den arm van «en gids als Dr. Gustaaf van Aarle leert men dien al heel gauw.quot;
«Laf of onbeschaamd!quot; prevelde Gustaaf.
»Als je voornemens bent zulke woorden hardop te herhalen, laat dan je knecht wat verder van ons gaan. Dat zou voor 't minst een bewijs wezen, dat je weet hoe 't onder ons zoo wat behoort.quot;
Gustaaf antwoordde niet, maar riep Sander toe dat hij wel vooruit kon saan en hem op de hei achter Marktwolde wachten.
^KJoet ik uw geweer ook nsjierveraen?quot; vroeg de lummel, wiens vraag •echfssr zoo heel lummelachpkAiet was.
^Neen, maar den hond wlgik volg je gauw.quot;
252
VERZOEND.
De knecht verwijderde zich langzaam, zonder om te zien. »Die twee zien er ook niet uit om pret te maken,quot; meesmuilde hij.
gt;En nu, waar kom je vandaan?quot; vroegGustaaf met vlammenden blik.
^Misschien wel waar jij vandaan komt,quot; hernam de ander op den sarrenden toon, die hem dikwijls eigen was.
»Dat 's niet laf, maar wel heel onbeschaamd!quot;
»Wat is dat voor een toon! Wat zijn dat voor manieren ! 't Is om te schateren, Grustaaf van Aarle! Heb je dat van je stalknecht geleerd? Dieu des Dieux, sedert je ouwe er equipage op nahoudt zijn je manieren er niet beter op geworden. Wie ze dulde, ik niet. Gelukkige jacht! Hazen schiet je vandaag zeker niet veel; daarvoor heb je al te veel bokken geschoten.quot;
Prédéric wilde zich omkeeren, maar voelde zich bij den schouder gegrepen. »Niet verder...!quot; Gustaaf snakte naar adem. »Prédéric, je hebt Caroline gesproken...quot;
»Als je zoo voortgaat abdiceer je als mijn intimus, en slechts aan zoo een vertelt men zijn geluk of ongeluk.quot;
»Geef antwoord, Prédéric!quot; riep Gustaaf, maar nu niet meer op den dreigenden toon van straks; er lag iets smeekends zelfs in zijn stem.
»'k Zal 't doen als 't mij lust; maar het lust me nu niet.quot;
»Je komt van haar vandaan; ik begrijp alles. Over het huis van je vriend breng je de oneer; een zwak meisje heb je vernederd, het leven in haar kring haar onmogelijk gemaakt.quot;
«Hoe heb ik het nu? Verdoemd aardig! Ben je op de catechisatie gegaan? Kom, stap met me voort...! Ik zal je onder het wandelen misschien je argot vergeven en je zotten toon ook. Ik heb een verduivelden honger en dorst. Laat ons samen naar Marktwolde gaan en bij die aardige meid dejeuneeren. Parole iVhonneur, Guust, tot dusverre, daar geen succes!quot;
Maar Gustaaf ging niet van zijn plaats en bleef hem aanstaren, terwijl de mond zich bewoog, als gereed woorden te uiten, waarvan de uitwerking misschien werd gevreesd.
«Waarachtig, Guust, 't is te koud van ochtend voor een comedie-vertooning in de open lucht. Bij een glas sherry en een goejen biefstuk geef ik je de laatste berichten van Caro ...quot;
»Hoe cynisch!1' borst Gustaaf uit.
»Er is geen twijfel meer; je zit onder den preekstoel.quot;
«Prédéric, we hebben veel samen doorgebracht; we hebben gehold; we hebben vertrapt, vertreden, maar nooit wat meer dan zoo'n lot waard was. Hier heb je van onervarenheid, van lichtzinnigheid misbruik gemaakt. Ik heb lang gevreesd wat nu geschied is; ik heb je
253
VERZOEND.
uit onze woning trachten te weren; slechts door een achterdeur heb je er kunnen binnendringen.quot;
»Mis: door een venster; en dat heb ik wel eens meer gedaan, en jij ook, zoo niet hier dan elders. Kan ik het helpen, dat de engel, die mij waarachtig niet met haar banbliksems afsloeg, nu toevallig je zuster is? Je hadt de mijne, als je er lust in had gehad, naar alle regelen der kunst kunnen gaan belegeren, en misschien hetzelfde succes gehad. Was je overwinnaar geweest, welnu, des te beter voor jou ..! Maar wat is dat alles voor zotteklap! Verloochen je dan waarachtig je principes? Malle jongen! Maar ik krijg het hier te koud en ik beu haast flauw van den honger.quot;
»Doe bij papa aanzoek om haar hand; ik beloof je acces, en een goeje huwelijksgift!quot;
»Trouwen? Ik? Zoodra ons burgerlijk wetboek anders is en dit de scheiding met alle burgerlijke gevolgen veroorlooft dadelijk na de wittebroodsweken — en hier zouden d i e er niet eens zijn — dim misschien . ..!quot;
»Je hebt schulden, Frédéric, je bent criblé de dettes. Hoeveel geld eisch je?quot;
»Van al de sottises, die je me in het laatste kwartier hebt gedebiteerd, is dit nog de ergste. Ik heb schulden; maar het individu, dat zich mijn vader heet, kan ze betalen. Aardige offerte! Een strik voor wat rijksdaalders! Heb je nèg iets?quot;
»Ik schiet je als een hond neer!quot; schreeuwde Gustaaf hem toe. De toorn, de woede waren nu alle banden ontsprongen.
»Laat me eerst wat eten!quot; hernam de ander met een glimlach. Maar toen hij den blik van Gustaaf bespeurde, de beweging der armen van den ervaren schutter, verschoot hij van kleur. De trek van hooghartig sarcasme kon Frédéric dikwijls gemeen hebben met zijn vader, maar nooit was 't nog in die mate als thans geweest! Een vaal bleek overtoog de bruingele wangen. De hand woelde instinctmatig onder de wijde, met bont bezette winterjas, als zocht ze een wapen dat, naar zijn inborst te oordeelen, niets anders als een dolk of een kris had kunnen zijn. Hij was echter ongewapend en spotte zelfs het eerst om zijn misvatting. »Denk je dat ik er zooveel om geef? Schiet toe! maar geen vlerk lam of stuk! mik op mijn kop...! Als ze me zonder kist in den grond stoppen, zooals Moleschott wil, dan ben ik nog tot iets nut. Ha, ha, ha!quot; lachte] hij. Dat lachen snerpte door de fijne lucht en schrijnde als de hagelsteen tegen het oor, toen hij Gustaaf, na een oogenblik van tweestrijd, het geweer zich over den schouder zag werpen en toen ijlings wegvluchten, zóo snel als de voeten hem
254
VERZOEND.
over het sneeuwbed konden voortdragen. Ue schaterlach schetterde den vluchtende nog altijd in de ooren, hoe hij ook voortstoof, de hem wel bekende boschpaden door, de heidevlakten over! Een andere lach, maar niet minder onaangenaam, klonk eensklaps in zijn nabijheid. Verschrikt keek hij om. Daar stond een oude man, met lang verward haar, op een dikken knuppel geleund, met een ingedrukten en groen verweerden flambard op het hoofd, een dikken pijjakker aan het lijf en groote klompen aan de voeten, s Ha, ha, ha, óok niet veel gevangen! Loop maar gauw, de hazen loopen nog vlugger! Ha, ha, ha!quot; Het was hier niet het boos gelach van den cynicus, maar de schaterlach van den waanzin. Gustaaf greep zich aan een dennestam vast en poosde om adem te balen.
»Heb je een glas water of melk voor me?quot; vroeg hij den zonderlingen vreemde, die hem nader was getreden.
»Voor een slokje! 'k Ben nog nuchter... Ze past op me, dat moet ik zeggen, maar ze is zuinig op een borrel. Heb je niet wat?quot; Bij het laatste woord doelde hij op de flacon met matwerk omwoeld, die aan een koord om den hals van Gustaaf hing. Deze herinnerde zich nu, dat hij de gevraagde hulp zich zeiven kon bewijzen en nam een stevige teug; maar voelde zich eensklaps in den arm gegrepen door den ander, wiens oogen vonkelden, wiens lippen smakten. »Wat wil je, kerel?quot; vroeg hij vrij ruw, terwijl hij den arm wegsloeg.
»Ocb, maar een klein slokje — maar een heel kleintje! Ik heb het erg te kwaad daar binnen en ik moet nog een heelen dag hier oppassen. Weetje, ik wacht bier den verleider, den leugenaar. Hebjehemook gezien? Zat hij je achterna, toen je hier naartoe holde? Dorst je niet schieten? Geef mij dan maar je geweer! Zit er een kogel op? Maar dat doet er niet toe... met den kolf hem van onder af radbraken...!quot;
Gustaaf begreep nu met wien hij te doen had. Hij bad van den nieuwen boschwachter op Hoornbecque gehoord, die gek was, maar niemand kwaad deed en den geheelen dag in het bosch rondliep. Hij veranderde dan ook van houding en toon, weerde hem zacht van zich af, en vervolgde zijn weg terwijl hij mompelde: »Ware ik als hij!quot;
De oude man liep hem een eind weegs achterna en riep hem toe: »Zeg het haar niet als je haar tegen mocht komen. Zij mag 't niet weten dat ik er weer over sprak. Och, beloof me 't Leentje niet te zeggen!quot;
Hij knikte toestemmend en rende voort. Hij was afgedwaald; want hij had in zijn vlucht niets gezien, alleen gehoord, en wat hij hoorde willen ontvlieden. Spoedig evenwel was hij weer op den goeden weg. De angst voor zijn eigen woede was bedaard; maar die woede zelve niet betoomd. Hij zocht te vernielen, te vernietigen; hij had de villa.
255
VERZOEND.
die hij daar in de verte voorbijging, gaarne in brand gezien, zelfs er het vuur willen stoken, waardoor ze vernield werd. Hij kende geen vermoeidheid, wat de knecht, die hem op de aangeduide plaats reeds meer dan een kwartier stond te wachten, tot zijn niet geringe ergernis bespeurde. Hij schoot wat onder het bereik van zijn geweer kwam neer; hij wilde 't zelfs wat hij niet kon bereiken: den hond, die hem in de verte aanbasle. de kraai, die nauw merkbaar met de bonte vlerken het sneeuwvlak tipte, maar goed hoorbaar haar krassend geluid uitstiet.
»Wat hij toch heeft?quot; bromde de knecht. »'t Is al over twaalven en nog gaat hij niet weêrom!quot;
Twee, drie uur later had bij hetzelfde kunnen zeggen, want nog altijd bleven ze voortgaan. De knecht wou dat hij thuis zat in de warme kamer boven den stal met het aardige wijfje van Gerrit, den koetsier, naast zich. Hij snoof in zijn verbeelding de warme dampen van zijn lievelingsschotel op; hij werd er wee van... »Mijnheer, mijnheer! ik kan niet meer... ik ben niet wel...quot; riep hij benauwd, alsof de dood hem op de hielen zat. En hoe luidde het antwoord? »Ik dacht dat je al lang was omgekeerd! Ga met den trein terug. Ik zie dat we vlak bij Marktwolde zijn; neem den hond meö. Eet wat aan het station. Arme vent, heb ik je zoo laten loopen?quot; Een rijksdaalder gleed den knecht in de hand, die zich eensklaps van den dood gered voelde. gt;Zeg papa, dat ik niet thuis kom eten; dat ik den jachtwagen niet noodig heb.quot; Zonder verdere aanduiding liet hij den dankbaren maar toch wel wat ongerusten knecht achter. Hij wilde de wandeling voortzetten. Waarheen ze voeren zou wist hij zelf niet; maar hij had behoefte aan den ijzigen wind, die hem langs het gelaat en de handen scheerde. Hij had behoefte aan beweging, om de onrust in zijn binnenste te kunnen beheerschen. Maar de overspanning moest toch vlieden voor de vermoeidheid zijner leden. Hij kon niet meer voortgaan; hij moest omzien naar een rustplaats en liep voort in de richting van het dorp, welks kerktoren vlak voor hem lag. Hij waggelde bijna over de gladde, platgetreden sneeuw in de dorpsstraat en begroette met blijdschap het logement, welks uithangbord: »de blijde verwachting,quot; hem een welkom voorteeken gaf.
»Dien heb ik hier meer gezien!quot; dacht Jakob, toen hij den binnen-getredene in de schraal gemeubileerde maar goed verwarmde koffiekamer liet. »Koud weertje, mijnheer! Scherp windje, mijnheer! Groeje jacht gehad, mijnheer? Niet veel te vangen, zeggen ze, mijnheer!quot; dus besloot hij, toen hij niet alleen geen gevulde maar in 't geheel geen weitasch zag. Hij kreeg geen antwoord. Hij was 't gewoon en vond het al heel wel als hij geen bevel ontving te zwijgen, of zijn
256
VERZOEND.
vriendelijk praatje niet met een ruw en beleedigend woord zag beloond. Ook hij had een verandering ondergaan, evenals ieder en alles in dat huis. 't Was hem wel geweest »of hij bij het straf bataljon had gelegen,quot; maar toen hij »den draai beet hadquot; had hij er zich toch in kunnen schikken, in wat het korporaaltje, zooais hij de jonge huishoudster noemde, had geordonneerd en gecommandeerd.
Er was een klok in huis gekomen tegelijk met nieuwe sloten op provisiekamer en wijnkelder.
't Eerste bewijs van de verandering in de «blijde verwachtingquot; gaf Jakob door zijn reukeloos verschijnen — er steeg toch geen geur van petroleum, gemengd met kachelroet of keukenpommade, meer uit zijn katoenen voorschoot of mouwvest op — het tweede door zijn vlot en stil bedienen. Hij had toch met de grootste snelheid en in de grootste stilte het halve fiescbje sherry gekregen, nam den kurketrekker, die vroeger door onzichtbare vijanden door het heele huis scheen gedragen te worden juist naar de plaatsen waar het instrument niet noodig was, en thans in zijn zak een blijvende woning had, sinds de juffrouw op het daar-niet-aanwezig zijn een boete van een stuiver had gesteld. »Klok, klok, klok,quot; deed het nauw klaargezet üeschje hooren, nadat Jakol) een glas van het bufl'etje met een schoonen doek had afgewischt. »l)at schijnt te smaken, mijnheer!quot; zei hij met een guitigen blik. De groote jagerslaarzen stampten op den vloer om zich te ontdoen van de sneeuw en misschien ook om de voeten, die er in scholen, wat spoediger de noodige warmte te geven. »Och, mijnheer, als u niet zooveel leven wilde maken! 'k Geloof dat het de juffer zal hinderen. Hoort mynheer wel'? Ze zit voor de forte piano. Ik doe er ook aan, weet u, mijnheer; ik ben de bas van Amfioen, zoo heet het bij ons hier. U neemt toch niet kwalijk dat ik u dat zoo zeg...? Maar jongens, mijnbeer, 't kan zoo mooi wezen als ze goed op streek is en ze niemand hoort; dan denkt ze, weet u, dat ze alleen is.quot;
Gustaaf had zich op een stoel geworpen en liet er zich een tweeden bij geven, om er de voeten op te leggen. Hij had wat eten besteld en werd een oogenblik alleen gelaten. Met de hand onder het moede
O o
hoofd dacht hij na; voelde hij het wee weer opkomen, dat hem de borst verscheurde; de verontwaardiging over zooveel gemeenheid, de ergernis over zooveel laagheid bij een, dien hij zijn vriend had ge-heeten. Daar klonk een toon, goed hoorbaar door de reet der deur, welke naar de aangrenzende kamer leidde. quot;Weer een en nogmaals een en toen een breede golf van tonen; parelen, lichtvonken, huppelend door de sferen. Hij was wel gedwongen te luisteren. De phantasie sloeg haar vleugelen uit.
VERZOEND. — I. 17
257
VERZOEND.
Wat bi} hoorde! Wat het oog zijns geestes zag!
Een heerlijke voorjaarsdag! Het eiken kreupelbosch knopt; de dennestek wasemt; vink en musch tjilpt en kwinkeleert; door de bronzige twijgen schiet de bevruchtende lichtvonk; over de kabbelende beek snort en gonst het insect; het vergeet-mij-nietje wiegt het kleine kelkje; het mos heft de kleine vingers als om het tot zich te trekken, maar het speelziek windje laat het niet toe. Wat zachte geluiden daar in het verschiet! Een kinderstem, vleiend en zoetelijk streelend! Op de rozevoode lippen zweeft een lachje; de stralende oogen zingen een lied van onschuld en blijheid. De mollige leden gaan als schuil in het donzige mos. Een regen van bloemknoppen en bloesems druppelt opliet lokkige hoofd. Een moederstem roept; en ze klinkt als de stem der engelen in Efrata's velden: liefde en vrede... vrede en liefde... lente der aarde, beeld van de lente der hemelen, daal tot mij neer...!
En dan ...!
Is dat niet een winternacht aan het strand der zee?
Forscher de tonen! Haastig het tempo! Krijschende stemmen! Gierende winden! Bulderend golfgeklots! Donkere, starrenlooze nacht! Duisternis zweeft over de wateren! Hulpgeroep in de verte! gekerm en f-egil, beantwoord van het strand door een kreet van bemoediging! alles bijwijlen overstemd door het bruisen en brullen van den orkaan!
Een schipbreuk... een schipbreukeling! Hij worstelt met de golven; nü op den top, dan overstelpt in de diepten; nu voortgestuwd, dan achteruitgesleurd! Zal hij de boot bereiken, die hem te gemoet roeit? Zal bij het touw grijpen, dat hem wordt toegeworpen? Zal hij o-ered worden? Zal de zon weder lichten over den armen schipbreukeling na den donkeren nacht?
Stilte, geen enkele toon meer! Een zacht genok vervangt den phan-tastischen dans der tonen.
Wat had Gustaaf aangegrepen? Hij had die tonen als met de ooren ingedronken en hij dorstte steeds naar meer! Was de techniek ook onvolkomen, zijn fijn geoefend oor vergaf het om den wille van het hoogere, van de poëzie die daar ruischte en die hij meende te begrijpen. Uit het slijk, waarin zijn voetstap had gekletst, was hij opaenomen naar hooger sfeer, naar het reinste, de schoonste! Onbekende tonen hadden geklonken, en hij had ze verstaan; geheel vreemde stemmen hadden gefluisterd, en hij had ze begrepen! Hartverheffend, datj Paradijs van onschuld! Meêslepend, die schipbreuk! Vooral die schipbreuk, want de schipbreukeling was hij!
Hij was opgestaan. Hij wilde de kunstenaresse zijn hulde brengen; meer nog: hij wilde haar danken, hij wilde.... ja wat nog al? Hij
258
VERZOEND.
■duwde zacht de deur open. Het zacht genok van straks, dat hem zoo zeer had getroffen als had het hèin gegolden, als sprak daaruit een innig medelijden met zijn smart, hield op. Een zuivere stem hief aan en de snaren deden nu niets meer dan ondersteunen en begeleiden; hij hoorde duidelijk het volgende lied:
Zeg den mensch, dat reeds zijn smachten In zich zelf vervulling vindt;
In zijn bede: „Hoor mij, Vader!quot;
't Antwoord trilt: „Ik hoor u, kind!quot;
Dat zich Englen Gods weerspiegelen In d' omhooggeslagen blik
En in ieder: „o mjjn Vader!quot;
Altijd schuilt, het; „hier ben Ik.quot;
üe oogen wemelden, toen hij de deur geheel openstiet.en op den drempel eerbiedig staan bleef. Helène keek verschrikt op, maar de schrik scheen weldra plaats te maken voor een geheel andere aandoening. toen zij den jonkman herkende, wiens nobel gelaat nu eerst recht goed door haar kon worden waargenomen.
»Ik dank u,quot; stamerde hij. Waarlijk, hij wist niet meer te zeggen, hij, die in de groote menschenmaatschappij voor welsprekend gold. Wat weerhield hem dan toch vorm te geven aan zijn gewaarwordingen; hem, die de favori was der vrouwen naar de wereld en nu als bedeesd scheen weg te schuilen voor de buffetjufler uit »de blijde verwachtingquot;? Want hij herkende haar nu. Zij was het voorwerp, waarop Frédéric Sylvius straks nog had gedoeld. O, dat de hondsche woestaard hier nu binnentrad, hoe hij hem thans den kogel door den kop zou jagen, hoe hij nu niet terug zou deinzen voor zulk een strafoefening!
»Ik kan nog zoo weinig!quot; stamerde ook zij met neergeslagen oogen en blozende wang.
Nu hij niet meer den blik ontmoette van het gazelle-oog, scheen hij weer meer aan de kunstenaresse te denken. Hij vroeg of ze in Marktwolde haar opleiding had genoten en welk een meester haar dan wel ter dienste had gestaan; en hij hoorde tot zijn verbazing, dat zij nog teerde op het vroeger genoten onderwijs en alléén haar studies voortzette.
»Ik weet dat ik heel gebrekkig speel, maar als dat gevoel — dat onbeschrijfelijk gevoel — mij overstelpt, dan moet ik den aandrang volgen ... en dan ...
259
5gt;Boeit, treft, verrukt u! Dat deed u mij, en dat zou u duizenden en duizenden doen, indien een maëstro uwer waardig u leidde . ... Uw kunst.. ..quot;
VERZOEND.
tgt;Is bet kunst? Ik weet het zelve niet. Ik moet mij soms voor de piano plaatsen en als dan niemand mij beluistert, dan opent zich voor oog en oor ik weet niet welke wereld ...! Ik meen bet verleden te zien en de mogelijke toekomst...! Ocb, u zal me dwaas vinden, mijnheer! Ik zou 't me zelve ook vinden, indien niet de dageltjksche bezigheden mij soms het recht gaven te denken dat ik ben als ieder ander. '
»Weg met de bezigheden, die een talent als het uwe verlagen! Een fee mag geen asschepoester zijn.quot;
Een donkerrood kleurde de goedgevulde wang; een lichtstraal doorliep het schoone heldere oog. Gustaaf begreep, dat de hoogste kunst-asperaties die ziel doortintelden. »Eer en roem zullen u wachten,quot; zei hij op warmen toon. sü spreekt een taal, die de geheele beschaafde-wereld verstaat. Welke symphonie speelde u straks?quot;
»Ik improviseerde ... ik geloof dat men 't zoo noemt...quot;
x.Wat bedoelde het eerste deel .. .? Als ik dat vragen mag ..vulde hij eerbiedig aan.
»Ik geloof: mijn jeugd te schilderen.. .quot;
»En ten tweede...?quot;
Zij antwoordde niet; zij wendde zich af.
ïüw .. . heden wellicht? Dus ongelukkig . . . dus óok in strijd met-wat u omringt?quot;
j.Ook?quot; lispelde zij onhoorbaar. Zij kampte inwendig; iij zamelde al hare krachten. ^Mijnbeer. .. ik ben u een vreemde — zooals u het mij is ..
»Pardon...! Ik verloor de eerste wet der wellevendheid uit het oog. Mag ik de eer hebben mij zeiven voor te stellen? Gustaaf van Aarle ... Ik weet met wie i k het voorrecht heb te spreken ... Ik heb u toch nóg eens ontmoet...quot;
»Hier, niet waar? bier?quot; vroeg Helène met eenige onrust.
Welk een gelegenheid had de welopgevoede jonkman om een vleiend woord te plaatsen! Hoe zou hij er tegen ieder ander meisje gebruik van gemaakt hebben! Hoe zou hij er van hebben gewaagd, dat de schoone schelp reeds bij de eerste kennismaking zijn aandacht had gewekt, maar dat hij nu eerst de parel had leeren kennen, die zij in zich vatte. Maar dat vleiend woord kon hem hier niet van de lippen en 't was hem nog wel of de eerbied het hem verbood.
»Ja... ik hoop dat u 't mij niet kwalijk zal nemen, dat ik, na u eens ontmoet te hebben, naar u informeerde. Met Juffrouw Vermeere heb ik de eer te spreken. Vergun mij nog Óen vraag. Wat was dat voor een lied?quot;
Mijn overleden moeder zong het dikwijls . . . Als ik aan haar denk.
260
VERZOEND.
— en dat doe ik veel — wordt mij dat lied als op de lippen gelegd. O, als zij het zong, dan kwam er weêr hoop in onze harten!quot;
«Wat u me straks zei, en deze uitdrukking nog meer, doet me gelooven dat niet alleen het streven, naar een immer vluchtend kunstenaars-ideaal de oorzaak is van de door u geleden smart. Zou ik kunnen, zou ik mogen medewerken om. ..? Zou ik u de loopbaan der kunst mogen effenen .. .?quot;
Helène stond weer een oogenblik voor hem met neergeslagen oogen en sterk blozende wang. Wat zij, van 't oogenblik bijna dat zij zich bewust werd. smachtend had begeerd, werd haar nu aangeboden door een, dien zij gevoelde erkentelijk te willen zijn. En toch... het dagelijksch leven met zijne kleine verdrietelijkheden en kleine genoegens had zij liefgekregen. Op den mechanischen arbeid, die velen tot voordeel en genot was, zag zij niet langer met minachting neer; dien arbeid had zij veeleer leeren beschouwen als een noodzakelijk voertuig tot ontwikkeling zelfs van de fijnste eigenschappen en hoedanigheden des geestes en tevens als een verkwikking, als een rust voor het vaak zoo afgetobd gemoed. Zou ze r.iet bijna hebben durven beweren, dat de vervalling der kleine levensplichten haar reiner en gelukkiger stemde dan het verwijlen in phantastische sferen ? En dan haar vader! De klove tusschen haai' en hem zou nog verwijd worden; nog minder dan thans zou ze hem nabij kunnen zijn indien zij greep naar hetgeen haar nu werd aangeboden.
Het lieve kopje, waarop de gezondheid haar merk nevens dat der jeugd had gezet, schudde ontkennend. »Neen,quot; zei ze eindelijk, »ik ben niets als een wildzang ... ik ben het vogeltje gelijk, dat in het bosch zingt en zelf niet weet waarom. Ik moet het blijven ... ik gevoel het.. . Mij geheel aan de Kunst wijden, dikwijls, altijd misschien de stem hooren, die mij zoo verrukkelijk in het hart klinkt, maar na zooveel verheffing ook zooveel afmatting brengt, het zou me, geloof ik, breken ... en ik wil ... ik moet gezond blijven ... sterk wezen ..
Wat overkwam haar? Zij hield eensklaps verlegen op.
«Vergeef me, mijnheer, dat ik zooveel over mijzelve spreek, alsof het voor anderen eenige beteekenis bad wat ik doe of niet doe. U dank ik hartelijk voor het aanbod. Iets anders kan ook niet verwacht worden van iemand, die den naam van Aarle voert.quot;
Het was of Gustaaf onder den invloed verkeerde eener bekoring. Hij dronk haar woorden in als straks haar tonen; hij huldigde haar schranderheid evenzeer als haar bevalligheid. Hoe jong nog en reeds zooveel ervaring! In zulke nederige omstandigheden, en toch zooveel zelfcritiek!
VERZOEND.
Alsof het een het ander niet verklaarde! Alsof er tusschen die beide geen logisch verband bestond. Hij had bij hare laatste woorden gewaagd haar hand te vatten, haar zelfs in de oogen te blikken bij de vraag, wat wel die al te gunstige opinie ten aanzien van zijn naam veroorzaakt had.
»Te gunstig kan ze zeker niet zijn,quot; hernam ze, hare trillende hand terugtrekkend. Mevrouw van Holy zou haar zelfs nog lang niet gunstig genoeg noemen .. .quot;
»Mevrouw----?quot; vroeg hij.
»11 kent haar niet? Dus heeft mijnheer uw vader jegens u zelfs niet den naam der door hem beweldadigde genoemd?quot;
®Zoo is hij! Die goede edele vader! Ik mag nooit iets weten van
hetgeen hij doet. O, ik herinner me nu----Mevrouw van Holy----!
Ze was de metiagcve bij van Dalen.... Wat mijn vader voor dezen deed zal hij ook voor haar gedaan hebben----quot;
Er kwam meer vertrouwelijkheid in beider toon; er scheen een band te meer te zijn, die beiden aan elkaar hechtte. Gustaaf had zich zelden zoo opgewekt, zoo met zich zeiven tevreden gevoeld. Het huishoudstertje van »de blijde verwachtingquot; had nooit zoo slecht haar plichten vervuld; want ze moest er aan herinnerd worden. Jakob toch kwam binnen met de boodschap, »dat mevrouw boven zonder suiker en zonder haar gelei zat, en dat de keukenmeid geen boter had »voor de coteletten voor mijnheer, die nu hier stond.quot; Gustaaf had op de lippen te zeggen, dat hij 't wel zonder die boter zou doen, als dat hem bet bijzijn van de juffrouw kon verzekeren, maar de aardigheid, welke hem anders wel ontvallen zou zijn, bleef nu binnen; zelfs verweet hij zich, dat hij zoo onbescheiden had kunnen zijn om zoo iets een oogenblik te hebben willen zeggen. Met een blik, waarin de woorden schenen te liggen: »dat komt er nu van; als men naar het hoogste jaagt doet men zelfs het laagste niet goedquot;, ijlde Helène heen. Wat lag er puntigs in dien blik! wat school er ondeugends in dien glimlach! Hij had haar nog zoo veel te vragen gehad, maar ze was heen, en ze kwam maar niet terug. Hoe hij ook zijn dejeuner rekte, het baatte niet, hij kreeg haar niet meer te zien.
gt;Een gulden fooi!quot; prevelde Jakob, toen hij de deur achter dien aardigen, joligen, minzamen mijnheer, die niet minder dan een baron kon wezen, dichtsloot. »Dat 's me nog nooit gebeurd; daar moet ik zeker iets voor doen wat het daglicht niet mag zien... Ku... als dat eens twee of drie of tien gulden wordt...! ' Aan de tuindeui werd driftig gescheld; 't maakte een eind aan zijn uiterst zondige gedachten.
202
VERZOEND.
»Almachtig!quot; riep hij uit, toen hij door het raam naar buiten keek; »na onzen lieven Heer sinjeur de duivel!quot;
Een gansch anderen toon sloeg hij echter aan, toen de deur was geopend en den toegang gunde aan de hoogedelgestrenge juffrouw Paats, zooals hij, als oud-militair, de statige juffrouw met een gene-raalstitulatuur gewoon was te noemen.
Ja, waarlijk, daar stond het snibbig ding al dadelijk bij de kachel, die ze veel te gloeiend vond. Waarom was ze er dan ook zoo dicht bij-gekropen? dacht Jakob. Haar puntige neus was vuurrood; 't kon van de kou wezen, maar ook van iets anders; want de oude boschwachter, die stokstijf achter haar stond, had ook zoo iets roods, en dat kwam niet van de kou. Misschien waren ze samen aan het pimpelen geweest. Ja wel, haar bonten pelerine, haar handschoenen met bont, werden af-en uitgedaan.... 't Was of ze hier tabernakelen dacht te bouwen! Wat die groote magere voeten krachtig op den vloer stampten! »Ja, 't was buiten heel erg koud; en glad zeker ook!quot; Jakobs beleefde opmerking, die van veel meegaandheid getuigde, werd in 't geheel niet ontvangen zooals hij dat verlangd had. »Heb jij niets te doen?quot; beet ze hem toe.
3Heel veel!quot; hernam hij.
»Dat kan ik juist niet merken. Babbelen is nog geen werken,quot; snauwde zij.
5gt;Wat doe j ij dan anders?quot; zou hij gezegd hebben als hij gedurfd had; maar de oud-militair dorst den generaal-majoor niet aan.
Waarachtig niet; vooral niet nu het bleek een inspectie te zullen worden; want de hoogedelgestrenge zette haar bril op, begon het buffet na te snuffelen, toen in de hoeken te kijken, en die zwijgende ouwe — Heerejé, hij merkte 't nu eerst op! — stond daar: in iedere hand een zestal doode konijnen.... »Almachtig, wat zou er weer zwaaien!quot;
»'t Ziet er hier goed uit!quot; zei juffrouw Paats.
»Heel goed!quot; klonk het van den kant waar de ouwe stond.
»Nu eerst de keuken!quot;
»Dat dacht ik ook zoo!quot; werd van denzelfden kant vernomen.
De bovenschel werd gehoord. Dat was -'oor den bouillon van mevrouw, verzekerde 'Jakob, die in allerijl ontsnappen wou.
»Je blijft en volgt ons .. ..quot;
»Je doet zooals de juffrouw zeit,quot; viel de oude barsch in. »Toe, geef me wat.... een kleintje.... een heel kleintje!quot; fluisterde bij veel vriendelijker.
In de laatste oogenblikken had de ouwe niets anders gedaan als naar
263
VEllZOENü.
het sierlijk en welvoorzien buffet te turen. De hoogedelgestrenge keek om en zag het gebarenspel dier twee en hoorde den knecht mompelen: »Ik durf niet____alles is in de flesschen afgepast—quot;
De hoogedelgestrenge kwam nader. »Wou je wat, oudste?quot; vroeg ze.
»'k Wou eens probeeren of 't waar was dat alles wordt afgepast,quot; bromde de oudste.
»Juist; dat is een goede controle. Je hebt toch verstand van alles.quot;
En de boschwachter kreeg zijn kleintje en Jakob zorgde er voor, dat de controle nóg beter werd door in de haast nog een groote voor zich er bij te nemen.
»Zijn er veel logés?quot; vroeg de hoogedelgestrenge op weg naar de keuken.
»Dat kan ik juist niet zeggen; maar zóóveel als de tijd van bet jaar meebrengt, juffrouw!quot;
»Hoeveel van nacht?quot;
»Geen een . .. maar de tijd van het jaar, weet u ...quot;
»Dus moet je het van den gaanden en komenden man hebben?quot;
»Ja, wat zal ik u zeggen, juffrouw! Zooveel gaan er niet, want er komen er niet veel, zooals de tijd van 't jaar meebrengt, weet u. Daar straks was er een heer, die belooft wat! Eoyaal, hoor! En hij komt stellig weerom, want hij heeft het erg goed gehad.quot;
»Wie heeft voor hem gezorgd?quot;
»Ik in de eerste plaats en dan de juffrouw.quot;
»Ik weet genoeg. Voort!quot;
» Maar mevrouws bouillon .. .!quot;
»Dien zal ik opdrinken als ik er trek in heb. Ik zou wel eens willen zien, wie me dat beletten zou!quot;
»De duivel niet eens, want die is je broer!quot; bromde Jakob verontwaardigd.
In het huisvertrek zaten de niets kwaads vermoedende echtelingen zooals gewoonlijk zeer genoeglijk en in de beste harmonie bijeen. Emilie rustte in een makkelijken stoel, die blijkbaar in de laatste weken wel gebruikt was — waar het trijpbekleedsel bedroevend van getuigde — met de zaligheid in het oog te staren op haar Eduardje, een krioelenden en gapenden en forsch schreeuwenden lieveling, die door Helène in dit oogenblik, evenals in zoovele andere, zoet werd gehouden, hoewel het meer dan tijd was, dat de moederlijke rijkdom van het zijne afstond om den dorst van een engel te stillen. Emilie vond haar zevende nog liever dan haar zesde. Diit was altijd zoo geweest. De laatst aangekomene scheen het meest welkom, zoodat haar echtgenoot haar er wel eens mee plaagde, dat de twaalfde de moeder-
264
VERZOEND.
lijke verrukking wel eens in die mate zou kunnen doen klimmer, dat zij gevaarlijk werd.
»Precies zijn vader, hè?quot; merkte Emilie aan, terwijl zij, voor zoover haar zwakte dit veroorloofde, haar oogen van het kind op den vader richtte, die voor een der ramen, waardoor de middagzon naar binnen viel, naast zijn photographisch toestel stond. Hij had dat voor hem kostelijk voorwerp uit de klauwen der geldgierige crediteuren weten te redden en naar Marktwolde meegenomen. Daar had het maanden lang vergeten onder ouden rommel op een der zolders gesluimerd, omdat de eigenaar aan de kunst ontrouw was geworden en de wetenschap was gaan dienen. Nu zijn kleintje weer zijn vadervreugde had verhoogd en den tragischen toestand, waarin de mogelijkheid des stervers haar had gebracht, weer had kunnen verruilen voor een meer blijmoedigen, voelde hij zijn kunstenaars-aspiraties weer ontwaken en had hij bepaald, dat vandaag, nu het zonnig was en de drukte van het beroep wel zoo wat voorbij waren, de aanbiddelijke groep van moeder en kind door de wondere kracht van het zonnelicht zou worden afgedrukt. Hij stond gereed tot de kunstbewerking over te gaan; maar Emilie hield zich door tussehenkomst van Helène zoo aardig met zijn naamgenoot bezig, dat hij zich de weelde kon gunnen den brief nog eens in te zien, die eenige minuten geleden met nog een andere was aangekomen.
sik voel me zoo erg slap vandaag; schel nog eens om den bouillon, Helcne! Dat moest Jakob toch weten, Eduard, dat ik voor moet gaan ! Zeg het hem eens goed, Helène! Zorg er in het vervolg beter voor! Ja, manlief, dat is goed: lees me dien brief nog eens voor. Mijnheer van Oven is tot eerelid benoemd van de vereeniging tot bescherming van dieren, Helène! Waarom lach je, Eduard?quot;
»Wel, omdat ik den verkeerden brief beet heb. Deze hier is een brutale dreigbrief over die promesse — je weet wel, lieve!quot;
»Ik zou dien niet beantwoorden, manlief!quot;
»Met uw verlof, mevrouw!quot; viel Helène in. »Ik hoor dat dit tct gijzeling kan leiden. Mijnheer is dat geld schuldig...quot;
»Wie zegt het tegendeel, lief kind ? Ik behoor niet tot dezulken, die ooit hun schuld loochenen. Dat geld is gebruikt.. .quot;
O O
»Niet voor de zaak. mijnheer! dat weet ik zeker,quot; zei Helène bepaald.
»Scherpzinnig dotje, daar heb je volkomen gelijk in, als je met »de zaakquot; het logement bedoelt, waarin wij tijdelijk onzen intrek hebben genomen. Omdat het mijn intentie was en is, om zoo spoedig maar immer doenlijk op een gebied mij te bewegen, waar al mijn qualiteiten van verstand en hart zich zouden kunnen ontplooien, heb ik mijn
265
VERZOEND.
fokkerij opgezet. Dit heeft me tot buitengewone uitgaven verplicht en vandaar het aangaan eener kleine schuld.quot;
»Vijfhonderd gulden, mijnheer! Noemt u dat een kleine schuld in een huishouden, waar nü al de winst van den zomertijd is verteerd?quot;
jNiet brommen, poes!quot; bad Eduard.
»Daar kan ik niet tegen, Helène!quot; klaagde Emilie. »Je moet ook niet vergeten dat je ons wel wat verplicht bent... . We hebben je toch heel liefderijk opgenomen, toen je ... . je weet wel.quot;
»En dan vijfhonderd gulden, wat beteekent dat voor een inrichting als de mijne? Ik heb plaats voor meer dan duizend konijnen...quot;
«Vergeet niet den anderen brief, manlief!quot;
Dat 's waar ook. »Weledelgeboren Heer!... Uw nobele wijze van handelen, ten aanzien van eenige konijnen, bestemd om te worden doodgemarteld, doet ons, enz. enz. In het vaste vertrouwen, dat ge de onschuldige diertjes goed zult blijven behandelen totdat de natuurlijke dood ze zacht doet ontslapen, hebben wij u met algemeene stemmen tot correspondeerend lid benoemd onzer Vereeniging.Het komt me wel eenigszins vreemd voor, Emilie, dat ze mijn doel niet geheel en al begrijpen. Vreemd vooral is dat post-scriptum :» Volgens onze statuten moet er ook na den natuurlijken dood voor onze minder be v-oorrechte natuurgenooten, in casu de konijntjes, gezorgd worden. Ge moet ons dus beloven, indien de u toegedachte onderscheiding door u wordt aangenomen, de u toevertrouwde schepseltjes ook na den dood niet van hun natuurlijk kleed te ontdoen...quot; Dat kunnen ze begrijpen!quot; Eduard lachte zoo hartelijk, dat ook Emilie een glimlach op de lippen kwam. »Ik heb nu twaalf exemplaren van het beste ras, die op het punt zijn mij minstens vier-en-twintig onverbasterde jongen te bezorgen, want die twaalf zijn alle in omstandigheden ... .quot;
»Eduard. niet verder!quot; viel Emilie met een blik op Helène in.
»Goed, goed... ik liet het woord «gezegendequot; expresselijk achterwege. Zoodra die vier-en-twintig op hun beurt in staat zijn kapitaal voort te brengen, verkoop ik de twaalf prachtexemplaren, waarvoor ik zeker één gulden vijf-en-twintig cents maak behalve het vel...quot;
Een donderslag bij onbewolkte lucht!
Tante Paats verscheen op den drempel met den boschwachter, die in iedere hand zes doode konijnen hield. Emilie viel achterover in haar stoel, een bezwijming nabij! Eduard had zijn prachtexemplaren in de hand van den boschwachter herkend. Hij was geplunderd; zijn toekomst was hem onteigend. Helène had den kleine voor vallen behoed door hem op haar arm te nemen. Tante zag met een triomfantelijken blik in het rond. O, zoo ze nu haar kraakjapon aan had gehad...!
266
VERZOEND.
Zoo die malle gevoelige Eef nu hier had gestaan, om de strafoefening bij te wonen en er met-een eene te ondergaan! Op tantes wenk had de bosehwachter üde vermoorde onnoozelheidquot; op den grond geworpen, zes naar eiken kant, zoodat Eduard en Emilie juist ieder de helft voor zich zag! »Nu heb jelui nog weer eens een versnapering van middag!quot; schetterde het. sDoet er je aan te goed...! dat 's nog het beste wat je doen kunt, eer de deurwaarder komt met de onbetaalde wisseltjes en alles in beslag neemt! Het boeltje van het prinsesje daar was goed in orde. Ze leert aan; het voorbeeld van haar vader werkt. Als je nog wat meer in zijn principes komt, die de mijne zijn, dan kun je 't ver brengen. Wat beduidt die hoofdknik? Durf je afkeuren wat hier gedaan is? Durven is eigenlijk het woord niet dat ik gebruiken moest, want je durft alles; maar denkt je eenigen grond te hebben voor afkeuring?quot;
Bij die toespraak stond \ ermeere ontkennend met het hoofd te schudden, wat mejuffrouw Paats ontzaglijk veel plezier deed.
»Vriendlief, oefen geen pressie up haar uit! Laat haar zeggen wat het hart haar opgeeft.quot;
«Juffrouw, is u regelrecht van 's Heerenstede hier naar toe gekomen? vroeg Helène op zeer zachten toon.
»Hè?quot; liet de juffrouw hooren, die een oogenblik dacht, dat er de draak met haar gestoken werd. »Wat doet er diït toe? Neen, ik ben van morgen hier al naar toe gekuierd, de bosschen door om je vader te gaan bezoeken, en toen ben ik de laan van Beerensteyn doorgegaan en links omgeslagen tot ik aan het melkpaadje uitkwam.quot;
»'t Is me waarlijk niet te doen om uw gangen le willen nagaan, juffrouw! Ik dank u er wel voor, dat u vader is gaan opzoeken. Van morgen vroeg is u dus van huis gegaan, zoodat u niet weet wat er sedert uw vertrek bij u aan huis is gebeurd?quot;
gt;Niets kan er gebeurd zijn! Je maakt me aan 't schrikken! Is Na de leer afgevallen? Heeft ze haar beenen gebroken? den nek misschien? Ik heb haar altijd gewaarschuwd.. !quot;
Een jongen uit 's Heerenstede kwam hier straks langs en hij vertelde me, dat ze uw cochin-china kippen hadden doodgemaakt.quot;
»Wie hebben dat gedaan? Wie durfde dat? dat schreit ten hemel! Mooiere waren er niet! 't Beste soort van de wereld! soms twee eieren per dag! Maar daar zal nog wel recht te krijgen wezen.quot;
»'t Geschiedde evenwel met een goed doel. Ze hadden gezien, dat de kippen uw tuin omhaalden.quot;
»Maar daar had een ander niets meê te maken. Die vervloekte bemoeizucht! En als ik nu dat eens juist had gewild! .T-a, 'twas mijn
2G7
268 VEliZOEND.
verkiezing dat de beesten mijn tuin omkrabden. Ik wou dat ze de lage moordenaars met de pooten de oogen hadden uitgehaald.quot;
Juffrouw Paats hield eensklaps op. Zij zag den blik van Helène van haar op de doode konijnen dwalen; zij zag tevens een fijn glimlachje de lippen plooien van het bij-de-hande kind. Zij begreep alles; zij was in haar eigen strikken gevangen. »Heks!quot; prevelde zij, waarna zij zich omkeerde en in allerijl vertrok.
EINDE VAN 11F.T EERSTE DDE].,
INSTTTÜtJT DH VOOYS Voor wj'. ■■.■xtvoss. taaien LETTERKUNDE AAN DB RIJKSUNiVES-SITEiT TE UTRECHT