I
tu' VC^. k* -S ir '
I
I
të-ö-
De vacante gemeenten in de Ned. Herv. Kerk,
■«
■ft
t I I
I
-a
■ft ■a
-a -a
■amp; ■i
HAAR VOORGANGERS ALS RENTMEESTERS EN HAAR JONGELINGSCHAP ALS HAAR KAPITAAL
DOOK
TE
•amp;
•a
I
De vacante gemeenten in de Ned. Herv. Kerk,
IIA.AR VOORGANGERS ALS RENTMEESTERS EN HAAR JONGELINGSCHAP ALS HAAR KAPITAAL.
DOOR
TE
f
«Hij, die geboren is om een man te zijn, en niet minder, die behoort er altijd naar te streven iets moer dan een man te zijnquot; . . .
Met groote dankbaarheid maakte ik gebruik van anderer onverdiende goedheid en liefde, die mij in staat stelden in liet even verrukkelijke als verkwikkende Kleef eenigen tijd te kunnen doorbrengen, in de hoop, dat dit niet slechts voor mijn persoonlijk gestel, maar ook voor wat onze arbeid bedoelt, niet zonder vrucht zou zijn. Weldaden, die onzen moed en onze krachten verhoogen, stemmen tot dankbaarheid, die ik in niets anders betoonen kan dan door het Godsrijk te helpen bevorderen. 1)
Het is daarom; dat ik het hier volgende voorstel, als vrucht van mijn verblijf aldaar, ter overweging geef, teneinde zoo mogelijk de vraag te beantwoorden, wat er op praktische wijze voor de vele vacante gemeenten, naar mijn bescheiden meening , gedaan moet en kan worden. Meer dan immer zijn de omstandigheden der Herv. Kerk, waarmede onze opleiding in zoo nauw verband staat, ernstig, en ik kan de vrees niet onderdrukten, dat men te
O ' '
!) Over de kerkelijke quaestie schrijf ik hier niet, maar voeg hierbij een exemplaar van een geschrift, dat door den kerkeraad vaix,Gendermgen uitgegeven is en waarin m. i. veel voorkomt, wat die quaestie in een helder daglicht stelt. Mochten er predikanten zijn, die er meer exemplaren van wenschen te ontvangen, dan wil de uitgever hun die voor 10 cent per ex. zenden.
4
veel op theoretische, niet op praktische wijze, dien ern-stigen toestand tracht te regelen.
De vacante gemeenten in de Herv. Kerk in verband te beschouwen met hare voorgangers als rentmeesters, die geroepen zijn met haar jongelingschap als haar kapitaal te woekeren, is het doel, dat ik mij voorstel, omdat de wortel harer ellende m. i. het allermeest moet gezocht worden in het schrikbarend getal vacaturen. Dit was steeds de overtuiging van wie haar een goed hart toedroegen en daarom onze Stichtingen hielpen daarstel-len, welke haar dus bok geheel ten goede behooren te komen.
Het is mogelijk, dat theorie en praktijk elkander aanvullen , indien men met goed verstand en nuchter de dingen onder de oogen wil zien, mits men het doe door de liefde, omdat zij alleen in staat is te dienen en de dingen onbevooroordeeld te beschouwen. Wij zijn in onze harten verzekerd, dat hetgeen wij voor de vele vacante gemeenten tot hiertoe mochten doen, geen anderen aandrang had dan de gemeenschap des geloofs in de liefde geworteld. Deze bestond tusschen hen, die onzen arbeid steunden, en ons, die hem uitvoerden, zonder eenige afspraak of partijverband, maar eenig en alleen op den levensgrond van het universeel christelijk beginsel, als uitdrukking dei-gemeenschap van het levende Hoofd met het levende lichaam, de Gemeente.
Hierop is van toepassing wat dezer dagen op een ander gebied zoo schoon is gezegd:
»Als een zaadkorrel, te rechter tijde los uitgestrooid, zonder eenige hulp, zonder kunstmiddelen of diplomatieke ruggespraak, dieper wortel schiet en een plant dost ontkiemen met stevigen stengel en frissehe groenende blaren, die zich tot knop zetten en vruchten en bloemen beloven, dan is het eene vruchtbare, volkomen goed toebereide teelaarde, die dit wonder gewrocht heeft.quot;
En op ons terrein vertolken wij de volgende woorden aldus:
O! moge dan die bodem zoo heerlijk vruchtbaar, zoo welig blijven, opdat de plant in de heerlijke lucht der vrijheid, en gekoesterd door het tintelend licht van het vrije onderzoek, wasse en gedije, een levend getuigenis van den bloei van het Christelijk levensbeginsel der godgeleerde wetenschappen in do Nederland sche Herv. Kerk blijken te zijn!
Het voorstel; dat ik in deze bladzijden wensch te doen, komt neer op het volgende:
Dat de predikanten zich vereenigen , om, in overleg met hunne kerkeraden en kerkvoogden en in contact met alle geloovige leden hunner gemeenten, door jaarlijksche bijdragen en door driemaandelijksche kerkcollecten,
een fonds te vormen voor onbemiddelde, maar met goeden aanleg bedeelde en met clirls-telyken zin bezielde predikantszonen en jongelieden uit andere christelijke gezinnen,
ten einde dezen van beurzen te voorzien naar evenredigheid van hunne behoeften, om die dan voor b.v. 3/5 van den gewonen prijs in een onzer Inrichtingen te plaatsen. Dit zou een zendingswerk zijn, in overeenstemming met de roeping der gemeenten.
Het bestuur en de administratie over dit fonds zouden m. i. gevoerd moeten worden door eenige personen, die zelf geen direct belang bij de zaak hadden, b.v. door een Commis-sie; voor de eene helft bestaande uit predikanten, voor de andere helft uit ontwikkelde gemeenteleden, genegen om, ter wille van de vele vacante gemeenten, die taak op zich te nemen en daarvoor te ijveren.
Men zou dan na het gehouden admissie-examen en na
6
elk overgangs-examen ran de eene tot de andere klasse,
in verband met het gedrag, over de toekenning der beurzen kunnen beschikken.
Natuurlijk kan dit jjlan gewijzigd en uitgewerkt worden door hen, die met het bestuur belast worden; maar zooveel staat vast, dat het fonds geheel onaf hankelijk van de Besturen en deu Directeur onzer Inrichtingen moet bestaan, doch onder hunne medewerking. Mocht hiervoor ijver ontwaken, dan komt het wel tot stand ; zoo niet, dan valle het om onzentwille gerust, want Luther zegt ergens niet zonder grond: „als het goed zal zijn, moet niet een van onze plannen gelukken.quot;
O ! ware het mij mogelijk ook in dezen door de pen mede te werken om de harten te bewegen tot woekeren met alles^
waarover de Heer ons te beschikken geeft! Het is zulk een groot kajütaal, n.1. een talrijke jongelingschap! Hoe zou het mij en allen later verheugen medegewerkt te hebben;
wanneer er in Nederland geen plekje meer was, waar liet Evangelie aan ouden en jongen niet gebracht werd!
Dat er in de N. H. K. bijna 350 gemeenten vacant zijn,
leert ons de woorden verstaan, die de Heiland sprak : „de oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinigen.quot; Moge het ons ook leeren bidden, dat de Heer des oogstes „arbeiders in zijn oogst nitstoote.quot; Doch dan zijn wij ook, gelijk de biddende landman, geroepen te arbeiden en het zaad te zaaien, en dat zijn hier de „kinderen des Ko-niukrijksquot;. Toen de Heiland de aangehaalde woorden sprak,
was de toestand vrij wat hachelijker dan thans, want het getal arbeiders in verhouding tot den oogst; dien zij ingaan moesten, was toen veel kleiner dan nu in de Herv. Kerk.
Het getal arbeiders belangrijk te vergrooten is zeer goed ♦
mogelijk; want de lust tot het predikambt ontwaakt meer
7
en meer, en niet alleen in de burgerklasse, maar, tot onze niet geringe vreugde, ook weer onder de meer gegoeden. Indien dns slechts de ijver en vaardigheid mogen vermeerderen, de broederlijke liefde en samenwerking krachtiger worden, dan kunnen wij aan den hoogst treurigen toestand binnen korte jaren een einde maken. Er zijn onder de predikanten nog bouwlieden genoeg, die hunne krachten willen, kunnen en durven inspannen tot herstel, en kapitaal is er voorhanden in de jongelingschap. Slechts zij de spreuk van wijlen Ds. 0. G. Heldring — U. V. W. (Uit Verlies Winst) — ons aller geloofsbeginsel. Naarmate de werkkrachten ontbreken moeten de aanwezigen vaardiger worden, zóó dat de qualiteit de quantiteit overtreft.
Wij hebben met het bestaande niet gebroken, gelijk sommigen dat willen, die niets beters er voor in de plaats stellen; maar wij hebben de Herv. Kerk beschouwd voor wat zij zijn wil, n.1. te behooren tot deze aardsche onvolmaakte huishouding, een kerk waaraan, gelijk aan alle aardsche dingen, altijd veel te verbeteren is en veel verbeterd kan worden, ten einde haar meer en meer tot een bruikbaar middel te maken om het volmaakte, het komende Koninkrijk, te bevorderen. Het staat bij ons vast, dat de Herv. Kerk daartoe de meest geschikte is van alle kerken. Zij is van den beginne aan , als vrucht der Hervorming, daarop aangelegd.
Wij meenen nog altijd den weg der praktijk te moeten bewandelen, want wij hebben ons christelijk levensideaal met de gemeente, namelijk om te leven voor de Zending. En om met Prof. Beets te spreken: „ Christus zelf heeft boven anderen gedaan; daarom verwacht Hij, dat Zijne belijders ook boven anderen doen.quot;
Daarom zijn wij steeds van het praktisch beginsel uitge-
8
gaan, dat er eerst moet gezaaid worden voordat men op een i
oogst mag hopen. Zij, die niet de hand aan den ploeg slaan, zullen zich nimmer mogen verheugen over goede vrachten van den akker, die hun toevertrouwd is. Zoo hebben wij onzen arbeid opgevat, en God zegende dien, niettegenstaande de bijna onoverkomelijke bezwaren, die er aan verbonden waren.
Wij hebben vele jaren onze krachten aan de jongelingschap gewijd en in dien tijd met niet weinig finantieele en allerlei andere moedbenemende bezwaren te worstelen gehad, waarvan het gevolg was, dat wij voorzichtig zijn moesten in het opnemen en ondersteunen. Dezen nieuwen cursus begonnen wij met 200 jongelieden en .... een led;ge kas. Om zulke redenen werden de noodige bepalingen gemaakt en daaronder ook deze, dat de ouders voor hunne zoons in allen gevalle het eerste jaar geheel moeten betalen ; om voor volgende jaren op eene grootere of kleinere beurs te mogen hopen. Toch bleef de toevloed steeds groo-ter dan wij durfden opnemen, vooral van zulke jongelieden, wier ouders werkelijk niet in staat waren aan die bepalingen te voldoen. Hoe zou b.v. een onbemiddeld predikant, die een klein tractement heeft, voor een zoon f500 in een jaar kunnen betalen? Het zal dus niemand verwonderen, dat er in den laatsten tijd een steeds groo-ter getal, naarmate de aanvragen toenamen, moest afgewezen worden, aangezien wij geen uitbreiding op ons durven nemen zoolang de gemeente niet krachtiger medewerkt.
Men moge dat hard noemen wegens den nood, waarin de vele vacante gemeenten verkeeren, en voor haar alles behalve voordeelig, ik kan echter niet medewerken om het getal kvveekelingen te vergrooten zonder daartoe gemach- ,
tigd te zijn. Van de gemeente in haar geheel met hare
9
voorgangers moet de poging uitgaan om nu aan te vullen wat in dezen schakel ontbreekt.
Het feit, dat wij thans in onze Inrichtingen, behalve vele anderen, die wij ondersteunen, meer dan 40 weezen eu halve weezen opleiden, voor wie wij bijna geheel moeten zorgen, is voldoende om aan te toonen, dat wij alles doen wat in ons vermogen is, om hulp aan te brengen in den steeds stijgenden predikantennood. Vandaar dat wij met een gerust geweten wijzen ojd hetgeen wij reeds mochten doen in den weg, die o. i. tot herstel leiden kan. Meer dan 50 direct of indirect door ons opgeleide predikanten bewijzen, dat, als allen, Predikanten, Kerkeraden, Kerkvoogdijen en gemeenteleden, vroeger hadden willen samenwerken, hun getal dubbel zoo groot had kunnen zyn.
Met zulke feiten voor oogen, die wij niet verborgen hielden, verwondere het niemand, dat ik met bovengenoemd plan voor den dag kom. Wordt het door velen welwillend en met een ruim hart opgenomen, en komen op echt christelijke wijze de „behoeftequot; eenerzijds en de „noodquot; anderzijds, elkander te hulp , dan kan er voor de Herv. Kerk een bloeitijd in het leven geroepen worden, die alle verbrokkeling doet ophouden.
Dat Herv. predikanten niet zelf met dit plan voor den dag zijn gekomen is geen wonder: want velen hunner hebben inderdaad de handen te vol in hunne gemeenten om iets dergelijks op touw te kunnen zetten. Het is daarom, dat ik het waag, na overleg met onderscheidene predikanten, deze zaak onder veler aandacht te brengen.
Was onze arbeid van den beginne aan door allen met een vriendelijk oog aangezien, gelijk hij door enkele gegoede christenen is beschouwd geworden, dan was er reeds veel meer kracht van uitgegaan. Maar nog is het niet te laat om uit liefde tot de duizenden, die het Evangelie begeeren , de zaak
10
aan te vatten en naar roeping en plicht te volbrengen, mits dan ook de handen aan den ploeg geslagen worden.
Indien dus , in' de^'eerste plaats belangstellenden opgewekt konden worden , en daaronder vooral predikanten, om deze zaak te bevorderen, dan zou dat een belangrijk middel kunnen worden om geestelijke winst te behalen, namelijk door een vermeerderde opleiding van jongelingen, — het kapitaal der Ned. Herv. Iverk; die zoozeer behoefte heeft aan deze hare eigene krachten. Gelijk een groot, maar behoef-tig gezin er behoefte aan heeft, dat de oudste kinderen medewerken om bet te helpen verzorgen, zoo heeft de gemeente evenzeer behoefte aan de vriendelijke hulp van haar „oudstenquot;.
Ons kan niemand euvel duiden, dat wij eenig bezwaar maken om, bij de zedelijke verantwoordelijkheid, die wij dragen, en terwijl wij den cursus 1886/87 moesten eindigen met een tekort van f oOOO, alleen voor de opleiding van jongelingen tot predikanten, nog meer voor onze rekening te nemen.
Maar er is meer, waarop ik in deze bladzijden wijzen moet.
De oorsprong van onzen arbeid, datgene wat ons den moed gaf een begin met de opleiding te maken, lag mede daarin, dat ik zoovele oprechte christenen ontmoette, die mij zeiden in hun jeugd eene innige begeerte tot het predikambt gekoesterd te hebben, doch de gelegenheid voor on vermogenden om opgeleid te worden ontbrak bijna geheel. In mijn , Alliëeren door Alliantiequot; heb ik dat breedvoerig medejjedeeld.
O O
Ik herhaal dat hier om er op te wijzen, dat de behoefte aan predikanten nu veel grooter is dan toen, en ik weet, dat het getal dergenen, die gaarne opgeleid wenschen te worden voor het leeraarsambt, nu er gelegenheid bestaat, veel grooter is dan voorheen, en dat van kinderen der Herv. Kerk, die begeeren haar te dienen, maar die niet in staat zijn aan de gestelde geldelijke voorwaarden te voldoen.
11
Onlangs schreef ik :
„Naar het mij voorkomt, moet en kan er door onze Inrichtingen nog veel meer voor de Herv. Kerk gewerkt worden dan tot nu toe mogelijk was. In de jongelingschap ligt voor de maatschappij de hoop der toekomst, en voor de Herv. Kerk ligt die hoop allereerst in haar eigen jongelingschap , den schat om haar „tekortquot; aan predikanten aan te vullen, een schat van jeugdige krachten en talenten, die zoo groot is, dat, als zij er gebruik van maakt, dan kan zij aan alle billijke aan haar gestelde eischen voldoen; maar die „mijnquot; moet ontgonnen en geëxploiteerd worden. Doch voor wie op s t o f f e 1 ij k e rente en gangbare munt gesteld is? is het nemen van aandeelen daarin niet raadzaam. Wie echter gelooft, dat in de bevordering van het geheel zijn persoonlijk belang opgesloten is, dien raden wij aan zijn geld in die levende krachten om te zetten.quot;
Ik weet dat er zijn, die zeggen, dat het wel wat gewaagd is op deze wijze jongelieden uit den burgerstand op te leiden^ want niet allen zullen de moeite en kosten op prijs stellen en dan zullen zij dus de liefde teleurstellen, die hen tracht voort te helpen.
Sta mij toe hier een gesprek mede te deelen tusschen twee vrienden.
De een zeide tot den ander: weet gij wel wat uw gebrek is ? gij vertrouwt de menschen te veel en daardoor wordt gij zooveel teleurgesteld in uwe verwachtingen. Wel, zeide de andere, ik wist niet, dat ik zooveel goddelijks in mij had, want niemand wordt meer met de menschen teleurgesteld dan Grod en toch gaat Hij voort een groot vertrouwen in Zijne menschenkinderen te stellen.
Indien deze opvatting algemeen was, dan zouden velen meer ijveren voor onze jongelingen. Men moet niet vergeten, dat deze
12
jongelieden uit den burgerstand de kern van ons volk uitmaken, en dat zij inderdaad een steun zijn voor en een schakel tusschen de hoogere en lagere standen beide; en al is het, dat niet allen aan het doel zullen beantwoorden, men bedenke dat zij, die geheel voor eigen rekening opgeleid worden, dat in evenredigheid niet beter doen.
O! hoezeer zoude ik wenschen, dat men meer praktisch werd, gelijk de landman, die er niet naar vraagt of alle korrels zaad, die hij uitstrooit, vrucht dragen; zij doen dat gewis niet; maar daarom houdt hij niet op met zaaien! Hij tracht eenvoudig het beste zaad te zaaien en laat het verder aan God over, maar intusschen blijft hij van jaar tot jaar oogsten. Zoo moet de gemeente met de keur van haar jongelingschap ook doen, dan zal zij niet langer verarmen door de schrale oogsten, die zij nu van jaar tot jaar voor den predikdienst inzamelt. Want ook hier is het waar : »die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien, maar die in zegening zaait, zal ook in zegening maaien.quot;
Natuurlijk willen de gegoede ouders, die hunne zoons in onze Inrichtingen plaatsen . niets profiteeren van de milddadigheid der christenen, noch van de Inrichtingen zelve; daarom betalen zij een behoorlijke vergoeding voor kost, inwoning, vuur, licht enz. enz.; maar de anderen ontvangen, naarmate de behoefte is, beurzen, waarvan de regeling dikwijls zeer moeielijk is. Geheel onze arbeid is op samenwerking met de ouders gegrond, om hunne zoons te helpen opleiden en daardoor in de behoefte aan predikanten voor de vacante gemeenten te voorzien; en niet altijd zijn de ouders of voogden , ook bij den besten wil, in staat het eerste jaar tebe-talen of iets bij te dragen. Dikwijls moeten wij in deze aangelegenheid kiezen tusschen verstand en hart, wat niet altijd gemakkelijk is. Altijd kortaf te zeggen: „dan
13
moeten die jongelieden niet studeerenquot;, dit gaat niet aan, want dan zouden vele zeer goede talenten zijn verloren gegaan. Wij hebben allerheerlijkste verrassingen van te voorschijn komende talenten, die er in de gemeente schuilen, als ze maar ontwikkeld worden. Het is toch dit jaar nog gebeurd, dat een kweekeling uit de vierde klasse van het Gymnasium alhier staatsexamen deed, waardoor liij twee jaren studietijd uitwon. Dit bewijst zoowel dat het onderwijs hier goed is als dat er in dien jongen man heerlijke talenten schuilen. Was hij echter niet krachtig gesteund geworden, dan zou hij ook het bewijs niet hebben kunnen leveren met welke talenten God hem heeft bedeeld.
Hoezeer zou mijn hart vervuld worden met blijdschap, indien de krachten zich concentreerden, om, tot zegen voor de vacante gemeenten, onze jongelingschap te hulp te komen: want hieruit is als vrucht des geloofs een leger te vormen, dat op doelmatige wijze den stroöm des ongeloofs in de gemeente zal kunnen weerstaan, door het geloof te versterken, zoo zij maar naar 's Heeren woord onderwezen worden. En dit is beter dan tot maatregelen zijn toevlucht te nemen, die noch in de H. Schrift noch in het geweten hun grond hebben.
Wij juichen elke poging toe, die hulp kan aanbrengen; maar de afdoende hulp hebben wij in de gemeente zelf, met name in hare jongelingschap. Hiervoor bestaan onze Inrichtingen, om de vacante gemeenten te helpen.
Ds. Van Veen, die geen kweekeling van onze Inrichtingen is, maar die te Doetinchem zijn eerste opleiding heeft ontvangen en dus onzen arbeid door en door kent, schreef daarover het volgende in het W. W. van 27 Juli:
„Eene stichting als de Doetinchemsche, die reeds een zestigtal predikanten , voor verreweg het grooter deel zeer uitnemende mannen, aan onze Kerk geleverd heeft en die aan ongeveer honderd en vijf-
14
tig jongelingen de gelegenheid biedt om zich voor te bereiden, ten einde langs den geordenden weg de bediening des Woords in onze Vadeiiandsche Kerk te verkrijgen; zulk eene Stichting moest eigenlijk niet mot een tekort, althans niet met zulk een groot tekort, te worstelen hebben. Er is namelijk in onze dagen, in welke de haat tegen de Ned. Herv. Kerk zoo buitengewoon fel zich van alle zijden verheft, toch. Goddank, ook weer meer liefde voor die Kerk bij velen openbaar geworden. Het begint hoe langer hoe meer gewaardeerd te worden, welk een rijken zegen de Heer door die Kerk over ons land en volk heeft uitgestort en boe zij nog altijd in Gods hand een middel is en bij voortduring zijn kan om het Koninkrijk Gods onder ons bij toeneming te doen komen. Er begint weer meer kerkelijk bewustzijn geboren to worden en de overtuiging wordt bij steeds meerderen gedurig levendiger, dat alle eerl.jke middelen behooren aangewend te worden om onder Gods zegen onze Kerk niet alleen te schragen en te steunen tegen aanvallen waaraan zij blootstaat, maar ook haar tot meerder bloei te doen komen en haar aan hare heerlijke bestemming meer en meer te doen beantwoorden.
En nu staat hot bij mij vast, dat tot bereiking hiervan de Uoe-tinchemsche stichtingen ons door den lieer zijn gegeven. Naast God mag op haar ons oog gevestigd wezen. Wat is er in de laatste tientallen jaren veel gesproken over verbetering van den toestand der Kerk. Wat al vereenigiugen zijn opgericht en opgeheven ook weer. Hoe talloos vele vergaderingen zijn gehouden, waar men adviezen gaf, moties stelde of adressen teekende. Hoe vele woorden zijn met den adem vervlogen, hoeveel riem papier is beschreven, alles tot heil der Kerk, alles om kerkherstel te bewerken. En wat beeft het gebaat? Wij willen niet al te pessimistisch zijn en daarom niet zeggen , dat het niets gegeven heeft, maar dat het veel geholpen beeft, zouden wij nog veel minder durven beweren. Terwijl anderen spraken en beraadslaagden en alles beredeneerden, heeft Ds. v. Dijk en hebben zij, die hem steunden, gewerkt. Er is gebeden, geleden, gestreden in het geloof, en dat geloof is niet beschaamd geworden, want uit een klein begin is een groote zaak voortgekomen, aan welke onze Kerk zeer veel te danken heeft gehad en nog heeft. Waren de Doetincheinsche Stichtingen er niet geweest, het getal dei-vacatures, nu reeds zoo gioot, zou nog voel grooter zijn en de ledige plaatsen zouden nog veel talrijker worden dan nu het geval
15
zal zijn. Van de tweehonderd mannen en jongelingen, die opgeleid zijn of worden, zouden maar zeer enkelen ook zonder de Inrichtingen van Ds. v. Dijk predikant zijn geworden.
Welnu, dit alles heeft ons iets te zeggen. Wij moeten meer doen voor deze goede en heerlijke zaak. Wat wij voor haar doen, komt onze Kerk, die wij liefhebben, ten goede. Willen wij het welzijn der Kerk, hier is een middel, m. i. het middel bij uitnemendheid, ons geboden tot behartiging van dat welzijn. En daarom moesten deze Stichtingen dooi- allen, die onze Kerk liefhebben en overtuigd zijn, dat door het gebrek aan predikanten do Kerk steeds achteruit gaat, eigenlijk zoo ruim gesteund worden, dat zij met geene tekorten, althans met geen groote tekorten te worstelen hadden. Ga met onze gaven ons gebed tot God voor deze Stichtingen gepaard, opdat zij voortdurend tot een zegen voor onze Vaderlandsche Kerk gesteld mogen worden.
Te moer moeten wij steunen alles wat er in het belang onzer Kerk gedaan wordt, als wij zien, dat hare vijanden niet ophouden alle krachten in te spannen om haar te schaden en haar ten val te brengen.quot;
Zoo is liet. De oogen zijn meer gevestigd op de vijanden der Herv. Kerk, die alle krachten inspannen om haar te „schaden en ten val te brengenquot;, dan op hare vrienden, die haar trachten voordeel aan te brengen en op te bonwen.
Daarom moeten wij ons niet laten ontmoedigen door de vrees voor teleurstellingen, maar ijverig werken om ons daarboven te verheffen en de hoop op vruchten te verlevendigen. Zien wij op de vele gemeenten, die, door dien gemeenschappe-lijken arbeid des geloofs en der offervaardigheid der christenen, zich verheugen in de gezonde Evangelieprediking, die bevonden is houdbaar te zijn voor de praktijk des levens, dan tintelt ons hart van vreugde. Behoeven wij, behalve op de heerlijke ervaringen, die wij al die jaren door smaakten, te wijzen op de gelukkige huisgezinnen in vele
16
pastorieën, en op den stillen arbeid, die door onze oud-kweekelingen in de gemeenten verricht wordt, om het te rechtvaardigen , dat wij ons innig verblijden zoovele bezwaren getrotseerd te hebben? Zoo min mogelijk bemoeien zy zich met de kerkelijke qnaesties, maar zij arbeiden eenvoudig om hunne gemeenten tot de beste te maken. Zie, dat is het eigenlijke ideaal, hetwelk wij ons voorstelden^ en dat hebben wij reeds in een vijftigtal gemeenten, hier meer daar minder, bereikt. Stille en getrouwe arbeiders te vormen , die de gemeenten naar 's Heeren woord onderwijzen en haar leeren onderhouden alles wat Hij geboden heeft, ziedaar onze bedoeling.
En hiermede meen ik genoeg gezegd te hebben wat deze zaak betreft. Ik leg nu de pen neder om af te wachten wat de gemeente, met en onder leiding van hare voorgangers, doen zal.
Ijitusschen blijf ik gaarne aller
dw. dienaar in Christus, J. VAN DIJK Mz.
Doetinciiem, Oct. 1887.
P.S. Ik ben bereid aan allen, die het verlangen, inschrijvingsbiljetten te zenden, en die hierbij ingesloten zijn weder ingevuld in ontvangst te nemen, om ze ter tafel te brengen in de e.k. vergadering, die voor deze zaak moge worden belegd, waartoe de inschrijvingen echter aanleiding moeten geven. Komt, Broeders en Zusters! er is lang genoeg gestaard op wat de vacante en andere gemeenten afbreekt en verwoest; laat nu oog en hart zijn gericht op wat haar kan helpen en opbouwen. Gij weet uit ons streven, dat wij nimmer iets anders bedoelden, ,opdat hetgeen kreupel is niet verdraaid, maar veel meer genezen wordequot; !
■' ' - . ■ ———-
mk
■- — ■ - :-■ -■-- I quot; ■ :
mi
VOOR JAA.RLIJKSGHE CONTRIBÜTIËN OM DOOR MIDDEL VAN EEN TE STICHTEN FONDS MING-BaOBDE JONGELIEDEN TE ONDERSTEUNEN IN HUNNE OPLEIDING TE DOETINCHEM VOOR HET PREDIKAMBT IN DE NED. HERV. KERK.
NAAM:
If.
Ondergeteekende verbindt zich tot de stichting van een fonds voor bovengenoemd doel jaarlijks ecne contributie bij te dragen van f........................................................................................................................
W OONPLAA TS :
lt;x/ P- S. Over de inschrijving wordt gedisponneerd door een te benoemen Penningmeester, die speciaal \ V001' ''0ncls wor^t: benoemd en die aan de inschrijvers zal worden bekend gemaakt y