VAN DEN
Korte Levensbeschrijving, De Gebeden onder de H. Mis
IfCovcm, £itanie,
3e X-Ceine Sctipcn van 3en JC. Hntonin»
EN
■fict wondei{:aai oR-ijponsoriitm.
DE NEGEN DINSDAGEN EN 31 OYERWEGINGEN voor eiken dag der Maand,
met een Mirakel achter eiken dag der Noveen,
der negen Dinsdagen en na elke overweging
BENEVENS EEN AANHANGSEL, van vele zijner Wonderwerken . ^
p; ^. \ ' •- 'v •quot; 'k
DOOR
Beatus, qui invenit amicum verum. -N ' { Gelukkig hij, die een waren vriend vond.
VV*7 __
'¥il
u Eccl. XXV, u.
G. MOSMANS, Markt A r^ -V Bosch. -quot;iquot; 1884.
, v, - V'.?
ir
VAN DEN
Korte Levensbeschrijving, De Gebeden onder de H. Mis
dt êKtiinc Sctipen va^v 9cn 3C. SLntoniu»
EN
■het wonStzhaai oR-e»poHsoiiww.
DE NEGEN DINSDAGEN EN 31 OVERWEGINGEN voor eiken dag der Maand,
met een Mirakel achter eiken dag der Noveen,
der negen Dinsdagen en na elke overweging
BENEVENS EEN AANHANGSEL.
DOOR S
Beaeus, qui invenit amicumverum. -V ' vi Gelukkig hij, die een waren vriend vond. V 'V -„ Eccl. XXV, «. V
r X 'ui £4
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
COLL. THOMAASSE
VOORWOORD.
»Er bestaat wel geen oprecht geloovige,quot; zegt een vroom bisschop, (1) of hij gevoelt godsvrucht tot den heiligen Antonius van Padua; want die vriend van God weigert niemand zijnen bijstand. Integendeelis hij immer bereid, de gebeden te verhooren, die men tot hem richt. Door zijne voorspraak worden schepelingen te midden der stormen behoed; de zieken vinden bij hem de gezondheid terug; door zijne tusschen-komst hebben heilzame echtverbindte-nissen plaats en ontgaat de reiziger menig dreigend gevaar. gt;Deze groote heilige,quot; dus schrijft een beroemd geleerde der Universiteit van Parijs, (1) sheeftvanGod een bizonder voorrecht verkregen, om verloren zaken aan hun eigenaar terug te bezorgen. Ik zelf heb het zeer dikwerf reeds ondervonden en kan derhalve met hetzelfde recht tot hem zeggen, als de heilige Bernardus sprak tot de allerheiligste Maagd:
Robert de, Licio, episc. Aquin, Sermo de S. Ant. Pat. — In op. complet. S. Ant. pag. 3. (1) Guil. Pepius, Serm. de S. Ant., 1. c.
IV
»Dat hij ophoude, uwen lof te verkondigen, die U in dringende aangelegenheden heeft aangeroepen, zonder uwen bijstand te ondervinden.quot; Daarom ook is de devotie tot den H. Antonius over de gansche aarde verspreid, zoodat wel nergens een katholiek land wordt aangetroffen, waar de H. Antonius zijne trouwe vereerders niet heeft.
De seraphijnsche kerkleeraar, de H. Bo-naventura beweert, dat men door de voorspraak van den H. Antonius alle genaden kan verwerven, welke niet anders dan door een wonder kunnen verkregen worden. Hoofdzakelijk echter roept men zijn voorspraak in:
lo Om verloren of gestolen zaken terug te erlangen.
2o Om genezing in aae lichaamskwalen. 3° Om voor zich of anderen den heiligen wil van God te kennen, vooral met betrekking tot de keuze van een levensstaat.
4o Om een gelukkigen uitslag bij ondernemingen, welke de eer van God, het heil der zielen of ook zelfs de tijdelijke welvaart betreffen.
Wat nu die tijdelijke belangen aangaat, hieromtrent moeten onze gebeden altijd geschieden met die gesteltenis, dat hetgeen wij vragen Gode welgevallig zij en tot het heil onzer ziel strekke; want God verhoort
V
de gebeden niet, die wij tot hem stieren, om tijdelijke goederen te erlangen, indien daardoor het ware goed, het behoud onzer ziel, zou gevaar loopen. Ons gebed is echter dan nog geenszins te vergeefsch, want God verleent ons alsdan veel hooger en grooter genade, dan waarom wij meenden te bidden.
De hoofdzaak is, dat wij altijd met levend geloof bidden, met onwankelbaar vertrouwen en vooral met een hart, dat vrij is van zware zonde. Dan kunnen wij alles verwachten van hem, die tijdens zijn sterfelijk leven er slechts op uit was, ongelukkigen en bedrukten bij te staan.
:n, eft in-;ot de 10-H. ;ft. gt;o-□r-en ior ;n. Drug
5n. ili-let at. jn-iiet ke
at, leen iet Drt
VAN DEN
Het was op Pinksterdag van het jaar 1221, dat de heilige Seraphijnsche Vader Francis-cus in de vlakte van Assisië zijne broeders samenriep tot het houden van een generaal-kapittel der orde. Vijf duizend minderbroeders kwamen daar bijeen, om hun heiligen vader en ordestichter te zien, zijne wijze leerredenen te hooren en door hem te worden aangewezen, om hier of daar eene missie te volbrengen.
Onder die talrijke broederschare bevond zich ook een jong kloosterling van ongeveer zes en twintig jaren. Engelachtig schoon was zijn gelaat en gansch zijn houding getuigde van eene beschaafde opvoeding en edele afkomst. Zoo zijn binnenste had kunnen doorschouwd worden, zou men daarin een wonderbare wijsheid en den grondslag eencr buitengewone welsprekendheid gevonden hebben, gepaard met een heiligheid van leven, welk voor de» levenswandel des grooten patriarchs van Assisië niet onderdeed.
Niemand der aanwezige broeders, geen der oversten, zelfs de H. Franciscus vermoedde zulks niet eens; want de jeugdige kloosterling zocht zijne voortreffelijke hoedanigheden met dezelfde bezorgdheid te verbergen, als in den regel de meeste men-schen er naar streven, ze uitwendig te doen schitteren.
Ingetogen bleef hij alleen te midden dezer groote vergadering, zonder zich met iets anders bezig te houden dan het gebed, zonder nader bekende, dan God. Tijdens die eenzaamheid kon hij echter ongestoorde vreugde smaken, in de aanschouwing van het heilig gelaat zijns veelbeminden vaders Franciscus, terwijl de H. Franciscus dit zijn kind niet kende, dat toch door God op eene bizondere wijze bemind werd.
Allengs gingen de broeders weder uiteen; ieder volgde de aangewezen bestemming ; doch aan hem dacht niemand. Ook gaf weinig spraakzaamheid hem den schijn van minder bekwaamheid. Alle provincialen waren reeds vertrokken, slechts de provinciaal van Romagna, Gratiaan, was nog aanwezig. Deze had een priester noo-dig, om in het arm en gansch afgelegen klooster van Monte-Paolo, voor de zich daar bevindende broeders, die een kluize-
8
naarsleven leidden, de H. Mis te lezen. Dien jongen kloosterling ziende, naderde Gratiaan hem met de vraag: »Zijt gij priester ? quot; — Ja, was het eenvoudig antwoord. — Hebt gij reeds een bestemming ? — Neen, Vader 1 antwoordde hij wederom even kort. — Zoudt gij gaarne naar de kluis van Monte-Paolo gaan ? — Ik zal gaan waarheen God wil. — Ga dan met mij, reide Gratiaan ; en de jeugdige kloosterling volgde hem, zonder een woord te spreken.
Te Monte-Paolo aangekomen, wierp hij zich voor de voeten des gardiaans met het verzoek, hem bezigheden in zijn klooster aan te wijzen. De gardiaan liet hem schotels reinigen en kamers vegen, wat hij bereidwillig volbracht. Deze jonge, onbekende kloosterling was niemand anders dan de later zoo beroemd geworden groote Wonderdoener de heilige Antonius van Padua.
Laten wij hem voorloopig in zijne verborgenheid, waar hij door God werd voorbereid tot het groote Apostelambt, en werpen wij eerst en vooral een blik op zijn voorgaand leven.
Antonius aanschouwde te Lissabon het levenslicht, op dien luistervollen dag, waarbij de heilige Kerk het feest van de Verheerlijking der allerheiligste Maagd viert, den 15den Juni van het jaar 1195. Zijn
vader was don Martin, uit het beroemde geslacht der Bouillons, dat der wereld de schitterende ster, den vermaarden, recht-xinnigen christen ridder, Godfried, koning van Jerusalem schonk. Donna Teresa, de moeder van onzen heilige, behoordetot eene oud adelijke portugeesche familie; men gelooft, dat zij afstamt van koning Froila, die tijdens de achtste eeuw in Asturië heerschte. Het paleis van Don Martin van Bouillon, te Lissabon, was gelegen tegenover de Kathedraal, toegewijd aan de allerheiligste Maagd Maria. Daar ontving zijn zoon in het H. doopsel den naam Ferdinand, welken hij later bij het aanvaarden van zijn ordekleed met den naam Antonius verwisselde. Vroegtijdig reeds openbaarde zich, wat eens van dit kind zou geworden. Weende het kind, dan kon zijne moeder het slechts troosten, door met hem naar het venster te gaan, van waaruit men de Kathedraal kon zien. Aanstonds stilde het kind zijne tranen, welke plaats maakten voor een vriendelijk lachje. Door een onzichtbare macht scheen het te worden aangetrokken ; de handjes strekten zich naar de goddelijke woning uit, waar zijne vrome moeder hem aan Maria, de koningin des hemels had opgedragen.
10
Donna Teresa kweekte, als een oprecht christelijke moeder, deze goede beginselen in het kinderlijk gemoed aan. Zorgvuldig zocht zij alles te weeren, wat deze reine en teedere ziel schaden kon en ontstak in het hart haars zoons het vuur der goddelijke liefde. Vooral echter was zij er op bedacht, hem vroegtijdig een teedere godsvrucht tot Maria in te boezemen en vond er haar vermaak in, hem den schoonen lofzang: O glo-riosa Domina, gt;o Koningin'' te leeren zingen. Die heilige lofzang klonk ook in latere jaren zoo dikwerf uit den mond des heiligen; liefelijk liet hij hem klinken in de eenzaamheid en op zijn reizen ; hij herhaalde hem in de beproevingen des levens en op het einde van zijn bewonderenswaardige loopbaan ruischte dit lied nog als een laatste gebed van zijn lippen.
Gelukkige Teresa, gelukkige moeder, die waardig bevonden werd aan de Kerk en de wereld eenen heilige te schenken 1 Haar lichaam rust te Lissabon in de kerk, welke aan haren zoon is toegewijd. Op den grafsteen dier gezegende vrouw zijn de eenvoudige maar beteekenisvolle woorden uitgehouwen : Hier rust de moeder van den H. Antonius! Hic jacet mater Sancti Antonii! Overladen met de zegeningen des hemels, opgevoed door eene zeer godvreezende en
11
deugdzame moeder, zag ieder'in den jeugdigen Ferdinand een engel der zuiverheid en godsvrucht. Vijf jaar oud zijnde, legde hij reeds ter eere der onbevlekte reinheid van Maria de belofte af van eeuwige maagdelijkheid.
Destijds was het bij voorname familiënhet gebruik, de opvoeding hunner zonen toe te vertrouwen aan priesters en kloosterlingen en aldus werd ook Ferdinand reeds inden ouderdom van tien jaren bij de geestelijken der kathedraal van Lissabon ter studie geplaatst. De kweekelingen droegen gedu-renden dien tijd het geestelijk gewaad, mochten de koorgezangen bijwonen en rekenden het zich tot eer, den priesters bij het opdragen derH. Mis behulpzaam te zijn. Op die wijze werden hun nevens wetenschappelijke kennis ook de verhevene begrippen van deugd en vroomheid ingeprent.
Ferdinand bracht vijfjaren aan de kathedraal door en droeg eveneens het geestelijk kleed van de bedienaren dier kerk. Hij achtte zich bovenmate gelukkig het huis Gods te mogen bewonen ; nog gelukkiger evenwel was hij toen hem werd toegestaan, zijne zwakke stem met de koorgezangen des priesters te vereenigen en aan het altaar onder de H. Mis te mogen dienen. Zijne deugd en heiligheid bereikten weldra
12
een verheven graad. De herinnering aan hel eerste, door den heilige te Lissabon gedane wonder, is het volk nog levend bij gebleven. Op zekeren dag namelijk bad Ferdinand met bizondere vurigheid in de kathedraal. De booze geest, afgunstig op de buitengewone heiligheid, aan dien jongen leeftijd verbonden, geraakte daarover in hevige woede en verscheen den heilige in eene vreezelijke gedaante. De onverschrokken jongeling, vol levendig geloof, maakte echter het kruisteeken op de marmeren trappen van het koor der kerk en o wonder de steen wordt week onder de aanraking zijner onbevlekte hand en het heilig teeken des kruises blijft zichtbaar in den steen gedrukt. Nog heden ten dage, nadat zes eeuwen sedert zijn vervlogen, staat het zegevierend teeken betreffende dit wonder van levendig geloof, in groote vereering bij het volk. Dat was het eerste wonder, waarbij zich gedurende het leven van den heilige ontelbare andere zouden aansluiten.
Ferdinand had alsdan vijftien jaren bereikt; hij was op dien leeftijd, waarin de lelie der zuiverheid haren luister ten toon spreidt, doch weldra ook aan de duivelsche inblazingen het meest is blootgesteld. God deed echter in den heilige het verlangen
13
ontstaan, zich geheel en al aan zijnen dienst toe te wijden; want hij wilde deze zuivere aanvallige bloem behoeden ook voor de minste aanraking der gevaarlijke wereld. Daarom verliet Ferdinand zijne dierbare ouders, de brave leermeesters, die hem van zijne prille jeugd hadden opgevoed, alsmede zijne waarde medescholieren en trad in het klooster der reguliere kanunikken van den H. Augustinus. De priesters der kathedraal vergaten echter hunnen getrouwen vriend nimmer en kozen hem nadat hij twce-en-twintig jaren later, onder den naam Antonius op de lijst der heiligen was ingeschreven, tot hun bizonderen patroon.Ter gedachtenis aan de jaren, welke de heilige in hun raidden had doorgebracht, richtten zij hem in de kathedraal een altaar op, waarop hij in de roode soutane en het kloosterkleedder geestelijken werd afgebeeld(1) en vierden telken jare hem ter eere een eigen feest. Dit voorbeeld volgend, kozen alle geestelijke scholen in Portugal den HJ Antonius tot hun voornaamstenbeschermer. Elf jaren bracht de heilige bij de kanunikken van den H. Augustinus door. Doch haasten wij ons, hem te zien toe-
Thans nog vindt men afbeeldingen van den heilige, waarop hij in dit kleed wordt voorgesteld.
14
treden tot de Seraphijnsche orde en slaan wij derhalve de beschrijving over der deugden, welke hij aldien tijd als kanunnik beoefende.
In het jaar 1219 begaven zich vijf Minderbroeders tot verspreiding des geloofs naar Marokko en werden tijdens hunne reis in het klooster,het Heilig Kruis g enaamd, bij de reguliere domheeren te Coïmbra gastvrij opgenomen. Don Ferdinand was juist destijds belast, zorg te dragen voor de vreemdelingen, die in het klooster tijdelijk vertoefden en leerde nu deze heilige, ootmoedige, en naar den schijn onbeduidende kloosterbroeders kennen, welke weinige maanden later, met de martelaarskroon versierd, terugkeerden. Die vijf Franciscanen vergoten den 16de, Januari 1220 hun bloed in Afrika en hunne kostbare overblijfselen werden naar het klooster, het Heilig Kruis, vervoerd. Aan die overbrenging waren wondervolle voorvallen verbonden, wier naderebeschrijving deze korte levensschets niet toelaat. Zoo keerden dan deze, voor vier maanden nog gansch onbekende, arme vreemdelingen terug, met den luister als van een koninkijken stoet omgeven en vereerd door het volk. Antonius had hun nog korten tijd te voren de van christelijke lielde getuigende aalmoezen uitgereikt en thans waren zij reeds door
15
tut heldhaftig vergieten van hun bloed voor het geloof, de eeuwige woning binnengegaan. Het brandend liefdevuur, dat de grootmoedige ziel van Don Ferdinand vervulde, kende van dat oogenblik af nog slechts een wensch; dien namelijk, om eveneens de martelaarspalm te verwerven. Had reeds de deugdzaamheid der Minderbroeders zulk een krachtigen indruk opzijn hart uitgeoefend, thans werd hij met een onweerstaanbaar geweld er toe gedreven, om tot die orde over te gaan, welke hem in de gelegenheid kon stellen, zijn bloed voor Jesus Christus te vergieten.
De oversten van het klooster, het Heilig Kruis, moesten, hoe zwaar hun het afscheid van Don Ferdinand ook viel, den roep Gods eerbiedigen en toestemming verlee-nen. Zij verzochten hem nog de gunst, om het ordekleed der Minderbroeders in hun midden voor 't eerst te aanvaarden, aan welk verlangen hij voldeed.
Don Ferdinand ging tijdens den zomer van het jaar 1220 in het klooster Olivares bij Coïmbra tot de orde der Minderbroeders over en ontving ter eere van den eersten beroemden kluizenaar, aan wien het klooster te Coimbra was toegewijd, den Tia.a.m.Antonius. Moest deze naam niet reeds een veel beduidend voorteeken zijn van
16
hetgeen onze heilige eens zou worden ? De naam Antonius is namelijk afgeleid van alte tonans, hetwelk zooveel beteekent als hevig ratelende donder en was Antonius wellicht die geweldige donder niet, waardoor God zich van de gansche wereld zou laten huldigen ?
Gods inzichten waren Antonius zeiven verborgen ; hij dacht slechts aan den marteldood. Met dat doel was hij Minderbroeder geworden en plechtig hadden hem zijne oversten beloofd, dat hij, na het afleggen der heilige beloften, voor de missie in Afrika zou worden bestemd. Zij hielden woord. Nadat Antonius eenige maanden in het noviciaat had doorgebracht, legde hij de plechtige beloften af en in December van hetzelfde jaar (1220) werd hij naar Afrika gezonden, naar het land, waar de H. Bernardus met zijn gezellen den marteldood had doorstaan. God echter schepte geen behagen in het vergieten zijns bloeds, maar Antonius moest een voortdurend slachtoffer zijner liefde wezen en de Sera phijnsche orde uitbreiden. Nauwelijks in Marokko aangeland, werd hij, met Gods toelating, door een hevige koorts overvallen, welke hem vier maanden bedlegerig hield. Zijne gezellen zonden den overste in Spanje^ hiervan bericht en Antonius
17
ontving aanstonds het bevel, om terug te keeren.
God zelf bracht hem nu op de plaats, welke voor hem bestemd was. Niet ver meer van Spanje, brak een geweldige storm los, die het schip, waarop Antonius zich bevond, op de kust van Sicilië wierp. Na enkele dagen te hebben gerust, begaf hij zich van daar naar Assisiï, waar het generaal kapittel samenkwam. Reeds hebben wij verhaald hoe broeder Gratiaan, Provinciaal in het klooster Romagna, hem naar de kluis van Monte-Paolo riep. Tien maanden bracht Antonius in die kluis, aan de wereldenzijne broedersonbekend, eenzaam door. Zoo bereidt God de uitverkoren zielen, aan welke hij het rijk der waarheid en goddelijke liefde ter uitbreiding wil toevertrouwen, gewoonlijk in stille verborgenheid voor. Antonius werd belast, met verscheiden broeders, die de heilige wijdingen zouden ontvangen, naar Forli te gaan. Daar bevonden zich ook eenige broeders van de orde der Predikheeren, alsmede wereldsche geestelijken, om eveneens te worden gewijd. Ter voorbereiding hield men vooraf geestelijke oefeningen. Na afloop eener conferentie, legde de bisschop Antonius de taak op, om voor de verzamelde priesters eene toespraak te
18
houden. Hij gehoorzaamt. In het begin was hij eenvoudig, ja beschroomd; hij wilde veracht en onbekend blijven en gaf derhalve bij deze gelegenheid de voorkeur aan de ootmoedigheid boven den roem der wetenschap. Langzamerhand grijpt een heilige geestvervoering den redenaar onwillekeurig aan. Hij kan het goddelijk liefdevuur, dat zijne ziel verteert niet langer wederstaan; wonderbaar neemt zijn woord in kracht toe; zijne door vasten verzwakte stem hervat haar vollen klank ; zijn lichaam, door strenge boetplegingen ter neder gebogen, richt zich op en zijne gestalte herkrijgt wederom de hem aangeboren edele indrukwekkendheid.
Stom van verbazing, ja door angst bevangen, staarden de geestelijken dien armen, onbekenden broeder aan. Zij wilden de kracht zijner rede toeschrijven aan eene voorbijgaande geestvervoering, waarin hij voor dat oogenblik geraakte ; als hij echter van lieverlede uit de verhevenste plaatsen der Kerkvaders en onderscheidene teksten der H. Schrift de roerendste en verhevenste gedachten ontwikkelde, begreep elk, dat een wonder der diepste ootmoedigheid dezen grooten heilige tot nog toe had verborgen gehouden. De provinciaal, broeder Gratiaan, haastte zich, de in Antonius
19
ontdekte hoedanigheden aan den H. Fran-
ciscus van Assisië bekend te maken. Die tijding verblijdde de ziel van Franciscus door heilige hoop en vreugde; het werd hem duidelijk, dat van nu af een drievoudige luister zijne orde reeds hier op aarde zou kenmerken, namelijk die der heiligheid, der kunde en van het martelaarschap en hij beval Antonius, om zijn leven voortaan te wijden aan de verspreiding des geloofs. Nederig en gehoorzaam begon nu die heilige zijne talrijke missiereizen. Hij doorreisde het noorden van Italië en het zuiden van Frankrijk, Aries, Avignon, Montpellier, Lunel, Toulouse, Brives, Limoges, Le Puy, Brioude en nog talrijke andere fransche steden viel het geluk te beurt, den nieuwen Apostel te zien en te hooreu.
Gewoonlijk hield Antonius zijne predikatiën in het open veld; want de kerken konden de menigte volks, welke hem wenschte te hooren niet bevatten. Dikwerf omringden meer dan dertig duizend men-schen zijn preekstoel. Den nacht te voren zag men reeds eene ontelbare menigte mannen en vrouwen van fakkels voorzien, de wegen bedekken en zich verdringen op de plaats, waar de preek zou gehouden worden. Midden onder het landvolk zag
20
men ridders en voorname vrouwen op de bestemde plaatsin stille verwachting samengestroomd. Vreugde beving allen, zoodra de heilige missionaris verscheen, door geestelijken omringd. Dan volgde weder stilte en dc harten onsloten zich, om den dauw der goddelijke genade op te vangen. Gelijk een vlammend vuur drong het woord des heldhaftigen verkondigers van Jesus Christus in de harten der toehoorders. Weldra vloeiden er overvloedige tranen; het snikken en de smartelijke ontboezeming van berouw verdoofde schier de stem des indrukwekkenden redenaars.
Natuur en genade hadden zich in dien heilige vereenigd, om de wegslepende kracht zijner woorden ingang te doen vinden. Zijne stem was helder en zeer welluidend ; sierlijk waren zijne gebaren. Zoozeer was hij van de H Schrift doordrongen, dat hij bij de onderscheidene punten, die hij behandelde, telkens den meest gepasten tekst wist aan te halen. Van zijne lippen vloeide het woord der Schriftuur als een levendmakende bron des lichts in de ziel der toehoorders; door de zalving echter, die zijne rede vergezelde, kreeg zijne welsprekendheid hare volle uitwerking en op die wijze deelde hij van de overvloed zijns harten aan anderen mede. Is het te verwonde-
21
ren, dat, dewijl zijne ziel door het goddelijk vuur was ontstoken, die Seraphijnsche heilige ook de harten van anderen ontvlamde? De voortdurende wonderen, welke bijna al zijne schreden vergezelden, bekrachtigden de vruchten zijner sermonen.
Door de vurigheid des geloofs en der liefde als het ware voortgedreven, stortte zich de volksmenigte gewoonlijk op den heilige, zoodra hij ophield te preeken, om zijne handen en voeten te kussen; waarbij menigwerf zijne kleederen werden verscheurd. Overal waar de heilige gepreekt had, zag men de bitterste vijanden zich met elkaar verzoenen, ketters tot het geloof be-keeren, ingekankerde haat maakte plaats voor vriendschap en vrede, woekeraars gaven het onrechtmatig verkregen goed terug; overal werden godsdienstige gezel-en broederschappen gevormd, welke zich er op toelegden de boetvaardigheid tebeoe-fenen en nog lang tot stichting van het nageslacht strekten. De zielenijver des heiligen kende geene grenzen. Een jaar voor zijn dood trok hij naar Padua terug, om gevolg te geven aan het verlangen van verscheidene bisschoppen, die zijne preeken in schrift wenschten te bezitten. Gedurende den H. Vastentijd echter, kon hij niet nalaten, dit brave volk het woord Gods te ver-
22
kondigen en had Padua dus tevens het geluk, gedurende veertig dagen zijne stem te mogen aanhooren, welke tien jaren lang de ■wereld had doorklonken.
Hoe dikwerf geschiedde het, dat de nacht inviel en Antonius, door de uitgebreidheid zijns apostolischen arbeids, geen tijd wist te vinden, zich het noodig voedsel te gunnen; doch God sterkte en ondersteunde zijnen dienaar door de inwendige genade; Hij openbaarde zich aan hem in talrijke verschijningen. Antonius wilde nog weinige oogenblikken voor zijn gelukzalig afsterven, toen hij als het ware reeds geheel in God scheen verslonden, hier beneder;, voor 't laatst den lof der allerheiligste Maagd zingen. Eensklaps hoorden de broeders, die zijn sterfbed omringden, hem reeds met gebroken doch zoete stem, zijne geliefdkoos-den lofzang aanheffen, dat gezang der Engelen-Koningin ter eere: O Koningin enz. Toen hij zijn lied had geëindigd, geraakte de trouwe dienaar Gods in verrukking. Jesus en Maria verschenen hem en noodig-den hem uit tot het zalig Paradijs. Aldus ontsliep hij zacht in de vreugde des Heeren, op eenen Vrijdag, 13 Juni 1231. Hij was zes-en-dertig jaren oud en had tien jaren doorgebracht in de orde van den H. Fran-ciscus.
23
Nog geen vol jaar was sedert den dood des heiligen voorbij en reeds werd hij door Paus Gregorius IX, op^Pinksterdag, 30 Mei 1232, onder den glorievollen naam: Anionius van Padua, tot het getal der heiligen verklaard.
ONDER DE
TER EERE VAN DEN
{Voorde heilige Mis.)
Machtige helper in alle noodwendigheden, H. Antonius, in dezen mijnen nood, welke u wel bekend is, neem ik tot u mijnen toevlucht en kom bij u, trouwen vriend, mijnen nood klagen. Ofschoon ik uwe hulp niet waardig ben, nader ik tot u evenwel vol vertrouwen op uwe groote goedheid, welke gij reeds aan menigeen, die tot u smeekte, bewezen hebt. Voor uwe voeten werp ik mij ootmoedig neder en roep uwe hulp in. Om uwen bijstand te verwerven, wil ik uit liefde tot u, thans deze H. Mis aandachtig bijwonen. Laat, bid ik u, met het oog op deze allerhei-ste offerande, mijn kommer u niet onverschillig zijn, maar wees mijn voorspreker bij den troon der goddelijke barmhartigheid. In uwe handen, o H. Antonius, is nu
25
mijn lot gesteld en ben ik derhalve zeker, dat gij voor een gelukkige uitkomst zult zorgen, indien het slechts Gods heiligen wil behaagt.
In den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes. Amen.
Heilig, o God, mijn verstand en ziel, opdat ik u waardig dienen en van ganscher harte moge prijzen en vereeren. Sta mij bij, o hemelsche Vader, opdat ik bij dit H. Misoffer, het lijden en sterven van uwen Zoon Jesus Christus aandachtig over-wege en het met den priester tot verheerlijking uwer oneindige majesteit opdrage, tot dankzegging voor alle genaden en weldaden, tot uitboeting mijner zonden en die der gansche wereld, tot troost der ge-loovige zielen en het bekomen uwer genade en barmhartigheid voor mij en allen, voor wie ik verplicht ben te bidden. Amen.
Hoe groot, o mijn Jesus, is uwe goedheid jegens mij! Slechts uit liefde tot mij, armen zondaar, zijt gij mensch geworden, om voor mij te leven en te sterven; maar ook bij het verlaten dezer wereld, hebt gij dit H. Offer ingesteld, waarbij gij uzelven aan
26
den hemelschen Vader voor mij en de gansche wereld onafgebroken opoffert. Hoe zal ik U, o mijnjesus, deze liefde vergelden ! In plaats U hiervoor dankbaar te zijn, heb ik U zoo menigwerf beleedigd en vergramd. Daarom klop ik op mijne borst en smeek ; o Jesus, wees mij genadig en barmhartig.
Te midden der kerk liet Antonius zijne stem weerklinken; God vervulde hem met den geest van wijsheid en verstand en bekleedde hem met het eergewaad. — Hoe zoet is het, den lof des Heeren te zingen en den naam des Allerhoogsten te verheerlijken! Eere zij den Vader. enz.
O Jesus, ontferm u onzer, door uwe heilige menschwording en verlos ons van den booze.
O Jesus, ontferm U onzer, door uw heilig kruis en lijden en verlos ons van alle zonden.
O Jesus, ontferm U onzer, door uwen bitteren dood en behoed ons voor een onvoorzienen en eeuwigen dood.
Eere zij God in den hooge en vrede
27
op aarde den menschen van goeden wil. Wij loven U, wij zegenen U, wij aanbidden U, wij verheerlijken U; wij danken U ter wille uwer groote heerlijkheid. Heer God, koning des hemels, God; almachtige Vader; Heer, eenigeboren Zoon, Jesus Ghristus; Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders. Dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. Dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor onze smeekingen. Die zit aan de rechterhand des Vaders, ontferm U onzer. Want Gij alleen zijt heilig. Gij alleen Heer, Gij alleen de Allerhoogste, Jesus Christus, met den heiligen Geest in de heerlijkheid van God den Vader. Amen.
Uwe H. Kerk, o God, verheugt zich in de voorspaak van uwen zaligen belijder Anto-nius; dat uwe goddelijke bescherming haar steeds bijblijve en geleide tot de eeuwige gelukzaligheid. Door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer, die met U in de eenheid des heiligen Geestes leeft en heerscht in de eeuwen de eeuwen. Amen.
Uit het boek der Wijsheid. (K. 7.) (De Kerk legt de woorden des heiligen Schrijvers den H. Antunius in den mond. De geest der
28
wijsheid, waarvan gesproken wordt, is de geest ran Jesus Christus. De wijsheid is de leer van Jesus Christus en Christus zelf is de eeuwige wijsheid Gods. Laat ons die gewichtige woorden overwegen en zalig de man, die ze in waarheid op zich zeiven kan toepassen.)
Ik bad, en verstand werd mij gegeven ; ik riep aan, en de geest der wijsheid werd mij verleend. Ik achtte haar meer dan schepters en troonen, en rijkdom hield ik voor niets in vergelijking met haar. Ik vergeleek haar niet met edelgesteente; want al het goud, vergeleken met haar, is maar een luttel zands en zilver is als slijk te achten in vergelijking met haar. Meer dan gezondheid en schoonheid beminde ik haar, en ik besloot haar tot mijn licht te bezigen, want haar licht is onuitdoofbaar. Doch alle goed verkreeg ik tegelijk met haar, en on-telbaren rijkdom door hare bemiddeling.— En ik verblijdde mij over alles, omdat die wijsheid mijne leidsvrouw was; doch ik wist niet, dat zij de moeder was van dit alles. Met oprechtheid leerde ik haar kennen en met mildheid deel ik haar mede; ik verberg haren rijkdom niet, want eene onuitputtelijke schat is zij voor de menschen; en die gebruik daarvan maakten, werden deelge-nooten van Gods vriendschap, dewijl zij Hem aangenaam waren om de gs,ven ran
29
het onderricht. Mij nu verleende God naar wensch te spreken en uit te denken wat past voor hetgeen mij gegeven is; want Hij, Hij is de wegwijzer der wijsheid en geleider der wijzen.
De mond des rechtvaardigen zal de leer der wijsheid herhalen en zijne tong de geboden Gods verkondigen. — De Wet Gods was diep in zijn hart gegrift; daarom zal zijn voet niet wankelen.
God komt alle eer toe! Hem zij lof! De tong des gerechten is kostbaarder dan het zuiverst zilrer en zijne lippen onderrichten de volkeren. Aan God behoort alle eer I (Tijdens het feest van Paschen.) De rechtvaardige zal gelijk een lelie zich verheffen en eeuwig voor den Heer bloeien. Gode behoort alle eer!
{Na Septuagesima voegt men bij het graduale :) Gelukkig de man, die God vreest en naar de Wet Gods verlangt. Zijne nakomelingen zullen machtig zijn op aarde; en het geslacht van hen, die oprecht van harte zijn, zal in eeuwigheid gezegend blijven. Eer en rijkdom Woont in het huis des rechtvaardigen en zijne gerechtigheid zal van eeuwigheid tot eeuwigheid heerschen.
30
(De woorden in dit Evangelie zijn hoofdzakelijk ter verkondiging des geloofs gesproken ; de goddelijke Heiland richt ze echter ook tot alle geloovigen en in het bizonder tot hen, die zich op de deugd toeleggen; want zij zullen door hun voorbeeld en levend geloof het licht der wereld en het zout der aarde zijn.)
In dien tijde zeidejesus aan zijne leerlingen: Gij zijt het zout der aarde. Doch, indien het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden ? Het is tot niets meer goed, dan om weggeworpen en van de menschen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op eenen berg is gelegen, kan niet verborgen worden. Men ontsteekt ook geen licht en plaatst hetzelve onder eene korenmaat, maar op eenen kandelaar, opdat het voor allen lichte, die in het huis zijn. Dus schijne uw licht voor de menschen, opdat zij uwe goede werken zien, en uwen Vader verheerlijken, die in de hemelen is. Vermeent niet, dat ik gekomen ben, om de Wet en de profeten te niet te doen. Ik ben niet gekomen, om dezelve te niet te doen, maar om ze te vervullen. Want voorwaar ik zeg u, tot dat hemel en aarde zullen voorbij gaan, zal er geen letter of stipje van de wet vargaan, tot dat alles geschiede. Die derhalve een
31
van de kleinste geboden te niet doet, en de menschen dus leert, zal de geringste in het rijk der hemelen heeten; want die dezelve doet en leert, zal groot in het rijk der hemelen genoemd worden.
Mijne waarheid en barmhartigheid zullen met mijnen dienaar zijn, zegt de Heer en zijn macht zal ter eere van mijnen naam voor immer verheerlijkt worden.
Geef, o God, onze Verlosser, dat deze offerhande opstijge tot heil van uw volk, voor hetwelk, gij, o levend brood, U hebt opgeofferd ter eere uws hemelschen Vaders, met wien gij leeft en heerscht in eenheid des heiligen Geestes in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Almachtige eeuwige God! De Engelen loven en prijzen uwe heerlijkheid, de Heerscharen aanbidden U en de Machten des hemels sidderen voor uw aanschijn. De Cherubijnen en Seraphijnen juichen en prijzen U uit eenen mond. Wij bidden U, barmhartige God, Heer, hemelsche Vader,
32
wil toch onze harten tot hemelsche begeerten opwekken, opdat ookwij met alle Engelen en Aartsengelen altijd en overal aan uwe goddelijke majesteit lof en dank betuigen, terwijl wij met hen in allerdiepsten ootmoed belijden en zeggen: Heilig, heilig, heilig, Heer God van Sabaoth. Hemel en aarde zijn vervuld met uwe heerlijkheid. Hosanna in den hooge I Gezegend Hij, die komt in den naam des Heeren. Hosanna in den hooge!
Wij bidden U allerheiligste Vader, ootmoedig door uwen Zoon Jesus Christus, onzen Heer, ons gebed te zegenen en dit onbevlekt offer genadig aan te nemen. Wij offeren het U op voor uwe heilige katholieke Kerk. Schenk haar vrede en eenheid, bestier en geleid haar over de gansche aarde, benevens uwen dienaar onzen Paus N. N., onzen bisschop N. N. en alle geloovigen en belijders van het katholiek en apostolisch geloof.
Gedenk, o Heer, uwe dienaars en dienaressen N. N. en allen hier tegenwoordig, wier geloof en godsvrucht U bekend zijn, voor welken wij U, dit offer opdragen, of die U deze offerande van lof voor zich en de hunnen aanbieden. Neem
33
het voor hen en ons aan tot redding onzer zielen, tot hoop op ons behoud en tot welzijn des ganschen Christendoms. Wij vereenigen onze gebeden met de bede der allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria en aller heiligen, dat gij ons door hunne voorspraak en verdiensten in alles gelievet te beschermen.
Aanschouw, o barmhartige God deze heilige offerande, verleen ons vrede in onze dagen, red ons van het eeuwig verderf, en neem ons eens daar boven op onder het getal uwer uitverkorenen. Zegen, o God, dit offer en geef dat het voor ons worde het lichaam en bloed van uwen teeder gelietden Zoon, onzen Heer Jesus Christus.
O Jesus, ik geloof aan UI o Jesus, ik hoop op U! o Jesus, ik bemin U van ganscher harte 1 Jesus, wees mij genadig en vergeel mij mijne zonden. O Jesus, voor U leef ik! o Jesus, voor Usterfik! o Jesus, de uwe ben ik in leven of dood! Eeuwige, hemelsche Vader, ik offer U het kostbaar bloed van Jesus Christus op tot boeting mijner zonden en voor het welzijn der H. Kerk.
3
34
O mijn Jesus, met den diepsten eerbied aanbid ik U hier onder de gedaante van brood. Ofschoon gij de oneindige heilige en Waarachtige God zijt, toont gij ons hier uwe oneindige barmhartigheid ; richt daarom uwe oogen op ons, die hier geknield U lofprijzen. Uat dit H. offer, door de engelen tot den troon uws hemelschen Vaders gebracht worde, opdat Hij daardoor verheerlijkt en wij allen met hemelsche zegeningen vervuld worden, die U hier op het altaar in uw heilig vleesch en bloed aanbidden.
Gedenk ook, o Heer uwe dienaars en dienaressen N. N., die ons met het teeken des geloofs zijn voorgegaan en in vrede rusten. Verleen dezen, o Heer, en allt-n, die in Christus rusten het oord van verkwikking, licht en vrede, door den zelfden Christus, onzen Heer. Maak ook ons zondaars, die op de volheid uwer barmhartigheid hopen, deelachtig aan de gemeenschap uwer heilige apostelen en martelaren en alle heiligen. Wend uw aanschijn af van onze zonden, vergeef ons en neem ons in uwe gemeenschap op, door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer. Amen.
35
{Bid het Onze Vader.)
O Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer.
O Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer.
O Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, schenk ons den vrede.
O God, oorsprong van alle heilige be-geertens, beraadslagingen en vrome handelingen, schenk aan uwe dienaren den vrede, dien de wereld niet geven kan, opdat onze harten uwe geboden onderhouden en geef dat onze levensdagen onder uwe bescherming bevrijd mogen blijven van alle vijandelijke beroerten. Doorjesus Christus, onzen Heer. Amen.
Heer, vijf talenten hebt gij mij gegeven; hier zijn vijf andere, welke ik daarmede gewonnen heb . . . Welaan, gij goede en getrouwe knecht, omdat gij over weinig getrouw geweest zijt, zal ik u over veel stellen ; treed binnen in de vreugde des Heeren.
36
Mijn ziel verlangt naar U, o mijn Jesus. Doch hoe durf ik, zondig schepsel het wagen, U de oneindige heiligheid zeiven, in mijn besmeurd hart te ontvangen. O Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord, dan wordt mijn ziel gezond. Ik betreur alle mijne zonden en bid U, o Jesus, laat nu ten minste mijn verlangen, om mij met dit hemelsehe brood op eene geestelijke wijze te verkwikken, U welgevallig zijn.
O God, die ons in het wonderbaar Sacrament des Altaars de gedachtenis aan uw lijden en sterven hebt achtergelaten, laat ons, bidden wij U, de heilige geheimen van uw lichaam en bloed zóó vereeren, dat wij de vrucht uwer verlossing voortdurend mogen ondervinden. Amen.
O God, die ons met uwe weldaden hebt overladen, verleen ons, dat wij door de glorierijke verdiensten van den H. Anto-nius, uwen belijder, aan de volle vruchten van dit heilig offer deelachtig worden. Door Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
37
O mijn Jesus I mijn Heiland en God, die den derden'rdag na uwen dood zijt opgestaan, en uwe bedroefde Moeder benevens de apostelen op het zien van uw eerwaardig lichaam, verblijd hebt, geef, dat ik uit het graf mijner zonden opstaan en in een nieuw leven van genade voor U moge wandelen, opdat ik eens waardig worde, uw heilig aanschijn in de eeuwige heerlijkheid te aanschouwen Amen.
Neem, o allerheiligste Drievuldigheid, dit H. Offer, hetwelk de priester aan het altaar U heeft opgedragen, aan. Dat het U, als een zoenoffer tot vergeving mijner zonden, welgevallig zij, en mij de genade schenke, mijn geloof, hoop en liefde meer en meer te verlevendigen, opdat ik gesterkt door dit heilig geheim, alle aanvechtingen des boozen vijands standvastig overwinne, en eens in het rijk der eeuwige glorie worde opgenomen. Amen.
| fes zegen»
Ons zegene de almachtige God, de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Amen.
36
Mijn ziel verlangt naar U, o mijn Jesus. Doch hoe durf ik, zondig schepsel het wagen, U de oneindige heiligheid zelven, in mijn besmeurd hart fe ontvangen. O Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord, dan wordt mijn ziel gezond. Ik betreur alle mijne zonden en bid U, o Jesus, laat nu ten minste mijn verlangen, om mij met dit hemelsehe brood op eene geestelijke wijze te verkwikken, U welgevallig zijn.
O God, die ons in het wonderbaar Sacrament des Altaars de gedachtenis aan uw lijden en sterven hebt achtergelaten, laat ons, bidden wij U, de heilige geheimen van uw lichaam en bloed zóó vereeren, dat wij de vrucht uwer verlossing voortdurend mogen ondervinden. Amen.
O God, die ons met uwe weldaden hebt overladen, verleen ons, dat wij door de glorierijke verdiensten van den H. Anto-nius, uwen belijder, aan de volle vruchten van dit heilig offer deelachtig worden. Door Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
37
O mijn Jesus! mijn Heiland en God, die den derdenTdag na uwen dood zijt opgestaan, en uwe bedroefde Moeder benevens de apostelen op het zit n van uw eerwaardig lichaam, verblijd hebt, geef, dat ik uit het graf mijner zonden opstaan en in een nieuw leven van genade voor U moge wandelen, opdat ik eens waardig worde, uw heilig'aanschijn inde eeuwige heerlijkheid te aanschouwen Amen.
Neem, o allerheiligste Drievuldigheid, dit H. Offer, hetwelk de priester aan het altaar U heeft opgedragen, aan. Dat het U, als een zoenoffer tot vergeving mijner zonden, welgevallig zij, en mij de genade schenke, mijn geloof, hoop en liefde meer en meer te verlevendigen, opdat ik gesterkt door dit heilig geheim, alle aanvechtingen des boozen vijands standvastig overwinne, en eens in het rijk der eeuwige glorie worde opgenomen. Amen.
;
Ons zegene de almachtige God, de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Amen.
38
In het begin was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alles is door hetzelve gemaakt, en zonder dat is er niets gemaakt van hetgeen er gemaakt is. In hetzelve was het leven, en het leven was het licht der menschen en het licht scheen in de duisternissen, en de duisternissen hebben het niet aangenomen. Er was een mensch van God gezonden wiens naam Joannes was. Die kwam als een getuige, om getuigenis van het licht te geven, ten einde allen door hem gelooven zouden. Hij zelfwas het licht niet, maar hij kwam slechts om van het licht getuigenis te doen. Het ware licht was dat, hetwelk alle menschen, komende in deze wereld verlicht. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; doch de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam onder Zijn eigen, maar de zijnen hebben Hem niet ontvangen. Nochtans aan zoovelen als Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, degenen namelijk, die in Zijnen naam gelooven, welke niet uit den bloede, noch uit den wille des vleesches, noch uit den wille des mans, maar uit God geboren
39
zijn. En het woord is vleesch geworden en het heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van den eeniggeboren Zoon des Vaders, vol van genade en waarheid.
Ik bedank u, o mijn Jesus, voor het heilig offer, dat gij mij nu hebt laten bijwonen. Geef, dat uw dierbaar bloed voor mij niet te vergeefs gestort zij, Schenk mij door de verdiensten van uwen kruisdood, dien gij hier op het altaar hernieuwd hebt, de genade, om de zonden te vluchten en in uwe heiige wonden te leven en te sterven ; verleen ook, o Heer, aan de zielen van alle afgestorvene geloovigen de eeuwige rust. Amen.
J^OYENE
O groote heilige Antonius, die verdien-det tijdens uw sterfelijk leven, het Kindje Jesus te aanschouwen, om alzoo vóór uw verscheiden eenigszins aan de hemelsche vreugde deelachtig te worden, sla uwe oogen op de ellende en nood van uwen ver eerder, den geringsten uwer kinderen en laat u uit medelijden bewegen, voor mij te bidden. Ik beken wel, dat alle wederwaardigheden, die bijna ieder oogenblik onzen vrede verstoren, de vruchten en uitwerkselen onzer zonden zijn; doch op u heb ik het troostvol vertrouwen gesteld, dat, indien gij bij uwen Scheper zult aanhouden, mij de genade zal verleend worden, waarom ik thans uwe bemiddeling inroep. O glorierijke heilige, die de gave van wonderwerken bezit, aarzel niet mij uwen bijstand te verleenen.
Onze Vader. Wees gegroet.
41
yONDER.
De Eenv. Paters Augustijnen hadden in Bengalen een jongen slaaf gekocht, die afgoden-dienaar was. Zij bespeurden in hem echter de vreemdste hoedanigheden, en daar zij veel hoop koesterden, hem te zullen bekeeren, was hij aan zijn meesters zeer duur betaald. Aanstonds begonnen zij hem te onderwijzen, en hunne pogingen bleven niet vruchteloos; want hun leerling begreep en onthield al hetgeen men hem leerde, dat het een lust was. Alleen zijn hart bleef weerspannig, en verzette zich hardnekkig tegen de waarheid, welke hij met zijn vlug verstand evenwel goed begreep. Eens, dat hij een vertrek binnen kwam, waarin zich een beeltenis bevond van den H. Antonius, begon dit eensklaps te leven, verweet hem nadrukkelijk zijn halstarrig-heid, en diende hem met zijn koord gevoelige slagen toe. De arme jongen barstte in tranen los, en op zijn geschrei kwamen de kloosterlingen haastig toegeloopen.
Toen zij de reden er van vernamen, hadden zij geen moeite meer, hem over te halen, om Christen te worden. Na bet doopsel waardig te hebben ontvangen, leidde hij daarop een voorbeeldig leven, werd kloos
42
terling der orde, en predikte met zooveel ijver, dat hij in korten tijd twintig duizend heidenen bekeerde. Boll. Miss.
O groote en machtige H. Antonius, al-wie wonderen zoekt, treft ze in menigte bij u aan. Laat mij de kracht uwer wonderen ondervinden, ten einde de belangens mijner ziel daardoor te bevorderen. Verkrijg mij vooral van den almachtigen God de genade, dat ik bevrijd blijve van een plotselingen en onvoorzienen dood, en behoed mij voor zware zonden en den eeuwigen ondergang. Wek de verdoolden uit hunne dwaling op en toon hun den weg des eeuwigen heils. Bewaar mij in alle noodwendigheden des levens, bizonder, waar het mijne eeuwige zaligheid betreft. Help mij alsdan den vijand mijner ziel overwinnen. Wil ook van mij weren alle ziekten en rampspoed, die ons op deze gevaarlijke levenszee zoo dikwerf over-valkn. Waak over mij, mijn beschermer, opdat ik nimmer meer Gods geest verlieze, of indien ik hem helaas ooit verliezen mocht, dezelve door u, die verloren zaken terugbezorgt, aanstonds wedervinde.
Onze Vader. Wees gegroet.
43
]VoNDER.
Eene infante van Spanje lag hevig ziek ; het was een jeugdig kind, dat om zijne goedaardigheid door zijne ouders te meer werd bemind. Ondanks al hunne zorgen, verergerde de kwaal en stierf het. Niets vermocht de smart der koningin-moeder leenigen; deze verlangde niets vuriger, dan dat de H. Antonius haar kind wederom zou doen herleven. De koning had intus-schen last gegeven, het arme lijkje te begraven; want reeds was de vierde dag voorbij, zoodat het tot ontbinding begon over te gaan. De koningin verzette er zich echter tegen, overtuigd als zij was, dat haar gebed zou verhoord worden. De H. Antonius bewerkte inderdaad dit wonder, dat het gansche hoi met ontzetting vervulde. Het verrezen kind sprak tot de koningin: »Moe-der, toen gij den H. Antonius vooi mij badt, was ik in het Paradijs te midden van het koor der maagden; en in die schoot van geluk maar al te zeer het gevaar van de ijdelheden dezer wereld ziende, beval ik mij Gode aan, ten einde u niet te verhoo-ren. Doch de Heer antwoordde mij, dat Hij vast had besloten zijnen dienaar geen enkele gunst te weigeren, en dat zoowel uw dringende bede als uw levendig geloof deze
44
belooning welverdiende; dat ik derhalve terug zou keeren naar de aarde, om uwe droefenis een weinig te verzachten, en u de heugelijke tijding te brengen van mijn geluk; doch dat ik ook op mijne beurt zou verhoord worden, en dat Hij mij binnen veertien dagen wederom tot zich zou roepen door een zachten dood, en voor mij de gelukkig toegekende plaats zou bewaren.quot; Zooals het kind voorzegd had, gebeurde het, en gansch het hof kon als getuige dei-voorspelling, de waarheid er van bewijzen.
Boll. Miss.
O uitverkoren voorspreker, H. Antonius, toevlucht der bedroefden, met groot vertrouwen kom ik tot U, om hulp te verwerven in mijne behoeften. H. Antonius, geef, dat ik onder het getal dier kinderen gerekend worde, wier bede door uwe tusschenkomst verhoord wordt. Ik beken, dat ik wegens mijn veelvuldige zonden uwe voorspraak niet waardig ben. Daar gij echter tijdens uw leven zelfs de grootste zondaars tot berouw en liefde jegens God wist aan te sporen, stel ik mijn vertrouwen op U en richt tot U mijne bede. Draag ze aan den goeden God op, en geef, dat indien het mijner zaligheid dienstig is, door uwe ver-
45
diensten mijn verlangen vervuld worde. Sta mij bij gedurende mijn gansche levensloop, en help mij, naarmate mijn zielenheil het vordert.
Onze Vader, Wees gegroet.
^Vonder.
Laat mij de beschamende les U verhalen, welke de H. Antonius eens aan eene ondankbare en ijdele dame uit Cremona gaf. Zij had een zeer kostbaar halssnoer verloren en vertelde aan eene vriendin, die meer godsvrucht bezat dan zij, haar ongeval. Deze raadde haar aan, eene Mis ter eere van den H. Antonius te laten lezen, haar de verzekering gevende, dat de heilige haar het snoer zou doen terug vinden. Fatsoens halve gal zij hare vriendin het geld, om een Mis te laten lezen ; doch zonder het minst geloof er aan te slaan en inwendig er van doordrongen, dat het eerder een ingeblazen verzinsel ten bate der priesters was, dan een godsdienstig en Gode welgevallig werk. Eenige dagen later vond die dame in haar kamer haar halssnoer benevens het geld, dat zij voor de Mis had gegeven. Verslagen door dit wonder, dat haar tegelijk hare ondankbaarheid, hebzucht en ongeloovigheid verweet, kon zij dit voorval niet verzwijgen. Alsdan vernam zij van haar zoontje, dat
46
deze inderdaad een zeer eerbiedwaardig kloosterling in de kamer had zien komen, en het snoer op dezelfde plaats had zien leggen, waar het was teruggevonden. Door deze les en uitstekende genade getroffen, beloofde de dame er zich erkentelijk voor te zullen betoonen, door het graf van den heilige te bezoeken, en het wonder, dat hij te harcr gunste had bewerkt, openlijk bekend te maken.
Azevcdo 228.
Vierde dag.
O heilige Antonius, ijverige verkondiger der katholieke waarheid, die dag en nacht, met onvermoeid pogen de leer der ware kerk verkondigdet en de verdwaalden tot het geloof bekeerdet, zie hoeveel duizende zielen in de schandelijkste dwaling ronddolen en ook anderen in het verderf trachten mede te sleuren. Zie, hoe de ware kerk van alle kanten wordt aangevallen en hoe lauw en traag vele geloovigen zich gedragen, waarom zij verdienen, door den rechtvaardigen God met dc vreeselijke straf te worden gekastijd, van het eenig waar geloof te verliezen. O H. Antonius, toon ook nu nog uwen ijver voor de kerk van Christus. Verkrijg voor alle dwalenden een oprechte bekeering, voor de oprechte ge-
47
loovigen echter die hoogachting voor het heilig geloof gelijk het betaamt. Bid voor ons land en onze woonplaats, opdat alle verdwaalden tot het heilig geloof terug-keeren. Verhoor ons gebed, o ijvervolle geloofsprediker, tot meerdere eer van God.
Onze Vader, Wees gegroet.
]Vonder.
Eene Milaneesche dame, die een paar kostbare oorringen had verloren en ze niet konterug vinden, liet tweeMissen lezen ter eere van den II. Antonius, en woonde die persoonlijk bij. Tehuis komende vond zij de oorringen in het daarbij hoorende kastje terug, en spoedde zich, verheugd als zij was, naar haren man, om hem die heugelijke tijding te brengen; echter niet zonder spijt van het geld, dat zij*voor de beide Missen gegeven had. Deze bekeef haar terecht; doch de H. Antonius strafte haar nog erger over hare ondankbaarheid; want op het oogenblik, dat zij hare oorbellen wilde aandoen, vond zij er slechts één in het kastje. De andere was vervangen door het geld der twee Missen, dat haar door eene geheimzinnige hand was terug bezorgd. Zij erkende alsdan haar misstap, liet de verkeerde mee-mng, van te veel ter eere van den heilige gedaan te hebben, varen en bemerkte wel-
dra, dat er integendeel heel wat meer dien- w
de gedaan te worden, om hein te bevredigen. n Zij verdubbelde haren eerbied jegens hem,
herwon eindelijk van denH. Antonius, door s,
middel van een ootmoedig berouw zijne n
vorige goedgunstigheid, en liet het gebeurde j:
te Padua in de registers van de Sacristie ^
der kerk van den H. Antonius opteekenen. v
Boll. Azetf. 228.
O H. Antonius, ik stel mij onder uwe I
heilige bescherming en beveel mij in uwe 1
rijke verdiensten dringend aan. Ik smeek e
U ootmoedigst, wil toch met het oog op (
de groote liefde en het kinderlijk vertrou- j
wen, waarmede mijn hart jegens U bezield ;
is, mijn naam in uw hart schrijven, en mij | onder het getal diergenen opnemen, welke gij op bizondere wijze bemint en bijstaat;
opdat ik in al mijne aangelegenheden een zekere toevlucht bij U vinde. Sta mij vooral bij met uwe liefde en hulp in mijn laatste oogenblikken, opdat ik mij in alle eeuwigheid met U in den hemel moge verheugen.
Onze Vader, Wees gegroet.
yj ONDER,
Een Calvinist bespotte dikwijls de katholieken wegens heiligen-vereering en
49
wonderen. Hij doorreisde Italië en ging naar Rome, alwaar het gezicht van zooveel heiligdommen hem slechts nieuwe stof tot spotternij leverde. Eindelijk begaf hij zich naar Padua en trad de Kapel van den H. Antonius binnen, ten einde het prachtig beeld en snijwerk, dat diens wonderwerken voorstelt, te bewonderen. Toen gevoelde de reiziger zich als door een onweder-staanbaar geweld gedreven, om zijn dwalingen af te zweren en zich te bekeeren. Hij echter weerstond en vertrok naar Milaan ; de gedachte aan de wonderen van den H. Antonius bleef hem evenwel dag en nacht bij. Zijn ziel was diep getroffen geworden en hij zag wel in, dat er geen ander middel bestond, om zijn arm geweten te bevredigen dan katholiek te worden. Hij werd het inderdaad, en gaf zich gewonnen voor de macht des heiligen. Sedert smaakte hij zooveel vreugde, dat hij, niet tevreden met zijn geluk, ook anderen daaraan zooveel mogelijk wilde deelachtig maken. Hij schreef en liet te Venetië een open brief drukken, waarin hij betoogde, hoe gemakkelijk het is, tot de kennis van het ware geloof te geraken en het groot genot, waarmede degenen zijn vervuld, die dit geloof omhelzen. Wat hem aangaat
4
50
hij ging zoo groot op 't katholiek geloof, dat hij dit voor alle smarten ter wereld niet zou verzaakt hebben. Eoll. Azev. 196.
O liefdevolle H. Antonius, die om uwe engelachtige reinheid, waardig zijt bevonden, met de engelen, met Maria, de Maagd, der Marlden en Jesus, de lelie der kuisch-heid, vertrouwelijk om te gaan, werp op mij een blik van medelijden. Gij, die reeds aan anderen, door de aanraking van uw kleed, de gave der kuischheid kondet ver-leenen, reinig door uwe machtige voorspraak mijn ziel en lichaam ; reinig mijne zinnen, mijn geest en mijn hart. Geef dat ik, in navolging uwer bewonderenswaardige zuiverheid, zelfs de geringste gedachte, welke in strijd is met deze beminnelijke deugd, verfoeie. Verleen mij sterkte in het beoefenen dier deugd, opdat ik Jesus en Maria welgevallig worde. O konde ik door uwe tusschenkomst de vreugde smaken, welke in den hemel voor kuische zielen is weggelegd.
Onze Vader, Wees gegroet.
^Vonder
Een in fle kunst zeer ervaren chirurgijn uit Bordeaux kreeg van zijn heer, den prins van Aquitaine, last, om het leger, dat naar Castilië gezonden werd te vergezellen en het zijn diensten te verleenen. Hij kon zulks niet weigeren, en niettemin hielden gebiedende omstandigheden hem te huis. In die verlegenheid kwam de gedachte bij hem op, zijn toevlucht te nemen tot den H. Antonius, waarna hij eerbiedig voor zijn altaar nederknielde. Terwijl hij een mis, welke tot dat einde werd opgedragen, bijwoonde, zag hij, dat het hoofd van het beeld des heiligen een ontkennende beweging maakte. Aanvankelijk meende hij, dat hem een gezichtsbegoocheling overkwam, doch meer oplettend toeziende, kreeg hij de overtuiging, dat het beeld werkelijk zijn hoofd bewoog, als wilde het zeggen : neen. Ten eenemale wist hij niet, waaraan zich te houden, noch hoe hij dit teeken moest uitleggen ; had het te beduiden, dat hij in 't geheel niet zou vertrekken, ofwel, dat, ingeval hij vertrok, de gevaren, welke hij duchtte, niet zouden verwezenlijkt worden ? Terwijl hij aldus in twijfel verkeerde, werd hij aan het hof ontboden. Hij begaf zich derwaarts, zijn
52
heiligen beschermer dringend om uitkomst smeekend. Ten paleize aangekomen, kreeg hij van den prins zeiven een tegen bevel. Aanstonds betuigde hij den H. Antonius zijnen dank, en aarzelde niet dit feit te laten aanteekenen tot meerder roem van zijn beschermer. Azcvcdo 245. Bol.
O. H. Antonius, kostbare lelie van onschuld en voorbeeld van nederigheid, bevorderaar der eer van God en het heil der evennaasten, tot U wend ik mij heden met innig vertrouwen en kinderlijke genegenheid O hoe vele menschen hebt gij reeds in het opsporen van verloren zaken wonderbaar geholpen en gij zoudt mij in deze mijne ellende geen hulp bieden en niet door medelijden worden bewogen ? O mijn getrouwe vriend, U klaag ik mijn nood, U leg ik mijne smart bloot. Ik heb schipbreuk geleden in mijn geloof, de reinheid der kinderlijke onschuld verloren. Waar zal ik hulp zoeken ? Daarom snel ik tot U, o H. Antonius. Wees door uwe vermogende voorspraak mijn redder en laat mij het witte kleed der heiügmakende genade terugvinden. Voer mij vol liefde wederom terug voor den troon van Gods
53
barmhartigheid, en verzoen mij met het goddelijk hart van Jesus. In eeuwigheid zal ik U, o H. Antonius, daarvoor loven en danken.
Onze Vader, Wees gegroet.
^Vonder.
Timotiusvan Soria Maronitisch (*) bisschop van Medië en Mesopotamië, ging met eenige reisgezellen scheeps, ten einde naar Rome te stevenen. De overtocht was gelukkig geweest, en zij hoopten dan ook weldra de haven te bereiken, toen een-klaps een vreeselijke stormwind hen overviel. Door den orkaan aangegrepen, werd het schip op de woedende baren heen en weer geslingerd ; men zag de zeilen achtereenvolgens in flarden scheuren, de voorsteven werd verbrijzeld, en toen het roer was weggeslagen, koesterden zij niet de minste hoop meer op behoud. De goedaardige bisschop, die eene groote godsvrucht jegens den H. Antonius bezat, liet intusschen den moed niet zinken, hij begon hem aan te roepen, spoorde zijne lofgenooten aan, zulks eveneens te doen, en deed hen beloven, hem, indien
Dc Maronieten. Een Roomsch katholiek volk, dat deu Syiiachen ritus volgt, wonende aan den Libanon.
54
zij ongedeerd mochten aanlanden, een kaars te zullen offeren. Nauwelijks was deze belofte geschied, of de storm bedaarde en zij bespeurden, dat zij zich in de zoo vurig gewenschte haven bevonden, die zij nog ver verwijderd achtten. Toen zij voet aan wal zetteden, werd de belofte vervuld en nooit vergaten zij het uitstekend gunstbetoon des 11. Antonius, waarvan zij het voorwerp waren geweest.
Boll. Miss.
Achtste dag.
O H. Antonius, verheven leermeester en licht der H. Kerk, minnaar van Gods geboden, bid voor mij den Zoon van God, opdat ik in het geloof volharden en onder uwe medewerking datgene voltrekken moge, wat gij in woorden en werken hebt geleerd. O H. Antonius, onwetenden hebt gij den weg der waarheid gewezen en ketters in boetvaardigheid tot God teruggebracht, verwerf ook voor mij en allen, die tot de strijdende kerk van Christus behooren, door uwe voorspraak, eene onwankelbare standvastigheid in het katholiek geloof. Haast U echter diegenen te hulp te komen, welke door het ongeloof, van Christus,; den eenig waren weg, aijn afge-
55
weken; verlicht hun verstanden overwin hunne hardnekkigheid, opdat zij tot den schoot der kerk terugkeeren en ontrukt worden aan den afgrond der hel.
Onze Vilder, Wees gegroet.
^Vonder.
Een Portugeesch ridder, door eene wree-de ziekte aangetast, welke hem aan den rand des grafs bracht, had vier Minderbroeders gevraagd, om hem op te passen. Eens dat hij buiten kennis raakte, zag hij den H. Franciscus en den H. Antonius naderen, die hem vroegen, of hij hen kende. De zieke bekwam intusschen eenigszins en antwoordde hun : »Ja, gij zijt twee dier kloosterlingen welke ik verzocht heb, mij op te passen.quot; »Neen antwoordde de H. Franciscus, wij zijn Antonius en Franciscus en komen uit den hemel u bezoeken.quot; »0, heilige vader, hernam de ridder, wees mij genadig, en gewaardig u het geestelijk kleed uwer orde, dat ik heb laten vervaardigen, om daarin begraven te worden als blijk der hoogachting, welke ik uwe orde toedraag te zegenen.quot; De heilige zegende werkelijk dit kleed, terwijl de H. Antonius hem in zijne minzame goedertierenheid toelachte. Voorts verdwenen beide, en de ridder was op hetzelfde
56
oogenblik genezen. Hij leefde nog twaalf jaren, en bewaarde met den meesten eerbied het kleed, dat die heilige ordestichter, in tegenwoordigheid van den H. Antonius had gezegend.
Bolland. Azevedo, 194 —
O H. Antonius, onoverwinnelijke bestrijder van den boozen vijand, gij weet het en wij ondervinden het helaas, hoezeer de duivel het op onze ziel heeft gemunt en rondloopt als een brullende leeuw, zoekende, wien hij zal verslinden. Onze arme zielen verkeeren derhalve voortdurend in gevaar van door zijne listen eeuwig in het verderf te worden gestort. Daar echter de allerhoogste U, ter wille uwer groote verdiensten eene verbazende macht over den satan heeft toegesiaan, bidden wij U dringend, ons toch in zoovele en gevaarlijke aanvechtingen van den boozen geest, krachtdadigen bijstand te verleenen, opdat], wij » voor [hem niet zwichten, maar door uwe voorspraak aan zijne listen ontkomen, en van de hel bevrijd, aan de eeuwige gelukzaligheid, mogen deelachtig worden.
Onze Vader, Wees gegroet.
57
^Vonder.
Pater Ignatius Martinez der Societeit van Jesus, werd aan het Portugeesche hof als groot predikant geroemd. Naar Italië gereisd en te Padua vertoevend, wenschte hij de ongeschonden tong van den H. Antonius te kussen. Doch bij het vereeren dier heilige reliquie, voelde hij zich inwendig zoo hevig getroffen over het misbruik, dat hij van zijn eigen tong maakte, door liever uit ijdele behaagzucht te preeken, dan met het doel om zijne toehoorders tot berouw over hunne zonden op te wekken, dat hij in tranen losbarstte, en zijne misslagen erkennende, besloot, om voortaan voor dien gevaarlijken eere-post van hofprediker te bedanken, en zich, niets anders meer ten taak te stellen dan arme lieden te onderwijzen. Met het oog op zijn hoovaardigheid kwam hem dergelijke onderneming aanvankelijk vernederend voor, doch spoedig onderdrukte hij dit gevoelen, en mocht weldra de zoetste vrucht smaken van zijn nederig herderlijk ambt, dank zij den bijstand van den H. Antonius. Ten einde het volk af te houden van verkeerde liederen te zingen, componeerde hij godsdienstige gezangen; en mocht een voortreffelijk bewijs onder-
m
58
vinden, dat zijne onderneming Gode welgevallig was, daar hem eens een Engel tot slot van zijn dichtstuk een versiegel dicteerde. Na den ootmoed der heiligen te hebben nagevolgd, viel hem zelfs het geluk ten deel, te sterven als een heilige. Hij had het verlof gevraagd en ook verkregen, om in het graf naast den stokte mogen rusten, welke hem op zijne apostolische tochten tot steun verstrekt had. Dan, lange jaren daarna, vond men bij het openen van zijn graf den slok groen en in bloeienden toestand terug, door eene nog ongeschonden hand omklemd. De koning van Portugal kuste die hand als bewijs van hoogen eerbied.
Azevedo, 17Ö.
Dankzegging na ontvangen weldaden.
Mijne ziel, loof den Heer en alles wat in mij is Zijn heiligen naam. Loof, mijne ziel, den Heer en vergeet geen enkel Zijner wel daden. De Heer is genadig en barmhartig, langmoedig en van groote ontferming. Gelijk een vader zich ontfermt over zijne kinderen, aldus ontfermt de Heer zich over hen, die hem vreezen. Hoe vol erbarming hebt gij mij, o God, de macht der voorspraak van den H. Antonius doen gevoelen. Nu beken ik, dat niemand te vergeefs smeekt,
59
die door Antonius Gode bid. O mijn hemin-nelijke voorspreeker en beschermer, door u dank ik God voor de mij verleende genade. Ik stel mij uit dankbaarheid geheel en al, als een kind onder uwe vaderlijke hoede, en beloof u van nu af aan, altijd zorgvuldig de zonden te vermijden en God van gan-scher harte te beminnen. Smeek voor mij, o H, Antonius, de genade af der volharding, want groot is God in zijne heiligen.
litanie mu dm J). üntonius uan IDmlua.
Heer, ontferm U onzer!
Christus, ontferm U onzer!
Christus, hoor ons !
Christus, verhoor ons 1
God hemelsche Vader, ontferm U onzer !
God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm
U onzer!
God H. Geest, ontferm U onzer i H. Drievuldigheid, een God, ontferm U onzer 1
H. Maria, bid voor ons !
H. Moeder Gods, bid voor ons I H. Maagd der maagden, bid voor ons ! H. Antonius van Padua, bid voor ons!
60
Apostel des Evangelies, bid voor ons Trouwe dienaar des Allerhoogsten, Luister der Minderbroeders,
Lelie der reinheid,
Nauwkeurig betrachter der kloosterlijke armoede.
Stipte betrachter der gehoorzaamheid.
Spiegel der kuischheid.
Roos van verduldigheid,
Vuur van liefde.
Ster van heiligheid,
Voorbeeld van levenswandel.
Steunpilaar der kerk.
Schatkamer der H. Schrift,
Leeraar der waarheid.
Verkondiger der genade.
Uitroeier der misdaad,
Geesel der ketters.
Schrik der ongeloovigen.
Groot ijveraar der zielen.
Troost der bedrukten.
Voorzegger der toekomst.
Martelaar van begeerte,
Opwekker der dooden,
Schrik der hel.
Terugbrenger van verloren zaken, Groote wonderdoener.
Onze beminde vader en beschermer. Wees genadig, spaar ons Heer!
|Vees genadig, verhoor ons Heer I Wees genadig, verlos ons Heer !
Van alle onheil.
Van alle zonden,
Van de listen des boezen vijands,
Van pest, hongersnood en oorlog.
Van de rampen der aardbeving.
Van brandschade.
Van bliksem en onweder,
Van den eeuwigen dood,
Door de verdiensten van den H. Anto-
Door zijne Seraphijnsche liefde, TL
Door zijn voorzeggenden geest, 2
Door zijn ijver voor de bekeering der o zondaars, S
Door zijn vurig verlangen tot den mar-
Door zijne getrouwe naleving der kloos- ~
tergeloften,
Door zijn onvermoeiden arbeid.
Door zijne voortdurende wonderwerken,
In den dag des oordeels.
Wij zondaars, wij bidden U, verhoor ons ! Dat gij ons de genade eener ware bekeering gelieft te verleenen, wij bidden U, verhoor ons !
Dat gij ons het vuur zijner liefde wilt mededeelen, wij bidden U, verhoor ons !
61
62
Dat gij door de voorspraak en de ver- i hetg diensten van den H. Antonius uwen g noo rechtmatigen toorn van ons wilt af ^ nim wenden, pj te ^
Dat gij de vereering van dezen heilige g- Chr wilt bestendigen en vermeerderen, p der Dat gij allen, die tot hem hun toevlucht cJ eeu
nemen, wilt verhooren, lt;
Dat wij door de verdiensten van den H. g, Antonius, vergiffenis onzer zonden g mogen verwerven, M
Dat wij volgens zijn voorbeeld, de g ijdelheden en gevaren dezer wereld mogen overwinnen,
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der
wereld, spaar ons Heer.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der
wereld, verhoor ons Heer.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der
wereld, ontferm U onzer, Heer.
Onze Vader, enz.
Heer, verhoor mijn gebed.
En laat mijn geroep tot U komen.
Gebed.
O God, die wonderbaar zijt in uwe heiligen, geef ons, die in de naam van den H. Antonius, uwen belijder, vergaderd zijn.
Éi
63
hetgeen wij verlangen, opdat wij in alle noodwendigheden beschermd worden en nimmer ophouden uwen goddelijken lof te verkondigen. Door onzen Heer, Jesus Christus, die leeft en heerscht met den Vader en den H. Geest in alle eeuwen der eeuwen Amen.
|
r- | |
|
n |
3 |
|
if |
«—■.* |
|
BI | |
|
e |
(Th |
|
(Tgt; |
p a
er o o
der
der
ili-K. iquot;,
oan den M. Hntonius ottn fndua.
De zegen van den H. Antonius.
Ziet het huis des Heeren; vlucht, gij weerspannige partijen, de leeuw uit het geslacht van Juda, de wortel van David heeft overwonnen. Allelua.
V. Heer, open mijne lippen,
R. En mijn mond zal uw lof verkondigen. V. God geef acht op mijne hulp,
R. Heer, haast U, om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz. Allelua
(Van Septuagesima tot Paschen zegt men in plaats van Allelua:
Lof zij U, Heer, Koning der eeuwige heerlijkheid.)
Lofzang.
Bij 't vernemen van de mare, Dat een Minderbroeder-schare,
Vijf in tal als mart'laar sneeft. En voor Jesus 't leven geeft;
Wordt hij aanstonds Minderbroeder, Draagt zich op aan d' Albehoeder, En met 't woord Gods in de hand. Snelt hij naar der wilden strand.
65
Geef, o Jesus, vol genaden.
Groot in macht en groot in daden. Dat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd.
ANTI PHOON.
O wonderbare Held van Spanje, schrik der ongeloovigen, nieuw licht van Italië, kostbaar pand van Padua, verkrijg voor ons, Antonius, de bescherming der genaden van Christus, opdat wij den korten tijd, die ons vergund wordt, niet vruchteloos laten voorbijgaan.
Datzichallekinderen des Heeren verblijden. Dat zij den lof van den H. Antonius alom verbreiden 1
O God, die door de H. Kerk wonderbaar genoemd wordt in uwe heiligen, door wier voorspraak zij bijstand gevoelt in alle kwellingen, verleen ons, dat wij, die in den naam van uwen zaligen Belijder Antonius vergaderd zijn, mogen verkrijgen, wat wij verzoeken; opdat wij, in alle voorvallen beschermd wordende, nimmer ophouden U te loven en te danken door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer. Amen.
66
Of PRIMEN.
God, geef acht op mijne hulp,
Heer, spoed U om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz.
Lofzang.
Hij verdrijft de ketterijen,
Met het woord Gods te verbrei'en ; Breekt der helle kerkerslot.
En bevrijdt de Bruid van God.
Geef, o Jesus vol genaden.
Groot in macht en groot in daden, Hat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd'.
Afitip/i. Door wonderteekcnen, die van [Gods macht getuigen. Doet hij het ongeloovig volk zich geloovig
[nederbuigen.
Voor God, zijn Heer, wiens dierb're Bruid
[hun lastermond. Door hun venneten taal, zoo dikwijls had
[gewond.
Ontwaak, H. Antonius tot onze hulp. Verlos ons van alle zichtbare vijanden.
O God, die uwen H. Belijder Antonius, zulk een uitmuntenden verkondiger van uw woord gemaakt, en de H. Kerk doorzijn
67
zalige leering zoo wonderbaar verblijd hebt: verleen ons genadig, dat wij, hetgeen hij ons met woorden en werken geleerd heeft, door zijne voorspraak getrouw mogen navolgen, door Jesus Christus, uwen Zoon onzen Heer. Amen.
DE TERTIËN
God, geef acht op mijne hulp,
Heer, spoed U om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz.
Lofzang.
Water'n vloeien uit de steenen.
Hard versteende harten weenen. Als zijn tong, die honing vloeit, Hem met 's hemels dauw besproeit.
Geef, o Jesus, vol genaden,
Groot in macht en groot in daden, Dat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd'.
Anüph. Hij dorstte steeds naar U, o God, en
[placht te waken. Van 't eerste morgenlicht, in uwen dienst
[en zaken.
Gij wildet, dorstend aan het kruis, dan voor
[hem zijn
Een helderschijnend licht, een levende fon-
[teijn.
G8
Doe door uwe verdiensten, allerminne-
lijkste Antonius,
Onze harten in de liefde van Christus smelten.
Stort, allerliefste Jesus, den vruchtbaren regen mver liefde overvloedig over onze dorre harten uit, en zuiver ze door de voorspraak van den H. Antonius, van alle vlekken der zonden, gij, die leeft en heerscht met den Vader en den H. Geest in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
DE SEXTEN.
God, geeft acht op mijne hulp.
Heer, spoed U om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz.
Lofzang.
Hij had altijd in zijn leven 't Heilig kruis in 't hart geschreven; Droeg dit teeken in zijn ziel.
Wat hem nimmer lastig viel.
Geef, o Jesus, vol genaden.
Groot in macht en groot in daden, Dat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd'.
Autiph. Looft, schepselen, den Heer, die [uit de hemelzalen
69
Zijn milden zegen op u allen neer doet
[dalen,
En uwe hoop beloont door 't onwaardeerbaar goed, Dat door Antonius, Hij voor u allen doet. Dat allen zich verheugen en verblijden, die door Antonius tot den schoot der heilige Kerk gebracht zijn.
O God, voor wiens aanschijn de hemelen zelfs niet zuiver zijn, sla een oog van genade op ons, wier vlekken Gij door het dieibaar bloed van uwen eenigen Zoon gewaardigd hebt af te wasschen, en vergun ons, dat wij, door de voorbede van den H. Antonius, zóó door de tijdelijke goederen mogen wandelen, dat onze geest altijd naar U en naar de eeuwige goederen wenschen en verlangen mogen, door denzelfden Jesus Christus, die met U en den H. Geest leeft en heerscht in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
DE NONEN.
God, geef acht op mijne hulp,
Heer, spoed U om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz,
70
Lofzang.
Zijne ziele wordt ontbonden,
En in die fontein verslonden,
Waar zij nu in vrede rust,
Eeuwig haren dorst aan bluscht.
Geef, o Jesus, vol genaden,
Groot in macht en groot in daden. Dat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd'.
Antiph. Verheug u, Padua, in wier verblijde
[Staten
De Heer zulk een schat heeft in bezit
[gelaten,
En dat de goede God u heeft geopenbaard, In welk een fraai altaar hij dient te zijn
[benaard.
De Heilige verheugt zich in zijne heerlijkheid, Hij verblijdt zich in zijne rustplaats.
Laat, o genadige God, uw H. Kerk zich verheugen in de voorspaak van uwen H. Belijder Antonius, opdat zij door geestelijke hulp ten allen tijde gesterkt en waardig gemaakt worde, om eenmaal de eeuwige vreugde te genieten, door onzen Heer Jesus Christus, die met u leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes in alie eeuwen der eeuwen. Amen.
71
God, geef acht op mijne hulp,
Heer, spoed U om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz.
Lofzang.
Toen hij zalig was gestorven,
Is zijn stof lijk deel bedorven;
Maar zijn tong, Gods lof gewoon,
Bleef onbedorven en zeer schoon.
Geef, o Jesus, vol genaden.
Groot in macht en groot in daden. Dat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd'.
Antiph. O zegenrijke tong, die zongt den lo
[des Heeren,
En ook denzelfden lof den menschen placht
[te leeren :
Wij zien nu zonneklaar, door zulk een
[wonderdaad.
Op v\ elk een hoogen trap gij in Gods ach-
[ ting staat.
Gezegend zij de H. Antonius, wiende Allerhoogste in den Hemel met Zijne heerlijkheid gekroond heeft.
Verhoor ons, o God, onze zaligmaker, opdat wij, door de voorbede van den H. Antonius, uwen Belijder, den H. Geest, dien
72
Gij beloofd hebt aan allen, die denzelven vragen, heden door zijne verdiensten waardig mogen worden te ontvangen, dien Zalig-makenden Geest, die met U en de Vader leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Bekeer ons, God, onze Zaligmaker, En wend uw toorn van ons af.
God, geef acht op mijne hulp,
Heer, spoed u om mij te helpen.
Eere zij den Vader, enz.
Lofzang.
Wil aan uwe dienaars geven. Zoo gestorven, als die leven.
Door uw voorspraak, van kracht, 't Goed, waar iedereen naar wacht.
Geef, o Jesus, vol genaden.
Groot in macht en groot in daden. Dat Antonius altijd Ons door zijn gebed bevrijd',
Antiph. Nu is hij deelgenoot der hemelvreugd geworden, Van 't zalige getal der vaders van zijn orden, Wier levenhij hier had beoefend met de daad. Ziet, welk een kroon de deugd haar min.
[naars achterlaat-
73
Goedertieren Jesus, die uwen Belijder, den H. Antonius, met gedurigen luister van wonderteekenen versiert, verleen ons genadig, dat wij, hetgeen wij met vertrouwen door zijne verdiensten verzoeken, door zijne voorbede mogen bekomen. Die leeft en heerscht in alle eeuwen der eeuwen. Am.
Antonius, neem de getijden.
Die 'k u ter eere bied, toch aan ; Ik wil uw dienaar zijn voortaan. Wil door uw macht mijn ziel bevrijden, Haar steeds beschermen in den nood. Vooral in 't uur van mijnen dood. Wanneer zij zal van 't lichaam scheiden; Geef, dat zij op dien laatsten dag,
U tot haar leidsman vinden mag. Die haar met liefde zult geleiden,
Door uwe hulp en aan uw hand,
Tot in het hemelsch Vaderland ! Ach, toon ook, bid ik, uw vermogen Aan hen, die nog in kwelling zijn ; Toon aan de zielen Gods aanschijn. Opdat ze in vrede rusten mogen. Verkrijg van Gods barmhartigheid Voor haar de volle zaligheid.
74
Wonderbaar Responsorium Van den H. Antonius van Padua.
Onder de verschillende gebeden tot den H. Antonius, welke in het kerkelijk officie zijn opgenomen, dient vooral op de eerste plaats in aanmerking te komen het zoogenoemde «Wonderbare Responsorium,quot; wegens zijne beroemdheid en de vele gunstbewijzen Gods, daaraan verbonden.
Ue oudste schrijvers zeggen, dat de H. Bonaven-tura het heeft vervaardigd. Vervuld van bewondering over de tallooze wonderen, welke door de voorspraak van den II. Antonius plaats grepen, wilde de seraphijnsche kerkleeraar dit alles, in korte woorden saamgevat, den geloovigen diep in het geheugen prenten. En zoo steeg uit zijn brandend hart dit gezang van liefde en glorie: Si quaeris miracula. Sedert onheugelijke tijden klinkt dit godsdienstig lied in de kerk van den H. Antonius te Padua, waar het meermalen op verzoek der vrome pelgrims voor de reliquiekast, welke het gebeente van den heilige bevat, gezongen wordt. Zeer dikwijls worden hierbij plotseling de gebeden der pelgrims verhoord.
Paus Pius IX heeft den 25 Jan. 1866 aan dit gebed verschillende aflaten verbonden. Zoo dikwijls men het aandachtig bidt, verkrijgt men een aflaat van honderd dagen. Wie het dagelijks, gedurende een maand lang verricht, kan onder de gewone voorwaarden, op een dag der maand naar verkiezing, na het ontvangen der II. H. Sacramenten, een vollen aflaat verdienen.
7ö
Wilt gij mirak'len zien? Het weenen, [kermen, zuchten. De duivel, dood en pest, de ketters [moeten vluchten. Wat ziekten het ook zijn, melaatschheid
[zelfs vergaat; Geen mensch, hoe krank hij is, die niet [gezond opstaat. R. De zee deinst voor hem t'rug, de banden
[der gevangen. Zij springen door hem los; zoo jong als [oud ontvangen, In al hun bangen nood, hulp, troost en
[onderstand;
En wat verloren is, komt wederom ter
[hand.
Degenen, die tot hem slechts richten hun
[gebeden.
Zij hebben noch gevaar, noch ramp, [noch zwarigheden. Dat hij, die 't ondervindt, 't belijde
[openbaar.
En Paduanen blij 't getuigen altegaar: R. De zee deinst voor hem t'rug, enz. Glorie zij den Vader, enz.
Bid voor ons, H. Antoniusl Opdat wij waardig mogen worden de beloften van Christus!
76
LAAT ONS BIDDEN.
Almachtige en eeuwige God, die uwen glorierijken Belijder, den H. Antonius met gedurigen luister van wonderwerken versiert, verleen ons genadig, dat wij, hetgeen wij met vertrouwen door zijne verdiensten verzoeken, door zijne voorbede mogen verwerven. Door Jesus Chi istus onzen Heer. Amen.
Gebed voor het beeld van den H. Antonius.
O H. Antonius van Padua, machtige helper in alle noodwendigheden, dewijl zooveel menschen uwe krachtige hulp roemen, wil ook ik in uwen trouwen bijstand troost zoeken. Ik kniel hier voor uw beeld neder, H. Antonius, met het vast vertrouwen, dat gij mij, o getrouwe vriend Gods, kunt en wilt helpen. Indien dus mijn wensch rechtmatig en volgens Gods wil is, zoo bewerk de vervulling daarvan; zou hij echter strijdig zijn met de belangen mijner ziel, wil mij dan, bid ik U, van God eene andere genade verwerven.
Ach, verhoor mij toch liefderijke H. Antonius ; neem mijn smeeken goedgunstig aan; dat mijne tranen en zuchten tot U doordringen. Geef, dat mijn vast vertrouwen niet vruchteloos zij, opdat allen U prijzen en zeggen: Hij heeft op Antonius
77
vertrouwd, en is verhoord en getroost. Ik bid U alzoo, meer ter wille uwer eer, dan wel ten mijnen gunste; want uw lof moet verkondigd worden over de geheele aarde, en uwe machtige hulp geprezen door alle eeuwen.
Let niet op mijne onwaardigheid, maar gedenk, hoe aangenaam uw gebed is voor God, di« het opperste goed was en nog is. Wees mijne tallooze zonden niet indachtig, waardoor ik uwen en mijne God en Heer zoo menigmaal smartelijk bedroefde; maar verkrijg mij daarvoor vergiffenis en een standvastig voornemen, om ze voortaan zorgvuldig te vermijden. Versmaad dan toch een ootmoedig en vermorzeld hart niet, gelijk ook God het niet veracht.
Met groote liefde en eerbied bezoek ik uw aanvallig beeld, waarbij gij het kindje Jesus in uwe armen draagt, en bid U, draag mijne bede den goddelijken Zaligmaker op. Ik zal nimmer ophouden U te prijzen, maar uwen roem aan allen verkondigen. Amen.
ANT1PH00N: quot;O zegenrijke tong.quot;
Op Witten Donderdag, 8 April van het jaar 1263, liet de H. Bonaventura het marmeren graf, waarin het gebeente van den H. Antonius gedurende twee en dertig jaren rustte, openen, waarbij het volk toestroomde, om de kostbare reliquiën te zien.
78
Het vleesch van dit heilig lichaam was geheel verteerd, maar, o wonder! te midden der dorre doodsbeenderen, zag men de tong van den roem-vollen geloofsprediker zoo volkomen rood en ongeschonden, als in de dagen, waarop zij aan de kinderen der menschen de goddelijke leer verkondigde. Bij het aanschouwen van dit wonder, ontwelden aan aller oogen tranen van liefde en aandoening. De H. Bonaventura hield niet op, die tong, dat leerzaam werktuig van den H. Geest te aanstaren. Hij nam haar in zijne handen, vereerde haar vurig, en riep in de teederste be-woordigen aldus uit: «O gezegende tong, die steeds Gods lof verkondigdet en anderen leerdet, God te prijzen; thans blijkt het, hoe verheven gij zijt voor God.quot;
O zegenrijke tong, die zongt den lof
En ook denzelfden lof den menschen [placht' te leeren, Wij zien thans zonneklaar, door zulk een
Op welk een hoogen trap gij in Gods
Ander gebed voor het beeld van den H. Antonius.
Wees gegroet, oH. Antonius, witte lelie der zuiverheid, glorie en sieraad der Kerk. Wees gegroet, o H. Antonius, hoogverheven Cherubijn, en in liefde ontstoken Seraphijn. Ik groet en vereer U uit den grond mijns harten, en wensch U geluk
79
met de bizondere gaven, waarmede de goedertieren God U zoo mild heeft bevoorrecht. O liefdevolle H. Antonius, in ootmoedigheid des harten kom ik voor uwe voeten nederknielen, dewijl gij nog niemand ongetroost hebt gelaten. Met groot vertrouwen kom ook ik U mijn nood klagen. Met een bedroefd, doch vertrouw-vol hart, staar ik mv beeld aan, en richt in den geest mijne oogen tot U ten hemel. Ach, zie welwillend op mij neer, en laat uw hart bewegen door medelijden. Ik bid U, om uwe liefde tot het zoete kindje Jesus, dat gij op uwe armen draagt, wil hem mijn nood bloot leggen, en mij bij God genade verwerven. O, hoe gemakkelijk kunt gij mij ter hulp komen, H. Antonius, en met één zucht dc vervulling mijner wenschen van Christus erlangen. Want, daar Hij U, toen gij nog op aarde leefdet, zoozeer beminde, dat Hij U niet slechts als kind verscheen, maar zich ook in uwe armen liet dragen, zal Hij U thans, nu Gij in den hemel met Hem vcreenigd zijt, nog veel meer beminnen, eeren en ver-hooren. Gelijk men bij uw beeld U met het kindje Jesus vereenigd vindt, zoo ook zij' gij» Jesus en Antonius, als twee minnende harten in alle eeuwigheid verbonden. Ik groet U daarom, Jesus en Antonius,
80
vereer en loof U beiden, in liefde vereenigd, en bid U, weest mij genadig en ontsteekt mijn hart in liefde en godsvrucht tot U. O Jesus, ik smeek U ter wille van uwen vriend Antonius. O Antonius, ik bid U door de verdiensten van uwen beminden Jesus. O Jesus en Antonius, ik bid U ter wille uwer liefde en de innige vereeniging uwer harten, neemt mij als getrouwe vriend in uw gezelschap op, voor tijd en eeuwigheid. Ik beveel U mijne ziel aan, schenk U mijn hart, en geef mij geheel aan U over. Amen.
Gebed om verloren zaken terug te vinden.
H. Antonius, hoe groot en sterk is in U de genade en de kracht Gods ; hoevelen hebt gij reeds liefderijk geholpen, vooral, wanneer zij U baden, om verloren zaken terug te vinden. Zie, op dit oogenblik kom ook ik ootmoedigU bidden; geef, dat ook ik, onwaardige, uwe hulp en troost ondervinde. Ik weet, dat het lieve kindje Jesus op uwe armen, U geen enkele bede zal weigeren. Daarom beveel ik U, hetgeen ik verloren heb ;ian, opdat ik, door uw toedoen, weder in het bezit daarvan gerake, en mij over uwe bescherming en liefde moge verheugen. Amen.
van de godsvrucht der negen Dinsdagen,
ter eere van den H. Antonius van Padua.
De H. Antonius stierf op eenen Vrijdag' doch wegens onderscheiden moeilijkheden» welke zich tijdens de teraardebestelling zijns lichaams voordeden, en de tallooze wonderen, die bij het lijk plaats grepen, was men genoodzaakt de begrafenis uit te stellen; deze geschiedde eerst Dinsdags den 17 Juni 1231. Dien dag echter volgden talrijker en teffender mirakelen dan te voren. Uit dankbaarheid en liefde wijdde het volk den Dinsdag aan de godrvrucht en vereering van den H. Antonius, die door God op zulk een uitstekende wijze was verheerlijkt. Bij voorkeur werd Dinsdags het graf des heiligen bezocht, en algemeen heerschte te Padua de meening, dat men op dien dag alle genaden van God door zijne voorspraak kon bekomen. Deze godsvrucht werd in het jaar 1617 op buitengewone wijze bekrachtigd, doordien de H. Antonius te Bologna aan eene aanzienlijke dame, welke hem dringend om een bizondere genade smeekte, des nachts verscheen, en de volgende woorden tot haar sprak; »Bezoek
6
82
gedurende negen Dinsdagen mij beeld in de kerk van den H. Franciscus, en gij zult verhoord worden.quot; De godvruchtige vrouw volgde stipt het voorschrift van den heilige, en verwierf, hetgeen zij zoo vurig verlangd had.
De Minderbroeders beijverden zich, deze wonderbare gebeurtenis en de godsvrucht der negen Dinsdagen algemeen te verspreiden ; en gansch Italië benevens vele andere landen brachten haar weldra in beoefening.
Hoe aangenaam deze godvruchtige oefening aan God en den H Antonius zijn, bewijzen de ontelbare wonderen, genaden en weldaden, waarmede God ze heeft bekrachtigd. Er is wel bijna niemand gevonden, die deze oefening van godsvrucht met levendig geloof en standvastig vertrouwen ondernomen heeft, zonder de verlangde genade of eene veel grooter gunst te hebben verworven. Bij deze godsvrucht nu behoort men het volgende in acht te nemen:
1. Men vereert den H. Antonius gedurende negen achtereenvolgende Dinsdagen in eene kerk van de orde der Franciscanen, door het bijwonen van eene of meerdere heilige missen, alsook door passende gebeden, waartoe men naar verkiezing de volgende kan bezigen.
2. lederen Dinsdag nadert men met veel
83
godsvrucht tot het H. Sacrament der biecht en des Altaars. Het ontvangen dier heilige Sacramenten wordt wel is waar niet iederen Dinsdag gevorderd, doch dit is slechts aan te raden, opdat men in staat van genade zij en aldus eerder verhoord worde.
3. Op plaatsen, waar geen ordekerken van den H. Franciscus bestaan, kan men deze godsvrucht in eeiie andere kerk, of zelfs te huis voor een beeld van den heilige met vrucht verrichten.
4. Als men de begonnen oefening wegens gewichtige tusschenkomende omstandigheden, onderbreken moet, kan men ze later vervolgen en op de dagen, die men beschikbaar heeft, doorzetten.
5. Mocht ervoor of na een dezer Dinsdagen een groote feestdag invallen, kan men op denzelven de heilige Sacramenten ontvangen, doch op Dinsdag de godsdienstige oefening houden.
6. Alwie uit deze devotie wezenlijke vruchten wil trekken, beijvere zich met de meeste zorg, de deugden van den heilige nauwkeurig na te volgen; want de ware vereering der heiligen bestaat in de navolging hunner deugden, gelijk de H. Augusli-nus zegt. (Serm. 47 de S. S.)
De voor deze oefeningen verleende aflaten zijn:
84
1. Alle geloovigen, die op een der negen Dinsdagen, welke het feest des hei-]igen(13Juni) onmiddellijk voorafgaan, eene kerk der Minderbroeders bezoeken en de gewone voorwaarden, aan den aflaat verbonden, vervullen, kunnen een vollen aflaat verdienen. (Benedict. XIV 7 Mei 1751.)
2. Op ieder anderen Dinsdag des jaars een aflaat van zeven jaren en zeven quadra-genen. (Benedict. XIV. 7 Mei 1751.)
3. Vollen aflaat voor iederen Dinsdag, als men bij uitstelling van het Allerheiligste, een Franciscaner ordekerk bezoekt en verder de gewone voorwaarden van den aflaat vervult. (Clemens XIII 28 Maart 1763. — Clemens XIV 25 Mei 1770.)
Bizondere gebeden voor elk der negen Dinsdagen.
JpERSTE piNSDAG.
O, glorierijke H. Antonius, verheven minnaar van Jesus Christus, die door de kracht van het heilig Kindje, dat gij op uwe armen draagt, zoovele dooden tot het leven hebt opgewekt, heb medelijden met zooveel zielen, die door zware zonden het leven der genade hebben verloren. Verlos hen uit de slavernij des duivels en zorg, dat zij weder genade erlangen;
85
want deze is het, die den mensch ■verwijdert van de genegenheden tot het aard-sche, hem ten hemel leidt en hem van een slaaf des vleesches, gelijk hij te voren was, tot een waar geestelijk wezen maakt. O, getrouwe voorspreker en beschermer, al mijne hoop, al mijn vertrouwen stel ik op U, al mijne bekommeringen en ellende werp ik in den schoot uwer ontferming. Gij, o groote heilige, zijt mijne vreugde en geluk ; gij zijt het voorwerp en het doel mijns verlangens, de troost mijner ziel; gij zijt geheel mijn toevlucht. Ik kan derhalve niets anders doen, dan U door mijn gebed, mijne zuchten en tranen smeeken, een gelukzaligen dood voor mij te verkrijgen en mij te behoeden tegen de rampen en gevaren, welke mij ieder oogenblik bedreigen. Verwerf mij dan door uwe voorbede, o groote heilige, een goed uiteinde, een gelukkigen overgang van deze wereld naar den hemel. Wees mijner gedachtig en voer mij op den weg der gerechtigheid, welke tot het hemelsch verblijf geleidt.Beschenn en bewaar deziel van uwen dienaar (dienares), die aan zooveel gevaren van dit vergankelijk leven is blootgesteld. Stem den God, dien gij op uwe armen houdt, gunstig voor mij, opdat ik hier op aarde altijd met Jesus leve, en in den hemel hem eeuwig aanbidde en love. Amen.
86
Zeker Marcoald, in de omgeving van Padua woonachtig, had een vrouw met name Gillia, welke ten gevolge eener tienjarige ziekte aan het been, lam en zoo machteloos was geworden, dat zij zich ter nauwernood met krukken kon bewegen. Toen het gerucht der bij den dood des H. Antonius gebeurde wonderen hem ter oore was gekomen, had de vrome man sterk vertrouwen, dat zijne vrouw zou genezen. Hij voerde haar op een paard naar Padua en liet haar de kerk binnen brengen bij het graf van den heilige. De godvreezende Gillia bad vurig en werd genezen. Het been werd even recht als weleer, en zij keerde, de goedheid en macht van den Wonderdoener verheerlijkende, te voet huiswaarts. Missaglia 191. — Bolland. — Pollent. Waddingh.
quot;JTWEKDE J)INSDAG.
O roemvolle H. Antonius, Seraphijn der goddelijke liefde, helder schijnend licht der kerk, die ontelbaren menschen, in de duisternis van misdaden en ongeloof, met den weg der waarheid tevens den weg des hemels hebt aangewezen, hun de zalige boetvaardigheid opleggende, verkrijg, bid
87
ik U voor alle goedgeloovige christenen de volharding in het geloof tot het einde toe; voor alle ongeloovigen een oprechte bekeering en voor alle zondaren een heilzame levensverbetering. O groote heilige, U vertrouw ik het heil en leven mijner ziel. Ik geef mijzelven en al wat in mij is in uwe handen, opdat gij mij den waren weg aanduidt. Verbreek de hardnekkigheid mijner ziel; maak, dat mijn hart zich enkel tot God wende en in hem beruste. Leer mij alles, wat op aarde is, gering schatten, de eerzucht te vermijden, al het aardsche te verachten, doch alleen de hemelsche goederen te zoeken en in die zaken smaak te vinden, welke de eeuwigheid betreffen. Vernietig in mij die ongeregelde neiging, welke mij aan mijzelven hecht en mij steeds tot zinnelijkheid en aardsch genot aanspoort. O goede heilige, wees de vriend mijner ziel; lt;'; rom zal uw naam verheven worden; mijne daarentegen in vergetelheid geraktï. ; uwe, niet mijne werken zulleu verheerlijkt worden en alle menschen zullen uwe grootheid loven en prijzen. Amen.
In den jare 1682 had Judith Bianca te Napels hevige smart te verduren van eene
88
allerpijnlijkste en afzichtelijke verzwering. Hierbij kwam dat een stinkende etter haar uit neus en mond vloeide. Na alle mensche-lijke hulpmiddelen te hebben aangewend, nam zij haren toevlucht tot den H. An-tonius en begon de oefening der negen Dinsdagen. Bij het aanbreken der tweede week, ontwaarde zij, onder het gebed, in den mond een afgestooten vleeschachtig gezwel, wat de oorzaak was harer kwaal. Van af dat oogenbiik verdween de verzwering en kon zij don H. Antonius voor eene volkomene genezing bedanken.
Pianzola 85.
JDèrde JDinsdag.
O groote H. Antonius, voortreffelijke en getrouwe vriend van Jesus, die door den aanbiddelijken Heiland, bij uitnemendheid zijt uitverkoren, om een schrik te zijn voor den booze, ik bid U, bewaar mij voor de doodzonde, welke volgens de H. Schrift de ware booze geest en de gruwzame tiran onze ziel is. Ontferm U mijner, o groote heilige, en bescherm mij door uwe voorspraak tegen dit helsch gedrocht, dat mij wil berooven van de genade mijns beminden Jesus', en mij aan den eeuwigen dood zou schuldig maken. Beschaam thans nog, o machtige H. Antonius, dien oproerigen
89
en gevaarlijken geest, die er slechts op bedacht is, hoe hij mijn ziel door zijn dui-velsche ingevingen ten verderve zal richten. Verdedig mij tegen de aanvallen van dien helschen draak, en maak, dat ik, door U geholpen, moge zegevieren over die duistere machten. Gij weet wel, dat ik genade en zelfs krachtige genade noodig heb, om haar te weerstaan en de natuurlijke genegenheden te overwinnen, welke van onze eerste jaren af, altijd ten kwade willen. Deel mij de genade mede, welke voor het heil mijner ziel zoo noodzakelijk is, opdat ik de booze neigingen mijner bedorven natuur, welke mij tot zonden en het verderf aanzetten, overwinne. Ondersteun mij en ontsteek in mijn hart het vuur der liefde, want ik gevoel de heerschappij der zonde, welke strijd voert tegen het gezag van mijnen geest, waarbij ik niet zelden, als zij mij verleidt, hetzin-nt lijke na te jagen, gevangen word genomen. O spit-gel van geduld, o volmaakt voorbeeld van deugd, begunstig ons met uwe weldaden in de ellenden en den druk, waarmede wij ons helaas overladen gevoelen, en verkrijg ons van het kindje Jesus, dat op uwe armen rust, de genade, allen tegenspoed, die ons ontmoet, met geduld te verdragen, opdat, wij hier op aarde.
90
ons kruis geduldig gedragen hebbende, ook eens in den hemel de eeuwige vreugde mogen genieten. Amen.
Een Poolsch edelman (hertog^ te Padua aangekomen, begaf zich met zijn gevolg naar S. Prosdocimo, en terwijl hij achter langs de kerk van den H. Antonius kwam, vroeg hij, wat dat voor een gebouw was. Dat is, zeide men hem, de kerk van den H. Antonius, patroon dezer stad. Iemand van zijn gevolg dit hoorende, wilde den geestige spelen, en sprak op spottenden toon: »Is het die Antonius, ter eere van wien de varkens een bel om den nek dragen ?quot; Doch ternauwernood had hij dit gezegd, of zijn mond spleet van het eene oor tot het andere open en verdorde zijn arm, waarmede hij de kerk aanwees. De H. Antonius strafte aldus op het zelfde oogenblik de vermetelheid van zijn ongelukkigen beleediger. De hertog, die het smadend gezegde niet gehoord had, waarmede die goddelooze den heilige bespotte, vroeg zijn zoon, wat er gebeurd was. De toedracht der zaak vernemende, wekte hij den ongelukkige tot berouw op over zijne heiligschennende spotternij.
91
en spoorde hem aan, naar de kerk te gaan, om den heilige vergiffenis te smee-ken. De gestrafte volgde dien raad, en de H. Antonius vergaf hem de beleediging, schonk hem niet alleen zijn vorigen toestand terug, maar verwierf hem tevens de genade van een oprechte bekeering.
Boll. Azevedo, 168.
yiERDE plNSDAG.
O, wonderbare H. Antonius, die den zieken zoo dikwijls de gezondheid hebt teruggeschonken, en dengenen verkwikking, hebt verleend, die in zwakheid zoowel naar lichaam als ziel tot U zuchtten, ik smeek U dringend, wil toch mijn ziel van alle hare wonden heelen, en de genade des H. Geestes in mijn hart versterken, om het meer en meer met het vuur uwer liefde te ontsteken. Verkrijg mij, o groote heilige, den zegen des hemels, kracht iu geloof en hoop, alsmede vergeving voor mijne nalatigheden. Draag aan de goddelijke rechtvaardigheid dit nederig gebed op : Ik heb gezondigd, o Heer, ik heb gezondigd. Ik bid U om vergiffenis, o mijn God. O Vader der barmhartigheid en God aller vertroosting, vergeef mij door uwe oneindige goedertierenheid I O H. Antonius, zorg, dat
92
deze bede mijns harten doordringe tot den troon der goddelijke barmhartigheid, opdat de liefderijke Zaligmaker, die mij door zijn dierbaar bloed verlost heeft, haar aan den eeuwigen Vader opdrage, ten einde vergiffenis der zonden, bevrijding der kwalen, die mij kwellen, en de eeuwige heerlijkheid te bekomen, welke gij in den hemel bezit. Amen.
Er leefde te Perpignan een man van onberispelijk gedrag, die een groote godsvrucht koesterde jegens den H. Antonius. Zijne vijanden slaagden er in, hem, door bemiddeling van valsche getuigen, wegens een vreeselijke misdaad te beschuldigen. Voor het gerecht gebracht, werd hij schuldig verklaard, en ter dood veroordeeld. In de gevangenis hield hij niet op, zich aan zijn heiligen beschermer aan te bevelen, en riep zijn hulp nog des te meer in, toen men hem naar het schavot leidde. Eensklaps verscheen de heilige te midden der gerechtsdienaars, verbrak de boeien van den onschuldige, en bracht hern ten aanschouwe van het gansche volk in eene kapel, waar de treurige stoet juist voorbij kwam. Bij dit schouwspel.
93
roepen alle aanwezigen als uit een mond, dat de veroordeelde onschuldig is. Als dit feit den koning van Arragon ter oore kwam, liet hij den gevangene niet slechts vrij, maar stelde hem schadeloos voor hetgeen hij had ondergaan, en herstelde hem plechtig in zijne eer. Eene te dier stede bewaarde schilderij vereeuwigt de herinnering aan dit heugelijk voorval.
Boll. Miss. Azevedo 13 Juni. Leven van den II. Antonius.
yiJFDE JhNSDAG.
O roemrijke H. Antonius, moedige bequot; strijder der ongeloovigen, die meermalen de boeien hebt verbroken van hen, die onder tiranie van vorsten zuchtten. Ik bid U, verbreek de banden der zonden en booze neigingen, die mijne ziel kwellen. Ik smeek U, groote heilige, verhoor dit ootmoedig gebed, dat ik voor uw altaar verricht. Bekom mij door uwe voorspraak een deugdzaam leven, ware zelfkennis, volmaakte versterving mijner zinnen en een volkomen ovei winning in alle bekoringen. Ontsteek in mijn hart het vuur der goddelijke liefde. Weiger mij uwen bijstand niet, als mijn ziel van het lichaam zal scheiden. Sterk mij in dat oogenblik tegen
94
den vijand mijns heils. Kom mij te hulp in die bange uren, en verzoen mij met God, opdat Hij mij mijne zonden vergeve en ik de H. Drievuldigheid, in het gezelschap der gelukzaligen, immer moge loven en verheerlijken.
Kom o H. Geest, vervul mij met uwe vertroosting, opdat mijne ziel niet in zwakheid vervalle. Laat mij, o God, in uwe oogen genade vinden, die mij geleide en onophoudelijk aanspore, om goede werken te verrichten, door Jesus Christus uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in eenheid des H. Geestes in eeuwigheid. Amen.
Zekere Antonius, die in de nabijheid van Padua was geboren, had ten gevolge eener beroerte het gebruik van den linker arm verloren. Tot overmaat van ramp werd hij van diefstal beschuldigd en voor de rechtbank gedaagd, God liet hem deze vernedering slechts ondergaan, om hem daarna te verheffen. Gevankelijk voor de rechters gebracht, begon hij met luider stem en een levend vertrouwen te bidden ; »H. Antonius, sprak hij, geef dat, indien ik schuldig ben, mij hier ten aanzien van een ieder, hetzelfde gebrek aan mijn
95
rechter arm overkome, als wat ik aan mijn linker ondervind; dit zal mij voor immer in de onmogelijkheid stellen te stelen : — ben ik echter onschuldig, sta mij dan daarentegen toe, dat ik in tegenwoordigheid der rechters van mijn gebrek geneze !quot; Nauwelijks was dit gebed geëindigd, of hij kreeg het gebruik van zijn linker arm terug. Volkomen genezen, werd hij in 't bijzijn van elk verlost van zijn kwaal en ontheven van de misdaad, die men hem ten laste legde.
Leven van den II. Antonius. Boll. Miss. Azevedo.
^ESDE piNSDAG.
O mijn God, oorsprong van barmhartigheid, Gij hebt aan mij gedacht, toen ik U verlaten had. Geef dat ik immer aan U en uwe geboden denke. O eenige sterkte mijner ziel, maak haar door uwe volkomen reinheid altijd vrij van aardsche begeerten. Dat is het doel mijner hoop ; zonder U is er geen ware en rechtmatige vreugde te verwachten. Toon mij door de verdiensten van uwen getrouwen dienaar, Antonius, uwe goddelijke barmhartigheid. Verbeter, o Heer, in mij wat onvolmaakt is.
96
O groote H. Antonius, die vele zieken hebt genezen, aan menigeen het gezicht, het gehoor en de spraak hebt terug geschonken, genees door uwe voorspraak alle ziekten mijner ziel en ongeregelde begeerten ; heersch over mijne tong, opdat ik ze niet tegen de eer van God misbruike of tegen den evennaaste, dien God mij bevolen heeft te beminnen. O, hoe dikwijls klopt de lieve Jesus aan de deur mijns harten, en wil Hij mij in zijnen dienst aannemen, mij tot waakzaamheid en overweging der eeuwige waarheden aanmanende, terwijl ik mij bezig houd met datgene, wat als een schaduw voorbijgaat! Maak dat de goddelijke ingevingen tot mij doordringen en wil toch verhoeden, dat ik de verlokkende stem mijner zinnelijkheid volge. O wonderbare heilige, die door eene bizondere genade Gods, zooveel verloren zaken terugbrengt, maak dat ik de genade Gods en de rust mijner ziel wedervinde, welke ik ongelukkiger wijze door de zonden heb verloren, en wat mij meer dan eenig ander verlies leed doet. Amen.
In de nabijheid van het klooster, genaamd Monte-Paolo, staat een kapel, toegewijd aan den H. Antonius, opgericht
97
als een bewijs van dankbaarheid voor het wonder, dat wij gaan verhalen. Zekere Jacobus Paganelli van Ravenna was doo-delijk ziek, en de geneesheeren wanhoopten aan zijn behoud. Zijne bloedverwanten, die hem geen oogenblik verlieten en over zijn toestand in de grootste onrust verkeerden, zagen dat hij eensklaps kalm werd en een zucht liet. Eenige oogenblik-ken daarna ontwaakte hij en wierp zich uit het bed, roepende: Tolle grabatum tuum et ambula: neem uw bed op en wandel. De aanwezigen dachten, dat hij in ijlenden toestand verkeerde, doch Jacobus hield vol dat hij genezen was. Hij had gedroomd, dat hij voor de reliquie-kast van den H. Antonius stond, en ofschoon hij die nooit had aanschouwd, gaf hij er niettemin een heel nauwkeurige beschrijving van. Terwijl hij zich aldaar bevond, had de heilige hem geboden, zijn bed op te nemen en te wandelen, gelijk men hem zoo even had hooren roepen, en hij zich op eens genezen gevoelde. Over dit wonder getroffen, deed hij de belofte, tot het einde zijns levens kleederen te zullen dragen, van dezelfde kleur als dat van den H. Antonius, en een kapel te zijner eer te bouwen. Hij vervulde die
7
belofte, vereeuwigde de wonderbare genezing door een opschrift, en leefde daarna nog tien jaren,
Revende pinsdag.
Ik nader tot uwen troon, o onsterfelijken Koning der heerlijkheid, ofschoon ik aan stof en asch gelijk ben. Uwe zoo milde goedheid schenkt mij moed, om voor uw aangezicht te verschijnen en U mijn hart uit te storten. Alles wat mij aangaande deugdzaamheid is geleerd, wil ik in uwe dienst aanwenden. O mijn Heer en mijn God, geef ons de genade, alleen op U onze hoop te vestigen en ons onder uwe vleugelen verborgen te houden. Bescherm ons tegen alle vijanden, wek ons uit onze traagheid op. Dat de gedachte aan U in ons werke, dat zij ons opwekke en ont-steke, opdat wij uwe zoetheid smaken en onze harten tot U opheffen. Schenk mij U zelven, o mijn God, want ik bemin U. En geff, dat, dewijl ik U niet genoeg lief heb, ik U meer en meerbeminne zonder ooit van U te scheiden. Ik weet en erken, dat ik zonder U overal niets dan ellende en rampspoed aantref. Derhalve stel ik al mijne bezorgdheid in uwe handen, o Heer,
99
opdat ik leve en uwe geboden onderhoude. Gij kent mijne onwetendheid en zwakheid; onderricht en genees mij.
O H. Antonius, heilige vriend en dienaar Gods, leer mij den weg des hemels; geef dat ik de voetstappen volge van mijn Verlosser, Jesus Christus; wees mij een getrouwe gids; verlicht mij in de duisternissen van dit stervelijk leven; wees mijn helper in alle gevaren naar lichaam en ziel; toon mij wat ik doen en vermijden moet tot eer van God en het heil mijner ziel. Verlaat mij niet, o groote heilige. Gaarne wil ik onder uwe lading leven en sterven Amen.
De oorspronkelijke schilderijen, die den II. Antonius voorstellen brengen den indruk te weeg van den diepen ootmoed, die hem bezielde. De schilderij van Giotto, welke aan den linker kant van het hoofdaltaar zijner kerk hangt, legt getuigenis af dier nederigheid en verspreidt te gelijk den roem, als loon aan deze deugd verbonden. In het jaar 1749 barstte er in do kapel van den H. Antonius een hevige brand uit, en alles, wat zich daarin bevond, werd een prooi der vlammen. Alleen de schilderij van Giotto werd door
100
het vuur gespaard, en behield al haar luisler, zonder zelfs door den rook te worden beschadigd. Dit wonder maakte haar nog meer vereerenswaardig en men smaakt een altijd nieuw genot, daarin de (rekken van den heilige te aanschouwen.
Azevcdo. Leven van den H. Antonius.
^.CHTSTE piNSDAG.
Ik dank U, o mijn God, dat Gij in uwe almachtige goedheid de wereld hebt geschapen en haar door uwe wonderbare wijsheid bestiert. Ik dank U mijn God, dat Gij alleen mijn gansche vreugd en hoop uitmaakt. Ik dank U voor alle uwe gaven en voornamelijk hiervoor, dat Gij mij zoo menigmaal mijne zonden vergeven hebt. Dat de hemel U love, en de aarde uwe macht verkondige, o oorsprong aller genade en goedertierenheid I Hoe dikwijls heb ik mij van U afgewend en mij tot de ijdele wereld begeven, terwijl ik den weg uwer geboden verliet 1 O hoe billijk is het, dat ikTJ bemin, U dank betuig en uwe verheven majesteit onophoudelijk, wegens hare oneindige barmhaitigheid love, daar deze mij uit al mijne dwalingen heeft geholpen. O mijn God, die mijne schreden kent.
101
ontferm U mijner en gewaardig U, mijne, door dezonden verzwakte, ziel te versterken.
O roemvolle H. Antonius, medelijdende vertrooster der bedroefden,die den bedrukten zoo dikwijls in hunnen nood te hulp komt, verlaat mij niet; ondersteun de armoede mijner ziel. Ongeduld, achterdocht en booze oordeelvellingen vervoeren mijne ziel, sporen mij tot wraak aan en tot vernedering van anderen; niet licht vergeef ik beleedigingen en erbarm mij niet over mijnen naaste. Dat God zich door U, o groote Heilige ontferme over mijne ellende en mij helpe tot eene oprechte bekeering. Geef, dat ik getroffen worde door de pijlen der goddelijke liefde, en het genot der wereld met hare ijdele genoegens vermijde. Dat de genade mijne zwakheid versterke en mijn leven voor ongevallen behoede. Dat de allerheiligste barmhartigheid mij bijsta en mijn verlangen vei vuile, door den overvloed uwer verdiensten. Maak, dat ik van den weg der deugd nimmer afwijke, opdat ik eens in uw gezelschap den drieëenigen God eeuwig prijze en love. Amen.
Een luthersch protestant uit Saxen, Henri Hinez genaamd, was in het bezit
102
van een schilderij, waarop de H. Antonius stond afgebeeld, en welke hij uit minachting, omgekeerd aan den muur zijner kamer had hangen. Eenige katholieken merkten hem zulks op, en draaiden haar in zijn bijzijn om ; doch zoodra waren zij niet verdwenen, of de man keerde ze opnieuw om, zeggende: »Als ze zich van zelf omdraait, word ik katholiek.quot; Dit was een soort van tegenstand, welke hij bood aan zijne inwendige wroegingen. Doch verbeeld u zijne verslagenheid, toen weinige dagen later, het portret zich niet slechts van zelf omwendde, maar zich van den muur onthechtte en in de lucht bleef hangen. Niettegenstaande dit geval en de vrees, welke hij er door ondervond, volbracht hij echter zijn belofte, om de dwalingaf te zweren, geenszins. Hij meende, dat lange reizen zijn gemoedsbezwaren zouden afleiden; doch waarheen hij ook trok, de knaging en kwelling des gewetens kon hij niet ontkomen; integendeel zij verergerden. Nadat hij onderscheiden ver afgelegen streken had bezocht, kwam hij in Italië, en nam in Toscane dienst. Meer dan ooit door inwendige beroeringen geteisterd, bevond hij zich eens tc; Porto-Ferrajo, en hoorde toevallig den eerwaarden bisschop van Massa, Monsei-
103
gneur Paul Pecci preeken. Alsdan zwoer hij door tusschenkomst van den H. An-tonius, de dwaling af, om het katholicisme te omhelzen. Verder leefde hij als oprecht christen, voelde zich tot den geestelijken stand geroepen, trad in de orde der Conventueelen, onder den naam van broeder Antonius-Paulus, en stierf eindelijk als een volmaakt kloosterling.
Boll. Azevclo. ig6
regende Pinsdag.
O mijn aanbiddelijke Jesus, die alleen uit eigen kracht wonderwerken verricht en U toch wonderbaar wilt toonen in uwe heiligen, daar Gij hun de gave mededeelt, wonderen te doen, om of wel uwe goddelijke macht in hen te laten schitteren, of om door hunne bemiddeling uwe weldaden aan de wereld te schenken. Ik ellendig schepsel, aanbid U met diepen ootmoed; ik dank U met de meest erkentelijkheid voor de bizondere gunsten en genaden, waarmede .Gij uwen trouwen dienaar, den H. Antonius van Padua, hebt verrijkt. Bij de beschouwing van zooveel groote voorrechten, die Gij hem verleent, bid ik uwe goddelijke barmhartigheid, schenk door zijne voorspraak en verdiensten, aan allen,
104
die zich niet godsvrucht tot hem wenden, het leven der genade; zoo zij zich in dwaling bevinden, het licht der waarheid; als zij in onrust en verdriet verkecren, troost; indien zij ziek zijn, de gezondheid; hebben zij hunne goederen verloren, dat zij ze terugvinden. Ik smeek uwe goddelijke majesteit dringend, laat ons in al onze noodwendigheden de gunstige uitwerking zijner voorspraak ondervinden, opdat wij uwe barmhartigheid eeuwig mogen prijzen. Ik aanbid U, o almacht des Vaders; U aanbid ik, o wijsheid des Zoons; ik breng U de hulde der aanbidding, o liefde van den H. Geest. In alle nederigheid dank ikU, o allerheiligste Drievuldigheid, voor al het goede, mij ooit bewezen, en bid U ten zeerste, wil mij de gunst, waarnaar ik vol betrouwen verlang, genadig verleenen, mij nimmer verlaten in mijnen nood, maar door de verdiensten en voorspraak van mijnen beschermer Antonius, mij goedgunstig verhooren. Amen.
Te Trente liet een ridder zijn kostbaren ling, dien hij aan den vinger droeg in een meer vallen. Vol spijt over dit verlies, begeeft hij zich naar Padua, laat er
105
ter eere van den H. Antonius een zingende mis opdragen, en koml middellerwijl op de markt. D.iar valt zijn oog op eevi keu-rigen visch, dien hij koopt, om hem aan paters Franciscanen ten geschenk ete doen; dit alles met het inzicht om zijn ring terug te vinden. En, o wonder! Bij het opensnijden van den visch vinden de kloosterlingen in de ingewanden het vermiste kostbaar kleinood, jr Onverwijld bracht men het den ridder terug, die geheel verwonderd, luide den roem des H. Antonius verkondigde. B0'!.
Sluitgebed na afloop van de oefening der negen Dinsdagen.
O heilige Antonius, getrouwe voorspreker, met Gods genade en onder uwe bescherming, heb ik de godvruchtige oeienin-gen, welke gij zeli hebt aanbevolen, geëindigd. Wel was ik van goeden wil, om alles te doen, wat tot uwe verheerlijking kon bijdragen ; maar gij kent mijne zwakheid en nietigheid, en weet, hoe gering mijne godsvrucht is; vergoed derhalve hetgeen daaraan ontbreekt, offer uwe verdiensten en goede werken voor mij op, en geef, dat ik onwaardige, genade en verhooring vinde. Amen.
(Dornofgiitgcu doou icdcucii dng clcr mnniul.
Over het Geloof.
De geopenbaarde waarheden vast en zonder twijfel gelooven, ze tegtn hare bestrijders verdedigen, aan anderen ze leeren, de wankelenden in het geloof sterken en nauwkeurig naar de voorschriften des ge-loofs leven, dit zijn de zekerste bewijzen, dat het geloof levendig is in ons.
De H. Antonius beoefende deze deugd op heldhaftige wijze. Hij brandde van verlangen om zijn heilig geloof te belijden en deszelfs waarheden met zijn bloed te bezegelen. Van daar zijn verlangen naar het martelaarschap, die plechtige getuigenis van een krachtvol geloof, dat alle andere in krachtdadigheid overtreft. Dewijl hem echter deze troost was ontzegd, bevestigde hij de waarheden van het H. geloof zooveel het zijn woord vermocht, en verdedigde hij haar in geleerde geschriften. Het bij de volkeren eenigermate insluimerend geloof werd door de prediking var. Antonius tot een nieuw leven opgewekt en door zijne wonderen bekrachtigd. Hij
107
beschaamt de ketters en brengt hen tot zwijgen. Paus Gregorius IX verleent hem daarvoor den eeretitel van een licht en voortreffelijk leeraar der H. Kerk.
Vergelijken wij nu ons geloof met dat van den H. Antonius. Het geloof is eene gave Gods, welke wij eehter door den omgang met verdwaalden en ongeloovigen en het lezen van godsdienstelooze geschriften, helaas ook wederom kunnen verliezen , en hoe dikwerf geschiedt dit in onze dagen. Het is derhalve onze plicht zulke verder-felijken lectuur als gift te vermijden. Het geloof moet in ons vermeerderd worden door het lezen van goede boeken en het aanhooren van Godswoord: »Het geloof komt van het aanhooren.quot; — Wonen wij ijverig de predikatie bij ?
Ook moet het geloof door ons verspreid worden. Het is ons niet gegeven, hetzelve van den Stoel der waarheid te verkondigen of schriftelijk te verdedigen; doch aan gelegenheden ontbreekt het ons niet, om, indien hel in ons bijzijn wordt aangerand, het zonder schroom te verdedigen. — Kunnen wij het evenwel ook niet in onze handelingen doen uitkomen ? Het geloof zonder de werken is dood en zal ons daarom, als wij in gebreke blijven, nog schuldiger maken voor God. Hoe is het mogelijk.
108
dat ik aan de H. Kerk geloof en haar desniettemin weiger te gehoorzamen ? Hoe kan ik aan de alomtegenwoordigheid Gods gelooven en daarbij voor zijn aanschijn zondigen ? Vermeerder, o Heer, in ons het geloof. O, verlevendig het in mijn ziel door de voorspraak van de H. Antonius.
Wonder.
Op zekeren Dinsdag waren eenige maaiers aan het werken. Tijdens het rustuur werd een hunner, die niets at, hierover door een soort opzichter van het werkvolk aangesproken. Ue man antwoordde, dat hij vastte ter eere van den H. Antonius. Er behoefde, zooals men licht begrijpt, weinig meer aan worden toegevoegd, of hij werd het mikpunt van allerlei dolzinnige uitdrukkingen. «Verbeeldt gij u, sprak de onbeschaamde, dat de heilige veel belang stelt in uw vasten ? Meent ge, dat gij er minder om zult behoeven te werken, en dat er voor u een fortuin uit den hemel zal komen vallen ? ik voor mij vast nooit, omdat maaiers er niet aan gehouden zijn quot; «Handel op uw manier,quot; hernam de godsdienstige dag-looner, »ik weet evengoed als gij, dat wij striktgenomen niet verplicht zijn te vasten; doch het is ook geenszins berispelijk, iets
103
meer te doen, dan men wel moet; daarbij, de verdiensten gaan niet verloren, en door middelen van boetvaardigheid raceten wij onze zaligheid verkrijgen. De pastoor heeft ons zelfs gezegd, dat een glas water, uit menschlievendheid geschonken, zijn loon niet mist, en één ijdcl woord' niet ongestralt zal blijven. Gij echter vreest iiiet. God en den Fl. Antonius door uw taal te beleedigen.quot; De ongelukkige hield niet op met spotten, als plotseling de lucht betrok, en een bliksemstraal hem te midden van het werkvolk dood ter aarde wierp. Dit voorbeeld leerde den overigen maaiers. God en de heiligen te eerbiedigen, de godvruchtige werken van anderen niet in 't belachelijke te trekken of te verhinderen, en bevestigde den vromen arbeider nog meer in zijne devotie tot den H. Antonius. Azevedo
Over de Hoop.
De goede werken, welke wij verrichten vloeien meestal voort uit de christelijke deugd van hoop; want wij verwachten daarbij de toekomstige eeuwige belooning, welke God ons daarvoor beloofd heeft.
110
»Mijn hart, o Godquot; zegt de koninklijke Profeet David, sis ten allen tijde genegen tot de vervulling uwer geboden, in het vooruitzicht der belooning.quot;
Wie meer voor God verricht, hoopt derhalve ook meer. Hoe verdienstelijker de werken zijn, die men doet, des te grooter is ook de beoefening der deugd van hoop.
Antonius hoopte op zulk een glorierijke pbats in den hemel, waarvan de Heiland gesproken heeft. Hij gaf niet toe aan de geringste bevrediging zijner zinnen, maar streefde zonder ophouden naar hoogere volmaaktheid. Ieder oogenblik zijns levens was geheiligd door gebed, boetpleging en godvruchtige overwegingen. Hij trachtte zijne verdiensten voor den hemel te vermeerderen, de woorden des H. Goestes indachtig : »Laat het kleinste deel der gaven Gods niet verloren gaan.quot; De zes en dertig jaren zijns levens waren ook zes en dertig jaren van verdiensten voor het eeuwige leven. Wat nu doen wij voor den hemel ? En toch is ons het aardsch bestaan slechts geschonken, om den hemel te bereiken. Dit kort voorbijgaand leven brengen wij helaas, maar al te dikwijls door in ijdelen ledigang en schuldige onverschilligheid. Als een dwazen zouden wij hem be-
Ill
schouwen, die een gunstige gelegenheid, dip een groot vermogen te verwerven zou laten varen, zonder haar te benuttigen. Handelen wij niet nog veel dwazer, als wij ook slechts één oogenblik, dat ons dienstig kan zijn voor den hemel, nutteloos laten voorbijgaan ? Laat ons toch tenminste evenveel zorg besteden, om hemelsche goederen te verwerven, als wij moeite aanwenden voor aardsch gewin. Maar neen, alles wordt voor dit ellendig leven gedaan en niets geschiedt cr voor den hemel. — Alles voor hel vooi bijgaande leven, niets voor het eeuwige leven.—-Verwachten wij dan na den dood geene vergelding ? -—Wek, o God, mijn ziel op, om door de verdiensten van den H. Antonius, mijne hoop te stellen op de eeuwige goederen.
Wonder.
Dicht bij het klooster der Minderbroeders te Montpellier lag een groote, door tahijke kikvorschen bevolkte, vijver. Hun oorverdoovend gekwaak was den kloosterlingen zeer hinderlijk; want dit geraasch stoorde zoowel de studie als het gebed, en er was niemand, of het verveelde hem tot zelfs den H. Antonius toe. Op zekeren dag ging deze aan d.n kant van het water staan, maakte er een kruisteeken over.
1151
en legde den kikvorschen het stilzwijgen T
op. Dezen gaven hieraan onmiddelijk aar
gehoor, en ofschoon zij zeer menigvuldig des
in getal waren, hoorde men nooit meer bei
hun geluid. Die plaats bewaarde den naam Hi
des heiligen; en nog heden ten dage uit
noemt men haar het meer van den H. nu
Antonius. Men heeft opgemerkt, dat kik- zij
vorschen uit dien vijver in een ander en
water verplaatst, even als alle andere te
beginnen te kwaken, terwijl zij, die er, uit al
welke sloot ook, in worden over gebracht, ht
Miss. Azcv. Leven II. Antonius. hi
Sl
Derde Overweging.
De mensch werd uit liefde geschapen r
en gevoelt dus van zelf de behoefte in 1
zich, om te beminnen; hij bemint ofwel 1
den Schepper of de schepselen. Hoe meer 1 1 de liefde tot het aardsche in hem vermindert,
des te krachtiger ontsteekt de goddelijke liefde zijne ziel. Vergeet hij echter zijn Schepper, dan zal hij zijne liefde, of zich-zelven voorbehouden, of haar op ontee-rende wijze dan de schepselen schenken.
113
De ziel van Antonius was vrij van elke aardsche liefde; hij volbracht het gebod des Heeren: »Gij zult God uwen Heer beminnen,quot; op de meest volmaakte wijze. Hij beminde God uit geheel zijn hart, uit geheel zijne ziel en uit al zijne krachten; niets beminde hij behalve God. Hij verliet zijn Vaderland, zijn vermogen, eer, genot en vrijheid, om in het volle bezit van God te kunnen geraken. God was het doel van al zijn streven, en hij zocht Hem uit gansch het vermogen zijner ziel. Is het nog te verwonderen, dat deze engelachtige heilige, het vuurder liefde, dat hemzelvenverteerde, ook in de harten van anderen kou ontsteken ?
In het klooster Ara Coeli te Rome wordt eene oude schilderij van den H. Antonius bewaard, waarop de heilige met een vlammend hart, als zinnebeeld zijner brandende liefde, staat afgebeeld. God immers overlaadde zijn trouwen dienaar daarvoor met de volheid zijner genade.
Wat kunnen wij beminnen, indien wij God niet beminnen? Het leven misschien dat voorbijvliegt? of de gezondheid, die zoo onbestendig is ? Het geluk is wisselvallig, eer bedriegt en de glorie gaat voorbij. Het menschelijk hart is voor God geschapen en is niet tevreden, alvorens het rust in God.
114
Het onredelijk schepsel zelf is dankbaar voor het goede, dat hem bewezen wordt, en de mensch vergeet de weldaden van zijnen God, die hem heeft geschapen, hem onderhoudt, hem vergiffenis schenkt en hem wil redden? Ach hadden wij God toch lief, dachten wij menigmaal aan Hem, dankten wij Hem voor zijne onuitputtelijke weldaden, vervulden wij zijn heilige geboden met liefde, en onderwierpen wij ons aan zijnen heiligen wil. Laat ons de schepselen slechts in die mate en zoodanig beminnen, als God het ons heeft veroorloofd. Welke bittere verwijtingen en ver-oordeelir.g bereiden wij ons zeiven, als wij ons daartegen verzetten. O H. Antonius, vurige roos van liefde, bid voor ons.
Wonder.
De H. Antonius heeft menigmaal sommige wonderen herhaald ; zoodat men niet zal verwonderd zijn, hier een soortgelijk voorval aan te treffen als te Montpellier gebeurde, toen hij de kikvorschen aan zich deed gehoorzamen en tot zwijgen bracht. Ditmaal greep zulks plaats te Lunel. Terwijl de heilige, als gardiaan van het klooster, zich naar Le Puy op weg begaf, hield hij daar onderweg stand, om te preeken ; doch, aangezien de toehoorders te talrijk
115
waren' dan dat de kerk hen kon bevatten, richtte hij in de open lucht het woord tot hen, gelijk hij dikwerf deed, en wel in de onmiddellijke nabijheid vaneen meer,'dat niet ver van de stad verwijderd lag. Terwijl hij sprak, lieten de kikvorschen zich, als om zijn stem te doen weergalmen, zoo luide hooren, dat der gansche schare hoorcn en zien verging, en zelfs de redenaar geweldig werd gestoord. De H. Antonius hield op, en naar het water gekeerd, zegende hij de kikvorschen, terwijl hij ze het stilzwijgen oplegde. En, o schoo-ne deugd van gehoorzaamheid 1 De woelige kikkers zwegen, zoolang de predikatie des heiligen duurde: eene uitmuntende beweegreden om het volk, dat hem aanhoorde, aan te sporen, hun gedrag naar zijne woorden in te richten.
Azcv. Leven v. d. H. Ant.
Over de naastenliefde.
»Als iemand zegt: ik heb God lief, en zijn broeder haat, hij is een leugenaar.quot; (I Joh. 4. 20). Het eerste gebod luidt; »Gij zult den Heer uwen God liefhebben... Het tweede gebod is hieraan gelijk: jGij
116
zult uwen naaste beminnen gelijk U zeiven. ... Een nieuw gebod geef ik U, dat gij elkander lief hebt, gelijk ik U heb liefgehad.quot;(Joh. 13. 34).
De naastenliefde kenmerkt zich op tweevoudige wijze. De eerste en voortreffelijkste wijze bestaat in den ijver en de zorg voor de ziel des evennaasten; de tweede in de zorg voor de behulpzaamheid bij diens tijdelijke noodwendigheden. De H. Antonius beoefende op beide wijzen de christelijke liefde uit alle zijne krachten. Hij leenigde de smart der armen en gevangenen, die zich in hechtenis bevonden, omdat zij niet bij machte waren hunne schulden te betalen; hij bezocht en verpleegde de zieken, troostte de droefgeestigen, riep vereenigingen in het leven, tot het beoefenen der boetvaardigheid en naastenliefde. Indien zijn menschelijke hulp te kort schoot, dwong zijne liefde hem tot het doen van wonderen. Doch wat zullen wij van zijne brandende liefde voor het zielenheil zeggen ? Om verloren zielen op te zoeken, was geen land hem te uitgestrekt. Wie telt ze, de zondaars, die aan hem hun bekeering te danken hebben?
Laten wij ons ook naar het voorbeeld van den H. Antonius op naastenliefde toeleggen; want de liefde bedekt de me-
117
nigte der zonden. Beminnen wij de armen, die lijdende ledematen van Christus. Helpen wij hen naar best vern.ogen: aalmoezen geven is geld bij God beleggen. Vooral moeten wij de ziel van den naaste beminnen. Wij mogen niet onverschillig blijven bij haar eeuwig verderf. Aan de redding der zielen werkzaam zijn, is deelnemen aan het verlossingswerk des Heeren, en strekt tot eer van God en het heil onzer eigen ziel. Wij kunnen zelfs apostelen worden, indien wij de liefdadige instellingen ondersteunen en bevorderen. Laat ons tot het heil der zielen een weinig van dat geld afzonderen, waarmede wij zoo dikwijls onze zinnelijkheid en ijdelheid najagen en bevredigen.
O H. Antonius, verkondiger des geloofs, verkrijg ons ook de naastenliefde en zielenijver, opdat wij onder de bevorderaars des geloofs mogen gerekend worden.
Wonder,
Als de H. Antonius op zekeren dag, naar zijn klooster te Puy teruggekeerd, predikte, gebeurde het, dat de booze geest een list verzon, om aan de woorden des heiligen de heilzame uitwerking, voor het volk te onttrekken. Hij vermomde zich in de
118
gedaante van een bode, baande zich een weg dwars door de menigte, luide te kennen geven, dat hij een vrouw zocht, aan welke hij een brief moest bezorgen. Haar gevonden hebbende, vertelde hij in afgrijselijke bizon derheden, dat haar zoon juist was vermoord, en overhandigde haar den brief. Bij die tijding wordt de arme vrouw door de hevigste droefheid overmeesterd, laat hartverscheurende kreten hooren en trekt aller aandacht tot zich. De H. Antonius geeft een teeken tot stilte, en zegt tot de vrouw, dat zij alle vrees uit haar hart moet verbannen ; dat haar zoon leeft, en zij hem weldra zal zien. Verder verklaarde hij, dat men geen geloof moest hechten aan deze list des duivels, die dit bedrog slechts te baat nam, om het volk tijdens de preek te verstrooien, en er de vruchten van te verijdelen. Toen de Satan zich ontmaskerd zag, verdween hij ouder het uit-stooten van schrikbarend gehuil, een vui-len damp in de lucht achterlatende. Nadat het volk tot bedaring was gekomen, maakte de II. Antonius zich die helsche list ten nutte , door zijne toehoorders in het geloof te versterken, en hen te waarschuwen, toch altijd op hunne hoede te zijn tegen de lagen des duivels. Aze^edo 69.
119
Over de liefde tot onzen goddelijkcn Zaligmaker.
Jesus Christus heeft ons lief gehad en zich voor ons opgeofferd. Om onzentvvil heeft hij zijne glorie en heerlijkheid verlaten en is uit den hemel neergedaald. Hij is voor ons aan het kruis gestorven. Tei wille van ons verblijft Hij in het H. Sacrament zijner liefde; en Hij verklaart zelfs, dat het zijn vermaak is, onde. ons te wonen. Heeft Hij na al deze bewijzen zijner liefde geen recht op onze wederliefde?
Wie zal de liefde Godsin den H. Antonius beschrijven? Zijn hart smolt van liefde, als hij de diepe nederigheid van het kindje Jesus in de kribbe overwoog. De goddelijke Heiland, die eens sprak ; slndien iemand mij lief heeft, zal ik bij hem mijn intrek nemen,quot; beloonde ook in geruime mate de liefde van Antonius, en verblijdde zijne trouwe vriend dikwijls door zijne zichtbare-tegenwoordigheid. Zijn ziel werd echter ook geweldig ontroerd bij de overweging over het lijden onzes Heeren. Antonius verlangde in zijne liefde tot den gekruisten Jesus steeds, om op een Vrijdag te sterven, en deze heilige troost viel hem ook ten deel.
120
»A]s iemand onzen Heer Jesus Christus niet bemint,quot; zegt de H. Apostel Paulus, deze zij in den ban.quot; En indien wij God, onzen Schepper niet reeds toebehoorden, dan nog zouden wij ons aan God, als onzen Verlosser, geheel en al moeten toewijden. Kunnen wij ons leven niet voor het zijne opofferen, dan moeten wij toch wederliefde in onze haiten gevoelen. Beijveren wij ons toch. God te beminnen, dien God, welke ons lief had, toen wij het niet waardig waren, bemind te worden. Beminnen wij Hem uit geheel ons hart, want Hij heeft zich vooi ons geslachtofferd. Betuigen wij Hem onze liefde voor het Tabernakel, gedurende de H. Mis, bij de H. Communie, waarin Hij zich zeiven geheel aan ons schenkt. Hij spreekt tot ons: «Zoon schenk mij uw hart!quot; O beminde'- vriend des goddelijken Heilands H. jAntonius, verkiijg voor mijn arm hart een weinig meer liefde tot Hem, die het bovenmate lief heeft.
Wonder.
De heilige Antonius preekte te St. julien tot een onafzienbare menigte volks. God veropenbaarde hem,' dat de duivel hem een strik spande, ten einde te beletten,
121
dat zijn predikatie vruchten zou dragen. Antonius bereidde zijne toehoorders hierop voor, en raadde hun aan, niet verstrooid uit een te loopen, indien de booze geest eene kwaadaardige poging zou aanwenden.
De redenaar stond op eene verheven stelling, welke men daar ter plaatse had opgericht, en de noodige stevigheid bezat. Op eens zakt het timmerwerk in een, doch zonder dat iemand eenig letsel overkwam. Het volk bracht hulde aan den voorspellenden geest van den heilige, en daar het te voren werd verwittigd van hetgeen gebeuren zou, was het voor niets beducht, doch wachtte geduldig den afloop van dit voorval af. Nadat de stelling weder was opgeslagen, zette de heilige zijne preek voort, en de list van satan diende slechts, om deze toespraak met nog beter uitslag te bekroonen.
Over de godsvrucht tot de H. Maagd.
Behalve de liefde tot God is er niets verhevener, troostvoller en heilzamer, dan de godsvrucht tot Maria. Deze godsvrucht is ten allen tijde, op alle plaatsen, door alle volkeren beoefend geworden. Eer-
122
bied, vertrouwen en liefde zijn de drie ware bestanddeelen der oprechte vereering van Maria. Eerbied zijn we haar verschuldigd, wegens hare waardigheid, hare onmetelijke verdiensten en hare glorie in den hemel. — De liefde is haar echter eigen als eene teedere moeder, welke ons voortdurend hare moederlijke teederheid bewijst.
Maria heeft van alle heiligen deze drievoudige vereering genoten. De H. Antonius bekleedt onder hare trouwe dienaren een eerste plaats. Op het feest van Maria's hemelvaart aanschouwde hij het levenslicht, werd gedoopt in de kerk van Maria-He-melvaart te Lissabon en ook in deze kerk aan Maria opgedragen. In lichaam en zielsgevaren riep hij Maria aan, en trachtte zijne liefde tot haar in de harten aller menschen te ontsteken. Talrijk waren zijne predikatiën over de grootheid, goedheid en liefde dier hemelsche koningin en van zijne stervende lippen ruischte zijn geliefkoosde lofgang : »0 koningin 1quot; O, mocht ook ons de gunst ten deel; vallen, in het stervensuur getroost te worden door Maria, die moeder van barmhartigheid, gelijk de H. Antonius zulks ondervond. Om aan dit geluk deelachtig te worden, moeten wij Maria een kinderlijke liefde en vereering toedragi.-n, in alle moeilijkheden dezes
123
levens ons tot haar wenden, steeds het schapulier en een rozenkrans bij ons dragen, met godsvrucht bij hare voornaamste feestdagen tot de H. Sacramenten naderen en immer indachtig zijn, dat oen kind van Maria nooit zal verloren gaan.
Wonder.
Nadat do heilige eens gepredikt had, en een dorp in de nabijheid van Marseille doortrok, werd hij met zijn reisgenoot door eene godvreezende vrouw dier plaats uitgenoodigd, bij haar eenige verkwikking te gebruiken, hetgeen hij aannam. Opgetogen van blijdschap, dat de H. Antonius binnen hare woning vertoefde, daalde deze vrome vrouw naar den kelder af, om wijn te halen, doch vergat in der haast, de kraan van het vat dicht te draaien, of deed hem slechts ten halve toe, zoodat de wijn wegstroomde. Boven gekomen, vatte zij een beker, en terwijl zij dien wil opvatten, houdt zij er den voet van in haar hand. De beker was van glas, en het arm vrouwtje zat er nog meer over in, dewijl zij hem slechts geleend had. Antonius, getuige van dit schouwspel en in den geest bespeurende, wat er, buiten weten van zijn gastvrouw, in den
J
124
kelder had plaats gegrepen, wilde niet toelaten, dat de hem betoonde milddadigheid zoo slecht zou beloond worden. Met de handen bedekte hij zijn aangezicht en sprak een kort maar vurig gebed, waarna men aanstonds den beker wederom in zijn vorigen toestand hersteld zag. De vrouw keert naar den kelder terug, en bemerkt, dat de wijn uit het vat is geloopen ; doch het wonder, waarvan zij zoo even getuige was geweest, deed haar een tweede verhopen en inderdaad : bij het vat gekomen, vindt zij dit gevuld met wijn, van oneindig beter soort dan de vorige. Verheugd snelt zij de trappen op, om hare gasten te bedanken; deze echter waren reeds vertrokken, daar zij wilden vermijden dat het dubbel wonder in den omtrek ruchtbaar werd, terwijl zij nog aanwezig waren. Azevedo. 62.
Over de ootmoedigheid.
De hoogmoed is een ongeregeld verlangen, om door anderen geacht en geprezen te worden. Dit kwaad wordt veroordeeld door God en de rnenschen. God kan den hoovaardige niet dulden; vroeg
125
of laat zal Hij hem vernederen. De daartegenover gestelde deugd is ootmoedigheid. Indien wij God in al zijn grootheid en verhevenheid overwegen en van ons zeiven nietige gedachten hebben, schrijven wij ook aan God alle eer en goedheid toe. De nederigheid helpt ons alle wederwaardigheden, sm.iad en tegenspraak met geduld verdragen. De volmaakte nederigheid is gelegen in het verlangen, om verborgen te blijven en niet door de menschen gezocht te worden.
Welken ootmoed zien wij in den H. Antonius I Hij veracht alle aardsche grootheid en luister. Hij begeert slechts verborgen te leven in het huis des Heeren. Hij erft een beroemden naam, en verwisselt dien met den naam Antonius, om daarmede onbekend in een arme orde te kunnen leven. Zoo zorgvuldig zocht hij zijne talenten voor anderen te verbergen, dat men hem aanvankelijk voor heel onbekwaam hield. Aan het nietigste en ver-achtelijkste werk geeft hij de voorkeur. Een dringend bevel van den H Franciscus was er noodig, om Antonius aan zijn verborgen leven te onttrekken. De bewondering zijner eeuw geworden, schrijft hij zulks niet aan zich zeiven, maar alleen aan God toe.
126
Slechts weinig christenen behartigen de waarde der ootmoedigheid; zelden wordt deze deugd in het leven beoefend, en toch is zij voor ons heil zoo noodzakkelijk. «Indien gij niet wordt als kinderen, kunt gij het rijk dn- hemelen niet ingaan,quot; zegt de goddelijke Zaligmaker. De nederigheid bestaat ook niet daarin, dat wij voor onze talenten en goede eigenschappen in 't geheel niet uitkomen ; want de Zaligmaker zegt: »Laat uw licht schijnen, opdat de menschen mijn Vader, die in den hemel is daarvoor prijzen.quot; De oprecht eenvoudige erkent, dat al het goede in hem van God komt, hij veroordeelt of veracht niemand dan zich zeiven alleen. O H. Antonius, voorbeeld van nederigheid, bid voor ons!
Wonder.
Onder de godsdienstigste volken bevond zich immer een kwaadwillige, door wans hardnekkigheid, met toelating Gods de deugd van den H. Antonius op de mee.';t schitterende wijze uitkwam. Een huichelaar noodigde den heilige, onder den schijn van gastvrijheid, bij zich ten maaltijd. Het was Vrijdag, en ten einde zijn gast te beproeven, werd er een gebraden kapoen
127
opgedischt. De heilige, die de kwade bedoeling des gastheers had doorgrond, liet. om hem nog meer te beschamen, niet het minste teeken van afkeuring blijken, en at met hetonverschilligst gezicht ter wereld. Dat was voldoende voor den ontaarde, om zich overtuigd te wanen, den heilige in zijne strikken gevangen te zien ; zoodat hij hem bij den bisschop ging aanklagen. De H. Antonius wordt ontboden; hij verschijnt; maar ter zelfder stond, dat de schotel, die tot bewijs der beschuldiging dienen moest, werd aangebracht, zag men daarin, inplaats van het overschot des vogels slechts vellen en graden van een visch. De booze lasteraar zag zich zeiven bedrogen, en Antonius verheerlijkt; want niet tevreden, met den kapoen in visch veranderd te hebben, had de heilige den huichelaar nog belet, die verandering onder weg te bemerken. Azev. 70.
Achtste Overweging.
Over de armoede.
«Gelukkig de man, die het goud niet najaagt en zijne hoop niet stelt op vergankelijke goederen.quot; Hoe moeilijk zullen echter volgens de woorden des Heilands
128
de rijken den hemel binnengaan. Het is inderdaad ook moeielijk, rijk te zijn en zijn hart niet aan de rijkdommen te hechten. Die den rijkdom bovenmate liefheeft, verwijdert zich van God.
Antonius was op vijftienjarigen leeftijd erfgenaam van een groot vermogen; grootmoedig verzaakte hij hieraan, om de armoede van onzen goddelijken Verlosser te deelen, en het kloosterleven te omhelzen. De orde, waarin hij een aanzienlijk vermogen en groot aanzien had, verlatende, trad hij in de orde van de H. Franciscus. Hier zou hij hoofdzakelijk van almoezen leven. Naar het voorbeeld des H. Franciscus was hij eenvoudig tevreden met een oud gelapt kleed. De brevier en de H. Schriftuur zijn de eenige voorwerpen, die hem op zijne reizen vergezellen. Hoe dikwijls was de open lucht of een rotsspelonk zijn onderkomen des nachts 1
God veroordeelt den rijkdom niet, maar slechts hem, die zijn hart daaraan hecht; want er zijn veel heiligen geweest, die groote aardsche goederen bezaten. Wil dus iemand tot volmaaktheid komen, zonder te willen verzaken aan de tijdelijke schatten, dan ten minste moet hij zich, met het oog gericht op het voor-
129
beeld des Heeren, die niets had, waarop Hij zijn hoofd kon nederleggen, diep voor God vernederen. Al wat hij bezit en verkregen heeft, moet hij in ruime mate nuttig besteden, en door milde aalmoezen zijn ziel redden. Ook de armoede is tot het geluk der ziel dikwijls noodzakelijk. Opdat zij echter tot heiliging der ziel strekke, moet zij met geduld en overgeving aan de goddelijke voorzienigheid gedragen worden. O H. Antonins, vurige minnaar der Seraphijnsche armoede, verleen den armen het noodige geduld, den rijken de christelijke liefde en onthechting van hun hart aan de aardsche goederen.
Wonder.
Zelfs ketters werden gedwongen den heilige hulde te brengen. Eenigen hunner, die bemerkt hebbende, hoe lichtvaardig de heilige aan uitnoodiging deelnam, besloten hem eens beet te nemen en verzochten hem ter tafel. Toen zij aanzaten, liet men een katuil ofwel een diergroote vledermuizen opdienen, gelijk er op Sicilië menigvuldig worden aangetroffen ; .zij wilden hem diets maken, dat het een kip was en vroegen of hij die wilde aansnijden, en zelf de stukken ronddeelen. Antonius
l.'jO
aarzelde niet. Ziende, dat hij hun lage spotternij niet bemerkte, begonnen zij luidkeels te lachen. Doch de heilige had inwendig God gebeden, om die dwazen te beschamen, ten einde zij tot Hem zouden wederkeeren. En inderdaad, het is een kip, in werkelijkheid een kip, die hij ziet te hebben stuk gesneden, gelijk men het hem had willen doen gelooven. Getroffen op het gezicht van dit wonder, gaven zij zich gewonnen, en omhelsden het ware geloof' met innig leedwezen over hunne zonden. Azcveilo 71-
Negende Overweging.
Over de kuischheid.
»Zalig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God aanschouwen.quot;
— »Die de kuischheid liefheeft, zal den Koning der koningen tot vriend hebben.quot;— «Kostbaarder dan alle goud ter wereld is een zuiver hart.quot; De zuiverheid verheft den mensch boven de engelen; de engelen bezitten haar immers, doch zonder daarvoor gestreden te hebben; de mensch daarentegen komt in 't bezit van dien schat door waakzaamheid, gebed en strijd.
131
De H. Antonius koesterde van zijn vroegste jeugd af de meeste zorg, om de lelie der zuiverheid ongeschonden te bewaren, en ten einde deze maagdelijke bloem te vrijwaren tegen den booze, omgaf hij haar met een doornenhaag van boetvaardigheid. De kastijding van zijn onschuldig lichaam en het voortdurend gebed verschaften ook aan die reine bloem een frisschen en hemelschen dauw. Vooral stelde hij zijne ziel onder de bescherming van Maria, die glorierijke moeder der maagden. Jongeling zijnde, vlucht Antonius de booze wereld en begeeft hij zich tot de eenzaamheid des kloosters, om troost te vinden in de schaduw van het altaar. Zoo trouw werkte hij met de goddelijke genade mede, dat hij het vuur der begeerlijkheid geheel in zich uitdoofde, en als een engel in menschelijke gedaante leefde. Door zijnen adem of de aanraking zijner kleederen deelde hij aan anderen de gave der kuischeid mede; hij ook aanschouwde zijn beminden Verlosser menigmaal in zichtbare gedaante. Mochten wij op het voorbeeld van den H. Antonius en door zijne voorbede onze harte in vurige liefde tot de kuischheid ontsteken. Hoe schoon is eene reine ziel. Bewaken wij derhalve onze oofen, onj:e verbeelding
132
en ons hart; vermijden wij alle gelegenheden en gevaren van zonden, lichtzinnige gezelschappen en verdachte boeken. Laten wij in het uur des gevaars, onze zwakheid indachtig, vluchten tot het hart onzer moe der, de koningin der maagden.
Wonder.
Tijdens men het klooster te Lentini bouwde, werd een voerman, die daar voorbij reed door den val van een ontzaggelijk grooten steen verpletterd en zoo vreeselijk verminkt, dat geen menschelijke gedaante meer in hem kenbaar was. De H. Anto-nius bevond zich vrij dicht in den omtrek. Bij het vernemen van het ongeval, snelt hij naar het misvormde lijk en roept luide, dat ieder het hoort: »In den naam van Jesus Christus, door de verdiensten van den H. Franciscus van Assisië, sta op! En, o wonder! De man staat op, alsof er niets gebeurd was, dankt God en den heilige en hervat zijn werk. Miss. Azev.
Over de gehoorzaamheid
2, Christus is voor ons gehoorzaam geweest tot den dood, ja tot den docd des kruisesquot; Geen offer is den Heer zoo
133
aangenaam als de gehoorzaamheid, welke wij om zijnentwil bewijzen aan degenen, die over ons gesteld zijn. De eigen wil is het dierbaarste, wat wij bezitten en wij schenken Gode door de gehoorzaamheid, onze kostbaarste gave.
De H. Antonius, die in alle andere deugden zoozeer uitmuntte, moest ook een volmaakt voorbeeld van gehoorzaamheid zijn. Zijne ouders behaagde hij als kind door zijne volkomene onderwerping. Als kloosterling ondernam hij niets zonder toestemming en verlof zijner Oversten. De gehoorzaamheid brengt zijne talenten en begaafdheden aan 't licht en maakt hem tct apostel. Tot overste benoemd van onderscheidene kloosters, strekt hij steeds overal zijnen broeders tot volmaakt voorbeeld van stiptheid en trouwe inachtneming van den regel. Het is daarom niet te verwonderen, dat Antonius zulke groote wonderen verrichtte; want de H. Geest zegt: »De gehoorzame zal van zegepraal tot zegepraal geraken.quot; »Neem den eigen wil weg,quot; roept de H. Bernardus uit, »en er zal geen hel meer zijn.quot; De ongehoorzaamheid opent de hel, de gehoorzaamheid ontsluit echter de poorten van het Paradijs. Als volgelingen van Hem, die gehoorzaam is ge-
134
wcest tot den dood, kunnen ook wij alléén door gehoorzaamheid de eeuwige zaligheid verwerven. Luisteren wij alzoo naar God, door het vervullen zijner geboden en in een woord naar allen, die door God als oversten over ons gesteld zijn. Dat iedere ziel in 't bizonder zich late leiden door de stem des gewetens. De gehoorzaamheid zal ons op den vei-ligen weg der zaligheid voeren.
Wonder.
Eene zeer godvruchtige vrouw bewees, behalve dat zij vele andere werken verrichtte, vooal den Minderbroeders groote weldaden. Hierdoor haalde zij zich de gramschap haars echtgenoots op den hals, die haar eens, toen zij aalmoezen naar het klooster ging brengen, bij 't terugkeeren met beleedigingen overlaadde, haar sloeg en in een vlaag van woede met één ruk het gansche hoofdhaar uittrok. In dien deerniswaardigen toestand ging de mishandelde vrouw naar het klooster terug, waar de H. Antonius zich bevond en vertelce hem de barbaarsche handelwijze, waarvan zij het slachtoffer was geweest. De heilige troostte haar, liet de kloosterlingen samenkomen, bad in vereeniging met hen voor
135
hun ongelukkige weldoenster en: opeens begon haar hoofdhaar weder aan te groeien, en zag er schooner uit dan te voren. Dit wonder maakte op haar goddeloozen en wreeden man diepen indruk. Niet slechts voelde hij leedwezen over zijne oploopend-heid, maar werd zelf een der meest toe-genegene vrienden van den H. Antonius en der kloosterlingen, die hij tot het einde zijns levens met aalmoezen begiftigde.
Azevedo. 66.
Over het geduld.
Zonder het geduld missen alle andere deugden haar volle waarde, want de ziel van een christen moet tot lijden bereid zijn. Men kan God dienen, noch den hemel verwerven, zonder het geduld. Tot het christendom uitverkoren, zijn wij bestemd om te lijden; want wij volgen de voetstappen van onzen gekruisigden God. Door lijden alleen zullen wij het rijk der hemelen ingaan.
Gelijk goud in het vuur beproefd wordt, zoo moest Antonius door moeilijkheden zijne deugd bestendigen. Hij brandde van verlangen om bloedgetuige te worden, maar God besloot, hem deze gunst te
136
weigeren. Hoeveel lijden had hij niet te doorstaan op zijne ontelbare reizen! Zijne levensbeschrijvers melden ons, dat hij uiterst zwak van gestel was. Ontegensprekelijk veel had zijn, door de koorts en dagelijksche ontberingen afgemat, lichaarn te verduren. Nog was de maat zijns lij-dens niet vol; want de liefdevolle apostel moest zelfs van wege onboetvaardige zondaren mishandelingen ondergaan. Ketters lasterden hem en stonden met dolk en vergift naar zijn leven. Geen kruis was echter voor de ziel van Antonius te zwaar; ten innigste met den gekruisten Zaligmaker verbonden, verheugde hij zich veeleer , met en voor Hem te lijden.
Zonder geduld zijn ons zelfs de geringste moeilijkheden onverdragelijk. Ons hart wordt door onrust en klagen nimmer opgebeurd, integendeel slechts meer verbitterd en tot het kwaad gevoerd. Het geduld bevredigt onzen geest, verzacht alle bekommernis, wischt de zonden uit en levert zelfs in korten tijd veel verdiensten op voor den hemel.
Wonder.
In het jaar 1(583 tijdens de maand Jun1 viel er te Venctie een meisje, dat nauwelijks 10 jaren oud was uit het raam van een
137
zeer hooge verdieping. De Vader, getuige van dien val, riep terzelfder stond uit: »H. Antonius, red haar Iquot; — En o wonder, het kind bleef aan een balkon dei benedenverdieping haken, en hing alzoo tusschen hemel en aarde. Men haast zich, het kind los te maken, en het ontsnapt aan een gevvissen dood. Gelukkig dengene, die in de uur des gevaar den H. Antonius weet aan te roepen; hij kan met alle zekerheid op zijne hulp vertrouwen, gelijk dit kind ondervond, ten gevolge der plot-selijke aanroeping van den vader.
Boll. 766. 13 juni.
Over de boetvaardigheid.
Niets schenkt ons grooter troost in dit leven en versterkt onze gelatenheid bij het sterven zoozeer, als de gepleegde boetvaardigheid ; zij delgt de begane schulden, bewaart ons tegen het hervallen in de zonde, en herstelt ons in de goddelijke genade. De H. Augustinus zegt: »Wilt gij niet door God gestraft worden, tuchtig dan u zeiven.quot; De zonde moet noodzakelijker wijze of gestraft worden door hem, die ze begaat, of door God, tegen wien ze begaan wordt. Het heilig Concilie
138
van Trente zegt: »Het leven van den christen moet eene voortdurende boet-vaardigheid zijn.quot;
Wie zou kunnen beschrijven, hoe verheven de beoefening dier deugd door den H. Antonius werd opgeval ? Van jongs af kastijdde hij zijn lichaam door allerlei onthouding. Hoe weinig tijd gunt hij zich tot rust en zoekt die dan veelal nog op den harden grond. Zoo winter als zomer, immer in hetzelfde grove habijt, waaronder nog ruwe boetgordels zijn teeder lichaam knellen. Bij al de verstervingen, die hij zich zeiven oplegde, deed hij de meeste zijner reizen te voet, en moest dikwerf het noodige voedsel ontberen, om niet te spreken van zijn lange predikatiën en het voortdurend vermoeiend biecht-hooren.
Er bestaan duizenderlei kleine middelen, om de boetvaardigheid te beoefenen. Waarom benuttigen wij die niet? De kleine verstervingen, het verdragen der verschillende luimen van den evenmensch, etne voorbijgaande ongesteldheid, zonder morren ondergaan, alle deze kleinigheden gewaardigt God zich, als offer van ons aan te nemen. Ueze, zeer zeker kleine droppeltjes vullen toch langzamerhand den lijdenskelk, dien Jesus Christus ons aan-
130
biedt. Met deze geringe offers kunnen in ons vele zonden wegnemen, en den schat voor het toekomstig leven aanmerkelijk vermeerderen. O H. Antonius, volmaakt voorbeeld vanboetvaardigheid, verkrijg ons van God den waren geest van versterving.
Wonder.
Het was in de maand November van 't jaar 1680, dat een barbier te Napels in den winkel zich met zijn kind vermaakte, en het in zijn armen liefkoosde. Zijn oud vijand, die juist voorbij liep, hem in die houding ziende, nam deze gelegenheid te baat, om zich te wreeken, trad eensklaps binnen en bracht den ougelukkigen vader verscheiden dolksteken toe. Zulks viel den moordenaar des te gemakkelijker, naarmate zijn slachtoffer er slechts op bedacht was, het wichtje tegen steken te behoeden. Opzijn hulpgeschrei snelt zijne vrouw toe, en vindt het kind zonder letsel naast haren echtgenoot liggen, die in zijn bloed baadde. Vol betrouwen haalt de vrouw het respon-sonum van den H. Antonius met een prentje, dat men haar eiikele dagen geleden had gegeven, te voorschijn ; zij legt dit op de eerste wond, die zij ontbloot en welke onmiddelijk dichttrekt, behan-
140
delt zoo vervolgens iedere wonde, en telkens met denzelfden uitslag. Haar man, aldus in een oogwenk genezen, staat op, en terwijl hij den H. Antonius bedankt, maakt hij het wonder, dat zoo even met hem plaats greep overal bekend.
___ Boll. 13 juni. 763.
Over het gebed.
Het gebed is de sleutel, welke ons de heraelsche schatten opent en de gids, die de ziel tot God brengt. Derhalve is het duidelijk, dat de heiligen slechts door middel van het gebed, tot heiligheid geraken. Bidden wil namelijk zeggen met God spreken, aan God denken. God om genade bidden. Is de ziel Gode indachtig, zoo zal zij ook tot de kennis Gods komen; spreekt zij tot Hem, dan vereenigt zij zich met God; bidt zij tot God, dan kan zij ook alles van Hem verwerven. Een krachtig wapen tegen den booze is het gebed. De zondaar zal, als hij bidt weldra tot oprechte bekeering komen, en de rechtvaardige verkrijgt de genade der volharding, door God ootmoedig aan te roepen.
Antonius was een man des gebeds, daarom was bij nederig, kuisch en geduldig.
141
Zijne innige vereeniging met God werd door niets verbroken. In het gebed erlangde hij alle genaden, door welker kracht hij vele wonderen wrochtte. Ontbrak het dien vriend des gebeds gedurenden den dag aan gelegenheid, om ïich met God te onderhouden, dan offerde hij zijne nachtrust op, om, naar het voorbeeld zijns goddelijken meesters, den nacht in het gebed door te brengen.
Wie zal ook ons dien ijver in het gebed verleenen ? Indien wij den waren geest des gebeds bezaten, dan zouden wij niet zoozeer tot het wereldsche genegen zijn. Dagelijks onderhouden wij ons met de schepselen, en zouden wij dan niet tot onzen Schepper w:llen spreken? Om die ondankbaarheid des menschen stortte de goddelijke Zaligmaker tranen en zeide : 20 hemelsche Vader, de wereld kent U niet!quot; Zouden wij dan steeds onverschillig blijven voor God en het belang onzer ziel? Men behoeft niet geleerd te zijn, om goed te kunnen bidden. Eene eenvoudige ziel, een onwetend mensch kan beter en met meer vrucht bidden dan de grootste geleerde, indien hij met meer nederigheid voor God verschijnt. Verleen mij, o mijn God den geest des gebeds door de verdiensten van den H. Antonius van Padua.
142
Wonder.
Deechtgenoote van zekeren Jean de Castel-Franco,Sophiegenaaiiid,nabijTrevise woon-achtig, had het ongeluk door den duivel bezeten te zijn en leefde reeds 10 jaren in dien beklagenswaardigen staat. Haar gemaal had het voorgevoel, dat zij op het feest van den H. Antonius van dat jaar (het was in 1278) zou verlost worden. Te dien einde vervoerde hij zijne vrouw naar Padua, en slaagde er in haar binnen de kerk te brengen; bedaard kustte zij het graf van den heilige, en men zou gezegd hebben, haar zoo rustig ziende, dat zij reeds genezen was. Zij keerden daarop naar hun woning terug. Doch op eenigen afstand van de kerk betrekt, helaas, het gelaat der ongelukkige en zij stort neer in een aanval van razernij, die genoegzaam bewijst, dat zij in 't minst niet is verlost. Men wil haar naar de kerk terug voeren, doch de bezetene biedt zoo hevig tegenstand, dat alle pogingen mislukken. Eindelijk gelukte het, haar op een stoel te binden, en het kerkportaal te bereiken ; maar naar binnen gaande, breekt de stoel, springen de koorden stuk, en met de meeste krachtsinspanning sleuren verscheidene mannen de vrouw tot aan het
J43
altaar des heiligen. Zij waren er van overtuigd, dat indien het gelukte, haar dit met de handen te doen aanraken, zij verlost zou zijn. Hierin slagen zij ten laatste door middelen van geweld. Nauwelijks hadzij.de hand op het altaar gelegd, of zij riep met heldere stem: » O, H. Antonius, barmhartigheid Iquot; Die woorden uitende, kwam zij tot zichzelven; hare trekken kregen hun gewonen vorm terug, de gejaagdheid bedaarde en zij hervatte het gebruik harer zinnen. Op de plechtigste wijze betuigde zij haren dank aan den heilige, die haar verlosser geweest was.
__Buil. 758.
Veertiende Overweging.
Over onze bestemming.
»Die U gemaakt heeft al wat gij zijt, heeft recht, om te eischen, dat gij geheel voor Hem zijt,quot; zegt de H. Augustinus. God alleen is ons laatste einde. Niet anders heeft Hij ons kunnen scheppen, dan voor zich. — Ons hart zegt ons, dat wij slechts geschapen zijn voor God. — Indien wij zulks loochenen, zouden wij verraad plegen aan ons zeiven. Een ieder moet hebben wat hem toebehoort; laten wij dan voor God leven, verrai's wij Hem toebehooren.
144
De H. Antonius strekt ons van af zijn eerste levensjaren hier tot navolging. In alle zijne handelingen en ondernemingen was God zijn eenig streven, en tot zijn dood herinnerde hij den mensch in verhevene leerredenen aan zijn eindbestemming.—
Indien wij God niet van ganscher harte zijn toegedaan als goedertierene kinderea, zullen wij tegen wil en dank zijne slaven worden; want het is noodzakelijk dat wij leven, of onder de heerschappij zijner goedheid of onder die zijner rechtvaardigheid. Welk deel zullen wij kiezen? Elke zaak moet strekken tot haar einde en volgens har 2 natuur werken. Indien de zon, die geschapen is om te verlichten, weigerde haar licht te doen schijnen, zou het zijn alsof zij niet bestond, of liever zij zou een wanschepsel wezen voor de wereld. Zoo ook is niets zoo onredelijk en wanschapen als een voor God alleen bestemd hart, dat zijn Schepper niet onverdeeld liefheeft. — Zijn al onze gedachten en werken voor God alleen ? Ach, hoe weinig verrichten wij, dat waarlijk genoemd kan worden voor Hem te zijn! Wat doen wij op deze wereld, indien wij aan heteenige werk nietarbeiden, waarvoor wij gekomen zijnl O H. Antonius, verkrijg ons door de verdiensten
145
uwer offervaardige liefde, dat wij steeds onze bestemming hier op aarde mogen indachtig zijn, en diensovereenkomstig leven.
Wonder.
Te Venetië ontstond in een huis een geweldige brand. Er was niemand in, die het bemerkte en die, of hulp kon roepen of wel bijstand verleenen. De familie, die het bewoonde, bezat veel godsvrucht tot den H. Antonius, en had een beeltenis van dien heilige aan een deur vastgehecht. De vlammen lieten zelf niet den minsten rook door, doch doofden van zelf uit, zonder de aangrenzende vertrekken te bereiken, waar zich het kostbaarste bevond, wat die familie bezat. Toen de eigenaars te huis kwamen, bedanktenzij den H. Antonius, die zich gewaardigd had, hen, door de macht van zijn afbeeldsel en den eerbied, dien zij hem toedroegen, van een onafzienbare verwoesting te vrijwaren. Azevedo. 241.
Over de verachting van het aardse he.
»Wee dengenen, die zich hechten aan vergankelijke zaken; want zij zullen met dezen tegelijk vergaan.quot; Zoodra men
146
deze wereld najaagt, houdt men eenigszins op christen te zijn. De goddelooze wereld, zoo genegen tot grootheid, vermaak en alles wat eigenliefde streelt, is de gezworen vijandin van Jesus Christus. — Hare grondregels, hare geboden en hare belangen zijn tegenstrijdig; — wij kunnen niet beiden te gelijk, God en de wereld dienen: men moet met de vriendschap van Jesus, of met die der wereld breken.
Getrouw aan de beloften zijns doopsels, koos deH. Antonius niet slechts de vrien-schap Gods tot zijn deel, maar zocht, naar het voorbeeld zijns Verlossers, zich voor het oog der wereld te verbergen, en verzaakte den duivel, diens ijdele pracht en alle aard-sche vergankelijke schatten. De wereld heeft niets, om degenen, die haar dienen, te kunnen betalen. Hare schatten, vermaken en eereambten kunnen het menschelijk hart wel misleiden, maar hem geen voldoening schenken ; want het zijn in werkelijkheid slechts ijdele schatten envalsche vermaken, of liever, het zijn waarachtige kwellingen. Zij maken den mensch afkeerig van alle goed, en beletten zijn waar geluk. Rijkdom is niet slechts wisselvallig en broo?, maar veelal vol bitterheden en hartzeer. Men zucht en lijdt op den troon, zoowel als in de schamele woning. O H. Antonius, verkrijg
147
ons van God de genade, om den geest der wereld in ons te vernietigen en hare ijdelhe-den te verachten.
Wonder.
Men ontstal in een logement aan een Armeniër de reiszak, die al zijn geld bevatte In die verlegenheid, nam hij zijn toevlucht tot den H. Antonius, voorwien hij een bizondere devotie bezat. Eensklaps gaat er licht op in zijn geest. Hij stijgt met andere lieden te paard, om met hen den dief te achterhalen. De ruiters spreken af, onderling een grooten cirkel te maken en vertrekken, de sai^eiikomst bepalende in eenbochje,te midden der vlakte gelegen. Daar ter plaatse aangekomen, bespeuren zij iemand, die al het mogelijke aanwendt, om zijn paard vooruit te krijgen. Zweep noch sporen vermochten iets. De vreemdeling herkent de ruiters, tn geeft hun terstond de reiszak over, met de bekentenn, dat hij is overtuigd, dat zijn paard plut-seling stilstaat door een bizondere toelating van God, die teruggave van het gestolene vorderde. Nauwelijks had hij uitgesproken en de zaken teruggegeven, of zijn paard vliegt pijlsnel voort, zonder dat het zijn vervolgers mogelijk was het in te halen of staande te krijgen. Azevedo.
148
Over den dood.
De H. Schrift zegt; jjk ben misschien slechts eene schrede van den dood verwijderd.quot; (1 Kon. XX. 3) en volgens de woorden van Tertull., is er geen dag van morgen voor een Christen. Wel heeft de Christen reden, om den dood te vreezen, als hij niet leefi, gelijk het een volgeling van Christus betaamt. Wat rekenschap zal men moeten geven, na een leven vol wellusten! Wat spijt moet het zijn, alle gelegenheid verloren te zien, om zalig te kunnen worden. O rampzalig oogenblik, dat het einde is van al het aardsche, en een begin maakt aan de eeuwige smarten, zoo men als vijand van God sterft!
Wat zouden wij wenschen gedaan te hebben in de ure des doods ? Laat ons nu doen, hetgeen wij alsdan zouden wenschen gedaan te hebben. Daar is geen tijd te verliezen. Elk oogenblik kan het laatste van ons leven zijn. Hoe langer wij geleefd hebben, des te nader zijn wij bij het graf: de dood is des te meer nabij, naarmate hij langer is uitgesteld.
De H. Antonius was immer tot dien gewichtigen stap bereid. Zijn afsterven, in een geur van heiligheid, spore ons aan.
149
onze levensdagen in navolging zijner deugd door te brengen. Wat immers zal er van schoonheid, geld, vermaak en eer geworden ? Hoe oordeelt men er over bij den dood ? De uiterlijke schijn bedriegt ons tijdens het leven; nadert de dood, dan ziet men de zaken gelijk ze zijn. De levende mensch acht de wereld, de stervende veracht haar. Wien moet men ge-looven den stervenden of den levenden mensch ? Laten wij dus ons gedrag zoo regelen, dat de dood ons niet onvoorbereid vinde. O H. Antonius, verkrijg ons van God de genade van een zalig uiteinde.
Wonder.
Een priester, die veel godsvrucht tot Antonius bezat en te Padua woonde had vijanden. Zij bespiedden hem overal en nadat door hen besloten was, hem te wurgen, gingen zij op eene plaats, waar de priester noodzakelijk moest voorbij komen, op de loer staan. Een kloosterling vertoont zich te midden der plek, waar de moordenaars hadden post gevat en blijft staan. Zij echter bevelen hem door te gaan. «gaat gij door,quot; was het antwoord des kloosterlings; »ik verkies hier te blijven.quot; — »Wie zijt gij?quot; roepen de ellendigcn, die ten koste van wat ook
150
stand willen behouden, hem toe. »Ik ben antwoordde hij, de H. Antonius van Padua en kom, om een priester, dien gij wurgen wilt, te beschermen.quot; Bevend en onthutst vallen zij aan zijne voeten neer en op hetzelfde oogenblik gaat depiiester, dien zij opwachten, voorbij. Alsdan verdween de heilige en de moordenaars knielden voor den priester neer, hem vergeving smeekend en tevens het wonder verhalend, dat de H. Antonius te zijnen gunste had verricht, zonder dat de priester hem te hulp had geroepen. Aldus trad de groote heilige eensklaps als verdediger op van zijn godvruchtigen beschermeling.
Azevedo. 192.
Over het oordeel.
De H. Augustinus, het oordeel Gods overwegende. roept uit: »Wee zelfs het geregel-ste en deugdzaamste leven der menschen, bijaldien gij, o mijn God, het zonder barmhartigheid onderzoekt 1quot; Eenmaal zullen wij moeten verschijnen voor den rechterstoel van God, om geoordeeld te worden volgens het goede en kwade, dat wij gedaan hebben. Niets wat uitdrukkelijker en duidelijker in de leer der kerk vermeld staat, dan
151
deze waarheid. — Wat te zeggen, bij het zien van zoovele kwade gedachten, zooveel zondige werken en misbruikte genade? Alles zal onderzocht worden, tot do verborgenste schuilhoek des harten, en indien de rechtvaardigen nauwelijks rechtvaardig bevonden worden, wat moet het lot van ons, zondaren, dan wezen? Wanneer de onverbiddelijke rechter het vonnis over ons geveld heeft, is zulks voor eeuwig onherroepelijk 1 Zou, indien de dood ons trof, een gunstig vonnis voor de gansche eeuwigheid ons deel zijn ? Laten wij Gode dankbaar zijn, dat Hij ons,in zijn langmoedigheid zoo herhaaldelijk heeft gespaard voor een droevig oordeel, ook toen wij in de zonden bleven voortleven, zonder de genademiddelen aan te wenden, welke zijne ondoorgrondelijke liefde instelde, om ons het eeuwig onderpand te verzekeren. Verlevendigen wij ons geloof omtrent deze gewichtige aangelegenheid, opdat wij, hiervan meer en meer doordrongen, met behulp van den H. Antonius, ons zoo mogen gedragen, dat een gunstig oordeel over ons worde uitgesproken.
Wonder.
Terwijl de H. Antonius te Padua stor.d te preeken, stormde een, in woede ver-keerende zinnelooze de kerk binnen en
152
bracht groote verstrooidheid te weeg onder de luisterende menigte, welke aan des heiligen lippen hing. Antonius verzocht hem bedaard te zijn, docli hij hield niet op te razen, en door het gedrang heen vliegende, gaat hij recht op den heilige af. Bij hem gekomen, vraagt hij om zijn koord te kussen, welke Antonius hem medelijdend toereikt. Maar terwijl hij hem toestaat de koord te kussen, schenkt hij hem tevens hel gebruik zijner zinnen terug, en luistert de genezene in bedaarde houding aandachtig naar het overige der predikatie. Daarna bewees hij God en den heilige verschuldigden dank voor het uitstekend wonder, welks heilzamen invloed hij mocht ondervinden. Azevedo. 82.
Over den Hemel.
»Mijn hart zal nooit geheel verzadigd zijn, tenzij ik God zal zien in zijne heerlijkheid.quot;
(Ps. XVI 15.)
Hemel, o groot en veel omvattend woerd! Die van den Hemel spreekt, spreekt van de afwezigheid van alle kw aad en de verzameling van alle goed, de eeuwige woning Gods, den prijs van het bloed van Jesus Christus,
153
den zoon Gods en de vervulling aller begeerten. God van aanschijn tot aanschijn te zien en zoodanig, als Hij in zijne heerlijkheid zetelt. God zonder mate te beminnen, God te bezitten, zonder vrees van Hem ooit te verliezen, gelukkig te zijn door het geluk van God zelf; ziedaar het voorwerp onzer hoop. Ach, slechts weinig zijn de dagen van ballingschap hier beneden, en weldra zal ik eeuwig zijn bij Hem, dien mijn hart bemint.
Wat is er aan gelegen, in wat rang of stand wij hier op aarde leven, als wij slechts gedurende de gansche eeuwigheid met God ver-keerenl Schoon zegt dan ook de H. Bernar-dus; »Indien de arbeid u afschrikt, laat het loon u moed geven.quot; Zou ik mij met recht kunnen beklagen, dat eene oneindige gelukzaligheid mij een weinig moeite kost ? Ten koste van een leven, vervuld van moeielijk-heden, opofferingen en armoede, ging de H. Antonius den hemel binnen,en nochthans meende hij, voorden prijs van zijn bloed, hem niet te duur te betalen, indien God het had toegestaan. O gelukzalige eeuwigheid, dat de mensch uwe waarde kende!
Verwekken wij in ons eene groote begeerte, om God te aanschouwen, en zien wij met verachting neder op het aardsche, bij de overwe ging over den Hemel.
154
Wonder.
Eens dat de H. Antonius gepredikt had, s!oeg hij, ten einde zich aan de toejuichingen der menigte te onttrekken, een verborgen en eenzamen weg in. Zekere vrouw echter, die een aan armen en beenen mismaakt kind had, nam dit op haren rug, koos een ander voetpad en haastte zich, ten einde den heilige aldus te ontmoeten. Weldra haalde zij hem in, en legde het kind aan zijne voeten neder, hem smeekende, het door het teeken des kruises te willen genezen. De heilige wilde in zijne nederigheid zich hieraan onttrekken, doch de moeder hield aan, luider stem roepende: »AchI Vader Antonius, heb medelijden met mij en dit arm kindlquot; Aangedaan van mededoogen, zegende de heilige het kreupele kind, dat zich aanstonds volmaakt genezen oprichtte. Vol erkentelijkheid voor deze haar bewezen gunst, verkondigde de getrooste moeder alom met innige vreugde de macht van God en den H. Antonius. Henr. Sed, c 17. 193.
Over de zorg onzer zaligheid.
De zaligheid is eigenlijk de zaak van den mensch ; al het overige moet voor niets
155
gerekend worden »Er is vóór alles slechts ééne zaak noodig.quot; (Luc. X 42.) Daden van keizers en koningen zijn beuzelingen, in vergelijking met haar. De gewichtigste en eenige zaak is, God te dienen en zijn zaligheid te bewerken. Alle goed, al de volmaaktheid en al het geluk van den mensch is daarin gelegen. Het strookt niet met de rede, eene zaak te verzuimen, waarvan de gevolgen zoo belangrijk zijn, de uitslag zoo onzeker is, en het verlies zoo onherstelbaar. Wat dwaasheid, welke verblindheid, er niet op bedacht te zijn, godsdienstig te leven 1 »Wat baat het den mensch, de geheele wereld te winnen, indien hij schade lijdt aan zijne ziel ?quot;
En evenwel, niets, waaraan de mensch minder denkt, dau aan zijne zaligheid. Voor alles draagt men zorg, behalve voor zijne ziel. Alles moet winst opleveren. Pat geld moet op intrest belegd, dat stuk land moet bebouwd, de inkomsten van het land moeten vermeerderd worden. Men klaagt over elk verlies, behalve over een verlies, dat onherstelbaar is. Groote kosten worden voor het lichaam besteed, en niets doet men voor de ziel. De rijkdommen en goederen dezer wereld versmadende, deed de H. Antonius daarvan vrijwillig afstand, ten einde zijn hart slechtste hechten aan zijn eeu-
156
wige belangen en die van anderen. Laat ons vooral dit voorbeeld van den H. Antonius niet uit het oog verliezen, maar dat onze grootste bezorgdheid hierin besta, om ten koste van wat ook, onze zaligheid te bewerken. —
Wonder.
Een in Vlaanderen geboren Minderbroeder, die missionaris in Amerika geweest was, kwam in het jaar 1856 te Rome aan. Hij bezocht met godsvrucht de heilige plaatsen, als het gebeurde, dat hij zijne portefeuille, welke al zijne papieren bevatte, verloor, terwijl hij de plaats der drie Fonteinen bezocht, waar de H. Paulus onthoofd werd. Eerst toen hij aan de Ara-Coeli kwam, bemerkte hij zulks. Hij wendde zich tot den H. Antonius, droeg eene H. Mis aan zijn altaar op en maakte den weg naar de drie Fonteinen terug, in de hoop zijn portefeuille terug te vinden; zijn gang was echter vergeefsch. Drie dagen lang volhardde hij in zijn vertrouwen. Niettegenstaande er een aanhoudende slagragen viel, keerde hij drie achtereenvolgende dagen terug, na iederen dag de heilige geheimen te hebben verricht. Den derden dag, eindelijk vond hij zijn portefeuille in een heg ongeschonden terug, en waren
157
zijne papieren, in weerwil van het slechte weder zelfs niet nat geworden, wat men toch zou moeten verondersteld hebben. Tot herinnering dezer blijde gebeurtenis, liet hij eene kleine schilderij vervaardigen, welke nog heden de kapel van Antonius in de kerk Ara-Coeli versiert, waar de heilige in hooge vereering staat.
Over de vrees voor de zonde.
In een zijner brieven schrijft de H. Paulus : »Wat vrucht hebt gij dan gehad in die dingen, waarover gij u nu schaamt ?'' Welk verlies, helaas, is het verlies van eenen God, die oneindig goed en barmhartig is, van wien wij al ons geluk en het eeuwig welzijn te wachten hebben, maar dien men verliest door de zonden. De H. Augustinus, dit punt overwegende, drukt zich in deze bewoording uit: »Wee de stoutmoedige zielen, die zich van U verwijderen, o mijn God, en iets beters hopen te vinden dan U 1quot; De mensch denkt dat hij ongelukkig is, als hij de aardsche goederen verliest, maar hij denkt zoo weinig aan de eeuwige en hemel-sche goederen, welke, volgens de woorden van den Apostel de roest, noch de mot zal verteren, en waarbij al het vergankelijke
158
goed dezer wereld slechts een bedriegelijke schijn is.—Deze gedachten alleen zijn in staat, om ons schrik in te boezemen voor de minste zonde.
O zonde, hoe algemeen zijt gij onder de menschen! Hoe vermetel brengt gij het schepsel in opstand tegen God, die toch alle liefde waardig is, en zonder wien wij niets zijn, noch iets vermogen. Vreezen wij derhalve God, door de zonden te vermijden, en laat ons door werken toonen, wat wij met den mond belijden.
Eedenken wij toch wel, datjesus voor onze zonden aan het kruis is gestorven.—Laat zijn kruisdood en bitter lijden voor ons niet vruchteloos zijn, maar de uitwerking op ons hebben van een oprecht berouw over onze misdaden. De H. Antonius, die zoo bereidwillig den tijdeüjken nood lenigt, zal, indien wij hem met kinderlijk vertrou.ven aanroepen, ons van God voorzeker de genade erlangen, steeds met grooten afschrik bezield te zijn tegen het kwaad.
Wonder.
Tijdens mijn verblijf te Ferrara in het jaar 1846 werd mij in last gegeven Z. Em kardinaal-aartsbisschop Cadolini het volgend wonder bekend le maken. Den 13 de Juni, feest van den H. Antonius, bevonden
159
zich twee jeugdige kinderen, tijdens de processie, alleen te huis. Het was een meisje van zeven Theresia geheeten, en een jongentje van drie jaar. Samen waren ze aan 't spelen, als eensklaps Theresia, die op den rand van den put zat, in de diepte neerstortte; het broertje had haar onverwachts bij de beentjes gegrepen, zoodat zij achter over was geslagen. Het onstelde kind begon met angstige kreten zijn broeder Antoon, een jongeling van tien jaren, die zich op straat met zijn kameraden vermaakte, ter hulp te roepen. Op het geschreeuw schiet hij toe, doch zijn broertje is te klein, om het slot der Luisdeur van binnen open te draaien, zoodat hij zich genoodzaakt ziet, om bij den buurman over den muur te klimmen, ten einde binnenshuis te komen, waar hij al aanstonds zijn zusje in het water ziet liggen. Men roept om hulp, mannen haasten zich het arme kind te redden; doch al dadelijk vond men geen ladder, om in den put neer te dalen. Tot overmaat van ramp was de aangebrachte te kort, zoodat er twee aan elkaar moesten gebonden worden. Middel-lerwijl lag Theresia altijd nog te water, en op zijn minst kon men den tijd, welke al die maatregelen vorderden, op drie kwartier schatten. De breedte van den put overtrof de lengte van het kind, en er deed zich van binnen
160
geen vooruitstekend voorwerp op, dat het kind aan armen of beenen kon tegenhouden. Ten laatste werd de kleine er ongedeerd uit getrokken, zonder het minste teeken van schrik te verraden; men zag haar beneden op de watervlakte liggen, terwijl zij lachte en opgeruimd was, alsof zij in bed lag. Toen zij er uit kwam, waren de kleederen nauwelijks nat, en haar ondergoed zelfs niet vochtig. Algemeen erkende men, dat de H. An-tonius de bewerker van dit wonder was. De vader van Theresia, sedert negen, en hare moeder, sinds een maand overleden, waren doordrongen geweest van innige devotie jegens dien heilige, en hadden hem het lot hunner kinderen aanbevolen. Juist nu, dat dit vooral plaats greep, werd, gelijk wij reeds boven gezien hebben, de processie gehouden den H. Antonius ter eere.
Archieven van het A.avtsbisdom Ferrara.
Over het uitstellen der bekeering.
»Het besluit is genomen; onverwijld zal ik beginnen God wel te dienen. quot;(Ps. LXXV1 11.) Men wacht veel te lang, zich tot God te wenden. Het draagt den schijn, dat men Hem tracht te vermijden, terwijl de mensch er naar streeft, te midden der
161
zonden, zijn bekeering van dag tot dag uit te stellen. Dan, dan zal ik mij be-keeren, zegt de zondaar. Indien echter de eeuwigheid in gevaar is, kan men geen zekerheid genoeg nemen. Zullen morgen de ketenen lichter te verbreken zijn, of het hart minder verhard ? ongetwijfeld neen ; de tijd, die alles verzwakt, versterkt de kwade gewoonten. Door de geneesmiddelen uit te stellen, maakt men de kwalen ongeneeselijk.
Wat belet ons, de stem te volgen, die ons tot de boetvaardigheid roept? Wat doet ons vreezen ? Het is moeielijk van leven te veranderen, dit zij erkend ; maar, wat behoort een christen niet te doan, die een gekruisten God aanbidt en op een Hemel hoopt ? Zoo wij iets duchten, dat dit dan het lange misbruik zij, hetwelk wij van Gods genade maken. Uitstellen ! Is de toekomst in onze macht ? Waarheid is het, dat God ons verwacht, de H. Schrift zegt het; doch zij zegt niet hoe lang wij nog zullen leven. Die de vergiffenis beloofd heeft, beloofde den volgenden dag niet aan de zondaren. Misschien zal ik den tijd hebben, maar misschien ook niet! Moet men niet zinneloos zijn, om in zake zijne zaligheid te bouwen op een misschien ?
11
162
O wonderbare H. Antonius, door wiens woord duizende zondaren tot God zijn teruggekeerd, bid voor ons, opdat wij bij deze overweging, niet langer Gods goedheid versmaden, maar in oprechtheid des harten aanstonds tot Hem wederkeeren, eer het te laat is.
Wonder.
Te Imola werd zeker Stephanus Bar-mocini van een te Modena gepleegden moord beschuldigd, en op de pijnbank uitgestrekt. Ofschoon hij onschuldig was, persten hem hevige martelingen de verklaring af, dat hij aan de misdaad piich-tig was, zoodat hij werd veroordeeld om te worden opgehangen. De man, die een groot vereerder van Antonius was, beval zich den heilige voortdurend aan en deed de gelofte, zijn graf te bezoeken, zoo hij wederom in vrijheid werd gelaten. Op zekeren dag verscheen hem de heilige en gaf hem de verzekering, dat hij niet zou sterven. De bepaalde dag, waarop het vonnis moest worden ten uitvoer gebracht, was intusschen aangebroken en viel gelijk in met den feestdag van den H. Antonius. Stephanus bereidde zich voor tot den dood, door het ontvangen der H. Sacramenten, en begaf zich daarna op
163
weg naar de plaats der terechtstelling, zonder de hoop te laten varen, om door den H. Antonius gered te worden. Hij beklom zelfs de ladder van het schavot; de beul legde hem den strop om den hals, doch op 't oogenblik dat hij van de leer werd gestooten, braken koord en knoopen met een gekraak, dat alle aanwezigen het hoorden. Stephanus valt neer zonder het minste letsel, staat op en roept: jLeve de H. Antonius 1'' Duizendwerf wordt door het volk geantwoord; »Een wonder, leve de H. Antonius 1quot; In de gerechtelijke stukken, betreffende het onderzoek in zake dezen manslag te Modena opgemaakt, liet Stephanus dit feit opnemen, werd ten bewijze zijner dankbaarheid voor die redding, leekenbroeder van de orde des H. Franciscus, en volgde naar best vermogen den heilige, wiens kleed hij aanvaard had, in deugden na. Boll. Azevedo.
Twee en twintigste Overweging.
Over het menschelijk opzicht.
gt;Men moet niets vreezen, men moet zich nergens om schamen, als men het teekendeskruises op zijn voorhoofd draagt.quot; H. Augustinus.
164
De wereld praat; laat haar praten: zouden de dwaze gesprekken ons beletten, | verstandig te handelen ? Maar wat zal men zeggen ? Men zal moeten bekennen, dat wij God meer vreezen dan de men-schen. De goddeloozen zullen zelfs inwen- L dig ons achten. Wat is er aan gelegen, I wat men van ons zegt, indien wij slechts n onze plichten betrachten, en God over ons tevreden is.
In een brief aan de Romeinen schrijft de Apostel: »Ik schaam mij over her. Evangelie niet.quot; Welke lafheid, zich voor het Evangelie te schamen I Men stelt er prijs op, eereteekens en ridderorden van konin- j gen te dragen, en men is beschaamd, de I onderscheidingsteekenen van Jesus Chris- 1 tus te doen uitkomen. De geringste am- ^ bachtsman schaamt zich niet voor zijn ^ beroep, maar beroemt zich op hetgeen hij vervaardigt; menig katholiek daarentegen vermijdt zelfs den schijn van christen te zijn. Zegt de goddelijke Zaligmaker niet: »Hij, die zich over mij zal geschaamd hebben, over dien zal ik mij schamen bij mijnen Hemelschen Vader ?quot;
Is het een schande, de verheven leer van Jesus te belijden, en hare grondregels te volgen? De zondaar schaamt zich veelal iet over zijne gruwelen, en wij zouden
165
ons schamen, vroom en deugdzaam te leven. Wat er ook van zij, het meest is hij te prijzen, die God getrouw dient, en Hem vrijmoedig durft belijden. Wij zien den H. Antonius door de kerk onder hare belijders gerangschikt; een overgroot be-wijs voorwaar, hoezeer hij het menschelijk opzicht verachtte. Dat zijn gedrag dan steeds ons richtsnoer zij.
Wonder.
Een vaartuig met zes koppen bemand' kreeg Venetië in 't gezicht, en liep op de stad aan. Eensklaps sloeg een windvlaag hetzelve om, en het dreigend gevaar inziende, roepen alle schepelingen den H. Antonius aan, met uitzondering van eenen, die weinig waarde hechtte aan de hulp der heiligen. Deze ondervond helaas, het bewijs wat waarde zijne vreemdsoortige en trotsche denkbeelden bevatteden. De zes schepelingen, die de hulp van Antonius hadden ingeroepen, slaagden er in, zich aan het omvergeworpen vaartuig vast te klampen en bereikten aldus het drooge : hij alleen, die in zich zeiven meer vertrouwen stelde dan in de uitverkoren des hemels, vond zijn graf in de golven. Immer breekt er een uur aan, waarin men begrijpt, waartoe de godsdienst strekt en
166
hoe duur derzelver verachting kan te staan komen. Wee dengene, wien in den gevaarvollen tijd, dien wij beleven, degelijk godsdienstige beginselen ontbreken.
Azevedo. 216.
Drie en twintigste Overweging.
Over het mistrouwen van zich zeiven.
ïDie meent, dat hij staat, zie toe, dat hij niet valle.quot; (1 Cor. X. 12.) De mensch heeft niets zoozeer te vreezen dan zich zeiven. Zijn eigene zwakheid moet hem meer schrik inboezemen, dan alle machten der hel. Zeggen wij met den H. Phi-lippus Nerius: »Heer, wacht U vandaag voor mij; want ik zal U verraden indien Gij mij aan mijzelven overlaat.quot; En toch is slechts één woord, ééne zucht, één oogslag tot God gericht, voldoende, om den helschen vijand te overwinnen. Adam heeft gezondigd; Salomon heeft Godvergeten; de H. Petrus heeft zijn goddelijken Meester verloochend. Wat zal er van het zwakke riet geworden, als de wind ceder-boomen omverwerpt?
Onze hartstochten en zinnen spannen elk oogenblik tegen ons samen ; ons eigen hart is onze gevaarlijkste vijand. Zij, die onder het geweld der vervolgingen niet bezweken, zijn nog gestruikeld in de woes-
167
tijn: na wreede geloofsvervolgingen getrotseerd te hebben, konden zij nog niet geheel en al hunne driften beteugelen. Laten wij toch niet op ons zeiven vertrouwen.
De grootste heiligen hebben gesidderd van vrees, bij de overweging over de zwakheid hunner ziel en het gevaar, waarin zij verkeerden, hunnen God te verliezen. Kluizenaars en groote boetvaar-digen heeft men bij hun sterven hooren zuchten, in afwachting van het vonnis der goddelijke gerechtigheid, niet wetende wat zij waren, noch wat zij misschien zouden worden. — OH. Antonius, toonbeeld van voorzichtigheid, indien er slechts één oogenblik noodig is, om van een heilige een verworpeling te maken, sta ons dan, bidden wij u door uwe veelvermogende hulp ter zijde, opdat de zondige genegenheden des harten ons nooit overvallen.
Wonder.
Terwijl de H- Antonius op zekeren dag met heilzame uitwerking predikte, kwam eene bende van twee en twintig'C1) dieven,
Aldus de kroniek der Franciscanen. Azevedo en verscheiden andere geachte schrijvers zeggen twee en twintig; de Bollandisten spreken slechts van twaalf.
168
die 2.ich in bosschen schuil hielden, om de reizigers leeg te plunderen, zich bij de toehoorders aansluiten.
Geen woord namen zij aan van de wonderbare bekeeringen, waarvan alom sprake was; doch kwamen louwter uit nieuwsgierigheid luisteren, zonder plan om hun rooverij te laten varen. Zij woonden de preek dan bij, doch wat gebeurde er? De redenaar bracht zulken indruk op hun hart te weeg, dat allen, als één man, besloten hem hunne biecht te gaan spreken. De heilige hoorde hun een voor een biecht, en legde hun een penitentie op. Vervolgens voorspelde hij eeni-gen, dat zij in het goede zouden volharden en een zalig uiteinde zouden hebben; terwijl anderen, die in misdaden zouden hervallen, werd voorzegd, dat zij hun leven op het schavot zouden eindigen. Een hunner, die op zeer gevorderden leeftijd, als penitentie, hem door den heilige opgelegd, twaalf pelgrimstochten naar Rome had gemaakt, verhaalde bij den terugkeer zijner laatste reis, dat de voorspelling van Antonius betreffende ieder zijner oude makkers in vervulling was gegaan: dat zij, wie volharding beloofd was, werkelijk als oprechte Christenen waren afgestorven, en diegenen, welke hunne buitensporigheden hadden hervat, allen door een ellendigen dood waren ge-
169
troffen, of door de hand des beuls waren omgebracht. Boll. 737. Chron. Francisc.
Vier en twintigste Overweging.
Over het gebruik der genade.
»Wien veel gegeven is, van dien zal veel geëischt worden.quot; (Luc. XII, 48) Wij hebben niet de minste genade, of zij is ons gekocht door Jesus, voor den prijs van zijn bloed, en stervende aan het kruis heeft Hij Zijnen Vader om haar gebeden. Een godvruchtige gedachte onderdrukken, die van God komt, de inspraken verdooven, die ons tot het goede aansporen : het zijn zoovele pogingen, om het bloed van Jesus te miskennen, en de verdiensten zijns lijdens vruchteloos te maken.
Niet slechts zullen wij Gode rekenrchap moeten geven voor de genade, die wij ontvangen hebben, maar ook van die, welke Zijne goedheid ons zou geschonken hebben, indien wij daaraan geen hinderpaal hadden gesteld. Het hangt slechts van ons af, oru met de genade mede te werken. Zoolang reeds onderwezen te zijn in de school van den H. Geest en niets te leeren !— Zoo menigwerf vermaand, berispt, bedreigd en doof gebleven ! — Laat
170
ons indachtig zijn, dat God een schuld-eischer is, die zich door niemand laat misleiden, en schoon Hij ons niet dwingt, onze schulden, die vrij groot zullen zijn, zoo haastig te betalen, moeten wij niet vergeten, dat er eindelijk een maat van genade en van zonde is.
Bedanken wij den H. Geest voor al de genaden, ons geschonken, en vragen wij Hem, om altijd met denzelfden ijver, waarmede Antonius diens heilige inspraken volgde, getrouw aan zijne gaven te beantwoorden.
Wonder.
Eene vrouw uit Forli, met naam Beatrix, had op het hoofd een gezwel, dikker dan een vuist, dat gedurende een tijdsverloop van tien jaren vreeselijk in omvang was toegenomen, en haar leven in gevaar bracht. Na vruchteloos alle geneesmiddelen aangewend en den raad van bekwame geneeshee-ren te hebben gevolgd, deed zij de belofte aan denH. Antonius, zijn graf met een zilveren draad te zullen omringen, zoo zij van dit gezwel genas. Inmiddels sliep zij in, en droomde dat de H. Antonius in persoon dezen uitwas in vier stukken kwam snijden; daarop verdween, en haar genezen verliet. Zij ontwaakt, en gelijk zij in den droom
171
gezien had, springt het gezwel in vieren open en lost zich in een stroom van bedorven bloed op. Spoedig genas zij, vervulde hare belofte en bleef voortdurend eene heilige en dankbare devotie koesteren jegens den den heilige. Boll. 138.
Vijf en twintigste Overweging.
Over het gebruik van den tijd.
»God heeft aan niemand den tijd gegeven om te zondigen.quot; (Eccl. XV 21.) Het verlies van den tijd is een van de grootste dwaasheden der wereld. Dit leven is zoo kort, alle oogenblikken zoo dierbaar, en niettemin leven wij, alsof dit leven nooit moest eindigen, en wij gedurende hetzelve niets te volbrengen hadden.
Helaas, indien aan een verdoemde een enkel oogenblik vergund werd van al den tijd, dien wij verliezen, hoe vlijtig zou hij het besteden. Ieder oogenblik onzes levens kunnen wij een eeuwige zaligheid verzekeren. Geen gelegenheid laten wij voorbijgaan, om ons te verlustigen, of onzen rijkdom te vermeerderen, en elk oogenblik gaat de gelegenheid verloren, om aan onze zaligheld te arbeiden.
Denken wij toch niet, dat de dag het best besteed is, waarop wij onze zaken
172
hebben bevorderd ; — want alleen die dag brengt het meeste voordeel aan, waarop wij de meeste verdiensten hebben vergaderd voor onze ziel, en waarbij God het best bevredigd is.
Laat ons zóó leven, dat wij ten allen tijde met oprechtheid kunnen getuigen, voor God en onze zaligheid te hebben gearbeid.—Vernieuwen wij onze voornemens, om God wel te dienen, en bidden wij den H. Antonius, om even als hij steeds diep doordrongen te zijn van de gewichtige waarheid, dat al de tijd, dien wij voor God niet besteden, verloren is.—
Wonder.
Den 2. Augustus van het jaar 1675 stortte een eerbiedwaardig priester, opweg naar Assisië, om te gaan biechten, met zijn paard in een diepe gracht niet ver van Cerinno. Tusschen het getuig verward, was het hem bepaald onmogelijk, zich wederom in het zadel te lichten. In die vreeselijke en benarde houding, riep hij, door vurig vertrouwen bezield, Antonius aan, en ondervond weldra de heilzame uitwerking zijner hulp. Het paard maakte een hevige zwenking, welke zijn meester in staat stelde, zich uit de v/ar te helpen, en er wederom bovenop te sprin-
173
gen. Leed was hem daarbij niet overkomen, noch het minste letsel. Naar aanleiding van dit gunstbetoon, liet hij een authentieke acte ter herinnering opmaken, ging het graf van den heilige te Padua bezoeken, en hing daar, ten blijke zijner dankbaarheid een ex-voto op. Boll. 768.
Over het gebruik der HH. Sacramenten.
»Er zijn slechte christenen, die den naam van geloovigen dragen, zonder inderdaad geloovigen te zijn; het zijn degenen, die de Sacramenten van Jesus Christus ontee-ren en ontheiligen.quot; (H. Augustinus). De heilige Sacramenten zijn de kanalen, waardoor het bloed en de verdiensten van Jesus Christus tot ons komen en de bronnen der onmisbare genade voor onze zaligheid. Indien wij ze misbruiken, maken wij onze zaligheid onmogelijk. —
De Sacramenten misbruiken, is de uitwerking daarvan beletten, door de slechte gesteldheid, waarmede wij tot dezelve naderen. Wat al reden om te vreezen! — Zoo vele biechten en zoo weinig bekeering ! — Zoo dikwijls het goddelijk lichaam te nuttigen, en altijd een zinnelijk leven
174
te leiden ! — En toch schenkt één enkele H. Communie, waardig ontvangen, genoegzame kracht, om den marteldood te doorstaan. —
Sidderen wij bij de gedachte, dat, indien wij het lichaam des Heeren ontvangen, zonder een oprecht berouw over onze zonden, wij, volgens de woorden van den H. Paulus, ons eigen oordeel eten. Hoe zullen wij Gode eerherstel geven, voor de gruwelen, Hem aangedaan, daar wij het bloed van Jesus Christus ontheiligd hebben in onze onwaardige of heiligschennende Communiën ?
Overwegen wij, waarin wij bij het biechten en communiceeren te kort schieten en vragen wij God, door de voorspraak van den H. Antonius, die het aanbiddelijk geheim des altaars op zoo schitterende wijze tegen de ketters verdedigde, de genade om voortaan met een rouwmoedig hart en naarstige voorbereiding tot de H. Sacramenten te naderen. —
Wonder.
Op Paaschfeest van het jaar 1225 predikte de H. Antonius te Toulouse en verhief zijne stem tegen de ketterij der Al-bigenzen, toen zeker ketter Guiaud of Guayaud geheeten, de wondermacht van
175
den heilige wilde beproeven. Hetzij, dat hij geen geloof hechtte aan het mirakel, dat Antonius ten aanschouwe van den ketter Bonville te Rimini verricht had ♦, ofwel publiek wilde uitkomen voor zijne verregaande goddeloosheden, wordt niet gemeld. Genoeg, dat hij den heilige voorsloeg de proef te nemen met zijn ezel, die naar zijn meening veel dommer was dan het paard van Bonville. „Indien mijn ezel,quot; dus sprak hij, „de haver laat staan, om het H. Sacrament te aanbidden, zal ik aan de goddelijke tegenwoordigheid gelooven.quot; De heilige nam zulks aan, onder beding van vier dagen uitstel, gedurende welke hij zich met bidden en vasten voorbereidde. De morgen van den vierden dag breekt aan. Antonius verlaat, door de geloovigen in processie vergezeld, de kerken op de bestemde plaats aangekomen, beveelt hij den ezel, de H. Hostie , welke hij in zijne handen houdt, te aanbidden. Gayaud echter biedt het dier haver aan, doch niettegenstaande het beest gedurende verscheiden dagen was uitge-
(••') Deze ketter betwistte te Rimini den H. Antonius de tegenwoordigheid van Jesus onder de nederige gedaante van brood en had de vermetelheid, dit geloofspunt op gelijke wijze bevestigd te willen zien door zijn paard, wat hij sinds drie dagen geen voedsel verstrekte, verklarende niet eer te zullen gelooven, alvorens het paard, zonder de voorgelegde haver aan teraken, de H Hostie aanbad. Hij werd evenwel door Antonius beschaamd.
176
hongerd, opdat zijn meester met meer zekerheid zou slagen, weigert het hardnekkig voeder aan te roeren, keert zich integendeel naar het H. Sacrament, knielt neer voor de voeten van Antonius en blijft aldus in eer biedige houding liggen, tot de heilige zich verwijdert. Dit wonder had dezelfde uitwerking als dat te Rimini: Gayaud met zijn kettersche geestverwanten stonden verbaasd en werden met schande overladen.
Azevedo. Leven H. Antonius.
Zeven en twintigste Overweging.
Over de H. Mis.
»Men zal mij op alle plaatsen eene reine en heilige offerande opdragen.quot; (Mal. I, 11.) De H. Mis is eene vernieuwing der bloedige offerande des kruises. lederen dag herhaalt men in onze kerken, hetgeen eenmaal geschied is op den berg van Calvarië. In Gods oog kunnen wij derhalve niets aangenamer doen, dan deze goddelijke offerande bij te wonen. Om bij dit verheven offer echter met vrucht tegenwoordig te zijn, moeten wij onze goede meening met die des priesters vereenigen, en met hem Gods Zoon opofferen aan Zijnen Vader, of liever ons hart met het hart van Jesus Christus vereenigen, om ze beiden aan God op te dragen.
177
Wij vergrammen God bijna ieder oogen-blik, en onze zonden maken ons schuldig aan oneindige straffen. Hoe zullen wij voldoen aan de goddelijke rechtvaardigheid, zoo wij haar het smartvol lijden onzes Heeren niet opdragen, om daardoor aan te vullen, hetgeen in ons ontbreekt? Alle gestrengheid der boetvaardigen, alle folteringen der martelaren kunnen niet voldoen voor onze schulden, zonder de offerande der H. Mis.
God zou zoo vele gruwelen in de wereld niet kunnen dulden, indien Hij Zijnen Zoon op onze altaren niet zag opdragen. De kracht van dit welgevallig slachtoffer weerhoudt den arm zijner gerechtigheid. Schreeuwen al onze zonden om wraak, het bloed van Jesus roept om barmhartigheid. Laten wij zoo dikwijls in ons vermogen is, den Zoon Gods, geslachtofferd op het altaar, onzen eerbied bffwijzen. Wat schande voor ons en wat oneer voor Hem, dat Hij zoo menigmaal schier alleen in onze kerken vertoeft.
Maken wij het voornemen, om eiken dag aandachtig de H. Mis bij te wonen, en bidden wij den H. Antonius, dat ons hart worde opgewekt tot den hoogen eerbied, waarmede hij dagelijks de heilige geheimen vierde.
12
178
Wonder.
De Fransche kroniek der tachtig generaals van de orde der Minderbroeders verhaalt een visioen, dat de H. Antonius had, terwijl hij het H. misoffer opdroeg. God, die hem tot die orde bestemde, begon hem volgender wijze daartoe voorte bereiden. Op het oogenblik, dat hij als geheel, was weggesleept in zijn vurige liefde, bij de tegenwoordigheid van den dricwerfheiligen God, die door de woorden der H. Consecratie op het altaar was neergedaald, zag hij de ziel van een hem bekendenMinderbroedervoorzich verschijnen, welke toen juist het stoffelijke omhuls l verlaten, gelijk een vogel het vagevuur t,vervloog, en glorievol ten hemel zweefde. Onze heilige begreep uit dit visioen eerstens, dat deze kloosterling, ver van die plaats verwijderd, moest gestorven zijn ; vervolgens, dat zijne ziel was gered; op de derde plaats, dat zij zuiver en zonder vlek was; en eindelijk de volmaaktheid der orde, tot welke d^ kloosterling ïhad ^behoord, waartoe ook hij zich vuriggenegen gevoelde, en dit dus het doel moest zijn, waarom God hem zulks had geopenbaard. Zoo verheven is de belooning, welke de Heer heeft weggelegd aan de heilige mannen, die waardiglijk de verheven geheimen vieren, en
179
waarmede het Hem behaagt, hen soms reeds tijdens dit leven te begunstigen.
Acht en twintigste Overweging.
Over de aalmoes.
»Geef de aalmoes aan allen, die ze u vragen, uit vrees, dat diegene, wien gij ze weigert, Jesus Christus zelf niet zij in persoon.'' (H. Augustinus.) Wat zijn wij Jesus niet verschuldigd, die, door de armen in zijne plaats te stellen, ons zelfs gelegenheid schonk, Hem zeiven goed te bewijzen. Hij is in het heilig Sacrament des altaars, om daar de hulde onzer aanbidding te ontvangen en den ge-loovigen tot voedsel te strekken. Onder de armen bevindt Hij zich, om onze mede-doogendheid tot zich te trekken, en gespijzigd te worden door de geloovigen. Gelukkig hij, die Jesus Christus eene aul-moes geeft; maar ongelukkig de mensch, die ze Hem weigert 1 Hetgeen men den grooten en rijken dezer wereld schenkt, gaat meestal verloren ; wat aan God gegeven wordt, is nooit verloren. Alles geeft hij honderdvoudig terug. Geen glas water zal onbeloond blijven. Opschik, pracht en weelde hebben duizende huisgezinnen ten onder gebracht; de aalmoes
180
heeft er nooit één enkel verarmd. Veel schranderheid en moeite zijn er noodig, om rijkdommen te vergaderen; den armen mede te deelen van hetgeen men bezit, kost niets. Wat zullen in den dag des oordeels de onmedoogende rijken antwoorden, als de armen hen beschuldigen? — als Jesus Christus hen hunne, hardvochtigheid verwijtende, zal veroordeelen tot het eeuwige vuur, derwijl zij ongevoelig bleven voor zijn honger, dorst en naakt-heid. Denken wij er aan, dat wij voor den goddelijken rechterstoel niets te vreezen hebben, als de armen onze zaak verdedigen. Welk verheven begrip de H. Anto-nius bezat van het weldoen aan armen, getuigen zijne menigvuldige predikatiën, waarin hij den rijke ernstig aanmaande de behoeftigen te ondersteunen, zijnde zulks een hunner grootste plichten. — Gaan wij bij ons zeiven na, hoe wij ons opzichtens den arme gedragen.
Wonder.
Er ligt een gevaarlijke grens tusschen rijkdom en gierigheid en voor den rijke, die haar overschrijdt, is het eeuwig leven onherroepelijk verloren.
De H. Antonius bewijst het ons door het volgende feit. Een voornaam en rijk, maar
181
gierig heer was te Florence gestorvenen de heilige werd verzocht zijn uitvaart te houden. Denzelfden morgen, waarop deze plechtigheid was bepaald, verscheen hem Jesus Christus en maakte hem bekend, dat de overledene veroordeeld was om zijn hebzucht. De heilige begon dan in zijne predikatie hevig uit te varen tegen de gierigaards en de rijken en met nadruk te wijzen op de onmenschelijkheid van dezen en het gevaar van genen. Vervolgens over den overledene sprekend, maakte hij openbaar, dat deze om zijne gierigheid was veroordeeld voor eeuwig en tot staving zijnèr bewering, voegde hij er aan toe, dat het hart van dien ongelukkige nog rookende was, te midden van het goud, dat hij in zijne koffers had opgesloten. Op hit hooren van zulk een wonder aangegrepen, stormden de geloovigen in verwarring de kerk uit, en snelden in menigte naar het huis van dien heer, waar zij werkelijk zijn hart nog warm vonden, te midden van 't opeengestapeld goud. Daarop keerde reen naar de kerk terug ; het lichaam werd geopereerd, doch zijn hart werd niet meer ontdekt. God wilde aldus op een treffende wijze de verwerping van dien ellendeling en slechten rijke doen zien, en dit verschrikkelijk voorbeeld bewerkte groote bekeering, in 't
182
bizonder onder de rijken en gierigaards.
Negen en twintigste Overweging.
Over het kwaad voorbeeld.
uWee den mensch, door wien de ergernis komt.quot; (Matth. XVIII, 7.) Het slecht voorbeeld heeft meer zielen in het verderf gestort dan alle heiligen er ooit hebben kunnen zalig maken. Indien de poorten der hel voor een oogenblik werden geopend, zou men er weinig veroordeelden aantreffen, die hun schrikkelijk lot niet aan dezen of genen toeschreven. O welk bitter verwijt 1 Wij moeten onze vijanden beminnen, en wij zouden zielen doen verloren gaan, welke ons immer eenig leed veroorzaakten ? — Iemand, die het ongeluk heeft gehad, dat door zijne schuld zielen, door het bloed van een God verlost, van de eeuwige zaligheid zijn beroofd moet met recht voor zijne eigene zalig-' heid vreezen.—
Wat kunnen wij van Jesus Christus verhopen, na Hem beroofd te hebben van hetgeen Hij zoo duur moest vrijkoopen ?— O ouders, die niet christelijk leeft 1 het ware beter, dat uwe kinderen u nooit geschonken waren. Gij hebt hun slechts het leven gegeven, om hun den dood aan
183
te brengen en zelfs den eeuwigen dood. Als zij eenmaal van u den hemel eischen, wat zult gij hun kunnen antwoorden ?
Laten wij ons bekleeden met Jesus Christus. Dat men in ons zijnen geest, zijn gedrag, zijne deugden erkenne en wel zoodanig, dat men ons ziende, zijner indachtig worde. Door een stichtelijk leven helpen wij evenzeer mede tot de zaligheid onzer evennaasten, als een ergelijk leven tot hun onheil strekt.
Het heilig leven van den H. Antonius, eene aaneenschakeling van goede werken, dat, evenals van zoovele andere heiligen, alle'eeuwen door den christen zal blijven stichten, spore ons aan, om niets te^verrichten, wat in het minst den evenmensch aanstoot kan geven.
Wonder.
Vincentius Vileso|uit Weenen afkomstig, viel, terwijl hij een reis maakte, in de macht van een moordenaarsbende. Zij stormen op hem aan, grijpen hem vast, knevelen en plunderen hem onder bedreiging, hem le zullen wurgen, zoo hij weigert hun den losprijs, dien zij zeiven zullen vaststellen, te betalen. Niet wetend, hoe de reis verder te zullen voortzetten, smeekte de ongelukkige hun, terwille van den H. Antoni»s, hem ten
1
184
minste zooveel te laten houden als noodig was, om huiswaarts te kunnen keeren.
Bij 't hooren van dien naam, worden de roovers met schrik en onsteltenis vervuld, alsof een donderslag hun tegenklonk; zij geven Vincentius zijn geld en kleederen terug, en verdwijnen als een schaduw. Verbeeldt u de verbazing en de dankbetuiging van den trouwen dienaar des H. Antonius 1
Azevedo 241.
Over het vertrouwen op God.
ïGij zijt mijn God; mijn lot is in uwe handen.quot; (Ps. XXX 16.) De mensch vertrouwt zijne gezondheid toe aan een geneesheer, zijn geding aan een rechtsgeleerde of, indien hij het ongeluk heeft blind te zijn; niet zelden zijn leven aan een kind : hoe zouden wij dan bezwaar maken, ons over te geven aan den wil van God ?
»Werpt u in Gods armen,quot; zegt de H. Augustinus, »Hij zal ze niet terug trekken, om u te laten vallen.quot;
De zorg van Gods vaderlijke voorzienigheid strekt zich immers uit tot over de mieren en kleinste insekten. Wat dan hebben zielen te vreezen, geschapen naar
185
Gods beeld en verlost door het bloed van Jesus Christus? De hemelsche Vader spijst ongeloovigen, die Hem niet kennen. Hij overlaadt met zijne weldaden de god-deloozen, die zijnen heiligen naam lasteren; wat zal Hij niet doen voor christenen, die Hem eeren en beminnen, en ten koste van zijn éénigen Zoon zijn verlost!
Onze belangen zijn in zijne handen zóó veilig toevertrouwd, dat wij vruchteloos naar een beteren waarborg zouden zoeken. De teedere liefde, die Hij zijnen kinderen toedraagt, noodzaakt Hem voor hen te zorgen. Zijne bescherming heeft Hij ons toegezegd; Zijn woord zal Hij gestand doen. Eerder zullen hemel en aarde vergaan, dan dat God den rechtvaardige zal teleurstellen, die op Hem vertrouwt.
Reeds meermalen hebben wij mirakelen aanschouwd van den H. Antonius, zonder ons misschien af te vragen, hoe die Belijder zoo bij uitnemendheid de schitterendste wonderen verrichtte. En toch, waaraan moet de uitwerkende kracht daarvan worden toegeschreven, tenzij aan zijn onwrikbaar geloof en veitrouwen op God, wiens eer hij trachtte te bevorderen.
Onderzoeken wij ons hart of het een vertrouwen koestert, overeenkomstig de
186
grenzenlooze goedheid Gods en de oneindige verdiensten van Jesus Christus.
Wonder.
Paus Nicolaas IV van de orde der Minderbroeders liet een schilderij van den H. Antonius in mosaïque maken naast die van den H.Franciscus,in het gewelfvan de hoofdkapel der kerk van St. Jan van Latranen. Bonefacius VIII meende, dat het volstrekt niet pastte, dit portret van den H. Antonius ie midden der apostelen te laten prijken. Evenwel liet hij dat van den H. Franciscus met rust, en gaf last, het andere uit te kappen, om het portret van den H. Gregorius den groote daarvoor in de plaats te stellen. De werklieden begonnen er aan, doch bij den eersten hamerslag voelden zij zich door een onwederstaanbare kracht teruggestoo-ten, zoodat zij van de stelling vielen. Bonefacius VIII dit vernemend, kwam terug van zijn besluiten antwoordde: ïLaat den H. Antonius daar toch maar staan, ik zie wel, dat wij het tegen hem nooit zullen winnen.quot; De voornaamste kerk ter wereld behield op die wijze het afbeeldsel van den heilige, en daarenboven werder naderhand een tweede geschilderd in de Basiliek van de H. Maria de Meerdere. Boll.Azevedo 178 — mis. 366.
187
Over de navolging van Christus.
sMijn goddelijke Meester, ik zal U volgen alwaar Gij gaan zult.quot; (Matth. VIII, 19.) De eerste mensch geraakte uit den staat zijns onschulds, dewijl hij aan God gelijk wilde zijn. Zijne nakomelingen kunnen niet zalig worden, tenzij zij gelijk worden aan den Zoon Gods. Deze heeft zich namelijk, door de menschelijke natuur aan te nemen, ons als een voorbeeld ter navolging gesteld, en dewijl Hij het Hoofd der uitverkorenen is, zullen wij verworpen worden, indien wij aan Hem niet gelijk willen zijn.
Men let met zooveel zorg op de wereld-sche plichtplegingen, en slaat niet het minste acht op het leven van Jesus. Hovelingen voegen zich naar het voorbeeld van hunnen vorst; de wijsgeeren hebben leerlingen gehad, die zelfs hunne gebreken navolgden. Hebben wij ooit ernstig getracht de deugden van den Zoon Gods na te volgen ? Welke schande voor ons, nog geen poging te hebben aangewend Hem te volgen 1 Wat oneer voor Hem, ons te zijn voorgegaan en niemand te hebben, die Hem volgt 1
188
Wij zijn gedoopt en blijven slaven des duivels ; wij staan geschaard onder de banier des kruises en zijn slechts aanhangers van de wereld en het vleesch 1 Het is evenwel noodzakelijk, dat wij aan het doopsel en de belijdenis van Christus verzaken, ofwel ons leven inrichten naar dat des Zaligmakers. Hierin bestaat het christendom, dat men Christus navolge in zijn leven en dood.
Vergelijken wij ons gedrag met dat van den H. Antonius, en wij zullen besj euren, hoe ver wij nog verwijderd zijn van da ware navolging; daar deze, als volmaakt leerling van Jesus, alles verlatende. Hem is gevolgd. —
Wonder.
Onder de toehoorders, welke zich verdrongen rondom den H. Antonius, tijdens hij te Rome predikte, waren Grieken, Franschen, Spanjaarden, Duitschers, En-gelschen, Belgen, Zwitzers, Schotten en Slaven aanwezig, ongerekend hen, wier nationaliteit niet wordt vermeld. Van al deze volkeren gingen mannen ter preek, meer om den ijveraar te zien, dan met het doel, hem te aanhooren. Zij hadden namelijk verondersteld, dat Antonius in zijne moedertaal, het portugeesch, zou
189
gesproken hebben, ofwel in het latijnsch of italiaansch. Maar niet weinig stonden zij verbaasd, toen zij merkten, dat ieder hem in zijn eigen moedertaal verstond, alsof zij een hunner landgenooten hoorden. De Engelschen hoorden engelsch spreken, de Zwitser zijn laai, de Slaaf slavisch, de Fransman fransch en evenzoo de overigen. Hij hield derhalve slechts één preek in zooveel talen als door zijne verschillende hoorders gesproken werden; mirakel, dat nog aan niemand na de apostelen was gegund; maar slechts na Antonius, van andere heilige wordt gemeld. Aldus behaagde het God zijnen dienaar in tegenwoordigheid des Stedehouders van Jesus Christus, te midden der wereldstad te verheerlijken. Azev. 103. Boll. Miss.
van nog eenige treffende mirakelen van den machtigen Wonderdoener, den H. Antonius van Padua.
Het wonder, dat ik ga beschrijven had plaats te Padua, den 12 Maart 1853 met zekere Vincentine Vigo, te Pavia geboren. Dit zeventienjarig meisje was sedert ge-ruimen tijd ziek en lam. Men moest haar in een wagentje rondkruien, waar men haar in en uit moest heljien. Niettegenstaande het gevoelen der geneesheeren, verloor zij geenszins hoop op herstel, indien hare ouders haar slechts naar Padua wilden vervoeren, om het stoffelijk overschot van den H. Antonius te bezoeken. Deze aarzelden evenwel, die reis te ondernemen, doch door omstandigheden gedwongen, van woonplaats te veranderen en naar Padua te verhuizen, waren zij aanstonds bij hun vestiging aldaar er op bedacht, dat aan het verlangen van hun kind kon worden voldaan. Werkelijk voert men het in haar wagentje de kerk binnen en biechtte zij; onmiddellijk daarop werd zij tot de H. Tafel toegelaten en had nauwelijks het
191
levend brood ontvangen, of men zag haar pogingen aanwenden, om het wagentje te verlaten. De moeder wilde haar daarin terughouden; doch Vincentine kwam er totaal genezen uit, en liep naar het altaar van den heilige, terwijl de toeschouwers met blijdschap op het gelaat uitriepen: ïEen mirakel I.quot; De bisschop van Padua deed dit voorval met de noodige waarheids bewijzen overal verspreiden.
Een soldaat, in dienst der Venetiaansche republiek, Antonius Berignone geheeten, wooiide een veldshig in het Oosten bij, en zag, dat men een buks recht op hem af schoot. Slechts even had hij nog den tijd inwendig te zeggen; »H. Antonius, help mij 1quot; Zijn eigen geweer stak tusschen den schouderriem, en de vijandelijke kogel vloog te pletter tegen den loop van dit geweer. Zulks was zijn geluk, en hij dankte den H. Antonius, wien hij zijn
192
behoud toescheef. Met het leger teruggekeerd, haastte hij zich, een pelgrimstocht naar Padua te ondernemen, en hield zijn heiligen beschermer tot het einde zijns levens in hooge vereering. Boll. 778.
Een vierjarig kind, leed aan vallende ziekte, door welke kwaal het niet meer instaat was, de beenen te bewegen ; zoodat het zich slechts kruipend van de eene naar de andere plaats kon wenden. De vader, met het ongeluk van dit meisje ten zeerste bewogen, maakte het plan, haar aan den H. Antonius voor te stellen, en bij gelegenheid, dat deze juist gepreekt had, ging hij met het kind in zijne armen Antonius te gemoet, den heilige smeekend, het kind te zegenen en van zijn ziekte te genezen, in den naam van Jesus Christus. Antonius maakte het teeken des kruises van over het hoofd des kinds tot aan de voeten, terwijl hij de allerheiligste Drievuldigheid aanriep.
193
Dit goddelijk teeken bracht plotseling een voortreffelijken ommekeer te weeg : het zieke meisje wilde de armen van zijn vader verlaten, stond recht op, en begon vlug te loopen. Nimmer ondervond zij later de gevolgen meer van haar vreeseiijke kwaal.
Boll. 731.
In 1672 tijdens de maand] November, leed een priester in Castelle sinds lange jaren aan een verlamming, welke hem het gebruik van al zijne ledematen belette. Hij had den H. Antonius ' gebeden en meermalen verscheen hem de heilige, hem aanradend zich naar Padua te begeven, waar hij zou verhoord worden. Eindelijk ging de lamme er heen, en biechtte bij den Eerw. pater Coxiali, Minderbroeder te Padua,die hem ook de H. Communie uitreikte. Nauwelijks had hij die ontvangen, of hij zakte op de trappen van het altaar in een, en bleel daar voor half dood liggen. Eenige
13
194
oogenblikken later richtte hij zich van zelf op, en liep de heele kerk rond, den H. Antonius, die hem genezen had, verheerlijkend. Naar de toedracht van dit wonder ondervraagd, antwoordde hij; »Ik had de H. Communie nauwelijks ontvangen, of zag als 't ware een vlam schieten uit de reliquie-kast van den heilige, en toen ze mij aanraakte, voelde ik, dat ik viel. Terwijl ik zoo op den grond lag uitgestrekt, scheen het mij toe, dat al mijne .ledematen buigzaam werden en voelde li mijne krachten genoegzaam teruggekeerd, om op te staan en te loopen, gelijk ik gedaan heb.quot; Men maakte eene authentieke akte op van het wonder, dat den H. Antonius ter eere, overal werd verspreid. Bol-- 763.
In de maand November 1674 verloor een slachterszoontje te Florence, Frans Maria Ricci geheeten, het gezicht en zwollen zijne oogen hevig op. Alle aangewende men-
195
schelijke middelen verergenden slechts de kwaal, zoodat zijne ouders meenden, tot die der godsdienst hun toevlucht te moeten nemen. Zij verzochten derhalve eenen Minderbroeder, de oogen van hun zoon met de reliquie van den H. Antonius te zegenen. De kloosterling raakte de zieke oogen met een draad uit de koord des heiligen aan, en zalfde ze vervolgens met olie uit delamp,die voor zijn altaar brandde. Den nacht daarop riep het kind eensklaps uit: sDaar is de H. Antonius, daar is de H. Antonius!quot; De ouders snelden toe en vonden het genezen. Zijne oogen waren in normalen toestand gelijk vroeger, en het kon wederom zien.
In het jaar 1G87, tijdens de herfst, maakte een zich een vierjarig kind te Napels gereed,
iria om met eenige personen een wandelrid te
ijne ! maken; het wilde in het rijtuig klimmen, len- | stapte echter mis en gleed onder het rad,
196
juist toen het paard voortliep. Het rijtuig ging hem over het voorhoofd en den arm. Men dacht niet anders dan een lijk op te rapen, maar neen; het kind richtte zich op. In zijn val had het den H. Antonius aangeroepen, den beschermer van allen, die in gevaar verkeeren.
Don Thimotheus Syro, aartsbischop der Maronieten in Medië, vertoefde in 1683 te Rome en bekwam van de congregatie der Popaganda ten voordeele van zijn aartsbisdom een geldelijken onderstand, waarvan men hem tevens den authentieken titel had geschonken. Hij had het ongeluk, die akte te verliezen, en wat hij ook zocht, nergens was ze terug te vinden. Den volgenden dag begaf hij zich naar de kerk der H. H. Apostelen, en droeg de Mis op aan het altaar van den H. Antonius, hem srneekend, dat hij toch zijne papieren terug mocht vinden. Hij komt te huis, en het eerste wat
197
zijn blikken treft is de zoo lang gezochte akte, werkelijk op de tafel ontvouwd. Dankbaar voor Antonius tusschenkomst, maakte hij tot meerdere eer van den heilige dit feit naar best vermogen openbaar.
Boll. 765.
Er leefde te Padua een doofstom geborene, die den ouderdom van vijf en twintig jaren had bereikt. De jongeling had tweemaal eene verschijning van den H. Antonius, die hem aanraadde, zich tot hem te richten, wilde hij van zijne dubbele kwaal verlost worden. Daar hij van bekrompen verstand was, meende hij, zich tot den H. Antonius in persoon te moeten wenden, en ging den heilige de gansche stad door zoeken. Bij eene derde verschijning vernam hij, wat hem te doen stond, en ging alsdan naar de kerk des heiligen, waar hij een gansche nacht doorbracht; hem biddende om genezing, zoo
198
hij zulks vermocht. Den volgenden na middag omstraalt hem eensklaps een bovennatuurlijk licht; en wordt hij tegelijkertijd van het hoofd tot de voeten een geweldigen schok gewaar, waarop hij hevi-germate begint te zweeten. Daarna bemerkt hij, even goedte hoorenen te spreken als iedereen. Zelfs had hij een andere tong dan de vorige, welke misvormd en monsterachtig was. Na het gebeurde had hij een gewonen tongval en met uitzondering van sommige gebruikelijke spreekwijzen, was zijn spraak in het minst niet van anderen te onderscheiden. Met onbeschrijfelijke blijmoedigheid dankte hij God alsook den H. Antonius, en eenieder stond verstomd van zulk een schitterend wonder. Piet was zijn naam, maar van dat oogenblik af noemde men hem Antonius, naam, dien hij zijn leven lang behield. Boll. 738.
199
Aldonsia, dochter der koningin There-sia van Portugal leed aan een doodelijke ziekte en was door de geneesheeren opgegeven. Haar moeder wendde zich tot den H, Anlonius in de volgende bewoordingen: »Herinner U, o groote heilige, dat ook gij te midden van dit koninkrijk zijt geboren en onze onderdaan zoudt geweest zijn. Waarom zoudt gij mijn kind niet gadeslaanquot;? En alles wat de moederliefde haar kon ingeven, voegde zij er aan toe, om de gunst des heiligen te winnen. Den volgenden nacht had hare dochter een droom. Zij zag den H. Antonius verschijnen, die haar toesprak: jKent gij mij? Ik ben de H. Antonius en ben gekomen, wijl uwe moeder mij heeft aangeroepen. Kies nu: of heden met mij het Paradijs binnen te gaan, of tot troost uwer moeder wederom gezond te worden.quot; Aldonsia koos de laatste gunst, en genas op hetzelfde uur. Zij hield den H. Antonius bij de koord vast en riep ten zeerste verheugd hare moeder; doch terwijl deze kwam toegesneld, verdween de heilige. Aldonsia stond op en leefde, om de dagen harer moeder te veraangenamen, terwijl zij haremveldoener een voortdurende dankbaarheid betoonde.
Azevedo.
200
Op den vooravond van het feest des H. Antonius, in het jaar 1683, viel in het dorp St. Laurent bij Florence een kind met het gezicht in een gloeiend kolenvuur, en bleef daarin liggen tot de moeder op het gekermkwam toeloopen. De ontsteltenis der ongelukkige vrouw te beschrijven, zou onmogelijk zijn.Zij durfde zich geen denkbeeld maken van den erbarmelijken toestand, waarin zij haar kind zou aantreffen. Maar van het eerste oogenblik af aan bad zij den H. Antonius gebeden, en het kind werd uit het vuur gehaald, zonder dat er een haar was verbrand. Wie zal de verwondering en de erkentelijkheid dezer vrome vrouw beschrijven, toen zij haar geliefkoosd zoontje door haar machtigen beschemer op zulk een wonderdadige wijze zag behoed ? Boll. 766
Marco Malvolti werd in 1683, tijdens een gevecht doodelijk gewond, zoodat
201
de docters wanhoopten aan zijn behoud. Ghettini, een pater Conventueel kwam hem bezoeken, zegende hem en zalfde zijne wonden met olie, afkomstig uit de lamp, welke voor de reliquie-kas des H. An-tonius te Padua brandt, en waarvan hij naar Toscane had medegenomen. Den volgenden morgen vond de chirurgijn zijn passient volkomen genezen. Slechts een flauw lik-teeken was er overgebleven, als om getuigenis af te leggen van de gunst, die hem was verleend. Boll. 766.
Een zeer godvruchtige dame, die het grondgebied van Pisa bewoonde, was tot zware armoede vervallen, en door een langdurige ziekte tot het uiterste gebracht. In die benarde omstandigheden ging het haar vooral ter harte, twee jeugdige meisjes hulpeloos te moeten achterlaten. Reeds had zij veel gebeden en nog bad zij immer den H. Antonius, om haren kommer te willen
202
leenigen. De heilige verscheen haar eens en deed het voorstel, om aanstonds met hem naar het Paradijs te gaan, ofwel hier op aarde te blijven, om hare kinderen te verzorgen; terwijl hij haar eveneens de verzekering gaf, dat hare gebeden Gode welgevallig waren, eu reeds vele zielen in het vagevuur daardoor geholpen waren. De brave vrouw, den hulpbehoevenden toestand harer kinderen overwegende, antwoordde den heilige: »Groote H. Antonius, zoo ik hier op aarde blijf tot welzijn mijner kinderen, ben ik van mijn eeuwig heil verzekerd, en daarom kies ik zulks Iquot; Op 't zelfde oogenblik stond zij genezen op. Er werd een nauwkeurig relaas opgemaakt van dit mirakel, hetwelk daarenboven wordt bekrachtigd door pater Panzarrini de Volterra, een kloosterling uitblinkend door zijn geloof en volmaakte oprechtheid.
Boll. 766.
203
In Juni 1685 brak een zestigjarige grijsaard Jean Bogiani bij een val zijn .been. Enkele dagen na de verbinding, deed hij de belofte, zich te voet naar het altaar van H. Antonius te begeven, indien hij genas. Hij bewoonde den burcht St. Blaise in het Venetiaansch hertogdom ge-gelegen, en vertrok steundend op krukken, om aldus het klooster van den H. Anto ■ nius te bereiken. De kerk naderend, voelde hij zich heel hersteld; zijn been was genezen en hij ging zelf zijne krukken aan het altaar ophangen, als bewijs der genade, die hem was betoond. Boll. 796.
Francisca Conti te Bologne was in 1684 door den duivel bezeten, had hevige smarten te verduren en raakte onderscheidene malen buiten kennis. Zij vermoedde niet, dat haar toestand het werk des duivels was, en had er evenmin ooit aan gedacht, den duivel te laten bezweren. Genoemde
204
vrouw bezat veel godsvrucht tot de H. Maagd en den H. Antonius. Op zekeren nacht, dat zij hem had aangeroepen, verscheen hij haar, door een schitterend licht omstraald, en zeide dat zij veel vertrouwen op Maria moest hebben, daar deze haar zou verlossen, en dat hij zelf door de H. Maagd gezonden was, om haar te genezen. Terwijl hij die woorden sprak, vatte hij haar bij de haren en hield het hoofd naar een moedergodsbeeld gekeerd, dat op de bedplank stond. Zelf bad hij de Moeder Gods, om hare getrouwe dienares de gezondheid terug te schenken, en verdween daarop. Francisca braakte een aantal wormen en was voortaan van den duivel en haar lijden vei lost. Zij riep haren man en de overige slapende huisge-nooten op, om hun dit blijde voorval bekend te maken. Haar aldus genezen ziende, getuigden allen, als uit éénen mond, den lof der Moeder Gods en van haren bevrij-der. Boll 779.
205
Terwijl het lichaam van den H. Anto-nius naar de kerk der H. Maagd te Padua werd gebracht, volgde eene vrouw, Cuniza geheeten, welke gebukt ging onder den last van een zwaren bult, zoo goed zij vermocht, den lijkstoet, terwijl zij zich den heilige aanbeval, ten einde van haar droevige ziekte bevrijd te worden. Op het oogenblik, dat de processie stand hield en de kerk binnen trad, gevoelde de gebrekkige vrouw, dat haar houding veranderd was en een gansch regelmatigen vorm herkregen had. Men kan zich het vreugdebetoon en de verbazing der menigte ver-beeden op het gezicht van zulk een schitteren d wonder. Wadingh. Mass. 188.
Ten jare 1830 viel een tienjarig kind te Rome uit het venster der derde verdieping. De moeder slaakte slechts den kreet »H. Antonius Iquot; Onze kleine kwam natuurlijk op den grond te recht, doch
206
bezeerde zich niet en liep weder naar binnen. De moeder, in allerijl naar beneden gesneld, trof haar kind ongedeerd aan. sMaar hoe is het mogelijk ?quot; vraagt zij hem. »Wel, was het antwoord,quot; een broeder heeft mij in zijn armen genomen en op den grond neer gezet.quot; Zij begreep, dat niemand anders die redder was dan de H. Antonius ; en liet aanstonds in de kerk Ara-Coeli uit dankbaarheid eene H. Mis opdragen. Ook verhaalde zij in de sacristie, waar verscheidene kloosterlingen aanwezig waren, wat erwas voorgevallen.Pater Franciscus de Camajore dit hoorende, wilde het kind zelf hooren, en vroeg hem of de broeder, door wien hij gered was op hem geleek. »0, hij was veel schooner,quot; antwoordde de knaap en ging met zijn moeder voor het beeld van den H. Antonius, die in deze kerk wordt vereerd, zich nederwer-pen. Het beeld aanschouwende, roept de kleine uit: ^Moeder, dat is hij, dat is de broeder, die mij op den grond neerzette 1quot; De godsdienstige vrouw kon haar vreugde niet bedwingen en verwijderde zich met den uitroep: ïLeve de H. Antonius, leve die verhevene heilige Iquot; Dit feit is bekrachtigd door mondelinge verklaringen van vele getuigen, onder anderen pater Joseph Dafi-ano. Minderbroeder, en rectorder Clarissen te Tivoli.
207
Den 6 Juli 1780 verwierf eene dame te Padua Agnes genaamd, dochter van Andreas Beltrami een uitstekende gunst van den H. Antonius. Een harer vingers was door een ongeneeselijke kwaal aangestoken, welke gedurende vier jaren aan alles weerstand bood, wat de geneeskunst aanwendde. De heelkundigen waren van oordeel, dat de vinger moest worden afgezet, ten einde koudvuur te voorkomen. De zieke, die altijd veel godsvrucht tot den H. Antonius had getoond, kwam op de gedachte te zijner eere de oefening der negen Dinsdagen te houden. Met die godvruchtige oefening begonnen, gevoelde zij zich op zekeren dag heel genezen tot eigen verbazing en groot opzien van allen, die haar kenden. Pianzola. 83.
In 1232 volgde een klein kind uit de omstreken van Padua, Emilia genaamd, hare moeder, welke in een naburig huis
208
vuur ging halen. Bij ongeluk struikelde het en viel in een diepen sloot. Dit werd eerst door de moeder bij het terugkeeren bemerkt, en nog voor zij haar kind er uit kon halen, was het reeds verdronken. Men kan zich de ontsteltenis dier ongelukkige begrijpen. De buren snellen op hare kreten toe, nemen, de wondermacht van den H. Antonius indachtig, het lijk op en leggen dit voor de reliquie-kast des heiligen neder. Nauwelijks lag het kind daar of er kwam beweging in; het gaf ingezwolgen water over, richtte zich lachend op, en liep naar de moeder om haar te omhelzen. De verwondering en dankbaarheid der omstaanders gaf zich in verhevene lofzangen lucht, den machtigen wonderdoener ter eere. Polent. Miss. 195.
Beatrix de Silva, zuster van den gelukzaligen seraphijnschen kloosterling Ame-deus, was met eene teedere devotie tot de
209
H. Maagd en den H. Antonius bezield, en had het geluk beider bescherming te mogen ondervinden, toen zij aan het hof in ongenade was gevallen. Door de koningin van Castilië uit afgunst in de gevangenis geworpen, werd zij door de H. Maagd vertroost. Die goede moeder gewaardigde zich, aan haar te verschijnen, hare droefheid te leenigen en haar te voorspellen, dat zij na drie dagen in vrijheid zou zijn, wat ook verwezenlijkt werd. Teneinde nieuwe gevaren te voorkomen, ontvluchtte Beatrix heimelijk het hof, om zich in een klooster te verbergen. Onderweg hoorde zij twee kloosterlingen haar bij haar naam noemen. Op dit gerucht onthutst, was zij eerst van gedachte, dat zij haar ter achterhaling waren nagezonden, om hare biecht te hooren, en zij vervolgens op order der koningin zou worden ter dood gebracht; doch wel ver van daar: eene der beide kloosterlingen was de H. Antonius, die geruststellend tot haar sprak: »Vrees niet, mijne dochter, ik kom u bijstaan en zelfs versterken in uw besluiten. Gij zult de stichtster worden der orde van de O. B. O. der H. Maagd en zult aan uwe geestelijke dochters het kleed geven, waarin gij de moeder Gods, toen zij u verscheen, zaagt gehuld.quot; De verschijning
210
hield op, en Beatrix dankte den heilige van ganscher harte, haar aldus door zijne tegenwoordigheid te hebben versterkt. Later zag zij deze voorspelling bewaarheid; want zij werd inderdaad de stichteres dier voorname orde, welke zoovele heilige vrouwen telde. Waddingh. — Miss. 269.
De H. Antonius houdt niet op, nu hij zich in den hemel verblijdt, zijnen naasten blijken van innige genegenheid te toonen, getuige het voorval in 1774 met Catharina Clerici van Est. Deze brave vrouw lag, door een samenloop van ongeneesbare ziekten uitgeput, op het uiterst. Op zekeren nacht, dat zij zich tot het andere leven ging voorbereiden, verscheen de heilige haar in persoon, groette haar vriendelijk, en vroeg, hoe het met haar was. De zieke zeide hem hoe zij het maakte en de heilige hernam: »Welaan, neem uwe toevlucht tot den H. Antonius, laat ons samen zijn
211
responsorium bidden, en ik verzeker U dat gij zult genezen.'' Zij begonnen werkelijk het gebed en de heilige verdween. W at Catharina betreft, zich gansch getroost en volkomen genezen gevoelend, begreep zij dat de broeder, die haar bezocht had niemand anders was dan de H. Antonius zelf. Vervuld van vreugde stond zij zoodra mogelijk op, en ging hem te Padua hare dankbaarheid betuigen. Pianzola, 83.
Een jaar na den dood des II. Antonius» begaf zich op het vernemen der mirakelen, welke te Padua geschiedden, eene duitsche vrouw met name Carilina naar die stad, teneinde het gezicht te herkrijgen, waarvan zij zeven jaren lang door eene oogziekte was beroofd. In de kerk gekomen, sprak zij hare biecht en communiceerde voor het graf van den heilige; terwijl zij vurig zijne tusschenkomst afsmeekte. Weldra begon zij de voorwerpen te onder-
212
scheiden en het eerste, wat zij zag was het graf van haren heiligen voorspreker, wiens weldadigheid zij met de meeste gevoelens van dankbaarheid en godsvrucht luide verheerlijkte. Miss.
Van Ferrara werd op zekeren dag een jeugdig meisje, Johanna geheeten naar Padua vervoerd. Zij was door den duivel bezeten en werd verschrikkelijk door dien vijand gefolterd. Tijdens zij nog met hare moeder in de herberg vertoefde, riep deze al weenend den H. Antonius, haren beschermheilige aan, om toch hare dochter te verlossen. Eensklaps verschijnt de heilige en zegt haar op zacbten toon: «Moed, brave vrouw, uwe dochter is reeds genezen.quot; Zij ging er zich van overtuigen, en bevond inderdaad, dat hetgeen zij vernomen had, was bewaarheid. Beiden dankten in vereeniging den heiligen bevrijder.
Pianzola. 73.
213
Een edelman uit Napels had eene rekening verloren, die van veel gewicht voor hem was, en kon ze in weerwil van allerlei naspeuringen niet meer terugvinden. Hij verzocht een zijner ooms, die priester was, te zijner intentie de H. Mis te lezen op het altaar van den H. Antonius; teneinde de papieren, die hij verloren had, te mogen terugvinden. Toen laatstgenoemde uit de kerk terugkeerde, werd hij door drie landbouwers aangesproken, die hem vragen, wien een gevonden papier, dat zij hem toonen, kon foebehooren. »Wel aan mijn neef' antwoordde de vrome priester, nam de rekening aan, ging den H. Antonius bedanken, en liep aanstonds terug naar zijn neef, die den H. Antonius hartelijken dank betuigde Azevedo 251.
Eene arme boerin uit de omstreken van Padua, bezat als eenig goed een akkertje, dat zij zelve bebouwde. Tot haar ongeluk
214
vielen musschen in menigte daarop neer, en richtten aanzienlijke schade aan. De arme vrouw meende ze te kunnen verjagen, doch het baatte niets; de vogels gingen een weinig verder aan het plunderen, en dreigden niets voor den oogst te zullen overlaten. Wat te doen? Het vrouwtje belooft een novene te doen ter eere van den H. Antoniuis, en zonder verder acht te geven op de musschen, ging zij iederen dag den heilige bidden. Dit hielp haar beter dan al haar misbaar en vogelverschrikkers; want van dat oogenblik af, bemerkte zij geen enkelen vogel meer op haar veld, en toen de tijd van in zamelen aanbrak, had zij een overvloedigen oogst, waarvoor zij haar beschermer wel mocht bedanken.
Azevedo, 204.
Een zuster der derde orde van den H. Franciscus was niet slechts lam, maar tevens stom geworden. Pater Benardus
215
Coinage ging haar bezoeken en vroeg naar haar naam. Iemand der aanwezigen zeide, dat zij volstrekt niet spreken kon. De pater beval haar niettemin te zeggen, hoe zij heette in den naam van Jesus Christus en den H. Antonius. Alsdan antv» crdde de zuster hem krachtens de heilig gehoorzaamheid: »Agatha.quot; Zij werd daarbij door eene hevige siddering bevangen, doch de pater beval haar uit hoofde der zelfde gehoorzaamheid en in naam des H. Antonius met beven op te houden ; en op denzelfden stond was zij van haar beving genezen. Vervolgens liet hij haar een glas wijn brengen, en voorzeide, na haar aldus de spraak te hebben teruggeschonken, dat zij binnen den tijd van twintig dagen zou loopen. Aldus geschiedde, en vóör de bepaalde tijd verstreken was, gevoelde zij hare krachten terug en was volkomen genezen. Boll. Azevedo 288.
216
Terwijl in het gewest Pouille bij het klooster der Minderbroeders te Monopoli, zeker jongeling bezig was een kuil te graven, stortte onverwachts een nabijgelegen heuvel in, en begroef hem ondereen geweldige aardlaag. Zijn moeder snelde weenen-deter hulp met de kloosterlingen, en stelden alles in't werk, hem er onder uit te halen. Men koesterde echter geen hoop meer, hem levend terug te zullen vinden. Doch verbeeld ude verwondering en vreugde der gravers, toen zij den jongman ongedeerd terug zagen. Men vroeg hem, hoe hij onder zulk een aardraassa niet gestikt en onder de zware drukking niet verpletterd was. Hij antwoordde, in dit dringend gevaar den H. Antonius te hebben aangeroepen; dat deze hem te hulp kwam, en hem niet verlaten had; dat hij hem met de eene hand vasthield, ten einde het stikken te voorkomen, met de andere de ingestorte grond terugdringend, om niet vermorseld te worden. De verbazing en verrassing der goede lieden te beschrijven, zou onmogelijk zijn; doch de erkentelijkheid en dankbetuiging van den gelukkigen beschermeling desH. Antonius overtrof hun geestdrift ver. Hoe konden zij trouwens ook naar waarde zulk een uitstekende gunst vergelden ? Miss. 199.
217
Zeker Dominicus, burger der stad Co-macchio ging voor zaken uit. Zijn weg was langs de oevers van een meer, terwijl hij vergezeld werd door zijn zoontje, dat hij herhaalde malen aanspoorde, achter hein te blijven loopen. Het kind, dat liever aan den kant van het water speelde, stortte er eensklaps in en de vader bemerkte het niet, vooraleer hij eenigen tijd was door-geloopen. Hij gaat terug en ziet zijn zoontje in het water; doch reeds gestikt. De ongelukkige man trekt zijn kind er uit, gaat naar huis terug; en daargekomen, rijkt hij het lijkje in de armen der moeder over. De overweldigende smart, die beiden aangreep kon toch de godsvrucht, welke zij jegens den H. Antonius bezaten niet ver-dooven. Samen brachten zij hun kind naaide kerk der Minderbroeders, knielden voor het altaar van den Heilige neder, hem smeekende, het te doen herleven. Zij deden de belofte, indien hij hun zoon van den dood verwekte, zij dezen zijn graf zouden laten bezoeken. Deze belofte was nauwelijks geschied, of de ziel des kinds keerde terug tot het lichaam, dat zijn gevoel herwon, en zich uit de armen der moeder wilde los maken. Men zette den kleine neer, en te voet keerde hij huiswaarts met zijne ouders, die niet talmden, met hun zoontje
218
naar Padua te gaan, om de verbintenis te vervullen, welke zij met den H. Antonius waren aangegaan. Miss. 196.
De H Antonius was nauwelijks gestorven of hij verscheen te Vercelli aan zijn ouden meester, den abt Thomas en zeide hem, terwijl hij zich vertoonde: »Hier ben ik, vader, mijn lastdier heb ik bij Padua achtergelaten, en ik haast mij, naar mijn vaderland terug te keeren.quot; De Abt nu had een keelkwaal, Antonius raakte hem even aan en genas hem ; waarna hij scheen uit te gaan. Thomas wilde hem volgen, doch zag hem niet meer. Hij deed aanvraag in huis, het klooster, overal; maar niemand had hem gezien, en hij moest wel aannemen, dat het een verschijning was. De geur van heiligheid en het gerucht der mirakelen zijns vriends, loste allen twijfel op. Toen begreep hij, dat het lastdier, waarvan de heilige hem gesproken
219
had, diens lichaam was, dat te Arcelli, kort bij Padua was gebleven, en dat zijn vaderland, waarheen hij zoo haastig wederkeerde, niet Lissabon, maar het Paradijs was. Azevedo. 130.
Terwijl het stoffelijk overschot des H. Antonius zich in het klooster van Arcelli bevond, werden de kloosterlingen als het ware belegerd door onafzienbare menschen-scharen. Maar toen het avond werd, kon men het klooster en de kerk sluiten. Te middernacht rukt nogmaals een menigte op het klooster aan, luide schreeuwend, om het lichaam van den H. Antonius te zien en te vereeren. Men bestormt het verblijf der kloosterlingen, de sloten worden verbroken, en de deuren met hevig geweld ingetrapt. Voor die open deuren nu en het door kaarsen verlichte vertrek wordt het volk door een onzichtbare macht tegengehouden. Driemaal beproeft het,
220
den drempel te overschrijden, tot driemaal staat het onbewegelijk, als vastgenageld aan den grond, zonder een voet te verzetten. Getroffen en verstomd, herkende de menigte de hand Gods, en knielde neder, om van verre dat waardig en dierbaar overschot te vereeren. Alles stond ontluist van een wonder, welks uitwerkselen algemeen waren ondervonden.
Azevedo. 134. Miss. 178.
Eene Venetiaansche vrouw Cesaria genaamd, was sedert twee jaren ontroostbaar wegens een ongeluk, dat haar aan hand en voet overkwam. Die ledematen waren geheel en al ontwricht. Herhaaldelijk over de wonderen van den H. Antonius hooi ende spreken, welke mirakelen dagelijks toenamen, besloot zij zich naar Padua te laten vervoeren, om den heilige vol vertrouwen te smeeken, haar toch te genezen van hare ellende. Zij ging derwaarts, be-
221
zocht vol eerbied het graf des heiligen en raakte nauwelijks den steen aan of werd verhoord. De hand kreeg de vorige buigzaamheid terug en haar voet was geheel hersteld. Hare vreugde, die zich in vurige loftuigingen lucht gaf, werd door de getuigen van dit wonder en alle aanwezigen beantwoord door eenparige toejuiging, den weldadigen wonderdoener ter eere
Miss. 191.
Zeker man uit Noventa bij Padua, had een eenvoudige vrouw van het platte land, met name Prosdocima. Deze werd overvallen door een zenuwachtige zamentrek-king van handen en voeten, waardoor zij ongeschikt werd, om werk te verrichten; zoodat zij eindelijk geen lid meer kon verroeren. Haar man meende, dat de H. Antonius zich wel zou gevvaardigen, hem te verhooren, indien hij zich ten gunste zijner echtgenoote tot hem wendde. Inder-
222
daad, geen dag ging voorbij, die niet van niewe mirakelen des heiligen getuigde. Hij droeg zijne echtgenoote op zijn hoofd naar Padua, om haar de reliquiekas van den beschermheilige te doen aanraken. Zijn geloof bleef niet onbeloond. Nauwelijks had Prosdocima de heilige reliquiën aangeraakt, of zij voelde zich genezen en wel zoodanig, dat zij te voet hel; dorp weder kon bereiken, in gezelschap van haren man, wiens geluk ten toppunt was.
Miss. 191.
Den 30 Mei, Pinksterdag van hel' ja ir 1232 had in de kathedraal van Spoleto, waar destijds het hof van Rome vertoefde, de plechtige heiligverklaring plaats van den H. Antonius. Is het niet een merkwaardig en buitengewoon voorval, dat zelfs zijn vaderland op hetzelfde uur deelnam aan de geestdrift en vreugdeblijken, welke zijne heiligrerklaring in Italië verwekte ?
223
De heilige wilde inderdaad aan Lissabon deze eer bewijzen, en ook zijne landge-nooten verblijden. Op het oogenblik, dat de klokken van Spoleto met hunne vreug-detoonen het afkondigen der heiligveflcla-ring door den Stedehouder van Jesus Christus in persoon vroolijk begroetteden, geraakten al de klokken te Lissabon van zelf in beweging. Hun geluid bracht in die stad zulk een groote blijdschap te weeg, dat, dewijl het juist Pinksteren was, men had kunnen gelooven, dat de H. Geest andermaal op aarde bij de bewoners dier gelukkigen stad nederdaalde. Zoo het de H. Geest niet was, dan toch was het ten minste zijne genade, welke zich openbaarde door tusschenkomst van den H. An-tonius, die zijnen medeburgers het groote feit zijner heiligverklaring, door het onfeilbaar gezag der kerk uitgesproken, kenbaar maakte. Gelukkige stad, die der wereld een held schonk, zoo rijk in deugd, en den hemel een bewoner, zoo vol verdiensten in het oog van God.
224
Te Padua leed Solange de Montagnana aan een zeer ernstige kwaal,zoodat men wanhoopte haar te genezen. Op het bed van smarten uitgestrekt, beval zij zich den H. Antonius aan, van wien zij genezing verhoopte. Op zekeren nacht, dat zij ingeslapen was, voelt zij haar bed schudden en vliegt van schrik op. Zij weet nog niet wat er gaande is, maar wacht of zij nogmaals iets gewaar wordt. Werkelijk een tweede schok beweegt het bed. Ontsteld roept de zieke uit: Wie is daar ? En aanstonds hoort zij een stem, die haar antwoordt: »Vrees niet, Solange, ik ben Antonius, dien gij zoo menigmaal hebt aangeroepen.quot;»O, heilige vader,quot;sprak zij gansch kalm, »geef dat ik geneze.quot; » De Heer heeft u genezen,quot; antwoordt de heilige Antonius. Inderdaad Solange voelt hare krachten terugkeeren, staat op, maakt het den huisgenooten en hare gansche familie bekend, en vereenigt zich met allen, om den Heer te bedanken voor de wonderbare genezing, welke door tusschenkomst van den H. Antonius was geschied.
Missaglia 192.
225
De H. Antonius trok tijdens zijn leven meermalen door het dorp Cap de Goro, gelegen in de nabijheid van Polesella en werd daar immer met veel eerbied bejegend. God liet reeds toe, dat zijn nederige dienaar den lof der menschen hier beneden inoogstte. Na zijn dood, werd een meisje uit die streek met name Samaritana eensklaps, terwijl zij op het veld bezig was, door een zenuw-ziekte overvallen, welke haar gansch misvormde. Haar beenen bleven rugwaarts gebogen, en zij kon zich niet anders bewegen dan kruipend op de handen met het gezicht omlaag. Ieder was getuigen van dit vreemd verschijnsel. De bedroefde ouders brachten eindelijk hun dochter naar Padua, in de hoop, dat de H. Antonius haar zou genezen. Werkelijk na meer dan een half uur gebeden te hebben, richtte de zieke zich plotseling op, en kon te voet huiswaarts keeren. Toen de dorpelingen dit krachtdadig wonder vernamen, gingen zij in grooten getale het gelukkig kind te gemoet. Dit kwam het dorp onder het gelui der klok binnen, en haar dorpsgenooten gevoelden zich gelukkig, te dier gelegenheid met geestdrift de huldeblijken te hernieuwen, welke zij voorheen den H. Antonius in persoon mocht bewijzen. Missaglia. 190.
226
Op zekeren dag verdween uit de sacristie van een der voornaamste kloosters te Palermo een zeer kunstig bewerkt wie-rooksvat. De dief, die een der knechts van den koster was, vaarde het hevigste tegen de zoogenaamde inbrekers uit, en ging in zijne onbeschaamde huichelarij zoo ver, dat hij den koster aanspoorde, met hem bij het altaar van den H. Antonius te gaan bidden. Zij doen het werkelijk, doch terwijl zij hun gebed verrichtten, gevoelde de dief een onweerstaanbare behoefte, om den neus te snuiten, en trekt, terwijl hij zijn zakdoek te voorschijn haalt ook het wierooksvat uit den zak, dat daarin met een ketting bleef vasthaken. Op heeter daad werd hij aldus betrapt. De ware dienaar van den H. Antonius kwam hierdoor tot de ontdekking, vond het gestolen voorwerp terug, terwijl de huichelaar daarentegen met schaamte v/erd overladen. Een bewijs, dat men niet straffeloos met den H. Antonius kan spotten.
Boll. 779. Miss. Azev.
227
In 1615 namen de Calvinisten van La Rochelle met twaalf schepen de stad Olin-den in, waar zij de grootste buitensporigheden en ongeloofelijke schade aanrichtte-den. Zij verwoestten onder anderen de kerken en verbrijzelden de heiligen beelden, behalve een beeld van den H. Antonius, dat de kapitein, Pandemille begt;vaarde, om het aan boord naar hartelust te verminken. Zij zetteden vervolgens koers naar San-Salvador de Bahia in Bazilië, en begonnen onder weg het beeld des heiligen op duizenderlei wijzen te onteeren; terwijl zij het de grootste versmadingen aandeden, als b. v.: «Geleid ons naar de Baai!quot; Dan ziet, hoe de heilige dien kettersche heiligschenners schrik wist in te boezemen. Alle okshoofden, welke op de twaalf schepen aanwezig waren en wijn of zoet water inhielden, sprongen te gelijk open, zoodat het scheepsvolk gedeeltelijk van dorst omkwam. Daarna bedierf de scheepsbeschuit en wat er aan verdere levensmiddelen voor handen was; waardoor velen der bemanning van honger stierven.
\ Anderen werden door pest of een plotselin-gen dood gestraft, tot eindelijk een vreese-lijke storm alle schepen deed vergaan, met uitzondering van dat, waarop de kapitein zich bevond. Hem was nog een schrikkelij-ker lot beschoren. Dit vaartuig werd door
228
den wind naar Segerippa voortgestuwd, en viel in de macht van Franciscus Sosa, koninklijke stadhouder die R. C. was. Ten einde niet ontdekt te worden, wierp men het beeld van den H. Antonius te water, dit spoelde echter weg en bereikte de baai, waar het zich aan het strand van zelf oprichtte. Pandemille en de zijnen, door den spaanschen bevelhebber krijgsgevangen gemaakt, liepen op hunne beu rt diezelfde haven binnen en op het zien van het beeld, begrepen zij dat de heilige klaar stond, om hun smaad te wreeken. Alsdar bekenden zij vrijwillig de beleedigingen, den H. Antonius aangedaan, en werden allen opgehangen. Daarna werd het beeld onder de verschuldigde eerbewijzingen van daar weggenomen en de H. Antonius tot patroon der stad verklaard. Boll. Azevedo 180 Miss.
In Augustus van het jaar 1691 leed Maria Anna Margaretha Bivei te Padua hevige pijnen, ter oorzake van het graveel; niets
229
vermocht hare smarten leenigen, noch den steen verwijderen, zoodat zij besloot om een zware operatie te ondergaan. Toen de vooravond van het feest des H. Antonius wasaangebroken, verdubbelde zij haar vertrouwen, om hem te smeeken, haar toch van die kwaal te genezen, zonder geopereerd te worden. Nadat zij aldus had gebeden, gebruikte zij het geneesmiddel, dat zij lederen dag aanwendde, en haar tot nog toe niets haden geholpen. Dien dag was het echter anders. Tegen aller verwachting in, werkte het middel zoo krachtdadig, dat zij eensklaps was ontlast. Tot erkentelijkheid dezer weldaad, vereerde zij het altaar des Heiligen met een fraai geschenk tot altijddurend aandenken. Boll. 778.
De Eerw. pater Joseph, uit het klooster der Minderbroeders van den H. Antonius van Padua, werd door een kwaadaardig koorts aangetast, die hem aan den rand des
230
grafs bracht. Sedert twee maanden hing hij tusschen leven en dood, en verloor alle hoop op de middelen, door de kunst aangewend, waarbij hij geen baat vond^ Zijn vertrouwen was verdeeld tusschen de H. Maagd, den H. Franciscus en den H. Antonius. Op den dag, welke gewijd was aan het feest der Tong van las tstgenoem-den heilige, liet hij te zijner intentie bij de reliquiekas van Antonius door twee kloosterlingen bidden. Dien zelfden dag gevoelde hij zich beter, en weldra mocht hij zich in eene uitstekende gezondheid verheugen. Het daarop volgend Paaschfeest begiftigde hij het altaar van den H. Antonius met eene schilderij. Ziek te bed liggend, was hij er op voorgesteld met den dood aan zijne zijde, gereed hem te treffen , terwijl de H. Antonius den slag afweerde, en den dood met eene enkele beweging verjoeg. Op de schilderijlijst las men een opschrift van den volgenden inhoud; ^Steunend op den bijstand der allerheiligste Maagd, van den H. Franciscus en den H. Antonius, zijn beschermer, ontkwam pater Joseph, Conventueel der Minderbroeders des H. Antonius van Padua, den toeleg des doods in hetjaarO.H. 1691.quot; Boll. 777-
231
In 1689 steeg gedurende 16 dagen het water van de Adigo zoo schrikbarend, dat gansch het Polesellaansch gewest door een vreeselijke overstrooming werd bedreigd. De inwoners van Lendinara deden met het stedelijk bestuur aan het hoofd, openbare gebeden en bedevaarten naar verschillende heiligdommen; doch het water bleef wassen en het gevaar werd steeds dringender. De raadsleden der stad wendden zich tot den Eerw. pater gardiaan der Minder-broeders,oiTi voor het volk plechtige het H. Sacrament uit te stellen, alsook het beeld van den H. Antonius. Zulks werd voorgeschreven. Nauwelijks waren de oefeningen begonnen, of het volk nam er in menigte aan deel en eensklaps begon het water te vallen. In één enkele nacht viel de rivier vier voet, en den volgenden morgen stond het water op zijn gewone hoogte. Deze uitstekende gunst in zulk een dreigend gevaar, gaf aanleiding, dat de H. Antonius als patroon der stad werd gekozen.
232
Zeker Armeniër, oprecht christen en godvruchtig gezind jegens den H. Antonius, lag eens voor het altaar van dien heilige in de kerk biddend neergeknield. Plotseling komt een der dienstknechten hem in der haast zeggen: »Kom terstond naar huis, want het begint te branden en ver keert in 't grootste gevaar I quot; Wie zou op zulk een tijding niet ontstellen ? De man echter, met bewonderenswaardig vertrouwen bezield, antwoordde slechts: »Het zal mij meer baten den H. Antonius voor mij zei ven en mijn huis hier te blijven bidden, dan er in persoon Heen te gaan.quot; En in weerwil van het voortdurend aandringen zijner bedienden, verroerde hij zich niet, maar ging door met bidden. Wat was er het gevolg van ? De vlammen gingen van zelf uit, zonder merkelijke schade aan het huis te veroorzaken, en de Armeniër liet uit dankbaarheid voor de verleende bescherming eene daaraan herinnerende schilderij maken, welke hij naar Padua ZOnd. Azevcdo 241. —
233
De zuster van den H. Antonius, Donna Maria Martin, reguliere kanunnike, lag op sterven. De kloosterzusters stonden rond haar geschaard, bewezen alle mogelijke zorgen, en gaven blijk van het teederst medelijden. Het was den 18de, Februari, dag, waarop in Portugal, en voornamelijk in dit klooster, het feest gevierd werd van den H. Theotonus, zijnde de stichter van genoemd klooster. D. Maria scheen op het uiterste en uitgeput van krachten, als men eensklaps op haar gelaat een levende blijdschap bespeurde, en zij hare stem hervattend, uitriep: »Maakt plaats, zusters, daar is mijn vader, de H. Theotonus, die mij met mijn broeder Antonius komt bezoeken, om mij naar het Paradijs te vergezellen !quot; En op die woorden gaf zij den geest, terwijl hare reine ziel in den schoot van God werd opgenomen.
Azevedo, L. III, 195.
IMPRIMATUR;
J.M. SCHOLTIS, Parochus et Decanus
ad hoc delegatus.
Galopise, 20 Nov. 1884.
INHOUD.
Bladz.
Voorwoord. 2.
Levensschets van den H. Antonius van Padua. 6.
Gebeden onder de H. Mis, ter eere van den H. Antonius van Padua. 24.
Novene ter eere van den H. Antonius. 40.
Dankzegging na ontvangen weldaden. 58.
Litanie van den H. Antonius van
Kleine getijden van den H. Antonius van Padua. 64.
Wonderbaar Responsorium van den
Gebed voor het beeld van den H. Antonius. 76.
Antiphoon; »0 zegenrijke tong.quot; 77.
Ander gebed voor het beeld van den H. Antonius. 78.
Gebed om verloren zaken terug te vinden. 80.
Oorsprong van de godsvrucht der negen Dinsdagen, ter eere van den H. Antonius van Padua. 81.
Bizondere gebeden voor elk der negen Dinsdagen. 84.
Bladz.
Sluitgebed na afloop van de oefening
der negen Dinsdagen. 105.
Overwegingen voor ieder en dag der maand.
Eerste Óverweging. Over het geloof. 106.
Tweede Overweging. Over de hoop. 109.
Derde Overweging. Over de liefde. 112.
Vierde Overweging. Over de naastenliefde. .
Vijfde Overweging. Over de liefde
tot onzen goddelijken Zaligmaker. 119.
Zesde Overweging. Over de godsvrucht tot de H. Maagd. 121.
Zevende Overweging. Over de ootmoedigheid.
Achtste Overweging. Over de armoede. .
Negende Overweging. Over de kuisch-heid.
Tiende Overweging. Over de gehoorzaamheid. 132.
Elfde Overweging. Over het geduld. 135.
Twaalfde Overweging. Over de boetvaardigheid. 137.
Dertiende Overweging. Over het gebed. 140.
Veertiende Overweging. Over onze
Vijftiende Overweging. Over de
verachting van het aardsche. 145.
Bladz.
Zestiende Overweging. Over den
Zeventiende Overweging. Over het oordeel. 150.
Achttiende Overweging. Over den
Negentiende Overweging. Over de
Twintigste Overweging. Over de
Een-en-twintigste Overweging. Over
het uitstellen der bekeering. 160.
Twee-en-twintigste O verweging.Over
Drie-en-twintigste Overweging. Over het mistrouwen van zich zeiven. 166.
Vier-en-twintigste Overweging. Over
Vijf-en-twintigste Overweging. Over het gebruik van den tijd. 171.
Zes-en-twintigste Overweging. Over
het gebruik der H.H. Sacramenten. 173.
Zeven-en-twintigste Overweging.
Acht-en-twintigste Overweging. Over de aalmoes. 179.
Negen-en twintigste Overweging.
Over het kwaad voorbeeld. 182.
Dertigste Overweging. Over het vertrouwen op God. 184.
Bladz.
Een-en-dertigste Overweging. Over
de navolging van Christus. lo»-
Aanhangsel van nog eenige treffende mirakelen van den machtigen Wonderdoener, den H. Antomus van Padua. 19U-
• ^r.».-'gt;.v ■ •'• / ;. ■;. .-•. :v:' ... • • -•quot; ■quot;■ , -• ^ i.r :■ *'
■■■ ~ 'k- ; i.:v \-v' ■
V. ~ V O-- ' quot; ' quot; ■ •