Het goed recht mijner beschouwing
ovf.i:
[Overgedrukt uit het Bat. Handelsblad.)
BATAVIA ,
J
'\
Het goed recht mijner beschouwing
OVER
IMT*. JT. O. VMii Eyk.
[Overgedrukt uit het Bat. ITaiideLshlad.)
Vóór eenige maanden wijdde ik in dit dagblad een opstel aan Mr. J. C. van Eyk, naar aanleiding eener door hem geschrevene brochure, handelende over hervormingen, waardoor aan Ned. Indië eene betere toekomst zou verzekerd worden.
Vóór dat zijn Woord verscheen, had Mr. v. E. reeds dikwerf' zijn licht over Indie's toestanden in de moederlandsche dagbladen laten schijnen; nooit dacht ik er echter aan, daarin eene reden te vinden, om de persoonlijkheid des schrijvers ter sprake te brengen. Dat mij het Woord, alhoewel dezelfde onderwerpen behandelende, wel daartoe voerde, zij toe te schrijven aan de omstandigheid dat ik daarin een soort van politiek programma zag, hetwelk dienst moest doen bij de toenmaals ophanden zijnde verkiezingen, terwijl bovendien de behandeling speciaal haar gewicht ontleende aan de persoonlijkheid des schrijvers, niet alleen in Indie geweest, maar tevens daar indertijd werkzaam als leeraar in het Staatsrecht,
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2762 258 2
gelijk liet Woord uitdrukkelijk verkondigt. Zoo kwam ik tot de uiteenzetting van het thema : hecht niet aan dien persoon als zoodanig, want om zoovele redenen is hij als een ongeschikt en onkundig leeraar beschouwd geworden. De feiten bewezen maar al te spoedig, hoe volkomen juist ik de brochure in hare strekking had begrepen. Oi heeft Mr. van Gennep niet in de 2de Kamer uitdrukkelijk een beroep gedaan op het geschrevene, herkomstig van een oud-leeraar enzv.; die moest het immers wel weten ! En hebben Haarlems gemoedelijke kiezers er niet wezenlijk aan gedacht om Mr. J. E. van Eyk de plaats te doen innemen door het afsterven van Mr. Mirandolle opengelaten ! Wel ziet het er treurig uit met eene Vertegenwoordiöino-, die aldus het toevluchtsoord
O O O7
kan worden van mannen, wier naaste verleden geenszins aanspraak kan maken om tot de bloem der natie gerekend te worden.
Eenige dagen geleden echter heelt Mr. van Eyk mijn aanval als zeer slecht en onwaar gewraakt. Natuurlijk, maar waarom zóó ver gezocht naar de aanleiding daartoe, door hem, die zeer h propros verklaarde, zijn land zoo lief te hebben. Wanneer ik met die betuiging geschertst heb, dan is het niet, wijl ik er niets voor zou kunnen voelen, maar wijl mij dergelijke banale uitingen verdacht voorkomen. Plet gaat met de liefde voor het vaderland, als met die voor vrouw en kind. Spontaan opkomende en aan die spontaneïteit hare heiligheid ontleenende, spreekt de rechtschapene er bij voorkeur niet over; in zijne zelfbewuste toewijding vindt hij er de steeds terugkeerende uitdrukking voor en daarin ligt ook zijne voldoening; daaraan ontleent hij ook de volharding om op den ingeslagen weg voort te gaan. Doch als het hart
— 3 —
nu eenmaal overkropt is, zóó dat men er niet over zwijgen kan, clan moest men toch ook bedenken, dat anderen uit dat zelfde motief zich tot spreken genoopt kunnen gevoelen. Nu waagt Mr. van Eyk eene veronderstelling, die gegrond is op eene onjuistheid. Ik heb nl. nooit eenige poging aangewend, ook niet middellijk, om do betrekking van Mr. v. E., hetzij vóór, hetzij na zijn optreden te erlangen. Wel ontving ik in der tijd brieven, die mij mededeelden: eerst dat mijn optreden door menigeen ernstig werd gewenscht, later dat — en velen betreurden het — die wenschen niet vervuld zouden worden wegens mijne toenmalige medewerking aan het Tijdschrift voor Ned.-Indië, welke mij euvel zou genomen zijn. Eindelijk is het mede waar, dat men niet nagelaten heeft mijn naam op nieuw te noemen, nadat men met schade en schande had geleerd, hoe ongelukkig de keuze was uitgevallen.
Waarlijk dit alles lag Mr. van Eijk zóó voor de hand, dat hij aan mijne volslagen persoonlijke onbekendheid met hem, wel de overtuiging had moeten ontleenen, mijn aanval uit geenerlei onedele bron van persoonlijke gevoeligheid kon zijn voortgesproten; dat hij tot de eerlijke erkentenis had moeten komen, ik enkel wedergaf het gevoel eener door hem algemeen gewekte teleurstelling, die hem ten duren plicht had be-hooren te maken, althans over zijn leeraarsambt en over de instelling waaraan hij was verbonden geweest, te zwijgen.
Alleen dan ook door die teleurstelling is de ergernis gevoed, welke hier werd opgewekt, toen men oen afgewezene voor het Grootambtenaarsexamen ton behoeve van Indië goed genoeg achtte om onmiddolijk daarop tot leeraar te worden aan-
— 4 —
gesteld in vakken bij dat zelfde examen vcreischt — een feit, dat anders zeker niet aanhoudend en aanhoudend in bitterheid tegen de Ncder-landscho bestuurszorg zou zijn in herinnering gebracht — tot zelfs, naar liet blijkt, de bizondorheden dier afwijzing onwaar zijn vergroot geworden (1).
Dat Mr. van Eyk het goed recht dier teleurstelling betwist, weder niets meer dan natuurlijk; maar welke deskundige ware naïef genoeg zich door zijn betoog, gegrond op door hem en zijne assessoren toegekende examencijfers, te laten overtuigen. Neen, daarin zit juist het zwakke punt. De leeraar heeft de aspiranten, al zijn ze zijne leerlingen, niet in dien zin in handen, dat hij lusteloozen en onbekwamen kan dwingen van zijne lessen nut te trekken ; alleen aan het gevoel zijn plicht gedaan te hebben ontleent hij dan de vrijmoedigheid om in dit opzicht naar waarheid, naar volkomen waarheid te streven. Mist hij echter die overtuiging, dan kunnen nog slechts goede cijfers het belanghebbend publiek ver-schoonend doen nederzien op hem, die inderdaad anders in het geheel niet op zijne plaats zou worden geoordeeld. In Nederland zal men dit wellicht niet zoo inzien, op Batavia waar do ouders voor hunne zoons — onbillijk behandeld! — recht-
(1) Mr. vnn Kijk erlungfle in bedoelde viikken «voldoendequot;: fi. ZKd. is slechts in 'n paar andere vakken gezakt.
Nochtans zegt Mr. v. E. te gelooven, dat hij wegens deze cijfers (n darden graad zon men aan do Academie zeggen) benoemd is geworden: quot;op grond van de goede cijfers in die vakken, bij het examen door mij in 1870 te 's Hage behaald.quot; Is het wonder dat men er hier in Indie, en zelfs ook in Nederland, geheel anders over dacht? En aldus is de gansche refutatie van Mr. v. E. eene opgeschroefde, en daardoor onware, uiteenzetting zijner verdiensten.
Tegen dergelijke ondegelijkheid en humbug op te komen is, volgen Mr. v. E,, «lasterlijke aantijging.quot;
streeks opkomen, kan het niet van belang genoeg geoordeeld worden, dat de ieeraar ook door zijne trouwe plichtsbetrachting volkomen onafhankelijk zij. En om allen misverstand te voorkomen, herinner ik er nog uitdrukkelijk aan, dat ik hier volstrekt niet bedoel het toekennen van cijfers buiten verband met de deugdelijkheid der antwoorden, maar het omlaa^ halen van de eischen, ten einde
O '
van goede antwoorden te zijn verzekerd : dat uitsluitend heeft de examinator in handen : voor de assessoren blijft slechts over het toekennen der cijfers in verband met de gegeven antwoorden.
Zóózeer is die invloed van den examinator eene waarheid, dat naar mijne vaste overtuiging, menig belanghebbende het vertrek van Mr. v. E. heeft betreurd en nog zal betreuren!
Doch legden de toegekende cijfers bij de beoordeeling der waarde van de lessen altijd volle gewicht in de schaal, dan zoude ''t Curatorium zoo wreed niet zijn geweest over den vei zwakte ten afscheid te oordeelen, dat hij onkundig was gekomen, onkundig Indië verliet en, hoe geschikt wellicht ook voor eenige andere betrekkiiiü', voor het leer-
O O7
aarsambt niet meer in aanmerking kon komen.
Maar dit is alles „lasterquot; of het uitvloeisel er van; en terwijl men „belangeloosquot; (sic) zich beijvert, wordt do onschuld vermoord : dat is 's werelds loon. Ook ik maakte mij aan dien ondank medeplichtig. Vervuld met eene misplaatste ergernis ; ten onrechte gedachtig aan eene door mij verknoeid gevonden nalatenschap, die ik straks weder opgeef, wanneer zij nauw in het reine is gebracht; noodeloos aanhoudend in tweestrijd over het verschoonend beoor-deelen eener kennis, waarvan de gebreken slechts ten deele aan de aspiranten zeiven waren toe te schrijven, wijdde ik aan het bespreken van den gewezen
leeraar een verloren oogenblikju, omdat ik inderdaad eene brochure als liet Woord geene ernstige bespreking waardig achtte. Heb ik daarbij de vormen geschonden, zoo doet mij dat te meer leed, daar de vorm op politiek gebied het alles over-heerschend element blijkt: woord en schrift worden de dooddoeners voor gezette wetenschappelijke studie: die genen meester zijn ontzien zich niet als ontdekkers of hervormers op te treden, ook al brachten zij hun kostbaren tijd spelende door. .Noem mij één ander vak van wetenschap waar het aldus is; alleen op sociaal gebied is het, door zijn metaphysisch karakter nog altijd mogelijk, wat de dichter zegt:
Onbeschaamdheid maakt een nul
Nummer-één in 't wereld spul.
P. H. van der Kemp.
Batavia, 2 October, 1884.