_
iNSTirULT ijE VOOYS
VOOR MP. -. .;.-.a^Dse Taal_ EN LEïXii:;iZLNDE AAN DIT-VjKSUNlV^snElT TE UTRECHT
VERZOEND
w'
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
DOOK
VIERDE ORUlv.
TWEEDE DEEL.
SC II IE J) A M
H. A. M. ROELANTS
XVII.
Gustaaf wandelde terug. Hij had van den spoortrein gebruik kunnen maken, maar hij gevoelde, dat het menschengewoei, het ontmoeten van bekenden, hem hinderlijk zou zijn. In welken vreemden toestand vond hij zich geplaatst! De ergernis over de schandelijke vermetelheid, welke zich aan de eer zijner zuster had wagen te vergrijpen, trad een wijle op den achtergrond voor de vér- en bewondering, dat hij eene ontdekking had gedaan, die hij weinige oogenblikken geleden voor onmogelijk zou hebben gehouden. Liefde had hij altyd vereenzelvigd met lust. Aan zulk een liefde had hij talrijke offers gebracht en de lust was altijd opgevolgd door onlust, door walging. En nu? Hij had een schoon meisje ontmoet en hij had die schoonheid nauw opgemerkt, zóo was hij geboeid geweest door het licht, dat uit haar oogen straalde, door den liefelijken toon barer stem, waarin de weemoed trilde, waarin een naamloos iets, iets wat hij reinheid zou noemen als dat woord niet zinledig voor hem ware, zich uitte. Maar wat hij voor die fee in menschelijke gedaante gevoelde was dan ook geen liefde, zoo getuigde bij; dat was veeleer vereering, waardeering der kunstgave, welke slui-merlauw in die fee was ontwaakt. Toch had hij vreemde kunstenaressen ontmoet, die hij met de warmte, oogenschijnlijk allen Nederlanders en vooral hun eigen, die tot de zoogenaamde hoogere standen behooren, had gehuldigd; kunstenaressen, wie een Europeescbe vermaardheid verzelde. En nooit bad hij daarbij een aandoening voelen oprijzen als bij thans in zich waarnam, een aandoening, die hem zelfs lastig werd, die hem beangstigde omdat hij haar niet kon onderdrukken. Zij was een pijnigend leedwezen, dat hij niet meer naast haar stond, een smach-VERZOEND. — II. 1
VERZOEND.
tend verlangen haar weer te zien. Zoo bad hij nooit gedacht dat een vrouw zou kunnen ingrijpen in het leven van een man; dat een vrouw haar overmacht zou kunnen doen gevoelen aan een krachtigen man. Zulk eene verschijning te stellen tegenover de vrouwen, in wier arm hij het hoogste genot had gezocht, het ware bijna heiligschennis!
Het tooverspel eindigde; hij was uit zijn ideale sfeer neergedaald op de aarde, de beslijkte aarde, op wier oppervlakte de besmettelijke sneeuw onder den voetzool des menschen wordt bevlekt tot onherkenbaar wordens toe. De laatste opmerking ontgleed hem bij het beklimmen van de hooge stoep, die naar de breede voordeur leidde, en verloor niets van hare beteekenis, toen hij het weelderig huisvertrek binnentrad, waar de voet bijna schuil ging in het mollig Deventersch tapijt, de leden zich aangenaam konden uitstrekken in den met zijden be-kleeden crépaud voor den stalen vuurhaard, waar een goed gebouwd vuur vroolijkheid en behaaglijke warmte schonk.
Caroline was in de kamer en had op het lage stoeltje voor het raam gezeten, maar was haastig opgevlogen toen ze Gustaafs voetstap bad gehoord. Voor ze door de zijdeur, die naar de zaal leidde, had kunnen verdwijnen, trad haar broeder binnen, die haar met geen groet, geen blik zelfs, verwaardigde. Zij trad voor den porte-livres en beschouwde oogenschijnlijk met veel aandacht de ruggen der fraai gebonden engel-sche, fransche en duitsche boeken en boekjes; — in een deftig huis, bij een weelderig ameublement en een goeden stand in de maatschappij voegen toch alleen vreemde talen. In een spiegel, rechts van zich, kon zij Gustaaf en zijn bewegingen bespieden. Zij zag hoe hij haar in het geheel niet opmerkte, maar in den crépaud neerviel, een oogenblik in het vuur staarde, toen opsprong en aan het schelkoord trok. Zij hoorde hem den huisknecht vragen of papa thuis was, en daarop een bevestigend antwoord ontvangen.
»Papa is op zijn kamer, Gruust!quot; Het ontviel haar eer zij 't dacht. De woorden waren vriendelijker dan in de laatste weken door haar waren gesproken. En welk een uitwerking hadden zij ? Ze lokten zelfs niet eenig antwoord, eenige opmerking uit. Gustaaf maakte zich gereed de kamer te verlaten zonder haar een woord toe te voegen. Zulk een minachting deed haar alle fierheid prijsgeven, indien het gevoel, dat haar het hoofd nog deed opheffen, dat haar de knikkende knieën nog deed dwingen het moede lijf tot steun te zijn, fierheid mocht heeten. Zij borst in tranen uit; zij bracht de band voor het gelaat, dat gloeiend rood was, en snikte: »heb medelijden!quot;
Hij keek om; hij zag haar een oogenblik aan; hij trok de wenk-
2
VEliZOEND.
brauwen saam; er lag smart op zijn gelaat; er klonk een stem in zijn binnenste, die hem toeriep; waagt gij rechter te zijn?quot;
»Ik heb medelijden,quot; fluisterde bij. Zij keerde zich om en wilde zich in zijn armen werpen, maar daar rees de gestalte van Helène tusschen haar en hem op, en bij het sneeuwwit kleed, dat de engel omgolfde, kwamen de vlekken op het gewaad der andere zoo schril, zoo scherp afstekend uit! »Neen, neen,quot; suisde bet van zijn lippen, »nog niet... misschien nooit. .
Hij rende de kamer uit en tikte, zooals bij altijd gewoon was te doen, aan de deur van papa's studeer- of boekvertrek. Hij hoorde de bekende welwillende stem, die hem verlof gaf tot binnentreden. Weer viel het hem in het oog boe betrokken papa er uitzag, hoeveel bij veranderd was, en dat in zoo weinig tijd! Toch scheen er aan papa's gezondheid weinig te haperen, want de glimlach was vriendelijk, het oog straalde van blijdschap, toen Gustaaf binnenkwam.
»Jongen, hartelijk welkom! Ik kon uit Sanders woorden niet wijs worden; »Mijnheer komt later wel, ik moest maar vooruit gaan. En niet veel was er gevangen, al werd er dikwijls geschoten.quot; Nu mijn jongen, in alles kan men ook niet de eerste zijn.quot;
»Zoo ik ooit de waanwijsheid gebad heb, te denken dat ik iets wist, dan ben ik er vandaag voor gestraft, papa!quot; hernam Gustaaf stroef. »Wat ik waarde toekende bleef waardeloos; wat ik minachtte bleek een diamant van het zuiverste water.quot;
Van Aarle wendde het hoofd af en zag het venster uit, alsof daar iets belangrijks te zien was wat er zich straks niet bevonden bad. Onwillekeurig bracht hij de rechterhand aan zijn linker en spreidde hij de vingers uit, als om de gewonde plek te overschaduwen.
»Ik vermoed, papa, dat u, gedeeltelijk althans, reeds gist wat ik bedoel.quot;
»Keen, Gustaaf!quot;
»Wat ik vreesde is geschied, papa! Er is oneer op ons huis gehoopt. Nu begrijp ik wat er om mij been wordt gefluisterd; waarom zoo menig vertrouwelijk gesprek bij mijn nadertreden wordt afgebroken. Daar niets aan te kunnen doen! De babbelzucht niet op den schuimenden mond te kunnen slaan en haar toe te kunnen voegen: je liegt! 't Is verschrikkelijk ...!quot; Hij liep met driftige stappen het vertrek op en neer. Van zijn eigen gedachten vervuld had bij geen acht gegeven op zijn vader, die de zware schrijftafel, waarop zijn arm steunde, deed schudden op de vier stevige pooten; die het hoofd liet zinken en eindelijk een flauwen kreet deed hooren. Gustaaf vloog naar iiem toe en ving papa in zijn armen op. »Wat heb ik gedaan!quot; jam-
3
VERZOEND.
merde hij. »Lieve, beste vader, dien ik niet voorbereidde! Was u maar minder goed van vertrouwen geweest...! Maar neen, geen verwijten thans! Uw geheel leven was besteed aan de verheffing uwer kinderen. U heeft geen jeugd gehad, geen genot gekend, u zorgde maar, en nu moet eene dier kinderen u dus beloonen----quot;
»Gustaaf. ..! ik wil dat je zegt wat je bedoelt. Ik wil dat!quot; riep de ander, wiens gelaat een loodkleur overtogen had, op een toon, dien de zoon nog nooit had vernomen, een toon, die aan den kreet van een wild dier deed denken.
Gustaaf was geschrikt, maar door den schrik kalm geworden. Zijn toorn was gebroken; hij kon met samenhang verhalen. Hij deelde meê wat er dien dag was geschied; hij vergat geen enkel incident, zelfs niet de verschijning van jonker Everard bij het in zoo'n slechten reuk staand paviljoen; alleen van hetgeen hem zeiven betrof, van zijne kennismaking met Helène, repte hij met geen enkel woord. Gedurende zijn verhaal was papa rustiger geworden en bij het einde was de vriendelijke glimlach op zijn gelaat teruggekeerd.
»Laten we niet te pessimistisch oordeelen, Guust! Die jongen — die-ellendige jongen! — kan zich misschien nog bedenken!quot; zei papa. Felle haat snerpte in de laatste woorden vooral.
Nóg feller uitte die haat zich in Gustaafs woorden: ^Nocit; en al bedacht hij zich, dan mag u het niet doen .. . dan mag u hem niet koopen. Ik ben van morgen laag genoeg geweest er aan te denken; ik begrijp dat in mij zoo iets oprijst, maar in u — neen, dat is onmogelijk!quot;
»Je verweet mij straks een zwakheid. Maar hadt jij dien omgang met den zoon geschuwd, zooals ik dien met den vader, dan zou er niet zijn gebeurd wat. ..quot;
5gt;Ik erken schuld, papa! O, ik heb alle reden om ootmoed te leeren. Maar wat nu te doen ? Vindt u goed met haar in den vreemde te gaan ? daar eenige maanden te blijven... om redenen van gezondheid?quot;
»Maar, beste jongen, stel je nu toch niet altijd het ergste voor! Caroline is onvoorzichtig geweest, dat houd ik voor zeker...quot;
»Meer, meer!quot; riep Gustaaf met kracht. »0, die rampzalige weekheid... zachtmoedigheid!quot; verbeterde hij.
ïJe bent in de nederigheid nog niet ver gevorderd!'' merkte papa wel wat scherp aan. »Ik wil eens aannemen, Gustaaf, dat je vrees in alle opzichten gegrond is, pleit er dan niets in het voordeel van het ongelukkige kind? Een onverbiddelijk rechter mag alleen hij zijn, die nimmer struikelde. Durf je in die vierschaar zitting nemen, Gustaaf?quot;
»Plaats u op het standpunt waarop de maatschappij zich plaatst!'
4
i
VERZOEND.
U is bitter tegen mij, papa! Het treft mij te meer, omdat u het zoo zelden was, eigenlijk nooit. Laat het gebeurde geen verwijdering brengen tusschen u en raij. U kan ik niet missen. Ik heb zoo veel behoefte aan een wezen, dat mij nog aan menschelijke volkomenheid gelooven doet.quot;
»Kind, je doet me pijn!quot; mompelde hij; maar zóo zacht, dat Gustaaf alleen den pijnlijken trek op het gelaat zien, maar niet de woorden van het gewonde hart hooren kon.
»Heb ik weer iets gezegd wat u niet goed kan keuren?quot; vroeg Gustaaf nederig.
»Neen, neen!quot; riep papa, plotseling uit zijn stoel opstaand en de beide handen van zijn zoon in de zijne vattend. »Ga jij met haar op reis! Breng het laatst van den winter in Napels ... in Algiers door ... keer dan weer terug in den zomer ...!quot;
iKan ik een reisgezel zijn van eene in haar toestand?quot; vroeg Gustaaf, wien het voor de oogen schemerde. »En als Frédéric haar nareisde? Neen, de vaderlijke macht alleen kan tusschen beide komen . .. Neen, papa, wat u daar vraagt is onmogelijk.quot;
»Onmogelijk?quot; Papa bleef hem aanzien, terwijl hij die woorden werktuiglijk herhaalde.
»Het is ook onmogelijk dat ik ga!quot; stamerde hij, en dit stamerde hij nogmaals en nogmaals, nadat Gustaaf, die papa gaarne den gevraagden tijd gunde om er over na te denken wat er gedaan moest worden, het boekvertrek verlaten had.
Wat veelbewogen leven had mijnheer van Aarle in de laatste maanden geleid! Hij had een grootsche overwinning behaald: hij had de vrouw, die hij aanbad en die hem aanvankelijk van zich stiet, aan zich weten te ketenen. De hartstocht had het bloed doen zieden, de zinnelijkheid had haar triomfen gevierd. Hij had zich gebaad in de hoogste weelden. Hij had vergoeding gevonden voor zijne in onthouding doorgebrachte jeugd. Hij was gelukkig geweest! Gelukkig? En de angsten dan der jaloezie, der onvoldane begeerten in den aanvang, de jammeren volgende op de latere bevrediging, de onrust bij eiken blik op hem gevest, niet alleen van zijn kinderen, maar zelfs van den geringsten dorpsbewoner, van de dienende huisgenooten niet het minst? Gelukkig? De rozenband was van lieverlede een keten geworden; den eersten vreesde hij zich niet lang en hecht genoeg te kunnen omstrengelen, de ■lt;4 tweede begon hij te schuwen als een boei, die hem de vrijheid ontnam.
5
Zijn liefde, in den beginne een grootsche Godin, was van lieverlede een Bachante geworden, die met hem rondzwierde in wilden dans, maar hem dan ook deed leppen aan de wateren der Léthé! En een
VEEZOEND.
oogenblik van vergetelheid was een oogenblik van geluk, nooit, tot welken prijs ook, te duur gekocht!
Zijn dochter ten val gebracht evenals die schoons, geestrijke vrouw, evenals Adelaide! Verneder, zoo ge durft, uw kind, deugdzame vader! Verstoot haar, zooals ge 't een oogenblik geleden nog wilde! Snijd haar af als een kankerachtig lid van uw opkomend huis! Treed baai-straks met fronsende wenkbrauw tegen! Gij kunt het niet; gij durft het niet! Ge moet een zachtmoedigheid, een teederheid veinzen, die verre van u is! Gij moet de oogen neerslaan en zwijgen!
Maar als hij eens deed wat zijn zoon verlangde? Als hij met Caroline vertrok? Als hij de boeien op die wijze eens brak? Als hij afstand deed van de Bacbante! En dan de vergetelheid die zij bracht? Maar als hij zijn rechten als vader weer herwon? Zou hij die herwinnen? Waren die te herwinnen? Voorjaren misschien! Maar sedert de ure, dat zijn leven zich in tweeën bad gedeeld, dat er een nieuwe tijdrekening voor hem was aangevangen, sedert die ure niet meer!
Maar hij zou voor het minst trachten! Hij zou voor 't minsteen poging aanwenden om zijn vrijheid te herwinnen. quot;De klok wees het uur aan, dat vroeger met ongeduld werd verbeid en thans hem met angst vervulde. Hij hulde zich in zijn mantel, sloeg den kraag er van op, drukte den hoed diep in de oogen, zóo diep zelfs dat hij bijna, niet voor zich uit of om zich heen kon zien. Daar liep de tuinbaas. Diens weggaan afgewacht! De man verdween in de oranjerie. Thans kon hij gaan. Maar daar vertoonden zich koetsier en palfrenier, en die zouden hem zeer goed herkennen, hoe zij zich ook zocht te vermommen, en dan, zooals wel meer gebeurd was, hem groeten, dieper dan ooit groeten en vervolgens naoogen, misschien wel nasluipen! Neen, beter ware 't met opgeheven hoofde hen en allen, die hem tegenkwamen, voorbij te gaan. Hij wierp den mantel af en trok de pelsjas aan; stak een sigaar op; deed den voetstap dreunen op de breede wenteltrap; liet zich door den huisknecht de voordeur openen; keek vrij en onderzoekend in het rond naar stal en oranjerie; maar sloeg bij het eerste geritsel, dat hij vernam, een eng paadje in, waar hij zich achter de dichte takken van een reusachtigen denneboom verborg.
Welke weelden! En zulke verzelden hem bijna altijd op den weg naar zijn paradijs! Zooals in de laatste tijden bijna altijd, werd hij reeds opgewacht. In het weelderig gemeubileerd boudoir, waarvan evenals van de andere vertrekken of vertrekjes de luiken gesloten waren, stond een vrouw zich de fijne handen te warmen aan de hitte, uitstralende van een calorifère, die de serre met hare uitheemsche gewassen verwarmde en iederen morgen en iederen avond door een
6
VERZOEXU.
tuinknecht werd aangemaakt. Adelaide had reeds meer dan een kwartier gewacht. Het zwart fluweelen kleed met kostbaar bont omzoomd was eerst goed zichtbaar geworden, toen zij den armelijken mantel, die haar straks dekte, had afgeworpen. Het zwarte haar telde geen enkelen zilverwitten draad: van morgen nog had zij den laatsten verwijderd. Het gelaat, waarop vastberadenheid te lezen stond, keerde zich tot den naderende en verried wrevel; de donzen lippen, waarop de lust sluimerde, het koude oog, waarin bij wijle een vuurvonk glinsterde, de kleine neus met de fraai gevormde vleugels, de zuiver gewelfde en rijke wenkbrauwbogen, de sierlijk gevormde kin, de fluweelachtige huid, waarover een matgouden tint lag, als zonneglans op marmer, dat alles gaf hare gedaante het karakter van lokkende schoonheid. Dit had het zeker voor van Aarle, die zich den tijd niet gunde den pels af te werpen, maar dadelijk naar haar toe trad en haar met heftigheid, niettegenstaande zij hem afweerde, in zijn armen sloot. De kus, waarnaar hij smachtte, kon niet gegeven worden, daar zij het hoofd plotseling terugtrok.
Je hebt me weer doen wachten!quot; zei zij. Vroeger was je hier altoos het eerst.quot;
»Ocb, als je maar toe wou geven en bij mij komen!quot;
»Dat je 't ooit heb durven voorstellen getuigde tegen je ridderlijkheid ; maar dat je dien wensch durft herhalen is een beleediging. Bedoel je dat ook?quot;
»Adelaide! Aanbiddelijke!quot; suisde het aan haar oor. Een heete adem overwuifde haar gelaat. Maar met een plotselinge beweging rees zij van den divan op, waarnaar hij haar had heen geleid.
Neen... neen..! Daar moet een einde komen aan den valschen toestand. Wij moeten elkaar niet meer zien of altijd ...quot;
^Straks... straks denken we aan de toekomst! Op dit oogenblik denken we aan onze liefde; dit oogenblik behoort ons...quot;
» Wees verstandig, Antoine! Heb je dan nooit eenige achting voor mij gehad? Ben je nooit iets meer dan een egoïst geweest? Begrijp dan je eigenbelang en terg mij niet! Er wordt gemompeld... er wordt reeds gefluisterd ...!quot;
Van Aarle was tot kalmte gekomen, van de begeerte eensklaps tot de verzadiging. Hij kon den toestand beoordeelen; hij voelde een oogenblik de kracht om zich vrij te maken. »Je hebt gelijk!quot; zei hij zacht; maar, alsof hij zich zeiven weinig vertrouwde, met van haar afgewend gelaat. »Ik moet hier vandaan ... ik moet een groote reis ondernemen ..
gt; Juist, en ik ga met je . ..quot;
7
/
VERZOEND.
«Versta ik wel, je zoudt..
»Man en kind verlaten, mijn naam schandvlekken voor altijd... als de laagste mijner sekse een leven leiden van oneer; maar dan altijd bij je zijn... altijd... tot den einde toe... en dan niets meer te vreezen hebben, daar er niets meer behoeft verborgen te worden. Ja, dat wil ik.. .!quot;
» Onmogelijk!quot;
»Dat woord bestaat niet meer voor ons beiden, sedert je mij schuldig deed worden en tevens een huichelarèsse. Het eerste moet ik blijven, maar het tweede niet. Je zegt: onmogelijk! Natuurlijk, je begrijpt niet waartoe het hart eener vrouw in staat is, die zich heeft weggeschonken. O, Antoine, ik kan hier niet blijven en van je scheiden. Ik kan je niet prijsgeven. Je bent mijn alles, mijn leven! En dat moet je ook zijn, wil dat, wat ik heb prijsgegeven, mij niet eeuwig martelen!quot;
«Adelaide, bedaar!quot; Van Aarle werd bevreesd voor dien hartstocht.
»Ik ben een verdoemde; ik wil het zijn, maar met jou, maar dan niet meer in het verborgene, maar vooralier oog! Antoine, begrijpt je mij, begrijpt je mij?quot; Haar vonkelend oog poogde tot in het diepste diep van zijn binnenst te dringen. Hij zeide niets, hij beefde. Daa:; stiet zij hem in toorn van zich af. Met heesche stem siste het hem tegen: »0, ieder man is toch een lafaard!quot;
»Het is geen lafheid... Denk aan den blinde, die zonder jou alleen zou staan!quot;
»Nobel aangemerkt! Doet hij dat nü al niet? En hoort hij dan nu niet daarbij een stem, die vleit en hem voorliegt? O, die ouwe man! Hem te zien is een foltering!quot;
»Denk aan je zelve, de positie die jij, die ik, in de wereld innemen ...! Alles ware reddeloos verloren!quot;
«Lafaard! Lafaard! Lafaard!quot; klonk het met steeds toenemende heftigheid. »Eerst een vrouw, die de schuldige gedachte steeds belette een vorm aan te nemen, tot je gelokt en aan je geketend, haar toegefluisterd wat zij zelve schaamde zich toe te fluisteren; eerst alle aandoeningen van schuchterheid in haar gedood, haar tot schuld verleid en tot schande gedoemd om haar dan te verlaten...!quot;
»Kom tot je zelve, Adelaide! Ik ga niet, ik blijf.quot;
Er was een oogenblik van stilte. Adelaide had zich op den divan neergeworpen, waarheen van Aarle haar volgen wilde; maarzij wees hem met een bevelend handgebaar terug.
»Je wou op reis gaan, om je van mij te ontslaan. Ik verveel je misschien! Je slaat niet alleen, maar je trapt!quot; Zij was weder
8
VERZOEND.
opgerezen en liep de kamer rond met een dreiging in deoogeE,op het voorhoofd, in geheel haar fiere gestalte.
Van Aarle volgde haar met zijn blikken en kon zich niet weerhouden te huiveren. »Neen, Adelaïde! Als ik je moest prijsgeven zou ik niet meer de kracht hebben te dragen wat mij is opgelegd. O God, altijd in onrust te leven! Ieder luchtdeeltje te vreezen alsof 't een stem heeft, ieder paar oogen alsof 't een spiegel is! Dat is vreeselijk, niet waar? maar dat is nog te verduren, dat leert men, dat leert men door oefening. Maar zelf alle sluiers weg te scheuren, zich te bannen uit de maatschappij, de verachting van wie je lief zijn, uit te lokken, zelfs de achting, die je nog de eenig mogelijke weelde schenkt, te doen sterven, dat kan ik niet! Liever verborgen schuld dan openbare schande!quot; Hij had als tot zich zeiven gesproken. Maar nu wendde hij zich tot haar: »Adelaïde, ik aanbid je, blijf mij nabij!quot;
»Waarom wou je op reis gaan?quot; vroeg zij ijskoud en met de stem van een rechter.
Hij verhaalde haar alles.
sFrédéric Sylvius had een mededinger,quot; merkte zij aan, heel langzaam en hem scherp aanziende. »Everard werd vandaag nog door je zoon gezien, hier bij 't paviljoen; dat vertelde je mij immers?quot; Wat licht ging van Aarle eensklaps op! Everard, jonker Everard, heette op Caroline verliefd; dat was hem dikwijls gezegd. Caroline zelve bad den jonker altijd met de haar eigene voorkomendheid bejegend, hem zelfs dikwijls tot zich gelokt. Indien Everard, die niet scherp of fijn oordeelde, die geen hooge eischen deed, wiens ideaal het vergrooten van zijn landbezit was en het afdoen van de schulden der hooge familie, dat ideaal eens bereiken kon! Maar wat deerde van Aarle? Hij staarde plotseling in de lucht; de twee knobbels op het voorhoofd werden vuurrood, 't Was of het tegenwoordige verzwond en Let verleden weer heden werd , ..!
«Nogmaals, nogmaals bedrieger zijn!quot; suisde het in zijn binnenst. Maar het droomgezicht verdween; een zachte vrouwenhand drukte zijn schouder; 't was hem of ze dien streelde en strookte.
»Dus je wou op reis gaan, alleen om een vaderplicht te vervullen?quot; De trek op haar gelaat bewees wat ironie er in die woorden werd gelegd. »Dus je blijft, als je aan dien plicht nog op betere wijze bier kunt voldoen. Je hebt mij dus wèl lief?quot;
«Adelaide, ik aanbid je evenals de eerste maal toen ik je zag.quot; De blik, dien zij hem toewierp, zou hem aan haar voeten gebracht hebben, indien hij daar niet reeds gelegen had. Hij voelde nu eerst goed, dat hij
9
VERZOEND.
aan die vrouw geboeid was door onverbrekelyke ketenen; dat hij aan haar was onderworpen. Hij aanbad om het volgend oogenblik te haten; hij aanbad, maar haar, die hij aanbad, begon hij te vreezen . ..
»Ik zal je helpen!quot; zei ze heel zacht en heel vleiend. »Ik zal je misschien nog dankbaarder stemmen dan je al was.quot; Weer dat bijtend glimlachje! »Maar dan moet je mij mijn sterkte laten behouden, ten minste vandaag.quot; Ze poogde zijn lief koozingen door die woorden te temperen. Maar de hanglamp, wier albasten ballon zulk een zacht geheimzinnig licht over alles heenspreidde, bewees eensklaps haar diensten niet meer.
»Laat ons gaan! Van hier! Ik ben angstig.quot;
't Was of zij een voorgevoel bad van wat er volgde. Van Aarle deed eensklaps een gil hooren. Hij rilde; zijn gelaat was marmerwit; zijn haren schenen te stoppelen; zijn keel bracht alleen een rochelend geluid voort. Een blauwwit licht, uit de serre komende, naar welke zij den rug bad gekeerd, verlichtte beiden spookachtig. Zij keerde zich om en zag een mannelijke gedaante voor het glas der serre, dat aan dien kant niet door het rieten zonnescherm was afgesloten. De tuinknecht had dien morgen de zon zien schijnen en dus het raam op het zuiden waarschijnlijk niet willen afsluiten. Door den mist, die was komen opzetten, en door het licht der lamp daar binnen had men uit het vertrek niet naar buiten kunnen zien; nu het binnen donker werd, was het buiten licht geworden, waartoe de maan, die aan den horizon zichtbaar was geworden, en het besneeuwde veld niet weinig bijdroegen.
»Schiet dien man neer, als je een vuurwapen bij je hebt!quot; gebood Adelaide.
sDuval!quot; mompelde van Aarle. igt;Hij leeft; het is niet zijn schim!quot; En alsof die ontdekking hem moed gaf haalde hij diep en ruim adem.
De gedaante was verdwenen. Van Aarle dacht een verklaring vargt; zijn zonderling gedrag noodig en stamerde van een benauwdheid, die hem na oogenblikken van groote inspanning, na zware zielesmart, wel meer overviel. Adelaide zweeg, maar bleef hem met de koude oogen, waarin het vuur van den hartstocht niet meer gloeide, en met den glimlach, die thans iets smadelijks had aangenomen, onbeweeglijk aanstaren, 't Was goed dat het niet meer dan schemerde.
«Graan we, gaan we!quot; mompelde van Aarle, die thans zóóveel haast had om heen te gaan, dat hij zich den tijd niet gunde het toilet van Adelaide af te wachten. Hij stond reeds in de deur, toen ze haar bonten mantel nauw had omgeslagen. »Wat zag hij er armelijk uit! Wat lag er een ellende op dat gezicht! Tóch nog een blos van ge-
10
VERZOEND.
zondheid ...! dus niet ellendig in alles! Maar die schamele kleeding!quot; mompelde hij.
»Waarover spreekt je toch?quot; vroeg Adelaide, toen ze zijn arm had gegrepen en haastig mer. hem de hoogte afdaalde. Hij antwoordde niet. »Vaii dien man? Van hem, die misschien betaald is geworden ons te bespieden en dien je liet gaan? Antoine, je houdt van het donker, en het licht, dat ongeroepen het duister wegjoeg, blies je niet uit? Arme man!quot; Zij liet zijn arm los; zij waren aan het punt gekomen, waar zij gewoon waren te scheióen.
»Ga nog een eind met me meê?quot; bad Antoine, schuw om zich ziende.
»Ben je bang? De mist is een mantel waaronder je weg kunt schuilen. Je hoort spoedig van me ... Ik zal handelen in jouw belang!quot; Ze was verdwenen; hij stond alleen.
»Je zult verdwalen!quot; riep hij in grooten angst. Er volgde geen antwoord. In de verte hoorde hij het ritselen van eenige dorre bladen, het knakken van eenige doode takken: het was zeker haar voetstap die hen vertrad.
Ja, het was haar voetstap, die dat geluid te voorschijn bracht. Maar zij sloeg er geen acht op. De grauwe mist omgolfde haar, maar zij kende haar weg. Op drie voet afstands eindigde reeds het gezichtsveld; toch ging ze zonder aarzelen voort, voort over struweel en stronk, over hoog en laag, door bosch en wei, den naasten weg naar huis.
Zij voelde den kouden nevel niet, die pluimen van ijs op haar mantel, op haar capuchon, tot op heur haar en wenkbrauwen strooide; want inwendig was het even kil. Met de ijskoude kalmte, die op het uitglimmen der laatste vonk van den hartstocht volgt, schreed ze voort, altoos vervuld van de eene gedachte: hij wou mij verlaten, maar zijn hand is geklemd in de mijne!
Zij was het hek genaderd, dat van den heidekant toegang tot Woudenberg gaf. Zij was er zeker van. Als een zwarte reus met tallooze armen zag zij den schoonen eik, die daar reeds een eeuw de wacht had gehouden, uit den mist te voorschijn treden, haar te gemoet! Wat i'oode vonk glimt daar door den nevel heen? Zij beweegt zich; zij is het licht van een lantaarn, in de hand van een man die niet alleen is; want zij hoort de woorden uitspreken: »als ik je niet terug mag brengen, dan moeten we hier mekaar adie zeggen.quot; Zij kent die stem, 't is die van Jonker Everard. »God sakkerjuu, beste meid, ik wou dat de mist opklaarde : ik kan waarachtig niets van je lief bak-kesje zien. Niet huilen, hoor, niet huilen! Ik beloof je: ik zal er over spreken, adie, hoor!quot;
11
VERZOEND.
Adelaïda ijlde voorbij. »Een lieve schoondochter!quot; mompelde zij; en dat ze zoo iets mompelen kon deed haar goed. Zij verhiastte nog haar stap; zij wilde den jonker vóór zijn, en ze zag het lantaarntje teruggaan, de laan van Woudenberg op. Het afscheid had dus plaats gehad en de jonker was dus nu mèt zijn stiefmoeder op denzelfden weg naar huis.
Gelukkig, zij had den hoek bereikt zonder door bem ingehaald te zijn! Zij bespeurde het licht van haar woning. Haar woning? De woning van den blinden man, die haar vertrouwde en dien zij bedroog; de blinde, die de winter was, terwijl zij nog den zomer kon voorstellen; de blinde, die het liefst met zijne voorzaten leefde en haar als indringster uit zijn collectie antiquiteiten weerde. Maar daar woonde ook Isabella, baar kind, baar vlekkeloos kind. Ze had dat kind moeten leeren, dat reinheid en onschuld de sieraden waren van de vrouw. Hij, de egoïst van Woudenberg, had baar tot schuld en onreinheid gebracht en wou haar nu alleen laten staan, midden in de plassen van modder, van slijk en draf! De ellendeling!
«Mevrouw is tbuis!quot; riep Henri de knecht door de reet van de huisdeur.
Isabella vloog in de gang haar moeder, die op de vloermat zich de sneeuw van de voeten trippelde, om den hals. Vader en zij en al de domestieken hadden in doodelijke onrust verkeerd, daar het zoo mistte. De onrust en angst waren niet voorgewend, want Isabella sprak in haar moedertaal en de domestieken stonden toch in de nabijheid; niet alleen Henri, maar ook de twee vrouwelijke dienstboden.
»Was ze maar verdwaald gebleven!quot; fluisterde de een in 't oor van den ander.
Maar zoo dacht Jonker Maurits in 't geheel niet. De tafel was reeds lang gedekt geweest; zijn stoel aangeschoven; zijn vleesch gesneden; zijn bordeaux stond naast hem, maar niets had hij nog aangeraakt. Van tijd tot tijd had hij Henri naar buiten gezonden, was hij zelf tastend naar de voordeur gestrompeld, waar Isabella hem vond met het hoofd naar buiten gestoken om te hooren, het eenig wat bij nog goed kon.
«Goddank, dat je thuis bent! Och, blijf niet weer zoo lang uit! Je armen moeten je niet weer zoo lang ophouden. Bella zit anders den heelen dag alleen met den ouwen... Maar ik knor niet meer; ik ben vroolijk. — Toch heb ik besloten je een boete op te leggen: van avond me voorlezen, boor! uit de Memoires du due de Richelieu. Daar wordt men nog eens warm van: men is er in goed gezelschap. Nu, krijg ik niet eens een zoen van je?quot;
12
VERZOEND.
Zij drukte hem er een op zijn voorhoofd; zg had groote haast om het verzuimde weer goed te maken.
»Waar ben je het laatst geweest, chérie?quot;
»Ik vertel het je straks. Nu opgestaan! Of wil je dat we op Everard wachten?quot;
gt;Dat dient wel, zou 'k meenen; de oudste...quot;
»Dat 's waar ook, ik dacht er niet aan.quot;
Everard liet niet lang op zich wachten. Met vroolijken avondgroet nam hij in het midden plaats. Isabella alleen vroeg waar hij geweest was. Jonker Maurits, die hem meer en meer als zijn troonopvolger begon te beschouwen, voor wien hij bezig was een gemalin te zoeken, had zich als plicht opgelegd, hem als zijn pair te behandelen.
»Bella, zulke vragen doet alleen een malle zus van jouw leeftijd,quot; klonk het niet erg malsche antwoord, dat echter om den gullen toon, waarop het gegeven werd, niet euvel behoefde geduid te worden. Bella nam het ook goed op en voegde hem in het Engelschtoe: »dan heb je zeker blad gereden; en ik kan me begrijpen dat je dat niet bekend wilt hebben.quot;
»Ik zou niet weten waarom niet.quot;
gt;Een zeker rijk vlindertje mocht het eens hooren en denken dat je nooit veel anders doet.quot;
Everard kleurde tot over de ooren.
»De troonopvolger kleurt, Vader!quot; riep de onverbiddelijke Isabella, die het karakter van de tegenwoordige verhouding tusschen vader en zoon zeer goed toonde gevat te hebben.
Het diner was afgeloopen; het dessert, bestaande uit een paar gerimpelde appelen, een half dozijn takjes rozijnen, een schier onzichtbaar stukje gember in een prachtig geslepen kristallen compote, eenig beschuit en een hompje eigengemaakte kaas, mocht nooit ontbreken en stond dan ook nu op tafel. De jongelieden gaven er gewoonlijk niet veel om en gingen heen zoodra het was neergezet. Ze stonden ook nu op. Bella kon gaan, maar Everard werd door mevrouw met eenige statigheid verzocht te blijven.
»Everard, is het waar dat je juffrouw Caroline van Aarle het hof maakt?quot;
» Zeker niet, zeker niet! Adelaide, hoe komt je er aan!quot; riep Maurits.
sik hou allermeugendst veel van haar. En wat zou dat?quot; vroeg Everard, in zijn verlegenheid lomp wordend.
sWat dat zou? Dat men geen fatsoenlijk meisje mag compromit-teeren; en ze is gecompi'omitteerd!quot; zei Adelaide.
s Zulke dametjes worden zoo gauw niet gecompromitteerd. Och,
13
VERZOEND.
vhérie, hoe knap je ook bent, daarover kun je zoo niet oordeelen. In onzen stand ...
»Zal 't toch zeker niet geoorloofd zijn, een meisje van goeden huize, zij 't dan ook maar van burgerafkomst, in opspraak te brengen!quot;
»Maar, verdord, mama, ik mag over koot gaan als ik er iets van begrijp!quot; riep Everard uit.
»Ja, jongen, dat vat ik!quot; zei zijn vader. » Dat we, als de gelegenheid zich voordoet, eens aardig zijn met zoo'n deerne, is niet bijzonders. Het meisje ziet er, naar men me verteld heeft, niet kwaad uit, iets van de demi-monde of daaromtrent. . .
»Dat 's niet waar, vader! Wie dat heeft durven zeggen is een beroerde lastertong! Caroline is een mooie meid. Er zijn er meer lee-lijker dan mooier in onze familie geweest, en ik geloof, dat er in de laatste honderd jaar niet éen aan de Wredes zooveel gouwen schijven heeft aangebracht als zij zou kunnen doen. En daarom wou ik heel graag dat je akcés voor me gingt vragen of hoe je zoo'n bezoek in de stadstaal noemen mocht. En nu is 't er uit!quot; besloot de jonker, blij dat hij 't zoover had gebracht. Hij begreep dat hij in mama — tegen Adelaide had hij nog nooit moeder gezegd — een bondgenoote had, en voor het eerst van zijn leven had hij een gevoel voor haar, dat naar dankbaarheid zweemde.
Na zijn laatste woorden was er een oogenblik van stilte. Zijn vader hield met de eene hand zijn oogen bedekt, en groef met de andere in het verschoten trijp van zijn stoel.
«Goed dat je nog minderjarig bent, kwaje jongen!quot; bracht hij met moeite uit. »Nooit is zoo iets in het geslacht der Wredes voorgekomen! Dat geslacht gaat te gronde! Laat het liever uitsterven! Heer mijn God, laat het uitsterven!quot;
»Vader!quot; klonk het op zachten toon vlak naast hem. 3gt;Wat deed Adriaan van Beveren? En die was nog niet aan lager wal zooals jij!quot;
3gt;'t Is een bladzijde uit onze annalen, die ik er uit wou scheuren! Maar ik geef nooit mijn toestemming, nooit! Moeten de Wredes te gronde gaan — dan met eere! Geen enkel woord meer, ik verbied het je, ik, het hoofd der familie!quot;
»Maurits, je bloedverwant van Beveren gaf zijn eenige dochter aan een parvenu, waardoor zij haar titels verloor. Met een zoou is dat toch niet het geval. Het burgermeisje, dat een Wrede trouwt, wordt een Wrede.quot;
»Wat weet jij daarvan, Adelaide?quot; viel Maurits wrevelig, in. »De van Beverens waren slechts spillemagen van de Wredes. Hier is 't de erfgenaam, het aanstaand hoofd van het geslacht. Waren die roturiers
14
VERZOEND.
hier nooit gekomen! Had ik Woudenberg liever gesloopt dan het hun te verkoopen! 't Is of je van zoo iets een voorgevoel gehad, of je zoo iets gewild hebt, vandaar die aandrang om het goed te verkoopen aan zoo'n speculant, die. God weet, hoe! aan zijn geld kwam.quot;
»Mag ik Jonkheer Maurits herinneren, dat hij in de laatste oogen-blikken niets anders doet als zich zei ven in bet aangezicht slaan?
Dat hij 't mij doet is misschien minder vreemd, daar een Tomé weinig rechten kan doen gelden.quot;
't Was waar wat Adelaide daar hooren deed. Wat Everard wilde doen bad zijn vader óok gedaan. Wat kon Maurits daartegen inbrengen?
Niets, geloofde Everard, en daarom knikte hij mama met een tevreden lachje toe.
!gt;Dat voorbeeld is al heel slecht gekozen. Waar jij op doelt is een tweede huwelijk. Ik had een erfgenaam uit goeden stam.quot;
sEn toen mocht de tweede vrouw uit minder goeden stam zijn. O ja, zelfs bij het leven der eerste vrouw had men zoo'n tweede kunnen nemen. Je hebt wel zeer aan de vormen geofferd door op den dood te willen wachten!quot; riep Adelaide met ongemeene bitterheid uit.
s Je begrijpt dat nooit!'' prevelde Maurits. »Ik kan niet aantoonen waar de valschheid van je oordeel begint,quot; vervolgde hij luid, »maar het is valsch, Adelaide! Ik bedoelde zoo iets schandelijks niet, beste vrouw, moeder van mijn lieveling...! Isabella zou me begrijpen.quot;
»Maurits,quot; begon Adelaide, die door de woorden van haar echtgenoot veel minder beleedigd was dan hij vermoedde, die veeleer tot een zekere rust er door gekomen was en de inwendige wroeging, welke haar de eerste woorden nog zoo moeilijk maakte, nu voelde zwijgen: sMaurits, ik óok zal het bewijs geven van je te begrijpen. Maatschappelijke voornaamheid schenkt rechten — ik ontken dat niet —
maar legt ook plichten op. Je klaagt over achteruitzetting in deze tijden van al wat voornaam is en in onze historie als de roem van het land wordt vermeld. Het kan zijn dat je gelijk hebt, dat je goed ziet. Maar kan dat dan ook zijn oorzaak vinden in de houding dei-voornamen, die wel hun rechten willen maarniet hun plichten? Er zijn plichten, die niet in het wetboek worden voorgeschreven, maar die toch in het hart van den ridder, van den edelman meer behooren te gelden dan het meest duidelijk artikel eener wet. Door die plichten te vervullen toont men eerst ridder en edelman te zijn. Het geslacht der Wredes dagteekent misschien nog wel van vóór de kruistochten. Ik geloof, dat je voorzaten tal van sloten hebben ingenomen en verwoest, misschien ook opgebouwd, maar wie van hen de eer der zwakke vrouw beschermde komt mij de grootste en verhevenste van allen
é
/
15
VERZOEND.
voor. Een roturier, zooals je de menschen zonder stamboom noemt, moge er niets in zien, zich in het huis van een vader te dringen, een amourette met de dochter des huizes aan te knoopen en haar dan te verlaten, een edelman van den echten stempel doet dat niet. En dat wil Everard ook niet doen. Hij wil een bewijs geven, dat hij een erfgenaam is uit goeden stam. Moet het gezegd worden, dat Maurits Wrede van Woudenberg hem dat belet heeft, juist Maurits, die heet te weten wat]een edelman niet alleen te eischen maar ook te geven heeft?quot;
»Heeft hij dan dat meisje...?quot;
»In opspraak gebracht. Nog meer, Maurits!quot;
«Laat hem antwoorden voor zich zeiven. Jij spreekt altijd die van Aarles voor.quot; Maurits had de oogen gesloten; hij had het ook de ooren willen doen. »Spreek, Everard!quot;
»Ik begrijp van al die mooie woorden geen zier. Ik heb zin in Caroline en zij in mij. Als ik haar trouw, wordt ze mevrouw Wrede, de vrouw van Jonkheer Everard Wrede, en dan hang ik haar portret in een veel mooier lijst dan al die ouwe moeders en tantes uit uw verzameling hebben, aan den muur, misschien wel van Woudenberg, begrijp je, vader? En nu wou ik maar weten, of je dat goedvindt. Doe je 't niet, dan wacht ik nog een halfjaar tot ik meerderjarig ben.quot;
«Genoeg! Te veel! Zwijg!quot; riep Maurits, uit zijn stoel oprijzend. »Ga heen, gaat beiden heen! Of neen, schel!quot;
Everard schelde. Maurits was naar de deur getreden. Bij den drempel keerde hij zich even om en stak hij Adelaide een hand toe; »Je hebt goed gesproken; je hebt een edel hart.quot; Adelaide nam de baar toegestoken hand niet aan en keerde zich verschrikt af. fRanaunelquot; vroeg hij. Hij kon niet voortgaan, want Henri deed de deur open.
»Breng mij naar boven, naar mijn kamer!quot; voegde hij den knecht toe, op wiens schouder hij de trillende hand lel.
Terzelfder ure dat dit onderhoud in Pancras cottage plaats greep zat van Aarle voor zijn schrijftafel en eindigde hij zijn derden brief. Tweemalen had hij zijn arbeid vernietigd, maar de derde proeve was naar zijn oordeel beter geslaagd. De brief was gericht aan Mr. L. van Di'achten, voornaam advocaat enz., en de inhoud was van zulk een aard, dat de roep over de milddadigheid des schrijvers er niet weinig door vergroot zou worden. Het gold toch den ouden Duval, wiers toekomst verzekerd werd, maar in het geheim, maar in dier voege, dat de edele gever nooit door den beweldadigde zou kunnen bedankt worden.
Waarlijk, dat was christelijk weldoen: met de rechterhand geven, zonder dat de linker er iets van weet.
16
XVIII.
Mevrouw Cornelia Haalmeijer heette sedert vier maanden mevrouw Reimers. Was de winter streng geweest, de wittebroodsweken, die te midden der strengste koude waren ingevallen, hebben de koude niet alleen getemperd, maar zelfs doen verdwijnen. »Het huwelijk, jufvrouw Puffiuslquot; zoo had het geklonken, een paar dagen nadat ze van haar reisje naar Brussel met Chris was teruggekomen, tot een halve vriendin, die de vijftig nabij was maar zelve dacht dat ze nog zeer goed voor even boven de dertig kon doorgaan, »het huwelijk is het paradijs, waarvan in de Schrift gesproken wordt. Ik heb lang gedacht, dat het een sprookje was, zooals er zoovele in den bijbel voorkomen, wat iedere moderne heel goed weet; maar 't is waarheid, hoor, waarheid !quot; Juffrouw Puffius had het hoofd op den mageren hals heen en weer gewiegd en gepreveld, dat zij er alles van wist, wat Cornelia aanleiding gaf met een veelbeteekenend glimlachje te verklaren, dat zij mocht lijden, juffrouw Puffius voor het eerst van haar leven nu eens een leugentje om bestwil te hebben hooren zeggen. Een maand later heette het tegenover mevrouw Crucqius, wier man in Indië was, dat het huwelijk een heilige inzetting Gods was en maar niet zoo'n huur- of koop- en verkoopcontract, waarvoor menige man en ook menige vrouw, — hier keek ze haar bezoekster nogal vinnig aan — naar handel en wandel te oordeelen. het waagden te houden; dat het huwelijk een voorbereiding was voor een hooger leven, waaraan ze weer was begonnen te gelooven, nu zij een reisgezel had, dien de dood niet spoorloos van haar zou kunnen scheiden.
VERZOEND. — II. 2
VERZOEND.
gevonden hebben onder een Cromwells hoed; een zware gouden ketting om den hals, half als uit schuchtere schaamte wegschuilend achter een kanten kraag met groote broche, brillanten knoppen in de ooren, een en-tout-cas in de hand, die gedekt was door een handschoen van rood-bronzen kleur. En dat »prachtstukquot;, zooals een zoon des volks in een der wagens het noemde, dat het plankier deed daveren, wenkte, riep en schreeuwde: »Me6!quot;
De tweede was een lang opgeschoten knaap, wiens onevenredig lichaam nog onevenrediger scheen in de onevenredige kleeding: heel lang jasje, waarvan de mouwen hem tot aan den wijsvinger kwamen, korte pantalon en rood gebloemd vest met donkerblauwe das. Hij had een hoogen oud-fatsoen cylinderhoed op; te groote en dus sloffende bottines aan de lange voeten; wit spichtig hoofdhaar, aan eiken spriet waarvan wel een dikke druppel scheen te hangen; een blank vel, maar door de overgroote inspanning rose getint. En »die ooievaar op steltenquot;, zooals het luide van den eenen tot den anderen wagen werd geroepen, had, behalve zijn eigen zwaarte, nog een overjas, een parapluie en een hoededoos te dragen en kreet met een benauwd, bedeesd stemmetje: «Gaat het nog? we willen meê!quot;
En daarachter volgde, en dus het laatste — niet uit onwil, maar uit onmacht — een klein mager manneken, in zwarten rok met hoogen kraag, vest en pantalon van dezelfde kleur, maar in verschillende nuance; met een hagelwitten doek om den hals, s.wart garen handschoenen, nieuwen en klemmenden cylinderhoed — den ouden, die hem zoo plezierig zat, had hij aan zijn zoon moeten afstaan, die hem voorging en die van vaders aflegger niets geen plezier had, — en met een gezicht als van den melancholicus, die lachen moet, of als van den reiziger, die op een heeten dag voor zijn genoegen heet uit te gaan, maar het liefste wou geven wat bij had, om thuis te mogen blijven. En dat manneken, door den bewusten grappenmaker in een der wagens een aanspreker genoemd, »die zichzelf ging aanzeggenquot;, beladen met een manden koffertje, een wandelstok, een parapluie, een overjas, een regenmantel en een geruiten omslagdoek, klaagde en steunde zacht maar innig: »Mogen we nog meê?''
»Gauw dan! Hier naar toe, juffrouw! Hier, jonge heer! hier, ouwe heer!quot; riepen de conducteurs en de lachende reizigers, die goed zaten, al puften ze ook als in een stoombad. En een paar armen greep de uffrouw beet en een ander duwde den jongen heer en esn derde den ouden sukkel naar een derde-klasse-wagen toe, voor welks open portier de juffrouw echter nog heftig protesteerend uitriep: »T w eed e klasse retour, niet rooken!quot;
180
VERZOEND.
»Komt uwes hier maar binnen!quot; klonk het met sterk sprekend accent uit den wagen.
Maar de juffrouw, die al gekrenkt was over den haar gegeven titel, knikte ontkennend en herhaalde wat zij wensehte. Ben tweede-klasse-wagen ging open en »holder de bolderquot; tuimelde de ouwe heer, die het laatst was en den krachtigsten duw kreeg, naast vrouw en zoon op de stoffige, warm gestoofde bank.
»Er toch nog in, Jodocus !quot; zei mevrouw Veeling met iets triomfantelijks in haar stem. »Maar dat bak je me nu niet weer! Als we weer uitgaan, ga je een half uur vroeger je kleeden.quot;
»Ja wel, vrouw!quot; antwoordde Jodocus luid; maar in zijn binnenst woelde en wrokte de ergernis, daar hij nog nooit zoo onrechtvaardig was beschuldigd geworden. Hij, de man van de klok, was vóór den tijd klaar geweest, evenals Klaas Jan, maar »zijquot; had altijd en eeuwig wat te doen, beweerde heel goed haar tijd te weten, bedankte er voor, ooit te luieren, al was het dan ook op een Zondagmorgen in een wachtkamer van het station, en al kon ze 't ook doen »van wegens hun tegenwoordige omstandighedenquot;.
En ze zaten met hun drieën dan ook op dezen Zondagmorgen »van wegens die omstandighedenquot; in een wagen 2de klasse sporend naar Marktwolde.
Het was hun goed in de wereld gegaan, zooals altijd wel het geval moet zijn, waar de vrouw haar plichten kent en er voor zorgt dat man en kinderen en dienstbode altijd bezig worden gevonden in het Gode welgevallig zorgen voor het dagelijksch brood. Juffrouw Veeling was mevrouw Veeling geworden sedert de drie huizen vrij van hypotheek waren en het aangekochte vierde ten volle uit eigen middelen had kunnen worden betaald.
Neen, dat hadden de raven niet gebracht; dat was hun niet slapend in den schoot gevallen; dat was niet door dobbelen verkregen, maar door noeste vlijt, door orde en spaarzaamheid, zoo deelde mevrouw Veeling aan ieder mede, die het maar hooren wou, aan welke verzekeringen de oprechte Jodocus, als hij er bij was, in zichzelven en dus voor niemand verstaanbaar telkens toevoegde: en door den aankoop van een terrein, dat de stad weldra bleek noodig te hebben en toen voor vijfmaal den prijs, dien het kostte, had ingekocht,
»Als dat de van Ovens eens konden zien!quot;
Die gedachte doorflitste het brein der brave, degelijke huismoeder op zekeren morgen, tusschen waken en dommelen in, een tijdstip, waarop, naar men wil, de beste gedachten bij ons opwellen. Die eene gedachte gaf het aanzijn aan een reeks andere. De van Ovens waren
131
VERZOEND.
Wat mevrouw Cmcqius daarbij dacht, vond zij niet goed te uiten, zoodat wij alle recht hebben te gelooven, dat het geen goedkeuring en instemming was. Weder een paar maanden later werd er op een theesaletje, bijgewoond door vier gehuwde dames, ten huize van mevrouw Reimers eenstemmig verklaard, dat het huwelijk een leerschool was, in welke de man het meest had te leeren, maar dat het minst deed, daar hij gewoonlijk veel meer van stukjes-draaien dan van schoolgaan hield, en de vrouw trouw haar lessen kende, terwijl zij bovendien de strafregels voor het schoolverzuim van haar man moest schrijven. En bij het einde der vier maanden zat Cornelia Haalmeijer heel dikwijls alleen, van haar eigen woeste gedachten vervuld, met den bijbel voor zich, waarin zij de geschiedenis van aartsvader Abraham had overgelezen, daarbij den korten wijsvinger leggende op den naam Hagar. Wie haar van nabij kende wist, dat het veelvuldige gebruik van den bijbel bij haar altijd voor een veeg teeken mocht gelden.
Toen ze nog in de vaag der jeugd was; toen ze zich nog mocht vergelijken bij een tengeren bloemheester, waarvan het eerste bladknopje zich schuchter vertoonde — de dikke schommel van nu kon zich waarlijk nog voorstellen dat ze op zoo iets geleken had! — was 't haar vaste gewoonte geweest zich alleen om het onzienlijke te bekommeren als het zienlijke haar te veel was; en dat was 't haar soms, als de eene of andere ongesteldheid haar in huis of in bed hield. Dan kwam de oude bijbel op den schoot of op de dekens. Zoolang als ze met haar lieven Neef had gehuisd, had men het boek der boeken weinig gezien en had men er niet anders over hooren spreken dan als een wapennest van fabelen, waarvan de moderne dominees bezig waren de menschen te verlossen. Maar toen Neef was gestorven, en de geheele nalatenschap werd verzegeld, dus ook het kastje, waar Neef gewoon was zijn geheime papieren, waaronder zijn testament, te bergen, begon zij weder te hongeren en te dorsten naaide woorden van bemoediging, zooals alleen te vinden waren in het boek, dat niet ineé verzegeld was geworden en het woord van onzen lieven Heer in zich bevatte. Na de ontzegeling van de lezing van het testament bleek haar levensmoed en haar gevoel van zelfstandigheid weer toegenomen. Gedurende haar engagement en de wittebroodsweken ging zij oudergewoonte nog wel Zondagvoormiddags ter kei'ke, maar alleen waar een leeraar optrad, die zoo weinig mogelijk zijn lessen uit den bijbel en bij voorkeur uit het werkelijk leven haalde, »waar je 't als vrouw en misschien als moeder maar van moest hebben.quot; En nu... daar zat ze weer met den bijbel voor zich.
18
VERZOEND.
in Genesis pas, en met het voornemen, om voort te gaan tot de Openbaringen van Johannes toe.
Neen, zóó levensmoede had zij zich nog nooit gevoeld! Och, dat er kracht op haar mocht nederdalen van boven, kracht tot lijden, ook kracht tot strijden! Ja, dat nog wel het liefst! Bij de laatste gedachte was haar blik van boven afgewend en gevest op het bovenhuis tegenover haar. Daar woonde zij nog altijd, de bleeke vrouw met het ravenzwart haar en de blanke handen en de donkere oogen. Hoe Cornelia haar triomfantelijk had aangezien, toen ze van haar huwelijksuitstapje met haar echtvriend was teruggekeerd; hoe ze later nog dikwijls gelegenheid had gehad haar lippen te plooien tot een smadelijken glimlach, als zij, door den arm van haar echtvriend omvangen, — hij in de easij chair bij de kachel en zij op een stoof naast hem — zich in den heex'lijksten vuurgloed verkneukelde, het buiten zag sneeuwen en tegenover haar op bet bovenhuis de bleeke vrouw zich de magere vingers zag wrijven van de kou. »Dat dat rnensch niet tot verhuizen is te krijgen!quot; had ze dan, de bolle wangen op Chris' knieën neervleiend, wel eens gezegd en met de kleine oogen heel oolijk en guitig tegen Chris geknipt, die dan meê lachte en zei, dat die vrouw niemand hinderde dan zich zelve en dat hij er over spreken zou 's avonds een agent voor haar deur te plaatsen, daar ze bij de politie had uitgediend. Dus Chris, die nooit ontkend had bij haar in huis te zijn geweest, had haar altijd om dienstzaken bezocht! Zij geloofde 't toen nog, maar nu...!
Daar stond het op dezen morgen weer voor het venster, het slechte vrouwmensch, dat maar niet verhuizen wou! 't Haalde de gordijnen op; voor veertien dagen nog spiksplinternieuw en zoo echt deftig, dat zij zich voor de hare reeds was begonnen te schamen, 't Vrouwmensch staarde naar buiten; 't waagde naar de overzij te zien en wel naar haar ramen; 't scheen haar opgemerkt te hebben; 't bleef met het gordijnkoord in haar hand een oogenblik kijken, haar, mevrouw Keimers, aankijken en toen beleefd groeten; ja waarachtig, die buiging gold haar, Cornelia Haalmeijer! En wat vooreen buiging! Het leek wel een »reverentiequot;, zooals ze meende dat het heette.
O woede! Spot lag er op die facie! Spot, en daar was zeker wel een goede reden voor. . .!
Cornelia plaatste zich met den rug naar haar venster, zóódanig, dat het slechte vrouwmensch dat lichaamsdeel duidelijk kon opmerken; haalde het tafeltje, waarop de bijbel lag, naar zich toe en was gereed haar lezing voort te zetten. Zij las werkelijk, 't Was of ze voor het eerst de kibbelpartij tusschen Sara en Hagar begreep. quot;Wat hield de
19
VERZOEN I).
eerste zich ferm! En Abraham . . .? Een mooie aartsvader! Chris leek wei wat op hem. Maar Abraham zond haar toch weg en dat zou Chris zeker niet eens doen.
»Van zoo'n man,quot; zei juffrouw PuEBus, »is altijd het ergste te wachten; »wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht!quot; Ditmaal drukte de vijftigjarige maagd zich voorzichtiger uit. »Om gelukkig te wezen moet men den man nooit op al zijn wegen volgen,quot; verzekerde mevrouw Crucqius. »Corrie, we voelen raetu; we schreien met u; maar droog je tranen, zooals we al lang de onze droogden,quot; galmde 't in koor uit de monden der vier gehuwde dames, toen ze eens weer op een theesaletje vereenigd waren. Maar Corrie bleef wat ze was: treurig, mismoedig, wanhopig.
Had ze er geen reden toe? Ternauwernood kreeg ze maar een zoen; en wie moest de man anders kussen dan zijn vrouw? Altijd was hij overhoopt met bezigheden, en de beste bezigheid van den man moest het voorkomen van zijn vrouws wenschen zijn. Als ze hem de kin eens strooken wou, dan kwam haar hand op zijn nek Ie land; en de man moest zich verrukt toonen als zijn vrouw hem eens wilde liefkoozen, wat toch naar Gods inzettingen eigenlijk het werk van den man was. Eens — 't was nog geen veertien dagen geleden — had zij lang zitten schemeren en, slimmer dan vroeger, bij het heengaan van haar man — weer zonder afscheidszoen! — zoo bij haar neus langs gezeid, dat ze zich niet heel wel voelde en maar op de slaapkamer zou gaan zitten, die van achter op niets dan daken uitzag. Haar politiek had twee handvatsels. Of haar voorgewende ongesteldheid bracht hem spoedig thuis en dan, dat voelde ze, had ze den bijbel niet meer noodig, of hij ging »aan 't profiteerenquot; en gaf alle voorzichtigheid prijs. Toen het duister begon te worden zette zij zich in postuur. Ze geleek den reiger wel, die uren in het water staart waar eindelijk het aas zich wel zal laten vangen. Haar geduld werd eindelijk beloond. Daar hield een heer en dame stil op de stoep van het huis tegenover haar. Die heer was Chris! Ze zag het dadelijk aan zijn houding, aan zijn gang; ze herkende hem, al had hij zich ook een valschen baard aangebonden of aangeplakt! De liefde ontdekt alle dingen, de liefde vermoedt alle dingen, de liefde straft alle dingen, zooals ze, Paulus geheel verkeerd opvattend, zich herinnerde gelezen te hebben. O welke beten, welke steken voelde ze niet alleen aan haar hart, niet alleen in haar hoofd, maar in het binnenst van haar ziel, dat heilige der heilige, vooral eener vrouw!
20
Ze kon er niet dankbaar genoeg voor zijn, den raad van mevrouw Crucqius te hebben opgevolgd wat het trouwen met huwelijksvoor-
VERZOEND.
waarden betrof. Zij had nu behouden wat zij had. Ze bleef'de koorden der beurs in de hand houden, en het kwam haar meer en meer voor, dat de liefde van haar man in een boekje van de beurs, en nog wel het meest gevulde hoekje, haar hoofdzetel had opgeslagen. Jammer genoeg van de eene hypotheek, die afgelost was; tot welke aflossing zij zelve nog wel bad medegewerkt! Bij slot van rekening was zij degefopte, en niet de deugniet van een Xeef, dien zij geen dak boven het hoofd had gegund. Want het geld, dat ze voor kapitaal en rente ontvangen had, had ze, toen haar huwelijksgeluk nog knopte en de geurigste bloemen beloofde, aan Chris ter hand gesteld, die voor de belegging zou zorgen. »God weet, hoe hij het geld, haar geld, al reeds belegd had!quot;zuchtte ze vaak, en dan ging er met dien zucht een gramme blik naar de bleeke madam. Ze had er Chris reeds tweemaal naar gevraagd: den eersten keer had hij geantwoord: »ik ben bezig te onderzoeken wat ons de meeste rente kan geven, snoes!quot; en de tweede maal: »Als ik er meö klaar ben, zal je 't weten, hoor! Vergeet evenwel niet, Corrie, dat dat geld behoort tot de vruchten, en voor de vruchten zijn we in gemeenschap gehuwd.'quot; Dacht hij altemet, dat het geld hèm toekwamV dat zij dat zou goedvinden? dat zij 't hem zou laten verteren in brooddronkenheid ? Neen, bij alle duivels, neen, Chris Reimers! Geen enkelen sleutel krijg je meer, Chris liei-mers! Al wat ik aan eifecten heb zet ik op het grootboek, Chris Reimers ! Geldwolf! Hebzuchtig monster!
Zulke woorden sprak ze op den gedenkwaardigen middag, dat zij met haar rug naar het venster en met den bijbel voor zich zat, gelezen hebbend van Sara, de vrouw, en van Hagar, het bijwijf Abrahams.
Zij voelde de gevolgen barer geduchte opwinding. Zij had hoofdpijn gekregen en tastte naar haar flacon. Zij had die niet bij zich, en misschien in haar slaapvertrek laten liggen. Een vloed van dikke tranen stroomde uit de kleine oogen langs den kleinen neus; een goed deel der druppels bleef terug op de dikke wangen, als dauwparels op een blozende en goed rijpe perzik. Zij opende de deur van haar slaapkamer en stond als verstijfd op den drempel.
Daar zag ze Chris, die had voorgegeven het juist vandaag zoo druk met dienstzaken te hebben, rustig zitten voor de neergelaten klep van haar secretaire. Hij had een paar van de laatjes omgekeerd en was bezig, rustig, o zoo rustig! eenige papieren in te zien, van welker bestaan zij hem niet had goedgevonden kennis te doen dragen. Gelukkig, het kastje waarin haar effectentrommel stond was niet geopend. Dat was ook goed afgesloten met een geheel ander slot dan de klep der secretaire. Maar boe was hij aan den sleutel der secretaire
21
VERZOEND.
gekomen? Zij voelde in haar zak; ze had hem. Was er dan niets bestand tegen zoo'n handlanger der politie? Hij bleef maar rustig zitten: en hij had haar gezien, en moest haar vreezen als de engel met het vlammend zwaard, waar zij dien ochtend ook al van gelezen had.
ïChris .. .! dief, wat doe je?quot; gilde zij uit, toen zij ten laatste de heerschappij over haar tong herkregen had.
»G-eef me den sleutel van dat kastje, poes!quot; hernam Chris, die doodbedaard een ter zijde gelegd papier opvouwde, gereed om het in den grooten zijzak te steken.
»Van dat kastje? Je moogt me eerst de keel afsnijden en uit mijn bloed den sleutel oprapen?quot; schreeuwde Corrie melodramatisch.
»Zóó ver zal je 't wel niet laten komen, hoop ik, poes!quot; hernam de ander, die waarlijk nog niet eens zijn onverdeelde aandacht aan zijn woedende en toch ook beangste vrouw schonk.
sWat een monster! wat een monster!quot; nokte Corrie halfluid; want ze werd bang. Ze zag in Chris niet meer haar eigen man, maar een vreemden indringer, een dief, die valsche sleutels wist te maken en die met het onnoozelste gezicht van de wereld getuigde, dat hij niet hoopte haar de keel te moeten afsnijden.
»Staat in dat kastje onze etfectentrommel?quot; vroeg Chris, terwijl hij met den knokkel van zijn wijsvinger tegen het beschot klopte.
»Mijn effectentrommel!quot; riep Corrie, die de schaamteloosheid te sterk werd. sik zeg je den mijnen, waar je schennige handen af zullen blijven. Waar zijn de drie duizend gulden van mijn hypotheek? Ik ga het aangeven! Ik wil me niet laten uitplunderen! Diit verraadt me daar buiten en besteelt me van binnen!quot;
3gt;Och kom, ik dacht juist, dat je 't mij deedt, en daarom wou ik eens in mijn eentje je ouwe brieven doorsnuffelen, — de brieven van Neef zaliger, begrepen? 'k Had juist een sleutel, die er op paste.quot;
Waren dat dan sleutels, die ijzeren voorwerpen aan een ring naast hem op een stoel ? Lieve God, dan had hij misschien wel voor ieder slot hier aan huis iets daarop passends!
»Corrie, kom eens naast me zitten!'' hoorde ze hem zeggen. »Foei, je lief gezicht ziet er zoo erg vertrokken uit! Corrie, ik heb ongelijk, ik erken het met schaamte. Ik was jaloersch ...quot;
Hij was jaloersch! nog wel jaloersch op een afgestorvene! Zij was op den stoel naast hem gaan zitten en liet toe, dat hij zijn arm dooiden haren stak, dat hij haar in het lief en nu niet meer vertrokken gezicht keek.
ï-Zie, Corrie, ik zocht naar verliefde briefjes van Iseef...quot;
22
VERZOEND.
jChris!quot; lispelde zij zacht verwijtend. O, wat was ze gelukkig; ze was weer zeker van zijn liefde.
»Maar ik vond ze niet. ..quot;
^Natuurlijk niet, Chris!quot;
»Ik vergat, hoe dom! datje beiden altijd samen woonde en je mekaar niet hoefde te schrijven.quot;
»Dus blijf je nog jaloersch?quot;
«Altijd, lieve bout!quot;
Corrie's hootdje was op Chris' schouders gezonken.
»Maar weet je wat ik wèl vond? Het oude rekeningenboek van Neef. Ik heb het eens doorgekeken om te zien wat Neef zoo al in een jaar te crediteeren had. Fameus, hoor! Het waren lange lijstjes, die schildersrekeningen! Heb jij 't boek wel eens ingezien? Zeker niet, maar goed ook, want je mooie oogen zouden er maar door bederven.quot;
»Dus vind je nog dat ik ze mooi heb?quot;
gt;Dat zou je niet weten, Corrie-lief?quot;
Zij drukte een zoen op zijn kin en ditmaal kwam hij aan het goede adres.
»Maar je kunt Neefs schrift toch wel goed lezen? Nu, laat me eens zien of jij dat begrijpt; ik doe het niet.quot;
Hij ontvouwde het papier, dat hij straks in den zijzak gestoken had: 't was waarlijk uit Neefs rekeningenboek.
»Den WelEdelgeboren Heer van Aarle debet aan Reimers, Mr. Schilder, 4 Maart, op UEds. order voor Mevrouw v. Holy een sleutel laten maken naar het was-model.quot;
»Ja, dat las ik ook. Maar boe kan dat? Neef was meester schilder. Wie is die Mevrouw van Holy? En wat beteekent dat: naar een was-model?quot;
»Hoe kun je mij dat vragen, Chris! ik kwam nooit in Neefs werkplaats.quot;
»Nooit, Corrie, nooit! kun je daarop zweren?quot;
»Bij al wat me lief is... bij jou, Chris!quot; en zij nam zijn hoofd tusschen haar handen en zag hem in de diepliggende oogen, die ze zoo trouw en zoo eerlijk vond staan en bovendien gloeiend van verrukkelijke jaloezie.
»Je bent dien avond toch aan den overkant geweest bij die vrouw.quot;
»Ja, Corrie!quot;
«Met nog een andere aan je arm.''
»Ja, Corrie ...quot;
»Je bekent het. .. ?quot;
23
VERZOEND.
»Wel zeker; die aan den overkant is agent der politie en die andere aan mijn arm werd het dien avond.quot;
«Ik wou wel onder den grond kruipen, Chris!quot;
»God bewaar me, doe me dat toch niet! Wat zou ik dan beginnen!quot;
»Engel van een man! Wat was ik straks boos op je! Je moet er maar nooit veel aan hechten, hoor! Ik meen 't zoo erg niet. Wat heb ik leelijke woorden gezegd! Vergeef je 't me, Chris? O, je bent veel nobeler van hart dan ik. Maar dat hoort ook zoo ... daarvoor is de man ook het hoofd.quot;
»Zoo, is dat ieder man? ik bij voorbeeld?quot;
»Zeker. .
»Welnu, ik zal je op de proef stellen. Vrouw, open me dat kastje waarin je effectentrommel is...!quot;
»Onze effectentrommel, die ik alleen voor ons beiden bewaar. Daar heb je den sleutel, Chris!quot;
Maar hij nam dien niet aan; hij wees hem af; hij wilde zelfs niet dat zij het kastje opende.
»Corrie, je hebt overwonnen. Je hebt me dan nog lief. Dat ik je alleen om je persoon tot vrouw koos, daarvan wasje altijd overtuigd. Maar waarom dan dikwijls zoo koud tegen mij ? Waarom dikwijls voor mij zoo hard?quot;
Haar mooie oogen wemelden weer van tranen. »Och, Chris, vergeef me, ik was óók jaloersch .. . Leg die akelige betrekking neer en ga met me buiten wonen.quot;
»En dan zou ik van mijn vrouws geld alleen moeten leven. Dat stuit me tegen de borst, al lacht me ook zoo'n leven met de vogels en de varkens.. .quot;
gt;He, Chris!quot;
»Och, ik versprak me, ik meende: bloemen, al lacht mij dat ook erg toe.quot;
»Dan kunnen we daarin een verandering maken, Chris. Bij voorbeeld, om te beginnen: ik geef je de drie duizend gulden van dia hypotheek .. .quot;
»Neen, Corrie!quot;
»Ik verzoek het je: neem het van mij aan.quot;
igt;Je meent het niet; het zijn maar woorden, die nu in de goedheid van je hart opwellen .. .quot;
»Wat moet ik dan doen om je te overtuigen, Chris?quot;
»Niets, Corrie!quot;
»Kan ik je niet overtuigen? wil je niet overtuigd wezen?quot;'
»Ja wel, Corrie!quot;
24
VEliZOENl).
»Wat wil je dan, Chris, dat ik doe?quot;
»Niets, Corrie!quot;
»Och, laten we zoo niet voortgaan! 't Is of ik op bet politiebureau ben en verhoord word. Ik bid je, zeg me, hoe ik je kan overtuigen.quot;
»Als je woorden letters worden.quot;
»Als ik neerschreef wat ik daar zei?quot; Chris knikte even. Zij nam een stuk papier en schreef: »Ik geef aan mijn Chris, mijn lieven man, de drie duizend galden van de hypotheek.quot;
»Ja, nu heb je me overtuigd. En ik zal het voorgoed wezen, als je 't briefje een paar dagen on verscheurd Iaat.quot;
»Een paar dagen? Altijd! Bewaar het zelf, daar heb je 't. ..quot;
5gt;Neen, Corrie!quot;
»Als ik het je dringend, dringend verzoek? Heb je me lief, dan doe je wat ik vraag.quot;
»Dan doe ik het.quot;
Hij vloeide de dikke letters af, vouwde toen het papiertje voorzichtig en heel langzaam dicht en stak het in den zijzak, waar al zoo vele papieren geborgen schenen te zijn. Corrie was hem er hartelijk dankbaar voor en wilde hem nu naar de zitkamer tronen, waar ze een lekker glaasje persico voor hem gereed had staan, maaibij had haast; hij moest weigeren. Allergewichtigste zaken hielden hem bezig, zouden hem zelfs niet toelaten op etenstijd thuis te zijn; opeen gezellig avondje hoopte hij echter. Met een hartelijken kus nam hij afscheid van zijn Corrie. Hoe vol vreugde bleef zij achter! Alle wolken aan den huwelijkshemel waren weggevaagd! Wat lachte zij nu om den geestelijken hoogmoed van juffrouw Puffius, die uit eigen schuldbesef voortvloeiende zachtmoedigheid van mevrouw Crucqius, en de steeds jeremiëerende vier gehuwde dames. Zij had goed uit haar oogen gekeken, toen ze Chris Reimers tot man had begeerd. Ja, zij wilde 't niet ontkennen, zij bad hem begeerd. Welke man zou 't anders gewaagd hebben haar ten huwelijk te vragen ? Met een lachje van zelfgenoegzaamheid sloot zij haar bijbel dicht en weg in de bewuste secretaire bij al haar betaalde rekeningen en kwitanties. Eenzaam was het wel bij het middageten, maar zij wist die eenzaamheid te stoffeeren met de liefelijkste beelden. Vroeger had ze ook alleen gegeten, maar hoe geheel anders! Toen had ze een smachtend verlangen naar gezelschap en hoopte zij 't nog wel eens te krijgen, nu wist zij zeker dat zij 't had; toen plaagde haar nog wel eens de gedachte aan den ouden Neef, n u was de laatste gedachte aan hem verdwenen en vervangen door de wetenschap, dat een jonger neef den ouden aan haar zijde verving!
VERZOEND.
0, 't was een heerlijke achtermiddag, hoewel geheel alleen doorgebracht !
Het werd avond; een geurig kop thee werd voor Chris bewaard, maar 't was koud geworden zonder dat de lieveling het met de lippen had aangeroerd. Twee uren later was ze nog alleen. Zij begon zich te vervelen; de minuten begonnen zoo lang te worden. Als zij zich toch met hem bezig kon houden, al ware hij niet lichamelijk aanwezig! Zij had in haar engagement, hoe kortstondig het ook geweest ware, verschillende brieven van hem ontvangen. Als zij die eens herlezen ging! Zij betrad haar slaapkamer en opende haar secretotVe. De brieven lagen in het bewuste kastje en in de trommel. Hé, had zij ze niet altijd op haar eiiecten gelegd ? Eu nu lagen zij er on d er! Och, ze zou't zich niet goed meer herinneren, want ze waren er wel; ze lagen ónder de effecten. Wat zag dat papieren omslag er gekreukeld uit! Entoen ze den laatsten keer haar coupons had geknipt was 't middag geweest, en 's middags dronk zij alleen een glaasje persico en geen warme punch.
Om de kreuken uit het papier te krijgen moest zij het pakket losmaken. Wat? Een courant? Nog een? En nog een? En toen eerst een stuk van waarde. Zes, zeven, acht, tien, twaalf, veertien en toen weder een paar dikke couranten, veertien stuks effecten, en ze had er acht en twintig gehad. De helft van haar vermogen was er niet meer! Juist de helft was weg... gestolen! Zij voelde aan haar hoofd of ze 't nog wel had! aan haar hart of 't nog wel op de goede plaats zat! Juist de helft weg! Wat kwam daar in haar binnenste op? Een klein, een heel klein addertje, dat zijn angel uitstak, maar dat groeide en groeide tot het een groote slang werd, die den grooten bek opensperde en vuur begon te spuwen, vuur in haar ingewanden, in haar borst, iu haar hersenen. Dat heeft hij gedaan! klonk het eerst zóó zacht, dat zij 't zelve niet hooren kon. Hij beeft de helft meegenomen, meer dan de helft, want die drie duizend gulden van de hypotheek had zij hem ook nog geschonken!
De toorn overheerde de smart. »0, wat een schurk! Ik, dom schaap'.quot; 't Was of ze er het meest over gebelgd was, dat ze zich zelve dien naam moest geven. De helft van haar geld was weg. Hij was op een eerlijke verdeeling bedacht geweest, de schelm ! Maar door haar eigen schuld had hij nog meer dan de helft gekregen. En ze had hem nog wel moeten bidden het aan te nemen, heel aandoenlijk, en ze was er zoo hartelijk blij om geweest, dat hij 't eindelijk had willen doen. O, die booswicht, die hondsvot! Wat er aan liefde voor den aartsbedrieger in haar binnenste aanwezig was geweest, werd in één ruk met wortel en tak uitgeroeid.
26
VERZOEND.
En toen ze hem die drie duizend gulden als in de hand drong, ioen had hij zeker de effecten reeds in zijn zijzak zitten, want anders had hij vijftienhonderd gulden in eifecten minder genomen. O, hij was zoo eerlijk! O, wat kon hij goed rskenen, die dievenleider, die voogd van het. roofgespuis . ..!
Bij die gedachte kreeg de verontwaardiging de overhand en tevens het verlangen naar wraak. »A1 is hij mijn man geweest, zitten zal hij! 't Is een gruwelijke zonde voor God, dat ze de doodstraf hebben afgeschaft. Maar hij zal toch weten dat er nog gerechtigheid onder de zon is, al noemt hij zich ook van de politie. God beter 't!quot;
Ze wierp de liegende couranten op den grond en vertrapte ze; ze drukte de haar gelaten waarden aan haar hart, en barstte in tranen uit. 't Was niet eens de helft meer van hetgeen ze bezeten had. Maar ze zou nog wel genoeg hebben ... alléén. Ook zou ze hier niet blijven. Hij kon op het oogenblik wel thuiskomen en dan zou hij heel lief tegen haar wezen en dan zou hij gaan streelen en vleien en dan zou hij haar misschien weer overtuigen, dat wit zwart was of omgekeerd, en dan zou ze hem bij slot van rekening nog gaan vergeven! Vergeven, waarachtig niet, of het moest vergeven zijn in den zin van vergiftigen I Hoe menige vrouw verloor haar man door den dood en was dan zoo gek erg bedroefd te wezen en te adver-teeren dat hij dood was, haar achterlatende een pand zijner liefde, soms wel een half dozijn. Gelukkig nog voor haar, dat zij het laatste nooit te ad verteeren zou hebben.
Zij verliet haar woning en ging baar vriendin Puffius opzoeken, die zij dadelijk heel pathetisch toevoegde: kJouw gelukkig huis moet voor eenigen tijd de vesting zijn, waaruit ik mijne uitvallen zal doen; want uitvallen zal ik.quot;
jgt; Beschouw het als je eigen!quot; hernam de ongerepte onschuld met een toontje van zedigen hoogmoed. »Dat zoo iets gebeuren kon heb ik altijd vermoed, en daarom ben ik, die ik. Goddank! nog zijn mag!quot;
» Wat er gebeurde m o es t gebeuren,quot; verzekerde mevrouw Crucqius met een blosje. »Gaat nu allebei je eigen weg! Nu is er waarheid gekomen tusschen jelui beiden.quot;
En met de vriendinnenschaar werden de verwachte aanvallen besproken, maar niet beraamd; daar Cornelia Haalmeijer, tot haar afschuw nog huisvrouw geheeten van Christiaan Reimers, zich ten allen tijd voorbehield haar eigen wil te doen en dat nog vermocht, zoolang ze het, zij het ook gedunde, pakje effecten onder haar korset op haar hart voelde drukken, waar zij het een blijvende plaats bereid had. Ook haar juweelen en gouden sieraden waren behouden. De
27
VEHZOENU.
meubelen had zij wel voor een oogenblik prijs moeten geven, maar met dit te doen dacht zij dien ontrouwe in een hinderlaag te lokken. Liet hij ze vervoeren of verkoopen, dan was hij haar: dan zou ze eerst recht goed kunnen bewijzen dat ze bestolen was geworden. Ja, zij had alles goed overlegd en zou nu eens zien wie voor de Wet het sterkst zou zijn. Ze zou op dat oogenblik zijn verbazing en schrik wel eens willen giislaan: zijn zoeken en speuren naar de beleedigde, gevluchte, goed verborgene echtgenoote. Er werd gescheld; een brief werd boven gebracht. Bij het zien van bet adres bestierf haar gelaat. »Aan mevrouw Cornelia Reimers geboren Haalmeijerquot; luidde het; de hand was die van Chris. »Lieve Corrie!quot; ja heilig en waarachtig, het stond er. »Ik wacht je sedert uren. Snoesje, ons lief huisje is me zoo leeg, als jij er niet bent. Wel ontken ik niet, dat je onze meid goed hebt gedresseerd, daar ze 't mij alles geeft zooals jij gewoon waart het te doen. Maar stel je thuiskomst toch niet langer uit, anders kom ik je halen. Als altijd: je Chris!quot;
»Hij wil de andere helft ook nog hebben,'quot; jammerde Cornelia. »Waar zal ik naar toe? Waar kan ik mij verbergen dat hij me niet vindt? '
Maar haar angst verdween weder, toen er dagen voorbijgingen zonder dat ze iets van hem hoorde, en weldra voelde zij zich weer volkomen veilig en strijdvaardiger dan ooit.
28
XIX.
IIELÈNE VERMEKHE AAN MEVllOL'W VAN HOLY.
Lieve moederlijke vriendin
Dank, hartelijk dank, voor uw laatste letteren! Ze zijn me altoos zoo welkom; in oogenblikken van wanhoop me een bemoediging, in dagen van opgewektheid een aansporing om nederig te zijn. En zulk een aansporing heb ik tegenwoordig meer noodig dan een bemoediging. Ik voel het meer en meer dat, zoo ik iets beter ben geworden, ik dit aan u te danken heb. Ik zie uw lief zacht gelaat betrekken bij het lezen dezer regelen. Ik hoor u, hoofdschuddend, prevelen: »och, kind, je hebt me dat al meer geschreven en altijd overdreef je,quot; maar al weet ik ook dat u dat zegt. toch kan ik niet anders en moet ik het nog dikwijls en dikwijls herhalen. Dat mijn goede lieve moeder u had gekend!
Wat deed het mij goed te vernemen, dat het u wel gaat en mijnheer uw zoon ook. O, zoo ik eens ware uitverkoren om hem van dienst te zijn! Maar nóg gaat het niet. Mijnheer van Oven zei me laatst nog, dat een welbeklante apotheek wel duizend gulden zou kosten. Duizend gulden! ik ken er maar één, dio nobel genoeg van gemoed is, om het helpen een voorrecht te noemen, maar juist dien eenen kan ik het niet vragen.
Als mijnheer van Oven rijk ware, dan zou ik 't hem durven doen. Maar mijnheer van Oven en rijkdom, zie, dat zijn twee antipoden, die elkaar wel nooit zullen ontmoeten. Ik heb dikwerf hem, niet-
VERZOEND.
tegenstaande al de geldelijke moeilijkheden, waarin Lij met of zonder zijn toedoen geraakte, benijd en de banale opmerking herhaald, dat huiselijke vrede en huiselijk geluk niet afhankelijk zijn van veelheid van goederen; want lief en in elkaar genietend — misschien ook wel elkaar bedervend — was dat echtpaar tot voor eenige weken. In de laatste dagen echter schijnt de anders zoo mild gevende bron zijner vroolijkheid minder te vlieten. Hij heeft nu oogenblikken van diepe zwaarnioedigheid, zich uitend in zwijgend-voor-zich-heen-zien, ter-sluiks-wegpinken-van-tranen, diepe zuchten en afkeer van ieder uitstapje op het door hem vroeger zoo gewaardeerd kunstgebied. Xu ik dezen volzin overlees komt het me voor, dat er eenige ironie in ligt; ik weet dat u niets houdt van ironie; dat u die altijd beschouwt als een soort van oneerlijkheid, en wat haat u meer dan die ondeugd!
Van het oogenblik dat juffrouw Paats hier executie hield, heb ik mijnheer van Oven zien veranderen. Van mevrouws lippen heb ik menig bits oordeel over haar tante gehoord, maar van de zijne geea enkele. Den dag dier executie zal ik nooit vergeten. Wat contrast vormde het tooneel in het huisvertrek met dat een oogenblik te voren iu de zijkamer, waar ik den jongen mijnheer van Aarle leerde kennen. Ja, ja, ik heb u dat alles reeds verteld: ik zie het in uw brief, in antwoord op den mijnen van dien datum; uw brief heb ik voor mij liggen en keek ik nog eens in. Wat meent u toch met dien raad, »ik zou de piano maar sluiten en de muziek Doortje Paats in bewaring geven en den onderwijzer maar naar een andere leerling doen omzien?quot; Ik dank juist aan die piano mijn heerlijkste oogenblikken; ik verbeeld mij dikwijls, dat mijn oude verdoofde vader, als ik speel, in mijn nabijheid neerzit en de tonen begrijpt als de taal eener hoogere wereld, waar alle roerselen worden gekend, waar ieder masker afvalt en de zwakke van geest en de verbrijzelde van hart kracht vindt en genezing door het woord der liefde; het is geboet, sta op en zondig niet meer! En als ik dan hem bespeur — wat nogal eens gebeurt — den zoo rijk ontwikkelden jonkman, clan voel ik de macht der kunst bijna almacht worden .., Het komt me voor, dat u den vader hooger stelt dan den zoon. Van den vader toch spreekt u in iederen brief met vereering; van den zoon nooit. Heeft u dezen wel eens gezien? Hij is een leermeester voor mij, ik beken het; naar uw raad moest ik hem dus wegzenden. Uw raad was altijd zoo goed, zoo uitnemend goed, en toch dezen kan ik nog maar niet goedvinden. Maar wat ben ik afgedwaald! Ik wou u over de van Ovens spreken en ook een heel klein beetje over mijzelve;
30
VEKZOENU.
want er is wel wat gebeurd wat u groots oogen zal doen opzetten. Als ik nog denk aan het laatste woord, dat de verontwaardigde juffrouw Paats mij toevoegde, en aan de flikkerende oogen, aan dien statigen tred, waarmeê ze zonder om te kijken het erf verliet! Het wou mij maar niet uit de gedachten, en wel het minst toen het lang vooruitgeziene gebeurde en de gevreesde wissels opkwamen. Niet alleen had mijnheer van Oven geld voor de konijnen-onderneming opgenomen, maar hij had ook voor een armen neef, die erg in geldverlegenheid zat, geaccepteerd zooals men dat noemt. Er moest meer dan duizend gulden betaald worden en er was maar honderdvijftig in mijn kas, waarvan nog drie maanden lang moest worden gehuishoud. Ik kan u verzekeren, dat ik al dagen lang had zitten te rekenen. Was er den vorigen zomer maar beter toezicht gehouden ! Er waren toen veel logés geweest, maar, zooals ik van ter zijde hoorde, slechts zeer weinige van dezen zijn in 't aanstaand seizoen terug te verwachten, omdat eten en bediening zooveel te wenschen hadden overgelaten. Geen wonder, daar het me bleek, dat de kok het voor de keuken bestemd eten naar de table d'hóte stuurde en wat voor deze was aangewezen, voor zich zeiven, de andere dienstboden en mijnheer en mevrouw bewaarde. »Ik kon het andere eten niet in mijn zwakke maag verdragen,quot; gaf mevrouw me onlangs ten antwoord, toen ik haar daarover sprak.
De winst op de zomer-logés was reeds voor een goed deel verteerd toen ik hier kwam, zoodat ik nu geen uit komst zag toen de deurwaarder met zijn twee getuigen kwam. Mevrouw had een fleschje eaa de cologne over haar zakdoek uitgegoten, om het naderend zenuwtoeval te keeren, en uit voorzichtigheid al de kinderen, behalve het kleinste, naar den zolder gestuurd; mijnheer stond in stomme wanhoop voor zich uit te staren, de hand in de beide zakken, die hij in zijn verbijstering binnenst buiten haaide, wat natuurlijk den deurwaarder niet gunstig kon stemmen voor mijn tot hem gericht verzoek om uitstel. O, ik had zoo'n meelij met die twee, vooral met mijnheer, al kon ik het niet goedvinden, dat men kind blijft als men man moet wezen. Vader kwam juist den tuin in. Daar viel mij iets in. Hij is de gunsteling van juffrouw Doortje gebleven, die iu hem een orakel ziet; werkelijk spreekt hij soms woorden, die ik wel niet begrijp, maar waarin misschien een diepe zin kan liggen. »Wil u me wel een grooten dienstbewijzen?quot; vroeg ik hem. »Als 't maar niet voor die twee malle menschen is!quot; bromde hij. Hij scheen me ongewoon helder, 't Was juist voor die twee, die vervolgd worden, zei ik. Vervolgd? dat woord maakte diepen indruk. »Vervolgd! Een
VERZOEND.
3J
schop hier en een stomp daar!quot; mompelde hij. Hij wou doen wat ik hem vroeg. Hij ging naar juffrouw Doortje om hulp en ik kreeg van den deurwaarder een uitstel tot den avond. Vader had hard geloopen: 's Heerenstede lag toch een goede drie kwartier uurs van Marktwolde af en hij was binnen de twee uur terug. Hij was dus ook niet lang door »de admirabele vrouwquot;, zooals hij juffrouw Doortje noemde, opgehouden. Hij had in allerijl nog een boterham met koek en een kop koffie genoten en de boodschap gekregen, dat ik komen moest, en wel dadelijk! Mevrouw van Oven zei, dat ze met mij meè wou gaan om op mijn tongetje te passen, en bezwoer me toch vooral gedwee te wezen en Tante naar den mond te praten. Mijnheer was op het hooren der boodschap naar buiten geloopen en kwam met een rijtuig terug om me te brengen. Onverbeterlijk, niet waar? maar toch goedhartig! Ik keurde het een en het ander af.. Ik wou alleen gaan en te voet. En zoo stond ik, nog binnen 't uur, op de vloermat in de glad geschuurde marmeren gang van juffrouw Doortje's kraakzindelijke en goed in de verf staande woning. Ik stond er wel tien minuten, nadat Na, met een knorrig gezicht en een hagelwitte kornet me had aangediend. Ik had dus al den tijd er over na te denken, dat juffrouw Doortje, die jaren lang zulk een brompotje, want dat moest de oude dienstbö zijn, tegenover zich had kunnen dulden, intrinsiek toch zoo'n geweldige potentaat niet kon wezen. Ik had den tijd om nog veel meer beschouwingen en gevolgtrekkingen te maken, want er kwam maar geen verlof om een stap verder op het marmer van de gang te doen. En ik wist dat zij te Marktwolde mjjn terugkomst angstig zaten af te wachten! Bovendien kwam er weer iets bij me boven wat ik al lang voorgoed begraven dacht. Mij te laten roepen en dan op de vloermat te laten staan! Ik bracht den rechtervoet al in beweging, maar ik dacht aan u, en ik had geduld tot wachten. »üwé kan binnenkomen,jongejuffrouw!quot; riep Na, door een kier van de deur der zijkamer, waar een open haard vlamde, die veel te veel warmte gaf. Toch zat juffrouw Doortje in een stoel, op wiens matten zitting een kussen lag, er vlak voor, de voeten nog bovendien op een koperen stoof. Wat er al in die kamer was weet ik niet: maar zóóveel toch wel, dat het er heel zindelijk maar niet heel gezellig uitzag. Juffrouw Doortje zag de oude dienstbode veelbeteekenend aan: het gold mijn kleeding. Ik had do japon aan van de stof, mij door haar gegeven; 't scheen haar plezier te doen. »Ga zitten, kind!quot; zei ze wel strak; maar ze zei 't toch. Ze wenkte ouwe Na de deur uit, en toen deze deed alsof ze 't niet merkte, klonk het vrij knorrig: »heb je me niet
VERZOEND,
begrepen?quot; Het antwoord luidde, dat men 't heel goed verstaan had, maar dat het vuur in de keuken was uitgegaan. jgt;Leg het dan aan; in allen gevalle, met of zonder vuur, naar achter!quot; viel ze driftig uit, en toen de ouwe heenging en de deur heel hard achter zich dichtsloeg en toch nog hooren liet: ®dat 's weer een nieuwe kuur,quot; borst juffrouw Doortje los: »die oude slobkous wil zeker doen gelooven, dat ik haar hier naast me aan mijn vuur zich wel eens warmen laat. Bespottelijk!quot; 't Gaf mij den indruk alsof ouwe Na niet geheel ongelijk had en haar meesteresse wel eens de zwakheid had gehad, waarvan ze in mijn bijzijn zich zoo afkeerig toonde. «Ik heb je hier laten komen,quot; dus begon ze, na een balletje uit een klein trommeltje, dat op haar schoot stond, in den mond gestoken te hebben en dezen met een punt van haar opgevouwen witten zakdoek te hebben afgewischt. »Maar je treft het niet; ik ben uit mijn humeur...quot;
»Wil ik dan later eens terugkomen?quot; vroeg ik.
»Je schijnt niet tegen een goed eind loopen op te zien,quot; zei ze met iets meer welwillendheid; maar dadelijk volgde er bijna gemelijk op: 3gt;maar daar ginder zal 't nou ook wel niet uit te houden wezen en dan kan iets onplezierigs nog plezierig worden.quot;
»De menschen zijn lief, juffrouw!quot; waagde ik te zeggen.
»Nu zoo'n ouwe vrouw vol ervaring als jij dat zegt, zal 't wel waar wezen,quot; klonk het.
Ik beriep me toen op u, die me zeker niet naar die menschen zou hebben gezonden als...! Nu brak het onweer los. Ik deel u maar niet mee wat er al gezeid werd; ik kan 't gerust laten, omdat u zeker al dikwijls zulke onweders hebt bijgewoond en bovendien, omdat ik er bijna zeker van ben, dat, zoo die insloegen, de juffrouw zelve er 't meest van zou schrikken. Toen ze op 't toppunt van haar toorn was, ontvielen haar eenige woorden waaruit ik dat kon opmaken; onder andere, deze: Ze is een kind in 't kwaad en kent de wereld niet: daarom wou ik haar hier hebben om haar een goeie leiding te geven, maar haar hoofd-ondeugd: stijfkoppigheid, laat het niet toe.quot; Zij besloot met de snibbige opmerking: »Dus je blijft er bij, dat het model-exemplaren zijn daar ginder te Marktwolde en dat ik verkeerd deed dien mallen konijnenberg omver te halen?quot;
Op het laatste was mijn antwoord ja, op het eerste neen.
ïJe houdt me wel voor een schepsel van steen, die maar zulke dingen zonder noodzakelijkheid doet, die van plagen houdt?quot;
sZeker niet, juffrouw! ik beschouw u heel anders dan u uzelve doet, en dat doen, geloof ik, allen die u goed kennen.quot;
Het was stout gezeid, niet waar? Nu, het werd beter opgenomen
VERZOEND. — II. 3
33
VERZOEND.
daa ik verwachtte. Ze zei me op een toon, zooals ik nog nooit vau haar gehoord had: »Schik wat dichter bij, dan heb je wat meer aan 't vuurtje.quot;
Het zachtzinnig buitje duurde evenwel niet lang. »Ja, wel zijn 't daar ginder model-menschen,quot; begon ze weer. »Dat leent maar geld om het brassend te verteren: dat leeft maar altijd het leven van vroolijke Fransjes en denkt maar nooit om den dag van morgen; dat steunt altijd maar op anderen... Ze dansen om de moddersloot en vallen er dan ook altijd in; maar ze rekenen er op, er weer uitgehaald te worden, liefst door iemand met een nieuwe japon aan en een helder wit schort voor. Miserabele broddelaars zijn het, jongejuffrouw, en zoo oordeel je ook! Waarom me dan iets verteld wat niet waar is?quot;
»Ik houd ze voor goede menschen, maar die leiding noodig hebben, leiding van iemand zooals u, juffrouw!quot;
»Heb je kouwe voeten, zet ze dan maar op een punt van mijn stoof!quot; klonk bet op denzelfden zachten toon van straks.
»Vooral mijnheer van Oven ...quot;
»Dien kan ik niet uitstaan: hij is gelukkig maar aangetrouwd.quot;
»Hij vooral heeft een goed hart...quot;
»Hij maakt zijn vrouw ongelukkig, en die vrouw is mijn nicht, mijn volle nicht . .
»Als hij een andere vrouw had, dan zou 't hem beter gegaan zijn.quot;
»Maar ik zegje: zij gaat me aan, maar hij in't geheel niet. En als 't er op aankomt laat ik hem de wije wereld in kuieren en neem ik haar met haar kinderen in mijn huis. Zij is mijn familie en mi ook zou ik denken: de dochter van mijn eenige zuster...quot;
»Ik geloof, juffrouw! dat zij haar man zou laten kuieren,quot; liet ik mij onvoorzichtig ontvallen; maar mijn drift werd mij ook de baas.
gt; Wat trek je erg zijn partij!quot; viel zij uit, terwijl ze mijn voet van haar stoof duwde. »Denk je dat ik een vreemde — en dat is hij me— gelijk stel met familie, of aan zóó een nog wel de voorkeur geef?quot;
»Ik denk dat u rechtvaardig is en het goede goed noemt waar u het vindt.quot;
»Zoo, denk je dat, wijsneus?quot;
Ze zat wel een paar minuten knorrig voor zich heen te kijken, toch maar half met haar eigen gedachten bezig, want ze nam het trommeltje uit haar schoot en presenteerde mij een balletje. »Zoek er een citroentje uit als je er van houdt,quot; zei ze zelfs goedig. »En de ouwe stijfkop van het hofje, die het zelf niet meer durft doen, heeft je zeker aangeraden om naar me toe te gaan en voor die hongerige bende ginder te bedelen...quot;
34
VERZOEND.
»Ik kom niet bedelen. Ik zou in 't geheel niet gekomen zijn als u me niet had laten roepen.quot;
Het trommeltje werd dichtgeklept, zóó stevig alsof het nooit meer, voor wie dan ook, zou worden geopend.
»Dat Eef me ook zoo'n lastpost op den hals heeft gehaald,quot; zei ze gemelijk. 5Die malle gevoeligheid op kosten van een ander...! Stook het vuur wat op; ik geloof dat het uitgaat. Geen twee blokjes! met één gaat het óók wel! ik kan zien dat je een tijdlang bij die luie doorbrengers hebt geleefd.quot;
Ik deed zooals me bevolen was en zat toen stil, evenals zij, in het vuur te kijken.
»Zeg je niets? Heb je niets voor die model-exemplaren te vragen?quot;
»Wel iets. Maar ik geloof niet dat u 't hooren wil.quot;
«Liggen ze midden in de moddersloot?quot;
»Er moet duizend gulden wezen!quot;
»Hemelsche goedheid! En ik ben al borg voor de huur. Neen, die zijn niet te redden! Schrijf nu maar gerust aan Eef, dat ik niets meer doe... dat ik het heele spel doorzie... En waar hebben ze dat geld gelaten?quot;
Ik noemde haar alles op. Ik had mijn ontvangst- en uitgaafboekje meêgebracht en legde haar dat voor. Het scheen haar te bevallen — niet dat ik het zoo netjes gehouden had, want, het doorbladerend, wees ze me op verschillende doorhalingen en inktvlekjes — maar dat het bestond.
»En als ik niet help...?quot;
»Dan staan ze met hun kinderen over twee dagen onder den blooten hemel.quot;
»En jij ook! ... en dat zou je niets bevallen, hé?quot;
»1 k zal wel hier of daar een onderkomen vinden; van mij is geen sprake,quot; antwoordde ik uiterlijk kalm, maar inwendig diep bewogen. Ik had daaraan nog niet gedacht.
«Nu, nu, doe je maar niet beter voor dan je bent! Je wilt graag bij hen blijven.quot;
Ik antwoordde dat ik, zoodra ze in een zaak, welke meer voor hen paste, gevestigd waren of als hun, wat zeker wel het best ware, een vast inkomen kon worden verzekerd, naar een andere betrekking zou omzien. Zoolang ze evenwel onder hunne tegenwoordige lasten bleven gebukt, zou ik ze niet verlaten, daar ik er overtuigd van was hen van dienst te kunnen wezen; en elkaar van dienst te zijn was, naar ik meende, de eerste plicht van ons leven.
»Je schijnt het te weten!quot; viel ze erg snibbig in. »Je vader, dien
35
VERZOEND.
ik heel graag mag en dien de menscben in 't geheel niet begrijpen, heeft het van morgen ook op de som begroot, die je me straks noemde. Hij zei niets, om me te bewegen een cent te geven. Waarom ben jij toch zoo erg met die lekkerbekken van ginder begaan? Ze zijn zeker erg splendied voor je geweest?quot;
»Ze zijn altijd vriendelijk voor mij; ze hebben me als hun gelijke behandeld.'*
»Dat gaf hun God in!quot; riep ze bij wijze van vloek. »Dat 's toch waarachtig wel het minst wat ze konden doen. Wel, wel, wat ben je anders geworden als toen! Had je ze toen achter de mouw of nu?quot;
^Op die vraag wil ik niet antwoorden, juffrouw Paats!quot;
3gt;Waarom niet?quot;
»Omdat u zelve er geen antwoord op verlangt. U weet te goed, dat een ongepaste vraag een onbehoorlijk antwoord uitlokt.quot;
»Je durft veel zeggen. Daar hoor ik de snib van vroeger weer. Was ik voornemens te helpen, nu doe ik 't in 't geheel niet.quot;
»Dus het vervullen van een liefdeplicht hangt bij u van een kwaad humeur af? Ik geloof er aiets van, juffrouw! Weet u, wat u op het oogenblik denkt?quot;
»Zoo, zal je me nu al gaan vertellen wat ik denk?quot;
»Ik wou, dat de brutale meid, die me de waarheid durft zeggen, wegging en dat mijn neef en nicht zeiven hier kwamen en dan heel diep voor me bogen, ja zelfs voor me knielden.quot;
»Niet waar ...! niet waar . ..! Denk je, dat ik zóó besta? Ik dacht dat je nogal verstand hadt; dat je wel niet van me hieldt, dat je bang voor me was, wist ik .. .quot;
»Bang voor iemand, die veel beter is dan ze zelve gelooft? niet van iemand houden die...?quot;
Zij stond met veel gedruisch op, schoof haar stoof op zij, nam de tang in de eene hand en den pook in de andere en diende het vuur een gevoelige bestraffing toe. Ik kon haar alleen van ter zijde aanzien en meende te bespeuren, dat haar kin zich zenuwachtig bewoog.
«Als ik hielp zou 't maar leenen zijn voor korten tijd!quot; zei ze eensklaps met een forsche stem. «Wanneer zou ik 't geld weerom kunnen krijgen?quot;
»Nooit!quot;
»Wat weerga!quot; begon ze driftig. jgt;Je windt er geen doekjes om. Je maakt het me niet makkelijk.quot; Zij ging naar haar secretaire, maar kwam halverwege terug en vlak naast mijn stoel staan. »Hooreens, ik heb besloten — en 't is een besluit van Meden en Perzen en ik verbied je er ooit weer op terug te komen — niets aan Emilie te
36
VEKZOEN ü.
geven; maar om je te bewijzen, dat je een wijsneus bent die veel denkt te weten en eigenlijk niets weet, zal ik een briefje voor den deurwaarder in je handen leggen. Als hij dat gelezen heeft zal hij haar wel met rust laten.quot;
Zij schreef heel gauw: 't was of ze zelve bang was voor een mogelijken omkeer in haar binnenste. Zij drukte me 't briefje in de hand en nog een toegevouwen papiertje er bij. »Maak nu datje wegkomt, want anders kom je niet vóór donker thuis. Een heks blijf je!quot;
Ik was klaar om heen te gaan en wou haar de hand reiken; ik voelde dat er een glimlach van dankbaarheid op mijn gezicht lag. Zij vatte mij bij den schouder en vroeg me bijna fluisterend: »wat wou je straks zeggen toen je in eens ophieldt? Niet van iemand houden zei je, die ..
»Kwaad zegt maar goed doet,quot; viel ik in.
»Heks blijf je!quot; riep ze nogmaals. »Maak datje wegkomt, brutaaltje!quot; en ze duwde me met kracht de deur uit, 'waardoor ik bijna op Nü viel, die zeker had staan luisteren.
Wat was er toch met me gebeurd, dat alles in en aan mij zoo trilde? Het was of ik vleugelen had! Ik schoof niet over den grond, ik zweefde. Toen ik op den straatweg was naar Marktwolde, voelde ik of ik den brief nog wel had, en ik vond dezen met het stukje toegevouwen papier. Daar stond op: »huishoud- of kleedgeld voor de heks.quot; Er waren twee muntjes van flO in. Ik geloof dat ik begon te zingen en dat de vogels het mij nadeden en dat het óm en in mij een vol orkest werd en dat er fanfares klonken ter eere van een mager spichtig vrouwtje, met een heel snibbig gezicht, stijf en ouderwets gekleed, te stroef om te buigen, te stug om te spreken, maar met een paar oogen, waarin de zon een paar van haar helderste stralen had neergestrooid.
Halverwege kwam mij een tentwagentje met één paard tegen. In den voerman herkende ik mijnheer van Oven, in de medelijdende mevrouw. Ze waren ongerust geworden over mijn lang wegblijven. Mevrouw was weer bang geworden voor mijn tongetje en had met alle geweld tusschenbeide willen komen. Ik vertoonde Tantes brief en vertelde zooveel als ze noodig hadden te weten. gt;Wat een centenaars-last valt me van de borst!quot; riep mevrouw. «Goddank, nu kunnen we voor een maand weer vrij ademhalen!quot; getuigde mijnheer met zekeren ernst. »Wat dunkt je, kleintje, als we nu wat omreden: we zijn nu toch op weg!quot; voegde hij er bij, en mevrouw vond het uitnemend. »En als dan Helène door zou willen loopen.
37
VERZOEN 1).
om de blijde tijding aan den deurwaarder te brengen, die dan wel weg zal gaan, zoodat ik hem niet zie als ik weerom kom, want die man boezemt mij een onoverwinnelijken afkeer in ...!quot; sGoed, kleintje, vind je niet beter dat we Leentje eerst met het rijtuig thuisbrengen?quot; En zoo gebeurde 't. Van morgen was dat paar de wanhoop nabij en nu reed het weg om een luchtje te scheppen, vroolijk en blij als ging het ter bruiloft!
«Gekke meid!quot; roept u zeker uit als u deze tirade leest, »wat weet je van een bruiloft en of die vroolijk en blij is!quot; Daar weet ik niets van en zal ik misschien ook nooit iets van weten; maar weet u waar ik wel iets van weet? Van uw lief en rein hartje. Wees honderd- en duizendmaal gekust, lief, rein hartje, van uw eeuwig dankbaar kind.
Helène.
Ze had aan den langen brief een nog veel langer postscriptum kunnen toevoegen. Nauw was hij geëindigd, nauw was de deurwaarder met zijn twee getuigen zijn terugtocht begonnen of een welbekende stap klonk haar in de ooren. Aan de deur van haar kamer werd getikt. Een blosje vloog over Helène's gelaat. Mijnheer en mevrouw van Oven waren uit. Was het passend dat zij hèm ontving, die nog aan de andere zijde der deur stond? Wonderlijk, dat die vraag in haar oprees! Met den leermeester alleen te zijn gaf toch de beste les. Zoo scheen zij er ten slotte ook over te oordeelen, want ze deed zelve de deur open om Gustaaf van Aarle binnen te laten.
«Foei, met zulk heerlijk weêr binnenshuis !quot; riep hij haar de handen reikend toe. »Ga je met me meê in het vrije...? Kom, wees de Kunst, die bij de Natuur ter schole gaat!quot;
Zij maakte eenige weinig beteekenende tegenwerpingen, maar was weldra met hem buiten.
»Wat heerlijken geur wasemt het bout uit!quot; riep ze opgewonden, toen ze de sparrenlaan was ingeslagen, die naar den nieuwen aanleg voerde, waar, door het afzanden van den grond, in de anders waterlooze streek een soort van oasis was gevormd. »Wat is 't vandaag toch hartverheffend in de natuur!quot;
»Er is u zeker iets zeer goeds overkomen,quot; merkte Gustaaf aan, die veel stiller dan gewoonlijk naast haar ging. Haar vragende blik noopte hem voort te gaan. gt; Alles is subjectief, ook het schoone. Het blijde hart weet eerst goed den zang der vogels te prijzen; het dor gemoed hoort er een overbodig en vervelerd geraas in.quot;
»Dus zou er niets in zichzelf bestaan in eigen on veranderlijken
38
VERZOEND.
vorm? O, wat druk ik me daar erg geleerd uit! Ik begrijp me zelve bijna niet, en dat nog wel in uw bijzijn!quot;
»Waarom zou u in mijn bijzijn u anders uitdrukken als u gewoon is te doen?quot;
»Neen, zoo meen ik het niet,quot; hernam Helena in verwarring. »Ik wil me dan juist geven zooals ik ben! misschien dan juist wel mijn beste deel, omdat. .. omdat ik in u mijn leermeester zie, tegen wien ik opzie. Daar hoort u 't nu: nederig en ijdel te gelijk!quot;
Gustaafs oogen namen eene ongewone uitdrukking aan. Zijn lippen plooiden zich tot een woord, dat evenwel niet gesproken werd. »U noemt me uw leermeester, dat is wel nederig; maar naar de ijdelheid, waar ge u van beschuldigt, zoek ik nog tevergeefs.quot;
»Is 't dan niet heel ijdel te gelooven, dat het beste deel, dat ik u wil doen leeren kennen, iets bevat wat de aandacht van zulk een leermeester waard is?quot;
»Nu zie ik waarlijk iets ijdels in u; want u zegt wat u niet meent, wat u niet meenen kan, en . . . voorgewende bescheidenheid is ijdelheid.quot;
Hoe sententieus, hoe pedant, en dat naast een lief mooi meisje, op wier wangen de blos der gezondheid en misschien van nog wel iets anders gloeide, in wier prachtige oogen hij zich spiegelen kon! Maar hij had zich vastelijk voorgenomen, toen hij de wandeling naar Markt-wolde aanvaardde, om bij het bezoek aan Helène niets anders als leermeester te zjjn. In den afgeloopen winter was het zelfs in de donkerste en guurste dagen een van licht stralende dag geweest, als hij, naast haar gezeten, over kunst en kunstoefening, over literatuur en critiek had gesproken, van het zijne gegeven had waar het hare ontbrak, maar ook dikwijls van het hare had ontvangen, zoo dikwijls haar oorspronkelijke opvatting zijn aangeleerde kennis te niet deed. Er waren oogenblikken, dat hij zichzelven waarschuwde; dat hij, niet meer onder den invloed dier wonderlijke oogen, dier zilveren stem, niet meer onder het bereik van de reinheid, welke dat meisjeskopje uitstraalde, zijn ervaringen raadpleegde en begon te glimlachen over de onware idylle, door hèm en misschien ook wel door haar gespeeld; maar neen, niet door haar; dat wist hg zeker, nooit zekerder dan in haar nabijheid! Hij kon bijna niet gelooven aan eerbaarheid en reinheid bij een vrouw. De geschiedenis der laatste weken in zijn naaste omgeving gaf hem op dat punt de meest volkomen zekerheid; en toch dat natuurkind met haar genialiteit bijwijlen, met haar eenvoud altijd, zou niet zijn wat ze scheen? Onmogelijk!
«Heb ik iets [gezeid wat u niet goedvindt? Is u boos op me?quot;
39
VERZOEND.
vroeg ze na zijn laatste onderwijzing, terwijl ze haar oogen naar hem opsloeg.
Hij vatte haar hand en lei die op zijn arm. »Gaan we den heuvel af; het trekt hier, en die wangen mogen niet bleek worden of die stem gevoileerd,quot; fluisterde Gustaaf met iets zeer warms in den toon zijner stem. Zij stonden beneden aan den kant eener heldere beek: de primulae veris geurden; de vergeet-mij-nietjes lachten hen tegen; de insecten spelemeiden in de stralen der lente-zon en gonsden over het welriekende kruid; door de heesters liep een levenwekkende adem. Beiden ondergingen den invloed van het liefelyk schoone om hen heen.
»'t Is of ik weer de pastorale hoor, die u eens improviseerde,quot; fluisterde hij.
»U dat nog te herinneren!quot; riep zij verrukt.
»Maar daar volgde toen op ...quot;
»0, vergeet dat! Ik word bang als u daarover spreekt...quot;
sU noemde mij uw leermeester,quot; zei Gustaaf, de kleine hand, die op zijn arm nog altijd rustte, met zijn vrije hand bedekkend. »Vóór ik u kende, sloeg ik het mos ga om het te klassiflceeren, den grond om de aardlagen, het vee om het ras, en nu ...! Ik heb het geheel leeren zien in de deelen; het onzichtbare leeren vermoeden in het zichtbare; ik heb het nuttige alledaagsche leeren voorbijzien vóór of rangschikken verre benéden het ideaal-schoone . .. Dat heb ik aan u te danken, Helène, en ik zou de leermeester zijn!quot; Hij had haar hand losgelaten, maar om met den vrij geworden arm haar taille te omvatten. »Hoe u te zeggen wat ik nog meer door u verkregen heb? Hoe het te zeggen zonder de onschuld der reinheid te kwetsen? Helène, ik heb geene andere bloemen gekend als die zich naar mij toebogen om geplukt en weggeworpen te worden! O, het was hier binnen zoo dor vóór ik u leerde kennen! Het lage en gemeene loert op geld, en geld had ik veel, té veel. Ik had tot nu toe er maar een dien ik eerde; sedert ik u leerde kennen heb ik er twee. Helène, zie mij aan! Niet waar, daar is geen bedrog in je oog, geen logen op je lippen. Engel, engel, wil je mijn vrouw worden?quot;
De woorden, die hij nooit had willen spreken, waren gesproken. In vervoering had hij Helène in den arm geklemd; in vervoering had hij zich tot haar overgebogen, zoodat oog in oog zich spiegelde, het zacht rood van haar wang zich mengde aan het krachtig lichtbruin der zijne, zijn lippen de hare beroerden. Eensklaps wikkelde Helène zich los. De tranen sprongen haar uit de oogen ; zij sloeg zich de hand voor het gelaat; zij had een oogenblik van schaamte en zocht een schuilplaats.
40
VERZOEND.
»Heb ik je gehinderd, Helène? Kun je me niet liefhebben?quot; suisde het aan haar oor.
Zij sloeg haar armen om zijn hals, drukte nu zelve een kus op zijn mond; maar vloog toen in allerijl den heuvel op en het bosch in.
Gustaaf bleef als bedwelmd staan. Hij voelde 't, hij wist bet: de reinheid had hem omhelsd, de eenvoud had gesproken en zich niet willen, niet weten te verbergen. Welk een heerlijk meisje mocht hij de zijne heeten! Wat heftig verlangen om haar naast zich te zien, om haar altijd naast zich te zien als zijn goede geleigeest! Waar was ze gebleven? Hy zou haar zoeken; maar neen, hij zou niet onbescheiden dringen in de schaduw, waarheen haar schuchterheid haar had doen vluchten. Hij zou haar tijd laten tot zich zelve te komen. Morgen zou bij tot haar gaan en dan overmorgen en dan alle dagen...! Hij was den heuvel opgeklommen en de laan door het bosch ingeslagen. Toen hij den hoek omsloeg vond hij Helène staan bij een heester, die reeds uitbotte en hier en daar reeds groene blaadjes vertoonde. Het hoofdje was gebogen; de hand raakte het jonge frissche groen aan. Zij scheen den voetstap achter zich niet te vernemen of dien niet te schuwen. Zij liet zich inhalen; zij voelde een zachte warme hand de hare omvatten, de hare drukken en toen het gebogen hoofdje opheffen. Gustaaf zag tot zijn schrik, dat er tranen biggeldsn langs het lief gelaat.
»Waarom?quot; lispelde hij aan haar oor.
Het was droefheid met vreugde gemengd, want het heerlijk oog straalde hem met een uitdrukking van verrukking tegen.
Helène brak met de bevende vingeren de jonge blaadjes van de trillende takjes af. Hoe wreed !
»Waarom doe je dat, Helène?quot; fluisterde hij weder.
»Dat is mijn beeld, het beeld van mijn liefde. Zoo jong nog, zoo lief en toch moet ze verdorren. U is te edel om mij te veroordeelen om mijn oprechtheid, toen ik straks toonde wat ik voelde. Ik geloof, dat anderen zoo niet zouden hebben gehandeld! Maar het was mij te sterk wat daar in mijn binnenst sprak — en toch had ik die stem moeten onderdrukken. Zal u me niet veroordeelen, mijnheer?quot;
)gt;Liefste, liefste, wat is er? Ik begrijp je niet. Waarvan beschuldigt je je toch, reine, zooals ik niet dacht dat er bestond?quot;
Zij weerde hem niet af, toen zijn armen haar omstrengelden en zijn lippen nogmaals een kus op de hare drukten; maar zij stamerde toch zacht: »dit is dan tot afscheid!quot;
»Afscheid?quot; riep hij hartstochtelijk. Als een bliksemstraal vloog het hem door het hoofd : als dit eens spel ware! als de reine, de eenvoudige
41
VERZOEN J).
eens de rol der volleerde coquette speelde! Hoe hij 't zich verweet dat een oogenhlik gedacht te kunnen hebben, toen zij met gebroken stem zei: sWeet wel wie ik ben? En u draagt een naam, die terecht geëerd en geliefd wordt. Ik in een familie als de uwe!quot;
;gt;Zou je dan denken, dat ik niet alles zou weten van eene, die ik tot mijn vrouw begeer?quot; en in die vraag school evenveel trots als liefde, sik weet wat ik aan mijn vader, het hoofd en de roem mijner familie, verschuldigd ben, en toch vroeg ik, vraag ik u: word mijn vrouw. Zou mevrouw van Holy mij niet alles hebben kunnen doen weten wat u betreft?quot;
»Heeft u die over mij gesproken? Ja, die weet alles!quot; hernam Helène, terwijl haar oogen even blij straalden als straks, toen ze voor het eerst de heerlijke bekentenis van den aangebedene vernam.
s Welnu, ze zeide me ook alles, en ze is een vrouw, in staat een hart als het uwe te begrijpen en alzoo te waardeeren. Ik eisch geen i'ang, geen stand; maar de vrouw, die ik mijn naam geef, die altijd met mij zal zijn, moet ik kunnen eeren omdat zij heeft wat ik mis. O, als volkomen gelijkheid de niet te matigen eisch van een huwelijk ware, dan zou ik het niet hebben mogen wagen een uwer vingertoppen aan te raken, zóózeer sta je boven mij in wat het hoogste is in de menschelijke natuur. Niet meer, niet meer daarvan, aangebeden engel! Ik reikhals er naar, je mijn vader te doen kennen; en toch moet ik dat nog enkele dagen uitstellen ... omdat. .. omdat mijns vaders huis nog niet waardig is je te ontvangen. Als je daar binnentreedt moet het gereinigd zijn.quot;
Zij had de laatste woorden niet begrepen; maar wat deed dat af? Zij had gehoord, duidelijk gehoord, dat hij alles wist; dat haar tweede moeder was geraadpleegd en dat hij daarna haar zijn liefde had bekend. De dreigende wolken waren verdwenen; de zon lichtte om haar heen en tintte alles goud en purper.
»Laat mij nu gaan!quot; hijgde zij half bedwelmd. »Ik heb je lief voor altoos... voor altoos!quot;
^Helène, dat is een gelofte! Noem mijn naam... o, ik ben kinderachtig, maar ik verlang mijn naam uit je mond te hooren. Neen. neen, niet alzoo!quot; riep hij, op haar lippen het nog niet gesproken woord lezend.
Zij vleide haar hoofdje op zijn borst neer en fluisterde heel zacht: »Gustaaf!quot;
Het was of al het haar omringende haar dien naam toefluisterde, toen ze aan den zoom van het bosch van hem afscheid had genomen en alleen naar huis terugkeerde. Gustaaf! fluisterde de bruine heide
42
VERZOEND.
waarover de adem der lente heen zweefde; Gustaaf! het wasemende hout, de torenspits der kerk, die verguld door de zon uit het groenend geboomte, in de lauwe lucht omhoog wees! Gustaaf! ieder voorbijganger die haar vriendelijk toeknikte! En toch; zij kon niet juichen en jubelen als straks; zij voelde zich de borst als overstelpt; zg genoot te veel, zij was té gelukkig.
sGoed, dat je komt, jufifer!quot; riep haar Jakob reeds van ver toe. ;gt;De schreeuwleelijk van een Karei is van de trappen gerold en heeft geloof ik zijn beenen gebroken en de twee oudste Kevertjes zijn aan 't verkleeden gegaan. Ik heb ze zien zakloopen in de mooie zijden japonnen van Mülief. Nu, mij een zorg! En zoo zeggen de anderen in de keuken ook; we zijn allemaal hier toch het langst geweest. Maar wie kan dat beter weten dan de juffer?quot;
Gevloden waren de idealen: de koude werkelijkheid wenkte en vond Helène dadelijk gereed. Mijnheer en mevrouw kwamen eerst toen het reeds schemerde terug van hun wandelrit. Blij verwelkomden zij Helène, die hen scheen op te wachten. Vooral mijnheer was luidruchtig in zijn vroolijkheid. Mevrouw daarentegen had een bedaardheid, welke iets deftigs had. De rijtoer in het tentwagentje had herinneringen opgewekt, herinneringen uit den gouden tijd, toen zij en haar Eduard een eigen wagentje hadden bezeten, dat, helaas! in Rotterdam was schuilgegaan. Zoo zij nogmaals zulk een bezit verwierven! Hoe ongunstig de omstandigheden in het tegenwoordige ook schenen, de toekomst hield misschien nog veel schoons in haar schoot verborgen. Had haar Eduard op hun tochtje niet op de schier onafzienbare heiden gewezen, die, hoe dor en onvruchtbaar ze er ook uitzagen, nochtans, niet alleen volgens zijne verzekeringen maar ook berekeningen, schatten in zich besloten; schatten voor hém, die er naar te zoeken en te delven wist. En wie zou dat beter weten te doen dan haar echtvriend, die bijna op ieder gebied ervaringen had opgedaan?
5gt;De kinderen zijn erg ondeugend geweest, mijnheer en mevrouw!quot; dus klonk het liun eensklaps vrij streng toe. «Gerard heeft weer valsch gespeeld om meer knikkers te krijgen.quot;
»Die wordt nog schatrijk, geloof me, die wordt in zijn leven schatrijk ... die houdt van potten! Van wie van ons beiden hij dat heeft?quot; riep mijnheer.
»Hij heeft een geducht pak van de straatjongens gekregen!quot; viel Jakob in.
»Karel heeft zich bezeerd, maar niet zoo erg als men in 't eerst wel dacht, en de twee oudsten hebben uw twee beste japonnen in.
43
VERZOEND.
hun spelen deerlijk geselieurd,quot; luidde de tweede Jobstyding van Helènes lippen.
»Waarom heeft u geen toezicht gehouden? Daar is u toch voor!quot; snerpte mevrouws stem Helène toe, die bij het hooren dier woorden onthutst een stap terugdeinsde. Mevrouw holde de trappen op, niet om de ondeugende kleinen te kastijden, maar om de mate der be-leediging, haar japonnen aangedaan, te leeren kennen. Toen zij het vreeselijkste bewaarheid zag stampvoette zij van drift en riep zij in haar radeloosheid uit, dat al haar genot bedorven was, dat het nu uit was met een zachtmoedigheid, die de inferieuren bedierf; dat zij twee nieuwe kleedjes noodig had en dat Eduard had te zorgen dat zij er kwamen.
Toen ging ze naar de kinderen. Agaatje en Marietje kwamen haar huppelend te gemoet, maar ontvingen een geweldigen tik om de ooren, achtervolgd door een reeks andere, toen er van opstand tegen het moederlijk gezag bleek. Gerardje en Eduardje evenwel werd het welbekende trommeltje met krakelingen voorgehouden, wat de gewone goede uitwerking had.
44
XX.
Nimmer was Gustaaf de weg naar Woudenberg zóó kort gevallen. Vervuld van de heerlijkste aandoeningen, van de heiligste voornemens, zag hij in de ontwakende natuur om zich heen eene toovergodin, die nu eerst haar geheimen voor hem had ontsluierd. Het verleden lag verre achter hem; bij had er mee gebroken. Toen hij op weg was naar Marktwolde had het verstand, naar hij meende, alleen bet woord gehad en had bij als een wijze grijsaard zich alleen als den kouden zedeleeraar beschouwd, die een jong meisje het levenspad ging voorteekenen. En nu! Aan die wijsheid van een uur geleden werd niet meer gedacht, of, als het geheugen hem soms kwade parten speelde en de gulden regels, straks door hem gepreveld, weer voor den geest bracht, werd die wijsheid als dwaasheid bespot.
Hij had de liefde gevonden, de liefde, die adelt, de liefde, die het eenig ware geluk aanbrengt, de liefde, die achting gebiedt en tot vereering verplicht, de liefde, die alle naaktheOn doet schuilgaan in de windsels der onschuld en de natuurwet heiligt, welke het in stand houden van rassen en soorten gebiedt.
»Helène!quot; klonk het in zijn binnenst van het oogenblik, dat hij haar gestalte zag wegdommelen in het verschiet, totdat hij de palen bereikte, waarop het «Privatieve jacht van Aarlequot; in nieuwe duidelijke letters geschilderd stond. Hij was op de grens van het landgoed zijns vaders.
Een gevoel van walging overviel hem. Eensklaps verjoeg de gedachte aan zijn woning alle andere, en die gedachte was een pijnlijke. Ze vormde zulk een schrille tegenstelling met de liefelijke van straks!
VERZOEND.
De doffe hoefslag van paarden achter hem op den grintweg, die naar liet heerenhuis voerde, deed hem omzien. Een heer en dame te paard! Jonker Everard en zijn zuster Caroline! Wat klonk beider lach gul en luid, en hoe vertrouwelijk greep Everard bijwijlen in de teugels van Caroline! Een aandoening van toorn overheerde hem in den beginne, en weldra eene vau de diepste minachting.
Al sierde ook een echte struisveder het bevallig opgetoomde hoedje der amazone, al viel het fijn laken kleed, door een gordel van roode zijde om de taille gesloten, ook in sierlijke plooien langs het prachtige paard: al hield het kleine geganteerde handje met edelen zwier den kop van de karwarts, die hier van goud was; al toonde het geheel ook de edelvrouwe, hij wist dat hier de schijn bedroog, dat een deerne daar coquetteerde, lokte en verlokte, zooals hij er bij dozijnen had geliefkoosd en verschopt! Daal maar van den telganger, die een betere rijderesse verdient! dus had hij haar willen toeroepen, en hèm waarschuwend de woorden doen hooren: »domme jongen, zie toe!quot; Maar ze sloegen een zijpad in, een donker laantje, waar het onbescheiden oog hen niet zoo gemakkelijk bespieden kon. Ze deden 't echter niet zonder duidelijk te toonen, dat ze den wandelaar gezien en herkend hadden.
Caroline had met de hand zeer vriendelijk en zusterlijk gewuifd en hem in haar vroolijk blikkende oogen laten zien. Everard had met luide stem en op zeer joligen toon ^bonjour, Gustaaf!quot; geroepen.
Bonjour, Gustaaf! Hij had die woorden duidelijk verstaan. Ze klonken hem als een bespotting in de ooren. Nooit bad die boer het nog gewaagd hem bij zijn voornaam toe te spreken. Bonjour, Gustaaf!
Hoe zou ook de minnaar van dit oogenblik den broeder van zijn deerne anders noemen? Over veertien dagen zou hij hem misschien niet meer toespreken, zelfs niet meer groeten; over veertien dagen zou hij hem misschien lachend voorbijgaan.
Gustaaf stampvoette. Bij de oranjerie zag hij zijn vader, die met iemand in de serre scheen te spreken. Gustaaf trad driftig op hem toe. » Geschiedt liet met uw voorkennis, papa, dat Mary vandaag uit is met dat zwarte boerenpaard van Jonkheer Wrede?quot; vroeg hij op hoogen toon, een toon, die hem anders op die plaats tegenover zulk een persoon geheel vreemd was. Daar werd een bevallig hoedje uit de deur dei-serre gestoken, vervolgens een mantille met het kostbaarste bont omzet, een robe van de rijkste stof. Adelaide, wier toiletten in de laatste tijden die der Parijsche baronnes en vicorntesses evenaarden, zoo niet overtroffen, vertoonde zich en wendde haar interessant gelaat naar ■Gustaaf. Een innemend lachje zweefde dadelijk om haar lippen.
4G
VERZOEND.
»ü gebruikt de allegorie. Ik ben er u dankbaar voor, al blijkt de uwe ook zeer goed, misschien wat al té goed en té gauw verstaanbaar. Als mijn lieve man u daar even gehoord had, hij, die reeds zooveel penchant voor u heeft, zou in u zijn lievelings-figuur, zijn cavalier sans hlame et saus reproche erkennen.quot;
Gustaaf had met eenige verwarring zijn compliment gemaakt.
»Je was dus niet bij de boaken! Ik dacht je opgesloten met je wel wat stoffige vrinden,quot; viel papa met de gewone vriendelijklieid in. «Goed dat ik je ontmoet. Mevrouw deed mij de eer aan, mijn nieuwen dadelpalm te komen bezichtigen; nu kan ik hem je ook laten zien. Meestal heb je geen tijd en geen lust.quot;
»Ik heb het ook nu niet, papa!quot; hernam hij strak, zóó strak dat hij, in het bijzijn eener dame, op de grens was der onwelvoeglijkheid. »De woorden van mevrouw bewijzen me dat mijn bedoeling dadelijk goed is gevat. Om de groote mate van beleefdheid, die ik er in waardeer, wil ik gaarne de ironie, die er mede gepaard ging, voorbijzien.quot;
»Ironie'? hoe zoo?quot; vroeg mevrouw eenvoudig.
»Mijn allegorie is verstaan, zooals u me verzekert, en mijn belooning voor de leering, die ik er in neer wou leggen, is mijn benoeming tot den rang van Bayard; dien bedoelt u toch; die is zeker nog de lieveling van jonkheer Maurits.quot;
gt;Wat mijnheer uw zoon dat goed onthouden heeft,quot; zei mevrouw met een blijden lach tot van Aarle. »Och,quot; vervolgde zij, zich tot Gustaaf wendende, »gun den ouden man maar spoedig het voorrecht, dat zelf ook op te merken. We zullen ons spiegelgevecht maar doen ophouden, he? Ik vergeef u van ganscher harte dat zwarte boerenpaard van Jonkheer Wrede ... en onze Everard vergaf 't u zeker ook als hij 't gehoord had, nu ik merk dat hij naast Caroline gereden heeft. Een allerliefst meisje, uw dochter, mijnheer van Aarle!quot;
«Maar ik wist toch van dien rijtoer niets af!quot; zei van Aarle zeer ernstig, terwijl hij een angstigen blik op zijn zoon vestte. »Caroline permitteert zich te veel vrijheden.quot;
»Ik geloof dat ook,quot; zei Gustaaf, sterk op die woorden drukkend. «Vrijheden...? 't woord komt mij al met zeer veel zachtmoedigheid gekozen voor.quot;
»Is u dat ernst? vroeg mevrouw eenigszins ondeugend. »Zoudt ü niet zulke vrijheden u veroorloofd hebben en andere Mary's ei-toe verlokt? Ik geloof, dat zelfs de groote Bayard op die vraag niet ontkennend zou hebben durven antwoorden.quot;
Gustaaf zag zich plotseling belachelijk gemaakt. Hij verloor zijne zekerheid; hij voelde iets wat naar toorn zweemde in zijn hart
47
verzoend.
opkomen; toorn zelfs jegens zijn vader, die hem niet begreep, die in zijn onbegrijpelijke zachtmoedigheid of deemoed het weinig passende in Carolines gedrag niet opmerkte of, zoo hij 't al deed, daarvan niet wilde of durfde doen blijken. Hij zweeg en had de kracht het scherpe, misschien lompe woord, dat hem op de lippen kwam, terug te houden.
5gt;Dus geef je je gewonnen. Bayard?quot; vroeg Adelaide na hem de gelegenheid tot antwoorden gelaten te hebben. »Ik ben edelmoedig — ziedaar mijn hand!quot;
Hij vatte die even.
»De lof, door mevrouw aan je zuster toegezwaaid, moet je genoegen doen, Guust!quot; viel papa eindelijk in. »Wij beiden hebben reden om berouw te hebben — gelukkig over gedachten en woorden alleen, niet over daden.quot;
Daar kwamen Everard en Caroline vroolijk aanstappen. Elke trek van droefheid was van Carolines gelaat verdwenen; uitgelaten vroolijk-heid had op dat van Everard zijn merk gedrukt. Beiden richtten zich het eerst naar Adelaide, die hartelijk werd begroet.
»De mooiste blom uit de serre!quot; riep Everard, op mama duidend, die nog bij den ingang stond.
sEn daar buiten is er zeker eene, die nog veel mooier is, Everard Heb overigens dank voor je gracieuze opmerking. Waarlijk, een schoone bloem! een, die niet in de broeikas is gekoesterd en daarom tot in den herfst haar geuren en kleuren behouden zal!quot; zei mevrouw, bij de laatste zinsnede Caroline met een blik van welgevallen beschouwende.
»Wou je ons niet zien?quot; vroeg Caroline haar broeder.
Toen hij haar aanzag wendde zij hare oogen af.
»Ik had er geen tijd toe — ik bewonderde,quot; merkte Gustaaf droog aan.
«Daar had je gelijk in!quot; Everard zei dat goed-rond, maar ook lomp als altijd; want hij sloeg bij die woorden met de grove hand vriendschappelijk maar ruw op Gustaafs schouder.
gt;Het is mijn tijd, geloof ik. Maurits zal mij wachten. Everard, je arm! Ik apprecieer je opoffering. Nquot;u, tot wederdienst bereid, zoo al niet in staat!quot; Zij boog bevallig voor van Aarle en reikte Gustaaf haar hand met de woorden, eenigszins zacht tot hem alleen gericht: gt;Mijn lieve man zou in mijn plaats misschien zeggen: A tantótf
»Ik breng u halverwege, lieve mevrouw!quot; juichte Caroline.»Papa, u vindt het toch goed?quot;
«Wel zeker, kind!quot;
Mevrouw had blijkbaar nog iets vergeten wat haar op het laatste
48
VERZOEND.
oogenblik te binnen schoot. Zij deed een paar stappen naar Gustaaf. gt; Isabella heeft de engelsche methodistische romans voorgoed afgeschaft. In de laatste dagen las zij alleen George Elliot. Ik deed als zij en bevond er mij wel bij. Adieu!
Zij schreed verder, haalde de jongelui in, plaatste zich tusschen beiden en ging het hek uit waar mijnheer van Aarle, zijn plichten als gastheer gehoor gevend, haar opwachtte en zijn laatsten groet bracht.
Gustaaf was als vastgenageld aan zijn plaats; schier wezenloos staarde hij allen achterna. «Droom ik of waak ik?quot; prevelde hij.
»Neen, je waakt, Guust!quot; fluisterde van Aarle in zgn nabijheid.
gt; Papa, wat gaat hier om? Wat weefsel van onwaarheid! Is u ook de vlieg, die er in gevangen wordt? Wat laaghartig spel!quot;
»Guust, laten we toch niet altijd gelooven, dat ónze blik het verst reikt en het best opmerkt. Beste Guust, laten we toch niet te hoo-vaardig zijn!quot;
»Wat ik zag zou ü ook gezien hebben .. . wat ik hoorde van de lippen diens ellendelings ook gehoord... Goede vader, laat u niet om den tuin leiden door die intrigante!quot;
«Wie noem je zoo, Gustaaf?quot; vroeg papa met bevende lippen en met een koortsig gloeienden blik.
»Neen .. . neen .. . dat is ze niet.. . dat kan ze niet zijn,quot; peinsde Gustaaf. »Ze zou het fier geslacht der Wredes niet zulk een oneer willen aandoen. Maar ze zijn arm ... en Caroline wordt rijk ... Is de som van haar bruidschat ook door u genoemd?quot;
»Wat meen je? wat denk je? Ik wil het weten. Tusschen ons niets, dat van elkaar vervreemden kan! O God'.quot;steende van Aarle plotseling, de hand aan zijn hart brengend.
»Wat is 't? Beste vader, heb ik u beleedigd? O, ik meende dat niet. Ik kwam hier op de plaats, zoo gelukkig, zoo nameloos gelukkig! Ik had u daarvan deelgenoot willen maken; ik had u ook eens blijde willen zien; want al wat mij bigde maakt, maakt het u ook. En u was het in de laatste maanden zelden, ü had zeker verdriet, geheim verdriet, beste, edele vader.quot;
»0 God, o God!quot; klonk het steeds benauwder naast hem.
ïU begrijpt me verkeerd!quot; haastte Gustaaf zich te zeggen, terwgl hij zijn waggelenden vader in de armen nam en ondersteunde. »Ik meende of u hier of op een andere plaats u wel eens een cijfer heeft laten ontvallen, wat door de geldgierigheid is opgevangen. Kwetste ik door die onderstelling? Och, zeg het mij, kwetste ik daardoor?quot;
»Wel neen... Ik heb soms van die hartkrampen . ..! Let er VERZOEND. — II. 4
49
VERZOEND.
maar niet op! Vertel me liever je blijde boodschap, 't Zal zeker een heerlijke, een roemvolle, een ons allen verheffende zijn.quot;
Hoe kwam dat? 't Was niet meer de reinheid van de aangebedene, het was eensklaps haar schamelheid, die voor hem stond. Hij was ginder medegesleept door hare zedelijke, door hare geestelijke gaven; en toen dit geschiedde oefende de rijkdom, die hem hier omgaf, geen invloed op hem uit. De hooge verwachtingen, door allen vun hem gekoesterd, joegen hem thans vrees aanl Hij had zich altijd zoo ver verheven gewaand boven de gewone vooroordeelen, zoo krachtig waar het een ernstig voornemen betrof, en nu ... hij schaamde zich over zich zeiven; hij verweet zich zijn zwakheid en kon haar dit oogenblik toch niet overwinnen.
3gt;Neen, papa! nog niet... later, als hier alles tot klaarheid is gekomen. .. en alles is hier nog stikdonker...!quot;
»Voor mij niet. Gunst! Het kan zijn, dat Caroline het hoofd wat op hol is gebracht door je vroegeren vriend...quot;
»Ja, zoo Frédóric niet mijn vriend, of liever mijn kameraad ware geweest, dan zou hij haar niet hebben kunnen naderen, dan zou ook ik minder bittere uren te betreuren hebben!quot;
«Beschuldig je maar niet te zeer, mijn jongen! De omstandigheden maken ons immers wat we zijn? We zijn immers een willeloos werktuig? Ja, ja, dat zijn we en dat is een troost.. . ook voor jou, beste jongen! ook voor Caroline, niet waar? ook voor .. .? Gustaaf, spreken we niet meer over dat onderwerp! Je merkt nu dat de reis, die je noodig dacht, overbodig is geworden. Everard heeft zich gedeclareerd. Caroline heeft mij bekend, dat zij hem gaarne mocht lijden; dat ze wat coquet is geweest tegenover Frédéric Sylvius ... dat zij hem ook wel aardig heeft gevonden... een passe-temps, meer niet! Jonkheer Everard Wrede van Woudenberg kan overal, zelfs onderzijn pairs, voor zijn dochter een rijke vi-ouw vinden, dus aan geldzucht van zijn kant valt niet te denken. Mevrouw Wrede is zeer ingenomen met Caroline ...quot;
»En Jonkheer Maurits?quot;
»Moet accès komen vragen. Niet waar, zonder dat kan ik toch mijn toestemming niet geven?quot; vroeg van Aarle, hem daarbij onderzoekend aanziende.
«Natuurlijk niet.quot;
»Zoo; is dat je meening ook?quot;
»Zeker; hier zou zachtmoedigheid en nederigheid een schuldige zwakheid zijn ... En jonkheer Everard weet van Carolines vroegere amourette?quot;
50
VERZOEND.
»Gustaaf!quot;
»Dus over het verleden is niets gesproken? De Jonkheer heeft er recht op dit te kennen, niet waar, papa? Dat gebiedt de eerlijkheid niet waar?quot;
»A.ls het een schuldig verleden ware, dan ja; maar na al het gesprokene zul je dat toch niet blijven beweren ..
gt;Als ik weiger geloof te slaan aan wat ik zag, aan wat die jongen mij zei, dan .. . maar ook dan alleen!quot;
»Moet ik je dan alles zeggen? Raad je dan niets? Everard heeft je zuster gecompromitteerd; hij, en hij alleen is ons vergoeding schuldig.quot;
»Hij was dien morgen op Belvedère, dat is waar; maar ook de andere was in de nabijheid .. . eu die zei met zoo vele woorden...quot;
»Blague, anders niet.quot;
»Maar de schijn is toch ..
«Bedriegt de schijn nooit?quot;
Zonder antwoord op die vraag af te wachten, wendde papa zich eensklaps af. Met de hand aan het hart snelde hij heen, het huis in, de trap op, zijn kamer binnen. Gustaaf zag de houding van den rechterelleboog, en vreesde het ergste. Hij ijlde hem achterna, maar stond voor een gesloten deur, die op zijn kloppen niet geopend werd. »Laat mij alleen!quot; hoorde hij echter op heeschen toon uitbrengen. »Ik moet eenige rust hebben gehad eer ik je weer kan hooren ... oordeelen.quot;
Dus hij, Gustaaf, was de oorzaak van papa's smart! Hij had dat edele, liefdevolle hart, dat van zijn naaste altijd het beste dacht, beleedigd; hij, die zjjn verleden ook aan Helène slechts had kunnen mededeelen in een beeld; hij, die den moed miste openlijk uit te komen voor zijn genegenheid, hij had geoordeeld en veroordeeld!
Hij schoof de boeken op zij, die op de tafel in zijn kamer lagen. Wijsheid en wetenschap, sluimerend in die bladen en doorhem dag aan dag gewekt, opdat het in zijn binnenste helder licht mocht worden, opdat hij toenemen mocht in zelfkennis, in berusting en gelatenheid onder de heerschappij der onwrikbare wetten die al wat leeft beheer-schen, wat bleekt ge ijdel te zijn in deze oogenblikken! Hij bleef zich zei ven een raadsel. Straks had hij een tip meenen op te heffen van den sluier, die een onzichtbare wereld bedekt; eene wereld van liefde, van harmonie; thans was hij weer in aanraking met den baaierd, die hem omringde, met den chaos in zijn binnenste! »Helène! Helène! waar zijt ge?quot; klonk het in zijn hart. »Maar gij moogt niet komen bij een zooals ik!quot; klonk het verder.
51
VERZOEND.
Indien zijn ramen hem een blik op het voorplein hadden gegund, dan zou hij den huisknecht met een briefje in de hand het hek hebben kunnen zien uitgaan en den weg naar Pancras cottage inslaan; en indien hrj de gave der helderziendheid had bezeten, dan zou hij papa's hand met eenige moeite hebben herkend; dan zou hij gelezen hebben, dat papa mevrouw Wrede als chère amie betitelde en mededeelde, dat het accès spoedig diende gevraagd te worden, als men niet gevaar wilde loopen alles te zien mislukken.
Aan het dessert van het vervelend en slechts weinig genoten diner ontving Gustaaf een slordig toegemaakt briefje met een adres, dat in groote maar moeilijk gevormde letters zijn naam aanduidde, 't Was van Jonkheer Maurits, die zelf ook den inhoud geschreven had. De blinde had zeker een zwaren arbeid te verrichten gehad; de vorm der letters duidde dat aan, en de inhoud mede, die door kortheid uitmuntte.
«Geachte heer, leen me V hist oir e des comtes cT Jïnghien. Ik weet, u hebt die; daarmeö verplicht UBd. Jonkheer Wrede van Woudenberg.quot;
De onderteekening was het duidelijkst en het krachtigst. Gustaaf merkte niet, dat papa's blikken hem volgden, dat Carolines oogen strak op het stuksken papier staarden, als wilden ze — wat op dien afstand onmogelijk was — het schrift ontcijferen. Toen hij haastig de kamer verliet en hei briefje achterliet, greep Caroline er naar en las den inhoud haar vader voor.
»Ik hoop, dat hij de beleefdheid zal hebben het boek te gaan brengen!quot; zei papa.
i Waar denkt u aan? Gustaaf heeft zijn beleefdheid in stad gelaten, waar ze bij een of ander zijner vroegere vriendinnen misschien logeert.quot; ^Caroline, wat wrevel spreekt er uit die woorden Iquot;
»Heb ik nog één reden om zacht over hem te oordeelen? Laat ik mij maar eerst mevrouw Wrede van Woudenberg noemen!quot; De laatste woorden waren voor papa onverstaanbaar; de gelaatsuitdrukking, die ze vergezelde, bleef hem echter niet verborgen, en daarnaar oordeelende moest hij de woorden wel voor een geweldige bedreiging houden. Hij steunde het hoofd met de hand en liet een diepen zucht hooren.
xgt;Kind, kind... je eenige broeder...!quot;
»Dat is hij, papa! en ik ben zijn eenige zuster. Maar ik vergiste mij straks. Weet u, waar de beleefdheid van mijn eenigen broeder op dit oogenblik logeert? Ja werkelijk logeert? Bij een buffetjuffrouw in Mai-ktwolde. 't Moet een handig ding wezen, dat nogal eerzucht heeft quot;
«Onmogelijk, Caroline!quot;
52
VERZOEND.
»Ik weet het van goederhand!quot;
Waarom kleurde zij bij het laatste woord? Riep het haar ook een jonkman voor den geest, wien zij het te danken had, dat er donderwolken waren opgerezen aan haar anders zoo effen hemel ?
Gustaaf was teruggekomen, blijkbaar alleen om het briefje te halen dat hij vergeten had.
sGa je het gevraagde boek aan Maurits brengen?quot; vroeg papa.
»Neen, ik heb 't laten bezorgen.quot;
»De arme blinde man stelt zooveel belang in je discours.quot;
»Dat weet u zeker van mevrouw ? Ja, die heeft me dat wel tweemaal gezegd.quot;
»Wordt dat ook weer niet goedgevonden?quot;
jPapa!quot; Gustaaf stak hem de hand toe. »Zoo moeten we ons gesprek niet voortzetten! En ik kan 't nog niet anders doen,daarom ga ik liever heen. Tot morgen, papa!quot;
Papa antwoordde niet.
»Papa, ik zal mijnheer Wrede een bezoek gaan brengen. Is u nu tevreden?quot;
»Papa reikte hem de hand.
»Doe 't niet om mijnentwil, mijn jongen! maar om zijnentwil. En dan... geene onvoorzichtigheid!quot; Het laatste zei hij met een blik op zijn dochter, die naar haar piano was gegaan.
»Heb nog wat geduld met me, papa! Ik zal trachten zoo goed, zoo edel te worden als u . . . Ik moet de lucht in .. .quot;
Papa vatte hem met beide handen vast. » Beste, beste jongen, randt de laster jou ook al aan? Och, niets ... of daarvan later!quot; haastte hij zich te zeggen, toen hij den vragenden blik van zijn zoon bespeurde. »Pas toch op als je naar buiten gaat; 't is stikdonker; denk er om, dat er gewerkt wordt aan de nieuwe brug over de vaart.quot;
»Dat 's nog eens een wenk uit den goeden ouden tijd, toen ik naaischool ging en door papaatje werd gewaarschuwd voor de gladde straat!quot; riep Gustaaf vroolrjk uit.
De vrede tusschen vader en zoon was hersteld.
Den volgenden dag was Gustaaf op weg naar Pancras cottage. Hij bad zijn winterkleeding afgelegd en zich de weelde veroorloofd van in wandel-toilet, maar in het statige en deftige zwart, uit te gaan. Of hij wist dat het hem goed stond? Hij wist het; maar dit had zijn keuze niet bepaald; wel: de begeerte om tegenover de Wredes de meest beleefde vormen in acht te nemen en op die wijze de kans van onder de roturiers gerangschikt te worden, te verminderen.
Toen hij uitging werd hij uit een der bovenramen bespied.
53
TERZOEXD.
Daar stond Caroline, die de hand krampachtig aan de leuning van een stoel had geslagen en prevelde: »hij gaat werkelijk; hij gaat... gekleed alsof hij behagen wil., .en hij kan 't als 't hem maar goeddunkt. Wie weet...? Maar dat trotsche nest is voor niemand zoo trotsch als voor hem... en hij merkt dat niet eens... als hij maar niet trotsch er tegen in is en alles . .. alles bederft...! O mijn God, wat een angst! Wat een leven...! En ik kan niet tegen angstig-zijn. Er moet gauw verandering komen of ieder zal 't aan mij kunnen zien dat ik leelijk word... leelijk? dan liever dood!''
Het was verrukkelyk lenteweer. De lucht was zelfs zwoel; de wind blies lauw over het jonge groen; de zon stoofde de knoppen warm. Maurits wandelde aan den arm zijner dochter zijn tuin door en vroeg hoe ver de ahies orientalis en de goud vlier al waren; water al zichtbaar was van de tulpen en of de Mauritianus — eene dubbele stamroos door zijn baas op Woudenberg na jarenlange proefnemingen eindelijk tot volkomenheid gebracht en naar hem vernoemd—goed den winter was doorgekomen.
sAl aan 't uitloopen, vader! en Z90 krachtig, dat hij dit jaar niet alleen veel bloemen belooft, maar ook stekhout.quot;
»Dus de speciës loopt geen gevaar meer te vergaan. Best, Isabella! De Mauritiani zullen blijven bestaan. Heb je 't koud? Je rilt zoo ...quot;
»Wel neen, vader!quot;
Gustaaf kwam den straatweg langs, stak dien over en naderde het hek. Het hooghartig gelaat veranderde van uitdrukking; den kouden oogen doorvonkte een straal van licht; de bleeke wangen werden even zachtrood. Zij klemde den arm haars vaders steviger in den haren en trok hem in een tegenovergestelde richting voort.
»Niet zoo haastig... niet zoo haastig, pas op...! ik trap in een perk dat al bezaaid is... Wat is dat voor een voetstap? Is er iemand achter ons ? Bezoek ? Ik heb belet; ik recepieer vandaag niet. Isabella, zeg dat den domestieken!quot;
gt;De jonge van Aarle, vader!quot; fluisterde zij haastig en verward.
»0, die mag binnenkomen; die kent ons geslacht... en het te kennen en het te eeren is één. Wees welkom, mijnbeer! Lang het genoegen niet gehad je te zien!quot;
«Freule!quot; hoorde hij Gustaaf zeggen. De elegante buiging, welke het woord vergezelde, kon hij evenwel niet waarnemen. »Ik incommodeer toch niet? Zeker wel, want mijnheer Wrede vindt een téte a tête gestoord, dat door niets en niemand te vergoeden zal zijn.quot;
«Integendeel, mijnheer! Toen u het hek doorging, voornemens misschien om aan het huis te schellen en u te doen aandienen.
54
VERZOEND.
annonceerde ik vader uw komst. Als u had geïncommodeerd zou vader zich verwijderd hebben ..
Gustaaf stak het hoofd op en beantwoordde haar hooghartigen blik. Zoo hij de vormen had gekwetst, moest hem dat dan op zulk een wijze verweten worden? Kleingeestige hoogmoed, die zich liet voorstaan op zulk een meerderheid van kennis!
»Zeer gelukkig dat te vernemen, freule!quot; gaf hij dan ook met een sarcastisch lachje te kennen.
»Maar wat drommel, Isabella, je laat me geloof ik staan midden in een bollenperk...! Geef me je arm, of neen, mijnbeer zal wel de beleefdheid hebben ..
sZeer gaarne... Nu zie ik eerst goed, dat ik niet inconimodeer!quot; zei Gustaaf met een ondeugend glimlachje.
»En ik, dat ik overbodig ben. Ik laat de heeren dan ook alleen. Vader, doe niet te veel boeken-stof opwaaien! — 't Zou eens een nadeeligen invloed kunnen hebben op den groei der knoppen om u heen. Mijnheer van Aarle !quot; Zij knikte even met het hoofd en schreed toen voort met een statigheid en hoogmoed, als eener koningin bij haar lever zou hebben gevoegd.
»Wat zij toch heeft?quot; prevelde Maurits. vFoi de gentilhonme, de vrouwen lijken allen op de Noordscbe lenten; temperatuursverandering eer je er om denkt!quot;
»Ik geloof het ongeluk te hebben voortdurend in ongenade te zijn!quot;
»Toch weet ik dat ze je estimeert. 't Is zulk een nobele natuur!quot; De laatste woorden sprak Maurits met veel warme uit.
Gustaaf zweeg.
» Heb je begrepen waarom ik dat boek liet vragen, van Aarle ?quot; vroeg Maurits, die meer en meer op Gustaafs arm ging leunen. »Ik meende dat je 't me bij je laatste visite hadt genoemd . ..quot;
5gt;'t Kan zijn, mijnheer! Ik herinner 't me niet. Tot mijn schande moet ik dat bekennen, 't Is ook lang geleden ... Vergeef me, dat ik ook zoo lang vergeten scheen te zijn dat. . .quot;
»Vergeven? Heb je dan iets misdaan? Mij niet te bezoeken is toch geen misdrijf of een overtreding tegen mij ? Er is wel eens een tijd geweest, dat men 't zich zeiven verweet als men 't niet deed en 't een gunst achtte als men toegelaten werd. Maar die tijden zjjn voorbij.quot;
De laatste zinsnede vergoelijkte de vorige.
»Zoo bedoelde ik 't waarlijk niet, mijnheer!quot;
■igt;Goed... goed... Als u mij het boek zelf had gebracht dan zou ik u dadelijk hebben kunnen bewijzen, dat mijn gissingen van voor
55
VERZOEND.
jaren eindelijk zijn bevestigd: de van Ingens zijn een tak van de Enghiens..
jgt;Waarlijk!quot; riep G-ustaaf ongeloovig en tevens wat verstrooid. Vreemd, dat Isabella voor het raam van liet huisvertrek was getreden en een oogenblik naar hen keek. Maurits scheen iets van 's jonkmans verstrooidheid te begrijpen en die aan een geheel andere reden toe te schrijven; een reden, die hem wel zou dwingen, de zeer désagreable en compromittante affaire aan te roeren, welke hem reeds dagen achtereen had getoermenteerd en hem de ons bekende schoone harangue zijner gemalin had verschaft.
»Je hebt gelijk, van Aarle! Men vindt fe^n,s,s(/vervelend als Ze pnwejji zooveel nieuws geeft. Ofschoon ik le passé' altijd toch wel consolateur heb gevonden. Je was boos op Everard en wou dat ook mij toonen. Everard is. .. is een kwajongen. Hij brengt me in groote difficul-teiten en jelui ook ...!quot; Gustaaf zag vreemd op en luisterde met beide ooren. »Ik had andere plannen met hem,quot; vervolgde de blinde. »Je hebt de capaciteit den adel te begrijpen. Je voelt met ons; je begrijpt wat er bij ons moet omgaan in tijden als deze.quot;
Hij had zich driftig omgekeerd en een stap zonder geleide gewaagd, maar voelde den voet eensklaps verward in eenige struiken en stronken. Gustaaf greep zijn arm en bracht hem op den veiligen weg. »Ik ben dan ook begonnen te weigeren om mijn zoon, den drager van mijn naam, te doen afdalen. Neen, dat 's niet het rechte woord. Nu, kies er zelf maar een beter. Het kan je maagschap niet beleedigen, als ik ze juist niet voor mijn gelijken houd.quot;
»Zeker niet!quot; merkte Gustaaf aan, om wiens mond een sarcastisch lachje merkbaar werd.
»Je staat me dat toe? . . . Dus je bleef niet weg, omdat je evenals de anderen geen vrede had met mijn opinie, die tegenwoordig een verouderd prejuge' heet? Nu, daar ben ik blij om. Ik heb je ook altijd une place 3 part in mijn gedachten aangewezen: zoo wat buiten de bourgeoisie . .. daarboven natuurlijk ... Ik moet je bekennen, dat ik in mijn jeugd folies genoeg gedaan heb en dat het geval met Everard zich ook met mij en zelfs meer dan eens heeft voorgedaan, maar dan was er nooit sprake van een mariage. Toch staat me voor, dat er zoo iets in de laatste helft van de vorige eeuw met een van Brinck tot den Brinckenhorst is gebeurd. De van Brincken waren cousins van mijn overgrootvader. De bij-de-hande Isabella bracht mij gister de annales van dien tak en gaf voor, het boekje vóór de kast in de bibliotheekkamer te hebben gevonden. Daar moet zeker iets instaan waaraan ik me volgens haar te houden heb. Zoo doet ze wel
56
VERZOEND.
meer en dan leest zij 't zelve me heel naïef voor. Nu kon ze 't niet doen. Ta comprends? Wil jij 't me even voorlezen? 't Is zoo wat aan 't slot; want het geslacht stierf kort vóór 179-3 uit.quot;
»Kan u mij den voornaam van den bedoelden cousin opgeven, mijnheer? dat zou het onderzoek veel gemakkelijker maken. Er komen zoo ontzaglijk veel namen in voor.quot;
»Ja, 't geslacht had — onder ons gezegd — de impudentie zich tot aan Karei den Groote te laten opklimmen; maar verder dan tot Flip van Bourgondië hebben ze 't mij niet kunnen bewijzen. Die ik bedoel moet Gerrit Jan hebben geheeten.quot;
» O, dat is de voorlaatste. 1740 den 1 Oen Martii werden door Üs. Bree-denagel in den heiligen echt verbonden : Gerrit Jan van Brinck tot den Brinckenhorst, landdrost van Groede, Baljuu van Eemsterland, enz. enz., met Chrisjen van Tongeren, bijgenaamd van den molen, enz.quot;
» Zijn ze getrouwd ? Waarachtig getrouwd ?quot; riep Maurits driftig uit. »Staat er niets meer bij? Wat volgt er?quot;
»Alleen het geboortebericht van hun zoon Jan Gerrit op ü September van hetzelfde jaar.quot;
»En dat 's de laatste van 't geslacht geweest. Ja, 't gaat in die gevallen als met de muilezels. Dus de omstandigheden toen waren dezelfde als nu en er volgde een huwelijk op.quot;
»Mijnheer Wrede, u bedoelt het misschien niet, maar uw woorden worden beleedigend!'' riep Gustaaf uit.
»Nu ja, 't is nu niet precies een molenaarsdochter. Ik meende, dat je in dat opzicht vrijer was van prcjugés, jonkman!quot;
Gustaafs booze luim was voorbij. Wat jonkheer Maurits daarzeide was zoo echt komisch.
ȟ heeft gelijk; ik kon me maar niet van sommigeontslaan. De dochter van een molenaar kon voor een mijner voorzaten, als ik die ten minste gehad heb, een heele lieve bruid zijn geweest.quot;
»Ik bestrijd niet, dat je zuster als vrouw heel lief voor mijn Everard zal kunnen wezen, maar toch, als ze 't al niet was geweest, vóórdat ze zijn vrouw was, evenals dat Chrisjen ... dan ... begrijp je ... je moet le hou sens nu eens raadplegen en niet alleen ingezogen principes, — dan zou ik niet toegeven, hoe mooi mon ainie me ook gesermonneerd heeft.quot;
»Mijnheer Wrede!quot; klonk het zeer ernstig van Gustaafs lippen, »er wordt dus beweerd dat uw zoon zich vergeten zou hebben...?quot;
»Wist je dat niet?quot; Het kleine boeksken in half leeren band, dat zooveel geschiedenis bevatte, viel uit Maurits' hand. »Wist je niet, dat Everard wil gaan trouwen met je zuster en dat je vader eischt, dat ik accès kom vragen?quot;
VERZOEND.
»Ja, dat wist ik, mijnheer! en ik moet er bijvoegen dat het mij bevreemdt u dat accès nog niet te hebben hooren vragen, nu er omstandigheden zijn zooals u me doet gissen. Hoe weet u dat alles, mijnheer? Wie openbaarde u zulke...?quot;
3gt;Hij zelf... Everard was altijd loyaal.quot;
»Hij erkende mijn zuster te hebben gecompromitteerd?quot;
»Mijn grootvader zou 't bij een anderen naam hebben genoemd en dan had het vrij wat minder deftig geklonken. En heb je van dat alles waarlijk niets geweten?quot;
»Het beste bewijs daarvan is, dat ik Everards familiariteiten gister nog heb geduld en ik hem tot nu toe mijn handschoen niet in 't gezicht sloeg!quot; riep C4ustaaf met een hoogheid, die jonkheer Maurits eerst verbaasde, maar toen ergerde.
«Zacht wat, mijnheer! Men slaat den erfgenaam der Wredes niet straffeloos in 't gezicht, mijnheer!quot; schreeuwde Maurits, met den voet op het kiezelzand stampend en den wandelstok dreigend opheffende.
»Dat is ook te hopen, en omdat ik het hoopte zou zulk een klap tot een verklaring met den degen hebben verplicht. Waar het de eer, de toekomst geldt van een fatsoenlijk meisje ...quot; Hij hield plotseling op. Hij sloeg zich met de hand voor het gezicht; er vloot een klacht, een kreet over zijn lippen . ..
Maurits vernam die niet, maar verstond toch de uitdrukking van droefheid en werd er niet weinig door verzacht.
»Kom, kom, folies de jeunesse.. . vuur bij droog hout maakt het vlammetje stout.. .quot; zei hij zoo vroolijk als hij maar zelden was. Hij had in Gustaaf een werkelijk ridder ontmoet, die vóór zijn geboorte wel aan een verkeerd adres was bezorgd, maar zich steeds meer en meer tot het goede wendde.
De huisknecht kwam zeggen, dat mevrouw al ruim een half uur aan tafel zat en de heeren verzocht aan 't lunch te komen deelnemen,
»Maak mevrouw mijn excuses, mijnheer! Neem ze zelf ook aan. Ik laat aan uw rechtschapenheid en uw gevoel van eer over te beslissen hoe verder te handelen.quot;
»Ba .. . rechtschapenheid ... gevoel van eer ... die hebben al larg hard genoeg gesproken ... maar ik moest weten wat mijn voorzaten er van dachten. Wil je wel gelooven, dat ik in de annalen van mijn geslacht een handleiding heb voor Staat en Kerk, voor de heele maatschappij ? Chrisje van den molen ... hm . .. hm . ..! Nu, ik wil je bekennen dat de chute in deze eeuw niet zoo diep was als in de vorige. Is u nu tevreden, mijnbeer de hoogmoed? Breng me tot aan den drempel, ten minste als je niet binnen wilt komen.quot;
58
VERZOEND.
Was 't wonder, dat Gustaaf jonkheer Maurits warm de hand drukte bij bet afscheid? dat bij door de nevelen en misten been van een beirleger vooroordeelen, die gebochelde kinderen der bekrompenheid, een edelsteen zag flikkeren, een echten diamant?
Jonkheer Maurits voerde het genomen besluit nog dienzelfden dag uit. Hij liet echter geen belet vragen. Toch wist van Aarle bijtijds wat er aanstaande was. Bogen de boomen zich niet vol eerbied nu de welbekende koets, schuddende in de leeren hangers — stalen veeren waren voor de roturiers — met den tuinman op den hoogen bok, en den huisknecht als palfrenier achterop staande, de buitenplaats opreed? Het was het eerst, sedert de van Aarles zich daar genesteld hadden, dat de koets met dat wapen, op de paneelen van het portier geschilderd, voor die hooge stoep stilhield.
Wat buitengewone staatsie! Tuinman en huisknecht hadden niet alleen het klassiek-rood laken kraagje om, wat op beider dusgenaamd apenrokje een wondergoed effect deed, maar bovendien witte garen handschoenen aan.
Toen de koets voor de groote deur van het huis stilhield, had van Aarle de stoep af willen hollen om jonkheer Maurits naar boven te helpen; maar Gustaaf hield hem daarvan te elfder uur nog terug. »Papa, 't zou in de annalen der Wredes met een vraag- en een uitroe pingsteeken geboekt worden, als u dus zondigde!quot;
Sander ging daarom in groot livrei naar beneden, nam van den huisknecht-palfrenier, die voor het nog dichte portier stond, een visitekaartje aan, waarop 's jonkheers naam en titels vermeld stonden, gesurmonteerd door een baronnenkroontje. Sander ging er meè de stoep op, kwam daarna weer beneden en bracht den huisknecht-palfrenier de boodschap, dat jonkheer Maurits kon ontvangen worden. Het portier ging toen open. Sander bood zijn arm, maar werd door den dignitaris van den jonkheerop zij geschoven. Jonkheer Maurits duwde ook dezen weg en beklom alleen met statigen tred en fier geheven hoofd de arduinen stoepzijnervaderen.
Jonkheer Maurits Wrede van Woudenberg was weldra tegenover mijnheer van Aarle gezeten in de nieuw gerestaureerde zaal vlak voor den prachtigen vuurhaard, waar de groote stukken steenkolen in knetterden en gloeiden. Er werd niet het knappen van de dennen of eiken boomstronken gehoord, zooals de Wredes dat gewend waren geweest. En zoo zou 't met het ameublement ook wel zijn, dacht de jonkheer. Heel veel nieuw-modisch goed, opzichtig en heel tengertjes, wat men bevallig en fraai noemde, en in plaats van portretten in eikenhouten lijsten wat stil-leventjes en wat fijn gelikte binnenhuisjes in rijk vergulde lijsten aan den wand!
59
VERZOEND.
»Mijnheer 1quot; begon Maurits deftig, »ik avoueer, dat iets zeer extra-ordinairs mij verplicht te doen wat ik mij zeiven vastelijk had voorgenomen niet te doen. Ik heb mg steeds voorgenomen het noblesse oblige gehoor te geven. Wat zou er worden Yim Kerk en Staat, als het voorbeeld niet door de hooggeplaatsten gegeven werd? Welnu, dat noblesse oblvje dwingt mij mijne principes van gentilhomme dit oogenblik naar den achtergrond te dringen. Ik kom u voor mijn zoon jonkheer Everard Wrede van Woudenberg de hand vragen van uwe dochter mejuffrouw ... Caroline heeft men mij gezegd dat zij heet.quot;
»Ik voel mij zeer vereerd door uw aanzoek,quot; hernam van Aarle, warmer dan hij had moeten doen blijken na zulk een aanvraag. »Ik ben volkomen in staat u dadelijk te antwoorden.quot;
»Hou 't mij ten goede, zoo ik mij daartegen verklaar. Ik geloof dat u mejuffrouw ... — o ja, niet waar, Caroline ? — van dat aanzoek zal hebben te doen kennis dragen, waarna mij het antwoord wel door u zal worden gecommuniceerd. In mijne wereld wil het gebruik bet zoo, en me dunkt het heeft de welvoeglijkheid voor zich.quot;
sZeker!quot; haastte van Aarle zich te zeggen; het bloed rees hem in de wangen en kleurde ze rood. Hij zweeg; maar hoe gaarne had hij den trotschert tegenover hem door een bits woord willen kwetsen.' Toch waagde hij het niet. Wat stond er ook niet op het spel! Bovendien, waren er woorden noodig waar de feiten zoo luide spraken? Was de man, die zich zoo beleedigend hoog voordeed, niet reeds diep vernederd? Had hij, van Aarle, hem niet reeds zóó diep verlaagd, als geen der roemruchte voorzaten het ooit waren geweest? En in deze ure nog! Werd er geen spel gedreven met de eer der Wredes, een eer, die tot heden onbevlekt heette?
»Zoodra ik de eer heb een antwoord te mijnent te ontvangen — en ik twijfel niet of het zal toestemmend zijn — dan zal ik door mijn rechtsgeleerden raadsman officieel de voorwaarden van het huwelijkscontract met u doen bespreken. Officieus kan ik u nu reeds mede-deelen, dat mijn eerste verlangen zal zijn, dat er geen gemeenschap van goederen tusschen de aanstaande echtgenooten besta.quot;
«Mijnheer Wrede, veroorloof mij u te doen opmerken, dat ik in dit geval juist op algeheele gemeenschap aandring.quot;
3gt;I n dit geval? Wat bedoelt u, mijnheer van Aarle?quot; vroeg Maurits zeer hoog.
»Niets beleedigends voor u, mijnheer! Vergeef 't mij, indien ik 't u een oogenblik deed onderstellen.quot;
«Ik vergeef het u; maar u deed het me werkelijk onderstellen...quot;
Maurits was opgestaan; hij boog; geen streep dieper dan hij het
60
VERZOEND.
tegenover iemand als van Aarle noodig achtte, en ging toen zonder om zich heen te tasten naar de deur. Bij den dorpel lag een ruig kleedje — een smyrnaasch tapijt van zeldzaam schoone kleuren. Toen de Wredes daar woonden had er niets gelegen. Bij het overstappen raakte Maurits' voet er ever. in verward; van Aarle schoot te hulp.
»Geöbligeerd, maar ik ken hier den weg!quot; hoorde hij zich toevoegen. Hij bleef staan en liet den huisknecht het verdere doen, bevreesd van nogmaals terechtwijzingen te zullen hooren, een toorn opwekkend, die toch verkropt diende te worden. Een oogenblik kwam zelfs de gedachte bij hem op: zoo de blinde eens viel om niet weer op te staan! En hij dreef die gedachte niet weg; hij koesterde haar en breidde haar uit, totdat hij zelf zich verbaasde daarbij zoo koel en kalm te kunnen blijven.
Voor de betoonde zelfbeheersching zou hij zich dien avond in den lusthof der liefde schadeloos stellen. Aan den boezem van Adelaide stamerde hij zijn liefde, als ware het de eerste bekentenis; zocht de hartstocht naar woorden om zich te uiten, om het oog te doen vlammen, dat altijd nog maar koud op hem bleef neerblikken.
»Antoine!quot; zei Adelaide eensklaps, terwijl zij zich oprichtte en zich van hem afkeerde, nAntoine, zonder het boekje, dat ik den ouden man in handen liet spelen, zou al je pogen of dut van je zoon vruchteloos zijn geweest.quot;
»Ik weet het, liefste! ik weet, dat ik je alles te danken heb ... mijn geluk ... mijn leven . ..quot;
»ïoon niet alleen dat je 't weet, maar ook waardeert. Ik deed aan je hand een laagheid, waartoe ik mij, vóór ik je leerde kennen, nooit in staat zou hebben geacht. Beloon dat! Het loon moet even rijk zijn als de laagheid verachtelijk. Ik wil dat Isabella de vrouw worde van Gustaaf.quot;
»Wat zeg je?quot;
»Ik wil het.quot;
»Maar uw dochter heeft een afkeer van mijn zoon.quot;
5gt;Te grootscher zege voor hem als hij haar verwerft!quot;
»Maar Gustaaf heeft andere plannen; zooals hij me onlangs liet gissen heeft hij ze al ten uitvoer gelegd... Adelaïde, keer je niet zoo koud van mij af...! maar zie mij ook niet met zulk een blik aan ...!'
»Laat zijn vader nu eens toonen, dat hij mij evenaren kan in behendigheid en veinzerij, in logen en bedrog. Vaarwel!...quot;
»Tot wanneer?quot;
ȕot na de bruiloft van Gustaaf en Isabella!quot;
»Je hebt me niet bemind zooals ik u — tot krankzinnig wordens
61
VEKZOEND.
toe. Je gaat gebukt onder den druk van je omgeving? Je schaamt je over een neiging, die het duister moet zoeken? Adelaide, het woord dat je eenmaal van me verlangde kan ik nu uitspreken.quot;
»Mevrouw Wrede van Woudenberg klinkt altijd nog beter dan Mevrouw van Aarle ..zei Adelaide langzaam, maar hem met een blik vol minachting beschouwend.
sik kan je niet prijsgeven en ik wil het ook niet!quot; riep hij, terwijl hij haar bij de hand greep en haar tot zich trok.
»Razende!quot; klonk het hem tergend tegen. »Wat stroovuurl'1 vervolgde ze met een bitter lachje. «Waar zijn de gemoedsbezwaren, die je nog niet lang geleden van een verre reis deden spreken, maar mij aan een scheiding deden denken? Ik was je lastig geworden. Van die ure af werd je 't mij ... Er is een klein verschil tusschen u en mij. Jij hebt wel iets van een goeden en braven jongen, die altijd naar de teugels luistert, maar als hij eens driftig wordt, moed krijgt om koppig en vermetel te zijn. Ik blijf zooals ik ben. Ik bein vernederd, verlaagd, onteerd door je, in wien ik iets meer dacht ne vinden dan een goeien, braven jongen, dio in zijn drift dol wordt. Maar je ben toch ook nog iets meer voor me. Je bent het middel om mijn kind een toekomst te openen... een grootsche toekomst'. De mijne is verwoest; laat de hare verzekerd zijn!quot;
»Je hebt me nooit bemind ... je liefde was berekening.quot;
»Sinds de jouwe het werd, misschien.quot;
»Maar toen ik je van scheiding sprak dacht ik mij sterker... dacht ik mij te kunnen beheerschen; maar ik voel dat ik 't niet kan, dat ik aan jou geketend ben . . .!quot;
»Neem er de proef van door een tijdlang op reis te guan.quot;
i Mèt u... dadelijk!... Ik ontzie niets meer; maar ik moetje blijven bezitten . ..quot;
»Ik heb je het oogenblik genoemd dat je me weer zult zien — hier als je 't wilt.quot;
Zij ijlde heen; hij viel op de sofa neer en bedekte al snikkend zich het gelaat met de handen; hij riep haar naam, hij jammerde. Zij hoorde 't en bleef staan in heftigen tweestrijd. Zij kon 't zich niet ontveinzen; daar was iets, daar was veel in haar binnenst wat voor hem pleitte. Zou zij toegeven? tot hem terugkeeren? Neen! Zij lei de hand op het oor en snelde toen heen, de onbekende toekomst tegen, de grootsche toekomst van haar kind!
62
XXI.
Karei Gunters had groote progresamp;ies gemaakt; hij was niet één stap zeker wel een paar sporten van de lange maatschappelijke ladder opgeklommen. Hij was zijn eigen zaken begonnen. Hoe wonderlijk het ook schijne, toch had Klaas Jan, die altijd het voorwerp was geweest van Kareis spotternijen, aan het grootsch besluit, dat maanden lang was voorbereid, de noodige rijpheid gegeven. Klaas Jan had, naar het oordeel zijner moeder, nu lang genoeg zijn proeftijd gehad en verdiende nu in 's vaders voetstappen te treden. Jodocus was 't met zijn vrouw wel niet eens, vond dat Klaas Jan nog niet de noodige »stabiliteitquot; had om boekhouder te worden : de vertrouwde van een patroon, wiens vermogen eigenlijk van debet en credit afhing, maar gaf, zooals altijd, zijn intieme overtuiging prijs; een overtuiging echter, die juist intiemer en onwrikbaarder werd naarmate hij haar meer moest onderdrukken.
Op zekeren morgen opende Klaas Jan voor mejuffrouw Katharina Veeling, geboren Metselaar, de voordeur van Mr. van Drachtens woning, om haar, die haar beste kleêren en al haar mat-goud had aangedaan, met zekere huivering in de kromme knieën en zekere trekking in de knobbelige vingers, bij den patroon aan te dienen. Zij werd binnengelaten, maar al heel spoedig klonk weer het welbekende schelletje dat nu van uitlaten sprak. Klaas Jan kwam binnen en vernam de laatste woorden van Mr. van Drachten tot zijn moeder, die zenuwachtig met den grooten mond trok en de forsche kin daaraan geëvenredigde bewegingen liet maken. »Daarvoor had je
VERZOEN ü.
waarlijk niet je huis behoeven te verlaten, goede vrouw! Het was voldoende geweest, als je zoon me zijn wenscli had kenbaar gemaakt om van betrekking te veranderen. Nu, ik hoop dat het hem goed moge gaan!quot; en zoo was juffrouw Veeling, die nog niet de helft had gezegd van hetgeen baar op het hart lag en in de gauwigheid te pas had willen brengen, dat zij geen goede vrouw, maar minstens een juffrouw was, de deur der audiüntie-kamer uitgewuifd. Met den uitroep, evenwel niet meer dan fluisterend aan het oor van Klaas Jan gedaan: »wat een trotscbe vent! Is bij altijd zoo, dan ben je een domoor, dat je dat twee jaar hebt verdragen!quot; was ze vertrokken.
»Ei zoo, ga jij hooger op?quot; riep Karei Gunters toen bij't geweldig groote nieuws vernomen bad. »En dat wanneer?quot;
;gt;In de volgende week.quot;
»En dan krijg ik zeker een apenbakkes tegenover me als de varkenssnoet weg is. Maar daar pas ik voor. Ik ga óók heen!quot;
Klaas Jan, die den gebeelen tijd erg beteuterd had gestaan en zich nog maar niet gemeenzaam had weten te maken met het denkbeeld, dat er op een ander kantoor met even zooveel zekerheid de som van zijn salaris kon worden verdiend, trachtte hem van zulk een wanhopig voornemen terug te brengen. »Denk er toch om, datje niet alleen voor je zeiven te zorgen hebt, en dat jij 't hier .. Verder kon hij 't niet brengen, daar de parel in Kareis oog bliksemsnel been en weer schoof en de klauwige rechterhand eensklaps gevoelig in Klaas Jans schouder neep.
ïBemoei je met je eigen zaken, stommert!quot;
Ja, Klaas Jan was een »stommertquot; ook in dat opzicht ; anders zou hij reeds lang vermoed hebben dat Karei Gunters »gavenquot; en jgt; machtenquot; ter dienste stonden, die hem in staat stelden :gt;de ellendige duitquot;, zooals bij zijn salaris placht te noemen, aan anderen te laten. Wist Karei Gunters geen excepties op te werpen als de beste ? Wist Karei Gunters niet het pro met het contra en dit weer met het andere te verwarren, zoo handig als de voornaamste deskundige? Had Karei Gunters geen menscbenkennis, zoodat hij een tarief had voor het ouwe vrouwtje met een katoenen parapluie in haar hand en een snuifdruppel aan haar neus, en voor den zeeman met zijn rood baadje, half los hangend op de borst en met de gouden ringetjes in de ooren? En zoo bij dat alles eens niet had, zou dan toch zijn talent als verslaggever van het volksblad »De Kaaimanquot; hem niet voor broodsgebrek beveiligen?
Hij was altijd zoo bescheiden geweest »in de schrijverijquot; niet zijn eenigen steun te zoeken. Hij was altijd zoo voorzichtig geweest, er
64
VERZOEND.
alleen maar »een appeltje voor den dorstquot; in te zien; maar in de laatste dagen was hij aangezocht, om niet alleen verslagen van belangrijke procedures, maar ook van kunst eu letteren te geven, en als 't zoo voortging, dan zou hij spoedig verzocht worden om hoofdartikelen te stellen, die, zooals hij heel slim gewaar was geworden, niet met een rijksdaalder, maar met vijf gulden per kolom werden betaald. En als hij die mocht schrijven, dan zou er zich naar buiten openbaren wat er zoo lang reeds bij hem van binnen ziedde; dan zou hij met mokerslagen de muren omwerpen, die hem en zijn gelijken als in een cel besloten; dan zou hij verzet aanteekenen tegen de vonnissen, door vuile voornaamheid, door laaghartige kasten-voor-deelen, door onzinnigen geldtrots geslagen; dan zou hij trappen wie hem hadden getrapt, en dat was zoo wat iedereen, die niet op sloffen ging zooals hij.
Het had misschien nog eenige maanden kunnen duren eer hij van mr. van Drachten afscheid nam, eer hij zich vrijmaakte. Maar het moest nu maar dadelijk gebeuren, dus besloot hij na de confidentie van »den lammelingquot; tegenover hem, die 't maar heel makkelijk in de wereld had, omdat hij in 't bezit was van ouders van wie nog wat te halen viel en »die nog wat meer voor je deden dan je in de wereld brengen, je het aanzijn geven, zooals 't in boekentaal heet, maar je eigenlijk zonder je te raadplegen in het beroerde leven -schoppen met een vloek en een zucht.quot;
Die Klaas Jan zou hem 's zondags niet voorbijgaan, misschien met die teringachtige engel aan den arm, zonder hem, die maar bladschrijver was, te willen zien. Neen, de druiloor was gemaakt om in 'tgareelte loopen, hij niet! Hij had de vrijheid noodig om de slagwieken uit te slaan en naar boven te roeien, naar den top van een rots, een hooge rots, liefst een, wier top zich in de wolken verloor, en waarop hij zich dan een goed nest zou bouwen, als hij genoeg veêren van de vogels in de laagte had geplukt.
Hij plaatste zich voor het stukje spiegelglas ter zijde van het bekende raam, dat op de binnenplaats uitzag; kamde met een klein brokje hoorn, waar een paar spleten in zaten, het karige rossige haar; trok den vuilen halsboord wat recht; knoopte het jasje, waarin hij over straat liep, dicht; trok éen handschoen aan, — de andere had hij helaas! voor eenige weken verloren, — en klopte toen aan de audiëntie-kamer heel bescheiden aan. Hij wist dat er geen cliënt binnen en dat de patroon dien dag in een goed humeur was, daar een zaak, waaraan een groot juridisch beginsel ten grondslag lag, een beginsel, door de tegenpartij heftig bestreden maar door mr. van
VEEZOEKD. — II. 5
65
VERZOEND.
Drachten tot eenige verbazing zelfs van zijn begaafdste collega's verdedigd, met vlag en wimpel in appèl was gewonnen.
Hij kreeg geen antwoord; hij had zeker al te bescheiden geklopt. Hij nam de vrijheid de deur op een kier te openen om naar binnen te gluren. Hij zag mr. van Drachten met aandacht op den brief turen, dien hij, Karei Gunters, straks zelf naar binnen had gebracht en waarop hij het postmerk 's Heerenstede had gelezen. «Mijnheer, mag ik het genoegen hebben u even te spreken? Of wil ik ook straks terugkomen, mijnheer?quot; zoo ging 't als in éen adem voort, terwijl de rug zich kromde en het hoofd zich boog.
»Wat heb je me te vragen?quot; Mr. van Drachten borg den brief niet op de plaats voor gewone brieven bestemd; dat had Karei in de gauwigheid opgemerkt.
»Ik wou u komen bedanken, mijnheer, voor de groote gunst me bewezen van op uw kantoor werkzaam te hebben mogen zijn. Ik heb mijn best gedaan te leeren, zooveel mijn beperkte vermogens me dat hebben toegelaten, en ik zou niet eens weten wat ik nog weet, zoo u me niet altijd zoo genadig den weg hadt gewezen . .
tgt;Maak je maar zelf niet kleiner dan je bent, Gunters! Bescheidenheid voegt ieder; maar zich zeiven zóo weg te werpen niemand. Je hebt een goed hoofd, en zoo je in andere omstandigheden verkeerde zou ik je aanraden: ga in de rechten studeeren. Ik kan evenwel nu niets anders voor je doen dan je salaris wat verhoogen.quot;
tgt;0, wat ben ik u dankbaar...! Ik zal 't nooit vergeten. Als er ooit nog iets van me groeit, dan heb ik u dat te danken. Ja, ik wist wel, dat het me zwaar zou vallen, te zeggen wat me op 't hart ligt, maar toch zóo zwaar als u 't me nu maakt...!quot; Van Drachten keek hem vragend aan. ïJa, mijnheer, door die belofte; want, weet u, ik kwam hier om u te zeggen ... dat ik heel graag ... altijd onder uw vleugelen . . . een eigen zaak wou beginnen. .. maar altijd onder uw vleugelen . ..quot;
«Welke zaak? Toch niet zaakwaarnemer worden?quot;
»Zou mijnheer daar zooveel tegen hebben?'' vroeg hij bijna toonloos, als bevreesd het doodvonnis over zijn plannen te hooren uitspreken.
sZeker; ik wou ten minste niet graag zien, dat iemand van mijn kantoor zóo iets werd.quot;
2gt;Zoo ietsquot; werd het genoemd door den voornamen meester in de rechten. Wacht maar, dacht Karei, wie weet of ik je dat woord nog niet eens betaald kan zetten.
gt;Maar voor iemand in mijn omstandigheden, die het voorrecht heeft gehad eenige kruimels van uw tafel op te vangen... die, zooals
66
VERZOFA'D.
ik meen, van de rechten eenig begrip heeft gekregen . .. schiet er niets anders over ...quot;
»Een deurwaardersplaats bij eender kantcngerechten misschien ...quot; merkte Mr. van Drachten langzaam aan, alsof hij den ander polsen wou . .. »Maar dan zou je nog een paar jaar geduld moeten oefenen.quot;
»En dat kan iemand in mijn omstandigheden niet...quot;
Mr. van Drachten haalde de schouders op.
»Daarom zal er wel niets anders voor me overschieten als »zoo ietsquot; te worden, mijnheer! En dan zal ik maar nooit vertellen dat ik bij u geweest ben.quot;
»Och, mijnenthalve . . .!quot;
»Ja, dat begrijp ik, mijnheer! Maar als mijnheer dan mettertijd mij een betrekking als deurwaarder kon bezorgen...!quot;
»Dat doe ik niet als je zaakwaarnemer geweest ben.quot;
3gt;Ja, mijnheer heeft gelijk... mijnheer blijft zich geheel gelijk. Maar als mijnheer dan zoo uitnemend goed zou willen zijn om mij ... bij wijze van voorschot te geven, wat mijnheer me als verhooging zou hebben toegelegd bijaldien ik bij mijnheer in dienst ware gebleven.quot;
»Ik had je honderd gulden meer willen laten verdienen, ik zal je de helft geven. Je zult wei eenige contanten noodig hebben. Wanneer wil je heengaan?quot;
» W i 11 e n ? nooit; maar moeten... in 't belang niet van mij ■— m ij n belang zou wezen altijd bij u te blijven — maar in dat van mijn ouders, die ik wat meer zal moeten geven dan het salaris, dat ik bij mijnheer had.quot;
»Gaf je dat geheel aan je ouders?quot;
»Ja mijnheer!quot;
»Dat is braaf!quot; hernam van Drachten, hem daarbij echter met de verstandige oogen strak aanstarend, als wilde hij door de schors naar de kern boren. »Ik zal mijn gift verdubbelen, en je, als ik er toe in staat ben, wat laten schrijven. Je kent mijn wijze van zaakbehandeling en kunt me misschien nog wel eens van dienst zijn, op éene voorwaarde nochtans: dat je de gewone zaakwaarnemers-rol niet speelt. Als ik van knoeien, van knevelarij hoor, dan is alle betrekking met mij opgeheven.quot;
»Is 't goed als ik de volgende week heenga?quot;
»Zoo gauw? Nu, goed!quot; Een licht hoofdknikje gaf hem zijn afscheid.
Het eerste volgend nummer van ^De Kaaimanquot; bevatte een opstel over de voorname advocaten in ons vaderland, die de hechtste steunsels
67
VERZOE.VU.
worden genoemd van het kapitaal, de onverwrikbare kampioenen voor de privileges en dat laatste vooral waren omdat ze zeiven leefden van previleges; namelijk die, om lange en nooit onbetaald blijvende rekeningen op te maken en de beurzen te leegen van hen die wat hadden. Hoeveel ze konden rekenen bewezen het best de pro-deo zaken die ze wonnen; hoe weinig ze 't noodig hadden te doen, de pro-deo zaken die ze verloren. «Wanneer zullen er eens barricades worden gebouwd tegen die zoogenaamde edele lui, die edellui van de toga?quot; Met die vraag werd het artikel besloten, dat nog maar alleen de inleiding heette.
Mr. van Drachten noch zijn pairs lazen het blaadje, dat, altijd zorgende buiten het bereik van den strafrechter te blijven, zaken en personen bekladde, met al den alsem van het jaloerschwraakgierig gemoed liefst de hoogststaanden overgoot, in geen deftige huiskamer toegelaten, maar in de kleine kroegen met onverdeelde toestemming werd gelezen en in de zoogenaamde fatsoenlijke koffiehuizen bij den dienenden Jan op aanvrage te verkrijgen was.
En Karei Gunters was nu vrij, had niemand te ontzien dan de kleine burgerij, van wie hij te leven had en wier rechten hij heette te verdedigen.
Toen hij met honderd gulden in den zak de stoep van zijn gewezen patroon verliet, zwol zijn borst van rechtmatigen trots. Voortaan zou hij leven van eigen kracht, van eigen kennis, handelen naar eigen inzichten. Honderd gulden cadeau gekregen! Nu, de voorname advocaat kon het wel missen! Hoevele honderden had hij hem niet doen verdienen! Honderd gulden! Van Drachten had er wel duizend kunnen geven als hij zelf niet zooveel noodig had om zich in weelde te baden. Als zijn WeledelGestrenge nu dacht, dat zijn schriel en schraal cadeau aan de philanthropie zou worden besteed, dat het zou worden geofferd op het outer der kinderliefde, dan had hij 't glad mis. Een mooi ding! Als zijn vader en moeder het zoo erg noodig hadden,dan waren ze elkaar het naast en dan moesten ze in de eerste plaats zeiven maar zien, om ook zoo'n cadeautje ergens op te loopen. Hij had ze lang genoeg twee gulden kostgeld in de week betaald. Ging het hem goed, dan zou hij daarmeê voortgaan, totdat hij aan de eene of andere bleef hangen waar hij dan zijn huisvrouw van maken zou. Die bleeke bij voorbeeld...? Als hij die eens weerom kon vinden ...! Haar tegenwoordig verblijf scheen Klaas Jan niet meer te weten. O, als hij geld verdiende en zich gevreesd had gemaakt, dan zo-a hij menige overwinning kunnen behalen bij de blonden en de bruinen.
»Rooie aap!quot; klonk het hem tegen uit den mond van een straatjongen van even tien jaar, wien de leelijke magere van de kleine
68
verzoend.
steentjes had geloopen. Karei balde de vuisten; de parel schoot snel heen en weer over het oog; de tanden klemden zich op elkaar.
»Eooie aap...! niet te dicht met je haar bij een lucifer of je steekt hem an! Waarom ben je er nog niet mottig bij ?quot; Zoo galmde het hem als in koor achterna, want de éene straatbengel had er gauw een half dozijn andere gevonden. Wonderlijk, zoo snel ze elkaar vinden en begrijpen, die kleine straatslijpers, soms het onmiskenbare vernuft als uit de keien halend, maar in taal en gedachten steeds onder den invloed staande van de walmende gracht.
»Dat heb ik mijn lieven ouders te danken!quot; mompelde de beleedigde, die bijna dagelijks zulke liefelijkheden hoorde, maar dan niet in de hooghartige stemming verkeerde van het oogenblik. Gelukkig dat hem spoedig een lepel tegengif werd toegediend. Daar kwam een soort heer met gedeukten flambard en slordigen baard — het eenige wat van 's mans gelaat te zien was — op hem af. 't Was de redacteur van »De Kaaimanquot;.
» Wanneer het vervolg, Gunters?quot; vroeg hij, Karei heel vertrouwelijk op den schouder slaande. »'t Artikel pakt.quot;
»Dat 's door de veranderingen, die u er in gebracht heeft,quot; was het zeer bescheiden antwoord.
»Beste jongen, daar zit ras in je; daar valt wat van je te maken. Nu, wanneer het vervolg?quot;
»Heel gauw; wel vriendelijk, dat u me zoo aanmoedigt.quot;
n» Je hebt maar een klein duwtje noodig en je bent waar ik je hebben wil. Ik wou je de tooneel-recensies er bij geven van een der variétés. Die het nu doet durft niet... Je lacht er nooit bij! Jij zult de tooneel-prinsen en prinsessen eens goed katoen geven; daar heeft het publiek plezier in.quot;
»Ik ben wel eens in het théater geweest, maar toch niet veel.quot;
jgt;Des te beter, malle jongen! Je recenseert ook niet om de prinsen en prinsessen, maar om 't publiek plezier te doen... En doe je dat goed, dan snijdt het mes dubbel; het publiek lacht en koopt en de prinsen en prinsessen betalen .., in welke munt dan ook.quot; De redacteur lachte luid. »Nu, wil je er je toe verbinden?quot;
3gt;Als u er mij capabel toe acht?quot;
» Wel wis en hl... Hoor, nederig wezen tegenover mij of den drukker, dat kan er door, want die betalen je; maar tegen de prinsen of prinsessen niet. Nu, dat zal je ook wel niet. Bij die edellui van de toga ging 't er van langs. Dien toon volhouden, en we zijn er!quot;
Ja, in alsem en gal zou hij de pen doopen, dat nam hij zich voor. Ze zouden hem leeren kennen, »den rooien aap, die er nog mottig bij
69
VERZOEND.
moest wezen!quot; En dat deden ze dan ook heel gauw, de arme avond-vorsten en vorstinnen, die meestal geroepen worden den lach of den toorn te too veren op het gelaat van de honderden, die meestal al zeer grof zijn bewerktuigd.
»'t Was maar in een schendblaadje!quot; zei de grande coquette. »De vuilik zal wel gauw achter slot zitten,quot; prevelde de marqué. »'t Moet dat rooie monster wezen, dat gister 't stinkend stroo rookte op de tweede bank,quot; merkte de ingenue en tous genres met een blos van verontwaardiging aan.
En de inge'nue en tous genres was de slimste van allen en het best op de hoogte gebracht. Dit bleek spoedig, toen de anderen, het spoor volgende, dat zij had aangeduid, de zekerheid verkregen, dat de domme, verwaande, verwaten, nijdige, kwaadaardige, op zoutelooze aardigheden jacht makende recensent een rood monster was, ergens zich wegschuilend in een smerige straat, in een kelder, die bij hoogwater onderliep.
De laatste mededeeling was vrije vinding geweest. Tot eer van de beleedigde artisten moet gezegd worden, dat ze op dat punt al zeer spoedig tot een beter inzicht kwamen. Neen, het monster — een monster in velerlei beteekenis! — woonde heel netjes op een gracht, die de grens mocht heeten van de zoogenaamde mindere buurt en de fatsoenlijke, 't Was een huis met drie verdiepingen en een onderhuis. Ter zijde van de deur onder de stoep was een zwart bordje, waarop met witte letters prijkte: »Mr. K. Gunters, Praktizijn.quot; Dat Mr. beduidde natuurlijk: »Mijnheerquot;, maar wie er Meester uit zou willen lezen, zou er door Karei Gunters niet om beboet worden. Een trede afgaande en het hoofd goed bukkend, kwam men in een smalle gang, waar men rechts de deur vond, waaraan een reep karton hing, beschreven met het woord : kantoor. Aan het einde van de gang was een tweede deur; beide leidden tot de werkkamers van den praktizijn. Het voorste gedeelte was het officieele, het achterste het officieuse gedeelte. Cliënten werden in de zijkamer ontvangen en soms in de achterkamer in 't halfdonker gesproken en van daar uitgelaten. Va,n het groote huis, door Gunters gehuurd, waren die twee vertrekken en de niet meer dan groote kast, ter zij van de binnenplaats, welke kast hem tot slaapkamer diende, de eenige door hem in gebruik genomen; al het andere was verhuurd en goed ook. Van iedere ruimte was partij getrokken: tot in de hanebalken scholen de gezinnen. Het bracht den verhuurder heel wat op. De honderd gulden van van Drachten waren op rente uitgezet! Ze hadden dienst moeten doen bij de vooruitbetaling van een deel der eerste drie maanden
70
VERZOEND.
huur en bij het in bruikleen nemen der noodzakelijkste meubelen op kantoor en in slaapsalet. De onderhuren werden by de maand betaald, en ultimo was nier, verschenen of de »rooie aap, die er nog mottig bij moest wezenquot;, stond op den drempel zijner huurders, en wel: op de heL-étage, nederig buigend, liefelijk lachend en op ge-dempten toon sprekend; op de tweede: alleen grimlachend en vriendelijk; op de derde: met iets straks om neus en lippen, maar toch beleefd vragend; op de zolders: met den hoed op het hoofd en een buidel in de hand, waarin, zooals vrij luid werd verzekerd, menige gulden moest neervallen, wilde men niet zeer onaangename dingen ondervinden, die men dan zich zeiven te wijten zou hebben. En op geen der etages werd hij dan betiteld zooals de straatjongens het durfden doen. Zelfs zeer beleefd werd hij door allen ontvangen, vooral als er verzoeken om «reparatie of amelioratiequot; werden voorgedragen; verzoeken, welke allen werden geweigerd, met eene — naardat de étages waren — beleefde of wel minder beleefde of ook wel lompe mededeeling, dat wie iets niets goedvond, de vrijheid had het zeif te verbeteren.
Hij mocht zoo »van zich afbijtenquot;, zooals hij 't eigenaardig noemde, omdat hij om geen huurders verlegen behoefde te wezen en bovendien, omdat het hem goed ging. 't Is waar, hij schuwde geen arbeid; maar die arbeid werd dan ook beloond. In de eerste dagen zijner vestiging bad hij niemand anders op zijn kantoor gezien als een vrouw, die een aalmoes vroeg, en een jongen, die hem lucifers verkoopen wou. Hij bleef altijd nog gelooven, dat die laatste tot de bende straatjongens behoorde, wien hij om de bekende schimpwoorden gaarne levenslange tuchthuisstraf had zien opgelegd. Beiden had hij het terugkomen verleerd. Maar heel spoedig waren er andere bezoekers gekomen. De eerste van die betere soort zou hij altijd met eenige innigheid blijven gedenken, 't Was een dienstbó uit de buurt geweest, een meisje van melk en bloed, zoo maar uit haar werk geloopen en toch nog een »snoepjequot;, en die had hem met een erg beverig stemmetje gevraagd of hij ook rekesten voor de lui schreef en hoeveel hij daarvoor rekende en of 't voor eene, die zoo'n schrale huur had, niet wat minder dan een gulden kostte. En hij had het voor drie kwartjes gedaan omdat ze zoo'n beverig stemmetje had en zulke aardige wangetjes; en 't was een heel mooi rekest geweest aan den Koning, waarin groot verlof werd gevraagd voor Jan Kip, een milicien, die dol veel van haar hield en dat bewezen had; maar die sinds hij aan den Helder lag taal noch teeken van zich had laten hooren. »Zeker van wegens de dienst, weet u!quot; had ze erg beverig gezegd. »En ik heb hem hier zoo hoog noodig, vat u wel?quot; had zij nog
71
VERZOEND.
beveriger er bijgevoegd. Alle dagen was ze bij hem komen aanloopen om te hooren of er ook antwoord was; maar er kwam maar niets, wat haar erg ongerust maakte en deed vragen of het heertje wel goed het adres er op gezet bad. Zoo zij in Kareis snippermand had kunnen zien, dan had ze zich dadelijk het antwoord kunnen geven; nu moest ze alleen troost putten uit Kareis mededeeling, dat de koning erg ziek was en de minister, dien haar zaak aanging, zich aan zijn hand had bezeerd.
Maar de voordeeligste cliënten waren de huurders, die achterstallig , waren en met de noorderzon wilden verhuizen; de kleine kooplui of winkeliers, »die op het springen stondenquot; en vóór ze faillietverklaring aanvroegen nog eerst wat wilden bergen. Hij hielp, maar liet ze betalen. De buidel werd zwaarder en zwaarder. Hij mocht omzien naar een kleêrenmaker, die een goeden snit had, en de gemaakte-kleerenwinkeliers voorbijgaan. Hij begon waarlijk op een heer te lijken, dus oordeelde hij, zoo dikwijls hij zich in zijn scheepsspiegeltje beschouwde; en dat vond Klaas Jan ook, toen die hem op zekeren Zondag tegenkwam en niet meer zag naar Kareis haar of Kareis parel of Kareis klauwige handen, die nu in glacé waren gewrongen.
»Het schijnt je goed te gaan, Gunters!quot; klonk het.
»Jou ook? Geen last meer van handen en voeten?quot;
Hoe hatelijk weer, dacht Klaas Jan, die ook heel netjes maar toch nog altijd klant was van den gemaakte-kleerenwinkel.
»Je teringachtige engel al weerom gevonden?quot;
»Wist ik maar dat het haar goed ging!quot;
»Ik weet het misschien eer dan jij. Ik zal haar wel ergens tegen 't lijf loopen, en als dat gebeurt zal ik 't jou zeggen, hoor! Wat een mooi paar dan!quot;
Klaas Jan keerde zich driftig van dien onbeschaamden, ongevoeligen, leelijken kerel af, dien hij echter minder dan ooit aan durfde. Wat was dat? Den nieuwen hoed van Gunters zag hij eensklaps voor zijn voeten rollen; een oorveeg hoorde hij kletsen; een diepe basstem uitroepen; »als je weer durft schrijven in je schandblaadje over mijn stijve armen en mijn stalen knieën . .. ! Er is nog wat voor je in 't vat. Zie je dat water? Pas op, rood monster!quot;
De vroolijke luim won het van de booze. De beleedigde borst
in lachen los, toen hij bet monster in zijn doodsangst zijn hoed zag opzoeken en toen in allerijl wegloopen.
»Hoort u temet ook tot het kwasterig gild?quot; vroeg de basstem.
»Goddank! ... neen... neen, waarlijk niet!quot; hernam Klaas Jan, die beleefd zijn hoed afnam en toen zijn best deed zich zoo spoedig
72
VEKZOENU.
mogelijk van den ander, dien hij inwendig als een wraakengel huldigde, te verwijderen.
Karei Gunters begon wei eenigen last te krijgen van zijn literaire strooptochten. Het regende anonieme brieven en vooral briefkaarten. Dat hij niet de bescheidenste man werd op deze wereld, was wel te verwonderen. Zeker zou hij 't wel geworden zijn als tegenover die correspondentie geene persoonlijke ontmoetingen stonden van gansch anderen aard als die op den bewusten middag zich hadden voorgedaan.
Wat eerbied, wat vrees bejegende zijn persoon in het théater of het daaraan grenzend café! Hoe dikwijls werd zijn grog betaald of hem een andere fijne versnapering aangeboden! Zelfs werd hem eens bij de deur, die naar het tooneel voerde, »een muntjequot; in de hand gedrukt! Hij wist wie dat deden en toonde 't ook in zijn geestige critieken, die hoe langer boe geestiger werden gevonden. Wat kon hij lief wezen voor eenige! Maar als hij dat was, dan toonde hij zich des te onbarmhartiger voor anderen. Van den marqué sprak hij niet meer; dien had hij dood verklaard, en, naar het algemeen zeggen, had de dus veroordeelde zelden zoo ruim ademgehaald als sinds dat oogenblik.
Van welke zijde ook bezien vond Karei Gunters toch, dat zijn bestaan steeds meer waarde voor hem kreeg. Zijn optimisme leidde hem niet tot grootere mildheid tegenover de auteurs van zijn bestaan, maar van lieverlede wel tot eenig meer gevoel van eigenwaarde. En dat gevoel stelde hem steeds meer in staat met gelatenheid, zelfs met een spottend lachje, de papiermand te beschouwen, waarin de brieven, die hij niet behouden wilde, als meer dan half vergane lijken lagen verscholen.
In den rug van zijn stoel met matten zitting geleund,met den enkel van den rechtervoet op de dij van het linkerbeen, de houten tafel voor zich met een kleedje van zeer verdachte kleur bedekt en voorzien van een klein lessenaartje, zat hij op zekeren ochtend voor zich uit te staren, zeker geheel van dat gevoel van eigenwaarde vervuld. Zijn rechterband omklemde een pennenhouder met stalen pen. Hij verroerde zich en keek om zich heen. Een heel klein kamertje, maar toch groot genoeg voor hem en .. . een klerk! Ja waarlijk, daar dacht hij al aan.
Er was nog geen cliënt geweest, maar 't was nog vroeg. En hoor, daar klonk reeds een tred op den steenen vloer van het gangetje. De deur ging open en voor de kleine balie vertoonde zich een élégant gekleed heertje met een zeer gunstig en innemend uiterlijk. Een klein snorretje toonde nog de jeugd van den mannelijken leeftijd; het
73
VERZOEND.
donker levendig oog de dartelheid van het in hem wonend verstand.
» Heb ik de eer mijnheer Gunters te spreken ?quot; vroeg een melodieuze stem in zuiver Hollandsch.
Wie kan dat zijn'? vroeg Karei zich af. Hij moest zich zeiven bekennen, dat zulk een mijnheer geen gewoon bezoeker was, ja zelfs in dat kantoortje, er zich nog nooit bad vertoond. Hij noemde zich van Hutten. Weldra was hij tegenover Gunters gezeten, aan déze zijde van de kleine afsluiting. Hij was niet gevraagd naar achter in het halfdonker te komen. Gunters vond dat aanvankelijk niet noodig en bemerkte heel spoedig' dat het in het geheel niet noodig zou zijn.
3)Wat is er van uw dienst, mijnheer?quot; vroeg bij beleefd, nederig beleefd, zooals hij het vroeger tegen Mr. van Drachten kon wezen.
»Ik heb een strijd te voeren,quot; zoo begon de ander, »waaraan niemand beter dan u een eind zal kunnen maken. Ik heb een onbedwingbare neiging voor het tooneel. Mijn ouders en vrienden zijn er tegen en beweren, dat ik niet de gaven bezit, welke voor het moeilijk vak van tooneel-artist vereischt worden.quot;
»Daar kan ik me niet meê inlaten,quot; viel Gunters in.
»Pardon, mijnheer! Och, verstoor niet mijn laatste hoop! Het is bekend, dat u een kenner is. Wel bejammert men het, dat u, die zoo hoog staat, in zulk een weinig geacht blaadje wilt schrijven, alleen gelezen door wie les succes de scandale wil; maar ieder is het er over eens, dat de inhoud uwer critieken een uitzondering is op den algemeenen regel. Van welk een vernuft getuigen ze! En toch ook weer van welk een ingehouden toorn over de vele tekortkomingen der priesters zonder roeping, de zoogenaamde kunstenaars, voor wie een nagemaakt bouquet en een groot appointement de triomf dei-kunst is! Mijn vader, die geen vreemde is op het terrein der letteren, sprak vroeger altijd met zoo'n minachting van Aie jienny-a-Hners; — u verstaat tocb Engelsch?quot; vroeg de aangenaam sprekende, toen hij iets vreemds in bet gezonde oog des anderen zag.
»Heel goed... natuurlijk!quot; Dat laatste woord bewees eenigszins, dat hij onder den invloed geraakt was van de vleiende betuigingen des heeren van Hutten.
»Aan zoo'n pennj-a-liner had hij altijd een gruwelijken hekel. Wees liever een klompenmaker dan zoo'n journalist, die a, zóóveel per regel schrijft over zaken waar hij geen verstand van heeft; die goedkcop aardig tracht te zijn door het altijd op kosten van anderen te wezen, en om eigen schamelheid te verbergen, anderen de kleeren van het lijf scheurt, de rijkste natuurlijk het liefst!quot;
«Maar, mijnheer; waarlijk... ik heb geen tijd. Als u later...
74
VERZOEND.
's avonds eens terug wou komen om dan te besoigueeren over . . stotterde Gunters.
sOch, verstoor mijn laatste hoop niet! U is mijn vraagbaak! U kent Shakespeare...quot; Gunters had hem zijn bepareld oog toegekeerd en het gezonde een anderen kant doen opdwalen. »Aan welke uitgaaf geeft u de voorkeur?quot;
»Ja... daar kan ik me nu niet over uitlaten . .. aan de laatste zou ik meenen . . .quot;
ȟ gelooft toch ook dat de Duitschers het voorrecht hebben den grootsten dichter der moderne tijden het best te vertolken?quot;
»Zoo, is hij in 't duitsch vertaald ... Ziet u ... mijn lievelingsauteur woont in Frankrijk. Wij kunnen niet schrijven voor het tooneel... ons ontbreekt daartoe ... alles. Ik heb dat dikwijls genoeg in 't licht gesteld. Als er eens een oorspronkelijk stuk gaat, dan weet ik al van te voren war 't wezen zal. Ik breng mijn slaapmuts meê. Maar met den Szekspier schijnt 't een uitzondering te wezen, altijd naar uw opinie.quot; Het laatste woord ging van een meelijdend, goedaardig lachje vergezeld. »In het salon waar ik kom is er nog nooit iets van hem gespeeld. Zeker in de groote kast op 't Plein. Dat bewerkt een ander, flauw genoeg! Maar als er iets van uw vriend gaat, dan zal 'k 't gaan zien . .
»Het spijt mij wel dat u den Engelschen dichter niet zoo goed kent als ik wel dacht..
Gunters begreep dat hij een vreeselijken flater had gemaakt; hij wilde een einde maken aan het gesprek, dat hem vermoeide, verveelde, beangstte. In de meeste gevallen riep hij daartoe de grofheid te hulp; hier waagde hij dat nog niet.
Het jonge mensch, dat zoo aangenaam sprak en hem wel tot luisteren verplichtte, ging voort. »Ik wenschte in een stuk van Shakespeare te debuteeren en had u willen vragen in welk karakter ik dat naar uwe hooggewaardeerde meening het best zou kunnen doen. Maar ik zie nu in, op die vraag ten minste geen antwoord te kunnen krijgen. Dat raakt ook meer de letterkunde en ik ben 't met u eens, dat men zeer goed een tooneelrecensent kan zijn, zonder letterkundige te wezen. In uw laatste recensie keurde u de houding en het gebarenspel vooral van den jeune premier en de geheele mise en scene met buitengewone kracht af. Mijn vader, die — ik geloof dat het om uw geest en vernuft is, en vernuft en geest kan hij bij anderen niet goed verdragen; overigens een best mensch! — inijn vader, die u niet zoo hoog stelt als ik, vergeleek die critiek bij een heel ondiepe beek, waarvan het water bij het minste windje dadelijk.
75
VERZOEND.
driftig bewogen wordt over de steenen en de kie'ols die op den bodem liggen; dat geeft dan, altijd volgens mijn vader, een geruisch en gedruiseh, dat een breede diepe rivier nooit eigen is..
^Uw vader, mijnheer, permitteer rae, is...quot;
»Geen penny-a-liner en ook geen letterkundige van professie. Maar sta me toe om tot mijn eigenlijk verzoek te komen. ..quot;
»Later... later misschien... ik heb geen tijd tot praten... tot babbelen als u 't me niet kwalijk neemt. En hoe zou u dat ook kunnen kwalijk nemen, nu ik op mijn eigen kantoor zit!quot;
Hij wilde zich opwinden tot toorn, maar hij moest het opgeven toen hij zich weder heel beschaafd hoorde toevoegen: »ü is mijn vraagbaak, mijnheer! Op u is al mijn hoop gevestigd. Och, één enkele les maar! Denk voor een oogenblik, dat ik Harry Hotspur ben, een ridderlijke natuur, maar nog in de eerste jeugd, met ziedend bloed in de aderen Ik heb de heerlijkste idealen in het leven ; ik verdedig de reinheid en de onschuld; ik strijd voor hetgeen ik waarheid noem; ik eer de openhartige eerlijkheid; ik huldig de nederigheid; ik kniel voor de waarachtige kennis en voor het genie, en nu kom ik in aanraking met de laaghartigheid, die het er op toelegt anderen met slijk te bemorsen; met de opgeblazenheid, die op alles met voorname minachting neerziet; met den domoor, die uit jaloezie krabt en bijt; met den karakterlooze, die voor een klein stuk geld knijpt en voor een groot stuk trapt. Verbeeld u, dat ik op het ■oogenblik dien ridder voorstel en ü de laaghartigheid.quot;
«Mijnheer, dat gaat te ver!quot; riep Gunters van zijn stoel opspringend uit.
«Hoe nu, mijnheer? Ik vraag een enkele les. U is mijn vraagbaak — verstoor mijn laatste hoop niet.. .! Zeg me wat ik u bidden mag: hoe moet ik tegenover u staan ? hoe moet mijn houding zijn, mijn gebarenspel, mijn oogblik, de werking van mijn gelaats-zenuwen...?quot;
sDat weet ik niet, mijnheer, en dat wil ik ook niet weten!quot; riep Gunters, die nu bijna de zekerheid had, dat hij voor den gek werd gehouden en gruwelijk beleedigd.
ȟ wil het niet weten? Och, dat kan de geestige rechter niet meenen. Moet mijn houding misschien deze zijn? Och, ik bid u, zie mij aan!quot;
Gunters kon zich zeiven later niet zijn zachtmoedigheid en zijn geduld verklaren; hij voldeed aan het verzoek. Had hij 't slechts niet gedaan! Want wat zag hij? Een blik, waarin de diepste minachting iag en een glimlach zóó smadelijk, dat die hem zeer deed.
76
VERZOEND.
»Maar nu is 't meer dan genoeg! Ga weg of ik roep de politie! Me in mijn eigen huis te molesteeren . ..!quot;
De kantoordeur ging open; de postbode kwam binnen, die hem een brief en een briefkaart overreikte. Mijnheer van Hutten borst in een schaterlach uit, wierp hem een kaartje toe en ging heen. Gunters las, toen hij weer alleen was, het kaartje het eerst, dat in zijn vingers trilde; er stond op: C. van Hutten, tooneel-artist. Hij bad hem wel eens zien spelen, koud en kalm, zooals iedereen het wel kon, maar hem nooit in café of foyer ontmoet. Van Hutten was ook van de nieuwe school, die zekere pretenties niaaiite. Welk een uur had hij doorgebracht door zoo'n ellendigen comediant !
Maar hij zou 't hem betaald zetten . ..! Het kereltje had nu gelachen,, maar hij zou hem wel aan 't huilen brengen!
Hij nam de briefkaart ter hand. Ze was van den hoofdredacteur van zijn blaadje. Wat? Las hij goed? Hij kreeg zijn congé als medearbeider. De redactie had vrede gesloten met de directie van het salon, dat als mikpunt had gediend, en gt;daar jij alleen leven kan in den oorlog, zoo heb je voor mij geen reden van bestaan meer, mon cher!' Een present-exemplaar hou je en je advertenties plaats ik met het gewone rabat.quot;
^Dat op een briefkaart te zetten! En het geld dat ik voor hem verdiende!quot; mompelde hij terwijl hij de tanden knerste. »Die gemeene kerel!quot;
Wat klonk daar? Was er een echo op zijn kantoor? Hij nam den brief op, die nog gesloten voor hem lag. Het adres was van geen onbekende. Waarlijk, van Mr. van Drachten! Wat zou dat zijn? Toch geen zedelijke oorveeg, zooals hij er vanda'ag al twee had gehad? Verre van daar. Alles kon vergeten worden wat die twee onbetee-kenende lui hem hadden wagen aan te doen. »Gunters!quot; zoo las hij,. »ik kan je hulp gebruiken in een zeer teere zaak. Kom dus vandaag eens bij mij aan!quot; Hij stond dus nog goed bij den voornamen advocaat aangeschreven. Wat hij onaangenaams in de dagen zijner onafhankelijkheid had gedaan of ondervonden was den vroegeren patroon dan nog onbekend. Hij hoopte er voor te zorgen, dat het den patroon onbekend bleef.
Hij had zich klaargemaakt om uit te gaan; hing het zelf door hem vervaardigd en beschreven bordje voor het raam, waardoor de bezoekers konden vernemen dat hij over een uur weer thuis zou zijn, en vertrok.
Er was bij Mr. van Drachten weinig veranderd. In het bewuste vertrekje, waar hij een oogenblik te wachten had, zaten weer twee jongelui
11
VERZOEND,
de banden zich lam te schrijven, om voor den stuiver dien zij verdienden den patroon minstens een gulden in den zak te jagen.
»Toe, werkt maar, domme prengels! Dat ik het in dit gat nog zoo lang heb uitgehouden! Goed, dat ik vrij ben!quot; klonk het in zijn binnenste.
Het welbekende schelletje werd gehoord. Of mijnheer Gunters maar binnen wou komen, vroeg een der domme prengels. Gunters was er op voorbereid, dat van Drachten zou vragen hoe het hem ging en dan zou hij antwoorden met heel wat minder reverentie dan vroeger. Hij stond voor den gewezen patroon, die voor zijn schrijftafel zat en niet zooals gewoonlijk aan de tafel. De gewezen patroon bleef zitten en liet hem staan, ja wees hem zelf de plek aan, waar hij scheen te wenschen dat Gunters bleef staan. Van die plek kon Gunters den ander niet op de handen zien, en dat deed Gunters altijd graag.
gt;Ik heb een missie voor je,quot; zei de gewezen patroon op een toon alsof hij nog patroon was. »Ik weet, dat je goed hooren en zien kunt, en hoop dat je ook op mijn kantoor hebt leeren zwijgen. Indertijd heb je me eens een goed woord gedaan voor zekeren Duval... Je hadt, geloof ik, een soort van kompassie voor hem... Nu, er is nog iemand, die dat voor hem heeft; die dat in klinkende munt wil bewijzen; die den verloopen man, want dat schijnt hij te zijn, een zekere som heeft toegelegd. Die som kan een jaargeld worden als de persoon in quaestie het verdient. Dat moet onderzocht worden. Ik geloof dat je in menigerlei opzicht daarvoor de geschikte persoon bent. Ik heb in last ontvangen voorloopig vijfhonderd gulden uit te betalen. Zijn je berichten gunstig, dan wordt de som tot duizend gulden verhoogd.quot;
gt;Eu woont hij met'zijn dochter?quot; vroeg Gunters, het hoofd zoo ver mogelijk naar voren stekend, om te zien wat de gever van zulk een opdracht in de hand of vóór zich had.
«Van een dochter weet ik niets. Weetje niet waar hij woont? Ja, dat 's lastig. Maar wacht...quot; Gunters hoorde het klateren van een'g papier, het schuiven van eenige brieven en toen; »bij moet boscli-wachter zijn op een buitenplaats genaamd Beerensteijn, tusschen 's Heerenstede en Marktwolde, het dichtst bij liet laatste dorp.quot;
«Dan zal ik hem wel vinden, mijnheer!quot;
sDat geloof ik ook wel. Ziehier vijfhonderd gulden in bankpapier.;. Je neemt een requ ..
sOp wiens naam?quot; vroeg hij onverschillig, maar in zijn_ binnenst volgden de vragen in verbazende snelheid elkander op.
»Op je eigen naam. Je legt dat re^u mij natuurlijk over. Dit aanvankelijk voor reiskosten en voor belooning.quot;
78
VERZOEND,
't Was een bankje van vijf en twintig gulden.
3gt;'t Gaat uit een rijke beurs,quot; dacht Karei. »En mag de edele weldoener niet bekend zijn ? Men zal er mij natuurlijk naar vragen,quot; merkte hij schoorvoetend aan en zacht, zóo zacht, dat mr. van Drachten moeite had liem te verstaan.
»Voor het oogenblik heb ik je niets anders te zeggen. Je zult natuurlijk begrijpen, dat de weldaad in het verborgene moet geschieden. Er mag geen ruchtbaarheid aan gegeven worden; dat is een stellige voorwaarde. Kan je morgen van huis?quot;
«Zeker, mijnheer! Als mijnheer zegt dat het moet, dan nog wel vandaag, aanstonds. En woont Duval daar al lang?quot;
»'t Is mij niet gezegd. Je zult gelegenheid hebben het hem te vragen.quot;
»Maar als de man mij vraagt van wien ik het geld heb?quot;
»Ik zei je immers op welken naam het requ dient ingevuld te worden? Als je terugkomt, zal ik je wel gauw bij me zien. Goeie reis, Gunters!quot;
Er was niets te hooren; er viel niet te blijven. Een slaaf verdiende zoo behandeld te worden, maar niet een vrij man, wien het leven toelachte, die van zich zou laten spreken, die een geheim had te bewaren misschien van een hooggeplaatste, van een zeer vermogende!... Hij moest dien hooggeplaatste, dien zeer vermogende trachten uit te vinden, en dan zou hij buiten dien advocaat om, dien hij nooit zoo gehaat had als nu, zelf gaan handelen.
»Wil mijnheer de deur dicht hebben of op een kier?quot; vroeg hij, na diep gebogen te hebben met den pas gekocbten cylinderhoed in •de hand, het hoofd op de borst en de kruk in de hand.
»Sluit haar maar.quot;
3gt;Uw onderdanige serviteur, mijnheer!''
Maar waarom moest dan alles zoo geheimzinnig gaan? De weldoener wou niet bedankt worden. Gunters had er wel van gehoord, dat er ergens geschreven stond; de linkerhand wete niet wat de rechter doet. Hij had dat altijd een reeks doode letters gevonden; want wat hij gezien bad was, dat men 't heel graag had, als niet alleen de eigen linkerhand, maar ook die van zooveel mogelijk andere waarnam wat de rechter deed. Een collecte in een diepen zak had hij nog nooit veel zien opbrengen; maar, mijnheer, weet u hoe het 't best gaat? in een open schaal op een goed van menschen gevulde markt; bouw daar dan nog een verhevenheid en plaats er al de candidaat-weldoeners op en laat er een met een kolossal stemgeluid voor gaan staan, die de som, door den weldoener afgezonderd, bekendmaakt, liefst over aller hoofden heen tot in de achterste hoeken toe! En de
79
VERZOEND.
onbekende gever zou onbekend willen blijven uit nederigheid? Daar zat meer achter en dat zou hij wel te weten komen.
Hij was weer terug en zat op zijn armzaligen stoel met de armelijke tafel voor zich in het smalle hooge huis, dat voor zeven achtsten door anderen werd bewoond. Had hij gedroomd of was 't werkelijkheid? Ja, daar lagen voor hem de bankjes en uit zijn vestzakje haalde hij de vijf en twintig gulden, die hij voor alle securiteit maar dadelijk apart had gestoken.
De dienstbode van de bel-étage stak het hoofd door de deur dei-achterkamer en boodschapte, dat er een juffrouw was geweest, die aan de onderdeur had getrokken. Toen dat niet hielp, was ze de stoep opgestoven en had ze boven aangescheld. Ze had veel haast en was erg gejaagd; ze moest den praktizijn spreken en zou over een uur weerom komen, maar dan moest de praktizijn er ook wezen.
»'t Scheen wel of ze achterna werd gezeten,quot; dus werd de mede-deeling besloten.
Daar was ze al; ja, dat was dezelfde, verzekerde de dienstbode, die zich in het kantoortje waagdè om de bezoekster nog eens goed op te nemen. »Het dikke mensch heeft zeker al dien tijd niets anders gedaan als loopen .. . Wat heeft ze 't warm!quot;
Die dame was zeker een cliënte, die naar achteren moest worden gebracht. Het bleek spoedig. Zij verklaarde het zelve dat het haar in het halfdonker het aangenaamst was. »Mijnheer Gunters, praktizijn, niet waar? Ik heb wel de juiste persoon voor? En toen u me binnenliet zag u toen niemand op de gracht?quot;
»[k geloof het niet. Neen, ik weet het zeker; er was niemand te zien als de agent, die op den hoek de wacht houdt.quot;
»Dan ben 'k verloren!quot; riep ze in wanhoop. »Is achter dit kom-bofje er nog niet een, waar het nog donkerder is? Och, God, nu weet hij al waar ik ben.quot;
»Maar u hebt toch niets met de politie uitstaan? Mag ik uw naam weten?quot;
»ü ziet een ongelukkige vrouw voor u.quot; Ze begon te vertellen. Ze heette nu Cornelia Eeimers, maar wou dat ze altijd maar was blijven heeten als bij haar geboorte: Cornelia Haalmeijer. Ze had nogal aardig geërfd van een neef, die in de nieuwe wijk had gewoond en schilderwas en die voor haar had gezorgd zooals geen vader kan doen. Ze raakte verward in al de familie-staken, die om harentwil onterfd waren geworden, zag dat ze er zelve niet goed meer uit kon komen, waagde een geweldigen sprong en pakte op eens haar echtgenoot Chris Reimers beet.
2gt;Is u getrouwd, mijnheer?quot;
80
VERZOEND.
»Nog niet, mevrouw Reimers!quot;
»Doe het nooit. Had ik maar naar raad willen luisteren! Verbeeld u, mijnheer... maar u luistert toch wel? U is praktizijn en geen advocaat en daarom had ik gedacht, dat u wel zou luisteren en geen geld aannemen vóór ik mijn zaak gewonnen heb. En winnen moet ik die, als er nog rechtvaardigheid is in de wereld van God.quot;
»Wil u me dan eens vertellen wat de kwestie is?quot;
»Kwestie? Denkt u dat het niet meer is dan een kwestie? Neen, mijnheer, 't is diefstal en moord . ..quot;
»Maar dan moet u niet hier wezen .. . dan moet u de politie in den arm nemen ...quot;
jgt;Dat kan u begrijpen. Dat zou 't spek wezen brengen bij de kat. Als ik spreek van moord en diefstal, dan bedoel ik zielemoord aan al wat de vrouw heiligs en dierbaars heeft, diefstal van haar geld; buiten gemeenschap van goederen gehoord en toch bestolen!quot;
Gunters begreep er niets van; hij begon te vragen en verzocht vriendelijk kort en duidelijk antwoord. Op die wijze leerde bij den toestand kennen. Hij dacht een oogenblik na, nam het wetboek en bladerde er in. Van dien tijd maakte mevrouw Reimers gebruik, om het oordeel der vier gehuwde vriendinnen, van mejuffrouw Puffius en mevrouw Cmcqius mede te deelen; zooals altijd was dat der laatste het zachtmoedigst. »Maar die heeft dan ook zelve wat op haar kerfstok!quot; riep zij uit, »maar ik niet... Ze zeggen wel... maar laten ze 't me bewijzen! En nu vraag ik u, mijnheer de praktizijn, voor hoeveel in eens u me van Chris kunt afhelpen en het gestolene weer bij me brengen? Dat u 't kan is zeker; maar voor hoeveel? en dan te betalen nadat ik 't gewonnen heb. Een Haalmeijer laat zich niet voor de tweede maal bedotten zooals eens door die advocaten.quot;
»U moet naar uw man terug.quot;
»Nooit.quot;
»U moet ten minste naar de echtelijke woning.quot;
»Die heeft hij netjes ingepalmd, met al mgn goed en de helft van mijn effecten en de heele afbetaalde hypotheek.quot;
»En van daar uit richten we een sommatie.quot;
»Of hij heen wil gaan? goed! Met achterlating van 't gestolene? nog beter! Maar hij doet het niet; en in dien tusschentijd heeft hij me in een of anderen kelder weggemoffeld. Hij is rechercheur van politie; hij ziet alles; hij hoort alles; hij ontdekt alles, tot zelfs mijn effecten. En als ik ergens ben weggestopt, dan laat hij me bij den burgerlijken stand inschrijven als overleden en dan is hij weeuwenaar. Dat 's zijn plan; een duivelsch plan! Ik heb genoeg van 't leven;
VERZOEND. — II. 6
81
VEllZOEND.
ik wil er -wel uit; ik zie tegen den dood niet op, wel voelende dat hij zijn prikkel verloren heeft zooals het bijbelwoord zegt, maar dan moet hij meê. Hem als weeuwenaar alleen te laten met mijn geld en dan die vrouwsperooon aan de andere zij van de straat, nooit zeg ik, nooit...! En als je een goed praktizijn bent moet je dat ook niet willen.quot;
»Dat wil ik ook niet, lieve mevrouw! Maar eer we verder gaan verzoek ik u vriendelijk even om u heen te zien.quot;
»Lieve God, hij staat daar immers niet?quot;
Ganters schudde plechtig ontkennend en wees met de rechterhand naar een vierkant stuk papier op verschillende plaatsen van den wand aangeplakt, en met groote letters vermeldende, dat vóór het vragen van eenig advies er zestig cents op tafel moest worden gelegd in mindering van rekening. Cornelia zag eensklaps, dat de hand van den praktizijn veel van een grijpklauw had.
»Nu, ik ben niet onwillig, als u doet wat ik verlang...quot; Maar de klauw bleef uitgestrekt en de eisch was niet groot, waarom zij twee kwartjes en tien centen op de tafel wierp, waar de klauw, alsof hij zelfs weerhaken had, ze met één spierbeweging bemachtigde.
»En nu zal ik u zeggen, lieve mevrouw, dat uw zaak heel mooi staat, omdat ik het plan van uw echtgenoot, die eerstdaags uw gewezen echtgenoot zal zijn, nu ten volle doorzie. Ja, mevrouw, ik doorzie het nu en ik zal den booswicht zijn valsche streken betaald zetten. Hij noemt zich nogal rechercheur-, hij denkt handig te wezen; wij zullen toonen 't nog meer te wezen dan bij. Waar zou het heen, als zoo'n rechercheur een praktizijn een vlieg zou kunnen afvangen! Ik zal hem in zijn eigen net strikken.quot;
»Maar dan moet u 't doen, op 't oogenblik dat hij mijn effecten bij zich draagt! Hoe zul je dat aanleggen?quot;
»Dat mag voor het oogenblik niemand anders weten als ik alleen.quot;
»En u denkt het te weten .. .quot;
»Escuseer... ik weet het.quot;
Ik wil 't gelooven omdat u met zooveel assurantie spreekt. Begin dan maar gauw je net op te hangen; iedere dag uitstel kan me geld kosten ...quot;
»Juist, mevrouw! Maar dat net ophangen kost den eersten dag al geld ...quot;
sgt;Ik ben er goed voor! U is zeker van de zaak, dus ook van uw geld...quot;
»Excuseer, lieve mevrouw, maar ik mag het niet voorschieten; dat verbiedt de wet en ook mijn beurs.quot;
82
VERZOEND.
»Geld vooruitbetalen? Maar dat heb ik al gedaan.quot;
»Dat was voor het advies; dat geld is al verdiend en dus al mijn eigendom! Wat ik vraag is evenwel niet voor mij, maar voor de zaak, voor de verschotten, weet u? Ik moet beginnen deurwaardersexploiten te laten doen, rechters te gaan spreken om hun de zaak begrijpelijk te maken; dat alles kost geld, veel geld, weet u. Ik moet vervolgens vonnissen laten opstellen, die geregistreerd en beteekend moeten worden; dat kost heel veel, heel veel geld ..
ïHoeveel dan wel?quot; vroeg Cornelia, wier gelaat bestierf.
»0, niet zóóveel, dat u :t niet betalen kan. Zeker niet! want als dat waar was, dan zou u geen recht kunnen krijgen; en Goddank! zóó ver is 't nog niet in ons land. Ziet u, als ik voor de eerste kosten een vijftig of zestig gulden van u krijg, dan brengen we de zaak het eerste stadium door ... ja . .. misschien wel in het begin van het tweede ..
»Nu, als 't vijftig gulden moet wezen ...! t Is wel tegen mijn voornemen . .. maar u spreekt met zooveel assurantie ...quot;
»En dat kan ik met een gerust geweten doen. In casu echtscheidingen word ik een specialiteit genoemd.quot; Cornelia had vier muntbiljetten op tafel gelegd en scheen met de oogen te vragen of hij 't daarmeê niet zou kunnen doen. »Ja, als ik doorga tot het oogenblik van gijzeling...quot; zei hij peinzend.
«Denkt u hem in de gijzeling te krijgen ? Neen, liever een verbeterhuis.quot;
»Tegen bet laatste heb ik niets geen bezwaar; maar dan moeten we niet tegen zestig gulden opzien.quot; Cornelia voegde bij de muntjes nog twee tientjes.quot;
Terwijl hij ze in zijn klauw neep, zei hij met een bemoedigend lachje; »ik ten minste heb het er voor over.quot;
»En wanneer begint u den aanval?quot;
»Vandaag nog.quot;
»Goed.quot;
»Ik schrijf hem een briefje om hier te komen.quot;
gt;Chris geeft om geen briefjes.quot;
sWel om de mijnen: op zegel... bovenaan, in naam des konings.quot;
gt; Juist, daar zal hij respect voor hebben. En binnen hoeveel tijd rekent u — 't komt op een halve week niet aan — hem mijn huis uitgehaald te hebben?quot;
»Dat zou ik u niet precies kunnen zeggen... maar u komt wel eens bij mij aanloopen, niet waar, mevrouw? En willen we, om in geen dubbele vacatie te vervallen — elke vacatie kost, zooals u weet,
83
VERZOEND.
zestig cents — nu maar het debat gesloten verklaren? Dan heb ik alleen nog dank te zeggen voor uwe kennismaking. Laat nu de cardo quaestionis, zooals wij geleerden zeggen, maar aan mij over: alles is in confessu, al de tribulationes zijn geteld. Tot de eer alzoo, mevrouw Kleimers!quot;
«Reimers ... Kent u myn naam nog niet eens? Hebt u dan niet begrepen ...?quot;
»Alles is opgeteekend... Ik versprak me: lapsus linguae, weet u ... Tot de eer alzoo .. .!quot;
iMaar ik heb nog geen quitantie!quot; zei Cornelia, die al aan de deur was, maar zich, met een berg vol achterdocht, plotseling omkeerde.
«Behoeft niet gegeven te worden en wordt nooit gegeven... Onder rechtsgeleerden is het woord voldoende ... Een voorschrift .in de wet, mevrouw!quot;
Cornelia stond op straat, maar half bevredigd. Ze was begonnen hem te vertrouwen, maar in de laatste oogenblikken was hij zoo vreemd geweest. Hij was 't geworden ...? ja, toen hij baargeld had opgestoken. Zou hij ook al niet zuiver wezen? Neen, maar nu werd zij toch wat al te achterdochtig! De man was zoo leelijk als een baviaan, en om een deugniet te wezen moest men mooi wezen, recht van lijf en leden, met een paar flinke kijkers en een dikken ringbaard . .. zooals hij!
Gunters wreef zich vergenoegd in de handen, terwijl de parel in het eene oog rustig staan en de pupil van het andere heel goedig op één punt kijken bleef.
Hij had een melkkoetje zooals hij er misschien in geen jaren weer een zou krijgen. Dus het goed verzorgd, dan kon het heel lang melk blijven geven! Den eersten room had hij al binnen. Een heel lieve cliënt; nogal bemiddeld en nogal dom!
Trouw aan zijn belofte had hij een briefje geschreven aan den Wel-EdelGeboren Heer Christiaan Reimers, houdende het beleefde verzoek, om als het Z.WE.G. voegde met Z.WE.G. overmorgen te komen confereeren aan Z.WE.Gs. huis. Hij wilde zich wel eens met eigen oog overtuigen van de waarheid van mevrouws verzekering aangaande de waarde van haar meubilair.
Het briefje was nauwelijks een uur geleden verzonden,en de schrijver zou er reeds een alleszins volledig antwoord op ontvangen.
Een fatsoenlijk gekleed heer met iets zeer zacht slepends in den gang en een half gevoileerden oogblik stond voor de afscheiding in het kantoortje, eer Gunters daarvan nog slechts een vermoeden had.
De gelukkige praktizijn zat juist al de incidenten van het feit, waarop het echtscheidiugsproces zou steunen, te overdenken, toen
84
VERZOEND.
hij door bet omdraaien van het werveltje aan het kleine deurtje vlak achter zich werd verrast. Toen hij omkeek was het deurtje ai open en stond de bezoeker achter hem of op zij; de juiste plek viel moeilijk waar te nemen, daar bet lichaam des vreemden wel van gom-elastiek scheen te zijn.
»Wie is u?quot; vroeg Gunters, verschrikt oprijzende.
sChristiaan Reimers. Mijn vrouw beeft u een bezoek gebracht.quot;
»Heeft u mijn briefje..
»Een briefje van u? Daar weet ik niet van, Is mijn vrouw niet tussehen 12 en 2 uur bij u geweest?quot;
»Ik ontken het niet.quot;
»Zij heeft u opgedragen echtscheiding aan te vragen.quot;
»Wat mevrouw met mij besproken mocht hebben...quot;
»Weet ik zonder dat u er mij iets van behoeft te zeggen. Maar, mijnheer Gunters,quot; en hier wierp Reimers zich op den stoel, waar gene van was opgesprongen bij de ontdekking, dat een vreemde bezoeker achter hem stond, »ik kom u waarschuwen geen geloof te slaan aan wat een door jaloezie gek geworden vrouw vertelt. Ik behoef u niet te zeggen, dat bet voor u als praktizijn gevaarlijk kan worden. Als ik mij niet vergis komt u pas uit den dop...?quot;
»Wat blieft u ?quot;
»Als zaakwaarnemer, ü heeft zeker voor de eerste kosten geld ontvangen, ü zal nog wel meer vragen en — ik twijfel er volstrekt niet aan — ook wel noodig hebben. Dat komt mij te duur uit. Mijn lieve vrouw mag grillen hebben, van mij vandaan loopen — dat kost geen geld, dat eischt alleen maar wat geduld van mijn zijde; maar ik moet mij verzetten tegen alles wat verder gaat. Ik ben de belee-digde; dat weet u misschien niet, maar dit is zoo. Mijn lieve verdwaalde vrouw liep weg uit de echtelijke woning. Keert ze er in terug, dan wordt ze er met open armen ontvangen...quot;
sJa, maar u is buiten gemeenschap van goederen gehuwd,quot; merkte Gunters aan, die zich verre van op zijn gemak voelde; 't was of de persoonlijkheid des anderen hem beheerschte.
» Welnu?quot;
»En u moet u ... met geweld . .. door verbreking van sluitingen toegang hebben weten te verschaffen tot...quot;
»Tot haar geld?quot; vroeg Reimers met een schaterlach. »Daar hebber, we weer de manie.quot;
»Dus... 't is niet waar?quot;
»Jongenlief, 't is goed voor je mij en niet haar te gelooven! Je cliënte is in de eerste periode van krankzinnigheid. Wees dus voor-
85
VERZOEND.
zich tig! Op de pvactijken der praktizrjns heeft de Justitie meer dan ooit het oog. En als men dan niet heel veel vrienden heeft...! Je schrijft toch nog in »De Kaaimanquot;?quot;
Wist die vent dat dan ook al? Wist zoo'n rechercheur al de intieme zaken of alleen die van hem? En was het laatste het geval, waarom dan juist van hem en niet van anderen ook ? Maar hij wilde het ontzag, dat zich van hem meester maakte, afschudden. Hij was nog voor niemand bang geweest en hij was in zijn eigen huis!
®Ik zal doen wat mij goeddunkt,quot; begon hij dan ook met hoogheid; maar hij kon niet voortgaan, want de ander viel op een toon van gezag in: »ik ben er geen oogenblik bang voor, datje zoo dom zou wezen ..
Reimers wees op den stoel, die aan de andere zijde der balie stond en wenkte hem te gaan zitten. Gunters wou losbarsten en hem beduiden ... wat? Niets. Hij deed wat hem geboden werd.
»Mijn vrouw heeft me veel verdriet gedaan, maar toch ook eengrooten dienst. Het bezoek, dat ze u bracht, heeft mij u herinnerd. U is bij Mr. Ludolf van Drachten op het kantoor geweest met zekeren Klaas Jan Veeling, niet waar? U heeft zekeren Duval schrijfwerk bezorgd?quot;
sDat deed Klaas Jan eigenlijk,quot; hernam Gunters, zeer gewillig bekennend onder den invloed van dat strak op hem gevestigde oog.
»Ja wel; maar die Klaas Jan is een domoor, een halve idioot, en u is heel wat anders!quot;
Geen lof had Gunters ooit zoo vleiend toegeschenen.
»Waar is die Duval heengegaan? Hier in stad is hij niet. Het zou der Justitie heel wat waard wezen dat te weten .. .quot;
»Bij de Veelings zou men 't misschien kunnen vernemen . .
»Hen heb ik reeds geraadpleegd; die weten 't niet. U wel.quot;
»Ik? Maar ik had niets met dien man uitstaande...quot;
jgt;Zoo ? Wie sprak voor hem toen Mr. van Drachten hem als kopiist wegzond? U. En dat deed u niet uit medelijden, uit menschenliefde. U is veel te verstandig om die er op na te houden. Dat deed u uit belang!...quot;
»Nu wordt het toch al te dwaas...quot; Gunters lachte; maar erg gedwongen. »Wat kan mij die ontslagen boef schelen?quot;
»Niets, en toch sprak u hem voor. ü deed dat ook niet om den boef; maar om de dochter van den boef...quot;
»Om... die verlepte blom?quot; riep Gunters, wien het nu toch te komisch werd, uit. »'t Wordt al te gek!quot;
»Misschien. U is in het vertrek gedrongen waar zij met vader en moeder woonde en heeft haar nogal teer toegesproken of nogal lieve
86
VERZOEND.
aanbiedingen gedaan. U is teruggewezen, 't Is openlijk door u gezegd; u behoeft er dus niet zoo vreemd van op te zien, dat ik het weet. Daarop is de moeder gestorven en zijn vader en dochter verdwenen . . spoorloos verdwenen. Het leven van zoo'n ontslagen boef is dan ook niet veel waard, en het kan lastig wezen voor wie zijn dochter tot liefje begeert...quot;
»Dus u houdt mij in staat. . .?quot;
ȕot alles; u evenals iedereen; de vroomste zelfs niet uitgezonderd.quot;
«Dus u beschuldigt mij ...?quot;
»Ik beschuldig nog niet. Ik verdenk nog maar alleen, en als ik iemand verdenk, dan heb ik het recht hem buiten toegang te stellen totdat het afdoend bewijs van mijn vergissing geleverd is ...quot;
»U zou wagen?quot;
»Voor eenige dagen althans; tenzij u me, hier zittend, van dwaling overtuigen kan.quot;
»Dat kan ik nogal makkelijk. U had aan de Veelings den waren naam van Vermeere ontdekt. Zij vroegen mij nader onderzoek; ik ging op de griffie het vonnis lezen, 't Was een mooi geval voor een aanstaand praktizijn ... De hoofdschuldige is nooit ontdekt. .. dat wekt op tot onderzoek... tot nadenken. De hoofdschuldige zal ook wel niet schuilen onder de kleintjes; want die pakt men gauw . . . U heeft er me een oogenblik geleden nog het bewijs van geleverd. Welnu, was bet een groote hans en ik ontdekte hem, dan was er geld uit te slaan .. .quot;
5gt;En je sloegt er geld uit.. .?quot;
»Neen, want ik heb nog niets ontdekt. Is 't nu duidelijk waarom ik belang in den boef stelde?quot;
sKan zijn: maar dan zal die belangstelling je hem hebben doen volgen. Ik heb noodig te weten waar hij woont. ..quot; Het vloog Gunters door het brein, dat de man, die tegenover hem zat, een te behendig vijand was om niet te trachten een vriend van hem te maken.
»Stel, dat ik eindelijk iets ontdekt had en dat het me bracht tot de ontdekking van een schat? Willen we deelen?quot; vroeg Gunters fluisterend.
De ander antwoordde niet, maar opende de oogen en bleef Gunters met zijn blikken doorboren.
»Ik ben vandaag belast geworden geld te gaan brengen aan Duval.., Hem wacht een jaargeld ...quot;
»Wie belastte je daarmeê ? Dat heb ik maar alleen te weten.quot;
»Dat weet ik niet. Maar als ik dat gewaar word, dan heb ik den schat gevonden; den schat, dien ik eerlijk met u zal deelen.quot;
»Ja wel, eerlijk. Maar wie gaf je dan de opdracht?quot;
87
VERZOEND.
»Dat zeg ik nog niet,quot; zei Gunters, die zich weer op vasten voet voelde staan.
»Waar ga je haar uitvoeren?quot;
»Dat zeg ik ook niet.quot;
«Waarom niet?quot;
»Omdat ik, als de Justitie door mij te spoedig op de hoogte werd gebracht, het voor 't nafluiten had en me de vingers niet blauw zou tellen.quot;
Reimers dacht een oogenblik na; toen zei hij met klem: »Ik zal je vooralsnog vrijheid van beweging laten.quot;
»Heel vriendelijk!quot; lachte Gunters.
»Neen, misschien alleen verstandig,quot; merkte de ander spottend aan. Aan de deur gekomen zwenkte hij nog eenmaal om en lel bij het bovenlijf over de afscheiding. »Heb je ooit van zekere mevrouw van Holy gehoord?quot;
Gunters bedacht zich, maar moest ontkennend antwoorden. De rechercheur verwijderde zich nu voorgoed.
88
XXII.
De bruine heide lag voor hen. Op den heuvel, waar een drietal sparreboomen en harstige takken wiegden, hadden Gustaaf en Helène zich neergezet. Helène, die haar morgenwandelingen weer bad hervat, maar altijd zorgde vóór het lever van mijnheer en mevrouw van Oven terug te zijn, had ook dezen ochtend, zooals op vele vroegere, Gustaaf ontmoet. Er ging geen dag om zonder dat ze elkaar spraken; maar voor beiden scheen dit nog verre van voldoende. Er ging geen minuut voorbij zonder dat Helène ten minste aan hem dacht; aan hèm, die haar geheele ziel had ingenomen, die aan haar leven kleur en gehalte gaf. Was dat bij hem minder het geval? Hij liet wel nooit op zich wachten; maar steeds was het punt, waarop zij elkaar ontmoetten, verder van Helènes woonplaats. Nog altijd trilde dezelfde warme toon Helène in het hart, als hij, de hand om haar taille geslagen, haar in het oor fluisterde dat hij haar liefhad, dat hij haar aanbad; maar toch werden de oogenblikken talrijker, dat hij zwijgend naast haar ging en dat er een bittere lach om zijn lippen speelde.
jgt;Helène, je moet dat logement verlaten!quot; zei hij dezen morgen, toen hij aan haar voeten neerlag. Ze had den eenvoudigen strooien hoed afgezet en liet den liefelijken morgenwind spelen door de dikke lokken. De heerlijke lentemorgen spiegelde zich op haar gelaat af; de gulden zonnestraal had van het zijne in haar oog overgestort; de geuren van de vlakte voor hen uit en van de bosschages in de nabijheid schenen zich aan haar te hechten; de reinheid der lucht omgaf en omgolfde haar. Hij bewonderde haar; hij was trotsch op haar; hij onderging weer den invloed harer persoonlijkheid.
VERZOEND.
»Neen, dat is geen bedrog!quot; prevelde hij. Hij schikte haar nader, nam haar hand in de zijne en herhaalde den straks geuiten wensch.
sHet is mijn middel van bestaan, Gustaaf!quot; zei zij heel zacht, maar zonder schaamte.
»Dat moet het niet meer zijn. Mag ik een net huisje voor vader en dochter huren? Je wilt het toch wel van mij aannemen?quot;
»Van niemand liever, mijn beste vriend!quot;
Hij wendde het hooi'd even af. Had hij niet gedacht, dat zij zulk een antwoord zou geven? Had hij zelfs gewenscht, dat zij hem had laten aandringen? dat zij met fierheid was blijven weigeren?
»Dan zal ik naar een kleine aardige villa voor je omzien, en dan kunnen we elkaar alle dagen zien, altijd bij elkaar zijn...quot;
»Maar toch niet, Gustaaf, voordat het lot der van Ovens is verzekerd?''
»Dat zal door tusschenkomst van anderen wel verzekerd kunnen worden. Zou je ook liever een eigen villa willen hebben, geen gehuurde...?quot;
»Doe zooals je 't voor ons beiden het best acht, liefste!quot;
»Uit een eigen villa ten trouw te rijden in equipage staat beter, niet waar?'' vroeg hij, terwijl er weder een sarcastische glimlach over het gelaat gleed, dat uit de lijst der rijke lokken altijd zoo geestig, zoo innemend en thans even geestig maar tevens onbehaaglijk scherp en hoogmoedig te voorschijn kwam.
^Verlangt je vader dat, Gustaaf?quot;
xgt;Waarom?quot; klonk het verbaasd, maar tevens achterdochtig.
»Omdat hij, dien ik liefheb om hemzelven alleen, mij eens verklaarde, dat hij me ook liefhad om mij zelve.quot;
Hij had haar in de armen gesloten. Hij drukte een kus op haar lippen. «Vergeef mij ... Je moet maar wat inschikkelijk voor me wezen! Och, je weet niet... en je behoeft ook niet te weten, wat me dikwijls zoo somber, zoo bitter stemt... Dus je weigert die villa, niet waar?quot;
Wil je dat ik weiger, dan weiger ik.quot;
» Zonder spijt?quot;
Er kwam een ongewone trek op haar gelaat, een ongewone gloed in hare wonder-prachtige oogen. Dat was de trek van vroeger, uit het verre verleden; een verleden, dat nog slechts eenige maanden verleden was en het toch in hare schatting al jaren scheen. Gustaaf zag haar met eenigen angst aan en voelde weer opkomen wat hij voorgoed dacht uitgeroeid.
«Zonder spijt,quot; klonk het naast hem, met heesche sternen afgewend gelaat.
90
VERZOEND,
Er was een oogenblik van stilte.
sHelène, ik heb mijn vader nog niets van onze liefde gezegd.quot;
Er volgde geen antwoord.
»Je bent van ochtend zoo teruggetrokken, zoo koud ... Is 't ook omdat ik ons engagement zoo lang geheim houd?quot;
»Je zult daarvoor goede redenen hebben.quot;
»Je hebt geduld, naar ik zie. Wat bedaardheid en kalmte!quot;
»Die gelooven haasten niet, Gustaaf!quot;
»Dus je gelooft! Je gelooft, dat ik niet anders kan handelen als ik doe? Dat het me een heerlijke ure zal wezen, als ik ten aanzien van allen het meisje mijner keuze in mijn kring zal brengen?quot;
3gt;Ja, dat geloof ik ... nog!quot; klonk het; maar de traandroppel, die-in den ooghoek wemelde, werd door niemand gezien.
^Gezegend zij dat geloof! 0, te kunnen gelooven is heerlijk! Te kunnen gelooven, dat niet ieder een liegend masker draagt, dat niet het roersel van iedere daad zelfzucht is; dat niet iedere schijn van-vroomheid het vernis is, waaronder het misdrijf zich verbergt! Ik geloof niet meer aan het verleden, aan het heden; maar ik wil gelooven aan de toekomst... aan ènze toekomst, Helène! Och, zie mij-aan met dat lief rein gelaat, dat van zooveel echte jeugd spreekt! Zie my aan, indien je ten minste niet te veel schrikt van een grijsaard vóór den tijd, zooals i k ben!''
En zij zag hem aan met denzelfden blik als altijd, en hij was weer verrukt als altijd en hij omhelsde haar en drukte haar aan zijn hart,, zóó krachtig, alsof hij haar te verdedigen had tegen een onzicht-baren vijand, die haar aan zijn liefkoozingen trachtte te ontrukken.
Zij liepen een oogenblik arm in arm voort in de richting van het bosch, waar beider weg lag. Plotseling stond Helène stil. Zij wikkelde-haar arm los en zei kalm en bedaard, de oogen op hem gevest: sGfr hebt geen achting voor de vrouw, Gustaaf!quot;
»Helène, ik heb achting voor mijn vrouw!quot;
»Dat zal wel noodig zijn; maar dat kan nog wel niets anders als-hoogmoed wezen. Je hebt er dikwijls tegenover mij op gedoeld, dat er vrouwen zijn, die geene achting voor zichzelve hebben... 't Geschiedde altijd met afgebroken woorden, altijd in beeldspraak. Dat deed je zeker uit achting voor mij... om mij niet pijn te doen; om mij niet in aanraking te brengen met een wereld, die ik niet kende... niet mocht kennen. Maar je wist toch, dat ik arm ben en uit ellende-voortgekomen. Zoo eene wordt geenerlei kennismaking bespaard! De-ellende brengt smaad, maar. Goddank! de smaad brengt ook kracht!: Ik heb die wereld eens gezien en in die wereld jou ...quot;
91
VERZOEKD.
»Mijn God, wat hoor ik! Waar? Wanneer ? En hoor ik dat nu eerst!quot;
»Het was een zomernacht... na een onweersbui... daar ginder in de groote stad ... Een armzalig kind stond bij haar vader, die in het straat vuil was neergevallen en door haar hulp alleen niet kon opstaan. Toen kwam er bijstand, van een zijde ... nu, van vrouwen, prachtig gekleed, maar toch die prachtige kleêren niet ontziende om de twee ellendigen te helpen. Ik werd zelfs genood naar binnen te gaan, en daar zag ik, onder velen, ook jou, die mij hielp heen te gaan; — ik dank er je nóg voor. Ik rilde van ontzetting bij den eersten oogopslag... Al wat de vrouw heiligs in zich heeft kwam in opstand! Maar later kwam ik tot nadenken ... leerde ik begrijpen. Hoe vele van die rampzalige vrouwen waren daar gebracht met een rgebroken hart, en hoe vele dier zegepralende mannen juichten daar met hun wanhopige slachtoffers! En toen ik zoo verre met mijn gedachten was gekomen voelde ik, dat het mededoogen het won van de verachting!quot;
sEn toen? en toen?quot; Gustaafs gelaat was geelbleek geworden. 'Zijn armen raakten de hare niet meer.
«Mij n hart is nog niet gebroken; en bovendien: voor mij bracht ■smaad altijd kracht.quot;
Het zinrijke en fiere antwoord, hoewel met eenvoud gegeven, gaf duidelijk te kennen, dat zij Gustaafs vraag begrepen had. Ware zij zoo rein, zoo eenvoudig geweest als hij haar zich altijd gedacht had, dan moest zij die niet hebben gevat, dan moest zij ook een ander •oordeel hebben geveld over een wereld, waarin hij zijn beste krachten van lichaam en ziel had verspild en verspillen moest. O gruwel! Zou er dan toch iets waars kunnen zijn van wat om hem heen en docr ■een stem, welke klank voor hem had, in de laatste dagen was gefluisterd?
3gt;Je bezweert het mij, Helène, dat je me de volle waarheid zegt?quot;
»Waarom twijfel je? Heeft u mij moeten dwingen tot dat verhaal?quot; -vroeg ze, het altijd nog zoo open, zoo trouwhartig blikkend oog op bem vestigend. »Ik deed het vrijwillig, en waarlijk niet omdat ik quot;bang was dat een ander mij voor mocht komen en op z ij n wijze •openbaren wat ik verborgen wou houden. Ik deed het ook niet om mijnentwil... Je hebt mij leeren kennen zooals ik ben en toen heb je mij liefgekregen.quot;
»Omdat ik in mijn Helène het tegenovergestelde zag van die vrouwen ...quot;
»Doe je dat dan nóg niet?quot;
Welk een vraag! En op welken toon! Het was de naïveteit, die •den blanken voet rein houdt, al waadt hij ook door het slijk.
r92
VERZOEND.
5gt;Ja zeker doe ik dat! Mijn engel, die de valsche stemmen, opgaande uit de maatschappelijke conventies, bet zwijgen oplegt!quot;
Hij wandelde weer met haar.
»Maar ik heb je nog niet gezegd, waarom ik je dat verhaal, eigenlijk deed.quot;
jgt;Dat doet er niet meer toe.quot;
»Dat doet er heel veel toe, leermeester, die nu eens van zijn leerling een les moet ontvangen! Je geringe achting voor de vrouwen vloeit voort uit de kennismaking met de arme wezens, die naar je eigen opvatting eigenlijk geen vrouwen meer mogen heeten, maar zoo diepgezonken zijn door je eigen schuld.quot;
»Niet verder, Helène! Neen, die wezens zijn niet mijn maatstaf-Voorzichtig, melieve, niet verder! Je bent vermetel door in den hof te dringen, waar oogen als de uwe zich moeten sluiten. O, waren 'tdift vrouwen alleen!quot;
»Dus nog andere...? Gustaaf, heb je je moeder gekend?quot;
»Waarom?quot; vroeg hij snel en snijdend.
»1 k heb een heel lieve gehad... of liever ik heb haar nog. Als-ik iets goed doe of maar iets goeds denk, dan hoor ik haar. Je zult me weer bijgeloovig noemen, maar het is waar: onze dooden zija niet dood, Gustaaf!quot;
jgt;Ik hoop dat je ongelijk hebt.quot;
»Wie dat zegt moet dunkt me geen dierbaren hebben. Ik ben blij met mijn geloof... neen, met mijn wetenschap. Nu, wie een lieve moeder had, heeft achting voor de vrouw . ..quot;
»Ik heb de mijne niet gekend, dus... Maar wat worden we wijs!quot;' riep Gustaaf weer vroolijk geworden uit. » Weet je wel, dat je me geen les gaaft, toen je je pozeerde als meesteresse; maar een heel wijze, een heel goede, toen je niets anders wilde wezen als mijn lief, goed, best aanstaand vrouwtje? En je moeder, die na haar dood nog met je praat, wat vertelt die je wel als ik met je ben ?quot;
»Ik hoor haar, ik voel haar, en dat is een teeken dat ik goed' handel, dat ik niet aan mij zelve denk, dat ik voor anderen leef..
»Ja, je leeft voor anderen ... voor mij . . . voor mij alleen!quot; riep-Gustaaf opgewonden uit.
»En voor dezen ook, Guust!quot; zei zij, op de kleine woning duidende, wier rieten dak even door de pluimen der denneboomen van het groote bosch, dat zij ingetreden waren, kon worden bespeurd.
Daar woonde haar vader, vroeger alleen des daags, maar in de laatste-maanden op raad of liever op bevel van juffrouw Paats ook des nachts-Helène was gewoon, iederen morgen, welk weer 't ook ware, naar de
95
VERZOEND.
kleine scliatnele boschwachterswoniiig te gaan en daar het ontbijt klaar te maken, maar had Grustaaf nog nooit uitgenoodigd met haar naar binnen te gaan. Dezen morgen deed zij 't echter. Waarom? Had zij dan niet bespeurd, dat Gustaafs bitterheid zeer nauw aan een onbevredigd gevoel van hoogmoed verwant was en dat dit nooit zoo duidelijk was geworden als vandaag? En dan hem juist nu tegenover haar vader te willen stellen, hem, dien de groote wereld om zijne velerlei groote gaven vergoden moest, tegenover den afgestompten man, tot den laagsten rang onder de met rede begaafde schepsels afgedaald?
Hij wees haar uitnoodiging eenigszins af. »Nu niet, Helène!
Ik word gewacht. Later misschien. Ik ben op elke andere liefde jaloersch! Mij moet je behooren ... mij alleen!quot;
Hij ging, herhaaldelijk omziende en haar van verre nog een kus toewerpende. Zij oogde hem na, lang, heel lang. Zij deed het nog, toen heuvelen en bosschen hem reeds aan haar oog hadden onttrokken. Zij leunde tegen de deurpost, de hand aan haar hart, als om het jagen er van te temperen.
Hij, die daar heenging, vuriger minnend dan ooit, had toch een zijner illusies verloren. Het Eden van reinheid en onschuld, het Eden, dat hij zich bad opgebouwd, was wel nog niet verloren, maar toch in een steeds dikker wordenden nevel schuilgegaan. Dat hij, de wetenschappelijk gevormde, voor wie de natuur zooveel barer geheimen had ontsluierd, die in zooveel wat de wereld rein of onrein, schuldic
' 7 O
•of onschuldig noemde, slechts maatschappelijke conventies zag; dat hij alles aanraakte, alle verhoudingen, alle vlekken, zelfs de ver-borgenste, en dus de schandelijkste, der maatschappij kende en besprak; dat hij dat alles deed was natuurlijk, was zelfs plicht. Maar dat zij, kalm en open, zonder schaamteblos, bijna hetzelfde kon doen; dat zij met hem omging als hij met haar, zonder terughouding, zonder vrees voor gevaar, ja met zóóveel warmte in het betoon harer genegenheid, dat het gevaar zelfs getart, misschien wel uitgelokt ■scheen te worden, dat kwetste hem, dat bracht hem weer onder den invloed, die ginder op hem werd uitgeoefend. Ginder op Woudenberg •scheen zijn genegenheid opgemerkt en het voorwerp er van bekend te zijn geworden. Zijn vader had er glimlachend op gedoeld. De ernstige liefde was door zulk een glimlach verlaagd geworden tot een amourette. Zijn vader had zich laten ontvallen, dat, uit hetgeen aanvankelijk soms kwaad werd genoemd, dikwijls het goede kon voortkomen en dat zijn Guust het beste verdiende; dat aan zijn ■Guust niets ontbrak als een vrouw, die zijns waardig was en dei-familie geven kon wat geld niet vermocht. Een huwelijk toch doet
34
VERZOEND.
zinken, of rijzen; dat ieder hooggeplaatste dat tocb bedacht! En latei-in het bijzijn van de bevallige mevrouw Wrede was er door zijn vader op gezinspeeld, dat de verleiding voor jongelieden van fortuin groot moest zijn, daar er altijd, en meest van een zijde waarvan men dat het minst verwachtte, werd gespeculeerd op een goed gevulde porte-momaie! En mevrouw Wrede had erkend, wel eens gelezen te hebben van idyllen zonder poëzy, van pastorales, waarin de hoofdrol door nimfen en bacchanten werd gespeeld in het onschuldig gewaad van bergeres. En nog weer wat later had hij zich in den kring der Wredes bevonden. Den jonkheer had hij echter gemist, maar in diens plaats een oude magere knokkelige juffrouw bespeurd, met de ergdenkend-heid in de oogen en de kwaadsprekendheid op de tong; een leelijke figuur, een soort van afbraak, maar waar de jonge freule heel veel meê op scheen te hebben. En toen was hem door de lieve mevrouw met, o zooveel! lijnheid verweten, dat hij meer scheen te houden van de kreupelboschjes om Marktwolde dan van de lanen te 's Heerenstede, En 't was hem voorgekomen, dat de jonge freule daarop gebloosd en haar hoofd van hem had afgekeerd. En de leelijke figuur had heel snibbig opgemerkt, dat er heel veel menschen waren, die donkere maan verkozen boven lichte, maar dat jonkheer Maurits, als hij 't voor 't kiezen had, heel anders zou oordeelen. En toen hij met zijn vader, die over de receptie geënchanteerd was, naar huis was gekeerd, had hij zich hooren toefluisteren: »Beste jongen, als je voor je menus plaisirs geld noodig mocht hebben, beschik toch vrij! Zelfs daarin wil ik niet dat je je gegéneerd voelt.quot; Het was hem toen geweest, alsof versch gevallen sneeuw de kleur had aangenomen van straatvuil.
Helène wist daarvan natuurlijk niets, maar had toch wel iets begrepen; of liever: zij had gevoeld, dat er een vijandige kracht in het spel was. Dat de meest volledige wetenschap en de grootste eenvoud, de laatste verzeld van een gezond natuurlijk gevoel, elkaar dikwijls ontmoeten, zag Gustaaf voorbij en wist Helène niet. Deze dacht geen kwaad en zag het ook niet; deze had geen verborgenheid in haar hart, die zij den geliefde niet gaarne liet zien. Fijner dan het meest ontwikkeld verstand oordeelde het reine vrouwelijk gevoel. Helène had reeds voor eenige dagen de wonde opgemerkt aan het hart van den zoo innig geliefden man, maar nooit zoo duidelijk als dezen ochtend. Zij voelde, dat hij te strijden had, en dat het uur van beslissing om zijnentwil moest worden verhaast. Daarom wilde zij hem tegenover haar vader stellen. Zij wilde, zij moest willen, dat hij den geheelen toestand overzag, dat hij goed weten zou welk
95
VERZOEND.
offer hij te brengen had aan zijn wereld, als hij de dochter huwde van zulk een vader.
En als hij haar dan prijsgaf? Weg met die gedachten in dezen oogenblik! Gold het niet zijn toekomst, zijn geluk? En wat be-teekende het ook, als zij te gronde ging? Te gronde zou ze gaan! Het leven zou een ondraaglijke last worden, vooral als er geen oud hoofd meer te steunen, geen kindsche grijsaard meer te verzorgen zou wezen! Maar wat zou dat? Als zij verdween, dan zou zelfs niet worden bespeurd, wat bij het werpen van een kiezeltje in het water nog merkbaar wordt: een kringetje, eenige seconden lang zichtbaar!
Zij had haars vaders huis geordend, baars vaders voorhoofd gekust. De oude man had alles toegelaten zonder er op te letten. Hij bleef maar bezig aan zijn teenen vlechtwerk en liet er koffie en brood voor staan. Wat was hij in kracht en gezondheid vooruitgegaan! Al was de onmatigheid nog machtig gebleven, zij scheen zijn lichaam niet meer te kunnen deren. »Moet ik dat een geluk noemen en er God dankbaar voor zijn?quot; prevelde zij. Wat zou ze lang noodig zijn! Lang voor dezen, kort misschien voor den anderen. Zij vroeg waar hij toch zoo druk aan werkte, 't Was een teenen gording voor het tuintje van de lieve juffrouw, zijn principaal; die had er van gesproken dat haar mooie kippen wel eens gevaar konden loopen, »van wegens de algemeene baldadigheidquot;, zooals de lieve juffrouw zich had uitgedrukt. Er kwam even een glimlach op Helènes droef gelaat. Dus juffrouw Paats bleef nog altijd goed voor hem? Het vlechtwerk gleed hem uit de handen; het doffe oog kreeg licht en gloed. Dat's een mensch! Daar voel je je zelf mensch bij. En dat heb ik nergens — neen, waarachtig nergens!quot; riep hij, schreeuwde hij bijna, terwijl hij met de gezwollen, door de werking van de lucht en den groven arbeid opgezette, handen woest op den steenen vloer sloeg.
»Ook daar zou ik niet gemist worden,quot; prevelde zij, toen zij de woning verliet. Maar die gedachte bracht haar verlichting!
Het bezige leven in, gij jonge wanhopende! Al zeidet ge ook: »nog is mijn hart niet gebroken en smaad bracht me kracht,quot; toch nokt uw hart alsof het breken wil en hangt het hoofdje slap, als niet meer bij machte den last te dragen. Het bezige leven in! Zie, het wenkt u op den drempel van de «blijde verwachtingquot;, die welhaast de »droeve teleurstellingquot; heeten zal, tenzij uw vernuft, uw schrander- en handigheid, uw kunstig overleg, die den winter heeft doen doorworstelen, nog grootere wonderen verricht en ook den zomer doorvoert!
Stil was het weken en maanden in de eens gerenommeerde herberg en uitspanning geweest. Bij sneeuwval en windgesnerp mocht ook geen
95
VERZOEND.
bezoeker worden verwacht. Maar de lente was gekomen; de zon verguldde de letters van het uithangbord en maakte ze goed leesbaar; niettemin scheen het wel of er niemand was die ze lezen wou.
Het eenvoudig ontbijt werd ook daar door haar klaargezet. Jacob toch — »de oberkellner,quot; de bottelier, de huisknecht en wat niet al! — was op aandrang van Helène weggezonden tegelijk met eene dei-vrouwelijke dienstboden. Het laatste was zeer tegen den zin van mevrouw Emilie geschied, die zich geweldig tegen den voorslag had aangekant en niet dan met de woede in het hart zich bij den doorgedreven maatregel had neergelegd. Helène bemerkte sedert dien tijd, dat zij les bonnes graces van Emilie had verloren; dat deze haar was beginnen te beschouwen als de spion, door het vroegere spook in haar eigen huis geplaatst.
Geen zacht woord meer, geen vertrouwelijkheid langer! Helène verdroeg de haar in het geniep toegebrachte speldeprikken. Zij wist dat ze haar plicht deed, dat ze zelfs handelde in het belang van het in nooden toenemend gezin.
Terwijl zij bezig was een groot rogge- en een klein tarwebrood te verdeelen, het lepeltje thee in den grooten tinnen trekpot uit te storten en de glazen melk voor de kinderen klaar te zetten, zag zij den postbode het erf op komen. Een brief! Dat was in weken niet gebeurd. Zij nam dien haastig in ontvang. In groote dikke letters luidde het adres: »aan den kastelein in het grootste logement, waar men kamers kan krijgen te Marktwolde.quot; Dus ten minste één familie die kamers wilde! Zij was er hartelijk blij om en toonde dat, toen Emilie met dikke oogleden en in een toilet, dat de blijken droeg van nog niet voltooid te zijn, gevolgd door Eduard, die al de kleinen begeleidde, binnenkwam. s-Aan den kastelein!quot; las Emilie, en een smadelijk lachje krulde de dunne lippen en deed de spitse kin rimpelen.
» Van onze goede vrienden uit onze gouden eeuw!quot; riep Eduard, terwijl de somberheid, die op zijn wenkbrauwbogen zetelde, plaats maakte voor blijde hoop. »Ja, ik wist wel, dat het naar ons toe zou stroomen, als de lente maar eerst in het land was.quot;
»Zotte-praat!quot; merkte Emilie aan. »De Veelings wil ik niet hebben. Al wilden ze ook het dubbele van den prijs betalen, zij komen niet onder mijn dak. Wat een stijl! Die grove vrouw! Alsof ze niet wist dat wij de géranten waren van het grootste hotel hier. »Aan den kastelein! Ik wensch den prijs te weten met inbegrip van alles! Geen ditjes en datjes extra; kasteleinsrekeningen zijn meest te vergelijken met apthekersrekeningen en dat verkies ik niet. Het antwoord te adresseeren aan mevrouw Veeling, *gracht te Amsterdam.quot;
VERZOEXD. — II. 7
97
VEEZOEND.
»Ea een stuiverspostzegel is er bijgevoegd, zeker voor het antwoord; dat 's toeh beleefd!quot; mompelde Eduard.
»Da,t 's nog de grootste insolentie!quot; verzekerde Emilie. »Alsof we dat nog niet konden betalen! O, als we eens de honderd duizend trokken...! Zijn we er nog in?quot;
sGelukkig, schatje!quot;
»Dan is de kans nog niet verkeken.quot;
»Stel eens, dat zoo'n geluk ons te beurt viel! En waarom zou 't ook niet? Wij hebben gelijke kans met alle anderen, en iemand moet den hoogsten prijs toch trekken. Zelfs als het hier als gewoonlijk in de wereld toegaat, is er bijna geen twijfel of wij hebben gr oo te kans. Na een onweersbui het mooiste weer; na regen zonneschijn, en me dunkt, Emilie, wij hebben onweersbuien gehad, wij h e b ben in donker gezeten.quot;
jgt;En u zit er nog in,quot; merkte Helène half luid aan.
Maar mijnheer van Oven wuifde met de hand — het gewone gebaar als een nieuwe en rijke gedachte hem had aangegrepen! — en vervolgde: »Stel, dat Levie binnenkwam heel diep en onderdanig zijn hoed afnemend.quot; — mevrouw zuchtte alsof een dusdanige handelwijze van Levie, die, behalve debitant van de Staats-Loterij, ook houder was eener bank van leening, bijna niet denkbaar was — »en tot me zei; wanneer wil UEd. de duizendjes hebben? dan zou ik hem zeggen: dadelijk, Levie! en als ik ze ontvangen had, dan kreeg mijn kleintje het volgend oogenblik haar gouden collier terug en de twaalf zilveren lepels en vorken.quot;
«Eduard, we zijn niet alleen! We zijn bijna nooit meer alleen!quot; viel Emilie knorrig in, de oogen richtend op Helène, die altijd door bezig was en daarbij dikwerf het hoofd schudde. Het laatste mocht wel als bUjk gelden, dat zij alles aanhoorde en, hoewel zwijgende, daarmee niet instemde.
»En dan ging ik de twintig bunders hei koopen, die ik je laatst wees, kleintje, en dan liet ik er een boerderij opzetten voor twintig koebeesten en trokken wij »de blijde verwachtingquot; uit met bazuingeschal.quot;
».Ja, dat deden we zeker,quot; viel Emilie in.
»Met zoo'n luid geschal, dat een zeker spook in 's Heerenstede van schrik in elkaar zakte en stierf, zonder den tijd te hebben een testament te maken.quot;
» Eduard, hoe onvoorzichtig!quot; riep mevrouw weder met een blik op Helène.
«•Jlinder onvoorzichtig nog dan ondankbaar!quot; zei Helène, die niet langer zwijgen kon.
98
VERZOEKD.
»Zij is zeker te weten gekomen dat er een testament bestaat en dat haar naam er in voorkomt,quot; merkte mevrouw bits aan, haar echtgenoot daarbij aanziende.
«Mejuffrouw, uw tante nocb ik hebben zulk een opmerking verdiend!quot; Helène sperde de oogen wijd open; een blos van toorn kleurde de straks nog zoo bleeke wangen.
sEmilie! Emilie!quot; fluisterde Eduard.
»Dat komt er van als men nooit meer alleen is... als men altijd praten moet in het bijzijn van een vreemde, die alles afluistert...quot;
gt;Emilie!quot; klonk het nogmaals waarschuwend van Eduards lippen. »0, als ik eens de honderdduizend trok!quot; mompelde hij, Helène met een vriendelijken blik begunstigend.
Helène had de laatste oogenblikken het hoofd gebogen gehouden, de handjes slap laten neerhangen. »Ik doe mijn plicht, geloof ik, door hier te zijn en te blijven, en die plicht is zwaarder dan u wel denkt, mevrouw! want anders zou u niet zoo tot me spreken. Maar mag ik u en mijnheer herinneren, dat de ontvangen brief beantwoord moet worden, dat ieder gast, die betaalt, u welkom moet zijn?quot;
»Ieder ander zal 't wezen, alleen deze niet!quot; verzekerde mevrouw, en hoe Helène ook aandrong, hoe mijnheer ook beweerde, dat het grofste wezen onder den invloed van zijn kleintje zacht en fijn moest worden; dat wie zelfs met de kwaadste bedoelingen bij hen mocht komen, van zijn schatje, de moeder van zoovele schatjes — en hier nam hij den kleinsten op den arm, terwijl hij den anderen de tuindeur openmaakte, waardoor allen zich repten te ontsnappen — toch met de teederste vriendschap zou scheiden, het mocht niet baten; Emilie bleef onverzettelijk. Helène verkreeg alleen, dat zij het weigerend antwoord mocht opstellen.
De kinderen joelden in den tuin, en bet was reeds lang schooltijd; maar mijnheer en mevrouw gunden hun gaarne een vrijen dag in de schoone natuur: het schoonste boek dat zij lezen konden, meende mynheer; de gezondste occupatie, maar het moest dan ook werkelijk een occupatie wezen, daar zij vandaag rust, volslagen rust behoefde, verzekerde mevrouw. Ja, rust had ze noodig, na zulk een dejeuner!
Het werd dan ook heel rustig in huis. Mijnheer ging naar zijn werk-kamer, waar hij zijn opstel over het in kuituur brengen van heidevlakten hoopte af te kunnen maken, om het dan onder den titel: »Honderd duizenden voor het grijpen maar!quot; de wijde wereld in te zenden. Emilie bleef in de ontbijtkamer en schoof een veel gebruikten ruststoel in den donkersten hoek; zij zou voor zooveel noodig wel op de kinderen passen in den tuin, waar gelukkig geen water was.
99
VERZOEND.
Helène ging naar de gelagkamer, door mijnheer reeds lang in; »groote gezelscbapszaalquot; herdoopt. Zij zat in haar gewoon hoekje en was bezig aan het antwoord op den brief, die de oorzaak was geweest van zooveel ellendig gekibbel. Daar hoorde zij een stap, een welbekenden stap. De pen ontviel haar hand; zij zag op en vond Gustaaf voor zich staan.
»Liefste, ik moet je nog eens zien! De disharmonie tusschen jou en de wereld, waarin je je bewegen moet, wordt in mijn oog hoe langer hoe grooter. Ik kan haar niet meer dulden. Verlaat dit huis! Ga naar de stad met je vader ... daar zul je nog wel bloedverwanten hebben ... of neen, dat niet .. .!quot;
Helène werd bloedrood.
5gt;Heb ik je gekrenkt? Mijn engel, wie ik het hoogst geluk gun, wie ik het hoogste geluk hoop te bereiden! Stel je onder de hoede van mevrouw van Holy, tot ik je kom afhalen ...quot; Helène schudde ontkennend met een droeven blik. «Waarom niet? Van morgen dacht je anders.quot;
»Ik moet hier blijven...quot;
»En toch van morgen . .
»Juist, van morgen wist ik nog niet wat ik nu weet.quot;
»Wat dan? wat dan, Helène?quot; vroeg hij met een aandrang, waarin angst school.
»Dat ik geenerlei geschenk van je mag aannemen.quot;
3gt;A1 het mijne is het jouwe . .
»Zoodra ik je naam zal dragen ..
«Je hebt me niet meer lief...quot;
»0 Gustaaf!quot; Zij sloeg haar oogen naar hem op. Welk een blik vol liefde en aanhankelijkheid!
»Dus zoodra je mijn naam draagt, zoodra je mijn vrouw zult zijn .,. dan . .. dan .. .quot;
»Dan zal ik je gelijke zijn!quot; zei zij.
Hij trilde — daar vloog weêr een nederdrukkende gedachte door zijn hoofd. Zij wilde hem misschien dwingen het oogenblik van beider wettelijke vereeniging te verhaasten. »Helène, sla je piano open; speel mij wat voor! Och, voer mij over naar een wereld, waar je als koningin gebiedt... waar de star van het genie je het voorhoofd bestraalt... Kom meê uit dit vertrek, waar het platste proza het woord voert!quot;
Zij ging naar het aangrenzend vertrek en plaatste zich voor de piano. Hij had zijn stoel even achter den haren geplaatst. Van daar kon hij haar in het gezicht zien, omdat boven de piano een spiegel hing. Hij zag de droefheid op haar gelaat zich steeds duidelijker
100
VERZOEND.
vertoonen; hij zag kaar oogleden zich trillend sluiten en openen; hij hoorde de vingers over de toetsen glijden, verwarde tonen te voorschijn roepen en eindelijk de woorden haar lippen ontvallen: »ik kan niet, waarlijk ik kan niet...! Ik kan niet denken; ik kan niet voelen...! ik kan alleen nog maar gelooven . . . !quot;
»Wat? Wat? Aan mijn vurige genegenheid? Natuurlijk!quot;
»Dat je overwinnaar zult blijven in den strijd!quot;
»0, je hebt begrepen, engelenkopje, dat door zooveel kracht, zooveel schranderheid bewoond wordt!quot; riep hij in verrukking, terwijl hij dat engelenkopje tusschen de handen had genomen en met vurige kussen bedekte. Zij vergunde 't maar een oogenblik; in 't volgend was ze zijn omhelzing ontvlucht; haar boezem hijgde onrustig... »Ga heen! ga nu heen! Ik wil dat je heengaat!quot; riep ze uit, terwijl bij de laatste woorden het voetje trippelde van drift.
»Heb ik kwaad gedaan, Helène?quot;
sJa... Nu vraag ik voorgesteld te worden aamp;n je familie.quot;
»En straks was je zoo vol berusting, zoo vol vertrouwen!quot;
tgt;Maar tusschen dat straks en dat nu ligt zooveel. ..! Ach, ik weet niet hoeveel wel!quot;
»Ik begrijp je niet, Helène!quot;
»Je begrijpt me wel; en zoo je 't niet deedt, dan zou de grondtoon in ons beider hart niet meer één zijn . .. dan zouden wij ... o God, neen, laat mij niet dat woord uitspreken ...! Vaarwel, vaarwel! Weerhoud mij niet!quot;
«Helène, ga niet dus van mij! Heb ik je beleedigd, o vergeef het mij dan...! zeg: tot weerziens!quot; Hij had haar hand gegrepen en die aan de lippen gebracht. Hij waagde niet haar in de armen te klemmen en de verzoening te zoeken, waar hij die vroeger bij eenig geschil altijd gezocht en gevonden had.
» Ja, tot weerziens!quot; klonk het diep weemoedig van baarlippen. Zij trok de hand die hij gevat had niet terug; maar zij zag hem niet aan.
De deur werd opengestooten. Juffrouw Paats stond op den drempel in een donker wollen japon, halverwege bedekt door een zwarten omslagdoek en een bruin zijden hoed met grooten, ietwat gebogen rand, zenuwachtig trillend op het hoofd. Het kleine, mager gelaat scheen er als in weg te zinken, evenals het gezichtje der pasgeborene in het mutsje met breeden kantenrand. Een boodschapsmand met hengsel droeg de eene hand, een pas gebruikten bril de andere.
»Ik dacht wel dat je hier zou zijn. Mijnheer...? van Aarle de jonge, als ik mij niet vergis.quot; Zij zei 't op een toon en met een gelaatsuitdrukking, alsof zij met die woorden eigenlijk bedoelde: ik
101
VERZOEND.
vergis rue nooit, denk daarom maar niet dat ik het nu geloof te doen. 3gt;Een heerlijke morgen, niet waar, mijnheer? Zeker al vroeg op weg gegaan! 't Is nu vrij warm. Ik heb 't ten minste warm en u ook en het heksje zeker ook... Ik stoor immers niet?''
Ondeugende vraag! En daarbij die onaangename bitse lach!
»Zeker niet, lieve beste juffer!quot; riep Helène uit. Zij had den omslagdoek al aangenomen, maar zag zich driftig terugwijzen toen ze naar juffrouws hoed greep.
«Aangename wandeling door de bosschen naar Marktwolde, niet? En zoo stil met-een! Niemand komt men tegen. Ik ga altijd Hevelden straatweg, den breeden weg, weet u .. . ik kom altijd liever menschen tegen ... Als mijnheers onderhoud met juifrouw Leentje nog niet afgeloopen is, dan zal ik wel wachten in de andere kamer!quot; zei ze kwaadaardig; zeker omdat ze van dien Don Juan nog maar geen enkel woord hooi'de.
»Ik heb mijnheer niets meer te zeggen en mijnheer zeker ook mij niet,quot; viel Helène in.
»Laat mijnheer nu ook eens een woord spreken. Er zijn twee manieren van verlegenheid: de eene spreekt veel en de andere in 'b geheel niet.quot;
sik heb de eer u te salueeren!quot; zei Gustaaf, bevallig en zeer diep voor haar buigende.
»Er is nog een derde, zie ik, en die is: lomp te worden en beleefd te schijnen!quot; riep ze zeer opgewonden en zeer boos.
»Er is een beschaving en een leeftijd, die voor alles een vrijbrief heeft.quot; Gustaaf boog na die woorden nogmaals, had de insolentie even te glimlachen en toen zeer bedaard en kalm heen te wandeler.
»Heb jij die laatste woorden verstaan?quot; vroeg juffrouw Paats. »Ik begrijp dien jongeheer nooit. Een erge kwast en nog erger meisjesgek! Je moet hem zien als bij bij de Wredes is... bij onze freule. Die draagt, zooals ze zeggen, het hoofd recht op de schouders en dat nemen ze haar erg kwalijk. Bespottelijk! Ze heeft het recht om dat te doen. Ze is de dochter van Maurits Wrede; jammer genoeg ook van Adelaide Tomé. Rare dingen vertellen ze van dat mensch ... en 't kan waar wezen. Ik bedrieg me niet licht in menschen en zaken en ik heb al lang gedacht. .. Maar wat scheelt je?quot; vroeg ze, toen ze eindelijk zag, wat ze lang had behooren te zien, dat Helène inwendig Ised.
»Zware hoofdpijn! 't Zal wei overgaan nu u bij me is...quot;
»Mijn heksje!quot; klonk het warm.
» ... en als u meer over u zelve dan over anderen spreekt,quot; vulde zij zacht aan.
102
VERZOEND.
»Zoo! Die het weet moet het maar zeggen!quot; hernam de juffrouw, uit haar hengselmand een klein zilveren doosje te voorsehiin halend. Het bleek met pepermunt gevuld. Met veel drift werd er eentje in den mond gestoken, sik weet wat ik weet en als 't niet plezierig wordt gevonden dat ik het weet, dan houd ik het gewoonlijk toch niet binnen; maar nu doe ik 't wel; bij exceptie, hoor! Om je hoofdpijn misschien wel. En waarom heb je hoofdpijn? Durf je 't me niet zeggen? Maar je durft nogal veel; tegen ieder zeker behalve tegen dien meisjesgek... Ah, ik zie alwéér een glimlach...!quot;
»U oordeelt geheel verkeerd over mijnheer van Aarle. Hij is mijn leermeester.quot;
«Hé, wat nieuws! Alsof ik dat niet al heel lang wist! Je leermeester, en nog wat! Wat krijg je een kleur! Wil ik je nu eens zeggen waar je die hoofdpijn van hebt? Van den brief, dien je bezig was te schrijven toen je leermeester je les kwam geven — ik hou meer van leermeesteressen; die hebben veel meer geloof en jagen je nooit een kleur aan.quot;
Mejuffrouw Paats haalde het blaadje papier, dat reeds gedeeltelijk was beschreven en door haar in het aangrenzende vertrek was gevonden, uit haar zijzak met en benevens den brief van mevrouw Veeling. »Ik heb hart voor die vrouw, reeds om dat adres; dat schijnt er ook eene, die weet wat ze wil. Daarom verdient ze een ander antwoord als jij haar, zeker op hoog bevel, geven wou. Zie je, met dat gekke antwoord doe ik zoo.quot; Zij verscheurde het blaadje voor Helen es oogen. »Ik zal aan die mevrouw Veeling schrijven, begrepen? En wat ik zal schrijven, zullen ze hier bijtijds weten.quot;
sWil u hun hier dat niet zeggen?quot; vroeg Helène.
«Waartoe zou 't dienen?quot;
9Maar als een ander voor hen gaat handelen, kan er dan wel een gevoel van verantwoordelijkheid blijven bestaan? ü wil toch zeker hun zaken niet als de uwe gaan beschouwen ?quot;
»Heilig niet, nooit, in 't geheel niet!quot; Juffrouw Paats reikte Helène den brief van mevrouw Veeling over. Zorg dan dat die beantwoord worde in mijn geest, versta je? Ik wil dat die lui komen.quot; Helène keek haar guitig aan en gaf de plechtige verzekering, dat de juffrouw gehoorzaamd zou worden.
«Ik had al lang van je denken te hooren: wat is toch de reden van uw komst?quot; vervolgde juffrouw Paats. »Die twee daar ginder? Die leelijke vuile bengels van kinderen? 'k Heb nooit van kinderen gehouden en ik heb geen enkele reden om van opinie te veranderen. Neen, ik kom om zekere kleine heks hier, die somwijlen zoo brutaal
103
VERZOEND.
is als een straatjongen, maar die dat verleeren zal... die i k dat verleeren zal. Ik heb er lang over gedacht eer ik tot een besluit kwam; dat doe ik altijd, maar dan hoef ik ook niet bang te wezen, dat ik een verkeerd besluit neem. Toen je hier dien luilak van een knecht en een meid vandaan joeg was ik besloten. Maar ik wil je alles zelve laten overleggen en daarom: lees dezen brief, dien ik aan het adres van zeker mevrouwtje schreef, die veel heeft van een kluit meiboter. Als je hem gelezen hebt, dan sluit je hem en doe je hem hier op de post; en als je handelt zooals ik denk dat je handelen zult, dat wil zeggen: redelijk, dan kom je me dat van avond zeggen. Neen, niet lezen terwijl ik er bij ben! Ik heb in dien brief wel heel veel over anderen geschreven en dat vindt je niet goed, dat weet ik nu; maar dat sla je dan maar over. Neen, niet met me méégaan ook! Laat me alleen mijn boodschappen doen... dat ben ik zoo gewend, en ik kan niet velen, dat er op mijn vingers gelet wordt, of mijn wijze van doen bedild.quot;
»'t Zal wel weer iets heel goeds wezen wat u voor heeft,quot; zei Helèce met bewogen stem, terwijl ze »juffrouw boonenstaakquot; een kus wou geven; maar ^juffrouw boonenstaakquot; weerde haar af, vrij heftig ook, met de woorden : ik hou niets van zoenen ! Later misschien! Dag, kind!quot;
Dag, kind! Helène had van die lippen nog nooit dat woord gehoord. Zij vouwde den brief open, waarvan het adres, reeds van een vijf cents postzegel voorzien, aan mevrouw van Holy luidde, en las: j-Eef! Je laatste brief — hij was erg kort — was misschien om me te kalmeeren, maar heeft me niets anders gedaan als te ergeren. Je vindt dat je aansterkt, omdat je aan den arm van je zoon weer een paar stappen kan doen zonder naar je adem te snakken; je gelooft, dat ik hier alles te zwart inzie, omdat je van dien van Aarle niets als goed weet... Ik zeg je, dat hij de eer der Wredes door het slijK haalt en dat ik er uren over zit te denken of ik niet tusschenbeide moet komen en Maurits waarschuwen. Als ze m ij n vrouw was sloot ik haar in een verbeterhuis op. Maar ik ben 't nog niet met me zelve eens. Je schrijft me niet of je met Paschen naar de kerk bent geweest. Zeker niet; want je doet óók al aan de ongodisterij meê... Verlicht, hè? Wat heb je overgehouden, mensch? Zóóveel als op mijn olietafel ligt, nadat ze door mij gewreven is. Ik weet er alles van; want ik heb eersten paaschdag zoo'n moderne gehoord. Zaterdags zag ik een vreemden snoeshaan mijn deur voorbijgaan, met een, ik geloof dat ze 't een flamhard noemen, op 't hoofd; 't woord moet van flambeau komen en past bij communards, zooals Maurits Wrede me laatst zei. Hij had een geruite broek en een groenachtige overjas aan, precies
104
VEllZOEXL).
een man uit een paardenspel. Verbeeld je, dienzelfden zag ik den volgenden morgen »op stoelquot;; maar nu in zoo'n lange wijje zwarte nachtjas, die je wel kennen zult. 't Was me wat moois! Wat er geschreven stond in den bijbel over de opstanding was niet waar; dat wist hij! 't Was of hij er voor achttien eeuwen bij had gestaan. Maar wat er stond moest figuurlijk worden opgevat, symbolisch, geestelijk. Het geheele verhaal beduidde niets anders als de opwekking van den gesluimerd hebbenden geest van Jezus' leer en die geest ging sedert de wereld rond en voerde de menschen op naar het ideale. Hier begon het me te duizelen, Eef! Ik kreeg den indruk alsof me gezegd werd: eet geen brood of vleesch meer met een enkel zoetje na, zooals mijn gewoonte is, maar zie op de wolken te gaan zitten en dan wat heele fijne lucht te gaan happen. Ik hield het geen vielen twintig uur uit. Toen ik uit de kerk kwam had ik een onaan-genamen honger en at ik wel drie harde eieren. Dat hielp; ik had mijn oud geloof weerom met het stevig fondament en las al de evangelisten nog eens over; en ik noch Na konden begrijpen hoe die man 't zich zoo moeilijk heeft willen maken door in de verte door dik en dun te gaan zoeken wat vlak voor hem maar voor het grijpen lag. Je herinnert je nog wel die juffrouw Raadsheer bij de kerkbrug? Die heeft eindelijk loon naar werken gekregen. Ze sprak altijd kwaad van haar evennaasten. Er was niets wat ze niet afkeurde. Laatst had ze 't nog over mij. 't Was een brutale logen. Ik kibbelde altijd met mijn dienstbó en had een slot gehangen aan mijn broodtrommel. Daarom was Na ook zoo broodmager, 't Is toch goddeloos van zoo'n mensch! Nu, ze is er tegen aangeloopen. Eindelijk hebben we allemaal besloten haar niet meer te zien en in ons kransje een uurtje vroeger met ons quadrillepartijtje te beginnen, zoodat we wel wat minder praten maar haar in 't geheel niet missen.
En nu heb ik je nog te spreken over je protegée. 't Is uitgekomen zooals ik je altijd gezegd heb: er was wat van 't kind te maken. Goed, dat ik heb doorgezet en het meisje, toen 't een halve wilde was, niet van me af heb gestooten. Ja, ze is naar mijn principes toegegroeid. Je kunt dus begrijpen, dat ik 't niet langer kan aanzien, dat een lichtmis als die jongeheer van Aarle haar voor den gek houdt en haar goeien naam in gevaar brengt. Ze houdt zich nogal voor verstandig en ze is ook bij 't hek; maar wie verliefd is is gek. Spreek dat eens tegen als je durft! Ik kan dat niet langer dulden. Voor Emilie is ze niet meer noodig. Men roept toch bij een lijk geen dokter meer. Eefje, engel van barmhartigheid, kom toch eens te Marktwolde en neem je intrek in »de blijde verwachtingquot;; dan zul je
105
VEUZOENl).
vertrekken als een cherub met het vlammend zwaard. Maar Helène Vermeere is mijn maaksel. Ik wil niet hebben dat die verloren gaat. Ik heb besloten haar in mijn huis te nemen, onder mijn vleugelen te doen schuilen. En dan wil ik wel eens zien of zoo'n lichtmis haar daar zal durven opzoeken! Ik geef haar de bovenvoorkamer, waar jij drie jaar geleden logeerde. Je roemde toen het uitzicht en de gemakken. Het kind zal er wonen als een muschje in zijn nestje. Ik zal je nu eens toonen, dat ik niet van zeker iemand heb te leeren wat weldoen is, maar dat ik het weet te doen met oordeel des onderscheids, niet tegenover iedereen — wat een dwaasheid is! — maar tegenover degeen, die ik heb weten te vormen. Nu, als ze wijs is grijpt zij 't met beide handen aan.
Ik zou haast vergeten je te feliciteeren met het engagement van Bruno. Zit er geld bij het meisje? Zeker niet, anders zou je 't wel geschreven hebben. Ik neem daarom voor de helft mijn felicitatie maar vast weerom. Wees gegroet van je: Doortje Paats.quot;
Er was nog een postscriptum. »Per pakschuit zend ik aan je af: een flesch augurken en uitjes. Je behoeft er me niet voor te bedanken, hoor; want ze stonden hier toch maar te bederven.quot;
Helène had ten einde toe gelezen. Aanvankelijk gleed er glimlach bij glimlach over haar gelaat, maar naarmate ze. meer aan 't einde kwam, werd de uitdrukking van dat gelaat ernstiger. Bij de laatste halve bladzijde waren haar oogen vochtig geworden, en toen zij 't slot las kon zij zich niet bedwingen te mompelen: »waar heb je toch die kieschheid geleerd, goede juffrouw Paats!quot; Dat deze door haar vriendin alles van Bruno's eens gekoesterde wenschen wist, mocht ze onderstellen; dat ze veel van haar verkeer met Gustaaf van Aarle had vernomen, bleek nu duidelijk; maar nooit had Doortje er op gezinspeeld, en nu liet, Doortje haar lezen hoe zij er over oordeelde en welke uitkomst zij haar bood. Helène wist wel, dat Gustaaf haar niet bedroog; dat hij veel hooger stond dan Doortje Paats kon begrijpen; maar zij zag eensklaps in, klaar als nooit te voren, in welke valsche verhoudingen zij maanden lang had geleefd.
En juist vandaag kwam zulk een voorstel, vandaag, nu.de aard van Gustaafs strijd haar eerst recht duidelijk was geworden! Ja, zij geloofde 't ook: bij de van Ovens was niets meer te voorkomen, niets meer te leiden; hier viel slechts lijdzaam af te wachten wat komen moest. Ginder kon voor hen beter nog gezorgd worden dan hier. En zij zelve — ja, zij geloofde 't vast en zeker — zou ginder schuilen als een muschje in zijn nest. Aannemen! aannemen! zoo klonk het van binnen. Zij drukte den brief aan haar boezem; zij had
106
VERZOEND.
hem wel willen kussen. Zij had eens gedacht, dat er geen goede menschen waren en zie, wie ze zelfs de hatelijkste, de vinnigste, de boosaardigste had gedacht, toonde zich een engel van goedheid. Maar zij zelve was dan ook veranderd. Zij was immers naar juffrouw Paats toegegroeid, zooals de altoos op eigen gerechtigheid stoffende zich had uitgelaten. Ze was daarvan evenwel geen dupe meer. Ze had al lang begrepen, dat tante Paats behept was met alle mogelijke menschelijke zwakheden; dat tante Paats, evenals baar zijden japon, kraakte, maar van geestelijken hoogmoed; dat tante Paats, die onwrikbare leerstelsels tot schansen en onwraakbare teksten tot kogels
vervormde, eigenlijk veel had van___de kluit meiboter waarvan er
in dien brief sprake was. Toch bleef zij 't bejammeren, dat hier de heerlijke vrucht verholen was in zulk een stekelig omkleedsel. Dat was anders bij mevrouw van Holy; dat had deze op gene voor. En bij het gevoel van den zegen, die op haar werd uitgestort, mengde zich weder de vurige dankbaarheid aan de liefelijke gestalte, die haar in haar wanhoop het eerst de hand had gereikt.
107
XXIII.
Of de persoon, wiens schaduw Helène tegen het avonduur naar binnen zag vallen, daar i-eods lang voor het raam had gestaan? Zij zag verlegen en toen verschrikt op. Ja, verschrikt, toen zij het rosse haar, sluik uit den hoogen cylinderhoed te voorschijn komend, herkende, en tevens dat ééne beparelde oog en dien grooten neus en die spitse kin en die vaalbleeke kleur. Ze had eenige moeite dien persoon te herkennen, want ze had hem nooit in zulk een kostuum gezien: witten halsdoek, blank overhemd, zwarten rok en pantalon en zwart glacé handschoenen : dat alles ten deele slechts schuilgaande in een demi-saison, wiens vaalheid wel wat afstak bij de spiksplinternieuwheid van het overige. En dan wat rijkdom van pommade was er aan het hoofdhaar verspild, dat nu eerst goed merkbaar werd, daar de hoed werd afgenomen! Karei Gunters stond voor baar, buigend en knikkend en in al den glans van de welvaart, waarin hij zich verheugen mocht.
Hij scheen lang en haastig geloopen te hebben, want zijn gelaat had een eenigszins roode tint, en hij voelde er behoefte aan, met den zakdoek langs voorhoofd en wang te vegen.
^Eindelijk gevonden!quot; riep hij uit. »Wat heb ik gezocht naar uw vader, juffrouw Helène! Hij is hier nergens bekeud onder den naam van Du val. Ik was de plaats vergeten waar bij bosch wachter moest wezen. Ten laatste besloot ik, na in verschillende winkels bot te hebben gevangen, in een logement nog eens te vragen en zie, daar sla ik twee vliegen in één klap.quot;
»U bedoelt met die uitdrukking, welke ik nog weinig heb gehoord...?quot; vroeg Helène hoog.
VERZOEND.
»Och, zie me niet zoo aan... dat kan ik niet verdragen, ü is zeker nog niet vergeten . . . dien avond ... maar ik heb er voor geboet...! Alles de schuld van dien lompen kinkel, met wien ik bij van Drachten op kantoor zat...!quot; En nu hing hij een droef tafereel op van de verdorvenheid en gemeenheid van dien oogenschijnlijk zoo onbeholpen en onnoozelen jongen, die hem het eerst had verteld, dat de bladschrijver Vermeere eigenlijk Duval heette; die hem de lieve juffrouw Duval zoo onjuist had doen beoordeelen; die hem in de fatsoenlijke juffrouw Duval had doen zien . ..
»Spaar mij de mededeeling van uw meening aangaande mij,quot; viel Helène in. »U zal de reis wel niet gemaakt hebben om mij een verklaring te geven van wat nooit grooten indruk op mij heeft gemaakt en waarlijk zonder uw komst niet zou zjjn herinnerd. Mag ik weten wat u naar mijn vader doet zoeken?quot;
3gt;Ik bid u: wees niet zoo hard voor mij! Beoordeel mij niet zoo verkeerd! Voor ik de boodschap, die ik te brengen heb, kan doen, moet ik eerst weten dat u mij vergeeft. Zoo ik dien Klaas Jan hier had .. .!quot;
»Dat jonge mensch heeft me altijd goed willen doen...quot;
Daar schoot Karei Gunters door het hoofd, dat het meisje tegenover zich — het buffetjuffertje dat nog altijd die voorname manieren had! — van Klaas Jans promotie in de wereld zou hebben gehoord en misschien op »den gelaarsden bokquot; speculeerde. Dat buffetjuffertje zag er nog smakelijker dan vroeger uit en haar vader bleek een vermogend beschermer te hebben; altemaal redenen om zich klein te houden en te streven naar een entente cordiale, zoo al niet naar iets nog veel innigers.
»Ja, het heeft voor u den schijn dat hij goed heeft willen doen. Hij is niet meer bij van Drachten, zooals u misschien weet; hij is nu bediende op een ander kantoor, waar hij een kleine vijfhonderd gulden zal verdienen... toch altijd maar kantoorbediende...!quot;
»Maar wat gaat mij dat aan, mijnheer? Hoe is ook weer uw naam?quot; Zrj scheen niet eens zijn naam te kennen ! Maar dat was zeker veinzerij, ïlk heb weinig tijd. Brengt u een bezoek aan het logement dan zal ik den kellner roepen om u het begeerde te doen geven.quot; Zij hield de eer-van het logement op, door van het bestaan van een kellner te gewagen.
»Neen!quot; riep hij uit, haar even aanrakend, nu hij haar voornemens zag om de gelagkamer te verlaten, sik kom hier om uwentwil. Maar ik kan niet voortgaan als u me niet wat vriendelijker aankijkt. O wat heb ik naar u gezocht! maanden lang! om u vergiffenis te vragen ...quot;
»Maar ik zei u immers al, dat ik het geheele voorval vergeten
109
VERZOEND.
was. Ik heb het nooit veel geteld, in aanmerking genomen..hier hield ze op; ze had de woorden op de lippen: »den persoon die beleedigdequot;; maar ze vond den jongen tegenover zich te onbeduidend voor zulk een scherpe opmerking.
»In aanmerking genomen dat ik door dien Klaas Jan was misleid?quot; viel de andere in.
Helène zweeg en nam het boek ter hand, dat niet ver van haar op de tafel lag.
ȟ is nog altijd boos op mij,quot; fluisterde Karei Gunters, wiens parel heen en weer schoof. Was het niet of hij door dat juffertje als een schepsel van minder rang werd behandeld ? Hoe hij haar gaarne klein zou willen maken indien hij maar durfde. Waar was zijn zelfvertrouwen? Waar was het bewustzyn van zijn meerderheid? Dat ze er nu juist zoo almachtig mooi moest uitzien! Dat ze nu juist op het punt moest staan geld te krijgen. Hij moest zich vernederen om haar te kunnen naderen, en hij moest haar naderen om velerlei redenen.
»Och neen, u is niet boos op mij! Was dat nog maar het geval! Als ik op uw hoogte stond dan zou u boos op mij wezen, 't Is waar, 't is me goed gegaan in de wereld; ik heb een eigen zaak, die brillïant gaat; maar wat zegt dat, daar ik er geen manieren bij heb, en wat nog erger is, leelijk ben. Als ik u maar meer had mogen zien, dan was ik heel anders geworden. Ik ben een stiefkind in alles ..
»Dan beklaag ik u wel.quot;
»Ik ben ook te beklagen, al gaat het me goed in de wereld. O dat gevoel dat niemand je liefheeft!''
»Dat is vreeselijk ja, maar ik geloof toch dat men er altijd zelf reden toe geeft, al is het ook onbewust. Kom, mijnheer! u moet u dat zoo sterk niet aantrekken. U zal nog wel goede menschen ontmoeten, die u leeren liefhebben; en wie liefheeft wekt liefde ... Maar wij dwalen telkens af. Mag ik u dringend verzoeken mij te zeggen...?quot;
»Ja, ik moet wel; hoewel ik zoo'u gesprek met u wel altijd zou willen voortzetten. U zou een heel ander mensch van me kunnen maken. Wie liefheeft wekt liefde, zegt u. Als dat eens waar was!quot;
Helène zweeg en bleef zwijgen, in de hoop op die wijze het onderhoud, dat haar lastig begon te worden, te verkorten.
Het scheen te zullen baten, want Gunters haalde een roode brieven-tasch te voorschijn en lei die voor zich. Hij keek naar het buffet, zag daar verschillende flesschen aan, dacht dat die allen gevuld waren en wenschte, dat hij een oogenblik alleen in de kamer mocht zijn. In een logement een dienst te komen bewijzen en dan voor een glaasje bitter te moeten betalen, daar kwam zijn gevoel van billijkheid, gesteund door
110
VERZOEND.
zijn gevoel van zuinigheid, tegen op. Hij keek en keek herhaaldelijk naar een en denzelfden kant, maar Helène keek niet meé, en werd dus niets gewaar van zijn smachtend verlangen.
»Juffrouw Duval!quot; begcn hij.
»Ik heet hier Vermeere, mijnheer! en wensth dus te blijven heeten. Het bevreemdt me wel, dat u me met dien anderen naam aanspreekt.quot;
»Ik heb aan Duval mijn boodschap te doen en daarom spreek ik li met dien naam aan. Nu u het niet goedvindt zal 't niet meer gebeuren. Mag ik uw vader spreken?quot;
Hij was niet aanwezig, luidde het antwoord.
^Eigenlijk is het dan ook niet noodig, daar ik begrijp dat zijn gezondheid er niet op verbeterd zal zijn.quot;
»Vader is geheel beter geworden.quot;
»Dat hoor ik met ontzaglijk veel plezier. Dan kan hij nog een heerlijken ouwen dag hebben; zonder zorgen en dan met zulk een dochter!quot; Helène keek weer koud en strak voor zich. ^Ik zeg zonder zorgen, daar ik in opdracht heb hem vijf bankjes van honderd toe te tellen. En als ik oordeel dat hij het verdient, dan bestaat er uitzicht op een jaargeld van het dubbele.quot;
!gt;Geld.., voor mijn vader?quot;
5gt;Of voor u... Ik kan van uw vader niet veel vertellen, maar van juffrouw Helène des te meer!quot; zei hij met veel warmte.
»En van wie?quot;
»Ik weet het niet; ik mag niet eens vertellen wie de tusschenpersoon is... De weldoener wil onbekend blijven, maar u zal wel kunnen gissen wie dat is!quot; zei Gunters, haar met een glimlachje, dat hij den schyn van goedig wilde geven, even aankijkend.
»Van mijnheer van Aarle misschien?quot; riep Helène in de eerste opwelling van dankbaarheid uit. »Een gift voor mijn vader, die eens op het kantoor van de heeren van Dalen amp; Co. is geweest. Ja, zoo zal het zijn, ieder die met dat kantoor in betrekking stond...! Heeft u hem zei ven gesproken ?quot;
»Neen! Ik weet niets... Maar mijnheer van Aarle, die trotsche geldzak, zal 't wel niet wezen!quot;
»U kont hem niet, anders zou u anders spreken,quot; viel Helène driftig in.
»Kent ü hem dan? O, dan is dat geld en dat jaargeld misschien wel voor u, al gaat het ook op naam van uw vader ...quot;
Dat was een opmerking van den waren Karei Gunters. Helène werd bloedrood. Ten deele om de beleedigende onderstelling van den jonkman tegenover haar, maar veel meer om de gedachte, die er bij haar door werd opgewekt, dat mijnheer van Aarle haar door het geven
ui
VERZOEND.
Tan geld aan zich verplichten wilde om dan haar te scheiden van Gustaaf. Bij eenig nadenken kon zij die gedachte echter gelukkig prijsgeven. Als dat de bedoeling ware dan zou déze bode niet gebezigd zijn; dan zou haar vader niet als de beweldadigde zijn aangewezen; dan zou de naam van Duval niet zijn genoemd ; dan zou de geldgever wel rechtstreeks zich tot haar hebben gewend en zijn voorwaarden gesteld...
»Ik heb u toch niet boos gemaakt door die opmerking?quot; vroeg Gunters zeer bescheiden. »Maar dan is de gift toch wel erg klein, zou ik meenen ..
3gt;De boodschap is nu gedaan. Wat verlangt u nog meer?quot; De gazellenoogen schoten vuur; het gelaat bad weer dezelfde uitdrukking als op dien bewusten avond. Karei Gunters had geweldig veel terrein verloren; maar hij zou, hij moest het herwinnen.
jgt;Dat vervloekte kapitaal!quot; riep hij oogenschijnlijk in heftige drift. »Het denkt alles te kunnen koopen, het eêlste ... het beste! O juffrouw, als u praktizijn was als ik en dan dikwijls geroepen om de armen te verdedigen tegen de rijken, dan zou u me begrijpen! Geld durft zoo'n mijnheer bieden ..
ïlSTiet verder, mijnheer! Hier is alleen een weldaad te erkennen en te eeren .. .quot;
»U denkt het omdat u te goed van hart en te innocent is om het kwade te zien. Maar hoe komt u op de gedachte, dat juist die man, die schatten bgeenscbraapt...quot;
»Het is niet de eerste maal, dat mijnheer van Aarle op zulk een nobele wijze hielp!quot; zei Helène verontwaardigd.
»Dat wil ik graag gelooven!quot; riep Gunters met een bitteren lach.
3gt;Tk ken een dame, die alleen uit medelijden, uit christelijk mede-doogen, door mijnheer van Aarle op onbekrompen wijze wordt gesteund.quot;
»Natuurlijk: een dame!quot;
3gt;Die een zoon heeft ouder dan u is!quot;
»Die dame zal hem vroeger wel een of anderen gewichtigen dienst hebben bewezen.quot;
»Die hem vereert als een goed, als een braaf man en die ook in betrekking stond met het kantoor van Dalen . .. Och, wat heb ik den naam te zwijgen van haar, die zoo gaarne de weldaad erkent! Vraag mevrouw van Holy — ze woont op het Brandts hofje —quot; dit in antwoord op Gunters vragenden blik, »en u zal zien, dat mijnheer van Aarle een ander oordeel verdient.quot; Helène was opgewonden; hoe lager Gunter den weldoener neerwierp, des te hooger ging zij hem verheffen.
112
verzoend.
»Mevrouw van Holy .. .! Waar kan ik disn naam gehoord hebben ?quot; Hij herinnerde zich zeer goed, dat een zeker lastig man dien naam nog kort geleden op de lippen had gehad. »Maar lieve juffrouw Vermeere, al is die mevrouw ook een bejaai'de dame, toch kan zij dien mijnheer wel zeer gewichtige diensten hebben bewezen.quot;
»Mijnheer van Aarle, die mijnheer van Dalen te hulp kwam in het ongeluk, deed het ook mevrouw van Holy; voorzeker om dezelfde redenen hielp hg den patroon en de huishoudster van den patroon.quot;
»Zoo; was die mevrouw de huishoudster? Ja, dan zou ik wel moeten gelooven, dat er bij de hulp geen addertje in het gras lag. Voor mijn part mag die mijnheer dan een heel edel persoon wezen .. . En als hij u en uw vader, zonder wederdiensten te vragen, helpt, dan is hij beter dan ik dacht. Als ik hem tegenkom zal ik mijn hoed voor hem afnemen. Jammer, dat ik dat nu niet doen kan voor uw vader, juffrouw Helène! Eigenlijk moest ik aan hem het geld afdragen, daar z ij n naam op de quitantie moet voorkomen.quot;
Helène dacht na. Haar vader in het avonduur op te gaan zoeken zou de onwaarheid doen uitkomen van haar straks geuit beweren, dat hij wèl was. Hij zou verrast worden in zijn middagslaap en alsdan veel doen gissen wat beter was verborgen te doen blijven. Bovendien mocht hij van den plotselings hem toegeworpen schat niets vernemen, mocht hij de beschikking niet verkrijgen over zooveel geld. Maar dat geld prijs te geven, dat door den weldoener bestemd was om haar vader betere dagen te bereiden, mocht toch ook niet!
sKan ik niet teekenen voor mijn vader? En als u dan vertellen wou dat hij hier niet was, maar wel een goed half uur hier vandaan ... en dat de avond al viel ...quot;
«Verlaat u op mij! Als ü de quitantie dan maar teekenen wil.quot; Helène deed het en stak het geld bij zich. »Ik zal 't wel toelichten en ook graag verklaren, dat uw vader het jaargeld verdient. Ik zal wel belast blijven met de uitkeering.. . Ik zal dus dikwjjls het genoegen hebben u te zien.quot;
»Maar niet hier, mijnheer. ..?quot; Gunters noemde nu zijn naam en voegde er zijn adreskaartje bij, waarop zijn naam stond met bet praedicaat Mr., zijn qualiteit en al de vakken waarin hij prak-tizeerde.
»Dus zal ik het genoegen mogen hebben u te zien op een andere plaats? In stad misschien? O, dat zou heerlijk wezen. Heeft u al een huis, juffrouw Helène? Mag ik er een voor u huren? ü kan nu wel een paar goede kamers bekostigen. Ik weet er te huur, op een goeden, een heel goeden stand en voor u en uw vader niet duur.quot; Hij had verzoend. — II. 8
113
VERZOEND.
het oog op de bovenkamers van zijn huis, waar hij dan de tegenwoordige huurders heel gauw zou weten uit te werken.
!gt;Ik ga waarschijnlijk In dienst bij een dame te 's Heerenstede.quot;
sDat spijt mij; maar dan zal ik het genoegen hebben u daar te komen bezoeken.quot;
«Overbodige moeite, mijnheer! Een aangeteekende brief aan het u nader op te geven adres is voldoende.quot;
»Voor u, helaas! maar niet...quot;
«Wees gegroet, mijnheer Gunters!quot; Helène maakte een buiging. Hij wilde haar nog iets zeggen: zij had de glazen, buitendeur reeds geopend.
»Dus u is niet meer boos op me?quot;
xWees het maar op uzelven, mijnheer Gunters! Dat kan niet anders als een goed teeken wezen ..
Hij was de deur uitgepraat, vroeger was hij zekere trap afgekeken. Hij was dus wel wat vooruitgekomen. Hij zou echter anders hebben geoordeeld als bij haar had kunnen blijven gadeslaan. Na zijn vertrek was zij een poos blijven nadenken; maar dat had niet hèm gegolden. Zij had de bankjes in de hand genomen. Al dat geld voor haar vader en voor haar! Beiden hadden het niet noodig; beider behoeften waren uiterst gering: die van haar vader mochten niet grooter worden. En als hij nu dat geld zag? Zij wist wat er zou gebeuren. Maar als hij ziek werd of als zij 't werd? Was er niet gesproken van een jaargeld? Dus over drie maanden zou er weer een uitkeering geschieden. Hoe zij 't ook beschouwde, voor 't oogen-blik was dat geld niet noodig; zou 't zelfs nadeel in plaats van voordeel brengen... En daar ginder op 't hofje, daar zou het al heel welkom wezen. Mevrouw van Holy zou zoo gelukkig zijn! 't Kon een deel worden van den koopprijs! Een apotheek zou wel meer kosten, maar... vele kleintjes maken een groote, en Bruno was geëngageerd met een meisje zonder geld! Zij telde haar schat nog eens na; legde bedachtzaam een bankje van honderd ter zijde voor mogelijk kwade dagen en sloot toen de vier andere in den brief van juffrouw Paats. Hoe heerlijk verzonnen! Het moedertje zou nu denken dat het geschenk van de oude vriendin kwam, die zich wel eens van een goede zijde mocht doen kennen. Het zou de banden der oude vriendschap wat nauwer aanhalen, en dat mocht naar haar meening wel gebeuren.
En thans naar 's Heerenstede! Daar den brief op de post gedaan en dan in zeker net huisje gezegd, dat ze er heel graag een kamer in zou willen hebben!
114
VERZOEN D.
115
Grunters was denzelfden weg een kwartier vroeger ingeslagen. Toen hij Marktwolde uit was, had hij zijn notitieboekje te voorschijn gehaald en daar eenige letters neergeschreven, 't Was pro memorie. In zijn arbeid verdiept zag hij niet, dat hij gevolgd werd; en zoo de schemering niet reeds ware ingevallen, dan zou hij denzelfden half-blanks-heer hebben kunnen herkennen, die dien middag, naast hem gezeten in den tram, naast hem had gestaan aan het plaatsbureel van het station, dezelfde bestemming bleek te hebben, in dezelfde 3e klasse was geklommen en toen aan het station te Marktwolde tegelijk met hem was uitgestapt. Gunters had niet veel met hem gepraat; want die mede-reiziger was zeer in zichzelven getrokken geweest, 't Was dus een toevallige kennismaking, die, bij aankomst op de bestemmingsplaats, geen spoor in Gunters' geheugen had achtergelaten. Maar indien hij dien kerel nu achter zich op den straatweg naar 's Heerenstede had bespeurd, altijd tien of twaalf passen achter zich en den stap vertragend als hij dien vertraagde, het lange dorp met hem doorgaande en alleen stilstaande voor het buitenverblijf Woudenberg, dan zou hij zich toch niet weinig verwonderd hebben. En zoo hij dan gehoord had, dat diezelfde kerel zich had omgedraaid vlak voor de in aanbouw zijnde brug, waarop een sierlijk hek zou verrijzen, en toen het eerste winkelhuis dat hij bespeurde, was binnengestapt en daar gevraagd had wie er op de buitenplaats, genaamd Woudenberg, woonde, dan zou hij in niet geringe mate argwaan opgevat en in dien onbekenden kwant een handlanger misschien gezien hebben van zeker beambte, die hem vrijheid van beweging had gegeven, alleen om hem beter zijn geheimen te doen verklappen. Maar geenerlei argwaan plaagde hem nu. Alleen voelde hij het moedige hart wat sneller kloppen, het scherp overleggend verstand even weifelen, toen hij met eenige moeite de aardhoopen overklauterde, de paar breede planken, die er lagen, overstapte en zich aan den overkant op Woudenbergs grond bevond. Hij bleef een oogenblik voor het groote huis en de hooge stoep staan, voelde in zich een door geene redeneering weg te bannen ontzag. Of er niet ergens eene kleine deur was met scheltrekker ? Ja, onder de stoep was er een en op den deurpost stond geschreven; Keuken. Maar in welk licht zou hij dan wel verschijnen tegenover de domestieken, tegenover den heer des huizes, vooral tegenover dezen, den voornamen heer, dien hij eens goed den hiel van een zooge-naamden verschoppeling, van een man uit het verachte volk zou willen doen kennen. Neen, al de vermetelheid, waarover hij te beschikken had, bij elkaar gezameld! Hij kon immers juichen over de
VERZOEND.
zegepraal, nu reeds door zijn scherpzinnigheid, door zijn volhardend overleg behaald? Hij was de meerdere van den bewoner dier hooge huizing, den mijnheer met den vollen buidel, waarin hij goede en gestadige grepen hoopte te doen. Hij schelde aan de groote deur! Hij trok hard: hij eischte toegang. Wat een metalen klank! Hij schrikte er bijna van; hij beefde. En toen de breede, hooge deur openging en de huisknecht in klein livrei op de groote vloermat hem van hoofd tot voeten opnam en vervolgens op een toon, die veel van geringschatting had, hem vroeg wat hij begeerde, stokte zijn stem aanvankelijk. Maar hij wou zich goed houden. Als hij dat niet eens vermocht tegen zoo'n mindere in het verachtelijk kleed der slavernij, hoe zou 't dan straks wel gaan? Hij noemde dan ook met luide, zelfs te luide, stem zijn naam en verzocht mijnheer van Aarle te spreken onder vier oogen, over zaken, gewichtige zaken, zooals hij herhaalde, met het doel indruk te maken op den knecht, die hem nog altijd niet met het vereischte respect geliefde aan te zien.
»'k Zal de boodschap doen, maar mijnheer komt pas van tafel. Kan u morgen tegen een of twee uur niet ereis terug komen? '
»Neen, dat kan ik niet. En de zaak laat bovenien geen uitstel toe.quot; De knecht ging, zoo wat brommend van een bode van een begrafenisfonds, naar boven en liet hem op de mat staan. Gunters had al den tijd de breede marmeren gang te bewonderen, den looper, die tot zelfs over de trappen scheen te liggen, de sierlijke lantaarn, door welker matglas het licht zoo zacht heen scheen, de hertshoornen aan den wand, een oud-hollandsche staande klok, die luid en regelmatig tikte en aan de stilte een geheimzinnige stem gaf. Had hij al geen tachtig tikken gehoord? Honderd? Honderd vijftig? Het was of hij moê begon te worden. Als hij eens plaats nam op de eikenhouten bank, die naast den kleérenhanger stond. Zou dat wel voegen? Zeker wel; want dat zou de knecht, als hij terugkwam, bewijzen dat hij, Gunters, in zoo'n woi ing zich geneel thuis gevoelde. Hij had voorzeker al wel driehonderd tikken gehoord. Op die bank stil te zitten begon hem te vervelen. De tikkende klok lokte hem tot zich. Wat prachtige kast van noteboomhout! Wat zou die wel op een veiling opbrengen? En als hij eens op de beletage van zijn huis kon gaan wonen en in de vestibule, waar ook marmeren steenen lagen, zoo'n ding eens hoorde tikken! De kas: kon opengemaakt worden, en de sleutel zat in het deurtje. Hij trok: de koperen kettingen, waaraan de zware gewichten hingen, werden zichtbaar. Hij had weer zijn neiging tot onderzoek, tot dóórdringen in alle verborgenheden, niet kunnen bedwingen. Hij raakte met de
116
VERZOEND.
vingers de gewichten even aan. Wat? Had hij ze een nieuw leven gegeven? Eatelend daalde een der gewichten naar beneden, ratelend en reutelend als uit de diepte klonk een metalen geluid... dreunden acht slagen. .. Hij lachte om zijn kinderachtigen schrik; maar voelde werkelijk een koude rilling door zijn leden gaan, toen hij achter zich, vlak achter zich, een stem hoorde, die hem aankondigde, dat hij naar boven kon gaan. Bespottelijk! 't Was do knecht maar, die hem daar verrast had, en wiens nadering door het gedruisch van die klok, trotsch en aanmatigend zeker als zijn eigenaar, niet door hem vernomen was.
gt;Doet u in klokken?quot; durfde de lomperd, in het kleed van den lijfeigene, vragen. Hij gaf natuurlijk geen antwoord, maar volgde hem haastig, evenwel niet zonder een vluchtigen blik om zich heen te slaan en »nota te nemenquot; van al het wetenswaardige. Wat wentelde die trap zich aardig naar boven en wat wr.s zijn trap in stad steil en smal! Wat ruime bovengang! Wat tal van deuren! Aan eene werd geklopt. Het verlof tot binnentreden werd gegeven en Karei Gunters stond in een groote kamer, in het midden helder verlicht door de lamp op de ovale mahoniehouten tafel, ter zijde waarvan in een easy chair mijnheer van Aarle zat met de voeten voor den open haard, waarin een vroolijk vuurtje brandde. Het overig deel van het vertrek was donker, vooral de plek waar de schrijftafel stond, ter zijde van een der ramen. Het volle licht viel op het bleeke gelaat van den heer des huizes. De oogblik was gevoileerd, toen zich die op den binnengetredene vestte.
Ja, dat was wel de voorname heer, dien hij eers naar Mr. van Drachtens kamer had geleid, hij, in zijn schamele kantoorplunje, de bezoeker in een kostbaren pels. Maar wat was hij oud geworden en bleek en mager! De voornaamheid echter, de beleedigende laatdunkendheid was gebleven, neen, toegenomen. Met een enkel handgebaar werd de knecht weggezonden. Gunters kon niet weten wat die knecht hem betreffende had geboodschapt en dus niet bespeuren, dat 's dienaars oordeel door den meester werd bekrachtigd. »'t Is er niet een voor beneden, mijnheer!quot; had de knecht gezegd. Hij bedoelde er meê dat hij den bezoeker waarlijk niet hooger dan den straks genoemden bode kon rangschikken, en dergelijke lui behoorden niet in de goede kamers der familie. Mijnheer van Aarle bood hem geen stoel aan, maar vroeg hem, terwijl hij met het gouden lorgnet, op het opengeslagen boek liggend, speelde, toch vriendelijk, wat er van zijn dienst was.
De parel schoot driftig in Kareis oog heen en weêr; het hart bonsde onrustig; hij voelde nu wat oordeel er over hem geveld
117
VERZOEND.
werd, maar des te meer verblijdde hem de gedachte, dat hij alles van gedaante zou kunnen doen veranderen, mits hij zich wist te heheerschen, goed het terrein verkende en terdege de hem aangeboren voelhorens gebruikte.
»Ik heb de eer Meester Gunters te zijn,quot; bsgon hij, in zgn verwarring zich geheel anders uitdrukkend dan hij, bedaard gebleven, nuttig en noodig zou hebben geacht. Den titel echter meende hij zich hier wel zonder eenig gevaar te kunnen geven. Het tegendeel bleek echter. Mijnheer van Aarle verzocht hem wel een stoel te nemen en tegenover hem voor de tafel te gaan zitten, maar vroeg hem tevens waar hij gevestigd was en waar hij gestudeerd had. Op het eerste kon hij flink antwoorden, op het tweede slechts ontwijkend. Hij had, zoo deelde hij in allerijl meë, zijn opleiding bij Meester Ludolf van Drachten ontvangen.
»0 ja! nu meen ik je te herkennen____Je hebt me den weg naar
het kantoor gewezen....quot; merkte mijnheer van Aarle meteen glimlachje aan, dat Gunters inwendig woedend maakte.
«Ik mocht me altijd verheugen in het vertrouwen van den voornamen advocaat, in wien ik steeds nog mijn leermeester vereer. Mijn bezoek alhier, mijnheer, kan daarvan een bewijs zijn.quot;
»Kom je uit naam van mijnheer van Drachten hier?quot; Van Aarle poosde en zag den ander doordringend aan.
»Ik kwam in deze streken op verzoek van mijn leermeester en... vriend, zooals ik hem nu wel mag noemen. Of ik nu evenwel tot ü uit zijn naam mag spreken, durf ik niet bepaald zeggen. Mijn leermeester en vriend stelde mij tot zijn zaakgelastigde aan in qualiteit van mandataris.quot;
»Ik begrijp je niet recht____quot;
»Och, wij juristen kunnen niet altijd duidelijk zijn, als we fijn moeten wezen. Maar om eens de quaestie in facio te zien: dezelfde eerbied, dien mijn vriend van Drachten voor u heeft, heb ik ook.quot;
»Ik verzoek je duidelijk te spreken.... Met welk oogmerk kom je tot me?quot; vroeg van Aarle wel wat gemelijk.
»Welnu, ik zal heel duidelijk wezen. Ik heb uw boodschap aan Duval gedaan en hem het geld gegeven.quot;
De easy chair scheen even te trillen; de oogblik sluierde zich; de rechterhand bedekte de linker.
sMijn boodschap? Ik gaf geenerlei boodschap aan den man, dien u daar noemde; die man is me geheel onbekend.quot;
»De weldaad wordt er te brilianter door. Mijnheer van Aarle, door zóó wel te doen, toont men zich eerst recht waardig schatrijk te
118
VERZOEND.
wezen...! O, uw geheim is wel bewaard...! Wij, juristen, weten te zwijgen.quot;
»Bn u komt hier om me dat te vertellen? Al ware ik voor wiec u me houdt, dan wordt uw bezoek er mij te onverklaarbaarder door. Iemand, die wil weldoen in 't verborgen, zou den vreemde, die het geheim schendt, niet heusch kunnen ontvangen.quot;
»En u doet het mij toch wel, waarvoor ik dankbaar ben, erg dankbaar. Maar u heeft niet de eer — ik wil zeggen, ik heb niet de eer — de vrijheid te nemen aan te schellen en op uw kamer te komen en u heel confidentieel te spreken, alleen om u lot' toe te zwaaien voor de gift aan den armen Duval----quot;
»Ik weet van geen gift, mijnheer! Zou u soms de driestheid hebben mij te ridiculiseeren?quot;
»Om Gods wil, mijnheer, maak u niet zoo driftig...!quot; riep Gunters uit, die niet op zijn gemak was bij de uitdrukking, welke van Aarle's gelaat in de laatste oogenblikken had aangenomen. Twee roode plekken vertoonden zich op 't anders zoo mat-wit voorhoofd. »Wat u voor Duval doet blijft een geheim, en daar mijnheer van Drachten altijd een tusschenpersoon schijnt noodig te hebben, kom ik u juist voorstellen voortaan iemand met uw vertrouwen te vereeren, die de confidentieele incidenten zelf en alleen administreert.quot;
sMijnheer, ik verzoek u heen te gaan; daar u mijn woorden niet schijnt te willen begrijpen. Ik heb niets met dien Duval uitstaan; ik ken dien man niet.quot;
^Dat toch wel, mijnheer! want, ben ik wel onderricht, dan was u indertijd met Duval op één kantoor...quot;
Weer trilde de easy chair en nu trilden de lippen van hem, die er op neörzat, evenzeer!
»(J moet hem dus wel kennen!quot; ging Gunters met veel meer moed voort. Zijn zelfvertrouwen was, na het betrappen van den ander op een leugen, toegenomen. »Ik kan me begrijpen, dat niemand er op bluffen zal dien Duval te kennen, maar in dergelgke verhouding, mijnheer, als weldoener, mijnheer, is u toch wel wat al te streng.quot; Van Aarle bleef zwijgen. »Maar om weer de quaestie meer in facio te zien en nu maar weer in eens het doel van mijn komst te decla-reeren, kom ik u zeggen, dat de oude man wèl een jaargeld verdient. Hij is erg aan den drank geweest, weet u, maar dat kan hem niet bezwaren, in consideratie genomen zijn meer dan miserabelen toestand. Zijn dochter zei me evenwel, dat hij nu geheel vrij was geworden van sterken drank.quot;
»Zijn dochter? Had die man een dochter...?quot;
t
119
VERZOEND.
»Een vrouw en een dochter; maar de vrouw, om u te dienen, is voor een groot jaar gestorven ... Ze zeggen zooveel als van gebrek.quot; Mijnheer van Aarle keerde zich met zijn easy chair af naar het vuur toe, waarin de pook driftig groef. Gunters werd hoe langer hoe minder stijf in zijn bewegingen en in de keuze zijner woorden.
»Ik heb dien man natuurlijk uit het oog verloren,quot; zei mijnheer van Aarle dof.
» Natuurlijk; maar dat was jammer voor den stakkerd, anders zou hij eer ondervonden hebben hoe een mijnheer van Aarle weet te troosten en te helpen. Een gebaar met de hand heette hem te zwijgen, maar Gunters ging door: »Daar kan mevrouw Olie van getuigen...quot;
'Je bazelt, mijnheer!quot; riep van Aarle heftig. De oogen waren wijd opan en zonden straalbundels uit.
»De huishoudster van wijlen mijnheer van Dalen zou u tegenspreken als ze hier was en haar respect het toeliet.quot;
»Kent u die ook al, die mevrouw van Holy?quot;
be mei k, dat ik den naam verkeerd uitsprak. Verexcuseer.,,, een lapsus weet u____quot;
»En begrijp ik u wel, dan zingt die ook al mijn lof! Hoorde u baar zingen?quot;
» Verexcuseer.... maar de dochter, juffrouw Helène Vermeere, zinp't des te harder....quot;
gt;AVie is dat nu weer?quot; vroeg van Aarle, ditmaal zijne ontroering in geenen deele meer meester.
fik begrijp nu mijnheers ontroering.... of liever bevreemding. Mijnheer wist niet, dat de Duvals den naam van Vermeere aannamen. ...quot;
»Dus is juffrouw Helène de dochter van____?quot;
»Ja; nu is mijnheer waar mijnheer wezen moet.quot;
Van Aarle's gelaat was marmerwit; het was of zijn hart zou springen,
of de keel werd toegenepen---- Hij behield nog een flauwe hoop
dat zijn vrees niet zou worden bevestigd; daarom vroeg hij: »Helène Vermeere woont in stad...?quot;
«Verexcuseer, te Marktwolde; ze is buffetjuffrouw in »de blijde verwachtingquot; .. .!quot;
»OGod!quot; klonk het in van Aarle's binnenste. »Maar hoe weet u dat alles?quot; vroeg hij zoo bedaard mogelijk.
»Van Drachten liet me zoo een en ander gissen. Zooals ik zei: geheimen heeft hij eigenlijk voor mij niet. En zooals ik ook zei: kan dat zijn schaduwzij hebben als men 't te druk heeft, of te voornaam is om het confidentieele zonder tusschenkomst van anderen af
120
VERZOEND.
te doen. En om nu de quaestie heelemaal in facio te zien, om nogmaals €en juristenterm te gebruiken; ik kom nu mijnheer voorstellen, mij voortaan alleen als zijn mandataris te gebruiken. Over de condities zullen wij 't wel eens worden; want ik begin pas en reken heel modiek.quot;
Mijnheer stond op, de linkerhand van voren in de borst van zijn toegeknoopt jasje verborgen. Met de rechter schelde hij, na eenige seconden gepeinsd te hebben. Nu scheen het Gunters' beurt om zijn bedaardheid te verliezen. De knecht was geroepen. Was het ook om hem de deur uit te gooien? Onmogelijk; de rijke man zou zoo dom niet wezen, want hij had hem aan 't sim.
Het was dan ook zoo niet. De knecht ontving den last een flesch wijn boven te brengen met twee kelken. Het moest vNuitsquot; zijn. Gunters had van dat merk nooit gehoord, maar begreep dat het iets goeds en bijzonders moest wezen, daar de man in het kleed van den lijfeigene eerst zijn heer en toen hem erg vreemd aanzag. »Ja, laat hij mij maar vreemd aanzien,quot; zoo vloog 't hem door 't brein; sdie wijn is de trofee van mijn overwinning.quot;
Na eenige oogenblikken, door beiden in stilte doorgebracht, kwam de knecht met het begeerde.
»Kom dichterbij zitten, mijnheer Gunters! Wijn stemt tot vertrouwelijkheid en vertrouwelijk wil ik met u zijn, omdat ik veel waars vind in uw laatste opmerking. Heb de goedheid aan de andere zijde van den haard te gaan zitten. U zal het misschien koud hebben.quot;
Gunters maakte gaarne van de vergunning gebruik, zette zich in een uiterst makkelijk stoeltje neder, nam de aangeboden sigaar aan, stak die aan het waslichtje op het blauw porseleinen met zilver gemonteerd blakertje aan, en dronk met innig veel genot den warmen bourgonjer.
»Dat 'sniet kwaad, mijnheer!quot; verzekerde hij met de zekerheid van een kenner. Dadelijk werd hem een tweede glas ingeschonken.
ïGeen havana-uitschot ook, mijnheer!quot; verklaarde hij op nog magistraler toon, na met veel zelfbehagen een dikke rookwolk naaiden kant van zijn gastheer geblazen te hebben, die zeer matig was en rookte noch dronk.
«Mijnheer Gunters, ik heb den ongelukkigen Duval, dien ik hier ergens in bet bosch heb ontmoet en die er zeer armoedig uitzag, willen helpen. Ik zal dat blijven willen, tenzij er verdere openbaarheid gegeven worde aan daden, voor welke ieder rechtgeaard hart het duister wenscht.quot; Nogmaals was Gunters' glas leeg en nogmaals werd het ingeschonken, 's Jonkmans wangen gloeiden.
«Christelijk is dat, zeg ik maar, mijnheer! erg christelijk.... en
121
VERZOEND.
niet dom ook...! Mag ik nog een glaasje? Ja, u zal me wel begrijpen.... Niet dom ook. Het moet tussehen ons blijven. De men-schen zijn zoo vervloekt ergdenkend. En als ze nu boorden, dat mijnheer allen weldeed, die in betrekking stonden tot den bestolene van Dalen, dan zoüen ze heel veel te vertellen en nog veel meer te denken hebben. Mag ik een pakje van die sigaren als een proefje meênemen? Zeker wel!quot; Vóór het verlof nog gegeven kon worden, had hij het proefje al in den klauw.
»Je bent dronken, jongen!quot; voerde mijnheer hem eensklaps op hoogen toon te gemoet. Was 't een poging om de verloren of vrijwillig prijsgegeven meerderheid te herwinnen of om den ander, door hem te prikkelen, tot verder spreken en tot blootleggen van wat hij wist te verlokken ?
»Waarachtig niet, ik word nooit dronken; ik ben het nog nooit geweest.quot; Dat was waar; maar dan vond dat zijn oorzaak in een gedwongen matigheid, zoo al niet onthouding, 't Had nu den schijn of de zware wijn zijn vermetel beweren zou logenstraffen. »Vat je, mijnheer, ik weet nog heel goed wat er in het vonnis contra Johan Duval staat... Twee jaar cellulair... wegens verduistering van twee bankjes van duizend... en de man, die de acht en negentig nam, ligt op het kerkhof... voor iedereen behalve voor Karei Gunters.quot;
»Zoo, je kent hem? Wie is het dan?quot; klonk bet van den kant der schrijftafel, waar het donker was. Mijnheer van Aarle was opgestaan en scheen daar in den hoek der kamer iets te zoeken.
«Iemand, dien ik niet noemen zal, zoolang hij mijn vriend en beschermer is... ja, vriend en beschermer...quot; herhaalde hij met een dubbelslaande tong. «Sakkerloot, die wijn is excellent... Hoe laat is 't wel? met den laatsten trein, vat je...?quot;
»Dan wordt het uw tijd... Ik zal u wel later mijne intentie me6-deelen betreffende Duval,quot; hernam van Aarle vriendelijk, terwijl hij den ander in het zoeken van zijn jas hielp. De man, die het stoutste glas wijn had gedronken, bleek nog de vlugste en handigste Hij vond bet eerst wat er gezocht werd en herinnerde den ander met tamelijk veel vastheid »dat er nog geen spijkers met koppen geslagen warenquot;.
s Wat geeft me mijn vriend en beschermer voor al mijn moeite?'' vroeg hij, terwijl hij de hand op van Aarle's schouder lei, niet alleen om vaster te staan, maar ook om de mate zijner vertrouwelijkheid te toonen.
»Laat dat aan mij over. Ik zal het goed met u maken . ..quot;
»He! wat heeft mijn vriend en beschermer daar aan den pink?quot;
122
VERZOEND.
Van Aarle trok haastig de linkerband terug.
»Ja wel, dat sluit... Bloed aan de brandkast... zei 't vonnis van Duval ... ja wel! Ik wil voor 't oogenblik niet meer hebben dan tweehonderd in de maand; daar kan ik 't wel meC doen; en als dat niet gaat dan vraag ik meer, vat je? 't Is zeker niet te veel?quot;
»Zeker niet. Als ik overtuigd ben dat u me goed dient, dan breng ik uw salaris op driehonderd... Ga nu meê...! Nog een glaasje? dan is de flesch leeg .. .quot;
sGoed... ouwe heer!quot; antwoordde Gunters, die zich aan de tafel steunde, terwijl zijn gastheer het laatste glas vol schonk. »Laat ik me goed houden!quot; prevelde de door Bacchus aangegrepene. j-Yoor dien mosterdjongen vooral.. .!quot;
«Daarom zal ik zelf u uitlaten.quot;
»Best... ouwe heer! Dat 's dus afgesproken. Ik houd mijn woord en kom iedere maand mijn vijf bankjes van honderd halen. Er zullen er toch geen van van Dalen zaliger onder loopen?quot;
Een forsche ruk aan zijn arm deed hem zwijgen, ^an Aarle had hem vastgegrepen en leidde hem zwijgend de trappen af naar de benedengang. Op de laatste treden bleven zij een oogenblik wachten. Het was doodstil in de groote en ruime woning. Toen beiden de gang doorgingen naar de buitendeur werd er een luid gelach gehoord in een der zijkamers. Die lach verried de tegenwoordigheid van Jonker Everard, die gelukkig was in het bijzijn van zijn aanstaande.
»Ik zal u de plaats afbrengen. Niemand mag u in zulk een staat van mij zien vertrekken. Houd mij vast!quot; gebood een stem, in welke moeilijk die van den gastheer te herkennen was. Het was stikdonker en het woei sterk. Het licht der lantaarn, die 's avonds den aanbouw verlichtte, was uitgegaan. Goed, dat Gunters zulk een gids had! In al die kruispaden, langs al die bloembedden zou hij zich anders verward hebben! Als hij de vaart, die om de buitenplaats liep, maar eerst over was, dan zou hij zich op den straatweg bevinden en die liep recht op het station uit.
»Hier ... dit is de naaste weg . .. voorzichtig op de plank gestapt...quot; zeide dezelfde stem van straks.
»Laat me liever van nacht hier blijven... ik ben bang!quot; riep eensklaps de straks nog zoo vermetel schijnende.
Maar bet was ook, of de grond onder zijn voeten beefde en trilde en golfde. Hij hoorde geen antwoord, maar voelde zich met een onweder-staanbare kracht voortgeduwd; voelde, dat hij op een smalle plank stond, die, evenals alles, aan 't beven, aan 't golven, aan 't wiegeleii
123;
VEBZOEKD.
ging, juist op 't oogenblik, dat de steun van den gids hem ontviel. Hij zwaaide en zwaaide ... zocht het gestoorde evenwicht te herstellen .. . voelde het ijskoud water spatten om voet en hoofd .. . door al zijn kleêren heendringen ... eensklaps een wreede pijn in de ■hersens ... en toen . . . niets meer!
Een oogenblik later gleed mijnheer van Aarle de op een kier staande breede deur zijner grootsche woning in. de gang door, thans weergalmend van de vroolijke wilde dansmuziek, die de piano van Caroline liet hooren. Bij de trap, die naar boven leidde, keek hij schuw en •schichtig om. Er was niemand. Toen holde hij naar boven, zijn kamer in, waarvan hij de deur achter zich dichtwierp. »Weer een mond, die zwijgt!quot; Maar wat was dat? Uit de wanden, uit de zoldering, uit den vloer kwamen stemmen te voorschijn, die allen hetzelfde woord riepen: een woord, dat als een zaag door zijn brein, als een priem door zijn hart drong. ^Genade! genade!quot; kreet hij op de knieën gevallen . .. »Niet voor mij, maar voor mijn kinderen ... voor mijn edelen zoon!quot; En het kreet en het klaagde, het klaterde ■en daverde, het dreunde en donderde van boven en beneden, van ter zijde en van allen kant: »Geen genade!... De zonden der vaderen bezoek ik tot in het vierde geslacht!quot;
«Vernietiging!quot; bad hij.
»Er is geen vernietiging!quot; snauwde het hem tegen. sEr is een •eeuwige herinnering.quot;
»Maak mij waanzinnig... uit mededoogen!quot; nokte hij.
»Mededoogen ...? Vergelding!quot; zoo schaterde een sarcastische lach.
»Verzoening!quot; prevelde hij gebroken.
»Boete!quot; schaterde het weer.
»Het komt... de waanzin komt...! God is mij genadig... ik ian niet meer denken ... Ja, ja, de waanzin komt!quot; Een oogenolik zweeg hij en toen vervolgde hij: »Maar hij mag niet komen. Ik moet blijven denken . .. mijn woorden meester blijven . .. mijn lieven besten edelen zoon niet doen gissen . ..! O wreede machten rondom mij, dat is een marteling! Wee! o wee mij!quot;
Daar werd getikt... weder getikt, eindelijk geroepen. rt WasGustaafs stem. »Papa, ik wou zoo graag vertrouwelijk met u spreken; het is •een bekentenis waarvan mijn toekomst afhangt...quot;
Van Aarle viel met doffen slag in zijn volle lengte op den vloer.
Neen, voor een bekentenis, als Gustaaf had willen doen, was het nu de tijd niet, dat begreep hij, toen hij de kamerdeur had doen openen en zijn vader vond neergeslagen. Niemand mocht den dierbare •aanraken dan hij alleen. Maar de last was hem te zwaar, zoodat hij
124
VERZOEND.
wel den huisknecht moest vergunnen hem te helpen in het overbrengen van den steeds bewustelooze naar het mollig rustbed, waarvoor hij zich plaatste en waarfoor hem de dageraad nog vond, wakend en zorgend, maar niet meer zoo ter dood toe beangst. De kranke toch had de oogen geopend en hem de hand willen toesteken; maar al had hij die ook driftig teruggetrokken eer Gustaaf die had kunnen grijpen, het feit bewees, dat het bewustzijn, hoewel nog maar ten deele, was teruggekeerd en de ledematen niet alle waren verstijfd of verlamd.
De zorg aan het ziekbed sloot Gustaaf eenige dagen van de buitenwereld af en deed hein onkundig blijven van wat daar, in zijn naaste omgeving zelfs, voorviel. In den ochtend toch, volgende op dien donkeren avond, bleek van een ontzettend ongeval. De tuinknecht, die het eerst in de nabijheid van het vondertje kwam, zag de plank, die eenigen tijd reeds los had gelegen, gekanteld met de scherpe ijzeren punten, die uit de éene zijde omhoogstaken, naar beneden. Die ijzeren spitsen dienden om het overloopen van een ongevraagd bezoeker onmogelijk te maken, als de plank, zooals het behoorde, op baalkant lag en met een ketting aan den paal op den walkant was-bevestigd. Het vondertje was sedert lang in slechten staat geweest en bestemd om in de eerste reeks der voorgenomen herstellingen begrepen te worden.
De tuinknecht vond eenige dier ijzeren punten rood getint. Dat trok nog meer zijn aandacht. Naderbij gekomen zag hij in de sloot of vaart een lichaam, schier geheel bedolven onder de tot humus-vergane bladeren. Welk een beweging in het kleine dorp! Van de snuggerheid en de behendigheid der plattelandspolitie werd veel, ja te veel gevergd. Ze is niet bestand tegen dergelijke gebeurtenissen^ ze is alleen ingericht, orn als symbool van tucht en orde dienst te doen; en niet ieder symbool bevat een kern of is meer dan een kinder-boeman. Er werd eerst aan zelfmoord gedacht, toen aan een ongeluk, weldra aan beide. Ja, zóó zou 't zich hebben toegedragen: en de plattelands-heelmeester, die er toevallig bijkwam, vond dat heel duidelijk en heel natuurlijk — de ongelukkige, die, zoo niet blind, dan toch half blind scheen geweest te zijn, had een bezoek op Woudenberg afgelegd, had daar een glas wijn gedronken — die mijnheer van Aarle was toch een voorkomend man! — was toen vertrokken, door de duisternis verdwaald, bij het vondertje terechtgekomen, dat hij voor de hulpbrug had gehouden, en van de smalle plank gekanteld in het water; hij had zich willen oprichten en toen het hoofd in de ijzeren punten gestooten.
125
VERZOEND.
»Dadelijk was de man dood!quot; verklaarde de plattelands-heelmeester, ronder een blik op het lijk te slaan; hij wist, en behoefde daarom niet te zien.
Moeilijk oogenblik voor het hoofd der gemeentelijke politie! Sedert menschenheugenis had een dergelijk gecompliceerd geval zich niet voorgedaan. Een proces-verbaal was spoedig opgemaakt en verzonden, maar hoe dan verder? Eu waar inmiddels het stoffelijk overschot, dat niemand eigenlijk aandurfde, bewaard? Zijn Edel Achtbare dacht er over, den Secretaris naar Marktwolde te zenden. De collega daar had voor een tiental jaren een moordgeval gehad. De dader was wel nooit ontdekt, maar dat deed in deze niet af; hier gold het slechts de wijze van behandeling, de administratieve manipulatie te leeren kennen.
Maar het bleek niet noodig te wezen. Vóór geheel 's Heerenstede bet wist scheen het gebeurde reeds in stad vermoed of voorzien te zijn geworden. Een vreemde heer trad het Gemeenteraadhuis binnen en vroeg nadere bijzonderheden van bet feit, dat hij bij het inkomen van het dorp reeds had hooren vertellen.
Hij was een vriend van den heer Karei Gunters, die zich gister naar Marktwolde en van daar tegen het vallen van den avond naar 's Heerenstede had begeven, maar niet was teruggekeerd met een laatsten trein, zooals het voornemen was geweest. Ja, of de verdronkene een zelfmoordenaar heette, zooals mijnheer opgaf, wist niemand nog. Dus was het lijk niet gefouilleerd? Daar was niemand nog voor te vinden geweest en daar was de familie het naast toe. De vreemde reikte het hoofd der dorpspolitie een kaart over en legitimeerde zich als Chr. Reimers, beambte der rijkspolitie. »In ongeloofe-lijk korten tijd,quot; zoo verhaalde het hoofd der dorpspolitie in den kring der zijnen, »had het lijk geen geheimen meer. Bij een poelier heb ik wel eens een haas het vel zien aftrekken, maar .. .quot; »Manlief! wij zijn bezig te eten,quot; had zijn wederhelft gezegd en door die even kiesche als keurige terechtwijzing haar gemaal voor het geven van een slecht voorbeeld behoed.
Waren de schrik en het ontzetten in het kleine dorp algemeen, bij niemand deden beide zich duidelijker kennen dan bij een zekere magere juffer, wier knokels ellendig hadden gekraakt, toen haar oude dienstbode, heel familiaar 's morgens bij het ontbijt binnengestoven, op een stoel was neergevallen en het half »op baar zenuwenquot; gekregen had. Of de juffrouw ook al inwendig murmureerde en zichzelve verzekerde, dat zoo'n vrijpostigheid en zoo'n kwakzalverij niet langer te dulden waren; of ze Naatje ook al luide bezwoer, tot haar zelve te komen en liever in de keuken dan in de zijkamer zoo neer te
126
VERZOEND.
vallen; of zij Naatje ook al haar eigen koperen stoof ten laatste toeschoof en haar eigen kopje thee aan de lippen zette, iSTaatje gebruikte de stoof en liet zich de thee welgevallen, maar scheen niet in staat de gevolgen van haar schrik te bekorten. Toen zij evenwel eindelijk tot spreken in staat was en op haar eigenaardige manier — in geuren en kleuren, zoo noemde 't juffrouw Paats — vertelde wat er gebeurd was, kwam er voor de juffrouw ook een moeilijk oogenblik. sHeilige God!quot; riep ze uit in doodsangst en vol afschuw, gisteravond ...? misschien juist toen het kind hier was ... en alleen weerom ging! 't Had haar ook kunnen treffen ... En dat op Woudenberg! Gelukkig dat de Wredes er niet meer wonen! Ja, ik zie er den vinger Gods in ! ... Weetje wat je nu eens voor me doen moest, Na? Gauw naar Marktwolde gaan en het kind zeggen, dat ze met je meê moet komen om hier te blijven. Jij kunt haar mandje wel dragen. Trek maar niet zoo'n gezicht; 't zal niet zwaar wezen. Zeg haar, dat ik verkies dat ze met je meekomt. Ze kan hier wat helpen oppassen; want zoo'n misdaad komt nooit alleen, en God is 't alleen bekend wat er van avond weer gebeuren zal. Wat prevel je. Na? Dat jij er ook nog bent? Ja, een mooie hulp; je zakt in mekaar alleen bij 't hooren, Ben je vergeten hoe dwaas jij je aanstelde nu zoowat vier jaren geleden, loen ik je den brief van Eef voorlas over dien diefstal? Je liet me alleen zitten en stopte je boven onder de dekens. Ik moest naar den smid en naar den timmerman en naar den veldwachter. Dus kort en goed; je gaat het kind halen; en of ze al tegenspartelt, dat doet er niet toe. Maar ik houd het er voor, dat ze je wel vrijwillig volgen zal. Wat? Voel je 't nog in de beenen? Is 't zoo'n miserabel eind naar Marktwolde? Na, Na, je hebt mij altijd dat eind laten doen, zonder aan m ij n beenen te denken ...! Was 't mijn eigen verkiezing? Dat 's gelogen ... Maar nu is mijn geduld ten einde. Ik wil datje gaat; ik gelast het je... gauw... marsch! want ik voel me nu of ik in 't geheel geen beenen meer heb.quot;
En ouwe Naatje strompelde het huis uit, veel ellendiger dan zij 't behoefde te doen; want toen ze door de juffer niet meer kon worden nageoogd, liep ze heel fatsoenlijk het dorp door en den straatweg op, maar keek daar dikwijls schuw om zich heen, want het lijk van van morgen had hier gisteravond nog geloopen! Zij kortte zich den tijd met te grommen: »dat haar beste tijd nu voorbij, ja, dat er een erg donkere voor haar in aantocht was.quot;
127
XXIV.
Wat men in stad op een lente-zondagmorgen al niet ziet! Een kleine schare kerkgangers, en een breede van naar lucht en naar genot smachtende reizigers. Naar hunne ontwikkeling en beschaving zal hun genoegen zijn en evenzeer hun kleedij.
De evenknie van den franschen ouvrier, die met zijn sous er soms even net en smaakvol uitziet als de richard met zijn duizenden van francs, wordt ten onzent maar zeer schaars aangetroffen. De wonderen door den goeden sma;ik elders in het leven getooverd, worden hier bijkans geheel gemist. Stijve degelijkheid bij den man van aisance, beleedigende kleurenrijkdom bij den kleinen burger, die wat wist over te sparen; properheid, maar niet omsluierde schamelheid bij den arme. Allen hebben behoefte aan wat ontspanning, aan eerige versche indrukken, aan wat zuivere lucht. Maar langs welke verschillende wegen zal dat alles gezocht en door hoe weinigen zal het gevonden worden! Voor de meesten gaat de vijand, die hen in de doorworstelde zes werkdagen zoo dikwijls overwon, mede; en was zijn zegepraal op den werkdag niet altijd zeker, thans op den sabbatdag is hij het wel.
Men heeft haast; men vreest te laat te komen. Met den eersten trein zijn er al honderden vertrokken, die tot de minst uitgedosten, tot de kleinste burgers behoorden, wien het vroeg opstaan geen groote opoffering vraagt. Geheele rijen derde-klas-wagens zijn gevuld geworden; maar eer dat plaats had, liepen de conducteurs zich het gelaat af te wisschen, en waren, bij al het geschreeuw en getier en
VERZOEND.
goêmoedig gevloek — openbaring van de vreugde onzes volks in het eerste stadium! — de weinige kraaien, die zich nog wel eens in de nabijheid der rests,uraties waagden, in allerijl gevlucht, de vaste overtuiging medenemende, dat tegen die geluiden de hare niets vermochten.
Weer en nog weer was er een trein afgeluid; en weer stond er een gereed: de zoogenaamde luiaards-trein, die gewoor.lijk meer leen 2edan 3e klasse wagens telt. Maar op dezen dag was alles bijzonder en stond het te vreezen, dat er geen wagens genoeg zouden zijn, van welke klassen ook. Dichte scharen spoedden zich maar altijd naar het station en verdrongen zich voor het plaatsbureau, stompten elkaar in de doorgangen, in de wachtkamers en niet het minst in de nauwe portieren der wagens. Een geur van groene zeep steeg op uit de menigte van lange jassen, geplakte krullen, van de tabakspruim gebolde wangen of van vuur- steen- en bloedrood katoenen japonnetjes, waarop lichtgele of lichtgroene of lichtblauwe doeken en doekjes met grooter of kleiner ruiten te pronk lagen. Een luid geschoifel en getrappel; een luid gejoel van stemmen, die sissend alle medeklinkers uitbrachten; een luid betoon van vriendschappelijkheid en genegenheid; een niet minder luid geklap en geflap van welgemeende kussen, die bij het verdeelen in verschillende wagens van een reusachtig pot-verterend gezelschap noodzakelijk werden; daarna: de nog luider roep — ditmaal gil — van den hoofdconducteur, dat het »klaar wasquot;, en de wachter bracht de hand aan den klepel van den grooten bengel. Maar een schelle schreeuw, achtervolgd door een dof gekerm, werd bij de wachtkamer 2e klasse gehoord. De stationschef vergat het sein tot afluiden te geven; de hoofdconducteur en zijn twee trawanten staken het hoofd uit hun wagens; eenige reizigers, die aan het levendig, ratelend mondgeschetter van hun gezelschap minder deelnamen, volgden dat voorbeeld, en een reeks proestende, lachende, min of meer spottende gezichten, uit de reeks wagens zichtbaar, vormde een lange, lange lijn vol beweeglijkheid en afwisseling.
Daar kwamen drie personen aan. die zich overlaatquot; hadden, achter elkaar aanrennend en smachtend starend naar den reusachtigen trein, dien zij in hunne verhitte verbeelding reeds in beweging zagen. De eerste van het drietal was eene stoere dame, met keurige laarsjes aan de plompe voeten — laarsjes, die nu al uitgeloopen en overdwars aan het overhellen waren — met een lichtgroen zijden kleed met allerlei geornamenteerd; op het groote hoofd : een klein hoedje, door een reusachtigen vogel met rooden nek en purperroode borst gesurmonteerd en waaruit een vuurrood gezicht keek, een hoofd, dat zijn symmetrie zou VERZOEND. — II. Ü
129
VEEZOEND.
gevonden hebben onder een Cromwells hoed; een zware gouden ketting om den hals, half als uit schuchtere schaamte wegschuilend achter een kanten kraag met groote broche, brillanten knoppen in de ooren, een en-tout-cas in de hand, die gedekt was door een handschoen van rood-bronzen kleur. En dat »prachtstukquot;, zooals een zoon des volks in een der wagens het noemde, dat het plankier deed daveren, wenkte, riep en schreeuwde : »MeS!quot;
De tweede was een lang opgeschoten knaap, wiens onevenredig lichaam nog onevenrediger scheen in de onevenredige kleeding; heel lang jasje, waarvan de mouwen hem tot aan den wijsvinger kwamen, korte pantalon en rood gebloemd vest met donkerblauwe das. Hij had een hoogen oud-fatsoen cylinderhoed op; te groote en dus sloffende bottines aan de lange voeten; wit spichtig hoofdhaar, aan eiken spriet waarvan wel een dikke druppel scheen te hangen; een blank vel, maar door de overgroote inspanning rose getint. En »die ooievaar op steltenquot;, zooals het luide van den eenen tot den anderen wagen werd geroepen, had, behalve zijn eigen zwaarte, nog een overjas, een parapluie en een hoededoos te dragen en kreet met een benauwd, bedeesd stemmetje: jgt;Gaat het nog? we willen meê!quot;
En daarachter volgde, en dus het laatste — niet uit onwil, maar uit onmacht — een klein mager manneken, in zwarten rok met hoogen kraag, vest en pantalon van dezelfde kleur, maar in verschillende nuance; met een hagelwitten doek om den hals, zwart garen handschoenen, nieuwen eu klemmenden cylinderhoed — den ouden, die hem zoo plezierig zat, had hij aan zijn zoon moeten afstaan, die hem voorging en die van vaders aflegger niets geen plezier had, — en met een gezicht als van den melancholicus, die lachen moet, of als van den reiziger, die op een heeten dag voor zijn genoegen heet uit te gaan, maar het liefste wou geven wat hij had, om thuis te mogen blijven. En dat manneken, door den bewusten grappenmaker in een der wagens een aanspreker genoemd, sdie zichzelf ging aanzeggenquot;, beladen met een manden koffertje, een wandelstok, een parapluie, een overjas, een regenmantel en een geruiten omslagdoek, klaagde en steunde zacht maar innig: »Mogen we nog meê?''
»Gauw dan! Hier naar toe, juffrouw! Hier, jonge heer! hier,ouwe heer!quot; riepen de conducteurs en de lachende reizigers, die goed zaten, al puften ze ook als in een stoombad. En een paar armen greep de uffrouw beet en een ander duwde den jongen heer en een derde den ouden sukkel naar een derde-klasse-wagen toe, voor welks open portier de juffrouw echter nog heftig protesteerend uitriep: »T w e e d e klasse retour, niet rooken!quot;
130
VERZOEND.
»Komt uwes hier maar binnen!quot; klonk het met sterk sprekend accent uit den wagen.
Maar de juffrouw, die al gekrenkt was over den haar gegeven titel, knikte ontkennend en herhaalde wat zij wenschte. Een tweede-klasse-wagen ging open en »holder de bolderquot; tuimelde de ouwe heer, die het laatst was en den krachtigsten duw kreeg, naast vrouw en zoon op de stoffige, warm gestoofde bank.
»Er toch nog in, Jodocus!quot;zei mevrouw Veeling met iets triomfantelijks in haar stem. xMaar dat bak je me nu niet weer! Als we weer uitgaan, ga je een half uur vroeger je kleeden.quot;
»Ja wel, vrouw!quot; antwoordde Jodocus luid; maar in zijn binnenst woelde en wrokte de ergernis, daar hij nog nooit zoo onrechtvaardig was beschuldigd geworden. Hij, de man van de klok, was vóór den tijd klaar geweest, evenals Klaas Jan, maar «zijquot; had altijd en eeuwig wat te doen, beweerde heel goed haar tijd te weten, bedankte er voor, ooit te luieren, al was het dan ook op een Zondagmorgen in een wachtkamer van het station, en al kon ze 't ook doen »van wegens hun tegenwoordige omstandighedenquot;.
En ze zaten met hun drieën dan ook op dezen Zondagmorgen »van wegens die omstandighedenquot; in een wagen 2de klasse sporend naar Marktwolde.
Het was hun goed in de wereld gegaan, zooals altijd wel het geval moet zijn, waar de vrouw haar plichten kent en er voor zorgt dat man en kinderen en dienstbode altijd bezig worden gevonden in het Gode welgevallig zorgen voor het dagelijksch brood. Juffrouw Veeling was mevrouw Veeling geworden sedert de drie huizen vrij van hypotheek waren en het aangekochte vierde ten volle uit eigen middelen had kunnen worden betaald.
Neen, dat hadden de raven niet gebracht; dat was hun niet slapend in den schoot gevallen; dat was niet door dobbelen verkregen, maar door noeste vlijt, door orde en spaarzaamheid, zoo deelde mevrouw Veeling aan ieder mede, die het maar hooren wou, aan welke verzekeringen de oprechte Jodocus, als hij er bij was, in zichzelven en dus voor niemand verstaanbaar telkens toevoegde: en door den aankoop van een terrein, dat de stad weldra bleek noodig te hebben en toen voor vijfmaal den prijs, dien het kostte, had ingekocht.
gt;Als dat de van Ovens eens konden zien!quot;
Die gedachte doorflitste het brein der brave, degelijke huismoeder op zekeren morgen, tusschen waken en dommelen in, een tijdstip, waarop, naar men wil, de beste gedachten bij ons opwellen. Die eene gedachte gaf het aanzijn aan een reeks andere. De van Ovens waren
131
VEEZOEND.
naar buiten gaan wonen, hielden een logement; 't was, zooals ze geloofde, te Marktwolde ... Daar dus kamers besteld — natuurlijk tot billijken prijs — en zicli laten bedienen door die magere specht, die zoo bluffen kon ...! 't Was een prachtig idee, zooals de hersenen van een vrouw als Katharine Veeling, geboren Metselaar, maar alleen vormen en verwerken konden. Er werd geschreven — heel eigenaardig — aan den kastelein. Na verloop van een paar dagen kwam het koud beleefd antwoord, dat er nog kamers open waren; onder aan den brief teekende zich de schrijver of schrijfster — 'tleek wel een vrouwenhand — de kastelein. »Ik ben begrepen,quot; mompelde mevrouw Veeling. »Zoo spoedig mogelijk daar naar toe, eer alles verhuurd is!quot; Jodocus meende, dat het niet kwaad zou zijn wat minder ongeduld te toonen; in welk geval er kans was minder overvraagd te worden. Dat was olie in het vuur geworpen! Mevrouw Veeling zag er een poging in tot usurpatie van het gezag. Nü werd de reis op den eerstvolgenden Zondag bepaald; en, zooals altijd, geschiedde het naar den wil der huisvrouwe Veelings, die in eigen oog steeds het gezond verstand vertegenwoordigde.
Men was te Marktwolde, waarheen, naar het wel scheen, honderden waren gereisd. Een talrijke menschenmassa toch verliet den trein,
»Als dat allemaal eens concurrenten waren. Va?quot; zei Klaas Jan aan het oor van vader, terwijl deze nog bezig was de bagage te zamelen en bijkans het onmogelijke beproefde, om een wandelstok in een opgevouwen parapliiie te duwen, wat tot vereenvoudiging van den te dragen last hem zeer gewenscht voorkwam.
»Klaas Jan, sla je broekspijpen op! 't Is of't van nacht hier geregend heeft,quot; zei mevrouw vrij luid. Klaas Jan werd rood tot over de ooren en deed eerst of hij 't niet gehoord had; maar zijn moeder, die nooit kamp gaf — wat hij had kunnen weten — herhaalde het gebod nu nog luider. In de nabijheid scheen men er zich vroolijk om te maken. Het ergerde den goeden jongen, die werkelijk boos werd en zijn moeder toebeet, dat hij 't niet kon doen, omdat zijn broek te kort was, wat hij bij het maat-nemen al had gezeid. »Wat dat er toe c.ee?quot; schenen moeders oogen te vragen; maar het gehaspel van hanr man met het weinige, dat ze hem had laten meênemen en dragen, leidde haar aandacht van haar zoon af en maakte genen er nu het voorwerp van.
»Hoe zal het moeten gaan, als we voor een maand hier naar toe reizen, man? 'k Zal dan een paar Amsterdamsche kruiers moeten meênemen... Vat aan. Klaas Jan! en, Jodocus! dit en dat en nu dat nog. Heb je het goed vast? Mijn en-tout-cas zal ik zelf nemen dan raak je die ten minste op den kuier niet kwijt.quot;
132
VERZOEND.
Welken kant in te slaan? Vader en zoon schenen 't haar te vragen. Dat de logementhouders hier geen omnibussen of vigilantes aan den trein zonden, pleitte niet voor hun ijver. Mevrouw Veeling kon er a! uit opmaken hoe 't hier zou wezen. In den brief van den kastelein stond niet eens de naam van het logement. Vader en zoon keken elkaar aan. 5gt;Men zou kunnen vragen,quot; merkte gene haperend aan.
»Stoethaspels!quot; bromde mevrouw, en het schimpwoord was niet misplaatst, dat erkenden vader en zoon beiden; maar in hun binnenste had de vraag gelijktijdig kunnen rijzen: wie heeft ons dat gemaakt? Een spoorwegbeambte werd door mevrouw aangeroepen. Het eerste logement heette: »de blijde verwachtingquot;; de kastelein: van Oven. Of ze er heen gebracht zou worden ? Dat was onnoodig. Wie de weg in stad kon vinden zou 't ook in een klein nest als Marktwolde kunnen doen. Voor alle zekerheid, en om zich omwegen te besparen, wat Jodocus in de tegenwoordige omstandigheden al het ergst toescheen wat hem overkomen kon, had hij zich bij het verlaten van het station wat achteraf gehouden en een man op zij geklampt, die hem alles haarfijn had uitgeleid : eerst recht vooruit, dan van twee wegen de linksche nemen, — door rechts in te slaan liep men een kwartier om, — dan maar rechts tot aan een kastanje, dien laten liggen... Dat beloofde Jodocus, die niet langer achter wou blijven en, door zijn boekhoudersverstand geleid, nu wel den bedoelden kastanje vinden zou.
Ze kwamen dan ook bij dien boom uit, daar Katharine Veeling ditmaal zonder veel tegenstribbelen haar man volgde, niet omdat hij, zooals Klaas Jan verzekerde, altijd ver was »in het vinden van weggetjesquot;, maar omdat, zooals haar eigen oogen getuigden, hij nu eens zijn plicht als man gedaan en zich ten laatste op de hoogte had gesteld van hetgeen hij behoorde te weten.
Maar hoe nu verder? Klaas Jan maakte zich verdienstelijk door van verre een uithangbord te zien, waarop zijn jonge oogen den gewenschten naam lazen. »Braaf, jongen, braaf!quot; mompelde Jodocus, »Doe nu nóg wat voor me, en neem het koffertje aan; want ik moet mijn eene hand vrij hebben. Ik heb het zoo warm ...quot;
Men was waar men wezen moest. Het drietal staarde het groote steenen gebouw aan met de talrijke vensters en de twee groote iepen die ze beschaduwden.
»Wij nemen alleen de benedenkamers, hoor, Jodocus!quot; zei zijn vrouw, op vier openslaande ramen wijzende, die op den beganen grond uitkwamen.
»Zeker peperduur!quot; mompelde Jodocus.
133
VERZOEND,
»Hebben we 't of hebben we het niet?quot; vroeg zij op ongewoon zachtmoedigen en aanmoedigenden toon. De schoone natuur scheen op Katharina's humeur een zeer grooten invloed uit te oefenen en haar tot mildheid te stemmen.
Hoo vreemd, dat er niemand zichtbaar was! Onder de dikke boomen stond een kreupele tafel en twee houten voetenbankjes. Nog maar eens aan de deur geluid toen op het eerste schelletje van Klaas Jan zich niemand daar binnen roerde! Nog niemand? Zeker met de noorderzon vertrokken! Ja, dat dacht ze wel. Wie eens zijn crediteuren niet heeft kunnen betalen, kan het nooit meer doen. Ja, Jodocus hoorde 't haar verzekeren, dat ze nu toch meêlij met de kinderen had en dat het goed ware geweest, als hij zich van morgen wat meer als man getoond en haar reis hier naar toe belet had.
Jodocus had tot zijn onuitsprekelijke blijdschap de voordeur niet op slot gevonden en zag, naar binnen getreden, zich eensklaps in een ruime, koele koffiekamer met buffet verplaatst.
»Ik heb een schrikkelijken dorst, vrouw, en Klaas Jan ook ! Hé, wat zitten we hier pleizierig, vind je niet?quot; vroeg hij, toen hij zijn vrouw zag blijven staan.
»Eerst ons werk afdoen, Jodocus! Als we ten minste iemand te zien krijgen.quot;
sWe zijn wel waar we wezen moeten!quot; riep Klaas Jan, verheugd uit de aangrenzende kamer komende, waar hij eens een kijkje was gaan nemen. »Daar achter ligt een groote tuin en daar is mijnheer van Oven bezig; maar wat hij er doet weet ik niet.quot;
» Waarschijnlijk spitten en onze groenten zaaien,quot; merkte moeder aan. Ze was ook die kamer ingegaan, maar keerde terug met de verzekering, dat Klaas Jan weer verkeerd had gezien, want dat er niemand was.
Toch had de jongen het werkelijk niet mis gehad. Van Oven was bezig geweest zijn photographisch toestel te plaatsen met den rug naar de half ingestorte verhevenheid, die eens zijn konijnenberg was geweest. Midden in zijn bezigheid had een herhaald tikken uit de huiskamer zijn aandacht getrokken. Emilie wenkte hem met alle teekenen van drift en deelde, erg zenuwachtig, hem, toen hij voor het glasraam stond, mee, dat zij niet kon openen, omdat zij zich aan 't kleeden was, dat de beide mannelijke Veelings er waren met de juffrouw, die wel een turfdraagster leek als pinksterblom verkleed.
»Kleintje! kleintje!quot; En Eduard dreigde schertsend met den wijsvinger, blijde dat hij wefir iets, wat op een jokkernij leek, van zijn anders zoo ernstige en dikwijls zoo bittere wederhelft hoorde. Maar zijn vroolijkheid stierf heel gauw, toen hij vernam, dat zij niet voor-
134
VERZOEND.
netnens was zich te vevtoonen; dat hij ze maar spoedig moest zien weg te krijgen, want dat ze, wat het spook te 's Heerenstede ook zei of beval, die gasten niet verkoos.
»Maar Emilie, denk toch ... we hebben nog geen aanzoek ... en de beste tijd nadert!quot;
j» Waar is nu je moed? Verdwenen tegelijk met de buffetjuf? Mijn laatste levensdagen .. .''
Eduard stoof weg. In de laatste tijden had hij zooveel van die laatste levensdagen gehoord, van de tranen, die er op volgden, gezien, onder de verwijten, die het slot van het tafereel uitmaakten, geleden, dat hij, als de kans schoon was, zooals nu, het hazenpad koos.
Het was hem niet voordeelig gegaan. Dat had geheel Marktwolde kunnen getuigen en dat zou het drietal ook spoedig doen bij den eersten blik reeds, dien het op den langzaam binnentredende vestte.
De gulle lach was van het gelaat verdwenen; het jolig lichtje uit zijn oog; zelfs de snit, zooals het scheen, uit zijn klefiren, waarvan de loshangende jas gevlekt en bijna knoopeloos en de pantalon, bij de enkels kaal gesleten, op de hakken gerafeld en overal draad-schijnend was. Een oude zijden zakdoek was om zijn hals gewonden en bedekte met zijn lange slippen heel genadig en erg liefderijk het verfrommelde overhemd. Toch kwam er iets van den ouden geest op zijn gelaat, toen hij het drietal verwelkomde, dat hem een herinnering was van het glorierijk weleer.
gt;Weest welkom, oude vrienden! Hoe gaat het jelui?quot; zei hij, allen de hand reikende, die door den boekhouder waarlijk nog met eenige reverentie gevat en gedrukt, maar door mevrouw Veeling slechts met de geganteerde vingertoppen even werd aangevat. »ü heeft zeker niet geweten dat wij hier naar toe waren vertrokken, hè? Anders zou u verleden zomer al hierheen zijn gekomen... 't Is hier heerlijk... Wel heb ik eenige decepties gehad, maar dat is de schuld niet van de natuur...! Gaat zitten... gaat zitten...! Vandaag moetje onze gasten wezen . .Een stomp tegen de deur van het aangrenzend vertrek, die daardoor in het slot sprong, verried de ongedachte aanwezigheid van iemand, die verborgen wenschte te blijven. Emilie had zich in haar ochtendgewaad zoo verre gewaagd, om door een kier de aangekomenen van naderbij te beschouwen en te vernemen hoe zij zich tegenover haar man zouden gedragen. ïoen zij de laatste onvoorzichtige uitdrukking van dezen hoorde, besloot zij geheel van houding te veranderen, zich in haar beste robe te steken en te waken voor de belangen harer dierbare telgen, die zich op dit oogenblik onder de hoede van het oudste meisje. Agaatje, dat meer en meer op
185
VERZOEND.
haar moeder begon te gelijken, naar buiten hadden gespoed, naar de bosschen van 's Heerenstede, waar zij de poëzij der natuur met volle teugen zouden kunnen indrinken.
»Het doet ons veel genoegen, dat u hier zoo naar uw wensch is,quot; begon mevrouw Veeling als antwoord op de warme begroeting, welke, ook, omdat ze door Veeling en KlaasJan zoo hartelijk werd gevonden, van beiden de verklaring ontlokte: »ja, het doet ons heel veel genoegen!quot; Veeling scheen daarbij het oog maar altijd op het buffet gevestigd te hebben en wel op de plek, waar het aanwezig zijn van beierseh bier kon vermoed worden. Van Oven merkte het en quot;-inw
O O
naar het buffet, vond daar een half gevulde flesch staan en schonk die in een bierglas leeg.
»De bovenkellner heeft zijn uitgaansdag en de anderen zijn naaide kerk; daarom geef ik me het plezier zelf je te helpen. Laat het je smaken, papaatje!quot; |Het was de naam, waarmeê de chef van het huis van Oven amp; Co. zijn boekhouder wel eens had aangesproken.
Onwillekeurig zei Veeling dan ook met een eerbiedige buiging terwijl hij het glas aannam: »U is al te goed, patroon!quot;
gt; En zouden we nu ook de kamers gaan bezichtigen en . ..quot; Mevrouw Veeling kon niet doorgaan, door een heftigen uitroep en vervolgens door een niet minder heftige en lang aanhoudende hoestbui van haar echtvriend, wiens gelaat plotseling vuurrood was geworden.
»Wat scheelt u. Va?quot; vroeg Klaas Jan, die hem hard op den rug klopte, wat 'smans benauwdheid nog scheen te doen toenemen.
s't Is geen bier ... 't is .. . rum,quot; hikte hij.
»Och lieve hemel, papaatje, wat spijt me dat! Ja, dat komt van die overdreven goedheid van mijn kleintje... Ik heb je nog met gezegd, lieve juffrouw, dat Emilie zich eenigszins onpasselijk voelt... We hebben niet den dokter laten halen, maar ik vrees dat he-: er toe zal moeten komen. Ook zij heeft decepties gehad..
»Nu, zij heeft in dat opzicht reeds zóóveel geluk, dat ze van zoo'n t egenvallertje wel de tering niet zal zetten,quot; merkte mevrouw Veeling aan, doelende op iets waar van Oven zeker niet op zinspeelde. »'t Spijt me, dat ik haar niet zal zien; maar als u ons nu eens voorging naar uw kamers ... gelijkvloers weet u, met een sofa, weet u en in den kost, weet u.quot;
De binnendeur ging open en zij, die men niet dacht te zien, trad te voorschijn. Ze droeg een mutsje, met zacht rose lint gegarneerd, zwevende op de haren, wier wanorde door dat tooisel schier bevallig werd gemaakt, en een zwart zijden robe met zwarten kant, in wier ruime plooien menige vlek goÊmoedig schuilging. Een paar roze-
136
VERZOEND
knopjes sierden haar ceinture. Zij trad met zekere majesteit op Veelings vrouw af, die zij met veel innigheid kuste en een verontschuldiging liet hooren over haar toilet. »Je begrijpt, beste juffrouw, dat ik me den tijd niet gunde me te verkleeden, toen ik hoorde dat u er was. Al de kinderen wèl thuis?quot;
»Heel wel. Wat ziet u er goed uit!'' schetterde de andere. De oude Veeling deed zich middelerwijl te goed aan het glas water, dat van Oven hem had gebracht.
»Vind u? dat doet me veel genoegen. En heeft u wat meer tijd kunnen vinden voor uw lectuur ? Ik herinner me nog, dat u in die heerlijke dagen, dat we kennis maakten, alleen maar aan tapisseriewerk bezig was... Weet u 't nog?quot;
De andere had ülles goed, dus ook het geheugen. Zij kreeg een kleur; want die kleine magere snib tegenover haar doelde op het flanelletje dat... nu, dat ze niet meer noodig had te verstellen, al deed zij 't ook nog uit plichtsgevoel: een gevoel, dat óók al, naar hare overtuiging, goed en zuiver bij haar was. Maar zij vond het nu niet goed dat te erkennen of zich daarop te verheffen; zij vond bet veel gepaster op te merken, dat haar condities wel wat veranderd waren en dat ze een linnenmeisje had, dat, met de tweede meid onder haar opzicht, het noodige fijne werk deed. Als zij het juiste adres van de familie eer had geweten, dan zou ze de familie wel van een en ander op de hoogte hebben gebracht en de familie het adres van mijnheer en mevrouw Veeling hebben opgegeven; want mijnheer en mevrouw Veeling woonden niet meer in dat vochtige, sombere onderhuis, maar aan de lieve, vroolijke H.-gracht, en nog wel aan de zonzijde, waarom er dan ook suffisante — ze meende elegante — blinden voor de ramen met spiegelruiten hingen. Ja, zij had den lieven Heer daarboven te danken voor den zegen, dien Hij altijd op vroeg-opstaan en laat-naar-bed-gaan, op spaarzaamheid en orde deed neerdalen. »Zonder op iets te roemen,quot; zoo besloot ze, »want voorspoed maakt dankbaar en dankbaarheid nederig, mag ik getuigen dat het ons heel goed is gegaan! zóó goed, dat we de kosten er van mogen afnemen om in een logement eenige weken goeden sier te maken en van 't buitenleven te profiteeren. Dat we aan u het eerst hebben gedacht, spreekt wel vanzelf. Aan wie gunt men een voordeeltje liever dan aan zijn ouwe bekenden?quot;
»Heel lief van u!quot; hernam de andere, de magere poes, die geen de minste vrees bleek te koesteren voor de dikke, welke bezig was zich op te blazen, een hoogen rug te zetten en zoo brutaal de nagels te voorschijn te doen komen uit de lompe pooten. »Een heel genoeglijke
137
VERZOEND.
tijding die u me daar mededeelt! Als ik ü was, dan zou ik, nu ik veel vrijen tijd heb, les in het Fransch gaan nemen, 't Is zoo'n voorrecht, Daudet in het oorspronkelijk te lezen ... en Zola is lang zoo »«!lt;quot; niet — u begrijpt me: ongekleed — als u hem in zijn eigen taal leest. Nu, daartoe komt u misschien nog wel mettertijd. En 't is voor de uitspraak van het Hollandsch ook zoo goed. Wie geen Fransch spreekt, kan aan zijn eigen taal nooit de noodige/i«esse geven, moet zelfs in een plomp accent vervallen, waardoor onze taal licht zoo iets boersch, zoo iets plats krijgt. Ik wil niet zeggen dat dit bij ieder zoo het geval is, waarlijk niet; u is zeker een uitzondering op den regel. En mijnheer Veeling is zeker geen boekhouder meer, maar doet zijn eigen zaken?quot;
»Neen, Jodocus bleef wat hij was en dat is goed voor hem en voor ons allen, 't Zit hem waarachtig niet in 't eigen-zaken-doen, om erbovenop te komen, en mijn beste man, die zoo nederig is en zich-zelven 't minste gunt, om maar meer voor vrouw en kinderen over te laten, begeert niets anders als in nederige betrekking te leven.quot;
Mevrouw Veeling wond zich vreeselyk op. Begreep ze het grievende van Emilies zinspeling, omdat zij 't zichzelve ook wel eens verweten had, dat ze haar man maar voortdurend in dezelfde ondergeschikte betrekking liet blijven?
»Wat moet u het warm hebben!quot; merkte Emilie met een zweem van medelijden aan.
sWat blief?quot; vroeg de andere, die waarlijk niet wist hoe zij 'thad.
»U ziet zoo vreesehjk rood; dat kan uw gewone kleur toch niet wezen.quot;
Dat was het dan ook niet. Maar zij was moé van het reizen en zou reeds voor lang iets besteld hebben, als ze niet gehoord had dat mevrouws goedhartigheid de buffet- of heeren-bedienden of hoe de booien in een logement heeten mochten, een uitgaansdag cf een kerkbeurt had doen geven, 't Was geen goedhartigheid, die, zoo luidde de repliek, in deze eigenlijk maar een schuldige zwakheid verdienen zou genoemd te worden. Wel was ze altijd van de meening geweest, dat haar domestieken het evengoed moesten hebben als zij, dat het schandelijk was ben af te beulen en dan nog grof te behandelen op den koop toe. Haar dienst had dan ook altoos in een goeden reuk gestaan, zoodat ze te kust en te keur domestieken had kunnen krijgen en houden, gezond van geest en lichaam. Dat de familie — ze scheen den titel van mevrouw nog maar niet te kunnen schenken — bier in het buffet niemand had gevonden, had een geheel andere oorzaak dan een uitgaansdag of een kerkbeurt. Voor het eerst zoo-
138
VEliZOEND.
lang ze dienstbaren had gehad, was ze bedrogen geworden, misschien wel bestolen. Zou dat de leegheid van de meeste flessehen en flacons verklaren? dacht mevrouw Veeling. Maar zij volgde haar eigen gedachten niet langer; zij moest wel luisteren naar Emilie, luisteren met dezelfde belangstelling als in vroegere jaren. Ja, dat buffet-juffertje! Dat maakte van »de blijde verwachtingquot; bijna een schandelijk huis. Allerlei heertjes kwamen hier. Eduard en zij vermoedden daarvan niets, maar toen zij dat bemerkt hadden moest zij weg. »Ik heb het me erg aangetrokken,quot; ging Emilie voort met iets zeer weemoedigs in haar toon. jwant ik heb het van den aanvang af goed met het kind voorgehad, dat ik als van de straat uit medelijden heb opgenomen en dat als belooning niet alleen de reputatie van myn hotel, de rust in mijn huis bedreigde, maar mij ook de liefde van mijne eenige en innig vereerde tante, die zij nu bezig is te bedriegen, poogt te ontfutselen, 't Is een ervaring die zeer doet!quot;
»Maar is die deern — ik kan nooit begrijpen dat zoo'n schepsel in een fatsoenlijk-mans-huis een oogenblik geduld is kunnen worden; neem het mij niet kwalijk dat ik het maar zoo zeg! — is zij, diezelfde deern, dan ook hier bij u aan huis geweest? Onze lieve Heer hoort het me zeggen, maar dat is om medelijden meê te hebben. Dan heeft u een dievenkind al dien tijd bij u gehad ... Ze heet Du val.. .!quot;
»Neen,quot; verzekerde Emilie eenigszins teleurgesteld.
»Ze heeft zich bij u ingedrongen onder den naam Vermeere.quot;
»Ja, ja, zoo zei ze te heeten. Eduard, hoor je wat mevrouw Veeling vertelt?quot;
De zoolang teruggehouden titel was over Emilie's lippen geglipt. En mevrouw Veeling vertelde alles haarfijn en Eduard en Emilie ontzetteden zich. De laatste bracht het 't eerst onder woorden. »En je spreekt haar nog maar altijd voor! Dat boevenkind dreigde haast een twistappel te worden tusschen man en vrouw. Het doet me goed, dat ik, vóór de rust, welke mij nadert, de waarheid ken. Hartelijk dank daarvoor, lieve vriendin uit de goede blijde jaren, toen er nog levensmoed en hoop in mijn hart was!quot;
«Niet te danken ... niet te danken; het was plicht tegenover goeie ouwe vrienden!quot; zei mevrouw Veeling met een ongewoon zachte stem. Jodocus en Klaas Jan hadden haar, wel zwijgend maar toch strak aangekeken en ze sloeg de oogen voor de hunne neer.
»Het mooie... goeie Leentje!quot; stamerde Klaas Jan.
»Wel nu nog mooier!quot; begon zijn moeder; maar de vriendin uit vroegere blijde jaren viel haar in de rede met de opmerking, dat
139
VERZOEND.
zij er maar geen regard op zou slaan, dat alle mannen, van welken leeftijd en positie ook, iets dergelijks mompelden, de getrouwden niet het zachtst.
»Is ze voorgoed hier vandaan?quot; vroeg de andere vriendin. »17 begrijpt, mevrouw van Oven, dat ik anders niet zou wagen met man en oudsten zoon . .
»Daar zou u volkomen gelijk in hebben; maar stel u volkomen gerust; het schepsel zet geen voet meer over mijn drempel. Lieve Eduard, zouden we tante ook waarschuwen? Ze is toch onze tante, ai handelt ze er niet naar.quot;
«Kleintje, daar moeten we nog eens rijpelijk over nadenken! Maallaten we nu de familie, die ik al bezig ben mij te denken als tot de onzen te behooren, een kijkje doen nemen in onze beste en laat ik er bijvoegen, in onze eenige nog niet bezette kamers. Laat mij u vooraf zeggen, waarde vrienden!quot; — hij sprak, zonder het te vermoeden, tot de beide heeren alleen, daar Emilie haar arm door dien van Katharina had gestoken en met deze de kamer verlaten had — »laat mij u vooraf zeggen van welk standpunt ik een hotel buiten in de schoone natuur beschouw. Het moet in ieder opzicht een familie-hotel zijn; het familieleven mag alzoo niet ontbreken. Men doet alles zooveel mogelijk en familie; geene afzondering, geene scheiding van seksen, van leeftijden, van rangen, van sociale verhoudingen. Men is in de schoone natuur vóór alles mensch; men leeft vóór en dóór elkander en staat elkaar van het zijne af; ieder zonder onderscheid een gelijk deel. Daarom heb ik hier als regel ingevoerd, dat ieder gast bij de huur van zijn kamer of liever bij de heilige overeenkomst, waarbij geesten zich aan geesten verbinden — wacht. Papaatje, de dames, zie ik, zijn verdwenen; nu is 't tijd om op je gemak van mijn rum te proeven.quot; — Hij schoof Veeling en Klaas Jan ieder een gevuld glaasje toe en dronk ook het zijne leeg. »Ik zeg, dat bij de overeenkomst, waarbij geesten zich aan geesten verbinden, om elkander te midden der schoone natuur harmonisch te ontwikkelen, ieder een zeker inleggeld of liever een pand als waarborg moet geven voor de nakoming van de belofte, om tot eikaars nut en genoegen werkzaam te zijn. Die belofte is stilzwijgend in de overeenkomst begrepen. Wie haar verbreekt door slecht humeur of in het algemeen door eenige daden of woorden, welke op de algemeene harmonie storend zouden kunnen inwerken, verbeurt als boete een zooveelste gedeelte van zijn waarborg in contanten.quot;
»Dat kan heel goed werken!quot; zei Veeling, terwijl hij zijn tweede glaasje rum naar binnen sloeg. Klaas Jan, die er voor bedankt had.
140
VERZOEND.
lei hem zacht de hand op den schouder, wat zijn vader verschrikt deed omkijken met de vraag: »Is je moeder daar?quot;
»Heb geen vrees; de dames zijn aan het conditionneeren,quot; zei van Oven. sleder heeft hier zijn eigen terrein. Mij verblijft de zorg voor de harmonische ontwikkeling. En nu, mijn zeer waarde Veeling, wien ik altijd hoog heb geschat, om je rijke gaven van hoofd en hart, van verstand en gemoed, en dien ik al lang mijn vertrouwen waardig heb geacht, nu moet ik het ongedacht gunstige oogenblik, dat ik je weer op mijn levenspad ontmoet, niet laten ontglippen, maar wil ik je mijn geheel vertrouwen schenken door mij als het ware binnenst buiten te keeren. Je zult een misschien niet gansch verwerpelijk menschenhart van binnen zien, met zijn hoop en wanhoop, met zijn angsten en vreugden. Maar laten we dat in de schoone natuur doen! Beste vrienden, ontvluchten we dit duf vertrek! Je bijzijn heeft mij mezelven weer doen vinden. Ik heb dikwijls buien van zwaarmoedigheid ; ja, het is zoo.quot;
Ze waren het trapje afgeklommen en bevonden zich in de halve wildernis, welke tuin heette. Vlak achter het huis was alles platgetrapt en vertoonde zich de ex-konijnenberg als een pyramide in de woestijn. »Hier begroef ik mijne grootsche verwachtingen,quot; zei hij plechtig. »Vraag mij niet waarom? door wie? want dan zou ik een vrouw moeten beschuldigen, die zich voor mijn weldoenster houdt, maar, mijn geheel huwelijksleven door, zich mijn doodsvijandin heeft getoond. De ingebeelde dwaze, die mij te veel geeft om te sterven en te weinig om te leven! Van haar wil ik geen hulp meer aannemen; alleen maar van een geest, die met mij overeenstemt, die gedronken heeft aan de borst van de bezige wereld, als ik mij zoo mag uitdrukken; die weet wat verwachtingen zijn, op cijfers gegrond. Veeling, je hebt de droogmaking van het Haarlemmermeer bijgewoond ?quot;
ïNeen, patroon!quot; zei Veeling, en Klaas Jan, die in stilte den stortvloed van woorden had bewonderd en het zich een eer dacht tot dit gezelschap te behooren, knikte onwillekeurig mee ontkennend.
»Je zult dan toch wel het meer gezien hebben in zijn onvruchtbare drift en nu de drooggelegde gronden in hun vruchtbare kalmte...quot;
»Och, we gingen zoo zelden de poort uit, en daarom zagen we 't niet.quot;
gt;Maar, mijn hemel. Veeling, dat doet er niet toe! Je weet dan toch wat omkeer, wat algeheele omwenteling die streek heeft ondergaan?quot; Veeling en Klaas Jan haastten zich beiden toestemmend te knikken. »Welnu, ik wil iets dergelijks beproeven, niet land van water, daar is 't nut nog problematisch van, maar best land van slecht land
141
VERZOEND.
maken. Straks, als je met vrouw en kinderen bier uitrust en je waarachtig mensch voelt, zul je arm aan arm met mij de onbegrensde heidevlakten doorwandelen, die ik zal weten om te scheppen .,
®Zou dat zijn renten opbrengen? Dat kan ik niet gelooven ...quot;
»Wat renten? Het in te brengen kapitaal is er, hier!quot; en hij sloeg met de hand op het voorhoofd. »De renten zijn de dankbaarheid van een geheel land . . .quot;
»Ja wel; maar de contanten weet u, mijnheer, ik vraag altijd maar naar de contanten ..
sDaar heb je gelijk in, mijn vriend: ieder zijn eigen terrein. ïk begin in bet klein. Ik heb eenige stukken land voor een spotprijs gekocht en nu kom ik tot je met de vraag, die me al lang in het hart was opgerezen, maar nu me over de lippen komt: wil je één zijn met mij, één van zin, één van begeerte, deel van mijn geest, deel van mijn hart? Ja, ik zie het dat je 't wilt. Welnu, laat ons dan saam den prijs betalen van mijn eersten inkoop; ik kom niet veel, maar iets, ik kom honderd gulden tekort.quot;
»Die heb ik niet bij me,quot; stamerde de boekhouder, plotseling doodelijk verschrikt.
»üat's jammer, Va! Ik heb een tientje en mcê heeft er wel vijf bij zich gestoken,quot; fluisterde Klaas Jan in zijn oor.
«Dat's niets, goede vriend ! Wat voorrecht dat wij beiden weten wat zaken zijn! Hier heb ik een promesse van honderd vijftig gulden, waar ik dadelijk geld op kan krijgen als uw handteekening er nevens de mijne op voorkomt. Teeken maar voor aval, en we zijn klaar...quot;
»Is u niet insolvent gebleven?quot; vroeg Veeling sidderend.
»Neen, ik heb een fatsoenlijk accoord aangegaan; ik ben dus een vrij man; je kunt dus veilig naast me teekenen, Veeling!quot;
sMaar ik heb mijn vrouw moeten beloven...quot;
»Zit je erg onder de pantoffel, goede Veeling?'quot;
»In 't geheel niet.. .quot;
»Hè, Va!quot; riep Klaas Jan heel onvoorzichtig uit.
«Jongen, ga naar je moeder en vraag of ze even hier wil komen.quot;
»Een oogenblik, mijn jonge vriend, die al de nobele aspiraties der jeugd kent! Verlaat de zijde van je vader nog niet, wiens goede engel je wezen kunt. Wat moet ik denken van een man, die wel wil, maar niet durft?quot;
»Maar ik wil niet!quot; riep Veeling.
De goede engel vloog weg van vaders zijde: Klaas Jan maakte plotseling rechtsomkeert. Hij had door het tuinraam iemand de gelagkamer zien binnentreden, die hij meende te herkennen. Op het trapje
142
VERZOEND.
staande zag hij niemand meer; maar de binnendeur doorgaande en in de gang gekomen, zag hij de beide dames van de tegenovergestelde zijde naar hem toewandelen, druk pratende. Moeder wischte zich met haar sneeuwwitten zakdoek de lippen af, die nog even gekleurd waren door de pas gebruikte waterchocolade, en op den drempel eener andere deur werd hij de verschijning gewaar, welke hem uit den tuin naar binnen had gelokt.
»Nu het Zondag was en zulk mooi weer, dacht ik, dat u het hier wel druk kon hebben, en daarom vroeg ik verlof hier naar toe te gaan, mevrouw!quot; zoo sprak een allerliefst stemmetje, behoorendeaan een allerbevalligst meisje, heel eenvoudig maar heel smaakvol gekleed in een robe van lichte zomerstof, met een ronden hoed met breeden rand, waarop dien ochtend door de magere vingeren van zekere krakende juffrouw eenige versche rozen en geraniums waren vast-gestoken. Dat was ... ja het was. .. het moest Leentje zijn, juffrouw Helène. Wat was ze in haar voordeel veranderd'Wat was ze voornaam in haar bewegingen, maar ook vriendelijk in haar oogen! Hoe had hij haar eens een hand durven geven! Hoe had hij haar eens in de oogen durven zien! Dat zou hij nu niet meer durven... o hemel neen! Hij zou niet eens durven vragen als ze een pak had te dragen: mag ik het van u overnemen? Naïeve jongen! domme jongen! Hoor je dan niet, hoe anderen, die meer van de wereld weten, die een goed verstand en veel ondervinding hebben, je toovergodin met spot en smaad tegentreden? Zie je dan niet, hoe je moeder haar den rug toekeert met een trek van vreeselijke minachting op het gelaat, en hoor je de woorden niet van haar lippen: ze is een sodomsappel gelijk? Zie je mevrouw van Oven, die nu de intieme vriendin van je moeder is geworden, niet de plooien van haar kleed uitschudden, alsof er besmetting in school? En er huisden daar maar alleen de smeervlekken van slecht beheer, van verwaarloozing en luiheid.
»Klaas Jan, ga naar je vader en blijf bij hem in den tuin! Dadelijk heengaan!quot; hoorde hij zijn moeder gebieden, en hij keerde zich om, trad de gelagkamer binnen, maar bleef daar wachten.
Niet lang; want dezelfde deur, welke hij door was gegaan, ging weer open en liet het mishandelde meisje door. »0, al had een bochel haar ruggegraat gekromd, al hadden de pokken het gelaat gruwelijk geschonden, hij zou medelijden, innig medelijden hebben gevoeld bij het zien van den enkelen traan, die in het hoekje van het oog als het ware tot parel was gestold! En haar gestalte was de schoonste, die hij ooit had gezien, en haar gelaat het verrukkelijkste, dat hij ooit had mogen aanschouwen, volkomen het tegenovergestelde
143
VERZOEND.
van dat zijner moeder, dat hij van kindsbeen af leelijk en grof had gevonden als zijn eigen! Een niet onder woorden te brengen gevoel doorstroomde hem, een gevoel, dat naar innig mededoogen zweemde, maar gemengd met vereering en verrukking! Hij had willen schreien en willen juichen; hij had veel willen zeggen; hij had haar op den arm willen nemen en haar dragen over al de steenen heen, die op den weg lagen, zijn heele leven lang; hij had ... maar hij deed niets van dat alles, want hij had moeite om woorden te vinden, woorden, eenigermate in staat, ware het maar in de verte, uit te drukken, dat hij die twee vrouwen ginder haatte met een gruwelijken haat. Maar ook daartoe kwam het niet. Hij was haar in den weg getreden, toen zij de buitendeur nader trad, en daar vroeg hij, wat hij in 't geheel niet had willen vragen, heel verward en haperend : »Is 't waar, wat ze daar zeiden? Is dat alles waar?quot;
Bij haar binnentreden had hij reeds zijn hoed afgenomen en zijn handschoenen uit zijn zak gehaald en in de hand genomen; was hij even eerbiedig verlegen geweest als toen Leentje nog op moeders bovenhuis woonde. Dat, en misschien dat alleen, deed Helène tegenover den stumpert bedaard blijven en zacht en zelfs vriendelijk hem te gemoet voeren; »Of ik Du val heet? Of ik de dochter ben van een die misdreef? Ja, dat is waar!quot;
ïMaar het andere... ook het andere, juffrouw Helène?'' »Wat?quot; Ze stak het hoofd fier in de hoogte; haar oogblik was fierheid, haar gestalte majesteit.
»Niet meer. .. niet meer! Ik geloof er niets van!quot; riep Klaas Jan. Haar gelaat helderde op; een vriendelijke glimlach gleed eroverheen. Zij stak hem haar kleine hand toe, die hij even — hoe hij zich later verweet dat hij 't maar even deed! — vatte. Zij knikte aanmoedigend en fluisterde: »Je bent een goede jongen!quot; Na die woorden gleed ze heen. En hij Het haar gaan, en hij stormde haar niet achterna, en plaatste zich niet vóór haar tegenover al de woeste kerels en de razende wijven die haar beschimpten ? en hij balde de vuist niet als om ze uit te dagen? Hij gevoelde iets dat op haat leek voor dat slordige, slappe vrouwmensch en voor dat mooi opgesierde, dat er naast stond . . . zijn moeder! Hij zou ze niet meer kunnen aanzien!
»Heb ik je niet gezeid. Klaas Jan, naar je vader te gaan? Wat sta je daar te droomen! Kijk je haar na? Lieve Emiliequot; —de vriendschap scheen in de laatste oogenblikken nog teerder geworden te zijn — »'t is waarachtig waar wat je me hebt verteld: dat zoogenaamde kind is door en door verdorven.quot;
»U .. . mocht willen dat ii het zoo was!quot; hikte Klaas Jan uit.
Ui
VERZOEND.
waarna hij het tuintrapje haastig afklom, als ware hij bevreesd voor den moedervloek.
Het was er ook niet verre van af. Mevrouw Veeling voelde aanvan -kelijk geen grond meer. Zóó ontaard was nog nooit eenig zoon geweest, en dat tegenover een moeder zooals er zeker nergens eene bestond!
»God, waaraan heb ik dit verdiend?quot; sprak ze schreiend. »En toch, ik voel dat ik moeder ben; dat ik er alleen om denken moet mijn hulpeloos kind uit haar klauwen te redden; want zij heeft hem al beet.quot;
»Ben ik er dan óók nog niet, Katharina?quot; vroeg Emilie diep geroerd. »Een wijze bestiering van boven,quot; vervolgde ze met diep gevoel, sdat wij elkaar moesten ontmoeten, om maanden met elkaar te leven, misschien wel voor altijd. Ja, dat hoop ik. Ik stond zoo alleen. Zoo dikwijls heeft de vrouw behoefte aan een vrouw en ik had maanden lang alleen dat schepsel, dat ik maar te goed doorzag. Beste mijnheer Veeling,quot; riep zij uit, toen ze hem met haar echtgenoot, die er bedrukt en wat verschoten uitzag, zag naderen, »alles is met uw vrouw, met wie ik de vroegere vriendschap, ja veel inniger nog vernieuwd heb, overeengekomen.quot;
5gt;Ik hoop, Jodocus, dat je alles goed zult vinden; maar ik ben er niet zeker van: mannen zijn door hun vrouwen niet spoedig te voldoen. Waar is je zoon?quot; vroeg ze angstig.
»Je zoon?quot;
gt;0, daar is hij. Zeg hem dat hij bij je blijft. Hij zal zijn vader nog wel gehoorzamen; er zal wel tusschen je beiden eenheid van humeur en gevoelens zijn.quot;
»Ik keur alles goed,quot; hernam Jodocus, die zijn vrouw in 't geheel niet meer begreep.
»En we krijgen van de vrienden een geheel nieuw ameublement in onze huis- en slaapkamer, allebei gelijkvloers en dan voor drie en een half, terwijl de anderen vier betalen . .. maar voor drie maanden vast. Dat vind je dan goed?quot;
»Ja wel, vrouw! Dus zijn al de condities door je aangenomen? Mij is 't natuurlijk wel.quot; Veeling wendde zich toen tot van Oven en zei, dat hij er nu natuurlijk niet tegen kon hebben, om een zekere nader te bepalen som in bedoeld waarborgfonds te storten; waarop de ander, bij wien het weer blauwe lucht was geworden, hem heel vertrouwelijk onder den arm nam en een eind weegs verder de kamer invoerde en hem op warmen toon in het oor fluisterde, dat hij de gelden van de andere gasten al ontvangen had en in de spaarbank had geplaatst ten bate van allen. Veeling begreep, dat hij nu de dadelijke storting zelfs niet langer weigeren mocht en dat hij het bewijs van niet onder zijn VERZOEND. — II. 10
145
VERZOEND.
vrouws pantoffel te zitten nog te leveren had. Voor hoeveel mijnheer van Oven het doen kon? vroeg hij, en hij vernam dat andere gasten honderd en honderd vijftig gulden hadden gestort, maar dat mijnheer van Oven de bijzondere omstandigheden in aanmerking nemende — die woorden hadden op Veeling denzelfden indruk als een inktmop op een der hoofden van een grootboek — zich hier wel met minder tevreden wilde stellen. Het moest er dan nu maar door, meende Jodocus. Hij had zelf een bankbiljet van vijf en twintig bij zich, vroeg Klaas Jan zijn tientje, zijn vrouw om twee van haar vijf, die ze hem, in hare moedelooze moederlijke stemming, zonder eenig tegenstribbelen toereikte, en drukte toen Eduard een en ander in de hand, met de vraag om quitantie en de opmerking, dat hij over de »lardelijkequot; onderneming nog eens denken wou.
Het was tijd voor de terugreis. Jodocus verzekerde, dat men het afscheid verhaasten moest, daartoe genoopt door de houding der beide dames, die elkaar altijd door nog wat te vragen of te vertellen hadden. Tot op het laatste oogenblik verloor Katharina evenwel de practische zijde der vriendschap niet uit het oog, en werden ontbijt, twaalf uurtjes, diner en avondeten tot in de kleinste détails besproken. Zoo 't kon, moesten de vrouwelijke dienstboden niet onder de veertig zijn. Alles werd beloofden met een hartelijken kus bezegeld. Katharina hac graag gehad, dat Emilie haar naar den trein had gebracht, maar deze had zoo veel te doen; de kleinen hadden ook rechten; wie wist dat beter dan Katharina? Deze was in de laatste oogenblikken Emilie meer als medeplichtige dan als vertrouwde bondgenoote gaan beschouwen. Dat meisje had geen woord terug gezegd, had geen schimp gesteld tegenover schimp, had haar met een blik als van een naar de slachtbank gaand schaap aangekeken. Klaas Jan was niet teruggekomen om excuus te vragen; was zelfs niet onderdanig; keek haar stroef en verwijtend aan. Zij wou dat ze het kind, dat haar de moeder herinnerde, die haar nog soms zulke onpleizierige oogenblikken veroorzaakte, maar niet bad gezien: dat ze van die afkomst maar niets had verteld. Maar ze had dat alles toch pi-ecies moeten doen, zooals ze 't gedaan had, niet waar, Jodocus? Het was haar plicht geweest tegenover de lieve menschen, bij wie dat meisje aan huis was geweest, tegenover de oude juffer, waar het zich nu had ingedrongen en waarvan Emilie haar zooveel goeds en eigenaardigs had verteld; niet waar, Jodocus ? zoo vroeg ze op de wandeling, en toen ze geen antwoord kreeg en daarop aandrong en Klaas Jan altijd maar in de achterhoede zag blijven, alsof zij niet zijn moeder en verzorgster was, die zelve zijn boordjes steef en voor zijn kousen zorgde, vroeg ze ten laatste met de oude drift: » Hebben jelui nog een
146
VERZOEND.
tong of niet? Vind je niet dat ik gelijk had of niet?'- Jodocus antwoordde daarop: »Ja wel, vrouw!quot; maar liet er met een voorbeelde-looze onbeschaamdheid op volgen: »Toch zou ik 't niet gedaan hebben.quot; En ze sprak toen niet eens tegen .. .! en ze boog zelfs even het hoofd, riep Klaas Jan toe, dat hij haar maar over zou geven wat hij voor haar te dragen had. Ze waren wel vlak bij het station, maar op de heenreis was zoo'n biijk van voorkomendheid niet gegeven, 't Was vreemd! Jodocus was van meening, dat ze plotseling een of andere ziekte onder de leden had gekregen.
Emilie sprak dien dag niet meer van haar laatste levensdagen, maar veel over de liefde van tante, een liefde die te herwinnen zou zijn. Zij was onuitputtelijk in den lof van Katharina Veeling, aan wie echter nog veel te beschaven zou vallen. Zij sprak er van, dat het tijd werd voor een nieuw ameublement te zorgen in plaats van het oude, dat zij verkocht hadden na het vertrek van »de kleine katquot;, die het altijd tegen had gehouden, omdat het tot den inventaris behoorde waarvoor mejuffrouw Paats zich indertijd had borg gesteld. Hoevele maanden had dat dievenkind in hun huis al voor spion gespeeld! En Eduard speelde vroolijk met - eenige gouden tientjes en deed bij dit geluid zijn kleintje nog blijder en guller lachen en deed zijn kleintje in zijn eigen vaste overtuiging deelen, dat de vooruitzichten veel gunstiger begonnen te worden. Hij voegde er echter voor de eerste maal bij, dat hij nooit gedacht had voor vijf en vijftig gulden zóóveel moeite te moeten doen, maar dat die gedane en niet goeden uitslag bekroonde moeite zijn gevoel van eigen kracht had doen toenemen.
»En nu, kleintje!quot; besloot hij, jgt;nu zullen wij heel verstandig handelen en van dat geld eens wat rekeningen gaan betalen. Wat levenservaring toch veel afdoet!quot;
»Juist, manlief! juist. Zuinig worden, hoor! En hoe meer moeite je moet doen, des te zuiniger zal je worden! Maar we hebben zulkedonkei'e dagen doorgebracht en er is van avond muziek op den Berg .. .quot;
»En de kleintjes hebben ook wel een pleiziertje noodig. Waar zijn ze? Waar zijn ze? Ik verlang naar kinderstemmetjes...quot;
sik ook ... Je zult ze wel gauw hooren . . . Maar, lieve man, niet met de kinderen in de avondlucht ! Wat zou er van hun nachtrust worden? Daar moeten ze van groeien en bloeien . . .quot;
»Als altijd heb je gelijk, kleintje! Van avond nu eensin je humeur blijven, hoor! En dan gaan we met ons beitjes, als bruid en bruigom, wat kunstgenot smaken. .. We hebben 't toch nog heel goed, niet? 't Leven heeft toch zoet óók!quot;
147
XXV.
Helène had zich dadelijk bereid getoond het opontbod, door Na. aan haar overgebracht, te volgen. Zij was op den avond, volgende op dien schrikkelijken morgen, met een klein bundeltje onder den arm, naar 's Heerenstede gewandeld, na afscbeidgenomen te hebben van de familie van Oven, met wie zij zooveel lief en leed had gedeeld, voor wie zij, in de laatste weken vooral, huishoudster, boekhoudster en toeziende voogdesse was geweest; van welke betrekkingen de beide eerste haar in 't geheel niet, de laatste haar zeer kwalijk genomen werden.
Wist Helène ook, dat zij daar niets meer ten goede kon leiden, begreep ze ook, dat haar heengaan naar 's Heerenstede voor de familie nog eenig voordeel opleveren kon en dat haar verhouding tot Gustaaf een verandering eischte, toch scheidde ze met een weemoedig gevoel en klonk baar wensch, dat het mijnheer en mevrouw beter gaan en dat ze hen dikwijls mocht komen opzoeken, innig en warm. De afscheidswoorden van mijnheer waren zeer poëtisch getint en lokten zelfs tranen in 's sprekers oog; die van mevrouw waren ijskoud en kregen alleen iets warms, toen ze op tante doelden, die Helène nu iederen dag nabij zou kunnen zijn en verzorgen en die, naar zij hoopte, door haar tot christelijke zachtmoedigheid zou worden gestemd.
Oude Na was met overstelpende beleefdheid en vriendelijkheid behandeld. Zij liet zich dat welgevallen en beantwoordde dat met veel goedheid. Zij haalde haar zilveren geribde snuifdoos uit den zak, toen Emilie op Helène's voorrecht doelde om tante voortaan te mogen verzorgen; zij nam een duchtige prise, te geweldig zelfs voor het
VERZOEN 0.
niettemin zeer geoefend orgaan, en kreeg dientengevolge een niesbui, welke de fijne gehoorzenuwen van den kunstlievenden Eduard onaangenaam aandeed. »lk weet wel wie de getrouwe blijft,quot; fluisterde mevrouw van Oven, toen ze de oude dienstbode de deur uitgeleidde en heel familiaar de hand drukte. Na, die al niet met de aangenaamste gezindheid jegens de «aanstaande potkijksterquot; den tocht was aangevangen, vond zich bij het teruggaan minder dan ooit geroepen, om de minste te wezen en het bundeltje te dragen, dat de ander onder den arm had. »Draag maar toe,quot; dacht ze; »'t is nog licht bij wat je later op je hoofd zult krijgen; daar weet ik alles van.quot; Zij had zich heilig voorgenomen buiten noodzakelijkheid geen woord te spreken en van de indringster steeds twee a drie van haar grootste voetstappen gescheiden te blijven. Maar toen zij de schemering meer en meer zag vallen; toen zij de boomen met de breede takken en het kreupelbosch met de dikke lage koppen, door den avondwind zacht bewogen, zag wuiven en knikken en wenken en daarin de vormen scheen te herkennen van reuzen met lange armen, en dwergen met waterhoofden; toen ze op den geheel eenzaam geworden weg een klagend geluid uit die reuzen en dwergen meende te hooren opgaan, schoot haar eensklaps het vreeselijk voorval van dien morgen in de gedachte. Haar vrees werd eensklaps machtiger dan haar wrevel. Ze trad Helène dichter en dichter op zij, totdat ze naast haar ging, en vroeg baar geheimzinnig en op gedempten toon: »Heb je er al van gehoord?quot; Wat ze te vertellen had, toen het meisje de vraag ontkennend beantwoordde! Hoe ze, al vertellend, telkens haar stap versnelde en Helène daartoe mee verplichtte, Helène, die zelfs niet wist dat het van haar gevorderd werd en maar verlangde bij de juffrouw te komen om door deze te leeren begrijpen wat in het verhaal van Na zoo verward, ja onmogelijk scheen! »Je zult er gauw genoeg wezen: rep je maar zoo niet!quot; riep Na eindelijk hijgend uit, in het geheel niet begrijpend, dat ze gruwelijk onrechtvaardig was.
Helène begreep het óók niet of merkte het niet op. Het was of ze de laatste bitse woorden niet eens gehoord bad. Ze stapte maar door. Ze was in het dorp waar hij woonde, hij, dien ze in dagen niet meer gezien had, niet meer sedert de nooit te vergeten ure, dat ze gevraagd had, dat ze had moeten vragen, den sluier, die beider liefde verborg, op te heffen. Geen enkele letter zelfs van zijn hand! Lanjie, lanste dagen, bittere oogenblikken in eenzaamheid of in de
o 7 o o ' o
woning van haar vader doorgebracht! Was het haar niet of zij bij den maniac — dat scheen bij meer en meer geworden — meer kracht
149
VERZOEND.
in ziek voelde om te verduren, om de smart te verkroppen, welke haar bijwijlen tot een kreet van pijn verlokte? Zij zou Gustaaf wel niet meer zien. Er waren oogenblikkken, dat zij zelve erkende dat ze hem nooit weer moest zien. Had het haar niet moeten weerhouden naar 's Heerenstede te gaan .. .? niet veeleer moeten nopen ver, heel ver weg te gaan en daar te schuilen totdat... ja totdat de wonde gesloten was? En toch had ze het aanbod van juffrouw Paats niet geweigerd, niettegenstaande zij bij het aannemen daarvan er wel degelijk aan gedacht had, dat hij in dat dorp woonde; dat zij gevaar liep hem daar te zien ... alleen wandelende of . .. met eene andere...! En nu hoorde ze, dat de jonkman, door wiens tusschenkorcst haaien haar vader een zekere mate van onafhankelijkheid verzekerd was, om het leven was gekomen of wel gebracht, als ze de onderstellingen der oude dienstbode goed begrepen had; dat hij gevonden was in het water vlak voor het huis waar de man woonde, wiens naam die oude dienstbode met zekere lompe gemeenzaamheid, met onvergeeflijke minachting zelfs, herhaaldelijk uitsprak; een naam, haar zoo dierbaar en, na de ontmoeting vooral van den nu reeds gestorvene, door haar zoo gezegend.
Zij had zoo gaarne bij het overschrijden van juffrouw Paats' drempel rustig en kalm, tevreden en blij willen zijn, sterk en stevig in de zijden wapenrusting der dankbare liefde; en ze betrad de welbekende huiskamer met een woest jagend hart, met een gemoed vervuld van angst, van strijd, van wanhoop!
Had ze dan geen oog voor wat haar daar wachtte? voor die kamer, welke haar vroeger zoo ongezellig grijs had toegeschenen en die thans zoo licht was? voor de groote lamp, die op de groote olietafel stond en deze niet alleen, maar zelfs een goed deel van het karpet., dat er onder lag, verlichtte? voor de kleine lamp, in den hoek der kamer op een klein tafeltje staande en daar een hel licht werpende op een klein photographisch portret, waarin, op een afstand reeds van een paar voet, de trekken van de stijfkoppige Eef waren te herkennen? voor den blinkenden metalen trekpot op Japansch verlakt schenkblad? voor de twee blauw porseleinen kopjes? voor de houten stoof met ingerekend kooltje bij den stoel, ter zijde van het theegoed, en de koperen stoof bij den stoel, die er vlak voor stond ? voor de poes, de reine, de hagelwitte,.die, nèg niet over zichzelve voldaan, met den poot zich den kop wiescb, en zich geposteerd had vlak voor de blinkende haardplaat tegenover de deur? voor de juffrouw zelve, die in haar blauw wollen kleedje — op één na haar beste! — met een vuurrood zijden dasje om haar hals — haar allerbeste — niet verder
150
VERZOEND,
kwam dan tot aan het theewater, maar bij haar binnentreden toch reeds haar ééne hani uitstak, en dat misschien beide handen wel gedaan zou hebben, als het vaagdoekje niet een noodzakelijken dienst van de linker had gevergd? En werd, zoo niet haar oog, dan toch haar gehoor niet gestreeld? Een oogenblik vóór Helène's binnentreden was juffrouw Paats, die in het laatste uur niet veel gelezen had, met zachten tred een glanzend meubel genaderd, dat veel op een ouderwetsch buffet geleek. Zij had daar ergens onder den rand van het blad op een koperen stiftje gedrukt. Er was daarop in het binnenst van het gewaand buffet een vreemd gedruisch ontstaan, iets wat veel had van geblaas, en ook van geknars en ook van een zucht. Maar al die wanklanken hadden zich opgelost in harmonie! Welke golven van tonen wiegelden en hobbelden en ziedden Helène tegen! 't Was een heilige juichtoon, dacht juffrouw Paats, die er den honderd derden psalm in hoorde. »Wat een oorlogskreet!quot; mompelde Helène; want zij had er duidelijk de marseillaise in herkend.
Maar voor Na was dat alles heel iets anders! Zij hoorde in de eerste plaats wel deugdelijk den vreugdepsalm en ze wist heel goed wie die gold. Ze waardeerde het dubbele licht, dat alleen op hooge feestdagen ontstoken werd. Ze zag een symbool in de twee kopjes van gelijke waarde en hoedanigheid, zonder dat er een derde, ware het ook van grover qualiteit, bij was geplaatst... en uit dat alles merkte zij op, dat zij onttroond dreigde te worden of het misschien reeds was.
Helène had juffrouws hand gegrepen en was voornemens eenige hartelijke woorden te spreken tot haar, die haar zoo feestelijk had willen ontvangen; maar de klaroenen en bazuinen, zoo geweldig schetterend in het binnenst van dat oogenschijnlijk zoo vreedzaam meubelstuk, lieten het niet toe.
»'t Klinkt goed, hè? plechtig, hè? Ik wist ook, dat je veel van muziek hieldt!quot; schreeuwde juffrouw haar toe
»Hooren en zien vergaat je, juffer!quot; riep Na, vuurrood, niet alleen van de inspanning om zich verstaanbaar uit te drukken, maar ook om juffrouws lompheid, die geen woord voor haar over had.
jgt;Laat het dan stilstaan,quot; riep de gebiedster met een driftig gebaar. ïJa, daar zit het 'em!quot; riep Na vol leedvermaak uit. Er moest ergens een knop wezen, waarop je maar te drukken had, cm de helsche muziek tot stilstaan te brengen; maar zij noch juffer wisten dien reddenden knop te vinden. Als juffer het op hooge feestdagen in haar hoofd had gehaald het regiment muziek te laten opmarcheeren, dan was Na meestal het huis uitgeloopen. Want er was, waarachtig, geen doenaan! Al die trompetten, die schonken je geen enkelen schetterenden
151
VERZOEND.
in zich voelde om te verduren, om de smart te verkroppen, welke haar bijwijlen tot een kreet van pijn verlokte? Zij zou Gustaaf wel niet meer zien. Er waren oogenblikkken, dat zij zelve erkende dat ze hem nooit weer moest zien. Had het haar niet moeten weerhouden naar 's Heerenstede te gaan .. . ? niet veeleer moeten nopen ver, heel ver weg te gaan en daar te schuilen totdat... ja totdat de wonde gesloten was? En toch had ze het aanbod van juffrouw Paats niet geweigerd, niettegenstaande zij bij het aannemen daarvan er wel degelijk aan gedacht had, dat h ij in dat dorp woonde; dat zij gevaar liep hem daar te zien ... alleen wandelende of . . . met eene andere...! En nu hoorde ze, dat de jonkman, door wiens tusschenkomst haar en haar vader een zekere mate van onafhankelijkheid verzekerd was, om het leven was gekomen of wel gebracht, als ze de onderstellingen der oude dienstbode goed begrepen had; dat hij gevonden was in het water vlak voor het huis waar de man woonde, wiens naam die oude dienstbode met zekere lompe gemeenzaamheid, met onvergeeflijke minachting zelfs, herhaaldelijk uitsprak; een naam, haar zoo dierbaar en, na de ontmoeting vooral van den nu reeds gestorvene, door haar zoo gezegend.
Zij had zoo gaarne bij het overschrijden van juffrouw Paats' drempel rustig en kalm, tevreden en blij willen zijn, sterk en stevig in de zijden wapenrusting der dankbare liefde; en ze betrad de welbekende huiskamer met een woest jagend hart, met een gemoed vervuld van angst, van strijd, van wanhoop!
Had ze dan geen oog voor wat haar daar wachtte? voor die kamer, welke haar vroeger zoo ongezellig grijs had toegeschenen en die thans zoo licht was? voor de groote lamp, die op de groote olietafel stond en deze niet alleen, maar zelfs een goed deel van het karpet, dat er onder lag, verlichtte? voor de kleine lamp, in den hoek der kamer op een klein tafeltje staande en daar een hel licht werpende op een klein photographisch portret, waarin, op een afstand reeds van een paar voet, de trekken van de stijfkoppige Eef waren te herkennen? voor den blinkenden metalen trekpot op Japansch verlakt schenkblad? voor de twee blauw porseleinen kopjes? voor de houten stoof met ingerekend kooltje bij den stoel, ter zijde van het theegoed, en de koperen stoof bij den stoel, die er vlak voor stond? voor de poes, de reine, de hagelwitte, .die, nèg niet over zichzelve voldaan, met den poot zich den kop wiesch, en zich geposteerd had vlak voor de blinkende haardplaat tegenover de deur? voor de juffrouw zelve, die in haar blauw wollen kleedje — op één na haar beste! — met een vuurrood zijden dasje om haar hals — haar allerbeste — niet verder
150
i
VERZOEND.
kwam dan tot aan bet theewater, maar bij baar binnentreden toch reeds haar ééne hand uitstak, en dat misschien beide handen wel gedaan zou hebben, als het vaagdoekje niet een noodzakelijken dienst van de linker had gevergd? En werd, zoo niet haar oog, dan toch haar gehoor niet gestreeld? Een oogenblik vóór Helène's binnentreden was juffrouw Paats, die in bet laatste uur niet veel gelezen had, met zachten tred een glanzend meubel genaderd, dat veel op een ouderwetsch buffet geleek. Zij had daar ergens onder den rand van het blad op een koperen stiftje gedrukt. Er was daarop in het binnenst van het gewaand buffet een vreemd gedruisch ontstaan, iets wat veel had van geblaas, en ook van geknars en ook van een zucht. Maar al die wanklanken hadden zich opgelost in harmonie! Welke golven van tonen wiegelden en bobbelden en ziedden Helène tegen! 't Was een heilige juichtoon, dacht juffrouw Paats, die er den honderd derden psalm in hoorde. »Wat een oorlogskreet!quot; mompelde Helène; want zij had er duidelijk de marseillaise in herkend.
Maar voor Na was dat alles heel iets anders! Zij hoorde in de eerste plaats wel deugdelijk den vreugdepsalm en ze wist heel goed wie die gold. Ze waardeerde het dubbele licht, dat alleen op hooge feestdagen ontstoken werd. Ze zag een symbool in de twee kopjes van gelijke waarde en hoedanigheid, zonder dat er een derde, ware het ook van grover qualiteit, bij was geplaatst... en uit dat alles merkte zij op, dat zij onttroond dreigde te worden of het misschien reeds was.
Helène had juffrouws hand gegrepen en was voornemens eenige hartelijke woorden te spreken tot haar, die haar zoo feestelijk had willen ontvangen; maar de klaroenen en bazuinen, zoo geweldig schetterend in het binnenst van dat oogenscbijnlijk zoo vreedzaam meubelstuk, lieten het niet toe.
»'t Klinkt goed, hè? plechtig, hè? Ik wist ook, dat je veel van muziek hieldt!quot; schreeuwde juffrouw haar toe
»Hooren en zien vergaat je, juffer!quot; riep Na, vuurrood, niet alleen van de inspanning om zich verstaanbaar uit te drukken, maar ook om juffrouws lompheid, die geen woord voor haar over had.
3gt;Laat het dan stilstaan,quot; riep de gebiedster met een driftig gebaar.
»Ja, daar zit het 'em!quot; riep Na vol leedvermaak uit. Er moest ergens een knop wezen, waarop je maar te drukken had, om de helsche muziek tot stilstaan te brengen; maar zij noch juffer wisten dien reddenden knop te vinden. Als juffer het op hooge feestdagen in haar hoofd had gehaald het regiment muziek te laten opmarcheeren, dan was Na meestal het huis uitgeloopen. Want er was, waarachtig, geen doenaan! Al die trompetten, die schonken je geen enkelen schetterenden
151
VERZOEND.
toon; die toeterden tot hun asem op was! En wanneer was die op? Gewoonlijk eerst na een goed half uurtje. Helène haalde onrustig adem. Nu zou 't evenwel niet zoo lang duren, troostte Na, daar zij van middag, toen ze de juffer had moeten helpen met opwinden — een zwaar werk dat ze altijd met haar tweeën deden — er zoo wat op gerekend had door maar de helft op te draaien, 't Zou vandaag dus maar een kwartier duren, en dat was lang genoeg; daar het vandaag toch wel geen christelijke feestdag zou heeten.
sHeb je 't niet gehoord? Laat het ding stilstaan; het hindert me!quot; riep juffrouw Paats in drift.
Dat was niet waar, meende Na; dat zei de juffer maar, omdat het de jongejuffrouw hinderde; welke hatelijke opmerking nog hatelijker werd door den uitroep: anieuwe bezems vegen schoon!quot;
«Naatje... Naatje!quot; schreeuwde de meesteresse waarschuwend.
Goddank! daar zweeg het geschetter plotseling; met wat jammerlijk gevolg echter voor Na, wier laatste woorden, voor Helène alleen bestemd, nu ook door de juffer werden gehoord! En die laatste woorden hielden den raad in om, »wou Helène zich door het humeurig ouwe mensch niet op den kop laten zitten . ..quot; Verder kwam zo niet; gelukkig, heel gelukkig, dat ze de rest nog binnen kon houden!
»Nu... ga voort, brutaal wezen!quot; riep de juffer, die een kleur van toorn of van schaamte kreeg, en het hoofd recht op den langen mageren hals naar boven stak.
»Ik ben er nog baas over! En wat mijn titel aanbelangt, dien de juffer me geeft. ..quot;
»Naar de keuken...!quot; Een heftig toeslaan en openstooten van een paar deuren kondigde aan, dat Na ditmaal goedgevonden had te zwichten en zich, hoewel gansch nog niet verslagen, in haar tent had teruggetrokken. »Wat driftig, maar intrinsiek toch geen kwaad hart! Maar ze moet kort gehouden worden; ze moet met een ijzeren schepter geregeerd worden! En nu, kind, ga op den stoel zitten dien ik voor je klaargezet heb. Je hebt me wel eens verteld, hoe Eef e op haar hofje ontvangen heeft; maar wat zeg je nu hiervan? Zij kon je niet met muziek inhalen. Ik had ook nog wat bloemen op dat tafeltje kunnen zetten; maar, weet je, er zijn nog niets anders als seringen, en die ruiken zoo sterk. Ik wou, dat Eef je intocht had kunnen bijwonen: 't had een goeie les kunnen zijn; want wat haar deugden ook zijn, bescheidenheid hoort er niet toe.quot;
»Dat is te zeggen, juffrouw . ..!quot;
»Ik meen haar beter te kennen dan wie ook,quot; hernam juffrouw Paats op een toon van gezag.
152
VERZOEND.
»Ik kan... ik wil geen kwaad van haar hooren!quot;liet Helène op zeer bepaalden toon zicli uit. «Juffrouw Paats, ik wil geen van mijn plichten jegens u verzuimen; ik wil trachten u het leven te veraangenamen ; ik kan een hard woord tegen mij zeer goed verdragen, vooral als het opwelt uit een driftig, maar toch een lief gemoed; maar niet over mevrouw van Holy .. . ü meent er ook niets van... u heeft haar lief.. .!quot;
sZeker; maar niet zooals een jong pedant ding haar liefheeft, die altijd naar den schijn oordeelt en nooit tot het wezen doordringt. Ik moet zeggen, dat Eef er den slag van heeft de menschen in te pakken en ze goed te doen op kosten en voor rekening van derden ...! Koep Na!quot; gebood ze op strengen toon.
»Nu niet, lieve juffrouw, nu niet!quot;
»Als ik je zeg dat ik iets hebben wil, dan moet het gebeuren, versta je? Roep de dienstbó . . .!quot;
«Ik zal naar haar toe gaan en haar zeggen wat u te zeggen heeft. .. 't Is niet goed dat ze nu binnenkomt...quot;
«Nauwelijks in mijn huis, en al in opstand! Als de jongejuffrouw niet wil doen wat ik goedvind, dan passen we elkaar niet.quot;
«Als ik alles deed wat juffrouw Paats mij gebiedt, zonder er bij te denken, dat juffrouw Paats eenige oogenblikken later spijt zou kunnen voelen over iets wat zij vroeger goedgevonden heeft, dan zou ik niet waardig wezen haar te dienen.quot;
«Dienen? Dienen? Ik heb geen tweede dienstbó genomen. Ik vraag wat meer van je, vinnig ding, dan me te dienen!quot;
«En omdat ik dat weet, dien ik u in dit oogenblik ook niet. Ziet u wel, dat u je erg tegenspreekt, juftrouw Paats?''
Zoo moest de leepert maar beginnen, prevelde Na, die aan de deur stond te luisteren, dan zou ze in staat wezen het huis met al wat er in was onderstboven te keeren. Dat was me een stemmetje! Alle-meugendstegoedheid, dat was andere muziek als er in dat gladhouten meubel school! Wat dat jonge ding ze achter de mouw had! Maar zij was er óók nog en zou bijtijds tusschenbeide komen.
Juffrouw Paats zou zichzelve hebben tegengesproken! Dat kind begreep in 't geheel niet wie zij voorhad. Tóch wel; want de trek van ergernis bleef niet lang op juffrouws gelaat: iets heel anders werd er op zichtbaar, iets wat geheel in strijd was met de woorden: «je bent en blijft een heks ...quot; Niettemin bleef er bij juffrouw Paats nog iets mokken, was er iets wat ze heel onplezierig vond en toch niet zeggen kon.
Want ze had willen hooren, dat Helène haar minstens even lief had
153
VERZOEND.
als Eef. »Vraag het haar kortweg, Dorothea Paats!quot; »Maar geloof je dan, dat ik de genegenheid van zulk een waanwijs kind noodig heb?quot; zou zij op zulk een raad ten antwoord hebben gegeven. Juist, Dorothea Paats, dat is nu ook het verschil tusschen u en Eefje. De laatste erkende die behoefte volmondig, en zóó ver moet je 't ook zien te brengen.
»Ik spreek me in 't geheel niet tegen; dat doe ik nooit!quot;
Doortje kon zich niet bedwingen; die betuiging moest gehoord worden.
»Weet u waarom ik straks niet gehoorzaamde?quot;
st Kan me niet schelen. Ik vergeef het je; maar doe het nooit weer . ..!quot;
jgt;Moet Naatje nu nóg dadelijk binnenkomen?quot;
»Ik ben van opinie veranderd — anders ja. Je benteven halsstarrig als Eef, die je dan ook je tweede moeder noemt. Nu, daar heb je wel reden toe. Voor hoeveel vleesch heb je bij haar gegeten? Ze gaf je zeker veel mee, toen ze je in een gemeene volksschuit naar deze kontreien heenzond?quot;
»Ja, ze gaf mij veel mee,quot; viel Helène hoog ernstig in. »Meer dan er voor geld te koop is; meer dan iemand hier geven kon: zij gaf mij haar hart meê.quot;
Meer dan iemand haar hier geven kon? Was het niet of dat belachelijk trotsch nest de wijsheid in pacht had ? Al de wraakgierige qualiteiten van Dorothea Paats kwamen te voorschijn! De koperen stoof knerste; het hengsel van den theepot knarste; het blauwporseleinen kopje knarpte over het schoteltje; het kanten kraagje om Doortje's diep gegroefden hals ratelde. De electrische batterij was geladen; er moest een uitbarsting komen!... Ongelukkige Na, dat jij die verhaastte!
Deze dacht het oogenblik gunstig, om tusschenbeide te komen en zich op de plaats te stellen, die sedert jaren door haar veroverd was. Ze stiet eensklaps de deur open met meer kracht dan noodig was, waardoor juffer bij haar verschijnen als van schrik trilde. Ze droeg in de eene hand een test met vuur, in de andere een kommetje van gemeen aardewerk. Ze kwam, zoo gaf ze op zeer familiaren toon te kennen, eens zien of juffer niet een nieuw kooltje in haar stoof noodig had en meteen haar kop thee halen, 't Scheen wel dat juffer haar vergeten had.
De uitbarsting!
Juffrouw Paats rees in eens stokstijf in de hoogte en wees haaide deur. Na dacht in 't eerst, dat het gebaar niets anders beduidde als
154
VERZOEND.
om haar de deur te doen sluiten. Ze liep, met de handen nog vol, achteruit, en gaf met haar eenen hiel een goed aangebrachten schop, waardoor de deur in één zwaai dicht- en in het slot sprong. De juffer nam het op als beleedigende insubordinatie, des te beleedigender nu eene, die ook nog »moresquot; te leeren had, er bij tegenwoordig was.
»Er uit! Heb je me niet begrepen? Er uit. . .!quot;
«Goeie God, mensch, wat scheeltje?quot; vroeg Na, die alle decorum prijsgaf en in eens den sluier ophief, dien juffer Paats altijd nog over hare intieme verhouding tot Nfi, had weten te werpen.
»Wat me scheelt? Dat dit nu eindelijk een einde moet nemen...! dat ik inzie verkeerd te hebben gedaan, je zooveel jaren bij me gehouden te hebben in de hoop van nog eenmaal een mensch van je te kunnen maken! dat je voor niets anders nut bent als om boenders te gaan maken op de hei, met geen schepsel om je heen, dat verstand heeft om te begrijpen... dat je eigenlijk bij de soldaten hoort...!quot;
»Juffer, ik waarschuw je ... Als je me weer bij de soldaten brengt, dan komt het ouwe weer op ...! Dat verdraag ik niet.. . neen .. . dat wil ik niet verdragen. Ik heb al veel bij je uitgestaan en als Jan van de rijdende artillerie niet voor de Oost had geteekend .. .!quot;
Had Na gedacht op die manier het verloren terrein te herwinnen, dan dwaalde zij !
»Zwijg maar, ouwe malloot, en jaag je zelve geen kleur aan!quot; riep juffrouw Taats.
»Datdoe ik me niet; dat deö ik me maar alleen, als ik 's avonds hier tegenover de juffer zat, die me dan, o zoo lief-valseh, van 'er familie en van 'er lieve kennissen, zooals z ij daar, vertelde, en ook, o zoo handig! van al de ronde ruggetjes van haar buren en, o zoo gek! van haar eigen verliefderigheidjes en vrijerijtjes in haar Mei-tijd, zoo die al ooit in haar almanak te vinden is geweest!quot;
»Je gaat nu de kamer en met Augustus dit huis uit.. . voorgoed ... voor altijd ...quot; zei juffrouw Paats met een bedaarde deftigheid, welke angst en schrik had behooren in te boezemen, als Na ergens anders thuis had behoord als op de hei en bij de soldaten.
»Ik hoor het je zeggen ... ja wel ... ik hoor het je zeggen ...quot; klonk het sarrend.
Wie weet wat er nog meer gezegd zou zijn; wie weet of het voornemen, dat bij de juffer kiemde, om naar den veldwachter te sturen en de razende meid weg te brengen, niet tot rijpheid zou zijn gekomen, indien niet de kool vuur in de test zich als een krachtige bondgenoot van de beleedigde gebiedster had doen kennen! In haar niet te koelen woede had Na alle voorzichtigheid prijsgegeven en de
155
VERZOEND.
vingers, bij eene niet te begrijpen gesticulatie, in aanraking gebracht met de gloeiende, hoewel ingerekende, kool. Met een kreet van ontzetten liet zij den verraderlijken vijand glippen. Op het karpet lagen honderden vonken te glinsteren : hongerige vonken, want de zachte wol scheen door hen als verslonden te worden. Juffrouw Dorothea Paats stond als van den donder getroffen en Na viel bij de kom, die ze uit de andere hand liet vallen, op den grond neer. Alleen Helène, die met meer verbazing dan schrik den woesten strijd had bijgewoond, toonde haar wel wat schuldige koelheid door de hand aan den theeketel te slaan en het vuur door zijn natuurlijken vijand te dooden.
»Goed gedaan, kind!quot; zei juffrouw Paats, wier toorn thans in een soort van weemoed was overgegaan. »Je hebt je plicht weten te doen, wat ik nog maar zelden van iemand heb kunnen zeggen ... Gelast dat mensch nu heen té gaan! En dadelijk ook!quot; besloot ze met verheffing van stem, daar de drift eensklaps weer overheerde.
»Ik ga al!quot; hernam Na plotseling bedaard; de schrik deed hier meer dan de welsprekendste redevoering zou hebben kunnen doen. Van berouw was er echter nog geen sprake; want Na keek bij het heengaan Helène scherp in de oogen en duwde haar toe: »üwee mag nu van avond en misschien alle avonden op m ij n plaats zitten. Wel moog 't uwee bekomen!quot;
»Gaan zal ze,quot; prevelde de jufirouw, terwijl de bevende vingeren de kopjes trachtten te wasschen. Zonder iets te vragen nam Helène de taak over. Gaan zal ze,quot; mompelde juffrouw weder, toen ze de rust zocht op haar stoel.
»Gaan moet ze!quot; liet Helène hooren, terwjjl zij het theegoed wegzette.
»Niet waar, kind? zij heeft ongelijk.quot;
gt;Neen; u heeft ongelijk; maar ze moet gaan nu u het gezegd heeft; ze moet gaan na zulk een twist!quot;
»Wat? Wat?quot; vroeg Doortje zeer humeurig.
Helène draaide op het hoektafeltje de lamp uit, die daar het bewuste portret verlichtte. Juffrouw Dorothea Paats voelde een neep in haar hart. Zij werd niet driftig; zij voelde geen begeerte om haar aangerand gezag te handhaven; zij sloeg de oogen neer voor bet kind, dat van haar nog wel afhankeljjk was en baar weer een les had gegeven. Het kwam zelfs een oogenblik bij haar op, de lange armen uit te breiden en ze om de tengere leest van dat kind, dat vinnig ding, die wijsneus, die kleine heks, dicht te slaan en dan heel veel liefs te zeggen, zooveel liefs als ze nog nooit tegen iemand,
156
VERZOEND,
zelfs niet tegen Eef, had gezegd. Maar, hoe gelukkig, haar bwustzijn van eigenwaarde verdreef die laffe gevoeligheid! Toch was de handdruk krachtig, klonk de nachtgroet vriendelijk, toen ze met Helène naar boven geklommen, deze op den drempel van het kleine voorkamertje verliet, dat voortaan de slaapstede zou zijn van eene, svoor wie ze zou weten te zorgen.quot;
Helène was alleen. De kleinheden van den engen kring, waarin ze zich nu bevond, schenen in plaats van haar beleedigd te hebben, haar een afleiding te zijn geweest of liever de belangstelling te hebben gewekt, die het gezonde leven voor iedere uiting van leven gevoelt. Tot de dorre Dorothea Paats voelde zij zich in menigerlei opzicht aangetrokken. Naast haar gezeten dacht zij niet aan haar eigen leed, aan haar eigen wenschen, voelde zij zich nuttig en noodig, meende zij een hart te kunnen veroveren of het reeds veroverd te hebben ...! En alleen gebleven, kwam zij tot de erkenning, dat het eenig hart, 'twelk zij voor zichzelve noodig had, niet meer voor haar klopte, dat het eenig levens-ideaal, dat haar in den kunstvorm als heilige schoonheid, in het werkelijke leven als rein geluk had voorgezweefd: »veel te zijn voor velen, maar alles te zijn voor één en diens ziel te doordringen van de hare,quot; niet zou worden verwezenlijkt.
jgt;Gustaaf! Gustaaf!quot; klonk het in de stilte en het donker van den nacht, terwijl de oogen met zulk een smachtend heimwee zich naar boven richtten, waar de starren tintelden. »Heb ik je te hoog gesteld? Is het wel liefde, die zich laat beheerschen door de toevallige voorrechten van stand of vermogen? Je dacht toch dat het liefde was, toen je mij dat eerste liefelijk woord toevoegde: Ja, het was toen liefde, maar later, toen de eerbied op zij trad .. .? O, hoe bitter was die ure! Wat heb ik gedaan om mij van den rang van je gelijke te doen afdalen? Je waart mijn meerdere, maar de liefde deed je vrijwillig afdalen, en voerde mij omhoog, totdat wij elkander ontmoetten. Je mindere zou ik ook niet kunnen ... niet willen zijn. Daarom moest ik in dat laatste onderhoud wel eischen wat jij begonnen waart mij aan te bieden. Ik moest eischen, dat onze liefde zich ontsluierde. Heb je daarin misschien baatzucht gezien? Baatzucht? De liefde is onbaatzuchtig . .. echte, reine liefde zou moeten kunnen juichen in het geluk van den geliefde, al werd dat ook verkregen ten koste van eigen geluk! Ik zou dus moeten juichen als je mij vergat...?quot; Haar hoofdje zeeg neder; maar haar gedachten doorvonkten nog sneller het moede brein. »Neen, niet juichen, maar berusten! Maar voor hem blijven droomen en denken en voelen...!'' De tranen stroomden haar langs de wangen; de blik wemelde; de blik, die
157
VEEZOEKD.
weer omhoog werd geheven naar het tintelend firmament, naar dat wonderlijk, onbegrijpelijk, verrukkelijk, overweldigend en verwarrend heelal, dat stom is voor velen, en zoo heerlijk getuigt voor enkelen; dat de smarten en weel!n van millioenen met kille ongevoeligheid, met hooghartig stilzwijgen, soms zelfs met een hoonend sarcasme aanstaart en die van enkele — juist niet de heroün der menschheid — met moederlijke teederheid lenigt, ja, ze als wegkust! Was het niet of daar gestalten zich bootsten, en kleuren zich vormden en tonen weerklonken? of wat ledig en eenzaam scheen zich bevolkte met wezens, ademend en zich bewegend, gevoelend en denkend, zich openbarend bij de uitstralingen van een lijdend menschenhart, dat zich onderzocht, zich verootmoedigde, zich louterde in de stilte van dat nederige kamertje?
Eindelijk kwam de rust en op deze een blijd ontwaken. Vroolijk dansten de zonnestralen het eenig vensterkozijn in van het slaapvertrekje. In een daarvoor juist passenden hoek stond het ijzeren ledikantje, met een wit katoenen met bloempjes bezaaid gordijn behangen; even wit waren de tot het hoognoodige beperkte meubels; evenzeer bezaaid met bloempjes het papieren behangsel; terwijl voor reinheid en droogte door de matjes op den vloer gezorgd werd. Orde eu reinheid scheen bet parool, hier als overal elders in dit huis. Licht en luchv kwam slechts de tweede in de reeks van levensvereiscblen; want het eenig vensterkozijn kon niet verder dan op een kier gezet en werd tegen het soms onbeschaamd licht door een donkergroen saaien gordijn, aan een ijzeren roê hangend, dikwijls maar al te goed beschermd. Helène had het dien nacht weggetrokken en zich daardoor het genot mogelijk gemaakt om in een bad van gouden zonnestralen te ontwaken; want tusschen de twee kruinen door der lindeboomen vóór tantes huizing had de zon weten heen te gluren en het sluimerend kopje op te zoeken.
Ter zijde der waschtafel lag op een stoel een groot dik boek, waarop tante met »hoogstderzelverquot; eigen hand, op een stuk wit papin-, dat op den stevigen leeren omslag geplakt was, bad geschreven: »Woord Godsquot;. Helène glimlachte, toen zij bij het aankleeden den schat ontdekte. Ach, de woorden, gisteravond daar beneden gesproken, waren geen woorden Gods geweest. En toch, tante Paats verdiende een plaats, en een goede plaats ook, in te nemen in den bijbel; bij voorkeur in het Oude Testament. En als ze daar i;oed geteekend was, ten voeten uit bij voorbeeld, zoodat niet één barer bulten en holten, maar ook niet een harer blikken en hartkloppingen verborgen bleef, dan zou Helène meenen dat het gedeelte van den bijbel, waarin tante voorkwam, wel als woord Gods had kunnen dienst doen.
158
VERZOEND.
Hoe vroeg het zonnetje Helène ook gewekt had, 't scheen het de overige huisgenooten nog vroeger gedaan te hebben; want zij vond tante al beneden, tegen de kilte van den morgen gewapend door een gewatteerden schoudermantel, door de klassieke koperen stoof, waarin een extra kool gloeide, en door een razenden theeketel; zóó razend zelfs, dat het wel scheen of het deksel trillend en klapperend eindelijk voldoende krachten zou vergaren om op te varen in een wolk van heeten stoom.
Maar het was niet het vriendelijk zonnetje geweest, dat tantes en Naatje's bezwaarde oogleden had doen openen; het was de gewetenswroeging aan de eene zij, het was de felle haat, gevolg van een verpletterende vernedering, aan de andere, die de rust ditmaal zoo kortstondig had doen zgn. Het was niet de gewone zorg, die tante thans met zooveel stovende warmte omringde, maar een buitengewone, uit meer gemelde wroeging geboren; het was niet de gewone strakheid, waar tante blijk van gegeven had, toen ze al die bewijzen van Nas apenliefde opmerkte, maar een buitengewone verharding des harten, die de beleedigde gebiedster voor zich kijken, geen enkel woord spreken, de fijne lippen van tijd tot tijd als wegbergen deed. En toch had Naatje, die zich eigenlijk niet erg ongerust maakte over de gevolgen van haar opstand en in zichzelve oordeelde, dat de ziekte haar gewoon verloop had, aan eenige, voor anderen volstrekt niet merkbare, maar voor haar onbedrieglijke, teekenen reeds bespeurd, dat de bui aan 't afdrijven was en dat het aanstaand mooi weer haar een of ander »dingsigheidjequot; in den vorm van een zijden kornetlint of van een boterhamkoek, waarop ze dol was, zou aanbrengen. 't Had evenwel al den schijn, dat de ervaring van een twintigtal jaren nu te schand zou worden gemaakt. Nauwelijks was die »kijk-in-den-pot'' beneden gekomen of al de voor Na gunstige teekenen schenen verdwenen. Niet dat het ding heel vriendelijk ontvangen werd; gunst neen! want haar wei'd heel spits toegebeten, dat men bier van vroeg opstaan hield en dat men geloofde dit maar eenmaal te moeten zeggen; maar die roffel werd door het commando gevolgd — niet eens tot haar, maar tot de'kijk-in-den-pot gericht —: smaak haar boterhammen; ze krijgt er twee dikke met een ferme sneê roggebrood zonder kaas; schenk haar een grootenkop met slappe tiiee in — veel water en melk, maar geen suiker — en zeg haar, düt ze dat in haar keuken kan gaan gebruiken!quot;
We), wat weerga! een mensch is toch een mensch en geer nord ' Dat zou ze de juffer en dat valsche ding, dat ze ook wel omW iK-n duim zou krijgen, op den vroegen morgen eens laten merk.-n Maur
159
VERZOEND.
ja wel, daar was geen tijd toe en geen gelegenheid, want die kijk-in-den-pot vroeg heel strak of ze wel de buiten-keukendeur goed gesloten wist; men kon nooit weten: er liepen een paar jonge honden in het tuintje achter en jonge honden waren groote snoepers. Weg stoof Na, in hare verbeelding reeds slaags met de morsige, vieze dieren, en nauw was ze op haar terrein, waar geen vijand was te zien, of de kijk-in-den-pot kwam haar het ontbgt nadragen. Wist dat ding dan niet, dat het haar gewoonte was binnen te ontbijten, met de juffer, zoo niet hand aan hand, dan toch zoogoed als voet aan voet? Met toornig oog zag ze haar ontbijt aan. Waarachtig, er was kaas onder het roggebrood: er was suiker in de thee. Nu, 't ding had de wijste partij gekozen en kon 't goed met haar hebben als 't zóó voortging.
»Ze heeft er al spijt van, het ouwe mensch!quot; zei later de juffer, smakelijk met Helène ontbijtend.
»Ja, dat kan wel wezen; maar de gevolgen moet ze dragen; daardoor kan men alleen beter worden, niet waar?quot;
jJuist, kind!quot;
Maar 't werd op een toon gezegd, die geheel in tegenspraak was met den zin dier woorden.
»Heb je van nacht niets gehoord?quot; vroeg de juffer met eenige aarzeling. ^Niets aan de huisdeur of aan de vensters?quot; Helène antwoordde natuurlijk ontkennend. »Nu, dan heb ik misschien gedroomd. Och, als Eef een ander mensch was, dan ging ik bij haar logeeren tot die moord hier vergeten was.quot;
»Wat zegt u, een moord? 't Is een ongeluk, een treurig ongeluk. Dat jonge mensch ging een edel mensch den dank brengen van twee beweldadigden.quot;
3.Wat bazel je? Wie is dat edel mensch? Die van Aarle? God, wat ben je nog onnoozel! 't Is of ik mevrouw van Holy hoor spreken.quot;
Helène had al opgemerkt, dat het bij tante niet pluis was als deze haar vriendin zoo heel officieel als mevrouw betitelde; zij wenschte echter elk gevecht te vermijden en zweeg daarom.
»Bespottelijk!quot; riep de juffer uit, zich steeds meer opwindend. »Ik weet er meer van en je vader ook. Ja, die moest wat meer door je geteld worden; maar zoo is de tijd: geen eerbied voor den ouderdom. Als je vader je hoorde, dan kreeg hij misschien een hoestbui waar hij in bleef. Toch wou ik, dat ik 't me uit het hoofd kon praten! 't Is toch een door en door bedorven wereld. Dat men er nooit rust in kan hebben door de zonden van anderen...! Van nacht, kind, zag ik dien jongen — het moet er een met vuurrood haar zijn geweest — in het water worstelen. . . Met een schreeuw werd ik wakker.quot;
160
VERZOEND.
Helène bleef zwijgen en haar kadetjes smakelijk verorberen. «Maar leef jij dan maar alleen bij brood? Ken jij dan in 't geheel den strijd niet met de Overheden in de lucht?quot;
»Neen, juffrouw!quot; hernam Helène na eenig nadenken. »Ik vind het leven op aarde al zwaar genoeg. Te doen wat de hand vindt om te doen, en te willen wat de stem in bet binnenst zegt dat goed is, en dat te willen met een vriendelijk woord voor allen, dat is, dunkt me, al gewichtig genoeg; dat neemt meestal alle krachten in beslag, vind u dat ook niet, lieve juffrouw?quot; Zij had tanfes hand gegrepen en drukte die en zag daarbij tante aan met die wonderlijke oogen. Tante was haar vreeselijken droom en de niet minder vreeselijke zonden harer evennaasten vergeten of deed haar best de beugenis daarvan naar den achtergrond te drijven.
»Ja, ik begrijp dat je zoo denkt en misschien ook doet,quot; klonk het ongewoon zacht en minzaam. »Maar je krijgt het nn veel beter. Wat Eef niet kon, want ze wou het wel, dat kan ik. Daar ben je toch van overtuigd? Zwijg je? Geef antwoord!quot;
»Als ü het kan, dan kan mijn tweede moedertje het ook.quot;
»Dat kan ze niet. Je zwjjgt.. .? je bent het met me eens?quot;
» Neen.quot;
»Niet? Maar dat is niet te verdragen . ..! altijd me tegenspreken!quot;
5gt;Ik acht u hoog genoeg om dat te doen, als ik geloof dat u ongelijk heeft.quot;
Tante draaide zich op haar stoel om; de knokels van haar hand kraakten. «Dus je vindt je zelf heel lief; je vindt dat ik 't ook heel lief moet vinden als je me tegenspreekt?quot;
»Als u naar mijn meening ongelijk hebt, zeker. En dat gelooft u zelve ook wel; want u spreekt anderen ook wel eens tegen, geloof ik.quot;
»Ja ik, dat 's heel wat anders!quot;
Tante had nog veel meer willen zeggen, maar de verbaasde blik van die bij-de-handert liet het niet toe. Zij werd driftig, zooals wel meer bij haar en bij anderen gebeurt zoodra men zijn ongelijk gevoelt. Zij werd zeer toornig, wat de rood zijden strik op baar ochtendmuts in zijn hotsende beweging zeer goed te kennen gaf. »Nu dan, 't is goed ... je heb gelijk als altijd. Mevrouw de weduwe van Holy kan je helpen zooals ik, kan je reputatie, die al mooi gevaar liep in dat huishouden van Kea, redden zooals ik; kan je een leventje geven zooals ik, vrij van zorgen, vrij van verleiding, eerbiedig en godvruchtig evenals ik; maar ze deed het maar niet.. . neen, waarachtig, ze deed het niet!quot;
gt;Waarom altijd vergelijkingen, die kwetsen? Vertrapt u de gera-VERZOESD. — II. 11
161
VERZOEND.
uiunis omdat er rozen zijn? ü weet toch zeker wel de kracht van dei-weduwe penningsken?quot;
Neen, met dat kind viel niet te redeneeren. Had zij een gat gevonden, dat kind had een spijker. Meende zij haar in een hoek gedrongen, dan verheugde dat kind zich juist in de meeste ruimte! Maar er was toch na te denken over hetgeen ze zei. Er scholen toch onder al die mooie woorden enkele, die ze in het boek der boeken ook wel had gevonden en die daar minder begrijpelijk waren dan in den mond van dat kind!
»Koni aan, kijk me met die brutale oogen eens aan, zooals je't wel meer gedaan hebt! Zoo, nu zie je er heel anders uit. Je moet wat meegaande wezen. Je moet het mogelijk maken, dat ik je verder leid. Eef mag dan het fondament hebben gelegd, maar ik zal den opbouw voor mijn rekening nemen. En dan heb je me zeker wel wat le vragen voor die daar ginder. Maar denk er voortaan om: ik kan geen tegenspraak dulden!quot;
»Mijn goed tantetje, dan moet u dat nog leeren!quot; riep Helène glimlachend uit, terwijl zij zich over het oudje heen boog, zoo dicht, zoo heel dicht bij het gelaat van dat oudje, dat er een kus zou zijn gegeven, als men van zekere zijde niet zoo wars van kussen ware geweest.
»Maak dat je wegkomt! Je eigen kamertje moet door je zelf aan kant worden gehouden. Vind je dat goed? Spreekt de juffer weer niet tegen ?''
»In 't geheel niet, want nu heeft u gelijk. En als ik straks beneden kom, spreken we over die daar ginder, voor wie ik wel wat te vragen heb.quot;
Tante knikte driftig ontkennend met het hoofd.
ȟ heeft er me verlof toe gegeven... daar straks... heel kort geleden!quot;
»Gra maar gauw heen. Je wordt lastig, jongejuffrouw!quot;
Helène ging met een verlicht hart aan den arbeid; maar niet lang zou die ongestoord worden verricht. Na riep beneden aan de trap, dat er een brief voor haar was gebracht, en wilde dien juist op een der treden neerleggen, waar de kijk-in-den-pot dien zelve kor komen halen, toen die kijk-in-den-pot als iets wat van zelf sprak baar toeriep den brief maar boven te brengen. Zij waagde niet te weigeren. Als de oude juffer dat eens bemerkt had, hoe dio zich dan goed gewroken zou kunnen heeten over een stouten onwil en bahturigen overmoed, die een reeks van jaren om haar heen had rondgespookt!
Helène's hand trilde toen zij het adres las. Van Gustaaf! Eindelijk...
162
VERZOEND.
163
eindelijk! Wat was 't goed dat ze alleen was, dat niemand den gloeienden blos op de wang, het stralen van haar oog bemerkte! »Liefste Helène!quot; het blad papier beefde, bet oog der lezeres schemerde. »We hebben elkaar in dagen niet gezien, niet gesproken; zelfs niet geschreven, 't Schijnt mij een eeuwigheid! Mijn lievelingsschrijvers zwijgen. Hoe zouden zij zich ook doen booren, want nimmer voelde ik meer de waarheid van Ruskins' uitspraak: om sympathie in zich te kunnen ontwikkelen moet men te midden van beminnenswaardige natuurgenooten leven, en om schoonheid en reinheid en ziele-adel te kunnen waardeeren moet men zich van het schoone en verhevene omringd zien. Hoe ik met schaamte moet erkennen dat ik, aan mij zeiven overgelaten, zou terugzinken naar de laagte, waaruitje band mij ophief! Ons laatste afscheidswoord was niet zooals bet had behooren te zijn. Maar ik draag daarvan de schuld, ik alleen! Rijp nadenken heeft mij tot schuldbekentenis gedwongen. Allerliefste, kun je 't mij vergeven? Dat ik boete doe bewijst mijn gehoorzaamheid aan je gebod, mijn zelfbeheersching. Jij hebt gelijk: als de wereld ons weer bijeen ziet, dan meet het zijn in het huis van mijn vader, in de groote zaal van Woudenberg. Er mag geen enkele vlek op ons kleven als die de laster ons poogt aan te wrijven. Op mevrouw van Aarle hebbe ieder met eerbied en achting te staren zooals haar echtgenoot dat zal doen .. . Dat ik nog zooveel van mijn geduld zal moeten vergen! Dat ik de omstandigheden niet beheer-schen kan! Herhaalde malen liet ik mij, op bet punt een confidentie te doen, terugwijzen, en sedert het noodlottig ongeluk, dat mijn lieven vader ter dood toe verschrikt beeft, moet ik weer voor dagen zwijgen. Toon ik laatst mij voornam om te spreken werd mij bijna gebeden rust te geven, daar die zoo zeer noodig was. Ja, rust bleek wel noodig. Ik ben eenige uren lang bevreesd geweest voor het verstand van dien dierbaren man. Op dit oogenblik is hij tot kalmte gekomen; maar welk een kalmte! In vier en twintig uur is mijn beste, mijn vaderlijke vriend wel tien jaar verouderd! O, ik vrees... ik vrees! Mocht je hem nog eens als vader omhelzen, dan zou je een vergoeding worden geschonken, waarop je waarlijk wel recht hebt. Ik weet wat worm er aan zijn hart knaagt en hoe de fijnheid van zijn organisme hem de vreugde van bet leven wel hooger, maar ook de smarten feller doet gevoelen. Ik kan zijn verdriet begrijpen; geloof dat, al verbieden mij familie-omstandigheden je vooralsnog daarvoor eenige bewijzen te geven. En in het treurbuis, zooals het onze wel mag heeten, worden de toebereidselen voor een bruiloft gemaakt... voor het huwelijk mijner zuster met jonkheer Everard
VERZOEND.
Wrede. Die feesten moeten voorbij zijn, en dan beb ik het recht te spreken. Moeten wij tot zoolang van elkaar verwijderd leven? Moet ik tot zoolang je nieuw verblijf, dat veel van een klooster zal hebben met een nijdig blaiïenden Cerberus tot bewaker, ontwijken? Eisch je dat? Doe het mij weten ..
Snel als een lichtstraal vloog het Helène door het brein: zou echte vurige liefde dat vragen, zoo gehoorzaam en volgzaam zijn? Maar dadelijk klonk het daarop als antwoord: heb je zelve geen eerbied van hem gevorderd? Ja, daar trilde in dien brief een hart vol liefde. Wat had hij spoedig haar nieuw verblijf geweten! Zeker, zij had hem in haar gedachten onrecht aangedaan, hem, dien zij aanbad; want al die verzekeringen van kalme berusting, van ootmoedige gelatenheid, indien zij hem prijs moest geven, ze waren logen en zelfbedrog geweest, dat voelde zij nu eerst recht goed in dezen oogen-blik met den brief in haar hand, waarover de zijne was heengegleden, den brief, dien ze in vervoering aan haar lippen bracht. Zij zou hem antwoorden, dat ze hem wachtte, dat ze ook naar hem verlangd had... dagen lang! Maar zou tante Door ditmaal weer geen Donetee blijken te wezen?
Zij herlas den brief. Zou zij zóó geschreven hebben? Hoe geleerd klonk die aanhaling van Euskins!
Zij werd geroepen beneden te komen. Goed, dat ze hare overdenkingen staken moest; goed, dat haar voortdurende arbeid wachtte in de volgende twee dagen — dagen van toenemend vertrouwen van tante, van vermeerderend wantrouwen van Naatje, die echter slim genoeg was om van tactiek te veranderen na eenige halfluid gesproken en door haar opgevangen woorden van de oude juffer, bevattende de zeer confidentieele mededeeling, »dat haar hier blijven van de kleine heks afhing.quot;
Gustaaf en zijn brief werden evenwel niet vergeten. Telkens vond zij nieuwe zwarte stippen in dien brief. Zoolang die er voor haar waren voelde zij zich niet in staat te antwoorden. Wat klonk dat hoog: den aanstaande zijner zuster als jonkheer te betitelen! En niet minder: Helène in de groote zaal van Woudenberg te ontvangen, zijn vrouw, een mevrouw van Aarle, door ieder geüerbiedigd te willen zien! God, hoe trilde zij inwendig bij die gedachte! Zij, de dochter van een gestraft misdadiger, in die groote zaal! Hij wist alles van haar en niettemin had hij die zinsnede neergeschreven. De helft van den brief nam zijn vader in. O, 't was heerlijk, dat het kind van zijn vader hield... houden kón! Hij beroemde er zich op een uitstekend vader te bezitten. Sprak hij er niet van, dat zijn vader voor
164
VERZOEND.
baar een vergoeding moest worden roor hetgeen zij miste? Hoe hard! hoe koud! En die brief had zij aan de lippen gedrukt! In dien brief had zij liefde gelezen! De schrijver er van was koud als ijs geweest, toen hij dien geschreden bad. En nog wel »rijp nadenkenquot; had hem tot schrijven in staat gesteld. Zij frommelde het papier in de kleine, krampachtig gesloten hand! Zij zou niet antwoorden. Dat was haar Oustaaf niet meer.
De kamerdeur ging open en ditmaal stond tante in eigen persoon op den drempel. Het was een Zondagochtend. Tante zou naar de kerk gaan en zou de dierbare woorden van het oude geloof gaan aanhooren, opvangen en wegbergen, gekleed in haar prachtig kleed van weerschijnende en krakende zijde. Indien Helèue kalmer ware geweest, ze zou die japon met een ondeugend glimlachje hebben begroet. Nu evenwel zag ze met een onverschilligen, ja eenigszins wreveligen blik op de majestueuze magerheid neer, die haar den vorigen dag, in een oogenblik van groote genade, officieel vergund bad voortaan Tante te zeggen.
»Een van ons tweeën is gek; maar ik weet zeker, dat ik het niet ben!quot; riep de magerheid, met de kruk der deur nog in de hand! »Op het oogenblik krijg ik van Eef een brief — een antwoord op den mijnen, dien jij voor mij op de post deedt. 't Is een brief om er naar van te worden: bij 't begin al, waar zij heel veel moois schrijft over mijn voornemen om je onder mijn vleugels te nemen. Ze vond óók dat het tijd werd. Ze vond, dat een van Aarle veel beter voor een ouwen man kan zorgen dan voor een jong meisje. Maar toen kwam het mooiste van alles. Luister je? Je laat me toch maar niet aanpraten? Sla je oogen op, jongejuffrouw, ik wil hebben dat je me aankijkt.quot; Helène gehoorzaamde. De brief in tantes hand klaterde bij het openvouwen minder nog dan de zijden japon. Zij las voor: »En nu, Doortje, nog eenige woorden, die niemand als jij begrijpen kunt: Dank! dank! Dank van de ouwe vriendin, die nu gerust sterven kan; dank van haar zoon, die nu zijn moeder kan missen! Mijn Bruno — hij is altijd zoo geestig — zei toen hij 't hoorde: Mama, tante is een origineel, en ik hou van origineelen. Was ü mijn mama niet, dan zou 'k wenschen dat zij 't was.quot;
»Ik zou er hartelijk voor passenquot; was de eerste opmerking van tante. »Wat verbeeldt die astrante jongen zich wel! En wat verbeeldt dat ouwe mensch zich ook! Is 't een affront? Zou ze me op die manier willen overhalen.. . om haar geld te geven...? 't Is waar, ze vroeg altijd voor vreemden, voor zich zelve of haar lummel van een zoon nooit iets. Zou ze nu langs een omweg...? Neen, watje
165
verzoend.
op Eef ook aan te merten bebt, zóó iets zou ze niet doen. Als 't ooit in je hersens mocht opkomen, kind, zeg dan maar dadelijk dat het een onware en zondige gedachte is. Eef is een braaf hart, alhoewel bekrompen; en was ze jonger dan jij, dan zag 't er hier slecht voor je uit. Maar kan jij je nu begrijpen wat ze bedoelt?quot;
»Ja, tantetje-lief!quot; zei Helène, uit den kring harer eigen gedachten gerukt en eensklaps in een veel liefelijker wereld verplaatst.
»Wat? begrijp jij . . .? Weer aan 't heksen geweest?quot;
xMisschien.quot;
«Maar dat wil ik niet hebben, hoor je? Je schuilt onder mijn vleugels ... je hebt me te vragen ... te zeggen ..
»Alles; als 't er de tijd voor is...quot;
»Maar dat wordt hier de verkeerde wereld, versta je? En ik hou niet van het verkeerde. Wat heb je uitgehaald?quot;
«Och, mag ik het nog een maand zwijgen? Toe, mag ik?quot;
Men moet wel van ijzer en staal wezen om daartegen bestand te wezen, dacht de inconsequente tante, die altijd bad volgehouden, en straks bij de eerste gelegenheid weer zou volhouden, dat zb tegen alles bestand en van ijzer en staal was.
»Nu, om je pleizier te doen . .. voor ditmaal dan! Ik ben blij dat Eef niet gek is geworden. Maar ik antwoord haor niet voor ik weet wat het is. Ben ik nu meêgaande genoeg voor de jongejuffrouw ? ben ik nu zoet genoeg?quot;
Helène knikte lachend van ja.
»Dat zou 'k meenen! Wees het dan nu óók eens, jongejuffrouw! en wees wat vriendelijker —quot; de kerkklok begon daar juist te luiden — swat christelijker gezind tegen een oud dom schepsel, dat goeie vrinden met je wil worden. Ik meen Na; dat had je al moeten begrijpen. Ga je meö naar de kerk? Niet? Zeg haar dan onder kerktijd, dat je een goed woord voor haar bij me doen zult om haar hier te doen blijven.quot;
»'t Is zulk mooi weer. Er zullen in »de blijde verwachtirgquot; vandaag wel bezoekers komen. En ze zitten daar zonder hulp. Als u het goedvindt. . . ?quot;
»Neen, ik vind het niet goed; maar je zult het toch wel doen. En Na?quot;
»17 moet nu eens doorzetten, tante-lief!quot;
Tante keerde zich om en kraakte weg.
gt;Wat een kopstuk! wat een verfoeilijk kopstuk! Maar laat ze oppassen! Als 't mij begint te vervelen...!quot; en op de maat van het klokgelui ging zij op met de dorpelingen naar het bedehuis, vreeselijke
166
VERZOEN'I).
strafoefeningen voorbereidend in haar gedachten voor snoode ondankbaarheid, voor hoogmoed uit armoede en ellende geboren, voor heerschzucht, die den betamelijken ootmoed op de vlucht bad gejaagd bij zekere heks, die baar betooveren wilde, maar dat in der eeuwigheid niet zou kunnen.
En Helène ving haar tocht naar Marktwolde aan. Zij had er behoefte aan, werk te verrichten; het oude werk der dienstbaarheid en misschien ook het buis terug te zien waar zij .. . Het was haar onmogelijk op de wandeling het beeld te verjagen van hem, dien ze in dat huis had leeren kennen! Dat huis was geheiligd voor haar; de personen, die er in woonden, haar lief om den wille van dien eenen! Zij zou bet toonen. Van de honderd gulden, die ze nog over had, zou ze daar de helft brengen; niemand toch wist beter dan zij boe noodig daar elke gulden was! De zomer was in aantocht. Om gasten te kunnen herbergen moesten er oude schulden worden afgedaan, en ze had tante alleen de belofte kunnen afpersen, dat men over hen denken zou als ze 't tot de bondsdagen goed maakten. Zoo Gustaaf eens wist dat ze hier wandelde en haar tegenkwam of inhaalde! Ze keek voor zich uit, achter zich om! Ze zag niets! Had ze zijn brief slechts beantwoord! Zou hy nu niet moeten denken, dat ze boos was? Maar als bij dat dacht en daaronder gebukt ging, waarombaar dan niet tegen haar verbod opgezocht? Neen, ze mocht zich niet wegwerpen; zij vooral niet, vooral nu niet.
Zij was waar ze wezen moest: op de plaats, die getuige was harer stipte plichtsvervulling; op de plaats, waar zij het juk der dienstbaarheid had weten om te scheppen tot een stevigen staf voor haar voet; op de plaats, waar de dankbare vriendschap haar bad bebooren op te wachten. Wij weten wie haar daar opvingen en haar als vastgrepen en in hun wrongen kwetsten, om haar ten slotte, overstelpt van groven smaad, te verjagen als een uitvaagsel! Half wezenloos ging ze terug, niet schreiend, niet wrokkend, want ze dacht niet, ze herinnerde zich niet; de slag was te plotseling gekomen; de schrik bad haar bewustzijn als verdonkerd. Maar de terugslag kwam ! Zij bracht niet den toorn van vroeger, maar wel al den weemoed van een gebroken hart, van een vervlogen hoop, van een verdwenen verwachting. Neen, ze was nog niet krachtig genoeg zich zelve te zijn en te blijven ouder alle omstandigheden, vooral onder onverdienden smaad, onder laaghartige vernedering. En dan ... de naam, voor welken zij zich schaamde, was te Marktwolde uitgeschreeuwd, zóó luid, dat die ook te 's Heerenstede weldra vernomen zou worden! Gelukkig, dat Gustaaf alles wist! Maar zou tante dien naam óók weten ?
167
VERZOEND.
.Zou mevrouw van Holy ook haar hebben gemeld wat ... de waarheid was? Zou tante haar niettemin hebben tot zich genomen, de vrouw, die altijd zoo onmeedoogend oordeelde over ieder vergrijp? Noen, tante was zeker onkundig van alles! Mocht dat zoo blijven ? Moest zij haar niet alles zeggen, al ware de straf ook : weggejaagd te worden? En dat in het aangezicht bijna van Gustaaf! O, ware ze hier nooit gekomen! Als ze nu maar in het welbekende kamertje van haar tweede moedertje zich had kunnen neervlijen. Tante Paats had haar ook lief, dat wist ze, dat voelde ze, maar toch geheel anders. Tante Paats was zichzelve altoos in den weg en mevrouw van Holy zag zichzelve nooit. In tantes woning was die karaktertrek niet weinig merkbaar. Alles droeg er den krachtigen afdruk van den geest van enge bekrompenheid, van dogmatische stijfheid. Licht en bloemen werden geweerd; maar toch het haardvuur knapte en vlamde er vroolijk en verspreidde somtijds een aangename warmte.
Ze was reeds weder dicht bij tantes woning. Hoor! in de verte kondigde zich tantes geest reeds aan; maar hij vertoonde zich nu in al zijn oorspronkelijkheid, in al zijn frischheid, in al zijn humor. Het machinaal orkest speelde met alle mogelijke machinale eenstemmigheid, maar... gelukkig! de finale! Vreemd, maar meer dan eenig troostwoord vermocht die schelle, oorverdoovende muziek. Het beeld van tante trad met al zijn scherpe lijnen te voorschijn en Knikte haar deftig en plechtig tegen en Helène verwelkomde 't met een blijden glimlach. Toen zij 't huis binnentrad was de laatste galm weggestorven en hoorde zij dat tante niet alleen was, want een haar onbekende, maar geenszins onbehaaglijk klinkende stem sprak do woorden: »Juf, ik ben geënchanteerd!quot; En de als juf aangesprokene wees op de binnentredende en zei op een toon, waarin een deferentie en een reverentie lag, zooals Helène gedacht had nooit van een persoon als tante te kunnen hooren, dat dit nu het meisje was, dat ze gemeend had zich te moeten aantrekken, en dat de freule een Gode welbehaaglijke daad zou verrichten, zoo ze 't kind wat les wilde geven in goede manieren. En de jonge freule nam haar binocle en toiseerde het verlegen blozende kind, dat ze leelijker had willen vinden, en zei met een zeer voorname uitdrukking en houding, dat hier naar haar opvatting manieren genoeg waren. En tante verzocht Helène mee haar dank te betuigen voor de hooge eer, door het hooge geslacht ook haar bewezen, daar ook haar een kaartje werd gegeven voor de kerk en 's avonds voor het vuurwerk op Woudenberg, bij gelegenheid van het huwelijk van den jonker. Zij kon begrijpen, dat alles prachtig en in de puntjes zou wezen.
168
VERZOEND.
al was 't maar alleen uit dankbaarheid van de zijde der bruids familie.
En Helène boog, maar zei niets, en freule Isabella zeide iets, maar boog niet, toen ze heenging; en dat iets was zooveel als de belofte, dat de protegee van juf misschien ook de hare zou kunnen worden. Die belofte was Helène verre van aangenaam. Maar kon dat, mocht dat dan den wrevel, de ergernis, den toorn verklaren, die in haar binnenst oprees, die haar de oogen vlammen en bijna de tanden op elkaar deed klemmen?
»Wat denkt dat kind te zijn!'' riep ze, toen ze met tante alleen was.
)gt;Een dame van hooge afkomst, die üet recht heeft om naast den koning te zitten in het publiek; een freule uit een geslacht, dat eeuwen al een geslacht is geweest en al de vaders en moeders op een lijstje heeft van de kruistochten af aan en nog wel vroeger. Kind, wie een eerljjken, ongeschonden naam draagt zooals ik of jij, is nog maar even waardig de schoenriemen aan zulke voeten vast te binden. Ieder in zijn ordening en zijn kring! Voor zulke geslachten de vooraanzitting! Wij behooren achter hunne stoelen te staan. Maar — hoe heerlijk is alles van God verordineerd! — wij hebben onze gestoelten óók, eigenlijk tabouretten, wij, goede, nederige christenen van onbesproken handel en wandel; en achter die gestoelten staan duizenden en duizenden óns te bedienen. Wij behoeven juist geen geld te hebben om daar te zitten, maar godsvrucht, ware, reine godsvrucht, zich openbarende in nederigheid des harten en het afzijn van alle bedrog!quot;
Tante had nog nooit zoo lang achtereen gesproken; nooit met zooveel zalving en met zooveel verzekerdheid; maar zij wist ditmaal ook, dat ze voortreffelijk sprak. Tante was nog nooit met zooveel nederigheid aangehoord, had nog nooit zooveel indruk gemaakt en nog wel indruk op een hart, dat ze verschanst dacht achter de hoogmoedige leeringen dezes tgds, vol trots en eigenwaan. Tante werd ontzaglijk groot in eigen oog. Zjj stak het hoofd recht op den hals met zóóveel kracht, dat de spierbundels een krakend geluid te voorschijn brachten, maar — het getuigde voor het aasje men-schelijkbeid dat ze nog in zich omdroeg — ze vond den teweeg-gebrachten indruk schier te veel vermogend, te machtig, daar Helène, als geheel verslagen, voor haar bleef staan met gebogen hoofd en bevende lippen. »Kind!quot; zei ze dan ook met veel bemoediging, »mijn woorden behoeven je niet zóó erg aan te doen. Hoe meer ik van je heb leeren kennen, des te meer moet ik getuigen, dat je kans hebt een der onzen te worden.quot;
169
VERZOEXI).
Helène miste nog maar altijd kracht tot antwoorden en scheen een last te torsen, die haar zwaarder en zwaarder werd. »Ik ben niet wie ik schijn!quot; riep ze eindelijk, in snikken uitbarstend en zich neerwerpend aan tantes schoot.
Heerlijk oogenblik in tantes leven ! Zij, die tante zich had voorgenomen te temmen, was eindelijk getemd. Er kwam eerst wat heel veel zelfvoldoening in haar boezem opzetten en toen een onbedwingbaar gevoel van zotte genegenheid voor den wildzang, dien ze aan haar voeten had gebracht.
j'Ja, gebroken moest je worden in je zondigen hoogmoed. Ja, je moest zóó ver komen om te kunnen belijden: ik ben niet wie ik schijn. Kom, beur je hoofdje op en geef me nu een zoen... Nu ben je een kind van mijn geest...quot;
Zij zelve beurde Helène's hoofdje op, zocht Helène's lippen en drukte er een kus op, die zeker al lang geschonken had willen zijn,
maar steeds was teruggehouden; zóó feeder was hij, zóó warm, zóó innig!
Helène liet tante begaan. Later — later zou zij zeggen wat tante weten moest en wat haar in een onverzoenlijke vijandin zou doen verkeeren. Straks misschien of morgen ... of overmorgen!
Een geheel gesloten rijtuig hield voor het huis stil! »'t Was eigen spulquot;, zooals Na dadelijk rapporteerde. Zou jonkheer Maurits in eigen ,
persoon een visite komen maken? Twee leden der Wredes op één dag! Tante voelde zich hoog genoeg gestemd, om zulke gedachten te kunnen koesteren zonder er duizelig bij te worden. »Kind, naatje kamer! 't Zal een geheim gesprek moeten zijn! Of neen; Na,
maak de achterkamér open. Schuif de luiken weg; de zon staat op de ramen, dus het zal er voor Maurits niet te kil wezen.quot;
Na wist niet wat ze het eerst moest doen, of eigenlijk ze wist het wel. Ze liet de juffrouw maar aanpraten en ging de voordeur opendoen. Dit zou toch wel het eerste passen! Het glas van he-j eene portier werd neergelaten; een blanke hand, aan een van wier vingers een groote diamant schitterde, hield een kaartje, dat Na met een dienaresse aannam, en zonder het te bekijken meö naar binnen nam,
naar de achterkamer, waar tante en Helène bezig waren, de eene om de zon den doortocht naar binnen vrij te maken, de andere om een leunstoel met den rug naar het licht, dat den blinde soms hinderen mocht, klaar te zetten. «Heere Almachtig!quot; hoorde zij tante ^ eensklaps uitroepen. »Dade]ijk het luik maar weer dicht. Na! Wat komt die sinjeur hier uitvoeren? Vraag het hem gauw!quot;
170
Op het kaartje las Helène den naam van Antoine van Aarle. »Dat
X
VERZOEND.
bezoek zal voor mij zijn!quot; zei ze, terwijl ze zich aan een stoel moest vastgrijpen.
»Voor de jongejuffrouw — warempel!quot; meldde Na, haastig teruggekomen en er in één adem bijvoegend: »en hij komt er al aan . .. hier naar toe ...quot;
Dat schandelijk mensch, die overweldiger, die hoogepriester van het gouden kalf kwam er al aan en ging rechtdoor naar haar mooiste kamer, waar de portretten van haar vader en moeder hingen ! Juffrouw Paats had in haar voortvarendheid dat zelve over zich gebracht, maar het kind baars geestes zou er toch ook wel bij varen; de mooiste kamer was voor baar niet te mooi meer.
»Leentje!quot; fluisterde zij tusschen de twee vleugels in van de deur, welke achter- en voorkamer van elkaar scheidden, »alshij 't je te bont maakt, roep je me maar, hoor! Als je tikt kom ik binnen.quot; Zij verdween en liet Leentje alleen. Wat zou Helène hooren? Een vonnis, ten leven of ten doode? Zeker het eerste: want zijn vader kwam zelf. Ze lel de hand aan het hart, om het kloppen er van tegen te gaan.
»Heb ik het genoegen juffrouw Vermeere te spreken?quot; vroeg een heer met spierwit gelaat, erger bevend dan zij, zich moeilijker staande houdend dan zij. Was dat de deftige mijnheer van Aarle, de bewoner van Woudenberg, dien zij zoo dikwijls bewonderend bad nagestaard als hij voorbijreed in de prachtige equipage met de rijke livrei, vriendelijk knikkend of groetend wie het bèm deed?
Helène boog; het straks zoo bleek gezichtje werd eensklaps gloeiend rood. Ze voelde toch, dat de half geopende oogleden een scherpen blik doorlieten, misschien van sympathie, misschien ook van iets anders.
Na had de eerste vraag gehoord, maar de tweede niet; want deze werd niet gedaan vóór mijnheer van Aarle zich er van overtuigd had, dat hij met Helène alleen was.
«Eigenlijk juffrouw Duval, niet waar?quot;
Zij kon begrijpen dat hij, de vader van haar Gustaaf, haar waren naam kende.
»Ja, mijnheer! Dat u den naam weet, dien ik, om zeer begrijpelijke redenen, niet bekend wenschte, maakt 't mij nog duidelijker, dat ik het voorrecht heb met onzen weldoener te spreken.quot;
Mijnheer van Aarle was gaan zitten, wenkte haar hetzelfde te doen, maar zag tevens met eenige verbazing haar aan, toen zij de laatste woorden sprak. Er kwam een pijnlijke trek op zijn gelaat; zeker had hij iets aan de linkerhand, die met een handschoen bedekt was en zich niet zoo vrij bewoog als de rechter.
»Ik heb begrepen, mijnheer, wie zoo kiesch wilde weldoen. De
171
VERZOEND.
weldaad zelve wordt er mij te liever om, nu ik den weldoener kan danken, en nu ik in den weldoener iemand zie, dien ik zoo gaarne dankbaar wil zijn.quot;
Van Aarle zag haar weder met eenige verbazing aan. »Werkelijk geacheveerd!quot; klonk bet in zijn binnenste. Luid vervolgde hij: »A1 spijt het mij ook zeer, dat openbaar wordt wat ik geheim had willen houden, toch wil ik niet langer ontkennen, dat ik je vader eenige geldelijke hulp heb toegedacht. Ik wil die ook uitstrekken tot de dochter, en dan in geheel andere verhoudingen. Ik wil, dat de dochter de zorgen, die ze zeker wel in haar leven ontmoet zal hebben, nimmer terugzie. Ik hoop verstaan te worden, juffrouw!quot;
»Neen, mijnheer! Ik versta u niet,quot; stamerde Helène, die plotseling verbleekte.
»Ben ik dan niet duidelijk genoeg geweest? Moet ik dan met ronde woorden zeggen waarom mijn liberaliteit voor de dochter een andere reden heeft als die voor den vader?quot;
s Welke reden dan, mijnheer?quot; vroeg ze, het hoofdje buigend, de hand aan 't hart brengend, als ware zij een veroordeelend vonnis te wachten.
»Kom, wees oprecht! wees u zelve! Laten wij vlak op het doel afgaan en de scè/ie, die je voorzeker toch ook niet genoeglijk zal zijn, bekorten!quot;
«Mijnheer...! tot wie denkt u te spreken...? Mijn God! mijn God! ... ik meen te raden! En dat doet mij zijn vader aan!quot; snikte Helène, het gezichtje in haar zakdoek verbergend.
»Geen scè/ie. ..! Spaar mij die!quot; herhaalde van Aarle op kouden toon. »Je bent een lief kind, dat nog menig roosje op haar pad kan ontmoeten ... Ik zal de laatste zijn als beschuldiger op te treden. Jong... bevallig... in armoedige omstandigheden... en din de stem der verleiding uit den welsprekendsten mond...!quot;
Helène sprong op en gebood den ander met een gebiedend gebaar te zwijgen. Van Aarle, nog steeds onder den invloed van de opvatting, die hem beheerschte en waardoor hij zich zoo gaarne liet beheerschen, begreep nog niet welke wonden hij had geslagen, wat er omging in dat fier gemoed.
»De sterkste zou tegenover zulk een hebben moeten bezwijken. Bovendien heeft uw invloed zich van een goede zijde doen kennen. Ik heb mij geheel als verplichte te beschouwen en daarom .. . beschik vrijelijk ...!quot;
»Is u hier op verzoek van uw zoon?quot; vroeg Helène.
»Hij weet niet dat ik op dit oogenblik hier ben.quot;
172
VERZOEND.
»Maar kan hij 't vermoeden? Heeft hij u gevraagd tot mij te gaan en mij een taal te doen hooren . Heeft hij u dat gevraagd?quot;
»Laten wij kalm blijven, juffrouw! Ik geef toe, dat er altoos iets hards in ligt..
» Waarin, mijnheerU durft het niet zeggen? U begint te begrijpen, dat u een onschuldige, een weerlooze beschimpt? Nog eens: verzocht Gustaaf u mij die taal te doen hooren, mij geld te bieden ... om zijne verbintenis met mij te verbreken? Antwoord... zonder omwegen ...!quot;
»Neen, hij vroeg mij dit niet. Ik meende evenwel, dat hij 't wenschte.quot;
»En waarom meende u dat?quot;
»Mijn God! lief kind, hoe kan het anders? Het verschil van stand... van fortuin... van ontwikkeling... het kon mij toch aan niets anders doen denken als aan een band van bloemen, die alleen voor korten tijd bloeien. Heb ik mij vergist? Maar dat is onmogelijk. Veeleer zal de andere partij zich aan een illusie hebben overgegeven...! o, ik zeg niet uit baatzucht — mijn opinie is hier wel verandei'd! — maar uit ware genegenheid, en dan, mijn kind, beklaag ik je uit het diepste van mijn hart.quot;
«Heeft u daar grond voor? een zweem van bewijs?quot; vroeg Helène kalm, maar schier toonloos.
»Uw eigen verstand zal het je geven. Maar zie mij eens aan . .. wees geheel oprecht.. . doe je niet anders voor als je bent! Heeft Gustaaf je zijn naam willen geven?quot;
»Zou ik hem anders ten antwoord hebben willen staan? hem hebben willen ontvangen in het huis waar ik woonde? Ik weet, ook door een brief voor weinige dagen nog geschreven, dat hij nog geen gelegenheid had met u over ons beiden te spreken. Wat hem weerhield was juist niet de schroom van verschil van stand, fortuin en ontwikkeling.quot; Helène werd scherp, maar ze was ook zoo diep gewond... »Toen ik u zag binnenkomen vermoedde ik, dat hij gesproken had en dat u ... Ik kon toch niet denken, dat u er genoegen in zou vinden de aanstaande vrouw van uw zoon te komen beschimpen.quot;
»Neen waarlijk niet... Maar had ik er eenige reden voor, u dus te noemen? Had ik niet veeleer reden voor het tegendeel? U beider verhouding werd mij alleen bij geruchte bekend. Voeg daar nu bij het verschil van stand, den naam dien u draagt. .zeide hij met eenige aarzeling, »en het zwijgen van mijn zoon, die wel eens doelde op een geheim, dat hij had me6 te deelen, maar waarvoor hij, zooals hij zei, een gunstige gelegenheid wilde afwachten. Wat moest ik anders denken? Nu ik met u gesproken heb twijfel ik er niet meer aan of
173
VERZOEND.
mijne opvatting was onwaar ... Ik moet u beleedigd Lebben, vergeef het mij!quot; Hij droogde met zijn zakdoek zich de zweetdruppels van het voorhoofd, waarop zich twee plekken vertoonden. Met bevende lippen vroeg hij na een pauze:» Weet mijn zoon uw eigenlijken naam?
jgt;Ik wilde hem dien zeggen, toen hij zich aan mij verklaarde; maar hij maakte dat overbodig door de vei'zekering, dat hij alles van mij wist door mevrouw van Holy ... en die kende mijn waren naam. Op het verledene wilde hij nooit gedoeld hebben. Mijnheer. .. zou u kunnen goedkeuren... dit onderhoud te staken? Wat mijnheer uw zoon reeds voorlang u had behooren te zeggen, heb ik u thans gezegd . .
»Heeft u mijn zoon nog lief?quot;
»Sta mij toe daarop het antwoord schuldig te blijven. Uw zoon slechts heeft het recht tot zulk een vraag.quot;
)gt;Niet slechts hij . .. maar ook ik. O, verwoest niet het geluk, de toekomst eener geheele familie! Hij is het liefste, het eenig liefs en kostbaars dat ik bezit. Voor zoo iets is men bezorgd. Geloolt u, dat hij gelukkig, blijvend gelukkig, met u zou kunnen wezen? Hij is edel, hooghartig, verstandig, eerzuchtig en hij kan ook streven naar het hoogste, want geen ambt, geen rang in den lande, die voor hem niet bereikbaar is, tenzij een mésalliance hem naar beneden drukt. Ik wil gelooven dat hij u denkt lief te hebben, maar zal u ooit zijn gelijke kunnen zijn, en zoo ja, dat kunnen blijven? Zal hij u nog liefhebben als hij door u naar een lagere sport op de maatschappelijke ladder gedrongen wordt? En dat zal hij, want een huwelijk doet klimmen of dalen .. . En als hij mèt u, dóór u daalt, zal zijn liefde dan toch blijven? Bovendien: wat zou üw toekomst zijn te midden van zyn verwanten en vrienden?quot;
»Niet daarvan gesproken! Wat is mijn toekomst in vergelijking van de zijne? Daar is veel waarheid in hetgeen u daar tot mij zegt, mijnheer! Tk heb het mij zelve al zoo dikwijls voorgehouden!quot; zei Helène zacht, met schier gebroken stem.
»Lief, edel kind!quot; prevelde van Aarle, die het hoofd van haar afwendde om zijn gemoedsbeweging niet te doen gissen. »Je denkt zoo weinig aan je zelve, dat ik het waag je te bidden : breng het offer! Zie van hem af!quot; fluisterde hij, haar hand vattend.
»Als hij het vraagt zal ik het doen.quot;
»Maar zal hij dat ooit doen? Hij is zoo ridderlijk. Zelfs de trotsche Wredes noemen hem zoo; zelfs de trotsche onder de trotschen, freule Isabella.quot;
«Freule Isabella? Kent hij die?quot; vroeg Helène gehaast.
174
VERZOEND.
aGustaaf en Isabella spraken elkafir, vooral in de laatste dagen, veel. Op de huwelijksfeesten mijner dochter zullen ze beiden in één voorstelling optreden.quot;
»Als hij ridderlijk tegenover mij is... als hij den moed heeft zijne overtuiging uit te spreken . ..!quot;
»Maar zal hij zich niet gebonden achten door zijn eens gegeven woord? Onderstel, dat hij er een gevonden heeft, die hij zeker zou hebben gevraagd, indien hij haar vóór u had gezien .. .quot;
sGustaaf! G-ustaaf!quot; kreunde zij zaciit.
»Je denkt zoo hoog, zoo edel! Laat dan ook bet offer datje brengt afdoende zijn!quot; bad van Aarle.
5gt;Wat wil u dan dat ik doen zal?quot;
»In stilte van hier gaan.quot;
sHein doen gelooven dat ik veranderd ben? dat ik hem verliet?quot;
ȟ niet meer op zijn weg plaatsen . .. u doen vergefen door hem, maar u doen eeren, doen vergoden door mij!quot;
jgt;Hem het geloof aan vrouwendeugd weer ontnemen ? hem het recht geven mij te minachten, hem te prikkelen de wegen weer op te zoeken, welke hij eenmaal betrad? Neen, nooit! Laat hij tot mij komen aan uw hand of, als hij dit niet waagt, laat hij mij schrijven, dat zijn liefde onderdoet voor zijn eerzucht of, wat misschien waar is, zich heeft verplaatst, en ik zal gaan zonder een enkele klacht; want, mijnheer van Aarle, het bewustzijn dat er iets hoogers is dan maatschappelijke voorrechten en dat ik voor hem dat hoogere nader stond d;in wie ook, zal mij staande doen blijven. Maar laat het nu genoeg wezen! Ik kan niet meer!quot;
»Wil je me beloven hem niet te zoeken?quot;
» Mijnheer!quot;
»Och, laat me heengaan met een andere belofte ! Als het je merkbaar werd, dat hij een ander liefhad, wat zou je dan doen?quot;
»Ik weet het niet, ik weet het niet. Laat mij nu alleen, ik bid u er om! Het is het eenig bewijs van eerbied dat ik van u vraag.quot;
sik mag nooit mijne toestemming geven tot het huwelijk van Oustaaf met u, bedenk dat wel, en bedenk ook dat de weldoener zou kunnen veranderen in . ..quot;
Helène kreeg door die woorden, welke van een anderen geest getuigden, de verloren of de onderdrukte kracht terug. Dat klonk niet meer als een bede, maar als een bedreiging. «Niet verder! Niet meer, mijnheer!quot;
Zij boog zich. Hg opende de kamerdeur en wendde zich af zonder te groeten.
175
VERZOEND.
5gt;Wat had hij zoo lang met je te behandelen?quot; vroeg tante, toen ze dadelijk na van Aarle's vertrek binnentrad en Helène met den zakdoek voor de oogen zag staan. »Sprak hij misschien van de partij? Je zeide toch dat je óók gevraagd waart voor de kerk en 't vuurwerk? dat je meeging?quot;
«Ja, ik ga met u meê naar de bruiloft! 't Zal prachtig wezen.quot;
Zij poogde te glimlachen, maar borst eensklaps in tranen uit.
176
XXVI.
Over de huizing van mijnheer Sylvius zweefde een donkere wolk. Het had den schijn gehad of sedert mijnheers huwelijk met jonk-vrouwe Otteline van Heeckeren de zon van den voorspoed steeds heller stralen had verspreid, of mijnheer, wiens hooge aspiraties als jonkman reeds onder de tijdgenooten zeer de aandacht hadden getrokken, zijn levensideaal had gevonden in het huwelijk met een dochter uit een adellijk huis, dat tal van kwartieren telde, maar dit dan ook bijna als eenige bezitting moest doen gelden. Wat deerde dat den gelukkigen bruigom, die van zijn vader de noodige middelen zou erven om de oude verweerde wapenschilden der bruid rijk te doen vergulden? Mijnheer Sylvius zag zich in den kring overgevoerd, waarin hij naar den geest behoorde, en wende zich nogal spoedig aan het denkbeeld, dat zijn bruine gelaatskleur van de blanke zijner vrouw en zijner aangehuwde verwanten eenige temperende tinten ontvangen zou. Jong, dartel, welbespraakt, bijwijlen geestig en zelfs van een bijtend vernuft, dat hij echter nooit anders als tegenover afwezigen of tegenover lager staande en van hem af hankelijke wezens toonde, werd hij in vele cerdes een zeer welkome gast. Toen hij een groot fortuin erfde, grooter nog dan hij 't zelf wel verwacht had, oefende hij nog meer aantrekkingskracht uit. Aan het hoofd van een aanzienlijk handelshuis geplaatst, door de vroegere chefs groot geworden en door de tegenwoordige bedienden op den vroegeren goeden naam dobberend gehouden, een vocaal in de politieke wereld, voor velen een uitroepings- en slechts voor enkelen een vraagteeken, in alle, hetzij aan de politiek verwante of van de politiek gescheiden verzoend. — II. 12
VERZOEND.
vakken, schitterend en glanzend, was hij tot dusverre met een ironisch lachje het leven doorgegleden. Maar het lot, dat ieder wacht die hoog verheven staat, kon ook hij niet geheel ontgaan. De nijd had hem reeds lang begluurd; de kwaadsprekendheid begon hem op den voet te volgen. Bleek dat niet duidelijk, toen hij, die, zooals het gerucht ging, reeds zoovelen aan de orde van den Nederlandschen Leeuw had geholpen, er zelf een ontving en, daarmede in den kerke-raad, waarvan hij toen nog lid was, werd gelukgewenscht met de betuiging, dat het ten zijnen aanzien echt gereformeerd was toegegaan: alles door de genade, niets door de werken? Bleek dat niet...? Maar wat deerde dat hèm, die zich, z ij n e r waarde bewust, op den breed gebaanden weg met steeds beter gevoed zelfvertrouwen voortging en vvien het wel eens toescheen of de menschen rondom hem er om zijnentwille waren? Wat verscheelde dat hèm, die een alom gerespecteerde echtgenoote en een talrgk kroost bezat, waarvan de oudste, een zoon, even zooveel beloofde als op dienzelfden leeftijd de vader deed?
Maar over de prachtige huizing, waarin de weelde, door den goeden smaak geleid, haar intrek had genomen, was nu werkelijk een voor allen zichtbare wolk getrokken; en dat zulk een wolk kon ontstaan gaf aanleiding tot het maken van zeer stoute gevolgtrekkingen, tot het bevestigen van vroeger geuite, maar weder prijsgegeven meeningen. De oudste zoon, Prédéric Sylvius, de geestige bij uitnemendheid, altijd teeder in zijn liefde en vereering voor zijn moeder en toch naar 't scheen met woeste, niet te temmen, hartstochten; schrander van hoofd, en blijkbaar toch niet te leiden; goedhartig van natuur, en toch bijwijlen blijk gevend van het grofst cynisme, had het ouderlijk huis verlaten, zijne studies, zoo hij er al ooit iets aan gedaan had, vaarwelgezegd om zich schuil te houden. Waar? Niemand wist het, kon het weten, als zijn ouders, die zich evenwel niets lieten ontvallen.
Slechts zeer enkelen vernamen de tijding of liever het gerucht ter beurze met leedvermaak; de meesten voelden medelijden met de moeder. Den steeds hooghartiger wordenden, den zich steeds meer als groot man poseerenden vader gunde men wel eenig leed. Werd dit dan door hem gevoeld? Kon eenige tegenspoed in het intieme leven den vóór alles publieken persoon, die zoo geestig kon spotten met burgermanssentimentaliteit, werkelijk treffen? Niemand, die hem ontmoette, geloofde dat, kon dat gelooven — zoo schertsend was voortdurend de toon van Sylvius' stem, zóóveel Jupiters-kalmte bleef er op Sylvius' gelaat.
178
VERZOEND.
»Juist zat hij met een reeks papieren, alle schuldvorderingen ten laste van Frédérie, vóór zich, toen de uitnoodiging kwam van jonkheer Maurits Wrede van Woudenberg tot bijwoning van een fête champêtre, door hem in vereeniging met den WelEdelgeboren heer van Aarle op den huize Woudenberg te geven. Met een trek van wrevel werd ■die brief op zij geworpen; met een trek van verborgen of liever ingehouden woede het onderzoek voortgezet. Een luid gelach van ■eenige kinderstemmen drong tot hem door. Hij drukte den vinger op den knop der voor hem staande schel en riep den knecht, die in een oogwenk voor hem stond, toe, dat hij de kinderen het zwijgen moest gaan opleggen. De knecht, die sedert hij bij mijnheer in dienst was, heel goed had leeren begrijpen wat eigenlijk een slaaf was en hoe zulk een wezen in Oost of West behandeld werd, repte er geen woord van, dat mevrouw hem had gezegd, het kleine goedje, dat het zoo erg somber in de achterkamer vond en pas van school thuis was gekomen, naar buiten in den tuin te laten gaan. Dat mijnheer, tegen mevrouws verlangen in gehoorzaamd was, bleek weldra; want alles werd stil, stil als in een sterfhuis. En toch... de trap kraakte; over het portaalkleed gleed een voetstap; aan de kruk van mjjnheers boekvertrek werd ongeroepen de hand geslagen! Het was mevrouw. Wie anders zou het ook gewaagd hebben om Zeus te storen op den Olympus? Mevrouw zelfs deed het bijkans nooit, en als zij 't deed geschiedde het altijd met iets wat naar angstvalligheid zweemde.
Nimmer echter zoozeer als nu! Het bevallige, het meer nog gedistingeerd dan bevallig, vrouwtje gleed den drempel over; het vrouwtje van middelbaren leeftijd, dat nog zulk een jonkvrouwelijke tengerheid kenmerkte, dat zulk een paar zielvolle oogen had, zulk een beschaafde taal deed hooren op zulk een melodieuzen toon, dat het beeld van »gouden vruchten op zilveren schalenquot; hier niet als vermetele overdrijving kon worden afgekeurd.
s Mag ik?quot; klonk het, en met de vrijmoedigheid, welke de moederlijke zorg en bezorgdheid zoo dikwijls de schuchterste geeft, wachtte zij het antwoord niet af, maar trad zij op hem toe, lel zij de band op zijn schouder en bad zij voor den afgedwaalde, die toch zooveel goeds had, die altijd zoo gevoelig was geweest voor een goed zacht woord, die altijd gehoord had naar een raad met een liefhebbend hart gegeven. Ontkennend werd het hoofd van haar echtgenoot geschud: met koude scherpte het woord »neenquot; haar toegeduwd. Hare oogen vulden zich met tranen, maar over haar lippen kwam geenerlei verwijt; geenerlei verwijt jegens den vader, die nog nooit niet eenig zijner kinderen had geleefd, dus ook niet met zijn oudsten,
179
VERZOEND.
wiens raadsman, wiens gids, wiens vriend hij nooit had willen wezen, wiens huiselijk leven hij nooit had zoeken te verhelderen, wiens inborst hij nooit had trachten te doorgronden, voor wiens zwakheden hij nooit een vergoelijkend, voor wiens goede hoedanigheden hij nooit een waardeerend woord had overgehad.
Neen! De kwade jongen, die hem in opspraak had gebracht, moest oogsten wat hij gezaaid had. Met zachtheid was niets uit te richten. De jongen kon dienst nemen voor de Oost. Een kreet werd uit den mond der vrouw vernomen, een angstkreet, en toen een vurige bede, onder een vloed van tranen, 't Was altemaal vrouwelijke zwakheid! Hij kon die moeilijk dulden; hoe zou die hem dus hebben kunnen verteederen ? Alsof het geslagen vonnis voor geen vernietiging meer vatbaar was, veranderde hij van onderwerp en wees hij op de ontvangen uitnoodiging. Of zij genegen was daaraan gehoor te geven? vroeg hij kalm. Met eenige drift werd ontkennend geantwoord en zelfs te kennen gegeven, dat hij daaraan toch óók niet zou denken in omstandigheden als deze. Ze hoorde zich fier te gemoet voeren, dat huiselijk leed in huis diende gedragen te worden en naar buiten niet getoond; dat hij weinig lust voelde om met die onontwikkelde lui, lui bovendien zonder eenigen invloed op regeeringsbeleid of politieke richting, eenige uren zich te vervelen; maar dat hij het toch doen zou, als hij inzag, dat men zijn wegblijven aan huiselijk verdriet zou kunnen toeschrijven.
En waarlijk, hij besloot te gaan. Niet om de reden, welke hij zijn vrouw dien morgen opgaf, maar om een geheel andere. De inhoud van een brief van Mr. Ludolf van Drachten, weinige uren na het onderhoud met zijn vrouw ontvangen, deed hem aan jonkheer Maurits schrijven, dat hij de trouwplechtigheid van jonker Bverard, die, goed gezien, nog een cousin was door aanhuwelijking, zou komen bijwonen, maar dat mevrouw Sylvius, door een nogal heftigen aanval van migraine, belet was te verschijnen. Mevrouw Sylvius was ten volle overtuigd van het vele dat ze prijsgaf, daar zij, evenzeer als de schrijver dezer regelen, nog in de herinnering leefde van de charme, door de aanstaande Mevrouw Wrede op hen beiden bij hun laatst bezoek op Woudenberg uitgeoefend.
Maar wat kwam er dan toch in Mr. van Drachten's brief bijzonders voor? Och, eigenlijk niets. Eerst: de mededeeling, dat ook hij was uitgenoodigd en dat hij plan had te gaan; toen: dat hij hoopte dat ook Sylvius daartoe mocht besluiten, daar hij wist hoe men op diens komst was gesteld; — dit was geen nieuws voor Sylvius! — verder: dat hij niet geloofde ginder het intellectueele de zege op het mate-
180
VERZOEND.
rieele te zullen zien wegdragen, maar dat hij toch gehooid had van de komst van een oud-Indisch gouverneur van veel distinctie.. .
Een oud-Indisch gouverneur! Sylvius dacht er over na, wie dat zou kunnen wezen. Er was juist een gouverneur-generaal gerepatrieerd, die van goede maar geavanceerd-conservatieve familie was en over wiens benoeming door een liberaal ministerie — z Ü n ministerie zooals hij 't dikwijls in een vlaag van bonhomie noemde — hg zich ■eerst verontwaardigd had gevoeld en toen verbaasd getoond, wat hij altijd door was gebleven. Toch was 't de moeite wel waard dien afgetreden onderkoning te leeren kennen. Sylvius reed even bij vriend van Drachten aan, om iets naders aangaande den bewusten man van distinctie te vernemen, maar vond den steeds met bezigheden overladen rechtsgeleerde niet thuis. Hij vernam tevens, dat van Drachten reeds vroeg in den ochtend zou vertrekken om vóór de huwelijksplechtigheid nog eenige zaken, de hooge familie betreffende, te regelen, en dus op de reis zeker het genoegen van Sylvius' bijzijn zou moeten missen.
't Was dan ook heel vroeg in den morgen, dat de advocaat op reis ging. Toch waren al de huisgenooten op de been om Papa aan het ontbijt te ontvangen; sommigen hunner vlasten er zelfs op hem naar den trein te mogen brengen. Het lustige jonge volkje! Het tjilpte, het snaterde, het schaterde zelfs in het ontbijtvertrek, en dat •er nog eenige orde klonk in het koor mocht toegeschreven worden aan den invloed van mama, wier lichtblond haar, wier blanke teint, wier zacht blauw oog, wier gezonde wang en mollige kin den indruk gaf van echt vrouwelijke teederheid, misschien wel van echt vrouwelijke zwakheid ook. Zwakheid? Het gezichtje mocht het doen denken; maar ondervraag dien oudsten jongen met dat ravenzwart haar en dat donkerbruin oog — volkomen beeld van zijn vader! — den schalken kwajongen, dien zij heet te bederven! Ondervraag hem, en ge zult hooren dat hij laatst nog klokkeslag twaalf van zijn vrienden afscheid had genomen om naar huis te gaan, omdat hij zich niet weer een nachtkus geweigerd wou zien.
Ondervraag die twee kleine meisjes, wel tweelingen gelijkend en by wie het zwart en het blond der ouders zich had gemengd en een glanzend bruin had te voorschijn geroepen, 't Is mogelijk dat ge een ondeugend antwoord krijgt op uw onbescheiden vraag; maar als ge haar bevalt, en dat heerlijk lot kunt ge verwerven door voor haar de wildeman te spelen, of door beiden een plaats op uw schouders te gunnen, of door rechtuit op den grond te gaan liggen en met u te laten sollen als een jonge poes zonder nagels, dan zult ge hooren.
181
VERZOEND.
dat ze pa veel liever vinden dan ma. Voor deze toch hebben ze het lekkers altijd weg te stoppen, dat pa hun heel geheimzinnig in de hand goochelt als ze soms, en dat is nogal erg dikwijls en in uren, die ze heel goed kennen, aan de studeerkamer tikken en op het luide sbinnen'' achter de schrijftafel om — een hoekje, zóó nauw dat ei-even een arm door kan — pa van achteren belegeren en dan door niemand verjaagd worden als door ma, die beiden heel dikwijls op het spoor is en maar wat al te gauw ze in den schuilhoek weet te vinden. De jongsten mochten pa van morgen niet brengen, zei mama, die door dit besluit verschillende misdrijven, dien ochtend reeds gepleegd, strafte. Maar met de beide oudste jongens — aan iederen arm een — stapte papa, die geenerlei pleidooi meer borg in de rimpels van zijn voorhoofd, geen rechtskwestie meer in den lichtglans van zijn oog, het huis uit, den weg op naar het station. »Brengt u wat voor ons meê?quot; fluisterden vier rozeroode lippen, behoorende aan twee mondjes, die onder den bovenrand van de stoepleuning zichtbaar waren, juist toen pa, op de straat neergedaald, daar voorbijging. Een blik vol ondeugende verstandhouding was papa's afscheid.
Aan de plaats van bestemming vond hij een sierlijk open rijtuig met twee fiksche paarden, 't Waren niet de besten van mijnheer van Aarle, want die moesten op stal blijven voor straks, maar deze twee blessen konden 't ook best af, zei de koetsier.
gt; Jongens, jongens, mijnheer!quot; vervolgde hij, toen hij op den straatweg naar 's Heerenstede was gekomen, » we zullen wat te kijken krijgen, want onze mijnheer spaart de duiten niet. Hoe jammer, dat hij zelf zoo miserabel gehumeurd is evenals mijnheer Gustaaf, die maar altijd de eenigheid zoekt! U moet er ereis een oogje op houden; 't is toch van uwees competentie, daar ze me zeien, dat u zooveel als de familiedokter is.quot;
jgt;Dat's bijna waar!quot; hernam van Drachten vroolijk. De zoele lucht, de zonneschijn, het weelderig groen, ofschoon door de langdurige droogte hier en daar met een dikke laag stof bedekt, stemden hem lustig en blijde. Hij had het ruime rijtuig wel opgevuld willen zien met vrouw en kroost. .. Hij had wel het grootsche feest er aan willen geven, om met de zijnen in gindsch bosch te schuilen en te dartelen als jong met de jongen.
«Prachtig bosch!quot; riep hg bewonderend uit.
Dat 's het »zonder-endquot;. Wie er eenmaal in komt komt er niet weer uit. 'k Heb van morgen nog een ouwen heer bijtijds er van afgehouden: een gast van jonker Maurits. Ze zeggen dat hij van Orden heet en zooveel als een schoolvos geweest is. Jemeni, wat
182
VE11Z0END.
houdt dat ventje van wandelen! En dan bekijkt bij alles, alles! De freule lijkt wel dol op hem, want ze loopt dikwijls meê en dan praat b ij maar en luistert z ij.quot;
»Jawel, ik ken dien heer. Zijn er al andere gasten aangekomen ?quot;
gt; Van den rijkdom wel, maar nog niet veel van de hoogte, weet u .. . Maar ze zelen me, dat die altijd heel laat komen en dat dat zoo bij bet soort boort. Ik moet nog wel drie keer been en weerom. Maar de blessen kunnen 't best af en ik heb bruid en bruigom niet te rijden. Vindt u dat geen affront voor me? Die duivelstoejager van den jonkheer, die zoo wat van alles moet doen, tot zelfs potkoken, zooals 'k me heb laten vertellen, rijdt hen naar bet rechthuis en de kerk met mijn span. Dat komt: hij is van de hoogte en ik maar van den rijkdom. Ik weet niet hoe de dokter er over denkt, maar ik hou meer van het suffisant klinkende, en dat doet bet geld toch bet best. Zie, mijnbeer, daar staat mijn mijnheer weer bij die vaart te kijken waar verleden week dat ongeluk is gebeurd. Hij ziet zijn paarden niet eens . .. Merkt u wel? uwees groet ook niet..! En dat, nu mevrouw Wrede in de laatste dagen zoo weinig tijd had! Want anders, weet u, troostten die twee mekaar nog wel, dat heb ik wel gemerkt... Of u me begrijpt!quot; dus besloot bij met een oogknipje.
Van Drachten was aan het bek van Fancras-cottage, steeg uit, wenkte den koetsier, die zooveel had verteld waarover te denken viel, vriendelijk vaarwel toe, en trad naar bet nederig verblijf van de Wredes.
Er was geen levend wezen te bespeuren. Zelfs nadat hij gescheld had bewoog er zich niemand. De jaloezieën waren alle neergelaten en aan de noordzijde, waar ze niet noodig waren en zich dus ook niet bevonden, bleken de gordijnen tot beneden toe gevallen. Voor wie dat ook vreemd mocht zijn, voor den advocaat der familie in het geheel niet. Toen hem het engagement door Maurits Wrede was medegedeeld, had bij zich zeer goed den strijd kunnen voorstellen, die in het hart van jonkheer Maurits was gestreden. Dat deze zijn toestemming had gegeven was hem vreemder voorgekomen dan nu het afzijn van alle feestbetoon.
Eindelijk scheen hij toch opgemerkt; want hij meende eenig gedruisch in zijn nabijheid te booren. Maar bet kwam van den kant van den tuin; het waren voetstappen op het kiezelzand van de veranda, aan de achterzijde van bet buis. Daar werd de oude heer zichtbaar, die, zooals de koetsier meende, zooveel als een schoolvos was, maar in wien van Drachten dadelijk een goeden bekende van voor jaren berkend had. Mijnbeer van Orden was student aan de Leidsche Academie geweest, waar van Drachten hem leerde kennen, maar had
183
VERZOEND.
door noodlottige familieomstandigheden zijn studies moeten prijsgeven en zich toen aan het onderwijs gewijd. Hij was op middelbaren leeftijd, na 'sjonkheers tweede huwelijk, de gouverneur van Everard en een tijdlang ook van Isabella geweest, maar eensklaps bevangen geworden door de begeerte vreemde landen en vreemde zeden te leeren kennen en bestudeeren. Zeer tegen den zin van den jonkheer was hij van de Wredes weggegaan en naar Java gereisd. Hij had zich dan ook daar als gouverneur bij een rijke Oost-Indische familie zeer onderscheiden. Voor een viertal jaren was hij teruggekeerd. Sedert had hij stil, teruggetrokken, maar te midden van zijn rijke bibliotheek en van zijne niet minder rijke levenservaringen geleefd en zich door eenigen literairen arbeid zeer onderscheiden. Altijd had hij de kennis met de Wredes onderhouden. Jonkheer Maurits, die hem immer gerespecteerd had, scheen hem wel een patriciaat, van eenigszins anderen aard natuurlijk als het zijne, toe te kennen en hem bijgevolg een plaats a part te hebben aangewezen. Het scheen wel of de advocaat der familie ten aanzien van van Orden, ook nu nog, geheel oordeelde als het hoofd dier familie, — een overeenstemming, welke niet dikwgls zich voordeed.
Met een blijde uitdrukking op het gelaat stak van Drachten hem beide handen toe. Hij scheen hèm maar alleen op te merken en niet Isabella, die naast hem ging en nochtans in haar beste oogenblikken bleek te zijn, daar er nu, in plaats van de wel eens terugstootende hooghartigheid, eene tot toenadering verlokkende voorkomendheid op haar gelaat te lezen stond.
Een beminnelijke en toch ontzagwekkende persoonlijkheid, die mijnheer van Orden! Lange haren, eens blond maar nu gegrauwd, hingen langs een gelaat, dat den stempel droeg van intellectueelen adel. Hoewel de regelmatige trekken, het hoog, eenigermate gewelfd en aan de slapen afgeplat, voorhoofd, de tintelende donkerblauwe oogen, den grooten ietwat gebogen neus, de breede krachtige kin zoo niet noodzakelijk maakten dan toch vergoêlijkten; hoewel dus het geheel een zweem van vroegere mannelijke schoonheid liet gissen, het werd alles voorbijgezien om de bijna geestelijke schoonheid, waarvan het gelaat niet meer dan de onvolkomen stoffelijke uitdrukking kon zijn.
»Goed, dat je de muffe vrinden nu eens congé hebt gegeven!quot; riep van Drachten hem toe. »Ik wist dat je komen zoudt: want »de freulequot; — en hier maakte hij zijn vergrijp tegen de wellevendheid goed door voor Isabella te buigen — »had me geschreven, dat je vast beloofd hadt het bekoorlijk Haagje voor een paar dagen te verlaten. En — 't
184
VERZOEND.
was om er jaloersch op te worden! — de freule scheen uw komst wel noodig te achten om dit feest voor haar een feest te doen zijn.quot;
»Ja, ze bederft me!quot; klonk het met een zeer zuiveren tongval, terwijl de schitterende oogen zich met een blik vol genegenheid op haar vestigden.
vMon ami is niet te bederven; vindt u dat ook niet, mijnheer van Drachten?quot;
En zoo ging het vleiend en bewonderend voort, terwijl er dikwijls gedoeld werd op het verre verleden, toen zij, als aankomend meisje, op zijn knie zat en de eerste vervoegingen leerde en het onderscheid van gelijkvloeiende en ongelijkvloeiende werkwoorden, die zij, zooals ze schertsend aanmerkte, gemakshalve maar allemaal tot één soort terugbracht. »Wat was er van mijn moedertaal geworden zonder uw hulp!quot; riep ze komisch uit, »en... van mijn hartquot; voegde zij ernstig en op heel zachten toon er bij. »Toch is 't gelukkig, dat mon cher ami me van 't Fransch niet verder dan de gronden leerde. Beken 't maar; daar zat uw kracht niet!quot;
»De Fransche taal is ook een bedelares,quot; merkte van Orden aan.
»Maar die toch op een wereldtroon zeielt, vriend!quot; viel van Drachten in.
gt;Ik ga den strijd met je beiden niet aan; ik wil in mijn feestelijke stemming b 1 ij v e n en er ons freuletje in brengen. Weet je wel, Isabella, dat je verdiende als straf, bijvoorbeeld honderdmaal te «chrijven: ik ben de zuster van den bruigom?quot;
7) Heb dank voor de gracieuse réprimande over mijn te lang hier blijven,quot; riep Isabella. »Ik ga me kleeden en laat de heeren bij elkaar.quot;
»Die heb ik nooit zoo gezien!quot; zeide van Drachten, toen Isabella zich verwijderd had. »Sta je met haar in geregelde correspondentie?quot;
»Ja, sedert mijn terugkomst uit Indië. Ik heb altijd gedacht, dat jonkheer Maurits haar dikwijls van haar vroegeren gouverneur zal hebben verteld, zoodat ze dien niet had vergeten...quot;
»0f dat mevrouw dit deed... en dan kan ik me begrijpen, dat je portret geen verminking onderging.quot;
Mijnheer van Orden hield zich alsof hij die woorden niet had verstaan. Hij sprak er van, een oogenblik in de veranda plaats te nemen ; ten minste, indien de advocaat geen haast bad. Van Drachten zat dadelijk naast hem.
»Er is voor mij hier iets drukkends in de lucht,quot; ving van Orden aan. »Er is iets gespannens in de houding van Adelaide, iets ongezonds in de opgewekte stemming harer dochter . .
«Hoelang ben je hier?quot;
185
VERZOEND.
»Twee dagen.quot;
gt;Heb je de van Aarles hiei' veel ontmoet?quot;
»Den ouden heer in 't geheel niet; den jongen ieder dag eens: dus tweemaal.quot;
»'t Is of je zijn visites periodieke noemt, misschien wel metho-dieke,quot; merkte van Drachten nadenkend aan.
iVeel anders waren ze niet. Zelfs zijn reciet van den beurtzang op het laatste diner geleek op zijn visites, 't Was een huwelijks-wensch, waarin banaliteit van gedachten en vormgebreken om den voorrang dongen. Als vergoeding werd het ons voorgediend in twee talen. Zij dreunde 't in 't Engelsch op, hij in 't Fransch. Wat een klein volk zijn we toch! Tot in ons intiem leven schamen we ons over hetgeen de kracht behoort uit te maken van ons volksbestaan: over onze taal.quot;
»Maar verstond ik je goed: kwam in den tijd datje hier waamp; de oude van Aarle niet? Kwam hij hier nooit veel?quot;
»Ik heb zelfs van niemand hier zijn naam hooren noemen.quot;
»Ook niet van haar lippen?quot; vroeg van Drachten bijna aan het oor des anderen.
»Van Drachten .. .!quot;
»Ik concludeer nog niet; ik considereer maar alleen! Er is hier mij nog veel meer vreemds dan u ... Dat het tot een verbintenis zon komen tusschen de twee families heb ik van den aanvang vermoed; dat er nóg eene wordt voorbereid vloeit uit den bestaande» toestand voort; maar dat de reeds tot stand gekomene tot zulk een overhaast huwelijk leidt... dat de koele verhouding van jonkheer Wrede zoo scherp moet afsteken bij de vriendschappelijke van zijn vrouw, dat is mij vreemd, dat schijnt mij verdacht.quot;
» Wat de aanraking met de realiteit toch dikwijls argwanend maakt!quot;
iWat het idealisme dikwerf tot naïveteit leidt!quot; repliceerde van Drachten.
Deze had, toen hij geloofde bij zijn aankomst niet opgemerkt te zijn, verkeerd geoordeeld. Mevrouw Wrede, bezig haar toilet voor het déjeuner in orde te brengen en in dien allergewichtigsten arbeid bijgestaan door de eenige vrouwelijke dienstbode, daarvoor eeniger-mate door haar gedresseerd, had, toen ze een rijtuig hoorde stilhouden, even door de neergelaten jaloezieën gegluurd en haar helpster-naar beneden gezonden, om Henri aan te zeggen, dat mijnheer van Aarle de boodschap kon worden gedaan hier te komen. Daarop had zij de kleinoodiën uit het elegant èyb«tene-kastje te voorschijn gehaald, welks elegante vorm de pseudo kamenier reeds geruimen tijd stil-
186
VERZOEND.
zwijgend had bewonderd. Welk een pracht! Wat zou die diadeem straks in het haar flonkeren! Wat zou vooral die roos van diamanten schitteren op den boezem, die de rijkste kant zou doen golven!
»Ik wist niet dat, mevrouw dat had!quot; zei de dienstbode bewonderend.
»Mijnheer denkt geen toilet te maken .. . Och, een blinde ...! En het bruidje mag toch wel eenige eer bewezen worden.quot;
«Tot dusver was dat niet het geval, meent mevrouw zeker. O, mevrouw, wat zal u er prachtig uitzien!''riep zij de handen vouwende in de overmaat harer bewondering.
De boodschap, door Henri op Woudenberg in allerijl gedaan, bleek al zeer spoedig de gewenschte uitwerking te hebben. Uit het gesloten rijtuigje, dat voor de cottage stilhield, stapte een heer, in zwarten rok en pantalon, zwart vest en witten col, het groote kruis van ridder van den Nederlandschen Leeuw bevestigd op de borst. Het was de vader der bruid. Het onderscheidingsteeken met de zinspreuk : virtus nobilitat had hij voor weinige weken ontvangen tot belooning zijner groote inschrijving in een leening, bij welker volteekening de regeering groot belang had.
Hoewel van Aai'le een kwartier geleden reeds wist, dat van Drachten, die door zijn rijtuig was afgehaald, op Pancras-cottage was aangekomen, had hij toch, overeenkomstig de ontvangen orders, op een boodschap van mevrouw Wrede gewacht, eer hij zich tot het houden eener conferentie waagde aan te melden. En het doel dier conferentie was nog wel de bespreking en vaststelling van de bepalingen van het huwelijkscontract, dat altijd, zooals het gebruik meêbrengt, ten huize der bruid werd geteekend, zelfs al bracht de bruigom het fortuin aan. Maar er werd bij dit huwelijk zooveel tegen het algemeen gebruik gehandeld! Er was bij manheer van Aarle zóóveel opofferende goedhartigheid aanwezig, dat ook deze zonde tegen de billijkheid en de kieschheid geenerlei verzet van zijn zijde had uitgelokt!
De beide vrienden in de veranda waren wel gedwongen hun gesprek te staken, toen ze bespeurden wie zich naar de gesloten huisdeur begaf. Mijnheer van Drachten had moeite hem te herkennen, maar werd daarin door van Orden geholpen, toen deze van Aarle bij den naam noemde. »Ik ben hier logé en mag dus dit oogenblik den afwezigen gastheer representeeren. Veroorloof mij dus u te verzoeken hier een oogenblik te wachten: ik ga u aandienen,quot; zei van Orden.
Van Drachten, die zijn blikken maar niet van van Aarle kon afwenden en op diens gelaat het tegendeel van feestvreugde las, begon het gesprek, door zijn leedwezen er over te betuigen, dat de
187
VERZOEND.
intieme zending, met welke bet vertrouwen van van Aarle hem vereerd had, tot zulk een ontzettend ongeluk had aanleiding gegeven.
» Ja, wèl ontzettend!quot; hoorde hij zich toevoegen, terwijl de sprekende met zeer veel aandacht den rozestruik scheen te beschouwen, die zich slingerde om een der spijlen van de veranda.
»Blijf over mij beschikken, waarde heer!quot; vervolgde van Drachten. »Graag blijf ik de hand, bestuurd door een nobel medelijdend hart.quot;
Van Aarle knikte alleen met het altijd nog afgewend hoofd. »Tk geloof, dat ik de voordeur daar hoor openen. Wij worden gewenkt binnen te komen. Waarlijk het wordt tijd. 't Is al elf uur en om twaalf uur precies wacht de burgemeester op het rechthuis,quot; zei hij, alsof hij slechts met de gedachte aan het feest vervuld ware. Van Drachten en van Aarle traden het vertrek binnen, waar jonkheer Maurits, nog geheel in zijn dagelijksche kleeding, op den bekenden leunstoel, met den bekenden stok tusschen de beenen neerzat. Van Orden scheen wel verlof te hebben bekomen om het schemerdonker, dat er in die kamer den ganschen morgen geheerscht had, te verdrijven, want hij was bezig de gordijnen op te halen. «Halverwegequot; had de jonkheer na eenige woordenwisseling gezegd. Van Orden haalde ze veel hooger op: de blinde kon hem toch niet nagaan.
De beide binnentredenden ontvingen niets anders als een hoofdknik. Van Aarle hoorde zich toevoegen: »Van uw zoon, die tegenwoordig wel de bode schijnt tusschen Woudenberg en mijn woning, hoorde ik, dat u op het punt van de huwelijksvoorwaarden en de door mij verlangde bepalingen toch heeft toegegeven. Ja, ik dacht wel dat u, bij nader inzien, hier aan een huwelijk buiten gemeenschap van goederen de voorkeur zou geven.quot;
»U heeft dat verlangd mijnheer, niet ik,quot; zei van Aarle zacht. »Wij zijn het geheel eens geworden, mijnheer van Drachten,quot; vervolgde hij tot dezen. »Hier is het concept van den notaris, door mijnheer Wrede goedgekeurd, maar dat nog uwe bekrachtigingnoodig heeft. Sedert gister is bij mij de wensch tot de bijvoeging van nog één clausule opgerezen. De akte, waarbij ik aan mijn dochter Woudenberg schenk, wordt straks verleden. Ik wenschte nu nog een akte, waarbij de bruid in een of anderen door u voor te schrijven vorm haar grondbezit zonder eenigen bezwarenden titel aan haar bruigom in vollen eigendom afstond.quot;
«Mijnheer, wat beteekent dat!quot; riep Maurits. »De Wredes willen niet op die wijze weer in het bezit van het hunne komen.quot;
Bij het woord »het hunnequot; glimlachte van Orden even en mompelde hij: »nog in niets veranderd!quot;
188
VERZOKXD.
»Ik moet erkennen, mijnheer van Aarle,quot; zei van Drachten zonder zich blijkbaar veel te storen aan 'sjonkheers opvatting, idatik zelden milder aanbod heb zien doen. Vergun mij de kieschheid, die er in schuilt, het eerst te huldigen ..
»Wat kieschheid!quot; riep Maurits. »Ik wil niet geschonken hebben wat voor geld kan worden gekocht!quot; In zichzelven prevelend, voegde hij er bij: »'t Is weer als met die servituten! Altijd ben ik de verplichte ! Dat vervloekte geld, waar ze alles meê denken te kunnen dwingen...! Van Orden,quot; besloot bij met luide stem... »wat zou jij doen als je Maurits van Wrede was?quot;
«Dan zou ik toestemmen, dat mijn zoon aannam wat ik voor mij zeiven — ondersteld dat het mij aangeboden werd — zou weigeren.quot;
Wat daar gesproken was had l;et gezond verstand voor zich. Van Drachten glimlachte heel ondeugend; jonkheer Maurits liet zelfs even de dikke saamgetrokken wenkbrauwen haar gewonen boogvorm hernemen.
»Wat je daar zegt, van Orden, zou zeer verstandig wezen, als ik niet het hoofd ware van mijn geslacht en alzoo niet aansprakelijk voor elke daad van ieder zijner leden. Ik verkies niet de schuldenaar van dien mijnheer te zijn.quot;
Dat was rond, maar grof ook en beleedigend in booge mate. Van Aarle's bleek gelaat werd een oogenblik met een hoogroode tint overdekt.
^Jonkheer Wrede van Woudenberg kan nooit mijn schuldenaar worden. Wat mijn zoon en ik als een beleefdheid — nu ja, om het woord te gebruiken, dat mijnheer van Drachten bezigde en dat ik nu eens niet overdreven wil achten — als een kieschheid bedoelden, mag niet als een hoon, als een beleediging worden uitgelegd.quot;
»Dus uw zoon Gustaaf is het daarin met u eens?quot; vroeg van Drachten. — »Dit moet vaststaan, daar anders moeiljjkheden in de toekomst zich zouden kunnen voordoen.quot;
»Hij opperde zelfs 't eerst het denkbeeld!quot;
»Waarom kreeg hij dat denkbeeld ? Hij had mij dat toch wel bij zijn laatste bezoek kunnen zeggen. Maar de jongen is altijd zoo kort en heeft zoo'n haast alsof voor hem hier de koning der verschrikking woont,quot; riep Maurits.
»Om ieder geschil te doen eindigen zou ik meenen, dat mijnheer van Aarle de akte van schenking eerst na het huwelijk moest laten verlijden. Dan kan hij dadelijk zijn schoonzoon het bezit van Woudenberg verzekeren.quot; Van Drachten's voorstel scheen door van Aarle te worden goedgekeurd. Jonkheer Maurits begreep daartegen niets te
189
VERZOEND.
kunnen inbrengen. De bepalingen van de huwelijksvoorwaarden gaven bij den familie-advocaat geen aanleiding tot eenige opmerkingen. De familiekoets der Wredes, met het prachtigst span van van Aarle, reed voor. De bruigom trad binnen in gekleed kostuum, dat hem echter als aan het lijf was gesmeten en hem veel minder kleedde dan zijn gewoon daagsch pak. Maar nog altijd sprak jonkheer Maurits niet van opstaan.
»Goddorie, vader, 't is meer dan tijd! Nog in de oude plunje?quot;
»Ik denk te gaan, Everard, zooals ik ben.quot;
Daar trad Adelaide met Isabella binnen. De laatste had eerst geweigerd mee te gaan en er van gesproken, evenals de andere genoodigden tegen den tijd der receptie op Woudenberg te komen. Toen mama haar evenwel berichtte, dat dit niet strookte met het programma, ontworpen door den jongen mijnheer van Aarle, wiens dame zij zou zijn, had zrj toegegeven.
Mevrouw nam den arm van haar echtgenoot, terwijl zeden bruigom bemoedigend toeknikte en de andere heeren, behalve van Aarle, met een bevallige buiging begroette.
«Overdrijving, dus onwaarheid!quot; mompelde van Drachten, die de uitzondering had opgemerkt.
»Aller oog is op je gevestigd, Maurits!quot; fluisterde Adelaide.
»Ik blijf zooals ik ben!quot; snauwde hij.
«Voel je je zelfs niet in staat de vormen in acht te nemen? gt;Leerden dat de voorvaderen der Wredes?quot; zou de jonge van Aarle u in een oogenblik als dit vragen.quot;
Daar Henri, de huisknecht, in groot gala op den bok zat, moest de vrouwelijke dienstbode dezen morgen in de meest verscheiden hoedanigheden optreden. Zij diende dan ook de rijtuigen aan: het eerste was bestemd voor den bruigom, bet tweede voor mijnheer en mevrouw Wrede en mijnheer van Aarle, het derde voor freule Isabella en de beide oude heeren.
»Je zoon maakt het zich óók makkelijk,quot; verkondigde Maurits luid, naar den kant blikkend waar hij dacht dat van Aarle zich bevond. »Hij had zich ten minste de moeite wel kunnen geven zijn dame te komen afhalen.quot;
«Als hij eens een les had willen geven!quot; fluisterde Adelaïde.
Alsof hem een wesp had gestoken, sprong Maurits driftig op.
»Help mij even!quot; gebood hij. »Mijn kostuum als lid van de Ridderschap trek ik aan. Ik dacht, dat ik 't het laatst aan het hof van Willem II had gedragen, maar het zal nu het laatst bij deze gelegenheid zijn.quot;
190
VERZOEND.
«Misschien komt er nog wel eene,quot; dacht mevrouw.
Het geheele dorp was reeds van den vroegen morgen in een feestelijke stemming geweest. Het rechthuis was groen gemaakt. De burgemeester was, in ambtskostuum, herhaalde malen gaan zien of zijn orders wel stipt waren opgevolgd. Het kerkgebouw was als met bezemen gekeerd. Banken en stoelen met matten zittingen werden uit-, sofa's en zeteis, van zachte kussens voorzien, in-gedragen, tapijten op de blauwe zerken gelegd, en het koperen beslag van den grooten statenbijbel op den preekstoel — een geschenk van een der Wredes — was gewreven tot het glinsterde als goud. Ook de dominee deed evenals de burgemeester de ronde op zijn gebied, even gehaast, even zenuwachtig, «niettegenstaande hij veel meer tijd had, daar het bruidspaar de kerk eerst na het rechthuis zou betreden,quot; zooals het hoofd der wereldsche zaken zich uitdrukte. Maar de voorganger op geestelijk gebied verwonderde zich op zijn beurt over de kinderachtige gejaagdheid van den burgemeester, »die niets anders te doen had als eenige artikelen voor te lezen uit de algemeene wet;quot; welke opmerking algemeene instemming scheen te vinden bij de leden van den kerkeraad, voor deze gelegenheid opgeroepen en verschenen in hunne beste lange Zondagsche jassen van glimmend groen of blauw laken.
De dorpsgrooten waren in grooten getale opgekomen. Van den rijken graanhandelaar Pietersen, »die voor geen ton opstond,quot; tot »de gierige, alleen den mammon lievendequot; juffrouw Paats, onder wier bedstede misschien wel bij haar dood »tien hectoliters gouden tientjesquot; gevonden zouden worden, waren allen aanwezig, ongeduldig den groot-schen stoet verbeidend. De beide genoemde notabelen hadden het echter beneden hunne waardigheid geacht voor het rechthuis te blijven staan en hadden zich derhalve plaatsen verzekerd in de heerenbanken van het kerkgebouw.
Het gemeen, zooals juffrouw Paats de neringdoenden en de dag-looners noemde, vulde de ruimte vóór het rechthuis. Wat duurde der statige matrone, die haar klassieke kraakjapon had aangetrokken, het wachten lang! Helène, die in haar licht kleedje van lichte zomerstof en met het ronde strooien hoedje, versierd met een natuurlijke witte roos, er zóó lief uitzag, dat de rijke Pietersen zijn reusachtigen zoon een veelbeteekenenden stomp in de ribben gaf, toen zij door de menigte heendrong, had aanvankelijk nog getracht tante tot eenige lijdzaamheid te stemmen, maar dit ten laatste moeten opgeven. «We moeten vóóraan; daar is onze plaats, en ik mag geen Paats heeten als ik er niet kom. Dat zal je de weerga !quot; riep ze zóó luid, dat haar stem het gemompel en getrappel om haar heen nog te boven ging.
191
VERZOEND.
toen zij Pietersen met zijn grooten dikken jongen zich op de plaatsen, die zij voor zich en Helène bad uitverkoren, zag neerzetten. Zij protesteerde hoe langer hoe luider; riep er den koster bij, dien zij als nieuwtje vertelde, dat zij bij den doop van den bruigom in het doophek tegenover de baker bad gezeten, en bracht het zóó ver, dat Pietersen junior opstond. Er was één plaats vrijgekomen, en daar Helène in het gedrang van haar scheen afgeraakt en zich niet meer in de nabijheid liet vinden, nam zij met die eene plaats genoegen. »Zoo is 't als 't hoort,quot; zei de koster. »De twee rijksten zitten nou naast mekaar!quot;
Helène was met opzet achtergebleven en bad in een hoekje van de verst afstaande bank een schuilplaats gezocht en gevonden. Angst en vreugde, droefheid en blij verlangen kampten in de laatste dagen in haar binnenst om den voorrang. Zij had tante nog niet gezegd wat zij ieder oogenblik voornemens was te zeggen. Zij had zoo dikwijls gezinspeeld op zedelijke verbetering van gevallenen, op de kracht van een helpend medelijden, maar dan altijd een absolute veroordeeling gehoord en ten slotte een bevel zelfs om te zwijgen, daar tante haar nachtrust zag bedreigd door zulke kettersche voorbeelden en stellingen. Misschien was 't ook niet eens noodig. dat Helène er van repte; misschien zou ze, onder den last van wee en schande gebukt, vergetelheid zoeken in...? Zij dorst zelve den zin niet aanvullen; zij waagde het niet zich te bekennen wat zij doen zou, wat zij doen moest. Daar ving het orgel aan te spelen, zacht en statig; daar zag ze al de mannen zich het hoofd ontblooten; daar zag ze tante Paats als machthebbende opstaan en het magere hoofd op den mageren hals in het rond draaien. Was het niet of zij de algemeene aandacht tot zich wilde trekken en van het bruidje af, dat daar aankwam in haar rijpe schoonheid en haar rijken dos? »Neen, zóó iets was nog niet te 's Heerenberg gezien!quot; mompelden er honderden, die in ademlooze stilte het bruidspaar zagen binnentreden. De Koningin kon bij haar kroning geen rijker gewaad gedragen hebben. Waü was dat voor een stof, zoo doorzichtig en toch glinsterend of het goud was? Wat bedwelmende geur van oranjebloesem! Wat flikkering van diamanten! Wat reeks van bevallige toiletten! Tante Paats had voor niets oog als voor de Wredes en de Hoornbecques en de Giesenburgs. De klassieke japon kraakte, toen van Aarle met mevrouw Wrede het eerst na het bruidspaar binnentrad. Zij las op het marmerbleek gelaat van den vader der bruid den overmoed der victorie, op dat van den vader des bruigoms den druk van de nederlaag. Arme Maurits! Wat zag hij er hoog en edel uit in dien geborduurden rok met den stalen degen op
192
verzoend.
193
zij! Kanalje om haar heen, dat er om lachte, toen die degen even verward raakte tusschen de beenen van den drager en het evenwicht van dezen in gevaar bracht! Kanalje, dat in plaats van te gichelen, te buigen had en te jubelen; leve de Wredes! Zóó ging het in den goeden ouden tijd, toen den blinden Maurits de oogen nog goed openstonden; toen de nu afgeleefde Maurits jong was als de bruigom daar, dien zij met een oog vol welgevallen aanzag, »van wegens zijn mannelijk voorkomen.quot; maar toch ook met een zweem van wrevel »van wegens zijn plebejische liefde voor het geld.quot; Van de toespraak van den dominee hoorde zij weinig, zóó zeer was ze met haar eigen gedachten bezig en tevens met haar gevolgtrekkingen, zoo dikwerf zij van Aarle en diens dame aanzag. Het ging haar evenals Helène. Deze had bij het binnentreden der feestelingen het hoofdje voorovergebogen, als vreesde zij te zien. Van lieverlede werd het opgeheven, 't Geschiedde juist toen van Aarle binnentrad. Een rilling liep haar door de leden. En toen kwam hij ... op wien zich aller blikken behoorden te vestigen, zooals ze meende; hij, met dien veerkrachtigen gang, met dien fleren blik in het oog, met dien edelen glimlach om den tijn besneden mond! Een vorst...! een koning! En zij, die hem bewonderde, was er eene, die geen naam had; die er een had moeten leenen; die geen verwanten had dan een vader, die in het duister behoorde weg te schuilen! En zij, die hem bewonderde, had hem durven liefhebben, had zich voor zijn gelijke durven houden! Maaibij zelf had haar uitverkoren en had haar liefde den hoogsten prijs geacht! En een liefde, zooals hij vroeg — ten minste gevraagd had — en zooals zij gegeven had, was een koninkrijk waard; dat voelde ze, dat begreep ze. Het gaf haar een gewaarwording van fierheid; het gaf haar den moed het hoofdje op te heffen en het oog te vesten op haar, die hem vergezelde. Neen, waarlijk, die was niet schoon, die was niet bevallig! die had alleen een trek van voornaamheid op haar gelaat; een trek, die van een lange reeks voorvadeien vertelde en tevens van een hooge mate van voldaanheid, dat er zoo iets verteld kon worden; die scheen wel zóó zeer verdiept in haar eigene voortreffelijkheid, dat ze geen oog kon hebben voor die van Gustaaf. IJdel, hooghartig, kinderachtig wezen, dat niet waard was Gustaaf te dienen, en in houding en gebaar zich toch als zijn meerdere voordeed ! Wissel maar een blik van verstandhouding met dien mageren jonkman, in de holte van wiens eene oog een lorgnet schuilt en die, lire a quatre epingles, in de nieuwe uniform van tweeden luitenant der huzaren er als een pretendent uitziet. «Laat hij 't maar wezen!quot; juichte 't in Helène's binnenst. »Laat zij maar hare voorliefde verzoend. — II. 13
VERZOEND.
toonen en dan zal Gustaaf haar nog koeler bejegenen dan hij reeds doet.quot;
Helène, kunt ge dien laagsten van alle hartstochten, de jaloezie, niet bemeesteren? Waar bleef uw kracht tot zelfopoffering, waarvan ge in de uren van eenzaamheid zoo hoog getuigde als de vrucht der eenig ware liefde? Verdwenen! Zij kent slechts één wensch; hem de hare te noemen, hem aan te hangen met al het vuur, dat thans in haar brandt, met al de begeerte, die zij moeite heeft in band te houden nu hij het kerkgebouw heeft doorvorscht, nu hij zijn blikken door de menigte, de opeengepakte honderden, heeft weten heen te boren, en te midden van allen haar, weggedoken in dien hoek, heeft weten op te sporen .. .! nu zij zijn hoofdknik bespeurt, den trek van verveling van zijn gelaat ziet verdwijnen, om plaats te maken voor een lach van verrukking!
»Mijn is hij! Mijn blijft hij!quot; juichte ze. »Wat kan zijn vader daartegen!quot;
Daar klonken de dieproerende orgeltonen. Verkondigt het dier breede schaar, en vooral dien rijkaard, die bij het gebed zoo diep het hoofd heeft gebogen als droeg het een atlasgewicht! Kuischt en bruist over de hoofden van allen in steeds wijder kringen! Jubelt door de sferen: hij heeft haar lief boven allen; hij kiest haar boven de hoogen en voornamen I
De plechtigheid was ten einde. De kerk was lediggestroomc, maar het orgel deed nog altijd de feest-hymne hooren. Helène bleef in haar schuilplaats staren naar den stoel, waar hij had gezeten; hooren naar de melodieën, wien zij, verloren in de extase, de heerlijkste stemmen gaf . ..!
Daar klonk het naast haar: »'t Zou al heel mal van Isabella wezen, al is ze ook maar van halfbloed, als ze dien jongen nttm. Hoe is 't mogelijk, dat Maurits dat kan willen, zooals ze zeggen dat hij 't doet. 't Lijkt er wel een zoo-uit-den-winkel-geloopen krentenweger. 't Kan ook best wezen dat hij er in geboren is. Ik meen dien jongen van Aarle. Wat maakt hij Belletje het hof!quot;
Helène vond, dat tante Paats een beleedigende schrille stem had en te dor en te uitgedroogd was, om iets anders te kunnen en te willen dan lasteren en kwaadspreken.
19-t
XXVII.
Mijnheer Sylvius had de laatste hand aan zijn toilet gelegd. Ter zijner eei'e zij aangemerkt, dat hij gewoonlijk daaraan geen groot deel van zijn leven besteedde. Zucht om te schitteren door kleedij was beneden hem. Evenwel zorgde hij er voor, altijd gekleed te gaan als de gegoedste zijner tijdgenooten, en altijd in overeenstemming met de plaats en het feest waar hij zich vertoonde. Het gold thans het bijwonen eener receptie in gedistingeerden kring. Een zwart laken frac, vest en pantalon, onberispelijk van snit, een keurig gesteven overhemd met een drietal parelen tot knoopjes, een sneeuwwit opstaande boord, vastgehouden door een wat grooter parel die even boven het strikje van het lage witte halsdoekje te voorschijn kwam, en vooral het groote ridderkruis van den Nederlandsehen Leeuw, — dat alles kleedde hem goed en gaf hem, niettegenstaande de in Europa altijd suspecte gelaatskleur, een gedistingeerd voorkomen. Hij vond het zelf ook, toen hij zich in den spiegel beschouwde en het oog met eenig welgevallen vestte op het ridderkruis.
Het was of hij de eenige bewoner was in het groote huis. Geen ■enkele kreet, geen enkele klank zelfs werd vernomen. Als men goed luisterde, ja, dan hoorde men het tikken van eenige pendules en van tijd tot tijd een dof geluid op trap en in gang. Het laatste ging van den huisknecht uit, die hier geleerd had zacht te loopen en daarom in de laatste tijden meest op pantoffels ging. Toch was er meer in het huis dan pendule en haisknecht. In de ruime benedenkamer, uitziende op den weelderig groenenden tuin — een wonder van goede tuinmanskunst, die de felle droogte der laatste weken
VERZOEND.
had weten te niet te doen — zat een talrijk gezin bijeen: een moeder met een zestal kinderen, waaronder er waren, die men op andere dagen om dezen tijd op de banken van gymnasium of boogere burgerscholen had kunnen vinden. Nu waren zij thuisgebleven met voorkennis hunner moeder, die het grootst mogelijk aantal barer kinderen om zich heen wensehte te zien. Het grootst mogelijk aantal! De oudste kon niet komen, zou wel nooit terugkomen; en omdat zij dat vreesde, en omdat zij door die vrees zoo innig, zoo bitter leed,, had zij de haar overgeblevenen om zich heen verzameld. Deze mochten nog schuilen onder de moedervleugelen. Maar dat bad de oudste, de thans verdwenene, óók gedaan! O, de gedachte deed de roode oogen weder rooder worden. De oudste had daar gescholen en was niet bewaard gebleven! Zij klemde haar jongens aan haar borst, en de vraag sneed haar door de ziel: zullen zij ook verdwalen als ik ze aan de menschenwereld moet afstaan? En bet kleinste legde de donzen rozeroode armpjes om moeders hals en vleide het; blozende blanke kopje tegen moeders gezicht, waarvan het engeltje het evenbeeld was, en lispelde: ^Gaat Pred heusch naar de Oost? wordt hij daar koning, ma?quot;
Mama schrikte. Had zelfs de kleinste het reeds begrepen ? Ja, Frédéric ging naar de Oost, maar niet als koning. Och God, wat vreeselijke smart! En daarbij nog het sarcasme van dat lieve onschuldige kind, waarin misschien ook reeds de kiem lag van hetgeen naar hare schatting de wortel van alle kwaad was: de hoogmoed.
»Stil, stil, daar komt papa!quot; zei mama. De kleine klom haastig van moeders schoot af: de anderen schikten zich ordelijk om de tafel, ieder met een boek vóór zich, daarin het voorbeeld volgende van mama. Geen geluid werd alzoo vernomen, toen mijnheer in feestgewaad binnentrad. Iets donkers trok er over zijn donker aangezicht. »Ik vind het niet goed, dat de kinderen van school zijn gehouden. Zij zijn er nu eenmaal vandaan gebleven, maar ik wenscb dat ze de lucht ingaan.quot; Mama knikte even en vestigde een vragenden blik op hem. Hij begreep dien zeer goed en beantwoordde dien met de mede-deeling, dat hg naar Woudenberg ging en velen een lesje wou geven in het dragen van huiselijk leed.
»Adieu! Zend me 't i'ijtuig van avond aan 't station; laatste trein!quot;
Het kleinste kreeg haar stem terug, toen het de buitendeur achter papa had hooren toedoen, en vroeg, ditmaal aan mama's schoot staande: «Gaat pa naar Fred toe?quot; 't Was of iedere vraag van dat kind pijn moest doen. Mama weerde het zacht af en heette het in den tuin te gaan. Het kind mocht nu wel gaan spelen en wat leven maken; ze
196
VERZOEN».
lioetde nü niet meer op de kleine voetjes als voort te schuiven. En het liet zich dit geen tweemaal zeggen, het dartele veulen!
Papa zat in zijn coupé en had hier en daar te knikken, om den nederigen groet van dezen ot' genen te beantwoorden. Als hij dat deed poogde hij aan zijn gelaat een vriendelijken schijn te geven, maar tevergeefs: dat gelaat bleef als van brons. Alleen toen hij op het perron een paar uit Den Haag teruggekeerde leden van de Kamer ontmoette, die hem hartelijk de hand drukten en als in 't voorbijgaan polsten over de stemming in stad, klaarde zijn gelaat op; stond hij eensklaps te midden van de publieke zaak; kon hij blijk geven van zijn tact in het menageeren van eenige susceptibiliteiten en het ameneeren van eenige malcontenten, en kon hij haast de meest stellige verzekering geven, dat het terrein door hem behoorlijk gerecognosceerd, gesondeerd en niet steriel was bevonden. Het paar wel wat ongeruste Kamerleden was gerustgesteld. Was het overdreven bescheidenheid, die hen den weldadigen indruk deed voorbijzien, die hun viertal speeches in de laatste week en hun zestal amendementen op een wetsontwerp, dat ze daaronder bedolven en begraven hadden, bij hun kiezers noodzakelijk teweeg moesten brengen?
Maar niet alleen het begin der reis, ook het vervolg was bevredigend. In den wagen le klasse, dien hij zich had uitgekozen, vond hij zijn vriend den minister X. Hij was gecharmeerd hem te ontmoeten. Hij had hem nog zijn blijdschap meê te deelen over de benoeming ■van zijn vriend Gruysers van der Aa tot der Aa tot commissaris des konings in de provincie P. — een uitstekende keus, waarover het land zich had te verblijden. Hij sprak over het laatste parlementair debat, waarin de homogeniteit van het ministerie zoo schitterend was uitgekomen. Nieuwe gouvernementale krachten hadden .zich doen kennen. A'ileen de specialiteiten, zooals Oorlog en Marine, waren beneden de verwachting gebleven. Er zou zeker wel gezocht moeten worden naar plaatsvervangers. Maar hij gaf toe, dat het heel moeilijk zou zijn die te vinden, daar al de generaals-majoor en de kolonels bijna reeds minister waren geweest en het in lagere rangen slecht zoeken zou zijn.
Zijne Excellentie was alleraffabelst. Zijne Excellentie wist ook, dat hij sprak met zijn evenknie van den fameuzen comte de Warwick; le faiseur de mis. Zijne Excellentie vroeg hem of hij ook ging jouis-seeren van de buitenlucht, waarnaar het gansche ministerie, en niet het minst het lid, dat het genoegen had met hem te reizen, smachtende was: en op het antwoord, dat hij slechts even een receptie ging bijwonen, volgde de zeer beleefde uitnoodiging om, als mijn-
197
VERZOEND.
heer Sylvius eens dien kant uitkwam, toch vooral den Keienberg niet voorbij te gaan: het buitenverblijf Zijner Excellentie. Het werd gracieuselijk beloofd. »Nog vóór de periodieke verkiezingen?quot; Sylvius beloofde het bepaald.
Marktwolde was in 't verschiet. Sylvius maakte zich tot uitstappen gereed.
»Wie is de zoon van goeden huize uit uw stad, die als koloniaal uitgaat? Ik heb er straks op den trein van hooren spreken . .. Weet u er iets meer van . ..?quot;
»0, dat is een lange geschiedenis!quot; hernam Sylvius met een glimlachje, terwijl hij de hand ten afscheid uitstak. »Zou u me ook weten te zeggen, welke oud-gouverneur-generaal zich thans te 's Heerenstede bij mijn cousin Wrede van Woudenberg ophoudt?quot;
»Neen ... er zijn er zoo velen, en bijna allen reposeeren zich op het land.quot;
»Ze zijn dan ook »in rustequot; om ter ruste te gaan, zoo niet de portefeuilllejacht ze tot een veelal doodelijke beweging prikkelt,quot; merkte Sylvius gewichtig aan.
»Adieu! Amuseer u goed!quot; wuifde Zijne Excellentie hem toe, die maar geen repartie wilde geven op het laatste bijtend gezegde, dat in de schatting des ministers menig vroeger geuite aardige phrase van Sylvius bedierf, ja geheel buiten effect stelde.
»Geestig manneken!quot; prevelde de minister, hem een oogenblik naoogende, met een uitdrukking, die het midden hield tusschen ernst en scherts. Gelukkig, dat Sylvius er verre van was te denken, dat zijn vriend de minister ooit zulk een zelfstandig naamwoord op hem zou kunnen toepassen.
Bijna in vliegenden ren legden de zwartjes voor het lichte rijtuigje den afstand van het station tot Woudenberg af. De praatgrage koetsier, dezelfde die mr. van Drachten had afgehaald, moest zijn neiging wel intoomen, daar hij bij het eerste door hem gesproken woord herinnerd werd, dat er een zeer groote ruimte lag tusschen den heer in het rijtuig en den gemeenen man op den bok. Hij bleef dan ook den geheelen weg over zwijgen; hij bleef het zells, toen hij het rijtuig liet stilhouden voor de hooge stoep van het heerenhuis en »d(;n stuggen dwarskopquot; op een bediende zag wachten, om het portier open te sluiten.
Het duurde mijnheer Sylvius wel wat lang. Toch kon hij met de fijne glacé handschoentjes niet zelf het portier openen. Eindelijk kwam de huisknecht in groot livrei, die op de bitse aanmerking: »ik heb lang gewachtquot; veroorloofde te antwoorden, dat de receptie reeds in. vollen gang was en hij bezig was de sorbets rond te dienen.
198
VERZOEND.
Ja, de receptie was in vollen gang. Dat kon Sylvius merken aan het tal van equipages, op wier paneel menig bekend en door hem gewaardeerd wapen werd bespeurd. Hier het schild van de Walesteyns met den luipaard van goud, klimmende op een veld van keel; ginder dat van de Hoornbecques, de Giesenburgen, de Oetgens van Waveren, de Stelredams, enz. enz.: de een met drie meeuwen van zilver, de andere met een aalkorf van sabel, de derde met een vruchtschaal van goud op velden van keel, van zilver of sinopel en gesurmonteerd meest door een baronnen-, een enkel zelfs door een gravenkroon. Mijnheer Sylvius overzag dat alles zeer spoedig en bewonderde, maar voelde toch een oogenblik een prikje in het hart; het was de spits van het angeltje der jaloezie, dat hem even aanraakte. Dat zijn grootvader nooit op het voorrecht gerekend had een kleinzoon te kunnen krijgen, zooals... de tegenwoordige mijnheer Sylvius was!
De vleugeldeuren der groote zaal op Woudenberg gingen open. Henri, de huisknecht, was tot groote ergernis van al de livrei-bedienden der van Aarles tot kamerdienaar verheven en diende aan. Jonkheer Maurits had dat zoo begrepen en 't met spartaansche kortheid -— maar ook lompheid — aangekondigd door de mededeeling: Henri wist hoe 't hoorde. Henri was zoo zeer gewend geraakt aan het gebruik van een «vanquot; dat hij, het kaartje van Sylvius even beschouwende, met luider stemme op den drempel riep; »ilijnheer Sylvius van ... van ...!quot;
Alsof mijnheer Sylvius vond dat zijn persoon de hoofdzaak was, verwaardigde hij zich niet den haperenden kamerdienaar in te lichten, maar trad hij, met lichten tred over het donzen tapijt, de bonte rijen vleiend groetend langs, totdat hij au fond als in een heilige nis, uit bloemen en welriekende heesters gebouwd, het jonge paar vond staan. Hadden anderen een banalen gelukwensch gepreveld, — zelfs van Drachten had niets anders weten te doen — hij sprak goed verstaanbaar eenige fraai gevormde volzinnen, waarin een lief idee verholen lag. Een gemompel was uit de aanwezige menigte opgegaan, toen Sylvius binnen was getreden. Vooral de ouderen, de hoofden van historische geslachten, hadden zich met eenigen onwil afgekeerd en zelfs zich aan eenige niet beminnelijke oordeelvellingen gewaagd over den radicaal, die als niet welgeboren zich steeds onder de hooggeborenen mengde. Hun afkeer, hun haat was echter de grootste hulde, in geruimen tijd aan de schitterende gaven van den plebejer gebracht!
De plebejer was met een gratie en een gemakkelijkheid, die menig patriciër en edelman hem had moeten benijden, de rijen langs gewandeld; was met een licht hoofdknikje mijnheer van Aarle voorbij-
199
VERZOEND.
gegaan, maar stil blijven staan voor den blinden edelman, wiens hand hij in de zijne nam en warm drukte, terwijl hij hem op vrij luiden toon de groeten overbracht van minister X, den vriend, met wien hij tot Marktwolde had gereisd.
»Hoe maakt Otteline 't?quot; vroeg Maurits warm, terwijl hij de oogleden opensperde alsof hij nog eens een poging wilde doen om te zien. , »Heel veel groeten... heel veel groeten van haar...!quot;
«Beminnelijk als altijd voorzeker!quot;
»]\Ieer dan ooit, Maurits!quot;
Hij ging mevrouw Wrede zonder spreken voorbij; een allerinnemendst lachje moest het wegblijven van eenig woord vergoelijken. Hij schreed sneller en sneller voort, nam even Isabella's hand, en haastte zich Gustaaf, die naast haar stond met een air van koude onverschilligheid, wat hier door den hon tori kon zijn voorgeschreven, zonder eenigen groet voorbij te gaan. Hij zocht iemand in het gezelschap. Hij zocht van Drachten en vond dien eindelijk, in een hoek der zaal in gesprek met een heer, die er in zijn ouderwetschen zwarten rok zonder eenig ridderlint nogal burgerlijk uitzag. Hij stak den politieken medestander met eenige drift de hand toe en voerde hem even ter zijde — wel wat onbeleefd tegenover den heer met wien van Drachten in gesprek was! — en verzocht hem voorgesteld te worden aan den oud-lndischen gouverneur.
» Dat kan ik zeer gemakkelijk doen. Keer je tot den heer van wien je je hebt afgekeerd, amice! Van Orden!... mijnheer Sylvius! Ik behoef er niets bij te voegen ... op haast ieder terrein heeft de naam Sylvius een goeden klank.quot;
Mijnheer Sylvius keek vreemd op. »Van Orden?quot; prevelde hij.
3gt;Ik weet dat ik niet hetzelfde voorrecht heb als mijnheer Sylvius en er ook geen aanspraak op mag maken. Ik vrees, dat mijn naam op ieder terrein bijna een onbekenden klank heeft. Ik ben een tijdlang de gouverneur van Everard en ook van Isabella geweest; toen naar Indiü vertrokken . ..quot;
»Ah . . . ü is dus hier de précepteur geweest? U heeft eer van uw leerlingen. Gecharmeerd uw kennis te maken!quot; Onder de lieve woorden werd een grievende teleurstelling begraven, evenals een afschuwwekkend lijk onder de geurigste bloemen. »Zeker een van je intimi, van Drachten?quot; beet hij dezen toe met iets bleeks om neus er. lippen.
»Ik hoop, dat hij mij het recht geeft hem zoo te noemen en te beschouwen,quot; hernam van Drachten, met zijn gewoon glimlachje Sylvius beschouwend; een glimlachje, dat deze nu eens zeer onbetamelijk, ja eigenlijk wel wat insolent vond.
200
vkrzokm).
»Ik zal de intimi niet verder storen en vraag er zelfs verschooning voor, dat ik het een oogenblik deê .. Hij ging heen, van Orden wel «enigszins verbaasd, maar van Drachten in zeer vroolijke luim achterlatend.
Er was sprake van, de warme zaal, overvuld van de overstelpendste geuren, te verlaten en tot aan het déjeuner dinatoire, dat den gasten weldra onder een alle'e van palmen, citroen- en oranjeboomen zou worden aangeboden, zich in de schaduwrijke lanen van Woudenberg te verfrisschen. De jonge mevrouw Wrede had haar echtgenoot toegefluisterd. dat zij haar sluier en haar oranjebloesems bijna niet meer torsen kon. waarop de jonge man haar luid lachend had toegeroepen, dat het dan ook allemaal maar ballast was sedert ze getrouwd waren; ■dat hij 't ook verduiveld heet vond en veel beter bij voorbeeld in het paviljoen op den berg. waar het nu verrukkelijk zou wezen.
Mama had het gehoord en had haar cavalier, van Aarle, aangezien met een blik, die dezen het hoofd omwenden en eindelijk tot het echtpaar het voorstel bad doen richten, om aan het hoofd van den stoet naar buiten te gaan.
«Papaatje, in alles uw gehoorzame dochter!quot; riep Caroline. »Als u Guust tegenkomt, zeg hem dan, dat hij wat minder koel moet zijn tegen mijn schoonzuster.quot;
Ieder heer bood een dame zijn arm, behalve Maurits, die op van Orden leunde. Isabella liep aan de zijde van Gustaaf. Zij had in de laatste oogenblikken anders over hem leeren nordeelen dan bij het begin der huwelijksfeesten, misschien wel dan sedert haar eerste kennismaking met hera, ondersteld, dat ze 't vroeger de moeite waard had gevonden eenig oordeel over hem te vellen. Met kille deftigheid had hij haar steeds bejegend — met gelijke munt had zij weten te betalen. Nog dien ochtend had de strenge plichtmatigheid ieder zijner bewegingen beheerscht; maar sedert, de huwelijksinzegening in de kerk was er in zijne houding verandering gekomen. Hij had gesproken zonder dat de beleefdheid het als noodzakelijk had geöischt; hij had over veel en velerlei gesproken, zelfs over zóóveel, dat zij hem niet altijd antwoord had kunnen geven, en hare kennis was beginnen te vergelijken met een goud vernisje, heel dun over glad geschaafd hout gelegd. Zij was tegen hem op gaan zien. Zij was geheel vergeten, dat hij de zoon was van van Aarle, de broeder van Caroline, dat hij pedant, niets als pedant was zooals ze hem vroeger beschouwde... of neen, dat had ze eigenlijk nooit gedaan . . .! Ze wist nu heel goed, dat die trotsche wijsgeer haar dikwijls genoeg tot vernederende nederigheid had gestemd, dat ze hem dat zeer kwalijk had genomen
201
VER/OEN 1).
en daarom hem zoo dikwijls terugstootend bad bejegend. Maar in het rijtuig, dat beiden uit de kerk naar Woudenberg had teruggebracht, was hij zoo zacht, zoo beschaafd-vroolijk, zoo fijn-geestig, zoo ver-trouwelijk-spraakzaam geweest, dat ze wel veel langer had willen rijden. Het is waar; in de receptiezaal was zijn oog weer strakker, zijn ti'ekken als versteend, de toon zijner stem koud, zijn woorden kort en schaars geworden, en dat nog wel na de allerhartelijkste begroeting van mama en het van genoegen stralend oog van mijnheer van Aarle, die hen beiden wel schenen opgewacht te hebben. De verveling, aan een statieuze receptie eigen, zou waarschijnlijk ook hem hebben aangetast; het verkeer in de frissche buitenlucht zou hem alzoo weder doen worden als straks.
Daarom begroette ook Isabella het voorstel om de zaal te verlaten met blijdschap. Een oogenblik had zij gedacht dat Gustaaf — die naam kwam haar reeds tot op de lippen — haar met zich gevoerd zou hebben naar de donkere frissche olmenlaan, waar hij zonder vrees voor dadelijke interruptie het straks gestoord gesprek had kunnen voortzetten. Hij bleef echter de andere paren volgen en koos voor haar een zetel, nevens de anderen, aan den vijver. Van de achter haar bloeiende camelia's plukte hij een van de schoonste bloemen af, die hij haar met een bevallige buiging aanbood, waarna hij verlof verzocht zich van eenige lastige plichten te gaan kwijten.
»Kleur, maar geen geur! Een lief compliment!quot; fluisterde een doaairière van Ilsenhorst in het Engelsch hare gebure toe, een oudadellijke maagd van vijf en veertig.
Isabella hoorde de opmerking niet, maar had toch bij het aannemen van het geschenk een onaangename gewaarwording moeilijk kunnen onderdrukken. Zij zag om zich heen en fixeerde even haar neef Oscar, graaf van Lenne Giesenburg, den fraaien luitenant der huzaren. Een oogenblik later stond hij naast haar. Heel spoedig bemerkte hij, dat er schuins achter haar een stoel ongebruikt stond. Toch wilde Isabella blijkbaar geen téte a tcte, daar zij met heel veel tact de douairière van Ilsenhorst en de oud-adellijke maagd in haar discours met den jongen levendigen graaf mengde, die steede aangemoedigd werd zich geheel te verdiepen in zijn paarden-kennis; een kennis, om welke al de dames hem schenen te bewonderen.
Mevrouw Wrede, die de honneurs als gastvrouw waarnam en de verschillende groepen overzag, had het verdwijnen van den jongen van Aarle opgemerkt en tevens het daarop volgend onderhoud met den schitterenden huzaren-officier. Er kwam een onaangename trek op haar gelaat, een vreemd lichtje in haar oogen. Zij beantwoordde.
202
VERZOEND.
bevallig en behendig als altijd, een zeer flatteuze opmerking over haar magnifiek toilet, maar wist het aangeknoopt gesprek spoedig en toeh zeer natuurlijk te doen eindigen; waarna zij langs een omweg bet prieel bereikte waar Maurits zat naast van Orden, van Drachten en Sylvius, terwijl van Aarle aan den ingang stond en Gustaaf', die zich een oogenblik geleden bij hen gevoegd had, een van de beste leunstoelen voor zijn vader kwam aandragen.
Er was zeker over het bruidje of liever over de jonge mevrouw Wrede gesproken, die eenige heeren straks heel zacht la dame aux camelias hadden betiteld en de dames vrij algemeen als la riche hevitière un peu lourde onder elkaar, maar ook heel zacht, hadden geklassificeerd. Er was daarop zeker door een der aanwezigen de opmerking gemaakt, dat zij weinig op haar vader geleek en dus meer van haar moeder zou hebben, want zij hooide bij haar nadertreden den heer Sylvius op zeer beslissenden toon zeggen; »0 ja. zij heelt veel van haar moeder.quot; Gustaaf had zich niet kunnen weerhouden van hem te vragen: » Dus had u het voorrecht mijn moeder te kennen Vquot; waarop dadelijk het antwoord volgde: ^ik heb dat voorrecht gehad; werkelijk een voorrecht!quot; Gustaafs gelaat werd vuurrood; het was of die woorden voor hem een verborgen zin hadden, een ter doode toe kwetsenden zin. Hij greep de hand van zijn vader, die achter hem stond; hij beet dien vader bijna toe: gt;antwoord!quot; maar zijn vader bleef zwijgen. Dan zou h ij spreken! Maai' welk woord had hij kunnen kiezen, dat hier niet misplaatst zou zijn, dat hier niet gelijken zou aan een tweesnijdend zwaard, 't welk den vijand misschien, maar den aanvaller zeker zou kunnen wondenV Wat te zeggen van zijn vader, die zich omkeerde en het prieel verliet? Zon hij voor 't eerst in opstand geraken tegen dien vader? Zou hij 's mans ootmoed en nederigheid en goedaardigheid voor het eerst moeten vei-oordeelen? Neen, hij zag, dat mevrouw Wrede zijn vader had gewenkt; de gastheer mocht niet weigeren te komen en moest dus gaan. Maar wat was er dan ook eigenlijk voorgevallen? Alleen de persoonlijkheid van Sylvius, diens sarcastische toon, diens hooghartige blik had Gustaaf de misschien zeer onschuldige woorden geheel averechts doen opvatten. Bovendien: het gesprek had middelerwijl een heel andere richting genomen. Hij zag jonkheer Maurits met zijn rieten stok in het zand stampen en hoorde hem roepen met hooggekleurd gelaat; 3gt;Wat spreken jelui van vrijheid, van orde, waar het gepeupel regeert! Neen, in de Republiek was vrijheid en orde; onder Willem I waren die er nog, ofschoon hij al te ver ging, wat mijn vader hem meer dan eens onder vier oogen zei. Toen hadden we ten minste
VEUZOEK !gt;.
nog de getrapte verkiezingen. Wat zeg jij er van, Sylvius? Jij gaat nogal wijdbeens: met den eenen voet in onze schaduw, met den anderen onder de lieden van den dag...quot;
»Laat ons hier niet over politiek spreken,'' hernam Sylvius. »Politiek verdeelt en scheidt.quot;
»Zóó bedoeld, zou elke gedachtewisseling een dissolvens worden ; en een dissolvens wordt door den denkenden geest, die naar waarheid streeft en niet alleen afbreken maar ook opbouwen wil, niet graag gebruikt,'' zei van Orden met zijn melodieuze stem.
«Mijnheer beweegt zich zeker weinig in het leven?quot; hernam Sylvius, half vragend, half bevestigend, terwijl hij van Orden als met de oogen scheen te meten.
«Jelui met je rechtstreeksche verkiezingen!quot; riep Maurits. »Ennu willen jelui nog een trap lager gaan! goed zoo ! Als ik eenigen invloed had — maar dien heb ik Goddank niet! — dan zou ik maken, dat tot mijn tuinknechts en staljongens toe gingen kiezen. Des te eer kwam er dan een eind aan de ongodisterij en aan het Babel van verwarring door een algeheelen omkeer.quot;
«Het houdt onzen leeftijd nog wel uit en dien onzer kinderer, ook,quot; zei van Drachten. »Het hemelsche Jeruzalem is verre, maar ook het Dabei, dat onze hooggeëerde vriend nogal dikwijls en gauw ziet.. . Ik geloof dat het onze bestemming is zoo wat tusschen beiden in te gaan; hier wat te geven en daar wat te nemen; het absolute kennen we niet en ik hoop het ook niet te leeren kennen.quot;
»De ouwe sofist komt nog eens kijken, Ludolf, en reikt vriendschappelijk de hand aan den scepticus!quot; schertste van Orden.
«Wat is waarheid? vroegen alle wijsgeeren der oude en nieuwere tijden en daarom ook vriend van Orden,quot; hernam van Drachten. »Wat de een had opgedolven wierp de ander weer weg. Misschien gelooft onze vriend werkelijk een stuk goud gevonden te hebben, dat zijn hand driftig vastklemt... en dat hij hoopt door zijn opvolgers in het graven en groeven ook nog als goud te zien herkennen. Vlei je er echter niet meê, beste vrind! en als je je rug en je armen lief-hebt zou ik het delven staken.quot;
«Wereldwijze! Je geeft een raad, dien je zelf, naar ik hoop, niet in toepassing brengt. Je streeft naar waarheid, al weet je ook dat je haar nooit zult bereiken, 't Ts immers de wet van je zedelijk bestaan; 't is immers de drijfveer van je denken en handelen!quot;
«Dweper!quot; en van Drachten had een medelijdend lachje over voor den ex-gouverneur, dien Sylvius wel met meer aandacht begon te beschouwen, ofschoon het kaal rokje en de deceptie, welke
204
VERZOEN IJ.
die man hem had berokkend, nog niet geheel vergeten konden worden.
» Wat men ook het nieuwe régime verwijte,quot; begon Sylvius met een air van gewicht, gt;gt;niet, dat het 't intellect niet bevordert. Ik laat daar ot' het afgetrokken begrip van waarheid, waarvan de heeren spreken, het beschouwen wel waard is; ik laat in het midden, of het zoeken naar den steen der wijzen niet een hoofdstuk is van het vrij lijvig boek, handelend over de ziekten der geleerden; maar wat ik wilde stellen is: dat het vinden van de betrekkelijke, voor ons alleen nuttige, waarheid door het systeem dat wij, modernen, hebben gesteld en gesteund, namelijk: ontwikkeling van alle gaven en krachten, door de neutrale school niet weinig is bevorderd. Zooals mijn hooggeleerde leermeester en vriend naar den geest, graaf van Hogendorp . ..quot;
jgt;Blijf mij met dien man van 't lijf!quot; riep Maurits. »Een deserteur! Staat daar de jonge van Aarle niet?quot; vroeg hij, zijn rieten stok horizontaal bewegende en met de punt den genoemde aanrakende. Het was of een onbekend zintuig hem den jonkman, die onbeweeglijk zat te luisteren, had doen bespeuren.
»Wil u iets?quot; vroeg Gustaaf.
»Ja, antwoord jij die geleerde heeren voor mij! Zeg hun wat wij van hun waarheid denken. Ik heb in de laatste oogenblikken woorden gehoord, die voor mij slot noch zin hadden. Als men dien Sylvius hoort, dan zou men denken, dat wij er niets voor over hadden gehad, om al het moois te ontwikkelen wat hij met zijn kiesvereenigingen bedoelt. Zou je denken, Sylvius, dat ünze groote mannen niet even zwaar wegen als die van jelui, mannen van praatjes, mannen van de phrase? Komaan, troef ze, van Aarle, zeg hun wat wij van hen denken !quot;
»Pardon, mijnheer! het laatste vermeet ik mij zeker niet; het loont soms de moeite niet eens.quot; Hij liet bij die woorden een vluchtigen blik over Sylvius glijden. »ü wil dat ik spreken zal in zulk een gezelschap? Ik bevind mij onder mijne meerderen en durf daarom alleen optreden met de woorden van een ander. Volgens Democritus, zoo las ik ergens, ligt de waarheid op den bodem van een put, zóó diep, dat er weinig hoop bestaat, haar daaruit ooit te kunnen verlossen. Toch vloeit daar één voordeel uit voort; het water toch kan dienst doen als spiegel, waarin de waarheid zich kan weerkaatsen. Ik heb echter dikwijls hooren beweren, dat sommige wijsgeeren, naar de waarheid zoekende ten einde haar hulde te brengen, hun eigen beeltenis in den waterspiegel hebben gezien en bij vergissing die in plaats van de andere aangebeden.quot;
»Niet kwaad!quot; prevelden van Orden en van Drachten.
^OS
VERZOEN 1).
Ik heb er mijn overgrootvader, die president was van gecommitteerden voor de geheime zaken, bij noodig, van Aarle, om de finesse van je woorden te verstaan; maar de twee boekenwurmen naast me ■schijnen het nogal goed te vinden.quot;
»Je schijnt goed gestudeerd te hebben,quot; merkte Sylvius met een air van protectie en tevens van aanmoediging aar.
»Dat de vader van Prédéric zulk een getuigenis aflegt, moet me natuurlijk hoogst welkom zijn,quot; beet Gustaaf Sylvius toe. Het kwam hem na het spreken dezer woorden voor, dat de beklemming week, welke zich van hem meester had gemaakt, en dat hij de nagedachtenis zijner moeder door eene zinspeling gewroken had.
Een grauw-wit vloog even over het donkerbruin gelaat van Sylvius; de witte tanden blikkerden. »Ja, ik moest vroeger getoond hebben je te waardeeren zelfs om een reden, die je als zoon van je moeder onmogelijk kunt weten.quot; Onbeschrijfelijk was de ironie; kwetsend, vinnig-kwetsend de sarcastische trek op het gelaat. Gelukkig dat het gesprek door de anderen was voortgezet, dat het voortduurde en over de meest verschillende onderwerpen liep! Het eerst gold het den ondergang onzer natie als eerste mogendheid, wat Sylvius met een zeer gemaakt stemmetje als nieuwe opmerking op den voorgrond schoof en Maurits met een stentor-geluid als een nieï, tegen te spreken waarheid beaamde. Die teruggang vond van Drachten heel natuurlijk, daar de opwinding van voor drie eeuwen haar natuurlijk verloop had gehad; niet wij toch waren kleiner, maar de anderen waren grooter geworden. Hartelijk of snedig of vinnig werd er gespot over de kleinheden van ons volk, dat aan een uithoek van Europa, dank hebbe zijn taal, als door een Chineeschen muur van de beschaving der cultuur-volkeren afgesloten, het aasje ontwikkeling, dat het nog heeft, moet afbedelen van den nabuur. »Soms, alsof het een koortsaanval ware,quot; zei Sylvius, die Gustaaf den rug had toegedraaid, »komt zooveel als een borreling in den stilstaanden poel. De beweging vindt echter wel beschouwd haar oorzaak alleen in klein-zieligen naijver. De Noordpoolvaarten bij voorbeeld zijn in ce mode gekomen; nu moesten we ook meêdoen. Er ging een notedop uit! De Ruiter had te Vlissingen van zijn voetstuk moeten vallen! Wat enthusiasme, toen de helden terugkeerden, die den eersten keer zelfs den meêgenomen grafsteen niet eens op de bedoelde plaats hadden kunnen neerleggen en hem daarom maar weerom brachten! Een lekker diner en een kruisvuur van toasten was de belooning •voor het betoonde beleid!quot;
gt; Ik herinner me: de beste toast was, zooals altijd, van Sylvius,quot;
206
VERZOEN 1).
zei van Drachten lachend. »Oeh, misgun onzen landgenooten toch niet de opgewondenheid van den wijn! Ze zwijgen zooveel! Laat hen van tijd tot tijd het genoegen van zich te enthousiasmeeren, zij 't ook bij windmolens.quot;
»In onze dagen ging 't anders!quot; juichte Maurits Sylvius toe.
Deze had zich wel wat ver gewaagd en was op een terugtocht bedacht. Daarom ging hij een lofrede houden op onze tegenwoordige organieke wetten, op de inrichting van ons tegenwoordig onderwijs, waarmede onze wetenschap en kunst, die twee groots factoren dei-moderne beschaving, zoo nauw verbonden zijn. Van dat onderwijs hing onze toekomst af', beweerde hij met een zekerheid, die anderen een onmisbare overtuiging had moeten geven, en dat onderwijs kwam van hen, die thans aan het hoofd der maatschappij stonden: dat was natuurlijk hij en de zijnen. Was er nu ook nog niet veel prijzensstof, was ons rijkje nu nog als een dwergje te beschouwen op het gebied van staathuishoudkunde, van financiën, openbare werken, diplomatie, in één woord in staatsbeleid, was het kredietstelsel hier ook nog in zijn kindsheid en de vervoermiddelen evenzeer; was vooral de kunst ten onzent meestal triviaal en de letterkunde een voortdurend plagiaat...
»Juist! juist! vergelijk je met ons verleden!quot; riep Maurits met zijn stok op het houten tafeltje kloppende. »Jelui hebben in de eerste plaats gsen geloof...quot;
»Maar ik vind het al wel, dat we van 't bijgeloof af'zijn,quot;grinnikte van Drachten. 3gt;Sylvius windt zich op. Hij kan gelijk hebben, maar dan hebben we te leeren berusten. Een volk leeft onder de algemeene wet. Er is lente, zomer, herfst en winter ook voor een volk. Onderstelt, dat we in den herfst zijn. Ook daarin zijn nog mooie dagen; zelfs tegen den winter heb ik niets: onder sneeuw is 't zacht slapen.quot;
Van Drachten was minder ernstig dan van Orden wel dacht.
»Tot onder de sneeuw volgt jou nog het pro en contra, amice!quot; zei van Orden. De luchtige woorden werden op zeer ernstigen toon geuit. »Alleen Mijnheer daar,quot; en hij wees op Sylvius, »kan gerust slapen in het besef van genoeg te hebben gedaan ..
Wat vermat zich die ex-precepteur!
»Heb ik misschien het ongeluk gehad eenige uwer lievelingsdenkbeelden omver te loopen?quot; vroeg Sylvius zeer voornaam.
»Of ze nu juist omvergeloopen zijn .. .!quot; zei van Orden met een glimlachje, dat Sylvius in eigen oog wel wat klein maakte.
»Dus je beweert misschien dat wij op het gebied van staathuishoudkunde . .
207
VERZOEND,
jgt;Pardon; ik kan u niet op de vele wegen volgen, welke u wellicht geopend zrjn. Ik liefhebber weinig...quot;
»Je doet aan belletrie, naar men mij verteld heeft; ik heb je op dat terrein nog niet ontmoet, 't Is waar, ik lees ook weinig...quot;
»Hollandsch ..
Sylvius knikte.
»Wat verschijnt er dan ook ten onzent dat zich meten kan met de producten onzer buren ?quot;
3gt;De Ariadne bij voorbeeld.quot;
»Vervelend boek; hybridisch; aesthetisch handboek in den vorm een-er novelle.quot;
»Permitteer me!quot; hernam van Orden, terwijl zijn hand, die op de tafel lag, even trilde. «Permitteer me den auteur van dat werk voor een hoogen en groeten geest te houden!quot;
ïU heeft er volkomen het recht toe. Er zijn met zekere lantaarns misschien nog wel meer hooge en groote geesten ten onzent te vinden. Ik ken er maar een, die naar mijn gevoelen aanleg heeft in de literatuur er een te worden.quot;
»Toch één; waarlijk?quot;
»'t Is de auteur van het poëem; Anno domini... Dat is een product, der 19e-eeuwsche beschaving waardig.quot;
»Van wien is datVquot; vroeg Maurits.
»Van een der onzen,quot; fluisterde Sylvius. Luid vervolgde hij: »Het is anoniem verschenen; toch heb ik een tip van den sluier weten op te heffen. Het is van jonkheer Gerth van Esdoorn.quot;
»Nu bedriegen zich eens Kunst en Wetenschap, zooals ze zich in Sylvius hebben geïncarneerd!quot; riep van Drachten. gt;Ik heb de eer u den werkelijker, auteur voor te stellen.quot;
Dit zeggende nam hij van Orden bij de band. Maurits werd het op andere wijze duidelijk gemaakt en was toen in de wolken. Van Orden, die bij hem gouverneur geweest en van lieverlede nog iets beters geworden was, auteur van een werk, dat een Sylvius prees! Het werk moet een chef iVoeuvre zijn! Sylvius daarentegen was bedremmeld; hij, de behendigheid anders zelve, had nu naar woorden te zoeken. Gelukkig, dat hij ze niet behoefde te vinden, daar mijnheer van Aarle, wiens conferentie met mevrouw Wrede was afgeloopen, een livrei-bediende zond met de uitnoodiging in de palmen-aamp;e ter tafel te gaan. De eerste tonen van een in het groen verscholen orkest weerklonken, verheffend en tot feestvreugde stemmend, door de hooge i'ewelven van eiken- en beukenloof.
O
Van Orden wilde de anderen volgen, maar werd door Gustaafeven
208
VERZOEND.
209
teruggeliouden. »Ik dank u,quot; stamerde deze, terwijl hij hem de band drukte. »11 deedt me meer goed dan u je nu nog voorstellen kan. O,die blaffende oppervlakkigheid en dat alles verminkend scepticisme!quot;
»'t Zijn de twee sterkst ontbindende krachten onzer maatschappij! Jonkman, je staat nog op den dorpel van je tempel! Laat er het geloof niet buiten! Je begrijpt, dat ik onder geloof iets anders bedoel als straks mijnheer Wrede. Ik weet, dat je een strijder wil zijn voor waarheid; datje waarheid zoekt langs den weg der natuurwetenschap. Ook die weg is goed, mits men zoekt met ernst, met geloof. Ik ben overtuigd van 't bestaan van een onzienlijke wereld, waar de geest zich omhult met een fijnere materie dan wij kennen en waaruit gedachten en gewaarwordingen overstroomen in unze sfeer van bestaan. Ik geloof, dat er een gouden band is geknoopt tusschen beide werelden en dat die gouden band het best wordt gevoeld door den kunstenaar in de ure zijner scheppingen. Ga voort de stof te onderzoeken, de krachten te beproeven rondom u en in u; en blijft ge u ook al zelf een raadsel, wordt het heelal u steeds onbegrijpelijker, behoud of verover u het geloof aan het onzienlijke, ontastbare, onbegrijpelijke! Leer in iedere ondeugd een niet tot gezonden wasdom gekomen deugd zoeken, in ieder gewordene het zich steeds ontwikkelende bespeuren, cn laat het slijk der aarde, zoo 't niet te ontwijken is, uw kleed, maar nooit uw lichaam bespatten!quot;
14
♦
VERZOEND. — II.
XXVIII.
»Waar blijf je, mijn vriend?quot; klonk de stem van Isabella, die zich alleen tot van Orden wendde en Gustaaf niet scheen op ts merken. »Mag ik uw arm?quot;
»Welk een eer en ... welk een overwinning!quot; zei van Orden met een blik op Gustaaf, die, al was hij zijner lompheid weinig of in 't geheel niet bewust, met een beleefde buiging en zonder een enkel woord om zijn handelwijze te vergoelijken, het priëel verliet.
»Men spreekt altijd van coquette vrouwen en nooit van coquette mannen,quot; merkte Isabella met hoogroode kleur aan. »Heeft u deze nog nooit ontmoet?quot;
5gt;Ik geloof dat ik er zelf een ben ... op dit oogenblik althans,quot; antwoordde van Orden.
Beiden verdwenen in het groen, nabij de plek, waar van Drachten, door den gastheer even staande gehouden, bezig was het geheele déjeuner te vergeten en den ander haast te verplichten het ook te doen. Van Aarle had het oogenblik gunstig gevonden tot den advocaat de vraag te richten, die den ganschen dag reeds op zijn lippen had gezweefd.
»Kan u me ook iets naders aangaande dien mijnheer vr-n Orden zeggen? De man interesseert me!quot; zei van Aarle op een toon, die zoo wat te kennen gaf, dat het interest hèm, die er het voorwerp van was, zeer moest vereeren.
»Ik kan me dat zeer goed begrijpen!quot; hernam van Drachten.
»Niet waar? Hij heeft iets zoo erg eenvoudigs, dat ik mij de vriendschap der Wredes niet geheel verklaren kan... tenzij...quot;
»Toch verdient hij die vriendschap in allen deele. Stand noch fortuin
VERZOEND.
hebben hem bij de Wredes aanbevolen; toch is hij meer edelman nog dan het hoofd der Wredes. Wat ik u nu zeggen zal blijve tusschen ons, geheel tusschen ons. De persoon in quaestie heeft lang ten huize van Maurits gewoond ..
» Ja, als onderwijzer . .
»Juist. Hij had het voorrecht alle dagen de beminnelijke eigenschappen van de tweede mevrouw Wrede te leeren kennen. Hij was toen nog niet geheel alleen philosoof. Hij bewonderde haar; hij begon haar lief te hebben, vurig lief te hebben zooals men dat op rijpen leeftijd doen kan na een maagdelijke jeugd .. .quot; Van Drachten had de oogen onafgebroken op van Aarle gevestigd gehouden en zag dezen herhaaldelijk van kleur wisselen. Hij vervolgde: »Van Orden zal een heftigen strijd te kampen hebben gehad. De eerlijkheid won het van de begeerte. Hij had moed, vlood van haar weg en plaatste Europa en Azië tusschen zich en haar. Maurits weet dat niet en behoeft het ook niet te weten, om den man, dien hij jaren lang om zich heen zag, hoog te achten en als edel man te eeren. Werkelijk een edel man, niet waar, die zulk een overwinning behaalde, die tot zulk een besluit in staat was .. . ?quot;
sik dank u... voor die mededeeling ...quot; stamerde van Aarle in groote verwarring. »Ik dacht niet, dat zoo iets mogelijk was,quot; voegde hij er zeer onvoorzichtig aan toe.
»ü merkt dan, dat er op iederen leeftijd nog geleerd kan worden,quot; viel van Drachten met zijn gewoon fijn glimlachje in. ïgt;Ü zal gewacht worden, mijnheer van Aarle, waarlijk, ik heb u te lang opgehouden!quot;
Het zou waar zijn geweest, indien de zoon des huizes, die nog wel als ceremoniemeester fungeerde, zijn plicht niet ten eenenmale had verzuimd en in de allée, waarheen de meeste gasten op weg waren, niet nog altijd werd gemist. Er was reden voor. Toen hij de beiden, bij wie hij zich straks bevond, verlaten had met het voornemen zich geheel aan zijn gewichtig ambt te wijden, was hem Sander op zij getreden met een brief, daareven door den postbode bezorgd. Bij het zien van het adres was hij hevig ontsteld: hij erkende toch de hand van Frédéric. Het couvert droeg het postmerk: IJmuiden-Velzen en omsloot niets anders dan een photographisch portretje, dat den r.aam had Gustaafs moeder voor te stellen, tegen welke opvatting papa evenwel altijd te velde was getrokken. Achter op het karton stond met het brutale schrift, Frédéric altijd eigen: »uit Valcove de ta soeur.quot; Niets meer! Maar er behoefde ook niets meer gemeld te worden om hem te doen begrijpen wat schandelijk spel er gespeeld was met Everard, met papa, met hem! Dat portretje had altoos op
211
VERZOEND.
de kamer van Caroline geliangen; hij had het in vroeger dagen daar gezien, maar sedert den laatsten winter niet meer. Op de vraag waar het gebleven was, had Caroline onverschillig ten antwoord gegeven» dat zij 't, daar 't toch niet leek, had verscheurd.
Wat te doen? Hoe te handelen? Wat kon hij nog doen? Niets! Niets! Hij moest hopen,'dat het gepleegde bedrog voor altijd verborgen mocht blijven; want ontdekking zou niet alleen schande brengen op het hoofd der schuldige, maar ook op dat der onschuldigen. Maar indien hij zweeg, dan werd hij de medeplichtige van zulk een ellendige laagheid. Wat omkeer in zijn binnenst! Straks had hij de heiligende woorden van dien edelen grijsaard vernomen, had hij den waren adel leeren kennen, had hij de kracht ontvangen om te triomfeeren op al de kleinzieligheden der maatschappelijke vooroordeelen, had hij zich klein gevoeld tegenover het zwakke tengere wezen, dat hem,naar het hem nu voorkwam, in dat kerkgebouw zoo verwijtend had aangezien...! En nu hij kennis had gemaakt met de ellendige gemeenheid, die hij nog wel te verzwijgen had, voelde hij zich omlaaggetrokken, omlaag in het vuilste slijk. Maar de vlekken dier gemeenheid, vlekken die ook op zijn kleed waren gespat, zouden worden uitgewischt door de hand, die hij voortaan vast in de zijne zou grijpen; de hand die, hoe klein en tenger ze ook ware, hem voortaan zou leiden. Goed dat hem nog één ideaal bleef, een ideaal van reinheid en eenvoud! Een ideaal, dat men in zijn kring ook reeds had trachten te verontreinigen! »Helène, blijf bet mij toeroepen: Excelsior!quot; zoo ruischte het in zijn binnenst, terwijl hij couvsrt en portret in stukken scheurde.
Maurits wandelde aan den arm van Sylvius eenige paden door. Het was niet de kortste weg en Sylvius wist dat heel goed, maaibij had zooveel te vragen. Hij begon het gesprek niet een lofrede op Adelaide. De tijd scheen geenerlei invloed op haar te oefenen: want welk een schoonheid was ze nog! En dan dat bevallig en rijk toilet! Vooral die diadeem van diamanten was prachtig! Maurits deed hem door een ruk stilstaan. «Een diadeem van diamanten!quot; prevelde bij. Jammer dat Maurits ze niet zien en dan mede bewonderen kon! verklaarde Sylvius. »Zeker nog een erfstuk der Wredes,. ofschoon ze heel nieuwerwetscli waren gezet.quot; Ja, S\Tlvius oordeelde juist; die diamanten waren door de Cliffords aangebracht en Maurits had ze opnieuw laten zetten. »Waarom niet in stad teruggekeerd? Waarom zulke weelde en schoonheid op het platteland doen schuilen, waar men meer koeien dan menschen had?quot; vroeg Sylvius terloops en Maurits lachte luid, maar in zulk een valschen toon en drukte
212
VERZOEN D.
daarbij zoo geweldig op den bamboezen wandelstok, dat deze bijna doormidden brak: »Waarom ik hier blijf? Wel, cousin, omdat ik graag hier begraven wil worden- Kom, naar binnen! Hoor je niet de vroolijke muziek? Dat 's een victorie-marsch, dien van Aarle voor zich laat spelen.. . Vind je 't niet heerlijk dat ik blind ben? Nu kan ik straks het vuurwerk niet zien en hoef ik niet te dansen!quot;
Alle genoodigden waren in de bevallige eetzaal, wier gewelf door de kruinen der palmboonen was gevormd. De wanden waren de rijke bladeren van de oranjeboomen, door wier dicht groen loof de donker gouden vruchten heenschemerden. Het weer was prachtig zooals het reeds een reeks van weken was geweest. Een overvloed van licht en warmte doortrilde den steeds wolkeloozen hemel. Ware elders het groen door de hitte en droogte ook verschrompeld, op Woudenberg in de nabijheid van het heerenhuis had de kunstmatige besproeiing wonderen verricht. Keur van bloemen verlokte het bewonderend oog een blik in het rond te slaan en gaf menig galant cayaamp;r de aanleiding tot een beminnelijk compliment aan zijn dame. De jonge echtgenoot geraakte mede onder den indruk van de schoonheid dier kinderen der natuur, maar ging de fijnere soorten voorbij en gaf de voorkeur aan een groote bonte bloem, die geen geur had: »hij hield niet van bloemen die roken.quot;
Een prachtige aanblik, die rijk voorziene disch, die prachtig gekleede dames en gedecoreerde heeren in bonte rijen er omheen geschaard, die overvloed van blauw porselein en zilver: die kristallen bordelaises met het purperen druivennat! En dan de mollige warmte der getemperde zonnestralen, de vroolijke tonen der muziek, op onzichtbare wieken de geuren aanbrengende van loover en bloem!
Gustaaf had allen met een enkel woord welkomgeheeten, zonder het echtpaar een bijzondere vermelding waardig te keuren. Hij had er bijgevoegd dat 'net woord slechts spaarzaam zou worden gegeven. »Zoolang de dames mede niet het woord vragen, acht ik het een gebrek aan beleefdheid jegens haar, als de heeren alleen spreken,quot; zei hij tot zijn dame Isabella, die hij reeds op de haar door mevrouw Wrede toebedeelde plaats vond zitten toen bij aankwam.
»Oeh, luisteren is dikwijls ook aangenaam: in allen gevalle is 't voorzichtiger,quot; hernam Isabella zeer koel.
Grustaaf begreep, dat hij veel had goed te maken, vooral jegens haar. In zijne wel wat weeke stemming, met zijne gezindheid om het edele op te zoeken en daardoor het onedele, dat hij ontmoet was, te verjagen, in zijne behoefte aan vereering van het vrouwelijke werd het stugge antwoord van Isabella een aanknoopingspunt voor
213
VKRZOEXI).
een reeks van gedachten en gewaarwordingen, die nü eens hem van een onverwachte zijde deden kennen, dan weder de reeds opgevatte gunstige meening aangaande zijn fijn verstand en goede manieren bevestigden. En hoe vrij en ongedwongen kon hun discours zijn! Om hen heen de meest dartele vroolijkheid! Mijnheer Sylvius had dat in den aanvang wel wat bourgeois gevonden, maar een blik op de zaal, waarin hij zich bevond, en die hem het woord champêtre te binnen bracht, deed hem berusten niet alleen, maar ook meedoen in den rondedans der meest ongedwongen vreugde. En bij kon daarin meedwarrelen beter dan de krachtigsten! Dan kwam het beste deel zijner natuur te voorschijn; dan sparkelden en spatten de vonken van zijn vernuft en geest: echte parelen, schitterend gruis van diamant bijwijlen!
Allen verlustigden zich, ieder naar zijn aard. Hier en daar waren de dames met dames en de heeren met heeren in gesprek, en waar dat geschiedde zouden de eigenaren van mode-magazijnen en de paarden- en hondenfokkers zich hebben kunnen verkneukelen van genot! Van Drachten hield mevrouw Wrede aangenaam bezig; toch gunde deze zich den tijd ten veelbeteekenenden blik met van Aarle, die aan haar linkerzij zat, te wisselen, een blik, die het paartje betrof, dat zoo gedegageerd en vertrouwelijk met elkaar praatte. Maar waarom wendde Gustaaf zich plotseling af met zulk eer hoog-rooden blos? Hij had reeds menig glas wijn geledigd, meer dan de voorzichfigheid het een» leider van discbplechtigheden gewoonlijk toestaat; maar die hooge kleur had zich eensklaps vertoond. Was er een twist tusschen hem en Isabella gerezen? Van Aarle's angstige blik verried de vrees voor iets dergelijks.
Neen; het was geen twist; maar toch wel iets wat er toe leiden kon.
Beiden waren van het een op het ander gekomen: eerst in beeldspraak, later in de taal van de realiteit, waartoe de toenemende vertrouwelijkheid beiden gerechtigde. Isabella vertelde van haar origineele vriendin, juffrouw Paats, en van haar laatst aan deze gebracht bezoek. »Ik trof er een soort gezelschapsjuffer aan, een aardig meisje, op het oog heel schrander, zéér schrander. Ik hoorde, dat ze vroeger in een logement te Marktwolde diende en daar de wet gaf. Nu, ze heeft Doortje Paats ook al gemaitriseerd. Ik geloof, van Aarle, dat men diplomaat geboren wordt, evenals kunstenaar. Geloof je dat ook niet?quot;
sZeker!quot; hernam hij met afgewend gelaat. Hij meende dat papa hem wenkte en daarmeê het woord vroeg. Hij verplichtte fot stilte en vroeg de aandacht voor. .. jonkheer Maurits. Deze toch was opgestaan met behulp van van Orden, die naast hem zat en hem
214
VERZOEND,
verzorgd had, zeker zooals hij dat in vroeger jaren gewoon was geweest te doen. Geen plaatsing had Sylvius rationeeler en passender toegeschenen. Jonkheer Maurits was onder den invloed van de delicieuse wijnen, door hem, zelfs op aanraden van van Orden, zeer copieus gen'oten. Of van Orden het een weldaad oordeelde, zoo er eens een schalm berstte in de keten van 'sjonkheers herinnering? Maurits maakte het heel kort en zei toch wat hij zeggen wilde. Hij vond bet heel goed, dat de muren hier van loof waren en niet van hout of steen, daar er nu geen plaats was voor portretten uit den ouden tijd; hij geloofde, dat hij 't hier heel luchtig zou vinden, ja prettig koel zelfs, als er wat minder bloemengeur was, en hij hoopte, dat de vrouw van zijn eenigen zoon het laatste in haars mans huis minder noodig zou rekenen . . . Verder hoopte hij, dat Everard — hier begon hij erg te haperen — gelukkig mocht wezen en, en ... de Wredes hadden nog nooit op een bruiloft een toast tot een eind gebracht en bij was een goed zoon van zijn vaderen en deed het daarom ook niet. Algemeene toejuiching! Men zag gelukkig voorbij of begreep niet wat gesmoorde droefheid er tusschen de afgebroken woorden lag. Van Aarle stond na hem op en las van een stukje papier eenige zinsneden voor, waarin den nieuwen zoon een hartelijk welkom werd toegeroepen en waarlijk niet werd ontveinsd, hoe hoog de eer van aan de Wredes vermaagschapt te worden door de van Aarles werd aangeslagen.
» Volgens al de berkomsten en usanties ontstaat door dit huwelijk geenerlei maagschap tusschen de Wiedes en de familie van Aarle,quot; riep Maurits, gelukkig onverstaanbaar, uit. Hij zou nog meer gezegd hebben, als van Orden niet haastig het woord had gevraagd en als oud-gouverneur van Everard dezen een korte stelling bad herinnerd, in vroeger jaren dikwijls besproken. Zij luidde: de toekomst wordt gevormd door het gister en het heden. Wat men zaait dat oogst men ook. Eerlijkheid en goede trouw was er door Everard gezaaid. Dat bij daarvan de vruchten in de toekomst mocht oogsten! Te midden der grootste weelde kon men arm zijn, maar met den oogst van zulke zaadkorrels was men rijk ook in de grootste armoede . ..
Gustaaf boog het hoofd tot bijna op bet fijn porseleinen bord voor zich. Hij zag niemand aan; dus ook zijn vader niet, die vóór het eindigen der toespraak het gevulde champagneglas reeds aan de lippen zette, maar dat glas tegen de tanden liet klapperen.
De champagne stroomde en haar dampen stortten vuur in de aderen, gloed in de oogen en hier en daar zelfs gedachten in het brein. Zelden was mijnbeer Sylvius zoo welsprekend geweest. Hij schilderde het
215
VEllZOF.N I).
huiselijk leven, den intiemen kring. Godinnen wuifden de sluiers der gezelligheid, feeün voerden nectar aan en ambrozijn, en de engelen van onschuld en eenvoud, zoo heerlijk vertolkt door de snappende kindermondjes, schonken bij dit alles passende melodieën. Hoe gewond ook bet hart soms mocht worden in den strijd des levens, bij de huisgoden troost gezocht! Vrede en liefde werd er steeds gevonden, enz. enz. Daverende fanfares van het orkest, nog overstemd dooide toejuichingen der gasten! Isabella voelde de oogen vochtig worden, minder nog om de woorden dan om de van aandoening trillende stem, die zulke woorden uitbracht. »Hoe heerlijk! hoe schoon! hoe prachtig klinkt het Hollandsch als het zóó wordt gesproken,quot; lispelde zij. En Gustaaf, wien het bloed ziedde, wien ieder zenuw trilde, maar wiens scherpziendheid dit oogenblik buitengewoon krachtig was, wien het voorkwam ot' hij, door al die glimlachjes op al die van geestvervoering glinsterende aangezichten heen kon zien tot in de binnen-kameren van al die harten, mompelde tusschen de op elkaar geklemde tanden: »Wat al maskers, wat al liegende maskers!quot;
Van Drachten had zijn tijd laten voorbijgaan: hij sprak zooals gewoonlijk, en de ure van het gezond verstand had reeds lang geleden geslagen. Wat wonder dat hij zelfs geen succes d'estime verwierf? Eindelijk rees de jonge man op, die weder een echte Wrede bleek te zijn, want ook hij maakte zijn toast niet af. Hij was zelfs van den aanvang af erg onbegrijpelijk. Hij erkende dat hij zijn keus had gekregen en dat hij daarvoor in de eerste plaats zijn lieve moeder — 't was voor het eerst dat hij mevrouw Wrede zoo noemde — dankbaar was; hij erkende ook, dat hij er extra goed over tevreden was, dat Woudenberg weer tot de Wredes was teruggekeerd, evenals het kalf tot zijn moertje. En nu wou hij zeggen, dat hij blij was dat alles zoo goed was afgeloopen en dat hij allen, die hem en zijn vrouw zulke mooie cadmnx hadden gegeven, daarvoor dank zei en op een grooten jool in de groote zaal van het huis zou vragen dadelijk na de reis... En nu wou hij dan maar zeggen: tot weerziens 1quot;
Nog luider fanfares, nog meer geestdrift der gasten, nog meer wrevel in Gustaafs hart! Daar kwam een der duivelen — een zeer machtige! — in zijn hart varen; een, die het leedvermaak in 's menschen binnenst oproept, een, die behagen doet vinden in bittere ironie en bijtend sarcasme bij het liegend spel der menschen. Hij liet zijn glas ten boorde toe vullen; hij trad naar de echtelingen en wenschte hun met gedempte stem toe, dat ze nóg een paar buitenplaatsen mochten verwerven; en als dat gebeurde moest de man de zijne »nooit gedachtquot;
21(5
VERZOEN!).
en de vrouw de hare «weltevredenquot; noemen, om vooral in niets af te wijken van de lieve alledaagsthheid om zicb been.
»Je hebt te veel gedronken, ga heen!quot; zei Caroline, toen ze haar bruidskleed door de champagne uit het glas baars broeders ove'rspat zag.
»Ja, ga heen!quot; beet Gustaaf haar toe. Onwillekeurig greep Caroline den arm van haar echtgenoot en dwong zij dezen met haar te gaan.
Alle gasten waren opgerezen. Ze vormden verschillende groepen. De brillante graaf van Giesenburg bevond zicb weer naast Isabella, die ternauwernood zijn »fadequot; complimentjes beantwoordde en dikwijls het oog deed afdwalen naar de richting, in welke haar cavalier, die zeker weer zijn functies als leider der ceremonies had te vervullen, verdwenen was. Adelaide, die de dame van mijnheer van Aarle was geweest, had zicb bij voorkeur met Maurits en van Orden onderhouden. Ook zij was opgestaan; maar had baar cavalier genoopt te blijven zitten door een barer vingeren even op zijn schouder te doen drukken. Zij had hem tevens een paar raadselachtige woorden toegefluisterd. Die woorden waren: »ik ga mijn laatste troef uitspelen, Antoine!quot; Van Aarle volgde baar met de oogen, die hij bijna niet open kon houden, zóó bezwaard waren de leden. Hij was als een ter dood toe vermoeide, wien het moeite kostte eenig lid van het afgetobd lyf te bewegen. Toch spande hij zich nu nog in, om te blijven zien, te blijven hooren, zoo het moest, op te staan en de vrouw te volgen die . .. zijn gebiedster was en in wier hand een goed deel zijner toekomst lag. Hij zag haar, beminnelijk als altijd, met de band de ruwe wang van Maurits strooken, die de liefkoozing niet beantwoordde; verder; verrukkelijk bevallig buigen voor Sylvius, vervolgens dezen en genen een enkel woord toespreken of een glimlachje gunnen — waarom gold dat alles alleen de beeren en niet de dames, die ze scheen te ontwijken? — en eindelijk een gesprek aanknoopen met Gustaaf, die in een beftige discussie was geraakt met een paar jongebeertjes, die als uit een kappersdoos te voorschijn schenen gekomen. Van Aarle zag hem met haar verdwijnen. Hij rilde; hij stak de hand uit naar het glas, dat voor hem stond; hij had reeds zooveel, zoo ontzettend veel gedronken, dat de longen met moeite den alcohol uitademden.
Hij kon den inhoud van dat gesprek gissen!
Die inhoud was zeer belangrijk.
Gluren we even bij het boschje van rhododendrons, dat reeds in een halve schemering is gehuld; want de avond begint te vallen en belooft prachtig te zullen wezen voor bet aanstaand vuurwerk,
'217
VERZOEND.
Adelaide heeft zich op de daar zich bevindende rustbank neergevlijd; Gustaaf staat niet ver van haar af met de hand verwoestend te woelen in het dikke grove loof. Hij had de vele loftuitingen over zijn bestieren beleid onverschillig aangehoord, evenzeer de opbouwende critiek, betreffende de schoonheid en bevalligheid van eenige dames, die ver van hem af hadden gezeten; verder: de confidenties van huishoude-lijken aard en eindelijk de vraag of hij het zonderling bedienen van Henri had opgemerkt.
»Was hij mijn bediende, dan joeg ik hem op staanden voet weg, mevrouw! Hij heeft zich niet ontzien te veel te drinken.quot;
»Zoo. Ik schreef aan een andere oorzaak zijn zonderlinge houding toe; maar je kunt gelijk hebben, van Aarle! En misschien hebben wij beiden wel gelijk,quot; voegde zij er na eenig nadenken bij. «Begrijp eens: Henri had een inclinatie te Marktwolde; de dochter van den krankzinnigen boschwachter op Beerensteyn . .
»Vermeere? Die knecht zou juffrouw Vermeere hebben durven
»Niet meer! Die inclinatie bestaat niet meer! In dien stand zijn ze óók trotsch. Hij heeft van haar afgezien, omdat hot was uitgekomen, dat haar vader wegens diefstal in de gevangenis had gezeten en niet Vermeere maar eigenlijk Duval heet!quot;
«Duval, die bij van Dalen amp; Co...'? Helène Vermeere zou zijn dochter wezen...? Het is niet waar, mevrouw!quot;
gt;Maar kent u dan dat meisje?quot;
»Het is niet waar .. . het is niet waar .. .!quot; riep Gustaaf in toorn.
»Geloof je je vader?quot;
»Zij zou 't me gezegd hebben! Het is niet waar. Laat den leugenaar hier komen!quot; schreeuwde Gustaaf bijna.
«Ik heb hem naar huis gestuurd, daar ik hem niet langer presentabel vond. Maar je hebt niet noodig dat getuigenis in te roepen. Je zal toch je vader wel gelooven? Hij scheen het te weten; dat bleek me straks aan tafel.quot;
»Niet waar, mevrouw!quot;
»Hoe nu, mijnheer? Nu betreft het niet meer de woorden van een knecht!quot;
Hij holde heen; de verschillende groepen, de palmen-nZ/ee door, en eindelijk de veranda in achter aan het huis. Daar vond hij zijn vader; daar haalde hij hem in woeste drift vandaan. Hg deed slechts een paar stappen met hem ter zijde en omklemde toen diens arm stevig met de linkerhand. »Is het waar? Is het waar?quot; vroeg hij na met enkele onsamenhangende woorden het gehoorde te hebben aangeduid. En Papa, die nooit loog. Papa, die de oprechtheid zelve
218
VERZOEND.
was, die altijd zoo zachtmoedig oordeelde over anderen, knikte bevestigend en prevelde niet moeite als boog hem de felle smart neer: »Arme jongen, heb je dan waarlijk gelooid . ..?quot;
Gustaaf keerde zich bij de eerste woorden reeds af. Hij moest uitbarsten en hij wou niet, dat iemand daarbij tegenwoordig zou zijn.' Hij snelde de plaats in. Heléne had hem dat verzwegen! Zij was onoprecht geweest! Onoprecht in dit, dan ook onoprecht in meer! Uit liefde .. . uit hartstochtelijke liefde! Of uit belang om den wille van geld .. . van stand! Was zij dan als al de anderen? O, zij overtrof al de anderen in list en geveinsdheid! Neen, ze was een engel van reinheid en eenvoud! In dat heerlijke oog school geen bedrog. Was hij daar zeker van? Had hij niet dikwijls getwijfeld als er om hem heen gezinspeeld werd op les fiUes de marbre, zonder hart, zonder schaamte, zonder eenige eerlijkheid? Had ze zelve niet erkend of moeten erkennen, dat ze op een zeer onreine plaats hem het eerst had ontmoet? O gruwel, hij was de arme jongen, dien zijn vader straks zoo medelijdend had aangezien! Hij was bedrogen door dat kleine tengere meisje met die zachte oogen, met die zilveren stem, met dat voorgewend streven naar het ideale...! Zij was niet beter dan de vest. Als ze eerlijk ware geweest dan had ze hem alles gezegd. Als ze hem werkelijk om hem zeiven had liefgehad, dan had ze moeten begrijpen, dat hij haar niet voor haar vader zou hebben doen boeten, dat hij ki-achtig genoeg zou geweest zijn alle vooroordeelen te trotseeren. Zelfs Henri, de huisknecht, wilde haar nu niet meer! Hij had in dien knecht misschien een medeminnaar gehad ! Die knecht had haar misschien vaak genoeg in de armen gekneld! Hij zelf had het eens wagen te doen en was toen zóó streng teruggewezen, dat hij er dagen lang berouw over had gehad .. . dat hij er zelfs excuus voor had gevraagd; Ha! ha! Het was eigenlijk om te schateren! Prédéric had gelijk gehad: hij had maanden lang onder den preekstoel gezeten; hij had gedweept met kuiscliheid; hij had op allerlei tonen excelsior gezongen en daartoe had een intrigante hem gebracht! Eere aan zóóveel geslepenheid ! Frédéric had wel gelijk: vrouwendeugd is wel te vinden, mits men zelf blind is en een ander u haar in de hand stopt om zekere geldige reden .. . Everard is er het bewijs van...! Maar voortaan zou hij lachen om zijn nuchterheid, om zijn dommen eenvoud... Lachen, maar zich ook wreken! Er zijn geen eerlijke vrouwen! Te voordeeliger misschien voor de mannen, die er hun voordeel meê kunnen doen! Bloed, dat in zijn aderen ziedt, beleedigde trots, die in zijn binnenst alle tochten opzweept, wat doet ge hem smalen op het straks nog aangebeden afgodsbeeld! Wat
219
VEKZOENL).
doet ge hem begeeren naar de gewone zegepralen van vroeger! Wat stoot ge hem een minachting in het hart voor de vrouw!
J)e tonen der muziek bereiken hem. Het is duister geworden. Door de lucht schieten de vuurpijlen omhoog! Door het loof'ziet hij de vuurfonteinen vonkelen en schitteren en knetteren, die de duisternis eensklaps in hellen dag doen verkeeren, om daarna het donker nog zwarter te doen zijn.
Het prachtig vuurwerk is ontstoken, waarop al de notabelen van het dorp zijn genood. Wie er ook aan thuisblijven mochten denken, bevreesd wellicht voor de spattende vuurvonken of voor de koelte en de vochtigheid van den avond, juffrouw Paats en Helène niet. Gene had er even van gerept, dat Na haar wel kon geleiden, maar op de mededeeling: »ik ga met u,quot; op den bekenden stelligen toon gedaan, »had ze natuurlijk toe moeten geven.quot; Dit had Na, die bij den dag onverdraaglijker werd, vrij luid durven zeggen. De meid had als altijd ongelijk; want er was een ganscli andere reden voor dat toegeven. Tante had het meisje eigenlijk graag meö willen hebben, omdat ze in den donker heel graag een aanspraak had. Dat ze er eerst van gesproken had Helène thuis te laten, kwam daarvandaan, dat ze Helène voor bang hield en wel wat »maltentig en kouwelijk.quot;
Beiden waren dus de plaats ingegaan. Tante kende ieder pad, bijna iederen boom: roemde huis, oranjerie en koetshuis, maar keurde alleen het nieuwe hek af, dat »hijquot; er had laten zetten. igt;En te moeten denken dat als het oude hek er nog was, er niemand zou verdronken zijn! Alle veranderingen zijn waarlijk geen verbeteringen, Leentje, en het nieuwerwetsche is zelden goed!quot; ilet deze en dergelijke van levenswijsheid getuigende opmerkingen waren zij de plaats nader gekomen, waar het vuurwerk zou worden afgestoken. Een rij banken, amphitheatersgewijs gebouwd, wees de plek aan voor de feestgenooten uit het dorp bestemd. »Je kan dadelijk zien, dat we bij de pat-venu's op visite komen,quot; bromde tante. »Er zijn banken. De Wredes zouden er niets hebben gezet. Ze wisten dat het volk heel goed staande plezier kan hebben. Wat ben je stil, Leentje! Uit de kerk komende was je zoo vroolijk! Kind, er zal je niets gebeuren: ik sta naast je. Een beetje eerbied zeker, nu je op dezen grond staaï'? Ja, dat hoort er bij! Je bent er toch niet bang voor dat hij je komt aanspreken? 't Is een lichtmis, hoor! Ik wil bet je nou wel zeggen ... en omdat ik dat wist, nam ik je zoo gauw onder mijn vleugels.. .quot;
»Ja, ik begrijp er alles van, tante! Mevrouw van Holy zal er u
220
VERZOEN]).
over gesebreven hebben... Oeh, u beiden zijn een paar allerbesten, die ik liet', allebei liéél liefheb...!quot;
Daar hoorde Doortje Paats het nu, zonder eenigen dwang geoefend te hebben. Zij greep Helène bij den arm; zij vond het wel wat sgriezelig donkerquot;, en als er nn zoo op eens een man op je aan kwam loopon uit zoo'n bosch! Helène hield tantes arm goed vast en had meteen gelegenheid haar te brengen waar zij wezen wilde. Het was de plaats niet die tante zich wenschte. Goed, dat Na of eenig ander iiarer kennissen of onderhoorigen niet in de nabijheid waren! Ze kon het kind nu haar zin geven, dezen eenen keer ten minste. De boog kan ook niet altijd gespannen, de teugel niet altijd even hard aangetrokken worden!
Ze waren bij de voorste bank aangekomen, waar juist nog een plaats vrij was. Eer tante er om dacht zag zij er zich opgeschoven. Waar was de kleine heks ineens gebleven? Neen maar, diit was toch wat al te brutaal! En daar schoot juist zoo'n groote vuurpijl met een vervaarlijken slag de lucht in en zakte juist boven haar hoofd naar beneden! Had ze haar oudste jxirapluie maar meegenomen! »Burge-meester!quot; riep ze in haar angst, den man, die naast haar zat, toe: gt;we zitten hier immers .. — »Heel goed om alles te zien! Toch niet bang, juffrouw Paats?quot; — »Dat is me nog nooit gevraagd, burgemeester!quot; De burgemeester sprak den heelen avond geen woord meer tot het snibbige ding.
Maar waar was toch Helène ? Zij had bij het vooruitdringen Gustaaf gezien, eerst alleen en toen den arm gevende aan die . .. aan freule Isabella. Nü scheen hij zich niet te vervelen; nü scheen hij niet een afwezige te zoeken naar wie hij smachtende uitzag zooals van ochtend; nü sprak hij zeer druk; nü hield hij den arm der freule onder den zijne gekneld. Hij was naar een prieel gegaan, uit witte en roode rozen gebouwd. Zij had goed gezien en de plek goed onthouden, zoodat ze in het stikdonker, zooals het nu weer was, de richting heel goed kende. Onwillekeurig ging ze dien kant op. Ze werd er als heengetrokken. Ze was in de nabijheid; want ze boorde zijn stem, die ze in dagen niet gehoord had dan in hare verbeelding, zijn stem, die zoo vol klonk en zoo vroolijk! — o, dat had ze anders verwacht! — die zoo luchtig het leven bij een vuurwerk vergeleek! Het leven was maar een oogenblik van verrukkelijk stralend veelkleurig licht, waarna het ondoordringbaar duister kwam! Geniet dus het oogenblik! Vat het in het haastig vporbrjglippen bij de slippen van het zwevend gewaad! »Liefste, laten wij óók genieten 1quot; hoorde ze lispelen en daarna een kus en daarna . .. ? Ze wist het
221
222 VEIIZOENL).
niet... Ze was neergevallen en had haar bewustzijn verloren. Maar wat zij gehoord had had ze goed gehoord.
Isabella was onder den invloed eener betoovering geweest, toen hij baar den arm had geboden om het vuurwerk te gaan beschouwen, toen hij haar zijn vroegere koele beleefdheid door zijn tegenwoordige courtoisie vergeven en vergeten deed. Maar toen bij warmer en vermeteler geworden, haar met de armen omving, baar aan zijn hart drukte, haar waagde te kussen, toen schrikte zij wakker, toen was ze zich alleen bewust van een ondergane beleediging, tot welke zij geen man jegens zich in staat had gedacht; toen verhief zich wat er in haar ziel aan fierheid en schaamte woonde! vMiserabler' Het floot bijna van haar lippen. Met gebalde vuist ijlde zij het priüel uit. O, zoo ze een karwats in de hand had gehad! Een karwats, het eenig wapen, dat eene als haar voegde tegenover een als hem!
Het laatste deel van het programma was uitgevoerd. Een tempel met zuilen van groen en wanden van rood licht, met een outer, waarop blauwe en gouden vonken dooréénsparkelden en op welks voet, in purperen schrift, de doorééngestrengelde voorletters van het echtpaar prijkten, was der opgetogen menigte vertoond en had luide toejuichingen uitgelokt. De muziek zweeg: het licht was gedoofd. Slechts eenige ballons verspreidden in bet geboomte, waaraan zij waren opgehangen, nog een flauw en steeds meer wegstervend schijnsel. Isabella zag bij de veranda den graaf van Giesenburg staan. Zij trad op hem toe en zei straffer dan zij 't zelve wist; xHeb óe goedheid vader en mij naar huis te brengen .. . maar dadelijk, Oscar!quot; Het noemen van zijn voornaam deed hem den onaangenamen toon, waarop zij sprak, voorbijzien. Lag daarin geen belofte ?
Weldra was het drietal op weg naar het nederig landhuis. Hoe zijn kind toch altijd dacht als hij, oordeelde Maurits. Hij had heen willen gaan zooals nu plaats had, zonder opzien te wekken; heen willen sluipen zelfs, als hij daardoor de verplichting kon onlgaan om den gastheer, gt;die zoo had uitgehaald en met zijn geld hem bont en blauw had gegooidquot;, voor al het moois te bedanken. »Wij zetten er nu geen voet meer, hè Bella?quot; vroeg hij aan haar oor. »Zeker niet, vader! Misschien behoeven we niet eens in de buurt te blijven,quot; gaf ze ten antwoord. En graaf van Giesenburg fluisterde haar in bet Fransch in 't oor, dat hij dat ook niet hoopte.
Op de trede van het rijtuig, dat Sylvius en van Drachten naar het station zou brengen, wisselde van Orden nog eenige woorden met den laatsten. Sylvius had ze misschien niet alleen kunnen verstaan maar ook begrijpen, als bij er eenige moeite voor gedaan had. Maar
VERZOEND,
niets en niemand had hem op die prachtige partij belang ingeboezemd en bij het afscheid was zijn indifferentie nog grooter. Welk een verzameling nulliteiten! Nooit had hij sterker dan nu het worden eener nieuwe aristocratie voorgevoeld, waarvan hij lid, ja eerelid zou kunnen zijn. »Ridivule, die mevrouw Wrede met baar geleende diamanten...!quot; Het waren de eenige woorden, die van Drachten van hem hoorde en beantwoorden wilde. Ze waren niet geleend, klonk het eengszins haastig als antwoord, ze waren jaren lang in de familie geweest. Of Sylvius dat niet wist, zoo niet door zich zeiven dan toch door zijn vrouw?
Aan den trein zorgde Sylvius van den hem lastigen advocaat af te komen. Deze merkte 't zeer goed op en glimlachte er om, zoo fijn maar ook zóó ondeugend, dat Sylvius, zoo hij 't had kunnen opmerken, wel tot een interpellatie en vervolgens tot een krachtige motie van wantrouwen en ontevredenheid verplicht zou zijn geweest. Toen de advocaat thuiskwam vond hij nog een helder brandend licht in het huisvertrek, waar zijn vrouw hem met een hartelijken kus verwelkomde en nog op een omstandig verbaal van al het genotene aanspraak maakte. Het was er echter te laat voor, oordeelde van Drachten; alleen kon hij haar melden, dat Sylvius zich zeiven had overtroffen en het tal zijner vrienden weêr met een groot-dignitaris had weten te vermeerderen. De kleintjes vonden 't echter niet te laat. Een paar kinderkopjes ten minste en twee paar bloote poezele voetjes werden door de reet eener deur op de bovengang even zichtbaar, toen pa naar boven kwam. Pa wist heel goed wat dat te beduiden had, drukte ze allebei een fermen kus op de roode lipjes en stopte daarbij in de behendig tastende handjes een paar pistaches, die, wat gauw! haar bestemming bereikten.
Sylvius vond de stilte, welke hij altijd in zijn buis wilde. Allen, behalve de huisknecht, waren ter ruste gegaan.
Allen? Op de tafel van zijn slaapkamer lag een open couvert met het postmerk van de laatste plaats, welke de mail-stoomboot bij haar vertrek naar Oost-Indië had aangedaan; het adres luidde aan mevrouw Sylvius.
»Het stormt toch niet?quot; vroeg deze haar echtgenoot.
Meer niet; het was en bleef stil; slechts een enkel snikje kon bij een nauwlettend hooren bemerkt worden; maar Sylvius' gehoor was ditmaal niet fijn genoeg.
Van Orden was met mevrouw Wrede naar huis gereden.
Hij zat een tijdlang zwijgend tegenover haar. Toch bad hij iets te zeggen en het moest spoedig gebeuren, daar men reeds dicht bij
223
VERZOEND.
i.le cottage was, en een oogenblik als dit daar niet licht zou aan te treffen zijn. »Mevrouw!quot; fluisterde hij, »neem aan, dat het verre verleden slechts het gister was van dezen dag, en dan is de vermetelheid, die ik op het punt sta te begaan, alleen een mij toekomend recht: Mijnheer Wrede is de vader uwer dochter, en hij is blind. Speel met hem geen spel !quot;
»Wat meen je, Charles?quot;
gt;Dat mevrouw Wrede mij met dien naam aanspreekt bewijst me, dat ze mij begrepen heeft.quot;
»Je veroordeelt me, zeker op de aanklacht van den familie-advocaat, die, wie weet? iets te wreken heeft.quot;
«Niet alzoo, van Drachten staat daarvoor te hoog.quot;
»Ik bedoel het geluk mijner Isabella.quot;
»Het is donker; ik kan u daarbij niet in het gelaat zien.quot;
Het rijtuig knarste op het kiezelzand en hield stil.
»Wat ben je voor mij?quot; fluisterde Adelaide.
»Wat ik altijd was; de vriend van de eerlijkheid en de goede trouw, en dus ook de vriend van het huis der Wredes...!quot;
gt;Maar voor mij?quot;
«Behoort u dan ook niet tot dit huis? Scheidt u u zeiven daarvan af?quot;
»En indien ik dat deed... dat moest doen...?quot;
gt; Onmogelijk ...! De hóógste eens van haar geslacht kan niet de laagste worden.quot;
Adelaide klappertandde. Van Orden bracht haar binnen en plaatste zich daar tusschen haar en den zwijgenden blinde.
Gaan we nog even terug naar het thans stil geworden Woudenberg, waarover de nacht zijn grauwe vlerken begon uit te spreiden, tot groot ongerief van menig terugkeerend dorpbewoner.
«Lieve hemel, juffrouw Paats, u loopt vlak op den vijver af!quot; riepen een paar dames van het dorp, toen ze de juffrouw, door een kreupelboschje heen, een geheel verkeerden weg zagea inslaan. »Wat is u toegetakeld door die takken!quot;
jgt; Waar is Leentje? Ze is zeker verdwaald of gestolen. Ik had haar niet meê moeten nemen. Ik had er zelve ook niet naar toe moeten gaan, want een fatsoenlijke vrouw behoort geen voet meer te zetten op Woudenberg. Heeft u het kind niet gezien?quot;
»Het meisje, dat u van morgen ook al in de kerk bracht en waaide jonge van Aarle zoo tegen lachte?quot;
jgt;We zijn hier niet in den babbelkrans. Help me liever meC'zoeken !quot;
De beide anderen deden alsof ze hst verzoek, dat in den vorm van
VERZOEND.
een bevel was gegeven, niet hadden gehoord, en wandelden voort. Juffrouw Paats had een zeer onchristelijke verwensching op de lippen en borst, toen ze zich alleen zag, in schimp en smaad los op den burgemeester als het hoofd der politie, op van Aarle, als den gever van het vuurwerk. Wat glinsterde daar bij den vijver? Juffrouw Paats stond op de beenen te rillen. Zij geloofde niet aan spoken, maar wel aan geesten... en daar was er een... »Na! Na!quot; kreet ze in haar angst. »Kind! Kind!quot; riep ze het volgende oogenblik, toen de gewaande geest de schaduw van het geboomte had verlaten en het water genaderd was. »Leentje!quot; klonk het eindelijk gesmoord, terwijl zij het marmerwit kind met de star blikkende oogen van den waterkant terugtrok. Ze kreeg geen antwoord, maar ondervond ook geen wederstand. Ze sleepte het kind voort, maar kon geen woord uit haar krijgen. Toen ze thuis waren gekomen blikten evenwel de oogen wat minder star, was de wang wat minder wit. »Een warme kruik, Na! Ga naar den dokter, Na! Na, geef me uit mijn huis-aptheek dat kleine fleschje met matten stop, maar pas op dat je niet neemt wat er naast staat. Gauw zeg ik je . . . heb je geeu beenen?quot; En Na bleef haar juffrouw stokstijf aanstaren zonder een lid te verroeren, bij zichzelve overleggende wat zij 't eerst zou gaan bewegen, haar tong of haar beenen. Het behoefde gelukkig tot geen keus te komen; want Helène begon te praten, heel gewoon te praten en te vertellen, dat het niets als gevatte koude was en dat de rust haar goed zou doen; waarna ze tantes hand nam en die aan haar lippen bracht en de woorden: «hartelijk, hartelijk dank!quot; dacht te zeggen. Maar tante noch Na hoorden dat van haar lippen komen; beiden zagen haar alleen haar nachtlichtje nemen en daarmeé naar boven gaan.
gt;Ze heeft een ziekte onder haar leden!quot; beweerde Na. »God weet, de pokken misschien!quot;
ȟan zal jij haar oppassen!quot; antwoordde de juffrouw, die al heel erg uit haar humeur scheen te wezen.
Maar dat bleek niet noodig te zullen zijn. «Bij 't lemieren van den dag,quot; zooals Na den volgenden dag aan de buurt vertelde, »was ze door juffrouw wakker geroepen. Je moet weten, dat juffrouw anders nooit wakker wordt voordat ik de luiken kom opendoen. En nu stond ze daar voor me te bibberen van de kou op haar bloote voeten. Lieve God! wat waren die mager! — en toen stotterde zij — en jelui weet dat ze anders haar tong roeren kan —- ze is weg . . . ga haar zoeken!quot; Dat kun je begrijpen! Ik kleedde me eerst heele-maal aan, hoor! en toen ging ik eens kijken ... Ze was niet op haalbed geweest. Op de tafel lag een brief, dien juffrouw in haar alteratie VERZOEND. — II. 15
225
VERZOEND.
226
zeker niet had gezien. En toen juffrouw dien brief luid gelezen, hoefde ik niet meer te gaan zoeken; en toen kwam tegen tien uur — al dien tijd was ik nuchter gebleven! — juffrouws nicht, die niet eens een stoel werd gepresenteerd; en die deed een boekje open van mijn lieve Leentje . .. Weten jelui wie we in ons huis hebben gehad? wie we over ons zilver en onze linnenkast hebben laten gaan? het kind van een die gezeten heeft... jaren lang . ..! Och ja, menseb, zóó kan je bedrogen worden. Goddank, dat we weer met ons beidjes zijn. Als ze 't me vrindelijk vraagt dan blijf ik weer; maar dan moet ze 't al heel vrindelijk doen ..
XXIX.
Ja, met het aanbreken van den dag had Helóne het huis, waar ze zoo vriendelijk, zoo liefderijk ontvangen was geworden, verlaten. Op de teenen voortsluipend, schrikkend bij elk geritsel, ging zij als «en dieve de vriendelijke, haar reeds zoo dierbare, woning door. Zij maakte de »suffisantequot; sluiting van de voordeur in de grootste stilte los en stond buiten. Die sluiting was zoo suffisant geworden sedert tien diefstal van haar vader. Zij had eenige dagen het kind van den dief helpen bewaren. O, als tante dat straks gewaar wordt, hoe ze schrikken, hoe ze haar verachten... verwenschen zal!
AVat was ze kalm! Wat stond het verleden en het heden haar helder voor den geest! Hoe goed kon zij den toestand overzien! Zij had er dien ganschen nacht blijk van gegeven! Toen ze uit het gezicht was van tante en van de dienstbode, had ze ruimer ademgehaald; toen reeds waren die klaarheid en kalmte over haar gekomen, dezelfde klaarheid en kalmte, die de drenkeling kent vóór hij bedwelmd wordt voorgoed.
Zij had zich straks voor haar tafel geplaatst om te schrijven. Het nachtlichtje gaf schijnsel genoeg. Het was haar of ze wel in 't donker had kunnen lezen en schrijven. Zonder eenige doorhaling schreef ze; niet veel was 't, maar naar het haar toescheen zeer duidelijk. Zij was dankbaar, maar ze moest heengaan. Wat zij den vorigen dag had willen zeggen, schreef ze nu. Ze was niet wat ze geschenen had: ze was Helène Duval, de dochter van een dief. Zij had gedacht, dat haar dat niet toegerekend kon worden; maar het was haar duidelijk .gewordea, dat ze zich vergiste; o, ze had zich zoo dikwijls en in zoo
VERZOEND.
velerlei vergist! Dat zag ze nu in en daarom vroeg ze op haar knieën vergiffenis voor de misleiding, maar verzekerde tevens, dat er in juffrouw Paats' huis niets zou worden gemist. Zij beval haar vader voor eenige weken in juffrouw Paats' hoede aan en sloot een bankje van zestig gulden in, om den ouden man, die wel uit zijn dienst zou worden gejaagd, ergens onder dak te brengen en te doen verzorgen. Zij kon niet zeggen waarheen ze ging, want dat wist ze zelve nog niet; ze wist alleen, dat ze moest heengaan, maar heengaan met iets wat naar een vertroosting zweemde in haar hart, namelijk de zekerheid, dat tante — ze moest voor het laatst de vrijheid nemen haar met dien lieven naam aan te spreken — haar werkelijk lief had gehad. Zij zag wel in, dat dit niet zoo zou kunnen blijven, maar daarvan zou zij nooit de blijken zien, daar ze haar wel nooit meer op haar pad zou ontmoeten. De brief was met Helène's waren naam onderteekend. Bij het schrijven had ze dien wel der gansche wereld willen tegenroepen. Dien valschen naam haatte zij, want die valsche naam had haar een sfeer ingevoerd, waarin zij niet behoorde en waar zij vroeg of laat uit verdreven moest worden. Zij was er nu ook uit verdreven of liever — en die gedachte deed haar goed — ze was er vrijwillig uitgetreden en had zich de schande eener verjaging kunnen besparen.
Of het offer, dat ze bracht, haar niet veel kostte? De menschentaal schoot tekort om te vertolken wat zij voelde . ..! Maar over dien baaierd van teleurgestelde hoop, van onvoldane begeerten, van onvoldragen gedachten, van snerpende weeün zweefde de heete, de alles overdekkende wensch van heen te gaan. Ze was bang voor het leven der individualiteit, dat het verkeer in de vrije natuur zoozeer bevordert; ze wilde opgaan in de menigte, en dat kon ze alleen in het gedruisch en gejoel eener groote stad.
Ze stond in de koele, verfrisschende rcorgenlucht. Ze dronk deze begeerig in. Ze mocht nu nog vrij om zich heen zien, want ze was alleen; ze was de eenig wakende. Ze kon nu den weg inslaan, dien ze te volgen had; den weg, die haar voorbij Woudenberg voerde. Zij had zich voorgenomen recht voor zich uit en niet ter zijde te zien, maar toen ze vlak voor het heerenhuis was, bonsde haar hart zóózeer, dat ze een oogenblik moest blijven stilstaan, en toen... ja toen moest ze wel even het oog laten afdwalen waarheen ze zich had voorgenomen het niet te doen. »Hou ik mijne belofte niet goed?quot; prevelde zij, het heerenhuis schuw aanziende, waar de weldoener van haar en haar vader den slaap des rechtvaardigen sliep en waar ook h ij rustte, die ... niet haar weldoener was, al was er ook een
228
VERZOEND.
tijd geweest dat hii 't had willen zijn. Zij poosde en dacht een oogenblik na; zij was den vader vergeten om den zoon. Het beeld van dezen stond vcór haar! De oogleden brandden en schrijnden feller dan straks; toch kwam er nog geen traandrup om ze te bevochtigen en te verfrisschen. De heerlijkste oogenblikken van haar leven had zij hem te danken, maar ook de pijnlijkste. Ja, hij had haar werkelijk wel liefgehad! Hij, met zijn hooge ontwikkeling, had haar zijn liefde waardig gekeurd! Dat was een groote eer voor haar, waarop ze wel trotsch mocht zijn en blijven! Maar de wereld — hier het lagere — was hem toch te machtig geweest, en het mededoogen zeker met eene als zij was had hem belet eerlek en openhartig haar daarvan meedeeling te doen. Zij was de dochter van een dief, zonder dak boven haar hoofd, en bij . .. was de eenige zoon van een van Aarle, de lust en de roem van dat prachtige huis tegenover haar! Kon hij wel anders, mocht hij wel anders handelen als hij deed? »Het ga je wel. Gustaaf!'' kreet ze. »Ik heb je hoog gesteld ... zeer hoog ... te hoog!quot; De twee laatste woorden werden niet uitgesproken maar slechts gedacht; het was zelfs of een ander ze haar liet denken.
»Moeder!quot; prevelde ze eensklaps. Niet waar, ik moet gaan? Ik doe wat ik moet doen, niet waar? Heb ik nu een nederig hart? Draag ik mijn smart zooals u het deed? Is mijn smart bijna niet even groot als de uwe?quot;
Zij kwam lang vóór den tijd aan het station, waar zij een bescheiden plaatsje vroeg in den eersten trein. Zij moest naar de groote stad terug, waar Mevrouw van Holy woonde, die zij echter niet zou gaan bezoeken. Zij mocht die lieve niet ten tweeden male de opofferingen der liefde vragen; zij mocht niet tot last worden waar zij tot nu toe een lust was geweest. Xeen, als haar eigen weg haar duidelijk was geworden, als ze dien met vasten tred had leeren bewandelen, als Bruno gelukkig getrouwd was, dan . .. dan zou ze de goede, de lieve, een plaatsje aan haar haard aanbieden, dan .. . maar als dat gebeurde dan zou ze bijna gelukkig zijn, en dat was toch zeker niet voor haar weggelegd!
Ga uw weg, teedere, aangeschoten hinde, die zoekt naar een schuilplaats en den weerhaak van den u in de lenden gedreven pijl steeds feller voelt snerpen! Voort.. . voort. ..! Het gevoel van den plicht, de macht van het zedelijk bewustzijn doet u de loome voeten reppen en u een oogenblik vergeten dat er een breuk is in uw hart!
Na had de waarheid verteld. Zij had den .brief straks gevonden en die aan de juffrouw gebracht. Juffrouws nicht was er geweest en die had niet eens een stoel gekregen, hoewel ze nogal zulk belangrijk
229
VERZOEN'D.
nieuws kwam brengen. De triomfantelijke houding, waarmee juffrouws nicht was gekomen, was een geheel andere geworden, toen juffrouws nicht vertrok. Nooit had juffrouws nicht zulke snauwen geboord als waarmee ze was weggezonden. Tante wist alles al uit de eigen bekentenissen van het kind; — waarlijk tante noemde de bedriegster nog met dien zachtzinnigen naam! Tante had nog een schrede verder moeten gaan en de logenaarster, het dievekind, de indringster, de fleemster, tegenover juffrouws nicht, die het misdrijf klaar en duidelijk had bewezen, moeten gaan verdedigen. Gelukkig deed ze dat niet; want dan zou Emilie op haar beurt de met zichzelve in tegenspraak geraakte eens goed hebben getroefd!
»Je hadt je de reis hier naar toe kunnen besparen; ik wist alles. Doet het je geen pleizier zoo iets te kunnen aanbrengen? Ben je op je voetjes hier naar toe gekomen? Wel, wel, het loopt op het laatst, dat kan ik wel zien.quot; Dus had tante gesproken en nog veel meer, dat de fel gegriefde nicht zich maar niet herinneren wou, om het beeld van de zuster barer moeder niet voor altoos misvormd te zien.
Niets beter was het Na gegaan, al had die ook gelegenheid steels-gewijze een blik in het binnenst van de juffrouw te werpen. ï't Is maar goed dat u m ij nog heeft,quot; merkte ze met eenige zoetsappigheid aan. »Ja, goedkoopjes zijn soms duurkoopjes. .. U denkt dat u nogal goed ziet met den bril op uwes neus, maar ik zag zonder bril veel beter; ik had het op dat schepsel nooit.quot;
»Ik zei lang niet alles wat ik merkte,quot; klonk het antwoord met eenige weifeling. »Ik wist dat ik onkruid had te wieden, en dat wiedde ik. Ik had de wilde getemd, en dan krijgt men in zoo'n schepseltje zin: het is dan je eigen werk.quot;
ȟ heeft eer van uw werk, dat moet ik zeggen.quot; Na kreeg in eens de vrijpostigheid van vroeger terug.
»Je verstaat me niet, malloot!quot; snauwde de juffrouw, die dat alles verdragen moest, omdat er zooveel waarheid school in al die aan- en opmerkingen. Ze zag Eef's portret met een woedenden blik aan en balde er de vuist tegen, toen ze alleen was. Ze kreeg haar schrijf-niappe, sloot zich in haar slaapkamer op — de deur ging heusch in het nachtslot! — en schreef, na lang en rijp nagedacht te hebben, een telegram, waarvan de zeer korte inhoud was: skomover, — krijg loon naar werken — dadelijk.quot; Ze had, natuurlijk even kort, nog veel meer willen zeggen en ditmaal op geen dubbeltje gezien, als in de aangrenzende kamer en later boven haar hoofd niet zulk een storend gestommel en geschuifel ware gehoord. Ze maakte daarom maar spoedig een eind aan haar depêche en besloot die zelve naar den
230
VERZOEND.
telegrafist te brengen om er Na buiten te houden. Deze riep haar echter op de trap van boven aan en deelde juffrouw mede, dat ze 't tafelzilver geteld en ,n orde had bevonden en nu bezig was de vuil-linnenkist na te zien. Ze kon het niet opkrijgen dat juffrouw, die anders in iederen bedelaar een dief zag en al de sloten nog wel had laten veranderen om dien diefstal met moord van dien Duval, zoo rustig was gebleven nu het bleek, dat ze zoo familiaar met den dief en diens dochter had omgegaan. Alles waar wat de ouwe wauwelaarster daar zei! Boortje Paats moest het erkennen! Ze durfde nu in allen ernst niet meer in den spiegel zien: ze waagde niet die kwaadaardige lastertong het stilzwijgen op te leggen. Hoe die voortging met schimpen en schenden! Het was een komplot geweest, een afgesproken werk tusschen vader en dochter; de een hield zich gek, de ander als een vrome zus. Zoodra de arme trouwe dienstbode uit het huis waar gewerkt, zou de mijn gesprongen wezen. Vader en dochter zouden mekaar dan bescheid hebben gegeven in juffrouws slaapkamer; dan zou de een vvel een kussen op juffrouws mond hebben weten te drukken en de andere de sleutels van kist en kast te vinden, en dan zou de juffrouw 's morgens zijn gevonden »blauw als een lei en met uitpuilende oogenquot; ... Daar sloeg de juffrouw met ontzaglijke kracht de voordeur dicht. Na kon wel nagaan welk effect haar voorstelling had te voorschijn geroepen: hoe de juffrouw op de beenen had staan te beven en een soort van benauwdheid gevoeld had bij de beschrijving van dat kussen, de daarop gevolgde flauwte en het uitpuilen barer oogen. Dorothea Paats verwenschte Na, Eefje van Holy nog meer, zichzelve een heel klein beetje. Neen, het laatste niet. De eerste indruk is altijd de beste, en boe had ze dat kind beschouwd? Juist zooals het nu bleek te zijn. Ze had dat kind naar haar principes willen ombuigen; dat kind had den schijn aangenomen zich dat te laten welgevallen; geen wonder dus, dat juffrouw Dorothea Paats had gehandeld zooals ze handelde. Zooals altijd had zij gelijk, en als Leentje daar iu eens weer voor haar stond, dan zou ze .. . weer doen zooals ze gedaan had, want in Leentje stak veel goeds; het lag misschien diep, heel diep, maar zij, Dorothea Paats, had het toch maar weten op te visschen.
Op haar weg naar het telegraafkantoor stond het bij haar vast, dat Na, wie de dienst was opgezeid, ditmaal heilig zou vertrekken. Zij had het Leentje beloofd en .. . Hemelsche goedheid, wat had ze daar gezeid! Was het niet of ze dat kind nog liefhad'? of ze logen en bedrog niet meer haatte? of ze niet meer grimmig was tegen de zonde?
231
VERZOEND.
Toen ze terugkeerde was ze weinig kalmer gevvorden. Wat een wandeling! Nu was ze blootgesteld aan de nieuwsgierige blikken der dorpsgenooten op straat en achter de glasgordijntjes; want ieder gluurde haar aan; dat voelde ze, al zag ze niemand aan! Wat zouden ze er een plezier in vinden haar, in wie niemand nog één zwakheid had kunnen aanwijzen, van dwaling, van stompzinnigheid misschien wel, te overtuigen. Het was om dol te worden op het ouwe mensch, dat haar dat alles gebrouwen had! Juist, het was een oud, bijna simpel mensch; dat zou en wou ze niet vergeten. »Op eiken trein van de stad komende moet er een vigilante klaarstaan vandaan! Jij gaat er in en helpt mevrouw van Holy, die hier komt! Leg mijn zijden japon uit en maak Leentje's kamer — ik meen de logeerkamer in orde. Haast je wat, dan kun je het verreljaars hier uitblijven.quot; Na scheen het der moeite niet waard zich kwaad over die commando's te maken. Ze reikte de juffrouw heel bedaard een brief over, dien de postbode, een kwartier geleden, had gebracht en die niet goed dicht was geweest, zoodat ze hem heelemaal had kunnen lezen. Juffrouw zou er het een en ander uit kunnen lezen wat ze rog niet wist; onder anderen hoe zij, die bijtijds haar biezen had gepakt, aan zóóveel geld kwam, dat ze nog een zestigje had kunnen achterlaten voor het hoofd van de bende.
Het was een brief van Gustaaf van Aarle aan Helène Duval. De brief was nu eenmaal open en bevatte gewichtig nieuws, zooals Na beweerde. Dorothea overwon daarom alle schuchterheid en schroom en las. Het was of een reusachtige kramp al haar spieren dooi'liep en ze verwrong, al haar beenderen heen en weer schudde en ze deed klapperen, den hals uitrekken en het hoofd daarop deed omhoog-rijzen. Had zij haar zijden japon aangehad, dan zou deze bij alle naden zijn afgetarnd ! Wat een lichtvaardige toon! Zij had eens jaren en jaren geleden een minnebriefje ontvangen, waarvan ze later het model in een boek had gevonden. Ze wist dus hoe zulk een gek billet er behoorde uit te zien. Maar deze brief leek er niet op. Wat een taal! Hij wist alles en hij noemde haar toch zijn aangebeden engel. Hij noemde het goed, dat er nu volkomen waarheid ^usschen haar en hem bestond; want hij kon nu veel warmer en inniger dan vroeger haar toeroepen, dat hij haar aanbad, niet zooals Fido, de herder, in de idylle, maar zooals Gustaaf van Aarle, de werkelijke Gustaaf, met warm jeugdig bloed in de aderen, aanbidden kon. Een voorrecht zou hij 't achten, al wat hij bezat haar te mogen aanbieden. Hoe dieper zij de fijne vingeren in zijn beurs wilde doen afdalen, des te gelukkiger zou zij hem maken. Maar dan ook niet
232
VERZOEND.
langer onder de boeren verwijld! De artiste moest worden gehuldigd, de schoone vrouw aangebeden! Slechts in de stad vond zij een tooneel harer waardig. Hij smeekte haar, hem te doen weten, waar hij haar ginder mocht opwachten. »Ik weet niet wat meer in je te bewonderen en te huldigen,quot; zoo stond er woordelijk, »je schoonheid of je schranderheid, waardoor je aan gene weken lang de meest passende uitdrukking hebt weten te geven; de vrouw of de artiste; het naïef kind of de volleerde diplomate. Pgt;y de schimmen mijner roemruchte voorvaderen, je bent eenig, liefste!quot;
»Neen maar . . .!quot; Dorothea Paats kon niet meer dan deze woorden uitbrengen. De bijna vijftigjarige Dorothea sloeg beide handen zich voor het gelaat en kleurde. Ze had zich nimmer zóó in de nabijheid van den duivel gevoeld. Zij was nooit zóó overtuigd geweest, dat er heiligschennis aan haar was gepleegd; want er was gespeeld met haar onschuld, haar eenvoud, haar reinen godvruchtigen zin. Zij keei'de het portret van Eefje om, schelde Na en commandeerde al de bestelde vigilantes af. Eefje van Holy kon met den omnibus komen, evenals iedereen.
't Was waarachtig of haar vandaag geen oogenblik rust zou worden geschonken: geen oogenblik om zich te kunnen afzonderen en den Heere Heere er voor te kunnen danken, dat zij niet was als deze en gene; want daar kwam Henri, de domestique van jonkheer Maurits, in zijn werkpak aanschellen en kortweg boodschappen, dat de jonkheer ^juffrouw Paats dadelijk wilde spreken, dadelijk, hoor!quot; Uitstel was dus onmogelijk. Juffrouw Paats was dan ook heel spoedig in haar beste zijden japon op weg naar Pancras-cottage en herhaalde gedurende haar wandeling met steeds klimmenden wrevel de woorden: dadelijk komen — dadelijk, hoor! Er kwam iets van jacobijnsch radicalisme in haar op, iets van de vermetelheid van den libertijn. Ze hield het natuurlijk voor heel iets anders, maar een rechter, onpartijdiger dan zij 'tvoor zichzelve was, zou het toch zóó hebben genoemd.
En misschien was de forsche boodschap niet alleen door den lompen domestique voor eigen rekening zoo forsch gemaakt; want op Pancras-cottage waren vreemde dingen gebeurd. Zoolang van Orden den vorigen avond na het feest naast den jonkheer was blijven bitten was het decorum bewaard gebleven. Met veel tact had hij het gesprek gaande weten te houden en mevrouw gelegenheid gegeven naar boven te gaan om haar juweelen af te leggen en te bergen. Isabella had zich bij haar thuiskomst zeer spoedig verontschuldigd en was naar haar kamer vertrokken. Zij had niet geklaagd, maar het was haar aan te zien geweest, dat ze aan zware hoofdpijn
233
VERZOEND.
leed. Van Orden had gedaan of hij 't niet merkte en ook daarin-zijn tact getoond; een tact, die gewaardeerd bleek te worden door een licht vriendelijk hoofdknikje van Isabella, toen deze het vertrek verliet. Maar eindelijk had hij Maurits wel aan de hoede van mevrouw moeten overlaten en zijn eigen kamer gaan opzoeken. Maurits had met een bonhomie, die hem zoo natuurlijk afging en dikwijls zoo innemend maakte, van Orden de hand gedrukt, hem goedennacht-gewenscht en in diens bijzijn nog met een glimlach op de goedronde lippen den arm zijner vrouw gevat. Hij was met zijn vrouw op de gewone wijze den gewonen weg gegaan; maar had nauw de deur zijner kamer hooren sluiten of hij had de rechterhand op haar
schouder gelegd, dien als vastgegrepen en toen____met de linker
in haar hoofdhaar gewoeld.
»Wat wil je? Wat zoek je?quot; had het kilkoud geklonken.
^De diamanten die je op dat heerlijk en prachtig feest iroegt. Wie gaf ze je?quot;
»Ze zijn niet van mij. Mijnheer van Aarle leende ze mij.quot;
»En je stond dat toe! Je pronkte met geleende veeren, en die veeren kwamen van hèm! Was er nog meer geleends aan je? Heb je je ook geblanket?quot;
»Als je op dien toon voortgaat hoor je te veel of te weinigquot; had het zeer scherp en zeer dreigend geklonken. »Ga... je zult moê-wezen...quot;
»En je nam ze van dien man aan!quot;
De zinsnede werd jammerend uitgebracht.
sBij mijn huwelijk kreeg ik een broche en een paar bellen van je. Ze kwamen me nu stokoud voor. 't Is vi'eemd, dat sommige dingen in betrekkelijk korten tijd zóó verouderen kunnen. Ik vroeg mijnheer van Aarle ze voor mij te laten verzetten. Ik had den indruk gekregen, dat hij vroeger zelf juwelier was geweest. In plaats van de oude te laten verzetten, gaf hij mij, één dag voor de bruiloftspartij, geheel nieuwe.quot;
»Dat hij vroeger zelf juwelier was geweest! Die is goed.'' had Maurits in veel beter luim gepreveld. Dus ze waren maar geleend, geweest I Dus ze waren terug te geven en weer te verruilen tegen de ouderwetsche, die hij haar gegeven had! Hij gebood haar dan ook met eenige drift dat te doen. Hij gebood haar die nieuwer-wetsche diamanten hèm te geven, opdat hij ze aan dien mijnheer, die zeker vroeger in edelgesteenten geschacherd had, kon ter hand stellen. Adelaide zweeg en scheen onwillig hem te gehoorzamen. Hij herhaalde het gebod en nu met zooveel gezag, dat ze hem het
•234
VEIIZOEXD.
iyouïme-ldstje toeschoof. Zijn fijne tastzin deed hem dadelijk begrijpen wat hij in handen had. »Misschien nog wel een restant uit zijn vroegeren winkel!quot; mompelde hij, terwijl hij het kistje op de hand woog. Hij sloot de kostbaarheden in het schrijfbureau weg, dat in een hoek der kamer stond, en zocht, zonder één woord meer te spreken, den slaap.
Adelaide scheen nog weinig behoefte aan rust te gevoelen. Zij bleef nog lang zitten en bijwijlen haar slapenden echtgenoot aanstaren met een trek op haar gelaat, zooals lady Macbeth moet hebben vertoond bij het rustbed van den ouden koning Duncan. Zij zag in den spiegel tegenover zich en zij huiverde: ze sloeg de handen voor het gelaat en vloog eindelijk de kamer uit.
Den volgenden morgen vond Isabella haar mama naast baar bed neergeknield. Ze dacht dat mama vroeg was opgestaan en haar was komen wekken. Waarom zoo vroeg? Ze had graag nog eenige uren in vergetelheid doorgebracht. Mama deed de klacht afbreken door de vraag: »Wat mompelde je toch telkens? Duidelijk hoorde ik het woord: miserable! Kind, zoo jong en óók al een strijd?quot;
»Geen strijd meer, mama!quot; klonk het antwoord vastberaden. »Graaf van Giesenburg komt straks acces vragen,quot; vervolgde zij, na een oogenblik.
»En je denkt er aan, den armen luitenant...?quot;
»Ik acht hém en zijn naam, mama!quot;
Mama zweeg; zij wendde zich zelfs verlegen af.
Spoedig na het dejeuner, dadelijk zelfs na een geheim onderhoud van jonkheer Maurits met van Orden, maakte deze zich gereed uit te gaan. Adelaide oogde hem uit het venster van haar slaapkamer na en zag hem den weg naar Woudenberg inslaan.
sik heb van Aarle zijn spel doen winnen; ik heb het mijne verloren____ Er moet een einde komen aan die marteling!quot; prevelde
zij. sLafaard, lafaard!quot; siste het bijna van baar lippen. »Waarom mij te drijven tot een daad, die jij, en jij alleen hadt moeten verrichten! Satan, ga achter mij!quot; bad zij een oogenblik later, als voor haar eigen gedachten verschrikt.
Tegen den middag kwam er een briefje van neef Boshart van Hoorenbeecque. Zooals in de laatste tijden gewoonte was geworden, vroeg papa Isabella het hem voor te lezen. De inhoud was kort, stug en in allerlei opzichten onaangenaam. De waarde cousin werd bedankt voor de recommandatie van den boschwachter, die reeds dadelijk gek bleek te zijn, maar nog te gebruiken was zoolang men niet wist, dat de protégé van een Wrede een ontslagen tucht-
235
VERZOEND.
huisboef representeerde. Maurits stiet een kraehtigen vloek uit en stuurde de bekende boodschap aan tde nietigheid, welke Dorothea Paats heettequot;. Isabella's gelaat vertoonde een trek van smadende hooghartigheid. De dochter van den boef was de rol waard die zij speelde en zekere jonkman bad een Isabella Wrede tot de rivale van die deerne willen verlagen! Voor het oog harer verbeelding verrees nog eens die jonkman; maar met een gebaar van minachting joeg zij de gestalte, welke plotseling tot die van een dwerg inkromp, voorgoed weg.
Zij wilde het oude jufje, dat ze al heel gauw na de boodschap het hek van Pancras-cottage zag opendoen, niet ontmoeten. Zij geloofde, dat ze haar niet met de gewone hartelijkheid zou kunnen begroeten en ze wilde tegen dat goeje burgerwijfje niet trotsch zijn. Zij zocht daarom haar kamer op, wier deur zij afsloot; zij wilde geenerlei bezoek, het minst, hoe vreemd! dat van mama.
Juffrouw Paafs was diep nijgend, zooals ze hier gewoon was, de kamer binnengekomen waar jonkheer Maurits alleen zat. Al kon ze ook weten, en al wist ze ook dat haar betoon van beleefdheid niet kon worden opgemerkt, toch liet zij 't in haar onwrikbare trouw aan de goede tradities niet achterwege. Was dat nijgen ook als vroeger, lag daar ook de stomme betuiging in; »hoofd van het geslacht Wrede, wees gegroet!quot; daartoe bepaalde zich echter de eerbied voor het oogenblik. Het mager gezicht had een uitdrukking van beleedigende puntigheid, van een hier in 't geheel niet passenden wrevel, vooral bij de grimmige begroeting van Maurits: »Zoo, ben je daar eindelijk!quot;
»Me dunkt, dat de haast nogal schikt,quot; had ze de stoutheid te antwoorden.
»A1 had je niets op je consciëntie, dan nog moest je anders beginnen! Lang genoten gunst geeft nog geen recht tot brutaliteit.quot;
Doortje wilde hem in de rede vallen, maar Maurits verkoos dat niet. Maurits verkoos haar in eens de volle laag te geven, zooals zijn bet-overgrootvader, schout-bij-nacht Willem Wrede, de boekaniers in de Antilles indertijd gegeven had. Ze was een leugenaarster geweest. Ze had zeker gedacht, dat ze maar iedereen in de goede families schuiven kon, omdat zij er zelve in geduld werd, jaren, jaren lang; maar daarvan had ruim zooveel de goede conduite schuld van haar vader en grootvader als van haar eigen persoontje. Zij had de impudentie gehad iemand aan te bevelen...
Hier viel mejuffrouw Dorothea Paats hem in de rede met een ergerlijke vrijmoedigheid; »Is 't anders niet? En moest ik daarom hier komen? dadelijk hier komen? 't Is bespottelijk!quot;
236
VERZOEND.
Maurits' ooren begonnen te suizen. Was{dat Door Paats, deprotégce der familie? »I3en je gek geworden?quot; riep hij, met zóóveel kracht uit zijn stoel springend, dat deze achteruitstoof.
»Een minder sterk hoofd dan 't mijne zou 't vandaag al lang geworden zijn!quot; kreet ze.
»Erken dan ten minste, dat je zelve ook bedrogen werdt, dat je uit onwetendheid hebt gezondigd!quot; riep Maurits, die haar een brug voor een eervollen aftocht bouwen wou en het woord pardon reeds in zijn hart hoorde spellen.
»Ik, bedrogen? Ik, uit onwetendheid iets doen, nog wel zondigen?quot;
»Wat een verdoemelijke eigen-gerechtigheidWist je dan, toen je me een goed woord verzocht te doen — en een goed woord van mij is in onze kringen een bevel! — dat je kennis een boef was?quot;
»'t Was geen kennis van me!quot; grauwde Door.
»Dan misschien uit de zijlinie...quot;
gt;Familie van me? Nu nog mooier!quot;
»Dus een vreemde.. .? waar je niets van wist en die je me dan toch maar recommandeerde . ..?quot;
»Ik wist er alles van! Alles! Anders recommandeer je niemand; dat 's m ij n principe.quot;
»Die der Wredes zeker. Maar, pedant scliepsel, waarom me dan niet alles gezegd?quot;
»Omdat ik daar het nut niet van inzag: omdat ik wist hoe groot het vooroordeel is in sommige families, die, God weet op wat grond, zich wonder wat laten voorstaan op eigen voortreffelijkheid! God beter 't, voortreffelijkheid ! Dan moeten sommige families maar minder op ouwe eiken gaan gelijken, die in den kop sterven en verdorren en afschilferen en nergens meer goed voor zijn als om door den bliksem geraakt te worden .. .!quot;
»Bedoel je misschien in je vinnigheid ons. Door Paats?quot; vroeg Maurits, zich in zijn volle lengte oprichtend en met zijn stok heftig op den grond stampend.
Had hij dat laatste maar niet gedaan! De vraag bad weer een beetje van het oude ontzag gewekt in Door's binnenst, had Door de oude tradities herinnerd; maar het bij die vraag gevoegd gebaar had haar inzicht doen krijgen in de nieuwe. »Ja, die bedoel ik!quot; riep ze. »Je wordt hier waarachtig ook behandeld als een hond! En dan altijd nog te zwijgen, dat kan ik, dat wil ik niet; daarvoor leven we in een te vrij land, waar ieder mag zeggen wat waar is.quot;
»Spreek jij nog van wat waar is? Je hebt maanden lang me doen gelooven wat niet waar was; je bent misschien altgd een leugenaarster
237
VERZOEND.
geweest. En dat durft zieh indringen in onze kringen! Geen wonder, dat er dan een boef meö naar binnen sluipt.quot;
»Ik ben een eerlijk mans kind, Maurits Wrede!quot; snerpte 't van Doortje's spierwitte lippen, en haar zijden kleed liet een geluid booren even scherp, even schrijnend als haar stem. »En zoolang er Paatsen waren, en dat 's een heele tijd, was er niet alleen eerlijkheid in hun handel, maar ook in hun wandel, in hun wandel ook, verstaat u dat?quot;
sXeen, ik versta dat niet; je praat onzin!quot;
»Daar zit hem juist de knoop. Men had al veel vroeger moeten kunnen begrijpen, willen hoeren, en dan zou men nu niet denken, dat Dorothea Faats in staat is onzin te spreken, 't Heet onzin wat het heele dorp weet en ziet! Dat veroordeelt een armen stakkerd, die zijn best doet om er zich weer bovenop te werken; dat ziet misschien laag neer op een allerliefst kind, dat ik heb weten op te voeden en dat nu verdienen zou een koningsdochter te wezen! Dat is hard voor den gebrokene van harte, roemt op eigen eere en weet zich door zijn eigen vrouw niet te doen respecteeren...quot;
»Mijn deur uit, impertinent schepsel, of je vraagt excuus op je knieën!quot; brulde Maurits, den stok opheffend.
»Ik ga dadelijk de deur uit, waarop de naam van een mevrouw Wrede met een heel groot vraagteeken staat. Word ik mi begrepen, Maurits Wrede? '
Het was of ze onbegrijpelijk veel stof van haar kleêren had te schudden, zoo bewogen zich al de plooien van haar zijden gewaad. Zij was in haar eigen schatting al zeer hoog en aanzienlijk, bijna wel een profetesse van het Oude Verbond. Maar haar gevoel van eigenwaarde werd eensklaps verdreven door een gansch ander. Maurits scheen eerst als door een verstijving aangegrepen: alles was akelig strak aan hem geworden. Het oog blikte haar onbeweeglijk aan; de stok bleef opgeheven in den uitgestrekten, als versteenden, arm. Maar spoedig was de verstijving overgegaan in een even groote verslapping. De arm zonk krachteloos neder, het gansche lichaam mede, en een diepe zucht ontgleed den half openstaanden mond.
Dorothea Paats holde de deur uit. Ze stond reeds aan het buitenliek, maar keerde weer terug om Henri te roepen, dien ze sprakeloos en alleen met een handgebaar naar de kamer wees waar Manrits in den leunstoel was neergevallen.
Welk een wandeling deed ze terug! De geheele wereld kwam haar schuins en scheef voor. Ze had gelogen, zonder te blikken of te 'blozen gelogen. Ze had een dievenfamilie verdedigd en het hoog
23 s
VERZOEND.
geslacht, in welks vreeze ze was opgevoed, beleedigd! Ze had al haar principes verloochend. De geest van Satan had haar aangegrepen. Als Maurits nu aan een beroerte stierf, dan had zij een moord op haar geweten. Zij, Dorothea Paats, was verdoemelijk geworden in eigen oog! O, als het dorp eens wist wat er nu in Door's binnenste omging, en Na, en Emilie en Eduard...!
En zij, die van dat alles de schuld was, zij, de slang, die deze Eva had doen happen in den appel der zonde, zij, die geen oud simpel mensch meer kon heeten, maar veeleer een dochter van den vleienden, liegenden Beëlzebub, ontving haar op den drempel! Ja, heilig, daar stond Eef, met haar hoogroode kleur, met haar valsche groene kijkers, met dien verraderlijken glimlach op de lippen, dik van de logens, die er ruim een halve eeuw al overheen waren geglipt!
»Beste, lieve Door!quot; klonk het haar tegen, en een paar armen strekten zich uit om haar te omvangen.
»Jij bent de schuld van alles! •lij!quot; borst Door los. »Ik heb misschien een moord op mijn geweten .. . alles jou schuld! Was maar niet gekomen! Ga maar dadelijk weer heen! Als je gauw loopt kan je den trein van vieren nog halen.quot;
Door haar driftige bewegingen was ze met haar kleed in aanraking gekomen met een pot zwarte verf, welke Na gebruikte om de roestige schoorsteenplaten wat op te kleuren. De pot kantelde om en bevlekte de fraaie zijde en het in zijn soort even fraai vloerkleed. Zij zag er niet naar om. Zij liet de zwarte rivier maar voort-stroomen. Zij scheen zich er zelfs in te verheugen, dat er bedorven werd wat ze met de uiterste zorg altoos had behandeld.
»Doortje! Doortje!quot; zei Eef je op een toon, die alleen van medelijden getuigde. »Kom, ga nu eens naast me zitten! Het is een harde beproeving voor ons beiden. Maar Helène is zoo krachtig en zoo verstandig! Wees daarom niet zoo erg bekommerd over haar!quot;
»Hoe heb ik het nü?quot; vroeg de andere, bij wie de verbazing een oogenblik de ten top geklommen ergernis nog te boven ging. »Hou je me voor den gek? Wil je me dol maken?quot; De drie vragen werden met een zeer natuurlijk crescendo geuit.
»Ik wil je troosten ...quot;
»Waarover? Ik kan niet getroost worden: ik wil niet getroost worden; ik heb geen troost noodig. Ik ben blij, dat ik het dieven-kind kwijt ben... En jij wist zeker alles, toen je me die twee op den hals schooft? Jij hadt er zeker plezier in, een val voor me te zetten en er me in te laten loopen? Jij bent...quot; Zij voelde Eefje's hand op haar mond.
VERZOEND.
»Stil, Doortje! Zeg op dit oogenblik niet hoe je over me oordeelt. Je oordeel loopt zeker aan den leiband van je dienstbode. Toen ik hier kwam, dacht ik genoodigd te wezen op een heei'lijk herken-ningsfeest. Ik dacht, dat een lang kinderloos gebleven vriendin ten langen laatste een allerliefst kind zou hebben gevonden en dat ze mij daarvoor danken wou.quot;
»Preek maar; je overtuigt me toch niet...!quot;
»Ik vond je dienstbode, en die vertelde me...!quot;
»Juist; die vertelde je wat ik denk, zooals ik oordeel.quot;
»Xeen, Uoortje!quot;
iGod in den hemel, je maakt me nog razend, na me eerst tot ergerlijke zonde verleid te hebben! Na zal je verteld bebben, dat de meid, die zich Vermeere noemde en, o zoo eerlijk, gebuishoud had bij mijn nicht, de dochter was van een dief', en dat haar vader, wiens hand je mij hebt laten drukken . . .quot;
»De oude Na wilde me dat alles vertellen, maar 't was overbodig; want ik wist het. Maar wat beteekent dat alles? Heeft het kind zich zelf een vader gegeven? Is die vader weêr gestruikeld? Nu, antwoord, Doortje! Eerst, zoo dacht ik, moest juffrouw Paats bet kind leeren kennen, — zooals ze deed — leeren liefhebben — zooals ze nog doet.. .quot;
«Mevrouw van Holy, veel malle mensehen heb ik in mijn leven ontmoet, maar eene zooals u is...! Nu nog liefhebben tce? Haar misschien wel, die mijn huis in opspraak heeft gebracht, die mij tot spot heeft gemaakt..
»Men zou zeggen, dat juffrouw Paats heel ijdel is. Maar 't is zoo niet.quot;
» ... die plotseling van me vandaan is geloopen, omdat ze voor ontdekking van het bedrog bang was.quot;
»Zou men niet zeggen, dat dit juffrouw Dorothea toch spijt?quot;
» ... die een geheimen liefdehandel dreef met den zoor. van dien gemeenen .. .quot;
»Zou men niet zeggen, dat Dorothea van zulke dinger heel veel verstand heeft en heel veel houdt van haastig oordeelen . .. ?quot;
»Daar, lees, dom schepsel Iquot; riep Door, Eef Gustaafs brief onder den neus houdend. »En als je daarbij nog hoort, dat ze een bankje van zestig gulden voor haar vader heeft achtergelaten; dat i k nooit de dwaasheid had je een cent te sturen — en je vondt in mijn brief, dien zij op de post heeft gedaan, geld, niet waar? veel geld, wat zegje dan ?quot;
ïNiets!quot; hernam Eefje, na den brief ingezien te hebben, heel zacht; zij haalde erg benauwd adem en bracht een tip van den zakdoek in de brandende ooghoeken.
240
VERZOEND.
»Je moet al erg simpel wezen als je niets weet te zeggen. Als een meisje van haai' kaliber geld aanneemt van een jongen als die van Aarle . ..quot;
»Dan weet ik, dat het met eep goed doel is geschied.quot;
»En dan die brief? Daar sta je met je mond vol tanden,quot; riep Door.
sin 't geheel niet. Helène kan zulk een brief niet verdiend hebben.quot;
»Een zeggen, waar de lommerd geen cent op geeft,quot; bromde Door.
»Maar ik wel.quot;
»En die oude van Aarle heeft haar bezocht kort voor haar heengaan en sprak heel vertrouwelijk met haar....quot;
»Zeker over een weldaad, die ze samen te verrichten hadden.quot;
»Mensch, wat spreek je met een verzekerdheid! 't Is of je overal bij bent geweest.quot;
ïlk hoef er niet bij geweest te zijn om dat alles te weten, zeker te weten. Ik ken Helène door en door.quot;
sHoe almachtig verwaand! Hoe leerde je haar dan zoo door en door kennen?quot;
»Door de liefde! O, ik heb haar liefgekregen als mijn dochter en zij. .. zij zag in mij haar tweede moeder.quot;
«Is 't niet of Eefje van Holy de eenige is die ze liefhad? Ze hield van mij ook en daar had ze ook reden toe, zou 'k meenen.quot;
»Omdat Doortje Paats haar een dak boven het hoofd en misschien voor kleeding en voedsel een klein beetje van haar overvloed gaf, om gediend te worden en een aanspraak te hebben ?quot;
»Dat 's kwaadaardig gezeid van je. Daarvoor heb ik haar niet in mijn huis genomen; maar omdat ze me liet mei'ken, dat ze dol op me was; dol, versta je?quot;
«Liefde, die niet wederkeerig is, houdt niet lang vol, Doortje!quot;
»Die liefde was wèl wederkeerig!quot;
»Dat wou ik maar hooren, Doortje!quot;
»Maak er je vroolijk meê! Als je niet zooveel naar je zelve en wat meer naar mij hadt geluisterd, dan hadt je 't al lang kunnen hooren. Het kind was heelemaai naar me toegegroeid. Jij zoudt haar niet meer herkend hebben. Ik entte mijn principes op een wilden rozestruik... Ik kon rekenen op een prachtige bloem. Maar nu is 't uit. Je blijft hier eten, Eef?quot;
«Om je de waarheid te zeggen heb ik daar zoowat op gerekend.quot;
»Ja, dat kan ik begrijpen; je weet dat hier het lekkerst van het heele dorp gekookt wordt. Ik zal Na mijn orders geven. Je zult wel dorst hebben ook.quot;
Zij liet Eefje een oogenblik alleen, maar kwam weldra terug met VERZOKXD. — II. 16
24:
VERZOEND.
een inlegflesch, waarover een groots blaas was gespannen. Ze stond gereed eenige morellen met heel veel brandewijn in een groot glaasje te scheppen, toen haar vriendin haar met eenige haast verzekerde, dat ze dat in de grootste koude zelfs niet dronk, en nu bij de groote hitte alleen water gebruikte. Al bi'ommende van nieuwerwetsche zwakke naturen schonk Doortje een glas helder water in, maar reikte dat niet over voor er een scheut madéra in gedaan te hebben.
»Als ik je nu iets verzoeken mag dan zou het dit zijn: spreek nu nooit weer een woord van het geheele geval. Ik heb er me overheen gezet. Ik heb. Goddank! de kracht om beproevingen te boven te komen. Spreek me ook niet over de lui uit de verloopen herberg. Die nicht van me is niet alleen een slons, maar een slecht hart.. . Wat was ze blij, dat ze me iets kwaads van Leentje vertellen kon!quot;
gt;Ik beloof je. Door! ik spreek niet meer van het geval zooals je 't noemt; ik noem Leentje's naam niet meer. Ik zal probeeren je na te volgen, al is 't maar van verre.quot;
Een heel oolijk oogknipje vergezelde die woorden.
»Ik heb nu uitgesproken. Ik heb gezegd wat ik zeggen moest, en nu ben ik weer kalm, dankbaar voor al de voorrechten mij gegeven, en die hoop ik meer en meer waardig te worden. Eef, de Heere zij geloofd, je hebt geen moord op je geweten. Maurits Wrede hebben ze straks in zijn tuin zien wandelen! 't Is me daareven verteld. — Je krijgt je lievelingskostje van middag, Eef! — appelmoes met krenten en vooraf spekpannekoeken. Vertel me nu eens wat er voor nieuws is. Neen, denk nu niet aan het andere; ik lees op je gezicht waar je aan denkt, maar daarvan nü niet, hoor!quot;
»Ik heb je immers gezeid, dat ik probeeren zal je na te volgen. Ik heb heel groot nieuws. Bruno is geëngageerd.quot;
»Mensch, dat heb je me al geschreven; tweemaal wel, geloof ik. Hij had zijn keus. zoo voegde je er nog bij. En hij heette zoo erg, zoo heel erg verzot op ... ? Je brengt me altijd op dat a propos,quot; viel zij zich zelve knorrig in de rede.
»Maar ik schreef je toch niet dat ze Pleuntje Huijser heet. Een inclinatie van jaren . ..!quot;
»Dat 's een leugen. Heeft zij ook zulke mooie oogen als...? Laten we van iets anders spreken! Wat kan me je Bruno schelen! 't Is een jongen als een ander; een meisjesbedrieger als de rest.quot;
»Dat is hij niet, Doortje! Toen hij dat geld in je brief vond — 't was vierhondeid gulden! — ging hij op 't koopen van een aptheek uit. Een, in een mindere buurt en een beetje verloopen, was er misschien voor te krijgen geweest; dat maakte niets uit, want
242
VERZOEND.
Bruno had na korten tijd zoo'n zaak er wel bovenop geholpen. Hij is de knapste geweest op 't laatste examen, hebben ze me in vertrouwen verteld. Daar was zijn patroon te weten gekomen dat Bruno zoekende was. Hii scheen bang voor de concurrentie te wezen en sloeg daarom Bruno een associatie voor. Bruno trekt na zijn huwelijk in de aptheek: de patroon gaat buiten wonen en komt dan een paar maal in de week eens kijken. Wat een vertrouwen, hè?quot;
»Wat een malle jongen, dat hij zulke condities aanneemt! En deelen ze eerlijk?quot;
»Bruno krijgt een kwart met vrij wonen...quot;
»Goed schepsel, als ik zijn moeder was...quot;
»Dat ben je nu niet, en daar ben ik altijd blij om. Door! Ik moet toch iets liefs h o u d e n.quot;
»Begin je alweer?quot;
»Heusch niet, ik dacht daarbij niet aan Helène.quot;
Doortje was opgesprongen en de kamer een paar maal op en neer gegaan. Hier iets ordenend, daar iets verplaatsend, eindelijk zich zelve nog een glaasje van de heerlijke krachtige morellen inschenkend, scheen ze weer tot kalmte te zijn gekomen.
»En jij blijft op het hofje, Eef?quot;
«Misschien ga ik wel bij Bruno inwonen. Als je zoon je kan en wil onderhouden, dan mag je het geld van anderen toch niet langer aannemen; wel, Doortje?quot;
»Wat heb ik toch altijd van dien Bruno te hooren!quot; riep Doortje eensklaps, blijk gevend van een zeer booze luim. «Vertel me dan toch iets waar iedereen belang in kan stellen.quot;
«Verbeeld je. Door, daar kreeg ik een paar dagen geleden bezoek van een mijnheer lleimers ... en die kwam me vragen ... vragen wat al niet! Hij was van de politie.quot;
Doortje maakte een afwijzend gebaar. «Eef, kan je het dan niet laten? Moet je me dan altijd plagen? Ik w i 1 er niet van hooren. Blijf van nacht bij me! Er is naast me een leêge kamer en die had ik graag bewoond, altijd bewoond! maar als dat niet kan, ten minste van nacht.quot;
«Goed, Door! Ik blijf van nacht hier, maar dan moet ik dadelijk schrijven. De goeje menschen van het hofje wachten anders; ook zou 't strijden tegen de reglementen . ..quot;
«Och, och! Zoo oud al en dan nog te doen te hebben met reglementen ! Wat een slaafsch leven! Dat verklaart veel in je karakter, Eef!quot;
Al was de laatste opmerking weder niet zeer malsch, al werd er
243
VERZOEND.
onder het eten nog menige uitval gehoord, die van opwellende drift getuigde, over het geheel genomen was Doortje's stemming veel rustiger. Zelfs kwam er van tijd tot tijd een bewijs van innige hartelijkheid. Niet alleen, dat de lekkerste beten voor Eef waren: niet alleen, dat de fijnste muskaatwijn — Door wist toch dat haar vriendin nog het meest van zoeten wijn hield — op tafel kwam en kwistig werd geschonken; niet alleen, dat de dikste pannekoek en de grootste portie appelmoes op Eefs bord werd geschoven, maar er werd zelfs van beider verleden opgehaald. Doortje vertelde zelfs wat ze maar uiterst zelden en slechts in een goede luim deed: van haar één-daagsche verkeering met een jongen, die maar één goede hand en wel twee monden scheen te hebben. Doortje had nog wel meer willen ophalen, — misschien wel weer, om haar vriendin plezier te doen, van den Turk, wiens derde vrouw Eefje geweest was — indien deze niet bekend had doodmoé te zijn en naar een dutje te verlangen. Ze gaf voor, dat ze 't gewoon en 't reizen niet gewoon was, zoodat.. . Doortje begreep er alles van: Eef was altijd zwak geweest en zou 't wel altijd blijven tot haar dood toe, die niet zoo heel lang meer uit zou blijven. En ze schudde de kussens op de canapé eens duchtig op, kwam met een sprei aandragen, die ze over Eefje heen wilde werpen, waartegen dezeevenwel heftig en afdoende protesteerde, liep toen op de teenen naar het raam, waar ze al de vliegen begon te vangen en wreedaardig dood te knijpen. Die gevleugelde plaaggeesten konden 't iemand, die slapen wou, zoo lastig maken! Met den rug naar haar vriendin gekeerd zag ze niet, hoe deze haar kleêren had losgemaakt en vrij wat te kampen had tegen »de dikste spekpannekoekquot; en »de grootste portie appelmoesquot; in haar maag.
Wat een heerlijk kopje thee onder de hoornen voor de deur! Jammer dat het overal zoo stoof, meende Doortje. 't Was binnen in dat opzicht wel beter, maar het heele dorp moest nu eens weten dat Mevrouw van Holy bij haar was. Zjj had nu maar één wensch. Bij het uiten dier woorden keek Eefje haar vriendin met haar vriendelijk-sten blik, met haar innemendst glimlachje aan.
jgt;En die wensch is, Doortje?quot;
»Dat het toch maar begon te regenen!quot; viel Door gehaast in. »In zes weken geen drup! En nog is er geen bidstond gehouden! Geen geloof meer! Alles verdroogt en verdort en wordt stof. 't Zand hoort op de straat en 't stuift nu in je linnenkast, tot in je schoot!quot;
De avond viel; een prachtige avond, die ein verfrisschend windje bracht.
ïWat zal 't in stad warm en benauwd wezen!quot; zei Eefje met een
244
VERZOEND.
zeer ernstige uitdrukking op haar gelaat en een tip van baar zakdoek weer in haar ooghoeken.
»Arme stakkerd, daar dwaalt ze alleen, en wij hebben 't bier zoo goed,quot; fluisterde Doortje, baar eigen voorschriften geheel vergetend.
!gt;Je hadt haar bij mij op het hofje moeten zien, Door! Ze bracht me een kopje thee op bed. Deze thee is lekker en misschien wel van een daalder; de mijne is maar van een gulden; toch smaakte me haar kopje nog lekkerder. Ze wist mijn wenschen te raden, Door!quot;
s Eq hier dan .. .? Ze raadde niet alleen de mijne, maar ze wekte nieuwe bij me op, uit puur plezier om er aan te voldoen. En als ze me 's avonds voorlas, dan was 't of er geen tijd meer was. Nu weet je, dat ik nooit van voorlezen hield .. .quot;
Arme Door, wat gaf ze zich bloot! Waar bleven nu de vaste principes, waarop de wilde roos was geënt?
» En wat een verstand! Denk je, dat ik Na. die ik den dienst had opgezeid, mocht houden? 't Was beneden mijn waardigheid, zei de heks, en 't is waar, ik weet dat het waar is. En als ze op haar kamer was 's avonds, dan riep ze me door 't beschot toe: wel te rusten, tante! Ik bad haar gepermitteerd, toen ze eens heel goed had opgepast, me zoo te noemen, 't Was een lief bij-de-handje, zooals ik er precies een moest hebben.quot;
»Als zij Bruno had willen nemen, dan zou ze nu misschien nietrond-loopen, zoekend naar werk. misschien wel zoekend naar mij! Door, ik mag hier niet blijven ! Ik moet dadelijk naar stad ... Ze is zeker bij me geweest. Wie heeft ze ook anders als haar tweede moedertje!quot;
»Zoo'n zeggen bad ik niet verwacht!quot; hernam Doortje, terwijl zij het hoofd recht naar boven stak, wat altijd onheil spelde. ^Ze kan wel een heel anderen kant uit wezen.quot;
» Maar ze kan ook naar stad zijn, en dan moet ik haar daar wachten.quot;
»En dan moet ik baar daar zoeken ... Zie je, dat 's nu het verschil tusschen ons tweeün,quot; merkte Doortje met eenige hoovaardij aan. »Ik ga met je meö, maar dan morgenochtend.quot;
»Haar vannacht nog laten zwerven, neen!quot;
»In donker kan je toch niet zien, stijf hoofd!quot;
tgt; Wat vraag ik naar licht of naar donker. Ik moet heen; ik kan niet blijven! Ik heb geen rust meer!quot;
»Alleen verdwaal je; daarom ga ik in Godsnaam dan maar met je meê! Help me mijn boeltje pakken; maar geen woord aan Na waar we naar toe gaan !quot;
245
XXX.
Hoe vroeg ook nog in den morgen, toch was 't aan Let station in de stad reeds vol beweging en drukte. Helène stapte met haar klein taschje aan de hand uit den trein, voorafgegaan en gevolgd door een menigte naar boter en allerlei andere landbouw-producten riekende boeren en boerinnen, die allen, bij het zien van de vroolijke menschenmassa's en het schitterend licht, dat over de straatsteenen en de hooge daken der talrijke woningen en kerken wemelde, schaterend en schetterend de plankieren van het station afdribbelden. Die vroolijkheid deed haar pijn; die bezige drukte beklemde haar; die vaste voetstappen, zich richtend naar een bekend doel, stortten haar bijna de wanhoop in het hart. «Waarheen?quot; prevelde zij. Toen ze straks het stille dorp verlaten had wist ze waar zij niet wilde blijven. Nu had ze zelfs geen enkel antwoord te geven op de angstige vraag. Deze had ze zich in haar hoekje in den volgepropten waggon reeds herhaaldelijk gedaan. Ze stond reeds op het stationsplein en keek de reeks steenmassa's aan, die geen antwoord konden geven. Daar viel haar de naam van Karei Gunters in. De jongen, die zeer in zijn voordeel veranderd scheen toen ze hem de laatste maal ontmoette, behoorde blijkbaar tot de kleine burgerij, maar tevens tot de enkele vooruitstrevenden uit die klasse. Zij had meenen te verstaan, dat er commensaals in zijn huis waren. Ze mocht onderstellen, dat de ouders, met wie hij voorzeker gewoond had, na het ongelukkig einde van hun zoon dat middel van bestaan, thans zeker wel het eenige, zouden behouden hebben. Indien ze daar eens aanklopte en voorloopig een eenvoudig en weinig kostbaar en toch fatsoenlijk
VERZOEN».
verblijf kon verkrijgen totdat haar de weg, dien ze had in te slaan, zelve duidelijk was geworden. Maar waar had die Gunters gewoond ? Dat zou haar oude vriend, de goede Klaas Jan, wel weten. De familie Veeling kon zij niet, opzoeken, want de eenige vrouw, welke zij niet kon ontmoeten, was de veelkleurige kapel, die zij laatstelijk met den naam van mevrouw had hooren aanspreken en zien bewierooken. Maar Klaas Jan was op hetzelfde kantoor als zijn vader en ze wist waar dat kantoor lag.
Het was kwartier voor negenen, en Helène herinnerde zich dat de vader een man van de klok was en zijn zoon 't nu ook wel zou wezen! Het kantoor was niet ver van de plek waar ze nu zich bevond. Door wat haastiger voort te stappen kon ze vóór klokkeslag negen in de nabijheid zijn en vader en zoon ontmoeten. Ten deele bleek haar berekening juist. Klaas Jan, alleen echter, sloeg den hoek van de gracht om, toen ze op de brug was, die naar die gracht voerde. Zijn pantalon van geel nanking, door herhaald wasschen duchtig gekrompen, de groote voeten, die er uit te voorschijn kwamen, de hoog opstaande halsboord, de rossige cilinderhoed, waaruit de steile haren staken, dat alles deed hem dadelijk herkennen. Zijn moeder had hem zeker in geen dagen onder handen gehad. Zijn moeder zou ook niet in stad zijn, maar de zoo tijdig besproken zomer-kwartieren reeds betrokken hebben! Helène had verwonderlijk juist geoordeeld. De jongen had ook haar dadelijk gezien. Het mocht bewijzen, dat hij zijn oogen was begonnen te gebruiken, dat hij begonnen was »erg te krijgenquot;, zooals zijn moeder nog niet lang geleden in een van hare vertrouwelijke nachtsermoenen met haar echtvriend het genoemd had. Hij zwenkte eensklaps linksaf naar de glooiing van de brug toe, maar stiet zich bij die onvoorzichtig haastige beweging aan een naar boven opgewipte straatkei. Dat zijn voeten zich nog niet mochten verheugen in een in allen deele gezonden toestand toonde de uitdrukking van woeste pijn bij die alleronverwachte botsing. Niettemin kwam de blijde glimlach al heel gauw op het met roode vlekken verbrand gezicht terug.
«Zóó vroeg en zóó alleen in stad, juffrouw Leentje? Kan ik u ook in iets van dienst wezen? Ik mag het vragen, niet waar, na ons laatste afscheid? 't Is al heel wat dagen geleden; toch is 't me alsof het gister gebeurde.quot;
Helène maakte spoedig een eind aan zijn ontboezemingen door hem de gewensehte inlichting te vragen.
»Wacht, ik zal met u méégaan. Mag ik?quot;
»Maar je kantoor, Veeling? 't Is al negen geslagen ...quot;
247
VERZOEND.
»Zóó nauw nemen we 't niet meer,quot; hernam KlaasJan meteenigen trots. »Sedert moeder buiten is, weet u ... Maar die zal zoo heel lanc
7 O
niet meer blijven. Daar zal je alles wel van weten,quot; begon hij wat vertrouwelijker. «Vertel me onderweg wat er eigenlijk gebeurd is; uit vaders telegram van van morgen kan ik niet te best wijs worden.quot;
»Er is niets gebeurd wat u of uwe familie in het geringste betrelt,quot; merkte Helène eenigszins hoog aan.
»Tóch wel, tóch wel!quot; Klaas Jan begon weer te haperen. De korte heerschappij over de immer nog weerbarstige tong scheen weer voorbij. Er kon toch wel iets te Marktwolde zijn gebeurd al wist zij het niet; want zij woonde immers sedert een paar weken daar niet meer? Dat was waar ook; neen, hij begreep nu, dat zij hem geen inlichting kon geven; dan kon hij veeleer haar nog eenig nieuws vertellen van de menschen, die haar zoo slecht hadden behandeld. Vader en moeder waren een paar dagen geleden naar »de blijde verwachtingquot; vertrokken, 't Was vroeger dan ze gedacht hadden, maar de aanhoudende zonneschijn had moeder tot een haastiger vertrek doen besluiten. Ook had moeder ijselijk veel opgekregen met mevrouw van Oven. Ze stonden met elkaar in correspondentie. Dat had hii kunnen merken, daar hij dikwijls door zijn moeder belast was geworden om haar kladje uit een spraakkunstig oogpunt te overzien.
Helène was een oogenblik voornemens geweest liever een omweg door een minder bezochte wijk te nemen, daar de voorbijgangers hem. die naast haar voortsukkelde, dikwijls glimlachend aanzagen. Toen ze evenwel tot zich zelve kon zeggen: ik weet hoe goed 't in zijn binnenste is, dacht zij daaraan niet meer. Wel had ze hem er nogmaals op gewezen, dat zijn patroon hem beknorren zou en dat hij terug moest keeren, maar het stellige en niet haperend antwoord luidde, dat het vandaag voor hem Zondag was. Zij liet hem daarom voortgaan met zijn verhaal, dat haar begon te boeien. Zij glimlachte even bij zijn bekentenis, dat hij 't als spraakkunstig rechter moeder even weinig naar den zin had kunnen maken als in de nederiger qualiteit van zoon, niettegenstaande zijn inktvlekken heel wat minder beteekenden dan de spelfouten van de briefschrijfster, fouten die, in één woord, enorm waren. Al was 't maar alleen om dat kibbelend corrigeeren geweest, hij had zich over de vervroegde afreis verblijd. Maar er bestond alle vrees, dat er een spoedige terugkeer op volgen zou en dan... »misschien in de hondsdagen allemaal bij elkaar thuis!quot; De lui in »de blijde verwachtingquot; moesten nogal in de schuld zitten. Zeker had de leverancier van het nieuwe ameublement het hen gebakken! Het rechte wist hij niet, maar de boel moest in
248
VERZOEN 1).
beslag zijn genomen, juist op het oogenbljk, dat vader en moeder met mijnheer en mevrouw van Oven een rijtoer deden. Over een paar dagen zou hij er wel meer van weten. Er was een oogenblik, dat in Helène's binnenst het leedvermaak met het medelijden om den voorrang streden, maar dat duurde niet lang.
Redding was niet meer mogelijk. Tante was reeds borg voor een aanzienlijk bedrag en zou ... ja mocht niet meer geven. Tante? Het hart scheen haar als in de keel te kloppen bij het noemen van dien naam. Hoe zou zij dit oogenblik genoemd worden in dat rustige huis, waar ze zooveel geleden en zooveel genoten had!
»Ju ff rouw Leentje, wat doe je? U zou daartegen een boom zijn aangeloopen,quot; zei Klaas Jan, haar in zijn zucht om haar ie redden met een forschen ruk naar zich toehalend. Ze waren bij de woning waar de veelbelovende zaakwaarnemer had gewoond. Aan liet onderhuis was slechts de half uitgekrabde naam met het veel getuigende praedicaat van Mr. nog te lezen. Aan de hoofddeur op de stoep hing een bordje, dat het te-huur-zijn van een boven-aehterkamer verkondigde.
»Wees gedankt, ik ben er,quot; zei Helène tot haar leidsman, die geheel bedremmeld haar stond na te kijken, toen zij de stoep opklom.
»Mag ik niet mefi naar binnen?quot;
»Verzuim niet langer je werk ...quot;
»Maar Karei Gunters is daar niet meer; die is dood!quot; merkte hij aan met half verholen blijdschap.
»Tk weet dat wel ... Vaarwel, Veeling!:'Be deur ging open. Helène trad binnen en werd voor hem onzichtbaar.
Wat kon het hem nu schelen, dat het hem naagt;' den vleesche ging? dat ze er een buiten op na konden houden? dat hij zich vrij en onafhankelijk voelde tegenover zijn patroon? Met dat meisje alleen zou hij rijk wezen, en juist die rijkdom was hem ontzegd. Hij voelde het wel, dat zij medelijden had met zijn onbeholpenheid, met zijn haperen en linksheid en dat zulk een medelijden juist niet de kortste weg was naar de liefde. Had hij haar maar niet weer ontmoet! Zijn genegenheid was al zoo lief aan het indommelen gegaan. Hij had alweer eenige meisjes mooi kunnen vinden; meisjes die hij geregeld iederen middag bij het naar-huis-gaan op zijn weg tegenkwam. Hij had al eens gekleurd als ze hem zoo ferm aankeken. En nu... zou hij van middag een grooten omweg maken, om ze niet te ontmoeten.
Helène begreep niets van den strijd, die buiten bij de stoep gestreden werd. Zij was in een nette zijkamer gelaten, die met geheel nieuwe meubelen was gestoffeerd. Spoedig daarop was een dikke, zware juf-
249
VERZOEND.
frouw binnengekomen, wier voetstappen de dreimende gang reeds van verre had aangekondigd. Het opgepoetste ameublement paste niet geheel bij de juffrouw in haar minder dan eenvoudig ochtend- of liever nachtgewaad. Zeer familiaar — wat door de omstandigheden weinig gevorderd werd — maakte zij zichzelve bekend als degeen, die het huis van de erven Gunters had overgenomen. Haar naam was Haalmeijer. Helène verzocht koud beleefd of ze de te huur staande kamer eens mocht zien. Het werd almachtig graag toegestaan. Ja, dat had ze voor een viertal weken niet kunnen denken, dat ze ooit kamers zou hebben te verhuren. Zij, Cornelia Haalmeijer, had nooit in een huurhuis gewoond en bezat dan ook nog eigendommen; maar door verregaande ontrouw en voorbeeldeloos slecht gedrag van een man was zij van haar roerend kapitaal de helft kwijtgeraakt en van haar eigendommen, voor het oogenblik althans, het geheel. De jongejuffrouw zou nog wel niet getrouwd zijn. Toen de jongejuffrouw dit beaamde, werd zij door Cornelia Haalmeijer gefeliciteerd, werd haar hand gedrukt en haar toegewenscht, dat ze nooit haar vrijheid mocht prijsgeven, daar de vrijheid het kostelijkst van alle goederen was. Zij ten minste zou zich in den hemel verplaavst meenen als ze weer geheel vrij was.
»We zijn er!quot; riep ze eensklaps, hijgend op een nauw portaal staan blijvend en een deur openduwend. »Een lieve en stille kamer op het Zuiden...! De vorige bewoner was een schrijver op een politie-bui'eau. Hij betaalde altoos prompt, zooals ik van de andere commensaals hoorde; want ik kon dat niet weten, daar ik pas drie weken hier woon. Maar in een huis, waarin ik iets te zeggen heb, zal zich geen man van de politie nestelen, 't Is met die menschen, jongejuffrouw, geef je hun den vinger dan nemen zij de heele hand; heb je zes stoelen, ze gaan er met drie op den loop en maken je nog zoo zenuwachtig, dat je op de drie andere, die ze je gelaten hebben, niet eens meer rustig kunt gaan zitten. Wat de prijs is? Dertig gulden in de maand als u den heelen dag binnen en vijf en twinxig gulden als u den heelen dag buiten blijft; in het laatste geval heeft u theewater vrij. Noemt u dat duur, jongejuffrouw ? Maai' dan kent u de prijzen hier niet. Weet u wel, dat men mijn onderverdieping, waar de vroegere huurder van het heele huis zijn affaire deed, met vijftig gulden betaalt voor niet meer dan twee hokjes voor zit- en een stoof voor slaapkamer? En dan is 't — in vertrouwen gezeid — niet eens zuiver daar. Vroeger hield mijnheer Gunters daar zijn kantoor van zaakwaarnemer. Hij is gauw aan zijn eind gekomen: hij heeft zich verdronken, 't Was gewetenswroeging, weet u. Hij zal
250
VERZOEND.
anderen ook wel beestig hebben behandeld; mij deed hij 'i al heel erg. En nu zeggen ze, dat hij nog geen rust heeft en dat hij 's nachts gezien wordt, zittende op zijn stoel, die in het voorkantoortje heeft gestaan, en niets doet als zuchten. De afzetter, die me óók heeft beetgehad! Maar weet u, jongejuffrouw, 's nachts kun je niet zien en de nieuwe buurman — hij doet in aardappelen — heeft er belang bij, weet u, het er te laten spoken ... U begrijpt nu heel goed, dat dertig gulden in de maand voor déze kamer eigenlijk geen geld is.''
Voor déze kamer! Het was of ze een kostelijk verblijf mocht heeten. Ze lag op het Zuiden, maar geen zonnestraal viel naar binnen ; daarvoor zorgden de muur van den overbuurman en de schoorsteenen van de naaste buren te goed.
Er lag een kleed op den vloer; er stond een tafel; er waren drie stoelen; twee kasten, waarvan de eene een bedsteê bleek te zijn. Maar het patroon van het vloerkleed was niet meer te herkennen; de tafel was vol brandvlekken en de stoelen droegen hoezen, met bulten opstaande en het vermoeden wekkend, dat de koeharen ingewanden door de hen schuttende huid waren heengebroken. En dan... de bedsteO gaapte Helena tegen als de ingang van een donkere grot. Wat vunzige lucht! Wat somberheid! En daar doemde eensklaps voor haar op; het liefelijk dorp met zijn lichttonen, met zijn geuren, en het nog liefelijker hofje met zijn heerlijken vrede! Het hart kromp haar ineen; in de oogen welden bittere tranen.
Daar begreep Cornelia Haalmeijer niets van. Men kon den prijs te hoog vinden en heengaan, maar hoefde er waarachtig niet bedroefd om te worden. Wonderlijke vermoedens rezen in het achterdochtig gemoed dezer gruwelijk mishandelde vrouw op. De jongejuffrouw zou toch geen Thamar op nonactiviteit zijn? Het beeld getuigde van vernieuwde bijbelstudie.
Het melodieuze stemmetje van de jongejuffrouw sprak van twintig gulden, met thee- en koffiewater: meer kon zij niet betalen. Zij moest nog omzien naar arbeid, maar inmiddels wonen in een fatsoenlijk huis. Dat laatste bezwoer den storm, die in Cornelia's binnenst in aantocht was. Toch werd er van vooruitbetaling zoowat gemompeld en zeer duidelijk de conditie gesteld, dat er alleen bezoeksters zouden worden toegelaten. De jongejuffrouw kleurde sterk, toen de laatste woorden werden geuit, wat de een poos in slaap gewiegde achterdocht dadelijk weer ontwaken deed. Maar het klonk met zoo'n weemoedig lachje: »ik zal wel in 't geheel geen bezoek krijgen; ik neem het u niet kwalijk, dat u zoo iets zegt. Niet waar, als men de
251
Vr.KZOEND.
wereld leert kennen, acht men niemand eerlijk als die er de bewijzen van geeft. . .Vquot;
Helène's toon en opmerking deed baar zeer in Cornelia's schatting klimmen. »Ja,quot; zei ze, is bier in een heel fatsoenlijk huis. Ik zal u de kamer voor twintig gulden geven, maar bij vooruitbetaling; dat moet ik eischen; en dan wou ik wel weten wie u is en waar u vandaan komt; anders krijg ik last van den buurt-secretaris.quot;
Weldra wist ze, dat haar nieuwe buurderesse Helens Duval heette, die voor zichzelve en voor een tot werken ongesehikten vader te zorgen had; dat Helène Duval in een hotel was geweest en ook hier weer in een hotel als memigere wenscbte geplaatst te worden; dat ze wat aan muziek deed en wel in staat was piano-onderwijs te geven en dat ze hoopte, indien ze de juistheid barer getuigenissen omtrent zichzelve door haar gedrag had bewezen, door juffrouw Haalmeijer, waar deze dat kon, zou worden aanbevolen.
Er werd geantwoord, dat men mevrouw heette, als men, helaas! getrouwd was; den man wat graag maar den titel niet wilde prijsgeven, omdat deze dikwijls een schild was tegen sommige aanslagen van het mannelijk geslacht, aanslagen, waarvan de mogelijkheid, naar men hoopte, aan jongejuffrouw Helène nog niet gebleken zou zijn. En toen uit een klein beursje twee tientjes en een paar twee-gulden-vijftig-cent-stukken te voorschijn werden gehaald, vond Cornelia zich genoopt meer te zeggen en de diepte harer smarten en den omvang harer weeën te doen kennen. Zij noodde Helène uit, met haar naar beneden te gaan en daar wat te gaan gebruiken, betgeen nog niet in rekening zou worden gebracht. Die verzekering voegde zij bij de uitnoodiging, toen ze Helène zag weifelen. En toen die beiden tegenover elkaar zaten, kreeg Helène een lang verhaal, zoo verward en onsamenhangend, zoo vol afdwalingen en lyrische ontboezemingen, dat ze alleen begreep tegenover eene geplaatst te zijn, die de gemeenheid in velerlei vorm bad ontmoet en nog maar voor korten tijd was ontvlucht; die haar eigen weg zocht te vinden en, meer uit verlangen naar afleiding dan uit nooddwang, het buis, door den plotseling uit het leven verdwenen zaakwaarnemer bewoond, van den in angst verkeerenden eigenaar in huur had genomen. Een advertentie bad Cornelia's aandacht getrokken. Een zien en herkennen van de woning had bet nemen van haar besluit verhaast.
Hoe vriendelijk ook genoodigd, om nu ook haar levensgeschiedenis te vertellen, bepaalde Helène zich tot het boog noodige, en wat zij vertelde vond Cornelia weinig interessant. Het leven van de jongejuffrouw was al een zeer gewoon leven geweest; des te gelukkiger
252
VERZOKND.
voor haar, want een veelbewogen leven was altijd een pad vol dorens gelijk!
»ilag ik beginnen, zoolang ik nog geen betrekking beb, u bij uw drukten te helpen?quot; had Helène gevraagd, toen zo vier en twintig uur in dat huis was geweest. En het antwoord luidde zeer geiueenzaatu en op een uiterst koelen toon; »dat had ik je al willen voorstellen. Heb je gister alleen op de broodjes, die mijn meid voor je gehaald heeft, geteerd? De kok heeft niets voor je gebracht. Toen je gister uitgingt ben je toch zeker niet in een restauratie geweest ? Dat zou niet passen.quot;
»Ik heb geen honger gehad. Gelukkig, want ik moet zuinig wezen!quot; De toon was zelfs nog schertsend geweest toen ze dat zei; maar Cornelia was er de dupe niet van.
^God weet, wat ik me over het hoofd heb gehaald!quot; ruisehte't van binnen. »Maar toch haar kost kan ze bij mij nog wel verdienen: de kamerhuur heeft ze nog wel voor een paar maanden in haar beursje en .. . er is misschien een ziel te redden!quot;
En zoo kwam het, dat Cornelia iederen dag wat langer met den bijbel voor zich kon blijven zitten en Helène alleen maar 's nachts op het vunzige kamertje verblijf hield en alsdan, zonder op het verveloos beschot en de gehavende dekens te letten, in een verkwik-kenden slaap viel.
Weinig vermoedde ze dat ze werd nagespoord; dat tante Paats de stadsdrukten en het tweede moedertje de stadssluizen niet telde, om. te zoeken; dat Gustaaf van Aarle, na te 's Heerenstede berichten te hebben ingewonnen en eindelijk op den inval gekomen, om te Markt-wolde »in de blijde verwachtingquot; onderzoek te doen, in allerijl mee naar de stad was afgereisd.
Het oordeel, door Gustaaf blijkens zijn bij juffrouw Paats bezorgd schrijven over Helène geveld, had zich van lieverlede bevestigd. De wrevel over het met hem gedreven spel was eer toegenomen dan verminderd. Hij had gewaagd aan juffrouw Paats'woning aan te schellen en had toen van de oude dienstbode, zeer verbitterd omdat ze buiten alles vvas gehouden, vernomen, dat de juffrouw in allerijl naar stad was vertrokken; dat het dievenkind reeds den vorigen dag vóór het krieken van den dag haar biezen had gepakt; dat zij altijd geld in overvloed en nog kort geleden een heel vertrouwelijke samenkomst had gehad met een bejaard rijk heer; dat ze haar en de juffrouw, en wie weet hoevele anderen nog, oolijk bij den neus had gehad r Welk een woede maakte zich van den jonkman meester! Al zijn kennis was te schande gemaakt. Hij, die de galantste en coquetste
VERZOEN I).
vrouwen te schrander was geweest, bleek nu de dupe te zijn van een kind! Maar hij zou 't niet blijven! Haatte en minachtte hij haar nu ook, toeh nam hij zich voor, op haar te triomfeeren, haar te vernederen en dan te verlaten. Hij moest zich op haar wreken; hij was 't zijn eigen eer verplicht. Al het hooge en edele, dat hem sierde, vluchtte van hem bij het beramen van de laagste plannen. Ook bij leverde weer het bewijs, dat zelfs bij de edelsten onzer het duiveltje slechts slaapt en bij het beleedigen onzer zelfzucht en ijdel-heid frisch en versterkt ontwaken kan.
Maar waar haar te zoeken? Hij mocht wel onderstellen, dat zij zelve hem na eenige dagen of weken de noodige aanwijzingen zou weten te doen toekomen, maar zijn zucht naar wraak, gemengd met zijn verlangen op haar te triomfeeren, vorderde spoed, vorderde dadelijke bevrediging. Misschien dat men te Marktwolde meer zou weten. En men wist daar dan ook veel meer.
Toen hij in het logement aankwam was alles in rep en roer. Een stumperige oude met een niet minder stumperigen jongenheer staarden schier met glazigen blik den strijd aan, die een stevige buigerjuffrouw in wandel-toilet tegen een deurwaarder had te strijden. Zij eischte, dat al het hare uit zekere kamer, die naar zij voorgaf door haar gehuurd was en die ze reeds een paar dagen verzegeld had bevonden, haar teruggegeven zou worden, en toen dit niet baatte, oat dan ten minste haar linnengoed ter harer beschikking zou worden gesteld. Toen ook dat niet werd ingewilligd en alles van een rechterlijk vonnis werd afhankelijk gemaakt, kende de woede van de burgerjuffrouw geen palen, wilde ze zich wenden tot de schuldige kasteleins-familie, die echter nergens te vinden was, en keerde zij zich ten slotte tegen zichzelve. Zij nam haar blauw zijden kleed tusschen de razende vingertoppen, en hoe stevig ook de zijde ware, bleek deze tegen zulk een mishandeling niet bestand. De oude en jonge heer slaakten een kreet van ontzetting; de oude bleef daarna stokstijf staan, de jonge vluchtte den tuin in.
»En in zulk een kring beeft zij zich maanden lang kunnen ophouden!quot; prevelde Gustaaf. Uit zulk een kring bad hij zich een vrouw gewenscht! Maar de jongen, de jongeheer, hier, die in den tuin was gevlucht, beduidde hem, dat het lieve buffetjuffertje alles wel in orde zou hebben gehouden. O, hij dacht nog zoo dikwijls aan haar! Zij was ook altijd zoo goed en lief voor hem geweest, heel anders als voor de lui, die zij niet mocht! Ze was zoo erg bij de hand; ze zag in 't donker beter dan een ander bij 't volle zonlicht! Dat zou het ouwe mensch te 's Heerenstede ook wel weten, dat
254
VERZOEND.
haar tot zich genomen had en haar allerlei boodstbappen had laten doen. Ja, boodschappen. Laatst nog in stad. 't Was niet langer dan eergister, dat bij haar nog den weg had gewezen. Gustaaf wist spoedig de gracht en het nummer; wendde zich om en ging zonder eenigen groet been. Klaas Jan was nooit veel voorkomendheid of beleefdheid gewoon geweest en vond dan ook geen de minste aanleiding zich over zulk een behandeling te ergeren.
Behalve de reeds aangeduiden was er nog een, die naar Helène zocht. Als een spin had hij weken geleden reeds een webbe gesponnen en die met bewonderenswaardige schranderheid aan de voor zijn doel meest geschikte plaatsen vastgehecht. Chris Reimers had de oogen en ook het geduld eener kat; de achterdocht en de ijzeren volharding van den vos. Het was hem lang stikdonker geweest. Terstond had hij pogen voort te gaan; van lieverlede had een schemerschijn zich in het verschiet getoond: toen had hij een voetstap ontdekt; eindelijk een spoor gevonden. Hij zag zijn prooi reeds van nabij; maar nog altijd waagde hij den sprong niet. Hij moest zeker, ontwijfelbaar zeker zijn, eer hij den klauw uitstrekte om te grijpen. Zonneklaar was het hem geworden; maar ook zonneklaar moest het der Justitie zijn.
Reeds den derden dag bracht Helène met mevrouw Reimer door. Het scheen wel, dat zij deze meer, dan deze haar beviel. Hoe kon het ook anders, waar de eene moest geven zonder te ontvangen, de andere ontving, zonder in eenige evenredigheid daarmee te geven? »Ik zal je in kennis brengen met mijn vriendinnen,quot; had Cornelia beloofd. »Als het zoo voortgaat kan je hier blijven voor den halven huurprijs en den vollen kost.quot;
En Helène had geantwoord, dat ze geen kennissen zocht en dat ze vooral om 's vaders wille trachten moest naar voordeeliger betrekking. Ze verweet zich nu met weinig overleg te hebben gehandeld. Zij had zich willen verbergen voor aller oog, tot de bloedende wonde niet meer dan een litteeken zou vertoonen, en ze was naar haar vroegere woonplaats teruggekeerd, waar zij herkend kon worden. Maar waarom zou zij dit laatste ook vreezen? Wie zou haar zoeken? ïwee lieve oude menschen zeker, maar die ze verdriet moest aandoen door ze te blijven ontwijken. Misschien de oude mijnheer van Aarle. die haar geld zou komen bieden voor haar prijsgeven van zijn zoon . ..! O, schande! O, gruwel!
»Het leven is zwaar,quot; zuchtte zij, toen ze een oogenblik de stilte van haar kamertje had opgezocht. Vooral met die herinneringen! »Neen, niet dien naam uitspreken!quot; riep ze, zichzelve in de rede vallend.
VERZOEND.
»Maar ik heb geen macht over mijn hersenen. Daar staat die naam geschreven en ik kan hem niet uitwisschen .. . Help mij, help mij, lieve moeder! ik wil zoo gaarne, maar ik kan niet!quot;
Zij liet het hoofdje hangen; zij had de handen gevouwen; zij voelde de tranen druppelen langs de zoo bleeke wang. »Jongejuffrouw Helène!quot; hoorde zij de bekende grove stem roepen. Zij sprong rillend op: die stem deed haar dikwijls pijn. »Je kunt beter trappen loopen dan ik. Kom dan toch, er is haast bij!quot; Een oogenblik later stond de geroepene naast haar. »Je hebt toch niets uitstaan met de politie? Daar draaide me straks een agent de stoep op en vroeg me al de namen mijner commensaals. Ik vergat je er bij te noemen, omdat je onder de betalenden eigenlijk niet kunt meetellen. »En dat juffertje dan, mevrouw Reimers, dat gister uw deur uit en er een paar uur later weer in kwam?quot; werd er gezeid. Ze weten altjjd alles... alles... Lieve God! nu zal ik den hoofdman ook wel gauw hier hebben. Als ik wist, dat je met de politie iets had uit te staan, dan moest je op staandeu voet weg. Maar h ij zal wel myn voetstappen gevolgd zijn en al weten, dat ik hier woon, en dan komt hij bij me binnenrollen als het me goed gaat om weer de helft te nemen! En daar niets tegen te kunnen doen, niets!quot;
»Is die brief voor mij?quot; vroeg Helène.
»Dat 's waar ook; door een kruier gebracht. Misschien geeft die brief licht. Maak hem dan toch open!quot; riep Cornelia, die Helène gereed zag naar boven terug te gaan, na geheel onverschillig de haar onbekende vrouwenhand op het adres gezien te hebben.
»Als ik u er genoegen meê kan doen... of lees hem zelve,quot; zei Helène, haar den brief overreikende. De argwaan van Cornelia was op die wijze het best te bezweren.
Cornelia vond in dien brief niets bijzonders. Een madame Chapelle, bestuurster eener muziekschool, had van Helène's grooten muzikalen aanleg gehoord. Was die aanleg werkelijk zoo groot, dan bood de inrichting, aan welker hoofd zij stond, Helène de gelegenheid zich tot artiste te ontwikkelen. Hare receptie-uren waren van 1 tot 2 's middags en van 8 tot 9 uur des avonds. Zij twijfelde niet of Helène zou een bezoek in het middaguur verkiezen. Madame woonde op de stille gracht dicht bij den stadssingel, welke tot wandelplaats was ingericht.
»Denk je er naar toe te gaan?quot; vroeg Cornelia, toen ze een blijde uitdrukking op Helène's gelaat waarnam.
gt;Zeker! Mijn liefste wensch wordt vervuld.quot; En zachter voegde zij er bij: »Zou hij nog aan mij denken? Ja, hij zal de middelaar geweest
256
verzoend.
zijn! Hij eerde altijd de artiste in mij het meest. De artiste misschien wel alleen!quot;
Die gedachte deed haar pijn.
»Maar, kind, wat wil je dan worden? Zangeres... ? pianospeelster.. op de planken misscnien we] aria's zingen, zooals ik ze wel eens heb hooren doen, zoo dun aangekleed, dat je bij manier van spreken het hart kon zien kloppen? God bewaar me, maar zoo'n komediant hoort niet in een fatsoenlijk mans huis! Dus als je quot;t doet heb je te kiezen of te deelen!quot;
»Ik zal beginnen met kennis te maken met madame Chapelle...quot;
»Alleen? Laat ik je den kruier meégeven. 't Is aan 't andere eind van de stad.quot;
»Waartoe zou dat dienen? Ik ben gewoon alleen mijn weg te gaan.quot;
Helène deed kaar beste japonnetje aan, sierde zich met de gouden broche, haar door mijnheer van Oven geschonken, en strikte het weinig kostbare maar elegante hoedje, dat zij zelve bij tante gemaakt had, op de rijke lokken vast. Zij kwam nog even om het hoekje der kamerdeur mevrouw Reimers goedendagzeggen, daalde bijna onhoorbaar de trappen af en scheen wel door de paneelen der voordeur heen naar buiten te zijn gekomen, want Cornelia zag haar, zonder dat ze het rammelen van slot of sleutel gehoord had, over de straat wegzweven.
jgt;Wonderlijk volkje, die komedianten!quot; filosofeerde zij. «Dat huppelt en hinkelt het leven door, weinig denkende aan God en zijn gebod. Ja, ze heeft al bet air van zoo'n artist. Wie weet of ze dat niet al haar leven geweest is! In een café-chantant misschien wel! Hoe zou die madam anders gehoord kunnen hebben dat 't zoo'n bolleboos was? Ik weet, dat ik goed lezen kan; maar hoe zou zoo'n wild vreemde dat ooit ter oore kunnen komen als ik 't nooit voor Jan en alleman gedaan had? Ja, zeker in zoo'n café-chantant begonnen...! Ik ben er eens met Chris geweest...quot;
Dat ze zich zoo iets nog herinnerde! Als ze dien naam maar noemde dan was hare gemoedsrust weer verdwenen en dan gleed ze, angstig om zich heen ziende, naar haar kabinet, grabbelde ze achter een boegen stapel linnengoed, om te zien of er zeker pakje nog lag. Ze deed het ook nu weêr. Juist op het oogenblik, dat ze het kostbare pakje in de dikke vingers hield geklemd, klopte de werkmeid aan de deur. Door het sleutelgat werd haar de mededeeling toegeschreeuwd, dat er een heer op de vloermat stond, die zijn naam niet wou zeggen en naar het juffertje van de boven-achterkamer vroeg. Hoe die heer er uitzag? Zoo'n half en half, weet u, en erg lenig in zijn lidmaten, verzoend. — II. 17
257
VERZOEND.
want bij was met het hoofd al binnen, toen zijn beenen nog op de stoep stonden.
Dat kon niemand anders als Chris wezen, die bier kwam om zich te verzoenen. In der eeuwigheid niet; want dat zou haar de laatste helft nog kosten. Door de deur heen hoorde zij zijn stem, die al van de onderste trede van de trap scheen te komen. Zij deed baar deur op bet nachtslot, maar ademde vrijer toen ze goed begreep, dat het alleen om bet jufje van de achterkamer te doen was. Was die uit, dan wilde men maar weten waar naar toe. Cornelia wist den geweldenaar gelukkig tevreden te doen stellen en zag hem de stoep afschuiven. Voor ditmaal was ze gered; maar hoe zou 't verder gaan? In hare overspanning zocht zij op de kaart bet vreemde land, waar zij veilig zou wezen voor zijne nasporingen en verzoeningsaanvallen, maar kwam zij tot de slotsom, dat zelfs bet oversteken van den oceaan haar niet baten zou.
Helène was met een verlicht hart de lange wandeling begonnen. Langs welke paden was zij heengevoerd naar het doel, waartoe de aard en de mate barer krachten haar bestemden! Ja. nu begreep zij 't eerst. De Kunst was de godinne, die haar wenkte, die haar als priesteresse tot zich riep, maar dan ook een onverdeelde hulde en aanbidding eiscbte. De priesteresse moest alle aandoeningen, alle hartstochten, alle weelden en weeën van het mens^belijk hart hebben leeren kennen, om ze in den dienst der Godinne te kunnen vertolken tot een genieting van de duizenden in den voorhof des tempels. Koem en eere waren de nectar en de ambrozijn in bel heilige dei-heiligen van dien tempel! Maar dan niet meer de weelden der eenzaamheid, de extasen der inspiratie! Maar dan niet meer de stille vrede van het tehuis! Zij mocht niet meer zicbzelve hebooren. Was tot dien prijs zulk een priesterschap niet te duur gekocht? Was 't niet heerlijker zicbzelve te behooren, en dan zicbzelve te kunnen wegschenken aan eenen...? Maar dat kon nu niet meer! Heerlijk toch, dat die eene haar nog den weg wilde banen naar den tempel!
Zij was waar ze moest zijn! Ja, dat was de gracht, beschaduwd door dikke iepen, schaars bezocht naar het scheen en door weinige aanzienlijken bevolkt. Het huis, dat bet bepaalde nummer droeg, was echter een uitzondering. Het was goed onderhouden en had wel drie verdiepingen. De vitrages en de overgordijnen op de bel-étage spelden een smaakvol ameublement; de onderverdieping scheen wel bestemd voor de leerlingen; want zij vertoonde niets wat naar weelde zweemde. Zij schelde met een kloppend hart aan. Indien zij eens niet aan de opgewekte verwachting kon voldoen ? Indien zij weder
258
VERZOEND.
ia de bezige wereld terug moest keeren om daar te leven als ieder ander, zonder een gezond hart te hebben als ieder ander?
De deur ging open. Ze werd verwacht; want er werd gevraagd of ze niet mademoisdle Helène was. 3gt;Jii, Helène Duval,quot; prevelde zij. Of ze dan maar volgen wou. Ze betrad een wel wat nauwe trap met een kostbaren looper bedekt. Zij kwam op een eng portaal, zag zich de deur openen en bevond zich in een ruime, rijk gemeubelde kamer. Oogverblindend was de pracht, vermoeiend door haar schittering. De goud- en purperglansen straalden het oog als blind; de meest verscheiden geuren waaiden haar te gemoet en bedwelmden bijna haar zinnen. Zachte, zoete tonen — ware Traumbilder! — wiegden door de lucht. Een getemperd licht leende aan het geheel phantas-tische tinten en zachte rondingen. Op een der sofa's lag . . . kon ze haar zintuigen vertrouwen ? Was dat werkelijk Gustaaf, haar Gustaaf, die met de meeste zorg gekleede jonkman, wien de rijke blonde lokken niet meer ongedwongen langs de slapen zwierden, maar nu naar de voorschriften der kunst waren gekronkeld? Ja, dat was Gustaaf. Een blijde glimlach zweefde om zijn lippen; de hoogste vreugde straalde in zijn oogen. »Liefste, liefste!quot; ruischte 't. »Zie ik je dan eindelijk weer? Wou je me laten zoeken, opdat het weerzien des te verrukkelijker zou zijn?quot; Hij had de armen naar haar uitgestrekt zonder van de sofa evenwel op te staan.
Ja, dat was Gustaaf van Aarle, maar niet haar Gustaaf!
Zij bleef in het midden van het vertrek staan. Het was of ze moeite had hare gedachten te zamelen. »Ben ik dan niet bij madame Chapelle?quot; vroeg ze als het ware zichzelve, terwijl ze met de trillende hand over het klamme voorhoofd voer.
»Zeker; madame Chapelle zal je voorbereiden voor de schitterende toekomst, die je wacht als artiste en als mijn uitverkorene. Madame is reeds gewaarschuwd. Gebruiken wij het oogenblik dat zij ons laat!quot;
ȟ hier!quot; klonk het nog verbaasder dan straks.
»Wachtte je dan een ander? Den ouwen rijken heer misschien, om wiens wille je mij ontvluchtte?quot; vroeg Gustaaf met eenige scherpte.
ȟ weet dan...?quot;
»Til je eindelijk nu het masker even op? Ja, ik weet alles en dat vind ik heerlijk, zooals ik je voor een paar dagen schreef.quot;
«Schreef u mij nog zoo kort geleden? Ik ontving dien brief niet.quot;
»Toen ik dien liet bezorgen was je zeker al vertrokken. Maar niet meer van die niaiseries! Ik heb je nu weer en laat je niet meer gaan. Weet je wel, dat ik op mijn pad nooit zooveel gaven ontmoette,
259
VERZOEND.
vereenigd in één persoon? Kom naast me zitten! Je hebt me nog geen enkel bewijs van je erkentelijke liefde gegeven.quot;
Zij plaatste zich achter de grootste tafel in het midden van het vertrek en stond daar met gebalde vuist en vonkelend oog.
3gt;Zet dien ouwe toch uit je hoofd! Is hij rijker dan ik? Maar meer dan de meest bandelooze begeerten eischen kunnen, zal hij toch niet kunnen geven, en zóóveel beloof ik je.quot;
»Niet meer!quot; i'iep ze uit, eindelijk in staat eenige woorden uit te brengen, »Laat mij heengaan! Ik zal u leeren vergeten. U maakt het mij niet moeilijk!quot;
Zij borst in tranen uit.
ïBlijf je van dien ouwe nog altijd meer wachten? Ik heb de oudste rechten. Maar neen, daarvan ben ik nog zoo zeker niet. Ik zal wel niet je eerste amour geweest zijn.quot;
»Wat geeft u 't recht dus tot me te spreken? Hoe durft u mij nog aanzien! Ga naar het meisje, dat u uw liefde aanboodt terwijl u aan mij verbonden was!quot; zei Helène, bij wie de droefheid een oogenblik week voor de gekwetste fierheid.
vFi done, wat speel je nu slecht de naïeve! Neen, dat deed je in het logement beter.quot;
»Mag ik heengaan?quot; vroeg ze zacht, de oogen gericht op de deur.
»Van mij gaan...? Hier aan mijn zijde.... in mijn armen is je plaats! O, ik bereid je een lot, dat de stoutste pbantasie nooit heeft kunnen droomen! Kom, werp nu dat wassen masker van je beelderig lief gezichtje! Er is geen rancune bij me.. . geen de minste!quot; Hij had zich tusschen de deur en haar geplaatst en had haar hand gegrepen. Zjjn greep werd sterker en sterker. Een ongewoon licht kwam in zijn oog; een zeer ongewone trek op zijn gelaat. »Ik wil dat je de mijne wordt. Later ... later kun je dien ouwe hoop geven !quot;
Helène huiverde. Zij kon niet meer toornig worden; zij kon niet meer schreien. Het was of alle kracht van haar geweksn was!
»De ouwe, waarvan u spreekt, is uw vader!quot; klonk het toonloos.
nMaudite!quot; riep hij heftig uit, terwijl hij haar hand met kracht wegslingerde. »Wat verfoeilijke logen! Jonge, giftige adder!quot;
»Uw vader ben ik dankbaar. Hij verzekerde den mijnen een jaargeld.quot;
»Niet waar. Mijn vader is te edel, te hoog om zich af te geven met.. . Wanneer gaf hij je dat geld?quot;
Hij zelf gaf het me niet, maar namens hem de jonkman, die bij Woudenberg omkwam. De weldoener zij eeuwig voor zijn mildheid gedankt! Nü nog meer dan vroeger. Ik dacht altijd dat ik nog eens
260
VERZOEND.
het brood voor mijn vader zou kunnen verdienen; maar dat geloof ik nu niet meer . ..!quot;
Onbeschrijfelijk was de weemoed, die er in die woorden trilde. Gustaaf sneed het c.oor het hart. Hij dreigde weer onder de bekoring te komen van die stem, van dien kinderlijken eenvoud. Hij wenkte haar, daarover te zwijgen; maar zij ging voort met neergeslagen oogen, met schier gebroken stem, zonder vertoon van smart, maar daardoor des te aangrijpender; »Uw vader kwam mij weinige dagen vóór het huwelijk uwer zuster vragen heen te gaan. Dat was zijn eerst en laatst bezoek aan mij. Hij had voor u een vrouw gekozen: freule Isabella Wrede. Ik had dat al lang begrepen; toen ik u het laatst sprak . .. dien morgen op de heide al..! Uw vader was mijn weldoener en toch mocht ik zijn verzoek niet inwilligen. Ik k o n u niet verlaten; mocht het niet doen. Was 't waar, dat u de andere meer liefhad dan mij, dan zou ik vertrekken; maar niet eer. Ik moest de verlatene zijn, maar u niet...!quot;
sHelène Duval, waar eindigt de waarheid en begint de logen? Is dat weer spel, dan ben je een volleerde tconeelspeelster, maar ook de boosaardigste en gevaarlykste. Mijn halve fortuin om te weten wat waar is...! Kende mijn vader dan je waren naam?quot;
»Was dat vreemd? Kende zijn zoon dan dien naam niet?quot;
»Ik? Maar dat gaat alle grenzen van onbeschaamheid te buiten!quot;
»Geldt dat mij?quot; klonk de onnoozele vraag.
»Ja, dat geldt Helène Duval, die zich door den jonkman van goeden huize als Helène Vermeere liet aanbidden! Had je niet met me willen spelen, had je me niet willen lokken in de fijne mazen van je net, dan ware het, minst genomen, betamelijk geweest mij te zeggen, wie je was. En je hadt me reeds zóó sterk weten te binden, dat ik ook na die mededeeling gebonden ware gebleven. Iets meer zelfvertrouwen en je zoudt in allen deele hebben getriomfeerd!quot;
gt;Ik had u lief. .. ja, dat is waar. Ik geloof niet, dat er in de menschenwereld ooit meer liefde kon gevoeld worden, 't Is heerlijk, zoo'n liefde, die zichzelve gaarne offert waar het den geliefde baten kan. Dat voelde ik, toen ik in de eerste verrukking u omarmde; dat voelde ik, toen ik van den jongen heester de blaadjes plukte en daarbij dacht aan wat mij noodzakelijk wachten moest. Toen zei ik u, dat wij scheiden moesten; toen wilde ik u wijzen op mijn verleden; toen hoorde ik van u, dat u alles wist, want dat u mevrouw van Holy gesproken had, en d i e wist alles.quot;
»Maar die heeft me daarvan niets gezegd, Helène...! Als het waar is .. . en dat alles ... kan waar wezen!quot;
261
VERZOEND.
sik heb altijd waar willen zijn . .. tegen ieder. . . Zou ik 't dan niet tegen u zijn geweest? Maar de herinnering van mijn verleden was geen aangename. Toen ik dus hoorde, dat mevrouw van Holy u alles mij betreffende had gezegd, berustte ik daarin. Later wilde u zelf niet, dat ik op mijn verleden doelde. Toen ik bespeurde, dat uw tweestrijd begon, wilde ik u het nemen van een besluit vergemakkelijken door u tegenover mijn vader te plaatsen. U moest weten welke offers u te brengen zou hebben, zoo u mij uw naam wilde schenken!quot;
»De blinddoek valt af! de blinddoek valt af!quot; kreet Gustaaf, wien het angstzweet op het voorhoofd dauwde.
»Ik wilde, dat u in staat zou zijn u zeiven te kennen. Ik wilde u niet meer zien, voordat u mij aan uw vader zou voorstellen. Bij de inzegening van het huwelijk van uw zuster wierp u mij een blik toe, die mij, — waarom het niet te zeggen? — onuitsprekelijk gelukkig maakte; want al scheen ik kalm en bedaard het einde van den strijd af te wachten, toch voelde ik mij geslingerd tusschen de hoop op een heerlijk geluk en de vrees voor een bange toekomst. Welnu... 's avonds kreeg ik de zekerheid; de kus in dat prieel gaf mij een antwoord. Toen ging ik heen. Ik hoopte mijn weg wel te zullen vinden. Waarom is u mij weer tegengetreden? Waarom heeft u mij dat niet bespaard?quot;
»Ik zie... ik zie nu duidelijk...! Mijn verleden heeft zich gewroken. Wat onrein is kan slechts onreinheid denken! Er werd ook tegenover mij een intrige gesponnen en die kon alleen gelukken bij een die verdorven is zooals ik! Ik mag de intrigante niet raijn handschoen in 't gelaat slaan, want ik ben schuldiger dan zij! En mijn vader was de dupe! Helène! Helène! Nog bijtijds is de toeleg verijdeld! O, mij wordt wel nederigheid geleerd. Ik heb voor Isabella Wrede nooit iets gevoeld. Ik heb u altijd liefgehad. Ik dacht niet, dat het mogelijk ware een vrouw zóó lief te hebben en te vereeren! En op dit oogenblik voel ik, dat ik nèg meer liefhebben, nóg jooger eeren kan! Helène, niets scheidt ons meer van elkaar. Mijn vrouw, mijn aangebeden vrouw!quot;
Maar Helène bleef wat ze gedurende haar verhaal geweest was: marmerbleek en marmerkoud. Zij bleef staan als een beeld. Zij hief de oogleden niet op. Zij kneep ze veeleer nog krachtiger dicht bij de woorden: »Dat is voorbij.quot;
«Voorbij? Helène, kom tot bezinning! Je Gustaaf knielt voor je en bidt: ontvang zijn vader, die je voor zijn zoon ten huwelijk zal komen vragen en even gelukkig zal zijn als die zoon!quot;
262
VERZOEND.
»Dat is voor altijd voorbij!quot; klonk het heel zacht, maar ook heel vastberaden.
»Ik heb je gruwelijk beleedigd — ik voel dat — ik weet dat. Vergeef het mij! Een leven vol toewijding, vol vereering zal 't misschien geheel kunnen uitwisscben; maar vergeet' het mij reeds nu! Bedenk, dat er een schyn van reden was voor mijn onzalige dwaling...! Je blijft me zoo koud aanblikken! Blijf je onverbiddelijk na zulk een bede?quot;
»1 k twijfelde nooit aan li!quot; ruiscate het zacht verwijtend in zijn nabijheid.
»Vergeef mij! Vergeef mij!quot;
»Als u dat rust kan geven: ik vergeef u.quot;
»Aanbiddelijke vrouw!quot;
Zij trad terug en stamerde weder: »dat is voor altijd voorbij, ü staat te hoog voor mij, en uw liefde wist de oneffenheid niet gelgk te maken. Uw vrouw mag uw mindere niet zijn.quot;
3gt;Je bent mijn meerdere! Ga niet. . . ga niet van mij . ..!quot;
»Het moet zoo zijn... om ons beider wil. Ik had iedere vernedering kunnen verdragen mits ze maar niet van u kwam! Ik ben door u vernederd, ik vergeef het u; maar ik kan u niet meer achten, en indien ik naast u bleef staan, dan liep ik nogmaals gevaar .. . en dat — heilige God, neen! — zou ik niet kunnen verdragen!quot;
Zij keerde zich af en schreed naar de deur. Gustaaf sloeg de handen voor bet gelaat en waagde niets meer te zeggen. Het was of een heilige vrees voor een meer dan aardsch wezen hem de lippen verzegelde. En zulk een wezen niet te hebben geëerd, zulk een wezen te hebben durven vertrappen en nu te verliezen, het was meer dan hij dragen kon!
Helène had de deur geopend om heen te gaan; maar het had den schijn, alsof zij 't deed voor den man, die een minuut geleden zacht had aangescheld en door de dienstbode naar boven gewezen was. »Juffrouw Helène Duval?quot; vroeg hij snel, terwijl hij haar meteen beweging van zijn elastiek lichaam als tot terugkeeren zocht te nopen. De uitroep: ah! ontglipte hem, toen hij de weelde van het vertrek en den jonkman, met de handen voor het gelaat geslagen, op de sofa ontwaarde. Hij dacht zeer goed te kunnen gissen wat hier gebeurd en welke liaison hier verbroken was. Met een oogopslag scheen hij den ganschen toestand te overzien. Het kon zijn nut hebben, gind-schen persoon het onderzoek te doen bijwonen, dat hij had in te stellen. Misschien, dat gindsche persoon, zeker zeer intiem bekend met dat juffertje, nog bijzonderheden wist, welke ook voor hem noodig konden zijn te weten. Bij een zaak als waarmee mijnheer
263
VERZOEND.
Reimers thans zich bezighield, viel geen enkel detail te versmaden. Op den vragenden blik van Helène had mijnheer Reimers even zijn jas ontknoopt en zich, door het laten zien van een geel lint waarop eenige zwarte letters stonden, gelegitimeerd.
»Ik heb u iets te vragen. Antwoord me naar waarheid in het belang van n zelve en dat der Justitie.quot;
»Ik woon niet hier,quot; hernam Helène, die eensklaps vuurrood werd. Zij begreep wat de ander zou denken; de ander zag door dien blos zijn vermoeden bevestigd.
»Woont u hier ook niet, u i s nu hier, en er valt geen tijd te verliezen.quot; Zonder verdere plichtplegingen wees hij haar een stoel, nam er zelf een, en zorgde er voor, dat bij Helène en den jonkman, die, nog altijd bezig met zijn eigen gedachten, op de sofa lag, tegenover zich bleef houden.
ȟw geschiedenis ken ik beter dan u die zelve nog kent. Als u me nu naar waarheid antwoordt, dan zal ik u als belooning vertellen wat u van die geschiedenis nog niet weet. TJ heeft eenige dagen geleden een bezoek gehad van zekeren Karei Gunters. Wat kwam die bij u doen?''
In gewone omstandigheden en tegenover een gewoon ondervrager zou Helène misschien geaarzeld hebben te antwoorden; maar nu, gebroken en bijna zonder wil meer, aangestaard door een paar oogen, welke zooveel kracht uitstroomden, zei ze alles.
ȟus u vermoedde alleen, dat het geld, u voor uw vader ter hand gesteld, van mijnheer van Aarle van Woudenbei-g kwam?quot;
»Later kreeg ik zekerheid. Mijnheer van Aarle bekende zelf de weldoener te zijn.quot; Zij wijdde verder in den lof van den vader uit; terwijl de zoon, uit zijn lethargie gewekt, met eenige verbazing, gemengd met wrevel, de vrijmoedige wijze van handelen en spreken des vreemden begon op te merken. Die vreemde zette zijn ondervragingen voort over het verleden van Helène en over ce personen, met wie ze in aanraking was geweest, maar doelde met geen enkel woord op hare bekendheid met den jongen van Aarle. Of hij die niet kende of niets ter zake afdoende achtte, bleef een gissing. Toen hij nu alles gevraagd had, waarop hij antwoorden had ontvangen, die hem blijkbaar niet verbaasden maar toch genoegen deden, omdat zij volkomen pasten in het door hem ontworpen kader, vervolgde hij, even kort en snerpend als hij tot dusver gesproken had: 3gt;En nu als belooning een verhaal van hetgeen u niet weet.quot;
»Ik wensch niets te weten. Ik doe mijn best om het verleden te vergeten,quot; stamerde Helène.
264
VERZOEND.
»Toch niet. U wacht het genot der vergelding.quot;
»Dat is geen genot voor mij. Laat mij gaan, mijnheer, ik bid u er om!quot;
»Blijf zitten. U zal wel niet anders wezen als ieder mensch. Luister: Op het kantoor van de firma van Dalen amp; Co. was uw vader kashouder en zekere van Aarle . .
»Spreek met meer eerbied, mijnheer!quot; bad Helène.
».. . en zekere van Aarle de eerste bediende, de vertrouwde. Die vertrouwde speculeerde in 't geheim, eerst met eigen geld, later met geld van zijn patroon.quot;
«Mijnheer, ga niet verder!quot; riep Helène in doodsangst, het hoofd naar Gustaaf gekeerd, die zich halverwege had opgeheven en het vonkelend oog op den verteller vestigde.
«Hij had voor zijn betrekking bedankt en kwam sedert lang niet meer op 't kantoor. Hij had echter den tweeden sleutel der huisdeur, die hem vroeger was toevertrouwd, om ten allen tijde den patroon te kunnen naderen, bij zijn afscheid vergeten terug te geven. Hij had vóór zijn vertrek den sleutel van het schrijfbureau, waarin de patroon dien der brandkast bewaarde, in was afgedrukt en den schilder, die aan van Dalen's huis werkzaam was, belast op naam der toen zieke huishoudster, zekere juifer ran Holy, een tweeden sleutel volgens dat model bij een smid, ter zijner keuze, te doen maken. Op de beurs van zeven Maart nu vier jaar geleden was er een groote daling in de effecten, 's Avonds tusschen 9 en 10 uur sloop de aangeduide persoon het huis in, opende het schrijfbureau, nam er den sleutel van de brandkast uit, vond zijn hoop, dat het woord op het letterslot hetzelfde zou zijn gebleven, gegrond, eigende zich honderd bankjes van duizend toe en lel daarvan twee in den lessenaar van uw vader . . .quot;
»Dat is gelogen! Lasteraar, ik zal je vertrappen!quot; riep Gustaaf, van de sofa op Reimers toespringend. Deze ontweek behendig den aanval en haalde een revolver te voorschijn.
»De man van wien u spreekt is zijn vader!quot; fluisterde Helène.
»Dat verandert de zaak!quot; hernam Reimers, weer koelbloedig plaats nemend en den razende naar de sofa wijzend. »U heeft aangehoord wat niet voor u bestemd was; des te beter evenwel; u moest het toch weten. Maar nu gaat u niet van hier, mijnheer!quot;
»Je lastert! Schurk! Je durft hier nog bevelen? Ik zeg op mijn beurt; niet van je plaats vóór je die woorden intrekt!quot; Een loodkleur had de straks nog zoo blozende wang overtogen; de tanden klapperden; de handen openden en sloten zich krampachtig.
265
VERZOEND.
»Wees bedaard! Ik kan altijd bewijzen wat ik zeg. Luistert! De dief moest goed bekend geweest zijn met de karakters van de kantoorbedienden. Wie kon dat beter zijn dan hij, die dagelijks met hen omging en hun werk regelde? Wie had den sleutel van 's patroons schrijfbureau? Uit het rekeningenboek van mijn neef, den meester schilder Reimers, blijkt van den last, hem door den WelEdelGeboren heer van Dalen gegeven. Wie kende het letterslot behalve van Aarle ? Bij het toeslaan van de deur der brandkast werd een der vingers verminkt. Wie bedekt zich altijd de linkerhand en laat, als hij 't niet doet, een afgeknelden pink zien ? In den angst — gewoon verschijnsel in zulke omstandigheden! — sloeg de dief een verkeerden weg in. Hij kwam uit in het verti'ek waar de huishoudster, ziek maar beterend, neerlag; zij herinnerde zich later nog een man gezien te hebben. Vraag haar wie het was!quot;
»Ja, ze vertelde 't mij! 't Is ontzettend!quot; stamerde Helène.
»Hoe ik weet dat ze goed zag ? dat ze 't den zevenden Maart zag? Het was haar verjaardag. Haar zoon had haar een groote fiesch eau-de-cologne als verjaars-cadeau gebracht. Toen ze mij vertelde wat ze nog altijd voor een visioen hield en ik naar bijzonderheden zocht, herinnerde zij zich, dat een flesch dien avond baar blik ten deele opving. Die flesch moest grooter zijn geweest dan die van haar medicijnen, anders zou zij dat niet hebben opgemerkt. Aan haar medicijnflescbjes was haar oog gewoon geraakt. Haar zoon erkende, zijn cadeau te zeven uur en te elf uur zijn gewoon laatst bezoek gebracht, en toen op het behangsel bij de deurkruk eenige versche bloedvlekken gezien te hebben. Van Dalen viel, en wie lei hem een jaargeld toe? De huishoudster raakte buiten middel van bestaan en wie betaalde de kosten, om haar op een hofje te krijgen en er haar te houden? Duval werd veroordeeld, en wie liet hem opzoeken en hem duizend gulden 'sjaars aanbieden? Mr. van Drachten werd belast om dat geld te doen bezorgen. Deze droeg het op aan een gewezen bediende, den zaakwaarnemer Gunters. Gunters ging, na zijn last volbracht te hebben, naar Woudenberg, had daar een onderhoud tot het donker, pikdonker was. Bij zijn vertrek werd hij van de loopplank geworpen, werden de ijzeren spijkers dier plank hem in het hoofd gedreven. Wie deed dat? Wie moest dat doen om een lastigen getuige te verwijderen? En een getuige zou hij geweest zijn; daarvan heb ik mij overtuigd, toen ik het lijk fouilleerde en zijn aantee-keningboekje vond.quot;
Een doffe kreet en toen een doffe slag! Helène, die niet om had durven zien naar hem, die achter haar stond; die bijna in 't geheel
266
VERZOEXl)
niet zien, niet hooren durfde en bovendien zich verlamd gevoelde, herkreeg de kracht en den moed het hoofd om te wenden. Zij zag Gustaaf, de beide handen om zijn hoofd geperst, als wou hij het uiteenbarsten er van voorkomen, op den grond neergeslagen. Zij breidde de armen uit; zij wilde hem ophetfen, maar ze kon niet. »Hoe wreed...! Hoe wreed!quot; riep zij uit, de oogen met een verwijtenden blik op den vreemde gericht.
»Ik ben de Justitie 1quot; hernam deze. »Ik ken geen wreedheid, alleen gerechtigheid.quot;
Hij hielp haar den bewustelooze op de sofa neerleggen en beloofde haar een dokter te zenden.
»Als hij straks weer tot zijn positieve komt, dan mag hij niet uitgaan. Maar u zal wel niet bij hem blijven; bij den zoon van hem die uw vader verdierf, ü is vrij... Natuurlijk! Uw vader blijft wat hij was. Hij heeft echter aan de gerechtigheid voldaan en dat heeft men voortaan meer te berinneren dan zijn misdrijf. Er zijn bovendien verzachtende omstandigheden . ..quot;
Helène antwoordde niet; zij had niets verstaan. Zij bleef slechts op den bewustelooze staren en kon eindelijk schreien. Dat gaf lucht!
Reimers had zyn belofte vervuld. Er tikte een dokter aan de kamerdeur. Bedenkelijk werd met het hoofd geschud, toen de patiënt, die steeds bewusteloos bleef, onderzocht werd. »IJs op het hoold. .. stilte, volstrekte stilte! geen oogenblik alleen laten...quot; Op de sofa moest de patiënt voorloopig blijven. Onder de hoede van Helène was hij veilig.
»Heel ernstig... mevrouw! Heeft de patiënt familie? Ik zou die verzoeken over te komen,quot; dus luidde de uitspraak van den dokter, toen hij na verloop van een half uur terugkeerde.
Helène had haar kalmte teruggevonden. Bij 's dokters raad om de familie te doen overkomen, was plotseling een nieuwe zijde van het vreeselijk feit te voorschijn gekomen. De vader van haar Gustaaf liep gevaar. Wat haar vader had geleden, en moeder en zij dóór en in hem, dat zou Gustaafs vader te lijden hebben en de zoon ook! Neen, de laatste nog oneindig meer! Wat bad Gustaaf hem hoog gesteld! De arme! Het was of zij leed wat hij straks geleden moest hebben! Kon dien vader de schande niet bespaard worden ?
Zij had alleen medelijden: ze had geen aanklacht.
Zij riep madame Chapelle, die hier werkelijk woonde, maar naar wier qualiteit zij maar geen onderzoek wilde doen. Zij vroeg papieren inkt en schreef een telegram.
»Zal ik een oppasser zien te krijgen ?quot; vroeg//ia(/anïi?, toen ze Helène
267
VERZOEND.
zich geveed zag maken heen te gaan. »Ik begrijp, dat mademoiselle wel niet weerom zal komen.quot;
»Ik kom dadelijk weerom. Blijf bij hem. Iedere vijf minuten versch ijs...! Vergeet dat niet, madame, om de vijf minuten, en alle tien minuten een handbad! Als de zieke de oogen mocht opslaan en naar me vragen, zeg dan, dat ik dadelijk terugkom.quot; Zij boog zich even over hem heen. »Als hij de oogen mocht opslaan ...!quot; lispelde zij. gt;Nü heeft hij geen smart, maar dan...! Ik heb het geleden en ik wou, dat ik 't nèg eens, maar dan voor hem, lijden kon!quot;
Zij scheen niet te kunnen scheiden. knikte haar vriendelijk
toe. »Vertrouw op mij: ik zal goed oppassen. Mademoiselle!'quot;
Helène verdween en verried geenerlei onrust, toen ze op de gracht twee politie-agenten voorbijging, die haar nauwkeurig opnamen en fluisterend vroegen: »Duval?quot; Op haar toestemmend knikken lieten zij haar door.
Madame bleef nog een tijdlang verbaasd over hetgeen mademoiselle gezegd, maar nog meer over hetgeen mademoiselle gedaan had en nog voornemens was te doen.
268
XXXI.
Wat was het doodstil op Woudenberg geworden na bet vertrek der gasten! Het scheen wel of er geen levend wezen was overgebleven. G-ustaaf was, na zijn déjeuner in eenzaamheid gebruikt te hebben, zonder papa te gaan zien, de plaats in gedwaald. Hij scheen voor een ontmoeting te vreezen. Hij zou misschien hebben moeten bekennen welk eene bevestiging van zijn vroeger vermoeden aangaande Karoline hij te midden der feestvreugde ontvangen had, en dat leed wilde hij papa zoo lang mogelijk besparen. En papa scheen ook niet gesteld op eenige gedachtenwisseling. Hij had zich in zijn kamer afgesloten; hij bleef dat eenige uren doen, hoewel de eenzaamheid hem meer en meer benauwde. Eindelijk voelde hij de behoefte aan versche lucht onbedwingbaar worden en trad hij naar buiten. Hij wist niet waar hij liep, zóózeer was hij in gepeins verdiept. Het verleden trok hem voorbij, en telkens had hij er behoefte aan, zich het heden voor den geest te roepen om vrede — neen, dat kon niet! — om eenige vertroosting te vinden voor dat verleden. Hij schrikte eensklaps op: hij was bij de ringvaart, waar de vorige week nog de loopplank gelegen had. «Gelukkig, Karoline is geplaatst... goed geplaatst! Ze is Mevrouw Wrede van Woudenberg!quot; Daar gedacht hij weer de andere mevrouw Wrede, en de troost, dien hij een oogenblik gevoeld had, was vernietigd. Hoe weinig had hij haar gezien in de laatste weken, en als hij 't had mogen doen, dan was 't altijd in 't bijzijn van vreemden geweest en had hij slechts een kouden, officieelen toon vernomen. Hij smachtte naar haar! Het leven zonder haar scheen hem niet meer begeerlijk. Maar een vereeniging,.
VERZOEND.
zooals zij die eens gewensclit had, een vereeniging door een gezamenlijke vlucht, bleef voor hem ondoenlijk. Tegenover Gustaaf te abdi-eeeren? Den lieven, aangebeden zoon het verdriet aan te doen dat zijn vader...? Nooit, nooit! Er was een veel beter middel. Als Adelaide eens vrij kon worden gemaakt! Als dan alle vormen in acht genomen waren, zou Gustaaf misschien de eerste wezen zich in papa's nieuw opbloeiend geluk te verheugen ... Wanneer Gustaaf hem over Isabella zou komen spreken ? Die beiden hadden elkaar gisteren voorgoed gevonden. Geen wonder ook! Als Gustaaf wilde behagen, dan deed hij 't ook. Had hij straks zjjn koetsier aan den stal niet hooren vertellen, dat het dievenkind, 't welk zich bij die oude dorps-caricatuur had ingekwartierd, met de noorderzon was vertrokken? Het kind had woord gehouden. Aan dankbaarheid in klinkende specie zou 't haar niet ontbreken. Een macht toch, dat geld! En hij zag met eenige meerdere kalmte de ringvaart aan, waarover de loopplank gelegen had, en hij had zelfs den moed over de plek te stappen, waar de drenkeling gelegd was, toen hij op het droge was gehaald en door zijn zwaarte en door het vuil. dat hem aankleefde, het keurig onderhouden gazon had gedeerd, ja voor een poos bedorven.
Hij werd geroepen. Zijn knieën knikten toen hij 't gewaarwerd; toch geschiedde dat roepen met allen eerbied, 't Was de huisknecht, die met ontbloot hoofd hem naderde en de komst van een mijnheer boodschapte, wiens naam op het toegereikt visitekaartje vermeld stond, 't Was van Orden. Van Aarle herinnerde zich den stijven, strakken man, den huisonderwijzer, van zulk een ontzaglijke braafheid, naar het oordeel van den familie-advocaat. Hij vond van Orden werkelijk in de zijkamer; hij vond hem er bezig, het schamel modebibliotheekje te beschouwen, dat, door Karolina's goede zorgen saam-gebracht, daar zulk een voegzame plaats had gekregen. Een stijve wederzijdsche begroeting volgde; toen, van de zij van van Orden, de mededeeling, dat hij namens mijnheer Wrede mijnheer van Aarle kwam dankzeggen voor de prachtige diamanten, welke mijnheer van Aarle wel de goedheid had gehad ter beschikking van mevrouw Wrede te stellen. Mjjnheer Wrede gaf echter de voorkaur aan de ouderwetsche steenen, die vroeger het eigendom der familie waren geweest. Mijnheer van Aarle zou zeker wel bereid zijn in het oordeel van mijnheer Wrede te berusten. Eer van Aarle nog met een passend antwoord gereed kwam, was hem het diamantenkistje reeds in de hand geschoven. Verder had mijnheer Wrede spreker belast, tot mijnheer van Aarle het beleefd verzoek te richten, om de nota te
270
VERZOEND»
willen indienen van de rohes en verdere manufacturen, die mijnheer Wrede voor zijne echtgenoote, door tusschenkomst van mijnheer van Aarle, had doen inkoopen. Onder dankbetuiging voor de gedane moeite werd mijnheer var: Aarle evenwel verzekerd, dat in de toekomst van zijn diensten — hoe hoog gewaardeerd ook als die van een deskundige! — niet meer gebruik kon worden gemaakt. En ten slotte werd mijnheer van Aarle, altijd namens mijnheer Wrede, die er ditmaal van Woudenberg bij heette, zeer beleefd uitgenoodigd, zijn intenties te doen kennen ten opzichte der gedane schenking. De jongelieden zouden nog wel eenigen tijd op reis blijven, maar niettemin zou mijnheer Wrede van Woudenberg nu reeds gaarne vernemen, wanneer x.de plaatsquot; voor de jonge echtgenooten beschikbaar kwam, om bijtijds de noodige en dus gewenschte arrangementen te kunnen treifen.
»Denkt de blinde er misschien aan, hier te komen wonen? Dat zou aardig wezen; ik heb mij ook eenige kamers in het huis gereserveerd. Dan zouden we nèg meer aan elkander hebben dan tot dusverre!quot; merkte van Aarle met heesche stem aan.
sik laat het passende van zoo iets maar gedacht te hebben aan uwe nadere overweging gaarne over.quot;
»Genoeg, mijnheer!quot;' hernam van Aarle hoog. »Tk zal mijn kinderen weten te ontvangen.quot;
Mijnheer van Orden erkende nu van mijnheer van Aarle's intenties genoeg verstaan te hebben en nam koel beleefd afscheid.
Toen de bode, die zich in onberispelijke vormen van den hem opgelegden last gekweten had, tot zijn lastgever was teruggekeerd, vond hij Pcincras-coitage in rep en roer. Het oude juffie was er de oorzaak van. Jonkheer Maurits had zich driftig gemaakt en scheen door een beroerte getroffen. Isabella had om den dokter gestuurd, mevrouw evenwel had zich nog niet vertoond. De dokter liet zich wachten. Hij kon veilig wegblijven, want Isabella had haar vader, die eenigermate zijn bewustzijn herkregen had, door eenige weinige woorden bijkans doen herstellen. Van Orden was er getuige van op welk een wijze dat plaats had. »Zij wordt gravin!quot; riep Maurits zijn vriend eenige malen in verrukking tegen. Na een oogenblik te hebben nagedacht liet de vriend vader en dochter bijeen en klom hij de trap op naar boven, waar hij aan mevrouws kamer waagde te kloppen. Hij kreeg geen antwoord. Hij nam Henri ter zijde en vroeg hem of mevrouw ook iets zou schelen, waarop de domestique onverschillig ^ i schouders optrok en de aanmerking maakte, dat mevrouw de gewone visites, een tijdlang gestaakt, zeker weêr be-
271
VERZOEND.
gonnen zou zijn. »Zrj sluit dan altijd haar kamer af, om ons misschien te doen gelooven, dat ze op haar knieën ligt te bidden. Nu, voor bidden was alle reden!quot; Als mijnheer van Orden maar dadelijk den weg langs de vaart insloeg en dan verder haastig over de wei liep, dan kon hij haar nog wel tegenkomen op haar weg naar het paviljoen! »Och, iedereen wist het, behalve de jonkheer!quot; Henri trilde op zijn voeten, toen hij die woorden vrij luid had gesproken en aan het eind van de gang mevrouw bespeurde, komende uit de kamer barer dochter.
Zij was zeer eenvoudig gekleed, blijkbaar gereed om uit te gaan, en zag zeer bleek. Van Orden gaf Henri zijn afscheid en trad op haar toe. Koud blikten haar oogen hem aan. Van Orden vertelde van den schrik, door Maurits' ongesteldheid veroorzaakt. Er schoot een oogenblik een lichtstraal door haar oogen. »En is hij niet weer tot zijn bewustzijn teruggekeerd?quot; vroeg ze. Van Orden had haaide blijde mededeeling te doen, dat Maurits' sterk gestel hem nu ook gered had. »Noem je dat redding?quot; scheen haar plotseling weer strak gelaat te vragen en haar mond gaf de nadere verklaring, want die sprak de woorden: »Wie is er gelukkiger dan een doode?quot;
»Een levende, die altijd en overal zijn plicht weet te doen!quot; fluisterde van Orden.
Beiden stonden een oogenblik zwijgend naast elkaar.
»Ik weet waar u heen wilde gaan en met welk voornemen,quot; zei van Orden haar.
»Het eerste misschien... het laatste zeker niet...quot;
»Dan is dat laatste zeker zóó goed en heilig als alleen in een vrouwenhart kan opkomen.quot;
»Of zoo stout misdadig,quot; ruischte het heel zacht, alsof de toon-golven de woorden van heel verre hadden aangebracht.
»Wie tot iets stouts, van welken aard ook, in staat is, verdient waardeering. Slechts de middelmatigheid blijve liggen waar ze ligt. Volg mij, Adelaide Wrede!quot; Hij greep haar hand; zij liet zich leiden.
»Wat wil je?quot; vroeg zij.
ȟ afscheid doen nemen.quot;
gt;Ik heb reeds afscheidgenomen in mijn hart...quot;
»Van beiden? van Isabella ook? van de aanstaande Gravin van Giesenburg, op wier wapenschild geen enkele vlek zich mag ver-toonen? Eijpte er iets stouts in uw binnenste, toon het dan nu!quot;
Hij opende de deur, maar liet tevens Adelaide los.
Wat aardige groep vormden de blinde vader en zijn dochter, die, alsof ze nog een kleine spring-in-'t-veld ware, op zijn knieën
272
VERZOEND.
zat en met haar hand in 's vaders grijze haren woelde! Hoe had zij haar blinden vader weer weten bezig te houden! Maar hoe had hij 't ook haar weten te doen! Had hg haar ook niet verteld van Giesen-burg's hooge huizing, wier hooge tinnen maar even uit het eeuwenoud geboomte te voorschijn kwamen, wier forsche muren in het water van de diepe gracht baadden en slechts genaderd konden worden overeen wipbrug, die reeds van verre de heerlijkheden der féodaliteit voorspelde?
Het verhaal werd gestaakt, de dochter, die hem zooveel weelde bracht, met een forschen neep aan zijn hart gedrukt, toen hij de naderenden bespeurde en herkende.
«Ga heen___dadelijk heen, Bella .. .! Ik ben blind geweest, maar
ik ben ziende geworden! Gevloekt degenen, die het mij maakten!quot;
Neen, hij was niet ziende geworden; hij had den schijn voor het wezen genomen. Want wat hoorde hij daar van de lippen van zijn vroegeren huisgenoot, den leermeester zijner kinderen en in heel veel opzichten ook den zijne? Mevrouw was sedert maanden lijdende geweest en van morgen zeer ziek geworden. Mevrouw bleek een sensitieve en het offer te zijn van hallucinaties. Mevrouw zag een denkbeeldige wereld en die wereld tegen zich in opstand. Hij had die hallucinaties willen bezweren; het was hem ten deele gelukt; maar de eenige, die ze geheel kon verbannen, was baar echtgenoot, mits door een aanhoudende zorg. Zooals meer plaats had in dergelijke ziels- of geestesziekten, had hij het plotseling ontstaan van idéés fixes bijgewoond. Afkeer van het milieu, waarin de zinsbegoochelingen waren begonnen, overheerschte alle andere aandoeningen. Mevrouw wilde van hier. Zij had zich reeds gekleed om been te gaan. sik heb haar pogen over te halen te blijven,quot; zoo ging van Orden, wiens stem thans begon te trillen, voort, »en ik heb haar gewezen op hen, die haar het liefst zijn: op man en dochter, wier geluk het hare is, en die rampzalig zouden zijn, indien ze haar moesten missen. Ik heb haar voorgehouden, dat hare angsten slechts bestonden in hare verbeelding; dat een krachtige wil ze beheerscben kon, en dat van zulk een beheerschen het geluk van ieder menschenkind steeds afhankelijk is. Het heeft mij nog niet ten volle mogen baten. Zij gelooft en blijft gelooven, dat zij door hier te blijven uw rust verstoort, het geluk van haar kind verwoest.quot;
»Moeder! moeder!quot; snikte Isabella, haar met de armen omslingerend. »Ik vermoedde al lang dat u niet was als vroeger! Maar sinds wanneer is u zóó ziek?quot;
»Misschien sedert het oogenblik, dat uw vader de uitingen van de VERZOEND. — II. IS
273
VERZOEND.
hallucinaties van anderen voor waarheid is gaan opvatten,quot; zei van Orden.
«Plaats u niet tusschen man en vrouw!quot; mompelde Maurits. »Laat mij alleen met haar. Indien het waar is...!quot;
» Wat anderen bazelen . .. dan zal u ten aanschouwe van de geheele wereld weten te straffen. En dan, Maurits Wrede, zal het gemompel ophouden, niet waar? dan zal de eer van uw Huis gered wezen, niet waar?quot; zoo klonk het aan zijn oor.
Maurits rilde. Hij was opgestaan, maar wist zijn weg niet; hij tastte met de handen in de lucht; hij zocht zijn kind, maar dat kwam niet; dat hield haar zieke, bleeke, in zichzelve worstelende moeder in de armen gekneld.
»U is al heel lang ziek geweest, moederlief, maar ik had geen oogen het te zien! Dat verwijt ik mij.quot;
»Bella, kind, ga mèt mij!quot; riep Maurits.
»Neem mij meê!quot; klonk het eensklaps. Adelaide had haar arm om Isabella geslagen, en droeg haar bijna naar Maurits toe »Ik wil van hier, maar gaat beiden met me! De dampkring, dien ik hier inadem, is verpest. Van hier... van hier!quot; Ze zonk aan zijn voeten neer.
))Ziet u nu wel hoe zij behandeld moet worden?quot; zei van Orden. igt;Ik beloofde, toen ik haar hier bracht, haar afscheid van u te zullen laten nemen. En welk afscheid heeft zij eigenlijk genomen? Van haar ziekte!quot;
Adelaide wierp hem een blik toe, die van Orden geruststelde, want hij was er nu van overtuigd, dat ze werkelijk tot iets stouts en iets groots in staat zou zijn.
»Ik begrijp nu alles! Als we eens gezamenlijk een rijtoer maakten?quot; stelde Maurits voor. jgt;Ik heb lucht noodig; en voor onze zieke zal 't ook niet kwaad wezen.quot;
»Beter drankje is er niet! Afleiding, mijnheer Wrede, maar afleiding naast u en uw dochter. En dan, ver hier vandaan!quot;
«Dat ellendige kanalje!quot; riep Maurits. »De eer van esn mevrouw Wrede moest hun te hoog staan. Niets ontzien ze. Maar dat kanalje ontloopen, dat doe ik niet.quot;
»Ik geloof, dat Isabella u voorstellen wil na haar huwelijk met haar te gaan wonen. Inmiddels zou een uitstapje van eenige weken onze zieke goed kunnen doen. Men kan niet te voorzichtig zijn. Hallucinatie grenst aan waanzin...quot; zei van Orden zacht.
gt;Dat had je niet moeten zeggen. Ik ben mijn heele leven voor niets zoo bang geweest als voor een gek. Die arme vrouw! God, wat gaat er mij nu een licht op! Dat vulgus, dat haar belasteren dorst.
274
VERZOEND.
haar, de vrouw van een Wrede, behoef ik toch waarachtig niet te ontzien! Die cadeaux van den vader van Everard's vrouw waren maar leveranties van artikelen, waarin hij vroeger handel dreef! Ik zie alles nu in een geheel ander licht!quot;
Hij voelde een vrouwenhand op zijn schouder. Adelaide stond achter hem.
»Er mag niets verborgen blijven. Ik wil spreken, Maurits, maar zend Isabella weg!quot;
»Weer een hallucinatie! Tracht haar af te leiden!quot; fluisterde van Orden.
En zoo geschiedde het. Adelaïde kwam niet aan 't woord. Toen van Orden een paar uur later, na den rijtoer, met Adelaïde alleen was, zei hij tot deze met kracht en nadruk: »A1 had u geen kind, dan nog mocht ge alles niet zeggen. Tot in zijn stervensuur moet u zwijgen en uw last alleen dragen. Belooft u dat?quot;
»Mijn plan, toen je mij ontmoette, was het middel te zoeken hem te dooden.quot;
»En u gaat hem nu koesteren en verplegen, zooals de sterke een zwakke en gebrekkige doet, totdat u hem in zijn laatste ure de oogen toekust.quot;
»Dat kan ik niet.quot;
»U heeft wel het lage durven kiezen. Dat geschiedde zeker niet zonder strijd tegen het hoogere, dat zich ook krachtig deed gelden. Welnu, begin nu den strijd nogmaals en laat nu het hoogere overwinnen. Geloof my, ieder die het ernstig wil kan dat.quot;
Hij wendde bij die laatste woorden even het hoofd af.
Zij staarde hem veelbeteekenend aan, sloeg toen de oogen neer en fluisterde: sik zal trachten te willen, al ware het maar alleen om te vergeten.quot;
»Dat moogt u niet; u moet u blijven herinneren: dat is de boete.quot;
Toen van Aarle een paar dagen later zijn smachtend verlangen niet meer bedwingen kon; toen de eenzaamheid, waartoe de voortdurende afwezigheid van Gustaaf hem veroordeelde, een last begon te worden dien hij niet meer kon torsen, en den weg insloeg naar Pancras Cottage, zag hij daar tot zijn verbazing alles gesloten. Zelfs de vrouwelijke dienstboden waren vertrokken. Alleen de oude tuinknecht was in zijn klein huisken gebleven en vertelde hem, dat alles op reis was gegaan, om kennis te maken met een hooge familie, waarmeê de freule trouwen zou. En de tuinknecht had na dit verhaal de vrijmoedigheid te vragen of het waar was wat hij zich had laten vertellen, dat het paviljoen achter Woudenberg in den afgeloopen nacht was afgebrand.
275
VERZOEN ü.
En weer dwaalde van Aarle eenzaam rond, de plaats door en eindelijk het huis in, bij welke weelde hij een koude voelde aan het hart. Hij was verlaten. Die vrouw had hem nooit bemind. Slechts de meest lage baatzucht had een spel met hem gespeeld. Eerst moest de arme stiefzoon de dochter van den rijke van Aarle huwen. Had een tweede intrige ook de arme dochter aan den rijken en buitengewoon begaafden zoon kunnen koppelen, des te beter ware dat geweest. Nu er een ander, en nog wel adellijk, heer zich voor die dochter had opgedaan, was verder huichelen overbodig geworden. In allerijl was men vertrokken; maar men had er toch voor gezorgd, dat de beleedigingen niet waren gespaard. De cadeaux waren hem terug bezorgd. Er ontbrak nog maar aan, dat men de afgedragen en de nieuwe roles er had bijgevoegd. Waarom had men dat niet wagen te doen? Men had hem toch gepromoveerd tot grossier, misschien wel tot winkelier in manufacturen. In de beurs van dien grossier of winkelier had men echter diep weten te tasten. Men had zichzelve weten te verkoopen; men had den liefdekus tot een koopwaar gemaakt. Bah, hoe laag, hoe gemeen! En die lieden noemden zich voornaam!
Hij schreide tranen van smart, tranen van ergernis, tranen van woede! Hij voelde, dat alles woest en ledig in zijn binnenst geworden, dat hij ellendig en rampzalig was. Maar iets restte hem nog. Hem restte de wraak; en die zou fel en wreed zijn. Hij had brieven van haar; brieven, een eigenaardig licht werpende op de schrandere echt-genoote, op de brave moeder. Hoe de jonkheer, die zoo prat was op zijn naam, zich verkneukelen zou van genot, als hij hoorde hoe zijn vrouw dien naam tot eere had weten te brengen! Ja, die trotsche blinde zou vernederd worden! Had die in ieder opzicht blinde hem niet door den wellevenden bode, in ieder van wiens blikken een verwijt, in ieder van wiens woorden een goede dosis vergift lag, doen uitnoodigen Woudenberg te verlaten? De stumperts, die hem mee voor een stumpert hadden gehouden! Alsof hij met het landgoed, dat niets opbracht, ja zelfs veel kostte, ook contanten had geschonken! Alsof de boerenjongen, die nu zijn schoonzoon heette, niet ten eeuwigen dage van hem afhankelijk zou blijven en hij zich niet het genoegen had voorbehouden, om dien jongen te doen boeten voor al de beleedigingen, welke door de voorname femilie aan het hoofd van het rijzend geslacht der van Aarles, in allerlei vormen, op velerlei tonen, waren toegebracht!
Zoo slechts zijn Gustaaf hier ware en hij dien van den herhaaldelijk ondervonden schimp overtuigen kon! Heilige God, die zoon! Er waren oogenblikken, dat hij hem gestorven wenschte, in zijn armen
276
VERZOEND.
gestorven, met een zegenbeó voor zijn vader op de lippen; en er waren er ook, dat hij hem altijd bij zich wenschte, arm in arm, hart aan hart! Waar was hij? Waarom liet hij niets van zich hooren?
Wat was het dor, niet alleen in zijn hart, maar ook daar buiten! Het gras was gezengd; het loof hing verdord aan de droge twijgen! de knop verstikt in zijn windsels; de bloem verflenst aan den geelenden stengel! De beek was schier uitgedroogd, en de nog achtergebleven druppels, met humus en stof bezwangerd, borrelden bijwijlen in de steeds drabbiger wordende bedding op en verspreidden giftige dampen. En dat alles overwelfde een staalblauwe koepel en over-wuifde de brandende adem der zon. Geen regendruppel, geen wolken-schaduw sedert weken! Geen blad bewoog zich tegen den middag, en tegen den avondstond stak dag aan dag het oosterkoeltje op, dat de sappen van boom en grasspriet opslorpte. Verdorring en verdroging in zijn gemoed en in de natuur daar buiten! De oases krompen steeds in en de woestijnen breidden zich steeds uit!
Goddank, er was iets wat de stilte brak, wat de zuchten der dorstende natuur en van zijn hart een oogenblik overstemmen zou! Daar knarste het hek; daar klonk een voetstap over het kiezelzand van het voetpad. Een postbode schelde aan de keukendeur. Als hij een brief bracht van zijn Guust, dan zou hij een gulden fooi ontvangen! Het was geen brief; slechts een telegram! Van zijn kassier misschien. Wie anders zou hem telegrafeeren ? Het jeugdig echtpaar? Maar dat had hem gisteren nog uit Parijs geschreven, zóó innig, alsof het laatste bankbiljet van duizend francs reeds ware uitgegeven, en dat kon toch nog niet het geval zijn!
»Gerrit vraagt of mijnheer ook rijden wil?quot; vroeg de knecht bij het overreiken van het telegram.
Ja, met het vierspan. Hij en Sander moesten beiden meê ... Het heele dorp door, beval hij. De Wredes hadden gisteren ook een rijtoer gemaakt door het dorp, maar in de ouderwetsche schuddende koets, voortgetrokken door de twee zwarte knollen, bijna even blind en nog meer kreupel dan mijnheer Maurits. De wagen was overvuld geweest, evenals de gemeenste vigilante in stad op Zondag. Hoe geheel anders zou hij dat doen! Met de vier en alléén... in de nieuwe victoria!
Hij had bijna zijn telegram vergeten. Achteloos scheurde hij de enveloppe er af. Het papier openslaande las hij de onderteekening. Hoe? toch van Gustaaf? Uit stad? Hij begon te lezen! Hij greep bij de eerste woorden zich aan een stoel vast, toen aan de tafel, eerst met de eene hand, spoedig met beide, en de tafel schudde alsof
277
VERZOEND.
de grond onder haar golfde. Maar het kon niet wezen dat er zou staan, wat de knippende oogen aan de kloppende hersens hadden meegedeeld! Hij zag schuw naar het papier; hij was bevreesd, dat de eerste lezing zou worden bevestigd. Ja, daar stond: jvan Aarle. Woudenberg, 's Heerenstede,quot; en verder: AVat verborgen was ontdekt; doe er voordeel meê; dadelijk! Gustaaf.quot; Was het niet of hij zich-zelven diets wou maken dat hij niets begreep? dat hij niet wist wat verborgen was en ontdekt kon worden? Maar niet lang duurde die logen, dat zelfbedrog! Hij was alleen; hij kon oprecht zijn. En die tijding kwam van Gustaaf, van den aangebedene, voor wien hij zich in den geest immer had neergebogen als voor zijn Godheid, van den aangebedene, wiens liefde zijn levenskracht tot dusverre was geweest!
God der wrake ! God des toorns!
Maar het kon niet waar wezen! Alles was vergeten! Geen getuige bestond meer ... Geenerlei achterdocht had er ooit tegen hem bestaan . . . Zijn Gustaaf zou waarlijk niet hebben gezocht en onderzocht. Er had zeker een misverstand plaats. Gustaaf bedoelde .. ? O, mi begreep hij het eerst! Gustaaf bedoelde, dat het verborgene in zake Caroline was ontdekt. Hij herademde; hij keek zelfs vroolijk; er kwam een glimlach op zijn gelaat; hij waagde weer in den spiegel te zien; ja, waarlijk: dat was een glimlach! Maar wat beduidde dat: doe er voordeel meê... dadelijk...? Welk voordeel, en nog wel dadelijk, kon er voortvloeien uit die ontdekking? Neen, die opvatting kon de ware niet zijn, en dan bleef er geene andere .. . dan de eerste!
De staldeuren waren wijd opgezet; het vierspan en het sierlijke rijtuig met de twee livreibedienden kwam voor. Als hij 't Gustaaf eens zelf ging vragen, wat wel de zin was van dat bericht? Een paar uur rijdens in de open lucht langs de koele vaarten en rivieren zou hem goed doen. Maar Gustaaf tegen te treden, als eens werkelijk het verborgene ontdekt was? Onmogelijk ! onmogelijk! Een nieuwe ellende bij al de andere! Nu zou hij zijn zoon óók al moeten schuwen; nu zou hij niemand meer hebben.. .! God, wat zou hij doen?
Hij wist het een paar seconden later.
Daar hield een vigilante voor het hek stil; een vigilante, waarin de burgemeester zat en tegenover hem twee mannen als rijksveldwachters gekleed. Op den bok naast den koetsier zag hij een man, dien hij meende nóg eens gezien te hebben. Met onbegrijpelijke vlugheid sprong die man van den bok, schelde niet maar duwde het hek open. Van Aarle begreep alles. Gelukkig, dat het vierspan de vigilante het dadelijk doorrijden belette. Van Aarle had daardoor den tijd de gang en de groote zaal door te rennen, een der glazen deuren, toegang
278
VEKZOEND.
gevende tot het laag balkon, te openen, en van dit naar beneden te springen, met de snelheid van den wind het dikke kreupelhout in! Wat een tegenstelling vormde nu de behendigheid van den ontdekten fielt met de rustige deftigheid, welke den rijken mijnheer van Aarle altijd had gekenmerkt! Hij stond reeds in het achterdeel van de plaats en vernam nog geenerlei gerucht achter zich! Hij bad begrepen wat die vigilante inhield! Het was hem als ingefluisterd door een scherpe, schrille, grauwende stem. Hij had plotseling de telegrafische tijding begrepen en tevens welk voordeel zijn zoon hem had willen verzekeren! Hi] stond buiten de wet: bij was vogelvrij! Zou hij zich laten grijpen! En dan . ..! Gustaaf den zoon doen worden van een. .. ? Als hij niet gegrepen werd was een vervolging onmogelijk, bleef alles hangende! Och, wat redeneerde hij! Hij kon niet redeneeren; hij kon niet denken; hij kon maar alleen de voeten reppen, en dat was voor het oogenblik ook het alleen noodige.
Hij rende voort, greppels en slooten over, tot hij aan den voet stond van de hoogte, waarop het paviljoen lag. Hij werd er als naar toe gedreven; hij versmachtte bijna van dorst en daar waren steeds de kostelijkste dranken in voorraad. Voor het oogenblik een dronk water slechts! En er was geen drup. Wel champagne en bourgogne, wel chartreuse en parfait amour! Dan maar champagne! Maar hij kon zich den tijd niet gunnen de fiescb te ontkurken, want hij verbeeldde zich, achter en voor zich uit, het Gerecht te zien en de woorden te hooren : »je bent mijn arrestant.quot; Hij zag schuw om zich heen. Waarlijk, hij stond op de plek waar de liefde had gelokt en gevleid. Wat zou die vrouw huiveren als ze hoorde wien zij omarmd had! O, hij gunde haar dat! Hij zou haar nooit terugzien ; niemand der zijnen terugzien; hij moest den dood zoeken. Welken dood? Hij durfde niet kiezen; de dood was zoo vreeselijk. Maar het leven was het nog meer! Geen revolver had bij bij zich! Geen ander snijdend werktuig dan een fijn mesje, dat nauw de opperhuid zou doordringen. Dat zou een doellooze marteling zijn. Neen, dat kon niet. want hij liep dan misschien gevaar zieltogend gevonden te worden, en de chirurgijns waren tegenwoordig zoo knap! Hij vervolgde zijn loop door de bosschen; als bij instinct schuwde hij de open vlakten der hei. Als hij eens ontkomen kon, bet land uit, — naar een ander werelddeel? En dan geld vragen aan Gustaaf en een antwoord ontvangen van Gustaaf, die hem niet den naam van vader zou geven, die in ieder woord zou laten merken dat hij hem verachtte ...! Neen, neen, dan liever de openbare terechtstelling . ..! En wat zou zijn Gustaaf dan wel lijden! Neen, dat ook niet; die schande overleefde zijn Gustaaf nooit, en Gustaaf moest
VERZOEND.
blijven leven om nog eens gelukkig te worden en blij te zijn! — Het was al vier uur in den namiddag! Hij had zeker al meer dan twee uur geloopen, nu eens rennend of springend, dan weer sleepend en waggelend, omdat de beenen pijn deden en de enkels zoo dikwijls zwikten... Waar was bij? Een heuvel lag voor hem. Hij beklom dien. Op den top gekomen zag hij aan de andere zijde den hollen weg, dien de locomotief iederen dag herhaalde malen doorrende. Hij zag in de verte, waar de baan zich kromde, een rookwolk. Er was een trein in aantocht! Wat denkbeeld! Zulk een dood was oogen-blikkelijk. Hij gleed de helling af; hij naderde de rails; hij boog het hoofd er overheen.. . Als nu het gevaarte maar kwam, het monster met de vurige oogen! De dreuning nam toe! Hij hoorde het stenen en zwoegen in de lendenen van het monster! Hij zag het aankomen in vliegende vaart de bocht om, vonken zweetend, grommend en rommelend en zich eensklaps hullend in een wolk van stoom ... Nog een paar seconden en alles zou gedaan zijn! Hij kon niet... hij durfde niet. Hij trok het hoofd ter zijde en de ratelende en klaterende wielen rukten hem in hun drift eenige bossen haar uit het hoofd! Wat was hij een lafaard! Sterven moest hij en hij had het hoofd teruggetrokken. Ware het ook maar donker geweest! Maar den beul te zien naderen, maar te kunnen berekenen wanneer hij u grijpen zal, wanneer hij de centenaarsvracht zal doen persen op den schedel... dat is vreeselijk ... dat is vleesch en bloed te sterk!
Wat nu? Een oogenblik rust gezocht, want hij kon niet meer! Toch waagde hij 't niet de rust hier te zoeken. Hij moest verder, het bosch in aan gindsche zjjde, het zware dikke bosch, dat vóór hem lag. Hij zou zich daar gedekt en bedekt zien, door een reeks heuvels met dennen beplant, telkens in denzelfden vorm zich herhalend. Hij drong steeds dieper in. Bleef hij dan altijd waar hij was, hoe snel hij ook meende door te dringen? Hier een laagte, daar een hoogte, overal dezelfde golving van terrein, dezelfde boomengroep, hetzelfde verdorde mosbed! Hij was in het doolbosch; het zoogenaamde »zonder endquot;. Het was hem onverschillig; hij zonk neer.
Had hij geslapen en in zijn droom zich voelen aanraken? Hij sprong eensklaps recht op de voeten; hij ijsde. Daar stond een man, daar klonk een stem! Hij was gegrepen... zijn spoor was gevonden!
»Ha, ha, ha!quot; hoorde hij vlak bij zich. »Ook alleen? Het kind weg en de admirabele vrouw ook! Heb je een slokje .. .? Een spatje maar; ik heb het zoo koud.quot;
Van Aarle's haar stoppelde. Duval, de door hem zedelijk vermoorde.
280
VERZOEND.
t stond voor hem, alléén, verlaten evenals hij, maar alléén, verlaten
6 door z ij n toedoen!
i Dreigend monster, dat hem straks deed deinzen, verdubbel uw
s reuzenkracht, ruk u los uit de ijzeren lijnen en ren op hem toe,
i ditmaal trekt hij het hoofd niet terug!
i »Ook miserabel van binnen? Ook koud, hè? Maar we zullen 't gauw
j warm krijgen, heel warm en vroolijk ook!quot;
3 »Duval... Johan Duval, dood me, maar laat me eerst zeggen wat ik jaren lang verzwegen heb! Vier jaren lang! Hoeveel seconden zijn
; dat wel? En ik telde bij seconden! Je bent wel gewroken, arme
t Duval! Ik nam het geld, Duval, al dat geld! Ik, Antoine van Aarle,
i lei die bankjes in je lessenaar, Duval!quot;
; »Wat maak jij je druk!quot; zei de andere. »Ik ben straks bij haar
, ceweest; ze waren er niet; de admirabele ook niet en toen nam ik
O ' '
i een extra slokje ..
Niet eens de geestvermogens van een mensch meer! En wie was de schuld, dat die mensch zoo diep was vernederd?
»Uit genade, Johan, een slag met dien knuppel! uit barmhartigheid!quot; smeekte van Aarle op de knieën voor den idioot, die nu ook treurig scheen te worden, langzaam het hoofd schudde en toen prevelde: »wacht maar, het komt al. Zie je 't wel glinsteren? dat's goud, allemaal goud; we gaan er in zwemmen. Hou je óók van goud?quot;
»Uit barmhartigheid! Verzoen je met mij ... verzoen me met mij zeiven! dood mg, Johan!quot;
jgt;Daar komt het! Daar komt het!quot; riep Johan uit, terwijl hij den arm van den ander omvatte, dien vaster en vaster omklemde en op de gouden stippen wees, die meer en meer zich voordeden als vuurtongen. Hij stak den wijsvinger omhoog als om den ander tot luisteren te nopen, tot luisteren naar een suizen en bruisen in de verte, dat nader en nader kwam en een knappen en knetteren werd. Zwermen kraaien verlieten krassend de toppen der dennen; haas en konijn schoten uit het leger op en renden pijlsnel voort, om een oogenblik later terug te keeren, elkanders banen snijdend, eindelijk elkander volgend in een cirkel, die steeds kleiner en kleiner werd.
Een blauwe wadem had eerst door de takken en toen over het mosbed gewiegd. Doorschijnend in den aanvang, was hij spoedig dichter en dichter geworden, al dadelijk bedwelmend, weldra verstikkend, eindelijk verzengend. Die wadem ging het monster vooraf, dat zich als een vurige slang voortbewoog, eerst langzaam kruipend, maar allengs driftiger voortschuifelend en steeds reusachtiger wrongen ontplooiend.
281
VERZOEND.
Phantastische aanblik van verre!
Een zee van vlammen nü, fonteinen van vonken dan, een tempel van licht straks, waarvan de duizenden pijlers vloeiend en hobbelend goud geleken en de kapiteelen zich verloren in het grauw-zwart van den reusachtigen koepel, uit walmenden rook gebootst! Vuur, vuur, overal vuur! Het is in de nabijheid dier twee! Het is hen genaderd; het omkringt hen. Zie, daar spreidt zich een mantel van vuur over het mosbed; daar slaat hij zich om de boomstammen, om de twijgen en eindelijk om de harstige pluimen en naalden. Een reusachtige mantel, die hen beiden omplooit en dekt in broederlijke omarming!
«Een boschbrand!quot; zoo galmde 't in het rond, uren in het rond! De klokken klepten, de dorpen stroomden leeg. De vijand, die dezen zomer reeds dikwijls had gedreigd, bleek thans lang onoverwinnelijk. Eerst toen de aanval, met beleid verordend, met beleid was uitgevoerd; toen het berekenend verstand gansche rijen nog ongerepte stammen had doen omverwerpen, werd het verder dringen van den vijand belet; werd deze gedwongen zich te vergenoegen met het reeds buitgemaakte en daarop te teren. Bij gebrek aan voedsel stierf de veelvraat, die wijd om zich heen had gegrepen en geplunderd en verwoest!
Dagen later waagde men zich eerst in de aschhoopen en tusschen de half verkoolde struweelen en stronken. Aan den voet van een heuvel, welke slechts aan ééne zijde met boomen beplant en met mos begroeid was en aan de andere een inham van stuifzand vertoonde, vond men twee lijken, onder asch bedolven, niet geheel verkoold maar aanvankelijk toch geheel onkenbaar. Beider kleeding zoowel als gelaat waren zwart gebrand. Zij hielden elkander omarmd. Eenige der delvers meenden in den een den gekken boschwachter te herkennen. Maar wie was dan de ander? Een vagebond uit den omtrek misschien, zooals er vele rondzwierven in deze welvarende streek. De burgemeester van 's Heerenstede kwam echter tot een ander besluit. Hij zag een verminkten pink aan de linkerhand.
»Zij hebben elkander in den dood gevonden. Begraaft ze maar in één graf! Zij behooren bij elkaar!quot; zei hij tot den doodgraver.
282
XXXII.
Het tweede moedertje en tante hadden met een onervarenheid gehandeld, welke alleen der jeugd kon worden vergeven. Met den laatsten trein naar stad te sporen, daar in den nacht aan te komen en dat alles om te eer het spoor eener vluchtelinge te vinden, die reeds uren vroeger verdwenen was, het was onnoozel, het was erg dom! Zooals altijd kwam juffrouw Paats het eerst tot bezinning.
^We lijken wel mal!quot; had Doortje tot haar metgezellin gefluisterd, toen ze beiden in den trein zaten. »Je was stapelgek, Eef, toen je zooals gewoonlijk je zin doordreeft,quot; zei dezelfde stem, maar nu goed hoorbaar, toen de beide vriendinnen op het plankier stonden van het eind-station.
Waar nu naar toe?
Doortje meende eerst naar een logement, waar ze beiden haar intrek zouden nemen; Eefje meende eerst naar het hofje, om te vernemen wanneer Helène daar in den loop van den dag was geweest en welk adres zij had opgegeven; want dat het kind er geweest zou zijn, en dat ze nu in angst zou zitten uitzien naar den terugkeer van het tweede moedertje, dat geloofde Eefje zeker.
»In Godsnaam dan, stijfhoofd! En als we dat gedaan hebben, dan naar een goeie slaapplaats omgezien!quot;
»Ik zal vader vriendelijk vragen of er vannacht een bed in de regentenkamer mag worden opgeslagen. Voor één nacht maar en dan op den grond!quot;
»Dat doe ik nu eens niet,quot; hernam Doortje bepaald en de dunne lippen geheel opslurpend. Ze meende reeds al die mannen- en vrouwen-
VERZOEND.
portretten, gedurende een halve eeuw door regenten saamgevoegd, op het donkere behangsel bij haar nachtkaarsje te aanschouwen en kreeg er kippenvel van. Ze wilde ook geen gunsten, waar zij rechten kon koopen. Ze wilde een goed bed en een goed ledikant, en een goede kamer in een goed logement, en dan tevens, daar het toch altijd logeeren was in een vreemd huis, Eef zoo dicht mogelijk bij, ja, naast zich.
»Wil je dan liever met me op mijn kamer? Als ik het vader vriendelijk vraag ... ?quot;
«Heilig niet. Ik ken je kamer — te benauwd voor een, en dan met zijn tweeën! Ik heb me er altijd over verwonderd hoe jij 'ter met je miserabele longen uithoudt.quot;
«Dan vraag ik voor mij in de regentenkamer een plaatsje.quot;
»Spreek er niet meer van! Ik heb al meer dan genoeg van al dat gevraag en gesmeek ! Ik heb voldoende geld bij me gestoken, en wil je nu eenmaal niet bij me buiten logeeren, dan zul je 't nu toch met me in stad doen.quot;
Eefje telde onrustig de slagen van een der stadsklokken. »Negen . . . tien...! lieve hemel!quot; fluisterde zij. »De deuren gaan dicht. Vader houdt het er voor, dat ik er buiten blijf. Ik heb niets geschreven... en om zoo laat aan te kloppen dat 's heelemaal tegen de regels.quot;
»Klop dan niet aan en doe nu eens mijn zin. Je blaast als een half gekookte kreeft.quot;
»Maar den nacht in, zonder dat het kind weet waar ik ben? Neen, dat gaat niet. Dan maar liever een knorrig gezicht voor een oogen-blik. Vader is zoo'n goeie man, driftig maar innerlijk zoo goed.quot;
»Ja, dat weten we. Den beul zou je nog om zijn hals vliegen,quot; bromde Door.
Om kwartier over tien stonden ze voor de groote deur van het hofje. Eefje onderschepte den arm harer vriendin en schelde zelve, heel bescheiden, heel zacht. Verbazing van den portier, die al over de lippen had: «kwartier over...quot; maar niet voleinden kon door het driftig invallen van Doortje met de woorden: »W3 weten wel hoe laat het is.quot; Eefje van Holy wist echter beter hoe het hier paste en zei dat het haar heel veel pleizier deed hem nog even te mogen zien, juist hèm. Er zou vandaag wel iemand naar haar gevraagd hebben. De portier, die Doortje zijn vierkanten rug had toegekeerd, verzekerde dat er niemand geweest was; dat hij dat zeker wist, daar hij dien dag geen oogenblik van de deur was geweest. Of hij zich nog eens goed bedenken wou? Een jongejuffer moest er geweest zijn en nog wel eene, die hij kende, dezelfde die bij haar ziek had
VERZOEND.
gelegen, dat lieve kind met die mooie oogen! Hij had haar werkelijk niet gezien en kon dus verder geen «uitsluitselquot; geven. Daar het binnen half elf sloeg — 't was de klok der regentenkamer, die altgd gelijk was — moest de deur al lang dicht wezen. Dus ...!
»'t Is of je hier met de kippen op stok gaat. Laat die man zijn slaapmuts maar gauw opzetten. Ga meê, Eef!quot; klonk het zelfs bevelend, toen Doortje de andere nog zag aarzelen.
Met een diepen zucht werd er gehoorzaamd.
»Met langer getalmd! Morgen roepen we de hulp der politie in,quot; zei Doortje.
Waar ze voornemens was te gaan logeeren? In een hotel waar veel dames kwamen; in »de Doelenquot; hier niet ver vandaan. Het werd door Eefje den portier nog in de gauwigheid door een kier van de deur toegefluisterd, waarna zij de driftig voortgaande Doortje, zoo gauw als 't haar mogelijk was, volgde.
»Zie je nu wel, dat je verkeerd hebt gedaan met je eigen hoofd te volgen? Als je nu bij me buiten was gebleven, dan zaten we nu onder de boomen voor mijn huis een glaasje rinschen wijn met suiker te drinken. Als je 't dan nu maar bekennen wilt!quot;
Maar Eefje scheen niets te willen bekennen; zij zweeg; zij bleef naast Doortje loopen en had genoeg te doen om haar snakken naar adem niet te doen merken. Eindelijk, toen ze meende te kunnen spreken zonder haar kortademigheid te verraden, zei ze: »Nu wou ik nog even naar Ploon toe ... daar zal Bruno wezen en die zal wel . . .quot;
»Ploon? Wat is dat nu weer voor een schepsel. ..? Ik vergeef het de heks nooit, dat ze ons zoo laat zwerven. Ik schaam me voor me zelve dat ik nog zoo laat op straat ben.quot;
»Wij weten ten minste waar we naar toegaan... maar zal zij dat weten ?quot;
»'t Is of jij 't er op gezet hebt om me vannacht te laten droomen. Nu, in Godsnaam, dan nog maar verder...! Maar nu zal 'k zien, dat we een rijtuig krijgen, want ik bedank er voor mijn voeten door te loopen; en al denk jij ook van ijzer en staal te wezen, ik niet.quot;
Waarom zocht Eefje de hand barer vriendin en drukte ze die, toen ze haar gevonden had? Begreep Eefje dan, dat het rijtuig eigenlijk voor haar genomen werd, daar het gieren van haar adem door de andere toch gehoord was?
Ploon Huijser, de aanstaande echtgenoote van Bruno, woonde een heel eind weg! Nieuwe teleurstelling! Zij was niet thuis. Zij was met haar aanstaande een grachtje omgegaan, zooals een net gekleede oude juffrouw vertelde, die in een microscopisch zijkamertje achter
285
VERZOEND.
een raam, dat op een kier stond, wat versche lucht zat op te snuiven. Zij was Ploon's moeder. Wie de dames waren? Ja, ze herkende de eene. Gunst, hoe had ze een oogenblik kunnen twijfelen! Maar de andere? En waar ze vandaan kwamen, zoo laat in den avond? Er was toch niets gebeurd ? En zoo ging het voort, in één adem voort, wat Eefje verdroeg, maar Doortje van drift deed trippelen. Eindelijk kwam gene aan 't woord en kon ze de boodschap voor Bruno achterlaten, om straks nog even aan het hotel »de Doelenquot; te komen.
Of er dan toch werkelijk iets ergs was? klonk het weer. De nieuwsgierige oude juffrouw bleek nu eerst recht nieuwsgierig te worden. Het betrof toch Bruno niet of haar Ploontje? Of ze ook meê zou komen? Of de dames niet liever hier wachten zouden? Het tochtte hier heusch niet... 't was er frisch .. . Als de dames maar wilden gaan zitten ...! De oudste had het meeste recht op het hoekje. En Doortje werd op dat hoekje gewezen.
»Abuis, juffrouw! Ik ben de oudste niet, misschien wel de jongste van ons drieün. Vriendelijk bedankt ook van Eefje. Zij is moê en verlangt naar haar bed... Ook wacht mijn vigilante buiten...quot;
O, als ze dat geweten had! 't Was waar ook... een gulden in 't uur... en als er dan niet iets ergs was gebeurd...!
sMet dat mensch hield ik het geen uur uit!quot; riep Door, in de vigilante gezeten. »En dat moet de schoonmoeder van je Bruno worden? Nu, je lieveling raakt er onder, Eef!quot;
»Een leiding is voor de meesten juist zoo kwaad niet. Ik geloof zelfs dat het voor de meesten goed is. Ik ben er altijd dankbaar voor, een leiding gehad te hebben ...quot;
»Toch niet van dien Turk... dien zedeloozen ... ?quot;
»Stil, daarover moet je niet spreken. Door! Zie je, beste Door, daar heb je geen verstand van!quot;
»Het ouwe liedje!quot; bromde Door, die zich echter liet gezeggen en zweeg.
Ze waren nu toch eindelijk aan bet hotel en weldra op een vriendelijke kamer. Nu eerst bleek het hoe de reis en de daarop gevolgde boodschappen Eefje hadden aangedaan. Zij was op een stoel neergevallen, maar richtte zich weder op, om Doortje bij een plooi van haar japon te grijpen, toen deze naar de schel greep. »Niet naar een dokter sturen, hoor! Je bent toch een lief schepsel. Door!quot;
»Lief schepsel, omdat ik wil doen wat de eerste de beste knecht voor je doen zou? Altijd zoo overdreven!quot; grauwde Doortje, terwijl zij uit haar reticule een groote flacon met eau de cologne haalde en den inhoud daarvan op den zakdoek van Eef en op den haren goot.
286
VERZOEND.
Ieder kreeg de helft; ieder van baar had er evenveel behoefte aan. Door wou baar eigen malle gevoeligheid den kop indrukken en zich daardoor de weelde mogelijk maken, om op die van haar vriendin te schimpen. Wat voor een dag had juffrouw Paats achter zich! Als zij niet zoo sterk, zoo wezenlijk krachtig was — sterk en krachtig, omdat ze steeds het rechte inzicht in de behoeften van haar lichaam had gehad! — dan, ja dan zou ze even afgetobt zijn als het goeie mensch, dat ze maar gauw onder de dekens zou stoppen.
Den volgenden dag kwam Bruno, die den vorigen avond te veel grachtjes om had gewandeld om nog aan te komen, maar toen ook de zekerheid had verkregen met zgn Ploontje nogal eenig »duim-kruidquot; machtig te zullen worden. Hij bezocht de beide dames reeds aan bet ontbijt. Toen hij vernam wat mama van hem begeerde, betrok zijn gelaat. »Lastig, mama, lastig! Weet u wel zeker of dat meisje zóóveel moeite .. . ?quot;
».Te kunt niet meenen wat je daar wilt zeggen, Bruno!quot; viel mama strak in. En Bruno haastte zich ook te erkennen, dat mama juist oordeelde, en te beloven dat hij alles zou doen wat mama begeerde. »Van mijn meisje ben ik zoogoed als zeker, mama! Zoogoed als zeker!quot; Met. deze voor ieder, behalve mama, onverstaanbare woorden nam hij afscheid.
De geheele dag verliep en nog altijd geen tijding van het hofje of van Bruno! Eefje sprak er van, naar haar lief tehuis terug te keeren, maar Door scheen haar daarvan terug te willen houden. Zij verzon allerlei pleiziertochtjes waar zg geen het minste genoegen in vond, maar waar de ouwe waereldsche Eef wel dol op gesteld zou wezen. En toen deze het tegendeel beweerde en ten slotte verzekerde, dat ze veel liever in stilte naast haar vriendin wat zou willen uitrusten, greep Door de welkome haar geboden gelegenheid aan, om de andere te overtuigen van groote wispelturigheid. Eerst had Eef naar de levendigheid verlangd met een stijfhoofdigheid, waaraan geen weerstand was te bieden, en nu drong zij weer op stilte aan. Nu, die zou ze haar bezorgen. Dadelijk dan maar terug naar 's Heerenstede. Vader en moeder zouden dat wel goedvinden; en deden ze 't niet, dan vonden zij 't maar niet goed. »Bovendien,quot; dus besloot de welsprekende Door, »heb je, na al het vergeefsche gezoek en gezwoeg, een aanspraak noodig en die vindt je bij mij als nergens, zou ik meenen. Dus de luie beenen opgenomen en bet weinigje wat je met je draagt bij elkaar gezocht!quot;
»Er is een dame om juffrouw Paats te spreken,quot; diende een kellner aan.
287
VEKZOEND.
Wie kon dat zijn? Ze kende God noch goed mensch in de heele stad. Zeker een vergissing! Dat meende ze nog, toen de grof'gebouwde vrouw, die naar haar gevraagd had, met een vasten stap naar haar toe ging en zich met een stem, waarin toch iets zenuwachtigs trilde, voorstelde; als mevrouw Veeling.
»Met plezier u te kennen!quot; prevelde Doortje. juist precies zoo beleefd als zij 't tegenover een wild vreemde dacht te moeten wezen.
De andere hernam, dat ze wel het plezier had haar te kennen, tenminste van hooren zeggen. Zij was te 's Heerenstede aan jnf-frouws huis geweest en had daar gehoord, dat zij in stad was met een dame uit een bekend hofje. Aan dat hofje had ze gehoord, dat de juffrouw hier was. Ze bad veel van de juffrouw gehoord. Juffrouw Paats was immers de geëerde tante .. ..quot;
«Juffrouw,quot; viel Doortje in, »ik ben van ochtend al met mijn verkeerd been uit bed gestapt en daarom verzoek ik je te zwijgen over die lui!quot;
Ze kon de juffrouw dat plezier niet doen; ze moest over die lui juist spreken en nog wel in het belang van de juffrouw. Ze kon begrijpen hoe de juffrouw, die altoos even zuinig haar geld had bewaard als die anderen het hadden weggesmeten, over die anderen moest denken. Ze wist hoe edel de juffrouw wist te handelen en hoe onedel de anderen .... Ze was er getuige van geweest, hoe die anderen op zekeren Zondagmorgen het arm schepseltje hadden te woord gestaan, dat in de armen van de juffrouw zoo'n excellente toevlucht had gevonden. Ze had er bij gestaan hoe dat kind haar gemeene afkomst was verweten. De schimp van dien ochtend had zeker de vlucht van dat arme kind veroorzaakt. O, als ze eens vertelde hoe haar Klaas Jan — haar oudste jongen — die heel wat mans was en al »ergquot; begon te krijgen, dat lieve kind hier in stad onder dak had gebracht...!
»Waar? waar?quot; vroegen de beide dames tegelijk.
Zij was heel netjes ingekwartierd op de *gracht bij een mevrouw Reimers, een allerfatsoenlijkst mensch. Zij was straks het huis van buiten nog eens wezen opnemen. Alles in de puntjes. Zij dacht wel dat ze de vingers op de zeere plek had gelegd en dat het arme kind door de rijke juffrouw Paats niet zou zijn verlaten. Zij was geheel en al van hetzelfde gevoelen als de rijke juffrouw Paats.
»Of ik arm of rijk ben, zal u wel onverschillig wezen, juffrouw! Uw naam brengt me den boekhouder te binnen, die vroeger.... Ik wil er niets meer van weten, ü wekt onaangename herinneringen in mij op, en die verkies ik niet te hebben. Waar ga je heen.
288
VERZOEND.
Eefje? O, ik begrijp... maar niet alleen, hoor! Wat u betreft, juffrouw, ik dank je voor de eer van je kennismaking .. .quot;
De andere zou er aanstonds ook voor gaan danken, heel warm en lief, als de juffrouw zich hield zooals zij dacht dat de juffrouw, die zoo'n goeden naam had, zich houden zou. Ze had eigenlijk nog niet gezegd waar ze voor scheep kwam. Zij was mishandeld, zij was opgelicht geworden door die lui te Marktwolde. Zij kon ze voor het Gerecht en in de gevangenis brengen. Maar dat zou ze niet doen, voor ze hun Tante, die zoo'n onberispelijken naam had en daarom zich de schande van haar naaste familie zou aantrekken, had gesproken.
sBreng ze voor 't Gerecht, stop ze inde gevangenis, maar dan zóó lang, dat het jongste kind meerderjarig is!quot; riep Door woedend uit.
»Heb ik van mijn leven!quot; riep mevrouw Veeling, de forsehe armen in de heupen zettend en gereed tot den strijd. Maar plotseling zweeg ze, toen ze de zachte stem van het andere ouwe schepsel met dat vuurrood gezicht vernam en de woorden hoorde: «Geloof maar niet, dat de juffrouw dat meent!quot;
»Moet ik dan mijn leven lang van die rampzaligen hooren!quot; riep Door uit, vooral buiten zichzelve, omdat ze Eef weer tegen zich zag samenspannen.
»Jii, het spijt me wel, lieve juffrouw Paats . ..!quot;
»Ik ben niet lief; ik ben onlief. Ik zal je woorden toeduwen, die je heel onpleizierig zullen wezen. Ik raad je daarom been te gaan.quot;
»Maar dat heeft een mevrouw Veeling...quot; Nogmaals zonken de armen uit de heupen weg en bleef de anders woordenrijke haperen. Dezelfde zachte stem blies haar in 't oor: »wat billijk is zal geschieden ... O, 't is zoo'n goede vrouw!quot;
»En als u nu hoort hoe ik mishandeld ben, hoe tot mijn ondergoed toe —ja, heusch, er was mijn verschooning bij —in beslag werd genomen en hoe mijn man — in 't kwaad een kind, durf ik zeggen — door dien oplichter over de honderd gulden uit zijn zak zijn gepraat, en als u daarbij in consederatie neemt, dat ik logies voor drie maanden besproken had met nieuwe meubels en tot behoorlijken kostprijs, en dat dit nu alles voor de poes is. .. dan zal ons een schadevergoeding niet geweigerd worden door een schatrijke tante, die altijd gewoon is wel te doen.quot;
»Vrouw!quot; en juffrouw Paats stak het hoofd op den spichtigen hals weer recht in de hoogte, deed daarbij de halswervelen en, naar het scheen, alle scharnieren van baar lichaam kraken. Haar lippen bewogen zich stuipachtig, wat weer als bewijs mocht gelden, dat de taal geen woorden had om uit te drukken wat zij vanbinnen gevoelde.
VERZOEND. — II. 19
239
VERZOEND.
Zij strekte haar gladde kleine handpalm uit en zei met gevoel en waardigheid : »zie! zóóveel als daarop ligt heb je van mij te wachten !quot;
»'tls ine om de knikkers niet te doen, maar om 't recht!quot; riep mevrouw Veeling, terwijl ze de neergezakte mouw wat ophaalde en daardoor een zwaar gouden armband liet zien.
3gt;Spreek niet meer tegen; ze is zoo zenuwachtig; ziet u haar wel beven? Kom later nog maar eens terug!quot; fluisterde dezelfde zachte stem, heel zacht achter de breede schouderen van mevrouw Veeling, die, even plotseling als ze gekomen was, weer verdween, maar nu zonder eenigen groet en met een bedreiging op de borstelige wenkbrauwen.
»'t Is toch goed dat ze hier gekomen is!quot; zei Eefje bij haar neus langs, toen de laatste voetstap op de krakende trap was gehoord. »Nu weten we waar Helène woont. Gaan we er nu niet dadelijk naar toe?quot;
»Ja, maar op onze voeten. Ik heb geen pleizier, om nóg meergeld aan vigilantes te geven,quot; bromde Door. »Hemelsche Vader, wat had ik toch een heerlijk leven op deze nu zoo beroerde wereld kunnen hebben als ik zekere lieve vriendin nooit had gekend! Vooruit maar! Weer naar zoo'n afgedwaald schaap van je kudde! Weet je wanneer ik rust zal krijgen?quot;
»Als ik dood ben, Door!quot; hernam de andere met den guitigen oogknip, die haar woorden dikwijls zoo humoristisch tintte.
Wat er wel in Doortje's oogblik lag, toen ze weer verder werden gestuurd, daar Helène Duval het fatsoenlijk huis van mevrouw Reimers verlaten had, voorgevende piano-les te gaan nemen bij zekere mevrouw Chapelle! Sedert was er in het fatsoenlijk huis niets meer van het meisje gehoord, een omstandigheid, welke veel te denken overliet, ja de deur wijd en waag openzette voor allerlei gissingen. De liefderijkste zeker was, dat het arme meisje, dat er niet onaardig uitzag, iemand gevonden zou hebben die voor haar zou willen zorgen. In het fatsoenlijk huis liet men niet onduidelijk merken, dat men blij was van een dergelijke commensale ontslagen te zijn en vooral blij, dat er vooruit was betaald.
»Dat sluit met dien gemeenen brief en verklaart meteen al dat geld dat ze had!quot; zei Doortje erg scherp, toen ze naast Eefje weer op de straat stond. Het scheen of ze weifelde de richting in te slaan van de aangeduide woning; alles verried een argwaan, die op het punt stond van in een vaststaande overtuiging over te gaan.
»Helène kan niets doen als wat goed en braaf is!quot; merkte het oude mensch aan, dat altijd maar een voorliefde scheen te hebben voor afgedwaalde schapen.
290
VERZOEND.
»Ik ga geen stap verder. Het valt me niet tegen. Ik heb altijd gedacht. .. Eef, wacht dan toch op me! Je kunt den weg alleen niet vinden en dan, als het eens niet pluis mocht zijn en jij was er alleen, jij met je onervarenheid ...!quot;
Eefje wandelde stillekens, zonder om te zien, verder en merkte al heel gauw, dat Door naast haar liep, al sprak deze geen enkele syllabe.
Ja, dat was het nummer! daar stond de naam. Zij kwamen binnen; zij wai'en werkelijk waar ze wezen moesten. Ze werden naar boven gezonden, naar een prachtig salon, bij welks aanblik beiden verbaasd stonden.
sNu, mevrouw van Holy?quot; vroeg Doortje; het welsprekendst was ze in 't geen ze zweeg, maar toch op haar gelaat liet lezen.
»Met heel veel smaak door de mevrouw, die hier woont, gemeubeld!quot; merkte Eefje aan, evenwel met een hoogrooden blos op de kaken.
»Ik weet genoeg; ik keer om, mevrouw van Holy!quot;
»Je weet niets en moet dus nog wat blijven, juffrouw Paats!quot; klonk het antwoord vrij strak.
Uit de aangrenzende kamer trad de lang gezochte binnen, heel eenvoudig gekleed, met zachten tred, een glimlach op de lieve lippen, een zonnestraaltje in de prachtige oogen.
»Kind! lief kind! hebben we je eindelijk weerom!quot; riep mevrouw van Holy, haar in de armen sluitende. »Och, wat zie je bleek! Bij Tante heb je er zeker heel anders uitgezien.quot;
»'t Is of ze mevrouw van Holy alleen maar kent, maar kennen mag!quot; zei Doortje, die met klimmende ergernis bespeurde, dat de andere zich geheel van het kind meester maakte. »Ik ben je toch ook komen opzoeken, heksje! Ik heb mijn lief huis verlaten, dat je ontvlucht bent als een dief in den nacht.quot;
»Door!quot; klonk het vermanend van Eefje's lippen.
»Och, wat vind ik het lief van u beiden! U is dus aan me blijven gelooven? Tante ook? Wat overwinning!quot;
»Dat's te zeggen. Maar hoe kom je hier? Ik moet wat meer van je weten,quot; bracht tante eerst krachtig, vervolgens wel wat haperend uit.
»Dat zal ze ons vertellen, ais ze weer bij ons op haar gemak zit. Kom lieve, ga nu dadelijk met ons mee!quot;
Helène schudde het hoofdje met een uitdrukking van droefheid. gt;Ik moet hier blijven ... bij mijn zieke ...quot;
Toen de beide anderen vernamen wie de zieke was, dien zij alleen oppaste, wierp Tante het hoofd in de hoogte en trad ze een paar schreden terug. Ook mevrouw van Holy kon een oogenblik hare
291
VERZOEND.
verlegenheid niet verbergen. »Kind, dat past niet! Voel je dat zelve niet? Kom meê. .. dadelijk mee!quot;
Maar Helène bleef weerstand bieden. Zij verontschuldigde zich niet; zij achtte dat onnoodig; zij verhaalde de toedracht der zaken niet; zij bleef maar beweren, zonder een zweem van aarzeling, zonder een schijn van schaamte; »ik moet hem blijven oppassen; hij heeft niemand meer.quot; Maar zoodra hij weer hersteld was, dan zou ze dadelijk komen, tot beiden komen. De reden van haar overhaast vertrek was nu vervallen. Zij zou die echter nooit kunnen vertellen, maar ze wist wel, dat dit ook niet geëischt zou worden.
»Jongejuifrouw, je behoeft op mij niet meer te rekenen, als je niet alles vertelt en dadelijk méégaat!quot; zei juffrouw Paats met de houding en de stem van een rechter.
»Helène, hebben we niet eenig recht op je vertrouwen?quot; fluisterde mevrouw van Holy, ongewoon wit langs neus en mond. »Ga met mij! Mijnbeer van Aarle kan andere hulp huren ...quot;
»Juist: buren. Maar mijn hulp is niet gehuurd, wordt vrijwillig geschonken en is een behoefte voor hem.quot;
»Hoor je 't, Eef? een behoefte. Zij past haar lief op ... Ik heb in de boeken zoo iets wel gelezen, maar hield het voor een leugen van zoo'n boekenmaker, die er op 't punt van liegen altijd wat meê kan! Ik dacht niet dat een van onze sekse zich zoo weggooien kon. Je zult nu toch wel gelooven, dat ik er genoeg van heb? Ik ga regelrecht naar huis.quot;
»Ik kan dat begrijpen, juffrouw Paats!quot; zei Helène doodsbleek maar zonder eenigen strijd. »Later zal ik u danken voor al uw goedheid voor mij... En als u nog eenige dagen voor mijn vader wil zorgen . ..quot;
»Zij hoort je niet; zij houdt haar handen op de ooren; dat is zoo haar manier als ze in die stemming is,quot; liet mevrouw van Holy zich ontvallen.
»En u? gaat u ook heen?''
»Kan ik dan blijven?''
»Maar gelooft u dan .. .?quot;
»Wat ik altijd geloofde: dat je een moedig, braaf kind bent, dat zeker ook nu weer goed handelt.quot;
»Heb dank! Heb dank! Zóó zou mijn moeder oo* hebben geoordeeld.quot;
Beiden gingen heen. Doortje met den stormpas, Eefje langzaam en als met slependen tred. Op het portaal reikte deze nog even de hand aan Helène, die haar vatte en kuste.
»Ik kan niet anders... ik mag niet anders,quot; prevelde de alleen
292
VERZOEND.
achtergeblevene. Het genomen besluit bleef onwrikbaar als het steeds geweest was: toch scheen het offer, dat zij bracht, haar zwaarder toe dan vroeger.
Eenige dagen reeds was zij de eenige steun, de eenige troost geweest van den zieke, omtrent wiens toestand de medicus neg in het onzekere verkeerde. Was hij tot zelfbewustzijn ontwaakt? Had het gestoord zenuwleven zijn normale functies hervat? Sprak hij van tijd tot tijd? Gaf hij, zoo hij dat niet deed, teekenen van belangstelling in het hem omringende? Had hij kunnen schreien? Op al die vragen had de mooie verpleegster, zooals iedere gezonde vooral er zich eene wenschen mocht, ontkennend moeten antwoorden. Soms had zij zich niet kunnen weerhouden bij dat antwoord in snikken los te barsten en had ze zich door den nog jeugdigen deskundige hooren troosten op een wijze, dat haar gelaat er bij gloeide. De laatste maal, dat zoo iets geschiedde, had ze hoed en doek gegrepen; maar een blik op den armen kranke had haar het plotseling opgevat voornemen weer doen prijsgeven.
Ja, wèl arme kranke!
Zie, hij is weer in den leunstoel neergezegen, staande in de aangrenzende kamer, wier deur, toegang gevende tot het weelderige salon, altijd openstaat, en wier twee vensters door zonneblinden zijn afgesloten. Hij staart altijd nog maar op één plek. De lippen bewegen van tijd tot tijd, de hand woelt soms door het verwarde hoofdhaar, als zocht ze de verwarring, die daar heerscht, te doen ophouden. Zeker, daar i s verwarring. Langs de tallooze telegraafdraden zijner hersens loopen de meest tegenstrijdige berichten, zóó tegenstrijdig, zóó verward, zóó onmogelijk, dat het den schijn heeft alsof een krankzinnige aan de beide einden der lijn seint en terugseint. Het is of het Heelal onderstboven is gekeerd, het physieke zoowel als het moreele heelal; of alle wetten zijn veranderd, de wetten van beweging zoowel als van denken; of tweemaal twee niet langer vier is; of de logica logeert in het wolkenpaleis der phantasie en de phantasie ineen oude-mannen- en vrouwenhuis; of er niets meer bestaat, en dat niets toch altijd weer iets is wat eigenlijk niets behoort te zijn, bij welke laatste gedachte of gewaarwording of voorstelling het licht een marteling wordt, het zijn, het zich gevoelen een centenaarslast, dien het iets, dat eigenlijk niets is, moet trachten van zich af te werpen.
Laat het daarom duister, zwarte nacht om hem heen zijn! In dat zwart ziet hij den oceaan van vuil en slijk niet, dien hij straks op zich aan zag komen rollen. Toch . . . toch ... hij ziet dien altijd nog! De vuilnis zal hem overdekken! Maar daar blinkt weder, als vloeiend
293
VERZOEND.
zilver door maanlicht besehenen, die kleine vrouwenhand, welke hem straks óók reeds redde, toen hij zich een vulkaan voelde, in wiens ingewanden de ziedende lava met geweld werd teruggehouden, en die hand de ketenen slaakte, de versperde ruimte als met een toover-slag opende en aan de spanning een einde maakte.
Tijd bestond er voor hem niet meer. Hij voelde zich, maar had er geen besef van; hij was levend, maar hij leefde niet. De gemeenschap met de wereld, voor zijn zinnen waarneembaar, was opgeheven. Slechts als die zachte blauw-witte hand zich liet zien of voelen, dan verrees er een gedachte, die niets pijnlijks had, maar toch een gedachte, die geen vorm scheen te hebben, een gedachte, die niet te begrijpen was.
Hij had niets bespeurd van het bezoek der beide dames, niets gehoord van de woordenwisseling, welke er het gevolg van was; toch was de deur altijd opengebleven en was zijn leunstoel zeer dicht bij de opening geplaatst, met den rug echter naar het licht.
De gestoorde gemeenschap met de buitenwereld moest tot eiken prijs worden hersteld, meende de dokter. Zoo hij kon schreien was de redding mogelijk, luidde het oordeel der laatste dagen. Helène bleef met een smachtend verlangen uitzien naar den eersten traandruppel. Maar de oogleden bleven brandend heet, verzengend droog. Toch had ze bemerkt, dat hij met de handen tastte als zij niet langer bij hem zat, en daarom liet ze uren achtereen haar hand in de zijne rusten. Zou 't een begin zijn van terugkeerend zelfbewustzijn ?
Zij zou er de proef van kunnen nemen. Madame Chapelle kondigde nogmaals bezoek aan: het was van een halven mijnheer, die zich Veeling heette.
Waarlijk, daar stond Klaas Jan voor haar, naar het scheen, in feestdos. De jongen had het onmogelijke beproefd om er nu eens goed uit te zien. Hij had zichzelven dan ook een gewichtige zending toevertrouwd: het redden eener ziel, die hij nog altijd liefhad en, van haar hoogen troon afgedaald, nu onder zijn bereik dacht. Hij wist aan gene zijde der deur wat hij zeggen zou en hoe hij 't doen zou, maar voelde zich aan deze zijde bijna ontbloot van memorie. De memorie kwam na eenige oogenblikken terug, maar niet de welsprekendheid, welke hij nog bij 't aanschellen had gehad. Hij haperde; hij sprak er van, dat hij alles wist en begreep, maar dat ze hem daarom niet minder lief was, en daarom stelde hij haar nu voor . .. Helène had geen verdere verklaring noodig. Zij nam zijn slecht gevormde handen in de hare en drukte ze en prevelde daarbij, dat ze wilde zulk een broêr gehad te hebben. Maar dat bedoelde hij niet. Wat zijn moeder er ook tegen mocht hebben, hij zou zijn zin doen;
294
VERZOEND.
maar dan moest ze dadelijk besluiten en den gewonen weg met hem opgaan; ja dadelijk; daar er anderen waren, die door moeder werder; voorgestaan en die hij niet langer op antwoord mocht laten wachten. Helène lei heel zacht haar eene hand op zijn schouder, en drukte met de andere zijn rechter en lispelde; »Doe spoedig een keus, en wees dan gelukkig zooals je 't verdient. Ik heb je wel eens onvriendelijk bejegend; och, vergeef me dat! We zullen elkaar wel nooit weerzien; mijn weg is een geheel andere. Ik hoop, dat een lief zacht vrouwtje naast je zal willen gaan: lief en zacht, dat verdien je .. .quot;
Jaren, jaren later, toen haar zegenbede was vervuld en een lief, zacht vrouwtje zijn levensgezellin was geworden, herinnerde hij 't zich nog, hoe hij de pronkkamer van dat zonderling huis was uitgestom-meld, tastend het portaal was overgestrompeld en op de bovenste trede van de trap was gaan zitten om ... te schreien. En toen hij 't zich herinnerde werden zijn oogen weer vochtig, wat bij zich toen evenwel verweet.
Het aanzoek van dien goeden jongen had Helène nog meer aangedaan dan de woorden der twee moederlijke vriendinnen. Van welk een liefde had het getuigd! Van welk een teederheid en tevens van welk een . . . moed!
Ja, moed! Zij herhaalde het woord en sloeg toen beide handen voor het gelaat. Mijn weg is een geheel andere, had zij hem toegevoegd. Naar beneden ...? naar den modderpoel omlaag? Neen. dat voelde ze wel, dat wist ze; door stronk en struweel naar hooger! Het gemeene zou baar niet meer kunnen aanraken; daarvoor stond zij reeds te hoog. Maar de toestand kon toch niet blijven zooals hij was! Van Woudenberg geen enkel bericht! Maar wie zou ook dat bericht moeten geven? De eigenaar zou óf gevangen óf voortvluchtig en zijn dochter van de huwelijksreis nog niet zijn teruggekeerd ...!
Hoorde zij daar niets in haar nabijheid? Was dat geen zucht? Zij ijlde het halfdonkere in. »Wil je iets, Guust?quot; vroeg ze over het gebukte hoofd heengebogen. De handen van den zieke tastten heftig in het rond en vonden eindelijk de hare; het hoofd werd opgeheven en toen als nedergelegd op de door hem gevatte hand. Zij hoorde weer een zucht en meende daarin de woorden te hooren: »Wat een pijn !quot;
gt;Ja, wel lijden we beiden pijn!quot; fluisterde Helène.
Wat lange nacht volgde op dien langen dag! Onverklaarbare angsten hadden Helène gekweld! Tegen den morgenstond ingedommeld op een der divans, werd zij in den voormiddag met een heftigen schrik wakker. Zij was gewekt; zij voelde dat ze was aangeraakt. Door
295
VEIIZOENÜ.
haar vader, van wien ze gedroomd had, akelig gedroomd. Maaier was niemand in de kamer geweest dan de huisknecht, die, zooals gewoonlijk, den zieke had geholpen. «Onrustiger dan gisteren,quot; zoo luidde het bulletin van den oppasser; »het was of hij naar juffie zocht. Hij is uit eigen beweging opgestaan; hij schijnt erg benauwd.quot; Nog gansch vervuld van den droom, die haar geschokt had, lette ze op het schellen aan de heusdeur noch op het kraken van voetstappen op de trap. Zij deinsde daarom van schrik terug, toen de kamerdeur plotseling openging en mevrouw van Holy zich vertoonde, met erg betrokken gelaat en met ongewoon haastige bewegingen.
»ü brengt tijding aangaande vader...? Hij is dood!quot; zei Helène, die marmerbleek voor haar stond.
iWeet je 't dan al? Wie bracht je de tijding?quot;
»Ik weet het niet; ik weet alleen dat ik 't weet.quot;
«Weet je ook op welk een wjjze en met wien?quot;
Helène schudde ontkennend het hoofd.
sin een boschbrand omgekomen met den vader van hém . .. mijn en u w weldoener.quot;
«Beiden in een brand!quot; riep Helène huiverend. «Arme vader! Martelaar! Martelaar! En die andere ook?quot;
«Beiden, ook die edele brave man!quot;
Eerst werd een heesch geluid, toen een rauwe gil gehoord. Uit het halfdonker kwam een gestalte te voorschgn, die het hoofd schudde, driftiger en driftiger, totdat twee handen het vastgrepen om het tot stilhouden te dwingen.
«Ja, mijn en uw weldoener; den braafsten man dien ik ooit ontmoette!quot;
«Neen...! neen!quot; gilde de gestalte, die zich aan den deurpost vastklemde.
«Lees langzaam!quot; zei Helène, op den brief duidende, dien mevrouw van Holy te voorschijn had gebracht. Als een bliksemstraal schoot de gedachte door haar brein, dat er een crisis kon worden uitgelokt.
En er werd langzaam en met een trillende stem gelezen wat Doortje Paats, geheel onder den indruk van het vreeselijk voorval, had neergeschreven. «Men verdiept zich in 's Heerenstede weer in gissingen,quot; schreef ze aan 't slot, met letters, die van angst en gejaagdheid scheef stonden, hinkelden en hier en daar struikelden. »Het spijt mij van haar vader; die man had meer in zich dan hij zelf wel wist; ik wist het er evenwel uit te halen en zou . .
«Logen .. . alles logen!quot; riep de zieke heftig de lezende toe. «Niet in 't vuur; het kan niet; het vuur loutert en zoo iets kan niet
296
VERZOEND.
gelouterd worden... Louteren, dat is verbeteren, reinigen...! De hoogste priester is de grootste huichelaar! Ouwe, wees blij dat je zoo oud bent! Hoeveel logens heb je al gesproken? hoeveel laagheden gedaan? kun je ze tellen? Dan ben je beter dan hij, die in quot;t vuur heet opgegaan, zooals je daar verteld hebt..
Hij hield de handen krampachtig aan den deurpost vast. Het was of hij met de nagels in het hout groef en dat noodig had om zich staande te houden.
Mevrouw van Holy deinsde instinctmatig terug. Zij zag een afge-leefden grijsaard, waar zij een bevallig jonkman in den bloei eener schoone lente had verwacht. Helène werd naar de pianino, die in den hoek stond van het salon, niet ver van den deurpost waar de kranke zich nog altijd vasthield, als heengedreven. Een uitdrukking van hooge weelde lag over haar gelaat gespreid. In haar oogen schitterde een ongewoon licht; zij scheen aan het haar omringende ontrukt. Met het hoofd omboog geheven, de oogen starende voor zich uit, liet zij de vingers over de toetsen zweven.
Zachte akkoorden werden vernomen.
Zilveren tonen, gevleugelde boden uit het onzienlijke, wat gij den aamechtigen strijder verteldet, die de knieën voelde knikken, het moede hoofd buigen, de vingeren liet glijden en eindelijk neörzeeg!
Slijk, dat de vleugels van het menschenkind bezwaart en hem boeit aan de aarde, maar toch noodigt tot den strijd, tot inspanning en daardoor tot ontwikkeling van kracht! Hoe de zinnelijkheid lokt. de begeerlijkheid vleit, de uitingen van het lagere leven! Ieder menschenkind draagt een ster op het voorhoofd als kenmerk van grootsche bestemming, maar nevels van allerlei kleur omhullen en verduisteren baar! Wat chaos van wangeluiden! De kreet van het heete verlangen, de gil van de wanhoop, het fleemend gefluister der huichelarij, overstemd door het krassend gekrijt van het meest vulgair eigenbelang! Kampt en worstelt, wroet en wrijt, kruipt en wriemelt in de laagten, gij, toch strevende en strijdende nienschen-hoop, want het woelen en worstelen doet u opzien naar de hoogten, die u omringen en op wier toppen het licht glimt, evenals aan den horizon bij het krieken van den dag! En wie uit de laagten die hoogten opklimt, vaak met opgescheurde knie en bloedend hoofd, hoort in zachte melodieën zich lokken, zich kracht en moed toefluisteren en zich eindelijk als op aethergolven dragen naar de toppen, waar het ideaal, in de laagte hier en daar voorgevoeld, zich verwezenlijkt en zijn schoonste mysteriën onthult!
Liefeljjke kinderstemmen ruischten in de snaren, zweefden over
297
VERZOEND.
haar vader, van wien ze gedroomd had, akelig gedroomd. ..V Maaier was niemand in de kamer geweest dan de huisknecht, die, zooals gewoonlijk, den zieke had geholpen. «Onrustiger dan gisteren,quot; zoo luidde het bulletin van den oppasser; »het was of hij naar juffie zocht. Hij is uit eigen beweging opgestaan; hij schijnt erg benauwd.quot; Nog gansch vervuld van den droom, die haar geschokt had, lette ze op het schellen aan de heusdeur noch op bet kraken van voetstappen op de trap. Zij deinsde daarom van schrik terug, toen de kamerdeur plotseling openging en mevrouw van Holy zich vertoonde, met erg betrokken gelaat en met ongewoon haastige beweginiren.
O O O O O O
»ü brengt tijding aangaande vader...? Hij is dood!quot; zei Helène, die marmerbleek voor haar stond.
iWeet je 't dan al? Wie bracht je de tijding?quot;
»Ik weet het niet; ik weet alleen dat ik 't weet.quot;
»Weet je ook op welk een wijze en met wien?quot;
Helène schudde ontkennend het hoofd.
»In een boschbrand omgekomen met den vader van hèm ... mijn en u w weldoener.quot;
«Beiden in een brand!quot; riep Helène huiverend. »Arme vader! Martelaar! Martelaar! En die andere ook?quot;
«Beiden, ook die edele brave man!quot;
Eerst werd een heesch geluid, toen een rauwe gil gehoord. Uit het halfdonker kwam een gestalte te voorschijn, die het hoofd schudde, driftiger en driftiger, totdat twee handen het vastgrepen om het tot stilhouden te dwingen.
«Ja, mijn en uw weldoener; den braafsten man dien ik ooit ontmoette!quot;
«Neen...! neen!quot; gilde de gestalte, die zich aan den deurpost vastklemde.
«Lees langzaam!quot; zei Helène, op den brief duidende, dien mevrouw van Holy te voorschijn had gebracht. Als een bliksemstraal schoot de gedachte door haar brein, dat er een crisis kon worden uitgelokt.
En er werd langzaam en met een trillende stem gelezen wat Doortje Paats, geheel onder den indruk van het vreeselijk voorval, had neergeschreven. «Men verdiept zich in 's Heerenstede weer in gissingen,quot; schreef ze aan 't slot, met letters, die van angst en gejaagdheid scheef stonden, hinkelden en hier en daar struikelden. «Het spijt mij van haar vader; die man had meer in zich dan hij zelf wel wist; ik wist het er evenwel uit te halen en zou . .
«Logen .. . alles logen!quot; riep de zieke heftig de lezende toe. «Niet in 't vuur; het kan niet; het vuur loutert en zoo iets kan niet
296
VEllZOEKü.
gelouterd worden... Louteren, dat is verbeteren, reinigen...! De hoogste priester is de grootste huichelaar! Ouwe, wees blij dat je zoo oud bent! Hoeveel logens heb je al gesproken? hoeveel laagheden gedaan'? kun je ze tellen? Dan ben je beter dan hij, die in 't vuur heet opgegaan, zooals je daar verteld hebt.. .quot;
Hij hield de handen krampachtig aan den deurpost vast. Het was of hij met de nagels in het hout groef en dat noodig had om zich staande te houden.
Mevrouw van Holy deinsde instinctmatig terug. Zij zag een afge-leefden grijsaard, waar zij een bevallig jonkman in den bloei eener schoone lente had verwacht. Helène werd naar de pianino, die in den hoek stond van het salon, niet ver van den deurpost waar de kranke zich nog altijd vasthield, als heengedreven. Een uitdrukking van hooge weelde lag over haar gelaat gespreid. In haar oogen schitterde een ongewoon licht; zij scheen aan het haar omringende ontrukt. Met het hoofd omboog geheven, de oogen starende voor zich uit, liet zij de vingers over de toetsen zweven.
Zachte akkoorden werden vernomen.
Zilveren tonen, gevleugelde boden uit het onzienlijke, wat gij den aamechtigen strijder verteldet, die de knieën voelde knikken, het moede hoofd buigen, de vingeren liet glijden en eindelijk neörzeeg!
Slijk, dat de vleugels van het menschenkind bezwaart en hem boeit aan de aarde, maar toch noodigt tot den strijd, tot inspanning en daardoor tot ontwikkeling van kracht! Hoe de zinnelijkheid lokt. de begeerlijkheid vleit, de uitingen van het lagere leven! Ieder menschenkind draagt een ster op het voorhoofd als kenmerk van grootsche besteraming, maar nevels van allerlei kleur omhullen en verduisteren haar! Wat chaos van wangeluiden! De kreet van het heete verlangen, de gil van de wanhoop, het fleemend gefluister der huichelarij, overstemd door het krassend gekrijt van het meest vulgair eigenbelang! Kampt en worstelt, wroet en wrijt, kruipt en wriemelt in de laagten, gij, tooh strevende en strijdende menschen-hoop, want het woelen en worstelen doet u opzien naar de hoogten, die u omringen en op wier toppen het licht glimt, evenals aan den horizon bij het krieken van den dag! En wie uit de laagten die hoogten opklimt, vaak met opgescheurde knie en bloedend hoofd, hoort in zachte melodieën zich lokken, zich kracht en moed toefluisteren en zich eindelijk als op aethergolven drapen naar de toppen, waar het ideaal, in de laagte hier en daar voorgevoeld. zich verwezenlijkt en zijn schoonste mysteriën onthult!
Liefelijke kinderstemmen ruischten in de snaren, zweefden over
297
VERZOEND.
de toetsen, overschaduwden het schier vergrgsde hoofd van gindschen wijsgeer, die verdwaald was geraakt in de doolhoven van 't leven! Liefelijke kinderstemmen drongen door het oor tot het binnenst en jubelden een hymne van liefde en verzoening; een hymne van eenvoud, uit reinheid en nederigheid geboren; een eenvoud, gebouwd op het puin van halve kennis en van verteerd begrepen zelfstandigheid.
Liefelijke kinderstemmen, die al wat er edels en heerlijks school in dat schijnbaar verwoeste hart, weer wekten tot leven!
Tranen druppelden langs de ontvleeschte wangen; trillingen doorschokten de afgetobde leden! Maar het waren als trillingen van de electrische vonk, die, kracht aanbrengend en dus herstellend, het verzwakte organisme doorrent.
»Helóne, wat pijn brengt de herinnering! Spraken zij waarheid,
die liefelijke stemmen? Helène____Helène____ik ben alleen, en het
is zoo koud en zoo somber in die wereld, waaraan voor mij geen einde is!quot;
En Helène sloeg hare armen om hem heen en hief hem op en drukte het gelaat van den jongen grijsaard aan haar boezem en streelde hem de glanslooze, ordelooze haren, en prevelde: »Guust, mi zijn we gelijken; willen we samen gaan door die groate wereld, samen tot het einde toe?quot;
En mevrouw van Holy had de handen gevouwen. Het was haar of zij een aanbidding bijwoonde in geest en in waarheid. Zij begreep niet de roerselen van Helena's handelwijze, maar was er vaster dan ooit van overtuigd, dat haar pleegkind goed en braaf had gehandeld, even goed en braaf als het lieve dochterken 't zou gedaan hebben, dat ze aan den Heere had moeten afstaan.
298
Vijf jaren zijn voorbijgegaan. Een kleine spanne tijds, zelfs in het korte mensehenleven, en niettemin welke veranderingen reeds in de wereld, welke ik u waagde in te voeren!
Daar ginder in den zoogenaamden achterhoek van ons land. waar beddingen van klei door de immer bezige hand der natuur werden neergelegd en zware bosschen eenige adellijke huizingen en welvarende boerderijen schuttend omgaven, bad een blind edelman, een der laatste vertegenwoordigers van vervlogen en niet terug te roepen tijden, de oogen gesloten. Aan zijn doodsbed had een bleeke vrouw gewaakt, die in de laatste jaren altijd vóór zich zag en, zoo ze de oogleden opsloeg, dit deed om zich te overtuigen, dat de wereld om haar heen geen blik waard en het werkelijk leven des menschen alleen te vinden was aan den voet van het kruis, welks waarde en beteekenis haar in de kerkleer was geopenbaard. Zij had haar plicht gedaan. Zij had den blinde niet verlaten; zij had zijn booze luimen verdragen; zij had zelfs geen oogenblik van afgunst gekend als haar dochter, de gravin van Giesenburg, steeds de boven allen bevoorrechte bleek te zijn. Wanneer hare bekeering was begonnen? Toen het vreeselijk gerucht zich had bevestigd, dat een boschbrand het leven aan twee menschen had gekost en een zorgvuldig verborgen gehouden ring, in de eenzaamheid van den nacht te voorschijn gebracht, sidderend en huiverend werd beschouwd. Wanneer haar bekeering naar eigen overtuiging was voltooid? Toen zij dien ring den dorpspredikant ter hand stelde, met verzoek dien te werpen in den smeltkroes der weldadigheid.
VERZOEND.
Toen de stervende met de handen rondtastte bad hij haar niet gezocht, maar eerst den zoon en toen de dochter. De zoon, die met den blos der gezondheid op het forsch gelaat, aan de stervenssponde stond, had gemeend zacht te spreken, maar deed het werkelijk zeer luid, toen hij mededeelde, dat Caro niet was meêgekomen omdat ze alweer niet mocht reizen. Xa de woorden door den stervende gefluisterd: sGod zij dank, je hebt een jongen,quot; had hij nog luider opgemerkt »dat hij er immers al twee had en ferme ook, even gezond en mooi als zijn gezond en mooi wijf?quot;
De dochter werd ditmaal niet toegesproken; maar haar hand werd aan de verstijfde lippen gebracht, en op het voorhoofd, waarop het doodszweet dauwde, zeeg toen een verkwikkende traandruppel néér.
Den blinden jonkheer wachtte de aarde; beiden kinderen het bezige leven; de weduwe de eenzaamheid. En de eenzaamheid doodt niet de herinnering, maar wekt baar veeleer tot werkzaamheid op. Dat was haar eens gezegd, en in haar binnenste weerklonk het jaren lang.
Hij, die het haar eenmaal gezegd had, was nog vóór haar echtgenoot bezweken. Een zijner vrienden had haar zijn afsterven bericht. Met een glimlach op het kalm en waardig gelaat was van ■Orden ontslapen, Schillers gedichten voor zich, en een wijsvinger ■neergelegd op: »Die Theilung der Erde,quot; waarvan de volgende versregels waren aangehaald:
„Gauz spiit, naohdem die Theilung lilngst géschehen,
Nalit der Poet: er kam aus weiter Fern'.
Ach, da war überall niehts melir zu sehen,
Und Alles hatte seinen Hernn!
Was thun? sprioht Zeus — die Welt ist weggegeben,
Der Herbst, der Jagd, der Markt ist nicht mehr mein —
Willst du in ineinem Himmel mit mir leben:
So oft du kommst, er soli dir effen sein.
In de prachtige heerenhuizinge aan een der hoofdgracaten woonde nog altijd mijnheer Sylvius. Hij telde één zoon minder, die in het verre Oosten den tol der natuur had betaald, maar zou zich nog hebben kunnen beroemen op verscheidene andere, indien hij ooit gezind ware geweest daarin zijn roem te zoeken. Dat behoefde ook waarlijk niet. Hij leefde voor het publiek en niet voor het privaat belang.
In officieele kringen werd hij dan ook steeds hooger gewaardeerd. Het regende eere-ambten. Hij bleef de gevierde redenaar der kies-
■300
VERZOEN».
vereenigingen en niet minder der diners en soupers bri groote en kleine nationale feesten, zoo dikwijls getuigende van onze geestige vroolijkheid. Hij werd bijna lid der Tweede Kamer, bijna bezitter eener ministerieele portefeuille en zal voorzeker bijna beroemd sterven in het volle bewustzijn, dat bij een open plaats zUl achterlaten in het land zijner inwoning, dat evenwel voor zijn gaven en krachten een te klein arbeidsveld was.
Geheel anders belooft de toekomst te zijn van Meester Ludolf va» Drachten, die zich meer en meer uit het openbaar leven terugtrekt en voor zijn wetenschap en meer nog voor den intiemen kring dei-zijnen leeft. Hij ziet zich herboren in de zijnen, maar met meer kracht en lust, met meer moed en meer idealen dan bij in den herfst des levens uit den strijd des levens als zegeteekenen heeft medegebracht. Hij is echter onrechtvaardig tegenover zich zeiven. Hij ziet wel eens voorbij, dat er de meeste kracht en lust, de hoogste moed en het verhevenste ideaal kan schuilen in de kalmte en den vrede der grijsheid.
Arme mevrouw Eeimers, die sedert kort al den arglist heeft leeren kennen van den verfoeilijken booswicht, dien zij eens haar hart en hand zonder haar vermogen schonk, en die het een en het ander naar eigen inzien veranderde, van haar hart en hand afstand wilde doen maar de helft van haar vermogen behield. Hij was »de Gerechtigheid en het Rechtquot;, zoo had hij eens verklaard, en dat was en is hij nog naar zijn innige overtuiging. Het was ongerechtigheid en onrecht, dat zijn vrouw haar vermogen voor zich alleen hield; daarom verzekerde hij zich van de helft en bevredigde op die wijze zijn beleedigden gerechtigheidszin.
Hij had volle vijf jaren op den terugkeer zijner lieve wederhelft tot de echtelijke woning gewacht. Op Oudejaarsavond van ieder jaar had hij haar als zijn lieve Korrie daartoe vermaand; maar toen er juist vijf jaren verstreken waren had hij eensklaps een eisch tot echtscheiding ingesteld op grond van kwaadwillige verlating. En die eisch werd den booswicht toegewezen. Men kon zien, dat de wet door mannen was gemaakt, die er voor gezorgd hadden, dat alles naar hun zin kon worden doorgedreven, en recht gemaakt wat krom en krom wat recht was. Zóózeer was ze daarvan overtuigd geweest, dat ze advocaat noch zaakwaarnemer had genomen om haar zaak te bepleiten, daar ze geen paarlen — in deze haar geld — neer wou werpen voor de zwijnen — in deze: de reclitsgeleerden van welke benaming ook. Zij had haar gewezen echtgenoot onlangs baar huis voorbij zien wandelen met een andere vrouw aan den arm; hij, in
VERZOEND.
302
de mooie uniform van commissaris van politie — zóó ver had de dievenverschrikker liet al gebracht — en zij in een rohe, die de modekleur had en wel een daalder de oude el kostte. Het was zeker van haar geld betaald! O, zoo ze eens even de kanten garneersels tusschen haar vinger en duim had mogen kreukelen! Indien hij nog eens op die manier haar huis voorbij mocht komen, dan zal ze verhuizen, al gaat het haar ook nog zoo voordeelig in de voor een paar jaar door haar gekochte woning, altijd van onder tot boven gestoffeerd met commensalen! Maar wat had men aan zijn geld als men wist dat een booswicht, die je bedrogen had, niet terecht gesteld, niet getuchtigd kon worden. God, wat was ze altijd ongelukkig geweest in haar wraak! De neven en nichten van al de Keimersche staken bleven haar bespotten en beschimpen en hij, voor wien ze geen nieuwen schimpnaam meer bedenken kon, liep vrij rond met een andere — een jongere vrouw — aan den arm! Het was om een beroerte te krijgen van ergernis! En dan dat alles in je binnenst te moeten smoren! Geen aanspraak te hebben! Van de vier gehuwde dames waren er twee weduwen geworden, en die twee — hoe verfoeilijk ongelijk waren ze zich gebleven! — waren na een jaar en zes weken weer hertrouwd. Van de twee anderen, die nog haar eersten man hadden, mocht in gelijke omstandigheden hetzelfde worden verwacht. Die óverzwakke schepsels konden haar vriendinnen niet meer zijn. Zij had ze dat gezegd, zooals zij — een Haalmeijer — dat alleen kon doen. Er bleven van de oude kennissen dus alleen nog juffrouw Puffius en mevrouw Crucqius over. Gene was op-ende-op een ouwe vrijster geworden met een schaamtegevoel, voldoende voor zes meisjes van achttien jaar; derhalve onverdraaglijk; deze was echt kerksch geworden, ook wel wat zeurig — waarom Kornelia van haar gescheiden was — maar toch altjjd erg meêgaande gebleven. En daarom besloot ze haar een heel genereus aanbod te doen, namelijk: bij haar te komen inwonen zonder betaling van huur, maar met eenige tegemoetkoming voor kost en bewasschen. Op die manier was zij een goedkoope «aanspraakquot; machtig geworden, die heel dikwijls gt;ja en r.menquot; zei en haar het »heimweequot;, dat haar nog wel eens bekroop, somtijds bekortte. En zoo zetten die beide dames, »die allebei wel wat op baar kerfstok haddenquot;, haar leven, die voorbereiding voor een eeuwigheid, zooals ze 't in haar vrome oogenblikken noemden, genoeglijk en gezellig, bijwijlen kibbelend en krakeelend, maar meestal eenstemmig waar het de beoordeeling van den naaste betrof, voort, etende en drinkende met mate, maar toch naar hartelust, verwachtende het
VERZOEND.
einde, dat niet anders dan zacht en vredig kon zijn voer Christen-menschen, die zoo weinig kwaad in hun leven gedaan, zooveel goeds bedoeld en zooveel slechts van anderen ondervonden hadden.
In eenige opzichten weinig, in andere weer veel verandering in de nette huizing van mevrouw Veeling! Naar het uiterlijk te oordeelen was de welvaart nog steeds toegenomen. Hoe kon dat ook anders, waar de zuinigheid en de vlijt altijd de huisgoden waren geweest? Mevrouw Veeling kon dan ook met recht getuigen: »ik ben er bovenop. Ik heb mijn vrienden in mijn zak.quot; Bij die laatste uitdrukking rammelde zij meestal met eenige goed klinkende rijksdaalders. Ja waarlijk, daar moesten de vrienden schuilen, anders zouden ze nergens zijn. Mevrouw Veeling was een type van de duizenden, die hun strijd om het bestaan vereenzelvigen met de worsteling, om in korten tijd zooveel mogelijk geld bijeen te zamelen, en vervolgens van het verzamelde de meest mogelijke vruchten te trekken; die in die worsteling menigen stomp of trap uitdeelen om zich ruimte te maken en dan later, in het bezit van het buitgemaakte, alleen zich de moeite herinneren welke aan het verwerven verbonden is geweest. Gelukkig dat zy nog altijd veel te doen had om de stofvezels te verdrjjven, welke met zooveel halsstarrigheid zich steeds hechten wilden aan haar gladhouten meubels, ja een blijvende ruste zochten op haar gebloemde tapijten en loopers! Maar als ze na volbrachten strijd 's avonds uitrustte op haar leunstoel — een heel eenvoudige, want de prachtige van noteboomhout, die er naast stond, was te mooi om gebruikt te worden! — dan was ze niet zoo moede of ze zou wel graag iemand naast zich of tegenover zich gehad hebben, om eens te spreken over hetgeen ze had en te klagen over hetgeen ze niet had. Vroeger had ze haar man; maar sedert die nu een jaar geleden door den dood uit haar echtelijke armen gerukt was, had ze niemand met wien ze van gedachten kon wisselen. Kinderen waren ondankbare wezens en zochten maar zoo gauw als ze loopen konden hun eigen weg. Daar was haar oudste. Klaas Jan, die nog het meest van zijn vader had, een levend bewijs van. Hij had zich gehaast te trouwen met een lammetje, dat haar te wollig was en haar wel altoos scheen te beschouwen als een met een schaar ge-wapenden »scheerderquot;. En als kinderen, toch altijd nog je eigen vleesch en bloed, zóó handelden, wat moesten dan wel de vreemden doen? »Die zijn alleen maar lief als ze wat van je halen kunnen,quot; zoo overlegde ze dikwijls in haar binnenst. »Neen, dan was zoo'n man ... 1quot; En de tranen welden dan dikwijls in haar oogen ; tranen, die ze dan hield voor de uitingen van warme, ware genegenheid
303
VERZOEND.
voor den overleden vader barer kinderen, op wiens zerk echter gansch andere woorden, dan er nu op te lezen waren, zouden zijn gebeiteld, indien de ter ruste gebrachte zelf daarover wat te zeggen bad gehad.
En dan die nachtelijke eenzaamheid! Vroeger — en de herinnering deed haar soms in hartstochtelijk snikken losbarsten — werd de verkwikkelijke ruste ingeleid door zoo menig gesprek, getuigende van de innige zucht om elkaar te volmaken, om elkaar op eikaars gebreken opmerkzaam te maken; gesprekken, die, zooals ze reden bad te onderstellen, vooral den zaligen Jodocus ten voordeele zijn geweest. Nu was 't ook daar eenzaam voor haar geworden. Omdat dit vooral baar ondraaglijk voorkwam en omdat ze zich nog berinneren kon, dat de nu zalige Jodocus gewoon was weinig ot' in 't geheel niet te antwoorden, was ze in de laatste maanden weer begonnen zooals ze deed in de blijde dagen van voorheen, en ging soms hare verbeelding zóó ver dat de vermanende, of opwekkende of tuchtigende ribbestoot evenals vroeger gegeven werd, maar, helaas, thans zelfs geen materieelen weerstand meer vond!
Voor de zoo noodige afwisseling gaat ze 's zomers naar buiten — maar niet meer in een logement — en 's winters naar stad. Midden in den zomer evenwel verlangt ze naar den winter en omgekeerd evenzoo. En naar alle menschelijke berekening zal het zoo blijven gaan tot haar laatsten winter of baar laatsten zomer, en dan zal ze op baar Jodocus worden bijgezet, en dan zullen haa; kinderen en kleinkinderen gaan rammelen met de rijksdaalders, die ze vinden; eenigen in hunne verwachtingen overtroffen, sommigen misschien nog wel teleurgesteld! En dan zal de executeur-testamentair of een bevoorrecht leverancier, of een bezoekbroeder, of misschien wel de dominee van de wijk een stichtelijke rede houden en de overledene misschien met vele woorden — als 't buiten koud of regenachtig is, mogelijk met enkele slechts — karakteriseeren als »een brave vrouwquot;, die hare plaats op de wereld wel waard is geweest en wier naam in eere zal worden gehouden .... hetgeen dan ook voor dien dag zal blijken waarheid te zijn.
Verplaatsen we ons naar den straatweg, die van Utrecht naar bet liefelijk Marktwolde leidt. Het is midden in den zomer, en meer dan de knoppen beloofden, schonken de bloemen. Er,k licht doortintelt de sferen en werpt een gulden weerschijn op de rogge- en een zilveren op de boekweit-akkers, afgewisseld door boscbjes van frisch eikenhout of een enkele cederspar, die waaiersgewijs baai-takken beschermend uitspreidt.
Hoog opgaande sparren en eiken en beuken beschaduwen den straat-
004
VERZOEND.
weg en gunnen een welkome beschutting tegen de stovende warmte aan myriaden van insecten en niet het minst aan de a;imechtige paarden, die een licht open rijtuigje steeds langzamer voorttrekken.
»Drijf ze maar met tot sneller gaan!quot; zegt de jonge dame in het rijtuig, toen zij den voerman weer tot een zweepslag gereed zag. En de jonge man — jong is hij nog, al vertoonen zich geheel witte plekken in zijn hoofdhaar — glimlacht tegen haar, die naast hem, en tegen het even driejarig meisje, dat tegenóver hem zit en haarbandjes in de zijne doet schuilgaan; en bij dien glimlach voegt het ondeugend woord; »wil pa er ook liever voor gaan loopen en helpen trekken?quot; En het dochtertje vat het als heiligen ernst op en knikt met het blonde kopje toestemmend en spreekt er van mót pa meê te helpen trekken, maar ma te laten zitten, want ma was altijd te gauw moê.
Herkent ge de gelukkigen niet? De vijf jaren in het buitenland doorgebracht hebben zegen gebracht. Er moest een andere lucht worden ingeademd; er moesten nieuwe indrukken ontstaan, om de oude te doen uitwisschen.
Niemand dan Mr. van Drachten en zeker oud vrouwtje op zeker hotje droeg kennis van het bestaan eens heeren van Aarle; niemand dan de rechtsgeleerde raadsman vermoedde iets van het familiedrama, dat in 's Heerenstede was afgespeeld. Maar aan Meester van Drachten kon ook een geheim veilig worden toevertrouwd. Hij wist even kiesch, als de last hem gegeven werd, dien uit te voeren, en in het geheim alle crediteuren van het reeds vergeten buis van Dalen «fc Co. het eens geleden verlies te vergoeden. En nu was de tijd gekomen om het verleden onder de oogen te zien; nu scheen de wonde geheeld; nu was zelfs het verlangen ontstaan om de plaatsen terug te zien, waar zooveel was geleden.... en ook genoten, 't Mocht als bewijs gelden, dat men zeker was van zichzelven; dat men den vrede, dien men zocht, had gevonden. Terug naar ons goed lief land, had bet in beider binnenst geklonken! Maar niet voordat Helène, na eenige weken lang een briefwisseling te hebben gevoerd, welker inhoud Gustaaf verborgen moest blijven, het sein had gegeven, werd er opgebroken en was de tocht aangevangen uit het land der ballingschap, maar dat hun toch lief en goed was geweest. Zelfs de weg, door hen in het vaderland te nemen, was door Helène voorgeteekend. Haar echtgenoot had verklaard, terwijl hij zich verrukt weerspiegelde in haar lichtende gazellenoogen, dat hij consequent wou blijven en dus heel graag, ook nu weer, door haar geleid zou worden.
VERZOEXD. — II. 20
305
VERZOEND.
Er was een tolhek in 't verschiet. De boom stond zooals gewoonlijk open, maar er kwam niet zooals gewoonlijk iemand naar buiten om den tol te heffen, toen het rijtuig reeds vlak voor het huisje van den tolgaarder stond, 't Was of ze geen geld wilden hebben. «Willen we maar doorrijden?quot; vroeg de voerman. Neen, dat mocht niet. Er zou toch wel iemand zijn; er moest daarom wat luider geroepen worden. Dit gebeurde; en toen werd op het erf, dat het huisje omringde, beweging bespeurd, en wel in een vorm, als niemand in het rijtuig zich had kunnen voorstellen. Bij een bed, dat in de verte alleen uit onkruid scheen te bestaan, had men een pop meenen te zien, welke als vogelverschikker dienst had te doen. Het bleek nu, dat die pop een mensch was, daar, bij den luiden roep, het hoofd, met den grooten gedeukten en verweerden strooienhoed bedekt, werd omgekeerd en een gezicht vertoonde, donkerbruin verbrand en bijna schuilgaande in een verwarden, ordeloozen baard. »Emilie! Emilie!quot; riep het hoofd met den hoed. »Denk aan den tol!''
Helène had iets tegen haar echtgenoot gefluisterd, waarop deze, vroolijk lachend, het portier had opengemaakt en uit het rijtuig was gesprongen. Het scheen echter tegen haar bedoeling te zijn. »Arme, arme, menschen! Neen, Guust! laten we ons niet bekend maken! Het zou hun zeer doen,quot; zei Helène zacht, met de tranen in de oogen.
»Och, het ouwe doen! Voor alles draai ik op! Leg het dubbeltje maar boven op het hek van den boom!quot; riep de man, die tolgaarder was en misschien wel meteen als vogelverschrikker dienst deed.
Maar Gustaaf wenkte hem om nader te komen en vroeg hem of hij ook geholpen kon worden aan een glas bier voor den koetsier. »Met alle pleizier,quot; klonk het antwoord; »al is het hier ook geen tapperij in den gewonen zin van 't woord, toch is er gelegenheid om de dorstigen te laven. Vrouw, geef eens een glas bier!quot; zei dezelfde stem door een zijraampje, dat vier vensterruiten behoorde te bezitten, maar er nu nog maar twee heele had en twee in erg onhandig aangebrachte papieren verbanden.
»'t Bier is op____ Dat kon je weten____dat moest je weten!quot;
snauwde een krijschende stem.
Helène deed bij het hooren van die stem het hoofdje onder haar parasol wegschuilen.
»Och, doe maar niet zooveel moeite, mijnheer!quot; zei Gustaaf.
»U noemt me...? Dank u, dank u! Ja, ik ben altijd mijnheer geweest, en, zoo niet alles tegen mij als had saamgezworen, zou ik.... in een mooier rijtuig zitten dan dat daar.... U neemt me
30(5
VEIIZOENU.
toch niet kwalijk dat ik 't zoo maar zeg? 't Is toch maar huurspul, niet waar? Heb ik de eer bij u bekend te zijn?quot;
»Waarom vraagt u dat?quot;
»Omdat u mij den titel van mijnheer geeft.quot;
»Wie u hoort spreken ziet ia u dadelijk den man, die op zulk een titel recht heeft!quot;
»Hoor je dat, Emilie?quot;
»Woont u hier al lang, mijnheer?quot;
Ruim drie jaar. Ik ben vroeger in zaken geweest, mijnheer! Maaide natuur bestemde mij tot iets anders____iets hoogers, als ik het
maar openhartig mag zeggen. Vandaar rampen en teleurstellingen! Ik had geen terrein genoeg om mij te bewegen; vandaar zedelijke en intelleetueele verstikking van goede en schoone kiemen. O, als ik u mijn leven vertelde, dan zou u misschien denken te lezen in het boek der martelaren.quot;
»Ma.... Ma!quot; riep de kleine Helène, mama aanstootend en zich niet storend aan mama's gebaar om stil te zwijgen. »Ma, zijn de vogels nu voor zoo'n man erg bang? Ik ook, ma!quot; fluisterde zij, beide handjes op mama's schoot leggend en schuw den persoon beschouwend, die op klompen voor pa stond, met een pantalon, waarvan de pijpen in flarden hingen, met een buis, dat eens jas was geweest, maar waarvan de panden waren afgesneden, ieder jaar zoo wat een palm!
»Ja, een leven, mijnheer! vol strijd.... door een streven naar het hoogste!quot; vervolgde de vogelverschrikker, in wien gij reeds dadelijk Eduard van Oven zult hebben herkend.
gt;Ik kan de bokkings toch niet met petroleum bakken____! Zie,
dat je wat sla-olie in de buurt oploopt!quot; riep dezelfde rauwe stem van straks weer door het raampje.
Een wei-kelijk tragische uitdrukking kwam op het gelaat van Eduard, die op zulk een wijze zijn verhaal zag afgebroken, 't Was of er op te lezen stond: ziet u wel, dat ik een bladzij waard ben in het boek der martelaren?
»Ik begrijp dat een betrekking als tolgaarder u wel niet schadeloos zal stellen voor al de decepties____quot;
»Juist, mijnheer, décepties! We zijn hier gekomen----mijn Emilie
en ik met zes spruiten, die nu. Goddank, naar school zijn, als schipbreukelingen, mijnheer! We hebben alleen onze liefde meé kunnen nemen. Die kon geen deurwaarder in beslag nemen, mijnheer!quot;
»Verpraat toch niet je tijd met menschen, die je uithooren en je -dan uitlachen. Je bent lang genoeg potsenmaker geweest. Neem aan...!
307
VERZOEND.
Haal daar de olie in of wat je krijgen kunt!quot; klonk het nogmaals door het raampje, waaruit tevens een melkkan werd aangereikt.
Met een zucht greep Eduard de kan en hield die in de hand, welke slap neer begon te hangen.
sMaar van het terrein om uw huis zal nog wel partij zijn te trekken,quot; merkte Gustaaf aan, zonder dat de ironie langer zijn gelaat en zijn woorden kenmerkte.
»Daar wordt al partij van getrokken!quot; hernam Eduard met vuur. »U begrijpt, dat ik alles aanwend, om mij te ontworstelen aan de bochtige positie, waarin ik mij tegenwoordig, maar naar ik hoop slechts tijdelijk, bevind; om mij vrij te maken van zekere banden, die mij hechten aan zeker lid van mijn vrouws familie....quot;
«Jij hebt er in je eigen familie zelfs niet eens zoo een....quot; klonk het weer door het raampje.
».... dat ons te weinig geeft om te leven____quot;
»En wat het jammerst is te veel om te sterven! — Babbelaar! Denk aan de olie en om de kinderen te halen!quot;
»Ziet u, mijnheer!quot; vervolgde Eduard, nu met de kalmte van een wijsgeer, die zich boven den smaad weet te verheffen. »Ziet u, dat stukje gronds, dat u, zoo te recht, het terrein om mijn huis noemt,
is een model kruidtuin. In gindschen hoek staan mijn kamillen----
in bloei____welig, niet waar? en verderop mijn kruizemunt____ en
nog verder neem ik een proef met een nieuw soort beetwortels, waaruit eerst suiker en dan olie getrokken kan worden, zooals een oppervlakkige chemische analyse mij reeds heeft geleerd. Als dat nu
eens lukt ben ik er bovenop____Wat mij voor de kinderen en ook
voor mijne Emilie plezier zou doen; voor mij niet meer, mijnheer! voor mij hoeft het niet meer, waarlijk niet, mijnheer! Ik heb geen illusies meer! Het is daar woest en leeg, mijnheer!quot; zei hij dof, terwijl hij met de hand, die de melkkan vasthield, naar het hart wees.
3gt;Wie weet of nog niet de vriendschap....quot;
»Ik geloof daaraan niet meer, mijnheer!quot; hernam Eduard, de hem toegestoken hand vattend en drukkend. »Maar heb dank, mijnheer! dat u een oogenblik hebt willen lezen in het boek der moderne
martelaren____quot; Hij hield eensklaps op; hij had den vriendelijken
bezoeker in het rijtuig geholpen, het portier dichtgeslagen en meteen de dame. die er in zat, in 't oog gekregen.
»Als ik niet beter wist...!quot; stamerde hij. Helène knikte hem
vriendelijk toe. »'t Is zoo! Hetzelfde zonnetje! Vrouw----Emilie----
daar is onze Helène____kom toch...!quot;
De voerman had de zweep op de paarden gelegd; de wagen reed
308
VERZOEND.
weg; maar Helène keerde het hoofd naar achter en zag toen een vuile, havelooze, broodmagere figuur, die een half geschraapten geelen wortel tusschen de lippen had, even het rijtuig naoogde en toen haar man, zeker met eenige krachtige woorden, tot het doen der steeds vertraagde boodschappen overhaalde, daar deze haastig het erf afstapte en der hei-weg insloeg.
»Arme, arme van Ovens!quot; fluisterde Helène. Gustaaf drukte haaide hand. Helène voelde, ook tegenover die ellendigen, alleen medelijden: het goddelijk medelijden, zooals hij vijf jaren lang reeds die teederheid genoemd had, welke tranen wegkuste, verdoolden bij de hand nam en regen liet druppelen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
gt; Wij zullen ze helpen, niet waar, Guust?quot;
»De kinderen, lieve!quot;
»Toch ook hèn?quot;
»Hun kunnen we niets anders dan een aalmoes geven .. .quot;
tEn dan hun kinderen ..
»D i e kunnen we helpen.quot;
sik begrijp het onderscheid. Verstandig mannetje!quot;
»En je wist niets van hun woonplaats af, dom vrouwtje?quot; vroeg Gustaaf.
Om je de waarheid te zeggen wèl iets,quot; bekende Helène glimlachend. «Mevrouw van Holy schreef mij waar zij zoo wat woonden; niets meer.quot;
»En je kon je wel het overige denken, niet waar? Zóó dom was het vrouwtje niet of ze kon dat nog!quot; schertste Gustaaf, en kleine Helène had er plezier in, dat pa en ma weer zoo erg plezierig kibbelden; de stralende oogjes gingen van de eene op den ander. Toch kwam er spoedig eenige verandering. Men was Marktwolde genaderd; men reed het dorp door en het veel verfraaid en gemoder-niseei'd logement «de blijde verwachtingquot; voorbij. Helène keek met eenigen ernst haar echtgenoot aan. Deze had de oogleden even neergeslagen, maar liet den blik spoedig vrij in het rond dwalen. Zij had Gustaafs hand gegrepen en hield die vast, den geheelen straatweg langs tot in 's Heerenstede, tot aan de woning van mejuffrouw Dorothea Paats. Zij sloeg de uitdrukking van zijn gelaat aandachtig ga. Een vluchtig rood kleurde zijn wang, iets vochtigs wemelde in de oogen.
»Heeft pa hoofdpijn, ma?quot; vroeg de kleine, terwijl ze haar kleine handjes tusschen zijn trillende vingeren heen boorde. Pa glimlachte en keek vrouw en dochter aan. »Wat een nieuwe, schoone wereld!quot; fluisterde hij zijn lieve vrouw in het oor.
309
VERZOEND.
En daar stonden ze nu met hun drieën op juffrouw Paats' drempel, waar zij mevrouw van Holy ontmoetten, die Helène schreiend om den hals viel, maar door haar tranen heen — had ze in lang niet geschreid? ze had er nu zoo vele! — vroolijk lachte, toen ze de kleine op den arm nam en deze met een stemmetje, o zoo teer! verzekerde, dat ze evenveel van haar zou houden als van ma en pa.
»Ook van pa, want die is heel lief voor me!quot; snaterde de oude vrouw maar door, zooals juffrouw boonenstaak het vrij luid noemde achter de gordijntjes van haar zijkamer, wier deur wijd en waag openstond, zoodat al dat gekus en dat gehuil, gefleem en gewawel op den drempel van haar deur, daar binnen heel goed gehoord kon worden. »Een oud mensch, stokoud, die niet weet waar ze te gaan of te staan heeft! Maar dat heeft ze nooit geweten,quot; bromde Dorretee, die er toch ook niet jonger op geworden was. Eindelijk en ten laatste kwam »aan dat almachtig overdrevenequot; dan toch een eind. Geen van allen had zeker een traan meer; dus moesten ze wel ophouden. Hemelsche goedheid, was er een kind ook nog bij? Ja, heilig! ze hoorde kleine voetjes schuifelen en trappelen — excellent voor je kleeden! Ze hoorde een kinderstem roepen: »'k Zat zoo goed op haar arm!quot; — Daar begon al het gedwing! Zeker een door en door bedorven bengel! Nu, men zou gauw weten dat in haar huis zóó iets niet verdragen zou worden. Zottin, die ze was, om Eef, die die lui maar geïnviteerd had zonder haar te raadplegen, er niet voor te hebben laten opdraaien! Ja, die lui! God weet of ze nog wel getrouwd zijn. In de'krant had ze er niets van gelezen en Eef had er nooit over gesproken... zeker, omdat ze zich nu toch een beetje schaamde.
»Beste, beste Tante!quot; riep een allerliefste stem, zachter en kwee-lender nog dan de fluit, die in tantes muziekkast school. Een paar armen omstrengelden haar, verfrommelden de linten barer muts en haar hagelwit zoo keurig gesteven kraagje. Een hartelijke kus sloot den mond met de dunne lippen af, zoodat die geen woord kon uitbrengen. Daarentegen ontgleed een stroom van woorden den lippen van het heksje, dat, hoe ook in veel misschien veranderd, in het praten en het overpraten nog de oude was gebleven. Wat zij al hoorde! Waarachtig: verwijtingen in het eerst! Ja wel, het werd haar kwalijk genomen, dat ze aan de jongejuifrouw had durven twijfelen! Ja wel, ze had het voorbeeld moeten volgen van die laffe Eef, en dan had ze eer wat gehoord van dien engel van een Gustaaf en van de kleine Helène. Maar toch had het heksje heel veel van haar blijven houden, omdat het nooit had vergeten dat iedere plant
310
VERZOEND.
haar eigen blad en bloemen droeg! En nu begon het heksje veel van haar en van haar man en kind te vertellen! En toen hadden een paar kinderhandjes — of die wel schoon waren geweest had ze vergeten te onderzoeken — aan haar mooie japon getrokken en had een, God, zoo lijn! stemmetje de vraag doen hooren: »Is u nu de juffrouw, die zoo kraakt en zooveel balletjes geeft?quot;
^Of ik kraak ...?quot; was Tante met een beweging van het hoofd alsof het van den romp had willen afvliegen, beginnen te zeggen; maar ze viel zichzelve in de rede en begon een nieuwen zin met een heel andere stem. »Ja, die ben ik, kleine kleuter!quot; Ze had toen wel naar haar kast moeten gaan om een of ander zoetje te balen, en, niets passends vindende, de jonge dienstbode moeten roepen.
»En Na?quot; vroeg het heksje. »Ze is toch niet dood?quot;
gt;Springlevend, kind! Maar ik wou haar, ik kon haar niet houden.quot;
»Ik wist waarom u dat niet wou,quot; riep Helène. »Ziet u wel, dat u me niet vergeten was!quot;
«Ondeugend schepsel, die nog niet eens haar eigen lei heeft weten schoon te vegen!quot; riep Tante in een ontzaglijk goed humeur uit. Hoe dorst u baar aan?quot; zei zij tot Gustaaf, tot wien ze nog geen woord had gezegd.
»Wist ik dan niet, dat ze onder üw vleugels heeft gescholen?quot;
Wat klonk dat hartelijk en roerend! Niets pedant, niets hoovaardig meer, meende Tante. Ja, zij had altijd wel gedacht, dat als die halve professor eens onder goede leiding mocht komen...! Zij werkte die gedachte niet af; ze deed het geen enkele; zij had het er veel te druk voor; veel te druk, al hielp het heksje haar en van Aarle ook,, dien ze, zoo waar! in haar drukte op eens Guust had genoemd. En die blazende Eef deed maar niets als op haar stoel zitten met het kind op haar schoot; het kind, dat het kaakje, 't welk Eef niet, maar wel zij haar gegeven had, zoo smakelijk zat op te peuzelen, al luisterend naar het domme sprookje, dat het ouwe mensch haar zat te vertellen.
»Eef, hou je bij je eigen kleinkinderen! Ik heb nooit gehoord dat je daar heel eigen me6 bent. Schande genoeg...! een grootmoeder! Wil je eens kippen met kuiven zien, lieverd?quot; vroeg ze met een erge fausset. Het kleine ding wou heel graag en het duurde wel een half uur, eer Doortje met het kind, dat toen tot engeltje was gepromoveerd, terugkwam. Inmiddels werd het gesprek door het achtergebleven drietal steeds vertrouwelijker. Bruno was een gezien apotheker en was heel gelukkig, misschien even gelukkig, altoos in zijn kring, als haar moedig en knap pleegkind het was.
311
VERZOEN [).
»Werd Helène, wel door u, dat weet ik, maar door uw vriendin ooit begrepen?quot; vroeg Gustaaf.
»Door is altijd stormenderhand door haar ingenomen; dat is ook het beste,quot; hernam mevrouw van Holy met het gewone guitige oogknipje. Ernstiger voegde zij er bij: »Ik kan het me maar niet vergeven, dat ik u bij uw bezoek op 't Hofje niet dadelijk de volle waarheid betreffende Leentje heb gezegd. Dan was er veel voorkomen misschien.quot;
«Verwijt het u niet,quot; hernam Gustaaf. »Had u eenige reden om mij zulk oen vertrouwen waardig te achten? En nu nog één vraag: Wat is er gemompeld van den dood van mijn vader?quot;
ȟw vader werd algemeen beklaagd.quot;
Mevrouw van Holy hield eensklaps op.
«Algemeen ?quot;
«Zelfs door den burgemeester hier, die zich evenwel soms raadselachtig over den overledene heeft uitgelaten. De jonge mevrouw Everard Wrede is hier blijven wonen; naar ik verneem, doet ze veel goed ... ze is zeer bemind.quot;
Gustaaf had zich voor het venster geplaatst en zag naar buiten.
Nog veel werd er besproken eer Tante met het lievelingetje, dat erg aan het snoepen was geweest, weer binnenkwam. Handen en schort toonden er de bewijzen van, en zoo die bewijzen nog niet voldoende waren geweest, dan zouden de vingers van ïante zelve een onwraakbaar getuigenis hebben afgelegd.
Tante had meê geholpen, verklaarde de ondeugd: Tante had de grootste voor haar afgeplukt: de frambozen die het hoogste en het laagst hadden gezeten.
«Doortje, heusch waar, je hebt vruchtensap aan je japon. Dat geven vlekken, Doortje Paats!quot; plaagde Eefje van Holy.
Wat een heerlijke maaltijd! Doortje had zich tusschen de beide Helènes in geplaatst en deed haar uiterste best de kleine een indigestie te bezorgen. Ze zou er in geslaagd zijn, zoo ma niet van tjd tot tijd tusschen beide ware gekomen. Aan het dessert kwam de naam dei-van Ovens op Helène's lippen. Tantes gezicht betrok. Al de vruchten werden naar haar oordeel zuur en wormstekig en de flensjes, een délice, in het klaarmaken waarvan haar meid excelleerde, werden afgekeurd als droog en taai.
»Die schepsels verhaasten mijn dood. Ze zijn de nagels aan mijn kist; ik zeg en herhaal, dat ik er niet meer van hoorer. wil,quot; viel Dorretee uit.
»Guust heeft goede plannen met de kinderen en ook met de zeer
312
VERZOEND.
verarmde ouders,quot; zei Helène, het uitgesproken verbod van Tante maar dadelijk overtredend.
»Ik heb alles in het logement voor ben betaald. Je moet niet denken, dat ik ze aan hun crediteuren overliet... zoo besta ik niet. heks!quot;
Het was zeer de vraag of Tante niet heel ernstig verstoord was om Helène's brutaliteit. Maar de heks had altijd getoond homoeopate tegenover Tante te zijn en toonde dat ook nu weer door nog brutaler er bij te voegen: »Mijn lieve man zal voor de kinderen zorgen. Ik wed dat Tantelief het voor de ouders doet... duizend per jaar is genoeg...quot;
Het rijtuig kwam voor. Ging men dan reeds zoo gauw vertrekken? Moest men dan nog bij daglicht in de benauwde stad aankomen, in de deftige maar tevens sombere woniag? Neen, dat rijtuig zou hen niet rechtstreeks naar den trein brengen; eerst moest nog een bezoek worden afgelegd. Men vroeg niet wie of wien dat bezoek zou gelden; zelfs Guust niet.
Hij had beloofd niet te zullen vragen, en zijn belofte tot dusverre gehouden. Het werd hem thans echter moeilijk. Zou het rijtuig hem moeten brengen naar Woudenberg?
Het afscheid klonk veel hartelijker dan het welkom geweest was. Zelfs waagde juffrouw boonenstaak zich tot op de trede van het rijtuig om kleine Helène nog een paar witte amandelboonen in den schoot te werpen.
»Nu blijft u beiden toch samen wonen, niet?quot; vroeg Helène haar tweede moedertje.
»Neen; ik kom maar wat meer bij Doortje logeeren. Altijd samen, dat ziet Doortje nu zelve wel in, zou niet gaan; want ik ben haarveel te druk en te rumoerig; dat zei ze me van morgen nog.quot; Eefje had, toen zij dit zei, weer zoo iets oolijks in haar oogen.
»En van middag ook en nu ook nog. Eef houdt nooit haar rust... Als ik nog aan onze laatste reis naar stad denk...!quot;
De voerman dacht, dat het nu lang genoeg geduurd had en reed weg. De beide dames bleven de vertrekkenden nazien en hielden niet met handen wuiven op, vóór het rijtuig den hoek om was. Eef scheen er nog niet genoeg van te hebben, wat Doortje niet naliet als een kinderachtige overdrevenheid te kenmerken. Beiden gingen eindelijk in huis, waar zij den avond, als zoovele vroegere en nog zoo menig volgende, doorbrachten met kibbelen, harrewarren en liefhebben.
Goede oudjes! Ze waren aan elkaar gewaagd en ze begrepen elkaar altijd zoo best! Blijft elkaar nog vele jaren nabij, en, kan het, sluit dan allebei tegelijkertijd de moede oogleden toe!
Hooren we Dorretee daar niet snibbig bij uitroepen: Daar zou
lt;314: VERZOEND.
ik bij tekortkomen. Eef is veel ouder! Wilt u zoo goed wezen u met uw eigen zaken te bemoeien?
Ging het werkelijk op Woudenberg af? In die richting werd er toch gereden.
»Nog niet... 't is nog te vroeg,quot; meende Guust te fluisteren, terwijl hij het onderzoekend oog zijner vrouw op zich gevestigd voelde. Maar, gelukkig, men reed de buitenplaats voorbij. Hij zag niet op; de handdruk van Helène deed hem echter bedaard blijven en niet huiveren.
De paarden joegen nog altijd voort, nu den kant der heide op. Bij een dicht kreupelbosch bleven zij stilstaan. Een oogenblik later wandelde het drietal een lindenlaan door, tot het stuitte op een hek, dat Helène wist te openen. Men bevond zich op de begraafplaats van het dorp 's Heerenstede en weldra, zonder dat een woord werd gewisseld, voor een van een ijzeren hek omgeven zerk, waarin het woord »verzoendquot; was gehouwen. De letters schenen dit oogenblik als verguld: de zon, die ter kimme neigde, deed een harer laatste stralen er overheen wemelen. Er werd geen woord gesproken. Helène had het ■dochtertje tusschen zich en Gustaaf in geplaatst. Zij nam de rechterhand van haar echtgenoot in haar linker en deed beiden, ineengestrengeld, rusten op het lieve kopje van het kind.
Verzoend!
Verzoend, de schuld van die beiden, wier stoffelijk overschot in den schoot der aard weginolmde! Verzoend met het leven ook de twee, die een gebed zonder woorden stamerden; de twee, die met eerlijkheid hun weg gezocht en in elkaar hadden gevonden!
»Pa!quot; fluisterde de kleine Helène, die eenige seconden lang nu dezen en dan gene met eenige onrust had aangestaard en papa's hand het vurigst drukte, omdat pa het luidst schreide; »pa, zijn die lichtjes nu engelenoogen?quot; Ze wees op een paar sterren, die na het invallen der schemering even zichtbaar waren geworden.
s Vindt je niet, dat ze op de oogen van ma lijken?quot; vroeg pa, terwijl hij de groote en de kleine engel aan zijn hart drukte.
De grootste twijfelaar onzer eeuw had aan het einde van zijn loopbaan slechts het geloof aan het Universum behouden en achtte er het verblijf van den mensch niet alleen draaglijk, maar zelfs genotvol, door de weelden der Kunst. Gustaaf van Aarle had datzelfde geloof; maar in deze ure liep hij gevaar ééne schrede verder te gaan en in de Kunst de Jakobsladder te zien langs welke Engelen Gods nederdalen op aarde. En Helène? Zij had het geloof van haar kind. Zij zag Engelenoogjes in het ontelbare gestarnt!
INSTITUUT DE VOOYS VOOR MJHD'M^AÏJDSE TAAIEN LET i fiiLiCUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT