-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

SCHETS

VAN DE

HANDLEIDING BIJ HET GODSDIENSTONDERWIJS

1,0031 x

©\

DR. M. A. N. ROVERS

.v)

gt; .............. •

I BIBLIOTHEEK DER I RiJKSU '•■-.quot;l^IL^TEIT UTRECHT

AMSTERDAM Tj. VAN HOL KEMA 1884

-ocr page 6-
-ocr page 7-

VOORREDE.

Bij de voltooiing dezer Schets is het mij een behoefte mijn dank te brengen aan heu, die de beide eerste gedeelten zoo loelwillend aankondigden, aan vele vrienden vooral, die mij mondeling of schriftelijk bewijze)i hunner ingenomenheid gegeven hebben.

Voor opmerkingen en bedenkingen houd ik mij ten zeerste aanbevolen. Mocht een tweede uitgaaf noodig zijn, dan zal daarvan met dankbaarheid gebruik gemaakt worden.

R.

December, 1883.

-ocr page 8-

- u

i

-ocr page 9-

INHOUD.

EERSTE TIJDVAK: TOT CONSTANTIJN DEN GROOTK.

Blad/..

T. De oorsprong van het christendom.......I_\[)

§ i. Inleiding;................................|

§ 2. De tijd der voorbereiding...........7,

§ 3. Jezns in Gal ilea..............g

§ 4. Het einde te Jeruzalem...........12.

IT. De apostolische tijd.............20_39

§ 5. Inleiding................20

§ 6. Jezusquot; vrienden na zijn dood..........20.

§ 7. Het Joodseh-ehristendom...........22.

§ 8. Het Paulinisme..............20.

III. De na-apostolische tijd...........40_59.

§ 9. Inleiding................4(j.

§ 10. De Joden en de Romeinen..........40.

§ 11. De vervolgingen der Christenen.........42.

§ '12. De ketters................45.

§ 13. De verzoeningsgezin den. . ..........47.

§ 14. De johanneïsche richting...........52.

§ 15. De bestrijders van het Christen dom.......54.

§ '16. De Apologeten..............57.

iv. De cat holieke k erk.............(gt;0—72.

§ 17. Inleiding................00

§ 18. De verhouding van de Christenen tot den romeinsehen staat 60.

§ 19. De overlevering en het episcopaat........03.

§ 20. Christelijke scholen.............(36.

§ 21. De eeredienst...............57 ^

§ 22. De Canon van het Nieuwe Testament.......68.

§ 23. Het leven dei' Christenen...........70,

-ocr page 10-
-ocr page 11-

1. DE OOKSPRONG VAN BET CHRISTENDOM.

§ -1. Inleiding.

De toestand der grieksch-romeisclic wereld omstreeks het begin onzer jaartelling. De invloed der grieksehe wijsbegeerte op de Joden in de verstrooiing, vooral te Alexandrië.

De verhouding tusschen de Romeinen en de Joden. De vorsten uit hot geslacht der Hasmoneërs (138—37). In don strijd tusschen Aristobulus II en Hyrkanus II werden de Romeinen als scheidsrechters ingeroepen. Toen Pompejus in 63 Jeruzalem in bezit had genomen, bleef' de onafhankelijkheid der Joden in schijn nog bewaard. Herodes, de zoon van Antipater, een Idumeër, werd in 37 door den Senaat en het volk te Rome als koning erkend. Verschillende oorzaken van der Joden haat tegen hem, die ^de Grootequot; werd genoemd.

Na zijn dood (4 v. C.) werd zijn rijk onder zijn drie zoons verdeeld: Archelans, die Judea, Samarië en Idumea gekregen had, werd afgezet en verbannen (6 n. C.). Hetzelfde lot onderging Herodes Antipas (39), die over Galilea regeerde. Philippus, over het Over-Jordaansche gesteld, stierf in 34.

Na Archelaüs' afzetting kwam zijn gebied onder den landvoogd (Praeses) van Syrië. De opstand van Judas den Galileër in het jaar 7 was het gevolg der volksschatting onder Sulpicius Quirinius.

1

-ocr page 12-

üe joodsclie partijen sinds de tweede eeuw v. C.: De Pharizeën, d. i. de afgezonderden van de groote menigte, waren de strenge handhavers der wet. Zij vormden de volkspartij, die om haar vroomheid geacht was ; tot hen behoorden de meeste Schriftgeleerden. O]) grond van het N. T. is dikwijls een onbillijk oordeel over hen geveld.

Tot de Sadduceën, die bij het volk gehaat waren, konden alleen zij behooren, die van priesterlijke of aanzienlijke afkomst waren. Nieuwe leerstellingen (o. a. het geloof aan een opstanding, aan engelen en booze geesten) werden door hen, als echte be-houdsmannen, verworpen. Hun godsdienst was koel en berekenend.

Over den oorsprong der Esseën, die zich van de onreine wereld afzonderden, bestaan verschillende gevoelens. Zij hadden een ascetische levensbeschouwing en duldden iiet huwelijk alleen, om de gemeente in stand te houden. Na een proeftijd van drie jaren werd de volgende belofte afgelegd : «om God te vereeren, rechtvaardig te zijn, altijd de waarheid lief te hebben, do boeken der sekte (een soort van tooverboeken, waarin de toekomst voorspeld was) en de namen der engelen getrouw te bewaren/' De hoofden der orde (epitropen) werden door de leden gekozen. De Esseërs waren tegen den eed en de slavernij.

Heidensche, joodsehe en christelijke bronnen;

a. Eerst in de laatste helft der tweede eeuw achtten heidensche schrijvers het de moeite waard, om naar. het Christendom onderzoek to doen. Tacitus, een romeinsch geschiedschrijver uit het begin der tweede eeuw, bericht dat Christus onder de re-geering van Tiberius door Pilatus gedood is, dat hij zijn naam gaf aan het afschuwelijk bijgeloof, dat in Judea ontstaan was en zich vandaar ook naar Eome verbreid had. (Annalen XV, 44)_ h. Flavins Josephns, in het jaar 37 te Jeruzalem geboren^ spreekt in zijn algemeene geschiedenis van het Jodendom over Johannes den Dooper, over Jezus en diens broeder Jakobus

-ocr page 13-

3

(Oudheden XVIII, 5, XVIII, 3, XX, 9). De tweede plaats — op de eerste komen wij straks terug —luidt aldus : «Omstreeks . dezen tijd (van den opstand der Joden tegen Pilatus) treedt Jezus op, een wijs man, indien men hefti een man noemen mag; want hij deed verwonderlijke werken, was een leeraar van menschen, welke met lust de waarheden aannemen en trok vele Joden en ook vele Heidenen tot zich. Deze was de Christus. En nadat Pilatus hem op aanwijzing van de voornaamste mannen onder ons tot den kruisdood veroordeeld had, hielden toch zij, die hem liet eerst hadden liefgehad, niet op hem te beminnen. Want h ij verscheen hun wede r levend ten derden dage, g e 1 ij k d e g o d d e 1 ij k e profeten dit en duizend andere v e r w o n d e r 1 ij k e dingen v an hem voorzeg d h a d d e n. Tot op dezen dag heeft het geslacht der Christenen, dat naar hem genoemd is, stand gehouden.quot;

De door ons onderstreepte woorden kunnen onmogelijk van een Jood afkomstig zijn, maar moeten op uit- en inwendige gronden aan een Christen uit iiet eind der derde of het begin der vierde eeuw toegekend worden. Tegen de echtheid van hetgeen in den tekst overblijft, bestaan geen overwegende bezwaren en evenmin tegen de woorden uit de laatstaangehaalde plaats : (Jakobus) ))den broeder van Jezus, den zoogenoemden Christus.quot;

c. Paulus, de eerste christelijke schrijver, spreekt over Jezus' afkomst en familie (Gal. 4:4; Rom. 1 : 3, 9 ; 9 ; 5; Gal. 1 : 19; 1 Cor. 9 : 5). Als vervolger was hij met Christenen in aanraking gekomen en bleef, voordat hij als apostel optrad, 15 dagen bij Petrus. (Gal. 1 : 18). Zoo had hij van de instelling des Avondmaals, van .lezns' dood, begrafenis en verschijningen aan zijn vrienden vernomen. (1 Cor. 11 : 20 verv.; 1 5 : 9 verv.). De inhoud zijner prediking was Jezus Christus en dien gekruisigd (1 Cor. 1 : 23; 2 ; 2). De liefde, die de vervulling dei-wet is, stond in zijn oog het hoogst. (Kom. 13 : 10; 1 Cor. 13 : 13). Hij maakt een onderscheid tusschein den historischen

-ocr page 14-

4

Jezus (2 Cov. H : 4; Eom. 44 : 14), den Christus naar het vleesch, (2 Cor. 5 : 16) en den Christus, die geest is. (2 Cor. 3 : 17).

De synoptische evangeliën. Oorsprong van den naam. Oorspronkelijk anonieme geschriften. Voornaamste hypothesen ter verklaring van de overeenstemming en het verschil dezer evangeliën. Het verschil is vooral hieruit te verklaren, dat dezelfde stof door de schrijvers bewerkt werd in overeenstemming met de door hen gehuldigde godsdienstige en leerstellige overtuigingen.

Aan onze evangeliën gingen ongeschreven en geschreven evangeliën vooraf. Van twee dezer laatste maakt Papias, die in de laatste helft der tweede eeuw leefde, gewag. Deze vernam van den presbyter Johannes (begin der 2e eeuw), dat Markus nauwkeurig had opgeschreven, wat door Jezus gesproken of gedaan was. Markus was een tolk van Petrus, die aan zijn hoorders geen volledig overzicht gaf van de reden des Heeren, maar liet een en ander daarvan mededeelde. Hij schreef slechts op, evenwel niet naar tijdsorde, wat hij zich herinnerde uit den mond van zijn zegsman vernomen te hebben. Maar hiervoor droeg hij zorg, dat hij niets wegliet van hetgeen hij gehoord had en in geen enkel opzicht van de waarheid afweek. Dezelfde Papias verhaalt, dat Mattheüs in het hebreeuwsch reden des Heeren heeft geschreven. Omdat de meesten die taal niet verstonden, verschenen verschillende vertalingen in de toen voor ieder verstaanbare grieksche taal. Elk dezer vertalers deed zijn best, om zoo getrouw mogelijk den oorspronkelijken tekst weer te geven. Onze drie evangelisten waren hoogst waarschijnlijk met de beide genoemde bronnen bekend, waarvan elk op zijn wijze gebruik maakte.

Onze Mattheüs wilde zijn lezers, voormalige Joden, overtuigen dat in Jezus van Nazareth de lang verwachte Messias verschenen was. Ter eencr zijde stond hij tegenover Paulus en zijn vrienden, die de opheffing van de wet en van de gerech-

-ocr page 15-

tiglieid uit dc wet predikten, maar ter anderer zijde even sterk tegenover de gestrenge Judaïsten, volgens wie voor de Heidenen ais zoodanig geen plaats was in liet koninkrijk der hemelen en het evangelie tot hen niet gepredikt kon worden, tenzij zij eerst Joden waren geworden. Ouder de apostelen wordt aan Petrus de voornaamste plaats toegekend, die slechts hier de rots heet, waarop de Heer zijn gemeente zal bouwen en de sleutelen van het hemelrijk ontvangt (16: 18, 19).

Onze Markus schetst voor de Christenen uit de Heidenen op aanschouwelijke wijze de grootheid van J. G., den Zoon Gods. Zijn evangelie vangt niel, gelijk de quot;beide anderen, met een geslachtsregister, met geboorte- of kindsheidsverhalen, maar met den doop van Johannes aan. Niet de reden van Jezns, gelijk bij Mattheüs, maar zijn dad en nemen hier de voornaamste plaats in. Hij predikt een nieuwe leer, waarover zijn hoorders verbaasd zijn. (1 ; 27). Wij vinden bij den evangelist, die veel dichter bij Paulus dan bij de Joodsch-christenen staat, geen uitspraken over de onschendbaarheid van de wet of over het houden van de Sabbat, (»dc Sabbat is om den mensch», 2 : 1 7), over de zending van den Messias uitsluitend tot de verlorene schapen van Israël. Jezus' werkzaamheid in Galilea is hier het nauwkeurigst verhaald.

Onze Lukas kon zich met de in zijn tijd beslaande evangeliën (1 ; 4—4) niet vereenigen. Hij behoort tot de gematigde aanhangers van de paulini?che richting. (Luk. -10 : 28 vgl. met Mark. 12 : 34). Nieuw is bij hem het bericht van Jezus' reis naar Jeruzalem door Samarië (9 : 51—18 : 14), dat het universalistisch karakter van het evangelie in het licht stelt en de schoonste gelijkenissen bevat. Boven de Joden worden de Heidenen, boven de apostelen andere jongeren van Jezus gesteld.

Wij kunnen onze evangeliën geen levensbeschrijvingen noemen, daar zij van de jaren vóór Jezus' optreden niets vermelden, dat op den naam van geschiedenis aanspraak kan maken, en de eigen ideeën en verwachtingen der schrijvers, de tijd.

-ocr page 16-

6

waarin en de omstandigheden, waaronder zij leefden, grooten invloed uitoefenden op het beeld, dat zij van Jezus gaven.

Het tweede evangelie geeft het beeld van Jezus het ge-trouwst. Uitspraken, die het meest op geloofwaardigheid aanspraak maken. Het gevoelen van hen, die beweren, dat wij van Jezus niets weten.

On/.e christelijke jaartelling is afkomstig van Dionysius den Kleine, abt te Rome (f 556). Aan zijn berekening ligt Luk. 3 : 1 ten grondslag; het 4 5de jaar der regeering van Tiberius is 783 na Rome's stichting ; de Hooper was toen volgens Hiony-sius 30 jaar, Jezus een half jaar jonger en dus in 754 geboren. Hiertegen valt op te merken ; het verschil tusschen den leeftijd van Johannes en Jezus is onzeker, evenals de chronologie van Lukas, die elders een andere volgt. (Volgens 1 : 5 had de aankondiging van Jezus' geboorte in de dagen van koning Herodes plaats, volgens 2 ; 7 werd hij tijdens de schatting onder Quiri-nius geboren). Naar Matth. 2 : 1 is Jezus voor den dood van Herodes den Groote geboren. Ook op grond van Matth. 2 ; 9 meende men het jaar van Jezus' geboorte te kunnen berekenen. In het jaar 1603 had er een constellatie van de planeten Jupiter en Saturnus plaats, die volgens den beroemden sterrekundige Kepler om de 20 jaar terugkeerde. He ster der Wijzen had dus in het jaar 747 na Rome's stichting geschenen (!) en Jezus was derhalve 7 jaar voor onze jaartelling geboren.

Alleen staat vast, dat Jezus niet later dan in het jaar 36 gestorven kan zijn, daar Pilatus toen werd afgezet. Onze tijdrekening is derhalve vrij nauwkeurig, slechts enkele jaren te vroeg of te laat.

He oorsprong van den 25sten Hecember als den geboortedag van Jezus. He romeinsche Saturnaliën; »de geboorte der onoverwonnen zon.''

-ocr page 17-

§ 2. De tijd dek voorbereiding.

Gegevens omtrent Je/.us' ontwikkeling: (Vgl. Luk. 2 ; 52)

De ouderlijke woning. (De geboorte- en kindsheidsverlialen in Mt. 1, 2; Lk. 4,2 bchooren tot de jongste stukken uit de evangeliën. Overeenkomst en verschil dezer legenden. Haar ontstaan. Sclioone godsdienstige poëzie. Sobere eenvoud in vergelijking met de apocriefe evangeliën ) Na den dood van zijn vader heette Jezus »de timmerman.» (Mk. 6:3. In Mt. 13 : 55 »de zoon des timmermans.») Zijne moeder was een bekrompen joodsche vrouw, die haar zoon niet begreep, evenmin als de overige leden der familie (Mk. 3 : 21, 31 verv., 6 ; 3).

Nazareth, in het O. T. onbekend, prachtig gelegen in het Z. van Galilea, op 11/2 uur afstands van Sephoris, waar Syriërs, Grieken en Arabieren te midden der joodsche bevolking leefden.

De opvoeding in de Synagoge, »de eigenlijke school van het joodsche volk.» De feestreizen naar Jeruzalem. Ten onrechte hebben sommigen op den invloed der joodscli-alexandrijnsche beschaving op Jezus' ontwikkeling gewezen.

Het ))Galilea der Heidenen.» Verschil tusschen de Galileërs en de Judeërs.

Verschillende wijzen, waarop men beproefd heeft Jezus' groot-lieid te verklaren.

Het optreden van Johannes den Dooper was een keerpunt in Jezus' leven. (Geboortelegenden in Lk. 1) Josephus noemt Johannes ))een wakker man, die ook de Joden tot beoefening der deugd opwekte» (Oudh. XVIII, 5). Zijn ascetische levenswijze, de inhoud zijner prediking, de indruk, dien hij maakte. (Mk. 1 : 4 verv. ; Mt. 3 ; Lk. 3). Zijn doop sder bekeering tot vergeving der zonden.» Josephus vergist zich, als hij dien doop het middel noemt »tot heiliging van het lichaam.» (t. a. p.)

Reeds de oude Christenen begrepen den doop van Jezus door Johannes niet. (Mt. 3 -. 14,15).

-ocr page 18-

8

Josephus bericht, (t. a. p.) dat Herodes voor oproer vreesde, daar de scharen onder den invloed van Johannes' overredingsgave tot alles in staat waren, en hem daarom in de vesting Machaerus liet gevangen zetten en dooden. Het verhaal in Mk. 6 ; 17 verv. is naar typen uit het O. ï. bewerkt: Elia is de type van Johannes, in wien de Christenen den tweeden Elia zagen ; Achab en Izcbel van Herodes en Hcrodias. Bovendien was de doehter van Herodias gehuwd met Philippus.

Bij de hoofden van het volk, dat hem voor een profeet hield, was Johannes gehaat (Mk. li ; 27). Jezus' oordeel over hem (Matth. ii : 7—14).

De verhouding van Johannes tot de Esseën. Zijn leerlingen volgden zijne ascetische levenswijze (Mark 2 : IS).

Jezus' strijd vóór zijn optreden. (Mk. 1 ; 12, 13 ; Mt. 4 ; 1 verv.; Luk. 4 : 1 verv.; Mozes, het volk van Israël, Elia zijn als typen gebruikt.)

(§ 3. JEZUS IN GALILEA.

Na de gevangenneming van Johannes (Mk. 1 ; 14) treedt Jezus op met de prediking: //de tijd is vervuld en het gods-rijk nabij gekomen; bekeert u en gelooft het evangeliequot; (vs. 15). Overeenkomst en verschil met den Dpoper.

Zijn verblijf te Kapernaüm, waar hij telkens van zijn reizen terugkeert (1 : 2!—6 : 6). Prachtige ligging aan den N. W. oever van de zee van Galilea, in de nabijheid van den handelsweg tusschen Damascus en Ptolemaïs. Hier was een Synagoge, (1 ; 21), een tolhuis, (2 : 14) en een garnizoen (JA. 7 : 1 verv.). In het oog der Christenen was Kapernaüm „tot den hemel toe verhoogd.quot; (Mt. 11 : 23).

-ocr page 19-

9

Vorm en inhoud van Jezus' onderwijs. Hij bediende zich meest van beelden, vergelijkingen, gelijkenissen („Lang is de weg door voorschriften, kort en overtuigend die door voorbeelden//). In de gelijkenissen worden de langzame ontwikkeling van het godsrijk, de hooge waarde, de zegepraal en de voorwaarden om daartoe te behooren geschetst.

Een goede gelijkenis heeft geen uitlegging noodig. Enkele proeven van dwaze verklaringen.

Paradoxen en scherpe ironie. (Mt. 5 ; 39—41; 16 : 25; Lk. 9 : CO ; Mk. 7 : 9).

Jezus heeft geen leer over God gegeven. Oorsprong van zijn prediking: God, de Vader van allen, die zijn kinderen zijn. Wie Gods wil doet, is zijn kind. (Mk. 3 : 35). Het wezen van den godsdienst. (Mt. 12 ; 30, 31). Godsdienst en zedelijkheid (Mt. 5 : 48).

Het evangelie der oneindige waarde van den menseh was aan Heidenen en Toden onbekend. (Mt. 18 : 6—10). De eisch der liefde. (5 ; 44 verv.). Levensverlies is levensgewin. (16 : 25, 26). De zonde en de zondaar. (Mk. 7 ; 21 verv., 2 ; 17). De roeping en de toekomst van den menseh. (Mt. 5 : 16 verv.; Mk. 12 : 26, 27).

De inhoud der uitvoerige reden bij Mattheüs, (H. 5—7; 10; 13; 18; 23—25) die met dezelfde formule eindigen. Onder enkele rubrieken is hier bijeengevoegd, wat bij verschillende gelegenheden gesproken of ook niet gesproken was. (o. a. 5 : 11, 18, 19; 7 : 22, 23 ; 10 : 17, 18; H. 24, [vs. 15 ; „ wie dit leest, overdenke hetquot;] 25).

Jezus' godsdienst en die van zijn volk: tegenstellingen; (Mt. 5 : 20—48) de hoofdinhoud vau de wet en de profeten; (7 : 12. Hetzelfde voorschrift komt bij Hillel voor in negatieven zin. Wat zegt meer?) offer, gebed, vasten. Sabbatsviering. (5 : 23, 24 ; 6 : 5 verv. Mk. 2 : 23 verv.).

-ocr page 20-

10

Jezus' meest vertrouwde vrienden (Mk. I : 16 verv. Volgens Mk. 2:15 had hij vele leerlingen). De twaalven en de twaalf stammen van Israël. Verschil in de apostellij sten volgens Mk. 3 : 13 verv.; Mt.. 10 : 2 verv.; Lk. 6 : 13 verv. (Vgl. Hand 1 : 13). Behalve Judas van Karioth waren allen Galileërs, mannen uit het volk. Een onder hen, Simon de Kananeër, behoorde tot de partij der Zeloten, die met gloeienden haat tegen de Romeinen vervuld waren. Volgens Mk. 6 : 7 —13, 30 werden zij een enkele maal door Jezus uitgezonden. Door hun onverstand, vreesachtigheid en naijver (9 : 32; 10 ; 13, 32, 38 verv.) waren zij dikwijls een bron van lijden voor den Meester, maar toonden na zijn dood hun trouw en gehechtheid aan zijn persoon.

De grieksche wijsgeeren, de profeten van Israël, de Rabbijnen, Johannes de Dooper hadden ook hun discipelen, maar in dien kring werden geen vrouwen opgenomen, »die hem volgden en dienden.» (Mk. 15 : 41. Onder haar neemt Maria Magdalena, uit wie volgens Lk. 8 : 12 zeven booze geesten waren uitgeworpen, de voornaamste plaats in. De catholieke kerk heeft haar tot de boetvaardige zondares gemaakt. Martha en Maria [Lk. 10 : 38 verv.] zijn waarschijnlijk symbolische figuren.)

Jezus' verhouding tot de partijen. Met de Sadduceën kwam hij waarschijnlijk eerst tegen het einde van zijn leven, met de Esseën in het geheel niet in aanraking. Al kwamen de Phari-zeën eerst uit belangstelling tot hem, op den duur kon hun wettische en slaafsche geest geen vrede hebben met zijn natuurlijken en vrijen godsdienst. Botsingen waren onvermijdelijk. (Mk. 2 : 16, 17, 18 verv., 23 verv. ; 7 : 1 verv.; 8 : 11 verv.).

De oude Christenen hebben Jezus voor den Messias gehouden. Maar het is de vraag of ook hij zelf zich als den Messias beschouwde. In elk geval niet bij den aanvang van zijn optre-

-ocr page 21-

11

den. (Mk. 8 ; 27 vevv.). Volgens sommigen kwamen zijn jongeren eerst na zijn dood tot het besef, dat hij de Messias was. »Hij is de Christus geworden, omdat hij door de goddelijke kracht van zijn woord en van zijn zedelijke grootheid het vernederd Israël opgewekt, vereenigd, gereinigd, verheven heeft tot dc broedergemeente van God den Vader, die den grondslag zou leggen voor het godsrijk, dat de gansche menschheid omvat.»

Wonderverhalen: (Wat is een wonder? Is het vreemd, dat aan Jezus zoovele wonderen zijn toegekend ?) genezingen van koorts, melaatschheid, verlamming, bloedvloeiingen, doofstomheid, blindheid, enz. (Mk. 1 : 30 verv., 40 verv. ; 2 : 3 verv. ; 3 ; 1 verv.; 5 : 25 verv. ; 7 ; 24 verv , 31 verv.; 8 : 22 verv.); de stilling van een storm op zee (4; 33-verv.); het wandelen op zee (6 : 45 verv.); spijziging van 5000 en 4000 personen (8: 1 verv.); vervloeking van een vijgenboom (li: 12 verv.); doodenopwekkingen (5; 21 verv.; Lk. 7; 11 verv.). Verschillende opvattingen dezer verhalen :

a. Zij worden voor geschiedenis gehouden, omdat ze in den Bijbel staan.

b. Rationalistische of natuurlijke verklaring, b. v. : de genezingen geschiedden door middel van medicijnen ; Jezus had niet op, maar bij de zee gewandeld; schijndooden waren opgewekt enz.

c. Mythische verklaring. Het verdient opmerking, dat Jezus de wonderzueht der Joden bestrijdt (Mk. 8: 11 verv.) en dat bij tijdgenootcn geen wonderverhalen voorkomen. Hun ontstaan is voornamelijk te verklaren uit de wonderzueht van dien tijd, uit symbolische uitdrukkingen, die misverstaan werden, uit typen, aan het O. T. ontleend.

Sehoone gedachten in die verhalen, b. v. in den storm op zee, de wonderdadige spijziging enz.

-ocr page 22-

12

De genezingen van bezetenen, die ook aan Jezus' tijdgenoo-ten toegekend worden (Mk. 9 : 38, Lk. 11 : 19), kunnen psychologisch verklaard worden. Maar de ineesten dezer gf-ne-zenen zijn als typen te beschouwen der Heidenen, die in de macht van onreine geesten geacht werden te zijn en door Jezus gered werden.

Tot de profetieën, aan Jezus na zijn dood in den mond gelegd, hehooren o. a. die van zijn kruisdood en opstanding, van Jeruzalem's verwoesting, van Petrus' verlooching enz.

§ 4. HET EINDE TE JERUZALEM.

Josephus verhaalt (Oudheden XX, 6) van de gewoonte der Galileërs, om den kortsten weg naar Jeruzalem door Samarië te nemen. Jezus koos den weg door het weinig bevolkte Jordaandal. (Mk. 10 : 1 verv. Gesprek met de Pharizeën over de echtscheiding, de kinderzegening, de rijke man, de nieuwe wet, die onder zijn leerlingen moest gelden.)

Eenzame en onveilige weg van Jericho naar Jeruzalem. (Bar-Timeüs, de geestelijk blinde, wordt door Jezus genezen ; Zaccheüs, de in het oog der Joden onreine, wordt door hem rein verklaard. Mk. 10 : 46 verv , Lk. 19:2 verv.) Van Bethphage, aan de helling van den Olijfberg, had men een prachtig uitzicht op de stad en den tempel. (Jezus' weenen over Jeruzalem volgens Lk. 19 : 41).

De plechtige intocht te Jeruzalem. (Mk. 11 : 8 verv. Volgens Mt. 23 : 37 en Lk. 13 : 34 was Jezus daar gedurende zijn optreden meermalen geweest.) Mattheüs (21 : 4) zag daarin de vervulling der profetie van Zacharia ; wVerheug u, gij dochter Zions! juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie uw koning

-ocr page 23-

komt, rijdende op een ezelsveulen/' (9 : 9). Missehien wilden Jezus' leerlingen en vrienden hein noodzaken, om Jeruzalem als Messias binnen te trekken. (Jezus' verdediging van de geestdrift der schare volgens Lk. 19: 40). Do Palmzondag in de christelijke kerk.

Op den dag na den intocht (de nachten werden met zijn vrienden in Bethanië doorgebracht, Mk. 11 : 11, 19; 14 : 3) volgde de tempelreiniging. (Mk. 11 ; 15 verv.) Gods huis, tot een huis des gebeds bestemd, was een roovershol en een slachthuis geworden. Verschillende gevoelens over deze daad. De vraag : door welke macht doet gij deze dingen ? werd met een wedervraag beantwoord. (11 : 27 verv.)

Gesprekken met Pharizeën en Herodianen (een staatkundige partij, die op de hand de.i Romeinen was) over de vraag, door Judas den Galileër ontkennend beantwoord, of' de door den keizer geëischte schatting mocht betaald worden. Beteekenis van Jezus' antwoord. De spotternij der Sadduceën tot zwijgen gebracht. (Mk. 12 : 13 verv.) üe goudstukken der rijken en het penningske der weduwe (12 ; 41 verv.).

Aan liet hoofd van Jezus' vijanden, die beraadslagen hoe zij hem zullen grijpen, staat de priesterpartij (14 ; 1 verv.).

Schoone legende van Jezus' afscheid zijner moeder te Bethanië. Maria wil hem overhalen om niet naar Jeruzalem te gaan, waar zijn leven niet veilig is. Hij dankt haar voor haar liefde en trouw, verzoekt haar over twee dagen in de stad tc komen en scheurt zich eindelijk van haar los met de woorden : )gt; Vei'tronw op mij !«

De liefde tegenover de berekening. (14 : 3 verv.)

Volgens Josephus was er met het Paasehfcest een millioen vreemdelingen tc Jeruzalem. Het viel niet gemakkelijk een zaal te vinden, om liet paaschmaal te houden. (14 : 12 verv.) Op den middag van den 14|Ilt;'11 van de maand Nisan werden de paasch-

-ocr page 24-

u

lammeren naar den tempel gebracht en door den priester gekeurd. ])e huisvader slachtte zelf het lam, terwijl liet vet en hel bloed door dc priesters aan Jahwe gewijd werden. Bij het begin van den maaltijd aan den avond van dien dag (reeds was na zonsondergang de 15de begonnen) werden Psalm 113 en 114 gezongen .De eerste beker wijn, met water vermengd, werd dooiden huisvader rondgedeeld onder het spreken der woorden: ^Geloofd zijt Gij, Heer onze God, Koning der wereld, die de vrucht des wijnstoks geschapen hebt \quot; Van de beide ongezuurde broodkoeken werd het erne gebroken, waarbij het: ,/Geloofd zij Hij, die brood uit de aarde voortbrengt!« gehoord werd.

De oudste berichten omtrent de zoogenaamde Avondmaals-instelling.- 1 Cor. 11 : 23 verv., Mk. 14 : 22 verv., Mt. 20 : 26 verv., Lk. 22 : 15 verv. Jezus had een voorgevoel van zijn naderend einde; na zijn dood moesten zijn leerlingen zich nader aan elkander verbinden, totdat zij samen met hem onafscheidelijk zouden vereenigd zijn in het koninkrijk Gods. Het valt moeielijk te bepalen, welke woorden hier door Jezus gesproken zijn.

Bij het opstaan van don maaltijd te middernacht, als het trompetgeschal zich van der burg Antonia liet hooren, werd gezongen: ,/Niet ons. Uw Naam alleen zij eer! De Heer is met mij, daarom vrees ik niet. De steen, door de bouwlieden verworpen, is tot een hoeksteen geworden!quot; (Psalm 115—118.)

De nacht in Gethseraané, een landgoed aan den voet van den Olijfberg. (Mk. 14 ; 32 verv.) Een echt menschclijke strijd, voor de orthodoxie onverklaarbaar. Socrates' blijmoedigheid bij liet tegengaan van den dood stak, volgens sommigen, gunstig af bij Jezus' onrust. Terecht is hierop geantwoord: ,/Socrates was in een gansch anderen toestand, toen hij den giftbeker ledigde; oud en na zijn taak volbracht te hebben, liet hij leerlingen achter, op wie hij rekenen kon; Jezus zag zijn verwachting niet vervuld en liet slechts elf discipelen achter, op wie hij weinig vertrouwen kon.quot;

-ocr page 25-

i 5

Hannas, de vroegere Hoogepriester, nog altijd lid van liet Sanhedrin, had een hoeve bij den Olijfberg. Van hem ging waarschijnlijk de gevangenneming uit. (14 : 43 verv.) J)e verklaringen van Judas' verraad (14 : 10, 11, 18—21, 43—45), door de evangeliën gegeven, zijn geheel onbevredigend : hij zou of uit hebzucht, of omdat de Satan in hem gevaren was (Lk. 22 ; 3) Jezus hebben overgeleverd aan zijn vijanden. Misschien zag hij zieh in zijn verwachtingen omtrent' den Meester, in wien hij meende den Messias gevonden te hebben, teleurgesteld en wilde zich daarover wreken. Volgons sommigen was er onder Jezus' jongeren geen verrader en Judas de type van het Judas-karakter, dat bij alle leerlingen gevonden werd, van de zinnelijke verwachtingen en de omwentelingszucht, die het gansche Jodendom kenmerkten. Behalve de beide berichten van Judas' dood in het N. T. (Mt, 27 : 3 ; Hand. 1 : 18) is er nog een derde van den bovengenoemden kerkvader Papias : zijn lichaam zou tengevolge van waterzucht zoo sterk opgezwollen zijn, dat hij niet meer op een weg kon gaan, waar een wagen gemakkelijk passeerde, waardoor hij verpletterd werd.

Vooiioopig verhoor in den nacht. Het Sanhedrin was zeker niet voltallig. Petrus' ontrouw, de vloek der menschenvrees. (Mk. 14 ; 53 verv.) Ten onrechte is door sommigen Jezus' veroordeeling door de Joden ontkend.

Pilatus (20—36) was bij de Joden zeer gehaat om zijn dwingelandij en de ergernissen, die hij hun gaf. Zoo verhaalt Josephus (Oudheden XVIII, 3) dat hij de veldteekenen, met de beeltenis van den keizer voorzien, naar Jeruzalem gebracht had en op kosten van den tempelschat een waterleiding liet aanleggen.

De romeinsche landvoogd, die gewoonlijk te Caesarea zijn verblijf hield, was thans met het Paaschfeest te Jeruzalem op den burg Antonia.

Het verhoor voor Pilatus, die het doodvonnis moest bekrachtigen. (Mk. 15 ; 1 verv.) Jezus verd door zijn vijanden van ,/Vele dingen'' beschuldigd (vs. 3). De volkskeus. Boven den

-ocr page 26-

hervormer werd de omwentelingsman gesteld. Onhistorisclie voorstellingen, vooral in de jongere evangeliën: Pilatus zou Jezus voor onschuldig verklaard hebben; de ha idwassching en de droom zijner vrouw (Mt. 27 quot;19, 24), die in de legende tot een Christin gemaakt is; de zending van Jezus door Pilatus naar Herodes (Lk. 23 : 7 verv.).

Jezus als spotkoning ten toon gesteld (Mk. 15: 16 verv.). Be kruisweg (de via dolorossa der overlevering). Verschillende sagen ; de weenende vrouwen, (Lk. 23 ; 28 verv.) onder welke, volgens een latere overlevering, ook Jezus' moeder was; de schoenmaker Ahasverus, die Jezus niet bij zich wilde laten uitrusten, wien daarom een rusteloos leven werd voorspeld; Veronica, die het zweet van Jezus' gelaat met haar sluier af-wisehte en tot belooning zijn beeltenis ontving.

De kruisiging, oorspronkelijk een phoenicische straf, werd door Grieken en Romeinen alleen op slaven en soldaten toegepast en is door Constantijn den Groote afgeschaft Golgotha, dicht bij de stad op een schedeivormige hoogte gelegen. Jezus stierf als ^de koning der Joden.quot; (Mk. 15 : 22 verv.).

De zeven kruiswoorden. Het eene, aan Ps. 22 ontleend, is door de beide eerste evangelisten bewaard (Mk. 15 : 34; Mt. 27 : 46. Van de zes anderen komen drie in Lk. 23 : 34, 43 en drie anderen in Joh. 19 : 26-28, 30 voor) en heeft nog de meeste aanspraak op geloofwaardigheid. „Het zwijgen aan het kruis de gouden prediking zonder woorden.quot;

De wonderen op Golgotha (Mk. 15 ; 53 verv.): de duisternis over de gansehe aarde en het scheuren van het voorhangsel van den tempel. Volgens de rationalistische verklaring van het eerste wonder had er een zonsverduistering plaats gehad, (let wel; gedurende drie uur, bij volle maan, over de gansehe aarde!) In deze verhalen ligt een zinrijke beteekenis : de natuur treurt te midden van zooveel boosheid ; door Christus' dood is de toegang tot God voor allen ontsloten. Volgens den eersten evangelist (27 ; 51 u —53) had er nog een derde wonder plaats:

-ocr page 27-

17

de rotsen spleten vaneen, de graven werden geopend, vele lichamen van ontslapen heiligen stonden op en kwamen na Jezus' opstanding in de heilige stad, waar zij aan velen ver-sehenen.7' Door Christus' dood —■ misschien ligt deze gedachte aan het verhaal ten grondslag — worden de dooden uit de onderwereld teruggeroepen.

Ook op Heidenen moesten deze wonderen indruk gemaakt hebben: de hoofdman erkende Jezus als Gods Zoon (Mk. 15 : 39); volgens een latere legende zou Pilatus door het wonder der duisternis tot inkeer gekomen zijn.

Vriendinnen uit Galilea op een afstand van hot kruis. (15:40,41). De blijvende beteekenis van hot kruis. De goede Vrijdag. De legende der ontdekking van het heilige kruis door Helena, de moeder van keizer Constantijn; het bleef ongeschonden, hoewel een ontelbaar aantal splinters de gansche wereld door verzonden werd. Het teeken van de wereldoverwinnende kracht des geloofs, van heldenmoed en zelfverloochening is tot een fetish geworden. Bespiegelingen over liet kruis. Kruisliederen, waaronder vooral het »Stabat Mater» uitmunt, door Jacoponus, een Franciscaner monnik uit de 13de of 14de eeuw gedicht, in onze taal door Vondel en Bilderdijk overgezet. Het kruislied van Paul Gerhard (Ev. Gez. 271).

Berichten over Jezus' begrafenis (Mk. 15 : 22 verv. Volgens Mt. 27 : 60 verv. werd bij liet u i e u w e graf dooide Overpriesters en Pharizeën een wacht gesteld; in Lk, 23: 53 heet het, dat nog nooit iemand in liet graf gelegen had). Constantijn liet boven het heilige graf de kerk der opstanding bouwen. Waarschijnlijk is het niet, dat den gekruisigde een eervolle begrafenis ten deel viel.

Jezus stierf op Vrijdag den 15den van de maand Nisan, tusschen 33 en 35. Het laatste jaar komt ons het waarschijnlijkst voor.

-ocr page 28-

Omtrent Jezus' uitwendig voorlcomen is ons niets bekend. Tlit Lk. H : 27 is opgemaakt, dat zijn uiterlijk indrukwekkend moet geweest zijn. De woorden uit Jesaja 53 : 2 : ))liij was zonder gedaante en heerlijkheidquot; en uit Psalm 4d : 3; »in schoonheid gaat gij de kinderen der menschen te boven» zijn beurtelings op hem toegepast.

In de huiskapel van keizer Alexander Severus werd naast de beelden van Orpheus, Abraham e. a. ook dat van Christus gevonden, evenals bij een sekte der Gnostieken uit de 2de eeuw. In de oudste Cataeomben der Christenen komt Jezus voor onder de zinnebeeldige gestalten van Orpheus met de lier, Herakles, den strijder voor de deugd en vooral van den goeden Herder, die het lam op de schouders of op de armen draagt.

De legenden van Abgarus en Veronica zoeken het ontstaan der goddelijke, niet door menschenhanden vervaardigde Christusbeelden te verklaren.

Verschillende Christus-typen ; de leeraar der menschheid, hoog van gestalte, met een ernstig en rustig gelaat; de E c c e homo met de doornenkroon. (Raphael's kruisiging).

Gelijk elk mensch was Jezus een kind van zijn tijd, al stond hij ver daarboven. De Israëliet en de Galileëi zijn gemakkelijk in hem te herkennen. Ook bij hem was de godsdienst het middelpunt van zijn geestelijk leven. Hij had den aanleg ontvangen om een held, een profeet te worden. W at gewoonlijk bij menschen gescheiden is, was in hem vereenigd : gevoel van eigen waarde en ootmoed; afkeer van de geringste zonde en innig medelijden met den zondaar ; een vurige ijver voor God en een onuitputtelijke liefde voor menschen. Hij heeft door zijn prediking en leven de grondslagen gelegd voor den echt menschelijken godsdienst, den godsdienst der liefde, der kinderen Gois. Hem komt onder de reinen van hart, die God zien, de voornaamste plaats toe. ,,Onder hen, die liet ideaal der

-ocr page 29-

-i'J

menschheid een schrede vooruit hebben gebracht, staat Jezus bovenaan. Hij heeft daarin trekken opgenomen, die Vroeger ontbraken of onontwikkeld gebleven waren ; aan dat ideaal heeft hij door de belichaming daarvan in zijn eigen persoon eeu hoogere wijding gegeven/'

Al staat het Christendom boven andere godsdiensten, het valt niet te ontkennen, dat in deze enkele beginselen op den voorgrond treden, die in het eerste minder tot hun recht komen.

In den jongsten tijd is het Buddhisme met het Christendom vergeleken en door sommigen daarboven gesteld. Beiden ver-toonen meer dan één punt van overeenstemming. Waarom stellen wij het laatste boven het eerste ?

I

-ocr page 30-

II. DE APOSTOLISCHE TIJD.

§ 5. Inleiding.

Op de vraag naar den duur dezer periode zijn verschillende antwoorden gegeven. Volgens de traditioneele opvatting begon zij na Jezus' hemelvaart en eindigde omstreeks liet jaar 100, toen de langstlevende onder de apostelen, Johannes, gestorven zou zijn. Daar wij den dood van Jezus als liet eind van zijn leven beschouwen, begint voor ons de apostolische tijd met de verschijningen aan zijn vrienden en eindigt omstreeks het jaar 70, omdat wij de traditie van Johannes' langdurig verblijf in Klein-Azië niet als historisch kunnen aannemen. Gesteld dat in dit jaar nog enkele apostelen in leven waren, wat natuurlijk met onmogelijk is, de geschiedenis weet in elk geval van hun werkzaamheid niets te verhalen.

Tot de voornaamste bronnen behooren: Josephus; de vier hoofdbrieven van Paulus, welker echtheid nagenoeg algemeen erkend wordt; de Openbaring van Johannes; de Handelingen, die met groote omzichtigheid gebruikt moeten worden.

§ 6. Jezus' vuienden na zijn dood.

Het staat vast, dat de Meester zijn leerlingen in diepe verslagenheid achterliet. Had God hem verlaten ? Was hun gelooi

-ocr page 31-

•21

in hem ijdcl geweest? Maar lioe is hun droefheid in blijdschap veranderd? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden gegeven :

a. Jezus is lichamelijk uit het graf opgestaan cn aan de zijnen verschenen. De evangelische berichten, waarop men zich beroept, verschillen over de plaats waar, den tijd wanneer, de personen aan wie, de gestalte waarin hij hun verschenen is (Mk. 16:1—8; Mt. 28 : 1 verv,; Lk. 24 : 1 verv. ; Joh. 20 : 1 verv ; Mt. 28 : 4, 11—15; Joh. 21 ; Mk. 16 : 9—20.)

b. De rationalistische verklaring dat een schijndoode uit het graf is opgestaan, is geheel verouderd.

c. De overweldigende indruk, door zijn persoon op hen gemaakt, maakte dat hun geloof in hem herleefde. Hoewel als een misdadiger aan een kruis gestorven, moest hij tocli de Messias zijn. God had zijn ziel in de onderwereld niet verlaten en kou niet toelaten, dat zijn Heilige in de onderwereld verderving bad gezien. (Psalm 16 ; 10. Voorstellingen omtrent het verblijf der zielen in de onderwereld. Niet allen behoefden daar te blijven tot den dag der algemeene opstanding. [Lk. 16:22 verv. ; Mt. 17 : 1-1 ; Lk. 9 : 7]). Jezus werd van zijn vrienden gezien. Wat zijn visioenen? Do oudste getuige der opstanding (•1 Cor. 15 : 5—8) stelt dc verschijning, die hem was te beurt gevallen, op één lijn met de overige.

Schoone gedachten in de opstandingsverhalen. Beteekenis van het Paaschfeest. Het geloof der jongeren herleefd door een uitwendig feit of door den diepen indruk, dien Jezus op hen gemaakt had?

Toen het geloof dat de Verheerlijkte uit den hemel aan zijn vrienden verschenen was, bij de Christenen plaats maakte voor de overtuiging, dat hij met de zijnen na zijn dood nog op aarde verkeerd had, moest de vraag beantwoord worden: hoe heeft hij deze aarde verlaten? Zoo ontstond het geloof, dat hij of op den dag zijner opstanding of veertig dagen later zichtbaar ten hemel gevaren was. (Lk. 24 : 50, 51 ; Hand. 1 : 9—11).

-ocr page 32-

22

Waarschijnlijk kwamen Jezus' vrienden uit Galilea te Jeruzalem tegen het Pinksterfeest. Hun aantal bedroeg volgens Hand. 1 : 15, (10 X ^2, het aantal van Israël's stammen?) 500 volgens 1 Cor. 15:6. Tot hen behoorden ook sommige leden van Jezus' familie, o. a. zijn broeder Jakobus, (1 Cor. quot;15 : 7) van wien het evangelie der Hebreën verhaalt, dat hij aan het laatste Avondmaal de gelofte zou hebben afgelegd, dat hij geen brood zou eten totdat zijn broeder was opgewekt; dat deze hem na zijn opstanding het brood gegeven had met de woorden ; eet uw brood, daar de Zoon des mensehen is opgestaan. Misschien waren ook onder hen de beide zonen van Simon van Cyrene (Mk. 15 : 21), Jozef, de zoon van Sabas en Matthias (Hand. 1 ; 23), Maria met haar zoon Johannes Markus (Hand. 12 ; 12).

De wonderen op het Pinksterfeest volgens Hand. 2.

Ter verklaring van het wonder der talen kan dienen de jood-sche legende, dat de stem Gods bij de wetgeving op den Sinaï in 70 talen vernomen was; verder de tongenspraak in de apostolische gemeenten, waarover i Cor. 14 wordt gesproken. (De Grieken gebruikten voor taal en tong hetzelfde woord). Hoe te denken over de 3000, die tot de gemeente toetraden (Hand. 2 ; 41)?

Is het Pinksterfeest terecht het feest van de stichting der christelijke kerk genoemd ?

§ 7. HET JOODSCH-CHMSTENDOM.

Volgens de oudste Christenen was in Jezus de lang verwachte en door de profeten voorspelde Messias verschenen. Hij was door lijden tot heerlijkheid ingegaan. Uit den hemel, waar hij gezeten was aan de rechterhand Gods, zou hij weldra wederkeeren (Daniël 7 : 13), om zijn rijk op aarde te vestigen. Bekeering en doop op den naam van Jezus Christus (Hand. 2 ; 38) waren de voorwaarden, om in de gemeente te worden

-ocr page 33-

23

opgenomen. Evenals huu voormalige geloofsgcnooten, hielden zij den Sabbat en de joodsche feesten, waren getrouw aan de wet, vast overtuigd dat de menseh alleen uit wetswerken kon gerechtvaardigd worden, bezochten den tempel en hielden geen tafelgemeenschap met Heidenen.

Idyllische beschrijving der eerste gemeente (Hand. 2 : 42 verv.; 4 : 32 verv.). De „eenheid van hart en zielquot; kan niet lang geduurd hebben. Bestond er gemeenschap van goederen, waarom wordt dan de daad van Barnabas geroemd (4 : 36, 37) en werden weduwen bedeeld ? (6 : i). De legende van Ananias en Sapphira (5 ; 1 verv.) ter verheerlijking van Petrus.

De hoofdinhoud van de prediking der apostelen tot de Joden (»Zij bleven aan den oever, zonder af te steken naar de dieptequot; Lk. 5 : 1 verv.); „Door teekenen en krachten en wonderen, welke God door hem verricht, door den heiligen geest, waarmede God hem gezalfd had, was hij gebleken de Messias te zijn. Door de hand der onrechtvaardigen was hij aan het kruis geslagen. Zij hadden den Heilige en Rechtvaardige verloochend en een moordenaar boven hem gekozen. Maaar de smaad was uitgewischt, toen God hem uit de onderwereld opgewekt en verhoogd had aan zijn rechterhand. In hem was het woord van den Psalmdichter vervuld : De steen, door de bouwlieden verworpen, is tot een hoeksteen geworden. Alleen in hem was behoud te vinden.quot; (Hand. 2 : 22 verv. ; 4 : l i verv). Deze prediking vond vooral tegenstand bij de priesterpartij. Wonderen ter verheerlijking der apostelen (Hand. 4 en 5).

De reden, door de Handelingen aan de apostelen en anderen in den mond gelegd, zijn niet historisch, gelijk o. a. blijkt uit die van Gamaliel (5 : 34 verv.): dat deze beroemde Schriftgeleerde de mogelijkheid zou verondersteld hebben dat „dit werk uit Godquot; was, is onaannemelijk ; tegen Judas den Galilecr en Theudas was wel degelijk geweld gebruikt; liet hoofd van den laatste was op een muur van Jeruzalem tentoongesteld ; hij trad niet voor Judas op, maar eerst in het jaar 44, eenige jaren dus

-ocr page 34-

24

nadat Gamaliel deze rede zou gehouden hebben. (Hoe over Ga-maliël's raadgeving te oordeelen? Zij kan een dekmantel der on-versehilligheid zijn. Niemand zou als hervormer opgestaan zijn, indien hij haar had opgevolgd.)

Er ontstond te Jeruzalem een strijd tussehen de Hebreen en de Hellenisten. De laatsten, de griekseh sprekende Joden, hadden drie Synagogen in de hoofdstad (Hand. 6 : 9). Zij waren minder aan joodsche instellingen, aan de wet en den tempel gehecht dan de eersten. Sommigen onder hen hadden Jezus als den Messias beleden. Als een hunner vertegenwoordigers wordt Stephanus genoemd, (Hand. 6 en 7) ^een man vol geloof en heiligen geest.®

Met de troonsbeklimming van Herodes Aprippa I (37—44), die als koning over het joodsche land heerschte, herleefde het Pharizeïsme. Hij vervolgde de gemeente, liet som de Joden te belie ven7' Petrus in de gevangenis zetten en Jakobus, den zoon van Zebedeüs, door het zwaard ombrengen. (Hand. 12:1 verv.). Volgens Josephus (t. a. p. XIX, 8) werd de koning, bij gelegenheid der schouwspelen, die hij te Caesarea ter cere van den keizer gaf, door talrijke vleiers een god genoemd. Toen hij deze goddelooze vleierij niet terugwees, werden zijn ingewanden door pijnen verscheurd en stierf hij vijf dagen later, door het volk beweend. Naar een ander bericht (Hand. 12 : 20 verv.) werd hij, nadat hij zich door het volk een god had laten noemen, terstond door een engel des Heeren geslagen en door wonnen verteerd.

Jaren lang (44—48) heerschte er een vreeselijke hongersnood door het gansehe land, waarbij nog een sprinkhanenplaag kwam. (Hand. 11 : 28—30. quot;Vgl. Mt. 24 : 6, 7; Openb. 6 ; 5 verv.) Helena, de tot het Jodendom bekeerde koningin van Adiabene, liet na een bezoek aan den tempel korenschepen uit Alexandrië opkoopen en vijgen uit Cyprus ontbieden. Uit Antiochië werd

-ocr page 35-

25

door de Christenen onderstand naar Judea gezonden. (Hand. li : 29). De bovengenoemde Theudas trad als Messias op en beloofde, gelijk Jozua, liet volk droogvoets door den Jordaan te voeren. Maar zijn talrijke volgelingen werden, evenals hun aanvoerder, door den romeinschen landvoogd (Cuspius Fadus) gedood.

Aan het hoofd der gemeente te Jeruzalem stond reeds in het jaar 39 (Vgl. Gal. I ; 19) Jakobus, de ^broeder van Jezus, die waarschijnlijk na den dood van zijn naamgenoot diens jilaats onder de apostelen innam. Hij was de consequente handhaver der wet, ))de paus van Jeruzalem», die geen tafelgemeenschap met de Heidenen duldde. (Gal. 2 : 12). Bij de Pharizeën stond hij in hoog aanzien. Zij waren dan ook verontwaardigd, toen de ajiostel in het jaar 62 of' 63 door toedoen der Sadduceën, die hem van wetsovertreding beschuldigden, gcsteenigd werd. (Jo-sephus t. a. p. XX, 9). Volgens een Joodsch-christeu uit de tweede eeuw was Jakobus van zijn geboorte af ecu Nazireër geweest, die alleen plantaardig voedsel gebruikte, over wiens hoofd nooit een scheermes was gegaan. In den tempel vond men hem, die Obiias, de rechtvaardige genoemd werd, meestal geknield, terwijl hij God smeekte om vergeving voor het volk. Hoewel geen priester, was het hem vergund het heilige van den tempel te betreden. Omdat hij Jezus als den Messias niet wilde verloochenen, werd hij van de tinne des tempels geworpen en gcsteenigd onder den uitroep van velen; Helaas, ook de rechtvaardige is tot dwaling vervallen ! Lang na zijn dood werd hij ook ))de Heer en bisschop der heilige kerk», 7/de bisschop der bisschoppen/' „de bestuurder van de heilige gemeente der Hebreenquot; genoemd,

Naast Jakobus stond aan het hoofd der Moedergemeente Petrus. „Hij was een gevoelsman, den steenachtigen grond gelijk, waarin het zaad spoedig opwies, maar geen diepe wortels had.quot; Hij was alles behalve de rotsman, op wien de Heer zijn

-ocr page 36-

26

gemeente kon bouwen. (Mt. 16 : 18 is door den evangelist aan Jezus in den mond gelegd.) Mensehenvrees te Antioehië (Gal. 2 : 12). De partij te Corinthe, die zich naar hem noemde, (1 Cor. 1 : 12) droeg geen streng joodscli-christelijk karakter.

Van den derden der zuilen-apostelen, Johannes, is ons weinig bekend. (Mk. 9 : 38, Lk. 3:54.) Zijn bijnaam: Boanerges (Mk. 3 : 16) is waarschijnlijk van later tijd. Volgens de traditie was hij de discipel, dien Jezus lief had, die jaren lang te Efeze vertoefde. Toen hij in de vergaderingen der Christenen moeie-lijk meer kon spreken, vernam men van den apostel slechts deze woorden : „Kinderkens, hebt elkander lief,quot; daar volgens hem aan dit gebod des Hoeren alles gelegen was. Als hij in een badplaats te Efeze een ketter ontmoette, vluchtte hij uit vrees dat zij zou instorten. Een jongeling, die aan het hoofd eener rooverbende stond, werd door hem bekeerd. (^Johannes en ïheagenesquot; van ter Haar.) Hoewel in kokende olie geworpen, bleef hij gespaard; hoewel begraven, was hij niet gestorven, maar sliep tot de wederkomst zijns Hecren.

Volgens de legende zijn de overige apostelen, na Jeruzalem verlaten te hebben, over de aarde verspreid : o. a. zou Thomas onder de Parthen of onder de Indiërs, Andreas onder de Scythen, Mattheüs onder de Aethiopiërs gearbeid hebben.

In de gemeenten der verstrooiing vond het evangelie voornamelijk ingang onder de heidensche proselieten (der poort en der gerechtighei d). Zoo ontstonden weldra gemeenten te Antioehië, Efeze, Alexandrië, Kome enz. Evenmin als in de Heidenwereld vonden zij voldoening bij het Jodendom. Redenen, waarom de nieuwe prediking hun behoeften bevredigde.

Een type van het Joodsch-christendom in den meest ge-strengen vorm is de Openbaring van Johannes,

-ocr page 37-

27

Eigenaardige kenmerken der apocalyptische geschriften. Het oudste is het boek Daniël uit het jaar 1(55 v. C., het jongste het gedieht van Commodianns uit het jaar 250 u. C.

De Messias van dit boek is de leeuw uit Juda's stam, de wortel Davids, die den sleutel van David heeft. Uit zijn mond gaat een tweesnijdend zwaard, waarmede hij zijn vijanden verslaat. Voor zijn toorn moeten de koningen bevreesd zijn (5 : 5; 3 : 7 ; 1 : 10; 2 : 12, 16; 19 : 15; 10 : IS). Zijn wederkomst kan niet lang racer op zich laten wachten: immers reeds waren vreeselijke teekenen gezien, die aan zijn komst moesten voorafgaan. (0 : 5—8, 12—14). Nero, een monster in men-schelijke gedaante, had de Christenen mishandeld, wier bloed om wraak schreeuwde (6 : 9—11); de Heidenen waren reeds in het bezit van een groot deel van het heilige land cn belegerden Jeruzalem. Nog 31/2 jaar zouden zij de heilige stad bezetten (11 ; 2). Daarna zou de strijd tusschcn den Christus en den Antichrist aanvangen. De eerste, op een wit paard gezeten, met een kleed in bloed gedoopt, is gekomen om den wijnpersbak van den toorn des almachtigen Gods te treden. (19 :11-15). Hij verslaat zijn vijanden, een Sabbatsrust van duizend jaren (Vgl. Ps. 90 ; 4; 2 Petr. 3: 8) vangt aan, gedurende welke Christus met de geloovigen te Jeruzalem heerscht, terwijl de dooden in het doodenrijk rusten en Satan in den put des afgronds vertoeft, die gedurende al dien tijd verzegeld blijft (20 : 1—6). Aan het eind dezer periode beproeft Satan, door talrijke hulptroepen gevolgd, nog eens den strijd, maar te vergeefs. Het wereldgericht vangt aan, het nieuw Jeruzalem daalt, als een bruid, uit den hemel neder en God heerscht van eeuwigheid tot eeuwigheid. (20 : 7 verv.)

De schrijver van dit boek, hoewel een Christen, is nog een Jood gebleven. Op de goede werken komt bij hem alles aan. Ieder ontvangt loon naar werken. Vergevensgezindheid is hem onbekend. (H. 2 en 3 ; 12 : 12; 18 : 0, 7). In den hemel hoort hij het lied van Mozes zingen. (15 ; 3), De tempel te Je-

-ocr page 38-

28

/

ruzalem, de heilige en geliefde stad (H : 2 ; 20 : 9), zal dooide Heidenen niet verwoest worden (11 : 1, 2). Op de poorten van liet nieuw Jeruzalem zijn de namen der twaalf stammen van Israel geschreven, terwijl de fundamenten der stad met dezelfde edelgesteenten als de borstlap van den Hoogepriester versierd zijn. (21 ; 19, 20). Aan liet ongehuwde leven hecht hij groote waarde (14 : 4). De Heidenen zijn volgens hem honden, afgodendienaars, die in hun onreine werken mogen volharden, daar voor hen geen redding meer mogelijk is (22 : 13, 11). Aan hun vleeseh mogen zich de vogels verzadigen (19 : 17, 18). Al is er ook voor de Christenen uit dc Heidenen plaats in het nieuw Jeruzalem, zij moeten toch door de bladeren van den boom des levens genezen worden, wat voor de geloovige Joden niet noodig is (22 : 2).

H. 13 en 17 geven ons de verklaring van den tijd, waarin liet geheimzinnig boek geschreven is. Een engel verklaart don ziener dc beteekenis van het monster, dat hij uit de zee had zien opkomen. De zeven hoofden bcteekencn zoowel zeven bergen als zeven heerschers. Vijf van deze zijn reeds gevallen; een hunner regeert nog, de zevende moet weldra komen, maar zal slechts voor een korten tijd blijven. Een van hen, die tot de zeven behoort, is thans in de onderwereld, maar zal daaruit wederkeeren, om dan als de achtste op te treden. Het laatstgenoemde hoofd wordt ook het dier genoemd. De engel ontkent niet, dat er wijsheid vereischt wordt, om zijn verklaring te begrijpen.

Lang heeft men gezocht naar de oplossing van het raadsel, dat door den schrijver wordt opgegeven: het getal van het dier is eens menschen getal en zijn getal is 666. Gelijk in andere Openbaringen heeft ook hier het getal een geheimzinnige beteekenis. Voegt men de cijfers bijeen, die door de hebreeuwsche letters van de beide namen Neron Kesar (Nero keizer) aangeduid worden, dan is de som 666. De vijf reeds gestorven keizers, op wier hoofden namen van godslastering geschreven

-ocr page 39-

29

zijn, daar zij zich goddelijke titels gegeven hadden, zijn: Augustus, Tiberius, Caligula, Claudius en Nero. De zesde, die thans nog aan de rcgeering is, is Galba, die 15 Januari 69 vermoord werd. De schrijver, die aan het heilige getal zeven groote waarde toekende, verwachtte nog een zevendon keizer, hoewel slechts voor korten tijd, daar liet einde aller dingen nabij was. Met den achtsten kon niemand anders dan Nero bedoeld zijn, wiens wederkomst door de Christenen verwacht werd. Het boek moet dus tusschen Nero's en (ialba's dood, d. i. tusschen Juni 08 en Januari 60 geschreven zijn.

Er was een tijd, dat men uit onze Openbaring de geschiedenis der christelijke kerk meende te kunnen voorspellen. Vandaar allerlei dwaze verklaringen van liet geheimzinnig getal: Mohammed, de Paus, Luther, Lode wijk XIV, XVI, XVIII, Napoleon I en III, de Hertog van Eeichstadt enz. werden beurtelings als de door den schrijver bedoelde Antichristussen gedoodverfd.

Welke schoone gedachte ontdekken wij in dit boek'? Waarom kunnen wij liet niet aan den apostel Johannes toekennen?

§ 8 Het Padlinisme.

In tegenstelling met het Joodsch-christendom draagt hst Pau-linisme een universalistisch karakter. Het heeft het Christendom losgemaakt van de wet en dus ook van het .) odendom. Vi as in het oog der Christenen uit de Joden het kruis nog altijd een ergernis, welke door dc opstanding is weggenomen, hier is Jezus juist door hot kruis de Messias geworden. Daar deze richting in haar oorsprong en ontwikkeling op het nauwst met de persoonlijkheid van Paulus samenhangt, dienen wij met zijn leven kennis te maken.

Kort overzicht volgens zijn brieven. (Vgl, Hand. 7 : 58; 8 ; 1 ; 9 : 1—20; 11 : 25, 30; H. 13 — 28). Al vermeldt hij zelf de plaats niet, waar hij zijn eerste opleiding heeft genoten,

-ocr page 40-

30

(Volgens Hand. 22 : 3 was Tarsus zijn geboorteplaats, volgens den kerkvader Hicronymus Giscala in Judea) niet zonder reden wordt daarvoor Tarsns, de hoofdstad van Cilieië, gehouden. Het verblijf in een groote handelsstad met haar beroemde wijsgee-rige scholen, te midden eener heidensehe bevolking, was zeker niet zonder invloed op zijn volgende ontwikkeling. In de ouderlijke woning en in de synagoge genoot hij een uiterst gestrenge joodsche opleiding. Toen hij na den dood van Jezus te Jeruzalem kwam, (Waarom kunnen wij met Hand. 22 : 3 niet aannemen, dat hij daar in de school van Gamaliel is opgevoed'?) schaarde zich de ijveraar voor de overleveringen der vaderen onder de vervolgers der Christenen. Hun geloof aan een ge-kruisten Messias was hem een ergernis. Maar als die gekruisigde eens werkelijk de Messias was ! Sprak de Schrift, waarop zij zich beriepen, ook niet van een lijdenden Messias, die als een lam ter slachtbank gevoerd werd '? En trotseerden de Christenen niet den dood, zonder hun geloof' te verloochenen '? Moest Saulus niet erkennen, dat hij op den tot nu toe gevolgden weg der joodsche gerechtigheid den vrede, zoo angstig gezocht, niet gevonden had ? Wie zou hem, ellendig mensch, verlossen van het lichaam, de zetel der zonde en daarom ook des doods ? Maar al die twijfelingen waren immers uit den Booze ! Hij zou dus te Damascus als de vervolger der gemeente van den gekruiste optreden. Eindelijk viel het hem te zwaar, om de verzenen tegen de prikkels te slaan, sliet had God behaagd zijn Zoon in hem te openbaren.® De hevigste vervolger zou de ijverigste prediker van het evangelie des kruises worden. De verheerlijkte Christus was hem uit den hemel verschenen in een geestelijk lichaam.

Thans, na de groote omkeering, die er met hem had plaats gehad, gevoelde hij behoefte aan de eenzaamheid. In Arabië, misschien in de nabijheid van den Sinaï, waar hij zoo menigwerf in den geest vertoefd had, zondert hij zich af, om zich in den stillen omgang mot God en door ernstig nadenken voor te bereiden voor de taak, die hem wachtte.

-ocr page 41-

31

fierst drie jaren na zijn bekeering reist hij naar Jeruzalem, om met Petras kennis te maken, waar hij ook Jakobus gedurende zijn kort bezoek ontmoet. Na veertien jaren lang in de groote steden van Syrië en Cilieië gepredikt te hebben, bekruipt hem de vrees, dat de tegenstand, dien hij van de Christenen uit de Joden ondervonden had, aan zijn arbeid schade mocht doen. Nog eens reist itij naar de hoofdstad, om rekenschap te geven van zijn zending onder de Heidenen aan de leden der gemeente en vooral aan haar hoofden, tegenover wie hij zijn zelfstandigheid bewaart. Het verdrag, te Jeruzalem gesloten, bleek al spoedig te Antiochië op zwakke grondslagen te rusten. (Gal. 'I : 13—2 : 21.)

Op zijn reizen door Klein-Azië en Griekenland vond Paulus veel tegenstand, vooral van zijn voormalige geloofsgenooten en van de Christenen uit de Joden (2 Cor. 11 ; 24—28.) Zijn vurige wenscli om Rome te bezoeken (Kom. 1 : 13) werd vervuld. Na daar een paar jaren gearbeid te hebben, is hij waarschijnlijk tijdens Nero's vervolging van het jaar 64 omgekomen.

Er waren in Paulus' leven drie verschillende perioden, waarin hij buiten, onder en boven de wet had geleefd (Rom. 7). Maar ook in de laatste had hij zijn joodsch verleden niet geheel kunnen verloochenen. Zijn opvatting der Schrift als Gods Woord is dezelfde gebleven; gelijk de Joden te Alexandric volgde hij de allegorische verklaring der Schrift (Gal. 4 : 22 verv., 3:16; Rom. 1U : 3 verv.; 1 Cor. 9 : 9, 10) en ontleende aan hen sommige voorstellingen. (Gal. 3 : 19 ; Rom. 5 : 12; 1 Cor. 0 ; 2). Zijn opvatting van het plaatsvervangend oft'er van Christus heeft haar oorsprong in de joodschc offertheorie.

Wij geven een kort overzicht zijner leer. Door het kruis was de wet, die slechts een tijdelijk karakter droeg, van haar

-ocr page 42-

heerschappij beroofd. Ervaring en schrift bewijzen, dat uit wetswerken niemand gerechtvaardigd kan worden. Eerst door liet geloof komt de mensch in de rechte betrekking tot God, door het geloof in Hein, die de zonde vergeeft en in Christus, die zich uit liefde voor ons in den dood heeft overgegeven. De grond daarvan is Gods genade. Hij, die zelf geen zonde kende, is voor allen gestorven. In hem is dc scheidsmuur weggenomen, die de zonde tusschen God en mensehen had opgericht, maar ook de klove gedempt tusschen .lood en Heiden, tusschen man en vrouw, tusschen vrije en slaaf. Wie uit geloof gerechtvaardigd is, heeft vrede met God, gevoelt zich een kind van Hem en daarom vrij. (Hom. 1 : 18—H. 4).

De Christus, dien Paulus predikte, is niet dezelfde, dien wij uit de synoptische evangeliën leerden kennen. Hij was met de volgingen van den Nazarener, toen hij nog hun vijand was, en later tweemaal met do apostelen in aanraking gekomen. Hij, die Jezus Christus en dien gekruisigd predikte, kon met de evangelische traditie niet geheel onbekend zijn. (1 Cor. 7 : 10, 11 : '23 verv. 15:5 verv.). Hij wist dat dc liefde de wet van Christus was. (Gal. 6 : 2). Zijn Christus had vroeger in den hemel geleefd, was op aarde gekomen en om onzentwil arm geworden en leefde tlians aan de rechterhand Gods, was onze voorspraak bij Hem en behartigde daar onze belangen (2 Cor. 8:9; 'Hom. 8 : 34). Maar eens neemt zijn heerschappij een einde, wanneer al zijn vijanden hem onderworpen zullen zijn en hij zelf aan God wordt onderworpen. (I Cor. '15 : 24 verv.).

Het leven der geloovigen is een nieuw leven. Zij zijn met hun Heer op het innigst verbonden, met hem gestorven, begraven en opgestaan tot een nieuw leven. Christus leeft in hen en daarom is er voor hen geen verdoemenis. Te zamen vormen zij één gemeenschap, zijn Gods tempel, waarin de heilige geest woont. (2 Cor. 5 ; 17 ; lioin. 6 : 14 verv.; Gal. 2 : 20; •1 Cor. 3 : iO).

Gelijk alle Christenen van zijn tijd acht ook Paulus dc weder-

-ocr page 43-

33

komst van Christus aanstaande en hoopt haar nog te zullen beleven. Dan zullen do levenden, die in Christus g-elooven, met een hemelsch lichaam overkleed en daarna de geloovige ontslapenen opgewekt worden. Is ook de laatste vijand, de dood, vernietigd, dan is het godsrijk in zijn volheid gekomen en God alles en in allen. (1 Cor. 15 : 51 verv.).

Ook aan het behoud van zijn volk, al heeft het zich voor een groot deel vijandig tegenover het evangelie gesteld, wanhoopt de apostel niet. Evenmin als in de dagen van Elia heeft God nu zijn volk verstooten. Als de volheid der Heidenen, die oorspronkelijk takken van den wilden olijfboom zijn, op den edelen stam ingeplant, zal zijn ingegaan, dan houdt de verharding van Israël op. Zoo meent Paulus het raadsel van de voorloopige verwerping van zijn volk opgelost te hebben en roept vol verrukking uit : »0 diepte van rijkdom der wijsheid en der kennis Gods!» (Rom. 9—11).

In zijn zwak, ziekelijk lichaam woonde een krachtige geest (2 Cor. 10 : 1, 10; 12 : 7, Gal. 4 : 14). Terecht kon hij getuigen : '/ik heb meer gearbeid dan alle apostelen'7; (1 Cor. 15 : 10) te midden van miskenning verloor hij den moed niet.

Paulus was een dogmaticus, die een stelsel opbouwde, waaraan hij zelf groote waarde toekende ; zijn spitsvondige redenee-vingen hebben voor ons haar waarde verloren. Maar hij was tegelijk een mysticus, in wien Christus leefde, die openbaringen en gezichten had, (Gal. 2 ; 20 ; 2 Cor. 12 ; 1 verv.) een echt godsdienstige natuur, die zich in alles van God afhankelijk gevoelde, wiens triomflied des geloofs, wiens psalm op de liefde onvergetelijk zullen blijven. (Hom. 8 : 35 verv.; 1 Cor. 13).

Al was hij niet altijd verdraagzaam, (Gal. 1 -. 9), hij mag terecht de apostel der vrijheid heeten. Alles is het uwe \quot; /;Gij zijt tot vrijheid geroepenquot;. ^Wat niet uit innerlijke over-tuiging voorkomt, is zondequot;. „Een ieder zij in zijn eigen

3

-ocr page 44-

34

gemoed verzekerd/' (1 Cor. 3 : 22, Gal. 5 : IS, Rom. 14 : 23, 5).

In hem woonde een bijna vrouwelijk gemoed. Zijn vrienden beschouwt hij als zijn kinderen, voor wie een ruime plaats in zijn hart is, om wier liefde hij smeekt. (1 Cor. 4 : 14, 15; 2 Cor. 11 : 2, 11 ; 6 ; 11—13). Maar te ontkennen valt het niet, dat hij zijn tegenstanders niet weet te waardeeren. Scherp en bitter en achterdochtig kan hij tegenover hen zijn. (2 Cor. 11 : 13 verv.; Gal. 5 : 12). De zwakken in het geleof daarentegen kon hij niet slechts dulden, maar hij zou voor niets ter wereld hun aaaistoot willen geven (1 Cor. 8 ; 9 verv.; Rom. 14 : 1—3, 13.

(Na te lezen het schoone vers van de Génestet ;/de Heidenapostelquot; naar Béranger).

Paulus was dc eerste christelijke schrijver en heeft als zoodanig op de geschiedenis der christelijke kerk grooten invloed uitgeoefend. Meestal schreef hij zijn brieven niet uit eigen beweging, maar door vragen, hem door vrienden gedaan, of door omstandigheden daartoe genoodzaakt.

In het jaar 55 of 56 schreef hij een brief aan de Galaten, uit Efeze. De lezers, van keltischen oorsprong, hebben wij vooral in de groote steden: Ancyra, Pessinus, Tavium, te zoeken. Toen hij onder hen de eerste maal het evangelie predikte, was hij met groote liefde ontvangen. (Gal. 4 : 13 — 15). Maaibij zijn tweede bezoek was er veel veranderd : liet evangelie der joodsch-christelijke predikers had onder hen ingang gevonden en zij waren steeds meer van hem afvallig geworden. Als hij daarvan bericht ontving, meende hij hen ernstig te moeten waarschuwen ; de toon, dien hij in dezen brief aanslaat, de eenige, door hem eigenhandig geschreven, (6 : 11) is bitter en scherp.

In het eerste gedeelte van den brief (H. 1 en 2) geeft de apostel na een Inleiding een overzicht van zijn eigen leven, waarmede wij reeds kennis maakten. Zijn lezers konden daaruit

-ocr page 45-

35

zien, dat hij geheel zelfstandig, onafhankelijk zelfs van de voornaamste apostelen, zijn weg bewandeld had. In het tweede deel | (H. 3 en 4) tracht hij het recht van zijn evangelie , te handhaven door een beroep op de eigen ervaring zijner lezers en door bewijzen, aan de Schrift ontleend. Het laatste gedeelte i (H. 5 en 6) bestaat uit practische lessen, onder welke vooral behartiging verdienen: 5 ; 1, 13, 14, 25; 6: 1, 2, 7, 8, 15.

.

Te Efeze had de apostel mondelinge en schriftelijke inlichtingen uit Corinthe ontvangen, waar hij een gemeente gesticht had, die hem noopten haar een brief te schrijven, in het begin van het jaar 58. (Een brief aan dezelfde gemeente is verloren gegaan. Vgl. 1 Cor. 5 : 9).

De strijd te Corinthe wordt hoogelijk afgekeurd. (1 :10—4 -. 13). Sommigen noemden zich naar Paulus en Cephas, anderen naar Petrus en Christus. Vooral de laatste partij, die zich op haar persoonlijken omgang met Christus beriep, stond vijandig tegenover den apostel. Het is volgens hem een dwaasheid om in men-schen te roemen. De gemeente moest haar leeraars als dienaars van Christus beschouwen en dus Paulus, Apollos, Petrus, ja ook wereld, leven, dood, tegenwoordige en toekomende dingen het hare noemen.

Op verschillende vragen, hem door de Corinthiërs gedaan, wordt een antwoord gegeven. Al was hij zelf een voorstander van het ongehuwde leven, daarom wil hij het huwelijk niet afkeuren; geloovige en ongeloovige echtgenooten moesten bij elkander blijven, tenzij de laatsten scheiding wenschten. (H. 7). Wat het deelnemen betrof aan heidensche offerfeesten, voor zich zelf vond Paulus daartegen geen bezwaar. Maar zijn vrienden moesten niet vergeten, ,/dat de liefde stichtquot; en dat aan den zwakken broeder geen aanstoot mocht worden gegeven. (Hoofdst. 8—-10). Met de emancipatiezucht der corinthische vrouwen is de apostel alles behalve ingenomen en betreurt het misbruik, dat van de christe-

-ocr page 46-

36

lijke liefdemaaltijden gemaakt werd. (H. H). Onder de geestelijke gaven in de gemeente wordt aan de liefde de eerste plaats toegekend, die allereerst moest worden nagejaagd en zonder welke zelfs liet geloof geene waarde bezit. Boven de tongenspraak, het uit-stooten van onverstaanbare klanken in een toestand van liooge geestverrukking, staat de profetie, welke tot stichting, vermaning en vertroosting kan dienen. (H. 12—14). Ook over de vraag naar de opstanding der dooden bestond onder de Corin-thiërs verschil van gevoelen. Volgens Paulns »kunnen vleesch en bloed het koninkrijk Gods niet beërven.» Gelijk van den eersten Adam zonde en dood, zoo zijn van den tweeden genade en leven uitgegaan. Hij is de eersteling der ontslapenen en door de gemeenschap met hem worden allen levend gemaakt (H. 15). Eindelijk worden de lezers opgewekt, om op eiken rustdag iets voor de armen te Jeruzalem af tc zonderen. Weldra hoopt de apostel hen op zijn reis door Macedonië te bezoeken. aakt, staat vast in het geloof, gedraagt u mannelijk, weest sterk. Alles geschiede bij n in liefde !« (H. 16).

De berichten, die Paulns na het schrijven van dezen brief ontving, waren alles behalve verblijdend. Zijn joodsch-christelijke tegenstanders trachtten hem op allerlei wijzen bij de gemeente verdacht te maken en ontzegden hem liet recht zich een apostel te noemen, daar hij Jezus nooit gezien had. In Macedonië ontmoette hij zijn vriend Titus en schreef, waarschijnlijk uit Plii-lippi, onzen tweeden brief aan de Corinthiërs, tegen liet einde van 58, om zijn komst voor te bereiden. De toon, dien hij in het laatste gedeelte van den brief aanslaat, is zeer scherp.

In het eerste deel (H. 1—7) wordt de heerlijkheid dei-apostolische bediening besproken. De oude bedeeling der letter staat tegenover de nieuwe des geestes. ,/De letter doodt, maar de geest maakt levend». Door openbaring der waarheid zoekt hij zich aan der menschen geweten aan te bevelen. .Nog eens

-ocr page 47-

37

(H. S en 0) komt de rollecte voor Jeruzalem ter sprake en wordt op liet voorbeeld der arme gemeenten in Macedonië gewezen, die naar vermogen, ja boven vermogen hadden welgedaan. Op hartstóchtelijke wijze, soms ironisch, vaart de apostel uit tegen hen, die met aanbevelingsbrieven uit Jeruzalem waren gekomen, om zijn handel en wandel te Corinthe verdacht te maken. Hij had ziel) niet, gelijk zij, van onedele wapenen bediend. Geheel belangeloos had iiij het evangelie gepredikt en meer geaVbeid en geleden dan zij. Ook hij was een apostel, gelijk bleek uit de gezichten en openbaringen, hem ten deel gevallen. Weldra zou hij te Corinthe komen en dan niemand sparen (H. 10—13). sWeest blijde, wordt volmaakt, weest getroost, zijt eensgezind, leei't in vrede'' !

ïe Corinthe, waar Paulus spoedig na zijn laatste schrijven gekomen was, schreef hij in de eerste helft van het jaar 5 i een brief aan de gemeente te Home, die op zoovelen, vooral op een Luther, een ongelooflijken invloed hoeft uitgeoefend. Daardoor werd het hem duidelijk, waarom hij in zijn klooster door boetedoeningen en gebeden te vergeefs de rust voor zijn geweten gezocht had.

Boor zijn brief wilde de apostel zijn komst te Rome voorbereiden, waarnaar iiij reeds lang met hijgend verlangen had uitgezien. De bezwaren, die aldaar bij de Christenen uit de Joden tegen zijn arbeid als Heiden-apostel en tegen' zijn evangelie bestonden, moesten weggenomen woiden. De brief is in een uiterst verzoenenden geest geschreven.

Het thema van het eerste gedeelte van den brief (H. 1 —8) luidt: liet evangelie is een kracht Gods tot zaligheid voor ieder, die gelooft. Met een beroep op den treurigen onzedelijken toestand, waarin Joden en Heidenen verkeerden, wordt het bewijs geleverd, dat de ware gerechtigheid alleen door het geloof te verkrijgen is. Ook aan Abraham was reeds zijn

-ocr page 48-

38

geloof als vechtvaardigheid toegerekend. Al is de wet geen zonde, maar heiligen geestelijk, treurig is toch de toestand, waarin de mensch onder de wet verkeert, gelijk de apostel uit zijn eigen leven bewijst. Maar thans, nu hij van de wet verlost is, is hij verzekerd dat niets hem van de liefde Gods zal kunnen scheiden. Het tweede deel (H. 9—41) bevat de eigenlijke kern van den brief, üp de volgende vraag, die voor zijn lezers van groot gewicht was, moest het antwoord gegeven worden: Is het niet in strijd met de goddelijde beloften, dat slechts een klein deel van het uitverkoren volk tot de gemeente is toegetreden, terwijl de groote meerderheid uit voormalige Heidenen bestaat'? De lezers moesten niet vergeten, dat niet allen, die uit Israël zijn, tot het ware Israël behooren, maar alleen zij, die door het geloof geestelijke kinderen van Abraham zijn. Aan hun eigen ongeloof hadden de Joden het te danken, dat het door hen verworpen evangelie aan de Heidenen gebracht was. Maar Paulus zelf is een bewijs, dat God zijn volk niet verstooten heeft; naar Gods eeuwig raadsbesluit zou eens gansch Israël behouden worden. //Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen/

In een Aanhangsel (H. 12—14. De beide laatste hoofdstukken behooren niet tot dezen brief) worden schoone vermaningen gegeven, waarvan sommigen op den toestand der gemeente betrekking hebben Daar de Overheid door God is aangesteld, is ieder gehoorzaamheid schuldig aan den romeinschen keizer en moet de belasting betalen. De zwakken en de sterken in het geloof worden tot onderlinge waardeering opgewekt. Zij moesten zorgen, dat het christelijk geloof niet gelasterd werd. ,/De liefde zij ongeveinsd. Weest vurig van geest. Zegent en vervloekt niet. Verblijdt u met de blijden, weent met de weenenden. Indien het mogelijk is, houdt vrede met alle menschen. Legt kolen vuur op het hoofd van uw vijand. Overwint het kwade door het goede. Alleen de schuld der liefde blijve open ! Het koninkrijk Gods is gerechtigheid, vrede en blijdschap uit den heiligen geest. Laat

-ocr page 49-

39

ons najagen hetgeen tot flen vrede en de onderlinge stichting behoort.quot;

Wanneer wij de beide richtingen van liet apostolisch Christendom met elkander vergelijken, dan komt aan het Fanlinisme de voorrang toe boven het J oodsch-christendom. Al knnnen wij niet met sommigen Panlus den stichter van het Christendom noemen, hij heeft daarvan een wereldgodsdienst gemaakt, hoewel die in beginsel reeds vóór hem bestond. Godsdienst en vrijheid zijn bij hem onafscheidelijk verbonden, al was hij in de praktijk niet altijd getrouw aan het ideaal, dat hem voor den geest stond.

-ocr page 50-

III. DE NA-APOSTOLISCHE TIJD.

§ 9. INLEIDING,

Tot de voornaamste bronnen voor dit tijdvak, dat zich over ruim één eeuw uitstrekt, behooren, behalve enkele uitspraken bij heidensche schrijvers, Joseplms, het N. T., de apostolische vaders, de schriften der ketters, der bestrijders en verdedigers van het Christendom.

§ 10. DE JODEN EN DE UOMEINEN..

De afkeer der Joden vau de romeinsche heerschappij was gaandeweg toegenomen en bereikte zijn toppunt onder het bestuur van den landvoogd Gessius Floras. De Zeloten wekten tot den opstand op, terwijl de priesters, de gematigde Pharizeën, koning Herodes Agrippa II zicli daartegen verzetten. Vespa-sianus stond als bevelhebber aan het hoofd van het romeinsche leger en na zijn vertrek zijn zoon Titus. Nadat Galilea in het bezit der Romeinen was gekomen, werd de strijd in Jeruzalem voortgezet. Wat geen Jood verwacht had, geschiedde; ook de tempel werd in brand gestoken (5 Augustus 70). In de stad, die bijna geheel in puin lag, heersch-

-ocr page 51-

41

ten hongersnood en pest, terwijl hondertlcluizenrlen waren omgekomen. Onder de overgeblevenen moesten sommige Joden de spelen in de provinciesteden opluisteren, waar /.ij door wilde dieren verscheurd werden. Met zware ketenen beladen, volgden anderen den triomftoeht van Vespasianus cn Titus te Home, die ook de heilige vaten van den tempel, de gouden tafel der toon-brooden, de rollen der wet als teekenen hunner overwinning hadden medegevoerd. (De triomfboog van Titus te Home.)

Toen ,/de gruwel der verwoestingquot; gekomen was, (Matth. '24 ; 15 verv. Vs. 3—35 is een kleine Apocalypse, waarin de Christenen tot de vlucht werden opgewekt Misschien behoorde de schrijver onzer Openbaring tot de vluchtelingen naar Efeze) gingen vele Christenen naar de Overzijde van den Jordaan. Schriftgeleerden trokken naar Jamnia cn elders, waar zij scholen stichtten, de verklaringen der Schrift bijeenverzamelden en de verwachtingen der theocratie levendig zochten te houden.

Nog eens beproefden de Joden liet gehate juk der Romeinen af te schudden. Keizer Hadrianus wilde van Jeruzalem een hcidensche stad maken. Een Messias plaatste zich aan het hoofd van den opstand, Bar-Cochba, als de in Num. '24 : 17 verv. voorspelde sterrenzoon, geholpen door den beroemden Schriftgeleerde Rabbi Akiba. Met de talrijke troepen, die zich onder zijn vanen schaarden, kon hij het drie jaren lang (13'2—135) tegen de Romeinen volhouden, maar moest het eindelijk opgeven. De Messias viel in den slag, terwijl Akiba, volgens een jood-sche overlevering, met de woorden op de lippen ; //Hoor, Israël, de Heer uw God is een eenig God'' zon gestorven zijn. Op de puinhoopen van Jeruzalem verrees een heidensche stad, naar den keizer Aelia Capitolina genoemd. Op den berg Sion werd een tempel gebouwd, aan Jupiter Capitolinus gewijd, waarvoor het standbeeld van Hadrianus geplaatst werd. Voor den hei-denschen tempel moesten de Joden belasting opbrengen, terwijl het hun niet geoorloofd was de stad te betreden. De besnijdenis en de viering van joodsche feesten werden verboden. Het

-ocr page 52-

42

joodsche volksbestaan was vernietigd. (De legende van den wandelenden Jood).

Indien keizer Titns meende, dat hij aan het Christendom den genadeslag had toegebracht, dan vergiste hij zich. Juist de tempel belemmerde het in zijn vrije ontwikkeling. Nn in het jaar 135 de hoop van den Jood op de herbouwing van het heiligdom gebleken was ijdel te zijn, werd de band tusschen de Christenen uit de Joden en hun voormalige geloof'sgenooten langzamerhand losser. De eisch dat de Heidenen door het Jodendom tot het Christendom zouden komen, was onhoudbaar geworden In de gemeenten maakten bovendien de Heiden-

o ~

christenen reeds een groote macht uit. /00 sloten zich de vroeger vijandige partijen nauwer bij elkander aan. Nog andere oorzaken werkten daartoe mede, waarop wij thans de aandacht moeten vestigen.

§ H. De vervolgingen «er christenen.

Het gemeenschappelijk lijden brengt de menschen nader tot elkander. Zoo ging het den Christenen ook, die sinds de tweede eeuw tegenover een gemeenschappelijken vijand stonden. Voor dien tijd werden zij nog niet als Christenen vervolgd. Het edict van keizer Claudius (omstreeks 50), waarbij de J oden uit Rome verdreven werden, gold ook de Christenen, door wier toedoen onder de Joden oproerigheid ontstaan was. Niet om hun geloof werden de Christenen in het jaar 64 door Nero vervolgd, maalais brandstichters gestraft. Hadden zij onder Vespasianus en ïitus rust genoten, in het laatste jaar van Domitianus regeering (96) werd, behalve vele anderen, de consul Flavius Clemens gedood en zijn vrouw, Flavia Domitüla, naar het eiland Pandateria verbannen, beiden beschuldigd van atheïsme,

-ocr page 53-

43

de gewone aanklacht tegen de Christenen. Zijn opvolger Nerva liet hen, die van »goddeloosheid« en »een joodsch leven'' beschuldigd waren, terstond vrij of riep hen uit hun ballingschap terug.

Eerst onder Trajanus werd het Christendom bij de wet verboden. Plinius de Jongere, een stadhouder in Bithynië (van 111—113) had den keizer in een brief gevraagd hoe hij met de Christenen moest handelen. Ue tempels waren verlaten, de eeredienst werd geminacht, het offervleesch niet meer verkocht. Daarvan waren de Christenen, die de goden niet vereerden, voor den keizer niet offerden, geheime vergaderingen hielden, waar het schandelijk toeging, de schuld. Tot nu toe was door den stadhouder de volgende handelwijze gevolgd : Zij, die Christus niet wilden lasteren, die weigerden de goden aan te roepen en voor het beeld der keizers te offeren, werden gestraft; wie daarentegen hun Christendom, ^ecn dwaas bijgeloof,® verloochenden, liet hij vrij. Zoo werden dan ook in den laatsten tijd de heidensche tempels weder beter bezocht en het offervleesch meer verkocht. De keizer was over de tot nu toe door Plinius gevolgde gedragslijn zeer tevreden. Tn zijn .antwoord schreef hij, dat de Christenen niet mochten opgespoord worden. Maar wie als Christen werd aangeklaagd, moest gestraft worden. Wie evenwel zijn Christendom loochende e;n dit bewees door aan de heidensche goden te offeren, hem moest vergiffenis geschonken worden, ook al was zijn vroeger leven verdacht. Van anonieme aanklachten mocht geen kennis genomen worden, daar dit een zeer slecht voorbeeld zou zijn. Het Christendom was dus een ongeoorloofde godsdienst.

Tot de martelaren onder Trajanus'regeering behooren ; Simeon, die als bloedverwant van Jezus en van het geslacht van David bijzonder verdacht was, Ignatius, bisschop van Antiochië. De keizer bracht den winter van 115 te Antiochië door en ontkwam ternauwernood aan de vreeselijke aardbeving, die aldaar den 13en December woedde. Velen zagen daarin een straf van de goden over de goddeloosheid der Christenen, die de tempels

-ocr page 54-

44

niet meer bezochten. Waarschijnlijk is Ignatius to Antiochië tioor het volk aan de wilde dieren voorgeworpen. Volgens de traditie zou hij aan tien luipaarden, d. i. woeste soldaten, gebonden naar Rome gevoerd zijn, op zijn reis brieven aan verschillende gemeenten geschreven hebben, die met grooten eerbied ontvangen werden en aldaar in het amphitheater als martelaar gestorven zijn.

Terwijl de toestand der Christenen onder Hadrianus en Antoninus Pius dezelfde bleef, werd hij door Markus Aurelius nog verzwaard. //De wijsgeer op den troon.quot; Zijn Bekentenissen »over zichzelf,quot; waarin vele edele gevoelens voorkomen. He Stoïcijn, vvicn het niet do moeite waard was een nauwkeurig onderzoek naar de Christenen in te stollen, vaardigde het besluit uit, ,/dat zij, die nieuwe en onbekende godsdiensten invoeren, verbannen of onthoofd zullen worden, naarmate zij tot do hoogo-re of tot de lagere standen behoorden.quot; Volgens de sage had hij in den oorlog togen de Quaden, toon liet leger door hitte en dorst dreigde om te komen en de keizer to vergeefs de hulp der goden had ingeroepen, aan de Christenen de overwinning te danken gehad. Tot belooning zouden zij voortaan milder door don keizer behandeld zijn. (-}- 17 Maart ISO to Weenen).

Onder zijn regeeriug stierven velen als getuigen van hun geloof, o. a. Justinus de Martelaar, op wien wij later terugkomen, te Rome 165, op aanklacht van den wijsgeer Crescens ; Polycarpus, de grijze bisschop van Smyrna, waarschijnlijk in het jaar 106. Op raad zijner vrienden had zij zich op een landgoed nabij de stad teruggetrokken, voortdurend biddende voor allo gemeenten der wereld, gelijk zijn gewoonte was. Nadat zijn schuilplaats ontdekt is, wordt hij naar de stad gevoerd. Op de herhaalde aansporing om den keizer te huldigen en te otteren, antwoordt hij, dat hij daaraan geen gehoor kan geven. O]) den raad van den Proconsul, om Christus te lasteren, geelt hij ten antwoord : //86 jaren dien ik hem en hij hooft mij nooit onrecht gedaan; hoe zal ik mijn koning, die mij behouden heeft»

-ocr page 55-

45

verloochenen ?quot; Als alle pogingen van den Proconsul mislukken, laat deze driemaal door den heraut uitroepen : t/ Poly carpus heeft beleden, dat hij een Christen is.quot; Hierop volgt het geroep van Heidenen en Joden uit Smyrna: ^De/.e is de lceraar van Azië, de vader der Christenen, de verwoester onzer goden, die leert dat men niet ofteren en de goden niet vereeren moet.quot; Daar de dierengevechten geëindigd waren, moest Polycarpus levend verbrand worden. Nog elf anderen trof' hetzelfde lot. In 177 had een zware vervolging der Christenen in Gallië plaats, waarvan Lyon het middelpunt was. Onder de martelaren aldaar zijn vooral beroemd geworden : Pothinus, de negentigjarige bisschop en de slavin Blandina. »Ik ben een Christin; onder Christenen wordt niets kwaads verricht.quot; Volgens de legende weigerden zelfs de wilde dieren haar aan te vallen. Aan een paal vastgebonden, werd zij door een stier in de lucht geslingerd. Haar voorbeeld wekte velen op, om in hun geloof te volharden.

§ 12. De Ketters.

Nog een anderen vijand hadden de Christenen te bestrijden, die des te gevaarlijker was, omdat hij niet buiten het Christendom stond. Tegenover hen moesten zij de handen ineenslaan en vergeten, wat hen tot nu toe gescheiden had. Allereerst komen hier de Gnostieken in aanmerking, die zich uit het Oosten, hun oorspronkelijk vaderland, naar het Westen verspreidden.

Verschillende stelsels, naar Basilides, Valentinianus, Marcion enz. genoemd.

Een Gnosticus (van gnosis, d. i. kennis, wetenschap) was iemand, die de betrekking tnsschen God en de wereld, de onderlinge verhouding der godsdiensten wist te verklaren. Hij stond ■ver boven de geloovige, die op gezag moest aannemen, wat an-

-ocr page 56-

46

deren hem geleerd hadden. »Wij zijn menschen, de overigen slechts zwijnen en honden.quot;

In welke verhouding staan geest en stof tot elkander ? Het antwoord der Gnostieken luidde: heide zijn door een onoverkomelijke klove van elkander gescheiden. Tusschen het zinnelijk en het geestelijk leven van den mensch bestond dus geen verband. Zulk een scheiding moest óf tot ascetisme óf tot allerlei uitspattingen leiden, die als onverschillig beschouwd werden.

In welke betrekking staat God tot de wereld ? Antwoord : een onvolmaakte wereld als de onze kan niet door een volmaakt heilig Wezen geschapen zijn. Tusschen beide staan een menigte goddelijke wezens, (aeonen) die uit de hoogste godheid zijn voortgekomen. De laagste onder hen in rang, Jehovah, de god der Joden, had uit de eeuwige stof de wereld geformeerd. Om aan den strijd tusschen dit volk en de overige volken een einde te maken, had God den Christus op aarde gezonden, evenwel niet in een lichaam van vleeseh en bloed, waarmede de geest niet in aanraking kon komen. Met den mensch Jezus had de Christus zich bij den doop vereenigd, om hem straks weder te verlaten, toen deze ter dood veroordeeld was. De Christus had dus niet geleden en was niet gekruisigd. (Docetisme).

De meeste Gnostieken hadden hun eigen evangeliën en eere-dienst en moesten de feiten uit het leven van Jezus allegorisch verklaren. Judas, die ter wille der waarheid zijn Meester verraden had, was hun ideaal. Dat hun richting, wier bloei slechts van korten duur was, door kerkleeraars en, gelijk wij zien zullen, ook door schrijvers van het N. T. bestreden werd, valt gemakkelijk te begrijpen.

Beriepen de Gnostieken zich op de ware kennis, die zij van God bezaten, de Montanisten, op wie wij thans het oog moeten vestigen, waren de w are vromen, de leden der ware kerk. In dit ééne punt kwamen deze ketters overeen, dat beiden een aristocratisch karakter droegen.

Omstreeks de helft der tweede eeuw trok Montanus, vroeger

-ocr page 57-

47

priester van Cybele in Mysië, met twee profetessen, Priscilla en Maximilla, liet land door, om zijn nieuwe leer te verkondigen. Maar zij was grootendeels een terugkeer tot het oude, dat langzamerhand op den achtergrond was gekomen. Volgens Montanus was het einde der wereld nabij en zou het duizendjarig rijk weldra komen. Was niet hetzelfde in de apostolische eeuw gepredikt'? De perioden van de kindsheid en de j eugd der menschheid zijn thans voorhij en hebben plaats gemaakt voor die van den Paraeleet, die de beteekenis der Schrift leert verstaan en ons de regels geeft, waarnaar ons leven moet worden ingericht. Aan de profetie wordt groote waarde toegekend. Montanus zelf aanschouwde de waarheid in gezichten. De dagen, door den profeet voorspeld, waarin God zijn geest zou uitstorten over alle vleesch, waren thans gekomen. Boven het gezag der heilige Schrift staat de onmiddellijke getuigenis van den heiligen geest in ons binnenste. Op de vraag of zij, die Christus verloochend hadden, weder tot de kerk konden terugkeeren, werd een ontkennend antwoord gegeven. De ware kerk bestond slechts uit g e e s t e 1 ij k e n , d. i. uit dienaars van den heiligen geest, uit martelaars en uit strenge asceten, niet uit hen, die wereldsche vermaken najaagden en b. v. een tweede huwelijk hadden gesloten. Natuurlijk konden de eischen, door Montanus voor allen verplichtend gesteld, slechts door enkelen vervuld worden.

In de Montanisten is vooral te waardeeren, dat zij, hoewel in gebrekkige vormen, het persoonlijk godsdienstig geloof en de christelijke vrijheid zochten te handhaven. (Geestverwanten der Montanisten in later tijd: Katharen, Wederdoopers, enz.)

§ 13. De Verzoeninosgezinden.

Het is ons gebleken, welke omstandigheden hebben medegewerkt, om de partijen uit den apostolischen tijd nader tot elkander te brengen. Een vergelijk moest aan heiden welkom zijn. Maar dit

-ocr page 58-

48

son natuurlijk niet tot stand komen, tenzij van beide kanten iets werd prijsgegeven, de strijdleuzen van vroeger op den achtergrond traden of' geheel verdwenen. Vele schriften nit het N. T. dragen zulk oen min of' meer sterk sprekend conciliant karakter, gelijk uit een kort overzicht van de voornaamsten zal hlijken.

Al zijn er in ons Mattheüs-evangelie uitspraken, waarmede een Jood volkomen zou kunnen instemmen (5 ; 18, 19, 7 : 23, 23 : 28, 24 : 20), toeli komt ons daaruit ook een mildere geest tegen en is het hoven het particularisme van het .Toodsch-christendom verheven. Een overvloediger gerechtigheid dan die der Schriftgeleerden en Pharizecn wordt geëischt (5 : 20). Een geloof' als dat van den heidenschen hoofdman heeft Jezus in Israël niet gevonden (8 : 10). Van de Joden zal het godsrijk genomen en aan de Heidenen gegeven worden, (21 : 40, 20 : 16). Het evangelie des koninklijks zal in de gansehe wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, die voor den Zoon des mcnschen zullen vergaderd worden (24 :14, 25 ; 31 verv.). Alle volken moeten tot zijn leerlingen gemaakt worden. (28 ; 19).

In den brief van Jakobus (Waarom kan hij niet van den broeder van Jezus afkomstig zijn?) wordt de paulinische leer der rechtvaardiging uit geloof bestreden (2:14, verv.). Al staat hij nog op het standpunt der wet, zijn wet is de volmaakte wet der vrijheid. Voorrechten van Israël boven de Heidenen kent hij niet. Slechts de zedelijke geboden der wet hebben voor hem waarde (1 : 25,2 : 12.).

De onbekende schrijver van den brief aan de Hebreen (waarschijnlijk Joodsch-ehristenen tc Eome) wil zijn lezers waarschuwen om, te midden der vervolgingen, waaronder zij leefden, niet weder tot den godsdienst der vaderen terug te keeren. Daartoe schetst hij hun de heerlijkheid der nieuwe hodeeling boven de oude, van Christus hoven Mozes, van den Hoogepriester des nieuwen verbonds boven dien van het oudo. De geloofshelden uit vroeger en later dagen moesten ieder opwekken, om

-ocr page 59-

49

mei volharding- hun loopbaan te loopen. Het geloof' is de vaste verzekerdheid omtrent de onzichtbare wereld, die het voorwerp der hoop is, omdat zij niet gezien wordt. Christus is de gids en voleinder maar niet, gelijk bij Paulus, het voorwerp des geloofs. De leer van de rechtvaardiging alleen uit gelooi', die tot zooveel ergernis aanleiding gaf', komt hier niet voor. (Behartigenswaardige opwekkingen: 12:1 verv., 12—14,13 :1—-V).

Een paulinisch schrijver legt zijn apostel de verzoenende woorden in den mond, dat hij zich reeds verblijdt wanneer Christus gepredikt wordt, ware liet ook met onedele bedoelingen en al mocht hij een andere zijn dan die, welken Paulus verkondigd had. (Phil. 1 :15—18. Schoone belijdenissen : 3 :12—14, 4 :12,13.)

Daar de dwaalleeraars, die in de brieven aan de Colossensen en Efezen bestreden worden, in Paulus' tijd nog niet bestonden, kunnen deze brieven door den apostel niet geschreven zijn. (Col. 2 : 16—23, Efez. 4 : 6, 14, 20, 21).

Van een scheiding tusschen Christenen uit de Joden en uit de Heidenen is hier geen spraak meer. Dc gemeente vormt één lichaam en is gebouwd op het fondament der apostelen en profeten en wast in Christus, die de hoeksteen van het gebouw is, tot een heiligen tempel Gods op. Allen hebben een Heer, éen geloof, éen doop, éen God en Vader. De eenheid des geestes moet door den band des vredes bewaard worden. (Efez. 2 : 20, 21, 4 : 3—6).

[Na te lezen Efez. 4 ; 22—26, 29—32, 5:8— 21. Blijkens vs. 19 waren reeds kerkliederen in gebruik.]

Maar zou er een verzoening tusschen Joodseh-christenen en Paulinisten tot stand komen, dan was liet bovenal noodig, dat Petrus en Paulus nader tot elkander gebracht werden, zoodat de leuze: Petrus of Paulus voor een nieuwe plaats maakte; Petrus èn Paulus. Dit streven komt in sommige geschriften duidelijk uit.

4

-ocr page 60-

50

Tijdens de vervolging onder Trajanus werd aan paulinische gemeenten op naam van Petrus een brief geschreven. ('1 Petr.). Silas, een vriend van Paulus, is met de overbrenging van den brief belast, terwijl Markus, volgens de overlevering Petrus' medgezel, des schrijvers zoon heet (5 : 12, 13). Uit denpracti-schen brief komt ons een gematigd Paulinisme tegen. Van rechtvaardiging uit geloof is evenmin sprake als van rechtvaardi-arinü' uit de werken der wet. Door goede werken moesten

O O 0

de geloovigen de lasteringen der ongeloovigen weerleggen. (2 : 12).

Nog eens, ongeveer een halve eeuw later, werd aan dezelfde lezers, op naam van denzelfden schrijver, ecu brief geschreven. (2 Petr. 1 ; 1, 3 ; 1. Deze brief is voor een deel een copie van den brief van Judas). Wat hier vooral onze aandacht trekt, is dat Paulus de geliefde broeder van Petrus heet en diens wijsheid geprezen wordt, terwijl zijn brieven, hoewel moeielijk te verstaan, op een lijn met de heilige schriften van het O. T. gesteld worden. (3 : 15, 16).

Treilend was de overeenstemming, die er volgens het bock der Handelingen tusschen Petrus en Paulus bestaan had. Nagenoeg dezelfde wonderen waren door beiden verricht. Petrus was de eerste Heidenapostel. (10, 11 : 1—18). Allerminst was hij liet eens met de Judaïsten, die de besnijdenis voor den Heiden verplichtend achtten. (15 : 1—11). En Paulus was niet zoo onrechtzinnig geweest als men meende. Hij was gehecht aan de joodsche feesten, noemde zich een Pharizeer, die nooit tegen de wet of den tempel iets misdreven liad, ontzag de Joden en richtte zich met zijn prediking allereerst tot hen. (20 ; 16, 23 : 6, 16 : 3). Hij had toegegeven, dat de mensch gedeeltelijk ook door do wet van Mozes gerechtvaardigd kon worden. (13 : 39). Welke grond bestond er dus om Petrus en Paulus tegenover elkander te plaatsen ?

De catholieke Petrus-sage ging nog verder: beide apostelen waren de stichters der gemeente te Corinthe en te Rome. Zij kunnen evenmin gescheiden ^worden als zon en maan. Zij

-ocr page 61-

waren één van zin en verkondigden dezelfde leer; te zamen werden zij door Nero verhoord, veroordeeld en gedood. . De voorrang bleef evenwel aan Peti-us, die de eerste romeinsche bisschop was geweest, denzelfden dood als zijn Heer gestorven en in Nero's tuinen begraven was , terwijl Paulus , gelijk de Dooper, onthoofd was en buiten de stad een rustplaats gevonden had.

Gedenkteekenen te Rome, die van Petrus' verblijf aldaar getuigen: do kerk der heilige Pudenziana; San Pietro in Vincoli; de kapel D o m i n e quo v a d i s ? Volgens de legende ontmoet Petrus op zijn vlucht nit den kerker zijn Meester en vraagt hem: waar gaat gij heen? Ik kom te Rome, luidt het antwoord, om gekruisigd te worden. Maar zijt gij dan niet reeds eenmaal gekruisigd? Ik zag u den dood ontvluchten en wil daarom voor u gekruisigd worden. Heer, roept Petrus uit, ik ga en wil uw bevel volvoeren, waarop hij de bemoedigende taal verneemt : Vrees niet, ik bon met u !

Ons oordeel over de partij der verzoeningsgezinden kan niet in elk opzicht gunstig zijn. Dat zij tot waardeering, zoowel van Paulus als van do twaalven opwekten, dat de oude leuzen, die de partijen verdeelden en tot veel misverstand aanleiding gaven, op den achtergrond traden, was uitnemend. Dat zij brieven op naam van beroemde apostelen of van hun leerlingen schreven, duiden wij hun niet ten kwade, daar die gewoonte ook bij Grieken en Joden bestond en niemand tegen vroom bedrog eenig bezwaar had. Maar dat om des lieven vredes wil personen in een valsch daglicht gesteld werden, kunnen wij onmogelijk goedkeuren. Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat uit de geschriften der concilianten de taal der heilige overtuiging minder krachtig spreekt dan b. v. uit de brieven van Paulus. De geestdrift was bekoeld. Zelfs de wijze maagden sliepen, daar de bruidegom zich liet wachten. (Mt. 25 : 1 verv,). Hoe langer men

-ocr page 62-

52

te vergeefs naar zijn komst wachtte, des te meer was de hennuenng uoodig ; Bij den Heer zijn duizend jaren als één dag en is een dag als duizend jaren. (2 l'eti'. 3:8).

Wij zouden ons zeer vergissen, indien wij meenden, dat allen de partij der verzoeningsgezinden kozen. Er waren ultras ter rechter- en linkerzijde. In geschriften, die op naam van-den ons reeds bekenden Clemens gesteld zijn, staan de aposte en lijnrecht tegenover Paulus, die de toovenaar, de duizendkunstenaar, ' de vijandige mensch heet. Ter anderer zyde stond Marcion, een van de voornaamste hoofden der Gnostieken. Als leeraar te Rome verkondigde hij, dat er tusschen Jodendom en Christendom volstrekt geen verband stond. Mozes en de profeten waren geen voorgangers van Jezus, die met uit he ioodsche volk was voortgekomen. Met haat was deze vervuld geweest tegen de vromen uit het O. T., terwijl juist zij, die onder Israël goddeloozen heetten, hem aantrokken. De gcsclmtten c ei Joodsch-christenen werden door Marcion verworpen, die slechts een evangelie naar Paulus en 10 paulinische brieven aannam.

§ 14.. DE JOHANNEÏSCHE RICHTING.

„God is een geest, die in geest en in waarheid moet aangebeden worden.quot; „De geest der waarheid zal n m alle waarhen leiden.quot; „God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft m God en God in hem.quot; Zulke en dergelijke uitspraken kunnen wij alleen verwachten van iemand, die boven do partijen stond, waarbij tot nu toe onze aandacht bepaald werd.

In het vierde evangelie staan, evenals bij de Gnostieken, God en de wereld, licht en duisternis tegenover elkander. De wereld liet in de duisternis, haat het licht en kan den geest der waarheid niet aannemen. (1 : 5; 17 : 9, 10). Ook Jodendom en

-ocr page 63-

53

Ghristendom staan vijandig tegenover elkander en aan de kennis wordt een groote waarde toegekend (8 : 44, 45; 17 ; 3). Maar liier wordt geen scheiding gamaakt tussehen den mensch Jezus en Christus, het goddelijke wezen: hij, die uit den hemel is nedergedaald, is vleesch geworden en heeft onder de zijnen gewoond (1 : 14). Ook staat de kennis hier niet tegenover het geloof: zij, die niet zien en toch geloofd hebben, worden zalig gesproken (20 : 29).

Gelijk de Montanisten spreekt ook onze evangelist van den heiligen geest als den plaatsvervanger van den Christus, wiens werk hij voortzet, wien hij verheerlijkt, omdat hij aan de ge-loovigen verkondigen zal, wat uit het zijne genomen is. (14: 17, 26, 12 : 14, 15). Maar met hun di'oomerijen over het op handen zijnde einde der wereld, liet duizendjarig rijk enz. kan hij zich alles behalve vereenigeu.

In het oog van den schrijver heeft niet, wat eens geschied is, maar wat telkens plaats heeft en voor alle tijden geldt, het meeste belang. Zelf geeft hij te kennen, niet welk doel hij geschreven heeft (20 : 31). Hij klimt op tot hetgeen »in den beginne» was, tot het Woord, dat bij God en zelf God was, waardoor alles, wat bestaat, geworden is, dat in Jezus Christus vleesch geworden is. (1 ; 14). Hij is niet de mensch, die zich ontwikkelt en strijd voert tegen verzoekingen, maar de weg, de waarheid en het leven, het brood des levens, het licht der wereld, de goede herder, de opstanding en liet leven (14 : 6, 0 : 48, 9 : 5, 10 : 14, 11 : 25). Het is niet de volksleeraar, die hier spreekt in boelden en gelijkenissen ; zelfs zijn vrienden begrijpen hem niet (14 : 5, 8, 22). Alles is hier allegorie. Slechts aan weinigen is het vergund, de typische beteekenis der Schrift te verstaan. Zoo is de koperen slang van Mozes een afbeelding van Christus' verhooging aan het kruis, de Jakobsbron van het levend water, dat hij den zijnen te drinken geeft. (3 : 14, 4 : 6, 14). Getallen, namen van personen en plaatsen hebben hier een symbolische beteekenis. J)e wonderen

-ocr page 64-

54

zijn afbeeldingen van feiten, die niet tot de zichtbare wereld behooren en dienen, om de heerlijkheid van den Christus te openbaren (2 : 11, 9 : 3, 11 : 9). Voor den waren geloovige zijn zij onnoodig, daar hij gelooft, zonder te zien (20 ; 29).

De onbekende schrijver van dit evangelie, dat niet lang vóór de helft der tweede eeuw kan geschreven zijn, was met de jood-sche en grieksche wijsheid, gelijk zij vooral te Alexandrië geleerd werd, bekend. Zijn kunstwerk was oorspronkelijk slechts voor enkele uitverkorenen, waarschijnlijk te Efeze, bestemd. Reeds een kerkvader uit de derde eeuw noemde het een gcestelij k evangelie. In den godsdienst van Jezus heeft hij de kiemen van eeuwig leven, van wereld hervormende kracht ontdekt.

(H. 21, waarschijnlijk van den schrijver van 1 Joh. afkomstig, heeft Petrus, die in dit evangelie op den achtergrond treedt, in zijn eer zoeken te herstellen. Aan hem draagt de verheerlijkte Heer de zorg voor zijn gemeente op, waaraan hij getrouw zou blijven totdat hij als martelaar heenging. Petrus sleept het net met de 153 visschen [de heidensche gemeenten, waar de apostelen met vrucht zouden werken] aan land).

|)e schrijver van 1 Joh. staat op een verren afstand van den evangelist, wien hij tracht na te volgen. Het geestelijk komen van den Christus heeft hier weder plaats gemaakt voor zijn zichtbare wederkomst (2 : 18, 28). De Gnostieken worden duidelijker en feller bestreden. Zij zijn Antichristussen, omdat zij loochenen dat Jezus de Christus is. (2 ; 22) Zonder broederliefde is er geen liefde tot God. In de liefde is geen vrees (4 : 18 verv.).

§ 15. De besthijdeks van het Christendom.

Sinds de helft der tweede eeuw begonnen heidensche wijsgee-ren het Christendom te bestrijden. Het was niet voldoende om, gelijk vroeger, met voorname minachting op dat «afschuwelijk bijgeloof® neer te zien, het moest ook weerlegd worden. Zij ergerden zich aan het Christendom omdat het van den godsdieust

-ocr page 65-

55

der vaderen afweek, een zonde in het oog dev ronsevvatieve Romeinen. Het was een doorn in hun oog, dat de Christenen een kleinen staat op zichzelf' vormden, aan den keizer de hulde weigerden, die hem toekwam. Hun voorliefde voor armen en verdrukten, op wie zij laag neerzagen, was een dwaasheid.

])o ernstigste bestrijder van het Christendom was zeker Celsns. Op zijn reizen door Phoeuicië, Palestina en Egypte, ook te Rome, zijn woonplaats, had hij met Christenen kennis gemaakt. Ook sommige boeken van het O. en het N. T., enkele leeringen der Gnostieken waren hem niet onbekend. Omstreeks het jaar 175 schreef hij onder den titel ,/Een waar woordquot; een weerlegging van het Christendom. Wij kennen dit werk, dat met vele heidensche geschriften waarschijnlijk volgens een keizerlijk edict uit de 5de eeuw verbrand is, alleen uit de weerlegging, door den kerkvader Origenes, omstreeks fiO jaar later, daarvan gegeven, waaruit wij bij benadering de voornaamste bedenkingen van den wijsgeer kunnen opmaken.

Eerst laat Celsus een .lood optreden, die op .lezus' lage afkomst wijst, daar zijn vader een romeinsch soldaat, zijn moeder een overspeelster was geweest. In Egypte had hij eenige tooverkunsten geleerd en gaf zich in zijn land voor een toove-naar uit, hoewel hij eigenlijk een ellendige bedrieger was. Bij zijn veroordeeling was hij gevlucht en door een zijner leerlingen verraden. Was hij opgestaan uit den dood, dan had hij zich aan zijn rechter, aan zijn vijanden moeten vertoonen. De ■lood vaart heftig uit tegen zijn voormalige geloofsgenooten, die van de wet afvallig waren geworden en zich onder zijn volgelingen geschaard hadden.

Maar Celsus vindt zelf dien strijd tnsschen Joden en Christenen belachelijk, een strijd ,/Om de schaduw van een ezel.quot; Hij zal met betere wapenen strijden. De Christenen zijn omwentelingsmannen, die eerst tegen de Joden opstonden en langzamerhand onder elkander gingen twisten. Hun aanhangers bestaan voor een groot deel uit onmondigen en kinderen.

-ocr page 66-

56

Schoenlappers worden dooi- hen boven geleerden gesteld ! De menschwording Gods, die zij prediken, is een dwaasheid. TToe kan de Onveranderlijke een menschelijk lichaam hebben aangenomen? Dwaas is de bewering der Christenen, dat God alleen om don mensch alles gemaakt heeft; men zou met hetzelfde recht kunnen zeggen : om de mieren en vliegen. Ieder moet de wetten van zijn land en deiv godsdienst zijner vaderen in eere houden en daarom hadden de Christenen, die van de Joden afstammen, zich nooit van deze moeten afscheiden. Wat er in de christelijke zedeleer goed is, is aan 1'lalo ontleend, naar wien zij moesten hooren, daar hij de beste leeraar der theologie is. Hun afkeer van tempels, altaren, demonen, die de lucht, spijzen en dranken geschapen hebben, is zonder grond. Ten onrechte beweren zij, dat de heidensche goden dood en de orakels zonder waarde zijn. Heeft God aan den keizer de hoogste macht gegeven, dan is het natuurlijk dat hij hen straft, die weigeren hem te huldigen.

Ook het evangelie van de waarde van eiken mensch was in liet oog van Celsus een dwaasheid, gelijk uit de volgende woorden blijkt. »Gij kunt de natuur van gevallen mensciien niet veranderen ; helpt hen, die zichzelve helpen en laat dwazen en zondaars oogsten, wat zij gezaaid hebben/'

Van geheel anderen aard is de bestrijding van het Christendom door Lucianus, een tijdgenoot van Celsus. Hij bediende zich van het wapen der satire. De Christenen waren in zijn oog dwepers, volgelingen van een gekruisigden sophist. Hij maakte zich vroo-lijk over hen, die in gemeenschap van goederen leefden, elkander broeders noemden, als martelaren voor hun geloof stierven en in den waan verkeerden, dat zij eeuwig zouden leven. In een historischen roman, getiteld: Peregrinus Proteus, wordt der Christenen lichtgeloovigheid belachelijk gemaakt. De inhoud komt in het kort hierop neer ; Op zijn reizen kwam Peregrinus ook in Palestina, waar hij zich bij de Christenen aansloot, die hem bijzonder aantrokken. Om zijn geloof in de gevangenis ge-

-ocr page 67-

57

worpen, ontving hij daax- bezoeken van weduwen en weezen, van gezanten uit verschillende gemeenten en werd met geschenken overladen. Nadat hij uit zijn kerker verlost was, keerde hij naar 1'arium, (in het Westen van Klein Azië) zijn geboorteplaats, terug, vanwaar hij had moeten vluchten, omdat hij zijn vader vermoord had. In de volksvergaderingen trad hij als wijsgeer op en verhaalde, dat hij liet gansche vermogen van zijn vader aan de stad had geschonken. Na wederom zijn land verlaten te hebben, volgt een zeer avontuurlijk leven. Met de Christenen kan hij het niet meer vinden. In Egypte wordt hij een leerling der cynische wijsgeeren. Uit Ttalië wordt hij verjaagd, omdat hij tegen den keizer optreedt. In Griekenland predikt hij don opstand tegen de Romeinen. Hij woont de olympische spelen van het jaar 164 bij en kondigt in een geschrift aan, dat liij zicli zal laten verbranden. Hij wil de men-schen een voorbeeld geven van doodsverachting. Door een menigte wijsgeeren vergezeld, bereidt hij zich tot den marteldood voor. Na lang aarzelen werpt hij zich in de vlammen met de bede : „Geesten mijner vaderen, neemt mij vriendelijk op V' Andere tegenstanders van het Christendom weten te verhalen van de nachtelijke bijeenkomsten der Christenen, waar het vrij liederlijk toegaat. Onschuldige kinderen dooden zij en drinken hun bloed. Zij vereeren een ezelskop en aanbidden een misdadiger, die de zwaarste straf' heeft ondergaan. Omdat zij meenen uit de onderwereld te zullen opstaan, zijn zij tegen de verbranding van lijken.

§ 16. DE APOLOGETEN.

Het spreekt vanzelf, dat de bestrijding van het Christendom niet onbeantwoord kon blijven. De beschuldigingen moesten weerlegd en de bewijzen voor de waarheid van den aangevallen godsdienst in het licht gesteld worden. De strijdschriften lokten

e e

n

e

e •e n n n s.

te Is lit 311

in ■ :

de

et

en

I

)m au

vs,

,0' J

m-

en

sen rdt ud ms die ge

-ocr page 68-

58

apologiën uit. Toch waren reeds vroeger onder den druk flor vervolgingen verdedigingsschriften verschenen.

Onder de Apologeten neemt Justinus de Martelaar een voorname plaats in, in het begin der 2de eeuw te Flavia Neapolis (het oude Siehem in Samaric) geboren. Na verschillende scholen der wijsbegeerte bezocht te hebben, vond hij nergens vrede. Hij verhaalt de geschiedenis zijner bekeering. De kennismaking met een bejaarden Christen, vooral het leven der Christenen en hun volitarding in het geloot leidden hem tot het Christendom. Te Home trad hij als leeraar op en schreef daar twee apologiën van het Cliristendom. Uit de eerste, aan Antoninus Pius en zijn beide aangenomen zonen, aan den senaat en het romeinsche volk opgedragen, omstreeks het jaar 1 (30, stippen wij de voornaamste punten aan : a. Het is onbillijk dat de Christenen vervolgd worden om den naam, dien zij dragen, terwijl naar hun loven geen onderzoek wordt gedaan, b. Wij worden van atheïsme beschuldigd, omdat wij de demonen niet huldigen, terwijl Socrates om dezelfde reden ter dood werd veroordeeld. De logos, de rede, die in Jezus Christus mensch is geworden, heeft ook door Socrates tot de (irieken gesproken, c. Beschuldigt men ons van waanzin, dat wij aan een gekruisigden mensch de tweede plaats toekennen na den eenigen God, dit is een mysterie, d. De geheele geschiedenis van Christus is in het O. T. voorspeld, e. De beschuldigingen tegen nachtelijke bijeenkomsten der Christenen worden weerlegd, terwijl een beschrijving gegeven wordt van doop, avondmaal, liefdemaaltijden, Zondagsviering enz., gelijk die bij hen plaats hebben. «Des Zondags komen wij te zamen, omdat God op den eersten dag het licht heeft geschapen en onze Heer op dien dag is opgestaan. Na de voorlezing uit de gedenkschriften der apostelen of uit de profetische boeken spreekt de voorganger een woord van opwekking en vermaning. Daarna bidden wij gezamenlijk. Uit de giften der rijken, door ons ingezameld, worden weduwen, weezen en kranken ondersteund.quot;

-ocr page 69-

59

In het Gesprek met den Jood Trypho weerlegt Jus-tinus de beschuldigingen, die de Joden tegen de Christenen inbrachten. Opmerkelijk is hier vooral do vijandige houding tegen de Joden. Van hen zijn de lasterlijke geruchten afkomstig, die de Heidenen omtrent de Christenen verspreiden. Zij hebben de iieilige schriften verminkt.

De schoonste apologie uit de 2de eeuw is De brief' aan Diognetu s, die wel een plaats verdiend had onder de boeken van het N. T. en terecht seen pronkstuk der oude christelijke letterkunde» genoemd is. Hier wordt de nadruk op het leven der Christenen gelegd. Wij laten de volgende schoonc woorden volgen : Zij trouwen, gelijk anderen en verwekken kinderen, maar leggen hun kroost niet te vond. Zij houden gemeenschappelijke» maar geen gemeene maaltijden. Zij zijn in het vleesch, maar leven niet naar liet vleesch. Zij houden de vastgestelde wetten en overtreffen die in hun leven. Zij hebben allen lief en worden door allen vervolgd. Zij worden gedood en ziet! zij leven. Zij Ijjden armoede en maken velen rijk. Hoewel zij gebrek aan alles hebben, hebben zij in alles overvloed. Zij worden gelasterd en gerechtvaardigd, gesmaad en zij zegenen. Om het in één woord te zeggen : wat de ziel is in het lichaam, dat zijn de Christenen in de wereld. Zij wonen in de wereld, maar zijn niet van de wereld. Karig van spijs en drank voorzien, wordt de ziel krachtig; zoo nemen ook de Christenen te midden der vervolgingen dagelijks in kracht toe.«

Waarom kunnen de apologiën der oude Christenen ons niet meer voldoen'? Wie zou de beste Apologeet van het Christendom zijn'?

-ocr page 70-

IV. DE CATHOLIEKE KERK.

§ 17. INLEIDING.

C

In het jaar 3123 was Constantijn de (jrootc alleenheerseher geworden en sloot, hij zich bij de Christenen aan. Hier eindigt ons overzicht, al is do geschiedenis der catholieke kerk in de vierde eeuw nog niet geëindigd. Als bronnen kunnen heiden-sclu: en christelijke schrijvers en de Handelingen der martelaren gebruikt worden.

§ 18. DE VERHOUDING DER CHRISTENEN TOT DEN UOMEINSCHEN STAAT.

Na den dood van Markus Aurclius in 180 genoten de Christenen gedurende 70 jaar een bijna onafgebroken rust. Verschillende oorzaken werkten daartoe mede ; de keizers dezer periode waren meer Oosterlingen dan Romeinen, zoodat de belangstelling voor den godsdienst van den staat bij hen zeer gering was ; het Christendom, dat zich krachtig uitbreidde, kon niet langer als een nieuwe godsdienst beschouwd worden; er openbaarde zich een richting', die de goden van alle godsdiensten in een Pantheon wilde vereenigen.

Commodus (180—192) stond onder den invloed zijner bijzit

-ocr page 71-

61

Marcia, een Christin, en was daarom den Christenen uunstiu- gezind, al werd hun recht nog' niet erkend.

Septimius Severns (193—211) verbood de overgangen dei-Heidenen, zoowel tot het Jodendom als tot het Christendom. Hoewel de uitbreiding der Christenen bij de wet verboden was, werd toch in zekeren zin hun recht van bestaan erkend. De vervolgingen in Afrika (197—200, 202—205, 211), waarbij vooral Perpetua en Eelicitas onder de martelaars genoemd worden, hadden voornamelijk op de ketters, de Montanisten, betrekking. Dat bij een vervolging in Gallic Irenaeus, de bisschop van Lyon, als martelaar zou zijn omgekomen, is een sage. Op aandrang van de gemalin des keizers, Julia Domna, die den omgang van wijsgeeren en geletterden zocht, werd door Philostratus een levensbeschrijving gegeven van Apollonius van Tyana. Verschillende trekken zijn aan het beeld van Jezus ontleend. Een hei-densche Christus werd naast dien der Christenen geplaatst, maar niet vijandig tegenover hem. In de omgeving van dezen keizer meende men, dat een gezuiverd Heidendom met het Christendom zeer goed samen kou gaan.

Heliogabalus (218—222), vroeger priester in den zonnetempel te Emesa in Syrië, had als Oosterling eenige voorliefde voor het Christendom, dat in zijn vaderland geboren was. In zijn tempel was plaats voor heidensche goden en godinnen, voorden God der Joden en der Christenen, al werden allen beneden zijn eigen God gaplaatst.

De moeder van Alexander Severns (222-235), Mammaea, liad een groote voorliefde voor de Christenen, al is zij misschien zelve niet tot het Christendom overgegaan. Zelf was de keizer een godsdienstig eclecticus, die de morgenuren gaarne in zijn kapel doorbracht, waaide beelden van Jupiter, Serapis, Orpheus, Apollonius van Tyana naast die van Abraham en Christus een plaats vonden. Hij had eerbied voor eiken godsdienst en wilde, dat ook de Christenen geduld werden. Zijn voornemen om voor Christus een tempel te bouwen werd verhinderd door hen, die vreesden,

-ocr page 72-

62

dat dan allen Christenen zouden worden en de heidensclie tempels onbezocht zouden blijven. Op zijn paleis en andere publieke gebouwen liet hij het opschrift plaatsen ; „Wat gij niet wilt, dat men u doet, doet dit ook aan anderen niet/' Hij was beminnelijk in den omgang, eenvoudig, rechtvaardig en strafte zonder aanneming des persoons de beambten, waartoe ook Christenen behoorden, die zich aan bedrog schuldig maakten. De vervolgingen der Christenen onder zijn regeering zijn gebleken verdicht te zijn.

Philippus Arabs (243—249) was waarschijnlijk de eerste christelijke keizer, al kon hij nog geen wet uitvaardigen tot bescherming der Christenen.

Toen zijn opvolger Decius op den troon kwam, (249—251) was de romeinsche staat in verval, het Heidendom krachteloos o-ewovden. Het Christendom, dat onder de niet-romcinsche keizers een macht was geworden, moest uitgeroeid worden. De afvalligen moesten tot den godsdienst der meerderheid teruggebracht worden. Allen stadhouders der provincies werd door Decius bevolen om de Christenen, maar vooral de hoogere standen, de bisschoppen, de presbyters, de diakenen, de geleerden en senatoren tot den godsdienst der vaderen terug te brengen. De lange rust, door de Christenen genoten, maakte dat velen ontrouw werden aan hun geloof en niet weinigen vluchtten.

Onder Decius werd de laatste Apocalypse geschreven, toen de Gothen den Donau waren overgegaan, om tegen Rome op te trekken. In het «Gedicht van Commodianus« is Nero nog de Antichrist, die uit de hel terugkeert, terwijl de val van het romeinsche rijk als nabij wordt voorgesteld.

Onder Gallienus (253—260) genoten de Christenen rust en kregen de plaatsen, waar zij gewoon waren samen te komen, terug.

Bij de troonsbeklimming van Diocletianus (284—305) verkeerde het Christendom in ongekenden bloei. In het oog van den keizer

-ocr page 73-

63

was tiet een misdaad,, wanneer men een ouden godsdienst door een nieuwen wilde vervangen. Maar kon het Christendom dan nog' als een nieuwe godsdienst beschouwd worden ? De vervolging begon in het leger tegen hen, die niet aau de offers wilden deelnemen. Verschillende edicten werden tegen de Opzieners en eindelijk tegen alle Christenen uitgevaardigd. Maar al spoedig bleek, dat die vervolgingen vruchteloos waren. In 811 gaven de drie regenten Galerius, Licinius en Constantijn een edict, waarbij het Christendom als een wettige godsdienst erkend werd. Na zijn overwinning op Maxentius (De sage van liet teeken van tiet kruis aan den hemel, waaraan Constantijn de overwinning dankte) gaf Constantijn met Licinius een edict van verdraagzaamheid, waarop in 313 dat van Milaan volgde: aan de Christenen en aan de belijders van andere godsdiensten werd volkomen vrijheid geschonken ; aan de Christenen — niet aan de ketters onder hen — moesten hun gebouwen en kerkelijke goederen teruggegeven worden. Licinius, die weder voor het Heidendom partij gekozen had, werd in 323 door Constantijn overwonnen ; deze trad als alleenheerscher op en werd Christen, hoewel hij zijn doop nog 1 i jaar uitstelde.

De onmacht van liet Heidendom was gebleken en Constantijn koos uit staatkundige bedoelingen partij voor het Christendom.

If). De overleveiung en het episcopaat.

Zou de kerk een catholieke zijn, dan moest onder haar belijders eenheid van toer bestaan. Tegenover de ketters kon men zich niet op de Schrift beroepen, daar deze op verschillende wijzen verklaard werd en ook de ketters zich op haar beriepen. De apostolische overlevering werd de grondslag de kerk. Maar wat hieronder te verstaan'? Christus had zijn leer, die hij van God ontvangen had, aan de apostelen gepredikt, gelijk zij op hun beurt aan de door tien srestichte a-emeenten. Wat deze dus

-ocr page 74-

64

gemeenschappelijk beleden, moest voor de ware christelijke leer gehouden worden. De zwakheid dezer bewijsvoering is voor ieder duidelijk. De eenheid van de leer der apostelen bestond slechts in de verbeelding der kerk.

Maar aan de apostolische gemeenten in haar geheel kon natuurlijk niet de beslissing worden overgelaten, wat als apostolische waarheid moest worden aangenomen. /00 traden de bisschoppen, de opvolgers der apostelen, de plaatsvervangers van Christus als dragers der apostolische overlevering op.

In de eerste gemeenten was van een geestelijkheid, die boven de gemeenten stond, nog geen sprake. Elk moest een geestelijke zijn. (1 Cor. 3 : 1 verv.). Wie tot dc eerstelingen der gemeente behoorde en zijn huis voor de openbare samenkomsten beschikbaar stelde, kreeg vanzelf eenigen invloed boven anderen. (16 ; 15, 1 (i). De verschillende ambten waren onder de leden verdeeld in overeenstemming met dc gaven, aan elk geschonken. (12 ; 28 verv.). Allen waren broeders onder elkander, terwijl de heilige kus het zinnebeeld der broederschap was. (16 ; 20). Paulus beschouwde zich als den geestelijken vader der gemeente te Corinthe, (4 ; 14) die geen heerschappij over haar geloof wilde voeren, maar een medewerker harer blijdschap wenschte te zijn. (2 Cor. 1 : 24). Tot vermaningen, niet tot bevelen voelde hij zich gerechtigd, (i Cor. '14 ; 26 verv.)

Later werd het anders, gelijk uit de zgn. pastoraalbrieven blijkt (2 Tim., Titus, 1 Tim.), tegen de helft der tweede eeuw geschreven. De kettersche dwalingen der Gnostieken worden hier bestreden. Tegenover de scheurmakers, halstarrige beuzelaars en verleiders als zij waren, moest de gezonde leer gehandhaafd worden. (1 Tim. 1 : 10, 6 : 3 verv. ,4:2, Tit. i : 10 verv.). Er is een kerkelijk college, dat door handoplegging tot hot ambt moet gewijd worden. (1 Tim. 4 : 14). Wie voor de tweede maal getrouwd was, werd voor kerkelijke bedieningen ongeschikt o-erekend. ( 3 ; 2, 12). Wij vinden hier reeds de eerste sporen van kerkelijke tucht. Een scheurmaker moest eerst met zachtmoedig-

-ocr page 75-

65

heid terechtgebracht, maar na een eerste en tweede vermaning aan zijn lot overgelaten worden. (Titus 3 : 10, li). In ïimo-thetts begint zich reeds het beeld van den bisschop te vertoonen.

Volgens de brieven van Ignatius (omstreelcs 170) is de bisschop onmisbaar voor de kerk, die aan hem onbepaalde gehoorzaamheid schuldig is. De vermaning wordt reeds vernomen: „doet niets zonder den bisschop/'

Veel verder gaan de brieven van Cyprianus, den bisschop van Carthago ( 258). De bisschop is de plaatsbekleeder dei-apostelen en wie niet met hem is, behoort ook niet tot 'de kerk, buiten welke geen zaligheid is te vinden.

Daar de bisschop te Rome aan het lioot'd eener gemeente stond, die door dc beide apostelen Petrus en Paulus heette gesticht te zijn, meende hij daaraan het recht te kunnen ontleenen, om zich boven de anderen bisschoppen te verheffen. Maar dit ging zoo gemakkelijk niet, gelijk o. a. uit den Paschastrijd zou blijken. Het gold hier de vraag of de Christenen hun Paaschfeest, gelijk de Joden, op den 14den van de maand Nisan zouden blijven vieren, of op den Zondag der opstanding, welke op dien datum volgde. In Klein-Azie wilde men de oude gewoonte behouden, in het Westen daarvan afwijken. Anicetus van Rome en de beroemde Polycarpus van Smyrna konden het niet eens worden, maar scheidden in vrede van elkander. Ongeveer een halve eeuw later werd de strijd hernieuwd. De bisschoppen van Klein-Azië, aan wier hoofd Polycrates van Efeze, beriepen zich op het gezag van apostelen, die op den 14den van Nisan liet Paaschfeest gehouden hadden. Volgens hen moest men God meer gehoorzamen dan menschen. Zij werden door Victor, den bisschop van Rome, in den ban gedaan, hoewel velen zijner ambtgenooten daarover hun afkeuring te kennen gaven.

Ook de vraag of de doop, door ketters bediend, geldig was, lokte een hevigen strijd uit tusschen den reeds genoemden Cyprianus en Stephanus te Rome, die haar bevestigend beantwoordde.

5

-ocr page 76-

66

Ook hier, evenals in den Paschastrijd, behaalde liet gevoelen van Rome in de kerk de overwinning.

Het is duidelijk, dat tusschen het oorspronkelijk Christendom en de catholieke kerk een breeds klove ligt.

§ 20. Christelijke Scholen.

Tot de beroemdste scholen, waar de christelijke theologie beoefend werd, behoorde die te Alexandrië. Hier, waar de weten-schappen bloeiden, moest de waarheid van het Christendom op wijsgeerige gronden bewezen worden. Gelijk de wet de Joden, had de wijsbegeerte dc Grieken voor het Christendom voorbereid. Onder haar leeraars muntten vooral Clemens van Alexandrië en Origenes uit. Dc laatste, een leerling van den eersten, had een veelbewogen leven. Heeds als zeventienjarig jongeling wenschte hij met zijn vader voor zijn geloof te sterven, waarom hij ^de trouwe zoons eens martelaarsquot; genoemd werd. Hij moest zijn vaderstad, waar liij als leeraar grooten opgang maakte, verlaten en bezocht verschillende landen. Te Home ergerde liij zich aan hot zinnelijk leven der geestelijken. Gedurende eenige jaren was hij te Caesarea werkzaam en vormde daar een groot aantal leerlingen. Zijn leven eindigde in 254 in de gevangenis te Tyrns.

Tot zijn voornaamste werken behooren de reeds genoemde bestrijding van Celsus en een uitgave van het O. T. (H e-xapla). De leer der lichamelijk opstanding en van een duizendjarig rijk werd door hem bestreden. Dc te Alexandiië geliefde allegorische verklaring stelde licm in staat liet bewijs te leveren, dat deze leer in de Schrift niet gevonden werd. Volgens Origenes was de logos, het afschijnsel van Gods heerlijkheid, door Gods wil van eeuwigheid geschapen en had zich met de menschelijke ziel in Christus vereenigd. Daarom werd hij de voorlooper der als ketters veroordeelde Arianen-genoemd. Hoe-

-ocr page 77-

67

wel hij grooten invloed op de kerk uitoefende en een menigte aanhangers vond, is hij nooit pobulair geworden.

De school te Carthago was afkeerig van alle wijsgeerigc bespiegelingen. Haar voornaamste vertegenwoordigers waren Ter-tullianus en Cyprianus. De eerste, vroeger een Heiden (^eens blind, zonder het licht van den Heer7'), werd eerst op den leeftijd van 36 jaar een Christen, sloot zich later bij de Montanisten aan en stierf als presbyter te Carthago, omstreeks 220. Er kou volgens hem tusschen wijsbegeerte cn Christendom evenmin eenige gemeenschap bestaan als tusschen licht en duisternis, tusschen Athene en Jeruzalem, tusschen ketters en Christenen. Wat ongerijmd is, moest geloofd worden. »Dat de Zoon Gods gestorven is, verdient geloof, omdat het dwaas is ; het is zeker dat hij, begraven, opgestaan is, omdat het onmogelijk is.« Van hem is het schoone woord afkomstig: »de ziel is van nature Christin». Zijn werken werden dagelijks bestudeerd door Cyprianus, en als hij er een wilde opslaan, zeide hij tot zijn dienaar : ))geef mij mijn meester.® Als bisschoj) van Carthago ijverde hij voor de eenheid der kerk, in welker gemeenschap alleen de genade Cods kon verworven worden.

§ 21. De eeeedienst.

Met was een ergernis voor de bestrijders van het Christendom der tweede eeuw, dat de Christenen geen tempels, altaren en heelden hadden. Ten tijde van Alexander Severus kwamen zij in afzonderlijke gebouwen samen. De meening, dat zij tijdens de vervolgingen in de Catacomben hun godsdienstige samenkomsten hielden, mag als verouderd beschouwd worden.

Aan den Zondag werd reeds vroeg een bijzondere beteekenis gehecht (1 Cor. 16 ; 2). Wanneer deze de plaats van den jood-schen Sabbat innam, is niet met zekerheid te bepalen. De oudste feesten waren het Paasch- en Pinksterfeest, die de Christenen van de Joden overnamen. Aan het eerste feest ging de Quadragesima vooraf (een vastentijd van 40 uren, later van 40

-ocr page 78-

68

dagen). Het Epiphaniënfeest was of aan Jezus' doop of aan zijn geboorte gewijd. Het jongste feest uit deze periode is het Hemelvaartsfeest. De martelaren werden nog niet vereerd, maar liun sterfdag werd herdacht in de onderaardsche begraafplaatsen.

Aan den doop, die door onderdompeling geschiedde, ging het onderricht vooraf. Als de doopeling uit het water was opgestegen, had de handoplegging onder aanroeping van den heiligen geest plaats. Nog in de derde eeuw hadden velen bezwaar tegen den kinderdoop, daar alleen zij, die Christus hadden leeren kennen, Christenen konden worden. Reeds vond het denkbeeld ingang, dat door den doop vergiffenis van zonden verkregen werd.

Ue liefdemaaltijden, vroeger met het Avondmaal verbonden, werden later daarvan geseheiden. De plechtigheid werd ais een offer beschouwd. Brood en wijn konden naar huis medegenomen en ook aan afwezigen gezonden worden.

§ 22. DE CANON VAN HET NIEUWE TESTAMENT.

Voor de oudste Christenen waren de boeken van het O. rl. de eenige heilige Schriften, die zij bezaten. Eerst de catholieke kerk heeft het ontstaan eener nieuwe verzameling van heilige boeken mogelijk gemaakt. Zoolang Christenen uit de Joden en aanhangers van Paulus tegenover elkander stonden, kon daarvan geen sprake zijn. De eersten konden aan brieven van den Heidenapostel, de laatsten aan geschriften, die aan de andere apostelen waren toegekend, hun goedkeuring niet geven. In het N. 1. van den ketter Marcion komen slechts één evangelie en tien paulinische brieven voor (Galaten, 1 en 2 Cor., Romeinen, 1 en 2 Thess., Laodicensen [Efezen], Colossensen, Philippensen en Philemon).

De oudste Verzameling van heilige schriften, het N. T. der catholieke kerk, dagteekent uit de laatste helftder tweede eeuw (naar

-ocr page 79-

69

Muratori genoemd, die in 1740 deze lijst ontdekte). Zij bestaat uit 20 boeken : de brieven aan de Hebr., Jakobus, 1 en 2 Petr., Judas, 2 en 3 Joh. ontbreken. Van Johannes wordt verhaald, dat hij op aanmaning zijner medeleerlingen en medebisschoppen, die op zijn verzoek drie dagen met hem vastten, zijn evangelie schreef. Aan een hunner, Andreas, werd geopenbaard dat allen het geschrift van Johannes moesten lezen. Maar ook van andere geschriften wordt hier melding gemaakt. Zoo worden de brieven van Judas en 2 en 3 Joh. op één lijn gesteld met de «Wijsheid van Salomo.c( De »Herder« van Hennas en de Openbaring van Petrus mogen gelezen worden, maar niet in de openbare samenkomsten. De geschriften der ketters werden onbepaald verworpen.

Het duurde langen tijd eer men het over de opneming van sommige schriften in den Canon des N. T. eens kon worden. Geschriften van apostolische vaders (brieven vau Barnabas, van Clemens enz.), die daarin een plaats gevonden hadden, werden later verwijderd. Er werd onderscheid gemaakt tusschen boeken, over welker echtheid allen het eens waren en anderen, welker echtheid door sommigen betwist werd. Aan dezulken, die apostolische namen aan het hoofd droegen, werd de voorkeur gegeven. Het gevoelen van gemeenten, welke zich op haar apostolischen oorsprong konden beroepen, werd van hooge waarde geacht. Maar eerst in de volgende periode is de Canon voor goed gesloten.

De Verzameling van het N. T. is het werk der catholieke kerk en uit de groote verscheidenheid van richüngen en zienswijzen, die hier vertegenwoordigd zijn, komt haar geest ons tegen. Zij bevat ^een schat in aarden vaten.// In die boeken zijn ook voor ons nog kostbare paarlen in rijken overvloed verborgen. De schrijvers leefden onder den invloed van den Christusgeest, al had de een daarvan een veel grooter deel in zich opgenomen dan de ander. ,/Een en dezelfde toon komt uit het X. T. ons tegen: God en mensch zijn verzoend ; de droom van den

-ocr page 80-

70

aartsvader, die een ladder tusschen hemel en aarde aanschouwde, is vervuld.»

§ 23. De invloed van het Chkistenüom op het leven.

Aan zijn roeping om het licht der wereld, het zont der aarde te zijn, heeft het Christendom, althans ten deele, beantwoord. Zijn prediking van God, die aller menschen Vader is, van een rijk der liefde, waarin hij het grootst is, die door dienende liefde uitmunt, vond weerklank bij velen. Het heeft de maatschappij en het huisgezin hervormd. De betrekking tusschen mannen en vrouwen, tusschen ouders en kinderen, tusschen heeren en slaven was een andere geworden. Het lot van weduwen en weezen, van armen en gevallenen werd verbeterd. ^Hebt al uw broeders lief, weest ouders voor weezen, echtgenooten voor weduwen, hebt medelijden met ongelukkigen. Voedt de hongerigen, geeft aan de dorstigen te drinken, kleedt de naakten, bezoekt de kranken. helpt de gevangenen, neemt de vreemdelingen gaarne in uw huis op, haat niemand. Schenkt vergiffenis ook aan de gevallenen, hebt medelijden met de ongeloovigen en bidt voor hen. Wie zich een kind Gods noemt, moet het voorbeeld zijns Vaders navolgen, het kwade door het goede trachten te overwinnen, zijn vijanden liefhebben, voor het behoud zijner vervolgers bidden/' Aan dergelijke opwekkingen, die bij verschillende schrijvers uit de 2de en 3de eeuw voorkomen, hebben de Christenen zeker niet altijd gehoor gegeven. Nog op een verren afstand bleven zij van het ideaal, dat hun was voorgesteld.

De Christenen bczochten geen theaters en onthielden zich liefst van het bekleeden van ambten in dienst van heidensche vorsten. Het evangelie van de waarde van eiken mensch moest tot een betere behandeling hunner slaven leiden, al konden zij er nog niet aan denken, om de slavernij af te schaffen. (Na te lezen de schoone pleitrede voor een weggeloopen slaaf in den brief

-ocr page 81-

71

aan Philemon, een model van tact. humaniteit en christelijke liefde.) ,

Maar het valt niet te ontkennen, dat de levensbeschouwing-der Christenen in menig opzicht zeer eenzijdig was. Voor het goede in de Heidenwereld hadden zij geen oog, daar alles aan de werking van booze geesten werd toegeschreven. Een ascetische zedelijkheid vond reeds vroeg onder hen vele voorstanders, vooral bij de Montanisten. Sommigen zochten een schuilplaats in de woestijn, waar zij ver van de booze wereld verwijderd waren. Antonius (251—356) achtte het woord van Jezus ; n Verkoop al wat gij hebt en geef het den armen'' tot hem gesproken, koos een rots tot zijn woonplaats en is de vader van het monnikenwezen geworden.

Bij vele Christenen openbaarde zich zekere voorliefde voor het ongehuwde leven. Het tweede huwelijk werd voor overspel gehouden. //Als een vrouw voor de tweede maal trouwt, is zij naar den geest met haar eersten, naar het vleesch met haar tweeden man verbonden.quot; Aan zoogenoemde goede werken als boetedoeningen, vasten, bidden, aalmoezen geven werd een groote waarde toegekend. Zoo had de joodsche werkheiligheid langzamerhand in de christelijke kerk ingang gevonden.

Reeds in de drie eerste eeuwen van zijn bestaan vertoont zich het Christendom in verschillende vormen. Al staat de eene ver boven den anderen, den invloed van den christelijken geest zoeken wij nergens te vergeefs.

-ocr page 82-
-ocr page 83-

INHOUD.

TWEEDE TIJDVAK: TOT KAR EL DEN GEOOTE.

Bladz.

§ 24. Het Christendom tegenover de Heidenen....................73.

§ 25. De leer der Kerk......................................75.

§ 26. Beroemde kerkleeraars....................................79.

§ 27. De geestelijkheid........................................B2.

§ 28. De eeredieust....................^3.

§ 29. Het leven der Christenen................H5.

§ 30. Het Christendom onder de Germanen...........86.

§31. Het (Christendom en de Islam............................89

DERDE TIJDVAK: TOT INNOCENTIUS III.

§ 32. De ontwikkeling van het Pausdom............91.

§ 33. De kruistochten....................95.

§ 34. De monnikenorden......................................98.

§ 35. Het geloof der kerk en de wetenschap...........99.

^ 36. De ketters......................'102.

§ 37. De eeredieust.....................105.

§ 38. Het zedelijk leven...................106.

§ 39. Uitwendige lotgevallen van het Christendom........107.

VIERDE TIJDVAK: TOT DE HERVORMING.

§ 40. Het verval der pauselijke macht.............110.

§ 41. De scholastiek en de mystiek..............113.

§ 42. Vrije vereeuigingen...................116.

§ 43. De eeredieust.....................117.

^ 44. Het zedelijk leven..................119.

45. Hervormers......................121.

^ 46. Humanisten..........................................125.

-ocr page 84-
-ocr page 85-

TWEEDE TIJDVAK: TOT KAREL DEN GROOTE.

§ 24. Het Christendom tegenover de Heidenen.

Hoewel Constantijn dc Groote ') (t 337) de Christenen op allerlei wijzen begunstigde (,/Ik vrees do macht van God: want door zijn macht ben ik groot gewordenquot;), meende hij als keizer ook nog verplichtingen te hebben tegenover zijn voormalige geloofsgenooten. Sommige tompels werden geduld, terwijl het offeren alleen verboden werd aan hen, die staatsambten bekleedden. Hij vestigde zijn zetel te Byzantium, naar hem Constantinopel genoemd. Vooral tegenover de leden zijner familie was hij heersehzuchtig en wreed. Constantijn is door heidensche en christelijke schrijvers zeer verschillend beoordeeld (Zosimus en Eusebius).

Onder Constantius (f 361), die na den dood van Constans alleenheerscher van het geheele rijk was geworden, werden de heidensche offers verboden. Te Rome en te Alexandrië bleven nog vele aanzienlijken aan het Heidendojn getrouw. Sommigen ploten zich noch bij do Christenen nóch bij dc Heidenen aan. (He Massalianen en de Hypsistariërs).

Julianus de Afvallige (f 363), een vereerder der nieuw-

') Vgl. p. 63.

6

-ocr page 86-

74

platonische wijsbegeerte, terecht geprezen om zijn rechtvaardigheid en den eenvoud zijner hofhouding, zocht het Heidendom in zijn ouden luister te herstellen. Als opperpriester verrichtte hij den dienst bij de heidensche plechtigheden. Terwijl hij den Joden gunstig gezind was, omdat zij een godsdienst beleden, eerwaardig door zijn ouderdom, en hun den opbouw van den tempel te Jeruzalem toestond, was hij met een gloeienden haat tegen de Christenen bezield, die hij minachtend ^(Talileëis noemde. Hun godsdienst was volgens hem een vermenging dei-slechtste bcstanddcelen uit de heidensche en joodsche godsdiensten. Hoewel Julianus de Christenen niet vervolgde, mochten zij geen staatsambten bekleeden en evenmin de heidensche letterkunde onderwijzen, ^ijn bezwaren tegen het Christendom, die hij in een strijdschrift ontwikkelde, waren ongeveer dezelfde als die van Celsus l). Niet ten onrechte wees hij op het verschil tusschen het Christendom van het N. T. en dat van zijn tijd.

Zijn laatste woorden volgens de sage. Waarom moest zijn poging tot herstelling van het Heidendom mislukken?

He betrekkelijke godsdienstvrijheid, waarin de Heidenen zich nog onder de volgende keizers mochten verheugen, werd opgeheven door een edict van Theodosius den Groote (t 395). De heidensche tempels moesten voortaan gesloten worden. Alleen in de dorpen (pagi — vandaar paganisme), wier bewoners buiten de wet gerekend werden te staan, vonden de Heidenen nog een veilige schuilplaats. Onder de heidensche martelaren is vooral beroemd geworden de door Heidenen en Christenen hooggeschatte Hypatia (t 415), die in het Museum te Alexandrië door haar bezielde welsprekendheid velen voor de nieuw-platonische wijsbegeerte trachtte te winnen. In een christelijk bedehuis werd zij op aansporing van den bisschop Cyrillus vermoord (Kings-

ley's „Hypatiaquot;).

l)oor den gedwongen overgang tot het Christendom nam

') Vgl. p. 55 verv.

-ocr page 87-

75

het aantal naam-Christenen sterk toe. Toen onder Justinia-nus 1 (t 565) de beroemde wijsgeerige school te Athene, die negen eeuwen bestaan had, gesloten werd, verlieten de zeven laatste wijsgeeren hun vaderland.

§ 25. De leer dek Keuk.

Te Alexandrië was tussehen den bisschop Alexander en den presbyter Arius een strijd ontstaan over de verhouding tussehen den Vader en den Zoon 1). De laatste werd in 321 afgezet, omdat volgens hem de Zoon vóór alle schepselen geschapen was en dus niet van één natuur met den Vader kon zijn. Hoewel Constantijn zelf geen partij koos in dien strijd, was hij verontwaardigd, omdat daardoor de eenheid der Christenen bedreigd werd. Te Nioaea riep hij in 325 een oecumenische (al-gemeene) kerkvergadering van bisschoppen bijeen, die aan den strijd een einde zouden maken. In een plechtige openingsrede verklaarde de keizer, dat hij de aan God gewijde bisschoppen had samengeroepen ter beslechting der kerkelijke twisten, waarin hij het grootste gevaar zag. Het was vooral aan de welsprekendheid van Athanasius, den jeugdigen diaken van Alexandrië, te danken, dat de eenswezendheid van den Zoon met den Vader werd aangenomen, hoewel velen niet uit overtuiging, maar uit vrees voor den keizer en voor ontzetting uit hun ambt, daarmede hun instemming te kennen gaven. Niet zonder overdrijving schreef Constantijn aan de kerk te Alexandrië: z/Wat aan 300 heilige bisschoppen heeft goedgedacht, dat moet wel als het gevoelen van God beschouwd worden.quot;

Nog na zijn dood (336) telde Arius vele vrienden, Athanasius, ,/de vader der orthodoxiequot;, door sommigen als een heilige vereerd, moest jaren lang als een banneling rondzwerven (f 373).

quot;) Vgl. p. 00.

-ocr page 88-

76

Tusschen beider aanhangers stond een raiddenpavtij (Semiarianen), volgens welke de Zoon g e 1 ij k w e z e n d was mot den Vader.

Op het tweede Concilie, door Theodosius den (J rootc in 381 te Constantinopel bijeengeroepen, werd de belijdenis van Nioaea uitgebreid, vooral met het oog op den H.G., ^welke van den Vader uitgaat, met den Vader en den Zoon te aanbidden en te verheerlijken/'

Maar welke was de verhouding tusschen de goddelijke en de mensehelijke natuur in,Christus? Nestorius, aartsbisschop van Constantinopel (t 440), weigerde aan Maria den naam van Moeder Gods te geven. Volgens hem waren beide naturen wel o]) het nauwst vereenigd, maar toch te onderscheiden. Op het Concilie te Efeze in 431 werd Nestorius veroordeeld en de leer eener goddelijke natuur, die vleesch geworden was, aangenomen.

Daarentegen werd twintig jaar later te Chalcedon geleerd, dat in Christus twee naturen onvermengd, onafscheidelijk verbonden zijn. De alwetendheid Gods en de beperkte kennis van een mensch waren dus in één wezen vereenigd geweest!

Op de beide Concilies, te Constantinopel in 5o3 en 080 gehouden, werd de leer der Mouophysieten en der Monotheleten (voorstanders van één natuur en één wil) veroordeeld. In Christus was zoowel de menschelijke natuur aan de goddelijke als de menschehjke wil aan den goddelijken onderworpen.

Had de kerk op haar eerste algemeene kerkvergadering een aanvang gemaakt met de vaststelling der leer, zij achtte zicii ook geroepen om den strijd te beslissen over de boeken, die als canoniek, als verbindend voor het geloof' beschouwd moesten worden '). Op de Synode te Laodicea, omstreeks 360 door de kerk van het Oosten gehouden, werd de voorlezing der niet-canonieko boeken in de samenkomsten der [gemeente verboden en aan de

») Vgl. p. 69.

-ocr page 89-

77

Apocalypse een plaats in den Canon van het N. T. ontzegd.

De westerschc kerk, in 397 te Carthago vergaderd, kon het over den brief' aan de Hebreen niet eens worden. Hoewel in den Canon opgenomen, werd hij van de paulinische brieven gescheiden. De voorlezing van de Handelingen der martelaren op de aan hun nagedachtenis gewijde dagen werd toegestaan. Dc voorloopig vastgestelde Canon zou aan den bisschop van Home ter goedkeuring gezonden worden. Toen op het Concilie van 419, in dezelfde stad gehouden, de gemeente te Home vertegenwoordigd was, werd de Hebreërbrief onder de 14 paulinische brieven opgenomen. Van de vergunning om uit de martelaarsboeken voor te lezen, werd ditmaal gezwegen.

In de vijfde eeuw werd tusschen Pelagius en Augustinus een heftige strijd gevoerd over de vrijheid van den menschelijken wil l)c eerste, een bvitsch monnik, leerde dat de menseh, ook na den val van Adam, in staat was om, geholpen door Gods genade, zijn geboden te vervullen. God verleent volgens Item zijn genade aan allen, die zich harer waardig betooncn. Pelagius ergerde zicli aan het woord van Augustinus : ^Gecf gij. Heer, wat gij gebiedt, gebied, wat gij wilt.quot; Volgens Augustinus had de mensch na den zondeval de vrijheid van wil verloren; door de erfzonde was de menschelijke natuur geheel verdorven. Maar terwijl allen in Adam der verdoemenis onderworpen zijn, heeft God sommigen volgens zijn eeuwig raadsbesluit uitverkoren, niet om hun verdiensten, maar alleen uit genade.

Hoewel de kerk de leer van Pelagius veroordeelde, heeft zij zich met die van Augustinus toch nooit geheel kunnen vereenigen Velen voelden zieti meer aangetrokken door de leer, dat de menschelijke natuur, hoewel krank, door Gods genade genezen k a n worden. (De Semipelagianen).

Waarom kunnen wij ons met geen dezer stelsels vereenigen ? De strijd tusschen determinisme en indeterminisme.

-ocr page 90-

78

Van de zijde der Mohammedanen kwam tot de Christenen het verwijt, dat zij door hun beeldendienst tot het Heidendom teruggekeerd waren. In 726 liet Leo III de Isauriër de beelden uit de kerken wegnemen, welk bevel door het Concilie van Con-stantinopel werd goedgekeurd (754). Bij de monniken en het volk ontstond hierover groote verontwaardiging. Een volgende kerkvergadering te Nieaea (787) liet dan ook de vereering, niet de aanbidding der beelden toe. Terwijl onder de grieksehe keizers vrienden en vijanden der beelden elkander afwisselden, gelukte het in 842 aan keizerin Theodora, de beelden weder in de kerken te plaatsen, welke overwinning ieder jaar door een feest herdacht moest worden. Aan de beeldenvereering hechtten de Concilies te Constantinopel (869 en 879) hun goedkeuring.

Wat de kerk als de orthodoxe leer had vastgesteld, was verbindend voor de geloovigen, die zicli door hun getrouwheid aan de symbolen of kerkelijke belijdenissen van de ketters onderscheidden. Volgens de legende hadden de apostelen, voordat zij Jeruzalem verlieten om de wereld te bekeeren, de twaalf artikelen des geloofs opgeteekend. De zoogenaamde apostolische geloofsbelijdenis, waaraan de doopsformule in Mt. 28 : '19 ten grondslag ligt, is langzamerhand met het oog op de ketters der tweede en volgende eeuwen ontstaan en dagteekent in haar tegenwoor-digen vorm uit de vijfde eeuw.

,/Ik geloof in God den ahnachtigen Vader, den Schepper van hemel en aarde, en in J. C., zijn eenigen Zoon, onzen Heer, die ontvangen is uit den heiligen Geest, geboren uit de jonkvrouw Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, gekruisigd, gestorven en begraven is, nedergedaald ter helle; die ten derden dage is opgestaan uil de dooden, opgevaren ten hemel, gezeten aan de rechterhand Gods, des almachtigen Vaders, vanwaar hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden. Ik ge-geloof in den heiligen Geest, in een heilige, algemeene kerk.

-ocr page 91-

79

de gemeenschap der heiligen, de vergeving der zonden, de opstanding des vleesches en een eeuwig leven/'

In het ten onrechte naar Athanasius genoemde symbool, waarschijnlijk in de 7lt;lc eeuw in,, Spanje opgesteld, wordt de vcreering van één God in de drieëenheid en van de drieëenheid in de eenheid het catholieke geloot' 'genoemd. Wie dit geloof niet ongeschonden bewaart, zal ongetwijfeld voor eeuwig verloren gaan.

§ 26. BEROEMDE KERKLEERAARS.

])e theologische school te Alexandrië, waarmede wij vroeger kennis maakten '), verloor in dit tijdvak zeer spoedig haar invloed en werd door die van Antiochië overvleugeld, welke zich vooral door haai- gezondere verklaring van den Bijbel verdienstelijk heeft gemaakt.

Onder de leeraars van het Oosten muntten de drie Cappadoquot; eiers uit, die in de wijsgecrige school te .Athene hun opleiding genoten en met Athanasius als „de zuilen der orthodoxiequot; beschouwd werden. Basilius de Groote (t 379) was een welsprekend redenaar, een vriend der armen en, evenals Gregorius van Nazianze (t omstr. 390), een voorstander der ascese. Deze, bijgenaamd „de Theoloogquot;, had de ervaring opgedaan, dat iemand een kerkvergadering altijd slechter verliet dan hij er gekomen was. Gregorius van Nyssa (f omstr. 394) was de schrijver van beroemde leerstellige werken. Na een bezoek van Palestina verklaarde hij: „Verandering van plaats brengt ons niet nader tot God.quot; Johannes van Antiochië, om zijn buitengewone welsprekendheid Chrysostomus (Guldenmond) genoemd, muntte niet alleen als redenaar, als practisch uitlegger der Schrift, maar

') Vgl. p. 66.

-ocr page 92-

80

ook door zijn edel karakter uit. Om zijn ketterijen werd hij als bisschop te Constantinopel afgezet en naar Armenië verbannen. Zijn laatste woorden, — hij stierf in 407 op reis naar Pontus — waren: „God zij voor alles geprezen lquot;

Ambrosius, Hiëronyraus en Augustinus waren de beroemdste kerkvaders in het Westen. De eerste, stadhouder en later bisschop van Milaan, muntte door ijver, eenvoud, moed, ook tegenover vorsten uit. Hij kende geen waarachtig geloof buiten de kerk, aan welke de staat zich moest onderwerpen. Hij verbeterde het kerkgezang (het ambrosiaansche gezang) en dichtte enkele liederen, hoewel sommige zeker ten onrechte aan hem zijn toegekend.

Hiëronymus van Stridon (f 420) is als vertaler en uitlegger van het O. ï. beroemd geworden. Zijn meeste werken werden in een klooster bij Bethlehem geschreven, waar hij de laatste jaren van zijn leven doorbracht. Luther had een groeten afkeer van hem; „Hiëronymus schrijft slechts over vasten, spijzen, maagden, enz. Over geloof, hoop, liefde, over de werken des geloofs zwijgt hij.quot;

Augustinus, in 354 te Tagaste in Numidië geboren, ontving zijn opleiding te Madaura en te Carthago, waar hij een zedeloos leven leidde. Zijn vrome moeder Monica troostte zich met het woord van een bisschop: „Een zoon van zooveel tranen kan niet verloren gaan.quot; Hij sloot zich bij de sekte der Manicheën aan (naar Mani, f 270, genoemd), die Christendom en Parsisme zochten te vereenigen en vooral in de 4de en 5de eeuw groo-ten opgang maakten.

In 385 kwam hij te Home, waar hij in twijfelzucht verviel. Te Milaan trad hij als leeraar der redekunst op en bestudeerde de schriften van Plato en vooral van Panlus. Op het Paasch-feest van 387 werd hij door Ambrosius gedoopt. Op de terugreis naar zijn vaderland stierf zijn moeder te Ostia. Na gedurende

-ocr page 93-

81

drie jaar afgezonderd van de wereld geleefd te hebben, werd hij tot presbyter en daarna tot bisschop te Hippo-Regius benoemd. Als prediker maakte hij grooten opgang en was de trouwe herder zijner gemeente en vooral de vriend der armen. Ketters als de Manicheën, Pelagianen, Donatisten werden heftig door hem bestreden. Op de laatsten, wier ideaal eener reine, onbevlekte kerk hem tegenstond, wilde hij het ^dwingt ze om in te gaanquot; toepassen. In 430, tijdens de invallen der Vandalen in Afrika, stierf hij.

Onder zijn talrijke geschriften verdient vooral vermelding het werk „Over den staat Gods,quot; waarin de beschuldiging weerlegd werd, dat de Christenen de schuld waren van Koine's ondergang, die veeleer het gevolg was van liet zedenbederf der Romeinen. Eens zou de eeuwige Godsstad de plaats van Rome innemen. Maar bovenal verdienen onze aandacht Augus-tinus' Bekentenissenquot;, terecht „een gulden boekquot; genoemd. „Als in een biecht voor God heeft hij met de verheven zelfverloochening van een heilige zijn eigen persoon en wat hij geweest was open en rond weergegeven.quot; Het boekje is geschreven, toen hij reeds twee jaar bisschop was en door velen geëerd werd. Aan een vriend schreef hij : „Zie mij hier geheel en al, opdat gij mij niet prijst boven hetgeen ik ben.quot; De toon van zelfverheffing, in andere „Bekentenissenquot; niet vreemd, wordt hier geheel gemist. De zijne vangen met de schoone woorden aan: „Heer, gij iiebt ons tot u gemaakt en onrustig in ons hart, totdat het in u rust heeft gevonden.quot;

Onder de kerkleeraars der -iele en 5lt;le eeuw komen ook enkele dichters voor, o. a. Synesius (-j- omstreeks 415), die nog als bisschop van Ptolemaïs de vurige bewonderaar van Hypatia gebleven is, „de dichter der nieuw-platonische wijsbegeerte met zekere overhelling tot het Christendomquot;; Gregorius vanNazianze, Ephraïm de Syriër (f 380), Ambrosius en Frudentius (t 405).

-ocr page 94-

82

Het schoonste kerklied uit dit tijdvak is hot Te D e u m, wfiaïvan onze dichter ter Haar getuigt : „Hier vinden wij die edele eenvoudigheid in woorden en begrippen beide, welke het gemis van nieuwheid van denkbeelden en een geregelde versmaat rijkelijk vergoedt; hier is het de ware toon der zielsverheffing en aanbidding, der iieilige geestdrift en verrukking, des ootmoeds en des vertrouwens, die van het begin tot liet einde ons tegenklinkt; en het verwondert ons niet dat de kerk zóó groote waarde aan dit lieil gehecht heeft, dat wij het reeds van de negende eeuw op alle kronings- en overwinningsfeesten gebruikt vinden, dat het schier in alle bekende talen is overgebracht.quot; Volgens de traditie is het T e 1) e u m door Am-brosius en Augustinus gedicht.

§ 27. De Geestelijkheid.

De geestelijken vormden een afzonderlijken stand. Zij hadden hun eigen rechtbanken, bestuurden de kerkelijke goederen en sloten de huwelijken. De kerken waren vrijplaatsen voor vervolgden en onderdrukten.

In de eeuwen der barbaarschheid oefende de kerk een wel-dadigeu invloed uit. „In het rijk van ijzer liet zij de stem der barmhartigheid hooren.quot; Zij protesteerde tegen de slavernij, de doodstraf en de mishandeling der veroordeelden. Toen Theodosius I uit Thessalonica terugkeerde, waar hij op bar-baarsche wijze had huisgehouden, werd hij door Ambrosius tot boetedoening gedwongen.

Aan het hoofd der geestelijken stonden de bisschoppen, de metropolitanen, de patriarchen. Op het tweede algemeene Concilie was aan den bisschop van het uien w e liome een plaats toegekend naast dien van het oude. Tot de uitbreiding van Rome's macht hebben Leo I en Gregorius I het meest bijgedragen.

Volgens den eerste (440—46'!) was Petrus de rots, waarop

-ocr page 95-

83

Christus zijn kerk had gegrondvest. Gelijk Petrus boven de andere apostelen staat, zoo ook zijn opvolger boven de overige bisschoppen. Hoe hoog Leo bij het volk stond aangeschreven, blijkt uit de sage, dat Petrus met zijn zwaard naast den bisschop gestaan had, toen deze van Attila, die met zijn Hunnen tegen Home wilde optrekken, de belofte ontving, dat hij Italië zou verlaten. Op hem werd liet woord toegepast: ^de rechtvaardige zal zijn als een leeuw (Leo), wien geen vrees kan terughouden.quot;

Gregorius (590—604), ^de dienstknecht der dienstknechten Godsquot;, gelijk iiij zich noemde, was tegen zijn zin door het volk op den pauselijken stoel geplaatst. Een vriend der ascese, een vijand van alle wetenschappelijke ontwikkeling, wijdde hij zich geheel van de uitbreiding van Pome's heerschappij, aan de bestrijding der ketters, aan de invoering van het Christendom onder de Heidenen. Groot was zijn liefde voor armen en on-gelukkigen, wier lot hij trachtte te verzachten.

Het Misboek en liet kerkgezang van Gregorius.

Tegen de Longobardea, die sinds 568 de plaats der Oost-Gothen in Italië hadden ingenomen, zocht de paus (papa) hulp bij de Franken, die aan Pome bijzonder gehecht waren. Pepijn de Korte, in 754 als koning gezalfd, legde den grondslag tot de wereldlijke macht van den paus. In 774 maakte Karei de Groote een einde aan liet rijk der Longobarden en werd op Kerstmis van het jaar 800 in de Pieterskerk te Rome door Leo III tot keizer van liet westersch-romeinsche rijk gekroond. De paus werd Patrieins (stadhouder) van Pome en ontving het exarchaat, vroeger in het bezit der grieksche keizers.

§ 28. He eereuienst.

He christelijke heiligen namen de plaats der helden en halfgoden van het Heidendom in. Op de graven der martelaren.

-ocr page 96-

84

aan wier lichameB een wonderdadige kracht werd toegekend, verrezen kerken. Sinds de 5de eeuw werd Maria, tot Moeder Gods verheven, aan het hoofd der heiligen geplaatst, ^ln de Mariavereeniging heeft de vrouwelijke, de passieve zijde van het christelijk bewustzijn der verlossing haar zinnebeeldige uitdrukking gevonden.quot;

Toen de sage ingang vond, dat het kruis van Jezus door een wonder ontdekt was 1), werd dit teeken een voorwerp van bij-geloovige vereering. Aan de heilige reliquieën, hoewel niet zonder protest van sommigen, werd een buitengewone waarde toegekend, vooral sinds Gregorius den Groote.

T)e kerkgebouwen (Basilica's), langwerpig-vierkant, later kruisvormig, waren verdeeld in het voorhof (voor de catechumenen en de boetelingen der verschillende klassen), het schip (voor de gedoopten) en het koor, waar het altaar stond (voor de priesters). Sacristieën, doophuizen, gevangenissen enz. De beelden in de kerken waren oorspronkelijk „de boeken der leeken en ongeoefenden.'' Het eerste orgel werd door Karei den Groote in de kathedraal te Aken geplaatst.

Bij de reeds bestaande feesten kwamen in dit tijdvak o. a de volgende; Kerstmis 3), Maria-reiniging ('2 Febr.), Maria-bood-schap (25 Maart), Maria-geboorte (8 Sept.), Maria hemelvaart (15 Aug. De legende van haar hemelvaart). De sterfdagen dei-heiligen, waarop zij geacht werden voor den hemel geboren te zijn, werden herdacht. Johannes de Dooper, wiens geboortedag op 24 Juni gesteld is, maakte een uitzondering. Te Rome werd waarschijnlijk Allerheiligen (1 Nov.) sinds dc 8ste eeuw gevierd.

De doop der volwassenen werd zoo lang mogelijk uitgesteld. Toen Constantijn de Groote de eerste algemeene kerkvergadëring opende, was iiij nog een ongedoopte Nadat Augustinus' leer over de erfzonde ingang gevonden had, werd de kinderdoop

') Vgl. p. 17. ') Vgl. p. 6.

-ocr page 97-

85

algemeen (doopgetuigen) en de doopvont in de kerken geplaatst.

Bij de godsdienstoefeningen werden de Mis der ongeloovigen, de Mis der catechumenen en de Mis der geloovigen onderscheiden. Bij de preek konden ook ongeloovigen en ketters tegenwoordig zijn. Door handgeklap gaven de toehoorders hun ingenomenheid met het gesprokene te kennen, wat door sommige predikers werd afgekeurd (//In de kerk zijn stilte en orde uoodig; in den schouwburg en de badplaatsen past liet gedruisch//). Het Avondmaal werd als een schrikwekkend Mysterie, als een offer beschouwd, door den priester gebracht, om God te verzoenen en de smarten der zielen in het vagevuur te lenigen.

§ 2i). HET LEVEN UER CHRISTENEN.

De uitwendige voorspoed, waarin het Christendom zich mocht verblijden, de groote waarde, die de kerk aan liet belijden der rechtzinnige loer en aan de volbrenging der door haar voorgeschreven goede werken toekende, de overtuiging dat voor alle zonden vergiffenis was te verkrijgen, deze en zoovele andere oorzaken werkten schadelijk op het leven. Heidenen, die gedwongen tot het Christendom waren overgegaan, bleven hun zinnelijk leven voortzetten; zij bezochten liever liet theater dan de kerk. Onthouding van het huwelijk, afzondering van de wereld, vasten en boetedoeningen werden als de noodzakelijke voorwaarden beschouwd, om Gode te kunnen leven. »l)e steden werden verlaten, de woestijnen bevolkt.» T)e ascetische levensbeschouwing leidde tot het monnikenwezen.

Omstreeks de helft der vierde eeuw stichtte Pachomius het eerste klooster op Tabenna, een eiland in den Nijl. Weldra ontstonden in Egypte, Syrië, Palestina een menigte kloosters. Van de coenobiten, die gemeenschappelijk leefden, onderscheidden zich

-ocr page 98-

86

de anachoreten, die zich bij geen vereeniging aansloten. Onder de laatsten is vooral Simeon, de zuilenheilige der 5lt;ie eeuw, beroemd geworden. Jaren lang woonde hij op een pilaar bij Antiochië, «de levenswijs der engelen nabootsendequot;, en predikte tot de scharen, die zich om hem verdrongen.

Mannen als Athanasins, Ambrosius, Hiëronymus, Augustinns zochten, hoewel niet zonder tegenstand, het Westen voor het kloosterleven te winnen. In 529 stichtte Benedictus van Nnrsia een klooster te Monte Cassino bij Napels. De gelofte, na een noviciaat van één jaar afgelegd, was onherroepelijk. Niemand mocht iets voor zichzelven bezitten ; onbepaalde gehoorzaamheid aan den abt, den plaatsbekleeder van Christus, en arbeid werden van allen geëischt.

De kloosters der Benedictijnen hebben in menig opzicht weldadig gewerkt. Hier heerschte gelijkheid tusschcn allen en werd de deugd der gastvrijheid beoefend. Door het ontginnen van woeste streken en het afschrijven van handschriften hebben zij zich verdienstelijk gemaakt.

§ 30. HET CHRISTENDOM ONDEll DE GEKMANEN.

Eeeds voor den ondergang van het westersch-romeinsche rijk (476) was een groot deel van westelijk Europa in het bezit van gcrmaansche volksstammen.

De godsdienst der Germanen was natuurdienst. Hun voornaamste goden waren; Wodan, de god van hemel, lucht en wind, Donar, de god der lente en der vruchtbaarheid, Freya, de koningin des hemels, Holda, wier beeld over de landen gedragen werd, opdat ze gezegend zouden worden, enz. De goden werden in bosschen, bij hooge eiken, beelden of zuilen vereerd. De priesters brachten de offers (ook menschenoft'ers), raadpleegden de goden, gaven de orakels en leidden de volksvergaderingen (Luchtgeesten, aardmannetjes enz.)

-ocr page 99-

87

üe Germanen waren echte natuurkinderen, ruw, ernstig, somber, gelijk de natuur, die hen omgaf. Hoewel wraakzuchtig en trotsch, aan spel en drank verslaafd, muntten zij uit door rechtschapenheid en trouw. Het Christendom, in den gebrekkigen vorm, waarin het hun gepredikt werd, vond hier meer dan één aanknoopingspunt.

Het eerst werden de Gothen tot bet Christendom bekeerd door Ulphilas (-j- 388), die hun een schrijftaal gaf, waarin hij den Bijbel overzette. In Spanje en Italië predikten zij, die zich bij de Arianen hadden aangesloten, hun Christendom. De Franken volgden het voorbeeld van hun koning Chlodwig, die in 496 gedoopt was.

De eerste zendeling van Ierland was Patricius, waarschijnlijk uit Gallië afkomstig (f omstr. 400). Al liad hij een zwaren strijd tegen de priesters (Druïden) te voeren, het Christendom vond spoedig ingang in Ierland. „De zonen der iersche hoofden worden monniken en wandelen met mij ; de dochters des konings zijn aan Christus gewijde maagden geworden.quot; Uit de kloosters van »het eiland der heiligen» trokken vele zendelingen uit, o. a. Columbanus (-|- 015), die onder Bourgondiërs, Zwitsers, Ale-mannen en Longobarden arbeidde, en Gallus (f omstr. G50), de stichter van het beroemde klooster St. Gallen.

In Engeland, reeds in de 4lt;le eeuw bekeerd, was het Christendom door de Angelsaksers uitgeroeid. Gregorius zond den abt Augustinus aan het hoofd van 40 zendelingen. Hun prediking vond weinig tegenstand, daar de frankische prinses Bertha, koningin van Kent, reeds Christin was en Ethelbert, de koning, haar voorbeeld volgde.

Het valt moeielijk met juistheid te bepalen, wanneer het Christendom het eerst in ons land gepredikt is. In 631 bouwde koning Dagobert I een ,/kerkjequot; te Utrecht, dat door de Friezen verwoest werd. ffDe bekeering onzer vaderen is minstens evenzeer een gevolg geweest van de gebrekkige gestalte, waarin het Christendom tot hen gebracht werd, als van de beginselen der

-ocr page 100-

88

hoogste waarheid, die het, niettegenstaande zijn gebreken, ook toen nog in zich droeg.quot;

Onder de predikers in ons vaderland verdienen Amandus en Eligius, ,/de patroon der goud- en zilversmedenquot;, die onder de Friezen in Vlaanderen arbeidden, en vooral Willebrordus en Winfried (Bouifaeius), ,/de stichters onzer kerkquot;, genoemd te worden. Koning Radboud I was de groote vijand der Christenen en der Franken, die onze vaderen tot het Christendom zochten te brengen. Zijn poging tot handhaving van den voorvaderlijken godsdienst moest noodzakelijk mislukken. De Christenen, wier tempels hij verwoestte, juichten over den dood van ^den vijand der catholieke kerkquot; (719).

Willebrordus, door den paus tot aartsbisschop van Friesland gewijd, vestigde zieh te Utrecht en bouwde aldaar de St. Maartenskerk. Door Pepijn van Herstal en Karei Martel gesteund, arbeidde hij tot zijn dood (739) met ijver en volharding, als een trouwe zoon van Rome's kerk.

Zijn werk werd voortgezet door Bonifacius, die in 719 van den paus den lastbrief ontving, '/om de barbaarsche volken te bekeeren en tot gehoorzaamheid aan den stoel van Rome te brengen.quot; In Thuringen en Hessen was hij met zegen werkzaam. Van liet hout van den Wodanseik te Geismar werd een kapel gebouwd, aan Petrus gewijd. //Als uw goden almachtig zijn, dan zullen zij mij ternederwerpen, daar ik dezen boom omverhaal.quot; Hoewel //de slaafsche knecht van Romequot;, drong hij bij zijn prediking bovenal op reiniging van hart en leven aan. Kort vóór zijn dood (755) bezocht hij voor de derde maal ons vaderland, waar Radboud II, gelijk zijn voorganger, het Christendom zocht uit te roeien. Bij Dokkmn, waarschijnlijk op aansporing des konings, werd hij aangevallen, maar verbood zijn vrienden eiken tegenstand, //daar de H. S. gebiedt om kwaad met goed te vergelden.quot; ))Weest sterk en vertrouwt op den Heer.quot; »Wij vreezen niet voor hen, die alleen het lichaam kunnen doodenquot;. Zijn gebeente werd naar Pulda gevoerd, waar hij een klooster gesticht had.

-ocr page 101-

89

In liet begin der 9de eeuw werden de Saksers door Karei den Groole overwonnen en met geweld tot het Christendom gebracht.

§ 31. Het Christendom en de Islam.

In liet Oosten gingen vele Christenen tot den godsdienst van Mohammed over, die in 571 te Mekka geboren werd en met Chadidja, een aanzienlijke weduwe, in 596 huwde. quot;Op zijn veertigste jaar verscheen hem de engel Gabriël, die hem een goddelijke openbaring mededeelde, welke hij als profeet van Allah aan do menschen zou verkondigen.® In 022 moest Mohammed uit Mekka naar Medina vluchten (Hedjrah). Na in 630 Mekka veroverd te hebben, stierf' hij op 8 Juni 632 als een arm man te Medina. De Kaliefen, ^de plaatsvervangers// van den profeet, veroverden Syrië, Egypte, Perzië; in de 8ste eeuw waren reeds alle landen van den Jaxartes en den Indus tot Spanje in hun bezit. Door Karei Martel werden zij in 732 bij Poitiers verslagen en naar Spanje teruggedreven.

De Koran, de H. S. der Mohammedanen, heeft de leer van den profeet getrouw bewaard. Zijn godsdienst, „de eenige, die op klaarlichten dag geboren werd'', is een ontwikkeling van het Jodendom met het oog op de behoeften van het volk, waaronder hij optrad. De almacht en de willekeur van God (Allah) staan op den voorgrond. Aan Hem, die alles schept en bepaalt, is de mensch volstrekte gehoorzaamheid schuldig (I s 1 a m =r overgave). De leer van don drieëenigen God en van Christus als zijn Zoon was een gruwel in het oog van den strengen Monotheïst. Boven Jezus, den grootsten profeet, was Mohammed door God uitverkoren, hoewel geen wonderdoener, gelijk zijn voorgangers.

Eerlijkheid, weldadigheid, verdraagzaamheid worden als de voornaamste deugden gepredikt. Door boetedoeningen kunnen vele zonden bedekt worden. Na hun dood wacht de vromen in het paradijs een, leven vol zingenot, terwijl de goddeloozen zullen lijden in de hel, die met een vuur wordt vergeleken.

De geheele maand Eamadhan, van den opgang tot den ouder-

7

-ocr page 102-

90

gang der zon, moet vastende worden doorgebracht. Aan de vijf gebeden, die voor eiken dag zijn voorgeschreven, gaat een afwassching of, bij gebrek aan water, een afwrijving met zand vooraf. De Vrijdag — geen Sabbat — is voor de openbare godsdienstoefeaingen bestemd.

Mohammed durfde de bedevaarten naar den tempel te Mekka (de Kaaba), waar een zwarte steen vereerd werd, niet afschaffen. Zij leverden voor de Mekkanen groote voordeelen op. Al was dit fetishisme moeielijk met het strenge monotheïsme van den profeet in overeenstemming te brengen, de bedevaart naar den heiligen tempel, welks stichting aan Abraham werd toegekend, is ^een zuil van den Islamquot; geworden. Ook de eenheid dei-Mohammedanen zou door die tochten, waaraan ieder geloovige, zoo dikwijls hij kon, moest deelnemen, bevorderd worden.

Het dooden van pasgeboren meisjes, gelijk voor hem de gewoonte was, werd door Mohammed verboden en de veelwijverij ietwat beperkt. De vrijlating der slaven heette een verdienstelijk werk. Het verbod van het drinken van wijn, waartoe alle bedwelmende dranken gerekend worden, heeft zeker weldadig gewerkt.

Hoewel de Islam ver beneden liet oorspronkelijk Christendom stond, in enkele opzichten overtrof hij zeker het verbasterd Christendom in het Oosten. De belijders der door Mohammed erkende openbaringsgodsdiensten, de Joden en de Christenen, behoefden hun geloof niet prijs te geven, wanneer zij aan den Islam onderworpen werden, maar waren slechts verplicht een belasting te betalen. Toch ging een groot deel dier overwonnen Christenen in het Oosten vrijwillig over: hun Christendom bestond voornamelijk in het belijden der rechtzinnige leer, in het waarnemen van voorgeschreven ceremonies en de vereering van heiligen en reliquieën; het strenge monotheïsme van den Islam trok velen aan, in wier oog het Christendom een driegodendom was geworden; als ketters (Monophysieten, Nestorianen enz.) werden zij door de grieksche keizers vervolgd.

-ocr page 103-

DERDE TIJDVAK : TOT IKNOCENTIUS III.

§ 32. De ontwikkeling van het Pausdom.

Tot de uitbreiding der pauselijke macht licl)ben vooral medegewerkt de pseudo-isidorische decretalen, in de 9de eeuw, waarschijnlijk in liet frankische rijk bijeengebracht. Tot de onechte bestanddeelen behooren de brieven der bisschoppen van Home nit de drie eerste eeuwen, de Schenking van Cons tantij n, waarin deze aan paus Sylvester Italië gegeven en daarom zijn zetel naar Constantinopel verplaatst had. Uit deze gift zou dus moeten blijken, dat de wereldlijke macht van den paus reeds zeer oud was en allerminst een geschenk van Duitschland kon iieeten. Het doel der terecht verdachte stukken was geen ander dan de macht der bisschoppen, aan wier hoofd de paus stond, geheel onafhankelijk van den staat te maken. Groot was de invloed dezer decretalen op de geschiedenis dei-volgende eeuwen.

Het eerst werd daarvan gebruik gemaakt door Nicolaas I (858—867), die zich door een rechtschapen wandel, door ingenomenheid met wetenschap en kunst onderscheidde. Hij zocht het volk met liefde voor de pauselijke macht te bezielen. Zijn strijd met Lotharius II getuigde van de macht, waarover hij kon beschikken. Reeds kort na zijn dood werd hij ^een tweede Elia/' genoemd.

De i Ode eeuw was rijk aan onbeduidende en zedelooze

-ocr page 104-

92

pausen („Het pauselijk regiment der lichtekooien7'), waaronder Johannes XII uitmuntte. „Hij leidde een heidensch leven, zwoer bij Jupiter en Venus, was een liefhebber van de jacht, haatte den kerkdienst, benoemde een tienjarigen knaap tot bisschop, wijdde een diaken in een paardenstal, terwijl hij dronken was.'' Door keizer Otto I in 963 afgezet, heroverde hij den pauselijken stoel, maar stierf spoedig daarna.

Op een Synode te Sutri werden drie pausen afgezet. Leo IX (1048—1054) ijverde tegen het drijven van handel in kerkelijke ambten (S i m o n i e, naar Simon Magus genoemd, wiens onbehoorlijk gedrag in Hand. 8:18 verv. vermeld wordt) en tegen de zedeloosheid der geestelijkheid. Toen zijn geest ten hemel voer, zou volgens de sage de klok der St. Pieterskerk vanzelf aangeslagen hebben; nog bij zijn graf hadden wonderen plaats.

De monnik Hildebrand, zoon van een eenvoudigen handwerksman, opgeleid in het klooster te Clugny, oefende onder verschillende pausen een grooten invloed uit. Al vroeg bleek zijn ideaal te zijn : de onbeperkte heerschappij der kerk over volken en vorsten. Was de paus tot nu toe door het volk en de geestelijklieid gekozen, vooral door zijn toedoen werd op de Lateraansynode van 1054 het besluit genomen, dat die keus voortaan aan het College van kardinalen zou worden opggdragen. Twaalf jaren lang (1073—1085) was Hildebrand (Gregorius VII) als een vorst op den pauselijken stoel gezeten. Alleen de paus had volgens hem zijn macht van Rod ontvangen. Als stedehouder Gods op aarde moest hij de wetten van liet goddelijk recht tegenover de vorsten handhaven. De staat was het werk van Satan. „Gelijk bij Cromwell was in hem vereenigd godsdienstige geestdrift met een ongelooflijk talent om te heer-schend Hij was overtuigd, dat Petrus door hem sprak en handelde. Ten onrechte hebben zijn tegenstanders een smet geworpen op zijn leven.

Zijn lievelingsdenkbeeld, om na een twintigjarige soiieiding

-ocr page 105-

93

de kerk van het Oosten weder met die van het Westen te vereenigen (wij komen op die scheuring later terug), opdat één herder over één kudde zou heerschen en dan het heilige graf te Jeruzalem met een groot leger aan de macht der Turken te ontrukken, bleef' onvervuld. Alle priesters moesten zich aan het coelibaat onderwerpen, opdat zij zich geheel aan den dienst der kerk zouden kunnen wijden. Het sacrament, door een gehuwden priester bediend, was zonder waarde. Hierdoor werd de verontwaardiging van vele geestelijken opgewekt, die hun vrouwen en kinderen niet wilden verlaten. Ook voerde Gregorius strijd tegen de Simonie, die thans een andere beteekenis had gekregen : niemand mocht uit de hand van een leek een kerkelijk avnbt ontvangen, al ware deze ook een keizer. //De handen, welke het sacrament bedienen, mogen niet in de door bloed bevlekte handen van een leek gelegd worden, om van hem de heilige teckenen aan te nemen.« (De afschaffing der investituur door leeken).

Toen Hendrik IV van Duitschland door den paus met ban en afzetting bedreigd werd, stelde deze op een Synode te Worms in 1076 voor, dat de kerk van Duitschland hem de gehoorzaam lieid zou opzeggen. Tn een brief aan Gregorius werd hem met een beroep op de Schrift verweten, dat hij de kerk ten verderve voerde en zich door vrouwen liet leiden. Hierop werd Hendrik in den ban gedaan; al zijn onderdanen waren ontslagen van den eed der gehoorzaamheid.

In December 1076 trekt de koning met vrouw en driejarigen zoon over den Mout Cenis naar liet slot van Mathilde (//De Debora van het Pausdomquot;) te Canossa, waar Gregorius zijn verblijf houdt. Drie dagen staat hij in het kleed van den boeteling voor het slot. Eindelijk wordt hem, op aandrang van Mathilde, absolutie verleend, wanneer hij belooft zich op den vorstendag ie Augsburg aan de uitspraak van den paus te zullen onderwerpen. Op den avond van den vierden dag viert hij het Avondmaal met den paus, die na de wijding der

-ocr page 106-

04

hostie de volgende woorden sprak : ^Het lichaam des Heeren, dat ik zal nemen, zij het bewijs mijner onschuld, opdat de almachtige God mij door zijn gericht van elke beschuldiging vrijspreke, als ik schuldeloos, maar door een plotselingen dood treffen moge, wanneer ik schuldig ben.quot;

De verzoening was slechts van korten duur. Onder den invloed van Gregorius is Rudolf van Zwaben tot koning gekozen; Hendrik werd door Clemens III in de Pieterskerk te Kome tot keizer gekroond. De Noormannen plunderden Rome, Gregorius werd gevangen genomen en stierf in ballingschap te Salerno op Kerstmis van het jaar 1085. Zijn laatste bekentenis: ^Tk heb de gerechtigheid liefgehad, de ongerechtigheid gehaat en daarom sterf ik in ballingschap.^

Alexander III en vooral Innocentins III gingen op den door Gregorius ingeslagen weg voort. De eerste (li 59—t l Si) noodzaakte Hendrik II van Engeland op het graf van den door zijn toedoen vermoorden kanselier Thomas Becket (1170) in het gewaad van den boeteling te verschijnen.

Innocentins III (1198—1215) muntte uit door beschavingen geleerdheid, door een eenvoudg en onberispelijk leven. Hoe hij over de verhouding tusschen pausen en vorsten oordeelde, blijkt uit de volgende woorden : ,/Heeft God, de Schepper van het heelal, twee liehten aan het uitspansel des hemels geplaatst, een groot licht, opdat het den dag en een klein, opdat het de nacht zou beheerschen, zoo heeft Hij ook voor het uitspansel der algemeene kerk twee ambten ingesteld, liet grootere om de zielen, het kleinere om de lichamen te beheerschen : de macht der pausen en die der vorsten. Gelijk de maan haar licht van de zon ontvangt, ontleent de vorstelijke macht den glans van haar ambt van den paus.quot; Zoo beschouwde hij het dan ook als zijn recht, om over de keizerskroon in Duitschland te beslissen. Johan van Engeland moest zijn kroon ais leen uit de hand van den pauselijken ge-

-ocr page 107-

95

zant ontvangen. (Magna Charta). Philips August van Frankrijk werd door hem gedwongen, om zijn verstooten gemalin weder aan te nemen. Wanneer vorsten zich niet aan zijn wil onderwierpen, dan werd hun land door het Interdict gestraft. (De naam van den vorst mocht niet genoemd worden; alle gezellige bijeenkomsten waren verboden, feestdagen mochten niet gevierd worden; in de kerken heerschte een doodelijke stilte ; de huwelijken werden op het kerkhof gesloten. Niet altijd evenwel werd het Interdict streng toegepast). Als vervolger der ketters zullen wij later nog met hem kennis maken.

§ 33. De Kruistochten.

Sinds de Turken Jeruzalem veroverd hadden (1073), waren de Christenen er niet meer veilig. De grieksche keizer Alexius had aan den paus om hulp gevraagd tegen de ongeloovigen. Op een Concilie te Clermont in 1095 riep Urbanus II de volken van Europa op tot bevrijding van het heilige graf. De geestdrift was algemeen. Duizenden namen het roode kruis op de schouders, gedachtig aan liet woord van hun Heer : ,/Wie achter mij wil komen, neme zijn kruis op en volge mij,quot; Peter van Amiens verhaalde op zijn reizen, hoe Christus hem te Jeruzalem verschenen was en bevolen had, om aan de Christenen te verkondigen : ^de tijd is nu gekomen om mij te helpen en het paradijs zal u geopend worden.quot; Het onderscheid van standen was voor een wijle opgeheven. Allen waren bedevaartgangers naar het heilige graf'. ^Het is een verheven en benijdenswaardig oogenblik, waarin een geheel werelddeel tot zich zelve zegt, uit liefde tot een onstoffelijk goed elk kwaad te willen verduren; oorlog, pest, hongersnoood, een roemloozen dood in de golven, een smartelijken onder het mohammedaansch skalpeermes/'

l)e eerste kruistocht eindigde met de inneming van Jeruza-

-ocr page 108-

06

lem, op 15 Juli 1099. Aan het hoofd van het christelijk koninkrijk Jeruzalem werd Gottfried van Bouillon, ^de beschermer van het heilige grafquot;, geplaatst; Edessa en Antiochië onderwierpen zich aan de kruisvaarders.

Nadat Edessa weder in het bezit der Turken was gekomen, riep Bernard van Clairveaux de Christenen van Frankrijk en Duitschland tot een tweeden kruistocht op (1147—1'149). Als Koenraad III weigerde daaraan deel te nemen, voerde de kruis-prediker hem te gemoet: ,/gij zult op den jongsten dag niet in staat zijn te bewijzen, dat gij uw plicht gedaan hebt, wanneer gij weigert liet kruis op u te nemen/' Toen dc tocht, onder den keizer en Lodewijk VII van Frankrijk ondernomen, geheel mislukt was en velen hun ontevredenheid tegen den heiligen Bernard te kennen gaven, antwoordde deze: „ De oneenigheid der vorsten en de onzedelijkheid der kruisvaarders zijn de oorzaken der mislukking. Maar ik wil liever de verwijten dragen dan dat smaad en hoon tegen God worden uitgesproken/'

De verovering van Jeruzalem door Saladyn gaf aanleiding tot den derden kruistocht (Tl 89—Tl 92). Aan de opwekking-van Gregorius VIII, om de heilige stad uit de handen der ongeloovigen te rukken, gaven velen gehoor. Dc zeventigjarige Prederik Barbarossa verdronk in den Kalikadnus (bij Seleucia). Ph. August en Richard Leeuwenhart namen Ptolemaïs in bezit. Een driejarige wapenstilstand werd met Saladyn gesloten, waarbij den Christenen vergunning werd gegeven, om ongewapend het heilige graf te bezoeken. Het laatste woord van den edelen vorst (f 1193) tot een zijner dienaars luidde: //Zeg aan de geloovigen, dat de beheerscher van het Oosten slechts één kleed in het graf medeneemt.quot;

De vierde kruistocht, door Innocentius III gepredikt, eindigde met de vestiging van een latijnsch keizerrijk te Gonstantinopel (1204).

Slechts enkelen, die aan den kruistocht der k i n d e-

-ocr page 109-

97

ren in 1212 deelnamen, bereikten Constantinopel en Afrika, waar zij als slaven verkocht werden.

Graaf Willem I van Holland nam in 1219 Damiate in be/.it. (De l)amiaatjes(?) in de St. Bavo's kerk te Haarlem).

De vijfde kruistocht (1228—1229) eindigde met de kroning van Frederik 11 tot koning van Jeruzalem en een wapenstilstand van tien jaar met den sultan van Egypte. Eenige jaren na liet vertrek van den keizer (1244) namen do Mohammedanen Jeruzalem weder in bezit.

Aan het hoofd der beide laatste kruistochten stond Lode-wijk de Heilige ('1248—1254 en 1270). Uit een doodelijke krankte hei'steld, had dc koning de gelofte afgelegd, dat hij een kruistocht tegen de vijanden in het Oosten zou ondernemen. Na Damiate in bezit genomen te hebben, leed hij een nederlaag bij Cairo. Toen hij Palestina bezocht had, keerde hij in 1254 naar Frankrijk terug. Op zijn tweeden tocht stierf hij te Tunis. Ptolemaïs, de eenige plaats, die nog in het bezit der Christenen gebleven was, werd hun in 1292 ontnomen.

Hoewel verschillende oorzaken samenwerkten tot de mislukking der kruistochten, zij hadden toch zeer gewichtige gevolgen; de geestelijkheid, al werd zij met schatten verrijkt, verloor haar macht en haar invloed bij velen; de kennismaking met een nieuwe onbekende wereld verruimde den blik en velen kwamen tot het besef, dat de ongeloovigen niet zulke monsters waren als zij zich hadden voorgesteld. De mislukking der kruistochten had bovendien een weldadige werking op veler geloof; zij hebben den bloei van handel en nijverheid, van kunsten en wetenschappen bevorderd en tot de opkomst van den derden stand bijgedragen. Eindelijk — om niet meer te noemen —■ zijn uit de kruistochten de geestelijke ridderorden voortgekomen, die zich vooral met de bescherming der heilige plaatsen en de verpleging van kranke pelgrims bezig hielden. (De Johanniterorde of de Hospitaal-broeders, in 4046 door kooplieden uit Amalfi, de Tempeliers,

-ocr page 110-

98

wier onmatigheid spreekwoordelijk geworden is (^drinken als een Tempelier7'), in H48 door ridders uit Frankrijk, de duitsche orde, in *1190 door Prederik van Zwaben gesticht).

§ 33. De monnikenorden.

Tijdens dén hoogsten bloei van het Pausdom ontstonden de bedelorden der Franciscanen en Dominicanen (kleine orden van Camal-doli, Chartreuse, Citeaux, enz.).

De stichter der eerste orde, Frans van Assisi, had vroeger een weelderig leven geleid. Nadat hij van een zware ziekte hersteld was, hoorde hij een preek over Mt, 10; 9, 10, die zulk een indruk op hem maakte, dat hij overtuigd was van de noodzakelijkheid, om het evangelie der armoede in de wereld te verkondigen. Eigendom was nu in zijn oog diefstal, armoede naar de wereld de noodzakelijke voorwaarde om tot rijkdom in God te komen. In 1219 ging hij naar Damiate, om den sultan te be-keeren. ^ik zal door een vuur gaan en als ik er ongedeerd uitkom, moet de sultan Christen worden7'. Wanneer hij zicli naar het altaar van Maria (de moeder des Lams) begaf, nam hij een lam mede. Bekend in zijn overdreven liefde voor de dieren. Bij velen, die in hem Christus zeiven zagen, stond hij hoog aangeschreven. Tal van wonderen werden van hem verhaald, ja, hij zou de heilige wonden van Christus aan zijn lichaam gedragen hebben (Stigmata). Maar, wat ons vooral voor hem inneemt, te midden van al den lof, dien hij inoogstte, bleef hij nederig. Hij was een dweper, die het oprecht meende. Twee jaar na zijn dood (4 Oct. 1226) werd hij door den paus heilig verklaard.

De eerste plicht van alle leden der orde (Minorieten) was gehoorzaamheid aan den paus en de kerk. Behalve de monniken en nonnen (naar Clara van Assisi Clarissinnen genoemd) was er nog een derde klasse, waartoe leeken (Tertiarïï) behoorden, die God volgens de regels der orde dienden, maar zich niet van de wereld behoefden af te zonderen.

-ocr page 111-

99

De stichter dei- andere orde was in Castilie geboren en bezocht reeds vroeg de hoogeschool te Valencia, waar hij theologie studeerde en door zijn geleerdheid veler aandacht trok. Toen Dominions met de ketters in het Zuiden van Frankrijk kennis maakte, bleken hem de pogingen, die ter hunner uitroeiing werden aangewend, vruchteloos. Zelf belast hij zich met die taak, maar heeft de hulp van predikmonniken noodig, die de gelofte der armoede moesten afleggen. Niet zonder moeite ontvangt hij van Inno-centius III de goedkeurig zijner orde, daar op de Lateraansynode van 1215 besloten was, öm geen nieuwe orden te stichten.

Na zijn dood (1221) stelden de predikheeren hun geleerdheid en welsprekendheid in den dienst der kerk. Niettegenstaande hun gelofte van armoede hebben zij als gebruikers (hoewel geen bezitters) van wereldsche goederen weelderig geleefd en kloosters gebouwd (Boven de verschillende priors stond de generaal der orde). Van Gregorius IX ontvingen zij de eerste plaatsen in de rechtbanken der Inquisitie, die op een Synode van Toulouse in 1229 nauwkeurig geregeld werd. Zij, die van ketterij beschuldigd waren, moesten hun onschuld bewijzen, daar zij anders als ketters veroordeeld werden. Boetvaardige ketters bleven hun leven lang opgesloten. De aanklager van een ketter kreeg het derde gedeelte van zijn goederen, terwijl hem bovendien het uitzicht op bclooning in den hemel geopend werd. ^Zoo werd een premie gesteld op de bedenkelijkste laagheid.quot;

§ 35. Het geloof üer kerk en ue 'wetenschap.

Bij de denkers der Middeleeuwen openbaarde zich de behoefte om de leer, die de kerk had vastgesteld, wetenschappelijk te bewijzen. Zij wenschten het geloof en de wetenschap met elkander te verzoenen. Zoo ontstond de scholastiek, d. i. de wetenschap, die de gronden voor het geloof in een stelsel bijeenvoegde. Twee richtingen bestreden elkander: volgens de eene (het Kea-

-ocr page 112-

-100

lisme) eene (het Realisme) hadden de algemeene begrippen een werkelijk bestaan buiten den menschelijken geest en waren afbeeldingen van het wezen der dingen; volgens de andere (het Nominalisme) waren de begrippen slechts namen, ijdele gedachten, voortbrengselen der verbeelding.

Bij de voornaamste Scholastieken van dit tijdvak, Ansclmus en Abaelard, staan wij even stil.

De eerste, te Aosta in Fiemont geboren, leerde, evenals Augustinns, dat het geloof aan de kennis moet voorafgaan. „ Ik geloof om te begrijpen.'' Wat wij van de zichtbare wereld en van de dingen des geestes ervaren, moet eerst geloofd worden, zullen wij ze later leeren kennen. Een zedelijk leven leidt tot de ervaring der geestelijke dingen. Uit de idee van God in den inensch volgt, volgens Anselmus, Gods bestaan. De leer der voldoening, in zijn ,yWaarom werd God mensch ?quot; ontwikkeld, komt in het kort hierop neer: door de zonde heeft de mensch een oneindige schuld tegenover God op zich geladen, waarvoor God een oneindige voldoening moet eischen. Alleen zulk een wezen, dat tegelijk God en mensch was, kon die schuld betalen. In onze plaats heeft Christus die schuld voldaan, daar hij, de zondelooze, niet verplicht was te sterven. Zijn dood was derhalve een bovenverdienstelijk werk. (De voldoening, die de ridder in de Middeleeuwen eischte, is hier op God toegepast).

Anselmus was dc leerling cn opvolger van Lanfranc als aartsbisschop van Canterbury (f 1100).

Reeds als student en later als leeraar maakte Abaelard door zijn scherpzinnigheid en welsprekendheid grooten opgang. Met begrijpen moest, volgens hem, aan het gelooven voorafgaan. Het Christendom was niet alleen door het Jodendom, maar ook door de heidensche wijsbegeerte voorbereid. Hij wist de deugden der Heidenen ie waardeeren. Hoewel Abaelard de leer der kerk niet bestreed, werd hij om zijn onderzoekenden geest als een gevaarlijk man beschouwd en op verschillende Synoden (te Soissons in 1121, te Sens in 1140) veroordeeld. Vooral zijn

-ocr page 113-

101

werk, „Ja en neenquot; getiteld, waarin de zeer niteenloopende gevoelens der kerkvaders naast elkander geplaatst werden, wekte veler verontwaardiging op. De laatste twee jaren van zijn leven (t 1142) bracht hij in het klooster te Clngny door.

Met den naam van Abaelard is onafscheidelijk die van Heloïse verbonden, „door het geheele koninkrijk bekend.quot; Hun brieven zijn in verschillende talen overgezet. Volgens de legende stond bij de begrafenis der abdis van den Paracleet (1163) Abaelard uit zijn graf op en hield de geliefde in zijn armen. Op het kerkhof Fère la Chaise zijn beiden, die bij hun leven zoo lang gescheiden waren, „hier door den dood vereend in 't eigen grafgesteent.quot; (ter Haar).

Volgens sommigen werd door de Scholastiek liet godsdienstig gevoel miskend, waardoor de meusch onmiddellijk met God in gemeenschap kon treden. Wie (rod liefheeft, zijn geboden vervult, hij alleen kan Ood leeren kennen, zoover dit hier op aarde mogelijk is.

Tot de voornaamste Mystieken uit deze periode behoort Hugo van St. Victor (f 1141), wiens lessen aan de school bij het genoemde klooster door velen bezocht werden. Volgens hem bezit de mensch drie oogen, waardoor hij de stoffelijke dingen, zich zeiven en God kan leeren kennen. Maar na den zondeval is slechts het zinnelijk oog gezond gebleven. Daarom heeft God zich aan ons geopenbaard en ook aan lieidensche wijs-geeren, die de openbaring in Christus voorbereid hebben. Zullen wij het geloof, dat aan de kennis van God voorafgaat, deelachtig worden, dan moeten wij Gods genade ervaren. Het geloof is volgens hem hot ware sacrament, dat ons de aanschouwing van God verzekert. Wie God lief heeft, kan hier een voorsmaak hebben van de volmaakte kennis van God, welke eerst na den dood ons deel kan zijn.

Ook volgons Bernard van Clairvaux kan de ziel alleen door eontemplalie tot God opklimmen. Hij vertoont het beeld van

-ocr page 114-

10-2

den waren monnik. Luther getuigde van hem : ^indien er ooit een godvreezend monnik geweest is, dan was het Bernard.quot; Zijn ideaal was : zielen voor de kloosters te winnen. „Hij begaf zich naar het middagmaal alsof hij naar de pijnbank ging en wist niet of hij brood of steenen at.quot; Allerlei wonderen werden van hem verhaald (Door een kus genas hij iemand, die altijd weende ; als hij over de vliegen in een bedehuis den vloek had uitgesproken, waren zij verdwenen enz.).

Vast overtuigd van de onfeilbaarheid der kerk, haatte hij hen, die het noodig achtten naar de leer der kerk onderzoek te doen. Daarom zag hij, hoewel zachtmoedig van natuur, gaarne een ketter verbranden. Door zijn welsprekendheid wist hij aanzienlijken en vorsten te overreden. Hij muntte uit door scherpzinnigheid en wilskracht, maar was tevens bekrompen en dweepziek. Als „de hechte zuil der kerkquot;, „de medeburger der engelenquot;, „de tweede zoon van de allerheiligste Moeder Godsquot; werd hij vereerd. Maar toen de door hem gepredikte kruistocht mislukt was, verloor hij bij velen zijn invloed ' 1 [53).

§ 36. De Ketters.

In het Oosten zoowel als in liet Westen protesteerden velen tegen de orthodoxe leer der kerk („De Protestanten der Middeleeuwenquot;). Allereerst komen de Paulicianen in aanmerking, wier ontstaan reeds uit de 7e eeuw dagteekent, maar wier sporen in onzen tijd nog niet zijn uitgewischt. Hun oorspronkelijk vaderland was Armenië; zij ontleenden hun naam aan den apostel Paulus, wiens schriften bij hen hoog stonden aangeschreven. Evenals de Manicheën maakten zij een scheiding tnssehen den boozen en den goeden God; de eerste had het lichaam, de tweede de ziel geschapen. Ieder mocht volgens hen vrij de H. S. lezen. Zij verzetten zich tegen de heerschappij der priesters, tegen den beeldendienst en tegen de vereering van Maria. Niet

-ocr page 115-

103

Maria, maar het Jeruzalem, dat boven is, was volgens hen de moeder van Jezus. Sinds de 9e eeuw werden de Paulicianen door de grieksche keizers vervolgd.

Geestverwanten van hen waren de Katharen (de reinen), die ook uit het Oosten gekomen zijn. De God, die de bron is \an al het goede, aan wien liet geestelijke, het volmaakte zijn oorsprong dankt, wordt tegenover den God, die de zinnelijke wereld en het zedelijk kwaad gesehapen heeft, gesteld. De laatste heeft zich in het O., de eerste in het N. Testament geopenbaard. De eed en de leugen werden door hen als doodzonden beschouwd. Door den doop des gecstes kon iemand in de gemeente opgenomen worden en slechts door boetedoening-zalig worden. In de 11e eeuw hebben de Katharen zich in Italië en in het /. van Frankrijk gevestigd. Hier vooral vonden zij vele aanhangers, die reeds onder den invloed der ridders en troubadours afkeerig van de geestelijkheid waren geworden. Op last van Innocentius III werd tegen hen (zij heetten Albigensen, naar Alby in Albigeois) een kruistocht ondernomen, die 20 jaar duurde. Zij, ^die den wijnberg des Heeren verwoesttenquot;, moesten uitgeroeid worden. //Dit de door de kerk opgerichte brandstapels is dezelfde vijand, maar krachtiger en gevaarlijker, opgestaan.quot;

Niet minder gevaarlijk in liet oog der kerk waren de Wal-densen, die als leekenpredikers optraden (Over den oorsprong-van dien naam bestaan verschillende gevoelens). Petrus Waldus, een rijk koopman te Lyon, besteedde een deel van zijn vermogen, om een overzetting van den Eijbel in de volkstaal te verkrijgen (het Eomaansch). Omstreeks 1170 begon hij met de prediking van het evangelie en wekte anderen op, om hetzelfde werk te verriohten. Maar kon de kerk hen, die niet als priesters gewijd waren, dulden ? ,/lIoe zouden zij prediken, indien zij niet gezonden waren?quot; (Rom. 10 : 15) Hun beroep op plaatsen als Mt. 28; 19, Jak. 4: 17 kon de kerk niet overtuigen. Waldus, door den paus in 1184 in den ban gedaan, stierf in Boheme drie jaar later.

-ocr page 116-

104

Zijn volgelingen (armen van Lyon) gingen voort met prediken, ,/daar zij Gode meer moesten gehoorzamen dan mensehenquot;. Zij verwierpen de vereering van heiligen en van het kruis, omdat hiervan niets te lezen stond in de Schrift, waaraan zij zich hielden. Volgens hen kon alleen God de zouden vergeven. Zij hebben minder op een leerstellig dan op een practisch Christendom aangedrongen, waarvan hun eigen leven getuigenis gaf. Nadat Innocentius 111 te vergeefs beproefd had hen voor de kerk te winnen, wachtte hen hetzelfde lot als de Albigensen.

Arnold van Rreseia, de welsprekende leerling van Abaelard, vond in Frankrijk en Italië, ook te Rome, vele aanhangers voor zijn prediking, dat de paus van zijn wereldlijke heerschappij afstand moest doen eu aan de geestelijkheid alle wereldsche goederen ontnomen moesten worden. Als hij hun het beeld schetste van het oude Rome met zijn eerwaardigen Senaat, wekte hij bij velen geestdrift op. Te Rome werd een republiek uitgeroepen (1145—1155). Arnold, door een Concilie te Rome op grond van ketterijen over het Avondmaal veroordeeld, werd bij herhaling-verbannen. Hij verloor velen zijner aanhangers, toen Adriaan IV (hij was de eeni ^c Engelschman, die den pauselij kon stoel beklommen heeft), over Rome het Interdict had uitgesproken. Door F mierik Barbarossa uitgeleverd, werd Arnold verbrand en zijn asch in den Tiber geworpen, ;/opdat het volk zijn lichaam niet tot een voorwerp van vereering zou maken.^

Onder de ketters van dit tijdvak noemen wij nog Joachim, abt van het klooster Floris in Calabrië (-]- 1202), die de wereldsgezindheid en de weelde der bisschoppen berispte en Rome „het nieuwe BabeF noemde. Hij verwachtte het rijk van den Heiligen Geest, waarin allen geestelijken zouden zijn, omdat zij naar den geest leefden.

-ocr page 117-

J 05

§ 37. De eeredienst.

Tijdens de kruistochten nam de vereering der heiligen en reliquieën nog aanmerkelijk toe (au re a legenda). Het aantal heilige dagen steeg tot een verbazende hoogte. ^De godsdienst der Middeleeuwen, vooral der mannen, werd grootendeels Maria-dienst. Zij is Madame, Notre-Dame, Onze lieve Vrouw voor al haar vereerders, de godin der onthouding en der liefde tevens/' Zij heet ^de hemelsche Venus/' ^de lelie zonder vlek,quot; ,/de roos zonder doornen/' Haar Zoon in den hemel durft haar niets weigeren (De rozenkrans. Ave Maria). Maar de leer harer onbevlekte ontvangenis, in de 12de eeuw het eerst gepredikt, vond bij velen, omdat zij nieuw was, tegenstand, o, a. bij Bernard van Clairveaux. Volgens hem moest Maria aangeroepen worden, omdat zij als bemiddelaarster bij haar Zoon ingang zou vinden. Vreest gij tot den Zoon te naderen, omdat hij, hoewel menseh geworden, toch God gebleven is ? Neem uw toevlucht tot Maria, daar de Zoon zijn Moeder zal verhooren.quot;

Het feest van Allerzielen (2 Nov.) werd het eerst in het klooster te Clugny ingevoerd en door de kerk overgenomen, toen de volgende sage ingang gevonden had: de zielen der zondaars in de hel luidden aan de aardbewoners bekend gemaakt, dat de gebeden der monniken te Clugny bet meest vermochten, om ze uit de pijn te verlossen.

In de twaalfde eeuw werd het aantal sacramenten (verschillende beteekenissen van sac ramen t) door Petrus Loinbardus op zeven bepaald: doop, vormsel, avondmaal, biecht, laatste oliesel, priesterwijding en huwelijk. Toen de biecht onder de sacramenten was opgenomen, mocht zij niet langer door leeken worden afgenomen. Bernard van Clairveaux wenschte ook aan de voetwassching een plaats onder de sacramenten te geven, op grond van het woord tot Petrus : «indien ik u niet wassche, hebt gij geen deel met mijquot; (Joh. 13 : 8).

In de 9de eeuw liep de Avondmaalsstrijd over de vraag : zijn

8

-ocr page 118-

106

het brood en de wijn slechts zinnebeelden of' in werkelijkheid het lichaam en het bloed van Christus ? i)e leer van Paschasius Radbertns, dat brood en wijn na de wijding dooiden priester, hoewel naar den vorm dezelfde, innerlijk van substantie veranderen, daar bij God niets onmogelijk is, vond bij velen tegenspraak en werd o. a. door Rabanus Maurus als een nieuwe leer, wat zij inderdaad was, veroordeeld. Later werd het anders. Toen Berengarius van Tours twee eeuwen daarna leerde, dat brood en wijn bij het Avondmaal onveranderd blijven, beschouwde een Synode te Rome (1059) zijn gevoelen als dat van een ketter. Op het algemeen Concilie van '1215 is de leer der transsubstantiatie vastgesteld. Reeds in de ISe eeuw was aan de leeken de kelk onthouden, uit vrees dat eenige druppels van den gewijden wijn verloren zouden gaan. Schadelijk kon dit voor hen niet zijn, daar toch de gansche Christus in elk der beide gestalten aanwezig was en bovendien de priester niet voor ziehzelven alleen, maar in naam van allen uit den beker dronk. Opdat de geloovigen eens per jaar den vollen indruk van het levende sacrament zouden genieten, wat bij de dagelijkselie viering der Mis onmogelijk was, stelde Urbanus IV in -1264 het Sacramentsfeest of ,/het feest van het lichaam des Heerenquot; in.

§ 38. Het zedelijk leven.

Niet ten onrechte is de 10e eeuw de ijzeren eeuw, de eeuw van onkunde, ruwheid en zedeloosheid genoemd. Het einde der wereld werd door sommigen met schrik, door anderen met blijde hoop verwacht. Velen zochten de eenzaamheid, trokken zich in kloosters terug, vanwaar in meer dan één opzicht nog een weldadige invloed uitging, of begaven zich naar het heilige land, waar zij het dichtst bij den hemel waanden te zijn.

Al waren er uitzonderingen, over het algemeen was het met

-ocr page 119-

107

de zedelijkheid der hoogere en lagere geestelijkheid treurig gesteld. Genotzucht, weelde, sehaamtelooze onzedelijkheid waren aan de orde van den dag. Veel beter was liet leven der ketters. Zoo getuigde o. a. Lodewijk VIII van Frankrijk omtrent de Waldenzen : ^Waarlijk, zij zijn beter dan ik en mijn gansche volk.quot;

De gewone straffen, die op de ongehoorzaamheid aan de voor-schriften der kerk volgden, waren de ban en het Interdict. Maar voor kleine cn groote zonden was absolutie te verkrijgen bij de biecht, door het bezoeken van een kerk, door giften aan kloosters, enz. Wie in den heiligen krijg tegen dc ketters omkwam, verkreeg vergiffenis van al zijn zonden. Een bezoek aan het graf van den Heiland droeg dezelfde vrucht. De kerk beschikte over den schat der bovenverdienstelij ke werken van heiligen, die zoowol levenden als dooden ten goede kwamen. Zelfs voor geld was aflaat van sommige, ja van alle zonden te verkrijgen. Ongelukkig dc armen, die zich van dit middel niet konden bedienen! Was het wonder, dat elke ernstige opvatting van de zonde bij de groote menigte verloren ging ?

§ 39. Uitwendige lotgevallen van het christendom.

Ansgar, in 849 aartsbisschop van Hamburg geworden, waarmede Bremen vereenigd was, is de apostel der Denen en Zweden. Zijn eersten tocht naar Denemarken ondernam hij in gezelschap van den deenschen koning Harold, die reeds Christen was geworden. Later kwam hij er meermalen terug en had met vele bezwaren te kampen. Door iiet lot moest beslist worden, of het volk aan de oude goden getrouw blijven of de prediking van het evangelie toelaten zou. Daar het bleek, dat de God der Christenen velen tegen de zeeroovers beschermde, moest deze gehuldigd worden. Hoeveel zegen Ansgar op zijn werk had, hij betreurde het nog kort voor zijn dood (805), dat de zoo vurig begeerde martelaarskroon niet zijn deer was geworden. Zijn antwoord aan hen, die

-ocr page 120-

108

aan zijn gebeden wonderen toeschreven, luidde: Ware ik zulk een onderscheiding hij den Heer waard, ik zon Hem vragen, dat Hij mij de genade verleende, oin door zijn invloed een goed mensch te worden/'

In de elfde eeuw werden Noorwegen en IJsland tot het Christendom bekeerd.

Reeds twee eeuwen vroeger was het evangelie onder de sla-vische volken in Bulgarije, Moravië en Boheme gepredikt. De grieksche keizer had de broeders Methodius en Cyrillus tot hen gezonden. Bij de godsdienstoefeningen bedienden zij zich van de landtaal en stelden het volk in staat, om den Bijbel in zijn eigen taal te lezen. Hieruit ontstond een strijd met Home. Al was de paus bereid iets toe te geven, de lezing der evangeliën bij de Mis moest in de latijnsche taal plaats hebben. Terwijl Cyrillus te Rome stierf (868), is omtrent de laatste jaren van Methodius' leven niets met zekerheid te zeggen.

Toen Pruisen in de 13e eeuw door ridders van de duitsche orde tot het Christendom werd gebracht, was het Heidendom in Europa uitgeroeid, al bleef de geest van het Heidendom onder de bekeerde volken voortleven. Toch was de kerk voor hen ^een weldadige opvoedster, een kweekster van kennis, beschaving en godsvrucht/'

In de H e eeuw werd de eenheid der kerk verbroken, toen er een scheuring ontstond tusschen het Oosten en het Westen, die reeds twee eeuwen vroeger was voorbereid.

In 857 was Photius, een beschaafd en geleerd man, tot patriarch van Constantinopel benoemd in plaats van den afgezetten Ignatius. Paus Nicolaas I eischte de herstelling van Ignatius, vooral omdat Photius een leek was. De Synode van Constantinopel (867) beschuldigde de kerk van het Westen van allerlei nieuwigheden ; de invoering van het coelibaat; liet dogma, dat de H. G. niet slechts van den Vader, maar ook van den Zoon uitgaat.

-ocr page 121-

109

in strijd met hetgeen op het oecumenisch Concilie van 381 was vastgesteld, enz.

In de llde eeuw ontbrandde de strijd opnieuw. Michael Cerularius, sinds 1043 patriarch van Constantinopel, beschuldigde de kerk van het Westen van joodsche ketterijen; bij het Avondmaal werd ongezuurd brood gebruikt, in den tijd der vasten de Sabbat gevierd, enz. ;/Wij staan onder de vrijheid van het N. V.; het oude is voorbijgegaan, Christus is ons paasch-lam.quot; Paus Leo IX was verontwaardigd. ,/Staat de kerk van Rome, de moeder aller kerken, zóó eenzaam en alleen'? Moet zij. 1020 jaren na het lijden van den Heiland, nog leeren, hoe de gedachtenis van dat lijden gevierd moet worden1?quot; Op zijn beurt verweet hij aan dc Oosterlingen negentig ketterijen. Op 16 Juli 1054 legden de gezanten van den paus op het altaar der Sophiakerk te Constantinopel de oorkonde neder, waarbij Michael en al zijn volgelingen van de gemeenschap der kerk werden afgesneden. Op een Synode, terstond hierop door den patriarch bijeengeroepen, werd over den paus de ban uitgesproken

De beide kerken, die op den duur niet vereenigd konden blijven, waren nu voor goed gescheiden. Die van het Oosten erkent den paus niet als het hoofd der kerk, staat aan haar priesters het huwelijk toe, gebruikt bij het Avondmaal geen ongezuurd brood, onthoudt de kelk niet aan de leeken en leert, dat dc H. G. alleen van den Vader uitgaat.

-ocr page 122-

0

VIERDE TIJDVAK: TOT DE HERVORMING.

§ 40. Het verval deh Pauselijke macht.

De schoone dagen van Gregorms VII en Innocentius III behoorden tot het verleden. Veler oogen waren opengegaan voor de schade, door de wereldlijke macht van den paus veroorzaakt. De straffen, waarvan Home zich tegenover de ongehoorzame vorsten bediende, hadden voor hen hun beteekenis verloren.

Toen Gregorius IX (1294—'303) Prederik II in den ban deed, hem van de ergerlijkste ketterijen beschuldigde (Mozes, Jezus en Mohammed zou hij bedriegers en allen onzinnigen genoemd hebben, die beweerden, dat de Schepper van alle dingen uit een maagd geboren was) vergeleek de keizer hem met den draak uit de Openbaring, die de gansche wereld verleidde.

Tevergeefs zocht Bonifacius VIII (1294—1303) met een beroep op Bijbelplaatsen zijn stelling te bewijzen; de kerk heeft één hoofd, Christus, zijn plaatsvervanger Petrus en diens opvolgers. Reeds Jeremia (i : 20) had van de geestelijke macht aldus geprofeteerd: ,/ik heb u heden over volken en koningen gesteld.^ De beide zwaarden, waarvan Ijk. 22 ; 38 gesproken wordt, een geestelijk en een wereldlijk, moeten door de kerk 'gebruikt worden. De Heer had niet gezegd: ^het is te veeP', maar: ^het is genoeg//. Uit 1 Cor. 2 : 15 bleek duidelijk, dat

-ocr page 123-

Mi

alle macliten den paus onderdanig moeten zijn. Al mocht Philips de Schoone (Zijn strijd met Eduard I van Engeland) bij herhaling door den paus in den ban gedaan worden, hij werd door de rijksstanden en door de hoogescholen gesteund. De koning noemde Bonif'aoius een volmaakt ketter, een overspeler, enz. i/A Is een vos was hij binnengeslopen, als een hond heengegaan, als een leeuw had hij geheersoht.quot; De beroemde itali-aansche dichter Dante gaf' ,/den beschermer der nieuwere Phari-zeecn// een plaats in de hel.

Gedurende hun verblijf' te Avignon (Babylonische ballingschap van 1309—4 377) waren de pausen van Frankrijk afhankelijk en verloren hun invloed in den kerkdijken staat. (Cola di llienzi, in 1347 tot volkstribuun gekozen). Petrarca, die een tijdlang te Avignon zijn verblijf hield, getuigde ; ^Op het goud berust hier aller hoop, met goud wordt de hemel geopend, ja zelfs Christus verkocht/' Kort vóór zijn flood vestigde Grego-rius Xt (1370—-1378) zijn zetel te Rome, maar verlangde naar Avignon terug te keeren.

Sinds het jaar •1378 stonden twee pausen tegenover elkander (Hot pauselijk schisma), van welke de een te Rome, de ander te Avignon zijn zetel had. De kerk was tusschen twee hoofden verdeeld, die elkander vervloekten en toch als onfeilbaar moesten worden beschouwd ! Beiden hadden een hofhouding, genoten dezelfde inkomsten, zoodal er naar middelen moest worden omgezien, om geld te verkrijgen (Simonie, Annaten).

De overtuiging kon niet uitblijven, dat een henorndng der kerk in hoofd en leden noodig was. Aan de wereldlijke macht, waarover de paus beschikte, schreven velen den treurigen toestand der kerk toe. De kardinalen der beide pausen riepen een algcmecne kerkvergadering bijeen.

Op het Concilie te Pisa (25 Maart — 7 Aug. 1409) werden Benedictus XIII en Gregorius XII afgezet en is Alexander Y tot paus gekozen. Van hervormingen kwam hier niets, daar de

-ocr page 124-

112

nieuw benoemde paus de vergadering 7,00 spoedig mogelijk sloot, met de belofte weldra een nieuw Concilie bijeen te zullen roepen. Daar de beide afgezette kerkvorsten nog hier en daar erkend werden, genoot de kerk het betwistbaar voorrecht drie pausen te bezitten.

In tegenwoordigheid van keizer Sigismund werd het Concilie te Constanz (1414—1418) door Johannes XXIII geopend. De stemming zou plaats hebben volk voor volk (Duitschers, Franschen, Italianen en Engelschen waren vertegenwoordigd). Aan het hoofd der hervormingsgezinde partij stonden Joh. Gersou, kanselier der Universiteit te Parijs en de kardinaal Pierre d' Ailly. Daar het Concilie geacht werd boven den paus te staan, besloot men, dat de drie pansen zouden bedanken; nadat Johannes gevlucht was, werd hij afgezet. De nieuw benoemde paus Martinus V beloofde op een volgend Concilie het werk der hervorming te zullen voortzetten. (De veroordeeling van Johannes Huss behandelen wij later.)

Op het Concilie te Bazel (1431—1443) werden besluiten genomen tegen de onzedelijkheid der geestelijken, dc weelde dei-pausen, de misbruiken in de kerk. Toen Eugenius IV de vergadering naar Ferrara verplaatste, werd hij op de volgende gronden afgezet: een algemeen Concilie heeft macht over alle Christenen ; de bisschop van Rome kan een wettig vergaderd Concilie niet eigenmachtig verdagen of verplaatsen; wie zich tegen deze waarheid hardnekkig verzet, moet als ketter beschouwd worden. De nieuw benoemde paus, Felix V, vond veel minder aanhangers dan zijn voorganger, zoodat er weder een schisma ontstond.

Bij de vrijzinnigen vond het beginsel ingang, dat een beroep van den paus op een algemeen Concilie geoorloofd was; dat aan de algemeene Concilies, waaraan door hen onfeilbaarheid werd toegekend, het hoogste gezag in de kerk toekomt. Maar door velen, vooral in Italië, werd nog altijd de onbeperkte macht van den paus gehuldigd. De onzedelijkheid van vele pausen, vooral van Innocentius VIII (f 1492) en van Alexander

-ocr page 125-

113

VI (t 1503), was wel in staat, om deze overtuiging aan het wankelen te brengen.

Een gunstige uitzondering maakte Pius II (1458—1464), als geschiedschrijver en beoefenaar der classieke letteren beroemd. De vrijzinnige beginselen, op het Concilie te Bazel door Aeneas Sylvius Piccolomini verdedigd, werden latei-door hem verloochend. Hij erkende zijn dwalingen als sterfelijk mensch, hij had in de duisternis gewandeld en bad God om vergiffenis. Wat in zijn schriften van de leer der kerk afweek, moest veroordeeld worden. „Verwerpt Aeneas, neemt Pius aan.quot; Te vergeefs wekte hij tot een kruistocht op en even vruchteloos bleef zijn poging, om den sultan te bekeeren.

5; 41. De Scholastiek en de Mystiek.

De werken van Aristoteles waren door de Arabieren en door latijnsehe vertalingen in Europa bekend geworden; zijn wijsbegeerte werd ook op de theologie toegepast. De Scholastiek beleefde haar grootsten bloei onder Thomas, zoon van een graaf van Aquino, die, na zijn studiën te Napels volbracht te hebben, in de orde der Dominicanen werd opgenomen. Te Keulen woonde hij de lessen van den beroemden Albertus Magnus bij en legde zich vooral op het onderzoek van den Bijbel toe. Boeken, als het Hooglied, waarop de allegorische verklaring het gemakkelijkst kon worden toegepast, trokken hem het meest aan.

Toen hij, na een kort verblijf te Parijs, als leeraar te Keulen was opgetreden, kwamen studenten uit verschillende landen, om den grooten leeraar te hooren. Soms waande hij te midden zijner studiën, dat Jezus, Maria, Paulus hem verschenen. Eens hoorde hij de stem van zijn Heer; „gij hebt goed over mij geschreven, Thomas; welk loon wilt gij ontvangenP7' Zijn antwoord luide: „geen ander dan U.quot;

Boven het klooster, waar hij zijn verblijf hield, meende men een vuurkolom te zien. Het licht ging uit, toen hij stierf (1274).

-ocr page 126-

414

De u Doctor Angelicusquot; werd door de gansche kerk betreurd.

Al zijn rede- en openbaringswaarheden niet met elkander in strijd, toch moeten ze volgens hem wel onderscheiden worden. De openbaring brengt aan het licht, wat voor de rede verborgen blijft. De rede moet de bedenkingen weerleggen, die tegen de openbaring worden ingebracht, de leer der kerk voor het denken rechtvaardigen.

De voorspelling van zijn leermeester is vervuld: ,/le os (zijn medestudenten hadden hem den bijnaam van ^den stommen os'' gegeven) zal zijn geloei in de gansche Christenheid doen hooren.quot; Hoe hoog Thomas thans nog te Home staat aangeschreven, bleek uit een Encyclica van den tegenwoordigen paus (4 Aug. 1879), waarin zijn stelsel de grondslag genoemd wordt, waarop het onderwijs der kerk moet rusten.

Tegenover hem stond Duns Scotus (f 1308), volgens wicn het wezen van den godsdienst niet in het weten, maar in het willen bestaat. Met een beroep op Mt. 22: 40 en Hom. quot;13: 10 verdedigde hij de stelling, dat het in den godsdienst bovenal op de practijk aankomt. Na hun dood streden hun aanhangers (Thomisten en Scotisten) over de voorbeschikking, de onbevlekte ontvangenis van Maria en andere leerstukken.

Willem van Occam (in het graafschap Surrey), een gesteng Fran ciscaner (t 1347), die de verwereldlijking der kerk betreurde, maakte een scherp onderscheid tusschen wijsbegeerte en theologie, tusschen natuurlijke kennis en openbaring. Onze kennis strekt zich niet verder uit dan tot de verschijnsels, die wij waarnemen. Wat op den godsdienst betrekking heeft, kunnen wij alleen door openbaring leeren; aan de rede moet hier het zwijgen worden opgelegd.

Het laatste woord, door de Scholastiek gesproken, bewijst duidelijk, dat de pogingen, gedurende drie eeuwen beproefd, om geloof en wetenschap met elkander te verzoenen, vruchteloos waren.

-ocr page 127-

-115

T)e spitsvondige recleneeringen der Seholastieken waren allerminst voor liet volk geschikt. Het voelde zich meer aangetrok-kan door de Mystieken (^de vrienden Gods,quot; „de stichtige menselien''), die imn preeken in de volkstaal hielden en in de eerste plaats op godsdienstzin, op het houden van Gods geboden aandrongen. Slechts met de voornaamste woordvoerders onder hen willen wij kennis maken.

Meester Eckard (f 1329) vond te Straatsburg en te Keulen veel bijval door zijn preeken. De mensch moet volgens hem geheel in God opgaan, zoodat het onderscheid tusschen beiden verdwijnt, gelijk uit de volgende woorden blijkt: //Wij moeten streven naar vereeniging met God. Wanneer wij ons in God veranderen, dan zullen wij Hem zien. Ieder onzer draagt den Zoon van God in zich. Door het aanschouwen van God worden wij, evenals Christus, zonen van God.quot;

Zijn leerling, Johannes Tauler (f 1361) was te Straatsburg werkzaam, hoewel het door het Interdict getroften was, en wijdde zijn zorgen aan hen, die slachtofl'ers van de pest geworden waren (Zijn ontmoeting met een bedelaar). ^Naarmate een mensch zichzelven afsterft, maakt God woning in hem. God wil zijn plaats met niemand deelen. Wie een verheven rust geniet, kan tot God opklimmen. Heb God lief, aanschouw Hem in zijn aanbiddelijk wezen, dan zal Hij u tot de eeuwige rust voeren, tot den oorspronkelijken vrede Van het hemelsch Jeruzalem.quot; Volgens Luther was er geen ,/gezonder en meer met het evangelie overeenstemmende theologie'7 dan die van Tauler.

Johannes Ruysbroek (f 1381) was Vicaris van dc St. Gndule te Brussel en trok zich op zestigjarigen leeftijd in liet klooster Grocnendaal bij Waterloo terug, waar hij zijn werken in de vlaamsche taal schreef. Menigmaal wandelde hij door de straten van Brussel, geheel in gepeins verzonken. Niet ten onrechte werd hij de Doctor ecstaticus genoemd. Wanneer God zich openbaart, wordt dc rede blind. Nimmer schreef ik iets, tenzij in de tegenwoordigheid der heilige Drieëenheid. Wie in aanschouwing

-ocr page 128-

116

van God verzonken is en verneemt, dat een arme zijn hulp noo-dig heeft, moet zijn werk staken, daar Gods geboden niet overtreden mogen worden ter wille eener oefening, hoe verheven zij ook moge zijn/'

§ 42. VlUJE VEEEENIGINGEN.

Vrij van den dwang van het kloosterleven, niet gebonden door een onherroepelijke gelofte, wijdden de leden dezer Vereenigingen zich vooral aan de zorg voor armen en behoeftigen. Bij de geestelijkheid en de monniken stonden zij meest in een kwaden reuk. (Beghijnen, Begharden [misschien van heggen, bidden], Lolharden [van lollen, op denzelfden toon zingen ; de afleiding is evenwel onzeker], Broeders van het gemeene leven, tot welke laatste vereenigingen Geert Groote de grondslagen heeft gelegd).

In Deventer geboren, studeerde Groote te Parijs in de theologie en liield later theologische voorlezingen te Keulen, die grooten opgang maakten. Nadat hij een tijd lang in een klooster bij Arnhem had doorgebracht, trad hij in verschillende steden van ons vaderland voor een talrijk gehoor als prediker op. Heftig kon hij uitvaren tegen de priesters, die een losbandig leven leidden. Toen hem, die geen priester, maar diaken was, het prediken door de geestelijkheid verboden werd, keerde hij naar zijn vaderstad terug. Haar verzamelde hij een kring van jongelingen om zich heen, die zich met het afschrijven van den Bijbel, van kerkvaders en stichtelijke werken bezighielden. Met goedkeuring van Groote vereenigden zich deze tot een broederschap, onder leiding van Fioris Eadewijns. In navolging van Deventer ontstonden fraterhuizen te Zwol, 'sHertogenbosch en elders, waarin toekomstige geestelijken en leek en in gemeenschap van goederen leefden en elkander behulpzaam waren in het leiden van een vroom leven.

In 1384 was Geert Groote aan de pest gestorven. De laatste woorden, die hij tot zijn troostelooze leerlingen sprak, luidden :

-ocr page 129-

117

^Hebt vertrouwen op den Heer en staat vast in uw heilig voornemen. Wat (jod tot stand wil brengen, daartegen vermag een menscli niets.Zijn beeld is in de volgende woorden geschetst ; ^Hij was vriendelijk in het spreken, kalm van gemoed, eenvoudig in zijn kleeding, matig in zijn levenswijze, beseheiden van oordeel, gestreng, wanneer hij ondeugden ontmoette. Hij was een vijand van lediggang, altijd zelf iets verrichtende, wat tot stichting kon dienen, een vriend van eenvoud, een bevorderaar van ootmoed. Hij bepeinsde de dingen des hemels, was ijverig in het lezen en bidden en gaf den kinderen der wereld een goed voorbeeld/'

Deze eervolle getuigenis is afkomstig van Thomas van Kempen (•}• 1471), die in het fraterhuis te Deventer zijn opleiding-had genoten en gebleken is de schrijver te zijn van de wereldberoemde „Navolging van Christusquot;, oorspronkelijk een handleiding voor kloosterbroeders, waarvan vertalingen in bijna alle talen het licht zagen. Volgens hem moet ieder luisteren naar ,/lict ruischen der goddelijke bekenquot; in zijn eigen hart. Hij prijst bovenal ootmoed, geduld, gehoorzaamheid als de voornaamste deugden aan. //Van alle vagevuren op aarde heeft dat de heilzaamste werking, wanneer wij bij het lijden van onrecht ons meer bekommeren over de verkeerdheid van den bewerker dan over het leed, dat ons wordt aangedaan.quot; „Leer gehoorzamen, uw wil breken en elke vernedering verdragen. Wees toornig tegen uzelven.quot; ^Een inensch beteekent slechts zooveel als hij waard is in Gods oogen.quot; „Alles is ijdel, behalve liet liefhebben en dienen van God.quot;

§ 43. De eeuedienst. '

De roinaansche bouwstijl maakte in de 13de eeuw plaats voor den germaanschen, door de Italianen schertsenderwijs de gothische genoemd. De opstaande lijnen en spitsbogen wijzen naar boven.

-ocr page 130-

118

,/1)6 gedachte, in een gothisehe kerk uitgedrukt, is waarschijnlijk deze: een voorstelling van hemel, aarde en hel, te zamen dienstbaar gemaakt aan de verheerlijking van den Allerhoogste.quot; Muurschilderingen en beschilderde kerkramen ontbreken hier zelden. Niet alle voorstellingen echter zijn even verheven. (Enkele proeven). „De kunstzin, ofschoon hij zich geheel aan God scheen te wijden, liet zich maar al te licht verleiden tot de vermenging van het heilige met het onheilige, die bij een harmonische ontwikkeling van het inwendig leven onbestaanbaar ware geweest.quot;

De Domkerken van Keulen en Straatsburg, van Utrecht en 'sHertogenbosch mogen als modellen van dien bouwstijl genoemd worden. (De eerste steen van den Dom te Keulen werd op 14 Aug. 1248 door Conrad von Hochsteden gelegd. Gerhard von Eile was de eerste bouwmeester. Redenen der vertraging-van den bouw. Erwin von Stcinbach).

In de 14de eeuw werden de orgels algemeen ingevoerd. Een Duitscher, Bernard, organist te Venetië, vond een eeuw latei-het pedaal-orgel uit.

De vereering van Maria nam nog steeds toe. Op het Concilie van Bazel werd haar onbevlekte ontvangenis, itoewel niet zonder tegenstand, vastgesteld. Volgens de sage was haar woning uit Nazareth door engelen naar Loretto overgebracht, waarheen tal van bedevaartgangers zich begaven (Maria-Kinsiedeln). De gebeden, door Israel's psalmdichters tot .1 a 11 ve gericht, werden tot haar opgezonden. Een geliefkoosde spreuk onzer vaderen was: „Wie Maria niet bemint, zeker geen genade vindt/'

Uit de liturgische spelen ontstonden de geestelijke drama's. De stof werd aan den Bijbel of aan de legenden der heiligen ontleend. Sinds de 13de eeuw hadden die opvoeringen niet meer in de kerk, maar op kerkhoven, pleinen of markten plaats; de priesters maakten plaats voor de leeken, de latijnsche taal voor de volkstaal. Op het Concilie van Bazel werden ze verboden, omdat daarin vertooningen voorkwamen, die de kerk gevaarlijk

-ocr page 131-

119

achtte. Met minder goed gevolg verzette zich de kerk tegen de, vooral in Frankrijk gebruikelijke, narren- en ezelsfeesten.

§ 44. Het zedelijk leven.

Met het leven der Christenen was het gedurende dit tijdvak over 'talgemeen treurig gesteld. Geen wonder, daar de gelegenheden om aflaat van zonden te erlangen nog altijd toenamen. Bonif'acius VIII stelde in 1300 het Jubeljaar in. Wie in dat jaar de kerken van Petrus en Paulus te Rome bezocht, ontving volkomen aflaat van zijn zonden. De inwoners van Rome moesten gedurende 30, de vreemdelingen gedurende 15 dagen, minstens eenmaal per dag, met vromen ijver die kerken bezoeken. Straks werd bepaald, dat het Jubeljaar niet elke eeuw, maar om de 50, later dat het om de 33 jaren zou terugkeeren, én om de kortheid van het menschelijk leven én omdat J. C. in het 33ste jaar voor ons aan den Vader de schuld betaald had. Wie niet in staat waren den verren tocht te ondernemen, konden voor de reiskosten, die zij anders besteed zouden hebben, aflaatbrieven koopen. Ook bijdragen tot het bouwen van nieuwe kerken, bezoeken van heilige plaatsen, wier aantal langzamerhand aanmerkelijk was toegenomen, werden als middelen beschouwd, om aflaat van zonden te verkrijgen.

Kastijdingen van het lichaam namen bij velen de plaats in van waarachtige bekeering. (reeselbroeders (Flagellanten) trokken met hun eentonige klaagzangen op Jezus' lijden en sterven door steden cn dorpen, vooral tijdens de pest van 1348, die uit Azië naar Europa was overgekomen.

Uit liet leven van een paar heiligen der 13de en 14de eeuw kan blijken, hoe in dien tijd het ideaal van vroomheid en zedelijkheid opgevat werd. Elizabeth van Hongarije (1207—1231) trouwde op haar veertiende jaar met Lodewijk IV, landgraaf

-ocr page 132-

120

van Tlmringen. VA] stond geheel onder den invloed van Conrad van Marburg, den eersten inquisiteur van Duitschland. Haar man nam. deel aan den kruistocht onder Prederik II en stierf te Otranto (1227). De landgravin nam afscheid van haar kinderen, die voor haar vreemden moesten zijn, en wijdde zich geheel aan armen en behoeftigen. Ongeneeslijke zieken nam zij in haar hospitaal op. Bij haar graf zouden wonderbare genezingen geschied zijn. Vier jaar na haar dood werd zij heilig verklaard en aflaat beloofd aan hen, die op haar sterfdag (19 November) haar graf bezochten en daar kwamen bidden (De fresco's op de muren der galerij, die naar de slotkapel op den Wartburg voert, stellen Elizabeth's zeven werken van barmhartigheid voor).

Gatharina, in 1347 geboren, was het 23ste kind van een ver-wer te Siena. Reeds in haar eerste kinderjaren hield zij niet van spelen, maar bad aanhoudend, geeselde haar lichaam en onthield zich van vleesch. Op haar zevende jaar deed zij aan Maria de gelofte, dat zij nooit een anderen bruidegom dan Christus zou kiezen. Hij nam haar hart en gaf daarvoor het zijne in de plaats. Voortdurend had zij visioenen en hield gesprekken met haar hemelschen bruidegom. Toen zij in de derde klasse der Dominicanen opgenomen was, verpleegde zij liefst melaatschen en wie aan de afzichtelijkste ziekten leden. Zij wenschte aan het hoofd van een kruistocht Jeruzalem te bezoeken. Zij zocht den paus te Avignon te bewegen, om naar Home terug te keeren, een leven van weelde vaarwel te zeggen om alleen het waarachtig heil dei-kerk te bevorderen. Voortdurend is zij in correspondentie met pausen en vorsten. Zij dringt aan op hervorming der kerk en opheffing van het pauselijk schisma. Over de hemelsehe liefde schrijft zij: ,/De ziel, die haar eigen nietigheid erkent, verlaat alle schepselen, om geheel in den Schepper te leven; door de aanschouwing der liefde, die dagelijks toeneemt, wordt zij als 't ware in God veranderd en ziet de schepselen en ziehzelve slechts in God en gedenkt hunner alleen in God. Gods liefde is een diepe, stille zee/' Alles herinnert haar aan het bloed van haar

-ocr page 133-

121

Heiland. ^Do roode bloemen doen ons deuken aan de roode wonden van Christus. Sleohts dooi' zijn bloed kan mijn ziel verzadigd worden.quot; Haar leerlingen wekt zij op, ,/om zich te baden en te verdrinken in het bloed van het onbevlekte Lam.quot;

Eerst tachtig jaren na haar dood (13^0) werd zij door Pius II heilig verklaard.

De prediking der Mystieken, die reinheid van hart en liefde tot God verre boven do door de kerk voorgeschreven goede werken stelden, heeft op veler leven weldadig gewerkt. De navolging van Christus stond in hun oog het hoogst. Maar te ontkennen valt het niet, dat //de moderne devotiequot; der 14de en •15de eeuw een ietwat ziekelijk karakter droeg. Het kloosterleven werd nog altijd als het beste middel beschouwd, om den weg der zaligheid te bewandelen.

§ 45. Hervormers.

John Wiklef (aldus genoemd naar dc plaate zijner geboorte) wordt terecht de eerste reformatorische persoonlijkheid genoemd. Hij is voor do vrijheid van Engeland en van zijn koning opgetreden, wien de paus als zijn leenman beschouwde. De scherpzinnigheid en geleerdheid van Wiklef, die in quot;1372 tot professor in de theologie te Oxford benoemd was, werden zelfs door zijn tegenstanders erkend. Van de bedelorden zou Jezus, volgens hem, getuigd hebben: ,/ik ken u niet.quot; De hiërarchie was in zijn oog geheel in strijd met de oorspronkelijke kerk, de paus de Antichrist. Vooral na het pauselijk schisma drong hij op een hervorming der kerk aan. In zaken, die op het geloof betrekking hebben, kende hij geen hooger gezag dan de Schrift. Aan het volk gaf hij een engelsehe vertaling van den Bijbel in handen. Hij bestreed de leer der verdienstelijke werken en der transsubstantiatie. Maar zelfs in het oog zijner vrienden ging hij te

9

-ocr page 134-

122

ver, /.oodat zijn ketterijen oj) een Synode te Londen (het zgn. aardbeving-Concilie van 1382) veroordeeld werden.

Uit Oxford gebannen, bracht hij de laatste jaren zijns levens (t 1384) te Lutterworth door en schreef daar het beroemd werk {Trialogus), waarin hij zijn denkbeelden uiteenzette. De paus riep hem ter verantwoording naar Home, toen liij reeds door een beroerte getroffen was. Na zijn dood werd zijn leer op verschillende kerkvergaderingen veroordeeld. Het Concilie van Constanz besliste, dat zijn geschriften en zijn gebeente verbrand moesten worden. In zijn vaderland en vooral in Bolietne leefde zijn geest voort.

11e werken van den ongelschen geleerde maakten grooten indruk op Johannes Huss, leeraar in de theologie aan de Hooge-school te Praag, biechtvader van koningin Sophia en prediker aan de Betlilehems-kapel, waar in de volkstaal gesproken werd. Vooral door zijn toedoen werd Wiklef in Boheme meer bekend, al was Huss veel gematigder en kon hij zich vols trekt niet met al diens denkbeelden vereenigen. De leer der transsubstantiatie werd door hem verdedigd, maar de onthouding der kelk aan de leeken heftig bestreden. Als streng zedeprediker, die de zonden der geestelijkheid durfde bestraffen, was hij bij haar gehaat. Zonder reiniging des harten had de aflaat, volgens hem, geen waarde. Tegenover de wereldlijke heerschappij van den paus beriep hij zich op de Schrift.

Groot was het aantal zijner vrienden, die hem opwekten om voort te gaan met prediken, ook nadat hem dit reeds verboden was. Toen het Interdict over Praag was uitgesproken en hij zelf in den ban was gedaan, verliet hij de stad, maar schreef uit zijn ballingschap brieven aan zijn volgelingen. ,/Ik heb mij teruggetrokken, niet om de waarheid te verloochenen, waarvoor ik gaarne sterven wil, maar omdat goddelooze priesters mij het prediken onmogelijk maken/' De ware kerk was, volgens hem, de geestelijke gemeenschap met J.C., haar onzichtbaar hoofd.

-ocr page 135-

123

Met een vrijgeleide van keizer Sigismund kwam hij in November 1 114 te Consianz. Maanden lang bleef hij in een gevangenis, waar hij krank werd. Eerst den 5'le» Juni verscheen hij voor het Concilie, dat herroeping zijner dwalingen eischte, ook van die, welke hij ontkende verkondigd te hebben. Men zocht den volgeling van Wiklef in hem te treffen. ïoen hij verklaard had, dat zijn geweten hem verbood te herroepen, wat hij gepredikt had, werd hem een papieren muts met het opschrift: aartsketter op het hoofd gezet. Nadat den ontwijden priester was toegevoegd: //Wij geven uw ziel aan den duivel over,quot; antwoordde iiij; ;/lk beveel haar den Heer Jezus aan.quot; Zijn asch werd in den Rijn geworpen (ü Juli 1415).

Bijna een jaar later onderging zijn vriend Hiëronymus hetzelfde lot, vol berouw over zijn zwakheid, daar hij zich door het Concilie tot herroeping zijner overtuiging had laten overhalen.

Groot was de verontwaardiging over liet vonnis van het Concilie onder de Hussieten, die zich in twee partijen verdeelden: de Utraquisten (Calixtijnen) en de Taborieten.

Onder hen, die vóór de Hervorming als Hervormers optraden, komt een voorname plaats toe aan Johannes Wessel van Groningen (f 1489), door zijn tijdgenooten /;het licht der wereld//, ,/de Meester in de tegenspraakquot; genoemd. Hij ontving zijn eerste opleiding in het fraterhuis te Zwol en maakte er kennis met Thomas van Kempen en diens ,/Navolging van Christusquot;. Maaide bekrompen geest, die daar heer chte, kon hein op den duur niet voldoen. Te Keulen legde hij zich op het hebreeuwsch en liet grieksch toe, om den Bijbel in de oorspronkelijke talen te kunnen lezen. Gedurende zijn langdurig verblijf te Parijs bestreed hij onbeschroomd de misbruiken der kerk. Ook Italië werd door hem bezocht en te Rome ontving hij, op zijn verzoek, van den paus een hebreeuwsch en grieksch Testament. Tweemaal was hij aan de Hoogeschool te Heidelberg beroepen, tot groote ergernis zijner tegenstanders, die hem het recht om te onderwijzen be-

-ocr page 136-

124

twistten, omdat hij den graad van Doctor niet had. Hij vond er veel vijanden en vertrok vandaar, om de laatste tien jaren yan zijn leven in het vaderland door te brengen. Voor martelaar was hij niet in de wieg gelegd.

A olgens Wessel bestaat het wezen van den godsdienst in de liefde. Met Paulns was hij het eens, dat de liefde „de meestequot; is. ,/Wie liet ware geloof bezit, dat zich in werken der liefde openbaart, is gerechtvaardigd/' Alle gcloovigen zijn priesters en mogen den paus berispen, evenals l'etrns door Paulns berispt werd. Het Avondmaal is in zijn oog een versterking van het geestelijk leven. Het vagevuur wordt door hem in geestelijken zin opgevat. „Niemand kan een volkomen aflaat geven, tenzij hij liefde en reinheid van hart bezit.quot;

Wij kunnen het woord van Luther begrijpen; „Wessel's geest stemt zoozeer met mijn geest overeen, dat men zou kunnen meenen, dat de door mij verkondigde leer aan zijn geschriften ontleend is.quot;

Nog verdient hier genoemd te worden Hiëronymus Savonarola, in i 452 te Ferrara geboren. Op drieëntwintigjarigen leeftijd sloot hij zich bij de orde der Dominicanen te Bologna aan, waar hij zich vooral met de studie van den Bijbel bezighield. Eerst als „prior van San Marcoquot; te Florence is hij beroemd geworden. Als een tweede Johannes de Dooper trad hij tegen de weelde en de onzedelijkheid der geestelijken en van den adel op. Een beroemd schrijfster van onzen tijd getuigt; „Zijn prediking was als een wervelwind, als een tweesnijdend zwaard. De ware overredingskracht van Savonarola lag in zijn gloeiende verontwaardiging bij het zien van ongerechtigheid, in zijn onwankelbaar geloof aan een onzichtbare rechtvaardigheid, die een einde zou maken aan het onrecht, aan een onzichtbare reinheid, voor welke logen en zonde een gruwel zijn.quot; (George Elliot in haar liomola).

Hij kende geen vrees. Aan Lorenzo de Medieis weigerde hij de absolutie, omdat deze vorst aan Florence de vrijheden, die hij haar

-ocr page 137-

•125

ontnomen had, en de onrechtvaardig verworven goederen niet wilde teruggeven. Toen de Medici uit Florence verdreven waren en Karei VIII van Frankrijk door Savonarola als redder begroet werd, zocht hij zijn vaderstad tot een theocratische republiek te maken. Voorwerpen van weelde en kunst werden verbrand, aanzienlijke vrouwen legden haar kostbaarheden af, de schouwburgen en herbergen liepen leeg. Savonarola wenschte den Bijbel in aller handen en achtte een hervorming der kerk in hoofd en leden dringend noodig. Terwijl Alexander VI, de licderlijkste aller pausen, op den troou zat, predikte hij, dat de paus de beste van alle Christenen moest zijn.

De gestrenge boetprediker vergeleek zich liefst met den profeet Jona, door God ter bekeering der Ninevieteu gezonden. Niettegenstaande het aantal zijner vijanden onder de jeugd, de monniken en allen, die een onzedelijk leven leidden, steeds toenam, bleel hij getrouw op zijn po~t. Hij weigerde den kardinaalshoed, hem door den pans aangeboden, ,/daar hij slechts een martelaars-hoed verlangde, met zijn eigen bloed gekleurd/' Als deze hem het prediken verbood, beriep hij zich op een algemeen Concilie, dat den goddcloozen paus moest afzetten. //Mijn leer stemt met de H. S. overeen; wie haar niet wil, die wenscht het rijk der duisternis.quot;

Nadat iiij door den paus in den ban was gedaan, die niet rustte voordat hij van dien ketter verlost was, stierf hij op den brandstapel (2S Mei 1498), in de vaste overtuiging, dat een hervorming der kerk ophanden was. Zijn asch werd in de Arno geworpen.

§ 40. Humanisten.

In Italië voelden velen reeds in de 14de eeuw geen bevrediging bij de uitsluitend kerkelijke richting der Middeleeuwen. De spitsvondige geleerdheid der Scholastieken, de eenzijdige levensbeschouwing der Mystieken stonden hun tegen. De griek-

-ocr page 138-

126

sche en romeinsche wereld, sinds zoovele jaren uit het oog verloren, trok hen aan. De classieken: Plato, Cicero, Virgilius enz. schonken voedsel aan hun geest. Zorgde de kerk voor de zaligheid na den dood, zij wilden, vooral door opwekking van het schoonheidsgevoel, het aardsche leven leeren waardeeren. Een algemeen menschelijke ontwikkeling (humanisme) was hun ideaal. Toen de Turken in 1453 Constantino pel in bezit genomen hadden, zochten vele grieksche geleerden een schuilplaats in Italië en brachten kunstschatten en handschriften mede, die getuigden van een beschaving, waarover iiet oog der meesten reeds lang gesloten was. De pas ontdekte boekdrukkunst werkte de gemakkelijke verspreiding in de hand. De beoefening dei-oude talen leerde den Bijbel beter verstaan. Destudie der oudheid werd voor velen een eeredienst.

Het valt niet te ontkennen, dat de algemeene verlichting, die van liet humanisme uitging, ook den weg tot de Hervorming gebaand heeft.

Tot de voornaamste humanisten in [talie behooren:

Petrarca (jl374), een groot bewonderaar van de zoetvloeiende en sierlijke taal der ouden. Hij geeselde de geestelijkheid, met wier zedeloos leven liij vooral te Avignon kennis had gemaakt. Ook koesterde hij een afkeer van de Scholastieken, wier wetenschap volgens hem geen waarde bezat, omdat zij buiten het werkelijk leven omging. Zijn gedichten (vooral die op Laura) maakten grooten opgang, zoodat hij door den Senaat te Rome als dichter gekroond werd.

Boceacio (f 1375), die zich te Florence met het afschrijven der grieksche handschriften bezighield, was de schrijver dei-bekende novelle over de drie ringen, waarvan Lessing in zijn ^Nathan de Wijzequot; gebruik heeft gemaakt.

Pieus van Mirandola (-|- 1494) trachtte het grieksche humanisme met het Christendom te verzoenen. Van hem is de spreuk afkomstig : ^Dc wijsbegeerte zoekt, de theologie vindt, de godsdienst bezit de waarheid.quot;.

-ocr page 139-

127

Laurentius Valla (-}- 1''56) kwam tot de ontdekking, dat de apostolische geloofsbelijdenis niet het werk der apostelen en de Schenking van Constantijn onecht was.

Van de italiaansche humanisten verschilden in menig opzicht die in üuitschland en in ons vaderland.

Johannes Heuchlin (-}- 1521) heeft door zijn voor dien tijd buitengewone kennis van het hebreeuwsch liet O. T. beter leeren verstaan. Op het verwijt, door de Dominicanen tot hem gericht, dat hij van den kerkvader Hiëronymus durfde afwijken, gaf hij ten antwoord ; ^Hoewel ik den heiligen Hiëronymus als een engel vereer, aanbid ik de waarheid als God.quot; Hij verhinderde het bevel, dat alle joodsche geschriften verbrand zouden worden. Eeuchlin en Erasmus werden »de beide oogen van üuitschlandquot; genoemd.

Ulrich von Hutten (-j- 1522) is als dichter, als onvermoeid strijder tegen de monniken, als voorstander van maatschappelijke en staatkundige hervormingen beroemd geworden. Op zestienjarigen leeftijd vluchtte hij uit het klooster te Fulda en bezocht verschillende landen, om zijn volk van liet juk der geestelijke en wereldlijke dwingelanden te verlossen. „De studiën bloeien, de geesten ontwaken, het is een lust om te leven.quot; Hij was een der schrijvers van de ,/Brieven der duisterlingenquot;. Van een latijnsch werk van Laurentius Valla gaf hij een duitsehe vertaling, die hij aan Leo X opdroeg, waarin de pausen de vijanden der gansche wereld genoemd worden. Als balling is hij op liet eiland Ufrau in liet meer van Zurich gestorven.

Rudolf Agricola (Roelof Huisman, in 1442 te Baflo in Groningen geboren) was, volgens Erasmus, „als dichter een Vir-gilius, een welsprekend redenaar, een uitnemend toonkunstenaar en schilder, geheel tehuis in »de Heilige Schriftenquot;. Tot zijn dood (1485) was hij hoogleeraar te Heidelberg, bestreed de Mis en het coelibaat der priesters, verdedigde de rechtvaardiging uit

-ocr page 140-

128

het geloof, gelijk Paulus haar geleerd had, tegenover de rechtvaardiging uit de werken

„Hier rees die groote zon en ging te Bazel onderquot; — zoo luidt het opschrift op het standbeeld van Desiderius Erasmus te Eotterdara, waar hij in 1465 of 67 geboren werd. Het grootste gedeelte van zijn leven bracht hij in het buitenland door en stierf in 1336 te Bazel, zijn geliefkoosd verblijf. Als ijverig beoefenaar der classieken, als sierlijk schrijver in het latijn is hij beroemd goworden. Met het wapen der satire bestreed hij het bederf der kerk, „De godsdienst bestaat niet in het vervullen van plechtigheden, die voor het grootste gedeelte joodsch zijn, maar in de gezindheid van het hart en in het leven/' In zijn „Lof der zotheidquot;, waarvan bij zijn leven zeven en twintig uitgaven verschenen, wordt de dwaasheid als de beheerscheres der wereld voorgesteld, aan welke geestelijken en monniken alles te danken hebben. In 1516 gaf hij de eerste uitgave van het N. T. in het grieksch met aanteekeningen in het licht, opgedragen aan Leo X. Vreesachtig van natuur, afkeerig van het martelaarsschap, „het belichaamd gezond verstand zijner eeuwquot;, was Erasmus de man niet, om als hervormer op te treden.

De gebreken der kerk waren steeds duidelijker aan het licht gekomen, üe eerbied voor den pauselijken stoel, voor de hoogere en lagere geestelijkheid was geweken. Allerlei verbeteringen waren beproefd. De herleving van de wetenschap der oudheid, de ontdekking eener nieuwe wereld door Columbus hadden veler blik verruimd. De uitvinding der boekdrukkunst bracht den Bijbel in handen van hen, voor wie hij een gesloten boek was geweest. De Hervorming der 16de eeuw sprak uit, wat reeds lang in sommiger gemoed geleefd had en vond daarom weerklank bij velen.

-ocr page 141-

VIJFDE TIJDVAK: TOT DEK VEEDE VAN MUNSTER.

§ 47. Luthee.

,/Ik ben eens boeren zoon. Mijn overgrootvader, giootvader en vader waren echte boeren. Naar Mansfeld getrokken, is mijn vader daar mijnwerker geworden.quot; Zoo schreef Maarten Luther, geboren te Eisleben den quot;1 Oden November -1483. In de ouderlijke woning en op school doorleefde hij een harde jeugd. Christus werd hem als een toornig en gestreng rechter voorgesteld. Tegen het eind zijner studiejaren aan de hoogeschool te Erfurt (1501 —1505), waar hij volgens den wil zijns vaders voor dc rechten zou worden voorbereid, begon hem de vraag te beangstigen; Wat moet ik doen om zalig te worden ? Om aan een gelofte te voldoen, werd hij monnik. Indien ooit iemand door zijn kloosterleven in den hemel kwam, dan zou ik er gekomen zijn: want ik zou mij, als het langer geduurd had, door waken, bidden, lezen en anderen arbeid doodgemarteld hebben.quot; ^Als een twijfelaar ging ik naar het altaar en keerde als ecu twijfelaar terug.quot; „Indien mij Dr. Staupitz of liever God door hem niet uit mijn gemoedsangsten gered had, dan ware ik reeds lang in de hel.quot;

In 1508 werd Luther leeraar iu de wijsbegeerte aan de hoogc-

10

-ocr page 142-

i3Ó

school te Wittenberg en in 1512 Doctor in de theologie en prediker. De schriften van Paulus en Augustinus, van de Mystieken, vooral van Tauler, ^ werden ijverig bestudeerd. Tc Eome, ,/de door het bloed der martelaren heilige stad'', waar hij vier weken vertoefde (1510), was hij door alle kerken en holen geloopen en had alles geloovig aangenomen, gelijk hij verhaalt, wat hem daar werd voorgelogen. Was er veel, waaraan hij zich ergerde, hij keerde nog als een geloovige zoon der kerk terug.

Keeds in 1516 trad Luther in een preek tegen den aflaathandel op. Zijn 95 stellingen (31 October 1517) getuigen niettemin nog van eerbied voor den paus en de kerk, die volgens hem niet verantwoordelijk waren voor den schaamteloozen handel, door Johannes ïetzel gedreven, waardoor Luther's godsdienstig gemoed beleedigd werd. „Wie tegen de waarheid van den pauselijken aflaat predikt, zij vervloekt.quot; (71) „Het gansche leven der geloovigen moet een voortdurende boete zijn.quot; (1) „Elk Christen, die berouw heeft over zijn zonden, ontvangt kwijtschelding van schuld, ook zonder aflaatsbrieven.quot; (36) „ De ware schat der kerk is het heilig evangelie van Gods heerlijkheid en genade.quot; (62) Velen verblijdden zich over Luther's daad en dankten God, dat de man was opgestaan, op wien zij zoo lang gehoopt haddden.

In 1519 ontkende Luther te Leipzig tegenover Dr. Eek, dat de pauselijke heerschappij in de Schrift en door de oudste kerkvaders geleerd was en noemde sommige gevoelens van Huss zeer christelijk en evangelisch. Toen hij de verklaring aflegde : „Ik meen een christelijk theoloog te zijn en in de waarheid te leven; daarom wil ik vrij zijn en mij onder geen gezag, zij het van een Concilie of keizer of hoogescholen of een paus gevangen geven en vol vertrouwen alles belijden, wat ik als waarheid erken, zij het door een Catholiek of een ketter beweerd, door een Concilie aangenomen of verworpen,quot; had hij inderdaad met het gezag der kerk gebroken. Op den lOden December 1520

l) Vgl. p. 115.

-ocr page 143-

131

wierp hij de pauselijke decretalen 1) en de bul, waardoor hij in den ban gedaan was, in de vlammen. ,/Omdat gij den Heilige Gods bedroefd hebt, vertere u het eeuwige vuur!7' Luther was nu de groote held van zijn volk geworden. In hetzelfde jaar verschenen van hem drie geschriften (^Aan den christelijken adel van het duitsche volkquot; ; ^Over de vrijheid van den Christenquot;; „Over de babylonisehe gevangenschap der kerkquot;), waarin liij als hervormer optreedt. De drie geestelijke muren, waarachter het pausdom zich verschanste, moesten omvergehaald worden. Alle Christenen zijn volgens hem geestelijken en mogen de Schrift onderzoeken. uDe echte Christen is een vrije heer over alle dingen en aan niemand onderworpen. Hij is een dienstbare in alle dingen en staat ieder een ten dienste.quot; De paus heet de Antichrist cn Rome het nieuwe Babel. Het coelibaat der priesters moet afgeschaft worden. Do Sacramenten zijn slechts teekenen van wat ieder geloovige van God ontvangt. „Het helpt de ziel niets of zij met heilige kleedcren bedekt is, bidt, vasl cn allerlei goede werken verricht. Alleen het evangelie, het door Christus gepredikte woord, kan aan de ziel de eeuwige vrijheid schenken. De ziel kan alles ontberen, behalve het woord Gods.quot;

De 18de April 1521 is de schoonste dag uit Luther's leven. Hij was door den keizer naar Worms ontboden, om te herroepen wat hij tegen het christelijk geloof had geschreven. Op de vraag of hij uit de boeken, die hij erkende geschreven te hebben, iets herroepen wil, geeft hij het fiere antwoord; „Tenzij ik door plaatsen uit de Schrift of met duidelijke bewijzen overtuigd worde, kan en zal ik niets herroepen, daar liet niet raadzaam is iets tegen het geweten te doen. Hier sta ik, ik kan niet anders. God lielpe mij 1quot;

Tien maanden bleef Luther (Jonker Georg) op denWartburg, zijn „Patmosquot;, waar hij zich voornamelijk met de vertaling van het N. T. bezighield.

In Maart 1522 kwam hij op verzoek zijner vrienden te Wit-

J) Vgl. p. 91.

-ocr page 144-

132

tenberg terug. Hij ergerde zich, dat in zijn afwezigheid, vooral door toedoen van zijn ambtgenoot Carlstadt, beelden en altaren uit de kerken verwijderd waren, de Mis afgeschaft, de kloostergelofte opgeheven was. ffOni de vaste spijze te kunnen verdragen, moet men sterk zijn in het geloof. Ieder moet doen, wat voor den broeder nuttig is. Niemand wil ik met geweld dwingen, want het geloof moet zonder dwang aangenomen worden. Wij moeten anderen niet met geboden en verboden bezwaren. Indien wij alles wilden verwerpen, waarvan misbruik gemaakt wordt, waar zouden wij eindigen?quot; Afkeuring verdient zeker de houding, die hij tegen de boeren aannam. Hun 12 Artikelen waren uiterst gematigd gesteld. ,/Elke gemeente zal haar eigen prediker kiezen en het recht hebben, om hem af te zetten, wanneer hij zich onbehoorlijk gedraagt/' (1) /./Wij willen vrij zijn, gelijk de Schrift zegt, hoewel der wettige Overheid gehoorzaam in alles, wat betamelijk is.quot; (3) ^De boer zal niet gedwongen worden tot datgene, waartoe hij door het contract met zijn heer niet verbonden is.quot; (7) ,/Al deze artikelen moeten aan de Schrift getoetst en, zoo zij daarmede in strijd zijn, gewijzigd worden.'' (12) Luther toonde weinig sympathie voor deze eisch'en. Toen de opstand was losgebroken, die 15 Mei 1525 bij Frankcn-hausen eindigde, voer hij lieftig uit fftegen de moordende en roovende boerenquot; en eischte hun dood. Velen beschuldigden hem, dat hij zich aan de vorsten en aanzienlijken verkocht had. De groote hervormer had de liefde des volks verloren.

In hetzelfde jaar huwde Luther met Catharina von Bora, die haar klooster verlaten had. Vele zijner vrienden, ook de geleerde en zachtmoedige Melanchthon (1560), keurden dien stap af. Zijn vijanden voorspelden, dat uit dit huwelijk de Antichrist zou geboren worden.

Nadat in het jaar 1529 de vrede tusschen den paus, den koning van Frankrijk en den keizer gesloten was, riep deze voor de tweede maal een rijksdag te Spiers bijeen. Geheel in zijn geest stelde de meerderheid der vorsten vast, dat de Hervorming

-ocr page 145-

133

zich niet verder zou mogen uitbreiden. Tegen dit besluit dienden dc evangelischen op i 9 April hun beroemd protest in; ,/Heeds in menschelijke zaken en handelingen heeft de meerderheid geen recht tegenover de minderheid, wanneer het belangen geldt, die elk in 't bijzonder aangaan. Hoeveel te minder dan, waar de hoogste belangen op het spel staan ! Daarom moeten wij den wil van God boven elk mensciielijk gezag stellen en Hem naar ons geweten gehoorzamen. Wij kunnen ons niet onderwerpen. Wij protesteeren derhalve tegen den maatregel, dien men ons wil opdringen/'

De keizer moest zijn plan opgeven om de Protestanten met geweld tot gehoorzaamheid te dwingen, daar hij de hulp der duitsche vorsten noodig had tegen de Turken, die onder Soliman reeds voor de poorten van Weenen gelegerd waren. Toen dit gevaar afgewend en Karei Y door den paus te Bologna tot keizer gekroond was, riep deze in 1530 een rijksdag te Augsburg bijeen, om aan de scheuring in de kerk een einde te maken. Hier werd de door Melanchthon opgestelde Confessie der Lutherschen voorgelezen, waarin de nadruk niet op het verschil, maar op de overeenstemming tusschen beide partijen gelegd was. Maar de keizer wilde van geen concessies weten; hij mocht geen scheuring in de kerk dulden. Melanchthon was zóó verzoeningsgezind, dat hij verklaarde: wij verschillen in geen enkel opzicht van Rome. Wanneer de kerk de opheffing van het eoelibaat en de viering van het Avondmaal onder beide gestalten toestond, dan behoefde er geen scheuring te ontstaan. Gelukkig was Luther op het slot te Koburg voor zijn vrienden te Augsburg ^het protestantsche geweten/' Aan Melanchthon verweet hij zijn zwakheid. ;/ Ik verneem, dat gij den paus en Luther met elkander beproeft te vereenigen. Als gij dit wonderlijk werk tot stand brengt, dan zal ik Christus en Belial met elkander verzoenen.quot; De uitslag van den rijksdag was, dat de keizer beloofde op een algemeen Concilie te zullen aandringen, en dat de Protestanten over een half jaar moesten te kennen geven

-ocr page 146-

134

of zij tot gehoorzaamheid aan de kerk wilden terugkeeren.

In 1531 traden de Protestanten het eerst als een staatkundige partij op. Vorsten en steden verbonden zich te Sinalkalden tot gewapend verzet tegen hen, die de vrije evangelieprediking zonden belemmeren. Ook ditmaal waren de omstandigheden hun gunstig. De keizer had hun hulp noodig tegenover zijn vijanden. Zoo werd in het volgende jaar een godsdienstvrede te Neurenberg gesloten, waarbij de beslissing over kerkelijke zaken tot een algemeen Ooneilie verdaagd werd.

Luther's Bijbelvertaling, die het volksboek voor geheel Duitseh-Wd geworden is, was in 1534 voltooid. Vooral het O. T. had hem veel moeite veroorzaakt, „liet kost wat, om de profeten duitsch te laten spreken/' Hij bewoog zich vrijer tegenover den Bijbel dan zij, die zich zijn volgelingen noemden. Slechts die uitspraken nam hij aan, welke overeenstemden met wat de heilige geest in zijn eigen binnenste getuigde. Het was hem onverschillig , wie de schrijvers der bijbelboeken waren. ,/Het Woord moet om zich zelfs wil, niet om den prediker aangenomen worden/' „Wat Christus niet leert, is niet apostolisch, al ware het van Petrus en Paulus.quot; //Wij houden ons aan Christus tegen de letter in.quot; „St. Peter mocht naar den duivel varen, beter dan dat Christus verloren ging.quot; In den „strooienquot; brief van Jakobus ontdekte hij het karakter van het evangelie niet. Zijn geest kon zich in de Openbaring niet vinden, omdat Christus in dit boek niet geleerd werd.

In 1535 was de pauselijke gezant Vergerius naar Wittenberg gereisd, om Luther tot verzoening met den paus en tot herstelling van de eenheid der kerk op te wekken. Luther beloofde hem, dat hij op het algemeen Concilie zou komen, al verwachtte hij daarvan voor zich en de zijnen geen heil. Toen nu twee jaar later een Concilie te Mantua was uitgeschreven, stelde Luther een evangelische geloofsbelijdenis op (Smalkaldische artikelen), waarin de volgende stellingen voorkomen: alleen het geloof rechtvaardigt; het pausdom is met het evangelie in strijd;

-ocr page 147-

i 35

voor den paus en zijn rijk heeft het geweten in het geheel geen waarde, maar komt alles op geld, eer en macht aan.

Gedurende de laatste jaren van zijn leven was Luther meest somber gestemd. De uitkomst beantwoordde niet aan de verwachtingen, die hij van zijn werk gekoesterd had. Zijn laatste werk was het bijleggen vnn een twist tusschen de graven van Mansfeld. Met dat doel was hij, hoewel reeds krank, naar zijn geboortestad gegaan en ontsliep aldaar den ISden Februari'1546. Op de vraag: Wilt gij op Christus en de door u gepredikte leer standvastig sterven? gaf hij een bevestigende verklaring. Dit was zijn laatste woord. Hij werd begraven in de slotkerk-te Wittenberg. Melanchthon noemde hem in zijn lijkrede ,/den vader zijns volks/'

Luther bestreed elk gezag, dat zich tusschen het geweten van den mensch en God plaatste. Hij was een mysticus, die aan de rede liet stilzwijgen oplegde, waar het de zaak des geloofs gold. Dat niet alleen de kerk, maar ook de maatschappij behoefte had aan Hervorming, zag hij niet in. Al kon hij vaak ruw en hard zijn tegenover zijn tegenstanders; hoewel hij soms ontrouw was aan zijn eigen beginselen, zijn innige godsvrucht en rijk gemoedsleven, zijn ernst en kinderlijke eenvoud, zijn blijmoedige trouw, zijn ijver en belangeloosheid geven hem aanspraak op 'een eereplaats onder de helden van het Protestantisme. ,/Luther's beeld bezit de merkwaardige eigenschap, dat het zich grooter en beminnelijker toont, hoe dichter men het nadert.quot;

Eenige maanden na den dood van den hervormer bezocht de keizer zijn graf. Aan den hertog van Alva, die hem den raad gaf het gebeente van den ketter te laten verbranden, gaf hij ten antwoord; „Laat hem rusten, hij heeft zijn rechter gevonden; ik voer geen oorlog tegen de dooden, maar tegen de levenden.quot; Gedurende eenige jaren was Karei meester van Duitschland en scheen de zaak der Protestanten hopeloos. Het Smalkaldisch verbond was opgeheven, de keurvorst van Saksen en de land-

-ocr page 148-

i 36

graaf van Hessen waven gevangen genomen. Maar toen Maurits van Saksen zijn neef afvallig geworden en er tussehen den paus en den keizer een breuk ontstaan was, werden bij het verdrag-van Passau in 1552 de gevangen vorsten in vrijheid gesteld. Drie jaar later werd de godsdienstvrede te Augsburg gesloten, waarbij de rechten van Luther's aanhangers erkend werden, terwijl de vorst van het land zou beslissen over den godsdienst, die daar beleden zou worden. In 1556 ging Karei V in het klooster St. Just. Had hij in Duitschland zijn doel: de herstelling van de eenheid der kerk, niet bereikt, in Spanje kon hij ongehinderd brandstapels voor de ketters laten oprichten.

§ 48. Zwingli.

De ouders van Huldrich Zwingli, die 1 Januari i 484 te Wild-haus (N. O. van Zwitserland) geboren werd, waren welgestelde lieden, die hun zoon een goede opvoeding konden geven. Aan de hoogescholen te Weenen en te Bazel legde hij zich op de studie der oude talen en der wijsbegeerte toe. De oude clas-sieke schrijvers en de humanisten trokken hem aan. Ook bij heidensche wijsgeeren meende hij de werking van Gods geest te ontdekken en een Socrates hoopte hij in den hemel te zullen ontmoeten.

Na een tienjarig verblijf te Glarus als pastoor vertrok hij in 1516 naar Einsiedeln, waar duizenden bedevaartgangers genezing-van ziekten en aflaat van zonden zochten. Zwingli predikte hier tegen de misbruiken der kerk. Alleen door bekeering was vergiftenis te verkrijgen. Geen mensch mocht worden aangebeden. ,/Reeds in het jaar 1516 predikte ik het evangelie van Christus.quot; Heftig trad hij op tegen den monnik Samson, toen deze in het kanton Schwyz zijn aflaatbrieven te koop aanbood.

Te Zurich (1519—'1531) begon Zwingli het werk der Hervorming. Langzamerhand ging hij voorwaarts. Op den kansel predikte hij een bijbelsch Christendom en behandelde de boeken van het N. ï.

-ocr page 149-

137

Zijn eerste geschrift; ^Over het vrije gebruik der spijzenquot;, dat in 1522 liet licht zag, maakte grooten opgang. Hier werd fle vrijheid van den Christen verdedigd, om te vasten o(' niet te vasten. Velen achtten zulk een prediking gevaarlijk en noemden Zwingli een ketter.

Op 29 Januari 1523 waren in liet Raadhuis te Zurich omstreeks 600 personen van allerlei rang en stand bijeengekomen. Zwingli was in het midden der zaal gezeten, met een latijnschen, griek-schen en hebreeuwschen Bijbel voor zich, om de 07 stellingen, die hij in het licht had gegeven, in het openbaar te verdedigen. „Het is een dwaling, dat het evangelie geen gezag heeft zonder het gezag der kerk/' (1) „Christus is voor allen de eenige weg tot zaligheid.quot; (2) „God alleen vergeeft de zonden en dat alleen om den wil van J. C., onzen Heer.quot; (50) „Het is allen menschen vergund te huwen.quot; (28) „Allen zijn aan de wereldlijke Overheid gehoorzaamheid schuldig, wanneer zij niets gebiedt, dat met Gods wil in strijd is.quot; (3S) |)e oppositie was van weinig be-teekenis. Zwingli behaalde een schitterende overwinning. Het besluit van den Raad van Zurich luidde: „Daar niemand is opgestaan om Zwingli van dwaling te overtuigen, moet hij voortgaan met de heilige leer van het evangelie naar Gods geest te verkondigen, evenals de overige predikers.quot;

Langzamerhand kwamen verschillende hervormingen tot stand; de latijnsehe taal maakte plaats voor de landtaal, de beelden werden uit de kerken verwijderd, de kloosters opgeheven, de Mis afgeschaft, geestelijken traden in het huwelijk. Op Witten Donderdag van het jaar 1525 vierde Zwingli voor het eerst met zijn gemeente het Avondmaal.

De Hervorming breidde zich, hoewel niet zonder tegenstand, in de steden en op het land uit. Alleen vijf bergkantons (Lucern, Zug, Uri, Schwyz en Unterwalden) bleven aan Rome getrouw en zochten hulp bij Oostenrijk.

Reeds lang was een schriftelijke strijd over de beteekenis van het Avondmaal tusschen Zwingli en Luther gevoerd. Om aan

-ocr page 150-

138

dezen twist een einde te maken, iioodigde Philips van Hessen beide hervormers met hun vrienden op liet slot te Marburg uit, waar in October i 529 een openbaar gesprek werd gehouden. Maar de uitkomst beantwoordde niet aan de verwachting, welke de landgraaf zich van deze samenkomst had voorgesteld. Hoewel door Zwitsers en Duitschers de 15 Marburger artikelen werden onderteekend, kwam er geen verzoening tot stand. Op de verklaring van /wingli; ,/Er zijn geen menschen op aarde, met wie ik liever eensgezind wil zijn dan met de Witlenbergers en gaarne wil ik met al mijn vrienden Luther voor een broeder erkennen/' luidde Luther's antwoord: ,/Gij hebt een anderen geest dan wij en moet wel weinig waarde aan uw leer hechten, wanneer gij mij voor een broeder wilt erkennen.Nog jaren lang zette Luther den strijd tegen de '-Sacramentariërs7' op heftige wijze voort.

De vrede, met de vijf bergkantons gesloten, was van korten duur. In 1531 brak voor de tweede maal de oorlog uit. Op den 11 den October sneuvelde Zwiugli te Kappel. Zijn laatste woord was: ^Zij mogen het lichaam dooden, maar de ziel kunnen zij niet dooden.quot;

Zwiugli wenschte niet alleen een hervorming van de kerk, maar ook van de maatschappij en den staat. Hij was minder eenzijdig dan Luther. Al kon hij er niet toekomen, om aan zijn rede het zwijgen op te leggen in zaken des gcloofs, daarom was hij nog geen verstandsmensch, die de rechten van het gemoed miskende. ^De burger en de Christen waren bij hem niet gescheiden; de geheele mensch in alle betrekkingen des levens was met den christelijken geest doordrongen. Hij vertoont ons den waren zoon der vrijheid, die voor haar behoud zichzelven ten otter bracht.quot;

§ 49. Calvijn.

Tot het tweede geslacht der hervormers behoorde Johannes Calvijn, den 1 Oden Juli 1509 te Noyon in I'icardië geboren.

-ocr page 151-

d39

Te Orleans en te Bourges studeerde hij in de rechten. Zijn leermeesters waren verbaasd over zijn geleerdheid en zedelijken ernst. Toen hij zich te Parijs bij de vrienden der Hervorming had aangesloten en zijn leven in Frankrijk niet meer veilig was, ging hij naar Straatsburg en vandaar naar Bazel. Hier schreef hij op zesentwintigjarigen leeftijd zijn wereldberoemd werk ,/Onderwijs in den christelijken godsdienst,quot; waarvoor de bouwstoften reeds verzameld waren. Het werd later uitgebreid en is in alle talen van Europa en ook in het arabisch vertaald. In de opdracht aan Frans I komen de volgende woorden voor : '/Indien de listen en leugens der kwaadwilligen zooveel op u vermogen, dat aan de beschuldigden de gelegenheid tot verdediging geweigerd wordt, dan zullen wij als schapen, die ter slachtbank gevoerd worden, ook het uiterste verduren, onze zielen in lijdzaamheid bezitten en wachten op de sterke hand des Heeren.quot; Achtereenvolgens wordt gehandeld over God, den Schepper en onze verhouding tot Hem, over de kennis van God, den Verlosser, over de wijze om Christus' genade deelachtig te worden, over de kerk, de sacramenten en het kerkelijk bestuur. In Calvijn's stelsel neemt de leer der verkiezing en der verwerping de voornaamste plaats in. ffGeen vonkje goeds is in den mensch van zijn schedel tot zijn voetzool te ontdekken.quot; ,/In Christus zijn wij van eeuwigheid uitverkoren, niet om onze verdiensten, maar naar het voornemen van Gods welbehagen.quot; Zelf noemde hij het ,/een ontzettend besluitquot;, dat zoovelen verloren gaan, alleen omdat God het gewild heeft.

Van zijn komst in het- zedelooze Genève (1536), waar hij tegen zijn zin gedwongen werd te blijven, verhaalt hij: ,/Toen ik in deze stad kwam, was hier eigenlijk niets. Men spoorde de beelden op en verbrandde ze, maar van een hervorming was niets te bespeuren.quot; Calvijn wenschte de herstelling der oorspronkelijke kerk, van welke Rome geheel was afgeweken. Vooral op strenge kerktucht werd aangedrongen. Aan het Avondmaal, dat viermaal 'sjaars gevierd werd, mochten alleen zij deelnemen,

-ocr page 152-

140

wier leven onberispelijk was. Calvijn werd van zijn predikambt ontzet en moest de stad verlaten, nadat hij op Paschen van het jaar 1538 tot de gemeente de volgende woorden gericht had; „Gij zijt niet waardig het lichaam des Heeren te genieten, daar gij het evangelie lastert.quot;

Na drie jaren kwam uit Genève de dringende bede tot den balling, om terug te keeren. Na een bangen strijd gaf hij aan de uitnoodiging gehoor en verliet Straatsburg, waar hij als predikant en hoogleeraar grooten opgang maakte. ^Ik behoor niet aan mij zeiven; ik offer mijn hart en breng het geheel en al den Heer ten offer/' „Wilt gij mij in uw stad hebben, dan moet gij de heerschende zonden uit uw midden wegdoen.7' Te Genève zette hij zijn hervorming voort. Kerk en staat moesten samenwerken, om het godsrijk op aarde te stichten. De Raad van Genève nam Calvijn's kerkelijke wetgeving aan. Het bestuur der kerk werd aan doctoren, leeraars, ouderlingen en diakenen opgedragen. Een Consistorie, uit de predikanten en twaalf door den Raad gekozen leekeu bestaande, vergaderde eiken Donderdag avond. AVie zich aan de een of andere zonde had schuldig gemaakt (dronkenschap, vloeken, dansen, het bezoek van speelhuizen enz.), mocht aan het Avondmaal geen deel nemen en kon uit de gemeente gebannen worden. Vrouwen, die zich te veel opsierden, mannen, die lang haar droegen, werden beboet. Een kind, dat zijn ouders beleedigd had, moest gegeeseld worden. Wie zich oneerbiedig over Calvijn had uitgelaten, werd streng gestraft. Ook de predikanten moesten op elkanders leer en wandel toezien.

De donkerste bladzijde in de geschiedenis van Calvijn's leven is de dood van Michaël Servet (1553), met wien hij reeds te Parijs kennis gemaakt had. Op zijn reis naar Italië kwam de spaansche geneesheer te Genève en werd op aanwijzing van Calvijn gevangen genomen. Hij had de drieëenheid en den kinderdoop leeringen des duivels genoemd. Toen hij bij zijn ketterijen bleef' volharden, ontweek Calvijn //den ketterschen

-ocr page 153-

144

mens oh/' Zijn laatste woord, voordat hij den brandstapel beklom ; „Jezus, Zoon des eeuwigen Gods, ontferm u mijnerquot; was een bewijs, dat hij onbekeerd gestorven was.

Galvijn was een groot theoloog en beschikte over een zeldzaam o-eëvenaarde werkkracht. Studenten uit alle landen van Europa gingen naar de academie te Genève, om den beroemden geleerde te hooren. Aanzienlijke personen bezochten hem in zijn nederige woning. Hij was een weldoener der armen. Voor het onderwijs heeft hij veel gedaan. Het is hem gelukt een nieuw Genève in het leven te roepen. Uit zijn school zijn karakters voortgekomen, mannen uit één stuk, even somber en gestreng als hij zelf. „Hij heeft geheerscht door zijn onberispelijken wandel, door zijn zelfopoffering, maar ook door den drukkenden last van zijn onverbiddelijken wil en, waar het noodig was, door zijn fanatisme.quot; (■[■ 27 Mei 1564).

§ 50. Het beginsel van het Protestantisme.

De hervormers hebben geen nieuw leerstelsel gegeven. De dogmatiek der oude kerk was voor het grootste gedeelte ook de hunne. Ook in hun oog was de nieuwere wereldbeschouwing van Copernicus (•{■ 1543) een gruwel. Zij bleven het gezag der eerste algemeene Concilies erkennen. Alleen die loeringen, waardoor hun zedelijk gevoel beleedigd werd, die zij schadelijk achtten voor de vroomheid, werden verworpen. Hun groote verdienste bestaat hierin, dat zij het recht van het eigen, p e r-s o o n 1 ij k geloof gepredikt hebben. Tegenover elk uitwendig gezag hebben zij het gezag van het geweten geplaatst. „Draag zorg dat gij u door niets ter wereld, hoe groot het zij, tegen het geweten in, laat afbrengen van de leer, die gij als goddelijk erkent.-'' „Wij moeten den wil van God boven alles stellen en Hem naar ons geweten gehoorzamen.quot; ie in Christus gelooft, is een geestelijke en kan over alle zaken oordeelen en naar alles

-ocr page 154-

14-2

*

onderzoek doen/' Dit beginsel staat lijnrecht tegenover dat van het Catholicisme. Terecht is gezegd: ^Het Protestantisme heeft de vrije persoonlijkheid geschapen, die in God leeft en zicli beweegt en waardoor alleen de wereld kan vernieuwd worden.quot;

§ 51. UlTBKEIDING DEE HERVORMING.

In de romaansche landen vond de nieuwe beweging veel tegenstand. In Spanje werden de sporen van het Protestantisme door de inquisitie spoedig uitgewischt. Wie getrouw bleven aan hun geloof, moesten elders een schuilplaats zoeken.

Reeds de humanisten 1) hadden in Italië bij velen afkeer van de kerk gewekt. Onder de beschaafden sloten sommigen zich bij de Hervorming aan. Vooral tijdens Paulus IV (1555—1559) en Pius IV (1559 —1565), toen de inquisitie hersteld werd en een //Lijst van verboden boekenquot; verscheen, werd hun toestand ondraaglijk en vluchten velen, inzonderheid naar Zwitserland.

Luther's eerste geschriften werden in Frankrijk met ingenomenheid begroet. Sinds Calvijn te Genève was opgetreden, vond zijn leer onder geleerden en aanzienlijken vele aanhangers. (Jeanne d'Albret, Gondé, Beza, Sully, de Coligny enz.) In 1559 hielden zij hun eerste Synode, waar een geloofsbelijdenis werd vastgesteld. Twee jaar later verdedigde Theodorus Beza (-]- 1605) te Poissy hun geloof voor het hof. Bij het edict van St. Germain (1562) werd iiun toegestaan, om hun godsdienstoefeningen buiten de steden te houden, volgens de Schrift te prediken, zonder evenwel de gebruiken van Pome aan te tasten. Maar weldra brak de burgeroorlog los, die eerst in 1570 met den vrede van St. Germain eindigde. De Hugenooten kregen dezelfde rechten als de Catholieken en konden hun godsdienstige samenkomsten op dezelfde plaatsen houden, waar zij dit vroeger gedaan hadden.

Toen de invloed der Hugenooten bij het hof toenam, begon de sluwe, heerschzuchtige Catharina de Medicis, de weduwe van

') Vgl. p. 125 verv.

-ocr page 155-

443

Hendrik II (1547—-l.SSÖ), de regentes van haar minderjarigen zoon Karei IX (1560—1574), op wraak te zinnen. Onder haar invloed had 22 Augustus 1572 de moordaanslag plaats op de Coligny, „een edelman van den echten stempel, die op patriarchale wijze op zijn goederen leefde, onbesproken van wandel, streng calvinistisch in zijn beschouwingen, wiens leven den stempel drukte op zijn gevoelen en denken.quot; Waarschijnlijk werd nu eerst het plan tot de bloedbruiloft van 24 Augustus gemaakt, waarvoor Catharina haar zoon trachtte te winnen. Ook onder een deel der Catholieken in Frankrijk heerschte verontwaardiging over den moord van duizenden Hugenooten. Philips II was verrukt bij het vernemen der tijding, terwijl de paus eenïeDeum liet zingen.

Hendrik IV (1589—1610) verlangde naar vrede. Tegenover hem stond de Ligue, die met den koning van Spanje een verbond gesloten had. Ook de Hugenooten vertrouwden hem niet. In 1593 ging hij, die als Protestant onraogclijk aan het hoofd van Frankrijk kon staan, tot de kerk van Rome over. (//Parijs is wel een Mis waard.quot;) Aan zijn voormalige geloofsgenooten schonk hij bij het edict van Nantes (13 April 1598) dezelfde burgerlijke rechten als aan de Catholieken. Behalve aan het hof en te Parijs konden zij overal hun godsdienstoefeningen honden, terwijl hun scholen en kerken gegeven werden. De koning, dien sommigen nog altijd als een ketter beschouwden, werd door Ravaillac vermoord.

_

In de germaansehe landen was de strijd tegen de Hervorming minder groot.

Christiaan II (1513—1523), koning van Denemarken, was gunstig gestemd voor de prediking van Luther's leer, omdat daardoor de macht der geestelijkheid beperkt zou worden. Onder zijn opvolger Frederik I (1523—1533) werden dezelfde rechten aan de Lutherschen als aan de Roomschen verleend. (Rijksdag

F

-ocr page 156-

144

van Odense in 1527). Negen jaar later (Rijksdag van Kopenhagen) werd de Hervorming ingevoerd. Johannes Bugenhagen, Luthers vriend, werd uit Wittenberg ontboden, om een kerkorde op te stellen. Weldra namen ook Noorwegen en IJsland de Hervorming aan.

Heeds in 1519 traden in Zweden twee leerlingen van Luther, de gebroeders Oluf en Lorenz Peterson, tegen de misbruiken der kerk, vooral tegen den aflaat op. Gustaaf Wasa (1523—1560) begunstigde de Hervorming. In 1526 gaf de kanselier Anderson een vertaling van het N. T. in het zweedsch. Op den Rijksdag te Westeraes (1527) werd besloten, dat de koning over kloosters en kerkelijke goederen kon beschikken en de prediking van Luther's leer niet mocht verhinderd worden. Langzamerhand, hoewel niet zonder tegenstand van het volk en van de kroon, breidde de Hervorming zich uit. Sinds 1593 (Rijksdag te Upsala) werd alleen de luthersche kerk in Zweden geduld

In Engeland werd de Hervorming door Eduard VI (1547—1553) begunstigd. Thomas Cranmer, reeds onder Hendrik VIII (1509— 1547) tot aartsbisschop van Canterbury benoemd, trad hier als hervormer op. De Mis maakte plaats voor het Avondmaal onder beide gestalten, de beelden werden uit de kerken verwijderd, een nieuwe liturgie (Boek van gemeenscha, ppel ij k gebed) en geloofsbelijdenis (42 artikelen) werden ingevoerd. Buitenlandsche predikers, o. a. Bernardino Ochino, werden naar Engeland uitgenoodigd.

Maria de Catholieke (1553— 1558) gaf aan de Catholieken de verloren eereplaatsen terug. Gehuwde geestelijken werden afgezet en Protestanten vervolgd. Onder hen behoorde ook Cranmer, die zich in een oogenblik van zwakheid tot herroeping zijner overtuiging liet overhalen, waarover hij bitter berouw gevoelde. z/Dit is de grootste schuld, die mijn geweten bezwaart. Mijn hand, die geschreven heeft wat tegen mijn geweten indruischte, zal het eerst verbrand worden/' (•{- 17 Nov. 1558).

De engelsche staatskerk, aan welker hoofd de vorst van het

-ocr page 157-

i 45

land stond, is onder Elizabeth ('1558—1603) ontstaan. De bovengenoemde liturgie (met weglating van de bede tegen den paus), de geloofsbelijdenis, uit 39 artikelen bestaande (3 artikelen, waarin de Mis bestreden werd, vielen weg), werden als de grondwet der kerk aangenomen en verbindend verklaard voor de geestelijken Het tweeslachtig karakter der angiicaansche kerk was allerminst in staat de strenge Calvinisten in Schotland te bevredigen.

Nadat hier Patrick Hamilton (-[- 1526) en Wishart (-[- *1545) de hervorming gepredikt hadden, trad John Knox (-}- quot;l 572) als een tweede Elia op. Hij was een geestverwant van Calvijn, met wien liij tc Genève had kennis gemaakt. Alles, wat aan Rome herinnerde, moest verwijderd worden. //Als de nesten verstoord worden, komen de kraaien niet terug/' Aan Maria Stuart verbood liij de Mis tc laten lezen, „daar een enkele Mis erger is dan tienduizend vijanden.quot; In 1560 nam het Parlement zijn belijdenis aan, die geheel in den geest van Calvijn was opgesteld. Van hem is de schoone getuigenis afgelegd: ,/Hij heeft voor geen mensch gevreesd.quot;

Eeeds onder Elizabeth, maar vooral onder haar opvolgers werden do Protestanten, die zich met de staatskerk van Kngeland niet konden vereenigen, vervolgd (Nonconformisten, Puriteinen, Independcnten). Onder Willem III werd liun vrijheid van belijdenis en godsvereering geschonken.

Het oorspronkelijk karakter der Hervorming in ons vaderland was evenmin luthersch als calvinistisch, maar sloot zich bij de richting der Broeders van het gemeene leven aan. ') De Bijbel was een geliefkoosde lectuur, gelijk uit de vele uitgaven blijkt, die hier het licht zagen. Het eerste boek, dat in 1524 door Karei V verboden werd, („Summa der goddelijke Schrifturenquot;)

') Vgl. p. 116 verv.

11

-ocr page 158-

146

heeft een practische strekicing. Het geloof wordt de wortel, de liefde de stam, de goede werken de vruchten van het leven genoemd. Luther's werken, vooral zijn vertaling van het N. T., werden in ons land veel gelezen. ?Iij prees (in een troostbrief» later in een lied) het voorrecht van Nederland, waar de eerste martelaren waren gevallen. In 1523 stierven .) oliannes Ksch en Hendrik Voes te Brussel op den brandstapel. Hendrik van /jutplien, die de verbranding der pauselijke bul te Wittenberg had bijgewoond, noemde het geloof ^een vaste getuigenis van den geest van Christus, betuigende aan onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn.quot; Te Antwerpen gevangen genomen, vluchtte liij naar Bremen en stierf in Holstein als martelaar voor zijn geloof (-1524). Jan dc Bakker (Pistorius), die Luther te Wittenberg bezocht had, predikte het evangelie te Woerden, zijn geboorteplaats. Daar hij alles verwierp, wat met de H. S. in strijd was, werd hij gevangen genomen en naar den Haag gevoerd. In een onderaardsch hol genoot hij het gezelschap van misdadigers en ongedierte. Niemand was in staat hem tot herroeping van zijn geloof te bewegen (-j- 1525). Weynke Klaasdochter stierf te Monnikendam op den brandstapel. (1527).

Naarmate steeds scherper plakkaten door Karei V tegen de ketters werden uitgevaardigd, terwijl hun werken niet meer gedrukt en verkocht mochten worden, nam het aantal veroordeelden nog toe. Tot lien behoorde o. a. Angelus Merula, notaris te Brielle, later pastoor te Heenvliet. Door de studie van den Bijbel was hij losser van de kerk geworden. //Het ware geloof mint de vrijheid.quot; De zeventigjarige grijsaard werd gevankelijk naar den Haag gevoerd, waar zijn rechters hem op listige wijze tot herroeping-van zijn geloof zochten over te halen (•]- 1557 op weg naaiden brandstapel, te Bergen in Henegouwen).

Het Calvinisme met zijn strenge praedestinatieleer heeft onze vaderen in den strijd voor staatkundige onafhankelijkheid en vrijheid van godsdienst bezield. Het werd onder ons gepredikt door leerlingen van Calvijn uit Frankrijk en België. Tot deze

-ocr page 159-

-147

behoorde Petrus Datheen (f 1567), de opsteller der Neder-landsche Geloofsbelijdenis van 1561, oorspronkelijk in het fransch gesehreven, waaraan een brief, tot Philips II gericht, voorafging. Hierin komen de volgende woorden voor; //Wij vragen niets anders dan verlof om Gode te geven, wat Godes is en wat wij Hem niet kunnen weigeren, aangezien Hij ons tot de zijnen gemaakt en zich zeiven verworven heeft voor een grooten en kostbaren prijs.quot; Behalve deze belijdenis, waarin op de Synode te Antwerpen van 1566 eenige wijzigingen waren gebracht, werden de Heidelbergsche Catechismus en de Psalmberijming van Datheen op de Synoden der Ned. Geref. kerk te Wesel (-J508), te Emden (1571) en te Dordrecht (1574) aangenomen.

De schoone dagen van het Calvinisme gingen spoedig voorbij. Zij, die het evangelie van Calvijn als het éénc noodige beschomv-den, konden geen andersdenkenden verdragen.

Huibert Duifhuis (-j- 1581), pastoor van de St. Jakobskerk te Utrecht, die aan hun leiband niet verlangde te loopen, was een doorn in hun oog. Zij ergerden zich over de verklaring-van Willem van Oranje, dat hij nooit beter predikatie dan die van Duifhuis gehoord had.

Dirk Volkertz. Coornhert (j 1590), plaatsnijder, later notaris en secretaris te Haarlem, had een afkeer van twistvragen en pleitte in zijn talrijke geschriften voor verdraagzaamheid en vrijheid van geloof. Daarom was hij in het oog der Calvinisten z/cen libertijn, een razende hond, een aanblazer des Satans.quot; Een halve eeuw na zijn dood schold een echte Gereformeerde hem uit voor „een halven Heiden, een vloekwaardigen banierdrager der predikantenhaters.quot;

Volgens de Calvinisten had God naar zijn eeuwig raadsbesluit sommigen tot zaligheid uitverkoren, anderen verworpen en ter verdoemenis bestemd. De tegenstanders bestreden de leer dei-verwerping en beweerden, dat de mensch alleen door zijn eigen schuld verloren gaat. Tot hen behoorde Jacob Arminius (y 1609), sinds 1603 hoogleeraar te Leiden. Zijn ambtgenoot Gomarus

-ocr page 160-

148

(-j- 1641), een heftig Calvinist, zou niet gaarne met Arminius' gevoelens voor Gods rechterstoel verschijnen. Predikanten en studenten stonden als Arminianen en Gomaristen tegenover elkander. Te vergeefs beproefden de Staten van Holland de gerezen geschillen bij te leggen.

Johannes Uytenbogaert, een vriend van Arminius, was predikant te Utrecht en later hofprediker van Louise de Coligny. Hij bleek een man des vredes te zijn. //Ikk arbeyde te heelen, dat andere ghewondt hebben.Na de gevangenneming van Oldenbarneveld verliet hij den Haag. Te Antwerpen was iiij werkzaam voor de zaak der Renionstranten, wier latijnsche Confessie, door Episcopius opgesteld, hij in onze taal overzette, (f 1C40)

De Eemonstranten ontleenden hun naam aan de R e m o n-s t r a n t i e, welke in 1610 bij de Staten van Holland en West-Friesland werd ingediend. Zij bestreden daarin de leer der verwerping. Christus was volgens hen niet alleen voor de uitverkorenen, maar voor allen gestorven. Een jaar later diende de tegenpartij haar Contra-remonstrantie in. I)e zaak had voor een kerkelijke vergadering gebracht moeten worden. Maar de Staten van Holland wilden van een algemeene Synode niets weten.

Het gelukte den Contra-Remonstranten Maurits voor zich te winnen. De door hen in bezit genomen kloosterkerk te 's Gravenhage werd door den prins bezocht. ;/Deze kerkgang is een gebeurtenis geweest. Hij gaf het sein eener omwenteling.quot;

Op den i 3lt;3en November 1618 werd de nationale Synode, door de Staten-Generaal bijeengeroepen, te Dordrecht in de Stadsdoelen geopend, in tegenwoordigheid van buitenlandsche theologen, professoren, predikanten en ouderlingen uit Nederland en vertegenwoordigers der algemeene Staten. Johannes Bogerman, predikant te Leeuwarden, „de zuiverste type van den orthodoxen nederlandschen theoloog der 17lt;le eeuwquot;, was Voorzitter. De Remonstranten verschenen hier als gedagvaarden. Aan hun hoofd stond Episcopius, de opvolger van Arminius te Leiden, wiens

-ocr page 161-

149

oevste rede op alle onljevoonloeldeii grooten indru 1c maak te //Wij zijn hier gekomen, bereid zoowel om overwonnen te worden als om te overwinnen. Wie voor liet prijsgeven eener dwaling do waarheid zoekt te winnen, hij schaamt zich niet, wanneer hij overwonnen wordt. Uo waarheid moet ons boven alles dierbaar zijn.'' Te vergeefs protesteerden de Remonstranten in een geschrift, dat op de Synode werd voorgelezen, tegen het onrecht, hun aangedaan. Zij eischten wederlegging hunner gevoelens, maar konden de Synode niet als rechter erkennen. Toen zij bleven weigeren aan de besluiten der Synode te gehoorzamen, gebood de Voorzitter hen de vergadering te verlaten. z/Gij houdt de Synode voor partij en plaatst u op gelijke Ijjn met haar. Vertrekt, zooals gij gekomen zijt. Met logen zijt gij begonnen, met logen eindigt gij. Gij wordt ontslagen en heengezonden. Als de Synode u weder noodig heeft, zal zij 't u laten weten.Het antwoord van Episcopius luidde : //God zal tusschen ons en de Synode oordeelen over de listen en bedriegerijen, die men ons te laste legt.»;

Den Oden Mei 1619 werd de Synode gesloten. Op het randschrift der medaille, die aan de buitenlanders werd uitgereikt, stonden de woorden; //den godsdienst gehandhaafd.quot; (!) De leeraars der Remonstranten werden nu onmiddellijk van hun ambten ontzet. Om voortaan alle ketterijen te weren, werd het besluit genomen, dat de predikanten, de professoren in de theologie en de onderwijzers op hoogere en lagere scholen de verklaring zouden afleggen: „al de artikelen en stukken der leer, in de Confessie en den Catechismus der Ned. Geref. kerken begrepen, mitsgaders de verklaring over eenige punten der voorzegde leer, in de Nationale Synode te Dordrecht gesteld, te gelooven als in alles met Gods Woord overeenkomende.quot; Wel mocht een der buitenlandsche afgevaardigden uitroepen; ,/0 Dordrecht, hadde ik u nooit gezien!quot;

Als een lichtpunt zij nog vermeld, dat hier het besluit genomen werd tot een nieuwe Bijbelvertaling. Een Commissie, uit

-ocr page 162-

150

'6 vertalers en 12 herzieners bestaande, aan wier hoofd Bogerman, belastte zich met dit werk, waaraan gedurende elf' jaren gearbeid werd. Men wenschte zoo getrouw mogelijk het oorspronkelijke te volgen, ^zooveel de klaarheid en de eigenschap onzer moedertale lijden kon quot; Deze Statenoverzetting, die de plaats innam eener vertaling van Lnther's Bijbel, getuigde van groote nauwgezetheid. Zij mag voor dien tijd een meesterstuk heeten, al is zij thans geheel onbruikbaar geworden.

Nadat, in Polen het eerst door leerlingen van Luther het evangel'e gepredikt was, poogde .lohannes a Lasco, een poolseh edelman, te vergeefs in zijn vaderland een hervorming tot stand te brengen. Nadat hij te Einden, „de Herberg der vervolgde en verdrukte gemeenten Godsquot; en te Londen predikant bij de hollandsche gemeente was geweest, voor welke bij een kerkorde en een geloofsbelijdenis in den geest van Zwingli en Erasmus opstelde, keerde hij in 1556 naar Polen terug en trachtte gedurende de tien laatste jaren van zijn leven (f 1560) Lutherschen en Hervormden met elkander te verzoenen. In 1570 kwam er een Vereeniging tot stand tussehen Lutherschen, Hervormden en Boheemsche broeders.

In Hongarije vond de Hervorming bij de volgelingen van Hnss een weltoebereiden bodem. In 1580 waren Hongarije en Zevenbergen grootendeels voor het Protestantisme gewonnen. Ook in Oostenrijk drong de Hervorming vooral in de steden en onder den adel door.

§ 52. Scheuring in het Protestantisme.

üe eenheid, waarop Rome, hoewel geheel ten onrechte, altijd trotseh is geweest, was met het beginsel van het Protestantisme in strijd.

Er ontstond een scheuring tussehen de Duitsehers en Zwitsers ten gevolge van verschil van opvatting omtrent het Avondmaal.

-ocr page 163-

151

Terwijl Luther leerde, flat het lichaam van Christus in, met en • onder brood en wijn tegenwoordig is cn door den geloovige met den mond des lichaams genoten wordt (Consubstantiatie-eer), was volgens Zwingii het Avondmaal een gedachtenisviering van Jezus' dood, waarvan brood en wijn slechts de zinnebeelden vormden. Naar Galvijn's opvatting werd bij het Avondmaal het verheerlijkt lichaam van Christus door den mond des geloof's genoten.

Ook hebben Luther's volgelingen zich nooit kunnen vereenigen met de leer der zwitsersche hervormers over de verkiezing en de verwerping. Terwijl de Gereformeerden uitgingen van God en 's menschen volstrekte afhankelijkheid van Hem, was het uitgangspunt der Luthersehen de mensch, die alleen uit geloof kan gerechtvaardigd worden.

Maar ook onder de Luthersehen zelve openbaarde zicli verschil van gevoelen. Melanchthon, die in 1529 te Marburg Luther's gevoelen over het Avondmaal verdedigd had, voelde zich meer aangetrokken door de opvatting van Calvijn. Hij leerde, dat de mensch aan Gods uitnoodiging tot bekeering weerstand kan bieden en dat de goede werken, al mogen zij nooit als verdienstelijk beschouwd worden, toch een vereischte zijn, om het eeuwig leven deelachtig te worden. Aanhangers van Luther en van Melanchthon (Philip-pisten) stonden tegenover elkander.

Verschillende pogingen werden beproefd, om tusschen Room-schen en Protestanten en tusschen deze onderling een verzoening-tot stand te brengen. Wij noemen alleen die van George Calixtus, een luthersch theoloog (-f 1656). Volgens hem predikten alle kerken de leer der zaligheid. De dwalingen, die bij haar gevonden werden, waren niet van wezenlijk belang. Waarom zouden niet alle Christenen zich kunnen vereenigen in hetgeen tot de ware christelijke leer behoorde? //Wij moeten vasthouden aan hetgeen overal, altijd en door allen geloofd is.'' ^Wat de H. S. leert is waar ; wat in de vijf eerste eeuwen beleden werd, is waar.quot; Niemand zou weigeren de artikelen der apostolische geloofsbelijde-

-ocr page 164-

•152

nis !) te ondérteekenen. Op een godsdienstgesprek, te Thorn gehouden (1645), werd Calixtus vooral bestreden door Abraham Calov, een heftigen Lutheraan, die van een verzoening met de Hervormden niets wilde weten.

Deze en andere syncretistische pogingen moesten noodzakelijk mislukken.

53. PuOTESTANTSCHE SEKTEN.

In veler oog was de Hervorming een gebrekkig werk. in plaats van voort te gaan op den weg, door haar ingeslagen, was zij halverwege blijven staan.

De Wederdoopers stelden boven de openbaring Gods in de Schrift het woord Gods in den mensch. „Wie dit inwendig woord niet vernomen heeft, weet van God niets, al had hij duizendmaal den Bijbel gelezen/' ^Wanneer God den mensch door een boek had willen onderwijzen, dan zou iiij een Bijbel uit den hemel gezonden hebben.quot; Alle menschen moesten onmiddellijk van God geleerd zijn. In de heilige, van de onreine wereld afgezonderde gemeente van wedergeborenen en uitverkorenen konden slechts bejaarden door den doop opgenomen worden. Waren allen tot profeten geroepen, dan was er geen afzonderlijke stand van geestelijken noodig. Oiider de ware Christenen, die alle dingen gemeen hebben, mocht geen persoonlijk eigendom bestaan. Het einde der tegenwoordige huishouding was op handen. Weldra zou het nieuw Jeruzalem op aarde komen.

Deze „radicale Protestanten^ predikten hun evangelie en vonden vooral in Duitsehland, Zwitserland en Nederland vele aanhangers. Onder den druk der vervolgingen namen ze dikwijls tot geweld hun toevlucht.

Thomas Münzer verkondigde te Zwickau, dat niet slechts de kerk, maar ook de maatschappij hervormd moest worden. Op de puinlioopcn der oude moest een nieuwe maatschappij, een

') Vgl. p. 79.

-ocr page 165-

153

godsrijk verrijzen, waarin volkomen gelijkheid heerschte. Vorsten en overlieden, die tot den nieuwen broederbond niet wilden toetreden, moesten gedood worden. (Lnther tegen ^de hemelsche profeten./') ,/Slaat geen acht op den jammer der goddeloozen, laat uw zwaard niet koud worden van liet bloed.quot; Te Mühl-hausen zou het nieuw Jeruzalem worden gesticht. De profeet, »de nieuwe Daniëlquot;, die nergens rust had gevonden, werd te Frankenhausen gevangen genomen (1525).

Aan het hoofd van het rijk der Wederdoopers te Munster stond Jan Matthysen, een bakker uit Haarlem. De ^kinderen EzauV' moesten uit de stad verwijderd worden. Kunstwerken en boeken werden als weelde beschouwd en vernietigd. Slechts de Bijbel mocht behouden blijven. Na zijn dood (1534) volgde hem Jan Bockelszoon op, een herbergier uit Leiden. Aan het hoofd van liet nieuwe Israël plaatste hij twaalf oudsten, die naar de wet van Mozes moesten rechtspreken. «De rechtvaardige koning in den nieuwen tempelquot; was op den stoel Davids gezeten, met een kroon en een keten versierd. Driemaal 's weeks werd door hem gericht gehouden, terwijl het aan niemand geoorloofd was hem tegen te spreken. Apostelen werden uitgezonden, om aan alle volkenquot; tie komst van den nieuwen koning van Sion te verkondigen. Met een beroep op het O. T. werd de polygamie ingevoerd. Een schrikbewind heerschte in de stad. ^Vroomheid, genotzucht, bloeddorst waren bij den koning vereenigd.quot; Met zijn gevangenneming nam het rijk te Munster een einde. Te vergeefs erkende hij sommige zijner dwalingen en smeekte om vergiffenis. Den '22stcn Januari 1536 werd zijn lichaam door gloeiende tangen vaneengescheurd. (De lijken van Jan van Leiden en zijn beide vrienden, Knipper-dollinck en Krechting, werden in ijzeren kooien aan den Lam-bertustoren te Munster gehangen.)

Tot de gematigde Wederdoopers, die de gruwelen van Munster afkeurden, behoorde Mdchior Hofmann, een pelswerker uit Zwaben. In Lijfland, Zweden, Holstein, Oost-Friesland, Nederland en Duitschland predikte hij zijn evangelie

-ocr page 166-

154

van dc op handen zijnde wederkomst van Christus. Verschillende gemeenten werden door hem gesticht. Hij was de Elia, die komen zou. Toen hij in 1533 te Straatsburg gevangen gezet was, verwachtte hij, dat in dat jaar het nieuw Jeruzalem aldaar zou gesticht worden. Vandaar zouden 144.000 uitver-korenen uitgaan, om den doop der bekeering aan de volken te prediken. Al werd zijn verwachting telkens teleurgesteld, tot zijn dood toe (1543) bleef hij het jaar van Christus' komst verkondigen. Groot was het aantal volgelingen van den man, die bovenal op godsvrucht des harten had aiingedrongen. Zij noemden zich Melchiorieten of' Bondgenooten.

Tot de „Bondgenooten'' behoorde ook Menuo Simons, kapelaan te Pingjum en later pastoor te Witmarsum. Door het lezen van den Bijbel waren bij hem twijfelingen opgekomen aangaande sommige kerkelijke instellingen, vooral de Mis en den kinderdoop. De onthoofding vari Sicke Preerks Snijders te Leeuwarden in •1530, wiens eenige misdaad hierin bestond, dat hij zich voor de tweede maal had laten doopen („dat hij zijn doop vernieuwd hadquot;), maakte op hem een grooten indruk. Zes jaar later legde hij zijn ambt neder en waarschuwde tegen „de gruwelen te Munster/' 1 )e gematigden onder de Wederdoopers kwamen tot hem met de bede, „dat hij den grooten zwaren jammer dei-arme bedrukte zielen een weinig behartigen wilde en zijn pond, dat hij van den Heer onwaardig ontvangen had, tot winning-besteden mocht.quot; In 1537 werd hij door Obbe Philips tot Oudste aangesteld en was gedurende zeven jaren vooral in Friesland en Groningen werkzaam. Op zijn tochten door Oost-Friesland en Duitschland was zijn leven telkens in gevaar. Tot zijn dood toe (1559) heeft hij door prediking en geschriften medegewerkt „aan de stichting- eener broederschap van vrije gemeenten, innig met elkander verbonden door christelijke liefde en volkomen overeenstemming ten aanzien der hoofdwaarheid, die zij allen beleden, dat de gemeente van Christus moet zijn rein, onbevlekt, zuiver, eene vereeniging van wedergeborenen,

-ocr page 167-

4 55

die aan de zondige wereld geen deel hebben, maar door geheel hun wandel God en Christus verheerlijken.quot;

Onder zijn volgelingen (Mennonieten, Doopsgezinden), wier leeraars vermaners genoemd werden, ontstonden verschillende partijen, die het over de toepassin»' der kerkelijke tueht en den ban niet eens konden worden. (Vlamingen en Friezen, fijnen en groven, enz.).

In Italië namen velen aan de leer der drieënheid aanstoot en werden door hun tegenstanders Anti-Trinitariërs genoemd. Van Roomschen en Protestanten hadden zij veel te lijden. In Polen en Zevenbergen vonden zij een veilige schuilplaats. Zij noemden zich zelve Unitariërs of' Socinianen naar Faustus Socinus (-[- 1604), aan wien zij veel te danken hadden. Zij beschouwden Jezus als den middelaar tusschen God en menschen, die ons den goddelijken wil bekend heeft gemaakt. Onmogelijk kon de goddelijke en menschelijke natuur in hem vereenigd zijn. De heilige geest was volgens hen een kracht Gods, die in den mensch werkte, Tiij de verklaring der Schrift en van de leer der kerk moest de mensch zijn rede gebruiken.

Hun rationalisme was zeer oppervlakkig. Het mystiek element werd door hen miskend. Zij loochenden den godsdienstigen aanleg in den mensch. Alles was volgens hen de vrucht van overlevering en opvoeding Zij beschouwden het geloof als een voor waar houden van eenige leerstellingen. Zij waren voorstanders van den mjen wil en leerden, dat de mensch naar willekeur zóó en ook anders kon handelen.

§ 54. Protestantsche mystieken.

Gelijk de Mystiek in de Middeneeuwen bij herhaling tegen de Scholastiek was opgetreden 1), zoo verhief' zij ook nu haar

'j Vgl. p. 101 vèry. Hó vevv.

-ocr page 168-

156

stem tegen de leerheiligheid, die door Protestanten gepredikt werd. Het godsdienstig gemoed bleet' onbevredigd te midden van de twisten der theologen over de ware leer.

Caspar Schwenckfeld (f 1561) drong allereerst op de wedergeboorte van den mensch aan. Niet door de Schrift of door de sacramenten, maar alleen door de onmiddellijke werking Gods in den mensch kon deze tot stand komen. tf(iod bedient zich niet van uitwendige middelen.quot; ^Christus moet i n ons mensch worden.quot; Omstreeks het midden der ISi'c eeuw trokken zijn aanhangers naar Pcnnsylvanië, waar nog gemeenten der Schwenck-feldianen bestaan.

Volgens Valentijn Weigel (■{quot; 1588) lieett God zich niet alleen in den Bijbel, maar in al zijn werken geopenbaard. Geloof en rede staan niet vijandig tegenover elkander. Wij moeten in ons zelve afdalen, zullen wij het wezen der dingen leeren kennen. Hij had een afkeer van theologen, daar zij voor het meerendeel door den duivel bezeten zijn.

Zijn leerling Jakob Böhme, de wijsgeerige schoenmaker van Görlitz (f '1624), had de natuur tot leermeesteres gekozen. Op het inwendig licht, op de vereeniging van den mensch met God werd door hem de nadruk gelegd.

Joh. Valentijn Andreae (f 1654) hekelde de ijdele nieuwsgierigheid zijner tijdgenooten, die zich vooral door het geheimzinnige voelden aangetrokken. Hij stichtte een „evangelische Vereenigingquot;, die aan Christus weder de plaats moest geven, welke hem toekwam.

Als prediker van een practisch Christendom is vooral Joh. Arnd (-[■ lö'ii) beroemd geworden. Zijn werk „Over het ware Christendomquot; is in verschillende talen overgezet en vond in vele huisgezinnen een plaats naast den Bijbel. In het oog der Lutheranen was liet „een boek uit de hel.quot; Het ware Christendom is volgens Arnd het Christendom des harten. „Ik wil liever heilig dan geleerd zijn.quot; „Uit God geboren te zijn, dat is een levenswerk.quot; „Zal het geloof de wereld overwinnen, dan moet

-ocr page 169-

157

het een levende, werkzame, goddelijke kracht zijn/' «Behoud altijd den wortel der liefde in u door het geloof' en niets dan wat goed is zal van u uitgaan.quot;

Zijn vriend Joh. Gerhard (f 1637) was een der grootste theologen der zeventiende eeuw. Hoewel een rechtzinnig Lutheraan, drong hij bovenal op vroomheid van hart en leven aan. Van hem werd de eervolle getuigenis afgelegd: »Hij was onder de geleerden het beminnelijkst van wege zijn godsdienstig karakter.quot;

§ 55. De eehedienst.

Luther wenschte zooveel mogelijk de plechtigheden tier Moederkerk te behouden. sOnze godsdienstoefeningen zijn Goddank ! zóó ingericht, dat een leek of een Waal of een Spanjaard, die onze prediking niet kunnen verstaan, bij liet zien van onze Mis, het koor, de orgels, de klokken enz. zouden moeten zeggen, dat zij nagenoeg geen onderscheid tusschen onze kerk en de paapscbe hadden opgemerktquot;. De Mis (in 1525 gaf Luther zijn duilsehe liturgie voor de Mis), de wijding der geestelijken, het exorcisme bij den doop wenschte hij te behouden, totdat zich bij het volk de wensch naar verandering duidelijk had uitgesproken. Maar het bijwonen van godsdienstige plechtigheden mocht volgens hem nooit als een Gode welgevallig of als een verdienstelijk werk beschouwd worden. Niemand mocht daartoe gedwongen worden. Alleen wanneer de biecht vrijwillig geschiedde, keurde hij haar goed. Van de heilige dagen werden slechts enkele; Maria-rcini-ging, Maria-boodschap, de geboortedag van .) ohanncs den Dooper behouden. De Zondag moest als een m e n s c li e 1 ij k e instelling beschouwd worden.

Een der grootste misbruiken in de oude kerk was volgens Luther, dat de preek langzamerhand haar beteekenis had verloren. Vooral door zijn eigen voorbeeld, door zijn bezielde en echt

-ocr page 170-

158

populaire prediking iieeft hij haar een voorname plaats bij de godsdienstoefeningen gegeven. Veel heeft hij gedaan tot verbetering van het kerkgezang. Zelf was hij de dichter der beste duitsche liederen, waaronder zijn geloofslied ^Een vaste burg is onze God//, waarschijnlijk te Koburg gedicht, wereldberoemd is geworden. Het is de «Marseillaise der Hervormingquot; genoemd. «Elke toon, ieder woord drukt het karakter uit van heldenmoed en heldenkracht, zooals men elders nauwelijks vinden zal.quot; Hij kan zicii niet vereenigen met hen, die de orgels uit de kerken wilden verwijderen. ))Ik kom er rond voor uit, dat ik geen enkele kunst ken, die met de muziek kan vergeleken worden. Zij stemt liet gemoed rustig en vroolijk. Zij is de beste lafenis voor een bedroefd mensch, daar zij het hart verkwikt en ver-frischty »Als do duivel de tonen der muziek hoort, dan neemt hij aanstonds de vlucht/'

Een geheel anderen weg sloegen de zwitsersche hervormers in. Alles, wat aan Rome herinnerde, moest uit de kerken verwijderd worden. Te Zurich liet Zwingli zelfs de orgels afbreken, daar volgens de apostolische leer alle muziekinstrumenten slechts een onzeker geluid geven (1 Cor. 14:7). Ook was hij tegen het kerkelijk gezang. De godsdienstoefeningen moesten alleen uit de preek en het gebed bestaan. Het Avondmaal, waaraan een voorbereiding voorafging, werd op de christelijke feestdagen gevierd. Des 'Zondags kon ieder, na de kerk bezocht te hebben, zijn dagelijksche bezigheden verrichten.

Galvijn was niet tegen het kerkgezang, mits er geen ^mensche-lijke liederen'' gezongen werden. Verschillende psalmberijmingen zagen in ons land het licht: de Souterliedekens, ,/Op wereldsche wijzen gezetquot;, die van Utenhove (156G), van Datheen (ISGS), van Marnix van St. Aldegonde (1588). Ons volk was aan die van Datheen gehecht. Wie een andere verkoos, werd voor een godslasteraar gehouden. De invoering der nieuwe psalmberijming in 1773 wekte nog bij velen ontevredenheid en tegenstand.

-ocr page 171-

159

§ 56. Het zedelijk leven.

De vrijheid, door de Hervorming geschonken, ontaardde bij velen in bandeloosheid. Van de zedelijkheid zijner lijdgenooten hing Luther in de laatste jaren van zijn leven een zeer donkere schilderij op. Het woord van Paulus: „Gods naam wordt door mv toedoen onder dc Heidenen gelasterdquot; (Roin. 2 : 24) wordt op hen toegepast. „Uitgenomen enkelen, die het ernstig meenen, is de groote menigte zóó ondankbaar, alsoi' God ons daarom van het pausdom verlost had, opdat wij naar onze lusten zouden leven.quot; „Boeren en burgers, de adel, graven, vorsten en heeren zijn door den god Mammon bezeten.quot; „Ik wanhoop bijna aan Duitsehlaud, dat in zijn huis de ware Turken ot' echte duivels heeft opgenomen, als daar zijn : hebzucht, woeker, tweedracht, dwingelandij, trouweloosheid.quot; Wittenberg wordt met Sodom vergeleken. Liever wil hij bedelbroed eten dan aldaar zijn laatste dagen doorbrengen.

Theologen twistten met elkander over de rechtzinnigheid in de leer, die velen als het ééne noodige beschouwden. Lutherschen en Hervormden overlaadden elkaar met scheldwoorden. Geloofsvervolgingen waren aan de orde van den dag. /oo werd de groote sterrekundige Joh. Kepler (t 1030) in den ban gedaan, omdat hij van dc luthersche Avondmaalsleer afweek en zijn wereldbeschouwing met die der Schrift in strijd was. Gedurende den dertigjarigen oorlog schenen de tijden der barbaarschheid in Duitschland teru ggekeerd.

Maar wij mogen ook op gunstige teekenen wijzen. De afschaffing van het coelibaat voor de geestelijklieid heeft uiterst weldadig gewerkt. Van de huisgezinnen der predikanten ging een heilzame invloed uit. Toen Luther zijn kloostergelofte brak en in het huwelijk trad, heeft hij aan de menschheid een uitne-menden dienst bewezen. „Duizenden en inillioenen hebben hem daarvoor gezegend, niet slechts de evangelische predikers, aan wie Luther een christelijk tehuis, een menschelijk leven geschon-

-ocr page 172-

160

ken heeft; niet alleen ontelbare zonen en dochteren, die in kerk en staat, in wetenschap en knnst de roem van het volk zijn geworden, maar ook de gemeenten, voor wie de pastorie een herberg des vredes en der liefde, een toevlucht voor armen en bedroefden geworden is.''

In de dagen der vervolgingen openbaarde zich een geloofsmoed, die niet anders dan weldadig werken kon. Instellingen van liefdadigheid getuigden, dat het geloof ook in liefde werkzaam was.

De Mystieken wekten bij velen het verlangen op naar voedsel, dat aan het gemoed bevrediging zou schenken.

Eindelijk moeten wij nog wijzen op de verbetering van het onderwijs, waaraan de hervormers hun krachten wijdden. Toen Luther in 1528 kerkvisitatie in Saksen deed, was hij in de gelegenheid zich van den treurigen toestand van het onderwijs te overtuigen. Welkeen ellende heb ik gezien, dat de gemeenc man in liet geheel niets van de christelijke leer weet! Vele geestelijken leven daarheen als het lieve vee, als domme zwijnen en zijn bijna ongeschikt ora te onderwijzen. O gij bisschoppen, wat zult gij Christus antwoorden, dat gij het volk zoo schandelijk aan zijn lot hebt overgelaten \quot; Luther schreef zijn grooten en kleinen Catechismus, waarvan vertalingen in bijna alle talen het licht zagen. Hetzelfde deden Zwingli en Calvijn. Het onderwijs op de scholen werd verbeterd. Luther eischte, dat de Overheid de ouders zou dwingen, om hun kinderen naar de school te zenden. Lagere en hoogere scholen werden opgericht. In Duitschland, Zwitserland. Frankrijk en ons vaderland werden universiteiten gesticht. (Te Leiden in 1574, te Franeker in 1585, te Harderwijk in 1610, te Groningen in 1614 en te Utrecht in 1636).

§ 57. De roomsch-catholieke kerk.

De hoop op hervormingen, die velen van een algemeene kerkvergadering verwacht hadden, werd door het Concilie van Trente

-ocr page 173-

161

(1545—1563) niet verwezenlijkt. ])e partij, in wier oog de kerk een eeuwige, goddelijke instelling was, die aan den pans de macht wilde verzekeren, welke aan de dagen van Gregorins VII en Innocentius III 1) herinnerde, behaalde hier de overwinning. Het was een ijdele droom, wanneer sommigen meenden, dat zij hier te Bazel of to Constanz vergaderd waren I 2) De eenheid der kerk moest op een vasten grondslag rusten. Vruchteloos bleef liet verzet van den keizer en zijn gezanten. Slechts werd toegestaan, dat de opleiding der geestelijkheid verbeterd en aan de preek bij de godsdienstoefeningen een grootere plaats dan vroeger ingeruimd zou worden.

Maar hoe zou de kerk haar heerschappij over zoovele landen en volken, die zij door de Hervorming verloren had, weder-krijgen? De orde der Jezuïten heeft haar de behulpzame hand geboden.

Bij de belegering van Pampelona door de Franschen in 1521 werd de dertigjarige ridder Ignatius de Loyola gewond. Op zijn langdurig ziekbed las hij de levens der heiligen en kwam het plan bij hem tot rijpheid, nu iiij voor den militairen dienst ongeschikt was geworden, om een geestelijke ridderorde tot be-keering der Heidenen te stichten. Na zijn herstelling leidde hij een streng ascetisch leven, had gezichten en ondernam een reis naar Jeruzalem. Toen hij te Parijs zijn studies voltooid had, begaf hij zich met enkele geestverwanten naar Venetië, waar hij voor het eerst hoorde van ketters, wier bekeering nog noodzakelijker was dan die der Heidenen. Van Paulus III (1534— 1549) ontvingen zij in 1540 de goedkeuring op hun plan, om de vijanden der kerk uit te roeien en zich blindelings aan den paus te onderwerpen. Do orde, die zich langzamerhand uitbreidde, kreeg de volmacht om te prediken, de Mis te lezen, aan lagere en hoogere scholen te onderwijzen en de absolutie

') Vgl. p. !)2 Verv. quot;) Vgl. p. 112.

12

-ocr page 174-

162

te verleenen. Ignatius werd in 154'! tot haar generaal benoemd en bleef die betrekking tot zijn dood (quot;1556) vervullen.

Alle leden der orde dienen onbepaald aan hun hoofd te gehoorzamen, die slechts aan den paus verantwoording schuldig is. 'Zij moeten zijn als een lijk, ^dat zich overal laat heen-slepen/' De zedeleer van het „Gezelschap van Jezusquot; is door en door onzedelijk (De leer van het „stille voorbehoud'' en der „waarschijnlijkheidquot;). Alle banden des bloeds moeten verbroken worden. Wie den paus niet erkent, 't zij bedelaar of vorst, moet zijn leven verliezen. De moord van een ketter geschiedt »tot meerdere eere Gods.quot;

l)e leer der Jezuïten werd bestreden door Cornelis Jansen (-J- 1638), wiens Augustinus door hun toedoen op den Index geplaatst werd (Jansenisten). Vooral Blaise Pascal (-j-'1662) stelde in zijn „Lettres a un Provincialquot; met het wapen der satire hun zedeleer in al haar ellendigheid ten toon.

Het is den Jezuïten uitnemend gelukt, om het Protestantisme geheel of gedeeltelijk uit te roeien in landen, waar het reeds vele aanhangers had gevonden, vooral in Polen, Hongarije, Boheme en Oostenrijk. In Oost-Indië, Japan, China hielden zij zich met de bekeering der Heidenen bezig. Volgens een hunner zendelingen, Ricci (-{- IGIO), was het Christendom de volmaking van den godsdienst van Confucius. Deze accommodatiemethode werd door velen afgekeurd. Ook de dertigjarige oorlog met al zijn gruwelen en ellende was hun werk. Bij een paar protestantsche helden uit dezen krijg staan wij even stil.

//Ik geloof, dat slechts van één vorst uit de eerste helft der zeventiende eeuw kan gezegd worden, dat hij bezield was met den protestantschen geloofsijver, met de warmte van het godsdienstig gemoed, met oprechte geestdrift voor de heilige zaak. Gustaaf Adolf heeft voor het eerst weder aan een wereld, die vol was van kleingeestige menschen, het beeld van den waar-achtigen held getoond. Omdat het hem ernst was met het gebed en de vroomheid, kon het godsdienstig lied, de bijbelsche psalm.

-ocr page 175-

163

die in zijn legertent gezongen werd, een veredelenden invloec. op de ruwe soldaten iiitoefenen/' Een jaar na liet restitutie-edict van Ferdinand [I (1620), toen de toestand der Protestanten hopeloos wras, verscheen (fustaaf Adolf als de redder zijner geloofsgenooten. Zijn tocht door Duitsehland geleek een triomftocht. Hij is de dichter van het bekende lied ,/Wees niet vervaard, gij kleine stoetquot; (Ev. Gez. 268). Nog na zijn dood (16 Nov. 1632 bij Lützen) werkte zijn geest bezielend op zijn veldhceren, o. a. op Bernard van Weimar (-J- 1639) en Ernst van Gotha (quot;l- 1675).

Bij den vrede van Munster in 1648 werden aan Catholieken en Protestanten (Lutherschcn en Hervormden) dezelfde rechten verzekerd. Beiden konden vrij hun geloof belijden. Wat voor de eene partij recht was, moest het ook voor de andere zijn. Niemand mocht om zijn geloof van liet verband der gemeenten, van de inkomsten, erfenissen, hospitalen en de eer der begrafenis uitgesloten worden. Van nu af waren Protestanten en Catholieken voor goed gescheiden.

Onder de verschillende orden uit dit tijdvak (Theatinen, Capueijnen enz.) verdient vooral die der ^barmhartige zustersquot; vermelding. Haar stichter, Vincentius van Paula (t 1661), was als jongeling door zeeroovers naar Tunis gevoerd. In zijn vaderland teruggekeerd, trok hij zich het lot van ongelukkigen aan. Voor allen wras een plaats in zijn hart. Inzonderheid wijdde hij zijn zorgen aan galeislaven en verwaarloosde kinderen. Terecht is Vincentius de vader der inwendige zending genoemd.

-ocr page 176-

ZESDE TIJDVAK: ÏOÏ DE HELFT DEK ACHTTIENDE EEUW.

§ 58. Vervolgingen der Protestanten.

Catholieke vorsten, die onder den invloed der Jezuïten stonden, bekommerden zich weinig om de bepalingen van den vrede te Munster en vervolgden de Protestanten. Treurig was het lot der evangelischen te Salzburg, van wie een tijdgenoot getuigt; „/ij zijn bescheiden, matig, blijmoedig en tevreden. Zij konden wel eens geroepen zijn, om onder ons het praetische Christendom weder in eere te brengen.quot; Wilden zij hun geloot' niet verzaken, dan moesten zij het land verlaten. In 4 731, toen hun lot ondraaglijk was geworden, sloten do verdrukten het zoogenoemde Zoutverbond, waarbij zij beloofden trouw te zullen blijven aan het evangelisch geloof'. In verschillende lauden van Europa, ook in Amerika, vonden zij een veilige schuilplaats.

Niet minder droevig was de toestand der Protestanten in Hongarije en Boheine.

In Polen braken eerst betere dagen voor hen aan, toen het in 1773 onder Pruissen, Oostenrijk en Rusland verdeeld werd.

In de Paltz, waar de Hervorming van den aanvang afingang gevonden had, was de linie der hervormde keurvorsten in 1685 uitgestorven. Onder de roomsche keurvorsten beleefden de Prote-

-ocr page 177-

165

stanten bange dagen. Bij den vrede van Rijswijk in 1697 was een bepaling opgenomen, gunstig voor de Catliolieken. Kerst toen het keurvorstendom aan Baden kwam, eindigde de verdrukking der Protestanten.

Bodewijk XIV duldde niet, dat een deel van zijn volk ontrouw was geworden aan de kerk, waartoe hij zelf behoorde. Om de bepalingen van liet edict van Nantes ') bekommerde hij zich hoe langer hoe minder. De Hugenooten werden van hun ambten ontzet, van hun kerken beroofd en door allerlei middelen gedwongen, om hun overtuiging prijs te geven. Bij dc opheffing van liet edict ('U)85) werden dc hervormde predikanten uit Frankrijk verbannen, de kerken der Hugenooten vernietigd, hun samenkomsten, zelfs in de huizen, verboden. Ongeveer een half millioen der beste burgers verlieten het land en vonden een veilige sehuilplaats in Duitschland, /witsciiand, Engeland cn vooral in Nederland (De ^Refugiésquot;).

Treuria: was het lot der achtergebleven Protestanten . Velen

o ~

begaven zich naar de Cévennen, waar zij in rotskloven cn berg-spleten hun godsdienstoefeningen hielden. Wanneer zij ontdekt werden, wachtten hen de zwaarste straiten. Aan liet hoofd van de „ Kerken der woestijnquot; stonden Antoine Court, ,/de hersteller van het Protestantisme in Frankrijkquot; en zijn leerling Paul Rabaut.

Onder Bodewijk XV duurden de vervolgingen nog voort, hoewel velen daarvan steeds meer afkeerig waren geworden. In 176'i werd Jean Galas door de rechtbank te Toulouse ter dood veroordeeld, omdat iiij zijn zoon, die zijn protestantsch geloof wilde verloochenen, zou hebben omgebracht. Aan de onvermoeide pogingen van Voltaire en zijn vrienden was het voornamelijk te danken, dat dit vonnis drie jaar later als onwettig werd veroordeeld. De prediker der verdraagzaamheid heeft getoond, dat het hem ernst was met de verklaring: „Anderen mogen het met den Beviet houden, ik wil liever de barmhartige Samaritaan zijn.quot;

Toen de hertog van Savoye een bondgenootschap met Lode-

') Vgl. p. 148.

-ocr page 178-

166

wijk XIV gesloten had, moesten de Waldensen 1) hun valleien verlaten. Hun geloofskracht, hun reinheid van zeden wekten de bewondering op van protestantsche vorsten, die hun gaarne een schuilplaats aanboden. Nadat de hertog met den koning gebroken had, konden /,ij naar hun land terugkeeren. Maar vooral van de Jezuïten hadden zij nog langen tijd veel te lijden.

5 59. Het Piëtisme.

Tegenover de protestantsche Scholastiek der 17de eeuw heeft het Piëtisme weldadig gewerkt. Op Spener, die gewoonlijk als zijn stichter beschouwd wordt, hadden sommige der bovengenoemde Mystieken 2) en vooral Jcan de Labadie (f 1674), de vriend van onze Anna Maria Schunrman en van Elizabeth van de Paltz, de abdis van Herford, grooten invloed geoefend.

Philip]) Jakob Spener (f 1705) predikte te Straatsburg, Prank-iort, Dresden en Berlijn een bijbelsch, gemoedelijk, practisch Christendom. Op bekeering, wedergeboorte des harten kwam het volgens hem in de eerste plaats aan. Het geloof moest zich in liefde openbaren. Boven belijdenissen, door menschen opgesteld, stelde hij ^Gods Woord.Hij wilde ^het verstand overbrengen in het hart.'' Tot verbetering van het godsdienstonderwijs en tot vermeerdering van Bijbelkennis richtte hij zijn ^Collegia pietatisquot; (vrome samenkomsten) op, waar des Zondagsmiddags de Bijbel gelezen en verklaard werd. Tot zijn „Pia desideriaquot; (vrome wenschen) voor de hervorming der ware evangelische kerk behoorden de handhaving van de rechten der gemeente en het algemeen priesterdom van alle Christenen Vooral zijn ^kerkjes in de kerk'' waren een doorn in het oog der echte Lutheranen, die hem van een groote menigte ketterijen beschul-

quot;) Vgl. p. 103. a) Vgl. p. 155 verv.

-ocr page 179-

167

digden. Volgens Spcner zou God wel een zoer arm koning zijn, indien Hij geen andere onderdanen had dan een handvol Lutheranen.

Onder zijn leerlingen is inzonderheid beroemd geworden Augus. Hermann Francke (f 1727), die zich voornamelijk op philanthrc pisch gebied bewoog cn te Halle, waar hij aan de pas gestichte hoogeschool geplaatst was, het beroemde weeshuis gesticht heeft.

Langzamerhand kreeg het l'ictisme een ziekelijk karakter, waarvan zich reeds bij Spener de eerste kiemen vertoond hadden. Wat niet rechtstreeks met den godsdienst in verband stond, werd als wereldsch beschouwd. Steeds grooter vertoonde quot;'ich de afkeer van kunst en wetenschap, waardoor een mensch niet godsdienstige!- zou worden, van het maatschappelijk leven en van onschuldige vermaken. Vele Piëtisten werden onverdraagzaam tegenover hen, die een andere taal spraken en een andere levensbeschouwing hadden dan zij. Het zout was bij hen smakeloos geworden.

§ 60. Kleine I'rotestantscuk vereenicingen.

Kwakers, Methodisten en Hermhutters kwamen hierin overeen, dat zij op liet christelijk leven den nadruk hebben gelegd.

Volgens de „Vriendenquot; of „kinderen des lichts'', gelijk zij zelve liefst heetten, — hun tegenstanders noemden hen schertsenderwijs Kwakers (sidderaars) — staat de onmiddellijke openbaring Gods, de Christus in ons, boven de getuigenissen der Schrift. „De inwendige verlichting dwingt door haar kracht en teederheid het verstand tot instemming.Tot de ware kerk be-hooren allen, die gehoorzaam zijn aan het getuigenis Gods in hun hart en daardoor geheiligd worden, ook Heidenen, Joden en Turken, die door het licht, dat in hun hart schijnt, met God verbonden zijn. Een bepaalde stand van geestelijken bestaat niet. Wie zich voor zijn prediking laat betalen, is geen dienaar van Christus, maar een huurling en een valsch profeet.

-ocr page 180-

168

Doop en Avondmaal hebben slechts geringe beteekenis en moeten afgeschaft worden, zoodra de menschen God in geest en in waarheid leeren aanbidden. I)e Kwaker ontbloot voor geen mensch iiet hoofd en heeft een afkeer van titels cn modedwang. Elke eed is verboden. Niets is met den geest van Christus meer in strijd dan wraak en oorlog.

George Fox (-j- 1601), de stichter der sekte, een eenvoudig schoenmakersleerling, die een zeer gebrekkige opleiding had genoten, voelde zich in de engelsohe staatskerk niet thuis. Hij kende den ganschen Eijbel van buiten. Toen hij eens de stem van God meende gehoord te hebben, die hem opwekte, om zich van de ijdelheden der wereld af te zonderen, trad hij als prediker op in het open veld, op straat cn in gevangenissen en vond vele aanhangers onder het volk. Hij bezocht verschillende landen van Europa en ook Amerika. Hij was ruw en dweepziek, maar aan zijn eerlijkheid valt niet te twijfelen. Op zijn graf werd door een zijner vrienden het opschrift geplaatst: Vele menschen bebben deugdzaam geleefd, maar gij hebt ze allen overtroffen/'

Deze vriend was William Penn, de zoon van een rijken Admiraal, een beschaafd en ontwikkeld man, die zich in 1666 bij de Vriendenquot; aansloot. In zijn talrijke geschriften bestreed hij de leer der engelsche kerk, die volgens hem in strijd was met de rede en het geweten, met de Schrift en de vrijheid. Zijn ideaal: vrijheid van geweten cn van geloofsbelijdenis voor allen, ook voor Catholieken, kon in Engeland niet verwezenlijkt worden. Daarom stichtte hij een kolonie in Amerika, naar hem l'ennsylvauië genoemd, die een schuilplaats zou zijn voor onderdrukten uit alle volken, waar recht voor allen, vrijheid van geweten zouden heerschen. Ook hier beantwoordde de uitkomst niet altijd aan zijn verwachtingen. In zijn vaderland werd Penn, die zijn aanzienlijk vermogen ten nutte van anderen besteed had, op zijn ouden dag om schulden in de gevangenis gezet 1718). //Zijn naam had een goeden klank in de hutten van Wales en

-ocr page 181-

169

erland en onder de boeren in Duitschland; geen bewoner eener Whigwam twijfelde aan zijn rechtschapenheid. Hij behoort tot die weinigen, wier roem duurzaam is gebleven/'

Aan de Kwakers komt de eer toe, dat zij liet eerst op verbetering van liet lot der slaven hebben aangedrongen. Elihu Coleman, William Burling, John Woolman, de eerste bestrijders dier onmenschelijke instelling, behoorden tot hen. Zij hebben er op aangedrongen, dat in de Constitutie der Vereenigde Staten van Amerika (1789) de vrijheid der slaven zou worden opgenomen.

In het jaar 1729 ontstond te Oxford een kleine vereeniging van studenten, die zich met het lezen van den Bijbel en het bezoeken van kranken en ongelukkigen bezighielden. (De Godsclub). Aan het hoofd der Methodisten, gelijk zij spottend genoemd werden, stonden de gebroeders Wesley, bij wie zich ook George Whitefield aansloot.

Reeds had John Wesley Georgië bezocht, om onder de Hood-huiden het evangelie te prediken, toen hij tot de ontdekking kwam, dat hij zelf nog niet bekeerd was. Op den '17den Mei 1738, 's avonds omstreeks uur, had, gelijk hij zelf verhaalt, zijn bekeering plaats. Eerst nadat hij de verzekerdheid heeft ontvangen, dat hij door Christus van de wet der zonde en des doods verlost is, mocht iiij een wedergeborene heeten. Als gestreng boetgezant trad hij voor de laagste klassen der maatschappij op, om wie zich de geestelijken der engelsche staatskerk weinig bekommerden. De welsprekende prediker wist de gewetens zelfs der ruwsten onder zijn toehoorders wakker te schudden. Door luid geween gaven zij hun droefheid over hun zonden te kennen. Het aantal bekeerlingen nam steeds toe.

Wesley muntte uit door verdraagzaamheid jegens andersdenkenden. Uitnemende Heidenen waren volgens hem ook liet eeuwige leven deelachtig geworden. Van zijn vriend Whitelield, die

-ocr page 182-

•170

de strenge, praedestinatieleer van Calvijn verdedigde, scheidde hij zicli af. Tot zijn dood toe (1791) bleef hij onvermoeid werkzaam. Hij was een vruchtbaar schrijver, ook dichter en hield een onnoemelijk aantal preeken. Onschuldig tijdverdrijf was een gruwel in zijn oog. Bleek hij een dweper te zijn, aan zijn oprechtheid behoeft niet getwijfeld te worden. In 1739 is te Bristol de eerste kapel der Methodisten gebouwd, die in Engeland, Ierland en Amerika, vooral onder het volk, vele aanhangers vonden. (Dinah Morris in „Adam Bedequot;.)

De godsdienst der Herrnhutters is terecht Jezusdienst genoemd. Bij voorkeur richtten zij hun liederen en gebeden tot liet lam Gods, wiens bloed voor hen vergoten was. Hun Heiland was hun vader, terwijl God bij een grootvader of een schoonvader werd vergeleken. Het geloof aan de verlossing door Christus' zoendood moest allen verbinden. Hun kalme, blijmoedige stemming kwam voort uit de verzekerdheid hunner behoudenis. De liefdemalen, de voetwassching op Witten Donderdag, de broederkus, de hooge waarde, die zij aan liet lot toekenden, waarin de stem Gods vernomen zou worden, herinnerden aan de apostolische gemeente.

De stichter der Broedergemeente, graaf Nikolaas von Zinzen- ' dorf (-j- 1700), was in piëtistische kringen te Halle opgevoed. Toen hij als jongeling door Frankrijk en Holland reisde, kreeg hij reeds den indruk, dat de wereld ellendig en bedorven moest hceten. Op zijn landgoed (Hutberg, later ,/Herrnhut// genoemd, „onder de hoede des Heeren'') gaf hij een schuilplaats aan eenige moravische broeders, die om hun geloof in hun vaderland vervolgd werden. Deze moesten met Lutherschen en Hervormden, die later tot de gemeente toetraden, in vrede leven. Tot uitbreiding der Broedergemeente bezocht de graaf Amerika en verschillende landen van Europa, waar gemeenten gesticht werden (o. a. te Zeist). Hij zelf was de eerste bisschop.

-ocr page 183-

171

Zijn opvolger Spangenberg; (-j- 1702) gaf aan de Broedergemoentc een populaire geloofsleer. Aan het hoofd van elke gemeente staat een College van oudsten, die ook over de huwelijken beslissen; aan liet iioof'd der predikanten de bisschop. De gemeente worden door afgevaardigden op een Synode vertegenwoordigd. (Broeder- en zusterhuizen, eenvoudige kleeding, viering van het Paaschfeest op liet kerkhof, de Oudejaarsavond, enz.)

Nog verdient hier genoemd te worden ,/de gemeente van het nieuwe Jeruzalem,quot; door Emanuel Swedenborg gesticht (-|-1772). Nadat hij zich jaren lang op de wis- en natuurkunde had toegelegd, ontving hij in •1745 een openbaring van God. Dit jaar werd liet keerpunt van zijn leven. Van nu af was het hem vergund een blik te slaan in de bovenzinnelijke wereld. Voor het oog van den ziener (Brand te Stockholm) waren hemel en hel met hun bewoners geopend. De tegenwoordige hemelingen hadden vroeger hun verblijf op aarde. De engelen komen steeds nader bij den lentetijd hunner jeugd, zoodat de oudste de jongste schijnt.quot; u Moe meer engelen, hoe meer plaats.quot;

Swedenborg onderscheidt vier kerken: de eerste was door den zondvloed verwoest, de tweede door afgoderij ondergegaan, de derde met de komst van Jezus geëindigd, terwijl de laatste, de christelijke, weldra voor liet nieuwe Jeruzalem zou plaats maken. God heeft zich eerst door onmiddellijke openbaring, vervolgens door briefwisseling, daarna door het gesproken woord, eindelijk door liet geschreven woord aan de menschen bekend gemaakt. Swedenborg zelf was door God geroepen, om den dieperen zin van de Schrift te onthullen en het derde Testament voor te bereiden. Vooral in Zweden, zijn vaderland, in Engeland en iu Amerika heeft hij vele aanhangers gevonden.

-ocr page 184-

172

§ G!. De kekkleek en de wetenschap.

Aan de kerkelijke geloofsleer werden van verschillende zijden harde slagen toegebracht. De Bijbel, voor velen sleehts een verzameling van bewijsplaatsen ter handhaving der rechtzinnige leer, werd grondiger onderzocht. Zoo leerde Johannes Coccejus, hoogleeraar te Leiden (-}- 1 ()69), die met de oorspronkelijke talen, waarin de Bijbel geschreven is, nauwkeurig bekend was, dat de H. S. op dezelfde wijze als ieder ander boek moest verklaard worden. Hij vroeg allereerst naar de beteekenis der woorden en het verband, waarin zij voorkomen. Al was de letterlijke verklaring volgens hem niet voldoende, al ontdekte hij in het O. T. afschaduwingen en afbeeldingen van Christus en zijn gemeente, al is zijn onderscheiding tusschen de beide verbonden vóór en na den zondvloed hoogst willekeurig (verbonds-theologie), toch heeft iiij als voorstander der ^nieuwe studiequot; tot een betere opvatting van den Bijbel den weg gebaand. Tegenover hem stond de groote ketterbestrijder Gijsbert Voetius, hoogleeraar te Utrecht (-j- 1076), volgens wien ,/10 gebreide rok Christi de minste scheure niet kou verdragen.quot; Tusschen hen en hun volgelingen ontstond een heftige strijd over liet vierde gebod. Coccejus leerde, dat dit alleen voor Israël verbindend was, dat de Christen, voor wien de rustdag een type is van de heilige rust, die hij onder de nieuwe bedeeling geniet, allerminst verplicht was, om den Zondag in werkeloosheid door te brengen. Daarom werd hij door de tegenpartij voor een Sabbatschender uitgescholden. Het gold hier het beginsel: gezag of vrijheid?

De nieuwere wereldbeschouwing, waartoe Copernicus, Kepler, Galilei (j 16'i2) den weg gebaand hadden, heeft bij velen twijfelingen opgewekt aan de wouderen van den Bijbel. Toen Newton (-j- 1727) de wet der zwaartekracht ontdekt had, was de beweging der hemellichamen verklaard.

Volgens Descartes (j 1 650) kon slechts hij de waarheid leeren kennen, die begon met aan alles te twijfelen. Alleen door twjj-

-ocr page 185-

173

fel kau de mcnsch tot zekerheid komen. Dat de twijfelaar denkt, is het bewijs dat hij bestaat. Al bleef de fransche wijsgeer zijn leven lang een getrouwe zoon van Rome' s kerk, daar hij geen uitspraak wenschte te doen in die dingen, welke volgens hem niet tot liet gebied der wijsbegeerte behoorden, zijn bestrijders, waaronder de bovengenoemde Voetins de voornaamste plaats innam, begrepen terecht, dat de leer der kerk en het onvoorwaardelijk gezag van den Bijbel moeielijk gehandhaafd konden worden, wanneer zijn beginsel in toepassing werd gebracht.

Baruch de Spinoza (-j- 1079), de zoon van Portugeesche Joden, die in ons land, evenals zoovele hunner vervolgde geloofsge-nooten, een veilige schuilplaats gevonden hadden, leerde de eenheid van God en de wereld, van den geest en de natuur, van het oneindige en het eindige. J)e invloed zijner wijsbegeerte op zijn tijdgenooten, waaronder zelfs de meest verlichten hein voor een atheïst hielden, was zeer gering. Een eeuw lang bleef li ij als een doode hond begraven.quot;

De Deïsten in Engeland, ook Naturalisten of voorstanders van een natuurlijken godsdienst genoemd, bestreden de wonderen on elke bovennatuurlijke openbaring. Slechts een r e d e 1 ij k e godsdienst had in hun oog waarde. Hoogst oppervlakkig luidde Iran bewering, dat de onredelijke bestanddcelen, die in het Christendom en in andere godsdiensten werden aangetroffen, voor uitvindingen van priesters en staatslieden moesten gehouden worden. Naar liet gevoelen der meeste Deïsten mocht niemand aan liet bestaan van God, deugd en onsterfelijkheid twijfelen.

Pierre Bayle (f 1700), die als de welsprekende verdediger der verdraagzaamheid in Frankrijk optrad, leerde dat alleen God in het bezit der waarheid is en de mensch altijd naar de waarheid zal moeten blijven zoeken. Vele kerkelijke leerstellingen werden door hem bestreden. Hij wekte twijfelingen op aan de goddelijke openbaring in den Bijbel, al verklaarde hij zelf haar aan te nemen.

Volgens Christian Wolff, hoogleeraar te Halle (-}- 1754), moest

-ocr page 186-

174

ile wiskunstige methode ook op de wetenschap van den godsdienst worden toegepast. Al ontkende hij do bovennatuurlijke openbaring niet, zij kon toch slechts aanvullen, wat voor de rede ontoegankelijk was. Ook mocht zij niets onredelijks bevatten. De Piëtisten ergerden zich aan den ketter, die voor de rechtbank der rede wilde brengen, wat volgens hen onomstootelijk vaststond. Zij rustten niet, voordat hij van zijn ambt ontzet en de lezing zijner boeken verboden werd.

Zijn volgelingen (de rationalisten) meenden hun redelijken godsdienst in den Bijbel terug te vinden. Hun natuurlijke verklaring van den Bijbel was de onnatuurlijkheid zelve. 1)

§ 62. Beschaving.

Al waren ruwheid en losbandigheid onder hoogere en lagere standen nog geen zeldzame verschijnselen; hoewel de groote waarde, aan de belijdenis der rechtzinnige leer toegekend, voor het leven schadelijk werkte, toch zien wij de beschaving langzamerhand een schrede vooruitgaan. Door ketters en vrijdenkers werd aan het zedelijk leven de hoogste waarde toegekend.

Ook duurden de heksenprocessen nog voort, waarvan in vorige eeuwen duizenden als slachtoffers waren gevallen, die zelfs door hun betrekkingen en vrienden als de pest geschuwd werden. Aan onzen landgenoot Balthasar Bekker (-[- 1698) komt de eer toe, dat hij het geloof aan personen, die met den duivel in gemeenschap stonden, onbeschroomd en ook niet zonder vrucht bestreden heeft. Om zijn ^Betoverde Wereldquot;, die in 1691 het licht zag en door velen bestreden werd (een der tegenschriften was getiteld : ,/1)6 Betoverde Bekkerquot;), is hij van zijn betrekking als predikant te Amsterdam ontzet. Het werk is in vier boeken verdeeld. De schrijver beroept zich op gronden, aan de rede en aan de Schrift ontleend, die volgens hem door God is ingegeven. Waar het natuurlijke dingen geldt, moet de rede, waar

■) Vgl. p. 11.

-ocr page 187-

175

het de zaligheid geldt, moet de Schrift beslissen. Eerst wordt een overzicht gegeven van hetgeen bij oude en nieuwe volken omtrent waarzeggerij en tooverij wordt gevonden, „liet Pausdom heeft dat alles bijeenverzameld en met nieuwe uitvindingen vermeerderd.quot; Vervolgens wordt de leer der geesten, hun vermogen en werking uit de rede en de Sehrift onderzocht. Volgens de laatste zijn de booze geesten ten gevolge van hun afval van God der eeuwige verdoemenis prijsgegeven. Met den duivel worden vaak slechte menschcn bedoeld of het booze in 't algemeen. De verhalen, waarin van den duivel of van booze geesten gesproken wordt, moeten niet letterlijk verklaard worden. Het is onredelijk aan te nemen, dat de duivel in een lichaam zijn woning zou kunnen opslaan, daar hij zelf geen lichaam heeft. Jezus, hoewel hij zich dikwijls naar do begrippen van het volk schikte, verklaarde to.cli ook, dat een geest geen vleesch en been heeft. In het derde bock wordt de gewone meening over het verkeer der menschen met den duivel onderzocht. De omgang van booze geesten met menschen is met de rede in strijd. Een vereeniging van den duivel, die geen lichaam heeft, met het lichaam van een mensch is onmogelijk. „Hot geloof aan tooverij en wat daarmede samenhangt is een verdichtsel, waarover een Christen zich zou moeten schamen.quot; Eindelijk wordt liet bewijs, aan de ervaring van vroeger en later tijd ontleend, weerlegd. Vooroordeel, inbeelding, gebrekkige waarneming, bedrog spelen hier ecu groote rol. Dc berichtgevers van spookgeschiedenissen zijn zwetsers, de getuigen zijn niet te vertrouwen. Tooverij wordt slechts daar gevonden, waar men aan haar gelooft. Waar lieksen verbrand worden, gebeurt geen ongeluk, dat niet aan tooverij wordt toegeschreven. „Het einde van al deze dingen is — zoo besluit de schrijver zijn werk — : laat ons geen geloof slaan aan oudwijfsche fabelen, maar ons zelve oefenen in de godzaligheid.quot;

-ocr page 188-

176

De laatste iielft der zeventiende eeuw was rijk aan dichters van liederen, waaruit ons een echt godsdienstige geest tegenkomt. Onder hen muntte uit Paul Gevhardt (7 1077), van wicn 120 gezangen zijn bewaard (Ev. Gez. 270—273), „die Luther in kracht van uitdrukking wel niet nabijkwam, maar toch in warmte en diepte des gevoels evenaarde en verre overtrof in den toon der liefelijkheid, dien hij aan zijne gezangen wist te geven -J' Hen iette van Brandenburg (f 1667), de dochter van prins Frederik 'Hendrik, ^toegerust met de edelste gaven van verstand en hart, die door hare minzaamheid, weldadigheid, stille en innemende godsvrucht niet minder dan door haar dichterlijk talent heeft uitgeblonken^ (Ev. Gez. 269); Jodocus van Loden-steyn (f 1677), predikant te Utrecht, de dichter van Ev. Gez. 21, 43, 62, 68.

Niemand wist beter de taal van den godsdienst in tonen uit te drukken dan Johann Sebastian Bach (j- 1750), wiens ,/Pas-sionsmusikquot; wereldberoemd is geworden.

Onder de groote kanselredenaars uit de eersie helft der 18e eeuw komt aan Jacques Saurin (f 1730) en aan Jean Eaptiste Massillon (f 1742) een voorname plaats toe. De eerste was bij de opheffing van liet edict van Nantes uit Frankrijk gevlucht naar Zwitserland, Engeland en Nederland. Als Waalsch predikant te 's Hage werd hij ,/de Chrysostomus der Protestantenquot; genoemd. Van Massillon getuigt een tijdgenoot: „Alles spreekt, alles overreedt, alles treft, alles verteedert, alles stort overtuiging:

1 ' ' O O

en gevoel in de ziel, en dit alles was bij hem een natuurlijk talent, dat hem de zaken met levendigheid en nadruk deed zeggen, omdat hij ze zelf gevoelde.quot; Van Lodewijk XIV ontving hij de volgende lofspraak: ^Eerwaardige vader, in mijn kapel traden vele groote redenaars op, over wie ik zeer voldaan was; maar zoo dikwijls ik u hoorde, was ik zeer onvoldaan over mij zeiven.quot;

-ocr page 189-

ZEVENDE TIJDVAK: ÏOT OP ONZEN TIJD.

lt;j 63. De eeuw der verlichting.

De laatste helft der vorige eeuw was rijk aan omwentelingen op ieder gebied.

Aan den wensch tot opheffing van de orde der Jezuïten, reeds lang in catholieke landen geuit, werd in 1773 door Clemens XIV voldaan. (In liet volgende jaar stierf' hij waarschijnlijk aan vergif). Het genootschap — zoo heette het in de pauselijke hul — had overal twist en tweedracht veroorzaakt; de leer, die het verkondigde, was geacht in strijd te zijn met het ware geloof en de goede zeden, terwijl het zich door al te groote begeerte naar rijkdom gekenmerkt had.

li ij de hoofden van de catholieke kerk in Duitsehland openbaarde zich het streven, om zich van de pauselijke heerschappij los te maken. De paus, wien zij slechts als den eersten bisschop der kerk erkenden, kon geen algemeene wetten in zaken des ge-loofs geven.

Het edict van verdraagzaamheid van Joseph II in 1781 maakte een einde aan de vervolgingen der Protestanten in de oostenrijksche landen. Zij mochten vrij hun godsdienstoefeningen houden. Vele kloosters werden gesloten en slechts die orden geduld, welke zich met krankenbezoek en zielzorg bezighielden.

13

-ocr page 190-

178

De leuze van Frederik den Groote, den wijsgeer van Sanssonci, den vriend van Voltaire, was: „In mijn staat moet ieder op zijn eigen wijze zalig worden.quot; Zelfs de Jezuïten konden na de opliefting hunner orde in zijn rijk een schuilplaats vinden. De bestrijding van andersdenkenden op den kansel was verboden.

De werken van Voltaire en Rousseau (-[- 1778) werden, ook buiten Frankrijk, met ingenomenheid gelezen. Zij zijn terecht de wegbereiders genoemd der omwenteling van 1789, ^een verheven treurspel, door een geheel volk opgevoerd, ongehoord in krachtsinspanning, eindigende in bloed en tranen.quot; Voltaire was een volgeling der Deïsten en bestreed de kerk, waarvan hij een verklaarbaren afkeer had, met het wapen der satire. Hij ijverde voor verdraagzaamheid, maar miste de gave der waardeering, getuigen zijn ruwe uitvallen tegen den Bijbel. Rousseau, een natuurkind, die een afkeer had van de beschaving, was de prediker der volkssouvereiniteit, van den natuurlijken godsdienst, die in het gemoed zijn zetel heeft, van het humanisme. Zijn denkbeelden over de opvoeding (Emile), waarbij :1e natuur als leidsvrouw moest gekozen worden, oefenden grooten invloed op velen, vooral in Duitschland en Zwitserland, (Basedow [1790] en 1'es-talozzi [1827]) en leidden tot een hervorming der volksscholen.

Immanuel Kant, de groote wijsgeer van Koningsbergen (f 1804), heeft een besliste omwenteling op het gebied van het denken tot stand gebracht. Onze kennis strekt zich volgens hem niet verder dan tot de zichtbare wereld uit. Maar de practische rede e i s c h t, wat door liet verstand niet bewezen kan worden, vrijheid, onsterfelijkheid en het bestaan van God. Wat de zedelijkheid gebiedt, wordt door den godsdienst met onvoorwaardelijk gezag bekleed. Met scherpe wapenen bestreed hij de zedeleer van zijn tijd, die door hoop op belooning of vrees voor straf tot het goede opwekte.

Groot was de invloed van dichters als Schiller (t 1805) en Goethe (t 1832). Zij hebben veler oog voor het algemeen menschelijke, voor het ware, het goede en het schoone geopend. Al hadden zij een

-ocr page 191-

179

afkeer van het kerkelijk Christendom hunner dagen, ze waren daarom niet ongodsdienstig. Schiller achtte het Christendom hoog om zijn zedeleer; het was volgens iicm de hoogste vorm van godsdienst, maar daarom nog niet de godsdienst zelf. ^TJit godsdienstigheidquot; kon hij zich bij geen van alle godsdiensten aansluiten. In het oog van Goethe was geen menschelijke voorstelling-in staat, om Gods wezen volkomen uit te drukken. ^Al noemde ik honderd namen, ik zou nog niets gezegd hebben.quot; ^Wie durft Hem noemen, Wie durft er roemen: Ik geloof Hem ? Wie zich niet wachten Zelfs in gedachten Te spreken : ik geloof Hem niet? Hij, de Alomvatter, Hij, de Albehoeder, Vat Hij, behoudt Hij niet, U, mij, zich zelf? ... O neen, gevoel is alles, Een naam slechts klank en rook'/' In de natuur, in het leven, in de geschiedenis erkende hij Gods openbaringen. ^God te erkennen, waar en hoe Hij zieli ook openbare, dat is eigenlijk de zaligheid op aarde.quot; ^ De vroomheid is een middel, om door de reinste gemoedsrust tot de hoogste ontwikkeling te komen.quot; In het Christendom trok hem die zijde aan, welke het goddelijke in den mensch leerde hoogschatten en hem daardoor het bewustzijn van den adel zijns geestes, van zijn innerlijke vrijheid en zijn waarde als beelddrager Gods openbaarde. Het kruis was hem het teeken, ,/dat de gansche wereld vertroost en met hoop vervult, dat de macht des doods vernietigt, de matte leden verkwikt.quot; In zijn ,/Kaustquot; heeft Goethe ^het beeld der stervende en dwalende, der strijdende en zegepralende menschheidquot; geteekend.

Ook de arbeid der theologen was niet vruchteloos. Terecht werd een scheiding gemaakt tusschen de kerkelijke geloofsleer en het Christendom. Al was het gebouw, dat de rationalisten optrokken, bestemd om spoedig ineen te storten, hun verdienste bestaat hierin, dat zij veel hooi en stoppelen hebben weggeruimd.

Onder hen, die tot een historische beschouwing van den Bijbel den weg gebaand hebben, komt aan Johannes Salomo Sender (11791) een voorname plaats toe. Van een leer, die alle apostelen gemeen hadden, kon volgens hem geen sprake zijn.

-ocr page 192-

180

Gelijk elke leerstelling, zoo had ook de Canon een geschiedenis gehad. Over sommige boeken, die als canoniek zijn aangenomen, was een langdurige strijd gevoerd. Anderen, eerst als canoniek beschouwd, waren later nit den Canon verwijderd. ')

§ 64. Profeten van het Protestantisme.

Gotthold Ephraim Lessing, 21 Januari 1729 te Camenz in Saksen geboren, heeft iiet leven van een zwerver geleid. Verschillende betrekkingen werden door hem bekleed. Tijdens den zevenjarigen oorlog was hij secretaris van een pruissischen generaal en hield zich met het sluiten van contracten met muntmeesters bezig. Te Hamburg trad hij als beoordeelaar van het tooneel op. Gedurende de laatste elf jaren van zijn leven (j 1781) was hij Bibliothecaris te Wolfenbuttel, waar hij zijn theologische werken schreef.

In zijn opstel over „liet bewijs des geestes en der krachtquot; stelde hij het onderscheid tusschen toevallige geschiedkundige waarheden en de eeuwige redewaarheden van liet Christendom ih het licht. Wat de geschiedenis bericht, kon volgens hem nooit de grondslag van iiet godsdienstig geloof zijn. In zijn gelijkenis van het paleis heeft iiij de blijvende beteckenis van den levenden godsdienst tegenover stelsels en geschriften geplaatst, die slechts een betrekkelijke waarde kunnen bezitten. ,/1)6 Christen voelt zich zalig in het bezit van zijn godsdienst, evenals de verlamde in de weldadige schokken van een electrische vonk, zonder er zich over te bekommeren of Noliet of Franklin, of geen van beiden gelijk heeft.quot; Zijn dialoog „Het Testament van Johannesquot; was een aanbeveling van den practisehen godsdienst. ,/Toen de Christenen nog het zout der aarde waren, plachten zij bij de

') Vgl. p. 68 verv., p. 76 verv.

-ocr page 193-

4 81

liefde te zweren. Thans begint liet zout bij iien duf en smakeloos te worden.^ In „De opvoeding van het menschelijk geslachtquot; wordt het bewijs gegeven, dat de mensciihcid, evenals het kind, verschillende tijdperken eener ontwikkeling heeft doorloopen, die nimmer gesloten is. „Zal het menschdom nooit op den hoogsten trap der ontwikkeling komen? Nooit? Bewaar mij, Algoede, dat deze lastering ooit over mijn lippen kome! Kan hij het niet in één en hetzelfde leven— welnu, is niet de gansche eeuwigheid de zijne?quot; Lessing's meesterstuk is zijn „Nathan de Wijzequot;, „waaruit ons overal de zalige rust en de verheven vrede van den geest tegenkomt, die geheel met zichzelf en zijn omgeving in harmonie leeft, van een gemoed, dat met de wereld en de Voorzienigheid verzoend is.quot; Hij wenschte in het licht te stellen, iioe de waarde van eiken godsdienst afhangt van de zedelijke kracht, die hij oefent, of hij in staat is zijn belijders welgevallig te maken in het oog van God en menschen; dat het wezen van den godsdienst humaniteit is in den echten zin van het woord.

Lessing kon het evenmin met de reehtzinnigen als met de verlichters van zijn tijd vinden. Aan de eersten, die een werk uit één stuk geleverd hadden, gaf hij de voorkeur boven de laatsten, wier arbeid hij een lapwerk van knoeiers noemde. „Mijns buurmans huis dreigt in te vallen. Wil hij het sloopen, ik wil hem eerlijk helpen. Maar gaat hij het, tot schade van mijn huis, stutten en oplappen, dan zal ik het hem beletten.quot;

Zijn groote verdienste bestaat hierin, dat hij aan wetenschap en godsdienst beide recht liet wedervaren. De eerste kon haar onafhankelijk karakter bewaren, nu zij niet meer gebonden was aan uitspraken, waaraan vroeger een onfeilbaar gezag werd toege-kend. Aan den godsdienst kwam een plaats toe in 's menschen gemoed. Hij heeft van wetenschappelijke onderzoekingen niets te vreezen en vindt zijn aanbeveling in de menschelijke natuur zelve. Zijn grondslag is de behoefte van den mensch aan het geloof in een hoogere Macht, die de volken, geleid door profeten

-ocr page 194-

182

en godsdienststichters, steeds waardiger zochten te vereeren, naarmate zij zich zedelijk meer- ontwikkelden.

Terecht is Lessing ,/le vriend der waarheidquot; genoemd. Hij kon niet medegaan met hen, die in het bezit der volle waarheid meenden te zijn, maar haar licht vreesden. „Niet de waarheid, in wier bezit iemand is of meent te zijn, maar de oprechte moeite, die hij heeft aangewend, om achter de waarheid te komen, maakt 's menschcn waarde uit. Het bezit maakt rustig, traag, hoogmoedig. Als God in zijn rechterhand de volle waarheid hield en in zijn linker den altijd brandenden ijver voor waarheid en tot mij zeide: Kies! met ootmoed greep ik zijn linkerhand en sprak: Vader, geef! de reine waarheid is voor u alleen!quot;

Johann Gottfried Herder (y 1803) was een veelzijdige persoonlijkheid, dichter, wijsgeer, geschiedvorscher. Hij is „de priester der humaniteitquot; genoemd. Tot humaniteit moest volgens hem de menschheid opgevoed worden. Het Christendom was in zijn oog de godsdienst der reinste humaniteit. „Met den leven-wekkenden, heiligenden geest van God sprak het Christendom de menschheid toe; was het wonder, dat de reinste geest der menschheid hem antwoord gaf?quot; De beste vereering van God bestaat volgens Herder hierin: Hem op de werkzaamste wijze in de menschen lief te hebben.

Herder heeft den Bijbel, vooral het Oude Testament, uit een nieuw oogpunt leeren beschouwen. Met de rechtzinnigen kon iiij zich evenmin als met de rationalisten vereenigen. Hij beschouwde den Bijbel „als het menschelijkste van alle boeken, voor menschcn en door menschen geschreven.quot; He zoogenoemde natuurlijke verklaring was in zijn oog zoo onnatuurlijk mogelijk. Op den dichterlijken geest der oostersche schrijvers werd vooral door hem gewezen. „Menschen zonder poëtisch gevoel kunnen den Bijbel niet verstaan.quot; Beter dan iemand anders is hij in den geest der poëzie van het Oosten doorgedrongen. In de scheppingsoorkonde zag hij „de schildering van iiet morgenrood,

-ocr page 195-

183

het beeld van tien wordenden daft'; in de morgenlucht leeft de goddelijke commentaar op het eerste hoofdstuk van het eerste boek van Mozes/'

Op Herder's graf te Weimar, waar hij de 27 laatste jaren van zijn leven Superintendent was, staat het opschrift: Lichtgt; liefde, leven. Deze woorden kenmerken geheel zijn werken en streven beter dan een zijner laatste uitspraken, in dagen van somberheid geuit: //Ach, mijn verbeuzeld leven \quot;

Onder de profeten van den nieuweren tijd op godsdienstig gebied komt aan Friedrich Daniël Ernst Schleiermacher de voor-naamste plaats 'toe. Het was een gruwel in zijn oog, dat Christendom en barbaarschheid, ongeloof en wetenschap als woorden van dezellde beteekenis werden beschouwd. Hij trachtte het bewijs te geven, dat er tusschen geloof en wetenschap geen strijd behoeft te bestaan.

Te Breslau in 1768 geboren, kreeg Schleiermacher zijn opleiding bij de Herrnhutters. Van zijn 15de tot zijn 19de jaar studeerde hij in het Paedagogium te Niesky en op het Seminarium te Barby. Hier heerschte dezelfde geest als in do ouderlijke woning. Al dacht hij steeds met genoegen aan den tijd, door hem in de Broedergemeente doorgebracht; al verklaarde hij later, dat hij weder een Herrnhutter was geworden, maar in een anderen en hoogeren zin, op den duur kon hij het in die omgeving niet uithouden. //Mijn gevoelens — zoo verhaalt hij in zijn levensgeschiedenis — verschilden al spoedig zooveel van die der Broedergemeente, dat ik met een goed geweten niet langer tot haar leden meende te kunnen behooren. Nu beproefde men te vergeefs op allerlei wijzen, om mij te bekeeren. Maar ik kon het pad niet verlaten, dat ik eenmaal iiad betreden.quot; In een brief aan zijn vader komen de volgende woorden voor: ,/Ik kan niet gelooven dat hij, die zich zei ven den Zoon des inen-schen noemde, de eenige, waarachtige God is; ik kan niet gelooven, dat zijn dood een plaatsvervangend verzoeningsmiddel is

-ocr page 196-

184

en mij niet voorstellen, dat zulk een zoenoffer noodig was. . . . Ik heb aan mijn tegenwoordige superieuren oprecht mijn gevoelens medegedeeld. Zij hebben mij herhaalde malen en in zeer duidelijke woorden te kennen gegeven, wat ook vanzelf spreekt, dat ik er niet op moet rekenen, ooit zelfs de minste betrekking in de gemeente te zullen verkrijgen, wanneer mijn overtuiging niet verandert/' Zijn vader meende, dat hij zich op den weg des verderfs bevond en hield hem voor ijdel en opgeblazen. „Gij dwaze zoon, wie heeft u betooverd, dat gij der waarheid niet langer gehoorzaam zijt?quot; Toch gaf hij hem vergunning, om Barby te verlaten en te Halle zijn studie voort te zetten.

Gedurende zijn eerste verblijf te Berlijn (l^Oö—1802) als predikant bij een ziekenhuis bewoog Sehleiermacher zich in een kring van uiterst beschaafde mannen en vrouwen. Hoewel hun romantische richting hem eerst aantrok, bevredigde zij hem toch op den duur niet. In 1799 verschenen zijn Reden aan de beschaafden onder de verachters van den godsdienst, die groeten opgang maakten, doch ook bij velen afkeuring vonden. Hij richt zich tot hen, van wie hij weet, „dat zij evenmin in heilige stilte de godheid vereeren als de verlaten tempels bezoeken; dat in hun rijk versierde woningen geen andere heiligdommen gevonden worden dan de verstandige spreuken onzer wijzen en de heerlijke voortbrengselen onzer kunstenaars; dat beschaving en gezelligheid, kunst en wetenschap zoozeer hun gemoed in bezit genomen hebben, dat er voor het eeuwige en heilige Wezen, hetwelk zij zich buiten de wereld voorstellen, geen plaats overblijft/' „Als mensch spreek ik tot u van de heilige geheimenissen der menschheid volgens mijn inzicht, van hetgeen in mij was, toen ik nog in jeugdige dweperij het onbekende zocht; van datgene, wat voor mij altijd het hoogste zal blijven, wrelken invloed de wisseling van den tijd en van de menschheid ook op mij mogen oefenen.quot; Volgens Schleiermacher is de godsdienst evenmin een weten als een doen. „Wanneer in den mensch

-ocr page 197-

185

een bepaald bewustzijn van zijn verhouding tot liet lioogste Wezen ontstaat, begint een eigen godsdienstig leven.quot; „Het eeuwige te zoeken en te vinden in alles, wat leeft en zieli beweegt, dat is g o d s d i e n s i.quot; „Het gemoed is voor ons zoowel de zetel als de wereld van den godsdienst/' „Het een en het al van den godsdienst bestaat hierin, dat wij ons zijn en ons leven als een zijn en leven in en door God gevoelen/'

Bij de opheffing der Academie te Halle in 1807, waaraan Sehleiermacher geplaatst was, keerde hij naar Berlijn terug en werd daar in 1810 tot professor aan de onlangs gestichte Universiteit benoemd. Deze laatste periode is de schoonste uitzijn leven. Een menigte werken verschenen van zijn hand, waaronder vooral de christelijke geloofsleer beroemd is geworden. Ook hier heet de godsdienst een bepaalde stemming van het gevoel, dat nader omschreven wordt als het onmiddellijk zelfbewustzijn, „liet gemeenschappelijke van alle uitingen der vroomheid, waardoor deze zich van ieder ander gevoel onderscheidt, is dit, dat wij ons bewust zijn van ons zelve als volstrekt a f h a n k e 1 ij k van God of, wat hetzelfde wil zeggen, als i n betrekking tot God.

Op den laatsten dag van zijn leven (12 Februari 1834) vierde Sehleiermacher nog met de zijnen het Avondmaal. „Bij deze woorden der instelling van het Avondmaal blijf ik; zij zijn het fondament van mijn geloof. In deze lietde en gemeenschap zijn en blijven wij één.quot; Een beroemd tijdgenoot getuigde van hem: „Berlijn heeft dezer dagen een verlies geleden, dat even groot voor den godsdienst als voor de wijsbegeerte mag Iieeten. Wie zijn talrijke geschriften bestudeerd, maar zijn mondelinge voordracht nooit gehoord heeft, hem blijven de zeldzaamste talenten en de merkwaardigste karaktertrekken van den man verborgen. Zijn kracht bestond in zijn taal, die diep doordrong tot het hart en de overtuigende wegslepende uitdrukking was van zijn gevoel/'

-ocr page 198-

186

§ 65. Heiistelling en ontwikkeling van het Pausdom.

1'ius VII, die onder Napoleon I van zijn wereldlijke macht beroofd en uit Italië verbannen was, deed eenige weken na des keizers vertrek uit Frankrijk zijn intocht te Rome (24 Mei-1814). Weldra werden de Jezuïten teruggeroepen, ^daar hij zicli aan een gruwelijke zonde tegen God zou schuldig maken, wanneer hij te midden der zware stormen, die het schip van Petrus bedreigden, de krachtige en ervaren stuurlieden terugwees, die zich zelve aanboden, om de woedende golven tot bedaren te brengen, welke het ieder oogenblik onvermijdelijk in het verderf dreigden te storten.^ Tegen de Bijbelgenootschappen werden de geloo-vigen als een pest gewaarschuwd, daar de Bijbel alleen in de door de kerk goedgekeurde vertaling mocht gelezen worden. Terwijl de geestelijken weder in liet bezit der voornaamste ambten gekomen waren, heerschte in den Kerkdijken Staat onveiligheid en konden de opstanden slechts met moeite onderdrukt worden.

l)e opvolgers van Pius (f 1823), Leo XII (f 182!)) en Pius VIII (f 1830), gingen op den door hem ingeslagen weg voort.

Volgens Gregorius XVI (-j- 1846) waren de wetenschap, de vrijheid van drukpers en de Protestanten zoovele oorzaken van de ontevredenheid, die overal heerschte. Met behulp van vreemde troepen werden de vrijzinnigen, die aan den paus de wereldlijke macht wilden ontnemen, tot zwijgep gebracht.

De troonsbeklimming van Pius IX (-]- 1878) werd door de liberalen onder gejuicli begroet. Zijn regeering begon met eenige hervormingen: een algemeene amnestie werd verleend aan gevangenen, die om hun staatkundige gevoelens veroordeeld waren; leeken kregen weder betrekkingen in den staat. Maar weldra bleek het, dat velen zich in hem bedrogen hadden. De paus eischte onbeperkte macht over de kerk. Toen de wereldlijke heerschappij opgeheven en de republiek uitgeroepen was, moest hij vluchten. Na zijn terugkeer uit Gaeta (November 1848 — April

-ocr page 199-

■187

1850) stond Pius geheel onder den invloed der Jezuïteu. Tn 1850 werd in Engeland, in 1853 in Nederland de bisschoppelijke hiërarchie hersteld (Aprilbeweging). Het nieuwe leerstuk der onbevlekte ontvangenis van de maagd Maria ') werd den 8sten December 1854 afgekondigd. Hoewel het op het Concilie van ïrente veroordeeld was, mocht geen geloovige daaraan in het vervolg twijfelen. Juist tien jaar later verscheen de Syllabus, waarin godsdienstvrijheid en het burgerlijk huwelijk als dwalingen veroordeeld werden. Nadat op het Concilie te Home van 1870 de pauselijke onfeilbaarheid was vastgesteld (Het ontstaan der oud-catholieke gemeenten), verloor de paus zijn wereldlijke macht.

Leo XIII, die door rijke gaven van geest en hart zijn voorganger verre overtreft, wiens optreden veel deed verwachten» heeft reeds de ervaring opgedaan, dat een paus in den tegen-woordigen tijd de gehoorzame dienaar der Jezuïten moet zijn. 2)

§ 60. VekSCHILLENUE RICHTINGEN IN HET l'llOTESTANTISJIE.

Na den val van Napoleon I openbaarde zich ook op kerkelijk gebied de geest der reactie, vooral in Duitschland. In 1817 zocht Friedrich Wilhelm III, koning van I'ruissen, een ITuie tusschen de Hervormden en Lutherschen tot stand te brengen, die te zamen één evangelisch-christelijke kerk zouden vormen. De vrijzinnigen keurden het alleen af, dat deze poging niet van de kerk, maar van den vorst was uitgegaan. Maar het waren vooral de strenge Lutheranen, die zich aan die vereeniging' ergerden. Op het driehonderdjarig feest der Hervorming (31 Oct. 1817) gaf Claus Harms zijn 95 stellingen in het licht, waarin de rede en het geweten de l'aus en de Antichrist genoemd werden. Sinds 1827 trad Hengstenberg te Berlijn als de groote strijder

') Vgl. p. 114. ') Vgl. p. 114.

-ocr page 200-

188

voor de orthodoxe leer op en overlaadde allen, die zijn gevoelens niet deelden, met de uitgezoehtste scheldwoorden. Geholpen door den sterken arm van den staat moest het ongeloof tot zwijgen gebracht worden. Hij vond steun bij koning Pr. Wilhelm IV, die door de oprichting van een bisdom te Jeruzalem zijn groote voorliefde voor de engelsche kerk toonde. De „Liclit-vriendenquot;, die een uiterst gematigd rationalisme predikten, werden afgezet en stichtten in 1846 en 1847 vrije gemeenten, o. a. te Malle, Nordhausen, Marburg en Maagdeburg.

Het jaar 1835 was een keerpunt in de geschiedenis der theologie. Toen verscheen ^Het leven van Jezus'' van David Friedrich Strausz (-J- 1874), waartegen woordvoerders van verschillende richtingen hun waarschuwende stem verhieven. De mythische verklaring was hier voor het eerst in al haar consequenties op de evangeliën toegepast, die volgens Strausz omstreeks de helft der tweede eeuw geschreven werden. De evangelische berichten heetten producten van de dichtende sage der gemeente. De messiaansche verwachtingen der Joden waren op Jezus toegepast; de indruk, door zijn persoonlijkheid gemaakt, had noodzakelijk tot zijn verheerlijking geleid. Enkele feiten en woorden van Jezus uit de evangeliën konden als historisch beschouwd worden. In zijn laatste werk is Strausz als de verdediger van het materialisme opgetreden.

De vraag naar het ontstaan der evangeliën en hun onderlinge verhouding was door Strausz niet beantwoord; dat zij zóó laat geschreven waren, daarvan had hij het bewijs niet geleverd. Het diepgaand verschil tusschen de synoptische evangeliën en het vierde ') was niet in het licht gesteld, ja het laatste werd zelfs gebruikt, om de ongeloofwaardigheid dei-synoptische berichten te bewijzen. Aan Ferdinand Christian Baur (-j- 1860) komt de eer toe, dat hij deze leemten heeft aangevuld. Hij ging uit van de vier hoofdbrieven van 1'aulus, wier echtheid volgens hem vaststond. Deze getuigden

v) Vgl. p. 4 verv., 5'2 verv.

-ocr page 201-

189

van den strijd, die reeds in het oudste Christendom tusschen twee partijen had bestaan. Uit zijn onderzoek van liet vierde evangelie werd het hem duidelijk, dat dit geen historisch geschrift was en met de andere evangeliën niet op één lijn kon geplaatst worden. Maar ook deze, gelijk de meeste andere boeken van het N. T., getuigden volgens Baur van de richting dei-schrijvers, welke niet zonder invloed bleef op de evangelische overlevering. •) Aan de N. T. schriften werd de plaats aangewezen, die zij in de geschiedenis der ontwikkeling van het Christendom innamen. De arbeid van den grooten meester uit Tubingen is door zijn leerlingen en door anderen in en buiten zijn vaderland voortgezet. Al waren sommige zijner slotsommen onhoudbaar en al heeft hij zeker niet het laatste woord gesproken, toeh deed hij meer dan iemand tot verheldering onzer kennis van het oudste Christendom.

De in 18C5 opgerichte duitsche Protestantenbond wenschte een vernieuwing der protestantsche kerk in den geest der evangelische vrijheid en in overeenstemming met de ontwikkeling van onzen tijd. Alle voorstanders van vrijheid en verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden konden tot deze Vereeniging toetreden. Enkele mannen der rechterzijde, die zich eerst bij haar aansloten, hebben zich later teruggetrokken. Zij telt haar afdeelingen in geheel Duitschland en tot haar leden behooren ook dezulken, die onder den druk eener verouderde theologie en onverdraagzame orthodoxie onverschillig waren geworden voor Christendom en kerk.

Onder den invloed van het engelsch Methodisme -) ontston-in de fransche kantons van Zwitserland tegenover de volkskerk vrije gemeenten. (Het „Réveil''). Op de E g 1 i s e 1 i b r e te

') Vgl. p. 47 verv. ') Vgl. p. '169 verv.

-ocr page 202-

190

Lausanne heeft vooral Alexandre Vinet (-J- 1847) grooten invloed geoefend. Hij was de welsprekende Verdediger der vrijheid van godsdienst en eeredienst Op de groote waarde der persoonlijkheid werd door hem de nadruk gelegd. Hij pleitte voor de scheiding van staat en kerk. Volgens hem had deze van genen minder te vreezen, wanneer hij haar vervolgt dan wanneer hij haar beschermt.

Zurich is liet middelpunt der nieuwe richting op godsdienstig gebied in duitsch Zwitserland. Sinds 1859 was Hein-rich Lang (-j- 1876) daarvan de bezielde prediker. He moderne wereldbeschouwing is volgens hem niet in strijd met het praetisch Christendom, welks kern door en door m e n s c li e 1 ij k is. z/De godsdienst is bereid in geen enkel opzicht de wetenschap te belemmeren, maar laat zich evenmin door de wetenschap zijn heilige overtuigingen ontnemen.quot; Hij beschouwde den godsdienst als het middelpunt van een waarachtig menschelijk leven, alleen in staat, om den mensch tot zijn bestemming te leiden.

In Zwitserland staan de verschillende partijen minder vijandig tegenover elkander dan elders, üe rechtzinnigen prediken een bijbelsch Christendom, terwijl de middenpartij den nadruk legt op Gods openbaring in Christus en allerminst afkeerig is van de toepassing der kritiek op den Bijbel.

Sinds de Juli-omwenteling van 1830 genoten de Protestanten iu Frankrijk dezelfde rechten als de Catholieken. Onder den invloed van liet Methodisme ontstond de ,/Unie der vrije evangelische gemeenten.quot; De vrijzinnige richting vond vooral te Straatsburg haar vertegenwoordigers. Tot haar begaafde voorgangers behoorden Heuss, Colani, de jonge Coquerel en Réville.

in 1829 werd aan de Catholieken in Engeland de toegang tot het Parlement en tot openbare ambten geopend, evenals het vorige jaar aan de Dissenters. In de staatskerk staan drie par-

-ocr page 203-

194

tijen tegenover elkander: de hoogkerkelijke, die 's raenschen zaligheid afhankelijk stelt van de gemeenschap met de apostolische kerk en de deelneming aan de sacramenten; de laagker-kelijke, die, hoewel uiterst rechtzinnig in de leer, bovenal op de noodzakelijkheid der bekeering aandringt; de hreedkerkelijke, wier vrijzinnige theologische denkbeelden zeer zwevend zijn.

Voor de liberalen is eigenlijk geen plaats in een kerk, die nog altijd van haar leeraars instemming vraagt met de 30 artikelen. ') Te vergeefs werden bij herhaling door de vrijzinnigen pogingen aangewend tot opheffing van dit juk, waardoor sommigen teruggehouden werden, om als leeraars in de engel-sche kerk op te treden.

Het tweeslachtig karakter dezer kerk is de oorzaak, dat liet aantal dissenters steeds toeneemt.

De onlangs overleden Prof. Pusey stond aan het hoofd eener beweging, die in 1833 van Oxford uitging. Tot. haar kenmerkende leerstukken behooren: de onafgebroken opeenvolging dei-bisschoppen als dragers van de zuivere overlevering, liet priesterlijk karakter der geestelijken, de bovennatuurlijke werking van de Sacramenten. Het viije onderzoek van den Bijbel, de afhankelijkheid der kerk van den staat zijn gruwelen in het oog der n llitualisten.7' Alleen het verwerpen van den paus als itoofd der kerk scheidt hen nog van Rome.

Tot de jongste sekten, die in Engeland ontstonden, behooren de Irvingianen en de Darbysten.

Door zijn gloeiende welsprekendheid en zijn indrukwekkend voorkomen maakte Irving als prediker in het caledonisch bedehuis te Londen grooten opgang. In geen enkele der bestaande kerken gevoelde hij zich op zijn plaats. Allen waren van de apostolische gemeente afgeweken, die met de tot haar behoorende ambten van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leeraars weder in het leven moest geroepen worden. Weldra zon Chris-

') Vgl. p. 145.

-ocr page 204-

192

tus wederkomen. Reeds bleken de geloovigen door den Heiligen Geest met de gaven der profetie en der tongenspraak verrijkt. ') Na Irving's dood (1834), een jaar na zijn afzetting, werden de apostelen uitgezonden, om de wereld te bekeeren. Onder de aanzienlijken vonden de Irvingianen hun meeste aanhangers.

Ook volgens zijn tijdgenoot Darby was de wederkomst des Heeren ophanden. Maar in plaats van een nieuwe kerk te stichten, wekte hij de broeders van Plymouthquot; op, om bij hun samenkomsten het profetisch woord der Schrift te lezen en lief-demaaltijden te houden. Hij kende geen geestelijke ambten. Bij het volk in Engeland, in het Zuiden van Frankrijk, te Genève en te Lausanne, waar hij zelf predikte, vond hij veel bijval.

In 1843 ontstond in Schotland tegenover de staatskerk een vrije kerk, die zich in korten tijd aanmerkelijk uitbreidde. Aan haar hoofd stond vier jaren lang Chalmers (-[- 1843), die als predikant te Glascow en als professor te Edinburg grooten opgang maakte en door zijn krachtige persoonlijkheid een buitengewonen invloed oefende.

In de Constitutie der Vereenigde Staten van Noord-Amerika is voor een staatskerk geen plaats. Ieder mag vrij zijn geloof belijden. Nagenoeg alle kerken, kerkgenootschappen en sekten der oude wereld hebben hier een kleiner of grooter getal aanhangers gevonden. Zelfs de sekte der Mormonen wordt nog in Amerika geduld. De meest ontwikkelden behooren meerendeels tot de Unitariërs, wier eerste gemeente hier in 1787 ontstond. Een paar harer beroemdste predikers verdienen een oogenblik onze aandacht.

William Ellery Channing, gedurende bijna 40 jaar predikant te Boston (-j- 1842), heeft door zijn prediking en vooral door zijn persoonlijkheid een grooten invloed geoefend. Hij legde allen nadruk op het zedelijk doel van het Christendom. Niemand had

') Vgl. p. 22.

-ocr page 205-

193

grooter afkeer dan hij van sectegeest en onverdraagzaamheid. Hij zocht de menschen op te wekken tot eerbied voor zich zelve en tot eerbied voor andersdenkenden. Ik geef u niet de meeningen van de een of andere sekte, maar de mijne. Ik alleen ben verantwoordelijk voor hetgeen ik spreek; niemand luistere naar mij, om te weten wat anderen denken. Ik behoor tot de gemeente der vrije geesten, die de waarheid liefhebben. Ik wensch mij vrij te houden van den engen band eener kerk, ore in het volle daglicht onder den blooten hemel te leven, met een onbelemmerden blik in de verte, ziende met eigen oogen, hoo-rende met eigen ooren, de waarheid volgende, nederig maar vastberaden, hoe steil of eenzaam de weg moge zijn. Ik dank God dat ik leef in een tijd en onder omstandigheden, die het mij tot een plicht maken, om mijn ziel met vrijmoedigheid en eenvoudigheid voor anderen te ontsluiten.quot;

Channing, die zicli ;/cen vriend der gelijkheidquot; noemde, kende geen onderscheid tussehen rijken en armen, geleerden en onkundigen. Mannen van karakter stonden in zijn oog het hoogst. Hij behoorde tot de voorhoede van hen, die de dronkenschap bestreden en het lot der armen, gevangenen en onderdrukten trachtten te verbeteren. Toen een beroemd fransch schrijver met zijn werken had kennis gemaakt, verklaarde hij: ^Ik heb een man gevonden.quot;

Theodore Parker had met ingenomenheid de nieuwere theologische denkbeelden van duitsche schrijvers leeren kennen. Niemand verstond beter dan hij de kunst, om deze nieuwe leer voor het volk verstaanbaar te maken. Daarom was er op de kansels der Unitariërs geen plaats meer voor den predikant van West-Koxbury en trad hij sinds 1845 in de Concertzaal te Boston voor een groot gehoor op. Maar Parker wenschte niet slechts heldere godsdienstige begrippen te verspreiden, maar bovenal wilde hij getuigen van de macht, die de godsdienst in het leven uitoefent. Met kracht bestreed hij de zonden van zijn volk. De wet tegen de voortvluchtige slaven was een gruwel in

14

-ocr page 206-

194

zijn oog en telkens verhief hij daartegen zijn stem. „Judas Isca-rioth heeft een slechten naam in de christelijke wereld. Men noemt hem den zoon des verderfs en houdt zijn gedrag voor misdadig. Maar de wet eischte, dat hij zich met deze zaak zou bemoeien. Hij nam zijn dertig zilverlingen en het was zijn wettige belooning, kontant betaald. Het geld was even eerlijk gewonnen als de belooning van een amerikaanschen Commissaris voor een dienst van dezelfde soort. In welk een schromelijke dwaling verkeeren wij dus! Judas Iscarioth, een verrader? Maar iiij was een vaderlander, die de wet handhaafde! Judas, gij zijt een heilige! Heilige Iscarioth, bid voor ons!''

Parker heeft gewerkt, zoolang het voor hem dag was. Niemand riep te vergeefs zijn raad in. Al werd tegen hem als een ongeloovige, een gevaarlijk man gewaarschuwd, hij week geen duimbreed. Op vijftigjarigen leeftijd ontsliep hij te Florence (1860). Velen in Amerika betreurden den wakkeren held. Een zijner vrienden hield in de Concertzaal te Boston, waar Parker zoo dikwijls was opgetreden, een lijkrede, waaraan wij de volgende woorden ontkenen: „IIij, wiens stem hier niet meer gehoord zal worden, behoefde niet te schromen zijn ervaringen mee te deelen ; zij strekten hem tot eer en vormden een deel der geschiedenis van de maatschappelijke en godsdienstige vrijheid zijner dagen. Er bestaat bij mij geen twijfel, dat hij zich hier onsterfelijk gemaakt, dat hij zich in weinige jaren zoo ingeweven heeft in de geschiedenis van Boston, dat hij nimmer uit onze jaarboeken kan verdwijnen. Nooit hield hij de waarheid terug, uit vrees van iemand tot zijn vijand te maken. Er waren natuurlijk velen, die dezen vriend der waarheid niet konden dulden. Maar de goeden erkenden den goede. Zijn edelmoedig hart was het heiligdom, waartoe ieder ernstig mensch de toevlucht nam; want ieder degelijk hart voelt zich getrokken tot iemand, op wien men rekenen kan, die niet in fatsoenlijk gezelschap fatsoenlijke dingen, in gemeen gezelschap gemeene dingen zegt, maar altoos hetzelfde, nu vriendelijk, dan veront-

-ocr page 207-

195

waardigd, omdat hij moet en ziet dat, hetzij hij spreekt of zwijgt, hetzelfde buiten hem om gezegd wordt en door de geschiedenis, de [natuur en alle eerlijke zielen bevestigd wordt.quot;

Deze vriend was Halph Waldo Emerson (-}- 1882), gedurende vijf jaar als predikant en later als schrijver en redenaar de welsprekende verdediger van het idealisme. Elk mensch is volgens hem van nature een geloovige. Godsdienst mag nooit van zedelijkheid gescheiden worden. Het groote beginsel der zedelijkheid is zelfvertrouwen. Onder de helden van ons geslacht acht hij hen het hoogst, bij wie het geestelijke hooger staat dan het stoffelijke, die door oprechtheid en zelfbeheersching over anderen heerschen. ,/Geen macht kan ons kwaad doen, indien wij getrouw zijn op onzen post.quot; ,/Ieder is zijn ergste vijand of vriend.quot; ^Het verlies van reinheid, van eenvoud, van rechtschapenheid kan ons buiten ons eigen toedoen nooit overkomen.quot; «De winst, door een slechte daad verworven, is schijjibaar,. maar liet verlies eeuwig.quot; «Gelukkig hij, die van deze waarheid doordrongen is: wie tegen zijn geweten zondigt, doet zich meer kwaad dan de uitwendige wereld hem berokkenen kan \quot; Deze profeet uit de nieuwe wereld zal nog na zijn dood tot velen blijven spreken.

In 17!)8 is de staatskerk in Nederland opgeheven. De Nederl. Herv. kerk ontving in het jaar 1810 haar grondwet van Willem I, waardoor zij onder liet opperbestuur van den koning-kwam.

Evenals in Zwitserland en Frankrijk, vond ook hier het;/Réveilquot; vele aanhangers, vooral ouder de hoogere standen (Groen van Prinsterer, Capadose, de Liefde, van der Brugghen, enz.). Dc in de school van Bilderdijk gevormde dichter da Costa gaf een jaar nadat hij tot het Christendom was overgegaan (1822) zijn „Bezwaren tegen den geest der eeuwquot; in liet licht. In 1827 verscheen het „Adres aan al mijne Hervormde geloofsgenootenquot;, waarin dooiden predikant Molenaar bij de Synode werd aangedrongen op

-ocr page 208-

196

de handhaving der belijdenisschriften, ^als in overeenstemming met Gods Woord.quot; (De strijd over het omdat [q n i a] of in zooverre [quatenus]). Daar de Synode voor deze en dergelijke stemmen doof bleef, begon in 1834 de afscheiding, aan wier hoofd zich de predikanten de Cock van Ulrum en Scholte van Genderen plaatsten. De in 1807 ingevoerde evangelische Gezangen heetten ,/eeii Gode onbehagelijk getier, een verzameling van Sirenische minneliederen.quot; De vrijheid, om bij de openbare godsdienstoefeningen alleen psalmen te laten zingen, was hnn ontzegd. Op kleingeestige wijze werden zij bij herhaling tegengewerkt. Ken deel der Afgescheidenen trok naar Amerika, waar zij in hun ^Nieuw Pellaquot; een veilige schuilplaats hebben gevonden. Sinds 1855 bezitten de achtergeblevenen, die zich de Christelijke Gereformeerden noemen, een kweekschool tot opleiding hunner leeraars te Kampen.

Omstreeks een halve eeuw geleden ontstond de Groninger school of de nederlandsch-evangelische richting, gelijk de. stichters haar liever betitelden, daar zij zich met nederlandsche godgeleerden, vooral met Wessel en Erasmus, 1) verwant gevoelden.

Jezus Christus moet volgens hen het middelpunt der evangelieprediking zijn. In hem heeft God een volmaakte openbaring en opleiding aan de mensehen gegeven. Zij hebben den nadruk op een praetisch Christendom gelegd en daardoor tot zegen van velen gewerkt.

In het oog der kerkelijke reehtzinnigen was deze school gevaarlijk. Het mocht niet geduld worden, dat aanstaande predikanten daar gevormd werden. Zij konden even goed, misschien nog beter, bij de Rabbijnen of bij Rome ter school gaan. De voornaamste kerkelijke leerstukken: der drieënheid, der voldoening, der verkiezing werden te Groningen bestreden. Maar het ^ Adres der zeven, Haagsche Heeren//, in 1842 aan de Synode gezonden, bleef zonder gevolgen, daar de Synode weigerde, om als rechter

■) Vgl. p. 123, 128.

-ocr page 209-

197

in geloofszaken op te treden. Aan den wensch der adressanten, dat de Synode de kerk in waarheid zon vertegenwoordigen, werd jaren later voldaan. Volgens het Reglement der N. H. kerk van 1852 berust het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten bij de gemeente en wordt dooide stemgerechtigde manslidmaten uitgeoefend. Bleef dit artikel jaren lang een doode letter, in 1867 werden de gemeenten opgeroepen, om zich uit te spreken of zij al dan niet de nieuwe wijze van verkiezing verlangden.

De zoogenoemde moderne richting is in ons land omstreeks het jaar 1858 ontstaan, waartoe vooral Scholten en Opzoomer den weg gebaand hebben. Zij trad tegenover het supranaturalisme en tegenover elk uitwendig gezag op, dat zich tusschen God en den mensch geplaatst heeft. Vrijheid is volgens haaide voorwaarde, om den godsdienst te behouden. Tusschen geloof en wetenschap behoeft geen strijd te bestaan. Zij predikt geen leer, die eens voor goed is vastgesteld. Er is hier plaats voor verschillende overtuigingen. Niet slechts reclit-zinnigen, maar ook de middenpartij en zij die, met den godsdienst gebroken hadden, hebben haar heftig bestreden. Tot nu toe bleven de pogingen vruchteloos, om haar een plaats in de Ned. Herv. kerk te ontzeggen. Mochten de Confessioneelen, die reeds eenige jaren hun Vereeniging en sinds 1880 een Vrije Universiteit te Amsterdam bezitten, de overhand krijgen, dan zouden de modernen de hervormde kerk moeten verlaten. Maar veel grooter gevaar bedreigt hen door de toenemende onverschilligheid van velen, wier geestdrift voor den godsdienst is uitgedoofd*

De in 1870 opgerichte Nederlandsche Protestantenbond, die de v r ij e ontwikkeling van het godsdienstig leven tracht te bevorderen, zoekt bovenal door godsdienstoefeningen en godsdienstonderwijs in zijn geest aan de behoeften te voldoen vlt;in zoovelen, in wier omgeving voor een vrije evangelieprediking geen plaats is.

-ocr page 210-

198

§ 66. De zending.

Sinds het einde der vorige en het begin dezer eeuw begon zich onder Protestanten en Catliolieknn de zendingsijver krachtig te openbaren. Te Londen (1795), te Eotterdam (1797), te Bazel (1816), te Berlijn (1823), te Barmen (1829) en elders werden zendelinggenootschappen opgericht. Ter bekeering van Heidenen en Mohammedanen iu China en [ndië, in Egypte, Abyssinië, op Madagascar, onder Kaffers en Hottentotten, onder de Roodhuiden in Amerika en de bewoners der Znidzee-eilanden werden zendelingen uitgezonden.

Deze arbeid, die zooveel opoffering en zooveel schatten kostte, heeft niet altijd de vruchten gedragen, die velen daarvan verwachtten. Verschillende oorzaken werkten hiertoe mede. Een ziekelijk piëtisme of' een voor hen onverstaanbare geloofsleer werd maar al te vaak aan de Heidenen gepredikt. De leer der drieëen-heid, der erfzonde, der eeuwige verdoemenis, der verkiezing en verwerping, van het goddelijk gezag des Bijbels moest door de bekeerden beleden worden. Zonder eenige waardeering werd niet zelden over den godsdienst der niet-Ohristenen gesproken. Langzamerhand begint de overtuiging veld te winnen, dat verstandelijke ontwikkeling, zedelijke verheffing, vooral door den persoonlijken invloed van den zendeling, de noodzakelijke voorwaarden zijn, om de Heidenen met den geest van het Christendom te bezielen en dat het aantal gedoopte Christenen slechts een ondergeschikte beteekenis heeft.

Al zullen onder meer beschaafde volken betrekkelijk slechts weinigen tot het Christendom overgaan, toch kan het verkeer met edele Christenen op hun godsdienst een weldadigen invloed uitoefenen. Hiervan getuigt o. a. de voor meer dan een halve eeuw in Hindostan gestichte theïstische gemeente (Brahmo Somaj), wier belijdenis in deze weinige woorden vervat is: God aller mensehen Vader, de menschheid één broederschap. De leden dezer Vereeniging zijn met den Bijbel der Christenen, met Jezus

-ocr page 211-

199

en zijn evangelie hoogelijk ingenomen, maar hebben nimmer gehoor willen geven aan de roepstemmen, die bij herhaling tot hen kwamen, om Christenen te worden.

Ook op het gebied der inwendige zending is vooral in den laatsten tijd ijverig gearbeid.

O]) den 6den November 1832, den tweehonderdsten gedenkdag van den dood van den grooten held van het Protestantisme, werd de Gnstaaf-Adolf Vereeniging gesticht ter ondersteuning van kleine protestantsehe gemeenten, die als verstrooiden te midden eener uitgebreide R. C. bevolking leven.

Het ,/Raue Haus'' te Hamburg, door Wiehern in 4 835 opgericht, was oorspronkelijk voor verwaarloosde kinderen bestemd. Later werd hier ook aan hen, die zich aan de inwendige zending wenschten te wijden, de gelegenheid tot opleiding geschonken.

Te Kaiserswerth stichtte de predikant Fliedner in 1830 het eerste Diakonessenhuis (Inrichtingen voor diakonessen te Utrecht, Groningen, Amsterdam, Haarlem, enz.).

Onder de hervormers der gevangenissen komt aan Elizabeth Fry een eereplaats toe. Toen zij in 1816 een gevangenis in Engeland bezocht, waar mannen en vrouwen, die meer op dieren dan op menschen geleken, te zamen leefden, besloot zij haar leven aan de verbetering van hun lot te wijden. Mannen en vrouwen werden gescheiden en de laatsten ondtr toezicht van vrouwen geplaatst. Er ontstonden scholen voor gevangenen en vrouwenvereenigingen, die zich met het bezoeken dier ongeluk-kigen belasten. Niet slechts in Engeland, maar ook in het buitenland wist zij sympathie voor haar streven op te wekken. ,/Door al wat laag en ontaard is baande zij zich een weg, den weg, dien de engelen ontsluiten, wanneer zij de machten der duisternis bestrijden, oin het licht te laten doordringen.quot;

Niet minder bekend is de naam van haar edele landgenoot Florence Nightingale, die zich aan de verpleging van gewonden

-ocr page 212-

200

op het slagveld wijdde, wier voorbeeld velen tot navolging opwekte.

In Neder landsch M e 11 r a y, door den grooten men-schenvriend Willem Hendrik Suringar gesticht, worden verwaarloosde knapen opgenomen, onderwezen en tot menschen gevormd. S t e e n 1) e e k, T a 1 i t li a K u m i en B e t li e l zijn de stichtingen van Heldring, die het als zijn roeping beschouwde, om op te zoeken en te behouden wat verloren was.

Ook de geschiedenis van het Christendom der vier laatste eeuwen, waarop wij een blik sloegen, getuigde van strijd. Het beginsel van het Protestantisme, eens uitgesproken, werd door verschillende machten onderdrukt. Toch verrees het telkens weder uit zijn graf, om zich met nieuwe kracht te openharen. Hierin ligt een schoone profetie voor de toekomst.

flWat niet uit geloof is, is zonde.quot; H et is niet raadzaam tegen het geweten te spreken of te kandelen.quot; „Wordt hervormd door de vernieuwing uws gemoeds.quot; Wanneer wij aan die leuzen getrouw blijven, dan zullen wij ook, elk op zijn wijze, den bloei van het godsrijk bevorderen.

-ocr page 213-

I JS H O U D.

VIJFDE TIJDVAK: TOT DEN VREDE VAN MUNSTER.

Bladz.

^ 47. Luther.........................129.

§ 48. Zwiugli.......................136.

^ 49. Calviju........................138.

^ 50. Het beginsel van het Protestantisme............I4i.

§ 51. De Hervorming in verschillende landen..........142.

§ 52. Scheuring in het Protestantisme.............150.

j 53. Protestantsche sekten..................152.

§ 54. Prostestantsche Mystieken................155.

§ 55. De eeredienst der Protestanten..............157.

§ 56. Het zedelijk leven...................159.

5 57. De R. C. Kerk....................160.

ZESDE TIJDVAK: TOT DE HELFT DER ACHTTIENDE

EEUW.

§ 58. Vervolgingen der Protestanten..............164.

§ 59. Het Piëtisme.....................166.

f 60. Kleine Protestantsche Vereenigingen............167.

j 61. De Kerkleer en de Wetenschap..............172.

§ 62. Beschaving......................174.

ZEVENDE TIJDVAK: TOT 01' ONZEN TIJD.

$ 63. De eeuw der verlichting.................177.

§ 64. Profeten van het Protestantisme.............181.

§ 65. Herstelling en ontwikkeling van het Pausdom.......186.

§ 66. Verschillende richtingen in het Protestantisme........187.

§ 67. De zending.....................198.

-ocr page 214-

REGISTER.

Bladz.

Abaelard.......

101

verv.

Abgarus.......

18.

Adriaan IV......

104.

Agricola.......

127.

Akiba........

41.

Albigensen ......

103.

Alexander III.....

94.

„ VI. ... .

125.

Amandus.......

88.

Ambrosius......

80.

Anderson.......

144.

Andreae.......

156.

Anselmus.......

100.

Ansgar. . . ■.....

107.

Antonius.......

71.

Arabs (Philippus) . . .

62.

Arius........

75.

Arminius.......

147.

Arnd........

156.

Arnold van Brescia . .

104.

Athanasins......

75.

Augustinus.....77,

80

verv.

Aurelius (Markus) . . .

44.

Avondmaal 14, 85, 105 verv..

Bach........

Bakker (Jan de). . . . Basilius (de Groote). . .

Baur.........

Bayle.........

Becket (Thomas). . . .

Beghijnen.......

Bekker........

Benedictus van Nnrsia .

Berengarius......

Bernard van Clairveaux 96, 101 verv.,

Blandina. . . . •.....

Boccacio.........

Bogerman......148

Böhme..........

Bonifacias........

Bonifacius VIII. . . . 110,

176. 146. 79. verv. 173. 94. 116. verv. 86. 106.

105. I, 5. 126. verv.

156. 88. 119.

188

Bladz.

Bugenhagen........144.

Brahmo Somaj......198.

C.

Calas..........165.

Calixtus.........151.

Calov...........152.

Calvijn........138 verv.

Canon van het N. T. 68 verv.,

76 verv.

Carlstadt.........1 ;{'i.

Catharina von Bora.....132.

ii de Medicis. . . . 142. ii van Siena. . . . 120.

Celsus........55 veiv.

Chalmers.........192.

Channing........193.

Christiaan I. 143.

Chrysostomus.......79.

Claudius (edict van) .... 42.

Clemens.........42.

„ UI.......94.

XIV.......177.

Clementinen.......52.

Coccejus.........172.

Cock (de)........196.

Coelibaat....... 93, 159.

Cola di Rienzi......Hl.

Coligny.........143.

Colossensen (Brief aan de) . 49.

Commodus........60.

Concilies te Nicaea . . . 75, 78.

„ „ Constantinopel 76, 78. Concilie „ Chalcedon ... 76-

11 i, Efcze.....76.

„ „ Pisa.....Hl.

„ „ Constanz . 112, 123. „ „ Bazel. . . 112, 118. Concilie te Trente .... 160.

„ „ Rome.....187.

Conrad von Hochsteden. . . 118.

„ „ Marburg. . . . 120. Constantijn de Groote 63,73,75, 91.

Constantias........73.

Coomhert.........147.


-ocr page 215-

Bladz.

Corinthen (brieven aan

de) 35

verv

Costa (da).....

19.-..

Court.......

165.

Cranmer......

144.

('yprias (bisschop)

67.

„ (Brieven van)

65.

Cyrillus (bisschop). .

74.

„ (zendeling) .

108.

D.

Darby.......

üatheen......

147,

158.

Decius......

62.

Decretalen (pseudu-isidorische)

91.

Deïsten......

173.

Descartes.....

172.

üïüïJtóÊmus . . .

62.

'iJiogne()is (Brief aan).

59.

Docetipme.....

46.

Oomi t icus.....

Oonii- ianus........42

DomitiUa.........42

Donatisten..............81

Drama's (geestelijke) .... 118

Doop. . .65, 68, 84, 152, 154

Duifhuis.........147

E.

130. 115.

144. 49. 88. 119.

145. 166. 195. 81.

149. 128.

146. 2.

.,48. verv.

Eek......

Eckard.....

Eduard VI . . .

Efezen (Brief aan dej

Eligius.....

Elizabeth van Hongarije . . a „ Engeland . . ii ii de Paltz. . .

Emerson.........

Ephraim.........

Episcopius......148,

Erasmus.........

Evsch..........

Esseën..........

Evangeliën (Synoptische) 4 verv. Evangelie (naar Johannes). 52

F.

Feesten..... 84, 105, 106.

Fliedncr.........199.

Fox...........168.

Franeke.........167.

Frans van Assisi......98.

Bladz.

Frederik Barbarossa . . 96, 104.

II.......110.

„ I van Denemearken. 143.

„ de Groote . . . 178.

Fr. Wilhelm III.....187.

„ IV.....188.

Fry (Elizabeth)......199.

G.

Galaten (brief aan de) . . . 34.

Gallienus.........62.

Gallus..........87.

Gamaliel....... 23, 30.

Geeselbroeders.......119.

Gerhard von Rile.....118.

Gerhard (Joh.).......157.

Gerhardt (Paul.)......175.

Gerson..........112.

Gessius Florus......40.

Gnostieken.......45 verv.

Goethe.........179.

Gomarus.........147.

Gottfried van Bouillon ... 96. Gregorius van Nazianze. . 79, 81. „ „ Nyssa.... 79. I .... 83, 84, 87.

VI I.....92 verv.

VII I......96.

I.X.....99, 110.

XI.......111.

XVI......186.

Groninger school.....196.

Groote (Geert).....116 verv.

Gustaaf Adolf.......162.

H.

Hadrianus.......41.

Hamilton.........145.

Handelingen der Apostelen . 50.

Manns..........187.

Hebreën (Brief aan de). . . 48.

Heiligen (Vereering van) 83, 105.

Heldring..................200.

Heliogabalus.......61.

Hendrik IV (van Duitschland) 93.

„ „ (van Frankrijk). 143.

VIII......144.

a van Zutphen . . . 146.

Hengstenberg.......187.

Herder.........182.


-ocr page 216-

Bladz.

Herodes de Groote. . . .

1.

„ Agrippa 1. . . .

•24.

Herodianen.......

187.

Henriette van Brandenburg

17(3.

Herrn hatters......

170.

Hiëronymus.......

80.

„ van Praag . .

123.

Hospitaal broeders ....

Ilügenooten.....1 ió

105.

Hugo van St. Victor. . .

104.

Humanisten......12

verv

Huss.........

122

Hussieten.......

128!

Hutten (Ulrich von) . . .

127.

Hypatia........

74

I.

Ignatius .......

43.

„ (Brieven van) .

05.

[nnocentius J1I 94, 96, 99,

103,

104.

VIII. . . .

112.

Inquisitie.......

99.

Irving........

I'M

80

J.

Jaartelling (C hri stel ij ke)

6.

Jansen........

162.

25.

„ (Brief van) . .

4«.

Jan van Leiden ....

-153.

.1 eruzalem (Verweest ing va

40 verv.

Jezuïtcn.....102, '

7,

186.

Jezus ........

7

verv.

Joachim van Kloris . .

104.

Johannes.......

26.

(1 ste Brief van)

54.

„ XII.....

92.

„ XXIII. . . .

112.

J oseph 11......

177.

Josephus .......

verv

J ubeljaar.......

149.

Judas (de Galileër). . .

K

;; (van Karioth) . .

'15.

„ (Brief van) . . .

50.

Julianus (de Alvallige) .

74.

Justinian us I.....

75.

Justinus (de Martelaar).

44, 58.

K

Bladz.

Kapernaüm......

8.

Karei (de Groote) . . .

83

„ V . . 133, 135,

lüS,

145.

Kepler........

I5M

Kerkgebouwen.....

84,

HV.

Kerkliederen. . 17, 82.

i 58,

175.

Kerstfeest.......

Knox.........

155.

17

85.

Kruistochten.....

. 95

•-■orv.

Kwakers.......

Kquot;

verv

L.

Labadie (de) ....

i 'rli.

Lang........

HHI

Lasco (Joh. a).....

150.

lt;r-gt;

Leo 1........

„IX.......

'fl',).

, X........

l?7.

'128,

„ xiii.......

187.

Lessi ng.......

'180

verv

Lieidemaaltljden. . 68,

IVO,

192.

liodensteyn......

176.

Lodewijk (de Heilige) .

07 ■

„ XIV . . . .

165.

„ XV.....

165

Lolharden ......

116.

Loyola........

;ci.

Lucianus.......

56.

I.ukas (Kv. naar) . .

5.

Luther . . . 129 verv.

146,

157

M.

Manicheën.....

80

Mareion.......

. 52

. 68

Maria. 7, 76, 84, 105

118.

\e'i

„ (de Catholieke).

Mi

„ (Stuiu't)....

14t,

Markus (Ev. naar). .

Mnssillon......

17tgt;

Mathilde......

93

Mattheüs (Ev. naar). .

4, 4'

. 48

Matthijsen.....

153

. Melanduhon. . . 132,

133,

13b


-ocr page 217-
-ocr page 218-
-ocr page 219-

RIjkfltnrichting „Veldzichtquot; te BALKBRUG