-ocr page 1-

sU J

OVERDRUK

UIT

het Rechtsgeleerd Magazijn.

-ocr page 2-

I

i

-ocr page 3-

Deutsche Rechtsgeschichte von Hoinrich Brun nor.— Erster Band. — Leipzig 1887. — 8°.

Dit werk behoort tot de reeks handboeken der duitsche rechtswetenschap , die door Binding wordt uitgegeven onder den titel: Systematisches Handbuch der Deutschen Rechtswissenschaft. Het bedoelt don lezer zoowel met de bronnen als met den stand van het onderzoek der duitsche rechtsgeschiedenis volledig bekend te maken, en de resultaten samen te trekken van die talrijke bijzondere onderzoekingen op dit gebied, die de ijverige beoefening daarvan vooral in de laatste halve eeuw in het leven riep. Dat het daarom de belangstelling ook ten onzent verdient, behoeft wel geen betoog. De geschiedenis van ons oud-Vaderland-sche recht hangt zoo nauw met de geschiedenis des duitschen rechts samen, dat zij als een onderdeel daarvan mag beschouwd worden, en zoo de tijd eenmaal zal gekomen zijn eene rechtsgeschiedenis der nederlandsehe gewesten te schrijven, dan zal déze in de duitsche haar uitgangspunt en grondslag moeten zoeken.

In de Inleiding behandelt de schrijver de gewone onderwerpen, die men in een handboek daar pleegt te bespreken; beteekenis, verdeeling, bronnen, hulpwetenschappen en literatuur van het onderwerp. Bij zijne bewerking volgt B runner de historische methode en verdeelt zijn onderwerp in tijdvakken. Dit eerste deel bevat nog slechts het oudste tijdvak die Gennanische Zeii en het begin van het tweede die Frankische Zeit, toen de Germanen onder den invloed van de romeinsche beschaving en van het Christendom gekomen waren, nieuwe staatsvormen en inrichtingen aannamen en zich de geheele rechtstoestand wijzigde. Met de oplossing van het Frankische rijk zal het derde tijdvak aanvangen, dan beperkt zich de duitsche rechtsgeschiedenis tot het duitsche rijk, waar zich een volksrecht ontwikkelde dat zich later in verschillende bijzondere rechten splitste eu verdeelde. A.an het einde der vijftiende eeuw was het romeinsche en het kanonieke recht benevens het Lombardische leenrecht door den weg dor wetenschap en praktijk ingedrongen als gemeen recht, terwijl ook de rijksinrichting eene andere geworden was. Met den aanvang der vijftiende eeuw zal derhalve het vierde en laatste tijdvak beginnen, dat met de stichting van het nieuwe duitsche rijk en het ontstaan van een duitsch rijksrecht eindigen zal. Dezelfde indeeling zal hier dus gevolgd worden die wij reeds bij Eiehhorn en anderen vinden, waarbij echter gevraagd mag worden of het derde tijdvak niet te veel omvat, daar de rechtsontwikkeling van

-ocr page 4-

320

ongeveer 888 tot 1250 toch een ander karakter draagt dan die van 1250 tot 1500, mits men niet vergete wat de schrijver zoo juist zegt: „die Periodisierung der Eechtsgeschiehte darf keine pe-dantische sein. Steife Zeitgrcnzen sind abzulehnen und durch mög-liche elastische Abrundung der einzelnen Perioden zu ersetzenquot;.

De oude berichten, die wij over de Germanen bezitten, toen de Romeinen in hun land waren voortgedrongen, beschrijven ze ons als in verschillende stammen verdeeld, die dapper en strijdlustig, zich met jacht, veeteelt en akkerbouw bezighielden, maar, gedurig onderling in strijd, zich dan daarvoor oen aanvoerder kozen, die hen ter overwinning leidde of naar andere streken voerde waar zij zich weder konden vestigen; want zwak was nog de band die hen aan den grond hechtte, en gemakkelijk verplaatsten zij zich om nieuwe woonplaatsen te zoeken. Sints de Romeinen door Caesar's oorlogen in Gallië met do Germanen in aanraking kwamen, werd de wederkeerige invloed , dien beide volken op elkander uitoefenden, steeds sterker. De bewoners van Gallia Belgica, Germania inferior en superior maakten ras met de Ro-meinsche beschaving kennis en werden door de nieuwe' inrichtingen en den veranderden rechtstoestand al meer geromaniseerd. De oorlogen der Romeinen , wellicht ook de handel met Germanië gedreven, brachten niet slechts Germaansche slaven naar Italië, maar ook al zeer spoedig leverden onderworpen of verbonden Germanen de beste en meest vertrouwde hulptroepen aan de Romeinscho legers, en dienden zelfs aan het hot van de Ro-meinsche keizers. Na den strijd met de Marcomannen nam het getal van hen, die binnen de grenzen des romeinschen rijks zich vestigden en landerijen ontginden, voortdurend toe. Zij werden daar coloni, in Gallië sints het einde der derde eeuw laeti, en vormden een erfelijken stand van aan den grond gebonden, aan militieplicht onderworpen, landbouwers. Ook de kolonisatie aan de grenzen des rijks van soldaten bevorderde de germaniseering van dit gebied en reeds was het westersche rijk geheel van Germaansche elementen doortrokken, toen het zich eindelijk in Germaansche rijken oploste. Te recht zegt Brunner: „das letzte Jahr-hundert der römischen Geschichte darf man dreist als das Jahr-hundert der Germanenherrschaft bezeichnenquot;.

Intussehen had ook onder de Germaansche volksstammen op Duitschen bodem eene beweging plaats, die hen tot grootere volksgroepen vereenigde, die onder nieuwe namen optraden. Bij de Sueven, de Allemannen, de Franken, de Saksen, gevormd door de verbinding van verschillende verwante stammen, ent-

(2)

-ocr page 5-

321

stond toen een staatsrechtelijke band, die onder den drang der omstandigheden, waar zij ais overwinnaars voorttrokken en zich nieuwe woonplaatsen verkregen, al sterker werd en die de rijken deed ontstaan met eigene inrichtingen en wetten onder eigene vorsten, die hot westersch Romeinsche rijk vervingen.

Oorspronkelijk was de band, die de stammen vereenigde, die der afstamming. In hot geslacht, de sibbe, lag de grondslag van het volksleven. Die tot hetzelfde geslacht behoorden leefden bijeen, daar hadden zij hun erf en hof. Zij bebouwden gemeenschappelijk den grond, zij dreven hun vee op de weiden, zij benuttigden de bosschen, „die Bewirtschaftung muss innerhalb der einzelnen gentes ac cognationes eine geraeinschaftliche gewe-sen seinquot;, zegt B runner. Ook in den strijd stonden de ge-slachtsgenooten te zamen, en waar het gold een vijand af te weren , een vredebreker te vervolgen, een boete te betalen of te ontvangen, een maagzoen te treffen , de waarheid te bevestigen of een getuigenis af te leggen, waren het de bloedverwanten die er toe geroepen werden. In het gezin was de man als hoofd des gezins de beschermer en verdediger van vrouw en kinderen en van zulke naaste bloedverwanten, die bescherming behoefden, zooals vrouwen en minderjarigen; „schon in den altesten Fundstel-len tritt die Bedeutung von Schutz, Schirm, Friede hervorquot;, al sluit dit de bevoegdheid tot straffen niet uit. Slechts tegenover eigen lieden gold het begrip van eigendom. Het huwelijk kwam door samenwoning tot stand als de man zich de vrouw tegen vergoeding van vader of voogd verkregen had, waarbij ook de bloedverwanten werden geraadpleegd. Men sprak daarom van koop en prijs. Zoo algemeen als Brunner zegt: „die altesten Formen der germanischen Eheschliessung sind der Frau enraub und der EVauenkauf,quot; zou ik niet durven spreken. Dat somtijds ook een meisje geroofd werd bewijst het voorbeeld van Arminiusen Segestus' dochter, maar dat was steeds eene ongewone, volgens de volksrechten strafbare handeling, al bleef het eenmaal voltrokken huwelijk bestaan, en dat het in de oudste tijden anders zou geweest zijn blijkt althans niet. Hoog werd de kuischheid der vrouw geacht en zwaar was de straf der overspelige. De kinderen bleven tot het gezin behooren, totdat zij huwende een eigen gezin vestigden, de zoon plechtig zijn wapenen had ontvangen of was opgenomen in het gevolg van een princeps. Op de kinderen ging bij den dood der ouders het vermogen volgens Tacitus over; ontbraken die, op de broeders des overledenen, daarna op de broeders van zijn vader of moeder.

(3)

-ocr page 6-

322

Eigenlijk kenden de Germanen slechts twee standen: vrijen en on vrijen, het kenmerk der vrijheid is bij Brunner „die Frei-ziigigkeitquot;. Zou hier niet bij te voegen zijn de bevoegdheid om wapenen te voeren en om aan de volksberaadslaging deel te nemen? Tusschen de vrijen en onvrijen stonden de vrijgelatenen en de liten, die weergeld hadden, en een eigen vermogen konden bezitten, maar tot diensten verplicht, soms aan den grond gebonden waren, en dus nog tot de onvrijen gerekend werden, zoolang zij niet in de volksgemeenschap werden opgenomen. Onder de vrijen nemen de nobiles een hoogere plaats in en verschillend is de beteekenis van dien oudsten adel opgevat. Brunner meent dat „unter den vielen darüber geausserten Ansichten die-jenige die grösste Warscheinlichkeit für sich hat, welche die Ade-ligen der Urzeit als die Mitglieder der thatsachlich herrschenden Geschlechter betrachtet. namlich der Geschlechter, aus welchen man die Könige, dioFürsten, die Priester zu nehmen pflegte. Die Abstammung dieser Familien galt für vornehmer, unmittelbar an die Götter wurde sie angekniipftquot;.

Ik wil hier niet tusschen deze meening en die van Wait z, Verf. Gesch., I, 169, kiezen, die er de afstammelingen van hen in ziet, die vroeger de leiders en hoofden des volks waren geweest, maar wèl blijkt het dat er in historischen tijd reeds zeer weinig zulke geslachten over waren bij de verschillende volksgroepen en dat reeds onder de Karlingen de nobilitas eene andere beteekenis verkregen had, toen een ambts- en dienstadel ontstond. De volksstam, de Eomeinen noemden dien civitas, woonde verdeeld over gauen, pagi, waarin weder dorpen, de vici, gelegen waren, maar, zoolang strijd en verplaatsing gedurig veranderingen in het leven riepen, hadden deze wel nauwelijks vaste grenzen, „doch mochten kleinere civitates nicht weiter in Gauen zerfallen und konnte es vorkommen dass einzelne Gaue zu selbstandigen civitates em-porwuchsen und in den Ubergangsphasen soldier Entwicklungen die civitas den Charakter des Bundesstaats besass, wie ander, seits die Verschmelzung mehrerer Völkerschaften zu einem grosseren Einheitsstaat durch das bundesstaatliche Verhiiltniss ver-mittelt werden konntequot;. Omtrent de honderdschappen zegt Brunner: „es ist durchaus wahrscheinlich dass die Hundertschaft in Germanischer Zeit nicht ein geographischer Begriff, sondern ein persönlicher Verband war, dem allenthalber ein iiunderlschafts-hiiuptling vorstand und dass sie erst in der folgenden Periode bei einigen Stammen landschaftliche Bedeutung erlangte (Hun-dertschaftsbezirk)quot;.

(4)

-ocr page 7-

323

Aan hot hoofd van den volksstam ptond oen Koning, of wel vond men slechts principes in de verschillende gaueu, die wel geeno erfelijke waardigheid hadden maar toch door volkskeuze veelal uit hetzelfde aanzienlijke geslacht werden aangewezen. Hun macht was eene door den wil des volks in de gau- en landsvergadering beperkte. Daar werd over vrede en oorlog besloten, daar werd recht gedaan onder heilige plechtigheden, nadat de koning en zijne aanzienljjken, de principes, onderling de zaken hadden besproken en overlegd. Zou een oorlog gevoerd of een tocht ondernomen worden, dan koos daar het volk een hertog, als er geen koning was, om in den strijd het bevel te voeren. Eigenaardig is het gevolg, comitatus, dat zich rondom den koning en den princeps vormde uit krachtige, strijdlustige jongelingen, die, tijdelijk door trouw en toewijding verbonden met hem, dien zij volgden, in zijn hofgezin opgenomen werden, zijn lijfwacht waren in den strijd, in vrede hem vrijwillig dienden en zich oefenden in de krijgskunst, soms met hem aan buitenlandsche oorlogen deelnamen.

Het zou ons te ver voeren, wilden wij Brunner volgen bij zijne behandeling der rechtspleging en der rechtspraak, zooals die in de volks- en gauvergaderingen plaats vonden; over de beteekenis van den ban des rechters, als uitoefening van zijne bevoegdheid om te gebieden en te verbieden onder boete-bedrei-ging, over het oordeel vinden, het uitspreken van het oordeel door den rechter die voorzat, over vrede en over faïda, over boeteen strat, en over het vredeloos leggen. Wij kunnen er slechts op wijzen als op eene heldere uiteenzetting dier onderwerpen, die zeer de aandacht verdient. Wij moeten ons spoeden naar hetgeen de schrijver in zijn tweede boek. zoover het is verschenen, zegt over de Frankische tijden.

Geen dier rijken die eerst op den bodem van het westersch ro-meinsche rijk ontstonden, had een lang bestaan, „sie verkümmerten an der römischen Kultur mit dor sie sich zu früh und zu rasch gosiittigt hattenquot; merkt Brunner op; de vestiging van het fran-kische rijk was hot werk der Gallische Franken. Onder hun Koning Chlogio bezetten zij Gallië tot aan de Sommo en vestigden zich in het onderworpen land. Koning Chlodowech breidde do grenzen van zijn gebied al verder uit en de overgang tot het Christendom maakte hem tot den beschermer der kerk en verbond het belang van den clerus met dat van zijn rijk. Toch scheen hot frankischo rijk door binnenlandschen strijd en door de onbekwaamheid zijner vorsten te zullen ondergaan , toon het geslacht

(5)

-ocr page 8-

324

der Arnulfingen onder Peppin in 751 den troon in bezit nam en met krachtige hand de regeering ging voeren. Wat was hiervan het gevolg? Ik kan het niet beter uitdrukken dan B runner deed. „Die Staatsgewalt dehnte ihre Aufgaben auf bisher unbe-rührte Lobonsgebiete aus und begann ein Reichsrecht von unbe-schrankter territorialer Geltung zu schaffen. Von kirchlichen Ge-sichtspunkten erfiillt, nahmen Verwaltung und Gesetzgebungeinen Zug der Bevormundung an, welcher der merovingischen Zeit völ-lig frerad war. Wahrend die merowingische Toleranz den ost-reinischen Stammen gestattet hatte in heidnischem Glauben nnd heidnischen Sitten zu beharren wurden sie unter den Karolingern von Staatswegen zum Christentum übergeluhrt und in die kirchlichen und gesellschaftlichen Ordnungen des Westens hineinge-zogen. Seit das Christentum als politische Grundlage der Reichs-einheit verwertet und gefördert wurde, veranderte sichdasVer-haltniss des Staates zur Kirche. Diese wurde zur Mitwirkung zu den unmittelbaren Staatsaufgaben berufen , nachdem sie durch cine Reform den Charakter der frankische Landeskirche einge-büsst hattequot;. Door de kroning van Karei den Groote te Rome was een westersch keizerrijk hersteld en de eenheid van dit rijk gevestigd ter verdediging en bescherming der kerk. De uitkomst beantwoordde niet aan de verwachting, eene eeuw was nog niet noodig om dit rijk door ouderlingen strijd uiteen te doen vallen, maar toch bleef de organisatie, bleven de inrichtingen en bepalingen, toen ontstaan , den grondslag vormen der latere ontwikkeling.

De vestiging op vreemden bodem ging met het verkrijgen van eigendom aan den bebouwden grond gepaard , al bleef het weideen boschlami als marke gemeen, en de mansus, de hoeve, werd zoo het normale eigendom, dat tot medegenot der markegronden bevoegdheid gaf. Groot waren echter in Gallië, reeds tijdens de verovering, de bezittingen der kerk, die deze als precaria in bezit uitgaf, en de vrome ijver der nieuwe bekeerlingen vermeerderde die nog voortdurend. Ook enkele aanzienlijken hadden reeds vóór de verovering aanzienlijk landbezit, vooral in Zuid-Gallië, verkregen, door slaven en kolonen bebouwd, of in pacht en leen aan vrijen uitgegeven, en behielden dit, terwijl de aanzienlijke staatsgoederen nu aan den frankischen koning vielen, die daarover beschikte, hetzij door schenkingen aan de kerk of aan gunstelingen, hetzij door de benuttiging aan ambtenaren , vooral aan de graden, gedurende hun ambtsvoering af te staan. Hierdoor ontstond zoowel een nieuwe stand van thinslieden, die census be-

(lt;5)

-ocr page 9-

325

taalden aan de kerk of' den heer, als van leenmannen die tegen persoonlijke trouw en krijgsdienst leenen bezaten , zonder dat de grenzen tusschen beiden toen scherp getrokken waren, in zooverre ook de verplichting tot diensten en opbrengsten , de aanspraak op bescherming, als een gevolg van het thinsgoed werden beschouwd. Het geslachtsverband onderging nu ook door den invloed van het ontstaan van een sterker staatsverband veranderingen en beperkingen, en naast vrijen en onvrijen, bij de germaansche volksstammen door de hoogte van het weergeld onderscheiden , stonden nog de halfvrijen. Maar reeds in den toestand der onvrijen vertoonde zich verschil, en nemen de dienstlieden, ministerialen, des Konings, de onvrijen der kerk, de knechten der aanzien-lyken eene hoogere plaats in. Zoo hing ook de omvang der rechten van de halfvrijen van de wijze van vrijlating af en was daarbij niet overal dezelfde. Een nieuwe adel ontwikkelde zich uit'^Konings dienst, als dienstadel, ambtsadel en leenadel, die de plaats van den ouden geslachtsadel innam.

Kenden de Germaanschen stammen vroeger slechts een ongeschreven recht, datin de volksovertuiging gevestigd was en in de toepassing zich uitsprak, nu ontstonden niet alleen geschreven rechtsbronnen , maar ook een njksrecht in verband vooral tot de inrichting en het bestuur des rijks. In de door Romeinen bewoonde gedeelten van het frankische rijk was het romeinsche recht blij ven gelden, zooals het in de daar gebruikte verzamelingen was vervat en door het gebruik gewijzigd; daar naast stonden de verschillende Germaansche volksrechten bij de verschillende stammen ontstaan, terwijl bij Burgundiërs en Westgothen een gemengd recht in gebruik was. Toch maakte zich een streven geldend om eenheid in deze verschillende rechten te brengen. In de volksrechten , uit denzelfden bodem ontsproten, bemerken wij den invloed der vroegere op de latere uitgeoefend : de voorrang van het frankische recht, als dat van den heerschenden stam en van het koningshuis, moest daartoe vooral medewerken en de algemeene rijkswetgeving krachtig bevorderen. Zoo ontstond eerst naast het aan den persoon verbonden volksrecht een koningsrecht, en zeer juist zegt B r u n n e r: „die Entstehung des Gegensatzes z wischen Volksrecht und Königsrecht, das Eindringen des Königsrechtes in das Volksrecht bezeichnet einen der bedeutsamsten Fortschritte in der Rechtsentwicklung der Frankischen Periode. Indem das Königsrecht in den Volksgerichten Wurzel fasste und sich auf gewohnheitsreehtlichem Wege oderauf dem Wege der Satzung in das Volksrecht einschob, wirkte es als die treibende Kraft zeit-

(7;

-ocr page 10-

326

gemiisser, den stcigendcn Kulturzustiinden angopasster Fortbil-dung und Erneuerung des Rechtesquot;.

Omtrent de vraag hoe de volksrechten tot stand kwamen, en van waar zij hun inhoud ontleenden, merkt B runner terecht op dat de inhoud, die zich deels als Satzung, deels als Weis-thuin vertoont, althans voor een gedeelte, uit het bestaande gewoonterecht werd ontleend en dat die opgesteld werden door ervarene en rechtskundige mannen onder medewerking der vorsten en door het volk aangenomen. Mag men echter hierbij geheel den invloed der geestelijkheid sints de aanneming des Christendoms voorbijzien ? De kerk had belang bij de vaststelling van verschillende punten, vooral ook van de boeten, om daardoor aan eigenrichting en willekeur, aan faïda en strijd zooveel mogelijk een einde te maken, om meer geordende toestanden te scheppen en rechtszekerheid te bevorderen. Het eerste ontstaan van enkele volksrechten hing misschien zelfs met de aanneming des Christendoms samen. Reeds de taal, waarin zij vervat zijn of liever waarin zij vertaald zijn, wijst op medewerking der geestelijken, die bij de germaansche stammen wel als de eerste dragers van elke wetenscliap mogen beschouwd worden. Ik geloof dan ook dat B runner te recht den oudsten grondvorm van de lex Salica ontstaan acht onder Chlodowech's regeering en nadat deze het Frankenrijk gevestigd had, omstreeks het begin der zesde eeuw. 01'men oudere bepalingen daarbij benuttigd heelt moet eene onbeantwoorde vraag blijven. Gevolgd werd de lex Salica in de lex ripuaria, wier eerste gedeelte nog aan het einde der zesde eeuw schijnt ontstaan te zijn, de Tit. 65—89 eerst onder Dagobert 1, 628 — 639, tot standkwamen. Brunner, bl.308, vindt bij Sleet, Oorkondenh. n0. 68, eene verwijzing naar de lex ripuaria 58, 3, en wil daar lezen: ut lex Francorum doeet, secundum legem Salicam, vlg. Brunner, Freilassuny durch Schatzwurf, bl. 70, n. 4. Is de gissing juist, dan is reeds in de 12e eeuw, in het oudste Utrechtsche Cartularium, die lont begaan. De lex Alamannorum, waaraan een pactus voorafging dat op de grens der 6e en 7e eeuw ontstond, en waarvan wij slechts enkele gedeelten overig hebben, werd onder Landfrid, tusschen 717 en 719 vastgesteld. Do uitgaal van Lehmann (1888; verscheen na Brunner's werk; deze ziet in het pactus een privaat werk uit het begin der 7e eeuw. Bij de lex Baduwariorum sluit Brunner zich aan bij hen die ze beschouwen als „das Ergebnis einer einmaligen Satzungquot; , wat ook wel het waarschjjnlijkst is, tusschen de jaren 744 un 748 aangenomen onder invloed der Frankische

(8)

-ocr page 11-

327 (9)

bil-

regeering. De opsteller, een geestelijke, naar ik meen, gebruikte ) en daarbij het Alamiinnische volksrecht en de Westgothische wetten,

gt;cht zooals die onderkoning Eu rich bestonden. Deze wetgeving van eis- koning Eu rich viel nog in de 5e eeuw, maar de oudste ons bende waarde redactie van het recht der Westgothen valt onder Ree-oor cessuinth 649—672, die de vroegere wetten bijeenbracht; or- ordende, aanvulde en in stelselmatig verband schikte. Aan eene je- nieuwe herziening onderwierp die bewerking koning Er wig in is_ 6S2, waarbij dan later nog weder koning E gi c a enkele stukken ng voegde. Ook op delexBurgundionum oefende E u r i c h's wetgeving )or invloed, toen Gundobad, die van 474 tot 516 regeerde, die io- samenstelde. Zooals ons die verzameling verordeningen is be-■p. waard, vormen slechts de eerste 41 titels de oorspronkelijke bean werking. Tit. 42—88 schijnen latere bij voegingen nog van Gr u n-es dobad afkomstig, terwijl Tit. 89 —104 een latere aanvulling is , of die afschrijvers er aan toevoegden.

s- Bij het nog immer bestaan van zooveel onzekerheid omtrent j- het tot standkomen dezer volksrechten meende ik kortelijk de of meening daaromtrent van Brunner te moeten opgeven die hij lo uitvoerig verdedigt. Bij de lex Frisionum merkt hij op: „als Gan-zes betrachtet hat die Aufzeichnung des friesischen Volksrechtes n den Charakter einer Privatkompilation von Rechtsquellen verft schiedoner Entstehungsorte und verschiedener Entstehungszeit.

Doch scheint die ganze Kompilation noch in frankischer Zeit ab-geschlcssen worden zu seinquot;, terwijl hij, ik meen ten onrechte , onderstelt dat Hero ld zijn tekst „nicht als die vollstiindige Lexquot; uitgaf. Hij neemt dus tegen von Richthofen ook het kom-pilatorisch karakter der wet aan, al maakt hij die wat ouder dan ik heb durven doen. Daarom verwondert het mij dat Brunner bij de lex Saxonum die noemt „das Ergebnis einer einzigen Sat-zungquot; en het waarschijnlijk acht dat die op den rijksdag te Aken in 803 zou zijn tot stand gekomen. Mij dunkt, althans niet minder dan bij de lex Frisionum, blijkt bij deze wet hare samenstelling uit verschillende stukken, al zijn die wellicht samengevoegd en aangevuld omtrent 803 om er een volksrecht uit te vormen. Tot dien tijd brengt Brunner ook de lex Angliorum et Werinorum, voor Thüringen bestemd. De ewa Chamavorum is, volgens hem, „nicht eine Satzung sondern die Aufzeichnung eines Weistums, welches auf Anfrage königlicher Missi über das Sonderrecht der Chamavischen Franken abgegeben worden istquot;. Dat die evenwel ook voor Drenthe zou gegolden hebben, geloof ik niet, daar woonden toch wel geen chamavische Franken

-ocr page 12-

(10)

328

maar Saksen; ook dat de Amor daarin vermeld de rivier de Eera is, komt mij nog altijd het meest waarschijnlijk voor. Daarna handelt de schrijver over de lex Romana Burgundionum en de lex Romana Wisigothorum. Dat do lex Romana Curiensis met de capitula Remedii voor Churraetiën bestemd was en in de 9e eeuw ontstond kan thans wel als vaststaande beschouwd worden. Ook het edictum Theodorici van 511—533 voor de Oostgothen en de edicten der Longobardische koningen worden besproken.

Reeds onder de Merowingers begon de wetgeving des Konings algemeene regelen te geven, vooral betrekkelijk het bestuur en don werkkring der koninklijke ambtenaren en de kerkelijke zaken. Is daarvan weinig ons bewaard gebleven, talrijker zijn de Karlingische verorderingen, naar haren inhoud als capitularia, ecclesiastica en mundana onderscheiden. In 818 en 819 naar hare bestemming genoemd als capitula legibus addenda, waarbjj bepaalde volksrechten werden aangevuld, capitula per se scribenda, algemeene verordeningen over bestuur, landvrede, verkeer en rechten der kerk, en capitula missorum, instructiën en lastbrieven der koninklijke missi. Dat vele dezer stukken al spoedig verloren gingen of in vergetelheid geraakten, blijkt wel daaruit dat Ansegisus bij de samenstelling zijner compilatie in 827 er maar 29 kon vinden, en al is ons langs verschillende wegen een veel grooter aantal toegekomen, toch gingen er zeker zeer vele verloren, vooral van de tweede en derde soort, en blijft ons het Koningsrecht des frankischen rijks, zoover wij dat uit capitularia moeten afleiden, slechts onvolkomen bekend. Dat reeds Karei de Kale zich op de verzameling der valsche capitularia van Benedictus argloos kon beroepen, bevestigt dit en het verwondert mij dat Brunner er de aandacht niet op gevestigd heeft. Als rechtsbronnen komen eindelijk nog de oorkonden en de verzamelingen van formulae ter sprake, met welker aanwijzing Brunner zijn werk besluit. Wij leggen het uit de hand, met den wensch dat de schrijver spoedig dit handboek vervolge, dat evenzeer door rijkdom van inhoud als door helderheid en volledigheid zich aanbeveelt.

B. J. L. DE Geeu.

-ocr page 13-