-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

■ ■ • — 'V

•gt;quot; •

, } •' .

-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

NEDERLANDSCHE WETBOEKEN.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

yNEDERLANDSCHE

WETBOEKEN,

ALSMEDE

DE GRONDWET

EN VELE

lllffl, BSlli El KEaSiElffl,

met verwijzing' uaar de Terschillende Nederlaudsche en Fransche Wetboeken of Staatsbladen;

BEVATTENDE

ALLE WIJZIGINGEN OF VERANDERINGEN, IN DE VERSCHILLENDE WETBOEKEN OF AFZONDERLIJKE WETTEN TOT HET EINDE VAN HET JAAR 1883 GEBRACHT.

s

HET GEHEEL BEWERKT DOOR WIJLEN

M. L. G. VJ;R\ée.

f

ZEVENDE DRUK.

SCHIEDAM, H. A. M. ROELANTS, 1884.

v-v.

_

-ocr page 10-
-ocr page 11-

ALGEMEENS INHOUD.

O R O N 1gt; W E T

VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

Bladz.

1 Hdst.Van het Rijk en deszelfs inwoners.....1

2 ,/ Van den Koning............2

8 „ Van de Staten-Generaal..........9

4 ,/ Vanjle Provinciale Staten en de Gemeentebesturen. 15

5 „ Van de Justitie............18

6 „ Van de Godsdienst...........20

7 ; Van de Financiën............21

8 „ Van de Defensie............21

9 „ Van den Waterstaat........... . 22

10 ,/ Van het Onderwijs en het Armbestuur .... 23

11 „ Van veranderingen...........23

Additionnele artikelen..........23

WET

OP DE REGTERL1JKE ORGANISATIE EN HET BELEID DER JUSTITIE.

1 AJfd. Algemeene bepalingen..........29

2 „ Van de Kanton-Geregten.........34

3 „ Van de Arrondissements-Regtbanken.....37

4 „ Van de Provinciale Geregtshoven......39

5 „ Van den Hoogen Raad..........41

WET van 9 April 1877 (Stbl. no. 74), tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arrondissements-regt-hanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te 's Hertogenbosch..........46

WET van 9 April 1877 (Stbl. 75), tot vaststelling van het regtsgebied tn de zetels der arrondissements-regtbanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te Arnheci................54

WET van 9 April 1877 (Stbl. 76) tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arrond.-regtbanken en Kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te 's Graven hage................59

WET van 9 April 1877 (Stb. 77) tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arrondissements-regtbanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te Amsterdam................68

WET van 6 Mei 1878 (Stbl. 31), houdende wijziging van

-ocr page 12-

VIII ALGEMEÜ.NE INHOUD.

Bladz.

den staat, vastgesteld bij art. 2 der wet van ü April 1877 (Stbl. no. 77), tot vaststelliog van het regtsgebied en de zetels der arrondisEementa-regtbanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te Amsterdam . 76

WET van 9 April 1877 (Stbl. 78) tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arrond. regtbanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te Leeuwarden................7g

WET van 9 April 1877 (Stbl. 80), houdende bepalingen omtrent het personeel der ontbonden arrond.-regtbanken en kantongeregten, de daarbij aangestelde procureurs en deurwaarders, de overbrenging der daarbij aanhangige zaken, alsmede omtrent den ambtskring van notarissen. 80c

.BESLUIT van 29 April 1877 (Stbl. no. 92), tot vaststell.ng van enkele bepalingen ten aanzien van de bij de ontbonden arrond.-regtbanken ingeschreven advokaten en aangestelde procuieurs, benevens ten aanzien van de bij die regtbanken en bij de ontbonden kantongeregten aangestelde

deurwaarders................80g

1)Egt;LÜIT van 29 April 1877 (Stbl. 93), nopens de archieven van de ontbonden arrondissements-regtbauken en kantongeregten, alsmede nopens de stukken, bewaard in de algemeene bewaarplaatsen der minuten en registers van

notarissen.................SOh

BESLUIT van den 8 Junij 1877 (Stbl. 14i), houdende vaststelling van het formulier van den eed, voorgeschreven bij art. 33 der wet op de regterlijke organisatie en hev. beleid der justitie, gewijzigd bij art. 3 der wet van amp;

April 1877 (Stbl. no. 73)............ 80i

WLT van 9 April 1877 (Stbl. 79), tot vaststelling van de klassen en zamensttlling der arrondissments-regtbanken van de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij die regtbanken, alsmede van de klassen der kantongeregten en van de jaarwedden der kantonregters en der ambtenaren bij de kantongeregten...........80i

W JE T

01' DEN OVERGANG VAN DE VROEGERE TOT DE NIEUWE WETGEVING.

1 Ildst. Algemeene bepalingen..........80o

2 „ Van meerderjarigheid, emancipatie enz. . . . 80o •i „ Van de adoptie en ofücieuse voogdij.....80p

4 „ Van de hypotheken en privilegiën......80p

5 „ Van de regten der echtelieden.......80a

0 „ Van echtscheiding, scheiding ^an tafel en bed

en ontbinding des huwelijks, ...... 80s

7 „ Van den lijfsdwang...........81

3 „ Van het bewijs.............81

-ocr page 13-

ALGEMBENE INHOUD. IX

Bladz.

9 Hdst. Van mutuele en olographiscbe testamenten, en

van erfstellingen over de hand.......81

10 i, Van te nietdoening ter zake van benadeeling . 82

11 „ Van de toepassing der straffen.......82

12 // Van de aanhangige twistgedingen......82

18 i, Van het beroep in cassatie tegen arresten door

het Hoog Geregtshof te 's Gravenhage enz.. . 83 14 ,i Van de bemoeijenissen der kantonregters ... 83

WET, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk der Nederlanden.........84

BIIROERLIJK WETBOEK

EERSTE BOEK.

VAN PEKSONEN.

1 Tit. Van het genot en het verlies van burgerlijke regten. 86

2 ,/ Van Nederlanders en vreemdelingen.....86

3 „ Van de akten van den burgerlijken stand. . . 87

4 „ Van woonplaats of domicilie.......97

5 ,/ Van het huwelyk. Algemeene bepaling .... 98

6 „ Van de regten en verpligtingen der echtgenooten. 119

7 „ Van de wettelyke gemeenschap van goederen en

derzelver beheer............111

8 „ Van huwelijksche voorwaarden.......114

9 „ Van gemeenschap ofhuwelijkschc voorwaarden bij

tweede of verder huwelyk........119

10 „ Van da scheiding van goederen......120

11 „ Van de ontbinding des huwelijks......121

12 „ Van de scheiding van tafel en bed.....126

18 „ Vanhetvaderschapendeafstammingderkinderen. 128

14 ,/ Van bloedverwantschap en zwagerschap . . . 183

15 „ Van de vaderlyke magt.........184

16 „ Van minderjangbeid en voogdy......137

17 „ Van handligting............152

18 i, Van curatele . ............154

19 „ Van afwezigheid............159

TWEEDE BOEK.

VAN ZAKEN.

1 Tit. Van de zaken en derzelver onderscheiding . . 167

2 „ Van bezit en de regten die daaruit voortvloeyen. 171

3 „ Van eigendom.............176

4 „ Van de regten en verpligtingen tusBchen eigenaars

van naburige erven...........182

5 i, Van erfdienstbaarheden...... . . 187

6 „ Van het regt van opstal.........191

-ocr page 14-

ALOEMEENÜ INHOUD.

Bladz.

Van het erfpachtsregt..........192

Van grondrenten en tienden......• . 194

Van het vruchtgebruik..........197

Van het gebruik en de bewoning......205

Van erfopvolging bij versterf.......206

Van uiterste willen...........212

Van uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen en

van bewindvoerders..........230

Van het regt van beraad en het voorregt van boedelbeschrijving ............232

Van het aanvaarden en verwerpen van erfenissen. 235

Van boedelscheiding...........238

Van onbeheerde nalatenschappen......247

Van bevoorregte schulden.........248

Van pand...............251

Van onderzetting of hypotheek.......251

DERDE BOEK.

VAN VERJJINDTENISSEN.

1 Tit. Van verbindtenissen in het algemeen .... 265

2 „ Van verbindtenissen die uit contract of overeen

komst geboren worden.........275

3 „ Van verbindtenissen die uit kracht der wet

geboren worden............280

4 „ Van het te niet gaan der verbindtenissen. . . 283

5 „ Van koop en verkoop..........295

6 „ Van ruiling...............304

7 tt Van huur en verhuur..........305

8 „ Van het regt van beklemming.......314

9 „ Van maatschap of vennootschap......314

10 „ Van zedelijke ligchamen..........319

11 ,/ Van schenkingen............321

12 „ Van bewaargeving............325

13 „ Van bruikleening............330

14 „ Van verbruikleening...........331

15 „ Van gevestigde of altijddurende renten, . . . 834

16 „ Van kansovereenkomsten.........334

17 tt Van lastgeving.............336

18 „ Van borgtogt.............340

19 „ Van dading..............344

VIERDE BOEK.

VAN BEWIJS EN VEBJAamp;1NG.

1 Tit. Van bewijs in het algemeen........346

2 ,/ Van schriftelyk bewjgs..........346

3 „ Van bewijs door getuigen.........350

4 „ Van vermoedens.............353

5 „ Van bekentenis............354

6 „ Van den geregtelyken eed........354

7 ,/ Van verjaring.............356

X.

7

Tit.

8

//

9

a

10

Ir

11

ii

12

13

/I

14

,/

15

16

a

17

18

a

19

a

20

ti

-ocr page 15-

ALGEMEEUE INHOUD. XT

WETBOEK VAN KOOPHANDEE.

ALGEMEENE BEPALING.

EERSTE BOEK.

VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEMEEN.

Bladz.

1 Tit. Van kooplieden en van daden van koophandel. . 362 3 „ Van koopmansboeken...........368

3 „ Van vennootschap van koophandel......364

4 i, Van beurzen van koophandel, makelaars en kassiers. 870

5 „Van commisaionnairs, expediteurs, voerlieden, en

van schippers, rivieren en binnenwateren bevarende 873

6 i, Van wisselbrieven............377

7 a Van orderbriefjes of promessen aan order, van as-

signatiën en van kassiers- en ander papier aan toonder................391

8 u Van reclame of terugvordering in zaken van koop

handel ................S94

9 i, Van assurantie of verzekering in het algemeen . 397 10 „ Van verzekering tegen de gevaren van brand, tegen die waaraan de voortbrengselen van den landbouw, te velde onderhevig zijn, en van levensverzekering .............402

TWEEDE BOEK.

VAN DE REGTEN EX VERPLIGTINGEN UIT SCHEEPVAART VOORTSPRUITENDE.

1 Tit. Van zeeschepen.............406

2 i, Van eigenaars, mede-reeders en van boekhouders van schepen..............408

8 „ Van den schipper............411

4 i, Van het huren van scheepsofficieren en scheeps

gezellen, en derzelver regten en pligten .... 418

5 „ Van bevrachting en verhuring van schepen, van chertepartijen en cognossementen, en van passagiers. 427

6 „ Van schade door het overzeilen, aanzeilen, aanvaren en aandrijven veroorzaakt.......439

7 ;/ Van schipbreuk, stranding en zeevonden.... 440

8 „ Van bodemerij.............444

9 „ Van verzekering tegen de gevaren der zee en die der slavernij..............448

10 „ Van verzekering tegen de gevaren van den vervoer te lande en op rivieren en binnenwateren . . . 464

11 „ Van avaryen..............465

12 „ Van het te niet gaan der verbindtenissen in den zeehandel...............478

13 „ Van schepen en vaartuigen welke de rivieren en binnenwateren bevaren..........474

-ocr page 16-

DERDE BOEK.

VAN DE VOOBZIENINGEN TN GEVAL VAN ONVERMOGEN VAN KOOPLIEDEN.

Bladz

1 Tit. Van faillissement............478

2 n Van surseance van betaling.........500

WETBOEK VAN BUBQEREIJKE REGTS-VOBJDEBINCi.

EERSTE BOEK.

VAN DE WIJZE VAN PROCEDKEEN VOOR DE KANTONGE-REGTEN, ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN, PROVINCIALE HOVEN EN DEN HOOGKN RAAD.

1 Tit. Algemeene bepalingen...........505

2 „ Bijzondere bepalingen betrekkelijk de wyze van

procederen voor den kantonregter......521

3 „ Van de manier van procederen, biizonder betrek

kelijk tot de arrondissements-regtbanken, de provinciale hoven en den Hoogen Raad, regt doende in eersten aanleg............525

4 „ Van regtspleging in zaken van koophandel . . . 558

5 i, Van het openbaar ministerie........556

6 „ Van prorogatie van regtspraak aan het provinci

aal geregtshof..............557

7 a Van het regtsgeding in hooger beroep big de arron-

dissements-regtbanken, de provinciale hoven en den Hoogen Raad............557

8 „ Van revisie...............562

9 „ Van verzet door derden..........563

10 „ Van requeste civiel............564

11 „ Van de wyze van procederen in cassatie .... 565

TWEEDE BOEK.

VAN DE TEN UITVOERLEGGING VAN VONNISSEN EN AUTHENTIEKE AKTEN.

1 Tit. Algemeene regelen omtrent geregtelijke ten uitvoer

legging van vonnissen en authentieke akten . . 570

2 „ Van de geregtelijke ten uitvoerlegging op roerende

goederen............... 571

3 „ Van de geregtelijke uitwinning van onroerende goe

deren ................579

4 i, Van executoriaal beslag op en verkoop van scheler,. 591

5 i, Van lyfsdwang en van deszelfs ten uitvoerlegging. 595

6 „ Van het vereffenen van kosten, schaden en interes

sen, mitsgaders van de kosten van denprocesse. 600

7 „ Van het stellen van zekerheid........601

-ocr page 17-

ALGEMEENE INHOUD.

DERDE BOEK.

VAN REGTSl'LEGING VAN ONDERSCHEIDEN AARD.

Bladz.

1 Tit. Van de uitspraken van scheidsmannen .... 601

2 „ Van procedures betrekkelijk erfenissen .... 607

3 „ Van boedelafstand en de vormen van dien . . 616

4 „ Van middelen tot bewaring van zijn regt . . . 618

5 ,/ Van het doen van rekening en verantwoording . 625

6 ,/ Van eeuige bijzondere regtsplegingen.....628

7 // Van den staat van kennelijk onvermogen . . . 640

WETBOEK VAX STRAF\ OKIgt;£RlNG.

Algemeene bepalingen.............644

1 Tit. Van het opsporen der misdrijven......645

2 „ Van den regter-commissaris en van de voorloopige

informatiën..............653

3 „ Van het verleenen van regtsingaiig tegen eenen be

klaagde en de verdere geregtelijke instructie . 657

4 „ Van het onderzoek der strafzaken, bij het provin

ciaal geregtshof in raadkamer vergaderd . . . 664

5 v Van het regtsgeding op de teregtzitting van het

provinciaal geregtshof..........670

6 „ Van het regtsgeding in correctionnele zaken . , 679

7 // Van het regtsgeding wegens overtredingen van po-

licie, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep. 685

8 „ Van de vervolging en de teregtstelling van regter-

lijke ambtenaren, ter zake van misdrijven door l.en gedurende den tijd hunner bediening bedreven ...............686

9 „ Van beklaagden of beschuldigden, welke afwezend

zijn gebleven, niet hebben kunnen achterhaald worden, of ontvlugt zijn ........688

10 „ Van de herkenning van veroordeelden die ontvlugt

en weder achterhaald zijn........690

11 ,/ Van de regtspleging ter zake van valschheid . . 691

12 „ Van de wijze van regtspleging jegens hen die den

eerbied schenden, aan de openbare magt verschuldigd .......... ... 693

13 „ Van de wijze op welke in strafzaken, de getuige

nissen van de leden van het Koninklyk geslacht

zullen worden ontvangen........694

Ü „ Van het regtsgeding voor den Hoogen JRaad . . 695

15 „ Van de regeling van regtsgebied.......697

16 „ Van de wraking en verschooning van regfers en

de verzending van de zank uit dien hoofde naar eenen anderen regter..........699

17 „ Van het ten uitvoer leggen van arresten en von

nissen ................701

18 „ Van het beroep in cassatie.........703

XIII

-ocr page 18-

XIV ALGEMEENE 1HHOUD.

Bladz.

19 Tit. Van de opschorting en vernietiging van arresten

en vonnissen, nit hoofde van bepaalde omstandigheden ...............707

20 „ Van gevangenissen............708

21 „ Van de middelen om de persoonlijke vrijheid te

verzekeren, tegen onwettige gevangenhouding of andere willekeurige handelingen.....710

22 „ Van het bewijs der misdrijven.......710

23 „ Van het ophouden en te niet gaan van vervolgin

gen en straffen . . . . ........713

WETBOEK VAN HET STKAFREOT.

{CODE PÉN AL.)

Voorloopige bepalingen.............716

EERSTE BOEK.

VAN DE STRAFFEN IN ZAKE VAN MISDAAD EN WANBEDRIJF EN DE GEVOLGEN DIER STRAFFEN.

1 Hdst. Van de straffen in zake van misdaad .... 720

2 „ Van de straffen in zake van wanbedryf . . . 724

3 „ Van de straffen en andere punten van veroordee

ling, die wegens misdaden of wanbedrijven gewezen mogen worden..........725

4 „ Van de straffen wegens herhaling van misdaati.

en wanbedrijf.............728

TWEEDE BOEK.

VAN DE WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN STRAFBARE, VERSCHOONBARE OF AANSPRAKELIJKE PERSONEN.

JSenigste Hoofdstuk..............729

DERDE BOEK.

VAN DE MISDADEN EN WANBEDRIJVEN EN VAN HET STRAFFEN DERZELVE.

1 Tit. Van de misdaden en wanbedrijven tegen de alge-

meene zaak.............. 732

1 Hdst. Van de misdaden en wanbedrijven tegen de vei

ligheid van den Staat..........732

2 „ Van de misdaden en wanbedrijven tegen de Staats

regeling of constitutie des Ryks......739

S „ Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare rust. 744

2 Tit. Misuaden en wanbedrijven tegen bijzondere personen 775

1 Hdst. Misdaden en wanbedrijven tegen personen . . 775

2 „ Misdaden en wanbedrijven tegen de eigendommen 791

VIERDE BOEK.

POLICIE-OVERTREDINGEN EN STRAFFEN.

1 Hdst. Van de straffen............814

2 „ Overtredingen en straffen.........815

-ocr page 19-

ALQEMEENE INHOUD. XV

Bladz.

WET van den 24sten April 1S86, betrekkelijk de misdaden van valsche munt en mnntschennis. (Sb. no. 13). . . 822

quot;WET van den lOden Mei 1887, houdende tijdelyke aanvulling der bepalingen omtrent de enkele en bedriegelij-ke bankbreuk. (Sb. no. 21)...........828

WET van den SSsten Julij 1851, tot invoering van bet stelsel van eenzame opsluiting ten aanzien van enkele op te leggen straffen. (Sb. no. 68)........ 825

WET van den 29sten Juny 1854, houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld.(Sb. no 102). 826

WET van den 17den Sept. 1870, tot afschaffing der doodstraf. (Sb. no. 162)..............8S1

WET van den 22sten April 1864, houdende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken. (Sb. no. 29)....... ...... 832

WET van den 29sten Junij 1854, houdende uitbreiding van de regtsmagt der kantonregters in strafzaken (Sb. no. 103). 835

WET van den 7den Mei 1856, houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardysche-pen. (Sb. no. 82)............... 836

WET van den 16den Mei 1829, houdende aanvulling van eenige gapingen in het Wetboek van Strafregt. (Sb. no. 84). 842

WET van den 3den Maart 1852, regelende de gevolgen van door den militairen strafregter uitgesprokene veroordeelingen, bij later gepleegde misdaad of wanbedryf.

(Sb. no. 20)................ 84S

WET van den 28sten Augustus 1848, betrekkelyk de invoering der bij onderscheidene wetten vastgestelde titels van het tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken. (Sb. no. 41).......... 844-

TARIEF

VAN JUSTITIE-KOSTEN EN SALARISSEN IN BURGEKLIJKE ZAKEN.

Algemeene bepaling.............. 845-

1 Tit. Van de kanton-regtera en hunne griffiers . . . 845

2 „ Van de griffiers bij de arrondissements regtbanken,

de provinciale geregtshoven en den Hoogen Raad. 850 8 „ Van de advocaten............852

4 „ Van de procureurs...........85amp;

5 Van de deurwaarders...........859

6 „ Van de bewaarders, deskundigen en getuigen. . 861 WET van 29 December 1843, betrekkelijk de invoering der

derde en vierde titels van bet tarief van iustitie kosten en salarissen in burgerlijke zaken. (Sb. no. 68) . . 86S WET van den 18den April 1874, tot vaststelling der ta-

-ocr page 20-

XVI ALGEMEENJC INHOUD.

Bladz.

neven van geregtskoaten in strafzaken, waarvan de gewone regter kennis neemt, (Sb. no. 66)..... 864

BKSLU1T van den 25sten Augustus 1843, betrekkelijk de kosten van onderhoud van gegijzelde schuldenaren. (Sb.

no. 36)................. . 87S

BESLUIT van den 27sten Julij 1856, betrelfende eene wij- ] ziging van het Reglement voor het onderhoud en de verpleging der gegijzelden om schulden. (Sb. no. 74) . 879

REGL amp;MENT van den 14den September 1838, betreffende de wijze van eeds-aÜegging der onderscheidene regter-lijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van den Hoogen Raad,

gelijk mede van de hoven en legtbanken. (Sb. no. 36).

1 Hdst. Algemeene bepalingen.........879

2 „ Bijzondere bepalingen.........889

BESLUIT van den 27sten Augustus 1855, tot wijziging

van art. 83 van het Reglement, betreffende de wijze van eedsaflegging der onderscheidene regteriijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling cn orde van de inwendige dieiist van den Hoogen Raad, gelijk mede van ds hoven en regtbnnken, vastgesteld bij Koninklijk beslui/ van 14 September 1838, (Sb no. 36j. (Sb. no. 114) . . 893 REGLEMENT van den 14den September 1838, betrelfende de titulature en het costuum der regteriijke ambtenaren, alsmede het costuum der advokaten, procureuns en deurwaarders. (Sb. no. 36)............. 893

REGLEMENT van den 14den September 1838 en gewijzigd bij Koninklijk besluit van den ödeu December 184i (Sb. no. 61), betrelfende de orde en discipline, voor de advokaten en procureurs. (Sb. no 86.)

1 Afd. Van de advokaten, de raden van discipline

en het bureau van consultatie.....895

2 ,/ Van de procureurs..........899

REGLEMENT van den 14den September 1838, op de organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedienden. (Sb no 36)........... 900

BSSLÜ1T van den Ssten April 1839, houdende vaststelling van het getal procureurs en deurwaarders bij de verschillende regteriijke collcgien en verdere bepalingen

dienaangaande. (Sb. no. 10)...........904

BESLUIT van den 12den September 1839, omtrent het afleggen van den eed van zuivering door de procureurs

bij de regteriijke collegien. (Sb. no. 42)...... 906

ET van den 9den Julij 1842, op het notarisambt. (Sb. no 20).

1 Hdst. Van de ambtsbediening en het ressort der no

tarissen ..............906

2 Van de vereischten om tot notaris benoemd ce

worden, en van de wijze van benoeming . . 908

-ocr page 21-

ALGEMEENK INHOUD. XVII

Bladz.

3 Hdst. Van de akten en derzelver vorm, van de mi

nuten, grossen, afschriften en repertoria . .911

4 „ Van het toezigt over de notarissen en van der

zelver honorarium..........919

5 ti Van het bewaren en oveibrengen van minuten,

registers en repertoria.........921

G i, Algemeene bepalingen..........924

BESLUIT van den SOsten September 1842, houdende bepaling van het tijdstip, waarop de Wet op het notarisambt zal aanvangen te werken. (Sb. no. 24). . . . 9J6

BESLUIT van den llden February 1875, houdende nadere bepaling van het maximum van het getal notarissen in

1 ieder arrondissement. (Sb. no. 15)........926

WET van den Sisten Maart 1847, houdende vaststelling van het tarief tot bepaling van de hoegrootheid en van den vorm van taxatie van het honorarium der notarissen, gelijk mede van de verschotten, welke aan hen in rekening zullen worden geleden. (Sb. no. 12) . . . 928

WET van den 3den October 1848, op het regt van zegel. (Sb. no. 47.)

|1 Tit. Algemeene bepalingen. ..........932

2 ./ Van den aard der belasting.........936

WET van 9 April 1869, betrekkelijk de invoering van een

plakzegel voor handelspapier (Sb. no. 61).....943

3 Tit. Van de vrijstellingen...........945

4 „ Algemeene verpligtingen.......... 954-

5 „ Van de vervolgingen en verjaringen......955

Art. 23 en 50 der Wet van den 21steu December 1861,

houdende regeling der zamenstelling en bevoegdheid van

den Raad van State. (Sb. no. 129;........959

Art. 10 der Wet van den 19den Augustus 1861, betrekkelijk de nationale militie. (Sb. no. 72)...... 959

BESLUIT van den ISden Maart 1844, betrekkelijk het in werking brengen van de Wet op het regt van zegel, dd. 3 October 1843 [Sb. no. 47] (Sb. no. 18) . . . . 959 WET van den 26sten Mei 1841, houdende nadere bepalingen nopens de consignatien van effecten aan toonder,

welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. (Sb. no. 14).......962

BESLUIT van den 21 sten Junij 1836, waarbij de uitvoering geregeld wordt van de voorschriften vervat in den eersten en laatsten titel van liet tweede boek van het

Wetboek van Koophandel. (Sb. no. 41).......965

BESLUIT van den llden Maart 1840, waarbij, in verband met het tegenwoordige hypothecair stelsel, maatregelen worden voorgeschreven, omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen, alsmede van schepen en vaartuigen. (Sb. no. 6)...........969

-ocr page 22-

XVIII ALOEMEENE INHOUD.

Bladz.

WET van den 4den July 1842, betrekkelyk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschrevene hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers. (Sb. no. 16).............969

WET van den 9den Julij 1855, houdende uitzondering op de artikelen 523, 526 en 549 van het Burgerlijk Wetboek, ten opzigte van vermiste personen bij vermoedelijke of bekende scheepsrampen. (Sb. no. 67) . . 971

BESLUIT van den llden Januarij 1840, benevens het Reglement, houdende vaststelling van een reglement wegens het hooger beroep aan den Hoogen Raad van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het geregtshof in Suriname. (Sb. no. 1)......... . . 972

1 Afd. Van de zaken aan hooger beroep onderworpen. 972

2 „ Van de voortzetting van het hooger beroep . 973

3 „ Van de regtspleging in hooger beroep en de

gevolgen van hetzelve........974

4 „ Algemeene voorzieningen........978

BESLUIT van den 28sten September 1850, benevens het Reglement, houdende vaststelling van een reglement,

betreffende het hooger beroep aan den Hoogen Raad der Nederlanden, van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch Indie. (Sb. no. 63.)

1 Afd. Van de zaken aan het hooger beroep onderworpen. 980

2 ,/ Van den termijn van hooger beroep .... 981

3 „ Van de regtspleging in hooger beroep en de

gevolgen daarvan...........981

WET van den 9den November 1875, tot intrekking van het laatste lid van artikel 12 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, zooals het is gewijzigd by de wet van den 4den Julij 1874 (Sb. no. 90.) (Sb. no. 200)................ 984

WET van den lOden Nov. 1875, tot intrekking der wet van den 298ten Mei 1849 (Sb. no. 21), houdende bepalingen omtrent eene veranderde zamenstelling der kamers van den Hoogen Raad en der provinciale geregtshoven, enz. (Sb.

no. 202).................. 984

WET van den lOden Nov. 1875, tot wijziging van artikel 84 en van den staat, behoorende tot art. 110 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie. (Sb. no. 203). 985 WET van den lOden November 1875, tot opheffing vaü de provinciale geregtshoven en instelling van nieuwe geregtshoven. (Sb. no. 204)........... 986

-ocr page 23-

ALGEMEENE INHOUD.

AANHANGSEL.

Bladz.

BESLUIT van 26 Jinuarij 1876, tot aanvulling van het reglement op de organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedienden, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 14 September 1838. (Stbl. no. 36).

(Stbl no. 34)................ 991

BESLUIT van 1 February 1876, ter uitvoering van art. 1 der wet van 26 Mei 1841 (Stbl. no 14), houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarige of aan onder curatele gestelde personen toebebooren. (Stbl. no. 36).....991

WET van 26 April 1876, tot wijziging van de artikelen 20 en 46 der wet van 9 Julij 1842 (Stbl. no. 20) op het notarisambt (Stbl. no. 85)......... 992

BESLUIT van 1 September 1877, houdende nadere bepaling van het maximum van het getal notarissen in ieder arrondissement (Stbl. no. 176)...... 992

WET van 6 Mei 1878, houdende wyziging in de wet van

9 Julij 1842 (Sb. no, 20) op het notarisambt. (Sb. no. 29). 995 BESLUIT van 4 Junij 1878, houdende voorschriften ter uitvoering van art. 14 van de wet op het notarisambt.

(Stbl. no. 81)................998

BESLUIT van 6 Pebruarij 1883, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 4 Junij 1878 (Stbl. no. 81), houdende voorschriften ter uitvoering van art. 14 der wet op het notarisambt, alsmede tot wijziging van het daarbij vastgestelde programma. (Stbl. no. 21) . . . 1000

WET van 17 November 1876, tot regeling der coöperatieve vereenigingen. (Stbl. no. 227).......... 1003

WET van 7 Mei 1878, houdende aanvulling van art. 16 der wet van 17 November 1S76 (Stbl. no. 227), tot regeling der coöperatieve vereenigingen (Stbl. no. 41). 1007 WET van 5 Junij 1878, tot vernieuwing der bestaande

hypothecaire inschrijvingen. (Sb. no. 90)......lOOy

BESLUIT van 29 Junij 1878, waarbij, met intrekking van art. 3 van het Koninklijk besluit van 5 October 1867 (Stbl. no. 104) en van het daarbij gevoegd tarief, alsmede van het Koninklijk besluit van 19 Mei 1869 (Stbl. no. 87) wordt vastgesteld een nieuw tarief van belooning van den ambtenaar ten wiens overstaan de in art. 396 Wetb. v. Kooph. bedoelde monstering van scheepsvolk

geschiedt. (Stbl. no. 99)...............1009

WET van 6 Mei 1878, houdende bepalingen omtrent de

beëedigde vertalers. (Stbl. no 30)........1010

BESLUIT van 1 Junn 1879. tot wyziging van reglement III, zijnde het reglement fan orde en discipline voor

XIX

-ocr page 24-

XX ALGEMEENE INHOUD.

Bladz.

de advocaten en procureurs, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 14 September 1838 (Stbl. no. 36) alsmede tot intrekking van het Koninklijk beslrit van 12 September 1839 (Stbl. no. 42), benevens van bepalingen van de koninklijke besluiten van 8 April 1839 (Stbl. no. 10)

en van 7 April 1842 (Stbl. no. 11) [Stbl. no. 107] . . 1011 TEKST van bet gewijzigd reglement van orde en discipline

voor de advocaten en procureurs........1014

BESLUIT van 15 Julij 1879, waarbij, met intrekking der koninklijke besluiten van 8 April 1839 (Stbl. no. 10), 7 April 1842 (Stbl. no. 11), 28 Junij 1871 (Stbl. no 73) en 18 Februarij 1877 (Stbl. no. 26), het maximum van het getal deurwaarders bij de regterlijke collegien en hunne tractementen op nieuw worden vastgesteld. (Stbl

no. 143)..................1018

quot;W ET van 28 Jonij 1881 (Stbl. no. 97) houdende wettelijke bepalingen tot regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap.

(Stbl. no. 97)................1019

WET van 28 Junij 1881, houdende strafbepalingen tot

beteugeling van desertie van zecvisschers. (Stbl. no. 98) 1026 WET van 28 Juny 1876, tot wijziging van art. 48 van het tarief van geregtskosten in strafzaken, vastgesteld bij de wet van 18 April 1874. (Stbl. no. 66), (Stbl. no. 141). 1027 BESLUIT van 18 Februarij 1877, tot wijziging van de artt. 3 en 4 van het Koninklijk besluit van 8 April 1839 (Stbl. no. 10), houdende o. a. bepalingen omtrent

de deurwaarders (Stbl. no. 26)......... 1027

WET van 23 April 1879 (Sb. no. 75), tot wijziging der regeling van de kosten in burgerlijke zaken en van de bevoegdheid der procureurs tot het bepleiten dier zaken.

(Stbl. no. 75)................ 1028

NB. Alle wijzigingen, in de Wetboeken gebragt, zijn in den tekst zeiven opgenomen.

-ocr page 25-

)11

vooe het

KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

1848.

EERSTE HOOFDSTUK.

van het etjk en zijne inwoners,

Artikel 1 (1*). (•)

Het Koningrijk der Nederlanden bestaat in Europa uit de egenwoordige provinciën: Noordbraband, Gelderland, Zuid-.ïolland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en het Hertogdom Limburg, behoudens de betrekkingen van het Hertogdom Limburg, met uitzondering der vestingen Maastricht en Venlo en van hare kringen , tot het Duitsche verbond. (Sb. 1814, no. 83; 1839, no. 26, ,1840, no. 67; G. 118.)

2 De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen.

De grenzen van den Staat, van de provinciën en gemeenten

kunnen door de wet worden veranderd.

3 (4*). Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten. (Sb. 1849, no. 39; 1875 no. 66.)

4 (5*). De uitoefening der burgerlijke regten wordt door de wet bepaald. (A. 9; B. 2.)

5 (8*). Om eenig burgerschapsregt te hebben moet men Ne-j derlander zijn.

: 6 (10*). leder Nederlander is tot elke landsbediening benoem-l'baar. (G. 166.)

Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet.(Sb. 1858,no. 46 ; 1864no.93; 1866 no. 180)

7. De wet verklaart wie Nederlanders zijn.

Een vreemdeling wordt niet dan door eene wet genaturaliseerd. (Sb. 1850, no. 44; 1851, no. 46.)

8 (225*). Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

9 (159*). Ieder ingezetene heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk

(0 De cijfers, in het teeken ( ) vervat, duiden de gelijk-jluidende artikelen aan der Grondw. van 1840. Door het * wordt aangeduid, dat het artikel is gewijzigd.

)14

-ocr page 26-

* geondwet voor het

en niet uit naam van meer worden onderteekend, welk laatste vTo

alleen kan geschieden door of van wege ligchamen, wettelijk lijn

zamengesteld of als zoodanig erkend, en in dat geval niet in 1

anders dan over de onderwerpen tot hunne bepaalde werkzaam- 2

heden behoorende. (G. 134, 144.) raa]

10 Het regt der ingezetenen tot vereeniging en vergadering Krc wordt erkend. aan

De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat regt in

het belang der openbare orde. (Sb. 1855, no. 32.) woe TWEEDE HOOFDSTUK.

van den koning.

EERSTE AFDEELING.

Van de troonopvolging.

11 (11). De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan 2 Zijne Majesteit willem feedeeik, Prins van oeanje-nassau, Voi om door hem en zijne wettige nakomelingen te worden bezeten oir erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen. wn

12 (12). De wettige nakomelingen van den regerenden Koning nas zijn de kinderen, reeds geboren, of die nog mogten geboren repi worden, uit zijn tegenwoordig huwelijk met Hare Majesteit 2 FEEDEEiKA Louisa wiLHELMiNA, Prinses van Peuissen ; en deri voorts in het algemeen alle afstammelingen, welke geboren is t zullen worden uit een huwelijk, door den Koning, met gemeen beh overleg der Staten-Generaal, aangegaan of toegestemd. | Gro

13 (13*). De kroon gaat over door regt van eerstgeboorte, des 2 dat de oudste zoon van den Koning, of wel het mannelijk oir van ' voe; den oudsten zoon bij representatie, opvolgt. (B. 345 v., 888 v.) ; I:

14 (14*). Bij ontstentenis van mannelijk oir uit den oudsten j Koi zoon gesproten, gaat de Kroon over op diens broeder of hun man- ; toe nelijk oir, insgelijks door regt van eerstgeboorte en representatie. 2

15 (15*). Bij geheele ontstentenis van mannelijk oir, uit het jven Huis van oeanje-nassau, gaat de Kroon over op de dochters artl van den Koning door regt van eerstgeboorte. i 2

16 (16). Ook dochters van den Koning ontbrekende, brengt tuit: de oudste dochter van de oudste nedergaande mannelijke lijn I uit den laatsten Koning de Koninklijke waardigheid m haar woi Huis over, en wordt bij vooroverleden door hare afstammelingen gerepresenteerd.

17 (17). Zoo er geene mannelijke nedergaande lijn uit den 2 laatsten Koning bestaat, erft de oudste nedergaande vrouwe- wel lijke lijn, des dat de mannelijke tak vóór den vrouwelijken llei tak, en de oudste vóór den jongeren, en in iederen tak man- gen nen voor vrouwen , en ouder vóór jonger den voorrang hebben. ioe

18 (18). Wanneer de Koning zonder nakomelingschap sterft, 18C en er geen mannelijk oir uit het Huis van oeanje-nassau I overig is, volgt Hem zijne naaste bloedverwante, mitsvan.den Kr( Koninklijken Huize zijnde, op, en wordt mede, bij vooroverlijden, door hare afstammelingen gerepresenteerd.

19 (19). Wanneer eene vrouw de Kroon in een ander Huis heeft overgebragt, treedt dit Huis in alle de regten van het oorspronkelijk Stamhuis, en de vorige artikelen zijn op Hetzelve toepasselijk, met dat gevolg, dat haar mannelijk oir vóór alle file

de

Wil AU( nak ove

-ocr page 27-

feoningmjk dek nederlanden. '6

vrouweti of vrouwelijke afstammelingen erft, en geene andere lijn geroepen wordt, zoolang iemand van hare nakomelingen J in leven is.

20 (20). Eene Prinses, buiten toestemming der Staten-Gene-raal een huwelijk hebbende aangegaan, heeft geen regt tot de ; Kroon. Eene Koningin, buiten die toestemming een huwelijk | aangaande, doet afstand van de Kroon. (G. 12.)

131 (21*). Bij ontstentenis van nakomelingschap uit den tegen-woordigen Koning31 (21*). Bij ontstentenis van nakomelingschap uit den tegen-woordigen Koning willem prederik-Van oranje-nassau, gaat de Kroon over op deszelfs zuster , Prinses frederika louisa wilhelmtna van oranje, douairière van wijlen carel george August , Erfprins van bri nswijk-lunenburg , of hare wettige nakomelingen, uit zoodanig nader huwelijk, als door dezelve, overeenkomstig art. 12, mogt worden aangegaan. (G. 12 v., 25 v.) | 22 (22*). Indien ook de wettige nakomelingschap van deze 7 Vorstin ontbreekt, gaat het erfrecht over op het wettig mannelijk oir van Prinses Carolina van oranje, zuster van wijlen Prins willem den vijfden, en gemalin van wijlen den Prins van nassau-weilburg , insgelijks door regt van eerstgeboorte en representatie. (G. 12 v., 25 v.)

23 (23*). Wanneer bijzondere omstandigheden eenige veranderingen in de opvolging van den Troon noodzakelijk maken, is de Koning bevoegd, daaromtrent eene voordragt te doen, te behandelen op de wijze, ten aanzien van verandering in de Grondwet, in artt. 196 , 197 en 199 voorgeschreven.

24 (24—26*). Hetzelfde vindt plaats, wanneer er geen be-■ voegde opvolger naar deze Grondwet bestaat.

; Is de opvolger niet benoemd of ontbreekt hij bij overlijden des | Konings,dan geschiedt de benoeming door de Staten-Generaal.daar-' toe in dubbelen getale bij eengeroepen, in vereenigde zitting. (G. 97.) | 25 (27*). In de gevallen in artt. 21, 22, 23 en 24 omschre-1 ren, wordt de troonsopvolging geregeld naar de bepalingen van | artt. 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19.

26 (28*). De Koning kan geene vreemde Kroon dragen, met 'uitzondering van die van Luxemburg.

In geen geval kan de zetel der regering buiten het Rijk iworden verplaatst.

TWEEDE APDEELING.

Van het inkomen der Kroon.

27 (29, 30*). Behalve het inkomen uit de domeinen, door de et van den 263ten Augustus 1822 afgestaan, en in 1848 dooien Koning tot Kroon-domeinen aan den Staat teruggegeven,

teniet Koning willem II een jaarlijksch inkomen van één mil-lioen gulden uit 's lands kas. (Sb. 1823, no. 40: 1857, no. 2; 163, no. 43, 61.)

Bij elke nieuwe troonsbeklimming wordt het inkomen der roon door de wet geregeld. (Sb. 1849, no. 32.)

.28. (31). Den Koning worden tot deszelfs gebruik zomer- en vinterverblijven in gereedheid gebragt, voor welker onderhoud ïchter niet meer dan f 50.000 jaarlijks ten laste van den lande cunnen worden gebragt.

29 (32*). De Koning en de Prins van oranje zijn vrij van tlle personele lasten.

-ocr page 28-

4 grondwet vooe het

Geen vrijdom van eenige andere belasting wordt door hen genoten. (G. 172.)

30 (33). De Koning rigt zijn huis naar eigen goedvinden in.

31 (Si*). Het jaarlijkscli inkomen eener Koningin-weduwe, gedurende haren weduwelijken staat uit 's lands kas is /quot;150.000.

32 (35). De oudste van des Konings zonen of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is des Konings eerste onderdaan, en voert den titel van Prins van okanje. (G. 46, 71.)

33 (36). De Prins van geanje geniet als zoodanig, uit 's lands kas een jaarlijkscli inkomen van /100.000, te rekenen van den tijd dat hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld; dit inkomen wordt gebragt op f 200.000 na het voltrekken van een huwelijk, overeenkomstig art. 12 dezer Grondwet.

DERDE AFDEELING.

Van de voogdij des Konings.

34 (37). De Koning is meerdeijarig als zijn achttiende jaar vervuld is.

35 (38*). Zoolang de Koning mindeijarig is, staat hij onder de voogdij van eenige leden van het Koninklijke huis en eenige aanzienlijke Nederlanders.

36 (39*). De voogdij wordt geregeld en de voogden worden benoemd door eene wet.

Over het ontwerp dier wet nemen de Staten-Generaal hun besluit in eene vereenigde zitting der beide kamers. (G. 103.)

37 (40*). Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der mindeijarigheid zijns opvolgers, gemaakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord.

38 (41*). Alvorens de voogdij te aanvaarden, legt elk der voogden, in eene vereenigde zitting van de beide kamers der Staten-Generaal, in handen van den voorzitter, den volgenden eed of belofte af:

„Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik zweer (beloof), al de pligten, welke de voogdij mij oplegt, heilig te vervullen, en er mij bijzonder op te zullen toeleggen, om den Koning gehechtheid aan de Grondwet en liefde voor zijn volk in te boezemen.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; („Dat beloof ik!quot;)

39 (46*). Ingeval de Koning buiten staat geraakt, de regering waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van eenen mindeijarigen Koning in art. 36 en volgende bepaald.

VIERDE AFDEELING.

Van het Regentschap.

40 (42). Gedurende de mindeqarigheid van den Koning wcïdt het Koninklijk gezag waargenomen door eenen regent. (G. 34.)

41 (42*). De Regent wordt benoemd door eene wet, die tevens de opvolging in het regentschap, tot's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp dier wet nemen de Staten-Generaal hun besluit in eene vereenigde zitting der beide kamers.

-ocr page 29-

KONINGKIJK DER NEDERLANDEN. 5

De wet wordt nog bij het leven van den Koning:, voor het geval der mindeijarigheid zijns opvolgers, gemaakt. (Sb. 1850, no 21).

42 (45*). Het Koninklijk gezag wordt mede aan eenen Eegent opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen.

Wanneer dit aan den Raad van State, vereenigd met de hoofden der Ministeriële departementen, na een nauwkenrig onderzoek, is gebleken, roept deze vergadering onverwijld de Staten-Generaal in dubbelen getale bijeen, om hun van het voorhanden geval verslag te doen.

43 (45*). De Staten-Generaal onderzoeken het verslag, en zoo zij in een besluit, in vereenigde zitting der beide kamers in dubbelen getale genomen, er de juistheid van erkend hebben, wordt in den vorm eener plegtig af te kondigen wet verklaard, dat het geval, in het vorig artikel bedoeld, aanwezig is.

44 (48*). Wanneer de Prins van oranje zijn achttiende jaar niet heeft vervuld, wordt in het Regentschap, gelijk in artt. 40 en 41 is bepaald, voorzien voor zoolang de Koning tot het waarnemen der regering buiten staat blijit, en de Prins van oranje zijn achttiende jaar niet heeft vervuld.

45 (44*). De Regent legt, in eene vereenigde zitting van de beide kamers der Staten-Generaal, in handen van den voorzitter den volgenden eed of belofte af:

„Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning ; ik zweer (beloof), dat ik in de waarneming van het Koninklijk gezag, zoolang de Koning mindeijarig is (zoolang de Koning buiten staat blijft de regering waar te nemen), de Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven.

„Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid, en de regten van alle des Konings onderdanen, en van elk hunner zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw Regent schuldig is te doen, „Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (Dat beloof ik!quot;)

46 (47*). Wanneer de Prins van oranje zijn achttiende jaar vervuld heeft, is hij, in het geval van art. 42, van regtswege Regent. (G. 34, 44, 71.)

47 (48*). Tot dat in het geval, in art. 42 aangewezen, de Prins van oranje of de benoemde Regent het Regentschap heeft aanvaard, wordt het Koninklijk gezag waargenomen door de vergadering, zamengesteld als in art. 42 is voorgeschreven.

Hetzelfde vindt plaats, zoo, bij overlijden des Konings, een Regent voor den minderjarigen opvolger of ook de bevoegde opvolger ontbreekt, totdat de benoemde Regent of opvolger de regering heeft aanvaard. (G. 24 , 40 , 97).

De leden van deze vergadering leggen in handen van den door hen gekozen voorzitter, en deze in eene vereenigde zitting van de beide kamers der Staten-Generaal, den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) dat ik, als lid (voorzitter) van dezen regeringsraad, in de waarneming van het Koninklijk ge-

-ocr page 30-

6 grondwet voor het

zag de Grondwet zal helpen onderhouden en handhaven.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; («Dat beloof ik!quot;) 48 (49*). Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den Regent of bij de aanvaarding van het Regentschap door den Prins van oranje, de som, die op het jaarlijksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het Regentschap. (G. 27; Sb. 1850, no. 42.)

Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet worden veranderd.

49. De Koning, op wien art. 43 is toegepast, herneemt zoodra mogelijk de waarneming der regering, krachtens eene wet, waarin die, welke in het voornoemde artikel is bedoeld, wordt afgeschaft.

Tot aan deze afschaffing zijn de hoofden der Ministeriële departementen, gelijk de voogden, persoonlijk gehouden, aan de kamers der Staten-Generaal, zoo dikwerf het wordt gevraagd, van des Konings toestand verslag te doen. (G. 89.) VIJFDE AFDEEL ING.

Van de inhuldiging des Konings.

50 (51*), De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plegtig beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, in eene openbare en vereenigde zitting der beide kamers van de Staten-Generaal. (G. 103.)

51 (52*). In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd:

„Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk, dat ik de Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven.

„Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van alle mijne onderdanen zal beschermen, en tot; instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zoo als een goed Koning schuldig is te doen.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; („Dat beloof ik!quot;)

52 (53*). Na het afleggen van dezen eed of belofte, wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten-Generaal, wier voorzitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëedigd of bevestigd wordt;

„Wij ontvangen en huldigen, in naam van het Nederlandsche volk en krachtens de Grondwet, u als Koning; wij zweren (beloven), dat wij uwe onschendbaarheid en de regten uwer Kroon zullen handhaven; wij zweren (beloven) alles te zullen doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen.quot;

„Zoo waarlijk helpe ons God almagtig!quot; („Dat beloven wij ?quot;) ZESDE AFDEEL1NG.

Van de magt des Konings.

53. De Koning is onschendbaar; de Ministers zijn verantwoordelijk. (G. 73.)

54. De uitvoerende magt berust bij den Koning. (G. 73,130.) 55 (55*). De Koning heeft het opperbestuur der buitenland-

sche betrekkingen.

-ocr page 31-

KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. 7

56 (56*). De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide kamers der Staten-Generaal, met by voeging van zoodanige mededeclingen, als Hij met liet belang en de zekerheid van het Rijk bestaanbaar acht. (G. 89.)

57 (56* en 57*). De Koning maakt en bekrachtigt vredes-en alle andere verdragen met vreemde mogendheden.

Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt dat het belang en de zekerheid van het Rijk zulks toelaten.

Verdragen. welke, hetzij afstand of ruiling van eenig grondgebied des Rijks in Europa of in andere werelddeelen, hetzij eenige andere bepaling of verandering, wettelijke regten betreffende, inhouden, worden door den Koning niet bekrachtigd, dan nadat de Staten-Generaal die bepaling of verandering hebben goedgekeurd. (G. 1,59, 104.)

58 (58*). De Koning heeft het oppergezag over zee- en landmagt. De militaire officieren worden door Hem benoemd. Zij worden door Hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen.

De pensioenen worden door de wet geregeld. (Sb. 1851, no. 126, 127, 128, 129; 1852, no. 212; 1853, no. 86; 1854, no. 92; 1855, no. 74; 1860, no. 21.)

59 (59*). De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. (G. 72, 118.)

De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld. (Add. art. 5; Sb. 1854, no. 129, 136.)

Het muntstelsel wordt door de wet geregeld. (Sb. 1847, no. 69; 1853, no. 126; 1854, no. 4, 75, 83; 1855, no. 12,46; 1857, no. 173.)

Andere onderwerpen, deze koloniën en bezittingen betreffende, worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan.

60 (59*). De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën en bezittingen en van den staat waarin zij zich bevinden.

De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. (Sb. 1864, no. 35.)

61 (60*). De Koning heeft het opperbestuur van de alge-meene geldmiddelen.

Hij regelt de bezoldiging van alle collegiën en ambtenaren, die uit 's lands kas worden betaald.

De wet regelt de bezoldiging van de ambtenaren derregter-lijke magt. (G 149.)

De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Staatsbehoeften. (G. 119.)

De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld. (Sb. 1846, no. 24; 1860, no. 21.)

62 (61). De Koning heeft het regt van de munt. Hij vermag zijne beeldtenis op de muntspeciën te doen stellen. (G. 174, 175.)

63 (62*). De Koning verleent adeldom.

quot;Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen. ^

64 (63.) Ridder-orden worden door eene wet, op het voorstel des Konings, ingesteld. (Sb. 1815, no. 33 en 47.)

-ocr page 32-

6 GRONDWET VOOR HET

zag de Grondwet zal helpen onderlionden en handhaven.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; („Dat beloof ik!quot;) 48 (49*). Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den JRegent of bij de aanvaarding van het Regentschap door den Prins van oranje, de som, die op het jaarlijksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het Regentschap. (G. 27; Sb. 1850, no. 42.)

Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet worden veranderd.

49. De Koning, op wien art. 43 is toegepast, herneemt zoodra mogelijk de waarneming der regering, krachtens eene wet, waarin die, welke in het voornoemde artikel is bedoeld, wordt afgeschaft.

Tot aan deze afschaffing zijn de hoofden der Ministeriële departementen, gelijk de voogden, persoonlijk gehouden, aan de kamers der Staten-Generaal, zoo dikwerf het wordt gevraagd, van des Konings toestand verslag te doen. (6. 89.) VIJFDE AEDEELING.

Van de inhuldiging des Konings,

50 (51*). De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plegtig beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, in eene openbare en vereenigde zitting der beide kamers van de Staten-Generaal. (G. 103.)

51 (52*). In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd:

„Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk, dat ik de Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven.

„Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van alle mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zoo als een goed Koning schuldig is te doen.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; („Dat beloof ik!quot;)

52 (53*). Na het afteggen van dezen eed of belofte, wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten-Generaal, wier voorzitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëedigd of bevestigd wordt:

„Wij ontvangen en huldigen, in naam van het Nederlandsche volk en krachtens de Grondwet, u als Koning; wij zweren (beloven), dat wij uwe onschendbaarheid en de regten uwer Kroon zullen handhaven; wij zweren (beloven) alles te zullen doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen.quot;

„Zoo waarlijk helpe ons God almagtig!quot; („Dat beloven wij!quot;) ZESDE AFDEEL1NG.

Van de magt des Konings.

53. De Koning is onschendbaar; de Ministers zijn verant-woordelyk. (G. 73.)

54. De uitvoerende magt berust by den Koning. (G. 73,130.) 55 (55*). De Koning heeft het opperbestuur der buitenland-

sche betrekkingen.

-ocr page 33-

KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. 7

56 (56*). De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide kamers der Staten-Generaal, met bijvoeging van zoodanige mededeelingen, als Hij met bet belang en de zekerheid van het Rijk bestaanbaar acht. (G. 89.)

57 (56* en 57*). De Koning maakt en bekrachtigt vredes-en alle andere verdragen met vreemde mogendheden.

Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt dat het belang en de zekerheid van het Rijk zulks toelaten.

Verdragen, welke, hetzij afstand of ruiling van eenig grondgebied des Rijks in Europa of in andere werelddeelen, hetzij eenige andere bepaling of verandering, wettelijke regten betreffende, inhouden, worden door den Koning niet bekrachtigd, dan nadat de Staten-Generaal die bepaling of verandering hebben goedgekeurd. (G. 1, 59, 104.)

58 (58*). De Koning heeft het oppergezag over zee- en landmagt. De militaire officieren worden door Hem benoemd. Zij worden door Hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen.

De pensioenen worden door de wet geregeld. (Sb. 1851, no. 126, 127, 128, 129; 1852, no. 212; 1853, no. 86; 1854, no. 92; 1855, no. 74; 1860, no. 21.)

59 (59*). De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. (G. 72, 118.)

De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld. (Add. art. 5; Sb. 1854, no. 129, 136.)

Het muntstelsel wordt door de wet geregeld. (Sb. 1847, no. 69; 1853, no. 126; 1854, no. 4, 75, 83; 1855, no. 12,46; 1857, no. 173.)

Andere onderwerpen, deze koloniën en bezittingen betreffende, worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan.

60 (59*). De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën en bezittingen en van den staat waarin zij zich bevinden.

De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. (Sb. 1864, no. 35.)

61 (60*). De Koning heeft het opperbestuur van de alge-meene geldmiddelen.

Hij regelt de bezoldiging van alle collegiën en ambtenaren, die uit 's lands kas worden betaald.

De wet regelt de bezoldiging van de ambtenaren derregter-lijke magt. (G 149.)

De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Staatsbehoeften. (G. 119.)

De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld. (Sb. 1846, no. 24; 1860, no. 21.)

62 (61). De Koning heett het regt van de munt. Hij vermag zijne beeldtenis op de muntspeciën te doen stellen. (G. 174, 175.)

63 (62*). De Koning verleent adeldom.

Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen. ^

64 (63.) Ridder-orden worden door eene wet, op het voontel des Konings, ingesteld. (Sb. 1815, no. 33 en 47.)

-ocr page 34-

8 gkondwet voor het

65 (6i* en 65*). Vreemde orden, waaraan geene verpligtin-gen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning , en , met zijne toestemming, door de Prinsen van zijn huis.

In geen geval mogen de onderdanen des Konings vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder zijn bijzonder verlof.

66 (66*). De Koning heeft het regt van gratie van straffen, door regterlijke vonnissen opgelegd. (Sv. 367, 369, v.)

Wanneer het veroordeelingen betreft tot drie jaren gevangenis en daar beneden en tot geldboete, hetzij te zamen, hetzy afzonderlijk, oefent de Koning dat regt uit, na gehoord advijs van den regter, die het vonnis heeft gewezen; in de overige zaken, na gehoord advijs van den Hoogen Eaad. (Sb. 1856, no. 95.)

Amnestie en abolitie worden niet dan door eene wet toegestaan.

67 (67*). Dispensatie wordt door den Koning slechts verleend van eene bepaalde wet, in de gevallen door de wet omschreven. (B. 86, 88, 111, 134.)

68 (68*). De Koning beslist alle geschillen van bestuur, welke tusschen twee of meer provinciën ontstaan, wanneer hy die niet in der minne kan doen bijleggen. (G. 132.)

69 (69*). De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor, en doet zoodanige andere voorstellen, als hij noodig oordeelt.

Hij heeft het regt om de voorstellen, hem door de Staten-Generaal gedaan, al of niet goed te keuren. (G. 104, 110.)

70. De Koning heeft het regt om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk, of beide te zamen, te ontbinden.

Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe kamers binnen veertig dagen, en tot het zamenkomen der nieuw verkozen kamers binnen twee maanden. (G. 99.)

ZEVENDE AFDEELING.

Van den Raad van State en de ministeriële Dep artementen.

71 (70 en 71*). Er is een Raad van State, welks zamenstelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet. (Sb. 1861, no. 129, 1862 no. 174, 1875 no. 32.)

De Koning is Voorzitter van den Raad, en benoemt deleden.

De Prins van oranje heeft echter, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, zitting van regtswege en eene raadgevende stem. (G. 32 , 42 , 47.)

72 (72*). De Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen, door hem aan de Staten-Generaal te doen, of door deze aan hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen.

Aan het hoofd der uit te vaardigen wetten en bevelen wordt melding gemaakt, dat de Raad van State deswege gehoord is.

De Koning neemt wijders de gedachten van den Raad van State in over alle zaken van algemeen of bijzonder belang, waarin hij zulks noodig oordeelt.

De Koning alleen besluit, en geeft telkens van zijn genomen besluit kennis aan den Raad, (G. 106, 110, 116, 117.)

-ocr page 35-

1

KONINGEIJK DER NEDERLANDEN. 9

73 (74—76*). De Koning stelt Ministeriële departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen (Sb. 1862 no. 42, 48; 1866 no. 85, 86; 1868 no..^1, 2, 115, 116.)

De hoofden der Ministeriële departementen zorgen voor de uitvoering der Grondwet en der andere wetten, voor zoo verre die van de Kroon afhangt.

Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet. (Sb. 1855, no. 33.)

Alle Koninklijke besluiten en beschikkingen worden door een der hoofden van de Ministeriële departementen medeondertee-kend. (G. 42, 47, 53, 54, 72, 116, 117, 130, 159.)

DERDE HOOFDSTUK.

VAN DE STATEN-GENERAAL.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van de zamenstelling der Staten-Generaal.

74 (79). De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk. (G. 70

75 (80). De Staten-Generaal zijn verdeeld in eene Eerste en Tweede Kamer.

76 (81*). De leden der Tweede Kamer worden in de kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld wordt, gekozen door de meerdeijarige ingezetenen, Nederlanders, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten, en betalende in de directe belastingen eene som, die, overeenkomstig met de plaatselijke gesteldheid, doch niet beneden het bedrag van f20, noch boven dat van 160, in de kieswet zal worden vereischt. (G. 79.)

77 (81*). Het getal van de leden der Tweede Kamer wordt bepaald naar de bevolking, voor iedere 45,000 één.

De verdere regels ten aanzien van het kiesregt stelt de Kieswet. (Sb. 1850, no. 37.)

78 (82*). De Eerste Kamer bestaat uit 39 leden.

Zij moeten behooren tot de hoogst aangeslagenen in de rijks-directe belastingen.

Het getal dezer hoogst aangeslagenen, waaruit zij worden gekozen, wordt in elke provincie zóó bepaald, dat op iedere drie duizend zielen één, die tevens de overige vereischten bezit om lid dezer kamer te zijn, verkiesbaar is.

De overige vereischten zijn dezelfde, welke voor de leden der Tweede Kamer worden gevorderd.

Zij worden verkozen door de Provinciale Staten in de vol

gende verhouding:

Noordbraband.....5

Gelderland......5

Zuid-Holland......7

Noord-Holland.....6

Zeeland........2

Utrecht........2

Friesland.......3

Overijssel.......3

Groningen ..............2

Drenthe ................1

Limburg.........3

39

-ocr page 36-

10 GEONDWET VOOE HET

In geval van vereeniging of splitsing van provinciën, voorziet dezelfde wet, die dit beveelt, in de wijziging, welke daardoor in deze verhouding noodig zal worden bevonden. (G. 2.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 79 (83*). Om tot lid van de Tweede Kamer verkiesbaar te zijn, wordt alleen vereischt dat men Nederlander, in liet volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zij en den ouderdom van dertig jaren hebbe vervuld.

80. Die te gelijk of op meer dan ééne plaats tot lid van de Eerste of van de Tweede of van beide Kamers is gekozen, verklaart welke dier benoemingen hij aanneemt. (G. 88.)

81 (84*). De leden der Tweede Kamer hebben zitting gedu- ■ rende vier jaren.

De helft van hen valt om de twee jaren uit, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallenden zijn dadelijk weder verkiesbaar.

82 (85*). De leden stemmen, elk volgens eed en geweten zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen.

83 (86*). Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij, ieder op de wijze hunner godsdienstige gezindheid, den volgenden eed of belofte af:

wIk zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; („Dat beloof ik!quot;) Alvorens tot dien eed of belofte te worden toegelaten, leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering af:

„Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geen personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal.

„Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.

„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; („Dat verklaar en beloof ik!quot;)

Deze eeden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van den Koning, of in de vergadering der Tweede Kamer in handen van den voorzitter, daartoe door den Koning ge-magtigd. (G. 86, 125.)

84 (87*). De voorzitter wordt door den Koning benoemd voor het tijdperk eener zitting, uit eene door de kamer aangeboden opgave van drie leden (G. 95.)

85 (88*). De leden genieten, tot vergoeding der reiskosten, eens, heen en terug, voor elke zitting, zoodanige som, als naar den afstand door de wet zal worden geregeld.

Als verdere schadeloosstelling wordt hun toegelegd eene som van f2000 'sjaars.

Deze schadeloosstelling wordt, voor den tijd der zitting, niet genoten door hen, die gedurende de geheele zitting afwezig bleven. (G. 95; Sb. 1849, no. 17.)

-ocr page 37-

KONINGEIJK DER NEDEELANDEN. 11

DERDE AFDEELING.

Van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

86 (90*). De leden der Eerste Kamer hebben zitting gedurende negen jaren.

Een derde gedeelte treedt om de drie jaren af, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallende leden zijn dadelijk weder verkiesbaar. Art. 82 is op hen van toepassing.

Zij leggen, bij het aanvaarden hunner betrekking, in handen van den Koning, gelijke eeden (beloften en verklaring) af, als voor de leden der Tweede Kamer zijn bepaald. (G. 83.)

Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet. (Sb. 1849, no. 170

87 (91*). De voorzitter wordt door den Koning benoemd voor het tijdperk eener zitting. (G. 95, 103.)

VIERDE AFDEELING.

Beschikkingen aan beide Kamers gemeen.

88 (92). Niemand kan te gelijk lid der beide kamers zijn. (6.80.)

89 (93*). De hoofden der Ministeriële departementen hebben zitting in de beide kamers. Zij hebben alleen eene raadgevende stem, ten ware zij tot lede» der vergadering mogten benoemd zyn.

Zij geven aan de kamers, hetzij mondeling, hetzij sehrifte-lijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen.

Zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn. (G. 49, 56, 57, 73.)

90. De Tweede Kamer heeft het regt van onderzoek (enquête), te regelen door de wet. (Sb. 1850, no. 45.)

91 (94*). De leden der Staten-Generaal kunnen niet te gelijk zyn leden of Procureur-Generaal van den Hoogen Raad, noch leden van de Rekenkamer, noch Commissaris des Konings in de provinciën, noch geestelijken, noch bedienaren van den godsdienst.

Krijgslieden in werkelyken dienst, het lidmaatschap van een der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van regtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot den werkelijken dienst terug.

De ambtenaren, die ter verkiezing voorzitten, zijn binnen het district, waarin zij voorzitten, niet benoembaar.

Leden der Staten-Generaal, een bezoldigd Staatsambt aannemende of bevordering in den Staatsdienst verwervende, houden op leden der kamers te zijn, maar zijn dadelijk weder verkiesbaar.

92. De leden der kamers zijn niet geregtelijk vervolgbaar wegens de advijzen, door hen in de vergadering uitgebragt.

93 (96*). Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen.

94 (97*). Elke kamer benoemt haren griffier buiten haar midden.

95 (99*.) De Staten-Generaal vergaderen ten minste eenmaal 'si aars.

-ocr page 38-

13 GRONDWET VOOR HET

Hunne gewone vergadering wordt geopend op den derden Maandag in September.

De Koning roept de buitengewone vergadering bijeen, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt. (G. 98.)

96 (109*). De afzonderlijke zittingen der beide kamers, en evenzoo de vereenigde zittingen, worden in het openbaar gehouden.

De deuren worden gesloten, wanneer een tiende gedeelte der aanwezige leden het vordert of de voorzitter het noodig keurt.

De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.

Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen.

97 (100*). De Staten-Generaal, bij overlijden des Konings of bij afstand van de Kroon niet vergaderd zijnde, vergaderen zonder voorafgaande oproeping.

Deze buitengewone vergadering wordt op den vijftienden dag na het overlijden of na den afstand geopend. Zijn de kamers ontbonden, dan vangt deze termijn aan van den afloop der nieuwe verkiezingen. (G. 24 , 37 , 47.)

98 (101). De vergadering der Staten-Generaal wordt, in vereenigde zitting der beide kamers, door den Koning of door eene commissie van zijnentwege, geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloren, wanneer hij oordeelt, dat het belang van het Rijk niet vordert de vergadering langer bijeen te houden.

De gewone jaarlyksehe vergadering blijft ten minste twintig dagen bijeen, tenzij de Koning gebruik make van het regt in art. 70 omschreven (G. 95.)

99. Bij ontbinding van eene der kamers of van beide, sluit de Koning tevens de vergadering der Staten-Generaal. (G. 70.)

100 (102*). De kamers mogen, noch afzonderlijk, noch in vereenigde zitting, beraadslagen of besluiten, ïoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. (G. 128.)

101 (103*). Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt.

By staken van stemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld.

In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. (G. 128.)

102 (104*). Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd; doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen, bij gesloten en ongeteekende briefjes. (G. 128.)

103 (105*). By eene vereenigde zitting worden de beide kamers als slechts ééne beschouwd, en nemen hare leden, naar willekeur, door elkander plaats.

De voorzitter der Eerste Kamer heeft de leiding der vergadering. (G. 24, 36 , 88 , 41, 43 , 45 , 47 , 50, v. 98.)

VIJFDE AFDEELING.

Van dt wetgevende magt.

104 (106). De wetgevende magt wordt gezamenlyk door den Koning en de Staten-Generaal uitgeoefend.

ri

-ocr page 39-

KONINGEIJK DEE NEDEELANDEN. 13

105 (107*). De Koning zendt zijne voorstellen, hetzij van wet, hetzij andere, aan de Tweede Kamer, bij eeneschriftelijke boodschap, welke de redenen van het voorstel inhoudt, of door eene commissie.

106 (108*). Over eenig ingekomen voorstel des Konings wordt door de volle kamer niet beraadslaagd, dan nadat het is overwogen in de onderscheidene afdeelingen, waarin al de leden der kamer zich verdeelen en welke op gezette tijden bij loting vernieuwd worden. (Sv. 319.)

107. De Tweede Kamer heeft het regt wijzigingen in een voorstel des Konings te maken.

108 (110*). Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier:

„De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevensgaande voorstel des Konings, en is van oordeel, dat het, zoo als het daar ligt, door de Staten-Generaal behoort te worden aangenomen.quot;

Wanneer de Tweede Kamer tot het niet aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning met het volgende formulier:

„De Tweede Kamer der Staten-Generaal betuigt den Koning haren dank voor zijnen ijver in het bevorderen van 's Rijks belangen, en verzoekt hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen.quot;

109 (112*, 113*). De Eerste Kamer overweegt, met inachtneming van art. 106, het voorstel zoodanig als het door de Tweede Kamer is aangenomen.

Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:

„Aan den Koning.

„De Staten-Generaal betuigen den Koning hunnen dank voor zijnen ijver in het bevorderen van 's Rijks belangen, en vereenigen zich met het voorstel, zoo als het daar ligt.quot;

„Aan de Tweede Kamer.

„De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij zich heeft vereenigd met het voorstel

betrekkelijk.......op den.......aan haar door de

Tweede Kamer toegezonden.quot;

Wanneer de Eerste Kamer tot niet-aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:

„Aan den Koning.

„De Eerste Kamer der Staten-Generaal betuigt den Koning haren dank voor zijnen ijver in het bevorderen van's Rijks belangen, en verzoekt hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen.quot;

„Aan de Tweede Kamer.

„De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zy den Koning heeft verzocht het voorstel betrekkelijk......op den......aan haar door de

Tweede Kamer toegezonden, in nadere overweging te nemen.quot;

-ocr page 40-

14 Grondwet vooh tiet

110 (114*). De Staten-Generaal hebben het re^t, voorstellen van wet aan den Koning te doen. (G. 69, 72.)

111 (115*, 116*). De voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier:

„De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiemevensgaand voorstel, en is van oordeel, dat de Staten-Generaal daarop 's Konings bewilliging behooren te veïzoeken.quot;

112 (117*, 118*). Wanneer de Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan den Koning met het volgende formulier:

„De Staten-Generaal, oordeelende dat het nevensgaande voorstel zou kunnen strekken tot bevordering van 's Rijks belangen, verzoeken eerbiedig daarop 's Konings bewilliging.,' Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer mefc het volgende formulier:

„De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer, dat zij zich heeft vereenigd met het van haar op den .... ontvangen voorstel betrekkelijk .... en daarop namens de Staten-Generaal, 's Konings bewilliging heeft verzocht. Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zoo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:

„De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft geene genoegzame reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voorstel 's Konings bewilliging te verzoeken.5,

113. Andere voordragten, dan voorstellen van wet,kunnen door elke kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan.

114 (119*). De Koning doet de Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren;

„De Koning bewilligt in het voorstel.quot;

of: „De Koning houdt het voorstel in nadere overweging.quot;

115 (120*). Alle voorstellen van wet, door den Koning en de beide kamers der Staten-Generaal aangenomen, verkrijgen kracht van wet en worden door den Koning afgekondigd.

De wetten zyn onschendbaar. (G. 53; A. 1.)

116 (121). De wijze van afkondiging der wetten, en de tijd waarna zij verbindende zijn, worden door de wet geregeld.

Het formulier van afkondiging is het volgende:

„Wij, enz.....Koning der Nederlanden, enz.....

„Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten;quot;

„Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat enz. (de beweegredenen der wet.)

„Zoo is het dat wij, den Raad van State gehoord,en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze, enz. (De inhoud der wet.)

„Gegeven, enz. (A. 2.)

-ocr page 41-

KONINGEIJK DEK NEDEELANDEN. 15

117. Ten aanzien der algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat, bepaalt de wet insgelijks de wyze van afkondiging en het tijdstip, waarna zij zullen werken. (Sb. 1852, no. 92; 1855, no. 122.)

118. De Grondwet en andere wetten zijn alleen voor het Rijk in Europa verbindende, tenzij het tegendeel daarin wordt uitgedrukt. (G. 1, 57, 59, 60, 72, 159, 178.)

ZESDE AFDEELING.

Van de Begrooting.

119 (122, 124*). Door de wet worden de begrootingeh van alle uitgaven des Rijks vastgesteld, en de middelen tot dekking aangewezen. (G. 58, 61, 129, 171, v.)

120 (123*). De ontwerpen der algemeene begrootings-wetten

I worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer aangeboden, dadelijk na het openen der gewone vergadering van de Staten-Generaal, voor den aanvang van het jaar, waar-i voor de begrootingen moeten dienen. worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer aangeboden, dadelijk na het openen der gewone vergadering van de Staten-Generaal, voor den aanvang van het jaar, waar-i voor de begrootingen moeten dienen.

121 (125*). Geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven kan meer dan die voor één departement van algemeen bestuur he-

;j heizen.

Ieder hoofdstuk wordt in één of meer ontwerpen van wet vervat.

Door zoodanige wet kan overschrijving worden toegestaan.

122 (126*). De verantwoording van de Staats-uitgaven en ontvangsten over elk dienstjaar wordt, onder overlegging van de door de rekenkamer goedgekeurde rekening, aan de wetgevende magt gedaan.

Het slot der rekening wordt door de wet vastgesteld. (G. 176.)

VIËRDC HOOFDSTUK.

VAN DE PEOVINCIALE STATEN EN DE GEMEENTE-BESTUKEN.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van de zamenstelling der Provinciale Staten.

123. De leden der Provinciale Staten worden voor zes jaren, onmiddellijk door de ingezetenen, bezittende de vereischten in art. 76 vermeld, naar de bepalingeh der wet gekozen.

De helft dier leden treedt om de driejaren af. (Sb. 1850, ho. 39; 1851, no. 50 en 1852, no.. 197.)

124 (134*). Niemand kan te geluk Zijn lid der Eerste Kamer van de Staten-Generaal en lid der Staten eener provincie, noch ook Hd der Staten voor meer dan ééne provincie. (G. 78,88, 91.)

125 (136*). De leden der Provinciale Staten leggen, bij het aanvaarden hunner betrekking, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den volgenden eed of belofte af:

/,lk zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de

wetten des Riiks.

„Zoo waar helpe my God ahnagtiglquot; („Dat beloof ik!quot;)

Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den eed (verklaring en belofte) van zuivering, hierboven in art. 83 voor de leden der Staten-Generaal bepaald.

-ocr page 42-

16 GEONDWET VOOE HET

126 (137*). De Staten vergaderen zoo dikwerf in het jaar als de wet bepaalt, en bovendien wanneer zij door den Koning buitengewoon worden bijeengeroepen.

De vergaderingen zijn openbaar, met hetzelfde voorbehoud als ten aanzien van de vergadering der kamers van de Staten-Generaal is bepaald in art. 96. (G. 136.)

127 (138*). De leden der Staten stemmen, elk volgens eed en geweten, zonder last van of ruggespraak met hen die be^ noemen. (G. 82.)

128 (139*, 140*) Omtrent het beraadslagen en stemmen gelden de regels, in de artt. 100, 101 en 102 ten aanzien van de kamers der Staten-Generaal voorgeschreven.

TWEEDE AE DEELING.

Van de magt der Provinciale Staten.

138

129 (141*). De Staten dragen jaarlijks de kosten van hun a8ture bestuur, voor zooveel het Eijks-bestuur is, aan den Koning?® we| voor, die ze, ingeval van goedkeuring, op de begrooting der Staatsbehoeften brengt.

De begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven, door de Staten mede jaarlijks opgemaakt, vereischt 's Konings goedkeuring.

Provinciale belastingen tot dekking dezer uitgaven, door de l Staten aan den Koning voorgedragen, vereischen bekrachtiging '

door de wet.

130 (145*). De Staten worden belast met de uitvoering der v Wetten en Koninklijke bevelen, betrekkelijk tot die takken van algemeen binnenlandsch bestuur, welke de wet zal aanwijzen, ! en zoodanige andere bovendien, welke de Koning goedvindt hun op te dragen. (G. 192, 193).

131 (144*). Aan de Staten wordt de regeling en het bestuur van het provinciaal huishouden door de wet overgelaten.

Behoudens de voorschriften in art. 129, moeten alle zoodanige reglementen en verordeningen, als zij voor het provinciaal belang noodig oordeelen te maken, aan de goedkeuring van den Koning worden onderworpen.

Zij zorgen dat de doorvoer, en de uitvoer naar en invoer uit andere provinciën geene belemmering ondergaan.

132 (146*). Zij trachten alle geschillen tusschen gemeentebesturen in der minne te doen bijleggen. Indien zij daarin niet slagen, dragen zy het geval, zoo het een geschil van bestuur betreft, aan den Koning ter beslissing voor. (G. 68.)

133 (147*). De Koning heeft het vermogen de besluiten der Staten, die met de wetten of het algemeen belang strijlig zijn, te schorsen of te vernietigen. De wet regelt de gevolgen. (G. 140.)

134 (149*). De Staten kunnen de belangen van hunne provinciën en van hare ingezetenen by den Koning en by de Staten-Generaal voorstaan. (G. 9, 144.)

135 (150*). De wyze waarop het gezag en de magt, aan de Provinciale Staten opgedragen, worden uitgeoefend, wordt door de wet geregeld. (Sb. 1850, no. 39.)

136 (1 Ged

it te t )rden niet.

137 O aai

de v Deze 1 in d noem

n lt;

-ocr page 43-

KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. 17

(151*). De Staten benoemen uit hun midden een Collegie n Gedeputeerde Staten, waaraan, volgens de regels door de it te stellen, de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken gt;rden opgedragen, en zulks hetzij de Staten zyn vergaderd niet. (Sb. 1850, n*. 39).

137 (135*). De Koning stelt in alle provinciën Commissaris-n aan, met de uitvoering zijner bevelen en met het toezigt ) de verrigtingen der Staten belast.

Deze Commissarissen zitten voor in de vergadering der Staten, i in die der Gedeputeerde Staten, en hebben stem in laatst-noemd collegie. (Sb. 1850, no. 62.)

DERDE AFDEELING.

Van de Gemeente-Besturen.

hun 1^®' instelling, inrigting en bevoegdheid der gemeente-lin» besturen worden, nadat dc Provinciale Staten zijn gehoord, door .1 ° de wet geregeld, met inachtneming der voorschriften, in de vplgeude artikelen vervat. (Sb. 1851, no. 85; 1853, no. 82; om- i®54' no- 1855, no. 47; 1865, no. 79.)

^quot; ' 189. Aan het hoofd der gemeente staat een raad, welks leden 1 onmiddellijk door de ingezetenen, op de wijze door de wet te fl„ «gelen, voor een bepaald aantal jaren worden verkozen. (Sb. riZ 1850, no. 37; 1851, no. 85.)

' J De voorzitter wordt door den Koning, ook buiten de leden der Tn ^en raa^gt; benoemd en ook door hem ontslagen.

van J ^ezer eeiie gemeente te zijn, moet men de vereischten en Bezitten in art. 76 gevorderd; de belastingsom, daar bepaald, ^ wordt echter op de helft gebragt.

i 140 (153*). Aan den raad wordt de regeling en het bestuur mr sP11. huishouding der gemeente overgelaten. Op de veror-amp;ningenf welke hij te dien aanzien maakt en aan de Provinciale Staten moet mededeelen, is art. 133 van toepassing, in- J ^ (l54)- Ite besluiten der gemeente besturen, rakende de [n beschikking over gemeente-eigendom en zoodanige andere burgerlijke regtshandelingen welke de wet aanwijst, alsmede de 3er begrootingen van inkomsten en uitgaven, worden aan de goed-

leuring der Provinciale Staten onderworpen.

te- (155*, 156*), Het besluit van een gemeente-bestuur tot

[nn het invoeren, wijzigen of afschaffen eener plaatselijke belasting, ~ordt voorgedragen aan de Staten zijner provincie, die daarvan ^.rslag doen aan den Koning, zonder wiens goedkeuring d.aar-■er €»n geen gevolg mag worden gegeven.

[ie J De wet geeft algemeene regels ten aanzien der plaatselijke ^lastingen.

Zij mogen den doorvoer, en den uitvoer naar en invoer uit idere gemeenten niet belemmeren.

ae 143 (157*.) De wet regelt ook het opmaken der begrootingen en het opnemen en sluiten der plaatselijke rekeningen, ie 144 (158*). De gemelde besturen kunnen de belangen van unne gemeenten en van hare ingezetenen voorstaan bij den .oning, bij de Staten-Generaal en bij de Staten der provincie faartoe zij behooren. (G. 9.)

jaar ming

houd iten-

-ocr page 44-

18 GRONDWET VOOK HET

VIJFDE HOOFDSTUK.

VAN DE JUSTITIE.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene Bescliikkingen.

145 (160*). Er wordt alom in de Nederlanden regt gesproken in naam des Konings. (B. R. 430 )

146 (161*). Er is een algemeen Wetboek van Burgerlijk Regt, van Koophandel, van Strafregt, van Burgerlijke Regts- en van Strafvordering, en van de zamenstelling der Regterlijke magt.

De wet regelt insgelijks het regtsgebied over het krijgsvolk en de schutterijen. ^Sb. 1814, no. 85; 1815, no. 26 r 1827, no. 17; 1854, no 96).

Zy regelt ook de regtspraak over geschillen en overtredingen in zake aller belastingen. (Sb. 1845, no. 22; 1850, no. 26).

147 (162*). Niemandkanvanzijneigendom worden ontzet, dan ten algemeenen nutte en tegen voorafgaande schadeloosstelling.

De wet verklaart voorat, dat het algemeen nut de onteigening vordert.

Eene algemeene wet regelt de uitzondering op het vereischte van zoodanige verklaring ten behoeve van vestingbouw en den aanleg, het herstel of onderhoud van dijken, bij besmetting en andere dringende omstandigheden.

De bovengenoemde vereischten van voorafgaande verklaring door eene wet, en van voorafgaande schadeloosstelling kunnen niet worden ingeroepen, wanneer oorlog, brand of watersnood, eene onverwijlde inbezitneming vorderen. Het regt van den onteigende op schadeloosstelling wordt hierdoor echter niet verkort. (Sb. 1851, no. 125; 1861, no. 54; B. VV. 625.)

148 (163*). Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, over schuldvordering en andere burgerlijke regten, behooren bij uitsluiting tot do kennis van de regter-Igke magt.

Aan haar behoort insgelijks, behoudens de uitzonderingen, door de wet te bepalen, de beslissing over burgerschapsregten. (G. 5.)

149 (164*.) De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regters, welke de wet aanwijst.

150 (165*). Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent.

De wet regelt de wijze, waarop geschillen, over bevoegdheid tusschen de administratie en de regterlijke magt ontstaan, worden beslist. (G. 2 ; B. R. 74, 154, v.; Sb. 1844, no. 25.)

151 (166*). Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding be-teekend worden aan dengene, tegen wien het in gerigt.

De wet bepaalt den vorm van dit bevel, en den tijd, binnen welken alle aangeklaagden moeten worden verhoord. (G. 3; Sv. 37, v., 53, 90).

152 (167*). Wanneer een ingezeten, in buitengewone omstandigheden , door het politiek gezag is gearresteerd, is hij, op

-ocr page 45-

KONINGEIJK DEE NEDEELANDEN. 19

wiens bevel zoodanige arrestatie plaats heeft gehad, gehouden daarvan terstond kennis te geven aan den plaatselijken regter, en hem voorts den gearresteerde binnen den tijd van drie dagen over te leveren.

De criminele regtbanken zijn verpligt, elke in haar ressort, te zorgen dat zulks stiptelijk worde nagekomen. (G. 3; Sv. 422.)

153 (168*). Memand mag de woning eens ingezeten diens ondanks binnentreden, dan op last eener magt, door de wet bevoegd verklaard dien last te geven, en volgens de vormen in de wet bepaald. (G. 3; Rv. 444, 600; Sv. 45, 106; Sb. 1853, no. 83.)

154. Het geheim der aan de post of andere openbare instellingen van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des regters, in de gevallen in de wet omschreven. (Sr. 187; Sv. 45, 107; Sb. 1850, no. 15, 38, 41, 48, 208 ; 1852, no 48, art. 10; 1854, no. 1, art. 2).

155 (169*). Op geene misdaad mag als straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoo-rende. (Sr. 10, 11, 44; Sb. 1854, no. 102).

156 (170—172*), Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, en in strafzaken de artikelen der wet, waarop de veroordeeling rust, vermelden, en met open deuren worden uitgesproKen.

JL)e teregtiittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen in het belang der openbare orde en zedelijkheid, door de wet vast testellen. (R. «ï, 20; B. R. 18, 48, 59, 62; Sv. 170, 211.)

TWEEDE AFDEELING.

Van den Hoogen Raad en de Regterlijke Collegiën.

157 (173*). Er bestaat voor het geheele rijk een opperste geregtshof, onder den naam van Hooge Raad der Nederlanden, waarvan de leden door den Koning, uit eene nominatie, volgens art. 158, worden benoemd.

158 (174*) quot;v an eene voorgevallene vacature wordt door den Hoogen Raad aan de ') weede Kamer der Staten-Qeneraal kennis gegeven, die, ter vervulling daarvan, eene nominatie van vijf personen aan den Koning aanbiedt, ten einde daaruit eene keuze te doen. De Koning benoemt den President uit de leden van den Hoogen Raad en heeft de regtstreeksche aanstelling van den Procureur Generaal.

159 (175*). De leden der Staten-Generaal, de hoofden der Ministeriële departementen, de Gouverneurs-Generaal of de hooge ambtenaren onder een anderen naam met gelijke magt bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere we-relddeelen, de leden van den Raad van State, en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan, wegens ambtsmisdrijven, ter vervolging, hetzij van Koningswege, hetzij van wege de Tweede Kamer, teregt voor den Hoogen Raad. (G. 73.)

160 (176*). De wet bepaalt welke andere ambtenaren en leden van hooge collegiën, wegens ambtsmisdrijven, voor den Hooien Raad teregt staan. (R. O 92.)

161 (177). De Hooge Raad oordeelt over alle actiën, waarin de Koning, de leden van het Koninklijk Huis, of de Staat als

-ocr page 46-

20 GRONDWET VOOE HET

gedaagden worden aangesproken, met uitzondering der reëele actiën, die voor den gewonen regter worden behandeld. (6. 148; B.R. 4, 6,360)

162 (178*). De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening der rechtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten bij alle regterlijke collegien. Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen, volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken. (R. O. 99, 108 en 109.)

163 (184*). De leden en de Procureur-Generaal bij den Hoo-gen Raad, de leden van de geregtshoven, zoo die er zyn, en van de regtbanken van eersten aanleg, worden voor hun leven aangesteld.

Al dezen en de zoodanigen, die voor een bepaalden tijd zijn aangesteld, kunnen worden afgezet of ontslagen door regterlijke uitspraak, in de gevallen in de wet te bepalen. Zij kunnen, op eigen verzoek, door den Koning worden ontslagen.

HOOFDSTUK.

VAN DEN GODSDIENST.

164 (188*) Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der Strafwet. (B. W. 8S, 136; B. R. 874.)

165 (189*). Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelnke bescherming verleend. (B. W. 935; B. R. 600; W. v. K. 154. 179; Sb. 1815, no. 21; 1836 no. 42; 1841 no. 2; 1853 no. 102; 1S68 no. 135).

166 (190*). De belyders der onderscheidene godsdiensten genieten alle dezelfde burgerlijke en burgerschapsregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen (G. 6.)

167 (191*) Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust.

Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten.

168 (192*). De traktementen, pensioenen en andere inkomsten, van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.

Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 'slands kas geen cf een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden,

169 (194*). De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. (Sb. 1853, no. 102.)

170. De tusschenkomst der regering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgsns de wet, by de afkondiging van kerkelijke voorschriften.

-ocr page 47-

KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

VAN DE FINANCIËN.

171 (195). Geene belastingen kunnen ten behoeve van's lands kas worden geheven, dan uit krachte van eene wet. (G. 104, 119, 142.)

172 (196). Geene privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend. (G. 29.)

173 (397*). De verbindtenissen van den Staat jegens zijne sehuldeischers worden gewaarborgd. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de sehuldeischers van den Staat.

174 (198*). Het gewigt, de gehalte en de waarde der muntspeciën worden door de wet geregeld. (Sb. 1847, no. 69.)

I70 (199*). Het toezigt en de zorg over de zaken van de munt, en de beslissing der geschillen over het allooi, essai en wat dies meer zij, worden door de wet geregeld. (Sb. 1850, no. 25, 56.)

176 (200*). Er is eene Algemeene Rekenkamer, welker za-menstelling en taak door de wet worden geregeld.

' Bij het openvallen eener plaats in deze Kamer zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene opgave van drie personen aan den Koning, die daaruit kiest.

De leden der Rekenkamer worden voor hun leven aangesteld. Hunne bezoldiging wordt door de wet geregeld.

Het 2de lid van art. 163 is op hen van toepassing. (G. 91, 122; Sb. 1811, no. 40 •. 1844, no. 6.)

ACHTSTE HOOFDSTUK.

VAN DE DEFENSIE.

177 (201*). Het dragen der wapenen tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en tot beveiliging van zijn grondgebied, blijft een der eerste pligten van alle ingezetenen (G. 181.)

178 (202). De Koning zorgt, dat er ten allen tijde eene toereikende zee- en landmagt onderhouden worde, aangeworven uit vrijwilligers, hetzij inboorlingen of vreemdelingen, om te dienen in of buiten Europa, naar de omstandigheden.

179 (203*). Vreemde troepen worden niet dan met gemeen overleg des Konings en der Staten-Generaal in dienst genomen.

180 (204*). Er is steeds eene nationale militie, zooveel mogelijk zamen te stellen uit vrijwilligers, om te dienen, op de wijze in de wet bepaald. (Sb. 1861, no. 72; 1863, no. 44).

181 (205*). Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers, wordt de militie voltallig gemaakt door loting uit de ingezetenen, die op den eersten Januarij van elk jaar hun twintigste jaar zijn ingetreden. De inschrijving geschiedt een jaar te voren.

182 (204*). Zij, die aldus in de militie te land zijn ingelijfd, worden, in vredestijd, na een vijfjarigen dienst ontslagen.

Is de staat in oorlog of in andere buitengewone omstandigheden , zoo kan eene wet, jaarlijks te vernieuwen, hen tot langeren dienst verpligten.

21

-ocr page 48-

22 GEONDWET VOOE HET

183 (206*). De militie te land komt, in gewone tijden, jaarlijks eenmaal te zamen, om, gedurende niet langer dan zes weken, in den wapenhandel te worden geoefend, tenzij de Koning het raadzaam mogt oordeelen, dat zamenkomen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten.

De Koning kan een deel der militie, door de wet te bepalen, doen zamenblijven.

Die ligting van het loopende jaar kan tot eerste oefening hoogstens twaalf maanden onder de wapenen gehouden worden.

184 (207*). In geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden, kan de Koning de militie te land, hetzij geheel hetzij ten deele, buitengewoon bijeenroepen.

Ten zelfden tijd roept de Koning de Staten-Generaal bijeen, opdat eene wet het zamenblijven der militie zooveel noodig bepale.

185 (208*). De lotelingen bij de militie te land mogen niet dan met hunne toestemming naar de koloniën en bezittingen, van het Rijk in andere werelddeelen worden gezonden.

186. Een gedeelte der militie kan voor den dienst ter zee worden bestemd op de wijze door de wet te bepalen.

Voor dat gedeelte wordt, behalve andere door de wet toe te kennen voordeelen, een korter diensttijd bepaald.

Het voorgaande artikel is op de zee-militie niet van toepassing.

187 (210*). Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's lands kas voldaan.

De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverantiën, van welken aard ook, voor 's Ko-nings leger en vestingen gevorderd, kunnen niet dan tegen schadeloosstelling, op den voet in de reglementen bepaald, ten laste van één of meer inwoners of gemeenten worden gebragt.

De uitzonderingen voor tijden van oorlog regelt de wet.

188 (211*). In de gemeenten worden schutterijen opgerigt.

Zij dienen in tyd van gevaar en oorlog tot verdediging des

vaderlands, en ten allen tijde tot behoud der inwendige rust, (Sb. 1827, no. 17.)

189 (212*). De sterkte en inrigting der militie en schutterijen worden geregeld door de wet.

NEGENDE HOOFDSTUK.

VAN DEN WATERSTAAT.

190 (213*). De Koning heeft het oppertoezigt over alles wa'; betreft den waterstaat, de wegen en bruggen daaronder begrepen , zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's lands kas of op eene andere wijze gevonden.

191. De wet regelt het algemeene en het bijzondere bestuur van den waterstaat in den bovengemelden omvang. (Sb. 1841, no. 42; 1855, no. 102.)

192 (219*.) De Provinciale Staten hebben binnen hunne provinciën het toezigt op alle wateren, bruggen, wegen, waterwerken en waterschappen; zij zijn bevoegd, onder goedkeuring des Konings, in de bestaande inrigtingen en reglementen der waterschappen, behoudens de bepalingen der twee voorgaande artikelen, veranderingen te maken en nieuwe vast te stellen.

-ocr page 49-

KONINGKIJK DER NËD£ ELANDEN. 23

De besturen dezer waterschappen kunnen aan de Staten daartoe voordragten doen. (Sb, 1841, no. 42.)

198 (221*). De Staten hebben het toezigt over alle verveeningen, ontgrondingen, indijkingen, droogmakerijen, mijnwerken en steengroeven binnen hunne provincie, behoudens de bevoegdheid des Konings, om het onmiddellijk toezigt, daarover te voeren, aan anderen op te dragen.

TIENDE HOOFDSTUK.

VAN HET ONDERWIJS EN HET ARMBESTUUR.

194 (224*). Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.

De inrigting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. (Sb. 1857, no. 103; 1858, no. 14; 1863, no. 50.)

Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven.

Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezigt der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het een en ander door de wet te regelen.

De Koning doet van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven.

195 (226*). Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering, en wordt door de wet geregeld. De Koning doet van de verrigtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven. (Sb. 1854, no. 100.)

ELFDE HOOFDSTUK.

VAN VERANDERINGEN.

196 (227*). Elk voorstel tot verandering in de Grondwet wijst de voorgestelde verandering uitdrukkelijk aan. De wet verklaart, dat er grond bestaat om het voorstel, zoo als zij het vaststelt, in overweging te nemen.

197. Na de afkondiging dezer wet worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers overwegen dat voorstel en kunnen niet dan met twee derden der uitgebragte stemmen de aan haar overeenkomstig voornoemde wet voorgestelde verandering aannemen,

198 (231). Geene verandering in de Grondwet of in de erfopvolging mag gedurende een regentschap worden gemaakt.

199. De veranderingen in de Grondwet, door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld , worden plegtig afgekondigd en by de Grondwet gevoegd. (G, 116.)

ADDITIONNELE ARTIKELEN.

Art. 1. Alle bestaande autoriteiten blijven voortduren, tot dat zij door andere, volgens deze Grondwet, zijn vervangen.

2. De wet regelt de schadevergoeding, toe te kennen aan hen, die door of ten gevolge van de herziening der Grondwet betrekkingen verliezen, hun voor hun leven opgedragen.

-ocr page 50-

54 GRONDWET VOOR HET

3. Alle op liet oogenblik der afkondiging: van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten worden gehandhaafd, tot dat zij achtervolgens door andere worden vervangen. (G. 3, 5, 7, 10, 58,59,60,67,71,73,85, 117,123,138, 146, 147, 148, 149, 154, 163,175,180,191,194,195; Add. art. 4.)

4. De heerlijke regten betreffende voordragt of aanstelling van personen tot openbare betrekkingen, zijn afgeschaft.

De opheffing der overige heerlijke regten en de schadeloosstelling der eigenaren kunnen door de wet worden vastgesteld en geregeld.

5. De voorstellen:

1°. Der wet regelende het kiesregt en de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en Tweede Kamer.

2°. Van provinciale en gemeente-wet;

worden voorgedragen in de eerste zitting der Staten-Generaal, volgende op 'de afkondiging der veranderingen in de Grondwet.

De ontwerpen van wet, betreffende de verantwoordelijkheid der Ministers, de nieuwe regterlijke inrigting, het onderwijs en armbestuur, en tot uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering, worden zoo mogelijk in diezelfde zitting, en in allen geval niet later dan in de daarop volgende, voorgesteld.

De wetten op het beleid der regering in de koloniën en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen, worden binnen drie jaren na de afkondiging'dezer veranderingen in de Grondwet voorgedragen.

6. De eerste aftreding van een derde der leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zal plaats hebben met den derden Maandag in September 1851; die van de helft der leden van de Tweede Kamer met den derden Maandag in September 1850; beide volgens een rooster, te regelen door de wet, in art. 5, no. 1 vermeld.

7. Bevat het voorloopig kiesreglement (1).

VOORLOOPIG KIESREGLEMENT.

(A.rt. 7 der additionnele artikelen.)

Art. 1. Na de afkondiging der veranderingen in de Grondwet houden de beide kamers der Staten-Generaal van regtswegeop te bestaan met den dag der opening der nieuwe kamers.

De Koning bepaalt het tijdstip dier opening.

Tot aan dien tijd blijven de eerstgenoemde kamers bestaan en hare opening voor dit jaar bepaald op den derden Maandag in October.

De afkondiging wordt geacht te hebben plaats gehad op den dag der uitgifte van het Staatsblad, waarin deze veranderingen zijn opgenomen.

2. De leden der nieuwe Tweede Kamer worden gekozen ten getale van 68, door kiesvergaderingen, bestaande :

(]) Hoewel dit voorloopig kiesreglement vervangen is door de wet van 4 Juli 1850, Stbl. no. 37 (op haar beurt gewijzigd door de wetten v. 28 Dec. 1858, Stbl. no. 122, 22 April 1864 Stbl. no. 34, en 0 Mei 1869 Stbl. no. 76) geven wij het in zijn geheel omdat het met de grondwet is afgekondigd en belangrijk mag geacht worden ter vergelijking met de thans geldende kieswet.

-ocr page 51-

KONINGRIJK DER NEDERLA.NDBN. Sü

a. Uit hen, die in de steden, volgens de reglementen voor het bestuur der steden, zoo als deze op iedere plaats in werking zyn, de vereischten bezitten, om tot kiezers te worden benoemd, met dien verstande, dat het vereischte belastings-bedrag te Amsterdam tot f160 wordt verminderd, en te Hindelopen, Ylst, Sloten en Stavoren tot op f20 wordt verhoogd.

b. Uit hen, die ten platten lande, volgens de reglementen op de zamenstelling der Staten in de provincie, zoo als deze op iedere plaats in werking zijn, stemgeregtigd zijn, met dien verstande , dat het vereischte belastings-bedrag wordt ver

hoogd :

voor Noord br ah and........ . tot op f 32

„ Gelderland.............„ -32

„ Zuid-Holland.............„-40

„ Noord-Holland............„-40

„ Zeeland...............„-40

„ Utrecht.............„ „-40

„ Friesland behalve de eilanden .... „ „-30

„ Overijssel..............,,-32

„ Groningen..............- 32

„ Drenthe...............„-20

„ Limburg ...............„ -20

„ de Friesche eilanden Ameland en Schiermonnikoog ..............„-20

Geene redenen van uitsluiting komen in aanmerking, dan die in art. 3 der reglementen voor het bestuur der steden en in art. 31 der reglementen omtrekt de zamenstelling der Staten van de provinciën zijn vastgesteld. (Regl. v. d. 4 Jan. 1824 30 Mei, 31 July 1825.)

3. Terstond na de in art. 1 vermelde afkondiging houden de hoofden der plaatselijke besturen zich bezig met het opmaken der lijsten van de in art. 2 omschreven kiesgeregtigden. Zij doen die lijsten vóór den loden dag na gezegde afkondiging ter inzage van het publiek leggen.

4. Binnen acht dagen na de kennisgeving dat de lijsten ter inzage zijn gelegd, dienen de ingezetenen hunne bezwaren in geschrift, vrij van zegel, aan het plaatselijk bestuur in.

5. Over deze bezwaren en de juistheid der lijsten in het algemeen wordt door den stedelijken of gemeente-raad ten spoedigste beslist. De lijsten worden vóór den veertigsten dag na de afkondiging in art. 1 vermeld gesloten en op nieuw teral-gemeene kennisneming gelegd, met bekendmaking dnarvan.

6. Elke provincie wordt door Gedeputeerde Staten verdeeld in zooveel hoofd-kiesdistricten, als de bevolking het getal van nagenoeg 45,0C0 malen bevat, te weten:

Noord bra band......9

Gelderland.......8

Zuid-Holland.......13

Noord-Holland......10

Zeeland.........4

Utrecht ..................3

Friesland........5

-ocr page 52-

26 GKÓNDWET VOOR HEt

Overijssel........5

Groningen........4

Drenthe ......... 3

Limburg........ 5

08

De Gedeputeerde Staten kunnen, ten gerieve der kiezers, onderkiesdistricten en derzelver hoofdplaatsen aanwijzen. Het openen der stembiljetten geschiedt echter alleen in de eveneens door Gedeputeerde Staten aan te wijzen hoofdplaatsen der hoofdkiesdistricten.

7. De stedelijke en gemeente-besturen zenden binnen 24 uren afschrift der gesloten lijsten, zoo aan het bestuur der hoofdplaats $van het hoofd-kiesdistrict, als aan dat der hoofdplaats

van het onder-kiesdistrict, waarin hunne gemeenten gelegen zijn.

8. De kiezers-vergaderingen worden, na voorafgaande oproeping der kiezers, gehouden in de hoofdplaatsen der hoofdkiesdistricten vóór den SOsten dag na de afkondiging in art. 1 vermeld, behoudens het bepaalde bij het 2de lid van art. 6,

9. Elk kiezer ontvangt, nevens zyn brief van oproeping, twee stembiljetten ter invulling, waarop het zegel van de hoofdplaats van het hoofd- of onder-kiesdistrict staat afgedrukt.

10. Het hoofd van het plaatselijk bestuur, of die hem, volgens de reglementen, vervangt, is voorzitter der vergadering.

De twee jongste leden van den stedelijken- of gemeente-raad zijn stemopnemers, beiden teekenen de namen op van eiken kiezer die een stembiljet in de bus komt doen. In de hoofdkiesdistricten teekenen zij bovendien bij het ledigen der bus de uitgebragte stemmen op.

De oorspronkelijke lijsten der kiezers die in de onder-kiesdistricten hunne stembiljetten in de bus hebben gedaan, worden door de hoofden der plaatselijke besturen onverwijld met de gesloten stembussen aan den voorzitter der vergadering in het hoofd-kiesdistrict opgezonden.

11. Er zijn twee stembussen, ééne voor de verkiezing van de leden der Tweede, de andere voor die van kandidaten voor de Eerste Kamer.

12. Elk kiezer brengt zijne stem uit op één afgevaardigde voor de Tweede, en twee kandidaten voor de Eerste Kamer.

13. Om tot lid der Tweede Kamer verkiesbaar te zijn wordt alleen vereischt dat men Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zij, en den ouderdom van dertig jaren hebbe vervuld.

14. Tot de verkiesbaarheid als lid der Eerste Kamer worden dezelfde vereischten gevorderd, die in het voorgaande artikel zijn opgenoemd, en daar te boven dat men behoore tot de hoogst aangeslagenen in de rijks-directe belastingen.

Het getal dezer hoogstaangeslagenen, waaruit zij worden gekozen, wordt in elke provincie zoo bepaald, dat op iedere drie duizend zielen één, die tevens de voornoemde vereischten bezit om Ud dezer kamer te zijn, verkiesbaar is.

15. De ambtenaar, die in een hoofdkiesdistrict ter verkiezing voorzit, is in dat district niet verkiesbaar.

16. In elke provincie houden de Gedeputeerde Staten zich,

-ocr page 53-

KONINGKTJK DEE NEDERLANDEN 27

terstond na dc afkondiging der veranderingen in de Grondwet, bezig met het opmaken van de lijst van lien, die, naar art. 14, tot afgevaardigden der Eerste Kamer verkiesbaar zijn.

17. De lijst wordt by afschrift in alle steden en hoofdplaatsen van kiesdistricten der provincie gedurende acht dagen ter visie gelegd.

18. Bezwaren tegen de lijst moeten binnen acht dagen in geschrift , vrij van zegel, aan de Gedeputeerde Staten zijn ingediend.

19. De Gedeputeerde Staten, de lijst na onderzoek der bezwaren, zoo als zij zullen vinden te behooren, hebbende verbeterd, sluiten die vóór den vijftienden dag na afloop van den termijn, in het vorige artikel bepaald.

Zij brengen de gesloten lijst terstond door middel van het Provinciaal Blad of een openbaar nieuwspapier ter kennis van het publiek.

Afschrift daarvan zenden zij onverwijld aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, die dezelve in de Nederlandsche Staats-Courant doet plaatsen.

20. Na afloop der stem-opneming worden de beide processen-verbaal, staande de vergadering, opgemaakt, en, na voorlezing door den voorzitter, met twee stem-opnemers geteekend.

Zij behelzen:

lo. De namen der kiezers, die gestemd hebben;

20. De namen der personen, op wie stemmen zijn uitgebragt en het getal der op ieder uitgebragte stemmen.

De tegenwoordig zijnde kiezers kunnen besluiten dat alleen het tweede gedeelte zal worden voorgelezen.

21. Afschrift van elk proces-verbaal wordt aanstonds ter inzage gelegd der ingezetenen, en het oorspronkelijke, met de stembiljetten, verzegeld, binnen vier en twintig uren aan de Gedeputeerde Staten der provincie gezonden.

22. De namen van hen, die in elk hoofd-kiesdistrict zijn gekozen en het getal stemmen op hen uitgebragt, worden door de Gedeputeerde Staten in een afzonderlijk proces-verbaal voor elke kamer verzameld en zoo spoedig mogelijk openbaargemaakt.

23. Voor de benoeming tot afgevaardigde of kandidaat wordt de volstrekte meerderheid der uitgebragte stemmen gevorderd.

24. Bijaldien voor het lidmaatschap der Tweede, of het kan-didaatschap der Eerste Kamer, niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft erlangd, wordt onmiddellijk voor iedere keuze een dubbeltal opgemaakt, bestaande uit de beide personen, die het grootste aantal stemmen hebben verworven.

Zijn bij de eerste stemming de beide plaatsen voor het kandidaatschap der Eerste Kamer onvervuld gebleven, zoo worden van de vier personen, die het grootste aantal stemmen hebben verworven, de eerste en derde op het eene, de tweede en vierde op het andere dubbeltal gebragt.

Tot de op de dubbeltallen gebraste personen bepaalt, zich de keuze der aanwezige kiesgeregtigden.

Bij gelijkheid van stemmen is de oudste in jaren benoemd.

25. Hy, die tot lid der Tweede Kamer is verkozen, ontvangt van de Gedeputeerde Staten een door den voorzitter geteekend uittreksel van het in art. 20 bedoelde proces-verbaal , waaruit van zijne verkiezing blijkt.

-ocr page 54-

28 GRONDWET VOOtt HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

Dit uittreksel is de geloofsbrief van den afgevaardigde, waarnevens hij aan de kamer overlegt:

lo. Een uittreksel uit de registers van geboorte, of, bij gemis, eene acte van bekendheid, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken;

2o. Eene door hem zeiven af te geven verklaring, vermeldende alle openbare betrekkingen die hij bekleedt.

26. De gekozene voor de Tweede Kamer, niet genegen om de benoeming aan te nemen, geeft daarvan ten spoedigste kennis aan de Gedeputeerde Staten, die de plaatselijke besturen van het hoofd-kiesdistrict gelasten, binnen den kortst mogelijken tijd eene nieuwe verkiezing te doen plaats hebben.

27. Hij , die in meer dan één hoofd-kiesdistrict tot lid der Tweede Kamer is gekozen, verklaart, dadelijk na ontvangst van het in art. 25 bedoelde uittreksel, schriftelijk aan de Gedeputeerde Staten, welke dier benoemingen hij aanneemt.

De Gedeputeerde Staten nemen hierop, voor de andere plaats of plaatsen, gelijken maatregel als in het geval van het voorgaande art.

28. De processen-verbaal der verkiezingen van de kandidaten voor het lidmaatschap der Eerste Kamer worden onmiddellijk door de Gedeputeerde Staten aan den Minister van Binnen-landsche Zaken ingezonden, die dezelve den Koning aanbiedt.

De Koning kiest uit die kandidaten 39 leden der Eerste Kamer.

29. De door den Koning gekozene leden der Eerste Kamer ontvangen van de Gedeputeerde Staten der provincie, in welke zij tot kandidaten werden gekozen, ieder gelijk uittreksel als in het eerste gedeelte van art. 25 is vermeld, om, benevens het besluit des Ko-nings, waarbij zij zijn gekozen, hun tot geloofsbrief te strekken.

Zij leggen daarbij aan de Eerste Kamer over gelijke stukken, als onder no. 1 en 2 van het laatste gedeelte van datzelfde artikel 25 worden gevorderd.

30. Indien één of meer gekozen leden der Eerste Kamer die benoeming niet aanvaarden of bevonden worden de wettelijke vereiscliten niet te bezitten, kiest de Koning anderen in hunneplaats uit dezelfde voordragt van kandidaten, in het vorig artikel vernield.

31. Voor de opening der Eerste Kamer van deStaten-Gene-raal benoemt de Koning haren voorzitter.

Bij het openen der Tweede Kamer bekleedt de oudste van jaren den voorzitterstoel.

In beide kamers benoemen de voorzitters drie commissicn, elk van drieleden, tot onderzoek der geloofsbrieven. Na afloop van dat onderzoek in de Tweede Kamer, althans zooveel het zonder uitstel kan worden ten einde gebragt, maakt deze kamer, uit de toegelatene afgevaardigden zamengesteld, eene lijst op van drie leden, aan den Koning, ter benoeming van haren voorzitter, aan Ie bieden.

Beide kamers houden zich, tot dat zij nieuwe bepalingen hebben vastgesteld, aan de laatst vastgestelde reglementenvan orde der vorige kamers.

32. Aan Gedeputeerde Staten der onderscheidene provinciën, wordt overgelaten alle zoodanige maatregelen te nemen, als tot de rigtige uitvoering van dit voorloopig kiesreglement vereischt worden, en alle oprijzende geschillen of bezwaren te beslissen.

-ocr page 55-

WET

op de

REGTERLIJKE ORGANISATIE

en het

BELEID DER JUSTITIE.

(Wet van 18 April 1827, Sb. 110. 20, gewijzigd «loor de wetten van 28 April 1835, Sb. no. 10; 29 Mei 1849, Sb. no. 21; 4 JuliJ 1874, Sb. no. 90: 9 April 1877, Sb. no. 72—80j.

EERSTE AFDEEL1N6.

Algemeene bepalingen.

Aktikel 1.

De regterlijke magt wordt, (onverminderd het regtsgebied over bepaalde onderwerpen, bij de Grondwet of bij andere wettelijke bepalingen aan byzondere collegien toegekend) uitgeoefend door:

1°. De kanton-geregten;

2°. De arrondissements-rsgtbanken;

3°. De provinciale geregtshoven;

4°. Den boogen raad. (G. 157 v.)

2. De kennisueminï en beslissing van alle geschillen over eigendom, of daaruit voortspruitende regten, over schuldvorderingen of burgerlijke regten, en de toepassing van alle soort van wettig bepaalde straffen, zijn bij uitsluiting opgedragen aan de regterlijke magt, volgens de verdeelingen van regtsgebied, de regterlijke bevoegdheid en de werkzaamheden bij deze wet geregeld. (G. 148; K O. 30 v., 46 v, 83 v )

3. Het openbaar ministerie wordt uitgeoefend door den procureur-generaal bij den hoogen raad, door de procureurs-generaal bij de geregtshoven, door de officieren van justitie bij de ai-rou-disaements-regtbanken en door de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten.

In ieder arrondissement wordt de waarneming van het openbaar ministerie bij de kantongeregten opgedragen aan één of meer ambtenaren.

Bij opdragt aan meer dan éénen ambtenaar wordt het regtsgebied, waarin ieder hunner werkzaam zal zijn, door den Koning aangewezen.

4. Het openbaar ministerie is bijzonderlijk belast met de handhaving der wetten, met de vervolging van alle misdrijven, en het doen uitvoeren van alle strafvonnissen.

Hetzelve moet worden gehoord in al de gevallen bij de wet voorzien. (R. 322 v.; Sv. 23 v., 365 v.)

5. De ambtenaren bij het openbaar ministerie zijn verpligt de bevelen na te komen, welke huu in hunne ambtsbetrekking door de daartoe bevoegde magt, van wege den Koning, zullen worden gegeven (R. O. 51, 72.)

-ocr page 56-

30 ALGEMEENE

6. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den procureur-generaal, of van den officier bij de arrondissements-regtbank, wordt de dienst waargenomen door eenen advokaat-generaal of substituut, volgens den rang hunner benoeming, en, bij afwezigheid, belet of ontstentenis van dezen, door een der raadsheeren of regters, daartoe respectievelijk door de presidenten van den hoogen raad, het geregtshof, of de regtbank van het arrondissement, te benoemen. (R. O. 45; Sv. 54.)

7. De presidenten van den hoogen raad, van de hoven en regtbanken, worden, in geval van afwezigheid, belet of ontstentenis, vervangen door een vice-president, of, bij gebreke van dezen, door den oudst benoemden raadsheer of regter. (R. O. 32, 47)

8. De leden van de regterlijke magt (met uitzondering van de regters-plaatsvervangers) kunnen niet tevens zijn advoknat, procureur, notaris of solliciteur, of een.g ambt bekleeden aan hetwelk eene vaste wedde is verbonden.

Zij zullen echter tevens mogen zijn leden van de stedelijke-of gemeente-raden, leden en secretarissen van hoogheem raadschappen, dijk- en polderbesturen, curatoren van hooge- en andere scholen, leden van de commissien van openbaar onderwijs of van alle inrigtingen, welke niet als eigenlijk bezuldigde ambten kunnen worden beschouwd.

In geval van twijfel of eenige openbare betrekking van laatstgenoemden aard met, het lidmaatschap der regterlijke raagt bestaanbaar zij, zal zulks door den Koning worden beslist.

9. De leden van den hoogen raad zullen niet tevens mogen zijn leden van de Staten-Generaal.

De leden van de provinciale hoven zullen niet tevens mogen zijn leden van de provinciale staten.

10. Bloedverwanten of aanverwanten tot den derden graad ingesloten, kunnen niet te zamen zijn raadsheeren, regters, ambtenaren van het openbaar ministerie en griffiers in den hoogen raad, of in hetzelfde hof, of in dezelfde regtbank.

Indien de zwagerschap eerst megt zijn ontstaan na de benoeming, zal degene, die dezelve heeft aangegaan, zyn ambt niet kunnen blijven behouden, zonder vergunning van den Koning.

Deze wetsbepaling is niet toepasselijk op de substituten-griffiers. (B. 345 n; R. O. 23.)

De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte

11. (Art, 11—14 volgens de Wet van 4 Julij 1874, Sb. no. 90). De leden der regterlijke magt, die voor hun leven of voor een bepaalden tijd zijn benoemd, kunnen door den Hoogen Raad, bij een met redenen omkleed arrest, uit hun ambt worden ontzei:

1°. wanneer zij tot gevangenis of tot andere straf zijn veroordeeld;

uitgezonderd wordt echter de gevangenisstraf, die geldboete vervangt en die wegens overtreding van politie is opgelegd;

2°. wanneer zij verklaard zyn in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen, of wegens schulden zijn gegijzeld

3°. wegens wangedrag of onzedelijkheid, of bij gebleken voortdurende achteloosheid in de waarneming van hun ambt; of

T

4

-ocr page 57-

BEPALINGEN. 31

4°. wegens overtreding van de bepalingen der wet, waarbij hun

a. het uitoefenen van eenig beroep wordt verboden,

b. een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen,

c. verboden wordt zich in eenig onderhoud of gesprek in te .aten met partijen of hare advokaten of procureurs, of eenige bijzondere onderrigting, memorie of schriftuur van hen aan te nemen,

d. de verpligting wordt opgelegd het geheim der raadkamer te bewaren.

Overtreding van de bepalingen onder 4°. vermeld kan alleen dan grond tot ontzetting opleveren, wanneer de overtreder reeds vooraf voor gelijke overtreding is gewaarschuwd.

De Hooge Raad spreekt de ontzetting niet uit dan op de vordering van den procureur-generaal, of, zoo zij dezen zeiven geldt, op de vordering van den advokaat-generaal, daartoe door Ons aangewezen.

Zij, wier ontzetting moet worden gevorderd, worden ten minste veertien dagen te voren door den ambtenaar van het openbaar ministerie, door wien de vordering geschiedt, opgeroepen, ten einde te worden gehoord.

Jje oproeping geschiedt bij gesloten brief, die de redenen der vordering behelst. De bezorging van den brief aan den opgeroepen ambtenaar geschiedt bij deurwaarders e.vploit.

De Hooge Raad kan, hetzij ten ver:oeke van het openbaar miniaterie of van den betrokken persoon, hetzy ambtshalve, getuigen hooren.

Het onderzoek heeft plaats in raadkamer.

De uitspraak geschiedt in het openbaar.

12. De ambtenaren in het vorig artikel bedoeld, worden op de wijze, daarbij bepaald, uit hun ambt ontslagen:

1°. bij gebleken orgeschiktheid door ouderdom, door aanhoudende ligchaamsziekte of ten gevolge van zielsziekte;

2°. wanneer zij onder curatele zijn gesteld; of

3Q. wegens de aanvaarding van een ambt of betrekking, on-vereenigbaar met het lidmaatschap der regterlijkc magt.

Voor de aanspraak op pensioen der wegiens ongescliikthaid door ziels- of ligchaamsziekte ontslagen ambtenaren wordt geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd.

Zij, üie ontslagen worden achtervolgens 1°., behouden hunne volle wedde.

13. Elk lid van de regterlijke magt, tegen wien hetzij een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, hetzij magtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend, of op wien lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt, op de vordering van den procureur-generaal . door den Hoogen Raad in zijne bediening geschorst.

Gelijke schorsing kan door den Hoogen Raad, op de vordering van den prokureur generaal, worden uitgesproken ten aanzien van elk lid der regterlijke raagt, tegen wien een bevel van dagvaarding in persoon is verleend.

De opheffing der sclrorsing na den afloop van de vervolging, na het ontslag uit het huis van bewaring of geneeskundig gesticht, of na het ontslag uit de gijzeling, geschiedt op de vordering van den procureur-generaal, of op verzoek van den geschors-

-ocr page 58-

82 ALGEMEENE

ten regterlyken ambtenaar, den procureur generaal gehoord.

Bevindt zich de procureur-genera al in een der in dit artikel omschreven gevallen, dan geschiedt de vordering door een advokaat-generaal, daartoe door Ons aangewezen.

Schorsing in de bediening brengt geene schorsing mede in het genot der bezoldiging.

14. De presidenten zyn bevoegd, ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie, aan de leden van hun collegie, de griffiers en substituut griffiers, die de waardigheid van hun ambt, hunne ambtsbezigheden of ambtspligten ver-waarloozen, of die zich schuldig maken aan de overtredingen, in art. 11 onder 4o bedoeld, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de noodige waarschuwing te doen.

De presidenten der arrondissements-regtbanken hebben gelijke bevoegdheid ten aanzien van de regters plaatsvervangers bij hun collegie en de binnen het regtsgebied daarvan gevestigde kanton-regters, hunne plaatsvervangers en griffiers.

De presidenten der geregtshoven hebben gelijke bevoegdheid ten aanzien van de presidenten der arrondissements-regtbanken binnen het regtsgebied van hun collegie, de president van den Hoogen Raad ten aanzien van de presidenten tier geregtshoven, en de prokureur(generaal bij den Hoogen Raad ten aanzien van de andere voor hun leven benoemde ambtenaren van het openbaar ministerie.

15. De leden van den Hoogen Raad, mitsgaders van de hoven en regtbanken, de ambtenaren van het openbaar ministerie, de griffiers en hunne substituten bij die collegien hebben hun vast en voortdurend verblijf in de gemeente, waar hun collegie is gevestigd, of binnen den afstand van duizend meters daarbuiten.

16. De leden van de regterlijke magt kunnen buiten den tijd der vacantiën zich van de plaats van hun vast en voortdurend ver-blyf, niet verwijderen, zonder daartoe verlof te hebben bekomen.

Zij kunnen zelfs in den tijd der vacantiën niet buiten het Koningrijk gaan, zonder bijzonder verlof van den Koning. (K. 0.17 v.)

17. De jaarlijksche vacantiën van den Hoogen Raad, de hoven en arrondissements-regtbanken, zullen aanvangen met den eersten Julij en eindigen met den laatsten Augustus ingesloten (R, O. 18.)

18. Gedurende de vacantiën zal er in den hoogen raad, gelijk mede in elk hof en in elke Regtbank, eene kamer zijn, belast met de afdoening der burgerlijke en handelszaken, welke spoed vereischen.

Voer de behandeling van strafzaken heeft geene vacantie plaate.

19. Alles wat de wijze van eeds aflegging, het costuum der onderscheidene regterlijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling, en de orde van den inwendigen dienst van den hoogen raad. gelijk mede van de hoven en regtbanken, de advokaten, procureurs en rechtsbedienden aangaat, zal bepaald worden bij reglementen van openbaar bestuur. (Sb. 1838, no. 86; 1855, no 114.)

20. In strafzaken zal het regtsgeding op de teregtzittingen in het openbaar worden gehouden, op straffe van nietigheid, tenzij bij de wet anders mogt zijn bepaald, of de hooge raad,

-ocr page 59-

BEPALINGEN. 33

het hof, de regtbank, of het kanton-geregt, om gewigtige, bij het proces-verbaal der zitting te vernielden redenen, mogt bevelen, dat het regtsgeding, geheel of gedeeltelijk, met gesloten deuren zal plaats hebben. (G. 156; Sv. 170 v., 227, 253.)

Dezelfde bepaling is ook toepasselijk op de gedingen in burgerlijke zaken. (R. 18 v , 205, 822.)

In alle gevallen zullen de vonnissen en arresten, zoo in burgerlijke als in strafzaken, in het openbaar worden uitgesproken, en moeten zijn ingerigt volgens de voorschriften van art. 156 der grondwet, alles op straffe van nietigheid.

21. De vonnissen en arresten, gewezen met een ander getal regters dan in deze wet is bepaald, zijn nietig. (R. O. 50, 57, 70 v., 100 v., R. 59.)

22. De hooge raad, hoven en regtbanken, mitsgaders de ambtenaren van het openbaar ministerie, zijn verpligt, berigt en consideratiën te geven, wanneer zulks hun van 's Konings wege zal worden gevraagd. (R. O. 5, 25.)

23. Geen lid van den hoogen raad, of van eenig hof of regtbank, zal tot commissaris of rapporteur mogen worden benoemd in eene zaak, in welke een zijner bloed- of aanverwanten tot

•den derden graad ingesloten, als advokaat of procureur werkzaam is of geweest is. (R O. 10; B. 345 v.; R. 30 v.)

24. De leden van den hoogen raad, de hoven en regtbanken, mogen zich niet directelijk of indirectelijk over eenige voor hen aanhangige geschillen, of die zij weten of vermoeden, dat voor hen aanhangig zullen worden, in eenig bijzonder onderhoud of gesprek inlaten met partijen of derzelver advokaten of procureurs, noch eenige byzondere onderrigting, memorie of schrifturen aannemen. (B. 1504; R. 30 v.)

25. De regterlijke collegiën en ambtenaren zijn onderling verpligt aan letteren requisitoriaal ten dienste der justitie wettig gevolg te geven, (R. O. 5, 22, 107; R. 119: Sv. 72 v.)

26. In alle zaken zal de president hoofdelijke omvraag doen, beginnende met den commissaris of rapporteur, en vervolgens aan de verdere leden, van den jongst benoemden tot den oudsten; de president brengt het laatst zijn advijs uit.

Geen afwezend lid kan zijn advijs door een zijner medeleden doen voordragen, noch hetzelve schriftelijk indienen. (R. 48.)

27. Wanneer er meer dan twee verschillende gevoelens zijn fcitgebragt, zal het besluit worden opgemaakt, op de wijze, die net meest overeenkomt met het gevoelen van de meerderheid.

28. De leden van de regterlyke magt zijn verpligt het geheim te bewaren opzigtelijk de gevoelens die in de raadkamer over regtahangige gedingen, door de raadsheeren of regters zijn geuit geworden.

29. Alle de leden van de regterlyke magt in deze wet opgenoemd, zullen, elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, alvorens in bediening te treden, den eed (belofte) afleggen:

Dat zij getrouw zullen zyn aan den Koning, en de grondwet zullen onderhouden en nakomen;

Dat zy, middellijk noch onmiddellyk, onder welken naam oi voorwendEel, tot het verkrijgen hunner aanstelling, aan

-ocr page 60-

3é VAN DE KANTON-GEEEGTEN.

iemand, wie hij ook zij, iets hebben gegeven of beloofd, noch zullen geven of beloven;

Dat zij nimmer eenige giften of geschenken hoegenaamd zullen aannemen of ontvangen van eenig persoon, welken zij weten of vermoeden eenig regtsgeding of zaak te hebben, ofte zullen krygen, in welke hunne ambtsverrigtingen zouden kunnen te pas komen;

Dat zij voorts hunne posten met eerlijkheid, naauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zullen waarnemen , en zich in de uitoefening hunner bediening gedragen, zoo als braven en eerlijken regterlijken ambtenaren betaamt.

TWEEDE AFDEEbING.

Van de Kanton-Geregten.

30. Bijzondere wetten regelen het regtsgebied en de zetels der kanton-geregten, alsmede de k'assen waartoe zij behooren en de jaarwedden der kanton regters en der ambtenaren bij de kanton-geregten.

31. Er zullen voor elk kanton-geregt zijn een regter, twee of ten hoogste vier plaatsvervangers, volgens de bepalingen daaromtrent door den Koning te maken voor ieder kanton, en een griiïier. (R O, 8.)

82. Bij verhindering of ontstentenis van den kantonregtur wordt hij vervangen door een plaatsvervanger, naar rang van benoeming.

33. Bij verhindering of ontstentenis van den griffier worden zyne ambtsverrigtingen waargenomen door een ingezeten van hei kanton, minstens drie en twintig jaren oud, door den kanton regter te benoemen tot wederopzeggens toe en te beëedigeri

Maakt het kanton een gedeelte uit eener gemeente, zoo i: het voldoende dat de benoemde zjj ingezeten dier gemeente.

Het formulier van den in dit artikel voorgeschreven eed word: door den Koning bepaald.

De ambtenaar van het openbaar ministerie wordt als zooda nig, des vereischt, vervangen door een plaatsvervanger van dei kantonregter, door dezen aan te wijzen.

84. De kantonregters en hunne plaatsvervangers hebben hu: vast en voortdurend verblijf in het kanton. Zij houden hunni teregtzittingen in de hoofdplaats van het kanton. .....!

De griffiers hebben hun vast en voortdurend verblijf in oii hoofdplaats Om bijzondere redenen kan door den Koning een; andere plaats in het kanton voor hun vast en voortdureni verblyf worden aangewezen.

Indien het kanton een gedeelte eener gemeente uitmaakt, is he voldoende, dat de kantonregter, zijne plaatsvervangers en de gril fier binnen die gemeante hun vast en voortdurend verblijf hebhei

De ambtenaren van het openbaar ministerie by de kanton geregten hebben hun vast en voortdurend verblyf ter plaatse doo den Koning aan te wijzen.

35. De kantonregters moeten den ouderdom van vyf en twinti jaren, hunne plaatsvervangers, de griffiers en de ambttnare van het openbaar ministerie den ouderdom van drie en twinti jaren bereikt hebben.

-ocr page 61-

VAN DE KANTON-GEEEGTEN. 85

Zij moeten, met uitzondering: van de plaatsvervangers, op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche universiteit den graad van dokter in de regtswetenscliap verkregen hebben.

36. De kantonregters en hunne plaatsvervangers brengen voor buitengeregtelijke verrigtingen geene vacatie- of andere Iconen in rekening. Alle met dit verbod strijdige verordeningen zijn ingetrokken.

De reis- en verblijfkosten, door hen aan belanghebbenden in rekening te brengen, worden by de wet bepaald. 1)

De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kanton-geregten hebben, voor het houden van zitdagen en het bywonen van teregtzittingen in de kantons waar zij niet gevestigd zijn, aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfkosten op den voet door den Koning bepaald.

37. De kantonregters worden voor het leven, de ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffiers tot wederopzeggens toe door den Koning benoemd.

De kantouregters-plaatsvervangers worden door den Koning voor vijfjaren aangesteld. Zij zijn bij aftreding weder benoembaar,

38. Behalve de werkzaamheden aan de kanton-regters, bij de wet opgedragen, nemen zij kennis, zoo in burgerlijke als in handelszaken, zonder hooger beroep indien de vordering niet meer beloopt dan f50, en behoudens hooger beroep indien dezelve niet meer beloopt dan f200. (E. O. 43, 54, 5o; B. 390 v., 403, 413 v., 422 v., 503 v., 1255; K. 380 v.; 768 v.; R. 658; Sv. 32 v.):

lo. Van alle louter personele regtsvorderingen; (R 97 v.. 129, 157.)

2o. Van alle regtsvorderingen tot betaling van renten, huren en pachten, mitsgaders van interessen of gedeelten van inschulden, zelfs ingeval de rente, de huur, de pacht of de hoofdsom der inschuld meer dan f20C bedraagt; mits de regtstitel niet worde betwist. (B. 1583 v.)

39. Zij zullen, insgelyks zonder hooger beroep, indien de vordering niet meer dan f 60 beloopt, en behoudens hooger beroep, tot welke som de vordering zich mogt uitstrekken, kennis nemen:

1°. Van burgerlijke regtsvorderingen tot vergoeding van schaden, hetzij door menschen, hetzij door dieren, toegebragt aan land, houtgewas, boom-, tuin- of veldvruchten; (B. 1401 v., 1404 v.; R. 98, lo.)

1

Bij de wet van 9 April 1877 (Sb. n o. 73) is in art. 5 bepaald „De belooningen van de griffiers by de kantongeregten bly ven. gelijk zij bij het in werking treden dezer wet zyn geregeld, totdat daarin nader is voorzien.

„Totdat de wettelyke regeling, bedoeld in het tweede lid van artikel 36 der wet op de regterlyke organisatie en het beleid der justitie, is tot stand gebragt, brengt de kantonregter, die zich tot het doen van verrigtingen, waarvoor hy vroeger vacatie-loon mogt berekenen, buiten zyne woonplaats anders dan naar de hoofdplaats van het kanton begeeft, voor reis- en verblijfkosten in rekening het bedrag bij art. 2 der wet van 28 Augustus 1843 (Sb. no. 37) bepaald.quot;

-ocr page 62-

36 VAN DE KAiriON-GEBEGTEN.

2°. Van zoodanig herstel aan huizen, woningen, gebouwen en pachthoeven, hetwelk volgens de wet ten laste van den huurd.r valt; (B. 1600 v.; R. 98, 2Q.)

3°. Van betaling van arbeidsloon en aan werklieden, huren van dienstboden, en het volbrengen van wederzijdsche overeenkomsten van meesters en hunne dienstboden of arbeidslieden. (B. 1637 v.)

40. Zij nemen kennis van burgerlijke regtsvorderingen, ter zake van mondelingen hoon, zonder hooger beroep, indien de gevraagde betering zich blootelijk bepaalt tot eene geldsom, geen vijftig gulden te boven gaande, en behoudens hooger beroep, tot welke hoogere som de gevraagde betering moge loepen, of ook in alle gevallen, waarin, nevens of in de plaats van eenige geldsom, een verdere eisch tot betering mogt gedaan zijn. (B. 1408 v.; Sv. 253, 4°)

41. Zij nemen insgelijks, behoudens hooger beroep, kennis van de regtsvorderingen tot ontruiming van huizen, gebouwen, woningen, pakhuizen, si allen, zolders en kelders, zonder onderscheid van het bedrag der huur, indien de huurder geen schriftelijk bewijs van bestaande, vernieuwde of verlengde huur te berde brengt, en in gebreke blijft het perceel te ontruimen.

De bovenstaande bepaling is ook toepasselijk op pachthoeven, landerijen, tuin- en andere gronden, mits de huur, over het jaar berekend, of de waarde vlt;m dien, niet meer dan f200 bedrage.

In beide gevallen kunnen de vonnissen bij voorraad worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande verzet of hooger beroep, behoudens de bevoegdheid van den kantonregter, om het stellen van borgtogt te bevelen. (B. 1606 v ; R. 52 v; 98 4°, 122 v.)

42. Zij nemen mede kennis van de regtsvorderingen tot ontbinding van huur van huizen, gebouwen, woningen, pakhuizen, stallen, zolders en kelders, mitsgaders van pachthoeven, lan-derijen, tuin- en andere gronden, en dien ten gevolge van derzelver ontruiming, ter zake van wanbetaling van huurpenningen, zonder hooger beroep, indien de huur, over het jaar berekend, niet meer dan f 50, en behoudens hooger beroep, indien dezelve niet meer dan f200 bedraagt. (B. 1606 v.; R. 98 4°)

De bepaling van het laatste lid des vorigen artikels is inage-lyks ten deze toepasselijk. (R. 62 v.)

(Art 17, w. 15 Juli 1869 Sb. 124: De kantonregters ter plaatse der inscheping nemen kennis van alle persoonlijke of tot roerende zaken betrekkelijke regtsvorderingen, door of tegen landverhuizers ingesteld, voor zooveel deze regtsvorderingen ontstaan uit overeenkomsten of daden, ter plaatse der inscheping, of ten aanzien van vreemde landverhuizers, by hunnen door-togt hier te lande aangegaan of verrigt; behoudens hooger beroep, indien de vordering meer dan vierhonderdgulden bedraagt.

Zoo ter plaatse der inscheping meer dan één kantongerest is wordt de vordering ingesteld voor een van dezen ter keuze van den eischer. (Zie aant. op art. 7, en 53 R.)

43. In alle geschillen, welke voor dading of compromis vatbaar zijn, en in welke partijen zich voor eenen kanton-regter te hunner keuze, doch binnen het arrondissement, aanmelden, en zijne beslissing inroepen, zal deze van derzelver geschil moe-

-ocr page 63-

VAN DE AUKONDISSEMENTS-EEGTBANKEN. 37

en kennis nemen, welke ook de aard van het geschil en de waarde van het betwiste voorwerp zij.

In dat geval zal de kantonregter altijd wijzen in het hoogste ressort, ten ware partijen, in zaken aan booger boroep onderworpen, dat beroep hadden voorbehouden. (B. 1888 v.; R. 620 v.)

44. I'e kanton-regters vonnissen over alle overtredingen, op welke geene hoogere straf is gesteld dan eene gevangenisstraf van zeven dagen, of eene geldboete van 75 gulden, te zamen of afzonderlijk, zonder aanzien of die straf al dan niet gepaard gaat met de verbeurdverklaring van eenige voorwerpen, (Sb 1854, no 103)

Hunne vonnissen zijn aan hooger beroep onderworpen; met uitzondering van het geval dat tegen de overtreding geene hoogere of andere straf is bedreigd dan eene geldboete, de som van f20 niet te boven gaande.

De bovenstaande bepalingen zijn niet toepasselijk op overtredingen ter zake van belastingen, welke alle door de arrondis-sements-regtbanken worden beregt, voor zoover bij de wet niet een hooger regter is aangewezen.

Zij nemen insgelijks kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en sfbaden, ten behoeve der beleedigde partij, wanneer de vordering geen f 50 te boven gaat. Wanneer die vordering f 50 te boven gaat, moet dezelve bij eene afzonder-lyke actie bij den daartoe bevoegden burgerlijken regter vervolgd worden. (R. O. 58; Sv. 252 v.)

45. [Ingetrokken bij de wet van 9 April 1877 (Sb. n0 73.)]

DERDE AFDEELING.

Van de Arrondissements-Regtbanken.

46- Bijzondere wetten regelen het regtsgebied en de zetels der arrondissements-regtbanken, alsmede hare zamenstelling, de klassen waartoe zij behooren, en de jaarwedden der leden van en der ambtenaren bij die regtbanken.

47. Ingeval van ziekte of belet van eenen regter, wordt hij, bij gebreke van eenen anderen regter, vervangen dooreenen der regters-plaatsvervangers, welke ten hoogste vijf in getal zullen kunnen zijn voor die regtbank. (R. O. 6,8, 16; R. 50 v.)

48. De regters van de arrondissements-regtbanken, de officieren van justitie, de griffiers en de regters-plaatsvervangers moeten, onverminderd de vereischten bij de grondwet voorgeschreven, op eene Rgks- of daarmede gelijk-gestelde Neder-landsche universiteit den graad van doctor in de regtswetenschap hebben bekomen, en den vollen ouderdom van 25 jaren hebben bereikt.

De substituut-officiers en substituut-griffiers zullen insgelyks den graad van docter of licenciaat in de regten moeten bezitten; zullende nogtans de ouderdom van volle 23 jaren voldoende zijn. (R. O. 35.)

49. (Ingetrokken bij de wet van 9 April 1877, Sb. no. 72.) .

50. De arrondissements-reetbanken vonnissen in burgerlijke zaken in oneffen getal, doch ten minste met drie regters. (R O. 21.)

51. De presidenten, vice-presidenten, regters en regtera-plaats-

-ocr page 64-

38 VAN DE AEEONDISSEMENTS-KEGTBANKEN.

vervangers worden door den Koning voor hun leven aangesteld.

De ambtenaren van het openbaar ministerie, griftiers en der-zelver substituten worden insgelyks door den Koning aangesteld, doch tot wederopzeggens toe.

52. Wanneer eene plaats van regter, plaatsvervanger, griffier of van kantonregter openvalt, zendt de regtbank, de officier van justitie daaronder begrepen, aan den president en procureur-generaal van het geregtshof, tot welks ressort zij behoort, eene lijst van aanbeveling van drie candidaten, welke lijst, alpha-betisch ingerigt, aan den Koning wordt aangeboden, om daarop zoodanig acht te slaan, als Hij zal dienstig oordeelen.

58. De arrondissements-regtbanken zullen in eersten aanleg kennis nemen van alle persoonlijke, zakelijke en gemengde regts-vorderingen van allerlei aard, uitgezonderd die, welke bij de wet verklaard zijn tot de bevoegdheid van de kanton-geregtcd, of van de provinciale hoven eu den hoogen raad te behooren. (R. O. 38 v., 65 v., 87 v.; R 21, 157, 253, 624)

54. Zij nemen in het hoogste ressort kennis: (R. 21, 253.)

1°. Van alle jurisdictie-geschillen tusschen de kanton-gereg-

ten van hun regtsgebied; CK'. 276.)

2 0. Van alle personele regtsvorderingen, de waarde van f400 in hoofdsom niet te boven gaande; (R. 126, 129 )

3°. Van alle zakelijke regtsvorderingen, indien de waarde van het onderwerp, hei zij in hoofdsom, hetzij in inkomsten, tegen vijf ten honderd berekend, niet meer beloopt dan f400; (R. 126, 129.)

4°. Van alle regtsgedingen betrekkelijk verplaatsing van schei-teekenen, aanmatiging van gronden, boomen, heggen , slooten, van afleidingen en belemmering van waterloo-

Sen, alle binnen 'sjaars gepleegd, en van alle regtsvor-eringen wegens bezitregt; (B. 613 v.; R. 53,9o., 130 v.)en, alle binnen 'sjaars gepleegd, en van alle regtsvor-eringen wegens bezitregt; (B. 613 v.; R. 53,9o., 130 v.)

5°. Van alle aan hooger beroep onderworpene vonnissen, door de kanton-regters gewezen; (R. O. 38 v.)

55. Zij wijzen in het hoogste ressort in alle personele, zakelijke en gemengde regtsvorderingen aan hooger beroep onderworpen, in gevalle partijen verklaard, hebben van het hooger beroep af te zien.

Deze bepaling is niet toepasselijk in zaken, die niet voor dading of compromis vatbaar zijn (B 1888 v; R. 129 v., 620 v.)

56. Zij wijzen in correctionnele zaken; hunne vonnissen zijn aan hooger beroep onderworpen met uitzondering van het geval, dat tegen het misdrijf geene hoogere straf is bedreigd dan eene geldboete van f 200; zonder gevangenis of verbeurdverklaring van eenige voorwerpen, te zamen of afzonderlijk.

Zij nemen ook kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de beleedigde partij, wanneer de vorderingen geen f 150 te boven gaan. Wanneer die vorderingen f150 te boven gaan, moeten dezelve bij eene afzonderlijke burgerlijke actie vervolgd worden. (R. O. 68; B. 1408 v.; Sv 222 v.; 281.)

57. In correctionnele zaken vonnissen zij in oneffen getule, doch ten minste met drie regters. (R. O. 21, 50; Sv. 83.)

58. De arrondissements-regtbanken nemen in hooger beroep

-ocr page 65-

VAN DE PKO VINCI ALE GEHEGTSHOVEN. 89

kennis van de vonnissen, door de kanton-regters in eersten aanleg ter zake van overtredingen gewezen.

De bepaling van het voorgaand artikel is ook van toepassing op de vonnissen in hooger beroep. (R. O. 44.)

59. De regtsmagt der arrondisseraents regtbanken ten aanzien der eerste en voorloopige instructie van strafzaken, mitsgaders die der regters-commissarissen, gelijk ook het getal, de diensttijd van laatst gemelde, en de verdere daartoe betrekkelijke bepalingen, worden geregeld bij het Wetboek van Strafvordering (Sv. 55 v., 83 v.)

VIERDE AFDEELING.

Van de Provinciale Geregtshoven.

[Men zie de Wet van 10 November 1875 (Sb. n0. 204), tot opheffing van de provinciale geregtshoven enz , bl. 986 hierachter.]

60. In iedere provincie bestaat een provinciaal geregtshof. (R. 0.112.) [Zie bl. 9«6 hierachter.]

61. De provinciale geregtshoven zullen zijn te zamen gesteld, als volgt: [Zie bl. 986.]

In Holland, 1) uit één president, één vice-president, negen raadsheeren, één procureur-generaal, twee advokaten-generaal, één griffier en twee substituut-griffiers.

In Noordbraband, Gelderland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen en Drenthe ) uit één president, één vice-president, zeven raadsheeren, één procureur-generaal, één adro-kaat-generaal, één griflier, een of ten hoogste twee substituutgriffiers.

Derzelver bezoldiging wordt geregeld volgens de tabelle, bij deze wet geveegd. (R. O. 8,10, 15 v,; Sb. 1841, no. 16, 17.)

[Art. 2, W. 29 Mei 1849 Sb. no. 21: bestaande en toekomende vacatures van de leden en ambtenaren van het openbaar ministerie in en bij de provinciale geregtshoven.. . zullen niet vervuld worden, dan in geval de dienst der justitie het noodza-kelyk vordert.

Dienovereenkomstig kan in elk provinciaal gerechtshof.... het aantal leden met twee en dat der ambtenaren van het openbaar ministerie met één worden verminderd.]

62. De Koning benoemt de leden en ministers der provinciale geregtshoven, mitsgaders de procureurs-generaal en advokaten-generaal, overeenkomstig de bepalingen van art. 163 der grondwet, voor hun leven. [Zie bl. 988 hierachter.]

1

Bij de grondwet van 1840 werd Holland verdeeld in twee provinciën. Ter voldoening aan art 60 R. O., is dus ook een tweede provinciaal geregtshof voor Noord-Holland ingesteld bij de wet van 26 Mei 1841 no. 16. De woorden „in Hollandquot; zijn derhalve niet juist meer Overigens zijn de beide geregtshoven op dezelfde wijze zamengesteld.

t) Om dezelfde reden als voor Noord-Holland is voor Limburg een geregtshof ingesteld bij de Wet van 26 Mei 1«41, Sb. no. 17. In deze § moet dus ook Limburg vermeld worden. De zamenstel-ling voor Limburg is dezelfde als die voor de andere opgenoemde provinciën, behalve dat er maar één substituut-griffier mag zyn.

-ocr page 66-

40 VAN DE PROVINCIALE GEREGTSHOVEN.

63. Wanneer eene plaats van raadsheer openvalt, geeft het hof ban! daarvan; kennis aan de Staten der provincie, en zendt tevens aan gew dezelve een aanbevelingslijst van zes kandidaten, bij beslotene 6! briefjes, door het hof, de procureur-generaal daaronder begrepen, wor bij meerderheid van stemmen gekozen, waarop de Staten in het hunne nominatie zoodanig acht zullen slaan, als zij dienstig zaklt; zullen oordeelen. [Men zie bl. 988 hierachter ] 7'

De leden van de arrondissements-regtbanken en van het open- de ;

baar ministerie bij dezelve, welke deze hunne ambtsbetrekkingen T

met lof en ijver hebben waargenomen, zullen bij het opmaken wijs

dier lijsten bijzonderlijk in aanmerking komen. (R. O. 49 v.) het

64. Onverminderd de vereischten, bij de grondwet gevorderd, bij zullen de raadsheereu, procureurs-generaal, advokaten-generaal art. en griffiers der provinciale geregtsboven, moeten-. ban

1°. Sedert ten minste vijf jaren zijn meesters of licenciater heei

in de regten op eene van 's Rijks hooge scholen; Z

2°. Den ouderdom van dertig jaren ten volle hebben bereikt. van

De substituut-griffiers moeten op gelijke wijze denzelfden graac. 71

verkregen hebben in de regten, en den ouderdom van vijf-en- 71

twintig jaren ten volle hebben bereikt (R. O. 111.) der

65. De provinciale hoven oordeelen in eersten aanleg: ken

lo. Over alle regtsvorderingen, waarin de provincie betrokken gen

is, met uitzondering der zakelijke regten. aan

Indien de vordering geen vierhonderd gulden in hoofd- dat

som te boven gaat, wijzen zij daarin zonder hooger beroep; toe

2o. Overjurisdictie-geschillen tusschen arrondissements-regt- 7-

banken of tusschen kanton-geregten, in verschillende 26 1 arrondissementen, binnen de provincie voorvallende; (R. 274—276 v.)

8Q. Over alle eorrectionnele vervolgingen binnen het provinciaal regtsgebied, tegen kanton-regters en hunne plaatsvervangers, regters, plaatsvervangers en leden van het 8 openbaar ministerie en griffiers, wegens misdrijven, gedu- pre rende den tijd hunner bediening begaan, mitsgaders over één de daaruit voortspruitende vordering tot vergoeding van twe kosten, schaden en interessen, overeenkomstig de bepalin- C gen van het tweede lid van art 56. (R. O 70, R. 846; Sv. der 257 v.) [Men zie bl 988 hierachter.] Sb.

66. Zij oordeelen in eersten aanleg en in het hoogste ressort, 8 behoudens de voorziening in cassatie, over alle burgerlijke en gen aan hooger beroep van het hof onderworpene geschillen, bin- gen nen het provinciaal regtsgebied voorvallende, wanneer partij er. dei de regtsmagt van het gerechtshof raauwelijk te dien einde inroe- S pen. (R. O. 70; R. 21, 829.) ope

67. Zij oordeelen, met uitzondering der zaken aan den hoo- Ka gen raad opgedragen, in het eerste en laatste ressort, over alle raa misdrijven, waartegen eene lijf- of onteerende straf is bedreigd, bri en waarvan het regt van vervolging tot de bevoegdheid behoort vel van den officier bij de arrondissements-regtbanken in hunp::o- hel vinciaal regtsgebied, overeenkomstig de bepalingen daaromtrent zij bij het Wetboek van Strafvordering vastgesteld. (S. 170 v.) ]

68. Zij oordeelen in hooger beioep over de daarvoor vatbare bai

vonnissen, in eorrectionnele zaken bij de arrondisaements-regt- dea *

-ocr page 67-

VAN DEN HOOGEN BAAD. 41

hof banken, binnen hun provinciaal regtsgebied in eersten aanleg aan gewezen. (R. O. 56, 70.)

;ene 69. Zij oordeelen in hooger beroep van de daaraan onder-jen, worpene vonnissen, door de arrondissements-regtbanken, binnen i in het provinciaal regtsgebied, in eersten aanleg, in burgerlijke stig zaken gewezen. (R. O 53, 70; R. 295 v.)

70. In de zaken, vermeld bij art. 65, 66 en 69, vonnissen ten- de provinciale hoven met vijf raadsheeren, (R. O. 21.) gen 71. (Vervangen door art. 8 W. 29 Mei 1849, Sb. no. 21): Met ten wijziging van art. 71 der wet op de regterlijke organisatie en i het beleid van justitie — worden de provinciale geregtshoven 3rd, bij de behandeling van strafzaken (derhalve van de zaken by raai art. 67 en 68 vermeld), in raadkamer uit drie, en bij de behandeling der zaken op de openbare teregtzitting uit vier raads-fcer heeren zamengesteld. Strv. 125, 239, 265, 266.

Zij spreken geene veroordeeling uit dan met meerderheid kt. van stemmen.)

iac. 72. (Ingetrokken bij de wet van 4 Julij 1874, Sb, no. 90.) en • 73 De provinciale hoven zullen, indien dezelve door de klagte der belanghebbende partij, of op eene andere voldoende wijze, kennis dragen dat er verzuim heeft plaats gehad in het vervol-:en gen van misdrijven, den procureur-generaal belasten, om te dien aanzien aan hen verslag tc doen, en voorts kunnen bevelen, fd- dat te dier zake het vereischte gevolg worde gegeven, zoo daar-jp; toe termen zijn.

gt- 74—82 bevatten bepalingen betrekkelijk de bij de Wet van den ide 26 Mei 1841, Sb. no. 16, afgeschafte Criminele regtbankin Holland. [R.

VIJFDE AFDEELING.

l^quot; Van den Hoogen Raad.

iet 88. De hooge raad is zamengesteld uit één president, één vice-

in- president, ten minste twaalf en ten hoogste veertien raadsheeren,

rer één procureur-generaal, twee advokaten-generaal, één griffier en

an twee of ten hoogsten drie substituut-griffiers. (R. O. 8,10.)

in- (Het getal der advokaten-generaal is bepaald op drie en dat

5v. der substituut griffiers op twee, bij de Wet van 26 Mei 1841, Sb. no. 18.)

rt, 84. De Koning benoemt de leden en ministers van den hoo-

en gen raad, mitsgaders den procureur-generaal en advokaten-

n- generaal bij denzelven, overeenkomstig de bepalingen van art,. 163

er. der Grondwet, voor hun leven.

)e- 85. Wanneer eene plaats van raadsheer in den hoogen raad openvalt, zal de hooge raad daarvan kennis geven aan de Tweede

(O- Kamer der Staten-Generaal, en daarbij inzenden eene door dien

Ue raad, de procureur-generaal daaronder begrepen, bij besloten

;d, briefjes en met meerderheid van stemmen opgemaakte aanbe-

irt velingslijst van zes kandidaten, waarop de Tweede Kamer by

■o- het opmaken van hare nominatie zoodanig acht zal slaan, als

nt zij zal dienstig oordeelen

De leden der provinciale hoven en der arrondissements-regt -

re banken, mitsgaders de leden van het openbaar ministerie bij

;t- dezelve, welke deze hunne ambtsbedieningen met lof en ijver

-ocr page 68-

42 VAN DEN HOOGEN BAAD,

hebben waargenomen, zullen bij liet opmaken dier lijst meer gg. bijzonderlijk in aanmerking komen. (R. O. 84.) van [

86. De hoedanigheden, vereischt om raadsheer, procureur- ^ o generaal, advokaat-generaal of griffier bij den hoogen raad te zijn, behalve die bij de grondwet gevorderd, zijn:

1°. Sedert den tijd van ten minste tien jaren den graad van meester of licenciaat in de regten op eene van 's Ryks hooge scholen verkregen te hebben;

2°. De volle ouderdom van vijf en dertig jaren.

De substituut-griffiers moeten gelijken graad van regten be- 2° zitten, op eene van *s Rijks hooge scholen verkregen, en den ouderdom van vijf en twintig jaren ten volle bereikt hebben.

87. De hooge raad oordeelt ter eerster instantie: (R. O. 90, B. 474 v.; R. 21.)

10. Over alle regtsvorderingen, waarin de Koning of deleden van het Koninklijk huis als gedaagden worden aangesproken; (R. 4, lo. 250,20.)

2 0. Over alle regtsvorderingen, in welke de Staat als gedaagde wordt aangesproken, uitgezonderd die, welke 's Rijks belastingen betreffen.

Niettemin moeten de zakelijke regtsvorderingen voor den gewonen regter worden gebragt. (R. 129 v.)

88. De hooge raad oordeelt insgelijks ter eerster instantie ov er alle jurisdictie-geschillen (B. 474 v.; R. 276.):

10. Tusschen alle regterlijke autoriteiten, welke niet behoorcn onder hetzelfde provinciale geregtshof;

2°. Tusschen de provinciale geregtshoven;

3°. Tusschen eenig provinciaal geregtshof ter eerster instar-tie regt doende, en eenige regtbank of geregt onder hel-zelve ressorterende;

4°. Tusschen een provinciaal geregtshof of eene regtbank ter eenre, en een der bijzondere collegiën, bij art. 1 vermeld , ter andere zijde. . li

89. De hooge raad neemt insgelijks ter eerster instantie kennis j^o van alle geschillen in zaken van prijzen en buit, die door de sche-pen van oorlog van den Staat, of door schepen bij particulieren uitgerust en van commissie of lettres de marque voorzien, |twc worden achterhaald en opgebragt, mitsgaders van alle geschillen, 9 welke tusschen de nemers onderling deswege zouden mogen j ontstaan. 2

90. De arresten, door den hoogen raad ter eerste instantie ^ in burgerlijke zaken gewezen, zullen onderhevig zijn aan reviamp;ie, g overeenkomstig de bepalingen van het wetboek van Burgerlijke cag Regtspleging. (R. O. 87; R. 359 v.) c

91. De hooge raad oordeelt bij wege van .hooger beroep in „e^ burgerlyke zaken: ^ig

1°. Over de aan hooger beroep onderworpen vonnissen loor ari de provinciale geregtshoven in eersten aanleg gewezen; | dg, (R. O. 65.) ^

2°. Over de vonnissen gewezen bij de hoven van justhie in

de koloniën of bezittingen van het Rijk in andere wereld- ae deelen, overeenkomstig de bepalingen deswege door den V0( Koning te maken. (Sb. 1840, no. 1; 1850, no 68.)

-ocr page 69-

VAN DEN HOOGEN RAAD.

ineer 92. De hooge raad neemt, met inachtneming van art. 159

van de grondwet, in het eerste en laatste ressort kennis:

ireur- ^Yan aiie misdreven (de overtredingen, waartegen geene ad te straf van gevangenis is bedreigd, niet daaronder begre-

, pen), gedurende den tijd hunner functien begaan door:

De leden van de Staten-Generaal;

8 De hoofden der departementen van algemeen bestuur;

De leden van den Kaad van State; . De Commissarissen van den Koning in de provinciën;

n oe- 2o# Van alle misdrijven (de overtredingen, waartegen geene straf van gevangenis is bedreigd, niet daaronder begre-l qn pen), gedurende den tijd hunner functien begaan door:

* De tiroot-oflicieren van het huis des Konings en van

, , die der leden van het Koninklijk geslacht;

equot;en De Kanseliers van de orden des Rijks;

an ?equot; De Ambassadeurs en andere gezanten bij buitenland-

, sche mogendheden;

iagüe jje Gouverneurs en Commissarissen des Konings in de

CB 3equot; koloniën en bezittingen van het Rijk in andere wereideelen;

De griffiers van de beide kamers der Staten-Generaal, ^ «'e' en den secretaris van den Raad van State;

De presidenten, raadsheeren, procureur-generaal, ad-5over vocaten-generaal, en de griffier en substituut-griffiers

van den hoogen raad;

Doren Deleden en secretaris van de algemeene rekenkamer;

De raden en generaal-meesteren van de munt en der-. zeiver secretaris;

star.- jje ie(ien en dgn grflier van het hoog militair geregtshof,

eTquot; de ambtenaren van het openbaar ministerie bij hetzelve;

j. De presidenten, raadsheeren, ambtenaren van het open-

^ baar ministerie en griffiers van de provinciale geregts-

ver' hoven.

. In correctionnele gedingen, tegen de leden van voorschreven mms }100ge collegiëa en ambtenaren gerigt, is de hooge raad bevoegd jcne- tevens kennis te nemen van de vordering tot vergoeding van leren ]i08ten) schaden en interessen, volgens de bepalingen van het

tweede lid van art. 56. (R. O. 67,101.)

men, 93 j)e jjQoge raad wijst ook in het eerste en hoogste resso rt ogen 20. Qver de misdaad van zeeroovery;

.. 2°. Over alle misdrijven gepleegd aangaande prijzen en buit fin art. 89 vermeld. (R. O. 67,100.101, 102.)

rnf* ^e8en arresten van den hoogen raad wordt geene

quot;J1quot; cassatie toegelaten.

95. De hooge raad neemt kennis van den eisch tot cassatie, 'P 111 gedaan tegen de handelingen der provinciale hoven, de arron-, dissements-regtbanken en kanton-geregten en tegen derzelver aoor arresten en vonnissen, in het hoogste ressort gewezen, behou-zen; dens de slotbepaling van het laatste lid van art. 99 (R. 0.104.)

96. De eisch tot cassatie kan worden ingesteld, hetzij door ie in de partijen, betzij ambtshalve door den procureur-generaal bij ■eiü- den hoogen raad, met inachtneming van de hiernavolgende tten voorschriften. (R. O. 98, 108.)

97. De wetboeken van burgerlijke regtspleging en van straf-

-ocr page 70-

44 VAN DEN HOOGEN EAAD,

vordering bepalen de regelen, termijnen en vormen van de voorziening in cassatie. (R 398 v ; Sv. 888, v.)

98. De procureur generaal by den boogen raad zal zich in cassatie kunnen voorzien in bet belang der wet, na verloop der termijnen, aan de partijen toegestaan, zonder dat bet te wijzen arrest eenig nadeel kan toebrengen aan de regten door partijen verkregen. (R. O. 99 2o; Sv. 381.)

99. De booge raad vernietigt de handelingen, arresten en vonnissen:

10. Wegens bet verzuim der vormen, voorgeschreven op straffe van nietigheid; (R. O. 20 v., 50, 57, 70 v.; R. 90 v.)

2°. Wegens verkeerde toepassing of schending der wet; (R. O. 98)

3°. Wegens overschrijding der regtsmagt. (R. O. 38 v., 53 v.; R. 156)

Niettemin kunnen de vonnissen, in burgerlijke zaken door de kanton-regters in bet hoogste ressort gewezen, niet anders worden vernietigd, dan wegens onbevoegdheid of overschrijding van regtsmagt, of ter zake, dat dezelve de gronden niet inhouden, waarop zij zijn gewezen, of niet met opene deuren zijn uitgesproken; onverminderd de bevoegdheid van den procureur-generaal bij der. boogen raad, om zich, alleen in het belang der wet, tegen die vonnissen in cassatie te voorzien. (G. 156; R. O. 20. 95, 98; R. 427, 648.)

100. Behoudens de gevallen, waarin volgens de wet een ander getal raadsbeeren vereischt wordt, vonnist de booge raad in alle burgerlijke zaken, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep, mitsgaders in strafzaken en in cassatie, met zeven raadsbeeren. (R O. 21.)

[Art. 1 W. 29 Mei 1849, Sb. no. 21: Met wijziging van art. 100 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie vonnist de booge raad in cassatie met vijf raadsbeeren.]

101. Jn zaken, vermeld by art. 92, vonnist de booge raad ten getale van tien raadsbeeren.

Bij het staken der stemmen wordt het vonnis uitgesproken ten voordeele van den beklaagde. (R. O. 71.)

102. In zaken, bij art. 93 vermeld, vonnist de booge raad met zes raadsbeeren.

Bij het staken der stemmen wordt het vonnis uitgesproken ten voordeele van den beklaagde. (R. O. 71.)

103. Partijen zijn niet ontvankelyk om in cassatie te worden toegelaten, zoo lang de gewone wijze van procederen toereikende is om hare bezwaren te doen herstellen, hetzij door denzelfden regter by wien de zaak heeft gediend, hetzy door middel van hooger beroep. (R. O. 95 v., 99)

104. De booge raad zal in alle zaken van cassatie de bepalingen der twee volgende artikelen in acht nemen.

105. Indien het arrest of vonnis vernietigd wordt ter zake van verkeerde toepassing of schending der wet, of van overschrijding van magt, zal de booge raad, zonder in een nieuw onderzoek naar het al of niet bestaan van de daadzaken, in het beklaagde arrest of vonnis vermeld, te kunnen treden, ten principale regt doen; zullende 'b hofs uitspraak in geen geval vooreenige na-

-ocr page 71-

VAN DEN IIOOGEN RAA.D. 45

dere regterlijke voorziening vatbaar zijn. (R. 402,419 v., 423 v.)

106. Indien het arrest of vonnis vernietigd wordt ter zake van verzuim in de vormen, die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, zal de hooge raad eene nieuwe instructie der zaak bevelen, te beginnen van de oudste akte in welke de nietigheid begaan is, en zal in dat geval de zaak worden verwezen (R. 402,419):

1°. Wanneer de vernietigde uitspraak gewezen was door een kanton-geregt, aan de arrondissements regtbank tot welker ressort hetzelve behoort:

2°. Wanneer het vernietigd vonnis is gewezen door eene arrondissement s regtbank, aan het provinciaal geregtshof van het ressort;

8°. Wanneer het vonnis gewezen is door een provinciaal geregtshof, aan een aangrenzend provinciaal geregtshof.

107. De hooge raad zal van de geregtshoven, regtbanken en kanton-geregten van het Kijk de berlgten en informatien mogen vragen, welke dezelve zal dienstig oordeelen, met of zonder voortbrenging of opeisching der stukken, betrekkelijk eene zaak, waarin de hooge raad moet oordeelen. (R. O. 25.)

108. (Ingetrokken bij de Wet van 29 Mei 1849 no. 21.)

109. De hooge raad zal, indien dezelve door de klagte der belanghebbende partij of op cenige andere voldoende wijze, kennis draagt, dat er verzuim heeft plaats gehad in het vervolgen van misdrijven, aan de regtsmagt van den hoogen raad onderworpen, den procureur-generaal belasten, om te dien aanzien verslag te doen, en voorts kunnen bevelen, dat te dier zake het vereischte gevolg worde gegeven, zoo daartoe gronden zijn. (R. O. 93.)

110. De jaarwedden van de ambtenaren in den hoogen raad worden bepaald volgens de tabelle by deze wet gevoegd.

Bijzondere voorzieningen.

111. De tegenwoordige ambtenaren van de regterlijke magt, welke niet bezitten de vereischten bij deze wet bepaald, kunnen nogtans benoemd worden tot gelijksoortige ambten als zij thans bekleeden.

De tegenwoordige commiesen-griffier, welke den graad van meester of licenciaat in de regten niet bezitten, zyn niettemin tot griffiers benoembaar.

De te voren verleende dispensation wegens de graden van bloedverwantschap of aanhuwelyking blijven in stand. (R, O. 35, 48, 64.)

112. Nadat de zetels der onderscheidene regterlijke collegien zijn bepaald, kunnen dezelve niet dan ten gevolge eener wet worden verplaatst. (R. O. 46, 60.)

-ocr page 72-

46

WET van den Qden April 1877 (Sb. n0. 74), tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arrondissements-regibanken en kantong er egt en binnen het ressort van het geregtshof te 's Hertogenbosch.

Aktikel 1.

Het regtsgebied van de tot het geregtshof te 's Hertogenbosch behoorende arrondissements-regtbanken strekt zich uit over de kantons, aangewezen bij den volgenden staat, die tevens de zetels van die arrondissements-regtbanken en van de daartoe behoorende kantongeregten bepaalt:

Arrondissementen.

Zetel van elke arrondissements-regtbank.

Kantons.

Zetel van elk kantongeregt.

Ie arron

's Hertogenbosch.

Ie kanton.

's Hertogenboscli.

dissement.

2e „

Oss.

8e

Heusden.

4e „

Waalwijk.

5e i,

Veghel.

6e „

Boxmeer.

7e „

Eindhoven.

8e „

Oirschot,

2e arron

Breda.

le kanton.

Breda.

dissement.

2e „ 3e „

Oosterhout.

Zevenbergen,

4e „

Bergen op Zoom

5e „

Tilburg.

3e arron

Maastricht.

le kanton.

Maastricht.

dissement.

2e „

Heerlen.

3e „

Sittard.

4e „

Gulpen.

4e arron

Roermond.

le kanton.

Roermond.

dissement.

2e „

Venlo.

3e „

Weert.

4e „

Helmond.

2. Het regtsgebied van elk kantongeregt strekt zich uit ever de gemeenten, bij den volgenden staat aangewezen:

-ocr page 73-

KANTONGEEEGTEN.

GEMEENTEN.

's Hertogenbosch.

*8 Hertogenbosch.

Engelen.

Empel en Meerwijk.

Rosmalen.

Berlicum c. a.

Dungen.

St. Michielsgestel.

Boxtel.

Esch.

Haaren.

Helvoirt.

Vught.

Cromvoirt.

Oss.

Oss.

Geffen.

Nnland.

Alem c, a.

Lith.

Lithoijen.

Oijen,

Megen c. a.

Berchem.

Heesch.

Nistelrode.

Schayk.

Reek.

Grave.

Velp.

Herpen.

Huisseling c. a.

Ravestein.

Deursen c. a.

Dieden c. a.

Heuaden.

Heusden,

Bedikhnizen.

Herpt c. a.

Bokhoven.

Wijk c. a.

Veen.

An del.

Rijswyk.

Emmikhoven c. a.

Giessen.

Woudrichem.

de Werken c. a.

Werkendam.

-ocr page 74-

48

KANTONGEKEGTEN.

GEMEENTEN.

Heusden.

Almkerk c. a.

(V ervolg.)

Duasen c. a.

Drongelen c. a.

Meeuwen c. a.

Heesbeen c. a.

Oudheusden c. a.

Waalwijk.

Waalwijk.

Baardwijk.

Besoijen.

Capelle.

Vrij hoeve—Capelle.

Waspik.

Sprang.

Loon op Zand.

Vlijmen.

Nieuwkuik c. a.

Drunen.

Veghel.

Veghel.

Schijndel.

Hees wijk.

Dinther.

Uden.

Zeeland.

Boekei.

Erp.

St. Oedenrode.

Uoxmeer.

Boxmeer.

Beugen c. a.

Oeffelt.

Cuijk c. a.

Linden.

Gassel.

Escharen.

Mill c. a.

Beers.

Haps.

Wanroij.

Sambeek.

Oploo c. a.

Vierlingsbeek.

Maashees c. a.

Bergen.

Ottersum.

Gennep.

-ocr page 75-

KANTONGEBEGTEN.

GEMEENTEN.

Eindhoven.

Tongelre.

Stratum.

Gestel c. a.

Zeel at.

Stryp.

Woensel c. a.

Son c. a.

Nuenen c. a.

Geldrop.

Zes Gehuchten.

Aalst.

Waalre.

Veldhoven c. a.

Oerle.

Duizel c. a.

Eersel.

Riethoven.

Westerhoven.

Bergeijk.

Luijkgestel.

Borkel c. a.

Dommelen.

Valkenawaard.

Heeze.

Leende.

Oirschot.

Moergestel.

Hi 1 varenbeek.

Hooge en Lage Mierde.

Reuzel.

BI adel c. a.

Hoogeloon c. a.

Vessem c. a.

Oostelbeers c. a.

Diessen.

Best.

Liempde.

Breda,

Princenhage.

Terheijden.

Teteringen.

Ginneken c. a.

Chaam.

Rijsbergen.

Zundert c. a. * 4

Eindhoven.

Oirschot.

Breda.

-ocr page 76-

50

KANTONGEK.EGTEN.

GEMEENTEN.

Oosterhout.

Oosterhout,

Zwaluwe.

Made c. a.

Geertruidenberg.

Raamsdonk.

's Gravenmoer.

Dongen.

Zevenbergen.

Zevenbergen.

Oudenbosch.

Rucpben.

Hoeven c. a.

Etten e. a.

Klundert.

Willemstad.

Fijnaart.

Dinteloord c. a.

Stan dd aarbuiten.

Oud- en Kieuw-Gastel.

Bergen op Zoom.

Bergen op Zoom.

Roosendaal c. a.

Steenbergen c. a.

Nieuw-Vossemeer.

Halsteren.

Woensdrecht.

Ossendrecht.

Putte.

Huij bergen.

Wouw.

Tilburg.

Tilburg.

Berkel c. a. Olsterwijk. Udenhout. Goirle.

Alpben c. a Baarle-Nassau. Gilze c. a.

Maastricht.

Maastricht.

Oud-V roenhoven.

Borgharen.

Itteren.

Bunde

Ulestraten.

Meerssen.

Houthem.

-ocr page 77-

51

KA N TONGEREGTEN.

GEMEENTEN.

Maastricht.

Ambij.

(Vervolg.)

Heer.

Gronsveld.

Mesch

E ijsden.

Rijckholt.

St. Pieter.

Heerlen.

Heerlen.

Schaesberg.

Ubach over Worms.

Kimburg.

Nieuwenhagen.

Eijgelshoven.

Kerkrade.

Voerendaal.

Klimmen.

Wynandsrade.

Nuth

Hoensbroek.

Amstenrade.

Merkelbeek.

Brunssum.

Schinveld.

Hulsberg.

Schimmert.

Sittard.

Sittard.

Munstergeleen.

Jabeek,

Bingelrade.

Oirsbeek,

Spanbeek.

Schinnen.

Geul.

Beek.

Elsloo.

Geleen.

Stein.

Urmond.

Ubbicht en Papenhoven.

Grevenbicht.

Born,

Roosteren.

Susteren.

N'ieuwstadt.

Limbricht.

Broeksittard.

-ocr page 78-

52

KANTONGEREGTEN.

GEMEENTEN.

Gulpen.

Gulpen.

Valkenburg.

Oud-Valkenburg.

Schin op Geulle.

Strucht.

Wijlre.

Wittera.

Simpelheid.

Bocnoltz.

Vaals.

Slenaken.

Koorbeek.

Mheer.

St. Geertruid.

Margraten,

C adier en Keer.

Bemelen.

Berg en Terblijt.

Roermond.

Roermond.

Maasniel.

Herkenhosch en Melick.

St. Odilienberg.

Vlodrop.

Posterholt.

Montfort.

Echt.4

ühé en Laak.

Stevensweert.

Thorn.

Wessem.

Maasbraclit.

Linne.

Herten.

Heel en Panheel.

Beegden.

Hom.

Haelen.

Bu?genum.

Kunhem.

Neer.

Swalmen.

Beesel.

Kessel.

Venlo.

Venlo.

Tegelen.

Belfeld.

«

-ocr page 79-

53

KANTONGERKGTEN.

GEMEENTEN.

Venlo

Maaabree.

(Vervolg.)

Helden.

s evenum.

Horst.

Venraij.

Wanssum.

Meerlo.

Broekhnysen.

Arcen en Velden.

Grubbenvorst.

Weert.

Weert.

Bndel.

Soerendonk.

Maarheeze.

Neder weert.

Meijel.

Roegel.

Heythnysen.

Baexem.

Gratbem.

Hunsel.

Ittervoort.

Neerritter.

Stamproij.

Helmond.

Helmond.

Mierlo.

Stiphout.

Lieshout.

Aarle-Rixtel.

Beek en Donk.

Gemert.

Bakel c. a.

Deurne c. a.

Vlierden.

Asten.

Lierop.

Someren.

3. De arrondifsements-regtbank te Eindhoven en de kanton-geregten te Grave, Boxtel, Asten, Ginneken, Oudenbosch, Meers-sen, Horst en Gennep zijn ontbonden.

4. De wetten van 22 December 1828 (Sb. no. 68) en 18 September 1841 (Sb. no. S3), met alle daarin gebragte wijrigingen, zijn ingetrokken.

5. Deze wet treedt in werking op den 15den Mei 1877.

-ocr page 80-

54

WET van den Men April 1877 (Sb. n0. 75), tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arrondissements-regïbanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te Arnhem.

Artikel 1.

Ket regtsgebied van de tot het geregtshof te Anihem be-hoorende arrondissements regtbanken strekt zich uit over de kantons, aangewezen bij den volgenden staat, die tevens de zetels van die arrondissements-rf-gtbanken en van de daartoe behoorende kantongeregten bepaalt:

Arrondissementen.

Zetel van elke arrondi s s e m ent s-regtbank.

Kantons.

Zetel van elk kantongeregt.

Ie arrondissement.

Arnhem.

Ie kanton.

2e „ 3e n 4e „ 5e „ 6e „

Arnhem. Wageningen. Nijmegen. Eist.

Doesborgh. Terborg.

2e arrondissement.

Zutphen.

le kanton. 2e „ 3e // 4e „

Zutphen. Groenlo. Apeldoorn. Deventer.

3e arrondissement.

Tiel.

le kanton. 2e „ 3e a 4e „ 5e „

Tiel.

Geldermalsen. Zaltbommel. Druten. Vianen.

4e arrondissement.

Zwolle.

le kanton. 2e i, 3e ;/ 4e „

Zwolle. Kampen, flarderwyk. Ommen.

5e arrondissement.

Almelo.

le kanton.

2e „ 3e „

Almelo.

Enschedé.

Goor.

2. Het regtsgebied van elk kantongeregt strekt zich nit ove de gemeenten by den volgenden staat aangewezen:

-ocr page 81-

■5).

fa KANTONGEKEGTEN,

en -

GEMEENTEN.

het Arnhem.

be-' de de

rtoe Wageningen.

Nijmegen.

El8t.

Doesborgh.

Terborg.

Arnhem.

Rozendaal.

Rheden.

Westervoort.

Duiven.

Zevenaar.

Herwen en Aerdt. Pannerden.

Wageningen. Renkum.

Doorwerth.

Ede.

Veenendaal.

Rhenen.

Nijmegen,

Millingen.

Ubbergen.

G roesbeek.

Mook.

Heumen.

Overasselt.

Ralgoij.

Wycben.

Beuningen.

Eist.

Huissen.

Gent.

Bemmel.

Valburg.

Hemmen.

Heteren.

Doesborgh.

Angerlo.

Didam.

Wehl.

Hummelo.

Steenderen.

Terborg.

Wisch.

Bergh.

Gendringen.

Dinxperlo.

Doetinchem (Stad-gt;


-ocr page 82-

KANTONGEKEGTEN.

GEMEENTEN.

Terborg.

(Vervolg.)

Doetinchem (Ambt-) Zelhem.

Zutphen.

Zutphen.

Warnsveld.

Vorden.

Hengelo.

Lochem.

Laren.

Gorssel.

Brummen.

Groenlo.

Groenlo.

Liclitenvoorde,

Aalten.

Winterawyk.

Eibergen.

Neede.

Borculo.

Ruurlo.

Apeldoorn.

Apeldoorn. Voorst. Epe. Heerde.

Deventer.

Deventer.

Diepenveen.

Olst.

Wijhe.

Kaalte.

Bathmen.

Tiel.

Tiel.

Echteld.

IJzendoorn.

Dodewaard.

Kesteren.

Lienden.

Maurik,

Buren.

Zoelen.

Wadenoyen.

Gelderraalsen.

Geldermalsen. Est en Opijnen. Ophemelt. Varik.

-ocr page 83-

KANTONGEBZGTEN.

GEMEENTEN.

Gelder mal aen.

(Vervolg.)

Waardenburg. Haaften.

Deil.

Beesd.

Buurmalsen.

Culenborg.

Beuaichem.

Zaltbommel.

Zaltbommel. Driel.

Ammerzoden. Hedel.

Wederhemert.

Poederoijen.

Brakel.

Zuilichem.

Gameren.

Hurwenen.

Heerewaarden.

Rossum.

Kerkwyk.

Druten.

Druten.

Ewijk.

Bergharen.

Batenburg.

Ilorssen.

Appeltern.

Dreumel.

Wamel.

Vianen.

Vianen.

Hagestein.

Everdingen.

Hei- en Boeikop

Schoonrewoerd.

T-cerdam.

Asperen.

Leerbroek.

Lexmond.

Zwolle,

Zwolle.

Zwollerkerspel.

Hattem.

Heino.

Dalfóen.

Nieuwleusen.

Staphorst.

-ocr page 84-

KANTONGEREGTEN.

GEMEENTEN.

Hasselt.

Zwartsluis. Vollenhove (Stad-). Vollenhove (Ambt-). Blokzijl.

Kampen.

Oldebroek.

Kamperveen. 3. J

Zalk en Veecaten. en de

Wilsum. Loche

Usselnmiden. Delde

Grafhorst 4. J

Geuemuiden alle d

Zwolle.

(Vervolg)

Kampen.

5. ]

Harderwijk.

Ermelo.

Putten.

Nijkerk.

Doornspijk.

Elburg.

Ommen (Stad-).

Ommen (Ambt-).

Den Ham.

Hardenberg (Stad-).

Hardenberg (Ambt-)

Gramsbergen.

Avereest.

Almelo (Stad-).

Almelo (Ambt-).

Wierden.

Hellendoorn.

Vriezeveen.

Tubbergen.

Ootmarsum.

Denekamp.

Borne.

Weerselo.

Enschedé.

Lonneker.

Losser. Het

Oldenzaal. behoo:

Hengelo. kantoi

Haaksbergen. Jft618

Harderwijk.

Ommen.

Almelo.

Enschedé.

-ocr page 85-

59

kantongekegten.

gemeenten.

Goor.

Goor.

Del den (Stad-).

Delden (Ambt-j.

Diepenheim.

Markelo.

Holten.

Rijssen.

3. De arrondissementa-regtbanken te Niimegen en Deventer, en de kantongeregten te Zevenaar, Nijkerk, Elburg, Wijchen, Lochem, Aalten, Doetinchetn, Culenborg, Vollenhove, Kaalte, Delden, Oldenzaal en Ootmarsum zijn ontbonden.

4. De wetten van 22 December 1828 (Sb. nos. 71 en 80), met alle daarin gebragte wijzigingen, zijn ingetrokken.

5. Deze wet treedt in werking op den 15den Mei 1877.

WEÏ van den Qdeti April 1877 (Sb. n0. 76), tot vaststelling van het regtsgsbied en de zetels der arrondissements-regtbanken en kantongeregtiu binnen het resscrt van het geregtshqf te 'sGravenhage.

Autikkl 1.

Het regtsgebied van de tot het geregtahof te *8 Gravenhage behoorende arrondissements-regtbanken strekt zich uit over de kantons, aangewezen bij den volgenden staat, die tevens de zetels van die arrondissements-regtbanken en van de daartoe behoorende kantongeregten bepaalt:

-ocr page 86-

60

Arrondissementen.

Zetel van elke arrondissements-regtbank.

Kantons.

Zetel van elk kantongeregt.

Ie arrondissement.

's Gravenhage.

Ie kanton. 2e ,, 8e „ 4e „

's Gravenhage. Delft.

Leiden. Alphen.

2e arrondissement.

Rotterdam.

le kanton. 2e „ 3e „ 4e „ 5e „ 6e „ 7e „

Rotterdam no. i.

Rotterdam no. 2.

Schiedam

Gouda.

Schoonhoven.

Brielle.

Sommelsdijk.

3e arrondissement.

Dordrecht.

le kanton. 2e n 3e „ 4e „ Be „

Dordrecht.

Oud-Beijerland.

Ridderkerk.

Gorinchem.

Sliedrecht.

4e arrondissement.

Middelburg.

le kanton. 2e ,/ 3b „ 4e ,/ 5e „

Middelburg. Goes. Oostburg. Ter Neuzen Hulst.

5e arrondissement.

Zierikzee.

le kanton.

2e //

Zierikzee. Tholen.

2. Het regtsgebied van elk kantongeregt strekt zich uit over de gemeenten of de gedeelten van gemeenten, bij den volgenden staat aangewezen:

KANTONGEBEGTEN.

GEMEENTEN.

*3 Gravenhage.

*8 Gravenhage.

Wassenaar.

Veur.

Voorburg.

Rijswijk.

Loosduinen.

Delft.

Delft.

Stompwyk.

-ocr page 87-

61

KAJVTONGEKEGTIN.

GEMKENTEN.

ïgt Delft. __(Vervolg.)

ge.

no. I. no. 2.

n.

k.

land.

Leiden.

Zegwaard. Zoetermeer. Nootdorp.

Pijnacker.

Berkel en Rodenrijs. Vrijenban. Scliipluiden.

De Lier.

Monster.

Naaldwijk. Wateringen.

Hof van Delft.

Leiden.

Leiderdorp. Zoeterwoude. Voorschoten. Valkenburg. Rijnsburg.

Katwijk.


Warmond.

Nourdwijkerbout.

Noordwyk.

Voorbout.

Sasseubeim.

Alpben.

Hazerswoude,

Benthuizen.

Boskoop.

Zwan.iuerdam.

Aarlanderveen.

Nieuwveen.

Rijnsaterwoude.

Ter Aar.

Woubrugge.

Koudekerk.

Oudsboorn.

Het gedeelte van Rotterdam gelegen aan de westzijde en noordzijde van het water dat, onder den naam van de Schie, vervolgd in de Delftsche vaart, door de Vlasmarktsluia, den Steiger, onder door de Groote Markt, den Kolk en de Oude Haven tot aan de Maas, die ge-

Alphen.

t over enden

Rotterdam no. 1.

-ocr page 88-

K A.NTON GEREGTEN.

GEMEENTEN.

Rotterdam no. 1.

(Vervolg)

meente doorsnijdt en van dt Maas beneden de Oude Haven Delfshaven.

Rotterdam no. 2.

Het gedeelte van Rotterdam gele gen aan de oostzijde en zuid zijde van de hiervoren genoemdi wateren, met die wateren zelve

Kralingen.

Capelle aan den IJssel.

Bergachenhoek.

Hillegersberg.

Schiebroek.

Scliiedam.

Schiedam.

Overschie Kethel en Spaland. VI aardin gerambacht. Maasland, 's Gravezande. Maassluis.

Vlaar dingen.

Gouda.

Gouda.

Hekendorp.

Lange Ruigeweide.

Reeuwijk

Waddinxveen.

Moercapelle.

Bleiswijk.

Zevenhuizen.

Nieuwerkerk aan den IJssel.

Moordrecht.

Gouderak.

Schoonhoven.

Schoonhoven

Willige Langerak.

Jaarsveld.

Lopik.

Polsbroek.

Benschop.

Willeskop.

Hoenicoop.

Vlist.

Haastrecht.

Stolwijk.

Berken woude

Ouderkerk aan den IJssel.

-ocr page 89-

KANTONGEEEGTEN.

GEMEENTEN.

n (It Schoonhoven.

Krimpen aan den Ussel.

aven (Vervolg.)

Krimpen aan de Lek.

Lekkkerkerk.

Bergambacht.

gele

Ammerstol.

zuid

emdt Brielle.

Brielle.

zelve

Oostvoorne.

Roekan je.

Nieuw-Helvoet.

Nienwenhoorn.

Hellevoetsluis.

Oudenhoorn.

Zuidland.

Hekelingen.

Spijkenisse.

Geervliet.

Heenvliet.

Abhenbroek.

Zwarte waal.

Vierpolders.

Rozenburg.

Sommelsdijk.

Sommelsdijk.

Middelharnis.

Stad aan 't Haringvliet.

Den Bommel.

()oltgen8plaat.

Oude Ton ge.

Nieuwe Tonge.

Herkingen.

el.

Dirksland.

Melissant.

Stellendam.

Goedereede.

Ouddorp.

Dordrecht.

Dordrecht.

Dubbeldam.

Groote Lindt.

Zwijndrecht.

Oud-Beyerland.

Oud-Beijerldnd.

Nieuw-Beijerland.

Piershil.

Goudswaard.

Zuid-Beijerland.

Numansdorp.

i 1

«

-ocr page 90-

64

KANTONGEREGTEN.

GEMEENTEN.

Strijen.

's Gravendeel.

Maasdam.

Puttershoek.

Heinenoord.

Mijnsheerenland.

Westmaas.

Klaaswaal.

Ridderkerk.

Hendrik-Ido-Ambaclit.

Heerjnnsdam.

Oost- en West-Barendrecht.

Khoon.

Poortugaal.

Hoogvliet.

Pernis.

Cliarlois.

Usselmonde.

Gorinchem.

Ar kei.

V uren.

Herwijnen.

Heukelum.

Kedichem.

Nieuwland.

Meerkerk.

A mei de.

Tienhoven.

Woordeloos.

Hoornaar.

Hoog-Blokland.

Schel luinen.

Giessen-Nieuwkerk.

Hardinxveld.

Sliedrecht.

Giessendam.

Peursum.

Molenaarsgraaf.

Ottoland.

Goudriaan.

Langerak.

Nieuwpoort.

Groot-Ammers,

Brandwijk.

Streefkerk.

Oud-Beyerland.

(Vervolg.)

Ridderkerk.

Gorinchem.

Sliedrecht.

-ocr page 91-

\

«35

KANTONGEBEGTEN.

GEMEENTEN.

Sliedrecht.

Nieuw-Lekkerland.

(Vervolg.)

Alblasserdam.

Oud-Alblas.

Papendrecht.

WijDgHaiden

Bleskensgraaf en Hofwegen,

Middelburg.

Middelburg,

Nieuw- en St. Joosland,

Arneoiuiden.

Veere.

St. Lauren a.

Grijpskerke,

Serooskerke,

Vrouwepolder.

Oostkafjelle.

Dombu) g.

Aagtekerke.

Westkapelle.

Meliskerke.

Zoutelande.

Biggekerke.

Koudekerke.

Vlissingen.

Rilthem.

Oost- en West-Souburg,

Goes.

Goes.

's Heer-Abtskerke,

Nisse.

''s Gravenpolder.

Hoedekenskerke.

Baarland.

Oudelande.

Ellewoutsdijk.

Driewegen.

Ovezande.

Borsselen,

'a Heerenheek.

Heinkenssand.

's Heer-Arendskerke.

Wolphaartsdijk.

Kortgene.

Wissekerke

Colijnsplaat.

Kats.

Kattendijke.

Kloetinge,

s

__

-ocr page 92-

66

KANTONGERKGTEN,

GEMEENTEN.

Goes.

Kapelle.

(V ervolg.)

Wemeidinge.

IJerseke.

Schore.

Kruiningen.

Waarde.

Krabbendijke.

Rilland.

Fort Bath.

Oostburg.

Oostburg.

WHterlandkerkje.

IJ zend ij ke.

Biervliet.

Hoofdplaat.

Schoondijke.

Breskens.

Groede.

Nieuw vliet.

Zuidzande.

Cadzand.

Retranchement.

St A.nna ter Muiden.

Sluis

Hellle.

Aardenburg.

Eede.

St. Kruis.

Ter Neuzen.

Ter Neuzen.

Hoek.

Philippine.

Sas van Gent.

Weatdorpe.

Axel.

Zaanislag.

Hulst.

Hulst.

Clinge.

Graauw.

Hontenisse.

Ossenisse.

Hengstdijk.

Bosehkapelle.

Stoppeldijk.

St. Jansteen.

Koewacht.

Zuiddorpe.

Overslag.

Th

Zit

3. Be chem e Noordw deel, V wershai

4. Dt alle dat

5. De

-ocr page 93-

67

kantongeregten.

gemeenten.

Zierikzee.

Ouwerkerk.

Nieuwerkerk.

Oosterland.

Bruinisse.

Dreischor.

Noordgouwe.

Zonnemaire.

Brouwershaven.

Duivendijke.

Elketzee.

Ellemeet.

Noordwelle.

Renesse.

Haamstede.

Burgh.

Serooskerke.

Kerkwerve.

Tholen.

Oud Vossemeer. St. Philipsland. St. Annaland. Stavenisse. St Maartensdijk. Scherpenisse. Poortvliet.

Zierikzee.

Tholen.

3. Be arrondissements-regtbanken te Leiden, Brielle, Gorin-chem en Goes en de kantongeregten te Voorburg, Naaldwijk, Koordwyk, Woubrugge, Vlaardingcn, Hillegersberg, 's Gravendeel, Vlissingen, Sluis, Heinkenszand, Kortgene, Axel en Brouwershaven zijn ontbonden.

4. De wetten van 22 December 1828 (Sb. nos.?^ en 75), met alle daarin gebragte wijzigingen, zijn ingetrokken.

5. Deze wet treedt in werking op den 15den Mei 1877.

i

-ocr page 94-

68

WEÏ van den 9den April 1877 (Sb. n0. 77),

tot vaststelling van het regtsgebied en di zetels der arrondissements-regtbanken ei: kantovgeregten binnen het ressort van hei geregtshof te Amsterdam.

Aktikkl 1.

Het regtsgebied van de tot het geregtshof te Amsterdan behoorende arrondissements-regtbanken strekt zich uit over d i kantons, aangewezen bij den volgenden staat, die tevens d zetels van die arrondissernents-rt-gtbanken en van de daartof behoorende kantongeregten bepaalt:

Arrondissementen.

Zetel van elke arrondissements-regtbank.

Kantons.

Zetel van elk kantongeregt.

Ie arron

Amsterdam.

Ie kanton.

Amsterdam no.1

dissement.

2e

//

Amsterdam no. i

8e

a

Amsterdam no.i

4e

u

Amsterdam no. 1

5e

II

Hilversum.

2 e arron

Alkmaar.

le kanton.

Alkmaar.

dissement.

2e

II

Schagen.

3e

II

Helder.

4e

II

Hoorn.

5e

11

Medemblik.

8e arron

Haarlem.

le kanton.

Haarlem,

dissement.

2e

Zaandam.

8e

II

PHrmerend.

4e

II

Haarlemmer-

(mee

4e arron

Utrecht.

le

kanton.

Utrecht.

dissement.

2e

ii

Breukelen—

(Nijenrod

8e

ii

Amersfoort.

4e

ii

Wijk bij Dum

(.steè

5e

ii

Woerden.

2. Het regtsgebied van elk kantongeregt strekt zich uit ov( de gemeenten of de gedeelten van gemeenten, bij den volgende staat aangewezen:

-ocr page 95-

77)

I dt KANTONGEKKGTKN.

ei he

Amsterdam no. 1.

rdac er d is d lartoi

egt.

no.1 no.i no. I no. ;

Amsterdam no. 2.

(mee

snrod t.

Dum

(.sted

it ov( I

»ende

GEMKENTEN OF GEDEELTEN VAN GEMEENTEN.

De grenslnn van het tot dit kanton benoorend gedeelte der gemeente Amsterdam is getrokken van af de Hooge Amstel-brug, langs den Binnen-Amstel en Kloveniersburgwal O. Z. dwars over de Nieuwmarkt, ten oosten van en langs de St. Anthoniewaag en ten westen van en langs de Zeevischmarkt, langs de Geldersche kade O. Z.f Kamperhoofd. Kraansluis, Oos-terdoksdijk met inbegrip van den afsluitdyk te Schelling-woude, Muiderzeedyk en verder de grens der gemeente volgende tot aan de Weesperzyde, en langs de Weesperzyde tot aan het uitgangspunt de Hooge Amstelbrug.

Watergraafsmeer.

Diemen.

De grenslyn van het tot dit kanton behoorend gedeelte der gemeente Amsterdam is getrokken van af den K oveniersburg-wal hoek Oude Hoogstraat, langs den Kloveniersburgwal cn Binnen-Amstel W. Z., de Utrechtsche zyde tot aan den limietpaal, de grens der gemeente tot aan de zuidzyde van het Ry- en wandelpark, langs de zuidzyde van het Ry- en wandelpark in regte rigting over de Singelgracht, de Singelgracht O. Z tot tegenover de Looyers-gracht, Looijersgracht, Runstraat, Huidenstraat en Heisteeg Z Z, het Singel W. Z. tot aan de Beulingstraat, dwars over het Singel, het SpuiZ. Z., dwars over het Rokin ten noorden van en langs de Kraamin-rigting, de Grimburgwal Z. Z., de Uudezijdsvoorburgwal O. Z., de Oude Doelenstraat en Oude


*

-ocr page 96-

70

GEMEENTEN OE GEDEELTEN VAN GEMEENTEN.

Hoogstraat Z. Z tot aan het uitgangspunt Kloveniersburgwal.

Nieuwer A mstel

Ouder-Amstel

Uithoorn.

De grenslijn van het tot dit kanton behoorend. gedeelte der gemeente Amsterdam is getrokken van af het Kamperhoofd langs de Geldersche kade W. Z, ten westen van en langs de Zeevischmarkt en ten oosten van en langs de St. Anthonie-waag, dwars over de Niéuw-markt, Kloveniersburgwal W. Z. tot aan de Oude Hoogstraat, Oude Hoogstraat en Oude Doelenstraat N Z., Oudezijdsvoor burgwal W. Z. tot aan den Grimburgwal, Grimburgwal N. Z., ten noorden van en langs de Kraaminrigting, dwars over het Rokin, Spui N. Z, Singel O. Z. tot aan de Korte Heisteeg, Heisteeg, Huidenstraat, Runstraat en Looijersgracht N. Z. dwars over de Lijnbaansgracht, Schans en Singelgracht, Singel -gracht W. Z. tot aan de zuidzijde van het Rij- en wandelpark, Z. Z. van het Rij- en wandelpark tot aan de grens der gemeente, langs de grens der gemeente tot aan de Kui-persloot, de Kuipersloot Z Z, Raambarrière, Bloemgracht Z. Z., Prinsengracht O. Z tot aan de Leliegracht, Leliegracht, Oude Leliestraat, Torensteeg en Molateeg Z Z., Nieuwezijds-voorburgwal W. Z. tot aan de Paleisstraat, Gasthuisstraat en Dam Z. Z. ten oosten van en langs het huis onder het Zeil en ten westen van en langs de Beurs, Damrak O. Z.f Kamper-

KANTONGEREGTEN.

Amsterdam no. 2. (Vervolg.)

Amsterdam no. 8.

-ocr page 97-

71

GEMEENTEN OF GEDEELTEN VAN GEMEENTEN.

steiger en Oude Teertuinen tot aan het uitgangspunt Kamper-hoofd, het Opetihavenfront, het IJ water benoordoosten de stad, het terrein van het centraal stationsgebouw.

Buiksloot.

Nieuwendam.

Ransdorp.

De grenslijn van het tot dit kanton behoorend gedeelte der gemeente Amsterdam is getrokken van af de Paleisstraat hoek Kieuwezijdsvoorburgwal, door de Paleisstraat tot aan het Singel, langs het Singel O. Z. tot aan de Torensluis, Oude Leliestraat en Leliegracht N. Z., Prinsengracht W. Z. tot aan de Bloemgracht, Bloemgracht N Z., Kaambarrière, Kuipersloot N. Z, de grens der gemeente tot aan den Spaarndammer zeedijk, Spaarndammer zeedijk, Wester-doksdyk, met inbegrip van de Nieuwe Houthaven, Korte Singel, Haringpakkerij, Texelsche kade. Damrak W. Z. ten westen van en langs de Beurs, ten oosten van en langs het huis onder het Zeil en ten zuiden van het Koninklijk Paleis tot aan het uitgangspunt Kieuwe-zijdsvoorburgwal.

Sloten.

Hilversum.

Laren.

Blaricum.

Huizen.

Bussum.

Kaarden.

Muiden.

Weesp.

Weespei karspel.

Nederhorst den Berg.

Ankeveen.

KANTONGEREGTEN.

Amsterdam no. I (Vervolg.)

Amsterdam no. 4.

Hilversum.

-ocr page 98-

72

KANTONGEREGTEN.

GEMEENTEN.

Hilversum.

's Graveland.

(Vervolg.)

Kortenhoef.

Alkmaar.

Alkmaar.

Esmond Binnen.

Esmond aan Zee.

Bergen.

Schoorl.

Noordscharwonde.

Zuidscharwonde.

Broek op Langendgk.

Heer Hugowaard

Oterleek.

Oudorp.

Schermerhorn.

Zuid- en Noordscbermer.

Graft.

Rijp.

Akersloot.

Uitgeest.

Cast ri cum.

Li m men.

Heilo

St. Pancras.

Koedijk.

Schagen.

Schagen.

St Maarten.

Petten.

Zijpe

Call «ntsoog.

Anna Paulowna.

Wieringerwaard.

Barsingerhorn.

winkel.

Nieuwe Niedorp.

Oude Niedorp.

Oudkarspel

Warmenhuize.

Harenkarspel.

Hel dei.

Helder.

Texel.

Vlieland.

Wieringen.

Hoorn.

Hoorn.

Schellinkhout.

*

-ocr page 99-

73

KANTONGEREGTKN.

GEMEENTEN.

Hoorn.

Wijdenes.

(Vervolg.)

Urk.

Venhuizen.

Bovenkarspel.

Enkhuixen.

Grootebroek.

Hoogkarapel.

Blokker.

Westwoud.

Zwaa»

Wognum.

Ursem.

Avenhorn.

Beets

Oudendyk.

Berkhout.

Medemblik.

Medemblik.

Opperdoes.

W ervershoof.

Andijk.

Nibbixwoud.

Midwoud

Sijbekarspel.

Opmeer.

1 Spanbroek.

Obdam.

Hensbroek.

Hoogwoud.

Abbekerk.

Twisk.

Haarlem.

Haarlem.

Bloemendaal.

Zandpoort.

Bennebroek.

Heemstede.

Haarlemmerliede en Spaarn-

Spaarndam. (woudc.

Schoten.

Velsen.

Beverwyk.

Heemskerk.

Wijk aan Zee en Duin.

Zanndam.

Zaandam.

Westzaan.

Assendelft.

-ocr page 100-

74

KANTON GEEEGTEN.

GEMEENTEN,

Zaandam.

(Vervolg)

Breukelen-Nijenrode

Purmerend.

Haarlemmermeer.

Utrecht.

Wormerveer. Krommenie.

Zaandijk.

Koog aan de Zaan. Oostzaan.

Purmerend.

Ilpendam.

Broek in Waterland.

Marken

Moniiikendam.

Katwoude.

Edam.

Kwadijk.

Middelie.

Warder.

Oosthuizen.

Beemster.

Jisp

Wormer.

Wijdewormer.

Landsmeer.

Haarlemmermeer.

Lisse

Hillegom.

Alkemade.

Leimuiden.

Aalsmeer.

Utrecht

Maartensdyk.

de Bilt.

Zeist

Jutphaas.

IJsselstein.

Vreeswijk.

Oudenrijn.

Breukelen—Nijenrode.

Breukelen—St. Pieters.

Loosdrecht.

Loenrn

Loenersloot.

Vreeland.

Nigtevecht.

Abcoude—Proostdij.

Abcoude—Baambrugge.


-ocr page 101-

75

KANTON GEKEQTEN.

GEMEENTEN.

Breukelen-N ij enrode.

Vinkeveen en Waverveen.

(V ervolg.)

Mijdrecht.

Wilnis.

Ru wiel.

Koeken gen.

Laagnieuwkoop.

Haarzuilens.

Maarssen.

Maarsseveen.

Tienhoven.

Westbroek.

Achttienhoven.

Zuglen.

Amersfoort.

Amersfoort.

Hoevelaken.

Stoutenhurg.

Barneveld.

Hoogland.

Bunschoten.

Eemnes.

Baarn.

Soest.

Leusden.

Maarn.

Woudenberg.

Scherpenzeel.

Renswoude.

Wijk bij Duurstede.

Wijk by Duurstede.

Langbroek.

Amerongen.

Leersum.

Doom.

Driebergen.

Rijsenburg.

Bunnik.

Odyk

Werkhoven.

Cothen.

Houten.

Schalkwuk.

Tuil en h Waal.

Woerden.

Woerden.

Kamerik.

Zegveld.

Nieuwkoop.

-ocr page 102-

76

kantongkeegten.

gemeenten.

Woerden.

Zevenhoven.

(Vervolg.)

Bodegraven.

Rietveld.

Barwontswaarder.

Waarder.

Papekop.

Oudewater.

Snelre waard.

Montfoort.

Linscboten.

Veldhuizen.

Vleuten.

Harmeien.

8. De arrondissements-regtbanken te Hoorn en Amersfoort en de kantongeregten te Nieuwer-Am stel, Weesp, Edam, Enk-huizen, Beverwijk, IJsselstein, Maarssen, Loenen en Rhenen ïijn ontbonden.

4. De wetten van 22 December 1828 (Sb. nos. 73 en 78), met alle daarin gebragte wijzigingen, zijn ingetrokken.

5. Deze wet treedt in werking den 15den Mei 1877.

WET van den bden Mei 1878 (Sb. n0. 31), houdende wijziging van den staat, vastgesteld hij art, 2 der wet van 9 April 1877 (Sb. n0. 77), tot vaststelling van het regts-gebied en de zetels der arrondissements-regt-banken en kantongeregten binnen hei ressort van het geregtshqf te Amsterdam.

Artikel. 1.

In den staat, vastgesteld by art. 2 der wet van 9 April 1877 (Sb. no. 77), wordt de grensbepaling van het kantongeregt Amsterdam no. 1 gelezen als volgt:

-ocr page 103-

77

De grenalijn van het tot dit kanton behoorend gedeelte der gemeente Amsterdam is getrokken van af de Hooge Amstelbrug, lantfs den Binnen-Amstel en Kloveniersburgwal O Z. dwars over de Nieuwmarkt, ten oosten van en langs de St. Anthoniewaag en ten westen van en langs de Zeevischmarkt, langs de Geldersche kade O. Z., Kamperhoofd, Kraan sluis, langs den Oosterdoks-dijk W. Z. en het terrein waarop zich het hulpstation van den Oosterspoorweg bevindt (Oostelyk Stationseiland bij den Ooster-doksdyk) W. Z,, N.JZ, en O. Z.; ^oorts langs den oever van het Openhavenfront en het IJ (de ligplaatsen en de Handelskade in het kanton begrepen) in oostelijke rigtingtotaan den afsluitdyk, en van daar langs dien dyk W. Z. tot aan de grens der gemeente, aldaar dien dyk over in oostelijke rigting en verder de grens der gemeente volgende tot aan de Weesperzijde, en langs de Weesperzijde tot aan het uitgangspunt de Hooge Amstelbrug.

Watergraafsmeer.

Diemen.

In denzelfden staat wordt de grensbepaling van het kanton-geregt Amsterdam no. 8 gelezen als volgt:

De grenslijn van het tot dit kanton behoorende gedeelte dei gemeente Amsterdam is getrokken van af het Kamperhoofd langs de Geldersche kade W. Z., ten westen van en langs de Zeevischmarkt en ten oosten van en langs de St. Anthoniewaag, dwars over de Nieuwmarkt, Kloveniersburgwal W. Z. tot aan de Oude Hoogstraat, Oude Hoogstraat en Oude Doelenstraat N Z , Oude zydsvoorburgwal W. Z. tot aan den Grimburgwal, Grimburgwal N. Z., ten noorden van en langs de Kraaminrigting, dwars over het Rokin, Spui N. Z., Singel O. Z. tot aan de Korte Heisteeg, Heisteeg, Huidenstraat, Runstraat en Looijersgracht N. Z , dwars over de Lijnbaansgracht, Schans en Singelgracht, Singelgracht W. Z. tot aan de zuidzijde van het Rij- en wandelpark, Z. Z. van het Rij- en wandelpark tot aan de grens der gemeente, langs de grens der gemeente tot aan de Kuipersloot, de Kuiper-sloot Z. Z., Raambarrière, Bloemgracht Z. Z , Prinsengracht O. Z. tot aan de Leliegracht, Leliegracht, Oude Leliestraat,'1'orensteeg en Molsteeg Z. Z., over de donkere Sluis, Mozes en Aüronstraat Z. Z., het Damplein, ten westen van en langs de Beurs naar het Damrak O. Z,, voorts den oever volgende langs de Texelsche kade (de steigers niet in het kanton begrepen), de Haring-pakkern, den Korten Singel, het aangeplempte terrein by den Westerdoksdijk (Westelyk stationseiland) 0, Z., N. Z. en W. Z., den Westerdoksdijk de steigers niet in het kanton begrepen), de buitenzijde der Houthaven, en voorts langs den zuidelyken oever van het Noordzeekanaal tot aan de grens der gemeente , aldaar over het Kanaal die grens volgende tot aan den afsluitdyk te Schellingwoude, dien dijk volgende langs den westelyken oever en voorts langs den oever van het IJ en het Openhavenfront (de Handelskade en de ligplaatsen niet in het kanton begrepen), langs de O. Z., N. Z. en W. Z. van het terrein waarop zich het hulpstation van den Oosterspoorwee bevindt (Oostelijk Stationseiland by den Ooaterdoksdijk) den Oosterdokadyk en Kraansluis

-ocr page 104-

78

W. Z., voorts in Noordelijke rigting langs den oever van de Krommewaal tot aan het uitgangspunt het Kamperhoofd.

Buiksloot.

Nieuwendam.

Eansdorp.

In denzelfden staat wordt de grensbepaling van het kanton-geregt Amsterdam no. 4 gelezen als volgt:

De grenslijn van het tot dit kanton behoorend gedeelte der gemeente Amsterdam is getrokken van den hoek van den Nieuwe-zijdsvoorburpwal en Molsteeg N. Z., door de Molsteeg N. Z., Torensteeg N. Z., over de Torensluis, Oude Leliestraat en Leliegracht N Z., Prinsengracht W. Z. tot aan de Bloemgracht, Bloemgracht N. Z., Raambarrière, Kuipersloot N. Z., de grens der gemeente tot aan den zuidelijken oever van het Noordzue-kanaal, aldaar in oostelijke rigting dien oever volgende langs de buitenzijde der Houthaven, den Westerdoksdijk en het aangeplempte terrein by dien dijk of Westelijk Stationseiland W. Z., N. Z. en O. Z. (de steigers in het kanton begrepen), den Korten Singel, Haringpakkerij, Texelsche kade (de steigers in het kanton begrepen), Damrak W. Z , ten noorden van en langs den Dam, Mozes- en Aiironstraat N. Z., over de Donkere Sluis tot aan het uitgangspunt Nieuwezij dsvoorburgwal.

Sloten.

2. Deze wet treedt in werking op den dag harer afkondiging.

WET nan den Sden April 1877 (Sb. n0. 78); tot vattstel ling van het regtsgebied en de zetels der arrondUsements-regt banken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te Leeuwarden.

aktikki, 1.

Het regtsgebied van de tot het geregtshof te Leeuwarden behoorende arrondissements-regtbanken strekt zich uit over de kantons, aangewezen by den volgenden staat, die tevens de zetels van die arrondissements-regtbanken en van de daartoe behoorende kantongeregten bepaalt:

-ocr page 105-

79

Arrondissementen.

Zetel van elke arrondissements-regtbank.

Kantons.

Zetel van elk kantongeregt.

Ie arrondissement

Leeuwarden.

Ie kanton. Se „ 3e „ 4e „ 5e „ 6e „ 7e „

Leeuwarden.

Berlikum.

Dokkum.

Bergum.

Harlingen.

Sneek.

Bolsward.

2e arrondissement.

Heerenveen.

le kanton.

2e „ Se „ 4e „

Heerenveen. Beetsterzwaag. Lemmer.

Steen wijk.

3e arrondissement.

Groningen.

le kanton. 2e „ Se „ 4e ,/

Groningen. Zuidhor n. Appingedam. Onderdendam.

4e arrondissement.

Winschoten.

le kanton. 2e „

Winschoten. Zuidbroek.

5e arrondissement.

Assen.

le kanton. 2e i, 3e i, 4e „

Assen. Hoogeveen. Meppel. Emruen.

2 Fet regtsgebied van elk kantongeregt strekt zich uit over de gemeenten, bij den volgenden staat aangewezen:

KANTONGEREGTEN.

Leeuwarden. Leeuwarderadeel. Idaarderadeel. Baarderadeel.

Menaldumadeel. 't Bildt.

Eer werdera deel.

Dokkum,

Westdongeradeel.

Oostdongeradeel.

GEMEENTEN.

Leeuwarden.

Berlikum. Dokkum.

-ocr page 106-

KANTON GEKKGTKN.

GEMEENTEN.

Dokkum.

(Vervolg.)

Bergum. Harlingen.

Sneek.

Bol s ward.

Heerenveen.

Beetsterzwaag. Lemmer.

Steenwijk.

Kollumerland en Nieuwkruisland. Duutumadeel.

Amelaud.

Schiermonnikoog.

Tietjerksteradeel.

Acht karspelen.

Harlingen.

Franeker.

Frauekeradeel.

Barradeel Terschelling.

Sneek.

] Jlst

Wymbritseradeel.

Rauwerderhem.

Bolsward.

Hennaarderadeel.

Wonseradeel.

Workum.

Hindeloopen.

Stavoren.

Hemelumer Üldephaert en

(Noordwolde.

Schoterland.

Aengwirden.

Haskerland.

Utingeradeel.

Weststellingwerf.

Smallingerland.

Opsterland.

Ooststellingwerf.

Lemsterland.

Doniawerstal.

Sloten.

Gaasterland,

Steenwyk.

Giethoorn.

Wanneperveen.

Blankenham.

Kninre.


-ocr page 107-

80a

KANTONGEREGTEN.

GEMEENTEN.

Steen wijk.

Oldemarkt.

(V ervolg.)

Steenwijkerwold.

Groningen.

Groningen.

Haren,

j Noorddyk.

Zuidhorn.

: Zuidhorn.

: Aduard.

Ezinge.

Oldehove.

Grijpskerk.

OJdekerk.

Grootegast.

Marum.

Leek.

Hoogkerk.

Appingedam.

Appingedam.

Delfzijl.

Bierum.

't Zandt.

Loppersum.

Stedum.

Ten Boer.

Slochteren.

Onderdendam,

Bedum.

Middelstum

Kantens.

Uithuistermeeden.

;•

Uithuizen.

Usquert.

Warffum.

Baflo.

Eenrura.

Kloosterburen.

Ulrum.

Leens

Winsum,

Adorp.

Winschoten.

Winschoten.

Oude Pekela.

Nieuwe Pekela.

Onstwedde.

Wedde.

Vlagt wedde.

* 5a

-ocr page 108-

80b

GEMEENTEN.

KA.NTONGEKEGTEN.

Bellingwolde Nieuwescbans. Finsterwolde. Beerta.

Zuidbroek.

Meeden.

Scbeemda.

Midwolda.

Nieuwolda.

Termnnten.

Noordbroek.

Sapperaeer.

Hoogezand.

Muntendam.

Veendam.

Wildervank.

Winficboten. (Vervolg.)

Zuidbroek.

Assen.

Rolde.

Borger.

Gasselte.

Gieten.

Anlo.

Zuidlaren.

Vries.

Eelde.

Peize.

Roden.

Norg.

Smilde.

Hoogeveen.

Oosterbesselen.

Zweeloo.

Westerbork.

Beilen.

Ruinen.

Zuidwolde.

Meppel. de Wijk.

Ruinerwold.

Tsijeveen.

Havelte.

Vledder.

Diever.

Dwingelo.

Assen.

Hoogeveen.

Meppel.

1

-ocr page 109-

personeel ontbonden eegtb. en kantongek. 80c

kantongeregten.

gemeenten.

Emmen.

Emmen.

Dalen.

Coevorden.

Sleen.

Odoorn.

S. De arrondissements regtbanken te Sneek cn Appingedam en de kantongeregten te Hol werd, llauwerd, Hindeloopen, Oldeberkoop en Hoogezand zijn ontbonden.

4. De wetten van 22 December 1828 (Sb. nos. 79, 81 en 82), met alle daarin gebragte wijzigingen, zijn ingetrokken.

5. Deze wet treedt in werking den 15den Mei 1877.

WET van den *èden April 1877 (Sb. n0. 80), houdende bepalingen omtrent het personeel der ontbonden arrondissements-regtbanken en kantongeregten, de daarbij aangestelde pro-kureurs en deurwaarders gt; de overbrenging der daarbij aanhangige zaken, alsmede omtrent den ambtskring van notarissen,

Abtikel 1.

De thans bestaande regtbanken zijn ontbonden.

2. De leden der ontbonden arrondissements-regtbanken, de ambtenaren van het openbaar ministerie en de grittiers en substituut-griffiers bij die regtbanken houden hunne volle wedde als wachtgeld, en wel:

lo. zij, die bij het in werking treden dezer wet den ouderdom van vijf en zestig jaren hebben bereikt, levenslang;

2o. de anderen totdat zy, hetzij op nieuw in eene regter-lijke betrekking of, krachtens Koninklijke benoeming, in eene met het lidmaatschap der re«jterlijke ma?t onvereenigbare, van .Rijkswege bezoldigde betrekking zyn geplaatst, hetzij eene reg-terlijke betrekking weigeren te aanvaarüen, die hun, krachtens art 5 ook buiten hun verzoek, kan worden opgedragen.

Als diensttijd der hier bedoelde ambtenaren wordt ook 'oe-schouwd de tijd, verloopen tusschen de inwerkingtreding dezer wet en hunne herplaatsing of hunne weigering om eene hun overeenkomstig art. 5 opgedragen regterlyke betrekking te aanvaarden.

3. De griffiers bij de ontbonden regtbanken worden geacht eene wedde te hebben genoten, gelijkstaande met de som hun-»

-ocr page 110-

80d PKRSOiNEEL ontbonden eegtb. en kantonger.

ner bezoldiging, vermeerderd met hetgeen hunne emolumenten

gemiddeld in de drie laatste jaren, voorafgaande aan dat waarin ^are

deze wet in werking treedt, boven de onkosten der griffie hebben ^011^

yy \J\J gt;u •• v« iviuf, ---* -----------

bedragen. _ *

4. De regterlijke ambtenaar in art. 2 bedoeld, die eene daar 1U-vermelde openbare betrekking aanneemt, waaraan eene min-

/Wp wprlrlA vftrhfmflp.n is tlaTi bii tot dusverre trenoot. ontvangt 00k I

het verschil als toelage. .

5. De volgende betrekkingen bij de regterlijke collegien kunnen ^11 tle aan de leden van, de ambtenaren van het openbaar ministerie o®11' en de griffiers of substituut griffiers bij de ontbonden regtban- ^gt®: ken, ook buiten hun verzoek, worden opgedragen:

aan de presidenten de betrekking van president, vice-presi- reed8 dent of raadsheer; .

aan de reuters die van president, vice-president, raadsheer of öetrel regter;

aan de officiers die van procureur-generaal, advokaat-gene- tr®^ raai, officier, president, vice president of raadsheer; By

aan de substituut officiers, behalve de reeds vermelde, ook 11 die van substituut-officier; . re

aan de griffiers die van president, vice-president, raadsheer, ^11 regter of griffier; J™', e

aan de substituut-griffiers, behalve de in de laatste plaats ver- f®*®1 I melde, ook die van substituut-griffier.

Bij weigering om deze betrekkingen te aanvaarden, vervalt * * i het in art. 2 bedoelde wachtgeld geheel, indien het regterlijk J10- 68 collegie, waarbij de betrekking wordt opgedragen, gevestigd is t0®Pa8 in dezelfde gemeente waar de ontbonden regtbank haren zetel 12-had, en wordt het met de helft verminderd, indien dat regter-lyk collegie gevestigd is in eene andere gemeente. rioor ^

6. De thans bestaande kantongeregten zijn ontbonden. J®*18 J

7. De kantonregters van en de griffiers bij de ontbonden kantongeregten houden hunne volle wedde als wachtgeld, en wel: ^uvio;

lö. zij, die bij het in werking treden dezer wet den ouder- •rdenii dom van vijf en zestig jaren hebben bereikt, levenslang; b

2o. de anderen totdat zij, hetzij op nieuw in eene regterlijke betrekking of, krachtens Koninklijke benoeming, in eene met J?.6, het lidmaatschap der regterlijke magt onvereenigbare, van*y f.UE Rijkswege bezoldigde betrekking zijn geplaatst, hetzij eenereg-i. 8 terlijke betrekking weigeren te aanvaarden, die hun, krachtene art. 10 ook buiten hun verzoek, kan worden opgedragen. Upen

A.ls diensttijd der hier bedoelde ambtenaren wordt ook be-schouwd de tijd, verloopen tusschen de inwerkingtreding dezer wet en hunne herplaatsing of hunne weigering om eene hiin|®r®St® overeenkomstig art. 10 opgedragen regterlijke betrekking te®® r®amp;J aanvaarden. ^ r®

8 De kantonregters van en de griffiers by de ontbonden kantongeregten worden geacht eene wedde te hebben genoten, 21 gelijkstaande met de som hunner bezoldiging, vermeerderd met*1®18 ® het gemiddeld bedrag hunner emolumenten in de drie laatste^0- 4; jaren, voorafgaande aan dat waarin deze wet in werking treedt,*®®» Z1J 'voor zooveel de griffiers betreft, na aftrek van de onkosten der. .V®* griffie. ««uenii

-

-ocr page 111-

PEKSONEEL ONTBONDEN EEGTB. EN KAKTONGER. 80e

ben kantonregter ot griffier, die eene in art. 7 bedoelde open-

rjn bare betrekking aanneemt, waaraan eene mindere wedde ver-)en bonden is dan liij tot dusverre genoot, ontvangt het verschil als toelage.

10. De volgende regterlijke betrekkingen kunnen aandekan-jn. tonregters van en de griffiers bij de ontbonden kantongeregten,

ook buiten hun verzoek, worden opgedragen:

aan de kantonregters, die den graad van meester of licentiaat [ieil in de regten op eene van 's Rijks hoogescholen verkregen heb-Brje ben, de betrekking van president, vice president, raadsheer, ian. regter of kantonregter;

aan de griffiers, die bedoelden graad bezitten, behalve de esi- ree^8 vermelde betrekkingen ook die van griffiers;

aan de kantonregters, die bedoelden graad niet bezitten, de irof betrekking van kantonregter;

aan de griffiers, die bedoelden graad niet bezitten, de be-Blie. trekking van griffier bij een kantongeregt.

B\j weigering om deze betrekkingen te aanvaarden, vervalt qqJj het in art. 7 bedoelde wachtgeld geheel, indien de zetel van de regterlyke betrekking, die wordt opgedragen, gevestigd is ieer in dezelfde gemeente waar het ontbonden kantongeregt zijn zetel ' had, en wordt het met de helft verminderd, indien deze regts-ver. zetel gevestigd is in eene andere gemeente

11. De bepalingen van art. 2 der wet van 31 December 1856 fvalt 110 en van ark 5 ^er wet van ^ April 1874 (Sb. rlijk ^10- blyven op de griffiers bij de ontbonden regtbanken van d is toepassing.

zetel -^011 griffiers by de ontbonden kantongeregten kunnen, jter- zoo^anK zy niet eene andere openbare betrekking aannemen, door Ons, onder vast te stellen voorwaarden, tot wederopzeg-gens toe, de bevoegdheden, hun thans toekomende krachtens □den *I,t- Wetboek van Koophandel en krachtens de wet van 22 wej. fluviose Vilde jaar en de daarmede in verband staande ver-ider- •leningen, worden toegekend.

18. De procureurs bij de ontbonden regtbanken worden ge-rliike |c^ te zij11 aangesteld bij de regtbank of de regtbanken, waar-jjjgl; toe het gebied behoort van de ontbonden regtbank bij welke van hunne bediening uitoefenden.

jreg- Zy stellen bij elk der regtbanken, waarbij zij geacht worden Itene zyn ingesteld, eene ter griffie aan te wijzen woonplaats.

Openvallende plaatsen van buiten den zetel der regtbank t be-1'onen(^e procureurs worden niet vervuld.

dezer i ^ deurwaarders bij de ontbonden regtbanken of kanton-htni^6^1611 worden geacht te zyn aangesteld bij de regtbank of Q_ regtbanken, bij het kantongeregt of de kantongeregten waar-het gebied behoort van de ontbonden regtbank of het ont-mQ,en • ^^.kantongeregt waarbij zij hunne bediening uitoefenden, loten ZU11 verpligt hunne woonplaats naar een der nieuwe 1 -/netSf^6'8 over te brengen.

matste 13®' ?e no^ariB8engt; aangesteld vóór het in werking treden dezer reedt,zyn' onverminderd hunne bevoegdheid in den geheelen n der{®1*lreH van nieuwe arrondissement, tevens bevoegd hunne bediening uit te oefenen in den geheelen omtrek van het voor-

-ocr page 112-

80f PEKSONEEL ONTBONDEN EEGTB. EN KANTONGEK.

malig arrondissement waarin hunne standplaats gevestigd is.

16. De zaken, op het tijdstip der invoering dezer wet aanhangig bij de arrondissements regtbanken in plaatsen, alwaar ook volgens de nieuwe indeeling arrondissements-regtbanken worden gevestigd, zijn van regtswege en zonder dat daartoe eenige formaliteit wordt vereischt, overgebragt bij de aldaar te vestigen arrondissements-regtbanken, en alle beschikkingen betretfende in die zaken te verrigten werkzaamheden blyven van kracht.

Deze bepalingen zijn mede toepasselijk op de zaken, welke aanhangig zijn bij de kantongeregten, gevestigd in plaatsen, alwaar volgens de nieuwe indeeling kantongeregten gevestigd bly ven.

17. De op het tydstip der invoering van deze wet by de overige ontbonden regtbanken en kantongeregten aanhangige zaken worden overgebragt bij de regtbank of het kantongeregt, waartoe de gemeente behoort, waar de ontbonden regtbank of het ontbonden kantongeregt was gevestigd.

Die overbrenging geschiedt, wat de burgerlijke regtsgedingen bij de regtbanken betreft, door de meest gereede partij by eenvoudige acte van procureur tot procureur, en wat de burgerlijke regtsgedingen bij de kantongeregten betreft, door de meest gereede partij hij exploit aan de wederpartij of aan hare gekozene woonplaats beteekend, houdende oproeping tegen een bepaalden regtdag, om op de laatste dingtalen voort te procederen. Tusscben de oproeping en den daarbij bepaalden regtdag moet, onverschillig waar de opgeroepenen wonen, een termijn van acht vrije dagen worden gelaten.

18. De oproepingen of dagvaardingen, om voor de ontbonden regtbanken of kantongeregten te verschijnen, gelden van regtswege als oproeping of dagvaarding om te verschynun voor de regtbanken of kantongeregten, naar welke de aanhangige zaken volgens de twee vorige artikelen worden overgebragt.

Houdt deze regtbank of dit kantongeregt op den bepaalden tyd geene zitting, bestemd voor de behandeling der soort van zaken, tot welke die, waartoe de oproeping of dagvaarding betrekking heeft, behoort, dan worden de oproeping of dagvaarding van regtswege geacht te zijn gedaan tegen de eerstvolgende voor de behandeling dier zaken bestemde zitting.

De comparatien, voor de presidenten der ontbonden regtbanken bepaald, worden op den bepaalden tijd gehouden voor de presidenten der regbanken, naar welke de by de ontbonden regtbank aanhangige zaken worden overgebragt.

19 In de gevallen, waarin de wet de kennisneming van geschillen opdraagt aan den regter die een vonnis gewezen heeft, treden in de plaats der ontbonden regtbanken of kantongeregten die, naar welke de daarbij aanhangige zaken volgens deze wet worden overgebragt.

20. Het hooger beroep van vonnissen van ontbonden kantongeregten wordt gebragt voor het collegie, hetwelk bevoegd is in hooger beroep te oordeelen over de vonnissen, welke wor- | den gewezen door het kantongeregt, waarnaar de zaak, indien zij nog bij den eersten regter aanhangig geweest ware, volgens j deze wet zoude zijn overgebragt.

I

-ocr page 113-

ONTB. kegtl. en kantongek. - advok.-pkocue. 80g

21. By algemeenen maatregel van inwendig bestuur wordt bepaald, naar welke regtbank en naar welk kantongeregt de archieven der ontbonden regtbanken en kantongeregt en, alsmede de gelden, geldswaardige papieren en andere zaken of stukken, ter griffie van laatstgemelde regtbanken en kanton-geregten berustende, worden overgebragt.

22. By de eerste benoeming van regterlyke ambtenaren, ver-eischt tot de invoering van deze wet en van de wetten van dezelfde dagteekening, betreffende de iorigting en het regtsge-bied der arrondissements-regtbanken en kantongeregten, blyft art. 52 der wet op de regterlyke organisatie en het beleid der justitie buiten toepassing.

Totdat de wet van 28 April 1876 (Sb. no. 102), tot regeling van het hooger onderwys, in werking treedt, wordt bij benoemingen tot betrekkingen, waartoe ingevolge de artt. 35 en 48 der wet op de regterlyke organisatie en het beleid der justitie vereischt is het bezit van den graad van doctor in de regts-wetenschap, gevorderd het bezit van den graad van meester of licentiaat in de regten op eene der Rijks hoogescholen verkregen.

23. Deze wet treedt in werking op den 15den Mei 1877.

BESLUIT van den Wsien April 1877 (Sb. n0 92), tot vaststelling van enkele bepalingen ten aanzien van de bij de on'bonden arron-dissements-regtbanken ingeschreven advokaten en aangestelde procureurs, benevens ten aanzien van de bij die regtbanken en hij de ontbonden kantongeregten aangestelde deurwaarders.

Artikel 1.

De advokaten bij de ontbonden arrondissements-regtbanken te Breda, Maastricht, Roermond, Zutphen, Tiel, Zwolle, Almelo, Rotterdam, Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Alkmaar, Haarlem, Utrecht, Heerenveen, Groningen, Winschoten en Assen worden bij het in werking tretlen der wetten vrtn9Aprin877 (Sb. no. 72—80) op den vroeger door hen afgelegden eed, in dezelfde orde, waarin zij bij die regtbanken waren ingeschreven, gesteld op het tableau respectievelijk by de nieuwe arrondissements-regtbanken, gevestigd in de bovengenoemde gemeenten.

De advokaten by de ontbonden arrondissements-regtbanken te Eindhoven, Nijmegen, Deventer, Leiden, Gorinchem, Brielle, Goes, Hoorn, Amersfoort, Sneek en Appingedam worden, bij het in werking treden der genoemde wetten, op den vroeger door hen afgelegden eed, naar de orde waarin zij bij die regt-

-ocr page 114-

801l ABCHIEVEN ONTBONDEN REGTB. EN KANTONGER.

banken waren ingeschreven, ingevoegd, die te Leiden op het tableau by den Hoogen Raad, die te Eindhoven, Nijmegen en Sneek respectievelijk op het tableau bij het geregtshof te 'a Hertogenbosch, te Arnhem en te Leeuwarden, en de overigen respectievelyk op het tableau by die nieuwe arrondissements-reglbank waartoe de gemeente behoort, waar de ontbonden regtbank was gevestigd.

2. De procureurs en deurwaarders, die volgens de artikelen 18 en 14 der wet van 9 April 1877 (Sb. no. 80) worden geacht te zijn aangesteld bij de regtbank of de regtbanken, by het kantongeregt of de kantongeregten waartoe het gebied behoort van de ontbonden regtbank of het ontbonden kantongeregt, waarby zij hunne bediening uitoefenden, blyven hunne bedieningen uitoefenen op den vroeger door hen afgelegden eed.

8. Dit besluit treedt in werking den 15den Mei 1877.

BESLUIT van den lasten April 1877 (Sb. n0. 93), nopens de archieven van de ontbonden arrondissements regtbanken en kantongeregten, alsmede nopens de stukken, bewaard in de algemeene bewaarplaatsen der minuten en registers van notarissen.

Artikel 1.

De archieven der ontbonden arrondissements-regtbanken en kantongeregten, alsmede de gelden, geldswaardige papieren en andere zaken of stukken, ter griffie van de voormelde regtbanken en kantongeregten bewaard, worden, behoudens de bepaling van het volgend artikel, bij of zoo spoedig mogelijk na het in werking treden der wetten van 9 April 1877 (Sb. no. 72— 80), gesteld onder bewaring van de griffiers bij de nieuwe arrondissements-regtbanken en kan'ongeregten en overgebragt respec-tievelyk naar die nieuwe regtbanken en kantongeregten waartoe de gemeenten behooren, waar elk der ontbonden regtbanken en kantongeregten was gevestigd.

2. De ter griffie van de ontbonden regtbanken berustende dubbelen der registers van den burgerlyken stand en de daarbij behoorende alphabetische tafels worden op het in art. 1 be-aalde tijdstip geschift en overgebragt naar die nieuwe regt-anken waartoe de gemeenten behooren, tot welke elk dezer dubbelen en tafels betrekking heeft.

8. De stukken, bewaard in de algemeene bewaarplaatsen der minuten en registers van notarissen in de gebouwen waar de entbonden regtbanken zitting hielden, worden op het in art, 1 bepaalde tydstip gesteld onder bewaring van de tydelyke jongst benoemde notarissen binnen de hoofdplaatsen der nieuwe arrondissementen waartoe de gemeenten behooren, waar elk der ontbonden regtbanken was gevestigd, met overbrenging van

-ocr page 115-

eeds fokmulier 80i

die stukken naar de algemeene bewaarplaatsen, gevestigd in elk der nieuwe arrondissementen.

4. Dit besluit treedt in werking den loden Mei 1877.

BESLUIT van den Üsten Junij 1877 (Sb. n0. 144), houdende vaststelling van het formulier van den eed, voorgeschreven bij art. 83 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, gewijzigd bij art, 3 der wet van 9 April 1877 (Sb. n0. 73.)

Eenig abtikel.

Het formulier van den eed, voorgeschreven in art. 38 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, gelyk dat artikel is gewijzigd bij art. 8 der wet van 9 April jl. fSb. no. 78), wordt bepaald als volgt:

„Ik zweer (beloof; trouw aan den Koning, gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat, en dat ik mijne betrekking met eerlykheid, naauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen zal waarnemen.

„Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk, noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner aanstelling aan iemand, wie hij ook zy, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven.

«De zweer (beloof), dat ik nimmer eenige giften of geschenken, hoegenaamd, zal aannemen of ontvangen van eenig persoon, welken ik weet of vermoed in eenige regtszaak te zijn of te zullen worden betrokken, in welke myne nmbtsverrigtingen zouden kunnen te pas komen.

„Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig! (Dat beloof en verklaar ik!)quot; _

WET van den 'éden April 1877 (Sb. n0. 79j, tot vaststelling van de klussen en zamenstel-ling der arrondissements-regtbanken, van de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij die regtbanken, alsmede van de klassen der kantongeregten en van de jaarwedden der kantomegters en der ambtenaren bij de kantongeregten.

Artikel 1.

De klassen en de zamenstelling dei- arrondissements-regtban-ken, benevens de jaarwedden der leden van en ambtenaren by die regtbanken, worden vastgesteld bij den volgenden staat:

-ocr page 116-

80k

ZAMENSTELLING ABE.-KEtiTBANKEN EN

KLASSE

AKKONDISSEM.-BEGTBANK.

PEBSONEEL.

JAAB-WEDDE.

le klasse.

Amsterdam

1 president

2 vice-presidenten, ieder 12 regters, ieder

1 officier

4 subst.-officiers, ieder 1 griffier

4 aubst.-griffiers, ieder

f4000 3500 3000 4000 3000 2000 1500

Rotterdam

1 president

2 vice-presidenten, ieder 9 regters, ieder

1 officier

3 subst.-officiers, ieder 1 griffier

3 subst.-griffiers, ieder

4000 3500 3000 4000 3000 2000 1500

's Hertogenbosch Maastricht Arnhem Zwolle

's Gravenhage

Middelburg

Haarlem

Utrecht

Leeuwarden

Groningen .

Assen.

1 president 1 vice-president 4 a 5 regters, ieder 1 officier

1 a 2 subst.-officiers, ieder 1 griffier

1 a 2 subst.-griffiers, ieder

4000 3500 3000 4000 3000 2000 1500

2e klasse.

Breda

Roermond

Zutphen

Tiel

Almelo

Dordrecht

Zierikzee

Alkmaar

Heerenveen

Winschoten.

1 president 3 a 4 regters, ieder 1 officier

1 substituut-officier 1 griffier

1 substituut-griffier

3500 2500 3500 2500 1600 1200

Bij elke regtbank

hoogstens vijf regters-plaatsvervangers

geene.

2. De klassen der kantongeregten, benevens de jaarwedden i der kantonregters en der ambtenaren bij de kantongeregten, worden vastgesteld by den volgenden staat:

-ocr page 117-

KANTONGERKQTEN EN

JAARWEDDEN.

801

KLASSE.

KANTONGEKEGT.

PEESONEEL.

JAARWEDDE.

Ie klasse.

's Hertogenbosch Maastricht Arnhem Zwolle

's Gravenhage Leiden

Rotterd. (de 2 kant.)

Middelburg

Amsterd. (de 4 kant.)

Haarlem

Utrecht

Leeuwarden

Groningen

Assen.

kantonregter griffier

f3000 900

2e klasse.

Eindhoven Breda

Bergen op Zoom

Tilbnrg

Roermond

Nijmegen

Zntphen

Deventer

Tiel

Almelo

Delft

Schiedam

Gouda

Brielle

Dordrecht

Gorinchem

Goes

Zierikzee

Alkmaar

Hoorn

Amersfoort

Harlingen

Sneek

Heerenveen Appingedam Winschoten.

kantonregter griffier

2500 800

3e klasse.

Oss

Heusden

Waalwyk

Veghel

Boxmeer

Oirschot

Oosterhout

Zevenbergen

Heerlen

kantonregter griffier

2200 800

-ocr page 118-

80in ZAMENST. REGTB. EN KANTONGEK. EN JAAKW.

KANTONGKREGT.

Sittard

Gulpen

Venlo

Weert

Helmond

Wapeningen

Eist

Doesborgh

Terborg

Groenlo

Apeldoorn

Geldermalsen

Zaltbommel

Druten

Vianen

Kampen

Harderwijk

Ommen

Enschedé

Goor

Alphen

Schoonhoven

Sommelsdijk

Oud-Beijerland

Ridderkerk

Sliedrecht

Oostburg

Ter Neuzen

Hulst

Tholen

Hilversum

Schapen

Helder

Medemblik

Zaandam

Purmerend

Haarlemmermeer

Breukelen-Nijenrode

Wijk bij Duurstede

Woerden

Berlikum

Dokkum

Bergum

Bolsward

Beetsterzwaag

Lemmer

Steen wyk

Zuidhorn

Onderdendam

Zuidbroek

PERSONEEL.

8e klasse (Vervolg)

-ocr page 119-

ZAMENST. EN JAABW GEKEGTSH. EN HOOGEN RAAD. 80n

KLASSE.

PERSONEEL.

JAAR

WEDDE.

3e klasse.

Hoogeveen

(Vervolg.)

Meppel Emmen

Bij elk kantongeregt

ambtenaren van het openb. ministerie, ieder hoogstens 4kan-tonregt -plaatsvervangers

f1200 geene.

STAAT, behoorende tot art. 61 der Wet op de Reg-terlijke Organisatie en het beleid der Justitie, en aanwijzende de Jaarwedden der leden van en ambtenaren bij de Geregtshoven.

GEREGTSHOVEN.

JAARWEDDE,

S R S O N E E L.

Amsterdam.

's Hertogenbosch Arnhem '3 Gravenhage Leeuwarden.

1 president 1 vice-president 9 a 10 raadsheeren, ieder

1 procureur generaal

2 advocaten-generaal, ieder

1 griffier

2 substituut-gviffiers, ieder 1 president

1 vice-president 7 a 9 raadsheeren, ieder 1 procureur-generaal 1 a 2 advocaten-generaal, ieder 1 griffier

1 a 2 substituut-griffiers, ieder

f5000 4500 4000 5000 4000 2500 2000

5000 4500 4000 5000 4000 2500 2000


STAAT, behoorende tot art. 110 L'er Wet op de Reg-terlijke Organisatie en het beleid der Justitie, en aanwijzende de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij den Hoogen Raad.

PERSONEEL.

JAARWEDDE.

1 president 1 vice-president 12 a 14 raadsheeren, ieder 1 procureur-generaal 3 advocaten-generaal, ieder 1 griffier

1 a 2 substituut-griffiers, ieder

f8000 6000 5000 8000 5000 3500 2500

-ocr page 120-

WET

1(

den

OVERGANG VAN DE VROEGERE |fr'

i

NIEUWE WETGEVING. | f»

EERSTE HOOFDSTUK.

Algemeene bepalingen.

Artikel 1.

De veranderingen, welke ten gevolge der nienwe wetboeken in de burgerlijke wetgeving zijn teweeg gebragt, hebben geen invloed op de regten, welke onder vroegere wetgevingen waren verkregen (A. 4; B. 2030.)

2. De geldiebeid der handelingen, wat haren vorm betreft, wordt beoordeeld naar de wetten, welke van kracht waren op het tydstip waarop die handelingen hebben plaats gebad. (O. 4, 48.) : ï

3. De regten uit overeenkomsten voortvloeijende, worden geregeld door de wetten, welke in werking waren toen die overeenkomsten zijn gesloten. (O. 38, 47, B. 2030.)

4. De regten uit uiterste wilsbeschikkingen voortvloeyende, welke vóór de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek zijn gemaakt, worden naar dat wetboek geregeld, indien na deszelfs in werking brenging de erflater is overleden. (B. 921 v.; O. 2.)

TWEEDE HOOFDSTUK. Van meerderjarigheid, emancipatie en geregte-

lijke adsistentie, vóór de invoering van het nieuwe Wetboek verkregen.

5. Alle personen, die vóór den dag der invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek hunne meerderjarigheid hebben verkregen, blijven meerderjarig en zullen tot alle handelingen hoegenaamd dezelfde bekwaamheid hebben, alsof zij den vollen ouderdom van drie en twintig jaren hadden bereikt. (B. 385; C. 388.) ;

6. Jonge dochters, welke bij de invoering der Nederlandsche wetgeving den ouderdom van vijftien jaren hebben bereikt, blijven ook na de invoering de bevoegdheid behouden om een huwelijk aan te gaan. (B. 86; C. 144)

7. Minderjarigen, die vóór den dag der invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek den ouderdom van zestien jaren heb -ben berejkt, blijven de bevoegdheid behouden, hun by artikel 904 van het Wetboek Napoleon gegeven. (B. 944.)

8. Minderjarigen, vóór de invoering ran het nieuw Burgerlijk Wetboek gehuwd, worden op den dag van de invoering meerderjarig. (B. 385; C 476.)

9. De regten van minderjarigen, die ingevolge de bepalingen van artikel 477 en volgende van het Wetboek Napoleon geëmancipeerd zyn, worden geregeld naar dat wetboek.

-ocr page 121-

VAN MEEHDERJARIGHEID, EMANCIPATIE ENZ. 80p

10. Meerdeijarigen, aan welke, ingevolge de bepalingen van den elfden titel van het eerste boek van het Wetboek Napoleon, een geregtelyke raadsman is toegevoegd, bly ven, ook ria de invoering der nieuwe wetgeving, dien raadsman op denzelfden voet behouden.

Het wordt echter aan den regter overgelaten om, daartoe gronden vindende, op daartoe gedane vordering, de geregtelijke adsistentie door het stellen onder cnratele te vervangen. De vordering daartoe moet gedaan worden met inachtneming der voorechriften, daartoe bij het nieuwe wetboek gegeven. (0.11; B. 487 v.; C. 499.)

11. Ten aanzien van personen. uit kracht van het besluit van den 12den February 1814 (Sb. no. 25) geconfineerd, doch welke niet onder voogdij zijn gesteld, of aan welke geen geregtelijke raadsman is toegevoegd, zal na de invoering der Nederlandsche Wetgeving nog éénmaal prolongatie van confinement mogen verleend worden, indien daartoe gronden zijn, zonder dat er vooraf in hunne curatele zal behoeven te worden voorzien; mits de vordering daartoe gedaan worde binnen zes maanden na die invoering. (B. 511; O. 10.)

DERDE HOOFDSTUK.

Van de adoptie en officieuse voogdij.

18. Allen, die op den dag der invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek en naar aanleiding van art. 353 van het Wetboek Napoleon, ten overstaan van den vrederegter eene akte van adoptie hebben verleden, kunnnen, gedurende den tijd van een jaar na die invoering, voortgaan met de akten, volgens het Wetboek Napoleon tot de adoptie vereischt; en zal alzoo, indien daartoe termen zijn, de adoptie plaats hebben.

13. Indien vóór de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek, en naar aanleiding van art. 361 en 363 van het Wetboek Napoleon, iemand op eene wettige wijze officieuse voogd is geworden, zullen al de benalingen, vervat bij het tweede hoofdstuk van den 88ten titef van hetzelve wetboek, toepasselijk zijn, zoo wel op den pupil als op den officieusen voogd.

VIERDE HOOFDSTUK.

Van de hypotheken en derzelver zuivering, en van de privilegiën.

14. De wettelijke hypotheken ten behoeve van getrouwde vrouwen, minderjarigen en andere onder voogdij gestelde personen, onafhankelijk van alle inschrijving onder de gt;ransche Wetgeving ontstaan, hetzij dezelve op de oude registers zyn ingeschreven of niet, zullen binnen twee jaren na de invoering der Nederlandsche Wetgeving op de nieuwe regisiers worden ingeschreven. (O. 15 v., 20 v., 36; B. 1231 v.)

15. Deze inschrijving zal niet mogen zijn algemeen op de goederen, binnen den kring van het kantoor van den hypotheekbewaarder gelegen, maar zij zal de byzondere aanduiding moeten bevatten van den aard en van de ligging der goederen, waarop de hypotheek is gevestigd.

Geene andere goederen dan die, welke by de inschryving bepaaldelijk zyn aangewezen, zullen door de hypotheek worden getroffen. (O. 16 v., 29, 33; B. 12S1 v.; C. 2121 v.)

-ocr page 122-

80q VAN DE HYPOTHEKEN, ENZ.

16. De borderellen znllen zyn ingerigt overeenkomstig het bepaalde bg art. 2153 van het Wetboek Napoleon, doch met inachtneming tevens van de voorschriften van artikel 1231, no. 4 van het nieuw Burgerlyk Wetboek ; zy houden tevens in; den naam, den voornaam en de qualiteit van den persoon door wien de inschrijving wordt gevraagd. (O 17, 29, 33.)

17. Het bepaalde bij artikel 1232 van het nieuw Burgerlyk Wetboek is op de inschrijving dezer hypotheken van toepassing. (C. 2150.)

18. Zij wordt genomen door de mans of door de voogden,

wier goederen met deze hypotheken zyn bezwaard.

De toeziende voogden zullen zorgen dat dezelve plaats hebbc, of des noods zelve inschrijving nemen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn. (B. 390 v., 428; C 2121, 2185 v.)

19. Zij kan insgelijks worden genomen door de bloedverwanten van de vrouw of van de minderjarigen of andere onder voogdij gestelden, en door de vrouw zelve, ook zonder dat deze . e P3 daartoe door haren man is gemagtigd, en ook door den min- r? derjarige zeiven. (B. 163 v.; C. 217.) Pin8

20. Indien binnen den tyd, bij art 14 bepaald, geene in- zu^ schrijving ten behoeve der minderjarigen of onder voogdy ge-stelden is genomen, zal zulks alsnog, met inachtneming der vlIJo bepalingen van art. 15, 16 en 17, gedurende zes maanden van . ambtswege kunnen geschieden door den officier bij de arron- ïn dissements-regtbank of door den kantonregter, zoo van de woon- Pa^ plaats van den voogd als van de ligging der goederen. (O. 21 v.) ..^1

21. Ten gevolge der inschrijving, op de bovengemelde wyze E1Jn gedaan binnen den termijn bij art, 14 en 20 bepaald, blijft op va^ de goederen, waarop dezelve is genomen, het regt van wet- . telijke hypotheken, benevens de rang, bij de Fransche Wet- ')in° geving toegekend, verzekerd. (O. 22; C. 2134 v.) goed

22. De hierboven vermelde wettelijke hypotheken, welke niet amp; binnen dien bepaalden tijd zijn ingeschreven, zullen van geene kracht zijn, dan te rekenen van den dag waarop die inschrijving . ^ later zal hebben plaats gehad. (O. 14, 20 v., 31; C. 2185 v.) J11 a|

23. De bepalingen van art 391 en 397 van het nieuw Bur- a™0 gerlijk Wetboek, zijn op de hierboven vermelde hypotheken ten Q(|? behoeve van minderjarigen en andere onder voogdij gestelde L,8* personen van toepassing. (O. 24.)

24. Zoo lang de inschrijving der hypotheken niet is geschied,

is de voogd insgelijks bevoegd om, overeenkomstig de voorschrif-

ten van artikel 390 van het nieuw Burgerlijk Wetboek, zekerheid ^er te stellen voor zijn beheer. Indien de voogd van die bevoegdheid !®n ; gebruik maakt, zullen de artikelen 393, 394- en 395 van het nieuw Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. (O. 14, 20 v ) '

25. Het regt van wettelijke hypotheek der getrouwde vrouwen 84 en der minderjarigen of andere onder voogdij gestelde personen, *^8quot; blijft, onafhankelijk van inschrijving, overeenkomstig de Fran-

sche Wetgeving stand houden, en wel dat der getrouwde vrou- ^ 5 wen tot na den afloop van den termijn by art. 14, en dat der minderjarigen of andere onder vpogdy gestelde personen tot na l»®1quot; den afloop van dien bij artikel 20 voorgeschreven. Krier

De-de in afloof C. 21 26. }oek ken welke len h 27. ; th hypoi tinge zul lei ran dag lt;

-ocr page 123-

VAN DE HYPOTHEKEN, ENZ. 80r

Deze bepaling is ook van toepassing op de goederen, die na de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek, doch vóór den afloop der hiervoren bepaalde termynen, zijn verkregen. (0.26; 1 2135.)

J)e bepalingen van art. 2193, 2194 en 2195 van het Wet-)oek Napoleon, waarbij de wijze van zuivering dezer hypotheken is geregeld, blijven toepasselijk op de vervreemdingen, welke van de zijde der mans of voogden tot dien tijd toe zul-en hebben plaats gehad. (O. 25.)

27. De vóór de invoering der Nederlandsche Wetgeving op le thans bestaande registers gedane inschrijvingen der wettelyke tiypotheken, aan den Staat, de gemeenten en openbare stichtingen toegekend, mitsgaders die der geregtelijke hypotheken, zullen, ten gevolge dier inschrijving op de bestaande registers, van kracht blijven gedurende twee jaren, te rekenen van den dag dier invoering. (O. 28 v, 83; C. 2121 v, 2123 )

mder ^8. leder belanghebbende zal, binnen voorschreven teimijn, i deze inschrijving op de nieuwe registers kunnen vorderen van de min. ia het vorig artikel vermelde hypotheken, welke vóórdeinvoe-jing der ISiederlandsche wetgeving op de bestaande registers e in- zullen zgn ingeschreven. (O 32, 86; B. 1231 v.) j ge- bepalingen van art. 15 zijn toepasselijk op deinschry-

t der ving der hypotheken in art. 27 vermeld

'van borderellen voor de inschryvingderwettelnkehypotheken,

rron- 27 bedoeld, moeten zijn ingerigt overeenkomstig de be

loon- palingen van artikel 16.

51 v.) voor inschrijving der geregtelijke hypotheken moeten

tvijze zijn ingerigt overeenkomstig de voorschriften van artikel 1281 ft op ^an het nieuw Burgerlijk Wetboek. iO. 86.)

wet. 30 Ten gevolge der inschrijving, op de bovengemelde wijze, Wet- binnen den termijn bij art 27 vermeld, gedaan, blijft op de goederen, waarop dezelve is genomen, het regt van wettelyke niet geregtelijke hypotheek, benevens de rang bij de Fransche ;eene Wetgeving toegekend, verzekerd (C. 218a v.)

jving Wanneer de nieuwe inschrijving eerst na den termijn,

r) in artikel 27 vermeld, gedaan wordt, heeft de hypotheek slechts Bur- kracht en rang, van den dag waarop die nieuwe inschrijving i ten ?al zUn geschied. (O. 22.)

telde 82- bepaalde bij artikel 1282 van het nieuw Burgerlijk

Wetboek is op de nieuwe inschrijving van toepassing. (O. 28.) hied, 23. De wettelyke hypotheken in art. 27 vermeld, waarvan het hrif- ■reKt reeds vroeger was geboren, doch welke vóór de invoering ■heid der Nederlandsche Wetgeving nog niet zijn ingeschreven, zul-len op de nieuwe registers, doch naar de voorschriften van het | Wetboek Napoleon worden ingeschreven, met inachtneming ech-(r ) ter van het vastgestelde bij ait. 15 en 16. (O. 36; C 2153.)

iwen 84. De privilegiën en geregtelijke hypotheken, waarvan het men reKt reeds vroeger was geboren, doch die vóór de invoering der 'ran- ^ederlandsche Wetgeving nog niet waren ingeschreven, mits-rou- paders de conventionnele hypotheken, reeds vroeger verleend t der waarvan de inschryving vóór die invoering nog niet was

gt;t na gedaan, zullen op de nieuwe registers naar de voorschriften uier wetgeving rioeten worden ingeschreven. (0.35; B. 1231 v.)

g het i met 1231, 18 lil: soon,

erlyk ssing.

gden,

ebbe, irgoe-mden

wan-

-ocr page 124-

80b van de hypotheken, enz,

85. Te inschrijvingen der hypotheken, welke volgens de Fransche wet voor inkorting vatbaar waren, kunnen, zoo daartoe gronden zyn, worden ingekort, overeenkomstig de bepalingen van art. 2161 en volgende van het Wetboek Napoleon. (C. 2143 v.)

86. De inschrijvingen der hypotheken, bij de tegenwoordige wet bedoeld, met uitzondering van die in art. 83 en 34 vermeld, zullen geschieden zonder betaling van andere regtendan het loon van den hypotheek-bewaarder.

De borderellen kunnen geschreven worden op ongezegeld papier. (O, 15, 28,87.)

37 De bewaarders van het kadaster zijn verpligt om de, voor de belanghebbenden tot de uitvoering dezer wet noodige inzage hunner registers en andere stukken, aan hen kosteloos te ver-leenen, en hun tevens die inlichtingen te geven, welke zij zullen behoeven. (O. 36.)

VIJFDE HOOFDSTUK.

Van de regten der echtelieden, vóór de invoering van het nieuwe Wetboek getrouwd.

88. De regten van echtelieden, vóór de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek getrouwd, worden, ten opzigte van hunne goederen, geregeld volgens de wetten, welke op het oogen-blik van het huwelijk in werking waren, of volgens hunne niet bij die wetten verboden huwelijksche voorwaarden, om het even op welk tijdstip het huwelijk is ontbonden. (0.1, 3; C. 1887 v.)

ZESDE HOOFDSTUK.

Van echtscheiding, scheiding tusschen tafel en bed en ontbinding des huwelijks.

89, Fchtgenooten, voor de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek gehuwd, kunnen na die invoering niet meer bij onderlinge toestemming hun huwelijk doen ontbinden.

Indien niettemin de echtgenooten, uit kracht van het vastgestelde bij artikel 281 van het Wetboek Napoleon, reeds voor den regter mogten zijn verschenen, kan die echtscheiding worden vervolgd en uitgesproken, overeenkomstig de voorschriften van dat wetboek, en met dezelfde gevolgen.

40. Daden, welke volgens het Wetboek Napoleon eene bepaalde oorzaak tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed opleveren, doch bij het nieuw Burgerlijk Wetboek niet als zoodanig zyn aangemerkt, zullen, ofschoon zij vóór de invoering der Ifederlandsche wetgeving mogten zijn gepleegd, echter na dat tijdstip geenen grond tot echtsc heiding of tot scheiding van tafel en bed kunnen opleveren; ten ware te dier zake reeds onder de Fransche wetgeving, of zes maanden na de invoering der Neder-landsche, een regtsgeding ware aangevangen, of zelfs nog maar een verzoekschrift te dien einde aan den president der regtbank van eersten aanleg ware ingediend. (C. 229 v, 806 v.)

41. Daden, welke bij het nieuw Burgerlyk Wetboek eene bepaalde oorzaak tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en

-ocr page 125-

VAN ECHTSCHEIDING, ENZ.

)ed opleveren, doch als zoodanig in de Fransclie wetgeving onbekend waren, zullen geene echtscheiding of scheiding van tafel en bed ten gevolge kunnen hebben, indien zij voor de invoering der Nederlandeche Wetgeving hebben plaats gehad. (B. 264 v.; 288 v.)

42. Niettemin kan de echtscheiding, wegens kwaadwillige verlating, welke onder de Fransche Wetgevingjis aangevangen, door den veriatenen echtgenoot worden gevorderd na verloop van vijf jaren na de invoering der Nederlandsche Wetgeving. (O. 44; B. 264 2o, 266.)

43. Indien onder de werking van het Wetboek Napoleon, of ook onder die van de Nederlandsche Wetgeving, doch ten gevolge van een reeds vóór hare invoering aangevangen regtsgeding, eene scheiding van tafel en bed is uitgesproken, zal aan den verweerder, ook onder de Nederlandsche Wetgeving, de bevoegdheid blijven toekomen, in artikel 310 van het Wetboek Napoleon gegeven.

44. De bepalingen van artikel 549,550 en 551 van het nieuw Burgerlijk Wetboek, betreffende de ontbinding des huwelijks ten gevolge van afwezigheid, zijn toepasselijk ook op het geval dat de aldaar bedoelde afwezigheid reeds geheel of ten deele onder de werking van vroegere wetgevingen mogt hebben plaats gehad. (O. 42.)

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Van den lijfsdwang.

45. In al de gevallen, waarin de lijfsdwang bij de nieuwe wetgeving niet is bijbehouden, zal dezelve na de invoering van 1 et nieuwe Wetboek van Burgerlijke Regtspleging niet kunnen worden ten uitvoer gelegd, dan wanneer de lijfsdwang vóór die invoering door den regter uitgesproken of wettelijk door partijen bedongen mogt zijn. (K. 585.)

46. Ten aanzien van beo ontslag uit de gijzeling zijn van toepassing de wetten, welke van kracht waren op het tijdstip, waarop de lijfsdwang is uitgesproken. (Pr. 798.)

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Van het bewijs.

47. De bewijsmiddelen zullen worden aangenomen of niet toegelaten, naarmate der bepalingen welke van kracht waren op het tijdstip dat de regten en verpligtingen zouden zijn ontstaan. (0.8.)

NEGENDE HO9FDSTUK.

Van mutuele en olographische testamenten, en van erfstellingen over de hand.

48. Testamenten eene vaste dagteekening hebbende en door twee of meerdere personen in dezelfde akte, wettiglijk gemaakt vóór de invoering der wetten, waarbij die vorm van uiterste wilsbeschikkingen ia verboden, en onderdeNederlandscheWetgeving met den dood bekrachtigd, blijven, ten aanzien van dien vorm, van kracht. (O. 2; C. 968.)

49. Allen die, overeenkomstig de voorschriften van het Wetboek Napoleon, olographische testamenten hebben gemaakt voor de invoering van het Burgerlijk Wetboek, en verlangen mogten

81

-ocr page 126-

82 VAN MUTUELE TESTAMENTEN , ENZ.

dat dezelve van kracht blijven, zullen verpli^t zijn dezelve binnen het jaar na die invoering naar aanleiding van de bepalingen van het nieuw Burgerlijk Wetboek, aan een' notaris in bewaring te geven; zullende bij gebreke van dien zoodanige testamenten alleen van kracht zijn, indien de erflater overleden is binnen het jaar na die invoering.

Olographische testamenten, welke onder het Wetboek Napoleon gemaakt, doch niet op de voorschreven wijze onder bewaring gesteld zijn, zullen nogthans daardoor niet krachteloos worden, wanneer de personen, door welke die testamenten zijn gemaakt,

bij de invoering der nieuwe wetgeving, of binnen het jaar na die invoering, door krankzinnigheid of andere overmagt, tot de vereischte bewaargeving buiten staat geraakt zijn.

Van deze bepalingen zijn uitgezonderd de beschikkingen, vermeld bij art. 982 van het nieuw Burgerlijk Wetboek. (B. 979 v. C. 970 v.)

50. De bepaling van art. 1 van het Decreet van den 24 January 1812, betrekkelijk de erfstellingen over de hand, zal van kracht blijven in dat gedeelte van het Koningrijk waar hetzelve is executoir verklaard.

TIENDE HOOFDSTUK.

Van de tenietdoening ter zake van benadeeling(

51. De regtsvordering tot tenietdoening, ter zake eener benadeeling in eenen verkoop welke vóór de invoering van de Nederlandsche wetgeving mogt hebben plaats gehad, zal worden beoordeeld overeenkomstig de wetsbepalingen, welke van kracht waren op het tijdstip waarop de koop gesloten is. (C. 1674v.)

ELFDE HOOFDSTUK.

Van de toepassing der straffen.

52. De hoven en regtbanken zullen de straffen toepassen welke bij de wet tegen het misdrijf zijn bedreigd geweest op het oogenblik waarop hetzelve is bedreven.

Indien echter de bij de nieuwe Strafwet bedreigde straf ligter mogt zijn, zal deze worden opgelegd.

. Indien bij de nieuwe Strafwet geene straf tegen het gepleegde misdrijf is bedreigd, zal wegens hetzelve ook geene straf kunnen worden uitgesproken.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Van de aanhangige twistgedingen. flva?

arti

53. Dj twistgedingen, welke op het oogenblik der invoering ^er van het Wetboek op de Burgerlijke Regtspleging aanhangig zijn, zullen worden voortgezet volgens de vormen bij dat wetboek i i voorgeschreven.

54. De burgerlijke twistgedingen, op het oogenblik der instelling van de hoven en regtbanken aanhangig bij de afgeschafte hoven, regtbanken en vredegeregten, zullen, door middel van eene enkele akte, aan den persoon of ter zijner woonstede be-teekend, worden overgebragt by de regters, welke, volgens de Wet op de Regterlyke organisatie en het beleid der Justitie,

51

de

ger(

lid

5

ban

-ocr page 127-

VAN DE AANHANGIGE TWISTGEDINGEN. 83

)evoegd zijn daarvan kennis te nemen, om op de laatste ding ;alen te worden voortgezet.

Niettemin zullen de zaken, welke bij de regtbanken van eersten aanleg of van koophandel aanhangig zijn, en volgens de langehaalde wet tot de bevoegdheid van den kantonregter zouden )ehooren, door de arrondissements-regtbanken worden beslist. R. O. 38 v., 54 v., 65 v., 92 y.)

55. De op dat zelfde tijdstip onbesliste criminele, correction-lele en policie-zaken zullen worden overgebragt bij den regter, welke daartoe bevoegd is naar aanleiding der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie. (R. O. 44, 56, 65 3o, 67.)

De bepaling van het laatste lid van bet voorgaand artikel is ook op de reeds aanhangige correctionnele zaken toepasselijk.

56. Na de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, zijn de voorschriften van dat wetboek, ten aanzien van de wijze waarop de beleedigde partij schadevergoeding mogt vorderen voor het nadeel, haar door een misdrijf toegebragt, ook toepasselijk op misdrijven, vóór die invoering gepleegd.

Indien echter reeds vóór dien tijd de beleedigde partij zich, ingevolge de voorschriften van het Fransche regt, civiele partij had gesteld, zal de regtsvordering over de schadevergoeding voor den regter in strafzaken worden voortgezet, om het even of deze ingevolge de bepalingen van het nieuwe wetboek al dan niet bevoegd is daarvan kennis te nemen. (Sv. 3 v., 231,233,253 2o, 375.)

57. Het regt tot appel en cassatie van bij de invoering der regterlijke organisatie reeds aanhangige zaken wordt geregeld naar de vroegere wetten.

De cassation zullen gebragt worden bij den hoogen raad.

DERTIENDE HOOFDSTUK.

Van het beroep in cassatie tegen arresten, door

het hooggeregtshof te 'sGravenhage, en tegen vonnissen, door de regtbanken binnen het ressort van dat hof gewezen.

58. De arresten in burgerlijke zaken, vóór de invoering van de Wet op de Regterlijke organisatie gewezen door het hooggeregtshof te 's Gravenhage, zijn, volgens het besluit van den llden December 1813, voor geen beroep in cassatie vatbaar.

59. De vonnissen, in het hoogste ressort gewezen door de regtbanken van eersten aanleg en de vrederegters in het ressort van dat hoog geregtshof, en welke vallen in de termen van artikel 20 van voors. besluit, kunnen bij den hoogen raad worden overgebragt, indien de termijn niet is verstreken.

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

Van de bemoeij enissen der kantonregters.

60. Onverminderd de werkzaamheden, bij de Wet op de Regterlijke organisatie aan de kantonregters opgedragen, zullen zij ook waarnemen hetgeen bij bijzondere wetten en verordeningen op dit oogenblik tot de werkzaamheden behoort van de vrederegters. (R. Q. 38 v.)

ezelve le be-lotaris lanige rieden

joleon waring irden laakt, lar na tot de

, ver-gt;79 v.,

den liand : waar

ling.

er bean de orden :racht 174 v.)

lassen st op

ligter

eegde kun-

f zyn, ;boek

istel-hafte van ie hens de titie,

-ocr page 128-

houdende

ALGEMEENE BEPALINGEN DER WETGEVING VAN HET KONINGRIJK.

Aettkel 1.

Geene wet is verbindende, zoo lang zij niet behoorlijk is afgekondigd.

2. De wetten zijn in het geheele Koningrijk verbindende, uit kracht van derzelver afkondiging, door den Koning gedaan.

Zij werken terstond, nadat derzelver afkondiging in alle dee-len van het Koningrijk zal kunnen bekend zijn.

Wanneer bij de wet geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend in het geheele Koningrijk bekend te zijn, op den twintigsten dag na dien der dagteekening van het staatsblad, in hetwelk de wet geplaatst is. (C. 1.)

3. Gewoonte geeft geen regt, dan alleen wanneer de wet daarop verwijst. (B. 690, 713, 1607, 1654.)

4. De wet verbindt alleen voor het toekomende, en heeft geene terugwerkende kracht. (O. I. v.; B. 2030; C. 2. Sb. 1854 no. 102 en 103; 1874 no. 162.)

5. Eene wet kan alleen door eene latere Wet, voor het geheel of gedeeltelijk, hare kracht verliezen.

6. De wetten, betreffende de regten, den staat en de bevoegdheid der personen, verbinden de Nederlanders, ook wanneer zij zich buiten 's lands bevinden. (B. 138, 992; C. 3.)

7. Ten opzigte van onroerende goederen geldt de wet van het land of der plaats, alwaar die goederen gelegen zyn. (C. 3.)

8. De strafwetten en de verordeningen van policie zyn verbindende voor allen, die zich op het grondgebied van het Koningrijk bevinden. (Sv. 8 v.; lt;J. 3.)

9. Het burgerlijk regt van het Koningrijk is hetzelfde voor vreemdelingen, als voor de Nederlanders, zoo lang de wet niet bepaaldelijk het tegendeel vaststelt. (B. 8, 884, 957.)

10. De vorm van alle handelingen wordt beoordeeld naar de wetten van het land of de plaats, alwaar die handelingen zyn verrigt. (B. 992; K. 310.)

-ocr page 129-

ALGEMEENE BEPALINGEN. 85

11. De regter moet volgens de wet rejjt spreken; hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordeelen.

12. Geen regter mag bij wege van algemeene verordening, dispositie of reglement, uitspraak doen in zaken, welke aan zijne beslissing onderworpen zijn. (C. 5.)

13. De regter die weigert regt te spreken, onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid der wet, kan, uit hoofde van regtsweigering, vervolgd worden, (R. 844 v., C. 4.)

14. Door geene handelingen of overeenkomsten kan aan de wetten, die op de publieke orde of goede zeden betrekking hebben , hare kracht ontnomen worden. (B. 113, 194 , 384 , 935, 938, 1112, 1290, 1373, 1690; K. 640; Sv. 22; C. 6.)

-ocr page 130-

bïïramp;erlijk; wetboek.

EEESTE BOEK.

VAN PERSONEN.

EERSTE TITEL.

Van het genot en het verlies der burgerlijke regten.

Artikel 1.

Het genot der burgerlijke regten is onafhankelijk van de staatkundige regten, welke alleen overeenkomstig de Grondwet worden verkregen. (G. 5; C. 7.)

2. Allen die zich op het grondgebied van den Staat bevinden zijn vrij, en bevoegd tot het genot der burgerlijke regten.

Slavernij en alle andere persoonlijke dienstbaarheden, van welken aard of onder welke benaming ook bekend, worden in het Rijk niet geduld. (G. 1, 4.)

3. Het kind, van hetwelk eene vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt, zoo dikwijls deszelfs belang zulks vordert. (B. 403, 545 , 805 , 883 , 1716.)

Dood ter wereld komende, wordt het geacht nooit te hebben bestaan. (C. 725.)

4. Geenerlei straf heeft den burgerlijken dood of het verlies van alle de burgerlijke regten ten gevolge. (C. 22 v.)

TWEEDE TITEL. Van Nederlanders en vreemdelingen.

5. Nederlanders zijn; (A. 9.)

lo. Allen die binnen het Koningrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders, aldaar gevestigd;

2o. Kinderen buiten 'slands uit Nederlanders geboren;

3o. Allen die binnen het Koningrijk zijn geboren, hoezeer uit ouders, aldaar niet gevestigd, mits zij zelve hunne woonplaats aldaar vestigen;

4o. Kinderen, buiten 's lands geboren uit vreemde ouders, welke binnen het Koningrijk of deszelfs Koloniën gevestigd, doch voor 'slands dienst afwezig, of anderzins op reis zijn;

5o. Allen welke zijn genaturaliseerd of het regt van inboorlingschap hebben verkregen. (A. 6, 10; C. 9 ,10.)

6. Eene vreemde vrouw, met eenen Nederlander getrouwd zijnde, volgt den staat van haren man. (B. 11; C. 12.)

7. Vreemdelingen zijn alle degenen die niet in de twee vorige artikelen begrepen zijn, of die de hoedanigheid van Nederlander hebben verloren. (B. 884, 957.)

8. Vreemdelingen worden met Nederlanders gelijk gesteld, in de twee volgende gevallen: (A. 9.)

-ocr page 131-

m. TITEL. VAN DE AKTEN VAN DEN BUSG. STAJiD. 87

10, Wanneer zij, ten gevolge der toestemming van den Koning, hunne woonplaats binnen het Koningrijk zullen hebben gevestigd, en van het bekomen dier toest. m-ming aan het gemeentebestuur dier woonplaats hebben doen blijken;

2°. ^ anneer zij, na hunne woonplaats binnen eene gi meente in het Koningrijk te hebben gevestigd, en gedurende zes jaren binnen dezelfde gemeente te hebben behouden, aan het plaatselijk bestuur van die woonplaats het voornemen zullen hebben te kennen gegeven om zich binnen het Koningrijk te blijven vestigen. (G. 4; B. 5; C 11,18,17, 21.)

9. De hoedanigheid van Nederlander wordt verloren:

1°. Door het bekomen van naturalisatie in een vreemd land;

2o. Door, buiten toestemming des Konings, zich in vreemden krijgsdienst te begeven, of openbare bedieningen aan te nemen, welke door eene vreemde regering zijn opgedragen;

3°. Door het buiten 's lands vestigen zijner woonplaats, met het kennelijk oogmerk om niet in het Koningrijk terug te keeren.

Geene handels-inrigting, op haar zelve beschouwd, wordt geacht dat oogmerk aan den dag te leggen. (B. 75, 76; C. 17, 21.)

10. Die de hoedanigheid van Nederlander, om eene der oorzaken, bij het vorig artikel vermeld, verloren heeft, kan dezelve niet terug bekomen, dan met inachtneming der bepalingen van artikel 8 hierboven. (C. 18, 21.)

11. Eene Nederlandsche vrouw, met eenen vreemdeling in het huwelijk tredende, volgt den staat van haren man.

Na ontbinding des huwelijks, bekomt zij de hoedanigheid van Nederlandsche vrouw terug, mits zij hare woonplaats binnen het Koningrijk hebbe, of daarin vestige; en zij, in het laatste geval, uitdrukkelijk kennis van haar voornemen geve aan het gemeentebestuur der plaats alwaar zij zich, na hare terugkomst, heeft gevestigd. (B. 6,138, 139,161; C. 19, 20 )

12. Allen, die den staat van Nederlander hebben terug bekomen, kunnen daarvan alleen genot hebben met opzigt tot zoodanige regten, als zij na die terugkomst verkrijgen. (A. 4; C. 20.)

DERDE TITEIi.

Van de akten van den burgerlijken stand.

EERSTE AFDEELING,

Van de registers van den burgerlijken stand in het algemeen.

13. E# bestaan in iedere gemeente registers van geboorten, van huwelijks-aangiften, van huwelijks-afkondigingen, van huwelijken en echtscheidingen, en van overlijden.

Deze registers worden afzonderlijk gehouden door een of meer ambtenaren van den burgerlijken stand, die daartoe door de gemeentebesturen worden benoemd.

Met 's Konings vergunning kunnen twee of meer registers van elke soort worden gehouden in gemeenten, waarin daaraan behoefte blykt te bestaan. (A. 10, B. 35, 60, 61.)

-ocr page 132-

88 I. BOEK. VAN PERSONEN.

14. Van alle registers van den burgerlijken stand, dat der huwelijksaangiften en der huwelijks-af kondigingen alleen uitgezonderd, zal een dubbel worden gehouden (B. 22;C. 40.)

15. De eerste en laatste bladzijde van de registers van den burgerlijken stand moeten door den voorzitter van de arron-dissements-regtbank, of door een' regter, welke denzelven zal vervangen, gekantteckend, en voorts alle de bladen door denzelven gewaarmerkt zijn. (C. 41)

16. De akten zullen achter elkander in de registers worden ingeschreven, zonder dat eenig wit vak tusschen beide zal mogen worden open gelaten. Al hetgeen mogt worden doorgehaald, tusschen beide of op den kant geschreven, zal moeten worden goedgekeurd, en, even als de akte zelve, geteekend worden; zullende niets bij verkorting of met cijfers mogen worden uitgedrukt. (C. 42.)

17. De ambtenaren van den burgerlijken stand /.uilen in de door hen op re maken akten niets mogen invoegen, hetzij bij aanteekening, hetzij door eenige inlasschingen hoe ook genaamd, buiten hetgeen door de verschijnende partijen, overecukomstig de wet, moet worden verklaard (C. 35 )

18. Bij de akten van den burgerlijken stand zullen worden uitgedrukt het jaar en de dag barer inschrijving, mitsgaders de voornamen, namen, ouderdom, het beroep en de woonplaats, zoo wel der verschijnende partijen, als der getuigen. (B 31, 40, 45, 48, 50, 51, 5t, 57, 58, 61; C 34.)

19. In alle de gevallen, waarin de belanghebbende partijen niet verpligt zijn in persoon te verschijnen, zullen zij zich door eenen gemagtigde, daartoe bij authentieke akte aangesteld, mogen laten vertegenwoordigen. (B 134, 1905 v.; C 36.)

20. De getuigen, van welke men bij de akten van den burgerlijken stand gebruik maakt, zullen daartoe door de belanghebbende personen worden gekozen, en moeten zijn manspersonen, meerderjarig en binnen het Koningrijk hunne woonplaats hebbende

Ook nabestaanden zullen als getuigen worden toegelaten. (B. 385, 1947; C 37-)

21. De ambtenaren van den burgerlijken stand zullen aan de verschijnende partijen, mitsgaders aan de getuigen, de akten voorlezen, en daarin vermelden dat aan die formaliteit is voldaan.

Iedere akte moet door den ambtenaar van den burgerlijken stand, de verschijnende partijen en de getuigen worden geteekend; wanneer de eene of andere der partijen of der getuigen niet mogt kunnen teekenen, moet van de oorzaak des beletsels in de akte melding worden gemaakt (C. 38, 39.)

22. De registers zullen door den ambtenaar van den burgerlijken stand op het einde van ieder jaar worden afgesloten; en zal, in de maand Januarij daaraanvolgende, één der dubbele worden overgebragt in de archieven der gemeente, en het andere dubbel, mitsgaders de registers der huwelijks-aangiften en der huwelijks-afkondigingen, ter griffie van de arrondisse-ments-regtbank (B. 28; C 48, 63.)

23. De volmagten en andere stukken, welke bij de akten van den burgerlijken stand worden gevorderd, zullen aange-

-ocr page 133-

Ui. TITEL. VAN DE AKTEN VAN DEN BUIIG STAND 89

hecht blijven aan de registers, welke ter griffie van de arroa-dissements regtbank moeten worden overgehragt. (C. 44.)

3*. Een ieder is bevoegd om zich, door de bewaarders der registers van den burgerlijken stand, uittreksels uit die registers te doen afgeven. Die uittreksels, wanneer zij niet de registers overeensteoimen, en door den voorzitter der arrondis sements-regtbank, of dour den refter die dezen vervangt, zijn gelegaliseerd, zullen geloof verdienen, tot op het oogenblik dat d« valschheid daarvan , met inachtneming der regelen, bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven, zal zijn beweerd (R. 176 v., 838; C. 45.)

25. Wanneer op den kant van eene reeds ingeschrevene akte moet worden melding gemaakt van eene andere akte, tot den burgerlijken stand betrekkelijk, wordt zulks gedaan door den ambtenaar van den burgerlijken stand in de loopende onder hem berustende registers, of in die welke in de archieven der gemeente zijn overgebragt; en door den griffier der arrondis-sements regtbank, in die welke ter griffie berusten.

De zorg voor de eenvormige inschrijving is aan het openbaar ministerie opgedragen, aan hetwelk de ambtenaar van den burgerlijken stand, binnen tien dagen na de aanteekening, daarvan kennis geeft.

Geene uittreksels uit registers van den burgerlijken stand zullen mogen worden afgegeven, tenzij daarbij worden gevoegd de aanteekeningen, welke zich op den kant van de akte mogen bevinden. (B 22, 66, 73; C. 49)

26. Men kan, zoo wel door getuigen als door bescheiden, bewijzen dat registers van den burgerlijken stand nooit hebben bestaan, of verloren zijn geraakt, of wel, dat eene ingeschrevene akte daaraan ontbreekt.

In geval van vervalsching, verandering, verscheuring, vernietiging of verdonkering eener akte van den burgerlijken stand, zal het vonnis, waardoor van het misdrijf blijkt, de kracht hebben welke aan gewijsden in strafzaken ten aanzien van burgerlijke regtsgedingen bij dit wetboek is toegekend. (B. 27, 28, 49, 62, 70, 137, 155, 156, 316, 317, 319 v , 323, 1955; C. 46.)

27. l)e ambtenaren van den burgerlijken stand, of andere bewaarders, zijn, ieder voor zoo veel hem aangaat, aansprakelijk voor het rigtig houden en bewaren der registers

Elke verandering, elke vervalsching in de akten, elke inschrijving op een los blad, mitsgaders alle overtreding, tegen de voorschriften van dezen titel begaan, kunnen aan de partijen grond opleveren om tegen die ambtenaren of bewaarders schadevergoeding te eischen.

In geval van overtreding, tegen de voorschriften van dezen titel begaan, kunnen die ambtenaren en bewaarders, voor zoo verre daartegen niet bij het Wetboek van Strafregt is voorzien, door de arrondissements-regtbank worden verwezen in eene geldboete, niet te boven gaande de som van honderd gulden.

Bij het Wetboek van Burgerlijke regtsvordering wordt de procesorde op dat stuk voorgeschreven. (R. 854; C 50, 51, 52.)

28. Het openbaar ministerie is verpligt de ter griffie van de arrondissements-regtbank overgebragte registers en de daaraan

-ocr page 134-

90 l. BOEK. VAN PEHSONEN,

gehechte stukken te onderzoeken, en van deszelfs bevinding proces-verbaal op te maken. Het is bevoegd om inzage te nemen van het dubbel der registers hetwelk'bij de gemeentebesturen berust. (B. 14, 22, 23; C. 53.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de akten van geboorten.

29. De aangiften van geboorten zullen binnen drie dagen na de bevalling moeten worden gedaan aan den plaatselijken ambtenaar van den burgerlijken stand, en in tegenwoordigheid van twee getuigen.

Die ambtenaar zal daarvan dadelijk eene akte opmaken.

Hij is bevoegd om te vorderen dat het kind aan hem worde vertoond. (A. 10; B. 20 v., 35; C. 55, 56.)

30. De aangifte der geboorte van een kind zal door den vader moeten worden gedaan, of, bij gebreke van dien, door de ge-neesheeren, heelmeesters, vroedmeesters, vroedvrouwen of andere personen, welke bij de bevalling zijn tegenwoordig geweest, en wanneer de moeder buiten hare woning bevallen is, zal de aangifte moeten geschieden door den persoon ten wiens huize zy bevallen is. (B. 20; C. 56.)

31. De akte van geboorte zal vermelden:

lo. Het jaar, den dag, het uur en de plaats der geboorte;

2o. De kunne van het kind en de voornamen welke aan hetzelve zullen worden gegeven;

3o. De voornamen, namen, het beroep en de woonplaats der ouders;

4o. De voornamen en namen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der aangevers en der getuigen. (B. 16, 18, 20, 35, 63, 68, 127; C. 57.)

32. W anneer het kind buiten echt geboren is mag de naam des vaders niet bij de akte vermeld worden, ten ware deze het kind, hetzij in persoon, hetzij door eenen gemagtigde, bijzonderlijk daartoe bij authentieke akte aangesteld, erkenne. (B. 45, 327, 336, 3^2, 344.)

83. Die een pas geboren kind gevonden heeft, is gehouden daarvan aangifte te doen aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats, alwaar hetzelve is ontdekt; mitsgaders de kleederen en andere goederen aan te duiden en te vertoonen, quot;Welke nevens het kind mogten zijn gevonden, en eindelijk op ; te geven alle omstandigheden opziptelijk den tijd wanneer, en de plaats waar het kind ontdekt is.

Het daarvan op te maken proces-verbaal moet daarenboven vermelden den vermoedelijken ouderdom des kinds, zijne kunne, de bijzondere kenteekenen welke hetzelve mogt hebben, de namen welke man aan hetzelve zal geven, mitsgaders het gesticht waarin, of den persoon bij wien hetzelve is verbleven. Dit proces-verbaal moet in de registers van geboorten worden ingeschreven. (B 18, 29; C. 58.)

34. Wanneer het kind dadelijk in een gesticht is opgenomen, zal de, in het bovenstaande artikel vermelde verklaring moeten worden gedaan door het hoofd of een der bedienden van dal» gesticht.

-ocr page 135-

111. TITEL. VAN DE AKTEN VAN DEN BURG. STAND. 91

35. Wanneer een kind gedurende eene zeereis geboren wordt, moet de akte van geboorte binnen vier en twintig uren door den scheepskapitein of gezagvoerder op het dagregister van het schip worden ingeschreven , in tegenwoordigheid van den vader, wanneer deze aan boord is, en van twee getuigen zich op het schip bevindende. (B. 18, 20, 3J, 60, 994: C. 59.)

36. In de eerste haven, welke het schip zal aandoen, wanneer die binnen het Koningrijk gelegen is, zal de scheepskapitein of gezagvoerder verpligt zijn aan het departement voor de marine een uittreksel uit net dagregister van het schip, bevattende de aanteekening van de geboorte van het kind, op te zenden.

Wanneer het vaartuig is ingeloopen, hetzij in eene der over-zeesche bezittingen van den Staat, hetzij in eene vreemde haven, zal het hierboven vermelde uittreksel worden toegezonden, in het eerste geval, aan het hoofd der Nederlandsche regering in die bezitting, en, in het laatste geval aan den Nederland-schen Consul, in die haven of in de naastgelegene plaats gevestigd ; en zijn deze verpligt dat uittreksel in hunne archieven te bewaren, en een door hen gelegaliseerd afschrift aan het departement voor de marine te doen toekomen. Dien onverminderd blijft de scheepskapitein of gezagvoerder gehouden, bij de terugkomst van het vaartuig binnen het Koningrijk, te handelen zoo als bij het eerste lid van dit artikel is bepaald. (C. 60.)

37. Het hoofd van het departement voor de marine zal dat uittreksel, door hem gelegaliseerd, opzenden aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats van den vader des kinds, of van de moeder, indien de vader onbekend is.

De ambtenaar van den burgerlijken stand is verpligt hetzelve uittreksel dadelijk in de registers te schrijven, en daaraan vast te hechten. (C. 61.)

38. De akte van erkenning van een kind, door den ambtenaar van den burgerlijken stand opgemaakt, moet, volgens hare dagteekening, in de registers worden ingeschreven, en van die erkenning moet worden melding gemaakt op den kant van de akte van geboorte, zoo die aanwezig is.

Indien de erkenning van het kind bij eene andere authentieke akte is gedaan, kan ieder belanghebbende vorderen dat daarvan worde melding gemaakt op den kant der akte van geboorte.

In geen geval kan het verzuim der aanteekening van eene erkenning op den kant der geboorte-akte aan het erkende kind worden tegengeworpen, ten einde zijnen verkregen staat te betwisten. (B. 336 v., 1905; C. 62.)

DERDE AFDEELING.

Van de huwelijks-aangiften en afkondigingen.

39. De ambtenaren van den burgerlijken stand zullen in het daartoe bestemde register de huwelijks-aangiften inschrijven, welke overeenkomstig artikel 105 en 106 gedaan worden. (B. 13 v,; Sb. 1838, no. 44.)

40. Die aangifte zal vermelden de voornamen, namen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der aanstaande echt-genooten, mitsgaders hun voornemen om met elkander in den echt te treden.

-ocr page 136-

93 I. BOEK. VAN PERSONEN.

Wanneer die aangifte schriftelijk is gedaan, zal de ambtenaar van den burgerlijken stand dezelve overschrijven, alleen op het register teekenen, en het stnk daaraan vasthechten. (B. 18, 28.)

41. Wanneer aan den ambtenaar van den burgerlijken stand niet blijkt dat voor de aangevende personen eenig wettigbelet-sel bestaat om met elkander in den echt te treden, zal hij dadelijk de afkondigingen doen, welke bij artikel 107,108 en 109 vermeld zijn. (B. 86 v., 137; C. 63.)

42. De akten, waaruit zal moeten blijken dat de afkondigingen hebben plaats gehad, zullen in het register, volgens de orde barer dagteekening, ingeschreven en door den ambtenaar van den burgerlijken stand onderteekend worden. (B. 16 v., 108 v., 154).

48. Van de akten van stuiting des huwelijks, welke aan den ambtenaar van den burgerlijken stand beteekend zijn, zal op den kant der akte van afkondiging eene aanteekening worden gesteld. Hetzelfde zal plaats hebben ten opzigte van vonnissen of akten, waarbij de stuiting wordt opgeheven. (B. 126 6o, 137; C. 66, 67).

VIERDE ATDEELING.

Van de akten van huwelijk en van echtscheiding.

44. Nadat bij den ambtenaar van den burgerlijken stand zal zijn afgelegd de verklaring der partijen, waarvan bij artikel 135 gesproken wordt, zal hij in naam der wet verklaren dat dezelve door den echt aan elkander verbonden zijn, en daarvan dadelijk in het daartoe bestemde register eene akte opmaken. (B. 107, 131, 147, 154; C. 75.)

45. De huwelijks-akte zal vermelden:

lo. De voornamen, namen, den ouderdom, de geboorteplaats, het beroep en de woonplaats der echtgenooten, en, wanneer zij te voren gehuwd waren, de voornamen en namen van de vroegere echtgenooten;

2o. Hunnen staat van meerderj arigheid of minderj arigheid;

Co. De voornamen, namen, het beroep en de woonplaats hunner ouders;

4o. De toestemming van de ouders, grootouders en voogden, of wel het verlof van den regter, in de gevallen waarin hetzelve gevorderd wordt;

[o. De tusschenspraak van den regter, zoo die heeft plaats gehad;

6o. De gedane huwelijks-afkondigingen, ter plaats alwaar die vereischt worden, en, in geval van stuiting, de opheffing daarvan;

«O. De verklaring der partijen om elkander tot echtgenooten te nemen , en de uitspraak van hunne echtvereeni-ging door den openbaren ambtenaar;

£o. De voornamen, namen, den ouderdom, het beroepen de woonplaats der getuigen, mitsgaders de graden van bloedverwantschap of aanhuwelijking, welke tusschen hen en de partijen mogten bestaan;

9o. De erkenning van natuurlijke kinderen, zoo die plaats heeft. (R. 92 v., 131, 132, 329; C. 76.)

46. Wanneer een huwelijk bij gevolmagtigde, of wel in een bijzonder huis, voltrokken wordt, zal van die omstandigheid

-ocr page 137-

Ill; TITEL. VAN DE AKTEN VAN DEN BURG. STAND. 93 uitdrukkelijke melding in de akte worden gemaakt, (B. 19, 23 , 132 , 134.)

47. De overschrijving van de akten van huwelijk, in een vreemd land aangegaan, zal in de loopende registers van de woonplaats der echtgenooten geschieden. (A. 10; B. 13, 14, 139; C. 171.)

48. De akte van inschrijving eener echtscheiding zal bevatten: lo. De voornamen, namen, het beroep en de woonplaats

der gescheiden echtgenooten;

2o. De vermelding van het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken, van hetwelk een afschrift aan het register zal blijven gehecht;

3o. De vermelding van het getuigschrift van den griffier, strekkende tot bewijs dat tegen het vonnis door geen wettig middel kan worden opgekomen.

Die akte zal, volgens hare dagteekening, in de hu-welijks-registers worden ingeschreven, en zal daarenboven de partij, die de echtscheiding heeft verkregen , verpligt zijn te zorgen, en de andere bevoegd zijn te vorderen, dat daarvan aanteekening worde gedaan op den kant der huwelijks-akte. (B. 18, 25,260,276; R. 816 v.)

49. Wanneer het bewezen is dat Je registers zijn verloren geraakt, zal de inschrijving eener echtscheiding, zoo wel door bescheiden als door getuigen, kunnen worden bewezen. (B. 26 v., 1940.)

VIJFDE AFDEELING.

Van de akten van overlijden.

50. De akten van overlijden zullen worden opgemaakt door den ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats, alwaar de persoon overleden is, en op de verklaring van twee getuigen.

Wanneer liet blijkt dat de overledene elders zijne woonplaats heeft gehad, zal de ambtenaar van den burgerlijken stand een uittreksel van de akte van overlijden doen toekomen aan dien van de laatstbekende woonplaats van den overledene, ten einde insgelijks in de registers aldaar te worden ingeschreven. (B. 16 v., 27 v., 54, 56 v., 58; C. 78.)

51. Zij zullen bevatten:

lo. De voornamen, den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats van den overledene, mitsgaders den dag en het uur des overlijdens •

2o. De voornamen en den naam van den anderen echtgenoot, indien de overledene getrouwd of wel weduwenaar of weduwe was;

3o. De voornamen, den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der aangevers, en, wanneer zij bloedverwanten zijn, den graad van bloedverwantschap.

De akten van overlijden zullen daarenboven bevatten, voor zoo verre men zulks kan te Weten komen, de voornamen, namen, het beroep en de woonplaats der ouders van den overledene, mitsgaders deszelfa geboorteplaats. (B. 18, 27, 54 v.; C. 79.)

52. De ambtenaar van den burgerleken stand zal geene akte van overlijden van een pas geboren kind mogen opmaken , dan

-ocr page 138-

94 1. BOEK, van personkN.

voor zoo verre aan hem zal zijn gebleken, dat de geboorte van

liet kind in het daartoe bestemde register is ingeschreven.

Bij ontstentenis van dien, zal die ambtenaar niet vermogen nit te drukken dat het kind overleden is, maar alleen, dat hetzelve als levenloos is aangegeven. Hij kan, in zoodanig geval, by twijfeling omtrent de deugdelijkheid der aangifte, vorderen dat het kind aan hem worde vertoond.

Hij zal daarenboven de verklaring der getuigen ontvangen, opzigtelijk de voornamen, namen, het beroep en de woonplaats van de ouders van het kind, met aanduiding van het jaar en de maand waarin, en de dag en het uur waarop het kind is ter wereld gebragt.

Die akte zal, overeenkomstig hare dagteekening, in de sterfregisters worden ingeschreven, zonder dat daardoor eeniger-mate zal zijn beslist of het kind levend, dan wel dood, is ter wereld gekomen. (B. 29, 33.)

[53. Ingetrokken bij art. 50 der Wet van 10 April 1869, Sb. 65 (Begrafeni s - wet).

Art. 4 dier wet luidt:

„Geene begraving geschiedt zonder schriftelijk verlof van den ambtenaar van den burgerlijken stand, vrij van zegel en kosteloos af te geven, waarin de begraafplaats of de in art. 2 bedoelde plaats, waar het lijk ter aarde zal worden besteld, (nl. bij een in staat van ontbinding verkeerend lijk) wordt vermeld.

Ligt deze begraafplaats buiten de gemeente, dan geeft die ambtenaar onmiddelijk kennis van het verleend verlof aan den burgemeester der gemeente, waarin de begraafplaats ligt.

Ligt de algemeene begraafplaats eener gemeente op het grondgebied eener andere gemeente, dan kan van de vorenstaande zinsnede worden afgeweken by de verordening, bedoeld in art. 29 dezer wet (waarbij door de raden der beide gemeenten de aangelegenheden der begraafplaats geregeld zijn.)

Bij het verleenen van het verlof wordt overgelegd de schriftelijke verklaring, bedoeld in art. 5 der wet van 5 Junij 1865 Sb. no- 60. Ontbreekt zoodanige verklaring, dan wordt de doodschouw verrigt en de verklaring afgegeven door een ge- rj neeskundige, jaarlijks door burgemeester en wethouders daartoe aan te wyzen en te beëecügen. Het formulier van den eed wordt door Ons vastgesteld.

Art. 6 der begrafenis-wet luidt:

Geen begraving geschiedt vroeger dan 36 uren of later dan op den vijfden dag na het overlijden.

Ontheffing van deze bepaling kan door den burgemeester, na verhoor van een geneeskundige, schriftelyk worden verleend.

Wanneer een geneeskundige verklaart, dat bespoediging of uitstel der begraving noodig is, kan het begraven op een vroe- , ger of later tijdstip, dan in het 1ste lid van dit artikel is bepaald, door den burgemeester schriftelijk worden gelast. Door burgemeester en wethouders kan in het belang der volks- 5 gezondheid worden bevolen, dat overledenen aan eene bepaald aangewezene ziekte, op eenen zelfs binnen de 36 uren na het overly den te bepalen tijd, worden overgebragt naar een ly ken- 1 huis, indien dit aanwezig is.]

5 mil stic ofo twi lijk

een ]

dei lijk

l

die

doi mc tel mi toi va

de he

be da on

va wi re

nt

vc

01 0\

w al w ir

w

ii

g'

u n V:

-

-ocr page 139-

IU. TITEL. VAN DE AKTEN VAN DEN BUBG. STAND. 95

54. Wanneer een sterfgeval heeft plaats gehad in burgerlijke of militaire gasthuizen, in gevangenhuizen of andere openbare gestichten, zullen de hoofden, gezagvoerders, bestuurders, cipiers of opzigters van die gestichten, verpligt zyn daarvan binnen vieren twintig uren aangifte te doen aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, welke, na zich van het overlijden te hebben verzekerd, eene akte, overeenkomstig het bepaalde bij art. 51, zal opmaken.

Er zullen bovendien in die gestichten bijzondere registers worden gehouden, waarin van het overlijden en de daartoe betrekkelijke omstandigheden zal worden melding gemaakt. (C. 80, 84.)

[55. Ingetrokken bij bovengenoemde begrafenis-wet. Art. 5 dier wet luidt:

Wanneer er teekenen of aanduidingen van een geweldigen dood aanwezig zijn , of andere omstandigheden dien doen vermoeden, geschiedt de begraving niet dan nadat het lijk gereg-telijk is geschouwd en de officier van justitie of regter-com-missaris, met het geregtelijk onderzoek belast, schriftelijke toestemming heeft gegeven, welk stuk aan den ambtenaar van den burgerlijken stand moet worden vertoond.

Bij het verbaal der schouwing worden, zooveel mogelijk, de voornamen, de naam, de ouderdom, de geboorteplaats, het beroep en de woonplaats van den overledene opgegeven.]

56. De ambtenaar, welke het verbaal van schouwing zal hebben opgemaakt, is verpligt aan dien van den burgerlijken stand dadelijk opgave te doen van al hetgeen vereischt zal worden, om de akte van overlijden op te maken.

De ambtenaar van den burgerlijken stand zal een afschrift van de akte van overlijden doen toekomen aan dien der bekende woonplaats van den overledene, ten einde door dezen in de registers te worden ingeschreven. (C. 82.)

57. De griffiers der hoven en regtbanken zijn verpligt, binnen vier en twintig uren na het ten uitvoer leggen van doodvonnissen, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand van de plaats, alwaar het vonnis is ten uitvoer gelegd, te doen toekomen afschrift van het bij die gelegenheid opgemaakt proces-verbaal.

Zij zullen aan den voet van dat proces-verbaal alle aanduidingen opgeven, welke vereischt worden om de akten van overlijden, overeenkomstig art. 51, te kunnen opmaken. (B. 50, C. 83.)

58. De ambtenaar van den burgerleken stand, ter plaatse alwaar de veroordeelde is ter dood gebragt, zal afschrift van de akte van overlijden doen toekomen aan dien van de laatstbekende woonplaats van den veroordeelde, ten einde door dien ambtenaar insgelijks inde registers te worden ingeschreven. (B. 50; C. 83.)

59. In geval van eenen geweldigen dood, van het ter dood brengen van eenen veroordeelde, of van het overlijden ingevangen-huizen, zal van die omstandigheden in de registers geen melding worden gemaakt, en de akte van overlijden eenvoudig worden ingerigt naar den vorm bij art. 51 voorgeschreven. (C. 85.)

60. Wanneer een sterfgeval gedurende eene zeereis heeft plaats gehad, moet de akte van overlijden binnen vier en twintig uren, door den scheeps-kapitein of gezagvoerder, in het dagregister van het schip worden ingeschreven, in tegenwoordigheid van twee getuigen, zich aan boord van het sclup bevindende.

-ocr page 140-

90 1. BOEK. VAN PEESONEN.

Een uittreksel van die akte zal aan het departement voor de marine worden toegezonden, even en in dier voege als bij art. 36 opzigtelijk de akten van geboorten is bepanld.

Het hoofd van het departement voor de marine zal het uittreksel van de akte van overlijden, door hem gelegaliseerd, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der bekende woonplaats van den overledene doen toekomen. (B. 18. 35; C. 86, 87.)

61. Bij bijzondere reglementen wordt bepaald, ophoedanige wijze het overlijden van krijgslieden, welke te velde, in den slag, of in 's rijks dienst buiten het koningrijk zijn gestorven, in de gewone registers van den burgerlijken stand zal worden ingeschreven. (C. 96 v., Sb. 1830, no. 53.)

62. Wanneer het bewezen is dat de sterfregisters nooit hebben bestaan, dat die zijn verloren geraakt, dat eene ingeschrevene akte daaraan ontbreekt, of dat bijzondere omstandigheden de inschrijving der akte van overlijden hebben verhinderd, zal dat overlijden zoo wel door getuigen als door bescheiden kunnen worden bewezen. (B. 26, 1940.)

ZESDE AEDEELING.

(Wet van 11 Germinal, Xle j.)

Van naams- en voornaams-veranderingen.

63. Niemand mag zijnen geslachtnaam veranderen, of eene andere bij den zijnen voegen, zonder toestemming des Konings. (B. 27, 31.)

64. Het verzoek daartoe kan niet worden toegestaan , dan na verloop van een jaar, te rekenen van den dag, waarop van hetzelve in de officiële nieuwspapieren zal zijn melding gemaakt.

65» In dien tusschentijd, kunnen de belanghebbende partyen, bij een verzoekschrift, aan den Koning in te leveren, de gronden doen gelden , waarop zij vermeenen zich tegen het verzoek te kunnen verzetten.

66. Indien het verzoek wordt toegestaan, zal het besluit worden overhandigd aan den ambtenaar van den burgerlijken stand van de geboorteplaats van den verzoeker, welke ambtenaar hetzelve in de loopende registers zal inschrijven, en daarvan j.an-teekening doen op den kant der geboorte-akte. (B. 25.)

67. De naams-verandering of naams-bijvoeging, door den Koning, overeenkomstig de bepalingen van dezeafdeelingtoegestaan , zal nimmer kunnen worden aangevoerd tot bewijs van vermaagschapping. (B. 317.)

68. Niemand kan van voornamen veranderen, of voornamen by de zijnen voegen, zonder toestemming van de arrondisse-ments-regtbank zijner woonplaats, op daartoe gedaan verzoek, na verhoor van het openbaar ministerie te verleenen. (B. 324.)

69. Wanneer de regtbank de verandering of bijvoeging van Voornamen toestaat, zal de uitspraak worden ter hand gesteld aan den ambtenaar van den burgerlijken stand van de geboorte-

J)laats van den verzoeker, ten einde door dien ambtenaar in de oopende registers te worden ingeschreven, en daarvan melding te worden gemaakt op den kant der geboorte-akte. (B. 25.))laats van den verzoeker, ten einde door dien ambtenaar in de oopende registers te worden ingeschreven, en daarvan melding te worden gemaakt op den kant der geboorte-akte. (B. 25.)

-ocr page 141-

IV. TITEL. VAN WOONPLAATS OF DOMICILIE. 97

ZEVENDE AFDEELING.

Van de verbetering der akten van den burgerlijken stand, en van derzelver aanvulling.

70, Wanneer geene registers hebben bestaan, of dezelve zgn verloren geraakt, vervalscht, veranderd, verscheurd, vernietigd, verdonkerd of verminkt; wanneer akten daaraan ontbreken , of wanneer in de ingeschrevene akten dwalingen, uitla-Itingen of andere misslagen hebben plaats gehad, zal zulks grond opleveren tot aanvulling of tot verbetering der registers. (B. 24, 26 v., 156; C. 99.)

71. Het verzoek daartoe zal alleen kunnen worden ingeleverd 1/ij de arrondissements-regtbank, binnen welker regtsgebied de | registers zijn of hadden behooren te worden gehouden, dewelke, behoudens hooger beroep, na verhoor van het openbaar ministerie, en, wanneer daartoe gronden zijn, van de belanghebbende partijen, deswege zal uitspraak doen, (R. 824, 2o. 829 7.; C, 99.)

72, Deze uitspraak zal alleen geldig zijn tusschen de partijen, ivelke dezelve hebben verzocht, of te dier gelegenheid zijn op-:eroepen, (C, 100.)

73. Alle aanspraken tot verbetering of tot aanvulling van .kten, welke in kracht van gewijsde zijn gegaan, zullen door 'en ambtenaar van den burgerlijken stand, dadelijk na derzel-er vertoon, in de loopende registers worden ingeschreven, en :d, in geval van verbetering, daarvan worden melding genaakt op den kant der verbeterde akte, overeenkomstig het icpaalde bij artikel 25. (C. 101.)

VIERDE TITEL.

Van woonplaats of domicilie.

74. Een ieder wordt geacht zijne woonplaats te hebben al-aar hij zijn hoofdverblijf heeft gevestigd.

Bij gebreke van zoodanige woonplaats, wordt de plaats des i-crkelijken verblijfs daarvoor gehouden, (B, 5 , 8 v,; R. 4, 97, 26; C. 102.)

_ 75. De verandering van woonplaats zal stand grijpen door I le werkelijke woning in eene andere plaats, gevoegd by het I oornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen, (B, 108 ,

I 76. Dat voornemen wordt bewezen door eene gedane ver-I daring, zoo wel bij het bestuur der gemeente welke men verlaat, ils bij dat der gemeente waar de woonplaats wordt overgebragt. Bij gebreke van verklaring, zal het bewijs van het voorne-I nen uit de omstandigheden worden opgemaakt. (C, 104,105.) I 77. Die tot openbare bedieningen worden geroepen, behouden I mnne woonplaats , indien zij het tegenovergestelde voornemen liet aan den dag hebben gelegd, (C, 106.)

78. Eene getrouwde vrouw, welke niet van tafel, bed, bij-voning en goederen is gescheiden, heeft geene andere woon-)laats dan die van haren man; mindeijarigen volgen de woon-naats van hunne ouders of voogden; meerdeijarigen, die onder

j

-ocr page 142-

98 I. BOEK. VAN PERSONEN.

curatele zijn gesteld, die van hunne curators. (B. 6. 11. 262, 266; C. 108.)

79. Meerderjarige dienstboden of werklieden hebben hunne woonplaats in het huis van diegenen, bij welke zij dienen of werken, indien zij bij dezelve inwonen. (C. 109.)

80. Het sterfhuis van een overledene wordt geacht daar te zijn, alwaar de overledene zijne woonplaats gehad heeft. (B. 1070, 1118; R. 4, no. 6 ; C. 110.)

81. Het staat aan partijen, of aan eene van haar, vrij bij eene akte, en tot eene bepaalde zaak, eene andere woonplaats dan hare werkelijke te kiezen.

Die keuze kan zijn algemeen, en strekt zich dan zelfs uit tot de executie, of worden beperkt in dier voege als de partijen, of eene van haar, zal goedvinden. In deze gevallen, kunnen de exploiten, dagvaardingen en vervolgingen , bij de akte uitgedrukt of bedoeld, geschieden aan de gekozene woonplaats en voor den regter dier woonplaats. (B. 1231 , 1238, 1429 1441, 1448, R. 5, 97, 126, 185, 4U6, 502, 565, 599. 606; C. 111.)

82. Indien het tegendeel niet bij beding is overeengekomen, kan men de voor zich gekozene woonplaats veranderen, mits de nieuwe woonplaats in dezelfde gemeente zij gelegen, en de verandering aan de wederpartij worde beteekend.

VIJFDE TITEL.

VAN HET HUWELIJK.

Algemeene bepaling,

83. He wet beschouwt het huwelijk alleen in deszelfs burgerlijke betrekkingen. (B. 136.)

EERSTE AFDEELING.

Van de hoedanigheden en voorwaarden, die vereischt worden om eenhuwelijkte kunnen aangaan.

84. De man kan te gelijker tijd slechts met ééne vrouw, de vrouw slechts met écnen man door het huwelijk verbonden zijn. (B. 115, 120, 126, 138, 141, 150 v., 549 v.; C. 147.)

85. Tot het wezen van het huwelijk wordt de vrije toestemming der aanstaande echtgenooten vereischt. (B. 116, 120, 138. 142, 150 v., 948; C. 146.)

86. Een jongman, den vollen ouderdom van achttien, en eene jonge dochter den vollen ouderdom van zestien jaren niet bereikt hebbende, mogen geen huwelijk aangaan.

De Koning kan echter, om gewigtige redenen, dit verbod door het verleenen van dispensatie ophelfen. (G. 67; B. 40, 45, 120, 138, 144; C. 144, 145.)

87. Het huwelijk is verboden tusschen alle personen, die elkander bestaan in de opgaande en nederdalende linie, hetzij door wettige, hetzij door onwettige geboorte, of door aanhuwelijking; en in de zijdlinie tusschen broeder en zuster, wettige of onwettige. (B. 120, 138, 145, 148, 150 v., 153, 350, 352, C. 161, 162.)

88. Ook is het huwelijk verboden :

-ocr page 143-

V. TITEL. VAN JIET HUWELIJK.

lo. Tusschen schoonbroeder en schoonzuster, wettige of onwettige;

2o. Tusschen oom of oud-oom en nicht of achter-nicht, mitsgaders tusschen moei of oud-moei en neef of achter-neef, wettige of onwettige;

De Koning kan, om gewigtige redenen, het verbod,in dit artikel vervat, door het verkenen van dispensatie opheffen, (G. 67; B. 86, 120, 138, 145, 148, 150 v., 153, 350, 352; C. 162, 163, 164.)

89. Een persoon , die bij regterlijk vonnis van overspel is overtuigd , mag nimmer met den medepligtige aan dat overspel in het huwelijk treden. (B. 120,138, 145,148,150,151,153, 264; C. 298.)

90. Tusschen personen, wier huwelijk, om welke reden ook, door echtscheiding is ontbonden, mag nimmer een nieuw huwelijk plaats hebben. (B. 120, 138, 145, 148, 254, 262 v., 808, 549 ; C. 295.)

91. Eene vrouw kan geen nieuw huwelijk aangaan, dan na verloop van drie honderd dagen na de ontbinding van het vorige huwelijk. (B. 119, 120, 138, 154, 550, 551; C. 228, 296.)

92.quot; Echte kinderen kunnen, gedurende hunne minderjarigheid, geen huwelijk aangaan, zonder toestemming van hunnen vader en hunne moeder te hebben verzocht en dezelve te hebben verkregen, hetzij van beiden, hetzij van den vader alleen, indien c.e moeder zich niet verklaart, of met den vader in gevoelen verschilt.

In het laatste geval, is de vader gehouden , hetzij bij de akte van toestemming, hetzij ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijken stand, te verklaren dat de toestemming van d«; moeder is gevraagd geweest.

Wanneer de vader overleden is, of zich in de onmogelijkheid bevindt om zijnen wil te verklaren, wordt de toestemming van dc moeder vereischt. (B. 45, 49 v., 116, 126, 138, 139, 145, 354, 385, 478, 514, 552, 948; C. 148, 149.)

93. Indien de vader en mccder beide overleden zijn, of zich in de onmogelijkheid bevinden om hunnen wil te verklaren, vervult de grootvader van vaders zijde hunne plaats.

Bij gebreke van den grootvader van vaders zijde, wordt de toestemming van den grootvader van moeders zijde vereischt. (B. 99, 117, 138, 139, 146, 478, 553; C. 150.)

94. Wanneer zoo wel de grootvader van vaders zijde, als die van moeders zijde ontbreken, wordt de toestemming vereischt van de grootmoeder van vaders zijde, en, bij gebreke van deze , van de grootmoeder van moeders zijde. (B. 117,138,139,146,478; C. 150.)

95. Wanneer de vader en de moeder, mitsgaders de grootvaders en grootmoeders, ontbreken, of wanneer zij zich allen in de onmogelijkheid bevinden om hunnen wil te verklaren, kunnen echte kinderen, zoo lang zij minderjarig zijn, geen huwelijk aangaan, zonder de toestemming van hunnen voogd en toczienden voogd.

In geval van weigering van beide, of van één hunner, is de kantonregter, op verzoek van den minderjarige, bevoegd het ver-lot tot het aangaan des huwelijks te verlecnen, na verhoor of na behoorlijke oproeping van den voogd en den toczienden voogd, mitsgaders van vier uit de naaste, binnen het rijk woonachtige

99

-ocr page 144-

100 I. BOEK. van pkhsoisten.

en meerdeijarige bloedverwanten, tot den graad van vollen neef ingesloten, zoo veel mogelijk in gelijk getal uit de tweelinien te verkiezen.

Bij gebreke van het genoegzaam getal bloedverwanten binnen het rijk, zal dit getal worden aangevuld door meerdeijarige en binnen de Nederlanden wonende personen, welke den verzoeker door aanhuwelijking in den bovengemelden graad bestaan.

Indien er geene nabestaanden binnen het Koningrijk aanwezig zijn, of indien, na behoorlijk gedane oproeping, geen der bloedverwanten of der aangehuwden , noch in persoon , noch bij eenen bijzonderen gevolmagtigde, verschijnt , zal de kantonregter het verlof toestaan of weigeren, nadat hij den voogd en den toe-zienden voogd zal hebben geraadpleegd of behoorlijk opgeroepen. (B. 116, 118, 206, 413, v., 421, 514; C. 160.)

96. In het geval bij het tweede lid van het vorige artikel voorzien , zijn , zoo wel het kind als de voogd, de toeziende voogd en de opgekomen nabestaanden, bevoegd bij de arrondis-sements-regtbank, door middel van een verzoekschrift, tegen de uitspraak van den kantonregter op te komen, Deregtbankzal op dit verzoek, na verhoor van de wederpartij en van het openbaar ministerie, en zonder anderen vorm van geding, het verzochte verlof, bij eindvonnis, toestaan of weigeren. (R. 324 6o) quot;97. Natuurlijke kinderen, wettiglijk door den vader erkend, kunnen, zoo lang zij minderjarig zijn, geen huwelijk aangaan, zonder de toestemming van hunnen vader.

Bij gebreke van den vader wordt de toestemming der moeder vereischt. (B. 92, 104, 116, 146, 327, 336; C. 158.)

98. Natuurlijke doch niet erkende kinderen, of degene, die, na de erkenning, hunnen vader en hunne moeder hebben verloren , of wier ouders buiten de mogelijkheid zijn hunnen wil te verklaren, kunnen, zoo lang zij minderjarig zijn, geen huwelijk aangaan, zonder toestemming van hunnen voogd en hunnen toe-zienden voogd. In geval van weigering van beiden of van een hunner, zal de kantonregter het verlof daartoe kunnen verleenen, na verhoor of behoorlijke oproeping van den voogd en toezienden voogd, behoudens het beroep, hetzij van de kinderen, hetzij van hunnen voogd of toezienden voogd, op dezelfde wijze alsbij art. 96 is voorgeschreven. (B. 116, 118, 146, 206 , 431; C. 159.)

99. Echte kinderen, die meerderjarig zijn, doch den vollen ouderdom van dertig jaren nog niet hebben bereikt , zijn insgelijks verpligt om tot het aangaan van een huwelijk de toestemming van hunnen vader en hunne moeder te verzoeken. Wanneer zij die toestemming niet hebben bekomen, kunnen zij de tusschenkomst inroepen van den kantonregter, binnen wiens gebied de vader of de moeder met der woon gevestigd zijn, en zulks met inachtneming der bepalingen van de volgende artikelen. (B. 116 2o, 137, 154: C. 151, 152)

100. Binnen den tijd van drie weken, te rekenen van den dag waarop het verzoek aan den kantonregter is gedaan, zal deze voor zich doen verschijnen den vader, of, bij gebreke van den vader , de moeder, mitsgaders het kind, ten einde hun alle zoodanige vertoogen te doen als hij in hun wederzijdsch belang zal oorbaai achten. De kantonregter zal een proces-verbaal van de verschij-

-ocr page 145-

V. TITEL. VAN HET HUWELIJK. lOl

ning der partijen opmaken, zonder daarbij de redenen op te geven welke door haar over en weder zijn aangevoerd. (C. 154 ,155.)

101. Indien de vader, of, bij gebreke van dien, de moeder niet verschijnt, zal tot het huwelijk worden overgegaan, op de vertooning der akte, waaruit van die niet-verschijning blijkt.

102. Indien het kind niet verschijnt, kan het huwelijk niet worden voltrokken, zonder een hernieuwd verzoek tot tusschen-komst.

103. Indien, partijen verschenen zijnde, de vader, of bij gebreke van dien, de moeder bij de weigering volhardt, mag het huwelijk niet worden voltrokken, dan na verloop van drie volle maanden, te rekenen van den dag der verschijning. (B. 154 ; C. 152.)

104. De bepalingen der vijf laatste artikelen zijn insgelijks toepasselijk op natuurlijke kinderen, ten aanzien van de personen, wier toestemming tot het huwelyk by artikel 97 vereischt wordt.

TWEEDE AFDEELING.

Van de formaliteiten welke de voltrekking van het huwelijk moeten voorafgaan.

105. Alle personen die met elkander een huwelijk willen aangaan, moeten daarvan aangifte doen bij den ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats van eene der partijen. (.B. 39 v. 74.)

106. Deze aangifte zal, hetzij in persoon, hetzij bij zoodanige geschriften geschieden, waaruit van het voornemen der aanstaande cchtgenooten met genoegzame zekerheid kan blijken, waarvan eene akte door den ambtenaar van den burgerlijken stand zal worden opgemaakt. (B. 39 v., 133.)

107. Vóór hel voltrekken van het huwelijk, zal de ambtenaar van den burgerlijken stand twee afkondigingen doen voor de deur van het huis der gemeente. en wel op twee volgende zondagen.

Deze huwelijks-afkondigingen, en de akte die daarvan moet worden openbaar gemaakt, zullen bevatten:

lo. De voornamen, namen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der aanstaande echtgenooten, en,indien dezelve reeds vroeger getrouwd zijn geweest, de namen van hunne vorige echtgenooten ;

To. De voornamen, namen, het beroep en de woonplaats van hunne ouders;

quot;o. Den dag, de plaats en het uur waarop de afkondigingen zijn geschied, met vermelding of zulks de eerste of de tweede zij. (B. 39 v., 70, 108, lil, 116,130,137,154; C. 63).

108. Wanneer de aanstaande echtgenooten hunne woonplaats niet in dezelfde gemeente hebben, zullen de beide afkondigingen moeten geschieden in de gemeenten, alwaar ieder der partyen gevestigd is. (B. 74, 131, 138; C. 166.)

109. Indien de aanstaande echtgenooten slechts zes maanden hunne woonplaats in eene gemeente hebben gehad , zullen de huwelijks-afkondigingen daarenboven moeten gedaan worden in de gemeente, alwaar zij laatstelijk zijn gevestigd geweest. (C. 167•)

110. Een uittreksel van de akte van afkondiging moet, ge-

-ocr page 146-

102 1. BOEK. VAN PKRSONEJf.

durende den tijd die tusschen de eerste en tweede afkondiging verloopt, aangeplakt worden en aangeplakt blijven aan de deur van het huis der gemeenten, alwaar die afkondigingen gedaan zijn. (C. 64.)

111. De Koning of de ambtenaren welke hij daartoe zal aanwijzen , zijn bevoegd om, uit hoofde van gewigtige redenen. dispensatie te verleenen van de tweede afkondiging. (G. 67; B. 86, 88, 134; C. 169.)

112. Wanneer het huwelijk binnen een jaar, te rekenen van de eerste huwelijks-afkondiging, niet is voltrokken, zal hetzelve niet voltrokken mogen worden, dan nadat alvorens wederom nieuwe afkondigingen zullen gedaan zijn. (C. 65.)

118. Trouwbeloften geven geenc regtsvordering tot het aangaan des huwelijks, noch tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, uit hoofde der niet-vervulling van de beloften; alle bedingen ter schadeloosstelling te dezer zake zijn nietig.

Wanneer echter de aangifte des huwelijks bij den ambtenaar van den burgerlijken stand van eene afkondiging gevolgd is , kan zulks grond opleveren tot het vorderen van vergoeding van kosten, schaden en interessen , uit hoofde der werkelijke verliezen , welke de eene partij, door de weigering der andere, in hare goederen mogt hebben geleden, zonder dat daarbij eenige winstderving zal kunnen in aanmerking komen.

Deze regtsvordering verjaart door verloop van achttien maanden, te rekenen van de eerste huwelijks-afkondiging. (A. 14 B. 209, 1841, 1856, 1371, 1373.)

DERDE AF DEELING.

Van het stuiten des huwelijks.

114. Het regt om de voltrekking van een huwelijk te stuiten komt alleenlijk toe aan de personen en in de gevallen, bij de volgende artikelen voorzien. (R. 801 v.)

115. Degene die met eene der partijen door het huwelijk alsnog verbonden is, mitsgaders de kinderen uit dat huwelijk voortgesproten, zijn bevoegd om het nieuw aan te gaan huwelijk te stuiten, doch alleen op grond van het bestaande. (B. 84, 119, 120, 123, 141; C. 172.)

116. De vader, of, bij gebreke van dien, de moeder, kan het huwelijk stuiten, in de volgende gevallen-.

lo. Wanneer hun kind, nog minderjarig zijnde, de ver-eischte toestemming niet bekomen heeft; (B. 92, 97.)

£o. Wanneer hun meerderjarig kind, den vollen ouderdom van dertig jaren niet hebbende bereikt, verzuimd heeft hunne toestemming, en, bij weigering daarvan, de tusschenkomst van den kantonregter te verzoeken, welke volgens art. 99 vercischt wordt;

Zo. Wanneer eene der partijen, uit hoofde van gebrek aan verstandelijke vermogens, onder curatele gesteld, of de curatele uit dien hoofde verzocht, en op dat verzoek nog niet is beslist;

4.0. Wanneer eene der partijen de vereischten niet bezit om, overeenkomstig de bepalingen van de eerste afdeeling van dezen titel, een huwelijk te kunnen aangaan ; (B. 84 v).

-ocr page 147-

V. TITEL. VAN HET HCWELIJK. 103

5o. Wanneer degene, met wien hun kind in het huwelijk wil treden, uit hoofde van misdaad vervolgd wordt, of tot eene onteerende straf is veroordeeld; (B. 264.)

60. Wanneer de vereischte huwelijks-afkondigingen geen plaats hebben gehad; (B. 107, 108.)

7o. Wanneer eene der partijen, uithoofde van verkwisting, is onder curatele gesteld, en het voorgenomen huwelijk blijkbaar het ongeluk van hun kind zoude te weeg brengen. (B. 120, 123; C. 173.)

117. Bij gebreke van beide ouders, zijn de grootvaders of grootmoeders bevoegd om het huwelijk van hunne kleinkinderen te stuiten, om de redenen, bij het 1, 3, 4, 5, 6 en 7de lid van het vorig artikel uitgedrukt.

De stuiting kan, voor zoo veel dereden aangaat, welke bij het eerste lid is vermeld, alleen plaats hebben met inachtneming der volgorde, welke bij artikel 93 en 94 is vastgesteld. (C. 173.)

118. Bij gebreke van grootouders, kunnen de broeders, zusters, ooms en moeijen, mitsgaders de voogd, toeziende voogd, curator en toeziende curator, een voorgenomen huwelijk stuiten:

lo. Wanneer de voorschriften van artikel 95 en 98, omtrent het bekomen van verlof tot het aangaan van het huwelijk, niet zijn in acht genomen;

2o. Om de redenen bij het 3, 4, 5 en 6de lid van artikel 116 uitgedrukt. (B. 123; C. 174, 175.)

119. De echtgenoot, wiens huwelijk door echtscheiding is ontbonden, kan het huwelijk zijner voormalige echtgenoote stuiten wanneer zij een huwelijk wil aangaan, voor het verloopenvan driehonderd dagen na liet ontbinden van het vroegere. (B. 91,115.)

120. Het openbaar ministerie is verpligt een voorgenomen huwelijk te stuiten, in de gevallen bij artikel 84 tot 91 ingesloten vermeld.

121. Van de stuiting des huwelijks wordt kennis genomen door de arrondissements-regtbank, binnen welker ressort de gemeente gelegen is, alwaar het huwelijk moet worden voltrokken. (R. 802 v.; C. 177)

122. In de akte van stuiting moeten alle de middelen worden uitgedrukt, waarop de stuiting gegrond is, en mogen geene nieuwe middelen worden voorgedragen, voor zoo verre dezelve niet na de stuiting mogten zijn opgekomen. (B. 43; C. 176.)

123. Bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering is de wijze bepaald, waarop de stuiting des huwelijks zal moeten gedaan en derzei ver opheffing gevraagd worden. (B. 43; R. 801 v., 803.)

124. Wanneer de stuiting is afgewezen, zullen de opposanten , met uitzondering nogtans van bloedverwanten in de opgaande en nederdalende linie, en van het openbaar ministene, tot vergoeding van kosten, schaden en interessen kunnen worden verwezen. (C. 179.)

125. Wanneer er stuiting van een huwelijk plaats heeft, zal het aan den ambtenaar van den burgerlijken stand niet geoorloofd zyn hetzelve te voltrekken, dan nadat aan hem zal zijn ter hand gesteld een vonnis in kracht van gewijsde gegaan, of eene authentieke akte, waarbij de stuiting is opgeheven, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen.

-ocr page 148-

104 I. BOEK. VAN PECSOIfEIf.

Wanneer het huwelijk mogt zijn voltrokken voor dat de stuiting is opgeheven, zal het geding ter zake dier stuiting kunnen worden voortgezet, en het huwelijk worden nietig verklaard, bijaldien de eisch aan den opposant is toegewezen. (B. 43, 126, ]37;C. 68.)

VIERDE AFDEELING.

Van de voltrekking des huwelijks.

126. Alvorens tot de voltrekking des huwelijks over te gaan, zal de ambtenaar van den burgerlijken stand zich doen ter hand stellen:

1 o. De geboorte-akte van ieder der aanstaande eohtgenooten;

S0. Eene authentieke akte, houdende de toestemming van den vader, de moeder, den grootvader of grootmoeder, den voogd en den toezienden voogd, of wel het bij den regter verkregen verlof, in de gevallen waarin hetzelve vereischt wordt;

De toestemming kan ook bij de huwelijks-akte zelve worden gegeven ;

So. De akte waaruit blijkt van de tusschenkomst van den kan-tonregter, in de gevallen waarin die vereischt wordt;

40. In geval van tweede of volgend huwelijk, de akte van overlijdenvan den vorigen echtgenoot, ofde akte van echtscheiding, of wel afschrift van het verlof van den regter, bij afwezigheid van den anderen echtgenoot verleend ;

So. De akte van overlijden van alle de zoodanigen die hunne toestemming tot het huwelijk zouden hebben moeten geven ;

Co. Het bewijs dat de huwelijks-afkondigingen zonder stuiting zijn afgeloopen, ter plaatse alwaar die afkondigingen, overeenkomstig art. 107 en volgende van dezen titel, vereischt worden, of wel dat eene gedane stuiting is opgeheven. (B. 43, 92 v., 99—103; C. 69—73.)

127. Degene der aanstaande echtgenooten, die buiten de mogelijkheid mogt zijn om zijne geboorte-akte, bij het eerste lid van het vorig artikel vereischt, te vertoon en, zal zulks kunnen aanvullen door eene akte van bekendheid, afgegeven door den kantonregter van zijne geboorteplaats of woonplaats, op de verklaring van vier getuigen van het mannelijk ot vrouwelijk geslacht, bloedverwanten of geene bloedverwanten zijnde.

Deze verklaring zal inhouden de vermelding van de plaats en, zoo na mogelyk, van het tijdstip der geboorte, mitsgaders de oorzaken die beletten om eene akte daarvan over te leggen.

Het gebrek eener geboorte-akte zal ook kunnen worden verholpen , hetzij door eene dergelijke, doch beëedigde verklaring, afgelegd door de getuigen, welke bij de voltrekking des huwelijks moeten tegenwoordig zijn, of wel door eene bij den ambtenaar van den burgerlijken stand afgelegde beëedigde verklaring van den aanstaanden echtgenoot, houdende dat hij zich geene geboorte-akte of akte van bekendheid kan verschaffen.

In de huwelijks-akte zal van de eene of andere dier verklaringen melding worden gemaakt. (B. 70; C. 70, 71.)

128. Indien partijen buiten de mogelijkheid zijn om de akten

-ocr page 149-

V. TITEL. VAN UET HUWELIJK. 105

van overlijden, bij artikel 126 no. 5 vermeld, in te leveren, zal dat gebrek, op dezelfde wijze als in het geval van het voorgaande artikel, kunnen worden verholpen. (B. 137.)

129. Indien de ambtenaar van den burgerlijken stand weigert om een huwelijk te voltrekken, op grond van de ongenoegzaamheid der stukken en verklaringen, bij de vorige artikelen gevorderd, zullen partijen de bevoegdheid hebben zich bij verzoekschrift tot de arrondissements-regtbank te keeren ; welke regtbank na verhoor van het openbaar ministerie, mitsgaders, wanneer daartoe gronden zijn, van den ambtenaar van den burgerlij ken stand, summier en zonder hooger beroep, over de genoegzaamheid of ongenoegzaamheid der stukken zal uitspraak doen.

130. Het huwelijk zal niet mogen worden voltrokken, vóór den derden dag na dien der laatste afkondiging, die dag zelve niet daaronder begrepen. (B. 107, 126, 154 ; C. 64.)

131. Het huwelijk zal in het openbaar, in het huis der gemeente, ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats van eene der beide partijen, worden voltrokken , en in tegenwoordigheid van vier getuigen, hetzy nabestaanden of vreemden, manspersonen, meerderjarig zijnde, en binnen het Koningrijk gevestigd. (B. 20, 45 v., 74 v., 108, 138, 147; C. 74, 75, 165.)

132. Indien eene der partijen, uit hoofde van een behoorlijk bewezen wettig beletsel, verhinderd wordt zich naar het huis der gemeente te begeven, zal het huwelijk kunnen worden voltrokken in een bijzonder huis binnen dezelfde gemeente gelegen , mits geschiedende in tegenwoordigheid van zes getuigen.

Bij de huwelijks-akte zal, in dat geval, worden melding gemaakt van de oorzaak, welke daartoe heeft aanleiding gegeven-

133. De aanstaande echtgenooten zijn verpligt,bij de voltrekking van hun huwelijk in persoon voor den ambtenaar van den burgerlijken stand te verschijnen.

134. Het zal aan den Koning vrijstaan om, uit hoofde van gewigtige redenen, aan partijen te vergunnen het huwelijk door eenen bijzonderen, bij authentieke akte gevolmagtigde te mogen voltrekken.

Indien de lastgever, voor dat het huwelijk voltrokken is, wettiglijk met eenen anderen persoon mogt zijn in den echt getreden, zal het huwelijk, bij eenen gevolmagtigde voltrokken, als niet geschied beschouwd worden. (B. 19, 46, 84, 86, 88, 111, 113, 1852, 1855.

135. De aanstaande echtgenooten zullen, ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijken stand , en in tegenwoordigheid der getuigen, moeten verklaren, dat zij elkander aannemen tot echtgenooten; en dat zij getrouwelijk al de pligten zullen vervullen, welke door de wet aan den huwelijken staat verbonden zijn. (B. 20; C. 75.)

136. Geene godsdienstige plegtigheden zullen vermogen plaats te hebben, voor dat de partijen aan den bedienaar van hunne eeredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijken stand is voltrokken. (B. 83.)

137. In geval van overtreding door den ambtenaar van den

-ocr page 150-

1ÖG I. BOEK. VAN rERSOKEN,

burgerlijken stand, tegen de bepalingen van dezen titel begaan, kunnen die ambtenaren, voor zoo ver daartegen niet bij het Wetboek van Strafregt is voorzien, door de arrondissements-regtbank worden gestraft met eene geldboete, de som van honderd gulden niet te boven gaande; behoudens de regtsvordering der belanghebbende partijen tot schadevergoeding, indien daartoe gronden zijn. (B. 37, 354; C. 193, 193.)

VIJFDE AFDEELING.

Van de huwelijken, welke buiten'slands zijn voltrokken.

138. De huwelijken, in een vreemd land aangegaan, hetzij tusschen Nederlanders, hetzij tusschen Nederlanders en vreemdelingen, zijn van waarde, indien dezelve voltrokken zijn naar den vorm, in dat land gebruikelijk, mits de huwelijks-afkondigingen, volgens de tweede afdeeling van dezen titel, binnen dit Koningrijk, zonder stuiting des huwelijks, hebben plaats gehad, en de nederlandsche echtgenooten niet hebben gehandeld tegen de bepalingen, in de eerste afdeeling van denzelfden titel vervat. (A. 10; B. 6, 11, 84, 89, 107, 108; C. 170.)

139. Binnen het jaar na de terugkomst der echtgenooten op het grondgebied van het Koningrijk, zal de akte van huwelijksvoltrekking, in een vreemd land aangegaan, in het openbaar huwelijks-register van hunne woonplaats moeten worden overgeschreven. (B. 13 v., 47, 146, 307; C. 171.)

ZESDE AFDEELING.

Van de nietigheid eens huwelijks.

140. De nietigheid eens huwelijks kan alleen door den regter worden uitgesproken. (B. 13o.)

141. De nietigverklaring van een huwelijk, in strijd met art. 84 aangegaan, kan worden gevorderd door dengenen, die dooreen der echtgenooten door vroeger huwelijk is verbonden, door de echtgenooten zelve, door de bloedverwanten in de opgaande linie , door alle degenen die bij de verklaring der nietigheid belang hebben , en door het openbaar ministerie.

Indien de nietigheid van het vroegere huwelijk wordt staande gehouden, zal de bestaanbaarheid of onbestaanbaarheid van dat huwelijk vooraf moeten beslist worden. (B. 115, 119, 549 v.; C. 184, 188, 189.)

143. De wettigheid eens huwelijks, zonder de vrije toestemming der beide echtgenooten, of ook van een van hen aangegaan, kan alleen worden tegengesproken door de echtgenooten of door dengenen van hen, wiens toestemming niet is vrij geweest.

Wanneer er dwaling heeft plaats gehad in den persoon met wien men gehuwd is, kan de wettigheid alleen worden betwist door dengenen der echtgenooten, die in dwaling gebragt is.

In alle de gevallen bij dit artikel voorkomende, is men in den eisch tot nietigverklaring niet ontvankelijk, wanneer er eene aanhoudende zamenwoning gedurende den tijd van drie maanden heeft plaats gehad, sedert dat de echtgenoot zijne

.

-ocr page 151-

V. TITEL. VA.N HET HUWELIJK. 107

volkomenc vrijheid bekomen heeft, of de dwaling door hem ontdekt is. (B. 85, 113, 138, 948; C. 180, 181.)

143. Wanneer een huwelijk is aangegaan door iemand die, uit hoofde van gebrek aan verstandelijke vermogens, is onder curatele gesteld, kan de wettigheid des huwelijks worden betwist door deszelfs vader, moeder en andere bloedverwanten in de opgaande linie, broeders, zusters, ooms en moeijen, mitsgaders door den curator, en eindelijk door het openbaar ministerie.

Na de opheüing der curatele, kan de nietigheid alleen worden ingeroepen door den echtgenoot die onder curatele was gesteld, en is ook deze daartoe niet ontvankelijk, na eene za-menwoning van zes maanden, te rekenen van de intrekking der curatele. (R 116, 501, 516; C. 180.)

144. Indien een huwelijk is aangegaan door een persoon , welke den bij art. 8G vereischten ouderdom niet bereikt had, zal de nietigverklaring kunnen worden gevraagd, hetzij door dien echtgenoot, hetzij door het openbaar ministerie.

De wettigheid des huwelijks zal nogtans niet kunnen worden betwist:

lo. quot;Wanneer op den dag der regtsvordering tot nietigverklaring de echtgenoot of echtgenooten den vereischten ouderdom hebben bereikt;

2o. Wanneer de vrouw, den vereischten ouderdom niet hebbende bereikt, vóór den dag der regtsvordering zwanger is. (B. 116; C. 184, 185, 186.)

145. De nietigheid van alle huwelijken, aangegaan met overtreding der bepalingen in art. 87, 88, 89 en 90 vervat, kan worden ingeroepen, hetzij door de echtgenooten zeiven, hetzij door hunne ouders of bloedverwanten in de opgaande linie, hetzij door allen die daarbij belang hebben, hetzij eindelijk door het openbaar ministerie. (B. 116; C 184.)

146. Wanneer een huwelijk is aangegaan zonder toestemming van den vader, de moeder, de grootouders, den voogd, of den toezienden voogd, zal deszelfs nietigverklaring, in de gevallen , waarin de quot;toestemming, ot wel het verhoor van den voogd, volgens artikel 93, 93, 94, 95, 97 en 98 vereischt wordt, alleen kunnen gevorderd worden, door degenen wier toestemming of verhoor, volgens de wet, noodzakelijk is geweest.

De regtsvordering tot nietigverklaring kan door de bloedverwanten, wier toestemming vereischt werd, niet worden aangevangen wanneer liet huwelijk door hen uitdrukkelijk of stilzwijgend is goedgekeurd, of wanneer zes maanden zonder tegenspraak van hunne zijde verloopen zijn , sedert het tijdstip waarop zij van het huwelijk hebben kennis gedragen.

Ten aanzien van huwelijken, in een vreemd land aangegaan, wordt die kennis niet voorondersteld, zoo lang de echtgenooten zullen zijn in gebreke gebleven om de akte van huwelijks-yoltrekking, overeenkomstig de voorschriften van artikel 139, in de openbare registers te doen overschrijven. (B. 93 v., 138, 139, 150 v., 948; C. 182, 183.)

147. De nietigheid van een huwelijk, hetwelk niet ten overstaan van den bevoegden ambtenaar van den burgerlijken stand, en in tegenwoordigheid van het vereischte getal getuigen, is vol-

-ocr page 152-

I. BOEK. VAN PERSONEN.

trokken, kan worden ingeroepen door de echtgenooten, door den vader, de moeder en andere bloedverwanten in de opgaande linie, mitsgaders door den voogd, den toezienden voogd en door allen, die daarby belang hebben, en eindelijk door het openbaar ministerie.

In geval van overtreding van artikel 131, voor zoo veel de hoedanigheid der getuigen betreft, is het huwelijk niet noodwendig nietig, maar zal de regter naar de omstandigheden beslissen.

Wanneer er uiterlijk bezit van den huwelijken staat aanwezig is, en er eenc akte van huwelijks-voltrekking, ten overstaan van eenen ambtenaar van den burgerlijken stand verleden, vertoond wordt, zijn de echtgenooten niet ontvankelijk om, ten gevolge van dit artikel, de nietigheid des huwelijks te vragen. (B. 131, 132, 138, 155; C. 191, 196.)

148. In alle de gevallen waarin, overeenkomstig artikel 141, 145 en 147, eene regtsvordering tot nietigverklaring kan worden aangevangen, door degenen die daarbij belang hebben, kan zulks niet geschieden door de bloedverwanten in de zijdlinie, door kinderen uit een ander huwelijk geboren, of door vreemden, zoo lang de echtgenooten beiden in leven zijn, doch alleenlijk wanneer zij daarbij een reeds verkregen en dadelijk belang hebben. (C. 187.)

149. Na de ontbinding van het huwelijk, is het openbaar ministerie niet ontvankelijk de nietigheid daarvan te vragen. (C. 190.)

150. Een huwelijk, hetwelk nietig verklaard is, heeft niettemin alle deszelfs burgerlijke gevolgen, zoo wel ten opzigte der echtgenooten, als van de kinderen, wanneer hetzelve te goeder trouw door beide de echtgenooten is aangegaan. (B. 84 v., 141 v., 152; C. 201.)

151. quot;JVanneer de goede trouw alleenlijk bestaat aan de zijde van een der echtgenooten, heeft het huwelijk geene burgerlijke gevolgen, dan alleen ten voordeele van dien echtgenoot en van de kinderen, uit het huwelijk gesproten.

De echtgenoot die in de kwade trouw heeft verkeerd, kan tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens den anderen verwezen worden. (B. 152 ; C. 202.)

152. In de gevallen van de twee voorgaande artikelen, houdt liet huwelijk op burgerlijke gevolgen te hebben, te rekenen van den dag waarop hetzelve bij vonnis is nietig verklaard.

153. De nietigheid eens huwelijks kan aan de regten van derden geen nadeel toebrengen, wanneer deze te goeder trouw met de echtgenooten hebben gehandeld.

154. Geen huwelijk is nietig in geval van overtreding der bepalingen van artikel 91, 99, 103, 107 en 130, of indien, buiten hetgeen bij artikel 132, is voorgeschreven, het huwelijk niet openlijk in het huis der gemeente is voltrokken geworden.

In die gevallen is de bepaling van art. 137 op de ambtenaren van den burgerlijken stand toepasselijk.

ZEVENDE AFDEELING.

Van het bewijs van het bestaan des huwelijks.

155. Het bestaan van een huwelijk kan niet anders worden

108

-ocr page 153-

VI. TITEL. VAN DE REGTEN EN VEEPLIGTINGEN, ENZ. 109 bewezen dan door de akte van deszelfs voltrekking, in de registers van den burgerlijken stand ingeschreven, behoudens de gevallen bij de volgende artikelen voorzien. (B. 13,14,45,147; C. 194.)

156. Wanneer het blijkt, dat er geene registers hebben bestaan, of dat dezelve zijn verloren geraakt, of ook dat de huwelijks-akte daaraan ontbreekt, wordt de genoegzaamheid der bewijzen van het bestaan des huwelijks ter beoordeeling van den regter overgelaten, mits er een uiterlijk bezit van den huwelijken staat aanwezig zij. (B. 26, 70.)

157. De wettigheid van een kind kan, uithoofde van het gebrek van het vertoonen der trouw-akte zyner overledene ouders, niet worden betwist, indien hetzelve het uiterlijk bezit heeft van zijnen staat, overeenkomstig met zijne geboorte-akte, en de ouders openlijk als man en vrouw hebben geleefd. (B. 305,316, 317; C. 197.)

ZESDE TITEL..

Van de regten en verpligtingen der eehtgenooten.

158. De eehtgenooten zijn elkander wederkeerig getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. (B. 195, 280, 282; C. 212.)

159. De eehtgenooten verbinden zich over en weder, door de enkele daad des huwelijks, hunne kinderen te onderhouden en op te voeden. (B. 164, 201, 248, 269, 285, 353, 373. 375 v.. 961, 1143; C. 203.)

160. De man is het hoofd der echtvereeniging.

Als zoodanig verleent hij aan zijne vrouw bijstand in regten, of verschijnt aldaar voor haar, behoudens de uitzonderingen hierna omschreven.

Hij bestuurt de goederen aan de vrouw persoonlijk toebe-hoorende, tenzij het tegendeel zij bedongen.

Hij moet die goederen als een goed huisvader beheeren, en is voor alle verzuim in dat beheer verantwoordelijk.

Hij vermag hare onroerende goederen, zonder hare medewerking niet te vervreemden of te bezwaren. (B. 165, 166 , 179, 195, 241, 249, 268, 270, 299; C. 213.)

161. De vrouw is aan haren man gehoorzaamheid verschuldigd.

Zij is verpligt met den man zamen te wonen, en hem overal

te volgen waar hij dienstig oordeelt zijn verblijf te houden. (B. 6, 11, 158, 195, 266, 267; C. 213, 214.)

162. De man is verpligt zijne vrouw bij zich te ontvangen in het huis hetwelk hij bewoont.

Hij is gehouden haar te beschermen, en haar al hetgeen noodig is, volgens zijnen staat en zijn vermogen, te verschat-fen. (B. 78, 248, 267 v., 280; C. 214.)

163. De vrouw, al is zij zelfs buiten gemeenschap van goederen getrouwd, of van goederen gescheiden, kan, zonder bijstand van haren man in de akte, of zonder zijne schriftelijke toestemming, niets geven, vervreemden, verpanden, verkrijgen, hetzij voor niet, hetzij onder eenen bezwarenden titel.

Indien de man zijne vrouw heeft gemagtigd om zekere akte of verbindtenis aan te gaan, is de vrouw daardoor niet geregtigd om, zonder uitdrukkelijke toestemming van den man, eenige betaling te ontvangen, of daarvoor kwijting te geven. (B. 164,

-ocr page 154-

I. BOEK. VAN PEHSONEN.

167, 168, 170, 171, 173, 180, 249, 943, 1053, 1092, 1366, 1367, 1490, 1713, 1715, 1721, 1739, 1759, 1835; C. 217.)

164. Ten opzigte van handelingen of verbindtenissen, door de vrouw aangegaan, wegens alles wat de gewone en dagelijksche uitgaven der huishouding betreft, vooronderstelt de wet dat zij de bewilliging van haren man heeft bekomen. (B. 159, 1855.)

165. De vrouw kan niet in regten verschijnen zonder bijstand van haren man, al is zij buiten gemeenschap van goéderen getrouwd, of van goederen gescheiden, of eene openbare koopvrouw. (B. 160. 168, 169, 194, 249; R. 800; C. 215.)

166. Le bijstand van den man is niet noodig:

lo. Wanneer de vrouw in strafzaken vervolgd wordt;

2o. In eene regtsvordering tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed, of van goederen. (R. 804 v., 816 v., C. 216.)

167. Wanneer de man weigert zijne vrouw te magtigen om eene akte aan te gaan, of om in regten te verschijnen, kan zij van de arrondissements-regtbank van hunne gemeene vroon-plaats verzoeken daartoe gemagtigd te worden. (B. 109; R. 798 v.; C. 218. Sb. 1874 no. 68.)

168. Eene vrouw, met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van haren man, openbare koopvrouw zijnde, kan zich zonder zijnen bijstand verbinden, in en omtrent alles wat die koopmanschap betreft.

Wanneer zij met haren man in gemeenschap is getrouwd, is ook hij door die handelingen verbonden.

Zij wordt voor eene openbare koopvrouw gehouden, wanneer zij , afzonderlijk van haren man, koopmanschap drijft.

Indien de man zijne toestemming intrekt, is hij verpligt die intrekking openlijk bekend te maken. (B. 163, 165 , 187, 1366, 1367, 1855 ; C. 220.)

169. Wanneer de man uit hoofde van afwezigheid of andere redenen wordt verhinderd om zijne vrouw bij te staan of te magtigen, of een tegenstrijdig belang heeft, kan de kanton-regter van de woonplaats der echtgenooten haar de bevoegdheid verleenen om in regten te verschijnen, verbindtenissen aan te gaan, beheer te voeren, en alle andere akten te verrigtcn. (B. 167, 180, 549; R. 798 v.; C. 222.)

170. Eene algemeene magtiging, zelfs bij huwelijksche voorwaarden bedongen, is niet verder geldig dan met betrekking tot het beheer der goederen van de vrouw. (B. 163, 180,195, 249, 1835; C. 223.)

171. De nietigheid der handeling, gegrond op het ontbreken der magtiging, kan alleen door de vrouw, den man of hunne erfgenamen worden ingeroepen. (B. 163, 1092, 1423, 1482, 1487,quot; 1490. C. 225.)

172. Wanneer eene vrouw, na de ontbinding des huwelijks, eene overeenkomst of .akte, in het geheel of ten deele, heeft ten uitvoer gelegd, welke zij zonder de vereischte magtiging had aangegaan, is zij onbevoegd om de vernietiging dier overeenkomst of akte te vragen. (B. 1492.)

173. De vrouw kan zonder bewilliging van haren man uiterste wilsbeschikkingen maken. (B. 942 v.: C. 226, 905.)

110

-ocr page 155-

VII. TITEL. VAN DE WETTEL. GEMEENSCHAP , ENZ. 111 ZEVENDE TITEL..

Van de wettelijke gemeenschap van goederen en derzelver beheer.

EERSTE AFDEELING.

Van de wettelijke gemeenschap van goederen.

174. Van het oogenblik der voltrekking des huwelijks bestaat , van regtswege, algeheele gemeenschap van goederen tus-schen de echtgenooten, voor zoo verre daaromtrent bij huwe-lijksche voorwaarden geene andere bepalingen gemaakt zijn.

Die gemeenschap kan, staande huwelijk, niet door onderlinge overeenkomst der echtgenooten worden opgeheven of gewijzigd. (B. 18], 194, 208, 235, 241; C. 1393, 1395, 1399.)

175. De gemeenschap omvat, wat hare baten betreft, alle de roerende en onroerende goederen der echtgenooten, zoowel tegenwoordige als toekomende, ook die welke zij om niet verkrijgen, ten zij de erflater of de schenker uitdrukkelijk het tegendeel mogt hebben bepaald. (B. 213; C. 1401—1408.)

176. Zij omvat, wat hare lasten betreft, alle de schulden, door ieder der echtgenooten, hetzij voor, hetzij staande huwelijk gemaakt. (B. 185 v.; C. 1409.)

177. Alle vruchten en inkomsten, mitsgaders winst en verlies, staande huwelijk, komen mede ten bate en schade der gemeenschap.

178. De doodschulden, na het overlijden vallende, worden door des overledenens erfgenaam alleen gedragen. (R. 181 no. 1, 183.)

TWEEDE AFDEELING.

Van het beheer der gemeenschap.

179. De man alleen beheert de goederen van de gemeenschap-

Hij kan dezelve verkoopen, vervreemden en bezwaren, zonder tusschenkomst van de vrouw, behoudens het geval, bij het derde lid van artikel 195 voorzien.

Hij kan, bij wege van schenking onder de levenden, niet beschikken, noch over de onroerende goederen der gemeenschap, noch over het geheel, of over een bepaald gedeelte of hoeveelheid der roerende goederen, dan alleen om aan kinderen, uit hun huwelijk gesproten , eenen stand te bezorgen.

Hij mag zelfs niet, bij wege van schenking, over een bijzonder stuk roerend goed beschikken , indien hij zich het vruchtgebruik daarvan voorbehoudt. (B. 160, 174; C. 1421, 1422.)

180. Wanneer de man afwezig is, of zich in de onmogelijkheid bevindt om zijnen wil te verklaren, en er onverwijlde noodzakelijkheid bestaat, kan de vrouw de goederen van de gemeenschap verbinden of vervreemden, na daartoe door den kantonregter gemagtigd te zijn. (B. 163, 169 v., 549, 552 ; R. 798 v.; C. 1427, Sb. 1874 no. 68.)

DERDE AFDEELING.

Van de ontbinding der gemeenschap, en van het regt om daarvan afstand te doen.

181. De gemeenschap wordt van regtswege ontbonden:

-ocr page 156-

1]2 I. BOEK. VAN PEKSONKN.

lo. Door den dood;

2°. Door liet aangaan van een huwelijk, op verlof van den regter, na afwezigheid van den echtgenoot;

3o. Door echtscheiding;

4o. Door scheiding van tafel en bed;

5o. Door scheiding van goederen.

De bijzondere gevolgen van de ontbinding, in de gevallen bij no. 2, 3 , 4 en 5 van dit artikel voorzien, zijn geregeld in de titels welke over die onderwerpen handelen. (R. 174, 241 v., 262 v., 277 v., 288 v., 549 v.; C. 1441.)

182. Na het overlijden van een der echtgenootcn, ia de langstlevende verpligt, indien er minderjarige kinderen overblijven, binnen den tijd van drie maanden eene boedelbeschrijving te doen opmaken van de goederen, welke de gemeenschap uitmaken. Die boedelbeschrijving kan onderhands, doch moet in tegenwoordigheid van den toezienden voogd, worden opgemaakt. Bij gebreke van zoodanige boedelbeschrijving, duurt de gemeenschap voort, ten voordeele van de minderjarigen, doch nimmer ten hunnen nadeele. (B. 366, 370, 427, 466 ; C. 1442.)

183. Na de ontbinding der gemeenschap, wordt degemeene boedel bij helft3 verdeeld tusschen den man en de vrouw, of hunne erfgenamen, zonder aanzien der zijde waarvan die goederen zijn voortgekomen.

De regelen, welke zijn vastgesteld in den zestienden titel van het tweede boek, handelende van boedelscheiding, zijn toepasselijk op de verdeeling der wettelijke gemeenschap. (B. 178, 211, 240, 298, 466, 950, 1112, 1117 v., C. 1467,1474, 1476, 1482.)

184. De kleedingstukken, de kleinooden en gereedschappen , behoorende tot het beroep van een der echtgenootcn, mitsgaders de boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst en wetenschap, en eindelijk de papieren of gedenkstukken, bijzonder tot het geslacht van een der echtgenootcn betrekkelijk, kunnen aan de zijde waarvan zij oorspronkelijk afkomstig waren, worden teruggevorderd, tegen den prijs waarop dezelve, in der minne, of door deskundigen, geschat worden. (B. 187.)

185. De man kan, na de ontbinding der gemeenschap, voor de schulden dier gemeenschap voor het geheel worden aangesproken , behoudens zijn verhaal tegen de vrouw of hare erfgenamen voor de helft. (B. 176; 179, C. 1484.)

186. De eene echtgenoot kan, na de scheiding en deeling der algeheele gemeenschap, niet door schuldeischers worden vervolgd voor schulden, welke de andere echtgenoot, vóór het huwelijk, mogt hebben gemaakt, blijvende die schulden ten laste van dengenen der echtgenootcn, die dezelve heeft aangegaan, of van zijne erfgenamen; behoudens het verhaal, voor de wederhelft, tegen den anderen echtgenoot of diens erfgenamen. (B. 176,187.)

187. De vrouw heeft het regt van de gemeenschap afstand te doen; alle overeenkomsten daartegen strijdende, zijn nietig; afstand gedaan hebbende kan zij uït de gemeenschap niets terug vorderen dan alleen het linnengoed en de kleedercn tot haar lijf behoorende.

-ocr page 157-

VII. TITEL. VAN DE WETTEL. GEMEENSCHAP, ENZ. 113

Zij wordt door dezen afstand ontheven van de verpligtin» om hij te dragen tot de schulden der gemeenschap, ten ware zij zich als openbare koopvrouw mogt hebben verbonden.

Onverminderd het regt der schuldeischers op de gemeenschap , blijft de vrouw in de verpligting, om te voldoen, zoo wel de schulden die zij als openbare koopvrouw heeft aangegaan, als degene die zij vóór haar huwelijk heeft gemaakt; behoudens, in het ee»e of andere geval, haar verhaal voor het geheel op haren man of diens erfgenamen. (B. 168 , 176 , 184, 186, 193, 208, 539, 1070; C. 1453, 1492-1285.)

188. De vrouw, die van het voorregt, bij het vorige artikel omschreven, wil gebruik maken, is verpligt, binnen den tijd van ééne maandna de ontbinding der gemeenschap, ter griffie van de arrondissements-regtbank ter laatste gemeene woonplaats, eene akte van afstand uit te brengen, op verbeurte van het voqrregt.

Indien de gemeenschap door den dood van den man ontbonden wordt, begint de termijn van eene maand te loopen van den dag waarop de vrouw van dat overlijden heeft kennis gedragen. (B. 189, 193, 1071; C. 1457.)

189. Indien de vrouw binnen den voorzeiden termijn is overleden, zonder eene akte van afstand te hebben uitgebragt, zijn hare erfgenamen bevoegd, binnen den tijd van eene maand na haar overlijden, of nadat zij van dat overijden hebben kennis gedragen, en op de wijze by het vorige artikel omschreven, van de gemeenschap afstand te doen.

De aanspraak der vrouw tot terugvordering van haar linnengoed en kleederen uit de gemeenschap kan door hare erfgenamen niet worden gemaakt. (B. 187, 193, 950, 1071; C. 1461.)

190. Indien de erfgenamen van de vrouw niet eenpariglijk hebben gehandeld, zoodat de eene de gemeenschap aanvaard, en de andere daarvan afstand gedaan heeft, kan degene, die dezelve aanvaard heeft, niet meer genieten dan het erfdeel, hetwelk hem voor zijn hoofd toekomt in de goederen , die bij scheiding aan de vrouw zouden zijn te beurt gevallen.

Het overschot blyft aan den man, of deszelfs erfgenamen, die daarentegen jegens den erfgenaam, die afstand gedaan heeft, belast zyn met de voldoening van al hetgeen de vrouw , in geval van gedanen afstand, zoude hebben kunnen vorderen, doch alleen ten beloope van het erfdeel, hetwelk dengenen , die afstand gedaan heeft, voor zijn hoofd toekomt. (B. 189, 193, 950, 1094, 1107 ; C. 1475.)

191. De vrouw, die zich de goederen der gemeenschap heeft aangetrokken, kan van die gemeenschap geenen afstand meer doen.

Daden van eenvoudig beheer, of het behoud der goederen betreffende, brengen dat gevolg niet te weeg. (B. 192, 539 , 1094 v.; C. 1454.)

192. De vrouw, die eenige goederen van de gemeenschap heeft weg gemaakt of verduisterd, blyft in de gemeenschap, niettegenstaande haren gedanen afstand; hetzelfde geldt ten aanzien van hare erfgenamen. (B. 191, 1077, 1110; C. 1460.)

193. In geval de gemeenschap door den dood van de vrouw ontbonden wordt, kunnen hare erfgenamen van de gemeenschap afstand doen, binnen den tijd, en in den vorm, ten aanzien

8

-ocr page 158-

114 I. BOEK. VAN pehsonen.

der vrouw zelve voorgeschreven. (B, 187, 188, 190, 1070;

C. 1466.)

ACHTSTE TITEL.

Van huwelijksche voorwaarden.

EERSTE AFDEELING. Van huwelijksche voorwaarden in het algemeen.

194. De aanstaande echtgenooten kunnen door huwelijksche voorwaarden afwijken van de regelen, opzigtelijk de wettelijke gemeenschap vastgesteld, mits dezelve niet met de goede zeden of met de openbare orde strijdig zijn, en bovendien onder de navolgende bepalingen. (A. 14; B. 165, 174, 208, 935 , 1290, 1373 ; C. 1387, 1497, 1527.)

195. Zij vermogen niet af te wijken van de regten, welke uit de magt van den man, als zoodanig, en uit de vaderlijke raagt voortspruiten, noch van de regten welke de wet aan de betrekking vann langstlevenden echtgenoot heeft verbonden.

Zij kunnen insgelijks niet afwijken van de regten, welke aan den man, als het hoofd der echtverbindtenis toekomen; behoudens echter het vermogen der vrouw om voor zich te bedingen het beheer harer roerende en onroerende goederen, mitsgaders het vrije genot harer inkomsten.

Het staat hun ook vrij te bedingen dat, niettegenstaande de wettelijke gemeenschap, de onroerende goederen, de inschrijvingen op het grootboek der nationale schuld, en de andere effecten en inschulden, ten name der vrouw staande en door haar aangebragt of die, staande huwelijk, van hare zijde in de gemeenschap mogten vallen, buiten hare medewerking,niet door haren echtgenoot zullen mogen worden vervreemd of bezwaard. (160, 161, 165, 170, 187, 353, 362, 400 v., 409; .473, 480, 1214; C. 1388.)

196. De aanstaande echtgenooten kunnen bij huwelijksche voorwaarden geen afstand doen van hetgeen hun de wet in de nalatenschap hunner afkomelingen toekent, noch de nalatenschap dier afkomelingen regelen. (B. 879, 899, v.; 1103, 1109 • C. 1389.)

197. Zij mogen niet bedingen dat de een tot een grooter aandeel in de schulden zal gehouden zijn dan deszelfs aandeel in de baten der pemeenschap beloopt.

198. Zij kunnen niet in algemeene bewoordingen bedingen, dat hunne verbindtenis zal geregeld worden door buitenlandsche wetten, of door eenige gewoonten, wetten, wetboeken, of plaatselijke keuren, welke te voren in de onderscheiden gedeelten des Koningrijks zijn van kracht geweest. (C. 1390.)

199. De uitsluiting der gemeenschap van goederen brengt geene uitsluiting van winst en verlies mede, ten ware ook deze uitdrukkelijk uitgesloten mogt zyn.

De gemeenschap van winst en verlies wordt geregeld door de bepalingen van de tweede afdeeling van dezen titel. (B. 210 , K. 880 v.; C. 1392, 1530, 1536 )

200. Ook kan, in geval van uitsluiting of beperking van ge-

-ocr page 159-

VIII. TITEL. VAN HUWELIJKSCHE VO OK WAARDEN. 115 meenschap, de som worden bepaald, welke de vrouw jaarlijks tot de huishouding en de opvoeding der kinderen uit hare goederen zal moeten bijdragen. (B. 248.)

201. Bij gebreke van bedingen daaromtrent, zijn alle de vruchten en inkomsten uit de goederen van de vrouw ter beschikking van den man. (B. 160, 248.)

202. De huwelijksche voorwaarden moeten, op straffe van [nietigheid, vóór het aangaan des huwelijks, bij notariële akte 'worden verleden.

Zij beginnen te werken van het oogenblik der voltrekking van [het huwelijk; geen ander tijdstip mag daarvoor worden bepaald. '(B. 204; C. 1394, 1399.)

203. De veranderingen die daarin, vóór het voltrekken des Imwelijks, zouden mogen worden gemaakt, kunnen op geene andeie wijze worden tot stand gebragt, dan door eene akte, in denzelfden vorm als de huwelijksche voorwaarden verleden.

Geene veranderingen zijn bovendien van waarde, zonder de ;egenwoordigheid en de gelijktijdige toestemming van alle de perionen, die in de huwelijksche voorwaarden partijen geweest zijn. (B. 1910; C. 1396.)

204. Na de voltrekking des huwelijks, kunnen de huwelijksche voorwaarden op geenerlei wijze worden veranderd. (B. 251

, 292; C. 1395.)

205. Bij uitsluiting der gemeenschap van goederen, kan de unbrengst der roerende goederen, met uitzondering van inschrijvingen op het grootboek der nationale schuld, en andere op naam staande effecten en inschulden, op geene andere wijze w orden bewezen, dan door derzei ver vermelding bij de huwe-ijksche voorwaarden, of door eene beschrijving, door den notaris :n de partijen onderteekend, en vastgehecht aan de minuut van le huwelijksclie voorwaarden, in welke daarvan melding moet ivorden gemaakt.

206. Minderjarigen die de vereischten bezitten om een huwelijk n te gaan, zijn ook bekwaam om toe te stemmen in alle over-

;enkomsten welke de huwelijksche voorwaarden bevatten mogen, nits de minderjarigen, bij het maken daarvan , den bijstand lebben gehad van diegenen , wier toestemming tot het aangaan ran het huwelijk noodzakelijk was.

Indien het huwelijk plaats heeft uit kracht van het verlof vaarvan bij artikel 95 en 98 gesproken wordt, moet het ont-fverp der huwelijksche voorwaarden bij het verzoek om verlof jvorden gevoegd, ten einde daaromtrent gelijktijdig worde be-| chikt. (B. 92, 97 v., 506, 514, 1483; C. 1095, 1398.)

207. Geene bepalingen, in huwelijksche voorwaarden voor-omende, waarbij van de wettelijke gemeenschap geheel of ge-eeltelijk wordt afgeweken, zullen ten aanzien van derden vroe-•er kunnen werken, dan van den dag der overschrijving dier

| lepalingen in een openbaar register, hetwelk daarvan zal worden wehouden, ter griffie der regtbankvan het :arrondissement waarin kuwdijk is voltrokken, of de huwelijks-akte is overge-' Bcbreven , bijaldien het huwelijk buiten 's lands ia aangegaan. 139, 300, 304, Co. 67; Pr. 872.)

De regelen welke opzigtelijk de wettelyke gemeenschap

_E

-ocr page 160-

HG I. LOEK. VAN PERSONEN.

zijn voorgeschreven, zijn steeds van toepassing, voor zooverre daarvan niet, hetzij uitdrukkelijk, hetzij uit den aard der bedingen , bij huwelijks oh e voorwaarden gemaakt, is afgeweken.

Hoedanig en op welke wijze gemeenschap van goederen zij bedongen, heeft de vrouw, of hebben hare erfgenamen, de bevoegdheid om daarvan afstand te doen , op de wijze en in de gevallen bij den vorigen titel voorzien. (B. 174 v., 187 v., 194, C. 1393, 1453, 1528)

209. De huwelijksche voorwaarden, mitsgaders schenkingen ter zake van huwelijk, vervallen, wanneer dezelve niet door een huwelijk zijn opgevolgd. (B. 113; C. 1088.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de gemeenschap van winst en verlies en van die der vruchten en inkomsten.

210. Indien door de aanstaande echtgenooten slechts is bedongen, dat er zal bestaan gemeenschap van winst en verlies, sluit dit beding de wettelijke algeheele gemeenschap van goederen uit, en bepaalt zich daartoe dat, bij de ontbinding dezer gemeenschap, tusschen de echtgenooten de winsten, bij hen, staande huwelijk, verkregen, worden gedeeld , en de verliezen gedragen. (B. 199; C. 1498.)

211. Elk der echtgenooten deelt in de winsten, en draagt in de verliezen, voor de helft, indien daaromtrent geene andere bepaling bij de huwelijksche voorwaarden gemaakt is. (B. 175, 183, 240.)

212. Voor winst wordt bij 'deze gemeenschap gehouden de vermeerdering van beider bezittingen, staande huwelijk, opgekomen uit de vruchten en opbrengsten van elks goederen, arbeid en vlijt, en uit den opleg van onverteerde inkomsten; voor verlies, de vermindering dier bezittingen, door uitgaven boven de inkomsten veroorzaakt. (B. 175; C. 1498.)

213. Onder winst is niet begrepen al hetgeen een der echtgenooten , staande huwelijk, bij erfenis, making of schenking verkrijgt, onverschillig of dit van nabestaanden, of van vreemden , afkomstig zij; behoudens de bepaling van art. 222. (B. 175, 221.)

214. Onroerende goederen en effecten, staande huwelijk aangekocht , op wiens naam dit ook geschied zij, worden voor winst gehouden, tenzij het tegendeel daarvan blijke.

215. Bjjzing of daling van de waarde der goederen aan een der echtgenooten toekomende, wordt voor geen winst of verlies gerekend.

216. Verbetering van onroerende goederen, door aanwas, aanspoeling, vertimmering of op eenige andere wijze ontstaan, wordt mede niet als winst beschouwd, maar bevoordeelt alleen den eigenaar dier onroerende goederen. (B. 651 v.)

217. Schade of vermindering, door brand, watersnood, afspoeling of anderzins veroorzaakt, behoort niet onder de ge-meene verliezen, maar komt tot last van den eigenaar, wiens goederen beschadigd of verminderd zijn.

218 Alle schulden, de echtgenooten te zamen betreffende.

-ocr page 161-

VIII. TITEL. VAN IIUWELIJKSCIIE VOOEWAARDEN. 11?

en staande Luwelyk gemaakt, moeten als verlies tot deze gemeenschap gebragt worden.

Wat een der echtgenooten door misdrijf verbeurt, is niet daaronder begrepen. (B. 176, 185 v., 187.)

219. Het beding dat tussehen de echtgenooten slechts eene gemeenschap van vruchten en inkomsten zal bestaan, houdt eene stilzwijgende uitsluiting in, zoo van de wettelijke aJgeheele gemeenschap van goederen, als van die van winst en verlies.

220. Zoo wel bij de bedongene gemeenschap van winst en verlies, als bij die van vruchten en inkomsten alleen , in de artikelen 210 en 219 omschreven, moeten de roerende goederen, aan ieder der echtgenooten bij het aangaan des huwelijks toe-behoorende, uitdrukkelijk worden opgegeven in de huwelijksche voorwaarden zelve, of wel in eene beschrijving, door den notaris en de partijen onderteekend, en vastgehecht aan de minuut van de huwelijksche voorwaarden, in welke daarvan melding moet zijn gemaakt; zonder dit bewijs worden de roerende goederen voor winst gehouden, (B. 567, 569; C. 1499, 1532.)

221. Van de roerende goederen , staande huwelijk bij erfenis, legaat of schenking, aan ieder der echtgenooten, opkomende , moet door beschrijving blijken.

Bij gebreke van beschrijving, bevattende de roerende goederen welke, staande huwelijk, aan den man zyn opgekomen, of bij gebreke van bescheiden , waaruit daarvan kan blijken, is de man onbevoegd om zoodanige goederen als de zijne terug te nemen.

Indien geene beschrijving aanwezig is van de roerende goederen welke, staande huwelijk, aan de vrouw zijn opgekomen, of bij gebreke van bescheiden, waaruit kan blijken waarin die goederen hebben bestaan, en welke derzelver waarde is , is deze, of zyn hare erfgenamen bevoegd om van het bestaan en de waarde dier goederen door getuigen, en des noods door de algemeene bekendheid te doen blijken. (B 567, 569; C. 1504.)

222. Onder vruchten en inkomsten worden mede gerekend jaarlijksche, maandelijksche, wekelijksche, en andere dergelijke makingen, schenkingen of uitkeeringen, gelijk ook lijfrenten, en zijn mitsdien inheide de bedingen van gemeenschap begrepen, van welke in deze afdeeling wordt gehandeld. (B. 175, 218.)

DERDE AFDEELING.

Van de giften tussehen de aanstaande echtgenooten bedongen.

223. De aanstaande echtgenooten mogen bij huwelijksche voorwaarden aan elkander, wederkeerig, of een van beide aan den anderen, zoodanige giften doen, als zij voegzaam zullen oor-deelen, behoudens de inkorting dier giften , voor zoo verre daardoor de regten zouden zijn benadeeld van degenen aan wie een wettelijk aandeel toekomt. (B. 237, 277, 960 v., 966 v., 1703 v., 1715, 1730; C. 1090, 1091.)

224. Die giften kunnen betrekkelijk zijn, hetzij tot tegenwoordige en bij de akte bepaaldelijk omschreven goederen, hetzij

-ocr page 162-

1. BOEK. VAN PERSONEN.

tot de geheel e of gedeeltelijke nalatenschap van den schenker. (B. 230, 234, 277, 279, 1870, 1704.)

225. Giften van dien aard zijn van waarde, zonder de uitdrukkelijke aanneming van dengenen aan wien dezelve gemaakt zijn. (B. 1703, 1720 ; C. 1087.)

226. Die giften kunnen plaats hebben onder voorwaarden , welker uitvoering van den wil des schenkers afhangt. (B. 284, 1292, 1705; C. 1086.)

227. Alle giften van tegenwoordige en bepaalde goederen zijn onherroepelijk, behalve in het geval van niet-voldoening aan de voorwaarden onder welke zij gemaakt zijn. (B. 234, 1289 v., 1291, 1725; C. 953, 954.)

228. De giften van de geheele of gedeeltelijke nalatenschap van den schenker zijn onherroepelijk; met dien verstande, dat hij niet meer over de goederen, in die gift begrepen, om niet mag beschikken, behalve over geringe sommen tot belooning, of om andere redenen, door den regter te beoordeelen.

Uit hoofde der niet-voldoening aan de voorwaarden, kunnen die giften worden herroepen. (B. 233, v.; C. 1082, 1083,1093.)

229. Geene giften van tegenwoordige en bepaaldelijk omschreven goederen, tusschen de echtgenooten bij huwclijksche voorwaarden gemaakt, worden geacht te zijn onderworpen aan de voorwaarden van overlevering van den begiftigde, ten ware die voorwaarde uitdrukkelijk mogt zijn gemaakt. (B. 1703; C. 1092.)

230. Geene gift van de geheele of gedeeltelijke nalatenschap des schenkers bij huwelijksche voorwaarden, hetzij door den eenen echtgenoot aan den anderen, hetzij over en weder, gemaakt, zal aan de kinderen, uit het huwelijk gesproten, overgaan, wanneer de begiftigde echtgenoot vóór den schenker mogt komen te overlijden. (B. 233, 286; C. 1093.)

VIERDE AFDEELING.

Van giften welke aan de aanstaande echtgenooten, of aan kinderen uit hun huwelijk, gedaan zijn.

231. Zoowel bij huwelijksche voorwaarden, als bij afzonderlijke notariële akte, vóór het aangaan des huwelijks, en ter zake van hetzelve verleden , kunnen derden aan de aanstaande echtgenooten of aan een hunner, zoodanige giften doen als zij voegzaam oordeelen, behoudens de inkorting dier giften, voor zoo verre daardoor de regten zijn benadeeld van degenen aan wie een wettelijk aandeel toekomt. (B. 283, 960 v., 966 , 1136, 1370 ; C. 1081, 1082, 1090.)

232. Indien die giften bij huwelijksche voorwaarden zijn gedaan, wordt tot derzei ver geldigheid niet gevorderd de uitdrukkelijke aanneming door den begiftigde; wanneer daarentegen de gift bij afzonderlijke akte heeft plaats gehad , heeft dezelve geen gevolg, dan na de uitdrukkelijke Jianneming. (B. 1703, 1720; C. 1087.)

233. Eene gift van het geheel of vanquot;een gedeelte der nalatenschap van den schenker, hoezeer alleen ten behoeve der

118

-ocr page 163-

IX. TITEL. VAN IIÜWELTJKSCIIE VOORWAARDEN. 119 eclitgenooten of van een hunner, gedaan, wordt ecliter altijd geacht ten behoeve van de kinderen en nakomelingen, uit het huwelijk gehoren, te hebben plaats gehad, in het geval dat de schenker den begiftigde overleeft, en het tegendeel niet uitdrukkelijk by de akte is bepaald.

Die giften vervallen, indien de schenker den begiftigde, en de kinderen en nakomelingen uit het huwelijk geboren, overleeft. (B. 228, 283, 286. 1370; C. 1082, 1089)

234. De bepalingen van art. 224, 226, 227 en 228 zijn insgelijks toepasselijk op de giften, waarvan in deze afdeeling gesproken wordt. (C. 1083, 1092.)

KKGRXDE TITKIj. Van gemeenschap of huwelijksche voorwaarden bij tweede of verder huw el yk.

235. Ook in tweede en verder huwelijk bestaat van regtswege algeheele gemeenschap van goederen tusschen deechtgenooten, voor zoo verre daaromtrent bij huwelijksche voorwaarden geene andere bepalingen zijn gemaakt. (B. 174; C 1496.)

236. Bij tweede of verder huwelijk kan echter, indien er kinderen of nakomelingen uit het vroeger huwelijk aanwezig zijn, aan den nieuwen echtgenoot, door de vermenging van goederen en schulden bij eenige gemeenschap , geen meerder voordeel opkomen , dan ten beloope van het minste gedeelte hetwelk een dier kinderen, of bij voor-overlijden deszelfs afkomelingen , bij plaatsvervulling, genieten, en zonder dat dit voordeel immer het een vierde des boedels van den hertrouwden echtgenoot mag te boven gaan.

De voorkinderen of derzelver afkomelingen hebben, ten tijde van het openvallen der nalatenschap van den hertrouwden echtgenoot, eene regtsvordering tot inkorting of vermindering , en hetgeen het geoorloofd gedeelte te boven gaat, valt ten voordeele van die nalatenschap. (B. 286 , 371, 949, 960 v., 967; C. 1098, 1496.)

237. De man of de vrouw, kinderen of afkomelingen hebbende uit het vroeger bed, een tweede of volgend huwelijk aangaande, mag aan den tweeden of verderen echtgenoot, ook bij huwelijksche voorwaarden, geene meerdere voordeden bespreken, dan hetgeen bij het vorige artikel breeder is omschreven. (B. 223, 286 ; C. 1098.)

238. De echtgenooten mogen elkander door zijdelingsclie wegen niet meer geven, dan hun bij de hier boven gemaakte bepalingen is toegestaan.

Alle giften onder eenen verdichten titel, of aan tusschen beide komende personen gedaan, zijn nietig. (B. 958; C. 1099.)

239. Voor giften aan tusschen beide komende personen gedaan , zullen gehouden worden de zoodanige, welke door een der echtgenooten aan de kinderen, of aan een der kinderen van den mede-echtgenoot, uit een vroeger huwelijk gesproten, gedaan worden, alsmede de giften welke door den schenker zijn gedaan aan bloedverwanten , van wie de andere echtgenoot, ten tijde der gift, de vermoedelijke erfgenaam zal zijn : al ware het ook dat de laatstgemelde den begiftigden bloedverwant niet hadde overleefd. (R. 958, 1953, C. 1100.)

-ocr page 164-

120 I. BOEK. VAN PEKSONEN.

240. Ook in liet geval waarin kinderen zijn uit een vroeger huwelijk, worden winst en verlies gelijkelijk tusschen deecht-gcnooten gedeeld, ten zij de gemeenschap daarvan bij huwe-lijksche voorwaarden zij uitgesloten of gewijzigd. (B.183, 211.)

TIENDE TITEL.

Van de scheiding van goederen.

241. De vrouw kan, staande huwelijk, bij den regter scheiding van goederen vragen, doch alleen in de volgende gevallen:

lo. Wanneer de man, door een kennelijk wangedrag, de goederen der gemeenschap verspilt, en het huisgezin aan ondergang blootstelt;

?o. Wanneer, door de wanorde en het slechte beheer zijner zaken, de waarborg voor het huwelijksgoed der vrouw, en voor hetgeen haar naar regten toekomt, zoude verloren gaan, of ook door grofverzuim in het beheer van het huwelijksgoed, hetzelve zoude worden in gevaar gebragt.

Scheiding van goederen bij onderlinge toestemming is nietig. (B. 174; R. 804 v.; 1443.)

242. De eisch tot scheiding van goederen moet openlijk worden bekend gemaakt. (R. 807.)

243. De schuldeischers van den man kunnen in het geding tusschen beide komen, om den eisch tot scheiding van goederen te betwisten. (B. 247; C. 1447.)

244. De scheiding van goederen moet, vóór het ten uitvoer leggen daarvan, openlijk worden bekend gemaakt, op straffe van nietigheid der tenuitvoerlegging.

Het vonnis, waarbij de scheiding van goederen is toegewezen, heeft, wat deszelfs gevolgen betreft, eene achteruitwerkende kracht, te rekenen van den dag der regtsvordering. (C. 1445.)

245. De vrouw kan gedurende het geding, met bewilliging van den regter, behoedmiddelen in het werk te stellen, ten einde te voorkomen dat die goederen worden weggemaakt en verspild. (B. 808 v.; C. 270.)

246. Het vonnis , waarbij de scheiding van goederen is toegestaan , vervalt van regtswege, indien hetzelve niet, blijkens eene daarvan op te maken authentieke akte, vrijwillig is ten uitvoer gelegd door de werkelijke verdeeling der goederen; of wanneer, binnen den tijd van ééne maand nadat het vonnis kracht van gewijsde heeft bekomen, geene regterlijke vervolgingen daartoe door de vrouw zijn begonnen en regelmatig worden voortgezet.

247. De schuldeischers van den man die niet in het geding zijn tusschenbeide gekomen, kunnen zich tegen de scheiding verzetten, al ware dezelve reeds ten uitvoer gelegd, indien hunne regten daardoor opzettelijk moeten verkort zijn. (B. 243; C. 1447.)

248. Niettegenstaande de scheiding van goederen, is de vrouw verpligt om, naar evenredigheid van haar vermogen en dat van haren man, bij te dragen tot de kosten der huishouding en der opvoeding der kinderen, door haren man bij haar verwekt.

Bij onvermogen van den man, komen die kosten ten laste van de vrouw alleen. (B. 159, 200 v., 353 j C. 1448.)

-ocr page 165-

X. TITEL. VAN DE SCHEIDING VAN GOEDEUEN. 121

249. De vrouw, welke van goederen gescheiden is, bekomt de vrije beheering daarvan terug, en kan, niettegenstaande de bepalingen van artikel 163, van den regter eene algemeene bewilliging bekomen, om over hare roerende goederen te beschikken. (B. 160, 165, 170; C. 1449, 1538.)

250. De man is niet verantwoordelijk aan de vrouw, indien zij van goederen gescheiden zijnde, nalatig is geweest om den koopprijs van een onroerend goed, hetwelk zij op bekomen bewilliging van den regter vervreemd heeft, te gebruiken of weder te beleggen, ten ware hij het contract mede hebbe helpen tot stand brengen, of bewezen zij dat de penningen door hem ontvangen zijn, of ten zijnen voordeele gestrekt hebben, (C. 1450.)

251. De gemeenschap, door scheiding van goederen ontbonden zijnde, kan, met toestemming der echtgenooten, worden hersteld.

Zulks kan niet anders geschieden dan bij eene authentieke akte. (B. 204; U. 811, 815; C. 1451.)

252. Wanneer de gemeenschap hersteld is, worden de zaken in denzelfden staat terug gebragt alsof er geene scheiding bad plaats gehad, onverminderd de nakoming der handelingen, welke, gedurende het tusschenvak sedert de scheiding tot op het herstel der gemeenschap, door de vrouw verrigt zijn.

Alle overeenkomsten waardoor de echtgenooten de gemeenschap zouden herstellen, op andere voorwaarden dan waarop zij bevorens geregeld was, zijn nietig. (C. 1451.)

253. De echtgenooten zijn verpligt het herstel der gemeenschap openlijk bekend te maken.

Zoo lang die openlijke bekendmaking geen plaats heeft gehad, kunnen de echtgenooten de gevolgen der herstelde gemeenschap niet aan derden tegenwerpen. (B. 811, 815, C. 1451.)

ELFDE TITEL..

Van de ontbin ding de s huwelijks.

EERSTE AFDEELING.

Van de ontbinding des huwelijks in het algemeen.

254. Het huwelijk wordt ontbonden:

lo. Door den dood ; (B. 4, 140 v., 275, 352.)

2o. Door afwezigheid van een der echtgenooten gedurende tien jaren, en een daarop gevolgd nieuw huwelijk van den anderen echtgenoot, overeenkomstig de bepalingen van de vijfde afdeeling des negentienden titels. (B. 225, 262, 550 v.)

So. Door regterhjk vonnis, na scheiding van tafel en bed uitgesproken, in de gevallen , en overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdeeling van dezen titel. (B. 258.)

4o. Door echtscheiding overeenkomstig de bepalingen van de derde afdeeling van dezen titel. (B. 262 v.; C. 227.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de ontbinding des huwelijks, na de scheiding van tafel en bed.

255. Wanneer echtgenooten van tafel en bed zijn gescheiden,

-ocr page 166-

I. BOEK. VAN PERSONEN.

hetzij uit hoofde van eene der redenen hij artikel 288 vermeld, hetzij op heider verzoek, en de scheiding gedurende vijf volle jaren, zonder verzoening der partijen, heeft stand gehouden, zal het aan ieder hunner vrijstaan om den anderen in regten op te roepen , en te eischen dat het huwelijk worde ontbonden. (B. 288, 291, 297, 303 ; C. 310.)

256. Die eisch zal dadelijk worden ontzegd, indien de verwerende partij, na driemalen , van maand tot maand, in regten te zijn opgeroepen, niet verschijnt, of, opkomende, zich tegen den eisch verzet, of eindelijk, van hare zijde verklaart bereid te zijn zich met de wederpartij te verzoenen. (C. 310.)

257 Indien de gedaagde partij in den eisch toestemt, zal de regtbank de echtgenooten bevelen om te zamen, en in persoon voor een of meer barer leden te verschijnen, die hen tot eene verzoening zullen trachten over te halen

Indien de poging daartoe niet mogt gelukken, zal de regter eene nieuwe verschijning bevelen, ten minste drie, en ten hoogste zes maanden na de eerste, en zullen daarbij worden opgeroepen de naaste bloedverwanten in de opgaande linie der beide echtgenooten. (B. 263, 291.)

258. Wanneer ook deze verschijning vruchteloos mogt afloo-pen, hetzij de bloedverwanten, bij het vorig artikel vermeld, al of niet verschenen zijn, zal de regtbank, op het rapport van commissarissen, en na verhoor van het openbaar ministerie, uitspraak doen, en zal de eisch worden toegewezen, indien behoorlijk aan alle formaliteiten, hierboven omschreven, is voldaan.

Het staat niettemin aan de regtbank vrij hare uitspraak, gedurende den tijd van zes maanden na het voldingen der zaak, aan te houden, indien het haar mogt zijn gebleken dat er nog waarschijnlijkheid van verzoening bestaat. (B. 254, 263, 295.)

259. Tegen de uitspraak der regtbank wordt, uiterlijk gedurende ééne maand, beroep bij den hoogeren regter toegelaten. (B. 296.)

260. Het vonnis, waarbij de ontbinding is uitgesproken, moet in de registers van den burgerlijken stand worden ingeschreven, op dezelfde wijze en op dezelfde straffen als, ten aanzien der echtscheiding, bij art. 276 is bepaald. (B. 48, 300.)

261. Door de ontbinding des huwelijks wordt geen inbreuk gemaakt op de wettelijke gevolgen der scheiding van tafel en bed, bij artikel 301 opgegeven, noch op de voorwaarden, welke, in geval van minnelijke scheiding, naar aanleiding van artikel 292 door partijen zijn geregeld; blijvende deze gevolgen en voorwaarden in hunne volle kracht.

DERDE AFDEELING.

Van echtscheiding.

262. De vordering tot echtscheiding kan alleen in regten worden aangevangen, bij de arrondissements-regtbank der woonplaats van den man, behoudens het eeval bij artikel 266 voorzien. (B. 74, 77; 78, 90, 180; R. 816 v.; C. 234.)

123

-ocr page 167-

XI. TITEL. VAN DE ONTBINDING DES HUWELIJKS. 123

263. Echtsclieiding kan nimmer door onderlinge toestemming plaats hebben. (B 257 v., 291; C. 233.)

264. De gronden, welke eene echtscheiding kunnen ten gevolge hebben, bestaan alleen in de navolgende;

1°. Overspel;

2o. Kwaadwillige verlating;

3«. Veroordeeling tot eene onteerende straf, na het huwelijk uitgesproken;

4o. Zware verwondingen of zoodanige mishandelingen, door den eenen echtgenoot jegens den anderen gepleegd, waardoor diens leven in gevaar wordt gebragt, of waardoor hem gevaarlijke verwondingen zijn toegebragt. (B. 116, _ 265 v., 288, 290; C. 229—232.)

265. Wanneer een der echtgenooten tot eenige straf is verwezen , bij een vonnis, waaruit van een begaan overspel blijkt zal men tot het bekomen van echtscheiding geene andere formaliteiten behoeven in acht te nemen, dan dat aan de arron-dissements-regtbank een afschrift van dat vonnis worde aangeboden, met bijvoeging van het bewijsschrift dat hetzelve vonnis door geene wettige regtsmiddelen aan eenig beroep onderworpen is.

Deze bepaling is insgelijks toepasselijk, wanneer de echtscheiding gevraagd wordt uit hoofde van de veroordeeling van één der echtgenooten tot eene onteerende straf. (B. 274, 288, 289, 956, 1955 ; C. 261.)

266. De eisch tot echtscheiding, uit hoofde van kwaadwillige verlating, zal worden gedaan bij denregterder laatste gem eene woonplaats, welke de echtgenooten ten tijde der verlating hebben gehad, en kan alleen worden toegestaan, wanneer degene der echtgenooten , die de gemeene woonplaats, zonder wettige oorzaak, heeft verlaten, in zijne weigering volhardt om tot zijnen echtgenoot terug te keeren.

De regtsvordering daartoe kan niet vroeger worden aangevangen, dan na verloop van vijf jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop de echtgenoot de gemeene woning verlaten heeft.

Wanneer de verwijdering eene wettige oorzaak heeft tot grond gehad, zal de termijn van vijf jaren beginnen te loopen van het oogenblik waarop die oorzaak heeft opgehouden. (B. 78, 158, 161, 254, 273, 288 v., 549.)

267. De vrouw, hetzij eischeresse tot echtscheiding, hetzij verweerderesse, kan, met bewilliging van den regter, gedurende den loop van het geding, de woning van den man verlaten.

De regtbank zal het huis aanwijzen, alwaar de vrouw verpligt zal zijn haar verblijf te houden. (B. 161, 269,271; R. 820; C. 268.)

268. De vrouw is bevoegd eene uitkeering tot onderhoud te vorderen, welke, door den regter bepaald zijnde, de man ver-pligt is aan haar, gedurende het regtsgeding, te voldoen.

Wanneer de vrouw, zonder verlof van den regter, het aan haar aangewezen verblijf verlaat, kan zij, naar omstandigheden , worden verstoken van alle aanspraak op die uitkeering, en zelfs, wanneer zij eischeresse is, niet ontvankelijk worden verklaard om hare regtsvordering voort te zetten. (B. 160, 272 ; R. 824; C. 268, 269.)

269. De regtbank. aan de vrouw een verblijf aanwijzende.

-ocr page 168-

124 I. BOEK. VAN PEKSONEN.

kan tevens, op het daartoe gedaan verzoek, bepalen aan men der eelitgenooten, hangende het geding, de kinderen zullen worden toevertrouwd. (B. 159, 267, 284; R. 284; C. 267.)

270. De regten van den man, opzigtelijk het beheer der goederen van de vrouw, worden, gedurende het geding, niet geschorst; behoudens de bevoegdheid der vrouw om, ter bewaring van haar regt, gebruik te maken van de behoedmiddelen , welke by het Wetboek van Burgerlijke llegtsvordering op dat stuk zijn aangewezen.

Alle akten van den man, waardoor de regten van 'de vrouw opzettelijk verkort worden, zijn nietig. (B. 160; R. 825 ; C. 270, 271.)

271. Het regt om echtscheiding te vorderen, vervalt door de verzoening der echtgenooten, om het even of die verzoening hebbe plaats gehad nadat de eene echtgenoot had kennis gedragen van de daadzaken, welke grond tot de regtsvordering hadden kunnen opleveren, dan wel, nadat de eisch tot echtscheiding in regten gedaan is.

De wet vooronderstelt die verzoening, wanneer man en vrouw weder zamen wonen, nadat laatstgenoemde de gemeenschappelijke woning, op verlof van den regter, had verlaten. (B. 267 v., 272; R. 816 v.; C. 272.)

272. De echtgenoot, welke eene nieuwe regtsvordering aanvangt, op grond van eene nieuwe oorzaak, na de verzoening opgekomen, mag, tot staving van zijnen eisch, van de oude redenen gebruik maken. (B. 268 ; C. 273.)

273. De regtsvordering tot echtscheiding, uit hoofde van kwaadwillige verlating, vervalt, indien de echtgenoot, vóór het uitspreken der echtscheiding, in de gemeene woonplaats terug keert. Wanneer echter na de terugkeering, de echtgenoot andermaal, zonder wettige oorzaak, de gemeene woonplaats verlaat, zal de andere echtgenoot eene nieuwe regtsvordering tot echtscheiding kunnen aanvangen, zes maanden na de verlating, en van de oude redenen tot staving van zijnen eisch gebruik maken.

In dat geval, zal de regtsvordering tot echtscheiding, door eene opgevolgde terugkeering van den echtgenoot, niet vervallen. (B. 266.)

274. Indien in de beide gevallen, bij artikel 265 voorzien, de echtgenoot zes maanden heeft laten verloopen, te rekenen van den dag waarop het vonnis kracht van gewijsde bekomen heeft, is hij niet meer ontvankelijk om eene regtsvordering tot echtscheiding aan te vangen.

Indien de eene echtgenoot zich buiten het Koningrijk bevindt , op het tijdstip der veroordeeling van den anderen, zal de voorschreven termijn van zes maanden aanvang nemen, te rekenen van den dag der terugkeering.

275. De regtsvordering tot echtscheiding vervalt, indien eene der beide echtgenooten vóór de uitspraak is overleden. (B. 254.)

276. Het vonnis, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, moet, ten verzoeke van beide partijen, of van ééne derzelve, in de registers van den burgerlijken stand hunner woonplaats worden ingeschreven, uiterlijk binnen den tijd van zes maan-

-ocr page 169-

XI. TITEL. VAN DE ONTBINDING DES HUWELIJKS. 125

den, te rekenen van den dag, waarop dat vonnis voor geen wettelijk beroep vatbaar is.

Indien de inschrijving binnen dien termijn niet is geschied, vervalt daardoor de kracht van het vonnis, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, en kan die om dezelfde redenen niet op nieuw worden geëischt. (B. 48, 300, 309 ; R. 828; C. 264-266.)

277. De echtgenoot aan wien de eisch tot echtscheiding is toegewezen, behoudt alle de voordeelen, hem door den an deren echtgenoot ter zake des huwelijks toegezegd, al ware het dat deze voordeelen wederkeerig bedongen mogten zijn. (B. 181 223, 372 ; C. 300.)

278. Daarentegen verliest de echtgenoot, tegen wien de echtscheiding uitgesproken is, alle de voordeelen, welke de andere echtgenoot ter zake des huwelijks aan hem had toegezegd. (B. 223; C. 299.)

279. Door echtscheiding worden niet dadelijk opvorderbaar de bedongen voordeelen, welke eerst na den dood. van een der echtgenooten gevolg moesten hebben; maar hij, aan wien de eisch tot echtscheiding is toegewezen, kan zijn regt tot die voordeelen eerst na overlijden van de wederpartij doen gelden. (B. 224, 228, 230; C. 1452.)

280. Indien de echtgenoot, op wiens verzoek de echtscheiding is uitgesproken, geene genoegzame inkomsten heeft tot zijn levensonderhoud, zal de regtbank hem uit de goederen van den anderen echtgenoot eene uitkeering tot onderhoud mogen toelegden. (B. 158, 282; 301.)

281. Die uitkeering zal worden bepaald, volgens den staat en het fortuin van dengenen der echtgenooten welke dezelve verschuldigd is.

In geval van merkelijke vermindering ^an deszelfs fortuin, zal de uitkeering kunnen worden ingekort, en zij zal zelfs ten een en male ophouden, zoodra de andere party dezelve niet verder behoeft. (C. 209, 301.)

282. De verpligting tot het verschaffen van levensonderhoud, houdt op door den dood van een der echtgenooten. (B. 158.)

283. De uitkeeringen, welke door derden bij een huwelijkscontract zijn besproken, blijven bij voortduring verschuldigd aan dengenen der gescheiden echtgenooten, ten wiens behoeve dezelve beloofd waren. (B. 231, 233 ; C. 1082, 1088.)

284. De kinderen zullen verblijven by dengenen der echtgenooten, op wiens verzoek de echtscheiding is uitgesproken.

Niettemin zal de regtbank, bij het uitspreken der echtscheiding , hetzij ten verzoeke van bloedverwanten, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie,*hetzij ambtshalve, in het belang der kinderen kunnen bevelen, dat alle of eenigen hunner aan den anderen echtgenoot, af aan een' derden persoon zullen worden toevertrouwd.

In geval van overlyden van dengenen aan wien de kinderen waren toevertrouwd, zal de regtbank daartoe, op de wijze hierboven omschreven, eenen anderen persoon kunnen benoemen ; onverminderd de bevoegdheid der regtbank om, bij veranderde omstandigheden, die beschikking, op verzoek van den belanghebbenden echtgenoot, in te trekken of te wyzigen. (B. 159, 269, 353, 400; C. 302.)

-ocr page 170-

I. BOEK. VAN PJSESOJÜEN.

285. Onverminderd de bepaling van bet eerste lid van het vorig artikel, behouden de vader en de moeder de regten, welke uit de ouderlijke magt of de voogdij voortspruiten.

Wie ook de persoon zij aan wien de kinderen zijn toevertrouwd , behouden de beide ouders de bevoegdheid om voor hun onderhoud en hunne opvoeding te waken, en zullen daartoe, naar evenredigheid van hun vermogen, moeten bijdragen. (B, 159, 358, 357, 385; C. 303.)

286. De ontbinding des huwelijks door echtscheiding zal de kinderen, uit dat huwelijk geboren, van geene der voordeden versieken, die hun door de wetten, of door de huwelijks-bedingen van hunne ouders, verzekerd waren.

Echter zullen de kinderen daarop geen aanspraak hebben dan op dezelfde manier en in dezelfde omstandigheden, als of er geene echtscheiding had plaats gehad. (B. 230, 233, 236 v.; C. 304.)

287. Indien de gescheiden echtgenooten ia gemeenschap van goederen getrouwd waren, zal de verdeeling van goederen plaats hebben, op den voet en de wijze als bij den zevenden titel is bepaald. (181, 183, 1119 v.

TWA iL-FDE TITEL.

Van de scheiding van tafel en hed.

288. In de gevallen, welke grond tot echtscheiding opleveren, zal het aan de echtgenooten vrijstaan om de scheiding van tafel en bed in regten te vragen.

Die regtsvordering zal ook kunnen worden aangevangen, ter zake van buitensporigheden, mishandelingen en grov'e beleedi-gingen, door den eenen echtgenoot jegens den anderen begaan. (B. 167, 181, 255, 264, 266; R. 826; C. 231, 306.)

289. Zij wordt op dezelfde wijze als die tot echtscheiding aangelegd, voortgezet en uitgewezen. (B. 262 v., 271 v.: R. 816 v.; 307.)

290. De echtgenoot, welke eene regtsvordering tot scheiding van tafel en bed heeft aangevangen, is niet ontvankelijk om uit hoofde van dezelfde oorzaak echtscheiding te vragen. (B. 264.)

291. Scheiding van tafel en bed kan ook door den regter worden uitgesproken, op het verzoek, door de beide echtgenooten te zamen gedaan, zonder dat deze gehouden zijn eene bepaalde oorzaak op te geven.

Zoodanige scheiding zal niet kunnen worden toegestaan, tenzij de echtgenooten gedurende den tijd van twee laren zijn getrouwd geweest. (B. 255, 257, 263; C. 275, 276 , 307.)

292 Alvorens scheiding van tafel en bed te vragen, zijn de echtgenooten verpligt, bij eene authentieke akte, alle de voorwaarden dier scheiding te regelen, zoo wel te hunnen op-zigte, als met betrekking tot hunne kinderen.

De schikkingen tusschen hen beraamd, om plaats te hebben gedurende het regterlijk onderzoek, moeten aan de bekrachtiging \an de regtbank worden onderworpen, om, des noods, door haar geregeld te worden. (B. 179, 187, 204, 261, 267 v., 302, C. 279, 280.)

293. De aanvrage der beide echtgenooten geschiedt bij verzoekschrift aan de arrondissements-regtbank van hunne woonplaats;

12ö

-ocr page 171-

XII. TI1EL. VAN DE SCHEIDING VAN TAFEL EN liED. 127 ;n moet daarbij worden overgelegd, zoo wel afschrift der Im-elijks-akte, als van de overeenkomst waarvan bij het eerste lid van het vorige artikel wordt gesproken. (R. 816 v.)

294. De regtbank zal daarop aan de beide echtgenooten hevelen m te zamen en in persoon te verschijnen voor een of meer barer eden, welke aan hen de noodige vertoogen zullen doen.

Indien de echtgenooten bij hun voornemen volharden, zal de egtcr eene nieuwe verschijning, na verloop van zes maanden, evelen. (R. 817, 819; C. 281, 282.)

295. De regtbank zal zes maanden na de tweede verschijning uitspraak doen, na verhoor of behoorlijke oproeping der naaste bloedverwanten van de echtgenooten in de opgaande linie, en op de conclusien van het openbaar ministerie. (B. 258.)

296. Eij weigering van de gedane aanvrage, kunnen de echtgenooten te zamen, uiterlijk binnen een maand na de uitspraak, daartegen bij verzoekschrift aan den hoogeren regter opkomen. (B. 259; C. 291.)

297. Door scheiding van tafel en bed wordt het huwelijk niet ontbonden, maar zijn de echtgenooten daardoor van de verpligting tot zamenwoning ontheven. (B. 255 ; C. 227.)

298. Scheiding van tafel en bed heeft altijd de scheiding van goederen ten gevolge , en zal grond opleveren tot de ver-deeiing der gemeenschap, even als of het huwelijk geheel ontbonden ware. (B. 186, 287; C. 311.)

299. Door de scheiding van tafel en bed wordt het beheer van den man over de goederen zijner vrouw opgeschort.

De vrouw bekomt het vrije beheer barer goederen terug, en kan. niettegenstaande de bepalingen van artikel 163, van den regter eene algemeene magtiging erlangen om over hare roerende goederen te beschikken. (B. 160.)

300. De vonnissen tot scheiding van tafel en bed zullen openlijk worden bekend gemaakt.

Zoo lang deze openlijke bekendmaking niet heeft plaats gehad, zal het vonnis tot scheiding van tafel en bed niet tegen derden kunnen werken. (B. 207, 260, 276, 304; R 811, 828.)

301. De bepalingen van artikel 265, 266, 267, 268, 269, 270, 271, 272, 273, 274, 275, 277, 278, 279, 280,281,282,283,284,285 en 286 zijn insgelijks toepasselijk op de scheiding van tafel en bed, door den eenen jegens den anderen echtgenoot gevraagd.

Indien de scheiding heeft plaats gehad om eene der redenen welke grond tot echtscheiding zouden hebben kunnen opleveren, is ook artikel 372 te dezen toepasselijk. (B. 261.)

302. Wanneer de regter, na de overeenkomst te hebben overwogen, waarvan in het eerste lid van artikel 292 gesproken wordt, da scheiding van tafel en bed op verzoek der beide echtgenooten toestaat, zal die scheiding alle de gevolgen hebben, welke bij de overeenkomst zijn bedongen.

303. De scheiding van taiel en bed gaat, van regtswege, te niet door de verzoening der echtgenooten, en doet alle de gevolgen van het huwelijk herleven, behoudens nogtans jegens derden de voortdurende kracht van de handelingen, welke gedurende het tijdvak tusschen de scheiding en de verzoening mogten hebben plaats gehad.

-ocr page 172-

128 I. BOEK. VAN PERSONEN.

Alle hiermede Btrijdende bedingen tusschen de echtgenootf zijn nietig. (B. 255, 292.)

304. Wanneer liet vonnis, waarbij de eclitgenooten van taf en bed worden gescheiden, openlijk is bekend gemaakt, zullt de echtgenooten de gevolgen hunner verzoening niet tegen derde kunnen doen werken, wanneer zij niet insgelijks en op dezelfd manier openlijk doen bekend maken dat de scheiding heeft oj gehouden te bestaan. (B. 207, 300.)

DRRTIE^DE TITEL,

Van het vaderschap en de afstamming der kinderen.

EERSTE AFDEELING.

Van wettige kinderen.

305. Het kind, hetwelk staande huwelijk is geboren of vei wekt, heeft den man tot vader. (B. 157, C. 312.)

306. De wettigheid van een kind, hetwelk vóór den honden tachtigsten dag des huwelijks geboren is, kan door den ma worden ontkend. Nogtans zal de ontkenning geen plaats kunne Rebben in de navolgende gevallen:

lo. Wanneer de man, vóór het huwelijk, van de zwangei schap heeft kennis gedragen;

2o. Wanneer hij bij het opmaken van de akte van geboort is tegenwoordig geweest, en deze akte door hem is or derteekend, of eene door hem gegevene verklaring inhoud dat hg niet kan teekenen;

3o. Wanneer het kind niet levend is ter wereld gekomei (C. 312, 311)

307. De man kan de wettigheid des kinds ontkennen, indiei hij bewijst, dat hij sedert den drie honderdsten tot den hon derdtachtigsten dag vóór de geboorte van het kind, hetzy ui hoofde van verwijdering, hetzij door de gevolgen van eenig toe val, in de natuurlijke onmogelijkheid geweest is met zijne vrou\ gemeenschap te hebben.

De man kan, door zich op zijne natuurlijke onmagt te beroepen niet ontkennen dat het kind het zijne is. (C. 312, 318.)

308. De man kan de wettigheid des kinds niet ontkennei op grond van overspel, ten ware de geboorte voor hem zi verborgen gehouden; in welk geval, hij zal worden toegelate om het bewijs dat hij de vader des kinds niet is tot volkomenheii te brengen. (C. 313.)

309. Hij kan de wettigheid ontkennen van een kind, hetwel geboren is drie honderd dagen na dien, waarop een vonnis to scheiding van tafel en bed kracht van gewijsde heeft verkregei onverminderd het vermogen van de vrouw om alle zoodanig daadzaken aan te voeren, welke geschikt mogteu zijn tot bewij dat haar man de vader des kinds is.

Wanneer de ontkenning is geldig verklaard, zal door d verzoening der echtgenooten het kind geenen wettigen staaj kunnen verkregen. (B. 276; C. 315.)

310. Het kind, hetwelk drie honderd dagen na de ontbir ding des huwelijks wordt geboren, is onwettig. (C. 115.)

3 zal een het B 13 mei A van den I

ver! den ten vor

c

ind dei

c

de? no| nie

hei tw zie mi do

va; tol te int

zu

mi

va aa

Ui

dc

iy

Bt W

af ei

va

-ocr page 173-

XIII. TITEL. VAN HET VADEKSCHAP, ENZ. 129

831. In de gevallen by art. 806, 807, 308 en 809 voorziem zal de man de wettigheid des kinds moeten ontkennen, binnen eene maand, indien hy zich bevindt op de geboorteplaats van het kind, of binnen den omtrek daarvan.

Binnen twee maanden na zijne terugkomst, indien hij afwezigis.

Binnen twee maanden na de ontdekking van het bedrog, indien men de geboorte van het kind voor hem had verborgen gehouden.

Alle buiten regten verleden akten, inhoudende de ontkenning van den man, zijn krachteloos, zoo zij niet binnen twee maanden van eene regtsvordering zijn achtervolgd.

Indien de man, na de ontkenning, bij eene buiten regten verleden akte, te hebben gedaan, komt te overlijden binnen den voorscbreven termijn, zal aan zijne erfgenamen een nieuwe termijn van twee maanden geopend zijn, ten einde hunne regtsvordering aan te vangen. (B. 812 v., 2016; C. 816, 818.)

812 De regtsvordering, door den man aangevangen, vervalt, indien de erfgenamen dezelve niet voortzetten, binnen twee maanden, te rekenen van het overlijden van den man. (B. 880, 2016.)

818. Wanneer de man is overleden, voordat hij zijn regt te dezen opzigte heeft doen gelden, maar terwijl de tijd daartoe nog loopende was, zullen de erfgenamen de wettigheid des kinds niet kunnen ontkennen, dan alleen in het geval van art. '807.

De regtsvordering tot het betwisten van de wettigheid van het kind, zal moeten worden aangevangen binnen den tijd van twee maanden, te rekenen van het tijdstip waarop het kind zich zal hebben in het bezit gesteld van de goederen van den man, of vr.n het tijdstip waarop de erfgenamen in dat bezit1 door het kind gestoord zijn. (B. 311, 814, 825; C. 317 )

814. In de gevallen, waarin de erfgenamen, naar aanleiding van art. 311, 812 en 318 bevoegd zijn om eene regtsvordering tot het betwisten der wettigheid van een kind aan te vangen of te vervolgen, zullen zij een' termijn hebben van zes maanden, indien een of meer hunner buiten het Koningrijk woonachtig zijn.

Indien een' of meer hunner buiten Europa woonachtig zijn, zullen zy een termyn van een jaar hebben.

In geval van oorlog ter zee, zullen de termijnen van zes maanden en van een jaar worden verdubbeld. (C. 166.)

815. Alle regtsvordering tot het ontkennen van de wettigheid van een kind zal gerigt moeten worden tegen eenen bij zonderen aan het kind toe te voegen voogd, en zal de moeder behoor-lyk in het geding worden opgeroepen. (B. 157, 413; C. 318.)

816. De afstamming van wettige kinderen wordt bewezen door de akten van geboorten, in de registers van den burger-lyken stand ingeschreven.

By gebreke van zoodanige akten, is het ongestoord bezit van den staat van wettig kind voldoende. (B. 29, 70,157,841; C. 819,820.)

817. Het bezit van dien staat wordt bewezen door daadzaken, welke, hetzij te zamen, hetzij afzonderlijk, de betrekking van afstamming en verwantschap tusschen eenen bepaalden persoon, en het geslacht tot hetwelk hy beweert te behooren, aantoonen.

De voornaamste van deze daadzaken, zyn onder anderen:

Dat die persoon altijd den naam heeft gedrage van den vader, van wien hij beweert af te stammen;

* 9

-ocr page 174-

180 I. BOEK. VAN PEBSONEN.

Dat de vader hem als zyn kind heeft behandeld, en als zoodanig in zijne opvoeding, zijn onderhoud en zijne kostwinning heeft voorzien;

Dat hij aanhoudend als zoodanig in de maatschappij erkend is;

Dat de nabestaanden hem als zoodanig erkend hebben. (B. 157; C. 321.)

318. Niemand kan zich op eenen staat beroepen die strijdig is met dien, welken zijne akte van geboorte en het bezit, met die akte overeenstemmende, hem geven, en wederkeerig kan niemand den staat betwisten van dengenen die een staat heeft, overeenkomstig zyne akte van geboorte. (B. 157; C. 322.)

819. Bij gebreke van zoodanige akte en onafgebroken bezit van staat, of wanneer het kind onder valsche namen, of als geboren uit eenen vader en moeder die onbekend zijn, in de registers is ingeschreven, kan de afstamming door getuigen be wezen worden.

Dit bewijs kan nogtans niet worden toegelaten, dan wanneer er een begin is van bewijs door geschrifte; of wanneer de vermoedens of aanwijzingen, voortvloeijende uit daadzaken die reeds onbetwistbaar zijn, als genoegzaam zwaarwigtig kunnen worden beschouwd om zoodanu middel van bewijs toe te laten, (B. 26, 343; C. 823.)

820, Het begin van bewijs bij geschrifte vloeit voort uit familie bescheiden, uit registers en huisselijke papieren van den vader of de moeder, of ook wel uit openbare en onder-handsche akten, voorkomende van iemand die in het geschil betrokken is, of, nog in leven zijnde, daarbij belang zoude hebben gehad (B, 26, 323, 1989; C. 324.)

321. Het tegenbewijs kan bestaan in alle zoodanige middelen als geschikt zijn om aan te toonen, dat degene die zich op zijne afstamming beroept het kind niet is van de moeder welke hij voorgeeft te hebben; of ook, het moederschap bewezen zijnde, dat hij het kind niet is van den man van die moeder (B.841 v.; C. 825.)

822. De burgerlijke regtbanken alleen zijn bevoegd om ken nis te nemen van regtsvorderingen, waarbij men zich op eeni-gen staat beroept. (B. 70, 323; C. 326.)

82?. De lijfstraffelijke regtsvordering wegens het misdrijf van verduistering van staat kan niet worden aangevangen, voor dat het eindvonnis over het geschil van dien staat is uitgesproken,

Het staat evenwel aan het oper ibaar ministerie vrij om, wanneer de belanghebbende partijen stilzitten, eene lijfstraffelijke regtsvordering uit hoofde van verduistering van staat aan te vangen, mits er een begin van bewijs bij geschrifte, overeenkomstig art. 320, aanwezig zij, en over het aanwezen van dat begin van bewijs aanvankelijk zy beslist.

In het laatste geval, zal de voortzetting der openbare regtsvordering door geen burgerlijk geding kunnen worden geschorst. (B. 26, 27, 822; C. 357.)

824. De regtsvordering tot inroeping van den staat is, ten opzigte van het kind, aan geene verjaring onderworpen. (B. 2004-C. 828.)

325. Deze regtsvordering kan door de erfgenamen van het kind, hetwelk zijnen staat niet heeft ingeroepen, niet worden aange-

-ocr page 175-

xm. TITEL. VAN HKT VADEBSCIIAP, ENZ. 131

vangen, ten ware Let kind mindeijarig, of binnen driejaren na zijne meerderjarigheid mogt overleden zijn. (B. 318, 880; C. 829.)

826. De erfgenamen kunnen echter zoodanige regtsvordering voortzetten, wanneer zij door het kind is aangelegd, tenzij hetzelve het geding drie jaren na de laatste proces akte hebbe onvervolgd gelaten. (B. 880; B. 279; C. 380,)

TWEEDE AF DEELING.

Van de wettiging van natuurlijke kinderen.

327. Kinderen buiten huwelijk verwekt, met uitzondering van degene die in overspel of in bloedschande zijn geteeld, worden door het opvolgend huwelijk van hunnen vader en hunne moeder gewettigd, wanneer deze hen, vóór het aangaan des huwelijks, wettiglijk hebben erkend, of wanneer die erkenning plaats heeft bij de akte van voltrekking zelve. (B. 92, 97, 330, 332, 335, v., 909, 914; C. 331.)

328. Kinderen, uit ouders geboren, tusschen welke, zonder be-komcne dispensatie van den Koning, geen huwelijk mogt bestaan, kunnen op geene andere wijze worden gewettigd, dan door der-zelver erkenning bij de huwelijksakte. (B. 86, 88, 335, 338.)

329. Indien de ouders, vóór of bij het aangaan des huwelijks, mogten hebben verzuimd hunne natuurlijke kinderen te erkennen, kan dit verzuim worden hersteld door brieven van wettigiog, bij den Koning, na ingekomen advies van den hoo-gen raad, verleend. (B. 45, 331.)

330. Op gelgke wijze als bij het vorige artikel is bepaald, kunnen ook worden gewettigd natuurlijke en wettiglijk erkende kinderen, uit ouders geboren die, uit hoofde van het overlijden van een hunner, hun voorgenomen huwelijk niet hebben kun-:aen tot stand brengen. (B. 327, 331, 383.)

331. In de beide gevallen, bij de twee laatstvoorgaande artikelen uitgedrukt, zal de hooge raad, alvorens zijn advies uit te brengen, de bloedverwanten der verzoekers hooren of doen hooren, en zelfs kunnen bevelen dat het verzoek tot wettiging, door middel van aan te wijzen openbare nieuwspapieren, worde bekend gemaakt.

332. Wettiging, hetzij door het opvolgend huwelijk der ouders, hetzij, in het geval van artikel 329, bij brieven van wettiging verleend, heeft ten gevolge dat de kinderen dezelfde regten genieten als of zy sedert het huwelijk waren geboren.

| (B. 899; C. 333.)

333. In het geval bij artikel 330 voorzien, heeft de wettiging slechts kracht, van den dag waarop de brieven door den Koning zijn verleend; zy kan alzoo, ten aanzien der erfopvolging, niet strekken ten nadeele van wettige voorkinderen, gelijk zij ook niet werkt in de erfopvolging van andere bloedverwanten, dan voor zoo verre dezelve in het verleenen der brieven van wettiging hebben toegestemd.

384. Op gelijke wijze, en onder dezelfde bepalingen als by de vorige artikelen is vermeld, kunnen ook reeds overledene kinderen, welke nakomelingen hebben nagelaten, gewettigd worden; in welk geval de wettiging ten voordeele van die afkomelingen strekt. (B- 327« 329, 899: C. 3S2.)

-ocr page 176-

132 I. BOEK. VAN PERSONEN.

DERDE AFDEELING.

Van de erkenning van natuurlijke kinderen.

M sche lini elka: ben.

34 lal D( van dien 84 sone m d in ( voor ea ^ den 34 geta en ( deze

volh 35 huw

bloe 8£ als

Si

tUBS

den

885. Door het erkennen van een natuurlijk kind worden burgerlijke betrekkingen geboren tusschen dat kind en zijnen vader of moeder. (B. 327, v., 861, 874, 383, 408, 420, 909.)

886. ïïet erkennen van een natuurlijk kind kan door alle^ authentieke akten geschieden, wanneer zulks niet reeds bij de i-akte van geboorte, of ter gelegenheid van het aangaan desa 34 huwelijks, gedaan is. Ipers

Zoodanige erkenning kan ook plaats hebben door eene akte, genu bij den ambtenaar van den burgerlijken stand opgemaakt, en D( in de registers ingeschreven, op de wijze als bij artikel 38 getal s bepaald. (B. 83, 88, 97, 327, 909, 955; C. 62, 884.) U (B^ !

837- De erkenning van een natuurlijk kind, door eenen min-derjarige gedaan, zal niet van waarde zijn, ten zij de min quot; deijarige den vollen ouderdom van negentien jaren hebbe bereikt en de erkenning niet het gevolg zy van dwang, dwaling, bedrog of verleiding.

Eene minderjarige dochter nogtans zal die erkenning kunnen doen, voor dat zij den ouderdom van negentien jaren vervuld heeft. (B. 1482, 1485.)

838. Kinderen in overspel of in bloedschande geteeld, kunnen niet worden erkend, behoudens, ten opzigte van laatstge-melde, de bepaling van art. 328 (B. 98, 327, 344, 914, C. 385.)

839. Geene erkenning van een natuurlijk kind zal, gedurende het leven van de moeder, worden aangenomen, wanneer zij niet in de erkenning heeft toegestemd.

Wanneer zoodanig kind, na het overlijden der moeder, 'erkend is, heeft de erkenning geen ander gevolg, dan alleen met opzigt tot den vader. (B. 343; C. 336)

340. De erkenning, staande huwelijk, door een der echt genooten gedaan, ten voordeele van een natuurlijk kind, hetwelk hij, vóór zijn huwelijk, bij eenen anderen persoon dan zijn echtgenoot verwekt heeft, kan noch aan dien echtgenoot, nocli ook aan de kinderen uit dat huwelijk geboren, schade toebrengenj

Niettemin zal die erkenning hare gevolgen hebben, na df elka ontbinding van dat huwelijk, wanneer daaruit geene afkome —11' lingen overblijven. (B. 254; C. 887.)

841. Alle erkenning door den vader of de moeder gedaan gelijk mede alle inroeping van staat van de zijde van het en i kind, kan betwist worden door alle degenen die daarbij belang E: hebben. (B. 816 v.; C. 389.)

842. Het onderzoek naar het vaderschap is verboden.

In geval echter van verkrachting of schaking, wanneer het

tijdstip, waarop het misdrijf begaan is, met dat der zwan gerschap overeenstemt, kan de schuldige, op de daartoe gedane vordering der belanghebbende partyen, verklaard worden vader van het kind te zijn. (B. 819; C. 340)

848. Het onderzoek, wie moeder van het kind is, wordt toegelaten. I

In zoodanig geval is het kind verpligt te bewijzen dat hel is hetzelfde kind, van hetwelk de moeder is bevallen.

T( ten (B : 34 zijn gens

-ocr page 177-

XIV. TITEL. VAN BLOEDVEKWANTSCHAP, ENZ. 135

Tot geen tewijs door getuigen wordt liet kind toegelaten, ten ware reeds een begin van bewijs bij geschrifte mogt bestaan. (B. 819, 320 v., 839, 1939, 1951; C. 841.)

344. Geen kind zal worden toegelaten om te onderzoeken wie zijn vader of zijne moeder is, in de gevallen, in welke, volgens artikel 838, de erkenning niet kan plaats hebben. (C. 342.)

VEERTrEN»!: TITEIi.

Van bloedverwantschap en zwagerschap.

345. Bloedverwantschap bestaat in de betrekking tusschen personen, welke de een van den anderen afstammen, of eenen gemeenen stamvader hebben.

De betrekking van bloedverwantschap wordt berekend door het jetal der geboorten; elke geboorte wordt een graad genoemd (B. 919, 924 C. 735.)

346. De opvolging van graden maakt de linie.

Men noemt eene regte linie de opvolging van graden tusschen personen, die de een van den anderen afstammen; zijdlinie, de opvolging van graden tusschen personen, die niet van elkander afstammen, maar die eenen gemeenen stamvader hebben. (C. 736)

347. De regte linie wordt onderscheiden in regte neder lal end e, en regte opgaande linie.

De eerste maakt het verband tusschen den stamvader en die van hem afstammen; de laatste verbindt eenen persoon met diengenen van welken hy afstamt. (C. 736.)

848. In de regte linie rekent men, dat er tusschen de personen zoo vele graden zijn als er geboorten bestaan; zoo staat, m de nederdalende linie, de zoon met betrekking tot den vader, in den eersten graad; de kleinzoon in den tweeden, en zoo voorts; en wederkeerig staan, in de opgaande linie, de vader ea grootvader met betrekking tot den zoon en kleinzoon, in den eersten of tweeden grr.ad, en zoo veivolgens (C. 737.)

349. In de zijdlinie worden de graden berekend door het getal der geboorten, eerst tusschen den eenen bloedverwant en den naasten gemeenen stamvader, en vervolgens tusschen dezen en den anderen bloedverwant; zoo bestaan twee broeders elkander in den tweeden graad, ooms en neven in den derden volle neven in den vierden, en zoo vervolgens. (C. 738.)

850. Zwagerschap bestaat in de betrekking welke door aan-huwelijking geboren wordt tusschen den eenen der echtgenooten en de bloedverwanten van den anderen.

Er bestaat geen zwagerschap tusschen de wederzijdsche bloedverwanten der echtgenooten. (B. 87 v.)

851. De graden van zwagerschap worden op dezelfde manier als die der bloedverwantschap berekend.

352. Door de ontbinding des huwelijks wordt de zwagerschap tusschen den eenen der echtgenooten en de bloedverwanten van. den anderen niet opgeheven. (B. 87 v., 254.)

■»

-ocr page 178-

134 I. BOEK. VAN PERSONEN.

VIJFTIENDE TITEL.

Van de vaderlijke magt.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van de gevolgen der vaderlijke magt, ten opzigte van den persoon des kinds-

353. Een kind, van welken ouderdom ook, is eerbied en ontzag aan zijne ouders verschuldigd.

De ouders zijn verpligt hunne minderjarige kinderen te onderhouden en op te voeden; ten aanzien van de meerderjarigen, gelden de bepalingen in de derde afdeeling van dezen titel voorkomende. (B. 159, 195, 248, 285, 375 v., 883; C. 203, 371.)

354. Het kind blijft onder hunne magt tot aan zijne meerderjarigheid. (B. 92, 159, 473, 478, 480, 484, 1403; C. 372.)

355. De vader alleen oefent, gedurende het huwelijk, deze magt uit.

Indien de vader daartoe buiten de mogelijkheid ia, wordt hy door de moeder vervangen. (B. 284, v., 505, 552; C 373.)

356. Een minderjarig kind mag zonder toestemming van zijnen vader het ouderlijk huis niet verlaten. (B. 385; C. 374)

357. Wanneer de vader gewiglige redenen van misnoegen heeft over het gedrag van zijn kind, kan de arrondissements regtbank, op zijn verzoek en te zijnen koste, dat kind in verzekerde bewaring doen stellen, op zoodanige plaats als de regtbank, op voordragt des vaders, zal oordeelen te behooren.

De regtbank, na verhoor van net openbaar ministerie, zal dat verzoek kunnen toestaan, doch niet langer dan voor den tijd van drie maanden, indien het kind den vollen ouderdom van vijftien jaren niet heeft bereikt, of voor den tijd van een jaar, nadat het kind zijn zestiende jaar is ingetreden, tot op deszelfs meerderjarigheid.

Er zal te dezen opzigte geene geregtelijke formaliteit worden in acht genomen, behalve het bevel tot vastzetting, waarin echter de redenen niet zullen worden uitgedrukt. (B. 284 v., 292, 442; C. 875, 376, 377, 878 )

358. Wanneer de moeder de langstlevende en niet hertrouwd is, en de vastzetting van het kind verzoekt, zal de regtbank, na verhoor van twee uit de naaste vaderlijke bloedverwanten, het verlof daartoe kunnen verleenen. (C. 881.)

359. De vader, en bij gebreke van dien de moeder, blijft altijd meester om den tijd der verzochte vastzetting te verkorten. (C. 379.)

360. liet kind kan, na zijne vastzetting, daartegen opkomen, door middel van een verzoekschrift bij den hoogeren regter, welke na verhoor van den vader of van de moeder, mitsgaders van het openbaar ministerie, onverwijld zoodanig zal beslissen als hij zal vermeenen te behooren. (C. 382.)

361. Alle de bepalingen van deze afdeeling, met uitzondering alleen van de bij artikel 358 voorgeschreven verpligting tot verhoor van de vaderlijke bloedverwanten, zijn ook toepasselijk op natuurlijke en wettelyk erkende kinderen en hunne ouders. (B. 335; C. 883.)

-ocr page 179-

XV. TITEL. VAN DE VADEELIJKE MAGT. 185

TWEEDE AFDEELING.

Van de gevolgen der vaderlijke magt, ten opzigte van de goederen van het kind.

362. De vader heeft, gedurende het huwelijk, het bewind over de goederen, aan zijne minderjarige kinderen toebehoorende.

Deze bepaling is echter niet toepasselijk op zoodanige goederen , welke, hetzij bij akte onder de levenden, hetzij bij eene uiterste wilsbeschikking, aan de kinderen zijn geschonken of gemaakt, onder bepaling dat het bewind daarover aan een of meerdere daartoe aangestelde bewindvoerders, buiten den vader, zal worden opgedragen.

Wanneer zoodanig gesteld bewind, om welke redenen ook, mogt vervallen, gaan de bedoelde goederen over onder het beheer van den vader.

Niettegenstaande de aanstelling van bijzondere bewindvoerders, in voege voorgeschreven, heeft de vader het regt om, gedurende de minderjarigheid van zijn kind, van eerstgemelden rekening en verantwoording te vragen. (B. 195, 868, 376, 443, 473, 480, 552; C. 389.)

363. De vader als bewindvoerder over de goederen van zijne kinderen, is verantwoordelijk, zoo voor den eigendom, als voor de vruchten van zoodanige goederen waarvan hij het genot niet heeft.

Wat de goederen betreft, waarvan de wet hem het vruchtgenot toekent, is hij alleen verantwoordelijk voor derzelver eigendom. (B. 366 v., 887; C. 389, 1057)

364. De vader kan over de goederen zijner minderjarige kinderen niet beschikken, dan met inachtneming der regelen, welke ten opzigte van het vervreemden van goederen, aan minderjarigen toebehoorende, bij den titel van de minderjarigheid voogdij, enz. zijn voorgeschreven. (B. 451 v.)

365. In alle gevallen, waarin de vader een tegenstrijdig belang met dat zijner minderjarige kinderen mogt hebben, zullen laatst-gemelde worden vertegenwoordigd door eenen bij zonderen curator, daartoe door den kantonregter te benoemen. (C. 1055, Sb. 1874 no 68.)

366. Gedurende het huwelijk, heeft de vader, en, na des-zelfs ontbinding, heeft de langstlevende vader of moeder, het vruchtgenot van de goederen, welke aan hunne kinderen toe-behooren, tot dat deze den vollen ouderdom van twintig jaren hebben bereikt, of eerder mogten zijn gehuwd. (B. 182, 363, 368, 376, 44S, 473, 480, 856, 887; C. 384)

367. Met dat vruchtgenot zijn de volgende lasten verbonden:

lo. De zoodanige, waartoe de vruchtgebruikers verpligt zijn;

2o. Het onderhoud en de opvoeding der kinderen, overeenkomstig het vermogen van laatstgemelden;

3o. De betaling van renten en van interessen van hoofdsommen.

4o. De begrafeniskosten van het kind. (B. 182,829 v., 832; C. 385.)

368. Het vruchtgenot heeft geen plaats:

1 o. Ten opzigte van zoodanige goederen, welke de kinderen door afzonderlijken arbeid en vlijt mogten hebben verkregen;

2». Ten opzigte van de goederen, welke aan hen bij akte onder de levenden of bij uiterste wilsbeschikking zyn

-ocr page 180-

136 I. BOEK. VAN PERSONEN.

gesclionken of gemaakt, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zouden bekomen. (B. 862, 373; C. 387.)

369. Het vruchtgebruik houdt op door het overlijden der kinderen. (B. 854.)

870. De langstlevende der echtgenooten, welke mogt verzuimd hebben om, overeenkomstig art. 182, eenen ioventaris te doen opmaken, zal door dit verzuim het vruchtgenot verliezen van alle de goederen, welke aan de minderjarige kinderen toebe-hooren. (B 373; C. 1442.)

371. Insgelijks houdt het vruchtgebruik op ten aanzien van de moeder, welke een tweede huwelijk mogt hebben aangegaan. (B. 230, 378; C. 886.)

372. Wanneer een huwelijk door echtscheiding is ontbonden, zal degene der echtgenooten, tegen wien de echtscheiding is uitgesproken, het vruchtgenot verliezen.

Indien de e-htbcheiding tegen den vader is uitgesproken, treedt de moeder niet vroeger in het vruchtgenot dan na het overlijden van den vader (B. 277, 373 ; C. 386.)

873. In alle de gevallen, waarin het vruchtgenot ophoudt of verloren wordt, heeft de kantonregter de bevoegdheid om aan de ouders, uit de inkomsten der kinderen, eene jaarlijk-sche uitkeering toe te leggen, ten einde, gedurende hunne minderjarigheid, tot bevordering hunner opvoeding te worden besteed. (B. 159, 868, 369, 376.)

374. De vader of de moeder van natuurlijke en wettelijk erkende kinderen hebben geen vruchtgenot van de goederen, aan die kinderen toebehoorende. (B. 383, Sb. 1874 no. 68.)

DERDE AFDEELING.

Van de wederzijdsche verpli gtingen tusschen de

orders of voor-ouders en de kinderen en verdere af komelingen.

375. Een kind neeft gee eregtsvordering tegen zijne ouders tot het bekomen van eenen gevestigden stand door huwelyks-uitzet, of op eene andere wijze. (B. 159, 353; C. 204)

376. De kinderen zijn verpligt hunne ouders en andere bloedverwanten in de opgaande linie, wanneer zij behoeftig zijn, te onderhouden. (B. 366, 378 v , 384; C. 205.)

377. Schoonzoons en schoondochters moeten insgelijks, en in dezelfde gevallen, aan hunne schoonouders onderhoud verschaffen , doch deze verpligting houdt op:

lo. Wanneer de schoonmoeder tot een tweede huwelijk is overgegaan;

So. Wanneer diegene der echtgenooten, door wien de zwagerschap bestond, en de kinderen, uit deszelfs huwe-lyks-vereeniging met den anderen echtgenoot gesproten, overleden zijn. (B. 378; C. 206.)

378. De verpligtingen, welke uit de bepalingen der twee voorgaande artikelen voortvloeijen, zijn wederkeerig. (B. 384; C. 207.)

379. Het onderhoud zal worden geregeld, naar evenredigheid der behoeften van dengenen die hetzelve vordert, en het vermogen van dengenen, die tot dat onderhoud verpligt is. (B. 915; C. 208).

-ocr page 181-

XVI. TITEL. VAN MINDEKJA-EIGHEID EN VOOGDIJ. 187

880. Wanneer hy, die onderhoud geeft of ontvangt, tot zoo-lanigen staat geraakt, dat de een hetzelve niet meer kan ;even, of de andere hetzelve niet meer noodig heeft, hetzy ;elieel of gedeeltelijk, zal de ontheffing of vermindering daarvan cunnen gevorderd worden (C. 209.)

381 Wanneer degene, die tot het geven van onderhond verpligt s, bewijst buiten staat te zijn, het geld daartoe vereischt op te )rengen, kan de regtbank, na onderzoek van zaken, bevelen, dat ig dengenen, aan wien hij onderhoud verschuldigd is, bij zich n huis zal nemen en aldaar van het noodige voorzien. (C. 210)

882. Wanneer de vader of de moeder aanbiedt om het kind, lan hetwelk zij onderhoud verschuldigd zijn, bij zich in huis te voeden en te onderhouden, zijn zij daardoor vrijgesteld van de gehoudenis om aan die verpligting op eene andere wijze te voldoen. (B. 159 v.; C. 211)

383. Natuurlijke en wettelijk erkende kinderen zijn onderhoud aan hunne ouders verschuldigd.

Deze verpligting is wederkeerig. (B. 335, 874.)

384. Alle overeenkomsten, waarbij zoude worden afgezien van liet regt om onderhoud te genieten, zyn nietig en van onwaarde, A. 14; B. 376, 378, 383, 914.) ^

zestii:nigt;e titee.

Van minderjarigheid en voogdij.

EERSTE AFDEELING.

Van de minderjarigheid.

385. Minderjarigen zijn de zoodanigen die den vollen^puder-don van drie en twintig jaren niet hebben bereikt, en niet vroeger in den echt zijn getreden.

Wanneer het huwelijk vóór hunnen vollen ouderdom van drie en twintig jaren is ontbonden, keeren zij niet tot den staat van minderjarigheid terug.

Minderjarigen, welker ouders beiden of een van beiden zijn overleden, staan onder voogdij, op den voet en de wijze als bij de derde, vierde en vijfde afdeelingen van dezen titel is voorgeschreven. (B. 20, 45, 78, 86, 92, 116, 285, 353 v., 356, 361, 436 , 473 , 475 , 478 , 4S1 v., 518, 944, 951 v., 1058, 1092, 1119, 1482, 1484, 1714, 1835, 1949, 2010, 2024; O. 7; C. 388, 476.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de voogdij in het algemeen.

386. In iedere voogdij is slechts één voogd, behoudens de bepalingen van artikel 401, 406 en 418.

387. Een ieder die niet, naar aanleiding van de achtste en van de negende afdeeling van dezen titel, van de voogdij ia uitgesloten of verschoond, is verpligt dezelve aan te nemen.

Wanneer de benoemde voogd weigerachtig of in gebreke is de voogdij uit te oefenen, zal daarin door den kantonregter worden voorzien door de benoeming van eenen bewindvoerder in de plaats en ten koste van den voogd.

In dat geval is de voogd verantwoordelijk voor de verrig-tingen van den bewindvoerder, behoudens zyn verhaal jegens

-ocr page 182-

138 I. BOEK. VAN PEESONEN.

laatstgemelden. (B. 424, 425, 43», 436, 469, Sb. 1874 no. 68.)

388. Wanneer, naar aanleiding der bepalingen van dezen en den volgenden titel, de tusacbenkomst van bloedverwanten of aangebnwden van den minderjarige vereischt wordt, zullen deze steeds ten getalle van vier worden opgeroepen, en uit de naaste, en zooveel mogelijk in de beide linien worden gekozen.

Indien eenig opgeroepen bloedverwant of aangehuwde niet verschijnt, kan de regter de verschijning gelasten van een ander bloedverwant of aangehuwde, zelfs in verderen graad.

Die bloedverwanten of aangehuwden moeten zijn manspersonen, meerderjarig en binnen het Koningrijk woonachtig.

Wanneer zich geen genoegzaam getal bloedverwanten of aangehuwden binnen het Koningrijk bevindt, is de regter slechts gehouden zoodanige te hooren, die binnen hetzelve woonachtig zijn. (B. 389,414,416,451, 454,458,461,466,476,481,492,1835; C. 407,409.)

889. Telken reize, wanneer de tegenwoordigheid, hetzij van den toezienden voogd, hetzij van bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, gevorderd wordt, zullen zij zich door eencn bijzonderen gevolniHgtigde kunnen laten vertegenwoordigen.

De gevolmagtigde zal slechts in den naam van één persoon kunnen optreden.

De refter kan gelasten dat hij, die zich heeft laten vertegenwoordigen, in persoon verschijne.

Zij, die zonder voldoende reden van verschooning niet persoonlijk verschijnen en zich, voor zooverre hunne persoonlijke verschijning niet is gelast, ook niet door een bijzonderen ge-magtigde doen vertegenwoordigen, zullen door den regter, voor wien zij moeten verschijnen, tot eene geldboete worden verwezen van ten hoogste vM eu twintig gulden. (B. 1830, 1836 C. 412, 413.)

390. Alle voogden zijn verpligt, tot zekerheid van hun beheer, hypotheek te geven tot beloop eener aan het beheer der voogdij geëvenredigde geldsom.

Tot dat einde zal de kantonregter onverwijld, na verhoor van den voogd, den toezienden voogd en de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, üe hoegrootheid dier som bepalen, en daarbij acht slaan op den aard der goederen, den minderjarige toebehoorende, op derzelver opbrengst en op de verantwoordelijkheid, welke ten laste van den voogd uit het beheer der goederen zou kunnen voortvloeijen.

De kantonregter zal, bij het daarvan op te maken procesverbaal, summiere opgaven doen van de onderscheidene geuite meeningen, en de reden zijner beslissing vermelden.

De uitspraak van den kantonregter zal door de zorg van den toezienden voogd, en op deszelfs verantwoordelijkheid, bij voorraad worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande het beroep, waarvan in artikel 393 wordt gesproken. (B. 391, 398 v., 421, 428, 506, 1195 7°, 1224, 1259; C. 2121, 2135 v., 2141.)

391. De kantonregter zal, ten verzoeke van den voogd, en na verhoor van de hierboven aangeduide personen, kunnen bevelen, dat de effecten aan toonder, aan den minderjarige toebehoorende, in de consignatie-kas in bewaring worden gegeven; in welk geval de waarde dier effecten, bij het bepalen der hoegroot-

-ocr page 183-

XVI. TITEL. VAN MINDEKJAKIGHEID EN VOOGDIJ. 1394 heid van de hypotheek, niet zal in aanmerking worden genomen. (B. 429 v., 450, Sb. 1841, no. 14; 1848, no. 78. C. 2148.)

892. Indien de voogd, op het oogenblik waarop hij verpligt is hypotheek te geven, geene of geene genoegzame goederen bezit, welke voor zoodanig verband vatbaar zijn, is hij gehouden aan zijne verpligting, voor het geheel of voor het ontbrekende te voldoen, zoodra hij goederen van dien aard verkregen heeft. (C. 2122)

393. De voogd, de toeziende voogd en de bloedverwanten of aangehuwden, die tot het uiten van hun gevoelen gehoord zijn, kunnen tegen de uitspraak van den kantonregter, bij verzoekschrift, in beroep komen bij de arrondissements-regt-bank, welke, na verhoor van het openbaar ministerie en des noods van den voogd, den toezienden voogd en de bloedverwanten of aangehuwden, zonder verderen vorm van proces, bij uiterlyk gewysde, de som zal bepalen, tot welker beloop de hypotheek zal moeten worden gegeven. (B. 481; C. 2145, 2164)

394. Wanneer gedurende de voogdy de gegoedheid van den minderjarige merkelijk toeneemt, zal de kantonregter, na verhoor van de personen, bij artikel 390 vermeld, bevelen dat ds hypotheek worde vergroot met eene door hem te bepalen som; behoudens het beroep, waarvan in het vorige artikel gesproken wordt.

De voogd zal vermindering van de hypotheek mogen vragen, indien buiten zijne schuld, gedurende zijn beheer, de gegoedheid van den minderjarige eene aanmerkelijke vermindering heeft ondergaan. (B 899, 1222; C. 2143, 2162)

395. Alle geschillen over de waarde der tot hypotheek aangeboden goederen, zullen door den kantonregter worden beslist, na verhoor der bij artikel 390 vermelde personen, en behoudens het beroep aan de arrondissements-regtbank, welke zal handelen zoo als bij art. 898 is voorgeschreven.

396. De hypotheek zal worden gesteld, hetzy bij de akte der benoeming van den voogd of bij zijne eedsaflegging, hetzij by elke andere authentieke akte. (B. 414; C. 213fi.)

397. De voogd zal het vermogen hebben om de hypotheek, waartoe hij verpligt is, of welke hij reeds mogt hebben gesteld, te vervangen, hetzij door het stellen van hypotheek op de goederen van eenen derden daarin toestemmenden persoon; hetzij door middel van ten behoeve van den minderjarige verbonden inschrijvingen op het grootboek der nationale schuld, berekend naar den koers van den dag.

898. De waarborg houdt op, en de hypothecaire inschrijvingen of verbanden op het grootboek zullen, ten koste van den minderjarige, worden doorgehaald of opgeheven, zoodra het beheer van den voogd geëindigd en, door het afleggen der rekening, de overgifte der bescheiden en de betaling der slotsom de verantwoordelijkheid is opgehouden. (B. 390, 467, 471; C. 2180.)

899. De akten tot het vestigen der inschryvingen en der doorhalingen van de hypotheek welke uit krachte dezer af-

-ocr page 184-

140 I. BOEK. VAN PERSONEN.

deeling zullen plaats hebben, zyn aan geene regten van registratie en hypotheek onderworpen, behoudens het salaris van -den bewaarder, hetwelk ten laste van den minderjarige valt.

DERDE AEDEELING.

Van de voogdij van den vader en de moeder.

400. Na de ontbinding van het huwelijk, door den dood van fsen der echtgenooten veroorzaakt, behoort de voogdij der minderjarige kinderen, van regtswege aan den langstlevende der oudera. (B. 195, 284, 404, 423, C. 890)

401. De vader kan desniettemin aan de langstlevende moeder eenen bijzoaderen raadsman toevoegen, zonder wiens toestemming zij geene daad, de voogdij betreffende, zal knnnen ver-rigten, behoudens haar beklag aan de arrondissements-regtbank, wanneer zij vermeent dat de weigering van den raadsman de belangen der minderjarigen benadeelt.

Indien de vader bijzonderlijk de handelingen heeft vermeld, waartoe de raadsman benoemd is, zal de voogdesse het vermogen hebben om de verdere handelingen zonder zijnen bijstand te verrigten. (B. 195, 386; C. 391.)

402. De benoeming van den raadsman geschiedt, hetzy bij uiterste wilsbeschikking, hetzij bij alle andere authentieke en bijzonderlijk daartoe ingerigte akten. (C. 392.)

403. Indien, na het overlijden van den man, de vrouw verklaart of, daartoe wettig opgeroepen, erkent zwanger te zijn, zal door den kantonregter een curator over de ongeboren vrucht worden benoemd, op de wijze als ten opzigte der benoeming van voogden is voorgeschreven.

Deze curator is verpligt alle noodige en dringende maatregelen in het werk te stellen, welke tot het behoud en beheer der goederen vereischt worden, en zulks zoo wel ten bate van het kind, indien hetzelve levend ter wereld komt, als van alle andere belanghebbende personen.

Wanneer het kind levend ter wereld komt,wordt die curator van regtswege deszelfs toeziende voogd, ten ware reeds voor de andere kinderen een zoodanige toeziende voogd mogt bestaan. (B. 3, 413; C. 393.)

404. De moeder is niet verpligt de voogdij aan te nemen; echter moet zij, in geval van weigering, de pligten van voogdesse waarnemen, en eenen anderen voogd doen benoemen; zij blijft verantwoordelijk tot op het tijdstip dat laatstgemelde de voogdij zal hebben aanvaard. (B. 400, 417, 422; (C. 394.)

405. Indien de moeder, voogdesse zijnde, tot een volgend huwelijk wil overgaan, zal zij, vóór het aangaan van het huwelijk, zich tot den kantonregter moeten wenden, welke na de bloedverwanten of aan gehuwden van den minderjarige te hebben gehoord of behoorlijk opgeroepen, en behoudens beroep aan den hoogeren regter, zal beslissen of de moeder de voogdij zal kunnen behouden.

, Wanneer zij in gebreke blijft aan dit voorschrift te voldoen, verliest zij van regtswege de voogdij, en haar man is hoofdelijk voor net geheel aansprakelijk wegens alle gevolgen der voogdij, welke zyne vrouw onbevoegdelijk behouden heeft.

-ocr page 185-

XV'I. TITEL. VAN M1NDERJAEIGHEID EN VOOGDIJ. 141

Het verlies der voogdij, in voege voorgeschreven, belet niet dat de moeder, zoo daartoe gronden zijn, door den kantonreg-ter als voogdesse kan worden aangesteld, met inachtDeming van de voorschriften der vyfde afdeeling van dezen titel. (B. 886, 406, 411, 413; C. 895.)

406. Wanneer de moeder in de voogdij bevestigd, of op nieuw als voogdesse benoemd is, wordt haar man van regtswege medevoogd, en benevens zijne vrouw hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk wegens alle handelingen, na het aangaan des huwelijks verrigt: alles behoudens de bepalingen van art. 401.

De mede-voogdij van den man vervalt, zoodra de vrouw ophoudt voogdesse te zijn.

De voogdij van de vrouw vervalt, indien dequot;5mede-voogd tot-de voogdij onbevoegd is, of daarvan ontzet wordt, ten ware ie ontzetting geschied zij ter zake van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij.

Bij ontbinding: van het tweede huwelijk treedt de moeder in de voogdij terug. (B. 40^, 412, 422, 436 v., 467, 470, 472; C. 396.)

407. De vader of de moeder, alvorens een nieuw huwelijk aan te gaan, is verpligt, aan den toezienden voogd der minderjarigen aan te bieden eenen behoorlijken staat der goederen, welke het vermogen van den minderjarige uitmaken.

Wanneer de vader of de moeder in gebreke blyft om, vóór '.iet aangaan van het huwelijk, aan dit voorschrift te voldoen, verliest dezelve de voogdij, en zal er een andere voogd benoemd worden. (B. 411.)

408. De vader, of, bij gebreke van dien, de moeder, heeft de voogdij zijner, of barer natuurlijke wettelijk erkende kinderen.

Bij minderjarigheid van den vader of de moeder, wordt inmiddels door den kantoni egter in de voogdij voorzien. (B. 335.)

VIERDE AFDEELING.

Van de voogdij, door den vader of de moeder opgedragen.

409. De langstlevende der ouders alleen heeft het regt om eenen voogd over zijne minderjarige kinderen te benoemen.

Hij zal zelfs verscheidene personen kunnen benoemen, ten einde, bij ontstentenis, elkander in de voogdij op te volgen. (B. 195, 412, 423; C. 897.)

410. De benoeming van een voogd geschiedt bij uiterste wilsbeschikking, of by elke andere authentieke en bijzonderlijk daartoe ingerigte akte. (B. 469, 978, 1905; C. 892, 298.

411. Wanneer de moeder, hertrouwd zijnde, niet in de voogdij is Rehandhaafd, of niet op nieuw als voogdesse is benoemd; of, wanneer de vader of de moeder, naar aanleiding van art. 407, van de voogdij is uitgesloten, zijn zij onbevoegd om eenen voogd over hunne minderjarige kinderen te benoemen. (B. 405; C. 399.)

412. Wanneer de moeder hertrouwd is, en, in de voogdij gebleven zijnde, eenen voogd over de kinderen van haar eerder huwelijk benoemd heeft, zal die benoeming niet van waarde zyn, voordat die door den kantonregter, na verhoor of behoorlijke oproeping der bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, zal zyn bekrachtigd (B. 405 v., 409; C. 400.)

-ocr page 186-

142 I. BOEK. VAN PEBSONEN.

VIJFDE AEDEELTNG Van de voogdij, door den kantonregter opgedragen

413. Indien een minderjarig kind overblijft, zonder vader, moeder^of voogd, door den vader of de moeder benoemd, gelijk ook wanneer de voogd, eene der opgenoemde betrekkingen hebbende, zich in het geval van uitsluiting of vrijstelling bevindt, zal in de voogdij door den kantonregter worden voorzien. (B. 95.815, 400, 403, 409, 415, 418, 434, 436 v., 507, 553 v.; C. 405, 406, 416.;

414. De kantonregter zal te dien einde doen oproepen de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, ten einde te zamen te worden geraadpleegd over den persoon, wiens benoeming het meest met de belangen van den minderjarige zoude strooken,

Hij zal daarvan een proces-verbaal opmaken, bevattende de verschillende gevoelens der verschijnende personen, en voorts dadelijk den voogd benoemen. (B. 388 v., 424; C. 406.)

De ingevolge art. 388, tweede lid, en art. 389, derde lid. opgeroepen bloedverwant of aangehuwde kan ook afzonderlek worden gehoord.

415. Wanneer de kantonregter den persoon benoemt, welke door de meerderheid der leden van de familie is aangeduid zal de benoeming dadelijk van kracht zijn.

Indien daarentegen de keus op eenen anderen persoon valt dan die door de meerderheid is opgegeven, zal de kantonregter, wanneer de eene of andere der tegenwoordig zijnde bloedverwanten of aangehuwden zulks vordert, verpligt zijn het procesverbaal onverwijld aan de arrendiseements-regtbank in te zenden, welke, na verhoor of behoorlijke oproeping van dezelfde nabestaanden , de benoeming zal moeten goedkeuren, of wel defi-nitievelijk eenen voogd aanstellen. (B. 396, 413.)

416. Wanneer geene bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige binnen het Koningrijk aanwezig zijn, of ook wel wanneer geen der nabestaanden, behoorlijk opgeroepen, verschijnt, zal de kantonregter alleen tot de keus van den voogd overgaan.

Indien de opgeroepen nabestaanden slechts gedeeltelijk zijn opgekomen, zal de benoeming plaats hebben na verhoor dei tegenwoordig zijnde bloedverwanten of aangehuwden. (B. 388 v. C. 409, 415.)

417. De benoeming van eenen voogd geschiedt op het verzoet van de bloedverwanten van den mindeijarige, van zijne schuld-eischers, of andere belanghebbende partijen, of zelfs ambtshalve door den kantonregter der woonplaats van den minderjarige.

De ambtenaar van den burgerlijken stand zal verpligt zijn den kantonregter kennis te geven van het overlijden van alle personen, welke minderjarigen mogten nalaten; en van alle tweede en volgende huwelijken van ouders die minderjarige kinderen hebben. (B. 78, 404, 419, 431, 446; C. 406; Sb. 1828, no. 51.)

418. Indien de minderjarige, binnen het Koningrijk gevestigd zijnde, goederen in eene of meerdere koloniën bezit, zal het beheer over die goederen aan eenen bewindvoerder in iedere kolonie, op verzoek van den voogd, kunnen worden toevertrouwd

In dat geval, is de voogd wegens de verrigtingen van dien bewindvoerder niet verantwoordelijk.

-ocr page 187-

XVI. TITEL. VAN MINDERJARIGHEID EN VOOGDIJ. 143

De bewindvoerder wordt op dezelfde wijze als de voogd gekozen. (B. 886, 413, 419, 446; C. 417.)

419. De voogd zal de voogdij moeten aanvaarden op den dag zijner benoeming, wanneer die in zijne tegenwoordigheid heeft plaats gehad, of anderzins op den dag, waarop de benoeming aan hem zal zijn beteekend geworden.

Hy is verpligt, vóór het aanvaarden der voogdij, in handen van den kantonregter den eed af te leggen, dat hg de aan hem toevertrouwde voogdij naar behooren en getrouwelijk zal waarnemen. (B. 424, 426, 4S5; C. 418.)

420. In de voogdij over natuurlijke kinderen wordt door den kantonregter, zonder eenig voorafgaand verhoor, vooraen. (B. 335, 554.)

ZESDE AFDEELING.

(Wet van 15 Pluviose XlIIe jaar.)

Van de voogd ij van kinderen, welke in eenig gestichtzijnopgenomen,

421. Minderjarigen, die in eenig gesticht van weldadigheid zijn opgenomen, verblijven, zoolang zy zich daarin bevinden, of daartoe behooren, onder de voogdij van de regenten van dat gesticht.

Deze zijn van het stellen van zekerheid vrijgesteld. (B. 95. amp;8, 890, 422.)

ZEVENDE AFDEELING.

Van den toezienden voogd.

422. In elke voogdij, met uitzondering v^n degene waarover b-j het vorig artikel wordt gehandeld, zal een toeziende voogd door den kantonregter worden benoemd op de wijze als bij de vijfde afdeeling van dezen titel is voorgeschreven. (B. 406, 418, 421, 436; C. 420.)

428. De voogden, welke in de derde en vierde afdeeling van dezen titel zijn aangeduid, zijn verpligt, alvorens de voogdij te aanvaarden, eenen toezienden voogd te doen benoemen; bij gebreke van dien kunnen zij uit de voogdij worden ontzet, onverminderd de schadevergoedingen aan den mindeijarige toekomende. (B. 400, 409, 418, 422, 487, 438, C. 421)

424. Wanneer de voogdij door den kantonregter is opgedragen, zal de benoeming van den toezienden voogd onmiddellijk na dien van den voogd plaats hebben, en bij eene en dezelfde akte geschieden. (B. 887, 414, 419, C. 422)

425. Indien de toeziende voogd, niet van de voogdij zijnde uitgesloten, ot wettig verschoond, mogt in gebreke blijven zijne betrekking te aanvaarden, zal hij, ten zijnen kosten en onverminderd zyne gehoudenis tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens den mindeijarige, door eenen anderen persoon, op de wijze bij artikel 387 voorgeschreven, worden vervangen; onverlet zyn verhaal op laatstgemelden. (B. 434 v., 436 v.)

426. De toeziende voogd zal, alvorens zyne werkzaamheden aan te vangen, in handen van den kantonregter den eed moeten afleggen, dat hij zijnen pligt deugdelyk en getrouwelijk zal waarnemen. (B. 4*9.)

-ocr page 188-

144 I. BOEK. VAN PEKSOMEN.

427. De verpligtingen van den toezienden voogd bestaan in het waarnemen der belangen van den minderjarige, wanneer dezelve met die van den voogd in tweestrijd zijn. (B, 182, 393. 438 v., 444, 450, 453, 466; C. 420)

423. Hy is, op strafte van vergoeding van kosten, schaden en interessen, verpligt toe te zien dat de voogd aan zijne ver-pligting voldoe door het stellen van hypotheek, of door dezelve, zoo daartoe termen zijn, aan te vullen, overeenkomstig artikel 89i en volgende van dezen titel, mitsgaders dat de hypotheek behoorlijk worde ingeschreven.

Hy is insgelijks, en op dezelfde straffe, gehouden den voogd te noodzaken tot het maken van inventaris of boedelbeschrijving in alle de nalatenschappen, welke aan den minüeijarige zijn opgekomen. (B. 439, 444, 459, 1070, 1224 v.; C. 451, 2137.)

429. Hij zal van den voogd (behalve vader en moeder) om de twee jaren eene summiere rekening en verantwoording vorderen, en zich doen vertoonen de elfecten en bescheiden, aan den minderjarige toebehoorende.

Deze summiere rekening zal worden opgemaakt op on gezegeld papier, en overgegeven zonder eenige kosten, noch geregtelijket vorm. (B. 391, 437 3°. 450, 467: C. 470)

430. Wanneer de voogd weigerachtig is om aan het voorschrifi van het vorige artikel te voldoen, of wanneer de toeziende voogd in die summiere rekening sporen van ontrouw of grove nalatigheid ontdekt, zal hij de afzetting van den voogd moeten vorderen.

Hy zal die afzetting insgelijks moeten verzoeken in alle andere gevallen bij de wet bepaald. (B. 437 v.; C. 446)

431. Wanneer de voogdij opengevallen of door de afwezigheid van den voogd verlaten is, zal de toeziende voogd, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, de benoeming van eenen nieuwen voogd moeten doen bewerkstelligen, en verpligt zijn inmiddels alle zoodanige daden van voogdij te verrigten, welke geen uitstel kunnen lijden. (B 417, 519; C. 424.)

432. De bediening van toezienden voogd eindigt op hetzelfde tijdstip als de voogdij. (B. 385, 468, 473; C. 425.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van de redenen die van de voogdij en toeziende voogd ij verschoonen.

433. Geen persoon, welke den minderjarige niet als bloedverwant of aangehuwde bestaat, kan genoodzaakt worden de voogdij of toeziende voogdij te aanvaarden, wanneer zich binnen het ressort van de arrondissements-regtbank alwaar dezelve is opgedragen, bloedverwanten of aangehuwden bevinden, welke in staat zijn de voogdij of toeziende voogdij uit te oefenen. (B 387, 425; C. 482.;

434. Van de voogdij en de toeziende voogdij kunnen zich verschoonen:

1°. Zij, die zich in dienst van den Staat buiten 's lande bevinden:

2°. Krijgslieden in werkelyke land- of zeedienst;

3°. Zy, die buiten hunne provincie met openbare ambten bekleed zyn, of ook wel dezulken, die ter oorzake van die

-ocr page 189-

XVI. TITEL. VAN MINDERJARIGHEID EN VOOGDIJ. 145

ambten verpligt zijn zich op bepaalde tijdstippen buiten de provincie te begeven;

De personen, bij de drie vorige nommers vermeld, kunnen zlcli van de voogdij of toeziende voogdij doen ontslaan, indien de daarbij vermelde redenen van verscliooning na hunne benoeming zijn ontstaan ;

4o. Zij, die den vollen ouderdom van zestig jaren hebben bereikt; wanneer zij vroeger benoemd zijn, kunnen zij zich op hun vijf en zestigste jaar van de voogdij of toeziende voogdij doen ontslaan;

5o Zij, die door eene zware en behoorlykbewezene ziekelijkheid of ongemak gekweld zijn;

Deze kunnen hun ontslag verzoeken, wanneer de ziekelijkheid of het ongemak, na hunne benoeming als voogd of toeziende voogd , is ontstaan;

60. Zij, die, kinderloos zijnde, met twee voogdijen of toeziende voogdyen belast zijn;

7o. Zij, die, een of meer kinderen hebbende, met ééne voogdij of toeziende voogdij zijn belast;

80. Zij, die op den dag hunner benoeming vijf wettige kinderen hebben, daaronder begrepen die, welke in de krijgsdienst van het Koningrijk gestorven zijn.

De vader kan, om geene der redenen hierboven vermeld, zich van de voogdij over zijne eigene kinderen doen ontslaan. (B. 413, 435, 515; C. 427, 428, 431 , 433, 434, 435, 436.)

435. Hij, die van eene voogdij of toeziende voogdij wenscht ontslagen te worden, is op straffe van het verlies zijner bevoegdheid daartoe, verpligt zich bij verzoekschrift, en ten zijnen koste, tot de arrondissements-regcbank te wenden, en zulks binnen den tijd van acht dagen, te rekenen van den dag zijner benoeming, wanneer hij daarbij is tegenwoordig geweest, of wel van de gedane beteekening, en zal de regtbank, zonder vorm van proces, en behoudens beroep aan den hoogeren reg-ter, de voorgedragene redenen van verschooning aannemelijk verklaren of wel verwerpen.

Niettegenstaande het aanvoeren van redenen tot verschooning, is de voogd of de toeziende voogd verpligt, by voorraad de voogdij of toeziende voogdij waar te nemen , tot dat deswege definitievelijk zal zijn beslist. (B. 419, 425 ; C. 438,439, 449.)

NEGENDE AFDEELING.

Van de bevoegdheid tot, en de uitsluiting en afzetting van de voogdy of toeziende voogdij.

436. Tot de voogdy of toeziende voogdy zijn onbevoegd:

]lt;,. Minderjarigen;

20. Zy, die onder curatele zijn gesteld,

80. Vrouwen , behalve de moeder;

4o. Allen, die in persoon, of wier vader, moeder, echtgenoot of kinderen, tegen den mindeijarige een regtsge-ding voeren, waarin de staat van den minderjarige, zijn fortuin of een aanmerkelijk gedeelte zijner goederen betrokken is. (R. 385, 413; C. 442.)

10

-ocr page 190-

146 I. BOEK. VAN PEESONEN.

437. Van de voogdij of toeziende voogdij zijn uitgesloten, en knnnen zelfs worden ontzet, wanneer zij reeds werkzaam zijn : (B. 413 , 423 , 430, 438, 440.)

Jo. Zij, die tot eene onteerende straf zijn veroordeeld;

2o, Zij, die een bekend slecht levensgedrag houden ;

S0. Zij, die in de waarneming der voogdij of toeziende voogdij onbekwaamheid of ontrouw aan den dag leggen;

4o. Zy, die van eene andere voogdij of toeziende voogdij zijn ontzet geworden;

C«. Zij, die in staat van faillissement of kennelijk onvermogen verkeeren. (K. 764v.; R. 882v.;C. 443 , 444 , 445.)

438. De afzetting van eenen voogd geschiedt,behoudens hooger beroep, door de arrondissements-regtbank, op verzoek van den toezienden voogd, of van een der bloedverwanten of aange-huwden van den minderjarige tot den vierden graad ingesloten , en zelfs op aanvrage van het openbaar ministerie.

De regtbank, alvorens uitspraak te doen, is in alle gevallen verpligt den voogd en den toezienden voogd te hooren, wanneer laatstgemelde niet zelf de afzetting heeft verzocht.

In het vonnis, waarbij de voogd wordt afgezet, zal hij tevens worden veroordeeld om rekening en verantwoording van zijn beheer aan zijn opvolger te doen. (B. 427, 430, 467; C. 446, 447, 448.)

439. De afzetting van den toezienden voogd geschiedt door dezelfde regtbank, en behoudens hetzelfde beroep , op verzoek van den voogd , of van een der bloedverwanten of aangchuw-den, bij het vorige artikel omschreven, en zelfs op aanvrage van het openbaar ministerie; in allen gevalle, na verhoor van den toezienden voogd. (B. 427 v.; C. 436.)

440. Het staat aan de arrondissements-regtbank vrij om, wanneer daartoe dringende redenen mogten bestaan, hangende het geding, den voogd, of den toezienden voogd, in de uitoefening zijner werkzaamheden te schorsen, en in het beheer der voogdij of der toeziende voogdij voorloopig te voorzien.

TIENDE AFDEELING.

Van het toezigt van den voogd over den persoon des minderjarigen.

441. De voogd zal voor den persoon van den mindeijarige zorg dragen, en denzelven in alle burgerlijke handelingen vertegenwoordigen.

De minderjarige is aan zijnen voogd eerbied verschuldigd. (B. 418, 446, 457', 951, 1388; C. 450 )

442. Wanneer de voogd zwaarwigtige redenen van misnoegen heeft over het gedrag van den minderjarige, zal hij diens opsluiting kunnen verzoeken, met inachtneming van hetgeen te dien opzigte bij den vorigen titel is vastgesteld.

De regtbank kan in de opsluiting niet bewilligen dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den toezienden voogd, en de bloedverwanten of aangehuwden van den mindeijarige. (B. 857; C. 468.)

-ocr page 191-

XVI. TITEL. VAN MINDERJAETGHEID EN VOOGDIJ. 147

ELFDE AFDEELING.

Van het bestuur van den voogd.

443. De voogd moet de goederen van den mindeijarige als een goed huisvader besturen, en is verantwoordelijk voor de kosten, schaden en interessen, die uit zijn slecht beheer zouden kunnen voortvloeijen.

Indien aan den minderjarige, hetzij bij akte onder de levenden, hetzij bij eene uiterste wilsbeschikking, goederen zijn geschonken of gemaakt, en het bewind daarover aan een of meerdere daartoe aangestelde bewindvoerders is opgedragen, zijn de bepalingen omtrent den vader in artikel 362 voorkomende, op den voogd toepasselijk. (B. 449, 458, 472,1388; C. 450.)

444. De voogd zal, binnen tien dagen nadat hij de voogdij heeft aanvaard, de ontzegeling vorderen, indien de verzegeling beeft plaats gehad; en dadelijk, in tegenwoordigheid van den quot;oezienden voogd, overgaan of doen overgaan tot het inventa-;nseren der goederen van den minderjarige.

De inventaris of boedelbeschrijving zal ook onderhands kunnen worden opgemaakt, en door den voogd en den toezienden voogd moeten worden onderteekend; in alle gevallen, zal de deugdelijkheid daarvan door den voogd onder eede, ten overstaan van den kantonregter, moeten bevestigd worden; wanneer de inventaris onderhands is opgemaakt, zal dezelve ter griffie van den kantonregter moeten worden overgebragt. (B. 437 v.; R. 669 v.; 678 v.; C. 451.)

445. Indien de minderjarige iets aan den voogd verschuldigd is, zal deze zulks bij den inventaris moeten opgeven; by gebreke van die opgave, kan de voogd hetgeen aan hem mogt verschuldigd zijn niet vorderen, voordat de mindeijarigemeerderjarig geworden zal zijn; hij zal bovendien verliezen de achterstallige renten en interessen der hoofdsom, vervallen sedert het opmaken van den inventaris tot op het tijdstip dat de minderjarige zal zijn meerderjarig geworden ; behoudens echter dat gedurende dat tusschenvak de verjaring tegen den voogd niet zal loopen. (C. 451.)

446. Bij het aanvaarden van elke voogdij, met uitzondering van die, welke door den vader of moeder gevoerd wordt, zal de kantonregter, na verhoor van den toezienden voogd, en na oproeping der bloedverwanten of aangehuwden van den nindeijarige, by raming, en naar gelang der goederen die bestuurd moeten worden, het beloop der som bepalen, welke de mindeijarige jaarlyks zal kunnen verteren, gelijlc mede de kosten welke op het beheer der goederen kunnen vallen, alles behoudens het beroep aan de arrondissements-regtbank, indien de kantonregter zich niet met de meening van het mee-rendeel der verschenen nabestaanden vereenigd heeft.

By dezelfde, akte zal ook worden bepaald, of de voogd ge-magtigd is om zich in zyn beheer te bedienen van eenen of meer bijzondere loontrekkende bewindvoerders, onder zyne verantwoordelijkheid de zaken waarnemende. (B. 418, 441; C. 454.)

417. De voogd is verpligt alle de meubelen of huisraad, die

-ocr page 192-

148 I. BOEK. van peksonkn.

den minderjarige bij de opening der voogdij, of gedurende der-zelver loop, te beurt vallen, mitsgaders de roerende goederen welke geene vruchten, inkomsten of voordeelen opleveren, te doen verkoopen, met uitzondering van de zoodanige welke, met bewilliging van den kantonregter, na verhoor of behoorlijke oproeping van den toezienden voogd, mitsgaders van de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, in na-tura mogen bewaard blijven.

Die verkoop moet geschieden in het openbaar en door eenen bevoegden ambtenaar, met inachtneming der plaatselijke gebruiken , ten ware de kantonregter, na verhoor of oproeping als voren, mogt bevelen dat deze of gene bepaaldelijk aan te wijzen voorwerpen, in het belang van den minderjarige, onder de hand worden verkocht, voor of boven den prijs, waarop dezelve door daartoe te benoemen deskundigen mogten geschat zijn.

De kantonregter kan ook, na hetzelfde verhoor, den openbaren of onderhandschen verkoop toestaan van roerende goederen, welke, naar aanleiding van het eerste lid van dit artikel, in n a-tura bewaard zijn, indien het belang van den minderjarige zulks vordert.

Koopmanschappen kunnen door den voogd onder de hand, door middel van makelaars, tegen den koers , en vruchten van landgoederen, ter markte of anderzins, tegen den marktprijs worden verkocht. (B. 448, 567, 569, 571, 1036, 1059; R. 684 v.; C. 452. Sb, 1874 no. 68.)

448. De vader en de moeder, voor zoo verre zij het wettelijk vruchtgebruik hebben van de goederen aan den minderjarige toe-behoorende, zijti vrijgesteld van de verpligting om de meubelen of andere roerende goederen te verkoopen, zoo zij verkiezen dezelve te bewaren, ten einde die naderhand in natura terug te geven.

In dat geval, zullen zy, ten hunnen koste, die goederen naar derzelver opregte waarde doen schatten, door eenen deskundige, die door den toezienden voogd zal worden benoemd, en bij den kantonregter den eed zal afleggen. Zij zullen de begroote waarde van zoodanige goederen moeten opleggen, welke zij niet in natura mogten kunnen opleveren. (B. 366, 447; C. 453.)

449. De voogden zijn verpligt hetgeen van de inkomsten, na aftrek der verteering overschiet, te beleggen , zoodra het batig slot het vierde gedeelte der gewone inkomsten van den minderjarige te boven gaat.

Zij mogen de penningen van den minderjarige op geene andere wijze beleggen, dan door den aankoop van inschrijvingen op het grootboek der werkelijke schuld van dit Koningrijk, van onroerende goederen of in rentegevende schuldbrieven, gehypothekeerd op vaste goederen, welker onbezwaarde waarde ten minste een derde boven de te beleggen som bedraagt.

Wanneer de voogden gedurende den tijd van één jaar zijn in gebreke gebleven om eenige geldsommen, overeenkomstig het voorschrift van dit artikel, te beleggen, zijn zy daarvan de wettelijke interessen verschuldigd. (B. 443, 1286; C. 455, 456.)

450. Indien zich onder de goederen van den mindeijarige bevinden certificaten van de nationale schuld, zijn de voogder.

-ocr page 193-

XVI. TITEL. VAN MINDEBJARIGIIEID EN VOOGDIJ. 149

verpügt de overschrijving daarvan op het grootboek, ten name van den minderjarige , te doen bewerkstelligen.

De toeziende voogd zal voor de uitvoering van dezen maatregel moeten zorg dragen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen. (B. 391, 427, 429.)

451. De voogd zal ten behoeve van den minderjarige geen geld mogen opnemen, noch diens onroerende goederen vervreemden of verpanden, noch deszelfs effecten, schuldvorderingen en actiën verkoopen of overdragen zonder daartoe door den kantonregter te zijn gemagtigd. De kantonregter zal deze magt niet verleenen, dan uit hoofde eener volstrekte noodzakelijkheid of van een klaarblijkelijk voordeel, en na verhoor of na behoorlijke oproeping van den toezienden voogd en van de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, mitsgaders op de conclusiën van het openbaar ministerie. (B. 364, 388, 429, 455 v., 479, 1216, 1366, v., 1484; R. 690 v.; C. 457 , Sb. 1874 no. 68.)

452. In geval van verkoop van onroerende goederen zal de voogd bij zijn verzoekschrift moeten overleggen eenen staat van alle de goederen van den minderjarige, met opgave van de zoodanige welke hij zoude wenschen te vervreemden.

De kantonregter is bevoegd om den verkoop toe te staan, hetzij van de aangewezen goederen, hetzij van zoodanige andere, wier vervreemding hem min bezwarend in het belang des minderjarigen mogt toeschijnen. (B. 479; C. 457, 458. Sb. 1874 no. 68.)

453. De verkoop moet geschieden in het openbaar, ten overstaan van den toezienden voogd, door middel van eenen bevoegden ambtenaar, en volgens de plaatselijke gebruiken. (B. 388, 427, 454; B. 690 v.; C. 459.)

454. De kantonregter is bevoegd om, in buitengewone gevallen, en wanneer het belang van eenen minderjarige zulks vordert, verlof te verleenen tot den onderhandschen verkoop van een onroerend goed.

Dat verlof zal echter nist worden toegestaan dan op een met redenen bekleed verzoek van den voogd, en met eenparig goedvinden van den toezienden voogd, en van de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige.

Indien de opgeroepen bloedverwanten of aangehuwden niet allen verschijnen, zal het eenparig goedvinden van degenen die opkomen voldoende zijn.

Het onroerend goed zal voor geen lageren prijs mogen worden verkocht, dan waarop hetzelve, vóór het verleend verlof, zal zijn geschat geworden door drie deskundigen, door den kantonregter te benoemen. (B. 388; 455 v.; R. 691.)

455. De formaliteiten, bij artikel 451 voorgeschreven, zijn niet toepasselijk, wanneer bij een vonnis, op verzoek van een der mede-eigenaars van een onverdeeld stuk goed, de verkoop bevolen mogt zijn, behoudens echter dat die verkoop steeds in het openbaar zal moeten geschieden. (R. 690 v.; C. 460.)

456. Indien de kantonregter, naar aanleiding van art. 451, verlof verleent tot den verkoop van effecten, aan den minderjarige toebehoorende, kan hij tevens bepalen dat die verkoop onder de hand, door middel van makelaars geschiede, mits deeffec-

-ocr page 194-

150 1. BOEK. VAN PERSONEN.

ten van dien aard zijn dat derzelver waarde, op den dag des verkoops, door gewone prijscouranten kan worden aangetoond. (B. 454 ; K. 62.)

457. De voogd vermag geen onroerend goed van den minderjarige op eene andere wijze dan in de openbare veiling te koopen.

In dat geval, zal de koop echter niet van kracht zijn, dan ten gevolge der goedkeuring van den kantonregter, verleend overeenkomstig de voorschriften en onder de bepalingen van het tweede, derde en vierde lid van art. 454. (B. 1506; C. 450, 1593 no. 1.)

458. Be voogd vermag de goederen van den minderjarige niet voor zich zeiven te huren of in pacht te nemen, ten zij de voorwaarden door den kantonregter, na verhoor of behooilijke oproeping van de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, mitsgaders van den toezienden voogd, zullen zijn goedgekeurd; in welk geval, laatstgemelde bevoegd is om de overeenkomst met den voogd te sluiten.

Hij vermag, zonder dezelfde goedkeuring, geene opdragt aan te nemen van regten of schuldvorderingen jegens den onder zijne voogdij staanden persoon. (B. 388, 448,1569 1584; C.450.)

459. De voogd vermag eene erfenis, aan den minderjarige opgekomen, niet anders te aanvaarden dan onder het voorregt van boedelbeschrijving.

Hij vermag geene erfenis te verwerpen, zonder daartoe, op de wijze bij art. 451 vermeld, verlof bekomen te hebben. (B. 428, 444, 484, 1070, 1103, 1481; C. 461.)

460. Hetzelfde verlof wordt vereischt tot het aannemen eener gift aan eenen minderjarige gedaan; zij zal ten opzigte van den minderjarige dezelfde gevolgen hebben als ten opzigte van een meerderjarig persoon. (B. 484, 1714, 1722; C. 463.)

461. Alvorens eene regtsvordering voor den raindeijarige in te stellen, of zich op eene regtsvordering, tegen denzelven ingesteld , te verdedigen, kan de voogd, te zijner verantwoording, zich daartoe doen magtigen door den kantonregter, die daarop het gevoelen der bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, en van den toezienden voogd, inneemt.

De voogd die, niet voorzien van dit verlof, eene regtsvordering heeft ingesteld, of zich daartegen verdedigt, kan door den regter tot de betaling der proceskosten uit eigene beurs worden verwezen, indien wordt bevonden dat hij zonder redelijken grond het regtsgeding aangevangen of volgehouden heeft; onverminderd zijne gehoudenheid tot verdere vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn.

Hetzelfde kan plaats hebben, indien mogt blijken dat de voo^d door valsche voorgevens, of verberging der waarheid , zoodanig verlof mogt hebben verkregen. (388, 462 v., 1484; C. 464.)

462. Het staat aan den voogd niet vrij, in eene regtsvordering, tegen den minderjarige ingesteld, te berusten, zonder daartoe ge-magtigd te zijn door den kantonregter, op de wijze als in den aanvang van het vorige artikel is vermeld. (B. 461; C. 464.)

463. Hetzelfde verlof wordt vereischt, wanneer de voogd eene scheiding of verdeeling wil vragen; doch kan hij , zonder dat verlof, antwoorden op eenen eisch tot scheiding en verdeeling tegen den minderjange gedaan. (B. 461, 1112; C. 465.)

-ocr page 195-

XVI. TITEL. VAN MINDEKJARTGHEID EN VOOGDIJ. 151

464. De regelen, welke ten opzigte der scheiding en verdeeling van goederen, waarbij mindeijarigen belang hebben, zullen moeten worden in acht genomen, zijn bepaald bij den zestienden titel van het tweede boek, handelende van boedelscheiding. (B. 459, 1114, 1118 v., 1484; C. 466.)

465. De voogd kan, zonder het verlof waarvan bij artikel 451 wordt gesprokén, in den naam van den minderjarige geene dading aangaan; noch de beslissing van eene zaak aan scheidsmannen opdragen. (B. 1484, 1888; C. 467).

466. Indien de vader of dc moeder met den vooroverleden echtgenoot in algeheele of in beperkte gemeenschap is getrouwd geweest, kan dezelve, na verhoor of behoorlijke oproeping van de bloedverwanten of aangehuwden , mitsgaders van den toe-zienden voogd en op de conclusiën van het openbaar ministerie, door den kantonregter worden gemagtigd om de goederen, de nering, het bedrijf, den handel, de fabriek of dergelijke, gedurende eenen bepaalden tijd, en zelfs tot de meerderjarigheid, in gemeenschap met de minderjarigen, te mogen aanhouden.

Dit verlof kan niet worden toegestaan, ten zij aan den kantonregter, na inzage van de boedelbeschrijving, zij gebleken van het aanmerkelijk belang der minderjarigen, en van den waarborg, dien de voogd of de voogdesse oplevert. Hetzelve zal, op verzoek van den voogd, of van den toezienden voogd, na verhoor als voren, kunnen worden ingetrokken. (B. 182, 210, 388, 427. Sb. 1874 no. 68.)

TWAALFDE AFDEELING.

Van de rekening en verantwoording der voogdij.

467. Elke voogd is, bij het eindigen van zijn beheer, ver-p igt tot het doen van eene slotrekening en verantwoording. (B 398, 429, 438; C. 469.)

468. Die rekening en verantwoording zal gedaan worden ten koste van den minderjarige, zoodra deze zijne meerderjarigheid heeft bereikt, of aan zijne erfgenamen, zoodra de minderjarige is overleden.

De voogd zal de kosten daartoe voorschieten.

Men zal daarin aan den voogd goeddoen alle noodzakelijke, betamelijke en behoorlijk geregtvaardigde uitgaven. (B. 473 ; R. 771 v.; C. 471.)

469. De voogd vermag ten zijnen eigen bate geene som als loon in rekening te brengen.

Hij mag nogtans het loon ontvangen, hetwelk hem bij uiterste wilsbeschikking, of by de in artikel 410 vermelde authentieke akte, mogt zijn toegelegd. (B. 387)

470. Elke overeenkomst, rakende de voogdij of de voogdij-rekening, welke tusschen den voogd en den minderjarige, meerderjarig geworden zijnde, mogt plaats hebben, is nietig en van onwaarde, wanneer dezelve niet is voorafgegaan van eene behoorlijke rekening en verantwoording, met overlegging der noodige bewijsstukken; van welk alles zal moeten blijken door eene schriftelijke erkentenis van dengenen aan Mien de rekening gedaan is, ten minste tien dagen voor de overeenkomst afgegeven. (B. 951, 1889, 1953; C. 472.)

-ocr page 196-

152 I. BOEK. VAN PERSONEN.

471. Het slot van rekening, door den voogd verscliuldigd, zal, zonder dat zulks geëisclit worde, renten dragen van den dag af dat de rekening gesloten is.

De renten van hetgeen de minderjarige aan den voogd schuldig blijft zullen niet loopen, dan van den dag der aanmaning tot betaling, na het sluiten van de rekening en verantwoording gedaan. (B. 390 v., 1195, 1286; C. 474.)

472. Alle regtsvordering van den minderjarige tegen zijnen voogd, betrekkelijk de verrigtingen der voogdij, veijaart met tien jaren, te rekenen van den dag der meerderjarigheid. (B. 1983; C. 475.)

ZEVENTIENDE TITEL.

Van handligting.

473. Door handligting kan de minderjarige meerderjarig worden verklaard, of kunnen aan hem bepaalde regten van meerderjarigheid worden toegekend. (B. 195, 354, 362, 366, 385 , O. 9 ; C. 476 v.)

474. De handligting, door welke de minderjarige meerderjarig wordt, wordt verkregen door venia aetatis of brieven van meerderjarigverklaring, te verleenen bij den hoogen raad, die echter niet van kracht zijn, dan nadat dezelve door den Koning zullen zijn goedgekeurd, en te dien einde aan hem door den hoogen raad opgezonden.

475. Het verzoek om brieven van meerderjarigverklaring, kan aan den hoogen raad worden gedaan door den minderjarige, wanneer deze den vollen ouderdom van twintig jaren heeft bereikt.

Bij het verzoekschrift moet eene akte van geboorte, of, wanneer die niet geleverd kan worden, een ander deugdelijk blijk van den vereischten ouderdom worden overgelegd. (B. 385.)

476. De hooge raad, alvorens op het verzoek te beslissen, hoort den vader, en bij gebreke van dezen, de moeder van den minderjarige ; wanneer de vader en de moeder des minderjarigen overleden zijn, of zich in de onmogelijkheid mogten bevinden om hunnen wil te kennen te geven, moeten de voogd, de toeziende voogd, mitsgaders de bloedverwanten of aangehuwden van den mindeijarige, worden gehoord of behoorlijk opgeroepen. (B. 388.)

477. De hooge raad zal aan de .irrondissements-regtbank van de woonplaats des minderjarigen, of ook wel, bij te grooten afstand van deze, aan den kantonregter kunnen opdragen om de hierboven vermelde personen te hooren.

liet verbaal van dit verhoor zal alsdan aan den hoogen raad worden ingezonden, met bijvoeging van alle de inlichtingen en aanmerkingen, welke de regtbank of de kantonregter zal noodig oordeelen.

478. De meerderjarigverklaarde staat in alles met den meerderjarige gelijk. ^

Ten opzigte van het aangaan van een huwelijk, blijft hij echter in de vcrpligting om, achtervolgens de bepalingen van de artikelen 92, 93 en 94, de toestemming zijner ouders of grootouders te verkrijgen, tot dat hy den vollen ouderdom van drie en twintig jaren zal hebben bereikt. (B. 354, 385 ; C. 481 v.)

-ocr page 197-

XVIT. TITEL. VAN HANDLIGTING. 153

479. Het staat aan den lioogen raad vrij om, in het belang des minderjarigen, in de brieven van meerderjarigverklaring de bepaling te voegen, dat hij, aan wien dezelve verleend worden, desniettegenstaande, tot dat hy den vollen ouderdom van drie en twintig jaren hebbe bereikt, zijne onroerende goederen niet anders zal mogen vervreemden of bezwaren, dan met toestemming van den kantonregter zijner woonplaats, na verboor of behoorlijke oproeping van den vader, of, deze ontbrekende, van de bloedverwanten of aangehuwden.

In geval van verkoop, mag de regtbank ook toestaan dat dezelve onderhands geschiede. (B. 451.)

4ö0. (*) Handligting, waarbij aan eenen mindeijarige bepaalde regten van meerderjarigheid worden toegekend, kan, wanneer de minderjarige den vollen ouderdom van achttien jaren bereikt heeft, op zijn verzoek, door den kantonregter worden verleend.

Tegen den wil van dengene der ouders, die de vaderlijke magt uitoefent, wordt zij niet verleend. (B. 195, 354, 362, 366, 484 v.; C. 477.)

481. Wanneer beide de ouders in leven zijn, beslist de kantonregter na verhoor of behoorlijke oproeping van dengene der ouders, die de vaderlijke magt uitoefent, en van de bloedverwanten of aangehuwden.

Wanneer de minderjarige onder voogdij staat, beslist de kantonregter na verhoor of behoorlijke oproeping van den voogd, den toezienden voogd, de bloedverwanten of aangehuwden en van den vader of de moeder, zoo een van beiden in leven mogt zijn zonder met de voogdij belast te wezen.

De artikelen 388 en 389 zijn ten deze van toepassing.

De kantonregter kan, alvorens te beslissen, de persoonlijke verschijning van den mindeijarige gelasten.

Vóór het sluiten van het verhoor bepaalt de kantonregter den dag, waarop hij zijne beschikking geven zal.

Binnen veertien dagen na den dag der beschikking kan hooger beroep worden ingesteld door den minderjarige en door ieder, die op het verzoek gehoord is.

Artikel 342 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering is hier niet van toepassing.

Een nieuw verhoor kan in hooger beroep worden bevolen.

Is niet de verzoeker zelf in beroep gekomen, dan wordt op dat beroep niet beslist zonder dat hij is gehoord of opgeroepen om gehoord te worden.

482. Bij het verleenen der handligting bepaalt de kantonregter uitdrukkelijk, welke regten van meerderjarigheid aan den minderjarige worden toegekend.

483. De minderjarige, die dusdanige handligting heeft bekomen , wordt als meerderjarig beschouwd, alleen opzigtelijk de daden en verrigtingen, uitdrukkelijk in voege voormeld, aan hem opgedragen, en kan daartegen, op grond vanmindeijarig-heid, niet in zijn geheel worden hersteld. Voor het overige, blijft

(1) De artt. 480 , 481, 482, 484 en 485 volgens de Wet v. 4 Julij 1874 Sb. no. 91.

-ocr page 198-

154 I. BOEK. VAN TEItSONEN.

hij in den volstrekten toestand van minderjariglieid. (B. 1486.)

484. De bevoegdheid en de regten, uit krachte der artikelen 480, 481 en 482, aan den mindeijarige toe te kennen, mogen zich niet verder uitstrekken dan tot de gedeeltelijke of de geheele ontvangst, de uitgave van, en de beschikking over zijne inkomsten, het sluiten van verhuringen, het bebouwen zijner landerijen, en het uitoefenen van zoodanige bedrijven als daartoe noodzakelijk zijn, het uitoefenen van eenig handwerk, het op-rigten van, of deelnemen in eenige fabrijk, en eindelijk tot het drijven van nering en handel.

In de beide laatste gevallen is de minderjarige bevoegd, om even als een meerdeijarige, alle verbindtenissen te sluiten,tot die fabriek, nering en handel betrekkelijk, met uitzondering van de vervreemding en de bezwaring zijner vaste goederen, en van de vervreemding of verpanding zijner rentegevende effecten, inschrijvingen in grootboeken van openbare schuld, hypothecaire schuldvorderingen en aandeden in naamlooze of andere vennootschappen.

Hij kan ter zake der handelingen, waartoe hij krachtens de verkregenehandligting bevoegd was, hetzij eischende of verwerende, in regten optreden. Artikel 78 geldt voor die handelingen niet.

485. fie handligting, bij de vijf vorige artikelen omschreven, kan door de arrondissements-regtbank worden ingetrokken, indien de minderjarige daarvan misbruik maakt of er gegronde vrees bestaat dat hij dit zal doen.

De intrekking geschiedt, wanneer beide de ouders in leven zyn, op verzoek van den vader of, zoo de vaderlijke magt door de moeder wordt uitgeoefend, op verzoek van deze; wanneer de minderjarige onder voogdij staat, op verzoek van den voogd of toezienden voogd.

Op het verzoek wordt niet beslist dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den minderjarige en van den voogd, indien het verzoek door den toezienden voogd, of van dezen, indien het verzoek door den voogd is gedaan.

De regtbank kan gelasten, dat ook de bloedverwanten of aan-gehuwden en de vader of de moeder, zoo een van beiden in leven mogt zijn zonder met de voogdij belast te wezen, zullen worden opgeroepen om geboord te worden.

Zij beslist zonder hooger beroep.

486. Alle handligting in dezen titel vermeld, gelijk ook de intrekking volgens het voorgaande artikel, moet openbaar bekend worden gemaakt, bij behoorlijke afkondiging en plaatsing in het officiële dagblad en in dat van de woonplaats des minderjarigen, of, bij gebreke daarvan, in het dagblad eener naastgelegene plaats.

In de afkondiging der handligting moet naauwkeurig worden vermeld hoedanig, en tot welk einde, dezelve is verleend. Vóór deze afkondiging, werkt zoomin de handligting als de intrekking van dezelve tegen derden. (B. 484.)

ACHTTIENDE TITEL..

Van curatele.

487. De meerdeijarige, die zich in eenen gedurigen staat

-ocr page 199-

XVIII. TITEL. VAN CURATELE. 155

van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij bevindt, moet onder curatele worden gesteld, al is het dat hij bij tusschenpo-zing het gebruik zijner verstandelijke vermogens bezit.

Een meerderjarig persoon kan ook uit hoofde van verkwisting onder curatele gesteld worden. (B. 511, 516, 518, 942, 1053, 1366; C. 489, 513.)

488. Elk bloedverwant is bevoegd om, uit hoofde van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij van zijnen bloedverwant, diens curatele te verzoeken.

Ter oorzake van verkwisting, kan de curatele alleen worden verzocht door de bloedverwanten in de regte linie, en door die in de zijdlinie tot den vierden graad ingesloten.

In het eene en andere geval, kan de eene echtgenoot verzoeken dat de andere onder curatele worde gesteld.

Hij, die gevoelt door zwakheid van vermogens niet in staat te zijn om zijne eigene belangen behoorlijk waar te nemen, kan zelf vragen om onder curatele te worden gesteld. (B. 345 v., 499-, C. 490, 514.)

489. Indien, in geval van razernij, de curatele niet is verdocht door de personen, in het vorig artikel omschreven, is liet openbaar ministerie daartoe verpli^t.

In geval van onnoozelheid of krankzinnigheid, kan de curatele insgelijks door het openbaar ministerie worden gevorderd l egen iemand, die noch echtgenoot, noch bekende bloedverwanten binnen het Koningrijk 'heeft. (C. 491.)

490. Alle verzoeken tot curatele moeten worden ingediend bij de regtbank van het arrondissement der woonplaats van dengenen, tegen wien het verzoek gerigt is. (C. 492.)

491. De daadzaken, waaruit van de onnoozelheid, krankzinnigheid, razernij of verkwisting kan blijken, moeten bij het verzoekschrift bepaaldelijk worden opgegeven, en daarbij worden gevoegd zoowel de bewijsstukken, als eene opgave der getuigen. (B. 494, 511, 1951 ; C. 493.)

492. Indien de regtbank van oordeel is dat die daadzaken genoegzaam gewigtig zijn om tot curatele te kunnen aanleiding geven, zal zij de bloedverwanten of aangehuwden moeten hooren. (B. 345, 388, 506; C. 494.)

493. De regtbank zal, na verhoor of behoorlijke oproeping van de personen, bij het vorigartikel aangeduid, dengenen, wiens curatele verzocht is, moeten ondervragen; wanneer deze buiten staat niogt zijn om zich te kunnen verplaatsen, zal de ondervraging in zijne woning moeten geschieden, door een of meer daartoe benoemde regters , door den griftier vergezeld, en, in alle gevallen, in tegenwoordigheid van het openbaar ministerie.

De ondervraging zal niet vroeger plaats kunnen hebben, dan nadat zoowel het verzoekschrift als het verslag, bevattende de door de bloedverwanten geuitte gevoelens, aan dengenen wiens curatele verzocht is, zullen zijn beteekend geworden. (B. 495, 497, 509; C. 496.)

494. Indien de regtbank, naverhoor of behoorlijke oproeping van de bloedverwanten of aangehuwden, en na verhoor van denge -nen wiens curatele verzocht is, oordeelt genoegzaam te zijn ingelicht, zal zij , zonder eenige verdere formaliteiten, op het verzoek-

-ocr page 200-

156 I. BOEK. VAN I'EfiSONEN.

schrift kunnen beschikken; in het tegenovergestelde geval, zal zij het hooren van getuigen bevelen, ten einde de aangevoerde daadzaken tot klaarheid te brengen. (B. 491; Pr. 893.)

495. Na de ondervraging in artikel 493 vermeld, zal de regtbank, zoo daartoe gronden zijn, eenen provisionelen bewindvoerder benoemen , om voor den persoon en de goederen van dengenen, wiens curatele verzocht is, zorg te dragen. (B. 500,503; C. 497.)

496. Het vonnis op een verzoek om curatele zal niet anders dan in eene openbare teregtzitting kunnen worden uitgesproken, na verhoor of behoorlijke oproeping der partijen, en op de conclusiën van het openbaar ministerie. (R. 324 £o; C. 498, 515.)

497. In geval van beroep, kan de hoogere regter, zoo daartoe gronden zijn, dengenen wiens curatele is verzocht, op nieuw ondervragen of doen ondervragen. (B. 493; C. 500.)

498. Alle vonnissen en arresten, waarbij curatele verleend wordt, zullen van wege de verzoekers, binnen de tien dagen, aan de wederpartij moeten beteekenden openbaargemaakt wor den, door derzelver plaatsing in de officiële dagbladen, mitsga ders in een nieuwspapier der provincie, indien hetzelve bestaat alles op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interes sen, zoo daartoe gronden zijn. (B. 500; C. 501.)

499. Wanneer de curatele gevraagd wordt, naar aanleiding van het vierde lid van art. 488, hoort de regtbank de bloedverwanten of aangehuwdcn, en den echtgenoot des verzoekers, en zullen gevolgd worden de bepalingen, in de artikelen 493, 494, 495 en 496 vervat. Het openbaar ministerie zorgt, in dat geval, voor de bekendmaking van de uitspraak, op de wijze in art. 498 voorgeschreven.

500. De curatele zal aanvangen te werken, te rekenen van den dag dat het vonnis of het arrest zal zijn uitgesproken.

Alle handelingen, die daarna door den onder curatele gestelde zijn verrigt, zijn van regtswege nietig.

Nogtans behoudt degene, die uit hoofde van verkwisting is onder curatele gesteld, het vermogen om uiterste wilsbeschikkingen te maken. (B. 495, 498, 503, 942, 1366, 1850; C. 502.)

501. Alle handelingen, welke mogten hebben plaats gehad vóór het verleenen der curatele, op grond van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij' uitgesproken, zullen kunnen worden vernietigd, indien de oorzaak der curatele blijkbaar bestond op het tijdstip waarop die handelingen verrigt zijn. (B. 143. 1366; C. 503)

502. Na iemands dood kunnen de door hem verrigte handelingen, de uiterste wilsbeschikkingen alleen uitgezonderd, op grond van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij, niet worden bestreden, dan in geval de curatele vóór zijn overlijden mogt zijn verleend of verzocht geworden, ten ware het bewijs der kwaal uit de bestreden handeling zelve voortvloeide. (B. 942, ]356 , 1357; C. 504.)

503. Zoodra de uitspraak tot curatele kracht van gewijsde bekomen heeft, zullen door den kantonregter een curator en een toeziende curator over den onder curatele gestelde worden benoemd, met inachtneming der bepalingen, bij de vijfde af-deeling van den zestienden titel van dit boek voorgeschreven.

-ocr page 201-

XVIll. TITEL. VAN CURATELE.

In dat geval houden de bemoeijenissen van den provisionelen bewindvoerder op, en is deze verpligt aan den curator rekening en verantwoording van zijn beheer af te leggen; wanneer hij zelf tot curator benoemd wordt, zal de aflegging dier rekening aan den toezienden curator geschieden. (B. 413 v., 434 , 436 v., 495, 500; C. 505.)

504. De man wordt van regtswege curator over zijne onder curatele gestelde vrouw. (B. 1G0; C. 506.)

505. De vrouw kan tot curatrice over haren man worden benoemd. In dat geval zal de kantonregter, na verhoor of oproeping van de bloedverwanten of aangehuwden van den onder curatele gestelde, eenen toezienden curator aanstellen, mitsgaders den vorm en de voorwaarden der besturing regelen; behoudens het beroep van de vrouw aan de arrondissements-regtbank, zoo zij vermeent door de beschikkingen van den kantonregter bezwaard te zijn. (B. 355 , 413 , 434 , 436 , 437, 508; C. 507.)

506. De onder curatele gestelde staat gelijk met eenen minderjarige.

Wanneer hij, die uit hoofde van verkwisting onder curatele gesteld is, zich ten huwelijk wil begeven, zijn daarop toepasselijk de bepalingen der artikelen 95 en 206.

De wetsbepalingen omtrent de voogdij over mindeijarigen , bij artikel 386 tot en met 399, bij artikel 424 tot en met 443, )ij artikel 444,445,446,449 en volgende van de elfde en twaalfde afdeelingen van den zestienden titel voorkomende, gelden insgelijks bij de curatele. (B. 595 , 1195, 7°; C. 509. Sb. 1841 no. 14.)

507. Indien de onder curatele gestelde persoon mindei^arige kinderen heeft, en de andere echtgenoot overleden is, of zich buiten de mogelijkheid bevindt om de voogdij te kunnen waarnemen , zal de curator van den onder curatele gestelde insgelijks voogd van den minderjarige zijn. (B. 413, 514.)

508. De inkomsten van dengenen die, uit hoofde van on-noozelheid, krankzinnigheid of razernij, onder curatele is gesteld, moeten bijzonderlijk besteed worden om diens lot te verzachten en zijne genezing te bevorderen. (B. 446, 505, 509; C. 510,515.)

509. Naar den aard der ziekte en de gegoedheid van den onder curatele gestelden persoon, kan de arrondissements-regt-bank, op verzoek van den curator, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den toezienden curator, en van de bloedver-wanten of aangehuwden, bevelen dat hij zal worden verzorgd in zijne woning, of in een ziekenhuis, of ook wel, indien zijn toestand en de openbare veiligheid zulks vorderen, dat hij voor den tijd van één jaar, of zoo veel korter als zijn toestand dit zal toelaten, in een gesticht zal worden geplaatst.

Het staat aan de arrondissements-regtbank vrij om, zoo zij daartoe gronden vindt, in het belang van hem wiens curatele gevraagd wordt, of in dat der openbare veiligheid, reeds dadelijk na de ondervraging in art. 493 vermeld, deze plaatsing in een gesticht voorloopig te bepalen.

In alle deze gevallen zyn tot hooger beroep, hg een eenvoudig verzoekschrift in te stellen, bevoegd de curator en opge-

157

-ocr page 202-

158 I. BOEK. VAN PKRSONEN.

komen bloedverwanten en aangehuwden; met dien verstande echter, dat het aan de regtbank vrijstaat om, daartoe billijke gronden zijnde, derzelver bevelen bij voorraad uitvoerbaar te verklaren.

Het openbaar ministerie moet op dit verzoek van vastzetting, zoo in eersten als in tweeden aanleg, worden gehoord. (B. 508, 510. Sb. 1841 no. 20, art. 22.)

510. T)e arrondissements-regtbank is bevoegd, op verzoek van den curator, en na het openbaar ministerie te hebben gehoord, de plaatsing in een gesticht, bij voortduring der daartoe geleid hebbende omstandigheden, telkens uiterlijk voor een jaar te verlengen. Sb. 1841 no. 20, art. 22.

511. De arrondissements-regtbank heeft mede het vermogen om den persoon die, volgens de laatste zinsnede van artikel 487, uit hoofde van verkwisting, onder curatele is gesteld, hetzij te gelijk met deze voorziening, hetzij daarna, uiterlijk voor één jaar, doch, zoo noodig, telkens uiterlijk voor één jaar te verlengen , in een verbeterhuis te doen plaatsen, wanneer blijkt dat zijne eigene veiligheid of de openbare zedelijkheid dit vordert, en dat hij door een buitensporig en slecht gedrag voor de zamenleving gevaarlijk is. Indien er onverwijlde noodzakelijkheid bestaat, en de vertraging tot den afloop van liet regterlijk onderzoek zoude kunnen gevaarlijk zijn, is de regtbank bevoegd om, hangende dat onderzoek,zoodanigevoor-loopige behoedmiddelen, en, desnoods, de vastzetting te bevelen, als de omstandigheden vorderen. (B. 490, 491, 512, 513.)

512. Het verzoek tot vastzetting kan aan de regtbank worden gedaan door den echtgenoot van den onder curatele te stellen of gestelden persoon, door zijne bloedverwanten in de regte linie, en door die in de zijdlinie, tot den derden graad ingesloten, door zijnen curator, en door het openbaar ministerie, dat altijd op zoodanig verzoek zal moeten worden gehoord.

Aan alle dezen staat de weg van hooger beroep open. (B. 345 v., 513.)

513. Het gedaan verzoek tot zoodanige vastzetting, of tot de verlenging van deze, moet beteekend worden aan hem tegen wien het is gerigt.

Hij is bevoegd om daartegen zijne bezwaren bij de regtbank en zelfs, door beroep, bij den hoogeren regter in te brengen, terwijl het echter aan den regter vrijstaat om, daartoe billijke gronden zijnde, zijn bevel bij voorraad uitvoerbaar te verklaren.

De opheffing der vastzetting kan mede door hem gevraagd worden, en de arrondissements-regtbank moet, alvorens deze te verleenen, daarop hooren allen, die volgens het vorige artikel de bevoegdheid zouden hebben om de vastzetting te verzoeken.

De beslissing daarop is aan beroep onderworpen.

514. Een minderjarig kind van eenen onder curatele gestelden persoon kan geen huwelijk aangaan, noch bedingen deswege maken, dan met inachtneming der voorschriften van de artikelen 95 en 206. (B. 507; C. 511.)

515. Niemand, uitgezonderd echtgenooten en bloedverwanten in de opgaande of nederdalende linie, is verpligt eene curatele of toeziende curatele langer dan acht jaren te behouden; na verloop van dien tijd kan de curator of toeziende curator

-ocr page 203-

XIX. TITEL. VAN AFWKZIGIIETD. 159

zijn ontslag vorderen, en moet hem dit worden verleend. (B. 345 v., 434; C. 508.)

516. De curatele eindigt, wanneer de oorzaken ophouden die daartoe hebben aanleiding gegeven ; nogtans zal de opheffing van dezelve niet worden verleend dan met inachtneming der formaliteiten, hij de wet voorgeschreven om curatele te bekomen, en zal degene, die onder curatele is gesteld, de uitoefening zijner regten niet kunnen hervatten, voordat het vonnis tot opheffing der curatele kracht van gewijsde zal hebben verkregen. (B. 143, 487 v.; C. 513.)

517. De opheffing van curatele moet worden bekend gemaakt, op de wijze hij artikel 498 voorgeschreven.

SI otbepaling.

518. De mindeijarige die zich in staat van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij bevindt, wordt niet onder curatele gesteld, maar blijft onder het toezigt van deszelfs vader, moeder of voogd.

Niettemin mag hij in een gesticht worden opgesloten, ten zij de arrondissements-rcgtbank, na onderzoek van den staat des minderjarigen, het daartoe vereischt provisioneel of definitief verlof hebbe verleend, met inachtneming der voorschriften van dezen titel, voor zoo verre dezelve op dat geval kunnen worden toegepast. (B. 885, 487, 509 v. Sb. 1841 no. 26, art. 22.)

NEQEMTIEMDC TITEL.

Van afwezigheid.

EERSTE AFDEELING.

Van voorloopige voorzieningen.

519. Indien iemand zijne woonplaats verlaten heeft, zonder volmagt tot het waarnemen zijner zaken en belangen , of orde op het beheer derzelve gesteld te hebben, of wel indien de door hem gegeven volmagt is vervallen, en indien er noodzakelijkheid is om in dat beheer, geheel of gedeeltelijk te voorzien , of hem te doen vertegenwoordigen, zal, op verzoek van belanghebbenden, of ook van het openbaar ministerie, door de regtbank van de woonplaats des afwezigen , een bewindvoerder worden benoemd om zijne goederen en belangen, geheel of gedeeltelijk , te beheeren en waar te nemen, voor zijne regten op te komen, en hem daarbij te vertegenwoordigen.

Alles onverminderd de byzondere wetsbepalingen, voor het geval van faillissement, of van kennelijk onvermogen. (B. 431, 526, 1125, 1829, 1850; K. 764 v.; R. 882; C. 112.)

520. De bewindvoerder is verpligt om, des noods na verzegeling, te maken behoorlijke beschrijving van de goederen, waarover hem het beheer is toevertrouwd. Hij zal het gereede geld, daarbij gevonden, of hetwelk naderhand door hem mogt worden geïnd, storten in de kas der geregtelyke consignatiën, en verder zich regelen naar de voorschriften omtrent het beheer van goederen, aan mindeijarigen toebehoorende, voor zoo verre die op zijn bewind van toepassing kunnen worden gemaakt,

-ocr page 204-

I. BOEK. VAN PERSONEN.

ten ware omtrent dit een of ander door de regtbank anders mogt zijn bepaald. (B. 443 v., 521 v., C. 113.)

521. De bewindvoerder is verpligt jaarlijks aan het openbaar ministerie bij de regtbank die hem benoemd heeft, te doen summiere rekening en verantwoording, en te vertoonen de effecten en bescheiden tot zijn beheer behoorende. Deze rekening zal worden opgemaakt op ongezegeld papier, en overgegeven' zonder eenigen geregtelijken vorm. Het openbaar ministerie kan daarop zoodanige voordragt aan de regtbank doen, als hetzelve in het belang van den afwezige zal noodig oordeelen.

De goedkeuring dezer rekening brengt geen nadeel toe aan het regt, hetwelk de afwezige, of andere belanghebbenden, tegen dezelve mogten kunnen doen gelden. (B. 520, 528, 539,838,850; C. 114.)

522. De bewindvoerder is bevoegd, als belooning te berekenen bij het doen van zijne jaarlijksche rekening, twee en een half ten honderd der ontvangst en een en een half ten honderd der uitgaven. (B. 529 v., 836, 1025, 1068.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de verklaring van vermoedelijk overlijden.

523. Indien iemand zijne woonplaats heeft verlaten, zonder vol-magt tot het waarnemen van zijne zaken gegeven, oforderophet beheer van dezelve gesteld te hebben, en wanneer vijf jaren zijn verloopen na zijn vertrek, of na de laatste tijding, waaruit kon blijken dat hij in leven was, zonder dat in die vijfjaren bewijs is ingekomen van zijn aanwezen of van zijn overlijden, om het even of ervoorloopige voorzieningen zijn bevolen dan niet, zal zoodanige afwezige, ten verzoeke van belanghebbenden, op daartoe bekomen verlof van de regtbank zijner verlatene woonplaats, voor diezelfde regtbank kunnen worden opgeroepen, bij eene openbare dagvaarding, loopende op een termijn van drie maanden, of zoo veel langer als door de regtbank mogt worden bevolen.

Wanneer op die dagvaarding noch de afwezige, noch iemand voor hem, opkomt, die van zijn aanwezen doet blijken, zal verlof tot eene tweede dergelijke dagvaarding, en op deze tweede, in het geval als voren, verlof tot eene derde dergelijke dagvaarding worden verleend.

Deze dagvaardingen moeten telkens worden geplaatst in zoodanige nieuwspapieren als de regtbank, bij het verleenen van het eerste verlof, uitdrukkelijk zal aanwijzen, en ook telkens woiden aangeplakt aan de voorname deur der vergaderplaats van de regtbank, en aan het huis der gemeente, binnen welke de afwezige zijne woonplaats had. (B. 519, 525 v., 549; R. 4 v; C. 115) (1).

(1) Bij de quot;Wet van 9 Julij 1855, Sb. no. 67, zijn de art. 528, 526 en 549 aangevuld, en is bepaald:

Art. 1. Het tijdsverloop van vijf of tien jaren, in de artikelen 523, 526 en 549 van het Burgerlijk Wetboek gevorderd, wordt beperkt tot drie jaren, wanneer de afwezige tot de bemanning of passagiers blijkt behoord te hebben, van een schip.

160

-ocr page 205-

XIX. TITEL. VAN AFWEZIGHEID. 161

524. Indien op de derde dagvaarding, noch de afwezige, noch iemand voor hem is opgekomen, die behoorlijk van zijn aanwezen doet blijken, kan door de regtbank, op daartoe ge-danen eisch, na verhoor van het openbaar ministerie, worden verklaard , dat er regtsvermoeden van overlijden bestaat, sedert den dag nadat de afwezige kan worden gerekend zijne woonplaats te hebben verlaten, of na de laatste tijding van zijn leven, en welke dag bepaaldelijk in het vonnis moet worden uitgedrukt. (B. 519, 525, 527, 588; C. 119.)

525. De regtbank zal, alvorens op den eisch uitspraak te doen, des noods na een daartoe bevolen getuigen verhoor, te houden in tegenwoordigheid van het openbaar ministerie, letten op de beweegredenen der afwezigheid, op de oorzaken die het ontvangen van tijdingen van den afwezige hebben kunnen verhinderen, en op alle andere omstandigheden, tot het vermoeden van overlijden betrekkelijk.

Zij kan, naar aanleiding van dit alles het doen van uitspraak uitstellen tot nog uiterlijk vijf jaren boven den tyd, in artikel 523 vermeld, en zoodanige nadere oproepingen en plaatsing daarvan in de nieuwspapieren bevelen, als zij in het belang des afwezigen mogt noodig oordeelen. (B. 550; C. 117,119.)

526. Indien iemand hij het verlaten zijner woonplaats eene volmagt tot het waarnemen van zijne zaken gegeven, of orde op het beheer derzelve heeft gesteld, en er tien jaren zijn ver-loopen na zijn vertrek, of na de laatste tijding van zijn leven, zonder dat in die tien jaren bewijs van zijn aanwezen of van zijn overlijden zal zijn ingekomen, kan zoodanige afwezige, ten verzoeke van belanghebbenden, worden opgeroepen, en kan worden verklaard, dat er regtsvermoeden van overlijden bestaat , op de wijze en volgens de voorschriften in de drie voorgaande artikelen vermeld. Dit verloop van tien jaren wordt gevorderd, al ware het ook dat de gegeven volmagt of gestelde orde van den afwezige vroeger mogten zijn geëindigd.

In het laatste geval echter, zal in het beheer worden voorzien op de wijze als in de eerste afdeeling van dezen titel is vermeld. (B. 519, 523; G. 121,122.) (Zie de aant. op art. 523.)

527. De verklaring van vermoedelijk overlijaen moet algemeen worden bekend gemaakt, door middel van dezelfde nieuwspapieren, in welke de openbare oproepingen zijn geplaatst geweest. (B. 524; C. 118.)

waarvan gedurende dien tyd geene berigten zijn ingekomen.

De termijn van drie jaren vangt aan met de laatste tijding van het schip, en zoo er van geene tijding blijkt, met den dag van het laatste in zee steken van het schip.

Art. 2. Het zelfde tijdsverloop van vijf of tien jaren, wordt tot één jaar ingekort, wanneer de afwezige vermist is, ter gelegenheid eener noodlottige gebeurtenis op 'slands kusten, binnenlandsche zeeën of wateren, aan eenig vaartuig, aan een deel zijner bemanning of zijner passagiers overkomen.

De termijn van een jaar vangt aan met het tijdstip waarop de gebeurtenis geacht moet worden te hebben plaats gehad.

11

-ocr page 206-

162 I. BOEK. VAN PEHSONEN.

DERDE AFDEELING.

Van de regten en verpligtingen van vermoedelijke erfgenamen en andere belanghebbenden, na de verklaring van vermoe-delij k overlij den.

528. De vermoedelijke erfgenamen van den afwezige, welke, hetzij volgens versterfregt, hetzij volgens uiterste wilsbeschikking, tot zijne nalatenschap gcregtigd zouden zijn geweest op den dag, in het vonnis uitgedrukt, zijn bevoegd, van den bewindvoerder, indien deze bestaat, rekening, verantwoording en afgifte te vorderen, en de goederen van den afwezige in bezit te nemen -, alles tegen het stellen van persoonlijke of zakelijke, geregtelijk goedgekeurde zekerheid dat die goederen zullen worden gebruikt, zonder dezelve te verslimmeren of te verwaarloozen, mitsgaders voor de teruggave der goederen of van derzelver waarde, indien de aard der goederen dit mogt medebrengen , en zulks ten behoeve van den afwezige, wanneer hij terug mogt komen, of van andere erfgenamen , van wier beter regt daarna mogt blijken.

De vermoedelijke erfgenamen, mitsgaders alle belanghebbenden zijn dienvolgens bevoegd om de opening der uiterste wilsbeschikkingen , zoo die bestaan, te vorderen, (B. 519, 521, 524, 529 531, v., 539, 831, 879, 1208, 1857; R. 616 v.; C. 120 , 123.)

529. Bij gebreke van het stellen der zekerheid in het voorgaande artikel vermeld, zullen de goederen onder het beheer van eenen derde worden gesteld, en kan ten opzigte van roerende goederen, verkoop worden bevolen, met inachtneming der voorschriften, in artikel 833 en 834 van dit wetboek voorkomende. (B. 522, 831 v., 830, 839, 850; C. 126, 602.)

530. De vermoedelijke erfgenamen hebben, ten opzigte van het genot van de goederen van den afwezige, dezelfde regten, en zijn aan dezelfde verpligtingen onderworpen, welke ten aanzien van vruchtgebruikers zijn voorgeschreven, voor zoo verre de bepalingen, op dat onderwerp gemaakt, toepasselijk zijn, en daaromtrent hierna niet anders is voorzien. (B. 808, 829.)

531. Op denzelfden voet als dit in de drie voorgaande artikelen omtrent de vermoedelijke erfgenamen des afwezigen is bepaald, kunnen de legatarissen, en alle anderen die op de goederen van den afwezige, na zyn overlijden, eenig regt zouden gehad hebben, hetzelve bij voorraad uitoefenen. (B. 528; C. 123.)

532. Zij die eenige goederen van den afwezige onder hun bezit of beheer hebben verkregen , zijn, ieder voor zoo veel hem aangaat daarvan aan den afwezige, wanneer hij terug mogt komen, of aan andere erfgenamen, of regthebbenden, welke mogten opkomen, en van hun beter regt doen blijken, rekening, verantwoording en afgifte schuldig. (B. 528; C, 125, 130.)

533. De vermoedelijke erfgenamen zijn dadelijk bij het in bezitnemen verpligt tot eene behoorlijke beschrijving van alle de goederen, door den afwezige achtergelaten. Aan hen wordt het voorregt van boedelbeschrijving toegekend. Bij gebreke van

-ocr page 207-

XIX. TITEL. VAN AFWEZIGHEID. 163

^danige boedelbeschrijving, en in de gevallen bij art. 1077 orzien, verliezen zij het hierboven toegekend voorregt, on-nninderd de verpligtingen in het vorige artikel omschreven. . 1070; C. 126.)

534. Behoudens de voorgaande bepalingen, en voor zoo verre ;n ten gevolge niet anders is bevolen, kunnen de vermoede-ïe erfgenamen de goederen van den afwezige, in welker be-

zij zijn getreden, bij voorraad onder elkander verdeden, ;t inachtneming der voorschriften, omtrent boedelscheiding maakt.

De vaste goederen mogen nogtans , om tot de verdeeling te raken, niet worden verkocht, maar zullen, in het geval dat niet kunnen worden verdeeld, of in eene of andere kave-ig begrepen, onder sequestratie worden gesteld, en de inkom-;n daarvan uitgekeerd, zoo als bij de verdeeling zal worden ereengekomen.

Van alles moet eene akte worden opgemaakt en geteekend, iaruit tevens blijkt wat aan legatarissen of andere geregtig-n is uitgekeerd. (R. 536, 540, 1112, 1767; C. 130.)

535. De beschrijving en de akte, in het voorgaande artikel ver-3ld, mitsgaders de akte waarbij zekerheid is gesteld moeten wor-n gebragt en bewaard ter griffie van de regtbank, die het vonnis n vermoedelijk overlijden heeft gewezen. (B. 536 ; R. 617 v.)

536. Zij die, ten gevolge van de voorgaande bepalingen, vaste ederen in hun aandeel hebben verkregen, of met het beheer daar-n zijn belast, kunnen tot hunne zekerheid vorderen, dat die goe-ren worden opgenomen door deskundigen, daartoe te benoemen or de regtbank van het arrondissement waarin zij gelegen zijn, zal van derzelver gesteldheid beschrijving worden gemaakt. Na-w de deskundigen verslagaan de regtbank gedaan, en dezehetzel-zal hebben goedgekeurd, het openbaar ministerie daarop gehoord nde, moet de beschrijving methet verslag op de griffie worden waard. (B. 534; C. 126.)

537. De vaste goederen van den afwezige, die aan iemand der rmoedelijke erfgenamen zijn toebedeeld of onder deszelfs beheer ti gesteld, mogen vervolgens niet worden vervreemd, noch be-aard, voordat de tijd, hierna in artikel 540 bepaald, zal zijn ver-)pen ten zij om gewigtige redenen, en met verlof van de arron-ssements-regtbank. (B. 1214, 1216; C. 128.)

538. Indien de afwezige, na de verklaring van vermoedelijk erly den, terugkeert, of er bewij s inkomt dat hij nog in leven , zijn zij, welke vruchten en inkomsten van zijne goederen bben getrokken, verpligt dezelve terug te geven, te weten:

helft wanneer de terugkomst plaats heeft, of het bewijs van en inkomt, binnen vijftien jaren na den dag van het ver-)edelijk overlijden, in het vonnis uitgedrukt, of wel een :rde, wanneer zulks later, doch vóór het verloop van der-; jaren na dat tydstip , plaats heeft.

Alles echter met die bepaling , dat de regtbank die het vonnis n vermoedelijk overlijden heeft uitgesproken, uit aanmerking ti de geringheid der achtergelatene goederen, de teruggave van achten en inkomsten anders mag regelen , of wel daarvan ge-ele opheffing kan verleenen. (B. 524, 542, 548j C. 127, 131.)

-ocr page 208-

164 L BOEK. van peesonen.

539. Indien de afwezige in gemeenschap van goederen, of slechts van winst en verlies, of van vruchten en inkomsten is getrouwd, en zijn echtgenoot verkiest de bestaande gemeenschap te laten voortduren , kan dezelve de provisionele inbezitneming der vermoedelijke erfgenamen, en de uitoefening der regten, die eerst door den dood van den afwezige zouden worden geboren, tegenhouden, en, onder de verpligting der beschrijving in artikel 533 vermeld, het beheer der goederen, vóór alle anderen, op zich nemen of behouden.

Doch kan de opschorting dier inbezitneming en de verdere gevolgen daarvan niet langer plaatsgrijpen, dan gednrende tien volle jaren, te rekenen van den dagquot;bij het vonnis uitgedrukt, waarbij het vermoedelijk overlijden is verklaard.

Indien echter de echtgenoot zich niet tegen de inbezitneming der vermoedelijke erfgenamen verzet, zal hij zijn aandeel in de gemeenschap , of eigene goederen, en al hetgeen waartoe hij overigens mogt geregtigd zijn , naar zich nemen, mits zekerheid stellende voor zoodanige goederen die voor teruggave vatbaar zijn.

De vrouw, de voortduring der gemeenschap verkiezende, behoudt het regt om, bij vervolg van tijd, van die gemeenschap afstand te doen. (B. 169, 174, 180, 187, 191, 521, 524, 528, 540; C. 124).

540. Wanneer dertig jaren zijn verloopen na den dag van het vermoedelijk overlijden, in het vonnis uitgedrukt, of ook wanneer vroeger honderd volle jaren zijn verstreken sedert de

teboorte van den afwezige, zijn de borgen ontslagen, en bluft e verdeeling der achtergelatene goederen, voor zoo verre dezelve bereids heeft plaats gehad, stand houden, of kan anders door de vermoedelijke erfgenamen tot eene definitieve verdeeling worden overgegaan, en kunnen alle andere regten op die nalatenschap definitievelijk worden uitgeoefend. Het voorregt van boedelbeschrijving houdt alsdan op, en kunnen de vermoedelijke erfgenamen tot aanvaarding of tot verwerping worden verpligt, volgens de voorschriften op dat onderwerp bestaande. (B. 528, 534, 542 v.,. 1075 ; C. 129.)eboorte van den afwezige, zijn de borgen ontslagen, en bluft e verdeeling der achtergelatene goederen, voor zoo verre dezelve bereids heeft plaats gehad, stand houden, of kan anders door de vermoedelijke erfgenamen tot eene definitieve verdeeling worden overgegaan, en kunnen alle andere regten op die nalatenschap definitievelijk worden uitgeoefend. Het voorregt van boedelbeschrijving houdt alsdan op, en kunnen de vermoedelijke erfgenamen tot aanvaarding of tot verwerping worden verpligt, volgens de voorschriften op dat onderwerp bestaande. (B. 528, 534, 542 v.,. 1075 ; C. 129.)

541. Indien vóór den tijd, in het voorgaande artikel uitgedrukt, tijding inkomt van het overlijden van den afwezige, kunnen zij, die op het tijdstip van dat overlijden, uit krachte der wet, of uit bescbikkingen van den afwezige, regten op zijne nalatenschap hebben verkregen, of in die regten zijn opgevolgd, rekening, verantwoording en afgifte vorderen, op den voet van artikel 532 en 538. (C. 130.)

542. Indien de afwezige mogt terugkomen, of van zijn leven doen blijken, nadat dertig jaren zijn verloopen, sedert den dag van zijn vermoedelyk overlijden, bij het vonnis uitgedrukt, heeft hij alléén regt om zijne goederen terug te vorderen, in den staat waarin zij zich alsdan bevinden, mitsgaders den prijs van die goederen welke vervreemd zijn, of wel de zoodanige welke uit de op brengst zijner vervreemde goederen zijn aangekocht, alles een ter zonder eenige vruchten of inkomsten. (B. 524, 538, 540 C. 182.)

543. Eveneens zullen de kinderen en verdere afkomelinger van den afwezige zijne goederen terug ontvangen, voor zo(

-ocr page 209-

XIX. TITEL. VAN AFWEZIGHEID.

;rre zij mogten opkomen binnen dertig jaren na het tijds-jrloop bij artikel 540 vastgesteld. (C. 133.)

544. Wanneer by vonnis regtsvermoeden van overlijden is ;rklaard, moeten alle regtsvorderingen ten laste van den af-ezige worden ingesteld tegen de vermoedelijke erfgenamen, elke zijne goederen hebben in bezit genomen ; behoudens het ïrmogen van deze laat sten om het voorregt van boedelbeschrijving : doen gelden. (B. 524, 539; C. 134.)

VIERDE AFDEELING.

an de regten, opgekomen aan eenen afwezige, wiens bestaan onzeker is.

545. Hij die aanspraak maakt op een regt, hetwelk van eenen fwezige op hem overgegaan zoude zijn, doch hetwelk eerst aan en afwezige is opgekomen nadat zijn bestaan onzeker is gewor-en, is verpligt te bewijzen dat de afwezige heeft geleefd op het jdstip dat het regt aan dezen is opgekomen ; zoo lang hij zulks iet bewijst, zal hij verklaard worden in zijnen eisch niet ont-mkelijk te zijn. (B. 3, 524, 883, 894, 946; C. 135.)

546. Indien aan eenen afwezige, wiens bestaan onzeker is, eene alatenschap of een legaat opkomt, waartoe, indien hij niet in leen ware, anderen zouden geregtigd zijn, of waarin anderen met em zouden moeten deelen, kan zoodanige nalatenschap of legaat, fhet gedeelte daarvan, door die anderen in bezit worden genomen, ven als of zoodanig iemand overleden ware, zonder dat zij verpligt jn deszelfs overlijden te bewijzen; zij moeten echter daartoe ooraf vergunning verkrygen van de regtbank waar het sterf-uis gevallen is, welke des noods openbare oproepingen kan evtlen , en , in dat geval, ten behoeve der belanghebbenden e noodige behoedmiddelen voorschrijven. (B. 523, 883 , 894, 46, 1125; C. 136.)

547. De bepalingen van de twee voorgaande artikelen slui-sn de bevoegdheid niet uit tot het opvorderen van erfenissen q alle andere regten, die aan den afwezige of aan zijne regt-ebbenden nader mogten blijken toe te komen. Die bevoegd-eid en die regten gaan alleen te niet door het tijdsverloop, ot verjaring vereischt. (B. 1983 v.; C. 137.)

548. Indien daarna de afwezige terugkomt, of zijn regt p zijnen naam wordt vervolgd, kan de teruggave van vruch-en en inkomsten worden gevorderd, te rekenen van den dag at aan den afwezige het regt is opgekomen, op den voet en nder de bepalingen van artikel 538. (B. 604 v.; C. 131, 138.)

VIJFDE AFDEELING.

'an de gevolgen der afwezigheid, met betrekking tot h et hu welij k en de kinderen.

549. Indien, buiten het geval van kwaadwillige verlating, en der echtgenooten gedurende tien volle jaren van zijne woonplaats afwezig is zonder dat eenige tijding van deszelfs even of dood is ingekomen, is de achtergebleven echtgenoot be-

165

-ocr page 210-

186 I. BOEK. VAN PERSONEN.

voeg J, op daartoe bekomen verlof van de arrondissements regt-bank der gemeene woonplaats, zoodanigen afwezige by drie opeenvolgende openbare dagvaardingen op te roepen op de wijze in artikel 523 en 524 omschreven. (B. 84, 90, 141, 169, 181, 264, 266; C. 139, 227.) (Zie de aant. op art. 523.)

550. Indien op de derde dagvaarding noch de afwezige, noch iemand voor hem is opgekomen , die behoorlijk van zijn aanwezen doet blyken, kan de regtbank aan den achtergebleven echtgenoot vergunnen , een ander huwelijk aan te gaan. De bepalingen van art. 525 zijn ten deze toepasselijk.

551. Indien, na de verleende vergunning , doch vóór het aangaan van een ander huwelijk, de afwezige mogt opkomen, of iemand het behoorlijk bewijs van deszelfs leven mbragt, vervalt de verleende vergunning van regtswege.

Na het aangaan van een ander huwelijk, heeft de afwezige regt om ook van zijne zijde een ander huwelijk aan te gaan.

552. Indien de vader zijne woonplaats verlaat, met achterlating van minderjarige kinderen zonder orde op zijne zaken gesteld te hebben, zal de moeder alle regten van den man uitoefenen, zoo wel met betrekking tot de opvoeding der kinderen, als tot liet beheer van hunne goederen. De bloedverwanten of aange-huwden van den afwezigen vader kunnen zich daartegen bij den kantonregter verzetten , die alsdan, behoudens beroep aan de ar-rondissements-regtbank, uitspraak doet. (B. 92, 180 , 355 v., 362 v.; C. 141.)

553. Indien een der echtgenooten, minderjarige kinderen uit een vroeger huwelijk hebbende, of ook vader of moeder, weduwenaar of weduwe zijnde, hunne woonplaats verlaten, zonder voor hunne minderjarige kinderen te hebben gezorgd, voorziet de kantonregter bij voorraad in de voogdij met inachtneming der voorschriften , vervat in de vnfde afdeeling van den zestienden titel van dit boek. (B. 413 v.; C. 143.)

554. Hetzelfde moet plaats hebben, indien vader en moeder afwezig zijn, of indien een der echtgenooten komt te overlijden, nadat de andere zijn woonplaats heeft verlaten , zonder voor hunne mindeijarige kinderen te hebben gezorgd, gelijk mede in het geval dat minderjarige natuurlijke kinderen onverzorgd zijn achtergebleven. (B. 413 v., 420; C. 142.)

-ocr page 211-

TWEEDE BOEE.

VAN ZAKEN.

EERSTE TITEL.

Vau de zaken en derzelver onderscheiding.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van zaken in liet algemeen.

Artikel 555.

De wet verstaat door zaken alle goederen en regten welke het voorwerp van eigendom kunnen zijn.

556. Al hetgeen door regt van natrekking tot eene zaak behoort, daaronder begrepen de vruchten, zoo wel natuurlijke als die door nijverheid worden verkregen, zoo lang dezelve tak- of wortelvast, of aan den grond gehecht zijn, maakt een gedeelte der zaak uit. (B. 558; C. 500, 522, 547.)

557. De burgerlijke vruchten worden alleen geacht een gedeelte der zaak uit te maken, zoo lang dezelve niet opeischbaar zijn; behoudens de bijzondere wetsbepalingen en overeenkomsten. (B. 808 v.; C. 548.)

558. Natuurlijke vruchten zijn :

lo. Degene welke de aarde uit haar zelve voortbrengt;

2o. Al hetgeen de beesten opleveren of uit de beesten geboren wordt.

Vruchten van nijverheid, die uit den grond getrokken worden, zijn al hetgeen door bebouwing verkregen wordt.

Burgerlijke vruchten zijn huur- en pachtpenningen, interessen van geldsommen en verschuldigde renten, (B. 809 v.; C. 583, 584.)

TWEEDE AEDEELING.

Van de onderscheiding van zaken.

559. Zaken zijn ligchamelijk of onligchamelijk. (C 1607, 2075.)

560. Zaken zijn roerend of onroerend, volgens de bepalingen der twee volgende afdeelingen. (C. 516.)

561. Roerende zaken zijn verbruikbaar of onver-bruikbaar; verbruikbaar zijnde zoodanige die door gebruik verloren gaan. (C. 587, 589.)

DERDE AFDEELING.

Van onroerende zaken.

562. Onroerende zaken zijn: (B. 1210 v.)

lo. Gronderven en hetgeen daarop gebouwd is;

2o, Molens, met uitzondering van zoodanige waarvan in artikel 566 wordt gehandeld;

So, Boomen en veldgewassen, die met hunne wortels in den grond vast zijn, onafgeplukte boomvruchten, mitsgaders

-ocr page 212-

168 n. BOEK. VAN ZAKEN.

delfstoffen, als: steenkolen , veen en dergelijke, zoo lang deze voorwerpen nog niet van den grond gescheiden en uitgedolven zijn; (B. 1186.)

4o. Scliaarhout van kapbosschen en hout van hoogstam-mige hoornen, zoo lang hetzelve niet gekapt is;

5o. Buizen of gooten, die tot waterleiding in een huis of op een erf dienen;

En, in het algemeen, alles wat aan een erf of aan een gebouw aard- of nagelvast is. (C. 517, 518, 519, 520, 523.)

563. Door bestemming worden onder onroerende zaken begrepen :

lo. Bij fabrijken, trafijken, molens, smederijen en dergelijke onroerende zaken: de persen, disteleerketels, ovens, kuipen, vaten, en verdere gereedschappen, bepaaldelijk tot derzei ver wezen behoorende, al waren die voorwerpen niet aard- of nagelvast;

2o. Bij woonhuizen: de spiegels, schilderijen en andere sieraden, wanneer het hout- of muurwerk, waarop dezelve zijn vastgemaakt, een gedeelte is van het beschot , den muur of het pleisterwerk van het vertrek, al waren die voorwerpen overigens niet nagelvast;

3o, Bij landelijke eigendommen: de mesthoop of mestvaalt tot bemesting der landen bestemd;

De duiven, tot eene duivenvlugt behoorende;

De konijnen in de konijnen-warande;

De visschen, die zich in de vijvers bevinden;

4 o. De bouwstoffen, welke van de afbraak van een gebouw voortkomen, indien zij bestemd zijn om het gebouw weder op te trekken;

En, in het algemeen, alle zoodanige voorwerpen welke de eigenaar tot een blijvend gebruik aan zijne onroerende zaak verbonden heeft.

De eigenaar wordt geacht zoodanige voorwerpen tot een blijvend gebruik aan zijne onroerende zaak verbonden te hebben, wanneer dezelve daaraan zijn vastgehecht door aard-, timmer-of metselwerk, of wanneer zij daarvan niet kunnen worden losgemaakt, zonder dezelve te breken of te beschadigen, of zonder het gedeelte van het onroerend voorwerp, waaraan zij zijn vastgehecht, te breken of te beschadigen. (B. 573, 641, 1210 v.; C. 524, 525, 532.)

564. Zijn almede onroerende zaken de navolgende regten:

lo. Het vruchtgebruik en gebruik yan onroerende zaken;

2°. De erfdienstbaarheden;

3°. Het regt van opstal;

4°. Het erfpachtsregt;

5u, Grondrenten, hetzij in geld of in natura verschuldigd ;

Co, Het tiendregt;

7o. Het regt van beklemming;

8o. De regtsvorderingen, dienende om onroerende zaken terug te eischen of te doen leveren. (B. 721, 758, 767, 784, 1210 v.; C. 526, 530.)

-ocr page 213-

I. TITEL. VAN DE ZAKEN EN DERZELVEE ONDERSCH. 169 VIERDE AFDEELING.

Van roerende zaken.

565. Roerende zaken uit haren aard zijn de zoodanige die zich zelve kunnen verplaatsen, of die verplaatst kunnen worden. (B. 569 v.; C. 528.)

566. Schepen, schuiten, ponten, op vaartuigen geplaatste of andere losse molens en baden, en dergelijke voorwerpen, zijn roerende zaken. (B. 563, 569 v.; K. 309; C. 531.)

567. Als roerende zaken door wetsbepaling worden beschouwd; lo. Het vruchtgebruik en gebruik van roerende zaken 2o, Gevestigde renten, hetzij altijddurende of lijfrenten; 3°. Verbindtenissen en vorderingen, die opeischbare geldsommen of roerende goederen tot onderwerp hebben;

4o. Actiën of aandeelen in maatschappijen van geldhandel, koophandel of nijverheid ; zelfs wanneer onroerende goederen, tot die ondernemingen betrekkelijk aan die maatschappijen toebehooren. Deze actiën of aandeelen worden geacht roerende zaken te zijn, doch ten opzigte vjin ieder der deelgenooten alleen zoo lang de gemeenschap duurt; 5o. Aandeelen in 'srijks schuld, hetzij dezelve bestaan in inschrijvingen op het grootboek, hetzij in certificaten, schuldbekentenissen, obligation of andere effecten, met de daartoe behoorende coupons of rente-bewijzen ; 6o. Actiën in of coupons van obligatien van alle andere geld-leeningen, daaronder begrepen die, welke door vreemde mogendheden zijn aangegaan. (B. 563, 569 v.; C, 529.)

568. Indien bij de wet, of in eenige burgerlijke handeling, de uitdrukking wordt gebezigd van roe ren de goederen, inboedel, meubelen ot huisraad, stoffering, of een huis met al hetgeen zich daarin bsvindt, zonder eenige bijvoeging, uitlegging, uitbreiding of beperking, worden de voorzei de uitdrukkingen geacht de voorwerpen te bevatten, welke bij de volgende artikelen zijn aangeduid.

569. De uitdrukking roerendegoederen bevat, zonder uitzondering, alles wat, volgens de hierboven vastgestelde regelen, voor roerend wordt gehouden. (B. 565 v.; C. 533, 534, 535.)

570. De uitdrukking inboedel bevat alles wat in voege voorschreven voor roerend goed wordt gehouden, met uitzondering van het gereed geld, van actiën, schuldvorderingen en andere regten, bij art. 567 vermeld, van koopmanschappen en grondstoffen , van werktuigen tot fabrijken, trafijken, of den landbouw behoorende, mitsgaders van bouwstoffen tot het opbouwen bestemd, of van afbraak afkomstig. (C. 533.)

571. De uitdrukking meubelen of huis raad bevat al hetgeen, wat volgens het voorzeide artikel tot den inboedel behoort, met uitzondering van paarden en levende have, van rijtuigen met hun toebehooren, van edelgesteenten, boeken en handschriften, teekeningen, prenten, schilderijen, beelden, gedenkpenningen, natuurkundige en wetenschappelijke werktuigen, en andere kostbaarheden en zeldzaamheden, van lijflinnen, wapens, granen, wijnen, en andere levensmiddelen. (B. 567; C. 533.)

-ocr page 214-

170 IT. BOEK. VAN ZAKEN.

572. De uitdrukking een huis met al hetgeen zich daarin bevindt bevat alles wat, volgens artikel 569, voor roe- ( rende goederen wordt gehouden, en in het huis gevonden, met uitzondering van het gereed geld en van de insehulden en andere regten, waarvan de bescheiden zich in het huis mogten bevinden. (B. 565 v.; C. 536.)

573. De uitdrukking stoffering bevat alleen die meubelen,

welke tot gebruik en versiering der vertrekken dienen, als: behangsels en tapijten, bedden, stoelen, spiegels, pendules, tafels, porseleinen, en andere voorwerpen van dien aard.

Schilderijen en beelden, welke een gedeelte van de meubelen eens vertreks uitmaken, zijn daaronder insgelijks begrepen, doch geenszins de verzamelingen van schilderijen, prenten en beelden, die op galerijen en bijzondere vertrekken geplaatst zijn.

Hetzelfde geldt omtrent porseleinen; alle de zoodanige die een gedeelte uitmaken van de sieraden eens vertreks, zijn onder de uitdrukking van stoffering begrepen. (B. 563; C. 534)

574. De uitdrukking een gemeubileerd huis of een huis met zijne meubelen, bevat alleen de stoffering. (B. 573; C. 535.)

VIJFDE AFDEELING.

Van zaken, met betrekking tot derzelver bezitters.

575. Er zijn zaken die aan niemand toebehooren; de overige zijn het eigendom of van den Staat, of van gemeenschappen, of van bijzondere personen. (B. 576, 582 v.; 625, 640; C.537, 542, 713, 714.)

576. Gronderven en andere onroerende zaken die onbeheerd zijn en geenen eigenaar hebben, gelijk mede de zaken van dengenen die zonder erfgenaam overleden is, of wiens erfenis is verlaten, behooren aan den Staat. (B. 640, 879, 920, 1172, 1175 ; C. 539.)

577. Insgelijks behooren aan den Staat de wegen en straten, welke te zijnen laste zijn, de stranden der zee, de bevaarbare en vlotbare stroomen en rivieren met hunne oevers, de grooteen kleine eilanden en de platen welke in die wateren opkomen,

gelijk ook de havens en reeden; onverminderd de door titel of bezit verkregen regten van bijzondere personen of gemeenschappen. (B. 578, 640, 641, 646, 676, 727, 1990 v.; C. 538, 560.)

578. Door oevers worden, in het vorige artikel, verstaande boorden van rivieren, meeren of stroomen, welke bij gewone tijden, als het water op het hoogste is, door dat water overdekt worden, en niet hetgeen door watervloeden overstroomd is.

579. Als eigendom van den Staat worden insgelijks aangemerkt alle gronden en getimmerten welke tot 's lands vestingwerken behooren, en gevolgelijk alle gronden waarop eenige werken van verdediging zijn aangelegd geworden, als: wallen, borstweringen, grachten, bedekte wegen, glacien of vooruitspringende werken, pleinen waarop krijgsgebouwen gesticht zijn, linien,

f)Osten, verschansingen, redouten, dijken, sluizen, kanalen en mnne boorden; insgelijks onverminderd de door titel of bezit)Osten, verschansingen, redouten, dijken, sluizen, kanalen en mnne boorden; insgelijks onverminderd de door titel of bezit

-ocr page 215-

I. TITEL. VAN DE ZAKEN EN DEEZELVEB ONDERSCH. 171

verkregen regten van bijzondere personen of gemeenschappen. (B. 580 v., 1990 v.; C. 540, 541.)

580. In alle vestingen van den Staat wordt als militaire lands-grond aangemerkt de gelieele oppervlakte, begrepen:

lo. In vestingen, van bedekte wegen en glacis voorzien, tusschen den voet van de glooijing van den hoofdwal en den teen van den bedekten weg, en zoo deze van een voorgracht is voorzien, tot en met den buitenboord van deze gracht. De walgang der bolwerken is hieronder begrepen, volgens eene getrokkene lijn door de keelen van de eene gordijn tot de andere;

2o, In vestingen zonder bedekte wegen of glacis, van den binnenteen des hoofdwals tot en met den overboord der grachten van de enveloppen of buitenwerken;

3o. In vestingen zonder eenige buitenwerken, van den binnenvoet des walgangs tot aan en met den overboord der daarom gelegene grachten;

4o. Eindelijk, indien er zich achter den binnenvoet der walgangen, scheislooten, bermen, enz. mogten bevinden, zullen ook deze strooken gronds, met hunne boomgewassen en andere opstallen, gerekend worden tot de militaire landsgronden te behooren.

581. Alle onbewoonde forten, mitsgaders redouten,vooruitspringende posten, verschansingen, linien en batterijen, zijn geheel militaire landsgronden, met alle de zoo achterwaarts als voorwaarts en ter zijde gelegene gronden, bij derzelver aanleg door het gouvernement aangekocht.

Op alle de bewoonde forten zijn de bepalingen toepasselijk, in het voorgaande artikel vermeld. (B. 579 v., Sb. 1853, no. 128, en 1854, no. 8.)

582. Zaken aan eene gemeenschap toebehoorende, zijn de zoodanige die het gezamenlijk eigendom zijn van een zedelijk lig-2haam. (B. 575, 1690 v.; C. 542.)

583. Zaken aan bijzondere personen toebehoorende, zijn de zoodanige die het afzonderlijk eigendom zijn van een of meer enkele personen. (B. 625 ; C. 537.)

584. Men kan op zaken hebben: hetzij een regt van bezit, hetzij een regt van eigendom, hetzij een regt van erfgenaamschap, hetzij een vruchtgenot, hetzij een regt van erfdienstbaarheid, hetzij een regt van pand of hypotheek. (B. 564, 585, 625, 721, 803, 877, 1196, 1208 ; C. 543.)

TWEEDE TITEL.

Van bezit en de regten die daaruit voor tvloeijen EERSTE AFDEELING.

Van den aard van het bezit, en de voorwerpen die daarvoor vatbaar zijn.

585. Door bezit wordt verstaan het houden of genieten eener zaak, welke iemand, of in persoon, of door een ander, in

-ocr page 216-

11. BOEK. VAN ZAKEN.

zijne magt heeft, als of zij hem toebehoorde, (B. 594, 599; C. 2228.)

586. Bezit is of te goeder trouw, of te kwader trouw.

587. Het bezit is te goeder trouw, wanneer de bezitter de zaak bezit uit kracht eener wijze van eigendoms-verkrijging, waarvan de gebreken aan hem onbekend zijn. (B. 583 v., 630 v., 686, 1396, 1399, 2000 v., 2003; C. 550.)

588. Het bezit is te kwader trouw, wanneer de bezitter kennis draagt dat de zaak, welke hij bezit, aan hem niet in eigendom toebehoort.

De bezitter wordt geacht te kwader trouw te zijn, van het oogenblik dat eene regtsvordering tegen hem te dier zake is ingesteld, indien het geding ten zijnen nadeele beslist wordt. (B. 591, 634, 636, 1398; C. 550.)

589. De goede trouw van den bezitter wordt steeds verondersteld; hij die kwade trouw beweert moet dezelve bewijzen. (B. 587, 1953, 2002 v., C. 2268.)

590. Men wordt steeds geacht voor zich zeiven te bezitten , zoo lang het niet bewezen is dat men heeft aangevangen voor een ander te bezitten. (B. 1994; C. 2230.)

591. Wanneer men heeft aangevangen voor een ander te bezitten, wordt men altijd voorondersteld het bezit onder denzelfden titel voort te zetten , zoo niet het tegendeel bewezen is. (B. 596, 1994, 1996 ; C. 2231.)

592. Men kan noch uit eigen wille, noch door enkel tijdsverloop , voor zich zeiven de oorzaak en het beginsel van zijn bezit veranderen. (B. 596; C. 2210.)

593. Zaken welke niet in den handel zijn, kunnen geen voorwerp van bezit opleveren.

Hetzelfde geldt zoo wel ten opzigte van niet voortdurende als van niet zigtbare erfdienstbaarheden, bGhoudens de bepaling van art. 609. (B. 721 v., 1368, 1990; C. 691.)

TWEEDE AEDEELING.

Van de wijze waarop het bezit wordt verkregen, wordt behouden, en verloren gaat.

594. Bezit wordt verkregen door de daad van eene zaak onder zijne magt te brengen, met het oogmerk om dezelve voor zich te behouden. (B. 585, 599)

595. Zinneloozen kunnen door zich zelve geen bezit verkrijgen. (B. 506.)

Mindeijarigen en gehuwde vrouwen kunnen, door de daad, het bezit eener zaak verkrijgen.

596. Men kan het bezit eener zaak verkrijgen, of door zich zeiven, of door een ander, die in onzen naam heeft aangevangen te bezitten.

In het laatste geval verkrijgt men het bezit, zelfs alvorens men van het in bezit nemen der zaak kennis heeft bekomen. (B. 591 v., 612; C. 2228.)

597. Het bezit van alles wat een overledene heeft bezeten gaat, van het oogenblik van zijn overlijden, over tot zijne erfgenamen, met alle hoedanigheden en gebreken van hetzelve. (B. 880; C. 724, 1004, 1006.)

172

-ocr page 217-

II. TITEL. VAN BEZIT EN DE BEGTEN. 173

598. Men belioudt het bezit, zoo lan» hetzelve niet aan een ander ia overgegaan, of kennelijk is verlaten geworden. (B. 599 v.)

599. Men verliest het bezit vrijwillig, zoodra men hetzelve aan een ander overdraagt. (B. 585, 594, 620.)

600. Men verliest het bezit, zelfs zonder den wil om de zaak aan een ander over te dragen, wanneer men die kennelijk verlaat. (B. 585.)

601. Men verliest, tegen zijnen wil, het bezit van een stuk lands, erf of gebouw.

lo. Wanneer een ander zich daarvan , tegen wil en dank van den bezitter, in het bezit stelt, en gerustelijk het genot, gedurende den tijd van een jaar, behoudt;

2o. Wanneer een erf door een buitengewoon toeval verdronken is.

Het bezit gaat door eene tijdelijke overstrooming niet verloren.

Men verliest het bezit van eene algemeenheid van roerende zaken, op de wijze bij het eerste lid van dit artikel omschreven. (B. 648; C. 2243.)

602. Het bezit eener roerende zaak wordt tegen den wil van den bezitter verloren:

lo. Wanneer de zaak is weggenomen of gestolen-,

2o. Wanneer dezelve is verloren, en men niet weet op welke plaats zij zich bevindt. (B. 606, 611,637 ; C. 2279,2280.)

603. Men verliest het bezit van onligchamelijke zaken , wanneer, gedurende een jaar, een ander daarvan het rustig genot heeft gehad. (B. 742, 744, 746, 754; C. 2243.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van de regten die uit het bezit voortvloeij en.

604. Het bezit ter goeder trouw geeft, ten opzigte der zaak, aan den bezitter het regt:

lo. Dat hij bij voorraad, en tot het tijdstip der geregtelijke terugvordering, als eigenaar wordt aangemerkt;

Co. Dat hij den eigendom der zaak, door middel van verjaring , verkrijgt:

3o. Dat hij tot op de geregtelijke terugvordering de vruchten geniet, welke de zaak oplevert;

4 o. Dat liij in het bezit der zaak moet worden gehandhaafd, wanneer hij daarin gestoord wordt; of in het bezit moet worden hersteld, wanneer hij hetzelve verloren heeft, (B. 548, 587, 606, 613, 618 v., 623, 630, 635, 659, 1399 v., 2000; C. 549, 2229, 2233.)

605. Het bezit ter kwader trouw geeft aan den bezitter, ten opzigte der zaak, het regt:

lo. Om bij voorraad, en tot op het tijdstip der geregtelijke terugvordering, als eigenaar te worden aangemerkt;

2o. Om de vruchten der zaak te genieten, doch onder gehoudenis om die aan den regthebbende terug te geven;

3o, Om in het bezit te worden gehandhaafd of hersteld, zoo als in het vierde lid van het vorig artikel gezegd is. (B. 588, 606, 613, 618 v., 623, 624, 658, 1398, 1400; C. 2233.)

-ocr page 218-

174 n. BOEK. VAN ZAKEN.

606. De regtsvordering tot handhaving in het bezit heeft plaats, indien iemand is gestoord in het bezit van een stuk lands of erf, van een huis of gebouw, van een zakelijk regt of van eene algemeenheid van roerende zaken. (R. O. 54 4o; B. 604 v., 611,623.)

607. Deze regtsvordering wordt ook toegelaten, al ware het bezit bekomen van iemand die onbekwaam was om te kunnen vervreemden. (B. 595, 1366.)

608. Zij heeft geen plaats tegen dengenen die het regt tot eene erfdienstbaarheid betwist, tenzij het geschil eene voortdurende en zigtbare erfdienstbaarheid mogt gelden. (B. 724 v., 739.)

609. Indien er geschil ontstaat over de geldigheid van den regtstitel tot eene niet voortdurende, of tot eene niet zigtbare erfdienstbaarheid, kan de regter bevelen dat de partij, die bij het ontstaan van het geschil het genot daarvan neeft, dat genot gedurende het geding behoude. (B. 593, 724 v., 746.)

610. Er kan geene regtsvordering tot handhaving in het bezit plaats hebben, opzigtelijk voorwerpen welke de bezitter niet wettiglijk kan bezitten. (B. 577 v.)

611. Roerende ligchamelijke zaken kunnen geen onderwerp uitmaken van eene regtsvordering tot handhaving in derzelver bezit, behoudens de slotbepaling van art. 606. (B. 602, 2014; C. 2279.)

612. Huurders, pachters en anderen die houders van eene zaak voor een ander zijn, kunnen geene regtsvordering tot handhaving in het bezit aanvangen. (B. 596, 828, 1996.)

613. De regtsvordering om in het bezit te worden gehandhaafd kan worden aangevangen, tegen elk en een iegelijk die den bezitter in zijn bezit stoort, zelfs tegen den eigenaar, behoudens de regtsvordering van dezen ten petitoire.

Indien niettemin dat bezit ter bede, heimelijk of door geweld verkregen is, kan de bezitter de regtsvordering om in het bezit te worden gehandhaafd niet aanvangen tegen dengenen van wie» het bezit in diervoege is verkregen, of aan wien hetzelve is ontnomen. (B. 594, 604 v., 612, 635, 1993.)

614. De regtsvordering tot handhaving in het bezit moet worden aangevangen binnen het jaar, te rekenen van den dag waarop de bezitter in zijn bezit gestoord is geworden. (R. O. 54; B. 624, 2016, 2019; Pr. 23.)

615. Deze regtsvordering strekt om de stoornis te doen ophouden en den bezitter in zijn bezit te doen handhaven, met vergoeding van kosten, schaden en interessen.

616. Het bezit wordt gerekend steeds bij hem geweest te zijn die, het regt van bezit niet verloren hebbende, daarin door den regter is gehandhaafd geworden, behoudens hetgeen nader omtrent de vruchten is bepaald. (B. 622, 1994.)

617. Indien ter gelegenheid eener regtsvordering tot handhaving in een bezit, hetgeen van wederzijde gevorderd wordt, de regter vermeent dat hetzelve niet behoorlijk bewezen is , zal hij, zonder over het bezitregt uitspraak te doen, kunnen bevelen, of dat het voorwerp onder geregtelijke bewaring worde gesteld, of dat de partijen ten petitoire zullen procederen, of hij zal aan eene der partijen het bezit bij voorraad toestaan.

Dat bezit geeft alleen het regt om het genot der betwiste

-ocr page 219-

n. TITEL. VAN BEZIT EN DE EEGTEN, ENZ. 175

zaak te hebben gedurende het geding over den eigendom, en onder gehoudenis om van de genotene vruchten rekening te doen. (B. 585, 605, 614, 634, 1773 v.)

618. Indien de bezitter van een erf of van een gebouw daarvan het bezit zonder geweld verloren heeft, kan hij tegen den houder eene regtsvordering aanvangen, strekkende om in het bezit hersteld en gehandhaafd te worden. (B.604 v.,620v., 624.)

619. In geval van gewelddadige ontzetting, heeft de regtsvordering tot herstelling in het bezit plaats, zoo wel tegen degenen , die de gewelddadigheid hebben gepleegd, als die dezelve hebben bevolen.

Zij zijn allen hoofdelijk voor het geheel verantwoordelijk.

Om in die regtsvordering ontvankelijk te zijn, behoeft de aanlegger slechts de daad der gewelddadige ontzetting te bewijzen. (B. 620, 1401, 1403.)

620. Diezelfde regtsvordering kan worden aangevangen tegen alle degenen die zich te kwader trouw van het bezit hebben ontdaan. (B. 599.)

621. De regtsvordering tot herstelling en handhaving, waarvan in artikel 618 gesproken wordt, moet worden aangevangen binnen het jaar, te rekenen van den dag waarop het bezit is gestoord geworden; en in geval van gewelddadige ontzetting , moet de regtsvordering tot herstelling in het bezit worden aangevangen binnen denzelfden termijn, te rekenen van den dag waarop het geweld heeft opgehouden.

Men is in die regtsvordering niet meer ontvankelijk, zoodra men een geding ten petitoire heeft aangevangen. (B. 619,624, R. O. 54; Pr. 23.)

622. De regtsvordering tot teruggave en herstelling in het bezit strekt altijd om den vorigen bezitter in zijn bezit te handhaven of te herstellen, en hem te doen beschouwen even als of hij het bezit nimmer verloren had. (B 616, 1994.)

623. Bij deze regtsvorderingen zullen ten aanzien der bezitters, zoo te goeder als ts kwader trouw, omtrent hunne regten aangaande het genot der vruchten en de gemaakte kosten gedurende het bezit, de regelen gelden, welke hierna in den derden titel op dat stuk voor de opvordering van eigendom zijn voorgeschreven. (B. 604 v., 630, 634, 1400.)

624. Ook na verloop van het jaar, hetwelk de wet toekent om de regtsvordering tot herstelling in het bezit aan te vangen, heeft degene, die op eene gewelddadige wijze van zijn bezit is beroofd het regt om, bijwege eener gewone regtsvordering, dengenen die het geweld heeft gepleegd, te doen yeroordeelen tot de teruggave van alles wat hem ontnomen i'i, en tot de vergoeding der kosten, schaden en interessen, uoor die feitelijkheden veroorzaakt. (B. 614, 618, 621, 1401; ïl. O, 54.)

-ocr page 220-

T

176 II. BOEK. VAN ZAKEN.

DERDE TITEL..

Van eigendom.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

625. Eigendom is liet regt om van eene zaak het vrij genot te hebben, en daarover op de volstrektste wijze te beschikken mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of de openbare verordeningen, daargesteld door zoodanige magt, die daartoe, volgens de Grondwet, de bevoegdheid heeft, en mits men aan de regten van anderen geen hinder toebrenge alles behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegei behoorlijke schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet. (G. 147 B. 583, 639, 649, 674, 678 v., 711 v.; C. 537,544, 545, St. 1851 no. 125, 1861, no. 54.)

626. De eigendom van den grond bevat in zich den eigendom van hetgeen op en in den grond is.

De eigenaar kan op den grond alle beplantingen doen en gebouwen stellen, welke hij goedvindt; behoudens de uitzonderingen in den vierden en vijfden titel van dit boek gemaakt

Onder den grond mag hij naar goedvinden bouwen en graven en uit dat graven alle vruchten trekken, welke hetzelve kar opleveren; behoudens de wijzigingen, uit de wetten en verordeningen van politie op het stuk der mijnen, uitveening en andere dergelijke voorwerpen voortvloeijende. (B. 650, 672 v. 721 v., 1211, 1517; C. 546, 552.)

627. Ieder eigendom wordt vermoed vrij te zijn.

Hij die beweert eenig regt op eens anders zaak te hebben,

moet dat regt bewijzen.

628. De verdeeling van eene zaak, welke aan meer dan een persoon toebehoort, geschiedt overeenkomstig de regelen, ten opzigte van de scheiding en verdeeling der nalatenschappen voorgeschreven. (B, ]il2 v., C. 1872.)

269. De eigenaar heeft het regt om de aan hem toebehoo-rende zaak van iederen houder terug te vorderen, in den staat waarin zij zich bevindt. (B. 637 , 881, 1400 , 2014 R. 721.)

630. De bezitter te goeder trouw heeft het regt om alle de vruchten, welke hij van de teruggevorderde zaak tot op den dag der regtsvordering genoten heeft, voor zich te behouden Hij is verpligt tot teruggave van alle de vruchten, sedert dei aanvang dier regtsvordering genoten, onder aftrek van de kos ten, tot de verkrijging dier vruchten, voor het bebouwen bezaaijen en bearbeiden van den grond, besteed.

Hij heeft wijders regt tot terugvordering der noodzakelijk uitgaven, tot net behoud en ten nutte der zaak aangewend gelijk ook om de opgeëischte zaak onder zich te houden, zoo ^ van lang de kosten en uitgaven, bij dit artikel opgenoemd, nie aan hem zijn vergoed. (B. 587, 604, 623, 632 v., 659, 1185 l'57, 1398 v.; C. 548, 549.)

631. Met hetzelfde regt, en op dezelfde wijze, kan de be

-ocr page 221-

III. TITEL. VAN EIGENDOM. 177

zitter te goeder trouw, bij de teruggave van de opgeëischte zaak, terug vorderen de door hem in voege als voren bestede kosten tot het verkrijgen dier vruchten, welke, op het oogen-blik der teruggave, nog niet van den grond zijn gescheiden. (B. 1185; C. 548.)

632. Hij heeft daarentegen geene aanspraak op de teruggave van zoodanige kosten, als door hem gemaakt zyn ter verkrijging van de vruchten die hij ten gevolge van zijn bezit behoudt. (B. 604, 630.)

633. Hy heeft evenmin regt om , bij de teruggave der zaak, de kosten en uitgaven in rekening te brengen, door hem gemaakt tot onderhoud der zaak, als welke onder de uitgaven tot behoud en ten nutte der zaak, hierboven in artikel 630 vermeld, niet worden verstaan.

Wanneer er geschil ontstaat over hetgeen als kosten tot onderhoud moet worden beschouwd, zullen de voorschriften omtrent het vruchtgebruik te dien aanzien gevolgd worden. (B. 840 v.)

634. De bezitter te kwader trouw is verpligt:

lo. Om alle de vruchten der opgeëischte zaak met dezelve terug te geven, zelfs de zoodanige die niet genoten zijn, indien de eigenaar die had kunnen genieten; hij kan echter, zoo als dit in artikel 630 is bepaald, de kosten aftrekken of terugvorderen, welke door hem gedurende zyn bezit tot behoud der zaak zijn gemaakt, en ook de zoodanige die, tot de verkryging der vruchten , voor het bebouwen, bezaaijen en bearbeiden van den grond, zijn besteed ;

2o. Óm alle kosten, schaden en interessen te vergoeden ;

3o. Om, in geval hij het goed mogt kunnen terug geven, daarvan de waarde te voldoen, zelfs wanneer dat goed buiten zijne schuld , of bij toeval, is verloren gegaan, ten zy hij mogt kunnen bewijzen dat de zaak evenzeer zoude vergaan zijn, indien de eigenaar die had bezeten. (B. 588, 605, 617, 623, 658, 1185, 1400; C. 549.)

635. Hy, die zich op eene gewelddadige wijze heeft in het bezit gesteld, kan de door hem gedane uitgaven niet terug vorderen, al waren dezelve ook tot behoud van het goed noodzakelijk geweest. (B. 604, 613, 1185, 1400 )

636. De uitgaven tot nut en verfraaijing blyven ten laste van dengenen, die te goeder of te kwader trouw bezeten heeft, doch hij heeft het regt om de door hem aangebragte voorwerpen van nut en verfraaijing tot zich te nemen, indien zulks kan geschieden zonder het goed te beschadigen.

637. Hij, die de teruggave van eene gestolene of verlorene raak vordert, is niet verpligt aan den houder den door dezen besteden koopprijs terug te geven, ten ware de houder de zaak Dp eene jaar- of eene andere markt, op eene openbare veiling,

i van eenen koopman gekocht heeft, die bekend staat in der-

felyke voorwerpen gewoonlijk handel te dry ven. (B. 602,1507 , 757, 2014; C. 2279, 2280.)elyke voorwerpen gewoonlijk handel te dry ven. (B. 602,1507 , 757, 2014; C. 2279, 2280.)

638. In zee geworpene en door de zee opgeworpene goederen cunnen door den eigenaar worden teruggevorderd, met inacht-ieming der wettelyke voorschriften op dat stuk bestaande. (K.

12

-ocr page 222-

178 II. BOEK. VAN ZAKEN.

556; St. 1814, no. 97, 1853, no. 141, 1854, no. 18; C. 717.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de wijze waarop eigendom verkregen wordt.

639. Eigendom van zaken kan op geene andere wijze worden verkregen, dan door toeëigening, door natrekking, door verjaring, door wettelijke of testamentaire erfopvolging, en door opdragt of levering ten gevolge van eenen regtstitel van eigen-doms-overgang, alkomstig van dengenen die geregtigd was over den eigendom te beschikken. (B. 625, 640 v., 643,667,877 v., 921 v., 1983, 2000; C. 711, 712.)

640. Roerende zaken, welke aan niemand toebehooren worden het eigendom van dengenen die zich dezelve het eerst toeeigent. (B. 565, 567 v.; 575 v.; C. 713.)

641. Het regt om zich het wild of de visschen toe te eigenen behoort, bij uitsluiting, aan den eigenaar van den grond waarop zich het wild , of van het water waarin zich de visschen bevinden; behoudens de regten door derden verkregen, waarvan zij tegenwoordig het genot hebben, en onverminderd de wetten en verordeningen op dat stuk aanwezig. (B. 563, 577, 821; Sb. 1857, no. 8f; C. 546, 551, 715.)

642. De eigendom van eenen schat behoort aan dengenen, die denzelven op djn eigen grond gevonden heeft. Indien de schat op den grond van een ander gevonden wordt behoort de eene nelft aan den vinder, en de wederhelft aan den grondeigenaar.

Men verstaat door eenen schat al zoodanige verborgene of begravene zaak, waarop niemand zijn regt van eigendom kan bewijzen, en die door een louter toeval ontdekt is. (B. 824; C. 716.)

643. Al hetgeen met eene zaak vereenigd is, of met dezelve één ligchaam uitmaakt, behoort aan den eigenaar, volgens de regelen bij de volgende artikelen vastgesteld. (B. 626, 1518; C. 551.)

644. Groote en kleine eilanden, en door aanslijking droog gewordene platen, die zich in onbevaarbare en onvlotbare rivieren nederzetten , behooren aan de eigenaars der oevers aan de zijde waar zij zich gevormd hebben. Indien het eiland zich niet aan éénen kant heeft opgeworpen, behoort hetzelve aan de eigenaars der beide oevers, te rekenen van de lijn die men vooronderstelt in het midden van de rivier getrokken te zijn. (B. 577 , 646 ; C. 556, 561.)

645. Indien een stroom of eene rivier, door eenen nieuwen arm te maken, het aan den oever liggend land van eenen eigenaar doorsnijdt en tot een eiland maakt, behoudt de eigenaar den eigendom van zijn land, zelfs wanneer dat eiland zich in eenen stroom of in eene bevaarbare en vlotbare rivier gevormd had. (C. 562.)

646. De eigendom van stroomen en rivieren brengt mede den eigendom van den grond, waarover het water loopt. (B. 577, 644, 676, C. 568.)

647. Indien een stroom of eene rivier een nieuwen loop

-ocr page 223-

III. TITEL. VAN EIGENDOM. 179

aanneemt en zijne oude beddingen verlaat, nemen de eigenaars van de gronden, welke zij hierdoor verloren hebben, bezit van de verlatene beddingen om zich schadeloos te stellen, een iegelijk naar evenredigheid van den grond dien hij verloren heeft. (C. 563.)

648. De tijdelijke overstrooming van eenen stroom of eene rivier doet den eigendom noch verkrijgen, noch verloren gaan. (B. 601.)

649. Verdronken landen blijven aan den eigenaar toebehooren. Niettemin, indien derzelver bepoldering of droogmaking door den Koning, voor het algemeen belang, of tot beveiliging van nabij gelegen eigendommen, noodzakelijk wordt geacht, en door deskundigen bewezen wordt dat die verdronken landen voor bepoldering of droogmaking vatbaar zijn, zullen derzelver eigenaars aangemaand worden om dezelve te bewerkstelligen of daaraan deel te nemen, en, bij weigering of ontstentenis daarvan , van hunnen eigendom ten behoeve van den staat kunnen worden onteigend, tegen gelijktijdige voldoening van de waarde, waarop die gronden, als verdronken land, zullen worden geschat. (B. 625, 801, 858; Sb. 1851, no. 125, 1861, no. 54.)

650. De eigenaar van een zeeduin is van regtswege eigenaar van den grond waarop het zeeduin rust.

Indien een aan het zeeduin aangrenzend stuk lands door den wind met zand zoodanig wordt overstoven, dat het land met het reeduin vereenigd wordt, en daarvan niet kan worden onderticheiden, wordt het land de eigendom van dengenen aan wien het zeeduin toebehoort, tenware hetzelve, binnen vijfjaren na de overstuiving, door eene afheining of grenspalen zij afgescheiden. (B. 626.)

651. De aanslijkingen en aanwassen, welke natuurlijk, langzamerhand en ongemerkt, aan de landen, by een loopend water gelegen, aangroeijen, w-orden aanspoelingen genaamd.

De aanspoeling komt ten voordeele van de eigenaars van den oever, zonder onderscheid of in den titel van eigendom al of niet melding worde gemaakt van de hoegrootheid der landen ; behoudens de wetten en verordeningen opzigtelijk voet- en jaagpaden. (B. 821; C. 556.)

652. De bij het tweede lid van het vorig artikel gemaakte bepaling is ook toepasselijk op aanspoelingen, welke aan de oevers van de bevaarbare meeren plaats hebben.

Dezelfde bepaling is eindelijk toepasselijk op aanwassen, gor-singen en schorren, door de zee aan de stranden en aan de' oevers der rivieren, alwaar ebbe en vloed gaat, aangespoeld, hetzij de oever aan den Staat, of wel aan bijzondere personen of gemeenschappen, toebehoort. (C. 557, 558.)

653. Aanspoeling heeft geen plaats ten aanzien van vijvers.

De eigenaars derzelve behouden steeds den grond die door

het water bedekt wordt, wanneer het tot die hoogte gekomen is dat de vijver zich daarvan ontlast, ofschoon ook'de hoeveelheid van het water naderhand weder afneme.

Zoo ook, omgekeerd, verkrijgt de eigenaar van den vijver geen regt op de landen aan den oever gelegen, die door zijn

-ocr page 224-

180 II. BOEK. VAN ZAKEN.

water, bij buitengewone hoogte van hetzelve, overdekt worden (C. 558.)

654. Het wordt als geene aanspoeling aangemerkt, indien een stuk lands door het geweld van den stroom in eens van het eene land afgescheurd en aan het andere aangeworpen wordt, mits de eigenaar zijn regt binnen driejaren na die gebeurtenis doe gelden. Na dit tijdsverloop , wordt ook dat afgescheurde en met gevorderde stuk gronds de eigendom van dengenen, aan wiens land hetzelve aangeworpen is. (B. 1999; C. 559.)

655. Al hetgeen op een ert geplant of gezaaid is, behoort aan den eigenaar des gronds. (B. 660, 758, 1953, 1958; C. 553.)

656. Al hetgeen op een erf gebouwd is, behoort aan de grondeigenaars, mits het gebouwde met den grond vereenigd zij; behoudens de wijzigingen in art. 658 en 659 voorkomende. (B. 758, 1953, 1958 ; C. 553.)

657. T)e eigenaar van den grond, die met bouwstoffen, welke aan hem niet toebehooren, gebouwd heeft, moet daarvan de waarde voldoen; hij kan tot vergoeding van kosten, schaden en interessen worden veroordeeld, indien daartoe gronden zijn, doch heeft de eigenaar der bouwstoffen geen regt om dezelve weg te nemen. (B. 660, 1402 v.; C. 554.)

658. Indien iemanl met zijne eigene bouwstoffen op den grond van een ander werken heeft aangelegd, kan de grondeigenaar het gebouwde voor zich behouden, of den anderen noodzaken om hetzelve weg te nemen.

Indien de grondeigenaar vordert dat het gebouwde worde weggenomen, zal het afbreken moeten geschieden ten koste van dengenen die de werken gemaakt heeft, en deze laatste kan zelfs tot vergoeding van kosten, schaden en interessen worden veroordeeld.

Indien daarentegen de grondeigenaar het gebouwde wil aan zich behouden, moet hij de waarde van de bouwstoffen, mitsgaders het werkloon, betalen, zonder dat echter de meerdere waarde van het erf daarbij in aanschouw zal kunnen worden genomen. (B. 605, 634, 659 v., 793, 772 v., 826; C. 555.)

669. Indien het bouwen door eenen bezitter te goeder trouw is verrigt, kan de eigenaar niet vorderen dat het gebouwde worde weggenomen; maar hij heeft de keus om, of de waarde der bouwstoffen en het werkloon te voldoen, of eene geldsom te betalen, evenredig aan de meerdere waarde van het erf. (B. 604, 630, 660; C. 555.)

660. De drie bovenstaande artikelen zijn ook toepasselijk op de beplantingen en bezaaijingen. (B. 655; C. 555.)

661. Hij, die van eene niet aan hem toebehoorende stof een voorwerp van eene nieuwe soort maakt, wordt eigenaar van dat voorwerp, mits hij den prijs der stof betale, en zoo daartoe gronden zijn, de kosten, schaden en interessen vergoede. (C. 570.)

662. Wanneer het nieuwe voorwerp zonder toedoen van den mensch en door de toevallige vereeniging van onderscheidene stoffen, aan verschillende eigenaars toebehoorende, is voort-

Sebragt, alsdan wordt het nieuwe voorwerp eene tusschen alle e eigenaars gemeene zaak naar evenredigheid van de waardeebragt, alsdan wordt het nieuwe voorwerp eene tusschen alle e eigenaars gemeene zaak naar evenredigheid van de waarde

-ocr page 225-

III. TITEL. VAN EIGENDOM. 181

der stoffen, welke oorspronkelijk aan ieder hunner liebben toebehoord. (C. 573.)

663- Indien het nieuwe voorwerp is voortgebragt door de vereeniging van onderscheidene stoffen, aan verschillende eigenaars toebehoorende, en door de daad van een dier eigenaars, zoo bekomt laatstgemeifie daarvan den eigendom, onder gehoudenis om aan den anderen de waarde der stoffen te voldoen, met vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn. (C. 572.)

664. Wanneer, in de gevallen bij de twee bovenstaande artikelen voorzien, de stoffen gevoegelijk kunnen worden gescheiden, zal een ieder kunnen terug vorderen hetgeen hem toebehoort. (B. 827; C. 566, 572, 573.)

665. Eigendom wordt verkregen door verjaring, nadat men eene zaak heeft bezeten gedurende den tijd welken de wet bepaalt, en overeenkomstig de voorwaarden en onderscheidingen, welke bij den zevenden titel van het vierde boek van dit wetboek zijn vastgesteld. (B. 1983 v., 2000 ; C. 2219.)

666. De wijze waarop eigendom door middel van wettelijke erfopvolging of testamentaire erfstelling verkregen wordt, is bij den elfden en twaalfden titel van dit boek behandeld. (B. 877, 921.)

667. De levering van roerende zaken, onligchamelijke uitgezonderd, geschiedt door de enkele overgave , welke door den eigenaar of in zijnen naam is verrigt, of door de sleutels van het gebouw, waarin zich die zaken bevinden, over te geven.

De levering wordt niet vereischt, indien de verkrijger de /aak reeds, uit krachte van eenen anderen titel, in zijne magt heeft. (B. 559, 655 v., 569, 1271 v., 1495; K. 309; C. 1606.)

668. De levering van schuldvorderingendie'.niet aan toonder luiden, en andere onligchamelijke zaken, geschiedt door middel van eene authentieke of onderhandsche akte, waarbij de regten op die voorwerpen aan een ander worden overgedragen.

Die overdragt heeft ten aanzien van den schuldenaar geen gevolg dan van het oogenblik dat dezelve aan hem is beteekend geworden, of dat hij de overdragt schriftelijk heeft aangenomen of erkend.

Ten opzigte van effecten en schuldvorderingen aan toonder wordt de overgave voor levering gehouden. (B. 1198, 1495, 1576; C. 1607, 1689, 1690.)

669. De levering van inschrijvingen op het grootboek der nationale schuld geschiedt ingevolge de voorschriften en verordeningen op het stuk bestaande.

De levering van op naam staande aandeelen in maatschappijen geschiedt overeenkomstig derzelver statuten, en, bij gebreke van bepalingen daaromtrent, op de wijze als bij het Wetboek van Koophandel op dat stuk is voorgeschreven. (K. 40 v.)'

670. De bepalingen der twee voorgaande artikelen maken geen inbreuk op de wetten en gebruiken in zaken van koophandel. (K. 40 v.)

671. De levering of opdragt van onroerende zaken, geschiedt door de overschrijving van de akte in de daartoe bestemde openbare registers.

-ocr page 226-

182 II. BOEK. VAN ZAKEN.

Indien de akte onderwerpen of handelingen inhoudt, welke niet tot de geleverde zaak betrekkelijk zijn, is het voldoende om bij authentiek uittreksel slechts te doen overschrijven al hetgeen die zaak betreft, mits in dat geval de partijen, hetzij bij het opmaken van het uittreksel voor den notaris en getuigen, hetzij bij eene onderhandsche verklaring, op het uittreksel te stellen, hare toestemming geven dat de overschrijving der akte overeenkomstig dat uittreksel geschiede. (B. 743, 760, 767, 807, 1495, 1727; K. 399; C. 1583, 1605.)

VIERDE TITEL.

Van de regten en verpligtingen tusschen eigenaars van naburige erven.

672. Er bestaan tusschen de eigenaars van naburige erven regten en verpligtingen, welke voortvloeijen, hetzij uit de natuurlijke ligging der erven, hetzij uit de bepalingen der wet. (B. 626; C. 639.)

673. Erven die lager liggen zijn, ten behoeve van degenen die hooger gelegen zijn, verpligt het water te ontvangen, hetwelk daarvan natuurlijk afloopt, zonder dat zulks door men-schen toedoen bevorderd wordt.

De eigenaar van het erf dat lager ligt mag geenen dijk of dam opwerpen, waardoor deze uitwatering belet wordt; daarentegen mag de eigenaar van het hooger gelegen erf niets in het werk stellen, waardoor de toestand van hetgene dat lager ligt verzwaard wordt. (B. 676 v., 700, 724,735 ; 744 v. C.; 640.)

674. Die eene waterbron op zijn erf heeft mag daarvan, naar goeddunken, gebruik maken, behoudens het regt hetwelk de eigenaars van quot;lager gelegene erven, hetzij dooreenigen titel, hetzij door verjaring, overeenkomstig artikel 745, mog-ten verkregen hebben. (B. 625, 675, 724, 735 ; C. 641.)

675. De eigenaar van de waterbron mag den loop der bron niet veranderen, indien dezelve aan de inwoners van eene stad, een dorp of gehucht, het voor hen noodzakelijke water verschaft.

In dat geval, heeft de eigenaar aanspraak op eene door deskundigen te regelen schadeloosstelling, ten ware het gebruik des waters wettig verkregen of verjaard mogt zijn. (B. 735, 744 v.; C. 643.)

676. Hij wiens eigendom gelegen is aan den oever van een stroomend water, hetwelk niet tot het openbaar domein behoort, mag van dat voorbijloopend water tot bespoeling van zijn erf gebruik maken.

Degene wiens erf door dat water doorsneden wordt, mag daarvan zelfs in de tusschenruimte, welke het i water doorloopt, gebruik maken, mits hij, ter plaatse waar zijn erf eindigt, aan het water deszelfs natuurlijken loop wedergeve. (B. 577, 6i6; C. 644.)

677. Wanneer er tusschen eigenaars, aan welke die wateren eenig nut kunnen verschaffen, geschil ontstaat, moeten de regt-banken, by de beslissing daarvan, het belang van den landbouw met de onschendbaarheid van het regt van eigendom trachten overeen te brengen, en zich, in allen gevalle, gedragen naar de byzondere en plaatselijke verordeningen opzigtelijk den loop, de hoogte en het gebruik (Ier wateren. (C. 645.)

-ocr page 227-

IV. TITEL. VAN DE KEGTEN EN VERPLIGT. ENZ. 183

678. Ieder eigenaar kan zynen nabuur noodzaken hunne aan elkander grenzende eigendommen af te seheiden.

De afscheiding moet ten gemeenen koste gedaan worden. (B. 625, 688, 690, 711, 712; C. 646.)

679. Ieder eigenaar, mag zijn erf afsluiten, behoudens de uitzonderingen bij artikel 715 gemaakt. (B. 625 v., 688, 690, 712; C. 647.)

680. De eigenaar, die zyn erf heeft afgesloten, verliest het regt van klaauwengang en stoppelweide, naar evenredigheid van den grond, welken hij door de afsluiting aan de gemeene weiding onttrekt. (C. 648.)

681. Alle muren dienende tot afscheiding tusschen gebouwen, landerijen, hoven en tuinen, worden gerekend gemeene muren te zijn, ten ware er een titel of teeken, het tegendeel aanduidende, mogt bestaan.

Indien de gebouwen niet even hoog zijn, wordt de scheidsmuur slechts voorondersteld gemeen te zijn, tot de hoogte van het minst verhevene gebouw. (B. 688, 685,688, 691,1958; C. 658.)

682. Het teeken dat een scheidsmuur niet gemeen is bestaat onder anderen daarin:

1°. Dat het bovenste van den muur aan den eenen kant opstaande en loodregt met deszelfs voetstuk is, en aan den anderen kant schuins afloopt;

2o. Dat de muur een gebouw of een terras steunt of schraagt, zonder dat er van den anderen kant een gebouw of ander werk aanwezig zij;

3o. Dat bij het bouwen van den muur slechts aan de eene zijde, hetzij een kap, hetzij steenen lijsten en vooruitstekende steenen , zijn geplaatst geworden

In die gevallen wordt de muur gerekend by uitsluiting toe te behooren aan den eigenaar, aan wiens kant het gebouw, de terras, de lijsten en vooruitstekende steenen of de goot van zoodanige kappen, gevonden worden. (B. 698; C. 654.)

683. De reparatien en wederopbouwing van den gemeenen scheidsmuur komen ten laste van alle degenen die op den muur regt hebben, en zulks naar evenredigheid van ieders regt.

Niettemin kan elk medeëigenaar zich bevrijden om tot de kosten van reparatie en wederopbouwing bij te dragen, door zijn regt van medecigendom op den weder op te bouwen of te herstellen muur te laten varen, mits de scheidsmuur geen aan hem toebehoorend gebouw'schrage of steune, of, in de steden en aaneengebouwde voorsteden en dorpen, niet tot afscheiding ver-strekke van aan elkander grenzende huizen, opene plaatsen en tuinen. (B. 678, 685, 691 v., 702, 726, 736; C. 655, 656.)

684. Elk medeëigenaar mag tegen den gemeenen muur aanbouwen , en in denzelven, tot op de helft der dikte, balken, ribben, ankers of andere ijzer- of houtwerken doen plaatsen, mits de muur zelf daardoor geene schade lijde. (B. 689, 703, 781 C.; 657.)

685. Ieder medeëigenaar mag den gemeenen scheidsmuur hoo-ger doen optrekken, maar hij moet alleen de kosten van verhooging dragen, mitsgaders de reparatien tot onderhoud van

-ocr page 228-

184 II. BOEK. VAN ZAKEN.

hetgeen zich boven de hoogte der gemeene scheiding bevindt, en bovendien de vergoeding der schade, die door de zwaarte veroorzaakt wordt, naar evenredigheid van den last, en volgens de waarde.

Indien de gemeene scheidsmuur niet in staat is om de verhooging te (kagen, moet degene die den muur wil optrekken denzelven voor zijne kosten geheel op nieuw doen opbouwen, en de meerdere dikte moet van den grond aan zgnen kantaf-genomen worden. (B. 681, 683, 687, 689, 728; C. 658, 659.)

686. Ieder medeëigenaar van eenen gemeenen scheidsmuur mag op het gedeelte hetwelk hem toebehoort eene goot leggen, en het water doen uitloopen, hetzij op zijn erf, hetzij op den openbaren weg, indien zulks niet bij de wetten of verordeningen verboden is. (B. 700.)

687. De medeëigenaar des muurs, welke niet tot de verhooging heeft bijgedragen, kan den mede-eigendom dier verhooging verkrijgen, mits betalende de helft van de gemaakte onkosten, mitsgaders de helft der waarde van den grond, indien daarvan tot verbreeding is gebruik gemaakt. (B. 683, 685; C. 660.)

688. Geen muur kan zonder den wil van deszelfs eigenaar worden gemeen gemaakt. (B. 683; C. 661.)

689. Geen der medeëigenaars mag, zonder toestemming van den anderen, in den gemeenen muur eenige diepte of holte maken, noch tegen denzelven eenig werk aanbrengen of doen steunen.

In de gevallen, bij artikel 684 en 685 voorzien, kan de medeëigenaar vorderen, dat vooraf door deskundigen de noodige middelen worden beraamd, ten einde het nieuwe werk aan zijne regten geen nadeel toebrenge.

Indien het nieuwe werk aan den eigendom van den nabuur nadeel veroorzaakt heeft, moet hij daarvoor schadeloos worden gesteld; zullende echter de schade, toegebragt aan hetgeen tot verfraaijing van den scheidsmuur heeft verstrekt, bij het opmaken der schadeloosstelling, niet in aanmerking komen. (B. 692; C. 662.)

690. Een ieder kan in de steden en aaneengebouwde voorsteden en dorpen zijnen nabuur noodzaken om bij te dragen tot het maken of het stellen van afsluiting, dienende tot afscheiding van hunne huizen, opene plaatsen en tuinen.

De wijze en de hoogte tier afsluiting zullen geregeld worden volgens de bijzondere verordeningen en plaatselijke gebruiken. (B. 678; C. 663.)

691. Elk der naburen mag te zijnen koste in de plaats van eene gemeene heining eenen gemeenen muur zetten, maar geenszins eene heining in plaats van eenen muur. (R. 683, 698.)

692. Geen der naburen mag, zonder toestemming van den anderen, in den gemeenen scheidsmuur eenig venster of andere openinquot; maken, op welke wijze het ook zijn moge. Hij mag dit ;eenter doen in dat gedeelte van den muur, hetwelk hij ten zijnen koste optrekt, mits zulks dadelijk bij de optrekking geschiede, op de wijze bij de twee volgende artikelen omschreven. (B. 685, 687, 689; C. 675.)

693. De eigenaar van eenen muur die niet gemeen is, en waartegen het erf van eenen anderen onmiddellijk aanligt, mag

-ocr page 229-

IV. TITEL. VAN DE HEGTEN EN VERPLIGT., ENZ. 185

in dien muur lichten of vensters maken, van digte ijzeren traliën voorzien, en met vaststaande ramen.

De traliën zullen ten hoogste een palm tusschenruimte de eene van de andere mogen hebben. (B. 682,695 v.; C. 676.)

694. Deze vensters of openingen mogen niet lager gemaakt worden dan vijf en twintig palmen boven den vloer of grond der kamer, welke men verlichten wil, indien dezelve met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan twintig palmen boven den vloer, voor hoogere verdieningen. (C. 677.)

695. Men mag over het afgesloten of onafgesloten erf van zijne naburen geene regtstreeksche uitzigten hebben, noch vensters waardoor men op eens anders erf ziet, noch balkons of andere dergelijke vooruitspringende werken, tenzij er een afstand van twintig palmen worde gelaten, tusschen den muur waarin men zoodanige werken maakt, en het erf. (B. 625,693, 697; C. 678.)

696. Ter zijde of in de schuinte mag men op het erf van zijnen nabuur geene uitzigten hebben, ten zij op eenen afstand van vijf palmen. (B. 625, 693, 694, 697; C. 679.)

697. De afstand, waarvan in de twee voorgaande artikelen gesproken is, wordt gerekend van den buitenkant van den muur in welke de opening gemaakt wordt, en indien er balkons of soortgelijke uitstekende werken zijn, van derzelver buitensten rand tot aan de scheidslinie der beide erven. (C. 680.)

698. De bepalingen in artikel 681 tot en met artikel 697 vervat, zijn toepasselijk op iedere afsluiting van hout, dienende tot schei-din}.: tusschen gebouwen, opene plaatsen en tuinen. (C. 653.)

6y9. Wanneer het tot reparatie van eenig gebouw noodzakelijk is om op den grond van den nabuur eenig steigerwerk te plaatsen, of daarover te gaan, om bouwstoffen aan te brengen, is de eigenaar van den grond vrrpligt zulks te dulden, behoudens schadeloosstelling, indien daartoe gronden zijn.

700. Elk eigenaar is verpligt zijne daken zoodanig in te rig-ten, dat het regenwater op zijn erf of op den openbaren weg alloope, indien dit laatste niet bij de wetten of bij verordeningen is verboden; hij mag het water niet op den grond van zijnen nabuur doen uitloopen. (B. 673, 686, 724, 729; C. 681.)

701. Niemand vermag water of vuilnis door de goten van eens anders erf te laten loopen , ten ware hij daartoe het regt mogt hebben verkregen. (B. 724, 730, 744.)

702. Alle gebouwen, schoorsteenen, muren, heiningen of andere scheidingen, welke, hetzij door ouderdom, hetzij uit anderen hoofde, dreigen in te storten, en die het naburig erf in gevaar brengen, of over hetzelve heen hangen, moeten afgebroken , opgebouwd of hersteld worden, op de eerste aanmaning van den eigemiar des naburigen erft. (B. 683, 699; C. 1386.)

703. Hij, die in de nabijheid van eenen gemeenen of niet gemeenen muur, eenen put, een riool, of een sekreet laat graven; die aldaar eenen schoorsteen of eene stookplaats, een oven of fornuis wil metselen, er eenen stal of mestbank tegen aan wil bouwen, of tegen dien muur een magazijn of pakhuis van zout, of eene verzamelplaats van bijtende stoffen, wil aanleggen, of daartegen andere schadelijke of gevaarlijke werken wil maken,

-ocr page 230-

186 II. BOEK. VAN ZAKEN.

is verpligt de tusschenniimte te laten of te maken, welke bij de bijzondere verordeningen of gebruiken te dien opzigte is voorgeschreven, of al zoodanige werken aan te leggen als üie reglementen en gebruiken voorschrijven, ten einde alle schaden voor de naburige erven te voorkomen. (B. 625, 684, 689; C. 674.)

704. Regenbakken, putten, sekreten, riolen, goten en dergelijke , tusschen naburige erven gemeen, moeten ten koste der eigenaars onderhouden, geruimd of gereinigd worden. (B. 705.)

705. De ruiming van gemeene sekreten moet beurtelings, dan over het eene, en dan over het andere erf geschieden.

706. Alle grachten of slooten tusschen twee erven worden voorondersteld gemeen te zijn, indien er geen titel of teeken van het tegendeel aanwezig is. (B. 1953; C. 666.)

707. Het wordt, onder anderen, als een teeken dat de gracht of sloot niet gemeen is, beschouwd, wanneer de kade of opge-worpene aarde alleenlijk aan de eene zijde van de gracht of sloot gevonden wordt.

In dat geval, wordt de grsicht of sloot gerekend voor het geheel aan dengenen toe te behooren , aan wiens kant de op-geworpene aarde zich bevindt. (B. 1953; C. 667, 668.)

708. De gemeene grachten of slooten moeten op gezamenlijke kosten worden onderhouden. (C. 669.)

709. leder der aangrenzende eigenaars mag in de gemeene gracht of sloot visschen, varen, zijne beesten drenken, en daar uit tot zijn gebruik water scheppen. (B, 732 ; C. 544.)

710. Iedere hegge, welke twee erven van elkander scheidt, wordt voorondersteld gemeen te zijn, ten ware er titel, bezit of teeken van het tegendeel mogt bestaan.

De boomen die zich in de gemeene hegge bevinden zijn gemeen, gelijk de hegge zelve, en ieder der eigenaars heeft het regt om te vorderen dat die boomen omgehakt worden. (B. 1953 ; C. 670, 673.)

711. De eene nabuur kan den anderen noodzaken tot het planten van nieuwe heggen, ten gemeenen koste, indien de vorige, gemeen zijnde geweest, tot aanwijzing der scheidslinie tusschen de beide erven hebben verstrekt. (B. 625, 67 8; C. 663.)

712. Het wordt, onder anderen, als een teeken dat de hegge niet gemeen is, aangemerkt, wanneer slechts een der erven afgesloten is. (B. 67«. 195S; C. 670.)

713. Het is niet geoorloofd hoog opschietende boomen of heggen te planten, dan op den afstand welke bij de tegenwoordig bestaande bijzondere reglementen, of ten gevolge van vaste en erkende gebruiken, bepaald is, en bij ontstentenis van reglementen of gebruiken, op den afstand van twintig palmen van de scheidslinie der beide erven, voor zoo verre de hoog opschietende boomen betreft, en op den afstand van vijf palmen, ten aanzien der heggen. (B. 625; C. 671.)

714. De nabuur heeft het regt om te vorderen dat de boomen en heggen, op eenen korteren afstand geplant, worden uitgeroeid.

Hij op wiens erf de takken der boomen van zijnen nabuur overhangen, kan den laatstgenoemden noodzaken, die takken afte snijden.

Indien de wortels der boomen op zijn erf doorschieten, heeft hij het regt om die aldaar zelf weg te hakken; ook de takken

-ocr page 231-

IV. TITEL. VAN DE ttEGTEN EN VEKPLIGT., ENZ. 187 mag liy zelf afsnijden, indien de nabuur op zijne eerste aanmaning geweigerd heeft zulks te doen, en mits hij niet op den eigendom van den nabuur trede. (C. 672.)

715. (1) De eigenaar van een stuk lands of erf, hetwelk tusschen andere landen zoodanig ligt ingesloten dat hetzelve geenen toegang heeft tot den gemeenen weg of de gemeene vaart, is bevoegd om van de eigenaars der naastgelegene landen te vorderen dat zij hem eenen uitweg, ten dienste van zijn land of erf, aanwijzen, onder verpligting eener vergoeding, geëvenredigd aan de schade daardoor te veroorzaken. (B. 679, 717 v., 737; C. 682.)

716. Deze uitweg moet gemeenlijk genomen worden aan de zijde , waar de toegang van dit stuk lands of erf tot den gemeenen weg of de gemeene vaart de kortste is, zoo echter dat altijd bij voorkeur die rigting genomen worde, welke de minste schade veroorzaakt aan het land, waarover die uitweg is verleend. (B. 738; C. 683, 684 )

717. Indien het regt tot schadevergoeding, aan het slot van art. 715 vermeld, door verjaring is te niet gegaan, blijft niettemin de uitweg voortduren. (C. 685.)

718. De verleende uitweg houdt op, van het oogenblik dat dezelve door het ophouden der omstandigheden, bij art. 715 vermeld, niet meer noodzakelijk is, en men kan zich op geene verjaring beroepen, hoe lang de uitweg ook moge hebben bestaan. (B. 737,739.)

719. Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest. (B. 733.)

720. De regten en verpligtingen ten openbaren of gemeentelijken nutte daargesteld, ten onderwerp hebbende de voet-en jaagpaden langs bevaarbare of vlotbare rivieren, het maken oi het lierstellen van wegen, dijken en andere openbare of gemeentelijke werken, zijn bij bijzondere wetten en verordeningen geregeld. (B. 577; C. 650.)

VIJFDIS TITEL.

Van erfdienstbaarheden.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van den aard en de onderscheidene soorten van erfdienstbaarheden.

721. Erfdienstbaarheid is een last waarmede een erf bezwaard is, tot gebruik en ten nutte van een erf, hetwelk aan eenen anderen eigenaar toebehoort.

1

Art. 34 W. 9 April 1875, Sb. 67 : Zij, wier landen of erven door den spoorweg van den gemeenen weg of de gemeene vaart worden gescheiden, hebben over den spoorweg een regt van uitweg.

Met betrekking tot zoodanigen uitweg gelden de artt. 715 tot en met 718 van het B. W., met uitzondering der verplichting tot schadevergoeding.

-ocr page 232-

II. BOEK. VAN ZAKEN.

Dezelve mag, nocli ten laste, noch ten behoeve van eenen persoon, daargesteld worden. (B. 564, 625, 1250; C. 637, 586.)

722. Alle erfdienstbaarheden bestaan in de verpligting om iets te dulden, of iets niet te doen.

723. Erfdienstbaarheid geeft geenen voorrang aan het eene erf boven het andere. (C. 638.)

724. De erfdienstbaarheden zijn voortdurende of niet voortdurende.

Voortdurende erfdienstbaarheden zijn zoodanige welker gebruik voortduurt of kan voortduren, zonder dat daartoe des menschen toedoen noodig zij; van dien aard zijn de waterloopen, het goot-regt, het uitzigt en andere dergelijke.

Niet voortdurende erfdienstbaarheden zijn dezulke welke tot derzelver uitoefening 's menschen toedoen noodig hebben, als daar zijn: het regt van overgang, van water te halen, beesten te weiden en andere soortgelijke. (B. 593, 608, 673 v., 700 v., 727, 734, 744, 746; C. 688.)

725. De erfdienstbaarheden zijn zigtbaar of onzigtbaar.

Zigtbare erfdienstbaarheden zijn de zoodanige waarvan door

uitwendige werken blijkt, gelijk eene deur, een venster, eene waterleiding en soortgelijke.

Onzigtbare zijn dezulke welke geen uitwendig teeken van hun bestaan hebben, gelijk het verbod om op een erf te bouwen, of om niet dan tot op eene bepaalde hoogte te mogen bouwen, het regt om beesten te weiden, en andere waartoe 's menschen toedoen noodig is. (B. 594, 608, 727, 734, 744, 746; C. 689.)

726. Wanneer men eenen muur of een gebouw op nieuw optrekt, blijven de heerschende en lijdende dienstbaarheden ten opzigte van den nieuwen muur of van het nieuwe gebouw voortduren, zonder dat dezelve evenwel kunnen verzwaard worden, en mits de wederopbouwing geschiede voordat de verjaring der dienstbaarheden plaats hebbe gehad. (B. 738 v., 750,752,754; C. 665, 704.)

727. Hij die het regt van erfdienstbaarheid van uitzigt of van licht heeft, mag zoo vele vensters of lichten maken als hij goedvindt; maar hij mag, na te hebben gebouwd of van zijn regt gebruik gemaakt, derzelver getal in het vervolg niet vermeerderen.

Door licht wordt alleen het noodige licht, zonder uit zig t, verstaan. (B. 693, 695 v., 738.)

728. Een ieder is bevoegd om zoo hoog te bouwen als hem goeddunkt, mits de verhooging van een gebouw niet ten behoeve van een ander erf verboden zij. In dat geval heeft de eigenaar van het heerschende erf het regt om alle timmering of verhooging, bij den titel verboden, te beletten of te doen wegnemen. (B. 685.)

729. Onder de erfdienstbaarheid van waterloop en drop verstaat men slechts het regt om schoon water, maar niet om vuilnis te doen uitloopen. (B. 700.)

730. De dienstbaarheid van gootregt is het regt om water en vuilnis te doen uitloopen. (B. 701.)

731. De eigenaar van een erf die het regt heeft van inbal-king of inankering in eens anders muur, is bevoegd om nieuwe

188

-ocr page 233-

V. TITEL. VAN EE?DTKNSTBAARHEDEN. 189

balken of ankers in de plaats der vergane te leggen, maar liij mag derzelver getal niet vermeerderen, noch de plaatsing veranderen. (B. 684.)

732. Hij die het regt heeft om op het water van een naburig erf te varen, moet bijdragen tot de onkosten welke noodzakelijk zijn om het water steeds bevaarbaar te houden , ten ware hij mogt verkiezen van zijn regt af te zien. (B. 709.)

733. De erfdienstbaarheid van voetpad is het regt om te voet over eens anders land te mogen gaan;

Die van rijpad of dreef is het regt om daarover te paard te rijden, of beesten te drijven;

Die van weg is het regt om er met een wagen, een rijtuig, enz., over te rijden.

Indien de breedte van het voetpad, van de dreef of van den weg niet bij den titel is bepaald, wordt die breedte geregeld overeenkomstig de bijzondere verordeningen of plaatselijke gebruiken.

Onder de erfdienstbaarheid van rijpad of dreef is die van voetpad; onder de erfdienstbaarheid van weg, die van r ij p a d, dreef en voetpad stilzwijgend begrepen. (B. 719.)

734. De erfdienstbaarheid van waterleiding is het regt om water uit of over eenig naburig erf naar het zijne heen te leiden. (B. 673 v.)

735. Hij aan wien eene erfdienstbaarheid verschuldigd is, heeft het regt om al zoodanige werken tc maken, welke tot het gebruik en behoud dier erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn.

Die werken komen te zijnen koste, en niet ten koste van den eigeiiaar van het dienstbaar erf. (B. 673, 732; C. 697, 698.)

736. In geval de eigenaar van het dienstbaar erf bij den titel belast is om te zijnen koste de tot gebruik en behoud der erfdienstbaarheid noodzakelijke werken te maken, kan hij zich ten allen tijde van dien last bevrijden, door aan den eigenaar van het goed, aan hetwelk de erfdienstbaarheid verschuldigd is, zoodanig gedeelte van het dienstbaar erf af te staan, als tot het genot der erfdienstbaarheid noodzakelijk is. (B. 683; C. 699.) quot; 737. Indien het heerschende erf mogt worden verdeeld, blijft de erfdienstbaarheid voor ieder gedeelte verschuldigd, zonder dat evenwel de toestand van het dienstbaar erf moge verzwaard worden.

Indien het alzoo een regt van overgang geldt, zijn alle de mede-eigenaars van het verdeelde erf verpligt dat regt langs denzelfden weg als voor de verdeeling uit te oefenen. (B. 715 v., 741, 748; C. 700.)

738. Hij die een regt van erfdienstbaarheid heeft, mag daarvan slechts gebruik maken volgens zijnen titel, en, hij gebreke van titel, volgens de verordeningen of plaatselijke gebruiken, en in alle gevallen op de minst bezwarende wijze.

Hij mag, noch op het dienstbare, noch op het heerschende erf, eenige verandering maken, waardoor de toestand van het eerstgemelde zoude verzwaard worden. (B. 716, 741; C. 702.)

739. De eigenaar van het dienstbare erf mag niets verritten hetgeen strekken mogt om het gebruik der erfdienstbaarheid te verminderen, of hetzelve ongemakkelyker te maken.

Hij mag noch de gesteldheid der plaats veranderen, noch de

-ocr page 234-

190 n. BOEK. VAN 7AKEN.

uitoefening der erfdienstbaarheid verleggen naar eene plaats, verschillende van die waarop de erfdienstbaarheid oorspronkelijk gevestigd is, ten ware de verandering mogt kunnen geschieden zonder den eigenaar van de heerschende erfdienstbaarheid te benadeelen. (B. 608; C. 701.)

740. Die een regt van erfdienstbaarheid heeft, wordt geacht al datgene te hebben, hetgeen noodzakelijk is om daarvan, op de minst bezwarende wijze voor den eigenaar van het dienstbare erf, gebruik te maken. Alzoo omvat het regt om uit eens anders bron water te halen noodzakelijk het regt van toegang tot de bron over het dienstbare erf. (C. 696.)

741. Indien het dienstbare erf verdeeld wordt, blijft ieder gedeelte met de erfdienstbaarheid bezwaard, voor zoo veel tot derzelver uitoefening noodzakelijk is. (B. 737 v., 748; C. 700.)

TWEEDE AF DEELING.

Op hoedanige wijze erfdienstbaarheden worden daarge steld.

742. Erfdienstbaarheden worden daargesteld of door eenen titel, of door verjaring. (B. 603, 759 , 771, 1993 v., 2000, 2030; C. 690.)

743. De titel van aankomst van eene erfdienstbaarheid moet in de daartoe bestemde openbare registers worden overgeschreven. (B. 671.)

744. De voortdurende en zigtbare erfdienstbaarheden kunnen, zoo wel door veijaring, als door titel, verkregen worden, (B. 603, 608, 724 v., 747, 754, 1992 v., 2000, 2030; C. 690.)

745. Voor den eigenaar van een lager gelegen erf, die van de bron van een hooger liggend erf gebruik maakt, begint de veijaring niet te loopen dan van het oogenblik waarop hij zoodanige uiterlijke werken heeft gemaakt en voleind, welke tot bevordering van den val, of van den loop des waters op zijn eigendom, bestemd zijn. (B. 674; C. 642.)

746. De voortdurende en te gelijkertijd onzigtbare erfdienstbaarheden, zoo als ook de niet voortdurende, hetzij dezelve ziquot;t-baar, of onzigtbaar zijn, kunnen slechts bij eenen titel women daargesteld. Het genot, zelfs sedert onheugelijke jaren, is niet voldoende om dezelve te verkrijgen. (B. 609, 724 v.; C. 691.)

747. Wanneer het bewezen is dat tegenwoordig van elkander gescheiden erven voorheen aan denzelfden eigenaar hebben toebehoord, en dat deze dezelve in zoodanig eenen toestand gesteld heeft, waaruit eene voortdurende en zigtbare erfdienstbaarheid zoude zijn ontstaan, geldt deze bestemming in plaats van eenen titel van erfdienstbaarheid. (B. 724 v., 744, 753; C. 692,693.)

748. Indien de eigenaar van twee erven, tusschen welke, vóór de verkrijging daarvan, een zigtbaar teeken van erfdienstbaarheid bestond, over één dezer erven beschikt, zonder dat de overeenkomst eenigc bepaling omtrent deze erfdienstbaarheid behelze, zal dezelve, hetzij heerschende, hetzij lijdende, ten behoeve of ten laste van het vervreemde erf blijven bestaan. (B. 737, 741, 758; C. 694.)

749. Een der medeëigenaars van een erf kan, door zijn toedoen alleen, buiten weten der andere, het regt van erfdienstbaar-

-ocr page 235-

VI. TITEL. VAN HET RKGT VAN OPSTAL. 191

heid, voor hunne gezamenlijke bezittingen verkrijgen. (C. 709.)

DERDE AFDEELING.

Op hoedanige wijze erfdienstbaarheden te niet gaan.

750. Erfdienstbaarheden gaan te niet, wanneer de zaken zich in zoodanigen staat bevinden dat men van dezelve geen gebruik meer kan maken. (B. 726; C. 703.)

751. Indien het dienstbare of het heerschende erf niet geheel en al te niet gegaan of vernield is, blijft de erfdienstbaarheid voortduren, naar mate de gesteldheid der erven zulks toelaat. (B. 752.)

752. Erfdienstbaarheden, welke te niet zijn gedaan uit hoofde der oorzaak in artikel 750 vermeld, herleven, indien de zaken in zoodanigen staat hersteld zijn, dat men daarvan gebruik kan maken, ten ware er een voldoende tijd verloopen zij, waardoor , volgens artikel 754, de veijaring zoude plaats hebben. (B. 726- C. 704.)

753. Alle erfdienstbaarheden gaan te niet, wanneer het heerschende en het dienstbare erf in dezelfde hand vereenigd zijn; behoudens de bepaling van artikel 748. (B. 747 ,1472 v.; C. 705.)

754. Erfdienstbaarheid gaat ook te niet, wanneer daarvan in dertig achtereenvolgende jaren geen gebruik is gemaakt.

Deze dertig jaren beginnen niet te loopen dan van den dag waarop men eene blijkbare en met de erfdienstbaarheid strijdige daad heeft verrigt. (B. 603, 747, 752, 757; C. 706.)

755. Indien niettemin het heerschende erf in zoodanig eenen toestand is gesteld geweest, waardoor de uitoefening der erfdienstbaarheid onmogelijk is geworden, heeft de verjaring plaats door het enkele verloop van dertig jaren, te rekenen van het oogenblik waarop het erf in dier voege heeft kunnen hersteld zijn, dat de uitoefening der erfdienscbaarheid daardoor wederom zoude zijn mogelijk geworden. (B. 747.)

756. De wijze waarop men van eene erfdienstbaarheid kan gebruik maken, verjaart even als de erfdienstbaarheid zelve, en op gelijke manier. (C. 708.)

757. Indien het heerschende erf aan verscheiden eigenaars onverdeeld toebehoort, belet het genot van één dier eigenaars de verjaring ten opzigte van alle ide overige. (C. 709.)

ZESDE TITEL..

Van het regt van opstal.

758. Het regt van opstal is een zakelijk regt om gebouwen, werken of beplantingen op eens anders grond te hebben. (B. 564, 639, 6,5 v., 671.)

759. Hij, die het regt van opstal heeft kan hetzelve vervreemden en met hypotheek belasten.

Hij kan de goederen, aan het regt van opstal onderworpen, met erfdienstbaarheden bezwaren, doch alleen voor het tijdvak gedurende hetwelk hij het genot van dat regt bezit. (B. 742.)

760. De titel van aankomst van het regt van opstal moet in de daartoe bestemde openbare registers worden overgeschreven. (B. 671.)

-ocr page 236-

192 II. BOEK. VAN ZA.KEN.

761. Zoo lang het regt van opstal duurt, kan de grondeigenaar dengenen die dat regt heeft niet beletten de gebouwen en andere werken te sloopen, of de beplantingen te rooijen, en een en ander weg te nemen, mits laatstgemelde den prijs daarvan, tijdens het verkrijgen van het regt van opstal, hebbe voldaan, of wel de gebouwen, werken en beplantingen door hem zeiven gesteld of gemaakt zijn, en voorbelioudens dat de grond zal moeten worden hersteld in den staat waarin dezelve zich vóór het opbouwen of beplanten bevond. (B. 655 v.)

762. Bij het eindigen van het regt van opstal treedt de grondeigenaar inden eigendom van de gebouwen, werken en beplantingen, onder gehoudenis om de waarde daarvan op dien tijd te betalen aan dengenen die het regt van opstal had , welke laatste regt van terughouding zal hebben, tot dat die betaling zal voldaan zijn. (B. 658, 763 ; C. 555.)

763. Indien liet regt van opstal gevestigd is op eenen grond waarop zich reeds gebouwen, werken en beplantingen bevonden, welker waarde door den verkrijger van dat regt niet voldaan is, zal de grondeigenaar, bij het eindigen van liet regt van opstal, alle die voorwerpen terug nemen, zonder daarvoor tot eeni^e schadeloosstelling gehouden te zijn. (B. 762.)

764. De verordeningen van dezen titel zullen alleen van kracht zijn, voor zoo verre daarvan door de overeenkomsten der partijen niet is afgeweken.

765. Het regt van opstal gaat, onder anderen , verloren:

ïo Door vermenging;

2o. Door het te niet gaan van den grond;

8°. Door de verjaring van dertig jaren;

4°. ISa verloop van den tijd, welke bij de vestiging van het regt bedongen of bepaald is. (B. 766, 783, 1472,1480, 1983, 2004 v.)

766. Indien geene bijzondere bedingen of bepalingen omtrent het eindigen van het regt van opstal gemaakt zijn, zal de eigenaar van den grond hetzelve kunnen doen ophouden, doch niet vroeger dan na verloop van dertig jaren, mits, ten minste een jaar te voren, aan dengenen die het regt van opstal heeft, by behoorlijk exploit aanzegging doende. (B. 765 , 783.)

ZEVENDE TITEL.

Van het erf pa c ht sregt.

767. Erfpachtsregt is een zakelijk regt om het vol genot te hebben van een aan een ander toebehoorend onroerend goed, onder gehoudenis om aan laatstecmelden , als eene erkentenis van deszelfs eigendom, eene jaarlijksche pacht te voldoen, hetzij in geld, hetzij in voortbrengselen of vruchten.

De titel van aankomst van het erfpachtsregt moet in de openbare daartoe bestemde registers worden overgeschreven. (B. 564. 639: 671.)

768. De erfpachter oefent alle de regten uit, welke aan den eigendom van het erf verknocht zyn, doch hg vermag niets te verrigten, waardoor de waarde van den grond zou worden verminderd.

-ocr page 237-

VII. TITEL. VAN HET EBFPACHTSBEGT. 193

Hij mag alzoo, onder anderen, gecne af- of uitgravingen doen an steen, steenkolen, turf, klei of andere soortgelijke tot het erf ehoorende grondspecien, ten ware de ontginning reeds mogt zijn ingevangen, toen zijn regt is geboren. (B. 649,651,774; C. 598.)

769. De hoornen welke gedurende het erfpachtsregt sterven, f door een toeval worden omgeworpen, komen ten voordeele an den erfpachter, mits hij andere in derzelver plaats stelle.

Hij heeft insgelijks de vrije beschikking over alle beplan-ingen, door hem zeiven aangelegd. (B. 655 v.; C. 594.)

770. De grondeigenaar is tot geenerlei reparatie gehouden. Daarentegen is de erfpachter verpligt het in erfpacht uitgegeven

ued te onderhouden, en daaraan de gewone reparatien te doen. Hij mag door het stellen van gebouwen, of door het ontgin-en of beplanten van gronden, het erf verbeteren. (B. 778,780 v.)

771. Hij is bevoegd om zijn regt te vervreemden, met hy-otheek te belasten, en den grond, in erfpacht uitgegeven, met rfdienstbaarheden te bezwaren, voor het tijdvak van zijn ge-lot. (B. 742, 777.)

773. Bij het eindigen van zijn regt, kan hij wegnemen alle oodanige door hem gestelde gebouwen of gemaakte beplantin-:en, waartoe hij, uit kracht der overeenkomst, niet gehouden ras; doch hij is verpligt de schade te vergoeden welke door lat wegnemen aan den grond mogt veroorzaakt zijn.

Niettemin heeft de grondeigenaar regt van terughouding op lie verwerpen, tot dat de erfpachter hem het verschuldigde 'olledig voldaan heeft. (B. 658.)

773. De erfpachter is onbevoegd om van den grondeigenaar ;e vorderen dat hij de waarde betale van de gebouwen, wer-:en, betimmeringen en beplantingen hoegenaamd, welke eerst-;emelde heeft gemaakt, en die zich bij het eindigen der erf-jacht op den grond bevinden. (B. 658.)

774. Hg draagt alle belastingen, welke ophet erf zijn gelegd , letzij gewone, hetzij buitengewone, hetzij jaarlijksche, hetzij lezulke die slechts eenmaal moeten worden betaald. (B. 768; D. 608.)

775. De verpligting om de erfpacht te voldoen is onsplitsbaar, blijvende ieder gedeelte van den in erfpacht uitgegeven jrond voor de geheele pacht aansprakelijk.

776. De erfpachter kan geenerlei vrijstelling van betaling Ier pacht vorderen, noch uit hoofde van vermindering, noch Fan het geheel ophouden des genots.

Zoo niettemin de erfpachter gedurende vijf achtereenvolgende iaren van het geheele genot is beroofd geweest, zal hem kwijtschelding verschuldigd zijn voor den tijd van zijn gemis. (B. 780.)

777. Ter zake van eiken overgang van het erfpachtsregt, of ^an verdeeling eener gemeenschap, is geene buitengewone uit-keering daarvoor verschuldigd. (B. 771)

778. Bij het eindigen van het erfpachtsregt, heeft de eige-nacr tegen den erfpachter eene personele regtsvordering tot vergoeding der kosten, schaden en interessen, veroorzaakt door nalatigheid en gebrek van onderhoud van het erf, en voor de rekten die de erfpachter door zijne schuld mogt hebben laten verjaren. (B. 770; C. 614.)

13

-ocr page 238-

194 n. BOEK. VAN ZAKEN.

779. Wanneer het erfpachtsregt door het verloop des tijds is geëindigd, wordt hetzelve niet stilzwijgend vernieuwd, doch kan hetzelve by voortduring blijven bestaan tot wederopzegging toe.

780. De erfpachter kan van zijn regt worden vervallen verklaard, ter zake van merkelijke aan het goed toegebragte schade, of van het grovelijk misbruiken daarvan, onverminderd de regta-vordering tot vergoeding der kosten, schaden en interessen.

De vervallen verklaring kan ook worden uitgesproken ter zake van wanbetaling der erfpacht, gedurende vijf op elkander volgende jaren, en nadat de erfpachter vruchteloos tot de betaling bij behoorlijk exploit zal zijn aangemaand, ten minste zes weken vóór het aanvangen der regtsvordering. (B. 770, 776,781.)

781. De erfpachter zal de vervallenverklaring, uit hoofde van aan het goed toegebragte schade of misbruik van genot, kunnen verhinderen, wanneer hij de zaken in haren vorigen staat herstelt, en voor het vervolg voldoende zekerheid geeft.

782. Alle de bij dezen titel vastgestelde verordeningen zullen alleen plaats grijpen, voor zoo verre daarvan door de overeenkomsten der partijen niet is afgeweken.

783. Erfpachtsregt gaat op dezelfde wijze te niet, als bij artikel 765 en 766 opzigtelijk het regt van opstal is bepaald.

ACHTSTE TITEL.

Van grondrenten en tienden.

784. Door grondrenten wordt verstaan cene schuldpligtig-heid, hetzij in geld, hetzij in voortbrengselen of vruchten, welke de eigenaar van een stuk onroerend goed daarop vestigt, of bij de vervreemding of vermaking van hetzelve, ten zijnen voor-deele, of ten voordeele van eenen derde, voorbehoudt.

De titel van aankomst zal in de daartoe bestemde openbare registers worden overgeschreven. (B. 564, 671, 786, 797 v.j C. 580.)

785. Indien eene grondrente op een stuk goed is gevestigd, heeft de vorige eigenaar, aan wien de rente verschuldigd is, geen regt om dat goed, uit hoofde van wanbetaling der rente terug te vorderen. (B. 797.)

786. De schuldpligtigheid der grondrenten rust bij uitsluiting op het goed zelf, en blijft, in geval van deeling, ieder deel voor de geheele rente verbonden, zonder dat, in eenig geval, de persoon van den bezitter in zijne overige goederen daarvoor aansprakelijk zij.

De bovenstaande bepaling is niet toepasselijk op de schuldpligtigheid van een zeker evenredig aandeel der vruchten waarvan in de volgende artikelen gehandeld wordt.

787. De schuldpligtigheid van tienden, of van eenige andere evenredige hoeveelheid van vruchten, moet over elke inzameling van vruchten, aan de schuldpligtigheid onderworpen, voldaan worden. (B. 789, 791, 798.)

788. Indien by de vestiging, of bij het voorbehoud van tienden, geen uitdrukkelijk beding wordt gemaakt, hetzy ten aanzien der soorten van vruchten daaraan onderworpen, hetzij ten aanzien van derzelver evenredige hoeveelheid, wordt daarvoor

-ocr page 239-

Vm. TITEL. VA.N GKONDEEN TEN EN TIENDEN. 195

verstaan een tiende gedeelte van zoodanige vruchten, welke, volgens het gebruik der plaats, aantiendplichtigheid onderworpen zyn; of zoodanige uitkeering in geld als, volgens dat gebruik, wegens sommige vruchten, in plaats van tienden i n natura, voldaan wordt. (B. 796.)

789. Er is niets verschuldigd indien het land braak of onbebouwd is blijven liggen, of gebezigd is tot het kweeken van vruchten welke niet aan de schuldpligtigheid onderworpen zyn.

790. Insgelyks is niets verschuldigd van de graanvruchten die onrijp zijn afgesneden.

791. De schuldpligtigen van welke in artikel 787 en volgende gesproken wordt, zyn gehouden om, ten tijde van het inzamelen der vruchten, dezelve aan hoopen en schoven van dezelfde grootte, in rijen te stellen.

De hoopen of schoven moeten onuitgezocht worden geplaatst, naar mate de vruchten worden ingezameld. (B. 794 v.)

792. Zij zijn verpligt de hoopen of schoven gedurende vier en twintig uren op hunne akkers te laten staan, na vooraf den tiendheffer, volgens plaatselijk gebruik, te hebben doen verwittigen.

793. Gedurende dien tijd, kan degene, aan wien de uitkeering verschuldigd is, de hoopen of schoven aanwijzen welke hem toekomen: hij zal de telling mogen beginnen waar hij verkiest, maar wijders moeten volgen de orde waarin de hoopen of schoven gesteld zijn. (B. 794, 796.)

794. Indien degene, aan wien de uitkeering verschuldigd is, in gebreke blijft die aanwijzing te doen, zal de schuldpligtige het vermogen hebben om aan denzei ven zijn aandeel aan te wijzen, en de hoopen of schoven ter beschikking van den daartoe geregtigde moeten laten.

795. De schuldpligtige, die de vruchten heeft weggevoerd zonder aan zijne verpligiingen te hebben voldaan, zal de dubbele waarde moeten betalen van de uitkeering waartoe hij verpligt was. (B. 788 v.)

796. Indien de schuldpligtigheid op jongen van beesten of op bijenzwermen gevestigd is, zal de schuldpligtige aan den geregtigde zijn aandeel kunnen uitleveren, of hem de waarde daarvan in geld voldoen, berekend naar den hoogsten prijs, gedurende den tijd van zes weken nadat de uitkeering kan worden gevorderd.

De schuldpligtigheid waarover dit artikel handelt, wordt nimmer onder de algemeene benaming van tienden begrepen, maar moet uitdrukkelijk zyn gevestigd of voorbehouden.

De tienden worden gekweten zoo als die uit de hand vallen, zonder dat de tiendheffer de beste kiezen, of de tiendpligtige de slechtste geven mag. (B. 788, 793.)

797. De verschenen en niet voldane schuldpligtigheden, waarover bij artikel 787 en volgende gesproken wordt, verjaren door het tijdsverloop van één jaar, te rekenen van den dag waarop de uitkeering kon gevorderd worden.

Die van de overige grondrenten veijaren door een tydsver-loop van vijf jaren. (B. 2005, 2009, 2010.)

798. De grondrenten, mitsgaders de tienden en andere schuld-

-ocr page 240-

196 11. BOEK. VAN ZAKEN.

pligtigheden, in eene zekere evenredige hoeveelheid van vruchten bestaande, kunnen altijd worden afgekocht, al ware het tegendeel uitdrukkelijk bedongen.

Het is echter geoorloofd de voorwaarden van den afkoop te bepalen, en zelfs te bedingen dat de rente niet kan worden afgekocht dan na een bepaald tijdsverloop, mits den tijd van dertig jaren niet te boven gaande. (B. 799; C. 530.)

799. Indien de afkoopprijs van grondrenten, tienden of andere evenredige schuldpligtigheden niet bepaald is bij de vestiging, noch daaromtrent bij den afkoop tusschen partijen wordt overeengekomen zal dezelve geregeld worden op de navolgende wyze:

Bij eene grondrente in geld, kan de schuldpligtigevolstaan met de oplegging van het twintigvoudig bedrag derzelve.

Indien de schuldpligtigheid niet in geld, maar in andere voorwerpen, verschuldigd is, bestaat de afkoopprijs evenzeer uit het twintigvoud van de jaarlijksche opbrengst, en wordt de waarde daarvan geregeld volgens de landelijke marktprijzen der laatstverloopene tien jaren, door elkander gerekend, en bij gebreke van dezelve, bepaald bij deskundigen, door partijen of door den regter te benoemen.

Bij tienden en andere evenredige en jaarlijksche uitkeeringen, strekt de zuivere opbrengst der vijftien laatste jaren, door elkander, tot maatstaf der hoeveelheid van de jaarlijksche opbrengst , na voorafgaanden aftrek der twee voordeeligste en der twee nadeeligste jaren. De verpachtingen der vijftien laatste jaren, onder aftrek als hierboven , leveren het bewijs op van die opbrengst, en alleen bij gebreke van zoodanige verpachtingen worden de gewone en hierboven gemelde regelen bij de waardering gevolgd.

800. Indien het goed, gedurende de laatste vijftien jaren, geene zoodanige vruchten heeft opgebragt die aan tienden en andere evenredige en jaarlijksche uitkeeringen onderworpen zijn, zal het beloop van den afkoop door den regter, na verhoor van deskundigen, worden geregeld. (B. 789 v.)

801. Het regt van grondrenten en van alle andere schuldpligtigheden, waarvan in dezen titel wordt gehandeld, gaat verloren :

lo. Door vermenging, wanneer de renten of schuldpligtigheid en de eigendom van den grond in dezelfde hand komen •

2o. Door onderlinge overeenkomst;

3°. Door afkoop, op de wijze hierboven omschreven;

4°. Door verjaring, wanneer hij, aan wien de grondrente of schuldpligtigheid verschuldigd was, dertig jaren heeft laten verloopen, zonder van zijn regt gebruik te maken;

5o. Door het te niet gaan van den grond.

Echter gaat door overstrooming, vergraving of uitveening het regt niet verloren, wanneer de grond daarna door de natuur of door den arbeid weder droog wordt. (B. 649, 798, 1472. 1480, 1983, 2004 v.)

802. De bepalingen, in dezen titel voorkomende, zijn alleen toepasselijk op grondrenten, tienden en andere schuldpligtigheden, welke na de invoering van dit wetboek zullen worden gevestigd of voorbehouden. Zij strekken dus geenszins om zoo-

-ocr page 241-

IX. TITJEL. VAN VRUCHTGEBRUIK. 197

danige tienden, of andere schuldpligtigheden, als bij vorige wetten zijn afgeschaft, te doen herleven, noch ook om de bestaande te regelen, te wijzigen of te vernietigen. (0.1: A. 4.)

(Art. 1 W. 12 April 1872 Stb. no. 25.

„Alle vóór de invoering van het Burgerlyk Wetboek gevestigde schuldpligtigheid van tienden of van andere evenredige hoeveelheid van vruchten, hetzij in deze, hetzij in geld te voldoen is, al ware het tegendeel bedongen, op de vordering van den pligtige afkoopbaar.quot;

Zie verder de aangehaalde wet.)

NEGENDE TITEL.

Van het vruchtgebruik.

EERSTE AFDEELING.

Van den aard des vruchtgebruiks en de wijze om hetzelve te verkrijgen.

B03. Vruchtgebruik is een zakelijk regt om van eens anders goed de vruchten te trekken, als of men zelf eigenaar daarvan was, mits zorgende dat de zaak zelve in stand blijve. (B. 804, 807, 812, 826 ; C. 578.)

804. Indien echter onder het vruchtgebruik verbruikbare zaken. zijn begrepen, kan de vruchtgebruiker volstaan met, bij liet eindigen van het vruchtgebruik, eene gelijke hoeveelheid, hoedanigheid en waarde terug te geven, of den prijs te betalen op velken de zaken bij den aanvang des vruchtgebruiks mogten geschat zijn, of volgens de waarde van dat tijdstip mogten geschat worden. (B. 803, 808, 829, 833, 851 v.; C. 587.)

805. Vruchtgebruik kan gevestigd worden ten behoeve van een of meerdere bepaalde personen, ten einde daarvan het genot ze hebben, hetzij gezamenlijk, hetzij by opvolging.

In geval van genot by opvolging, zal het vruchtgebruik alleen genoten worden door de personen welke in leven zijn op het oogenblik dat het regt van den eersten vruchtgebruiker zynen aanvang neemt. (B. 3.)

806. Vruchtgebruik wordt verkregen door de wet, of door den wil des eigenaars. (B. 366 v., 530, 965, 1017; C. 579.)

807. De titel van vruchtgebruik van een onroerend goed moet 'n de openbare daartoe bestemde registers worden overgeschreven.

Wanneer het een roerend goed geldt, wordt door delevering

et zakelijk regt geboren. (B. 667, 6?1.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de regten van den vruchtgebruiker.

808. De vruchtgebruiker heeft het regt om alle soorten van chten te genieten, die van het goed, waarvan hij het vrucht-

ebruik heeft, kunnen voortkomen, om het even of de voort-

rengselen bestaan in natuurlijke vruchten, in vruchten van

ijverheid, of in burgerlijke vruchten. (B. 556, 558, 824, 838;

!. 582.)

809. De natuurlyke vruchten en de vruchten van ny verheid,

-ocr page 242-

198 II. BOEK. VAN ZAKEN.

die by den aanvang van het vruchtgebruik nog aan deboomen

of wortels zijn, behooren aan den vruchtgebruiker.

Degene die zich in denzelfden staat bevinden op het oogenblik dat het vruchtgebruik eindigt, behooren aan den eigenaar, zonder vergoeding, van de eene of andere zijde, der kosten van bearbeiding en bezaaijing, maar onverminderd dat gedeelte der vruchten, hetwelk aan eenen deelhebbenden pachter, hetzij bij het begin, hetzij bij het eindigen des vrucntgebruiks, mogt toekomen. (B. 558, 562, 3o., 626; C. 585.)

810. De burgerlijke vruchten worden gerekend van dag tot dag verkregen te worden, en behooren aan den vruchtgebruiker, naarmate zijn vruchtgebruik duurt, welk ook het tijdstip moge wezen waarop dezelve betaalbaar zijn gesteld. (B. 557 v., 811; C. 586.)

811. Het vruchtgebruik van eene lijfrente geeft ook aan den vruchtgebruiker, gedurende het vruchtgebruik, het regt om de loqpende renten te ontvangen.

Indien de voldoening der lijfrente bij vooruitbetaling moet plaats hebben, is de vruchtgebruiker geregtigd tot den geheelen termijn, welke gedurende het vruchtgebruik heeft móeten voldaan worden.

Die het vruchtgebruik eener lijfrente heeft zal nimmer tot eenige teruggave verpligt zijn. (B. 556,558,808,1812v., 1822; C. 588.)

812. Indien het vruchtgebruik zaken bevat, die zonder dadelijk te niet te gaan, echter langzamerhand door het gebruik verminderen, zoo als kleederen, linnen, huisraad en ander soortgelijke , heeft de vruchtgebruiker het regt om zich daarvan te bedienen tot het gebruik, waartoe die zaken bestemd zijn, zonder evenwel verpligt te zijn om, by het eindigen des vrucht-gebruiks, die zaken in eenen anderen staat terug te geven , dan in dien waarin zij zich alsdan bevinden, voor zooverre zij niet door de kwade trouw of schuld van den vruchtgebruiker mogen zijn slechter geworden. (B. 808, 829, 834; C. 589.)

813. Indien het vruchtgebruik kaphout bevat, zal de vruchtgebruiker daarvan het genot hebben, mits in acht nemende de orde en de hoeveelheid van het kappen, overeenkomstig het doorgaand gebruik der eigenaars, zonder dat de vruchtgebruiker of zijne erfgenamen eenige schadeloosstelling kunnen vorderen, ter zake dat de gewoonlijke kapping, hetzij van kaphout, rijshout, of hoogstammige hoornen, gedurende het vruchtgebruik, door hem mogt nagelaten zijn. (C. 590.)

814. De vruchtgebruiker, mits in acht nemende de vaste tyd stippen, en de gewoonten der vorige eigenaars, heeft ook het genot van die partijen hout van opgaande boomen, welke regelmatig gehakt worden, hetzij dit hakken geschiede op gezette tijdfen over eene zekere uitgestrektheid lands, hetzij lietzelve besta in zekere hoeveelheid boomen, zonder onderscheid over de geheele uitgestrektheid van het land genomen. (B. 818; C. 591.]

815. In alle andere gevallen vermag de vruchtgebruiker zich geene opgaande boomen toe te eigenen.

Niettemin kan hy de door toeval uit den grond gerukte of afgebrokene boomen gebruiken tot het doen der reparatiën, tot welke hij gehouden is.

-ocr page 243-

IX. TITEL. VAN HET VHÜCHTGEBRLTK. 199

Hg kan zelfs te dien einde, indien het noodig is, boomen doen omhakken, mits hy van de noodzakelijkheid der reparation, ten overstaan van den eigenaar, doe blijken. (B. 840; C. 592.)

816. De vruchtgebruiker kan uit de bosschen staken nemen voor de wijngaarden, en hetgeen noodig is om de vruchtboo-men te* stutten en de tuinen te onderhouden en te beteelen.

Hij heeft geen regt om boomen tot brandhout te kappen, maar hij heeft het genot van hetgeen jaarlijks, of op andere gezette tijden, van de boomen afkomt ; alles echter met inachtneming van het gebruik der plaats, of van de gewoonte des eigenaars. (B. 814 v.; C. 593.)

817. De boomen , welke uit eene kweekerij, zonder die te beschadigen, kunnen getrokken worden, behooren insgelijks tot het vruchtgebruik, mits de vruchtgebruiker zich omtrent de wederaanvulling gedrage naar het plaatselyk gebruik en de gewoonte des eigenaars. (C. 590.)

818. Doode vruchtboomen, gelijk ook die by toeval zijn uit den grond gerukt of afgebroken, behooren aan den vruchtgebruiker, mits hij andere in derzei ver plaats stelle. (C. 594.)

819. De vruchtgebruiker kan in persoon het regt van zijn vruchtgebruik uitoefenen, of het goed verhuren , of verpachten , of zelfs het vruchtgenot verkoopen, bezwaren, of om niet afstaan. Hij moet zich echter, hetzij by eigen genot, hetzy in

feval van verhuring, verpachting of afstand, ten aanzien van at genot, gedragen naar het plaatselyk gebruik en de gewoonte des eigenaars, zonder de bestemming van het goed tennadeele der eigenaars te veranderen.eval van verhuring, verpachting of afstand, ten aanzien van at genot, gedragen naar het plaatselyk gebruik en de gewoonte des eigenaars, zonder de bestemming van het goed tennadeele der eigenaars te veranderen.

Ten aanzien van den tijd der verhuring of verpachting, moet hij zich , volgens den verschillenden aard en de bestemming der zaken, mede gedragen naar de plaatselijke gebruiken en de gewoonte der eigenaars.

Bij gebreke van zoodanige gebruiken of gewoonte, mogen huizen voor geen langoren tijd dan voor vier, en landerijen dan voor zeven jaren worden verhuurd. (B. 864,1210,1493 v., 1583 ; C, 595.)

820. Alle verhuringen of verpachtingen van in vruchtgebruik bezeten onroerende goederen, aangegaan meer dan twee jaren vóór het ingaan van de huur of de pacht, zullen ten verzoeke van den eigenaar kunnen worden vernietigd, indien het regt van den vruchtgebruiker binnen dien tijd ophoudt. (B. 364; C. 1430.)

821. De vruchtgebruiker heeft het genot van de vermeerdering , welke aan het goed, waarvan hij het vruchtgebruik heeft, door aanspoeling is aangekomen.

Hij heeft, even als of hij zelf eigenaar was, het genot van de erfdienstbaarheden, en, m het algemeen , van alle andere regten, waarvan de eigenaar het genot kan hebben. Hy heeft a'.zoo het genot der iagt en visscherij. (B. 641 , 651, 721 v.; C. 596, 597.)

822. Hij heeft, op dezelfde wijze als de eigenaars, ook het genot van de mijnen, steen- of kolengroeven en veenderyen die by den aanvang van het vruchtgebruik reeds ontgonnen waren. (B. 808; C. 59S.)

-ocr page 244-

200 II. BOEK. VAN ZAKEN.

823. De vruchtgebruiker heeft geen regt, hoe ook genaamd, op mynen, steen- of kolengroeven en veenderyen, die nog niet ontgonnen zijn; en vermag derhalve geen steenkolen, turf of andere delfstoffen uit te graven, wanneer de ontginning of verveening nog niet begonnen is, tenzij het tegendeel uit zijnen titel blijke. (B. 808 ; C. 598.) •

824. De vruchtgebruiker heeft geen regt op den schat, die gedurende het vruchtgebruik, op het erf waarvan hy het genot heeft, door een ander mo^t gevonden worden.

Indien hy zelf den schat vindt, vermag hij zijn deel daarvan te vorderen, overeenkomstig artikel 6i2. (B. 556 , 558 , 808; C. 598.)

825. De eigenaar is gehouden den vruchtgebruiker het vruchtgebruik te laten genieten, zonder hem daarin eenige belemmering toe te brengen. (C. 599.)

826. De vruchtgebruiker kan by het eindigen van het vruchtgebruik geene schadeloosstelling vorderen, wegens verbeteringen die hy mogt beweren gemaakt te hebben, al ware het dat de waarde van het goed daardoor mogt zijn vermeerderd.

Desniettegenstaande kunnen die verbeteringen in aanmerking worden genomen, by de waardering der schaden welke aan het goed mogten zijn aangebragt. (B, 658 v., 803 , 829,854;C. 599.)

827. De spiegels, schilderijen en andere sieraden, welke de vruchtgebruiker heeft aangebragt, kunnen door hem of zyne erfgenamen worden terug genomen, mits de plaatsen in haren vorigen staat worden hersteld. (B. 664, 829; C. 596.)

828. De vruchtgebruiker mag alle zakelijke regtsvorderingen uitoefenen, welke de wet aan den eigenaar- toekent. (B. 612.)

DERDE AFDEELING.

Van de verpligtingen des vruchtgebruikers.

829. De vruchtgebruiker neemt de zaken over in den staat waarin zij zich bij den aanvang des vruchtgebruiks bevinden.

Hy moet dezelve by het einde des vruchtgebruiks terug geven in den staat waarin zy zich op dat tydstip bevinden, behoudens de bepalingen van artikel 826 en 827, en de schadeloosstellingen, welke aan den eigenaar, wegens aangebragte schade, verschuldigd zijn. (B. 367, 804, 812; C. 600, 614.)

830. De vruchtgebruiker moet te zijnen koste, en in tegenwoordigheid van den eigenaar, of deze ten minste behoorlyk opgeroepen zynde, eene beschrijving der roerende en eenen staat der onroerende goederen, welke aan het vruchtgebruik onderworpen zyn, laten opmaken.

Niemand kan van deze verpligting, by de akte waarby het vruchtgebruik wordt daargesteld , worden ontheven.

De beschryving en staat kunnen onderhands worden opgemaakt, indien de eigenaar tegenwoordig is. (B. 367,370,803 v., 866 ; R. 681; C. 600.)

831. De vruchtgebruiker moet persoonlijke of zakelijke, ge-regtelyk goedgekeurde, zekerheid stellen, dat hij van de zaak, waarvan hy het vruchtgebruik heeft, als een goed huisvader zal gebruik maken, zonder dezelve te verslimmeren, of te

-ocr page 245-

IX. TITEL. VAN HET VEUCHTGEBRUIK. 201

verwaarloozen, mitsgaders dat de goederen zullen worden terug gegeven, of derzelver waarde, indien het goederen geldt waarvan bij artikel 804 wordt gehandeld. (B. 528 v., 832, 834 v. , 866 1208 v., 1857, 1864; R. 616 v.; C. 601.)

832. De vruchtgebruiker kan, by de akte waarbij het vruchtgebruik wordt daargesteld, van de verpligting om zekerheid te stellen worden ontheven.

Ouders die het wettelijk vruchtgenot hebben van de goederen hunner kinderen, zoo als ook diegenen, welke hun goed onder voorbehoud van vruchtgebruik hebben verkocht of ten geschenke gegeven, zyn daartoe niet gehouden.

Hetzelfde geldt ook omtrent den vruchtgebruiker van zaken, die onder het beheer van andere personen gesteld zijn, behoudens , voor zoo veel deze aangaat, de bepaling van artikel 836. (B. 367, 529 v., 866; C. 601.)

833. Zoo lang de vruchtgebruiker geene zekerheid stelt, heeft de eigenaar het regt om het aan vruchtgebruik onderworpen goed zelf te besturen, mits van zijne zijde zekerheid stellende. Bij gebreke van dit laatste, zullen de onroerende goederen verhuurd, verpacht, of onder het beheer van eenen derde gesteld worden; de geldsommen, onder het vruchtgebruik begrepen, zullen worden belegd, en de eetwaren en andere zaken,waarvan men geen gebruik kan maken, zonder die te verteren, worden verkocht, ten einde de prijs, welken zij opbrengen, insgelijks belegd worde.

De renten dezer geldsommen, mitsgaders de huur-en pacht-penningen behooren aan den vruchtgebruiker. (B. 529, 804, 808, 834, 837; C. 602.)

834. Indien het vruchtgebruik, voor het geheel of gedeeltelijk , in roerende goederen bestaat, welke door het gebruik verminderen, verliest de vruchtgebruiker, bij gebreke van het stellen van zekerheid, het genot dier goederen niet, mits hij onder eede verklare dat hij geene zekerheid heeft kunnen vinden, en belove dat hij de goederen, bij het einde des vrucht-gebruiks , zal terug leveren.

Niettemin mag de eigenaar vorderen dat aan den vruchtgebruiker slechts dat gedeelte der roerende goederen worde overgelaten , hetwelk voor deszelfs gebruik noodzakelijk is, en dat het overschot worde verkocht en de prijs daarvan belegd, gelijk in het voorgaande artikel gezegd is. (É. 812, 831; C. 603.)

835. Door de vertraging in het stellen van zekerheid wordt de vruchtgebruiker niet verstoken van de vruchten waarop hij aanspraak kan maken, als welke hem verschuldigd zijn van het oogenblik waarop het vruchtgebruik zijnen aanvang heeft genomen. (B. 831; C. 604.)

836. Zij, die benoemd zijn om de aan vruchtgebruik onderworpen goederen te besturen, zijn gehouden, alvorens hun bewind te aanvaarden , persoonlijke of zakelijke geregtelijk goedgekeurde, zekerheid te stellen. (B. 522, 529, 832, 839, 850.)

837. De bewindvoerders zyn verpligt ieder jaar aan den vruchtgebruiker rekening en verantwoording te doen, mitsgaders het slot van rekening uit te keeren.

Bij het eindigen van hun beheer moeten zij zoo wel aan den

-ocr page 246-

202 II. BOEK. VAN ZAKEN.

eigenaar, als aan den vruchtgebruiker, rekening en verantwoording afleggen.

De eigenaar die, naar aanleiding van het eerste lid van artikel 833 , het bestuur der goederen heeft, is gehouden, op dezelfde wijze aan den vruchtgebruiker rekening en verantwoording af te leggen. (B. 521, 838; R. 771 v.)

838. De bewindvoerders kunnen worden afgezet om dezelfde redenen als de voogden , mitsgaders uit hoofde van nalatigheid in de voldoening der verpligting, aan hen bij het eerste lid van het vorige artikel opgelegd. (B. 436 v., 837.)

839. Indien, om welke redenen ook, het bewind ophoudt, treedt de vruchtgebruiker in alle zijne regten terug. (C. 539.)

840. De vruchtgebruiker is alleen verpligt de reparation tot onderhoud te doen.

De grove reparatien blijven ten laste van den eigenaar, ten ware dezelve veroorzaakt mogten zijn door verzuim van gewoon onderhoud, sedert den aanvang van het vruchtgebruik; in welk geval de vruchtgebruiker ook daartoe gehouden is. (B. 633, 815, 875; C. 605.)

841. Als grove reparatien worden aangemerkt:

Die van zware muren en gewelven;

De herstelling van balken en geheele daken ;

De geheele herstelling der dijken, van winterkaden, gemetselde waterwerken, mitsgaders die van steun- en scheidsmuren.

Alle andere reparatien worden als gewoon onderhoud gerekend. (B. 690; C. 606.)

842. Noch de eigenaar, noch de vruchtgebruiker, is gehouden te doen opbouwen hetgeen door ouderdom ingestort, of door toeval vernield is. (B. 1402; C. 60?.)

843. De vruchtgebruiker is gehouden, gedurende zijn genot, voor zijne rekening te nemen alle jaarlijksche en gewone lasten van het erf, gelijk grondrenten, belastingen en andere, die gewoonlijk als lasten der vruchten worden beschouwd. (C. 608.)

844. Wat de buitengewone lasten betreft, waarmede het goed, gedurende het vruchtgebruik, mogt worden bezwaard, is de eigenaar verpligt dezelve te betalen, doch de vruchtgebruiker is gehouden hem de interessen daarvan, gedurende het vruchtgebruik te vergoeden.

Indien de vruchtgebruiker die lasten voorgeschoten heoft, vermag hij dezelve, bij het eindigen van het vruchtgebruik, terug te eischen, doch zonder eenige interessen. (C. 609.)

845. Die een algemeen vruchtgebruik of een vruchtgebruik onder algemeenen titel heeft, moet met en benevens den eigenaar de schulden betalen, op de wijze als volgt:

Men begroot de waarde van het goed, hetwelk aan het vruchtgebruik is onderworpen; men bepaalt vervolgens, naar evenredigheid van die waarde, hetgeen tot de betaling der schulden door het goed moet worden opgebragt.

Indien de vruchtgebruiker de som welke van het ^oed moet worden opgebragt wil voorschieten, moet de hoofdsom, bij het eindigen des vruchtgebruiks, zonder eenige renten, aan hem worden terug gegeven.

Zoo die vruchtgebruiker dit voorschot niet wil doen, heeft

-ocr page 247-

IX. TITEL. VAN HET VÜUCHTGEBIIUIK. 203 de eigenaar de keus, of om deze som te betalen, in welk geval, de vruchtgebruiker de interessen daarvan, gedurende het vruchtgebruik, aan hem schuldig wordt; of om een gedeelte der goederen, aan het vruchtgebruik onderworpen, tot het beloop der som die opgebragt moet worden, te doen bezwaren of verkoopen. (B. 847, 1001; C. 612.)

846. Hij die onder eenen bijzonderen titel een vruchtgebruik heeft, is niet gehouden de schulden te voldoen, waarvoor het aan vruchtgebruik onderworpen erf verhypothekeerd is.

Indien hij dezelve betaalt om de gedwongene onteigening van het erf te voorkomen, heeft hy zijn verhaal op den eigenaar. (B. 1001, 1012, 1151; C. 611.)

847. Eene lijfrente, of jaarwedde tot onderhoud,welke door eenen erflater is gemaakt, moet door dengenen, aan wien het geheele vruchtgebruik is gemaakt, voor het geheel worden voldaan, ;en door hem, aan wien slechts een gedeelte van het vruchtgebruik is nagelaten, naar evenredigheid van zijn genot, zonder dat door een van beiden eenige terugvordering mag worden gedaan. (B. 1812 v.; C. 610.)

848. De vruchtgebruiker is alleen gehouden tot de kosten van regtsgedingen welke zyn vruchtgebruik betreffen, en tot alle overige veroordeelingen, waartoe die gedingen kunnen aanleiding geven.

Indien het geschil te gelijker tijd den eigenaar en den vruchtgebruiker aangaat, en zij beiden in het geding betrokken zijn, zullen zij tot de kosten bijdragen, in evenredigheid hunner we-derzijdsche belangen, door den rcgter te bepalen. (B. 850; C. 613.)

849. Indien, gedurende het vruchtgebruik, een derde persoon zich eenige onwettige aanmatiging op het erf veroorlooft, of anderszins de regten van den eigenaar tracht te verkorten, is de vruchtgebruiker gehouden daarvan aan den eigenaar kennis te geven ; by gebreke hiervan, is hij verantwoordelijk voor alle schaden, welke daardoor voor den laatstgenoemden zouden mogen ontstaan, op dezelfde wijze als hij zoude moeten vergoeden het nadeel, door hem of door degenen, voor wie hij moet instaan, toegebragt. (B. 862 v, 1402 ; C. 614.)

850. Indien de goederen onder beheer van derden gebragt zijn, zijn de bewindvoerders, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen , gehouden voor de regten des eigenaars en voor die van den vruchtgebruiker te waken.

Zij kunnen, voor den eigenaar of voor den vruchtgebruiker, noch eischende, noch verwerende, in regten optreden, zonder daartoe door dengenen dien de zaak aangaat gemagtigd te zijn. (B. 521, 522, 529, 836, 848.)

851.. Indien eene kudde beesten, waarvan het vruchtgebruik is gegeven, door toeval of door ziekte, en buiten de schuld des vruchtgebruikers, geheel verloren gaat, is deze alleenlijk verpligt aan den eigenaar verantwoording te doen van de huiden , of van derzelver waarde.

Indien de kudde niet geheel is verloren gegaan, is de vruchtgebruiker gehouden het getal der gestorven beesten uit de jongen aan te vullen. (B. 804, 858; C, 616.)

852. Indien het vruchtgebruik niet op eene geheele kudde,

-ocr page 248-

204 II. BOEK. VAN ZAKEN.

maar op een of meer beesten is gelegd, en een of meer der-zelve , buiten de scbuld des vruchtgebruikers, zijn komen te sterven, is deze niet verpligt dezelve aan te vullen, of de waarde daarvan uit te keeren, maar hij moet alleen de huiden of de waarde daarvan terug geven. (B. 804; 871; C. 615.)

853. De vruchtgebruiker van een schip is verpligt om hetzelve , in geval eener buitenlandsche reis, te laten verzekeren. Bij gebreke hiervan is hij verantwoordelijk voor alle schade, welke daardoor voor den eigenaar zoude mogen ontstaan. (B. 860; K. 592 v.)

VIERDE AFDEELING.

Hoe het vruchtgebruik eindigt.

854. Vruchtgebruik eindigt:

lo. Door den dood van den vruchtgebruiker;

2o. Wanneer de tijd tot welken, of de voorwaarden waaronder hetzelve is toegestaan, verloopen of vervuld zijn;

3o. Door vermenging, wanneer de bloote eigendom en het vruchtgebruik zijn gekomen in dezelfde hand;

4o. Door afstand van den vruchtgebruiker, ten behoeve van den eigenaar;

5o. Door veij aring, wanneer de vruchtgebruiker gedurende dertig jaren van zijn regt geen gebruik heeft gemaakt;

6o. Door den geheelen ondergang der zaak, waarop het vruchtgebruik is gevestigd. (B. 369, 856, 858, 860, 862 v., 1472 v.; 1840 v., 1983, 2004 v.; C. 617.)

855. Vruchtgebruik,ten voordeele van verscheiden personen gezamenlijk gegeven, houdt eerst op door den dood van denlaatsten.

Vruchtgebruik ten voordeele van een zedelijk ligchaam houdt op door ontbinding van hetzelve. (B. 857, 1690.)

856- Het vruchtgebruik, hetwelk gegeven is tot dat een derde persoon een zekeren ouderdom zal bereikt hebben, blijft tot dat tijdstip voortduren, al ware het dat deze persoon vóór den vastgestelden ouderdom mogt overleden zijn; behoudens hetgeen by den vyftienden titel van het eerste boek van dit wetboek, aangaande het wettelijk genot van de ouders bepaald is. (B. 366 , 369; C. 620.)

857. Geen vruchtgebruik kan aan een zedelijk ligchaam langer dan voor dertig jaren worden toegestaan. (B. 855, 1690; C. 619.)

858. Indien slechts een gedeelte der aan vruchtgebraik onderworpene zaak is te niet gegaan, blijft het vruchtgebruik voor hetgeen overig is bestaan.

Overstrooming van den grond doet het vruchtgebruik geenszins te niet gaan, voor zoo verre de vruchtgebruiker, naar den aard der zaak, in staat is zijn regt uit te oefenen.

Het vruchtgebruik herleeft in zijn geheel, nadat de grond door de natuur of door den arbeid weder zal zijn droog geworden; behoudens de bepaling van art. 649. (B, 851; C. 623.)

859. Indien het vruchtgebruik alleen op een gebouw gevestigd is, en dit gebouw door brand of een ander toeval vernield, of door ouderdom is ingestort, heeft de vruchtgebruiker

-ocr page 249-

X. TITEL. VAN HET GEBKL'IK EN DE BEWONING. 205

geen regt van genot noch op den grond, noch op de bouwstoffen.

Indien het vruchtgebruik gevestigd is op een stuk goed, waarvan het gebouw een gedeelte uitmaakt, blijft de vruchtgebruiker in het * genot van den grond, en mag zich van de bouwstoffen bedienen, hetzij om hetgeen vernield is weder op te bouwen, hetzij om andere gebouwen te herstellen, welke een gedeelte van het goed uitmaken. (C. 624.)

860. Het vruchtgebruik van een vaartuig gaat te niet, wanneer dit zich buiten staat bevindt om hersteld te worden.

De vruchtgebruiker heeft geen regt op het wrak of de overblijfselen. (B. 853.)

861. Het vruchtgebruik van eene rente, inschuld of verbind-tenis, houdt niet op door aflossing der hoofdsom.

De vruchtgebruiker heeft het regt om de wederbelegging daarvan te zijnen voordeele te vorderen.

862. Het vruchtgebruik kan ook eindigen door het misbruik hetwelk de vruchtgebruiker van zijn genot maakt, hetzij door het goed te beschadigen, hetzij door hetzelve, bij gebreke van genoegzame hersteUing van onderhoud, te laten vervallen. (B. 849; C. 618.)

863. De regter kan, in die gevallen, en naar gelang der omstandigheden, hetzij de geheele vernietiging van het /rucht-gebruik uitspreken, hetzij de goederen onder het beheer van eenen derde stellen, of wel dezelve aan den eigenaar doen overgeven, met last om jaarlijks aan den vruchtgebruiker eene bepaalde som te betalen, tot op het oogenblik toe, waarop het vruchtgebruik zoude hebben moeten ophouden.

Indien evenwel de vruchtgebruiker of deszelfs schuldeischers aanbieden om het gepleegde misbruik dadelijk te herstellen, en voor het vervolg voldoende zekerheid te geven, zal de regter den vruchtgebruiker in het genot van zijne regten kunnen handhaven. (B. 819; C. 618.)

864. Het te niet gaan van het vruchtgebruik doet de huurcontracten, volgens artikel 819 aangegaan, niet ophouden. (B. 820; C. 595, 1492.)

TIENDE TITEL.

Van het gebruik en de bewoning.

865. Het regt van gebruik en dat van bewoning zijn zakelijke regten, welke verkregen worden en te niet gaan op dezelfde wijze als het vruchtgebruik. (B. 806, 854; C. 625.)

866. De verpligting, aan den vruchtgebruiker opgelegd om zekerheid te stellen, staat en beschrijving te maken, als een goed huisvader te genieten en de zaak terug te geven, is ook op hem die het regt van gebruik of bewoning heeft, toepasse-lyk. (B. 839, 830 v.; C. 626, 627.)

867. Het regt van gebruik en dat van bewoning worden geregeld naar den titel, waarbij dezelve zijn daargesteld; indien bij den titel geene bepalingen omtrent de uitgestrektheid dier regten gemaakt zijn, worden dezelve overeenkomstig de volgende artikelen geregeld. (B. 873; C. 628, 629.)

868. Hij, die het regt van gebruik op een erf heeft, vermag daarvan slechts zoo vele vruchten te trekken, als hij voor zich en zijn huisgezin noodig heeft. (B. 872; C. 630.)

-ocr page 250-

206 II. BOEK. VAN ZAKEW.

869. Zaken welke door het gebruik verloren gaan, kunnen

Seen onderwerp uitmaken van het regt van gebruik, doch in-ien dat regt op soortgelijke zaken is toegestaan, wordt hetzelve als vruchtgebruik beschouwd. (B. 804.)een onderwerp uitmaken van het regt van gebruik, doch in-ien dat regt op soortgelijke zaken is toegestaan, wordt hetzelve als vruchtgebruik beschouwd. (B. 804.)

870. De gebruiker mag zijn regt aan geen ander afstaan of verhuren. (C. 631.)

871. Ten aanzien van beesten heeft de gebruiker het regt om daarmede zijn werk te doen, en de melk, voor zoo verre de behoeften van hem en zijn huisgezin vorderen, alsmede de mest, te gebruiken, doch hij heeft geenszins het genot van de wol of de jongen der beesten. (B. 852.)

873. Het regt van gebruik, op een erf gevestigd, bevat noch de jagt, noch de visscherij, maar de gebruiker heeft het genot der erfdienstbaarheden. (B. 868.)

873. Ten opzigte van een huis, bestaat er geen onderscheid tusschen het regt van gebruik en dat van bewoning.

Hij die het regt van bewoning in een huis heeft, mag daarin met zijn huisgezin wonen, zelfs indien hij op het tijdstip, waarop hem dat regt werd toegestaan, mogt zijn ongehuwd geweest.

Dat regt bepaalt zich tot hetgeen noodzakelijk is ter bewoning van den gebruiker en van deszelfs huisgezin. (C. 632, 633.)

874. Het regt van bewoning mag niet worden afgestaan, noch verhuurd. (C. 634.)

875. Indien de gebruiker alle de vruchten van het erf geniet, of het geheele huis bewoont, is hij even als een vruchtgebruiker verpligt de kosten van bebouwing en de herstellingen tot onderhoud, mitsgaders de belastingen en andere lasten, te dragen.

Indien hij slechts een gedeelte der vruchten geniet, of een deel van het huis bewoont, moet hij tot die kosten en lasten bijdragen, naar evenredigheid van zijn genot. (B. 840, 843 v.; C. 635.)

876. Het gebruik van bosschen en beplantingen, aan eenen bijzonderen persoon toegestaan, geeft aan den gebruiker alleen het regt om zich van het doode hout te bedienen, en om van het hakhout te nemen hetgeen voor hem en zijn huisgezin noodig is. (C. 636.)

ELFDE TITEL.

Van erfopvolging bij versterf.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

877. Erfopvolging heeft alleen door den dood plaats. (B. 528; C. 718, 719.)

878. Indien verscheiden personen, van welke de een tot des anderen erfenis geroepen is, door een en hetzelfde ongeval, of op denzelfden dag, omkomen, zonder dat men weten kunne wie het eerst overleden zij, worden zij vermoed op hetzelfde oogenblik gestorven te zijn, en er heeft geen overgang van erfenis van den eenen ten behoeve van den anderen plaats. (B. 941, 1953; C. 720, 721, 722.)

879. Tot de erfenis worden door de wet geroepen:

-ocr page 251-

XI. TITEL. VAN EKFOPVOLGING BIJ VEESTEEF. 207

lo. De wettige en de natuurlijke bloedverwanten, volgens de hierna vastgestelde regelen.

2o. Bij gebreke van deze, de langstlevende echtgenoot.

Bij gebreke van bloedverwanten en van eenen overblijven den echtgenoot, vervallen de goederen aan den staat, onder den last om de schulden te voldoen voor zoover de waarde dier goederen toereikende is. (B. 196, 576, 920 v., 924, 1105, 1172 ;C.723.)

880. De erfgenamen treden van regtswege in het bezit der goederen, regten en regtsvorderingen van den overledene.

Indien er geschil ontstaat wie erfgenaam, en alzoo tot dat bezit bevoegd is, kan de regter bevelen dat de goederen onder geregtelyke bewaring worden gesteld.

De staat moet zich door den regter doen in het bezit stellen, en is, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen gehouden de nalatenschap te laten verzegelen, en eene boedelbeschrijving te doen opmaken, in den vorm voor de aanvaarding van nalatenschappen onder het voorregt van boedelbeschrijving vastgesteld. (B. 312 v., 325 v., 597, 899 v., 913, 921 v., 1070 v., 1090 v, 1097, v., 1162v., 1354,1564,1754,1767 v., 1780, 1856; C. 724.)

881. De erfgenaam heeft eene regtsvorderingtot verkrijging der erfenis tegen alle degenen die, hetzij onder dien titel of zonder titel, in het bezit zijnvan de geheele nalatenschap, of van een gedeelte daarvan, mitsgaders tegen degenen, die met arglist hebben opgehouden te bezitten.

Hij kan deze regtsvordering instellen voor het geheel, indien hij alleen erfgenaam is, en voor zijn aandeel, zoo er meerdere erfgenamen zijn.

Die regtsvordering strekt tot afgifte van al hetgeen zich, onder welken titel ook, in de nalatenschap bevindt, met de vruchten, inkomsten en schadeloosstelling, volgens de regelen welke in den derden titel van dit boek ten aanzien van de opvordering van eigendom zijn voorgeschreven. (B. 629 v., 1002.)

882. Die regtsvordering verjaart door een tijdsverloop van dertig jaren, te rekenen van den dag waarop de erfenis is opengevallen. (B. 1002 , 2004.)

883. Ten einde als erfgenamen te kunnen optreden, moet men bestaan op het oogenblik dat de erfenis is opengevallen, met inachtneming van den regel, bij artikel 3 van dit wetboek vastgesteld. (B. 545 v.; C. 725.)

[Art. 1 W. 7 April 1869 Stb. no. 56:

De artt. 884 en 957 van het Burgerlijk Wetboek worden afgeschaft.

Indien eene nalatenschap, waartoe zoowel goederen in Nederland als buiten 's lands behooren, gedeeld wordt tusschen vreemdelingen en Nederlanders, nemen de laatstgenoemden eene waarde vooruit, evenredig naar de mate van hun erfdeel met de waarde der goederen, van welker eigendomsverkrijging zij door buitenlandsche wetten of gewoonten zijn uitgesloten.

De waarde wordt vooruit genomen op de goederen der nalatenschap, ten aanzien waarvan de uitsluiting niet bestaat.]

885. Als onwaardig om erfgenaam te zijn, worden beschouwd en als zoodanig van de erfenis uitgesloten:

-ocr page 252-

208 II. BOEK. VAN ZAKEN.

lo. Hij, die veroordeeld is, ter zake dat hij den overledene heeft omgebracht of getracht heeft om te brengen;

2o. Hij, die bij regterlijke uitspraak overtuigd is tegen den erflater lasterlijk te hebben ingebragt eene beschuldiging van een misdrijf waartegen eene onteerende straf is bedreigd;

3o. Hij, die den overledene door geweld of feitelijkheid belet heeft zijnen uitersten wil te maken of te herroepen.

4o. Hij, die den uitersten wil van den overledene heeft verduisterd , vernietigd of vervalscht. (C. 727.)

886. De erfgenaam , die uit hoofde van onwaardigheid van de erfenis is uitgesloten, is gehouden tot de teruggave van alle vruchten en inkomsten, waarvan hij sedert het openvallen der erfenis genot heeft gehad. (C. 729.)

887. Kinderen van eenen onwaardig verklaarden persoon uit eigen hoofde tot de erfenis komende, zijn niet uitgesloten door de schuld van hunne ouders, doch deze zijn in geen geval bevoegd om van de goederen dier nalatenschap het vruchtgenot te vorderen, hetwelk de wet aan ouders op de goederen van hunne kinderen toekent. (B. 363, 366, 894, 1106 ; C. 730.)

888. Plaatsvervulling geeft aan den vertegenwoordigenden persoon het regt om te treden in de plaats, in den graad en in de regten van dengenen die vertegenwoordigd wordt. (B. 913; C. 739.)

889. Plaatsvervulling heeft in de regte nedergaande wettige linie in het oneindige plaats.

Dezelve wordt in alle gevallen toegelaten, hetzij de kinderen van den overledene te zamen tot de erfenis komen met de nakomelingen van een vooroverleden kind, hetzij, alle de kinderen van den overledene vóór hem gestorven zijnde, de nakomelingen dier vooroverledene kinderen zich onderling in gelijke of ongelijke graden bestaan. (B. 913: C. 740.)

890. Er bestaat geene plaatsvervulling ten opzigte van naast-bestaanden in de opgaande linie. De naaste in ieder der beide linien sluit ten allen tijde dengenen uit, die in eenen verderen graad is. (B. 900 j C. 741.)

891. In de zijdlinie wordt de plaatsvervulling toegelaten ten voordeele van kinderen en nakomelingen van des overledenen broeders en zusters, hetzij die gezamenlijk met hunne ooms of moeyen tot de nalatenschap komen, hetzij dat, na het vooroverlijden der broeders en zusters van den overledene, de erfenis overga tot derzelver nakomelingen, aan elkander in gelijke of in ongelijke graden bestaande. (B. 892, 902, v., C. 742.)

892. Plaatsvervulling wordt ook toegelaten in iedere erfopvolging van zijdmagen, wanneer nevens dengenen, aie den erflater het naast in den bloede bestaat, er nog kinderen of af-komelingen aanwezig zijn van vooroverledene broeders of zusters van eerstgemelden; in welk geval deze bij plaatsvervulling met hunne ooms of moeijen, oudooms of oudmoeijen, tot de erfenis geregtigd zijn. (B. 891.)

893. In alle de gevallen, waarin plaatsvervulling wordt toegelaten , heeft de verdeeling bij staken plaats; indien dezelfde staak verscheidene takken heeft voortgebragt, geschiedt de on-

-ocr page 253-

XI. TITEL. VAN ERFOPVOLGING BIJ VEBSTERr. 209

derverdeeling in iederen tak wederom bij staken, en onder de personen in denzelfden tak geschiedt de verdeeline bij hoofden. (C. 743.)

894. Niemand kan voor eenen levenden persoon by plaatsvervulling optreden. (B. 545 v., 887, 1106; C. 744.)

895. Een kind ontleent niet van zgne ouders het regt om hen te vertegenwoordigen, en men kan zelfs dengenen vertegenwoordigen wiens boedel men niet heeft willen aanvaarden. (B. 1106; C. 744.)

896. I)e wet slaat geen acht, noch op den aard, noch op den oorsprong der goederen, om de erfopvolging te regelen. (B. 899; C. 732.)

897. Alle erfenissen welke, hetzij geheellijk, hetzij voor een gedeelte, aan bloedverwanten in de opgaande ot zijdlinie te beurt vallen, worden in twee gelijke deelen gekloofd, waarvan het eene aan de nabestaanden in de vaderlijke, en het andere aan die in de moederlijke linie te beurt valt, behoudens de bepalingen in artikel 901, 902 en 906, voorkomende.

De erfenis kan nimmer uit de eene linie tot de andere overgaan, dan wanneer er in ééne der beide linien, noch bloedverwant in de opgaande linie, noch zijdmaag gevonden wordt. (B. 900, 904; C. 733.)

898. Deze eerste verdeeling tusschen de vaderlijke en de moederlijke linien daargesteld zynde, heeft er geene verdere kloving tusschen de onderscheidene takken plaats; maar de helft, aan iedere linie te beurt gevallen, behoort aan den erfgenaam, of de erfgenamen, welke den overledene het naast in graad bestaan, behoudens het geval van plaatsvervulling. (B. 888; C. 734.)

TWEEDE AFDEELING.

Van erfopvolging in de wettige nederdalende, opgaande en zydlinie.

899. De kinderen of hunne afstammelingen erven van hunne ouders, grootouders of verdere bloedverwanten in de opgaande linie, zonder onderscheid van kunne of eerstgeboorte, en zelfs wanneer zy uit verschillende huwelijken verwekt zijn.

Zij erven voor gelijke deelen by hoofden, wanneer zij allen in den eersten graad zijn en uit eigen hoofde geroepen worden ; zij erven by staken, wanneer zij allen , of een gedeelte hunner, bij plaatsvervulling opkomen. (B. 196, 332 v., 887, 888 v., 911, 1106; C. 745.)

900. Indien de overledene noch nakomelingen, noch broeders of zusters achtergelaten heeft, wordt de nalatenschap in twee gelijke deelen tusschen de bloedverwanten in de vaderlijke, en die in de moederlijke opgaande linie verdeeld, behoudens de bepaling van artikel 906.

De naaste in graad in de opgaande linie, bekomt de helft aan zijne linie behoorende, met uitsluiting van alle anderen.

Bloedverwanten in de opgaande linie, van denzelfden graad, erven by hoofde. (B. 196, 890, 897, 917; C. 746.)

901. Wanneer de vader en de moeder van eenen persoon, welke zonder nakomelingen overleden is, hem overleven, be-

14

-ocr page 254-

210 II. BOEK. VAN ZAKEN.

komt ieder hunner een derde gedeelte der nalatenschap, indien de verstorvene slechts écnen broeder, of ééne zuster heeft achtergelaten, welke het overige derde gedeelte bekomt.

De vader en de moeder erven ieder voor een vierde gedeelte, indien de overledene meerdere broeders of zusters heeft achtergelaten , en in dat geval, vallen aan deze laatstgemelde de twee overige vierde gedeelten te beurt (B. 897; C. 748.)

902. Wanneer de vader of de moeder van iemand, zonder nakomelingen overleden, vóór hem gestorven is, zal de langstlevende de helft der nalatenschap bekomen, indien de overledene slechts éénen broeder of ééne zuster achterlaat; één derde, indien hy er twee achtergelaten heeft; en één vierde gedeelte, indien er meerdere broeders of zusters achtergebleven zijn. De overige deelen vallen aan de broeders en zusters te beurt. (B. 897; C. 749, 751.)

903. Indien vader en moeder van eenen persoon, welke zonder nakomelingschap gestorven is, vooroverleden zijn, worden de broeders en zusters tot de geheele erfenis geroepen, met uitsluiting der bloedverwanten in de opgaande linie, en der overige zijdmagen. (B. 918; C. 750.)

904 De verdeeling van al hetgeen, volgens de bepalingen der hierboven staande artikelen, aan de broeders en de zusters toekomt, geschiedt onder hen in gelijke deelen, indien zij allen van hetzelfde bed zijn; doch indien zij uit verschillende huwelijken zyn voortgesproten, wordt hetgeen zij erven in twee gelijke deelen tusschen de vaderlijke en de moederlijke linien des overledenen verdeeld; de volle broeders en zusters bekomen hun deel in beide de linien, en die van halven bedde slechts in de linie tot welke zy behooren. Indien er niet dan halve broeders of zusters, van éénen kant slechts, zijn achtergebleven, bekomen zij de geheele nalatenschap, met uitsluiting van alle andere bloedverwanten in de andere linie. (B. 897; C. 733,752.)

905. Bij gebreke van broeders en zusters, en tevens van nabestaanden in eene der beide opgaande linien, komt de nalatenschap voor de eene helft aan de in leven zynde bloedverwanten in de opgaande linie, en voor de wederhelft aan de zydmagen in de andere linie, met uitzondering van het geval bij het volgende artikel vermeld.

By gebreke van broeders en zusters en van nabestaanden in de beide opgaande linien, worden in iedere zijdlinie de naaste bloedverwanten, ieder voor de helft, tot de erfenis geroepen.

Indien er in dezelfde zijdlinie bloedverwanten van denzeliden graad gevonden worden, deelen zij onder elkander hij hoofden, behoudens de bepaling van artikel 892. (B. 897; C. 753.)

906. De langstlevende vader of moeder erft alleen de geheele nalatenschap van zijn kind, hetwelk zonder afkomelin-gen en zonder broeders of zusters na te laten, overleden is. (B. 897, 900; C. 753, 754.)

907. Onder de benaming van broeders en zusters, in deze afdeeling voorkomende, worden steeds de wettige afstammelingen van ieder hunner begrepen. (C. 914.)

908. Bloedverwanten welke den overledene verder dan in den twaalfden graad bestaan erven niet.

-ocr page 255-

XI. TITEL. VAN EttTOI?VOLGING filJ VUiSTEEF. 211

Indien in de eene linie geene bloedverwanten van den graad, waarin men erven kan, gevonden worden, bekomen de bloedverwanten in de andere linie de gebeele erfenis. (B. 845 v.; C. 755.)

DERDE AFDEELING. Van erfopvolging wanneer er natuurlijke kinderen aanwezig zyn.

909. Indien de overledene wettelijk erkende natuurlijke kinderen heeft achtergelaten, wordt de nalatenschap gebeurd op de wijze, als bij de drie volgende artikelen bepaald is. (B. 327, 335, 879; C. 756.)

910. Indien de overledene wettige afstammelingen heeft achtergelaten, erven de natuurlijke kinderen een derde van het aandeel, hetwelk zij zouden gehad hebben, indien zij wettig waren geweest, zij erven de helft der nalatenschap, indien de overledene geene afstammelingen, maar wel bloedverwanten in de opgaande linie, of broeders en zusters of derzelver afstammelingen heeft achtergelaten; en drie vierden, indien er slechts nabestaanden in eenen verderen graad zijn overgebleven.

Indien de wettige erfgenamen den overledene in ongelijke graden bestaan, bepaalt de naaste in de eene linie, zelfs ten aanzien dergenen m elke zich in de andere linie bevinden , de hoegrootheid van het aandeel, hetwelk aan het natuurlijk kind verschuldigd is. (C. 757.)

911. In alle de gevallen, by het vorige artikel voorzien, wordt het overschot der nalatenschap, op de wijze, als bij de tweede afdeeling van dezen titel bepaald is, onder de wettelijke erfgenamen verdeeld. (B. 899 v.)

912. Indien de overledene geenen bloedverwant in den graad, waarin men erven mag, achtergelaten heeft, bekomen de natuurlijke kinderen de geheele nalatenschap. (B 879, 908; C. 758.)

913. In geval een natuurlijk kind vooroverleden is, zyn deszelfs wettige kinderen en afstammelingen bevoegd de bij artikel 910 en 912 aan hen toegekende voordeelen te vorderen. (B. 880; C. 759.)

914. De hierboven staande bepalingen zijn niet op in overspel of In bloedschande verwekte kinderen toepasselijk.

De wet verleent hun alleenlijk het noodige levensonderhoud (B. 327, 328, 338,384; C. 762.)

915. Dat onderhoud wordt geregeld overeenkomstig de ge« goedheid des vaders of der moeder, en naar het getal en de hoedanigheid der wettelijke erfgenamen. (B. 379 •, C. 763.)

916. Indien de vader of de moeder, bij hun leven, aan een in overspel of bloedschande verwekt kind het noodige levensonderhoud heeft verzekerd, kan dat kind geene verdere aanspraak hoegenaamd op de nalatenschap van deszelfs vader of moeder maken. (C. 764.)

917. De nalatenschap van een natuurlijk kind , zonder nakomelingschap overleden, vervalt aan den vader of aan de moeder, die hetzelve erkend heeft, of aaU ieder hunner voor de helft, indien het doorbelden is erkend geweest. (B. 900; C. 765.)

918. In geval van vooroverlijden der ouders van een natuurlijk kind, hetwelk geene nakomelingschap heeft nagelaten, keeren

-ocr page 256-

212 ii. boek. VAN ZAKEN.

de goederen, welke hetzelve uit de nalatenschap der ouders verkregen heeft, indien die goederen nog in natu ra in den boedel aanwezig zijn, tot de wettige afstammelingen van zijnen vader of zyne moeder teru»; hetzelfde geldt ten aanzien van actiën tot terugvordering, indien er zoodanige bestaan, en van den koopprijs der goederen, zoo dezelve vervreemd zyn, en die koopprijs nog verschuldigd is.

Alle de overige goederen gaan over tot de natuurlijke broeders of zusters, of tot hunne wettige nakomelingen. (B. 903; C. 766.)

919. De wet kent aan een natuurlijk kind geen regt hoegenaamd toe op de goederen der bloedverwanten van zyne ouders, behalve in het geval bij het volgende artikel vermeld. (B. 345 v.; G. 756.)

920. Indien een der bloedverwanten kwam te overlijden, zonder nabestaanden in den erfelyken graad, noch langstlevenden echtgenoot achter te laten, is het natuurlijk erkend kind geregtigd om de nalatenschap te vorderen, met uitsluiting van den Staat.

En indien het natuurlyk kind sterft, zonder afstammelingen, noch ouders, noch natuurlijke broeders of zusters of nakomelingen van deze, noch langstlevenden echtgenoot achter te laten, beboort deszelfs nalatenschap insgelijks, en met uitsluiting van den staat, aan de naaste bloedverwanten van zijnen vadei of zijne moeder, welke hem erkend heeft; en indien hij door beiden erkend is, behoort de eene helft zijner nalatenschap aan de naaste bloedverwanten van vaders kant en de wederhelft aan die van moeders zijde.

De verdeeling in beide linien geschiedt volgens de regelen omtrent gewone erfopvolging voorgeschreven. (B. 345 v.; 879, 905, 908.)

TWAALFDE TITEL.

Van uiterste willen.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

921. De goederen welke iemand by zijn overlyden nalaat.

besc. men ij. o ooi 93

d lebb 93; len, en e 14: 1

behooren aan zijne wettelyke erfgenamen, voor zoo verre bij daarover niet bij uitersten wil wettiglijk mogt.hebben beschikt. (O. 4; B. 879; C. 718, 893.)

922. Een testament of uiterste wil is eene akte, houdende de verklaring van hetgeen iemand wil dat na zijnent dood zal geschieden, en welke akte door hem kan worden herroepen. (C. 895.)

923. Uiterste wilsbeschikkingen ten aanzien van goederen zijn, of algemeen, of onder eenen algemeen en titel, oi len ondereenen bij zond er en titel. ^erz(

Elke dezer beschikkingen, hetzij dezelve gedaan zy onder de be naming van erfstelli ng, hetzij onder de benaming van legaat of onder elke andere benaming, zal kracht hebbtn , volgens de regelen by dezen titel voorgeschreven. (B. 1001 v.,1004; C. 967.

924. Eene uiterste wilsbescbikkin g ten voordeele van de n a a b te bloedverwanten, of het naaste bloed van den erflater, zonder verdere aanduiding, wordt geacht te zyn ge-

dee

c

ove ach 102 9 lijd nog een ove: teei

r

gen nad

kin§ 'ge

dc wel worlt; 93 duid

:b.

-ocr page 257-

XII. TITEL. VAN UITEK8TE WILLEN.

maakt teu voordeele van zijne door de wet geroepen erfgenamen. (B. 345 v., 879.)

925. De uiterste wilsbeschikking tenvoordeele van de armen, zonder andere aanduiding, wordt geacht gemaakt te zijn ten behoeve van alle de noodlijdenden, zonder onderscheid van godsdienst, welke in de plaats alwaar de erfenis is opengevallen, door armen-inrigtingen bedeeld worden.

926. De erfstellingen over de hand of fidei-commissaire sub-stitutien zijn verboden.

Dienvolgens is, zelfs ten aanzien van den benoemden erfgenaam of legataris, nietig en van onwaarde elke beschikking, waarbij dezelve belast wordt de erfenis of het legaat te bewaren , en aan eenen derde, voor het geheel, of voor een gedeelte, uit te keeren. (B. 931; C. 896.)

927. Van de bij het vorige artikel verboden erfstellingen over de hand zijn uitgezonderd die welke bij de zevende en achtste afdeelingen van dezen titel zijn toegelaten. (B. 1020 v. 1036 v.; C. 897.)

928. De bepaling waarbij een derde, of bij diens vooroverlijden, alle deszelfs wettige kinderen, reeds geboren of die nog zullen worden geboren, zijn geroepen tot het geheel of tot een gedeelte van hetgeen de erfgenaam of legataris, bij zijn overlijden, van de erfenis of van het legaat onvervreemd of onverteerd zal overlaten , is geene verbodene erfstelling over de hand.

Door zoodanige erfstelling of legaat mag de erflater zijne erfgenamen , aan welke een wettelijk erfdeel toekomt, niet be-nadeelen. (B. 960 v., 1036 v., C. 896.)

929. De beschikking, waardoor een derde tot eene erfenis of een legaat geroepen wordt, in het geval dat de geroepen erfgenaam of legataris dezelve niet geniet, is van waarde. (C. 898.)

930. Hetzelfde heeft plaats omtrent eene uiterste wilsbeschikking, waarbij het vruchtgebruik aan den eenen, en de bloote eigendom aan den anderen gegeven wordt. (B. 1706; C. 899.)

931. De bepaling waarbij de nalatenschap of het legaat, of wel een gedeelte van dezelve, onvervreemdbaar is verklaard, wordt voor niet geschreven gehouden. (B. 926.)

932. Indien de bewoordingen eener uiterste wilsbeschikking i '1'quot;' zijn, mag men daarvan door uitlegging niet afwijken.

933. Indien daarentegen de bewoordingen eener uiterste wils-jeachikking voor onderscheidene opvattingen vatbaar zijn, moet Tnen veeleer nagaan welke de bedoeling des erflaters geweest ■ij, dan zich, tegen die bedoeling, aan den letterlijken zin der voorden houden. (R. 1379; C. 1156.)

934. In zoodanig geval, moeten ook de bewoordingen wor-len opgevat in den zin die met den aard der beschikking en erzelver onderwerp het meest overeenkomt, en bij voorkeur n dier voege dat de beschikking eenige uitwerking of gevolg ebbe. (B. 1380, C. 1157, 1158.)

935. In alle uiterste wilsbeschikkingen worden de voorwaar-en, die onverstaanbaar of onmogelyk zyn, of die met de wet-, en en goede zeden strijden, voor niet geschreven gehouden. (A 4; B. 1290; C. 900.)

218

-ocr page 258-

214 IT. BOEK. van zaken.

936, De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, wanneer hij, die bij de niet-vervulling daarvan belang mogt hebben, de vervulling heeft belet. (B. 1296; C. 1178.)

987. De vermelding van eene valsche beweegreden wordt voor niet geschreven gehouden, ten zij uit den uitersten wil blijken raogt dat de erflater de beschikking niet zoude hebben gemaakt, indien hij van de valschheid der beweegreden kennis had gedragen. (B. 1371.)

938. De vermelding van eene, hetzij ware, hetzij valsche beweegreden, die echter met de wetten of de goede zeden strijdt, maakt de erfstelling of het legaat nietig. (A. 14, B. 1372 v)

939. Indien een ondeelbare last aan verscheidene erfgenamen of legatarissen ia opgelegd geworden, en een of meerder hunner van de erfenis or het legaat afzien, of wel onbekwaam zijn om het gemaakte te beuren, zal hij die zich voor het geheel van den last wil kwijten, het hem nagelaten gedeelte kunnen vorderen, en zijn verhaal hebben op de nalatenschap, voor hetgeen hij voor de andere mogt hebben betaald.

940. Uiterste willen, gemaakt ten gevolge van dwang, bedrog, of arglist, zijn nietig. (B. 1357 v.; C. 1109.)

941. Indien door een en hetzelfde ongeval of op denzelfden dag, mogten omkomen de erflater en de erfgenaam of de legataris, of degene, die bij eene geoorloofde onder-erfstelling in plaats van dezen laatsten zoude zijn opgetreden , zonde? dat men weten kunne, wie van de alzoo opgekomenen het eerst overleden zij, worden zij vermoed op hetzelfde oogenblik gestorven te zijn, en er heeft geen overgang van regten ter. gevolge van den uitersten wil plaats. (B. 878, 1953.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de bekwaamheid om bij uitersten wil te beschikken of daarvan voordeel te genieten.

942. Tot het maken of herroepen van eenen uitersten wil moet men zijne verstandelijke vermogens bezitten. (B. 487 v., 500, 945 ; C. 901.)

943. Alle personen kunnen bij uitersten wil beschikken, en daaruit voordeel genieten, uitgezonderd de zoodanige die daartoe volgens de bepalingen van deze afdeeling, zijn onbekwaam verklaard. (B. 3, 163, 228, 487 v., 500; 502, 883; C. 902.)

944. Minderjarigen , die den vollen ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt, mogen geen uitersten wil maken. (B. 206, 224, 385, 951 v.; C. 903, 904.)

945. De bekwaamheid van den erflater wordt beoordeeld naar den staat waarin hij zich bevond op het oogenblik dat de uiterste wil gemaakt is. (B. 942.)

946. Om uit krachte van eenen uitersten wil iets te kunnen genieten, moet men bestaan op het oogenblik van den dood des erflaters, met inachtneming van den| regel bij artikel 3 van dit wetboek vastgesteld.

Deze bepaling is niet toepasselijk op personen, die geroepen zijn om uit stichtingen genot te trekken. (B. 545 v.. 833,1048 v. j C. 906.)

-ocr page 259-

XII. TITEL. VAN UITERSTE WILLENquot;. 213

9*7. Makingen bij uiterste wilsbeschikking ten behoeve van openbare instellingen, godsdienstige gestichten, kerken of ar-raeninrigtingen, hebben geen gevolg, dan voor zoo ver de Koning aan de bewindvoerders dier gestichten de magt zal hebben verleend om die aan te nemen. (B. 1092, 1717; C. 910.)

948. Een echtgenoot kan geen voordeel genieten door de uiterste wilsbeschikkingen van zijnen mede-ecntgenoot, indien het huwelijk zonder behoorlijke toestemming mogt zijn aangegaan, en de erflater gestorven is op een tijdstip, waarop de wettigheid van dit huwelijk te dier oorzake nog in regten kon worden betwist. (B. 85, 92 v., 142, 146.)

949. De man of de vrouw, die, kinderen uit een vroeger bed hebbende, een tweede of volgend huwelijk aangaat, zal bij uitersten wil aan zijnen lateren echtgenoot niet meer mogen geven dan het minste gedeelte hetwelk één der wettige kinderen geniet, en zonder dat, in eenig geval, de beschikking het vierde deel van zijne goederen mag te boven gaan. (R. 236 v.;C. 1098)

950. Echtgenooten kunnen, ten opzigte van de goederen welke in gemeenschap zijn, niet verder beschikken dan over liet aandeel dat ieder hunner in de gemeenschap heeft. Indien echter eenig goed uit de gemeenschap is gemaakt, kan de legataris hetzelve niet in natura vorderen, indien dat goed niet aan de erfgenamen van den erflater is aanbedeeld. In dat geval, wordt de legataris schadeloos gesteld uit het aandeel in de gemeenschap, aan de erfgenamen van den erflater aangekomen , en , bij ongenoegzaamheid, uit de goederen aan die erfgenamen persoonlijk toebehoorende. (B. 183 v., 189,190,193, 1013; C. 1423.)

951. Een minderjarige, ofschoon den ouderdom van achttien jaren bereikt hebbende, kan bij uitersten wil tenvoordeele van zijnen voogd geene beschikking maken.

Meerderjarig geworden zijnde, kan hn zijnen gewezen voogd niet bij uitersten wil bevoordeelen , dan na het afleggen en sluiten der voogdij-rekening.

Van de twee hierboven gemelde gevallen zijn uitgezonderd bloedverwanten van den minderjarige in de opgaande linie , die zijne voogden zijn, of geweest zijn. (B. 385, 468, 470, 944, 952, 958, 1718; C. 907.)

952. Minderjarigen kunnen niet bij uitersten wil beschikken ten voordeele van hunne leermeesters, gouverneurs of gouver-nanten, welke met hen te zamen wonen, noch ten voordeele van hunne onderwijzers of onderwijzeressen, bij welke de minderjarigen in den kost besteed zijn.

Hiervan zijn uitgezonderd de beschikkingen tot vergelding van gedane diensten, bij wijze van legaat gemaakt, met inachtneming echter zoo wel van de gegoedheid van den maker, als van de diensten die aan denzelven zijn bewezen. (B. 944,951, 958.)

953. De geneesheeren, heelmeesters, apothekers en andere personen de geneeskunde uitoefenende, welke iemand gedurende de ziekte, waaraan hij overleden is, bediend hebben , alsmede de bedienaars van den godsdienst, welke hem gedurende die siekte hebben bijgestaan ? kunnen geen voordeel trekken uit

-ocr page 260-

216 II. BOEK. VAN ZAKEN.

de uiterste wilsbeschikkingen, welke zoodanig persoon, gedurende den loop dier ziekte, te hunnen behoeve mogt hebben gemaakt.

Hiervan uitgezonderd:

lo. De beschikkingen tot vergelding van gedane diensten, bij wijze van legaat gemaakt, even als bij het vorige artikel is vastgesteld ;

2o. De beschikkingen ten voordeele van den echtgenoot

van den erflater;

So, De beschikkingen, zelfs algemeene, gemaakt ten voordeele vaa bloedverwanten tot den vierden graad ingesloten , indien de overledene geene erfgenamen in de regte linie mogt hebben nagelaten, ten ware degene, te wiens voordeele de beschikking gemaakt is, zelf onder het getal dier erfgenamen mogt behooren. (B. 958, 1718 ; C. 909.)

954. De notaris, die eenen uitersten wil bij openbare akte heeft verleden, en de getuigen die daarbij zijn tegenwoordig geweest, kunnen niets genieten van hetgeen aan hen bij dien uitersten wil mogt zijn gemaakt. (B. 958, 991, 1718.)

955. Indien ouders wettige en ook natuurlijke, doch wet-tiglijk erkende, kinderen, nalaten, zullen deze laatste uit de uiterste wilsbeschikkingen hunner ouders niet meer mogen genieten, dan hetgeen aan hen bij den elfden titel van dit boek is toegekend. (B. 735 v., 909 v., 958, 963, 1718.)

956. Overspelers of overspeelsters en hunne medepligr.igen kunnen uit elkanders uitersten wil geen voordeel genieten, mits van hetf{overspel, vóór het overlijden van den erflater, door een regterlijk gewijsde gebleken zij. (B. 958, 1718.)

957. [Afgeschaft door de wet v. 7 April 1869 Sb. 56. Zie de aanteekening op art. 884,]

958. Eene uiterste wilsbeschikking, gemaakt ten voordeele van iemand die onbekwaam is om te erven, is nietig, zelfs wanneer de beschikking mogt zijn gemaakt op den naam van eenen tusschenbeiden komenden persoon.

Voor tusschenbeiden komende personen worden gehouden, de vader en de moeder, de kinderen, en afstammelingen, en de echtgenoot van dengenen die onbekwaam is om te erven. (B. 238 v., 1718, 1953; C. 911.)

959. Hij die veroordeeld is omdat hij den erflater heeft om gebragt; hij, die den uitersten wil des erflaters heeft verdon kerd, vernietigd of vervalscht; of hij die den erflater door ge weid of dadelijkheden heeft belet zijnen uitersten wil ts her roepen of te veranderen, zal evenmin als zijne mede-echt^enoo en zyne kinderen, uit den uitersten wil eenig voordeel kunnen genieten. (B. 885.)

DERDE AFDEELING.

Van de legitime portie of het wettelijk erfdeel

en van de inkorting der giften, welke die portie zouden verminderen.

960. De legitime portie of het wettelijk erfdeel is een gedeelte der goederen, hetwelk aan de bij de wet geroepene erfge-

-ocr page 261-

XII. TITEL. VAN UITERSTE WILLEN. 217

namen in de regte linie wordt toegekend, en waarover de overledene, noch by gifte onder de levenden, noch bij uitersten wil, beeft mogen beschikken. (B. 223, 281, 236, 949,1703; C. 913.)

961. In de nederdalende linie, indien de erflater slechts één wettig kind nalaat, bestaa.t dat wettelijk erfdeel in de helft van de goederen, welke het kind bij versterf zoude hebben geërfd.

Indien er twee kinderen overblijven, is het wettelijk erfdeel voor ieder kind twee derde gedeelten van hetgeen hetzelve bij versterf zoude erven.

In geval de overledene drie of meer kinderen nalaat , zal het wettelijk erfdeel drie vierde gedeelten bedragen van hetgeen elk kind bij versterf zoude gehad hebben.

Onder den naam van kinderen worden begrepen de afstammelingen , in welken graad zij ook zijn; echter worden deze alleen gerekend in plaats van het kind, hetwelk zij in de nalatenschap van den erflater vertegenwoordigen. (B. 159, 949 v., 967 v., 1132 v.; C. 913, 914.)

962. In de opgaande linie bedraagt het wettelijk erfdeel altijd de helft van hetgeen, volgens de wet, aan eiken bloedverwant in die linie bij versterf toekomt. (B. 901; C. 915.)

963. Het wettelijk erfdeel van een natuurlijk, dochwettig-lijk erkend kind, bestaat uit de helft van dat gedeelte, hetwelk de wet aan hetzelve in de nalaten schap bij versterf toekent. (B. 909 v., 955 ; C. 761, 908.)

964. Bij gebreke van bloedverwanten in de opgaande en nederdalende linie, en van natuurlijke, wettiglijk erkende kinderen, mogen de giften, bij akte onder de levenden of bij uitersten wil gedaan, het geheele beloop der goederen van de nalatenschap bevatten. (C. 916.)

965. Wanneer de beschikking, bij akte onder de levenden of bij uitersten wil gedaan, bestaat in een vruchtgebruik of in eene lijfrente, waarvan het beloop het wettelijk erfdeel benadeelt , hebben de erfgenamen, aan welke dat erfdeel is toegekend, de keus of om deze beschikking uit te voeren, of wel om aan de begiftigden of legatarissen den eigendom van het beschikbaar gedeelte af te staan. (C. 917.)

966. Het aandeel, waarover men beschikken mag, kan, hetzij in het geheel of gedeeltelik, bij akte onder de levenden of bij uitersten wil aan vreemden, of wel aan kinderen of andere personen die tot eene erfenis geregtigd zijn, worden weggeschonken, behoudens de gevallen waarin deze laatste, naar aanleiding van den zestienden titel van dit boek, tot inbreng gehouden zijn. (B. 223, 231, 1132; C. 919.)

967. De giften of schenkingen, hetzij onder de levenden, hetzij bij uitersten wil gemaakt, welke aan het wettelijk erfdeel mogten te kort doen, zullen bij het openvallen der nalatenschap kunnen worden verminderd, doch alleen op de vordering van de legitimarissen en van derzelver erfgenamen of regthebbenden.

Desniettegenstaande zullen de legitimarissen van die vermin-derinquot;: niets kunnen genieten ten nadeele van de sehuldeischers van den overledene. (B. 223, 286, 960 v.; C. 920, 921.)

968. Om de hoegrootheid van het wettelijk erfdeel te bepalen, maakt men eene opsomming van alle de goederen, die op

-ocr page 262-

218 n. BOEK. VAN ZAKEN.

het tijdstip van het overlijden van den gever of erflater aanwezig waren; men voegt daarbij het beloop der goederen, waarover bij giften onder de levenden beschikt is, berekend naar den staat, waarin zij zich op het tijdstip der gift bevonden hebben, en hunne waarde op het oogenblik van het overlijden van den gever; men berekent over alle die goederen, na de schulden daarvan te hebben afgetrokken, hoeveel, naar mate van de betrekking der legitimarissen, het erfdeel is hetwelk zij kunnen vorderen, en men trekt daarvan af hetgeen deze, zelfs met vrijstelling van inbreng, van den overledene hebben ontvangen. (B. 1132 v.; C. 844, 922.)

969. Alle vervreemding van eenig goed, hetzii onder den last eener lijfrente, hetzij met voorbehoud van vruchtgebruik, aan een der erfgenamen in de regte linie gedaan, wordt beschouwd als eene gift. (B. 1132; C. 918.)

970. Indien de gegevene zaak vóór het overlijden van den schenker, buiten schuld van den begiftigde, is verloren gegaan, zal zij niet worden begrepen onder de massa der goederen over welke het wettelijk erfdeel moet worden berekend.

De gegevene zaak zal onder de massa worden begrepen, indien zij ter oorzaak van het onvermogen van den begiftigde niet kan worden terug verkregen. (B. 1145; C. 855, 867)

971. De giften onder de levenden zullen nimmer mogen worden verminderd, dan nadat alle de goederen, welke bij uitersten wil zijn weggemaakt, zullen bevonden worden niet genoegzaam te zijn om het wettelijk aandeel te verzekeren. Wanneer als-dat^ eene vermindering van de giften onder de levenden moet plaats hebben, zal men dezelve aanvangen met de gift welke net laatst gedaan is, en alzoo verder van deze tot de vroegere opklimmen. (C. 923.)

972. De teruggave van de onroerende goederen, welke naar aanleiding van het voorgaande artikel moet plaatshebben, geschiedt in natura, niettegenstaande alle tegenstrijdige bepalingen.

Indien echter de vermindering moet worden toegepast op een erf, hetwelk niet gevoegelijk kan worden verdeeld, zal de begiftigde, zelfs wanneer het een vreemde is, de bevoegdheid hebben om in gereed geld op te leggen hetgeen den legitimaris toekomt. (B. 1139; C. 859, 866.)

973. De vermindering der bij uitersten wil gedane makingen zal geschieden zonder onderscheid te maken tusschen de erfstellingen en legaten, tenzij de erflater uitdrukkelijk mogt hebben bevolen dat deze of gene erfstelling of legaat bij voorkeur moest worden voldaan; in welk geval zoodanige erfstelling of legaat niet zal worden verminderd, dan in geval de waarde van de andere makingen niet mogt toereikend zijn om het wettelijk erfdeel op te leveren. (B. 960 v.; C. 926,927.;

974. De begiftigde zal de vruchten van hetgeen de gift meer bedraagt dan het gedeelte waarover beschikt kan worden terug geven, te rekenen van den dag dat de gever overleden is, indien de eisch tot vermindering is gedaan binnen het jaar, en anderzins van den dag dat die eisch gedaan 19. (B. 1144; e, 928.)

-ocr page 263-

XII. TITEL. VAN UITEKSTE WILLEN. 219

975. De onroerende goederen, die uit krachte van vermindering in den boedel moeten terug keeren, worden daardoor vrij van de schulden of hypotheken, door den begiftigde daarop gelegd. (B. 1139, 1215; C. 929.)

976. De regtsvordering tot vermindering of teruggave kan door de erfgenamen vervolgd worden tegen derde bezitters van de onroerende goederen, welke een gedeelte van het gegevene uitmaken en door de begiftigden vervreemd zijn, op dezelfde wijze en in dezelfde rangschikking als tegen de gevers zelve.

Deze regtsvordering moet aangelegd worden volgens de orde van de dagteekeningen dier vervreemdingen, te beginnen met die gift welke het laatst gedaan is.

Desniettemin zal de regtsvordering tot vermindering of teruggave tegen derde verkrijgers geen plaats hebben, dan voor zoo verre de begiftigde geene andere goederen mogt hebben overgehouden, welke in de gift begrepen waren, en deze niet genoegzaam zijn om het wettelijk erfdeel in zijn geheel te voldoen, of indien de waarde der vervreemde goederen niet op zijne persoonlijke goederen mogt kunnen worden verhaald.

Die regtsvordering zal, in allen gevalle, verloren gaan door het tijdsverloop van drie jaren, te rekenen van den dag waarop de legitimaris de erfenis heeft aanvaard. (B. 967; C. 930.)

VIERDE AFDEELING.

Van den vorm der uiterste willen.

977. Geen uiterste wil kan bij dezelfde akte door twee of meer personen gemaakt worden, hetzij ten voordeele van eenen derde, hetzij onder den titel van eene wederkeerige of onderlinge beschikking. (B. 1000; C. 968.)

978. Een uiterste wil kan alleen worden gemaakt, of bij eene olographische of eigenhandig geschreven akte, of bij eene openbare akte, of bij eene geheime of geslotene beschikking. (B. 992, 998; C. 969.)

979. Een olographische uiterste wil moet met de hand des erflaters geheel geschreven en geteekend zijn.

Dezelve moet door den erflater bij eenen notaris in bewaring worden gesteld.

De notaris, bijgestaan door twee getuigen, zal daarvan onmiddellijk eene door hem met den erflater en de getuigen ge-teekende akte van bewaargeving opmaken, hetzij aan den voet van den uitersten wil, indien dezelve open aan hem is ter hand gesteld, hetzij afzonderlijk, indien het stuk verzegeld aan hem mogt zijn aangeboden; in welk laatste geval, de erflater, in tegenwoordigheid van den notaris en de getuigen, op den omslag moet aanteekenen en door zijne onderteekening bekrachtigen, dat hetzelve zijnen uitersten wil bevat.

In geval de erflater door eenige verhindering, die na de onderteekening van den uitersten wil of van den omslag is opgekomen, den omslag of de akte van bewaargeving, of wel beiden, niet kan teekenen, moet de notaris daarvan, even als van de oorzaak des beletsel», melding maken. (B. 980. 984, 991, 993 v. j C. 970.)

-ocr page 264-

220 n. BOEK. VAN ZAKEN.

980. Zoodanige olographische uiterste wil, overeenkomstig het voorgaande artikel, door den notaris zijnde in bewaring genomen, heeft dezelfde kracht als een bij openbare akte gemaakte uiterste wil, en wordt gerekend gemaakt te zijn op den dag der akte van bewaargeving, zonder aanzien der dag-teekening welke zich in den uitersten wil zeiven mogt bevinden. (B. 979, 985, 990.)

981. De erflater kan ten allen tijde zijn olographisch testament terug vorderen, mits hij ter verantwoording van den notaris, van de teruggave bij eene authentieke akte doe blijken.

.Door de teruggave wordt het olographisch testament als herroepen beschouwd. (B. 1039.)

982. Bij een enkel onderhandsch, door den erflater geheel geschreven, gedagteekend en onderteekend stuk, kunnen, zonder verdere formaliteiten, beschikkingen na doode worden gemaakt, doch alleen en bij uitsluiting, ter aanstelling van executeuren , ter bestelling van begrafenis, tot het maken van legaten van kleederen, van lijfstoebehooren, van bepaalde lijfssieraden en van bijzondere meubelen. Zie art. 1 Sb. 1869 no. 65.

De herroeping van zoodanig stuk kan op dezelfde wijze onder de hand geschieden. (O. 42; B. 979, 983, 992, 998 v.; R. 662; C. 970.)

983. Indien zoodanig stuk, als waarvan in het vorige artikel is gesproken, na het overlijden van den erflater gevonden wordt, moet hetzelve worden aangeboden aan den icgter van het kanton alwaar de erfenis is opengevallen; deze zal, indien het stuk verzegeld is, hetzelve openen, en, in allen gevalle, een proces-verbaal van de aanbieding, alsmede van den staat waarin hetzelve zich bevindt, opmaken; hij zal eindelijk dat stuk aan eenen notaris ter hand stellen, ten einde hetzelve onder zijne minuten te bewaren. (B. 984; R. 662; C. 1007.)

984. Een olographische uiterste wil, welke gesloten aan den notaris is ter hand gesteld, zal, na den dood des erflaters, aan den kantonregter worden aangeboden, welke zal handelen zoo als bij artikel 989, ten aanzien van beslotene uiterste willen is voorgeschreven. (C. 1007.)

985. Een uiterste wil bij openbare akte moet ten overstaan van eenen notaris, en in tegenwoordigheid van twee getuigen worden verleden. (B. 990 v., 1000; C. 971.)

986. De notaris moet den wil des erflaters, zoo als d?e zakelijk aan hem door den erflater is opgegeven, in duidelijke bewoordingen schrijven of doen schrijven.

Indien de opgave buiten de tegenwoordigheid der getuigen is gedaan, en het opstel door den notaris is gereed gemaakt, moet de erflater, alvorens de voorlezing daarvan geschiede, zijnen wil nader zakelijk, in tegenwoordigheid der getuigen, opgeven.

Daarna zal, in tegenwoordigheid der getuigen, de uiterste wil door den notaris worden voorgelezen, en na die voorlezing door hem aan den erflater worden afgevraagd of het voorgelezene zijnen uitersten wil bevat.

Indien de uiterste wil in tegenwoordigheid der getuigen is opgegeven, en terstond is in geschrift gebragt, zal gelijke voorlezing en afvroging in tegenwoordigheid der getuigen geschieden.

-ocr page 265-

XII. TITEL. VAN UITERSTE WILLEN. 221

De akte moet vervolgens door den erflater, den notaris en de getuigen worden onderteekend.

Indien de erflater verklaart dat hij niet kan onderteekenen , of indien hij daarin verhinderd wordt, moet ook die verklaring en de oorzaak der verhindering in de akte worden vermeld.

Van de nakoming van alle deze formaliteiten moet uitdrukkelijk worden melding gemaakt in de akte van uitersten wil. (B. 990 v., 1000; C. 972, 973, 974.)

987. Wanneer de erflater een besloten of geheim testament wil maken, zal hij verpligt zyn zijne beschikkingen te onderteekenen, hetzij hij die zelf geschreven hebbe, hetzij hij die door eenen anderen hebbe laten schrijven; het papier hetwelk zijne beschikkingen bevat, of het papier hetwelk tot een omslag dient, indien er een omslag gebruikt wordt, zal gesloten en verzegeld worden.

De erflater zal hetzelve alzoo gesloten en verzegeld aan den notaris, in tegenwoordigheid van vier getuigen, aanbieden , of hij zal het in hunne tegenwoordigheid moeten doen sluiten en verzegelen, en moeten verklaren dat in het gemelde papier zijn uiterste wil begrepen is, en dat die uiterste wil , hetzij door hem zelven geschreven en door hem geteekend is of door een ander geschreven en door hem geteekend is. De notaris zal daarvan eene akte van .superscriptie opmaken, die op dat papier, of op het papier tot omslag dienende, zal geschreven worden; deze akte zal zoo wel door den erflater, als door den notaris, benevens de getuigen, onderteekend worden. en in geval de erflater door eenige verhindering, die na de onderteekening van den uitersten wil is opgekomen, de akte van superscriptie niet kan onderteekenen, zal van de oorzaak van het beletsel melding gemaakt worden.

Alle de in tegenwoordigheid van den notaris en de getuigen in acht te nemen formaliteiten moeten worden vervuld, zonder intusschen tot eenige andere akte over te gaan.

De besloten of geheime uiterste wil moet onder de minuten van den notaris blijven berusten, die dat stuk ontvangen heeft. (B. 989 v.; 1000; R. 664; C. 976.)

988. In geval de erflater niet kan spreken, maar wel schrijven, zal hij een besloten uitersten wil kunnen maken, mits dezelve met zijne hand geheel geschreven, gedagteekend en onderteekend worde, hij denzelven aan den notaris en de getuigen aanbiede, en boven de akte van superscriptie in hunne tegenwoordigheid schrijve en onderteekene, dat het papier hetwelk hij hun aanbiedt zijn uiterste wil is ; waarna de notaris de akte van superscriptie zal schrijven en daarin melding maken dat de erflater die verklaring, in tegenwoordigheid van den notaris en de getuigen , geschreven heeft; en zal bovendien worden'in acht genomen al hetgeen bij het voorgaande artikel is bepaald. (B. 1000; C. 979.)

989. Na den dood van den erflater, moet de besloten of

Seheime uiterste wil worden aangeboden aan den regter vaneheime uiterste wil worden aangeboden aan den regter van

et kanton alwaar de erfenis is opengevallen; deze regter zal dien uitersten wil openen en proces-verbaal opmaken van de aanbieding en de opening van den uitersten wil, alsmede van

-ocr page 266-

Ö2Ö li. BOEK. VAN ZAKEN.

den staat waariu zich dezelve bevindt, en dit stuk daarna aan den notaris, die de aanbieding heeft gedaan, teruggeven. (B. 987,* 990; R. 664; C. 1007.)

990. De notaris, die onder zijne minuten eenen uitersten wil van welken aard ook heeft, moet daarvan, na den dood van den erflater, aan de belanghebbende personen kennis geven.

991. De getuigen , die by het maken van uiterste willen tegenwoordig; zijn, moeten zijn van het mannelijk geslacht, meerderjarig en ingezeten van het Koningrijk. Zy moeten de taal verstaan, waarin de uiterste wil is opgesteld, of die waarin de akte van superscriptie of van bewaargeving is geschreven.

Tot getuigen bij eenen uitersten wil, bij openbare akte op te maken, kunnen niet genomen worden de erfgenamen of de legatarissen, noch derzelver bloedverwanten of aan gehuwden, tot in den vierden graad ingesloten, noch de zoons of kleinzoons, of bloedverwanten in denzelfden graad, noch de huisbedienden der notarissen voor welke de uiterste wil verleden wordt, noch eindelijk de zoodanigen die tot eene lijf- of ont-eerende straf zijn veroordeeld. (B. 345 v., 954, 985, 1000, 1950 3o, io, C. 97è, 980.)

992. Een Nederlander, die zich in een vreemd land bevindt, zal geenen anderen uitersten wil kunnen maken, dan bij authentieke akte en met inachtneming van de formaliteiten welke in het land, alwaar de akte verleden wordt, gebruikelijk zijn.

Hij is echter bevoegd om bij een onderhandsch stuk te beschikken, op den voet en de wijze als hierboven bij artikel 982 is omschreven. (A. 6, 10; B. 983; C. 999, 1000.)

993. In tyd van oorlog, kunnen de krijgslieden en andere personen tot de legers behoorende, en zich in het veld of wel in eene belegerde plaats bevindende, hunnen uitersten wil maken ten overstaan van eenen officier, welke ten minste den graad van luitenant heeft, en in tegenwoordigheid van twee getuigen. (B. 991, 996 v., 1000; C. 981 v.)

994. De uiterste wil van personen die zich, gedurende den loop eener reis, op zee bevinden, kan verleden worden ten overstaan van den kapitein of den stuurman van het vaartuig, of, by gebreke van dezelve, voor dengenen die hunne plaats vervult, in tegenwoordigheid van twee getuigen. (B. 35, 60, 991, 996 v., 1000; C. 988.)

995. In plaatsen met welke alle gemeenschap, uit hoofde van de pest of andere besmettelijke ziekte, verboden is, kunnen de uiterste willen gemaakt worden voor elk openbaar ambtenaar in tegenwoordigheid van twee getuigen. (B. 991, 996, 1000; C. 985, 988.)

996. De uiterste willen, in de drie voorgaande artikelen vermeld, zullen door de erflaters, alsmede door degenen voor wie zij verleden zijn , en ten minste door een der getuigen, onderteekend moeten worden.

Indien de erflater of een der getuigen verklaart dat hy niet schry ven kan of belet wordt te teekenen, zal van die verklaring, alsmede van de oorzaak van het beletsel, in de akte uitdruk-kelyk worden melding gemaakt. (C. 998.)

997. Deze uiterste willen zullen krachteloos zyn, indien de

-ocr page 267-

XII. TITEL. VAN UITERSTE WILLEN. 223

erflater komt te sterven zes maanden nadat de oorzaak, waarom dezelve in dien vorm znn gemaakt, heeftopgehouden. (C. 984, 987, 996.)

998. In de gevallen, bij art. 993, 994 en 995 voorzien, kunnen de daarbij vermelde personen beschikken bij een onderhandsch stuk mits hetzelve geheel door de hand des erflaters zij geschreven, gedagteekend en onderteekend. (B. 979, 982,999 ; C. 970, 999.)

999. Zoodanige uiterste wil zal krachteloos zijn, indien de erflater is overleden drie maanden nadat de oorzaak, in voorzeide drie artikelen vermeld, heeft opgehouden, ten ware dat stuk bij eenen notaris mogt zijn in bewaring gegeven, op de wijze als bij art. 979 is voorgeschreven. (B. 993, v.; C. 996.)

1000. De formaliteiten, waaraan de onderscheidene uiterste willen, volgens de bepalingen van deze afdeeling, onderworpen zijn, moeten worden in acht genomen, op straffe van nietigheid. (B. 1040 j C. 1001.)

VIJFDE AFDEELING.

Van de erfstellingen.

1001. Erfstelling is eene uiterste wilsbeschikking, waarbij de erflater aan een of meer personen de goederen geeft, welke hij hij zyn overlijden zal nalaten, hetzij in het geheel, hetzij voor een gedeelte, zoo als de helft, een derde. (B. 923, 1002; C. 1002, 1003, 1010.)

1002. Bij het overlijden van den erflater, treden van regts-wege in het bezit van de nagelatene goederen, zoo wel de bij uitersten wil benoemde erfgenamen , als degenen aan wie de wet een gedeelte in de nalatenschap toekent.

Be artikelen 881 en 882 zijn op hen toepasselijk. (B. 960 v., 1006, 1054, 1564; C. 1004 v., 1011 v.)

1003. Indien er geschil ontstaat wie erfgenaam, en alzoo tot het bezit bevoegd is, kan de regter bevelen dat de goederen onder geregtelijke bewaring zullen worden gesteld. (B. 1767 v.)

ZESDE AFDEELING.

Van legaten.

1004. Een legaat is eene bijzondere beschikking, waarbij de erflater aan een of meer personen zekere bepaalde goederen geeft, of wel alle zijne goederen van eene zekere soort; als, bij voorbeeld, alle zijne roerende of onroerende goederen, of het vruchtgebruik van alle of van een gedeelte zijner goederen. (B. 1049; C. 1010.)

1005. Alle zuivere en onvoorwaardelijke legaten geven, van den dag van het overlijden van den erflater af, aan den legataris het regt om de gelegateerde zaak te vorderen, welk regt op zijne erfgenamen of regtverkrijgenden overgaat. (B. 1010,1043,1046; C. 1014.)

1006. De legataris zal de afgifte van de gelegateerde zaak aan de erfgenamen of legatarissen, die daarmede belast zyn, moeten vragen.

-ocr page 268-

224 n. BOEK. van zaken.

Hij heeft regt op de vruchten of interessen, van den dag van liet overly den van den erflater af , indien de eisch tot afgifte binnen het jaar is gedaan, of indien die afgifte binnen hetzelfde tijdvak vrijwillig heeft plaats gehad. Indien die eisch later geschiedt, heeft hij slechts regt op de vruchten en de interessen, te rekenen van den dag dat de eisch gedaan is. (B, 1002, 1007, 1010; C. 1005, 1011, 1014.)

1007. De interessen of vruchten van de gelegateerde zaak loopen ten voordeele van den legataris, van den dag van het overlijden, welk ook het tijdstip zij waarop hij de afgifte heeft geëischt:

lo. Wanneer de erflater zijne begeerte daaromtrent in den uitersten wil verklaard heeft;

2o. Wanneer eene lijfrente of een jaar-, maand- of weekgeld, onder den titel van levensonderhoud, is gelegateerd. (C. 1015.)

1008. De belastingen welke, onder welke benaming ook, op legaten ten behoeve van den Staat gelegd zijn, komen ten laste van den legataris, tenzy de erflater liet tegendeel iiebbe bevolen. (C. 1016.)

1009. Indien de erflater aan onderscheidene legatarissen de voldoening van eenen last heeft opgelegd, zijn zij daartoe gehouden, elk in evenredigheid van de hoegruotheid van zijn legaat, tenzij de erflater daaromtrent anders mogt hebben beschikt. (C. 1017.

1010. De gelegateerde zaak zal worden uitgekeerd met a hetgeen daartoe behoort, en in den staat waarin zij zich op den dag van het overly den van den erflater bevindt. (B. 643 v., 1005 v., 1427; C. 1018.)

1011. Hetgeen echter de erflater, na het legateeren vtn een!» onroerend goed, tot vergrooting van hetzelve aangekocht o( verkregen heeft, is, al ware het ook daaraan grenzende, niet in het legaat begrepen, tenzij de erflater anders hadde bevolen,

De verbeteringen, verfraaijingen of nieuwe opbouwingen, op den gelegateerden grond door den erflater gemaakt, of de ver-grooting van den omtrek van eenen ingesloten grond, zullen zonder nieuwe beschikking gerekend worden een gedeelte van het legaat uit te maken. (B. 656 v., 679 v.; C. 1019.)

1012. Indien vóór of na het opmaken van den uitersten wil, de gelegateerde zaak voor eene schuld van de nalatenschap, of ook voor de schuld van eenen derde, by hypotheek verbonden of met een vruchtgebruik belast is, is degene die het legaat moet uitkeeren niet gehouden om het goed van dat verband te ontheffen, ten ware hij bij eene uitdrukkelyke beschikking van den erflater belast zy zulks te doen.

Indien echter de legataris de gehypothekeerde schuld mogtl ben voldaan, zal hij deswege een verhaal hebben op de erfgenamen overeenkomstig artikel 1152. (B. 847,1152; C. 874,1020, 1024.)

1013. Wanneer de erflater eenig bepaald goed van een ander gelegateerd heeft, zal dit legaat nietig zyn, hetzij de erflater al dan niet geweten hebbe dat dit goed hem niet toebehoorde. (B. 950, 1014, C. 1021.)

1014. De bepaling van het vorige artikel belet echter niet dat aan den erfgenaam of legataris, als voorwaarde, de verplig-ting kan worden opgelegd om aan derden zekere uitkeeringen

-ocr page 269-

XII. TITEL. VAN UITEKSTJE WILLEN. 225

uit zijne eigene goederen te doen, of schulden kwijt te schel' den.

1015. Legaten van onbepaalde zaken, doch van een zeker geslacht, zijn bestaanbaar, hetzij de erflater zoodanige zaken lebbe nagelaten of niet. (C. 1022.)

1016. Wanneer het legaat in eene onbepaalde zaak bestaat, is de erfgenaam niet verpligt de beste soort te geven, maar hij kan ook met het afgeven der slechtste niet volstaan. (B. 1428; C. 1022.)

1017. Indien blootelijk de vruchten of inkomsten zijn gelegateerd, zonder dat de erflater het woordvruchtgebruik of gebruik heeft gebezigd, blijft het goed onder het beheer van den erfgenaam, die verpligt is de vruchten en inkomsten aan den legataris uit te keeren. (B. 803 v., 865 v.)

1018. Een legaat, aan eenen schuldeischer gemaakt, wordt niet gerekend tot afdoening der schuld te zijn nagelaten, zoo min als een legaat aan dienstboden gemaakt, kan geacht worden tot betaling van verdiend loon gegeven te zijn. (B. 1461 T; C. 1023.)

1019. Wanneer de nalatenschap niet voor het geheel of een gedeelte is aanvaard, of wanneer dezelve is aanvaard onder het voorregt van boedelbeschrijving, en de nagelatene goederen niet voldoende zijn om de legaten in hun geheel te voldoen, zullen alle de legaten, in evenredigheid van hunne hoegrootheid, worden verminderd, ten ware de erflater daaromtrent anders mogt hebben beschikt. (B. 1070 v., 1103 v.; C. 926, 927.)

ZEVENDE AFDEELING.

Van de geoorloofde erfstellingen over de

hand, ten behoeve van kleinkinderen en afstammelingen van broeders en-zusters.

1020. De goederen waarover ouders het regt van beschikking hebben, kunnen door hen, bij uitersten wil, geheel of gedeeltelijk , worden gegeven aan een of meer hunner kinderen, met last om die goederen uit te keeren, zoo wel aan derzelver kinderen die reeds geboren zijn, als aan die welke nog geboren zullen worden.

In geval van vooroverlijden van een kind, zal dezelfde beschikking kunnen worden gemaakt ten voordeele van een of meer kleinkinderen, met last om de goederen aan hunne kinderen, welke reeds geboren zijn, en nog geboren zullen worden, uit te keeren. (B. 927, 961, 1023 v., 1712; C. 1048.)

1021. Insgelijks zal de uiterste wilsbeschikking bestaanbaar zijn ten voordeele van een of meer broeders of zusters van den erflater, voor het geheel of een gedeelte der goederen die bij de wet niet buiten beschikking gehouden zijn, onder den last om de goederen uit te keeren, zoo wel aan de kinderen van zijne voorzeide broeders en zusters, welke reeds geboren zijn , als aan die welke nog geboren zullen worden.

Dezelfde beschikking kan worden gemaakt ten voordeele van een of meer kinderen van vooroverleden broeders of zusters, onder den last om de goederen uit te keeren, zoo wel aan

15

-ocr page 270-

226 11. BOEK. van zaken.

derzelver kinderen die reeds geboren zijn, als aan die welke nog geboren zullen worden. (B. 961 v., 1023; C. 1049.)

1022. Indien de bezwaarde erfgenaam sterft, met achterlating van kinderen in den eersten graad, en afkomelingen van een vooroverleden kind, zullen deze laatste, bij plaatsvervulling, het aandeel van het vooroverleden kind genieten.

Hetzelfde zal plaats hebben, indien, alle de kinderen in den eersten graad vooroverleden zijnde, degene die met de overgave belast is niet dan kleinkinderen nalaat. (B. 888 v.; C. 1051.)

1023. De beschikkingen, bij artikel 1020 en 1021 toegelaten, zullen niet anders gelden dan voor zoo verre de erfstelling over de hand slechts zal zijn gemaakt voor éénen graad, en ten voor-deele van alle de kinderen van den bezwaarden persoon die reeds geboren zijn, en nog geboren zullen worden, zonder uitzondering , of voorrang van ouderdom en kunns. (C. 1050.)

1024. De regten van de bij erfstelling over de hand geroepene erfgenamen nemen aanvang op het tijdstip dat het genot van den bezwaarde ophoudt.

De vrijwillige afstand van het genot, ten voordeele van de verwachters gedaan, zal geen nadeel kunnen toebrsngen aan de schuldeischers van den bezwaarden persoon, wiens schuldvorderingen ouder dan deze afstand zijn, noch aan de kinderen die na dien afstand mogten geboren worden. (B. 1107, 1377; C. 1053)

1025. Hij die de, volgens de voorgaande artikelen geoorloofde beschikkingen maakt, mag bij uitersten wil, of bij eene latere notariële akte, het goed zelf, gedurende den tijd van het bezwaar, onder het beheer stellen van een of meer bewindvoerders.

In dat geval, zijn de bepalingen van art. 836, van het eerste en tweede lid van artikel 837 en artikel 838 op de bewindvoerders toepasselijk. Zij mogen loon voor hunne moeite in rekening brengen, in de gevallen en op de wijze als ten aanzien der uitvoerders van uiterste willen bij den volgenden titel is bepaald. (B. 522, 1026, 1029, 1035, 1064, 1068; C. 1055.)

1026. Bij overlijden, of bij gebreke van den gestelden bewindvoerder , benoemt de regtbank, op ver/.oek van de bezwaarden of van andere belanghebbenden, of ook op vordering van het openbaar ministerie, eenen anderen in de plaats van den ont-brekenden. (B. 1029; C. 1056, 1057.)

1027. Binnen eene maand na het overlijden van dengenen die, onder den last van uitkeering, over de goederen beschikt heeft, zal, op verzoek van den gestelden bewindvoerder, van den belanghebbende , of van het openbaar ministerie, tene boedelbeschrijving worden gemaakt van alle de goederen die de nalatenschap uitmaken.

Indien het gemaakte slechts in een legaat bestaat, zal er eene bijzondere lijst worden gemaakt van alle de daaronder be grepen e voorwerpen.

Deze boedelbeschrijving of lijst zal de begrooting der roerende goederen bevatten. (B. 1028; R. 678 v.; C. 1058.)

1028. De boedelbeschrijving of lijst zal gemaakt worden in tegenwoordigheid van den benoemden bewindvoerder en an-

-ocr page 271-

XII. TITEL. VAN UITERSTE WILLEN, 227

dere belanghebbenden, of deze behoorlijk zijnde opgeroepen.

Indien deze bij de boedelbeschrijving tegenwoordig zijn, kan dezelve onder de hand geschieden; in welk geval, dat stuk, binnen den tijd van veertien dagen na het voleindigen van de boedelbeschrijving, ter griffie van de arrondissements-regtbank moet worden overgebragt.

De kosten, daarop vallende, komen ten laste der goederen, in de beschikking over de hand begrepen. (R. 678 v., C. 1059, 1060, 1061.)

1029. Indien de erflater geenen bewindvoerder heeft benoemd, worden de goederen door den bezwaarden echtgenoot beheerd, en is deze verpligt zekerheid te stellen voor de bewaring, het behoorlijk gebruik en de wederoplevering der goederen, ten ware de erflater hem uitdrukkelijk van alle verpligting tot het stellen van zekerheid hadde vrijgesteld. (B. 1025, 1031, 1035 j C. 1056.)

1030. De bezwaarde erfgenaam die, in het geval van het vorige artikel, geene zekerheid kan stellen, moet gedoogen dat de goederen, op verzoek van belanghebbenden, of op de vordering van het openbaar ministerie, worden gesteld onder het beheer van eenen bewindvoerder, door de regtbank te benoemen , te wiens aanzien zullen gelden alle de regten en verplig-tingen, ten opzigte van voogden over mindeijarigen vastgesteld. De slotbepaling van artikel 1025 hierboven is ook op deze bewindvoerders toepasselijk. (B. 443 v.; C. 1056.)

1031. De bezwaarde erfgenaam, die zelf het beheer heeft, moet het bezwaarde goed als een goed huisvader gebruiken, en staat daaromtrent, alsmede ten aanzien van het dragen van kosten en lasten, en het doen van reparatien, gelijk met eenen vruchtgebruiker. (B. 808 v., 840 v., 1029; C. 1063, 1064.)

1032. De onroerende goederen, alsmede de renten en schuldvorderingen , mogen niet worden vervreemd of bezwaard dan op verlof van de arrondissements-regtbank, na verhoor van den verwachter en van het openbaar ministerie.

Dat verlof kan alleen verleend worden, in geval van volstrekte noodzakelijkheid, of van blijkbaar voordeel, zoo wel van den verwachter als van de bezwaarde erfgenamen, en, in geval van vervreemding, tegen zekerheid van wederbelegging onder het lidei-commissair verband, indien de bezwaarde het goed zelf beheert.

Indien de goederen onder bewind zijn gesteld, zijn de bewindvoerders verpligt de opbrengst te beleggen op den voet als ten aanzien van voogden is voorgeschreven. (B.449,1214 v.; C. 1065.)

1033. De erfstellingen over de hand, welke by deze afdee-ling zijn geoorloofd, kunnen zelfs door geene minderjarigen aan derden worden tegengeworpen, indien zij niet zijn openbaar gemaakt, te weten: wat de onroerende goederen betreft, door overschrijving in de daartoe bestemde registers; en voor zoo veel gehypothekeerde schuldvorderingen aangaat, door eene inschrijving op de goederen welke voor die schuldvorderingen verbonden zijn, of door eene te doene vermelding ter zijde der reeds bestaande inschrijvingen. (C. 1069 v.)

1034. De wettelijke of bij uitersten wil geroepen erfgenamen

-ocr page 272-

228 II. BOEK. van zaken.

van dengenen die de erfstelling over de hand heeft gemaakt, zul-len in geen geval aan de verwachters het gebrek van overschrijving, inschrijving of vermelding, bij het vorige artikel bevolen, kunnen tegenwerpen. (C. 1070, 1072.)

1035. De bewindvoerders zijn verpligt voor de overschrijving, inschrijving of vermelding bij art. 1033 bevolen, te waken, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interessen.

Alle belanghebbenden hebben het regt te vorderen dat aan de gezegde voorschriften worde voldaan. (B. 1073.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van de erfstellingen over d.e hand. in hetgeen de erfgenaam of legataris onvervreemd, en onverteerd, zal nalaten.

1036. In geval van erfstelling, of van legaat, op den voet als bij artikel 928 is vermeld, is de bezwaarde erfgenaam of legataris bevoegd om het aan hem gemaakte te vervreemden en te verteren, en zelfs bij schenking onder de levenden daarover te beschikken, tenzij dit laatste door den erflater, voor het geheel of ten deele, mogt zijn verboden. (B 447 , 927, 1712.)

1037. De verpligting tot het maken eener boedelbeschrijving of lijst, na het overlijden van den erflater, en tot het overbrengen van die stnkken der griffie van de arroncissements-regtbank, bij artikel 1027 en 1028 voorgeschreven, is ook toepasselijk op den bezwaarden erfgenaam of legataris, van welken bij deze afdeeling wordt gehandeld, doch hij is niet gehouden om eenige zekerheid te stellen. (R. 678 v.)

1038. Na het overlijden van den bezwaarden erfgenaam of legataris, heeft de verwachter het regt om de dadelijke afgifte te vorderen van hetgeen van de erfenis of van het legaat i n natura mogt zijn overgebleven.

Ten aanzien van de gereede penningen of van de opbrengst dei1 vervreemde voorwerpen, kan uit aanteekeningen van den bezwaarden erfgenaam of legataris , uit huisselijke papieren, of door alle andere bewijsmiddelen, worden opgemaakt, of, en in hoeverre, er iets van de erfenis of van het legaat is overgebleven.

NEGENDE AFDEELING.

Van het herroepen van uiterste wilsbeschikkingenen het vervallen van dezelve.

1039. Een uiterste wil kan, noch in zijn geheel, noch ten deele, herroemen worden dan bij eene latere uiterste wilsbeschikking , ot bij eene bijzondere notariele akte, waarbij de erflater de geheele of gedeeltelijke intrekking van zijnen vroe-geren uitersten wil te kennen geeft, onverminderd de bepaling van artikel 981. (B. 977 v., 982, 1042; C. 1035.;,

1040. Indien een latere uiterste wil, welke de uitdrukkelijke herroeping van den vorigen bevat, niet is voorzien van de formaliteiten welke tot de deugdelijkheid van eenen uitersten wil worden vereischt, maar wel van die welke gevorderd wor-

-ocr page 273-

XII. TITEL. VAN. UITERSTE WILLEN. 229

len tot de deugdelijkheid van eene notariële akte, zullen de quot;xoegere beschikkingen, welke in de latere akte mogten zijn verhaald, niet als herroepen worden beschouwd. (B. 1000,1041.)

1041. Een latere uiterste wil, waarbij de voorgaande niet Dp eene uitdrukkelijke wijze herroepen wordt, vernietigt alleen le beschikkingen, in dien vroegeren uitersten wil vervat, welke met de nieuwe beschikkingen niet zijn overeen te brengen of üaarmede strijden.

De bepaling van dit artikel is niet toepasselijk, wanneer de .atere uiterste wil nietig is, uit hoofde van gebrek in den vorm, il ware dezelve ook geldig als notarieleakte. (B. 10C0,1040, C. 1036.)

1042. De herroeping, hetzij uitdrukkelijk, hitzij stilzwijgen-iTe, bij eenen lateren uitersten wil gedaan , ral volkomen van kracht zijn, ofschoon de nieuwe akte buiten gevolg blijve door de onbevoegdheid van den gestel den erfgenaan of legataris, of door hunne weigering om de erfenis te aanvaarden. (B. 940 v., 1103; C. 1037.)

1043. Alle vervreemding, zelfs bij verkojp, met vermogen van weder-inkoop, of by verruiling, welke 4e erllater van het gelegateerde goed, geheel of gedeeltelijk, doet, zal de herroeping van het legaat ten aanzien van al wat vervreemd of verruild is, met zich brengen, ten ware het vervreemds goed in des erflaters boedel mogt zijn teruggekeerd. (B. 10)5, 1010; C. 1038.)

1044. Alle beschikking bij uitersten wi; gedaan, onder eene voorwaarde, van eene onzekere gebeurtenif afhangende, en van zoodanigen aard dat de erflater gerekend moet worden aan het al of niet voorvallen dier gebeurtenis dlt; uitvoering zijner beschikking verbonden te hebben, zal vervallen, indien de gestelde erfgenaam of legataris vóór de vervulling der voorwaarde komt te overlijden. (B. 935 v., 1301; C. 1040.)

1045. Wanneer de voorwaarde, volgeis de bedoeling van den erflater, alleen de uitvoering der beschkking opschorst, belet zulks niet dat de gestelde erfgenaam of legataris een verkregen regt hebbe, hetwelk hij aan zijne erfgenamen overdraagt. (B. 929, 1299; C. 1041.)

1046. Een legaat vervalt, wannee* het gelegateerde goed , bij het leven van den erflater, geheel is te niet gegaan.

Hetzelfde heeft ook plaats, indien iet goed, na zijnen dood , zonder toedoen of schuld van den erfgenaam of van andere personen, door welke het legaat versdiuldigd is, te niet is gegaan, ofschoon deze mogten hebben verzuimd dat goed op zijn tijd uit te keeren, wanneer het, in handen van den legataris geweest zijnde, eveneens zoude zijn te niet gegaan. (B. 1005, 1480 v., C. 1042.)

1047. Een legaat van eene rente inschuld of andere schuldvordering op eenen derde, vervalt ten aanzien van hetgeen gedurende het leven van den erflater daarop mogt zijn betaald.

1048. Eene beschikking, bij uitersten wil gedaan, vervalt, wanneer de gestelde erfgenaam of legataris de erfenis of het legaat verwerpt, of onbekwaam bevonden wjrlt om dezelve te genieten.

Indien bjj. de beschikking voorleelen aan derden waren gemaakt , zullen dezelve , in dat geral, niet vervallen, maar zal degene aan wien de erfenis of het legaat opkomt daarmede

-ocr page 274-

230 11. BOEK. VAN ZAKEN.

belast blijven, behoudens ecliter de bevoegdheid van dezen, oir van de eifenia of van het legaat gaaf en onvoorwaardelijk af stand te aoen, ten behoeve van dengenen aan wien de voor deelen waren besproken. (B. 943 v., 1103 v.; C. 1043.)

1049. Er zal aanwas plaats hebben ten voordeele van de ge stelde erfgenamen of legatarissen, in geval de erfstelling of be: legaat aan verscheidene personen gezamenlijk gemaakt is, ei de beschikkiag ten opzigte van eenigen der mede-erfgenamer of mede-legatirissen geen gevolg kan hebben.

De erfstelling of het legaat zal geacht worden gezamenlijk gemaakt te zin, wanneer het gemaakt is bij eene en dezelfde beschikking, In de erflater niet aan elk der metle-erfgenamer of mede-legatanssen zijn bepaald aandeel in het goed heeft aangewezen, zoi als de helft, een derde deel, enz.

DeuitdrukkiLg voor gelijke aandeden of gedeelter wordt niet geacht eene aanwijzing te zijn van een zoodani: bepaald aandeel, als waarvan in dit artikel gesproken wordt (B. 1105; C. 1041.)

1050. Voorts sal de erflater mede geacht worden gezamenlijl gelegateerd te lubben, wanneer eene zaak, die son der schadt te lijden niet vooi verdeeling vatbaar is, bij dezelfde akte aar onderscheidene personen, al ware het ook afzonderlijk, is maakt geworden. 'C. 1045.)

1051. De vervallen-verklaring van uiterste wilsbeschikkingei kan, na den dood des erflaters, worden gevraagd, ter zakf van het niet ten uiwoer brengen der voorwaarden.

In dit geval zullei zij, te wier behoeve de vervallenverkla ring zal zijn gedaan, de goederen terug nemen, vrij van alli lasten en hypotheken welke de vervallen verklaarde erfgenaau of legataris daarop m)gt hebben gelegd.

Zij zullen zelfs tejen derde houders der onroerende goede ren dezelfde regten ils tegen den benoemden erfgenaam o; legataris kunnen uitoefenen. (B. 1293 ; C. 1046.)

DEATIEWDC TITEL.

Van uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingei en vai bewindvoerders.

1052. Een erflater nag, hetzij bij uitersten wil, hetzij bij zoodanige onderhandschi akte als bij artikel 982 vermeld is, hetzij bij eene bijzondere notariele akte, een of meer uitvoerders van zijne uiterste wilsbeschikkingen aanstellen.

Hij kan ook verschei dm personen benoemen, ten einde bij ontstentenis elkander ah uitvoerders op te volgen. (B. 1063, 1068, 1173; C. 1025.)

1053. Getrouwde vrorven, minderjarigen, zelfs wanneer handligting hebben bekomen, onder curatele gestelde personen, en alle degenen die onbevoegd zijn om verbindtenissen aan te gaan, mogen geene uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen zijn. (B. 163, 385, 487, 1365 v.; C. 1028, 1029, 1030.)

1054. Aan de uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen kan door den erflater de bezitneming van alle andere goederen der latenschap, of van een bepaald gedeelte daarvan, worden gegeven.

-ocr page 275-

xni. TiTÜL. VAN U1TVÖERDEES V. UIT. WILSBESCH. SjÜ

In het eerste geval strekt zich die bezitneming uit zoo wel ^^ot de onroerende als tot de roerende zaken.

Het bezit zal van regtswege niet langer duren dan één jaar, ^36 rekenen van den dag waarop de uitvoerders zich in het ^=)ezit hebben kunnen stellen. (B. 1002, 1060; C. 1026.)

1055. Indien alle de erfgenamen het daaromtrent eens zyn, ^Hamnen zij het bezit doen ophouden, mits zij de uitvoerders ^*Ier uiterste wilsbeschikking in staat stellen tot de betaling of ^afgifte der zuivere en onvoorwaardelijke legaten, of doen blijken dat die legaten reeds zijn voldaan. (B. 1059; C. 1027.)

1056. De uitvoerders eener uiterste wilsbeschikking moeten de nalatenschap doen verzegelen, indien er mindeijarigen ot onder curatele gestelde erfgenamen zyn, welke op het overlijden van den erflater van geene voogden of curators zijn voorzien, of zoodanige erfgenamen welke noch in persoon, noch bij gemagtig-den, tegenwoordig zijn. (B. 1119 v.; R. 658 v.*. C. 1031.)

1057. Zij moeten eene boedelbeschrijving doen opmaken van de goederen der nalatenschap, in tegenwoordigheid, of na bij behoorlijk exploit gedane oproeping der erfgenamen, welke zich binnen het Koningrijk bevinden. (B. 1065; R. 678 v.; C. 1031.)

1058. Zij dragen zorg dat des overledenens uiterste wil worde ten uitvoer gelegd, en zij kunnen, in geval van verschil, in regten optreden, om de geldigheid van den uitersten wil staande te houden. (C. 1031.)

1059. Indien de vereischte penningen niet voorhanden zijn tot het uitkeeren der legaten, hebben de uitvoerders de bevoegdheid om de roerende goederen des boedels en, des noods, ook een of meer der vaste goederen, doch de laatstgemelde niet anders dan met toestemming der erfgenamen, of, by gebreke daarvan, mat verlof van de arrondissements-regtbank, in het openbaar, en volgens de gebruiken der plaats, te doen verkoopen; alles ten ware de erfgenamen mogten goedvinden, om het noodige voorschot van penningen te doen.

Die verkoop zal ook onder de hand kunnen geschieden, indien alle de erfgenamen het daaromtrent zijn eens geworden, behoudens de bepalingen ten opzigte van minderjarigen en onder curatele gestelde personen. (B. 447, 451 v., 506, 1055, 1061 ; C. 1031.)

1060. De uitvoerders die het bezit van de nalatenschap hebben zijn bevoegd om, zelfs in regten, de schulden in te vorderen welke, gedurende dat bezit, vervallen en opeischbaar zijn. (B. 1054.)

1061. Zy hebben geene bevoegdheid om de goederen der nalatenschap te verkoopen, ten einde dezelve in staat van scheiding en deeling te brengen, maar zijn verpligt om, bij het eindigen van hun beheer, aan de belanghebbenden rekening en verantwoording te doen, met uitkeering van alle de goederen en effecten des boedels, benevens het slot der rekening, ten einde tusschen de erfgenamen gescheiden en gedeeld te worden. In het maken der scheiding moeten zij de erfgenamen behulpzaam zijn, indien deze zulks vorderen. (B. 1059, 1065, C. 1031.)

1062. De magt van den uitvoerder eens uitersten wils gaat niet tot zyne erfgenamen over. (B. 1856; C. 1032.)

-ocr page 276-

232 n. BOEK. van zaken.

1063. Indien er verscheidene uitvoerders van eenc uiterste wilsbeschikking zijn, die dezen last aangenomen hebben, kan één hunner, bij gebreke van de andere, alleen werkzaam zijn, en zij zijn ieder voor het geheel ter zake van hun beheer aansprakelijk, ten ware de erflater hunne werkzaamheden mogt verdeeld hebben en ieder hunner zich binnen den kring der hem opgedragene bemoeijenissen hebbe gehouden. (B. 1053. 1066; C. 1033.)

1064. De onkosten, door den uitvoerder eener uiterste wilsbeschikking gemaakt, voor de verzegeling, de boedelbeschrijving, de rekening en verantwoording, en de overige tot zijne werkzaamheden betrekkelijke zaken, komen ten laste der nalatenschap. (C. 1034.)

1065. Elke bepaling, waarbij de erflater bevolen heeft dat de uitvoerder zyns uitersten wils van het opmaken eener boedelbeschrijving, of van het afleggen van rekening: en verantwoording, zal zijn ontheven, is van regtswege nietig. (B. 1057, 1061.)

1066. Onverminderd het reeds bepaalde voor het geval van vruchtgebruik, van erfstellingen over de hand, en van minderjarigen en onder curatele gestelden, mag de erflater bij uitersten wil, of bij eene byzondere notariële akte, een of meer bewindvoerders aanstellen, ten einde de goederen, aan zijne erfgenamen of legatarissen nagelaten, gedurende derzel-ver leven, of gedurende eenen bepaalden tijd, te beheeren, mits hierdoor geene inbreuk worde gemaakt op de vrije uitkee-ring van het wettelijk aandeel der erfgenamen.

De bepalingen van artikel 1063 zijn op dit geval toepasselijk. (B. 443 v., 495 v., 520 v., 832 v., 1025 v., 1067.)

1067. Indien de erflater geene personen heeft aangewezen welke in de plaats van de ontbrekende bewindvoerders zullen optreden, wordt daarin door de arrondissements-regtbank, op verhoor van het openbaar ministerie, voorzien.

1068. Niemand is gehouden den last van uitvoerder eener uiterste wilsbeschikking, of van bewindvoerder eener erfenis of eens legaats, aan te nemen, doch hij die zoodanigen last heeft aanvaard is verpligt denzelven te voleindigen.

Indien de erflater aan den uitvoerder voor de waarneming zijner werkzaamheden geene bepaalde belooning heeft toegekend, of geen bijzonder legaat daarvoor aan denzelven gemaakt heeft, is laatstgemelde voor zich, of, meer dan écn uitvoerder benoemd zijnde, zijn zij bevoegd voor hen te zamen het loon ia rekening te brengen, hetwelk bij art. 522 aan bewindvoerders van goederen van afwezigen is toegekend. (B. 1052, 1837.)

1069. De uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen, mitsgaders de bewindvoerders, bij art. 1066 vermeld, kunnen om dezelfde redenen als de voogden worden afgezet. (B. 437 v.)

VEERTIENDE TITEL.

Van het regt van beraad en het voorregt van boedelb esc h rij ving.

1070. Alle personen, aan welke eene erfenis is opgekomen

-ocr page 277-

XIV. TITEL. VAN HEI AEGT VAN BERAAD , ENZ. 233 en die verkiezen mogten om. de gesteldheid der nalatenschap te onderzoeken, ten einde te kunnen beoordeelen of het van hun belang is dezelve, hetzij zuiver, hetzij onder het voorregt van boedelbeschrijving, te aanvaarden, of wel te verwerpen, zullen het regt hebben om zich te beraden, en daarvan eene verklaring moeten afleggen ter griffie van de regtbank van het arrondissement, binnen ^hetwelk de erfenis is opengevallen, zullende die verklaring in het daartoe bestemde register worden ingeschreven. (B. 80,187,193, 459, 533,880,1094; R. 700; C. 793,794.)

1071. Aan den erfgenaam wordt, te rekenen van den dag der afgelegde verklaring, een tijdvak van vier maanden vergund, ten einde den boedel te doen beschrijven en zich te beraden.

Niettemin is dearrondissements-regtbank bevoegd om, wanneer de erfgenaam in regten vervolgd wordt, uit hoofde van dringende redenen, den hierboven bepaalden termijn te verlengen. (B. 189, 1075, 1076, 1094; R. 678 v., 700 v.; C. 795, 798.)

1072. Gedurende den voorschreven termy n, kan de erfgenaam die zich beraadt, niet worden genoodzaakt de hoedanigheid van erfgenaam aan te nemen. Geene regterlijke veroordeeling kan tegen hem worden verkregen, en de uitvoering van de vonnissen, die ten laste van den overledene zijn uitgesproken, blijft opgeschort.

Hij is verpligt, even als een goed huisvader, voor het behoud der goederen van de nalatenschap zorg te dragen. (C. 797.)

1073. De erfgenaam die zich beraadt is bevoegd om aan den regter verlof te vragen, ten einde al zoodanige voorwerpen te verkoopen welke niet behoeven of kunnen worden bewaard, mitsgaders om al zulke daden te verrigten die geen uitstel dulden.

De wijze van verkoop zal bij het regterlijk verlof worden bepaald. (B. 1080, 1095; C. 796; R. 700 v.)

1074.- De regter kan, op verzoek der belanghebbende partijen, al zoodanige maatregelen voorschryven welke hij mogt noodig achten, zoo wel tot behoud, der goederen der nalatenschap, als van de belangen van derden.

1075. Na verloop van den termijn bij art. 1071 bepaald, kan de erfgenaam worden genoodzaakt de nalatenschap te verwerpen of dezelve te aanvaarden, hetzij zuiver, hetzij onder het voorregt van boedelbeschrijving. In het laatste geval, moet daarvan eene verklaring worden afgelegd, op dezelfde wij-ie als bij .artikel 1070 is vastgesteld. (B. 540,1076,1088, 1090; C. 793 v., 798.)

1076. Zelfs na verloop van den termijn, behoudt de erfgenaam het vermogen om den boedel te doen beschrijven, en den-zelven onder het voorregt van boedelbeschrijving te aanvaarden, tenzij hij zich als zuiver erfgenaam hebbe gedragen. (B. 1094 v.: C. 800.) o quot;o

1077. De erfgenaam verliest het voorregt van boedelbeschrijving, en wordt als zuiver erfgenaam beschouwd:

lo. Indien hg willens en wetens, en te kwader trouw, eenige goederen, tot de nalatenschap behoorende, niet op de boedelbeschrijving, heeft gebragt.

2o. Indien hij zich aan verduistering van goederen, tot de erfenis behoorende. heeft schuldig gemaakt. (B. 192, 1110; C. 801.)

1078. Het voorregt van boedelbeschrijving heeft ten gevolge •

-ocr page 278-

334 IL BOEK. van zaken.

lo. Dat de erfgenaam, niet verder tot de betaling der schulden en lasten der nalatenscliap gehouden is, dan ten beloope der waarde van de goederen welke dezelve bevat , en zelfs dat hij zich van die betaling kan ontslaan, door alle de goederen, tot de nalatenschap behoorende, aan de beschikking der schuldeischers en legatarissen over te laten;

2o. Dat de eigen goederen van den erfgenaam niet met die der nalatenschap worden vermengd, en dat hij het regt behoudt om zijne eigene inschulden tegen de nalatenschap te doen gelden. (B. 1146 v., 1488; 2028; C. 802.)

1079. De erfgenaam, die de nalatenschap onder het voorregt van boedelbeschrijving heeft aanvaard, is verpligt de daartoe behoorende goederen als een goed huisvader te besturen, en de nalatenschap, zoodra mogelijk tot effenheid te brengen; hij is aan de schuldeischers en legatarissen verantwoording verschuldigd. (B. 1082; C. 803, 804.)

1080. Hij vermag de roerende en onroerende goederen der nalatenschap op geene andere wijze te verkoopen dan in het openbaar, en volgens de gebruiken der plaats, of door makelaars, indien er koopmansgoederen in den boedel aanwezig zijn.

Hij is gehouden om, in geval van verkoop van onroerende goederen welke met hypotheek belast zijn, de opgekomen hy-pothekaire schuldeischers te voldoen, door middel van eene ©verwijzing op den kooper van het onroerend goed, ten bedrage van hetgeen die schuldeischers te vorderen hebben. (B. 1073; R. 701 ; C. 805, 806.)

1081. Hy is verpligt, indien de schuldeischers of andere belanghebbenden zulks vorderen, voldoende zekerheid te stellen voor de waarde der roerende goederen in de boedelbeschrijving begrepen, en voor dat gedeelte van de waarde der onroerende goederen, hetwelk niet aan de hypothekaire schuldeischers is overgewezen.

Indien hij in gebreke blijft deze zekerheid te stellen, zullen de roerende goederen worden te gelde gemaakt, en zoo wel de opbrengst daarvan, als het niet overgewezen gedeelte der onroerende goederen, m handen van eenen daartoe door den regter te benoemen persoon worden gesteld, om daaruit de schulden en lasten der nalatenschap te voldoen, voor zooverre het bedrag derzelve nalatenschap toereikende zal zijn. (B. 565 v., 1864; R. 702; C. 807.)

1082. Binnen den tijd van drie maanden, te rekenen van het verloop des termijns bij artikel 1071 bepaald, zal ie erfgenaam verpligt zijn om, door middel van eene aankondiging in een der officiële dagbladen, mitsgaders in een nieuwspapier van de provincie, indien hetzelve bestaat, de onbekende schuldeischers op te roepen, ten einde zoo wel aan deze als aan degene die bekend zijn, en aan de legatarissen, dadelijk rekening en verantwoording van zijn beheer af te leggen, en hunne schuldvorderingen en legaten te voldoen, voor zoo verre het bedrag der nalatenschap toereikende zal zijn. (B. 1079 v., 1085; C. 808, 809.)

1083. Na het aanzuiveren der rekening en verantwoording,

-ocr page 279-

.XV TITEL. VAN HET AANVAA.RD. EN VERWERP., ENZ. 235

zal de erfgenaam aan de schuldeischers, welke op dat tijdstip mogten bekend zijn, hunne vorderingen, hetzij in het geheel, hetzij in evenredigheid van het beloop der nalatenschap, moeten voldoen.

De schuldeischers, die na de uitdeeling opkomen, zullen, naar mate dat zij zich aanmelden, alleen uit de onverkochte goederen en het overschot worden betaald. (B. 1086; C. 808,809.)

1084. Indien er eenig verzet plaats heeft, kunnen de schuldeischers niet worden voldaan, dan ten gevolge een er rangschikking, door den regter te regelen. (R. 481 v., 851 v.; C. 808.)

1085. De legatarissen kunnen de voldoening van hunne legaten niet eischen, dan na verloop van den bij artikel 1082 bepaalden termijn, en na de uitbetaling, waarvan bij artikel 1083 gesproken wordt.

De schuldeischers, die na de voldoening der legaten opkomen, hebben alleen hun verhaal tegen de legatarissen.

Dat verhaal verjaart door een verloop van drie jaren, na den dag op welken de uitbetaling aan den legataris heeft plaats gehad. (B. 1151; C. 808, 809.)

1086. De erfgenaam, die de nalatenschap onder het voorregt van boedelbeschrijving heeft aanvaard, kan niet vroeger in zijne eigen goederen worden aangesproken, dan nadat hij , tot het afleggen zijner rekening zijnde aangemaand, mogt zijn in gebreke gebleven aan die verpïigting te voldoen.

Na het aanzuiveren der rekening, zijn zijne eigene goederen alleen aansprakelijk voor de voldoening der geldsommen, welke, van de nalatenschap afkomstig, in zijne handen zijn gekomen. (B. 1083, 1146 v.; C, 803.)

1087. De kosten van verzegeling, van boedelbeschrijving, van het opmaken der rekening, mitsgaders alle andere, die op eene wettige wijze gemaakt ziin, komen ten laste der nalatenschap. (C. 810.)

1088. De bepalingen van artikel 1071 , 1077 en volgende zijn insgelijks toepasselijk op erfgenamen, die, zonder zich van het regt van beraad bediend te hebben eene erfenis onder het voorregt van boedelbeschrijving aanvaard hebben, door de verklaring af te leggen, bij het slot van artikel 1075 vermeld. (C. 793.)

1089. Eene bepaling, waarbij de erflater zoude hebben verboden om van het regt van beraad en van het voorregt van boedelbeschrijving gebruik te maken, is nietig en van onwaarde.

VIJFTIENDE TITEL.

Van het aanvaarden en verwerpen van erfenissen.

EERSTE AFDEELING.

Van het aanvaarden van erfenissen.

1090. Eene erfenis kan of zuiver, of onder het voorregt van boedelbeschrijving worden aanvaard. (B. 1075, C. 774.)

1091. Niemand is gehouden eene hem opgekomene erfenis te aanvaarden. (C. 775.)

-ocr page 280-

236 IT. BOEK. van zaken.

1092. Erfenissen, aan getrouwde vrouwen, minderjarige en onder curatele gestelde personen opgekomen, kunnen niet wet-tiglijk worden aanvaard, dan met inachtneming der wetsbepalingen welke die personen betreffen.

Erfstellingen, bij artikel 947 vermeld, en door den Koning goedgekeurd, kunnen alleen worden aangenomen onder het voorregt van boedelbeschrijving. (B. 163, 165, 170, 171 , 249. 385, 459; R. 700 v.; C. 776.)

1093. Het aanvaarden cener erfenis heeft eene terugwerkende kracht tot op den dag waarop dezelve is opengevallen. (B. 880, 921, 1104; C. 777.)

1094. De aanvaarding eener erfenis geschiedt uit drukke-lijk of stilzwijgend; dezelve geschiedt uitdrukkelijk,wanneer men in een authentiek of onderhandsch geschrift den titel of de hoedanigheid van erfgenaam aanneemt; de aanvaarding geschiedt stilzwijgend, wanneer de erfgenaam eene daad verrigt, welke zijne meening om de erfenis te aanvaarden noodzakelijk aan den dag legt, en waartoe hij slechts in zijne hoedanigheid als erfgenaam zoude zijn bevoegd geweest. (B. 190, lr~ 1076, 1573; C. 778, 780.)

1095 Al hetgeen tot de begrafenis betrekking heeft, de daden dienende alleen tot bewaring, als ook die w^lke strekken om op de nalatenschap toezigt te hebben, of dezelve bij vooiraad te beheeren, worden niet gerekend daden te rijn, welke de stilzwijgende aanvaarding eener erfenis kenschetsen. (B. 1073; C. 779.)

1096. Indien erfgenamen verschillen omtrent het al of niet aanvaarden eener erfenis, kan de een dezelve aanvaarden, en de andere die verwerpen.

Indien erfgenamen verschillen omtrent de wijze van aanvaarding eener erfenis, wordt dezelve onder voorregt van boedelbeschrijving aanvaard. (B. 190, 1075; C. 781, 782.)

1097. Wanneer iemand aan wien eene erfenis is opgekomen overleden is, zonder die verworpen of aanvaard te hebben, zyn deszelfs erfgenamen bevoegd de erfenis in zijne plaats te aanvaarden of te verwerpen, en de bepaling van het voorgaande artikel is op hen toepasselijk. (B. 880; C. 781, 782.)

1098. Hij, die voor zijn erfdeel eene erfenis heeft aanvaard, vermag het aandeel niet te verwerpen, hetwelk hem doorregt van aanwas is opgekomen, behalve in het geval bij artikel 1100 voorzien. (B. 1105.)

1099. Een meerderjarige kan tegen eene door hem gedane aanvaarding eener erfenis niet in zijn geheel worden hersteld, dan alleen in het geval dat die aanvaarding mogt geschied zyn ten gevolge van dwang of van een te zijnen opzigte gepleegd bedrog.

Hij kan niet tegen zijne aanvaarding opkomen, onder voorgeven van daardoor benadeeld te zijn, dan alleen in geval de erfenis meer dan de helft is verminderd, ten gevolge der ontdekking van eene op het oogenblik der aanvaarding onbekende uiterste wilsbeschikking. (B. 1111, 1358, v.; C. 783.)

1100. Het aandeel eens erfgenaams, die tegen zijne aanvaarding is in zijn geheel hersteld, behoort niet door aanwas aan

-ocr page 281-

XV. TITEL. VAN HET AANVAAKD. EN VERWEEF , ENZ. 237 zijne medeërfgenaam, dan voor zoo verre zij hetzelve aanvaarden.

1101. De bevoegdheid om eene erfenis te aanvaarden veraart door het verloop van dertig jaren, te rekenen van den dag waarop dezelve is opengevallen, mits vóór of na het verloop van dat tijdvak de nalatenschap aanvaard zij door een van degenen die door de wet, of door eenen uitersten wil, daartoe geroepen zijn; onverminderd echter de regten van derden, op de nalatenschap door eenigen wettigen titel verkregen. (B. 1102, B. 2004; C. 789.)

1102. De erfgenaam die de erfenis verworpen heeft, kan dezelve nog aanvaarden, zoo lang zij nog niet door degenen welke door de wet of door eenen uitersten wil geroepen worden aanvaard is, behoudens de regten van derden, zoo als bij het voorgaande artikel gezegd is. (C. 790.)

TWEEDE AEDEELING.

Van het verwerpen van erfenissen.

1103. Het verwerpen eener erfenis moet uitdrukkelijk geschieden en moet plaats hebben door middel eener verklaring, afgelegd ter griffie van de arrondissements-regtbank, onder welks ressort de erfenis opengevallen is. (B. 196, 459, 1108; C. 784.)

1104. De erfgenaam die de nalatenschap verwerpt wordt geacht nooit erfgenaam geweest te zijn. (B. 1093,1102; C. 785.)

1105. Het erfdeel van dengenen die de erfenis verworpen heeft, wordt door regt van aanwas door zijne medeërfgenamen verkregen. Indien hij alleen erfgenaam is, vervalt hetzelve aan de nabestaanden in den volgenden graad, of, indien er geene bloedverwanten in den graad, waarin men erven kan, aanwezig zijn, aan den overgebleven echtgenoot.

Indien deze allen de nalatenschap verwerpen, kan de Staat dezelve vorderen. (B. 879, 1098, 1172; C. 767, 768, 786.)

1106. Hij die eene erfenis verworpen heeft, kan nimmer bij plaatsvervulling vertegenwoordigd worden; indien hij de eenige erfgenaam in zijnen graad is, of indien alle de erfgenamen de erfenis verwerpen, komen de kinderen uit eigen hoofde en erven bij gelijke deelen. (B. 887, 894; C. 787.)

1107. De schuldeischers van dengenen die ten nadeele hunner regten eene erfenis heeft verworpen, kunnen zich door den regter doen magtigen om de nalatenschap in naam van hunnen sclmldenaar, in zijne plaats en voor hem, te aanvaarden.

In dat geval, wordt de verwerping der erfenis niet verder dan ten voordeele der schuldeischers, en ten beloope van hunne schuldvorderingen, vernietigd; dezelve is geenszins nietig ten voordeele van den erfgenaam die de erfenis heeft verworpen. (B. 190, 1377;. C. 788.)

1108. De bevoegdheid om eene erfenis te verwerpen kan door geene verjaring verloren gaan. (C. 789.)

1109. Men kan, zelfs bij huwelijksche voorwaarden, geen afstand doen van de erfenis van iemand, die nog in leven is, noch de regten vervreemden, welke men, bij vervolg van tijd, op zoodanige erfenis mogt kunnen verkrijgen. (B. 196, 1290, 1370, 1573; C. 791.)

-ocr page 282-

238 n. BOEK. van zaken.

1110. Erfgenamen welke goederen, tot eene nalatenschap be-hoorende, hebben te zoek gemaakt, of verborgen gehouden, verliezen de bevoegdheid om de erfenis te verwerpen ; zij blijven zuivere erfgenamen, niettegenstaande hunne verwerping, zonder dat zij eenig deel in het te zoek gemaakte of verborgene mogen vorderen. (B. 193, 1077, C. 792.)

1111. Niemand kan tegen de verwerping eener nalatenschap worden in zijn geheel hersteld, dan in geval de verwerping heeft plaats gehad ten gevolge van bedrog of dwang. (B. 1099, 1358 v.)

ZESTIENDE TITEL.

Van boedelscheiding.

Wet van 31 Mei 1843. (Staatsblad no. 22.)

EERSTE AFDEELING.

Van boedelscheiding en hare gevolgen.

1112. Niemand is genoodzaakt in eenen onverdeelden boedel te blijven.

De boedelscheiding kan, niettegenstaande eenig daarmede strijdig verbod, ten allen tijde worden gevorderd.

Er mag echter overeengekomen worden, om de boedelscheiding gedurende eenen bepaalden tijd niet te doen plaats grijpen.

Zoodanige overeenkomst is slechts voor vijf jaren verbindend, maar kan telkens na afloop van den termijn vernieuwd worden, (A. 14; B. 463, 628; R. 695 ; C. 815.)

1113. De schuldeischers van den erflater, mitsgaders de legatarissen, zijn bevoegd, om zich tegen de boedelscheiding te verzetten.

De akte van boedelscheiding, verleden na zoodanig verzet, en voor dat voldaan is hetgeen tijdens het verzet ten behoeve van den schuldeischer of legataris verschenen en opvorderbaar was, is nietig ten opzigte van zoodanigen schuldeischer of legataris. (C. 882.)

1114. Tegen de regtsvordering tot de boedelscheiding kan de verjaring alleen worden ingeroepen door den erfgenaam of den mede-erfgenaam, die afzonderlijk, gedurende den tijd tot de verjaring gevorderd, het bezit heeft gehad van goederen, tot den boedel behoorende, edoch niet verder dan ten aanzien van die goederen. (B. 2000, 2004; C. 816.)

1115. Indien al de erfgenamen het vrije beheer over hunne goederen hebben, en tegenwoordig zijn, kan de boedelscheiding plaats hebben op de wijze en door middel van zoodanige akte als zij goedvinden. (B. 546; C. 819.)

1116. Namens hen, die het vrije beheer over honne goederen niet bezitten, kan de boedelscheiding niet gevorderd worden, dan met inachtneming der omtrent zoodanige personen bij de wet vastgestelde voorschriften.

De man kan, zonder medewerking zijner viouw, de boedelscheiding vorderen, of mede tot stand brengen, van al de goederen, welke in de gemeenschap vallen.

Ten aanzien van goederen, welke aan de vrouw zijn opgekomen en niet tot de gemeenschap behooren, gelijk mede, in-

-ocr page 283-

XVI. TITEL. VAN BOEDELSCHEIDING. 239

dien er tusschen de echtgenooten scheiding van goederen plaats lieeft, is de vrouw bevoegd de boedelscheiding te vorderen of mede tot stand te brengen, mits zij daartoe door den man bijgestaan of gemagtigd, of door den regter gemagtigd zij. (B. 160, 165, 174, 195, 210, 241, 459, 464; C. 817, 818, 1149.)

1117. Indien een of meer der belangstellenden weigeren of nalatig blijven tot de boedelscheiding mede te werken, nadat die bij regterlijk vonnis bevolen is geworden, benoemt de ar-rondissements-regtbank , indien deze benoeming niet reeds bij het vonnis heeft plaats gehad, op het verzoekschrift der meest gereede belanghebbenden, voor de weigerachtigen ofnalatigen, of, voor zoo verre zij tegenstrijdige belangen hebben, voor ieder hunner, een onzijdigen persoon, ten einde als bewindvoerder, op den voet van art. 519 tot 522, zoodanige erfgenamen by do boedelscheiding te vertegenwoordigen, en hetgeen zij ontvangen te beheeren.

In dat geval, gelijk mede indien zich onder de erfgenamen personen bevinden, welke het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten, kan de boedelscheiding niet plaats hebben , dan met inachtneming der bepalingen, vervat m de volgende artikelen, en zulks op straffe van nietigheid, in geval van overtreding van eenige der voorschriften, vervat in de artikelen 1118, 1ste lid en 1120. (B. 519, 546; C. 113, 819, 823.)

1118. Bij de boedelbeschrijving moeten de toeziende voogden en toeziende curators tegenwoordig zijn.

Indien de kantonregter van oordeel is, dat de voogd en de toeziende voogd beiden, of de curator en de toeziende curator beiden, of de bewindvoerder, een met de door hen vertegenwoordigde erfgenamen tegenstrijdig belang hebben , worden door hem ambtshalve een of meer deelvoogden benoemd, om bij de scheiding te waken voor het belang van die erfgenamen (B. 365, 427, 506.)

1119. Indien er nog geene boedelbeschrijving bestaat, zal die, hetzij vooraf bij eene afzonderlijke, hetzij te gelijk met de boedelscheiding en bij eene en dezelfde akte, worden opge-'maakt, overeenkomstig de voorschriften van de wet.

Indien echter al de erfgenamen, tijdens het overlijden van den erflater tegenwoordig zijnde, en het vrije beheer over hunne goederen hebbende, geene boedelbeschrijving hebben opgemaakt, en later voorgevallen veranderingen in den staat des boedels de naleving der wetsbepalingen omtrent de boedelbeschrijving onmogelijk quot;maken, vangt de boedelscheiding aan met eene zoo naauwkeurig mogelijke opgave van den boedel, zoodanig als die door den erflater is nagelaten, van de daarin sedert voorgevallen veranderingen en van deszelfs tegenwoordigen staat. De deugdelijkheid van die opgave wordt daarbij beëedigd door dengenen of door diegenen, die in het bezit der onverdeelde nalatenschap is of zijn gebleven. (R. 659 v., 678 v., 681; C. 821, 824, 825.)

1120. De boedelscheiding wordt verleden bij akte, ten overstaan van eenen door partijen verkozen, of, in geval van verschil, door de arrondissements-regtbank, op het verzoekschrift van de meest gereede belanghebbenden, benoemden notaris, in

-ocr page 284-

240 II. BOEK. VA N ZAKEN,

tegenwoordigheid en onder goedkeuring van den kantonregter, die, tot bewijs daarvan, de akte mede onderteekent, zonder daarvan echter een proces-verbaal op te maken. (C. 834.)

1121. Indien de kantonregter zijne goedkeuring aan de ont-worpene boedelscheiding weigert, en de gezamenlijke erfgenamen en hunne vertegenwoordigers mogten vermeenen, dat die weigering niet gegrond is, geeft de kantonregter de redenen zijner weigering op, en worden dezelve opgenomen in een door den notaris op te maken proces-verbaal.

De ontworpene boedelscheiding, door den kantonregter en den notaris gewaarmerkt, wordt, met een afschrift van dit proces-verbaal, door den notaris ter griffie gebragt.

Het proces-verbaal van den notaris en de ontworpen boedelscheiding zijn vrij van zegel en registratie.

De erfgenamen, of de meest gereede hunner, kunnen hunne bezwaren, bij een met redenen bekleed verzoekschrift, inbrengen bij de arrondissements-regtbank. Deze doet daarop, des noods na verhoor van den kantonregter en van partijen, en in allen gevalle van het openbaar ministerie, uitspraak in het hoogste ressort.

In geval van goedkeuring wordt daarna de boedelscheiding ten overstaan van den notaris, in tegenwoordigheid van den kantonregter verleden, overeenkomstig het ontwerp , hetwelk, na door den president en griffier gewaarmerkt te zijn, wordt terug gegeven aan den notaris en door dezen aan de minute vastgehecht.

1122. Indien de erfgenamen, of een of meer hunner, van oordeel zijn, dat de onroerende goederen des boedels, of sommige daarvan, hetzij in het belang van den boedel, tot betaling van schulden als anderzins, hetzij om eene behoorlijke ver-deeling te kunnen daarstellen, verkocht behooren te worden, kan de regtbank, na verhoor der andere belanghebbenden, of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, den verkoop bevelen, overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 690 tot 694 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, des echter, dat, indien de verkoop in het openbaar geschiedt, de tegenwoordigheid, immers de behoorlijke oproeping, van toeziende voogden en toeziende curators wordt gevorderd.

Indien een der mede-erfgenamen een stuk onroerend goed koopt, heeft zulks ten zijnen opzigte hetzelfde gevolg, als hij liet bij scheiding verkregen had.

1123. De waardering der op het tijdstip der boedelscheiding in den boedel aanwezige goederen, geschiedt als volgt:

Schuldvorderingen en aandeden in maatschappijen, welke in prijscouranten, op openbaar gezag daargesteld en uitgegeven, vermeld zijn, worden volgens die prijs-couranten gewaardeerd.

Andere roerende goederen, tegen de waarden op welke zij bij de boedelbeschrijving geschat zijn, ten ware een of meer erfgenamen eene nadere schatting door eenen deskundigen mogten verlangen.

Onroerende goederen, tegen den prijs, door drie deskundigen te bepalen.

1124. De deskundigen worden benoemd door de belangheb-

-ocr page 285-

XVI. TITEL. VAN BOEDELSCHEIDING. 241

benden, of, ingeval van verschil, door den kantonregtfer, binnen wiens kanton de erfenis is opengevallen, of, voor zoo ver het de waardering van onroerende goederen betreft, door den kantonregter binnen wiens kanton die goederen gelegen zgn.

Makelaars doen de waardering op den eed, bij den aanvang hunner bediening afgelegd.

Andere deskundigen worden vóór de waardering beëedigd door den kantonregter, binnen wiens kanton de erfenis is opengevallen , of, voor zoo verre het de waardering van onroerende goederen betreft door den kantonregter, binnen wiens kanton die goederen gelegen zijn.

Indien partijen ten aanzien van onroerende goederen, buiten het Koningrijk gelegen, omtrent de deskundigen niet kunnen overeenkomen, bepaalt de kantonregter van het kanton , waar de erfenis is opengevallen, hoe die deskundigen benoemd en beëedigd worden en is ook zelf tot die benoeming en beëedi-ging bevoegd. (R. 223, 224.)

1125. Na de regeling van den inbreng en van hetgeen door den boedel aan een of meer der erfgenamen, uit welken hoofde ook, verschuldigd is, wordt het overschot van den boedel en het aandeel van iederen erfgenaam of staak bepaald.

Vervolgens wordt, met onderling goedvinden der belanghebbenden, bij toescheiding aangewezen, welke goederen in ieders aandeel vallen, en, zoo daartoe gronden zijn, welke geldsom wegens een of meer aandeden ter gelijkmaking moet uitbetaald worden. Zoo de belanghebbenden zich wegens zoodanige toescheiding niet kunnen verstaan, worden er zoovele kavelingen gemaakt, als er erfgenamen of staken zgn, en bepaalt het lot de toedeeling der kavelingen.

De onderverdeeling van de aan eenen staak toebedeelde goederen , geschiedt op gelijke wijze.

1126. Na de loting zyn de erfgenamen bevoegd tot de ruiling van de hun bij het lot toebedeelde kavelingen, mits zulks geschiede vóór het sluiten der akte van scheiding, en daarin worde opgenomen.

Deze ruiling heeft hetzelfde gevolg, als of de over en weder geruilde goederen waren toegescheiden.

Eene dergelijke ruiling kan, op dezelfde wijze en met hetzelfde gevolg, ook omtrent een gedeelte der toegescheiden goederen plaats hebben tusschen erfgenamen welke het vrye beheer over hunne goederen bezitten. (C. 834.)

1127. Ue papieren en bewijzen van eigendom, tot de toebedeelde goederen behoorende, worden overgegeven aan hem aan wien de goederen zijn toebedeeld.

Indien die stukken betrekking hebben op een aan meer dan één erfgenaam toebedeeld goed, verblijven zij bij dengenen, aan wien het voornaamste gedeelte van zoodanig goed is toegescheiden , onder verjrtigting, om daarvan aan de mede erfgenamen inzage, en, zoo iemand hunner zulks begeert, afschriften of uittreksels tot diens koste te geven.

1128. De algemeene boedelpapieren blijven in bewaring van hem, dien de meerderheid der erfgenamen, of, in geval van

IQ

-ocr page 286-

243 11. BOEK. VAN zakêx.

verechil , de kantonregter daartoe benoemd heeft, onder gelijke verpligting. om inzage en uittreksels of afschriften te geven als bij het vorige artikel is bepaald. (C. 842.)

1129. Ieder erfgenaam wordt geacht onmiddellijk te zijn opgevolgd in de hem toebedeelde, of in de door hem bij aankoop, krachtens art. 1122 verkregene goederen.

Geen der erfgenamen wordt al zoo gerekend immer den eigendom van de andere goederen der nalatenschap gehad te hebben. (B. 1212; C. 883.)

1180. De mede-erfgenamen zijn verpligt, ieder in evenredigheid van zyn aandeel, elkander over en weder te vrijwaren tegen alle stoornis en uitwinning, welke uit eene oorzaak, vóór de verdeeling ontstaan, voortkomen, mitsgaders voor de gegoedheid van schuldenaren van renten of andere schuldvorderingen.

De vrijwaring heeft geen plaats, wanneer die bepaaldelijk bij een bijzonder en uitdrukkelijk beding in de akte van boedelscheiding is uitgesloten. Zij houdt op wanneer de mede-erfgenaam door zijne schuld de uitwinning ondergaat.

De vrijwaring voor gegoedheid van schuldenaren van eene rente of andere schuldvordering des boedels, is alleen dan verschuldigd, wanneer de schuldvordering aan een der erfgenamen voor het volle bedrag is toebedeeld, en indien door zoo-danigen erfgenaam wordt bewezen, dat de schuldenaar reeds tijdens het verlijden der akte van boedelscheiding onvermogend was.

De vordering tot vrijwaring in het voorgaande lid bedoeld, kan niet worden ingesteld na verloop van drie jaren sedert de boedelscheiding. (B. 1528, 1578; C. 884, 886.)

1181. Indien een of meer der erfgenamen zich buitei; staat bevinden om hun aandeel in de ter zake van eenige vrijwaring aan hunnen mede-erfgenaam verschuldigde schadeloosstelling te voldoen, wordt het doorhem of hen verschuldigde aandeel, naar evenredigheid van ieders erfdeel, omgeslagen over den gewaarborgden en de mede-erfgenamen, die in staat zyn te betalen. (B. 1147; C. 885.)

TWEEDE AFDEELING.

Van inbreng.

1132. Onverminderd de verpligting van alle erfgenamen tot voldoening aan, of verrekening met hunne mede-erfgenamen, van alles wat zij aan de nalatenschap schuldig zijn, moeten alle schenkingen onder de levenden, welke zij van den erflater hebben genoten, worden ingebragt:

lo. Door de erfgenamen in de nederdalende linie, wettige of natuurlijke, hetzij dezelve de nalatenschap zuiver, of onder het voorregt van boedelbeschrijving, hebben aanvaard ; en hetzij dezelve slechts tot het wettelijk erfdeel of tot meerder zijn geroepen; ten ware de giften met uitdrukkelijke vrijstelling van inbreng zijn gedaan, of de begiftigaen by eene authentieke akte, of by uitersten wil, van de verpligting tot inbreng zyn on;heven.

5\o. Door alle andere erfgenamen, hetzy by versterf, hetzij hy uitersten wil, doch alleen in het geval dat de erflater

11{

i t( ullii gnei 134 111 ehoi iet 1 li; an 1

op

rten

lie f

-edai

UOgt

He eger

11 ude ie h [escl In ien le ii W Ier i iet 11 iche; »eho Te »oed 11 n d lan 11 er 1 e g bevo ij de In ie \ Dnde sn ( Al en d üen

-ocr page 287-

XVI, TITEL. VAN BOEDELSCHEIDING. 24Ö

of schenker den inbreng uitdrukkelijk heeft bevolen of bedongen. (B. 961, 969, 1133, 1142 v., C. 845.)

1138. De erfgenaam die de erfenis verwerpt is niet gehouden te brengen ;hetgeen aan hem geschonken is, dan ter aan-ulling van zoodanig gedeelte als waardoor het wettelijk erfdeel jner mede-erfgenamen mogt verkort zijn. (B. 961 v., 1103 v., 134; C. 845.)

1134 Indien de inbreng meer bedraagt dan het erfdeel, ehoeft dat meerdere niet te worden ingebragt, onverminderd et bepaalde bij het vorige artikel.

1135. De ouders behoeven de giften niet in te brengen die n bun kind door deszelfs grootouders gedaan zijn.

Op gelijke wyze behoeft een kind, dat uit eigen hoofde de Tfenis zijner grootouders beurt, niet in te brengen de door eze aan zijne ouders gedane gift.

Daarentegen moet het kind, dat slechts bij plaatsvervulling lie erfenis beurt, de giften inbrengen, welke aan zijne ouders ;daan zijn, zelfs indien het kind de nalatenschap zijner ouders logt hebben verworpen.

Het kind is echter, ingeval van zoodanige verwerping, niet :gens zijne mede-erfgenamen in de grootouderlijke nalatenschap ansprakelijk voor de schulden zijner ouders. (B. 888, 1104; l 847, 848.)

1136. Giften, welke aan den eenen echtgenoot door een der uders van den anderen echtgenoot gedaan zijn, zijn zelfs voor e helft niet aan inbreng onderworpen, alware het ook dat de :e8chonken voorwerpen in de gemeenschap vielen.

Indien de giften gezamenlijk aan de beide echtgenooten door len vader of de moeder van een hunner gedaan zijn, moet le inbreng voor de helft plaats hebben.

Wanneer de giften aan den echtgenoot door zijnen eigen va-er of zjjne eigene moeder gedaan zijn, moet hij dezelve voor iet geheel inbrengen. (B. 231 v.; C. 849.)

1137. De inbreng geschiedt alleen in de nalatenschap des chenkers; dezelve is slechts door den eenen erfgenaam ten ehoeve van den anderen verschuldigd.

Ten behoeve van legatarissen, of van schuldeischers van den oedel heeft geen inbreng plaats. (B. 967, C. 850, 857.)

1138. Inbreng geschiedt, lietzij doorhetgenotenein natura a den boedel terug te brengen, hetzij door zoo veel minder lan de andere deelgenooten te ontvangen. (C. 858.)

1139. De inbreng van onroerende goederen kan geschieden er keu/e des inbrengers, hetzij door dezelve in natura terug e geven, zoo als zij zich op het oogenblik van den inbreng levonden, hetzij door het inbrengen der waarde, welke zij ten ijde der gifte hadden.

In het eerste geval, is de inbrenger verantwoordelijk voor le vermindering, welke de goederen door zijne schuld hebben ondergaan, en verpligt om dezelve te zuiveren van de lasten ^n de hypotheken, daarop door hem gelegd.

Alle noodzakelijke uitgaven, tot behoud van het goed gedaan, ft de kosten van onderhoud, moeten, in hetzelfde geval, aan len inbrenger worden vergoed, met inachtneming der regelen bij

-ocr page 288-

Ö44 n. BOEK. VAN ZAKEN.

den titel van vruchtgebrnik voorgeschreven. (B. 680, 840

v., 972, 975, 1225; C. 859, 861, 862, 868, 865.)

1140. De inbreng van gereed geld geschiedt ter keuze des inbrengers door de betaling van deszelfs bedrag, of door zich dat bedrag in mindering van zijn erfdeel te doen aanbedeelen. (C. 869)

1141. De inbreng van roerende goederen geschiedt ter keuze des inbrengers door de teruggave der waarde zoo als die ten tijde der schenking geweest is, of door die goederen in natura terug te geven. (C. 868.)

1142. Behalve de schenkingen in artikel 1132 aan inbreng onderworpen, moet ook worden ingebragt al hetgeen is verstrekt om aan den erfgenaam eenen stand, een beroep of be-drijf te verschaften, of ter betaling van deszelfs schulden, en al hetgeen ten huwelijk is gegeven. (B. 375; C. 851.)

1143. Aan inbreng zijn niet onderworpen:

De kosten van onderhoud en opvoeding;

De uitkeeringen tot noodzakelijk levensonderhoud;

De uitgaven tot het aanleeren van eenigen tak van koophandel, kunst, handwerk of bedrijf;

De kosten van studie;

De kosten tot plaatsvervanging of nummerverwisseling in 'slands gewapenden dienst;

De bruiloftskosten, kleederen en kleinoodien tot huwelijksuitzet gegeven. (B. 159, 367, 375 v.; C. 852.)

1144. De interessen en vruchten van hetgeen aan inbreng is onderworpen, worden eerst verschuldigd van den dag dat eene erfenis is opengevallen. (C. 856.)

1145. Al hetgeen door toeval en zonder schuld van den begiftigde is verloren gegaan, behoeft niet te worden ingebragt. (R. 970, 1480; C. 855.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van de betaling der schulden.

1146. De erfgenamen die eene erfenis hebben aanvaard, moeten in de betaling der schulden, legaten en andere lasten, zoo veel dragen als in evenredigheid staat met hetgeen ieder uit de nalatenschap ontvangt. (B. 1078, 1086,1335 v.; 1346 v.; C. 870.)

1147. Zij zijn tot die betaling persoonlijk, en ieder naar mate van de hoegrootheid van zijn erfdeel, gehouden, onverminderd de regten der schuldeischers op de geheele nalatenschap, zoo lang die nog is onverdeeld, mitsgaders die der hypothekaire schuldeischers. (B. 1130, 1153; C. 873.)

1148. Indien onroerende en tot de nalatenschap behoorende goederen met hypotheken bezwaard zijn, heeft ieder der medeerfgenamen het regt om te vorderen dat die lasten uit den boedel worden gekweten, en de goederen van het verband bevrijd, alvorens er tot het vormen der kavelingen worde overgegaan.

Wanneer de erfgenamen de nalatenschap verdeelen in den staat waarin zij zich bevindt, moet het bezwaarde onroerende goed worden geschat op denzelfden voet als de overige onroerende goederen; alsdan wordt de hoofdsom der lasten vandengehee-

-ocr page 289-

XVI. TITEL. VAN BOEDELSCHEIDING 245

len prijs des goeds afgetrokken, en de erfgenaam, aan wien het onroerend goed te beurt is gevallen, blijft alsdan alleen ten aanzien zijner mede-erfgenamen met de voldoening der schuld belast, en moet hen daarvoor vrijwaren.

Indien de lasten alleen op het onroerende goed gevestigd zijn, zonder dat daarbij een personeel verband bestaat, kan geen der mede-erfgenamen vorderen dat de last worde afbetaald, en alsdan wordt het onroerende goed onder de verdeeling begrepen, onder aftrek van de hoofdsom dier lasten. (B. 7a8v., 767 v., 784 v., 1333, 1336, 1338, C. 872.)

1149. Een erfgenaam die, ten gevolge van eene hypotheek, meer dan zijn aandeel in de gemeene schuld betaald heeft, kan van zijne mede-erfgenamen terug vorderen hetgeen ieder hunner persoonlijk in de schuld had moeten bijdragen. (B. 1078,1129 v., 1146; C. 873, 875.)

1150. Indien een der mede-erfgenamen in verval van zaken geraakt, wordt zijn aandeel in de hypothekaire schuld over de overige omgeslagen, naar evenredigheid van eens ieders erfdeel. (C. 876.)

1151. Een legataris is niet voor de schulden en lasten der nalatenschap verbonden , onverminderd het verhaal van den hvpoxhekairen schuldeischer op het gelegateerde onroerend goed. (B. 1012; C. 871, 1024.)

1152. Indien de legataris de schuld heeft gekweten, waarmede het gelegateerde onroerend goed bezwaard was, treedt hij daardoor van regtswege in de regten van den schuldeischer, ten laste der erfgenamen. (B. 1012; C. 874.)

1153. De schuldeischers en de legatarissen van den overleden e mogen van de schuldeischers van den erfgenaam vorderen, dat de boedel van den overledene worde afgescheiden van dien des erfgenaams. (B. 1146, 1147; C. 878.)

1154. Indien de schuldeischers of legatarissen hunne regts-vordering tot afscheiding hebben aangevangen binnen den tijd van zes maanden nadat de nalatenschan is opengevallen, hebben zij de bevoegdheid om hunnen eisch in de daartoe bestemde openbare registers, ter zijde van ieder stuk onroerend goed, tot de nalatenschap beboerende, te doen aanteekenen, met dat gevolg, dat de erfgenaam, na die aanteekening, het goed niet mag vervreemden of bezwaren, ten nadeele van de regten dier eischcrs ten laste der nalatenschap. (B. 1233, C. 2111.)

1155. Dat regt kan echter niet meer worden uitgeoefend, zoo dra er schuldvernieuwing in de schuldvordering tegen den overledene plaats heeft, door den erfgenaam als schuldenaar aan te nemen. (B. 1449; C. 879.)

1156. Hetzelve regt veijaart door het tijdsverloop van drie jaren. (C. 880.)

1157. De schuldeischers van den erfgenaam hebben geene bevoegdheid om de afscheiding des boedels tegen de schuldeischers der nalatenschap te vorderen. (C. 881.)

-ocr page 290-

II. BOEK. VAN ZAKEN.

VIERDE Al'ÜEELING.

Van de vernietiging van aangegane boedelscheiding.

1158. Boedelscheidingen kunnen worden te niet gedaan: lo. Ter zake van dwang;

2°. Ter zake van bedrog, door een of meer deelgenooten gepleegd;

2o. Ter zake van benadeeling, meer dan een vierde gedeelte bedragende;

Het enkel overslaan van een of meer voorwerpen, tot den boedel behoorende, geeft alleen regt om deswege eene nadere scheiding te vorderen. (B. 1122, 1161 , 1166, 1168, 1357 v., C. 887 )

1159. Om te beoordeelen of er benadeeling plaats heeft moe^ ten de goederen naar derzelver waarde op het tijdstip der scheiding worden geschat. (C. 890.)

1160. Degene tegen wien, ter zake van benadeeling, eisch tot vernietiging gedaan is, kan de herscheiding beletten, door aan den eischer, hetzij in gereed geld, hetzij in n a t u r a, op te leggen hetgeen aan diens erfdeel ontbreekt. (C. 891.)

1161. De mede-erfgenaam, die het aan hem toebedeelde geheel of gedeeltelijk heeft vervreemd, kan geene vernietiging der boedelscheiding, ter zake, van dwang of bedrog, vragen, in--' dien de vervreemding heeft plaats gehad na het ophouden van den dwang of het ontdekken desbedrogs. (B. 1363; C. 892.)

1162. De regtsvordering tot vernietiging verjaart door het tijdsverloop van drie jaren, te rekenen van den dag der boedelscheiding.

1163. De regtsvordering tot vernietiging heeft plaats opzig-. telijk elke akte welke ten oogmerk heeft om den onverdeelden staat tusscben de mede-erfgenamen te doen ophouden, om het even of de akte onder den naam van koop en verkoop, ruiling, dading of anderzins, mogt verleden zijn.

Doch wanneer de boedelscheiding), of eene daarmede gelijkstaande akte, is voltrokken, kan er geene vernietiging worden gevraagd van eene dading, welke mogt gemaakt zyn om de wezenlijke zwarigheden , nr de eerste akte voorkomende , uit den weg te ruimen. (B. 1357 v., 1888 v., 1895 ; C. 888.)

1164. De regtsvordering tot vernietiging der boedelscheiding wordt niet toegelaten tegen den verkoop van erfregt, zonder bedrog aan een ot meerder mede-erfgenamen te hunnen bate of schade door de mede-erfgenamen of door een hunner gedaan. (C. 889.)

1165 Geene herscheiding, na de vernietiging der boedelscheiding gedaan, kan nadeel toebrengen aan de regten, bevorens wettiglijk door derden verkregen.

1166. Alle afstand van het regt om vernietiging eener scheiding te vragen is van onwaarde.

246

-ocr page 291-

XVII. TITEL. VAN ONBEHEERDE NALATENSCHAPPEN. 24?

VIJFDE AFDEELING. Van boedelverdeeling door den vader, de moeder of andere bloedverwanten in de opgaande linie, tusschenhunneafko-melingen gemaakt.

1167. De vader, moeder en andere bloedverwanten in de opgaande linie mogen bij uiterste wilsbeschikking, of bij notariele akte, tusscben hunne kinderen en afkomelingen de verdeeling en scheiding hunner goederen maken. (C. 1075, 1076.)

1168. Indien alle de goederen, welke de bloedverwant in de opgaande linie op den dag van zijn overlijden nalaat, niet in de verdeeling begrepen zijn geweest, zullen die niet verdeelde goederen volgens de wet worden verdeeld. (B. 1112 v., 1158 j C. 1077.)

1169. Indien de verdeeling niet gemaakt is tusscben alle de kinderen, die ten tijde van het overlijden in leven zijn, en de afkomelingen der vooroverledene, zal de verdeeling geheel en al nietig zyn. Er kan eene nieuwe verdeeling in den wette-lijken vorm worden gevorderd, hetzy door de kinderen of afkomelingen die daarbij geen aandeel gekregen hebben, hetzij zelfs door degenen tusscben welke de verdeeling gemaakt is. (C. 1078.)

1170. De verdeeling, door eenen bloedverwant in de opgaande linie gedaan, kan worden betwist uit hoofde van benaueeling, meer dan een vierde bedragende. Zij kan almede worden betwist, indien de verdeeling, en hetgeen met vrijstelling van inbreng is vooruit gemaakt, het wettelyk erfdeel van den een of ander der afkomelingen mogt hebben verkort.

De regtsvordering, bij dit artikel toegelaten, verjaart door een tijdsverloop van driejaren, te rekenen van den dag waarop de erflater is overleden. (B. 960 v., 1132 v., 1158, 1160 v.; C. 1079.)

1171. De afkomelingen welke, om eene der redenen in het voorgaande artikel uitgedrukt, de verdeeling betwisten, zullen de kosten, tot de schatting der goederen vereischt, moeten vooruitschieten, en die kosten zullen te hunnen laste blijven, indien hunne vordering ongegrond bevonden wordt. (C. 1080.)

ZEVENTIENDE TITEL.

Van onbeheerde nalatenschappen.

1172. Wanneer, bij het openvallen eener nalatenschap, zich niemand opdoet die daarop aanspraak maakt, of wanneer de bekende erfgenamen dezelve verwerpen, wordt de nalatenschap als onbeheerd beschouwd. (B. 576, 1105, 2028; C. 811.)

1173. De arrondissements-regtbank, onder welker ressort de nalatenschap opengevallen is, moet op verzoek der belanghebbende personen, of op de voordragt van het openbaar ministerie, eenen curator benoemen.

Indien de curatele verleend wordt ter zake dat zich niemand opdoet, die als erfgenaam aanspraak op de nalatenschap maakt, benoemt de regtbank bij voorkeur tot curator den gestelden uit-

-ocr page 292-

248 ii. boek. van zakjsn.

voerder van den uitersten wil, ten ware deze mogt verlangen door een ander vervangen te worden. (B. 1052 v., 1176; C. 812.)

1174. De curator is gehouden de nalatenschap te doen verzegelen, en door eenen notaris eene boedelbeschrijving te doen opmaken, mitsgaders de nalatenschap te behecren en tot effenheid te brengen.

Hij is verpligt, door oproepingen in de openbare nieuwspapieren of andere doelmatige middelen, de erfgenamen op te sporen.

Hij moet in regten ontreden ten aanzien der regtsvorderingen, die tegen de nalatenschap zijn aangevangen en alle regten, die den overledene toebehoorden, uitoetenen en voortzetten. Hij is verpligt het gereed geld, hetwelk zich in de nalatenschap bevindt, mitsgaders de opbrengst der verkochte roerende en onroerende goederen, in de kas der geregtelijke consignatien te storten, ten einde te strekken tot behoud der regten van de belanghebbende partijen, en daarvan, aan wien zulks zal be-hooren rekening te doen. (R. 658 v., 678, 681, 684 v., 690, 704; C. 770, 813.)

1175. Indien zich, na verloop van drie jaren, te rekenen van het openvallen der nalatenschap, geen erfgenaam opdoet, zal de slotrekening moeten worden gedaan aan den staat, welke bevoegd zal zijn om zich bij voorraad in het bezit der nagelaten goederen te doen stellen. (B 576, 879, 882; C. 770, 771)

1176. De bepalingen voorkomende in art. 522, mitsgaders in art. 1082, 1083 , 1084, 1085 en 1087, zijn ook op de curators van onbeheerde nalatenschappen toepasselijk. (C. 814.)

ACHTTIENDE TITEL.

Van 'bev oorregte schulden.

EERSTE AFDEELING.

Van bevoorregte schulden in het algemeen.

1177. Alle de roerende en onroerende goederen van den schuldenaar, zoo wel tegenwoordige als toekomstige, zijn voor des-zelfs persoonlijke verbindtenissen aansprakelijk. (C. 2092.)

1178. Die goederen strekken tot gemeenschappelijken waarborg voor zijne schuldeischers ; derzelver opbrengst wordt onder hen, ponds ponds gewijze, naar evenredigheid van een ieders inschuld, verdeeld, ten ware er tusschen de schuldeischers wettige redenen van voorrang mogten bestaan. (B, 480 v., 551 v.; C. 2093.)

1179. De voorrang tusschen schuldeischers spruit voort uit privilegie, uit pand, en uit onderzetting of hypotheek.

Van pand en onderzetting wordt bij den negentienden en twintigsten titel van dit boek gehandeld. (B. 1196 v., 1208 v.; K. 313, 750 2o.; C. 2094.)

1180. Privilegie is een regt door de wet toegekend aan den eenen schuldeischer boven den anderen, alleen uit hoofde van den aard der schuld.

Pand en hypotheek gaan boven privilegie, behalve in de gevallen waarin de wet uitdrukkelijk het tegendeel bepaalt. (B. 1185, 1195; C. 2095.)

1181. Tusschen bevoorregte schuldeischers wordt de rang

-ocr page 293-

XVIII. TITEL. VAN BEVOOKHEGTE SCHULDEN. 249 geregeld naar den verscliillenden aard der voorregten. (B. 1184 v., 1193, 1195; C. 2096.)

1182. Bevoorregte scliuldeischers, die in denzelfden rang zijn, worden ponds ponds gewijze betaald. (C. 2097.)

1183. De voorrang van 'srijks schatkist, de orde waarinde-zelve wordt uitgeoefend, en de tijd van deszelfs duur, worden geregeld door bijzondere wetten daartoe betrekkelijk.

Die van de besturen der gewesten, gemeenten , dijken, polders, wateringen, en andere dergelijke gemeenscliappen, wegens de door ben te heffen lasten, worden geregeld door de wetten en de wettige op dat stuk d aargestel de verordeningen. (C. 2098; Wet 1807, 5 Sept.; Wet 1808, 12 Nov., St. 1817;no. 37, art. 3; 1822, no. 38, art. 290; 1833, no. 72, art. 31 1841, no. 42, art. 25, 1845; no. 22; 1859, no. 36; C. 2098.)

1184. De privilegien hebben tot onderwerp, of zekere bepaalde goederen, of alle de roerende en onroerende goederen in het algemeen. De eerste hebben den voorrang boven laatstge-melde. (C. 2099, 2100.)

TWEEDE AFDEELiNG.

Van de voorregten gevestigd op zekere bepaalde goederen.

1185. De bevoorregte schulden op zekere bepaalde goederen i;ijn: (B. 1180, 1184; K. 313.)

lo. De geregtskosten uitsluitend veroorzaakt door de uitwinning van eene roerende of onroerende zaak. Deze worden uit de opbrengst van het uitgewonnen goed boven alle andere bevoorregte schulden en zelfs boven pand en hypotheek, gekweten. (B. 1064.)

2o. De huur-penningen van onroerende goederen, de kosten van reparatie waartoe de huurder verpligt is, mitsgaders alles wat tot de nakoming van de huur-overeen-komst betrekking heeft; (B. 1186, v.)

3o. De nog onbetaalde koopprijs van roerende goederen; (B. 1187, 1190, 1192.)

4o. De kosten •tot behoud eener zaak gemaakt. (B. 635, 1193 v., 1196, 1400, 1765.)

5o. De kosten tot bearbeiding eener zaak aan den werkman verschuldigd. (B. 630 v., 1193, 1652.)

6o. Hetgeen door eenen herbergier, als zoodanig, aaueenen reiziger is geleverd. (B. 1193.)

7°. De vrachtloonen en bykomendeonkosten; (B. 1193, K. 80.)

b0. Hetgeen aan metselaars, timmerlieden en andere werkbazen is verschuldigd wegens den opbouw, aanbouw'en de reparatien van onroerende goederen, mits de schuldvordering niet ouder zij dan drie jaren, en de eigendom van het perceel aan den schuldenaar zij verbleven; (B. 1193.)

9o. De vergoedingen en bepalingen waartoe openbare ambtenaren, uit hoofde van verzuim, misslagen en misdrijven, in de uitoefening hunner bediening gepleegd, gehouden zijn. (B. 1193; C. 2101, 2102, 2103.)

-ocr page 294-

250 II. BOEK. VAN ZAKEN.

1186. De verhuurder kan zijn voorregt doen gelden op de vruchten welke door takken aan de boomen, of door wortels aan den grond, nog zijn vastgehecht; voorts op de ingeöogste vruchten die zich op den bodem bevinden, en op al hetgeen op den bodem is, zoo tot stoffering van het gehuurde huis of der landhoeve, als tot bebouwing of gebruik van het land, zoo als het vee, de bouwgereedschappen en dergelijken; onverschillig of de hierboven gemelde voorwerpen al dan niet aan den huurder toebehooren.

Indien de huurder een gedeelte van het verhuurde goed aan een ander wettig in huur heeft afgestaan, kan de verhuurder zijn voorregt op de voorwerpen, die zich in of op dit gedeelte bevinden, niet verder doen gelden, dan alleen in evenredigheid van het door den tweeden huurder overgenomen gedeelte, en voor zoo verre de laatstgemelde niet mogt kunnen aantoonen zijne huur-penningen volgens de overeenkomst te hebben voldaan. (B. 562 3°, 1595, 1618; C. 1753, 2102 lo.)

1187. Niettemin worden de nog verschuldigde koopprijs van gekochte zaden en de nog verschuldigde kosten van den oogst van het loopende jaar, by voorrang boven den verhuurder, betaald uit de opbrengst van den oogst, en de nog niet betaalde koopprijs van gereedschappen uit de opbrengst van die gereedschappen. (B. 1190, 1192; C. 2102 lo.)

1188. De verhuurder kan de roerende goederen, waarop hem bij artikel 1186 voorregt is toegestaan, in beslag nemen, indien dezelve buiten zijne toestemming vervoerd zyn; en hij behoudt daarop zijn voorregt, al waren dezelve ook aan eenen derde, door inpandgeving, of op eene andere wijze, verbonden, mits hij die voorwerpen geregtelijkhebbe opgeëischt binnen den tijd van veertig dagen na het vervoeren der roerende goederen tot eene landhoeve behoorende, en binnen den tijd van veertien dagen, indien het zaken betreft welke tot stoffering van een huis hebben verstrekt. (C. 2102 lo)

1189. Het voorregt van den verhuurder strekt zich uit tot de vervallen huur- en pacht-penningen, gedurende de laatste drie jaren en het loopende jaar. (C. 2102 lo)

1190. De verkooper van roerende en nog onbetaalde goederen kan zijn voorregt doen gelden op den koopprijs van die goederen , indien zij zich nog in handen van den schuldenaar bevinden, zonder onderscheid of hij die goederen op tijd of zonder tijdsbepaling verkocht heeft. (B. 1187; C. 2102 4o.)

1191. Indien de verkoop zonder {tijdsbepaling gedaan is, heeft de verkooper zelfs de bevoegdheid om de goederen terug te eischen, zoo lang deze zich in handen van den kooper bevinden , en het weder-verkoopen daarvan te beletten, mits de te-rugeisching geschiede binnen derti» dagen na de aflevering, en de goederen zich nog bevinden m denzelfden staat waarin zij zijn geleverd geworden. (B. 629, K. 244; C. 2102 4o.)

1192. De verkooper kan evenwel zijn regt niet uitoefenen dan na den verhuurder van het huis of van de landhoeve, ten ware bewezen zij dat de verhuurder kennis droeg dat de meubelen en verdere goederen, voor het huis of de landhoeve dienende, door den huurder niet waren betaald. (B. 1187; C. 2102 4o.)

-ocr page 295-

XIX. TITEL. VAN PAND.

1193. De voorregten vermeld bij artikel 1185, no. 4, 5, è, 7, 8 en 9, worden uitgeoefend als volgt:

Die van no. 4, op de zaak tot welker behoud de kosten zijn gemaakt;

Die van no. 5, op de zaak die bearbeid is;

Die van no. 6, op de goederen die door den reiziger in de herberg zijn gebragt;

Die van no. 7, op het vervoerde goed;

Die van no. 8, op de opbrengst van het opgebouwde, aangebouwde of herstelde perceel;

Die van no. 9, op het bedrag van de door de ambtenaren gestelde zekerheid, en de daarop verschuldigde renten. (B. 1194; C. 2102 3o—7o.)

1194. Indien onderscheiden bevoorregte schuldeischers, van welke in deze afdeeling wordt melding gemaakt, mogten te za-men loopen, hebben de onkosten, die gemaakt zijn tot behoud van het goed, den voorrang, indien dezelve gemaakt zijn na het tijdstip waarop de overige bevoorregte schulden zijn geboren. (B. 1185 4o, j765.)

DERDE AFDEELING.

Van de voorregten op alle de roerende en onroerende goederen in het algemeen.

1195. De bevoorregte inschulden op alle de roerende en onroerende goederen in het algemeen, zijn de hierna vermelde, en worden in de volgende orde verhaald; (B. 1184 v.)

lo. De geregtskosten, uitsluitend veroorzaakt door uitwinning en boedelredding; deze hebben voorrang boven pand en hypotheek. (B. 1064, 1185 lo; R. 527.)

2o. De begrafeniskosten, behoudens de bevoegdheid des reg-ters om dezelve te verminderen, indien zij bovenmatig zijn;

3o. Alle kosten van de laatste ziekte: (B. 2006.)

4°. Het loon van dienst- en werkboden over het verschenen jaar, en hetgeen over het loopende jaar verschuldigd is; (B. 2005 v.)

5o. De schuldvordering wegens levering van levensmiddelen, gedaan aan den schuldenaar en deszelfs huisgezin, gedurende de laatste zes maanden;

6o. De schuldvorderingen van kostschoolhouders voor het laatste jaar;

7°. De schuldvordering van minderjarigen of onder curatele gestelden ten laste van hunne voogden en curators, ter zake van derzelver beheer: voor zooverre dezelve niet kunnen worden verhaald uit de hypotheken of andere zekerheid, welke, naar aanleiding van den zestienden titel van het eerste boek van dit wetboek, mogt gesteld zijn. (B. 390 v., 471, 506; C. 2101, 2104.)

NEOENTIENDB TITEL.

Van Pand.

1196. Pand is een regt hetwelk de schuldeischer verkrijgt op eene roerende zaak, die hem door den schuldenaar, of door

251

-ocr page 296-

252 n. BOEK. van zaken.

een ander in deszelfa naam, tot zekerheid der schuld, is ter hand gesteld, en aan den schuldeischer de bevoegdheid geeft om zich by voorkeur boven de andere schuldeischers uit die zaak te doen betalen; met uitzondering van de kosten van uitwinning en van de onkosten die, na de inpandgeving, tot behoud van de zaak gemaakt zijn, en welke den voorrang zullen hebben. (B. 1179 v., 1185 lo. 4o. 1194 v. lo. 1203, 1867; K. 315; C. 2071, 2073.)

1197. Pandovereenkomst wordt bewezen door alle middelen, die voor het bewijs der hoofdverbindtenis zijn toegelaten.

1198. Pandregt op ligchamelijke roerende zaken en op in-schulden aan toonder wordt gevestigd door het brengen van het pand onder de magt van den schuldenaar ofvan een derde, omtrent wien partijen zijn overeengekomen.

Het is niet bestaanbaar op zaken, die in de magt van den schuldenaar of den pandgever worden gelaten of met den wil van den schuldeischer terugkeeren.

Het gaat te niet, wanneer het pand uit de magt van den pandhouder geraakt.

Is het echter door dezen verloren of aan hem ontstolen, dan heeft hij het regt van terugvordering bij art. 2014, tweede lid, bedoeld, en wordt bij terugbekoming van het pand het pandregt geacht nooit verloren te zijn geweest.

De onbevoegdheid van den pandgever om over de zaak te beschikken, kan aan den schuldeischer, die haar in pand heeft genomen, niet worden tegengeworpen, onverminderd het regt tot terugvordering van hem, die de zaak verloren heeft, of aan wien zij is ontstolen.

Tot vestiging van pandregt op papier aan order wordt behalve het endossement de overgaaf van het papier gevorderd.

1199. Pandregt op onligchamelijke roerende zaken, met uitzondering van papier aan order of aan toonder, wordt gevestigd door kennisgeving der verpanding aan hem, tegen wien het in pand gegeven regt moet worden uitgeoefend. Door dezen kan van die kennisgeving en van de toestemming des pandgevers een schriftelijk bewijs worden gevorderd.

1200. De schuldeischer mag, ingeval de schuldenaar of de pandgever niet aan zijne verpligtingen voldoet, zich het pand niet toeëigenen. Alle hiermede strijdende bedingen zijn nietig.

1201. Wanneer door partijen niet anders is overeengekomen, is de schuldeischer, ingeval de schuldenaar of de pandgever niet aan zijne verpligtingen voldoet, geregtigd om na het verstrijken van den bepaalden termijn, of, indien geen vaste termijn is bepaald, na eene sommatie tot voldoening, het pand in het openbaar, naar plaatselijke gewoonten en op de gebruikelijke voorwaarden, te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst het beloop der schuld met de renten en kosten te verhalen.

Bestaat het pand uit ter markt of ter beurze verhandelbare koopmansgoederen of effecten, dan kan de verkoop ook al-

De artt. 1197—1202 zijn als boven gewijzigd bij de Wet van 8 Juny 1874, 8b. no. 95.

-ocr page 297-

IX. TITEL. TAN PAND. S58

daar geschieden, mits door tusschenkomst van twee makelaars in het vak.

1202. In allen geval, kan wanneer de schuldenaar of de pandgever in gebreke is aan zijne verpligtingen te voldoen, de schuldeischer in regten vorderen, dat het pand tot verhaal der schuld met de renten en kosten zal worden verkocht op de wijze door den regter te bepalen, of wel de regter op des schuldei-schers vordering toestaan, dat het pand aan dezen, voor een bedrag by het vonnis te bepalen, tot beloop der schuld met de renten en kosten in betaling zal verblijven.

Van de Vervreemding van het pand in de gevallen, bij dit en het vorig artikel bedoeld, is de schuldeischer verpligt den pandgever uiterlijk den volgenden dag kennis te geven. Berigt per telegraaf of bij aangeteekenden brief geldt voor behoorlijke kennisgeving.

1203. De schuldeischer is verantwoordelijk voor het verlies of de vermindering van het pand, voor zoo verre zulks door zijne nalatigheid mogt hebben plaats gehad.

De schuldenaar is van zijne zijde verpligt aan den schuldeischer te vergoeden de nuttige en noodzakelijke onkosten die de laatstgemelde tot het behoud van het pand gemaakt heeft. (B. 1196, 1271 v., 1279 v., 1427, 1477, 1480 v.; C. 2080.)

1204. Indien eene schuld in pand gegeven is, en deze in-schuld interessen opbrengt, verrekent de schuldeischer die interessen met degene welke hem mogten verschuldigd zijn.

Indien de schuld, tot welker zekerheid eene inschuld in pand gegeven is, geene interessen opbrengt, worden de interessen, die de pandhouder ontvangt, op de hoofdsom gekort. (B. 1198, 1209, C. 2081.)

1205. Zoo lang de houder het in pand gegeven goed niet misbruikt , is de schuldenaar onbevoegd om daarvan de teruggave te vorderen, voor dat hij ten volle betaald hebbe, zoowel de hoofdsom, als de interessen en onkosten der schuld, voor welker zekerheid het pand gegeven is, alsmede de onkosten die tot behoud van het pand gedaan zijn.

Indien er tusschen denzelfdeu sehuldenaar en denzelfden schuldeischer eene tweede schuld mogt bestaan, tusschen hen zelve aangegaan na het tijdstip der pandgeving, en opeischbaar vóór de betaling, of op den dag zeiven van de betaling der eerste schuld, is de schuldeischer niet gehouden zich van het pand te ontdoen, voor dat hem beide schulden ten volle zijn voldaan, al mogt er zelfs geen beding gemaakt zijn om het pand voor de betaling der tweede schuld te verbinden. (C. 2082.)

1206. Het pand is ondeelbaar, niettegenstaande de schuld onder de erfgenamen van den schuldenaar of onder die van den schuldeischer mogt deelbaar zijn.

De erfgenaam van den schuldenaar die zijn gedeelte in de schuld betaald heeft, kan de teruggave van zijn aandeel in het pand niet vorderen, zoo lang de schuld r.ist ten volle ia gekweten.

Wederkeerig mag de erfgenaam van den schuideischer die zyn aandeel in de schuld ontvangen heeft, het pand niet terug

-ocr page 298-

254 II. BOEK. van zaken.

geven ten nadeele van diegenen zijner mede-erfgenamen die niet

betaald zijn. (B. 1382 v.; C. 2083.)

1207. De hierboven gemaakte bepalingen zijn niet toepasselijk op zaken van koophandel, of op banken van leening welke bij openbaar gezag zijn gevestigd, voor zoo verre bij het Wetboek van Koophandel, of bij de verordeningen omtrent die instellingen, bijzondere bepalingen zijn gemaakt. (K. 315, C. 2084, Sb. 1814, no. 40 ; 1819, no. 14; 1838, no. 29; 1840, no. 8, Bijv. Sb. XIII, 1. 70 v.)

TWIMTIOSTE TITEL.

Van onderzetting of hypotheek.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

1208. Onderzetting of hypotheek is een zakelijk regt op on* roerende goederen, strekkende om daaraan de voldoening eener verbindtenis te verhalen. (C. 2114.)

1209. Dat regt is uit deszelfs aard ondeelbaar en gevestigd op alle de verbondene onroerende goederen in hun geheel, op elk van die goederen en op ieder gedeelte van dezelve.

De goederen blijven daarmede belast, in welke handen dezelve ook overgaan. (B. 1242 v., 1253 v., 1332 v.; K. 297 v., C. 2114.)

1210. Voor hypotheek zijn alleen vatbaar:

lo. Onroerende goederen welke in den handel zijn, metder-zelver toebehooren, voor zoo verre dat laatste als onroerend goed beschouwd wordt. (B. 562 v.)

2°. Het vruchtgebruik derzelve goederen en hun toebehooren. (B. 803 v.)

3o. De regten van opstal en erfpacht. (B. 758 v., 767 V.)

4o. De grondrenten, hetzy in geld, hetzij in natura verschuldigd. (B. 784 v.)

5o- Het tiendregt. (B. 784 v.)

6o Het regt van beklemming. (B. 1654 v.; C. 2118.)

1211. De nypotheken strekken zich uit tot alle de latere verbeteringen van het bezwaarde goed, ook tot hetgeen, door aanwas of opbouw, met hetzelve vereenigd is. (B. 626 v., 643 v.; C. 2133.)

1212. Het onverdeeld aandeel in een gemeen onroerend goed kan met hypotheek worden bezwaard. Na de verdeeling van hetzelve, blijft de hypotheek alleen gevestigd op het deel dat aan den schuldenaar, die de onderzetting heeft verleend, is toebedeeld, behoudens de bepaling van artikel 1377. (B. 1128.)

1213. Roerende goederen zijn voor geene hypotheek vatbaar. (B. 565 v.; C. 2119.)

1214. Hypotheek kan niet worden gevestigd dan door hem die de bevoegdheid heeft het bezwaarde goed te vervreemden. (B. 195, 451, 537,1032; C. 2124.)

1215. Zij die op een onroerend goed slechts een zoodanig regt hebben, hetwelk door eene voorwaarde is opgeschort; of in zekere gevallen kan worden ontbonden of te niet gedaan,

-ocr page 299-

XX. TITEL. VAN ONDEEZETTING OP HYPOTHEEK. 255

kunnen geene hypotheek toestaan, dan die aan dezelfde voorwaarden , ontbinding of te niet doening onderworpen ia. (B. 975, 1032, 1139, 1299 v., 1301 v., 1555; C. 2125.)

1216. Goederen van minderjarigen, van degenen die onder curatele staan, en van afwezigen, zoo lang derzelver bezit slechts bij voorraad verleend is, kunnen niet anders met hy-

otheek worden bezwaard, dan om de redenen, en overeen-

omstig de formaliteiten, welke bij de wet zijn vastgesteld. (B. 451 v., 537 v.; C. 2126.)

1217. Hypotheek kan alleen bij notariele akte worden verleend, uitgezonderd in de gevallen by de wet uitdrukkelijk aangewezen.

De volmagt tot het veileenen van hypotheek moet bij authentieke akte worden verleden.

De voogd, de curator, de getrouwde man, of elk ander die, uit kracht der wet of eener overeenkomst, verpligt is hypotheek te geven, kan daartoe bij vonnis worden genoodzaakt, hetwelk dezelfde kracht zal hebben als of hij in de hypotheek hadde toegestemd, en bepaaldelijk zal aanduiden de goederen op welke de inschrijving zal geschieden.

De getrouwde vrouw welke bij huwelijksche voorwaarden hypotheek heeft bedongen, kan zonder den bijstand van haren man , of de magtiging van den regter, de hypothekaire in-achrijvingen bewerkstelligen, en de vereischteregtsvorderingen daartoe aanleggen. (B. 390, 428, 1830; C. 2127.)

1218. Uit kracht van eene overeenkomst in een vreemd land verleden, kan geen hypotheek worden ingeschreven op goederen binnen het Koningrijk gelegen, ten ware het tegendeel bij traktaten mogt zyn bepaald. (A. 10; C. 2128.)

1219. De akte waarbij hypotheek wordt gevestigd moet bevatten eene bijzondere opgave van het bezwaarde goed, en van deszelfs aard en ligging, naar aanleiding der kakastrale indeeling.

Ten aanzien van tienden en grondrenten, waaromtrent niet bepaaldelijk kan worden opgegeven welke bijzondere perceelen daarmede belast zijn, zal men met de juiste omschrijving en aanwijzing der schuldpligtige streek, gemeente of polder in de akte kunnen volstaan. (B. 1231, C. 2129; Sb. 1842, no. 20, art. 37.)

1220. Hypotheek kan alleen op tegenwoordige goederen worden gevestigd. Eene hypotheek op toekomstige goederen is nietig.

Indien echter de vrouw by nuwelijksche voorwaarden het vestigen van hypotheek heeft bedongen, of, in het algemeen, een schuldenaar zich heeft verpligt aan den schuldeischer hypotheek te geven, kan de man of de schuldenaar worden genoodzaakt aan zijne verpligting te voldoen, door aanwijzing ook van goederen welke hy, na het ontstaan der verbindtenis, mogt hebben verkregen. (B. 1231; C. 2129, 2130.)

1221. Eene hypotheek is slechts van waarde, in zoo verre de som, waarvoor dezelve is toegestaan, zeker en by de akte bepaald is.

Indien de schuld voorwaardelyk of derzelver hoegrootheid onbepaald is, zal de vestiging der hypotheek slechts kracht hebben tot het beloop der geschatte waarde, welke partijen

-ocr page 300-

256 II. BOEK. van zaken.

gehouden zijn in de akte op te geven. (B. 1231 • C. 2183.)

]222. De schuldeischer kan, in geen geval, eene vermeerdering van hypotheek vorderen, ten ware het tegendeel bedongen of bij de wet bepaald zij. (B. 394; C. 2122, 2131.)

1223. Alle bedingen, bij welke de schuldeischer gemagtigd zoude worden om zich het gehypothekeerde goed toe te eigenen, zijn nietig.

Het staat echter den eersten hypothekairen schuldeischer vrij om, bij het vestigen der hypotheek, uitdrukkelijk te bedingen dat, bij gebreke van behoorlijke voldoening der hoofdsom, of van de betaling der verschuldigde renten, hij onherroepelijk zal zijn gemagtigd het verbonden perceel in het openbaar te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst te verhalen zoo wel de hoofdsom als de renten en de kosten. Dat beding zal op de openbare registers moeten worden aangeteekend, en zal de veiling moeten plaats hebben op de wijze als bij artikel 1255 is voorgeschreven, met uitzondering alleen dat de tegenwoordigheid van den kantonregter niet vereischt wordt. (B. 1200 R. 508 v.; C. 2088.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de inschrijving der hypotheken en van den vorm der inschrijving.

1224. De inschrijving der hypothekaire verbanden moet geschieden in de daartoe bestemde openbare registers.

Bij gebreke van die inschrijving, heeft de hypotheek geene kracht hoegenaamd, zelfs niet ten opzigte van schuldeischers, die geen hypothekair verband hebben. (B. 428, 1236 , 1247; C. 2134, 2146.)

1225. De inschrijving van eene hypotheek is van onwaarde, indien dezelve gedaan is op eenen tijd, waarop de eigendom van het goed aan eenen derde zijnde overgegaan, de schuldenaar daarop zijn eigendomsregt reeds verloren had. (B. 639, 571, 1327 v.; C. 2166: Pr. 834, 835.)

1226. De rang der hypothekaire schuldeischers wordt bepaald naar de dagteekening hunner inschrijving, behoudens de uitzonderingen bij de twee volgende artikelen vermeld.

Zij die op denzelfden dag zijn ingeschreven, hebben gezamenlijk eene hypotheek van dezelfde dagteekening, zonder onderscheid op welk uur de inschrijving gedaan is, al ware het ook dat het uur door den bewaarder mogt zijn aangeteekend. (B. 1266; C. 2134 , 2147 )

1227. Indien bij de koop-acte, tot waarborg van onbetaalde kooppenningen, hypotheek op het verkochte goed is bedongen , en de inschrijving is geschied binnen acht vrije dagen na de overschrijving der koop-akte op de daartoe bestemde openbare registers, zal deze hypotheek den voorrang hebben boven de hypotheken welke de kooper, binnen dat tijdsverloop, op het goed mogt hebben toegestaan. (B. 1225; C. 2103 lo, 2108.)

1228. Dezelfde bepaling is toepasselyk, indien bij akte van scheiding hypotheek is bedongen tot waarborg van hetgeen de eene deelgenoot aan den anderen, ten gevolgecenerscheiding,

-ocr page 301-

XX. TITEL. VAN ONDERZETTING OF IirPOTHEEK. 257

schuldig blijft, of tot vrijwaring van het aanbedeelde goed. Ook in dat geval geven de inschrijvingen, binnen acht vrije dagen na de overschrijving der akte van scheiding, voor zoo veel dit beding betreft, door den deelgenoot bewerkstelligd, den voorrang boven de hypotheken welke de verkryger, binnen dat tydsverloop, op het goed mogt hebben toegestaan. (C. 2103 80, 2109.)

1229. De schuldeischer die ingeschreven is voor eene hoofdsom welke interessen of renten voortbrengt, is geregtigd om , uiterlijk voor twee jaren en voor het loopende jaar, wegens interessen of renten in denzelfden rang van hypotheek geplaatst te worden als voor zijne hoofdsom; onverminderd zijn regt om, ten aanzien van andere renten, dan bij de eerste inschryving verzekerd waren, bijzondere inschryvingen te nemen, welke sedert derzelver dagteekening hypotheek zullen te weeg brengen. (C. 2151.)

1230. Indien de akte, waarbij de hypotheek is gevestigd, een uitdrukkelijk beding bevat, waarbij de schuldenaar in zijne bevoegdheid is beperkt, hetzij om het bezwaarde goed buiten toestemming der schuldeischers te mogen verhuren, hetzij ten aanzien van de wijze waarop, of van den tijd gedurende welken hetzelve zal kunnen worden verhuurd, hetzy ten aanzien van de vooruitbetaling der huurpenningen, zal zoodanig beding niet alleen verbindende zijn tusschen de partijen , maar ook tegen den huurder kunnen worden ingeroepen door den schuldeischer die zoodanig beding op de openbare registers zal hebben deen aanteekenen.

Alles onverminderd de bepalingen van art. 1377, welke, zoo daartoe gronden zijn, door alle de schuldeischers zullen kunnen worden ingeroepen, om het even of er al dan niet eenig beperkend beding op het stuk der verhuring of vooruitbetaling gemaakt zij. (B. 1266, 1584.)

1231. Om de inschrijving te bewerkstelligen, stelt de schuldeischer, hetzij in persoon, hetzij door eenen derde, aan den bewaarder der hypotheken van den kring waarin de goederen gelegen zijn, ter hand twee, door den schuldeischer of den derde onderteekende borderellen, waarvan het eene op het uitgegeven afschrift van den titel kan gesteld worden.

Die borderellen bevatten:

lo. Eene bepaalde aanduiding van den schuldeischer en van den schuldenaar, en de opgave der woonplaats, door eerstgemelden gekozen binnen den kring van het kantoor des bewaarders. (B. 81.)

De inschrijving op de goederen van eenen overledene kan gedaan worden ten name van den overledene;

2o De dagteekening en den aard van den regtstitel, met opgave van den ambtenaar door of ten overstaan van welken de akte is verleden, of van den regter die de te bezwaren goederen, naar aanleiding van het voorlaatste lid van artikel 1217, heeft aangeduid;

Sc. Het beloop der inschuld, of de begrooting der voorwaardelijke en onbepaalde regtenwelkeverzekerd moeten worden, mitsgaders den tyd waarop de schuld opeischbaar is;

17

-ocr page 302-

258 li. BOEK. VAN ZAKEN.

4o- De aanduiding van den aard en de ligging der goederen waarop de hypotheek is gevestigd, naar aanleiding der kadastrale intleeling, onverminderd het bepaalde bij het tweede lid van art. 1219, ten aanzien van tienden en grondrenten;

E©. De bedingen welke, naar aanleiding van het vorige artikel, mitsgaders van het tweede lid van art. 1223 en van het tweede lid van artikel 1254, tusschen den schuldeischer en den schuldenaar mogten gemaakt zijn. (B. 1235, 1238, 1247, 1266, 1268; C. 2184, 2149.)

1282. De bewaarder behoudt een der borderellen, ten einde hetzelve in zijn register in te schrijven onder de dagteekening van de overgave. Hij geeft onmiddellijk aan dengenen die de inschrijving verzocht heeft het andere borderel terug, aan den voet van hetwelk hij den dag der overgave vermeldt. Hij is eindelijk verpligt, indien zulks gevorderd wordt, uiterlijk binnen de vier en twintig uren, op dat borderel naderhand bij te voegen het nommer waaronder de inschrijving in zijne registers heeft plaats gehad. Beide deze verklaringen zullen door hem worden onderteekend. (B. 1266; C. 2150.)

1233. Bij het vorderen der aanteekening, waarvan in artikel 1154 gesproken wordt, zijn de schuldeischers of de legatarissen verpligt aan den bewaarder der hypotheken ter hand te stellen :

lo. Een authentiek afschrift van den eisch tot afscheiding der goederen;

2o. De dood-akte van den overledene, of een ander deugdelijk bewijs dat de regtsvordering is aangevangen binnen de zes maanden na het openvallen der nalatenschap;

quot;o. Twee borderellen houdende, naar het voorschrift van artikel 1231, no. 4, de aanduiding van den aard en de ligging der goederen , ter zijde van welke de aanteekening wordt gevorderd; en zijn de bepalingen van art, 12*2 op deze borderellen toepasselijk. (B. 1153, 1266 ; C. 2111.)

1234. Het is aan dengenen die eene inschrijving heeft laten doen, alsmede aan zyne vertegenwoordigers, of die uit krachte eener authentieke akte deszelfs regt verkregen hebben, geoorloofd om in het register der hypotheken de door hem gekozen woonplaats te veranderen, mits hij eene andere in denzelfden kring kieze en aanwijze. (B. 1238; C. 2152.)

1235. De inschrijving kan, ter zake van verzuim der hierboven voorgeschrevene formaliteiten, niet worden vernietigd , dan alleenlyk in geval zy den schuldeischer, den schuldenaar de schuld, of het bezwaarde goed niet op eene voldoende wyze kenbaar maken. (R. 1231; C. 2146.)

1236. De inschryying doet de hypotheek stand houden zonder vernieuwing. (B. 1224; C. 2154.)

1237. De kosten der inschrijving zijn voor rekening van den schuldenaar, indien het tegendeel niet bedongen is. (B. 1233; C. 2155.)

1238. De regtsvorderingen tegen de schuldeischers, waartoe de inschrgvingen aanleiding kunnen geven , moeten aan-

-ocr page 303-

XX. TITEL. VAN ONDEBZETTING OF HYPOTHEEK. 259

gelegd worden voor de bevoegde regtbank, door middel van dagvaardingen, gedaan aan bunnen peisoon, of aan de laatste woonplnats, die blijkens het register gekozen is; en zulks niettegenstaande bet overlijden, hetzij van de schuldeischers, hetzij van degenen bij wie zij domicilie hebben gekozen. (B. 81, 1231, 1234, 1241; C. 2156.)

DERDE AFDEELING.

Van doorhaling der inschryvingen.

1239. inschrijvingen worden ten koste van den schuldenaar doorgehaald, of met toestemming der daartoe bevoegde belanghebbende partijen, of ten gevolge van een vonnis, hetzij in het hoogste ressort gewezen, hetzij in kracht van gewijsde gegaan. (B. 1241, 1247, 1268, 1366 v.; R. 561; C. 2157.)

1240 In beide geva len, leggen degenen die de doorhaling verzoeken ten kantore van den bewaarder over eene authentieke akte, waarbij tot de doorhaling wordt gemagtigd, of een authentiek afschrift van zoodanige akte of van het vonnis daartoe strekkende (B. 1266 30; R. 561; C. 2108.)

Bij de in het vorig lid bedoelde authentieke akte mag niemand als lasthebber optreden dan voorzien van eene schriftelijke volmayt.

1241. Indien in eene doorhaling niet wordt toegestemd, moet dezelve gevraagd worden voor de regtbank, onder welker regts-gebied de inschrijving gedaan is, ten ware die vordering ondergeschikt zij aan een geschil, hangende voor eene andere regtbank; in welk geval, de eisch tot doorhaling zal verwegen worden naar de regtbank, voor welke het hoofdgeschil aanhangig is

Echter zal de overeenkomst, tusschen den schuldeischer en den schuldenaar aangegaan, om, in geval van geschil, de vordering voor eene door hen bepaalde regtbank te brengen, tusschen henlieden moeten nagekomen worden. (B. 1238; C. 2159.)

VIERDE AFDEELING.

Van de gevolgen der hypotheken tegen derde beiitters.

1242. De schuldeischer die eene ingeschrevene hypotheek heeft, vervolgt zijn regt op het verbonden onroerend goed, in welke handen zich dat ook bevinde, om gerangschikt en betaald te worden volgens de orde van inschryvirg. (B. 1209; R. 493, 551 v., C 2166 v ; Pr 677 v)

1243. De schuldeischer heeft het regt om, na gedaan bevel aan den schuldenaar, het verbonden (nroerende goed onder den derden bezitter in beslag te nemen en te doen verkoopen. Hierbij, en bij de rangschikking op de opbrengst daarvan, tusschen de onderscheidene schuldeischers, moeten de formaliteiten worden in acht -enomen ten op'igte van geregtelijke uitwinningen en rangschikking, in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven. (R. 493 v, 502 v., 544 v., 551 v.; C 2169)

1244. De derde bezitter kan zich tegen den verkoop verzetten.

-ocr page 304-

260 II. BOEK. VAN ZAKKN.

indien hy kan aanwijzen dat zich alsnog in het bezit van den oorspronkelijken schuldenaar bevinden een of meer onroerende goederen, mede bypothekair voor dezelfde schuld verbonden, en klaarblijkelijk voldoende om daaraan die schuid te verhalen. In zoodanig geval kan hij, met schorsing der uitwinning van zijn eigendom, de voorafgaande uitwinning van het medeverbonden goed onder den oorspronkelijken schuldenaar vorderen. (B. 1870; C. 2170)

1245 In geval eene hypotheek is gevestigd op één onroerend goed, en een of meerder gedeelten daarvan tot derde bezitters mogtcn zijn overgegaan, behoudt de schuldeischer de bevoegdheid om zijn rcrt op het verbonden goed, of op zoodanig gedeelten daarvan, als bij raadzaam en voldoende acht, voor het geheel te doen gelden, even als of het verbondene zich nog onverdeeld in het bezit van den schuldenaar bevond.

1346 De derde bezitter die, hetzij bij uitwinning, hetzij vrijwillig, de schuld heeft gekweten, is bevoegd, als daardoor uit kracht der wet in de regten des schuldeischers zynde getreden, om, na aftrek van zijn aandeel in evenredigheid tot de gezamenlijke waarde van de verbondene goederen, de verdere hypotbekaire regten voor deze inschuld op de medeverbondene goederen, of gedeelten van dezelve, te doen gelden. (B. 1229, 1252, 1438 8°.; C. 2178.)

1247. In de gevallen bij de twee vorige artikelen vermeld, zal de inschrijving van de hypotheek alleen op dat goed of gedeelte van hetzelve worden doorgehaald, waarop de schuldvordering is verhaald, of waarvan de derde bezitter de schuld heett gekweten, en op het verder verbondene niet eer dan nadat de betaald hebbende of uitgewonnen derde bezitter zyn regt, volgens het laatst voorgaande artikel, zal hebben doen gelden, of in de doorhaling zal hebben toegestemd. Tot verzekering van zijn regt, is de gesubrogeerde schuldeischer vev-pligt daarvan aanteekening te laten doen op de openbare registers. (B 1224, 1231, 1239 v.; 1266.)

1248. De derde bezitter heeft altijd het regt, tot op het tijdstip der toewijzing toe, om de uitwinning van het bij hem bezeten verbonden goed te doen ophouden, door de kwijting van de ingeschrevene schuld met de renten overeenkomstig artikel 1229, mitsgaders de kosten. (B. 1438; C. 2173.)

1249. Hetgeen het verbonden goed bij uitwinning meer opbrengt dan de hypotbekaire lasten en kosten bedragen, wordt uitgekeerd aan den derden bezitter. (K. 877 )

1250. De erfdienstbaarheden en andere zakelijke regten, zoo wel ten laste als ten bate van het uitgewonnen goed, die door den overgang aan den derden bezitter waren te niet gegaan, herleven, nadat hetzelve aan een ander is toegewezen. (B, 721; C. 2177.)

1251. De verminderingen welke, door schuld of onachtzaamheid van den derden bezitter, ten nadeele der hypotbekaire schuldeischers aan het goed zijn veroorzaakt, leveren tegen denzelven eene regtsvordering tot schadeloosstelling op; hij kan de door hem gemaakte onkosten en verbeteringen niet terug vorderen, dan ten beloope van hetgeen het goed, door de ver-

-ocr page 305-

XX. TITEL. VAN ONDERZETTING OF HÏPOTHEÏK. 261

beteringen, in waarde vermeerderd is. (B. 1800, 1402,1588 v.; C. 2175.)

1252. De derde bezitter die de hypotbekaire schuld betaalt, of de geredelijke uitwinning daarvoor heeft ondergaan, heeft zijn verhaal tot vrijwaring tegen den schuldenaar. (B. 1216. 1527 v.; C. 2178.)

VIJFDE AFDEELING,

Van het te niet gaan der hypotheken.

1253. De hypotheken gaan te niet:

lo. Door het te niet gaan der hoofd-verbindtenis; (B. 975, 1417 v., 1710, 1726.)

2o. Door des schuldeischers afstand van de hypotheek ; (B. 1239 v.)

So. Door geregtelijke rangschikking. (B. 1257; R. 551 v.j C. 2180.)

1254. Degene die het bezwaarde goed heeft gekocht, hetzij bij geregtelijke uitwinning, hetzij ten gevolge eener willige ver-kooping voor eenen in geld bepaalden prijs, kan vorderen dat het gekochte perceel worde ontlast van alle hypothekaire las-ten, die den koopprijs te boven gaan, met inachtneming der voorschriften bij de volgende artikelen gegeven.

De zuivering zal echter bij willige verkooping geene plaats hebben, indien de partijen bij het vestigen der hypotheek zulks uitdrukkelijk zijn overeengekomen, en dat beding op de open-bare registers is aangeteekend.

Zoodanig beding kan slechts door den eersten hypothekairen schuldeischer gemaakt worden. (B. 1255 v., 1259, 1264; R. 491 v.; C. 2188.)

1255. In geval van willige verkooping, zal de vordering tot ontlasting niet kunnen worden gedaan, ten zij de verkooping hebbe plaats gehad in het openbaar, volgens plaatselijke gebruiken, ten overstaan van eenen openbaren ambtenaar en in tegenwoordigheid van den regter van het kanton, alwaar alle of het meerendeel der goederen gelegen zijn; en voorts de ingeschrevene schuldeischers daarvan zijn verwittigd geworden, ten minste dertig dagen voor de toewijzing, bij een exploit, hetwelk zal moeten worden beteekend aan de woonsteden die de schuldeischers bij de inschrijving hebben gekozen. (C. 2183, 2185.)

1256. De kooper die het genot wil hebben van het voorregt, bij artikel 1254 vermeld, is gehouden om, binnen eene maand na die toewijzing, eene geregtelijke rangschikking tot verdeeling van den koopprijs te doen openen, overeenkomstig de regelen bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven. (R. 551, 562; C. 2185.)

1257. Bij de rangschikking zal de doorhaling worden bevolen van de inschrijvingen die niet batig zijn gerangschikt.

Zoodanige inschrijvingen die slechts voor een gedeelte batte in aanmerking komen, zullen slechts voor dat gedeelte in stand blijven, tot op de betaling toe, welke de schuldeischer dadelijk

-ocr page 306-

262 IE. BOEK. van zaken.

zal kunnen \orderen, zonder aanzien of de inschulden opeiscli-

baar of niet opeiscbbaar zyn.

Ten opzigte van inschulden welker gebeel bedrag batig is gerangschikt, zullen de inschrijvingen gehandhaafd blijven, en de kooper lot dezelfde verpligtingen zijn verbonden, en dezelfde tijdsbepalingen en uitstellen genieten, als de oorspronkelijke schuldenaar.

1258. Bij het opmaken der hoegrootheid van hypothekaire inschrijvingen, zal de altijddurende rente worden berekend tegen de hoofdsom in de akte vermeld, en, bij gebreke daarvan, tegen het twintigvoud der rente; en zullen lijfrenten of levenslange pensioenen worden berekend, en tot hoofdsom ge-bragt, naar gelang van den ouderdom des genieters, of van dengenen op wiens lijf de lijfrente is gevestigd ofnaar den tijd gedurende welken het genot moet duren, alles overeenkomstig de gewone waarde der lijfrenten, naar begrooting van deskundigen. (B. 1807, 1812.)

1259. Inschrijvingen oj) goederen van voogden, curators en mans, ten behoeve van minderjarigen, onder curatele gestelden of getrouwde vrouwen, en, in het algemeen, alle inschrijvingen voor schulden, voortspruitende uit verbindtenissen die voorwaardelijk zijn, of welker hoegrootheid onbepaald is, blijven, in zoo verre zij voor het geheel of voor een gedeelte, batig zijn gerangschikt, ten laste van het verkochte perceel gehandhaafd, tot op het tijdstip waarop, na het vervallen der voogdij of der curatele, de ontbinding des huwelijks, of de uitkomst van de voorwaardelijke of onbepaalde verbindtenis, zal blijken of, en tot welk beloop, de hypothekaire schuldeischers op de kooppenningen geregtigd zijn. (B. 390, 506,1217,1261 v.; K. 785.)

1260. De kooper houdt de kooppenningen onder zich tot het beloop der som waarmede het perceel, naar aanleiding van het vorig artikel, belast blijft; indien daaromtrent bij de veilcon-ditien niets anders is bepaald, is hij verpligt aan den verkoo-per of andere geregtigden de wettelijke rente dier som uit te keeren tot op het tijdstip der eindelijke uitbetaling van den koopschat. (B. 1261.)

1261. Indien echter de kooper, of zijne opvolgers, het perceel zoodanig verslimmeren of verwaarloozen, dat daardoor de zekerheid der geregtigden zoude kunnen verminderen of verloren gaan, hebben deze de bevoegdheid om in regten te eischen dat de onbetaalde kooppenningen dadelijk zullen worden afgelost, en belegd, hetzij in hypothekaire inschrijvingen op andere onroerende goederen, hetzij in inschrijvingen op het grootboek der nationale werkelijke schuld ; in beide gevallen, onder hetzelfde verband, en onder dezelfde bepalingen, als of de kooppenningen onder den kooper, of diens opvolgers, waren verbleven, alles onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn.

Ingeval de eisch tot dadelijke aflossing, bij het vorig lid bedoeld, wordt toegewezen, zal de regter tevens eenen bekwamen persoon benoemen, die met de ontvangst der kooppenningen fn de belegging z^l belast zijn,

-ocr page 307-

XX. TITEL. VAN ONDERZETTING OE HYPOTHEEK. 263

1262. Indien, in liet geval van art. 1259, bij uitkomst blijkt, dat degene te wiens belioeve de insclirijving is geschied niets te vorderen heeft, of minder dan de oorspronkelijke ingeschrevene som, wordt het verband opgeheven, en worden de onvoldane kooppenningen uitgekeerd, hetzij ten behoeve van de hypothekaire scnuldeischers, wier inschrijvingen geheel of gedeeltelijk niet batig waren gerangschikt, en zulks met inachtneming van den rang waarin zij waren geplaatst, hetzij ten behoeve van den oorspronkelijken eigenaar des perceels, of andere belanghebbenden.

1263. Indien ter zake van inschrijvingen, by hetzelfde art. 1259 vermeld, latere geheel of gedeeltelijk niet batig zijn gerangschikt, en alzoo moeten worden doorgehaald, zal deregter bij het vonnis van rangschikking bevelen dat door den hypotheek-bewaarder, ambtshalve, nevens de doorhaling, op de registers worde aangeteekend dat de schuldeischers hun regt behouden op hetgeen bij uitkomst van de onbetaalde kooppenningen mogt overschieten. (B. 1231, 1233, 1235, 1266.)

1264. Ingeval, by regterlijke uitwinning, één perceel, bevattende onderscheidene onroerende goederen, waarvan een of meer onbelast, en andere met hypotheek bezwaard zijn, in zijn geheel voor éénen prijs is verkocht, zal de prijs van elk onroerend goed, naar evenredigheid van den geheelen koopprijs, ten behoeve van de op elk stuk goed ingeschreven schuldeischers, door den regtcr, na verhoor van deskundigen, worden bepaald (R. 497; C. 2192.)

ZESDE AFDEEL1NG.

Van de openbare bekendheid der registers

en van de v er ant w o or del ij k h e i d van d e b e-waarders der hypotheken.

1265. De bewaarders der hypotheken zijn gehouden, om aan alle degenen die zulks verlangen inzage te geven van hunne registers, en een afschrift uit te leveren van de akten welke op hunne registers zijn overgeschreven, en van de bestaande inschrijvingen en aanteekeningen, of wel een getuigschrift dat er geene bestaan.

In allen gevalle zijn zij verpligt, bijaldien bevorens inschrijvingen op het goed hebben bestaan die naderhand zyn doorgehaald, van die daadzaak, zonder verdere bijzondere aanduiding, melding te maken op het door hen te geven afschrift of getuigschrift. (B. 1266; C. 2195.)

1266. Zij zijn verantwoordelijk voor denadeelenspruitende:

lo. Uit hunne nalatigheid in het doen van tydige en naauw-

keurige overschrijvingen, inschrijvingen, melding van beperkende bedingen en van aanteekeningen, welke te hunnen kantore gevorderd zijn;

2o. Uit het verzuim om in hunne getuigschriften melding te maken van eene of meer bestaande inschrijvingen, ten ware, in het laatste geval, de misslag voortkwame uit onvoldoende opgave, tüe hun niet zoude kunnen worden ten laste gelegd;

-ocr page 308-

264 II. BOEK. van zajkün.

So. Uit doorhalingen, gedaan zonder dat de stukken bij artikel 1240 vermeld, aan hen zyn overgelegd;

4o. Uit het verzuim der opgave, bij het tweede lid van het vorige artikel vermeld. (B. 1154,1226,1233,1247; C. 2197.)

1267. Het onroerende goed, te welks aanzien de bewaarder, in zijn getuigschrift, één of meerdere ingeschrevene lasten mogt verzuimd hebben op te geven, is van die lasten niet ontheven; behoudens de verantwoordelijkheid van den bewaarder jegens dengenen die het getuigschrift, waarin de misslag heeft plaats gehad, verlangd heeft, en onverminderd het verhaal van den bewaarder op de schuldeischers die onverschuldigde betaling hebben genoten. (B. 1396; C. 2198.)

1268. In geen geval mogen de bewaarders der hypotheken weigeren of vertragen om akten, waarbij de eigendom wordt overgedragen, over te schrijven, hypothekaiieregten in te schrijven, inzage van hunne registers te geven, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de partijen, te welken einde, op verzoek van hen die zulks begeeren, door eenen notaris of deurwaarder, met twee getuigen, een verslag van des bewaarders weigering of vertraging zal worden opgemaakt. (B. 671, 1224; C. 2199.)

-ocr page 309-

DERDE BOEK.

VAN VERBINDTENISSEN.

EERSTE TITEL.

Van verbindtenissen in het algemeen.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

AaTiKEL 1269.

Alle verbindtenissen ontstaan of uit overeenkomst, of nit de wet. (B. 1349, 1388; R. 129; C. 1370.)

1270. Zij strekken om iets te geven, te doen of niet te doen. (B. 1271 v., 1275 v., 1350; C. 1101, 1126.)

TWEEDE AFDEELING.

Van verbindtenissen om iets te geven.

1271. In de verbindtenis om iets te geven is begrepen de verpUgting om de zaak te leveren, en voor derzelver behoud, tot op het tijdstip der levering, als een goed huisvader te zorgen.

Deze laatste verpligting is meer of minder uitgestrekt ten aanzien van zekere overeenkomsten, waarvan de gevolgen te dezen opzigte in de titels daartoe betrekkelijk aangewezen worden. (B. 667 v., 1203, 1392, 1480 v., 1518,1752,1781; C. 1136,1137.)

1272. De schuldenaar is jegens den schuldeischer tot vergoeding van kosten, schaden en interessen gehouden, indien bij zich in de onmogelijkheid heeft gesteld om de zaak te leveren, of voor derzelver behoud niet behoorlijk heeft gewaakt. (B 1279 v., 1300, 1311, 1427, 1429, 1480, 1516; C. 1136, 1146, 1147.)

1273. Bij eene verbindtenis om eene bepaalde zaak te geven, ia deze voor rekening van den schuldeischer, van het oogen-blik der verbindtenis. Bij nalatigheid van den schuldenaar om de zaak te leveren, is dezelve, van het oogenblik der nalatigheid, voor zijne rekening. (B. 1311, 1379 v., 1480, 1496, 1511 v., 1517 v., 1581, 1641 ; C. 1138.)

1274. De schuldenaar wordt in gebreke gesteld, hetzij door een bevel of andere soortgelijke akte, hetzij uit krachte der verbindtenis zelve, wanneer deze medebrengt dat de schuldenaar in gebreke zal zijn, door het enkel verloop van den bepaalden termijn. (B. 471, 1305, 1344, 1745, 1764; C. 1139.)

DERDE AFDEELING.

Van verbindtenissen om iets te doen, ofniet te doen.

1275. Alle verbindtenissen om iets te doen, of niet te doen, worden opgelost in vergoeding van kosten, schaden en interessen , ingeval de schuldenaar niet aan zijne verpligting voldoet. (B. 1279 v., 1313, 1401 v., 1419 j C. 1142).

-ocr page 310-

266 iii. boek. van verbindtenissen.

1276. Niettemin heeft de schuldeiseher het regt om de vernietiging te vorderen van hetgeen strijdig met de verbindtenis verrigt is, en hij kan zich door den regter doen magtigen om, ten koste van den schuldenaar, het gedane te doen vernietigen; onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden bestaan. (B. 1279, 1401: C. 1143.)

1277. De schuldeischer kan ook, in geval de verbindtenis niet ten uitvoer wordt gebragt, gemagtigd worden om zelf die verbindtenis te doen uitvoeren ten koste van den schuldenaar. (C. 1144.)

1278. Indien de verbindtenis bestaat in iets niet te doen, is degene die daartegen handelt, uit hoofde van die overtreding alleen, gehouden tot vergoeding van kosten, schaden en interessen. (C. 1145.)

VIERDE AFDEELING.

Van de vergoeding van kosten, schaden en interessen, voortspruitende uit het niet nakomen eener verbindtenis,

1279. Vergoeding van kosten, schaden en interessen, voortspruitende uit het niet nakomen eener verbindtenis, is dan eerst verschuldigd, wanneer de schuldenaar, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om die verbindtenis te vervullen, of indien hetgeen de schuldenaar verpligt was te geven of te doen, slechts kon gegeven of gedaan worden binnen zekeren tijd, welken hij heeft laten voorbij gaan. (B. 1275, 1282 v., 1340, 1343, 1402 v., 1406 v., 1516; R. 612 v.; C. 1146.)

1280. De schuldenaar moet, indien daartoe gronden bestaan, veroordeeld worden tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo dikwijls hij niet bewijzen kan dat het niet uitvoeren of het niet tijdig uitvoeren der verbindtenis voorkomt uit eene vreemde oorzaak, die hem niet kan worden toegerekend, al heeft er ook geene kwade trouw aan zijne zijde plaats gehad. (C. 1147).

1281. Geene vergoeding van kosten, schaden en interessen heeft plaats, indien de schuldenaar door overmagt of door toeval verhinderd is geworden om iets te geven of te doen, waartoe hij verpligt was, of iets gedaan heeft hetwelk hem verboden was. (B. 1145, 1480 v., 1783; C. 1148.)

1282. De vergoeding van kosten, schaden en interessen, welke de schuldeischer regt heeft te vorderen, bestaat in het algemeen, in het verlies hetwelk hij heeft geleden, en in de winst welke hij heeft moeten derven, behoudens de hierna vermelde uitzonderingen en wijzigingen. (C. 1149).

1283. De schuldenaar is slechts gehouden tot vergoeding der kosten, schaden en interessen, welke men voorzien heeft of heeft kunnen voorzien, ten tijde van het aangaan der verbindtenis, ten ware het aan zijne arglist te wijten zij dat de verbindtenis niet is nagekomen. (B. 1364; C. 1150.)

1284. Zelfs indien het niet nakomen der verbindtenis te wijten is aan de arglist van den schuldenaar, moet de vergoeding

-ocr page 311-

I. TITEL. VAN VEEBINDTENISSEN IN U£T ALGEMEEN. 26?

van kosten, schaden en interessen, ten opzigte van de door den schuldeischer geledene schade en de winstderving, alleenlijk datgene bevatten, hetwelk een onmiddellijk en dadelijk gevolg is van het niet nakomen der verbindtenis. (C. 1151.)

1285. Indien bij de verbindtenis bepaald is dat degene die in gebreke blijft om dezelve na te komen, bij wege van schadevergoeding , eene zekere som zal betalen, kan aan de andere partij geene meerdere noch mindere som worden toegewezen. (B. 1343 v.; C. 1152.)

1286. In verbindtenissen die alleen betrekkelijk zijn tot de betaling van eene zekere geldsom, bestaat de vergoeding van kosten, schaden en interessen, uit vertraging in de uitvoering voortkomende, alleenlijk in de bij de wet bepaalde interessen, behoudens de bijzondere regelen op den koophandel en op borg-togten betrekkelijk. [Art. 2. W. 1857 Stbl. no. 171: Be wette-lijke interessen bedragen in burgerlijke zaken v ij f, en in handelszaken zes ten honderd in het jaar.

(Bij art. 1 dezer wet werd de zoogen. woekerwet van 3 Sept. 18Ó7 buiten werking gesteld.)]

Die vergoeding van kosten, schaden en interessen is verschuldigd, zonder dat de schuldeischer eenig verlies behoeve te bewijzen.

Zij is alleenlijk verschuldigd van den dag dat dezelve in rekten gevorderd is, uitgezonderd de gevallen waarin de wet die van regtswege doet loopen. (B. 449 , 471, 844 , 845 , 1144, 1322, 1663, 1793, 1876, 1880; K. 195 v., 680; C. 1153.)

1287. Vervallene interessen van hoofdsommen kunnen wederom interessen opbrengen, hetzij ten gevolge eener geregte-lijke aanvraag, hetzij krachtens eene bijzondere overeenkomst, miüs de aanvraag of de overeenkomst loope over interessen, ten minste voor een geheel jaar verschuldigd. (C. 1154.)

1288. Niettemin brengen vervallen inkomsten, als pacht- en huurpenningen, altijddurende of lijfrenten, interessen voort, van den dag dat de eisch gedaan, of de overeenkomst gesloten is.

Dezelfde regel is toepasselijk op teruggaven van vruchten en op interessen, die door eenen derde aan den schuldeischer tot ontlasting van den schuldenaar betaald zijn. (C. 1155.)

VIJFDE AFDEELING.

Van voo r waardel ij ke verbindtenissen.

1289. Eene verbindtenis is voorwaardelijk, wanneer men dezelve doet afhangen van eene toekomstige en onzekere gebeurtenis , hetzij door de verbindtenis op te schorten, tot zoodanige gebeurtenis plaats hebbe, hetzij door de verbindtenis te deen vervallen, naar mate de gebeurtenis al of niet voorvalt. (li. 1215, 1292, 1301 v., 1304 v., 2027; C. 1168.)

1290. Alle voorwaarden om iets te doen dat onmogelijk, met de goede zeden strijdig, of bij de wet verboden is, zijn nietig, en maken de overeenkomst, die men daarvan heeft doen •afhangen, van onwaarde. (A. 14; B. 194, 935, 1370, 1373 , 1690; C. 1175.)

1291. De voorwaarde om iets niet te doen hetwelk onmoge-

-ocr page 312-

288 III. BOEK. van verbindtenissen.

lijk is, maakt de verbindtenis, onder die voorwaarde aangegaan, niet van onwaarde. (C. 1173.)

1292. Alle verbindtenissen zijn nietig, indien derzelververvulling alleenlijk afhangt van den wil van dengenen die verbonden is. Indien echter de verbindtenis afhangt van eene daad, waarvan de vervulling in zijne magt staat, en die daad heeft plaats gehad, is de verbindtenis van kracht. (B. 226,1705; C. 1174.)

1293. Alle voorwaarden moeten vervuld worden op zoodanige wijze als partijen waarschijnlijk gewild en verstaan hebben. (B. 1379 v.; C. 1175.)

1294. Indien eene verbindtenis afhangt van de voorwaarde dat zekere gebeurtenis binnen eenen bepaalden tijd zal plaats hebben, wordt de voorwaarde gehouden te ontbreken indien de tijd verloopen is, zonder dat de gebeurtenis hebbe plaats gehad.

Bijaldien de tijd niet bepaald is, kan de voorwaarde altijd vervuld worden, en wordt dezelve niet gehouden te ontbreken, voor dat het zeker is, dat de gebeurtenis geen plaats zal hebben. (B. 1044, 1299 v.; C. 1176.)

1295. Indien eene verbindtenis afhangt van de voorwaarde dat iedere zaak binnen eenen bepaalden tijd niet zal gebeuren, is die voorwaarde vervuld, indien de tijd verloopen is, zonder dat de bedoelde zaak gebeurd zij. De voorwaarde is insgelijks vervuld, indien het, vóór het verloop van dien tijd, zeker is dat de gebeurtenis geen plaats zal hebben; doch wanneer er geen tijd is bepaald, is de voorwaarde niet vervuld, voordat het zeker is dat de bedoelde zaak niet zal gebeuren. (C. 11770

1296. De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, indien de schuldenaar, die zich onder dezelve verbonden heeft, de vervulling der voorwaarde heeft verhinderd. (B. 936; C. 1178.)

1297. Indien de voorwaarde vervuld is, werkt zij achteruit, tot den tijd waarop de verbindtenis is geboren.

Bij overlijden van den schuldeischer vóór de vervulling van de voorwaarde, gaan mitsdien deszelfs regten over op zijne erfgenamen. (B. 1005, 1045; C. 1179.)

1298. De schuldeischer kan, vóór de vervulling der voorwaarde , alle middelen in het werk stellen welke tot bewaring van zijn regt noodzakelijk zijn. (C. 1180.)

1299. Eene verbindtenis onder eene opschortende voorwaarde is de zoodanige welke afhangt, of van eene toekomstige en onzekere gebeurtenis, of van eene reeds gebeurde, doch aan partijen nog onbekende zaak.

In het eerste geval, kan de verbindtenis niet worden ten uitvoer gebragt, dan nadat de gebeurtenis heeft plaats gehad; in het tweede geval, is de verbindtenis van kracht van den dag af dat dezelve is ontstaan. (B. 1045, 1215, 1294 v., 1499, 2027; C. 1181.)

1300. Indien de verbindtenis van eene opschortende voorwaarde afhangt, blijft de zaak die het onderwerp der verbindtenis uitmaakt voor rekening van den schuldenaar, die slechts verbonden is om dezelve te leveren, wanneer de voorwaarde vervuld is.

Indien de zaak geheel en al is verloren gegaan buiten toedoen

-ocr page 313-

I. TITEL. VAN VEKBINDTENISSEN IN HET ALGEMEEN, 269 van den schuldenaar, blijft er noch van de eene, noch van de andere zijde, eeniee verbindtenis bestaan.

Indien de zaak buiten toedoen van den schuldenaar in waarde is verminderd, heeft de schuldeischer de keus om of de verbindtenis te verbreken, of de zaak te eischen in den staat waarin dezelve zich bevindt, zonder eenige vermindering van den uitgeloofden prijs.

Indien de zaak door toedoen van den schuldenaar in waarde is verminderd, is de schuldeischer geregtigd om, of de verbindtenis te verbreken, of de zaak te eischen in den staat waarin dezelve zich bevindt, met vergoeding van kosten, schaden en interessen. (B. 1273, 1279 v, 1480; C 1182.

1301. Eene ontbindende voorwaarde is de zoodanige welke, na hare vervulling, de verbindtenis doet ophouden, en de zaken weder tot den vorigen stand doet terug keeren, even als of er geene verbindtenis bestaan had.

Deze voorwaarde schort de nakoming der verbindtenis niet op; alleenlijk verpligt zij den schuldeischer om hetgeen hij ontvangen beeft terug te geven, in geval de bij de voorwaarde bedoelde gebeurtenis stant grijpt. (R. 1044, 1215, 1294 v., 1417, 1555 v.; C 1183)

1302. De ontbindende voorwaarde wordt altijd voorondersteld in wederkeerige overeenkomsten plaats te grijpen, in geval eene der partijen aan hare verpligting niet voldoet.

In dat geval, is de overeenkomst niet van regtswege ontbonden, maar moet de ontbinding in regtcn ae^raagd worden.

Deze aanvraag moet ook plaats hebben, zelfs indien de ontbindende voorwaarde wegens het niet nakomen der verpligting in de overeenkomst mogt zijn uitgedrukt.

Indien de ontbindende voorwaarde niet in de overeenkomst is uitgedrukt, staat het den regter vrij om, naar gelang der omstandigheden, aan den verweerder, op deszelfs verzoek, eenen termijn te gunnen om alsnog aan zijne verpligting te voldcen, welke termijn echter den tijd van eene maand niet mag te boven gaan. (B. 1516, 1553; C. 1184.)

1303. Degene te wiens opzigte de verbindtenis niet is nagekomen, heeft de keus om of de andere partij, indien zulks mogelijk is, tot de nakoming der overeenkomst te noodzaken, of derzelver ontbinding te vorderen, met vergoeding van kosten, schaden en interessen. (B. 1279 v., 1516, 1553; C. 1184.)

ZESDE AFDEELING.

Van verbindtenissen met tijdsbepaling.

1304. Eene tijdsbepaling schort de verbindtenis niet op, maar slechts hare uitvoering. (B. 1289, 1344', 1787, 1796,1800, 20£7; C. 1185.)

1305. Hetgeen slechts op tijd verschuldigd is, kan niet ge-eischt worden, voordat de vervaltijd verschenen is; maar hetgeen vooraf betaald is kan niet worden terug gevorderd. (B. 1374, 1762, 1796; C. 1186.)

1806. Eene tijdsbepaling wordt altijd voorondersteld bepaald te zijn ten voordeele van den schuldenaar, ten ware uit den

-ocr page 314-

270 III. BOEK. VAN VEBBINDTENISSEN.

aard van de verbindtenis zelve, of nit de omstandigheden, mogt blijken dat de tijdsbepaling ten voordeele van den schuld-eischer is geschied. (B. 1441, 1464, 1808; K. 156, 159; C, 1187 )

1807. De schuldenaar kan het voorregt eener bijgevoegde tijdsbepaling niet meer inroepen, wanneer h.j in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verklaard is, of door zijn toedoen de door hem ten behoeve van den schuldeischer gestelde zekerheid is verminderd. (B. 1515, 1809, 1880; K. 155, 778; R. 882; C. 1188.)

ZEVENDE AFDEELING.

Van alternatieve verbindteni ssen, of van verbindtenissen die ter keuze van eene der partijen staan.

1808. In alternatieve verbindtenissen wordt de schuldenaar bevrijd door de levering van éene der beide zaken, welke in de verbindtenis vervat zijn, maar hij kan den schuldeischer niet noodzaken om een gedeelte van de eene, en een gedeelte van de andere te ontvangen (C. 1189, 1191.)

1309. De keus behoort aan den schuldenaar, indien dezelve niet uitdrukkelijk aan den schuldeischer is toegestaan. (B. 804, 1818, 1385, 1509; C. 1190.)

1810. Eene verbindtenis is zuiver en eenvoudig, schoon dezelve ter keuze of op eene alternatieve wijze is aangegaan, indien een der beide beloofde zaken geen onderwerp der verbindtenis kon uitmaken. (C. 1192.)

1811. Eene alternatieve verbindtenis is zuiver en eenvoudig, indien een der beloofde zaken verloren gaat, of zelfs door toedoen van den schuldenaar niet meer kan geleverd worden. De waarde dier zaak kan niet in derzelver plaats worden aangeboden. Indien beide zaken zijn verloren gegaan, en de schuldenaar oorzaak is van het vergaan van eene van beide, moet hij de waarde betalen vhu die zaak, welke het laatst is te niet gegaan. (B 1272, 1480 v.; C. 1193.)

1312. Indien in de gevallen, bij het voorgaande artikel vermeld, de keus aan den schuldeiBcher is gelaten, en eene der zaken slechts verloren is gegaan, moet de schuldeischer, indien zulks buiten toedoen van den schuldenaar geschied is, de zaak hebben die overgebleven is; indien het door toedoen van den schuldenaar geschied is, kan de schuldeischer óf de overgebleven zaak vorderen, óf de waarde van die welke verluren is gegaan.

In geval beide zaken zijn vergaan, kan de schuldeischer, indien zulks ten aanzien van beide, of zelfs van eene derzelve, aan de schuld van den schuldenaar is toe te schrijven, de waarde van de eene of van de andere vorderen, naar zijne keus. (C. 1194)

1813. Dezelfde beginselen gelden zoo wel in het geval dat meer dan twee zaken in de verbindtenis zijn begrepen, als dat de verbindtenis bestaat in iets te doen of niet te doen. (B. 1275 v.; C. 1196.)

-ocr page 315-

I. TITEL. VAN VERBINDTENISSEN IN HET ALGEMEEN. 2?!

ACHTSTE AFDEELING.

Van solidaire of hoofdelijke verbindtenissen.

1314. Eene hoofdelijke of solidaire verbindtenis heeft tus-schen verscheidene schuldeischers plaats, wanneer de titel uitdrukkelijk aan ieder van hen het regt geeft om de voldoening der geheele schuld te eischen, in dier voege dat de betaling, aan een hunner gedaan, den schuldenaar bevrijdt, ofschoon ook de verbindtenis uit haren aard tusschen de onderscheidene schuldeischers splitsbaar en deelbaar mogt zijn. (B. 1332 v., 1339; C. 1197.)

1315. Het staat aan de keus van den schuldenaar om den eenen of anderen der schuldeischers te voldoen, zoo lang hy niet door een van hen in regten is aangesproken.

Niettemin bevrijdt de kwijtschelding door een der hoofdelijke schuldeischers gedaan, den schuldenaar niet verder dan voor het aandeel van dien schuldeischer. (B. 1475 v., 1975; C. 1198.)

1316. Er heeft hoofdelijke verbindtenis van de zijde der schuldenaren plaats, wanneer zij allen verpligt zijn tot eene en dezelfde zaak, zoo dat elk hunner voor het geheel kan worden aangesproken en de voldoening, door een van hen geschied, de overige schuldenaars ten aanzien van den schuld-eiscner bevrijdt. (B. 1475 v., 1976; C. 1200.)

1317. Eene verbindtenis kan hoofdelijk zijn, alhoewel een der schuldenaren op eene andere wijze dan de overige tot voldoening derzelfde zaak mogt verpligt zijn, bij voorbeeld, indien de eene slechts voorwaardelijk verbonden is, terwijl de verbindtenis van den anderen zuiver en eenvoudig is, of indien de een eene tijdsbepaling heeft bedongen, welke aan den anderen niet is toegestaan. (C. 1201.)

1318. Geene verbindtenis wordt voorondersteld hoofdelijk te zyn, tenzij zulks uitdrukkelijk bepaald zij.

Deze regel lijdt alleenlijk uitzondering in de gevallen, waarin eene verbindtenis uit kracht eener wetsbepaling voor hoofdelijk gehouden wordt. (B. 1063, 1337, 1786, 1848; K. 18, 146, 186, 209; C. 1202.)

1319. De schuldeischer eener hoofdelijke verbindtenis kan diengenen der schuldenaren aanspreken, welken hij verkiest, zonder dat deze hem het voorregt van schuld splitsing kunne tegenwerpen. (B. 1869 2o, 1873; C. 1203.)

1320. De vervolgingen, tegen éénen der schuldenaren gerigt, beletten den schuldeischer niet om ook tegen de overige zijn regt te doen gelden. (C. 1204.)

1321. Indien de verschuldigde zaak mogt vergaan door toedoen van een of meer der hoofdelijke schuldenaren, of nadat deze in gebreke waren gesteld, zijn de overige medeschuldenaren niet ontheven van de verpligting om de waarde der zaak te betalen, doch zijn dezelve niet gehouden tot vergoeding van kosten, schaden en interessen.

De schuldeischer kan alleenlijk de vergoeding van kosten, schaden en interessen verhalen, zoo wel op de schuldenaren, door wier toedoen de zaak is verloren gegaan, als op degenen

-ocr page 316-

272 III. BOEK. van verbindtenissen.

die in de voldoening nalatig zijn geweest. (B. 1279, 1300, 1846, 1480; C. 1205.)

1322. De eisch tot betaling van interessen, tegen een der hoofdelijke schuldenaren gedaan, maakt dat de interessen ook loopen ten aanzien van alle de overigen. (C. 1207.)

1323. Een hoofdelijke mede-schuldenaar, in regten door den schuldeischer aangesproken zijnde, kan zich bedienen van alle exception die uit den aard der verbindtenis voortvloeyen, en van alle die hem persoonlijk eigen zijn mitsgaders van alle de zoodanige welke aan alle de mede-schuldenaren gemeen zyn.

Hij kan zich niet bedienen van zoodanige exception die enkel aan de personen van sommige der overige mede-schuldenaren eigen zijn. (B. 1459 v., 1466, 1475 v, 2020; C. 1208.)

1324. Indien een der schuldenaren de eenige erfgenaam wordt van den schuldeischer, of indien de schuldeischer de eenige erfgenaam wordt van een' der schuldenaren, doet deze schuldvermenging de hoofdelijke schuld niet vervallen, dan alleenlijk voor zoo veel het aandeel van dien schuldenaar of schuldeischer betreft. (B. 1472; C. 1209.)

1325. De schuldeischer in de verdeeling der schuld ten aanzien van een der mede-schuldenaren toegestemd hebbende, behoudt zijne hoofdelijke vordering tegen de overige, doch onder aftrek van het aandeel van den schuldenaar, welken hij van de hoofdelijke verbindtenis ontslagen heeft. (B. 1339; C. 1210.)

1326. Een schuldeischer, die het aandeel van een der schuldenaren afzonderlek ontvangt, zonder by de kwijting zijn hoofdelijk regt of zijne regten in het algemeen, voor te behouden , doet geenen afstand van zijn hoofdelijk regt, dan alleen met betrekking tot dezen schuldenaar.

Een schuldeischer wordt niet geacht den schuldenaar van zijne hoofdelijke verbindtenis te hebben ontslagen, indien hij van den-zelven eene gelijke som ontvangt als zyn aandeel in de schuld bedraagt, indien de kwijting niet met zoo vele woorden inhoudt dat net ontvangene voor zijn aandeel strekken zal.

Hetzelfde geldt ook omtrent den eisch, tegen een der mede-Bchuldenaren enkel voor zijn aandeel gedaan, zoo lang deze schuldenaar in den eisch niet heeft toegestemd, of daarop geene regterlyke veroordeeling gevolgd is. (C. 1211.)

1327. Een schuldeischer die afzonderlijk en zonder voorbehouding het aandeel van een der mede-schuldenaren in achterstallige renten of interessen eener schuld ontvangt, verliest zijn hoofdelijk regt slechts ten aanzien der vervallene renten of interessen, en niet ten opzigte van degene welke nog vervallen moeten, of van de hoofdsom, ten ware de afzonderlijke betaling gedurende tien achtereenvolgendejarenmogt hebben plaats gehad. (B. 1430 , 2020; C. 1212.)

1328. Eene verbindtenis, schoon hoofdelijk zijnde ten aanzien van den schuldeischer, is nogtans van regtswege deelbaar tus-schen de schuldenaren, welke onder elkander niet verder dan ieder voor zyn aandeel verbonden zijn. (B. 1146 v., 2020, C. 1213.)

1329. De mede-schuldenaar eener hoofdelyke verbindtenis, die de geheele schuld voldaan heeft, kan van de overige niet meer terug vorderen dan het aandeel van ieder hunner bedraagt.

-ocr page 317-

I. TITEL. VAN VEKBINDTENISSEN IN HET ALGEMEEN. 273

Indien een van hen onvermogend is om te betalen, wordt liet verlies, door zijn onvermogen veroorzaakt, ponds ponds gelyk verdeeld tusschen de overige schuldenaren die betalen kunnen en dengenen die de schuld voldaan heeft. (B. 1149 v., 1873, 1878; C. 1214.)

1380. In geval de schuldeischer een der schuldenaren van deszelfs hoofdelijke verbindtenis heeft ontslagen, en een of meer der overige schuldenaren onvermogend zijn geworden, wordt het aandeel der onvermogenden ponds ponds gelijk omgeslagen over alle de schuldenaren, zelfs over degenen die bevorens van de hoofdelijke verbindtenis zijn ontslagen. (C. 1215.)

1831. Indien de zaak, waarvoor verscheidene personen zich als hoofdelijke mede-schuldenaren hebben verbonden, slechts een van hen aangaat, zyn zij wel ieder voor het geheel aan den schuldeischer verbonden, maar onder elkander worden zij beschouwd als borgen voor dengenen wien de zaak betreft, en moeten dienvolgens door denzelven worden schadeloos gesteld. (B. 1873, 1876 v.; C. 1216.

NEGENDE AFDEELING.

Van deelbare en ondeelbare verbindtenissen.

1332. Eene verbindtenis is deelbaar of ondeelbaar naar mate dezelve tot onderwerp heeft óf eene zaak die in de levering, óf eene daad die in de uitvoering al of niet vatbaar is, hetzij voor ligchamelijke, hetzij voor onligchamelijke verdeeling, (B. 775, 1206, 1335, 1563 v.; C. 1217.)

13S3. Eene verbindtenis is ondeelbaar, ofschoon de zaak of daad welke zij tot onderwerp heeft uit haren aard deelbaar zij, indien de strekking der verbindtenis dezelve niet vatbaar maakt voor eene gedeeltelijke uitvoering. (B. 939, 1387 v.; 2020; C. 1218.)

1834. Het hoofdelijke eener verbindtenis geeft aan dezelve geenszins het kenmerk van ondeelbaarheid. (B. 1316 , 1387; C. 1219.)

1835. De verbindtenis die voor verdeeling vatbaar is moet tusschen den schuldenaar en den schuldeischer worden ten uitvoer gebragt, even als of dezelve ondeelbaar was; de deelbaarheid is slechts van toepassing ten opzigte van hunne erfgenamen, die de schuld niet kunnen vorderen, of die nietver-pligt zyn dezelve te voldoen, dan alleen voor het aandeel waarvan zij erfgenamen zijn, of waartoe zij gehouden zyn, als vertegenwoordigende den schuldeischer of den schuldenaar. (B. 1164 v.; 1347, 1426, 1563 v., 1758; C. 1220.)

1836. Het beginsel, in het vorige artikel vastgesteld, lijdt uitzondering opzigtelijk de erfgenamen van den schuldenaar:

lx In geval net eene hypothekaire schuld betreft. (B.1148 v.)

2o. Wanneer de schuld in eene bepaalde zaak bestaat. (B. 1427.)

3o. Ten opzigte van eene alternatieve schuld van zaken ter keuze van den schuldeischer, indien eene der zaken ondeelbaar is; (B. 1308 v.)

18

-ocr page 318-

274 JU. BOEK. van veebindtenissen.

4o. Indien bij den titel een der erfgenamen alleen met de

uitvoering der verbindtenia belast is; (B. 847,1012.) 5o. Indien, hetzij uit den aard der verbindtenis, hetzij van de zaak die daarvan het onderwerp uitmaakt, hetzij uit het oogmerk hetwelk men zich in de overeenkomst heeft voorgesteld, blijkbaar is dat de bedoeling der handelende partijen geweest is, dat de schuld niet bij gedeelten zoude kunnen voldaan worden.

In de drie eerste gevallen, kan de erfgenaam die in het bezit is van de verschuldigde zaak, of van het goed dat voor de schuld met hypotheek belast is, voor het geheel vervolgd worden op de verschuldigde zaak, of op het met hypotheek bezwaarde goed, behoudens zijn verhaal op zijne mede-erfgenamen.

In het vierde geval, kan de erfgenaam die alleen met de'schuld belast is, en in het vijfde geval kan ook ieder erfgenaam voor het geheel, worden vervolgd, behoudens het verhaal van laatst-gemelden op zijne mede-erfgenamen. (C. 1221.)

1337. Een iegelijk dergenen die gezamenlijk tot eene ondeelbare schuld verpligt zijn, is voor het geheel derzelve aansprakelijk, al ware het ook dat de verbindtenis niet hoofdelijk mogt zijn aangegaan. (B. 1206, 1209, 1314 v., 1333, 1346, 1563; C. 1252.)

1338. Hetzelfde geldt ook omtrent de erfgenamen van dengenen die tot eene zoodanige verbindtenis gehoudenis. (B. 1148 v., 1758; C. 1223.)

1339. Ieder erfgenaam van den schuldeischer kan de uitvoering eener ondeelbare verbindtenis in derzelver geheel vorderen.

Geen hunner alleen mag de geheele schuld kwijtschelden , noch de waarde ontvangen, in plaatse van de zaak.

Indien slechts een der erfgenamen de schuld heeft kwijtgescholden , of de waarde der zaak ontvangen, mag zijn medeerfgenaam de ondeelbare zaak niet vorderen, ten zij in rekening brengende het aandeel van den mede-erfgenaam die de schuld kwijtgescholden of de waarde ontvangen heeft. (B. 1325,1421, 1427, 1565, 1758; C. 1224.)

TIENDE AFDEELING.

Van verbindtenissen onder beding van straf of poenaliteit.

1340. Het beding van straf is zoodanige bepaling waarbij iemand tot zekerheid van de uitvoering eener verbindtenis tot iets bepaalds verpligt is, in geval dezelve niet nagekomen wordt. (B. 1279, 1285; C. 1226.)

1341. De nietigheid der hoofdverbindtenis maakt ook het beding van straf nietig.

De nietigheid van het beding van straf heeft geenszins die der hoofdverbindtenis ten gevolge. (C. 1227.)

1342. De schuldeischer kan, in plaats van de straf te vorderen, tegen den schuldenaar die in gebreke is de nakoming der hoofdverbindtenis eischen. (C. 1228.)

1343. De bepaling van straf strekt in plaats van vergoeding

-ocr page 319-

II. TIT. VAN VERB. UIT CONTE. OF OVEBJSENK. ENZ. 275

van kosten , schaden en interessen, welke de schuldeischer lijdt uit hoofde van het niet nakomen der hoofdverbindtenis.

Hij kan niet te gelijk de hoofdschuld en de straf vorderen, ten ware de laatstgenoemde enkel op de eenvoudige vertraging mogt gesteld zijn. (B. 1279, 1285, 1348, 1401; C. 1229.)

1344. Hetzij de oorspronkelijke verbindtenis al of nieteene tijdsbepaling bevatte, binnen welke dezelve moest uitgevoerd zijn, is de straf niet verbeurd dan wanneer degene die verbonden is om iets te geven, of om iets te ontvangen, of wel om iets te doen, daarin nalatig gebleven is. (B. 1271, 1274, 1286, 1304; C. 1230.)

1355. De straf kan door den regter gewijzigd worden, indien de hoofdverbindtenis voor een gedeelte is vervuld. (C. 1231.)

1346. Indien de oorspronkelijke verbindtenis, met bepaling van straf, eene ondeelbare zaak betreft, is de straf verschuldigd door de overtreding van een' enkelen der erfgenamen van den schuldenaar; en dezelve kan gevorderd worden, hetzij voor het geheel van dengenen die tegen de verbindtenis gehandeld heeft, hetzij van ieder der mede-erfgenamen voor zijn aandeel, behoudens derzelver verhaal op dengenen die veroorzaakt heeft dat de straf verbeurd is: alles onverminderd deregten der hypothekaire schuldeischers. (B. 1321, 1337; C. 1232.)

1347. Indien de oorspronkelijke verbindtenis, onder bepaling van straf, deelbaar is, wordt de straf slechts verbeurd door dengenen der erfgenamen van den schuldenaar, die tegen dezelve verbindtenis handelt, en alleen voor zoo verre zijn aandeel in de hoofdverbindtenis betreft, zonder dat er eenige regts-vordering kunne bestaan tegen degenen die de verbindtenis hebben nagekomen.

Deze regel lijdt uitzondering, wanneer het beding van straf bijgevoegd is met het oogmerk dat de voldoening niet bij gedeelten zou kunnen geschieden, en een der mede-erfgenamen de nakoming der verbindtenis in derzelver geheel verhinderd heeft; in dit geval, kan de straf van dezen laatstgemel den voor het geheel geëischt worden, en van de overige mede-erfgenamen slechts voor hun aandeel, behoudens hun regt van verhaal. (B. 1332 v.; C. 1283.)

1348. Indien eene deelbare hoofdverbindtenis, onder bepaling eener ondeelbare straf, slechts ten deele is nagekomen, wordt de straf, ten aanzien der erfgenamen van den schuldenaar, vervangen door eene vergoeding van kosten, schaden en interessen. (B. 1332 v., 1343.)

TWEEDE TITEL.

Van verbindtenis sen die uit contract of overeenkomst geboren worden.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

1349. Eene overeenkomst is eene handeling waarbij een of racer personen zich jegens een of meer andere verbinden. (B. 1269 v.; C. 1101.)

-ocr page 320-

276 III. BOEK. van verbindtenissen.

1350. Eene overeenkomst wordt aangegaan om niet, of onder eenen bezwarenden titel.

De overeenkomst om niet is de zoodanige waarbij de eene partij aan de andere, zonder eenige baat, een voordeel toekent.

Eene overeenkomst onder eenen bezwarenden titel is zoodanig eene welke ieder der partijen in de verpligting brengt om iets te geven, te doen of niet te doen. (B. 1200 v.; C. 1105, 1106.)

1351. In het algemeen kan niemand zich op zijnen eigen naam verbinden, of iets bedingen, dan voor zich zeiven. (B. 1376, 1418 v., 1910; C. 1119.)

1352. Niettemin kan men zich voor eenen derde sterk maken of instaan, door te beloven dat dezelve iets doen zal, behoudens de vordering tot schadevergoeding tegen dengenen die voor eenen derden ingestaan of beloofd heeft denzelven iets te doen bekrachtigen, indien deze derde weigert om de verbindte-nis na te komen. (B. 1374, 1682, 1860, 1910; C. 1120.)

1353. Men kan ook ten behoeve van eenen derde iets bedingen, wanneer een beding, hetwelk men voor zich zeiven maakt, of eene gift die men aan een ander doet, zulk eene voorwaarde bevat.

Die zoodanig een beding gemaakt heeft, kan hetzelve niet meer herroepen, indien die derde verklaard heeft daarvan te willen gebruik maken. (B. 1359 , 1374, 1815, I860; C. 1121.)

1354. Men wordt voorondersteld bedongen te hebben voor zich zeiven, en voor zijne erfgenamen en regtverkrijgenden, ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij, of uit den aard der overeenkomst mogt voortvloeijen. (B. 880,1780, 1850; C. 1122.)

1355. Alle overeenkomsten, hetzij dezelve eene eigene benaming hebben, hetzij dezelve onder geene bijzondere benaming bekend zyn, zijn onderworpen aan algemeene regelen, welke het onderwerp van dezen en van den vorigen titel uitmaken.

De bijzondere regelen ten aanzien van bepaalde overeenkomsten worden opgegeven in de titels welke over ieder dezer overeenkomsten handelen, en de bijzondere regelen omtrent handelszaken zijn vastgesteld bij de wetten tot den koophandel betrekkelijk. (C. 1107.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de voorwaarden welke vereischt worden tot de bestaanbaarheid der overeenkomsten.

1356. Tot de bestaanbaarheid der overeenkomsten worden vier voorwaarden vereischt. (B. 163.)

lo. De toestemming van degenen die zich verbinden; (B.85, 1357 v.)

2o. De bekwaamheid om eene verbindtenis aan te gaan; (B. 1366 v.)

3o. Een bepaald onderwerp; (B. 1368 v.)

4o. Eene geoorloofde oozaak. (B. 1371 v.; O 1108.

1357. Geene toestemming is van waarde, indien dezelve door dwaling is gegeven, door geweld afgeperst, of door bedrog verkregen. (B. 939, 1163, 1896, 1963; C. 1199.)

-ocr page 321-

.II TIT. VAN VERB. UIT CONTE. OK OVEKEENK. ENZ. Ö77

1358. Dwaling maakt geene overeenkomst nietig, dan wan* neer dezelve plaats heeft omtrent de zelfstandigheid der zaak, welke het onderwerp der overeenkomst uitmaakt.

Dwaling is geene oorzaak van nietigheid, indien zij alleenlijk plaats heeft omtrent den persoon met wien men voornemens is te handelen, tenzij de overeenkomst voornamelijk uit aanmerking van dezen persoon zy aangegaan. (B. 1895,1896; C. 1110.)

1359. Geweld, gepleegd tegen dengenen die eene verbindte-nis heeft aangegaan, levert grond op tot nietigheid der overeenkomst , ook dan, wanneer hetzelve gepleegd is door eenen derde, ten wiens behoeve de overeenkomst niet gemaakt is. (B. 940; C. 1111.)

1360. Geweld heeft plaats, wanneer hetzelve van zoodanigen aard is om op een redelijk mensch indruk te maken, en wanneer het hem de vrees kan inboezemen dat hy zijnen persoon of zijn vermogen aan een aanmerkelijk en dadelijk aanwezend nadeel zoude blootstellen.

In het beoordeelen daarvan, moet men acht slaan op den ouderdom, de kunne en den stand der personen. (C. 1112.)

1361. Geweld maakt eene overeenkomst nietig, niet alleen wanneer hetzelve gepleegd is jegens eene der handelende partijen, maar ook jegens derzei ver echtgenoot of bloedverwanten in de opgaande of nederdalende linie. (B. 345 v.; C. 1113.)

1362. De vrees, alleen uit eerbied jegens vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande linie voortkomende, zonder bijkomend geweld, is onvoldoende tot vernietiging der overeenkomst. (C. 1114.)

1S63. Men kan niet meer tegen eene overeenkomst, uit hoofde van geweld opkomen, indien na het ophouden van het geweld die overeenkomst is goedgekeurd, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgende, hetzij dat men den tijd bij de wet bepaald om in zijn geheel hersteld te worden, hebbe laten voorbijgaan. (B. 1161, 1485 v.; 1490, 1929; C. 1115.)

1364. Bedrog levert eenen grond op tot vernietiging der overeenkomst, wanneer de kunstgrepen, door eene der partijen gebezigd, van dien aard zijn dat het klaarblijkelijk is dat de andere partij zonder die kunstgrepen de verbindtenis niet zoude hebben aangegaan.

Bedrog wordt niet verondersteld maar moet bewezen worden. (B. 1099, 1111; C. 1116.)

1356. Een ieder is bevoegd om verbindtenissen aan te gaan , indien hij daartoe door de wet niet onbekwaam is verklaard. (B. 1503, 1677; K. 333; C. 1123.)

1366. Onbekwaam om overeenkomsten te treffen zyn : (B. 163, 168, 607.)

lo. Minderjarigen; (B. 385, 443 v., 1053.)

2o. Die onder curatele gesteld zyn ; (B. 487, 500 v.)

3o. Getrouwde vrouwen , in de gevallen bij de wet voorzien, en, in het algemeen, alle degenen aan wie de wet het aangaan van zekere overeenkomsten verboden heeft. (B. 174, 1503 v., 1677; K. 280, 770; R. 888, C. 1124.)

1367. De bij het vorige artikel onbekwaam verklaarde personen kunnen mitsdien tegen hunne verbindtenissen opkomen in

-ocr page 322-

278 III. BOEK. van verbindtenissen.

alle gevallen, waarin dat vermogen niet bij de wet is uitgesloten.

De personen die bekwaam zijn om zich te verbinden knnnen zich geenszins beroepen op de onbekwaamheid der minderjarigen, onder curatele gestelden en getrouwde vrouwen, met welke zij gehandeld hebben. (B. 168, 1739, 1929; C, 1125.)

1368. De zaken welke in den handel zijn, kunnen alleenlijk het onderwerp van overeenkomsten uitmaken. (B. 575 v., 593, 1210, 1990; K. 599, C. 1128.)

1369. Eene overeenkomst moet tot onderwerp hebben eene zaak welke ten minste ten aanzien van hare soort bepaald is.

De hoeveelheid der zaak kan onzeker zijn, mits die hoeveelheid naderhand kunne worden bepaald of uitgemaakt. (C. 1129.)

1370. Toekomstige zaken kunnen het onderwerp eener overeenkomst uitmaken

Men kan echter geenen afstand doen van eene erfenis, die nog niet opengevallen is, noch over zoodanig eene nalatenschap eenig beding aangaan, zelfs niet met toestemming van dengenen over wiens nalatenschap gehandeld wordt; behoudens de bepalingen van artikel 224, 231 en 233. (B. 1109, 1290; C. 1130.)

1371. Eene overeenkomst zonder oorzaak, of uit eene valsche of ongeoorloofde oorzaak, aangegaan, is krachteloos. (C. 113J.)

1372. Indien er geene oorzaak is uitgedrukt, en er echter eene geoorloofde aanwezig is, of ook indien er eene andere geoorloofde oorzaak dan de uitgedrukte bestaat, is niettemin de overeenkomst van kracht. (C. 1132.)

1373. Eene oorzaak is ongeoorloofd, wanneer dezelve bij de wet verboden is, of wanneer dezelve strijdig is met de goede zeden, of met de openbare orde. (A. 14; B. 194, 938, 1290, 1656; C. 1133.)

DERDE AFDEELING.

Van het gevolg der overeenkomsten.

1374. Alle wettiglijk gemaakte overeenkomsten strekken dengenen die dezelve hebben aangegaan tot wet.

Zij kunnen niet herroepen worden , dan met wedeizijdsche toestemming, of uit hoofde der redenen welke de wet daartoe voldoende verklaart.

Zn moeten te goeder trouw worden ten uitvoer gebragt. (B. 1279 v., 1302 v., 1399, 1725; C. 1134.)

1375. Overeenkomsten verbinden niet alleen tot datgene hetwelk uitdrukkelijk by dezelve bepaald is, maar ook tot al het-

feen dat, naar den aard van dezelve overeenkomsten, door de illijkheid, het gebruik of de wet, wordt gevorderd. (B. 1383, 1388 v, 1837 v., 1856; O. 1135.)een dat, naar den aard van dezelve overeenkomsten, door de illijkheid, het gebruik of de wet, wordt gevorderd. (B. 1383, 1388 v, 1837 v., 1856; O. 1135.)

1176. Overeenkomsten zijn alleen van kracht tusschen de handelende partijen.

Dezelve kunnen aan derden niet ten nadeele verstrekken; zij kunnen aan derden geen voordeel aanbrengen, dan alleen in het geval voorzien bij artikel 1353. (B. 852, 1855,1894; K. 777; C. 1165.)

-ocr page 323-

II. TIT. vAn verb, uit conte. of overkknk. enz. 279 1377. Niettemin kunnen de sclmldeischers in hun eigen naam opkomen tegen de handelingen, welke door den schuldenaar ter bedriegelijke verkorting hunner regten gedaan zijn, mits zij zich overigens gedragen naar de voorschriften der wet, overeenkomstig den aard der handelingen waartegen zij opkomen.

Indien de handeling onder eenen bezwarenden titel is aangegaan, moeten de schuldeischers bewijzen dat er, van den kant der beide partyen, bedrog heeft plaats gehad.

Indien de handeling om niet heeft plaats gehad, is het voldoende dat er bedrog aanwezig zij van den kant van den schuldenaar alleen. (B. 1024, 1107, 1212, 1230, 1490, 1989; K. 777; C. 1166, 1167.)

VIERDE AFDEELING.

Van de uitlegging der overeenkomsten.

1378. Indien de bewoordingen eener overeenkomst duidelijk zijn, mag men daarvan door uitlegging niet afwijken. (B. 932.)

1379. Indien de bewoordingen eener overeenkomst voor onderscheiden uitleggingen vatbaar zijn, moet men veeleer nagaan welke de bedoeling der handelende partijen geweest zü , dan zich aan den letterlijken zin der woorden binden. (B. 933, 1293, 1509, 1892; C. 1156.)

1380. Indien een beding voor tweederlei zin vatbaar is, moet men het veeleer opvatten in den zin waarin hetzelve van eenige uitwerking kan zijn, dan in dien waarin het geen het minste gevolg zoude kunnen hebben. (B. 934; C. 1157.)

1331. De bewoordingen voor tweederlei zin vatbaar, moeten opgevat worden in den zin die met den aard van de overeenkomst het meest overeenstemt. (C. 1158.)

1382. Hetgeen dubbelzinnig is moet uitgelegd worden naar hetgeen gebruikelijk is in het land of op de plaats, alwaar de ovsreenkomst is aangegaan. (C. 1159.)

1383. Bestendig gebruikelijke bedingen worden geacht stilzwijgend in de overeenkomst te zijn begrepen, schoon dezelve daarbij niet zijn uitgedrukt. (B. 1875 ; C. 1160.)

1384. Alle bedingen in eene overeenkomst gemaakt, moeten in derzelver verband genomen, en het eene door het andere uitgelegd worden; ieder derzelve moet in den zin worden opgevat welken het geheel beloop der overeenkomst medebrengt. (C. 1161.)

1385. In geval van twyfel, wordt eene overeenkomst uitgelegd ten nadeele van dengenen die iets bedongen, en ten voordeele van hem die zich verbonden heeft. (B. 1309, 1509; C. 1162.)

1386. Hoe algemeen ook de bewoordingen zijn waarin eene overeenkomst aangegaan is, omvat dezelve echter alleen die zaken waaromtrent het blijkt dat partijen voornemens waren te handelen. (B. 1891; C. 1163.)

1387. Indien men in eene overeenkomst een geval heeft uitgedrukt , om de verbindtenis duidelijk te maken, wordt men niet geacht daardoor te hebben willen inkorten en beperken de naar regten verbindende kracht, welke de overeenkomst in de niet-uitgedrukte gevallen heeft. (C. 1164.)

-ocr page 324-

Ö80 III. BOEK. VAN VERBINDTENISSEN.

DERDE TITEL.

Van verbindtenissen die uit kracht der wet geboren worden.

1388. De verbindtenissen, die uit kracht der wet geboren worden, spruiten voort of uit de wet alleen, of uit de wet ten gevolge van 'smenschen toedoen. (B. 362 v.. 375 v., 441, 443, 506, 672 v., 1052 v.; K. 321: C. 1370.)

1389. De verbindtenissen, welke uit kracht der wet geboren worden ten gevolge van 's menschen toedoen, vloeijen voort of uit eene regtmatige, of uit eene onregtmatige daad. (C. 1370)

1390. Wanneer iemand vrijwillig, zonder daartoe last te hebben bekomen, eens anders zaak met of zonder deszelfs weten waarneemt, verbindt hij zich daardoor stilzwijgend om de waarneming voort te zetten en te voltooijen, tot dat degene wiens belangen hij waarneemt in staat zij om in die zaak zelf te voorzien.

Hij moet zich insgelyks belasten met al hetgeen tot die zaak behoort.

Hij onderwerpt zich aan alle de verpligtingen welke hij zoude hebben moeten nakomen, ingeval hij bij eene uitdrukkelijke lastgeving was gemagtigd geworden. (B. 431, 1682, 1829, 1837 v., C. 1372.)

1391. Hij is verpligt met zijn beheer voort te gaan, al ware het ook dat degene wiens belangen hij waarneemt mogt komen te overlijden voor dat de zaak is ten einde gebragt, tot tijden wijle de erfgenaam dit beheer op zich kan nemen. (B. 1856: C. 1373.)

1392. Hij is gehouden opzigtelijk dat beheer de pligtenvan een goed huisvader te vervullen.

Niettemin is de regter bevoegd om de vergoeding der kosten, schaden en interessen, welke door schuld of nalatigheid des waarnemers mogten veroorzaakt zijn, te matigen, naar gelang der omstandigheden die hem tot de waarneming der zaak bewogen hebben. (B. 1271, 1279; C. 1374.)

1393. Degene, wiens belangen door een ander behoorlijk zijn waargenomen, is gehouden de verbindtenissen, door den waarnemer in zijnen naam aangegaan, na te komen, denzelven schadeloos te stellen wegens alle persoonlijk door hem aangegane verbindtenissen, en aan hem alle nuttige en noodzakelyk gedane uitgaven te vergoeden. (B. 1844 v.; C. 1375.)

1394. Hij die eens anders zaak zonder lastgeving heeft waargenomen, is tot geen loon geregtigd. (B. 1831; C. 1986.)

1395. Iedere betaling doet eene schuld vooronderstellen; hetgeen zonder verschuldigd te zijn betaald is, kan terug ge-, vorderd worden.

Ten opzigte van natuurlijke verbindtenissen, waaraan men vrijwillig voldaan heeft, kan geene terugvordering vallen. (B. 1371, 1803, 1828; K. 161; C. 1235.)

1396. Die by vergissing, of met zyn weten, iets ontvangen heeft dat hem niet verschuldigd was, is verpligt het niet verschuldigde terug te geven aan dengenen van wien hy hetzelve ontvangen heeft. (B. 587, 1357; C. 1376.)

-ocr page 325-

111. TIT. VAN VERB. UIT IfBACHT DEK WET. ENZ. 28l

1397. Wanneer iemand die by vergissing meent schuldenaar te zijn eene schuld betaald heeft, is hij geregtigd om het betaalde van den schuldeischer terug te vorderen.

Niettemin houdt dit regt op, ingeval de schuldeischer, ten gevolge van die betaling, de schuldbekentenis vernietigd heeft, behoudens het verhaal van dengenen die betaald heeft op den wezenlijken schuldenaar. (B. 1803, 1828; C. 1377.)

1398. Degene die, te kwader trouw, iets ontvangen heeft hetgeen hem niet verschuldigd was, moet hetzelve terug geven met de interessen en vruchten, te rekenen van den dag der betaling, en zulks onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien de zaakeenige vermindering heeft ondergaan.

Indien de zaak vergaan is, al had zulks ook door toeval plaats gehad, is hij verpligt de waarde te betalen, met vergoeding van kosten, schaden en interessen, ten ware hij konde bewijzen dat de zaak insgelijks zoude vergaan zijn, indien zij verbleven was onder dengenen aan wien dezelve had moeten terug gegeven worden. (B. 588, 605, 630, 1480, 2004; C. 1378 v.)

1399. Die iets, hetwelk onverschuldigd te goeder trouw door hem ontvangen was, verkocht heeft, kan volstaan met den koopprijs terug te geven.

Indien hij de zaak te goeder trouw om niet heeft vervreemd, behoeft hij niets uit te keeren. (B. 587, 604, 1754; C. 1380.)

1400. Hij aan wien de zaak is terug gegeven, is gehouden, zelfs aan dengenen die dezelve te kwader trouw bezeten heeft alle noodzakelijke uitgaven te vergoeden, welke tot behoud der zaak zijn aangewend.

De bezitter is geregtigd om de zaak zoo lang in zijn bezit te houden, tot dat die uitgaven vergoed zijn. (B. 605, 623, 629, 630, 1186 io., 1194; C. 1381.)

1401. Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verpligting om dezelve te vergoeden. (B. 619, 624, 1282, 1433, 1955; C. 1382.)

1402. Een ieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de schade welke hij door zijne daad, maar ook voor die welke hij door zgne nalatigheid of onvoorzigtigheid veroorzaakt heeft. (B. 567, 849, 1251; K. 931; C. 1383.)

1403. Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door zijne eigene daad veroorzaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de daad van personen voor welke men aansprakelijk is, of door zaken welke men onder zijn op-zigt heeft.

De vader en, bij gebreke van dien, de moeder zijn verantwoordelijk voor de schade, veroorzaakt door hunne minderjarige kinderen, die bij hen inwonen.

De meesters en degenen die anderen aanstellen tot de waarneming hunner zaken zijn verantwoordelijk voor de schade, door hunne dienstboden en ondergeschikten veroorzaakt in de werkzaamheden waartoe zij dezelve gebruikt hebben.

De schoolonderwijzers en werkmeesters zyn verantwoordelijk voor de schade, door hunne leerlingen en knechts veroorzaakt, gedurende den tyd dat dezelve onder hun toezigt staan.

-ocr page 326-

Ö80 III. BOEK. VAN VERBINDTKNI83EN.

DERDE TlTEtj.

Van verbindtenissen die uit kracht der wet ge-borenworden.

1388. De verbindtenissen, die uit kracht der wet geboren worden, spruiten voort of uit de wet alleen, of uit de wet ten gevolge van 'smenschen toedoen. (B. 362 v.. 375 v., 441, 443, 506, 672 v., 1052 v.; K. 321: C. 1370.)

1389. De verbindtenissen, welke uit kracht der wet geboren worden ten gevolge van 's menschen toedoen, vloeijen voort of uit eene regtmatige, of uit eene onregtmatige daad. (C. 1370)

1390. Wanneer iemand vrijwillig, zonder daartoe last te hebben bekomen, eens anders zaak met of zonder deszelfs weten waarneemt, verbindt hij zich daardoor stilzwijgend om de waarneming voort te zetten en te voltooijen, tot dat degene wiens belangen hij waarneemt in staat zij om in die zaak zelf te voorzien.

Hy moet zich insgelijks belasten met al hetgeen tot die zaak behoort.

Hij onderwerpt zich aan alle de verpligtingen welke hij zoude hebben moeten nakomen, ingeval hij bij eene uitdrukkelijke lastgeving was gemagtigd geworden. (B. 431, 1682, 1829, 1837 v., C. 1372.)

1391. Hij is verpligt met zijn beheer voort te gaan, al ware het ook dat degene wiens belangen hij waarneemt mogt komen te overlyden voor dat de zaak is ten einde gebragt, tot tijd en wijle de erfgenaam dit beheer op zich kan nemen. (B. 1856: C. 1373.)

1392. Hy is gehouden opzigtelijk dat beheer de pligtenvan een goed huisvader te vervullen.

Niettemin is de regter bevoegd om de vergoeding der kosten, schaden en interessen, welke door schuld of nalatigheid des waarnemers mogten veroorzaakt zijn, te matigen, naar gelang der omstandigheden die hem tot de waarneming der zaak bewogen hebben. (B. 1271, 1279; C. 1374.)

1393. Degene, wiens belangen door een ander behoorlijk zijn waargenomen, is gehouden de verbindtenissen, door den waarnemer in zynen naam aangegaan, na te komen, denzelven schadeloos te stellen wegens alle persoonlijk door hem aangegane verbindtenissen, en aan hem alle nuttige en noodzakelyk gedane uitgaven te vergoeden. (B. 1844 v.; C. 1375.)

1394. Hy die eens anders zaak zonder lastgeving heeft waargenomen, is tot geen loon geregtigd. (B. 1831; C. 1986.)

1395. Iedere betaling doet eene schuld vooronderstellen; hetgeen zonder verschuldigd te zijn betaald is, kan terug gevorderd worden.

Ten opzigte van natuurlyke verbindtenissen, waaraan men vrijwillig voldaan heeft, kan geene terugvordering vallen. (B. 1371, 1803, 1828; K. 161; C. 1235.)

1396. Die by vergissing, of met zijn weten, iets ontvangen heeft dat hem niet verschuldigd was, is verpligt het niet verschuldigde terug te geven aan dengenen van wien hy hetzelve ontvangen heeft. (B. 587, 1357; C. 1376.)

-ocr page 327-

Hi. TIT. VAN VEES. UIT KRACHT DEE WET. ENZ. 281

1397. Wanneer iemand die by vergissing meent schuldenaar te zyn eene schuld betaald heeft, is hij geregtigd om het betaalde van den schuldeisoher terug te vorderen.

Niettemin houdt dit regt op, ingeval de schuldeischer, ten gevolge van die betaling, de schuldbekentenis vernietigd heeft, behoudens het verhaal van dengenen die betaald heeft op den wezenlijken schuldenaar. (B. 1803, 1828; C. 1377.)

1398. Degene die, te kwader trouw, iets ontvangen heeft hetgeen hem niet verschuldigd was, moet hetzelve terug geven met de interessen en vruchten, te rekenen van den dag der betaling, en zulks onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien üe zaakeenige vermindering heeft ondergaan.

Indien de zaak vergaan is, al had zulks ook door toeval plaats

chad, is hij verpligt de waarde te betalen, met vergoeding van

osten, schaden en interessen, ten ware hij konde bewijzen dat de zaak insgelijks zoude vergaan zijn, indien zy verbleven was onder dengenen aan wien dezelve had moeten terug gegeven worden. (B. 588, 605, 630, 1480, 2004; C. 1378 v.)

1399. Die iets, hetwelk onverschuldigd te goeder trouw door hem ontvangen was, verkocht heeft, kan volstaan met den koopprijs terug te geven.

Indien hij de zaak te goeder trouw om niet heeft vervreemd, behoeft hij niets uit te keeren. (B. 587, 604, 1754; C. 1380.)

1400. Hij aan wien de zaak is terug gegeven, is gehouden, zelfs aan dengenen die dezelve te kwader trouw bezeten heeft alle noodzakelijke uitgaven te vergoeden, welke tot behoud der zaak zijn aangewend.

De bezitter is geregtigd om de zaak zoo lang in zijn bezit te houden, tot dat die uitgaven vergoed zijn. (B. 605, 623, 629, 630, 1186 4o., 1394; C. 1381.)

1401. Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verpligting om dezelve te vergoeden. (B. 619, 624, 1282, 1433, 1955; C. 1382.)

1405. Een ieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de schade welke hij door zijne daad, maar ook voor die welke hy door zyne nalatigheid of onvoorzigtigheid veroorzaakt heeft. (B. 567, 849, 1251; K. 931; C. 1383.)

1403. Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door zijne eigene daad veroorzaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de daad van personen voor welke men aansprakelyk is, of door zaken welke men onder zyn op-zigt heeft.

De vader en, bij gebreke van dien, de moeder zijn verantwoordelijk voor de schade, veroorzaakt door hunne minderjarige kinderen, die by hen inwonen.

De meesters en degenen die anderen aanstellen tot de waarneming hunner zaken zyn verantwoordelijk voor de schade, door hunne dienstboden en ondergeschikten veroorzaakt in de werkzaamheden waartoe zij dezelve gebruikt hebben.

De schoolonderwijzers en werkmeesters zyn verantwoordelijk voor de schade, door hunne leerlingen en knechts veroorzaakt, gedurende den tijd dat dezelve onder hun toezigt ataan.

-ocr page 328-

282 111. BOEIv. VAN VERBINDTENISSEN.

De hierboven vernielde verantwoordelyklieid houdt op, indien de vader en de moeder, de schoolonderwijzers en werkmeesters bewijzen dat zij de daad, voor welke zij aansprakelijk zouden zijn, niet hebben kunnen beletten. (B. 654, 619, 1602, 1549, 1747, 1840; K. 321 v., 432; C. 1884.)

[Art. I W. 9 April 1875 Sb.no. 75: ondernemers eener spoorwegdienst zijn verantwoordelijk voor de schade, door personen of goederen by de uitoefening der dienst geleden, ten waredc schade buiten hunne schuld of die hunner beambten of bedienden zij ontstaan.]

1404. De eigenaar van een dier, of degene die zich van hetzelve bedient, is, zoo lang hetzelve tot zijn gebruik verstrekt, aansprakelijk wegens de schade welke het dier heeft veroorzaakt, hetzij hetzelve onder zijn toezigt en bewaring, dan wel verdwaald of ontsnapt zij. (C. 1385.)

1405. De eigenaar van een gebouw is verantwoordelijk voor de schade door deszelfs geheele of gedeeltelijke instorting veroorzaakt, indien deze door verzuim van onderhoud, of door een

febrek in de bouwing of inrigting, is te weeg gebragt. (Bebrek in de bouwing of inrigting, is te weeg gebragt. (B

402; C. 1386.)

1406. In geval van moedwilligen of onvoorzigtigen doodslag hebben de overblijvende echtgenoot, de kinderen of de ouders van den verslagene, die door zijnen arbeid plegen te worden onderhouden, eene regtsvordering tot schadevergoeding, te waar-deeren naar gelang van den wederzijdschen stand en de fortuin der personen, en naar de omstandigheden. (B. 1279, 1401, 1416, 1955 v.)

1407. Moedwillige of onvoorzigtige kwetsing of verminking van eenig deel des ligchaams geeft aan den gewonde het regt om, behalve de vergoeding der kosten van herstel ook die der schade, door de kwetsing of de verminking veroorzaakt, te vorderen.

Ook deze worden gewaardeerd naar gelang van den wederzij dschen stand en de fortuin der personen, en naar de omstandigheden.

Deze laatste bepaling is in het algemeen toepasselijk by de waardering der schade, ontstaan uit elk misdrijf tegen den persoon gepleegd. (B. 1401 v., 1416.)

1408. De burgerlijke regtsvordering ter zake van laster, hoon of beleediging strekt tot vergoeding der schade, en tot betering van het nadeel, in eer en goeden naam geleden.

De regter zal, bij de waardering daarvan, letten op het min of meer grove van den laster, den hoon of de beleediging, benevens op de hoedanigheid, den stand en de fortuin der weder-zydsche partyen, en op de omstandigheden. (B. 1410 v., 1415 v., 1890.)

1409. De beleedigde kan bovendien eischen dat by hetzelfde vonnis worde verklaard, dat de gepleegde daad is lasterlyk, honend of beleedigend.

Het vonnis zal, indien de beleedigde zulks vordert, ten koste des veroordeelden, openbaar worden aangeplakt, by zoo vele exemplaren als, en daar waar de regter zulks zal bevelen.

1410. Onverminderd hare gehoudenheid tot schadevergoe-

-ocr page 329-

IIL TIT. VAN VERB. UIT KRACHT DER VfET, ENZ. 283

11 ding, kan de verwerende party de toewijzing van de vordering, bij net voorgaande artikel vermeld, voorkomen , door het aanbod en de werkelijke aflegging van eene openbare verklaring voor den regter, houdende dat haar de gepleegde daad leed doet; dat zij deswege verschooning vraagt, en den beleedigde houdt voor een persoon van eer. (B. 1414.)

1411. De regtsvorderingen in de drie voorgaande artikelen vermeld, komen ook toe aan echtgenooten, ouders, groot-ouders, kinderen en kleinkinderen, wegens laster, hoon of beleediging hunner echtgenooten, kinderen, kleinkinderen , ouders en grootouders, na derzelver overlijden aangedaan. (B. 959.)

1412. De burgerlijke regtsvordering ter zake van laster, hoon of beleediging kan niet worden toegewezen, indien niet blijkt van het oogmerk om te beleedigen, maar integendeel noodzakelijke verdediging, regtmatige aanklagte, verpligting om getuigenis der waarheid te geven, pligten van ambt, post, bediening of eenige wettige betrekking, of ook andere regtmatige of geoorloofde inzigten, tot de daad, welke anders honend of beleedi-gend zoude zyn, billijken grond en aanleiding hebben gegeven.

1431. Ook kan de burgerlijke regtsvordering niet worden toegewezen indien door regterlijk gewijsde, of uit eene authentieke akte, blijkt van de waarheid der gedane aantijging.

Hij echter, die kennelijk met het eenige doel van beleediging, ook dan wanneer de waarheid de aantijging uit een gewijsde, of eene authentieke akte, blijkt, iemand deswege met beleedi-gingen vervolgt, is verpligt, aan denzelven de schade te vergoeden, welke deze daardoor lijdt. (B. 1955.)

1414. Alle regtsvorderingen, waaromtrent bij de voorgaande zes artikelen is gehandeld, vervallen door uitdrukkelijke kwijtschelding, of ook door stilzwijgende, indien, na de gedane en aan den beleedigde bekend gewordene beleediging, door hem zoodanige blijken van verzoening of van vergiffenis zyn gegeven, die met het voornemen om schadevergoeding of betering van eer te vorderen niet kunnen worden overeengebragt. (B, 1890.)

1415. De regtsvordering tot schadevergoediag, by artikel 1408 vermeld, gaat niet verloren noch door den dood van den beleediger, noch door dien van den beleedigde.

1416. Dc burgerlijke regtsvordering ter zake van laster, hoon of beleediging vervalt door verloop van een jaar, te rekenen van den dag dat de daad gepleegd en aan den aanlegger bekend was.

Alle overige burgerlijke regtsvorderingen tot schadevergoeding wegens daden welke tot strafvordering kunnen aanleiding geven, gaan te niet door de veijaring die ten opzigte dezer strafvordering is vastgesteld.

VIERDE TITEL.

Van het te niet gaan der verbindtenissen.

1417. Verbindtenissen gaan te niet:

Door betaling; (B, 1418 v.)

Door aanbod van gereede betaling, gevolgd van consignatie of bewaargeving; (B. 1440 v.)

-ocr page 330-

384 III. BOEK. van veebindtenissen*.

Door scliuldvemieuwing; (B. 1449 v.)

Door vergelijking of compensatie; (B. 1461 v.)

Door schuldvermenging; (B. 1472 v.)

Door kwijtschelding der schuld; (B. 1474 v.)

Door het vergaan der verschuldigde zaak; (B. 1480 v.)

Door de nietigheid of de tenietdoening; (B. 1482 v.)

Door de werking eener ontbindende voorwaarde, waarvan in den eersten titel van dit boek gehandeld is; en

Door verjaring, welke het onderwerp van eenen afzonderlijken titel uitmaakt. (B. 1301, 2004; C. 1234.)

EERSTE AFDEELING.

Van betaling.

1418. Eene verbindtenis kan gekweten worden door een ieder die daarbij belang heeft, gelijk een mede-schuldenaar of een borg*

Eene verbindtenis kan zelfs gekweten worden door eenen derde, die daarbij geen belang heeft, mits die derde handele in naam en tot kwijting van den schuldenaar, of, indien hij in zijn eigen naam handelt, hij niet in de regten van den schuldeischer gesteld worde. (B. 164, 1351 v., 1365 v., 1436 v., I860; K. 76, 171 v.; C. 1236.)

1419. Eene verbindtenis om iets te doen kan door eenen derde niet gekweten worden in weerwil van den schuldeischer, indien deze belang heeft dat de daad door den schuldenaar zeiven verrigt worde. (B. 1275, 1595, 1648; C. 1237.)

1420. Men moet eigenaar zijn van de zaak die in betaling gegeven wordt en bevoegd zijn om die te vervreemden, zal de betaling geldig wezen.

Niettemin kan de voldoening van eene geldsom, of van eenige andere verbruikbare zaak, niet terug gevorderd worden van dengenen die dat in betaling gegevene te goeder trouw verbruikt heeft, alhoewel die voldoening geschied zij door iemand die daarvan geen eigenaar of onbekwaam was om de zaak te vervreemden. (B. 561, 1365 v., 1422, 1507; C. 1238.)

1421. De betaling moet gedaan worden aan den schuldeischer, of aan iemand die volmagt van hem heeft, of die door den reg-ter of door de wet gemagtigd is om voor denzelven te ontvangen.

De betaling, gedaan aan iemand die geene magt had om voor den schuldeischer te ontvangen, is van waarde, voor zoo verre de schuldeischer dezelve goedkeurt of daardoor werkelyk is gebaat geworden. (B. 484, 1339, 1756, 1833; K. 806, R. 893; C. 1239.)

1422. De betaling te goeder trouw gedaan aan iemand die in het bezit is der inschuld, is van waarde, ook dan wanneer die bezitter naderhand bij uitwinning uit dat bezit gestooten is, (B. 1397, v.; C. 1240.)

1423. De betaling, aan den schuldeischer gedaan, is niet van waarde, indien ny niet bekwaam was om dezelve te ontvangen, dan voor zoo verre de schuldenaar mogt bewijzen dat de schuldeischer door de betaling werkelijk is gebaat geworden. (B. 168, 171, 506, 1366, 1487, 1739, 1835; C. 1241.)

1424. De betaling, gedaan door eenen schuldenaar aan zijnen

-ocr page 331-

IV. TIT. VAN HET TE NIET GAAN DER VERBINDT. 285

scliuldeisclier, in weerwil van eene inbeslagneming of oppositie is niet van waarde ten aanzien der schuldeiscliers die de inbeslagneming of oppositie gedaan hebben ; dezelve kunnen, naar aanleiding van nun regt, den schuldenaar noodzaken om op nieuw te betalen, behoudens in dat geval, deszelfs verhaal op den schuldeischer. (B. 1470; R. 736; C. 1242.)

1425. Geen schuldeischer kan genoodzaakt worden eene andere zaak in betaling te nemen, dan die hem verschuldigd is, ofschoon ook de aangebodene zaak van gelijke of zelfs van meerdere waarde is. (B. 1777, 1793, 1794; K. 156; C. 1243.)

1426. Geen schuldenaar kan zijnen schuldeischer verpligten om betaling van eene schuld bij gedeelten te ontvangen, al mogt die schuld ook deelbaar zijn. (B. 1332 v., 1797; C. 1244.)

1427. De schuldenaar van eene zekere en bepaalde zaak is bevrijd, door de afgifte der zaak, in den staat waarin dezelve zich ten tijd.e der levering bevond, mits de verminderingen, welke die zaak mogt ondergaan hebben, niet door zijn toedoen of verzuim veroorzaakt zijn, noch ook door de schuld of het verzuim van zoodanige personen voor welke hij verantwoordelijk is, noch ook doordat hij , vóór het opkomen dier verminderingen , in de levering achterlijk gebleven is. (B. 1010, 1203, 1337, 1752, 1784; C. 1245.)

1428. Indien de zaak welke verschuldigd is alleenlijk is bepaald ten aanzien van hare soort, is de schuldenaar, om zich van de schuld te ontheffen, niet verpligt om van de beste soort, maar hij kan ook niet volstaan met van de slechtste te geven. (B. 1016; C. 1246.)

1429. De betaling moet gedaan worden ter plaatse welke bij de overeenkomst bepaald is; indien geene plaats daarbij vastgesteld is, moet de betaling, ten aanzien van eene zekere en bepaalde zaak, geschieden ter plaatse alwaar, tijdens het aangaan der verbindtenis, de zaak die daarvan het onderwerp uitmaakt zich bevond.

Buiten deze twee gevallen, moet de betaling geschieden ter woonplaatse van den schuldeischer, zoo lang deze bij voortduring blijft wonen in de gemeente alwaar hij, ten tijde van het aangaan der verbindtenis, woonachtig was, en anderzins ter woonplaatse van den schuldenaar. (B. 81, 1441, 1448, 1468, 1513, 1550, 1761, 1801; R. 314; C. 1247.)

1430. Ten opzigte van huren, pachten, jaarwedden tot onderhoud, altijddurende renten of lijfrenten, interessen van geleende geldsommen, en, in het algemeen, van al wat bij het jaar of bij kortere geregelde termijnen betaalbaar is, wordt door drie kwijtingen, waaruit van de betaling van drie achtereenvolgende termijnen blijkt, het vermoeden geboren dat ook de vroegere termijnen voldaan zijn, ten ware het tegendeel mogt bewezen worden. (B. 1953.)

1431. De kosten, op de betaling vallende, komen ten laste van den schuldenaar. (B. 1443, 1512; C. 1248.)

1432. De schuldenaar van verscheidene schulden heeft het reg*, bij het doen der betaling, te verklaren tot voldoening var. welke dier schulden hij de betaalde som wil doen verstrekken. (B. 1665 v.; C. 1253.)

-ocr page 332-

286 HI. BOEK. van vekbindtenissen.

1433. De schuldenaar van eene schuld, die op interessen loopt, kan, buiten de toestemming van den schuldeischer, de betaling, welke hij doet, niet doen verstrekken tot aflossing van de hoofdsom bij voorkeur van voldoening der interessen.

De betaling die gedaan is op de hoofdsom en op de interessen, maar waarmede de geheele schuld niet is afgedaan, strekt in de eerste plaats tot voldoening der interessen. (B. 1806; C.1254.)

1434. Wanneer hij die verscheiden sommen schuldig is eene kwijting heeft aangenomen, waarbij de schuldeischer verklaard heeft dat hetgeen hij ontvangen heeft in het bijzonder tot voldoening van eene dezer schulden verstrekt, kan die schuldenaar niet meer vorderen dat de betaling gerekend worde tot kwijting van eene andere schuld gedaan te zijn, ten zij er van de zijde van den schuldeischer bedrog of verrassing hebbe plaats gehad. (C. 1255.)

1435. Indien de kwijting niet inhoudt voor welke schuld de betaling gedaan is, moet de betaling gerekend worden gedaan te zijn in voldoening van die schuld, welke de schuldenaar, onder de te gelijk vervallene schulden, destijds het meeste belang had te voldoen; doch indien alle de schulden niet mogten vervallen zijn, wordt de betaling geacht gedaan te zijn in voldoening der schuld die vervallen was, boven de nog niet vervallene, ofschoon deze eerste minder bezwarende zijn mogt, dan de andere.

Indien de schulden van gelijken aard zijn, moet de toerekening op de oudste gedaan worden ; doch alles gelijk staande, geschiedt de toerekening op elke schuld naar evenredigheid.

Indien geene dei schulden vervallen is, wordt de toerekening gedaan even als omtrent de vervallene schulden. (B. 1469; C. 1256.)

1436. De subrogatie, of indeplaatsstelling in de regten van den schuldeischer ten behoeve van een derden persoon, die denzelven betaalt, geschiedt of bij overeenkomst, of uit kracht der wet. (C. 1249.)

1437. Deze indeplaatsstelling geschiedt bij overeenkomst.

lo. Wanneer de schuldeischer, de betaling van eenen derden

persoon ontvangende, denzelven doet treden in de regten, regtsvorderingen, voorregten en hypotheken, welke hij ten laste van den schuldenaar heeft.

Deze subrogatie moet uitdrukkelijk, en gelijktijdig met de betaling, geschieden;

2o. Wanneer de schuldenaar eene som gelds ter leen opneemt, ten einde zijne schuld te betalen, en den geldschieter in de regten van den schuldeischer te doen treden, moeten, om deze subrogatie van waarde te doen zijn, zoo wel de akte van geldopneming als de kwijting bij authentieke akte verleden worden, en moet in de akte van geldopneming verklaard worden dat de som geleend is om daarmede de betaling te doen: terwijl voorts de kwijting moet inhouden dat de betaling gedaan is uit penningen die tot dat einde door den nieuwen schuldeischer zijn voorgeschoten.

Deze subrogatie wordt zonder de medewerking van den schuldeischer bewerkstelligd. (B. 668, 1198, 1418, 1885; C. 1250.)

-ocr page 333-

IV. TIT. VAN HET TE NIET GAAN DEE VERBINDTEN. 28?

1438. Subrogatie heeft plaats uit kracht der wet: (K. 171,591.)

lo. Ten behoeve van dengenen die, zelf schuldeischer zijnde,

eenen anderen schuldeischer, die, uit hoofde van des-zelfs bevoorregte schuld of hypotheek, een beter regt heeft, voldoet;

2o. Ten behoeve van den kooper van eenig onroerend goed, die den koopprij s daarvan besteedt tot betaling der schuld-eischers, aan welke dat goed door hypotheek verbonden was;

So. Ten behoeve van dengenen die, met anderen, of voor anderen, gehouden zijnde tot voldoening van eene schuld, belang had om dezelve te voldoen; (B. 1246, 1248.)

4o. Ten behoeve van den erfgenaam die, eenen boedel onder het voorregt van boedelbeschrijving aanvaard hebbende, de schulden der nalatenschap met zijne eigene penningen betaald heeft. (B. 1078; C. 1251.)

1439. De subrogatie, bij de voorgaande artikelen bepaald, heeft plaats zoo wel tegen de borgen als tegen de schuldenaren; dezelve kan den schuldeischer in zijne regten niet verkorten, indien hij slechts gedeeltelijk betaald is; in dit geval kan hij zijne regten, ten aanzien van hetgeen hem nog verschuldigd blijft, uitoefenen, bij voorkeur boven dengenen van wien hij slechts eene gedeeltelijke voldoening bekomen heeft. (B. 18?7; C.1252.)

TWEEDE AFDEEL1NG.

Ven aanbod van gereede betaling, gevolgd van consignatie of bewaargeving.

1440. Indien de schuldeischer weigert zijne betaling te ontvangen, kan de schuldenaar hem aanbod van gereede betaling van het verschuldigde doen, en, bij weigering van den schuldeischer om hetzelve aan te nemen, de geldsom of zaak in gereg-telijke bewaring stellen.

Zoodanig aanbod, gevolgd van bewaargeving, bevrijdt den schuldenaar, en strekt ten zijnen opzigte tot betaling, mits hetzelve op eene wettige wijze gedaan zij; blijvende het alzoo in bewaring gebragte voor rekening van den schuldeischer. (R. 794, v.; C. 1257.)

1441. Om zoodanig aanbod van waarde te doen zijn, is het noodig: (B. 81, 82.)

lo. Dat hetzelve gedaan worde aan eenen schuldeischer die bevoegd is om te ontvangen, of aan dengenen die de magt heeft om voor hem te ontvangen; (B. 1365, 1421.)

2o, Dat het gedaan worde door iemand die bevoegd is om te betalen; (B. 1418 v.)

So. Dat het loope over de geheele opeischbare som en de interessen, mitsgaders over de kosten die vereffend zijn, en over eene som gelds voor de kosten die nog niet vereffend zijn, onder voorbehoud van nadere vereffening;

4o. Dat de tijdsbepaling verschenen zij, indien dezelve ten behoeve van den schuldeischer bedongen is; (B. 1306 v. K. 159.)

£o. Dat de voorwaarde waaronder de schuld is aangegaan, vervuld zij; (B. 1299, v.)

-ocr page 334-

quot;•

288 III BOEK. van verbindtenissen.

60. Dat het aanbod gedaan worde op de plaats alwaar de betaling, volgens de overeenkomst, zoude moeten geschieden, en indien er geene bijzondere overeenkomst deswege bestaat, hetzij aan den persoon van den schuldeischer, hetzij te zijner werkelijke of gekozene woonplaats: (B. 1429, 1448.)

7o. Dat het aanbod gedaan worde door eenen notaris of door eenen deurwaarder, beide met twee getuigen. (K. 795: C. 1258.)

1442. Om eene consignatie van waarde te doen zijn, wordt geene magtiging van den regter vereischt; het is genoegzaam: (R. 795.)

lo. Dat dezelve zij voorafgegaan van eene aan den schuldeischer beteekende kennisgeving , houdende aanwijzing van den dag, het uur en de plaats, waarop de aangebodene zaak in bewaring zal gesteld worden;

2o. Dat de schuldenaar zich van de aangebodene zaak ontdaan hebbe, door dezelve in bewaring te stellen ter plaatse door de wet tot het ontvangen van consignatien aangewezen, met de interessen tot den dag der bewaarstelling toe;

80. Dat er door den notaris, of door den deurwaarder, beide met twee getuigen, een proces-verbaal worde opgemaakt, behelzende den aard der aangebodene muntspecien, de weigering van den schuldeischer om dezelve te ontvangen, of dat hij tot die ontvangst niet verschenen is, en eindelnk het doen van de consignatie zelve;

4o. Dat bijaldien de schuldeischer tot de ontvangst niet verschenen is, het proces-verbaal der consignatie hem be-teekend zij, met aanmaning om het in bewaring ge-bragte te ligten. (C. 1259.)

1443. De onkosten, gevallen op het aanbod van gereede betaling en op de consignatie, zijn voor rekening van den schuldeischer, indien dezelve wettiglijk zijn geschied. (B. 1431; C. 1260.)

1444. Zoo lang het in bewaring gebragte niet door den schuldeischer is aangenomen, kan de schuldenaar hetzelve terugnemen ; in dat geval, zijn deszelfs mede-schuldenaren en borgen niet bevrijd. (B. 1882 v.; C. 1261.)

1445. Wanneer de schuldenaar zelf een vonnis verkregen heeft hetwelk in kracht van gewijsde gegaan is, en waarbij zijn gedaan aanbod goed en van waarde verklaard is, kan hij, zelfs met toestemming van den schuldeischer, het in bewaring gebragte niet meer terug nemen ten nadeele zijner mede-schuldenaren en borgen. (B. 1954; C. 1262.)

1446. De mede-schuldenaren en borgen zijn insgelijks bevrijd, indien de schuldeischer, na den dag van de beteekening der consignatie, een jaar heeft laten voorbij gaan, zonder derzelver bestaanbaarheid te betwisten.

1447. De schuldeischer die zijne toestemming gegeven heeft dat de schuldenaar het in bewaring gebragte terug neme, nadat de consignatie bij een regterlijk vonnis, dat kracht van gewijsde bekomen had , was verklaard van waarde te zijn, kan niet meer, om betaling van zijne schuld te bekomen, gebruik maken van

i .

-ocr page 335-

IV. TIT. VAN HET Tji NIET GAAN DKR VERBTNDTEN. 26Ö

de voorregten, of hypotheken welke daaraan verknocht waren. (B. 1449, 1457, 1954-, C. 1263.)

1448. In geval het verschuldigde bestaat in eene zekere zaak, welke geleverd moet worden op de plaats alwaar dezelve zich bevindt, moet de schuldenaarden sclmldeischergeregtelijk doen aanmanen om dezelve naar zich te nemen by eene akte, welke aan deszelfs persoon of woonplaats, of aan de woonplaats die tot de volbrenging der overeenkomst gekozen is, moet betce-kend worden. Indien deze aanmaning gedaan is, en de schuld-eischer de zaak niet tot zich neemt, kan de schuldenaar van den regter verlof bekomen om dezelve op eene andere plaatsin bewaring te stellen. (B. 81, 1429, 1513 ; C. 1264.)

DERDE AFDEELING.

Van schuldvernieuwing.

1449. Schuldvernieuwing wordt op driederlel wijze te weeg gebragt :

lo. Wanneer een schuldenaar ten behoeve van zijnen schuld-eischer eene nieuwe schuldverbindtenis aangaat, welke in de plaats gesteld wordt van de oude, die daardoor vernietigd wordt.

£o. Wanneer een nieuwe schuldenaar wordt gesteld in de plaats van den vorigen, die door den schuldeischer van zijne verbindtenis ontslagen wordt;

So. Wanneer, ten gevolge eener nieuwe overeenkomst, een nieuwe schuldeischer gesteld wordt in de plaats van den vorigen, te wiens opzigte den schuldenaar van zijne verbindtenis ontslagen wordt. (B. 1457, 1827; C. 1271.)

1450. Schuldvernieuwing kan slechts plaats hebben tusschen persoren die bekwaam zijn om verbindtenissen aan te gaan. (B. 1365; C. 1272.)

1451. Schuldvernieuwing wordt niet verondersteld; de wil om dezelve daar te stellen moet duidelijk uit de akte blijken. (C. 1273.)

1452. Schuldvernieuwing door het in de plaats stellen van eenen nieuwen schuldenaar, kan geschieden zonder medewerking van den eersten schuldenaar. (C. 1274.)

1453. Delegatie of overzetting, waarbij een schuldenaar aan zijnen schuldeischer eenen anderen schuldenaar geeft, die zich ten behoeve van den schuldeischer verbindt, brengt geene schuldvernieuwing te weeg, indien de schuldeischer niet uitdrukkelijk verklaard heeft dat hij van mcening was om zijnen schuldenaar, die de overzetting gedaan heeft, van deszelfs verbindtenis te ontslaan. (B. 1451, 1456, 1467; C. 1275.)

1454. De schuldeischer zijnen schuldenaar, door wien de overzetting geschied is, van zijne verpligting ontslagen hebbende, heeft op denzelven geen verhaal, indien de in de plaats gestelde in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen is geraakt, ten ware zulks bij de overeenkomst uitdrukkelijk mogt zijn voorbehouden, of de in de plaats gestelde bankbreu-kig mogt wezen, of in verval van zaken mogt zijn geraakt. (D. 1572; Stbl. 1837, no. 21; C. 1276.)

19

-ocr page 336-

290 Til. BOEK. van verbindtenissen.

1455. De schuldenaar die zicli, bij overzetting, aan eenen nieuwen schuldei scher verbonden heeft, en daardoor ten aanzien van zijnen vorigen schuldeischer ontslagen is, kan aan den nieuwen schuldeischer niet tegenwerpen de exceptien, welke hij tegen den eersten zoude hebben kunnen doen gelden , al ware het dat dezelve hem bij het aangaan der nieuwe verbindtenia niet bekend zijn geweest, behoudens echter, in het laatste geval, deszelfs verhaal op den oorspronkelijken schuldeischer.

1456. Enkele aanwijzing, door den schuldenaar gedaan, van iemand die voor hem betalen moet, brengt geene schuldvernieuwing te weeg.

Hetzelfde geldt ook omtrent eene enkele aanwijzing, door den schuldeischer gedaan, van iemand die voor hem moet ontvangen. (B 1453; C. 1277.)

1457. De voorregten en hypotheken, aan de oude schuldvordering verbonden, gaan niet over tot die welke in derzelver

Slaats is gesteld, ten ware de schuldeischer zich zulks uit-rukkelijk mogt hebben voorbehouden. (B. 1447,1471; C. 1278.)laats is gesteld, ten ware de schuldeischer zich zulks uit-rukkelijk mogt hebben voorbehouden. (B. 1447,1471; C. 1278.)

1458. Wanneer de schuldvernieuwing wordt te weeg gebragt door eenen nieuwen schuldenaar in de plaats van den vorigen te stellen, gaan de voorregten en hypotheken die oorspronkelijk aan de schuldvordering verbonden waren niet over op de goederen van den nieuwen schuldenaar. (C. 1279.)

1459. Wanneer de schuldvernieuwing plaats vindt tusschen den schuldeischer en een der hoofdelijke schuldenaren,kunnen de voorregten en hypotheken niet voorbehouden worden, dan alleenlijk op de goederen van dengenen die de nieuwe schuld-verbindtcnis aangaat. (C. 1323 ; C. 1280.)

1460. Door de schuldvernieuwing, tusschen den schuldeischer en een der hoofdelijke schuldenaren gemaakt, worden de overige mede-schuldenaren van hunne verbindtenis ontslagen.

Schuldvernieuwing, ten aanzien van den hoofdschuldenaar te weeg gebragt, ontslaat de borgen.

Indien evenwel de schuldeischer, in het eerste geval, de toe^ treding der mede schuldenaren en, in het tweede, die der borgen gevorderd heeft, en de mede-schuldenaren of borgen weigeren om tot de nieuwe schikking toe te treden, blijft de oude schuldverbindtenis voortduren. (B. 1323 v., 1479 , 1882 v.; C 1281.)

VIERDE AFDEELING.

Van compensatie of vergelijking van schuld.

1461. Twee personen wederkeerig elkanders schuldenaren zijnde, heeft tusschen dezelve vergelijking plaats, door welke de wederzijdsche schulden worden vernietigd, op de wijze en in de gevallen hierna vermeld. (B. 1018, 1465 v.; C. 1289.)

1462. Vergelijking heeft van regtswege plaats, zelfs buiten weten der schuldenaren, en de beide schulden vernietigen elkander over en weder, op het oogenblik dat zy te gelijk bestaan, ten beloope van derzelver wederkeerig bedrag. (C. 1290.)

1463. Vergelyking heeft alleen plaats tusschen twee schulden die beide tot onderwerp hebben eene geldsom, of eene ze-

-ocr page 337-

IV. TIT. van h£t te niet gaan dèr vèr bindt. 291

kere hoeveelheid van zaken die door het gebruik te niet gaan, van dezelfde soort en die wederzijdsch voor een dadelijke vereffening en opeisching vatbaar zijn.

Leveringen van granen en levensmiddelen welke niet betwist worden, en waarvan de waarde bij prijscouranten bepaald is, kunnen in vergelijking gebragt worden tegen vereffende en op-eischbare geldsommen. (B. 1305; C. 1291.)

1464. Bekomen uitstel van betaling verhindert geene vergelijking. (B. 1306 ; C. 1292.)

1465. De vergelijking heeft plaats , uit welke oorzaak ook de wederzijdsche schulden voortspruiten, uitgezonderd ;

lo. Wanneer de teruggave geëischt wordt van eene zaak,

waarvan de eigenaar wederregtelijk ontzet is ; 2o. Wanneer geëischt wordt de teruggave van iets hetwelk ; in bewaring of ter bruikleen gegeven is; (B. 1731 v., 1777 v.)

3o. Ten aanzien eener schuld, spruitende uit hoofde van levensonderhoud hetwelk verklaard is niet in beslag te kunnen worden genomen. (C. 1293.)

1466. Een borg kan in vergelijking brengen hetgeen de schuldeischer aan den hoofd-schuldenaar verschuldigd is, maar de hoofd-schuldenaar kan niet in vergelijking brengen hetgeen door den schuldeischer aan den borg verschuldigd is.

De hoofdelijke schuldenaar mag insgelijks niet in vergelijking brengen hetgeen door den schuldeischer aan zijnen mede-schuldenaar verschuldigd is. (B. 132S, 1884; C. 1294.)

1467. Een schuldenaar die zuiver en eenvoudig heeft toegestemd in de overdragt van regten, door den schuldeischer aan eenen derde gedaan, kan zich niet meer tegen dengenen ten wiens behoeve die overdragt gedaan is bedienen van de vergelijking, welke hij, vóór dezelve, aan zijnen schuldeischer had kunnen tegenwerpen.

De o'-erdragt van regten, waarin de schuldenaar niet heeft toegestemd, maar die aan denzelven is beteekend geworden, verhindert slechts de vergelijking der schulden welke na de gedane beteekening zijn aangegaan. (B. 668, 1453, 1509 v. C. 1295.)

1468. Indien de wederzndsche schulden niet ter zelfde plaatse betaalbaar zijn, kunnen dezelve niet in vergelijking gebragt worden, dan met vergoeding van de kosten der overmaking. (B. 1429, 1441, 1448; C. 1296.)

1469. Indien er verscheiden voor vergelijking vatbare en van denzelfden persoon vorderbare schulden bestaan, moet men, ten aanzien der vergelijking, de regelen volgen welke bij artikel 1435 zijn voorgeschreven. (C. 1297.)

14? 0. Vergelijking heeft geen plaats tennadeele der verkre-gene regten van eenen derde.

Aldus kan hij die, schuldenaar zijnde, schuldeischer gewoi-den is, nadat op het door hem verschuldigde door eenen derde is beslag gelegd, zich niet, ten nadeele van den inbeslagnemer, van de schuldvergelijking bedienen. (B. 1424; R. 735 v., 742; C. 1298.)

1471. Hij, die eene schuld betaald heeft welke van regtswege

-ocr page 338-

292 III. BOEK. van vekbindtenisskn.

door vergelijking vernietigd was, kan zich, bij liet invordem der insclmld welke hij niet in vergelijking gehragt heeft, niet . --meer, ten nadeele van derden, bedienen van de voorregten ei 'eu . , hypotheken welke aan die inschnld verbonden waren, ten wart :en hij eene wettige reden van onkunde mogt gehad hebben omtren: ^611' het bestaan der inschnld met welke zijne schuld had moetei worden in vergelijking gebragt. (B. 1449; C. 1299.)

VIJFDE AFDEELING.

Van schuldvermenging.

1472. Wanneer de hoedanigheden van schuldeischer en schuldenaar zich in denzelfden persoon vereenigen, heeft vanregts-wege eene schuldvermenging plaats, waardoor de schuldvordering vernietigd wordt. (B. 753, 17Ö4; C. 1300.)

1473. Schuldvermenging welke in den persoon van den hoofdschuldenaar plaats vindt, strekt ook ten voordeele van deszelfj borgen.

Die welke in den persoon van den borg plaats vindt, heefl geenszins de vernietiging der hoofdverbintcnis ten gevolge.

Die welke in den persoon van een der hoofdelijke schuldenaren plaats heeft, strekt niet verder tot voordeel zijner hoofdelijke mede-achuldenaren, dan voor het aandeel in de schuld waarvan hij zelf schuldenaar was. (B. 1324, 1883; C. 1301.

ZESDE AFDEELING.

Van kwijtschelding van schuld.

1474. De kwijtschelding eener schuld wordt niet voorondersteld, maar moet bewezen worden. (B. 1806; C. 1315.)

1475. Üe vrijwillige teruggave van een oorspronkelijk onder-handsch schuldbewijs, door den schuldeischer aan den schuldenaar gedaan, bewijst de kwijtschelding der schuld , zelfs ten aanzien der hoofdelijke mede-schuldenaren. (B. 1316, 1902 1911, v., 1953 ; C. 1282.)

1476. De kwijtschelding eener schuld, of het ontslag bij overeenkomst, ten behoeve van éénen der hoofdelijke medeschul-denaren gegeven, bevrijdt alle de overige , ten ware zich de schuldeischer uitdrukkelijk zijne regten tegen de laatstgemeldc mogt hebben voorbehouden.

In welk laatste geval hij de schuld niet verder kan invorderen, dan na aftrek van het aandeel van dengenen aan wien hij de schuld heeft kwijtgescholden. (C. 1323; C. 1285.)

1477. De teruggave van eene in pand gegevene zaak is niet voldoende om de kwijtschelding der schuld te doen vermoeden. (B. 1196 v.; C. 1286.)

1478. De kwijtschelding eener schuld, of het ontslag bij overeenkomst, aan den hoofdschuldenaar toegestaan, bevrijdt de borgen.

De kwijtschelding, aan den borg toegestaan, bevrijdt den hoofdschuldenaar niet.

De kwijtschelding, aan eenen der borgen toegestaan, ontslaat de overigen niet. (B. 1875, 1975; C. 1287.)

IV.

1479. ;angen

1480 derwei de: van de bindtc van dc latig f Zelf te levi staan, wijze aan h De liij zi( Op zij, oi seens; 1046, 588 ;

14S schul ve regte zaak C. li

V ai

14 tele en dam der D doo: van bevi

c.: i op uit C

-ocr page 339-

IV. TIT. VAN JIEÏ TE NIET GAAN DEK VERBINDTEN. 293 ic 1479. Hetgeen de schuldeisclier van eenen borg lieeffc ont-^Yfjangen tot afdoening van deszelfs borgtogt, moet gerekend wor-ei leu in mindering der schuld betaald te zijn, en moet verstrek-.op, ;en tot ontlasting van den hoofdschuldenaar en van de overige 'en lorgen. (B. 1432; C. 1288.)

ZEVENDE AFDEELING.

Van het vergaan der verschuldigde zaak.

1480. In geval de zekere en bepaalde zaak, welke het onderwerp der overeenkomst uitmaakte, vergaat, buiten den handel der mcnschen geraakt, of verloren gaat, zoodanig dat men van derzelver bestaan te eenenmale onkundig is, vervalt de ver-bindtenis, mits de zaak vergaan of verloren zij buiten de schuld van den schuldenaar, en voordat hij in de levering daarvan nalatig gebleven was.

Zelfs dan wanneer de schuldenaar in gebreke is om eene zaak te leveren, en hij voor geene onvoorziene toevallen heeft ingestaan, is de verbindtenis vernietigd , indien de zaak op gelijke wijze bij den schuldeisclier zoude vergaan zijn, in geval dezelve aan hem ware geleverd geweest.

De schuldenaar is gehouden het onvoorziene toeval, waarop hij zich beroept, te bewijzen.

Op welke wijze ook eene gestolene zaak vergaan of verloren zij, ontslaat dit verlies dengenen die deze zaak ontvreemd heeft iïeensxins van de verpligting om de waarde te vergoeden. (B. 842, 1046, 1145, 1203, 1271, 1273, 1311, 13G3, 1508, 1546, 1782; K. 588 ; C. 1302.)

1481. Indien de verschuldigde zaak zonder toedoen van den schuldenaar vergaan, buiten den handel der menschen geraakt

quot;verloren is, is de schuldenaar gehouden, ingeval hij eenige regten of vorderingen tot schadevergoeding betrekkelijk deze zaak heeft, die aan zijnen schuldeisclier af te staan. (B. 1753; C. 1303.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van de nietigheid en van de vernietiging der verbindtenissen.

1482. Alle verbindtenissen door minderjarige of onder curatele gestelde personen aangegaan, zijn van regtswege nietig, en moeten op eene door hen of van hunnentwege daartoe gedane vordering, worden nietig verklaard, op den enkelen grond der minderjangheid of der curatele.

De verbindtenissen, aangegaan door getrouwde vrouwen en door minderjarigen die handl'gting hebben bekomen, zijn slechts van regtswege nietig, voor zoo verre die verbindtenissen hunne bevoegdheid ie boven gaan. (B. 171, 337, 384, v., 1366, 1489; C. 1304, 1305.)

1*83. De bepaling van het vorige artikel is niet toepasselijk op verbindtenissen, voortvloeijende uit een begaan misdrijf, of uit eene daad welke aan een ander schade heeft veroorzaakt. Ook kan de minderjarigheid niet worden ingeroepen tegen

stei

-ocr page 340-

294 III. BOEK. VAN VERBINDTENISSKN.

verbindtenissen door minderjarigen, bij liuwelijksche voorwaarden, met inachtneming van artikel 206, aangegaan. (B. 1401 v.; C. 1309, 1310.)

1484. Indien de formaliteiten ten voordeele der minderjarigen en onder curatele gestelden, tot de bestaanbaarheid van zekere akten voorgeschreven, zijn vervuld, of de vader, de voogd, of de curator, handelingen heeft verrigt die de grenzen van zijne bevoegdheid niet te buiten gaan, worden de minderjarigen en onder curatele gestelden, met opzigt tot die handelingen, beschouwd, als of zij dezelve na hunne minderjarigheid, of buiten curatele hadden verrigt, onverminderd hun verhaal op den vader, den voogd, of den curator, zoo daartoe gronden zijn. (B. 385, 451, 459, 461, 465, 484, 506; C. 1314.)

1485. Verbindtenissen door geweld, dwaling of bedrog a gegaan leveren eene regtsvordering op tot derzelver vernietiging. (B. 1357 v., 1488 v.; C. 1117.)

1486. Uit hoofde van benadeeling kunnen meerderjarigen, en ook minderjarigen, wanneer zij als meerderjarig worden aangemerkt, alleen de vernietiging der verbindtenissen vorderen, in de bijzondere gevallen bij de wet voorzien. (B. 483, 1158 30., 1159 v., 1895 ; C. 1118, 1313.)

1487. De nietigverklaring van verbindtenissen, op grond der onbekwaamheid van de personen, bij artikel 1366 vermeld, heeft ten gevolge dat de zaak en de partijen worden hersteld in den staat waarin zij zich vóór het aangaan der verbindtenis bevonden, met dien verstande dat al hetgeen aan de onbevoegden, ten gevolge der verbindtenis, is uitgekeerd of betaald, slechts kan worden terug gevorderd, voor zoo verre hetzelve nog onder den onbevoegde berust, of voor zoo verre mogt blijken dat deze door het uitgekeerde of betaalde werkelijk is gebaat, of dat het genotene te zijnen nutte is aangewend of gestrekt heeft. (B. 171, 1423, 1482, 1739; C. 1312.)

1488. De nietigverklaring, op grond van geweld, dwaling of bedrog, heeft insgelijks ten gevolge dat de zaak en de partijen worden hersteld in den staat waarin zij zich vóór het aangaan der verbindtenis bevonden. (C. 1117.)

1489. In de gevallen, bij de artikelen 1482 en 1485 voorzien, is degene tegen wien de regtsvordering tot nietigverklaring is toegewezen daarenboven tot vergoeding van kosten, schaden en interessen verbonden, indien daartoe gronden zijn. (B. 1279 v.)

1490. In alle gevallen waarin eene regtsvordering tot nietigverklaring eener verbindtenis (daaronder begrepen die waarvan bij artikel 1377 wordt gehandeld) niet bij eene bijzondere wetsbepaling tot eenen koneren tijd is beperkt, duurt dezelve vijf jaren.

Die tijd begint te loopen:

In geval van minderjarigheid, van den dag der meerderjarigheid ;

In geval van curatele, van den dag van derzelver opheffing;

In geval van geweld, van den dag waarop hetzelve heeft opsfehouden;

In geval van dwaling of bedrog van den dag dev ontdekking;

-ocr page 341-

V. TIT. VAN KOOP EN VEUKOOP. 295

In geval van handelingen eener getrouwde vrouw, zonder magtiging van den man aangegaan, van den dag der ontbinding des huwelijks;

De hiervoren vermelde tijd voor het aanleggen der regts-vordering is niet toepasselijk op de nietigheid, bij wege van verdediging of exceptie voorgedragen, welke men steeds zal kunnen doen gelden. (B. 163, 170, 171, 1727; C. 1304.)

1491. Hij die vermeent de nietigverklaring eener verbind-tenis op ouderscheidene gronden te kunnen vorderen, is ver-pligt alle die gronden te gelijk aan te voeren, op straffe van verstek der zoodanige die later mogten zijn aangevoerd, ten ware de laatstgemelde door het toedoen der wederpartij niet vroeger hadden kunnen bekend worden. (B. 37, 160.)

1492. De regtsvordering tot nietigverklaring vervalt, indien de minderjarige, de onder curatele gestelde, de getrouwde vrouw die zonder bijstand van haren man heeft gehandeld, of hij die zich op geweld, dwaling of bedrog kan beroepen, de ver-bindtenis uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekrachtigd, na den dag van de meerderjarigheid, de opheffing der curatele, de ontbinding des huwelijks, het ophouden van het geweld, of de ontdekking van de dwaling of des bedrogs. (B. 172, 1363, 1929; C. 1311.)

VIJFDE TITEL.

Van koop en verkoop.

EERSTE AEDEELING.

Algemeene bepalingen.

14amp;3. Koop en verkoop is eene overeenkomst, waarbij de eene zich verbindt om eene zaak te leveren, en de andere om daarvoor len bedongen prijs te betalen. (B, 1271 v.; K. 309; C. 1582.)

1494. Zij wordt gehouden tusschen de partijen voltrokken te zijn, zoodra deze het eens zijn geworden ovsr de zaak en den prijs, hoewel ook de zaak nog niet mogt geleverd, noch de prijs betaald zijn. (B. 1376; C. 1583.)

1495. De eigendom van het verkochte goed gaat niet eer tot den kooper over, dan nadat de levering daarvan geschied is, overeenkomstig art. 667, 668 en 671. (B. 1511.)

1496. Indien de verkochte zaak in een zeker en bepaald voorwerp bestaat, is dezelve, van het oogenblik van den koop af, voor rekening van den kooper, hoewel de levering nog niet hebbe plaats gehad; en heeft de verkooper het recht om den prijs te vorderen. (B. 1273, 1480, 1517; C. 1138, 1624.)

1497. In geval goederen niet bij den hoop, maar bij het ge-wigt, het getal of de maat, verkocht zijn, blijven dezelve voor rekening van den verkooper, tot dat dezelve gewogen, geteld of gemeten zijn. (C. 1585.)

1498. Indien daarentegen de goederen bij den hoop verkocht zijn, zijn dezelve voor rekening van den kooper, alhoewel dezelve nog niet gewogen, geteld of gemeten mogten zijn. (C. 1586.)

1499. Koop en verkoop op proef aangegaan, of van goede-

-ocr page 342-

29g 111. BOEK. van verbindtenissen.

ren die men gewoon ia vooraf te proeven, wordt altijd voorondersteld onder eene opschortende voorwaarde te hebben plaats gehad. (B. 1299 v.; C. 1587, 1588.)

1500. Indien de koop niet het geven van eene handgift of eenen godspenning is gesloten, kan geene der partyen van dien koop afzien, hetzij door het laten behouden, hetzij door het terug geven van de handgift of den godspenning. (C. 1590.)

1501. l)e koopprijs moet door de partijen bepaald worden.

Dezelve kan echter aan de begrooting van eenen derde worden overgelaten.

Indien die derde de begrooting niet wil of niet kan doen, heeft er geen koop plaats. (C. 1591, 1592.)

1502. De kosten der akten van koop en verkoop, en andere bijkomende onkosten, komen ten laste van den kooper, indien het tegendeel niet bedongen is. (C. 1593.)

1503. Tusschen echtgenooten kan geen koop of verkoop plaats hebben, dan in de drie volgende gevallen:

lo. quot;Wanneer een der echtgenooten aan den anderen van wien hij gercgtelijk gescheiden is goederen overdraagt, tot voldoening van hetgeen aan denzelven naar regten toekomt;

2o. Wanneer de overdragt die de man doet aan zijne vrouw, zelfs van welke hij niet gescheiden is, eenige wettige oorzaak heeft, als daar is tot wederbelegging van hare vervreemde goederen, of van penningen die haar toebe-hooren, indien namelijk die goederen of die penningen van de gemeenschap zijn uitgesloten;

co. In geval de vrouw aan haren man goederen overdraagt tot betaling eener som, welke zij hem als huwelijksgoed heeft beloofd, voor zoo ver die goederen van de gemeenschap zijn uitgesloten.

Behoudens echter, in deze drie gevallen, de regten der erfgenamen van de handelende partijen, wanneer eene vanlaatst-gemelde alzoo eenig zijdelingsch voordeel mogt hebben bekomen, (B. 199 v., 210 v., 238, 241 v., 948 v.; C. 1595.)

1504. Regters, leden van het openbaar ministerie, griffiers, advocaten, procureurs, deurwaarders en notarissen mogen door overdragt geene eigenaars worden van regten en regtsvorderin-gen, waarover gedingen aanhangig zijn voor de regtbank, onder welker regtsgebied zij hunne bedieningen uitoefenen, op straffe van nietigheid, en vergoeding van kosten, schaden en interessen. (B. 1279 v., 1490; C. 1597.)

1505. Openbare ambtenaren mogen, op dezelfde straf, door hen zeiven of door tusschenkomende personen, geene zaken koopen die door hen of te hunnen overstaan verkocht worden. (B. 958 v., 1490; C. 159G.)

1506. Insgelijks mogen, op dezelfde straffen, door henzelven of door tusschenkomende personen, bij onderhandschen verkoop geene koopers worden;

Lasthebbers, van zaken met welker verkoop zij belast waren.

Bewindvoerders, van zaken, aan het rijk, de gewesten, de gemeenten, of aan andere openbare instellingen, toebeboorende, welke aan hunne zorg en beheer zijn toevertrouwd.

Het blijft echter aan den Koning voorbehouden om aan open-

-ocr page 343-

V. TITEL. VAN KOOP 15N VEBKOOP.

bare bewindvoerders vrijstellin}; van dit verbod te verleenen.

De voogden kunnen de onroerende goederen, aan hunne pupillen toebehoorende, koopen, op de wijze by artikel 457 be-pjiald. (B. 1837; C. 1596.)

1507. Koop en verkoop van een anders goed is nietig, en kan tegen den verkooper grond opleveren tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien de kooper niet geweten heeft dat de zaak aan een ander toebehoorde. (B. 637, 1013, 1535, 1559, 1754, 1885 ; C. 1599.).

1508. Indien, op het oogenblik der verkooping, liet verkochte goed geheellijk mogt vergaan zijn, is de koop nietig.

Bijaldien slechts een gedeelte daarvan vergaan is, staat het aan den kooper vrij om óf den koop te laten varen óf het behouden gebleven gedeelte te vorderen, en den koopprijs daarvoor bij vergelijkende waardering te doen bepalen. (J3. 1311, 1480; C. 1601.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de verpligtingen der verkoopers.

1509. De verkooper is gehouden om duidelijk uit te drukken waartoe hij zich verbindt; alle duistere en dubbelzinnige bcdinaen worden te zijnou nadeele uitgelegd. (B. 1379 v.; C. 1602.)

1510. Hij heeft twee hoofdverpligtingen, namelijk, om de verkochte zaak te leveren, en dezelve te vrijwaren. (B. 1271, 1537; C. 1603.)

1511. De levering is eene overdragt van het verkochte goed in de magt en het bezit van den kooper (B. 667 v.; C. 1604.)

1512. De kosten der levering zijn ten laste van den verkooper, en die der weghaling ten laste van den kooper, zoo niet liet tegendeel bedongen is. (B. 1431; C. 1608.)

1513. De levering moet geschieden ter plaatse waar het verkochte goed zich op het tijdstip der verkooping bevond, indien daaromtrent geene andere overeenkomst getroffen is. (B. 1274, 1429, 1448; C. 1609.)

1514. De verkooper is niet verpligt het goed te leveren, indien de kooper den koopprijs niet betaalt, en de verkooper hem geen uitstel van betaling heeft toegestaan. (C. 1612.)

1515. Insgelijks is hij niet tot de levering gehouden, al ware het ook dat hy een uitstel van betaling had toegestaan, indien de kooper, na den koop, in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen is geraakt, ten ware hij een borg stelde om op den bepaalden tijd te betalen. (B. 1307; K. 230 v.; 11. 883 v.; C. 1613.)

1516. Indien de levering door de nalatigheid des verkoopers achterwege blijft, kan de kooper vernietiging van den koop vorderen, overeenkomstig de bepalingen van art. 1302 en 1303. (B. 1272- C. 16] 0.)

1517. Het goed moet geleverd worden in den staat waarin hetzelve zich op het oogenblik van den verkoop bevindt.

Van dien dag aan behooren alle vruchten juin den kooper. (B. 626, 1010, 1273; C. 1614.)

297

-ocr page 344-

298 III. BOEK. van verbindtenissen.

1518. De verpligting om eene zaak te leveren bevat al wat daartoe behoort en tot derzelver bestendig gebruik bestemd is, mitsgaders de bewijzen van eigendom, indien die aanwezig zijn. (B. 643, 667 v., 1271 v., 1569; C 1615.)

1519. De verkooper is verpligt liet verkochte te leveren in deszelfs geheelen omvang, zoo als het in de overeenkomst uitgedrukt wordt, onder de navolgende wijzigingen. (C. 1616.)

1520. Indien de verkoop van een onroerend goed geschied is met vermelding van deszelfs uitgestrektheid of inhoud, tegen bepaling van eenen zekeren prijs voor de maat, is de verkooper gehouden om de hoeveelheid, bij de overeenkomst uitgedrukt, te leveren; en indien hem dit onmogelijk is, of de kooper zulks niet vordert, is de verkooper verpligt zich met eene evenredige vermindering van prijs te vergenoegen. (B. 1525, 1526; C. 1617.)

1521. Indien daarentegen, in het geval bij het vorige artikel vermeld, het onroerend goed eenen grooteren omvang bevat, dan in de overeenkomst uitgedrukt is, heeft de kooper de keus om of den prijs in evenredigheid te verhoogen, of van den koop af te zien, indien namelijk het meerdere een twintigste gedeelte beloopt boven den omvang, bij de overeenkomst uitgedrukt. (B. 1525; C. 1618.)

1522. In alle andere gevallen, hetzij een zeker bepaald voorwerp verkocht zij, hetzij de verkoop afgescheidene en afzonderlijke erven tot onderwerp hebbe, hetzij dezelve beginne met de opgave der maat, of met de aanduiding van het verkochte goed, gevolgd van de opgave der maat, levert de vermelding dezer maat ten behoeve van den verkooper geen grond op tot eenige vermeerdering van prijs voor het meerdere der maat, noch ten behoeve van den kooper tot eenige vermindering van

Srijs voor het mindere der maat, dan voor zoo verre het on-erscheid tusschen de werkelijke maat, en die welke in de overeenkomst is uitgedrukt, een twintigste meer of minder bedraagt, berekend naar de waarde van het geheel der verkochte voorwerpen, tenzij het tegendeel mogt bedongen zijn. (C. 1619.)rijs voor het mindere der maat, dan voor zoo verre het on-erscheid tusschen de werkelijke maat, en die welke in de overeenkomst is uitgedrukt, een twintigste meer of minder bedraagt, berekend naar de waarde van het geheel der verkochte voorwerpen, tenzij het tegendeel mogt bedongen zijn. (C. 1619.)

1523. Indien er, volgens het voorgaande artikel, grond bestaat tot verbooging van den koopprijs voor het meerdere der maat, heeft de kooper de keus om of van den koop af te zien, of den verhoogden koopprijs te betalen, en zulks met de interessen , in geval hij het onroerend goed gehouden heeft. (C. 1620.)

1524. In alle gevallen waarin de kooper het regt heeft om van den koop af te zien, is de verkooper gehouden hem, behalve den koopprijs, indien hij denzelven ontvangen heeft, de kosten, op den koop en de levering gevallen, terug te geven, voor zoo verre hij die volgens overeenkomst mogt hebben betaald. (B. 1303, 1516; C. 1621.)

1525. De regtsvordering tot aanvulling van den koopprijs, van de zijde des verkoopers, en die tot vermindering van den prijs, of tot vernietiging van den koop, van den kant des koo-pers, moeten aangelegd worden binnen den tijd van een jaar, te rekenen van den dag waarop de levering is geschied, zullende , by gebreke van dien, de regtsvorderingen vervallen zijn. (B. 1520, C. 1622.)

-ocr page 345-

V. TITEL. VAN KOOP DN VEEKOOP. 299

1526. Indien twee erven, bij dezelfde overeenkomst en gezamenlijk, voor éénen prijs verkocht zijn, met opgave van de hoegrootheid van ieder, en er bevonden wordt dat het eene meer en het andere minder omvang heeft, wordt dit verschil tot het vereischte beloop bij wege van vergelijking vereffend, en heeft de vordering, hetzij tot aanvulling, hetzij tot vermindering van den koopprijs, niet verder plaats, dan overeenkomstig de hierboven vastgestelde regelen. (C. 1623.)

1527. De vrijwaring, waartoe de verkooper jegens den koo-per gehouden is, heeft twee strekkingen, namelijk, voor eerst, het rustig en vreedzaam bezit van de verkochte zaak; ten tweede, de verborgene gebreken dier zaak, of de zoodanige die aanleiding geven tot vernietiging van den koop. (B. 1129, 1252, 1258 v., 1540 v., 2027; C. 1625.)

1528. Hoezeer bij den verkoop geen beding omtrent de vrijwaring gemaakt zij, is de verkooper van regtswege verpligt den kooper te waarborgen voor de uitwinning, welke deze op het geheel verkochte goed, of op een gedeelte daarvan, komt te lijden, of wegens de lasten welke men beweert op dat goed te hebben, en die bij het aangaan van den koop niet opgege-ven zyn. (B. 1129, 1252, 1582 v., 1536 v., 1580; C. 1626.)

1529. Partijen kunnen, bij bijzondere overeenkomsten, deze door de wet opgelegde verpligting uitbreiden of inkorten; zij kunnen zelfs overeenkomen dat de verkooper tot geene vrijwaring hoegenaamd zal gehouden zijn. (B. 1285, 1374, 1542; C. 1627.)

1530. Alhoewel bedongen moge zijn dat de verkooper tot geene vrijwaring zal gehouden zijn, blijft hij nogtans aansprakelijk voor de zoodanige welke uit eene daad, door hem zeiven verrigt, voortspruit; alle hiermede strijdende overeenkomsten zyn nietig. (A. 14; B. 1570; C. 1628.)

1531. l)e verkooper is, bij hetzelfde beding, in geval van uitwinning, gehouden den koopprijs terug te geven ,ten ware de kooper , ten tijde van den koop, het gevaar van uitwinningen mogt gekend hebben, of de zaak op eigen bate en schade mogt hebben gekocht. (B. 1541; C. 1629.)

1532. Indien vrijwaring beloofd, of dienaangaande niets is bedongen geworden, heeft de kooper, in geval van uitwinning, het regt om van den verkooper te vorderen:

lo. De teruggave van den koopprijs-,

2°. De terugsave der vruchten, in geval hij verpligt is die aan den uitwiunenden eigenaar uit te keeren ;

3o. De kosten, op den eisch van den kooper tot vrijwaring gevallen, alsmede de kosten door den oorspronkelijken eischer gemaakt;

4o. De vergoeding van kosten, schaden en interessen, mitsgaders de geregtelijke kosten op den koop en de levering gevallen, voor zoo verre de kooper die mogt hebben betaald. (B. 1252, 1279, 1524 v., 1545; R. 70; C. 1630.)

1amp;33. Indien op het oogenblik der uitwinning het verkochte goed bevonden wordt in waarde verminderd, ot aanmerkelijk vervallen te zyn, hetzij dopr de nalatigheid van den kooper

-ocr page 346-

SOO 111. BOEK. VAN VEUBINDTJiNISSliN.

hetzij door overmagt, is de verkooper niettemin gehouden den geheelen koopprijs terug te geven.

Doch indien de kooper voordeel heelt genoten van de door hem toegebragte schaden, heelt de verkooper de bevoegdheid om eene met dat voordeel gelijk staande aom van den koopprijs af te trekken. (B. 1251; C. 1631, 1632.)

1534. Indien het verkochte goed bevonden wordt, op het tijdstip der uitwinning, in waarde te zijn vermeerderd, zelfs zonder toedoen van den kooper, is de verkooper verpligt aan dezen te betalen hetgeen het verkochte goed boven den koopprijs waardig is. (B. 1251; C. 1633.)

1535. De verkooper is verpligt aan den kooper terug te geven, of door dengenen die de uitwinning gedaan heeft te doen terug geven, al hetgene hij wegens reparatien en nuttige verbeteringen aan het goed heeft uitgeschoten.

Indien de verkooper te kwader trouw eens anders goed verkocht heeft, is hij gehouden aan den kooper alle gemaakte onkosten terug te geven, zelfs de zoodanige welke alleen tot sie- ^ raad of vermaak aan het goed besteed zijn. (B. 1251, 1507, 1544; C. 1634, 1685.)

1536. Indien slechts een gedeelte van het goed uitgewonnen is, en dat gedeelte, met betrekking tot het geheel, zoo aanmerkelijk is, dat de kooper zonder het uitgewonnen gedeelte den koop niet zoude hebben aangegaan, kan hij den koop doen vernietigen, mits hij de regtsvordering daartoe aanlegge binnen één jaar na den dag waarop het vonnis van uitwinning in kracht van gewijsde is gegaan. (C. 1636.)

1537. Wanneer in geval van uitwinning van een gedeelte van het verkochte goed, de koop niet vernietigd is, moet de kooper voor het uitgewonnen gedeelte worden schadeloos gesteld, volgens de geschatte waarde welke het goed ten tijde der uitwinning gehad heeft, doch niet naar evenredigheid van den geheelen koopprijs, hetzij het verkochte goed in waarde moge zijn vermeerderd of verminderd. (B. 1520; C. 1637.)

1538. Indien het verkochte goed bevonden wordt bezwaard te zijn met erfdienstbaarheden/ zonder dat die aan den kooper zijn bekend gemaakt, of dat deze daarvan kennis kon dragen, en die erfdienstbaarheden van zoo groot belang zijn, dat men reden heeft om te vermoeden dat de kooper den koop niet zoude hebben gesloten, indien hij daarvan ware onderrigt geweest, kan hij de vernietiging van den koop vorderen, ten ware hij liever verkoos zich met eene schadeloosstelling te vergenoegen. (B. 1302, 1541 v.; C. 1638.)

1539. De vrijwaring ter zake van uitwinning houdt op, indien de kooper zich bij een vonnis, hetwelk in kracht van gewijsde is gegaan , heeft laten veroordeelen, zonder den verkooper te roepen, en deze bewijst dat er genoegzame gronden aanwezig waren om den eisch te doen ontzeggen. (C. 1640.)

1540. De verkooper is gehouden tot vrijwaring wegens verborgene gebreken van het verkochte goed, die hetzelve ongeschikt maken tot het gebruik waartoe het bestemd is, of die dat gebruik in dier voege verminderen, dat, bijaldien de kooper de gebreken gekend had, hij het goed, óf in het geheel niet,

-ocr page 347-

V. TITEL. VAN KOOP EN VKUKOOl'. 301

óf niefc dan voor eenen minderen prijs, zoude gekocht hebben. (B. 1547, 1790 ; C. 1641.)

1541. De verkooper is niet gehouden in te staan voor zigt-hare gebreken, welke de kooper zelf had kunnen ontdekken. (C. 16 i2.)

1542. Hij moet voor de verborgene gebreken instaan, alware hij daarvan ook zelf onkundig geweest, tenzij bij, in dat geval, bedongen bad dat hij tot geene vrijwaring hoegenaamd zal gehouden zijn. (B. 1529 v.; C. 1643.)

1548. In de gevallen bij artikel 1540 en 1542 vermeld, heeft de kooper de keus om óf het goed terug te geven en den koop-

Srys terug te vorderen, óf het goed te behouden, en zich zoo-anig gedeelte van den koopprijs te doen terug geven als de regter, na deskundigen hierop te hebben gehoord, zal bepalen. (C. 1644.)rys terug te vorderen, óf het goed te behouden, en zich zoo-anig gedeelte van den koopprijs te doen terug geven als de regter, na deskundigen hierop te hebben gehoord, zal bepalen. (C. 1644.)

1544. Indien de verkooper de gebreken van het goed gekend heeft, is hij, behalve tot de teruggave van den daarvoor ontvangen koopprijs, nog jegens den kooper tot vergoeding van alle kosten, schaden en'interessen gehouden. (C. 1279, 1532, 1535 ; C. 1645.)

1545. Indien de verkooper de gebreken van het goed niet gekend heeft, is hij slechts gehouden tot de teruggave van den koopprijs, alsmede om aan den kooper de kosten op den koop en de levering gevallen, te vergoeden, voor zoo verre hij die mogt hebben betaald. (B. 1532 ; C. 1646.)

1540. Indien de verkochte zaak, die verborgen gebreken had, ten gevolge van dezel ve vergiian is, valt het verlies voor rekening van den verkooper, die jegens den kooper gehouden zal zijn tot teruggave van den koopprijs, en tot de overige seha-dever joedingen, waarvan in de twee voorgaande artikelen is melding gemaakt.

Doch het verlies, door toeval veroorzaakt, is voor rekening van dan kooper. (B. 1480 v., 1582; C. 1647.)

1547. De regtsvordering, voortspruitende uit gebreken die de vernietiging van den koop ten gevolge hebben, moet door den kooper aangelegd worden binnen eenen korten- tijd, overeenkomstig den aji.'d dier gebreken, en met inachtneming der gebruiken van de plaats alwaar de koop gesloten is. (C. 1648.)

1548. Deze regtsvordering heeft geene plaats bij verkoopin-gen die op regterlijk gezag geschieden. (R. 469; C. 1649.)

DERDE AFDEELlNGr.

Van de verpligtingen van den kooper.

1549. De hoofdverpligting van den kooper bestaat in het betalen van den koopprijs, ten tijde en ter plaatse bij de overeenkomst bepaald. (U. 1185, 1227, 1418 v., 1496, 1514, 1552; K. 99 ; C. 1650.)

1550. Indien er bij het aangaan van den koop niets daaromtrent bepaald is, moet de kooper betalen ter plaatse alwaar, en op den tijd waarop de levering geschieden moet (B. 1429; C. 1651.)

1551. De kooper is, zelfs zonder uitdrukkelijk beding, tot hst betalen van interessen van den koopprijs verpligt, indien

-ocr page 348-

30Ö lil. BOEK. van verbindTenissen.

de verkochte en geleverde zaak vruchten of andere inkomsten oplevert. (C. 1652.)

1552. Indien de kooper door eene hypothekaire regtsvorde-ring, of door eene regtsvordering tot reclame in zijn bezit gestoord is, of gegronde redenen heeft om te vreezen dat hij daarin zal gestoord worden, kan hij de betaling van den koopprijs opschorten, tot dat de verkooper de stoornis heeft doen ophouden, ten ware deze liever verkoos zekerheid te stellen, of er bedongen mogt zijn dat de kooper, niettegenstaande alle stoornis, tot de betaling verpligt is. (B. 1514,1528 v., 1579; C. 1653 )

1553. Indien de kooper den koopprijs niet betaalt, kan de verkooper de vernietiging van den koop vorderen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1302 en ]303. (K. 230 v.; C. 1654 v.)

1554. Niettemin zal, in geval van verkoop van waren en meubelen, de vernietiging van den koop, ten behoeve van den verkooper, van regtswege en zonder aanmaning plaats hebben, na het verloopen van den tijd, tot afhaling van het verkochte bepaald. (C. 1657.)

VIERDE AF DEE LING.

Van het regt van wederinkoop.

1555. Het vermogen om het verkochte weder in te koopen spruit voort uit een beding, waarbij de verkooper zich het regt voorbehoudt om het verkochte terug te nemen, tegen teruggave van den oorspronkelijken koopprijs, en de vergoeding waarvan in artikel 15ö8 gesproken wordt. (B. 1215, 1560; C. 1659.)

1amp;56. Het regt van wederinkoop mag voor geenen langeren tijd dan voor vijf jaren worden bedongen.

Indien hetzelve voor een langer tijdvak bedongen is, wordt die tijd tot de gemelde vijf jaren ingekort. (C. 1660.)

1557. Het bepaalde tijdvak moet naar scherpheid van regten worden opgevat; hetzelve mag door den regter niet verlengd worden, en wanneer de verkooper verzuimt om zy ne regtsvordering tot wederinkoop binnen den voorschreven termijn te doen gelden, blijft de kooper onherroepelijk eigenaar van het gekochte. (B. 1374 ; C. 1661, 1662.)

1558. Dit tijdvak loopt ten nadeele van een ieder, zelfs van minderjarigen, behoudens hun verhaal op die het aangaat, indien daartoe gronden bestaan. (B. 443 ; C. 1663.)

1559. De verkooper van een onroerend goed, die zich het vermogen om het verkochte weder in te koopen heeft voorbehouden, kan tegen eenen tweeden kooper zijn regt doen gelden, al ware ook bij de tweede overeenkomst van dat beding geene melding gemaakt. (B. 1507, 1613; C. 1664.)

1560. Hij die gekocht heeft onder beding van wederinkoop treedt in alle de regten van zijnen verkooper; hij kan zich van de verjaring bedienen, zoo wel tegen den waren eigenaar, als tegen degenen die eenige hypothekaire of andere regten op de verkochte zaak mogten vermeenen te hebben. (B. 1613, 1989; C. 1665.)

1561. Hij kan tegen de schuldei schers van den verkooper het voorregt van uitwinning doen gelden. (B. 1244, 1870; C. 1666.)

-ocr page 349-

V. TITEL. VAN KOOP EN VERKOOP. 303

1562. Indien hij, die onder beding van wederinkoop een onverdeeld aandeel in een onroerend goed gekocht heeft, na eene tegen hem gerigte regtsvordering tot scheiding en deeling, kooper van het geheel is geworden, kan hij den verkooper verpligten het geheel over te nemen, in geval deze van het gemelde beding wil gebruik maken. (C. 1667.)

1563. Indien verscheidene personen eenig goed, tusschen hen gemeen, gezamenlijk en bij eene en dezelfde overeenkomst verkocht hebben, kan ieder hunner het regt van wederinkoop slechts doen gelden voor zoo verre zijn aandeel bedroeg. (B. 1332, 1565 ; C. 1668.)

1564. Hetzelfde heeft ook plaats wanneer iemand, die alleen eenig goed heeft verkocht, verscheidene erfgenamen nalaat.

Ieder van deze mede-erfgenamen kan slechts van het vermogen van wederinkoop gebruik maken, voor zoo veel zijn aandeel in de nalatenschap bedraagt. (B. 1128, 1335, 1565; C. 1669)

1565. Doch, in de gevallen der twee voorgaande artikelen, kan de kooper vorderen dat alle de mede-verkoopers, of medeerfgenamen worden opgeroepen, ten einde zich onderling nopens den wederinkoop van het geheele goed te verstaan; en indien zij het niet eens worden zal de eisch tot wederinkoop worden ontzegd. (C. 1670.)

1566. Indien de verkoop een er zaak, aan verscheidene personen toebehoorende, niet door alle gezamenlijk en voor het geheel geschied is, maar ieder van dezelve afzonderlijk dat gedeelte verkocht heeft, hetwelk hem daarin toebehoorde, kan ieder hunner 'iet regt van wederinkoop afzonderlijk, ten aanzien van het deel dat hem daarin toekwam, uitoefenen, en de kooper kan dengenen die op deze wijze van zijn regt gebruik maakt niet dwingen om het geheel over te nemen. (C. 1671.)

1567. Indien de kooper verscheidene erfgenamen heeft nagelaten, kan van het regt van wederinkoop tegen ieder van dezelve niet verder worden gebruik gemaakt, dan voor zoo veel zijn aandeel betreft, zoo wel in het geval dat de boedel nog niet gescheiden is, als in het geval dat het verkochte goed onder de erfgenamen is verdeeld.

Maar indien de boedel gescheiden is, en het verkochte goed aan een der erfgenamen is te beurt gevallen, kan de regtsvordering tot wederinkoop voor het geheel tegen dezen worden aangelegd. (B. 1332 v.; C. 1672.)

1568. De verkooper die van het beding van wederinkoop gebruik maakt is met alleen verpligt den geheelen oorspionkelij-ken koopprijs terug te geven, maar ook te vergoeden alle regt-matige kosten op en ter zake van den koop en de levering gevallen, mitsgaders de noodzakelijke kosten van reparatien, en die waardoor het verkochte goed in waarde vermeerderd is, ten beloope van deze vermeerdering.

Hij kan niet in het bezit van het weder-ingekochte treden dan na aan alle deze verpligtingen te hebben voldaan.

Wanneer de verkooper, ten gevolge van het beding van wederinkoop, zijn goed terug bekomt, moet hetzelve vrij van alle lasten en hypotheken, door den kooper daarop gelegd, tot hem overgaan; hij is echter verpligt de huurovereenkomsten, welke

-ocr page 350-

SOi UI. BOEK. VAN VERBINDTKNISSEI*.

de kooper te goeder trouw mogt hebben aangegaan, gestand te

doen. (C. 1673.)

VIJFDE AFDEELING.

Byzondere bepalingen betrekkelijk den koop en verkoop van in-schulden en andere onligchamelijke regten.

15G9. De verkoop van eene inschuld bevat al wat daartoe behoort, als borgtogten, voorregten en hypotheken. (B. 4'8, 668, 1010, 1198, 1518; K. 139; C.. 1692.)

1570. Hij die eene. inschuld of een ander onligchamelyk regt verkoopt moet instaan voor het aanwezen daarvan ten tyde van de levering, hoewel ook de verkoop zonder belofte van vrijwaring geschied zij. (B. 1527 v.; C. 1693.)

1571. Hij is voor de genoegzame gegoedheid van den schuldenaar niet verantwoordelijk, ten zij hij zich daartoe verbonden hebbe, en slechts ten beloope van den koopprijs, welken hij voor de inschuld ontvangen heeft. (C. 1694)

1572. Indien hij beloofd heeft te zullen instaan voor genoegzame gegoedheid van den schuldenaar, moet deze belofte verstaan worden van deszelfs tegenwoordige gegoedheid, en strekt zich niet uit tot het trrekomstige, ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bedongen zij. (C. 1695.)

1573. Die eene erfenis verkoopt, zonder dat hij, stuk voor stuk, opgeeft waarin dezelve bestaat, is niet verder gehouden, dan tot vrijwaring van zijne hoedanigheid van erfgenaam, (B. 1094, 1129; C. 1696.)

1574. Indien hij reeds de vruchten van eenig stuk goed genoten, of het beloop van eenige inschuld, tot die erfenis behoorende, ontvangen; of eenige goederen uit die nalatenschap verkocht mogt hebben, is hij verpligt dezelve aan den kooper te vergoeden, indien niet uitdrukkelijk anders is bedongen. (B. 1518; C. 1697.)

1575. De kooper is van zijnen kant verpligt aan denverkoo-per te vergoeden al hetgeen deze wegens de schulden en lasten der nalatenschap mogt hebben betaald, en datgene te voldoen hetwelk de verkooper, als schuldeischer van de erfenis, te vorderen had, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn, (C. 1698.)

J573, Indien vóór de levering van eene verkochte inschuld, of van eenig ander onligchamelijk regt, de schuldenaar aan den verkooper de schuld voldaan heeft, is hij op eene voldoende wijze bevrijd. (B. 668, 1467; C. 1691.)

ZESDE TITEL.

Van ruiling.

1577. Ruiling is eene overeenkomst, waarbij partijen zich verbinden om aan elkander wederkeerig eene zaak in de plaats van eene andere te geven. (B. 1124; C. 1792 v.)

1578. Al hetgeen voor verkoop vatbaar is, kan ook het onderwerp van ruiling uitmaken. (B. 1507.) ,

1579. Indien de eene partij de zaak, welke haar in ruiling gegeven wordt, reeds ontvangen heeft, en naderhand bewijst

-ocr page 351-

VI. TITEL. VAM KUILING.

dat de andere daarvan geen eigenaar was, kan zij niet genoodzaakt worden tot levering van de zaak, welke zij van haren kant heeft beloofd, doch alleenlijk om die welke zy ontvangen heeft terug te geven. (B. 1507, 1514; C. 1704.)

1580. Hy, die door uitwinning gesteld is uit het bezit der zaak welke hij in ruiling heeft ontvangen, heeft de keus, om van de wederpartij vergoeding van kosten, schaden en interessen, of de teruggave der door hem gegevene zaak, te vorderen. (B. 1279, 1302 v., 1516, 1528 v., 1536 v., 1553; C. 1705.)

1581. Indien eene zekere en bepaalde zaak, welke men beloofd had in ruiling te geven, buiten schuld van den eigenaar is verloren gegaan, wordt de overeenkomst voor vervallen gehouden, en kan degene die van zijne zijde aan de overeenkomst voldaan heeft de teruggave van het in ruiling gegeven goed vorderen. (C. 1138, 1624.)

1582. Voor het overige zijn de regelen van de overeenkomst van koop en verkoop op die van r ui li ng toepasselijk. (C. 1707.)

ZEVENDE TITEL.

Van huur en verhuur.

EERSTE AFDEEL1NG.

Algemeene bepalingen.

1583. Er bestaan tweederlei soort van overeenkomsten van huar en verhuur: huur van goederen, en huur van diensten, werk en nijverheid. (C. 1708.)

1584. Huur van goederen is eene overeenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt om der andere het genot eener zaak te doen hebben, gedurende eenen bepaalden tijd en tegen eenen bepaalden prijs, welken de laatstgemelde aanneemt te betalen.

Men kan allerlei soort van goederen, hetzij roerende hetzij onroerende goederen, verhuren. (B. 458, 612,820,1230,1996 v.j C. 1709, 1713.)

1565. Huur van diensten, van werk en van nijverheid is eene overeenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt om iets voor de andere, tegen betaling van eenen tusschen haar bepaalden prijs of loon, te verrigten. (B. 1637 v.; C. 1710.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de regelen welke gemeen zijn aan verhuringen van huizen en van landen.

1586. De verhuurder is door den aard van de overeenkomst, en zender dat daartoe eenig bijzonder beding vereischt wordt, verpligt;

lo. Om het verhuurde aan den verhuurder te leveren;

2°. Om hetzelve te onderhouden in zoodanigen staat, dat het tot het gebruik, waartoe het verhuurd is, dienen kan;

3o. Om den huurder het rustig genot daarvan te doen hebben, zoo lang de huur duurt. (B. 1511 v.; C. 1719.)

1587. De verhuurder is gehouden het verhuurde goed in alle opzigten in goeden staat van onderhoud te leveren.

Hij moet daaraan, gedurende den huurtijd, alle zeparatieu

305

20

-ocr page 352-

III. BOEK. VAN VERBINDTENISSEN.

laten doen welke noodzakelijk mogten worden, met nitzonde-ring van degene tot welke de huurder verpligt is. (B. 1591 1619; R. 53; C. 1720.)

1588. De verhuurder moet den huurder instaan voor alle gebreken van het verhuurde goed, welke het gebruik daarvan verhinderen, al mogt ook de verhuurder dezelve tijdens het doen der verhuring niet gekend hebben.

Indien door die gebreken eenig nadeel voor den huurder ontstaat , is de verhuurder gehouden hem deswege schadeloos te stellen. (B. 1586; C. 1721.)

1589. Indien, gedurende den huurtijd, het verhuurde goed door eenig toeval geheel en al vergaan is, vervalt de huurovereenkomst van regtswege. Indien het goed slechts ten deele vergaan is, heeft de huurder de keus om, naar gelang der omstandigheden, of eene vermindering van den huurprijs, of zelfs de vernietiging van de huur-overeenkomst, te vorderen ; doch hij kan, in geen dier beide gevallen, aanspraak op schadevergoeding maken. (C. 1722.)

1590. De verhuurder mag, gedurende den huurtyd, de gedaante of inrigting van het verhuurde goed niet veranderen. (B. 1586; C. 1723.)

1591. Indien, gedurende den huurtijd, het verhuurde goed dringende reparatien noodig heeft, welke niet tot na het eindi-

Sen der huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurderen der huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder

ezelve gedoogen, welke ongemakken hem ook hierdoor worden veroorzaakt, en hoewel hij ook, gedurende het doen dier reparatien, van een gedeelte van het verhuurde goed verstoken zij.

Doch indien deze reparatien langer dan veertig dagen duren, zal de huurprijs verminderd worden naar evenredigheid van den tijd, en van het gedeelte van het verhuurde goed, waarvan de huurder zal zijn verstoken geweest.

Indien de reparatien van dien aard zijn dat daardoor het gehuurde, hetgeen den huurder en zijn huisgezin ter bewoning noodzakelijk is, onbewoonbaar wordt, kan dezelve de huur doen verbreken. (B. 1587, 1619; C. 1724.)

1592. De verhuurder is niet verpligt den huurder te waarborgen tegen de belemmeringen welke hem derden, door feitelijkheden, in zijn genot toebrengen, zonder overigens eenig regt op het gehuurde te beweren; behoudens het regt van den huurder om dezelve uit eigen hoofde te vervolgen. (B. 612; C. 1725.)

1593. Indien, daarentegen, de huurder in deszelfs genot is gestoord geworden, ten gevolge eener regtsvordering welke tot den eigendom van het goed betrekking heeft, heeft hij regt om eene geëvenredigde vermindering van den huurprijs te vorderen, mits van die stoornis of belemmering aan den eigenaar behoorlijk kennis gegeven zij, (B. 1627; C, 1726,)

1594. Indien degenen die de feitelijkheden gepleegd hebben eenig regt op het verhuurde goed beweren te hebben, of indien de huurder zelf in regten gedagvaard is om tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van het goed verwezen te worden, of om de uitoefening van eenige erfdienstbaarheid te ge-

S06

-ocr page 353-

quot;Vil. TITEL. VAN HUUE EN VEEHUÜE. 307

doogen, moet hij den verhuurder daarvan beteekening doen, en hij kan denzei ven tot vrijwaring oproepen.

Hij kan zelfs vorderen buiten het geding te worden gesteld, mits hij dengenen opgeve voor wien hij in het bezit is. (B. 849, 1627; R. 68; C. 1727.)

1595. De huurder mag, indien hem dit vermogen niet is toegestaan, het goed niet weder verhuren, noch zijne huur aan een ander afstaan, op straf van vernietiging der huurovereenkomst , en vergoeding van kosten, schaden en interessen ; zonder dat de verhuurder, na die vernietiging, verpligt zij de onderhuur gestand te doen.

Indien het gehuurde in een huis of in eene woning bestaat, welke de huurder zelf bewoont, kan hij een gedeelte daarvan, onder zijne verantwoordelijkheid, aan een ander verhuren, indien hem dat vermogen niet bij de overeenkomst is ontzegd geworden. (C. 1717.)

1596. De huurder is tot twee hoofdverpligtingen gehouden :

lo. Om het gehuurde als een goed huisvad.er te gebruiken ,

en overeenkomstig de bestemming welke daaraan bij de huur-overeenkomst gegeven is, of volgens die welke, bij gebreke van overeenkomst daaromtrent, naar gelang der omstandigheden voorondersteld wordt. (B. 1590, 1603.)

2o. Om den huurprijs op de bepaalde termijnen te voldoen. (B. 1185, 1186 v., 1430, 1617, 2012; C. 1728.)

1597. Indien de huurder het gehuurde tot een ander gebruik bezigt dan waartoe het bestemd, is, of tot een zoodanig gebruik waardoor aan den verhuurder eenig nadeel kan veroorzaakt worden, kan deze, naar gelang der omstandigheden, de buur doen vernietigen. (B. 1302, 1625; C. 1729.)

1598. Indien tusschen den verhuurder en den huurder eene beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, is laatstgemelde gehouden het goed in dien staat weder op te leveren, waarin hij hetzelve, volgens die beschrijving, heeft aanvaard; met uitzondering van hetgeen door ouderdom of door onvermijdelijke toevallenquot; vergaan of van waarde verminderd is. (B. 1480,1619; C. 1730.)

1599. Indien geene beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, ten aanzien van het onderhoud, hetwelk ten laste van huurders komt, behoudens tegenbewijs, voorondersteld het gehuurde in goeden staat te hebben aanvaard, en moet hij hetzelve in dien staat terug geven. (B. 1619; C. 1731.)

1600. De huurder is aansprakelijk voor alle schaden , gedurende den huurtijd aan het verhuurde toegebragt, ten ware hij bewees dat dezelve buiten zijne schuld hebben plaats gehad. (B. 1185 2o, 1275, 1281, 1619 ; R. 98; C. 1732.)

160?.. Hij is echter niet verantwoordelijk voor brand, tenzij de verhuurder mogt bewijzen dat de brand door de schuld van den huurder is veroorzaakt. (B, 1281, 1401; C, 1733.)

16C2. De huurder is verantwoordelijk voor alle schaden of verliezen door zijne huisgenooten, of door degenen aan wie hij de huur mogt hebben overgedaan, aan het gehuurde toegebragt. (B. 849, 1403; C. 1735.)

1603. De huurder mag, bij ontruiming van het gehuurde

-ocr page 354-

308 in. BOEK. VAN VEEBINDTÜNISSEN.

goed, afbreken en naar zich nemen al hetgeen hij daaraan» op zijne kosten, heeft doen maken, mits zulks gedaan worde zonder beschadiging van het goed. (B. 772, 1596.)

1604. Indien de huur, zonder geschrift aarregaan, nog op geenerlei wijze is ten uitvoer gebragt, en eenu ucr partijen dezelve ontkent kan geen bewijs door getuigen worden aangenomen, hoe gering de huurprijs ook zij, en ofschoon men zich ook op het geven van eenen gudspenning mogt beroepen; alleenlijk kan de beslissende eed worden gevorderd van dengenen die het aangaan der huur ontkent. (B. 1607, 1622, 1633, 1932 v., 1966; Pt. 53; C. 1715.)

1605. Wanneer er geschil ontstaat over den prijs eener verhuring, bij monde aangegaan, waarvan de uitvoering begonnen is, en er geene kwijting aanwezig is, moet de verhuurder op zijnen eed geloofd worden, ten ware de huurder mogt verkiezen den huurprijs door deskundigen te doen begrooten. (B. 1604, 1966; C. 1716.)

1606. Indien de huur bij geschrift is aangegaan , houdt dezelve van regtswege op, wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat daartoe eene opzegging vereischt worde. (B. 1609; C. 1737.)

1607. Indien de huur zonder geschrift is aangegaan, houdt dezelve op den bepaalden tijd niet op, dan voor zoo verre de eene partij aan de andere de huur heeft opgezegd, met inachtneming der termijnen welke het plaatselijk gebruik medebrengt. (A. 3; B. 1604; C. 1736.)

1608. Wanneer de eene partij aan de andere eene opzegging van huur heeft beteekend, lean de huurder, hoewel in het genot blijvende, zich niet beroepen op eene stilzwijgende weder-inhuring. (K O. 41 v.; B. 1274; C. 1739.)

1609. Indien, na het eindigen van eene verhuring bij geschrifte aangegaan, de huurder in het bezit is gebleven en gelaten, ontstaat daardoor eene nieuwe huur, waarvan de gevolgen geregeld worden bij de artikelen, tot mondelinge verhuringen betrekkelijk. (B. 1607 v., 1623, 1634; C. 1738.)

1610. In het geval der twee voorgaande artikelen, strekt zich de borgtogt, voor de huur gesteld, niet uit tot de verplig-tiugen die uit de verlenging der huur ontstaan. (B. 1861; C. 1740.)

1611. De huur-overeenkomst gaat geenszins te niet door den dood van den verhuurder, noch door dien van den huurder. (B. 1648; C. 1742.)

1612. Door verkoop van het verhuurde wordt eene te voren aangegane huur niet verbroken, ten ware dit bij de verhuring mogt voorbehouden zyn.

Bij zoodanig voorbehoud, kan de huurder, zonder uitdrukkelijk beding, geene aanspraak op vergoeding maken, maar met dat laatste beding, is hij niet tot ontruiming van het verhuurde verpligt, zoo lang de verschuldigde vergoeding niet is gekweten. (B. 1614 v.; R. 505; C. 1743.)

1613. De kooper, met beding van wederinkoop, kan geen gebruik maken van de bevoegdheid om den huurder tot ontruiming van het gehuurde te noodzaken, voordat hij, door het ver-

-ocr page 355-

VIL TITEL, van huur en verhuitr. 309

strijken van den termijn, voor den wederinkoon bepaald, onherroepelijk eigenaar is geworden. (B. 1560; C. 1751.)

1614. Een kooper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij de huur-overeenkomst voorbehouden, om in geval van verkoop, den huurder tot de ontruiming van het gehuurde te noodzaken, is verpligt den huurder zoodanigen tijd te voren te waarschuwen, als het plaatselijk gebruik tot het doen van opzeggingen medebrengt.

Bij huur van quot;landerijen moet de waarschuwing ten minste een jaar aan de ontruiming voorafgaan. (R. O. 41; B. 1612, R. 122; C. 1748.)

1615. De verhuurder kan de huur niet doen ophouden door te verklaren dat hij het verhuurde goed zelf wil betrekken, ten ware het tegendeel mogt bedongen worden. (B. 1612; C. 1761.)

1616. Indien men by de huur-overeenkomst is overeengekomen dat de verhuurder de bevoegdheid zoude hebben om het verhuurde huis of land zelf te betrekken, is hij verpligt vooraf eene opzegging te doen beteekenen, zoo veel tijd te voren, als bij artikel 1614 is vastgesteld. (C. 1762.)

DERDE AFDEELING.

Van de regelen welke bij zonder bet re kkel ij k zijn tot huur van huizen en huisraad.

1617. De huurder die een verhuurd huis niet van genoegzaam huisraad voorziet, kan tot de ontruiming daarvan worden ge-noodzaf kt, tenzij hij voldoende zekerheid geve voor de betaling der huurpenningen. (B. 1185 v., 1625; C. 1752.)

1618. Een tweede huurder is, ten aanzien van den eigenaar, niet verder gehouden dan tot het beloop van den huurprijs der tweede huur, welken hij, op het oogenblik van een gedaan beslag , aan den eersten huurder zoude mogen schuldig zijn, en zonder dat hij zich op betalingen, bij voonaad gedaan, beroepen kan, ten ware die betalingen mogten zijn geschied uit krachte van een beding, bij zijne huur-overeenkomst uitgedrukt , of ten gevolge van plaatselijke gebruiken. (B. 1188 v.; R. 759; C. 1758.)

1619. Geringe en dagelijksche reparation zijn voor rekening van den huurder.

Bij gebreke van overeenkomst, worden als zoodanig aangemerkt reparation aan winkelkasten, de sluiting der luiken of blinden, de binnensloten, de vensterglazen, zoo binnen als buiten 'shuis, en al hetgeen verder door het plaatselijk gebruik daaronder begrepen wordt.

Nietïemin komen die reparation ten laste van den verhuurder, indien zij door den vervallen toestand van het verhuurde of door overmagt zijn noodzakelijk geworden. (B. 1185 2o, la87 , 1591; C. 1754, 1755.)

1620. Het schoonhouden van putten, regenbakken en sekreten komt ten laste van den verhuurder, indien het tegendeel niet bedongen is.

Het schoonhouden der schoorsteenen komt, bij gebreke van beding, ten laste van den huurder. (B. 704; C. 1756.)

-ocr page 356-

310 III. BOEK. VAIC VERBIXDtENlSSEN.

1621. De huur van meubelen, om een geheel huis, eene geheele woning, een winkel, of eenig ander vertrek daarmede te stotteren, wordt gehouden voor zoo lang te zijn aangegaan, als de huizen, woningen, winkels of vertrekken, volgens plaatselijk gebruik, doorgaans verhuurd worden. (C. 1757.)

1622. De huur van gestoffeerde kamers wordt gehouden bij het jaar te zijn aangegaan, wanneer dezelve is aangegaan voor eene zekere som in het jaar;

Bij de maand, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som in de maand;

Ëij den dag, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som voor iederen dag.

Indien niet blijkt dat de huur voor een zekere som bij het jaar, bij de maand, of voor iederen dag, is aangegaan, wordt dezelve geacht volgens plaatselijk gebruik te zijn gesloten. (B. 1604^ 1607; C. 1758.)

1623. Indien de huurder van een huis of vertrek, na het eindigen van den huurtijd, bij schriftelijke overeenkomst be-

Saald, in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat zich e verhuurder daartegen verzet, wordt hij geacht het verhuurde op dezelfde voorwaarden te blijven behouden, voor den tijd welken het plaatselijk gebruik medebrengt, en kan hij het verhuurde niet verlaten, nog daaruit gezet worden, dan na eene tijdige opzegging, overeenkomstig het plaatselijk gebruik gedaan. (B, 1607, 1609; C. 1759.)aald, in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat zich e verhuurder daartegen verzet, wordt hij geacht het verhuurde op dezelfde voorwaarden te blijven behouden, voor den tijd welken het plaatselijk gebruik medebrengt, en kan hij het verhuurde niet verlaten, nog daaruit gezet worden, dan na eene tijdige opzegging, overeenkomstig het plaatselijk gebruik gedaan. (B, 1607, 1609; C. 1759.)

VIERDE AFDEELING.

Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur van landerijen.

1624. Indien bij eene huur-overeenkomst van landerijen eene kleinere of grootere uitgestrektheid wordt opgegeven, dan dezelve werkelijk hebben, geeft zulks geen grond tot vermeerdering of vermindering van den huurprijs, dan alleen in de gevallen en volgens de bepalingen bij den vijfden titel van dit boek vastgesteld. (B. 1520, 1525; C. 1765.)

1625. Indien de huurder van landerijen dezelve niet van de tot beweiding of bebouwing noodzakelijke beesten en bouwgereedschappen voorziet, indien hij met de beweiding of bebouwing ophoudt, of te dien opzigte niet als een goed huisvader handelt; indien hij het gehuurde goed tot een ander einde gebruikt, dan waartoe hetzelve bestemd is; of indien hij, in het algemeen, de bedingen, bij de huur-overeenkomst gemaakt, niet nakomt, en daardoor eenig nadeel voor den verhuurder ontstaat, is deze bevoegd om, naar gelang der omstandigheden, de vernietiging van de huur, met vergoeding van kosten, schaden en interessen, te vorderen. (B. 1185 2o, 1279 v., 1301 v., 1596 v., 1617; C. 1766.)

3626. Alle huurders van landerijen zijn gehouden de vruchten in de daartoe bestemde bergplaatsen te bergen. (B. 1635 v.; C. 1767.)

1627. De huurder van landerijen is, op straffe van vergoe-

-ocr page 357-

Vit TITEL. VAN HUUR EN VERHUUR. 311

ding van kosten, schaden en interessen, gehouden den eigenaar van alle feitelijkheden te doen kennis dragen, welke op de gehuurde erven mogten gepleegd worden.

Deze kennisgeving moet gedaan worden binnen denzelfden termijn, welken tusschen den tijd der dagvaardingen en den dag der verschijning, naar mate van den afstand der plaatsen , bepaald is. (B. 849, 1593 v.; R. 7 v.; C, 1768.)

1628. Indien bij eene huur voor verscheiden jaren, gedurende den huurtijd, de geheele of de halve oogst van een jaar, door onvermijdelijke toevallen, is verloren gegaan, kan de huurder eene vermindering der huurpenningen vorderen, ten ware hij door den oogst der vorige jaren reeds mogt zijn schadeloos gesteld.

Indien hij niet schadeloos gesteld is, kan de begrooting der vermindering van de huurpenningen niet geschieden, dan op het einde van de huur, wanneer het genot van alle de jaren tegen eikander wordt in vergelijking gebragt.

De regter kan niettemin den huurder toestaan om voorloo-pig, naar mate van het geleden verlies, een gedeelte der huurpenningen in te houden. (C. 1769.)

1629. Indien de huur slechts voor écu jaar is aangegaan, en de oogst voor het geheel of voor de helft is verloren, is de huurder ontheven van de betaling van den geheelen huurprijs of van een evenredig gedeelte van denzei ven.

Wanneer het verlies minder dan de helft bedraagt, heeft hij geene aanspraak op eenige korting. (B. 776; C. 1770.)

1630. De huurder kan geene korting erlangen, indien het verlies der vruchten geleden is nadat dezelve van den grond zijn afgescheiden, ten ware bij de huur-overeenkomst een zeker gedeelte van den oogst in natura voor den eigenaar bedongen r.y; in welk fgeval de eigenaar zijn aandeel in het verlies moet dragen, mits de huurder niet achterlijk geweest zij om aan den eigenaar deszelfs aandeel in den oogst te leveren.

De huurder kan evenmin eenige korting vorderen, indien de oorzaak der schade, tijdens het aangaan der huur, reeds bestond en bekend was. (C. 1771.)

1631. De huurder kan, bij een uitdrukkelijk beding, voor de onvoorziene toevallen worden aansprakelijk gesteld. (C. 1772.)

1632. Zoodanig beding wordt echter alleen verstaan gemaakt te zijn ten aanzien van de gewone onvoorziene toevallen, als daar zijn: hagel, bliksem, vorst, of het ontijdig afvallen der bloesems van den boom- of wijngaard.

Hetzelve strekt zich niet uit tot buitengewone toevallen, als daar zijn : verwoestingen van den oorlog, of overstroomingen, waaraan het land niet gewoonlijk onderworpen is; ten ware de huurder alle, zoo wel voorziene als onvoorziene, toevallen hebbe op zich genomen. (B. 1405; C. 1773.)

1633. De huur van landen, zonder geschrift aangegaan, wordt gerekend aangegaan te zijn voor zoodanigen tijd als de huurder noodig heelt tot het inzamelen van alle de vruchten van het verhuurde erf.

Aldus wordt de huur van eene weide, van eenen boomgaard, wijngaard, en van alle andere gronden, waarvan de vruchten

-ocr page 358-

812 III. BOEK. VAN VERBTNDTKNISSKN.

binnen den loop van een jaar geheel worden ingezameld, gerekend voor een jaar te zijn aangegaan.

De huur van bouwlanden, welke bij afwisselende zaaibeurten bebouwd worden, wordt gerekend te zijn aangegaan voor zoo vele jaren, als er beurten van dien aard zijn. (B. 1604, C. 1774.)

1634. Indien, na het eindigen van eene schriftelijk aangegane verhuring, de huurder in het bezit van het goed blijft en daarin gelaten wordt, worden de gevolgen van de nieuwe huur door het voorgaande artikel geregeld. (B. 1609 ; C. 1776.)

1635. De huurder wiens huur eindigt en hij welke hem in de huur opvolgt zijn verpligt elkander over en weder met al datgene te gerijven, dat vereischt v.'ordt om het verlaten en het betrekken van het goed gemakkelijk te maken, zoo wat betreft de bebouwing voor het volgende jaar, het inoogsten der nog te velde staande vruchten, als anderzins; alles overeenkomstig het plaatselijk gebruik. (C. 1777.)

1636. De huurder moet insgelijks, bij zijn vertrek, het stroo en de mest van het afgeloopen jaar achterlaten, indien hij dezelve bij den aanvang van zijne huur ontvangen heeft; en al had hij die zelfs niet ontvangen, kan de eigenaar dezelve, volgens eene te maken begrooting, aan zich houden. (B. 563; C. 1778.)

VIJFDE AFDEELING.

Van huur van dienstboden en werklieden.

1637. Men kan zijne diensten slechts voor eenen tijd, of voor eene bepaalde onderneming, verbinden. (B. 79, 1639; K. 394 v., 754; C. 1780.)

1638. De meester wordt op zijn woord, des gevorderd met eede gesterkt, geloofd:

Ten aanzien van de hoegrootheid van het bedongen loon :

Ten aanzien van de betaling van het loon over het verschenen jaar;

Ten opzigte van hetgeen op rekening gegeven is van het loon over het loopende jaar; en

Ten opzigte der tijdsbepaling, voor welke de huur is aangegaan. (B. 1195 4o, 1966, 2005 v., C. 1781.)

1639. Dienst- en werkboden mogen, indien zij voor eenen bepaalden tijd gehuurd zijn, zonder wettige redenen hunnen dienst niet verlaten, noch uit denzelven worden weggezonden, voordat de tijd verstreken zij.

Indien zij binnen den bepaalden of gewonen huurtijd den dienst zonder wettige redenen, verlaten, verbeuren zij het verdiende loon.

De meester is echter bevoegd om hen te allen tijde zonder het aanvoeren van redenen, weg te zenden, doch hij is, in dat geval, verpligt, aan hen, behalve het verschenen loon, tot schadeloosstelling te betalen zes weken, te rekenen van den dag waarop zij uit den dienst zijn weggezonden.

Indien de huur voor een korteren tijd dan zes weken is aangegaan, of minder dan zes weken te loopen heeft, hebben zij, in dat geval, regt op het volle loon. (K. 436; B. 1647.)

-ocr page 359-

vn. TITEL. VAN HUUR ENquot; VERHUUR. 313

ZESDE AFDEELING.

Van aanneming van werk.

1640. Bij liet laten maken van werk, kan men overeenkomen dat de werkman alleen zijnen arbeid of zijne nijverheid, of wel dat hij ook de stof leveren zal. (B. 2008; C. 1787.)

1641. In geval de werkman de stof moet leveren, en het werk, op welke wijze ook, vergaat, alvorens het geleverd is, komt het verlies voor zijne rekening, ten ware hij die het werk besteld heeft nalatig zij geweest om hetzelve te ontvangen. (B. 1273, 1279 v., 1480 v.; C. 1788.)

1642. Indien de werkman alleen zijnen arbeid of zijne nijverheid moet leveren, en het werk vergaat, is hij slechts voor zijne schuld aansprakelijk. (B. 1401; C. 1789.)

1643. Indien het werk, in het geval by het voorgaande artikel vermeld, buiten eeni^ pligtverzuim van den werkman is verloren gegaan, voordat de levering geschied is, en zonder dat hij die het werk besteld heeft nalatig is geweest om hetzelve op te nemen en goed te keuren, heeft de werkman geene aanspraak op zijn loon, ten ware de zaak door een gebrek, in de stof selve, verloren ware gegaan. (C. 1790.)

1644. Indien een werk by het stuk of bij de maat bearbeid wordt, kan hetzelve bij gedeelten worden opgenomen; die opneming wordt geacht geschied te zijn voor alle de betaalde gedeelten, wanneer de aanbesteder den werkman telkens betaalt naar ever redigheid van hetgeen afgewerkt is. (C. 1791.)

1645. Indien een gebouw, voor eenen bepaalden prijs aangenomen en gemaakt, geheel of gedeeltelijk vergaat door een gebrek in de zamenstelling, of zelfs uit hoofde van de ongeschiktheid van den grond, zijn de bouwmeesters en aannemers daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk. (C. 1792.) ^

1646. indien een bouwmeester of aannemer op zich genomen heeft om een gebouw bij aanneming te maken, volgens een bestek, met den eigenaar van den grond beraamd en vastgesteld, kan hy geene vermeerdering van den prys vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering der dagloonen of bouwstoffen, noch onder dat van gemaakte veranderingen of bijvoegselen die niet in het bestek begrepen zijn, indien die veranderingen of vergrootingen niet schriftelijk zijn ingewilligd, en over derzelver prijs met den eigenaar geene overeenkomst is getroffen. (B. 1185; C. 1793.)

1647. De aanbesteder kan, des goedvindende, de aanneming opzeggen, ofschoon het werk reeds begonnen zij, mits hij den aannemer, wegens alle deszelfs gemaakte kosten, arbeid en winstderving, volkomen schadeloos stelle. (C. 1794.)

1648. Huur van werk houdt op door den dood van den werkman, bouwmeester of aannemer.

Maaj- de eigenaar is gehouden aan de erfgenamen, naar evenredigheid van den by de overeenkomst bedongen prijs, te betalen de waarde van het gedane werk en die der in gereedheid gebragte bouwstoffen, mits dat werk of die bouwstoffen hem tot eenig nut kunnen verstrekken. (B. 1419, 1611; C. 1795, 1796.)

-ocr page 360-

814 UI. BOEK. VAN VERBINDTENISSENi

1649. De aannemer is verantwoordelijk voor de daden vaü degenen die hij in liet werk stelt. (B, 1403 v.; C. 1797.)

1650. Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden, welke tot het zetten van een gebouw of het maken van eenig ander aangenomen werk gebezigd zijn, hebben geene regts-vordering tegen dengenen te wiens behoeve de werken gemaakt zijn, dan ten beloope van hetgeen deze aan den aannemer schuldig is op het oogenblik waaróp zij hunne regtsvordering aanleggen. (C. 1798.)

1651. Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden , die zeiven onmiddellijk en voor eenen bepaalden prijs een werk op zich nemen, zijn gehouden aan de regelen in deze afdeeling voorgeschreven.

Zij zijn aannemers in het vak waarin zij werkzaam zijn. (C.1799.)

1652. Arbeidslieden die eenig goed van een ander onder zich hebben, om daaraan eenig werk te verrigten, zijn geregtigd om dat goed onder zich te houden, tot de volle voldoening van de kosten en arbeidsloonen daaraan besteed, tenzij de eigenaar voor die kosten en arbeidsloonen genoegzame zekerheid hebbe gesteld. (B. 1185 5o)

1653. De regten en verpligtingen van voerlieden en schippers zijn in het Wetboek van Koophandel vastgesteld. (K. 91 v., 394 v., 754.)

ACHTSTE TITEL.

Van het regt van beklemming.

1654. Het regt van beklemming en van altijddurende beklemming, geboren uit overeenkomst, of door andere wettige middelen ingesteld, wordt door de aan hetzelve eigene bepalingenen bedongene voorwaarden, en, bij gebreke van deze, door de plaatselijke gewoonten, geregeerd. (B. 564; R. 691.)

IVEGEIVDE TITEL.

Van maatschap of vennootschap.

(Verg. art. 14, W. 22 April 1855 Sb. 32, gewijzigd door de W. v. 14 Sept. 1866 Sb. 123.)

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

1655. Maatschap is eene overeenkomst, waarby twee of meerdere personen zich verbinden om ietsin gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkander te deelen (B. 1670,1672 , 1690 v.; K. 14 v.; C. 1832.)

1656. Alle maatschap moet een geoorloofd onderwerp hebben, en tot het gemeenschappelijk belang der partyen aangegaan worden.

Ieder der vennooten moet of geld, of andere goederen, of zyne nijverheid, in de maatschap inbrengen. (B. 1368 v.; C. 1833.)

1657. Maatschappen zijn of algeheel. ofbyzonder. (C. 1835.)

1658. De wet kent slechts de algeheele maatschap van winst. Zij verbiedt alle maatschappen, hetzij van alle de goederen, hetzij van een bepaald gedeelte van dezelve, onder eenen algemeenen

-ocr page 361-

IX. TIT KL. VAN MAATSCHA-P OF VENNOOTSCHAP. 315 titel; onverminderd de bepalingen, vastgesteld in den zevenden en achtsten titel van liet eerste boek van dit wetboek. (B. 174 v., 194 v.; C. 1836, 1837.)

1659. De algebeele maatschap van winst bevat slechts hetgeen partijen, onder welke benaming ook, gedurende den loop der maatschap door hare vlijt zullen verkrijgen. (C. 1838.)

1660. De bijzondere maatschap is de zoodanige welke slechts betrekking heeft tot zekere bepaalde zaken, of tot derzelver gebruik, of tot de vruchten die daarvan zullen getrokken worden, of tot eene bepaalde onderneming, of tot de uitoefening van eenig bedrijf of beroep. (K. 57 v.; C. 1841, 1843.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de verbindfcenissen der vennooten ond erling.

1661. De maatschap begint van het oogenblik der overeenkomst, indien daarbij geen ander tijdstip bepaald is. (C. 1843.)

1662. Ieder vennoot is aan de maatschap veischuldigd al hetgene hij beloofd heeft daarin te zullen brengen, en, indien deze inbrengst in een bepaald voorwerp bestaat, is hij tot vrijwaring gehouden, op gelijke wijze als bij koop en verkoop plaats vindt. (15.1527 v., 1668, 1685; C. 1845.)

1663. De vennoot die eene som gelds in de maatschap moest inbrengen, en zulks niet gedaan heeft, wordt van regtswege, en zonde:? daartoe aangesproken te worden, schuldenaar der interessen van deze som, te rekenen van den dag waarop dezelve had behooren ingebragt te worden.

Hetzelfde geldt omtrent de geldsommen, welke hij uit de gemeene kas genomen heeft, te rekenen van den dag waarop hij dezelve tot zijn bijzonder voordeel daaruit getrokken heeft.

Alles onverminderd de vergoeding van meerdere kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn. lt;B. 1279, 1286, 1842; C. 1846.)

1664. De vennooten die zich verbonden hebben om hunnen arbeid en hunne vlijt in de maatschap aan te brengen, zijn aan dezelve rekenschap verschuldigd van alle winsten, welke zij, door zoodanige soort van nijverheid als welke het onderwerp der maatschap uitmaakt, verkregen hebben. (B. 1670; C. 1847.)

1665. Wanneer een der vennooten, voor zijne eigene rekening, eene opeischbare som te vorderen heeft van iemand die mede eene insgelijks opeischbare som verschuldigd is aan de maatschap, moet de betaling, welke hij ontvangt, op de inschuld der maatschap en op die van hemzelven, naar evenredigheid van beide die vorderingen, toegerekend worden, al ware het ook dat hij, bij de kwijting, alles in mindering of voldoening van zijne eigene inschuld mogt gebragt hebben; maar indien hij bij Ie kwijting bepaald heeft dat de geheele betaling zoude strekken voor de inschuld der maatschap, zal deze bepaling worden nagekomen. (C. 1432, 1462; C. 1848.)

1666. Indien een der vennooten zijn geheel aandeellneene gemeene inschuld der maatschap ontvangen heeft, en de schuldenaar naderhand onvermogend is geworden, is die vennoot

-ocr page 362-

316 III. BOEK. VAN VERBINDTENISSEN.

gehouden het ontvangene in de gemeene kas in te brengen, al had hij ook voor zijn aandeel kwijting gegeven. (C. 1849.)

1667. Ieder vennoot is jegens de maatschap gehouden tot vergoeding der schaden, welke hij aan dezelve door zijne schuld heeft veroorzaakt, zonder dat hij die schaden kan in vergelijking brengen met de voordeden, welke hij door zijnen arbeid en zijne vlijt in andere zaken aan de maatschap mogt hebben aangebragt, (B. 1279; C. 1850.)

1668. Indien de zaken, waarvan slechts het genot in de maatschap is ingebragt, in zekere en behaalde voorwerpen bestaan, welke niet door het gebruik te niet gaan, zijn dezelve voor rekening van den vennoot, aan wien zij in eigendom toebe-hooren.

Indien die zaken door het gebruik vergaan; indien zij in waarde verminderen door dezelve te behouden ; indien zij bestemd geweest zijn om verkocht te worden, of indien zij in de maatschap zijn aangebragt volgens eene begrooting, bij eene beschrijving of inventaris bepaald, zijn zij voor rekening der maatschap.

Indien net goed geschat is, kan de vennoot niets meer vorderen dan het beloop van die schatting. (B. 1480 v,, 1662 ; C. 1851.)

1669. Een vennoot heeft aanspraak op de maatschap, niet alleenwegens de gelden welke hij voor dezelve heeft uitgeschoten, maar ook wegens de verbindtenissen welke hij, te goeder trouw, ten behoeve der maatschap heeft aangegaan, en wegens de schaden welke onafscheidbaar zijn van zijn beheer. (C. 1852.)

1670. Indien bij de overeenkomst van maatschap het aandeel van ieder vennoot in de winsten en de verliezen niet is bepaald, is eiks aandeel geëvenredigd aan hetgeen hij in de maatschap heeft ingebragt.

Ten aanzien van dengenen die slechts zijne nijverheid heeft ingebragt, wordt het aandeel in de winsten en de verliezen berekend gelijk te staan met het aandeel van dengenen der ven-nooten die het minst heeft ingebragt. (B. 1655, 1680 ; C. 1853.)

1671. De vennooten kunnen niet bedingen dat zij de regeling der hoegrootheid van hun aandeel aan een' hunner of aan eenen derde zullen overlaten.

Een zoodanig beding wordt voorondersteld niet geschreven te zyn, en zullen alzoo de verordeningen van het voorgaande artikel worden in acht genomen. (C. 1584.)

1672. Het beding, waarbij aan een' der vennooten alle de voordeden mogten toegezegd zijn, is nietig.

Maar het is geoorloofd te bedingen dat alle de verliezen bij uitsluiting door een' of meer der vennooten zullen gedragen worden. (B. 1655 ; C. 1855.)

1673. De vennoot die bij een bijzonder beding van de overeenkomst van maatschap met het beheer belast is, kan, zelfs in weerwil der overige vennooten, alle daden verrigten, welke tot zyn beheer betrekkelijk zyn, mits hierin ter goeder trouw te werk gaande.

Deze magt kan, zoo lang de maatschap duurt, niet zonder wettige redenen herroepen worden; maar indien dezelve niet by de overeenkomst der maatschap, maar by eene latere akte.

-ocr page 363-

IX. TITEL. VAN MAATSCHAP OF VENNOOTSCHAP. 317

is gegeven, is zij, even als eene eenvoudige lastgeving herroepelijk. (B. 1676, 1679, 1682, 1837 v., 1850; C. 1856.)

1674. Indien verscheidene vennooten met het beheer belast zijn, zonder dat hunne bijzondere werkzaamheden bepaald zijn, of zonder beding dat de een buiten den anderen niets zoude mogen verrigten, is ieder van hen afzonderlijk tot alle handelingen, dat beheer betreffende, bevoegd. (B. 1841; C. 1857.)

169 5. Indien er bedongen is dat een der beheerders niets buiten den anderen zoude mogen verrigten, vermag de een, zonder eene nieuwe overeenkomst, niet te handelen zonder medewerking van den anderen, al mogt deze zich ook voor het oogen-blik in de onmogelijkheid bevinden om aan de daden van beheer deel te nemen. (C. 1858.)

1676. Bij gebrek van bijzondere bedingen omtrent de wijze van beheer, moeten de volgende regelen worden in acht genomen:

lo. De vennooten worden geacht zich ©ver en weder de magt te hebben verleend om, de een voor den anderen, tebe-heeren.

Hetgeen ieder van henverrigt, isook verbindende voor het aandeel der overige vennooten, zonder dat hij hunne toestemming hebbe bekomen; onverminderd het regt van deze laatstgemelden, of van een' hunner, om zich tegen de handeling, zoo lang die niet gesloten is, te verzetten: (B. 3673, 1679, 1682.)

2o. leder der vennooten mag gebruik maken van de zaken aan de maatschap toebehoorende, mits hij dezelve tot zoodanige einden gebruike, als waartoe zij gewoonlijk bestemd zijn, en mits hij zich van dezelve niet bediene tegen het belang der maatschap, of op zoodanige wijze dat de overige vennooten daardoor verhinderd worden om van die zaken volgens hun regt mede gebruik te maken ;

3o. Ieder vennoot heeft de bevoegdheid om de overige vennooten te verpligten in de onkosten te dragen, welke tot behoud der aan de maatschap behoorende zaken noodzakelijk zijn;

4o. Geen der vennooten kan, zonder toestemming der overige, eenige nieuwigheden daarstellen ten aanzien der onroerende goederen, welke tot de maatschap behooren, Jal beweerde hij ook dat dezelve voor de maatschap voor-deelig waren. (C. 1859.)

1677. De vennooten die geen beheer hebben, mogen zelfs de roerende goederen, tot de maatschap behoorende, noch ver-memden, noch verpanden, noch bezwaren. (B. 1356; C. 1860.)

1678. Elk der vennooten; mag, zelfs zonder toestemming der overige, eenen derden persoon aannemen als deelgenoot in het aandeel hetwelk hij in de maatschap heeft; doch -hij kan den-zelven, zonder zoodanige toestemming, niet als medelid der maatschap toelaten, al mogt hij ook met het beheer der zaken va* de maatschap belast zijn. (C. 1861.)

-ocr page 364-

III. BOEK. VAN VEHBINDTENISSEN.

DERDE AFDEELING.

Van deverbindtenissen der vennooien ten aanzien van derden.

1679. De vennooten zijn niet ieder voor het gelieel voor de schulden der maatschap verbonden; en een der vennooten kan de overige niet verbinden, indien deze hem daartoe geene volmagt gegeven hebben. (B. 1676; K. 17 v.; C. 1862.)

1680. De vennooten kunnen door den schuldeischer, met wien zij gehandeld hebben, aangesproken worden, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel, al ware het dat het aandeel in de maatschap van den eenen minder dan dat van den anderen bedroeg; tenzij, bij het aangaan der schuld, derzelver ver-pligting, om in evenredigheid van het aandeel in de maatschap van elk vennoot te dragen, uitdrukkelijk zij bepaald. (C. 1863.)

1681. Het beding dat eene handeling voor rekening der maatschap is aangegaan, verbindt slechts den vennoot die dezelve aangegaan heeft, maar niet de overige, tenzij de laatstgenoemden hem daartoe volmagt hadden gegeven, of de zaak ten voordeele der maatschap gestrekt hebbe. (B. 1673, 1676; K. 58; C. 1864.)

1682. Indien een der vennooten in naam der maatschap eene overeenkomst heeft aangegaan, kan de maatschap de uitvoering daarvan vorderen. (B. 1352, 1390 v.)

VIERDE AFDEELING.

Van de verschillende wijzen waarop de maatschap eindigt.

1683. Maatschap eindigt;

lo. Door verloop van den tijd voor welken dezelve is aangegaan ; (B. 1304, 1684.)

2o, Door de vernietiging der zaak of de volbrenging der handeling, die het onderwerp der maatschap uitmaakt; (B. 1480 v.)

3o. Door den enkelen wil van eenige of van slechts eenen der vennooten ; (B. 1686.)

4o. Door den dood of de curatele van één hunner, of indien hij in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen is verklaard. (B. 487, 1688; K. 764; R. 882; C. 1865.)

1684. De ontbinding van maatschappen, voor eenen bepaalden tijd aangegaan, kan door eenen der vennooten, voor den afloop van dien tijd, niet anders gevorderd worden dan om wettige redenen; zoo als, indien een ander vennoot niet aan zijne verpligtingen voldoet, of eene aanhoudende ongesteldheid hem onbekwaam maakt om de zaken der maatschap waar te nemen; of andere soortgelijke gevallen, waarvan de wettigheid en het gewigt aan de beoordeeling des regters worden overgelaten. (B. 1683; C. 1871.)

1685. Indien een der vennooten beloofd heeft den eigendom eener zaak in gemeenschap te zullen brengen, en deze zaak, voordat zulks geschied is, vergaat, wordt de maatschap daardoor, ten opzigte van alle de vennooten, ontbonden.

318

-ocr page 365-

IX. TITEL. VAN MAATSCHAP OF VENNOOTSCHAP. 319

De maatschap is insgelijks in alle gevallen ontbonden door het vergaan der zaak, wanneer alleen derzelver genot in gemeenschap is gesteld, en de eigendom aan den vennoot is verbleven.

Maar de maatschap wordt niet verbroken door het vergaan der zaak, waarvan de eigendom reeds in de maatschap is ingebragt. (B. 1480 v., 1662, 1668, 1683; C. 1867.)

1686. Maatschap kan slechts door den wil van eenige of van slechts eenen der vennooten worden ontbonden, in geval dezelve voor geenen bepaalden tijd is aangegaan.

De ontbinding geschiedt, in dat geval, door eene opzegging aan alle de overige vennooten gedaan, mits die opzegging te goeder trouw en niet ontijdig plaats hebbe. (B. 1683; C. 1869.)

1687. De opzegging wordt geacht niet te goeder trouw te zijn geschied, wanneer een vennoot de maatschap opzegt, met oogmerk om zich alleen een voordeel toe te eigenen, hetwelk de vennooten zich hadden voorgesteld gemeenschappelijk te zullen genieten.

De opzegging geschiedt ontijdig, wanneer de zaken niet meer in haar geheel zijn, en het belang der maatschap vordert, dat derzelver ontbinding uitgesteld worde. (C. 1870)

1688. Indien bedongen is, dat, in geval van overlijden van een' der vennooten, de maatschap met deszelfs erfgenaam, of alleen tusschen de overblijvende vennooten, zoude voortduren, moet dat beding worden nagekomen.

In het tweede geval, heeft de erfgenaam des overledenen geen verder regt dan op de verdeeling der maatschap, overeenkomstig de gesteldheid waarin dezelve zich ten tijde van dat overlijden bevond; doch hij deelt in de voordeden en draagt in de verliezen, die de noodzakelijke gevolgen zijn van ver-rigtingen, welke voor het overlijden van den vennoot, wiens erfgenaam hij is, hebben plaats gehad. (B. 1683; C. 1868.)

1689. Te regelen omtrent de verdeeling der nalatenschappen, de wijze dier verdeeling, en de verpligtingen die daaruit tusschen de mede-erfgenamen voortspruiten, zijn ook toepasselijk op de verdeeling tusschen vennooten. (B. 1113 v.; K. 32; C. 1872.)

TIENDE TITEL.

Van zedelijke ligchamen.

1690. Behalve de eigenlijke maatschap erkent de wet ook vereenigingen van personen als zedelijke ligchamen, hetzij dezelve op openbaar gezag als zoodanig zijn ingesteld of erkend, hetzij als geoorloofd zijn toegelaten, of alleen tot een bepaald oogmerk, niet strijdig met de wetten of met de goede zeden, zijn zamengesteld. (A. 14; B. 582, 857, 946 v., 1290, 1655 v., 1696, 1700. Verg. art. 1—3, W. 22 April 1855 Stbl. no. 32.)

1691. Alle wettig bestaande zedelijke ligchamen zijn, even als particuliere personen, bevoegd tot het aangaan van burgerlijke handelingen, behoudens de openbare verordeningen, waarbij die bevoegdheid mogt zijn gewijzigd, beperkt of aan zekere formaliteiten onderworpen. (B. 947.)

-ocr page 366-

820 III. BOEK. VAN VERBINDTENISSEN.

1692. De bestuurders van een zedelijk ligchaam zijn, voor zoo verre daaromtrent niets anders by de instellingen, de overeenkomsten en de reglementen is bepaald, geregtigd om in naam van bet ligchaam te handelen, hetzelve aan derden en derden aan hetzelve te verbinden, mitsgaders, zoo eischende als verwerende, in regten op te treden. (B. 947, 1673,1694 v., 1829 v.)

1693. Alle handelingen, waartoe de bestuurders onbevoegd waren, verbinden het zedelijk ligchaam slechts in zoo verre hetzelve daardoor werkelijk is gebaat, of de handelingen naderhand behoorlijk zijn goedgekeurd geworden. (B. 1681,1694 v.)

1694. Indien de instellingen, de overeenkomsten en de reglementen niets bepalen nopens het bestuur van het zedelijk ligchaam, is niemand der leden bevoegd in naam van hetzelve te handelen, of het ligchaam op eene andere wijze te verbinden dan bij het slot des vorigen artikels is bepaald.

1695. Voor zoo verre daaromtrent niet bij de instellingen, de overeenkomsten en de reglementen op eene andere wijze is voorzien, ziin de bestuurders verpligt om aan de gezamenlijke leden vau net zedelijk ligchaam rekening en verantwoording af te leggen, waartoe elk lid bevoegd is hen in regten op te roepen. (R. 771 v.)

1696. Indien bij de instellingen, de overeenkomsten en de reglementen fgeene bepalingen opzigtelijk het stemregt zijn gemaakt, heeft ieder lid van een zedelijk ligchaam gelijk regt zyne stem uit te brengen, en wordt het besluit bij meerderheid van stemmen opgemaakt. (K. 54.)

1697. De regten en verpligtingen der leden van zoodanige vereeniging worden geregeld naar de verordeningen, waarop zij door het openbaar gezag zijn ingesteld of erkend, of naar hare eigene instellingen, overeenkomsten en reglementen, en, voor zoo verre die ontbreken, naar de bepalingen van dezen titel. (B. 1701.)

1698. De leden van een zedelyk ligchaam zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de verbindtenissen van hetzelve.

De schulden kunnen alleen verhaald worden op de goederen van dat ligchaam. (B. 1692, 1702.)

1699. Het zedelijk ligchaam op openbaar gezag ingesteld, wordt niet vernietigd door den dood of den afstand van het lidmaatschap van alle de leden, maar blijft als zoodanig bestaan, tot zoo lang hetzelve wettiglyk is ontbonden.

Indien alle de leden in voege omschreven ontbreken, is de arrondissements-regtbank, onder welker gebied het ligchaam is gevestigd, bevoegd om, op verzoek van den belanghebbende, en na verhoor en zelfs op requisitoir van het openbaar ministerie, de maatregelen voor te schrijven, welke tusschentijds in het belang van het zedelijk ligchaam mogten worden vereischt. (B. 1701.)

17Ó0. Alle andere zedelijke ligchamen blijven bestaan tot dat zij uitdrukkelyk zijn ontbonden, volgens hunne instellingen, reglementen en overeenkomsten, of tot dat het doel of het voorwerp ophoudt. (B. 1690.)

1701. Indien de verordeningen van het zedelijk ligchaam, of deszelfs instellingen, reglementen en overeenkomsten, deswege

-ocr page 367-

X. TITEL. VAN ZEDELIJKE tIGCHAMEN.

geene andere bepalingen inhouden, ia het regt der leden van hetzelve persoonlijk, en gaat niet over op hunne erfgenamen. (B. 1699.)

1702. Bij de ontbinding van zoodanig zedelijk ligchaam, zijn de overblijvende leden, of wel het laatst overblijvend lid, verpligt de schulden van het ligchaam te voldoen, ten bedrage der baten, en kunnen zij alleen het voordeelig slot onderling verdee-len, of zich persoonlijk toeëigenen, en alzoo op hunne erfgenamen overdragen.

Zij zijn ten opzigte van oproeping der schuldeischers, het aanzuiveren der rekening en verantwoording, en het uitbetalen der schulden, aan dezelfde verpligtingen onderworpen als erf* genamen die eene erfenis onder het voorregt van boedelbeschrijving hebben aanvaard.

By gebreke van voldoening aan die verpligtingen, zyn zij persoonlijk , elk voor het geheel, aansprakelijk voor de schulden, en dragen zij den last daarvan op hunne erfgenamen over. (B. 1075 v.)

ELFDE TITEL.

Van schenkingen.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

1703. Schenking is eene overeenkomst, waarbij de schenker, bij zijn leven, om niet en onherroepelijk eenig goed afstaat ten behoeve van den begiftigde die hetzelve aanneemt.

De wet eikent geene andere schenkingen dan schenkingen onder de levenden. (B. 225, 228,960 v., 1350 v., 1712, 1723, 1725 C. 893 v.)

1704. Schenking vermag alleen de tegenwoordige goederen van den schenker te bevatten.

Indien dezelve toekomstige goederen bevat, is zij te dien opzigte nietig. (B. 224, 1220; C. 943.)

1705. De schenker mag zich niet voorbehouden de bevoegdheid om over een voorwerp, in de schenking begrepen, te beschikken ; zoodanige schenking wordt voor zoo veel dat voorwerp aangaat als nietig beschouwd. (B. 226, 1292; C. 944, 946.)

1706. Het is aan den schenker geoorloofd zich het genot of vruchtgebruik van geschonkene, roerende of onroerende goederen, te zijnen eigen voordeele voor te behouden, of daarover ten behoeve van een ander te beschikken -, in welke gevallen, de bepal'.ngen van den negenden titel van het tweede boek van dit wetboek zullen moeten worden in acht genomen. (B. 803 v., 832, 930; C. 949.)

1707. Eene schenking is nietig, indien zij gemaakt is onder voorwaarde om andere schulden of lasten te voldoen dan die welke uitgedrukt staan in de akte van schenking zelve , of in eenen staat welke daarin zal moeten zijn vastgehecht. (B. 1292; C. 945.)

1708. De schenker mag zich voorbehouden om over eene

321

21

_

-ocr page 368-

323 III. BOEK. van verbindtenissen.

bepaalde geldsom uit de geschonkene goederen te beschikken.

Indien hij overlijdt zonder over die geldsom beschikt te hebben , blijft het geschonkene in het geheel aan den begiftigde. (C. 946.)

1709. De schenker vermag zich het regt voor te behouden om de gegevene goederen tot zich te doen terug keeren, hetzij ingeval de begiftigde alleen, of deze en zijne afkomelingen , vóór den schenker kwamen te overlijden, maar dit kan niet anders bedongen worden dan ten behoeve van den schenker alleen. (B. 233 ; C. 951.)

1710. Het gevolg van het regt van terugkeering zal daarin bestaan dat alle vervreemdingen der geschonkene goederen worden vernietigd, en die goederen tot den schenker terugkeeren, vrii en ontheven van alle lasten en hypotheken welke daarop sedert het tijdstip der schenking mogten gelegd zijn. (B. 975, 1139, 1253; C. 952.)

1711. De schenker is in geval van uitwinning tot geene vrijwaring gehouden.

1712. De bepalingen van artikel 926, 927, 928, 929 en 931, die van artikel 941, en eindelijk de zevende en achtste afdee-lingen van den twaalfden titel van het tweede boek, zijn op schenkingen toepasselijk. (B. 1020 v., 1036 v.)

TWEEDE A.FDEELING.

Van de bekwaamheid om bij we ge van schenking te beschikken, en voordeel te genieten.

1713. Alle personen mogen bij wege van schenking beschikken en genieten, uitgezonderddezoodanige welke de wet daartoe onbekwaam verklaart. (B. 163, 1356, 1366 v.; C. 902.)

1714. Minderjarigen mogen niet bij wege van schenking beschikken, behoudens hetgeen bij den achtsten titel van het eerste boek van dit wetboek is vastgesteld. (B. 194, 206, 223 v., 385, 459 v., 484, 944, 951 v.; C. 903.)

1715. Schenkingen tusschen echtgenooten, staande huwelijk gedaan, zijn verboden.

Deze bepaling is echter niet toepasselijk op geschenken of handgiften van roerende, ligchamelijke voorwerpen, waarvan de waarde niet bovenmatig is, in aanmerking van de gegoedheid des schenkers. (B. 163, 223 v.; C. 1096.)

1716. Ten einde bekwaam te zijn om bij wege van schenking voordeel te genieten, moet de begiftigde, op het tijdstip waarop de schenking heeft plaats gehad, bestaan, met inachtneming van den regel bij artikel 3 vastgesteld. (B. 229 v,- 883, 946, 1044; C. 906.)

1717. Schenkingen aan openbare of godsdienstige gestichten gedaan, hebben geen gevolg, dan voor zoo verre de Koning aan de bewindvoerders dier gestichten de magt zal hebben verleend om die giften aan te nemen. (B. 910, 947; C. 910, 937.)

1718. De bepalingen van het tweede en van het laatste lid van artikel 951, mitsgaders artikel 953, 954, 955, 966 en 958 , zijn op schenkingen toepasselijk. (Art. 2 W. 7 April 1869 Sb. no. 56)

-ocr page 369-

XI. TITEL. VAN SCHENKINGEN.

DERDE AFDEEL1N6.

Van den vorm der schenkingen.

1719. Geene schenking, uitgezonderd degene waarvan bij artikel 1724 wordt gehandeld, kan op straffe van nietigheid anders gedaan worden dan bij eene notariële akte, waarvan de minuut, quot;onder den notaris is gebleven. (B, 1904 v., 1930; C. 931,Stbl 1842, no. 20, art. 38.)

1720. Geene schenking is voor den schenker verbindende, of brengt eenig gevolg hoegenaamd te weeg, dan van den dag waarop dezelve in uitdrukkelijke bewoordingen zal zijn aangenomen , hetzij door den begiftigde zeiven , hetzij door eenen persoon, aan wien door dezen , bij eene authentieke akte, de volmagt is verleend om schenkingen aan te nemen, welke aan den begiftigde gedaan zijn , of in het vervolg mogten gedaan worden.

Indien de aanneming niet bij de akte van schenking zelve gedaan is, zal zulks kunnen geschieden by eene latere authentieke akte, waarvan eene minute zal worden gehouden , mits dit plaats hebbe gedurende het leven van den schenker, in welk geval de schenking, ten opzigte van dezen laatstgenoemde, slechts van kracht zal zijn van den dag, waarop de aanneming aan dezen zal zijn beteekend geworden. (B, 225, 231, 232; C. 932.)

1721. Schenkingen aan eene getrouwde vrouw gedaan, kunnen niet anders worden aangenomen dan overeenkomstig de bepalingen van den zesden titel van het eerste boek van dit wetboek. (B. 163 v., 222; C. 934.)

1722. Schenking aan mindeijarigen gedaan kan, gedurende het leven der beide ouders, door den vader worden aangenomen.

Schenking aan onder voogdij staande mindeijarigen, of onder curatele gestelden, gedaan, wordt dóór den voogd of den curator, daartoe door den kanton-regter gemagtigd, aangenomen.

Indien de kantonregter de magtigingverleent, blijft de schenking van kracht, al mogt de schenker vóór het verleenen der magtiging zijn overleden. (B. 362, 364, 385 v., 443, 460, 1366 , C. 935 Sb. 1874 no. 68.)

1723. De eigendom der in de schenking begrepene goederen wordt, zelfs wanneer die schenking behoorlijk is aangenomen, niet door den begiftigde verkregen, dan door middel van de overdragt, gedaan overeenkomstig artikel 667, 668 en 671. (B. 1495, 1703; C. 938.)

1724. De giften van hand tot hand, van roerende, ligcha-melijke voorwerpen, of van schuldvorderingen aan toonder, vereischen geene akte, en zijn van kracht door de enkele overlevering aan den begiftigde, of aan eenen derde, die het ge-gevene voor hem aanneemt. (B. 807, 1719 )

VIERDE AEDEELING.

Van het h err oep en e n te n iet do en van sc hen-kingen,

1725. Eene schenking kan niet worden herroepen, noch

323

-ocr page 370-

III. BOEK. VAN- VEKBINDTüNISSEN.

dien ten gevolge te niet gedaan, tenzij in de volgende gevallen: (B. 227, 1703.)

1°. Uit hoofde der niet-vervulling der voorwaarden, waaronder zij gedaan is; (B. 1726.)

2°. Indien de begiftigde zicli schuldig of medepligtig heeft gemaakt aan eenen aanslag op het leven van den schenker, of aan een ander misdrijf jegens denzelven; (B. 1727.)

3o. Indien hij weigert aan den schenker, nadat deze in armoede is vervallen, levens-onderhond te verschaffen. (B. 1727 ; C. 953, 955.)

1726. In het eerste geval, blijft het geschonkene aan den schenker, of hij kan hetzelve terug vorderen, vrij van alle lasten en hypotheken welke daarop door den begiftigde mogten gelegd zijn, met de vruchten en inkomsten bij denzelven sedert zijne nalatigheid genoten.

De schenker kan, in dat geval, tegen den derden houder van eene geschonkene onroerende zaak dezelfde regten uitoefenen als tegen den begiftigde zeiven. (B. 975, 1139, 1253, 1710; C. 954.)

1727. In de twee laatste gevallen bij artikel 1725 uitgedrukt, wordt geen hinder toegebragt aan de vervreemding van de geschonkene zaak, of aan de hypotheken of andere zakelijke lasten welke de begiftigde op dezelve mogt gelegd hebben, voor dat de eisch tot tenietdoening der gift was ingeschreven naast de by artikel 671 vermelde overschrijving. Alle vervreemdingen, hypotheken, of andere zakelijke lasten, welke later dan de voorz. inschrijving door den begiftigde mogten zijn gedaan, zijn nietig, indien de eisch ten gevolge der herroeping wordt toegewezen. (B. 1490; C. 958)

1728. De begiftigde moet, in het geval van het vorige artikel, de geschonkene zaak terug geven, met de vruchten en inkomsten, te rekenen van den dag der regtsvordering , of, in geval de zaak vervreemd mogt zijn, de waarde van dezelve, op het tijdstip der regtsvordering, mede met de vruchten en inkomsten sedert dat tijdstip.

Hij is daarenboven verpligt den schenker schadeloos te stellen voor de hypotheken en andere lasten, waarmede onroerende zaken, ook vóór de regtsvordering, door hem mogten zijn bewaard. (B. 1427 v. ; C. 958.)

1729. De regtsvordering, in het vorige artikel uitgedrukt, vervalt na verloop van een jaar, te rekenen van den dag waarop de daadzaak die grond tot dezelve geeft heeft plaatsgehad, en aan den schenker heeft kunnen bekend zijn.

Die regtsvordering kan niet worden aangelegd door den schenker tegen de erfgenamen van den begiftigde, noch door de erfgenamen van den schenker tegen den begiftigde, ten ware, in dat laatste geval, de regtsvordering reeds door den schenker ware aangevangen, of deze binnen het jaar van de ten laste gelegde daad mogt zijn overleden. (C. 957.)

1730. Door de bepalingen van dezen titel wordt geen hinder toegebragt aan hetgeen bij den achtsten titel van het eerste boek van dit wetboek is vastgesteld. (B 223 v.; C. 959.)

324

-ocr page 371-

XII. TITEL. VAN BEWAAEGEVING.

TWAALFDE TITBIi.

Van bewaargeving.

EERSTE AFDEELING. Van bewaargeving in het algemeen, en van der-zelver verschillende soorten.

1731. Bewaargeving heeft plaats, wanneer men het goed van een ander aanneemt, onder de voorwaarde van hetzelve te bewaren en in natura terug te geven. (C. 1915.)

1732. Er zijn twee soorten van bewaargeving: de eigenlijk gezegde en de s equestratie. (B. 1733 v., 1767 v.: C. 1916.)

TWEEDE AFDEELING.

Van eigenlijk gezegde bewaargeving.

1733. Eigenlijk gezegde bewaargeving wordt geacht om niet te z'jn aangegaan, zoo niet het tegendeel is bedongen.

Dezelve kan slechts roerende goederen tot onderwerp hebben. (B. 1755, 1769, 1771; C. 1917, 1918.)

1734. Deze overeenkomst is niet voltrokken dan door de wezenlijke of vooronderstelde overgave der zaak. (B. 667 v., 1273; C. 1919.)

1735. Bewaargeving geschiedt, of vrijwillig, of uit noodzaak. (B. 1736 v., 1740 v.; C. 1920.)

1736. Vr:j willige bewaargeving heeft plaats , ten gevolge van de wederkeerige toestemming van den bewaargever en den bewaarnemer. (B. 1356 v., 1366, 1734, 1763 ; C. 1921.)

1737. Indien men zich zonder schriftelijk bewijs, of zonder begin van schriftelijk bewijs, mogt beroepen op eene vrijwillige bewaargeving, welker bestaan niet voor bewijs bij getuigen vatbaar is, wordt degene, die als bewaarnemer aangesproken wordt, geloofd, hetzij omtrent de daadzaak zelve der bewaargeving, hetzij omtrent de zaak die het onderwerp der bewaring uitmaakt, hetzij omtrent de teruggave daarvan; alles onverminderd hetgeen , in het vierde boek, opzigtelijk den beslissenden eed bepaald is. (B. 1902, 1932, 1966 v.; C. 1923, 1924.)

1738. Vrijwillige bewaargeving kan slechts plaats hebben tussehen personen die de bekwaamheid hebben om verbindte-nissen aan te gaan.

Indien evenwel iemand die bekwaam is om verbindtenissen aan te gaan iets in bewaring aanneemt van eenen daartoe on-bekwamen persoon, is hij aan alle de verpligtingen van eenen wezenlijken bewaarnemer onderworpen. (B. 1365 v.; C. 1925.)

1739. Indien de bewaargeving door eenen bevoegden persoon gedaan is aan iemand die niet bekwaam is om verbindtenissen aan te gaan, heeft de bewaargever tegen den bewaarnemer slechts erne regtsvordering tot teruggave der in bewaring ge-gevene z iak, zoo lang de laatstgeraelde nog in het bezit van denzelven is ; of, indien de zaak niet meer bij den bewaarnemer berust, eene regtsvordering tot vergoeding, voor zoo verre deze daardoor gebaat i?. (B 163, 1366; 1423, 1487; C. 1926.)

325

-ocr page 372-

326 III. BOEK. van veebindtenissen.

1740. Bewaargeving uit noodzaak is de zoodanige welke men door eenig toeval gedwongen wordt te doen, zoo als doorbrand, instorting van gebouwen, plundering, schipbreuk, overstrooming, of andere onvoorziene toevallen. (B. 1742,1746 v., 1940 2o.; C. 1949.)

1741. Het bewijs door getuigen wordt omtrent de bewaargeving uit noodzaak toegelaten, al mogt de waarde van hetgeen in bewaring gegeven is ook de som te boventgaan, welke naar den regel niet voor bewijs bij getuigen vatbaar is. (B. 1932 v.; C. 1950.)

1742. Voor het overige wordt bewaargeving uit noodzaak geregeld overeenkomstig de bepalingen op vrijwillige bewaargeving toepasselijk. (C. 1951.)

1743. De bewaarnemer moet omtrent de bewaring der aan hem toevertrouwde zaak dezelfde zorg aanwenden, welke hij omtrent de bewaring zijner eigene zaken aanwendt. (B. 1271 v.; C. 1927.)

1744. De bepaling van het voorgaande artikel moet met meerdere strengheid worden toegepast:

lo. Indien de bewaarnemer zich zeiven tot de bewaring heeft aangeboden;

2o. Indien hg eenig loon voor de bewaring bedongen heeft

3o. Indien de bewaargeving eeniglijk in het belang van den bewaarnemer geschied is;

4o. Indien uitdrukkelijk bedongen is dat de bewaarnemer voor alle soort van verzuim zoude aansprakelijk zijn. (C. 1928.)

1745. In geen geval, is de bewaarnemer aansprakelijk wegens onvermijdelijke toevallen, ten ware hij in de teruggave der in bewaring gegevene zaak mogt zijn nalatig geweest.

Zelfs in dat laatste geval, is hij niet aansprakelijk, indien het goed bij den bewaargever insgelijks zoude vergaan zijn. (B. 1271, 1280, 1753; C. 1929.)

1746. Herbergiers en logementhouders zijn als bewaarnemers verantwoordelijk voor de goederen welke de reizigers, die bij dezelve hunnen intrek nemen , medebrengen. De bewaargeving van zoodanige soort van goederen wordt als eene bewaargeving uit noodzaak aangemerkt. (B. 1741, 1940 2o., 2005; C. 1952.)

1747. Zij zijn verantwoordelijk wegens diefstal of beschadiging van de goederen der reizigers, hetzij de diefstal begaan, of de schade veroorzaakt zij door de dienstboden of andere bedienden der herberg, hetzij door ieder ander persoon. (B. 1403, 1953; C. 1953.)

1748. Zij zijn niet verantwoordelijk voor gewelddadige diefstallen , of die begaan zijn door personen welke de reiziger zelf bij zich toegelaten heeft. (C. 1954.)

1749. De bewaarnemer mag zich van het in bewaring gegeven goed niet bedienen, zonder het uitdrukkelijk of voorondersteld verlof van den bewaargever, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn. (B. 1279 v.; C. 1930.)

1750. Hij mag niet onderzoeken waarin de zaken bestaan die hem in bewaring zijn gegeven, indien hem dezelve in eene ge-

-ocr page 373-

XII. TITEL. VAN BEWAABGEVING.

slotene kist, of onder eenen verzegelden omslag, zijn toever trouwd geworden. (C. 1931.)

1751. De bewaarnemer moet dezelfde zaak welke hij ontvangen heeft terug geven.

Aldus moeten geldsommen in dezelfde stukken geld worden teruggegeven, welke in bewaring zijn gegeven, hetzij die munt specien in waarde vermeerderd of verminderd zijn. (B. 1465 1996; C. 1932.)

1752. De bewaarnemer behoeft de in bewaring gegevene zaak slechts terug te geven in den staat, waarin dezelve zich be vindt op het tijdstip der teruggave.

De verminderingen, die dezelve buiten zijne schuld heeft on dergaan, komen voor rekening van den bewaargever. (B. 1010 1427, 1480; C. 1933.)

1753. üe bewaarnemer aan wien het goed door eene over-magt ontnomen is, en die de waarde daarvan of iets anders in de plaats ontvangen heeft, moet dit ontvangene aan den bewaargever terug geven. (B. 1481; C. 1934.)

1754. De erfgenaam van den bewaarnemer, die, niet wetende dat eene zaak iu bewaring ontvangen was, dezelve te goeder trouw verkocht heeft, is alleenlijk gehouden den door hem ontvangen koopprijs terug te geven, of, indien hij denzei ven nog niet ontvangen heeft, zijne regtsvordering tegen den kooper af te staan. (B. 880, 1399, 1507; C. 1935.)

1755. Indien het in bewaring gegeven goed vruchten heeft opgeleverd, die door den bewaarnemer geind of ontvangen zyn is hij yerpligt dezelve terug te geven.

Hij is geene interessen van de aan hem toevertrouwde geld sommen verschuldigd, dan van den dag dat liy , daartoe aan gemaand, in de teruggave daarvan nalatig is geweest. (B. 449 1006, 1204, 1274, 1733, 1804, 1842; R. 455; C. 1936.)

1756. De bewaarnemer mag het bewaarde goed niet terug geven dan aan dengenen die hem hetzelve heeft toevertrouwd of aan hem in wiens naam de bewaring gedaan is, of die aan gewezen is om hetzelve terug te ontvangen. (B. 1421; C 1937.)

1757. Hij kan van dengenen die de zaak in bewaring gege ven heeft geen bewijs vorderen dat deze de eigenaar van de zelve was.

Indien hij niettemin ontdekt dat het goed is gestolen, en wie daarvan de wezenlijke eigenaar is, moet hij dezen kennis geven dat hetzelve goed bij hem in bewaring gesteld is, met aanzegging om hetzelve binnen cenen bepaalden en genoegzamen tijd op toe eischen. Indien degene aan wien de aanzegging gedaan is verzuimt het in bewaring gestelde goed terug te eischen, is de bewaarnemer wettiglijk ontslagen door de overgave van hetzelve goed aan dengenen van wien hij zulks ontvangen heeft. (B. 637, 2014; C. 1938.)

1758. In geval van overlijden van den bewaargever, kan het goed aileenlijk aan deszelfs erfgenaam worden terug gegeven.

Indien er meerdere erfgenamen zijn, moet hetzelve teruggegeven worden aan alle gezamenlijk, of aan elk van hen, voor zijn aandeel.

827

-ocr page 374-

328 III. BOEK. van verbindtenissen.

Indien de in bewaring gestelde zaak ondeelbaar is , moeten de erfgenamen zich onderling omtrent de overneming van dezelve verstaan. QJ. 1335, 1339, 1565 ; C. 1939.)

1759. Indien degene die de zaak in bewaring gegeven heeft van staat veranderd is, bij voorbeeld indien eene op het tyd-stip der bewaargeving niet gehuwde vrouw naderhand getrouwd is, en zich alzoo onder de magt van haren man bevindt; indien een meerdeijarige bewaargever onder curatele is gesteld; in alle deze en soortgelijke gevallen, mag het in bewaring gegeven goed niet terug gegeven worden, dan aan dengenen die het beheer heeft over de regten en goederen van den bewaargever, ten ware de bewaarnemer wettige gronden mogt hebben om de verandering van staat niet te weten. (B. 163 v., 536 v., C. 1940.)

1760. Indien de bewaargeving door eenen voogd, curator, echtgenoot of bewindvoerder gedaan is, en hun beheer geëindigd is, kan het goed alleenlyk terug gegeven worden aan den persoon die door dezen voogd, curator, echtgenoot of bewindvoerder vertegenwoordigd werd. (C. 1941.)

1761. De teruggave der in bewaring gegevene zaak moet geschieden ter plaatse by de overeenkomst aangewezen.

Indien de overeenkomst de plaats tot de teruggave nietaan-wyst, moet dezelve gedaan worden op de plaats zelve waar de bewaargeving geschied is.

De kosten, deswege te vallen, zijn voor rekening van den bewaargever. (B. 1429; C. 1942, 3 943.)

1762. De in bewaring gegevene zaak moet aan den bewaargever terug gegeven worden, zoodra hij zulks vordert, al ware het ook dat by de overeenkomst een bepaalde tijd voor de teruggave mogt zijn vastgesteld, tenzij onder de handen van den bewaarnemer beslag mogt gelegd zijn. (B, 1274, 1305, 1753, 1755, 1772; C. 1944.)

1763. De bewaarnemer die wettige redenen mogt hebben om zich van het in bewaring gegevene goed te ontlasten, kan hetzelve ook, vóór het tijdstip bij de overeenkomst bepaald, aan den bewaargever terug geven, of, bij deszelfs weigering, van den regter verlof bekomen om hetzelve op eene andere plaats in bewaring te stellen. (B. 1772 v.)

1764. Alle verpligtingen van den bewaarnemer houden op, indien hij mogt ontdekken en bewijzen dat hij zelf eigenaar is van het in bewaring gestelde goed. (B. 1472; C. 1946.)

1765. De bewaargever is verpligt aan den bewaarnemer te vergoeden alle onkosten welke hij mogt gemaakt hebben tot behoud van het in bewaring gestelde goed, en hem schadeloos te stellen wegens alle de schaden welke hem door de bewaring mogten zijn veroorzaakt. (B. 1185 4o} 1194, 1271 v., 1279 v., 1400 v., 1789; C. 1947.)

1766. De bewaarnemer is geregtigd om het goed onder zich te houden, tot de volle voldoening van hetgeen hem, ter zake der bewaring, verschuldigd is. (B. 1196, 1205, 1393, 1849; C. 1948.)

-ocr page 375-

XII. TITEL. VA.N BEWAARGEVING.

DERDE AFDEELING.

Van sequestratie en derzelver verschillende soorten.

1767. Sequestratie is de bewaargeving van eene zaak, waarover geschil is, in de handen van eenen derde, die zich verbindt ora dezelve, nadat het geschil zal zijn uitgemaakt, met de vruchten terug te geven aan dengenen die daartoe zal worden geregtigd verklaard.

Deze bewaargeving heeft plaats, of door overeenkomst, of op regterlijk bevel. (B. 534, 880, 1003, 1768 v., 1773 v.; C. 1955, 1956.)

1768. De sequestratie heeft bij overeenkomst plaats, wanneer het betwiste goed door een of meer personen vrijwillig in handen van eenen derde is gesteld. (C. 1956.)

1769. Het is geen noodzakeliik vereischte dat sequestratie om niet geschiede. (B. 1733; C. 1957.)

1770. Sequestratie is aan dezelfde regelen onderworpen, als de eigenlijk gezegde bewaargeving, behoudens de hierna volgende uitzonderingen. (B. 1733 v.; B. 1958.)

1771. Zij kan roerende en onroerende zaken tot onderwerp hebben. (B. 1733; C. 1959.)

1772. De bewaarnemer, die met de sequestratie belast is, kan niet van de bewaring der zaak worden ontslagen voor dat het geschil uitgemaakt is, ten ware alle de belanghebbende partijen daarin mogten toestemmen, of er eene andere wettige reden mogt bestaan. (B. 1762; C. 1960.)

1773. Sequestratie op regterlijk bevel heeft plaats, wanneer de regter gelast dat eene zaak waarover geschil is in bewaring gesteld worde. (B. 617, 1763, 1922; K. 487; C. 1961.)

1774. Geregtelijke sequestratie wordt opgedragen, hetzij aan iemand omtrent wien de belanghebbende partijen onderling zijn overeengekomen, hetzij aan iemand die door den regter van ambtswege daartoe benoemd is.

In beide gevallen, is degene aan wien de zaak is toevertrouwd aan alle de verpligtingen onderworpen, welke de sequestratie bij overeenkomst medebrengt, en daarenboven gehouden om jaarlijks aan de arrondissements-regtbank, op de vordering van het openbaar ministerie, eene summiere rekening van zijn beheer af te leggen, met vertooning of aanwijzing der aan hem toevertrouwde goederen, zonder dat echter de goedkeuring der rekening aan de belanghebbende partijen zal kunnen worden tegengeworpen. (B. 1770 v.; K. 94, 489 ; C. 1963.)

1775. De regter kan sequestratie bevelen:

lo. Van roerende zaken, welke onder eenen schuldenaar zijn in beslag genomen; (R. 450, 721, 727.)

£o. Van eene roerende of onroerende z.aak, waarvan de eigendom of het bezit tusschen twee of meer personen in geschil is ; (B. 617; K. 518.)

3o. Van zaken, welke een schuldenaar tot kwijting zijner schuld aanbiedt. (B. 1440 v.; R. 794 v.; C. 1961)

1776. De aanstelling van eenen geregtelijken bewaarder brengt

329

-ocr page 376-

830 111. BOEK. van v eeblndtenissjsn.

tusschen den inbeslagnemer en den bewaarder wederkeerige verpligtingen voort.

De bewaarder moet voor het behoud der inbeslag genomene zaken de zorg dragen van een goed huisvader.

Hij moet dezelve overgeven, hetzij ten verkoop, om daaruit den inbeslagnemer te voldoen, hetzij aan de partij tegen welke de inbeslagneming heeft plaats gehad, indien deze inbeslagneming is opgeheven.

De verpligting van den inbeslagnemer bestaat in het betalen van het bij de wet bepaalde loon aan den bewaarder. (R. 450, 454 v.; C. 1962.)

DERTIENDE TITEL..

Van bruikleening.

EERSTE AFDEEL1NG.

Algemeene bepalingen.

1777. Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven. (B. 1425, 1465 ; C 1875, 1876.)

1778. De uitleener blijft eigenaar van de geleende zaak. (B. 1783, 1789, 1792; C. 1877.)

1779. Al hetgeen tot den handel der menschen behoort, en niet door liet gebruik verloren gaat, kan het onderwerp dezer overeenkomst zijn. (B. 593; C. 1878.)

1780. De verbindtenissen, welke uit de bruikleening voortspruiten, gaan over tot de erfgenamen van dengenen die ter leen geeft, en van hem die ter leen ontvangt.

Maar indien men de uitleening gedaan heeft alleen uit aanmerking van dengenen die ter leen ontvangt, en aan deszelfs persoon in het bijzonder, kunnen deszelfs erfgenamen het verder genot van het geleende goed niet blijven behouden. (B. 880, 1002, 1354; C. 1879.)

TWEEDE AF DEELING.

Van de verpligtingen van dengenen die iets ter bruikleening ontvangt.

1781. Die iets ter leen ontvangt is gehouden, als een goed huisvader, voor de bewaring en het behoud van het geleende goed te zorgen.

Hij mag daarvan geen ander gebruik maken dan hetwelk de aard der zaak medebrengt, of bij de overeenkomst bepaald is; alles op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn.

Indien hij het geleende goed gebruikt tot een ander einde, of gedurende eenen langeren tijd, dan hij zulks behoorde te doen, is hij daarenboven aansprakelijk voor het verlies van dat goed, al h::d dit verlies ook door een bloot toeval plaats, (B. 1271 v., 1281 v., 1427, 1480 v., 1783; C. 1880, 1881.)

1782. Indien de geleende zaak verloren gaat door een toeval.

-ocr page 377-

Xin. TITEL. VAN BKÜIKLEEN1NG. 331

hetwelk degene die dezelve ter leen ontvangen heeft, door zijne eigene zaak te gebruiken, had kunnen voorkomen, of indien hij, slechts een van beiden kunnende behouden, aan de zijne eenen voorrang heeft gegeven, is hij voor het verlies der andere zaak aansprakelijk. (B. 1272, 1281, 1480; C. 1882.)

1783. Indien de zaak bij het ter leen geven geschat is, komt het verlies van dezelve, al ontstond dat ook door toeval, ten laste van dengenen die de zaak ter leen ontvangen heeft, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn. (B. 1281 ; C. 1883.)

1784. Indien de zaak alleen ten gevolge van het gebruik waartoe dezelve geleend is, en buiten schuld van den gebruiker, in waarde vermindert, is deze wegens die vermindering niet aansprakelijk. (B. 1427; C. 1884.)

1785. Indien de gebruiker, om van de geleende zaak gebruik te kunnen maken, eenige onkosten gemaakt heeft, kan hij dé-zelve niet terug vorderen. (B. 1789; C. 1886.)

1786. Indien verscheidene personen gezamenlijk dezelfde zaak ter leen hebben ontvangen, zijn zij, ieder voor het geheel, jegens den uitleener daarvoor aansprakelijK. (B. 1318; C.1887.)

DERDE A.FDEELING.

Van de verpligtingen van den uitleener,

1787. De uitleener kan de geleende zaak niet terug vorderen dan na verloop van den bepaalden tijd, of, bij gebreke eener dusdanige bepaling, nadat dezelve tot het gebruik waartoe zij was uitgeleend, gediend heeft, of heeft kunnen dienen. (B. 1304 v.; C. 1888.)

1788. Indien evenwel de uitleener, gedurende dat tijdsverloop, of voor dat de behoefte van den gebruiker opgehouden heeft, de geleende zaak, om dringende en onverwachts opkomende redenen, zelf benoodigd heeft, kan de regter, naar gelang der omstandigheden, den gebruiker noodzaken het geleende aan den uitleener terug te geven. (B. 1305, 1615 ; C. 1889.)

1789. Indien de gebruikeï, gedurende de bruikleening, tot behoud der zaak eenige buitengewone noodzakelyke onkosten heeft moeten maken, welke zoo dringende waren dat hij daarvan te voren aan den uitleener geene kennis heeft kunnen geven, is deze verpligt hem dezelve te vergoeden. (B. 1185 4o, 1194, 1400, 1765, 1778, 1785; C. 1890.)

1790. Indien de ter leen gegevene zaak zoodanige gebreken heeft, dat daardoor aan dengenc die zich van dezelve bedient nadeel zoude kunnen worden toegebragt, is de uitleener; zoo hij die gebreken gekend, en daarvan aan den gebruiker geene kennis gegeven heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk. (B. 1401 v., 1540, 1799; C. 1891.)

VEERTIENDE TITEL..

Van vcrbruikleening.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

1791. Verbruikleening is eene overeenkomst, waarbij deeene

-ocr page 378-

332 III. BOEK. van verbindtenissen.

partij aan de andere eene zekere hoeveelheid van verbruikbare zaken afgeeft, onder voorwaarde dat de laatstgemelde haar even zoo veel, van gelijke soort en hoedanigheid, teruggeve. (B. 1428, 1800; C. 1892.)

1792. Uit krachte dezer verbruikleening, wordt degene die ter leen ontvangt eigenaar van het geleende goed; en indien hetzelve, op welke wijze ook, vergaat, komt dat verlies voor zijne rekening. (B. 1778, 1800 C. 1893.)

1793. De schuld, uit leening van geld voortspruitende, bestaat alleen in de geldsom die bij de overeenkomst is uitgedrukt.

Indien er, vóór het tijdstip der voldoening, vermeerdering of vermindering van de waarde der geldspecie, of verandering in de gangbaarheid, plaats heeft, geschiedt de teruggave der geleende som in zoodanige specie als ten tijde der voldoening gangbaar is, berekend naar derzelver gangbare waarde op dat tijdstip. (B. 1286, 1425; K. 157; C. 1895.)

1794. De regel, bij het vorige artikel vastgesteld, is van geene toepassing, indien, ten opzigte der leening van een zeker getal stukken van eene bepaalde munt, de partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen, dat hetzelfde getal en dezelfde soort van stukken zullen worden terug gegeven. In dit geval, moet degene die ter leen ontvangen heeft, het juiste getal stukken van denzelfden aard, en niet meer noch minder, teruggeven.

Indien dezelfde soort van stukken niet meer in voldoende hoeveelheid bestaat, moet het ontbrekende worden vergoed met munt van hetzelfde metaal, zoo na mogelijk van hetzelfde gehalte, en te zamen inhoudende even veel metaal fijn, als de ontbrekende hoeveelheid der verschuldigde stukken metaal fijn inhielden. (B. 1425; C. 1896.)

1795. Indien staven goud of zilver, of wel andere waren, zijn ter leen gegeven, moet de schuldenaar, hoezeer derzelver waarde ook moge vermeerderd of verminderd zijn, altijd eene gelijke hoeveelheid en hoedanigheid terug geven, en is tot niets meerder gehouden. (B. 1428; C. 1897.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de verpligtingen des uitleeners.

1796. De uitleener kan het ter leen gegevene niet terug eischen, voordat de tijd, bij de overeenkomst bepaald, verstreken is. (B. 1304, 1800; C. 1899.)

1797. Geene tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de regter, wanneer de uitleener de teruggave vordert, naar gelang der omstandigheden, aan dengenen die de zaak ter leen ontvangen heeft eenig uitstel toestaan. (B. 1307, 1426; C. 1900.)

1798. Indien men is overeengekomen dat hij die eene zaak of geldsom ter leen heeft ontvangen dezelve zal terug geven, wanneer hy daartoe in staat zal zijn, zal de regter, naar gelang der omstandigheden, den tijd der teruggave bepalen. (B. 1304, 1426 ; C. 1901.)

1799. De bepaling van art. 1790 is op verbruikleening toepasselijk. (C. 1898.J

-ocr page 379-

333

XIV. TITEL. VAN VERBIIUIKLEENING. DERUE AFDEELING.

Van de verpligtingen des leeners.

1800. Die iets ter leen ontvangt is verpligt hetzelve, in gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en op den bepaalden tijd terug te geven. (B. 1304, 1428, 1791, 1796; C. 1902.)

1801. Indien hij zich in de onmogelijkheid bevindt om hieraan te voldoen, is hij gehouden de waarde van het geleende te betalen, waarbij zal moeten in aanmerking genomen worden de tijd en de plaats, waarop het goed, ten gevolge der overeenkomst, had moeten worden terug gegeven.

Indien deze tijd en plaats niet bepaald zijn, moet de voldoening geschieden overeenkomstig de waarde welke de geleende zaak, ten tijde waarop en ter plaatse alwaar de leening geschied is, gehad heeft. (B. 1286, 1429 ; C. 1903.)

VIERDE AFDEELING.

Van het ter leen geven op interessen.

1802. Het is geoorloofd, voor leening van geld of andere verbruikbare zaken, interessen te bedingen. (B. 1286, 1805, 2012 ; R. 348; C. 1905.)

1803. Hij die ter leen ontvangen, en interessen betaald heeft die niet bedongen waren, kan dezelve niet terug eischen, noch in mindering der hoofdsom doen verstrekken, ten ware dezelve de wettelijke interessen te boven gingen; in welk geval het te veel betaalde kan worden terug geëischt, of in mindering van de hoofdsom verstrekken.

De betaling van onbedongen interessen verpligt den schuldenaar niet dezelve in het vervolg te betalen; maar bedongene interessen zijn verschuldigd tot de teruggave of consignatie der hoofdsom toe, zelfs indien de eene of andere na den verval-tyd mogt hebben plaats gehad. (B. 1306, 1395; C. 1906.)

1804. Interessen zijn of wettelijk, of bij overeenkomst bedongen. De wettelijke interessen zijn bij de wet bepaald. De bij overeenkomst bedongene interessen mogen de wettelijke te boven gaan, in alle de gevallen waarin de wet zulks niet verbiedt.

De hoegrootheid der bij overeenkomst bedongene interessen moet in geschrift worden bepaald. (B. 449, 471, 844 v., 1144, 1286, 1322, 1842, 1876, 2012; C. 1907.) [Art. 2. W. 1857. Stbl. no. 171: De wettelijke interessen bedragen in burgerlijke zaker. vyf, en in handelszaken zes ten honderd in het jaar. (Bij art. 1 dezer wet werd de zoogen. woekerwet van 3 Sept. 1807 buiten werking gesteld.)j]

1805. Indien de uitleener interessen bedongen heeft, zonder dat het beloop daarvan bepaald zij, is degene die ter leen ontvangen heeft gehouden het beloop der wettelijke interessen te voldoen.

1806. Het bewijs van de betaling der hoofdsom zonder voorbehoud van interessen gegeven zijnde, doet de voldoening der interessen vooronderstellen, en de schuldenaar wordt daarvan hevryd. (B. 1433, 1474, 1953; C. 1908.)

-ocr page 380-

III. BOEK. VAN VERBTNDTENTSSKN.

VIJFTIENDE TITEIi.

Van gevestigde of altijddurende renten.

1807. Het vestigen eener altijddurende rente is eene overeenkomst, waarbij de uitleener interessen bedingt, tegen betaling eener hoofdsom welke hij aanneemt niet terug te zullen vorderen. (B. 567, 1430; C. 1909.)

1808. Deze rente is uit haren aard aflosbaar.

Partijen kunnen alleenlijk overeenkomen dat de aflossing niet geschieden zal dan na verloop van eenen zekeren tijd, welke niet langer dan voor tien jaren mag gesteld worden, of zonder dat zij den schuldeischer vooraf verwittigd bebben op eenen zekeren, door hen bevorens vastgestelden termijn, welke echter den tijd van een jaar niet zal mogen te boven gaan. (B. 1305, 1306; C. 1911.)

1809. De schuldenaar eener altijddurende rente kan tot de aflossing genoodzaakt worden :

lo. Indien hij niets betaald heeft op de gedurende twee achtereenvolgende jaren verschuldigde renten ;

2o. Indien hij verzuimt aan den geldschieter de bij de overeenkomst beloofde zekerheid te bezorgen;

8o. Indien hij in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen is verklaard. (B. 1304, 1307, 1819, 1880; K. 764 v.; R. 882 v.; C. 1912, 1913.)

1810. In de twee eerste gevallen, bij het vorige artikel vermeld, kan de schuldenaar zich van de verpligting tot aflossing ontheffen, indien hij binnen de twintig dagen, te rekenen van de geregtelijKc aanmaning, alle de verschenen termijnen betaalt of de beloofde zekerheid stelt. (B. 1274.)

ZESTIENDE TITEIi.

Van kans-overeenkomsten.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen,

1811. Eene kans-overeenkomst is eene handeling, waarvan de uitkomsten, met betrekking tot voordeel en nadeel, hetzij voor alle de partijen, hetzij voor eenige derzelve, van eene onzekere gebeurtenis afhangen.

Van dien aard zijn:

De overeenkomst van verzekering; (K. 246 v.; 592 v.)

Bodemerij; (K. 569 v.)

Lijfrenten; (B. 1812 v.)

Spel en weddingschap. (B. 1825 v.)

De beide eersten worden hij het Wetboek van Koophandel geregeld. (C. 1964.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de overeenkomst van lijfrenten en derzelver gevolgen.

1812. Lijfrente kan bij eenen bezwarenden titel, of bij akte van schenking, worden gevestigd.

334

-ocr page 381-

XVI. TITEL. VA.N KANS-OVEUEKNKOJISTEN. 335

Zij kan ook worden verkregen bij uiterste wilsbeschikking. (B. 811, 965, 1817, 2012; C. 1968, 1969)

1813. Lijfrente kan worden gevestigd, hetzij op het lijf des geldschieters, of van hem wien men daarvan het genot geeft, hetzij op dat van eenen derde, ofschoon deze daarvan geen genot hebbe. (C. 1971.)

1814. Dezelve kan gevestigd worden op het lijf van een of meer personen. (C. 1972.)

1815. Zij kan gevestigd worden ten behoeve van'een' derde, hoewel het geld door een ander persoon geschoten zij.

In dat geval, is zij echter niet onderworpen aan de formaliteiten welke tot schenkingen vereischt worden. (B. 1353; C. 1973.)

1816. Alle lijfrente, gevestigd op het lijf van iemand die overleden was op den dag waarop de overeenkomst is aangegaan, is krachteloos. (B. 1371; C. 1974.)

1817. Lijfrente kan tot zoodanig beloop van renten gesteld worden, als partijen goedvinden te bepalen. (B. 1804; C. 1976.)

1818. Degene te wiens behoeve eene lijfrente bij bezwaren-den titel is gevestigd, kan de vernietiging van de overeenkomst vorderen, indien de schuldenaar hem de bedongene zekerheid voor derzelver nakoming niet bezorgt.

In geval van vernietiging, is de schuldenaar gehouden de achtersts.llige bedongene renten te betalen, tot den dag toe waarop de hoofdsom zal zijn afgelost. (B. 1303, 1809 2o.; C. 1977.;

1819. Wanbetaling tier verschenen lijfrenten geeft denrent-heffer geen regt om aflossing van de hoofdsom, of teruggave van het door hem daarvoor afgestane goed, te vorderen; hij heeft alleen het regt om zijnen schuldenaar voor de verschuldigde renten aan te spreken en uit te winnen en om zekerheid te vragen voor de te vervallen renten. (B. 1430; C. 1978.)

1820. Ingeval de schuldenaar in staat van faillissement of kennelijk onvermogen is verklaard, zal de lijfrente verminderd worden naar evenredigheid der overige schulden, en is de boedel verpligt aan den rentheffer het genot der alzoo vermin-d erde lijfrente te verzekeren. (K. 764 v.; R. 882 v.)

1821. De schuldenaar kan zich niet van de betaling der lijfrente ontheffen door de teruggave der hoofdsom aan te bieden, en door af te zien van de terugvordering der betaalde renten; hij is gehouden met de betaling der lijfrente voort te gaan, gedurende het geheele leven van den persoon of der personen op wier lijf de rente gevestigd is, hoe bezwarend ook de betaling dier rente voor hem worden moge. (C. 19'/9.)

1822. De eigenaar eener lijfrente heeft slechts een verkregen regt op de lijfrente, naar evenredigheid van het getal der dager, welke degene geleefd heeft, op wiens lijf de rente is gevestigd.

Indien echter de overeenkomst medebrengt dat de rente vooruit moet worden betaald, is het regt op den termijn die betaald had behooren te zijn verkregen van den dag waarop de betaling had moeten geschieden. (B. 558, 811 ; C. 1980.)

1823. Men kan niet bedingen dat eene lijfrente aan geene

-ocr page 382-

Til. BOEK. VAW VEEBINDTENlSSEPf.

inbeslagneming zal onderworpen zijn, ten ware dezelve om niet gevestigd zij. (C. 1981.)

1824. De renthelfer kan de verschenen rente niet vorderen, dan door te doen blijken van het leven van hem op wien de lijfrente gevestigd is. (B. 2012; C. 1983.)

DERDE AFDEELING.

Van spel en weddingschap.

1825. De wet staat geene regtsvordering toe, ter zake van eene schuld uit spel of uit weddingschap voortgesproten. (C. 1965.)

1826. Onder de hierboven staande bepaling zijn echter niet begrepen die spelen welke geschikt zijn tot lichaamsoefeninj als het schermen, wedloopen en dergelijke.

Niettemin kan de regter den eisch ontzeggen of verminderen, wanneer hem de som onmatig toeschijnt. (C. 1966.)

1827. Men mag de bepalingen der twee voorgaande artikelen door geene schuldvernieuwing ontwijken. (B. 1449 v.)

1828. In geen geval, kan hij die het verlorene vrijwillig betaald heeft hetzelve terug eischen, ten ware, van den kant van dengenen die gewonnen heeft, bedrog, list of opligting hebbe plaats gehad. (B. 1395, 1967.)

ZGVEWTIEKDB TITEL.

Van lastgeving.

EERSTE AFDEELING.

Van den aard der lastgeving.

1829. Lastgeving is eene overeenkomst, waarbij iemand aan eenen anderen de magt geeft, en deze aanneemt, om eene zaak voor den lastgever, in deszelfs naam, te verrigten. (B. 1390 v.; K. 79; C. 1984.)

1830. Last kan worden gegeven en aangenomen bij openbare akte, by onderhandsch geschrift, zelfs bij eenen brief en ook bg monde.

De aanneming van eenen last kan ook stilzwijgende geschieden, en afgeleid worden uit de volvoering van den last door den lasthebber. (B. 1217, 1933 v., 1982; C. 1985.)

1831. Lastgeving geschiedt om niet, ten ware het tegendeel bedongen zij. (B. 1068, 1394, 1838; C. 1986.)

1832. Lastgeving is of bijzonder, en slechts tot eene of meerdere bepaalde zaken, of algemeen en tot alle de zaken van den lastgever betrekkelijk. (C. 1987.)

1833. Lastgeving, in algemeene bewoordingen vervat, strekt zich alleen uit tot daden van beheer.

Om goederen te vervreemden, of met hypotheek te bezwaren, om eene dading aan te gaan, of om eenige andere daad van eigendom te verrigten, wordt eene uitdrukkelijke lastgeving vereischt. (B. 1217, 1421, 1441 lo., 1720, 1971; C. 1988.)

1834. De lasthebber mag niets doen hetwelk zijnen last te buiten gaat; de magt om eene zaak bij wege van dading af te doen bevat geenszins de bevoegdheid om dezelve aan de

336

beslissing R. 620; lt;

1835, gekozen vordering meene bi gen betn magtigin volgens eerste b( 170, 19 R. 622;

1836. in die h trekken 1840; K

-ocr page 383-

XVII. TITEL. VAN LASTGEVING.

beslissing van scheidsmannen te onderwerpen. (B. 1352 18435 R. 620; C. 1989.)

3835. Vrouwen en minderjarigen kunnen tot zaakgelastigden gekozen worden, maar de lastgever heeft geene andere regts-vordering tegen mindeijarigen, dan overeenkomstig de alge-meene bepalingen, die tot de verbindtenissen der mindeijari-gen betrekkelijk zijn, en tegen getrouwde vrouwen, die zonder magtiging harer mans den last hebben op zich genomen, dan volgens de regelen, bij den zesden en achtsten titel van het eerste boek van dit wetboek voorgeschreven. (B. 163 v., 169, 170, 194 v., 385, 388, 443 v., 1053, 1366 v., 1423, 1482, R. 622; C. 1990.)

1836. De lastgever kan dengenen met wien de zaakgelastigde in die hoedanigheid gehandeld heeft onmiddellijk in regten betrekken en de quot;voldoening der overeenkomst vorderen. (B. 1829, 1840; K. 78.)

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van cie verpligtingen van den lasthebber.

1837. De lasthebber is gehouden den last, zoo lang hij daarvan niet ontheven is, te volvoeren, en is verantwoordelijk voor de kosten, schaden en interessen, die door het niet ten uitvoer brengen van dien last zouden kunnen ontstaan.

Insgelijks is hij gehouden de zaak, waarmede hij ten tijde van het overlijden van den lastgever eenen aanvang heeft gemaakt, ten einde te brengen, indien er, door het niet onmiddellijk afdoen van de zaak, eenig nadeel zoude kunnen ontstaan. (B. 1279 v., 1375, 1390 v., 1506, 1854; C. 1991.)

1838. De lasthebber is niet alleen aansprakelijk wegens kwaad opzet, maar ook wegens verzuimen welke hij by het volvoeren van zijnen last mogt hebben gepleegd.

Niettemin wordt de verantwoordelijkheitl wegens verzuimen minder streng toegepast ten aanzien ,ran dengenen die eenen . last om niet op zich neemt, dan van hem die daarvoor eenige belooning ontvangt. (B. 1364, 1392, 1744, 1831 ; C. 1992.)

1839. De lasthebber is verpligt rekenschap te geven van hetgeen hij verrigt heeft, en aan den lastgever verantwoording te doen van al hetgeen hij uit krachte van zijne volmagt ontvangen heeft, al ware het ook dat het ontvangene niet aan den lastgever mogt zijn verschuldigd geweest. (B. 1842; C. 1993.)

1840. De lasthebber is verantwoordelijk voor dengenen die hij tot de uitvoering van dien last in zijne plaats gesteld heeft:

lo, Indian hij geene magt heeft bekomen om een' ander in zijne plaats te stellen;

2o. Indien hem die magt verleend is zonder aanduiding van een bepaalden persoon, en degene die hij daartoe gekozen heeft blijkbaar onbekwaam of onvermogend is.

De lastgever wordt steeds verondersteld aan den lasthebber het vermogen te hebben gegeven om een' ander in zijne plaats te stellen tot het beheer van goederen welke buiten het grondgebied des Koningrijks gelegen zyn.

In allen gevalle, kan de lastgever den persoon, welken de

337

22

-ocr page 384-

338 UI. BOEK. van verbindtenissen,

lasthebber in zijne plaats heeft gesteld, onmiddellijk aanspreken. (B. 3403, 1836; K. 89; C. 1994.)

1841. Indien bij dezelfde akte verscheidene gevolmagtigden of zaakgelastigden zijn aangesteld, heeft te hunnen aanzien geene hoofdelijke verbindtenis plaats, dan voor zoo verre zulks uitdrukkelijk bepaald is. (B. 1316, 1318, 1674, 1830; C. 1995.)

1842. De lasthebber is de interessen der hoofdsommen, welke hij tot zijn eigen gebruik besteed heeft, verschuldigd, te rekenen van het tijdstip waarop hij daarvan gebruik heeft gemaakt ; en van de sommen die hij bij slot van rekening moet uitkeeren, van den dag af waarop hij in verzuim gesteld is. (B. 1663, 1755, 1847; C. 1996.)

1843. De lasthebber die aan dengenen met wien hij in die hoedanigheid handelt behoorlijk kennis gegeven heeft van zijne volmagt, is niet aansprakelijk ten aanzien van hetgeen boven zijnen last geschied is, ten ware hij zich daartoe persoonlijk had verbonden. (B. 1833 v.; C. 1997.)

DERDE AFDEELING.

Van deverpligtingen van den lastgever.

1844. De lastgever is verpligt na te komen de verbindtenis-sen, door den lasthebber, overeenkomstig de magt welke hij hem heeft verleend, aangedaan.

Hij is niet gehouden tot hetgeen bovendien mogt geschied zijn, dan voor zoo verre bij zulks uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigd heeft. (B. 1393 v., 1929; K. 656; C. 1998.)

1845. De lastgever is verpligt aan den lasthebber terug te geven de voorschotten en onkosten, welke deze tot uitvoering van den last gedaan heeft, en hem zijn loon te betalen, indien zulks bedongen is.

Indien aan den lastgever geen verzuim te wijten is, kan de lastgever zich aan deze teruggave en betaling niet onttrekken, al mogt de zaak ook mislukt zijn. (B. 1393 ; C. 1999.)

1846. Ook moet de lastgever den lasthebber schadeloos stellen wegens de verliezen welke deze, ter gelegenheid der uitvoering van zijnen last, mogt geleden hebben, mits hem te dien opzigte geene onvoorzigtigheid te wijten zij. (C. 2000.)

1847. De lastgever is aan den lasthebber interessen voor gedane voorschotten verschuldigd, te rekenen van den dag waarop de voorschotten gedaan zijn. (B. 1286, 1842: C. 2001.)

1848. Indien een lasthebber door verscheidene personen is aangesteld tot het waarnemen eener zaak, die aan hen allen gemeen is, is elk hunner jegens hem, voor het geheel, aan-sprakelgk voor alle de gevolgen van de lastgeving. (B. 1318; C. 2002.)

1849. De lasthebber heeft het regt om hetgeen hij van den lastgever in handen heett zoo lang terug te houden, tot dat hem alles betaald is, hetwelk hij ten gevolge der lastgeving te vorderen heeft. (B. 1185 5o., 1193; K. 82, 84.)

-ocr page 385-

XVII. TITEL. VAN LASTGEVING.

VIERDE AFDEELING.

Over de verschillende wijzen waarop lastgeving eindigt.

1850. Lastgeving eindigt: (B. 500, 526.)

Door herroeping der volmagt van den lasthebber; (B. 1673, 1837.)

Door de opzegging van den last door den lasthebber;

Door den dood, de curatele, den staat van faillissement of van kennelijk onvermogen, hetzij van den lastgever hetzij van den lasthebber.

Door het huwelijk der vrouw die den last gegeven of ontvangen heeft. (C. 2003.)

1851. De lastgever kan den last herroepen wanneer hem zulks goeddunkt, en, indien daartoe gronden bestaan, den lasthebber noodzaken hem de volmagt, welke hij in handen heeft, terug te geven. (B. 1241 ; C. 2004.)

1852. De herroeping alleen aan den lasthebber kenbaar gemaakt zijnde, kan aan derden, die, daarvan onkundig, met hem gehandeld hebben, niet worden tegengeworpen; behoudens het verhaal van den lastgever op den lasthebber. (B. 1376 ; C. 2005.)

1853. De aanstelling van eenen nieuwen lasthebber, tot het verrigten van dezelfde zaak, brengt de herroeping van den eersten mede, te rekenen van den dag waarop die aanstelling aan den laatstgemelde is kenbaar gemaakt. (C. 2006.)

1854. De lasthebber kan zich van den last ontslaan door opzegging aan den lastgever.

Indien evenwel deze opzegging door hare ontijdigheid, of uit eenigen ancieren hoofde, door de schuld van den lasthebber aan den lastgever tot nadeel verstrekt, moet hij deswege door den lasthebber schadeloos worden gesteld; ten ware de laatstgemelde zich in de onmogelijkheid bevond om den last verder te volbrengen, zonder daardoor zelf eene aanmerkelijke schade te lijden. (B. 1279 v., 1390, 1837; C. 2007.)

1855. Indien de lasthebber onbewust is van den dood des lastgevers, of van het bestaan van eene andere oorzaak die den last doet eindigen, is hetgeen hij in die onwetendheid verrigt heeft van waarde.

In dat geval, moeten de verbindtenissen, door den lasthebber aangegaan, nagekomen worden ten aanzien van derden die in de goede trouw zijn. (C. 2008, 2009.)

1856. Ingeval de lasthebber overlijdt, moeten deszelfs erfgenamen daarvan aan den lastgever kennis geven, indien hun de lastgsving bekend is, en inmiddels zorg dragen voor hetgeen de omstandigheden in het belang van den lastgever mog-ten vereischen ; op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn. (B. 880, 1062 , 1279 v.; C. 2010.)

339

-ocr page 386-

UI. BOEK. VAN VEKBINDTENISSEN.

ACHTTIENDE TITEL.

V an borgtog t.

EERSTE AFDEELLN6.

Van den aard des borgtogts.

1857. Borgtogt is eene overeenkomst, waarbij een derde zich, ten behoeve van den scliuldeischer, verbindt om aan de verbindtenis van den schuldenaar te voldoen, indien deze niet zelf daaraan voldoet. (B. 1868: C. 2011.)

1858.' Geen borgtogt kan bestaan, of er moet eene wettige hoofdverbindtenis zijn.

Men kan zich niettemin borg stellen voor eene verbindtenis, al mogt die ook kunnen vernietigd worden door eene exceptie, welke alleen den verbondene in persoon betreft, bij voorbeeld in geval van minderjarigheid. (B. 1366, 1869 3o.. 1884: C. 2012.)

1859. Een borg kan zich tot niets meerder, noch onder meer bezwarende voorwaarden, verbinden, dan waartoe de hoofdschuldenaar verbonden is.

Borgtogt kan ook worden aangegaan voor slechts een gedeelte der schuld of onder minder bezwarende voorwaarden. Indien de borgtogt voor meerder dan de schuld, of onder meer bezwarende voorwaarden, is aangegaan , is hij niet geheel van onwaarde, maar bepaalt zich slechts tot datgene hetwelk in de hoofdverbindtenis is begrepen. (B. 1861; C. 2013.)

1860. Men kan zich borg stellen zonder daartoe aangezocht te zijn door dengenen voor wien men zich verbindt, en zelfs buiten zijn weten. (B. 1353.)

Men kan zich ook borg stellen, niet alleen voor den hoofdschuldenaar , maar ook voor deszelfs reeds gestelden borg. (B. 1353, 1876, 1884; C. 2014.)

1861. Borgtogt wordt niet voorondersteld, maar moet uitdrukkelijk worden aangegaan; men kan die niet verder uitstrekken dan de bepalingen, onder welke dezelve is aangegaan. (B. 3610, 1859 ; C. 2015.)

1862. Onbepaalde borgtogt vooi eene hoofdverbindtenis strekt zich uit tot alle de gevolgen der schuld, zelfs tot de kosten der tegen den hoofdschuldenaar gedane regtsvordering, en tot alle zoodanige welke gemaakt zijn nadat de borg deswege is aangemaand. (C. 2016.)

1863. De verbindtenissen der borgen gaan over op hunne erfgenamen. (B. 1002, 1354; C. 2017.)

1864. De schuldenaar die verpligt is borg te stellen moet daartoe zoodanigen persoon aanbieden die de bekwaamheid heeft om zich te verbinden, die genoegzaam gegoed is om aan de verbindtenis te kunnen voldoen, en binnen het Koningrijk woon-

chtig is. (B. 1866 v.; R. 619; C. 2018.)

1865. De gegoedheid van eenen borg wordt alleen beoordeeld naar deszelfs vaste goederen of inschrijvingen op het grootboek der nationale werkelijke schuld, uitgezonderd in zaken van koophandel, en wanneer de schuld eene geringe som bedraagt. Men

840

-ocr page 387-

XVILI. TITEL. VAN BORGTOGT. 341

kan geen acht slaan op onroerende goederen, waarover geschil in regten bestaat, of waarvan de uitwinning, wegens derzelver verren afstand, te moeijeliik zoude zijn. (B. 1871; R. 618 v., C. 2019.)

1866. Wanneer de borg, die door den schuldeischervrijwillig, of op regterlijke uitspraak, is aangenomen, naderhand onvermogend is geworden, moet er een nieuwe borg gesteld worden. (B. 1864.)

Deze regel lijdt alleenlijk uitzondering, in geval de borg gesteld is ten gevolge eener overeenkomst, waarbij de schuldeischer eenen bepaalden persoon tot borg gevorderd heeft. (C. 2020.)

1867. Hij, die door de wet, of ten gevolge van een regter-lijk gewijsde, verpligt is eenen borg te stellen, en dien niet mogt kunnen vinden, kan volstaan met, in deszelfs plaats, een pand of hvpotheek te geven. (B. 1196 v., 1864, 1869 5o.; C. 2041.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de gevolgen van borgtogt tusschen den schuldeischer en den borg.

1868. De borg is jegens den schuldeischer niet tot betaling gehouden, dan bij gebreke van den schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten uitgewonnen worden. (B. 1319, 1857, 1870; C. 2021.)

1869. De borg kan niet vorderen dat des schuldenaars goederen vooraf uitgewonnen worden:

1°. Wanneer hij van het voorregt van uitwinning heeft af-stani1. gedaan;

2o. Wanneer hij zich hoofdelijk met den hoofdschuldenaar verbonden heeft; in welk geval de gevolgen van deszelfs verbiadtenis geregeld worden naar de beginselen welke ten opzigte van hoofdelijke schulden zijn vastgesteld; (B. 1197, 1319.)

3o. Indien de schuldenaar eene exceptie kan in het midden brengen, welke hem alleen en persoonlijk betreft; (B. 1858.)

4o. Indien de schuldenaar zich in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen bevindt;

5o. Ingeval van geregtelijken borgtogt. (B. 1864, 1867; C. 2021, 2042.)

1870. De schuldeischer is niet verpligt den hoofdschuldenaar eerst uit te winnen, dan wanneer de borg, op de eerste peregtelijks tegen hem gerigte aanspraak. zulks vordert. (B.1868; C. 2021.)

1871. De borg die de uitwinning van den hoofdschuldenaar vordert moet aan den schuldeischer de goederen vandenzelven aanwijzen, en de noodige penningen voorschieten om de uitwinning te bewerkstelligen.

Hij kan geene aanwijzing doen van goederen, waarover geschil in regten bestaat, noch van de zoodanige welke voor de schuld zijn gehypothekeerd, en waarvan de schuldenaar niet meer in het bezit is, noch eindelijk van goederen buiten het Koningrijk gelegen. (B. 1865 ; C. 2023.)

-ocr page 388-

842 m. BOEK. van verbindtenissen.

1872. Wanneer de borg, overeenkomstig het voorgaande artikel, eene aanwijzing van goederen gedaan en de noodige penningen tot de uitwinning geschoten heeft, is de schuldeischer, ten beloope der aangewezene goederen, met opzigt tot den borg, verantwoordelijk voor het onvermogen van den hoofdschuldenaar, hetwelk bij gebreke van vervolgingen daarna ontstaan is. (C. 2024.)

1878. Wanneer verscheiden personen zich tot borgen hebben gesteld voor denzelfden schuldenaar en voor dezelfde schuld, is ieder van hen voor de geheele schuld verbonden. (B. 1319 1332 v., 1857; C. 2025.)

1874. Niettemin kan elk hunner, zoo hij geen afstand heeft gedaan van het voorregt van schuldsplitsin^, op de eerste gereg-telijke aanspraak, vorderen dat de schuldeischer zijne schuldvordering alvorens verdeele, en dezelve vermindere tot het aandeel van eiken deugdelijk verbonden borg.

Indien, ten tijde dat een der borgen de schuldsplitsing heeft doen uitspreken, een of meerdere medeborgen onvermogend zijn, is die borg, naar evenredigheid van zijn aandeel, gehouden voor de onvermogenden te voldoen; maar hij is niet aansprakelijk, indien derzelver onvermogen na de schuldsplitsing is opgekomen. (B. 1319; C. 2026.)

1875. Indiende schuldeischer zelf, en vrijwillig, zijne regts-vordering verdeeld heeft, kan hij tegen die schuldsplitsing niet weder opkomen, al waren zelfs eenige der borgen onvermogend, vóór den tijd dat hij de schuld verdeeld heeft. (B. 1325; C. 2027.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van de gevolgen van borgtogt tusschen den schuldenaar en den borg, en tusschen de borgen onderling.

1876. De borg die betaald heeft, heeft zijn verhaal cp den hoofdschuldenaar, hetzij de borgtogt met of zonder deszelfs medeweten gestéld zij. Dit verhaal heeft plaats, zoowel ten aanzien van de hoofdsom, als van de interessen en de kosten.

ïen aanzien dier kosten heeft de borg slechts zijn verhaal, voor zoo verre hij tijdig aan den hoofdschuldenaar heeft kennis gegeven van de tegen hem gerigte vervolgingen.

De borg heeft ook verhaal tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn. (B. 1279, 1860, 1862, 1879 v.; C. 2028.)

1877. De borg die de schuld betaald heeft treedt vanregts-wege in alle de regten welke de schuldeischer tegen den schuldenaar gehad heeft. (B. 1436, 1439; C. 2029.)

1878. Indien verscheiden hoofdschuldenaars van dezelfde schuld ieder voor het geheel verbonden waren, heeft degene die zich voor alle tot borg gesteld heeft op een ieder hunner zijn verhaal tot terugvordering van al hetgeen hij betaald heeft. (B. 1329, 1881 ; C. 2030.)

1879. De borg diej eenmaal de schuld betaald heeft, heeft geen verhaal op den hoofdschuldenaar die voor de tweede

-ocr page 389-

XV lil. TITEL. VAN BOEGTOGT. 348

maal betaald heeft, indien hy denzelven van de door hem gedane betaling geene kennis heeft gegeven; behoudens zyne actie tot terugvordering tegen den schuldeiseher.

Indien de borg betaald heeft, zonder daartoe in regten te zijn aangesproken, en zonder den hoofdschuldenaar daarvan te hebben verwittigd, heeft h?j op dezen geen verhaal, in geval die schuldenaar, op het oogenblik der betaling, gronden mogt hebben gehad om de schuld te doen vervallen verklaren; onverminderd de regtsvordering van den borg tot terugvordering tegen den schuldeischer. (B. 1307, 1876; C. 2031.)

1880. De borg kan, zelfs voordat hij betaald heeft, den schuldenaar aanspreken om door denzelven schadeloos gesteld, of van zijne verbindtenis ontheven te worden:

]o. Indien hij tot betaling in regten vervolgd wordt;

2°. Indien de schuldenaar is verklaard in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen ; (B. 1307.)

8o Indien de schuldenaar zich verbonden heeft om hem binnen zekeren tijd het ontslag van zynen borgtogt te bezorgen;

4o. Indien de schuld opeischbaar is geworden, door het verschijnen van den termijn op welken zij betaalbaar was gesteld; (B. 1887.)

5o. Na verloop van tien jaren, indien de boofdverbindtenis geenen bepaalden vervaltijd heeft, ten ware de hoofd-verbindtenis van dien aard zij, dat zij niet vóór eenen bepaalden tijd kan vervallen, zoo als eene voogdij. (B. 472; C. 2032.)

1881. Indien verscheiden personen zich tot borgen hebben gesteld voor denzelfden schuldenaar en ter zake van dezelfde schuld, heeft de borg die de schuld voldaan heeft, in de gevallen bij no. I en 2 van het vorige artikel voorzien, zijn verhaal op de overige borgen, ieder voor zyn aandeel. (B. 1873.)

De bepaling van het tweede lid van artikel 1329 ia ten dezen toepasselijk. (C. 2033.)

VIERDE AFDEELING.

Van het te niet gaan van borgtogt.

1882. De verbindtenis, uit borgtogt voortspruitende, »aat niet door dezelfde oorzaken, waardoor de overige verbmd-

fcenissen eindigen. (B. 1417, 1445 v., 1473, 1478 v.; C. 2084.)

1883. De schuldvermenging, welke plaats heeft tusschen den persoon van den hoofdschuldenaar en dien van den borg, wanneer de een erfgenaam wordt van den anderen, vernietigt geenszins de regtsvordering van den schuldeischer tegen dengenen die zich tot borg gesteld heeft van den borg. (B. 1473; C. 2035 )

]884. De borg kan zich tegen den schuldeischer van alle exception bedienen, die aan den hoofdschuldenaar toekomen, en tot de schuld zelve behooren.

Maar hij kan geene exception in het midden brengen, welke alleen den persoon van den schuldenaar betreifen. (B. 1323, 1466, 1478 v., 1858, 1975; C. 2036.)

1885. De borg is ontslagen, wanneer hij, door toedoen van den schuldeischer, niet meer treden kan in de regten, hypothe-

-ocr page 390-

344 III. BOEK. van verbtndtenissen-.

ken en voorregten van dien schuldeischer. (B. 1438 v.; C, 2037.)

1886. Pe vrijwillige aanneming van eenig onroerend of ander goed, door den sclnildeischer in betaling der hoofdsclmid gedaan, ontslaat den borg, al ware het ook dat hetzelve goed naderhand van den schuldeischer wierd uitgewonnen. (C. 2038.)

] 887. Een eenvoudig uitstel van betaling, door den schuldeischer aan den hoofdschuldenaar toegestaan, ontslaat den borg niet; doch deze kan, in dat geval, den schuldenaar vervolgen, om hem tot betaling te noodzaken, of om hem het ontslag van zijnen borgtogt te bezorgen. (B. 1444, 1610, 1880; C. 2039.)

STCGEKTIEKDE TITEL.

Van dading.

1888. Dading is eene overeenkomst waarbij partijen, tegen overgave, belofte of terughouding eener zaak, een aanhangig geding ten einde brengen,'of een te voeren geding voorkomen.

Deze overeenkomst is slechts van waarde, indien zij schriftelijk is aangegaan, al mogt zij ook eene zaak betrelfer. waaromtrent het bewijs door getuigen zoude kunnen worden toegelaten. (B. 465, 1163, 1833; C. 2044.)

1889. Om eene dading te treffen, moet men de bevoegdheid hebben om over de onderwerpen, in de dading begrepen, te kunnen beschikken.

Voogden en curators kunnen geene dading treffen dan zich gedragende overeenkomstig de bepalingen van den zestienden en achttienden titel des eersten hoeks van dit wetboek

De gemeenten en openbare instellingen kunnen geene dading treffen, dan met inachtneming der formaliteiten, voorgeschreven bij de wetten die haar betreffen. (B. 470, 506; C. 2045.)

1890. Men kan over de burgerlijke belangen die uit een misdrijf ontstaan, dading treffen.

De dading belet geenszins de vervolging van het openbaar ministerie. (A. 8, 14; B. 1413; Sv. 5; C. 2046.)

1891. Dadingen bepalen zich tot derzelvcr onderwerp; de daarbij gedane afstand van alle regten, actiën en vorderingen moet slechts verstaan worden, voor zoo verre die betrekking hebben tot het verschil hetwelk tot de dading heeft aanleiding gegeven. (B. ] 386; C. 2048.)

1892. Dadingen maken slechts een einde aan die verschillen welke daarin begrepen zijn, hetzij partijen derzelver bedoeling in bijzondere of algemeene bewoordingen bevat hebben, hetzy men die bedoeling afleide als een noodzakelijk gevolg van hetgeen uitgedrukt is. (B. 1293, 1379; C. 2049.)

1893. Indien degene die eene dading getroffen heeft over een regt hetwelk hem uit eigen hoofde toekwam, vervolgens een dergelijk regt van een' ander verkrijgt, is hij, met betrekking tot het nieuw bekomen regt, aan de bevorens aangegane dading niet gebonden. (C. 2050.)

1894. Dadingen, door een der belanghebbenden aangegaan, verbinden de overige belanghebbenden niet, en kunnen door hen niet worden ingeroepen. (0. 2051.)

-ocr page 391-

XIX. TITEL. VAN DADING.

1895. Dadingen hebben tusschen de partijen kracht van gewijsde in het hoogste ressort.

Men kan tegen dezelve niet opkomen, hetzij nit hoofde van dwaling in het regt, hetzij uit hoofde van benadeeling. (B. 1163, 1954 v.; C. 2052.)

1896. Niettemin kan eene dading vernietigd worden, wanneer er dwaling heeft plaats gehad omtrent den persoon, of omtrent het onderwerp van het geschil.

Zij kan vernietigd worden in alle de gevallen waarin bedrog of geweld heeft plaats gehad. (B. 1357 v.; C. 2953.)

1897. Insgelijks kan men de vernietiging eener dading vragen, wanneer dezelve, ten gevolge eener dwaling in feiten, is aangegaan ten aanzien van een en titel die nietig was, behalve in het geval dat partijen uitdrukkelijk over die nietigheid eene dading gesloten hebben. (B. 1929, 1931 ; C. 2054.)

1898. Eene dading, aangegaan op grond van stukken die naderhand zijn bevonden valsch te zijn, is ten eenenmale nietig. (C. 2055.)

1899. Eene dading over een geschil, waaraan reeds een einde is gemaakt door een vonnis hetwelk in kracht van gewijsde is gegaan, doch waarvan partijen, of eene derzelve, geene kennis droegen, is nietig.

Indien het vonnis, waarvan partijen geene kennis droegen, aan eenig beroep onderhevig was, is de dading van waarde. (C. 2056.)

1900. Indien partijen, in het algemeen, eene dading hebben aangegaan over alle zaken welke zij met elkander uitstaande hebben, leveren de bescheiden die hun toen onbekend waren, doch naderhand ontdekt zijn, geenen grond op tot vernietiging der dading, ten ware dezelve door toedoen van eene der partijen mogten zijn achtergehouden.

Maar de dading is nietig, indien dezelve slechts eene enkele zaak tot onderwerp had, waarop door de naderhand ontdekte bescheiden gebleken mogt zijn dat eene der partijen geen het minste regt had. (C. 2057.)

1901. Een misslag van berekening, bij eene dading begaan, moet hersteld worden. (C. 2058.)

345

-ocr page 392-

VIERDE BOEK.

VAN BEWIJS EN VERJARING.

EERSTE TITEL.

Van bewij s in het algemeen.

Aktikel 1902.

Een iegelijk die beweert eenig regt te hebben, of zich op eenig feit tot staving van zyn regt, of tot tegenspraak van eens anders regt, beroept, moet bet bestaan van dat regt, of van dat feit, bewijzen. (C. 1315.)

1903. ])e bewijsmiddelen bestaan in:

Het schriftelyk bewijs; (B. 1905 v.)

Het bewijs door getuigen; (B. 1932 v.)

De vermoedens ; (B. 1952 v.)

De bekentenis; (B. 1960.)

Den eed. (B. 1966 v.)

Alles met inachtneming der regelen bij de volgende titels voorgeschreven. (C. 1316.)

TWEEDE TITEL.

Van schriftelijk bewijs.

1904. Schriftelyk bewijs geschiedt door authentieke, of door onderhandsche geschriften. (C. 1320.)

1905. Ëene authentieke akte is de zoodanige welke in den wettelijken vorm is verleden, door of ten overstaan van openbare ambtenaren die daartoe bevoegd zijn ter plaatse alwaar zulks is geschied. (A. 10; B. 410, 1912, 1926 ; C. 1317.)

1906. Eene akte welke , uit hoofde van onbevoegdheid of onbekwaamheid van den ambtenaar, uit hoofde van een gebrek in den vorm, niet voor authentiek kan gehouden worden, heeft echter kracht van een onderhandsch geschrift, indien dezelve door partijen onderteekend is. (B. 1911, v.; C. 1318.)

1907. Eene authentieke akte levert tussclien partijen en der-zelver erfgeuamen of regtverkrijgenden een volledig bewijs op van hetgeen daarin vermeld staat. (B. 1933; C. 1319.)

1908. Eene authentieke akte levert echter geen volledig bewijs op omtrent hetgeen daarin als een bloot te kennen geven voorkomt, dan voor zoo verre het te kennen gegevene in een dadelijk verband staat met het onderwerp der akte.

Indien hetgeen daarbij als een bloot te kennen geven voorkomt, niet in een dadelijk verband staat met het onderwerp der akte, kan hetzelve alleen dienen tot begin van schriftelijk bewijs. (B. 1912, 1934, 1939 ; C. 1320.)

1909. Indien eene authentieke akte, van welken aard ook , van valschheid beticht wordt, kan derzelver uitvoering worden geschorst, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlyke Regtsvordering. (R. 176 v., C. 1319.)

1910. Nadere overeenkomsten, aangegaan by eene afzonder-lyke akte, in stryd met de oorspronkelijke, leveren alleen bewijs

-ocr page 393-

II. TITEL. VAN SCHRIFTELIJK BEWIJS. 347

op tusschen de partijen die tot zoodanige akte zijn toegetreden en hunne erfgenamen of regtliebbenden, doch zy kunnen niet tegen derden werken. (B. 203, 1351; C. 1321.)

1911. Als onderhandsche geschriften worden aangemerkt onderhands geteekende akten, brieven, registers, huisselijke papieren en andere schriften welke zonder tusschenkomst van eenen openbaren ambtenaar zijn opgemaakt. (B. 1475, 1917, 1939.)

1912. Een onderliandsch geschrift, hetwelk erkend is door dengenen tegen wien men zich daarop beroept, of hetwelk op eene wettige wijze voor erkend wordt gehouden, levert, ten aanzien van de onderteekenaars, en derzei ver erfgenamen en regtverkrijgenden, hetzelfde volledig bewijs op als eene authentieke akte, eu de bepaling van artikel 1908 is op gelijke wijze daarop toepasselijk. (B. 1354, 1917; C. 1322.)

1913. Hij, tegen wien men zich op een onderliandsch geschrift beroept, is verpligt zijn schrift of zijne handteekening stellig te erkennen of te ontkennen; doch zijne erfgenamen of regtverkrijgenden kunnen volstaan met te verklaren dat zij hetzelve niet erkennen als het schrift of de handteekening van dengenen wien zij vertegenwoordigen. (C. 1323.)

1914. In geval iemand zijn schrift of zijne handteekening ontkent, of indien deszelfs erfgenamen of regtverkrijgenden verklaren dezelve niet te erkennen, moet de regter bevelen, dat de echtheid daarvan geregtelijk onderzocht worde. (R. 176 v.; C. 1324.)

1915. Onderhandsche eenzijdige schuldverbindtenissen tot voldoening van gereed geld, of van eene zaak welke op eene bepaalde waarde kan worden gesteld, moeten geheel geschreven worden met de hand van dengenen die dezelve onderteekend heeft, of ten minste moet daaronder, behalve de handteekening, met de band des onderteekenaars geschreven worden eene goedkeuring, houdende in voluitgeschrevene letters de som of de hoegrootheid, of de hoeveelheid der verschuldigde zaak.

Bij gebreke hiervan, kan de geteekende akte, indien de ver-bindtenis wordt ontkend, slechts als een begin van schriftelijk bewijs worden aangenomen. (B. 1939.)

De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op zaken van koophandel. (C. 1326.)

1916. Indien de som welke bij de akte zelve vermeld is, verschilt van die welke bij de goedkeuring uitgedrukt staat, wordt de verbindtenis gerekend voor de minste som te zyn aangegaan, zelfs dan ook wanneer de akte, mitsgaders de goedkeuring, geheel en al door de hand van dengenen die zich verbonden heeft geschreven zyn; ten ware men kunne bewijzen in welk van beide gedeelten van het stuk de misslag heeft plaats gehad. (C. 1327.)

1917. Onderhandsche akten hebben, ten aanzien harer dag-teekening, tegen derden geene kracht, dan van den dag dat dezelve zijn geregistreerd; of van den dag waarop degenen , of een van degenen, die dezelve onderteekend hebben overleden zyn; of van dien waarop derzelver bestaan bewezen wordt bij akten, door openbare ambtenaren opgemaakt; of wel

-ocr page 394-

348 IV. BOEK. van bewijs en veejaeing.

van den dag waarop de derde, tegen wien men zich van de akte bedient, derzelver bestaan schriftelijk heeft erkend (C. 1328.)

1918. Registers en huiselijke papieren leveren geen bewijs op ten voordeele van dengenen die dezelve geschreven heeft; zij strekken tot bewijs tegen hem:

lo. In alle de gevallen waarin die stukken stellig melding maken van eene ontvangene betaling;

2o. Wanneer zij uitdrukkelijk melding maken dat de aan-teekening geschied is om een gebrek in den titel aan te vullen ten behoeve van dengenen te wiens voordeele zij eene verbindtenis aanduiden.

In alle andere gevallen zal de regter daarop zoodanig acht slaan als hij zal vermeenen te behooren. (B. 1353 v.; C. 1331.)

1919. Koopmansboeken leveren een bewijs op tegen personen die geen handel drijven, ten aanzien der hoedanigheid en der hoeveelheid van de leverancien welke daarop gebragtzijn; mits het van elders bewezen zij dat de koopman gewoon was aan de tegenpartij dergelijke leveringen op crediet te doen, mitsgaders dat de boeken overeenkomstig de bij het Wetboek van Koophandel voorgeschrevene formaliteiten gehouden zijn, en eindelijk, dat de koopman de echtheid zijner vordering onder eede bevestige.

Indien de koopman overleden is, moeten zijne erfgenamen onder eede verklaren dat zij te goeder trouw gelooven dat de schuld bestaat en onvoldaan is.

Koopmansboeken, niet rigtig gehouden, kunnen echter tot bewijs strekken tegen den koopman. (B. 1967 v., 1977 v.; K. 6, 10; C. 1329, 1330.)

1920. Aanteekeningen, door eenen schuldeischer gesteld op eenen titel die altijd in deszelfs bezit is gebleven, verdienen geloof, alhoewel dezelve door hem noch onderteekend, noch gedagteekend zijn, wanneer het geschrevene strekt tot bevrijding van den schuldenaar.

Hetzelfde geldt omtrent aanteekeningen welke de schuldeischer op het dubbel van eenen titel of op eene kwijting gesteld heeft, mits dit dubbel of deze kwijting in het bezit van den schuldenaar zij. (B. 1953; C. 1332.)

1921. De eigenaar van eenen titel kan daarvan, ten zijnen koste, de vernieuwing vorderen, indien het schrift wegens ouderdom of eenige andere reden onleesbaar wordt. (B. 2004; C. 2263.)

1922. Indien een tite 1 gemeen is tusschen verscheidene personen, is ieder derzelve bevoegd te vorderen dat die op eene derde plaats in bewaring worde gebragt, mitsgaders on. daarvan ten zijnen kosten een afschrift of uittreksel te laten maken. (B. 1773 v., 1925.)

1923. In eiken stand van een regtsgeding kan eene party van den regter verzoeken dat hare wederpartij bevolen worde om de stukken over te leggen die aan beide partijen gemeen zyn, de zaak in geschil betreffen, en zich onder hare berusting bevinden. (B. 149.)

-ocr page 395-

11. TITEL. VAN SCHJlUfTELIJK BEWIJS.

1921 Kerfstokken, met hun dubbel overeenkomende, verdienen geloot tusschen degenen die gewoon zijn om de leverancien, welke zij in het klein doen, of ontvangen, op dusdanige manier te bewijzen. (C. 1333.)

1925. De kracht van een schriftelijk bewijs is in de oorspronkelijke akte gelegen.

Wanneer de oorspronkelijke akte bestaat, verdienen de afschriften en de uittreksels slechts geloof, voor zoo verre die overeenstemmen met het oorspronkelijke stuk, welks vertooning steeds kan gevorderd worden. (B. 1922, 1928; C. 1334.)

1926. Wanneer de oorspronkelijke titel niet meer aanwezig is, leveren de afschriften bewijs op, met inachtneming der navolgende bepalingen:

lo. De grossen of eerst uitgegevene afschriften leveren hetzelfde bewijs op als de oorspronkelijke akte; hetzelfde geldt omtrent afschriften welke op regterlijk gezag, in tegenwoordigheid van partijen, of deze partijen behoorlijk opgeroepen zijnde, zijn opgemaakt, gelijk mede omtrent de zoodanige welke opgemaakt zijn in tegenwoordigheid der partijen, en met derzelver wederzijdsche goedkeuring.

2o. De afschriften welke zonder tusschenkomst van den reg-ter, of buiten toestemming van partijen, en na de uitgifte der grossen of eerste afschriften, volgens de minuut van de akte gemaakt zijn, door den notaris voor wien die akte is verleden, of door een van zijne opvolgers, of door ambtenaren welke, in deze hunne betrekking, de minuten in bewaring hebben en tot de uitgifte van afschriften bevoegd zijn, kunnen, in geval de oorspronkelijke akte verloren is geraakt, door den regter als volledig bewijs worden aangenomen;

3o. Wanneer de afschriften die naar de minuut eener akte gemaakt zijn niet vervaardigd zijn door den notaris voor wien die akte verleden is, of door een zijner opvolgers, of door openbare ambtenaren die als zoodanig de minuten onder hare berusting hebben, kunnen dezelve nimmer anders dan tot een begin van bewijs door geschrift verstrekken.

4o. Authentieke afschriften van authentieke afschriften, of van onderhandsche .akten kunnen, naar omstandigheden, een begin van schriftelijk bewijs opleveren. (B. 1939; C. 1335.)

1927. De overschryving van eene akte in de openbare registers kan alleenlijk tot een begin van bewijs door geschrift verstrekken. (B.319 v., 1939; C. 1336.)

1928. Akten van erkentenis ontslaan van de verpligting om den oorspronkelijken titel te berde te brengen, mits daaruit genoegzaam van den inhoud des titels blijke. (B. 1925; C1337.)

1929. Eene akte waarbij eene verbindtenis, tegen welke de wet eene vordering tot nietigverklaring of tenictdoening toelaat , bevestigd of bekrachtigd wordt, is slechts van waarde, indien zij melding maakt van den hoofdinhoud dezer verbindtenis , alsmede van de redenen waarom de tenictdoening zoude

349

-ocr page 396-

350 IV. BOEK. van bewijs tsn verjaeing.

kunnen gevraagd worden, en van het oogmerk om liet gebrek waarop die vordering zoude berusten, te verbeteren.

Bij gebreke van eene akte van bevestiging of bekrachtiging, is het voldoende dat de verbindtenis vrijwillig is ten uitvoer gebragt na het tijdstip waarop dezelve, op eene bestaanbare wijze, had kunnen bevestigd of bekrachtigd worden.

De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nakoming eener verbindtenis, in den vorm en op het tijdstip, door de wet vereischt, gedaan, wordt gerekend voor eenen afstand der middelen en exceptien, welke men anders tegen die akte zoude hebben kunnen in het midden brengen; onverminderd nogtans het regt van derden. (B. 1363, 1421, 1492, 1844; C. 1338.)

1930. Een schenker kan door geene akte van bevestiging de gebreken verhelpen eener schenking die nietig in den vorm is; dezelve schenking moet, om geldig te zijn, op nieuw in den wettigen vorm worden gebragt. (B. 231 v., 1719; C. 1339.)

1931. De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nakoming eener schenking, door de erfgenamen of regtverkrijgenden van den schenker, na deszelfs overlijden, gedaan, versteekt dezelve van de bevoegdheid om zich op eenig gebrek in den vorm te beroepen. (B. 1897; C. 1340.)

DERDE TITEL.

Van bewijs door getuigen.

1933. Het bewijs door getuigen wordt toegelaten in alle de gevallen waarin hetzelve niet door de wet wordt uitgesloten. (B. 1604, 1741, 1964; K. 1; R. 103 v., 177 v., 199 v.)

1933. Dit bewijs wordt niet toegelaten om het aanwezen aaa te toonen van eenige akte of overeenkomst welke, hetzij eene verbindtenis, hetzij eene ontheffing van schuld, bevat, wanneer het onderwerp de som of de waarde van drie honderd gulden te boven gaat. (B. 1197, 1604, 1830, 1940 4o.; C. 1341.)

1934. Geen bewijs door getuigen wordt toegelaten nopens hetgeen tegen of boven den inhoud der schriftelijke akte gevorderd wordt, noch ook omtrent hetgeen men mogt beweren dat vóór, ten tijde, of na het opmaken van zoodanige akte zoude zijn gezegd, al mbgt ook de som of waarde, waarover het geschil is, minder dan drie honderd gulden bedragen. (B. 1907; C. 1341.)

1935. De bepalingen der twee bovenstaande artikelen zijn geenszins op zaken van koophandel toepasselijk. (K. 1; C. 1341.)

1936. De bepaling van artikel 1933 is van toepassing, wanneer bij de regtsvordering, buiten en behalve de hoofdsom, ook interessen gevorderd worden welke, met de hootdsom vereenfgd, de som van drie honderd gulden te boven gaan. (C. 1342.)

1937. Die eenen eisch gedaan heeft, drie honderd gulden te boven gaande, kan niet meer tot het bewys door getuigen worden toegelaten, al mogt hij ook zijne oorspronkelijke vordering tot die som verminderen. (R. 134; C. 1343.)

1938. Het bewijs door getuigen wordt niet toegelaten in een geding, waarin minder dan drie honderd gulden geëischt wordt, wanneer de gevorderde som het overschot of een gedeelte uit-

-ocr page 397-

III. TITEL. VAN BEWIJS DOOR GETUIGEN.

maakt van eene grootere inschuld welke niet bij geschrifte bewezen is. (B. 1344.)

1939. De hierboven gestelde regelen lijden uitzondering, wanneer er een begin van bewijs door geschrift, aanwezig is.

Men noemt aldus alle geschrevene akten welke voortgekomen zijn van dengenen tegen wien de vordering gedaan wordt, of van dengenen dien hij vertegenwoordigt, en welke de daadzaak waarop men zich beroept waarschijnlijk maken. (B, 320, 348, 1737, 1908, 1911 v., 1915, 1926 4o , 1927; K. 258 ; C. 1347.)

1940. Dezelfde regelen lijden insgelijks uitzondering in alle de gevallen waarin het uit den aard der zaak niet mogelijk is geweest zich een schriftelijk bewijs te verschaffen.

Deze uitzondering is onder anderen toepasselijk:

lo. Op verbindtenissen die uit kracht der wet, ten gevolge van 'smenschen toedoen, geboren worden; (B. 1389 v.) Op bewaargevingen uit noodzaak, en op de zoodanige welke gedaan zijn door reizigers in de herberg waar zij hunnen intrek hebben genomen: alles naar mate van de hoedanigheid der personen, en naar gelang van de omstandigheden der zaak; (B. 1740, 1741, 1746 v.) Op verbindtenissen welke bij onvoorziene toevallen, waarbij men geene schriftelijke akte heeft kunnen opmaken, aangegaan zijn;

In geval de titel welke tot schriftelijk bewijs dienen moest, door eene toevallige, onvoorziene en door overmaat te weeg gebragte gebeurtenis, is verloren geraakt. (C. 1348.)

1941. In de gevallen waarin bewijs door getuigen wordt toegelaten, moeten de volgende bepalingen worden in acht genomen. (R. 103 v., 199 v.)

1942. De verldaring van eenen enkelen getuige, zonder eenig ander middel van bewijs, verdient in regten geen geloof. (Sv. 433.)

1943. Indien de afzonderlijke en op zich zelve staande getuigenissen van verscheidene personen, omtrent verschillende feiten, door haren zamenloop en verband strekken tot staving eener bepaalde daadzaak, wordt het aan het oordeel des reg-ters overgelaten om aan die afzonderlijke getuigenissen zoodanige kracht toe te kennen als de omstandigheden dit mogten vereischen. (B. 1945, 1959.)

1944. Iedere getuigenis moet met reden van wetenschap bekleed zijn.

Bijzondere meeningen of gissingen, bij redenering opgemaakt, zijn geene getuigenissen. (Sv. 434.)

1945. In de beoordeeling der waarde van de getuigenis moet de regter bijzonder acht geven op de onderlinge overeenkomst der getuigen, op de overeenstemming der getuigenissen met hetgeen van elders aangaande de zaak in het geding bekend is, op de beweegredenen welke de getuigen kunnen hebben gehad om de zaak op deze of gene wijze voor te dragen, op de levenswijze, de zeden en den stand der getuigen, en, in het algemeen, op alles wat op derzelver meerdere of mindere geloofwaardigheid invloed zoude kunnen hebben. (B. 1943; Sv. 435).

351

2o.

4o.

-

-ocr page 398-

352 IV. BOEK. van bewijs en veejaeing.

1946. Alle personen, bekwaam om getuigen te rijn, zijn verpligt getuigenis in regten af te leggen.

Niettemin kunnen zich van het afleggen van getuigenis ver-schoonen; (R. 30, 119; Sv. 65.)

lo. Die aan eene der partijen in de zijdlinie bestaan in den tweeden graad van bloedverwantschap of zwagerschap; (B. 1950 v.)

2o. Die den echtgenoot van eene der partijen bestaan in de regte linie onbeperkt, en in de zijdlinie in den tweeden graad; (B. 1950 v.)

3o Alle degenen die, uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking, tot geheimhouding verpligt zijn, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.

1947. Als onbekwaam om getuigen te zijn worden beschouwd, en mogen niet worden gehoord, de bloed- en aanverwanten van eene der partijen in de regte linie, en de echtgenoot, zelfs na eene plaats gehad hebbende echtscheiding. (B. 20, 1946, 1950 v.; Sv. 432; Pr. 268.)

1948. De getuigen moeten, volgens de wijten hunner godsdienstige gezindheid, zweren, of beloven dat zij de waarheid zullen zeggen. (K. 107 ; Sv. 183; Pr. 262.)

1949. Zij die den vollen ouderdom van vijftien jaren niet hebben bereikt, mitsgaders zij die ter zake van onnoozelheit, krankzinnigheid of razernij zijn onder curatele gesteld, of hangende het geding, op bevel des regters, zich bij voorraad in verzekerde bewaring bevinden, kunnen niet als getuigen worden toegelaten.

Het staat echter aan den regter vrij om zoodanige minderjarigen, of ook onder curatele gestelden, die bij tusschenpoozen het genot hunner verstandelijke vermogens bezitten, zonder eeds-aflegging te hooren, doch derzelver verklaringen zullen slechts als toelichting mogen worden aangemerkt.

De regter zal alzoo geen geloof mogen slaan op hetgeen die onbevoegde personen verklaren te hebben gehoord, gezien, bijgewoond cn ondervonden, al ware zulks met redenen van wetenschap bekleed, maar hunne verklaringen alleen doen strekken om bekend te worden met, en op het spoor te geraken van daadzaken, welke door de gewone middelen nader kunnen worden bewezen. (Sv. 190; Pr. 285.)

1950. Als getuigen kunnen gewraakt worden: (B. 583; R. 30; Sv. 351.)

lo. Die in de zijdlinie bloed- of aanverwant is van eene der partijen, tot den vierden graad ingesloten; (B. 1946 v., 1951.)

2o. De aanverwant van den echtgenoot van eene der partijen, in de regte linie onbeperkt, en in de zijdlinie tot in den vierden graad ingesloten; (B. 1946 v., 1951.1

co. De vermoedelijke erfgenaam, de begiftigde, de dienstboden of bedienden van eene der partijen, of hy die een dadelijk of zijdelingsch belang bij het geding heeft; (B. 991.)

4o. Die tot eene lijf- of onteerende straf, of zelfs ter zake van diefstal, opligting, valschheid of misbruik van ver-

-ocr page 399-

111. ÏITEL. VAN BEWIJS DOOR GETUIGEN. 353

trouwen, tot eene niet onteerende straf is veroordeeld. (B. 991; Pr. 283.)

1951. Nogtans zullen bloed- en aanverwanten, mitsgaders dienstboden of bedienden, in twistgedingen betrekkelijk tot den burgerlijken staat der partijen, als zoodanig noch onbekwaam zijn, noch kunnen gewraakt worden. (B. 156, 264, 309, 317, 319, 343, 491, 1946 v., 1950 ; R. 827 j Pr. 251.)

VIERDE TITEL.

Van vermoeden s.

1952. Vermoedens zijn gevolgtrekkingen welke de wet of de regter uit eene bekende tot eene onbekende daadzaak afleidt.

Zij zijn van tweederlei aard:

Wettelijke;

En de zoodanige welke niet op de wet zelve zijn gegrond. (C. 1349 v.)

1953. quot;Wettelijke vermoedens zijn de zoodanige welke, uit kraehte eener bijzondere wetsbepaling, met zekere handelingen of met zekere daadzaken verbonden zijn. (B. 580.)

Van dien aard zijn onder andere:

lo. De handelingen welke de wet nietig verklaart, omdat zij, door haren aard en hare hoedanigheid alleen, vermoed worden gepleegd te zijn om eene wetsbepaling te ontduiken; (B. 384.)

2o. De gevallen waarin de wet verklaart dat de eigendom, of de bevrijding van schuld, uit zekere bepaalde omstandigheden wordt afgeleid; (B. 951, 1430, 1475 ; K. 13.) 3o, Het gezag hetwelk de wet aan een regterlijk gewijsde

toekent; (B. 1239.)

4o. De kracht welke de wet aan de bekentenis van eene der partijen of aan derzelver eed toekent. (B. 239, 470, 655 v., 681, 878, 958.)

1954. Het gezag van een regterlijk gewijsde strekt zich niet verder uit dan tot het onderwerp van het vonnis.

Om dat gezag te kunnen inroepen, wordt vereischt dat de zaak Telke gevorderd wordt dezelfde zij; dat de eisch op dezelfde oorzaak beruste, en door en tegen dezelfde partijen in dezelfde betrekking gedaan zij. (B. 1445, 1895, 1899; R. 160; C. 1351.)

1955. Een arrest of vonnis, in kracht van gewijsde gegaan, waarbij iemand uit hoofde van misdrijf tot straf is verwezen, zal in een burgerlek geschil als een bewijs der gepleegde daad worden aangenomen, behoudens tegenbewijs. (B. 1401, 1406 v., 1413.)

1956. Indien iemand van een aan hem ten laste gelegd misdrijf is vrijgesproken, kan die vrijspraak bij den burgerlijken regter niet worden ingeroepen om eenen eisch tot schadever-loeding af te weren. (B. 1406 v.; Sv. 3 v.)

1957. Vonnissen betrekkelijk den staat van personen, gewezen gen dengenen die wettiglijk bevoegd was om den eisch tegen

le spreken, zijn van kraeht tegen elk en een iegelijk. (B. 72.)

1958. Een wettelijk vermoeden ontslaat dengenen, in wiens foordeel hetzelve bestaat, van alle verdere bewijzen.

23

-ocr page 400-

354 IV. BOEK. van bewijs en verjaring.

Geen bewijs wordt tegen een wettelijk vermoeden toegelaten in geval de wet, op grond van dit vermoeden, zekere bepaalde handelingen nietig verklaart, of den regtsingang weigert; ten zij de wet zelve het tegenbewijs mogt hebben vrijgelaten, en onverminderd hetgeen omtrent den geregtelijken eed en de gereg-telijke bekentenis vastgesteld is. (B. 1430,1482; 1960 v.; C. 1352.)

1959. Vermoedens, welke niet op de wet zelve gegrond zijn, worden overgelaten aan het oordeel en aan de voorzigtigheid van den regter, die echter op geene andere letten mag dan op die welke gewigtig, naauwkeurig, bepaald en met elkander in overeenstemming zijn. Zoodanige vermoedens kunnen alleenlijk in aanmerking komen in de gevallen waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat, en ook bijaldien, uit hoofde van kwade trouw of bedrog, tegen eene handeling of akte wordt opgekomen. (B. 1364, 1749, 1943; C. 1353.)

VIJFDE TITEL.

Van bekentenis.

1960. De bekentenis welke aan eene partij wordt tegenge worpen, is, of geregtelijk, of buiten regten afgelegd. (B. 2019; C. 1354.)

1961. Eene bekentenis mag niet gesplitst worden ten nadeel; van dengenen die dezelve heeft afgelegd.

Het staat echter aan den regter vrij om de bekentenis U splitsen, indien de schuldenaar daarbij, tot zijne bevrijding, daadzaken heeft aangevoerd, welker valschheid wordt bewezen. (C. 1356.)

1692. De geregtelijke bekentenis levert een volledig bewijs op tegen dengenen die dezelve, hetzij in persoon, hetzij bij eenen bijzonderen daartoe gevolmagtigde, heeft afgelegd. (B. 1953, 1968; R. 263 v.; C. 1356.)

1963. De geregtelijke bekentenis kan niet herroepen worden, ten ware bewezen wierd dat dezelve een gevolg is geweest van eene dwaling omtrent daadzaken.

Onder voorwendsel van eene dwaling omtrent het regt, kan dezelve niet herroepen worden. (B. 1357; C. 1356.)

1964. Eene mondelinge bekentenis, buiten regten gedaan, kan niet worden ingeroepen, dan in de gevallen waarin het bewijs

oor getuigen is toegelaten. (B. 1932 v.; C. 1355.)

1965. In het geval, bij het slot van het vorige artikel voorzien, blijft het aan des regters oordeel overgelaten welke kracht aan eene mondelinge bekentenis, buiten regten gedaan, moet worden toegekend. (Sv. 443.)

ZESDE TITEL.

Van den geregtelijken eed.

1966. De geregtelijke eed is van tweederlei aard:

lo. Die welke door de eene partij aan de andere wordt opgedragen om de beslissing der zaak daarvan te doen afhangen : deze wordt genaamd beslissende eed;

2o. Die welke door den regter, ambtshalve, aan eene dei beide partijen wordt opgelegd. (B. 1366 v., 1605; C. 1357-

1967. De beslissende eed kan worden opgedragen cmtrent

-ocr page 401-

VI. TITEL. VAN DEN GEBEGTELIJKEN EED. 855 alle geschillen, van welken aard ook, behalve degene waarover partijen geene dading zouden mogen treffen, of waarin hare bekentenis niet zoude kunnen worden in aanmerking genomen.

Dezelve kan in eiken stand van het regtsgeding worden opgedragen, zelfs dan wanneer geen ander middel hoegenaamd aanwezig is om de vordering of de exceptie, ten aanzien van welke de eed gevorderd wordt, te bewijzen. (B. 1737, 1889, 2010; C. 1358, 1360.)

1968. Die eed kan alleen worden opgedragen, omtrent eene daadzaak welke persoonlijk zoude zijn verrigt, door dengenen aan wiens eed de beslissing wordt overgelaten. (B. 1970; C. 1359.)

1969. Hij aan wien de eed is opgedragen, en die weigert denzei ven af te leggen of terug te wijzen, of ook hij die den eed heeft opgedragen, doch aan wien dezelve is teruggewezen, en die weigert den eed af te leggen, moet in zijne vordering of exceptie in het ongelijk worden gesteld. (B. ü 953, 1980; R. 50; C. 1361.)

1970. Indien de daad omtrent welke de eed wordt opgedragen niet is de daad van beide partijen, maar alleen van degene aan welker eed de beslissing wordt overgelaten, mag de eed niet worden terug gewezen. (B. 1968; C. ]362.)

1971. Geen eed kan opgedragen, terug gewezen of aangenomen worden dan door de partij zelve, of door eenen daartoe bijzonder gevolmagtigden persoon.

1972. Die den eed heeft opgedragen of teruggewezen, kan die daad niet weder intrekken, indien de wederpartij zich bereid heeft verklaard dien eed af te leggen. (C. 1364.)

1973. Wanneer hij aan wien de beslissende eed is opgedragen, of hij aan wiens eed de beslissing is terug gewezen, den eed heeft afgelegd, is de tegenpartij niet ontvankelijk om de valschheid daarvan te beweren. (B. 1953, 1958; C. 1363.)

1974. De afgelegde eed levert geen bewijs op dan alleen ten voordeele of ten nadeele van dengenen die denzelven opgedragen of teruggewezen heeft, en van zijne erfgenamen of regt-hebbenden. (C. 1365.)

1975. Niettemin wordt een schuldenaar, aan wien de eed door eenen der hoofdelijke schuldeischers is opgedragen, en die denzelven heeft afgelegd, daardoor niet verder bevrijd dan voor het aandeel van dien schuldeischer.

De eed, door den hoofdschuldenaar afgelegd, bevrijdt de borgen. (B. 1315 v., 1478; C. 1365.)

1976. De eed, door een' der hoofdschuldenaren afgelegd, strekt ten voordeele der mede-schuldenaren, en die welke door den borg is afgelegd, strekt ten voordeele van den hoofdschuldenaar, indien namelijk, in deze beide gevallen, de eed is opgedragen of terug gewezen geworden, omtrent de schuld zelve, en niet omtrent het hoofdelijke der verbindtenis, of van de borgtogt. (B. 1316, 1323, 1884; C. 1365.)

1977. De regter kan ambtshalve aan eene der partijen den eed opleggen, hetzij om daarvan de beslissing der zaak te doen afhangen, hetzij om daardoor een toe te wijzen bedrag te bepalen. (B. 3 605, 1638, 1919, 1979; K. 13; C. 1366.)

-ocr page 402-

356 IV. BOEK. van bewijs en verjaking.

1978. Hij kan dat slechts doen in de twee volgende gevallen:

lo. Indien de vordering of exceptie niet volledig bewezen is;

2o. Indien dezelve ook niet gelieel van bewijs ontbloot is.

(C. 1367.)

1979. De eed omtrent de waarde der gevorderde zaak kan door den regter aan den eisclier niet worden opgelegd, dan wanneer het onmogelijk is om die waarde op eene andere wijze te bepalen.

Zelfs moet de regter, in dat geval, de som bepalen tot welker beloop de eischer op zijnen eed zal geloofd worden. (C. 1369.)

1980. De eed, door den regter aan eene der partijen opgelegd, kan door deze niet aan de wederpartij worden terug gewezen. (B. 1969; C. 1368.)

1981. De eed moet worden afgelegd voor de regtbank die van het regtsgeding kennis neemt.

Indien een wettig beletsel dit onuitvoerlijk maakt, kan de regtbank tot het afnemen van den eed een harer leden mag-tigen, die zich alsdan naar de woning of het verblijf zal begeven van hem die den eed afleggen moet.

Indien, in dat geval, die woning of dat verblijf te ver mogt zyn verwijderd, of buiten het reglsgebied van de regtbank gelegen, kan zij het afleggen van den eed opdragen aan den regter der woonplaats of des verblijfs van dengenen die tot de eeds-aflegging verpligt is.

1982. De eed moet persoonlijk worden afgelegd.

Om gewigtige redenen is het den regter geoorloofd aan eene partij toe te staan om den eed door een bij zonderen bij authentieke akte daartoe gemagtigde te doen afleggen.

De volmagt moet, in zoodanig geval, den af te leggen eed omstandig en naauwkeurig inhouden.

Geen eed mag worden afgenomen dan in tegenwoordigheid der wederpartij, of deze daartoe behoorlijk zijnde opgeroepen. (B. 1830; K. 823.)

zevende titel.

Van v§ rj arin g.

EERSTE AFDEELING.

Van verjaring in het algemeen.

1983. Verjaring is een middel om, door het verloop van een zekeren bepaalden tijd, en onder de voorwaarden bij de wet bepaald, iets te verkrijgen of van eene verbindtenis bevrijd te worden. (B. 2000 v., 2004 v.; C. 2219.)

1984. Men kan vooraf geen afstand doen van de verjaring, maar men kan wel afstand doen van eene verjaring welke reeds verkregen is. (B. 1109; C. 2220.)

1985. De afstand van verjaring geschiedt uitdrukkelijk of stilzwijgend. De stilzwijgende afstand wordt afgeleid uit eene daad welke doet vooronderstellen dat men zijn verkregen rcgt heeft laten varen. (C. 2221.)

-ocr page 403-

vn. TITEL. VAN VERJARING. 357

1986. Hij, die niet mag vervreemden mag geen afstand doe van eene verkregene verjaring. (B. 1366; C. 2222.)

1987. De regter mag ambtshalve het middel van verjaring niet toepassen. (R. 48; C. 2223.)

1988. In eiken staat van het geding kan men zich op verjaring beroepen, zelfs in hooger beroep. (C. 2224.)

1989. Schuldeischers of andere belanghebbenden kunnen opkomen tegen den afstand der verjaring, door den schuldenaar, ter bedriegelijke verkorting hunner regten, gedaan. (B. 1377, 1560; C. 2225.)

1990. Men kan door verjaring den eigendom niet verkrijgen van zaken die buiten den handel zyn. (B. 577 v., 693; C. 2226.)

1991. De staat, de gemeenten en andere openbare gestichten zijn aan dezelfde verjaringen onderworpen als bijzondere personen, en kunnen daarvan op gelyke wijze gebruik maken. (B. 577, 579, 582; C. 2227.)

1992. Om door middel van verjaring den eigendom eener zaak te verkrijgen, wordt vereischt een voortdurend en onafgebroken , ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit, als eigenaar. (B. 599 v., 604, 616; C. 2229.)

1993. Daden van geweld, van zuivere willekeur, of van eenvoudig gedoogen, kunnen geen bezit te weeg brengen, dat de kracht heeft om eene verjaring te doen geboren worden. (B. 613, 1359 v.; C. 2232, 2233.)

1994. De tegenwoordige bezitter, die bewijst van ouds bezeten te hebben, wordt voorondersteld mede het bezit te hebben gehad gedurende den tijd die tusschen beide verloopen is; onverminderd het tegenbewijs. (B. 590 v., 616, 622; C. 2234.)

1995. Om den tot verjaring vereischten tijd te vervullen, kan men bij zijn eigen bezit dat van den vorigen bezitter, van wien men de zaak verkregen heeft, voegen., op welke wijze men dezen ook zij opgevolgd, hetzij onder eenen algemeenen of bij-zonderen titel, hetzij om niet, hetzij onder eenen bezwarenden titel. (B. 880, 1350, 1354, 1997; C. 2235.)

1996. Zij die voor een ander bezitten, mitsgaders hunne erfgenamen, kunnen nimmer iets door verjaring verkrygen, door welk tijdsverloop zulks ook zoude mogen wezen.

Alzoo kan een huurder, bewaarder, vruchtgebruiker, en alle anderen die het goed van den eigenaar ter bede onder zich hebben, hetzelve niet door verjaring verkrijgen. (B. 591, 596, 612, 1584, 1751; C. 2236.)

1997. De personen, bg het voorgaande artikel vermeld, kunnen den eigendom door verjaring verkrijgen, indien de titel van hun bezit veranderd is, hetzij uit eene oorzaak die van eenen derde afkomt, hetzij door hunne tegenspraak tegen het regt van den eigenaar. (B. 592, 1998; C. 2237.)

1998. Zij, aan wien de huurders, bewaarders en andere bezitters ter bede het goed hebben overgedragen, bij eenen titel tot overgang van eigendom geschikt, kunnen dat goed door verjaring verkrijgen. (C. 2239.)

1999. De verjaring wordt gerekend bij dagen, en niet bij uren. Zy is verkregen wanneer de laatste dag van den vereischten

tijd verloopen is. (B. 941, 1226; C. 2260, 2261.)

-ocr page 404-

IV. BOEK. VAN BEWIJS EJT VERJARING.

TWEEDE AFDEELING.

Van de verjaring, beschouwd als een middel om iets te verkrijgen.

2000. Die te goeder trouw, en uit kracht van eenen wettigen titel, een onroerend goed, eene rente of eenige andere, aan toonder niet betaalbare, inschuld verkrijgt, bekomt daarvan den eigendom, bij wege van verjaring, door een bezit van twintig jaren.

Die te goeder trouw liet bezit heeft gedurende dertig jaren, verkrijgt den eigendom, zonder dat hij kan worden genoodzaakt zijnen titel te toonen. (B. 587, 604, 630, 665, 1396, 1399 ; C. 2665.)

2001. Een regtstitel, die nietig is uit hoofde van een gebrek n den vorm, kan niet tot grondslag eener twintigjarige ver-

jaring verstrekken. (C. 2267.)

2002. De goede trouw wordtsteeds voorondersteld, en degene die zich op kwade trouw beroept moet dezelve bewijzen. (B. 589, 1953; C. 2268.)

2003. Het is voldoende dat op het oogenblik der verkrijging de goede trouw bestond. (B. 587; C. 2269.)

DERDE AFDEELING.

Van de verjaring, beschouwd als een middel om van eene verpligting bevrijd te worden.

2004. Alle regtsvorderingen, zoowel zakelijke als persoonlijke, verjaren door dertig jaren, zonder dat hij die zich op de verjaring beroept verpligt zij eenigen titel aan te toonen; of dat men hem eenige exceptie, uit zijne kwade trouw ontleend, kunne tegenwerpen. (B. 324, 472, 882, 1921, 2030; K. 206 v., 220, 229, 742 v.; C. 2262.)

2005. De regtsvordering van meesters en onderwijzers in kunsten en wetenschappen, wegens de lessen welke zij bij de maand, of voor korter tijd, geven; (B. 797, 1195, 1652, 1746, 1999.)

Die van herbergiers en tafelhouders, wegens het verschaffen van woning eu kost; (B. 1185 6o.)

Die van arbeiders en handwerkslieden, wegens hun loon;

Verjaren door verloop van een jaar. (K. 741; C. 2271.)

2006. De regtsvordering der artsen, heelmeesters en apothekers, wegens hunne bezoeken, heelkundige diensten en geneesmiddelen ;

Die van deurwaarders, wegens hun loon voor het beteekenen van akten en het ten uitvoer brengen van de hun opgedragene werkzaamheden;

Die der kostschoolhouders, wegens het kost- en schoolgeld voor derzelver leerlingen, en van andere meesters, voor het loon van hun onderwijs ;

Die der dienstboden, wegens de betaling van hun loon;

Veijaren door verloop van twee jaren. (B. 1195, 1638 ; K 754; C. 2272.)

2007. De regtsvordering der advokaten tot de betaling hunne' verdiensten, die der procureurs tot de betaling van huniu'

358

-ocr page 405-

VII. TITEL. VAN VERJARING.

voorschotten en loon, velaren door verloop van twee jaren, te rekenen van den dag dat liet geding is uitgewezen, of dat de partijen een schikking hebben getroffen, of de volmagt op die procureurs is ingetrokken.

Ten aanzien van onafgedane zaken kunnen zij geene voldoening vorderen van voorschotten en verdiensten die meer dan tien jaren mogten ten achteren zijn.

De regtsvordering der notarissen tot betaling hunner voorschotten en loon verjaart insgelijks door verloop van twee jaren, te rekenen van den dag waarop de akten zijn verleden. (B. 2011; K. 745; C. 2273.)

2008. De regtsvorderingen:

Van timmerlieden, metselaars en andere werkbazen, tot betaling hunner leverancien en loonen;

Van kooplieden, voor de koopwaren, aan bijzondere, geene handeldrijvende personen, of aan kooplieden, die denzelfdcn handel niet drijven, geleverd;

Verjaren door verloop van vijf jaren. (B. 797, 1185, 1640 v.; K. 742; C. 2271, 2272.)

2009. De verjaring, in de vier voorbaande artikelen vermeld, heeft plaats, ofschoon men met het doen van leverancien, diensten en arbeid zij voortgegaan.

Dezelve houdt slechts dan op te loopen wanneereenesclirif-telijke schuldbekentenis opgemaakt, of de verjaring, volgens artikel 2016 en 2017, gestuit is. (C. 2274.)

2010. Niettemin kunnen degenen aan wie de verjaring, bij artikel 2005, 2006, 2007 en 2008 vermeld, wordt tegengeworpen, van hen die zich daarvan bedienen den eed vorderen dat ae schuld werkelijk is betaald geworden.

De eed kan opgelegd worden aan de weduwen en de erfgenamen, of aan de voogden van laatatgemelden, indien zij min-deijarig zyn, ten einde te verklaren dat zij niet weten dat de zaak verschuldigd is. (B. 385, 461, 1919, 1967, 2013 K. 206, 747; C. 2275.)

2011. De regters en procureurs zijn niet aansprakelijk wegens de afgifte der stukken na verloop van vijf jaren, na de uitwyzing der gedingen.

Insgelijks zijn de deurwaarders ontheven van alle aansprakelijkheid dienaangaande na verloop van twee jaren, te rekenen sedert het uitvoeren van den last, of het beteekenen der akten, waarmede zij belast waren. (B. 2007; C. 2276.)

2012. Deinteressen van altijddurende renten of van lijfrenten;

Die van jaarwedden, tot onderhoud verstrekkende;

De huurprijzen van huizen en van landgoederen;

De interessen van geleende geldsommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar, of bij kortere vastgestelde termijnen;

Verjaren na verloop van vijf jaren. (B. 1596, 1802; C. 2277.;

2013. De verjaringen, waarvan in artikel 2005 en volgende van deze afdeeling gehandeld wordt, loopen tegen de minderjarigen en tegen degenen die onder curatele staan; onverminderd hun verhaal op hunne voogden of curators. (B. 2024; C. 2278.)

2014. Met betrekking tot roerende goederen die noch in

359

-ocr page 406-

IV. BOEK. VAN BEWIJS EN VERJARING.

renten bestaan, noch in in schulden welke niet aan toonder betaalbaar zijn, geldt het bezit als volkomen titel.

Niettemin kan degene die iets verloren heeft of aan wien iets ontstolen is, gedurende drie jaren, te rekenen van den dag waarop het verlies of de diefstal heeft plaats gehad, het verlorene of gestolene als zijn eigendom terugvorderen van dengenen in wiens handen hij hetzelve vindt, behoudens het verhaal van den laatstgemelde op dengenen van wien hij het bezit bekomen heeft, en onverminderd de bepaling van artikel 637. (B. 565 v.; 611, 1465, 1739; C. 2279.)

VIERDE AFDEELING.

Van de oorzaken die de verjaring stuiten.

2015. De verjaring is gestuit wanneer de bezitter gedurende meer dan een jaar van het genot der zaak beroofd is, hetzij door den vorigen eigenaar, hetzij zelfs door eenen derde. (C. 2243.)

2016. Zij wordt mede gestuit door aanmaning, dagvaarding en elke daad van regtsvervolging, alle in den vereischten vorm beteekend door eenen daartoe bevoegden ambtenaar, uit naam van den regthebbende aan dengenen die men beletten wil de verjaring te verkrijgen. (B. 2020; R. 281; C. 2244.)

2017. Ook de dagvaarding voor eenen onbevoegden regter stuit de verjaring. (C. 2246.)

2018. Veqaring is echter niet gestuit indien hetzij de aanmaning of dagvaarding wordt ingetrokken of nietig verklaard, hetzij quot;dat de aanlegger van zijnen eisch afstand doet, of dezelve wordt ontzegd; hetzij de aanleg, uit hoofde van het tijdsverloop, is vervallen verklaard. (R. 248; C. 2247.)

2019. De erkentenis, door woorden of door daden, van het regt van dengenen tegen wien de veijaring loopt, door den bezitter of den schuldenaar gedaan, stuit almede de verjaring. (B. 1928; C. 2248.)

2020. De beteekening, overeenkomstig artikel 2016, aan een der hoofdelijke schuldenaars gedaan, of diens erkentenis, stuit de verjaring tegen alle de overige, zelfs tegen hunne erfgenamen.

De beteekening, aan een der erfgenamen van eenen hoofde-lijken schuldenaar gedaan, of de erkentenis van dien erfgenaam, stuit de verjaring niet ten aanzien van de overige medeerfgenamen, zelfs niet in het geval van eene hypothekaire schuld; ten ware de verbindtenis ondeelbaar mogt zijn.

Door deze beteekening of erkentenis wordt de verjaring ten aanzien van de andere mede-schuldenaren niet verder gestuit dan voor zoo veel het aandeel van dien erfgenaam betreft.

Om de verjaring der geheele schuld ten aanzien van de andere mede-schuldenaren te stuiten, wordt vereischt eene beteekening aan alle de erfgenamen van den overleden schuldenaar, of eene erkentenis door alle die erfgenamen gedaan. (B. 880, 1206, 1833; C. 2249.)

2021. De beteekening aan den hoofdschuldenaar gedaan, of deszelfs erkentenis, stuit de verjaring tegen den borg. (C. 2250.)

2022. De stuiting der verjaring door een der hoofdelijke

360

-ocr page 407-

VIL TITEL. VAN VEEJARTNG.

sclmldeischers geldt voor alle hoofdelijke mede-schuldeiscliers. (C. 1199, 1206.)

VIJFDE AFDEELIIs'G.

Van de oorzaken die den loop der verjaring schorsen.

2023. De verjaring loopt tegen alle personen, behalve diegenen te wier behoeve de wet eene nitzondering maakt. (15. 266, 445, 718. 757; C. 2251.)

2024. Verjaring kan niet beginnen noch voortgaan tegen minderjarigen en tegen degenen die onder curatele gesteld zijn, uitgezonderd in de gevallen bij de wet bepaald. (B. 3S5, 756, 2018; R. 280, 340: C. 2252.)

2025. Verjaring heeft geen plaats tusschen echt2:enootcn. (C. 2253.)

2026. Verjaring loopt niet tegen eene vrouw gedurende haar huwelijk:

lo. In geval de regtsvordering der vrouw niet zoude kunnen vervolgd worden dan na het doen cener keus omtrent de aanvaarding of den afstand der gemeenschap;

ro. In geval de man, het eigen goed der vrouw zonder hare toestemming verkocht hebbende, den verkoop moet vrijwaren, en in alle andere gevallen waarin de actie van de vrouw op den man zou terugkomen. (C. 2254v.)

2027. Verjaring loopt niet:

Met betrekking^ tot eene inschuld welke van eene voorwaarde afhangt zoo lang die voorwaarde niet vervuld is; (B. 3299.)

Met betrekking tot een regtsgeding tot vrijwaring, zoo lang de mtwinning geen plaats heeftquot; gehad; (B. 1527 v.)

Met betrekking tot eene inschuld welke op eenen bepaalden dag vervalt, zoo lang die dag niet verschenen is. (B. 1289 v., 1304 v.; C. 2257.)

2028. Verjaring loopt niet tegen eenen erfgenaam die eene nalatenschap onder het voorregt van boedelbeschrijving aanvaard heeft, ten opzigte zijner inschulden, ten laste dier nalatenschap.

Verjaring loopt tegen eene onbeheerde nalatenschap, ofschocn dezelve van geenen curator voorzien zij. (B. 1078, 1172 v.; R. 341 ; C. 2258.)

2029. Zij loopt insgelijks gedurende den tijd dat de erfgenaam zich beraadt. (B. 1070 v.; C. 2259.)

Algemeene bepaling.

2030. De verjaringen welke reeds vóór de afkondiging van dit wetboek eenen aanvang genomen hebben, zullen overeen-konstig de bepalingen van het vorige wetboek worden gere-gt-d. (A. 4; O. 1, 8; C. 2281.)

S61

-ocr page 408-

WETBOEK

*

VAN

MiMaiiii.

ALGEMEENE BEPALING.

Aktikel 1.

Het Burgerlijk Wetboek is, voor zoo verre daarvan by dit wetboek niet bijzonderlijk is afgeweken, ook op zaken van koophandel toepasselyk. (K. 15.)

Behalve de bewijsmiddelen, bij dit en bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen, zal in zaken, van koophandel, het bewijs door getuigen, in alle gevallen, en zonder aanzien van den aard of het bedrag des onderwerps, worden toegelaten, ten ware. bij dit wetboek, een bepaald middel van bewijs bij uitsluiting zij voorgeschreven. (B. 1902—1932, 1935,51945—1982; K. 10, 309, 384.)

EERSTE BOEK.

VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEMEEN.

EERSTE TITEL.

Van kooplieden en van daden van koophandel,

2. Kooplieden zijn diegenen welke daden van koophandel uitoefenen en daarvan hun gewoon beroep maken. (K. 4, 6, 764; R. 586; Co. 1.) . , n

3. Door daden van koophandel verstaat de wet, in het algemeen, het koopen van waren, om dezelve weder te verkoopen, in liet groot of in het klein, hetzij ruw, hetzy bewerkt, of om alleen het gebruik daarvan te verhuren. (B. 1584; R. 586 • Co. 632.) .

4. Onder daden van koophandel begrijpt de wet insgelijks

lo. Den commissiehandel; (K. 76 v.)

2o. Alles wat tot den wisselhandel betrekking heeft, zonder onderscheid welke personen zulks ook moge aangaan, en hetgeen orderbriefjes betreft, alleenlijk ten opzigte van kooplieden ; (K. 100 v., 208; R. 586.)

3o. De handelingen van kooplieden, bankiers, kassiers, makelaars, houders van administratiekantoren, van publieke

fondsen, zoo ten laste van het Koningrijk als van vreemde

mogendheden, allen in hunne betrekking als zoodanig; (K. 62 v., 74 v., 76 v., 681 v.)

-ocr page 409-

11. TITEL. VAN' KOOPMANSBOEKEN.

4o. Alles wat betrekking heeft tot aannemingen, tot het bouwen, herstellen en uitrusten van schepen, alsmede het koopen en verkoopen van schepen voor de vaart, zoo binnen al buiten slands; (K. 309 v.)

Alle expeditien en vervoer van koopmanschappen; (K. 86 v., 91 v.)

Het koopen en verkoopen van scheepstuigagie en scheeps-mondbehoeften;

Alle reederijen, verhuringen of bevrachtingen van schepen, mitsgaders bodemerijen en andere overeenkomsten betreffende den zeehandel; (K. 320 v., 453 v., 569 v.) Het aangaan van huur van schippers, stuurlieden en scheepsgezellen en derzelver verbindtenissen, ten dienste van koopvaardijschepen ; (K. 394 v.)

De handelingen van factoors, cargadoors, convooiloo-pers, boekhouders en andere bedienden van kooplieden, ter zake van den handel van den koopman, in wiens dienst zij werkzaam zijn ;

Alle assurantiën. (K. 246 v., 592 v., 686 v.: C, 632 v.) 3)e verpligtingen ontstaande uit het aanzeilen, overzeilen, aanvaren of aandrijven, — uit hulp of redding en berging bij schipbreuk, stranding of zeevonden, — uit werping en uit avarij — zijn zaken van koophandel, (K. 534 v., 545 v., 696 v.)

TWEEDE TITEIi.

Van koopmansboeken.

6. Elk koopman is verpligt dagboek te houden, waarin, van dag tot dag, naar de orde des tijds, zonder witte vakken, tusschenregels of kantteekenmgen. moeten worden uangeteekend zijne inschulden en schulden, de ondernemingen in zijnen handel, de trekkingen, acceptatien, of endossementen van wissels en andere handelspapieren, zijne verbindtenissen, en, in het algemeen, alles wat hij ontvangt en uitgeeft, van welken aard liet ook zij; alles onverminderd zoodanige verdere boeken als in den koophandel gebruikelijk zijn, doch waarvan het houden door de wet niet geboden wordt. (B. 1919; K. 8 v., 66, 86; Co. 8, 10.)

7. Hij is verpligt de brieven, welke hij ontvangt, te bewaren, en van diegenen, welke hij afzendt, een kopijboek te houden. (K. 10; Co. 8.)

8. Hij is verpligt alle jaren, binnen de zes eerste maanden ran elk jaar, eenen staat en balans op te maken, in een afzonderlijk daartoe bestemd register in te schrijven en eigenhandig te onderteekenen. (K. 11, 801 v., 900; Co. 9.)

9. De kooplieden zijn gehouden hunne boeken dertig jaren lang te bewaren. (B. 2004; K. 6; Co. 11.)

10. Indien de handeling niet geheel ontkend, of bet bestaan derzelve in het algemeen bewezen wordt, leveren rigtig gehouden koopmansboeken, des gevorderd met eede gesterkt of door den dood bevestigd, het bewijs op tusschen kooplieden wegens

363

5o. 60.

70.

80.

90.

lOo. 5.

-ocr page 410-

864 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

zaken hunnen handel betreffende, ten aanzien van den tijd der handeling en der levering, de hoedanigheid, de hoeveelheid en den prijs der goederen, behoudens tegenbewijs; ook de kopij-boeken van brieven, rigtig gehouden, kunnen door den regter als middel van bewijs worden aangenomen. (B. 1919, 1977; K. 12, 68; Co. 12, 13, 109.)

11. Men kan niemand noodzaken om zijne boeken, balansen, en verdere daartoe betrekkelijke papieren, open te leggen, dan alleen ten behoeve van hem die als erfgenaam, als belanghebbende in eene gemeenschap, als vennoot, als aansteller van factoors of bewindvoerders, daarbij een regel rept belang heeft, en eindelijk in geval van faillissement. (K. 12, 35, 67, 799, 804; Co. 14.)

12. In den loop van een regtsgeding kan de regter, op verzoek van eene der partijen, of zelfs van ambtswege, de openlegging der boeken bevelen, ten einde daarvan inzage of een uittreksel te doen nemen voor zoo veel het punt in geschil betreft. (K. 10, 67.)

In geval die boeken zich bevinden op eene andere plaats dan die waar de regtbank, voor welke de zaak hangt, gevestigd is, staat het haar vrij den plaatselijken regter op te dragen om van dezelve boeken inzage te nemen, en van zijne bevinding een verbaal op te maken en over te zenden. (Co. 15, 16.)

13. Hij, die nalaat aan het regterlijk bevel te voldoen tot het openleggen zijner boeken, cf wel, die weigert dezelve open te leggen indien de tegenpartij zich aan dezelve wil gedragen, doet daardoor een vermoeden in zijn nadeel ontstaan.

In beide gevallen kan de regter aan de tegenpartij den eed opleggen, al ware er geen ander bewijs aanwezig. (B. 1953, 1977; Co. 17.)

DERDE TITEL..

Van vennootschap van koophandel.

Verg. art. 14, W. 1855 Stbl. no. 32, gewijzigd door de Wet van 1866, Stbl. no. 123.

EERSTE AFÜEELING.

Algemeene bepalingen.

14. De wet erkent drie soorten van vennootschappen van koophandel:

De vennootschap onder eene firma;

De vennootschap by wijze van geldschieting, anders compagnieschap en commandite genaamd;

De naamlooze vennootschap. (K. 57, 390; Co. 19.)

15. De verbindtenissen van vennootschappen van koophandel worden geregeerd door de overeenkomsten der partyen, door de bijzondere wetten van den koophandel en door het burgerlijk regt. (B. 1655 v., K. 1; Co. 18.)

-ocr page 411-

IH. TITEL. VAN VJENNOOTSCHAP VAN KOOPHANDEL. 365

TWEEDE AFDEELING.

Van de vennootschappen onder eene firma en van die bijwijze van ge Idscliieting of en commandite genaamd.

16. De vennootschap onder eene firma is diegene, welke twee of meer personen aangaon, ten einde onder eenen gemeenschappelij-ken naam koophandel te drijven. (K. 3, 19, 22 v., 29 v.; Co. 20.)

17. Elk der vennooten, die daarvan niet is uitgesloten, is bevoegd ten name der vennootschap te handelen, gelden uit te Bven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en ierden aan de vennootschap te verbinden. (B. 1669, 1676, 1679; K. 26, 29, 32.)

Handelingen welke niet tot de vennootschap betrekkelijk zijn, of tot welke de vennooten volgens de overeenkomst onbevoegd lijn, worden onder deze bepaling niet begrepen. (K. 15, 20, 36; Co. 32.)

18. In vennootschappen onder eene firma is elk der vennooten, wegens de verbindtenissen der vennootschap, hoofdelijk voor het gehesl aansprakelijk. (B. 1318, 1679; Co. 22.)

19. De vennootschap bij wijze van geldschieting, anders en commandite genaamd, wordt aangegaan tusschen eenen persoon, of tusschen meerdere hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten, en eenen of meer andere personen als jeldschie :ers.

Eene vennootschap kan alzoo te gelijker tijd zijn eene vennootschap onder eene firma, ten aanzien van de vennooten on-ier de firma, en eene vennootschap bij wijze van geldschieting, in aanzbn van den geldschieter. (K. 16, 23 v.; Co. 23, 24.)

20. Behoudens de uitzondering, in het tweede lid van art. 30 voorkomende, mag de naam van den vennoot bij wijze van geldschieting in de firma niet worden gebezigd.

Deze vennoot mag geene daad van beheer verrigten of in de aken van de vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht tener volmagt. (K. 17, 21, 32.)

Hij draagt niet verder in de schade dan ten beloope der gelden, welke hij in de vennootschap heeft ingebragt of heeft aoeten inbrengen, zonder dat hij immer tot teruggave van ienotene winsten verpligt zij. (B. 1679 v.; Co. 25, 26, 27.)

21. De vennoot bij wijze van geldschieting, die de bepalin-jen van het eerste of van het tweede lid van het vorig artikel overtreedt, is wegens alle de schulden en verbindtenissen van öe vennootschap hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk. (Co. 28.)

22. De vennootschappen onder eene firma moeten worden ingegaan bij authentieke of onderhandsche akte, zonder dat tet gemis eener akte aan derden kan worden tegengeworpen. (K. 13, 18; Co. 39, 42.)

23. De vennooten onder eene firma zijn verpligt, de akte, in de iaartoe bestemde registers, te doen inschrijven, ter griffie van de itfrondissements-regtbank, in de plaats of plaatsen waar de vennootschap is gevestigd, of, bij ontstentenis van dien, ter griffie van tal kantonregter. (B. 1905, 1911,1934; K. 28,30, 38,58; Co. 42.)

-ocr page 412-

866 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

24. Het staat echter aan de vennooten onder eene firma vrij, om de akte slechts by uittreksel te doen inschrijven, mits dat uittreksel in authentieken vorm vervat of door alle de vennooten onderteekend zij. (K. 29; Co. 42.)

25. Een iegelijk kan de ingeschrevene akte of derzelver uittreksels inzien en daarvan, te zijnen koste, afschrift bekomen. (K. 38; Co. 42.)

26. Het uittreksel bij art. 24 vermeld, moet inhouden:

lo. Den naam, voornaam, het beroep en de woonplaats der vennooten onder de firma;

2o. De opgave der firma, met aanduiding of de vennootschap is algemeen, dan wel of zij zich tot eenigen bijzonderen tak van koophandel! bepaalt, en in het laatste geval, met aanduiding van dien bij zonderen tak.

3o. De aanwijzing der vennooten, die van de teekening der firma zijn uitgesloten; (K. 17.)

4o. Het tijdstip waarop de vennootschap begint en zal eindigen;

5o. En voorts in het algemeen zoodanige gedeelten der overeenkomst, welke ter bepaling van de regten van derden omtrent de vennooten moeten dienen. (K. 17, 19, 27 , 28; Co. 43.)

27. De inschrijving zal moeten worden gedagteekend op den dag op welken de akte of het uittreksel ter griffie gebragt is.

28. De vennooten zijn daarenboven verpligt om een uittreksel der akte, overeenkomstig het voorschrift van art. 26, te doen bekend maken, zoo wel in het officieel dagblad, als in een der nieuwspapieren der plaats of plaatsen alwaar de vennootschap gevestigd is, en bij gebreke van zoodanig nieuwspapier, in dat eener naburige plaats. (K. 29.)

29. Zoo lang die inschrijving en de bekendmaking niet is geschied, zal de vennootschap onder eene firma, ten aanzien, van derden, worden aangemerkt als algemeen voor alle handelszaken, als aangegaan voor eenen onbepaalden tijd, en als geenen der vennooten uitsluitende van het regt om voor de firma te handelen en te teekenen.

Ingeval van verschil tusschen het ingeschrevene en het bekend gemaakte, werken alleen tegen derden zoodanige bepalingen , welke, naar aanleiding van het vorige artikel, in het officiéél dagblad en in de nieuwspapieren zijn vermeld. (B. 1953, K. 30 v.; Co, 42.)

30. De firma van eene ontbondene vennootschap kan, hetzij uit kracht der overeenkomst, hetzij indien de gewezen vennoot, wiens naam in de firma voorkwam, daarin uitdrukkelijk toestemt, of, bij overlijden, deszelfs erfgenamen zich niet daartegen verzetten, door eenen of meer personen worden aangehouden, welke, ten blijke daarvan, eene akte moeten uitbrengen, en dezelve doen inschrijven en in de nieuwspapieren doen ue-kend maken, op den voet en wijze als bij ait. 28 en volgende is bepaald en op straffe bij art. 29 vermeld.

De bepaling van het eerste lid van art. 20 is niet toepasselijk, indien de afgetredene, van vennoot onder eene firma, vennoot bij wijze van geldschieting is geworden.

31. De ontbinding eener vennootschap onder eene firma vóór

-ocr page 413-

III. TITEL. VAN VENNOOTSCHAP VAN KOOPHANDEL. 367 den tijd bij de overeenkomst bepaald, of door afstand of opzegging tot stand gebragt, derzei ver verlenging na verloop van het bepaalde tijdstip, mitsgaders alle veranderingen in de oorspronkelijke overeenkomst gemaakt, welke derden aangaan, zijn aan de voormelde insehrijvring en bekendmaking in de openbare nieuwspapieren onderworpen.

Het nalaten daarvan heeft ten gevolge dat de ontbinding, afstand, opzegging of verandering niet tegen derden werken.

Bij verzuim van inschrijving en bekendmaking, in geval van verlenging der vennootschap, zijn de bepalingen van art. 29 toepasselijk. (K. 36; Co. 46.)

32. Bij de ontbinding der vennootschap zullen de vennooten, die het regt van beheer hebben gehad, de zaken der gewezen vennootschap moeten vereffenen in naam van dezelfde firma, tenzij bij de overeenkomst anders ware bepaald, of de gezamenlijke vennooten (die bij wijze van geldschieting niet daaronder begrepen), hoofdelijk en bij meerderheid van stemmen, eenen anderen vereffenaar hadden benoemd.

Indien de stemmen staken beschikt dearrondissements-regt-bank, zoodanig als zij in het belang der ontbondene vennootschap meest geraden zal achten. (B. 1689; K. 17, 20; R. 4.)

33. Indien de staat der kas van de ontbondene vennootschap niet toereikt om de opeischbare schulden te betalen,zullen zij, die met de vereffening belast zijn, de noodige penningen kunnen vorderen, welke door elk der vennooten, voor zijn aandeel in de vennootschap, zullen moeten worden ingebragt.

34. De gelden, die gedurende de vereffening uit de kas der vennootschap kunnen gemist worden, zullen voorloopig worden verdeeld.

35. Na de vereffening en scheiding, zullen, indien daaromtrent niets is overeengekomen, de boeken en papieren, tot de gescheidene vennootschap behoord hebbende, blijven berusten onder dien vennoot, welke daartoe bij meerderheid van stemmen, of, bij staking, door den arrondissements-regter verkozen wordt; behoudens aan de vennooten of hunne regtverkrijgenden den vrijen toegang tot dezelve. (B. 1127, 1689; K. 11, 56.)

DERDE AFDEELING.

Van de naamlooze vennootschap van koophandel.

36. De naamlooze vennootschap heeft geene firma, noch draagt den naam van een of meer der vennooten, maar zij ontleent hare benaming alleen van het voorwerp harer handelsonderneming.

Alvorens dezelve tot stand kan worden gebragt, moet de akte harer oprigting, of een ontwerp daarvan, aan den Koning worden ingezonden, ten einde daarop zijne bewilliging te erlangen.

Bij elke verandering in de voorwaarden en de verlenging der vennootschap wordt gelijke Koninklijke bewilliging vereischt. (K. 38, 51; R. 126: Co. 29, 30, 37.)

37. Indien de vennootschap niet strijdt met de goede zeden of de openbare orde, en de akte geene bepalingen bevat tegen

-ocr page 414-

868 I. BOEK. VAN DEK KOOPHANDEL IN JIET AL GEM.

al lietgeen bij art. 38 tot en met art. 55 is voorgeschreven, wordt de Koninklijke bewilliging verleend. (B. 1690.)

Bij weigering der Koninklijke bewilliging, wordt de reden daarvan aan de verzoekers, tot hun narigt, medegedeeld. (K. 50.)

Geene, door den Koning bewilligde, naamlooze vennootschap, wordt door hem ontbonden, ter zake dat de bestuurders aan de bepalingen en voorwaarden der akte niet hebben voldaan.

38. De akte van vennootschap moet notarieel worden verleden, op straffe van nietigheid. (K. 42, 49, 52 v.. 56, 58.)

De vennooten zijn verpligt de akte, in haar geheel,mitsgaders de Koninklijke bewilliging te doen inschrijven op de daartoe bestemde openbare registers, en dezelve openbaar te maken door middel van het officieel dagblad, welk laatste kosteloos geschiedt. (K. 23.)

Daarenboven moet door hen in de nieuwspapieren, in het slot van art. 28 vermeld, eene aankondiging worden gedaan, houdende berigt van het bestaan der naamlooze vennootschap, met aanduiding van de dagteekening en het nommer van het officieel dagblad, in hetwelk de akte is geplaatst.

Al het bovenstaande geldt ten aanzien van veranderingen in de voorwaarden, of by verlenging der vennootschap.

De bepaling van art. 25 is ook ten dezen toepasselijk, (Co. 40, 45, 46.)

39. Zoo lang de bij het vorige artikel vermelde inschrijving en bekendmaking niet hebben plaats gehad, zijn de bestuurders, voor hunne handelingen persoonlijk, en elk voor het geheel,! aan derden verbonden. (K. 45, 47.)

40. Het kapitaal der vennootschap wordt verdeeld in actiën of aandeelen op naam, of i n blanco.

De vennooten of houders dier actiën of aandeelen zijn niet verder aansprakelijk dan voor het volle beloop derzeive. (K. 42; Co. 33, 34, 35.)

41. Geene actiën of aandeelen kunnen in blanco worden uitgegeven, zoo lang derzelver volle bedrag niet in de kas der vennootschap is gestort. (K. 43; R. 4.)

42. Bij de akte wordt bepaald op welke wijze de overdragt geschiedt van actiën of aandeelen, op naam staande; zij kan plaats hebben door eene verklaring van den vennoot en den verkrijger, aan de bestuurders beteekend, of door eene gelijke verklaring, in de boeken der vennootschap ingeschreven en door of van wege beiden geteekend. (B. 669; Co. 35, 36.)

43. Indien het vol bedrag van zoodanige actie of aandeel niet is gestort, blijft de oorspronkelijke vennoot of diens erven of regthebbenden tot de storting van het verschuldigde aan de vennootschap verbonden, ten ware de bestuurders, en ds commissarissen, zoo die bestaan, zich uitdrukkelijk met den nieuwen verkrijger hadden tevreden gesteld, en eerstgemelde van alle verantwoordelijkheid ontslagen. (B. 880, 1002; K. 41.)

44. De vennootschap wordt beheerd door daartoe, door de vennooten, aangestelde bestuurders, deelgenooten of anderen, al dan niet loontrekkende, met of zonder toezigt van commissarissen.

De bestuurders mogen niet onherroepelijk worden aangesteld. (B. 1851: K. 52, 54 v.; Co. 31.)

-ocr page 415-

III. TITEL. VAN VENNOOTSCHAP VAN KOOPHANDEL. 369

45. De bestuurders zijn niet verder verantwoordelijk, dan ter zake van de behoorlijke uitvoering van den aan hen opgedragen last; zij zijn, uit kracht der verbindtenisser. van de vennootschap, aan derden niet persoonlijk verbonden. (B. 1837 v.;K. 47.)

Indien zij echter eene of andere der bepalingen van de akte of van de nadere veranderingen in de voorwaarden overtreden, zijn zij jegens derden ieder hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor de schade, welke die derden daardoor hebben geleden. (K. 39, 55 ; Co. 32.)

46. De naamlooze vennootschap moet voor eenen bepaalden tijd worden aangegaan, behoudens derzelver verlenging, telken reize, na het verloopen van dien tijd.

47. Zoodra het aan de bestuurders is gebleken, dat het maatschappelijk kapitaal een verlies van vijftig ten honderd heeft ondergaan, zijn dezelve verpligt daarvan aankondiging te doen in een daartoe ter griffie van de arrondissements-regtbank aan te leggen register, mitsgaders in de nieuwspapieren bij art. 28 vermeld.

Indien het verlies vijf en zeventig ten honderd beloopt, is de vennootschap van regtswege ontbonden en zijn de bestuurders persoonlijk en hoofdelijk voor het geheeljegens derden verantwoordelijk voor alle verbindtenissen, welke zij, nadat het bestaan van die vermindering aan hen bekend was of moest bekend zyn, hebben aangegaan.

48. Ten einde de ontbinding, in voege voorschreven, te voorkomen , zal de akte bepalingen kunnen bevatten, tot het oprigten eener reserve-kas, waaruit de ontbrekende penningen geheel of gedeeltelijk kunnen worden aangevuld (K. 39.)

49. Bij de akte mogen geene vaste renten worden bedongen. De uitdeelingen geschieden uit de inkomsten, na aftrek van alle de uitgaven.

Er kan echter worden overeengekomen, dat de uitdeelingen niet meer, dan zekere hoeveelheid, zullen bedragen.

50. De Koninklijke bewilliging zal niet worden verleend, tenzij blijke dat de eerste oprigters te zamen ten minste een vijfde van het maatschappelijke kapitaal vertegenwoordigen; er zal voorts een termijn worden bepaald, binnen welke het overige gedeelte der actiën of aandeden zal moeten geplaatst zyn. Die termijn kan steeds door den Koning, op verzoek der oprigters, worden verlengd. (K. 37.)

51. De vennootschap zal haren aanvang niet kunnen nemen, ten ware ten minste tien ten honderd van het gemeenschappelijk kapitaal gestort zij. (K. 41.)

52. Indien de werkzaamheden der commissarissen zich bloo-telijk tot een toezigt over de bestuurders bepalen, en zij al-zoo, in geen geval, deel nemen aan eenig beheer, kunnen zij by de akte worden gemagtigd om de rekening en verantwoording der bestuurders, namens de vennooten, op te nemen en goed te keuren. (K. 44, 54.)

In het tegenovergestelde geval moet die opneming en goedkeuring door de vennooten, of daartoe by de akte aangewezen personen , geschieden.

24

-ocr page 416-

3? O I. BOEK. VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEM.

53. Bij vennootschappen van verzekering op bepaalde voorwerpen, zal bij de akte een maximum worden bepaald, boven hetwelk, op een en hetzelfde voorwerp, niet zal mogen worden verzekerd ; ten ware de vennooten, hij een uitdrukkelijk beding, zulks aan de beschikking der bestuurders, met of zonder de commissarissen, hadden overgelaten.

54. Bij de akte zal worden bepaald op welke wijze het stem-regt door de vennooten zal worden uitgeoefend. Echter zal dezelfde persoon niet meer dan zes stemmen voor zich zeiven kunnen uitbrengen, indien de vennootschap uit honderd of meer actiën of aandeden bestaat; en niet meer dan drie stemmen, indien dezelve minder beloopt.

Geen bestuurder noch commissaris zal als gemagtigde by de stemming optreden. (K. 44.)

55. De bestuurders zijn verpligt eenmaal 'sjaars aan de vennooten opgave te doen van de winsten en verliezen, door de vennootschap in het afgeloopen jaar gehad of geleden.

Die opgave kan geschieden, hetzij in eene algemeene vergadering, hetzij door de toezending van eenen staat aan iederen vennoot, hetzy door eene aan de vennooten aangekondigde ter visie ligging der rekening, gedurende zekeren bij de akte bepaalden t\jd.

56. Eene ontbondene vennootschap wordt door de bestuurders vereffend, ten ware deswege bij de akte eene andere manier ware voorgeschreven. (R. 126.)

De bepaling van artikel 35 is ten deze toepasselijk.

VIERDE AFDEELING.

Van handelingen voor gemeene rekening.

57. Behalve de drie soorten van vennootschap, hierboven gemeld, erkent de wet ook handelingen voor gemeene rekening. (K. 14, 320; Co. 47.)

58. Deze handelingen zijn betrekkelijk tot eene of meer by-zondere of bepaalde handelsondernemingen; zij hebben plaats omtrent zulke voorwerpen en onder zoodanige voorwaarden, als tusschen de deelgenooten is overeengekomen.

Zij vereischen geene schriftelijke akte, en zijn niet onderworpen aan de verdere formaliteiten en bepalingen ten aanzien van vennootschap voorgeschreven.

Zij geven aan derden geene regtsvordering, dan tegen dengenen der deelgenooten met wien die derden gehandeld hebben. (B. 1660; K. 1, 22, 38; Co. 48, 49, 50.)

VIERDE TITEL.

Van beurzen van koophandel, makelaars en kassiers.

EERSTE AFDEELING.

Van beurzen van koophandel.

59. De beurs van koophandel is de zamenkomst van kooplieden, schippers, makelaars, kassiers en andere personen tct

É

-ocr page 417-

IV. TITEL. VAN BEUEZEN VAN KOOPHANDEL.

den koophandel in betrekking staande. Zg heeft plaats op gezag van het plaatselijk bestuur. (K. 61; Co. 71.)

60. Uit de handelingen en afspraken, ter beurze gesloten, worden opgemaakt de bepaling van den wisselkoers, de prys der koopmanschappen, der assurantiën, der zeevrachten, der kosten van vervoer te water en te lande, der binnen- en buiten-landsche obligatien, fondsen en andere papieren, die voor bepaling van koers vatbaar zijn.

Deze onderscheidene koersen of prijzen worden volgens plaatselijke reglementen of gebruiken opgemaakt. (B. 1121, 1202; K. 188 v.; Co. 72, 73.)

61. Het uur van het aangaan en afloopen der beurs, en alles wat de goede orde aldaar betreft, wordt door plaatselyke reglementen bepaald.

TWEEDE AFDEELING.

Van makelaars.

i. Makelaars zijn door het plaatselijk bestuur aangestelde tusschenhandelaars.

Alvorens tot de uitoefening van hun beroep te worden toegelaten, moeten zij bij de arrondissements-regtbank den eed afleggen, dat zij de aan hen opgelegde pligten getrouwelijk zullen waarnemen. (K. 71 v., 681; Co. 74, 75.)

I. De handelingen van niet alzoo aangestelde tusschenhandelaars hebben geen verder gevolg, dan hetgeen uit de overeenkomst van lastgeving voortspruit. (B. 1829 v.; K. 67.)

64. De werkzaamheden der makelaars bestaan in het, voor hunne meesters, koopen en verkoopen van waren en koopmanschappen, schepen, openbare fondsen en andere effecten en obligatien, wisselbrieven, orderbriefjes en andere handelspapieren, het bezorgen van discompten, assurantiën, bodemerijen en bevrachtingen van schepen, van gelden op beleening, of anderzins. (K. 192, 681; Co. 76 v.)

65. De aanstelling van de makelaars is algemeen, dat is in alle vakken, of in de akte van aanstelling wordt uitgedrukt in welk vak of vakken zij de makelaardij mogen uitoefenen.

In het vak of de vakken waarin zij makelaars zijn, mogen zij voor eigen rekening, noch zelve, noch door tusschenkomst van anderen, noch gemeenschappelijk met anderen, noch in commissie handel drijven, noch zich tot borg stellen voor de handelingen, door hunne tusschenkomst gesloten. (K. 64,71 v.; Co. 81.)

66. De makelaars zijn gehouden, onmiddellijk naliet sluiten van elke handeling, dezelve in hun zakboekje op te teekenen, en vervolgens dagelijks in hun dagboek over te brengen zonder witte vakken, tusschenregels of kantteekeningen, met duide-lyke vermelding van de namen der partyen, den tyd der handeling en der levering, de hoedanigheiü, hoeveelheid en den prijs der goederen, en alle de voorwaarden der geslotene handeling. (K. 6, 9; Co. 84.)

67. De makelaars zyn verpligt, aan de partyen ten allen tyde en zoodra deze zulks begeeren, uittreksels uit hun boek te

371

-ocr page 418-

372 I. BOEK. VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALÓEJf.

geven, bevattende al hetgeen zij daarin, betrekkelijk de handeling die hen aangaat, hebben aangeteekend. (K. 11.)

De regter kan aan de makelaars de openlegging hunner boeken in regten bevelen, ten einde de afgegevene uittreksels met de oorspronkelijke aarfteekeningen te vergelijken, en hij kan daaromtrent hunne toelichting vorderen. (K. 12.)

68. Indien de handeling niet geheel ontkend wordt, leveren de aanteekeningen, door den makelaar uit zijn zakboekje in zijn dagboek overgebragt, bewijs op tusschen de partijen, ten aanzien van den tijd van de handeling en dien van de levering, van de hoedanigheid en hoeveelheid van het goed, van den prijs waarvoor en de voorwaarden waarop de handeling is aangegaan, (Co. 109; K. 10.)

69. De makelaars moeten, indien zij daarvan door partijen niet zijn ontslagen, van elke, door hunne tusschenkomst, op monster verkochte partij goederen, het monster tot den tijd der

. volbragte levering bewaren, voorzien van eene behoorlijke aan-teekening ter herkenning van hetzelve.

70. De makelaar die, den koop en verkoop van eenen wisselbrief of van een ander dergelijk verhandelbaar effect gesloten hebbende, hetzelve aan den kooper ter hand stelt, is verantwoordelijk voor de echtheid der zich daarop bevindende hand-teekening van den verkooper. (K. 102, 137, 192.)

71. De makelaars, welke zich schuldig maken aan overtreding van eenig punt, bij deze afdeeling te hunnen opzigte voorgeschreven, zullen door het publiek gezag hetwelk hen heeft aangesteld, naar mate der omstandigheden, in derzelver bedieningen geschorst, of daarvan vervallen verklaard worden, onverminderd zoodanige straffen als bij het Wetboek van Strafregt zijn bepaald; alsmede onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen, waartoe zij als lastaannemers gehouden zijn. (B. 1338, 1840 ; K. 62, 65 v., 69; Co. 87.)

72. Door den staat van faillissement eens makelaars, wordt hij in zijne bediening geschorst en kan daarvan vervolgens door den regter worden vervallen verklaard.

In geval van overtreding van het verbod, vervat bij het tweede lid van art. 65, moet een gefailleerd makelaar van zijne bediening ontzet worden. (K. 62, 71, 764 v., 893; Co. 87, 89.)

73. Een makelaar, die van zijne bediening is vervallen verklaard, kan in geen geval daarin worden hersteld. (K. 71 v., 893; Co. 88.)

DERDE AFDEELING.

Van kassiers.

74. Kassiers zijn personen aan wie, tegen genot van zeker loon of provisie, gelden ter bewaring en uitbetaling worden toevertrouwd. (B. 1731—1767; K. 22i.)

75. Een kassier zijne betaling opschortende of faillerende, wordt vermoed het verval zyner zaken door eigen schuld te hebben veroorzaakt. (K. 764 v., 893.)

-ocr page 419-

37S

VIJFDE TITEL.

Van commissionnairs, expediteurs, voerlieden, en van schippers, rivieren en binnenwateren bevarende.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van commissionnairs.

76. Een commissionnair is iemand, die op zijnen eigen naam of firma, en tegen bet genot van zeker loon of provisie, op order en voor rekening van eenen ander, zaken van koophan' del verrigt. (Co. 91.)

77. De commissionnair is jegens dengenen, met wien bij handelt, niet gebonden den persoon op te geven, voor wiens rekening hij de handeling verrigt heeft.

Hg is, even als ware bet zijne eigene zaak, regtstreeks jegens zijnen mede-contractant verbonden. (K. 262.)

78. De commissiegever heeft geen regt van vordering tegen hem, met wien de commissionnair gehandeld beeft, evenmin als bij, die met den commissionnair heeft gehandeld, den camtnissiegever kan aanspreken. (B. 1836.)

[De artt. 79—85 luiden als volgt krachtens de Wet van 4 Juli 1874, Stbl. no. 89.]

79. Indien echter een commissionnair in den naam van zijnen lastgever beeft gehandeld, worden zijne regten en ver-piigtingen, ook ten aanzien van derden, geregeld door de bepalingen van bet Burgerlijk Wetboek onder den titel van lastgeving.

Hij beeft het voorregt niet, bij de volgende artikelen be-do'ild.

80. Een commissionnair is voor de vorderingen, welke hij als zoodanig ten laste van zijnen commissiegever heeft, zoo ter zake zijner voorgeschoten gelden, interesten, kosten en provisie, als voor zijne nog loopende verbindtenissen, bevoor-regt op de goederen, die de commissiegever hem ter verkoop, of om die tot nadere beschikking onder zich te houden, heeft toegezonden, of die hij voor dezen beeft gekocht en ontvangen, zoolang zij zich in zijne magt bevinden.

Dit voonegt gaat boven alle andere, behalve dat van art. 1185 lo., van bet Burgerlijk Wetboek.

81. Indien de goederen, in art. 80 bedoeld, voor rekening van den commissiegever verkocht en geleverd zijn, betaalt de commissionnair aan zich zeiven, uit de opbrengst van denver-koop, het beloop zijner vorderingen, waarvoor hem bij dat artikel voorregt is toegekend.

82. Indien de commissiegever aan den commissionnair goederen heeft toegezonden, met last om die tot nadere beschikking onder zich te houden, of hem beeft beperkt in bet vermogen om die te verkoopen, of indien de last tot verkoop is vervallen, en eerstgemelde niet voldoet aan de vorderingen, welke de commissionnair ten zijnen laste heeft en waarvoor bij art. 80 voorregt is toegekend, kan de commissionnair, met overlegging van de noodige bewijsstukken, op een eenvoudig

-ocr page 420-

374 I. BOEK. van den koophandel in het algem. verzoekschrift verlof van de regtbank zijner woonplaats bekomen om die goederen, hetzij geheel ot ten deele, te verkoo-pen op de wijze bij het vonnis te bepalen.

De commissionnair is verpligt om den commissiegever zoogt; wel van het verzoek om verlof als van den kracntens het verlof plaats gehad hebbenden verkoop uiterlijk den volgenden dag kennis te geven. Berigt per telegraaf of bij aangeteekenden brief geldt voor behoorlijke kennisgeving.

83. Een commissionnair, die voor zijnen commissiegevergoederen heeft gekocht en ontvangen, kan, indien laatstgemelde niet voldoet aan de vorderingen, welke de commissionnair ten zynen laste heeft, en waarvoor by art. 80 voorregt is toegekend, door de arrondissements-regtbank zijner woonplaats, op gelijke wyze als in het vorige artikel is bepaald, tot verkoop dezer goederen worden gemagtigd.

Het laatste lid van art. 82 is ten deze van toepassing.

84. In geval van faillissement van den commissiegever zynl de bepalingen, bij de artikelen 854,855 en856vanahet Wetboek van Koophandel ten aanzien van den pandhouder of beleenei gemaakt, op den commissionnair en tegenover hem van toe-passing.

De surséance van betaling van den commissiegever belet niet, dat de commissionnair van de bevoegdheden, hem bij de artikelen 81, 82 en 88 toegekend, gebruik make.

85. De toekenning der bevoegdheden, bij de artikelen 81, 82 en 83 bedoeld, laat het regt van terughouding, waar de commissionnair dit krachtens art. 1849 van het Burgerlijk Wetboek heeft, onverlet.

TWEEDE AFDEELING.

Van expediteurs.

86. De expediteur is iemand die zich met het doen vervoeren van koopmanschappen en goederen te land of te water bezig houdt.

Hy is verpligt, in een dagregister onderscheidenlyk aan te teekenen den aard en de hoeveelheid der te vervoeren goederen of koopmanschappen, alsmede, zulks gevorderd wordende, der-zeiver waarde. (B. 1743, 1829 v.; K. 6, 90, 95 ; Co. 96.)

87. Hij moet instaan voor de behoorlijke zoo spoedig moge-lyke verzending van de bij hem tot dat einde ontvangen koopmanschappen en goederen, met inachtneming van alle die middelen van zekerheid, welke hij tot eene goede bezorging kan by de hand nemen. (B. 1280, 1887; K. 92 ; Co. 97.)

88. Hy moet ook na de verzending instaan voor de beschadiging of voor het verlies van koopmanschappen en goederen welke aan zijne schuld of onvoorzigtigheid kunnen worden toegeschreven. (Co. 98.)

89. Hij staat ook in voor^de tufischen-expediteurs, door hem gebruikt. (B. 1840, Co. 99.)

90. De vrachtbrief maakt de overeenkomst uit tusschen den afzender of-den expediteur, en den voerman of den schipper, en behelst behalve hetgeen tusschen partyen mogt zijn over-

lengekor moet vol traging, lo. D

4o. 11 5o. 1 6» D De vrlt; ivorden

Van quot;

91. I [en aan ioeüeren

het den [K. 93, 9

92. I ring aar K. 87;

93. I aangeno regtsvor» len voei lijk zigt

De be can de ren zijr voldaan naai vie figlieid

94. I wordt g de arror •estigd waurop zal wor

het bevelen (Lm opg toet bek De ar als hier baren v üer goec vereisch

.

-ocr page 421-

V. TITEL. VAN COMMTSSIONNAIES, EXPEDIT., ENZ. 375

lengekomen, zoo omtrent den tijd binnen welken de vervoering moet volbragt zijn, en de seliadeloosstelling, in geval van vertraging, als anderzins:

lo. De benaming en het gewigt of de maat der te vervoeren goederen, benevens derzelver merken en getallen;

2o. l)en naam van dengenen aan wien het goed gezonden wordt;

3o. Den naam en de woonplaats van den voerman of den schipper;

4o. Het bedrag van het vrachtloon;

5o. De dagteekening;

6e De onderteekening van den afzender of van den expediteur.

De vrachtbrief moet door den expediteur in zijn dagregister worden ingeschreven. (K. 86; Co. 101, 102.)

DERDE AFDEELING.

Van voerlieden en van schippers, rivieren en binnenwateren bevarende.

91. De voerlieden en schippers moeten instaan voor alle schalen aan de ter vervoering overgenomene koopmanschappen of ;oeileren overgekomen, uitgezonderd dezulke die uit een gebrek 'an het goed zelf, door overmagt, of door schuld of nalatigheid pan den afzender of expediteur , veroorzaakt zijn. (B. 1653; K. 93, 95 v., 98, 345 v., 693, 755; Co. J08.)

92. De voerman of de schipper is niet ter zake van vertra-ïing aansprakelijk, indien dezelve door overmagt is veroorzaakt. % 87; Co. 104.)

93. De vervoerde koopmanschappen of goederen besteld en aangenomen, en het vrachtloon betaald zijnde, is daardoor alle regtsvordering ter zake van beschadiging of vermindering tegen len voerman of den schipper vernietigd, indien het gebrek uiterlijk zigtbaar was.

De beschadiging of vermindering niet uiterlyk zigtbaar zijnde, kan de geregtelijke bezigtiging gedaan worden nadat de goederen zijn aangenomen, om het even of de vracht al dan niet roldaan zy, mits die bezigtiging gevraagd worde binnen twee-naai vier en twintig uren na de ontvangst, en van de eenzelvigheid der goederen blyke. (K. 494; Co. 105.)

94. Indien de aanneming der koopmanschappen of goederen wordt geweigerd, of daarover geschil valt, doet de president van de arrondissements-regtbank, of, ter plaatse waar deze niet gevestigd is, de kantenregter, op een eenvoudig verzoekschrift, wajjop de wederpartij , zoo zy zich daar ter plaatse bevindt, sal worden gehoord, de noodige voorziening tot het opnemen vai het goed door deskundigen, en zal hy insgelijks kunnen bevelen dat de goederen in eene behoorlyke bewaarplaats worden opgeslagen, om daaruit aan den voerman of den schipper fret beloop van zyn vrachtloon en onkosten te voldoen.

De arrondissements-regtbank is bevoegd om, op gelijke wyze als hierboven is bepaald, magtiging te verleenen tot den openbaren verkoop van bederfelijke waren, of van zoodanig gedeelte der goederen als tot voldoening van vrachtloon en kosten zal rereischt worden. (K. 80, 489, 533; Co. 106.)

If te

J.

-ocr page 422-

376 L BOEK. van den koophandel in het algem.

95. Alle regtsvordering tegen den expediteur, voerman of schipper, uit hoofde van een geheel verlies, vertraging der bezorging, of geledere schade aan koopmanschappen of goederen, verjaart met den tijd van zes maanden, ten aanzien van verzendingen binnen 's lands gedaan en met het verloop van een jaar, ten aanzien van verzendingen naar buiten 's lands, te rekenen, in het geval verlies, van den dag dat de vervoering der koopmanschappen of goederen had moeten volbragt zijn en in het geval van beschadiging of te late bezorging, van den dag dat het goed ter plaatse van deszelfs bestemming zal zijn aangekomen.

Deze verjaring is niet toepasselijk in geval van bedrog of ontrouw. (K 91, 93; Co. 103, 108.)

96. Onverminderd hetgeen bij bijzondere reglementen mogt zijn voorgeschreven, zijn de bepalingen van deze afdeeling ook toepasselijk op de ondernemers van openbare rijtuigen en vaartuigen. Zij zijn verpligt een register te houden van de door hen aangenomen voorwerpen.

Indien dezelve bestaan in geld, goud, zilver, jaweeleu, paar-len, edelgesteenten, kleinooden, effecten, coupons of andere papieren van dien aard, geldswaarde hebbende, is de afzender verpligt om de waarde daarvan op te geven, en hij kan vorderen, dat daarvan aanteekening in het register worde gehouden.

Bij gebreke dier opgave zal hij, in geval van vermissing of schade, alleen tot het bewijs der waarde, naar het uiterlijk aanzien van het verzondene, worden toegelaten.

In geval van opgave der waarde, kan dezelve door alle bewijsmiddelen worden gestaafd, en heeft de regter zelfs de bevoegdheid om aan de opgave van den afzender, met eede gesterkt, volkomen geloof te hechten, en daarnaar üe schadevergoeding te schatten en toe te wijzen. (K. 91v.; Co. 107; St. gt;.829, no. 73; art. 8 gewijzigd bij Besluiten van 1846 , St. no. 23 en

1847, no. 3, de artt. 45, 48, 52, 53 en 63, bij Besluit van

1848, St. no. 3 en art. 83 aangevuld bij Besluit van 1850, St. no. 24; 1850, St. no. 14.)

97. De beurtvsiart en alle andere middelen van vervoer blijven onderworpen aan de wettiglijk op dit stuk bestaande verordeningen en reglementen, voor zooverre dezelve niet met de bepalingen van dezen titel stryden. (St. 1818, no 9,33,1819, no. 46.)

98. De regten en verpligtingen omtrent de scheepvaart, bij het tweede boek van dit wetboek voorgeschreven, zijn ock toepasselijk op de vaart op de rivieren, stroomen en kanalen, voor zoo' verre dit uitdrukkelijk by den laatsten titel van damp;t boek is bepaald (K. 748 v.)

99. De bepalingen van dezen titel zijn niet toepasselijk op de regten en verpligtingen tusschen den kooper en verkooper. (B. 1509 v., 1549 v.)

[Art. 2 W. 9 April 1875, Stbl. no. 67, tot regeling van den dienst en net gebruik der spoorwegen: tenaan-zien van ondernemers van spoorwegdiensten geldt hetgeen bij het Wetboek van Koophandel betrekkelijk voerlieden, schippers en ondernemers van openbare rijtuigèn en vaartuigen is bepaald.

Art. 3. Ondernemers van spoorwegdiensten zijn niet be-

-ocr page 423-

VI. TITEL. VAN WISSEI/BEIEVEN.

voegd, hunne verantwoordelijkheid voor verlies, vertraagde bezorging van of schade aan koopmanschappen en goederen, noch den omvang en duur hunner verplichtingen en den bewijslast door eenig beding van den vrachtbrief, of door bijzondere dienstreglementen uit te sluiten of te beperken, dan met inachtneming der regels, door ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vast te stellen.]

ZESDES TITEL.,

Van wisselbrieven.

EERSTE AFDEELIN6.

Van den aard en den vorm van wisselbrieven.

100. Een wisselbrief is een geschrift, uit eene plaats gedag-teekend, waarbij de onderteekenaar iemand last geeft om eene daarin uitgedrukte geldsom, in eene andere plaats, op of na zigt, of op eenen bepaalden tijd, aan eenen aangewezen persoon of aan deszelfs order te betalen, met erkenning van ont-vangene waarde of van waarde in rekening. (K. 111, 149 v., 208, 508; Co. 110.)

101. Een wisselbrief kan worden getrokken :

a. Aan de order van den trekker;

b. Op zekeren persoon en betaalbaar aan de woonplaats van eenen derde;

c. Voor rekening van eenen derde. (B. 1429; K. 106,143, 200; Co. 110, 111.)

102. Wisselbrieven, behelzende verdichte opgave van naam of van woonplaats, of van de plaats der trekking of der betaling, hebben enkel kracht van gewone schuldbekentenis, indien daartoe overigens de vereischten aanwezig zijn.

De verdichting kan echter door hen, die daarvan kennis hebben gedragen, niet worden tegengeworpen aan derden, die daarvan zijn onbewust geweest. (K. 70, 210; Co. 112.)

103. Een wisselbrief kan bij prima, secunda, tertia, enz., getrokken worden. (K. 104, 160 v.; Co. 110.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de verbindtenis tusschen den trekker en den nemer van eenen wisselbrief.

104. Indien niet anders is bedongen, is de trekker verpligt aan den nemer die dit vordert, den wisselbrief te leveren in prima, secunda en tertia, waarvan in ieder der wisselbrieven melding moet gemaakt worden, en welke allen voor eenen, en een voor allen gelden. (K. 103, 134, 160 v.. Co. 110, 147.)

105. De trekker is verpligt, ter keuze van den nemer, den wisselbrief te stellen betaalbaar aan den nemer zeiven, of aan eenigen anderen persoon, in beide gevallen aan order of zonder bijvoeging van order. (Co. 110.)

106. De trekker of degene voor wiens rekening de wisselbrief is getrokken, is verpligt zorg te dragen dat de betrokkene ten vervaldage. in handen hebbe het noodig fonds tot betaling.

377

-ocr page 424-

378 L BOEK. van den koophandel in het algebi.

zelfs indien de wisselbrief bij eenen derde is betaalbaar gesteldi met dien verstande echter dat de trekker zelf, in alle gevallen aan den houder en de vroegere endossanten persoonlijk verantwoordelijk blijft. (B. 1844: K. 110, 113, 142, 148; Co. 115.)

107. l)e betrokkene wordt geacht het noodig fonds in handen te hebben, indien hij bij het vervallen des wisselbriefs, of op het tijdstip waarop dezelve, naar aanleiding van artikel 155 voor vervallen wordt gehouden, aan den trekker, of aan dengenen voor wiens rekening is getrokken, eene opeischbare som schuldig is, ten minste gelijk staande met het beloop van den wisselbrief. (B. 1305 v.; K. 109, 113; Co. 116.)

108. De wisselbrief van non-acceptatie of van non-betaling zijnde geprotesteerd, is de trekker tot vrywaring gehouden, al ware het protest niet in tijds gedaan. Indien hij echter in het laatste geval bewees, dat de betrokkene op den vervaldag het noodig fonds tot betaling des wisselbriefs in handen had, is hij daarvan bevrijd.

Indien, in dat geval, het vereischte fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden. (K. 168, 201; Co. 117, 170.)

109. Indien de betrokkene den wisselbrief niet heeft geaccepteerd en de houder verzuimd heeft denzelven tijdig te laten protesteren, is de trekker niet te min verpligt aan laatstgemelde af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem ten vervaldage heeft in handen gehad, en zulks tot het beloop van den wisselbrief; en hij moet aan den houder, ten diens koste de noodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van fsil-lissement is verklaard, zijn de curators in zijnen boedel tot dezelfde verpligtingen gehouden, ten ware deze mogten verkiezen den houder als schuldeischer, voor het beloop van den wisselbrief, toe te laten. (K. 107, 118, 201, 224, 814.)

110. De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief heeft in geen geval eenig regt op het fonds, dat de betrokkene van den trekker in handen heeft.

Indien de wisselbrief niet is geaccepteerd, behooren die penningen, bij faillissement van den trekker, aan diens boedel.

In geval van acceptatie, blijft het fonds, tot het beloop van den wisselbrief, aan den betrokkene, behoudens de verpligting van dezen om jegens den houder aan zijne acceptatie te voldoen. (K. 106.)

111. De wisselbrief getrokken zijnde aan de order van eenen derde, alleen ten einde daarvan de betaling te vorderen, zoo is zulks, tusschen den trekker, of dengenen voor wiens rekening is getrokken, en den nemer, eene enkele lastgeving, waarir echter de bevoegdheid ligt opgesloten om den eigendom des wisselbriefs door endossement over te dragen. (B. 1829 ;K. 120,133.)

DERDE AFDEELING.

Van het accepteren van wisselbrieven en van den borgtogt aval genaamd.

112. Een wisselbrief moet by de vertooning, immers uiterlijk

-ocr page 425-

VI. TITEL. VAN WISSELBEIEVEN. 379

binnen vier en twintig uren daarna, zonder onderscheid van zon- of andere dagen, worden geaccepteerd.

Indien de wisselbrief na dien termijn niet, met of zonder acceptatie, is terug gegeven, is degene, die denzelvcn heeft teruggehouden , jegens den houder verpligt tot vergoeding van kosten , schaden en interessen. (B. 1279 ; K. 114, 119, 140; Co. 125.)

113. Hij die het noodig fonds in handen heeft, bijzonderlijk bestemd tot de betaling van eenen getrokken wisselbrief, is, op straf van vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens den trekker, tot de acceptatie verpligt. (B. 1279; K. 107, 148.)

114. Belofte om eenen wisselbrief te zullen accepteren geldt niet als acceptatie, maar geeft aan den trekker eene regtsvor-dering tot schadevergoeding tegen den belover, die weigert zijne belofte gestand te doen.

Deze schade bestaat in de kosten van protest en herwissel, wanneer de wisselbrief voor des trekkers eigene rekening was getrokken.

Wanneer de trekking voor rekening van eenen derde was gedaan bestaan de schaden en interessen in de kosten van protest en herwissel, en in het beloop van hetgeen de trekker, uit hoofde van de bekomene toezegging van den belover, aan dien derde, op het crediet van den wisselbrief, heeft voorgeschoten. (K. 187.)

115. De acceptatie moet door den betrokkeneduidelijk op den vertoonden wisselbrief gesteld en door hem onderteekend worden.

De acceptatie moet gedagteekend zijn, indien de wisselbrief op eenigen tijd na zigt is getrokken.

Bij gebreke van dagteekening, kan de houder de betaling vorderen op den termijn, daarbij uitgedrukt, te rekenen van den dag der trekking. (K. 117, 120, 149 v.; Co. 122.)

116. De houder van eenen wisselbrief, getrokken op plaatsen binnen het Koningrijk der Nederlanden, hetzij op zigt, of op eenigen tijd na zigt, moet daarvan de acceptatie of de betaling vorderen binnen de na te melden termijnen na de dagteekening van den wisselbrief, en zulks op straf van zijn verhaal te verliezen op de endossanten en op den trekker, indien deze fondsen tot de betaling bezorgd had.

Die termijnen worden bepaald als volgt :

Voor wisselbrieven, getrokken van het vaste land en van de eilanden in Europa, op zes maanden;

Voor wisselbrieven, getrokken uit de Levant en van de noordelijke kusten van Afrika, op acht maanden;

Voor wisselbrieven, getrokken van de westelijke kusten van Afrika, tot aan de Kaap de Goede Hoop, en deze daaronder begrepen, mitsgaders van het vaste land van Noord- en Zuid-Amerika, (met uitzondering van het hierna te melden gedeelte), en van de eilanden in de West-Indiën, op één jaar;

Voor wisselbrieven, getrokken van de kusten van Noord- en Zuid-Amerika, gelegen aan de Groote Zuidzee, te rekenen van de andere zijde van Kaap Hoorn, en van de in die zee gelegene eilanden, mitsgaders van het vaste land van Azië en de eilanden in de Oost-Indien, op twee jaren ;

De termijnen worden in tijden van oorlog ter zee verdubbeld,

-ocr page 426-

380 I. BOEK. VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEM.

voor zoo veel betreft wisselbrieven, getrokken van de eilanden in Europa en van de plaatsen vermeld bij het vierde, vijfde, en zesde lid van dit artikel.

Alle de bepalingen hierboven gemeld, zijn wederkeeriglijk van toepassing op wisselbrieven op zigt, of op eenigen tijd na zigt, getrokken uit het Koningrijk der Nederlanden op de plaatsen hierboven aangeduid.

De termijn is van drie maanden voor binnenlandsche wisselbrieven. (K. 112, 120, 152; Co. 160.)

117. De acceptatie van eenen wisselbrief, betaalbaar op eene andere plaats dan die waar de acceptant zich ophoudt, moet de woonplaats aanwijzen waar de betaling ontvangen , of het protest gedaan moet worden. (K. 120, 176; Co. 123.)

118. Indien de gedomicilieerde, na verloop van den vervaldag, failleert, en de houder verzuimd heeft het protest tijdig te laten opmaken, is de acceptant ontslagen, indien, en voor zoo verre, hij bewijst fonds aan de aangewezene woonplaats te hebben bezorgd; behoudens de verpligting vermeld bij art. '109. (Co. 170.)

119. Hij dieeenen Avisselbrief heeft geaccepteerd, is tot dezelfde betaling verpligt.

Hij mag de eens op den wisselbrief gestelde acceptatie, ook vóór deszelfs teruggave, niet herroepen, vernietigen, doorhalen of onleesbaar maken, en blijft desniettegenstaande tot de voldoening verpligt.

Hij is onbevoegd om, door beslag op den wisselbrief onder den houder te leggen, deszelfs verderen loop te beletten.

Hij kan tegen zijne acceptatie niet in zijn geheel worden hersteld, al hadde de trekker geen fonds bezorgd, of al ware deze, buiten zijn weten, vóór de acceptatie gefailleerd, tenzij de houder bedriegelijke middelen hadde in het werk gesteld om de acceptatie te verkrijgen. (K. 140, 144, 148, 161 v.; R. 475; Co. 121.)

120. De acceptatie mag niet onder eene voorwaarde gedaan worden, maar wel met eenige bepaling ten aanzien van de som. In het eerste geval moet de wisselbrief van non-acceptatie worden geprotesteerd; in het laatste geval, is de houder verpligt de gedeeltelijke acceptatie aan te nemen en voor het meerdere te laten protesteren. (B. 1289 v.; K. 117; Co. 124.)

121. Indien een wisselbrief van non-acceptatie geprotesteerd wordt, kan dezelve geaccepteerd worden door eenen ander, ter eere van den trekker, or van eenen der endossanten, hetzij dezelve hem daartoe gelast hebben, dan niet. (B. 1390 v.; K. 122 v. ; 127, 147; Co. 126.)

122. Indien zich onderscheidene personen tot deze acceptatie ter eere opdoen, zijn daartoe, bij voorkeur, in de volgende orde geregtigd:

lo. Zij die den wissel accepteren ter eere van den trekker of van dengenen, voor wiens rekening dezelve getrokkan is;

2o. Zij die zulks willen doen ter eere van den nemer;

3o. Zij die zulks willen doen ter eere van vroegere endossanten. (K. 127; Co. 159.)

123. Indien verscheidene personen, allen van last voorzien, zich aanbieden om den wisselbrief ter eere van denzelfden

-ocr page 427-

Vl. ÏITEL. VAN WISSELBRIEVEN. 381

persoon te accepteren, verblijft de keuze aan den houder.

Hetzelfde geldt indien meer dan een persoon zich, zonder last, tot acceptatie ter eere van denzelfden persoon aanbiedt. (K. 125, 173.)

124. Die, tot het doen van zoodanige acceptatie ter eere, met last zijn voorzien van dengenen , voor wiens rekening zij dezelve aanbieden, hebben altijd den voorrang boven anderen, die zonder last zoodanige acceptatie ter eere van denzelfden persoon aanbieden.

125. De houder zelf, tot zoodanige vereering gelast of bereidvaardig zijnde, heeft daarop eene even gelijke aanspraak als elk ander, en vermag dus, in gelijke omstandigheden, zich zeiven de voorkeur te geven. (K. 123, 1/4.)

126. De acceptatie ter eere moet op den wisselbrief gesteld worden; in de akte van protest, of achter dezelve, wordt van die acceptatie melding gemaakt. (K. 182; Co. 126.)

127. Die eenen wisselbrief ter eere accepteert, is gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan dengenen ter wiens eere hij geaccepteerd heeft, op stratfe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe termen zijn. (B. 1279 ; K. 122 v., 171; Co. 127.)

128. Niettegenstaande alle acceptatien door een ander ter eere gedaan, behoudt de houder van den wisselbrief al zijn regt tegen den trekker en de endossanten, uit hoofde der non-acceptatie van dengenen, op wien de wisselbrief getrokken was. (K. 146, 177, 184; Co. 128.)

129. Zoodanig een ter eere geaccepteerde wisselbrief moet, bij gebreke van betaling ten vervaltijde, tegen den betrokkene geprotesteerd worden.

Bij gebreke van zoodanig protest tegen den betrokkene, is de acceptant ter eere tct de voldoening des wissels ongehouden; en wanneer hij zonder dit protest den wissel betaald heeft, verliest hij zijn verhaal tegen diegenen, die er belang bij zouden mogen hebben, dat de wissel behoorlijk tegen den oorspronkelijk betrokkene geprotesteerd was. (K. 147, 179 v.)

130. De betaling van eenen wisselbrief kan, onverminderd de acceptatie van den betrokkene, bovendien verzekerd worden door eenen borgtogt aval genaamd. (Co. 141.)

131. Deze borgtogt wordt gesteld op den wisselbrief zeiven, of bij een afzonderlijk geschrift, zelfs bij eenen brief. (B. 1861; Co. 142.)

132. Dusdanige borg is (zoo geene andere overeenkomsten tus-schen partijen gemaakt zijn) voor het geheel verbonden op dezelfde wijze, en kan tot de betaling genoodzaakt worden door dezelfde middelen, als de trekker en de endossanten. (K. 186 v.; Co. 142.)

VIERDE AFDEELING.

Van het endosseren van wisselbrieven.

133. De eigendom van wisselbrieven, betaalbaar aan order, kan, zoo lang dezelve niet vervallen zijn, aan anderen door

-ocr page 428-

382 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

middel van endossement worden overgedragen. (B, 670, K. 134 v.5 165, 212, 242, 508, 173; Co. 186.)

134. Het endossement wordt op den wisselbrief, of deszelfs secunda, tertia, enz. gesteld, en moet zijn gedagteekend en onderteekend. Hetzelve behelst den naam van den persoon aan wien, of aan wiens order, de betaling moet geschieden, met bijvoeging van „genotene waardequot; of van: „waarde in rekening.quot;

Indien de waarde van een en derde afkomstig was, wordt daarvan, met aanduiding van dien derde, melding gemaakt. (K. 146; Co. 137.)

135. Het endossement de vereischten missende, bij het vorige artikel voorgeschreven, wordt tusschen den endossant en dengenen aan wien hij den wisselbrief heeft geëndosseerd voor eene volmagt gehouden, strekkende om den inhoud des wia-selbriefs, zelfs in regten, in te vorderen.

Indien het endossement aan de order van den geëndosseerde is gesteld, heeft deze de bevoegdheid om den eigendom des wisselbriefs bij endossement over te dragen, behoudens zijne verantwoordelijkheid jegens zijnen lastgever. (B. 1829 v.; K. 111, 136, 165, 242; Co. 138.)

136. Het endossement kan ook in blanco geschieden, door de bloote naamteekening van den endossant, op den wisselbrief gesteld. Zoodanig endossement wordt gerekend de erkenning van genotene waarde te bevatten, en draagt den eigendom des wisselbriefs aan den houder over. (K. 134.)

137. Een valsch endossement doet den eigendom van der. wisselbrief niet overgaan, maar alle latere endossementen vervallen, onverminderd de regtsvordering van den houder tegen alle de teekenaars dier endossementen.

De endossementen, ouder dan het valsche, behouden derzelver kracht en waarde. (K. 70, 145, 166.)

138. Het is verboden bij de endossementen eene vroegere dag-teekening, dan die waarop men dezelve werkelijk onderteekent, uit te drukken, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interessen, en onverminderd de openbare actie, indien daartoe gronden zijn. (Co. 139.)

139. Wisselbrieven waarvan de vervaldag is verstreken, of die niet betaalbaar zijn gesteld aan order, zijn niet vatbaar voor endossement, maar de eigendom moet by eene afzonderlijke akte van cessie, overeenkomstig de voorschriften van het Burgerlijk quot;Wetboek, worden ogt;ergedragen. (B. 668, 1569; Co. 136.)

VIJFDE AFDEELING.

Van de verbindtenis tusschen den trekker en den acceptant, tusschen den houder en den acceptant, en tusschen den houder en de endossanten.

140. Tusschen den trekker en den acceptant ontstaat uit den wisselbrief eene handeling van lastgeving, waarbij laatstge-melde zich verbindt denzelven op den vervaltijd aan den houder te voldoen. (B. 1829; K. 119,139.)

141. Indien de wisselbrief voor rekening van eenen derde

-ocr page 429-

VI. TlTEL. VAN WISSEtBRIEVEIf. 383

is getrokken, is deze alleen daarvoor aan den acceptant verbonden. (K. 101, 106, 143.)

142. De trekker is verpligt aan den betrokkene tijdig kennis of advies te geven van den door hem getrokken wisselbrief, en, bij nalatigheid daarvan, gehouden tot vergoeding van de kosten, door weigering van acceptatie of betaling uit dien hoofde gevallen. (K. 106.)

143. De trekker wordt geacht voor zijne eigene rekening te hebben getrokken, indien uit den wisselbrief, of uit den adviesbrief, niet blykt voor wiens rekening zulks is geschied. (K. 101.)

144. De acceptatie geeft aan den houder het regt om de betaling des wisselbriefs van den acceptant te vorderen. (K. 107, 119, 199; Co. 121.)

145. De acceptatie valsch zijnde, heeft elk houder verhaal op den trekker en de endossauten. (K. 70, 137.)

146. Allen, die eenen wisselbrief geteekend, geaccepteerd of geëndosseerd hebben, zijn ieder voor het geheel verpligt den nouder te waarborgen. (B. 1318; K. 119, 128, 133 v., 156, 160, 186; Co. 118, 140.)

147. De bepalingen omtrent de gehoudenheid van den acceptant zijn ook toepasselijk op dengenen, die den wissel ter eere, voor rekening van den trekker, nemer of endossant, heeft geaccepteerd; behoudens hetgeen bij art. 129 is bepaald. (K. 119,121 v.)

148. Indien, na de acceptatie van eenen wisselbrief, de trekker, uit hoofde van de wanbetaling des acceptants, verpligt was denzelven in te trekken, heeft hij tegen dezen eene regts-vordering, zoo wel tot de verantwoording van het aan hem tot die betaling verstrekte fonds, als tot vergoeding der schade, uit het niet volvoeren van den aangenomen last ontstaan. (K. 107, 113, 119.)

ZESDE AFDEELING.

Van den vervaltyd en de betaling van wisselbrieven.

149. De wisselbrief, op tijd getrokken, is betaalbaar op den vervaldag. (K. 115 v., 159; Co. 120, 131.)

150. De wisselbrief, op zigt getrokken, is betaalbaar op deszelfs vertooning. (K. 115 v., 179 v.; Co. 130.)

151. De termyn in eenen wisselbrief uitgedrukt, welke op één of meer dagen, maanden of uso's na zigt getrokken is; begint te loopen op den eersten dag na dien waarop de acceptatie of het protest van non-acceptatie gedaan is. (K. 115 v.; Co. 131.)

152. Door maanden verstaat men, zoo wel bij wisselbrieven op zigt als op tgd getrokken, die der Gregoriaansche tijdrekening.

Door uso's worden, ten aanzien van alle binnen het Koningrijk betaalbare wisselbrieven, verstaan dertig dagen, welke ten aanzien van wisselbrieven, niet op zigt getrokken, beginnen te loopen daags na derzei ver dagteekening. (Co. 132.)

153. Een wisselbrief, betaalbaar op eene jaarmarkt, moet, voldaan worden daags vóór het eindigen van de jaarmarkt, doch indien deze niet langer dan één dag duurt, vervalt de wisBelbrief op dien dag zeiven. (K. 179; Co. 133.)

-ocr page 430-

384 I. BOEK. van den koophandel in het alqem.

154. Indien de betaaldag van eenen op tijd getrokken wisselbrief op eenen Zondag invalt, is dezelve des anderen daags betaalbaar. (K. 179, 228, 286; Co. 134.)

155. Wisselbrieven worden gehouden voor vervallen, zoodra de betrokkene is gefailleerd, en kunnen door den houder, des verkiezende, dadelijk van non-betaling worden geprotesteerd.

In dat geval, kunnen de trekker of endossanten, aangesproken wordende, de betaling uitstellen tot den vervaldag in den wissel uitgedrukt, mits inmiddels borg stellende, volgens het bepaalde in art. 177. (B. 1307; Co. 163, 448.)

156. Een wisselbrief moet betaald worden in het geld, daarbij uitgedrukt.

Indien nogtans dat geld geenen wettelijken koers in het Koningrijk had, zal, wanneer de koers niet bij den wisselbrief ia geregeld, de betaling geschieden in Nederlandsch geld, volgens den wisselkoers van den vervaltijd en van de plaats der betaling, en zoo daar geen wisselkoers bestaat, alsdan volgens dien van de handelplaats, het naastgelegen bij die waar de wisselbrief moet worden betaald. (B. 1425; Co. 143.)

157. Wanneer gedurende den looptijd des wisselbriefs, de daarin uitgedrukte geldmunt, op hoog gezag, ter plaatse van de betaling, in waarde was vermeerderd of verminderd, zal de betaling, of zullen, in geval van wanbetaling, de respectieve terugvorderingen te-gen trekker en endossanten geregeld worden naar de bepalingen van artikel 1793 en 1794 van het Burgerlyk Wetboek.

Dezelfde verordeningen gelden, wanneer de waarde der geldmunt vermeerderd of verminderd mogt zijn vóór de trekking, zonder dat de trekker had kunnen kennis dragen van de verandering der waarde.

158. De betrokkene, den wisselbrief vóór den vervaltijd betalende of in disconto nemende, is verantwoordelijk voor de geldigheid der betaling. (K. 773; Co. 144.)

159. De houder van eenen wisselbrief kan niet genoodzaakt worden de betaling vóór den vervaltijd te ontvangen. (B. 1306, 1441 4o : R. 149; Co. 146.)

160. De betaling van eenen wisselbrief op eenen secunda, tertia quarta, enz. gedaan, is bestaanbaar, wanneer de tweede, derde vierde, enz. inhoudt, dat deze betaling de kracht der overige te niet doet. (K. 103; Co. 147.)

161. Die op eenen secunda, tertia, quarta, wisselbrief, enz betaalt, zonder tevens in te trekken den wisselbrief, waaro; zjjne acceptatie staat, wordt daardoor niet ontslagen met op-zigt tot eenen ander, die houder van zijne acceptatie is; behoudens zijn verhaal op dengenen aan wien hij onverschuldigd heeft betaald. (K. 119, 163; Co. 148.)

162. Van eenen en denzelfden wisselbrief een prima, secunüa, tertia, enz. gemaakt zijnde, en de betrokkene op meer dan eenen derzelve eene acceptatie gesteld hebbende, is deze verpligt alle de geaccepteerde wisselbrieven te betalen, wanneer onderscheidene houders daarmede ten vervaltijde opkomen; behoudens zijn verhaal op dengenen, die meer dan eenmaal gebruik den wisselbrief gemaakt heeft. (K. 119.)

163. De acceptant is niet anders verpligt eenen vermisten

wisi van vert

geve

ie

taal deuf 16 niet deze! zond gehn K. 1 16i vang den keid

ie:

ongel geacc houdlt;

m

ling i die g santé het ( Co. 1 169 ter d maar dane eene ( 170, een ie santei Van lascht K. 12]

m.

treedt cn is :

Hij vyld tieeft, ■essen.

172. len tr

Indi alle de

173. ienen uerbov K. 12]

-ocr page 431-

VI. TITEL. VAN WISSELBfilEVEN. 385

wisselbrief te betalen, dan op voldoend bewijs van het regt van dengenen die de betaling vraagt, mitsgaders tegen diens verbindtenis tot vrijwaring voor alle namaning, en onder bij-gevoegden borgtogt. (B. 1857, 1864; K. 119,167, 203; Co, 151.)

164. Die eenen vervallen wisselbrief op den vervaltijd betaalt, zonder dat er verzet tegen zij gedaan, wordt vermoed deugdelnk gekweten te zijn. (B. 1424; Co. 145.)

165. De vertooner van eenen wisselbrief, welke aan hem niet is geëndosseerd , doch die schriftelijk kan bewijzen, dat dezelve hem door den regthebbende ter invordering is toegezonden , kan de betaling onder borgtogt vorderen , en , bij gebreke van betaling, denzelven laten protesteren. (B, 1867 ; K. 133.)

166. De houder van eenen wisselbrief, die de betaling ontvangt, en alle de vroegere endossanten zijn aan dengenen, die den wisselbrief betaald heeft, verantwoordelijk voor de wettigheid van alle vroegere endossementen. (K. 137.)

167. Buiten het geval, in artikel 163 gemeld, is de acceptant ongehouden tot betaling van den wisselbrief, tenzij hem de geaccepteerde wisselbrief, met behoorlijke quitantie van den houder voorzien, worde uitgeleverd. (B. 1421, 1475.)

168. De betrokkene bereid zijnde toteene gedeeltelijke betaling van den inhoud van den wisselbrief, is de houder verpligt, die gedeeltelijke betaling, waardoor de trekker en de endossanten in zoo verre ontlast worden, aan te nemen, en wegens het overige protest te laten doen. (B. 1426; K. 179, 182 ; Co. 156.)

169. In het geval van het vorig artikel, kan de betaler echter de uitlevering van zoodanigen wisselbrief niet vorderen, maar moet zich vergenoegen met eene afschrijving van de gedane gedeeltelijke betaling op den wisselbrief zeiven , en met eene door den houder onderteekende quitantie. (K. 168.)

170. Een geprotesteerde wisselbrief kan betaald worden door een ieder ter eere van den trekker of van eenen der endossanten.

Van die betaling, ter eere gedaan, wordt het bewijs inge-lascht in de akte van protest, of achter dezelve gesteld. (B. 1418; K. 121, 179, 182; Co. 158.)

171. Die eenen wisselbrief ter eere van een ander betaalt, treedt door die betaling zelve in de regten van den houder, en is aan dezelfde verpligtingen onderworpen.

Hij is daarenboven gehouden, van de gedane betaling onverwijld kennis te geven aan dengenen ter wiens eere hij betaald leeft, op straf van vergoeding van kosten, schaden en inte-«ssen, zoo daartoe gronden zijn. (B. 1418, v.; K. 175; Co. 159.)

172. Indien de betaling ter eere gedaan is voor rekening van ien trekker, zijn alle de endossanten bevrijd.

Indien zij gedaan is ter eere van eenen dei endossanten, zijn die de op hem volgende endossanten bevrijd. (Co. 159.)

173. Indien verscheidene personen zich tot de betaling van «nen wisselbrief ter eere aanbieden, worden de regelen gevolgd, lierboven ten aanzien van acceptation ter eere voorgeschreven. K. 121 v.; C. 159.)

25

-ocr page 432-

386 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

174. Indien degene, op wien de wisselbrief oorspronkelijk getrokken was, en tegen wien dezelve van non-acceptatie was geprotesteerd, willig is de betaling te doen, wordt aan hem boven allen de voorrang gegeven. (K 125 ; Co. 159.)

ZEVENDE AF DEELING.

Van de regten en verpligtingen van den houder, bij non-acceptatie of non-betali ng va den wisselbrief.

175. De houder van eenen wisselbrief, de acceptatie vai denzelven van den betrokkene hebbende afgevraagd, en die niet bekomende is vernligt een protest te laten opmaken. (K. 112v 79, 182; Co 119.)

176. De acceptatie van wisselbrieven moet gevraagd worder aan den betrokkene ter zijner woonplaatse, en niet ter plaatse, alwaar de wisselbrief betaalbaar is gesteld. (K. 112, v., 117 180; Co. 123.)

177. Op vertooning van het protest van non-acceptatie, zijn endossanten en de trekker respectievelijk verpligt borg te stellei dat de wisselbrief ten vervaldage zal worden voldaan, of denzei ven dadelijk, met de protestkosten en herwissel, in te trekken

De borg, hetzij van den trekker, hetzij van den endossant, alleen hoofdelijk met dengenen verbonden, ten wiens behoeve h zich als borg heeft gesteld. (B. 1318,1869 ; K. 128,1*5; Co. 120

178. In geval de acceptant vóór den vervaldag is gefailleerd kan de houder protest doen opmaken, en als hierboven 1 togt of voldoening vorderen. (Co. 163.)

179. Bij gebreke van betaling op den vervaldag, is de houder zonder aanzien of de wisselbrief al dan niet geaccepteerd zij verpligt denzelven op den volgenden dag te laten protesteren

Indien die dag op eenen Zondag invalt, moet het protest 0 den volgenden dag geschieden. (K. 129 v., 149 v., 153 v., 17' 201 v., 213; R. 14; Co. 161 v.)

180. De betaling van eenen wisselbrief moet gevraagd en lie; daarop volgende protest gedaan worden ter woonplaatse var den betrokkene.

Indien de wisselbrief getrokken is om in eene andere aange wezene woonplaats, of door eenen anderen aangewezen persoon, hetzij in dezelfde, hetzij in eene andere gemeente, te worden be taald, moet de betaling gevraagd en het protest opgemaakt worden ter aangewezene woonplaats of aan den aangewezei persoon.

Wanneer degene die den wisselbrief moet betalen geheel on bekend of niet te vinden is, moet het protest gedaan wordei aan het postkantoor van de ter betaling aangewezene woonplaats en indien aldaar geen postkantoor ia, aan het hoofd van he: plaatselyk bestuur. Hetzelfde moet plaats hebben, indien eei wisselbrief is getrokken, om in eene andere gemeente te wei den betaald dan die waar de betrokkene woont, en de woonplaats waar de betaling moet geschieden niet is aangewezen (B. 1429; K. 117, 176; Co. 173.)

181. De houder is, by weigering van den betrokkene, ver

brief na b( besta ding, 18c verpl den ,

-ocr page 433-

VI. TITEL. VAN WISSELBRIEVEN. 38?

pligt de betaling af te vragen aan dengenen, die den wisselbrief ter eere heett geaccepteerd, of aan wien dezelve, volgens het daarin vermelde, in geval van nood, ter acceptatie of ter betaling is aanbevolen.

Tegen ieder hunner die de betaling weigert zal protest worden opgemaakt, hetgeen zal kunnen geschieden bij eene en dezelfde akte. (K. 121, 126, 129, 170; Co. 193, 174.)

182. De protesten, zoo van non acceptatie als van non-betaling, worden gedaan door eenen notaris of den griffier van den kantonregter, of door eenen deurwaarder. Zij moeten vergezeld zijn van twee getuigen.

De protesten behelzen:

1°. Een letterlijk afschrift van den wisselbrief, van de acceptatie , van de endossementen, van den borgtogt, genaamd aval, en van de adressen daarop gesteld;

2o, De vermelding dat zij de acceptatie of betaling aan de personen, of ter plaatse in de twee voorgaande artikelen gemeld, afgevraagd en niet bekomen hebben:

3o. De vermelding van de opgegevene reden van non-acceptatie of non-betaling;

4o. De aanmaning om het protest te teekenen , en de redenen van weigering:

5o. De vermelding, dat hij notaris, griffier of deurwaarder, wegens de non-acceptatie of non-betaling, heeft geprotesteerd. (K. 126, 170; Co. 173, 174, Stbl. 1842, no. 20, art. 38.)

183. De notarissen, griffiers of deurwaarders zijn verpligt, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, affcchrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en hetzelve, naar orde des tijds , in te schrijven in een bijzonder register, genommerd, en gewaarmerkt door den kantonregter van hunne woonplaats, en om wijders, zulks begeerd wordende, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren. (B. 1279; R. 17; Go. 176.)

184. De houder van eenen wisselbrief, van non-acceptatie of van non-betaling geprotesteerd, is verpligt, op straffe van vergoeding van kosten , schaden en interessen, uiterlijk binnen vijf dagen na het gedaan protest, hetzelve te doen beteekenen aan dengenen van wien hij den wisselbrief heeft bekomen, Indien beide in dezelfde gemeente woonachtig zijn.

Indien beide niet in dezelfde gemeente woonachtig zijn, zal de houder, op gelijke straf, verpligt zijn, een afschrift van het protest, voor waar geteekend door dengenen die detzelve heeft opgemaakt, toe te zenden, aan hem van wien hij den wisselbrief heeft bekomen en zulks uiterlijk op den eersten postdag na bovengemelde vijf dagen, of, zoo er geen regelmatige post bestaat, met de eerste openlijk bekende gelegenheid ter verzending, na gezegde vijf dagen. (K. 216; Co. 164, 164.)

185. Ieder endossant is, onder gelijke verantwoordelijkheid, verpligt, uiterlijk binnen denzelfden termijn, te rekenen van den dag van het ontvangen protest, hetzelve te doen beteekenen, of toe te zenden aan dengenen van wien hij den wissel-

-ocr page 434-

388 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

brief bekomen heeft, en zulks op gelijke wijze, als bij het vorig artikel is bepaald. (Co. 169.)

186. iJe houder van eenen wisselbrief, die van non-betaling is geprotesteerd, is geregtigd de vergoeding van denzelven te vorderen van den acceptantquot;, van den tiekker en van alle de endossanten, als ieder voor het geheel verbonden zijnde.

Hy heeft de keus hen gezamenlijk of afzonderlijk in regten aan te spreken.

Indien hy den trekker alleen aanspreekt, zijn al de endossanten bevrijd.

Indien hij eenen der endossanten aanspreekt, zijn de latere endossanten bevrijd. (B. 1318, 4478; K. 132, 146, 199, 206 v.; R. 303 v.-, Co. 118, 140, 164.)

187. De houder van eenen wisselbrief, wegens non-betaling geprotesteerd, kan insgelijks zich de vergoeding bezorgen door middel van herwissel.

Herwissel is eene hertrekking van den houder eens wissel-briefs op den trekker, of op eenen der endossanten , wegens de hoofdsom van den geprotesteerd en wisselbrief en de kosten, volgens den wisselkoers ten tijde der hertrekking.

Deze hertrekking doet, in geval van niet-voldoening het regt ter vervolging tegen geen der mede-schuldenaren verloren gaan. (K. 146, 191 v.; Co. 177, 178.)

188. De herwissel wordt, ten aanzien van den trekker, geregeld naar den wisselkoers van de plaats, waar de wisselbrief had moeten worden betaald, op de plaats waaruit dezelve getrokken is,

In geen geval is hij tot eenen hoogeren wisselkoers gehouden. (K. 60, 192; C. 179.)

189. Ten aanzien van de endossanten, wordt de herwissel geregeld naar den wisselkoers der plaats, werwaarts de wisselbrief door hen verzonden of verhandeld is geworden, op] de plaats waar de terugbetaling gedaan wordt. (K. 60, Co. 179.)

190. Wanneer tusschen de onderscheidene plaatsen geen onmiddellijke wisselkoers bestaat, wordt de herwissel geregeld naar den wisselkoers der twee meest nabij gelegene plaatsen.

191. De hertrekking gaat vergezeld met de retour-rekening (Co. 180.)

192. De retour-rekening bevat de hoofdsom van den gepro-testeerden wisselbrief, de protestkosten en alle andere wettige onkosten , als de provisie van den bankier en makelaar, de zegels en briefporten.

Zij maakt melding van den naam van dengenen op wien de hertrekking gedaan is, en van den wisselkoers voor welken dezelve vernegotieerd is.

Derzei ver juistheid wordt door eene verklaring van eenen makelaar in wissels, of, waar geene makelaars in -wissels zijn, van twee kooplieden bevestigd.

Zij gaat vergezeld van den geprotesteerden wisselbrief en van het protest, of een voor waar geteekend afschrift van hetzelve.

In geval de hertrekking op eenen der endossanten gedaan is, gaat zg bovendien vergezeld van eene verklaring tct bewijs van den wisselkoers der plaats waar de wisselbrief betaalbaar gesteld was, op de plaats van waar de wisselbrief getrokken

-ocr page 435-

VI. TITEL. VAN WISSELBRIEVEN. 389

is geweest, of waar de terugbetaling gedaan wordt. (K. 64 . 70, 197; Go. 181.)

193. Overeenen en denzelfden wisselbrief kan men niet meer dan ééne retour-rekening maken.

Deze retour-rekening wordt betaald door den eenen endos-sant aan den anderen respectievelijk, en eindelijk door den trekker. (Co. 182.)

194. Men kan geene herwissels op elkander stapelen; ieder endossant draagt er slechts één, gelyk ook de trekker. (Co. 183.)

195. De interessen van de hoofdsom van den van non-betaling geprotesteerden wisselbrief zijn verschuldigd van den dag van het protest af. (B. 1286 ; K. 179, 182; Co. 184.)

196. De interessen van de protestkosten, van den herwissel en andere wettige onkosten, zijn verschuldigd van den dag af, dat de geregtelijke dagvaarding is gedaan. (B. 1286, Co. 185.)

197. Er is geen herwissel verschuldigd, indien by de retour-rekening niet gevoegd zijn de verklaringen, volgens het voorschrift van artikel 192 hierboven. (Co. 186.)

198. De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief is, by faillissement dergenen, welke volgens de wisselverbindtenis aansprakelijk zyn, bevoegd om in alle derzelver boedels op te komen, met het volle beloop der vergoeding door ieder van hen onderscheidenlijk en voor het geheel aan hem verschuldigd.

Wanneer hij uit eenen der boedels eenige uitdeeling ontvangen heeft, zijn de andere boedels, zoo wel als de niet gefailleerde mede-verbondenen, niet verder ontlast dan voor het beloop van die uitdeeling. (K. 146 ; Co. 584.)

199. Wanneer echter de houder, hetzij met den trekker, hetzij met den acceptant, een vrijwillig accoord aangaat, verliest hij zijn verhaal tegen alle de endossanten.

Indien dat accoord is aangegaan met eenen der endossanten, verliest hij zijn verhaal tegen alle de volgende, maar geenszins tegen de vorige endossanten, noch tegen den trekker, noch tegen den acceptant.

Wanneer hetzelve is aangegaan met den trekker, wordt de acceptant, welke geen fonds ontvangen heeft, van alle verdere aanspraak bevryd; in het tegenovergestelde geval blijft hij verantwoordelijk.

Eindelijk, wanneer het accoord vrijwillig is aangegaan met eenen acceptant, welke fonds in handen heeft, wordt daardoor alle verder verhaal tegen den trekker verloren. (B. 1326, ] 460; K. 186, 204.)

200. De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief heeft mede eene regtsvordering tot vergoeding tegen derden, voor wier rekening de wisselbiief getrokken is, indien dezelve de waarde daarvoor genoten hebben. (K. 101, 106, 143 : Co. 115, 116.)

201. De houder van eenen wisselbrief, die denzelven te laat heeft doen protesteren, heeft geenregt van vergoeding tegen de endossanten en moet zich met zijne aanspraak tegen den acceptant tevreden stellen; behoudens de verpligting van den trekker, hierboven in art. 108 en 109 bepaald. (K. 179, 184; Co. 168,170.)

202. Indien een wisselbrief zoo tijdig is verzonden dat hy

-ocr page 436-

390 I. BOEK. VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEM.

wel vóór den vervaldag had kunnen aankomen in handen van dengenen aan wien dezelve luidt, en door dezen ter betaling had kunnen worden aangeboden, doch niet te min, door onvoorzien toeval of door overmagt, eerst na den vervaldag aankomt, moet dezelve daags na de ontvangst worden aangeboden en bij niet-voldoening geprotesteerd, indien de betrokkene in dezelfue plaats als de houder woonachtig is.

Indien hij elders woont, of de wisselbrief op eene andere plaats is gedomicilieerd, of betaalbaar gesteld, moet het aanbod van het protest geschieden binnen acht dagen na de ontvangst.

Indien de posten gestremd zijn, moet de wisselbrief worden verzonden langs den meest zekeren buitengewonen weg, en de houder behoudt zijn regt, indien de wisselbrief, in voege voorschreven, ter betaling is aangeboden, en bij non-betaling geprotesteerd. (K. 179.)

203. De houder van eenen geprotesteerden en vermisten wisselbrief heeft regt van den trekker de vergoeding te vorderen, tegen bewijs van zijn regt en het stellen van borgtogt. (K. 163; Co. 153.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van het te niet gaan van wisselschuld.

204. Behoudens' de bepalingen der drie volgende artikelen gaat wisselschuld te niet door alle middelen van schuldbevry-ding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen, en daarenboven door het vrijwillig accoord, bij art. 199 van dit wetboek vermeld. (B. 1417.)

205. De schuldenaar eens gefailleerden boedels, die eenen vervallen wisselbrief met eene andere schuld wil vergelijkends gehouden te bewijzen, dat hij vóór het faillissement, te goeder trouw, eigenaar van den wisselbrief is geworden. (B. 1461, 1468.)

206. Met uitzondering van hetgeen bij het volgend artikel is bepaald, verjaart wisselschuld door een tijdsverloop van tien jaren, te rekenen van den vervaldag des wisselbriefs.

Niet te min zullen zij die deze verjaring inroepen gehouden zyn, des gevorderd onder eede, te verklaren, dat zij, ter zake van den wisselbrief, niets meer schuldig zijn, en derzelver erfgenamen of regtverkrijgenden, dat zij te goeder trouw vermee-nen, dat er uit dien hoofde niets meer verschuldigd is. (B. 2010; K. 229; Co. 189.)

207. De regtsvordering tegen de endossanten, en tegen den trekker van eenen van non-betaling geprotesteerden wisselbrief, de laatstgemelde wanneer, en voor zoo verre, hij bewijst fonds te hebben bezorgd, veijaart door na te melden tijdsverloop:

Ten aanzien van wisselbrieven getrokken uit dit Koningrijk en betaalbaar:

Op plaatsen in den Levant en aan de noordelijke kusten van Afrika, met vijftien maanden;

Op plaatsen aan de westelijke kusten van Afrika, tot aan de Kaap de Goede Hoop, deze daaronder begrepen, op 'iet vaste

-ocr page 437-

VII. TITEL. VAN OEDERBRIEfJES OF PROMESSEN ENZ. 891 land van Noord- en Zuid-Amerika (met uitzondering van het hieronder gemelde gedeelte) en op de eilanden in de West-Indien. met achttien maanden;

Op plaatsen aan de kusten van Zuid-en Noord-Amerika, gelegen aan de Groote Zuid-zee, te rekenen van de andere zijde van Kaap Hoorn, en op de in die zee gelegene eilanden, mitsgaders op het vaste land van Azië en de eilanden in de Oost-Indiën, met twee jaren;

Op alle andere plaatsen met een jaar.

De hierboven gemelde tijdsbepalingen van vijftien en achttien maanden en van twee jaren, worden in tijd van oorlog ter zee verdubbeld.

De verjaring begint teloopen tegen den houder des wisselbriefs te rekenen van deszelfs vervaldag, en tegen ieder der endossan-ten van den dag dat hij tot betaling in regten is aangesproken, of, indien er geene regtsvordering heeft plaats gehad, van den dag dat hij vrijwillig heeft betaald. (Co. 166, 167.)

ZEVENDE TITEL.

Van orderbriefjes of promessen aan order; van

assignatien, en van kassiers- en ande r papi er aan toonder.

EERSTE AFDEELING.

Van orderbriefjes of pro me ssen aan order.

208. Een orderbriefje, of promesse aan order, is een gedag-teekend en onderteekend geschrift, bij hetwelk iemand zich verbindt om, ter zijner woonplaatse, of ter woonplaatse van een ander binnen dezelfde gemeente of elders, en met of zonder tijdsbepaling, de daarbij uitgedrukte geldsom aan de order van den nemer te voldoen, met erkenning van genotene waarde of van waarde in rekening. (K. 100, 120; Co 188.)

209. Alle wetsbepalingen omtrent de wisselbrieven, bij den vorigen titel vastgesteld, en betreffende:

Den vervaldag; (K. 116, 149 v.)

Het endossement; (K. 133 v.)

De hoofdelykeverpligting voor het geheel; (B. 1318, K. 146,186.)

Den borgtogt genaamd aval; (K. 130 v.)

Het protest; (K. 179 v.)

De regten en verpligtingen van den houder; (K. 175 v.; R. 304.)

Den herwissel en de interessen en kosten; (K. 187 v.)

De betaling, en die ter eere ; (K. 156 v.)

De verjaring en andere wijze van schuldvernietiging; (K. 199, 204.)

Zijn op orderbriefjes of promessen aan order toepasselijk. (K. 4 2o.; Co. 187, 189.)

TWEEDE AFDEELING.

Van assignatien.

210. Eene assignatie is een gedagteekend en onderteekend ge-

-ocr page 438-

892 I. BOEK. van den koophandel in het algem. schrift, waarbij door den uitgever een bepaald persoon wordt aangewezen om de daarbij uitgedruktegeldsom aan eenen anderen bepaalden persoon, of deszelfs order te. voldoen in dezelfde gemeente, waar het geschrift is uitgegeven, zonderonderscheid of daarbij al dan niet de erkenning van de genotene waarde, of van waarde in rekening is uitgedrukt. (K. 100, 182, 208.)

211. In geval het geschrift betaalbaar is gesteld op eene andere plaats dan waar het is uitgegeven, wordt het insgelijks voor eene assignatie gehouden, byaldien daarbij geene erkenning van genotene waarde, of van waarde in rekening, is uitgedrukt. (K. 100.)

212. Assignation aan order kunnen op dezelfde wijze als wisselbrieven worden geëndosseerd. (K. 133 v., 214, 219.)

213. De betaling eener assignatie, zonder tijdsbepaling, moet gevraagd, en, bij ontstentenis, het protest van non-betaling opgemaakt worden, uiterlijk binnen den tijd van ééne maand na de dagteekening, indien de tot voldoening aangewezen persoon binnen dezelfde gemeente woont waar de assignatie is uitgegeven, en uiterlijk binnen den tijd van drie maanden, indien dezelve elders woonachtig is (K. 116, 179 v., 214, 218)

214. De assignatie betaalbaar op eenigen tijd r.a zigt moet, met inachtneming der onderscheiding bij art. 213 omtrent de woonplaats, uiterlijk binnen den tyd van céne maand, of van drie maanden, aan den aangewezen persoon worden aangeboden, ten einde door dezen, met bijvoeging der dagteekening, voor gezien te worden geteekend.

Zoodanige aanteekening op haar zelve, zonder uitdrukkelijk bijgevoegde acceptatie, wordt voor geene acceptatie gehouden.

Bij weigering om die aanteekening te doen, wordt de assignatie geprotesteerd, als of de betaling ware geweigerd, zonder dat er verder protest van non-betaling behoeft gedaan te worden. (K. 116 v., 179 v., 218.)

215. De assignatie, die, ten gevolge der aanteekening bij het vorige artikel vermeld, of volgens haren inhoud, op eenen bepaalden tyd vervalt, is betaalbaar op dezelfde wijze als wisselbrieven van dien aard, en moet bij wanbetaling het protest op gelijke wijze worden opgemaakt. (K. 149 v., 156 v., 168, 170 v., 179 v., 182, 218.)

216. De houder eener geprotesteerde assignatie moet daarvan uiterlyk binnen vijf dagen , na dien van het protest, kennis geven aan dengenen, van wien hij dezelve heeft in betaling genomen. (K. 18i, 218.)

217. Hij is insgelyks, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, verpligt, voor zoo ver de assignatie aan order luidt en geëndosseerd is, van het protest aan den oor-spronkelijken uitgever kennis te geven.

218. De houder, die verzuimd heeft de voorschriften van art. 213, 214, 215 en 216 hierboven na te komen, verliest. indien hij de waarde heeft voldaan, zijn verhaal op dengenen van wien hij de assignatie heeft ontvangen, en, zoo die voldoening geene plaats heeft gehad, is hij tot de betaling van den inhoud der assignatie verpligt.

In het een en ander geval, moet de uitgever aan den houder

-ocr page 439-

VII. TITEL. VAN ORDERBRIEFJES OF PROMESSEN, ENZ. 398 afstaan en overdragen de vordering, welke hy ten laste van den ter betaling aangewezen persoon heeft, tot het beloop der assignatie toe, en tevens aan denzeken, ten diens koste, de noo-dige bewijsstukken verschatten om die vordering te doen gelden.

Indien de persoon, die tot betaling is aangewezen , aan den uitgever niets, of niet zoo veel verschuldigd was als de assignatie bedraagt, is de uitgever jegens den houder tot schadevergoeding verpligt. (B. 1279, K. 109.)

219. Behalve het verhaal op den uitgever der assignatie, heeft ieder houder slechts zyn verhaal op den onmiddellijk vooraf-gaanden endossant, zonder den vroegeren te mogen aanspreken.

220. De regtsvordering uit hoofde eener assignatie verjaart op dezelfde wijze als ten aanzien van wisselbrieven is bepaald. (K. 206, 207.)

DERDE AFDEELING. Van kassiers-papier en ander papier aan toonder.

221. Het kassiers-papier en ander papier aan toonder moet de juiste dagteekening der oorspronkelijke uitgifte bevatten. (K. 74 v., 227.)

222. De oorspronkelijke uitgever van kassiers-papier of ander papier aan toonder, door eenen derde betaalbaar, hetzij hetzelve in den vorm van assignatie of van quitantie is vervat, is jegens iederen houder voor de voldoening aansprakelijk, gedurende tien dagen na de dagteekening, die dag niet daaronder begrepen. (K. 224 v., 229.)

223. De verantwoordelijkheid van den oorspronkelijken uitgever blijft echter voortduren, indien hij niet bewijst dat hij, gedurende den bij het vorige artikel bepaalden tijd, gereede penningen, ten beloope van het uitgegeven papier, bij den persoon op vvien hetzelve is afgegeven , heeft gehad, en dat hij die penningen sedert bij denzelven heeft gelaten (K. 108.)

224. De oorspronkelijke uitgever die, ten gevolge van de vorenstaande bepalingen, van alle verantwoordelijkheid is bevrijd, is niettemin verpligt aan den houder, ten diens koste, de noo-dige bewijsstukken te verschatten, ten einde zijn regt te doen gelden tegen dengenen op wien het papier is afgegeven. (K. 109.)

225. Buiten den oorapronkelyken uitgever, blijft een ieder die het voormeld papier in betaling heeft gegeven , gedurende den tijd van drie dagen daarna, de dag der uitgifte niet daaronder begrepen, aansprakelijk jegens dengenen die het van hem heeft ontvangen. (K. 222 v.)

226. Indien hij, die een of meerdere briefjes of quitantien op zijnen kassier heeft afgegeven, later in staat van faillissement is verklaard, is de kassier desniettemin bevoegd, uit de daartoe voorhanden zijnde gelden, met de betaling van zoodanige briefjes of quitantien voort te gaan tot op het tydstip dat daartegen, hetzij door eenen ofmeerhouders van andere briefjes of quitantien, hetzij door de curators in den boedel, of eenig ander belanghebbende, zal zijn verzet gedaan.

In geval van verzet, of indien de kassier niet met de betaling is voortgegaan, moeten de penningen, welke de kassier van den

-ocr page 440-

394 I. BOEK. van den koophandel in het axgem;.

failliet in lianden lieeft, afgezonderd blijven, ten einde daaruit de houders van vóór het faillissement deugdelijk afgegeven briefjes of quitantien bij voorrang boven andere schuldeischers worden voldaan , hetzij in het geheel of ponds-ponds gelijke zonder onderscheid van de dagteekening der quitantien. (K. 764 v., 821.)

227. De houder eener promesse aan toonder is verpligt vol-doeninï te vorderen binnen den tijd van drie dagen, na den dag, op welken hij dat papier heeft in betaling genomen, die dag niet daaronder gerekend, en hy moet, bij wanbetaling, binnen eenen gelijken termijn daarna, de promesse ter intrekking aanbieden aan dengenen die hem dezelve heeft in betaling gegeven, alles op verbeurte van zijn verhaal tegen denzei ven, doch onverminderd zijn regt tegen dengenen die de promesse heeft geteekend.

Indien bij de promesse de dag is uitgedrukt op welken dezelve betaalbaar is, begint de termijn van drie dagen eerst te loopen daags na den uitgedrukten betaaldag. (K. 221.)

228. Indien de laatste dag vaneenigen termijn, waaromtrent in dezen titel eenige bepaling voorkomt, op eenen Zondag invalt, blijft de verpligting en verantwoordelijkheid voortduren tot en met den volgenden dag. (K. 154.)

229. Alle regtsvordering tegen de uitgevers van papier, in deze afdeeling vermeld, verjaart door tijdsverloop van tien jaren, te rekenen van den dag der oorspronkelijke uitgifte.

Niettemin zullen zij, die deze veijaring inroepen, gehouden zijn, des gevorderd onder eede, te verklaren, dat zij, ter zake van gemeld papier, niets meer schuldig zijn; en derzelver erfgenamen of regtverkrijgenden, dat zij te goeder trouw vermee-nen dat er uit dien hoofde niets meer verschuldigd is.

De oorspronkelijke uitgever van het bij art. 222 vermeld papier is, des gevorderd, verpligt onder eede te verklaren, dat hij gedurende den bij het voorschreven artikel bepaalden termijn, gereede penningen, ten beloope van het uitgegeven papier, bij den persoon, op wien hetzelve is uitgegeven, heeft gehad, en dat hij die penningen sedert bij denzelven heeft gelaten, en zijne erfgenamen of regtverkrygenden, dat zij zulks ter goeder trouw vermeenen. (B. 2010; K. 206, 220.)

ACHTSTE TITEL.

Van reclame of terugvordering in zaken van koophandel.

230. In geval koopmanschappen zijn verkocht en geleverd, en de koopprijs niet ten volle is gekweten, is de verkoopei , bij faillissement van den kooper, geregtigd om de koopmanschappen terug te vorderen, onder de volgende bepalingen. (B. 629, 1185, 1191, 1302 v., 1515, 1553 v.; K. 244, 764, 771; R. 721 v.; Co. 576.)

231. Tot de uitoefening van het regt van terugvordering wordt vereischt dat de koopmanschappen, zonder vermenging met andere, dezelfde zijn welke zijn verkocht en geleverd.

Het bewys daarvan wordt toegelaten, al waren zij ook uit-

-ocr page 441-

VUT. TITEL. VAN RECLAME OF TERUGVOEDERTNG. 395 gepakt, verpakt of verminderd. (K. 1, 99, 244; Co. 580.)

23-3. Koopmanschappen, hetzij op tijd, hetzij zonder tijdsbepaling, verkocht, kunnen worden terug gevorderd, indien dezelve nog onderweg zyn, hetzij te land, hetzij te water, of indien dezelve zich nog in natura bevinden onder den failliet, of onder eenen derde, die de koopmar schappen voor hem bezit of bewaart.

In beide gevallen kan deze terugvordering slechts worden gedaan binnen den tijd van 30 dagen, te rekenen van den dag, waarop de koopmanschappen onder den failliet of onder den derde zijn opgeslagen. (K. 80 v., 86 v., 238; Co. 577.)

233. Indien de kooper de kooppenningen gedeeltelijk heeft voldaan, is de verkooper, bij de terugvordering van het geheel, verpligt om de reeds ontvangen penningen aan den boedel terug te geven. (K. 236; 244)

234. In geval de verkochte koopmanschappen slechts gedeeltelijk in den boedel worden gevonden, geschiedt de teruggave naar evenredigheid en in verhouding met den koopprijs van het geheel. (Co. 580.)

235. De verkooper die zijne koopmanschappen terug ontvangt, is verpligt den boedel des gefailleerden schadeloos te houden , voor al het reeds betaalde of nog verschuldigde wegens regten, vracht, commissie, verzekering, avarijgrosse en al hetgeen verder tot behoud der koopmanschappen is aangewend. (K. 85 , 240; Co. 579.)

236. Indien de kooper bij eenen wisselbrief of ander handelspapier heeft geaccepteerd voor het volle bedrag der verkochte en geleverde koopmanschappen, heeft er geene terugvordering plaats.

Bijaldien de acceptatie slechts voor een gedeelte van de verschuldigde kooppenningen is geschied, kan de terugvordering plaats hebben. mits ten behoeve van den boedel des failliets worde zekerheid gesteld, voor hetgeen van denzelven, ten gevolge der acceptatie, mogt kunnen gevorderd worden. (K. 230, 223, 244.)

237. Indien de teruggevorderde koopmanschappen door eenen derde, te goeder trouw, zijn in beleening genomen, behoudt de verkooper zijn regt van terugvordering, maar is daarentegen verpligt, aan den geldschieter te voldoen het bedrag van het daarop geschoten geld, met de verschuldigde interessen en kosten. (B. 637; K. 85, 241, 247; Co. 577.)

238. De terugvordering der koopmanschappen vervalt, indien dezelve gedurende de reis, op facturen en op cognossementen of vrachtbrieven te goeder trouw door eenen derde zijn verkocht.

Niet te min is de oorspronkelijke verkooper, in dat geval, bevoegd den koopprijs, zoo lang dezelve nog niet is gekweten, tot het beloop zijner inschuld, bij den kooper in te vorderen, en hij is bevoorregt op die penningen, zonder dat dezelve met den boedel van den failliet mogen worden vermengd.

De bepalingen van het vorige lid zijn ook toepasselijk op het geval dat de koopmanschappen, na zich in het bezit van den failliet, of van iemand van zijnentwege, te hebben bevonden door koop en levering, te goeder trouw de eigendom van eenen derde zijn geworden. (K. 232, 507, 821; Co. 578.)

-ocr page 442-

396 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

239. De bewindvoerders in eenen gefailleerden boedel hebben het vermogen om de teruggevorderde koopmanschappen voor den boedel te behouden; mits aan den verkooper voldoende den koopprijs, welken deze van den failliet had bedongen. (Co. 582.)

240. Zoo lang in commissie gegeven koopmanschappen zich nog in natura bevinden onder den gefailleerden commissi-onnair, of onder eenen derde, die dezelve voor laatstgenoemden bezit of bewaart, kunnen dezelve door den commissie-gever worden terug gevorderd, onder gehoudenheid als bij art. 235 is uitgedrukt.

Hetzelfde regt van terugvordering heeft plaats, ten aanzien van den koopprijs van in commissie gegeven en door den com-missionnair verkochte en geleverde goederen, voor zoo ver de koopprijs niet vóór diens laillissement mogt zijn gekweten, al ware het dat de commissionnair eenig voordeel had berekend als waarborg voor den kooper, of voor het zoogenaamd del crede: c. (K. 76 v.: Co. 581.)

241. n geval de in commissie gegeven koopmanschappen door eenen derde te goeder trouw zijn in beleening genomen, gelden de voorschriften van art. 287.

242. Indien in eenen gefailleerden boedel worden gevonden nog niet vervallen, of vervallen en nog niet betaalde wisselbrieven , handels- en ander papier, aan den failliet ter hand gesteld, alleenlijk met last om dezelve in te vorderen en het beloop daarvan ter beschikking van den zender te houden,of om daaruit bepaaldelijk aangewezene betalingen te doen;—of, indien zij bijzonderlijk bestemd waren om daarmede te dekken wisselbrieven, op den failliet getrokken en door dezen geaccepteerd, of biljetten aan zijne woonplaats betaalbaar, kunnen die wisselbrieven, dat handels- en ander papier worden terug gevorderd, zoo lang dezelve zich in natura bevinden onder eenen derde die dezelve voor dezen bezit ot bewaart ; alles echter behoudens het regt van den boedel om daartegen zekerheid te vragen voor hetgeen van denzelven, ten gevolge der acceptatien van den failliet, mogt kunnen gevorderd worden. (K. 135; Co. 583.)

243. Ook buiten het geval van bestemming of acceptatie, bij het vorige artikel vermeld, kunnen de aan den failliet overgemaakte wisselbrieven, of het handels- of ander papier, worden terug gevorderd, al ware een of ander op eene rekening courant gebragt, mits de zender, ten tgde der overmaking, of daarna, voor geenerlei som hoegenaamd schuldenaar van den failliet zij geweest, daaronder niet begrepen de onkosten welke op de overmaking zyn gevallen. (Co. 584.)

244. Buiten het geval van faillissement, kunnen zonder tijdsbepaling verkochte en onbetaalde koopmanschappen worden teruggevorderd, overeenkomstig de voorschriften van art. 1191 van het Burgerlijk Wetboek, en met inachtneming der bepalingen van art. 231, 233, 234, 236 en 237 van dit wetboek.

245. De terugvordering van die koopmanschappen vervalt, indien dezelve, na zich in het bezit van den oorspronkelijken kooper, of van iemand van zijnentwege, te hebben bevonden, door eenen derde te goeder trouw zijn gekocht en aan denzelven afgeleverd.

-ocr page 443-

IX. TITEL. VAN ASSURANTIE OF VERZEK., ENZ. 397

In geral echter de koopprijs nog niet door dien derde betaald is, kan de oorspronkelijke verkooper de gelden tot aan het beloop zijner rekening voor zich vorderen, mits de vordering geschiede binnen den tijd van dertig dagen, na de oorspronkelijke levering. (B. 1191; K. 238.)

NEGENDE TITEL.

Van assurantie of verzekering in het algemee n.

246. Assurantie of verzekering is eene overeenkomst by welke de verzekeraar zich aan den verzekerde, tegen genot eener premie, verbindt om denzelven schadeloos te stellen wegens een verlies, schade, of gemis van verwacht voordeel, welke dezelve, door een onzeker voorval, zoude kunnen lijden. (B. 1813; K; 4, 249, 252.)

247. I)e verzekeringen kunnen, onder anderen, ten onderwerp hebben.

De gevaren van brand; (K. 287 v.)

De gevaren waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn; (K. 299 v.)

Het levrn van één of méér personen; (K. 302 v.)

De gevaren der zee, en die der slavernij, (K. 592 v.)

De gevaren van vervoer te lande en op rivieren en binnenwateren. (K. 683 v.)

Van de twee laatsten wordt in het volgende boek gehande^. (Co. 834, 335.)

248. Op alle verzekeringen, waarover zoo in dit als in het tweede boek van dit wetboek, wordt gehandeld, zijn toepasselijk de bepalingen bij de volgende artikelen vervat.

249. Voor schade of verlies uit eenig gebrek, eigen bederf, of uit den aard en de natuur van de verzekerde zaak zelve onmiddellijk voortspruitende , is de verzekeraar nimmer gehouden, ten ware ook daarvoor uitdrukkelijk zij verzekerd. (K. 246, 276, 294, 627, 643; C. 352.)

250. Indien hy, die voor zich zeiven heeft laten verzekeren of hij, voor wiens rekening door eenen ander is verzekerd, ten tijde der verzekering geen belang in het verzekerd voorwerp heeft, is de verzekeraar niet tot schadeloosstelling gehouden. (K. 266)

251. Alle verkeerde of onwaarachtige opgave, of alle verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer ter goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard zijn, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden zoude zyn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat der zaak had kennis gedragen, maakt de verzekering nietig. (K. 269 v., 306, 597 v.; C. 348.)

Si52. Uitgezonderd de gevallen bij de wet bepaald, mag geene tweede verzekering gedaan worden; voor denzelfden tyd en voor hetzelfde gevaar, op voorwerpen, welke reeds voor der-zelver volle waarde verzekerd zyn, en zulks op straffe van nietigheid der tweede verzekering. (K. 254, 266, 271 v , 277, 280 , 609 v.; Co. 359.)

253. Verzekering,, welke het beloop van de waarde of het wezenlijk belang te boven gaat, is alleen geldig tot het beloop van hetzelve.

-ocr page 444-

398 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

Indien de volle waarde van het voorwerp niet is verzekerd, is de verzekeraar, in geval van schade, slechts verbonden, in evenredigheid van het verzekerd tot het niet verzekerd gedeelte.

Het staat echter aan partijen vrij uitdrukkelijk te bedingen, dat, onaangezien de meerdere waarde van het verzekerd voorwerp, de aan hetzelve overgekomene schade, tot het vol beloop der verzekerde som, zal worden vergoed. (K. 289; Co. 857, 358.)

254. Afstand, bij het aangaan der verzekering, of gedurende derzelver loop, gedaan van hetgeen bij de wet tot het wezen der overeenkomst wordt vereischt, of van hetgeen uitdrukkelijk is verboden, is nietig. (K. 252: 256, 266, 287, 269, 304; Co. 390)

255. De verzekering moet schriftelijk worden aangegaan bij eene akte, welke den naam van polis draagt.

256. Alle polissen, met uitzondering van die der levensverzekeringen moeten uitdrukken ;

lo. Den dag waarop de verzekering is gesloten;

2o Den naam van dengenen die de verzekering voor eigen rekening of voor die van eenen derde sluit;

3o. Kene genoegzame, duidelijke omschrijving van het verzekerde voorwerp ;

40. Het bedrag der som, waarvoor verzekerd wordt;

5o. De gevaren welke de verzekeraar voor zijne rekening neemt;

6o. Den tijd , op welken het gevaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen en eindigt;

7o De premie van verzekering, en

èo. In het algemeen, alle omstandigheden, welker kennis van wezenlijk belang voor den verzekeraar kan zijn, en alle andere tusschen de partijen gemaakte bedingen.

De polis moet door eiken verzekeraar worden onderteekend. (K. 247, 254, 258, 264, 287, 290, 299, 301, 304, 592, 596, 624 v., 686, 710; C. 332.)

257. De overeenkomst van verzekering bestaat, zoodra dezelve is gesloten; de wederzijdsche regten en verpligtingen van den verzekeraar en van den verzekerde nemen van dat oogenblik hunnen aanvang, zelfs vóór dat de polis is onderteekend.

Het sluiten der overeenkomst brengt de verpligting van den verzekeraar mede, om de polis binnen den bepaalden tijd te teekenen en aan den verzekerde uit te leveren. (K. '255,681 ; Co. 332.)

258. Om van het sluiten dier overeenkomst te doen blijken, wordt bewijs bij geschrifte vereischt; echter zullen ook alle andere bewijsmiddelen worden toegelaten, indien er een begin van schriftelijk bewijs aanwezig is.

Niettemin kunnen de bijzondere bedingen en voorwaarden, indien over dezelve geschil ontstaat, in den tusschentijd van het sluiten van de overeenkomst en de uitlevering van de polis, bewezen worden door alle bewijsmiddelen in zake van koophandel toegelaten; met dien verstande echter, dat van de ver-eischten, welker uitdrukkelijke vermelding bij de polis op straffe van nietigheid in sommige verzekeringen door de wet gevorderd wordt, schriftelijk moet blijken. (B. 1939; K. 1, 262, 681.)

259. Indien de verzekering onmiddellijk wordt gesloten tusschen den verzekerde, of die daartoe last of bevoegdheid heeft, en den verzekeraar, moet de polis binen 24 uren na de aan-

-ocr page 445-

IX. TITEL. VAN ASSUKAHTIE OF VERZEK., ENZ. 399 bieding, door laatstgemelden worden onderteekend en uitgeleverd, ten ware bij de wet, in eenig bijzonder geval, een langere termijn bepaald zij. (K. 260, 681.)

260. Indien de verzekering door tnssclienkomst van eenen makelaar in assurantie gesloten is, moet de geteekende polis, binnen acht dagen na het sluiten van de overeenkomst, worden uitgeleverd. (K. 64, 681.)

261. Bij nalatigheid, in de gevallen bij de beide voorgaande artikelen bepaald, is de verzekeraar, of de makelaar, ten behoeve van den verzekerde, gehouden tot vergoeding van de schade, welke uit dat verzuim zoude kunnen ontstaan. (K. 681.)

262. Hij die, van eenen ander order ontvangende tot het laten doen van verzekering, dezelve voor zijne eigene rekening houdt, wordt verstaan verzekeraar te zijn op de aan hem op-gegevcne voorwaarden, en, bij gebreke van die opgave, op zoodanige voorwaarden, als waarop de verzekering had kunnen worden gesloten ter plaatse, alwaar hij den last had moeten uitvoeren en, indien deze plaats niet is aangeduid, te zijner woonplaats of op de naast gelegen beurs. (K. 59, 264.)

263. Bij verkoop en allen eigendoms-overgang van verzekerde voorwerpen, loopt de verzekering ten voordeele van den kooper of nieuwen eigenaar, zelfs zonder overdragt, voor zoo verre schaden betreft, opgekomen, nadat het voorwerp ten bate of schade des koopers of nieuwen verkrijgers is gekomen, alles tenzij het tegendeel tusschen den verzekeraar en denoorspron-kelyken verzekerde ware bedongen.

Indien, ten tijde van den verkoop of van den eigendomsovergang, de kooper of nieuwe eigenaar weigert de verzekering over te nemen, en de oorspronkelijk verzekerde nog belang in hes verzekerd voorwerp behoudt, blijft de verzekering, in zoo verre, in zijn voordeel loopen. (B. 639, 1496)

264 Verzekering kan niet alleen voor eigen rekening, maar ook voor die van eenen derde worden gesloten, hetzij uit krachte van eenen algemeenen of van eenen byzonderen last, hetzij zelfs buiten weten van den belanghebbende, en zulks met inachtneming der volgende bepalingen. (K. 262, 598 ; Co. 332.)

265. Bij verzekering ten behoeve van eenen derde, moet uitdrukkelijk in de polis worden melding gemaakt, of zulks uit kracht eener lastgeving, of buiten weten van den belanghebbende plaats heeft.

266. De verzekering zonder lastgeving, en buiten weten van den belanghebbende gedaan, is nietig, indien en voor zoo verre

f hetzelfde voorwerp door den belanghebbende, of door eenen derde, op zijnen last, was verzekerd vóór het tijdstip waarop hij kennis droeg der, buiten zijn weten, gesloten verzekering. (K. 252, 254, 333, 378, 598.)

267. Indien bij de polis geene melding is gemaakt dat d. verzekering voor rekening van eenen derde is geschied, wordt de verzekerde geacht die voor zich zeiven te hebben gesloten, (K. 662; Co. 332.)

268. De verzekering kan tot voorwerp hebben alle belange hetwelk op geld waardeerbaar, aan gevaar onderhevig en bij de wet niet is uitgezonderd. (K. 247.)

-ocr page 446-

400 I. BOEK. van den koophandel in het algem.

269. Alle verzekering gedaan op eenig belang hoegenaamd, waarvan de schade, tegen welke verzekerd is, reeds op het tijdstip van het sluiten der overeenkomst bestond is nietig, indien de verzekerde, of hij die met of zonder last heeft doen verzekeren, van het aanwezen der schade heeft kennis gedragen. (K. 251, 281, 8U6, 5^7, 598, 604, 606; Co. 865.)

270. Er bestaat vermoeden, dat men van het aanwezen dier schade heeft kennis gedragen, indien de regter, met inachtneming der omstandigheden, oordeelt dat er sedert het aanwezen der schade zoo veel tijds is verloopen, dat de verzekerde daarvan had kunnen kennis dragen.

In geval van twijfel, staat het den regter vrij om aan verzekerden en derzelver lasthebbers den eed opteleggen, dat zij, ten tijde van het sluiten der overeenkomst, van het aanwezen der schade geene kennis hebben gedragen.

Indien die eed door de party aan hare wederpartij wordt opgedragen, moet dezelve in allen gevalle door den regter worden opgelegd. (B. 1977; K. 282, ü98; Co. 366.)

271. De verzekeraar kan altijd hetgeen hij verzekerd heeft wederom laten verzekeren. (K. 252, 2/9; Co. 342,)

272. Indien de verzekerde den verzekeraar, bij eene gereg-telijke opzegging, van zijne verpligtingen voor het toekomende ontslaat, kan hij zijn belang voor denzelfden tijd en hetzelfde gevaar andermaal doen verzekeren.

In dat geval moet, op straffe van nietigheid, in de nieuwe polis worden melding gemaakt, zoo wel van de vroegere verzekering als van de gercgtelijke opzegging. (K. 272,279, 282, Co. 359.)

273. Indien de waarde der verzekerde voorwerpen niet door partijen in de polis is uitgedrukt, kan dezelve door alle bewijsmiddelen worden gestaafd. (B. 1908; K. I, 295,621 v.. Co. 339.)

274. Indien die waarde in de polis is uitgedrukt , heeft de regter niettemin do bevoegdheid om den verzekerde de nadere regtvaardiging der uitgedrukte waarde op te leggen, voor zoo verre door den verzekeraar redenen worden aangevoerd, waaruit gegrond vermoeden wegens het bovenmatige der opgave geboren wordt.

De verzekeraar heeft in allen gevalle het vermogen om de bovenmatigheid der uitgedrukte waarde in regten te bewijzen. (B. 1959; K. 275, 619; Co. 336.)

275. Indien echter het verzekerd voorwerp vooraf is gewaardeerd door deskundigen, bij partijen daartoe bestemd, en des gevorderd, door den regter beëedigd, kan de verzekeraar niet daartegen opkomen, tenzij in geval van bedrog; alles behouden^ de bijzondere uitzonderingen bij de wet gemaakt. (B 1364, 1585; K; 282, 295, 619; Co. 336.)

276. Geene verliezen of schade, door eigen schuld van eenen verzekerde veroorzaakt, komen ten laste van den verzekeraar. Hij vermag zelfs de premie te behouden of te vorderen, indien hij reeds begonnen had eenig gevaar te loopen. (K. 219; Co. 852.)

277. Indien verscheidene verzekeringen te goeder trouw ten aanzien van hetzelfde voorwerp zyn aangegaan, en by de eerste de volle waarde is verzekerd, houdt dezelve alleen stand, en de volgende verzekeraars zijn ontslagen.

-ocr page 447-

IX. TITEL. VAN ASSURANTIE OF VEEZEK., ENZ. 401 Indien bij de eerste verzekering de volle waarde niet is verzekerd, zijn de volgende verzekeraars aansprakelijk voor de meerdere waarde, volgens de orde des tijds, waarop de volgende verzekeringen zijn gesloten. (K. 252; Co. 359.)

278. Bijaldien op eene en dezelfde polis, door onderscheidene verzekeraars, al ware het op onderscheidene dagen, meer dan de waarde verzekerd is, dragen zy allen te zamen naar evenredigheid van de som voor welke zy geteekend hebben, alleen de juiste verzekerde waarde.

Dezelfde bepaling geldt, wanneer ten zelfden dage ten op-zigte van hetzelfde voorwerp, onderscheidene verzekeringen gesloten zijn. (K. 273 v,, 280; Co. 358.)

279. De verzekerde mag, in de gevallen bij de twee voorgaande artikelen vermeld, de oudste verzekeringen niet vernietigen om daardoor de latere verzekeraars te verbinden.

Indien de verzekerde de eerste verzekeraars ontslaat, wordt hy geacht zich, voor dezelfde som en in dezelfde orde, in hunne plaats als verzekeraar gesteld te hebben

Indien hy zich laat herverzekeren, treden de herverzekeraars in dezelfde orde, in zijne plaats op. (K. 271 v.)

280. Het wordt als geene ongeoorloofde overeenkomst beschouwd, indien, na de verzekering van een voorwerp voor deszelfs volle waarde, de belanghebbende hetzelve vervolgens geheel of gedeeltelik laat verzekeren, onder de uitdrukkelijke )epaling, dat hy zijn regt tegen de verzekeraars alleen zal kunnen doen gelden, indien en voor zoo verre hij de schade op de vroegere niet zal kunnen verhalen.

In het geval van zoodanige overeenkomst moeten, op straffe van nietigheid, de vroeger geslotene overeenkomsten duidelijk worden omschreven, en zullen de bepalingen van art. 277 en 'quot;'8 insgelijks daarop toepasselijk zijn. (K. 252.)

281. In alle gevallen in welke de overeenkomst van verzekering voor het geheel of ten deele vervalt, of nietig wordt, en mits de verzekerde ter goeder trouw hebbe gehandeld, moet de verzekeraar de premie terug geven. hetzij voor het geheel, hetzij voor zoodanig gedeelte waarvoor hij geen gevaar heeft geloopen. (K. 269, 272, 285, 652, 660, 6B2.)

282 Bijaldien de nietigheid van de overeenkomst, uithoofde van list, bedrog of schelmery van den verzekerde ontstaat, geniet de verzekeraar de premie, onverminderd de openbare regtsvordering, zoo daartoe gronden zijn. (B. 1864; K. 270.)

283. Behoudens de bijzondere bepalingen ten aanzien van deze of gene soort van verzekering gemaakt, is de verzekerde verpligt om alle vlyt en naarstigheid in het werk te stellen, ten einde de schade te voorkomen of te verminderen, en hij moet, dadelyk na derzelver ontstaan, daarvan aan den verzekeraar kennis geven; alles op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn.

De onkosten door den verzekerde gemaakt, ten einde de schade te voorkomen of te verminderen, zijn ten laste van den verzekeraar, al ware het dat dezelve, gevoegd bij de ge-ledene schade, het beloop der verzekerde som te boven gingen,

26

-ocr page 448-

402 1. BOEK. VAN DEN KOOPHANDEL IN HET AtG.

of de aungcwende pogingen vrucliteloos zijn geweest. (K. 249, 288, 654)

284 De verzekeraar, die de schade van een verzekerd voorwerp betaald heeft, treedt in alle de regten welke de verzekerde, ter zake van die schade, teg:en derden mogt hebben; en de verzekerde is verantwoordelijk voor elke daad welke het regt van den verzekeraar tegen die derden mogt bena-deelen. (Kv 290.)

285. Indien, gedurende den loop eener verzekering, de verzekeraar in staat van faillissement is verklaard, heeft de verzekerde de bevoegdheid om, hetzij de vernietiging der overeenkomst, hetzij voldoende zekerheid te vorderen, dat door den boedel aan alle de verpligtingen van den verzekeraar ten volle zal worden voldaan. (K. 281, 764; Co. 346.)

286. De wederkeerige verzekerings- of waarborgmaatschappijen worden door bare overeenkomsten en reglementen geregeerd, en bij onvolledigheid naar de beginselen van het regt. Het verbod in het laatste lid van art. 289 vervat, is in het bijzonder ook op deze maatschappij toepasselijk. (K. 308.) (Wet 14 Sept. 1866, no. 123.)

T1EWDR TITEL.

Van verzekering tegen de gevaren van brand, tegen die waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn, en van levensverzekering.

EERSTE AFDEELING.

Van verzekering tegen gevaren van brand.

287. De brandpolis moet, behalve de vereischten bij art. 256 vermeld, uitdrukken :

]o De lipging en belending der verzekerde vaste goederen;

?o. Derzelver gebruik;

3o. Den aard en het gebruik der belendende gebouwen, voor zoo verre zulks invloed op de verzekering kan hebben;

40. De waarde der verzekerde goederen;

fo De ligging en belending der gebouwen en plaatsen, waar verzekerde roerende goederen zich bevinden, zijn geborgen of opgeslagen. (K. 248 v., 254, 258, 263, 272, 293.)

288. Bij verzekering van gebouwde eigendommen wordt bedongen, of dat de scbadc, aan het perceel overgekomen, zal worden vergoed, of dat hetzelve, uiterlijk ten beloope der verzekerde som, zal worden weder opgebouwd of hersteld.

In het eerste geval wordt de schade opgemaakt door de vergelyking der waarde van het perceel vóór de ramp, met hetgeen het overblijvende, dadelyk na den brand, waard is; en de schade wordt alsdan in gereed geld voldaan.

In het tweede geval is de verzekerde tot de wederopbouwing of het herstel verpligt. De verzekeraar heeft het regt om toe te zien, dat de door hem te betalen penningen, binnen eenen, des noods door den regter, te bepalen tijd, werkelijk tot dat

-ocr page 449-

X. TlTEL. VAN VERZEKERING TEGEN DE 6EV., ENZ. 40 S

inde worden besteed, en kan de regter zelfs aan den verzekerde, op de vordering van den verzekeraar, opleggen om, zoo daartoe gronden ziin, daarvoor voldoende zekerheid te stellen. (K. 283. 290 v.)

289. De verzekering kan gedaan worden voor de volle waarde der verzekerde goederen.

Ingeval van beding van weder-ophouwing, wordt door den verzekerde bedongen, dat de kosten, tot den wederopbouw ver-eischt door den verzekeraar zullen worden vergoed.

Bij dat beding zal echter de verzekering nimmer drie vierden dier kosten mogen te boven gaan. (K. 253, 286.)

290. Voor rekening van den verzekeraar zijn alle verliezen en schaden, die aan de verzekerde voorwerpen overkomen door brand, veroorzaakt door onweder of eenig ander toeval, eigen vuur, onachtzaamheid, schuld of schelmerij van eigene bedienden , buren, vijanden, roovers en alle anderen hoe ook genaamd, op welke wijze de brand ook zoude mogen ontstaan, bedacht of onbedacht, gewoon of ongewoon, geene uitgezonderd. (K. 284.)

291. Met schade, door brand veroorzaakt, wordt gelijk gesteld die, welke als een gevolg van ontstanen brand wordt aangemerkt, ook wanneer die voortkomt uit brand in de naburige gebouwen, als daar zyn, bederf of vermindering van het verzekerde voorwerp door het water en andere middelen tot stuiting of tot blussching van den brand gebruikt, of het vermissen van iets van hetzelve door dieverij of op eenige andere wijze gedurende de brandblussching of beredding, alsmede de schade welke veroorzaakt wordt door de geheele of gedeeltelijke vernieling van het verzekerde, op last van hooger hand geschied, ten einde den voortgang van den ontstanen brand te stuiten. (G. W. 147.)

292. Met schade door brand veroorzaakt, zal insgelijks worden gelijk gesteld die welke ontstaat door ontploffing van buskruit, door het springen van eenen stoomketel, door het inslaan van den bliksem, of dergelyke, al had dan ook die ontploffing,

| dat springen, of dat inslaan, geen brand ten gevolge gehad.

293. Indien een verzekerd gebouw eene andere bestemming l verkrijgt en daardoor aan meerder brandgevaar wordt blootgesteld, zoo dat de verzekeraar, indien zulks vóór de verze-

| kering had bestaan, hetzelve of in het geheel niet, of niet j op dezelfde voorwaarden, zoude hebben verzekerd, houdt des-1 zelfs verpligting op. (K. 287.)

I 294. De verzekeraar is ontslagen van de verpligting tot I voldoening der schade, indien hij bewijst dat de brand door | merkelijke schuld of nalatigheid van den verzekerde zeiven, I veroorzaakt is. (B. 1402; K. 249.)

29ó. Bij verzekering op roerende goederen en koopmanschap-| pen in een huis, pakhuis of andere bergplaats, kan de regter, | bij gebreke of onvolledigheid van de bewijsmiddelen bij art 273, I 274 en 275 uitgedrukt, den eed aan den verzekerde opleggen.

De schade wordt berekend naar de waarde welke de goede-I ren, ten tijde van den brand, hebben gehad. (B. 1977.)

296. Indien by de polis deswege geene bijzondere bedingen

-ocr page 450-

404 1. BOEK. VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEM.

zijn gemaakt, worden de nitdrukkingen van: roerende goederen, inboedel, meubelen of huisraad en stoffering verstaan, zoodanig als dezelve bij de vierde af-deeling van den eersten titel des 2den boeks van liet Burgerlijk Wetboek zijn omschreven. (B. 568 v.? K. 256.)

297. Indien, by eene onderzetting tusschen den schuldenaar en zijnen sclmldeischer, is bedongen dat, ingeval van schade aan het verzekerd of te verzekeren bezwaard perceel overgekomen, de assurantie-penningen tot het beloop derinschuld en der verschuldigde renten, in de plaats van de onderzetting zullen treden, is de verzekeraar, aan wien dat beding is be-teekend, verpligt, de verschuldigde schadevergoeding met den hypothekairen schuldeischer te verrekenen. (B. 1208 v.)

298. Het beding bij het vorige artikel vermeld, heeft geen gevolg, dan indien en voor zoo verre de hypothekaire schuldeischer batig zoude zijn gerangschikt geweest, indien de schade niet was voorgevallen. (B. 1185, 1195.}

TWEEDE AF DEELING. Van verzekering tegen de gevaren waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn.

299. Behalve de vereischten bij art. 256 vermeld, moet de polis uitdrukken :

lo. De ligging en belending der landerijen welker voortbrengselen zijn verzekerd.

2o Derzelver gebruik. (K. 247 v., 254, 258, 263, 272.)

3U0. De verzekering kan voor één of meerdere jaren worden gesloten.

Bij gebreke van tijdsbepaling wordt de verzekering voorondersteld voor één jaar te zijn gesloten. (B. 1958.)

301. Bij het opmaken der schade wordt berekend hoeveel de vruchten, zonder het ontstaan van de ramp, ten tijde van derzelver inoogsting of genut, zouden zijn waard geweest», en derzelver waarde na de ramp. De verzekeraar betaalt als schadevergoeding het verschil. (K. 273 v., 288.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van levensverzekering.

302. Het leven van iemand kan ten behoeve van eer.en daarbij belanghebbende verzekerd worden, hetzij voor aen ganschen duur van dat leven, hetzij voor een tijd, bij de overeenkomst te bepalen, [(art. 1, W. 1875 Sb. no. 81.) — Art. 2 dier Wet: De levensverzekeringen vóór het in werkingtreden dezer wet gesloten, die aan de bepalingen van het gewijzigde art. 302 voldoen, worden als geldig beschouwd. (K. 247,248 v.)]

303. De belanghebbende kan de verzekering sluiten, zelfs buiten kennis of toestemming van dengenen, wiens leven wordt verzekerd.

304. De polis bevat:

lo- Den dag waarop de verzekering is gesloten;

-ocr page 451-

X, TITEL. VAN VEEZEKEEIIfG TEGEN DE GEV. ENZ. 405

2o. Den naam van den verzekerde;

3o. Den naam van den persoon wiens leven is verzekerd;

4o. Den tijd waarop het gevaar voor den verzekeraar begint te loopen en eindigt;

5o, De som waarvoor is verzekerd;

60. De premie'der verzekering. (K, 254, 256, 258.)

305. De begrooting van de som en de bepaling der voorwaarden van de verzekering staan geheel aan het goedvinden der partijen. (B 1817.)

306. Indien de persoon wiens leven verzekerd is, op het Oogenblik van het sluiten der verzekering, reeds was overleden , vervalt de overeenkomst, al had de verzekerde van het overlijden geene kennis kunnen dragen, tenzij anders ware bedongen. (B. 1817; K. 251 v., 269.)

307. Indien hij, die zijn leven heeft laten verzekeren , zich van het leven berooft, of met den dood wordt gestraft, vervalt de verzekering. (K. 276.)

308. Onder deze afdeeling zijn niet begrepen weduwen-fondsen, tontines, maatschappijen van onderlinge levensverzekering en andere dergelijke overeenkomsten op levens- of sterfte-kan-sen gegrond, waartoe eene inlage of eene bepaalde bijdrage, of beide, gevorderd wordt. (Stbl. 1830, no. 54; 1833 no. 15; 1840, no. 41.)

-ocr page 452-

TWEEDE BOEK.

VAN DE REGTEN EN VERPL1GTINGEN UIT

SCHEEPVAART VOORTSPRUITENDE.

—-

EERSTE TITEL.

Van zeeschepen.

Aetikel 309.

Schepen zijn roerende goederen.

Echter kan de levering van zeeschepen, hetzij geheel of by gedeelten, niet anders geschieden, dan bij akte overgeschreven in de daartoe bijzonderlijk bestemde openbare registers. [B 566, 667, 670, 671, 1495, 1972; K. 315, 376, 748, 750, lo.; Co. 190.

(Alles wat tot deze overschrijving etc. betrekking heeft is geregeld bij de wet van 21 Juni 1836 St. no. 41.]

310. Indien schepen, aan ingezetenen van dit Koningrijk toe-behoorende, zich buiten's lands bevinden en altlaar aan vreemdelingen worden geleverd, geschiedt de levering volgens de wetten en gebruiken der plaats alwaar dezelve gedaan wordt. (A. 10; K. 316, 376.)

311. Bij geregtelijken verkoop van schepen moeten deregelen gevolgd worden, bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvor-dering voorgeschreven. (R. 563 v.; Co. 193.)

312. De eigendom van zeeschepen gaat bij verkoop , hetzij binnen 'slands hetzij buiten 'slands gesloten, niet over dan onder de lasten en behoudens de voorregten en regten, welke bij art. 313, 314 en 315 zijn vermeld. (K. 316, 440 4o., 750 lo.; Co. 196.)

313. De bevoorregte schulden welke, in het geval d.es vori-gen artikels, op de opbrengst der zeeschepen kunnen worden verhaald zijn de natemeldene: — Zij zijn in de navolgende orde bevoorregt. (B. 1185 v.; K. 314, 316 v.; 750 2o.; R. 580 v.)

lo. De berg-, hulp- en loodsloonen; (K. 547, 561, 562.)

2o. De tonnen-, baken-, vuur- quarantaine- en andere havengelden ;

30. De legger-, bewaarder- en sjouwer-loonen;

4o. De huur van pakhuizen of van bergplaatsen, om het scheepstoebehooren en de gereedschappen te plaatsen;

5o. De gagien van den schipper en het scheepsvolk; (K. 891, 394 v)

6o. De levering van zeilen, touwen en andere scheepsbenoo-digdheden, en de kosten van onderhoud of van reparation van het schip en deszelfs toebehooren ;

De penningen aan den schipper voorgeschoten, geleend of voor hem betaald, ten nutte en dienste van het schip; gelijk mede de penningen verschuldigd ter vergoeding van goederen, welke, om de voormelde schulden te voldoen, door den schipper hebben moeten worden verkocht, en indien voor het geheel of een gedeelte dier schuilen,

-ocr page 453-

I. TITEL. VAN ZEESClLEPJiN. 407

een bodemerij-brief is verleden, alsdan het beloop van denzelven, de bodemerij-premie daarbij gerekend. (K.

5G9 v.)

De schulden hierboven, onder no. 1, 2; 5 en ö vermeld, genieten het voorregt, indien zij ter zake van de laatste reis zyn gemaakt, en zulks:

Die welke voorkomen in no. 1 en 2, benevens in het laatste lid van no. 6, voor zoo verre zij gemaakt zijn gedurende de reis;

Die welke voorkomen in no. 5, en in het eerste lid van no. 6, voor zoo verre zij gemaakt zijn, van den tijd af dat het schip tot het doen der reis in gereedheid is gebragt tot op dien dat de reis wordt gehouden te zijn geëindigd;

De reis wordt geacht te zijn geëindigd één en twintig dagen nadat het schip ter bestemde plaats is aangekomen, of zoo veel korter als de laatste koopmanschappen of goederen gelost zijn;

De schulden welke voorkomen in no. 3 en 4 genieten het voorregt, voor zoo verre zij gemaakt zijn \ an den dag dat het schip in de haven is binnengeloopen tot op dien van den verkoop van hetzelve;

To. De noodige levering en reparatie aan het schip en des-zelfs gereedschappen gedaan, niet behoorende tot die in no. 6 hierboven gemeld, gedurende de drie laatste jaren, te rekenen van den dag dat de reparatie is volbragt; (K. 322, 372.)

6o. De schuldvordering wegens den aanbouw van het schip, benevens de renten van de drie laatste jaren:

£o. Bodemerij op het schip, deszelfs staand en loopend want, en verder toebehooren, tot het victualiëren en in orde brengen van het schip, geteekend of verleden vóór des-zelfs vertrek, — de bodemerij-premie niet daaronder begrepen ; (K. 579 v., 745.)

lOo. De schaden en interessen van inladers wegens het niet, of niet behoorlyk, uitleveren van de doorlhen ingeladen koopmanschappen, en die welke door ontrouw of schuld van den schipper en het scheepsvolk, aan de goederen veroorzaakt zijn. (K. 312, 315, 332, 346; Co. 191.)

314, De schulden in het voorgaande artikel vermeld en welke onder een en hetzelfde nommer behooren, en in eene en dezelfde haven gemaakt zijn, hebben onderling een gelijk regt; doch wanneer gelijke schulden, by het vervolgen der reis, in andere havens of ook wel in dezelfde haven, wanneer het schip die eens verlaten had, en dezelve naderhand op nieuw had moeten aandoen, wederom uit nood gemaakt worden , zijn de latere schulden boven de eerste bevoorregt. (K. 312, 581.)

315. Na de schulden in art. 313 vermeld, zijn nog op de daarbij bedoelde schepen, bevoorregt; (K. 316 v.)

lo. Het bedrag van de nog onbetaalde kooppenningen, benevens de renten over de laatste twee jaren;

So. De inhoud van pand- of verbandbrieven op het schip voor gewone schulden met gelyke renten, en zulks om

-ocr page 454-

408 II. BOEK. VAN DE KEGTÜN EN VERPLIGTINGEN, ENZ.

het even of het schip al dan niet in het bezit van den schuldeischer of van eenen derde gesteld zij. (B. 1196 v.,

1207.)

De schulden in dit artikel vermeld, zullen niet bevoor-regt zijn, dan voor zoo verre dezelve zijn bedongen bij akte, houdende het beloop der schuld en der bedongen rente, en ingeschreven in het register, in art. 309 vermeld. (W. 1874 no. 95 art. 2.)

De rang van deze bevoorregte schulden wordt geregeld door den dag der inschrijving. (B. 1226; K. 312,760 40.; Co. 191, 192.)

316. Het voorregt bij de voorgaande artikelen toegekend gaat verloren, indien het schip, aan eenen ander zijnde overgegaan,

zonder protest van bevoorregte schuldeischers, ten name en voor rekening van den nieuwen eigenaar heeft gevaren gedurende zestig dagen nadat het schip is in zee uitgeloopen.

Zoodanig protest baat alleen den schuldeischer uit wiens naam hetzelve is gedaan.

De vorenstaande bepalingen zijn niet toepasselijk op den bui-tenlandschen verkoop bij art. 310 vermeld, in welk geval de lasten, voorregten en regten blijven bestaan. (K. 311 v., 750 5o.; Co. 193, 193, 196.)

317. Bij geregtelijken verkoop zijn de geregtskosten boven alle andere schulden bevoorregt. (B. 1185 v.; Co. 191.)

318. In geval van faillissement of van kennelijk onvermogen van den eigenaar van een schip, zijn alle vorderingen en schulden, ten laste van het schip loopende, bevoorregt op de opbrengst van het schip boven de overige schuldeischers van den boedel,

zonder dat de voorrang zich uitstrekt tot de assurantie-penningen. (K. 297, 764 v., R. 880 v.)

319. De verkooper van een schip is gehouden, bij eene door hem geteekende lijst, aan den kooper opgave quot;te doen van alle bevoorregte schulden. (K. 813, 315.)

TWEEDE TITEL.

Van eigenaars, mede-reeders en van boekhouders van schep e n.

(Art. 14 W. 1855 Sb- no. 32, gewijzigd door W. 1866 Sb. no. 123.)

320. Wanneer twee of meerdere personen een schip, onder hen gemeen zijnde, tot gemeene baat gebruiken, ontstaat daaruit eene reederij, welker belangen tusschen de gezamenlijke reeders worden geregeld bij meerderheid van stemmen, naar evenredigheid van ieders aandeel.

Het kleinste aandeel wordt voor eene stem gerekend, en zoo vervolgens het getal van ieders stemmen naar de vermenigvuldiging van het kleinste aandeel bepaald. (K. 824 v., 34C, 36 6; R. 583; Co. 220.)

321. De eigenaar van een schip of de mede-reeders, elk naar evenredigheid van zijn aandeel, zyn voor de handelingen en verbindtenissen van den schipper aansprakelgk, in alles wat tot het schip en de onderneming betrekking heeft. i^ereei

De schi^ vracl en v(

Dilt;

Ell door vorm

Ini of in spraa (B. 1

322 redig] voor het s geinaj

323 zijn s bij te

324 paree: de re] men, deze i prijs t

325 en de door 1 ten zy

Gee onder:

326. reeder alle di

De 1850;

327. en kaï

LOO Vf

drukkt naamd

Indi ieze gi Indi ■ad, V( %géli jag ge ugd n

-ocr page 455-

II. TITEL. VAN EIGENAARS , EDE-EEEDEBS, ENZ. 409 Deze aansprakelijkheid houdt op door den afstand van het schip en van de met hetzelve verdiende en nog te verdienen vrachtpenningen voor de onderneming, waartoe de handelingen en verbindteuissen betrekkelijk zijn.

Die afstand geschiedt door eene verklaring bij notariële akte. Elk mede-reeder wordt van de aansprakelijkheid ontslagen door gelijken afstand van zijn aandeel in den bovengemelden vorm vervat.

Indien de eigenaar of de mede-reeders hun belang in het schip of in de vrachtpenningen hebben doen verzekeren, is hunne aanspraak op den verzekeraar onder dezen afstand niet begrepen. (B. 1403 v.; K. 335, 443 v., 580, 593, 635, 663, 751; Co. 216.)

322. De eigenaar van een schip of elk mede-reeder, in evenredigheid van zijn aandeel, is niettemin persoonlijk verbonden voor alle reparatien en andere uitgaven, welke ten behoeve van het schip op zijnen bij zonderen last, of op dien van de reederij gemaakt zijn. (K. 336, 342, 392, 580, Co. 234, 236.)

323. Elk mede-reeder is verpligt, naar evenredigheid van zijn aandeel, hetwelk daarvoor verbonden en aansprakelijk is, bij te dragen tot de uitrusting van het schip. (K. 342.)

324. TVanneer een schip in eene noodhaven ligt, om gerepareerd te worden, en de meerderheid der mede-reeders vóór de reparatie is, is de minderheid gehouden daarin toe te stem-nien, of hare aandeden aan de meerderheid af te staan, en deze gehouden die aandeden aan te nemen, tegen zoodanigen piijs als deskundigen dezelve zullen waardig achten. (K. 320,751.)

325. Indien de meerderheid der reederij tot hare ontbinding en den verkoop van het schip besluit, is de minderheid daardoor verbonden. De verkoop moet in het openbaar geschieden, ten zij eenpariglijk door de reeders anders is bepaald. (K. 54,320.)

Geene reederij kan echter worden ontbonden gedurende eene ondernomene reis.

326. Niemand dan een mede-reeder kan tot boekhouder der reederij worden benoemd, tenzij met gemeene toestemming van alle de reeders.

De boekhouder kan naar welgevallen ontslagen worden. (B. 1850; K. 320.)

327. De boekhouder vertegenwoordigt de geheele reederij , en kan voor dezelve handeien, zoo in als buiten regten, voor too verre die magt bij dit wetboek of bij bijzondere en uit-

_er irukkelijke voorwaarden in het contract van reederij ofzooge-mr. naamde reeder-cedul onder geene bepaling is gebragt. (B. 1829 Ike v., K. 328, 330 v., 335 v., 352, 377, 387 v., 440 oo.)

328. Hij stelt den schipper aan, en ontslaat denzelven naar welgevallen.

Indien de schipper om wettige redenen is ontslagen , heeft leze geen regt tot schadevergoeding.

Indien het ontslag zonder wettige redenen heeft plaats ge-lad, vóór het begin der reize, heeft de schipper aanspraak op laggelden gedurende den tijd van zijnen dienst, doch het ont-lag gedurende de reis voorvallende, is het volle loon verschuldigd met de kosten der terugreis, alles tenzig bij schriftelijke ivereenkomst anders ware bedongen.

-ocr page 456-

4-10 II. BOEK. VAN DE EEGTEN EN VEHrLlGT., ENZ.

Dezelfde bepaliugen zijn toepasselijk op den eigenaar en de reederii van het schip. (B. 1585, 1637; K. 341 v., 352, 360; Co. 218.)

329. De ontslagen schipper, die mede-reeder van het schip is, heeft het regt om aan de reederij afstand te doen van zijn aandeel in het schip tegen betaling der waarde door deskundigen te bepalen. (Co. 219.)

330. De boekhouder heeft het volkomen bestuur over alles wat tot onderhoud van het schip, de uitrusting en het victu-aliëren of bevrachten van hetzelve vereischt wordt.

331. By elke nieuwe reis of nieuwe bevrachting, heeft de boekhouder de goedkeuring der mede-reedera, of van de meerderheid derzelve, noodig, ten ware hem uitdrukkelijk bij de reeder-cednl eene uitgebreider magt le dezen opzigte verleend zij. (K. 336.)

332. Hij is aan de mede-reeders verantwoordelijk voor alle kosten, schaden en interessen, die dezelve door zijne schuld of ontrouw zouden mogen lijden. Voor de vergoeding daarvan is zijn aandeel in het schip bij voorregt verbonden.

333. Zonder uitdrukkelijken last van alle de mede-reedsrs, is hij onbevoegd om het schip te doen verzekeren. (B. 1278; K. 264, 592 v.)

334. Hij is verpligt zoodanige reparatie-kosten als gedurende de reis mogten gemaakt zijn te doen verzekeren, voor zoo verre de schipper voor het beloop dier reparatie-kosten geen geld op bodemerij mogt hebben opgenomen. (K. 372 v.. 579.)

335. Hij verbindt door zijne handelingen en verbindtenissen alle mede-reeders, naar evenredigheid hunner aandeelen-, doch deze zijn bevoegd hun aandeel in het schip en in de verdiende en nog te verdienen vrachtpenningen voor de onderneming, waartoe de handelingen en verbindtenissen betrekkelijk zijn, in voege als bij art. 321 vermeld is, af te staan, zonder tot iets verder gehouden te zijn. (K. 322.)

336. Indien de boekhouder, op bij zonderen last, of met voorkennis der reederij, eenige reparation laat doen, ofeenigehandelingen verngt, zijn alle de reeders daarvoor persoonlek verbonden, naar evenredigheid hunner aandeelen.

Algemeene bewoordingen, in de reeder-cedul vervat, worden niet als eene bijzondere last of als voorkennis aangemerkt. (B. 1833; K 322.)

337. Hij is verpligt aan elk der mede-reeders, op deszelfs vordering, kennis en opening te geven van alle zaken en omstandigheden, het schip, de reis en de uitrusting betreffende, mitsgaders inzage van alle boeken, brieven en papieren, en d hetgeen tot zijn beheer behoort. (B. 1837 v.)

338. Hij is verpligt, na het eindigen van elke reis, aan alle mede-reeders, ook op vordering van ieder van dezelve te doen behoorlijke rekening en verantwoording van zijn gehouden bewind , zoo omtrent den geheelen staat van bet schip en de reederij, als omtrent de geëindigde reis, met overlegging van alle bewijsstukken tot dit alles betrekking hebbende, en dade-lyk uitkeering en betaling te doen van hetgeen dezelve toekomt. (B. 1838 v.; K. 752.)

-ocr page 457-

IJl. TITEL. VAN DEN SCHIl'PEa. 411

339. Elk niede-reeder is daarentegen verpligt deze rekening te helpen opnemen en sluiten, en deszelfs aandeel in hetgeen bevonden wordt aan den boekhouder verschuldigd te zijn , te betalen. (B 1847 v.)

340. De goedkeuring van deze rekening en verantwoording door de meerderheid, belet de minderheid niet hare regten te doen gelden. (K. 320, 324.)

DERDC TITEL.

Van den schipper.

341. De schipper is belast met het voeren van het schip , hetzij tegen ecu bedongen loon, hetzij voor een aandeel in de winst of in de vracht. (K. 328, 3ó3, 390.)

342. Indien een of meerdere van de mede-reeders in gebreke blijven, na behoorlijk te zijn aangemaand, hun aandeel aan de noodige kosten ter uitrusting bij te dragen, is de schipper bevoegd om, vier en twintig uren na gedane aanmaning, mitsgaders na bekomene authorisatie van de arrondissements regt-bank, voor hunne rekening, geld op te nemen op derzelver aandeel in het schip, zelfs bij wege van bodemerij. (K. 323, 569, 580; Co. 233.)

343. De schipper stelt de equipage te zamen en verkiest de scheepsofTicieren en scheepsgezellen, met overleg van den eigenaar of van den boekhouder der reederij, wanneer hij zich op hunne woonplaats bevindt. fK. 328, 395; Co. 223.)

344. Zonder wettige oorzaken vermag de schipper, gedurende de reis, geene officieren of scheepsgezellen uit den dienst te ontslaan. (K. 358 So.; Co. 270 )

345. Hij is verpligt alle mogelijke naarstigheid, toezigt en zeemanschap te gebruiken, en aan den eigenaar of de reederij te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, in de uitoefening van zijn beroep door ontrouw of schuld veroorzaakt.

Hij moet instaan voor alle schaden die aan de te vervoeren goederen overkomen, uitgezonderd dezulke die uit een gebrek aan het goed zelf, door overmagt, of door de schuld of nalatigheid van den afzender veroorzaakt zijn. (B. 1403; K. 91 v., 321, 353 , 362 v., 371, 375, 449, 493 v., 534 v., 707, 746; Co 221, 222 , 229.)

346. Hij is verantwoordelijk voor alle de gevolgen van verkeerde of onbehoorlijke stuwaadje en plaatsing van de goederen in het schip.

847. De schipper, alvorens tot eene reis naar buiten's lands lading in te nemen, is, ten verzoeke van ieder belanghebbende, gehouden, op diens kosten, zijn schip door deskundige beëedigde personen, daartoe aangesteld, of door de arrondissements-regt-bank, en zoo deze ter plaatse van de ligging des schips, niet is gevestigd, door den kantonregter te benoemen, te laten nazien, of hetzelve van al het noodige is voorzien, en in staat geoordeeld wordt de reis te kunnen ondernemen. (K. 479,700; Co. 225.)

348. De schipper is verantwoordelijk voor alle schaden, welke aan de goederen, door hem, zonder schriftelijke toestemming

-ocr page 458-

412 II. BOEK. VAN DE KZGTEN EN VEKPLIGT., ENZ. van den inlader, op den overloop van zijn schip geladen, zouden mogen overkomen. (K. 91 v., 346, 733; C. 229.)

349. Onverminderd de personele verantwoordelijkheid vau den schipper jegens de inladers, is, ingeval van schade aan de lading door deszelfs ontrouw of schuld veroorzaakt, het schip, met de voor de reis verdiende vrachtpenningen, aan de inladers verbonden; de eigenaar of de reeders hebben, te dien opzigte, hun regt van aanspraak op den schipper. (K. 91 v., 313 lOo, 475.)

350. De schipper is gehouden van alle goederen, welke in het schip geladen worden, recieven te teekenen, of door den stuurman te doen teekenen, met specifieke opgave van getallen, merken en nommers, ten einde tesen de cognoscementen ingewisseld te worden. (K. 507; Co. 282.)

351. Hij laadt geene goederen waarvan de wanheid, beschadiging of slechte gesteldheid der emballagie zigtbaar blijkt, dan met aanteekening van den slechten of wannen staat vau dezelven in de recieven en cognossementen; wordende het zonder deze aanteekening daarvoor gehouden, dat de goederen in eenen uiterlijk zigtbaar goeden en wel geconditioneerden staat geladen geweest zijn.

352. De schipper vermag in het schip geene koopmanschappen voor zijne eigene rekening te laden, zonder daarvoor vracht te betalen, en daartoe van den eigenaar of boekhouder en indien het geheele schip bevracht is, van de bevrachters verlof te hebben bekomen, ten ware hij daartoe, in het eerste geval, bij het nemen van dienst of, in het laatste geval, bij het aangaan van de cherte-partij, gemagtigd ware. (K. 326 v. 353, 410, 456; Co. 251.)

353. De schipper, die voor gemeene winst op lading vaart mag voor zijne bijzondere rekening geene koopmanschappen in het schip laden, ten ware het tegendeel bedongen zij. (K. 352.)

In geval van overtreding van dit verbod, worden de koopmanschappen, welke door den schipper voor zijne bijzondere rekening zijn ingeladen, ten voordeele der andere belangheb benden bij de lading verbeurd verklaard, onverminderd de vergoeding der meerdere kosten, schaden en interessen daardoor veroorzaakt. (Co. 239; 240.)

354. Hij is verpligt, wanneer hij van al het noodige voorzien en gereed is om te kunnen vertrekken, onverwijld, bij de eerste gunstige gelegenheid, de reis, waartoe hij zich heeft verbonden, te ondernemen en te volbrengen. (K. 364, Co. 238.)

355. Hij vermag ook de reis niet uit te stellen wegens ziekte van eenige der officieren of scheepsgezellen, maar is gehouder dadelijk andere in derzelver plaats te stellen. (K. 423, 425.)

356. De schipper, op het oogenblik dat het schip zoude kun; nen en behooren te vertrekken, zoodanig ziek zijnde, dat 1 ij het schip niet kan voeren, is gehouden eenen anderen schipper in zijne plaats te stellen, of den stuurman in zijne plaats te laten opvolgen, indien het laatste zonder gevaar voor schip en lading kan geschieden. Indien de eigenaar of boekhouder zich ter plaatse van het vertrek bevindt, zal de vervanging niet anders kunnen geschieden, dan met zijne toestemming.

-ocr page 459-

HI. ITTEL. VAN DEN SCBlPPER.

357. De schipper moet aan boord van het schip voorzien zijn van :

lo. Den brief van opdragt of bewijs van eigendom van het schip, of wel een gelesraliseerd anthenthiek afschrift van dien; (K. 309, 312.)

2o. Den zeebrief;

3o. Den turkschen pas, ingeval de strekking van de reis zulks vordert; (St. 1819, no- 12; 1830, no. 73; 1850, no. 49 en 53 )

4o. De monsterrol; (K. 397.)

5o. Het manifest; (K. 583, 732.)

60. De cognoscementen en de chertepartijen; (K. 454 v., 507 v.)

7o. Het Wetboek van Koophandel. (Co. 226.)

3öö. De schipper is verpligt een dagregister of journaal te houden, hetwelk moet bevatten:

lo. De dagelijksche gesteldheid van weer en wind; 2o. De dagelijksche vorderingen of vertragingen van het schip; 80. De lengte en de breedte, waar hetzelve dagelijks is; 4o. Alle de rampen welke aan het schip en lading overkomen en de oorzaken daarvan;

5o. De gesteldheid zoo veel mogelijk van hetgene door rampen of kappen, snijden en kerven is verloren gegaan;

69. De koersen die hij gehouden heeft, met de redenen van afwijking van dezelve, hetzij vrijwillig, hetzij uit nood-zakelijkheid;

70. Alle de besluiten, welke in den scheepsraad genomen worden;

80. De afdanking van scheepsofficieren of andere scheepsgezellen en de redenen daarvan;

9o, De ontvangst en uitgaaf betrekkelijk het schip en de lading, en, in het algemeen, alles wat schip en lading betreft , en tot het doen van rekening en verantwoording, of tot het maken of afweren van eenige vordering aanleiding zoude kunnen geven. (K. 344, 368, 379, 381, 387, 422, 638 ; Co. 224.)

359. Dit dagregister of journaal zal, voor zoo veel de gelegenheid van weêr en wind zulks toelaat, dagelijks worden bijgeschreven, gedagteekend en door den schipper en den stuurman moeten onderteekend worden

360 De schipper is verpligt gedurende de reis, zoo dikwijls zich de gelegenheid opdoet, kennis aan den eigenaar of aan den boekhouder van zijn en des schips wedervaren te geven. (K. 327.)

361. Hg is verpligt zich persoonlijk op zijn schip te bevinden, van het oogenblik dat hij de reis begint, tot dat hij met hetzelve ter goeder reede, of in behouden haven, zal zijn aangekomen. (K. 362; Co. 227.)

362. Bij welk gevaar ook, mag de schipper, gedurende de reis, het schip niet verlaten zonder den raad te hebben ingenomen van de voornaamsten van het scheepsvolk. Hg is, in dat geval, vooral verpligt voor het behoud van zijn journaal en verdere scheepspapieren, van het geld, en zoo veel mogelijk

4l3

-ocr page 460-

414 IT. BOEK. van de kegten en verpltgt., enz.

an de kostbaarste goederen van de lading te zorgen, op straffe van daarvoor persoonlijk verantwoordelijk te zijn.

Indien de geredde of de aan boord gebleven goederen door eenig onvoorzien toeval, buiten zijne schuld, verloren of geroofd zijn, is hij voor dezelve niet aansprakelijk. (K. 345,565; Co. 241.)

363. Hij is verpligt, alom waar de wet, de gewoonte of de voorzigtigheid zulks gebieden, zich van de noodige loodsen te bedienen. (St. 1835 , no. 31; 1837, no. 57; 1839, no. 28, 31,51; 1852, no. 97, 102; 1856, no. 72.)

364. De schipper de reis ondernomen hebbende en onderrigt wordende dat de vlag onvrij is geworden, is gehouden in de eerste onzijdige haven binnen te loopen, en aldaar te blijven ligeen tot het beletsel is opgeheven, of tot dat hij met konvooi, of op eene andere veilige wijze, zal kunnen vertrekken , of stellige orders van vertrek, zoo van den eigenaar of van den boekhouder van het schip, als van de belanghebbenden bij de lading, zal ontvangen hebben. (K. 354, 502.)

365. In geval van opbrenging, aanhouding en ophoudi ng van het schip, is hij verpligt hetzelve benevens de lading te reclameren; en hij is gehouden dadelijk en op alle gevoegelijke wijze, zoo wel aan den eigenaar of aan den boekhouder , als aan de inladers of geconsigneerden van zijne inhebbende lading, kennis te geven van den staat van zijn schip en zijne lading.

Hij is inmiddels verpligt, tot behoud van schip en Jading, die voorloopige en allernoodzakelijkste beschikkingen te n aken, welke geen uitstel kunnen lijden. (K. 370, 663; Co. 387, 388.)

366. In het geval by het vorige artikel vermeld, is let besluit van de meerderheid der reederij beslissende en voor de minderheid verbindende.

In geval echter de meerderheid besluiten :nogt de zaak niet te vervolgen, blijft het aan de minderheid vrij voor eigen rekening haar regt te doen gelden ; behoudens de verpligting der meerderheid om in de kosten bij te dragen, voor zoo verre dezelve door den goeden uitslag der reclame zoude gebaat zijn. (K. 320; Co. 220.)

367. In alle voorvallen van aanbelang, hetzij in het onder zeil gaan, kappen van ankers of masten, werpen van goederen, aannemen van helpers of ligters, het inloopen in eene noodhaven , het op het strand zetten van het schip en wat dies meer zij , is de schipper gehouden zich te beraden met zijne reeders, inladers of derzelver gemagtie:den, zoo die tegenwoordig zijn, en in allen gevalle met zijne officieren en -Ie voornaamste zijner scheepsgezellen.

Bij verschil van gevoelen; wordt dat van den sch.pper gevolgd. (Co. 410.)

368. Indien eenige goederen moeten worden geworpen, is de schipper verpligt, daartoe, voor zoo verre hij die kan bereiken, bij voorkeur zoodanige te nemen , die het meest ontbeerlyk, het zwaarst in gewigt en het mmst in de waarde zijn, en vervolgens de koopmanschappen van het eerste verdek, te zijner keuze, en na beraad met de voornaamsten van het scheepsvolk.

J)e schipper is verpligt de beraadslaging, deswege gehouden, in geschrift te brengen, zoodra daartoe gelegenheid zal zijn.

-ocr page 461-

ITI. TITEL, VAN DF.N scinppER. 415

Bit geschrift moet behelzen:

De redenen waarom men tot liet over boord werpen besloten heeft;

De opjrave der «jeworpene beschadigde goederen;

De onderteekening dergenen die geraadpleegd zijn, of de redenen door hen aangevoerd tegen de onderteekening.

Hetzelve wordt in het scheepsiournaal overgebras:t. (K. 358, 739 v.; Co. 410, 411, 4)2.) b = v

369. De schipper is gehouden, zoodra mogelijk na zijne aankomst in de eerste haven, in welke het schip inloopt, de waarheid van het gebeurde, in het voorschreven geschrift vervat, nadat hetzelve in het journaal is overgebragt, met eede te bevestigen, ten overstaan der magt bij art. 380 aangewezen. (Co. 413.)

870. De schipper is gehouden in geval de haven, wenvaarts het schip bestemd is, geblokkeerd wordt, zoo hij geenen last tot het tegendeel heelt, zich naar eene der naaste havens van dezelfde mogendheid te begeven, alwaar het hem geoorloofd mag zijn in te loopen.

De bepaling van art. 365, met uitzondering van de verpligting tot het doen van reclame, is te dezen toepasselijk. (Co. 279.)

371. f)e schipper, zich ter woonplaats van den eigenaar, of van de mede-reeders van het schip, derzelver gemagtigden of correspondenten bevindende, mag, zonder hunne bijzondere toestemming, het schip niet laten vertimmeren , geene zeilen, touwen of andere voorwerpen voor het schip koopen, noch tot dat einde geld op het schip opnemen, noch hetzelve vervrachten of verhuren. (K. 345, 375, 579; Co. 232.)

372. Indien er gedurende de reis noodzakelijkheid bestaat om te vertimmeren , zeilen, touwen, of ander scheepstoebehoo-ren of levensmiddelen aan te keepen, of in andere dringende behoeften te voorzien, en de omstandigheden of de afstand Oer woonplaats van de eigenaars van het schip of de lading niet gedongen om deswege derzelver order af te wachten, ver-ma? de schipper, na, tot bewijs van die noodzakelijkheid, eene verklaring door de voornaamsten van het scheepsvolk te hebben doen teekenen en nabekomene authorisatie van den Nederland-schen consul, of, deze ontbrekende, van de plaatselijke overheid, zoodanige vertimmering, aankoop of uitgaven te doen.

Indien hem daartoe de noodige fondsen ontbreken, en hij zich buiten staat bevindt om dezelve te erlanzen, door middel van wisselbrieven, op den boekhouder of de eigenaars van het schip af te geven, is het hem geoorloofd om, met authorisatie als hierboven gemeld, bij wege van bodemerij, geld op liet schip en toebehooren en, des noods, op de lading op te nemen of, in geval deze opneming geheel of gedeeltelijk ondoenlijk werd bevonden, alsdan koopmanschappen, ten beloope van de benoodigde som, te verkoopen. (K. 375, 377, 480, 579, 589, 699; Co. 234.)

373. Bij behoudene aankomst van het schip ter bestemder plaatse, zullen de verkochte koopmanschappen worden berekend, volgens den marktprijs, welke goederen, van gelijken aard en gelijke hoedanigheid, op de plaats der bestemming van het srtnp, ten tijde van deszeifs aankomst, hebben zullen.

-ocr page 462-

416 II. BOEK. VAN DE EEGTEN EN VERPLTGT., ENZ.

Indien die marktprijs minder was dan de prijs, voor welken de koopmanschappen zijn verkocht, zal het voordeel voor de eigenaars der koopmanschappen zijn.

Het schip ter bestemder plaatse niet knnnende aankomen, zal de prijs, voor welken de goederen verkocht zijn, tot grondslag genomen worden.

374. Bij gebrek aan levensmiddelen gedurende de reis, mag de schipper, na het oordeel van de voornaamsten van liet scheepsvolk gevraagd, te hebben, diegenen, welke nog van levensvoorraad voorzien zijn, noodzaken denzelven, tegen betaling van de waarde, ten algemeenen beste te geven. (K. 372,530; Co. 249 )

375. De schipper, die buiten noodzakelijkheid geld heeft opgenomen op het schip, deszelfs toebehooren, of op de victualie; die koopmanschappen of victualie verkocht of verpand heeft, of die verdichte schaden of uitgaven in rekening heeft gebragt, is deswege aan de belanghebbenden verantwoordelyk.

Hij is persoonlyk gehouden het opgenomen geld terugte geven, of de waarde der goederen op te leggen, onverminderd de vervolging tot straf, zoo daartoe gronden znn. (K. 345, 371 v., 480, 581; Co. 236.)

37fi. Alle verkoop van het schip door den schipper, zonder eene bijzondere volmagt van den eigenaar of de medereeders, huiten het geval van wettelijk bewezene onbevaarbaarheid, is nietig en van onwaarde, en de schipper daarenboven persoonlijk gehouden tot schadevergoeding; onverminderd de vervolging tot straf, zoo daartoe termen zijn. (B. 1485, 1488, 1490; Co. 237.)

377. Vóór het vertrek uit eene noodhaven, of vóór het aannemen van de terugreis naar dit land, is de schipper gehouden aan den eigenaar of boekhouder der reederij, of derzei ver ge-magtigden, eene door hem onderteekende rekening te zenden , behelzende eene opgave van de lading en den prijs der door hem voor rekening der reederij ingeladene koopmanschappen, wijders van het beloop der gedane timmering en van de som door hem ter leen opgenomen, benevens de namen en woonplaatsen der geldschieters. (K. 324, 872, 638; Co. 235.)

378. Hij is bevoegd om, alvorens de reis by het voorgaande artikel vermeld te ondernemen, zich voor het beloop van de in zijn schip voor scheeps-rekening geladen goederen, of de vordering wegens uitschotten die hij voor rekening van het schip gedaan heeft, te laten verzekeren, mits hij daarvan , bij het verzenden van de rekening, aan den eigenaar of den boekhouder kennis geve. (K 327)

379. Elk schipper is gehouden, uiterlijk binnen driemaal vier en twintig uren na zijne aankomst in eene haven, zijn journaal te vertoonen en verklaring van zijne reis af te leggen, inhoudende:

1 . De plaats en den tijd van zijn vertrek;

20. Den koers dien hij genomen heeft;

3©. De gevaren welke hij geloopen heeft, de ongsregeldbe-den welke aan boord hebben plaats gehad, en de andere merkwaardige omstandigheden van zijne reis. (K. 358. 383, 446, 450; Co. 242.)

880. Die vertooning geschiedt en de verklaring wordt afgelegd

-ocr page 463-

III. TITEL. VAN DF.N SC HIPPEE. 417

In eeiic vreemde haven buiten dit land, ten overstaan van den Nederlandschen consul, of, zoodanige aldaar niet zijnde, ten overstaan van liet daartoe bevoegd gezag;

In eene haven van het Koningrijk der Nederlanden of van de koloniën van den Staat, ten overstaan, in het eerste geval, van den kantonregter, en in het tweede geval, van het daartoe bevoegd gezag. (K. 369, 383; Co. 243, 244, 245.)

381. De schipper is gehouden, bij het afleggen van deze verklaring , waar zulks ook gedaan worde, door diengenen, ten wiens overstaan de verklaring verleden is, het exhibitum op zijn dagregister of journaal te doen stellen, welk dagregister of journaal hij gehouden is aan de belanghebbenden ten allen tijde te vertoonen en aan hen daarvan afschrift of uittreksel te laten nemen. (B. 1922; K. 358 ; Co. 243, 244.)

382. In alle gevallen waarin de schipper voor getal, maat of gewigt aansprakelijk is, of anderzins daarbij belang heeft, kan hij vorderen dat de telling, meting of weging bij de lossing gedaan worde. (K. 491, 753.)

383. De schipper is, in geval van schipbreuk, van het in-loopen in eene noodhaven of van schade, gehouden daarvan, met alle tegenwoordig zijnde officieren en scheepsgezellen , binnen 24 uren, verklaring af te leggen op de eerste plaats hunner aankomst, en ten overstaan van de openbare magten bij art. 380 aangewezen. (Co. 245, 246.)

384. Alle verklaringen welke tot bewijs van geledene verliezen, rampen, schaden of van eenige vordering, hoe ook genaamd, moeten strekken, moeten door hen, welke dezelve hebben afgelegd, met eede bevestigd zijn of worden voor de daartoe bevoegde magt, welke den schipper, de officieren en scheepsgezellen , en zelfs de passagiers, betrekkelijk de daadzaken en omstandigheden, kan ondervragen.

Het tegenbewijs wordt aan alle belanghebbenden vrijgelaten, (K. 1, 446, 450; Co. 247.)

385. De bepalingen van art. 411, van het eerste lid van art. 412, van art. 415 en 416, zijn ook op den schipper toepasselijk, voor zoo verre de daarbij vermelde voorvallen buiten zijn toedoen hebben plaats gehad. (Co. 272.)

386. De bepalingen van art. 413, 414, 418, 419, mitsgaders die van art. 423 tot en met art. 435, zijn insgelijks, op den schipper toepasselijk.

887. Na het afloopen van iedere reis is de schipper gehouden, aan den eigenaar of den boekhouder der reederij van;hetjschip, te doen behoorlijke rekening en verantwoording van zijn gedrag en bewind met en over het schip en de lading gehouden, en daarbij, tegen een schriftelijk blijk, over te leveren alle de journalen, boeken, papieren en penningen welke tot dc rekening eenigzins betrekkelijk zijn. (B. 1837; K. 327, 753.)

388. De eigenaar of de boekhouder der reederij isverpligt, die rekening of verantwoording dadelijk op te nemen , dezelve behoorlijk bevindende, af te sluiten , en aan den schipper onverwijld te betalen zoodanig batig slot als hem, volgens dezelve, zal bevonden worden toe te komen. (K. 392.)

389. Geschil over deze rekening ontstaande, is de eigenaar

27

-ocr page 464-

418 II. BOEK. VAN 1)K REGTKN EN VERPLIGT., ENZ.

of boekhouder gehouden, de bedongeu huur of gagie van den schipper aan denzelven bij provisie te voldoen, onder borgtogt voor de teruggave, en de overgeleverde dagregisters of journalen, boeken en papieren, ten gebruike van alle de partijen, ter griffie van de arrondissements-regtbank te brengen. (B. 1867.)

390. Indien de schipper aandeel in de winst heeft bedongen, moet hij zich, omtrent de voldoening van hetzelve, regelen naar de voorschriften van het regt omtrent handel-vennootschappen plaats hebbende. (K. 14 v.)

391. Het schip, met deszelfs tuigaadje en toebehooren en verdiende vracht penningen is aan den schipper voor zijne huur, sragie en maandgelden, gelijk mede voor zijne schadeloosstelling en reisgeld, bij voorregt verbonden. (K. 313, 763; Co. 271, 272.)

392. In geval de schipper medeëigenaar of medcreeder is van het schip, zijn deszelfs aandeden, benevens het gedeelte van de winst bij de aandeden behoorende, voor de voldoening van het door hem verschuldigde aan de reederij by voorregt verbonden.

393. De schipper, alleen eigenaar van het schip zijnde, is ten opzigte van de inladers of bevrachters gehouden tan alle de verpligtingen, welke aan de schippers en scheepseigenaars zijn voorgeschreven. (K. 322, 348 v., 453 v., 640, 753.)

VIERDE TITEL.

Van het huren van scheepsofficieren en scheepsgezellen, en derzelver regten en pligten.

394. Het contract tusschen den schipper en de scheepsofficieren en scheepsgezellen bestaat, aan de zijde van de officieren, matrozen, of gezellen, in de verhuring van hunne dienst tot het doen van eene of meerdere zeereizen, ieder in zijne betrekking, voor een bedongen loon, en van de zijde van den schipper, in eene verbindtenis tot voldoening van hetgeen voor dezen dienst, uit krachte van het beding of van de wet, verschuldigd is. (B. 1637 v.; K. 4, 8o, 313, 343, 754.)

395. De voorwaarden van verbindtenissen, tusschen den schipper en de officieren en het scheepsvolk worden bewezen door de monsterrol.

Bij gebreke van monsterrol worden alle andere wettige bewijsmiddelen aangenomen. (K. 1, 337, 397; Co. 250.)

396. De monstering geschiedt ten overstaan van den ambtenaar , daartoe door de bevoegde magt gesteld. Hij regelt zich in het opmaken der monsterrol naar hetgeen in het volgende artikel wordt voorgef chreven, en geniet zoodanige l;elooning als hem bij de reglementen wordt toegekend. (K. 399.)

(De uitvoering van dit artikel is geregeld bij Kon. Besl. v. 5 Oct. 1867, Sb. no. 104.)

397. De monsterrol moet bevatten :

lo. De namen van het schip, van den schipper, van de scheepsofficieren en van het scheepsvolk :

2o. De plaats waar de reis haren aanvang neemt., die, wer*

-ocr page 465-

IV. TITEL. VAN HET HUREN VAN SCHfcEPSOFF., ENZ, 419

waarts bet schip besterad is, en die waar hetzelve moet terug komen;

3o. De bedongene gagie, en of dezelve bij de reis of bij de maand verdiend wordt;

4o. Het beloofd of ontvangen handgeld;

5°. De verpligting van ieder lid der equipage om met zijn goed aan boord te komen, op den tijd door den schipper bepaald, en wijders, om zoowel binnen als buiten's lands niet buiten het schip te vernachten zonder verlof van den schipper, mitsgaders om zijn goed niet weder van boord te mogen brengen, zonder visitatie van den schipper of den stuurman; (K. 400 v.)

60 De verklaring van den stuurman, dat hij al of niet bevorens naar de plaats zijner bestemming als officier heeft gevaren; (K. 406 v., 409.)

7o. Het vermogen van den schipper om af te danken en zonder gagie, vóór zijn vertrek aan land te zetten ieder lid der equipagie, welke zich in eene qualiteit heeft verhuurd, waartoe hij onbekwaam is; en in geval die onbekwaamheid eerst na het vertrek van het schip ontdekt wordt, aan zoodanigen persoon dc qualiteit en gagie toeteleggen, die de schipper, voegzaam zal oordeelen: (K. 405.)

80 De omschrijving van het voedsel of zoogenaamd rantsoen, hetwelk in gewone omstandigheden aan ieder man wekelijks moet worden gegeven; (K. 403.)

9o De verpligting om, zonder tegenspreken den schipper en de officieren, ieder in zijne qualiteit, te gehoorzamen en zich van dronkenschap en vechterijen te onthouden ; (K. 437, 440.)

lOo. De letterlijke invoeging van den inhoud van artikel 404, 423, 442, 448, 444 en 446 van dit wetboek;

11°. De bepaling dat degene, die deserteert en bet schip vóór de afdanking verlaat, zijn te goed zijnde loon verbeurt; (K. 401 y.)

12o. De verpligting van den stuurman om te zorgen voor de behoorlijke stuwing en plaatsing der in te ladene goederen, op straffe van schadevergoeding; (K. 346.)

13o. De verpligting van den stuurman, om dag en nacht aan boord te blijven, wanneer het schip koopmansgoederen in heeft, en om voor de sluiting, vooral des nachts, zorg te dragen ;

Mo De verpligting van de officieren en scheepsgezellen om zich betamelijk en overeenkomstig de regelen van goede orde, zoo met opzigt tot de openbare godsdienstoefening, als bij alle andere gelegenheden te gedragen; (K. 437)

löo De algemeene verpligting om bovendien na te komen hetgeen verder bij het Wetboek van Koophandel is voorgeschreven ;

1lt;»0. Eindelijk, al hetgeen tusschen partijen verder mogt zijn overeengekomen. (K. 357.)

398. Een schipper, die met zijn schip vertrokken is, zonder dat in de gevallen, waarin zulks wordt vereischt, bevorens de monsterrol opgemaakt en gcteekend is, zal, ten behoeve van den

-ocr page 466-

420 II. BOEK. VAN DE KZGIEN EN VEEI'LIGT., ENZ.

eigenaar of van de rcederij, verbeuren flOO, de stuurman f50 en de verdere selieepsgezellen eene maand der gagie.

399. De wederzij dsche verpligtingen tusschen den schipper en de officieren en scheepsgezellen beginnen van het oogenblik dat de monstering gedaan is. (K. 396.)

400. De monstering gedaan zijnde, zijn de scheepsofficieren en gezellen gehouden , op bevel van den schipper, aan boord te komen, het schip in orde te brengen en te beladen. (K. 397 5o.)

401. Niemand van het scheepsvolk mag zich van boord verwijderen , zonder verlof van den schipper of deszelfs plaatsvervangende. (K. 397 11», 428, 437.)

402. De schipper of die hem vervangt, kan de sterke hand inroepen tegen diegenen, welke weigeren aan boord te komen, hetzelve zonder verlof verlaten en weigerig zijn den verhuurden dienst ten einde toe te volvoeren.

De kosten, daarop vallende, kunnen op de gagien der overtreders gekort worden, onverminderd derzelver verpligting tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn.

403. Behalve het bedongen loon van zeevarende personen, is aan dezelve, gedurende den tijd dat zij in dienst zijn, behoorlijk levensonderhoud verschuldigd. (K. 397 8o, 444.)

404. Alle scheepsofficieren en scheepsgezellen zijn gehouden den schipper bij te staan, in alle gevallen van aanranding en rampen, het schip en de lading overkomende, (K. 397 10o.)

405. Alle scheepsofficieren of scheepsgezellen, die zich als bevaren aangeven, zijn uit dien hoofde aansprakelijk tol- vergoeding van alle schaden, welke, zelfs door onkunde, in het uitvoeren van hunnen dienst ontstaan. (K. 397 7o.)

406. De stuurman , die zich verhuurt naar eene haven, wer-waarts hij nimmer als officier gevaren heeft, zonder zulks bij de monstering te verklaien, of die valschelijk verklaard heeft, derwaarts in die hoedanigheid te hebben gevaren, verbeurt zijne volle gagie, en is in geval van schaden, aan schip of lading door zijne onkunde veroorzaakt, deswege tot vergoeding gehouden, onverminderd de vordering tot straffe, zoo daartoe gronden zijn. (K. 397 6o, 407 v.)

407. Wanneer de schipper buiten 's lands verklaren mogt naar eene andere haven te zeilen, is de stuurman gehouden wederom verklaring te doen, vóór dat die reis door hem wordt ondernomen, op poene van dezelfde verbeurte, vergoeding en straffe, als in het voorgaande artikel is bepaald.

408. De stuurman, in het geval bij het voorgaande artikel voorzien, verklarende nimmer naar zoodanige plaats als officier gevaren te hebben, zal niettemin tegen zijn bedongen loon, of, zoo hij bij de reis is aangenomen, tegen een loon, verhoogd naar evenredigheid van de verlenging en den aard der reis, moeten in dienst blijven.

409. De schipper vermag in zoodanig geval dien stuurman niet uit den dienst te ontslaan, dan tegen betaling van het volle bedongen loon, en bij de maand gehuurd zijnde, tot den tijd op welken de reis waarschijnlijk had kunnen afloopen.

Hij is daarenboven gehouden aan den stuurman tc vergoeden

de k H de i lijk ben 41 vrac het vrac tenz zij b 41 schi] hebt schai ren huui van

Oi

re; dure wees (K. : 41: jonn oon vorig plaat rerdi te b( reis He ?n 1 oon lan uits| iet s 41

ichij ?eno endi rewe mtvi 41 le r( lank )epa 41i •racl elijli lestt

-ocr page 467-

IV. TIT. VAN HET HUREN VAN SCHEEPSOFF., ENZ. 421

de kosten van zijne reis naar de plaats waar hij is aangenomen.

Hij is tot deze betaling en vergoeding ongehouden, indien óe stuurman by zijne aanneming aan den schipper valsche-lijk had opgegeven, zoodanige reis bevorens als officier te hebben gedaan. (K. 397 60)

410. De scheepsofficieren of de scheepsgezellen mogen, zonder vracht te betalen en zonder toestemming van de eigenaars van het schip, of (zoo het geheele schip bevracht is), van de bevrachters, geene koopmanschappen laden voor hunne rekening, tenzy bij het nemen van dienst of bij de chertepartij anders zij bepaald. (K. 353, 436; Co. 251.)

411. Indien de reis, door toedoen van den eigenaar, den schipper of den bevrachter, in het geheel geenen voortgang heeft, hebben de officieren en de scheepsgezellen de keuze, of, om tot schadeloosstelling te behouden al hetgeen zij op hand ontvan-ren hebben, of, onder aftrek daarvan, te vorderen ééne maand mur of, indien zij bij de reis zijn aangenomen, een vierde van het bedongen loon.

Op hoedanige wijze zij ook mogten gehuurd zijn, blijven zij geregtigd tot de vordering van hun loon voor die dagen, gedurende welke zij sedert de monstering in den dienst zijn geweest, berekend in evenredigheid van de bedongene huur. (K. 385, 438; Co. 252.)

412. De schorsing der reis voorvallende nadat dezelve is begonnen , bekomen zij, boven en behalve het reeds verdiende oon, tot schadeloosstelling, het dubbel van hetgeen bij het vorige artikel is bepaald , en het noodige reisgeld tot naar de plaats van waar het schip is uitgevaren, zoo echter, dat het verdiende loon en de schadeloosstelling, in geen geval, kan te boven gaan hetgeen zij genoten zouden hebben, indien de reis geheel ware volvoerd geweest. (K. 385, 438, 577.)

Het beloop van het reisgeld wordt berekend, voor officieren in het scheepsvolk, in evenredigheid van derzelver bedongen oon, en , in geval van verschil over de begrooting, overgelaten aan den Nederlandschen consul, of , daar er geen is, aan de uitspraak van het daartoe bevoegde gezag, op de plaats waar iet schip is liggende. (K. 414 ; Co. 252.)

413. Wanneer, vóór het begin der reis, de handel met de ilaats werwaarts het schip bestemd is, of de uitvoer der waren, vaarvoor het bijzonder bevracht is, verboden wordt, of het ichip, vóór het begin der reis, door hooger hand is in beslag genomen, is de huur alleen verschuldigd voor den tijd, gedurende welken de officieren en het scheepsvolk in dienst zijn geweest, onder korting van hetgeen dezelve op hand hebben •ntvangen. (K. 380, 577 v.; Co. 253.)

414. Zoodanig verbod of inbeslagneming voorvallende nadat ie reis begonnen is, behouden zij hunne volle gagie tot de af-lanking en bekomen tot reisgeld zoo veel als bij art. 412 is bepaald. (K. 385, 420; Co. 254.)

415. Indien de reis door toedoen des schippers, of der be-rachters, of door het liggen in eene noodhaven, of wederreg-elijke opbrenging, of aanhouding, of uit andere oorzaken, ten »este en tot behoud van sohip en lading verlengd wordt, moet

-ocr page 468-

422 II. BOEK. van dk hegten en verpltgt, enz.

de huur der officieren en scheepsgezellen, die voor de reis aangenomen zijn, vermeerderd worden naar evenredigheid van de verlenging. (K. 385, 420: Co. 255.)

416. Indien de officieren en scheepsgezellen op aandeel in de winst of in de vracht zijn aangenomen, is aan dezelve geene vergoeding of daggelden verschuldigd, wegens het afbreken, uitstellen of verlengen der reis, door overmagt veroorzaakt.

Als het afbreken, uitstellen of verlengen der reize door toedoen van de inladers gebeurt, geniet het scheepsvolk een aandeel in de vergoeding die aan het schip toegewezen wordt.

Deze vergoeding wordt tusschen de eigenaars van het schip en het scheepsvolk verdeeld, in dezelfde evenredigheid als ten aanzien van de vracht zoude hebben plaats gehad.

Indien het afbreken, uitstellen of verlengen van de reis ontstaat door toedoen van den schipper, of van de eigenaars van het schip, zijn zij tot gelijke evenredige vergoeding aan het scheepsvolk aansprakelijk. (K. 385 ; Co. 257.)

417. Wanneer de officieren en het scheepsvolk voor meer dan eene reis zijn aangenomen, hebben zij, na verloop van iedere reis: het rtgt om hnn volle loon van de reeds afgeloopene reis te vorderen.

418. De scheepsofficieren en scheepsgezellen kunnen geen huur of loon vorderen, wegens de reis waarop het schip genomen en voor goeden prijs verklaard wordt, of zoodanig strandt en breekt, dat schip en goederen geheel en al vergaan.

Zij zijn echter ongehouden terug te geven hetgeen hun op hand is voorgeschoten. (K. 386, 433; Co. 258.)

419. De officieren en scheepsgezellen zijn geregtigd, war-.neer eenig gedeelte van het schip behouden js gebleven, om de betaling van de vervallene huren te vorderen uit de opbrengst van het geborgene wrak, of overschot van het schip.

Zulks niet toereikend zijnde, of indien alleen koopmanschappen geborgen zijn, is de verdiende vracht voor die huren aan sprakelijk. (K. 313 5o, 386 ; Co. 259 )

420. De officieren en scheepsgezellen, die op aandeel inde vracht zijn aangenomen, hebben alleen aanspraak op de vracht naar evenredigheid van het beloop, hetwelk de schipper of be vrachter ontvangt. (Co. 260.)

421. Op welken voet de officieren en scheepsgezellen ook gehuurd zijn mogen, worden dezelve altijd betjiaid voor de dagen, gedurende welke dezelve tot berging van het verongelukte schip en goed zijn werkzaam geweest.

Bijzondere vlijt, met goed gevolg bekroond , wordt in dit geval buitengewoon op den voet van bergloon beloond. (Co 261.)

422. Buitengewone scheepsdienst wordt in het dagboek of journaal opgeteekend, en kan regt geven tot buitengewone belooning. (K, 385.)

423. Ieder schepeling, die gedurende de reis ziek, of in dienst van het schip, of in gevecht tegen vijanden of zeeroovers, gewond of verminkt wordt, blijft zijne huur behouden, is geregtigd tot oppassing en genezing, en in geval van verminking, tot schadeloosstelling, op zoodanigen voet en op zoodanige wijze,

-ocr page 469-

IV. TIT. VAN HET HL'HEN VAN SCBMEPSOFF., ENZ. 423

als de regter, in geval van verschil, zal oordeelen te beliooreu. (K. 355, 386, 397.)

424. De kosten, welke voor oppassing en genezing moeten besteed worden, en de schadeloosslelling , komen ten laste van het schip, en van de verdiende vrachtpenninpcn, indien de ziekte, verwonding of verminking in scheepsdienst ontstaan of gebeurd is.

Zij worden bij wijze van avarij-grosse over het schip, met de verdiende vrachtpenningen, en over de ladina:omgeslagen, wanneer een gevecht tot verdediging van het schip daartoe aanleiding heeft gegeven, (K. 886, 699 ; Co. 262, 263.)

425. Wanneer de zieke, gekwetste of verminkte schepeling, ten tijde van het vertrek van het schip , nog niet zoo ver hersteld is, dat hij zonder gevaar mede kan gevoerd worden , zal de voormelde oppassing en genezing tot zijne herstelling voortduren. (K. 355, 386 )

De schipper is, vóór zijn vertrek, gehouden tot betaling van gemelde kosten, en in het onderhoud van de zieken of gekwetsten voorziening te doen.

426. De zieke, gekwetste of verminkte, blijft niet alleen ge-regtigd tot zijn loon, gedurende de genezing, maar ook tot den dag toe, waarop hij zal kunnen teruggekomen zijn op de plaats, van waar hij met het schip vertrokken is, en tot eene redelijke vergoeding van zijne reiskosten tot de laatstgemelde plaats toe. (K. 386.)

427. In de gevallen bij artikel 424, 425 en 426 vermeld , heeft hij geene verdere aanspraak, dan op het schip en de verdiende vrachtpenningen , of op het schip en de verdiende vrachtpenningen en op lading. (K. 386.)

428. Een scheepsofficier, of ander scheepsgezel, zonder verlof van boord gegaan zijnde, en aan land ziek, gekwetst of verminkt wordende, blijven de kosten van oppassing en genezing ten zijnen laste. (K. 386, 401, 437; Co. 264.)

429. Het lyk van eenen, gedurende de reis, overledenen schepeling moet volgens de beslissing van den schipper, en ten koste van het schip, of begraven of over boord gezet worden. (B. 60; K. 386, 531.)

430. De schipper is gehouden, voor des overledenens aan boord vai» het schip nagelatene goederen zorg te dragen, en van dezelve, in bijzijn en ten overstaan van twee schepelingen eene behoorlijke beschrijving te maken, welke door den schipper en de gemelde twee schepelingen moet onderteekend worden. (K. 386.)

431. De soldij of huur is aan des overledenens nalatenschap verschuldigd, volgens de na te meldene onderscheidingen:

Indien hij bij de maand is aangenomen, tot het einde van de loopende maand;

Voor eene reis uit en 't huis, de helft, indien hij op de heenreis sterft;

Geheel, indien hij op de terugreis sterft.

Indien de overledene op aandeel van winst of vracht was aangenomen, is zijn aandeel geheel verschuldigd, wanneer hij sterft nadat de reis begonnen is.

Jlet loon van schepelingen, welke bij de verdediging van

-ocr page 470-

424 II. BOEK. van tgt;e regten en verpligt., enz.

het schip gesneuveld zyn, is ten volle verschuldigd voor de oreheele reis, indien het schip in behouden haven aankomt, fC. 386, 445; Co. 265.)

432. Losprijs tot bevrijding vaneenen op het schip genomen en slaaf gemaakten schepeling kan van den schipper, de eigenaars of de bevrachters, niet gevorderd worden. (K. 386.)

Hij heeft aanspraak op de soldij tot den dag dat hij genomen en slaaf gemaakt is. (Co. 266.)

433. De schepeling die genomen en slaaf gemaakt wordt, terwijl hij in zee of naar land ten dienste van het schip gezonden was, heeft regt om de betaling van zijnegeheelesoldij te eischen op het schip en de vracht, volgens de voorschriften van art. 418 en 419 hierboven.

Hij heeft ook regt op eene schadeloosstelling voor zijne lossing, indien het schip zijne reis behouden volbrengt. (K. 386, 593 ; Co. 267.)

434. Pe eigenaars van het schip zijn tot deze schadeloosstelling verpligt, indien de schepeling in scheepsdienst, in zee of naar land is gezonden.

Deze schadeloosstelling komt ten laste van de eigenaars van het schip en lading, indien zulks ten dienste van schip en lading is geschied. (K. 386; Co. 268.)

435. De hoegrootheid van deze schadeloosstelling, de wijze van betaling en van het gebruik van het geld, worden bij een door den Koning vastgesteld reglement bepaald. (K. 386; Co. 269; St. 1829, no. 61.)

436. Wanneer de schipper de officieren of scheepsgezellen om wettige redenen ontslaat, moet hij hun de verdiende huren betalen , berekend naar evenredigheid der afgelegde reis, tot den dag van de afdanking toe, en zoo het ontslag gegeven is voor dat de reis ia begonnen, naar de dagen, welke zij in dienst geweest zijn.

437. Voor wettige redenen worden gehouden de volgende:

lo. Ongehoorzaamheid;

2o. Gewoonte van dronkenschap ;

3o. Vechten aan boord;

4o. Eene door de wet veroorloofde of verpligte staking der reis, mits voldoende aan hetgeen de wet in dat geval bepaa'it;

5o. Verwiiderins van boord zonder verlof. (K. 364; 397, 401, 428, MO; Co. 264.)

438. Elk scheepsrfficier of scheepsgezel, die bewijst, dat hij na de monstering, zonder wettige redenen, is afgedarkt, heeft regt tot vergoeding van schade, ten laste van den schipper. (Co. 270.)

439. De schadeloosstelling wordt bepaald:

Indien de afdanking vóór het begin der reis plaats heeft op een derde van de gagie die de afgedankte bij de reis waarschijnlijk had kunnen verdienen;

Gedurende den loop der reis gedaan wordende, op de volle soldij welke hij zoude verdiend hebben van het oogenblik der afdi.nking tot de volbrenging van de reis en de kosten der terugreis.

De schipper kan, in geen dezer gevallen, het beloop der schadeloosstelling van den eigenaar of de reederij terug vorde-

LL

-ocr page 471-

IV. TIT. VAN HET HL'REN VAN SCHEEPSOFF., ENZ. 425

ren, ten ware hij door dezelve tot de afdanking waregemag-tigd geweest. (Co. 270.)

440. De officieren en het scheepsvolk kunnen weigeren de dienst gestand te doen, in de volgende gevallen:

lo. Indien de schipper de reis, waarvoor zy zich verbonden hebben, alvorens die te ondernemen, wil veranderen. (K. 827, 395 , 397.)

2o. Indien, vóór het begin der reis, de Staat in eenigen zeeoorlog gewikkeld wordt, of, het schip ineenenoodhaven zijnde ingeloopen, een oorlog opkomt met dezen Staat en eene der Barbarijsche mogendheden, waardoor het schip in een wezenlijk gevaar kon gerekend worden te zijn gebragt;

?o. Indien er, voor het begin der reis, of het schip in eene noodhaven zijnde ingeloopen, zekere berigten waren dat, ter plaatse werwaarts het schip was bestemd, de pest, de gele koorts of andere soortgelijke besmettende ziekten heerschten;

4o. Indien het schip , vóór het begin der reis , geheel van

eigenaar verandert;

co. Indien de schipper, vóór het begin der reis, sterft of door de eigenaars of door den boekhouder wordt afgedankt; (o. Indien er aangenomen was, om met konvooi te zullen vertrekken, en er geen konvooi verleend wordt.

441. Wanneer de schipper, buiten s lands zijnde, mogt goedvinden naar eene andere vrije haven te zeilen, en het schip te lossen of te herladen, zal, al wierd ook de reis daardoor verlengd, het scheepsvolk in dienst moeten blijven.

In dat geval, bekomen zij , die bij de reis zijn aangenomen, naar evenredigheid meerder loon. (K. 397; Co. 255.)

442. Gedurende de reis, vermag de schipper aan het scheepsvolk niet meer dan een derde van hun verdiend loon op rekening te betalen. (K. 397.)

443. Bij afdanking buiten 's lands, is hij verpligt aan ieder hunner het aan hem verschuldigde te betalen.

Hij kan zulks doen door middel eener aanwijzing, op den eigenaar of den boekhouder van het schip af te geven.

De bepaling van het tweede lid van art. 321 is hierop niet toepasselijk. (K. 327, 397; Co. 270.)

444. De officieren noch het scheepsvolk vermogen , onder eenig voorwendsel hoegenaamd, den schipper of het schip, vóór den afloop der reis, met procedures, van welken aard ook , aanvallen of belemmeren, op verbeurte van hun volle loon.

Echter kunnende officieren of het scheepsvolk, wanneer het schip zich in eene haven bevindt, bij den Nederlandschen consul, of, wanneer deze ontbreekt, bij de overheid der plaats , ontslag van hunne verbindtenis vragen, indien de schipper hen mishandeld of hun spijs en drank mogt onthouden hebben. (K. 397, 403, 436 v., 440.)

445. Bij het eindigen der reis is de schipper , eigenaar of boekhouder verpligt, de nagelatene goederen, gelden en verdiende gagien van zoodanige^ schepelingen als, gedurende de reis, overleden of achtergebleven zijn, aan hunne erfgenamen of regt-

-ocr page 472-

1 11

426 II. HOEK. VAN DE SEGTEN EN VERI'LIGT., ENZ.

hebbenden uit te keeren, en wanneer dezelve niet dadelyk te vinden zijn , daarmede zoodanig te handelen als bij de reglementen deswege is bepaald. (K. 327,431 ; St. 1827, no. 51.)

446. Na het eindigen der reis, waarvoor het scheepsvolk was aangenomen, is hetzelve, op verlangen van den schipper of de eigenaars van het schip, gehouden het schip te lossen, watervast te maken, te onttakelen, of op de ligplaats te brengen en vast te maken, en wijders, binnen drie dagen na de lossing of ontlading van het schip, eene verklaring, hetzij alleen of met den schipper, af te leggen en met eede te bekrachtigen, (K. 379; 397, 450.)

447. Nadat aan alle de bij het vorig artikel vermelde vereisch-ten door de officieren en het scheepsvolk zal zijn voldaan Roeten dezelve dadelijk worden afgedankt en hun verdiende loon , binnen vier en twintig uren, worden betaald. (K. 741 lo.)

448. Voor icderen dag dat de officieren en scheepsgezellen door den schipper, boekhouder of eigenaar, zonder wettige redenen worden opgehouden in het verkrijgen van hun loon, verbeuren deze ten behoeve van eenen officier drie gulden, en ten behoeve van een anderen scheepsgezel een gulden vijftig centen. (K. 327.)

449. Wanneer de schipper ofboekhouder oorzaak is van dein het laatst voorgaande artikel gemelde ophouding , worden de vermeerderde betalingen, welke uit dien hoofde door hen hebben moeten gedaan worden, in hunne respectieve scheeps- of rederij-rekeningen niet geleden. (K. 345.)

450. Wanneer een schip vergaat, of genomen en voor goeden prijs verklaard is, zonder dat zelfs de vracht verdiend of iets gered zij, zijn echter diegenen van de schepelingen , welke terug keeren, gehouden de verklaringen van den schipper te bekrachtigen, of zelve hunne verklaringen in gemoede at te leggen en te beëedigen, tegen betaling van een redelijk daggeld voor hunne ophouding. (K. 379, 446; Co. 246.)

451. Het schip en de vracht zijn voor het loon, de schadeloosstelling en het reisgeld der schepelingen bijzonder verbonden. (K. 313 50, 452, 754; Co. 271.)

452. Scheepsofficieren en scheepsgezellen verbinden door hunne ontrouw of schuld, in den dienst gepleegd, het schip en de vracht ten behoeve van den daardoor schadelijdenden eigenaar der lading, behoudens het verhaal der scheepseigenaars op den schipper, en het verhaal van dezen op de schepelingen, alles met inachtneming van het voorschrift des laatsten lids van artikel 1403 van het Burgerlijk Wetboek.

Het loon van den schipper en de huur der officieren en scheepsgezellen zijn voor dit verhaal bijzonder verbonden. (B. 1384; K. 754; Co. 280.)

-ocr page 473-

V. TITEL. VAN BEVRACHTING EN VERTIUR., ENZ. 427

VIJFDE TITEL.

Van bevrachting en verhuring van schepen,

van chertepartijen en cognossementen en van passagiers.

EERSTE AFDEELING.

Van den vorm en het voorwerp der contracten van bevrachtingen verhuring van schepen.

453. De bevrachtingen worden gedaan.

]o. Voor het geheel of een gedeelte van een schip, tot het doen van eene of meerdere reizen ;

£o. Bij aanleg op stukgoederen, wanneer een schipper, van een ieder die zich daartoe aanbiedt, zoo vele goederen als hem goeddunkt, ter inlading en vervoering aanneemt. (K. 473, 506; Co. 286.)

454. Wanneer een schip, voor het geheel of voor een gedeelte, tot eene zeereis bevracht wordt, moet er een schriftelijk contract van bevrachting gemaakt worden, hetwelk genaamd wordt Chertepartij. (Co. 273.)

455. Dit contract behelst:

lo. Den naam en de grootte van het schip; (K. 459.)

To. Den naam van den schipper;

,quot;o. De namen van den vervrachter sn bevrachter of inlader;

'i0. De plaats en den tijd, welke tot lading en lossing bepaald worden; (K. 457 v., 470.)

5o. De bedongen vracht; (K. 460.)

6°. De bepaling, of de bevrachting is voor het geheele schip of voor een gedeelte; (K. 469.)

7o. De bedongene schadeloosstelling ter zake van vertraging (Co. 273.)

456. Een schip voor het geheel vervracht zijnde, is de kajuit daaronder niet begrepen. Het is echter aan den schipper niet geoorloofd in de kajuit, noch voor zich, noch voor anderen , zonder toestemming van den bevrachter, koopmansgoederen te laden, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen. (K. 352, 410.)

457. De tijd van lading en lossing bij de chertepartij niet bepaald zijnde, moet dezelve, binnen bet Koningrijk en de koloniën van den Staat, zijn afgeloopen binnen vijftien achtereenvolgende werkdagen, nadat de schipper zal verklaard hebben tot laden of lossen gereed te zijn.

Voor de ligterschepen wordt die tijd bepaald op drie werkdagen na de aankomst.

De nalatigen zullen tot de betaling van ligdagen jegens den schipper of ligter-schipper gehouden zijn.

Wanneer een gedeelte der lading van het schip op eene, en een ander gedeelte der lading op eene andere plaats moet worden ingenomen of gelost, wordt de tijd voor de inlading of lossing door de reis van het schip van de eene tot de andere plaats

-ocr page 474-

428 II. BOEK. van de regten en verpligt., enz.

geschorst, zonder dat dit tusschen beide komend tijdsverloop in berekening kan komen. (K. 464, 485; Co. 274.)

458. Buiten 's lands w-ordt de tijd voor lading en lossing, wanneer dezelve bij de clierte-partij niet bepaald is, geregeld naar de wet of het gebruik van de plaats. (Co. 274.)

4o9. De vervrachter of de schipper, die het schip als groo-ter heeft opgegeven dan het is, is gehouden tot eene evenredige vermindering der vrachtpenningen , mitsgaders tot vergoeding der kosten, schade en interessen jegens den bevrachter.

Wanneer de gedane opgaaf niet meer dan een veertigste gedeelte van den wezenlijken inhoud van het schip verschilt, wordt het verschil in geene aanmerking genomen. (B. 1282, 1283 • K. 455 lo; Co. 289, 290.)

460. De tijd endewijzevanbetalingder vracht bij de chertepartij niet bepaald zijnde, kan dezelve, tegen uitlevering der ingeladene goederen, dadelijk gevorderd worden.

461. De schepen kunnen bij de reis, of bij de maand, of op zoodanige andere wijze verhuurd worden, als de partijen zullen overeenkomen. (Co. 275.)

462. De reis wordt geacht begonnen te zijn, zoodra het schip is vertrokken uit de plaats, alwaar dc inlading is begonnen , of in ballast zijnde vertrokken, den ballast heeft ingenomen. (Co. 294, 296.)

463. Indien een schip bij de maand is verhuurd, en er geene overeenkomst van het tegendeel gemaakt is , loopt de vracht van den dag af, dat het schip, volgens het voorgaande artikel, vertrokken is. (K. 505; Co. 275.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de regten en pligten van vervrachter en bevrachter.

464. Wanneer de bevrachter in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van den tijd, die aan hem om te laden, hetzij bij de cherte-partij, of bij de wet, is toegestaan, is de vervrachter ter zijner keuze geregtigd:

Of, tot de bij de cherte-partij bepaalde schadeloosstelling, gedurende den tijd dat hij langer blijft liggen; of, zulks niet bepaald zijnde, tot het vorderen van schadeloosstelling, bij begrooting van deskundigen;

Of, om het contract van bevrachting en vervrachting te houden voor verbroken, en van den bevrachter te vorderen de halve bedongene vracht, avarij en kaplaken;

Of om, driemaal vier en twintig uren na gedane sommatie, zonder lading de reis, waarvoor het schip bevracht is, te ondernemen , en na dat dezelve volbragt is, van den bevrachter te vorderen zijne volle verdiende vracht en overligdagen; zoo die mogten hebben plaats gehad. (K. 457: Co 287, 288.)

465. Wanneer de bevrachter slechts gedeeltelijk van den tijd om te laden heeft gebruik gemaakt, heeft de vervrachter de keus:

Of , tot de schadeloosstellingen in het voorgaande artikel gemeld ;

Of, tot de reis met het gedeelte der lading, op den voet van

-ocr page 475-

V. TITEL. VAN BEVKA.CHTING ÜN VJiKHUE., ENZ. 429

het laatste lid van hetzelfde artikel. (K. 466; Co. 287, 288.)

466. Wanneer het schip, hetzij met een gedeelte der lading, of ook wel geheel zonder lading, de reis ondernomen heeft, is de vervrachter geregtigd, om, wanneer gedurende de reis aan het schip eenig ongeval mogt overkomen, waardoor onkosten veroorzaakt worden, welke bij een volgeladen schip, bij wijze van avarij-grosse, zouden moeten gedragen worden, twee derden van het beloop dier kosten van den bevrachter te vorderen over het niet geladene. (K. 465, 698 v.; Co. 288.)

467- De vervrachter of de schipper is geregtigd tot de helft van de wacht bij de chertepartij bedongen, wanneer de bevrachter , vóór dat de overligdagen een begin genomen hebben, zonder iets te hebben ingeladen, de reis opzegt. (K. 457.)

468. De vervrachter vermag, in de gevallen, waarin hij het regt heeft met een gedeelte der lading of zonder lading te vertrekken, tot zekerheid van de vracht en van de avarij-grosse, andere koopmanschappen door den schipper te doen innemen, zonder toestemming van den bevrachter.

In dit geval, wordt de bevrachter geregtigd tot het voordeel van de vracht van die andere koopmanschappen, en ontslagen van het dragen in de avarij van dezelve. (K. 464 v.; Co. 287.)

469. Wanneer de bevrachter meer goederen inlaadt dan bij de chertepartij bepaald is, is de vervrachter geregtigd tot de vracht van het meerder geladene, in evenredigheid van den bij het contract bedongen prijs. (Co. 288.)

470. De vervrachter, ten tijde bij het contract bepaald,het schip niet in gereedheid hebbende, of niet dadelijk ter inlading in orde leverende, is aan den bevrachter gehouden tot vergoeding van kosten, schaden en intsressen. (B. 1272 ; K. 455 4o; Co. 295.)

471. De bevrachter is gehouden aan den vervrachter of den schipper alle papieren en documenten te leveren, bij de wet tot het vervoeren van goederen vereischt en zulks binnen tweemaal vier en twintig uren na de inlading, indien deswege niet anders is overeengekomen.

Bij gebreke hiervan is de bevrachter tot vergoeding van kosten, schaden en interessen gehouden; en kan de vervrachter of de schipper bovendien, door den regter, naar omstandigheden worden gemagtigd, om die goederen te mogen lossen. (Co. 292.)

472. Bij het aanleggen van een schip op stukgoederen, staat het den vervrachter of schipper vrij te bepalen, hoe lang hij in lading zal liggen.

Deze tijd verstreken zijnde, is de schipper verpligt met den eersten goeden wind, getij en gelegenheid te vertrekken, tenzij liij zich omtrent het verder vertoeven met de inladers konde verstaan. (K. 453 2o, 473, 506; Co. 291.)

473. Een schip op stukgoederen zijnde aangelegd, zonder dat de tijd van in lading liggen is bepaald, staat het eiken inlader vrij, zonder betaling van de vracht, doch tegen teruggave van de door den schipper geteekende cognoscementen en tegen voldoenden borgtogt voor alle namaning, bijaldien een of meer van dezelve mogten verzonden zijn, en tegen voldoening der onkosten op de lading en lossing gevallen of te vallen, zijn goed wederom te lossen.

-ocr page 476-

430 II. BOEK. VA.N DE REGTEN EN VERPL1GT., ENZ,

Indien echter liet schip reeds over de helft beladen was, is de schipper gehouden om, acht dagen na aan hem gedane sommatie , bij den eersten goeden wind, getij en gelegenheid, te vertrekken, indien de meerderheid der inladers zulks begeert, zonder dat in het laatste geval, eenig inladcr zijne koopmanschappen kan terug nemen. (K. 457; Co. 291.)

474. Wanneer een schip, bij deszelfs vertrek, gedurende de reis, of op de plaats der ontlading, door schuld of nalatigheid van den bevrachter of eenen der inladers opgehouden wordt, is de bevrachter of zoodanige inlader gehouden te vergoeden de kosten, schaden en interessen , zoo aan den vervrachter en schipper, als aan de verdere inladers, daardoor veroorzaakt, waarvoor de ingeladene koopmanschappen verbonden zijn. (B. 1279; Co. 294.)

475. De vervrachter of schipper is gehouden tot vergoeding van kosten, schaden en interessen aan den bevrachter of aan de inladers, indien het schip door schuld of nalatigheid der eerstge-melde gearresteerd of opgehouden is, bij het vertrek, gedurende de reis, of op ds plaats der ontlading. (K. 349; Co, 295.)

476. Indien de vervrachter door de schuld of nalatigheid van den schipper te dien opziste schade lijdt, verhaalt hij zich op denzelven. (B. 1402; K. 313 lOo., 345; Co. 221.)

477. -Een bevrachter of inlader, buiten kennis en toestemming van den schipper, goederen ladende, waarvan de invoer of uitvoer verboden is, of anderzins, buiten weten en toedoen van den schipper, bij het laden of lossen der goederen, op eene ongeoorloofde wijze te werk gaande, is verpligt het schip en den schipper en alle verdere belanghebbenden deswege schadeloos te houden, en, al wierden de goederen verbeurd verklaard, de volle bedongene vracht en averij-grosse te betalen. (K. 698 v.; Co. 292.)

478. De bevrachter of inlader is, in geval de schipper genoodzaakt is gedurende de reis het schip te laten vertimmeren, gehouden de vertimmering af te wachten, of (des verkiezende) de lading, tegen voldoening van de geheele vracht en de verschuldigde avarij-grosse, en onder de bepalingen in artikel 511 voorgeschreven, naar zich te nemen.

Hij is, gedurende den tijd der vertimmering, geene vracht verschuldigd, indien het schip bij de maand vervracht is, noch vermeerdering van vracht, indien de vervrachting voor de reis geschied is.

Wanneer het schip niet mogt kunnen worden vertimmerd, is de schipper gehouden, voor zijne rekeningen zonder verhooging van vracht te mogen eischen, een ander schip of andere schepen te huren, om de lading naar de bestemmingsplaats te vervoeren.

Indien de schipper geen ander schip of schepen, op de plaats of nabij gelegene plaats, heeft kunnen bekomen, is hem de vracht niet verder verschuldigd dan in evenredigheid van de reeds afgelegde reis.

In dit laatste geval blijft de zorg voor de verdere vervoering der goederen aan elk der inladers overgelaten; onverminderd

de verpligting van den schipper, om hen niet alleen van den staat dor zaken te doen kennis dragen, maar ook om alle tus-

-ocr page 477-

V. TITEL. VAN BEVRACHTING JiN VüRlIUK., ENZ. 431

schentijds vereischt wordende maatregelen, tot behoud der lading , in het werk te stellen.

Alles, tenzij door partijen anders mogt zijn bedongen, (K. 354,

12, 526, 701 6o ; Co. 29ö, 300.)

479. De bevrachter is geene vracht verschuldigd, en heeft regt tot schadevergoeding, wanneer het blijkt, dat het schip, ten tijde van het ondernemen der reis, buiten staat was om dezelve te kunnen doen.

Zoodanig bewijs wordt toegelaten, niettegenstaande en tegen de certificaten van onderzoek voor het vertrek. (K. 347; Co. 297.)

480. Indien de schipper zich, naar aanleiding van art. 372, in de noodzakelijkheid heeft bevonden, goederen te verkoopen, is de vracht van die goederen verschuldigd, bij behoudene aankomst van liet schip, geheel, en bij verongelukking van hetzelve, naar evenredigheid der afgelegde reis. (K. 375 ; Co. 298.)

481. De vracht is mede verschuldigd van de goederen, die tot algemeen behoud over boord zijn geworpen, in zoo verre de verdeeling tot het dragen der schade, door de werping veroorzaakt , volgens dit wetboek plaats moet hebben. (K. 699 2°., 730 v., 739 v.: Co. 301.)

482. Van goederen, door schipbreuk, stranding of door andere overmagt vergaan, of door zeeroovers of vijanden genomen, is geene vracht verschuldigd.

De bevrachter kan zelfs de teruggave vorderen van hetgeen cp rekening is betaald, indien het quot;tegendeel niet is bedongen. (K. 418 ; Co. 302.)

483. Schip en lading gerantsoeneerd of vr/jgekocht, of goederen, na schipbreuk, geborgen zijnde, is, voor zoo verre de reis niet kan worden ten einde gebragt, de vracht verschuldigd tot de plaats, waar het schip genomen of de schipbreuk geleden is, in evenredigheid der bedongene vracht.

De vrijgekochte of gerantsoeneerde goederen, ter plaatse der bestemming door den schipper bezorgd wordende, heeft de vervrachter of de schipper regt tot de geheele vracht.

In de gevallen bij het eerste en tweede lid van dit artikel voorzien, draagt de vervrachter of de schipper inden losprijs of in het bergloon, bij wijze van avarij grosse. (K. 739: Co. 303, 304 )

484. Van goederen, tot de lading van een schip behoord hebbende, die, buiten eenig toedoen van den schipper, hetzij in zee of langs stranden, worden opgevischt en geborgen , en vervolgens aan de belanghebbenden uitgeleverd, is geene vracht verschuldigd. (K. 545 v.)

485. De vervrachter of de schipper is geregtigd om den bevrachter, of den geconsigneerde der lading, tot lossing te noodzaken , tegen betaling der aan hem verschuldigde vracht en avarij, wanneer de tijd om te lossen, bij de chertepartij of bij de wet bepaald, verloopen is. (K. 457: Co. 305.)

485. Indien de ligdagen verstreken zijn, of er verschil over de lossing ontstaat, is de vervrachter of de schipper bevoegd, na bekomene geregteïijke authorisatie, de lading te lossen, en die, onverminderd zijn regt op dezelve, onder bewaring van eenen daartoe benoemden persoon te stellen. (Co. 305 )

-ocr page 478-

432 11. BOEK. van de eegten en veepligt., lnz.

487. De vervrachter of schipper vermag, voor de vracht, onkosten en avarij grosse, de goederen niet aan boord te houden.

Hij heeft regt om den opslag en de bewaring onder eenen derde te vorderen, tot dat de vracht, onkosten en avarij-grosse zijn voldaan, en indien de goederen bederfelijk zijn, kan hij derzelver verkoop vorderen.

Indien de avarij-grosse niet spoedig kan begroot worden, heeft hij regt om te vorderen, dat eene billijke som, ter bepaling van den regter, daarvoor inmiddels onder geregtelijke bewaring gesteld worde. (K. 1773; Co. 306, 308.)

488. Indien de schipper de goederen heeft gelost, zonder zich de vracht, avarij- en andere kosten te laten voldoen, of zonder te hebben gebruik gemaakt van de behoedmiddelen, bij de wetten van de losplaats veroorloofd, verliest hij zijne aanspraak op den bevrachter of inlader, indien deze doet blijken, dat hij het beloop daarvan met den ontvanger der goederen heeft verrekend, of dat hij, uit hoofde van het faillissement van laatstgemelden, hetzelve niet zoude kunnen terug erlangen.

489. De geconsigneerde weigerig zijnde om de goederen te ontvangen, is de vervrachter of de schipper bevoegd, op au-thorisatie van den regter, de goederen , ten beloope van de vracht, onkosten en avarij, gedeeltelijk of, zulks noodig zijnde, geheel te verkoopen, mits hij het overige brenge onder geregtelijke bewaring, en behoudens zijn verhaal, voor het te kort komende op den bevrachter of inlader. (Co. 305.)

490. De vervrachter of de schipper is voor de vracht, onkosten en avarij, bevoorregt op de ingeladene goederen vóór alle andere schuldeischers, gedurende twintig dagen na de aflevering, wanneer dezelve in geene derde hand zijn overgegaan. (B. 1185, 1193; K. 451; Co. 307.)

491. In alle gevallen, waarin de vracht voor getal, maat of gewigt bedongen is, heeft de vervrachter het regt om de telling, meting of weging, dadelijk bij de lossing, te vorderen. (K. 513.)

492. Wanneer, in het geval bij het voorgaande artikel vermeld, de goederen ongeteld, ongemeten of ongewogen van boord worden geleverd, is de ontvanger van dezelve bevoegd, om zelfs door het getuigenis van de personen, welke hij tot afhaling en opslag heeft in het werk gesteld, van de eenzelvigheid van het goed, het getal, de maat of het gewigt te doen blijken. (K. 513.)

493. Beschadiging, bederf, roof of vermindering van het ingeladene goed vermoed wordende, is de schipper en de ge-consigneerden of de belanghebbenden, ieder voor zich, bevoegd om een geregtelijk onderzoek, bezigtiging en de begrooting van schade, vóór of bij de lossing te vorderen.

Deze vordering door den schipper gedaan wordende, benadeelt zulks hem niet in zijne middelen van verdediging. (K. 345, 746.)

494. De goederen door den schipper van boord geleverd zijnde, op eene quitantie of afgeteekend cognossement, waarbij vermeldt wordt, dat dezelve in eenen beschadigden, bedorven, beroofden of verminderden staat zijn gelost, is de geconsigneerde geregtigd om van de gesteldheid door eene geregtelijke

-ocr page 479-

V. TITEL. VAN BEVRACHTING KN VERHURING ENZ. 43S bezigtiging te doen blyken, mits de bezigtiging gevraagd worde binnen tweemaal vier en twintig uren na de aflevering. (K.

712, 741.)

495. De beschadiging of vermindering niterlyk niet zigtbaar zijnde, kan de geregtelyke bezigtiging met wettig gevolg gedaan worden, nadat de goederen onder bebeer van den ontvan-:er of geconsigneerde zijn gebragt; mits zulks mede geschiede )innen tweemaal vier en twintig uren na de lossing, en dat van de eenzelvigheid van het goed, volgens het voorschrift van art. 492 van dezen titel, of op eenige andere in regten voldoende wijze, kunne blyken. (K. 1.)

496. De vervrachter en de schipper van hunne zijde aan het contract van bevrachting voldaan hebbende, kan de bevrachter nimmer vermindering van de bedongene vracht vorderen. (Co. 309.)

497. De inlader kan, in geen geval, de goederen voor de vracht abandonneren.

Echter kunnen vaten, met vloeibare stoffen gevuld geweest en gedurende de reis geheel of bijna ledig geloopen zijnde, voor de vracht, avarij en onkosten, geabandonneerd worden. (Co. 310.)

498. Vreemde schepen hier te lande bevracht wordende, zijn zoo wel de schippers als de schepen, en, de bevrachting van dezelve buiten 'slands gedaan zijnde, de schippers met betrekking tot de lossing, in alles, waarvan de uitvoering hier te lande gedaan moet worden, aan dit wetboek onderworpen. (A. 9.)

DERDE AFDEELING.

Van de ontbinding der contracten van bevrachting.

)9.. De overeenkomst van bevrachting is van regtswege ontbonden zonder dat de partyen eenige vracht of schadevergoeding van elkander te vorderen hebben, indien vóór het begin der reis eene der volgende omstandigheden plaats heeft;

lo. Dat het uitloopen van het schip door overmagt belet wordt, om het even of hetzelve bevracht zij, ten einde eene lading uit dit Koningryk te vervoeren, of dat het buiten 's lands liggende, door Nederlanders, hier te lande gevestigd, bevracht en vervracht zy ;

2o. Dat er verbod van uitvoer bestaat, uit de plaats van het vertrek van het schip, of verbod van invoer op de plaats van deszelfs bestemming, hetzy van alle, hetzij van een gedeelte der goederen, by eene en dezelfde chertepartij vermeld;

In geval het verbod slechts een gedeelte der lading betreft, zal het den inlader vry staan de overeenkomst te doen voortduren, mits den vervrachter schadeloos stellende ;

'o Dat de handel is verboden met het land werwaartshet schip bestemd is.

In alle deze gevallen zijn de kosten van laden en

28

-ocr page 480-

434 II. BOEK. van de eeqten ex verpligt., enz.

lossen voor rekening: van den bevrachter. (B. 1302» 1480; K. 501, 525; Co. 276.)

500. Het contract van bevrachting kan, op de vordering van eene der partijen, vernietigd worden, wanneer vóór liet begin der reis een oorlog ontstaat, waardoor sch ip en lading, of een van beide niet meer als onzedig eigendom kunnen beschouwd worden.

Schip en lading beiden even onvrij zijnde, kunnen de bevrachter en vervrachter geene vergoeding van elkander vorderen ; en de onkosten, op het laden en lossen gevallen, zijn voor rekening van den bevrachter.

De lading alleen onvrij zynde, betaalt de bevrachter aan den vervrachter alle onkosten,die noodzakelijk gevorderd worden om het schip tot het doen der reis in gereedheid te brengen, mitsgaders de door hem betaalde soldycn en het kostgeld van het scheepsvolk, tot den dag toe van de vordering der vernietiging, of van de lossing der reeds geladene goederen.

Het schip alleen onvrij zijnde, betaalt de vervrachter of de schipper alle de onkosten op het laden en lossen gevallen. (K. 501; Co. 276.)

£01. In de gevallen bij de twee voorgaande artikelen vermeid, behoudt de vervrachter of de schipper zijne vordering tot overligdagen, zoo die plaats mogten hebben, gelijk mede het regt tot de vordering van avarij-grosse wegens schade, vour de ontbinding of de vernietiging der overeenkomst gelsden.

502. Wanneer een schip vervracht is voor meer dan 6éne bestemming, en zich, na het volbrengen van ééne reis, in de haven bevindt, van waar de andere zouden moeten beginnen, doch, voor dat dezelve wordt begonnen, een oorlog ontstaat, moeten de volgende bepalingen worden achtervolgd.

lo. Schip en lading beide onvrij zijnde, moet het schip tot aan den vrede of tot dat hetzelve met konvooi, of op eene andere veilige wijze kan vertrekken, of tot dat de noodige orders van de eigenaars van het schip en de lading bij den schipper zijn ingekomen, en langer niet, aldaar blijven liggen.

Het schip beladen zijnde, vermag de schipper de lading in pakhuizen of andere veilige bergplaatsen te doen opslaan, tot dat de reis kan vervorderd of andere bestellingen gemaakt worden.

De kost- en maandgelden van het scheepsvolk, de huur der pakhuizen en verdere onkosten, door de cphouding veroorzaakt , worden door den bevrachter en vsrvrachter gedragen bij wijze van avarij-grosse.

Indien het schip nog onbeladen is, komen twee derden van die kosten voor rekening der bevrachters ;

2o. Indien het schip alleen onvrij is, wordt het contract voor de nog niet afgelegde reis, op de vordering der vervrachters, vernietigd.

Het schip beladen zynde, betaalt de vervrachter of dc schipper, de kosten op het Iaden en lossen gevallen, en heeft alleen het regt tot de vracht der bereids afgelegde reis, de overligdagen en avarij grosse;

-ocr page 481-

V. TITEL. VAN BEVRACHTING ÉN VERHURING , ENZ. 433

3o Indien, integendeel, het schip vrij en de lading alleen onvrij ia, en de bevrachter het schip niet verkiest te betalen, vermag de schipper zonder lading te vertrekken en de verdere reis, waartoe het schip vervracht is, te vervorderen ; na afloop van de reis zal aan hem of aan den vervrachter de volle bedongen vracht betaald worden.

Ten opzigte van de schade en onkosten, tot het innemen van eene andere lading, en het voordeel van de vracht daaruit voortkomende, zijn de bepalingen van artikel 466 en 468 toepasselijk. (K. 364, 870; Co. 294.)

503. Een schip binnen dit land of elders liggende en bevracht zijnde om met ballast naar eene andere plaats te stevenen, ten einde aldaar voor eene reis beladen te worden, ter ladingsplaats aangekomen zijnde, en door oorlog belet wordende de reis te volbrengen, wordt, bijaldien het schip, of schip en lading beide, onvrij zijn, het contract voor vernietigd gehouden, zonder dat de wederzijdsche partijen eenige aanspraak op elkander hebben.

De lading alleen onvrij zijnde, worden de contractanten van elkander ontslagen, door betaling van de halve bedongen vracht.

504. Indien de handel verboden wordt met het land, werwaarts het schip onder zeil was, en hetzelve dus genoodzaakt wordt met de lading terug te keeren, is niets meerder verschuldigd dan de vracht van de heenreis, schoon het schip voor uit- ent' huisvaren vervracht was. (K, 413 v., 499 ; Co. 299.)

505. Indien de reis van een schip, hetzij vóór den aanvang , hetzij gedurende dezelve, door embargo of door eenen anderen maatregel van hooger hand, buiteu schuld van den schipper, eigenaar of bevrachter of door andere overmagt, tijdelijk wordt belet, blyven de overeenkomsten stand houden, zonder dat er over en weder eene schadevergoeding verschuldigd is.

De bevrachter is voor den tijd, dat het schip daardoor wordt opgehouden, geene vracht verschuldigd, indien hetzelve bij de maand is vervracht, noch vermeerdering van vracht, indien de vervrachting voor de reis heeft plaats gehad. (K. 463.)

De inlader vermag, geduxende dit beletsel, zijne koopmanschappen, op zijne eigene kosten, doen ontladen, mits dezelve wederom inladende, of den vervrachter of schipper schadeloos stellende. (Co. 277, 278, SOO.)

506. Alle bepalingen van deze afdeelingzyn ook toepasselijk op bevrachting met stukgoederen.

VIERDE AFDEELING.

Van cognoscementen. .

507. Het cognoscement houdt in :

lo. Den naam van den bevrachter of van den inlader;

2o. De opgaaf van dengenen, aan wien de goederen verzonden worden;

?e. Den naam en de woonplaats van den schipper;

4«. Den naam en de soort van liet schip, Miitsgadefs de plaafa waar hetzelve te huis behoort;

-ocr page 482-

436 II. BOEK. van i)e regten en verpltgt., eNZ. ao. Den aard, de hoeveelheid, de merken en de getallen

der te vervoeren goederen; (K. 350.)

Co. De plaats van het vertrek en die der bestemming; 7o. Het bepaalde wegens de vracht; (K. 453 v.) 8o. De onderteekening van den schipper en van den inlader , of van dengenen die voor hem de expeditie bezorgt. (K. 583; Co. 281, 283.)

508. Het cognoscement kan houden aan order, aan toonder of aan eenen bepaalden persoon.

Dat aan order kan worden overgedragen door middel van endossement. (K. 100, 133, v., 516 v.; Co. 281, 287.)

509. Van elk cognoscement worden ten minste vier oorspronkelijke gemankt .-

Eén voor den bevrachter of inlader;

Eén voor dengenen, aan wien de koopmansgoederen verzonden worden ;

Eén voor den schipper; (K. 357 6o)

Eén voor den scheepseigenaar of de reeders.

Deze vier oorspronkelijke cognoscementen moeten, binnen vier en twintig uren na de inlading, onderteekend en, tegen intrekking van de afgegevene recieven, worden uitgewisseld (K. 350; Co. 282.)

510. De schipper is niettemin gehouden aan den bevrachtei of aan den inlader zoo vele eensluidende cognoscementen te geven, als deze zal begeeren. (Co. 282.)

511. De bevrachters of inladers kunnen de ingeladene goederen niet wederom lossen, dan tegen teruggave van alle de deswege door den schipper aan hen afgegeven cognoscemen ten.

Wanneer een of meer der cognoscementen verzonden zijn, maf de lossing niet gedaan worden dan op eene regterlijke magti ging, na onderzoek van zaken, en onder behoorlijke borgstel ling van den inlader wegens alle namaning der verbondem cognoscementen; in alle gevallen , tegen betaling van de volk vracht der goederen door hem ingeladen, en de onkosten op df lossing en het wederstuwen van de overige lading te vallen; alle; behoudens hetgeen in art. 473 is bepaald. (K. 518; Co. 291, 293.1

512. Het cognoscement, in den voorschreven vorm op^e maakt, heeft kracht van bewijs tusschen alle de, by de in lading belanghebbende, partijen, en tusschen hen, die aandeel in de lading hebben en de verzekeraars, behoudens aan laatst gemelden het bewijs van het tegendeel. (K. 1, 556, 623, 651, 733; Co. 283.)

513. De schipper heeft het regt, om, wanneer de ingeladen! goederen niet toegeteld, toegewogen of toegemeten zijn, op het cognoscement aan te teekenen, dat hem de soort, het ge tal, het gewigt of de maat onbekend zijn. (K. 491.)

514. Indien de schipper kan bewijzen , dat de hoeveelheic goederen, in het cognoscement vermeld, niet in het schip heefi kunnen worden geladen, geldt dat bewijs wel tegen den atla der, doch hij is niettemin gehouden om den geconsigneerd! schadeloos te stellen, bijaldien deze, op grond van het cos uoscement, aan den aflader meer heeft betaald of voorgesclm

-ocr page 483-

V. TITEL. VAN BEVAACUTING EN VKRJIVRING, ENZ. 48?

ten, dan het schip heeft ingehouden: behoudens des scliippers verhaal op den aflader.

515. In ^eval van verschil van cognoscementenvan eene eu dezelfde lading, heeft het regelmatigste de voorkeur. (Co. 284.)

516. Wanneer onderscheidene personen ieder houders zijn van een cognoscement van hetzelfde goed, is hij tot den voor-loopigen opslag bij voorkeur geregtigd, die houder is van een cognoscement, hetwelk direct op zijnen naam staat boven dengenen, die slechts een cognoscement aan order of aan toonder bezit. (K. 508, 518.)

517. Alle de cognoscementen ^an hetzelfde goed respectievelijk op de namen van derzelver onderscheidene houders staande , of alle aan order of toonder zijnde, moet de uitspraak van den regter beslissen, wie van hen tot den voorloopigen opslag geregtigd is. (K. 508.)

518. Indien de schipper kennis draagt, dat er meer dan één houder van een cognoscement van hetzelfde goed is, of dat er beslag op het goed is gelegd, vermag hij niet te lossen, zonder magtiging van de arrondissements-regtbank.

Hij is bevoegd, in die gevallen , authorisatie van den regter te vragen, om, onverminderd een ieders regt, het goed op te slaan, onder zoodanige bewaring als de regter zal bepalen. (B. 1773, v.; K. 511, 516 v.)

519. Alle belanghebbenden, en ook de benoemde bewaarder, hebben het regt, indien de goederen, hetzij uit hunnen aard , hetzij uit hoofde van den staat waarin zij zich bevinden, aan bederf onderhevig zijn, van den regter den verkoop van dezelve te vorderen. De opbrengst van dien vervangt, na aftrek van de onkosten, de plaats van het goed, en moet in gereg-telijke bewaring worden gebragt. (B. 1774.)

530. Geen arrest of verzet van derden, die geene houders van cognoscementen zijn, kan den houder van een cognoscement beletten dat hij den opslag en verkoop geregtelijk vor-dere; behoudens het regt van den arrestant, of die het verzet gedaan heeft, op de opbrengst van den verkoop. (K. 556.)

VIJFDE AFDEELING.

Van passagiers o p buitenlandsche zeereizen.

521. Indien wegens het bedrag van het vervoer-geld van eenen passagier geene overeenkomst mogt zijn gemaakt, zal hetzelve uoor den regter, des noods na verhoor van deskundigen, worden bepaald. (K. 523, 741 4o)

522. Indien, terwijl het schip zeilreê ligt, de passagier zich niet aan boord begeeft of zich daarvan, zonder de toestemming des schippers, verwijdert, is deze bevoegd om weg te zeilen en desniettemin het volle vervoergeld te vorderen. (K. 464.)

523. De passagier mag, zonder toestemming van den schipper, zijn regt, uit de geslotene overeenkomst voortspruitende, niet aan eenen derde overdoen. (K. 521.)

524. Indien de passagier vóór den aanvang der reis, mogt zijn overleden, is slechts de helft van het vervoerloon verschuldigd.

Indien, onder het bedongen vervoergeld, de kosten van on-.

-ocr page 484-

138 11. BOEK. VAN DE KEGTJiN JiN VEKPLIGT., ENZ. derhoud begrepen zijn, wordt in dat geval, door den regter, des noods na verhoor van deskundigen, liet bedrag van liet vervoerloon bepaald. (K. 527.)

525. Indien, hetzij vóór het vertrek van het schip, hetzij gedurende de reize, door overmagt of uit oorzake buiten toedoen van den schipper of de reederij, de reize van het schip verbroken of gestaakt wordt, zijn de passagiers en schipper, zonder eenige vergoeding, van elkander ontslagen.

Bij staking eener aangevangene reis zijn de passagiers tot betaling van het vervoergeld , naar gelang der afgelegde reize, gehouden. (K. 499, 502, 527.)

526. Indien in het geval van artikel 478 de passagier de vertimmering wil afwachten, is hij geene vermeerdering van vervoergeld verschuldigd, doch hij is verpligt intusschen voor zijn eigen onderhoud te zorgen, of zich deswege met den uchippcr te verstaan.

527. In de gevallen, waarin de overeenkomst, he:zij vóór den aanvang der reis, hetzij gedurende dezelve, wordt verbroken, heeft de schipper het regt om te vorderen, hetgeen hij aan de passagiers reeds verstrekt of voor dezelve heett uitgeschoten. (K. 524 v.)

528. De passagiers zijn verpligt zich naar de bevelen des schippers te gedragen, voor zoo verre die strekken tot bewaring der goede orde aan boord.

529. De schipper is niet verpligt, noch zelfs bevoegd, om gedurende de reize op de vordering of in het belang vin den passagier eene haven aan te doen, of zich op te houder.

530. Indien het tegendeel niet is bedongen, zorgt de passagier voor zijne eigene behoeften.

In geval van opgekomen nood, is de schipper echter gehouden hem de vereischte levensmiddelen tegen redelijken prijs te verschaffen.

De bepaling van art. 374 is op den passagier toepasselijk.

531. Bij overladen van eenen passagier, gedurende de reis, verblijft aan den schipper de beschikking om het lijk te doen begraven, of over boord te zetten.

De schipper draagt zorg voor de bewaring der goederen vau den overledenen passagier, welke zich aan boord bevinden. (B. 1740; K. 429.)

532. De passagier wordt, ten aanzien van de goederen welke hij aan boord heeft, als inlader beschouwd; voor de schade overgekomen aan goederen van den passagier, welke deze onder zijne eigene bewaring gehouden heeft, is de schipper alleen verantwoordelijk, indien dezelve veroorzaakt is door zijn toedoen, of dat der equipagie. (B. 1403.)

533. Voor het aan den schipper verschuldigde wegens vervoergeld of kosten van onderhoud, heeft hij regt van terughouding en van voorrang op de goederen, door den passagier aan bqord gebrast. (B. 1185; K. 94.)

-ocr page 485-

VI. TITEL. VAN SCHADE DOOE HüT OVEEZÜILK.V, ¥.Kl. 43^

ZESDE TITEL..

Van schade door het overzeilen, aanzeilen, aanvaren en aandrijven veroorzaakt.

(De regelen, door de vaartuigen, ter voorkoming van aanvaringen op zee en op de rivieren en binnenwateren te volgen, zijn overigens vastgesteld bij de W. W. v. 13 Juni 1875, Sb. no. 118 en 119.)

534. Indien een schip , door schuld van den schipper of van zijn scheepsvolk, een ander schip overzeilt, of tegen hetzelve aanzeilt, aanvaart of aandrijft, en alzoo beschadigt, moet de geheele schade, aan het schip en aan de goederen toegebragt, worden vergoed door den schipper wiens schip de schade heeft veroorzaakt. (B. 1402 v.; K. 345, 538 v., 741, 756; Co. 407.)

535. Bijaldien dit een of ander door schuld van wederzij da veroorzaakt is, draagt elk zijne eigene schade.

De schippers zijn, zoo in dit, als in het bij het voorgaande artikel bepaalde geval, aan de eigenaars van de schepen en koopmanschappen tot vergoeding gehouden, onverminderd hun verhaal op de officierenen het scheepsvolk, indien daartoe gronden zijn. (K. 345, 538.)

536. Indien dit overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandraven door een louter toeval veroorzaakt is, dragen elk schip en lading deszelfs eigene schade -, behoudens hetgeen bij artikel 540 bepaald is. (K. 538, 542; Co. 407.)

537. De bepaling van het vorige artikel is ook toepasselijk op het geval dat een der beide schepen onbeladen mogt zijn. (Co. 407.)

538. Indien noch de schuld, noch het toeval kan worden bewezen, en alzoo de oorzaak van het overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandrijven twijfelachtig is, zal de schade, aan de schepen of goederen toegebragt, zamengevoegd en door ieder, in evenredigheid der respectieve waarde van de onderscheidene schepen en ladingen, gedragen worden.

Het bedrag van hetgeen elk schip en lading in de algemeene schade dragen moet, wordt in evenredigheid van derzei ver waarde, over elk bijzonder schip en lading omgeslagen. (K 756; Co. 407)

539. Indien, na het aanzeilen, overzeilen, aanvaren of aandrijven, een schip vergaat op de streek of den koers welken het genoodzaakt is geworden te nemen, om, tot herstelling van schade, eene noodhaven te bereiken, bestaat het vermoeden dat het vergaan door het aanzeilen, overzeilen, aanvaren of aandrijven is veroorzaakt. (B. 1953.)

540. Indien een zeilend of drijvend schip een ander schip, hetwelk te bekwamer plaatse ten anker ligt of vastgemaakt is, door het aanzeilen, aandrijven of aanvaren beschadigt, en zulks geschiedt buiten schuld van den schipper of het scheepsvolk van het aanzeilend, aandryvend of aanvarend schip, zal hetzelve de helft van de schade dragen, welke het sian het vastliggende schip en deszelfs lading toegebragt heeft, zonder dat aet vastliggende schip iets drage in de schade van het aanzeilende of aandravende schip, of deszelfs lading.

-ocr page 486-

440 11. BOEK. VAN DE REGTEN EN VEKPLIGT., ENZ.

Deze schadevergoeding wordt bij wijze van avarij-grosse over liet schip en de lading omgeslagen.

Deze vordering tot halve schadevergoeding heeft geene plaats, wanneer de schipper van het vastliggende schip, door het botvieren der kabels of het kappen der touwen, buiten eigen ge, vaar, de schade had kunnen voorkomen of verminderen, endoor of van wege den aanzeilenden of aandrijvenden schipper in tijds daartoe vermaand zijnde, zulks niet heeft gedaan. (K. 536, 5'44, 699, 756.)

541. Indien een schip driftig geworden, en op de touwen van een daarbij ten anker liggend schip gedreven zijnde, de schipper van het eerstgemelde schip de touwen van het laatste heeft gekapt, waardoor hetzelve van zijne ankers geraakt is, en schade heeft bekomen of wel dadelijk schipbreuk Leeft geleden , is het driftig geworden schip, tot vergoeding van de geheele schade aan het andere schip en deszelfs lading gehouden.

542. Schepen, in eene haven voor hunne ankers of vast in cene laag liggende, en, zonder van de ankers te slaan, of drijvende te worden, door een wassend of hol water, of door storm of ander toeval van hooger hand, de naastbij liggende schepen door aanstooting of aanwrijving beschadigende, wordt die schade als eene bijzondere ramp door het beschadigde schip gedragen. (K. 356.)

543. Een schip aan den grond zittende en niet kunnende wy-ken, heeft dc schipper het regt om, in tijd van gevaar*, van een digtbij liggend scnip te vorderen dat hetzelve zijne ankers ligte of, des noods, kappe en wijke, mits het by liggende schip, zonder zich zelf aan gevaar bloot te stellen, zulks doen kunne, en aan hetzelve vergoed worde de schade door dat wijken of kappen veroorzaakt.

De schipper van het bijliggend schip die, in dit gevul, weigerachtig of nalatig is geweest aan de vordering te voldoen, moet de schade, daardoor veroorzaakt, vergoeden.

544. Alle schippers wier schepen voor anker liggen, zyn aansprakelijk voor de geheele schade, welke veroorzaakt wordt door het verzuim van eene boei of eenen dobber op hunne ankers te hebben, ten ware zij bewezen dat dezelve buiten hunne schuld daaraf geraakt waren, zonder dat zij dezelve hadden kunnen herstellen.

ZEVENDE TITEL.

Van schipbreuk, stranding en zeevonden.

545. Het is aan niemand geoorloofd, zonder uitdiukkelijke toestemming van den schipper of van hem die in zi^ne plaats bevel voert, ofschoon ook onder het voorwendsel van te willeu helpen of bergen, aan boord van een schip te komen. (B. 1401; K. 361, 401, 591, 655, 663, 757.)

546. Schepen strandende of brekende op buitengronden, en goederen opgevischt wordende in zee of op de buitengronden, zullen door niemand mogen worden geborgen en gered, tenzij daartoe verlof hebbende van den schipper , of van dengenen, die in zijne plaats het bevel voert, zoo die daarbij tegenwoordig ia. (K. 548 v.)

-ocr page 487-

VII. TITEL. VAN SCHIPBREUK, STRANDING, ENZ. 4il

547. Indien de schipper, bevelhebber, eigenaar der lading , of geconsigneerde aanwezig is, moeten de voormelde schepen, en goederen aan de beschikking van deze worde overgelaten, en door de bergers dadelijk en tegen genoegzame zekerheid voor hunne bergloonen worden overgegeven. (K. 313, 560 v.)

548. Die de gestrande, geborgene of geredde schepen of goederen ophouden, of aan de vordering van den schipper of van dengenen die in zijne plaats bevel voert, van de geeonsig-neerden of de eigenaars der lading, om de goederen aan hen tegen genoegzame zekerheid over te geven, niet dadelijk voldoen , verliezen alle aanspraak op berg- of hulploon, en zijn daarenboven gehouden alle schade te vergoeden, die door zoodanige ophouding veroorzaakt wordt,

549. De onkosten en vrachten, welke de vervoering der goederen van de bergplaats naar de plaats der bestemming, in het geval bij de voorgaande artikelen vermeld, veroorzaakt, worden betaald door diegenen, die dezelve ontvangen: behoudens hun verhaal, indien daartoe gronden zijn.

550. Indien schepen of goederen in zee of op de buitengronden gered, geborgen of gevischt worden, zonder dat de schipper, andere bevelhebber, eigenaar der lading of geconsigneerde, daarbij aanwezig of bij de bergers bekend zijn, zullen dezelve, zoo spoedig mogelijk, ter naaste plaatse, alwaar de berging geschied is, worden overgebragt en gesteld in handen van zoodanigen ambtenaar, als op openbaar gezag met het beheer van dezelve belast is, en zoodanig persoon daar niet zijnde, alsdan in handen van het bestuur der plaats.

Bij overtreding, verliezen de bergers hun berg- of hulp-loon en zijn tot schadeloosstelling gehouden, onverminderd de regtsvordering tot straf, zoo daartoe gronden zijn. (K. 484, 552 v., 556.)

551. Schepen strandende en brekende, of goederen gevischt wordende, aan of op vaste stranden, zullen bij afwezijfheid van den schipper, bevelhebber, eigenaar der lading of geconsigneerde, of indien deze geene andere beschikking hebben gemaakt, bij uitsluiting van alle anderen, moeten gered en geborgen worden, door of ten overstaan van den daartoe gestelden ambtenaar, of, bij ontstentenis van dien, van het plaatselijk bestuur, onder welks ressort de stranding en vissching is geschied.

Indien echter, in het geval van dit artikel, hetzij door de vermenging der goederen of op eenige andere wijze niet stellig blijkt, aan wien de geborgene of opgevischte goederen toebe-hooren, of deswege verschil bestaat, zal de beredding en berging bij uitsluiting door voorschreven ambtenaar of plaatselijk bestuur moeten geschieden. (K. 552 v.)

552. In de gevallen waarin de genoemde ambtenaar, of het bestuur ter plaatse waar eerstgemelde niet aanwezig is, de bevoegdheid hebben om gestrande, geredde of opgevischte voorwerpen te beheeren, zijn zij verpligt daarvan eenen behoorlijken inventaris op te maken, en staan zij ten aanzien der uitlevering der voorwerpen in dezelfde verpligting als de bergers, die de schepen of goederen in zee of op de buitengronden hebben geborgen. Zij genieten voor hun beheer zoodanig loon

-ocr page 488-

•412 11. BOEK. VAN DE REGTÜN KN VERPL1GÏ., ENZ.

als bij de reglemeutcn is vastgesteld. (St. 1852, no. 141 • 1854, no. 18.)

Wederkeerig staan de schippers of eigenaars der schepen en goederen jegens de gemelde ambtenaren of het bestuur, ten aanzien van de bergloonen, in dezelfde verpligting als jegens andere bergers. (K. 550 v., 554 v.; St. 1839, no. 1.)

558. De voormelde ambtenaren zijn verpligt, van alle de gevallen hierboven gemeld, in hun ressort hebbende plaats gehad, en van het door hen daaromtrent verrigte, uiterlijk binnen tweemaal vier en twintig uren, aan den gouverneur der provincie verslag te doen. (K. 554 v.)

554. Zij moeten zoodanige goederen, welke niet gereclameerd worden, en welke of door beschadiging, of uit derzelver aard , aan een spoedig bederf onderhevig zijn, of welker bewaring ontwijfelbaar strijdig is met het belang van den eigenaar, na bekomene kostelooze authorisatie van de gedeputeerde staten der provincie, onverwijld in het openbaar en naar de plaatselijke gebruiken doen verkoopen.

555. Zij zullen, binnen acht dagen, in een der nieuwspapieren van de provincie, met opgave van alle merken en ken-teekenen, van de gedane berging kennis geven, tevens ter reclame oproepende elk en een iegelijk, die tot het geborgene vermeent geregtigd te zijn.

De oproepingen zullen vier malen herhaald worden, en wel van maand tot maand.

In de gevallen nogtans, waarin de weinige belangrijkheid der goederen dit raadzaam maakt, zullen de oproepingen, met toestemming van den gouverneur der provincie, voorloopig mogen worden uitgesteld, ten einde dezelve naderhand met die van andere goederen in ééne oproeping zamen te voegen. (K. 557.)

556. Indien iemand, door cognossementen of andere deugdelijke bescheiden, zijn regt op het geborgene bewijst, zullen zij hetzelve, na bekomene kostelooze authorisatie van de gedeputeerde staten, tegen betaling van het bergloon en de kosten, aan denzelven afgeven.

In geval van twijfel over het regt van den reclamant, of van tegenspraak van derden, of van verschil over de bergloonen en onkosten, moeten partijen naar den gewonen weg van regten worden verwezen; kunnende, in het laatste geval, de regterde uitlevering der goederen tegen voldoende zekerheid bevelen.

Wanneer de berging en de beredding door het plaatselijk bestuur gedaan is, is hetzelve gehouden alles na te komen het-gene ten aanzien der bovengemelde ambtenaren bij dit en de voorgaande artikelen is bepaald. (B. 1867 ; K. 507, 512, 520.)

557. Indien zich, na de vier oproepingen, niemand opdoet om het geborgene of opgevischte te reclameren, zal hetzelve, na bekomene kostelooze authorisatie van de gedeputeerde staten, publiek verkocht worden en de opbrengst van dien, na aftrek der bergloonen en onkosten, aan voornoemde gedeputeerde staten worden verantwoord, en provisioneel bij de amortisatie-kas worden geconsigneerd.

De goedkeuring dezer verantwoording door de gedeputeerde staten benadeelt het regt van de belanghebDenden niet, dat zij

T

i

-ocr page 489-

VIL TITEL, van schipbreuk, syhandinu, enz. 443

iegeu die verantwoording mogteu willen doen gelden. (K. 555, 558.)

558. Wanneer , binnen den tijd van tien jaren, iemand kan doen blijken eigenaar van het geborgene te zijn geweest, zal de opbrengst aan hem worden afgegeven.

Binnen dien tijd niemand opgekomen zijnde, zal die opbrengst als vacerend goed beschouwd worden.

Vijandelijke verbeurd verklaarde goederen kunnen nimmer worden teruggevorderd. (B. 648, 1175.)

559. Nimmer zal eenig strandregt van gestrande of geredde schepen of goederen, hetzij Nederlandsche, hetzij vreemde, geheven worden.

Deze bepaling verhindert niet het regt tot verbeurdverklaring van gestrande vijandelijke schepen of goederen.

560. Voor de hulp, aan de uit den nood geredde schepen of goederen toegebragt, wordt betaald hulploon of bergloon. (K. 564; Co. 327.)

561. Hulploon wordt toegestaan, wanneer door de bijgebragte hulp en bijstand de schepen en ladingen, hetzij te zamen , of na gedane lossing en ligting, wederom in eene veilige x)laats in zee, of in eene behoudene haven worden gebragt.

Hulploon wordt begroot naar den spoed waarmede men, bij ontdekking van het eerste gevaar, is te hulpe geschoten; naaiden tijd waarin de dienst is geschied; naar het getal der personen, die daartoe noodzakelijk zijn werkzaam geweest ; naaiden aard van den dienst, die daartoe is verrigt, en eindelijk naar het gevaar, dat daarmede gepaard was. (K. 563.)

562. De gevallen, waarin bergloon wordt toegestaan, zijn :

Wanneer schepen of goederen, hetzij uit zee of op de stranden , onbeheerd en als zeevonden worden gevischt, gevonden of geborgen ;

Wanneer goederen geborgen worden uit schepen, die in de branding of op strand zitten, en in zoodanig gevaar zijn, dat dezelve niet meer tot eene veilige bergplaats der goederen of tot lijfsberging van het scheepsvolk kunnen dienen j

Wanneer goederen uit werkelijk verbrijzelde schepen worden geborgen ;

Eindelijk, wanneer schepen, welke uit hoofde van het gevaar, waarin dezelve zijn, of door gemis van lijfsberging op dezelve, door liet scheepsvolk verlaten worden, of dat de schepenj, nadat het volk tot behoud van het leven er van gehaald en geborgen is, door bergers bezet worden, en vervolgens schip en lading, in het geheel of stukswijze, in behouden haven worden gebragt. (K. 547.)

563. Bij de begrooting van bergloon wordt in aanmerking genomen , niet alleen al hetgene in het tweede lid van art. 561 hierboven is bepaald, maar ook het gevaar, waaruit het geborgene is gered, mitsgaders de waarde van hetzelve, door deskundigen te begrooten.

564. De begrooting der hulploonen of bergloonen en de benoeming van deskundigen geschieden, in geval van verschil, dooiden bevoegden regter. (K. 560, 567 v.)

565. Wanneer een schip door den schipper en het scheepsvolk

-ocr page 490-

4-14 11. BOEK. VAN DE BKGTEN EN VEBPLIGT., ENZ.

wordt verlaten cn door bergers wordt aanvaard, zal liet evenwel den schipper of bevelhebber ten allen tijde vrijstaan naarzyn schip terug te keeren en het bestuur over hetzelve te hernemen ; in welk geval, de bergers dadelijk, op verbeurte van hun bergloon, en gehoudenis tot schadevergoeding, het bestuur aan den schipper zullen moeten overgeven, onverminderd hun reeds verkregen regt tot het bergloon. (K. 362.)

566. Bijaldien geborgene schepen of goederen, die op de bergplaats tegen gestelde zekerheid zijn overgegeven, tusschen de bergplaats en üie der bestemming vergaan, zonder dat derzel-ver waarde ter bepaling van het bergloon zij begroot geworden, zal de berekening door deskundigen gedaan worden naar hetgeen de geborgene schepen of goederen, volgens eene billijke begrooting, vermoedelijk op de plaats, alwaar de overgaaf gedaan is, zijn waardig geweest.

567. De geschillen over hulploon en bergloon worden beregt, als volgt:

Indien het schip naar dit Koninkrijk is bestemd, door den regter der plaats van de bestemming •,

Indien het schip uit dit Koningrijk naar buiten 's lands is bestemd, door den regter der plaats, alwaar het schip de eerste goederen heeft ingenomen, of van waar het schip in ballast is vertrokken, of door den regter der woonplaats van den sclml-denaar, ter keuze van den aanlegger ;

Indien het schip, zonder naar dit land bestemd te zijn, naar herwaarts is gekomen, door den regter der plaats waar het schip hier te lande is gestrand of binnengebragt, of indien het schip verloren is, waar de goederen zijn gered;

Indien de bestemming van zoodanig schip door den schipper is veranderd naar eenige haven of plaats binnen dit land, is de bepaling hierboven, omtrent schepen naar herwaarts bestemd, toepasselijk. (K. 560; R. 314, 435.)

568. Alle bedingen of accoorden wegens hulp- of bergloonen, hetzij op zee, hetzij by stranding, met schippers, bevelhebbers of eigenaars, ten opzigte van in nood zijnde schepen of goederen gemaakt , kunnen door den regter gewijzigd of vernietigd worden.

Nogtans zal het aan ieder vrijstaan, nadat het gevaar voorbij is, over het bergloon of hulploon in der minne te hande'en en overeen te komen. Zoodanige overeenkomsten zijn echter niet verbindende voor eigenaars, geconsigneerden of assuradeurs, zoo zij tot dezelve geene toestemming gegeven hebben. (K. 564.)

ACHTSTE TITEL..

Van bodemerij.

569. Bodemerij is eene overeenkomst tusschen eenen geldschieter en eenen geldopnemer, waarby eene som gelds wordt opgeschoten , met beding van premie en onder verband van schip ot goed, of van beide, met dat gevolg, dat indien het verbondene, geheel of gedeeltelijk, door toevallen op zee, vergaat of vermindert, de geldschieter zijn regt op de opgeschotene penningen en op de premie verliest, voor zoo verre dit een en ander niet op hetgeen overblijft kan worden verhaald, maar indien

T

-ocr page 491-

Vill TITEL. VAN BODEMERTJ. 445

het verbondene behouden ter plaatse zijner bestemming aankomt, de hoofdsom, benevens de premie moet betaald worden. (B. 1207; K. 313, 589 v.)

570. De overeenkomst van bodemerij moet schriftelijk worden opgemaakt.

Dezelve bevat: (K. 572.)

Den naam van den geldschieter en van den geldopnemer;

De ter leen verstrekte hoofdsom, en de premie, die men overeenkomt om voor het gevaar van de zee te betalen;

De voorwerpen, die voor de geldleening bijzonderlijk verbonden zijn; (K. 574, 577 v.)

De namen van het schip en den schipper; (K. 582.)

Of de geldleening plaats heeft voor éene of meerdere reizen; voor welke reis en voor welken tijd; (K. 581, 58G v.)

Den tijd der teruggave van het opgenomen geld; (K. 743.)

De plaats en den dag, op welken de bodemerij is aangegaan. (Co. 311.)

571. Alle bodemerijen binnen dit Koningrijk aangegaan, moeten binnen acht dagen, na derzei ver onderteekening, worden ingeschreven ter griffie van de arrondissements-regtbank der plaats van de uitrusting des schips.

Indien de bodemerij binnen dit Koningrijk is aangegaan op een vreemd schip, hetwelk niet alhier is uitgerust, geschiedt de inschrijving ter griffie der arrondissements-regtbank der plaats, alwaar de akte is verleden. (K. 572; Co. 312.)

572. Zonder dat aan de vereischten bij de twee voorgaande artikelen voldaan zij, wordt het contract voor geen bodemerij gehouden, en is de geldschieter alleen tot de hoofdsom met de wettelijke interessen, onder persoonlijk verband van den geldopnemer, geregtigd, (Co. 192.)

573. Alle bodemerybrieven kunnen, indien zij aan order houden , aan derden worden overgedragen, door middel van endossement, in denzelfden vorm als wisselbrieven.

In dit geval treedt de geëndosseerde in de plaats van den endossant, zoo in de baten als schaden, zonder dat de endossant tot eenigen verderen of anderen waarborg gehouden is, dan dien van het bestaan der bodemerij. (B. 670; K. 133 v.; Co. 313.)

574. De geldleeningen op bodemerij kunnen gedaan worden onder verband:

Van het casco en de kiel van het schip-,

Van de takelaadje en het verdere scheepstuig;

Van het oorlogstuig en de victualie;

Van de lading; (K. 583 v.)

Van alle deze voorwerpen gezamenlijk of ieder afzonderlijk;

Van een bepaald gedeelte van elk derzelve;

Van de vrachtpenningen en de verwacht wordende winst, doch met inachtneming der bepalingen van art. 578. (K. 313 98; Co. 315.)

575. Indien cene bodemerij is gesloten onder verband van het schip, zonder verdere aanduiding, is de takelaadje en verder scheepstuig, mitsgaders het oorlogstuig, daaronder begrepen. (K. 539; Co. 320.)

576. Alle geldopneming op bodemerij, aangegaan voor eene

-ocr page 492-

44Ö II. BOEK. VAN DE EEGTEN EN VERPLTGT., ENZ.

som, te boven gaande de waarde der voorwerpen waarop zij gevestigd is, kan nietig verklaard worden ten verzoeke van den geldschieter, indien bewezen wordt, dat er aan de zijde van den geldopnemer bedrog plaats heeft.

Indien er geen bedrog plaats heeft gehad, is de overeenkomst bestaanbaar tot het beloop van de waarde der voorwerpen, voor de opgeschoten som verbonden; het meerdere van de op-genomene som wordt, met de wettelijke interessen, teruggegeven. (Co. 316, 317.)

577. Geen geld mag op bodemerij geschoten worden aan matrozen of zeelieden op hunne soldijen of reisgelden. (K. 395 v.; Co. 319.)

578. Geen geld mag op bodemerij worden geschoten, op de te verdienen vracht alleen, op de verwacht wordende winst alleen, of uitsluitend op beide de voormelde voorwerpen gezamenlyk.

In deze gevallen en in die van het vorige artikel, heef; de geldschieter alleenlijk regt op de teruggave der hoofdsom, zonder interessen. (K. 57-1, 539; Co. 31S.)

579. Geldleening op bodemerij door den schipper binnen dit land gesloten, zonder schriftelijke bewilliging der aldaar gevestigde eigenaars, of buiten 's lands, zonder dat aan de formaliteiten bij artikel 372 voorgeschreven, is voldaan, geeft gecne aanspraak op voorregt, dan voor het aandeel hetwelk de schipper in het verbonden voorwerp zoude mogenhebhen. (K. 371; Co. 321.)

580. De aandeden der scheepseigenaars, die, na de vereisc.ite geregtelijke aanmaning, hunne verschuldigde bijdragen niet hebben opgebragt, om het schip uit te rusten, zijn ook verbonden voor de geldleeningen tot verlimmering en tot aankoop van levensmiddelen, zelfs op de woonplaats der nalatigen, zonder hunne bewilliging gedaan. (K. 321 v. 342; Co. 322.)

581. De gelden , ten behoeve van de laatste reis van het schip opgenomen, worden betaald, bij voorrang, boven de schuld voor nog onbetaalde kooppenningen en boven de gelden voor eene vorige reis geleend.

De gelden , gedurende de reis ten behoeve derzelve, uit noodzakelijkheid, door den schipper ongenomen, zijn bevoorregt boven die welke vóór het vertrek van het schip opgenomen waren ; en indien verscheidene geldopnemingen gedurende dezelfde reis door hem gedaan zijn , is de laatste leening altijd boven de voorgaande bevoorregt.

Bodemery schulden , op eene en dezelfde reis, in dezelfde noodhaven, gedurende hetzelfde oponthoud, aangegaan, hebben onderling gelijk regt. (K. 314, 375; Co. 323.)

582. De Geldschieter by wege van bodemerij op koopmanschappen, geladen in het schip bij contract uitgedrukt, draagt tot verlies der koopmanschappen niet, al zijn zij zelfs door gevaren van de zee verongelukt, zoo de goederen in een ander schip zijn overgeladen, ten ware bewezen worde dat die overlading door overmagt veroorzaakt was. (Co. 324.)

583. In geval van bodemerij op goederen vóór liet aangaan der reis, moet zulks zoo op de cognoscementen als op de manifesten worden aangeteekend, met bijvoeging, aan wien de

-ocr page 493-

Vlil. ÏITÊL. VAN BODEMEHfJ. 44/

schipper, ter bestemde losplaatsen, kennis van behoudene aankomst geven moet.

Bij gebreke van dien, is de geconsigneerde, die, zich op het bekomen cognoscement verlatende, acceptatie van wissels gedaan of penningen voorgeschoten heeft, boven den houder van zoo-danigen bodemerijbrief bevoorregt.

Ook kan de schipper, onbewust aan wien hij kennis van zijne aankomst geven moet, de goederen, bij gebreke van de hierboven gevorderde aanteekening doen lossen, zonder zich daardoor eenigzins aan den houder van den bodemerijbrief, in dat geval, aansprakelijk te stellen. (K. 80, 357, 507.)

584. Die met bodemery bewaarde goederen te kwader trouwe heeft gelost, ten nadeele van den houder van den bodemerijbrief, wordt daardoor voor de voldoening van de bodemerijschuld persoonlijk aansprakelijk.

585. Wanneer het contract van bodemerij geene bijzondere bepalingen inhoudt, begint het gevaar van de zee voor den geldschieter:

Ten opzigte van het verbondene schip en deszelfs tuigagie, oorlogstuig en victualie, van het oogenblik dat hetzelve is onder zeil gegaan, en het eindigt op het tijdstip, waarop het schip ter plaatse zijner bestemming het anker heeft laten vallen of vastgemaakt is.

Ten opzigte van de goederen, zoodra dezelve in het schip of in de vaartuigen, die de goederen aan boord moeten brengen, geladen zijn, en indien de bodemerij op reeds geladene koopmanschappen, gedurende de reis is aangegaan, van den dag waarop het contract is gesloten.

In de beide laatste gevallen, eindigt het gevaar zoodra de joederen ter bestemde plaats zijn gelost of hadden behooren gelost te worden. (Co. 328.)

586. Indien na het sluiten van een bodemery - contract, de reis van het verbonden schip en goederen niet voortgaat, kan de geldschieter zijn opgeschoten geld benevens de wettelijke interessen bij voorregt terug eischen zonder de premie, ten ware het gevaar, naar aanleiding van het voorgaande artikel , reeds voor deszelfs rekening was begonnen, in welk geval hij regt op de premie heeft. (K. 570; Co. 313, 351.)

587. De geldopnemer is persoonlijk voor de hoofdsom en de premie verantwoordelijk, wanneer de reis door zijn toedoen of met zijne toestemming is veranderd, of wanneer het verpande schip of goed door inwendig bederf, of door toedoen, schelmerij , moedwil of nalatigheid van den geldopnemer, vermindert, verergert of vergaat. (K 570; Co. 326.)

588. Wanneer de verbondene voorwerpen geheel verloren, of genomen en voor goeden prijs verklaard zijn, en het verlies of de neming door een onvoorzien toeval of overmagt heeft plaats gehad, gedurende den tyd en op de reis waarvoor het geld geschoten is, kan de opgeschotene som niet worden terug gevorderd.

Indien een gedeelte van de verbondene voorwerpen behouden wordt, heeft de geldschieter daarop rept van verhaal, doch niet verder dan hetzelve strekken kan. (B. 1418; Co. 325 ,327.)

589. Bodemerij «uit noodzakelijkheid gesloten , draagt, indien

-ocr page 494-

4t8 II. BOEK. VAN DE REGTEN EN V1RPLTGT., ENZ.

liet tegendeel niet uitdrukkelijk is bedongen, geene andere avary , dan de schade die uit het verlies of uit de vermindering naar aanleiding van art. 569 voortvloeit. (K. 373 ; Co. 330.)

590. De geldopnemer moet, in geval het verbonden schip of goed eenige ramp ondergaat, of genomen wordt, zoodra hy zulks verneemt, daarvan aan den geldschieter doen kennis dragen.

Onverminderd de verpligting van den schipper, bij den derden titel van dit boek omschreven , moet de geldopnemer, indien hij zich bij het verpande bevindt, alle naarstigheid aanwenden om hetzelve ten koste van het voorwerp, te redden ; — hij nalatigheid in beide gevallen, is hij tot schadevergoeding gehouden. (K. 345 v.)

591. Die bij stranding of schipbreuk van een verpand schip, schulden betaalt, welkej vóór eenen houder van eenen bode-merijbrief zouden gaan, treedt van regtswege in het voorregt van den oorspronkelijken schuldeischer. (B. 1438.)

NEGENDE TITEL.

Van verzekering tegen de gevaren der zee en die der slavernij.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van den vorm en den inhoud der verzekering.

592. Behalve de vereischten by artikel 256 vermeld, meet de polis uitdrukken:

lo. Den naam van den schipper, dien van het schip, met vermelding van deszelfs soort, en, by verzekering van het schip, de opgave ot hetzelve van vuren hout is, of de verklaring dat de verzekerde van die omstandigheden onkundig is;

?o De plaats, waar de goederen zijn ingeladen of moeten ingeladen worden;

?o De haven, van waar het schip heeft moeten vertrekken, of moet vertrekken;

•lo. De havens of de reeden, waar het moet laden of ontladen;

óo. Die waar het moet inloopen;

Co De plaats van waar het gevaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen;

7o. De waarde van het verzekerde schip.

Alles behoudens de uitzonderingen in dezen titel voorkomende. (B. 853; K. 247, 248, 254, 255, 258, 263, 272, 333, 595, 603, 606 v., 615, 624, 6S7, 653. 661; Co. 332.)

593. De zee-assurantie heeft bijzonderlijk tot onderwerp;

Het casco en de kiel van het schip, ledig of geladen , gewapend of niet; alleen of te zamen met anderen varende ;

liet tuig en de takelaadje;

Het oorlogstuig;

Mondbehoeften en in het algemeen alles wat het schip, tot liet in zee brengen toe, gekost heeft;

De op bodemerij gescbetene penningen en de premie;

-ocr page 495-

IX. TITEL, van veezek. tegen de gevaeen , enz. 449

De ingeladene goederen ;

Verwacht wordende winst;

De te verdienen vrachtpenningen;

Het gevaar der slavernij ;

Bij eene venekering op het schip, zonder verdere aanduiding, wordt daaronder verstaan het casco en de kiel, het tuig, de takelaadje en het oorlogstuig. (K. 263, 321, 432 v., 569, 599, 602, 608, 615, 640, 702; Co. 334, 347.)

594. Verzekering kan gedaan worden op het geheel of op een gedeelte der voorwerpen, gezamenlijk of afzonderlijk;

In tijd van vrede of in tijd van oorlog, vóór of gedurende de reis van het schip;

Voor de heen- en terugreis; voor een van beiden; voor de geheele reis of voor eenen bepaalden tijd;

Voor alle zeegevaren.

Op goede en kwade tijdingen. (K. 271, 598, 619 2o., 626, 637, 650, 674; Co. 335.)

595. Indien de verzekerde onkundig is, in welk schip van buiten 's lands verwacht wordende goederen zullen worden geladen, zal de vermelding van den schipper of van het schip niet worden vereischt, mits by de polis verklaring worde gedaan van des verzekerden onkunde daaromtrent, alsmede opgave van de dagteekening en den onderteekenaar van den laatsten advys- of orderbrief.

Het belang van den verzekerde kan op deze wijze slechts voor eenen bepaalden tijd verzekerd worden. (K. 254,592,650; Co. 337.)

596. Indien de verzekerde onkundig is waarin de goederen, welke aan hem worden toegezonden of geconsigneerd zijn, bestaan , mag hij verzekering op dezelve laten doen onder de algemeene benaming van goederen.

Onder zoodanige verzekering zijn niet begrepen gemunt goud

i zilver, gouden en zilveren staven, juweelen, paarlen , of kleinooden en krijgsbehoeften. (K. 612,627 v., 644,727; Co. 337.)

597. Indien de verzekering is gedaan op schepen of goederen, welke, ten tyde van het sluiten der overeenkomst,reeds behouden ter plaatse hunner bestemming waren aangekomen, of op eenig belang, waarvan de schade, tegen welke verzekerd is, reeds op voorschreven tijdstip bestond, zijn op die gevallen toepasselijk de bepalingen van artikel 269 en 270, indien na-indijk bewezen wordt of er vermoeden bestaat dat de verzekeraar van de behoudene aankomst, of de verzekerde of diens lasthebber van het aanwezen der schade, by het sluiten der overeenkomst, heeft kennis gedragen. (K. 251; Co. 365.)

598. Het vermoeden bij artikel 270 vermeld, heeft ten aanzien van den verzekerde geene plaats, indien de verzekering is gedaan op goede of kwade tijding, mits in dat geval in de polis worde vermeld het laatste berigt, hetwelk de verzekerde ten aanzien van het verzekerde voorwerp heeft bekomen , en de verzekering voor rekening van een derde zijnde gesloten, in geval van schade, deugdelijk blijke van de dagteekening van den last, dien de lasthebber, tot het doen der verzekering, bekomen heeft.

29

-ocr page 496-

450 II. BOEK, VAN DE KEGTEN EN VETtPLIGT., ENZ.

Met dat beding kan de verzekering alleen dan worden vernietigd, indien er bewezen wordt, dat de verzekerde of diens lasthebber, ten tijde van liet sluiten der overeenkomst, van de geledene schade heeft kennis gedragen. (K. 256 80., 264 v.; Co. 367.)

599. Verzekeringen zijn nietig, wanneer zij gedaan zijn:

lo. Op de soldijen of gagien van het scheepsvolk;

2o. Op de premien of het kaplaken des schippers;

80. Op schepen of goederen, waarop de volle waarde vroeger op bodemerij is geschoten;

40. Op voorwerpen, waarin volgens de wetten en verordeningen, geen handel mag worden gedreven, en

so. Op de schepen, hetzij Nederlandsche, hetzij vreemde welke tot vervoer der voorwerpen, in no. 4 vermeld zijn gebruikt. (K. 593, 608; Co. 347.)

600. Op schepen of goederen, waarop niet de volle waarde op bodemerij is geschoten, mag alleen de meerdere waarde, mitsgaders hetgeen als bijdrage in de avarij, bij behoudene aankomst, zoude moeten betaald worden, verzekerd worden. (K. 696 v.,727.)

601. Wanneer op gedeeltelijk met bodemerij bezwaarde voorwerpen ook verzekering voor het overige is genomen , wordt, in geval van abandonnement aan den verzekeraar, het bedrag van het geborgene tusschen den bodemerij-gever en den verzekeraar, in verhouding van hun wederzijdsch belang, gedeeld.

Tndien echter in dit geval de bodemerij uit noodzakelijkheid is gesloten, gaat de bodemerij vóór de verzekering. (K. 589, 663 v.; Co. 331.)

602. Verzekering op het casco en de kiel van het schip kan gedaan worden voor de volle waarde van het schip, nevens^al deszelfs toebehooren, en alle onkosten, tot in zee toe. (K. fquot;quot; 619; Co. 334, 335.)

603. Verzekering mag gedaan worden op schepen en goederen, welke reeds vertrokken of vervoerd waren van de plaats, van waar het gevaar voor rekening van den verzekeraar zou beginnen te loopen; mits in de polis worde uitgedrukt, hetzij het juiste tijdstip van het vertrek des schips of der vervoering der goederen , hetzij de onwetendheid van den verzekerde te dien opzigte.

In allen gevalle moet, op straffe van nietigheid, in de polis worden uitgedrukt de laatste tijding, die de verzekerde van het schip, of van de goederen bekomen heeft, en indien de verzekering voor rekening van eenen derde geschiedt, de dagteekenmg van den order- of advijsbrief, of de uitdrukkelijke vermeldir2, dat de verzekering, zonder lastgeving van den belanghebbende plaats heeft. (K. 254, 256, 281, 592, 604 v.)

604. Indien de verzekerde, bij de polis, de bij het voorgaande artikel bepaalde verklaring van onwetendheid doet, en het naderhand blijkt dat de verzekering gedaan is, na dat de schepen vertrokken waren van de plaats, van waar het gevaar voor rekening van den verzekeraar zoude beginnen te loopen, moet, in geval van schade, de verzekerde, op de vordering van den verzekeraar zijne verklaring van onwetendheid met eede bevestigen. (K. 269.)

-ocr page 497-

IX. TITEL. VAN VEEZEK. TEGEN DE GEVAREN, ENZ. 451

105. Indien in de polis, noch van het vertrek van het schip, noch van de onwetendheid deswege melding is gemaakt, wordt zulks gehouden voor eene erkenning dat hetzelve, bij het afgaan van den laatsten post, die vóór het sluiten der polis is aangekomen, of alwaar geene geregelde posten zijn, bij de laatste bekwame gelegenheid om tijding over te brengen, nog was liggende ter plaatse, van waar hetzelve moest vertrekken.

606. Indien verzekering is gedaan op schepen, welke nog niet op de plaats zijn van waar het gevaar moet beginnen, of die tot het aannemen der reis of tot het innemen der lading nog niet gereed zyn, — of op goederen, die niet terstond kunnen geladen worden, is de verzekering nietig, ten ware die omstandigheid in de polis vermeld zij, of daarbij zij opgegeven dat de verzekerde daarvan geone kennis draagt, met vermelding van den advijs- of orderbrief, of de verklaring dat die niet bestaat, mitsgaders in allen gevalle van de laatste tijding, die hij van het schip of van het goed bekomen heeft.

De verzekerde en diens lasthebber , zijn, in geval van schade , verpligt om, op de vordering van den verzekeraar, hunne onwetendheid met eede te bevestigen. (K. 269, 592, 603.)

607. In eene verzekering op bodemerij, moet de hoeveelheid der geleende geldsommen en van de bodemerij-premie, ieder afzouderlijk, in de polis vermeld worden; zulks niet geschied zynde, wordt het daarvoor gehouden, dat de bodemerij-premie niet verzekerd is. (K. 608, 631, 659.)

608. Verzekering op bodemerij is niet bestaanbaar, wanneer de polis niet inhoudt:

Den naam van den geldopnemer, al ware deze ook de schipper;

Den naam van het schip, waarmede de reis zal gedaan worden, en dien van den schipper;

De plaats der bestemming;

De vermelding of het geld in eene ladingsplaats, of in eene noodhaven, voor noodige reparation of andere noodzakelijke onkosten, verstrekt is.

609. Wanneer de schipper, op reis zijnde, genoodzaakt geweest is geld op bodemerij te nemen, kan de geldschieter zoodanige bodemerij laten verzekeren, al ware er vooraf eene verzekering van het verbodemde voorwerp gedaan. (K. 252, 599; Co. 334.)

610. Wanneer een reeds verzekerd schip of reeds verzekerde koopmanschappen, zonder noodzakelijkheid en alleen in het belang van den geldopnemer, door bodemerij verbonden worden, treedt de geldschieter in de regten die de geldopnemer jegens den verzekeraar zoude hebben gehad, ten beloope van de geleende som. (K. 252; Co. 347.)

611. Indien echter de geldschieter geene kennis heeft gedragen van de geslotene verzekering en hij zulks met eede bevestigt , zijn de verzekeraars op de bodemerij niet ontslagen, doch is de verzekerde in geval van schade, verpligt aan hen af te staan die regten, die hij op de verzekeraars van het schip, of van de goederen, uit krachte der wettelijke in de plaats stelling, zoude hebben.

In geval de geldschieter de verzekeraars op schip of lading

-ocr page 498-

453 11. BOEK. van de bjegten en veb,plïgt., enz.

onmiddellijk aanspreekt, zijn die op de geschoten penningen ontslagen tegen teruggave der premie. (B. 1438 8o.)

612. Goederen mogen verzekerd worden voor de volle waarde, welke dezelve hebben ten tijde en ter plaatse der verzending, met alle onkosten tot aan boord, de premie van verzekering daaronder begrepen, zonder dat eene afzonderlijke begrooting van ieder voorwerp kan gevorderd worden. (K. 613 v., 627 v.; Co. 339.)

613. Bewerkelijke waarde der verzekerde goederen mag verhoogd worden met de vracht, inkomende regten en andere onkosten, welke bij de behoudene aankomst noodzakelijk moeten worden betaald, mits daarvan melding in de polis worde gemaakt. (K 256 8o.; Co. 347.)

614. De yerhooging bij het voorgaande artikel omschreven, is niet verbindende, indien het verzekerde ter bestemde plaats niet aankomt, voor zoo verre daardoor de betaling van de vracht, inkomende regten en andere onkosten, geheel of ten deele vervalt.

Maar indien de vracht, volgens overeenkomst met den schipper voor zijn vertrek gemaakt, heeft moeten vooruit betaald worden, blijft de verzekering te dien aanzien stand grijpen; in geval van ramp of schade, moet de daadzaak der vooruitbetaling bewezen worden.

615. Verzekering op verwacht wordende winst moet afzon-deilijk bij de polis begroot worden, met byzondere opgave, op welke goederen dezelve wordt gedaan; bij gebreke hisrvan, is de verzekering nietig.

Indien de waarde van het verzekerde in het algemeen is uitgedrukt, met stellige bepaling dat al hetgeen de waarde der goederen te boven gaat voor verwacht wordende winst zal worden gehouden, is de verzekering geldig voor de waarde der verzekerde voorwerpen, doch zal het overschietende worden herleid tot de bewijsbare hoegrootheid der verwacht wordende winst, berekend naar den maatstaf bij artikel 621 en 622 vermeld. (K. 592; Co. 347.)

616. Vrachtpenuingen kunnen voor hun vol beloop worden verzekerd. (K. 593, 614, 623, 630, 640, 642.)

617. Het schip vergaande of strandende, wordt de verzekering ingekort, voor zoo veel het beloop betreft van hetgeen de schipper of de eigenaar van het schip, door dat ongeval voor gagie of soldij aan het scheepsvolk en andere onkosten, welke bij behoudene aankomst moeten betaald worden, niet of minder schuldig is. (Co. 334.)

618. Verzekering tegen slavernij wordt gedaan tot eene bepaalde som, voor welke de persoon, die in de slavernij gebragt, en wiens vrijheid verzekerd is, mag vrijgekocht worden.

Het onderscheid tusschen den rantsoenprijs en de verzekerde som komt ten voordeele van den verzekeraar; en ingeval eene grootere som, dan die, bij de overeenkomst bepsiald, tot het vrijkoopen vereischt wordt, volstaat hij met de voldoening der in de polis uitgedrukte som. (K. 593; Co. 332.)

-ocr page 499-

IX. TITEL. VAN VEftZEK. TEGEN DE GEVAREN, ENZ. 453

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van de begrooting der verzekerde voorwerpen.

619. De volle waarde op de kiel of het casco van een schip verzekerd zijnde, kan, hoezeer bevorens getaxeerd, door ge-regtelijke nitspraak, des noods na berigt van deskundigen , nader bepaald of verminderd worden.

lo. Indien het schip bij de polis is getaxeerd naar den inkoopprijs, of naar hetgeen hetzelve van bouwen gekost heelt, en hetzelve, hetzij door ouderdom , hetzij door het afleggen van vele reizen, reeds mindere waarde had;

2o. Indien het schip, voor onderscheidene reizen zijnde verzekerd, na eene of meer reizen te hebben afgelegd en uit dien hoofde vracht te hebben verdiend, vervolgens op eene der verzekerde reizen vergaat. (K. 273 v. 594; Co. 336.)

620. Indien de verzekering gedaan is voor de terugreis uit een land, waar handel alleen bij wijze van ruiling plaats heeft , wordt de begrooting van de waarde der verzekerde goederen berekend, op den voet van hetgeen de in ruiling gegevene goederen gekost hebben, met bijvoeging van de transportkosten. (Co. 340.)

621. Verwacht wordende winst wordt bewezen door erkende prijscouranten, of, bij gebreke daarvan, door eene begrooting van deskundigen, waaruit blijkt van de winst welke de verzekerde goederen, bij behoudenc aankomst, na het afleggen eener gewone reis, redelijkerwi.ize, op de plaats der bestemming, zouden hebben opgeleverd. (K. 273, 593, 615.)

622. Indien uit de prijscouranten of uit de begrooting van deskundigen blijkt, dat, bij behoudene aankomst, de winst minder zoude hebben bedragen, dan de som, die de verzekerde bij de polis had opgegeven , volstaat de verzekeraar met de betaling van dat mindere. Hy is niets verschuldigd , indien de verzekerde voorwerpen geene winst hoegenaamd zouden hebben opgebragt. (K. 80, 615.)

623. Het bedrag der vrachtpenningen wordt bewezen door de chertepartij of de cognossementen.

Bij gebreke van chertepartij en cognossementen, of indien het goederen geldt aan de scheepseigenaars zelve toebehoorende, wordt het bedrag der vracht door deskundigen begroot. (K. 454, 507; 512, 593; Co. 286.)

DERDE AFDEELING.

Van het begin enTiet einde van het gevaar.

624. Bij de verzekering op het schip, begint het gevaar voor den verzekeraar te loopen, van het oogenblik dat de schipper een begin heeft gemaakt met het laden van koopmanschappen; of, zoo hij alleen in ballast moet vertrekken, zoodra hij een begin heeft gemaakt met den ballast te laden. (K. 592, 627, 634, 696 v.; Co. 328, 332, 341.)

625. In de , bij het voorgaande artikel, gemelde verzeke

-ocr page 500-

454 II. BOEK. van de ekgten en veepligt., enz.

ring eindigt het gevaar van den verzekeraar één en twintig dagen nadat het verzekerde schip ter bestemde plaatse is aangekomen, of zoo veel eerder als de laatste koopmanschappen of goederen gelost zijn. (K. 592, 625, Co. 328, 391.)

626. Bij verzekering van een schip voor eene uit- en te huis reis, of voor meer dan ééne reis, loopt de verzekeraar, zonder tusschenpoozing, het gevaar, tot en met den één en twintigsten dag nadat de laatste reis is volbragt, of tot zoo vele dagen minder als de laatste koopmanschappen of goederen gelost zijn. (K. 313 6o.)

627. Goederen of koopmanschappen verzekerd zijnde, begint het gevaar, voor rekening van den verzekeraar, te loopen, zoodra de goederen zijn gebragt op de kade of den wal, om. van daar ingeladen of vervoerd te worden naar de schepen waarin dezelve geladen worden, en eindigt vijftien dagen nadat het schip ter bestemde plaatse zal zijn aangekomen, of zoo veel eerder, als de verzekerde goederen aldaar zullen zijn gelost en op de kade of den wal geplaatst. (K. 593, 596, 624, 629, 632, 644)

628. Bij verzekering op goederen of koopmanschappen loopt hot gevaar onafgebroken voort, hoezeer de schipper genoodzaakt zij gefeest in eene noodhaven in te loopen, aldaar te lossen en te repareren , tot dat of de reis wettig gestaakt, of door den verzekerde bevel tot het niet weder inschepen van de goederen gegeven, of de reis geheel volbragt zij.

629. Indien de schipper of de verzekerde op goederen, door wettige redenen verhinderd wordt binnen den bij artikel 627 bepaalden tijd te lossen, zonder zich aan vertraging schuldig te maken, blijft het gevaar van den verzekeraar docrloopen, tot dat de goederen gelost zijn. (K. 632.)

630. In eene verzekering op te verdienen vrachtpenningen, begint de verzekeraar het gevaar te loopen, van het oogenblik en naar mate dat de vracht betalende goederen en koopmanschappen in het schip geladen zijn , en eindigt vijftien dagen nadat het schip ter bestemde losplaats zal zijn aangekomen, of zoo veel eerder als de vracht betalende goederen en koopmanschappen zullen zijn gelost.

De bepaling van artikel 629 is ook te dezen toepasselijk. (K. 593, 616, 623, 634, 638.)

631. Bij verzekering op eene bodemerij, begint en eindigt het gevaar voor den verzekeraar te loopen, op het oogenblik dat het gevaar des geldschieters begint en eindigt volgens de wet, of volgens een aan den verzekeraar bekend gemaakt beding. (K. 570, 607 v., 660.)

632. Wanneer de reis gestaakt wordt nadat eer verzekeraar heeft begonnen gevaar te loopen, blijft het gevaar in eene verzekering op goederen loopen vijftien dagen, en in eene verzekering op het schip één en twintig dagen, nadat de staking der reis heeft plaats gehad, of zoo veel korter als de laatste goederen of koopmanschappen gelost zijn. (K. 627, 629, 635 v., 695.)

633. De tijd van den aanvang en het eindigen van het gevaar op verwacht wordende winst, staat gelijk met den daartoe voor goederen bepaalden tijd. (K. 627 v., 634.)

634. Het staat, in alle verzekeringen, aan de wederzijdsche par-

-ocr page 501-

IX. TITEL. VAN VEBZEK. TEGEN DE GEVAEEN, ENZ. 455 tijen vrij, om bij de polis andere bedingen, nopens het beginnen en het eindigen van den juisten tijd van het gevaar, te maken. (K. 592, 624.)

VIERDE AFDEELING.

Van de regten en pligten van den verzekeraar en den verzekerde.

635. By staking der reis, vóór dat de verzekeraar heeft begonnen eenig gevaar te loopen, \ervalt de verzekering.

De premie wordt door den verzekerde ingehouden of door den verzekeraar teruggegeven, in beide gevallen tegen genot van een half ten honderd van de verzekerde som, of wel van de halve premie, indien dezelve minder dan één ten honderd mogt beloopen. (K. 256, 321, 632, 652 v.; Co. 349.)

636. Indien de reis gestaakt wordt, nadat de verzekeraar heeft begonnen gevaar te loopen, doch vóór dat het schip op de laatste uitklaringsplaats het anker of de touwen heeft losgemaakt, geniet de verzekeraar één ten honderd van de verzekerde som, indien de premie één ten honderd of meerder bedraagt; doch, minder bedragende, wordt dezelve , in haar geheel, door den verzekeraar genoten.

De volle premie is altijd verdiend, wanneer de verzekerde eenige schadevergoeding, hoe ook genaamd, vordert. (K. 632.)

637. Voor rekening van den verzekeraar zijn alle verliezen en schaden, die aan de verzekerde voorwerpen overkomen door storm, onweder, schipbreuk, stranding, het overzeilen, aanzeilen , aanvaren, of aandrijven, gedwongene verandering van koers, van de reis of van het schip, door het werpen van goederen, door brand, geweld, overstrooming, neming, kapers, roovers, aanhouding op last van hooger hand, verklaring van oorlog, represailles; alle schade veroorzaakt door nalatigheid, verzuim of schelmerij van den schipper of de scheepsgezellen, en, in het algemeen, door alle van buiten aankomende onheilen, hoe ook genaamd, tenzij, door de bepaling der wet, of door het beding bij de polis, de verzekeraar van het loopen van eenige dezer gevaren ware vrijgesteld. (K. 249, 592, 646 v.; Co. 350, 353.)

638. Bij verzekering van het schip, houdt de verpligting van den verzekeraar op door alle willekeurige verandering van koers, of van de reis, en by verzekering op vrachtpenningen, door alle willekeurige verandering van koers, van de reis of verwisseling van het schip, in beide gevallen door den schipper uit zich zei ven of op last der eigenaars van het schip gedaan; tenzij, ten aanzien van den schipper, die zulks uit zich zeiven heeft gedaan, het tegendeel uitdrukkelijk bij de polis ware bedongen.

Bij eene verzekering op goederen geldt hetzelfde, indien de willekeurige verandering van koers, reis of schip heeft plaats gehad op last, of met uitdrukkelijke of met stilzwijgende toestemming van den verzekerde.

De reis wordt gerekend veranderd te zijn, zoodra de schipper dezelve naar eene andere bestemming, dan waarop verzekerd is, heeft aangevangen. (K. 249, 360, 592, 593, 639, 642; Co. 351.)

-ocr page 502-

456 11. BOEK. van de règten en verpliqt., enz.

639. De willekeurige verandering van koers bestaat nieten eene geringe afwijking, maar alleen indien de schipper, buiten erkende noodzakelijkheid of nuttigheid, en zonder voldoende aanleiding in het belang van het schip en de lading, eene haven, buiten den koers gelegen, aandoet, of eene andere streek volgt, dan waartoe hy verpligt was.

In geval van verschil hieromtrent beslist de regter, na verhoor van deskundigen. (K. 884.)

640. In eene verzekering op het schip en de vrachtpenningen, is de verzekeraar ongehouden de schade te betalen, door de schelmerij van den schipper veroorzaakt, tenzij anders bij de polis ware bedongen.

Dat beding is ongeoorloofd, indien de schipper de eenige eigenaar van het schip is, of voor zoo verre hij daarin aandeel heeft. (A. 14; K. 392, 616, 630, 642-, Co. 347.)

641. In eene verzekering op goederen, toebehoorende aan de eigenaars van het schip waarin dezelve geladen zijn, zijn de verzekeraars mede niet aansprakelijk voor de schelmerij van den schipper, of voor de verliezen of schaden, welke door zijne willekeurige verandering van koers, van de reis of van net schip veroorzaakt worden, al ware zulks buiten schuld of voorkennis van den verzekerde gedaan, tenzij anders by de polis ware bedongen. (K. 627 v., 637.)

642. Bij eene verzekering op de vrachtpenningen is de verzekeraar niet verantwoordelijk voor de schade, opgekomen sedert het oogenblik dat de schipper, van al het noodige tot de reis voorzien zijnde, zonder wettige redenen in het belang van het schip en de lading, de gelegenheid heeft verzuimd om de reis te bevorderen, ten ware de verzekeraar daartegen uitdrukkelijk mogt hebben verzekerd. (K. 616, 630, 640.)

643. De verzekeraar is, in geval van verzekering van vloeibare waren, als: wijn, brandewijn, olie, honig, pek, teer, stroop of dergelijke, en van zout of suiker, niet gehouden tot vergoeding vanj eenige schade, veroorzaakt door lekkaadje of smelting, tenzij iiit stooten, schipbreuk, of stranden van het schip ontstaan, of doordien de verzekerde goederen in eene noodhaven zijn gelost en herladen.

Indien de oorzaken, of eene derzelve, bestaan, uit hoofde van welke de verzekeraar verpligt is de schade, door lekkaadje of smelting veroorzaakt, te betalen, moet daarvan zoo veel worden afgetrokken, als soortgelijke goederen, volgens oordeel van deskundigen, gewoonlijk verliezen. (K. 249, 644, 719; Co. 355.)

644. Indien, in de gevallen, waarin de wet dit toelaat, verzekering is gedaan onder de algemeene benaming van goederen of koopmanschappen, of in welke zaken ook het belang van den verzekerde moge bestaan, en het gevaar is geloopen op voorwerpen, welke ligtelijk aan bederf of vermindering onderhevig zijn, is de verzekeraar niet gehouden tot zoodanig beloop in de schade daaruit ontstaande, als hetwelk, volgens de bestaande gebruiken, op de plaats der verzekering, niet door de verzekeraars gedragen wordt. Bij verschil, zal zulks door den regter, na verhoor van deskundigen, worden bepaald.

Wanneer er onder de voorschreven goederen zoodanige waren,

-ocr page 503-

IX. TITEL. VAN VERZEK. TEGEN DE GEVAEEN, ENZ. 457

die, ter plaatse alwaar de verzekering is gedaan, gewoonlijk niet anders verzekerd worden, dan vrij van beschadiging,lek-kaadje of smelting, is de verzekeraar van die schade geheel bevryd. (K. 249, 596, 612, 627, 646, 719.)

645. Indien de goederen van de soort, in het voorgaande artikel gemeld, in de polis met derzelver namen zijn uitgedrukt, zonder eenig byzonder beding, is de verzekeraar niet aanspraks-lyk voor de avarij onder de drie ten honderd. (K. 696 v., 719.)

646. Indien eene verzekering is gesloten met het beding v r ij van beschadigdheid, om het even of daarbij al of niet is gevoegd bij behoudene aankomst, is de verzekeraar niet verantwoordelijk voor eenige schade, wanneer de verzekerde voorwerpen bedorven of beschadigd ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen.

Dezelfde bepaling is toepasselijk op het geval, wanneer de voorwerpen onder weg of in eene noodhaven, uit hoofde van beschadigdheid, of uit vrees dat zij zouden bederven, of andere goederen aansteken, zijn verkocht geworden.

Avarij-grosse, mitsgaders schade door werping, neming, roof of dergelijke, of door het vergaan van het schip veroorzaakt, worden niet te min, bij dat beding, door den verzekeraar gedragen. (K. 637, 643, 698 v., 703, 735 v.; Co. 409.)

647. In eene verzekering onder het beding vrij van molest, is de verzekeraar bevrijd, zoodra het verzekerd voorwerp vergaat of bederft, door geweld, neming, kaperij, zeerooverij , aanhouding op last van hooger hand, verklaring van oorlog, en represailles.

De verzekering vervalt, zoodra het verzekerde door het molest wordt opgehouden of van den koers gebragt.

Alles behoudens de verpligting van den verzekeraar, om de schade te voldoen, welke vóór het molest heeft plaats gehad. (K. 687, 649.)

648. Indien bij het beding van vrij van mol est, door den verzekerde bedongen is, dat de verzekeraar niettegenstaande de opbrenging, het gewone gevaar zoude blijven loopen, draagt de verzekeraar, zelfs na dit molest, alle gewone schaden, die aan het verzekerde overkomen tot dat het schip is opgebragt en het anker heeft laten vallen, met uitzondering echter van de zoodanige, welke ongetwijfeld uit het molest dadelijk voortspruiten.

Bijaldien de oorzaak van het vergaan twijfelachtig is, wordt vermoed dat het verzekerde door eene gewone ramp is vergaan, waarvoor de verzekeraar aansprakelijk is. (K. 637.)

649. Indien een vrij van molest verzekerd schip of goed in eene haven ligt, en vóór deszelfs vertrek vijandig wordt bezet, of, indien hetzelve wordt aangehouden, wordt zulks met opbrengen gelyk gesteld, en het gevaar houdt voor den verzekeraar op. (K. 637, 647.)

650. Verzekering gedaan zijnde voor eenen bepaalden tijd, in dier voege als zulks bij artikel 595 gemeld is, moet de verzekerde het bewijs leveren, dat het verzekerde goed in het schip, dat eenige ramp geleden heeft, of vergaan is, binnen den bepaalden tyd, geladen is geweest. (K. 594, 674; Co. 329.)

651. Bij schadevergoeding wegens goederen door denschip-

-ocr page 504-

458 II. BOEK. van de kegten en verpligt., enz.

per ingekocht of ingeladen, hetzij voor zijne eigene rekening, hetzij voor die van het schip, moet het bewijs van den inkoop, en een cognossement van dezelve, door twee van de voornaam-sten van het scheepsvolk onderteekend, worden overgelegd. (K. 507; Co. 844.)

652. Indien de verzekering bij verdeeling plaats heeft, ten aanzien van koopmanschappen, die geladen moeten worden in verscheidene aangeduide schepen, met uitdrukking van de som, die op elk schip verzekerd wordt, en indien de geheele lading wordt geladen m één schip of in een minder getal schepen dan in de overeenkomst bepaald was, is de verzekeraar niet verder aansprakelijk dan voor de som, welke hij verzekerd heeft op het schip of de schepen, die de lading hebben ingenomen, niettegenstaande alle de genoemde schepen verongelukt zyn; en za hij desniettemin een half ten honderd of minder volgens de onderscheiding van artikel 635 ontvangen van de som waarvan de verzekering bevonden wordt krachteloos te zijn. (K. 638 v., Co. 361.)

653. De verzekeraar is ontslagen van het verder gevaar, en is geregtigd tot de premie, indien de verzekerde het schip zendt naar eene meer afgelegene plaats, dan by de polis genoemd was.

De verzekering heeft volkomen gevolg indien de reis verkort is. (K. 592, 635 ; Co. 864.)

654. De verzekerde is verpligit aan den verzekeraar, of, indien er meerdere op eene en dezelfde polis geteekend nebben, aan den eersten onderteekenaar, onverwijld mede te deelen alle tijdingen die hij opzigtelijk eene ramp, aan schip of goed overgekomen , bekomt, en moet kopijen, of uittreksels van de brieven waarin de tijdingen vervat zijn, mededeelen aan diegenen der verzekeraars, die zulks mogten verlangen.

Bij verzuim daarvan, is de verzekerde gehouden te vergoeden alle de onkosten, schaden en interessen. (Co. 374, 387 , 890.)

655. Zoo lang de verzekerde niet geregtigd is, om het verzekerde aan zijnen verzekeraar te abandonneren, en dien ten gevolge hetzelve niet werkelijk abandonneert, is hij verpligt, by scliipbreuk, stranding, opbrenging of aanhouding, alle mogelijke vlijt en gepaste pogingen aan te wenden om hetzelve te redden of te doen vrijgeven.

Hij heeft hiertoe geene bijzondere volmagt van den verzeke' raar noodig, en is zelfs geregtigd, om van denzelveu te vorderen eene toereikende som ter bestrijding: der onkoiten, die tot redding of reclame moeten worden uitgegeven. (K. 545 657, 663 v.; Co. 881, 388.)

656. De verzekerde, die buiten 'slands poging tot redding of reclame moet laten doen, den last daartoe opgedragen hebbende aan zijnen gewonen correspondent of aan een ander liuis of persoon, ter goeder naam en faam staande, is voor den lasthebber niet verantwoordelijk, doch is gehouden zijne regts-vorderingen tegen denzelveu aan den verzekeraar ut te staan, (B. 1844; K. 665, 676.)

657. In eene verzekering voor onbepaalde rekening, dat is wanneer in de polis niet is uitgedrukt tot welke natie de eigenaar van het verzekerde behoort, is de verzekerie mede tot

-ocr page 505-

IX. TITEL. VAN VEEZEK. TEGEN DE GEVAREN, ENZ. 459

het doen der reclame verpligt, bijaldien de opbrenging of aan-liouding is wederregtelijk, ten ware bij bij de polis daarvan zij ontslagen. (K. 655.)

658. Een vonnis van eenen buitenlandscben regter, waarbij schepen of goederen, welke als bepaald onzijdig eigendom zijn verzekerd, verklaard worden geen onzijdig eigendom te zijn, en daarom zyn prijs verklaard, is niet voldoende om den verzekeraar van het betalen der schade vrij te spreken , bijaldien de verzekerde bewijst dat het verzekerde waarlijk onzijdig eigendom is geweest en dat hij, bij den regter, die het vonnis heeft uitgesproken, alle middelen aangewend en alle bewijsstukken ingediend heeft, om zoodanige prijsverklaring af te weren.

659. In eene verzekering op eenen bodemerijbrief, is de verzekeraar niet aansprakelijk voor de schelmerij van den geldopne-mer, ten zij het anders bij de polis ware bedongen. (Co. 353.)

660. De verandering van reis door den geldopnemer op bo-demerij, doet mede de verzekering op bodemerij ophouden, ten zij het anders bij de polis ware bedongen.

De verzekeraar geniet in dat geval een half ten honderd van de verzekerde som. (K. 631, 635, 638 v. ; Co. 351.)

661. Indien verhooging van premie, voor het geval van opkomenden oorlog of andere te ontstane gebeurtenissen, bedongen is, wordt dezelve, voor zoo verre de hoegrootheid der verhooging niet bij de polis is uitgedrukt, des noods door den regter, na verhoor van deskundigen, geregeld, met inachtneming van het gevaar, de omstandigheden en de bij de polis gemaakte bedingen. (K, 592; Co. 343.)

662. In alle gevallen in welke, of de verzekerde goederen niet zijn verzonden, of in mindere hoeveelheid verzonden worden , of bij mistasting te veel is verzekerd, en voorts in het algemeen in de gevallen bij artikel 281 voorzien, geniet de verzekeraar een half ten honderd van de verzekerde som of de halve premie , en zulks op dezelfde wijze als by artikel 635 is bepaald, behoudens wanneer, in een bijzonder geval, hem by de wet of bij de overeenkomst meerder is toegekend.

Degene die eene verzekering voor een ander heeft gesloten, zonder deszelfs naam by de polis uit te drukken, kan de premie niet terug vorderen, op grond dat de belanghebbende de verzekerde goederen, niet, of in mindere hoeveelheid, heeft afgezonden. (K. 264 v., 267.)

VIJFDE AFDEELING.

Van abandonnement.

663. De verzekerde schepen en goederen kunnen aan den verzekeraar geabandonneerd of overgelaten worden, in geval:

Van schipbreuk;

Van stranding met verbrijzeling;

Van onbruikbaarheid door zeeschade;

Van vergaan of bederf door zeeramp ;

Van opbrenging of aanhouding door eene vreemde mogendheid;

-ocr page 506-

460 IT. BOEK. VAN DE KEGTEN EN VERPLIGT., EN2.

Van aanhouding door de Nederlandsche regering na het begin der reis.

Alles behoudens de nadere bepalingen in de volgende artikelen voorkomende. (K. 601, 672 v, 694; Co. 369.)

664. Het abandonnement van het schip, uit hoofde van onbruikbaarheid, kan niet gedaan worden, indien hetzelve, ge-stooten hebbende of gestrand zijnde, weder vlot gemaakt, hersteld en in staat gebragt kan worden om deszelfs reis naar de plaats zijner bestemming te vervolgen, en de reparatie-kosten geen drie vierde van de waarde, waarop het schip bij het doen der verzekering is begroot, te boven gaan. (K. 655 v., 666 ; Co. 389.) .

665. Indien schepen of goederen zijn gestrand, opgebragt of aangehouden, kan het abandonnement dadelijk worden gedaan, zoodra de verzekeraar weigert of in gebreke blijft den verzekerde eene genoegzame som op te schieten, om de onkosten, tot redding of reclame, te kunnen goedmaken.

In geval van verschil wordt deze som door den regter begroot.

Zij komt ten laste des verzekeraars, al ware het dat die onkosten gevoegd bij het beloop der verschuldigde schade, ds som te boven gingen, waarvoor verzekerd is. (K. 655 v.)

666. Het abandonnement, in geval van vergaan of bederf, kan niet gedaan worden, dan wanneer het verlies of de schade drie vierden van de verzekerde waarde bedraagt of te boven gaat. (K. 664 ; Co. 369.)

667. De verzekerde kan aan den verzekeraar almede abandonnement doen en vervolgens de betaling vorderen, zonder dat er bewijs van het vergaan van het schip noodig zij, indien, te rekenen van den dag van het uitzeilen van het schip, of van den dag, tot welken zich de laatst ontvangene berig-ten uitstrekken, in het geheel geene tijding van hetzelve is aangekomen, en wel:

Na verloop van zes maanden ten aanzien van reizen uit dit Koningrijk naar de havens en kusten van Europa, of die van Azië of Afrika in de Middellandsche en Zwarte zee, en omgekeerd ;

Ka verloop van twaalf maanden ten aanzien van yeizen, uit dit Koningrijk naar Madera, de West-Indiën, de Azorische, Kanarische of andere eilanden en kusten ten westen van Afrika en ten oosten van Amerika gelegen, en omgekeerd;

Na verloop van achttien maanden , ten aanzien van reizen uit dit Koningrijk naar andere gedeelten der wereld, en omgekeerd ;

By reizen van en naar havens, beide gelegen in dit Koningrijk, wordt de termijn berekend, naar gelang van den afstand dier havens, welke met de hiervoren bepaalde het naast overeenkomt.

In alle deze gevallen kan de verzekerde volstaan met (onder aanbod van eede) te verklaren, dat geene tyding van het verzekerde schip, of van het schip waarin verzekerde goederen geladen zijn, bij hem middellijk of onmiddellijk is ontvangen, onverminderd het bewijs van het tegendeel. (K. 669 v., 674; Co. 373, 375, 377.)

668. Het abandonnement, in geval van opbrenging of van

-ocr page 507-

IX. TITEL. VAN VERZEK. TEGEN DE GEVAREN, ENZ. 461

aanhouding, kan gedaan worden, indien de opgebragte of aangehoudene schepen of goederen niet zijn teruggegeven of ontslagen, binnen de bij het vorige artikel bepaalde termijnen, te rekenen naar gelang van de plaats waar de opbrenging of aanhouding is geschied, en van den dag dat de verzekerde daarvan heeft berigt ontvangen.

In geval van verbeurdverklaring der opgebragte of aangehoudene schepen of goederen , kan het abandonnement dadelijk gedaan worden. (K. 670; Co. 387.)

669. Bedorvene goederen of afgekeurde schepen onder weg zijnde verkocht, kan de verzekerde aan de verzekeraars zijne regten abandonneren, indien, niettegenstaande zijne aangewende pogingen, de kooppenningen niet met hem zyn verrekend, binnen den bij artikel 667 bepaalden tijd; alles te rekenen naar gelang van de plaats van den verkoop, en van den dag dat de verzekerde daarvan heeft berigt ontvangen. (K. 670.)

670. In de gevallen, bij de drie voorgaande artikelen vermeld , moet het abandonnement aan den verzekeraar worden beteekend, binnen drie maanden, na het verloop van de, bij die artikelen, gemelde tijdsbepalingen. (K. 672, 676; Co. 373.)

671. In alle andere gevallen moet de beteekening gedaan worden binnen de termijnen, in art 667 vermeld, te rekenen naar gelang van de plaats waar het onheil is gebeurd, en van den dag dat de verzekerde daarvan heeft berigt ontvangen. (K. 672, 676 ; Co. 373, 375.)

672. Na het bij de twee voorgaande artikelen bepaalde tijdsverloop, is de verzekerde niet meer tot abandonnement ge-regtigd. (Co. 373.)

673. in de gevallen , in welke abandonnement kan gedaan worden, is de verzekerde gehouden de ontvangene berigten , binnen vijf dagen na derzelver ontvangst, aan den verzekeraar mede te deelen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen. (Co. 374.)

674. Indien eene verzekering voor eenen bepaalden tijd gedaan is, wordt, in de gevallen en na verloop van de tijdperken , bij art. 667 vermeld, het vergaan van het schip vermoed te zijn voorgevallen, binnen den tijd der verzekering.

Indien nogtans naderhand bewezen wordt, dat de schade buiten den tijd der verzekering gevallen is, vervalt het abandonnement, en moet de betaalde schadevergoeding worden terug gegeven, met de wettelijke interessen van dezelve. (K. 650-, Co. 376.)

675. De verzekerde is, bij het doen van abandonnement , verpligt, alle de verzekeringen op te geven, welke hij op liet verzekerde goed gedaan heeft, of last gegeven heeft om te doen, en de bodemerij welke met zijn weten op het verzekerde schip of goed aangegaan is; bij gebreke hiervan, wordt de tijd van betaling, die met den dag van het abandonnement moet beginnen te loopen, opgeschort tot den dag dat hij de gemelde opgave zal hebben gedaan, zonder dat daaruit eenige verlenging voortspruit van den tijd, door de wet vastgesteld, om het abandonnement te moeten doen.

In geval van bedriegelijke opgaven, is de verzekerde van de

-ocr page 508-

462 II. BOEK. van de regten en vekpligt., enz.

voordeelen der verzekering verstoken. (K. 593, 608, 615; Co. 379, 380.)

676. De verzekerde is ook verpligt aan den verzekeraar, bij het doen van abandonnement, op te geven, wat hij tot redding of vrijbekoming van het verzekerde heeft verrigt, en welke personen of correspondenten door hem daartoe zijn in het werk gesteld. (655 v.; Co. 381.)

677. Het abandonnement kan noch gedeeltelijk, noch voorwaardelijk gedaan worden.

Indien schepen of goederen niet voor hun vol bedrag zijn verzekerd, en de verzekerde zelf alzoo voor een gedeelte gevaar heeft geloopen, strekt het abandonnement zich niet verder uit, dan tot het beloop van het verzekerde, in evenredigheid van het niet verzekerde gedeelte. (K. 594; Co. 372.)

678. Het abandonnement volgens de voorscliriften van de wet gedaan zijnde , behooren de verzekerde voorwerpen aan den verzekeraar, te rekenen van den dagvandebeteekeningvan het abandonnement, behoudens het aandeel van den verzekerde, in het geval van het tweede lid des vorigen artikels. (K. 670 v.. Co. 385.)

679. De verzekeraar kan, onder voorwendsel dat het verzekerde schip of goed, na het abandonnement, is vrijgegeven, zich niet ontslaan van de betaling der verzekerde som. (Co. 385.)

680. Indien de tyd van betaling niet bij de overeenkomst bepaald is, moet de verzekeraar zes weken, nadat het abandonnement is beteekend, het bedrag der verzekering, benevens de kosten van het abandonnement, betalen.

Na dien tijd betaalt hij ook wettelijke interessen.

De geabandonneerde voorwerpen zijn voor die betaling verbonden. (B. 1804; K. 671; Co. 382.)

ZESDE AFDEELING.

Van de pligten en regten der makelaars in zee-assurantie.

681. De makelaars in zee-assurantien zijn verpligt:

lo. Aan den verzekeraar, of, indien meerdere dezelfde verzekering hebben gesloten, aan den eersten hunner, uitdrukkelijk binnen 24 uren na het sluiten derzelve, indien alsdan de polis nog niet is opgemaakt en afgegeven, uit te reiken eene onderteeken Je nota, houdende vermelding van het verzekerd voorwerp, de som, waarvoor is verzekerd, de premie en de voorwaarden. Deze nota geldt tusschen de partijen als een begin van bewijs bij geschrifte;

2o. De voorwaarden, verklaringen en opgaven duidelijk in de polis te vermelden, met inlassching van al hetgeen, bij de wet, als noodzakelijke vereischten eener polis is voorgeschreven;

3o. Naauwkeurig, in een daartoe aan te leggen register, afschrift te houden van de polissen, door hunne tus-schenkomst gesloten;

4*. In hetzelfde register op te nemen en beknoptelijk te vemelden de aanteekemngen, papieren en bescheiden,

-ocr page 509-

IX. TITEL. VAN VERZEK. TEGEN DE GEVAREN, ENZ. 463 die zij aan de verzekeraars, bij de invordering van schade, hebben overgegeven, en de berigten en brieven welke door hunne tusschenkomst aan de verzekeraars, gedurende den loop der overeenkomst of daarna, mogten zijn medegedeeld;

5o. Bij de schadevergoeding, aan den eerst geteekend hebbenden verzekeraar, benevens de schade-rekening, over te geven eenen door hen geteekenden staat van alle papieren en bescheiden, tot regtvaardiging dier schaderekening dienende;

60. Aan de verzekerden of aan de verzekeraars,zoo dikwijls deze dit ten hunnen koste vorderen, te geven voor waar geteekende afschriften der polissen, berigten, brieven en aanteekeningen hierboven vermeld.

Alles op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen. (B. 1279, 1918, 1926,1939; K. 62 v., 254, 259 v.; Co. 192.)

682. Indien de premie, bij de teekening der polis eener zeeassurantie, niet is uitbetaald, is de makelaar, door wiens tusschenkomst de verzekering is gesloten, tot de voldoening daarvan, als eigen schuld, gehouden, behoudens nogtans het verhaal van den verzekeraar op den verzekerde zeiven, voor zoo verre deze niet bewijst dat de premie door hem aan den makelaar is voldaan; blijvende in allen gevalle de verpligtingen van den verzekeraar jegens den verzekerde stand houden.

De makelaar is voor de premie niet aansprakelijk, indien bij de polis is bedongen, dat dezelve niet dadelijk zal worden betaald.

683. Indien de verzekerde de premie aan den makelaar heeft uitbetaald, en deze, binnen den tjjd van ééne maand na de uitbetaling, is gefailleerd, heeft de verzekeraar regt op die penningen, by voorrang boven alle schuldeischers van den makelaar, met uitzondering der kosten van executie en van boedelredding. (B. 1180; K. 821; Co. 346.)

684. De makelaar de premie aan den verzekeraar hebbende voldaan, behoeft de polis, welke hij mogt in handen hebben, aan den verzekerde niet uit te leveren, zoo lang deze hem de uitgeschotene penningen niet terug geeft.

Bij faillissement van den verzekerde is de makelaar die de polis nog in handen heeft, bevoegd om de door den verzekeraar nog verschuldigde schade te innen, ten einde daaruit aan zich zelven het beloop der premie te voldoen, behoudens zijne ver-pligting om het overschietende aan den boedel van den failliet te verantwoorden.

685. In geval de polis aan den verzekerde is uitgereikt, doch de door den verzekeraar verschuldigde schade nog niet geheel aan eerstgemelden, vóór zyn faillissement, is uitbetaald, heeft de makelaar die de premie heeft voorgeschoten, regt van voorrang op de uit dien hoofde nog te ontvangen gelden, zonder aanzien of de schade vóór of na het faillissement zij voorgevallen.

-ocr page 510-

464 II. BOEK. VAN DE fiEGTEN EN VEEPL1GT., ENZ, TIENDE TITEL.

Van verzekering tegen de gevaren van den vervoer te lande en op rivieren en binnenwateren.

686. De polis moet, behalve de vereischten bij artikel 256 vermeld, uitdrukken:

lo. Den tijd binnen welken de reis moet zijn afgeloopen, indien dezelve bij den vrachtbrief is bepaald ;

2o, Of dezelve al of niet onafgebroken moet worden voortgezet ;

8o, Den naam van den schipper, den voerman, of den expediteur, welke de vervoering heeft aangenomen. (B 248, 254, 258, 263, 272.)

687. De verzekeringen, welke tot voorwerp hebben de gevaren van vervoer te lande, of langs de rivieren en binnenwateren, worden in het algemeen en naar de omstandigheden geregeld door de voorschriften der wet omtrent de verzekeringen ter zee, behoudens de bepalingen, in de volgende artikelen voorkomende. (K. 593 v.; Co. 335.)

688. Bij verzekering van goederen , begint het gevaar voor rekening van den verzekeraar te loopen, zoodra de goederen gebragt of besteld zijn aan hetfffij- of vaartuig, het kantoor of op zoodanige andere plaats alwaar men gewoon is het goed ter verzending te ontvangen, en eindigt wanneer dezelve ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen, en aldaar aan hun adres zijn afgegeven, of in de magt van den verzekerde, of van zijne gemagtigden, gesteld zijn. (K. 624 v., 690, 695.)

689. Indien goederen verzekerd zijn, welke te lande, of langs rivieren of binnenwateren, of bij afwisseling te lande en te water, moeten vervoerd worden, is de verzekeraar in zoo verre ongehouden, als de reis, buiten nood, langs andere dan gewone wegen, en anders dan op de gewone wijze, wordt afgelegd. (K. 638.)

690. Indien de tijd van vervoer bij den vrachtbrief is bepaald, en daarvan bij de polis is melding gemaakt, is de verzekeraar ongehouden tot voldoening der schade, voorgevallen na den tijd, binnen welken de goederen hadden behoord te zijn overgevoerd. (K. 688, 723, 748; Co. 363.)

691. Bij verzekering van goederen die te land, of wel bij afwisseling te land of te water, moeten vervoerd worden, blijft het gevaar voor rekening van den verzekeraar voortloop en, al ware het ook, dat de goederen, op reis, in andere rij-of vaartuigen worden overgeladen.

693. Hetzelfde heeft plaats by verzekering van goederen, welke langs de rivieren of binnenwateren moeten vervoerd worden, wanneer de goederen in andere vaartuigen worden overgeladen, ten ware de verzekering op goederen, in een bepaald vaartuig te laden, mogt gesloten zijn.

Zelfs in dit laatste geval blijft het gevaar, bij overlading in andere vaartuigen, voor rekening van den verzekeraar door-loopen, wanneer dezelve, ten einde het vaartuig bij laag water

w

U

-ocr page 511-

XI. TITEL. VAN AVARIJEN, ENZ. 465

te ligten of uit hoofde van andere noodzakelijke redenen, is geschied.

693. Bij verzekering van goederen, die te land verzonden worden, is de verzekeraar ook voor de schade en verliezen aansprakelijk, veroorzaakt door schuld of schelmerij van de met de aanneming van vervoer en bezorging belaste personen. (K. 91 v., 321.)

694. De bepalingen van de vijfde afdeeling van den negenden titel zijn insgelijks op de verzekeringen, in dezen titel vermeld, toepasselijk. (K. 663 v.)

695. Het staat aan partijen vrij om, bij beding, van de bepalingen, hierboven bij artikel 688 en volgende vermeld, af te wijken.

ELFDE TITEL.

Van avaryen.

EERSTE AFDEELING.

Van de avarijen in het algemeen.

696. Alle buitengewone onkosten ten dienste van het schip en de goederen gezamenlijk of afzonderlijk gemaakt; alle schade, die aan het schip en de goederen overkomt, gedurende den tijd, bij de derde atdeeling van den negenden titel ten aanzien van het beginnen en eindigen des gevaars bepaald, worden als avarij gerekend. (K. 624 v., 706, 762; Co. 397.)

697. Indien tusschen partijen niet anders is bedongen, worden de avarijen geregeld overeenkomstig de navolgende bepalingen. (Co. 398.)

698. Er zyn twee soorten van avarijen:

Avarij-grosse of gemeene avarij, en eenvoudige of bijzondere avarij.

De eerste wordt omgeslagen over het schip en de vrachtpenningen, en de lading; de laatste komt ten laste van het schip of van het goed. afzonderlijk, hetwelk de schade geleden of de onkosten veroorzaakt heeft. (K. 466, 646, 703; Co. 399.)

699. Gemeene avarijen zyn:

lo. Hetgeen aan den vijand of aan zeeroovers voor bevrijding of afkoop van schip en lading gegeven is. In geval van twijfel, wordt het steeds daarvoor gehouden, dat de afkoop in het belang van schip en lading heeft plaats gehad;

2o. Hetgeen tot gemeen behoud, of ten gemeenen nutte van schip en lading, heeft moeten worden geworpen; (K. 367 v., 761.)

3©. Kabels, masten, zeilen en andere gereedschappen, die men, ten zelfden einde, heeft gekapt of gebroken; (C. 367.)

4o. Ankers, touwen en andere voorwerpen, die men almede ten zelfden einde, is genoodzaakt geweest te laten slippen;

bo. De schade aan de in het schip gebleven goederen, door het over boord werpen veroorzaakt;

6§. De schade, die aan het ligchaam van het schip opzettelijk is toegebragt om het werpen en ligten of bergen

30

-ocr page 512-

466 II. BOEK. van de kegten en verpligt., enz.

der goederen gemakkelijk te maken, of om de water-loozing te bevorderen, en de schade die alsdan door dat water aan de lading is toegebragt;

7o. De oppassing, genezing, het onderhoud en de schadeloosstelling van alle zich aan boord bevindende personen, die bij het verdedigen van het schip gewond of verminkt zyn geraakt; (K. 424.)

80. De schadeloosstelling of het rantsoen van hen die, in dienst van het schip en de lading naar zee of naar land zijnde afgezonden, genomen, gevangen gehouden of slaaf gemaakt zijn; (K. 433.)

9o. De gagien en het onderhoud van het scheepsvolk gedurende den tijd, dat het schip is verpligt geweest zich in eene noodhaven op te houden;

lOo. De loodsgelden en verdere havenkosten dis bij het in-en uitzeilen naar en van eene noodhaven moeten betaald worden. (K. 708.)

Ho- De huren der pakhuizen en bergplaatsen waarin de goederen, die in het schip gedurende de reparatie in eene noodhaven niet kunnen blijven, moeten opgeslagen worden; l?o. De reclame-kosten, indien schip en lading zijn aangehouden of opgebragt en beide door den schipper worden gereclameerd;

l?o. De gagien en het onderhoud van het scheepsvolk, gedurende de voorz. reclame, indien schip en lading worden vrijgegeven;

14o, De kosten van ontlading , de ligterloonen, mitsgaders de kosten om het schip in eene haven of rivier in te brengen, wanneer hetzelve door storm, veivolging van vijanden of zeeroovers , of uit eenige andere oorzaak, tot behoud van schip en lading daartoe genoodzaakt wordt; benevens het verlies of de schade aan goederen overgekomen door derzelver lossing en inlading, uit nood, in ligters of booten, en derzelver wederinlading in het schip. (K. 702.)

15o- De schade aan het schip of aan de lading of aan beiden veroorzaakt, wanneer het schip om het gevaar der neming of van het vergaan te voorkomen, opzettelijk is op strand gezet, gelijk mede indien zulks in eenig ander dringend gevaar tot behoud van schip en lading heeft plaats gehad;

ICo. De kosten en de hulploonen om het gestrande schip in het voorgaand geval weder vlot te maken, en alle belooning voor buitengewone diensten, ten einde het verlies of de neming van net schip te voorkomen; (K. 560 v.)

17°. Het verlies of de schade door de goederen geleden die in geval van nood in ligters of booten zijn geladen, daaronder begrepen het aandeel in de avarij-gros door die goederen aan de ligters of booten verechuldigd, en wederkeerig het verlies of de schade ain de in het principale schip geblevene goederen; en aan het schip zelf na de ligting overgekomen, voor zoo verre die schade of dat verlies in avarij-grosse vallen; (K. 704.)

-ocr page 513-

XI. TITEL, VAN AVAHTJEN. 467

18o. De gagien en het onderhcrad van het scheepsvolk, indien het schip, na het begin der reis, door eene vreemde mogendheid, of door het uitbarsten van eenen oorlog, wordt opgehouden, zoo lang schip en lading niet van alle wederzijdsche verbindtenissen zijn ontslagen; (K. 424.)

19o. De bodemerij-premie van geldsommen tot dekking der onkosten, in avarij-gros vallende, opgenomen; (K. 569 v.)

20o, De premie en de kosten, bij het vorige nommer vermeld, te doen verzekeren, of het verlies hetwelk door het ver-koopen van een gédeelte der lading in eene noodhaven is geleden, ten einde die avarij-kosten te dekken;

21o. De kosten op het opmaken en bepalen der avarij-grosse vallende;

22o, De kosten, daaronder begrepen de meerdere gagien en het onderhoud van het scheepsvolk, veroorzaakt door eene buitengewone en bij het sluiten der bevrachting niet voorziene quarantaine, voor zoo verre het schip en de in-geladene voorwerpen daaraan zijn onderworpen. (K. 424.)

23o. In het algemeen alle schaden die uit nood, opzettelijk veroorzaakt, en als onmiddellijk gevolg van dien, geleden zijn, en de kosten, die, in gelijke omstandigheden, na de vereischte raadpleging, zijn gemaakt tot behoud en gemeen welzijn van schip en lading. (K. 367 v., 372, 701 7®.; Co. 400, 403, 422, 426, 427.)

700. Wanneer inwendige gebreken van het schip, deszelfs ondeugdzaamheid tot het doen der reize, of schuld en nalatigheid van den schipper of het scheepsvolk, de schade of onkosten hebben veroorzaakt, zijn laatstgemelden, hoezeer ten nutte van schip en lading vrijwillig en na vereischte raadpleging gemaakt, geene gemeene avarij. (K. 347, 479, 703; Co. 221, 222, 289.)

701. Bijzondere avarijen zijn:

lo. Alle schaden en verliezen aan het schip of aan de lading overgekomen door storm, neming, schipbreuk, of toevallige stranding; (K. 545 v.)

2o, Bergloonen en de kosten bij berging uitgegeven ; (K. 562.)

3o. Het verlies van, en de schade geleden aan kabels, ankers, touwen, zeilen, boegspriet, stengen, ra's , booten en scheepsgereedschappen, veroorzaakt door storm of ander onheil op zee;

4o. Reclame-kosten en het onderhoud en de gagien van het scheepsvolk gedurende de reclame, indien slechts het schip of de lading zijn aangehouden;

5o. De bijzondere reparatien der fustage en de kosten van beredding der beschadigde koopmanschappen , voor zoo verre dit een en ander niet het onmiddellijk gevolg is van eene ramp die tot avary-gros aanleiding geeft;

6o. De meerdere vracht en de onkosten van laden en lossen welke, bij afkeuring van een schip gedurende de reis, moeten betaald worden, in de gevallen waarin, volgens de bepalingen van art. 478 van dit wetboek, de goederen door een ander schip voor rekening van de inladers worden vervoerd; en

-ocr page 514-

468 li. BOEK. van de regten en verpligt., enz.

7°. In het algemeen alle schade, verliezen en de gemaakte onkosten die niet zijn veroorzaakt of gemaakt opzettelijk en tot behoud en gemeen welzijn van schip en lading, maar die zijn geleden door of gemaakt ten behoeve van het schip alleen, of voor de lading alleen, en welke dienvolgens, naar aanleiding van artikel 699, niet onder avarij-gros behooren. (K. 703; Co. 403.)

702. Wanneer een schip, uit hoofde van steeds bestaande droogte, ondiepten of banken, met zijne volle lading, noch van de plaats vanwaar het vertrekken moét, noch naar de plaats van deszelfs bestemming kan gevoerd worden, en alzoo een gedeelte der lading met ligters aangevoerd ofinligters moet gelost worden, worden zoodanige ligterloonen niet als avarij beschouwd.

De kosten komen ten laste van het schip, tenzij bij cognos-cementen of de chertepartij een ander beding zij gemaakt. (K. 699 14o; Co. 397.)

703. De bepalingen van de artikelen 698, 699, 700 en 701, ten aanzien van de gemeene en bijzondere avarijen, zijn insgelijks toepasselijk op de zoo evengemelde ligterschepen en op de voorwerpen in dezelve. (Co. 427.)

704. Indien gedurende de vaart, hetzij aan de ligterschepen, hetzij aan de goederen in dezelve geladen, eene schade overkomt, welke tot gemeene avarij behoort, wordt deze voor een derde door de ligterschepen , en voor twee derden door de aan boord van dezelve zich bevindende goederen, gedragen.

Deze twee derden worden vervolgens bij wijze van avarij-gros omgeslagen over het principale schip, de vrachtpenningen en de geheele lading, die der ligterschepen daaronder begrepen. (K. 698 v.; Co. 427.)

705. Wederkeerig blijven de goederen , in de ligterschepen geladen, in gemeenschap met het principale schip, en de overige lading, en dragen in de gemeene avarijen, welke aan het schip en de lading mogten zijn overgekomen, tot op het oogenblik dat de eerstgemelde ter plaatse hunner bestemming zullen zijn gelost, en aan de geconsigneerden overgeleverd. (K. 698 v.)

706. Goederen die nog niet zijn ingeladen, hetzij in het principale schip, hetzij in de vaartuigen, bestemd om dezelve naar dat schip over te voeren, dragen in geen geval, in de rampen die aan het principale schip, waarin dezelve geladen moeten worden, overkomen. (K. 696 ; Co. 428.)

707. De schade , aan de koopmanschappen overgekomen uit hoofde dat de schipper verzuimd heett de luiken di?t te sluiten, het schip behoorlijk vast te maken, bekwame werktuigen tot het hyschen te bezorgen, en door alle andere ongevallen , uit opzet of achteloosheid van den schipper of het scheepsvolk voorkomende, zijn bijzondere avarijen, waarvoor de inla-der zijn verhaal heeft op den schipper, het schip en de vracht. (K. 345, 746; Co. 405.)

708. De loods-, sleep- en andere gelden om de havens of rivieren in- of uit te loopen, alle tollen en uitgaven bij het afvaren en voorbij zeilen, alle tonnen-, anker-, vuur- en baak-gelden, en alle andere regten , die tot de scheepvaart betrekkelijk zijn, zijn geene avarijen, maar gewone kosten voor re-

-ocr page 515-

XL TITEL. VAN AVARTJEN. 469

kening van het schip; tenzij bij het cognoscement of de chertepartij anders bedongen zij.

Deze kosten komen nimmer ten laste van de verzekeraars, tenzij in het bijzonder geval, dat dezelve zijn het gevolg van eenige onvoorziene en buitengewone omstandigheden gedurende de reis opgekomen. (K. 759; Co. 406.)

709. Om de bijzondere avarij te vinden, welke een verzekeraar moet betalen , die de goederen voor alle gevaar verzekerd heeft, gelden de volgende bepalingen:

Hetgeen onder weg is geroofd, vermist, of uit hoofde van beschadiging, door zeeramp of uit eene andere oorzaak, waartegen verzekerd is, verkocht, wordt begroot volgens de fac-tuurs-waarde of, deze ontbrekende, naar de waarde, waarvoor de goederen, overeenkomstig de voorschriften van de wet, verzekerd zijn, en de verzekeraar betaalt dit bedrag.

Bij behoudene aankomst van het verzekerde goed, wanneer hetzelve geheel of gedeeltelijk beschadigd is, wordt door deskundigen bepaald, hoeveel de goederen, indien dezelve gezond waren aangebragt, zouden zijn waard geweest, en voorts hoeveel zij nu waard zijn; en de verzekeraar betaalt zoodanig aandeel van de geteekende som, als in evenredigheid staat met het verschil tusschen de beide waarden, benevens de kosten op het doen van de begrooting der schade gevallen.

Alles onverminderd de begrooting der verwacht wordende winst, indien dezelve verzekerd is. (K. 759.)

710. In geen geval, kan de verzekeraar den verzekerde noodzaken om, ter bepaling van de waarde, de verzekerde voorwerpen te verkoopen, ten zij anders bij de polis ware bedongen. (K. 256 8o, 759.)

711. Indien de schade buiten 5s lands moet worden opgemaakt worden daarin gevolgd de aldaar bestaande wetten of plaats hebbende gebruiken. (A. 10; K. 724 v.)

712. Wanneer de verzekerde goederen beschadigd of verminderd alhier aangebragt worden, en de schade uiterlijk zigtbaar is, moet de bezigtiging der goederen en begrooting der schade door deskundigen gedaan worden, alvorens de goederen onder het beheer van den verzekerde zijn gekomen.

De schade of de vermindering bij de lossing uiterlijk niet zigtbaar zijnde, mag de bezigtiging gedaan worden, nadat de goederen ouder het beheer der verzekerden zullen zijn gekomen, mits geschiedende binnen driemaal vier en twintig uren na de lossing; onverminderd hetgeen verder van de eene of andere zijde tot bewijs noodig zal bevonden worden. (K. 759; Co. 435.)

713. In geval van schade aan een verzekerd schip , door zeeramp geleden, draagt de verzekeraar slechts twee derden der kosten, tot de reparatie vereischt, om het even of dezelve al of niet hebbe plaats gehad , en zulks in evenredigheid van het verzekerde tot het onverzekerde gedeelte. Een derde blijft voor rekening van den verzekerde wegens vooronderstelde verbetering van oud tot nieuw. (K. 598, 715 v., 759.)

714. Indien de reparatie heeft plaats gehad, wordt het bedrag der kosten bewezen door rekeningen en alle andere middelen van bewijs, en, des noods, door begrooting van deskundigen.

-ocr page 516-

i70 II. BOEK. VAN DE Il.EGT.EN ÜN VliEPLIGT., ENZ.

In geval de reparatie niet 'gedaan is, wordt liet bedrag der-zelve door deskundigen begroot. (K. 718, 759.)

715. Indien het, des noods na verboor van deskundigen, blijkt, dat door de gedane reparatie, de waarde van liet sohip meer dan een derde is vermeerderd, betaalt de Verzekeraar, in evenredigheid als bij art. 713 is vermeld, het volle beloop der gemaakte kosten, onder aftrek der door verbetering vermeerderde waarde. (K. 759.)

716. Indien daarentegen de verzekerde, des noods na begrooting als voren, bewijst, dat de reparatie geene verbetering of vermeerdering der waarde van het schip, hoegenaamd heeft te weeg gebragt, en wel bepaaldelijk doordien het schip nieuw en op deszelfs eerste reize de schade heeft geleden, of doordien de schade is aangekomen aan nieuwe zeilen of nieuw scheeps-gereedschap, of wel aan ankers, ijzeren ketting-kabels of aan eene nieuwe koperen huid, heeft de aftrek van een derde geen plaats, en is de verzekeraar verpligt het geheele beloop der reparatie-kosten, in evenredigheid als bij artikel 713 is vermeld, te vergoeden. (K. 759.)

717. Indien de reparatie-kosten meer dan drie vierden der waarde van het schip zouden beloopen, moet het schip, ten aanzien van den verzekeraar, gehouden worden als afgekeurd; en de verzekeraar is alsdan, voor zoo verre er geen abandonne-ment heeft plaats gehad, verpligt de som waarvoor hy verzekerd heeft, aan den verzekerde te betalen, onder korting van de vraarde van het beschadigde schip of wrak. (K. G63, 718, 759.)

718. In geval een schip in eene noodhaven is aangekomen en vervolgens op eenige wijze verloren gaat, is de verzekeraar niet verder gehouden, dan tot de betaling van de som, die hij verzekerd heeft.

Hetzelfde heeft plaats, wanneer een schip, door onderscheidene reparatien, meer dan de verzekerde som voor reparatie heeft uitgegeven. (K. 759.)

719. Onverminderd de bepalingen van art. 643, 644 en 645, is de verzekeraar ongehouden eenige gemeene of bijzondere avarij te dragen, indien dezelve, behalve de kosten van bezigtiging, begrooting en opmaking, geen één ten honderd van de waarde van het beschadigde voorwerp beloopt; behoudens het vermogen der partijen, om te dezen andere bedingen te maken. (K. 759: Co. 408.)

720. De verzekeraars, zoo op het schip als op de vracht en op de lading, betalen ieder zoo veel wegens avarij-grosse , als die voorwerpen, voor zoo verre als daarop verzekering is gedaan, respectievelijk in de avarij-grosse moeten dragen, en zulks in evenredigheid van het verzekerde tot het niet verzekerde gedeelte. (K. 698, 720; Co. 360.)

721. De gemeene en de bijzondere avarij zijnde geregeld, moet de schade-rekening, benevens de daartoe betrekkelijkebescheiden, aan de verzekeraars overgegeven worden. Deze zijn verpligt het door hen verschuldigde binnen zes weken daarna te voldoen, en zyn na dat tijdsverloop wettelijke interessen verschuldigd. (B. 1804; K. 699, 701, 722 v., 759; Co. 382).

-ocr page 517-

XI. TITEL. TAN AVABIJEN.

TWEEDE A-FDEELING.

Van liet omslaan en dragen der avarij-grosse of gemeene avarij.

722. De berekening en verdeeling van avary-grosse geacLiedt ter plaatse, waar de reis eindigt, tenzy parijen deswege andere bedingen hebben gemaakt. (K. 256 8o, 624, 744; Co. 414.)

723. Bij het staken eener reis binnen dit land, of bij stranding der schepen aldaar, worden de rekening en verdeeling opgemaakt ter plaatse, van waar de schepen binnen dit land zijn vertrokken of hadden moeten vertrekken. (K. 91, 686.)

724. De berekening en verdeeling der avarij-grosse worden gedaan ten verzoeke van den schipper en door deskundigen. (K. 744; B. 317 v.)

De deskundigen worden benoemd door de partijen, of door de regtbank van het arrondissement der plaats, waar de berekening en verdeeling binnen het Koningrijk geschieden moeten.

De deskundigen moeten worden beëedigd, voor dat zij hunne werkzaamheden beginnen.

De verdeeling moet worden gehomologeerd door de regtbank van het arrondissement.

Buiten 'slands wordt de avary-gros door de aldaar daartoe bevoegde magt opgemaakt. (K. 711.)

725. Bij eene geheele staking der reis onder weg, of ver-kooping van de lading i n eene noodhaven, beide buiten dit land voorvallende, worden de vordering, berekening en verdeeling der schade gedaan ter plaatse, alwaar zoodanige staking of verkoop voorvalt. (K. 711.)

726. De schipper in het doen der vordering, bij het voorgaande artikel vermeld, nalatig zijnde, zijn de eigenaars van het schip, of ook die van de goederen, bevoegd om die vordering zelve te doen, onverminderd hunne aanspraak tot schadeloosstelling tegen den schipper.

727. De gemeene avarijen worden gedragen:

Door de waarde van het schip in den staat waarin hetzelve aangekomen is, met bijvoeging van hetgeen bij vergoeding van gemeene avarij wordt verstrekt;

Door de vracht, onder aftrek van de gagien en het onderhoud van het scheepsvolk; en

Door de waarde van de goederen , welke zich ten tijde van het voorvallen der schade aan boord, of in de ligters of booten hebben bevonden, of welke vóór de ramp uit nood zijn geworpen en vergoed geworden; of wel tot dekking van avarij-kosten hebben moeten worden verkocht.

Gemunt geld draagt in de gemeene avarij naar den koers der plaats waar de reis eindigt. (K. 596, 698; Co. 304, 401,417.)

728. De ingeladene goederen worden begroot naar derzelver waarde op de plaats der lossing, onder korting van de vracht, inkomende regten en kosten der ontlading, mitsgaders der bijzondere a vary, gedurende de reis ten laste derzei ve gevallen,

471

-ocr page 518-

472 U. BOEK. van de begtjsn kn verpligt., enz.

Dit lijdt uitzondering in de volgende gevallen:

Wanneer de berekening en de verdeeling opgemaakt moeten worden ter plaatse waar de schepen binnen dit land zijn vertrokken, of hadden moeten vertrekken, wordt de prijs der inge-ladene goederen bepaald naar de waarde die dezelve ten tijde der inlading hebben gehad , met de onkosten, tot aan boord, de premie van assurantie daar niet bij gerekend; en in geval de goederen beschadigd zijn naar derzelver wezenlijke waarde. (K. 723.)

Wanneer buiten 's lands de reis geheel wordt gestaakt, of de goederen worden verkocht, en de avarij te dier plaatse niet heeft kunnen worden opgemaakt, alsdan wordt de prijs, dien de goederen onder weg waardig zijn, of ter plaatse der ver-kooping zuiver hebben opgebragt, als het dragend kapitaal berekend. (Co. 804, 402.)

729. De over boord geworpene goederen worden gewaardeerd volgens den marktprijs van de plaats der ontlading van het schip, na aftrek der vracnt, inkomende regten en ordinaire onkosten; derzelver aard en gesteldheid worden opgemaakt uit cognosce-menten, facturen en andere bewijzen. (K. 868 v.,481; Co. 415.)

780. Indien de aard of hoedanigheid der koopmanschappen bij het cognoscement verkeerdelijk is opgegeven, en deae eene grootere waarde hebben , wordt de schade over dezelve omgeslagen op den voet van de wezenlijke waarde, indien zij behouden zijn gebleven.

Doch zoo zij door werping verloren zijn geraakt, wordt de schade vergoed volgens de hoedanigheid bij liet cognoscement opgegeven.

Indien de opgegevene koopmanschappen van eene mindere hoedanigheid zijn dan bij het cognossement is aangewezen, dragen zij in de schade volgens de hoedanigheid bij het cognoscement opgegeven, indien zij behouden zijn gebleven.

Zij worden betaald op den voet van hare wezenlijke waarde, indien zij over boord geworpen zyn. (Co. 418.)

781. De mondbehoeften, de kleederen van het scheepsvolk en de dagelij ksche kleederen der passagiers, gelijkmedede voor de verdediging van het schip vereischte ammunitie, dragen niet in de schaden van het werpen der goederen. De waarde van al hetgene van dien aard over boord geworpen is, wordt vergoed bij omslag over alle andere goederen. (Co. 419.)

782. De goederen, waarvan geen cognoscement van den schipper voorhanden is, of die niet op het manifest der lading staan, worden niet betaald, indien zij over boord geworpen djn; zij dragen in de schade, zoo zij zijn behouden gebleven. (K. 507 v.; Co. 420.)

788. De goederen, op den overloop van het schip geladen, dragen mede in de schade, indien zij behouden zijn gebleven.

Indien de schipper de goederen, buiten kennis of toestemming van den inlader, op den overloop heeft geplaatst en dezelve zijn geworpen of door de werping beschadigd, is de inlader tot den eisch van den omslag geregtigd, behoudens het verhaal van alle belanghebbenden op het schip cn deu schipper. (K. 848; Co. 421.) ff w

784. Indien, niettegenstaande het werpen van goederen of

-ocr page 519-

XII. TIT. VAN HEÏ TE NIET GAAN DER VERBINDT. 478

liet kappen van scheepstuigen, het schip vergaat, heeft geen omslag tot vergoeding plaats.

De behouden geblevene of geborgene goederen zijn niet gehouden tot betaling of tot vergoeding van geledene schade van de voorwerpen, die geworpen, beschadigd of gekapt zijn. (Co. 423.)

735. Indien het schip door het werpen of kappen behouden blijft, en naderhand bij het vervolgen zijner reis vergaat, en alsdan goederen geborgen worden, dragen alleen de geborgene goederen in de werping, naar de waarde welke zij alsdan hebben , na aftrek van de bergloonen. (Co. 424.)

736. Indien het schip en de lading door kappen of andere schade aan het schip toegebragt, behouden blijven, doch de goederen naderhand vergaan of geroofd worden, heeft de schipper geene aanspraak op de eigenaars, inladers of geconsigneer-den dier goederen, om in den omslag dier kapping of schade te dragen. (Co. 422, 427.)

737. Indien de goederen door schuld oftoedoen van denin-lader of geconsigneerde verloren gaan, dragen zij evenwel in de gemeene avarij.

738. In geen geval, behoeft de eigenaar eener lading in gemeene avarij meer te dragen, dan de waarde der goederen, zoo als die bij derzelver aankomst waardig zijn; onverminderd zoodanige kosten als, na het vergaan van het schip of de opbrenging en aanhouding der goederen, door den schipper te goeder trouw, zelfs zonder last, zijn gedaan, om van het vergane iets te redden, of de opgebragte goederen te reclameren, al ware zulks zonder goed gevolg.

739. Indien, na den gedanen omslag, de geworpenegoederen door de eigenaars zyn terug bekomen, zijn zij gehouden hetgeen zij voor dezelve in de verdeeling ontvangen hebben, aan den schipper en de belanghebbenden bij de lading in te brengen, onder aftrek der schade, onkosten en bergloonen.

In dat geval, wordt de gemelde inbreng door het schip en de belanghebbenden in dezelfde evenredigheid genoten, als zij in de schade der werping hebben gedragen. (Co. 429.)

740. Indien de eigenaar der geworpene goederen dezelve terug bekomt, zonder eenige vergoeding te vorderen, draagt hij, in geen geval, in de gemeene avarij, na de werping aan de behouden gebleven goederen overgekomen. (K. 484; Co. 425.)

TWAALFDE TITEL.

Van het te niet gaan der verbindtenissen in den zeehandel.

741. Door tijdsverloop van één jaar verjaart alle regtsvor-dering :

lo. Tot betaling van scheepsvracht, gagien en soldijen van den schipper, officieren en scheepsgezellen; (K. 447, 490.)

2o. Tot betaling van levensmiddelen aan de officieren en scheepsgezellen, op last van den schipper geleverd;

3o. Tot uitlevering van koopmanschappen ;

4°. Tot betaling van het door passagiers verschuldigde. (K.

-ocr page 520-

474 11. BOEK. VAN DE HEGTEN EN VERPLIGT., ENZ.

Deze veijaringen beginnen te loopen , als volgt:

Die van no, 1 na het eindigen der reis;

Die van no. 2 na de gedane levering;

Die van no. 3 en 4 na de aankomst van het schip. (K. 747; Co. 433.)

742. Door tijdsverloop van drie jaren verjaart:

Alle regtsvordering wegens levering van noodwendigheden tot het uitrusten en provianderen van het schip, mitsgaders van hout, zeilen, ankers en hetgeen verder tot het timmeren en herstellen vereischt wordt, en eindelijk arbeidsloonen en het gemaakte werk aan het schip.

Alle regtsvordering ter zake van schade door aanzeiling, overzeiling, aandrijven of aanvaren veroorzaakt. (K. 534 v.)

De eerstgemelde verjaring begint te loopen van den dag der levering van de voorwerpen, of van het voltooijen des werks, en de laatstgemelde van dien der plaats gehad hebbende gebeurtenis. (K. 747; Co. 433, 435, 436.)

743. Door verloop van vijf jaren verjaart:

Alle regtsvordering, voortspruitende uit eenen bodemerij-brief, of uit eene polis van verzekering. (K. 570, 592, 747.)

Die verjaring begint te loopen van den dag der ges. otene overeenkomst. (B. 2010; K. 747; Co. 432.)

744. Alle aanspraak, tusschen de belanghebbenden,tctden omslag by wege van avarij-grosse, vervalt twee jaren na het eindigen der reis. (K. 722 v.; Co. 435, 436.)

745. De voorrang op schepen, vrachtpenningen en goederen, uit hoofde van bodemerij-schuld, vervalt na verloop van zes maanden na de aankomst des schips, ter plaatse waar de reis eindigt, indien de bodemerij-brief verleden is binnen de grenzen van Europa, na verloop van één jaar, indien dezelve is verleden in eenige plaats op de kusten van Azië en Afrika, gelegen aan de Middellandsche zee en de Zwarte zee, en na verloop van twee jaren in andere gedeelten der wereld. Bij oorlog ter zee wordt de termijn verdubbeld. (K. 313 9o.; Co. 373.)

746. Alle aanspraak tegen den schipper en de verzekeraars wegens schade, aan de ingeïadene goederen overgekomen, vervalt, indien zij, zonder bezigtiging en begrooting der schade, op de wijze by de wet voorgeschreven, zijn aangenomen , of, in geval niet uiterlijk van de schade bleek, de bezigtiging en de begrooting niet heeft plaats gehad binnen den tijd bij de wet bepaald. (K. 345 , 493 ; Co. 435.)

747. De bepaling van art. 2010 van het Burgerlyk Wetboek is toepasselijk op de verjaring in artikel 741,742en 743 vermeld.

DERTIENDE TITEIj.

Van schepen en vaartuigen welke de rivieren en binnenwateren bevaren.

748. Schepen en vaartuigen welke de rivieren en binnenwateren bevaren , en tevens van buiten 's lands komen of naar buiten 's lands bestemd zijn, worden als zeeschepen beschouwd, en mitsdien zyn, in het algemeen naar de omstandigheden, op dezelve toepasselijk de bepalingen in de voorgaande titels

-ocr page 521-

Xlll TITEL. VAN SCHEPEN EN VAAE1UIGEN, ENZ. 475

van dit boek vervat, behoudens de reglementen en verordeningen op de vaart van zoodanige schepen en vaartuigen wet-tiglijk vastgesteld. (K. 98, 309 v., 756.)

749. Ten aanzien van schepen en vaartuigen» welke by uitsluiting gebruikt worden tot de scheepvaart van eene plaats binnen 's lands naar eene andere binnen 's lands gelegen, zoo wel op de stroomen, rivieren, kanalen en vaarten, als op de binnenlandsche zeeën en meren en langs de wadden, gelden de navolgende bepalingen. (K. 751.)

750. De voorschriften van den eersten titel van dit boek zijn ook op dezelve toepasselijk, behoudens de navolgende wijzigingen.

lo Dat de bepaling van het tweede lid van art. 309, mitsgaders van art. 812, worden beperkt tot schepen en vaartuigen, welke de grootte hebben van tien ot meerdere lasten; (zie aant. op art. 309.)

2o. Dat de bevoorregte schulden welke op de opbrengst der in het vorige artikel vermelde schepen en vaartuigen kunnen worden verhaald, zijn de natemeldene, in deorde waarin dezelve geplaatst zijn; (K. 313.)

a. De berg-, hulp- en loodsloonen;

b. De tonnen-, baken-, vuur- en andere havengelden;

c. De legger-, bewaarder- en sjouwergelden;

d. De huur van pakhuizen of van bergplaatsen, om het scheepstoebehoorcn en de gereedschappen te plaatsen;

e. De gagien van den schipper en het scheepsvolk.

Het voorregt bij litt. a, b, c, d en e verleend , kan niet worden ingeroepen na verloop van drie maanden, te rekenen van den dag, dat de schuld is opvorder-baar geweest.

. De noodige leveringen en reparatie aan het schip of vaartuig en deszelfs gereedschappen gedaan, gedurende drie jaren, te rekenen van den dag dat de reparatie is volbragt;

g. De schuldvordering wegens den aanbouw van het schip benevens de renten van de drie laatste jaren;

h. De schaden en interessen van inladers wegens het niet, of niet behoorlijk uitleveren van de door hen ingeladene koopmanschappen, en die welke, door on-trouiv of schuld van den schipper of het scheepsvolk, aan de goederen veroorzaakt zijn ,

3o. Dat, indien de opbrengst van het schip of vaartuig niet toereikende is om de schulden in ieder der onderdeelen van de tweede paragraaf van dit artikel respectievelijk aangeduid, ten volle te voldoen, de laatstgemaakte kosten van elk derzelve den . voorrang boven de vroegere hebben;

4o. Dat na de schulden, in voorschreven tweede paragraaf vermeld, mede op de bedoelde schepen en vaartuigen, voor zoo verre zij de grootte hebben van tien of meerdere lasten, bevoorregt zijn degene welke bij art. 315 zijn aangewezen, met inachtneming der by dat artikel voorkomende bepalingen;

3o. Dat alle de voorregten, hierboven vermeld, verloren gaan,

-ocr page 522-

476 II. BOEK. van de eegten en vekpligt., enz.

indien het schip of vaartuig, aan een ander zijnde overgedragen, zonder protest van de bevoorregte schuldei-schers gedurende een half jaar, ten name en voor rekening van den nieuwen eigenaar heett gevaren, alles met inachtneming van het tweede en derde lid van art. 316. (R. 564, 566; Co. 202, 207.)

751. De voorschriften van den tweeden titel van dit boek, zijn op de reeders en eigenaars van de binnenlandsche schepen en vaartuigen, hiervoren in art. 749 bedoeld, alleen toepasselijk, voor zoo veel betreft de bepalingen van art. 320, 321, 322 en 323, Jiet eerste lid van art. 325, art. 326,327,328,329, 330, 332, 333, 335, 336 en 337.

752. De verpligting des boekhouders tot het doen van rekening, en die van eiken reeder om dezelve op te nemen en te sluiten, en het nadeelig slot daarvan voor zijn aandeel op te leggen, worden geregeld door de overeenkomst en het ge-meene regt omtrent lastgeving, met dien verstande, dat de goedkeuring der meerderheid van de reeders de minderheid niet belet hare regten te doen gelden. (B. 1829 v.; K. 338 v.)

753. De voorschriften van den derden titel van dit boek, zijn op de schippers van de binnenlandsche schepen en vaartuigen, hiervoren in art. 749 vermeld, alleen toepasselijk, voor zoo veel betreft de bepalingen van art. 841, 345, 346, 348, 349, 354, 355, 356, 363 en 367, het eerste lid van art. 368, art. 382, 390, 391, 392 en 393, behoudens hetgeen bij de wettig bestaande reglementen en verordeningen deswege is bepaald.

De verpligting van den schipper tot het doen van rekening, en al hetgeen daartoe betrekkelijk is, wordt geregeld naar de overeenkomst, het gemeene regt en de bijzondere reglementen en verordeningen, daaromtrent wettiglijk vastgesteld. (B. 1829 v.; K. 387 v.)

754. De voorschriften van den vierden titel zijn te dezen alleen toepasselijk voor zoo veel betreft in art. 451 en 452.

De regten en verpligtingen uit huur van stuurlieden, schippersknechts of ander scheepsvolk, voortvloeijende, worden geregeld naar de overeenkomst, naar de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent huur van dienstboden en werklieden en naar de bijzondere reglementen en verordeningen daaromtrent wettiglijk vastgesteld. (B. 1637 v., 2006.)

755. De voorschriften van den vijfden titel van dit boek, zijn niet toepasselijk op de binnenlandsche scheepvaart.

De regten en verpligtingen voortvloeijende uit bevrachting, den tijd van laden en lossen, mitsgaders al hetgeen daartoe betrekkelijk is, worden geregeld naar de bepalingen van den vijfden titel van het eerste boek van dit wetboek, naar die van het Burgerlijk Wetboek omtrent huur en verhuur: naar de bijzondere reglementen en verordeningen daaromtrent wettiglijk vastgesteld, en bij ontstentenis van deze, naar de plaatselijke gebruiken. (B. 1583 v.)

756. De voorschriften van den zesden titel van dit boek, zijn op de binnenlandsche scheepvaart toepasselijk, met deze wyziging, dat in de gevallen by art. 538 en 540 uitgedrukt,

-ocr page 523-

XIII TITEL. VANquot; SCHEPEN EN VAARTUIGEN, ENZ. 477

elk schip of vaartuig, en elke lading, derzelver eigene schade draagt.

Hetzelfde is ook toepasselijk op het geval, dat het eene schip of vaartuig een zeescliip is, of daarmede volgens artikel 748 wordt gelijk gesteld, en het andere tot de binnenlandsche vaart behoort.

757. De voorschriften van den zevenden titel van dit boek zijn in het algemeen, en naar de omstandigheden, ook op de binnenlandsche scheepvaart toepasselijke

De geschillen over berg- en hulploonen worden beregt door de arrondissements-regtbank, binnen welker gebied de redding of berging heeft plaats gehad. (K. 545.)

758. De voorschriften van den achtsten titel van dit boek zijn niet toepasselijk op de binnenlandsche scheepvaart. (K. 98.)

759. De bepalingen van artikel 708, 709, 710, 712, 713, 714, 715, 716, 717, 718, 719 en 721 zijn ook op de binnenlandsche scheepvaart toepasselijk. (K. 98.)

760. Indien, tot behoud van het schip of vaartuig en de lading, goederen worden geworpen, heeft de omslag plaats op dezelfde wijze en naar dezelfde regelen, welke ten aanzien van de zeevaart zijn voorgeschreven. (K. 699 2o; 729.)

761. Dezelfde bepaling geldt, indien tot behoud van het schip of vaartuig en de lading, goederen in de ligters of booten zijn overgeladen.

De kosten daartoe vereischt, de schade aan de goederen overgekomen en de schadeloosstellingen aan de ligters of booten verschuldigd, worden op den voet van het vorige artikel door het principale schip of het vaartuig en de lading gedragen.

762. De overige bepalingen van den elfden titel zijn niet toepasselijk op de binnenlandsche scheepvaart. (K. 98.)

763. De voorschriften van den twaalfden titel gelden in het algemeen en naar de omstandigheden ook op de binnenlandsche scheepvaart. (K. 741 v.)

-ocr page 524-

DERDE BOEK.

VAN DE VOORZIENINGEN IN GEVAL VAN ONVERMOGEN VAN KOOPLIEDEN.

EERSTE TITEL.

Van faillissement.

EERSTE AFDEELING.

Van de failliet-verklaring en derzelver gevolgen in liet algemeen.

Artikel 764.

Elk koopman die ophoudt te betalen, wordt bij regterlijk vonnis verklaard te zijn in staat van faillissement, het/.y op zijne eigene aangifte, hetzij ten verzoeke van eenen of meerdere schuldeischers, hetzij eindelijk op requisitoir van bet openbaar ministerie. (B. 437 5o, 1515, 1820, Ü880 2o; K. 11, 109, 198, 230, 791; R. 720 v., 882 v.; Co. 437.)

765. Hij is verpligt om binnen drie dagen nadat hjj heeft opgehouden te betalen, daarvan aangifte te doen ter griffie van de arrondissements-regtbank zijner woonplaats, of, indier het maatschappen van koophandel betreft, aan die van het arrondissement, binnen welks gebied het gemeenschappelijk kantoor is gevestigd.

Ten aanzien eener vennootschap onder eene firma, moet de aangifte inhouden den naam en de woonplaats van elk der hoofdelijk voor het geheel verbonden vennooten. (K. 768 v.; 908; Co. 440.)

766. De vordering der failliet-verklaring door schuldeischers, wordt gedaan bij verzoekschrift aan de arrondissements-regtbank, bij het eerste lid van het vorige artikel vermeld, met overlegging van het bewijs of de aanduiding van de daadzaken en omstandigheden waaruit blijkt dat er werkelijk ophouding van betaling plaats heeft, (K. 179, 215, 769, 906.)

Het verzoekschrift wordt ter griffie van de regtbank ingeleverd , en op een daartoe aangelegd register van den dag der inlevering behoorlijk aanteekening gehouden.

De arrondissements-regtbank beschikt met den meeste.n spoed op het verzoekschrift.

Zij is bevoegd om den schuldenaar vooraf tehooren, ofhem bij eenen brief door den griffier te doen oproepen. (K. 791 886; Co. 449.)

767. De boedel van eenen koopman, die na de ophouding der betaling is overleden, om het even of zijne erfgenamen van het regt van beraad al dan niet gebruik maken, de erfenis zuiver of onder het voorregt van boedelbeschrijving hebben aanvaard, dan of zij dezelve hebben verworpen, kan in staat van faillissement worden verklaard, mits het verzoek daartoe

-ocr page 525-

I. TITEL. VAN FAILLISSEMENT. 479

uiterlijk binnen den tijd van drie maanden na het overlijden van den schuldenaar gedaan zij. (B, 880, 1002, 1070 v., 1081.)

Het verzoekschrift moet op dezelfde wijze worden ingerigt als bij het vorige artikel is bepaald. De erfgenamen worden op hetzelve gehoord of behoorlijk opgeroepen by een exploit, aan het sterfhuis beteekend, zonder dat het noodig zij hen bij name aan te duiden. (R. 4 6o.)

De in staat van faillissement verklaring heeft van regtswege ten gevolge de afscheiding van den boedel des overledenen van dien zijner erfgenamen, zoodanig cn in dier voege als bij het Burgerlijk Wetboek is omsehreven. (B. 1153 v.; K. 770,892.)

768. Het openbaar ministerie is bevoegd te vorderen dat de schuldenaar die opgehouden heeft te betalen, des noods na verhoor of behoorlijke oproeping, in staat van faillissement worde verklaard, indien deze voortvlugtig is zonder order op zijne zaken te hebben gesteld, of bezig is zijne goederen te verdonkeren.

De kantonregter kan aanvankelijk in dezelfde gevallen door verzegeling, of door andere gepaste middelen van bewaring, voor het behoud van den boedel zorgen.

Hij zendt in dat geval onmiddellijk afschrift van zijn procesverbaal aan het openbaar ministerie. (K. 769, 787; R. 323 v., 658 v., 727 v.; Co. 449, 450, 453.)

769. Het faillissement vangt aan op den dag der aangifte van den schuldenaar, of op dien der inlevering van het verzoekschrift der schuldeischers ter griffie, of eindelijk op dien van het requisitoir van het openbaar ministerie.

Die dag wordt bij het vonnis van failliet-verklaring vermeld. (K. 765 v., 768, 773, 787, 923; Co. 441.)

770. Het vonnis van failliet-verklaring heeft ten gevolge dat de schuldenaar van regtswege de beschikking en het beheer over zijne goederen verliest.

Deze bepaling is ten aanzien van den boedel des overledenen schuldenaars ook toepasselijk op deszelfs erfgenamen in het geval bij art. 767 vermeld. (B. 1366; K. 791, 806 v., 813, 916; Co. 422.)

771. Dat vonnis heeft mede ten gevolge dat, onverminderd de bepalingen van art. 854, 855 en 858, alle geregtelijke ten uitvoerlegging op roerende of onroerende goederen van den schuldenaar, vóór deszelfs faillissement aangevangen, dadelijk wordt gestaakt, en dat ook van hetzelfde oogenblik af, geen vonnis van lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd. (K. 244; R. 585 v., 888.)

By eene vóór de failliet-verklaring aangevangene regtsvorde-ring tot reclame van verkochte en geleverde goederen, naar aanleiding van den achtsten titel des eersten boeks van dit wetboek, wordt dezelve tegen de curators voortgezet, en het vonnis ten uitvoer gelegd. (K. 230 v.)

Hetzelfde is toepasselijk op alle regtsvordering waarbij een zeker en bepaald voorwerp, als eigendom, wordt gereclameerd. (B. 629.)

772. Indien vóór het faillissement van den schuldenaar, de uitwinning zijner roerende of onroerende goederen zoo verwas gevorderd, dat de dag van den definitieven verkoop derzelve

-ocr page 526-

480 III. BOEK. VAN BE VOOEZIENiNGEfr, ENZ.

reeds was bepaald, en door aanplakking bekend gemaakt, kunnen de curators, op magtiging van den regter-commissaris, den verkoop voor rekening van den boedel laten voortgaan; onverminderd het regt van den executant op de opbrengst, indien hij voorrang, pand of hypothekair verband heeft. (R. 464 v., 514 v., 570 v., 889.)

773. Alle op den dag van den aanvang des faillissements nog niet opeischbare schulden, welke de schuldenaar betaald heeft binnen de veertig dagen vóór den bij art. 769 vermelden dag, worden in den boedel terug gebragt. (B. 1877; K. 158, 205 923; R. 891; Co. 446.)

774. Pand of hypotheek, binnen den tijd van veertig dagen vóór den aanvang van het faillissement door den schuldenaar verleend, is nietig in de twee volgende gevallen. (B. 1196 v., 1208 v., 1214: K. 923.)

lo. Indien hetzelve is verleend tot waarborg van vóór dien tijd aangegane verbindtenissen;

2o. Indien het, tot waarborg van binnen voorschreven termijn aangegane verbindtenissen is toegestaan en niet dadeMjk bij de oorspronkelijke overeenkomst is gevestigd.

De vorenstaande bepalingen zijn niet toepasselijk op hypotheken welke de voogd of curator tot zekerheid van zijn beheer verpligt is te geven. (B. 390 v,, 506 v.; R. 891, Co. 443.)

775. Alle schenking van roerende of van onroerende goederen, door den schuldenaar gedaan, is ten aanzien der schuldeischers van regtswege nietig, indien dezelve heeft plaatsgehad binnen den termijn van zestig dagen vóór den aanvang van het faillissement, al ware het dat beide partijen in de goede tróuw haddden verkeerd.

Die termijn wordt verdubbeld, indien de begiftigde den schenker door bloedverwantschap of door aanhuwelijking bestaat, in de opgaande of in de nederdalende linie onbepaaldelijk, en in de zijdlinie tot den vierden graad ingesloten.

Deze bepaling is ook toepasselijk op het geval, dat de schenking aan den begiftigde gedaan is door middel van tusschen beide komende personen. (B. 239, 345, 958, 1377, 1703 v., 1713, 1718; K. 923; R 891; Co. 444.)

776. Indien bewezen wordt dat de schenker, op welk tijdstip de gifte ook moge hebben plaats gehad, van den nadeeligen staat zyns boedels kennis heeft gedragen, kan dezelve ten behoeve der schuldeischers worden nietig verklaard, al ware het dat de begiftigde in de goede trouw verkeerde.

De regtsvordering tot deze nietigverklaring vervalt zoodra de rekening van de curators, naar aanleiding van art. 885, zal zijn afgelegd. (B. 1377; K. 923; R. 891.)

777. Alle akten waarby de schuldenaar den eigendom van roerende of onroerende goederen ondereenen bezwaren den titel heeft overgedragen, en in het algemeen alle handelingen , hoe ook genaamd, op welken tijd ook gedaan, kunnen op de vordering der schuldeischers worden vernietigd, indien zij bewyzen dat dezelve van beide zijden ter bedriegelyke verkorting van de regten der schuldeischers hebben plaats gehad. (B. 1377; K. 205; Co. 444, 447.)

L L

-ocr page 527-

I. TITEL. VAM FAILLISSEMENT. 481

778. Door het faillissement worden de nog niet vervallen schulden, ten laste van den schuldenaar loopende, opeisch-baar voor zooveel hem betreft.

Indien nogtans de schuld in jaarlyksche termijnen moest worden gekweten, of eerst na verloop van drie jaren of later kan gevorderd worden, zonder dat, in het een of in het ander geval, de schuldenaar tot het betalen van interessen gehouden was, zal de hoofdsom, waarvoor de schuldeischer in den boedel erkend wordt, door den regter worden gewaardeerd, naar gelang van derzelver daaruit voortvloeijende mindere waarde. (B. 1307; K. 769; Co. 448.)

779. Indien er schuldvorderingen ten laste van den gefailleerde opkomen, waarvan het bestaan, de opeischbaarheid , of de hoegrootheid, afhankelijk zijn van de vervulling of uiet-vervulling van voorwaarden in de toekomst, en de vereffening des boedels, in het belang der gezamenlijke schuld-eischers, niet gevoegelijk tot de eindelijke uitkomst kan worden uitgesteld, worden, naar den aard der zake, een of ander der navolgende middelen van beëindiging toegepast. (B. 1289 v., 1304 v., K. 780 v., 822; R. 891.)

780. Het belang der schuldeischers zal door deskundigen worden begroot, en, des noods, door de regtbank bepaald, naarmate van het hoofdbedrag der schuld, en in verhouding tot het nadeel, hetwelk de boedel des gefailleerden kan lijden door niet vervulling der voorwaarden, en tot het voordeel, hetwelk de schuldeischer kan genieten door de ontheffing van de vervulling derzeive. (R. 222 v.)

781. Indien zoodanige waardeering, uit den aard der zaak, ondoenlijk, of in het belang der partijen onraadzaam mogt geacht worden, zal de schuldeischer tot het volle bedrag van het voorwaardelijk verschuldigde kunnen worden erkend, en de uitdeeling aan hem gedaan worden, tegen het stellen van voldoende zekerheid voor de teruggave met de renten, indien en bij zoo verre later blijken mogt, dat de voorwaarden, waaraan de schuld verbonden is, al of niet vervuld zijn. (B. 1289 v., 1304 v., K. 784.)

782. Indien zoodanige zekerheid niet kan gesteld-'worden, of indien door den regter, naar de omstandigheden, in het belang der partijen, zulks raadzamer wordt geacht, kan de regtbank bevelen, dat het beloop der uitdeeling, waarop de schuldeischer later aanspraak zou kunnen hebben', worde in de consignatie-kas overgestort, tot dat van de al of niet-vervulling der voorwaarden zal blijken.

Het alzoo ingehouden bedrag wordt nader, hetzij aan den schuldeischer uitbetaald met de daarvan genotene renten na aftrek der kosten, hetzij ten behoeve der gezamenlijke schuldeischers of regthebbenden, in den boedel teruggebragt. (K. 784.)

783. Indien in den boedel des gefailleerden zaken waren gevonden, welke hem voorwaardelijk toebehooren, of waarover hij alleen voorwaardelijk kan beschikken, zal derzelver verkoop worden bevolen onder den last van de vervulling der voorwaarden door den kooper, tenzy de regtbank, naar den aard van «enig voorkomend geval en in het belang der partijen, raad-

31

-ocr page 528-

482 III. BOEK. van de voorzieningen , enz.

zamer mogt oordeelen ook dan de beëindiging te bevelen, op de wijze, by de drie vorige artikden omschreven, of bet voorwerp tot de eindelijke uitkomst onverkocht te laten.

784. Indien de voorwaardelijke schuld door pand is verzekerd, en het belang van den boedel medebrengt om den pandhouder in het bezit van het voorwerp te laten, heeft hij bij de eindelijke uitkomst, voor het te kort komende, als concurrent schuldeischer slechts aanspraak op hetgeen alsdan in den boedel moge zijn overgebleven.

Indien daarentegen het belang van den boedel niet medebrengt om den pandhouder in het bezit van het pand te laten, gelden dezelfde regelen, als hierboven zijn vastgesteld, met dat onderscheid dat in het geval van art. 780, de schuldeischer het pand niet behoeft af te geven, tot dat aan hem zal zijn voldaan de som waarop zijnquot; belang is gewaardeerd, voor 5;oo ver die som op het voorwerp kan worden verhaald, en dat, in de gevallen van artikel 781 en 783, aan denzelven, tegen teruggave van het pand, worde uitbetaald of wel in de consignatiekas gestort zoodanige som als het verbondene voorwerp waard is. (K. 833, 860; Co. 586 v.)

785. Indien de schuld door eene hypotheek is verzekerd, gelden alleen de voorschriften van artikel 1259 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

Bij de eindelijke uitkomst heeft de schuldeischer voor het te kort komende, als concurrent schuldeischer, slechts aanspraak op hetgeen alsdan nog in den boedel mogt zijn overgebleven. (K. 838, 872, 876 v.; R. 891.)

786. Omtrent jaarlijksche, maandelijksche en andere dergelijke makingen, schenkingen of uitkeeringen zijn toepasselijk de regelen welke by artikel 1820 van het Burgerlijk Wetboek zijn voorgeschreven.

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van de voorzieningen ter gelegenheid der failliet-verklaring en van de magt der curators.

787- Het vonnis van failliet-verklaring zal, behalve de vermelding van den dag des aanvangs van het faillissement, inhouden

]». De benoeming van eenen der leden van de regtbank tot regter-commissaris in het faillissement;

2o. De aanstelling van eenen of meerdere curators, bij'voorkeur uit de schuldeischers te kiezen. De Griffier of substituten-griffiers kunnen daartoe niet benoemd worden; (K. 792 v.; 800, 849, 863, 885.)

3#. Den last, om door verzegeling, of door andere gepaste middelen, of door een en ander, voor de bewaring des boedels te zorgen. (R. 658 v.)

Een afrchrift van het vonnis wordt dadelijk aan den kan-tonregter door den griffier der arrondissements-regtbank toegezonden. (K. 768 v., 795; Co. 449, 453, 454.)

788. De regtbank heeft ten allen tijde de bevoegdheid on de curators, of eenen of ander derzelve te ontslaan en dooi

-ocr page 529-

I. TITEL. VAN FAILLISSEMÏNT. 483

anderen te doen vervangen, hetzij op voordragt van den reg-ter-commissaris, hetzij op een met redenen bekleed verzoek van eenen of meerdere schuldeischers.

Zij kan op gelijke wijze aan den benoemden eenen of meer mede-curators uit de schuldeischers toevoegen.

Bij gelegenheid der laatste vergadering tot verificatie der schuldvorderingen zal dc regter-commissaris de schuldeischers opzettelijk wegens die vervanging of toevoeging raadplegen, en daarvan aan de legtbank verslag doen, welke deswege zal beschikken, zoo als zij in het belang van den boedel zal ver-meenen te behooren. (K. 827 v.; Co. 456, 460, 495, 527.)

789. De regtbank kan, bij het vonnis van failliet-verklaring of daarna, doch in het laatste geval op verslag van den regter-commissaris , bevelen, dat de gefailleerde in verzekerde bewaring worde gesteld, hetzij in een huis van gijzeling, hetzij in zijne eigene woning, onder het opzigt van eenen deurwaarder of van eenen dienaar der openbare magt.

Het bevel tot deze in bewaring stelling, wordt door het openbaar ministerie ten uitvoer gelegd.

De regtbank heeft de bevoegdheid om, op verslag van den regter-commissaris, of op het verzoek van den gefailleerde,', en na verhoor van eerstgemelden, den schuldenaar uit de verzekerde bewaring te doen ontslaan, hetzij zonder ofmetborg-togt van ten allen tijde te zullen verschijnen. In het laatste geval wordt het bedrag van den borgtogt door de regtbank bepaald en komt bij niet-verschijning ten voordeele des boedels. (K. 771, 790; Co. 455, 466, 467.)

790. In alle gevallen waarin de tegenwoordigheid van den schuldenaar bij deze of gene bepaalde werkzaamheden, den boedel betreffende, vereischt wordt, zal hij, zoo hij zich in gijzeling of in verzekerde bewaring bevindt, op last van den regter-commissaris uit de gevangenis of bewaarplaats kunnen worden overgebragt.

De regter-commissaris neemt de vereischte maatregelen tegen de ontsnapping van den schuldenaar. (K. 789, 798, 807, 84«; R. 893; Co. 468, 469.)

791. Het vonnis van failliet-verklaring zal zonder uitstel worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande hooger beroep of verzet.

Hij die in staat van faillissement is verklaard, hetzij ten verzoeke van schuldeischers, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, en die op daartoe gedane oproeping, of ook vrijwillig, is verschenen en door de regtbank is gehoord, heeft regt van hooger beroep tot op den veertienden dag na de aankondiging in de openbare dagbladen van het vonnis hierna in art. 793 vermeld, de dag der aanplakking daaronder niet begrepen.

Indien hij niet is verschenen, heeft hij regt van verzet gedurende denzelfden tijd.

Hij kan in dit geval in hooger beroep komen, tot op den veertienden dag nadat het vonnis, op het verzet gewezen, aan hem zal zijn beteekend, de dag der beteekcning almede daaronder niet begrepen.

Het regt van hooger beroep en van verzet, hierboven ver-

-ocr page 530-

484 III. BOEK. VAN UE vookziewing-EN, ENZ.

meld wordt vervolgd tegen hen, op welker verzoek of vordering het vonnis van failliet-verklaring is verleend.

Schuldeischers welker verzoek tot de failliet-verklaring van hunnen schuldenaar is afgewezen, hebben regt vanhooger beroep, gedurende veertien dagen na den dag der afwijzing.

Met uitzondering van schuldeischers, welke de failliet-verkla-ring hebben gevraagd, en van het openbaar ministerie, hebben alle andere schuldeischers en alle belanghebbenden, in alle gevallen van failliet verklaring, regt van verzet tot op den dertigsten dag na de aankondiging van het vonnis in de dagbladen, en bij afwijzing, regt van liooger beroep tot op den veertienden dag na de beteekening, gerekend als hiervoor is bepaald.

Alle termijnen, bij dit artikel vermeld, loopen, zonder aanzien van de woonplaats der schuldeischers of andere belanghebbenden. (K. 766, 768, 787 ; Co. 457.)

792. De curators moeten, dadelijk na hunne benoeming, in handen van den regter-commissaris den eed afleggen van den hun opgedragen last getrouwelijk te zullen waarnemen. (K. 737 v. 795 v., 798; R. 893 ; Co. 461.)

793. Zij zijn verpligt, om binnen drie dagen na hunne benoeming een uittreksel van het vonnis van failliet-verklaring, houdende vermelding van den naam, de woonplaats en het beroep van den gefailleerde, van den naam van den regter-commissaris en dien der curators, mitsgaders van den dag van den aanvang des faillissements, te doen aanplakken. (K. 791, 893.)

lo. Aan het huis der gemeente van de woonplaats van den gefailleerde, of, by vennootschappen van koophandel, van de plaats alwaar het gemeenschappelijk kantoor gevestigd is :

2o. Aan het gebouw alwaar die regtbank vergadert, mitsgaders aan de beurs, zoo die aldaar bestaat.

Het relaas der aanplakking moet door den deurwaarder op de grosse van het vonnis worden gesteld.

Daarenboven wordt voorschreven uittreksel, binnen vijf dagen na de benoeming der curators, door hunne zorg geplaatst in een der dagbladen der gemeente alwaar de regtbank gevestigd is, en bij gebreke daarvan in een dagblad der provincie, door den regter-commissaris aan te wijzen. (Óo. 457.)

794. In geval van faillissement eener vennootschap, geschiedt de verzegeling, indien dezelve is bevolen, zoowel in het hcofd-kantoor als in de woning van eiken hoofdelijk voor het geheel verbondenen vennoot. (K. 16 v.; Co. 452.)

795. Indien de kantonregter na het ontvangen van het vonnis, bij het laatste lid van art. 787 vermeld, de bevolene verzegeling niet reeds heeft gedaan, moeten de curators dezelve ten spoedigste doen bewerkstelligen;

De kantonregter moet, in alle gevalle afschrift van het proces-verbaal der verzegeling aan de regtbank inzenden. (K. 792, 798 ; R. 658 v., 893; Co. 462.)

796. De curators zijn bevoegd om bij of na elke verzegeling te vorderen, dat aan hen worde afgegeven het in den boedel

-ocr page 531-

I. TITEL. VAN FAILLISSEMfcNT. 485

zich bevindende papier, dat op korte dagen loopt of ter acceptatie moet worden aangeboden.

De kantonregter maait op zijn proces-verbaal van verzegeling melding van die afgifte, met juiste omschrijving der voorwerpen. (K. 112 v.; R. 898; Co. 463.)

797. De regtbank kan, op voordragt van den regter-com-missaris en na verhoor der curators, bevelen, dat, tot voorkoming van groote schade voor den boedel, het bedrijf van den gefailleerde niet plotselijk worde gestaakt, en gedurende eenigen tijd in het belang der schuldeischers door de curators of door iemand onder hun opzigt worde voortgezet.

In dit geval kunnen de curators van den kantonregter vorderen dat de voorwerpen, tot dat bedrijf vereischt, buiten de verzegeling worden gehouden.

De regtbank kan ten allen tijde, op voordragt van den regter-commissaris en na verhoor van de curators, voorschreven maatregelen intrekken of wijzigen. (R. 893.)

798. De curators gaan vervolgens over tot de boedelbeschrijving, en doen zich bijstaan door deskundigen ter waardering van de voorwerpen, tenzij de regter-commissaris, uit hoofde van de geringheid dier voorwerpen, de waardering aan hen-zelven mogt overlaten.

De gefailleerde wordt daarbij geroepen.

Hij is gehouden alle mogelijke inlichtingen te geven, des noods, in handen van den regter-commissaris, onder eede te verklaren of hij andere goederen dan de in zijnen boedel gevondene bezit, en indien dit het geval mogt zijn, dezelve aan de curators uit tt reiken of aan te wijzen. (K. 792, 795; R. 678 v., 893: Co. 486, 487; 489.)

799. Indien eene verzegeling heeft plaats gehad, wordt de boedelbeschrijving door de curators opgemaakt, naar mate de ontzegeling geschiedt, ten overstaan van den kantonregter, en door dezen mede onderteekend.

Vóór en gedurende de boedelbeschrijving kunnen de curators vorderen, dat de boeken, papieren en bescheiden van den gefailleerde aan hen door den kantonregter worden uitgereikt, welke daarvan, mitsgaders van den staat dier boeken, in het proces-verbaal van ontzegeling melding maakt. (K. 6, 11; R. 669 v., 678 v., 893; Co. 463,486.)

800. Indien geene verzegeling is bevolen, wordt de boedelbeschrijving notarieel opgemaakt, tenzij de regter-commissaris, uit hoofde van de bijzondere omstandigheden des boedels, de curators mogt toestaan dit, bij onderhandsche akte te doen, in welk geval deze akte ter griffie van de regtbank zonder uitstel wordt nedergele^d. (R. 678, 898.)

801. Indien de gefailleerde vóór de faillietverklaring zijne balans heeft opgemaakt, moet hij die, binnen 24 uren, na het in bediening treden van de curators, aan dezen ter hand stellen. (K. 8, 792, 815 v., 826 v.; Co. 470.

802. De balans moet inhouden de opgave en waardering van alle de roerende en onroerende goederen van den gefailleerde, den staat der schulden en inschulden, met ver-nielding der namen van de schuldenaren en schuldeischers

-ocr page 532-

486 III. BOEK. VAN DE VOOEZIENINGEM, ENZ.

en bijvoeging van zoodanige aanwijzingen, als waaruit de staat zijner zaken kan worden beoordeeld. (K. 8; Co. 471.)

808. Indien de balans nog niet is opgemaakt, is de gefailleerde verpligt daartoe over te gaan, of zelf, of door eenen gemagtigde, in tegenwoordigheid van de curators, of van iemand van hunnentwege.

De gefailleerde of diens gemagtigde heeft te dien einde onder het toezigt van de curators toegang tot de boeken en papieren, zonder dat dezelve, buiten verlof van den regter-commissaris, mogen verplaatst worden. (Co. 473.)

804. Indien de gefailleerde in gebreke blijft of weigert de balans op te maken, of overleden is zonder dit te hebben gedaan, gaan de curators zelve hiertoe over met behulp van de boeken en papieren des gefailleerden, en van alle zoodanige onderrigtingen en inlichtingen als zij kunnen verkrijgen. (K. 767 -, Co. 473.)

805. De kantoor- of andere bedienden des gefailleerden vermogen zich niet aan het geven van zoodanige onderrigtingen en inlichtingen te onttrekken.

By weigering is de regter-commissaris, op voordragt van de curators, bevoegd om hen te ondervragen, zoo ten opzigte van de inrigting der balans als wegens de oorzaken en omstandigheden van het faillissement.

In geen geval mogen de huisvrouw of de weduwe, de kinderen en verdere nakomelingen, of de ouders en grootouders des gefailleerden deswege worden ondervraagd. (Sv. 65; Co. 474-.)

806. De curators ontvangen alle inkomende gelden op hunne quitantien (B. 1421; K. 770 v.; R. 893; Co. 463.)

807. De curators openen de brieven aan den gefailleerde houdende. Indien deze tegenwoordig is, kan hij die opening bijwonen. (K. 770 v.; R. 893; Co. 463.)

808. De curators kunnen, onder goedkeuring van den regter-commissaris, aan den gefailleerde en zijn huisgezin de kleederen, het linnengoed en het huisraad, tot hun eigen gebruik vereischt, afgeven, waarvan een staat door de curators wordt opgemaakt.

Indien er tegen den gefailleerde geene regtsvervolging ter zake van bankbreuk plaats heeft, kunnen de curators door den regter-commissaris worden gemagtigd om, naar de omstandigheden, uit de gereede penningen in het levensonderhoud van het huisgezin te voorzien.

In dit geval bepaalt de regtbank de som die daarvoor zal worden besteed. (K. 893; Co. 433, 529 v.)

809. Alle waren en koopmanschappen welke ligtelijk aan bederf onderhevig zijn, kunnen op magtiging van den regter-commissaris door de curators worden verkocht op zoodanige wijze als deze zal voorschrijven.

Tot den verkoop van de zoodanige die niet ligtelijk aan bederf onderhevig zijn, doch, in het belang van den boedel, niet in natura behooren bewaard te blijven, wordt, op-voordragt van den regter-commissaris het verlof der regtbank vereischt, welke tevens de wijze van verkoop zal bepalen. (K. 853, 857; R 620, 893; Co. 164.)

-ocr page 533-

1. TITEL. VAN FAILLISSEMENT. 487

810. De opbrengst van de verkoopingen na aftrek van de kisten en alle andere gereede penningen, worden bewaard in eene kist, van twee ongelijk werkende sloten voorzien, en de regter-coinmissaris bepaalt onder welke verschillende personen de sleutels daarvan moeten worden bewaard.

Indien zulk eene bewaring der gelden, uit hoofde van der-zelver geringheid of om andere redenen, aan zwarigheid mogt onderhevig zijn, is de regter-commissaris bevoegd te dien aanzien andere maatregelen te bevelen. (K. 853, 857, 898; Co. 465 , 496.)

811. Elke maand, of zoo dikwijls de regter-commissaris zulks vordert, moeten de curators aan dezen een staat dei-kas aanbieden.

De regter-commissaris kan bevelen dat de gereede penningen geheel of gedeeltelijk, ten voordeele des boedels, in de consignatie-kas worden gestort. Die fondsen kunnen a uit krachte van een bevel van den regter-commissaris, ten allen tijde geheel of gedeeltelijk daaruit geligt worden. (R. 893, Co. 497, 498.)

812. De curators geven, telken reize als zulks vereischt wordt, aan den regter-commissaris verslag van hetgeen de belangen des boedels betreft.

De regter-commissaris houdt over de curators het noodige toezigt; op zijn rapport beslist de regtbank zoodanige geschillen, welke het faillissement doet ontstaan, en tot hare bevoegdheid behooren. (R. 844, R. 893.)

813. In geval er gronden zijn, om eene regtsvordering aan te vangen of eene aanhangige voort te zetten, waarbij de belangen van den boedel betrokken zijn, geschiedt die aanleg of voortzetting door of tegen de curators.

Deze zijn zonder magtiging van den regter-commissaris onbevoegd om eene regtsvordering van dien aard aan te vangen, voort te zetten of zich daartegen te verdedigen.

In geval van weigering van den regter-commissaris, kan de belanghebbende de magtiging by de regtbank verzoeken. (K. 770, 813, 884; R. 893; Co. 494.

814. De curators zijn verpligt alle daden te verrigten, welke ter bewaring van de regten des boedels, op de schuldenaren van den gefailleerde w orden vereischt. (K. 109, 813, 834; R. 893; Co. 499.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van de verificatie der schulden.

815. Zoodra de balans aan den regter-commissaris is aangeboden, beveelt hy de by eenroeping van alle bekende en onbekende schuldeischers, de bevoorregte en de pand of hypotheek hebbende daaronder begrepen, ten einde over te gaan tot de verificatie der schuldvorderingen. (K. 801 v., 836, 876; R. 836, 894; Co. 476, 501.)

816. De regter-commissaris bepaalt den dag, het uur en de plaats der by eenkomst naar de omstandigheden en binnen eenen bekwamen termijn. (K. 833 v.)

-ocr page 534-

488 III. BOEK. van de voorzieningkn , enz.

817. Binnen vijf dagen na het bevelschrift van den regter-commissaris, zijn de curators verpligt de schuldeischers t#t het bijwonen der bijeenkomst op te roepen by eene aankondiging , welke ter beurze (zoo die daar ter plaatse bestaat) of anderzins aan het huis der gemeente wordt aangeplakt, mitsgaders in eene of meerdere door den regter-commissaris aan te wyzen dagbladen geplaatst.

De bekende schuldeischers worden daarenboven, binnen den voorschreven termijn, bij brieven, opgeroepen. (K. 827, 829, 833; R. 896; Co. 502.)

818. Ten bepaalden dage wordt de by eenkomst gehouden onder voorzitting van den regter-commissaris en in tegenwoordigheid van de curators.

De gefailleerde of deszelfs gemagtigde kan dezelve bijwonen. (K. 832 v; Co. 503.)

819. De regter-commissaris vangt aan met aan de vergadering te doen voorlezen de lijst der schuldeischers, zoodanig als die uit de balans of andere bescheiden is opgemaakt en hij vult de lijst »en met de tot dus verre onbekend geblevene schuldeischers, welke zich in de bijeenkomst hebben aangemeld.

De lijst moet inhouden de namen en woonplaatsen der schuldeischers, benevens den aard en het bedrag hunner schuldvorderingen.

Zij wordt door den regter-commissaris ter vergadering gesloten en onderteekend. (K. 801, 821 v; Co. 476, 503.)

820. De regter-commissaris gaat vervolgens over tot de verificatie der schuldvorderingen van degenen, die in persoon of by gemagtigde ter vergadering zijn opgekomen, en zulks op de wijze als bij de volgende artikelen is bepaald. (K. 828, 830, 833; Co. 501, 503.)

821. Ieder der aanwezige schuldeischers wordt hoofd voor hoofd opgeroepen, ten einde van de deugdelijkheid zijner schuldvordering, ten overstaan van de curators en der op de lijst, bij art. 819 vermeld, opgeteekende mede-schuldeischers, voor zoo verre zij tegenwoordig zyn, te doen blyken.

De schuldeischers, die vermeenen bevoorregt te zijn, of die pand of hypotheek hebben, doen daarvan tevens opgave. (K. 81, 238, 830, 838, 853, 862; Co. 504.)

822. Indien de toelating van den schuldeischer noch door de curators, noch door eenige der opgekomene schuldeischers wordt betwist, en, by voorwaardelijke schulden, waaromtrent in art. 779 en volgende de vereischte bepalingen voorkomen, de gezamenlijke schuldeischers zich met de voorwaardelijks schuldeischers, door tusschenspraak van den regter-commissaris, hebben verstaan, wordt de schuldvordering opgeteekend en overgebragt op eene lijst van erkende schuldeischers.

De lijst houdt in de namen der schuldeischers, mitsgaders den aard en de hoegrootheid der schuldvordering, en bij vocr-waardelijke, de wijze van afdoening. (K. 819, 826, 830,838.)

823. Ieder opgekomen schuldeischer, mitsgaders de curators, zijn bevoegd te vorderen dat vóór die opteekening, in handen van den regter-commissaris de deugdelijkheid der

-ocr page 535-

1. TITEL. VAN' FAILLISSEMENT. 439

schuldvordering door den scliuldeiacher, of deszelfs daartoe bijzonderlijk gemagtigde ter vergadering, onder eede worde bevestigd.

De weduwe of de erfgenamen van den scliuldeiacher, zijn, in dit geval, slechts verpligt onder cede te verklaren, dat zij in gemoede van de deugdelijkheid der schuldvordering overtuigd zijn. (B. 1967, 2010; K. 880, 833, 840; Co. 507.)

824. Indien geene bijzondere volmagt tot het afleggen van den eed is verleend, wordt van de erkenning aanvankelijk op het proces-verbaal van den regter-commissaris melding gemaakt, en een bekwame termijn verleend, om den eed, in persoon of bij gemagtigde, af te leggen.

De volmagt tot het doen van den eed, kan onderhands worden opgemaakt, doch moet den af te leggen eed omstandig en naauwkeurig inhouden. (B. 1833; K. 830.)

825. Indien de toelating van eenen of meer schuldeischers door de curators of door eenig mede-schuldeischer wordt betwist', of er geschil ontstaat wegens de wijze van afdoening der voorwaardelijke schuldvorderingen, bij art. 779 en volgende aangeduid, en de regter-commissaris partyen niet kan vereenigen, maakt hij daarvan in zijn proces-verbaal melding, en verwyst de partijen, voor zoo ver het geschil niet reeds aanhangig is, naar eene, door hem te bepalen, teregtzetting van de regt-bank, zonder dat daartoe eene dagvaarding wordt vereischt. (K. 829, 831; Co. 508.)

826. Indien alle de schuldeischers, geplaatst op de lijst, welke uit de balans of andere bescheiden is opgemaakt, in persoon of bij gemagtigden ter vergadering zijn verschenen, en de schuldvorderingen vau allen, zonder uitzondering, zijn erkend en overgebragt op de lijst bij art. 822 vermeld, en indien de eedsaflegging ten aanzien van eenen of meer schuldeischers, welke door gemagtigden zijn vertegenwoordigd, geen uitstel vordert, zal laatstgemelde lijst deflnitievelijk worden gesloten en door den regter-commissaris onderteekend, met vermelding in zyn proces-verbaal, dat alle de werkzaamheden betrekkelijk de verificatie der schuldvorderingen zijn afgeloopen.

In het tegenovergesteld geval wordt de lijst der erkende schuldeischers slechts voorloopig gesloten, en worden de verdere werkzaamheden tot eenen naderen dag uitgesteld. (K. 801, 819, 836 v.; Co. 510.)

827- In geval er geen geschil bestaat, hetwelk eene regterlyke beslissing vereischt, wordt de dag der nadere vergadering, vóór het sluiten der zitting, door den regter-commissaris bepaald.

De schuldeischers, die in persoon of by gemagtigden zijn opgekomen, behoeven in dit geval niet nader te worden opgeroepen.

De curators zijn niet te min verpligt om de schuldeischers, die niet zijn opgekomen, bij brieven, en door kennisgeving in dagbladen, van den dag der nadere bij eenkomst te doen kennis dragen,quot;op de wijze bij artikel 817 voorgeschreven. (K. 832; Co. 511,512.)

828. De opgekomene schuldeischers, welke niet woonachtig zijn in de gemeente waar de regtbank is gevestigd, zyn verpligt, bij het proces-verbaal, in die gemeente woonplaats te kiezen.

Bij gebreke daarvan kunnen alle exploiten en kennisgcvin-

-ocr page 536-

490 III. BOEK. TAN J)E VOORZIENINGEN, ENZ.

gen aan dezelve ter griffie van de regtbank beteekend en bezorgd worden.

829. Indien de vergadering is uitgesteld ter zake van een ge-scliil hetwelk eene regterlijke beslissing vereischt, wordt de dag der nadere bijeenkomst door den regter-commissaris bepaald zoodra het vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.

De oproeping der sclmldeischers tot het bijwonen dier vergadering geschiedt door de curators, in dat geval, inmaniere als volgt:

Degenen die de eerste bijeenkomst in persoon of bij gemag-tigden hebben bijgewoond, bij brieven aan hunne woonplaatsen, indien zij woonachtig zijn in de gemeente waar de regtbank is gevestigd, en de overige opgekomene schuldeischers insgelijks bij brieven, ian de gekozene woonplaats bezorgd, of, bij gebreke dier keuze, ter griffie der regtbank nedergelegd. De overige schuldeischers door plaatsing eener aankondiging in de dagbladen op de wijze als bij artikel 817 is voorgeschreven. (K. 823, 883; Co. 511, 512.)

830. ïen bepaalden dage wordt met de verdere verificatie der schuldvorderingen voortgegaan, zoo als hierboven bij art. 821, 822, 823 en 824 is voorgeschreven.

De schuldeischers, die de eerste bijeenkomst niet hebben bijgewoond, zijn niet bevoegd om de wettigheid der, reeds op de lyst der erkende geplaatste, schuldvorderingen te betwisten. (K. 788, 867.)

831. Indien er geschil ontstaat ten aanzien van de verificatie der schuldvorderingen van de bij het vorig artikel vermelde schuldeischers, zal de regter-commissaris daarvan in zijn proces-verbaal melding maken, en voorts handelen zoo als bij art. 825 is voorgeschreven.

Het geding over dit geschil zal echter noch de raadplegingen en beslissing over een door den gefailleerde aangeboden accoord, noch de vereffening des boedels, kunnen belemmeren. (K. 835 v., 838.)

832. Indien in de eerste of in de volgende bijeenkomst de werkzaamheden niet op éénen dag kunnen afioopen, zal de regter-commissaris de zitting telken reize tot eenen anderen dag uitstellen, en daarvan bij het proces-verbaal melding maken, zonder nadere oproeping. (K. 827.)

833. Zij die noch aan de eerste, noch aan de tweede oproeping hebben voldaan, worden niet als schuldeischers in den boedel erkend, zoo lang zij hunne schuldvordering niet hebben laten verifieren, en derzelver deugdelijkheid, des gevorderd, hebben beëedigd.

Die verificatie geschiedt op de wijze als by art. 867 is bepaald. (K. 820, 823, 829, 839, 873 v.; Co. 513.)

834. De curators zijn verpligt, in de gedingen, opzigteüjk de verificatie der schuldvorderingen, tot bewaring van de reg-ten des boedels op te treden.

De regtbank zal, na verhoor van het openbaar ministerie, zoo veel mogelijk over alle geschillen bij een en hetzelfde vonnis uitspraak doen. (K. 814: Co. 490, 508.)

-ocr page 537-

I. TITEL. VAN FAILLISSEMENT.

VIERDE AFDEELING.

Van het accoord.

885, De gefailleerde is bevoegd om aan zijne gezamenlijke schuldeischers een accoord aan te bieden. (K. 851; R. 896; Co. 519.)

836. Indien hij een ontwerp van accoord, uiterlijk acht dagen vóór het beleggen der eerste vergadering tot verificatie der schuldvorderingen, ter griffie van de regtbank heeft neder-gelegd, en bij afschrift aan den regter-commissaris medegedeeld, kan daarover, in het geval bij het eerste lid van artikel 826 voorzien, dadelijk worden geraadpleegd en beslist. (K. 815; Co. 519.)

837. De raadpleging en beslissing wordt tot eene volgende, door den regter-commissaris te bepalen, vergadering uitgesteld:

lo. Wanneer, in het geval van het eerste lid van voorschreven artikel 826, een of meer schuldeischers verlangen het accoord nader in beraad te nemen;

2o, Wanneer, in het geval van het laatste lid van voorschreven artikel, eene tweede bijeenkomst heeft moeten worden belegd, ter zake van de verdere verificatie der schuldvorderingen;

3o, Wanneer het ontwerp van accoord noch ten behoorlijken tijde ter griffie is nedergelegd, noch op de eerste vergadering is ingeleverd, maar eerst bij de volgende wordt aangeboden, en een of meer der schuldeischers verlangen, dat niet dadelijk daarover worde geraadpleegd en beslist. (K. 836.)

838. Tot het raadplegen en beslissen over het aangeboden accoord zijn alleen geregtigd de schuldeischers wier schuldvorderingen zijn erkend en als zoodanig opgeteekend op de lijst bij art. 822 vermeld, gelijk ook zij die bij uiterlijk gewijsde als schuldeischers zijn toegelaten.

De bevoorregte, de pandbezittende en de hypothekaire schuldeischers hebben geene stem, ten ware of voor zoo veel zij van hun voorregt, pandregt of hypotheek, ten behoeve van den boedel afstand doen.

Die afstand heeft geen gevolg indien het accoord niet tot stand komt. (K. 784 v. 831; Co. 515, 520.)

839. Indien zich ter vergadering, waarop over het accoord wordt geraadpleegd, alsnog schuldeischers aanmelden, welke bij de vroegere bijeenkomsten niet zijn opgekomen, zullen dezelve worden toegelaten, mits omtrent de verificatie hunner schuldvorderingen geen geschil ontsta en zij, des gevorderd, den eed dadelijk afleggen. (K. 815 v., 823 v., 873 ; Co. 519.)

840. Tot de raadpleging zullen ook worden toegelaten de bevorens bij gemagtigden verschenen schuldeischers, aan welke de eed was opgelegd, nadat zij dien in persoon of bij gemag-tigde hebben afgelegd. (K. 823.)

841. Tot het aannemen van het accoord wordt vereischt de toestemming van twee derde der concurrente schuldeischers, welke drie vierde van het bedrag der niet bevoorregte, door

491

-ocr page 538-

492 III, BOEK. van de vooezieningen, enz.

geen pand? gedekte noch hypothekaire schuldvorderingen rer-tegenwoordigen, of wel drie vierde dier schuldeischers, welke twee derde van voormeld bedrag uitmaken. (K. 842, 914; B. 896 1» Co. 519.)

842. Indien drie vierde der ter vergadering tegenwoordige schuldeischers, meer dan de helft van het bedrag der schuldvorderingen vertegenwoordigende, in het accoord bewilligen, zal de raadpleging voor eens, tot eenen naderen zoo kort mogelijk door den regter-commissaris te bepalen dag worden uitgesteld, zonder nadere oproeping. (K. 841, 846; R. 896; Co. 519.)

848. Het accoord zal, na deszelfs aanneming, dadelijk worden onderteekend door de schuldeischers die tot hetzelve zijn toegetreden. (K. 841 v.f 848; Co, 522.)

844. Bij het proces-verbaal van den regter-commissaris wordt de uitslag der beslissing aangeteekend, en, in geval vaa aanneming van het accoord, moet hij hetzelve binnen den tijd van acht dagen, na verloop van den hier na te melden termijn van verzet, aan de regtbank ter homologatie aanbieden. (K. 845 v.; Co, 518, 524.)

845. De schuldeischers, wier schuldvorderingen ten tijde van de raadplegingen over het accoord zijn erkend en die niet tot hetzelve zijn toegetreden, kunnen zich tegen deszelfs homologatie verzetten, mits zij eene akte van verzet met redenen bekleed, aan de curators en aan den gefailleerde beteekenen, en een afschrift daarvan ter griffie nederleggen, alles uiterlijk binnen acht dagen na de aanneming van het accoord, die dag niet daaronder begrepen.

Het verzet zal onder anderen daarop kunnen gegrond zijn, dat de baten des boedels aanmerkelijk te boven gaan de som bij het accoord bedongen. (K. 844, 847; Co. 523.)

846. In geval van verzet zal de regter-commissaris bij reen bevelschrift den dag bepalen, waarop door hem aan de regtbank deswege zal worden rapport gedaan.

Dit bevelschrift wordt door de curators aan de partijen, bij het vorige artikel vermeld, zoo spoedig mogelijk, en ten minste acht dagen vóór den bepaalden regtsdag, beteekend.

De gefailleerde is bevoegd om ter verdediging of toelichting van het accoord op te treden.

De schuldeischers die in het accoord hebben toegestemd, of die de raadpleging over hetzelve niet hebben bijgewoond, kunnen op de teregtzitting verschijnen en zich in het geding voegen. (R. 141, 285 v.)

847. De regtbank zal na het verloopen van den termijn tot verzet, hetzij hetzelve al of niet gedaan zij, op de conclusion van het openbaar ministerie, de homologatie toestaan of weigeren. (R. 324; Co. 526.)

848. De homologatie maakt het accoord verbindende voor alle schuldeischers zonder onderscheid, bekend of onbekend, daaronder begrepen degenen die later mogten opkomen; behoudens het regt van degenen die bevoorregt zijn, pand of hypotheek hebben. (B. 1196 v.; 1208 v.)

In geen geval echter kunnen de schuldeischers welke zich eerst na het homologeren van het accoord aanmelden, iets van hunne medeschuldeischers terug vorderen ter zake van uitdee-

-ocr page 539-

I. TITEL. VAN PAILLISSÜMENT. 493

lingen, welke naar luid van liet accoord uit den boedel zijn gedaan, onverminderd liun regt voor het bedrag van het accoord op den gefailleerde. (K. 843, 872; Co. 524.)

849. Nadat het vonnis, waarbij de homologatie is toegestaan, in kracht van gewijsde gegaan en aan de curators is beteekend, zijn deze verpligt aan den gefailleerde, ten overstaan van den refter-commissaris, rekening en verantwoording te doen.

De geschillen welke deswege mogten ontstaan, worden door den regter-commissaris naar de regtbank verwezen.

Indien bij het accoord geene andere bepalingen deswege zijn gemaakt, geven de curators aan den gefailleerde tegen behoorlijke kwijting af, alle goederen, gelden, effecten, boeken en papieren, tot den boedel behoorende.

Van een en ander wordt door den regter-commissaris bij zijn proces-verbaal melding gemaakt. (K. 885; Co. 525.)

850. De regtbank is bevoegd om, op voordragt van den regter-commissaris en na verhoor van het openbaar ministerie, bij het verleenen der homologatie, den ongelukkigen en ter goeder trouw gehandeld hebbenden gefailleerde dadelijk te rehabiliteren.

In alle andere gevallen kan de rehabilitatie niet anders plaats hebben, dan op de wijze bij de laatste afdeeling van dezen titel bepaald. (K. 892 v.; R. 324, 896; Co. 526.)

851. Indien geen accoord is aangeboden of aangenomen, of de homologatie is geweigerd wordt de boedel door de regtbank insolvent verklaard, en bevolen, dat dezelve door de curators zal worden vereiïend. (K. 852 v., 889; R, 707; Co. 527.)

VIJFDE AFDEELING.

Van de vereffening das boedels.

852. Zoodra het bevelschrift, bij het vorige artikel vermeld, is uitgevaardigd, gaan dc curators over tot de vereffening des boedels, met inachtneming der volgende bepalingen. (R. 897; Co. 528.)

853. De roerende goederen, in den boedel aanwezig, worden door de curators, ten overstaan van eenen bevoegden ambtenaar, daartoe door den regter-commissaris benoemd, en met inachtneming der plaatselijke gebruiken, in het openbaar verkocht; ten ware de regtbank, op verslag van den regter-commissaris , mogt bepalen dat deze of gene bepaaldelijk aan te wijzen voorwerpen, in het belang van de gezameniijke schuldeischers, onder de hand zullen worden verkocht, of bij verkoop der onroerende goederen overgenomen, in beide gevallen voor of boven den prijs waarop dezelve door daartoe te benoemen deskundigen zullen worden geschat. (K. 809 v., R. 897; Co. 492, 528.)

854. De pandhouder of beleener kan alle regten uitoefenen, welke hem by de wet zijn toegekend, even als of er geen faillissement had plaats gehad. Alle daartoe betrekkelijke sommatien, bij de wet vereischt, worden aan de curators gedaan.

De curators kunnen niet te min, met magtiging van den regter-commissaris, den pandhouder of beleener (des noods)

-ocr page 540-

494 III. BOEK. VAN DE VOOEZIENINGEN, ENZ.

in regten oproepen, ten einde een termijn worde bepaald, binnen welken hij zal verpligt zijn zyne regten uit te oefenen, en na verloop van welken, bij ontstentenis, de curators zul-cn bevoegd zijn de verpande of beleende voorwerpen op te leischen en dezelve, behoudens het regt van den pandhouder of beleener, zelve te doen verkoopen, op de wijze bij het vorige artikel omschreven. (B. 1200 v.; K. 761, 784, 821, R. 897.)

855. De pandhouder of beleener, die van zijne regten heeft gebruik gemaakt, is verpligt de opbrengst van het voorwerp aan de curators te verantwoorden, met uitkeering van hetgeen die opbrengst het verschuldigde, met de interessen en kosten, te boven gaat.

Indien die opbrengst niet toereikende is om den pandhouder of beleener te voldoen, treedt hij voor het ontbrekende als concurrent schuldeischer in den boedel op. (B. ]200, 1202; K. 761, 784, 859, 861; R. 897; Co. 537.)

856. De curators kunnen met magtiging van den regter-commissaris het verpande of beleende voorwerp lossen, tegen voldoening: van het daarop verschuldigde met interessen en kosten. (B. 1205; K. 784; R. 897; Co. 536.)

857. De onroerende goederen, tot den boedel behoorenöe worden door de curators in het openbaar, ten overstaan van eenen bevoegden ambtenaar, daartoe door den regter-commissaris benoemd, met inachtneming der plaatselijke gebruiken, verkocht.

Indien dezelve met hypothekaire inschrijvingen zijn bezwaard, moeten de voorschriften van artikel 1255 van het Burgerlijk Wetboek worden in acht genomen. (K. 809 v., 853; Co. 528, 532.)

858. In geval van het beding, bij het tweede lid van artikel 1223 des Burgerlijken Wetboeks vermeld, kan de hypothekaire schuldeischer zyne regten uitoefenen, als of er geen faillissement had plaats gehad.

Om tot den verkoop over te gaan, is hij echter verpligt, behalve de formaliteiten bij art. 1255 van dat wetboek voorgeschreven, den dag des verkoops aan de curators te doen beteekenen, ten minste 30 dagen vóór de toewijzing, tenware met den verkoop reeds vóór het faillissement een aanvang ware gemaakt. (K. 771, 860.)

859. De hypothekaire schuldeischer, waarvan bij het vorige artikel is gehandeld, is, na den verkoop van het verbonden perceel, tot dezelfde verpligtingen gehouden, als bij het eerste lid van artikel 855 ten aanzien van den pandhouder of beleener is vermeld. (K. 897.)

860. De curators kunnen, op dezelfde wyze als bij het tweede lid van artikel 854 is vermeld, des noods in regten, den termijn doen bepalen, binnen welken de hypothekaire sehuldeischer bij artikel 858 bedoeld, zal verpligt zijn tot den verkoop over te gaan, en na verloop van welken termijn de curators, bij ontstentenis, zullen bevoegd zijn om,behoudens het regt van den schuldeischer op de opbrengst van het voorwerp, hetzelve te doen verkoopen.

-ocr page 541-

I. TITEL. VAN FAILLISSEMENT. 195

861. De liypothekaire sclmldeischer, die niet ten volle voor de hoofdsom, de interessen en kosten is voldaan, treedt voor het ontbrekende als concurrent sclmldeischer in den boedel op, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 855 hiervoren. (Co. 539.)

863. Na afloop van den verkoop der goederen, zoo roerende als onroerende, wordt door de curators een staat opgemaakt van de erkende schuldeischers, die, bij de verificatie van hunne schuldvorderingen, opgave hebben gedaan van privilegie, pand of hypotheek.

Zij nemen daartoe de titels der schuldvorderingen over tegen bewijs. De regter-commissaris maakt daaruit dealgemeene rangschikking op, aanwijzende de opbrengst der onderscheidene verkochte voorwerpen, den rang waartoe ieder der voormelde schuldeischers geregtigd is en de som waarvoor hij batig wordt gerangschikt, en eindelijk de som welke dien ten gevolge ten, bate van de concurrente schuldeischers mogt overblijven. (B. 1185 v., 1193, 1195; K. 821, 864, 869 ; Co. 533, 558, 559.)

863. De curators worden, als eerst bevoorregte schuldeischers , op de geheele opbrengst gerangschikt voor de kosten op het faillissement gevallen, hun 'loon daaronder begrepen.

Dat loon wordt bepaald op één ten honderd van de opbrengst der verkochte roerende en onroerende goederen, van de overige ontvangsten, en van de gereede penningen in den boedel gevonden, behoudens de bevoegdheid van de regtbank om aan de curators daarenboven eene som voor buitengewone vacatiën toe te leggen, indien, uit hoofde van de geringheid des boedels, of van buitengewone bemoeijenissen, zulks billijk wordt geacht.

864. De rangschikking wordt met de bewijzen, op bevel van den regter-commissaris, door de curators ter griflie ne-dergelegd, om aldaar gedurende veertien dagen te verblijven, ter inzage van een ieder.

quot;Van dat nederleggen wordt aankondiging gedaan in zoodanig dagblad, of dagbladen, als de regter-commissaris zal aanwijzen.

De termijn van veertien dagen begint te loopen van den dag, nadat de aankondiging m de aangewezene dagbladen is geplaatst. (K. 862, 865 v.; R. 897.)

865. Indien binnen den voorschreven termijn geen verzet is gedaan, wordt de rangschikking door den regter-commissaris definitievelijk gesloten, zonder dat daartegen eenig verzet hoegenaamd wordt toegelaten. (K. 864, 867.)

866. In geval van verzet, wordt het sluiten der rangschikking uitgesteld, tot dat over de gerezene geschillen bij uiterlijk gewijsde is uitspraak gedaan. (K. 864 v.)

867. Het verzet wordt gedaan ter griffie bij schriftelijke verklaring of bij exploit; in beide gevallen behelzende de gronden van het verzet.

Geen schuldeischer, wiens schuldvordering niet vooraf is geverifieerd, is bevoegd tot het doen van verzet, tenzij hij daarbij tevens verzoek doe, om alsnog tot verificatie te worden toegelaten. Deze verificatie geschiedt ten overstaan van den regter-commissaris en de curators. De gefailleerde of des-zelfs gemagtigde kan daarbij tegenwoordig zijn.

-ocr page 542-

496 III. 330EK. van de voorzieningen, enz.

De erkende schuldeischers worden daartoe tegen zekeren dag, door den regter-commissaris te bepalen, bij brieven opgeroepen, alles ten koste van den nalatigen sclmldeischer. (K. S33, 873 ; R. 897.)

868. In geval van verzet tegen de rangschikking, worden de geschillen door den regter-commissaris naar de regtbank verwezen, en daartoe de dag ter teregtzitting bepaald.

Ieder erkend schuldeischer kan bij de regtbank voor zijn belang optreden.

Alle gerezene geschillen worden, zoo veel mogelijk, bij een en hetzelfde vonnis beslist, op verslag van den regter-commis-saris, en op conclusien van het openbaar ministerie. (11.285, 824, 558 v., 897.)

869. Indien het belang van dezen of genen pandhouder, beleener of hypothekairen schuldeischer medebrengt, om den afloop der algeheele rangschikking niet af te wachten, en eene bijzondere rangschikking aan de overige schuldeischers in den boedel geen nadeel toebrengt, kan de regtbank, op verzoek van den belanghebbende, na verhoor van de curators en op het verslag van den regter-commissaris, eene bijzondere rangschikking bevelen om op de wijze als hiervoren is bepaald te worden gehouden over de opbrengst van goederen, hetzij roerende, hetzij onroerende, bij het regterlijk bevel bepaaldelijk aan te wijzen.

In dat geval wordt de schuldeischer uit de opbrengst van het voorwerp voldaan, en worden, ingeval van hypotheek, de inschrijvingen doorgehaald. (B. 1185 v., 1193, 1195, 1239; K. 862 v.; R. 480 v., 561, 897.)

870. De regtbank beveelt, na het sluiten der algeheele rangschikking, de doorhaling van inschrijvingen op de verkochte goederen, op den voet als bij artikel 1257 van het Burgerlijk Wetboek is voorgeschreven met inachtneming der bepalingen van artikel 1258 en volgende van hetzelfde wetboek. (B. 561, 897.)

871. De gelden welke, na het sluiten der rangschikking, ten bate van de concurrente schuldeischers overblijven, worden ponds ponds gelijk onder hen verdeeld.

De curators zijn echter bevoegd om, met vergunning van den regter-commissaris, ook vóór het sluiten der rangschikking uit de daartoe beschikbare gelden, voorloopig uitdeeling of uitdeelingen te doen.

De regter-commissaris bepaalt telkens het beloop der uitdeeling en de wijze waarop van te doene uitdeeling aan ds schuldeischers zal worden kennis gegeven. (K. 872, 874; R. 480 , 562 , 897; Co. 558.)

872. In de uitdeelingen welke, vóór de uitbetaling van den koopprijs der met hypotheek bezwaarde goederen, plaats hebben), deelen de hypothekaire schuldeischers met de concurrente , in evenredigheid met het volle beloop hunner schuldvorderingen.

Hetgeen zij alzoo vooraf zullen hebben genoten wordt gekort op hetgeen vervolgens zal blijken aan hen, uit de opbrengst van de kooppenningen van het verbonden voorwerp, toe te

-ocr page 543-

L TITEL. VAN PAILLISSiMEKT, 497

komen, en het beloop van dat vooraf genotene komt in den algemeenen boedel terug.

De vorenstaande bepalingen zyn ook toepasselijk op pand- en bevoorregte schulden. (B. 1185, 1195, K.785; R. 897; Co. 540.)

873. Ieder schuldeischer, welke niet bij de werkzaamheden der verificatie is opgekomen, kan, zoo lang de laatste uitdce-ling niet heeft plaats gehad, tegen alle of verdere uitdeeling der gereede penningen verzet doen, bij een aan de curators beteekend exploit.

In dat geval is hij verpligt om zijne schuldvordering alsnog te doen verifiëren, en des gevorderd derzelver deugdelijkheid te beëedigen, ten overstaan van den regter-commissaris en in tegenwoordigheid van de curators en de erkende schuldeischers, nadat laatstgemelden, ten koste van den opposant, bij brieven, tegen zekeren bekwamen dag, door den regter-commissaris te bepalen, zullen zijn opgeroepen. (K.. 815 v., 833, 839, 167, 876; Co. 513.)

874. Indien de schuldvordering, des noods na regterlijk onderzoek, wordt erkend, is de schuldeischer bevoegd om zijn regt op het nog onverdeelde, zelfs voor hetgeen vroeger aan de erkende schuldfcischers mogt zyn uitgedeeld, uit te oefenen.

Hij kan in geen geval van laatstgemelden iets terug vorderen. (K. 848, 871, 875; Co. 513.)

875. De bevoorregte schuldeischer behoudt in het geval des vorigen artikels zijn regt op de opbrengst van het voorwerp of de voorwerpen waarop het privilegie was gevestigd, voor zoo verre er nog penningen, uit welken hoofde , in den boedel voorhanden zijn. (B. 1185 v., 1193, 1195 v.; K. 862,869,876; R.897.)

876. Een hypothekair schuldeischer die zijne schuldvordering niet tijdig heeft laten verifiëren, kan, tot behoud zyner hypo-thekaire regten en zijner aanspraak, voor het te kort komende, op de nog niet verdeelde penningen verzet doen, mits hij alsnog de schuldvordering doe verifiëren en derzelver deugdelijkheid, des gevorderd onder eede, bevestige.

Hij behoudt in dat geval alle zyne regten, en indien het verbonden perceel verkocht is, kan hij dezelve doen gelden op dezelfde wyze als by het vorige artikel, ten aanzien van bevoorregte schuldeischers, is bepaald. (B. 1208 v., 1242 v.; K. 815, 833, 873.)

877. Indien de gefailleerde niet persoonlyk verbonden is tot betaling van eene schuld, gevestigd op een onroerend goed, hetwelk hij als derde bezit, heeft de hypotnekaire schuldeischer, voor het te kort komende, geen aanspraak op zijnen boedel. (B. 1242 v., 1259.)

878. De schuldeischer die houder is van eene hoofdelijke verbindtenis tusschen den gefailleerde en andere insgelyks gefailleerde mede-schuldenaren, kan in al derzelver boedels opkomen, tot dat de schuld ten volle zal zijn gekweten. (B. 1316; K. 198; Co. 584.)

879. De schuldeischer die door borgtogt is verzekerd, komt in den boedel van den gefailleerde op voor zijne schuldvordering, onder aftrek van hetgeen hy van den borg heeft ontvangen.

De borg heeft regt voor al datgene wat hij tot bevrijding

32

-ocr page 544-

498 III. BOEK. van de voobzieningen , enz.

van den gefailleerde heeft betaald. (B. 1857, 1877 v.; K.921;

Co. 538.)

880. In geval van faillissement van den man, neemt de vrouw in natura terug, alle roerende en onroerende goederen welke haar toebehooren, en niet in de gemeenschap vallen.

De aanbrengst der goederen, bij het aangaan des huwelijks buiten de gemeenschap gehouden, wordt bewezen, zoo als bij artikel 205 van het Burgerlijk Wetboek is voorgeschreven.

Van de roerende goederen, staande huwelijk, bij erfenis, legaat of schenking aan de vrouw opgekomen en buiten de gemeenschap vallende, moet blijken uit eene daarvan opgemaakte beschrijving of uit andere voldoende bescheiden, ten genoege van den regter.

De goederen voortgesproten uit de belegging of wederbeleg-ging van gelden, aan de vrouw büiten gemeenschap toebehoo-rende, worden insgelijks door haar teruggenomen, mits die belegging of wederbelegging door voldoende bescheiden, ten genoege des regters, zij bewezen. (B. 174 v., 194 v., 199 v., 310, 220, 223 v.; Co. 545 v., 554.)

881. De vrouw osfent hare hypothekaire regten uit even als alle andere schuldeischers van dien aard. Zij deelt voor hare persoonlijke schuldvorderingen met de overige concurrente schuldeischers. (Co. 551.)

882. De goederen door de vrouw uit krachte van artikel 880 teruggenomen, blijven belast met de hypotheken en schulden waarmede dezelve wettelijk waren bezwaard. (Co. 548.)

888. De vrouw heeft geene aanspraak op den boedel ter zake van voordeden by huwelijksche voorwaarden besproken; — wederkeeriglijk kunnen de schuldeischers geen genot hebben van de voordeden die de vrouw aan den man bij huwelijksche voorwaarden heeft toegezegd. (B. 223 v.; Co. 549.)

884. De curators kunnen door den regter-commissaris worden gemagtigd, om met de schuldenaren van den boedel dadingen te treffen, gelijk mede om accoorden of schikkingen met dezelve aan te gaan.

De getroffene overeenkomsten zullen echter, om geldig te zyn, door de regtbank moeten worden goedgekeurd. (B. 1889; K. 812 v.. Co. 668.)

885. Indien er geen gegrond vooruitzigt bestaat, dat er meerdere penningen zullen inkomen, worden de schuldeischers, tegen zekeren door den regter-commissaris te bepalen dag, opgeroepen om de rekening en verantwoording aan te hooren, welke door de curators ten overstaan van den regter-commissaris zal worden afgelegd; het overblijvend batig saldo wordt onder de schuldeischers verdeeld en de curators worden ontslagen.

Indien er eene lijfrente ten laste van den boedel loopt, zullen de vereischte voorzieningen worden getroffen, ten einde aan het voorschrift van artikel 1820 van het Burgerlek Wetboek worde gevolg gegeven. (K. 849, 886 v.; Co. 562.)

886. Indien na het ontslag der curators mogt blijken dat er nog inschulden of goederen van den boedel aanwezig zijn, welke ten tijde van de verevening niet bekend waren, zal de regtbank op het verzoek raa den eevstopkomenden schuldeiscaer

-ocr page 545-

1. TITEL. VAN FAILLISSEMENT. 493

eenen regter-cominissaria benoemen, en voorts, hetzij de afge-tredene curators, of anderen, aanstellen, ten einde liet beloop of de opbrengst dier insclinlden of goederen onder de scliuld-eischers nader te verdeelen. (K. 766, 787, 885, 887.)

887. Indien, na het ontslag der curators, aan den gefailleerde vóór zijne rehabilitatie goederen zijn opgekomen, zal, op verzoek als voren, de gefailleerde door de regtbank worden gehoord of behoorlijk opgeroepen.

De benoeming van eenen regter-commissaris en de curatele wordt in dit geval niet verleend, wanneer de aan den gefailleerde opgekomen goederen van zoodanig gering bedrag zijn, dat, na aftrek der vermoedelijke onkosten, de schuldeischers daarbij geen wezenlijk belang hebben. (K. 766, 787, 885.)

888. De lijfsdwang, welke vóór de failliet-verklaring bereids tegen den schuldenaar was ten uitvoer gelegd, blijft stand houden overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Eegtsvordering. (K. 771; R. 599, 897; Co. 455.)

889. Na de verklaring, bij artikel 851 vermeld, kunnen de schuldeischers den lijfsdwang, tegen hem bevorens verkregen, ten uitvoer doen leggen. (K. 771.)

890. Het staat den gefailleerde vrij, om, niettegenstaande de failliet-verklaring en daarop gevolgde insolventie, tot behoud of herkrijging van zijne persoonlijke vrijheid van de ar-rondissements-regtbank te verzoeken, dat geen lijfsdwang tegen hem zal kunnen worden uitgeoefend, of dat hij, reeds in gijzeling of daarin aanbevolen zijnde, uit dezelve zal worden ontslagen. (K. 764, 851.)

891. Het verzoek, bij het vorige artikel vermeld, wordt door de regtbank toegestaan in de gevallen waarin de gefailleerde, volgens het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, tot het voorregt van geregtelijken boedel-afstand zou kunnen worden toegelaten.

Alvorens op het verzoek definitievelyk te beslissen, beveelt de regtbank, dat de schuldeischers, die den verzoeker hebben doen gyzelen of in gijzeling hebben aanbevolen, worden gehoord of behoorlijk opgeroepen, en dat wijders het gedaan verzoek wordt openbaar bekend gemaakt door de aanplakking eener aankondiging op eene tabelle in de gehoorzaal der regtbank, en voorts aan de beurs, of bij ontstentenis daarvan, aan het huis der gemeente alwaar de regtbank zitting houdt.

Ieder schuldeischer die een vonnis tot lijfsdwang heeft verkregen, kan zich binnen den tijd van ééne maand, tegen het verzoek verzetten en de regtbank doet vervolgens uitspraak, na verhoor van het openbaar ministerie. (K. 59,895 ; B. 707 r.; Co. 570.)

ZESDE AFDEELING.

Van rehabilitatie.

892. De gefailleerde, die niet reeds dadelijk bij het homoogeren van het accoord, naar aanleiding van artikel 850 is gerehabiliteerd, of deszelfs erfgenamen, in het geval bij artikel 767 vermeld, zijn bevoegd een verzoek van rehabilitatie in

-ocr page 546-

Soo III. BOEK. VAN DE VOOKZIENINGEN, ENZ. te leveren bij de regtbank die de failliet-verklaring heeft uitgesproken, al ware het dat de gefailleerde elders mogt-woonachtig zijn. (K. 765 ; Co. 60i v.)

893. Tot de rehabilitatie worden niet toegelaten zij die schuldig zijn verklaard aan stellionaat, of die ter zake van bankbreuk, diefstal, opligting, of misbruik van in bewaring ge-gevene gelden of goederen, zijn veroordeeld. (K. 75; K 711; Co. 612.)

894. De gefailleerde of deszelfs erfgenamen zijn tot dat verzoek niet ontvankelijk, tenzij bij het verzoekschrift zij overgelegd het bewijs, waaruit blijkt dat alle schuldeischers, ten genoege van elk hunner, zijn voldaan. (K. 767, 850, 896; Co. 605.)

895. Het verzoek wordt aangeplakt op dezelfde wijze als hierboven bij het tweede lid van art. 891 is vermeld. Daarenboven wordt daarvan aankondiging gedaan in zoodanig dagblad of dagbladen als de regtbank zal bevelen. (Co. 607.)

896. Ieder schuldeischer is bevoegd om, binnen den tijd van twee maanden na voorschrevene aankondiging, verzet tegen het verzoek te doen, bij een exploit, ter griffie van de regtbank beteekend.

Dat verzet zal alleen daarop kunnen gegrond zijn, dat door den schuldenaar niet behoorlijk aan het voorschrift van artikel 894 is voldaan. (Co. 608.)

897. Na verloop der voormelde twee maanden zal de regtbank, om het even of er verzet of geen verzet is gedaf n, op de conclusie van het openbaar ministerie, het verzoek toestaan of weigeren. (R. 324; Co. 609, 610.)

898. Indien er verzet plaats heeft, en het verzoek desniettemin wordt toegestaan, of indien hetzelve wordt geweigerd, kunnen in het eerste geval de opposant, en in het laatste de gefailleerde in hooger beroep komen.

899. Zoodra het vonnis, waarbij de rehabilitatie wordt toegestaan, kracht van gewijsde heeft verkregen, wordt hetzelve ten verzoeke van den gerehabiliteerde, openlijk in de gehoorzaal der regtbank voorgelezen en in hare registers ingeschreven.

Indien de gerehabiliteerde elders mogt woonachtig zijn, kan hij vorderen dat die voorlezing en inschrijving daarenboven plaats hebbe bij de regtbank zijner tegenwoordige woonplaats. (Co. 611.)

TWEEDG TITEIj.

Van surseance van betaling.

(Besluit 29 Januarij 1814, Staatsblad no. 20.)

900. Surseance van betaling wordt bij uitsluiting toegestaan aan de kooplieden, welke, hetzij door buitengewone omstandigheden van oorlog, hetzij door andere onvoorziene rampen buiten staat zijn geraakt, om zich op het oogenblik jegens hunne schuldeischers te kunnen kwyten, doch die volgens hunnen staat of balans, door deugdelyke bescheiden gestaafd, aantoonen dat zy door het te verïeenen uitstel, hen ten volle sullen kunnen voldoen. (K. 8, 913, 922.)

-ocr page 547-

II. TITEL. VAN SUKSEANCE VAN BETALING. 501

901. Surseance van betaling wordt alleen door den Hoogen Raad verleend. (R. O. 87 v.; K. 905, 907, 911, 915, 922.)

902. Alvorens het verzoek aan den Hoogen Raad in te dienen, is de schuldenaar verpligt zich by een request, door hem, benevens eenen practizijn, onderteekend, te wenden tot de arrondissements-regtbank, onder welker gebied hij woonachtig of het gemeenschappelijk kantoor gevestigd is, ten einde de voorloopige voorzieningen, hieronder gemeld, worden daarge-steld. (K. 902, 905, 910, 923.)

903. Bij dit verzoekschrift moet door den schuldenaar worden overgelegd:

lo. Het bewijs van de onvoorziene rampen waarop hij zich beroept;

2o. Een staat of balans, door de vereischte bescheiden gestaafd benevens eene door hem opgemaakte waardeering zijner goederen en baten; (K. 8.)

3o. De opgaven van de namen en woonplaatsen zijner schuld-eischers en het bedrag hunner schuldvorderingen;

4o. Eene bijzondere lijst, bevattende de ongave der namen en woonplaatsen van zoodanige schuldeischers, welke woonachtig zijn, of zich bevinden, binnen het arrondissement alwaar de regtbank zitting houdt.

Al deze stukken worden ter griffie der regtbank ne-dergelegd, ten einde ieder daarvan inzage zoude kunnen nemen. (K. 910.)

904. De regtbank beveelt dadelijk dat de schuldeischers op de lijst, by no. 4 van het vorige artikel vermeld, benevens de schuldenaar, door den griffier, tegen zekeren door de regtbank bepaalden korten dag, bij brieven worden opgeroepen, ten einde op het verzoekschrift te worden gehoord.

Ieder schuldeischer, waar dezelve ook mogt woonachtig zijn, is bevoegd om, zelfs zonder oproeping, op te komen.

905. Ten bepaalden dage worden de opgekomene schuldeischers door de regtbank op het gedaan verzoek gehoord, en onmiddellijk twee of meer personen, bij voorkeur uit de voornaamste schuldeischers, door de regbank benoemd, ten einde met en benevens den schuldenaar het beheer over zijne zaken te voeren.

De benoemden kunnen ten allen tijde op hun verzoek, of op dat van eenen of meer schuldeischers, worden ontslagen en door anderen vervangen. »

De regtbank heeft de bevoegdheid om, na dat verhoor, aan den schuldenaar bij eene met redenen bekleede beschikking, dadelijk te verleenen provisionele surseance, hangende de raadplegingen van den Hoogen Raad.

De beschikking waarbij die provisionele surseance is verleend of geweigerd, is voor geen hooger beroep vatbaar. (K. 901, 908 v., 912, 914, 915, 928.)

906. Indien een verzoek tot surseance is geschied, en een of meerdere schuldeischers, naar aanleiding van artikel 766, de failliet-verklaring van den schuldenaar vragen, wordt op het eerste verzoek vooraf beschikt, in maniere als bij het volgende artikel is bepaald. (K. 907, 914, 923.)

907. Indien provisionele surseance is verleend, wordt het

-ocr page 548-

502 III. JlOEK. VAN DE VOORZIENINGEN, ENZ.

verzoek tot failliet-verklaring aangehouden tot dat de Hooge Eaad over de definitieve surseance zal hebben beschikt.

Indien de provisionele surseance is geweigerd, kan de regt-bank, zoo daartoe gronden zijn, de failliet-verklaring uitspreken, onverminderd de nadere beschikking van den Hoogen Raad over de verzochte surseance. (K. 901, 915.)

908. Zoodra de in het eerste lid van artikel 905 vermelde bewindvoerders zijn benoemd, zijn deze, op hunne verantwoordelijkheid, verpligt, om van hunne aanstelling aankondiging te doen in het officieel dagblad, mitsgaders in zoodanige andere dagbladen, als door de regtbank bij dezelfde beschikking zijn aangewezen. (K. 916.)

909. Indien aan den schuldenaar provisionele surseance, _ is verleend, is deze verpligt het verzoek om definitieve surseance, uiterlijk binnen 14dagen aan den Hoogen Raad in te leveren.

Bij gebreke hiervan vervalt de provisionele surseance van regtswege.

910. Het verzoek aan den Hoogen Raad moet door den schuldenaar, benevens eenen bij dat kollegie dienstdoenden practizijn, zijn onderteekend.

Bij hetzelve wordt overgelegd r

lo. Een staat of balans, ingerigt in dier voege als in nos. 3 en 3 van artikel 903 is voorgeschreven;

2o. Het bewijs dat aan alle de voorloopige voorzieningen, hierboven vermeld, is voldaan. (K. 905 v.)

So. Afschrift van de uitspraak der regtbank op het verzoek om provisionele surseance. (K. 905.)

911. De Hooge Raad stelt het verzoek in handen van twee raden commissarissen.

Deze bevelen daarop eene comparitie, zoo van den schuldenaar als van diens schuldeischers, tegen eenen bepaalden dag, welke door den verzoeker tijdig in het officieel dagblad, en in zoodanige andere dagbladen als raden-commissarissen zullen aanwijzen moet worden bekend gemaakt.

Afschrift van het verzoekschrift, benevens de bescheiden, worden inmiddels zoowel ter griffie van den Hoogen Raad, als ten kantore van den praktizgn in art. 902 vermeld, nederge-legd, ten einde ieder daarvan inzage kunne nemen (K. 904, 908.)

912. Op den dag der comparatie moet door ofvanwegeden schuldenaar aan raden-commissarissen worden ter hand gesteld eene verklaring van de benoemde bewindvoerders, houdende dat hun, na onderzoek, is gebleken, dat de ten requeste overgelegde staat of balans opregt is, en met de boeken en verdere bescheiden overeenstemt. (K. 905.)

913. Ten bepaalden dage worden de schuldeischers en de schuldenaar door raden-commissarissen gehoord, en wordt vervolgens door deze aan den Hoogen Raad verslag gedaan omtrent de vervulling der, bij de wet, voorgeschrevene formaliteiten, omtrent de gezindheid van de schuldeischers ten aanzien van het verzoek, alsmede wat hun zij gebleken van dc buitengewone omstandigheid en rampen, door den schuldenaar aangevoerd, en of er al dan niet waarschijnlijkheid bestaat, dat Jlij door middel zijner surseance zijne schuldeischers ten volle

-ocr page 549-

II. TITEL. SCASEANCE VAN BETALING. o03

zal kunnen voldoen, en eindelijk of in de handelingen van denver-zoeker sporen van kwade trouw zijn ontdekt geworden. (K. 900.)

914. Indien het den Hoogen Raad uit het verslag van raden-commissarissen blijkt, dat twee derde der concurrente schuldeischers, wier vordering uitmaakt drie vierde der schuld, of wel drie vierde der schuldeischers, wier schuldvordering twee derde der schuld beloopt, zich tegen het verzoek hebben verzet, wordt hetzelve dadelijk en zonder verder onderzoek van de hand gewezen.

In het tegenovergestelde geval doet de Hooge Raad uitspraak, om het even of er al dan niet provisionele surseance verleend was.

Bij weigering van het verzoek, vervalt de verleende provisionele surseance van regtswege. In allen gevalle zendt de Hooge Raad afschrift van deszelfs gewijsde aan de arrondisse-ments-regtbank, en beveelt dat door de bewindvoerders van het toestaan of weigeren van het verzoek bij aanplakking aankondiging geschiede aan de beurs, of, zoo die ter woonplaats van den schuldenaar, of ter plaatse alwaar het gemeenschap-pelijk kantoor gevestigd is, niet bestaat, aan het huis der gemeente. (K. 841, 906, 922.)

915. Surseance van betaling wordt voor zoodanigen tijd verleend als de Hooge Raad het noodig zal achten, mits den tyd van twaalf maanden niet te boven gaande.

Zij neemt haren aanvang van den dag dat de provisionele surseance is verleend, en indien dit niet heeft plaats gehad, van den dag waarop de definitieve surseance wordt toegestaan.

De surseance kan niet worden verlengd, tenzij uit hoofde van dringende redenen en van een nieuw en volledig onderzoek op den voet als bij dezen titel is voorgeschreven.

916. Zoodra de benoeming der bewindvoerders, naar aanleiding van artikel 908, is aangekondigd, is de schuldenaar onbevoegd om, zonder hunne medewerking, magtiging of bijstand, zijne roerende Df onroerende goederen te vervreemden, te verpanden of te bezwaren, gelden te ontvangen of te betalen , of eenige daden van beheer uit te oefenen. (K. 770.)

917. De betaling van schulden op het oogenblik van het vragen der surseance bestaande, kan , gedurende dezelve, niet anders plaats hebben, dan aan alle de schuldeischers, in evenredigheid van derzelver schuldvorderingen, behoudens de bepalingen van artikel 920.

918. Gedurende den loop der provisionele of der definitieve surseance kan de schuldenaar niet tot de betaling zijner schulden worden genoodzaakt; alle aangevangen execution, zelfs die van eenen nog niet ten uitvoer gelegden lyfsdwang, worden geschorst.

Het beslag op den persoon of op de goederen van den verzoeker, bevorens gelegd, blijft in stand, onverminderd het vermogen van dezen, om, met magtiging of bystand der bewindvoerders , en wanneer het belang der schuldeischers zulks mogt vereischen, de opheffing van een of ander by den refter te vorderen, tegen het stellen van voldoende zekerheid voor de volle voldoening van het verschuldigde, in het geval dat na afloop der surseance aan alle overige schuldeischera

-ocr page 550-

SOI- 111. BOEK. VAN DE VOOBZIENINGEN, ENZ.

volledige betaling zal worden gedaan. (R. 489 v., 475 v., 502 v., 563 v., 599 v., 616 v.)

919. De surseance stuit den loop niet van reeds aanhangige regtsgedingen, noch belet het aanleggen van nieuwe

Indien niettemin de regtsgedingen blootelijk betreffen de vordering van betaling eener schuld door den schuldenaar erkend, en indien de aanlegger geen belang heeft om vonniste verkrijgen ten einde regten tegen derden te doen gelden, kan de regter, na van de erkenning der schuld te hebben akte verleend, het opmaken van het vonnis schorsen, gedurende den loop der surseance. (K. 813, 917; B. 785 v.)

920. De surseance werkt niet ten aanzien:

lo. Van de invordering van rijks- of gemeentelijke openbare belastingen, of van dijks- of polderlasten;

2o. Van onderzetting, pand reclame en andere zakelijke regten; (B. 1196 v. 1208 v.)

So. Van levensonderhoud; (B. 1195 5o.)

4o. Van huren en pachten; (B. 1185 2o.)

5o, Van loon van dienstboden, werklieden en andere bedienden. (B. 1195 4o)

6o. Van schulden voor noodwendigheden tot gewoon onderhoud van den schuldenaar en zyn huisgezin geleverd, gedurende zes maanden vóór de surseance. (B. 1195 5e.)

921. De surseance werkt niet ten voordeele van mede-schuldenaren , of van borgen welke van het voorregt van uitwinning hebben afstand gedaan. (B. 1316, 1869 )

922. De Hooge Raad kan, op het verzoek van eenen of meer schuldeischers, en na verhoor of behoorlyke oproeping ^ an den schuldenaar en de bewindvoerders, de surseance intrekken, indien het blijkt dat de schuldenaar zich, gedurende den loop der-zelve, aan kwade trouw schuldig maakt, of zijne scnuld-eischers tracht te benadeelen.

Gelijke intrekking kan ook, op verzoek van de bewindvoerders, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den schuldenaar, plaats hebben, indien het blijkt, dat hangende de surseance , de staat van den boedel zelfs buiten toedoen van den schuldenaar, zoodanig is achteruitgegaan, dat de baten niet toereikende zijn geworden, om de schulden ten volle te voldoen.

De intrekking eener verleende surseance wordt, door den Hoogen Raad, ter kennis gebragt van de arrondissements-regt-bank, op dezelfde wijze als bij het laatste lid van artikel 914 is vermeld, en wordt daarvan op gelijken voet aankondiging bevolen. (K. 901.)

SLOTBEPALING.

923. Indien binnen den tijd van ééne maand na de weigering der surseance, na derzelver intrekking, of na verloop van den tijd, waarvoor dezelve verleend was, net faillissement van den schuldenaar, op den voet van artikel 769, en den eersten titel van dit boek aanvangt, worden de termijnen, by de artikels 773, 774 en 775 vermeld, geacht te zyn ingegaan van den dag waarop het verzoekschrift volgens artikel 902 bij de ar-rondissements-regtbank is ingediend. (K. 906.)

-ocr page 551-

wifiiin

VAN

BURGERLIJKE REGTSVORDERING.

EERSTE BOEK.

VAN DE WIJZE VAN PROCEDEREN VOOR DE KANTON-GEREGTEN, ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN, PROVINCIALE HOVEN EN DEN HOOGEN RAAD.

EERSTE TITEL.

Algemeene bepalingen.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van exploiten Tan dagvaarding, aanzegging en beteekening.

Artikel 1.

Elke regtsingang vangt aan met eene dagvaarding, door eenen deurwaarder, die tot het exploiteren in de plaats bevoegd is; hij is verpligt afschrift van het exploit te laten aan den persoon, of aan de woonplaats van den gedaagde.

Het afschrift zal bij dengenen die het ontvangen heeft, als oorspronkelijke dagvaarding gelden. (B. 74, 1905; R. 3 v., 7 v., 15 v., 92, 95, 263, 343, 866; Pr. 4, 68.)

2, Ingeval de deurwaarder noch den gedaagde, noch iemand van diens huisgenooten aan zijne woonplaats vindt, zal hij het afschrift terstond ter hand stellen aan het hoofd van het plaatselijk bestuur, of aan dengenen die hem vervangt, die net oorspronkelyke stuk kosteloos met gezien zal moeten teekenen, en het afschrift, zoo mogelyk, aan den gedaagde zal moeten doen toekomen, zonder dat van dit laatste echter in regten zal behoeven te blijken.

De deurwaarder moet van die terhandstelling melding maken op de oorspronkelijke dagvaarding en op het afschrift van dezelve. (R. 16, 80, 92, 343, 453; Pr. 4.)

3. Aan elk der gedaagden, moet een afschrift van het exploit gelaten worden.

Echter zal aan echtgenooten, niet van tafel en bed, of van goederen gescheiden zijnde, slechts één afschrift worden gelaten. (B. 165, 241 v., 254 v., 262 v., 288 v., R. 1, 4 60., 92, 343; Sv. 95.)

-ocr page 552-

506 I. BOEK. VAN DE \VIJZ£ VAN PEOCEDEREN, ENZ.

4. De dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden op de wijze als volgt: (R. 91, 343, 430.)

lo. Ten aanzien van den Koning, de leden van het Koninklijk huis en den Staat, aan den persoon, of in het parket van den procureur-generaal bij den Hoogen Raad, m regtsvorderingen welke voor dat collegie moeten ge-hragt worden; en aan den persoon, of het huis van den gouverneur der provincie, waarin het goed gelegen is, wanneer het zakelijke regtsvorderingen geldt; (G. 177; R. O. 87 ; R. 6, 129.)

2o Ten aanzien van openbare instellingen of stichtingenen zedelijke ligchamen, aan den persoon of ter woonplaats van het hoofd des bestuurs, of ter plaatse waar het bestuur deszelfs zitting of kantoor houdt; (B. 1690 v., 1837; K. 36. 808.)

So, Ten aanzien van gemeenten, aan den persoon of ter woonplaats van het hoofd van het plaatselyk bestuur, of aan den persoon of de woonplaats van dengeen die hem vervangt;

4o Ten aanzien van vennootschappen van koophandel, aan haar gemeenschappelijk kantoor, en, zoo er geen is, aan den persoon of de woonplaats van een der besturende vennooten, en na de ontbinding, aan den persoon of de woonplaats van een der vereffenaars ; (B. 1655, K. 14 v., 17, 32, 765.)

oo. Ten aanzien van den boedel eens gefailleerden, of van iemand die in staat van kennelijk onvermogen is verklaard, aan den persoon of de woonplaats van een der bewindvoerders; (K. 770, 787; R. 885.)

6o. Ten aanzien van overledenen, aan de gezamenlijke erfgenamen en in eens, zonder uitdrukking van namen of woonplaatsen, ter laatste woonplaats van den overledene: edoch niet langer dan gedurende een jaar na het overlijden : (B. 80, 1002, 1231; K. 767; R. 3, 341.)

7o Ten aanzien van hen die geene bekende woonplaats in het Koninkrij k hebben, ter plaatse van hun werkelijk verblijf.

Indien deze plaats niet bekend is, gelijk mede in geval in regten worden opgeroepen houders van aandeden in geldleeningen of maatschappijen, welke niet op naam staan, en waarvan de eigenaars uit dien hoofde onbekend zijn, zal het exploit worden aangeplakt aan de hoofddeur van de gehoorzaal des regters voor wien de vordering gebragt wordt; en zal een tweede afschrift moeten worden overgegeven aan den ambtenaar van het openbaar ministerie by dat regter-lijk collegie, die het oorspronkelijke met gezien zal teekenen.

Daarenboven moet het gedaan exploit worden aangekondigd in een der dagbladen van de plaats waar de regtbank zitting houdt, of bij gebreke daarvan, van eene naburige plaats; (K. 40; R. 9, 11, 92, 301.)

8o Ten aanzien van hen die in de koloniën van den Staat of buiten 'a lands wonen, voor zooverre zij binnen het

-ocr page 553-

I. TITEL. ALGEMEENE BEPALINQEIC.

Koningrijk geen bekend verblijf hebben, aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het regterlijk coliegie, voor hetwelk de vordering moet gebragt worden en die het oorspronkelijke met gezien zal teekenen, en het afschrift van het exploit, ten behoeve der eerst-gemelden, aan het departement van koloniën, en van laatstgemelden aan dat van buitenlandsche zaken zal toezenden.

Indien in het geval van het tweede lid van no 7 en van no. 8, hierboven voorzien, de zaak voor den kan-tonregter moet dienen, zal het tweede afschrift van het exploit worden overgegeven aan den persoon of de woon-

Slaats van het hoofd van het plaatselijk bestuur of van engenen die hem vervangt, welke hetzelve, ten eirde als bij de voorzeide nummers is vermeld, moet doen toekomen aan den officier bij de arrondissements regt-bank, binnen welker regtsjcebied het kantongeregt gevestigd is: (R. 80, 322 v.; Pr. 69.)laats van het hoofd van het plaatselijk bestuur of van engenen die hem vervangt, welke hetzelve, ten eirde als bij de voorzeide nummers is vermeld, moet doen toekomen aan den officier bij de arrondissements regt-bank, binnen welker regtsjcebied het kantongeregt gevestigd is: (R. 80, 322 v.; Pr. 69.)

5. Het exploit van dagvaarding zal moeten behelzen: ](R. 91, 343.):

1°. Den dag, de maand en het jaar; den voornaam, den

naam en de woonplaats des eischers, met opgave van de door hem gekozene woonplaats in de gemeente waar de regter zitting houdt; (R. 122, 133.)

2°. Den voornaam, den naam en de woonplaats van den deurwaarder, den naam en de woonplaats van den gedaagde, en de vermelding van den persoon aan wien afschrift van bet exploit van dagvaarding gelaten is.

Indien de eischende of verwerende partij eene corporatie, maatschap of handelsvereeniging is, zal deze hare benaming in de plaats van naam en voornaam moeten worden uitgedrukt; (B. 1990; K. T6, 36; R. 3.)

3°. De middelen en het onderwerp van den eisch, met eene duidelijke en bepaalde conclusid; (R. 134, 343.)

4°. De aanwijzing van den regter die van de zaak moet kennis nemen;

5°. Den dag en het uur waarop de gedaagde in regten moet verschijnen. (R. 13.)

Het exploit en het afschrift daarvan zullen door den deurwaarder moeten worden geteekend. (Pr. 1, 61.)

6. In alle gedingen waarin de Koning als eischer optreedt, zal het exploit geschieden, en de zaak worden voortgezet, ten name van en door zoodanigen gemagtigde als hij zal aanwyzen.

Alle gedingen tegen den Koning worden voortgezet ten name van de ambtenaren reupectievelyk bij art. 4, no. 1 hierboven vermeld.

7. De gewone termijn van dagvaarding voor den kanton-regter is voor degenen die in het Koningrijk wonen of hun verblijf houden van ten minste vijf dagen; echter zal hij in spoed vereischende zaken, op mondeling verbek van den eischer, kunnen toestaan om dien termijn te verkorten; zullende hy, in dat geval, zijne bewilliging aan het hoofd van

£.07

-ocr page 554-

608 I. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PKOCEDEEEN, ENZ.

liet exploit moeten stellen. (Verg. art. 17 W. 15 Julij 1869, Sb. no. 124.)

l)e gewone termijn van dagvaarding voor de arrondisse-ments-regtbanken en voor de hoven, is voor degenen die in het Koningrijk woonachtig zijn of verblijf houden, van ten minste acht dagen.

In gevallen die spoed vereischen, zal de president van het hof of de regtbank, bij een op het request gegeven bevelschrift, kunnen vergunnen om op eenen korteren termijn te dagvaarden. (R. S v., 12, 92, 272, 291, 301, 438; Pr. 5, 6, 72.)

8. De dag van het exploit en de dag van verschijning worden niet mede gerekend onder den algemeenen termijn, bepaald voor dagvaardingen, aanzegiingen en beteekeningen.

Deze termijn zal met ten minste acht dagen verlengd worden, wanneer de gedaagde binnen het regtsgebied van een ander geregtshof woont dan waarin de regter, welke van den eisch moet kennis nemen, zitting houdt. (Pr. 1033; K. 80, 126, 477, 554, 738)

9. In liet geval, in het tweede lid van artikel 4, no. 7 uitgedrukt. zal de termijn van dagvaarding zijn tenminste twee maanden.

10. Wanneer de gedaagde niet in het Koningrijk woont, is de termijn: van ten minste eene maand, zoo hij woont in Groot-Brittannie en Ierland, Frankrijk, Belgie, Luxemburg, Duitscbland met uitzondering van Oostenrijk, of Zwitserland;

Van ten minste twee maanden zoo hij woont elders in Europa;

Van ten minste drie maanden, zoo hij woont in deniet-Europesche kustlanden der Middellandsche of der Zwarte Zee;

Van ten minste drie maanden, zoo hij woont in eene der koloniën Suriname of Cura9ao;

Van ten minste zes maanden, zoo hij woont op Java, Sumatra of Madura;

Van ten minste vijf maanden, zoo hij woont buiten Europa in een der hierboven niet vermelde landen aan deze zijde van de straat van Malakka, de straat Sunda en de kaap Hoorn;

Van ten minste acht maanden, zoo hij woont in een der hierboven niet vermelde landen aan gene zijde van de straat Malakka, de ptraat Sunda en de kaap Hoorn, dezen daaronder begrepen (W. 1869 St, no. 54)

11. Indien een exploit aan iemand, buiten het Koningrijk woonachtig, aan zijnen persoon binnen het Koninq-ryk gedaan wordt, of indien deze in eene bepaalde zaak woonplaats binnen hetzelve heeft gekozen, gelden de termijnen, voor ingezetenen vastgesteld, naar gelang van den afstand der plaats waar het exploit aan hem gedaan wordt. (R. 4 7°, 91, 439; Pr. 74.)

12. Wanneer meer personen wegens dezelfde vordering op verschillende termijnen moeten gedagvaard worden, zullen allen gedagvaard worden tegen den dag van verschijning, voor den verst verwijderd wonende bepaald. (R. 7, 91, 301, 343; Pr 151.)

13. De dagvaardingen, aanzeggingen of oproepingen om

-ocr page 555-

1. TITEL. ALGEMEENE BEPALINGEN. 509

tsgenwoordig te zijn by deze of gene akte van procedure of van instructie, zullen alleen de plaats, den dag en het uur van de eerste teregtzitting of rol moeten uitdrukken; zij zullen niet behoeven herhaald te worden, ofschoon de teregt-zitting op eenen anderen dag verlegd of voortgezet worde. (Pr. 1034; R 5 5°., 114, 245.)

14. Geenerlei exploit zal op eenen Zondag mogen gedaan worden, ten ware uit krachte van de vergunning van den kantonregter of voorzitter van het collegie. Indien de laatste dag van den termijn, binnen welken het exploit gesckieden kan, op eenen Zondag invalt, zal hetzelve des anderen daags kunnen gedaan worden. (K. 179: R. 91, 122, 601, 723; Pr 63, 1037.)

15. Geenerlei exploit of ten uitvoerlegging van vonnissen zal kunnen geschieden in de maanden October, November, December, January, February en Maart, vóór acht uren des morgens, en na vijf uren des namiddags, en in de overige maanden van het jaar, vóór zes uren des morgens, en na acht uren des avonds, ten ware de kantonregter of voorzitter van het collegie, in zaken welke buitengewonen spoed verei-schen, daartoe verlof mogt hebben verleend. (R. 5, 91, 430 601; Pr. 1037.)

16. Geen exploit mag door eenen deurwaarder worden gedaan voor zyne bloedverwanten of aangehuwden in de regte Knie on-bepaaldelijk en in de zijdlinie tot den graad van broeders en zus-ter-kinderen ingesloten. In geval van beletsel uit dien hoofde, zal het exploit worden gedaan door eenen deurwaarder, daartoe door den regter aan te wijzen. De kantonregter zal, in geval er geen ander deurwaarder in het kanton aanwezig is, eenen bepaalden persoon tot het doen vaa het exploit aanwijzen. (R. 91, 95; Pr. 4, 66.)

17. Indien een exploit door toedoen van den deurwaarder nietig verklaard wordt, zal hij in de kosten van het exploit en van de vernietigde procedure verwezen kunnen worden, onverminderd de schaden en interessen van de partij, naar de omstandigheden. (B. 1279 v., 1402; R. 91 v., 96, 843; Pr. 71, 1030, 1031.)

TWEEDE AFDEEL KG.

Van de teregtzittingen.

18. De teregtzittingen worden in het openbaar gehouden, op den voet van de voorschriften van art. 20 der wet op de zamenstelling der regterlijke magt en het beleid der justitie. (Pr. 8, 87.)

19 De regter kan in alle gevallen, en in eiken stand der zaak, wanneer dezelve hem voor minnelijke schikking vatbaar scLynt, hetzij op verzoek van partijen of van ééne derzelve, hetzij ambtshalve, partijen gelasten om in persoon of door of met derzei ver praktizijns, voor zich of voor een of meer regter-commissarisseii te verschijnen, ten einde eene vereeniging te beproeven.

Indien eene minnelijke schikking tot stand komt, wordt, wan-

-ocr page 556-

510 1. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PEOCEDEREN, ERZ.

neer partijen zulks verlangen, een proces-verbaal opgemaakt en ge-teekend door partijen, of derzelver tot dat einde bijzonderlijk ge-magtigden, waarin de verbindtenissen, die partijen ten gevolge dier schikking op zich nemen, worden uitgedrukt. (B. 461 v., 465, 1889 v., 1905; R. 160 So.)

De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executorialen vorm. (R. 430 ; Pr. 48 v.)

20. De partijen mogen hare eigene zaak bepleiten, echter zal de regtbank of het hof de nia(»t hebben haar dit te ontzeggen, in geval dezelve bevinden dat zij door drift of door onbedrevenheid buiten staat zijn hare zaak met de vereischte betamelijkheid, en met die duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodig is, voor te dragen. (R. 22, 133; Pr. 85.)

21. De partijen mogen hare zaken doen bepleiten door een bij het regtscollegie toegelaten procureur, onverminderd het voorschrift van art. 99 en de bepalingen omtrent de wijze, van procederen in cassatie.

Wordt het bepleiten der zaak aan een niet als procureur toegelaten advocaat opgedragen, dan moeten niettemin, behalve in cassatie, de dingtalen door een procureur worden gevoerd. (R. O. 65 v, 87 v., 133 )

22. De partijen en hare praktizijns zullen gehouden zijn de zaak voor den regter met bezadigdheid te bepleiten, en in alles den eerbied in acht te nemen en te bewaren, die men aan de justitie schuldig is. Wanneer zij zich daarin te buiten gaan, zal de regter hen dit herinneren; in geval dit andermaal gebeurt zal hij hen tot eene boete kunnen verwijzen, die de som van vijftig gulden niet zal mogen te boven gaan. (R. 20, Pr. 18)

23. De toehoorders zullen de teregtzittingen met ongedekten hoofde bijwonen, en voorts een betamelijk ontzag en stilzwijgen bewaren; al wat de president tot handhaving der goede orde beveelt, zal stiptelyk en terstond ten uitvoer gelegd worden. (Pr. 81; R. 600.)

24. In geval een of meer personen gedurende de openbare teregtzitting de stilte storen, of teekens van goed- of afkeuring geven, of, hetzij teT gelegenheid van de verdediging der partijen, hetzij ter gelegenheid dat de regters of het openbaar ministerie het woord voeren, hetzy bij de aanmaning of waarschuwing van den voorzitter, hetzij bij het uitspreken van vonnissen of bevelschriften, op welk eene wijze ook, geraas maken of beweging verwekken, en zij, op de waarschuwing van den deurwaarder, zich niet dadelijk stil houden, zal hun gelast worden te vertrekken, en die zich daartegen verzet, zal aangehouden worden en terstond in een huis van arrest in bewaring gesteld worden voor den tijd van vier en twintig uren; zy zullen aldaar ingenomen worden op vertoon van het bevel-schrot van den kantonregter ot voorzitter van het collegie.

Dit bevel zal op het audientieblad vermeld worden. (S 305 v.; Pr. 89.)

25. Indien het geraas of de beweging veroorzaakt is door eenen deurwaarder, of bediende van het regterlijk collegie, zal hy, boven en behalve de voorzeide straf, door dat collegie

-ocr page 557-

1. TITEL. ALGEMEENE BEPALINGEN. 5ll

in zyne bedienin»: geschorst mogen worden. Deze schorsing zal den tijd van zes weken niet mogen te boven gaan, en aan geen hooger beroep onderworpen zijn. (Pr. 90.)

26. TVanneer de opschudding op de teregtzitting vergezeld is geweest van beleedigingen of bedreigingen jegens deregters of de regterlijke ambtenaren in het waarnemen hunner bedieningen, welke gronden opleveren tot correctionele- of po-litie-straffen, zullen deze straffen op de teregtzitting en dadelijk na het tot klaarheid brengen der feiten, het openbaar ministerie, daar waar hetzelve bestaat, in deszelfs conclusien gehoord zijnde, kunnen worden uitgesproken, namelijk: (R. 28, Sr. 222, 223.)

lo. De straffen van policie door de kantonregters en dooide arrondissements-regtbanken, de provinciale hoven en den hoogen raad; (R. O. 44, 56 v., 67 v., 92.)

2o. De correctionele straffen door de arrondissements-regtbanken, de provinciale hoven en den hoogen raad. (B. O. 56 v., 67 v., 92.)

De regters zullen hierbij de bepalingen in acht nemen welke door het wetboek van strafvordering zijn voorgeschreven. (Sv. 2, 306 v., Pr. 91, 92.)

27. Indien de beoordeeling van het misdrijf de bevoegdheid van den regter te boven gaat, of wel, indien de daad bij de wet mogt worden verklaard te zijn misdaad, zal deiegter, na, zoo daartoe gronden zyn, den dader te hebben doen vatten, proces-verbaal van het ter teregtzitting voorgevallene, opmaken, en dat stuk aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie ter verdere vervolging opzenden. (R. O.

56 v., 67 v., 92; Sv. 2, 308; Pr. 92.)

28. Indien de beleedigingen of bedreigingen tegen regters of ambtenaren van het openbaar ministerie in het waarnemen hunner bedieningen, doch buiten de teregtzittingen, hebben

Slaats gehad, zullen deze mede, na, zoo daartoe gronden zijn,laats gehad, zullen deze mede, na, zoo daartoe gronden zijn,

e daders te hebben doen vatten, proces-verbaal van het voorgevallene opmaken, en hetzelve aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie ter verdere vervolging opzenden. (R. 26; Sv. 2, 308; Sr. 222,223.)

DERDE AFDEELING.

Van de regters en van het wraken derzelve.

29. De regters in werkelijken dienst, de procureurs-generaal, deadvokaat-generaal, de officieren van justitie of hunne substituten, de griffiers en substituut-griffiers, zullen zich niet mogen belasten met het verdedigen van de zaken der partyen, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, hetzij onder den naam van consultatie, zelfs niet voor andere hoven of regtbanken dan die bij welke zij hunne functien waarnemen.

Echter zullen zy by alle hoven en regtbanken hunne eigene zaken en die hunner vrouwen, bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie, en hunner pupillen mogen bepleiten.

Zy zullen ook geene scheidslieden mogen zijn. (R. O. 8.3; B. 845 ; R. 273, 324,622; Pr. 86.)

-ocr page 558-

512 1. BOEK. VAN DE WIJZE VAN FBOCEDEBEN, ENZ.

30. Geen regter zal mopen gewraakt worden, dan om de navolgende redenen : (B. 1950; R. 31, 324 4o.,626.; Sv.351.)

lo. Indien hij persoonlijk belahg bij het geschil heeft;

2°. Indien hij aan eene der partijen in bloedverwantschap of in zwagerschap bestaat tot in den vierden graad ingesloten ;

So. Indien er, binnen het jaar vóór de wraking, tegen eene der partijen of derzelver echtgenooten of nabestaanden en aangehuwden in de regte linie, een crimineel of een correctioneel regtsgeding op zijne klagte of door zijn toedoen heeft plaats gehad;

4o. Indien hij een schriftelijk advijs in de zaak gegeven heeft;

5°. Indien hij, hangende het geding, van iemand, die bij de zaak belang heeft, geschenken heeft ontvangen, of dezelve aan hem heeft beloofd, en hij deze belofte heeft aangenomen ;

Go. Indien de regter, zijne vrouw, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie, een verschil over een gelijksoortig onderwerp hebben, als hetwelk tusschen partijen in geschil is;

7o. Indien er een burgerlijk regtsgeding tusschen den regter, zijne vrouw, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie, en een der partijen hangende is ;

8o. Indien de regter voogd, toeziende voogd, curator, of toeziende curator, vermoedelijk erfgenaam of begiftigde is van eene der partijen, ofindien eene der partijen zyn vermoedelijke erfgenaam is;

9o. Indien hij is bewindvoerder van eenige stichting, maatschappij of ligchaam van bestuur, welke partij in de zaak is;

ICo. Indien er een hooge graad van vijandschap bestaat tusschen hem en eene der partijen;

llo. Indien er tusschen den regter en eene der partgen sedert den aanleg van het regtsgeding, of binnen zes maanden voor de wraking, hebben plaats gehadbeleedi-gingen of bedreigingen. (Pr. 44, 378.)

31. Ieder regter, uitgezonderd de kantonregter, die weet dat er eenige reden van wraking tegen hem bestaat, zal gehouden zyn dezelve aan het collegie waarin hij zitting heeft op te geven, hetwelk beslissen zal of hij zich van de zaak onthouden moet. (E. O. 47; R. 30, 38, 324, 48. Pr. 380.)

32. De redenen om welke een regter kan gewraakt worden zijn toepasselijk op het openbaar ministerie, wanneer hetzelve geen hoofdpartij in het geschil is, mitsgaders op de griffiers en substituut-griffiers.

De wraking dezer ambtenaren geschiedt op dezelfde wijze als die der regters. (R. 322 v.; Sv. 358; Pr. 381.)

33. De partij die eenen regter wraken wil, moet de wraking met redenen bekleed voorstellen, op straffe van verlies van het regt daartoe, uiterlyk vóór den aanvang der pleidooyen. of, indien de zaak in geschrifte wordt behandeld, vóór der. afloop der termynen, ten ware de redenen of aanleiding tot de wraking later mogten zyn ontstaan.

-ocr page 559-

I. TITEL. ALGEMEENE BEPALINGEN. 513

Met uitzondering van liet laatste geval, moet de wraking van eenen regter-commissaris geschieden vóór dat hij zijne werkzaamheden als zoodanig aanvangt.

De akte van wraking zal moeten geteekend zijn door de partij, of derzelver bijzonderen en bij antentieke akte daartoe gevol-magtigde, en zal aan den griflier worden ter hand gesteld, die, na een bewijs van ontvangst daarvan gegeven te hebben, dezelve onmiddellijk aan den gewraakten regter zal mededeelen. (B. 1905: R 87, 4S, 274 v.: Sv. 353 v.; Pr. 382.)

34. De regter zal gehouden zijn, binnen den termijn van twee dagen onder de akte eene schriftelijke verklaring te stellen, houdende, óf berusting in de wraking, óf weigering om zich van de kennisneming der zaak te onthouden, met zijn antwoord op de middelen in de akte uitgedrukt. (R. 36, 324; P. 46, 386.)

85. Indien de gewraakte regter in de wraking berust, moet hij zich van de zaak onthouden. (R. O. 47; Pr. 388)

36. Indien hij in de wraking niet berust, zal het hof of de regt-bank de redenen van wraking onderzoeken, en dezelve bewezen en gegrond bevindende, de wraking toestaan. (R. 33 v.; Pr. 389.)

37. Indien de wrakende partij vermeent meer dan ééne reden van wraking tegen denzelfden regter te hebben, moet zij allen te gelyk voordragen. (R. 33, 324 4°.; Sv. 354.)

38. Indien eene partij meer dan één lid van hetzelve regterlijk collegie wil wraken, kan zij de tweede of verdere wraking niet voordragen voor dat over de voorafgaande beslist is. (R 273 v.; Sv. 355.)

39. Geen der leden van het regt irlijk collegie mag zich ver-schoonen om aan de raadplegingen over en de beslissing van ile wraking deel te nemen (R. O. 16, 47; Sv. 356.

40. In geval van het wraken van een kantonregter, zal de akte van wraking en van des regters verklaring door den griffier, ter begeerte van de eerst gereede party, verzonden worden aan den oflicier van justitie bij de arrondissements-regtbank waaronder het kantougeregt behoort, ten einde daarover door de regtbank beslist worde. (R. O. 32,37; R. 42.)

41. Indien ten gevolge van toegelaten wraking of van toegegeven reden van verschooning, noch de kantonregter, noch zijne plaatsvervangers van een geschil kunnen kennis nemen, zal de meest gereede partij zich aan de arrondissements-regtbank wenden met verzoek om eenen anderen kantonregter binnen haar regtsgebied, tot beslissing van het geding, aan te wijzen. (B. 273; Sv. 360.)

42. De uitspraak in zake van wraking is in geen geval aan hooger beroep, revisie of cassatie onderworpen. (R. 332, 398; Sv. 364; Pr. 391.)

43. [Ingetrokken bij art. 4 W. 1869. St. no. 55.]

VIERDE AFDEELING.

Van vonnissen in het algemeen.

44. Indien de eischer of de gedaagde ten beteekenden dage niet verschynt, wordt gehandeld zoo als bij de zesde afdeeling van_dezen titel is bepaald. (R. 75 v., 135.)

45. Indien partyen verschijnen, worden zij over en weder

* 33

-ocr page 560-

514 L BOEK. van de wijze van procederen, enz.

in hunne belangen gehoord met inachtneming van de voorschriften der volgende titels van dit boek.

De regter zal, na het voldingen en bepleiten der zaak, zich de stukken doen overgeven en hetzij dadelyk, hetzy op eenen naderen door hem te bepalen regtsdag, uitspraak doen. (B. 47 v., 77,99,104,112.)

46. De regter kan, alvorens de zaak definitief te beslissen, eene praeparatoire of eene interlocutoire uitspraak doen.

Voor praeparatoir worden gehouden vonnissen en bevelschriften welke gegeven zijn tot instructie der zaak, en welke strekken om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van eenigen invloed kan zyn.

Voor interlocutoir worden gehouden vonnissen en bevelschriften, waarbij de regter, alvorens regt te doen, een bewijs, een onderzoek of eene instructie beveelt, waarvan de beslissing der zaak zelve kan afhankelijk zijn. (R. 56, 103 v., 199, 203 v., 219 v., 222 v., 237 v.; Pr. 452.)

47. Indien er geene uitspraak heeft plaats gehad uiterlyk drie maanden na het eindigen der pleidooijen en het hooren der conclusien van het openbaar ministerie (in zaken waarin dezelve worden vereischt), hebben partijen of eene derzelve, de bevoegd' heid om te vorderen dat de zaak andermaal worde bepleit.

Indien de regter den dag heeft bepaald waarop de uitspraak zal plaats hebben en partijen met elkander in onderhandeling tot een minnelijk vergelijk zijn getreden, kunnen zij den regter verzoeken de uitspraak gedurende eenen bepaalden tyd uit te stellen, (R 19 45.)

48. De regters moeten bij hunne beraadslagingen van ambtswege de regtsgronden aanvullen welke niet door de partijen mogten zijn aangevoerd. (R. 45.)

49. Indien de regter eene verschijning van partyen beveelt zal hu den dag en het uur daartoe by het vonnis bepalen. (R. 101, 237 v.; Pr. 119.)

50. Elk vonnis waarbij een eed wordt opgelegd, zal de daadzaken uitdrukken waarop de eed gedaan moet worden, en de eedsaflegging zal geschieden in tegenwoordigheid van de tegen-party, of deze behoorlijk opgeroepen.

Indien eene partij aan welke een eed is opgelegd, door hare wederpartij is opgeroepen om dien eed af te leggen, en zy niet verschijnt, zal zij geacht worden den eed te hebben geweigerd behoudens haar verzet, in geval zij bewyst uit hoofde van een wettig beletsel te zijn verhinderd geweest. (R. 4 v., 75 v., E. 1953. 1966 v.; Pr. 120, 121.)

51. Indien er een provisionele eisch gedaan is, en de zaai ; zoo ten principale als op de provisie in staat van wijzen is, za •) de regter op beide by één en hetzelfde vonnis uitspraak kunnei * doen. (R. 53 8o , 140, 249, 292, 337, 348; 134.)

52. De voorloopige ten uitvoerlegging der vonnissen niettegenstaande hooger beroep of verzet, zal bevolen worden, indiei er is een authentieke titel, een erkend handschrift, of eei^ voorafgegane veroordeeling by een vonnis, hetwelk voor verzet of hooger beroep vatbaar is.

Bet wordt aan het oordeel van den regter overgelaten

-ocr page 561-

1. TITEL. ATQEMEENE BEPALINGEN. 515

bevel te geven met of zonder borgtogt. (B. 1905, 1953: K. 791 : R. 54, 80, 293, 342, 351 v., 398; Pr. 135, 439)

53. De voorloopige ten uitvoerlegging der vonnissen niettegenstaande hooger beroep of verzet kan bevolen worden met of zonder borgtogt: in gevallen, betreffende; (R. 658, 667 v.)

10, Verzegeling en ontzegeling of boedelbeschrijving; (R. 678 v.)

2°. Dringende reparatiën; (B. 1587 v.; R. 98.)

3°. Ontruiming van het gehuurde, wanneer er geen achrif-telyk bewijs van bestaande, vernieuwde of verlengde huur aanwezig is, of wanneer de huur geëindigd is: (R. O. 41; B. 1606 v., 1633; R. 122 v.)

4°. De benoeming van sequesters, commissarissen en bewaarders; (B. 1767 v.; R. 450, 506, 885.)

5°. Het aannemen van borgen en achterborgen; B. 1864 v.: R 619.)

6°. De benoeming van voogden, curators en andere bewindvoerders en het doen van derzelver rekening; (B. 403 v., 413 v., 467 v., 495 v., 503 v., 519 v.)

7°. Jaargelden of uitkeeringen tot levensonderhoud;

8°. Alle provinsionele toewyzingen; (B. 617; R. 51.)

9°. Bezitregt; (R. O. 54; 4o; B. 585.)

En verder in alle die bijzondere gevallen in welke de wet zulks heeft toegelaten of voorgeschreven (R. 293, 297, 311, 315, 733, 835, 840, 887; Pr. 135, St. 1869, n«. 124 art. 17.)

54. Indien de regter de voorloopige ten uitvoerlegging niet bevolen heeft, kan hij zulks niet bij nader vonnis doen, onverminderd nogtans het regt van partijen om in hooger beroep dft te vorderen. (R. 52, 351; Pr. 136.)

55. De voorloopige ten uitvoerlegging kan geene plaats hebben ten aanzien der kosten, al ware die ook in de plaats van schaden en interessen toegewezen. (Pr. 137.)

56. Al wie by vonnis in het ongelyk gesteld wordt, zal in de kosten verwezen worden. Echter zullen de kosten in het geheel of ten deele gecompenseerd mogen worden tusschen echtge-nooten, bloedverwanten in de regte linie, broeders en zusters of aangehuwden in denzelfden graad, mitsgaders Indien de partyen over en weder op eenige punten in het ongelijk zijn gesteld.

Ook zal de regter de kosten, die noodeloos werden aangewend of veroorzaakt, kunnen laten voor rekening der party, die ze aanwendde of veroorzaakte.

Het bedrag der kosten, waarin de verliezende party wordt verwezen, wordt, voor zoo veel die kosten vóór de uitspraak en niet door haar zelve zyn gemaakt, by het vonnis bepaald.

In zaken waarin de wet de verrichtingen van advocaten of procureurs vereischt of toelaat, worden onmiddellijk na het voldingen of bepleiten der zaak of na het nemen der conclusie door het openbaar ministerie, door de procureurs en in cassatie door de aavocaten, de rekeningen der kosten aan den regter overgelegd. By gebreke daarvan geschiedt de bepaling van het bedrag der kosten uitsluitend volgens de begrooting des regters.

By provisionele, praeparatoire en interlocutoire vonnissen kan de uitspraak over de koaten tot het eindvonnis worden voorbe-»

-ocr page 562-

516 I. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PEOCEDEEEN, ENZ.

houden. (B. 845; R. 45, 126, 278, 282: 292; Pr. 130, 131.)

57. Van de kosten der tegenpartij kunnen in de zaken, bij de voorlaatste zinsnede van het vorig art bedoeld, geene andere bij de uitspraak ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebragt dan de salarissen en verschotten van den procureur dier tegenpartij, indien alléén een procureur voor haar werkzaam was.

Werd hare zaak mede door een advocaat behandeld, dan wordt zijn salaris onder de bij het eerste lid bedoelde kosten begrepen, met dien verstande, dat in geen geval, wegens het behandelen der zaak door een advocaat, aan de in het ongelijk gestelde

Sartij door de tegenparty meer kosten in rekening kunnen wor-en gebragt, dan indien alléén een procureur met de behandeling ware belast geweest.artij door de tegenparty meer kosten in rekening kunnen wor-en gebragt, dan indien alléén een procureur met de behandeling ware belast geweest.

Ten aanzien van de zaken in cassatie komen in plaats van de salarissen en verschotten van den procureur, die ten laste van de in het ongelijk gestelde partij kunnen gebragt worden, de salarissen en verschotten van één advocaat, onverminderd de bepaling van het tweede lid van art. 418.

Voor het overige betaalt elke partij haar eigene koaten.

De salarissen worden berekend overeenkomstig bij de wet vastgestelde tarieven.

58. De advocaten, procureurs en deurwaarders, die zich in hunne bedieningen te buiten mogten gaan, en alle diegenen, welke de belangen, van het beheer dat hun is toevertrouwd verwaarloozen, zullen persoonlijk en uit hunne eigene beurs geheel of gedeeltelik in de kosten verwezen mogen worden, en zelfs tot vergoeding van schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn, zonder die op hurne principalen te kunnen verhalen. (B. 1279 v.; R. 17, 96, 612 v.; Pr. 132.)

59. Het vonnis, zoodanig als hetzelve door den regter wordt uitgesproken, moet behelzen: (R. 62.)

lo. De namen en de woonplaats der partijen, en de namen der procureurs, indien partijen die gehad hebben; (R.5.)

2o. De slotsom der conclusie van het openbaar ministerie in de gevallen waarin hetzelve is gehoord geworden; (R. 322 v., 327.) en

3o. De gronden der uitspraak, zoo wat de daadzaken als het regtspunt ieder afzonderlijk, betreft, en de beslissing (R. 607.)

Aan het slot van hetzelve worden vermeld de namen der regters, welke over de zaak hebben geoordeeld, en die van den ambtenaar van het openbaar ministerie, welke daarbij is tegenwoordig geweest. (Pr. 141, 142, R. 637.)

60. Het vonnis wordt door den griffier op het aud.entie-blad gebragt, en door den president en den griffier uiterlyk binnen tweemaal vier en twintig uren onderteekend.

Bij de kanton-geregten moet de kantonregter verrigten al wat bij dit artikel aan den president is opgedragen. (R. 63, Pr. 138.)

61. Indien de president zich in de onmogelijkheid bevindt om op het aud'entie-blad te teekenen, wordt zulks verrigt door het oudste lid hetwelk over de zaak gezeten heeft. Indien de griffier zich in de onmogelijkheid bevindt, wordt daarvan uitdruk-

kei tor ent bla 6

mei

3i 6: vóó; gesc tot (it. 6lt; aan ken ress 6; beid ten nen gelej 6C niet aan Di deel: de i zal gem;

67 nede maa: dood dien:

lema reedi moet hij t

-ocr page 563-

I. TITEL. ALGEMEENE BEPALINGEN.

kelyk op het audiëntie-blad melding gemaakt. Indien de kan-tonregtcr zich in de onmogelijkheid bevindt om op het audi-entie-blad te teekenen, zal daarvan door den grittier op dat blad melding worden gemaakt. (R. O. 47.)

62. De expeditie of uitgifte van het vonnis wordt zonder medewerking der partijen opgemaakt, en behelst, behalve hetgeen by artikel 59 is vermeld: (R. 64)

lo. fie conclusien der partijen, en wanneer die bij den kan-tonregter niet schiltelijk zijn genomen, alsdan de daarvan door den griffier gehoudene aanteekeningen; te dien einde wordt een afschrift van de schriftelijke conclusien, of wanneer die niet schriftelijk zijn genomen, van de gehoudene aanteekeningen, door den griffier aan het audientie-blad gehecht.

2o. De vermelding dat het vonnis in het openbaar is uitgesproken ;

3o. Den dag der uitspraak. (Pr. 143.)

63. De griffiers welke eeue expeditie van een vonnis uitgeven vóór dat hetzelve is geteekend, kunnen in hunne bediening geschorst of daarvan ontzet worden, behoudens de vervolging tot straf ter zake van valschheid, zoo daartoe gronden zijn. (11. 60; Sv. 289; Pr. 139.)

64. De griffiers zijn verpligt om op aanvraag der partijen aan haar zoodra mogelyk expeditie van het vonnis uit te reiken, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn. (B. 1279; 11. 62, 612.)

65. Alle vonnissen, welke wederkeerige verpligtingen aan beide partijen opleggen, of waaruit regten en verpligtingen ten behoeve of ten laste van beide partijen voortvloeijen, kunnen door elke van dezelve in haar belang worden ten uitvoer gelegd. (R. 430 v.)

66. Indien er een procureur in de zaak is, zal het vonnis niet ten uitvoer kunnen worden gelegd dan na dat hetzelve

l aan den procureur is beteekend, op straffe van nietigheid.

De vonnissen bij voorraad, en de eindvonnissen die veroordeelingen inhouden, zullen bovendien aan den persoon of aan de woonplaats van de partij beteekend worden, en daarbij zal van de beteekening aan den procureur melding worden gemaakt. (R. 67, 133, 292, 430, 599; Pr. 147.)

67. Indien de procureur overleden is of zijne bediening heeft nedergelegd, zal de beteekening aan de partij genoegzaam zijn, maar zal daarbij melding moeten worden gemaakt van den dood des procureurs, of van het nederleggen van deszelfa bediening. (R. 254; Pr. 148.)

VIJFDE AFDKELING.

Van vrijwaring.

68. Indien de verweerder vermeent gronden te hebben om iemand tot vrijwaring op te roepen, en hij die oproeping niet reeds heeft gedaan vóór of op den dag waarop de zaak heeft moeten dienen, zal hij daartoe vóór of op den dag, op welken hij ten principale moet antwoorden, verzoek moeten doen.

517

-ocr page 564-

618 I. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PEOCDEEEN, ENZ.

Dit incident zal summierlijk beslist worden, en indien het verzoek toegewezen wordt, zal de regter eenen voldoenden ter-mijn verleenen, naar mate van den afstand van des waarborga woonplaats Gedurende dezen termijn zal de oorspronkelyke zaak geschorst worden.

Het vonnis, waarbij de dagvaarding in geval van vrijwaring is toegestaan, zal aan den waarborg niet behoeven beteekend te worden. De dagvaarding zal den inhoud van hetzelve moeten behelzen, en daarbij zal moeten worden overgegeven kopy der stukken, welke aan den oorspronkelijken gedaagde beteekend zijn. (R. 7 v , 45, 126, 133, 141, 287; Pr. 82, 175.)

69. Indien het verzoek tot vrijwaring op den bovengemelden regtdag niet gedaan is, of indien de dagvaarding tot vrijwaring niet gedaan is, binnen den bepaalden tyd, zal er zonder uitstel in de oorspronkelijke zaak worden voortgeprocedeerd. (R. 70,73,133; Pr. 33, 179.)

70. In geval van vry waring wegens onderzetting of andere zakelijke regten, zal de waarborg altijd de zaak van den gewaarborgde mogen overnemen, welke buiten proces zal gesteld worden, indien hij zulks vordert, voor dat er eenig vonnis tusschen hem en den eiscber is gewezen.

Echter zal de gewaarborgde, wanneer hij zulks verkieEt, in het proces kunnen blijven tot bewaring van zijn regt; ook zal de oorspronkelijke eischer tot bewaring van het zyne mogen vorderen dat de gewaarborgde in de zaak blijve. (B. 584,976,1242, 1528; R. 285 v.; Pr. 182.)

71. De vonnissen tegen de waarborgen gewezen, by her. vorige artikel vermeld, zullen tegen den gewaarborgde worden ten uitvoer gelegd.

Het zal voldoende zijn het vonnis aan de gewaarborgde!, tebe-teekenen, hetzü dezelve buiten proces gesteld zijn geworien, of dat zij in het proces gebleven zijn, zonder dat er eenige andere eisch of re^tsvordering noodig is.

Wat de kosten, schaden en interessen betreft, zal de vereffening daarvan en de ten uitvoerlegging niet dan tegen den waarborg geschieden kunnen.

Echter zal, in geval van kennelijk onvermogen van den waar-borg, de gewaarborgde de kosten moeten dragen, indien hy niet buiten proces gesteld is geworden, gelijk ook de schaden en interessen, indien de regter oordeelt dat daartoe gronden zyn. (R. 612 v., 882 v., Pr. 185.

72. In zaken van eenvoudige vrijwaring, zal de waarborg zich slechts mogen voegen, zonder de zaak van den gewaarborgde over te nemen. (R 1129; R. 285 v.; Pr 183.)

73. In geval de oorspronkelijke eisch en die ter vrywaring te gelijk in staat van wyzen zyn, zal daarop gezamenlyk regt gedaan worden; zoo niet, zal de oorspronkelijke eischer zyne vordering afzonderlijk mogen doen uitwijzen. (Pr. 184.)

74. Die ter zake van vrijwaring gedagvaard zijn, zullen gehouden zijn, voor den regter, voor wien de oorspronkelyke zaak aanhangig is, te procederen, zelfs wanneer zij ontkennen mogten l waarborgen te zijn; doch indien duidelijk bleek dat de oorspron- ! telyke eisch alleen gedaan is om hen van hunnen eigen regter af

te 1

15*

scl we vai pla be{ (Rf

tei vei zul

zit ku eei

eei (R

an ho vei te' wi

he wc (R

tei de

ge

be aa gc

-ocr page 565-

I. TITFL. ALGEMEENS BEPALINGEN. 519

te trekken, zullen zy derwaarts verwezen worden. (G. 150: R. 126, 154 v.; Pr. 184.)

ZESDE AFDEEL1NG.

Van vonnissen by verstek en van verzet.

75. Indien de eischer ten beteekenden regtsdage niet ver-schijnt, zal er verstek tegen hem verleend worden, en de verweerder zal van de instantie worden ontslagen, met verwijzing van den eischer in de kosten. In dit geval zal er geen verzet mogen plaats hebben, maar zal de eischer den aanleg op nieuw kunnen beginnen, na voorafgaande betaling der kosten van het verstek. (R. 44,87,89, 92,99, 335, 400 v., Pr. 19,149,154.)

76. Indien de gedaagde niet verschijnt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen zijn, zal er tegen hem verstek verleend worden, en de conclusien van den eischer zullen toegewezen worden, ten ware zij den regter onregtmatig of ongegrond voorkomen; (R. 78, 87, 89, 92, 99, 185,v., 261,400; Pr. 149, 150, 434)

77. Elk verstek zal bij het uitroepen van de zaak op de teregt-zitting verleend worden; echter zal de regter de stukken ter tafel kunnen doen nederleggen, om op de conclusien van den eischer op eene volgende teregtzitting uitspraak te doen. (R. 45, 92; Pr. 150)

78. Alle uitgeroepene en niet verschijnende partijen zullen in een en hetzelfde vonnis van verstek begrepen moeten zijn: (R 76; Pr. 152.)

79. Indien van twee of meer gedaagden de een verschynt, de ! andere niet, wordt de zaak, ten op igte des verschijnenden aangehouden, en tegen den niet verschijnende verstek verleend. Dit verstek wordt aan laatstgenoemden beteekend, met dagvaarding tegen den dag, waarop de eischer de zaak op nieuw ter rolle wil doen oproepen.

Tusschen al de partijen wordt uitspraak gedaan bij een en hetzelfde vonnis hetwelk als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd en waartegen geen verzet wordt toegelaten. (R. 1 v., 4 v., 7, 12, 81, 88, 327; Pr. 153 ;

80. De vonnissen bij verstek gewezen, zullen niet ten uitvoer gelegd kunnen worden, dan na verloop van acht dagen na de be-teekening aan de partij in persoon of ter barer woonplaats, op de wyze als by artikel 2 en 4 voor de dagvaarding is bepaald.

In alle gevallen van dringende noodzakelijkheid, zal de ten uitvoerlegging vóór den afloop van dezen termijn bij het vonnis mogen bevolen worden. (R. 52 v., 86, 315 v.; Sv. 272= Pr. 155)

81. De gedaagde die bij verstek veroordeeld is, zal daartegen verzet mogen doen. Dit verzet zal ontvankelijk zijn tot dat net vonnis zal zijn ten uitvoer gelegd. (R, 79, 82, 89,345, 403, 425, 641; Pr. 155, 158,)

82. Het vonnis wordt gerekend ten uitvoer gelegd te zijn, wanneer de in beslag genomene roerende goederen verkocht zijn geworden, of wanneer de veroordeelde in hechtenis ge teld of aanbevolen geworden is, of veertien dagen nadat de aanplakking der aanslag-biljetten tot verkoop van in beslag genomene onroerende goederen vermeld by artikel 515 en 517, zal hebben plaats gehad,

-ocr page 566-

520 I. BOEK, VAN DE WIJZE VAN PROCEDEEEN, ENZ.

of wanneer de kosten betaald zijn, of eindelijk wanneer er eenige daad is gepleegd, waaruit noodzakelyk voortvloeit dat de uitvoering van het vonnis bij den defaillant bekend was.

Het verzet binnen de bovengezegde termynen, en in de hierna voorgeschrevene vormen gedaan zijnde, stuit de ten uitvoerlegging, indien dezelve niet bevolen is niettegenstaande het verzet (R. 52 v., 80, 84, 88, 438: Pr. 159 )

83. Het exploit van verzet zal summierlijk behelzen de middelen van de partij, en dagvaarding aan den persoon, of ter gekozene woonplaats van den oorspronkelijken eischer, tegen de eerstkomende teregtzitting, behoudens inachtneming van de termijnen en formaliteiten ten aanzien der dagvaardingen voor-gesehreven. (R. 1 v., 4 v, 7, 12, 294; Pr. 20,161.)

84. Het verzet zal ook kunnen gedaan worden, hetzij by buitengeregtelijke akte, hetzij ter gelegenheid van de betee-kening van het vonnis, of van elke andere akte, dienende om dat vonnis ten uitvoer te leggen, behalve de aanplakking der aanslag-biljetten bij artikel 82 vermeld, onder verpligting van den opposant om zijn verzet, overeenkomstig het vorige artikel, en binnen drie dagen te herhalen.

De deurwaarder die met de ten uitvoerlegging belast ia, zal, op straffe van kosten, schaden en interessen, gehouden zijn van het verriet melding te maken op zijn proces-verbaal. (Pr. 162, 138 )

85 De partij welke verzet heeft gedaan, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie op een daartoe bestemd register te doen aanteekening houden, met vermelding der namen van de partijen, de dagteekening van het vonnis bij verstek gewezen, en die van het gedaan verze*. (R. 86, 432; Pr. 163.)

86 Geen vonnis bij verstek kan tegen eenen derde worden ten uitvoer gelegd, dan acht dagen na deszelfs beteekening aan den defaillant in persoon of te zyner woonplaats en met overlegging van de verklaring des griffiers, dat er op zijne registers geen verzet tegen het vonnis is aangeteekend. (R. 80, 85, 432; Pr. 164)

87. De opposant die zich voor de tweede maal by verstek laat vonnissen, zal niet meer ontvangen worden tot het doen van een nieuw verzet. (R. 75 v., 89; Pr. 22, 165.)

88. De vonnissen bij verstek, waarvan de ten uitvoerlegging niet begonnen is binnen zes maanden na derzelver uitspraak, zullen als niet gewezen gehouden worden. (R. 81, 316, 432; Pr. 156.)

89. De kosten van het verstek, die van het vonnis daaronder begrepen, mitsgaders die, welke als het gevolg der niet-ver schijning van den defaillant kunnen worden beschouwd, komen ten laste van den defaillant, ten ware het verstek verleend ware op eene dagvaarding, die nietig verklaard wordt. (R. 75 v., 90 v.)

ZEVENDE AFDEELIKG.

Van nietigheid.

90. Geenerlei exploit of akte van regtspleging kan nietig verklaard worden, indien de wet de nietigheid van dezelve niet uitdrukkelijk bevolen heeft. (R. 22, 133, 343, 439, 456, 473, 536, 787 v.; Pr. 1030)

91. In de gevallen waarin de wet geene nietigheid bevolen heeft, zal de procureur of deurwaarder, zoo wel wegena verzuim

-ocr page 567-

I. TITEL. ALGEMBENE BEPALINGEN. 521

als wegens overtreding, tot eene boete kunnen veroordeeld worden, welke niet minder dan twee gulden zal zijn, en geen vyftig gulden te boven zal gaan. (R. 17, 96, 343; Pr. 1030.)

92. Al hetgeen in de artikelen 1, 2, 3, i, 5, 7, 8,10,11,12,14, 15 en 16 is voorgeschreven, moet op straffe van nietigheid worden in acht genomen. (R. 133.)

Bij niet-verschijning van den gedaagde, kan de regter geen verstek tegen denzelven verleenen, en zal de regter, de nietigheid uitsprekende, den eischer veroordeelen in de kosten. (R. 75 v., 89, 93 v., 96, 343)

93. Indien de gedaagde op de dagvaarding verschynt en de nietigheid van het exploit niet inroept, vóór alle weren en exceptien, behalve die van onbevoegdheid des regters, wordt dezelve voor gedekt gehouden. (R. 92,154, 155,158, 343; Pr. 173 )

94. Indien hij daarentegen bij zijne verschijning de nietigheid van het exploit inroept, kan de regter die exceptie verwerpen, wanneer het verzuim of de overtreding van dien aard wordt bevonden, dat de gedaagde daardoor In zijne verdediging niet is benadeeld, en alzoo geen belang heeft zich van de nietigheid te bedienen.

De regter zal echter in die gevallen, zoo daartoe gronden zijn, de aanvulling van het verzuim of de verbetering der onregelmatigheid ten koste van d-n aanlegger bevelen, of aan den gedaagde tot zijne verdediging uitstel verleenen. (R 92,120,343.)

95. Indien echter het exploit niet door eenen bevoegden deurwaarder is beteekend, is de regter verpligt de nietigheid daarvan in alle gevallen uit te spreken. (R 1,16, 92, 343 )

96. De kosten der akte van regtsplegiug, die nietig of onverbo-dig zijn, zullen ten laste komen van de procureurs of de deurwaarders, die zich zoodanige akten veroorloofd hebben, en zullen die regtsbedienden bovennien, naar vereisch van zaken, deswege tot vergoeding van schaden en intereseen aansprakelijk zijn, en izelfs in hunne bediening kunnen geschorst worden. (B. 1279 v., 1401 v.; R. 17, 58, 91 v., 271, 313, 534; Pr. 1031.)

TWEEDE TITEIi.

Bijzondere bepalingen betrekkelijk de wijze van procederen voor den kantonregter.

97. In zaken, die zuiver personeel zijn, of tot roerende goederen betrekking hebben, zal de dagvaarding geschieden voor den regter in wiens kanton de gedaagde woonachtig is.

Indien er meer gedaagden zijn, voor d' n regter in wiens kanton een hunner woonachtig is, ter keuze van den eischer.

Indien de gedaagde geene woonplaats heeft zal hij gedagvaard worden voor den regter van het kanton van zijn werkelijk ver-blyf; indien hy geen werkelijk verblijf in het Koningrijk heeft, voor den kantonregter van den eischer.

Indien de gedaagde openbaar ambtenaar is, doch zijn vorige woonplaats heeit behouden, voor den kantonregter van die woonplaats of van dien van de plaats in welke hij zijne ambtsverrig-tingen uitoefent, ter keuze van den aanlegger. Indien er meer aischers zijn, die in verschillende kantons woonachtig zijn, voor den kantonregter der woonplaats van een hunner, te hunner

-ocr page 568-

522 I. BOEK. van de wijzi van pkocedeken, enz

keuze (R O. 88 1°; B. 74, 81; R. 82, 40, v., 120,126, 157, 250 2o 267, 314; Pr. 2)

98 De dagvaarding moet geschieden voor den regter van het kanton waarin het goed gelegen is, indien de regtsvordering strekt: (B. 250 2o.)

1°. Tot vergoeding van schade hetzij door menschen, hetzij door dieren toegebragt aan land, houtgewas, boom-, tuin-of veldvruchten; (R. O. 80 lo.)

2°. Tot zoodanig herstel aan huizen, woningen, gebouwen en pachthoeven, hetwelk volgens de wet tot laste van den huurder komt. (R. O. 39 2o. B. 1596, 1600 v., 1602.)

3°. Tot vergoeding van schade door den huurder aan het verhuurde goed toegebragt; (B. 1596, 1602.)

4°. Tot ontruiming van huizen, gebouwen, woningen, pakhuizen, stallen, zolders, kelders, pachthoeven, landerijen, tuin- en andere gronden, mitsgaders tot ontbinding van huur, in de gevailen waarin de kantonregter, volgens artikel 41 en 42 der Wet op de zamenstelling der Reg-terlijke magt en het beleid der Justitie, bevoegd is. (R, O 41; B. 1606 v.; R. 53, 122.)

Indien onroerends goederen, te welker aanzien de regtsvordering plaats heeft, in verschillende kantons gelegen zyn, geschiedt de dagvaarding voor den regter van he^ kanton onder welks gebied de hoofdplaats der bebouwing behoort, en bij gebreke van znlk eene hoofdplaats voor een der regters binnen wiens kanton een of an der gedeelte der goederen gelegen is, ter keuze van den aanlegger. (Pr 8 )

99. Ten dage en ure bij de dagvaarding bepaald, of tusschen partyen bestemd, zullen zij in persoon of by gemagtigde voor den kantonregter verschijnen. De aanlegger zal zijnen eisch en de gedaagde zijne verdediging voordragen, zonder beteekening van eenige schriftelijke dingtalen.

De kantonregter zal, zoo mogelijk, de zaak op de eerste teregtzitting beslissen, of de uitspraak naar eene volgende te-regtzitting verwijzen. (B. 45, 75 v., 101, 104, 112; Pr, 9)

100. Wanneer eene der partyen verklaart een stuk als valsch of vervalscht te beschouwen, het schrift of eene handteekening ontkent, of verklaart die niet te erkennen, zal de regter daarvan akte geven, het stuk waarmerken, en de zaak naar den regter verwyzen, die daarvan naar aanleiding van de vyfde afdeeling van den volgenden titel, kennis moet nemen, en die te gelyk over de hoofdzaak by een en hetzelfde eindvonnis uitspraak kan doen, indien de zaak voor zoodaniee beslissing vatbaar is. (B 22, 1909; R. 176 v.; Sv. 289; Pr. 14.)

101. In geval de kantonregter zich naar eene plaats -n geschil begeeft, hetzij tot bezigtiging, hetzy tot het hoorea van getuigen of van deskundigen, zal hy vergezeld zijn van den griffier, die de minuut van het vonnis, waarbij de verrigting bevolen is, zal medebrengen. (B. 103, 199 v., 219 v., 222 v.)

De deskundigen zullen bij hetzelfde vonnis ten getale van drie worden benoemd, ten ware beide partyen mogten verzoeken dat het onderzoek slechts aan één en deskundige worde opgedragen. Zy worden door de meest gereede party en gedag-

-ocr page 569-

II. TITEL». WIJZE VAN PKOCEDEREN, ENZ. 52S

vaard, met vermelding van de plaats, den dag en het nnr en van het dispositief van het vonnis, ten aanzien der bevolene verrigting. (R. 222 v., 225.)

De deskundigen zullen vóór den aanvang hunner verrigtingen worden beëedi^d op straffe van nietigheid. (R. 125, 224.)

De kantonregter kan op de plaats zelve, na aHoop der bevolen verrigting. en na verhoor van partijen, dadelijk uitspraak doen, (R. 45, 99; Pr. 40, 42.)

102 In zaken aan beroep onderworpen, zal door den griffier

Sroces-verbaal worden opgemaakt, hetwelk het berigt van de eskundigen zal inhouden en van den door hen afgelegden eed doen blijken. (R. O. 38 v)roces-verbaal worden opgemaakt, hetwelk het berigt van de eskundigen zal inhouden en van den door hen afgelegden eed doen blijken. (R. O. 38 v)

Het proces-verbaal zal door den kantonregter, den griffier en de deskundigen geteekend worden, en indien deze laatste niet teekenen kunnen, zal daarvan melding worden gemaakt. (R. 111, 231.)

In zaken niet aan hooger beroep onderworpen, wordt geen proces-verbaal opgemaakt, maar wordt in het vonnis vermeld de eedsaflegging van de deskundigen en de slotsom van hun berigt. (B. 224, 231; Pr. 4?.

103. Indien partijen het omtrent de daadzaken niet eens zijn, het bewijs bij getuigen door de wet is toegelaten, en de daadzaken tot de beslissing der zaak kunnen leiden, zal de kantonregter, op verzoek van eene der partijen, getuigen-verhoor bevelen. (B. 1932 v.; R. 120, 199, v.)

Hij kan zulks in dat geval ook ambtshalve bevelen, indien hij tot de beslissing der zaak zulks dienstig en noodigacht. (R. 199.)

Het vonnis zal vermelden de daadzaken welke moeten worden bewezen, mitsgaders de plaats waar, en den dag en het uur waarop de getuigen zullen worden gehoord. (B. 101,120 v.) Het tegenbewijs staat van regtswege vry. (R. 46, Pr. 34.)

104. Indien eene der partijen verlenging van dien termijn verzoekt, zal dit incident dadelijk beslist worden. (B. 45, 99.)

105. De getuigen zullen in persoon of j ter hunner woonplaats worden gedagvaard, ten minste drie dagen vöór den dag van het verhoor. Deze termijn zal met écnen dag voor elke zes uren afstands worden vermeerderd.

De dagvaarding zal melding maken van het vonnis, van de laats, van den dag en van het uur der verschijning, en de aadzaken behelzen, welke bewezen moeten worden. (R. 1 v., 8, 106, 206, 215, Pr. 260, 408.)

106. Indien het vonnis hetwelk het getuigen-verhoor beveelt, niet uitgesproken is in tegenwoordigheid van de partij, zal hetzelve aan hare woonplaats beteekend worden, ten minste drie dagen vóór het verhoor.

Indien partijen by de uitspraak van het vonnis tegenwoordig zijn, geldt die uitspraak voor beteekening, en zal van de tegenwoor-heid van partyen op het audientie-blad worden melding gemaakt.

In allen gevalle, zullen de namen en woonplaatsen der getuigen, binnen den bij het eerste lid bepaalden termijn, aan haar beteekend worden. (Pr. 28.)

107. Ten bepaalden dage zullen de getuigen alvorens hunne getuigenis af te leggen, op straffe van nietigheid, elk op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den eed of de belofte doen van

-ocr page 570-

524 I. BOEK. van de wijze van pkocedeken, enz.

4e geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

De kantonregter zal hun derzelver namen, voornamen, beroep, ouderdom en woonplaats of verblijf afvragen, mitsgaders of zij aan partijen of eene derzelve in den bloede of door.aanhuwelijking bestaan, en zoo ja in welken graad, en of zij loon- of huisbedienden van dezelve zijn. :B 345, 1946; R. 110, 120, 215; Pr. 35.)

108. Partijen moeten hunne ,wrakingen vóór het afleggen der getuigenissen voordragen. De getuige wordt deswege gehoord en de regter doet uitspraak, zonder hooger beroep.

Indien de wraking wordt geldig verklaard, zal het getuigenis van den gewraakte niet worden afgenomen. (B. 194G v., 1950; R. 200, 218 v.; Pr. 36, 262.)

109. De getuigen zullen ieder afzonderlijk op de teregtzitting gehoord worden, hetzij de partijen tegenwoordig zijn of niet:, en zullen geen geschreven opstel mogen voorlezen.

De partijen zullen de getuigen niet in de rede mogen vallen, maar de kantonregter kan ten verzoeke van de partijen, en zelfs van ambtswege, aan eiken getuige, na het afleggen van zijne getuigenis, zoodanige vragen doen als hij zal noodig oordeelen. lt;R. 215; Pr. 36. 271.)

110. In zaken die in het hoogste ressort worden beslist, zal geen proces-verbaal worden opgemaakt, maar het vodnis zal moeten inhouden, behalve de vermelding der opgaven, verklaringen en eedsaflegging bij artikel 107 aangeduid, de wrakingen en de antwoorden op dezelve, en den summieren inhoud van de afgelegde getuigenissen. (R. O. 38 v.; Pr. 40, 410.)

111. In zaken aan hooger beroep onderworpen, wordt door den griffier een proces-verbaal van het getuigen-verb oor opgemaakt; hetzelve bevat al hetgeen hierboven bij artikel 110 is vermeld met dit onderscheid alleen, dat de verklaringen der getuigen zich niet tot den summieren inhoud bepalen, maar in derzei ver geheel moeten worden opgenomen.

Dit proces-verbaal zal aan ieder getuige worden voorgelezen voor dat gedeelte hetwelk hem betreft. Hij zal daarin zoodanige veranderingen en bijvoegingen mogen maken, als hem goeddunkt, en welke onder of op den kant van zijne getuigenis zullen opgeschreven worden. Dit zal aan hem worden voorgelezen.

De getuige zal zijne verklaring teekenen, of er zal melding gemaakt worden dat hij niet kan teekenen.

Het proces-verbaal zal wijders worden onderteekend door den regter en den griffier. (R. 107,121, 200, 215, v.; Sv. 62; Pr 89,411.)

112. De kantonregter zal uitspraak doen omiddellijk na het afleggen der getuigenissen, en na verhoor van partijen of van die welke tegenwoordig is, of op eene volgende door hem t3 bepalen teregtzitting. (R. 45, 99; Pr. 39.)

113. Indien de getuige schadeloosstelling vordert, zal dezelve worden begroot door den regter op het afschrift der dagvaarding, waarvan zal melding gemaakt worden in het proces verbaal. (R. 215; Pr 277.)

114. In geval de getuigen niet op éénen dag gehoord kunnen worden, zal de regter het verdere nooren tot een* naderen dag en uur uitstellen, en er zal noch [aan de getuigen noch aan de partij, eenige nieuwe dagvaarding geschieden, ofschoon ook

-ocr page 571-

II. TITEL. WIJZE VAN PEOCEDEKEN, ENZ. 525

deze laatste niet versclienen ware. (R. 18. 215; Pr. 267.)

115. Pe partij die meer dan vijf getuigen over hetzelfde feit zal hebben doen hooren, zal de kosten der verdere getuigenissen aan hare wederpartij niet kunnen in rekening brengen. (R 215; Pr. 281.)

116. De gedagvaarde getuige welke niet verschijnt, of verschenen zijnde, weigert den eed of zijne verklaring af te leggen, zal worden veroordeeld tot vergoeding der vergeefs aangewen de onkosten, en tot eene boete, niet te boven gaande vijf en twintig gulden.

Hij zal op nieuw worden gedagvaard te zijnen koste. (R. 215 j Pr. 268 )

117. Indien de op nieuw gedagvaarde getuige andermaal in gebreke blyft. te verschijnen, of het afleggen van den eed of van zijne verklaring weigert, zal hij ten tweeden male worden veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten en daarenboven in de schade eu interessen der partijen, en tot eene boete niet te boven gaande vijftig gulden,

De regter kan bevelen dat de gebrekige getuige door de openbare magt worde voor hem gebragt om aan zijne verpligting te voldoen.

Indien de getuige ook dan weigerachtig blijft om zijne verklaring af te leggen, zal de regter ten verzoeke der belanghebbende partij kunnen bevelen dat hij ten koste dier partij in gijzeling zal worden gesteld, tot dat hij aan zijne verplichting zal hebben voldaan. (R. 215, 585, llo; Sv. 68, 179; Pr 264.)

118. Indien de getuige bewyst dat hij door goede redenen verhinderd is geweest om op den bepaalden dag te verschijnen, zal de regter hem, na het afleggen van zijne verklaring, ontheffen van alle de tegen hem gewezene veroordeelingen. (R. 215, Pr. 265.)

119 Indien de getuige wettiglijk verhinderd is, uit hoofde van ziekte of anderzins, om voor den regter te verschijnen, zal de laatstgenoemde zich by hem vervoegen tot het ontvangen van zyne verklaring.

ledien de getuige in dat geval buiten het regtsgebied van den kantonregter woont, zal de regter verzoek doen aan den regter van de woonplaats des getuigen cm denzelven op de aan hem opgegeven vraagpunten te hooren. Van deze ondervraging zal door laatstgemelden regter proces-vervaal worddn opgemaakt; waarvan het oorspronkelijke zal worden ingezonden. (R. O. 25; R. 200, 215; Pr. 263.)

120. Buiten hetgeen bij artikel 10? omtrent het afleggen van den eed is voorgeschreven, zal het nalaten van eene of andere der formaliteiten by artikel 103 en volgende vermeld, alleen dan nietigheid des verhoors van den getuige ten gevolge hebben wanneer de belanghebbende partij daardoor in zijne verdediging is benadeeld, en de begane ongeregeldheid niei kan worden hersteld; in het tegenovergesteld geval kan de belanghebbende party van den regter, zoo daartoe gronden zijn, de bevoegdheid bekomen om de begane ongeregeldheden te zijnen koste te herstellen. (R. 90 v., 94, 200, 215)

121. De kantonregter, vergezeld van zijnen griffier, kan in alle gevallen, op alle plaatsen van zijn regtsgebied, en zonder voorafgaande beteekeningen of dagvaardingen, de verklaringen ontvangen van do getuigen, welke, door de beide partijen geza-menlyk medegebragt, uit eigene beweging voor hem verschijnen.

-ocr page 572-

1

-

i26 I. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PEODECEEEN, ENZ.

Het proces-verbaal zal worden opgemaakt in voege voorschreven. bij artikel 110 en 111. (R. O. 48.

123. Wanneer overeenkomstig artikel 41 der Wet op de za-xnenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie, de ontruiming wordt gevorderd van huizen, gebouwen, woningen, pakhuizen, stallen, zolders en kelders, of van pachthoeven, tot het bedrag in bovengemeld artikel uitgedrukt, en de hunrder geen schriftelijk bewijs van bestaande, vernieuwde, of verlengde huur voortbrengt en in gebreke blijft het perceel te ontruimen, kan de kantonregter op mondelingee aanvrage der belanghebbende party, overeenkomstig artikel 7 van dit wetboek, de dagvaarding der wederpartij bevelen, zelfs van uur tot uur, en den zondag ingesloten.

Indien de eischer niet woonachtig is in de gemeente waar het verhuurde gelegen is, moet hij bij de dagvaarding in die gemeente woonplaats kiezen. (R. 5 lo, 58 3o)

123. De kantonregter kan alsdan de onmiddellijke ten uitvoerlegging van zijn vonnis tot ontruiming bij voorraad bevelen, niettegenstaande hooger beroep of verzet met of zonder borgstelling, en zulks op de minute, ook vóór derzelver registratie, en zonder andere foimaliteit dan de vertooning dier minute ter woonplaats van de veroordeelde partij. (R O. 41; R. 53 8o, 124,439; Pr. 17.)

124. De ontruiming zal daarna, zonder verdere aanmaning of andere formaliteiten, door den deurwaarder, bijgestaan door twee daartoe door den kantonregter be benoemen getuigen, worden ten uitvoer gelegd, behoudens de beteekening der minute van het vonnis des noods zonder registratie, binnen vier ea twintig uren aan de veroordeelde party, en onverminderd d3 ten uitvoerlegging van den verderen inhoud van hetzelve op d-ï gewone wijze. (R. O. 41; R. 529.)

125. De bepalingen in den derden titel voorkomende, opzigtelyk de voorloopige verzoeken en exceptien, de wrakingen van deskundigen, het hooren van partijen, de incidentele vorderingen, de reconventie, het schorsen en hervatten van het regtsgeding, het f doen van afstand der instantie, het vervallen der instantie, en de voeging en tusschenkomst, gelyk mede de bepalingen van den negenden titel van dit boek, handelende van verzet door der- ' den, en die van den zesden titel van het tweede boek, handelende van het vereffenen van kosten, schaden en interessen mitsgaders van de kosten van den processe, zijn te dezen toepasselijk. (R. 152 v, 225 v., 237 v., 247 v., 250 v., 254 v., 277 v, 285 v., 376 v., 612 v.) 1

»£R1gt;£ TITEIi.

Van de manier van procederen, byzonder betrek-kelyk tot de arrondissements-regtbanken,

de provinciale hoven en den hoogen raad, regt doende in eersten aanleg.

EERSTE AFDEEL1N6.

Van de dagvaardingen.

126. De verweerder zal in zuiver persoonlijke zaken, of in die welke roerend goed betreffen, worden gedagvaard voor den regter van zyne woonplaats. (B. 74, 81; R. 97, 814.)

li V001

II

VOOl

II leer van lijki gedi li den I

WO(

of uiti I

WO(

I

reg loo 1

me vai 1

vol wh alv dei

V0( dii pit

-ocr page 573-

III. TITEL. MANIEK VAN PKOCEDEREN, ENZ. 627 Indien hij geene bekende woonplaats in het Koningrijk heeft, voor den regter van zijn werkelijk verblijf. (R. 4.)

Indien hij mede geen erkend verblijf in het Koningrijk heeft, voor den regter van de woonplaats des eischers (R. 4.)

Indien worden opgeroepen houders van aandeelen in geld-leeningen of maatschappijen welke niet op naam staan en waarvan de eigenaar uit dien hoofde onbekend zgn, zullen zg insgelijks voor den regter van de woonplaats des eischers worden gedagvaard. (K. 40 v.)

Indien er in de boven gemelde gevallen meer eischers zyn, voor den regter van de woonplaats van één hunner, ter hunner keuze.

Indien de verweerder openbaar ambtenaar is, doch zijne vorige woonplaats heeft behouden, voor den regter van die woonplaats of voor dien van de plaats waarin hg zijne ambtsverrigting uitoefent, ter keuze van den aanlegger.

Bijaldien er meer verweerders zijn, voor den regter van de woonplaats van een hunner, ter keuze van den aanlegger.

In zake van aanspraak op een onroerend goed zelf, voor den regter onder wiens regtsgebied het goed waarover het geschil loopt gelegen is. (B. 562; R. 129, 459.)

Indien de onroerende goederen in verscheidene arrondissementen gelegen zijn, zullen de voorschriften worden gevolgd van de laatste zinsneden van artikel 98.

In zaken van gemengden aard, behoudens hetgeen in dit artikel volgt ten aanzien van zaken van erfenis, voor den regter onder wiens regtsgebied het onroerend goed gelegen is, of voor dien alwaar de verweerder zijne woonplaats heeft, ter keuze van den aanlegger.

In zaken van maatschap of vennootschap, zoo lang zij duurt, voor den regter der plaats alwaar zij gevestigd is, en na de ontbinding, hetzij voor denzelfden regter, hetzij voor dien van de woonplaats van een der vereffenaars. (B. 1655 v., 1690 v. K. 14 v.) In zaken van erfenis;

1°. Wegens onderlinge vorderingen der erfgenamen tot aan de boedelscheiding ingesloten en wegens vernietiging eener gemaakte boedelscheiding; (B. 1112 v., 1158 v., 1170.) 2°. Wegens vorderingen die door des overledenens schuld-eischers, vóór de boedelscheiding, gedaan zouden mogen worden; (B. 1146 v., 1153.) en 8°. Wegens vorderingen betrekkelyk tot de uitvoering van beschikkingen ter zake van overlijden, tot aan het eindvonnis toe; (B. 1052 v.)

voor den regter binnen wiens regtsgebied de erfenis is opengevallen.

In zaken van failtissement of verklaard kennelijk onvermogen, voor den regter in wiens regtsgebied de woonplaats van den gefailleerde of onvermogende zich bevindt. (K. 764; R. 882.)

In zaken van vrjjwaring, voor den regter voor wien de oor-spronkelijke vordering aanhangig is. (R. 68 v., 74 )

In zaken van het doen van rekening, ten aanzien der van regtswege aangestelde rekenpligtigen, voor de regters welke dezelve hebben benoemd, en ten aanzien van voogden en curators, voor de regtbank binnen welker regtsgebied de voogdij of

-ocr page 574-

528 I. BOEK. van de wijze van pbocedeeen, enz. curatele is opgedragen: of in beide gevallen, voor de regtbank van de woonplaats der verweerders, ter keuze van den aanlegger. (B. 467 v., 506, 517, 519 v.; R. 771)

Indien er woonplaats is gekozen, voor den regter dier gekozene woonplaats, of voor den regter van de werkelijke woonplaats des verweerders, ter keuze van den aanlegger (B. 81 v.)

Jn zaken wegens kosten en verdiensten door praktizijns of deurwaarders gevorderd wordende, voor den regter waar de kosten gemaakt zijn. .B. 2007; R. 57, 250 20,267, 814,612 v.; Pr. 59.)

127. Een vreemdeling kan, zelfs wanneer hij in Nederland zijn verblijf niet houdt, voor den Is ederlandschen regter worden gedagvaard ter zake van verbindtenissen door hem jegens eenen Nederlander, hetzij in Nederland, of in een vreemd land aangegaan.

Deze bepaling is ook op dagvaardingen voor de kantougereg-ten toepasselijk (A. 9; B 97, 76S.)

128. In zakelijke regtsvorderingen of in regtsvorderingen van eenen gemengden aard, zal het vaste goed in de dagvaarding bij deszelfs ligging, en, zoo veel mogelijk, bij deszelfs naam en aard worden beschreven. (R. 129, 439 lo; Pr. 64.)

129. De persoonlijke regtsvordering is de zoodanige, welke tot onderwerp heeft de vervulling eener persoonlijke verbindtenis. uit overeenkomst of uit de wet voortvloeiende. (R. O. 64.)

De zakelijke regtsvordering is de zoodanige, waarbij de eiger dom van eenc zekere en bepaalde zaak, of wel eenig ander zakelijk regt geëischt wordt

De gemengde regtsvordering is de zoodanige welke te gelijk persoonlijk en zakelyk is, te weten;

De vordering tot verkrijging eener erfenis;

Die tot boedelscheiding;

Die tot deeling van gemeenschap;

Die tot afpaling van bij elkander gelegene erven.

130. De regtsvordering over het bezitregt, en die over het regt tot de zaak (pet it oir), zullen nooit vereenigd mogen worden ingesteld (R O. 54 4o; B. 606 v., 613, 621; R. 131, 140, 201, 250 2o; Pr. 25.)

181. Die eene regtsvordering over het regt tot de zaak zelve heeft ingesteld, ie niet meer ontvankelijk tot het instellen eener regtsvordering over het bezitregt. (Pr. 26.)

132. De verweerder in zake van het bezitregt zal geene regtsvordering over het regt tot de zaak zelve mogen instellen, zoo lang die ten aanzien van het bezitregt niet is afgeloopen. (B. 618; R. 121,201.)

Wanneer hy in de laatstgemelde is veroordeeld, zal hij niet ontvankelijk zijn ten aanzien van het regt op de zaak zelve, dan na volKomen te hebben voldaan aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling; ten ware de uitvoering van het vonnis in gebreke gebleven of vertraagd ware door de schuld van de partij die hetzelve verkregen had; in welk geval de regter voor wien de regtsvordering tot het regt op de zaak zelve behoort, eenen termijn kan bepalen na verloop van welken die regtsvordering kan worden ingesteld. (Pr. 27)

183. De aanlegger is gehouden, bij het exploit van dagvaarding procureur te stallen, op straffe van meligheid (R. 90, 92, 343.)

De woonplaats, waarvan in artikel 5, no. 1 van dit wetboek ge-

-ocr page 575-

III. TITEL. MANIER VAN PROCEDEREN, ENZ. 529

sproken wordt, wordt geacht gekozen te zijn bij dien procureur, ten ware de aanlegger eene andere keuze had uitgedrukt. (R. 135, 286.)

Alle akten der procedure tot en met het eindvonnis, zullen aan die woonplaats worden beteekend, en zal de procureur verpligt zijn de memoriën en schrifturen te teekenen, waarvan in dezen titel en in den volgenden wordt melding gemaakt. (R. 138,148, 254 v., 258 v.)

De aanlegger zal voorts by het exploit moeten overleggen afschrift van de stukken waarop de eisch gegrond is. Bij gebreke van deze atschriften, zullen diegene welke de aanlegger gehouden is, hangende den loop van het regtsgeding te geven, niet mogen berekend worden onder de kosten, ten ware die stukken door de verdediging van den gedaagde mogten noodzakelijk worden of daaruit voortvloeijen, of ten ware door den regter mogt bevolen zijn dat de zaken zullen worden geinstrueerd bij geschrifte (R. 66 v., 143, 162v.; Pr. 61, 65.)

134. De eischer is bevoegd, tot den afloop der zaak zijnen eisch te wijzigen of te verminderen, zonder nogtans het onderwerp van den eisch te mogen veranderen of te vermeerderen. (B. 1937; R. quot;quot;gt;, 348,501.)

TWEEDE APDEELING.

Van de verwering en het voldingen der zaak.

135. De verweerder is verpligt binnen het tijdsverloop, tus-schen de dagvaarding en den dag op welken hij verschijnen moet, procureur te stellen. Dit geschiedt bij eene eenvoudige akte van wege den gestelden procureur aan dien des eischers beteekend.

De verweerder wordt geacht zijn woonplaats te hebben gekozen by dien procureur. (R. 133.)

Tegen den verweerder die verzuimd heeft procureur te stellen, of wiens gestelde procureur ten dage dienende niet verschijnt, wordt verstek verleend en verder gehandeld zoo als in de zesde afdeeling van den eersten titel is bepaald. (R. 75 v., 145, 14 v., 258 v., 344, 353, 400 v.; Pr. 75.)

136. Partijen kunnen hunnen gestelden procureur niet her-■oepen zonder tevens eenen anderen te stellen; zoo lang zulks niet geschied is, blijft het regtsgeding voortgaan op naam des lerst gestelden. (R. 254 v., 264, Pr. 75.)

137. Indien de eisch overeenkomstig het tweede lid van arti-:el 7 van dit wetboek is ingesteld op korten termijn, volstaat de verweerder met ten dienenden dage zijnen procureur ter audien-ie te stellen.

Ten zelfden dage wordt door den procureur des eischers de met edenen omkleede conclusie van den eisch voorgedragen en af-chrift daarvan aan dien des gedaagde overgegeven.

Deze draagt terstond en met gelijke overgifte van afschrift, zijne erwering voor, by met redenen omkleede conclusie van antwoord, Q partyen worden daarna dadelyk tot de pleidooyen toegelaten. gt;e regter kan tot het nemen der conclusien of tot de pleidooyen, p verzoek van eene der party en in derzei ver belang of ook ambts-

34

-ocr page 576-

580 I. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PROCEDEREN, ENZ.

halve, eenig uitstel bevelen. (R. 138 v., 147 v., 151, 826-1 Pr. 76.)

188. In zaken welke vatbaar zyn om snmmierlyk le worden behandeld, wordt mede ten dienenden dage of op eenen nader te bepalen dag, door den procureur des eischers zijne met redenen omkleed e conclusie van eisch voorgedragen, en by afschrift aan den procureur des verweerders medegedeeld. (R. 140,147,206 277, 294, 299; Pr. 405.)

182. Daarna draagt deze tenzelfden dage of op eenen nader daartoe te bepalen dag zijne verwering voor, bij met redenen om-kleede conclusie, waarvan, alsmede van de stukken van welke hij zich ter zyner verdediging wil bedienen, hy een afschrift over geeft; vervolgens worden partyen toegelaten tot de pleidooyen of daartoe een nadere dag bepaald. (R. 137 v., 148,151, 251, 255, 288.)

140. Voor summiere behandeling zyn vatbaar: (E,. 252.) Zuiver personele zaken, indien de eisch berust op eenen titel waarvan het bestaan niet betwist wordt; (R. O. 38 R. 129.)

2o. Voorloopige vorderingen en alle vorderingen welke spoed vere.schen. (R. 51, 137.)

?o. iJe vorderingen van huur- en pachtpenningen, mitsgaders die wegens koopschat van vrucnten te velde;

•1o. De vorderingen in zake van bezitregt; (R. 130,201.) en

5o. In het algemeen de zoodanige welke om derzelver gering belang en eenvoudigheid door beide partyen, of, bij verschil, door den regter voor summiere behandeling worden vatbaar geacht, of bij de wet als summier zijn aangewezen. (R. 161, 214, 225, 260,272, 294,299,346, 488,456, 486, 513, 520, 533,542, 558, 577, 611, 626, 642,750, 824; Pr. 404.)

141. Incidentele vorderingen, tusschenkomst en voegingen worden in summiere zaken ten dienenden dage ter audientie in gesteld by gemotiveerde conclusien. (R. 63, 247 v., 285 v., 346 Pr 406.)

142. In zaken van gewone behandeling kan de verweerder volstaan met door zynen procureur op de oproeping der zaak ten dienenden dage, te doen aankondigen, dat laatstgemelde zicli procureur gesteld heeft. (R. 140; 347.)

143. Binnen veertien dagen na den dag op welken de procti-reur des verweerders is gesteld, doet de verweerder zyn antwoord of verwering, door zijnen procureur onderteekend, door eenen deurwaarder beteekenen aan den procureur des eischers.

Ily doet daarbij aanbod van een afschrift der stukken, waaro] hy zyne verwering grondt, en welke hij aan den voet van zynant woord opgeeft. (R. 133, 151, 252, 277; Pr. 77.)

144. Binnen de volgende acht dagen doet de eischer op gelijke wijze zyn repliek aan des gedaagdens procureur beteekenen. indien hij zulks in zyn belang noodig acht, en de verweerder heeft alsdan gelykentermyn en gelyke bevoegdheid tot het beteekenen van zyn dupliek; insgelijks met aanbod van afschrift der stuiken, welke hy nader zou willen overleggen. (R. 151; Pr. 78.)

145. Indien de verweerder zyn antwoord of verwering binnen de veertien dagen niet heeft betcekend, kan de eiacher de zaal

J-

-ocr page 577-

111. TITEL. MA.N1EK VAN PHOCEDEEEN, EfJZ, 58l

onmiddellyk vervolgen bij eene eenvoudige akte van procureur tot procureur, met oproeping tegen eenen bepaalden regtdag om conclusien te nemen ter audiëntie. (R. 135. 255, 288, 847; Pr. 79.)

146. Na verloop der hiervoren bepaalde termijnen of wanneer binnen dezelve geen repliek of dupliek respectievelyk is betee-kend, kan de meest gereede party de zaak vervolgen, in voege ala by liet voorgaande artikel is bepaald. (Pr. 80.)

147. Ten dagedienende worden conclusien genomen, even als ten aanzien van zaken van summiere behandeling bij de artikelen 138 en 139 is bepaald, en de regtbank of het hof bepaalt eenen dag van pleidooi, tenzij partyen, daarvan afziende, op het geding en de overgelegde stukken regt verzoeken. (R. 137, 326, 347.)

148. De partijen kunnen in alle soort van zaken hetzy op korte termynen, hetzy summiere, hetzij van gewone behandeling, gedurende den loop van het geding, wederkeerig vragen de mededee-ling of de overlegging ter griffie van de oorspronkelijke stukken welke tegen hen worden gebruikt.

In zaken op korte termijnen en in summiere zaken wordt deze mededeeling gevraagd, by eene schriftelyke conclusie ten dage dienende; in zaken van gewone behandeling bij akte van procureur tot procureur. (B. 1923: R. 137 v.; Pr. 183.)

149. De stukken moeten worden terug gegeven binnen den tijd, bepaald bij het recepis of by de uitspraak waarby de mededeeling bevolen is. Indien de termijn niet bepaald is, zal dezelve zijn van drie dagen. (R. 8; Pr. 190.)

150. Indien de stukken niet zy n terug gegeven binnen den ter-myn, zal de gebrekige partij of deszelfs procureur, bij een bevelschrift van den president, daartoe worden genoodzaakt, zelfs by lijfsdwang, en op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn. (B. 1402; R. 585 7o., 612

; Pr. 191.)

851. De termijnen voorgeschreven bij de artikelen 137,139,143 en 144 moeten stiptelijk worden nagekomen, tenzij de belanghebbende partij aantoont dat zy ter harer verdediging bewijsstukken behoeft, en buiten de mogelijkheid is dezelve binnen den gewonen termijn voort te brengen. In dat geval kan de regter op verzoek van de belanghebbende party statering van het geding verleenen gedurende eenen bepaalden tijd.

De uitspraak daarop is aan een hooger beroep onderworpen.

DERDE ATDEELING.

Van voorloopige verzoeken en van exception.

152. Alle vreemdelingen, eischers zijnde, of in eene aange-egde regtszaak zich voegende, of tusschenkomende, zijn gehouden ten verzoeke van de wederparty, alvorens deze eenige weren fan regten of tegenzeggen behoeft te doen, zekerheid te stellen toor de betaling der kosten en der schaden en interessen, in welke zy zouden kunnen verwezen worden.

De partij, welke het stellen van zekerheid verzoekt, wordt

-ocr page 578-

o82 I. BOEK. van de wijze van peocedekek, enz.

niet geacht daardoor de competentie van den regter te hebben erkend. (A. 9; B. 1864; R. 93, 125, 616, 619, 855 ; Pr. 166 ) [Art. 17 W. 1869 no. 124: „Art. 152 van het Wetboek van B. K is op landverhuizers niet van toepassing.quot;]

153. Het vonnis waarbij het stellen van zekerheid bevolen wordt, zal de som uitdrukken, tot beloop waarvan de zekerheid moet worden verstrekt. De eischer of tusschenkomende partij welke deze som zal geconsigneerd hebben, of welke zal bewezen hebben dat zijne onroerende goederen, gelegen in de Nederlanden, voldoende zijn om de vastgestelde som daaraan te kunnen verhalen, zal worden ontslagen van het stellen van zekerheid,

mits hij, in het laatste geval, op die goederen eene hypothe-kaire inschrijving toesta. (B. 1217; K 353, 616; Pr. 167.)

154. Die voor eenen regter geroepen is welke onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen, zal mogen vorderen dat de regter zich onbevoegd, verklare. (K. 444; R. 74, 324 3o 333, 357 v., 421; Pr. 168.)

155. In geval de regter onbevoegd is uit hoofde van den persoon des verweerders, is deze gehouden deze zijne exceptie en de conclusie daartoe strekkende voor te stellen, alvorens eenige andere weren van regten of eenige andere verdediging voor te dragen. (R. 74, 93, 158 v., 353, Pr. 169.)

156. In geval echter de regter onbevoegd mogt zijn uithoofde van het onderwerp des geschils, zal de exceptie van onbevoegdheid in eiken stand des gedings mogen worden voorgesteld, en indien zij niet wordt voorgesteld, is de regter ambtshalve gehouden zich onbevoegd te verklaren. (R. 338; 353; Pr. 170.;

157. Indien een geding, hetwelk tot de kennisneming behoort van den kantonregter, bij de arrondissements-regtbank is aan hangig gemaakt, en de gedaagde de exceptie van onbevoegd heid niet, overeenkomstig artikel 154 hierboven, heeft voorga delin steld, zal de arrondissements-regtbank, als gewone regter, de zaak aan zich behouden en daarin in het hoogste ressort regi spreken. (R. O. 38, 41, 53; R. 97 v.)

158. In zaken welke reeds te voren door eene dagvaardin'

voor eenen anderen regter zijn aanhangig gemaakt tusschen )evol dezelfde personen en over hetzelfde onderwerp, of welke reeds lij; z door dezelfde personen en over hetzelfde onderwerp aan scheids- 164 mannen zijn opgedragen en voor dezelve aanhangig zijn, of Ie ;al d( geval het geschil aan eene zaak verknocht is, die reeds vaoi ;ijne eenen anderen regter of scheidsmannen aanhangig is, mag df an d verwijzing gevraagd worden naar dien anderen regter of naa itukl

Dej a dt De [167 v 165

de benoemde scheidsmannen. Dit moet echter geschiede'! al vorens eenige andere weren van regten, of eenige andere vei dediging voor te dragen, met uitzondering alleen van de exceptii vermeld in artikel 155. (R. 141, 353, 620; Pr. 171.)

159. Dilatoire exception moeten gezamenlijk, en vóór d: exceptien, waarvan in het volgend artikel wordt gehaadelfl uur,

vóór alle antwoorden ten principale worden voorgesteld. (R. ---

v., 161, 274, 338.)

draj ]88 ll Bel(i dooi H

cipal In maai nigt, 16 ten sum;

Di mog(

(Pr.

16;

Ier ] word men 165

Niettemin zullen erfgenamen, weduwen en vrouwen, hetzi leteel uit den echt, hetzij van tafel en bed, of goederen gescheidenMtukk aanvankelijk kunnen volstaan met als dilatoire exceptie voort

Dit

-ocr page 579-

III. TITEL. MANIER VAN PROCEDEREN, ENZ. 533

dragen, dat zij nog zijn in termen van beraad, (B. 182 v., ]88 v., 193, 287, 298, 1071; K 125, 814; Pr. 174.)

160. Alle overige exception moeten met het antwoord te gelyk worden voorgesteld, op straffe van verwijzing in de kosten door het niet nakomen van dit voorschrift veroorzaakt. (R. 274.)

Hiervan zijn uitgezonderd:

lo. De exceptie van gewijsde zaak, hetzij door een regter-lijk vonnis, hetzij door eene uitspraak van scheidsmannen; (B. 1953 3o, 1954.)

2o. De exceptie van dading; (B. 1888 v., R. 19.)

3°. De exceptie dat de aanlegger de hoedanigheid niet bezit welke hij zich toeschrijft, of dat de verweerder de hoedanigheid niet bezit in welke hij is gedagvaard.

Deze exception alleen, kunnen voor het antwoord ten principale worden voorgesteld.

Indien de verweerder van die bevoegdheid geen gebruik maakt, maar deze exceptien met zijne verdediging ten principale veree-nigt, moet hij alle dezelve gezamenlijk voorstellen. (R. 125,353.)

161. Alle exceptien, welke door partijen, vóór het antwoord ten principale moeten of mogen worden voorgesteld, zullen summierlijk worden behandeld. (R. 138 v., 159 v., 353.)

Die exceptien moeten op zich zelve worden uitgewezen, en mogen niet aangehouden of gevoegd worden bij de hoofdzaak, (Pr. 172.)

VIERDE AFDEELING.

Van de behandeling bij geschrifte.

162. Indien eene zaak niet vatbaar schijnt voor eene mon-■rge delinge voordragt, kan de regter, hetzij op verzoek van eene 3 df der partijen, hetzij ambtshalve, bevelen, dat zij bij geschrifte

worde behandeld, om op liet rapport van eenen daartoe te benoemen regter te worden afgedaan. (R. 133,171,262, 353; Pr. 95.)

163. Het regterlijk bevel waarbij de schriftelijke behandeling quot;bet )evolen wordt, zal worden ten uitvoer gelegd, zonder datiiet noo-eedi üp Zal zijn hetzelve teligtenoftebeteekenen. (R. 353; Pr. 94.) Bids- 164. Binnen veertien dagen na de uitspraak van hetzelve, of in al de eischer aan den verweerder eene schriftuur, inhoudende voor ;ijne middelen en conclusie, doen beteekenen en afschrift daar-ag de an doen overgeven : dezelve zal eindigen met eenen staat van naai itukken tot staving daarvan bijgebragt.

~ Deze schriftuur en stukken zullen binnen vier en twintig uren

i de beteekening ter griffie worden overgelegd.

De akte van overlegging moet worden beteekend. (R. lol, 167 y., 353; Pr. 96.)

165. Binnen de veertien dagen na de beteekening dier schrif-delc uur, zal de verweerder inzage nemen en afschrift kunnen rragen der ter griffie overgelegde stukken, en zal zijn antwoord, loudende zijne middelen en conclusie, aan den eischer doen aetzi teteekenen, onder hetwelk zal worden gesteld een staat van aden itukken tot staving daarvan bijgebragt.

4 Dit antwoord en deze stukken zullen insgelijks, met aanbod

jort

-ocr page 580-

534- I. BOEK. VAN DJO WIJZE VAN PEOCEDttaEN, ENZ. van afschrift, door hem worden overgelegd ter griffie, binnen 24 uren na de beteekening, en de akte van overlegging zal worden beteekend. (R. 151, 169, 255; Pr. 97.)

166. Binnen gelijke termijnen kunnen de partijen schrifturen van re- en dupliek aan elkander doen beteekenen, welke op gelijke wijze, met de daartoe behoorende stukken, ter griffie moeten worden overgelegd. (R. 151, 169 v., 255.)

167. In de gevallen der beide voorgaande artikelen, kunnen de partijen elkander onderling in der minne stukken mededee len, onder recepis; artikel 150 is hier toepasselijk.

168. Geene verdere schrifturen of stukken, welke partijen daarna mogten willen overleggen of aan elkander mededeelen, kunnen in de begrooting der kosten worden aangenomen. (R. 17; Pr. 105.)

169. Bijaldien binnen den hierboven bepaalden termijn eene der partijen hare stukken niet overgelegd of medegedeeld, noch ook nare schrifturen heeft doen beteekenen, kan de zaak worden beoordeeld op de stukken van de andere partij. (R. 150, 164 v.; Pr. 98, 99, 101.)

170. Na afloop van den hierboven bepaalden termijn, zal de griffier, ter begeerte van de meest gereede partij, de schrifturen en stukken aan den rapporteur ter hand stellen, die dezelve tegen renversaal zal overnemen. (R. 164 v., 175; Pr. 109.)

171. Bijaldien uit eenigen hoofde de rapporteur buiten staat is zijn rapport te doen, zal er een ander op de teregtzitting worden benoemd, ten verzoeke van de meest gereede partij. (R. 162, 253; Pr. 110.)

172. Bijaldien het proces moet worden medegedeeld aanhet openbaar ministerie, zal de rapporteur zorgen dat deze mede-deeling in tiids geschiede, opdat het vonnis daardoor niet worde vertraagd. (R. 324, 326; Pr. 112.)

173. Het openbaar ministerie, na kennis genomen te hebben der stukken, zal dezelve binnen den kortst mogelijken termijn aan den rapporteur doen terug komen. (R. 327.)

174. Het rapport zal op de teregtzitting worden gedaan, en zal daarvan op eene vorige teregtzitting aankondiging gedaan worden.

De rapporteur zal de daadzaken en de middelen opnemen, zonder zijn gevoelen te uiten.

De partijen mogen het woord niet voeren; zij kunnen alleenlijk aan den president schriftelijke aanteekeningen ter hand stellen; indien zij vermeenen dat de eene of de andere daadzaak onvolledig of niet juist door den rapporteur is voorgedragen.

Het openbaar ministerie zal worden gehoord in zaken waarin zulks volgens de wet wordt vereischt of toegelaten.

De regter zal uitspraak doen op eene door hem te bepalen teregtzitting. (R. 324 v., 353; Pr. 111)

175. Na het rapport zal de rapporteur de stukken ter griffie terug bezorgen en zijn renversaal terug nemen. (R. 170; Pr. 114.)

Vai

1^ naai tij er lo

17 veru over 8taa dere hetz tuig 17 me1( vals( van desk Zi. vore' akte ;evo -igd, loor le d tij 7. vaz( 17 al 1

I81 tverj In tuk :eho In

-ocr page 581-

UI. TITEL. MANIER YAN PR0CEDE11EN, EUZ. 535

VIJFDE AFDEELING.

Van de geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften en het geregtelijk onderzoek deswege.

176. Er zal een geregtelijk onderzoek plaats kunnen hebben naar de echtheid of onechtheid van geschriften, waarvan partijen zich willen bedienen : (R. 100, 324, 353, 633.)

lo. Wanneer de partij, welke men beweert een onderhandsch geschrift geschreven of onderteekend te hebben, ontkent hetzelve te hebben geschreven of onderteekend ; (B. 1912 v.)

2o, Wanneer de partij, tegen wie men gebruik maakt van een onderhandsch geschrift, door een' derde geschreven of geteekend, verklaart het geschrift of de onderteekening van dengenen, dien men beweert zulks geschreven of geteekend te hebben, niet te erkennen. (B. 1913 v.)

8o. Wanneer eene der partijen beweert dat een stuk valsch of vervalscht is. (B. 1909; Sv. 289 v.; Pr. 195, 214.)

177. In de gevallen bij no. 1 en 2 van het voorgaande artikel vermeld, zal de partij, welke de echtheid van het door haar overgelegde, doch door hare wederpartij betwiste geschrift staande wil houden en zich daarvan wil bedienen, kunnen vorderen dat zij worde toegelaten om de echtheid van hetzelve, hetzij door bescheiden, hetzij door deskundigen, of door getuigen, te staven. (R. 179, 182 v., 324; Pr. 195.)

178. In het geval bij no. 3 van het voorlaatste artikel vermeld, zal de partij welke beweert dat een overgelegd stuk valsch of vervalscht is, kunnen vorderen om tot bewijs daarvan te worden toegelaten, hetzij door bescheiden, hetzij door deskundigen, hetzij door getuigen.

Zij zal echter daartoe niet worden toegelaten, dan na alvorens, ter griffie van de regtbank te hebben overgelegd eene akte door haar zelve geteekend, of wel door eenen bijzonderen jevolmagtigde, daartoe bij authentieke akte bepaaldelijk gemag-igd, en inhoudende de stellige verklaring dat het bewuste stuk loor haar voor valsch of vervalscht wordt gehouden, mitsgaders le daadzaken, omstandigheden en bewijsmiddelen, door welke tij zich voorstelt die valschheid of vervalsching te zullen be-ivijzen. (R. 179, 196 v., 222 v., Sv. 289; Pr. 218, 229, 246.)

179. In de gevallen bij de twee laatste artikelen vermeld, ;al de meest gereede partij het gerezen geschil aan des reg-ers onderzoek en uitspraak onderwerpen, bij eenvoudige akte an procureur tot procureur. (R. 180, 324.)

180. Ten dage dienende, zal de partiji welke het stuk heeft overgelegd, moeten verklaren of zij zich daarvan wil bedienen.

Indien zij weigert te antwoorden, of verklaart zich van het tuk niet te willen bedienen, wordt hetzelve buiten het geding ehouden.

Indien zij niet verschijnt, beveelt de regter eene tweede opoeping, te beteekenen op de wijze als bij het vorige artikel

vermeld.

-ocr page 582-

536 I. BOEK. van de wijze van procederen, enz.

Bij niet-verschijning op die tweede oproeping, by weigering om te antwoorden, of bij verklaring dat zij zich van het stuk niet wil bedienen, wordt hetzelve buiten het geding gehouden. (R. 183 v.; Pr. 216, 317.)

181. Bijaldien de partij verklaart dat zij zich van het stuk denkt te bedienen, zal de andere party moeten verklaren, of zij er bij blijft om, hetzij het geschrift, of de handteekening te ontkennen, hetzij dezelve niet te erkennen, hetzij het stuk van valschheid te betichten.

Indien zij weigert te antwoorden of niet volhardt by hare eerste verklaring, zal het stuk in het geding worden toegelaten.

Indien zij niet verschijnt handelt de regter, zoo als bij het derde lid van het vorige artikel is vermeld.

Bij niet-verschijning op de tweede oproeping, bij weigering om te antwoorden, of bij niet-volharding in hare eerste verklaring, wordt het stuk in het geding toegelaten. (R. 182 v., Pr. 217.)

182. Bij verschyning van beide partijen en volharding bij hare vroegere beweringen, beveelt de regter dat ten dage door hem te bepalen, doch ten minste na veertien dagen, over de echtheid of onechtheid des stuks geregtelijk onderzoek zal plaats hebben, en voor zoo verre hij niet gevoeglijk zelf dat onderzoek kan verrigten, benoemt hij te dien einde eenen regter-commissaris benevens drie deskundigen.

Voor zoo verre echter partijen mogten kunnen overeenkomen in de keus der deskundigen, zal de regter daarin kunnen berusten.

Deze uitspraak zal tevens den last inhouden dat het betwiste stuk, behoorlijk omschreven en door den voorzitter en den griffier gewaarmerkt, ter griffie overgebragt en aldaar bewaard worde, behoudens het vermogen van partijen om van hetzelve, mitsgaders van de akte van omschrijving en overbrenging ter griffie, aldaar, visie of afschrift te kunnen nemen. (R. 177, 222, 324; Sv. 289 v.; Pr. 196, 198, 228.)

183. Ten bepaalden dage moeten de partijen voor den regter of voor den refter-commissaris verschijnen, ten einde overeen te komen wegens de stukken van vergelijking.

Indien eene der partijen niet verschijnt, beveelt de regter eene nadere oproeping tegen eenen te bepalen dag. Wanneer op dien dag de partij, welke van het stuk wil gebruik maken, niet verschijnt wordt het stuk buiten het geding gehouden.

Bij niet-verschijning van de wederpartij, verklaart de regter dat het stuk wordt gehouden voor erkend.

Indien beide partijen voor de eerste reize wegblijven, kan de regter den aanleg in het stuk van valschheid dadelijk vervallen verklaren of eene tweede verschijning bevelen. (R, 180 v., 324, 353; Pr. 199.)

184. Bijaldien de partijen niet overeenkomen ove.r dequot;stuk-ken van vergelijking, zal de regter geene andere als zoodanige mogen aannemen, dan:

Jo. Authentieke akten ; (B. 1905 v., 1917.)

2o, Onderhandsche geschriften door de partijen erkend;

(B. 1911, 1912 v.)

3o. Het overige gedeelte van het overgelegde stuk, bijal-

-ocr page 583-

HI. TITEL. MANIER VAN PROCEDEftEN, ENZ. 537

dien het verifiëren alleen een gedeelte daarvan betreft; of

4o. Hetgeen de partij gehouden zal zijn te schrijven, achtervolgens mondelinge vóórzegging en in tegenwoordigheid van den regter of regter-commissaris.

De weigering van schrijven kan ten gevolge hebhen de erkenning van het stuk. (Pr. 200.)

185. In geval de stukken ter vergelijking dienende in handen van openbare of andere bewaarders zijn, zal de regter of regter-commissaris bevelen dat de houders dier stukken dezelve overbrengen, op den door den regter of regter-commissaris vastgestelden dag en uur, en ter plaatse waar het onderzoek gedaan zal worden, op straffe dat de openbare bewaarder van zoodanige stukken bij lijfsdwang, en de andere langs den gewonen weg van regten, daartoe genoodzaakt zullen worden, behoudens ook het middel van lijfsdwang ten aanzien der laatste, in geval daartoe termen zijn. (R. 188, 324, 585 6o; Pr. 201.)

186. In geval de stukken ter vergelijking niet overgebragt kunnen worden, of de woonplaats der houders te zeer verwijderd is, wordt het aan het doorzigt van den regter overgelaten, op het verslag van den regter-commissaris, en na het openbaar ministerie gehoord te hebben, te bevelen dat het onderzoek zal geschieden bij den regter ter plaatse alwaar de houder woonachtig is, of van de naast daaraan gelegene plaats, of wel dat binnen eenen bepaalden termijn de stukken ter griffie ingezonden zullen worden, op zoodanige wijze als de regter zal voorschrijven. (Pr. 202.)

187. Bijaldien in dit laatste geval, de houder een openbaar persoon is, zal hij vooraf een afschrift van de stukken maken, hetwelk tegen het oorspronkelijke vergeleken en geteekend zal worden door den voorzitter der regtbank van zijn arrondissement, die daarvan proces-verbaal zal opmaken. Dat afschrift zal door den bewaarder bij zijne oorspronkelijke stukken of minuten gelegd worden, om in de plaats te treden van het oorspronkelijke stuk of stukken, tot op de terugzending van het laatstgemelde, en hij zal daarvan grossen en uitgiften mogen uitleveren, met vermelding van het proces-verbaal daarvan opgemaakt.

De kosten worden door den eischer van verificatie aan den bewaarder te goed gedaan, volgens de begrooting of waardering daarvan te doen door den regter die het proces-verbaal heeft opgemaakt, naar hetwelk het bevel van ten uitvoerlegging uitgevaardigd zal worden. (R. 189; Sv. 295; Pr. 203.)

188. De meest gereede partij zal bij exploit doen oproepen de deskundigen, indien er zoodanigen benoemd zijn, en de bewaarders, om zich te laten vinden ter plaatse, ten dage en ure, bij het bevelschrift van den regter of regter-commissaris bepaald, en wel de deskundigen om den eed af te leggen, en om een aanvang te maken met het onderzoek en om hun be-rigt op te maken, voorts de bewaarders, ten einde over te leggen de stukken van vergelijking, en van dit alles zal proces-verbaal worden opgemaakt.

De partij zal worden opgeroepen, bij eene akte beteekend ter gekozene woonplaats, ten einde daarbij tegenwoordig te zijn. (R. 133, 185 v., 222 v., 324, 353; Pr. 204.)

-ocr page 584-

538 T. BOEK. van de vtuzk van pkocedkren, enz.

189. Wanneer do stukken door de houders vertoond zijn, wordt het aan het doorzigt van den regter of regter-commis-saris overgelaten te bevelen, dat zij ter bewaring van gezegde stukken bij het doen van het onderzoek tegenwoordig zullen blijven, en dezelve bij elke daartoe noodige zitting terug nemen en wederom leveren, of wel te bevelen dat de stukken in handen van den griffier ter bewaring gesteld zullen worden.

In het laatste geval, zal de houder, indien hij een openbaar persoon is, afschrift daarvan mogen nemen, zoo als bij artikel 187 gezegd is, en zulks, ofschoon de plaats, waar het onderzoek geschiedt, buiten het arrondissement ligt waarin de houder het regt heeft akten to maken.

In dat geval geschiedt de vergelijking bij den voorzitter der arrondissemeuts-regtbank onder welks gebied het stuk zicli tijdelijk bevindt. (Pr. 205.)

190. De deskundigen zullen beëedigd worden.

De stukken zullen hun worden medegedeeld, waarna zij hun bengt schriftelijk en met redenen bekleed uitbrengen.

De bepalingen van artikel 225, 327, 229, 235 en 236 zijn ten dezen mede toepasselijk. (Sv. 299; Pr. 207.)

191. Als getuigen kunnen worden gehoord de zoodanigen, welke het geschrift hebben zien schrijven of teekenen, of die kennis hebben van de daadzaken, welke dienen kunnen cm de waarheid te ontdekken.

De ontkende stukken of die welke niet erkend zijn, of beticht zijn van valschheid, worden hun vertoond, door hen. gewaarmerkt, en verder worden nagekomen de voorschriften op het getuigen-verhoor. (B. 1931 v.; R. 199 v.: Sv. 297; Pr. 211, 234.)

192. Wanneer het onderzoek is afgeloopen, zal de meest gereede partij de zaak op de teregtzitting brengen, en voort-procederen by eenvoudige ^kte van procureur tot procureur tevens met beteekening van het proces-verbaal van onderzoek. (R. 324 llo, 353; Pr. 238.)

193. Indien uit het geding vermoedens van valschheid of vervalsching tegen nog levende personen ontstaan, beveelt de regter dat de stukken in handen van het openbaar ministerie worden gesteld, ten einde bij den bevoegden regter in strafzaken te worden onderzocht.

Het burgerlij!: geschil blijft geschorst tot na de beslissing van den regter in strafzaken. (B. 1909 j R. 353; Sv. 289 v.; Pr. 239, 240.)

194. Wanneer de burgerlijke regter bij het afdoen vf.n de beweerde valschheid, het ter zijde leggen, verscheuren of doorhalen, in het geheel of ten deele, of zelfs het verbeteren en in orde brengen der valsche of vervalscht verklaarde stukken beveelt, zal de uitvoering van dit punt van het vonnis opgeschorst blijven, zoo lang de termijn om in hooger beroep te komen, request civiel of cassatie te verzoeken, voor den veroordeelde loopende is, of hy niet in het vonnis berust heeft. (Pr. 241.)

195. Het vonnis waarby uitspraak gedaan wordt over de echtheid of onechtheid van het betwist geschrift, zal tevens

-ocr page 585-

III. TlïEL. MANIER VAN PROCEDEREN ENZ. 539

moeten bevelen den termijn, binnen welken, en de wijze waarop, de door de partijen, getuigen of bewaarders, overgelegde stukken moeten worden terug gegeven. (Pr. 242.)

(De artt. 196—198 ingetrokken bij de wet van 7 April 1869 Stbl. no. 55.) ^

ZESDE AFDEEI/TNG.

Van getuigen-verhoor.

199. Indien partijen het over de daadzaken niet eens zijn, en het bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, zal de regter, op verzoek van eene der partijen, een getuigen-verhoor bevelen.

Hij kan dit ook ambtshalve bevelen, indien hij tot (le beslissing der zaak zulks dienstig en noodig acht.

Het tegenbewijs wordt van regtswege toegelaten. (B. 1932 v.; R. 103, 247 v., 337, 353; Pr. 253.)

200. In zaken van summiere behandeling wordt het getuigen-verhoor bevolen en belegd overeenkomstig de bepalingen, voorgeschreven bij den tweeden titel van dit boek, met uitzondering van het bepaalde bij art. 119 en 121.

Indien de getuigen tc verre verwijderd, wonen of verhinderd worden om te kunnen opkomen, kan de regter het verhoor opdragen aan eenen regter-commissaris of aan den kanton-regter van derzelver woonplaats.

Indien de getuigen wonen buiten het regtsgebied van het regterlijk collegie, kan dit het verhoor opdragen aan de arron-dissements-regtbank of den kantonregter van derzelver woonplaats.

In deze gevallen wordt alfjd van het verhoor proces-verbaal opgemaakt. (R. 97 v., 140 v., 205, 226; Pr. 407 v.)

201. Wanneer in zaken van bezitregt, het bezit of de stoornis ontkend wordt, zal het verhoor van getuigen, dat dienaangaande bevolen wordt, zich niet mogen uitstrekken tot het regt op de zaak zelve (het petitoir.) (B. 585 v.; R. 130.)

202. In zaken van gewone behandeling moeten de daadzaken welke eene partij door getuigen wil bewijzen, bepaaldelijk worden uitgedrukt bij eene akte van conclusie, van procureur tot procureur te beteekenen.

Zij moeten by gelijke akte binnen acht dagen worden ontkend of erkend, en kunnen anderzins voor erkend worden gehouden. (R. 140 v., 211; Pr. 252.)

5i03. Indien de daadzaken die ontkend worden ter zake dienende en afdoende zijn, wordt het getuigen-bewijs bij vonnis bevolen. (B. 1934 v. ; R. 46, 103; Pr. 253.)

204. Bij dit vonnis, hetzij op verzoek van partijen, hetzij ambtshalve gewezen, beveelt de regter dat het getuigen-verhoor zal plaats hebben op de teregtzitting van eenen door hem benoemden regter-commissaris. (B. 206 v.)

205. In de gevallen bedoeld bij het tweede lid van artikel 200, wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen daar is bepaald.

In die gevallen wordt altijd van het verhoor proces-verbaal opgemaakt.

-ocr page 586-

540 I. HOEK. VAN DE WIJZE VAN PEOCEDEREN ENZ,

Het getuigen-verhoor zal altijd met gesloten deuren plaats hebben. (R. 119.)

206. Indien het verhoor plaats heeft op de teregtzitting, moeten de regelen, voorgeschreven in summiere zaken, worden nagekomen. (R. 108, 119, 138 v.)

207. Indien het verhoor voor een en regter-commissaris plaats heeft, moeten de vo'gende regelen worden in acht genomen.

208. Het vonnis moet, behalve de daadzaken welker bewijs wordt toegelaten of bevolen, inhouden:

lo. De benoeming van eenen regter-commissaris;

2o. Den termijn binnen welken het bevel ter dagvaarding der getuigen aan den regter-commissaris moet worden gevraagd.

Deze termijn begint te loopen van den dag der betee-kening van het vonnis door de meest gereede partij. (R. 8, 218; Pr. 255.)

209. Binnen dezen termijn moet de partij aan welke het getuigen-verhoor is opgelegd zich bij requeste wenden tot den regter-commissaris, ten einde te bekomen het bevel tot dagvaarding der getuigen op de plaats, den dag en het uur door denzelven te bepalen.

Bij verzuim hiervan zal hij niet meer tot het bewijs door getuigen worden toegelaten. (R. 216; Pr. 257, 259.)

210. Die partij is verder verpligt, op straffe van nietigheid, ten minste vier dagen vóór den tot het getuigen-verhoor bepaalden dag, het bevel aan hare wederpartij te doen be-teekenen, met opgave van de namen en de woonplaatsen der getuigen, welke zij wil doen hooren.

Deze beteekening zal geschieden aan den procureur der wederpartij, zoo er een is, en auders aan derzelver persoon of woonplaats. (R. 211, 216, 353; Pr. 261.)

211. Indien de wederpartij van hare zijde voor het tegenbewijs, waartoe de wet haar het regt geeft, insgelijks getuigen mogt willen doen hooren, kan zij dezelve mede tegen den bepaalden dag doen oproepen. Zij zullen echter niet mogen gehoord worden, indien hunne namen en woonplaatsen niet ten minste vier en twintig uren vóór den bepaalden dag aan den procureur der partij zijn beteekend.

212. Van het getuigen-verhoor zal altijd proces-verbaal worden opgemaakt. (R. 217 v., 283.)

213. De partijen zijn gehouden hare wrakingen met de redenen derzelve vóór het afleggen van het jretuigenis op te geven; de gewraakte getuige is verpligt zichquot;hier op te verklaren. (R. 1946 v., 1950; R. 108, 225; Pr. 270.)

214. Indien de partij, die eenen getuige gewraakt hseft, in hare wraking blijft volharden, kan de gewraakte getuige voor-loopig niet gehoord worden, maar zal de regter-conunissaria partijen zonder nadere dagvaarding of sommatie naar eene door hem te behalen teregtzitting verwijzen, alwaar over de wraking summierlijk zal worden beslist.

De regter-commissaris zal intusschen met het hooren der andere getuigen kunnen voortgaan.

Indien echter partyen, zonder voorbehoud van hooger be-

-ocr page 587-

ÏIl. TITEL. MANIER VAN PROCEDEEEN, ENZ. S41

ïoep, zich aan de uitspraak van den regter-commissaris over de wraking mogten willen onderwerpen, zal deze over de wraking onmiddellijk zelve kunnen beslissen. (R. 138 v., 225.)

215. De bepalingen van de artikelen 105, 107, 109, 111, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119 en 120 zijn mede op het ge-tuigen-verhoor voor den regter-commissaris toepasselijk.

216. Indien de wederpartij, ten gevolge van het getuigenverhoor noodig mogt oordeelen om voor tegenbewijs nog nadere getuigen te doen hooren, zal hij daartoe bij het proces-verbaal van het getuigen-verhoor verzoek doen, en de regter-commissaris zal haar eenen termijn verleenen, met bepaling van den dag en het uur waarop dat nader getuigen-verhoor zal plaats heb -ben. Zij is verpligt, op straffe van nietigheid uiterlijk vier dagen vóór den tot het getuigen verhoor bepaalden dag, de namen en de woonplaatsen der getuigen, welke zij wil doen hooren, aan hare partij te doen beteekenen; er zal echter aan die partij geene nadere oproeping gedaan worden. (R. 207 v. 217.)

217. Indien een getuige, behoorlijk opgeroepen, niet verschijnt, of indien dezelve weigert te antwoorden, of ook indien een getuige is gewraakt geworden, kan de belanghebbende partij by het proces-verbaal van het getuigen-verhoor, aan den regter-commissaris mede eenen naderen termijn verzoeken. (Pr. 263, 264.)

218. De termijn om het verhoor te houden verstreken zijnde, zal de meest gereede partij afschrift der processen-verbaal aan de wederpartij doen beteekenen en de zaak voortzetten. (R. 208 v., 212, 353; Pr. 286.)

ZEVENDE AFDEELIIsG.

Van geregtelijke plaats-opneming.

219. Indien het hof of de regtbank, hetzij op verzoek van partijen, betzij ambtshalve, zulks noodig acht, kan bij vonnis worden bevolen, dat een of meerdere leden welke over de zaak hebben gezeten, vergezeld van den griffier, zich zullen begeven op de plaats welke in oogenschouw moet worden genomen, ten einde derzelver staat en gelegenheid op te nemen, en daarvan eene akte van bevinding uit te brengen, hetzij alleen, hetzij met behulp van deskundigen.

Het benoemde lid of de benoemde leden, bepalen bij bevelschrift de plaats, den dag en het uur der opneming, ten verzoeke van de meest gereede partij.

Dit bevelschrift wordt bij akte van procureur tot procureur beteekend, en geldt als oproeping. (R. 46, 101, 337, 353; Pr. 295, 296, 297.)

220. De griffier zal proces-verbaal der handelingen, welke op de plaats zijn voorgevallen, opmaken. De meest gereede partij zal daarvan een afschrift beteekenen aan hare wederpartij en zal voortprocederen bij akte van procureur tot procureur. (R. 353 ; Pr. 298, 299.)

221. De reiskosten zullen door de partij, ter wier verzoeke

-ocr page 588-

S42 I. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PKOCEDEREN, EN2.

de opneming geschiedt, voorgeschoten en ter griffie overgebragt worden.

Indien de regter de plaats-opneming ambtshalve beveelt, zal hn tevens bevelen door wien de kosten zullen worden voorgeschoten. (R. 353; Pr. 301.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van berigt door deskundigen.

222. Indien het hof of de regtbank, hetzij op verzoek van partijen, hetzy ambtshalve, zulks noodig acht, kan bij vonnis worden bevolen, dat een onderzoek of opneming door deskundigen worde bewerkstelligd.

Dit vonnis zal het voorwerp van het onderzoek of van de opneming duidelijk uitdrukken, benevens de benoeming van drie deskundigen.

Indien echter beide partyen verzoeken dat het onderzoek zal gedaan worden door slechts éénen deskundige, zal er niet meer dim één worden benoemd. (B. 454, 1124, 12641 R. 16, 101. 178, 182, 337, 353, Pr. 302, 303.)

223. Indien partijen op de teregtzitting overeengekomen zijn omtrent den persoon, of de drie personen welke zij als deskundigen verlangen, zullen deze by hetzelfde vonnis worden benoemd.

Indien partijen over de personen niet zyn overeengekomen, zal het vonnis bevelen dat partijen dezelve binnen drie dagen na de beteekening zullen noemen, en dat by gebreke van dien tot de bevolene verrigting zal worden overgegaan door deskundigen, bij hetzelfde vonnis ambtshalve te benoemen.

Binnen den bovengemelden termijn zullen partijen, wanneer zij omtrent de benoeming van deskundigen zyn overeengekomen, daarvan verklaring ter griffie doen. (11. 8, 226 Pr. 304, 305, 306.)

224. Bij het vonnis in het voorgaande artikel gemeld zal bepaald worden de dag en het uur der eedsaflegging van de benoemde deskundigen.

Echter zal het hof of de regtbank mogen bevelen dat die eed worde afgelegd voor den regter van het kanton waarin de bevolene verrigting moet plaats hebben.

Na verloop van den in het voorgaande artikel bepaalden termijn zal de meest gereede partij het vonnis aan de benoemde deskundigen doen beteekenen, met oproeping om den eed af te leggen ; deze oproeping zal gedaan worden ten minste drie dagen voor den dag tot het afleggen van den eed bepaald. Partijen behoeven bij de eedsaflegging niet tegenwoordig te zijn. 'R 8. 101, 228; Pr. 307.) b j «

225. De deskundigen van ambtswege benoemd, kunnen gewraakt worden uit denzelfden hoofde als de getuigen. (B. 1946 v. 1950; R. 227.)

De deskundigen door partijen aangewezen, kunnen niet gewraakt worden dan uithoofde van oorzaken, welke na de benoeming en vóór de aflegging van den eed mogten zyn opgekomen.

De wraking moet altijd vóór de eedsaflegging worden voorgesteld. Zy zal summierlyk beslist worden en het vonnis zal

-ocr page 589-

III. TITELi MANIER VAN PROCEDEEEN, ENZ. 543

1{rt niet vatbaar zijn voor hooger beroep. (R, SO v.. 125. 188 v., ^ 190, 213; Pr. 808, 310.)

*al 22f De wraking moet worden voorgesteld binnen drie dagen ,c. na de benoeming, by eenvoudige akte, li ouden de de gronden der wraking, en de bewijzen daartoe strekkende, of het aanbod om de wraking met getuigen te staven. (R. 8.)

In het laatste geval kan de regter het bewijs door getuigen bevelen op de wyze ten aanzien van het getuigenverhoor in summiere zaken voorgeschreven. Na verloop van voor me] den termijn ttn wordt de wraking niet meer toegelaten. (R. 200^ Pr. 809,811.) jjg 227. In geval de wraking aangenomen wordt, zal of zullen n. by hetzelfde gewijsde van ambtswege een of meer nieuwe deskundige personen, in plaats van den gewraakten of de gewraakte, benoemd worden. W. 1869 St. no 55, Art. 4. ln 228. Het proces-verbaal van eedsaflegging moet inhouden de opgave van de plaats, den dag en het uur door de deskundigen te jj! doen tot het verrigten hunner werkzaamheden.

er Indien partyen bij de eedsaflegging tegenwoordig zijn, geldt ij deze opgave als oproeping.

* De afwezige party zal by akte van procureur tot procureur, of indien er geen procureur is, by exploit aan den persoon of de j. woonplaats worden opgeroepen. (R. 18; Pr. 315.) 1 229. Indien een benoemde deskundige de benoeming niet aari-neemt, of ten opgegeven dage en ure niet verschynt, hetzij ter aflegging van den eed, hetzij tot de bevolene verrigting, zullen n partijen dadelyk overeenkomen om eenen anderen in zijne plaats te benoemen; bij gebreke van dien kan de regter de benoeming ambtshalve doen. (R. 190, 283, 853)

.r De benoemde die, na den eed te hebben afgelegd, de aangeno-men verrigting niet uitvoert, kan door den regter die hem be-[. noemd heeft verwezen worden in alle de kosten door de nalatig-' heid veroorzaakt, en zelfs tot vergoeding van schaden en interes-j seo, zoo daartoe gronden zijn. (B. 1402 v.; R. 190,612; Pr. 316.) e 230. Het afschrift van de regterlijke uitspraak en de benoo-digde stukken zullen aan de deskundigen worden ter hand

1 gesteld.

Partijen zullen bij het onderzoek aan de deskundigen zoodanige voordragten en vorderingen mogen doen, als zij zullen goedvin-. I den, en daarvan zal melding gemaakt worden bij het berigt. 3 (Pr. 317.)

2 231. De deskundigen maken, na raadpleging, hun berigt met ^ redenen bekleed schriftelijk op, by meerderheid van stemmen.

i In geval van verschil van gevoelen, mogen zij echter de ^ onderscheidene gevoelens met de gronden van dien opgeven, zonder bekend te maken welk het persoonlijk gevoelen van ieder van hen is.

Het berigt wordt gedagteekend en door allen onderteekeud

Indien geen der deskundigen zich daartoe in staat bevindt, wordt hetzelve door den griffier van het kantongeregt van de plaats waar de werkzaamheden zijn verrigt, opgemaakt en door hem medegeteekend. (B. 102, 320, Pr. 818.)

232. De deskundigen zullen gehouden zyn, op straffe van schaden en interessen, het berigt op de griffie van het hof of

-ocr page 590-

o44 J. BOEK. vAn de wIjze van procederen, enz.

van de regtbank, die de opneming bevolen heeft, over te brengen binnen den termen door den regter te bepalen; de griffier zal van die overbrenging doen blijken.

Hunne vacatiën zullen door den voorzitter aan den voet van de minuut begroot worden, en daarvan zal een bevelschrift van ten uitvoerlegging uitgegeven worden, ten laste van de partij die de opneming verzocht heeft, of die dezelve, in geval zij van ambtswege bevolen '3 geweest, vervolgd heeft. (R. 320; Pr. 319.)

23 S. Bij weigering of vertraging van hetgeen in het eerste lid des vorigen artikels is voorgeschreven, kunnen de deskundigen door de meest gereede partij by den regter welke hen heeft benoemd worden gedagvaard, ten einde zelfs bij lijfsdwang tot het ter griffie nederleggen van het berigt te worden veroordeeld.

De regtspleging hierover geschiedt summierlijk en zonder verdere instructie. (R. 138 v., 229, 585; Pr. 320.)

234. De meest gereede partij zal aan de wederpartij een afschrift van het berigt doen beteekenen, en voort procederen bij akte van procureur tot procureur. (Pr. 321.)

235. Indien de regter in bet berigt de vereischte inlichtingen niet bevindt, kan hij ambtshalve andere deskundigen benoemen, welke aan de vroegere zoodanige ophelderingen mogen vragen, als zij oirbaar achten. (R. 190; Pr. 322.)

236. De regter is in geen geval verpligt het door de deskundigen geuit gevoelen te volgen, indien zijne overtuiging daartegen strijdt. (B. 1945 v.j 1959; R. 190; Pr. 323.)

NEGENDE AFDEELING.

Van het hooren der partijen.

Ö37. De partijen mogen in alle zaken en in eiken stand Van het geding verzoek doen om elkander op ter zake dienende en niet trft iets anders betrekkelijke vraagpunten te doen hooren.

De partij die hare wederpartij wil doen hooren, zal aan den regter een verzoekschrift inleveren, de feiten en vraagpunten inhoudende, hetwelk aan de wederpartij moet worden betee-kend. (R, 46, 125, 203, 247, 353; Pr. 324, 325.)

238. Na verhoor van de wederpartij ten aanzien van hare gehoudenheid om op vraagpunten te antwoorden, zal de regter naauwkeurig onderzoeken of de vraagpunten tot het geschil betrekkelijk zijn; hij zal de zoodanige die hij als strikvragen beschouwt ter zijde stellen, of het verhoor der partij zoo daartoe termen zijn, geheel van de hand wijzen. (Sv. 99.)

239. Indien de regter het hooren der partyen toestaat, zal hij by een vonnis gelasten dat dezelve, voor hem in de raadkamer, of voor eenen regter-commissaris daartoe aangewezen, ten bepaalden dage en ure verschynen, ten einde op vraagpunten te worden gehoord. (R. 13.)

240. In geval van verwy derde woonplaats of van wettige verhindering, zal het hof of de regtbank, na het hooren der

-ocr page 591-

III. TITEL. MANDSK VAN PfiOCEDEfiKlV, ENZ. 545

partij te hebben toegestaan, den regter van het kanton van derzelver woonplaats daartoe mogen magtigen. (R. O. 25: Pr. 326, 328.)

241. De partij zal in persoon, zonder dooreenen praktizgnte zijn bijgestaan, en buiten de tegenwoordigheid van den verzoeker of diens praktizgn en zonder eenig geschreven opstel te mogen voorlezen, antwoorden op de vragen welke aan hem door den regter op de aan hem beteekende feiten en vraagpunten, of zelfs ambtshalve, naar aanleiding van dezelve zullen worden gedaan, (Pr. 333.)

242. De besturen van openbare instellingen, stichtingen en zedelijke ligchamen zullen een hunner leden benoemen om op de aan hen beteekende feiten en vraagpunten te antwoorden; zij zullen te dien einde eenen bijzonderen last geven, waarbij de antwoorden opgegeven en waarachtig verklaard zullen worden; deze last mag worden voorgelezen.

De partij behoudt het vermogen om de bestuurders van zoodanige instellingen, stichtingen en zedelijke ligchamen over feiten die hen persoonlijk betreffen, te doen hooren, ten einde daarop by den regter zoodanig te worden acht geslagen als bevonden zal worden te behooren. (R. 1690; Pr. 336.)

243. Het proces-verbaal van ondervraging zal worden opgemaakt door den griffier en aan den ondervraagde worden voorgelezen, welke daarin vervolgens nog kan maken zoodanige veranderingen en bijvoegingen in zijne antwoorden, als hij zal noodig oor-deelen, en welke zullen geschreven worden aan het einde of op den kant van het verhoor. Hiervan zal hem insgelijks voorlezing worden gedaan, en het proces-verbaal zal worden geteekend door den ondervraagde, den president, den regter-commissaris of den kantonregter en den griffier. (?r. 334.)

244. Indien, zonder wettige verhindering, de party niet verschijnt, of indien zy weigert te antwoorden, zal daarvan melding gemaakt worden ten processe-verbaal, en de daadzaken over welke de vragen loopen, zullen kunnen worden gehouden voor erkend.

Indien echter de niet verschenen zynde party zich nog voor de uitspraak ten principale daartoe aanmeldt, kan zy worden gehoord onder verpligting tot betaling der kosten, door haar wegblijven veroorzaakt, mitsgaders van schaden en interessen, zoo daartoe gronden zyn. (Pr. 330, 3S1.)

245. In geval ten dage tot het hooren bepaald, de gedaagde party van wettige verhindering blyken doet, zal de regter eenen anderen dag tot het hooren bepalen, zonder nieuwe dagvaarding. (R 13; Pr. 332.)

246. De antwoorden door de partij op de vraagpunten gegeven, zullen slechts in het aanhangig geding mogen dienen, en in geen geval als eene erkenning mogen worden beschouwd, ten op-zigte van andere zaken.

TIENDE A.!'DEELING.

Yan incidentele vorderingen.

247. Alle incidentele vorderingen zullen geschieden bij eene eenvoudige akte, houdende de middelen en de conclusien, met

.

35

-ocr page 592-

546 i. boek. van de vtijzjb van pbocederbn, enz.

aanbod van mededeeling der bewijsstukken onder recepis of bij overbrenging ter griffie.

De verweerder in dit tusscben-geschil zal zijn antwoord bij eenvoudige akte, houdende zijne middelen en conclusie, indienen. (11. 135, 141, 143, 148, 219, 222, 353; Pr. 337.)

348. Alle incidentele vorderingen worden in eens gedaan.

Üe kosten van dezulke welke naderhand mogten worden gedaan en waarvan de oorzaken reeds te gelijkertijd met de vroegere bestonden, mogen niet worden terug gevordeid. (R. 17, 96, 199; Pr. 338.)

249. De incidentele vorderingen zullen eerst en vooraf worden uitgewezen, indien de zaak het medebrengt.

In zaken waarin schriftelyke behandeling bevolen is, zal het tusschen-geschil op de teregtzitting worden gebragt, om daarover ie worden uitspraak gedaan zoo als bevonden zal worden tehe-hooreu. (R. 51, 287; Pr. 338.)

ELFDE AFDEELING.

Van reconventie.

250. De gedaagde is bevoegd om in alle zaken e.isch in reconventie te doen, uitgezonderd: (B. 1461 v.; R. 125/,

lo. Wanneer de eischer in conventie is opgetreden in eenc qualiteit, en de reconventie hem persoonlijk zoude betreffen, en wederkeeriglijk; (R. 441, 1466 v., i692.)

2o. Wanneer de regter voor wien de eisch in conventie aanhangig is, onbevoegd is om kennis te nemen van de reconventie met betrekking tot het on der werp van het geschil, of wanneer hij daartoe onbevoegd is met betrekking tot den persoon tegen wien de reconventie zoude worden ge-rigt, ingevolge artikel 65 no. 1 en artikel 87 der Wet op de Regteriijke organisatie en het beleid der Justitie; (R. O. 38 v., 63 v., 65 v.; R. 97 v., 126 v., 314.)

In ■ zaken van bezitregt, wanneer de eisch in reconventie het regt op de zaak zelve (p e ti toi r) zoude betrelfen; (B. 604; R. 130.)

4o, ]n zaken van verschil over de ten uitvoerlegging van een vonnis. (R. 435.)

Indien in eersten aanleg geen eisch in reconventie is gedaan, kan dezelve in hooger beroep niet meer gedaan worden. (R. 348.)

251. De eisch in reconventie moet dadelijk bij het antwoord van den verweerder in conventie worden gedaan.

In summiere zaken geschiedt zulks op de teregtzitting. (R. 139 v., 143.)

252. De zaken m conventie en in reconventie zullen te gelijk voldongen en bij een en hetzelfde eindvonnis beslist worden, ten ware het hof of de regtbank mogt bevinden dat de eene vroeger dan de andere kon worden afgedaan, in welk geval zulks zal vermogen plaats te hebben,'blijvende niettemin de alsdan nog onafgedane eisch in conventie of reconventie bij hetzelfde hof of dezelfde regtbank aanhar.gig tot het eindvonnis daarin te vallen.

-ocr page 593-

III. TITEL. MANrEK VAN PKOCEDEBifiN, ENZ. 547

In geval een van beide gedingen van den aard is om summier te worden behandeld, zal de splitsing moeten plaats hebben.quot; (R. 51, 125, 140, 253.)

258. Het hooger beroep wordt toegelaten, indien het beloop van den eisch, in conventie, gevoegd by dien in reconventie, te boven gaat de regtsmagt van den regter, om in het hoogste ressort regt te spreken.

Wanneer niettemin de beide gedingen mogten zijn gesplitst, en daarin afzonderlijk gevonnisd, zullen de gewone regelen opzig-telijk de bevoegdheid tot hooger beroep worden gevolgd. (R. 253; R. O. 38 v., 53 v.)

TWAALFDE AFDEELING.

Van het schorsen en het hervatten van het regtsgeding.

354, De loop van een regtsgeding wordt geschorst: (R. 125, 266, 274, 353, 378.)

lo- Door den dood van een der partijen;

2o. Door Terandering van den persoonlijken staat van eene der partijen:

3o. Door het opnunden der betrekkingen waarin zij het geding voerde;

4o. Door den dood of door het verlies van de betrekking van den gestelden procweur. (R. 133, 135, 256, 258, 264.)

255. In geen dezer gevallen zal de schorsing plaats hebben of de beslissing van het regtsgeding opgehouden worden, wanneer hetzelve in staat van wijzen is.

In de drie eerste gevallen in het voorgaande artikel vermeld, wordt, wat deze schorsing betreft, een regtsgeding gehouden in staat van wijzen te zijn, zoodra de conclusien. op de teregtzitting zijn genomen. (R. 138 v., 145.)

In het laatste geval na den afloop der pleidooijen.

In eene behandeling bij geschrifte staat de volledigheid der instructie, ot het vcrloopen zijn der wettelijketermijnen daarmede gelijk. (R. 165 v., 279 v.; Pr. 342, 343.)

256. De oorzaak der schorsing van het regtsgeding moet, indien hetzelve niet in staat is van wijzen, van wege de belanghebbenden aan de partij worden beteekend, en zonder zoodanige beteekening, kan het regtsgeding, al mogten zoodanige oorzaken bestaan, worden voortgezet.

Alle procedures na deze beteekening zijn nietig en zonder eenig gevolg. Alleen in het vierde geval van artikel 254 wordt die beteekening niet gevorderd en heeft de schorsing van zelve plaats, (R. 259, 341; Pr. 344.)

257. De beteekening in het vorige artikel vermeld moet de verklaring behelzen dat het regtsgeding wordt hervat op de laatste gedingstukken, benevens eene nieuwe procureur-stel-ling. (B. 125, 133, 135, 256.)

258. Indien de beteekening dit een en ander niet inhoudt nceft da wederpartij het regt om op de gewone wijze te dag-

-ocr page 594-

548 I. BOEK. VAN ÜE WIJZE VAN PaOCEDEREN, ENZ.

vaarden tot hervatting van het regtsgeding, achtervolgens de laatste gedingstukken.

Hetzelfde heeft plaats in bet geval dat de gestelde procureur, die overleden is, of zyne betrekking heeft verloren, niet is vervangen. (B. 126 v.; Pr. 346.)

259. Het regtsgeding wordt hervat en zoodanige procureur vervangen bij ecne eenvoudige betcekende akte. (R. 256; Pr. 347-)

260. De geschillen over dat hervatten van het geding en d.c vervanging van procureur worden summierlijk behandeld en afgedaan. (R. 125, 188 v., 141; Pr. 348.)

261. Indien op de dagvaarding tot hervatting van het regtsgeding verstek wordt verleend, zal, als het profijt van hetzelve, het regtsgeding hervat worden verklaard, achtervolgens de laatste gedingstukken.

Bij liet niet vervangen zijn van den procureur, zal hij verstek ten principale dadelijk kunnen worden regt gedaan. (R. 76, 315; Pr. 349.)

262. Het verzet tegen de uitspraken bij verstek in het vorige artikel vernield, zal zelfs in eene behandeling bij geschrifte op de teregtzitting kunnen worden behandeld. (R. 81, 125, 162 v.; Pr. 351.)

DERTIENDE AFDEELING.

Van ontkentenis vangeregtelijke verrig-t i n g e n.

263. Indien gedurende den loop van een geding, in naam van eene der partijen, eenige aanbiedingen zijn getlaan en aangenomen, erkenningen hebben plaats gehad, toestemmingen zijn gegeven en aangenomen, zonder dat die partij daartoe eene bijzondere en bepaalde schriftelijke volmagt gegeven heeft, zal deze zoodanige verrigtingen in het geregt kunnen ontkennen, en bij eene eenvoudige akte, beteekend zoo wel aan den procureur van de wederpartij, als aan den procureur wiens daden zijn ontkend, den regter kunnen verzoeken dat die daden zullen worden beschouwd als niet gepleegd, en dat alle daaruit voortgevloeide akten van den processe, en vonnissen, gewezen om de zaak in staat van wijzen te brengen, zullen worden verklaard van onwaarde. (B. 1857, 1384, 1441, 1832 v., 1962; R. 278; 353, 794.)

De beteekening aan den procureur geldt voor dagvaarding tot verwering op de ontkentenis. (R. 135.)

Dezelve moet den dag van verschijning in regten aanwijzen, (R. 7 v., 32112o ; Pr. 352, 354.)

264. In gevalle dc procureur uit zijne bediening is getreden, zal de ontkentenis aan zijne woonplaats door cenen deurwaarder worden beteekend, en indien de procureur overleden is, aan zijn erfgenaam, met dagbeteekening voor den regter voor welke de zaak hangende is, en aan partijen in de zaak worden bekend gemaakt hij akte van procureur tot procureur. (R. 136; Pr. 355.)

T

-ocr page 595-

III. TITEL MANIER VAN PROCEDEREN, ENZ. 549

3. De ontkentenis moet altijd gebragt worden voor den regter voor welken de ontkend wordende verrigting in regten is gebragt, ofsclioon ook de zaak waarin zij voorvalt voor eenen anderen regter hangende is.

Zij zal aan partijen in de hoofdzaak moeten worden betee-kend, en deze moeten in het geding van ontkentenis opgeroepen worden. (Pr. 336.)

266. Het geding in de hoofdzaak wordt geschorst tot aan het vonnis van ontkentenis, op straffe van nietigheid.

De regter kan echter de ontkennende partij bevelen dat zij het geding van ontkentenis binnen zekeren te bepalen tijd voortzette, of dat anders zal worden regt gedaan. (11. 254, 324; Pr. 357.)

267. Indien de ontkentenis eene zaak betreft, waarover geen regtsgeding hangende is, moet de eisch worden gebragt voor den bevoegden regter van den verweerder. (R. 97,126; Pr. 358.)

268. Indien de ontkentenis deugdelijk verklaard wordt, zal de ontkende verrigting en het vonnis hetwelk daarop mogt zijn gewezen of hetgeen in de bepalingen van het vonnis betrekking heeft tot de punten waarover de ontkentenis gaat, nietig en van onwaarde zijn. (B. 96, 274; Pr. 360)

269. Bijaldien echter in de zaak reeds een eindvonnis is gevallen, en zoo de termijnen van appel nog niet zijn verloo-pen, kan de partij de nietigheid der in het voorgaande artikel vermelde akten en vonnissen doen uitspreken in appel en de zaak ten principale doen vervolgen. (R. 339.)

270. Bijaldien dat eindvonnis is gewezen in het hoogste ressort, of in kracht van gewijsde zaak gegaan is, zal de benadeelde partij tot op het oogenblik dat het vonnis ten uitvoer gelegd is, van den regter, die hetzelve heeft gewezen, de intrekking daarvan kunnen vorderen.

Hangende het geding daarover, wordt de ten uitvoerlegging van het vonnis geschorst. (R. 265; Pr. 362.)

271. De procureur tegen wien de eisch tot ontkentenis wordt toegewezen, zal jegens den eischer en jegens de andere partij in de kosten, schaden en interessen verwezen worden, zoo daartoe gronden zijn.

Hij kan ook, naarmate van het vergryp, door den regter in zijne bediening worden geschorst of daarvan ontzet.

Indien de eischer in het ongelgk wordt gesteld, zal hij ter vergoeding van kosten, schaden en interessen verwezen worden zoo daartoe gronden zijn. (B. 179 v.; R. 96, 324, 612; Pr. 360.)

272. Alle gedingen in zaken van ontkentenis van geregtelijke verrigtingen worden behandeld als summiere zaken, zelfs bij korte temynen, indien daartoe gronden zijn. (R. 138 v.)

VEERTIENDE AFDEEL1NG.

Van ver w ij zingen naar een ander geregt cn van jurisdictie-quaestien.

273. Indien ten gevolge van toegelaten wraking of van toegelaten reden van verschooning, de leden der provinciale

-ocr page 596-

550 1. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PROCEDEREN, ENZ.

hoven of der regtbanken niet meer in genoegzamen getale zijn om van het geschil kennis te nemen, zal deeisch tot verwgzing naar een ander hof of eene andere regtbank, in het eerste geval aan den hoogen raad, en in het laatste geval aan het provinciaal geregtshof kunnen worden gedaan. (R. O. 65, 88; R. 29 v., 35, 41, 324 40, 353.)

274. De eisch zal vóór de pleidooi, en, in zaken van schriftelijke behandeliug, vóór den geheelen afloop der instructie worden ingesteld bij een verzoekschrift, inhoudende de middelen. Hetzelve zal worden beteekend aan de wederpartij, met aanmaning om daarop, binnen veertien dagen, te dienen van antwoord met middelen, en daarna ter griffie van het hof of van den hoogen raad worden nedergelegd. (R. 145, 155, 159 v., 165 v., 324 4o.)

Het antwoord van de wederpartij zal binnen gelijken termijn insgelijkster griffie worden gebragt. (R. 33.)

De loop van het regtsgerting zal worden geschorst van den dag der beteekenins: in het tweede lid van dit artikel vermeld. (R. 254; Pr. 362, 370.) quot;

275. Na afloop destermijns, zal het hof of de hooge raad uitspraak doen over den eisch, en, zoo daarvoor redenen zijn, den regter aamvijzen die van het geschil zal moeten kennis nemen, (Pr. 373.)

276. De twee voorgaande artikelen zyn insgelijks toepasselijk op de behandeling van jurisdictie-quaestien, welke bij de Wet op de zamenstelling der llegterlijke magt en het beleid der Justitie, respectievelijk aan de beslissing der arrondissements-regtban-ken, der provinciale hoven en van den hoogen r.uid zijn opgedragen. (R. O. 54 lo, 65 2o, 88; R. 324 4o; Pr. 364 v.)

VIJFTIENDE AFDEELING.

Van het doen van afstand der instantie.

277. De eischer kan onder betaling der kosten afstand doen van de instantie, mits zulks geschiede vóór het antwoord.

Na het antwoord, kan de afstand slechts plaats hebben met de toestemming der wederpartij. (R. 125,138,143, 353.)

278. De afstand kan gedaan worden hetzij op de teregtzittingi indien partijen in persoon tegenwoordig of hunne procureurs vanl volmagt daartoe voorzien zyn, hetzij met gelijke vclmagt bij een-l voudige akte, van procureur tot procureur beteekend. (R. 263,r 339.)

Zij kan op gelijke wijze worden aangenomen.

Dezelve brengt van regtswege mede:

lo. Dat alles over en weder in denzelfdeu staat is terug gebragt, als waarin de zaak was vóór de dagvaarding;

2«gt;. Verpligting van de party welke afstand heeft gedaan, tot betaling der kosten, waartoe zij zal worden genoodzaakt op het enkel bevelschrift van den voorzitter, gesteld aan' den voet van de waardeering der kosten.

Dit bevelschrift zal bij voorraad ten uitvoer kunnen worden gelegd. (R. 56, 615 ; Pr. 402, 403.) 4it 0inc

-ocr page 597-

III. TITEL. MANIER VAN PROCEDEREN, ENZ. 551 ZESTIENDE AFDEELING.

Van het vervallen der instantie.

279. Alle instantie vervalt, indien de zaak binnen drie jaien tijds niet is voortgezet

Die termijn zal worden vermeerderd met zes maanden, in gevallen waarin eisch tot hervatting van de zaak kan plaats quot;lebben. (B. 326, 1938; R. 88, 125, 258 v., 353; Pr. 397)

280. De tijd, tot het vervallen der instantie vereischt, loopt egen den Staat, de openbare instellingen, minderjarigen, en, in et algemeen, tegen alle personen, zonder onderscheid, behou-ens het verhaal van alle de eerstgemelue tegen hunne bewind-cerders en voogden. (B. 462, 2024; Pr 398.)

281. De instantie vervalt niet van regfswege. De vervallen verklaring kan worden voorgekomen door behoorlijke proces-akten loor eene der partijen verrigt, vuor dat de eisch tot vervallen-ver-laring is gedaan (B. 2016; R. 225; Pr. 399.)

282. Het vervallen van de instantie zal worden uitgesproken op de teregtzitting op eene eenvoudige akte, aan de partij be-teekend, of ter harer woonplaats.

De vervallen-verklaring van de instantie vernietigt geenszins de actie, maar alleen het aangevangen regtsgeding; de kosten van liet laatste worden ten gevolge dier vervallen-verklaring, voor gecompenseerd gehouden (R. 56, 284; Pr. 400, 401.)

283. Bij het op nieuw instellen der actie, zijn de partijen over en weder geregtigd om wederom gebruik te maken van de eeden, jeregtelijke erkenteuissen en verklaringen, door haar in den loop van het vorig regtsgeding afgelegd, mitsgaders van de verklaringen van gestorven getuigen, wanneer dezelve blijken uit processen-verbaal, in behoorlijken vorm opgemaakt (R 212.)

284. Door het vervallen van de instantie in hooger beroep, -erkrijgt het vonnis, waarvan men in beroep gekomen is, kracht van gewijsde zaak. (B, 334 v.)

ZEVENTIENDE AFDEEL1NG.

Van voeging en tussrhenkomst.

285. Een ieder welke een belang heeft in een regtsgeding j langende tusschen andere partijen, kan aan den regter verzoeken daarin zich te mogen voegen of te mogen tusschenkomen. K. 846; R. 72, 125, 141, 353, 376, 53« v.; Pr. 339, 340.)

286. Het verzoekschrift, daartoe strekkende, waarbij tevens •rocureur moet worden gesteld en woonplaats gekozen, zal moe-en inhouden de gronden op welke het verzoek wordt gedaan.

Afschrift van hetzelve zal worden beteekend aan de gekozene foonplaats van partijen, en de stukken tot staving van het rcrzoek zullen door den ver/.oeker worden overgebragt ter griffie, net aanbod van afschriften van dezelve te geven aan de belang-lebbenden op derzelver verzoek. (R, 133, 539.)

287. Indien de voeging of tusschenkomst betwist wordt, zal lit incident, zelfs indien de zaak bij geschrifte wordt behan-

de

-ocr page 598-

552 I. BOEK. van de wijze van pbocederen, enz.

deld, op de teregtzitting worden gebragt bij eenvoudige akte en sumtnierlijk worden behandeld. (R. 68, 133, 141; Pr. 841.)

288. Nadat de conclusien door partijen op de teregtzitting genomen zyn, kan geene voeging of tusschenkomat meer plaats hebben. (R. 139, 145.)

ACHTTIENDE AFDEEL1NG.

Van liet kort geding voor den president der arrondissement s-regtbank.

289. In alle zaken waarin, uit hoofde van onverwijlden spoed, eene onmiddellijke voorzienning wordt verciscbt, hetzij ten aanzien van de ten uitvoerlegging van een vonnis of van eenen executorialen titel, hetzy in geval van verschil ove:: verzegeling of ontzegeling, hetzij ten aanzien van de verpligting eens kanton-regters tot het staan over eenige wettelijke akte, welke geen uitstel kan lijden, of wegens dergelijke verpligtmgen van notarissen, en voorts in alle gevallen, waarin het belang van partijen eenige onverwijlde voorzieningen bij voorraad vordert, kan de vordering worden ingebragt op eene teregtzitting, te dien einde door den president te houden op de daartoe door hem bepaalde vaste dagen.

Bij nog meer spoed vereischende omstandigheden kan de dagvaarding worden bevolen op den dag en het uur, den zondag ingesloten, op mondelinge aanvrage der belarghebbende partij, door hem voor elk geval te bepalen.

De president kan in dit geval ook gelasten dat, de teregtzitting te zijnen huize zal worden gehouden (R. 291, 352, 604 v., 674, 682, 688, 69i, 727, 729; Pr. 806. 807, 808.)

290. In het laatste geval geeft de president mondelingen last aan eenen deurwaarder tot het doen der dagvaarding, waarvan deze in het hoofd van zijn exploit maiding maakt

Partijen kunnen, in de gevallen bij het vorige artikel vermeld, ook vrijwillig voor den president in kort geding versohy nen (R. 989.)

291. Indien aan den president op de teregtzitting blijkt dat zonder groot of onherstelbaar nadeel de zaak uitstel gedoogt om, hetzij op de gewone wijze, h.;tzij op korten termijn, voor de regtbank'zelve te worden behandeld, of wanneer de zaak niet vatbaar is om op het kort geding genoegzaam te worden toegelicht, verwijst hij partijen naar de gewone wijze van regts-pleging, of verleent aan den aanlegger verlof tot dagvaarding op korten termijn voor de regtbank in zaken waarin dezelve bevoegd is. (R. 7)

292. De beslissingen bij voorraad brengen geen nadeel toe aan de zaak ten principale. (R. 51, 56, 66, 337; Pr. 809.)

293 De president is bevoegd de ten uitvoerlegging zijner uitspraken te bevelen bij voorraad, met of zonder borgtogt, niettegenstaande verzet of hooger beroep in de gevallen waarin het hooger beroep is toegelaten. (R. 52 v., 297; Pr. 809.)

294. Het verzet wordt gebragt voor de arrondi ssements-regt-bank. Het wordt summierlyk behandeld en afgedaan. (R. 83 v. 188 v.; Pr. 809.)

T

-

-ocr page 599-

IV. TITEL. VAN EEGTSPLEG. IN ZAKEN VAN KOOPH. 553

295. Het hooger beroep kan dadelijk na het beteekenen der uitspraak worden ingesteld, betzij dezelve al dan niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd.

Het wordt gebragt voor bet provinciaal geregtsbof.

Hetzelve is niet meer ontvankelijk na verloop van veertien dagen, te rekenen van den dag der beteekening van de uitspraak.

Het wordt summierlijk behandeld en afgedaan. (R. O. 69; R. 66, 188 v., 335, 342, 675 8o ; Pr. 809 )

296. De minuten der uitspraken van den president worden ter griffie ingeschreven in een afzonderlijk register en door den president en den griffier onderteekend. (R. 60; Pr 810.)

297- Indien zulks in het belang der zaak noodzakelgk is , kan de president de ten uitvoerlegging bevelen op de minuut van de uitspraak, des noods zonder voorafgaande registratie. (R. 430; Pr. 811.)

VIEROE TITEli.

Van regtspleglng in zaken van koophandel.

298. Zaken van koophandel worden behandeld op de gewone teregtzitting en gelden daarin de gewone regelen van regt,spiering, voor zoo verre daarvan niet bij dezen titel is afgeweken. R. O. 38 v., 53 v.; K 3 v.; R 103, 127, 152, 564, 586.)

299. Alle zaken van koophandel zullen als summiere zaken tvorden behandeld, tenzij in zaken, welke om derzelver meer mislagtigen aard daarvoor niet mogten vatbaar zijn, de regter ictzij op verzoek van partijen, hetzij ambtshalve, de gewone )ehandeling mogt bevelen. (K 138 v.)

800. De regter kan, op verzoek van eene der partijen, de be-landeling eener zaak van koophandel laten voorafgaan aan die an andere ook summiere zaken. (R. 140 v.)

301. De gewone termijn van dagvaarding in zaken van koop-andel is van ten minste twee vrye dagen, indien de gedaagde •oont binnen de gemeente alwaar de regter zitting houdt, oor welken hy geroepen is.

De termijn is van ten minste vier vrije dagen, indien de edaagde binnen eene andere gemeente van hetzelfde arrondis-ement woonachtig is.

Die teimijn is van ten minste /es vrije dagen, indien de ge-aagde woont binnen een ander arrondissement onder het gtsjjebied van hetzelfde geregtsbof.

Wanneer de gedaagde binnen het regtsgebied van een ander eregtshof woont dan waarin de regter, welke van den eisch oet kennis nemen, zitting houdt, zal de termijn zijn van tien rye dagen. Overigens zullen ten opzigte van de bovengemelde rmijnen de verdere algemeene bepalingen, voorkomende in den rsten titel van dit boek, worden in acht genomen (R. 7 v; r. 416.)

802. In zaken die spoed vereischen, kan de president op een artoe ingediend verzoekschrift verlof verleenen om van dag t dag en zelfs van uur tot uur te dagvaarden. (R. 7; Pr. 4.17-)

803. Hy kan zelfs aan den houder van eenen wisselbrief, elke van non-betaling is geprotesteerd, verlof verleenen, om

-ocr page 600-

554 I. BOEK. van de wijze van peocedekïn, enz. conservatoir beslag te leggen op de roerende goederen van den trekker, de acceptanten en de endossanten. (K. 180 v.: R. 306 v., 309, 321, 727; Co. 172.)

304. Gelijk verlot kan door hem verleend worden aan den houder van een order-biljet of van eene assignatie, van nonbetaling geprotesteerd, op de roerende goederen van den trekker, de acceptanten en de endossanten, doch alleen ten laste van diegenen welke kooplieden zijn. (K 208 v., 219; R. 306 v., 309, 321, Co 178 )

305. Zoodanig verlof kan almede worden verleend wegens andere schuldvorderingen nit daden van koophandel voortspruitende, indien van de deugdelijkheid der schuldvordering sum-mierlijk blijkt, en er gegronde vrees bestaat wegens verduistering van des schuldenaars roerende geederen. (R. 309 v., 321, 563, 582, 764 v)

806. Bij het verleend verlof wordt het bedrag der Echuld-vordering, tot welker verzekering het beslag gevraagd wordt, uitgedrukt.

307. De president kan in de gevallen bij artikel 305 vermeld, alvorens het verlof te verleenen, vorderen, dat de eischer zekerheid stelle voor de kosten, schaden en interessen welke door het beslat; zouden kunnen worden veroorzaakt. (B. 1864, 1867 ; R 321, 616, 729; Pr. 417)

308. Bij het verzoekschrift tot verkrijging van het verlof in de vijf vorige artikelen bedoeld, moet woonplaats worden g-jkozen binnen de gemeente waar het beslag gelegd wordt. (R. 439, 730.)

309. Het beslag vervalt van regtswege indien niet binnen drie dagen, na dat hetzelve is geleed, een eisch tot van w.wde-verklaring is ingesteld.

Dien onverminderd kan hij tegen wien het verlof, bij de artikelen 303, 304 en 305 vermeld, verleend is, onverwijld daartegen opkomen voor de r egt ba uk. (R. 8, 310, 453, 732.)

310. De regtbank is verpligt na verhoor van partijen het beslag onverwijld op te heffen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid der vordering of van het noodelooze of ondoelmatige van het beslag voor de zekerheid van den eischer mogt blijken.

Die opheffing moet altijd geschieden, tegen genoegzame zekerheid. (R. 616)

311. De uitspraak van de regtbank wegens het conservatoir beslag kan worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande verzet of hooger beroep. (R. 53 v., 733)

312. Jn zeezaken of die daarmede zijn gelijk gesteld., wanneer er partijen zijn die geen vaste woonplaats hebben, en voorts in zaken wegens scheepstuig, scheepsvoorraad, scheepsgezellen, timmeringen aan schepen die zeilree liggen, en anuere zaken die onmiddellijk voorziening bij voorraad vereischen, kan de dagvaarding van dag tot dag, en van uur tot uur, zonder bevelschrift, gedaan worden, en het verstek kan dadelijk worden beslist. (K. 309 v., 341 v., 394 v., 499 v., 534 v., 544 v. 569 v., 748 v; Pr. 418 )

313 Alle dagvaardingen aan scheepsboord geëxploiteerd voor eenen schipper, officier of scheepsgezel of voor eenen passagier, zijn van waarde. (R. 2, Pr. 419)

-ocr page 601-

IV. TITEL. VAN REGTSPLEG. IN ZAKEN VAN KOOPH. 555

314. De eischer kan te zijner keuze dagvaarden: (K. 567; R. 97 v., 126 v., 250 2».)

Voor den regter binnen wiena regtsgebied de verweerder woonachtig is; (R. 97 v., 126 v.)

Voor den regter binnen wiens regtsgebied de verbindtenis is aangegaan;

Voor den regter binnen wiens regtsgebied de waar is geleverd; (B. 667, 1271 v., 1513 v.)

Voor den regter binnen wiens regtsgebied de betaling had moeten geschieden. (JB. 1429 ; Pr. 420.)

315. Ook buiten de gevallen vermeld bij artikel 52 kan in handelszaken de voorlöopige ten uitvoerlegging bevolen worden onder borgtogt of aanwijzing van voldoende zekerheid. (R. 52, 80, 398, 616; Pr. 439.)

316. Vonnissen op verstek gewezen, kunnen worden ten uitvoer gelegd één dag na de beteekening en tot dat er verzet w rde gedaan. (R. 52 v., 80, 88.)

317. Indien er verdeeling bij avarij grosse moet plaats hebben, en de belanghebbende partijen het niet hebben kunnen eens worden over de benoeming van deskundigen, zullen deze, ten verzoeke van eene der partijen, nadat de andere behoorlijk zijn gedagvaard, door de arrondissements-regtbank worden benoemd. (K. 698 v., 724; R. 222 v., 321.)

318. De schipper, of, by gebreke van denzelven, de scheeps-reeders, zijn gehouden, binnen acht dagen nadat de deskundigen, hetzij door partijen, hetzij door de regtbank, zullen zijn beuoemd, ter griffie der arrondissements-regtbank over te leggen :

lo Het manifest der lading, inhoudende het getal, de merken en nommers der koopmanschappen, den naam der bevrachters, inladers en dien van degenen aan welke de koopmanschappen zijn geconsigneerd; (K. 357,455 v.)

2o. Den staat en de grootte van het schip, en melding van de verdiende vracht.

In denzelfden tijd moeten de eigenaars der lading ter griffie overleggen eenen staat der waarde, welke de goederen zoo ten tijde der lading als ten tijde der lossing hadden.

De partijen zullen, des gevorderd, de waarheid van den inhoud der door haar overgelegde stukken met eede bevestigen.

319. IS'adat de deskundigen zullen zijn becedigd, zal de griffier hun de stukken, ter griffie nedergelegd, tegen bewijs van ontvangst, overgeven. De deskundigen zullen tot üe verdeeling overgaan, overeenkomstig de voorschriften van het Wetboek van Koophandel, zelfs dan wanneer eene der partijen hare stukken niet ter griffie mogt hebben nedergelegd. (K. 722 v.; 11. 228.)

320. Het verslag van de deskundigen zal met de door hen ontvangene stukken ter griffie worden ingeleverd.

De eerst gereede partij zal daarvan homologatie verzoeken by de regtbank, welke, partyen gehoord of behoorlijk opgeroepen zijnde, zal vonnissen. (R. 231 v.)

321. De bepalingen in dezen titel voorkomende zijn mede toepasselyk op handelszaken, welke by den kantonregter moeten worden aangebragt.

-ocr page 602-

556 I. BOEK. van de wijze van procederen, enz.

Echter zal het verlof tot het leggen van conservatoir beslag van den president der arrondissements-regtbank moeten gevraagd worden en de oppositie tegen dat beslag door de arrondisse-ments-regtbanken beslist worden, hoe gering ook het bedrag wezen moge der vordering, waarover geschil is.

Ook de benoeming van deskundigen tot de verdeeling van avarijgrosse benevens de homologalie van hun rapport zal altijd door de arrondissements-regtbank geschieden. (R. 0.38v.; R. 803 v., 317 v.)

VIJFDE TITEL.

Van het openbaar ministerie.

323. liet openbaar ministerie is altijd op de teregtzltting. tegenwoordig. (R. 33; R. O. 4.)

323. Wanneer het openbaar ministerie als hoofdpartij werkzaam is, zal het de gewone wijze van regtsvordering volgen (B. 141, 489, 519 v.; R. 854.)

334. Het openbaar minsterie zal gehoord moeten worden in de zaken, welke betreffen: (R. 621.)

lo. üe openbare orde, den Staat, de domeinen, de provinciën, de gemeenten, de armen-inrigtingen ei. andere openbare stichtingen ;

2o. Den staat der personen, de aanvullingen en verbeteringen der akten van den burgerlijken stand; (B. 26 v., 70 v., 496 ; R. 829.)

3o. I)e exceptie wegens onbevoegdheid van den regter; (R.gt; 29 v., 154.)

4o. Jurisdictie-geschillen, wraking van regters, het verwijzen uit hoofde van bloedverwantschap of aanhuw3lijking, en de regtsweigeringen; (R. 30 v., 273 v., 276, 844 v.

5o. Vrouwen, door hare mans niet gemagtigd; (B, 160,165 v.; R. 798 v.)

6o. Minderjarigen, onder curatele gestelden, afwezenden en in het algemeen alle personen die door eenen curator verdedigd worden; (B. 385 v., 506, 519 v., 1172; R. 383.)

7° Echtscheidingen, en de scheidingen van tafel en bed, of van goederen; (B. 241 v., 255 v., 263 v.,388 v.; R. 804 v., 816 v.)

So. Beroep in cassatie; (R. 398, 418.)

9°. Revisie; (R. 359 v.)

10°. Requesten civiel; (R. 383 v.)

11°. Geschillen over de echtheid of onechtheid van gcschnt-ten; (R. 100, 176 v.)

12o. Ontkentenis van geregtelijke verrigtingen: (R. 263 v.)

13o. Geschillen over ten uitvoerlegging van lijfsdwang en over

ontslag uit de gijzeling; (R. 599 v.; 604 v., 611.)

llt;fo Verzoek tot boedelafstand; (R. 707 v.)

En voorts in alle zaken waarin zulks door de wet is voorgeschreven (K. 768,847, 850,868,897; R 785; Pr. 88.)

325. Het openbaar ministerie zal bovendien mededeelin? mogen vorderen van alle zaken waarin het zulks in deszeus betrekking zal noodig oordeelen.

-ocr page 603-

VIL TITEL. VAN HET KEGTSG. UT HOOGEB BES., ENZ. 557

3)e regter zal de mededeeliug ook van ambtswege mogen hevelen. (Pr. 83 80.)

326. In zaken van gewone behandeling moeten de processtukken door de partijen aan liet openbaar ministerie worden medegedeeld ten minste drie dagen vóór den bepaalden dag van pleidooi. (11. 137, 117, 172.)

327. Het openbaar ministerie zal onmiddellijk na deplei-dooijen of op eene daartoe te bepalen nadere teregtzitting con-clusien nemen. (11. 59 2o., 172.)

328. De partyen of hunne verdedigers zullen, onder' geen voorwendsel, na de conclusion van het openbaar ministerie het woord bekomen.

Alleen mogen zij eenvoudige aanteekeningen tot wederlegging der feiten, waarin zij zouden mogen oordeelen dat het openbaar ministerie gedwaald heeft, onmiddellijk aan den president ter hand stellen. (R. 174.)

ZESDE TITEL.

an prorogatie van regtspraakaanhet provin c i a a 1 - g e r e g t s h 0 f.

329. In alle voor hooger beroep aan het provinciaal-geregts-hof vatbare geschillen, in welke dading of compromis kan plaats hebben, staat het aan partijen vrij, mits daaromtrent bij eene akte zijnde overeengekomen, die geschillen by den aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het provinciaal-yeregtshof, hetwelk in hooger beroep over dezelve uitspraak zoude hebben gedaan. (R. O. 53; B. 1888; R. 290, 355, 357, 643.)

330. Voogden, curators of bewindvoerders zijn hiervan niet uitgesloten, mits daarbij in achtnemende de verpligtingen, aan hen bij de wet opgelegd. (R. 461 v., 506, 1066, 1889.)

331. Voor het provinciaal-geregtshof gelden, by deze regts-gedingen, de voorschriften, ten aanzien van het regtsgeding in eersten aanleg.

Hetzelve doet uitspraak in het eerste en hoogste ressort behoudens request civiel of cassatie, indien daartoe gronden zijn. (R. 382 v.)

ZEVENDE TITEL.

Van het regtsgeding in hooger beroep bij de arrondissements-regtbanken, de provinciale hoven en den hoogen raad.

EERSTE AFDEELING.

Van de zaken aan hooger beroep onderworpen.

332. De partijen kunnen in hooger beroep komen van vonnis-len gewezen bij kantonregters, regtbanken en hoven, in zaken vaarm deze allen niet anders dan in het eerste ressort kunnen •ordeelen. (R. O. 38 v., 53 v., 65 v., 87 v.; R. 42, 361, 433, •22; Pr. 453.)

333. In geschillen over onbevoegdheid zal het beroep ontvan-

—88, ■ing eUa

-ocr page 604-

558 I. BOEK. van dé wijze van peocedïein, enz.

kelijk zijn, ofschoon ook de regter, wiens bevoegdheid betwist wordt, mogt kunnen kennis nemen in het hoogste ressort van de zaak ten principale. (R. 154 v.; Pr. 454)

334. Elke partij welke zal berust hebben in een vonnis, kan niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hooger be roep. (R. 284, 339, 382, 399.)

335. Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep,

doch indien de oorspronkelijke eischer van het vonnis in hooger beroep komt, zal de gedaagde alle zijne verdedigingen insgelijks in hooger beroep kunnen doen gelden, zelfs bij wege van incidenteel beroep, zonder van het middel van verzet in eersten aanlej meer te kunnen gebruik maken.

In het geval echter bij het slot van artikel 79 voorkomende, zal de achterblijvende partij zich in hooger beroep kunnen voorzien,

mits vooraf, bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan dat vonnis voldoende, dan zelfs wanneer bij dat vonnis de voorloopige ten uitvoerlegging niet mogt bevolen zijn. (R. SO v., 361, 382 616; Pr. 455.)

336. Het beroep van een praeparatoir vonnis zal niet mogen worden ingesteld dan binnen denzelfden termijn, en gelijktijdi] met beroep van het eindvonnis.

Dit beroep zal ontvankelijk zijn, zelfs wanneer het praeparatoir vonnis, zonder voorbehouding van dengenen die er zich mede bezwaard acht, was ten uitvoer gelegd. (R. 46,899; Pr. 451.)

337. Het hooger beroep van een interlocutoir vonnis kan worden ingesteld voor dat het eindvonnis geslagen is.

Hetzelfde heeft plaats opzigtelijk vonnissen, waaroij eent rescht provisie wordt toegestaan of geweigerd. (R. 46, 51, 399, 219quot;i 10 292, 399; Pr. 451.)

338. Hij die mogt willen beweren dat eene zaak, uit welken hoofde ook, niet vatbaar is voor hooger beroep, zal üe exceptie van niet ontvankelijkheid daartoe strekkende moeten instellen vóór alle andere weren van regten, en is niet verpligt zich hangende dat geschil, in het geding over de zaak zelve in t(

laten. (R. 159, 332.)

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van den term ij n van beroep.

339. De termijn van beroep zal zijn van drie maanden, t rekenen van den dag der beteekening van het vonnis, hetzi aan den persoon, hetzij aan deszelfs woonplaats.

De gedaagde in beroep kan echter van zijne zijde inciden teel beroep instellen, zelfs dan wanneer bij het vonnis ha doen beteekenen zonder eenige voorbehouding; h j moet di doen bij zijne schriftuur van antwoord te voren, of bij een voudige akte, aan den procureur zijner wederpartij beteekeud

De afstand van het principaal beroep doet het ingesteld ir cidenteel beroep niet vervallen. (R. 278, 284, 361, 487, ölJ 542, 558, 803; Pr. 443.)

340. Na verloop van den termijn, bij het vorige artike vermeld, kan geen beroep meer plaats hebben.

D verf D:

ham nis ) 34 door gelyl Di betee over] schri betee De

ds

iced?

342 oorr; jestel nitspi leert, lens :ermr De* rorde

18

an

, 313. aardii ie in da$ arti eroep er stn ze b )e Ij m di-) v., ï

344. Sedj

elling -tin» 135,

345. den

Hetzcl icliikk

-ocr page 605-

VII. TITEL. VAN HET EEGTSGED. IN JIOOGEE BEB , ENZ. 559

Die termijn loopt tegen alle partijen, voorbehoudens hun verhaal, als naar regten.

Die termijn loopt niet tegen den minderjarige, welke geene handligting bekomen heeft, dan van den dag waarop het vonnis aan den voogd zal zijn beteekend. (B. 385 v., 473 v.; Pr. 444.)

341. De loop der termijnen van het beroep wordt geschorst door den dood van de partij die in eersten aanleg in het ongelijk is gesteld.

Die termijnen beginnen niet weder te loopen dan na de beteekening van het vonnis ter laatste woonplaats van den overledene, en van het eindigen der termijnen van boedelbeschrijving en van het regt van beraad, in geval het vonnis is beteekend geweest eer deze termijnen verstreken waren.

Deze beteekening zal aan de gezamenlijke erfgenamen en in eens kunnen geschieden, zonder uitdrukking van namen en loedanigheden. (B. 1070 v., 1231 lo.; R. 4 6o, 254, 256, 386, 399; Pr. 447.)

342. Het hooger beroep van een vonnis, hetwelk niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd, kan niet worden ingesteld binnen de eerste acht dagen na den dag van deszelfs iltspraak; indien het hooger beroep binnen dat tijdvak plaats leeft, wordt de appellant niet ontvankelijk verklaard, behou-lens zijn vermogen om zijn beroep te herhalen, indien de ermijn niet verstreken is.

De uitvoering der vonnissen, welke niet bij voorraad kunnen vorden ten uitvoer gelegd, wordt gedurende de acht dagen reschorst. (B. 52 v., 295, 311, 839; Pr. 449.) Verg. art. 2 kV. 1874, St. no. 63.

DERDE AFDEELIjS'G.

^an de regtspleging in hooger beroep en de gevolgen va'n hetzelve.

343. liet hooger beroep wordt aangevangen door eenc dag-aarding in denzelfden vorm en met dezelfde vereischten als ie in eersten aanleg, zonder dat zij, behalve in het geval dat e dagvaarding eene nieuwe vordering behelst, zoodanig als ij artikel 348 is toegelaten, de middelen, op welke het hooger eroep gegrond is, behoeft i:it te drukken noch daarbij afschrift-er stukken behoeft te worden gevoegd; zij wordt op dezelfde ijze beteekend. (R. 4 v., 133.)

Be bepalingen van de zevende afdeeling van den eersten titel n dit boek zijn ook op het hooger beroep toepasselijk. (R. ij., 364, 439; Pr. 456.)

344. De gedaagde in hooger beroep kan den termijn, waarop gedagvaard is^ vervroegen, door bij de akte van procureur-

Hing den dag te bepalen op welken hij de zaak op de teregt-ting zal aanbrengen, en daartoe zijne wederpartij op te roepen. • 135, 365.)

345. Het hooger beroep van beschikkingen op requesten wordt den hoogeren regter insgelijks bij requeste aangebragt.

Hetzelve moet worden ingesteld door dengenen, die zoodanige schikking heeft verkregen, binnen drie maanden na de dag-

-ocr page 606-

560 I. BOEK. van 1)E wijze van pkocedlien, enz. teekenin^ der beschikking en binnen drie maanden na derzelver beteekenmg door de overige belanghebbenden. (R. 364.)

346. In zaken, volgens de bepalingen van dit wetboek, voor eene summiere behandeling vatbaar, zal in hooger beroep worden geprocedeerd, zoo als in eersten aanleg in summiere zaken is voorgeschreven.

De hoogere beroepen van vonnissen door kantonregters gewezen, zijn summiere zaken. (R. 138 v., 487 v. 558 ; Pr. 463.)

347. In zaken van gewone behandeling zal worden geprocedeerd, gelijk zulks voor den eersten aanleg voor zoodanige zaken is voorbeschreven, met dit onderscheid alleen, dat slechts twee schrifturen mogen worden beteekend, te weten: van de zijde des appellants, eene memorie, inhoudende zijne bezwaren, en daarna van de zijde des gedaagden in hooger beroep eene memorie van antwoord.

De termijn voor de beteekening van dke dezer memorien is van veertien dagen. (R. 143 v.; Pr. 461, 462.)

348. In hooger beroep kan geen nieuwe eisch worden gedaan, ten zij het zake ware: (R. 250, 269.)

lo. Van interessen, renten, huren en andere zaakEgevolgen, sedert het vonnis van eersten aanleg verschenen of ontstaan ; (B. 556 v., 643 v., 784 v. 1286 v., 1802 v.)

2o. Van kosten, schaden en interessen wegens geleden nadeel sedert dat vonnis; (B. 1279 v.)

So. Van eenen eisch bij voorraad (B. 51.)

De oorspronkelijke verweerder kan echter nieuwe weren van regten inbrengen, mits dezelve eene verdediging ten principale opleveren, en niet in het geding ter eerster instantie zijn gedekt, doch zal dezelve, al mogt hij ten principale worden in het gelijk gesteld, niettemin kunnen worden veroordeeld in de kosten der procedures, tot op het voordragen dier weren van regten gevallen, indien hij dezelve in eersten aanleg had kunnen doen gelden. (R. 93, 155, 343, 364; Pr. 464.)

349. Zoo wel in het principaal als in het incidenteel beroep, kunnen de nieuwe vorderingen en verweringen, waarvan in het voorgaande artikel is gesproken, gedaan worden bij conclu-sien met middelen aan den procureur der wederpartij beteekend. (B. 364.)

350. Het hooger beroep schorst de ten uitvoerlegging van het vonnis, indien daarbij niet is bepaald, dat hetzelve bij voorraad zal worden ten uitvoer gelegd in de gevallen waarin dit |; is toegelaten. (R. 52 v., 364, 379, 398, 438, 590; Pr. 457.) |

351. Indien de ten uitvoerlegging bij voorraad niet gelast ra is in de gevallen, waarin dit bij de wet is bevolen of toege- '1 laten, zal de gedaagde in beroep summierlijk en bij eeneeenvou- ; gt; dige akte, de ten uitvoerlegging bij voorraad kunnen vorderen, ^ ten dage tot de eerste teregtzitting bepaald. (R. 52 v., 364 , Pr. 458.) ^

352. Wanneer buiten de gevallen bij de wet voorzien de pro- ■ visionele ten uitvoerlegging van een vonnis bevolen is, kan de !; appellant op de teregtzitting verzoek doen dat de executie worde 'i gestaakt; hij kan ook zijne wederpartij tot dat einde na bekomene vergunning bij dagvaarding op korte termijnen oproepen. (R. 7, 52 v., 289, 311, 364, 379; Pr. 459.)

-ocr page 607-

VII. TITEL. VAN HET BEGTSGED. IN HOOGER BER., ENZ. 561

353. De bepalingen van den derden titel van dit boek, betrekkelijk de procureur-stelling, de voorloopige verzoeken en exceptien, de bebandeling bij geschrift, de geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften, het getuigen-verhoor, de geregtelijke plaatsopneming, de berigten van deskundigen, het hooren van partyen, de incidentele vorderingen, de si horsing en hervatting van het regtageding, de ontkentenis van geregtelijke verrigtingen, het doen van afstand van de instantie, het vervallen derzelve, de voeging en tusschenkomst, zijn in hooger beroep toepasselijk (R. 135 v., 152 v., 163 v., 176 v., 199 v.. 219 v., 222 v., 237 v.. 247 v., 254 v., 263 v., 277 v., 285 v., 344, 364; Pr. 470.)

354. In geval het vonnis is bekrachtigd, zal hetzelve ten uitvoer worden gelegd bij den regter die in eersten aanleg heeft uitspraak gedaan.

In geval het vonnis is te niet gedaan, hetzij voor het geheel of voor een gedeelte, zal de uitspraak in hooger beroep ten uitvoer gelegd worden bij den regter die dezelve gewezen heeft, of bij dien welke bij deze uitspraak daartoe zal zijn aangewezen; behoudens de gevallen van vordering tot nietig-verklaring van gijzeling, in zaken van gedwongene onteigening en andere, in welke de wet regtsmagt opdraagt. (B. 426, 495, 611, 741, 773; Pr. 472.)

355. In geval van beroep van een interlocutoir vonnis, of van een vonnis bij hetwelk niet anders dan op tusschen geschil uitspraak gedaan is, zal de regter in beroep, wanneer hij het vonnis bekrachtigt, de zaak verwijzen naar den regter van eersten aanleg om op de hoofdzaak te worden beslist.

Niettemin zal de regter in beroep de hoofdzaak in het hoogste ressort zelve afdoen op onderli'-ge vordering van alle de partijen, en hij zal hetzelfde ook kunnen doen, indien het geding in dien staat is, dat daarover bij één en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist (R. 46, 329 v., 373; Pr. 463.)

356. Wanneer een interlocutoir vonnis zal zijn te niet gedaan, kan de regter in hooger beroep de zaak tot zich trekken en in het hoogste ressort ten principale vonnissen.

Bij de te nietdoening van een vonnis, op een tusschen geschil gewezen, zal de regter in hooger beroep dit insgelijks doen in het eerste, en hij kan dit doen in het tweede der beide gevallen, in het laatste lid van het voorgaande artikel vermeld (R. 374. Pr. 47^.)

357. Wanneer een vonnis bekrachtigd wordt, waarby de regter van eersten aanleg eeniglijk zich bevoegd heeft verklaanl om van de zaak kennis te nemen, zal de regter in hooger beroep dezelve aan hem verwijzen, om ten principale te worden beslist, tenzij partyen begeerd mogten hebben, dat de hoogere regter de hoofdzaak zal afdoen. (R. 154 v., 329 v., S75.)

358. Indien de eerste regter zich onbevoegd had verklaard en deze uitspraak wordt te niet gedaan, zal de hoogere regter de zaak ten principale naar denzelfden regter verwijzen, uitgezonderd:

1°. Wanneer beide partijen vorderen dat de hoogere regter de zaak aan zich zal houden; (R. 329 v.)

2°. Wanneer de hoogere regter naar den aard van het geding gronden vindt tot verwyzing der zaak naar eenen anderen regter (R. 273 v.)

In het laatste geval zal die verwijzing gedaan worden aan

36

-ocr page 608-

562 1. BOEK van de wijze van pkocederen, enz.

eenen regter van eersten aanleg, binnen het regtsgebied van het gezegtsliof daartoe bij de uitspraak te noemen.

Indien het hooger beroep van de uitspraak van eenen kan-tonregter is ingesteld, ?al de zaak, in het onder no. 2 vermelde gevul, worden verwezen naar eenen anderen kantonregter in hetzelfde arrondissement. (R 374.)

ACHTSTE TITEIi.

Van revisie.

359. Partijen kunnen ingevolge de Wet op de zamenstelling der rejjterlijke magt en het beleid der Justitie in revisie komen van arresten, door den hoogen raad in eersten aanleg gewezen. (K. O. 87 v., 90.)

360. l)it beroep in revisie wordt echter niet toegelaten in die zaken, waarin, zoo zij voor den gewonen regter gebragt hadden kunnen worden, door dezen in het hoogste ressort zou zijn beslist, noch in zake van regtsweigering.

In die gevallen oordeelt de Hooge Kaad in eersten aanleg by arrest.

361. De bepalingen der eerste en tweede afdeelingen van den zevenden titel van dit boek zijn op het middel van revisie toepasselijk. (R. 332 v., 339 v.)

362. l)e partij welke in revisie wil komen, moet, alvorens hare wederpartij te doen dagvaarden, liaar voornemen daartoe bij requeste aan den hoogen raad te kennen geven en bepaling vragen van eenen dag, tegen welken zij, met inachtneming der termijnen voor de dagvaardingen voorgeschreven, hare wederpartij kan doen dagvaarden. (R. 7, 343.)

363. De hooge raad zal daarop onverwijld beschikken en bij een eenvoudig appointement op het request dien dag bepalen.

Hij zal tevens twee raden-commissarissen uit deszeifs midden benoemen, ten overstaan van welke de dingtalen, voor zoo 'rerre dezelve door partijen ter teregtzitting moeten worden gebragt en behandeld, zullen worden gevoerd. (R. 370.)

364. In revisie zullen alleen de vormen voor de regtspleging in hooger beroep voorgeschreven bij de artikelen 343, 345, 348.

376 ïetwe

349, 350, 351, 352 en 353 van de derde afdeeling van den Pettis

4 ï ♦ ^ 1 wTi\n ll 14 l. 1 - ^ n t* f-flll 1«I. 'fliTI 1.

di ti

ligen usscl 553. 3

377. lanig ling t le alg gt;p dit

378. eer

'eet v iat re] oh or si al zijn

379. Qdien

zevenden titel van dit boek toepasselijk zijn.

365. Dienvolgens kan de termijn van dagvaarding niet overeenkomstig artikel 344 dier afdeeling worden vervroegd, en het geding moet altijd gevoerd woiden als in zaken van gewone behandeling, al ware het in eersten aanleg summierlijk behandeld (R. 142)

366. In geval door partijen in revisie op de teregtzitting voor raden-commissariseen eenig voorloopig verzoek wordt gedaan of eenige exceptie wordt voorgesteld, of tusscben partijen eenig incident opkomt, hetwelk eene regterlijke beslissing vordert, wordt zoodanig geschil voor raden commissarissen voldongen, en verwijzen deze de partij naar eene teregtzitting van den hoogen raad, zamengesteld als bij artikel 368 is bepaald.

36?. De zaak ten principale wordt mede voor raden commissarissen voldongen, en nadat door partijen conclusier. zyn genomen, heeft gelijke verwijzing plaats.

3( uit daai D kern Di aang hind Ei een king onts 36 voor concl 371 jedir letze

371 ten bepa;

375 op d« n-ezei na ge

372

374 in re nitsp;

375

-ocr page 609-

IX. TITEL. VAN VKRZET DOOR DERDEN. 563

363. Ten dage dienende houdt de hooge raad, zamengesteld uit elf leden, de president of de raadsheer die hem vervangt daaronder begrepen, eene openbare teregtzitting.

De zeven leden welke van de zaak in eersten aanleg hebben, kennis genomen, zullen over het geding in revisie vonnissen.

De hooge raad zal tot op het bepaald getal raadsheeren worden aangevuld door de oudste leden welke niet wettig mogten verhinderd zijn.

Er zal op gelijke wijze worden voorzien in de aanvulling van een of meer der eerste regters, in geval van overlijden, wraking, uit hoofde van eene oorzaak sedert het vroeger gewijsde ontstaan, of wettig beletsel. (R. 366.)

369. De procureurs der partijen dragen ten dage dienende, vóór den aanvang der pleidooijen, de slotsom hunner genomen conelusien nogmaals voor.

370. Een der raden-commissarissen, ten welker overstaan het geding gevoerd is, doet summier rapport van den loop van hetzelve. (R. 3fi3.)

371. De hooge raad doet in revisie uitspraak in voege als ten aanzien van het hooger beroep bij de provinciale hoven is bepaald. (R. 354.)

372. Verzoeken om verstek worden almede aan de uitspraak op de teregtzitting van den hoogen raad in voege vermeld ver-n-ezen en, na gehoorde conclusie van den eischer, en des noods na gehouden pleidooi, beslist. (R 425.

373. De bepaling van artikel 355 is ook in revisie toepasselijk.

374. In het geval van artikel 356 en 358 zal de hooge raad in revisie de zaak altyd tot zich trekken, en ten principale uitspraak doen.

375. De bepaling bij artikel 357 is mede in revisie toepasselijk.

]\T£OENlgt;£ TITEIi.

Van verzet door derden.

376. Derden zijn bevoegd zich te verzetten tegen een vonnis letwelk hunne regten benadeelt, indien zij noch in persoon, noch ivettiglijk vertegenwoordigd, of indien zij welke zij vertegenwoor-ligen in het regtsgeding niet zijn geroepen, of door voeging of usschenkomst geene partij zijn geweest. (B. 1954; R. 125, 285, 553, 3HO; Pr 474.

377. Dit verzet wordt beoordeeld door den regter, bij wien zoo-lanig vonnis is gewezen, het wordt aangebragt door eene dagvaar-ling tegen alle de partijen tusschen welke hetzelve is gevallen, en le algemcene voorschriften wegens de wijze van procederen zijn ip dit verzet toepasselyk. (Pr. 475.)

378. Indien zoodanig vonnis aan eenen derde is tegengeworpen n een regtsgeding, en het verzet daartegen is ingesteld op den eet van het vorig artikel, staat het vrij aan den regter voor wien at regtsgeding aanhangig is, indien daartoe gronden bestaan, de chorsing van hetzelve toe te staan, tot dat het ingestelde verzet al zijn uitgewezen. (R 254 v.) ,

379. De regter die over een verzet van derden oordeelt, kan ndien daartoe gronden bestaan, de uitvoering van het aangevallen

-ocr page 610-

661 1. BOEK. VAN DE WIJZE VAN PEOCEDEKEN, ENZ.

vonnis schorsen, tot dat het verzet zal zijn uitgewezen. (R. 850, S92, 432; Pr. 478.)

880. Bij wettiging van het verzet wordt het vonnis, waartegen dit gerigt is geweesi, alleen in zoo verre verbeterd als hetdereg-ten van derden heeft benadeeld, tenzij het onsplitsbare der gevallene uitspraak eene geheele vernietiging daarvan noodzakelijk mogt maken. (B 1954)

(Art. 381 is ingetrokken bij de W. v. 1869 St, n0. 55.)

TIENDE TITEL.

Van request'e civiel,

382. De vonnissen op tegenspraak in het laatste ressort gewezen, en die welke op verstek gewezen, en niet meer vatbaar voor verzet zyn, kunnen herroepen worden, op het verzoek van degenen die partij geweest of geroepen zijn, om de volgende redenen : (R. 324, 335, 892, 396, 648.)

1 o. Indien de beslissing berust op na derzelver uitspraak ontdekt bedrog of arglist der wederpartij in de procedures gepleegd; (B. 1485 v.; R. 387, 397, 649 10o.)

2o. Indien uitspraak is gedaan omtrent zaken welke niet waren geëischt; (R. 5 3o, 649 4o.)

8o. Indien meer is toegewezen dan geëischt was geworden (R. 649 4o.)

4o. Indien verzuimd is op een der gedeelten van den eisch uitspraak te doen; j

5o. Irdien tusschen dezelfde partijen, op dezelfde gronden en door denzelfden regter, tegenstrijdige vonnissen in het hoogste ressort gewezen zijn; (R. 388, 894 427.)

6o. Indien in hetzelfde vonnis tegenstrijdige beschikkingen zijn;

7o. Indien gevonnisd is op stukken die na het vonnis voor valsch erkend of valach verklaard zijn; (R. 387, 397.]

8o. Indien men, na het vonnis, stukken van eenen beslissen-den aard nader in handen beeft bekomen, welke door toedoen van de wederpartij waren achter gehouden. (R. 887i 649°; Pr. 480)

383. Minderjarigen zullen daarenboven tot het verzoeken var zoodanige herroeping nog ontvankelijk zijn, indien zij niet verde-|zai « digd zijn geweest. (B. 385, 461, 1486, 1490; R. 324 6o, 885'®-Pr. 481.)

384. Indien er slechts grond is om herroeping te verzoeketl van een gedeelte van het vonnis, zal dat gedeelte alleen worden iet

ietw( lebbe 397 iiviel

herroepen, tenzij de andere deelen van het vonnis daarvan af han gen (R. 194; Pr. 482)

885. Het request civiel zal beteekend worden met dagvaar ding binnen drie maanden, te rekenen van den dag waarop he vonnis, waarover men zich beklaagt, aan den persoon of «e zynei jeval woonplaats zal zijn oeteekend. (R. 66, 388, 890.)

Tegen minderjarigen zal, in het geval van artikel 883, de termig van drie maanden niet loopen, dan van den dag na hunne meei derjarigheid, op welken de beteekening van het vonnis aan hu persoon of ter hunner woonplaats gedaan is. (R. 1490; Pr. 488,484

886. Indien de party die in het ongelyk is gesteld overlede:

lit

be tei va kei gej

de

(R. j

wel 1 hai di* sch 3 vaa: of !

B is; zitti 889;

u

3Ê liet belei 0 39 vonn gebn van vang In

diglu

over 39f 'erwc

-ocr page 611-

350,

X. TITEL. VAN kequeste civiel. 565

mogt zijn binnen de hierboven genoemde termijnen, is de bepaling van artikel Sil toepasselyk. (R. 256, 341; Pr. 487 )

387. Indien het request civiel gegrond is op valschlieid, bedrog, arglist of liet ontdekken van nieuwe stukken, zullen de termijnen slechts loopen van den dag af, op welken, hetzij de valschheid, hetzij het bedrog of de arglist bekend, of de stukken ontdekt zullen zijn, mits in die laatste gevallen, die dag bij geschrifte kunne bewezen worden. (B. 1898 i R. 3S5; Pr 488.)

388. Indien er strijdigheid van vonnissen plaats heeft, loopt de termijn sedert den dag der beteekening van het laatste vonnis. (R. 385, 394, 427; Pr. 489.)

389 Het request civiel wordt aan denzelfden regter ingediend, welke het beklaagde vonnis heeft gewezen. (R 395, 397 )

Indien het beklaagde vonnis wordt overgelegd in een zaak, haigende voor eene andere regtbank, kan deze, naar de oaistan-dijiheden, in de brhandelin» dier zaak voortgaan of dezelve schorsen. (R. 256; Pr. 400, 491.)

390 Het request civiel zal worden ingediend door eene dagvaarding in den gewonen vorm, en beteekend worden aan de partij of aan hare woonplaats.

Hetzelve zal de middelen behelzen waarop het verzoek gegrond is; geene andere middelen dan deze kunnen, hetzij op de tcregt-zitting, hetzij bij schriftuur, worden aangevoerd. (K. 324 lOo, 889; Pr. 492)

(Art. 391 is ingetrokken bij W. 1869 St. no. 55.)

392 Het request civiel verhindert de ten uitvoerlegging van. liet beklaagde vonnis niet, en deze zal door geen regterlijk bevel belet kunnen worden. (R. 3ó0, 352, 379; Pr. 497 )

(Ingetrokken, zie art 391)

394. Indien het request civiel wordt aangenomen, zal het vonnis worden herroepen, en de partijen in denzelfden staat terug-gebragt, in welke zij vóór het vonnis waren: hetgeen, ten gevolge van de veroordeeling bij het vonnis uitgesproken, genoten of ont. vangen is, zal worden terua; gegeven. (R 391.) W. 1869St.no 55.

Indien het request civiel wordt aangenomen ter z^ke van strijdigheid van vonnissen, wordt bij de uitspraak bevolen dat het eerst gewezen vonnis alleen van kracht zal zijn. (R. 388, 427; Pr. 501.)

395. Het geschil ten principale waarover het herroepen vonnis 'de zal gewezen zijn, zal gevoerd worden voor dezelfde regtbank, die

over het request civiel gevonnisd heeft, (R. 339; Pr. 502.)

396. Na een eerst request civiel, hetzij hetzelve aangenomen of ^^kei perworpen zij, zal men geen tweede kunnen indienen, hetzij tegen —den iet vonnis op het request civiel gewezen, hetzij tegen het vonnis

letwelk, na de aanneming van dat request, ten principale zal lebben beslist. (Pr 503 )

397. Men kan geen gebruik maken van het middel van request

_hei; :iviel tegen de vonnissen van kantonregters, dan alleen in het

—lneIPeval van no, 1 en 7 van artikel 382. (R. 389.)

ELFDE TITEli.

Van de wyze van procederen in cassatie. . Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie 84 naanden, te rekenen van den dag waarop het arrest of vonnia dei 1

^en

-eg-

ge-

=lyk I

gebaar —van sde-

=)nt' =ires

■liet

den] =i inj —) _genj

^ooil 97.) ^en-—feoe-| =87

385;

-ocr page 612-

566 L BOEK. van de wijze van phocedeken, enz.

waartegen wordt opgekomen, aan den persoon of te zijner woonplaats zal zijn beteekend, op straffe van verval. R. O. 99, 108 R. 66.

In de gevallen waarin de wet voor liet hooger beroep eenen korteren termijn heeft voorgeschreven, wordt ook de termijn voor het beroep in cassatie verkort, en gesteld op het dubbel van den termijn in die gevallen voor het hooger beroep bepaald. (R. 295, 842, 862, 407, 487. 518, 583, 558.)

De regter mag of moet de voorloopige ten uitvoerlegging van een vonnis of arrest niettegenstaande cassatie bevelen in dezelfde gevallen en op dezelfde wijze waarin hem is toegelaten of bevolen de voorloopige ten uitvoerlegging te gelasten, niettegenstaande verzet of hooger beroep, (li. 52 v., 80, 298, 815. 8ól.)

Buiten de gevallen waarin de regter de voorloopige ten uitvoerlegging heeft bevolen, heeft het beroep in cassatie eene schorsende kracht (R. 850, 559, 590 )

899. De bepalingen van a tikel 884, 886, 887 en 841 van dit wetboek zijn ook op het regtsgeding in cassatie toepasselijk

400. Die, hetzij in het eerste en het hoogste ressort, hetzij in hooger beroep, bij verstek veroordeeld is, kan geen beroep in cassatie doen. (R. 75 v., 145, 853,885, 648 )

401. De partij welke zoodanig vonnis heeft verkregen tegen eenen defaülant, en welke uit hoofde van de geheele of gcleelte-lijke ontzegging van zijnen eisch, of uit hoofde van andere bezwaren tegen hetzelve, vermeent grond te hebben tot cassatie van zoodanig vonnis, moet dezelve instellen en zijne partij doen oproepen in cassatie, even als of deze geen defaillant ware geweest, en tevens van het exploit aankondiging doen in een der openbare dagbladen van de plaats waar de hooge raad zitting houdt en van de plaats waar het voorschreven vonnis is gewezen, of bij gebreke van zoodanig dagblad, in dat van eene nabij gelegene plaats. (R. 75 v, 185, 408 v.)

402. Indien het bestreden vonnis, hetzij bij verstek te^en den gedaagde in cassatie, hetzij na deszelfs tegenspraak, wordt te niet gedaan, doet de hooge raad in cassatie uitspraak, overeenkomstig artikel 105 en 1lt;'6 der Wet op de Regterlijke organisatie, met inachtneming van de bepalingen in dezen titel voorgeschreven.

408. Indien in het geval van artikel 401 de cassatie wordt verworpen, kan de eisch er die het bestreden vonnis of arrest bij verstek daartegen heeft verkregen, liet zelve ten uitvoer leggen, behoudens het verzet van den veroordeelde bij verstek binnen den bij de wet bepaalden tijd. (R. 81 v., 89.)

404. Indien in het geval van datzelfde artikel het beroep in cassatie van een vonnis bij verstek gewezen, door den ver-kryger van hetzelve wordt welaan binnen den nog loopenden termijn van verzet des defaillants, kan deze alsnog, zoolang hij zich niet op de zaak in cassatie heeft ingelaten, ^an zijL regt van verzet tegen het bestreden vonnis gebruik maken (R. 81 v., 405.)

405. In dat geval vervalt het regtsgeding in cassatie, doei de cassatie kan tegen het vonnis, op het verzet gewezen, op nieuw door den vorigen beroeper worden ingesteld, indien deilt; vermeent daartoe gronden te hebben.

-ocr page 613-

XI. TITEL. VAN DE WIJZE VAN PROC. IN CASSATIE. 567

406. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij eene dagvaarding in denzelfden vorm en met dezelfde yereischten als in eersten aanleg, behoudens de volgende wijzigingen:

Art. 5, no. 3, blijft ten deze buiten toepassing.

De dagvaarding bevat eene omschrijving der middelen van cassatie met aanwijzing hetzij van de op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen of van de wettelijke voorschriften, die de eischer beweert te zijn verzuimd, geschonden of verkeerde-lyk te zijn toegepast, hetzij van de beweerde overschrijding van regtsraagt en de daartoe betrekkelijke wetsbepalingen.

De eischer is gebonden in het exploit van dagvaarding een advokaat bij den Hoogen Raad aan te wijzen, die hem in bet geding zal vertegenwoordigen, op straffe van nietigheid.

Hij wordt geacht woonplaats te hebben gekozen bij dien advokaat, tenzij het exploit eene andere binnen de gemeente 's Gravenhage gekozen woonplaats uitdrukt.

407. De verweerder kan den termyn waarop hij gedagvaard is, verkorten door bij een aan de gekozen woonplaats des eischers beteekend exploit dezen tegen een vroegeren dan den in het exploit van dagvaarding opgegeven regtsdag op te roepen.

408. De advokaat bij den Hoogen Raad, die voor den verweerder optreedt, verklaart dit bij de oproeping der zaak ter teregtzitting.

Van deze verklaring geschiedt aanteekening in het zittingblad.

De verweerder wordt geacht woonplaats te hebben gekozen by zijnen advokaat. Hij kan echter ook eene andere woonplaats, mits binnen de gemeente 's Graven hage, in het zittingblad opgeven.

409. De feitelijke grondslag der middelen van cassatie kan alleen worden bewezen door het aangevallen arrest of vonnis en, voor zoover zij betreffen vormen, op straffe van nietigheid voorgeschreven ook door de stukken, waaruit van dat verzuim kan blijken.

410. De verweerder, van zijne zijde in cassatie wenschende te komen, doet dit, op straffe van verval, bij zijne conclusie van antwoord.

Die conclusie bevat alsdan eene omschrijving der middelen van cassatie met aanwijzing als in artikel 406 vermeld.

De verweerder is in dit incidentcel beroep ontvankelijk ook na verloop van de in artikel 398 gestelde termijnen en zelfs na berusting in het arrest of vonnis.

Artikel 409 geldt ook voor het incidenteel beroep.

De afstand van het principaal beroep doet het ingesteld incidenteel beroep niet vervallen.

411 Wanneer de verweerder niet reeds op den eersten regtsdag zijne conclusie van antwoord neemt, wordt hem tot dat einde, op zijn verlangen, een termijn van hoogstens vier weken verleend.

Hij is gehouden al'e exception met zijn antwoord ten principale te vereenigen, op straffe van verval.

Alleen de in artikel 159, tweede lid, bedoelde exceptie wordt ook in cassatie, op straffe van verval, afzonderlek vóór alle weren van regten, behalve de vordering tot zekerheidstelling, voorgedragen.

412. In geval van incidenteel beroep, of indien door den verweerder eene exceptie tegen het principaal beroep wordt aangevoerd, wordt den eischer, op zijn verlangen, een termyn van

-ocr page 614-

568. I. BOEK. van de wijze van peocedekeic, enz. hoogstens vier weken verleend om het incidenteel beroep of de voorgestelde exceptie bij conclusie te beantwoorden.

Is het een of ander het geval niet, dan wordt onmiddellijk na het nemen der conclusie van antwoord de dag van pleidooi bepaald, tenzij partyen, ondei overlegging der stukken, daarop regt vragen.

413 Partijen zijn gehouden de stukken, waarop zy zich beroepen, elkander over en weder mede te deelen in afschrift of door nederlegging van het oorspronkelijke ter griffie gedurende minstens drie dagen

414. De gronden door den gedaagde aangevoerd kunnen niet anders worden bewezen dan op de wijze bij artikel 409 hierboven vermeld.

415. De artikelen 152 en 153 zijn van toepassing in cassatie.

Niettemin is de ocrspronkelijke verweerder, cischer wordende

in cassatie, niet gehouden tot de in die artikelen bedoelde zekerheidstelling.

De verweerder in cassatie is daartoe evenmin gehouden, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep.

De in vroegere instantien gestelde zekerheid blijft ook verbonden voor de kosten van cassatie.

De zekerheidstelling wordt gevorderd vóór alle andere weren van regten.

416. De vordering tot zekerheidstelling en alle andere incidentele vorderingen worden ingesteld bij conclusie ter rolle

De verweerder op het incident neemt in dezelfde of in eene nadere door den Hoogen Paad te bepalen teregtzitting zijne conclusie van antwoord op het incident, dat door den Hoog3n Raad, na partijen, zoo «ij dit verlangen, in de mondelinge toelichting barer conclusien en het openbaar ministerie te hebben gehoord, afzonderlijk wordt beslist.

417. Overlegging ter griffie of mededeeling in afschrift van de volma^t van den volgens art. 407 of art. 408 aangewezen advokaat kan door de wederpartij worden gevorderd

Hij blijft de party vertegenwoordigen zoolang door haar geen ander advokaat bij den Hoogen Raad is aangewezen bij aan de wederpartij beteekend exploit of hij zelf aan deze laatste bij beteekend exploit of ter teregzitting heeft aangezegd,dat hij zich aan de verdere behandeling der zaak onttrekt.

418 Ten dage dienende, wordt de zaak bi? den hoogen raad bepleit en vervolgens het openbaarministerie gehoord. (R. 8348o.)

De pleidooyen kunnen ook gehouden worden door andere dan de volgens de artt. 407 en 408 aangewezen advokaten, zonder dat de daaruit ontstaande vermeerdering van kosten in de uitspraak over de kosten begrenen is.

419 Na gehoudene raadpleging doet de hooge raad uitspraak, hetzij dadelijk, hetzij op eenen daartoe te bepalen dag.

Hij zal zich te dien opzigte regelen naar de voorschriften van artikel 105 en 106 der Wet op de Regterlijke organisatie.

Geen andere middelen van cassatie komen bij de uitspraak in aarmïrking dan die, welke overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 406 en 410 zyn voorgesteld.

420. Bij de toepassing van artikel 105 van de in het vorige

II. artiklt;

voegd behoc

422 'wijst naar beeft spraal sn te

423 icbriji ling lier v wezen n het

421 an di ing z: )p dei

425. looge jr gro iet b( nijn lt; )eteek

426. gt;p de [elden •epalir

427. ■«rganis Cassati 'ban ken tfyn ti

partijei

i 1 gende, lal wo) ; 428. ^ordt ; De a id var p dit 429. fan cat Geen i aanr Ten ftikele

b

-ocr page 615-

11. BOEK. TEN UITVOEELEGGING VAN VONNISSEN, ENZ. 569

artikel vermelde 'wet, zal de hooge raad in acht nemen de regelen bij de volgende artikelen aangeduid.

421. Indien het arrest wordt vernietigd ter zake van onbevoegdheid, verwyst de hooge raad partijen daar en waar het behoort. (B. 154)

422 Indien e n interlocutoir vonnis wordt vernietigd, verwijst de hooge raad het geding, volgens den aard der zaak, naar den regter welke in eersten aanleg of in hooger beroep iieeft kennis genomen, ten einde met inachtneming van de uitspraak van den hoogen raad, de hoofdzaak verder te behandelen sn te beslissen (R. 46, 424.)

423. Indien een arrest wordt vernietigd ter zake van overschrijding van regtsmagt, of van verkeerde toepassing of schen-ling der wet, beslist de hooge raad de hoofdzaak even en in lier voege, als de regter, welke het vernietigd arrest heeft gevezen, had behooren te doen, met inachtneming der bepaling n het volgende artikel voorgeschreven. (R O. 99, 105)

421 Tndien de definitieve beslissing der hoofdzaak afhangt ran daadzaken of van regtspunten, welke bij de vroegere behande-ing zijn onopgelost gelaten, verwijst de hooge raad het geding )p den voet en de wijze bij artikel 422 omschreven.

425. Er wordt geen verzet toegelaten tegen arresten door den [loogen Raad bij verstek in cassatie gewezen dan alleen wanneer :r gronden waren tot nietigverklareng van de dagvaarding of iet beroep was ingesteld na verloop van den wettelyken ter-nijn en mits het verzet geschiede binnen veertien dagen na )eteekening van het arrest. (B 81 v., 372)

426. Indien de hooge raad, krachtens artikel 105 der Wet )p de Regterlijke organisatie, in de zaak zelve heeft regt gedaan, ;elden ten aanzien van de ten uitvoerlegging van het vonnis de )epalingen van artikel 354.

427. Behalve de gevallen waarin bij de Wet op de Regterlijke Organisatie voorziening in cassatie is toegelaten, zal men zich in ftassatie kunnen voorzien, indien door verschillende hoven of regt-Ibanken in het hoogste ressort tegenstrijdige vonnissen gewe'en iiijn tusschen dezelfde partijen en op dezelfde gronden door ^partijen aangevoerd (R. O. 99; R. 882.)

| De hooge raad, het laatstgewezen arrest of vonnis vernietigende, zal gelasten dat het eerste naar zijnen vorm en inhoud lal worden ten uitvoer gelegd. (R. 388, 394.)

' 428. Het beroep in cassatie tegen beschikkingen op request rordt bij den Hoogen Raad insgelijks bij request aangebragt.

De artikelen 334, 336, het eerste lid van art 337, het tweede lid van art 345, het tweede lid van art. 398 en art. 409 zijn p dit beroep van toepassing.

i 429. Het verzoekschrift bevat eene omschrijving der middelen an cassatie met aanwijzing als in art. 406 vermeld.

Geene andere middelen komen bij 's Hoogen Raads beslissing i aanmerking.

Ten aanzien van die beslissing gelden de bepalingen van de rtikelen 421, 422, 423 en 424.

-ocr page 616-

570 II. BOEK. TEN UITVOEBL. VAN VONNISSEN, ENZ.

TWEEDE BOEK.

VAN DE TEN UITVOERLEGGING VAN VONNISSEN EN AUTHENTIEKE AKTEN.

£ï:RST£ titel..

A1 gem een e regelen omtrent geregtelijke ten uitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten.

430. De grossen van de vonnissen in de Nederlanden gewezen zullen kunnen worden ten uitvoer gelegd in het geheele rijk

Zij moeten aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Konings.

Zij /.uilen moeten worden beteekend aan den persoon zeiven, of te zijner woonplaats, of op de wijze bij artikel 4 van dit wetboek voorgeschreven. (G. 145; B. 1072; 11. 66, 250, 430, 485, 557, 644, 84S; Pr. 545.)

431. Behalve in de gevallen uitdrukkelijk bij de wet vermeld, kunnen geene vonnissen, door vreemde regters of regt-banken gewezen, binnen het Koningrijk worden ten uitvoer gelegd. (K, 658; 724.)

De gedingen kunnen op nieuw bij den Nederlandschen regtei worden behandeld en afgedaan.

In de hierboven gemelde uitgezonderde gevallen wordt het vonnis van vreemde regters of regtbanken niet in dit rijk ten uitvoer gelegd, dan na een op verzoekschrift verkregen verlof van executie in den vorm bij het voorgaande artikel gemeld, van de regtbank van het arrondissement in hetwelk zoodanig vonnis moet worden ten uitvoer gelegd.

Bij liet verzpeken en verleenen van dit verlof, wordt de zaak zelve niet aan een nieuw onderzoek onderworpen. (R 436; Pr 546.)

4S2, Geen vonnis waarvan de voorloopige ten uitvoerlegging niet is bevolen kan tegen eenen derde worden ten uitvoer gelegd, noch daaraan door dien derde worden voldaan, dan acht dagen na deszelfs beteekening aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van de verklaring des griffiers, dat er op zijne registers geen hooger beroep of cassatie tegeni het vonnis is aangeteekend. (R. 19, 52 v., 85 v., 392. 408.) ■

433. De partij welke in hooger beroep gekomen is of zich in cassatie heeft voorzien, heeft de bevoegdheid om daarvan ter grifliie van het collegie dat het beklaagde vonnis heelt uitgesproken, aanteekening te doen houden, met vermelding dei namen van de partijen, de dagteekening van het vonnis en die van het hooger beroep of van de cassatie. (R. 332 v, 408.)

434. De overhandiging van het vonnis, welks uitvoering i begeert aan den deurwaarder, magtigt, denzelven in dtezaaktoi het doen van de geheele excecutie, uit dat vonnis voortvlo^yende, met uitzondering alleen van die bij lijfsdwang, waartoe eene bijzondere volmagt vereischt wordt. (R. 4^6, 589, 599, Pr. 556.;

435. De geschillen over de teu uitvoerlegging van vonnisses van de kantonregters, moeten voor de arrondissemen^s-regtban-; ken worden gebragt. (R 250 4o. 376 v.)

-ocr page 617-

II. TITEL. OP KOERENDE GOEDEREN.

436. Aan de grossen van authentieke akten, binnen dit Koningrijk verleden, en aan het hoofd voerende de woorden: In naara des Konings, wordt dezelfde kracht toegekend als aan de vonnissen der regterlijke magten, en zijn de bepalingen van artikel 430, het eerste lid van artikel 431 en artikel 434 insgelyks daarop toepasselijk. (B. 1905; R. 438)

437. Het staat aan den executant van een vonnis of akte vrij te gelijker tijd beslag op de roerende en onroerende goederen van de veroordeelde of verbondene partij te leggen. (R. 439 v. 502 v., 528, 598, 797.)

438. Behoudens de bepalingen wegens het kort geding voor den president der arrondissements-regtbank, en wegens het procederen op korte termijnen, worden de geschillen, ontstaan o v e r of b ij die ten uitvoerlegging van vonnissen of van akten in artikel 430 vermeld, summierlijk behandeld, (tt. 7, 13S v., 289 v.)

De wederspraak of het verzet van den geëxecuteerde stuit den aanvang of de voortzetting der executie niet, behoudens de bevoegdheid van den geëxecuteerde, om daarop door den pre. sident der arrondissements-regtbank bij kort geding te doen beslissen. (R. 52 v., 82, 289 v., 350, 379, 718)

TWEi:igt;i: TITEIi.

Van de geregtelijke ten uitvoerlegging op roerende goederen.

EERSTE AFDEELING.

Van beslag op roerende goederen.

439. Geen executoriaal beslag: op roerende goederen zal mogen worden gelegd, dan uit krachte van een vonnis of van eene authentieke akte in executorialen vorm (R. 430 v.)

Hetzelfde moet zijn voorafgegaan van een expioit van eenen deurwaarder, houdende bevel om binnen twee dagen aan het vonnis of aan de akte te voldoen. (R 4 v., 15 )

Indien bij het beteekenen van het vonnis of van de akte tevens het voorgeschrevene bevel is gedaan, wordt geen afzonderlijk bevel vereischt.

Bij het bevel of de beteckening moet de woonplaats worden gekozen door den executant, tot aan het uiteinde der executie, binnen de gemeente waar de executie moet plaats hebben, ten ware hij binnen die gemeente mogt woonachtig zijn, en zulks op straffe van nietigheid van het exploit. (B. 81, 1441 G0; R. 90 v., 598.)

I'e schuldenaai kan aan deze gekozene woonplaats alle be-teekeningen laten doen, zelfs van werkelijk aanbod, van verzet en van hooger beroep (K. 771, 918; R. 66 v.. 437, 502, 563. 760, 794, 889. Pr. 583, 584)

440. Na verloop dier twee dagen, kan het beslag worden gedaan. Hetzelve geschiedt bij exploit van eenen deurwaarder die houder is van heu stuk, dat ten uitvoer moet werden gelegd. (R. 4 v , 434)

Hetzelve zal, behalve de gewone formaliteiten der exploiten, inhouden een herhaald bevel om te voldoen aan hetgeen, waarvoor het beslag gelegd wordt.

De deurwaarder zal worden bijgestaan door twee getuigen.

571

-ocr page 618-

572 II. BOEK. TEN XJITVOERL. VAN VONNISSEN, ENZ.

wier namen, beroep en woonplaats hy in het proces-verbaal vernielden zal; zij zullen het oorspronkelijke stuk en de afschriften teekenen. (R. 443 v., 449, 452, 459, *67, 564; Pr. 585, 586 )

441. Dit beslag kan niet worden gedaan dan voor eene bepaalde schuld of vordering. Indien dezelve niet is vereffend, worden alle verdere vervolgingen gestaakt, tot dat de vereffening is geschied. (R. 449, 500.)

442. Indien de persoon, tegen wien het beslag gedaan wordt, niet onmiddellijk betaalt, of voldoet aan hetgeen waarvoor de inbeslagneming is gedaan, met de kosten, kan de deurwaarder voorloopig, hetzij in het huis, hetzy aan de deur van den gearresteerde, bewaarders stellen, ten einde het verduisteren der goederen te beletten. (R. 440.)

443. De deurwaarder zal dadelijk, of uiterlijk op den volgenden dag overgaan tot de meer bijzondere aanduiding der goederen welke hij in beslag neemt, en zal hij dezelve op de daarvan door hem te vervaardigen akte of proces-verbaal naauw-keurig beschrijven, met opgave van derzelver getal, gewigt en maat, overeenkomstig derzelver aard; de partij die de inbeslagneming laat doen, mag bij het inbeslagnemen niet tegenwoordig zijn. (R 440 v., 465, 725; Pr. 588.)

444. Bijaldien de deuren gesloten zijn, of de opening daarvan geweigerd wordt, gelijk mede bijaldien geweigerd wordt eenige kamer of stuk huisraad te openen, mitsgaders wanneer bij niet-tegenwoordigheid van den persoon tegen wien het beslag geschiedt, er niemand gevonden wordt om hem te verte-genwooadigen, zal de deurwaarder zich vervoegen bij het hoofd, of een lid van het gemeentebestuur dat hem vervangt, of bij eenen commissaris van policie daartoe door den burgemeester aangewezen, in wiens tegenwoordighe.d de opening der deuren en van het huisraad zal gedaan worden. * an de tegenwoordigheid van dezen ambtenaar, en van hetgeen in zijn bijzijn, uit kracht van dit en de beide volgende artikelen, zal zijn vsr-rigt, zal melding gemaakt worden in 'iet proces-verbaal van beslag, hetwelk, nadat hetzelve zal gesloten zijn, door den-relven zal onderteekend worden (R. 442, 465; Pr. 587, 591.)

445. Indien er bij do in beslagneming gereede penningen worden gevonden, zal het getal en de muntsoort vermeld worden; de deurwaarder zal dezelve benevens al het geldswaarde hebbende papier ter grillie overbrengen, ten ware de executant en de geëxecu'eerde, benevens de opposanten (indien er die zyn) omtrent eene andere plaats van bewaring mogten zijn overeengekomen. (R. 474, 585 4o; Pr 590.)

446. Indien er bij de in beslagnsming andere papieren worden gevonden, zal de deurwaarder dezelve moeten verzegelen. (R. 471, 475 v.; Pr 591.)

447. Geen beslag op roerende goederen mag, uit welken hoofde ook, gedaan worden:

1°. Op zaken, welke de wet verklaart voor onroerend goed door bestemming-, (B. 563 v.; R. 491, 756 lo.)

2°. Op het noodige bed en beddegoed van de personen tegen welke het beslag gedaan wordt, of van nunne by hen inwonende kinderen, noch op de kleederen, waarmede de

-ocr page 619-

II. TITEL. OP HOEKENDE GOEDEEEN. 573

eerstgenoemde en liunne kinderen gekleed en gedekt zijn;

8°. Op de toerusting van personen in krygsdienst, volgens hunnen dienst en graad;

4°. Op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persooulijk bedryf beheorende. (R. 448 2°.)

5°. Op den in het huis voorhanden zijnden voorraad van spijs en drank, dienende tot de behoefte van het huisgezin, gedurende eene maand. (Pr. 591.)

448. Insgelijks kan er geen beslag gelegd worden:

1°. Op de boeken betrekkelijk tot het beroep van den persoon tegei wien het beslag gedaan wordt, tot de som van twee honderd gulden, te zijner keuze;

2°. Op dé werktuigen en gereedschappen, dienende toteenig onderwijs, of beoefening van kunsten en wetenschappen, ten bedrage van dezelfde som, en te zijner keuze: (R. 447 4°.)

8°. Eindelijk, op eene koe, of twee zwijnen, of twee geiten, of vier schapen; ter keuze van dengenen tegen wien het beslag gedaan wordt, met het Denoodigde stroo en voeder voor dat vee gedurende eene maand. (R. 451.)

Echter zullen de zaken in dit artikel opgenoemd, kunnen worden in beslag genomen-.

1°. Wegens levensbehoeften, verstrekt aan den persoon tegen wien het beslag gedaan is; (B. 876 v)

2°. Wegens de gelden verschuldigd aan personen welke die voorwerpen vervaardigd, hersteld of verkocht hebben; (B. 1185, 1195.)

8°. Wegens huren en pachten van onroerende goederen waarin of waarop de gemelde zaken \ oorhanden zijn. (B. 1185 v., 1188; R. 758; Pr. 592, 593.)

449. Het proces-verbaal zal behelzen opgave van den dag en van het uur waarop de in beslag genomene goederen zullen verkocht worden.

Indien de opgave niet dadelijk kan geschieden, zal de deurwaarder zulks bij beteekende akte nader kunnen doen, uiterlijk binnen driemaal vier en twintig uren na het opmaken van voorschreven proces-verbaal. (R. 440,15462, 463, 467; Pr. 595 )

450. De deurwaarder zal eenen geschikten bewaarder aanstellen.

Tot bewaarders over het goed zullen niet aangesteld mogeu

worden de arrestant of zijne echtgenoote, zijne bloed- en aanverwanten, tot den zesden graad ingesloten, noch zijne bedienden; maar daarentegen zullen met toestemming van den arrestant, de persoon tegen wien het beslag gedaan is, ïyne echtgenoote, bloed- en aanverwanten en huisgenooten wanneer zij er in bewilligen, tot bewaarders kunnen worden aangesteld. (B. 1776; R 452, 454 v., 612, 760; Pr. 596, 597, 598)

451. Indien beesten of werktuigen voor den landbouw, of vruchten te velde welke reeds van den grond zijn afgescheiden, zyn in beslag genomen, kan de kantonregter op verzoek van den executant, en na verhoor of behoorlyke oproeping van den geëxecuteerde, eenen geschikten persoon aanstellen, ten einde voor de bebouwing of inzameling zorg te dragen. (R. 448 8 0,761; Pr. 594.)

452. Het proces-verbaal zal oogenblikkelyk op de plaats zelve opgemaakt worden, het zal op het oorspronkelijke en op het

-ocr page 620-

574 II. BOEK. TEN UITVOERL. VAN VONNISSEN, ENZ.

afschrift door den bewaarder geteekend worden. In geval hij niet teekenen kan, zal daar melding van gemaakt worden. Afschrift van het proces-verbaal zal hem worden gelaten. (R. 440,450; Pr. 699.)

453. Afschrift van het proces-verbaal van in beslagneming zal worden beteekend, aan den persoon tegen wien het beslag gedaan is, of te zijner woonplaats. Bijaldien dezelve niet tegenwoordig is, zal de beteekening gedaan worden aan den ambtenaar die de deuren zal hebben geopend. (R. 444 2°, 690; Pr. 61'!, G02.)

454. De deurwaarder mag de in beslag genomen goederen niet gebruiken, verhuren of uitleenen, op straffe van gemis van zijn bewaarloon, en van schaden en intereesen tot betaling van welke hij bij lijfsdwang kan worden genoodzaakt (B. 1279, 1776j R. 450, 455, 585 5°, 710; Pr. 603.)

455. Indien de in beslag genomene goederen eenige voordeden of inkomsten voortgebragt hebben, is hij op dezelfde wijze als bij het vorige artikel tot verantwoording verpligt. (B. 1755 ;'Pr. 604.)

456. Die eigenaar beweert te zijn der in beslag genomene goederen, of van een gedeelte daarvan, kan zich tegen den verkoop verzetten bij eene middelen inhoudende dagvaarding van den arrestant en van den persoon, tegen wien het beslag gedaan is, en aan den bewaarder beteekend; alles op stralle van nietigheid. (R. 90 v., 538)

De regtbank van het arrondissement, in hetwelk het beslag gedaan is, zal deswege summierlijk uitspraak doen. (R. 138 v.)

De eischer, welke in het ongelijk gesteld wordt, zal worden veroordeeld, bijaldien daartoe redenen zijn, tot vergoeding van schade en interessen aan den beslaglegger. (R. 612; Pr. 608.)

457. De schuldeischers van dengenen wiens goederen zijn in beslag genomen kunnen, uit welken hoofde ook, zei fa niét uit hoofde van verschuldigde huur, eenige andere oppositie doen dan tegen de afgifte der kooppenningen. Die oppositie moet werden gedaan voor den verkoop, en zal behelzen de gronden waarop zij berust, het beloop der som waarvoor dezelve wordt gedaan, of indien dat beloop niet is uitgemaakt of verevend, het bedrag waarop dezelve door den opposant wordt geschat.

Die oppositie moet beteekend worden aan den arrestant en aan den deurwaarder met den verkoop belast, met kexize van woonplaats ter plaatse alwaar het beslag gelegd is; alles op straffe van nietigheid der oppositie en vergoeding van schaden en interessen tegen den deurwaarder, zoo daartoe termen zijn.

Oppositien welke na den verkoop zijn beteekend, zijn nietig en van onwaarde, en worden bij de verdeeling niet in aanmerking genomen. (R. 458 v., 461, 470, 480 v., 536, 578, 753,758; Pr. 609.)

458. De opposant kan geene andere vervolging aanvangen dan tegen de partij, welker goederen zijn in beslag genomen, ten einde vonnis tegen haar te verkrijgen; tegen den opposant zullen geene

Ërocedures worden gevoerd, behoudens het onderzoek der wettig-rocedures worden gevoerd, behoudens het onderzoek der wettig-

eid van zijne oppositie ter gelegenheid van de verdeeling der penningen, (R. 537; Pr. 610.)

459. Indien een deurwaarder wil beslag leggen, en bevindt dat de goederen reeds bevorens zijn in beslag genomen, zal hy niet op nieuw beslag kunnen leggen-, doch hij heeft het vermogen om de in beslag genomene goederen met het proces-verbaal te

erge. loet e got en e( inne ergel R. 44

460 lijn an ii ot d( chrif 'aard ullin lOgtï cede eekei rordt

461 e zijr ighei oude itel 1 .rtike

Hel ^enni iitge(

462 laati lagen en oi

Dea temi fook

463 ilaati ante en v tand

Hogt

464 en, esla{

nar m. De en [ 46a luite i he ier bgtb 46e

-ocr page 621-

II. TITEL. 01' KOEKENDE GOEDEREN. 575

ergelijken, hetwelk aan hem te dien einde door den bewaarder loet worden vertoond. Hij zal alsdan kunnen besla» leggen op e goederen welke niet in het proces-verbaal rijn begrepen, en aan en eer.-ten arrestant bevel doen om alles gezamenlijk te verkoopen innen den termijn bij artikel 462 bepaald; het proces-verbaal van ergelijking geldt als oppositie tegen de afgifte der kooppenningen, ïl. 440,458; Pr 611.)

460. Indien de arrestant in gebreke blijft om binnen den ter-lijn bij artikel 462 vermeld, den verkoop tot stand te brengen, an ieder opposant, die eene executorialen titel heeft, overgaan ot de vergelijking van de in beslag genomen goederen op het af-chrift van het proces verbaal van inbeslagneming hetwelk de bedaarder gehouden is aan hem te vertoonen, mitsgaders tot de aan-ulling der voorwerpen, welke niet bij de vroegere inbeslagneming aogten zijn opgeschreven, en dadelijk daarna tot den verkoop der oederen, alles na het doen van een bevel, aan den arrestant be-eekend, doch zonder dat er een eisch tot subrogatie zal gevorderd orden. (R. 450, 461; Pr. 612 )

461. Indien de arrestant het beslag opheft, of indien hetzelve e zijnen aanzien, uit welken hoofde ook, buiten het geval van nie-igheid in den vorm, wordt opgeheven, blijft het beslag stand louden ten aanzien van eiken opposant, die eenen executorialen itel heeft en zoodanige opposant heeft het vermogen, in het vorige .rtikel gegeven.

Het regt van alle overige opposanten op de uitdeeling der koop-■ade penniugen, blijft wijders, in de gevallen bij dit en het vorigeanikel Uitgedrukt, in zijn geheel. (R. 457 v.)

462. I 'e verkoop der in beslag genomene goederen mag geen laats hebben vóór acht dagen, en moet geschieden binnen veertien lagen, te rekenen van den dag der inbeslagneming; in beide geval-

:rden 0P s^rafte V!l11 vergoeding van kosten, schaden en interessen, ■o zij ^eze termijn kan verkort of verlengd worden bij onderlinge toe-.£ 0f .^temming van partijen en der opposanten indien er zoodanig zijn, -dLraquot; rook door een bevel van den regt er. (R 440, 449, 459 v.; Pi. 618.) 0 li 463. De verkoop /,al in het openbaar gehouden worden op de laats der in beslagneming zelve, tenzij de partijen en de oppo-anten onderling anders mogten overeenkomen, of deregtbank, en verzoeke van de eene of andere derzelve, en wanneer de om-kandigheden zulks vorderen, eene andere meer geschikte plaats

at en 5 van

2S Op

iaden

tig en igge-609.) a dan einde geene ettig-rpen-

it dat j niet Qogen aal te

zijn. bepalen. (R 464, 573. Pr. 614,)

464. Jn de gemeenten binnen welke de verkoop zal geschie-en, zullen, ter plaatse daartoe bestemd, biljetten worden aan-eslagen, houdende aanduiding van de plaats, den dag en het ur van den verkoop, mitsgaders van den aard der voorwer-en, doch zonder bepaalde stuksgewijze beschrijving derzelve.

De biljetten worden bovendien aangeslagen aan het huis van en geëxecuteerde. (R. 466, 473; Pr. 617, 618.)

465. Het aanslaan der biljetten moet geschieden na het luiten van het proces-verbaal of na het beteekenen der akte i het tweede lid van artikel 449 vermeld, en zulks ten minste ier dagen vóór den verkoop; ten ware die termijn door de egtbank mogt zijn verkort. (R, 440, v., 462; 467; Pr. 617.).

466. De verkoop zal daarenboven worden bekend gemaakt in

■jn

_ke

—61

bij =)4.) —oe-=jop 3en ■ is, -eid.

■i in

- uit dan

-ocr page 622-

576 II. BOE^. TEN riTVOEKL VAN VONNISSEN, ENZ. een dagblad van de plaats alwaar de verkooping zal geschieden,

en bij gebreke van zoodanig dagblad in dat eener naburige plaats!

Deze bekendmaking wordt echter niet vereischt, indien het bedrag der in beslag genomen goederen blikbaar minder dan vier honderd gulden bedraagt.

De verkoop zal in de gemeente waarin dezelve plaats moet hebben, worden afgekondigd, volgens plaatselijk gebruik by vrij willigen verkoop. (R 464; Pr 617.)

467. De deurwaarder zal aan den voet van zijn proces-verbaal van beslag moeten aanteekening doen van den gedanen aanslag der biljetten en van de afkondiging van den verkoop, Indien zoodanige afkondiging heeft plaats gehad. (R. 465, Pr 619)

468. Geen zilver of goud mag verkocht worden, tenzy de gehalte en het gevvigt daarvan zij opgegeven. (Pr. 589.}

469. De toewijzing zal geschieden aan den meest biedende, en tegen gereede betaling; bij gebreke van betaling zal het goed terstond weder verkocht worden ten laste van hem dien het toegewezen is. (B. 3548; R. 4/0, 530; Pr. 624.)

470. Wanneer de waarde der in beslag genomene goederen het!i beloop van hetgeen waarvoor de inbeslagneming geschied is en kei waarvoor de oppositien gedaan zijn, te boven gaat, zal men niet gron verder gaan dan tot verkoop van hetgeen genoegzaam is om de ] in di

besli D( indit gerec H( van

47i gegrc komt veroc

475 niet word het a; lt;ie w volgei

472 Dit beslag wordt in allen gevalle mede beteekend aan den derden schuldenaar, met verbod van betaling aan den geexecu-teerde, op straffe van onwaarde der gedane betaling (R. 475 v.)

473. Ingeval van verkoop, moeten de titels op de biljetten worden omschreven' met opgave van het bedrag der inschuld, van den naam der schuldenaars, van den aard van den titel, van de renten welke daarbij mogten zijn bepaald, en van al hetgeen verder kan dienstigzijn, om derzelver waarde te doen kennen, (R. 476.)

474. De deurwaarders zijn verantwoordelijk voor den koopv schat, en moeten in hunne processen-verbaal de namen en woonplaatsen der koupers opteekenen.

480

Zy zijn insgelijks verpligt den koopschat ter grifae over te jr'ördt brengen, ten ware de partijen omtrent eene andere plaats van t bewaring mogten zyn overeengekomen. opbrei

Zij mogen in de veilconditien niet stellen, dat de koopers eer zeker gedeelte boven den koopschat moeten betalen, hetzij ondei den naam van kosten of anderzins.

Zij mogen geene som ontvangen boven den prys waarvoor het J®» 1 goed verkocht is, op straffe van ter zake van knevelary te wordenl eexec vervolgd. (R. 485 j Pr. 625.) ver

4

der ond eitc de bes! ged A

geg'

waa 471 4'. hetz bete wor( 4?

noodige som ter betaling der schulden en kosten op te brengen,

Ten dien einde kan de schuldenaar, tegen wien he; beslag gedaan is, de orde regelen, volgens welke de goederen zullen worden geveild (R. 467, 469, 480; Pr. 622.)

471. Indien onder de in beslag geuomene goederen worden gevonden inschulden, waarvan bij titels of bescheiden blijkt, kan tot verkoop van zoodanige inschulden worden overgegaan even als ten aanzien van andere roerende goederen is bepaald, of wel, voor zoo verre de inschulden opeischbaar zyn, bij beslag onder derden worden geprocedeerd op de wijze als bij de volgende atdeeling is bepaald. (R 475 v., 797.) .^ten t

-ocr page 623-

II. TITEL. OP BOEKENDE GOEDEREN.

TWEEDE AEDEELING. Van executoriaal beslag onder derden.

475. Het beslag op inscbulden welke de geexecutéeerde van derden mogt te vorderen hebben, of op goederen van hem, welke onder derden mogten berusten, moet, behalve de gewone ver-eiichten van exploiten, inhouden de keuze van woonplaats binnen de gemeente, waaronder die derde woont, met bevel om het beslagene onder zich te houden, op straffe van onwaarde der gedane betaling of afgifte.

Afschrift van het exploit zal aan den derden beslagene worden gegeven, met afschrift van het vonnis of den executorialen titel waarvan de ten uitvoerlegging geschiedt. (K. 771, 918; K. 446 471 v., 489. 598, 785, 797.)

476. Binnen acht dagen na het doen van dit beslag, moet hetzelve, op straffe van nietigheid, aan den geëxecuteerde worden beteekend, zonder dat tegen dezen eene deugdelijke verklaring wordt vereiacht. (R. 478, 738.)

477 Binnen acht dagen na de beteekening in het vorige artikel vermeld, kan de geëxecuteerde, indien hg meent daartoe gronden te hebben, tegen dit beslag in verzet komen, en doet in dat geval zijn verzet binnen acht dagen daarna aan den derden beslagene beteekenen.

Deze laatste termijn zal met acht dagen worden verlengd, indien de derde beslagene binnen het regtsgebied van een ander geregtshof woont.

Het verzet moet worden trebragt voor den bevoegden regter van den gexecuteerde. (R. 478 v.)

478. Indien het verzet van den geëxecuteerde bevonden wordt gegrond te zün, en hij diensvolgens opheffing van het beslag bekomt, zal de executant, indien daanoe gronden zijn, worden veroordeeld tot vergoeding van kosten, schaden en interessen ten behoeve van den geëxecuteerde. (R 1279, R. 612; 739.)

479 Indien de geëxecuteerde het verzet in artikel 477 gemeld, niet heeft gedaan, of indien hetzelve, gedaan zijnde, is afgewezen, wordt de derde beslagene (in het laatste geval met beteekening van het afwijzend vonnis) gedagvaard om verklaring te doen op dezelfde wyze, en met dezelfde gevolgen, als bij de artikelen 740 en volgende is bepaald. (R. 473 )

DERDE AFOEEL1NG.

Van de verdeeling van de opbrengst der executie.

480. Indien er geen schuldeischer is die verzet gedaan heeft yer te wor^ aan den beslaglegger, na aftrek der kosten van executie, de 's van ^om betaald welke hem verschuldigd is, tot het bedrag van de

lopbrengst der executie.

Indien er overschot is, wordt hetzelve aan den geëxcecuteerde ondei rerantwoord (B. 1185; R. 445, 470, 562, 581, 754.)

481. Bijaldien binnen de acht dagen, te redenen van den afloop les verkoops, de persoon die het beslag gelegd heeft, en de eëxecuteerde en de opposanten niet kunnen oveieenkomen over 'e verdeeling der penningen, zal degene tegen wien het beslag

87

577

■or het morden

-ocr page 624-

578 II. BOEK. TEN UITVOEHL, VAN VONNISSEN, J5NZ.

gedaan is zoo wel als degene die hetzelve gelegd heeft, of de meest gereede opposant, verzoek di-en aan den president der regtbank, waaronder de verkoop plaats gehad heeft, dat er een regter-com-missaris benoemd worde, ten overstaan van wien de verdeeling zal moeten plaats hebben

Dit verzoek zal in een daartoe ter griffie aangelegd register worden gedaan. (R. 457- 482, 551, 581; Pr. 656, 657.)

482. Binnen de veertien dagen, te rekenen van den dag waarop de benoeming van den regter-rommissaris zal zijn beteekend aan dengenen ttgen wien het beslag is gedaan, mitsgaders aan de opposanten, zullen de schuldeiachers, op straffe van in de verdeeling niet te worden begrepen, gehouden zijn aan dien regter-commissaris ter hand te stellen hunne titels. Zy zullen woonplaats bij eenen procureur moeten kiezen, en door dezen doen overleggen en teekenen eene schriftelijke vordering, ten einde, hetzy als be-voorregte. hetzij als concurrente schuldeiscbers te worden gerangschikt. (B 1185; R. 483; Pr 659.

483 Na verloop der veertien dagen by het voorgaande artikel bepaald, zal de regter-commissaris, naar aanleiding van de overgelegde stukken, eenen staat opmaken van verdeeling. (R. 555, 581. Pr. 663.)

484 Die staat wordt door den regter-commissaris te:: griffie nedergelegd, en van dat nederleggen binnen acht dagen daarna,

door den executant bij exploit van eenen deurwaarder kennis gegeven, zoo wel aan den geëxecuteerde als aan de opposanten, met vermelding van de dagen en uren, waarop deze laatsten zich bij den regter-commissaris zullen kunnen vervoegen tot het voorstellen hunner wederspraak (Pr. 663.)

485. Indien binnen den tijd van veertien dagen na de in het vorige artikel vermelde kennisgeving geene wederspraak is gedaan, zal de regter-commissaris zijn proces-verbaal sluiten, en bij bevelschrift den houder der penningen gelasten tot uitbetaling aan de schaldeischers van hetgeen hun, volgens den staat, toekomt.

Deze bevelschriften worden uitgegeven in den vorm, bij artikel 430 bepaald

De wederspraak wordt gedaan op het proces-verbaal van den regter commissaris. (R. 474, 489, 557, 581; Pr 664, 665.)

486 In geval van wederspraak, verwijst de regter-fommissa-ris bij zijn proces verbaal partijen naar de teregtzitting.

De zaak wordt vervolgd bij akte van procureur tot procureurl cerade door de meest gereede partij, en wordt summierlijk behandeld (R. 138 v., 558; Pr. 666.)

487 wet beroep moet worden ingesteld binnen tien dagen ns lerde de heteekening van het vonnis aan den procureur.

Het beroep moet «orden be* eekend aan den procureur dei wederpartij, en moet inhouden de dagvaarding, benevens de uit drukkiner der bezwaren van de beroepene partij.

Op dit beroep zullen geene andere worden gedagvaard daü die by de wederspraak partijen zijn geweest.

De beteekening van het beroep moet mede geschieden aan dei griffier der regtbank, welke het vonnis gewezen heelt. (R. 889 398; Pr, 669.)

-ocr page 625-

III. TITEL. VAN ONROERENDE GOEDEREN. 579

488. Dit beroep wordt summierlijk behandeld, en expeditie . an het vonnis in beroep zal, ten verzoeke van de eerst gereede partij, worden beteekend aan den griffier, welke dat vonnis aan den regter-commissaris zal ter hand stellen. (R. 138, 346, 558, 581; Pr. 669.)

489. Na deze beteekening zal de regter-commissaris, indien er geen beroep in cassatie is gedaan, zijn proces-verbaal sluiten, en de uitgifte bevelen van het bevelschrift tot betaling, overeenkomstig artikel 485. (R. 408, 482, 559, 581 ; Pr. 670.)

490. Na het sluiten van het proces-verbaal van verdeeling, hebben de belanghebbenden onderling geen regt meer tot de interessen van hetgeen aan hen is aanbedeeld. (Pr. 672.)

DERDE TITEL..

Van de geregtelijke uitwinning van onroerende goederen.

EERSTE AFDEELIXG.

Algemeene bepalingen.

491. De schuldeischer, van een vonnis of anderen executorialen titel voorzien, kan de onteigening bij executie vorderen; (B. 1254 : K. 771, 918; R. 889.)

]o. Van onroerende goederen welke in den handel zijn, met derzelver toebehooren, voor zoo verre dit laatste als onroerend goed beschouwd wordt; (B. 562v.; R. 447 lo.) £o. Van het vruchtgebruik derzelve goederen en hun toebehooren1; (B. 564, 80.'iv.)

So. Van de regten van opstal en erfpacht; (R. 564, 758 v., 767 v., 1210.)

io. Van de grondrenten, hetzij in geld,hetzij in nat u ra

verschuldigd; (B. 784 v.; R. 544 v.)

5o. Van het tiendregt; (B. 787 v.)

6o. Van het regt van beklemming. (B. 1654; C. 2204.)

492. Niettemin kan het aandeel van eenen mede erfgenaam in ie onroerende goederen eener nalatenschap door zijne personele schuldeischers niet ter koop aangeslagen worden, voordat de )oedel door verdeeling gescheiden is, welke scheiding zij, zulks

quot;reurifteraden oordeelende. mogen vorderen. (B. 1112 v., 1157, 1212; 2205.)

493. Indien een met hypotheek bezwaard goed aan eenen lerde is overgegaan, executeert de hypothekaire schuldeischer iet goed tegen den derden bezitter, behoudens zijne verpligting 'ot het doen van een bevel aan den schuldenaar, overeenkomstig iet bepaalde bij artikel 1242 en 1243 van het Burgerlijk Wet-•oek. (C. 2169.)

494. De schuldeischer kan met den verkoop van onroerende oederen, die aan hem niet gehypothekeerd zijn, niet voortgaan, an in geval de aan hem gehypothekeerde goederen ontoerei-endezyn. (B. 1264, R. 467; C.2209.)

,495. De verkoop geschiedt voor de regtbank vanhetarron-issement waarin het goed gelegen is. (R. 504; C. 2210.)

-ocr page 626-

580 11. BOEK, tejs rixvoEEL. van Tonnissen, inz.

496. De verkoop van goederen, in onderscheidene arrondissementen gelegen, kan niet gedaan worden, dan van het eene goed na het andere, ten ware die goederen tot eene en dezelfde bebouwing behoorden.

Die verkoop wordt gedaan bij de regtbank onder welker res sort de hoofdplaats der bebouwing gelegen is, of, bij gebreke van zulk eene hoofdplaats, dat gedeelte der goederen hetwelk, volgens het register der grondlasten, de meeste inkomsten opbrengt. (B, 405, 497; C. 2210.)

497. Indien de goederen, aan den schuldeischer gehypothekeerd, en de niet gehypothekeerde goederen of de goederen in on derscheidene arrondissementen gelegen, een gedeelte van eene en dezelfde bebouwing uitmaken, wordt de verkoop van; beide te gelijk vervolgd, indien de schuldenaar zich niet daartegen verzet, en men berekent den prijs volgens den regel van artikel 1204 van het Burgerlijk Wetboek. (R. 494, 496, 828, C. 2211.)

498. Indien de schuldenaar door authentieke huurceiullen bewijst, dat de zuivere en vrije inkomsten van zijne onroerende goederen, gedurende één jaar,tot de betaling van de verschuldigde hoofdsom, interessen en kosten, voldoende zijn, en indien hij aanbiedt dezelve aan den schuldeischer bij delegatie over te dragen, kan de geregtelijke vervolging door de regtbank worden geschorst, behoudens derzelver hervatting, indien er eenig belet of belemmering in de betaling opkomt.

De regtbank zal echter deze schorsing niet toestaan, indien daardoor aan den schuldeischer een merkelijk nadeel zoude worden toegebragt. (B. 1307, 1452 v., 1456, 1584, 1905; B. 758 C. 2212.)

499. De gedwongen verkoop van onroerende goederen, kan alleen vervolgd worden voor eene bepaalde en verevende schuld oi vordering.

Indien de schuld of vordering betrekkelijk is tot zaken weikei geldelijk beloop of waarde nog niet is bepaald, is de geregtelijki vervolging van waarde, maar de verkoop kan eerst na de vereve ning geschieden. (R. 430 v., 441, 501; C. 2213.)

500. Die bij overdragt eigenaar geworden is vaneenen titel o bewijs van schuld, kracht van executie hebbende, kan tot de uit winning van vaste goederen niet overgaan, dan radat van de over dragt aan den schuldenaar bij insinuatie kennis gegeven is. (J 668, 1437 v.; R. 584; C. 2214.)

501. De geregtelijke vervolging kan niet vernietigd worden o; grond dat de schuldeischer dezelve begonnen zoude hebVenvoa eene grootere som dan hij te vorderen had. (R. 499, 584; C 2216.)

TWEEDE AFDEELING.

50 gelat Hc waar besla uur, is ge De maan stuk. Te welke loede: en

dien ( gemaa (B. U Vro, kunne van h( 529, ;

506. iezelvi

502. Het beslag op onroerende goederen moet worden voora )lijven gegaan door een bevel ^ an betaling, hetwelk bij exploit van de lachte deurwaarder aan den persoon of aan de woonplaats van den sclni denaar zal gedaan worden.

Van het in beslag nemen van onroerende goederen.

-ocr page 627-

III. TITEL. VAN ONROEKENDE GOEDEREN. 581

Hetzelve zal melding maken van den titel uit krachte waarvan de vervolginp plaats heeft, en zal inliooden de keus van woonplaats, in de plaats waar de regtbank, die van de zaak moet kennis nemen, zittirg houdt; hetzelve zai uitdrukken dan bij gebreke van betaling zal worden overgegaan tot het in beslag nemen van de onroerende goederen van den schuldenaar. (K. 771,918; R. 430 v., 491, 533, 598; Pr 673.)

603. Geen beslag zal op onroerende goederen gedaan mogen worden dan dertig dagen na het bevel; indien de schuldeischer een jaar na het bevel laat verloopen zal hij gehouden zijn het bevel te hernieuwen (R S, 279, 533; Pr. 674)

504. Na verloop van voorschreven termijn, zal het beslag ge-2daan worden bij een proces-verbaal van den deurwaarder, hetwelk

al inhouden: (R 4 v., 434, 533, 565.)

1°. De vermelding dat de deurwaarder zich op het goed begeven beeft, en de vermelding van den voornaam, naam en de woonplaats van den in besbignemer en vau den schuldenaar;

2°. De vermelding van den titel uit krachte van welken de vervolging plaats heeft; (R. 66, 430)

3°. Den aard van de in beslag genomen onroerende goederen, hunne ligging, naar aanleiding der kadastrale indeeling, en, indien het landelijke eigendommen zijn, de grootte van dezelve, zoo veel mogelijk; (R 515 2° )

4°. De aanwijzing der regtbank waarvoor de verkoop zal geschieden, en de keuze van woonplaats bij eenen procureur bij dezelve. (R 455 v., 509 v , 536; Pr. 675,)

505. Afschrift van het proces-verbaal der in beslagneming zal gelaten worden aan dengenen, tegen wien het beslag gedaan is.

Hetzelve zal overgeschreven worden in de registers van den bewaarder der hypotheken binnen den kring van wiens kanton de in beslag genomen goederen gelegen zijn, met aanteekening van het uur, van den dag, de maand enhet jaar, waarin die overschrijving is gevraagd.

De bewaarder der hypotheken zal van dit uur, dien dag, die maand en dat jaar ook melding maken op het oorspronkelijke stuk, hetwelk hem zal worden aangeboden.

Te rekenen van den dag dier overschrijving, zal de partij, tegen welke het beslag gedaan is, de in beslag genomen onroerende goederen niet mogen vervreemden, hypothekeren of verhuren, ten nadeele van den inbeslagnemer. De huurcontracten vóór dien dag aangegaan, zullen van kracht zijn, zoo zij niet zijn gemaakt om de regten van den schuldeischer te verkorten. (B. 1230)

Vroeger wettig verlaende hypotheken zullen in de registers kunnen worden ingeschreven, tot den dag van de overschrijving an het vonnis van toewijzing. (R. 1224 v., 1917; R- 507, 513, 529, 533, 566; Pr. 677, 678, 681, 692.)

506. Gedurende de in beslagneming, zal de partij tegen welke ezelve gedaan is, als geregtelijke bewaarder, in het bezit lijven van de in beslag genomene en niet verhuurde of verachte goederen.

Dezelve zal geen hout mogen hakken of eenige vermindering

-ocr page 628-

582 n. BOEK. TEN UITVOERL. VAN VONNISSEN, ENZ.

van waarde aan het goed mogen toebrengen, op straffe van schade en interessen, te betalen zelfs bij lijfsdwang.

De regtbank zal echter, op het met redenen bekleed verzoek van eenen of meer schuldeischers, eenen anderen bewaarder mogen benoemen, wiens werkzaamheden zullen eindigen op den dag van de overschrijving van het vonnis van toewijzing. (B. 1279, 1776; R 450 v., 585 5°, 710; Pr. 668.)

507. De vrachten, welke na de overschrijving van de in beslagneming ingezameld zyn, of in staat zyn om ingezameld te kunnen worden, zullen voor onroerend goed gehouden worden,

en de schuldeischers zullen de tak- en wortelvaste te veld staande vruchten en gewassen kunnen doen inzamelen of verkoopen; zij kunnen ook doen in bealug nemen de huur- en pachtpen-ningen, welke sedert hetzelfde tijdstip verschenen zijn, ten einde dezelve met de opbrengst van het vaste goed, naar den rang der schuldvorderingen, kunnen worden verdeeld. (B. 64.-3 v.; R, 505; Pr 689, 691.)

508. In geval van het beding by artikel 1228 van het Burgerlijk Wetboek vermeld, zal de executant het door hem gedaan beslag uiterlijk binnen vier dagen na de overschrijving ia artikel 505 vermeld, aan den schuldeischer die dit beding gemaakt heeft, aan de door denzelven op de registers der hypotheken gekozene woonplaats, doen beteekenen (R 511 v)

509. Indien deze, krachtens het voorzeide artikel 1228., uit hoofde der niet-voldoening door den schuldenaar aan de jegens hem aangegane verpligtingen, bevoegd is om het verbonden perceel te doen verkoopen, en hy van dit zijn regt wil gebruik maktn, geschiedt de verkoop op de wijze bij bovengemeld artikel van het Burgerlijk Wetboek bepaald.

Hij ia echter gehouden om, behalve de formaliteiten by dit artikel voorgeschreven, den dag van den verkoop, ten minste j dertig dagen vóór de toewijzing, aan den executant te doei ^eg beteekenen, ten ware met den verkoop reeds voor de in beslag- j quot;ia neming een aanvang was gemaakt. (B. 1255; R. 504 4°., 512. dei

510. Hij is verder gehouden om de opbrengst van het ver- . 2 kochte voorwerp, na aftrek van het aan hem verschuldigde P1,c ter zake der vordering waarvoor hy zijn regt uitoefent, mei ' Wo de interessen en kosten, ter griffie van de regtbank, waaron . pe der het beslag gelegd is. over te brengen en daarvan aan dei executant binnen vier dagen kennis te geven aan de door den zeiven gekozene woonplaats. (B 504 4°., 512.)

511. Indien de schuldeischer bevoegd en geneigd is om vai| dit aan hem toegekend regt gebruik te maken, zal hij r^rplig'

zijn zulks binnen veertien dagen, na de beteekening van he: beslag, met opgave van den termijn binnen welken door hen tot den verkoop zal worden overgegaan, kenbaar te maken aar den procureur van den executant, welke bij gebreke van dien bevoegd zal zijn om met de executie voort te gaan. (R, 504 4° 508, 512)

512. Indien deze termyn te lang mogt zijn gesteld of we indien de schuldeischer mogt in gebreke blijven, om binnet denzelven tot den verkoop over te gaan, kan de executant hen in iCo'.ci: c-r^^en ten einde door den regter een termyn wordt

{ uil

hel

-ocr page 629-

in. TITEL. VAN ONROERENDE GOEDEREN.

bepaald, binnen welken hij zal verpligt zijn tot den verkoop over te gaan, en na verloop van welken hij, bij gebreke van dit te iloen, van zijn regt daartoe zal zijn verstoken, en de executant bevoegd zijn om met de executie voort te gaan. (R. 289 v., 511.)

513. Bijaldien meer schuldei sellers den verkoop eischen van dezelfde goederen, zal de toesebatting plaats hebben, op de vervolging van diengenen welke het eerst het proces-verbaal van beslag, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 505, zal hebben doen overschrijven, en zullen de andere beslagleggers verpligt zijn op te houden met hunne vervolging.

IJe regtbank kan echter, bij wege van subrogatie, de voorkeur geven aan eenen schuldeischer welke later het beslag gelegd heeft:

lo. Bijaldien er plaats heeft arglist van den schuldeischer die het eerste beslag heeft gelegd, of zamenspanning van denzelven met de partij tegen welke het beslag gedaan is;

2o. Bijaldien de eerste beslaglegger verwaarloost het in acht nemen van eenige formaliteiten, of de voorgeschrevene termijnen heeft laten verloopen, zonder de daden te doen van vervolging. In het eerste geval, kan de schuldeischer, uit hoofde van de arglist of zamenspanning, tot schadevergoeding worden veroordeeld.

Dit tusschen opkomend geschil zal worden aangebragt bij akte van procureur tot procureur, en summierlijk worden behandeld. (R. 138 v.)

Het beroep van het daarop te wijzen vonnis zal niet meer ontvankelijk zijn na verloop van acht dagen sedert deszelfs uitspraak. (R. 339, 398, 553.)

Degene in wiens plaats een ander bij dat vonnis zal zijn gesubrogeerd, zal gehouden zijn de stukken aan laatstgemelden tegen recief over te geven, en zullen hem zijne wettiglijk gemaakte kosten niet betaald worden dan na de toewijzing van den verkoop. (Pr. 719, 720, 721, 722, 724.)

514. Ten minste twintig dagen na de overschrijving van het proces-verbaal van beslag, zal openlijk bij gedrukte biljetten worden bekend gemaakt, dat de verkoop der in beslag genomene goederen, aan den meestbiedende of hoogst afmijnende zal plaats hebben. (R. 82, 84, 505, 515 v., 530, 583, 569.)

515. De aanslag-biljetten zullen inhouden ; (R. 82, 548, 570.)

lo De plaats, den dag en het uur waarop de verkoop en

toewijzing zullen plaats hebben;

So Den aard der te verkoopen goederen, derzelver ligging en omschrijving, volgens de kadastrale indeeling, en derzelver grootte zoo veel mogelijk indien het landelijke goederen zijn ; (R. 504 3o)

So. De begrooting der opkomsten, volgens den grondslag van het register der grondbelasting; het bedrag der huren, zoo hetzelve bekend is; (R. 519.)

4o. De vermelding van den voornaam, naam en de woonplaats van den executant en den persoon tegen wien liet beslag gedaan is; (R. 539.)

5°. De lasten waarmede het vaste goed mogt zijn bezwaard,

-ocr page 630-

584 li. BOEK. TEN ÜITVOKRL. VAN VONNISSEN, KNZ.

ten dage der oversclirijving van het proces-verbaal van beslag; (R. 116.)

Co. Eenen inzet welken de executant gehouden is te doen, en welke de plaats vervangt van het eerste bod. (B. 526; Pr. 682, 684.)

516. De executant zal zich door den bewaarder der hypotheken doen afgeven een extract van alle de bestaande inschrijvingen op de in beslag genomene goederen, op het tijdstip der overschrijving van het beslag, en hij zal hetzelve nederleggen ter griffie van de regtbank.

Een exemplaar van het gedrukte aanslag-biljet zal worden heteekend aan den persoon tegen wien het beslag gedaan is, en aan ieder ingeschreven schuldeischer, ter gekozene woonplaats, in zijne inschrijving vervat.

De executant zal de veilconditien ter griffie nederleggen op den dag van het aanslaan der eerste biljetten. (B. 1265 v.; R. 514, 516, 533, 543; Pr. 695.)

517. De aanslag of aanplakking der afkondiging zal gedaan worden: (R. 82, 84, 519, 549, 569.)

lo. Buiten aan het huis van den schuldenaar en aan de in beslag genomen gebouwen, zoo die er zijn;

2o. Op plaatsen welke bestemd zijn tot openbare aanplakking in de gemeente alwaar de persoon tegen wien het beslag gedaan is, woonachtig is; in de plaats a: waar de goederen gelegen zijn, en in die alwaar de regtbank zitting houdt, voor welke de verkoop wordt voortgszet; (R. 518.)

3o. Aan het gebouw en in de gehoorzaal van de regfoank welke de toewijzing doen moet. Er zal ter griffie van deze regtbank een exemplaar worden overgelegd om te dienen bij de toewijzing. (R, 495 v.; Pr. 684.)

518. Van het aanslaan der biljetten zal moeten blijken bij eene akte, waaraan een exemplaar van het biljet vastgehecht zal zijn. Bij deze akte zal de deurwaarder verklaren dat de aanplakking geschied is op de plaatsen bij de wet voorgeschreven, zonder die plaatsen, een voor een, op te noemen. (R. 517, 519, 533 ; Pr. 685.)

513. Ten minste veertien dagen na de dagteekening der akte voorgeschreven bij artikel 518, zullen de biljetten op nieuw worden aangeplakt op de bij artikel 517 bepaalde plaatsen. Men zal van deze aanplakking op dezelfde wijze doen blijken, als ten aanzien van de eerste.

Deze tweede aanplakking zal geen plaats hebben, indien^het in beslag genomen goed, volgens de kohieren der grondbelasting, geen inkomen van twee honderd en vijftig gulden oplevert. (R. 521 v., 533, 543.)

520. Alle geschillen over de veilconditien moeten binnen acht dagen na dat deze ter griffie zijn nedergelegd, cp de te-rejrtzittingen worden gebragt, op straffe van vervalling.

Dezelve zullen summierlijk worden behandeld en leslist. (R. 138 v., 140, 289 v., 438.)

521. Binnen acht dagen na de tweede aanplakking der biljetten, zoo di; heeft plaats gehad, of anderzins na de eerste

-ocr page 631-

in. TITEL. VAN OJiKOERENDE GOEDEREN. 585

aanplakking, en in geval van gerezene geschillen, binnen acht dagen na de beslissing, zal in een der dagbladen der gemeente, binnen welke de verkoop zal geschieden, en bij ontstentenis van zoodanig dagblad, in dat eener naburige plaats, ééne bekendmaking worden gedaan, houdende:

lo. Vermelding van den naam, voornaam en de woonplaats van den executant en van den persoon tegen wien het beslag gedaan is;

2o. Den aard der te verkoopen goederen, derzelver ligging naar aanleiding der kadastrale indeeling, en de grootte zoo veel mogelijk, bijaldien het landelijke goederen zijn;

So, De plaats, den dag en het uur, waar en wanneer de toewijzing zal plaats hebben.

Indien er twee aanplakkingen hebben plaats gehad, zal de bekendmaking twee reizen, van acht tot acht dagen, in het dagblad geplaatst worden; doch zal in het tegenovergestelde geval slechts ééne bekendmaking worden vereischt. (R. 514, 519, 522, ü33, 550. Pr. 683.)

523. Ten minste dertig dagen na de tweede aanplakking, zoo die heeft plaats gehad, of anderzins na de eerste aanplakking, zal er worden overgegaan tot den verkoop en de toewijzing der in beslag genomene goederen voor de regtbank van het arrondissement waarin dezelve sjelegen zijn. (R. 514, 519, 529, 533.)

liet vonnis van verkoop en toewijzing zal niet zijn onderhevig aan hooger beroep. (R. 398 v. 551, 572, 584.)

523. De verkoop en toewijzing zullen op de teregtzitting der regtbank plaats hebben, eerst bij opboden vervolgens bij afslag.

Ten minste drie dagen voor den aanvang van den verkoop, zal een door den president der regtbank getaxeerde staat der eesten, waarvan in artikel 527 van dit wetboek melding wordt jemaakt, worden aangeplakt in de gehoorzaal der regtbank.

Alvorens tot den verkoop over te gaan, worden de veilcon-iitien door den grillier voorgelezen.

Het bedrag van de som waarvoor men zal mogen opbieden en afslaan, zal des noods door de regtbank worden bepaald.

De opbieder is niet meer verbonden, zoodra een nieuw opbod s gedaan, al ware dit laatste van onwaarde verklaard.

Bij den afslag wordt het goed aan den eersten afmijner toe-jewezen.

, Indien op dezelfde som door meer dan een mogt worden ge-uijnd, oordeelt de regtbank wie de eerste afmijner is. Indien t | gt;ij de regtbank daaromtrent twijfel bestaat, kan deze dadelijk :en vernieuwden afslag bevelen. (R. 572 ; Pr. 706.)

524. De opbiedingen en de afmijning geschieden door tusschen-comst van procureurs bij de regtbank aangesteld, of door no-arissen, hun beroep uitoefenende binnen het arrondissement üer regtbank.

Zij kunnen niet worden genoodzaakt zich als gevolmagtigden te wettigen, maar zyn verpligt binnen de vier en twintig uren welke daarop volgen, aan den voet van het proces-verbaal der 1- oewijzing te verklaren voor wien zij geboden hebben; bij ge-e Jreke waarvan zij zullen worden gehouden voor zich zelve

-ocr page 632-

586 II. BOEK. TEN UITVOEEL. TAN VONNISSEN, ENZ.

gekocht te hebben, en als zoodanig te voldoen aan alle de lasten en gevolgen der toewijzing. (R. 572; Pr. 707.)

525. De persoon tegen wien het beslag gedaan is kan geen kooper zijn; de verklaring dat het opbod of de afmijning voor hem en ten zijnen voordeele gedaan is, is van onwaarde. Een ieder welke voor denzei ven kooper mogt zijn geworden, blijft persoonlijk en onmiddellijk verantwoordelijk voor de schaden en interessen, tot betaling waarvan hij, zelfs bij lijfsdwang, zal kunnen worden genoodzaakt.

Diegenen, welke koopers geworden mogten zijn voor rekening van personen, welke kennelijk onvermogend zijn, zullen daarvoor, zelfs bij lijfsdwang, aansprakelijk en verantwoordelijk zijn, voor hen zelve en voor hunne eigene rekening, niettegenstaande de verklaring dat zij vooreenen ander hel; opbod of de afmijning gedaan hebben. (B. 1505 v., 1836 11. 713.)

526. De executant blijft kooper voor den inzet indien geen hooger opbod of afmijning plaats heeft. (R. 515 6o ; Pr. 698.)

527. De kosten van executie en van toewijzing zullen bij voor-regt worden betaald uit den koopprijs. (B. 1185 lo;R. 523, 557.)

528. Indien door den achtervolgenden verkoop en de toewijzing van meerdere onroerende goederen, in dezelfde inbeslagneming vervat, de pry a van het verkochte toereikende is om den executant en de opposanten met de kosten te voldoen, zal de schuldenaar zich kunnen verzetten tegen den verkoop der overige goederen, mits daartoe eisch doende op de teregtzitting.

Indien die eisch niet op de teregtzitting is gedaan, is de verkoop van waarde. (R, 138 v., 437 v., 497 )

529. De eigendom der toegewezen goederen gaat op den kooper over, uit krachte van de overschrijving van het vonnis van toewijzing, hetwelk aan hem niet zal worden uitgegeven dan nadat hij aan den griffier het bewijs zal hebben geleverd van voldaan te hebben aan de voorwaarden des verkoops.

De geëxecuteerde zal tot de ontruiming van het gehuurde kunnen genoodzaakt worden op de wijze bepaald bij artikel 124. (B. 671; R. 505, 530 v., 584.)

530. Bij gebreke van den kooper om te voldoen aan de voorwaarden van den verkoop zal men te zijnen laste, op verzoek van een ieder die in de zaak belang heeft, overgaan tot de her-veiling en toewijzing, en de bepalingen van art. 514 en volgende zullen toepasselijk zijn. (R. 529, 531 v., 574; Pr. 737 v.)

531. In geval echter degene, wien het goed bevorens was toegewezen, bewees dat hij aan de voorwaarden had voldaan, en de som, door de regtbank tot betaling der kosten van herveiling bepaald, in geregtelyke bewaring bragt, zal niet voortgegaan mogen worden tot eenen nieuwen verkoop en toewijzing. (R. 529; Pr. 743.)

532. De gebrekige kooper is bij lijfsdwang aansprakelijk wegens het verschil tusschen den prijs waarvoor hem het goed was toegewezen en dien van de herveiling, zonder dat hij nog-tans het meerdere dat de herveiling zou mogen opgebragt hebben, zal kunnen vorderen; dit meerdere zal aan de schuldeischers, of, zoo deze niet meer te vorderen hebben, aan dengenen tegen wien liet beslag gedaan is, betaald worden. (R. 530, 584; Pr. 744)

-ocr page 633-

III. TITEL. VAW ONROERENDE GOEDEREN. 587

533. Indien de formaliteiten om tot den verkoop te komen, voorgeschreven bij de vorige artikelen, niet mogten in achtgenomen zyn, kunnen diegenen tegen welke het beslag gedaan is, of de ingeschreven schuldeischers vorderen dat dezelve vervuld worden, maar zij zullen in deze vordering niet ontvankelijk zijn, zoo zij dezelve niet gebragt hebben op de teregt-zitting ten minste twintig dagen vóór dien welke tot den verkoop en de toewijzing is bepaald.

Deze vordering zal summierlijk beslist worden, en het beroep zal niet aangenomen worden na verloop van acht dagen sedert de uitspraak. (R. 90 v., 138 v., 339, 398, 534; Pr. 733 v.)

534. Wanneer, in het geval van het voorgaande artikel, de regtbank beveelt dat eene verzuimde formaliteit zal hersteld worden, zullen alle formaliteiten welke daarna hebben plaats gehad, op nieuw moeten vervuld worden, en zullen de kosten vallen ten laste van diengenen die dezelve heeft veroorzaakt. (R. 96.)

535. De overschrijving van het vonnis van toewijzing geeft aan den kooper geene andere regten op den eigendom, dan die welke degene tegen wien het beslag gedaan is heeft gehad. (Pr. 731.)

536. De schuldeischers van hem wiens onroerende goederen zijn in beslag genomen, kunnen tot aan de geregtelijke toewijzing verzet doen tegen de afgifte der kooppenningen.

Dat verzet moet, behalve de vereischten van de gewone exploiten, inhouden de gronden waarop het berust, en keuze van woonplaats in de gemeente alwaar het beslag gelegd is, indien de opposant aldaar niet woonachtig is.

Het wordt beteekend aan den arrestant, en aan deszelfs procureur, en de opposant doet daarvan aanteekening houden ter griffie.

Alles op straffe van nietigheid. (R. 90, 457 v., 504 4o, 553, 562, 576.)

537. De bepalingen van artikel 458 zijn ook ten deze toepasselijk,

DERDE Al'DEELIXG.

Van opvordering van eigendom.

538. Zij die vóór de toewijzing het geheel of een gedeelte der in beslag genomene goederen, als hun eigendom willen opvorderen, kunnen zulks doen, door zich als tusschenkomende partijen in de executie te stellen. (R. 285, 456; Pr. 727.)

539. De tusschenkomst zal geschieden bij een verzoekschrift, hetwelk zal inhouden :

lo. Eene naauwkeurige opgaafvan het teruggevorderde voorwerp ;

2o. De middelen en conclusien;

3o. Den dag en liet uur waarop de partijen in regten moeten verschijnen.

Afschrift van hetzelve zal beteekend worden aan den executant ter zijner woonplaats, bij de aangeslagene bekendmakingen gekomen, en aan den persoon tegen wien het beslag gedaan is, of aan zijne woonplaats. (R. 128, 286, 515, 4» 516.)

-ocr page 634-

588 II. BOEK. TEN riTVOERL. TAN VONNISSEN, ENZ.

De titels en bewijsstukken van eigendom van den eischer bij tusschenkomst zullen ter griffie worden overgelegd, alwaar de partijen er inzage en afschrift van kunnen nemen, en bet exploit van beteekening zal melding maken van die overlegging. (Pr. 727, 728.)

540. Zoo dikwijls er eene opvordering van eigendom plaats heeft, zal de verkoop van de teruggevorderde goederen gesehorst worden. (R. 543.)

541. Indien de opvordering van eigendom slechts een gedeelte der in beslag genomene goederen betreft, kan de regtbank, öf overgaan tot den verkoop der overige goederen, of wel de schorsing van het geheel bevelen. (R. 553; Pr. 729.)

542. ïen dage dienende, zal de regtbank summierliik uitspraak doen over de opvordering van eigendom, en geen beroep van dat vonnis zal ontvankelijkzijnnaverloop van den veertienden dag sedert de beteekening van hetzelve aan den persoon of aan zijne woonplaats. (B. 66, 138 v., 339, 398.)

543. Wanneer de verkoop vertraagd is door eene opvordering van eigendom, kan men met den verkoop niet voortgaan, dan na vernieuwde bekendmaking en aanplakking der biljetten, overeenkomstig artikel 516 en volgende van dezen titel. De koster vallen ten lasten van dengenen die in zijne opvordering van eigendom is in het ongelijk gesteld.

Ilij zal daarenboven, zoo daartoe gronden zijn, tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens den arrestant v. orden veroordeeld. (R. 56, 541 v., 612; Pr. 733.)

VIERDE AFDEELING.

Van executoriaal beslag opgrondrenten.

544. Behoudens de navolgende wijzigingen, zullen bij de executie op grondrenten, vermeld in artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek, dezelfde formaliteiten worden in acht genomen als bij de inbeslagneming en verkoop van andere onroerende goederen (K. 771, 918; R. 491 v., 502, 598; Pr. 636.)

545. Het beslag op grondrenten zal door exploit van eenen deurwaarder worden beteekend aan den schuldenaar en bovendien aan den rentpligtige. (R. 502 v., 547; Pr. 637.)

546. De rentpligtige kan door den executant worden opgeroepen om verklaring te doen van denaard en de hoegrootheid der verschuldigde rente.

In dat geval zal die verklaring geschieden overeenkomstig de voorschriften en met de gevolgen vermeld in de derde, afdeeling van den vierden titel des derden boeks van dit wetboek. (R. 476, 724 v.; Pr. 638.)

547. Door het bovengemeld exploit, worden ook de reeds verschenen en de nog te verschijnen renten, tot het uiteinde der executie toe, in beslaggenomen. (R. 507 v., 545; Pr. 640.)

548. De verkoop zal worden voorafgegaan door eene aankondiging welke zal moeten inhouden: (R. 515.)

lo. Devoornamen en namen van den persoon die het beslag

-ocr page 635-

III. TITEL. VAN OMROERENDE GOEDEREN. 589

doet, van den persoon tegen wien het beslag gedaan wordt, en van den rentpligtige-,

De aanduiding van het goed waarop de rente gevestigd is; Het bedrag der rente:

De vermelding der hypothekaireinschrijvingen,indiener zoodanige op de grondrente genomen zijn ;

Den inzet welken de executant gehouden is te doen; De plaats, den dag en het uur van den verkoop. (R. 495 v., Pr. 644—650)

De aankondiging zal worden aangeplakt: (R. 517.) Aan de woning van den persoon tegen wien het beslag geschiedt ;

Op de plaatsen daartoe bestemd,in de gemeente, waarde rentpligtige woonachtig is, en in die waar de verkoop moet plaats hebben;

o Aan het gebouw van deregtbank ten overstaan van welke de verkoop geschiedt. Er zal ter griffie van deze regtbank een exemplaar worden overgelegd om te dienen bij de toewijzing. (R. 495.)

50. Indien de in beslag genomene rente de som van vijf en twintig gulden te boven gaat, zal eene dergelijke aankondiging, binnen acht dagen na de aanplakking geschieden in een der dagbladen, op de wijze voorgeschreven bij artikel 521.

VIJFDE AFDEELIXG.

Over de regeling van den voorrang en de verdeeling van den koopprijs.

551. Indien binnen eene maand na de toewijzing, of indien daartegen binnen dien tijd beroep in cassatie is gedaan, binnen eene maand na de uitspraak daarover, de schuldeischers en de partij tegen welke het beslag gedaan is, zich niet hebben kunnen verstaan over de verdeeling der kooppenningen, zal de meest ge-reede schuldeischer, of de kooper, of de part ij tegen welke het beslag gedaan is, de benoeming van eenen regter-commissaris kunnen verzoeken, voor wien tot regeling van den voorrang zal overgegaan worden. (15. 1254, 1256; K. 862 v.; R. 398, 522, 581; Pr. 749, 750.)

552. Te dien einde wordt ter griffie een register van -coewijzin-gen gehouden, waarop degene, die de regeling van voorrang begeert, zijne verklaring moet stellen. De regtbank benoemd alsdan eenen regter-commissaris, en deze stelt zijn bevelschrift onder de verklaring van den schuldeischer. (B. 1256; R. 481, 553; Pr. 751.)

553. Die de regeling van den voorrang vervolgt zal het bevelschrift van den regter-commissaris ligten, welke het proces-verbaal van regeling zal openen op den dag door hem bepaald, bij hetwelk zal gevoegd worden het uittreksel van alle de bestaande inschrijvingen, af te geven door den bewaarder dor hypotheken, alsmede eenen staat der schuldeischers, welke verzet hebben gedaan. (R. 536, 562; Pr. 752.)

554. Uit krachte van het bevelschrift zal de verzoeker de

_t

20,

o0.

s

4o-

at

56.

-e

6°.

-f

*

549.

lo.

■t-3P

?o.

-ocr page 636-

II. BOEK. TEX UITVOERL. TAN VONNISSEN, ENZ.

scliuldeischers ter door hem gekozene woonplaats doen oproepen, ten einde, binnen eene maand na het exploit, hunne bescheiden aan den regter-commissaris in te leveren, met de vordering om in de rangregeling begrepen te worden. Hij zal tegelijkertijd woonplaats bij eenen procureur moeten kiezen, ter plaatse waar de regtbank hare zitting houdt. De regter-commissaris zal van de overgelegde bescheiden en vordering in zijn proces-verbaal melding maken. (R. 8, 555 v.; Pr. 753.)

555. Nadat de verzoeker zal hebben doen blijken dat de bij het vorige artikel bepaalde termijn verstreken is, zal de regter-commissaris, uit de overgelegde stukken, de rangregeling opmaken, en in het proces-verbaal de plaats, den dag en het uur aanwijzen, waarop de partijen moeten verschijnen. (Pr 755.)

556. De verzoeker zal zoo wel aan de geëxecuteerden, als aan de schuldeischers, aan hunne bij het doen van eisch ter rangschikking gekozene woonplaats, doen beteekenen, dat de rangregeling is opgemaakt, en een ieder daarvan visie ter griffie kan ||fdeel nemen, met aanmaning om voor den regter-commissaris op de bepaalde plaats, dag en uur te verschijnen, ten einde op het proces-verbaal de door den regter-commissaris gedane plaatsing tegen te spreken, indien daartoe gronden zijn. (R. 554; Pr.

755.)

557. In geval er geene tegenspraak gedaan wordt, zal de regter-commissaris de rangregeling sluiten, en de kosten vereffenen, welke als bevoorregt zullen worden gebragt. Hij zal de afgifte der borderellen van plaatsing van degenen die batig geplaatst zijn, en de doorhaling van inschrijvingen van de niet batig geplaatsten bevelen.

Deze borderellen, mitsgaders die welke bij liet volgend artikel worden vermeld, worden uitgegeven, overeenkomstig de voorschriften van artikel 430. (B. 1257; R. 485; Pr. 759.)

558. In geval van tegenspraak, zal de regter-commissaris degenen die zich bezwaard achten, zonder andere aanmaning,

naar de teregtzitting, welke hij bepalen zal, verwijzen. Niettemin zal hij de rangregeling van de inschulden, welke boven de betwiste bevoorregt zijn, vaststellen, en de afgifte van de borderellen van plaatsing van die scliuldeischers bevelen.

De zaak wordt hierna, op rapport van den regter-commissaris, na genomene conclusien en des noods gehoudene pleidooijenj uitgewezen.

Geen beroep van het vonnis zal ontvankelijk zijn, indien het niet binnen veertien dagen na de uitspraak van hetzelve ingesteld is. (R. 398.)

Dit beroep wordt summierlijk behandeld. (K. 868, R. 138 v., 339, 346, 487, 581; Pr. 758, 761 v.)

559. Veertien dagen na het uitwijzen der gedane tegenspraak,

en in geval van beroep of cassatie, veertien dagen na de be-teekening van het arrest in beroep of in cassatie, zal de commissaris de orde der schulden waarover tegenspraak gevallen is, en van die, welke na deze moeten volgen, bepaaldelijk vaststellen; en zulks achtervolgens hetgeen bij artikel 557 is voorgeschreven. De interessen en renten der schuldeischers die batig geplaatst zijn, zullen ophouden tusschen hen onder-

ling dena) 56( len, jverli )verllt; Ier 1 iprui 56» loorh )evel len s 563 en, z chen

n zo (litgel

563. en, ( R 43

Het winti i^oonp ij ar 'eachr Indi ene t aarto ank, onder i. 31

564. an de

De ■ en, m aal z :hrifti Het oekhc n afs Indii )orreg Jlgenj m Kc ibesla C. 31f

-ocr page 637-

IV. TITEL. VAN EXECUTORIAAL BESLAG, ENZ. 591 iDg berekend te worden, behoudens elks regt tegen den schuldenaar. (R 398; Pr. 7«7.)

560. De sihuldeiachers die na de hierboven bepaalde termy-len, doch vóór de sluiting der rangregeling, stukken mogten verleggen of tegenspraak doen, zullen hunne te laat gedane )verlefc;ging of tegenspraak kunnen doen gelden, tegen betaling Ier kosten, schaden en intereBsen, uit die vertraging voort-pruitende. (B. 1279; R 612; Pr. 757 )

56'. De bewaarder der hypotheken zal gehouden zijn de loorbalingen te doen op het bloote vertoon, hetzij van het )evel van den regter, hetzij van de akte van toestemming van len schuldeiseher. (B. 1239, 1240, 1257; K 869.)

562. Na de betaling der hypothekaire schulden en der kos-ien, zal'het overschot der kooppenningen worden verdeeld tus-ichen de personele schuldeischers, die verzet hebben gedaan; :n zoo er geen zoodanige zijn, aan den schuldenaar worden litgekeerd; alles overeenkomstig de bepalingen van de derde fdeeling van den vorigen titel. (R. 480 v., 586, 558, 708)

VIERDE TITEL.

Van executoriaal beslag open verkoop van schepen.

de I

_en ■ve

ijk

s £-

Geen executoriaal beslag op schepen kan gelegd wor-dan krachtens een vonnis of anderen executorialen titel» R 480 v.)

Hetzelve moet worden voorafgegaan door een bevel, vier en wintig uren bevorens te beteekenen aan den persoon of de roonplaats van den eigenaar of boekhouder; of op de wijze, 'lij artikel 4 van den eersten titel van het eerste boek voor-eschreven.

Indien er echter vrees bestaat dat het schip spoedig naar ene andere plaats zal vertrekken, kan de scbuldeischer, na aartoe verlof te hebben bekomen van den president der regt-ank, binnen welker arrondissement hetzelve is liggende, ook onder voorafgaand bevel, tot de inbeslagneming overgaan.

311, 771, 918; R. ö98; Co. 197, 198)

564. liet beslag op schepen moet worden gedaan aan boord an dezelve.

De deurwaarder zal daarbij vergezeld zijn van twee getui-:n, wier namen, beroep en woonplaats hij in het proces-veraal zal vermelden, en die het oorspronkelijke stuk en de af-L;hriften zullen teekenen.

Het moet beteekend worden aan den persoon des eigenaars of oekhouders, of aan deszelfs woonplaats, met. overlegging van ;n afschrift des titels, indien dezelve niet reeds is beteekend. Indien het beslag gei aan wordt voor eene op het schip be-)orregte schuld, of wel voor eene schuld, waarvoor het schip, )lgens de voorschriften van het tweede boek van het Wetboek in Koophandel, aansprakelijk is, kan het proces verbaal van ibeslagneming aan boord aan den schipper worden beteekend. irs». 313 v., 318, 335, 574 v., 750 2°; Co. 199.)

-ocr page 638-

592 11 BOEK. TEN UITVOEEL. VAN VONNISSEN ENZ.

565. De deurwaarder moet in zyn proces-verbaal van inbeslagneming uitdrukken:

Den voornaam, naam, het beroep en de woonplaats van den scbuldeiscber;

Den titel ui' kracbte van welken by executeert;

De sommen waarvan hij de betaling vordert;

De keuze van woonplaats door den scbuldeiscber gedaan, in de plaats waar bet schip is liggende, en bij eenen procureur in de plaats, waur de arrondissements-regtbank, voor welke de verkoop wordt vervolgd, zitting houdt;

De namen van den eigenaar of boekhouder, indien de een of ander bekend is, en van den schipper;

Den naam, de soort en de ruimte van het schip;

De algemeene beschrijving van de sloepen, booten,tuigagie, ge reedschappen, wapenen, krijgsbehoeften en levensmiddelen;

Hij moet voorts een bewaarder aan boord stellen, na de noodige maatregelen te hebben genomen om het vertrek van het schip te beletten. (B. 1776; R 488, 450 v., 567; Co. 200.)

666. Het proces-verbaal van inbeslagneming van schepen1 grooter dan tien lasten, zal worden overgeschreven in de registers, vermeld in den eersten en laatsten titel van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel.

Na den dag dier overschrijving, zullen geene nieuwe pand- of verband-brieven op het in beslag genomen schip meer mogen worden afgegeven.

Vroeger afgegeven pand- of ver ban d-brieven kunnen worden ingeschreven tot de overschrijving van het vonnis van toewijzing in de boven vermelde registers. (K. 809, 574 v., 750.)

567- Indien de scbeeps-eigenaar of de boekhouder woont binnen het arrondissement van de regtbank waaronder het beslag gedaan is. moet de arrestant hem binnen drie dagen afschrilt van het proces-verbaal van beslaglegging doen beteekenen.

Die termijn is van acht dagen; indien hij woont binnen een ander arrondissement onder het regtsgebied van hetzelfde geregts-hof, en van veertien dagen, indien hij binnen het regtsgebied van een ander geregtshof woont.

Indien hij buiten het Koningrijk woont of onbekend is, wordt de beteekening aan den schipper of deszelfs plaatsbekleeder gedaan.

Bij gebreke van een en ander, wordt de beteekeniu^ aan het schip aangeplakt. (K. 320 v., 341 v.; Co. 201.)

568. iür zullen twee afkondigingen worden gedaan en wel van acht tot acht dagen aan de beurs, zoo die ter plaatse des verkoopt bestaat, en op het voornaamste openbare plein van de plaats alwaar het schip is liggende

Eene kennisgeving wordt daarenboven geplaatst in een dagblad van de gemeente, alwaar de regtbank zitting houdt voor welke de inbeslagneming vervolgd wordt en by gebreke van zoodanig dag» blad, in dat eener naburige plaats (K 89; R. 570 v.; Co. 202.)

569 Binnen twee dagen na elke af kondiging, moe;en biljetten worden aangeplakt: (R. 514, 549, 570.)

Aan den mast van het in beslag genomen schip;

Aan het gebouw van de regtbank;

-ocr page 639-

iV. TITEL. VAN EXECUTORIAAL BESLAG, ENZ. 593

Aan de beurs, zoo die aldaar bestaat, en ter plaatse waar het scliip is liggende. (Co. 203.)

570. De af kondigingen en biljetten moeten inbonden .-

Den voornaam, naam, liet beroep en de woonplaats van dengenen die executeert;

De titels uit kraclite van welke hij de vervolging doet; Het beloop der aan hem verschuldigde som;

Dekens van woonplaats door hem gedaan in de plaats der ziting van de regtbank, en in de plaats waar het schip is liggende;

Den naam en de woonplaats van den eigenaar of boekhouder van iet in beslag genomen schip indien de een of ander bekend is;

Den naam van het schip, en indien hetzelve uitgerust is, dien ran den schipper;

De scheepsruimte;

De plaats waar hetzelve is liggende;

De eerste inzet van den executant; (B. 526.)

De plaats, den dag en het uur, waar en wanneer de toewijzing ;al plaats hebben;

De dagen van teregtzitting op welke de opbiedingen zullen vorden ontvangen, en de toewijzing zal worden gedaan. (11. 51ó, gt;48, 572; Co. 204.)

571. Twee dagen, na de eerste af kondiging zal degene die de nbeslagneming vervolgt, een afschrift van debiljetten beteekenen tan de schuldeischers, ingeschreven in het daartoe bestemde redster, vermeld in den eersten en laatsten titel van het tweede )oek van het quot;Wetboek van Koophandel, en wel aan de door hen )ij die inschrijving gekozene woonplaats. (R. 568; 309, 315, quot;50 ]e)

572. Veertien dagen na de tweede afkondiging, zullen de verloop en toewijzing voor de arrondissements-regtbank teropen-ijke teregtzitting gedaan worden, op dezelfde wijze als bij den erkoop van onroerende goederen plaats heeft. (R. 523 v., quot;26; Co. 206.)

573. Indien het beslag gelegd is op schuiten, sloepen of andere aartuigenvan tien lasten of minder, zal de verkoop geschieden is van andere roerende goederen, na afkondiging op de plaats aar het vaartuig is liggende, gedurende drie achtereenvolgende ngen, met aanplakking aan den mast, of bij gebreke van dien p eene andere in het oog vallende plaats van het vaartuig. (R. 13 v.; Co. 207, 620.)

574. Degene aan wien een schip, van welke grootte ook, is irkocht en toegewezen, is gehouden de kooppenningen binnen :ht dagen te betalen, of zonder kosten in geregtelijke bewaring brengen ter griffie van de arrondissements-regtbank, op struffe m lijfsdwang.

Bij gebreke van betaling of van het in bewaring brengen, il het vaartuig weder ten verkoop worden aangeslagen en •egewezen na verloop van drie dagen na eene nieuwe af kon-ging en aanplakking, ten laste van den eersten koopor elke insgelijks bij lijfsdwang verbonden is vobr het te kort itsgaders voor de schaden en interessen en de kosten. (R. '9, 510, 532 v.; Co. 209.)

'175. Door den geregtelijken verkoop wordt het schip ont-

_be-3.en

-an, MJU-

■oor

■ of

ge

—ige rgt;te

-en, srs,

— an

— of igen

M)ps al-

quot;lad — de =ag*

ID2.]

-ocr page 640-

o94 II. BOEK. TEN UITVOERL. VAN VONNISSEN, ENZ.

last van alle bevoorregte schulden, waarvoor hetzelve was verbonden. (K. 318 v., 816 v., 574; R. 564, 578.)

576. De eischen tot reclame zullen ter griffie van de regt-bank worden ingebragt vóór de toewijzing.

Indien dezelve eerst nadetoewijzing worden ingebragt, zullen zij van regtswege gehouden worden voor oppositie tegen de uitbe taling der kooppenningen. (R. 456 v., 528, 579; Co. 210.)

577. Hij, die de reclame instelt, of de opposant, vervolgt zijn regt voor de regtbank, hetzij op korte termijnen, hetzij als eene summiere zaak. (R. 188 v., 457, 586, 579; Co. 211.)

578. Geen verzet van schuldeischers tegen de uitbetaling der kooppenningen wordt toegelaten na de toewijzing of verkoop. (R. 457, 586, 575; Co. 212.)

579. De schuldeischers die verzet doen zijn gehouden den titel van hunne inschuld ter griffie over te leggen, binnen de acht eerstkomende dagen nadat zij verzet gedaan hebben, en zonder aanmaning; bij gebreke van dien, zal men voortgaan tot de uitbetaling der kooppenningen, zonder hen daarin te begrijpen. (R 551 v., 577.; Co. 218.)

580. De rangschikking der schuldeischers en de verdeeling dei penningen worden gedaan tusschen de bevoorregte schuldeischers, in de orde voorgeschreven in den eersten en laat sten titel van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel; en tusschen de andere schuldeischers, in evenredigheid hunner insehulden.

Elk schuldeischer wordt geplaatst voor de hoofdsom, interessen en kesten. (K. 818 v., 750.)

581. De bepalingen vervat in de vijfde afdeeling van den derden titel van het tweede boek.zijn mede toepasselijk op c-.e verdeeling van de opbrengst van bij executie verkochte schepen boven de tien lasten. (R. 551 v.)

Ten aanzien der verdeeling van de opbrengst van kleinere schepen, gelden de bepalingen van de derde afdeeling van dei tweeden titel van het tweede boek. (R. 480 v.)

582. Een zeeschip of zoodanig schip of vaartuig dat volgen den laatsten titel van het tweede boek van het Wetboek vai Koophandel met een zeeschip is gelijk gesteld, gereed zijndi om onder zeil te gaan, kan niet worden in beslag genomen tenzij voor schulden, gemaakt ten behoeve van de reis dii hetzelve gaat ondernemen; en zelfs kan zoodanige inbeslagne ming belet worden door borgstelling voor die schulden.

Het schip wordt geacht zeilree te zyn, zoodra de schippe van de noodige papieren is voorzien om te kunnen vertrek ken. (K. 857, 748.)

588. Schuldeischers van eenen medereeder, van schip ü vaartuig, van welken aard het ook moge zijn, kunnen hetzelv niet in beslag nemen of verkoopen, maar zij kunnen de scheepj portie van hunnen schuldenaar in beslag nemen en verkoopec

De inbeslagneming van eene scheepsportie geschiedt door ee exploit, beteekend aan den schuldenaar en aan den boekhot der der reederij.

De verkooping van eene scheepsportie zal geschieden over eenkomst,ig de regelen in dezen titel voorgeschreven met inach!

-ocr page 641-

V, TITEL. VAN LIJFSDWANG, ENZ. 593

neming van het onderscheid tusschen het bedrag derscheeps-lasten; behoudens dat de biljetten op het vaartuig niet zullen worden aangeplakt, (K. 320 v., 326 v., 336.)

584. De bepalingen van artikel 500 en 501, van het tweede lid van artikel 522, en van artikel 529, zijn ook op het beslag en op den verkoop van schepen toepasselijk.

VIJFDE TITEL..

Van lijfsdwang en van deszelfs ten uit-voerl egging.

EERSTE AÏDEELING.

Van lijfsdwang.

585. Lijfsdwang heeft alleen plaats in de gevallen, bij dit en het volgende artikel aangeduid. (K. 8S8; R. 196, 588,591, 890.)

lo. Wegens stellionaat, omschreven bij artikel 711;

2o. In geval van herstelling in het bezit, na en ten gevolge van feitelijke ontzetting, voorde teruggave van vruchten, welke de overweldiger wederregtelijk, gedurende het bezit heeft genoten, en voor de aan deregthebbenden toegewe-zene vergoeding van kosten, schaden en interessen: (B. 619 v.)

8o. Wegens bewaargeving uit noodzaak; (B. 1740; K. 531.)

4o. Voor de teruggave van penningen, welke gesteld zijn in bewaiing van daartoe op openbaar gezag aangestelde personen; (B. 1442; R. 445, 474.)

5o, Voor de uitlevering van zaken, welke in handen zijn gesteld van sequesters, commissarissen en andere bewaarders; (B. 1776; R. 454, 506, 710, 761.)

Co. Tegen alle openbare ambtenaren, voor de vertooning van hunne minuten, wanneer dezelve inregten bevolen is; (R 185, 836.)

7o. Tegen notarissen, deurwaarders en andere openbare ambtenaren, voor de teruggave der aan hen, ter zake van hunne ambtsverrigtingen, toevertrouwde titels, en van de penningen, welke zy in dezelve hoedanigheid voor hunne meesters hebben ontvangen; (B. 1265,2011; R. 150, 833 v.)

8o. Voor de vergoeding van kosten, schaden en interessen, de som van een honderd en vyftisr gulden te boven gaande, waartoe iemand jegens de beleedigde party is veroordeeld, ter zake van misdrijf of onregtmatige daad; (B. 1279 1406 v.)

9o Voor het slot van rekening, verschuldigd door voogden, curators, geregtelijke bewaarders en beheerders van gemeentelijke en andere openbare gestichten, die tot het doen van rekening en verantwoording verpligt zijn, en voor alle teruggaven, welke ten gevolge van gemelde rekening, moeten plaats hebben. (B. 471, 503; R. 710,779.)

ICo. Tegen alle vreemdelingen, welke geene vaste woonplaats binnen bet Koningrnk hebben, voor alle schulden, zonder uitzondering, ten behoeve van Nederlanders aangegaan; (R. 710 lo, 768.)

-ocr page 642-

ü96 II. BOEK. TEN UITVOEEL. VAN VONNISSEN, ENZ.

Ho. In alle gevallen, waarin de wet uitdrukkelijk den lijfsdwang toelaat; (K. 789, 891; R. 117, 150, 197, 454, 506, 525, 532, 574, 768, 772, 839.)

Tegen gehuwde of ongehuwde vrouwen wordt de lijfsdwang alleen toegelaten in de gevallen bij no. 1, 2, 3, 5, 8 en 10, hierboven voorzien.

Tegen personen, welke den vollen ouderdom van zeventig jaren hebben bereikt, heeft in burgerlijke zaken alleen lijfsdwang plaats in de gevallen bij no. 1, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 vermeld. (R. 591; Pr. 126; Co. 2059, 2060.)

5S6. Lijfsdwang heeft mede plaats: (R. 588.)

3o. Tegen alle kooplieden voor handels-schulden, zelfs voor de zoodanigen, tot welke zij verbonden zijn jegens personen die geene kooplieden zijn. (K. 3 v.)

De order-briefjes, assignation en andere handelspapieren, door eenen koopman onderteekend, worden geacht voor zijnen handel te zijn aangegaan, indien daarin geene andere oorzaak is uitgedrukt ; (K. 4 2o.) 2o. Tegen alle personen zonder onderscheid die eenen wisselbrief hebben geteekend, als trekkers, acceptanten of endossanten, of denzelven door den borgtogt, aval genaamd, gewaarborgd hebben; (K. 130 v.)

2o. Tegen personen geene kooplieden zijnde, welke orderbriefjes, assignation of andere handelspapieren hebben geteekend, of wel zoodanige wisselbrieven, welke, naai luid van artikel 102 des Wetboeks van Koophandel slechts voor gewone schuldbekentenissen worden gehou den, doch alleen indien de bovengenoemde personen ziel verbonden hebben ter zake van koophandel; 'K. 4 v.) •io. Tegen alle personen, zonder onderscheid, voor de uit voering van contracten van zeehandel of van dien welki daarmede bij de wet is gelijk gesteld. (K. 5.)

Tegen gehuwde en ongehuwde vrouwen, geene openbare koop vrouwen zynde, zijn de bepalingen van no. 2, 3 en 4 van di artikel niet toepasselijk. (B. 168.)

587. In geen geval wordt lijfsdwang aan kinderen en verdei afstammelingen toesestaan, tegen hunne bloed- en aanverwante in de opgaande linie.

588. Behalve in de gevallen by de twee vorige artikels vas gesteld, of die welke in het vervolg van tijd bij de wet mogte iing worden bepaald, kan geen lijfsdwang plaats hebben ; alle hie mede strijdige overeenkomsten zijn van regtswege nieti zelfs wanneer die buiteu 's lands zijn aangegaan. (R. 585 653; C. 2063.)

589. Lijfsdwang mag nimmer worden ten uitvoer gelegd, di uit krachte van een vonnis, waarbij dezelve is uitgesproke (R. 590, 599; C. 2067.)

590. Verzet, hooger beroep of cassatie, belet geenszins 1 ten uitvoer leggen van den lijfsdwang uitgesproken bij e vonnis, hetwelk by voorraad kan worden ten uitvoer gelegd mits in dit geval zekerheid worde gesteld voor de vergoedii van kosten, schaden en interessen, waartoe de arrestant me worden veroordeeld. (R. 52 v., 850, 398, 768, 890; C. 2068.;

de: opJ jar

ver sor Ko I der der ver blij I om dat niel 5' doo hen E wor den raog zijn.

5Ï zelv aanl 5S geve onde geva desz Di arroi steld 59

lo.

-ocr page 643-

V. TITEL. VAN LIJFSDWANG, ENZ. 597

591. Niemand kan terzake van dezelfde schuld langer dan vijf jaren in gijzeling worden gehouden.

Buiten de gevallen bij het laatste lid van artikel 585 van dezen titel vermeld, houdt de lijfsdwang in burgerlijke zaken op, zoodra de schuldenaar den vollen ouderdom van zeventig jaren heeft bereikt. (R. 611.)

592. Bij de uitoefening van lijfsdwang is de schuldeischer verpligt iedere dertig dagen voor te schieten eene toereikende som tot onderhoud van den schuldenaar, volgens een door den Koning vastgesteld tarief. (Stbl. 1843, no. 36; 1856, no. 74.)

Indien de schuldeischer in gebreke blijft vóór den een en dertigsten dag aan deze verpligting te voldoen, zal de schuldenaar zijn ontslag kunnen vorderen, mits voegende bij zijn verzoek een getuigschrift door den cipier afgegeven, waaruit blijkt dat het onderhoud niet voorgeschoten is.

Indien evenwel de schuldeischer, die in gebreke is gebleven om het onderhoud voor te schieten, dit voorschot nog doet vóór dat de schuldenaar zijn ontslag gevraagd heeft, is die vordering niet meer ontvankelijk. (R. 595 v., 606 oo, 610; Pr. 791, 803.)

593. De schuldenaar kan in gijzeling aanbevolen worden door anderen, die insgelijks regt hebben om lijfsdwang tegen hem uit te oefenen. (R. 585, 594, 596, 608.)

Die zich wegens een misdrijf in hechtenis bevindt, kan ook worden aanbevolen, en hij zal, krachtens de aanbeveling, worden aangehouden, niettegenstaande zijn ontslag in de strafzaak mogt bevolen, of de tijd van zijne gevangenis mogt geëindigd zijn. (Pr. 793.)

594. De nietigheid der gijzeling heeft, om welke reden dezelve ook moge zijn uitgesproken, geenszins de nietigheid der aanbevelingen ten gevolge. (R. 461, 593, 597; Pr. 796.)

595. Die de aanbeveling heeft gedaan, is gehouden, des gevorderd zijnde, bij gelijke deelen tot de betaling van het onderhoud van den gearresteerde bij te dragen, en, in dat geval, mogen de gelden tot onderho'ud verstrekt, niet zonder deszelfs toestemming door den arrestant worden terug genomen.

Die vordering kan gedaan worden voor de regtbank van het arrondissement, in hetwelk de gegijzelde in gevangenis is gesteld. (R. 592, 597, 604, 608.)

596. De schuldenaar die op eene wettige wijze is in gijze-quot;mogte ling gesteld, verkrijgt zijn ontslag: (R. 890.)

^ lo. Door de toestemming van den schuldeischer die hem heeft doen gijzelen, en van degenen die hem aanbevolen hebben, indien er zoodanige zijn;

Deze toestemming tot ontslag van den schuldenaar kan gegeven worden, hetzij voor eenen notaris,hetzij inliet register waarin de gegijzelden zijn ingeschreven; (B. 592 v.) 2o. Door de betaling of geregtelijke bewaargeving der gelden, welke zoovvel aan den schuldeischer, die den lijfsdwang uitgeoefend heeft, als aan degenen die hem aanbevolen hebben, verschuldigd zijn, mitsgaders van de verschenen interessen, van de vereffende kosten, van de kosten der gijzeling, en van de gelden tot zijn onderhoud voorgeschoten ; (B. 1418, 1440 V.; R. 609, 794.)

ins li bij amp; ^eleg^ ^oedi —it in( 2068.

-ocr page 644-

598 II. BOEK, TEN UITVOERLEGGING VAN VONNISSEN, ENZ.

3o. Door den vrij willigen of geregtelijken boedelafstand. (R. 705 v., 709, 890; Pr. 800.)

597. De schuldenaar wiens gijzeling nietig is verklaard of die bij gebreke van voorschot tot zijn onderhoud is ontslagen, kan voor dezelfde schuld niet wederom in gijzeling worden gesteld, dan ten minste één dag na deszelts ontslag. (U. 592,595,610: Pr. 797.)

598. Door de uitoefening van den lijfsdwang wordt het vervolgen en ten uitvoerleggen van beslag op de goederen geenszins belet, noch geschorst.

Evenmin wordt door de ten uitvoerlegging van beslag op goederen, de uitoefening van den lijfsdwang belet of geschorst, (R. 439 v., 475 v., 503 v., 544 v., 563 v.; Co. 2069.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de ten uitvoerlegging van lijf «dwang.

599. Geen lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd dan eenen dag na de beteekening van het vonnis, wearbij de opneming in de gijzeling is bevolen. (R. 66.)

De president van de arrondissements-regtbank kan echter, indien daartoe gronden zijn, verlot verleenen tot de dadelijke ten uitvoerlegging van den uitgesproken lijfsdwang. (R. 52 v., 5901

Deze beteekening zal behelzen een bevel om te betalen ei de keus van eene woonplaats in de gemeente waarin de regt bank, waardoor het vonnis gewezen is, zitting houdt. (K. 434, 771, 888 v., 918; R. 768, 890; Pr. 780.)

600. De schuldenaar mag niet worden gegijzeld:

lo. In de aan den godsdienst gewijde gebouwen gedurendf

den eeredien st;

2o. Op de plaats en gedurende den tijd der zittingen vac gestelde magten;

3o. Op de beurs, gedurende den beurstijd;

4o. In het huis door hem bewoond, of in eenig bijzonder huis, dat niet voor een iegelijk openstaat, ten ware de deurwaarder vergezeld zij door den kantonregter in de gemeenten, waar deze zijne woonplaats heeft, en in an dere gemeenten, door het hoofd van het gemeentebestuu-of dengenen die hem vervangt; (G. 153; K. 789.)

So. Zoo lang een vrijgeleide duurt, waarvan de tijd moe: bepaald worden door den regter die hetzelve heeft af gegeven, ten einde den schuldenaar voor zich te doei verschijnen. (Pr. 781.)

601. De gijzeling kan worden ten uitvoer gelegd, ook oj Zondag en op zoodanige uren, waarop anders, volgens arti' kei 15 van dit Wetboek, het doen van exploiten niet word toegelaten. (R. 14, 723; Pr. 781.)

602. Het proces-verbaal van gijzeling moet, behalve de. ge wone vereischten van Teen exploit, bevatten:

lo. Herhaling van het bevel tot betaling;

SL®. De keus van eene woonplaats in de gemeente alwaa. de schuldenaar in de gyzeling wordt gesteld.

60 zijne vonn in di Ini verte vangi

m

ten

-ocr page 645-

V. TITEL. VAN LIJFSDWANG, ENZ. 599

De deurwaarder zal door twee getuigen worden bijgestaan* (R. 434, 604; Pr. 788.)

603. In geval van feitelijken wederstand, kan de deurwaarder eene wacht aan de deuren plaatsen, ten einde de ontsnapping van den schuldenaar te voorkomen, en de hulp van de openbare burgerlijke magt in te roepen; onverminderd de vervolging tot straf, indien daartoe gronden zijn. (K. 442, 790; Pr. 785.)

604 In geval de schuldenaar zich tegen de wettigheid der gijzeling verzet, en vordert dat er eene onverwijlde uitspraak geschiede, zal hij dadelgk worden gebragt voor den voorzitter van de regtbank van het arrondissement in hetwelk de gijzeling geschied is, dewelke onverwijld en by voorraad uitspraak zal doen. (R. 289 v., 605.)

Het bevelschrift van den' voorzitter moet op het procesverbaal van den deurwaarder worden gesteld, en terstond worden ten uitvoer gelegd. (R. 324 13o, 602; Pr 786.)

605. De gegijzelde schuldenaar die geen verzet doet,o? wiens verzet wordt afgewezen, zal worden overgebragt in de gevangenis der plaats zyner aanhouding, en indien aldaar geene gevangenis bestaat, in die eener naastbij gelegene gemeente, en is de deurwaarder verpligt van de in gevangenisstelling dadelijk eene akte op te maken en te onderteekenen. (R. 606; Sv. 422.)

De deurwaarder en alle anderen die den schuldenaar mogten overbrenüen, ontvangen of vasthouden in eene plaats, niet wettiglijk tot bewaring van gegijzelden verordend, zullen vervolgd worden ter zake van willekeurige gevangenhouding. (Sr. 341 v; Pr. 788.)

606. De akte van in gevangenisstelling van den gegijzelde moet vermelden:

10. Het vonnis waarbij de lijfsdwang is uitgesproken. (R. 607 )

2°. Den naam, voornaam en de woonplaats van den schuld-eischei;

3°, De keus van eene woonplaats in de gemeente alwaar de schuldenaar in de gijzeling wordt gezet ; (R. 611.)

4°. De namen en de woonplaats van den gegyzelde;

5°. Het voorschot van onderhoud voor ten minste dertig dagen; (R 592, 60S )

6°. Eindelyk, de vermelding dat zoo wel van die akte als van hst proces-verbaal van gijzeling door den deurwaar der zeiven aan den gegijzelde afschriften zijn overhandigd, hetgeen onmiddellijk zal moeten plaats hebben. (Pr. 789.)

607. De cipier moet de akte van in gevangenisstelling in zijne registers overschryven, mitsgaders een uittreksel van het vonnis waarbij de gijzeling wordt bevolen, en het dispositief in deszelfs geheel.

Indien de deurwaarder in gebreke blijft om dat vonnis te vertoonen, moet de cipier weigeren den schuldenaar te ontvangen. (R. 59 3°. 611; Pr. 790)

608. De vereischten, voor de gijzeling voorgeschreven, moeten voor de aanbevelingen worden in acht genomen, evenwel

*)k o; = arti -^vord

-ocr page 646-

600 11. BOEK. ten urrvoERL, van vonnissew, enz.

zal de deurwaarder van geene getuigen worden vergezeld, en behoeft degene die de aanbeveling doet geen onderhoud uit te kee-ren. indien hetzelve reeds voorgeschoteu is. (R. 598, 595,600; Pr. 798.)

609. In het geval van artikel 596 no. 2, zal de verschuldigde som aan den cipier in bewaring worden gegeven, zonder dat daartoe eenig regterlijk bevel vereiscbt wordt,

In geval van weigering van den cipier om die penningen in bewaring te nemen, zal hy op korten termijn voor de regt-bank der plaats worden gedagvaard, krachtens een daartoe verleend verlof. (R. 7. 187. 596 2°, 794; Pr 802.)

610. In geval het ontslag bevolen -s bij gehreke van voorschot van onderhoud, mag de schuldeiscber den schuldenaar niet wederom doen gijzelen, dan na hem de kosten tot bekoming van zijn ontslag gedaan, te hebben vergoed, of dezelve, op zyne weigering, onder den cipier in bewaring gesteld en tevens zes maanden onderhoud te hebben vooruitgeachoten.

Men zal de formaliteiten welke de gyzeling voorafgegaan zijn, niet behoeven te hervatten. (R. 592, 597; Pr. 804)

611. Bij gebreke van in achtnemii.g der hierboven voorgeschreven formaliteiten, kan de schuldenaar de nietigverklaring der gijreling eischen, en deze vordering zal, even als die tot ontslag, gebragt worden voor de regtbank van het arrondissement, alwaar ny in gijzeling is gesteld

De vordering tot nietigverklaring, welke gegrond is op middelen, rakende de aaak ten principale, moet gebragt worden voor de regtbank welke met de uitvoering van het vonnis belast is.

De dagvaarding zal mogen geschieden op korten termyn en ter woonplaatse, op het register van den cipier gekozen; dej zaak zal summierlyk wurden uitgewezen, en de scbuldeiacherj zal kunnen veroordeeld worden tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zyn, (R. 890 v.; R. 7, 824 13°, 854; Pr 805.)

ZESDE TITEIi.

Van het vereffenen van kosten, schaden en interessen, mitsgaders van de kosten van den processe.

612. De regter die eene party verwijst tot vergoeding van kosten, schaden en int'ressen, moet het beloop daarvan in het vonnis bepalen; indien hij dit beloop niet heeft kunnen bepalen, moet daarvan door de wederpartij worden opgemaak een staat, en dezelve ter gekozene woonplaats der party worden beteekend; de tot bewijs strekkende bescheiden zullen tegei recief aan de partij worden medegedeeld of ter griffie neder gelegd, (a. 48, 58, 125 v., 229, 230, 271, 45'3, 585 2°; Pr 128. 628 )

618 Binnen veertien dagen na de beteekening, is de ver weerder gehouden een aanbod van zoodanige som tot vergof ding van kosten, schaden en interessen, te doen, als hy ii te rade worden. (R, 125, 794 v.; Pr. 524.)

-ocr page 647-

VI. TITEL. VAN HET VEKEFFENEN VAN K05TKN, ENZ. 601

614 Indien partijen zich niet kunnen verat am, zal het geschil, by eene eenvoudige akte van procureur tot procureur op de teregtzitting worden gebragt, en summierlijk worden uitgewezen, ten ware de zaak voor zoodanige summiere afdoening niet mogt vatbaar zyn. (R 138 v.)

615 De vorenstaande bepalingen zyn insgelijks toepasselijk op de taxatie der proces-kosten, waarin eene der partyen verwezen is, welke in voege voorschreven worden vereffend, met uitzondering van die, bedoeld in het derde lid van art. 56. (R. 22, 56 v.; St. 1843, nos. 87-41, 66-68.)

ZEVENOi: TITEL.

Van het stellen van zekerheid.

616. Het vonnis, waarby bevolen wordt zekerheid te stellen, zal den termyn bepalen, binnen welken dezelve zal moeten zyn gesteld en dien, binnen welken dezelve zal moeten zijn aangenomen of betwist. (B. 1081, 1857; R. 152. 268 v., 307, 618, 729; Pr. 517)

617. De zekerheid zal moeten worden aangeboden by eene enkele akte van procureur tot procureur beteekend. Dezelve zal op gelijke wijze worden aangenomen (R. 188, 263 v.; Pr. 518.)

618. Indien de genoegzaamheid der zekerheid betwist wordt, is de partij, die tegenspraak doet, verpligt de zaak binnen den bij het vonnis bepaalden termijn ter teregtzitting te brengen, en dezelve summierly k by eene enkele akte voort te zetten. (R. 138 v., 616 v.; Pr. 520 )

619 Indien de zekerheid bestaat in eenen borg, en die borg aangenomen of toegelaten wordt, zal by zich ter griffie sehriftelyk verbinden bij eene akte, welke op bevelschrift van den president, uitgejfevsn in den vorm, bij artikel 430 voorgeschreven, zal kunnen worden ten uitvoer gelegd. (B. 1864 v., 1869; R. 58 5°; Pr. 522.)

DERDE BOEK.

VAN REGTSPLEGING VAN ONDERSCHEIDEN AARD.

EERSTE TITEE.

Van de uitspraken van scheidsmannen. EERSTE AF DEELING.

Van het compromis en van de benoeming van scheidsmannen.

620 Ieder kan de geschillen omtrent dc regten waarover hy de vrije beschikking heeft, aan de uitspraak van scheidsmannen onderwerpen.

-ocr page 648-

602 m. BOEK. VAN SEGTBPLEGING, ENZ.

Allen die op regterlijk gezag zijn aangesteld, of die overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, of dat van Koophandel, gi-regtelijke magtiging tot het aangaan eener dading, of tot verkoop van goederen behoeven, mogen, zonder dergelyke magtigine, in hunne betrekking geene zaken aan de beslissing van scheidsmannen onderwerpen.

Men kan zich zelfs vooraf verbinden om geschillen welke in het vervolg moaten kunnen opkomen, aan de uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen (R 447 , 461 v., 465, 506, 1080, 188w; K 797 v., 884; R 624, 654; Pr 1003.)

621. Men kan, op straffe van nietigheid, geen compromis aangaan ter zake van giften en legaten tot levensonderhoud, huisvesting of kleeding, van scheidingen tusscben echtgenoo ten, hetzij uit den echt, hetzij van tafel en bed, hetzij van goederen, van geschilpunten die den staat van eenen persoon aangaan, noch van eenige andere geschillen waarover de wet geene dading toelaat. (B. 1833, 1889; R. 324, 649 2°, 756 Pr. 1004)

622. Behoudens de bepalingen van artikel 29 van dit wetboek kan ieder die lasthebber kan wezen ook tot scheidsman worden benoemd.

Hiervan zijn uitgezonderd vrouwen en mindeijarigen, (B, 385, 1829 v., 1335 )

623. De akte van compromis moet in geschrifte worden gesteld en door de partijen geteekend; indien de partijen niet teekenen kunnen, zal dezelve voor eenen notaris en getuigen worden opgemaakt.

Dezelve zal bevatten de onderwerpen van geschil en de voor namen, namen en woonplaats van de partijen, mitsgaders de namen en woonplaats van den scheidsman of der ucheidsman nen, welke steeds in oneffen getal moeten zijn.

Alles op straffe van nietigheid. (R. 621, 625 v, 636, 640, 649; Pr. 1005, 1806.)

624. Indien, in het geval bij het derde lid van artikel voorzien, de partijen bij het ontstaan van het geschil niet onderling kunnen overeenkomen over de keus, zullen de scheids-, mannen benoemd worden, ten verzoeke van de meest gereede partij, door den regter welke bevoegd zoude zijn geweest om kennis te nemen van het geschil, bijaldien het compromis geen plaats had gehad. (R. O. 38, v., 53 v.; R. 97 v., 126 v., 314, 626, 647, 657.)

625. Het compromis zal den termyn bepalen binnen welken de zaak aan de scheidsmannen onderworpen, zal moeten beslis! zyn; en bijaldien zulks niet is bepaald geworden, zal de las! aan de scheidsmannen opgedragen, zes maanden voortduren,quot; te rekenen van den dag dat zij hunne benoeming hebben aan genomen.

Gedurende dien termijn, kunnen de scheidsmannen niet her roepen worden dan met eenstemmig overleg van partijen. (R 649, 656; Pr. 1007. 1008)

626. De scheidsmannen, welke niet door den regter zijn be noemd, kunnen niet worden gewraakt, tenzg om redenen ns de benoeming opgekomen.

-ocr page 649-

I. TITEL. VAN DE UITSPB. VAN SCHEIDSMANNEN. 603

De scheidsmannen door den regter benoemd., kunnen, indien de partyen uitdrukkelyk of stilzwijgend in hunne benoeming hebben berust, niet worden gewraakt, tenzij om redenen later opgekomen.

De redenen van wraking zijn dezelfde als voor de regters, zij zullen summierlijk worden beoordeeld door de regtbank bij artikel 624 aangewezen. (R. 30, 33, 140.)

627. De aanneming van den last der scheidsmannen geschiedt schriftelijk.

Dezelve kan op de akte van hunne benoeming worden gesteld. (B. 1830; R. 623, 656.)

628. De scheidsmannen welke hunnen last hebben aangenomen, kunnen zich vervolgens niet meer onttrekken, tenzij om redenen door den regter goed te keuren. Zij kunnen worden veroordeeld tot vergoeding van schaden en interessen jegens de partijen, bijaldien zij zonder wettige redenen geene uitspraak hebben gedaan binnen den termijn daartoe bepaald. (B. 1837 v. ;R. 631, 650.)

TWEEDE AFDEELING.

Van het geding voor scheidsmannen.

629. Het geding zal gevoerd worden op de wijze en binnen de termijnen bij het compromis, en, bij gebreke daarvan, door de scheidsmannen bepaald. (R. 623, 631 v., 649 7o; Pr. 1009.)

630. Na afloop van die termijnen, zullen de scheidsmannen gehouden zijn alleen op de ingediende memorien en stukken regt te doen. (R. 169, 641; Pr. 1016.)

631. Bijaldien geene der partijen eenig stuk heeft ingediend, kunnen de scheidsmannen ten verzoeke van dezelve, eenen nieuwen termijn bepalen, of verklaren dat hun last geëindigd is. (R. 628, 631.)

632. Alle bevelen bij voorraad, door de scheidsmannen afgegeven, en elke door hen gemaakte schikking nopens den aanleg van het geding, zullen zonder verdere formaliteiten kunnen worden ten uitvoer gelegd, te rekenen van den dag waarop de scheidsmannen daarvan aan partijen kennis gegeven hebben. (R. 629 v.)

633. Indien er geregtelijk onderzoek moet plaats hebben over de echtheid of onechtheid van geschrift, of indien eenig tusschen-geschil van eenen lijfstraffelijken aard in de zaak voorkomt, zullen de scheidsmannen de partijen naar den gewonen regter verwijzen.

In dat geval zullen de termijnen hunnen loop hernemen van den dag dat het vonnis of arrest op het incident gewezen, in kracht van gewijsde zal zijn gegaan. (R. 100, 176 v., 629 v., 634, 649 8o; Pr. 1015.)

634. De bepaling van het tweede lid van artikel 633 is mede van toepassing wanneer door scheidsmannen op een incident wordt uitspraak gedaan, of door hen eene interlocutoire uitspraak wordt gegeven. Zij mogen zelfs in het laatste geval den voorde eind-uitspraak gestelden termijn verlengen. (R. 46. 629 v.)

635. Indien een getuigen-verhoor door de scheidsmannen is bevolen, en de getuigen niet vrijwillig verschijnen, of weige

-ocr page 650-

604 HI. BOEK. van hegtspleging, enz.

ren den eed of hunne verklaring af te leggen, zal de meest gereede partij zich bij requeste wenden tot de regtbank van het arrondissement waarin dat getuigen-verhoor is bevolen, met verzoek om eenen regter-commissaris te benoemen voor wien het getuigen-verhoor zal worden gehouden op dezelfde wyze als in gewone zaken. (R. 116, 204 v.)

Inmiddels wordt de loop der termijnen geschorst totdat het getuigen-verhoor zal zijn afgeloopen.

DERDE AFDEELING.

Van de uitspraak der scheidsmannen.

636. De scheidsmannen zullen naar de regelen des regts uitspraak doen, ten ware het compromis hun de bevoegdheid mogt toegekend hebben om als goede mannen naar billijkheid te oordeelen. (R. 623; Pr. 1019.)

637. De uitspraak moet inhouden :

De voornamen, namen en woonplaats van de partijen ;

De slotsom harer wederzijdsche beweringen;

De beweegredenen en de beslissing.

Dezelve wordt gedagteekend met vermelding van de plaats waar de beslissing is gevallen en door ieder der scheidsmannen onderteekend. (R. 625, 638; Pr. 1016.)

638. Bijaldien de minderheid weigert te teekenen, zullen de andere scheidsmannen daarvan melding maken, en de beslissing zal dezelfde kracht hebben als of dezelve door allen geteekend was. (R. 628; Pr. 1016.)

639. Binnen de acht dagen, te rekenen van den dag der beslissing, zal de minuut daarvan door een der scheidsmannen worden nedergelegd ter grifiie van de regtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de beslissing is gevallen.

De akte van nederlegging zal geschreven worden aan den voet of op den kant van de nedergelegde minuut, en geteekend worden door den griffier, alsmede door hem welke de nederlegging gedaan heeft.

De griffier zal die akte moeten opmaken; geene kosten zoo dier akte als van registratie, noch eenige voorschotten te dier zake, mogen van de scheidsmannen worden gevorderd, doch zullen alleen door partijen zelve moeten worden verstrekt, of op dezelve kunnen worden verhaald. (R. 640,642 v., 655 ; Pr. 1020.)

640. De scheidsmannen zijn gehouden om met en benevens hunne beslissing tevens ter griffie neder te leggen de oorspronkelijke akte van hunne benoeming, of een authentiek afschrift daarvan. (R. G23.)

641. Geene uitspraak van scheidsmannen van welken aard ook is voor verzet vatbaar. (R. 630; Pr. 1016.)

642. De beslissing van scheidsmannen zal worden ten uitvoer gelegd uit krachte van een bevelschrift van den president der arrondissements-regtbank gemeld bij artikel 639.

Dit bevel zal geschreven worden op de minuut en worden overgeschreven op de uitgifte daarvan. (R. 652; Pr. 1020.)

643. Indien de beslissing van eene zaak in eersten

-ocr page 651-

I. TITEL. VAN DE UITSPE. VAN SCHEIDSJiANNEN. C05 bij den gewonen regter behandeld, in liooger beroep aan scheidsmannen wordt opgedragen, zal de uitspraak van deze worden nedergelegd ter griffie van het regterlijk collsgie, hetwelk in hooger beroep van de zaak had moeten kennis nemen, en het bevelschrift zal door den president van dat collegie gegeven worden. (R. 329, 639 v.)

644. De beslissing van scheidsmannen, voorzien met het bevelschrift van den voorzitter der daartoe bevoegde regtbank, zal worden ten uitvoer gelegd langs den gewonen weg van executie. (R. 430 v.)

645. Het regterlijk collegie door welks voorzitter dit bevel gegeven is, zal kennis nemen van de geschillen rakende de ten uitvoerlegging van de beslissing der scheidsmannen. (Pr. 1031.)

VIERDE AFDEELING.

Van de voorziening tegen de beslissing van scheidsmannen.

646. Geen beroep van eene beslissing van scheidsmannen zal worden toegelaten, zoo het vermogen daartoe bij het compromis niet is voorbehouden.

Deze voorbehouding zal echter nietig zijn, wanneer zij mogt plaats hebben omtrent zaken in welke de regter, voor wien het geschil anderzins had moeten gebragt zijn, zonder beroep zoude hebben moeten vonnissen. (R. 620, 648 v.; Pr. 1010.)

647. Het beroep van de beslissing van scheidsmannen zal worden gebragt voor den regter die over hetzelve kennis zoude hebben genomen, indien de uitspraak was gedaan door den gewonen regter, ter plaatse waar de nederlegging ter griffie is geschied. (R. O. 38 v., 53 v.; R. 624, 639; Pr. 1023.)

648. Geene voorziening in cassatie, noch het regtsmiddel van request civiel kunnen worden ingesteld tegen eene beslissing van scheidsmannen, zelfs niet al hadden de partijen dit bedongen. (R. O. 99; R. 382; Pr. 1026, 1028.)

649. De beslissing van scheidsmannen kan, wanneer zij niet vatbaar is voor beroep, als nietig bestreden worden, in de vol een de gevallen: (R. 646, 650.)

lo. Indien de beslissing gewezen is buiten de grenzen van het compromis; (R. 623, 625.)

£o. Indien de beslissing gewezen is op een compromis hetwelk van onwaarde of vervallen is ; (R. 621, 623, 625, 656.)

?o. Indien dezelve gewezen is door eenige scheidsmannen welke niet bevoegd waren te vonnissen in afwezendheid van de andere;

-lo. Indien er uitspraak gedaan is over zaken welke niet zyn geëischt, of wanneer daarbij meer is toegekend dan gevorderd is; (R. 332 2o, 3o)

5o. Indien de beslissing inhoudt tegenstrydige bepalingen; (R. 382 5o, 6o.)

6o. Indien de scheidsmannen hebben nagelaten uitspraak te doen over een of meer der punten aan hun oordeel, ten gevolge van het compromis, onderworpen; (R. 382 4o, 620, 623.)

-ocr page 652-

60Ö III. BOEK. VAN KEGTSPLEGING, ENZ»

7o. Indien de vormen der procedures welke zijn voorgeschreven op strafte van nietigheid, zijn overtreden, doch dit alleen in het geval wanneer, hij een uitdrukkelijk beding bij het compromis, de scheidsmannen verpligt zijn geworden de regelen der gewone procesorde na te komen. (K 629.)

80. Indien er beslist is op stukken welke na de beslissing van scheidsmannen, voor valsch zijn erkend of als zoodanig verklaard; (R. 633, 650.)

9o. Indien, na de beslissing, afdoende stukken, door toedoen van de partij terug gehouden, mogten gevonden zijn; (R. 382 So, 650.)

lOo. Indien de beslissing berust op ontdekt bedrog of arglist, in de procedures gepleegd. (R. 882 lo.} 650; Pr. 1028.)

650. De eisch tot vernietiging zal niet ontvankelijk zijn, tenzij dezelve zij ingesteld binnen de drie maanden, te rekenen van den dag der beteekening van de uitspraak van scheidsmannen aan den persoon of te zijner woonplaats.

Echter zal, in de gevallen opgenoemd onder 110. 8, 9 en 10 van het vorige artikel, de termijn van drie maanden niet beginnen te loopen dan van den dag waarop, hstzij de valsch-heid, hetzij het bedrog of de arglist, zijn gebleken, of de stukken ontdekt zijn, met dien verstande dat in deze gevallen geen ander dan schriftelijk bewys ten aanzien van dien dag zal worden toegelaten. (R. 653.)

651. De eisch tot vernietiging zal gedaan worden bij exploit van dagvaarding, houdende verzet tegen het bevel van uitvoering. (R. 653.)

652. Deze eisch zal worden gebragt voor de regtbank door welker voorzitter het bevel tot uitvoering gegeven is.

De regtbank zal over dien eisch uitspraak doeu, en de partijen kunnen zich, zoo daartoe gronden zijn, tegen dit vonnis voorzien, even als in gewone regtszaken. (R. 642.)

653. Indien de scheidsmannen den lijfsdwang tegen de veroordeelde partij in het hoogste ressort hebben uitgesproken, en deze vermeent dat de wet dit dwangmiddel, in het gegeven geval, niet toelaat, kan zij, by den regter, in artikel 652 vermeld, de vernietiging van dat gedeelte der uitspraak vorderen, binnen den termijn en op de wijze bij artikel 650 en 651 voorgeschreven, en zulks niettegenstaande alle daarmede strydige bepalingen, welke bij de akte van compromis mogten zijn gemaakt. (R. 585 v., 588.)

VIJFDE AFDEELING.

Van het uiteinde der gedingen voor scheidsmannen.

654. De dood van eene der partijen zal de gevolgen van het compromis of van het beding in het laatste lid van artikel 620 vermeld, niet doen ophouden; de magt der scheidsmannen zal ook niet geacht worden daardoor te zijn herroepen.

De loop der termijnen van het compromis, zal echter ten aanzien van de erfgenamen van den overledene worden geschorst, tot na het einde der termijnen van boedelbeschrijving

-ocr page 653-

II. TITEL. VAN PaOCEDÜKES BETE. ERFENISSEN. 607

en van het regt van beraad. (B. 1070, 1075, 1850; R. 254 lo, Pr. 1013.)

655. De last der scheidsmannen houdt op door derzelver beslissing. (B. 636 v.)

656. Dezelve houdt insgelijks op:

lo. Door verloop van den termijn bij het compromis bepaald, of hangende het geding, door partijen verlengd; (R. 625.)

?o. Na verloop van zes maanden, te rekenen van de dag-teekening der akte van aanneming indien geen andere termijn bepaald is; (R. 625, 627.)

Sc. Door de herroeping der scheidsmannen, eenstemmig door partijen gedaan. (R. 625; Pr. 1012.)

657. De last der scheidsmannen houdt insgelijks op door den dood, de aangenomen wraking of het ontslag van eenen of meer hunner. (R. 626.)

Indien echter het tegendeel niet is bedongen, zullen in die ïevallen, of door partijen, of, zoo deze deswege niet onder-ing kunnen overeenkomen, op de vordering van eene of van beide de partijen, door den regter bij artikel 624 aangewezen nieuwe scheidsmannen worden benoemd, met last om het geding op de laatste akten voort te zetten. (P. 1012.)

TWEEDE TITEL..

Van procedures betrekkelijk erfenissen.

EERSTE AFDEELING.

Van de verzegeling.

658. Tn de gevallen waarin, na overlijden, verzegeling moet plaats hebben, geschiedt zulks door den kantonregter van de plaats waarin verzegeld moet worden, in tegenwoordigheid van den griffier.

Hij zal zich te dien einde van een daartoe bestemd zegel bedienen.

Hij stelt eenen bewaarder van de gelegde zegels aan, en benoemt daartoe bij voorkeur den persoon door de belanghebbenden aangeboden; indien deze hem toeschijnt devereischten daartoe te bezitten. (B. 1087, 1776; K. 768, 794; R. 53 lo, 659 v., 661 lo, 666; Pr. 907, 908.)

659. De verzegeling kan worden gevorderd: (R. 665, 571, 677, 679, 808, 825, 885.)

lo. Door den overgebleven echtgenoot en dcor alle degenen welke mogten beweren eenig regt te hebben tot de nalatenschap of de gemeenschap • (R. 808, 825; B. 182 v., 880, 899 v.)

2o. Door de sehuldeischers der nalatenschap, voorzien van eenen executorialen titel, ofanders na stimmier onderzoek van de gegrondheid hunner vordering en van hun belang by eene verzegeling, op een verlof van den president der arrondissements-regtbank; (R. 430 v., 661 885 ; B. 1153.)

2o. Ingeval de personen onder «o- 1 vermeld niet tegen-

-ocr page 654-

G08 III. BOEK. VAN UEGTSPLEQING, ENZ.

woordig mogten zijn, door diegenen die in dienst waren van den overledene, of met liem te zamen woonden (11. G60, 671, 679.)

4o, I)oor de uitvoerders van den uitersten wil; (R. 1052, 1056, 1064.)

5o. Door de naastbestaanden van belanghebbende minderjarigen, of onder curatele gestelden, indien deze van geene voogden of curators voorzien of hunne voogden of curators niet tegenwoordig zijn. (R. 660, 666; Pr. Ü09; C. 820.)

660. De verzegeling heeft ambtshalve plaats in geval de min-derjarige of onder curatele gestelde in eenenalatenschapbelang-of medebelanghebbende geenen voogd of curator heeft, of indien de voogd of curator of de echtgenoot van den overledene of een der erfgenamen niet tegenwoordig is, of indien de overledene is openbare bewaarder van eenige zaken.

In dit laatste geval zal de verzegeling geen p!aats hebben dan ten aanzien der voorwerpen in deze bewaarhouding begrepen.

De verzegeling uit hoofde van niet tegenwoordigheid zal echter geen plaatshebben, indien deniet tegenwoordige bij schriftelijke volmagt eenen gemagtigde heeft aangesteld, ten einde hem in de nalatenschap of nalatenschappen, welke hem mogten te beurt vallen, te vertegenwoordigen, en deze zich tegen de verzegeling verzet. (B. 1174, 1830, 1833; K. 768, 787, 795 v.: Pr. 911.)

661. Van de verzegeling moet door een proces-verbaal blijken hetwelk zal inhouden:

lo. De vermelding van den dag en het uur, mitsgaders van de beweegredenen der verzegeling.

Indien deze mogt gevorderd of gedaan zijn, eerst na de begrafenis, moet ook daarvan de reden worden opgegeven ; (R. 659, 669.)

2o. Den voornaam, naam en de woonplaats van hem op wiens vordering de verzegeling gedaan mogt zijn, en de keuze van woonplaats in de gemeente waar de verzegeling gedaan is, indien hij daar niet woont; (B. 81 v.; R. 673 3o)

3o. De magtiging van den voorzitter, indien dezelve verleend is, of wel de vermelding van den executorialen titel, uit kracht waarvan de vordering is gedaan; (R. 659 2o )

4o. De verschijning en de vorderingen der partijen;

uo. De opgave der plaatsen en der voorwerpen waarop het zegel gezet is, en eene korte beschrijving der goederen welke buiten verzegeling zijn gebleven ; (R. 606.)

Go. De namen, de woonplaats en het beroep van den bewaarder; (R. 658.)

7°. Den eed by de sluiting der verzegeling, welke moet worden afgelegd door degenen welke liet huis bewonen, alwaar de verzegeling is gedaan, dat zij niets verduisterd hebben, noch gezien hebben, noch weten dat er iets verduisterd is, hetzij middellijk of onmiddellijk, (Pr. 913, 914.)

662. Indien bij de verzegeling eenige niet verzegelde uiterste wil mogt zijn gevonden, zal daarvan in het proces-verbaal melding worden gemaakt, en indien eene zoodanige onder-

-ocr page 655-

52,

II. TITEL. VAN PEOCEDUBES BETE. ERFENISSEN. 609

handsche beschikking wordt gevonden als bedoeld is by artikel 982 van Let Burgerlijk Wetboek, zal bovendien daarmede worden gehandeld overeenkomstig artikel 983 van hetzelfde Wetboek. (B. 990; 563, R. 681 8o; Pr. 916, 920)

663. Bijaldien er bij de verzegeling verzegelde papieren gevonden zijn, zal de kantonregter van den uitwendigen toestand daarvan doen blijken, gelijk mede van het zegel en van het opschrift, zoo er een is; hy zal voorts den omslag met de tegenwoordige partijen waarmerken, bijaldien dezelve kunnen schrijven, en dagen uur opgeven waai op het pakket door hem zal worden geopend. Hij zal van alles melding maken in zijn proces-verbaal, hetwelk door de partijen zal worden geteekend; zoo niet, zal er melding gemaakt worden van hunne weigering of onvermogen.

Indien uit het opschrift of anderzins blijkt dat de papieren niet tot de nalatenschap behooren, datderzelver opening is verboden, of dat de overledene deswege eene byzondere bestemming heeft aangeduid, zal de kantonregter, na oproeping der belanghebbenden, die papieren gesloten aan hen overgeven, indien niemand zich daartegen verzet, of anderzins bevelen dat dezelve ongeopend ter griffie van het kanton-geregt zullen worden overgelegd, ten einde naderhand te worden uitgereikt aan wien zal bevonden worden te behooren. (R. 662, 681 8©; Pr. 916, 918.)

664. Ten bepaalden dage, en zonder dat er eenige dagvaarding noodig is, zal de kantonregter de pakketten openen welke niet behooren tot degene waarvan in het laatste lid van het vorige artikel wordt gehandeld ; hij zal van den staat daarvan doen bly ken,

de voorloopige overlegging daarvan ter griffie van het kanton-:eregt ter beschikking van de belanghebbenden bevelen.

Alles onverminderd de formaliteiten bij den twaalfden titel des weeden boeks, van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van het penen van geheime uiterste willen voorgeschreven. (B. 989; R. quot;.3, 681 8o; Pr. 918.)

665. Indien iemand zich tegen de verzegeling verzet, of indien tien bij dezelve beletselen ontmoet, of ook indien zich, hetzij vóór, ietzij gedurende de verzegeling zwarigheden opdoen, zal daar-gt;ver in kort geding door den president der arrondissements-regt-ank worden beslist. Te dien einde zal de verzegeling worden getaakt, en zullen door den kantonregter, buiten of, naar gelang van mstandigheden, zelfs binnen het huis bewaarders worden gesteld,

hij zal de zaak onmiddellijk aan de beslissing van den president derwerpen.

De kantonregter kan echter, indien de zaak geen uitstel ge-oogt, bij voorraad daarover beschikken, behoudens zijne verplig-ng om dezelve naderhand aan de beslissins: van den president te nderwerpen. (R. 289 v., 658, 667, 674; Pr. 921.)

666. Indien er in den boedel geene roerende goederen hoege-aamd worden gevonden, zal de kantonregter daarvan bij eene op

maken akte doen blijken.

Wanneer er zich in den boedel roerende goederen bevinden, eiker gebruik noodzakelijk is voorde huisgenooten, of die niet voegelijk kunnen worden verzegeld, zal de kantonregter dnar-a proces-verbaal opmaken, bevattende eene siimmiere be-hrijving dier niet verzegelde voorwerpen.

■ja-sne ors 20.) dn-ng-.ien der jen-

ben pen. hter lijke ii de eurt ïlini ■)

ken

3 van

na de gege-

m op sn de zege-31 v.

üeend d1, uit

p liet deren

waar-

moet quot;bew

niets -weten lellijk

uiter-

-erbaal

onder-

39

-ocr page 656-

610 111. HOEK. VAN BKGTSPLEGING, ENZ.

Indien handelspapier in den boedel gevonden wordt, hetwelk niet huiten schade zoude kunnen worden verzegeld, zal de kantonregter daarvan eene heschrijving doen in zijn proces-verbaal, en hetzelve aan de belanghebbenden uitreiken. (K 795 v.: R. 661 5o ; Pr. 924.)

TWEEDE AFDEELING.

Van het verzet tegen de ontzegeling.

667. Diegenen welke regt hebben om tegenwoordig te zijn bij het opmaken van den inventaris, kunnen tegen het ligten der zegels in hunne afwezigheid verzet doen. (R. 659, 665 672, 679; C. 821.)

668. Het verzet tegen het ligten der zegels zal gedaan wor -den bij eene geschrevene of mondelinge verklaring van den opposant, dewelke hij op het proces-verbaal van verzegeling zal doen inschrijven, en welke verklaring bevatten zal de redenen van verzet en keus van woonplaats in de gemeente waar de verzegeling plaats heeft zoo de opposant daar niet woont. (B. 81 v.; R. 53 lo, 672; Pr. 926, 927.)

DERDE AFDEELING.

Van ontzegeling,

669. liet zegel mag niet worden opgeheven, behalve in het geval van dringende noodzakelijkheid, waaromtrent de kantonregter beslist, dan na drie volle dagen sedert de begrafenis, indien hetzelve vóór de begrafenis is, of sedert dat het gelegd is, indien dit eerst na de begrafenis heeft plaats gevonden. (B. 1087; R. 53 lo, 601 lo, 675; Pr. 928.)

670. Indien de erfgenamen of eenigen van hen mindeijarig en zonder voogden zijn, zal er tot de ontzegeling niet mogen worden overgegaan, alvorens in derzelver voogdij voorzien is geworden. (B. 413 v., 444 v., 473 v., 483 v.; Pr. 929.)

671. Alle degenen welke volgens artikel 659 van dit wetboek regt hebben om verzegeling te laten doen, kunnen oot de ontzegeling vorderen: uitgezonderd alleen zij welke het zegel hebben doen leggen krachtens no. 3 van dat artikel. (B, 444; B. 665, 672; Pr. 630.)

672. De formaliteiten om tot ontzegeling te kunnen overgaan, zijn:

1°. De vordering daarvan, op het verbaal van verzegelin: aangeteekend met keuze van woonplaats in de gemeenti waar de verzegeling gedaan is, indien de verzoeker aldaar niet woont en indien zulks niet reeds geschiedi; (B. 81; K. 661.)

2°. Een bevel van den kantonregter, den dag en het Tim voor de ontzegeling bepalende; (R. 675 3o.)

3o. Eene aanmaning om bij de ontzegeling tegenwoordig ti zijn, welke ten minste vier en twintig uren voor df «ntzegeling gedaan moet worden aan den overgeblevö

men

van gelii H over volg( door omti ande In strijc den te zij teger 67-teger lm weige voorz nitge 675 1°. 2°.

3°. 4°.

6°.

-ocr page 657-

II. TITEL. VAN PBOCEDUEES BETB. EBFENISBKN. 611

echtgenoot, aan de vermoedelijke erfgenamen, voor zoo verre die bekend zijn, aan de uitvoerders van den uitersten wil, aan de schuldeischera op wier vordering de verzegeling gedaan is, en aan allen welke tegen eene ontzegeling buiten hunne tegenwoordigheid zijn opgekomen.

De aanmaning zal gedaan worden aan de gekozene woonplaats voor de laatstgenoemde schuldeischers en opposanten, en het zal overigens niet noodig zyn dezelve te laten doen aan de overige opg- noemde personen, indien zij buiten het arrondisstment woonachtig zijn, doch de kantonregter zal voor hen te hunnen koste, eenen notaris of ander vertrouwd persoon stellen om hen, bij hunne afwezigheid, bij de opheffing der zegels en de beschrijving des boedels te vertegenwoordigen. (R. 14s 659, 667 v., 675 4°, 676, 680; Pr 931.)

673. De overgeblevene echtgenoot, de vermoedelijke erfgenamen, of degenen die hen vertegenwoordigen, en de uitvoerdeis van den uitersten wil, kunnen bij alle de zittingen van ontzegeling en boedel-beschrijving tegenwoordig zijn.

Het staat den kantonregter vrij om na de eerste zitting, de overige, volgens het voorgaande artikel, geroepenen bij de volgende zittingen niet anders toe te laten dan gezamenlijk door eenen gemagtigde, en te hunnen koste, vertegenwoordigd, omtrent wien zij zonder uitstel zullen overeenkomen of die anders door den kantonregter zal worden benoemd.

Indien een dezer belanghebbenden echter bijzondere of tegenstrijdige belangen nogt beweren, kan hij op vergunning van den kantonregter' in persoon blijven verschijnen of wel zich te zijnen kosten, door eenen bijzonderen gemagtigde laten vertegenwoordigen. (Pr. 982, 935 )

674. De ontzegeling wordt gedaan door den kantonregter in tegenwoordigheid vae den griffier.

Indien de kantrnregter, na daartoe gedane vordering, mogt weigeren, de zegels op te heffen, zal dit geschil door den voorzitter der arrondissements regtbank in kort geding worden, uitgemaakt. (R. 289 v)

675. Het proces-verbaal van ontzegeling moet bevatten:

1°. De vermelding van dagen uur waaop die gedaan wordt-

2°. Den naam en woonplaats of peknzene woonplaats van hem die de ontzegeling gevorderd heeft; (R. 671.)

3°. De vermelding van het bevel tot ontzegeling; (R 672 2°.^

4°. De vermelding der aanmaning bij no. 3 van artikel 672 voorgeschreven;

5°. De verschijning en alle de vorderingen en beweringen van partijen;

6°. De herkenning van de zegels, en de bevinding derzelve als gaaf en ongeschonden Indien zij dit niet mogten zijn, de vermelding van den toestand waarin zij worden gevonden en van de maatregelen welke door den kanton regter dien ten gevolge noodig geoordeeld en genomen mogten zyn;

De benoeming van eenen notaris en van schatters, indien daartoe gronden zyn, door de belanghebbenden te kiezena

-ocr page 658-

612 III. BOEK. VAN BEOTSPLEGING, ENZ.

of by verschil door den kantonregter te benoemen, mits gaders de eedsaflegging der schatters; (R. 681 1°.)

8°. De opgave der zwarigheden en geschillen bij de ontze geling ontstaan, waarop eene uitspraak zal moeten vallen In dat geval verwijst de kantonregter partijen voor dei president der arrondissenunts regtbank in kort geding Het bevelschrift, houdende diens beslissing, wordt O] het proces-verbaal van ontzegeling ter neder geschreven (R. 289 v.; Pr. 936.)

676. Indien by opheffing der zegels de reden van derzelve legging niet is vervallen, en bij die opheffing eene boedelbe schrijving moet plaats vinden, worden de zegels opgeheven naa gelang deze beschrijving gedaan wordt; aan het einde van elk zitting worden dezelve weder op het noe niet beschreven doch reeds ontzegelde, gelegd. (K. 799; R. 658, 678 v., Pr 937

677. In geval de reden der verzegeling vervalt eer de ont zegeling is geschied, of terwijl deze geschiedt, worden de ze gels in eens opgeheven en houdt de verdere tegenwoordighe; op van den kantonregter bij de boedelbeschrijving, indien dez gedaan mogt worden. (R, 658 v.; Pr. 940.)

VIERDE AFDEELIKG.

Van inventarisatie of boedelbeschrijving.

678. Boedelbeschrijving zal na de opheffing der zegels, indif daaromtrent de belanghebbenden eenstemmig zijn, onderhan kunnen worden opgemaakt in alle de gevaller waarin de w aiet uitdrukkelijk het tegendeel mogt hebben bepaald.

De akte van boedelbeschrijving door partijen onderteeken moet ter griffie van het kantongeregt waar het sterfhuis |r vallen is, na door partijen voor den kantonregter beëedigd zijn, worden overgebragt, op dezelfde wijze als die ten aanzii van minderjarigen bij artikel 444 van het Burgerlijk We boek is vastgesteld. (B. 830, 1087, 1174; B. 53 1°, 676.;

679. Alle degenen welke volgens artikel 659 van dit wetbi

eheer oedert edaan uilen

fwezig, temmi oegden ilyke £

Jclrilh lezelv irronc

het regt hebben om verzeoeling te laten doen, hebben het rt • om bij ontzegeling de inventarisatie of boedelbeschrijving - 0 vorderen, uitgezonderd alleen zij welke het zegel hebben do leggen krachtens no. 3 van dat artikel. (B. 520, 1057; R. 825; Pr 941)

680. Indien bij de opheffing der zegels tot eene boedel: schrijving wordt overgegaan, zal dit in de tegenwoordight geschieden van de personen opgenoemd bij no. 3 van artikel 6 en op den voet gelijk dat aldaar voor de ontï.egeling is bepaa (B. 673.)

681. In de gevallen waarin, ook buiten verzegeling, e boedelbeschrijving in de wet wordt voorgeschreven, of waa eene boedelbeschrijving op eene ontzegelinf; volgt, zal de 13 delbeschrijving behalve de formaliteiten van alle openbare onderhandsche akten moeten bevatten:

10. De voornamen, namen en woonplaatsen van de tegenwo dige of vertegenwoordigde personen en van hunne vei genwoordigers; van de niettegenwcordige, indien zij

loen 1

-ocr page 659-

II. TITEL. VAN PKCCEDUKES BETH. ERFENISSEN. 61S

its

kend eu daartoe opgeroepen zijn, en van de scliatters-, (R. 675, 7o, 676.)

2o. De opgave der plaats waar de beschrijving gedaan is,

en de goederen zijn gevonden;

8o. De korte beschrijving der goederen met de vermelding

der waardering van de roerende goederen;

■lo. De opgave van de muutspecien, alsmede van de hoeda-

Inigheden, het gewigt en de keur van het goud- en zilverwerk ; (R. 468.)nigheden, het gewigt en de keur van het goud- en zilverwerk ; (R. 468.)

5o. De opgave van jumteekenings-boeken of registers, zoo er die zijn. Indien de beschrijving notarieel wordt opgemaakt, zullen deze op de eerste en laatste bladzijde door den notaris worden gewaarmerkt, en indien de boedelbeschrijving onderhands is, zal dit door eenen der belanghebbenden, bij overeenkomst daartoe te kiezen, worden gedaan;

6o. De vermelding der gevonden titels en der schriftelijke

verbindtenissen ten laste of bate des boedels; 7o. De vermelding van den eed bij het sluiten der boedelbeschrijving, hetzij in handen van den notaris, hetzij in handen van den kantonregter afgelegd, door hen die vóór dezelve in het bezit der goederen zijn geweest, of het huis bewoond hebben, waarin dezelve zich bevinden, dat zij niets hebben verduisterd, noch gezien hebben, noch weten dat iets verduisterd is-, en eindelijk {?o. Dat gehandeld is met in den boedel gevondene testamenten en met papieren niet tot de nalatenschap behoorende, overeenkomstig het voorschrift van artikel 662, 663 en 664, en de vermelding aan wien de effecten en papieren des boedels zijn overgegeven hetzij krachtens de wet, hetzij volgens overeenkomst der belanghebbenden. (Pr. 948.)

682. Indien bij de boedelbeschrijving zwarigheden of ver-idiillen ontstaan, zullen de partijen, benevens de notaris die lezelve mogt opmaken, zich vervoegen voor den voorzitter der irrondissements-regtbank van de plaats waar de boedelbeschrij-

^ 'ing gedaan wordt, om daarop in kort geding bij voorraad te -r loen beslissen. (R. 289 v., 67a 8o; Pr. 944.)

VIJFDE AJFDEELING.

Van den verkoop der roerende goederen.

683. Indien alle de erfgenamen meerderjarig zijn, en het vrije eheer hunner goederen nebben, zal de verkoop der roerende cederen, behoorende tot eene nalatenschap, kunnen worden edaan op zoodanige plaats en wijze als de belanghebbenden uilen overeenkomen. (B. 385, 478; R. 686, 689.)

684. Wanneer er verkoop moet plaats hebben van roerende oederen waaiin minderjarigen, onder curatele gestelden of fwezigen belang hebben, of wanneer de erfgenamen niet een-temmig zijn, zal de verkoop in het openbaar door eenen beoegden ambtenaar worden gedaan, overeenkomstig de plaat-olijke gebruiken. (B. 447; R. 686, 704; C. 836; Pr. 945.)

-tze leu ^Lei —ing —t oj

Hive —Ibe

-ocr page 660-

612 III. BOEK. VAN EEGTSPLEGING, ENZ.

of bij verschil door den kantonregter te benoemen, mitsgaders de eedsaflegging der schatters; (R 681 1°.)

8°. De opgave der zwarigheden en geschillen bij de ontzegeling ontstaan, waarop eene uitspraak zal moeten vallen. In dat geval verwijst de kantonregter partijen voor den president der arrondisseiu-jnts regtbank in kort geding.

Het bevelschrift, houdende diens beslissing, wordt op het proces-verbaal van ontzegeling ter neder geschreven. (R. 289 v.; Pr. 936.)

676. Indien bij opheffing der zegels de reden van derzelver legging niet is vervallen, en bij die opheffing eene boedelbeschrijving moet plaats vinden, worden de zegels opgeheven naar gelang deze beschrijving gedaan wordt; aan het einde van elke zitting worden dezelve weder op het nog niet beschrevene doch reeds ontzegelde, gelegd. (K. 799; R. 658, 678 v., Pr 937.)

677. In geval de reden der verzegeling vervalt eer de ontzegeling is geschied, of terwijl deze geschiedt, worden de zegels in eens opgeheven en houdt de verdere tegenwoordigheid op van den kantonregter bij de boedelbeschrijving, indien deze gedaan mogt worden. (R. 658 v.; Pr. 940.)

VIERDE AFDEELING.

Van inventarisatie of boedelbeschrijving.

678. Boedelbeschrijving zal na de opheffing c.er zegels, indien daaromtrent de belanghebbenden eenstemmig zijn, onderhands kunnen worden opgemaakt in alle de gevallen waarin de wet niet uitdrukkelijk het tegendeel mogt hebben bepaald.

De akte van boedelbeschrijving door partijen onderteekend, moet ter griffie van het kantongeregt waar het sterfhuis gevallen is, na door partijen voor den kantonregter beëedigd te zijn, worden overgebragt, op dezelfde wijze als die ten aanzien van minderjarigen bij artikel 444- van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld. (B. 830, 1087, 1174; B. 53 l-.0, 676.;

679. Alle degenen welke volgens artikel 659 van dit wetboek het regt hebben om verzeoeling te laten doen, hebben het regt om bij ontzegeling de inventarisatie of boedelbeschrijving te vorderen, uitgezonderd alleen zij welke het zegel hebben doen leggen krachtens no. 3 van dat artikel. (B. 520, 1057; R. 808, 825; Pr 941)

680. Indien bij de opheffing der zegels tot eene boedelbeschrijving wordt overgegaan, zal dit in de tegenwoordigheid geschieden van de personen opgenoemd bij no. 3 van artikel 672, en op den voet gelijk dat aldaar voor de ontzei?eling is bepaald. (B. 673.)

681. In de gevallen waarin, ook buiten verzegeling, eene boedelbeschrijving in de wet wordt voorgeschreven, of waarin eene boedelbeschrijving op eene ontzegeling volgt, zal de boedelbeschrijving behalve de formaliteiten van alle openbare of onderhandsche akten moeten bevatten:

10. De voornamen, namen en woonplaatsen van de tegenwoordige of vertegenwoordigde personen en van hunne vertegenwoordigers; van de niettegenwoordige, indien zij be-

-ocr page 661-

II. TITEL. VAN PECCEDUKES BETH. ERFENISSEN. 618 kend en daartoe opgeroepen zijn, en van de schatters; (R. 675, 7o, 676.)

2o. De opgave der plaats waar de beschrijving gedaan is, en de goederen zijn gevonden;

8o. De korte beschrijving der goederen met de vermelding der waardering van de roerende goederen;

4 o. De opgave van de mnntspecien, alsmede van de hoedanigheden, het gewigt en de keur van het goud- en zilverwerk; (R. 468.)

5o. De opgave van aanteekenings-boeken of registers, zoo er die zijn. Indien de beschrijving notarieel wordt opgemaakt, zullen deze op de eerste en laatste bladzijde door den notaris worden gewaarmerkt, en indien de boedelbeschrijving onderhands is, zal dit door eenen der belanghebbenden, bij overeenkomst daartoe te kiezen, worden gedaan;

6o. De vermelding der gevonden titels en der schriftelijke verbindtenissen ten laste of bate des boedels;

7o. De vermelding van den eed bij het sluiten der boedel-beschrijving, hetzij in handen van den notaris, hetzij in handen van den kantonregter afgelegd, door hen die vóór dezelve in het bezit der goederen zijn geweest, of het huis bewoond hebben, waarin dezelve zich bevinden, dat zij niets hebben verduisterd, noch gezien hebben, noch weten dat iets verduisterd is; en eindelijk

8o. Dat gehandeld is met in den boedel gevondene testamenten en met papieren niet tot de nalatenschap behoorende, overeenkomstig het voorschrift van artikel 662, 663 en 664, en de v ermelding aan wien de effecten en papieren des boedels zijn overgegeven hetzij krachtens de wet, hetzij volgens overeenkomst der belanghebbenden. (Pr. 948.)

682. Indien bij de boedelbeschrijving zwarigheden of verschillen ontstaan, zullen de partijen, benevens de notaris die dezelve mogt opmaken, zich vervoegen voor den voorzitter der arrondissements-regtbank van de plaats waar de boedelbeschrijving gedaan wordt, om daarop in kort geding bij voorraad te doen beslissen. (R. 289 v., 67» 8o; Pr. 944.)

VIJFDE AJe'DEELING.

Van den verkoop der roerende goederen.

683. Indien alle de erfgenamen meerderjarig zyn, en het vrije beheer hunner goederen nebben, zal de verkoop der roerende goederen, behoorende tot eene nalatenschap, kunnen worden gedaan op zoodanige plaats en wijze als de belanghebbenden zullen overeenkomen. (B. 885, 478; R. 686, 689.)

684. Wanneer er verkoop moet plaats hebben van roerende goederen waaiin mindeijarigen, onder curatele gestelden of afwezigen belang hebben, of wanneer de erfgenamen niet eenstemmig zyn, zal de verkoop in het openbaar door eenen bevoegden ambtenaar worden gedaan, overeenkomstig de plaat-selyke gebruiken. (B. 447; R. 686, 704; C. 826; Pr. 945.)

-ocr page 662-

614 III. BOEK. VAN* EEGTSPLEGING, ENZ.

685. Indien echter alle belanghebbenden daarin toestemmen, zal de kantonregter, ook wanneer onder de belanghebbenden minderjarigen of onder curatele gestelden zijn, naar gelang dèr omstandigheden kunnen toelaten dat de verkoop geschiede op eene der andere wijzen voorgeschreven bij artikel 447 van het Burgerlijk Wetboek. (R. 463 v., 704; Pr. 946.)

686. Wanneer de verkoop in het openbaar moet geschieden, zal de kantonregter, op verzoek van eene der partijen, kunnen bevelen dat tot denzei ven worde overgegaan.

Hij zal daartoe den dag bepalen, en den openbaren ambtenaar aanwijzen door wien dezelve zal worden gedaan, zoo de partyen deswege niet zijn overeengekomen.

Hij zal tevens gelasten dat van dit een en ander aan de overige belanghebbenden kennis worde gegeven op zoodanige wijze en binnen zoodanigen tijd als hij naar de omstandigheden zal vermeenen te behooren. (B. 447 v.; R. 683 v.; Pr. 947.)

687. De verkoop zal plaats hebben zoo wel in afwezendheid, als in tegenwoordigheid der belanghebbende partijen. (Pr. 950.)

688. In geval er zwarigheden rijzen, zal daarop door den voorzitter der arrondissemcnts-regtbank bij voorraad in kort geding worden beslist. (R. 289 v., 694; Pr. 948.)

ZESDE AFDEELING.

Van den verkoop der onroerende goederen,

689. Byaldien de onroerende goederen alleen aan meerderjarigen toebehooren, die het vrije beheer hunner goederen hebben, zullen dezelve verkocht kunnen worden, op zoodanige wijze als dezelve zullen overeenkomen. (R. 636; Pr. 953.)

690. Wanneer er verkoop moet plaats hebben van onroerende goederen voor het geheel oi ten deele toebehoorende aan minderjarigen, onder curatele gestelden of afwezigen, of ook wan neer de erfgenamen niet eenstemmig zijn, zal die verkoop plaats hebben op de wijze voorgeschreven by artikel 453 van het Burgerlijk Wetboek. (B. 451 v., 454 v., 1112; R. 704; Pr. 954.)

691. Wanneer alle de belanghebbenden er in toestemmen, zal, ook in geval dat minderjarigen of onder curatele gestelden onder die belanghebbenden zijn, de arrondissements-regtbank naar gelang der omstandigheden, kunnen toelaten dat de verkoop der onroerende goederen geschiede op de wijze, voorgeschreven by artikel 454 van het Burgerlijk Wetboek. (B. 11.22.)

692. Indien de verkoop in het openbaar moet geschieden, zal de arrondissements-regtbank, op verzoek van eene der partyen, kunnen bevelen dat tot denzelven worde overgegaan.

Indien partijen deswege niet overeengekomen zijn, zal zij daartoe den dag bepalen en den notaris benoemen ten wiens overstaan de verkoop zal geschieden. Zy zal tevens gelasten dat van dit alles aan de overige belanghebbenden kennis worde gegeven, op zoodanige wijze en binnen zoodanigen lyd als zy naar gelang der omstandigheden zal vermeenen te behooren. (B. 453; R. 686.)

693. De verkoop zal zoo wel buiten als in tegenwoordigheid der belanghebbende partijen plaats kunnen hebben. (R. 687.)

-ocr page 663-

II. TITEL. VAN PaOCEDURE.S BETR. ERFENISSEN. 615

694. Ingeval er zwarigheden ontstaan, zal daarop door den president der arrondiasements-regtbank bij voorraad en bij kort geding worden beslist. (R. 289 v.)

ZEVENDE AFDEELING.

Van 'de verdeeling.

(Wet van 31 Mei 1843, Staatsblad no. 23.)

695. De regtsvordering tot boedelscheiding wordt voor de regtbank van het arrondissement ingesteld bij dagvaarding in den gewonen vorm. (B. 80, 463, 1112 v.; R. 126; Pr. 966.)

696. Het vonnis waarbij eene boedelscheiding wordt bevolen, zal inhouden de benoeming van eenen notaris, ten wiens overstaan dezelve zal worden tot stand gebragt, indien de belanghebbenden zich over de keuze van den notaris niet kunnen verstaan.

Daarbij kan de dag bepaald worden, waarop partijen gehouden zullen zijn te verschijnen, zonder dat het in dat geval noodig zal zijn dezelve op te roepen. (B. 1120.)

697. Byaldien in den loop der werkzaamheden van de scheiding zwarigheden ontstaan, zal de notaris daarvan een afzonderlijk proces-verbaal opmaken, behelzende de beweringen van partijen. (B. 1121.)

Een afschrift van hetzelve zal door hem gebragt worden ter griffie, en de meest gereede partij zal hare wederpartij voor de arrondissements-regtbank doen dagvaarden. (Pr. 973.)

698. Wanneer, gedurende de werkzaamheden der scheiding, het noodig bevonden wordt, dat eenige roerende i goederen verkocht worden, wordt daartoe overgegaan, overeenkomstig de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek en der vyfde afdee-ling van dezen titel. (B. 447, 1122.)

699. De notarissen zijn verpligt aan elk der partijen zoodanige afschriften of extracten van de akte van scheiding af te geven als de belanghebbenden zullen vorderen. (B. 1922; R. 839; Pr. 983.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van het voorregt van boedelbeschryving.

700. Bijaldien de erfgenaam die zich beraadt, overeenkomstig artikel 1073 des Burgerlijken Wetboeks, zich wil doen mag-tigen tot den verkoop van roerende goederen tot de nalatenschap behoorende, zal hij te dien einde verzoek doen aan de regtbank van het arrondissement, in wier regtsgebied de nalatenschap is opengevallen. (B. 1070 v.; R. 126, 784; Pr. 986.)

701. Wanneer er moet worden overgegaan tot den verkoop van roerende of onroerende goederen van de nalatenschap, zal de erfgenaam, welke dezelve onder voorregt van boedelbeschrijving zal hebben aanvaard, gehouden zijn zich te gedragen naar de voorschriften, vervat in artikel 1080 van het Burgerlijk Wetboek. (Pr. 987 v.)

702. Indien een beneficiaire erfgenaam, op de daartoe aan hem gedane sommatie van sehuldelschers of belanghebbenden,

-ocr page 664-

616 III. BOEK. VAN EEGTSPLEGING, ENZ,

weigert of nalaat de zekerheid te stellen, vermeld in artikel 1081 van het Burgerlyk Wetboek, kan hij daartoe, na verloop van acht dagen, in rekten worden geroepen, en indien hij alsdan weigerachtig blijft of niet verschijnt, zal door de arron-dissements-regtbank een curator worden benoemd, om te handelen zoo als bij het tweede lid van voorschreven artikel is voorireschreven. (B. 1074; R. 703; Pr. 992, 993, 994.)

703. De regtsvorderingen welke een beneficiaire erfgenaam ten laste der nalatenschap mogt hebben, zullen door hem tegen de overige erfgenamen worden ingesteld, en indien er geene andere erfgenamen zijn, of indien die regtsvorderingen door allen worden ingesteld, zal dit geschieden tegen eenen curator over de onder voorregt van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, die op dezelfde wijze worden benoemd als de curator over eene onbeheerde nalatenschap. (B. 1078 .Co, 1173 v.; Pr. 966.)

NEGENDE AFDEEL1NG.

Van den curator over eene 0ribeheerde na-1 atensch ap.

704. De curator van eene onbeheerde nalatenschap, die zal willen overgaan tot den verkoop van roerende of onroerende goederen tot die nalatenschap behoorende, zal gehouden zijn m» te komen de formaliteiten ten aanzien van den verkoop van goederen, aan minderjarigen toebehoorende, voorgeschreven bij artikel 684, 685 en 690 hierboven. (3. 1173 v.; R.334, 784; Pr. 1001.)

DERDE TITEL.

Van boedelafstand en de vormen van dien.

705. Boedelafstard geschiedt, wanneer een schuldenaar, die zich buiten staat bevindt zijne schulden te betalen, alle zijne goederen aan zijne schuldeischcrs overlaat.

De boedelafstand is vrijwillig of geregtelijk. (B. 870, 874; K. 900; R. 596 3o, 710; C. 126Ó, 1266; Co. 566.)

706. Ue vrijwillige boedelafstand is die welken de schuldeischcrs vrijwillig aannemen, en die geen ander gevolg heeft dan hetgeen voortspruit uit de bepalingen van de overeenkomst zelve tusschen hen en den schuldenaar aangegaan; behoudens de bepaling van artikel 708 hieronder. (K. 199; R. 324 4o C. 1267; Co. 567.)

707. De geregtelijke boedelafstand is eene gunst welke de wet aan den ongelukkigen en te goeder trouw gehandeld hebbendeE:; schuldenaar toekent, aan wien het veroorloofd wordt, tot behoud van zijne persoonlijke vrijheid, alle zijne goederen geregtelijk aan zijne schuldeischcrs af te staan, niettegenstaande^ ook het tegendeel mogt zijn bedongen. (K. 891 v.; R. 324 140; C. 1268; Co. 568.)

708. Boedelafstand, hetzn vrijwillig, hetzij geregtelijk, draagt den eigendom aan de schuldeischcrs niet over, zij geeft hun alleenlyk het regt om de goederen ten hunnen voordeele te doen verkoopen, en er de vruchten van te trekken tot de ver-kooping toe.

-ocr page 665-

III. TITEL. VAN BOEDELA.FSTAWD. 617

Hetgeen na de voldoening van alle de schuldeiscliers mogt overschieten van de opbrengst van den verkoop zal aan den schuldenaar worden uitgekeerd. (11. 480. 706, 709; C. 1269 ; Co. 574.)

709. De schuldeischers kunnen den geregtelijken boedelaf-stand niet weigeren, tenzij in de gevallen door de wet uitgezonderd; of wanneer zij mogteu kunnen aantoonen dat de schuldenaar niet te goeder trouw had gehandeld.

De boedelafstand brengt ontslag van lijfadwang mede.

Dezelve bevrijdt den schuldenaar niet verder dan tot het beloop van de waarde der afgestane goederen, en wanneer deze onvoldoende mogten zijn, is hij verpligt diegenen, welke hem daarna megten aankomen, aan zijne schuldeischers over te laten tot de volle betaling toe.

Echter kan de schuldenaar, in het laatste geval, het noo-dige levensonderhoud voor zich en zijn huisgezin eischen. (K. 891; R. 595 3o, 708; C. 3270; Co. 568.)

710. Tot het voorregt van boedelafstand worden niet toegelaten :

lo. Dc yreemdelingea, die geene vaste woonplaats in het Koningrijk hebben;

2o. Die als bankbreukigen veroordeeld zijn ;

8o. Voogden, bestuurders, bewaarders en andere rekenplig-tige personen, indien zij in hunne verantwoording als zoodanig te kort komen; (R. 454, 507, 585 co, 9o, ICo)

4o. Die schuldig zijn aan stellionaat, indien hetzelve gepleegd is ten nadeele van een der zich verzettende schuldeischers; (R. 711; C. 1945; Co. 575; Pr. 905.)

711. Er bestaat stellionaat:

Wanneer men een onroerend goed, van hetwelk men weet de eigenaar niet te zijn, verkoopt of door onderzetting verbindt;

Wanneer men met onderzetting bezwaarde goederen als vrij aanbiedt, of minder onderzettingen opgeeft dan die met welke die goederen bezwaard zijn. (B. 1219; K. 893; R. 324, 585 ; 0. 2059.)

712. De schuldenaar die den geregtelijken boedelafstand wil doen, is gehouden alvorens eenen inventaris der baten en lasten zijns boedels, door de vereischte bescheiden gestaafd, benevens eene door hem opgemaakte waardering zijner goederen en baten, ter griffie van de regtbank van het arrondissement, waarin hij woont, neder tc leggen, ter inzage zijner schuldeischers. (P. 898.)

713. Hij zal vervolgens aan de regtbank een verzoekschrift indienen, om tot den boedelafstand te worden toegelaten, tevens met verzoek om zijne schuldeischers, tegen eenen door de regtbank te bepalen bekwamen termijn, te mogen doen oproepen, ten einde daarop ten overstaan van eenen daartoe'te benoemen regter-commissaris te worden gehoord. (R. 715; Co. 569; Pr. 899.)

714. De verzoeker is verpligt, het bevel door de regtbank op dit verzoek uitgevaardigd, binnen vier dagen, bij exploit van eenen deurwaarder aan het gebouw alwaar dezelve regtbank zitting houdt, te doen aanplakken, en voorts daarvan

-ocr page 666-

Ö18 111. BOEK. VAN REGTSPLEGING, ENZ.

aankondiging te doen in zoodanige nieuwspapieren als de refter zal aanwijzen. (R. 718; Pr. 903.)

715. De regtbank kan ook de meer bijzondere oproeping bij dagvaarding der voornaamste scbuldeiscbers bevelen. (R. 713.)

716. Ten dage dienende zal de regter-commissaris procesverbaal doen houden van de verschijning der schuldeischers, en van derzelver toestemming of tegenspraak,

In geval van toestemming zal de regter-commissaris, wanneer niet alle dc schuldeischers zijn verschenen, bevelen dat die welke afwezend zijn gebleven, andermaal op dezelfde wijze worden opgeroepen. In geval van tegenspraak verwijst hij partijen zonder verdere oproeping tegen eenen bekwamen ter-myn naar de regtbank, en beveelt ten aanzien der schuldeischers, die niet verschenen zijn, eene tweede oproeping, op dezelfde wijze als de eerste, voor de regtbank, ten einde aldaar alsnog hunne belangen in te brengen. (R. 714 v., 718 v.)

717. Ter audientie van de arrondissements-regtbank doet de regter-commissaris zijn rapport, vervolgens worden de partijen summierlijk in hunne belangen gehoord, en. beslist de regtbank op het aan haar ingediend verzoek. (R, 138 v.)

718. Het verzoek van boedelafstand schorst geenerlei regts-vervolging, onverminderd de bevoegdheid der regtbank om, na verhoor of behoorlijke oproeping van partijen, bij voorraad in het hoogste ressort eene schorsing te bevelen.

Tegen deze voorloopige uitspraak zal echter de niet verschenen partij in verzet kunnen komen. (R. 438, 716; Co. 570; Pr. 900.)

719. De schuldenaar cn de schuldeischers welke het verzoek van boedelafstand hebben tegengesproken, kunnen van het vonnis der regtbank in hooger beroep komen; zij die niet zijn verschenen, zijn noch tot verzet, noch tot hooger beroep, noch tot cassatie ontvankelijk.

720. In geval de verzoeker tot den boedelafstand wordt toe • gelaten, benoemt de regtbank bij hetzelfde vonnis eenen of meer curators, ten einde de roerende en onroerende goederen van den schuldenaar te verkoopen en den boedel tot effenheid te brengen.

Indien de schuldenaar tot den handelstand behoort, worden te dien aanzien de voorschriften van den eersten titel des derden hoeks van het Wetboek van Koophandel gevolgd, en indien hij geen koopman is, die van den laatsten titel van dit boek. (K. 764 v.; R. 885; Co. 574: Pr. 904.)

VIERDE TITEI*.

Van middelen tot bewaring van zijn regt.

EERSTE AFDEELING.

Van het beslag tot revindicatie vanroerendc goederen.

721. De eigenaar van roerend goed, welke regt heeft tot revindicatie of reclame, kan hetzelve onder eiken bezitter in beslag nemen. (B 602, 619 v., 1191, 1739, 2014; K, 230 v.)

722. Tot dit beslag mag niet worden overgegaan, dan krach-

-ocr page 667-

IV. TITEL. VAN MIDDELEN TOT BEW. VAN ZIJN REGT. 619 tens een bevelschrift door den voorzitter der regtbank uitgevaardigd, op een verzoekschrift, waarbij de goederen kortelijk moeten zijn omschreven, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo wel tegen de partij, als tegen den deurwaarder, die tot inbeslagneming, zonder zoodanig bevelschrift- zal zijn overgegaan. (R. 456; Pr. 826.)

723. De voorzitter kan verlof verleenen om dit beslag zelfs op Zondag te doen. (R. 14, 601; Pr. 828.)

724. Indien degene bij wien de goederen, welke men wil in beslag nemen, zich bevinden, de deuren weigert te openen, of zich tegen de inbeslagneming verzet, zal men zich onverwijld vervoegen tot den president der arrondissements-regtbank, en ter plaatse waar geene regtbank gevestigd is, tot den kan-tonregter, doch inmiddels het beslag moeten staken, onverminderd de bevoegdheid van den arrestant om eene wacht aan de deur te plaatsen. (R. 289 v., 603; Pr. 829.)

725. Dat beslag zal in denzelfden vorm geschieden als de inbeslagneming bij executie van roerende goederen. (R. 443, 449 v.; Pr. 830.)

726. Binnen acht dagen na het beslag zal er een eisch worden ingesteld tot van waarde verklaring van het beslag. Deze eisch, mitsgaders de eisch tot opheffing van het beslag, zullen ge-bragt worden voor den bevoegden regter van den persoon tegen wien de inbeslagneming gedaan is.

Indien de eisch tot van waarde verklaring niet binnen den voorzeiden termijn is ingesteld, vervalt het beslag van regts-wege. (R. 8, 126; Pr. 831.)

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van de inbeslagneming of arrest in handen van den schuldenaar.

727. De president van de arrondissements-regtbank kan aan iederen schuldeischer, die summierlijk van de deugdelijkheid zijner schuldvordering doet blijken, en aantoont, dat zijn schuldenaar heeft aangevangen met het verduisteren van zijne roerende goederen, verlof verleenen om conservatoir beslag te leggen op de roerende goederen van dien schuldenaar: hij kan ook, daartoe gronden vindende, laatstgemelden vooraf in kort geding in zijn belang hooren. (B. 1775; K. 768 ;R. 289 v., 303 v., 733.)

728. Bij het verleend verlof, wordt het bedrag der schuldvordering tot welker verzekering het beslag verleend wordt, uitgedrukt. (R. 306.)

729. De president kan, dit verlof verleenende, tevens gelasten, dat het beslag niet zal mogen geschieden dan onder het stellen van zekerheid voor de kosten, schaden en interessen, welke door het beslag zouden kunnen worden veroorzaakt. (R. 307.)

In dat geval moet de zekerheid worden aangeboden bij het exploit van in beslagneming, en zal het den gearresteerde vrijstaan om, de aangebodene zekerheid niet voldoende achtende, zich deswege voor den president in kort geding tc

-ocr page 668-

620 III. BOEK. VAN EEGTSPLEGTNG, EÜZ.

voorzien. Desniettemin zal alsdan het beslag voorloopig kunnen worden gelegd. (R. 289 v., 735.)

730. De formaliteiten, voorgeschreven voor de in beslagneming bij executie van roerende goederen, zijn ook ten deze toepasselijk. (R. 140, 443 v.)

731. Üegeen tegen wien het verloftot inbeslagneming zijner roerende goederen verleend is, kan onverwijld daartegen opkomen, hetzij in kort geding voor den president, hetzij voor de arrondissements-regtbank. (11. 289 v., 733.)

732. De opheffing van het beslag zal worden gelast, indien door den schuldenaar genoegzame zekerheid wordt gesteld voor de schuldvordering, waarvoor het beslag is gelegd, alsmede indien na verhoor van partijen, summierlijk van de ondeugdelijkheid der vordering of van het onnoodige van het beslag moet blijken. (11. 138 v., 616 v.)

Van regtswege vervalt dit beslag, indien do eisch tot van waarde verklaring niet is ingesteld'binnen acht dagen nadat hetzelve is gelegd. (R. 8.)

In alle deze gevallen kan de arrestant worden verwezen tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zijn. (B. 1279 v.; R. 612 v.)

733. De ten uitvoerlegging der bevelschriften en der uitspraken van den president, in de vorige artikelen vermeld, kan worden bevolen met of zonder borgtogt niettegenstaande verzet, hooger beroep of cassatie. (B. 1865, 1867; R. 2£,7, 311.)

734. De eisch tot van waarde verklaring van het beslag zal worden gebragt voor de arrondissements-regtbank, welke bevoegd is, om over de schuldvordering, voor welke het beslag gedaan is, kennis te nemen. (B. 126, 314.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van arrest onder derden.

735. Behoudens het geval in de tweede afdeeling van den tweeden titel des tweeden boeks van dit wetboek vermeld, kan ieder schuldeischer uit krachte van authentieke ofonderhand-sche bescheiden, beslag leggen, onder handen van derden, op de gelden en goederen aan zijnen schuldenaar verschuldigd of toebehoorende, of zich tegen derzelver afgifte verzetten. (B. 1905, 1911 ; R. 475 v.)

Indien er geene beseheiden bestaan, kan de president der regtbank van het arrondissement, waarin de schuldenaar woont, en zelfs die van het arrondissement, waarin derden onder welke gelden en goederen zich bevinden, woonachtig zijn, op een verzoekschrift verlof geven tot het arrest.

De bepalingen van artikel 729 zijn in dit geval mede toepasselijk.

Het arrest zal echter kunnen worden opgeheven tegen behoorlijke borgstelling voor het bedrag der som, voor welke hetzelve gedaan is. (B. 1424; K. 919; R. 612 v., 797; Pr. 557,558.)

736. Ieder exploit van arrest moet bevatten de omschrijving van de bescheiden of de vermelding van 's regters verlof, mitsgaders de som waarvoor de in beslagneming geaaan is.

-ocr page 669-

IV. TITEL. VAN MIDDELEN TOT BEW. VAN ZIJN EEGT. 621

Indien de vordering niet vereffend is, zal dezelve voorloopig door den regter begroot worden.

Het exploit moet insgelyks bevatten de verkiezing van eene woonplaats ter plaatse alwaar de derde, onder wien beslag gelegd is, woonachtig is, indien de inbeslagnemer aldaar zijne woonplaats niet heeft.

Alles op straffe van nietigheid van het gedaan arrest. (R. 90 v , 739; Pr. 559.)

737. Het exploit van eene inbeslagneming onder ontvangers of andere bewaarders van openbare kassen of gelden moet gedaan worden aan die ambtenaren, of degenen die zich aan het hoofd van het kantoor bevinden, en door deze op het oorspronkelijke voor gezien worden geteekend. In geval van weigering, moet de deurwaarder daarvan melding make.n. (R 757: Pr. 561.)

738. Binnen acht dagen na het doen van het beslag, is de arrestant op straffe van nietigheid van het arrest verpligt hetzelve aan den schuldenaar te beteekenen, en denzelven te dagvaarden tot van waarde verklaring voor de regtbank van het arrondissement waarin hij woont, die ook kennis zal nemen van den eisch tot opheffing van het arrest.

De bovengemelde termijn zal met acht dagen worden verlengd, indien de schuldenaar binnen het regtsgebied van een ander geregtshot woont, (R. 8, 126, 314, 754; Pr. 563, 568.)

739. Indien de schuldenaar opheffing van het arrest bekomt, zal de arrestant worden veroordeeld tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zijn.

740. Indien de in beslagngming van waarde verklaard is, zal het vonnis aan den derde, onder wien het beslag is gelegd, binnen den tijd van eene maand na de uitspraak worden be-teekend; wanneer de arrestant dien termijn laat verloopen, zullen de betalingen door den derde gedaan, van waarde zijn. (B. 1424; R S, 479, 754)

741. Te gelijk met de beteekenins van het vonnis, waarbij het beslag is van waarde verklaard moet de derde gearresteerde voor deszelfs bevoegden regter worden gedagvaard, ten einde verfelarina te doen van hetgeen hij van den gearresteerde onder zich heeft, of aan hem verschuldigd is; voorts om te worden veroordeeld, om dat, wat diensvolgens blijken zal aan den gearresteerde toe te komen, af te geven, of ter executie over te geven, ten behoeve van den arrestant, ten einde daaraan diens vordering te verhalen, en om, bij gebreke van het doen der voormelde verklaring, te worden verwezen tot de voldoening van het bedrag der vordering, waarvoor het beslag is deugdelijk verklaard, met de interessen en de kosten, even als ware hy daarvan zuivere schuldenaar.

Bij deze dagvaarding worden de gewone termijnen in acht genomen. (R. 7 v., 479, 546, 746, 751, 754: Pr. 570.)

742. De verklaring zal met redenen moeten omkleed zijn; zij zal inhouden; eenen staat der gelden of roerende goederen, welke de derde gearresteerde onder zich heeft; de vermelding van de oorzaak en van het bedrag van deszelfs schuld; van de betalingen op rekening, zoo die mogten hebben plaats gehad, en van de wijze van schuldkwijting indien de derde gearres-

-ocr page 670-

622 III. BOEK. van kegtspleging enz.

teerde beweert niets meer schuldig te zijn, en in allen gevalle de andere inbeslagnemingen welke onder hem mogten zijn gedaan. (R 516; Pr, 573.)

748. Zij wordt ten dage dienende ter audientie gedaan en moet schriftelijk, door of namens den derden gearresteerde onderteekend, worden overgegeven, (R. 475 v ; Pr 571 v.)

744 Indien de derde gearresteerde zijne verklaring uitbrengt, en deze wordt deugdelijk bevonden, en indien hij niet betwist de gevraagde veroordeeling tot afgifte, moeten hem alle de kosten, aan zijne zyde gevallen, worden goedgedaan, en hij kan niet verpligt worden tot eenige af- of overgifte, dan tegen voldoening ot onder korting derzelve, (R. 755; Pr. 576.)

745. Indien de derde gearresteerde vermeent wettige gronden te hebben, om het doen der verklaring tegen te spreken, zal dit geschil summierlijk worden behandeld, en hy zal, indien zijne gronden worden verworpen, verwezen worden, om alsnog, op eenen bepaalden dag, zyne verklaring uit te brengen, tevens met verwijzing in de kosten. (R 138 v., 141,750.)

746. Indien hij op de dagvaarding ter verklaring, of op den dag bij het vorige artikel vermeld, nalatig blijft in het uitbrengen der verklaring, wordt tegen hem verleend verstek, en hij, uit krachte daarvan, verwezen in het bedrag der vordering waarvoor het beslag gedaan is, met de interesen en kosten even als ware hij daarvan zuivere schuldenaar, (R. 741, 747 v,; Pr. 577,)

747. Tegen dit vonnis is het hem echter toegestaan in verzet te komen, mits aanbiedende om de kosten te voldoen; en indien alsdan na gedane verklaring, blijkt dat hij aan dengenen, tegen wien beslag gedaan is, niets verschuldigd is, of dat hij van dezen niets ouder zich heeft, zal hij op het verzet worden ontlast van de tegen hem gevallen verwijzing in het bedrag der vordering waarvoor het beslag is gedaan. (R. 89.)

748 Indien op dit verzet blijkt dat hy minder dan het bedrag der vordering van den arrestant onder zich heeft of verschuldigd is, volstaat hij met de voldoening of afaifte daarvan, benevens de vergoeding der door zijne nalatigheid geledene kosten, schaden en interessen. (R. 744, 746 v)

749. De arrestant kan den derde, onder wien het beslag gelegd is, noodzaken de waarheid zyner verklaring met eede te bevestigen. (B. 1966 v.)

750. Indien de verklaring wordt betwist, wordt de zaak als eene summerie zaak voortgezet, en afgedaan, tenzij de regter, op verzoek van eene der partijen, mogt bevelen, dat dezelve op de gewone wijze zal worden behandeld.

Indien de derde gearresteerde in het ongelijk gesteld wordt, zal de verklaring door den regter worden verbeterd, en de derde gearresteerde alzoo worden verwezen tot voldoening of afgifte van hetgeen zal zyn gebleken door hem verschuldigd te zijn of onder hem te berusten.

Hij k-n in dat geval bovendien worden veroordeeld tot vergoeding van kosten, schaden en interessen. (R. 138 v., 745, 755.)

751. De gelden welke alzoo blyken van den gearresteerde onder den derde te berusten of door dezen aan dan gearresteerde

-ocr page 671-

IV. TITEL. VAN MIDI). TOT BEW. VAN ZIJN REGT. 623

verschuldigd te zijn, zullen door den derden gearresteerde aan den arrestant worden uitbetaald, tot het bedrag van de aan hem bij het vonnis van deugdelijk verklaring toegewezene vordering, en des noods op den derden gearresteerde, uit krachte van het tegen hem gewezen vonnis, bij executie worden verhaald. (R. 741.)

752. Op gelijke wijze kan de derde gearresteerde worden gedwongen tot afgifte der gearresteerde goederen, welke zijn gebleken onder hem te berusten; deze worden bij executie verkocht, en de kooppenningen aan den arrestant tot het bedrag van het aan hem verschuldigde uitbetaald. (B. 439 v., 478, 480 v., Pr. 579).

753. Oppositie tegen de afgifte van de opbrengst van de in beslag genomene goederen wordt niet toegelaten. (R. 457 v.)

754. Indien echter, voor dat het vonnis tot afgifte tegen den derden gearresteerde, overeenkomstig de vordering bij artikel 471 vermeld, is gewezen, meerdere in beslagnemingen door andere schuldeischers, onder den derden gearresteerde, zijn gedaan, zal het vonnis tot afgifte worden geacht, ten behoeve van allen te zijn gewezen, en het gearresteerde of de opbrengst van dien, onder allen worden verdeeld, naar het bedrag waarvoor elke vordering zal zijn deugdelijk verklaard, op de wijze als in de derde afdeeling van den tweeden titel des tweeden boeks van dit wetboek is bepaald. De derde gearresteerde zal tot de afgifte niet kunnen worden verpligt voor dat alle de onder hem gedane beslagnemingen zullen zijn van waarde verklaard of opgeheven. (R. 480 v.)

Ieder arrestant, wiens arrest is van waarde verklaard, kan wanneer andere arrestanten hunne vordering tot deugdelijk verklaring niet vervolgen op de termijnen van regtspleging bij dit wetboek voorgeschreven, in het tot dat einde hangend geding tusschen komen, en incidenteel vorderen, dat een termijn van afdoening worde gesteld na verloop waarvan het arrest, voor zoo verre het alsdan niet deugdelijk zal zijn verklaard, als opgeheven zal beschouwd worden. (R. 738, 740 v.; Pr. 575.)

755. Indien deze schuldeischers mogten vermeenen niet te kunnen berusten in de verklaring, door den derden gearresteerde gedaan, of door den regter verbeterd, kunnen zij, behoudens hun regt van tusschenkomst, hangende het geding nopens de verklaring, den derden gearresteerde alsnog oproepen tot nadere verklaring en verwijzing, overeenkomstig artikel 741, mits daartoe andere gronden en bewijsmiddelen bijbrengende, dan in het afgeloopene geding met andere schuldeischers zijn gebezigd. (R. 744, 750.)

756. Dit beslag zal niet gelegd mogen worden:

lo. Op de goederen, welke de wet verklaardheeftvoor geene in beslagneming vatbaar te zijn; (R. 447.)

2o. Op in regten toegewezen gelden tot onderhoud;

2*. Opgelden en jaarwedden tot onderhoud, welke door den erflater of schenker voor geene in beslagneming vatbaar zijn verklaard.

Evenwel kunnen de voorwerpen, in no. 2 en 3 begrepen, worden in beslag genomen wanneer zij mogten dienen tot

-ocr page 672-

624 III BOEK. VAN HEGTSPLEGING, ENZ.

verhaal van onderhoud waarop de arrestant zelf aanspraak heeft. (Pr. 581, 582.)

757- Bezoldigingen en pensioenen wegens ambten of bedieningen kunnen niet in beslag worden genomen dan voor zoodanig gedeelte, en op zoodanige wijze, als door de bijzondere wetten woidt bepaald. (B. 1188; Pr. 580; Stbl. 1815, no. 5; 1846, no. 24; 1849, no. 24.)

VIERDE AFDEELING.

Van pandbeslag voorhuren en pachten.

758. De verhuurders van gebouwen en landelijke eigendommen, hetzij daarvan eene huurcedul is opgemaakt of niet, kunnen éénen dag, na gedaan bevel, zonder verlof, van den president der anondissements-regtbank, of ook dadelijk, zonder voorafgaand bevel met zoodanig verlof, voor verschenen huren in beslag doen nemen, de goederen, welke bij artikel 1186 en 1188 van het Burgerlijk Wetboek voor de huurpenningen verbonden zijn verklaard. (R. 448, 498, 763; Pr. 819.)

759. De goederen van denzelfden aard, voor zoo veel die aan onder-huurders toebehooren, kunnen in beslag genomen worden voor huren, door den eersten huurder verschuldigd, maar zij zullen opheffing van het beslag bekomen, wanneer zij bewijzen dat zij zonder arglist hebben betaald. (R. 1186.)

Zij kunnen geene betalingen doen gelden bij voorraad gedaan, dan voor zoo verre zulks geschied is overeenkomstig artikel 1618 des Burgerlijken Wetboeks. (B. 15'9; Pr. 820.)

760. Het beslag zal gedaan worden op gelijke wijze als het beslag op roerende goederen; de persoon tegen wien het beslag gelegd is, kan worden aangesteld tot bewaarder, tenzij het vruchten gelde, welke nog tak- of wortelvast zijn; in welk geval de veldwachter bij voorkeur tot bewaarder zal worden benoemd. (R. 439 v., 450 v.; Sv. 19; Pr. 821.)

761. Indien beesten, of werktuigen voor den landbouw, of vruchten te velde, welke reeds van den grond zijn afgescheiden, of de zoodanige welke nog tak- of wortelvast zijn, in beslag zijn genomen, kan de kantonregter, op verzoek van den executant, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den geëxecuteerde, eenen geschikten persoon aanstellen, ten einde voor de bebouwing en inzameling der vruchten zorg te dragen. (B. 1776.)

762. Indien vruchten te velde, hetzij dezelve reeds van den grond zijn afgescheiden, hetzij dezelve nog tak- of wortelvast zijn, in beslag worden genomen, zal het proces-verbaal van in beslagneming moeten inhouden de opgave van ieder stuk gronds waarop dezelve zich bevinden, deszelfs inhoud zoo na mogelijk, zijne ligging en ten minste twee belendingen, alsmede de soort der vruchten. (R. 627.)

763. De in pandbeslag genomen goederen kunnen niet worden verkocht, dan nadat het beslag bij vonnis van de arron-dissements-regtbank, en na oproeping van degenen tegen wien hetzelve is gelegd, zal zijn van waarde verklaard.

Indien het beslag, overeenkomstig artikel 1188 van het Burgerlijk Wetboek, onder eenen derde is gedaan, zal ook deze geroepen worden, om hetzelve van waarde te hooren verklaren. (R. 726, 767; Pr 824.)

-ocr page 673-

V. TITEL. VAN HET DOEN VAN HEKENING, ENZ. 625

VIJFDE AFDEELING.

Van liet beslag tegen seliuldenaren die geene bekende woonplaats hebben en tegen vreemdelingen.

764. Ieder scbuldeisclier, zelfs die geen schriftelijk bewijs in handen heeft, kan zonder voorafgaand bevel, maar met vergunning van den president der regtbank van het arrondissement waarin zich de goederen bevinden, en zelfs van den kantonregter in plaatsen waar] geene arrondissements-regtbank zitting heeft, beslag doen leggen op de goederen van zijnen schuldenaar, indien deze geene bekende woonplaats binnenliet rijk heeft. (R. 305, 769 v.; Pr. 822.)

765. De formaliteiten, in dit wetboek voorgeschreven ten aanzien van het executoriaal beslag op roerende goederen, zijn op dit beslag toepasselijk. (R. 439quot; v.)

766. De arrestant zelf is van regtswege bewaarder der in beslag genomen goederen, in geval deze zich onder hem bevinden : zoo niet, wordt daarover een bewaarder aangesteld. (Pr. 823.)

767. De voorschriften van het eerste lid van artikel 763, gelden ook voor dit beslag, en de eisch tot van waarde verklaring wordt ingesteld voor de regtbank, binnen welker regts-gebied het beslag gelegd is.

768. Vreemdelingen, welke geen vast verblyf binnen het Ko-i ningrijk hebben, kunnen, zonder dat er een vonnis ten hunnen 1 laste bestaat, op bevel van den voorzitter der arrondissements-i regtbank, bij voorraad worden gegijzeld, ter zake eener verval-t len en opeischbare schuld, jegens eenen Nederlander aangegaan.

De formaliteiten, bij de tweede afdeeling van den vijfden titel li van het tweede boek van dit wetboek voorgeschreven, zijn ook ^ op deze gijzeling toepasselijk. (R. 585 ICo, 599 v., 769)

769. De opheffing der in beslagneming en gijzeling, in deze afdeeling bij de artikelen 764 en 768 vermeld, kan worden gevorderd tegen het stellen van behoorlijken borgtogt of andere voldoende zekerheid voor dc schuld met de interessen en kosten. (R. 824 ISo, 616 v.)

770. De in beslagneming en gyzeling houden van regtswege op, of de gestelde zekerheid vervalt, indien de eisch tot van waarde verklaring niet is ingesteld binnen acht dagen, nadat de goederen in beslag zijn genomen, of de schuldenaar is ge-gyzeld. (R. 8.)

VIJFDE TITEL.

Van het doen van rekening en verantwoording

771. Rekenpligtigen, die nalatig zijn in het doen van rekening, worden daartoe door de belanghebbenden, bij gewone dagvaarding, opgeroepen, en het geding wordt op de gewone wyze gevoerd. (R. 782; Pr. 527.)

772. Bij het vonnis, waarbij het doen van rekening gelast wordt, moet de tijd worden bepaald, binnen welken dit geschieden moet, en een regter-commissaris benoemd, ten wiens overstaan de rekening zal worden gedaan.

40

-ocr page 674-

626 UI. BOEK. van hegtspleging, enz.

De regtcr-commissaris bepaalt den dag, waarop de rekening zal worden gedaan.

Indien de rekenpligtige in gebreke blijft om op den bepaalden dafr te verschijnen, of rekening te doen, zal hij, indien dit geëischt is, daartoe worden genoodzaakt, door de in beslagneming en den verkoop zijner goederen, tot zoodanig bedrag, als bij het vonnis zal worden bepaald.

De lijfsdwang kan ook tegen hem worden uitgesproken, indien deregter zulks noodig oordeelt. (R. 585 4o, 80; Pr. 530,534.)

773. Indien in hooger beroep een vonnis wordt vernietigd, waarbij een eisch tot het doen van rekening en verantwoording was afgewezen, zal de rekening gedaan en beoordeeld worden voor den regter, voor wien de eisch is ingesteld geweest, of voor zoodanigen anderen regter, als bij de uitspraak in hooger beroep daartoe zal worden aangewezen. (R. 354 v.; Pr. 528.)

774. De rekening moet de werkelijke ontvangsten en uitgaven bevatten. In geval de ontvangsten de uitgaven te boven gaan, kan degene, aan wien de rekening gedaan wordt, van den regter-commissaris vorderen een bevelschrift tot de uitbetaling van dat meerdere, zonder dat hij geacht wordt daardoor do rekening te hebben goedgekeurd. Dit bevelschrift zal worden uitgegeven in den vormvermeid in artikel 430. (R. 781 Pr. 533; 535.)

775. De rekening zal aan de wederpartij worden beteekend en de tot bewijs strekkende bescheiden tegen recief, of door middel van de griffie, worden medegedeeld.

Deze bescheiden zullen ongeregistreerd kunnen worden overgelegd. (R. 777; Pr. 536, 537.)

776. Indien zij, aan wie de rekening gedaan moet worden, verschillende procureurs hebben gesteld, en echter hetzelfde belang hebben, zal de hierboven vermelde bequot;eekcning en me-dedeeling alleen aan den oudsten procureur gedaan worden.

Indien zij echter verschillende belangen hebben, zal die mede-deeling afzonderlijk geschieden aan ieder der door hen gestelde procureurs. (Pr. 529, 536.)

777. Binnen den tijd van eene maand na de beteekening degene, aan wien de rekening gedaan wordt, dezelve goedkeuren, of anders aan zijne wederpartij eene schriftuur van debat doen beteekenen, tenzij de regter-commissaris, om billijke redenen, aan hem een langer uitstel verleend hebbe.

Binnen eenen gelijken termijn, na de beteekening der schriftuur van debat zal het aan hem, die de rekening gedaan heeft, vrijstaan aan zijne wederpartij eene memorie van contra debat te doen beteekenen tot regtvaardiging van zijne rekening en oplossing van de daar tegen ingebragte bedenkingen. De wederzij dsche bescheiden zullen aan het slot der memorie worden vermeld, en zal daarvan mededeeling worden gegeven, tegen recief of door middel van de griffie.

Ook deze bescheiden zullen ongeregistreerd kunnen worden overgelegd. (R. 775, 781; Pr. 537.)

778. Veertien dagen ten langste na de beteekening van deze memorie van contra debat, of dadelijk na het verloop van den daartoe verleenden termijn, zal de regter-commissons, tenver-ïoeke van de eerst gereede partij, gelasten dat partijen, op

-ocr page 675-

V. TITEL. VAN HET DOEN VAN ERKENING, ENZ. 627

den dag en het uur bij liet bevelschrift bepaald, voor hem zullen verschijnen ten einde zich omtrent de betwiste artikelen te verklaren, en, ware het mogelijk, het daaromtrent eens te worden. Indien partijen niet kunnen overeenstemmen, zal de regter-commissaris van alles proces-verbaal opmaken, hij zal op den door hem te bepalen dag zijn verslag ter teregt-zitting uitbrengen en partijen zullen gehouden zijn zich zonder nadere aanmaning aldaar te bevinden, ten einde hare belangen mondeling te kunnen voordragen. (R. 781; Pr. 538, 539.)

779. Bij het vonnis, dat op het debat van rekening valt, zal het bedrag van den geheelen ontvang en uitgaaf opgemaakt, en het saldo bepaald worden. (R. 385 9o, 781; Pr. 540.)

780. Geene herrekening zal toegestaan worden, op grond van misslagen van berekening, weglatingen, valsche of dubbel ge-hragte posten, maar het zal partijen alleen vrijstaan daarvan de herstelling voor dezelfde regters te vorderen. (Pr. 541.)

781. Indien hij, aan wien de rekening gedaan moet worden, verzuimd heeft zijne schriftuur van debat te doen beteekenen, of later op de bij artikel 778 bepaalde wijze, zijne belangen voor te dragen, wordt uitspraak gedaan op de overgelegde stukken, zonder dat tegen deze uitspraak verzet wordt toegelaten.

Indien, ten gevolge van deze uitspraak, de rekenpligtige eenige gelden verschuldigd is, zal hy dezelve, tot dat zij worden opgevorderd, zonder daarvoor interessen verschuldigd te zijn, onder zich kunnen behouden. (Pr. 542.)

782. Alle rekenpligtigen, die verlangen rekening te doen, kunnen bij weigering of nalatigheid van de belanghebbenden, om dezelve op te nemen en te sluiten, deze op de gewone wyze daartoe doen dagvaarden voor den regter, waarvoor de rekenpligtiee tot het doen van rekening zou kunnen worden geroepen. (B. 467, 1082, 1176; R. 771.)

783. In dit geval, wordt tot het benoemen van eenen regter-commissaris, ten wiens overstaan de rekening kan geschieden, en tot het opnemen, debatteren en sluiten derzelve geprocedeerd, op de gewone wijze, en met inachtneming der bijzondere voorschriften van dezen titel. (R. 771 v., 788.)

784. Indien echter beneficiaire erfgenamen, curators in nalatenschappen, welke onder het voorregt van boedelbeschrijving zijn aanvaard, curators in onbeheerde nalatenschappen of andere rekenpligtigen, verlangen rekening te doen, en dezelve moet gedaan worden, hetzij aan eene massa van belanghebbenden, hetzij aan belanghebbenden welke slechts ten deele bekend zijn, hetzij er eindelijk afwezigen onder dezelve behoo-ren, vervoegen zich de rekenpligtigen bij requestetot den regter in artikel 782 vermeld, met verzoek om bepaling van eenen bekwamen termijn, tegen welken allo, zoo bekende als onbekende of afwezige belanghebbenden bij openbare dagvaarding zullen worden opgeroepen. (B. 1082, 1175; R. 793.)

785. Die termijn wordt, nadat het openbaar ministerie is gehoord, bepaald naar gelang van den vermoedelijken afstand der woon- of verblijfplaatsen van de belanghebbenden, en tevens bevolen dat de dagvaarding, naar mate der meerdere of mindere belangrijkheid der zaak, hetzij eens, hetzij meerma-

-ocr page 676-

608 lil. BOEK. VAN BE6TSPLEGTNG, ENZ.

len, zal worden geplaatst in een of meer dagbladen, bij liet bevel aan te wijzen, en tevens, dat afschrift daarvan worde aangeplakt aan de vergaderplaats van het regterlijk collegie. (R. 324, 787, 789.)

786. Het bevel houdt in den last oin daarenboven de be kende belanghebbenden op te roepen, bij circulaire brieven, door middel der griffie; de verzoeker duidt te dien einde, bij zijn verzoekschrift, de namen en woonplaatsen derzelve aan. (K. 817 R. 78?, 789.)

787. De rekenpLlgtige legt zijne te doene rekening met de bescheiden, tegen recief gedurende den loop des termijns, ter griffie neder, ter inzage der belanghebbenden, en kondigt zulks aan in de dagvaarding en in de circulaire.

Deze bescheiden zullen ongeregistreerd kunnen worden overgelegd. (R. 775, 777.)

788. Ten dage dienende, wordt, tot het einde bij artikel 783 uitgedrukt, tusschen de verschijnende partijen, op de gewone wijze, en met in achtneming der verdere bijzondere bepalingen van dezen titel, geprocedeerd.

789. Tegen alle andere zoo bekende als onbekende belang hebbenden, wordt verstek verleend en voor het profijt van dien, eene tweede oproeping bevolen, op gelijke wijze als bij de artikelen 785 en 786 is voorgeschreven, en zal de zaak ten opzigte der gedaagden die verschenen zijn, worden aangehouden, tot den dag waarop dezelve op nieuw moet dienen om alsdan tusschen deze te worden voortgeprocedeerd, en tegen alle anderen een tweede verstek te erlangen. (R. 79, 790.)

790. Het eindvonnis daarna te vallen is tv.sschen alle partijen verbindende, en geen verzet daartegen wordt aan de defaillanten toegelaten. (R. 79, 789, 793.)

791. Indien er rangregeling moet plaats hebben, geschiedt dezelve overeenkomstig de voorschriften daaromtrent in dit wetboek voorkomende. (R. 480 v., 551.)

793. De rekenpligtigen kunnen zich, hangende de geschillen over de rangregeling, ontlasten van het onder hen berustende saldo, door overstorting in de kas der geregtelijke consignatien, en die overstorting kan op de vordering van belanghebbenden bevolen worden.

793. Indien in de gevallen bij artikel 784 vermeld, op de dagvaarding aldaar voorgeschreven, niemand verschijnt, wordt verstek verleend, en voor het profijt van dien, eene tweede dagvaarding en oproeping bevolen, en indien daarop mede nie mand verschijnt, de rekening gesloten, en het saldo zoodani; bepaald als de regter overeenkomstig de bescheiden regelrnatii oordeelt. Tegen dit vonnis wordt geen verzet toegelaten. (R. 79.

ZESDE TITEL..

Vaneenige bijzondere regtsplegingen.

EERSTE AFDEELING.

Van aanbieding van betaling en geregtel ij ke bewaargeving of consignatie.

794. Het proces-verbaal van aanbod van betaling moet zaken of den aard der geldspecien welke men aanbiedt behelzen

-ocr page 677-

VI. TITEL. VAN BENIGE BUZ. KEGTSPLEGINGEN. 629

Hetzelve moet geschieden aan den persoon of de woonplaats van den schuldeischer, en in hetzelve moet vermeld worden het antwoord van den schuldeischer of indien hij afwezig is van den persoon aan wien het aanbod iamp; gedaan.

Dit antwoord wordt door den schuldeischer of bij deszelfs afwezigheid door den persoon die het antwoord gegeven heeft onderteekend.

Indien de schuldeischer of de persoon die het antwoord gegeven heeft weigeren te teekenen of verklaren zulks niet te kunnen doen, moet daarvan melding worden gemaakt in het proces-verbaal hetwelk door den notaris of deurwaarder moet worden gedagteekend en geteekend en waarvan afschrift aan den persoon of de woonplaats van den schuldeischer moet worden gelaten, alles op straffe van nietigheid.

In geval de notaris of deurwaarder noch den schuldeischer, noch iemand van diens huisgenooten aan zijne woonplaats vindt, handelt hij als in artikel 2 van dit wetboek is bepaald. (B. 1440 v.; Pr. 812, 813.)

795. Indien de aangebodene zaak of geldsom door den schuldeischer niet wordt aangenomen, mag de schuldenaar dezelve in geregtelijke bewaring stellen, mits in acht nemende hetgeen voorgeschreven is in de tweede afdeeling van den vierden titel des derden boeks van het Burgerlijk Wetboek. (B. 1441 v., 1774; R. 596 2o, 797; Pr. 814.)

796. De eisch tot van waarde of tot nietigverklaring der gedane aanbiedingen of der bewaargeving wordt summierlijk behandeld. Indien zoodanige aanbieding of bewaargeving in eene hangende zaak voorkomt, wordt zij als een incident behandeld. (R. 138 v., 247 v.; Pr. 815.)

797. De vrijwillige of geregtelijke bewaargeving verkort geenszins de jegten welke uit gedane inbeslagneming, zoo die heeft plaats gehad, zijn ontstaan, en moet aan de arrestanten en opposanten worden beteekend. (B. 1441 v.; R. 471, 475 v., 735 v., 795 ; Pr. 817.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de magtiging eener getrouwde vrouw.

798. Indien een man hetzij omdat hij onder curatele gesteld is of om andere redenen zich in de onmogelijkheid bevindt om zijne vrouw te magtigen, of indien hij een tegenstrijdig belang heeft, moet de vrouw, die magtigir.g noodig heeft, om deze te verkrijgen een verzoekschrift indienen aan den kanton-regter, die daarop zijne beschikking stelt. (W. 1874, St. no. 68; B. 165 v., 169, 180, 505 ; R. 324 50. 806; Pr. 861 v.)

799. Indien de vrouw beweert, dat de man die de magtiging kon geven dezelve weigert, kan de regtbank op het verzoek geen uitspraak doen, dan na den man te hebben gehoord, of nadat hij behoorlijk zal zijn opgeroepen. (B. 167 v., 324 5o, 806; Pr. 361, 862.)

800. Wanneer in een regtsgeding tegen eene getrouwde vrouw de man is opgeroepen om haar te magtigen en deze niet verschijnt, zal de regter die magtiging verleencn. (R. 160, 165 v.; C. 218.^

-ocr page 678-

III. BOEK. VAN UEGTSPLEGING, ENZ.

DERDE AFDEELING.

Van liet stuiten des huwelijks.

801. Bij stuiting des huwelijks moet het verzet gedaan worden bij eene akte, zoo wel aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, als aan de partij tegen welke het verzet gerigt is, door eenen deurwaarder beteekend.

Deze akte zal bevatten de grond an van het verzet, en de hoedanigheid welke aan den opposant regt geeft om tegen het huwelijk op te komen.

Dezelve zal insgelijks bevatten de keus van eene woonplaats in de gemeente of gemeenten waar het huwelijk moest voltrokken worden; alles op straffe van nietigheid. (B. 114 v., 122 v.; C. 176.)

802. De eisch tot opheffing van het verzet moet op de gewone wijze worden aangebragt en behandeld voor dearrondis-sements-regtbank, binnen welker ressort woonplaats is gekozen, en welke daarop met den meest mogelijken spoed beslissen zal.

Indien woonplaats is gekozen onder het ressort van meer dan eene arrondissements-regtbank, zal de zaak worden aangebragt voor eene dier regtbanken ter keuze van den aanlegger. (B. 81, 121, 125; C. 177.)

803. Yan het vonnis, waarbij op de vorderi.ig tot opheffing van het verzet tegen het huwelijk is uitspraak gedaan, kan het hooger beroep alleen, binnen veertien dagen na de betee-kening van dat vonnis, worden ingesteld; en ook voor het hooger beroep geldt de bepaling des vorigen artikels. (B. 124, R. 33» j C. 178.)

VIERDE AFDEELING.

Van de scheiding van goederen.

804. Geen regtsgeding tot scheiding van goederen zal door de vrouw kunnen worden aangevangen, zonder authorisatie van den president der regtbank van het arrondissement binnen hetwelk haar man woonachtig is. (B. 166 v., 241 v., 254; R. 324 7o, 809; Pr. 865.)

805. Tot dat einde zal de vrouw welke scheiding van goederen vraagt, zich tot den president wenden met een verzoekschrift hare gronden bevattende, en zal deze bij bevelschrift op hetzelve geplaatst, partijen gelasten om op eenen bepaalden dag en een bepaald uur in persoon voor hen:, te verschijnen, ten einde tusschen dezelve, zoo mogelijk, eene bevrediging door zijne tusschen spraak te bewerken.

Van dit bevelschrift en verzoekschrift zal ten minste drie dagen vóór den bepaalden dag van verschijning een afschrift aan den man beteekend worden. (B. 241 v., R. 8; Pr. 565.)

806. In geval de vrouw ten bepaalden dage niet verschijnt, zonder van eenige wettige reden te doen blijken, wordt haar verzoek beschouwd als vervallen.

630

-ocr page 679-

VI, TITEL. VA.N EENIGE BIJZONDERE EEGTSPL. 631

Indien partijen, beide verschenen zijnde, aieóvereenigd hebben kunnen worden, of indien de man behoorlijk geroepen, niet is verschenen, verleent de president aan de vrouw de gevraagde authorisatie tot dagvaarding voor de rcgtbank. (13. 167; R. 324 7o, 798 v.)

807. De eisch tot scheiding zal openbaar worden bekend gemaakt, door middel van aankondigingen, aangeplakt in de gehoorzaal en aan het gebouw van de regtbank, en geplaatst in een der dagbladen van de provincie, of, bij gebreke daarvan, in dat eener naburige provincie.

Die aankondigingen moeten behelzen:

lo. De vermelding van den eisch tot scheiding van goederen, en de dagtcekening daarvan;

2o. De namen, voornamen, het beroep en de woonplaats der echtgenooten.

De aanplakking geschiedt door eenen deurwaarder en deze zal daarvan proces-verbaal opmaken. (B. 242 ; R. 811 ; Pr. 866 v.)

808. De maatregelen welke de vrouw naar aanleiding van artikel 245 van het Burgerlijk Wetboek, met bewilliging van den reg-ter mag in het werk stellen, zijnde verzegeling, boedelbeschrijving en waardering van goederen (B. 270; 11. 658 v., 679 v., 825.)

809. Behoudens de voorzieningen, strekkende tot bewaring van regt, mag er op den eisch van scheiding geen vonnis worden uitgesproken, dan eene maand nadat (le hier boven voorgeschreven formaliteiten zullen zijn in achtgenomen. (11. 805v.; Pr. 869.)

810. De enkele bekentenis van den man geldt niet als bewijs, al vare het ook dat er geene schuldeischers mogten zijn (B. 243, 1962; Pr. 870.)

811. De scheiding van goederen zal openbaar worden aangekondigd:

lo. Door een uittreksel van het vonnis, hetwelk gedurende een jaar aangeplakt zal zijn in de gehoorzaal der regtbank van het arrondissement alwaar de man zijne woonplaats heeft; (R. 812.)

2o. Door het aanplakken van een gelijk uittreksel in de gemeente alwaar de man zijne woonplaats heeft, op de plaatsen als waar zulks te doen gebruikelijk is;

3o. I)oor de driemaal herhaalde plaatsing van zoodanig uittreksel in een der dagbladen der provincie, of, bij gebreke van dien, in een dagblad van eene naburige provincie, fen zulks met tusschenpozing van ééne maand telken reize.

Dat uittreksel moet bevatten de dagteekening van het von-ftis en de aanduiding der regtbank, door welke hetzelve gewezen is, de namen, voornamen, het beroep en de woonplaats der echtgenooten. (B. 244, 300; R. 807, 828; Pr. 872.)

812. l)e vrouw mag niet beginnen liet vonnis ten uitvoer te leggen, dan van den dag af, waarop de by het voorgaande artikel voorgeschreven formaliteiten zullen vervuld zijn, zonder dat zij echter behoeve te wachten tot dat de termijn van een jaar, vastgesteld bij no. 1 van het voorgaande artikel, ver-loopen zij. (B. 244, 246; Pr. 872.)

ol8. Indien de vereischten, in deze afdeeling voorgeschre-

-ocr page 680-

633 111. BOEK. van regtspleging, enz.

ven, in acht genomen zijn, zal, nadat de termijn, waarvan in het voorgaande artikel gesproken wordt, verschenen is, het vonnis van scheiding ook ten aanzien van de schnldeischers van den man geldig zijn. (B. 243, 247; Pr. 873.)

814. De van goederen gescheiden vrouw, die van de gemeenschap wil afstand doen, moet deswege hare verklaring afleggen ter griffie van de regtbank, door welke op den eisch van 'scheiding is regt gesproken. (B. 187; R. 804; Pr. 874.)

815. De akte, waarbij de gemeenschap van goederen wordt hersteld, moet op dezelfde wijze worden bekend gemaakt als bij artikel 811, no. 2 en 3, ten aanzien der scheiding van goederen is voorgeschreven. (B. 251 v.)

VIJFDE AFDEELING.

Van echtscheiding.

816. De echtgenoot, die eenen eisch tot echtscheiding wil doen, is verpligt aan de regtbank in te dienen een verzoekschrift, bevattende de opgaven der daadzaken en der te nemen conclu-sien, met bijvoeging der tot bewijs strekkende stukken.

Dit verzoekschrift moet aan den voorzitte:', of aan den regter die deszelfs plaats vervult, overhandigd worden door den eischen-den echtgenoot in persoon, aan welken de voorzitter zoodanige bedenkingen zal voorhouden, als hij zal oordeelen te behooren.

Indien de eischer wettiglijk verhinderd is om zich bij den president te vervoegen, zal deze zich naar deszelfs woonplaats begeven, om hem zijne bedenkingen onder het oog te brengen.

Indien de eischer woonachtig is buiten de plaats alwaar de regtbank is gevestigd, kan de president dit aan den kanton-regter opdragen, welke daarvan een proces-verbaal zal opmaken en dit zonder verwijl aan hem inzenden. (B. 48, 166, 262 v., 266, 289, 293; C. 236; Pr. 875 )

817. Indien de eischer volhardt, zal de voorzitter aan den voet of kant van het verzoekschrift gelasten, dat beide echtgenooten op eenen bepaalden dag en uur voor hem zullen verschijnen.

Een afschrift van dit bevel zal door den griffier aan den verweerder worden toegezonden. (B. 294; C. 238; Pr. 876.)

818. De echtgenooten zijn gehouden in persoon te verschijnen, zonder zich door nabestaanden, of raadslieden te kunnen doen bijstaan. (R. 324 7o.; Pr. 877.)

819 Op den bepaalden dag maakt de president aan beide echtgenooten of aan den eischer, indien deze alleen verschenen is, zoodanige aanmerkingen als hij raadzaam oordeelt om eene verzoening te weeg te brengen. In geval de eischer niet verschijnt zonder van eenige wettige reden te üoen blijken, wordt het verzoek van echtscheiding gehouden voor vervallen.

Van den uitslag van deze verschijning wordt een procesverbaal opgemaakt. (C. 239 ; Pr. 878.)

820. De president kan, bij niet vereenigmg, de vrouw mag-tigen in hetzelfde proces-verbaal, om bij voorraad haren intrek te nemen in zoodanig huis, als partijen zullen zijn overeengekomen of als hij van ambtswege zal aanwijzen, en tevens be-

-ocr page 681-

VI, TITEL. VAN EENIGE BIJZONDERE REGTSPL. 633 veleu dat de goederen, tot haar dagelijks gebruik strekkende» aan haar zullen worden ter haud gesteld. Insgelijks kan hij bij voorraad bepalen bij wien der echtgenooten de kinderen inmiddels zullen verblijven.

De president zal ook, daartoe gronden vindende, de som kunnen bepalen welke voorloopig door den echtgenoot zal worden verstrekt, tot onderhoud van de vrouw en de kinderen welke bij laatstgemelde mogten verblijven. (B. 161, 267 v.; R. 821; Pr. 878.)

821. Indien de president de echtgenooten niet heeft kunnen vereenigen, verleent hij aan den eischer verlof om bij gewone dagvaarding den eisch tot echtscheiding in te stellen.

Indien de vrouw eischeres is, zal zij dien eisch moeten instellen binnen veertien dagen na het daartoe verleende verlof ; bij gebreke van dien zullen de' voordeelen vervallen, welke haar krachtens het vorige artikel mogten zijn toegekend. (R. 1 v., 8; Pr. 878.)

822. De zaak zal behandeld worden in denzelfden vorm, welke voor andere vorderingen is vastgesteld; zij zal met ge-slotene deuren worden bepleit, doch het vonnis zal in het openbaar worden uitgesproken. (13. 276; R. 323 7o; 128; Pr. 879.)

823. Indien er gronden zijn om bewijs bij getuigen toe te laten, zal het verhoor der getuigen op de teregtzitting, doch met geslotene deuren, plaats hebben. (B. 1932, 1951; R. 199 v., 827; C. 253.)

824. De incidentele vorderingen, gedaan naar aanleiding van artikel 268 en 269 van het Burgerlijk Wetboek, zullen by eene eenvoudige akte ter rolle worden gebragt en summier beslist. (R. 138 v.)

825. De maatregelen, welke de vrouw naar aanleiding van artikel 270 van hetzelve wetboek, bij regterli.ike magtiging mag nemen tot bewaring van haar regt, zijn de verzegeling, boedelbeschrijving en waardering der goederen. (R. 658 v., 679 v., 808.)

826. De formaliteiten voor de echtscheiding voorgeschreven, zijn mede toepasselijk op de vordering tot scheiding van tafel, bed en bijwoning, wegens bepaalde oorzaak. (B. 288 v., 504, R. 827; C. 307.)

827. Het voorschrift van art. 1951 van het Burgerlijk Wetboek is toepasselijk zoo wel bij de vordering tot scheiding van tafel, bed en bijwoning wegens bepaalde oorzaak, als bij de vordering van echtscheiding; met deze bepaling echter voor de beide regts-gedingen, dat de ouders en kinderen der echtgenooten zich van het geven van getuigenis zullen kunnen verschoonen. (C. 251.)

828. De vonnissen, waarbij echtscheiding of de scheiding van tafel en bed uitgesproken wordt, moeten openbaar worden gemaakt op de wijze bij artikel 811 hiervoren vastgesteld. (B. 276, 300, 303 v.; Pr. 880.)

ZESDE AF DEELING.

Van de aanvulling of verbetering van de akte11 van den burgerlijken stand.

829. Degenen die, krachtens artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek, de aanvulling of verbetering van eene akte van den

-ocr page 682-

654 III. BOEK. van hkgtsplegixg , enz.

burgerlij keu stand in regteu wil doen bevelen, moet daartoe aan de regtbank, waarvan in artikel 71 van hetzelve wetboek is melding gemaakt, een met redenen bekleed verzoekschrift indienen. (Pr. 855.)

830. Indien de regtbank beveelt dat de belanghebbende partijen zullen opgeroepen worden, geschiedt zulks bij dagvaarding, of indien het verzoek gedaan wordt in een aanhangig regts-geding, bij akte van procureur tot procureur. (B. 195Ij R. 1 v.; 247; Pr. 856.)

831. De zaak zal op den bepaalden dag ter rolle gebragt en sum-mierlijk behandeld worden. (B. 1521; 11. 138 v., 824 2o, Pr. 856.)

832. Het vonnis is aan hooger beroep onderworpen, al ware ook de verzoeker van aanvulling of verbetering alleen in het geding.

In het laatstgemelde geval zal het hooger beroep worden vervolgd op een eenvoudig verzoekschrift. (R. 845; Pr. 858.)

ZEVENDE AFDEELINS.

Van dwanguitgifte van akten.

833. Die zich in den loop van een geding een afschrift of uittreksel wil doen afleveren van eene akte, waarin hij geene partij is geweest, moet zijnen eisch tot dwanguitgifte doen bij eene eenvoudige akte van procureur tot procureur. (B. 1923; R. 1380.)

831. De eisch zal ten dage bij de akte bepaald, op de teregt-zitting gebragt, en summierlijk behandeld worden. (B. 188 v.; Pr. 847.)

835. De ten uitvoerlegging van het vonnis, niettegenstaande verzet of hooger beroep, kan indien de' regter daartoe gronden vindt, bevolen worden. (R. 52 v.; Pr. 848.)

836. Op de vertooning van het vonnis moet het afschrift of uittreksel der akte door den notaris of bewaarder worden afgeleverd, en daarvan proces-verbaal doorhem worden opgemaakt.

Partijen kunnen bij het opmaken van dat proces-verbaal tegenwoordig zijn, en hunne aanmerkingen in hetzelve bijvoegen. (R. 585 7o, 837; Pr. 842, 849.)

837. Indien er geschillen deswege mogten ontstaan, zullen dezelve op eenen bij het proces-verbaal bepaalden dag en zonder eenige nadere aanzegging ter rolle worden gebragt; de bewaarder der akte zal dezelve moeten medebrengen, indien gronden daartoe aanwezig zijn.

De regtbank zal in dat geval, na de oorspronkelijke akte met het afschrift of het uittreksel vergeleken te hebben, deswege uitspraak doen.

De kosten van het proces-verbaal, en die van de reis of verplaatsing des bewaarders, benevens die van het afschrift of uittreksel, moeten door den eischer voorgeschoten worden. (R. 836; Pr. 852.)

838. De griffiers en andere bewaarders van openbare registers moeten daarvan, zonder regterlyk bevel, tegen betaling der hun toekomende regten, afschrift of uittreksel afleveren aan alle degenen die zulks vorderen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen. Niettemin zullen aan hen die geene partijen in de zaak zijn geweest geene uitgiften van arrea-

-ocr page 683-

VI. TITEL. VAN JSENIGE BIJZONDERE EEGTSPL. 635 ten of vonnissen in strafzaken kunnen worden uitgereikt, zonder raagtiging van den voorzitter van het liof of de regtbank, welke dezelve geveld heeft, en het verzoek daartoe zal alleen worden toegestaan op het bewijs, dat de verzoeker daarbij belang heeft. (R. 408; Pr. 853.)

839. De notarissen of andere houders van minuten of akten moeten daarvan tegen betaling der kosten afschrift uitreiken, zoo wel aan de onmiddellijk belanghebbende personen, als aan hunne erfgenamen of regtverkrijgenden.

In geval van weigering, kunnen zij daartoe veroordeeld worden, met vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zijn, en zelfs bij lijfsdwang. (B. 1926 ; R. 585 7o; Pr. 839, 843.)

840. Het geschil deswege wordt summierlijk behandeld, en de regter kan, indien hij daartoe gronden vindt, de ten uitvoerlegging van het vonnis bij voorraad bevelen, niettegenstaande verzet of hooger beroep. (R. 52 v., 138 v., 315.)

Ten aanzien van de schadevergoeding echter is dit laatste alleen toegestaan tegen voldoende zekerheid. (Pr. 840.)

841. De partij, welke zich eene tweede of verdere grosse wil doen afsjeven, zal tot dat einde een verzoekschrift indienen bij de regtbank van het arrondissement waarin de bewaarder zijne woonplaats heeft; zij moet, krachtens het bevelschrift dat daarop vallen zal, bevel doen aan den bewaarder om op eenen bepaalden dag en uur de afgifte te doen en aan de belanghebbende partijen, om bij de afgifte tegenwoordig te zijn; aan den voet van de tweede grosse moet melding worden gemaakt van dat bevelschrift, mitsgaders van de som voor welke het stuk ten uitvoer kan worden gelegd, indien de schuldvordering gedeeltelijk is

oldaan of afgestaan. (R. 843; Pr. 844.)

842. In geval van tegenspraak wordt het geschil voor de regtbank gebragt en summierlijk behandeld. (R. 138 v.; Pr. 845.)

843. Aan dezelfde partij mag geene tweede of verdere uitgifte executorialen vorm van een vonnis gedaan worden, dan

krachtens een bevelschrift van den voorzitter der regtbank door welke hetzelve gewezen is, en moeten hieromtrent-daarenboven worden in acht genomen de vormen welke voorgeschreven zijn ter sekoraing van tweede grossen van akten. (R. 430,841 v.; Pr. 854.)

ACHTSTE AFDEELING.

Van r egt s wei gering.

844. Er bestaat regtsweigering, indien de regters weigeren op verzoekschriften te beschikken, of een voor hen aanhangig regtsgeding te beslissen. (R. 324 -10; Pr. 506.)

845. Het bewijs van regtsweigering wordt daargesteld door twee geregtelijke aanmaningen aan de regters gedaan in den )ersoon van den griffier, en beteekend van drie tot drie dagen en minste, ten aanzien van de kantonregters, en van acht tot aclit dagen ten minste, ten aanzien der andere regters. Alle deurwaarders, daartoe verzocht, zijn gehouden deze aanmaningen te doen, op straffe van afzetting.

De egter kan, zes dagen na de tweede aanmaning, tot

-ocr page 684-

636 111. BOEK. VAN REGTSPLEGING, ENZ.

vergoeding van kosten, schaden en interessen worden vervolgd. (Pr. 507.)

846. De regtsvordering uit hoofde van regtsweigering tegen eenen kantonregter, tegen eene arrondissements-regtbank, of tegen iemand van hare leden, zal gebragt worden in het eerste en hoogste ressort voor het provinciaal geregtshof.

De regtsvordering tegen een provinciaal geregtshof, of tegen een van deszelfs leden, mitsgaders tegen een lid van den hoo-gen raad, zal gebragt worden voor den hoogen raad. (R. 0.65 v. 88 v.; Pr. 509.)

847. De voorschreven regtsvordering zal worden aangelegd bij wege van een verzoekschrift, ingediend bij het hof hetwelk er kennis van moet nemen.

Het verzoekschrift zal, behalve door den procureur ook getee-kend worden door den verzoeker of zijnen bij authentieke en bijzondere volmagt daartoe gemagtigde, en welke volmagt bij het verzoekschrift zal worden gevoegd; alles op straffe van nietigheid.

De bewijsstukken, indien er eenige zijn, zullen er worden bijgevoegd, en de verzoeker zal woonplaats kiezen in de plaats daar het hof zitting houdt. (R. 845 ; Pr. 51?..)

848. Het hof zal bevelen dat het verzoekschrift worde medegedeeld aan den regter tegen wien het gerigt is. Daartoe zal een afschrift van dat bevel en van het verzoekschrift, met de daarbij gevoegde bewijsstukken, binnen eenen termijn van veertien dagen ter griffie van dien regter worden beteekend. (R. 8; Pr. 514.)

849. Binnen veertien dagen na die betee tening, is deze regter gehouden zijne middelen van verdediging in te brengen bij een schriftelijk antwoord ter griffie van hel hof, dat overjde aanklagte oordeelt, en dat antwoord aan den verzoeker te be-teekenen. (R, 8; Pr. 514.)

850. De regters, tegen welke de vordering gerigt is, zullen zich, gedurende het onderzoek daarvan, onthouden van de kennisneming van het bij hen aanhangig geding, waarin de beweerde regtsweigering heeft plaats gehad, mitsgaders van alle zaken, welke hij, die de vordering heeft gedaan, bij hunne regt-bank mogt aanhangig hebben, op straffe van nietigheid der vonnissen.

Zij zullen zich, op gelijke wijze en mede op straf van nietigheid, moeten onthouden van de kennisneming der bij hunne regtbank aanhangige zaken waarin naastbestaanden inderegte linie van hem die de vordering gedaan heeft of deszelfs echtgenoot partij zijn, indien zulks door deze wordt gevorderd. (R. 30 v., 334 4o; Pr. 514.)

851. Bet hof, waarvoor de vordering wegens regtsweigering aanhangig is gemaakt, zal op de stukken, ra den afloop van de hier voren bepaalde termijnen, uitspraak doen, tenzij hetzelve het indienen van andere memorien mogt toelaten.

De memorien zullen beteekend worden op dezelfde wijze als bij de artikelen 847 en 848 is voorgeschreven. (R. 324 4o; Pr. 515.)

852. Indien de regtsvordering gegrond is, zal de regter worden veroordeeld tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens den verzoeker.

Het geding waarin eene regtsweigering heeft plaats gehad,

-ocr page 685-

VI. ÏITEL. VAN EENIGE BIJZONDERE EEGTSPL 637

zal, zoo daartoe gronden zijn, naar eenen anderen regter worden verwezen. (R. 273 v.)

853. (Afgeschaft by de W. v. 1869 Stbl. no. 55.)

NEGENDE AFDEEL1NG.

Van overtredingen van ambtenaren van den burgerlijken stand, notarissen en andere ambtenaren.

854. I)e overtredingen van ambtenaren van den burgerlijken stand, notarissen en andere ambtenaren, waarvan, volgens de wet, de burgerlijke regter kennis neemt, zullen, zoo wel in eersten aanleg als in hooger beroep, op dezelfde wijze als correctionnele zaken worden vervolgd en beregt. (B. 27, 137; R. 585 7o; Sv. 222 v., 257, 269; Stbl. 1842. no. 20.)

TIENDE AFDEELING.

Van de toelating om kosteloos te procederen,

855. Aan zoodanige personen, welke, eiscbende of verwerende, in regten mogten willen optreden, en die van hun onvermogen om proces-kosten te dragen kunnen doen blijken, kan door den regter, bij wien het regtsgeding of geschil moet worden aangevangen, of hangende is, vergunning worden verleend om kosteloos te procederen.

Arme of onvermogende vreemdelingen, mitsgaders buitenland-sche armen-directien of kerkbesturen zijn hiervan uitgesloten, ten zij bij uitdrukkelijke overeenkomst anders mogt zijn bedongen. (R. 856 v., 865, 870 v., 874; Stbl. 1822, no. 41; 1826, no. 40.)

856. Die vergunning wordt verzocht, bij requeste op ongezegeld papier geschreven, en door eer en procureur, des noods door den president daartoe aangewezen, onderteekend, indien het verzoek aan een hof of aan eene arrondissements-regtbank is gengt. (R. 857, 860.)

857. Hetzelve bevat de voordragt der daadzaken en summiere opgave van de gronden der vordering of verdediging des verzoekers.

858. Bij hetzelve moet worden overgelegd een certificaat van het onvermogen des verzoekers, afgegeven door het hoofd van het bestuur zijner woonplaats, op het getuigenis, hetzij van wijk- of buurtmeesteren, hetzij van ten minste twee bekende en geloofwaardige manspersonen. (R. 855.)

859. Het hof of de regtbank beveelt, bij eenvoudig appoin-tement op het request, de oproeping van de wederpartij des verzoekers tegen eenen bekwamen termijn, voor twee commissarissen uit haar midden, bij het appointement benoemd, en voegt, naar gelang der zaak, aan den verzoeker, eenen procureur of eenen advokaat en procureur toe, om hem op de comparitie bij te staan. (R. 864, 867.)

860. Het request en appointement wordt van wege den verzoeker, door eenen deurwaarder, ten minste vier dagen vóór

-ocr page 686-

638 III. BOEK. van regtspleging, enz.

den bepaalden dag der comparitie, aan den persoon of aan de woonplaats der wederpartij, kosteloos beteekend, met achterlating van een afschrift van hetzelve.

Dit exploit zal gratis worden geregistreerd, en even als het daarvan te geven afschrift, vrij van zegel zijn. (R. 856, 866 v.; 871.)

861. Indien de geroepene partij op den bepaalden tijd niet voor commissarissen verschijnt, en alzoo geene tegenspraak doet, onderzoekt het hof of de regtbank, op rapport van commissarissen, of genoegzaam van het onvermogen des verzoekers blykt, en staat in dat geval het verzoek toe, tenzy de regter reeds bij voorraad mogt bevinden dat de voorgenomene vordering of verdediging klaarblijkelijk van allen grond is ontbloot. (R. 862 v.)

862. Bij verschijning der geroepene wederpartij, kan zij het verzoek tegenspreken, op grond, dat reeds aanvankelijk volkomen van de ongegrondheid van des verzoekers beweren blijkt, hetzij wat de daadzaken betreft, door afdoende bewijsstukken hetzij wat het regt betreft, uithoofde van uitdrukkelijke wetsbepaling. (K. 444.)

863. De tegenspraak kan ook geschieden op grond, dat het bewijs van onvermogen ontbreekt of gebrekkig is, of op grond eener aanwijzing van genoegzaam bezit van vermogen des verzoekers. (R. 861 v.)

864. Op het rapport van commissarissen wordt het verzoek toe- of afgewezen, en by toewijzing aan den verzoeker een procureur of een advokaat en een procureur toegevoegd, indien hij daarvan niet reeds voorzien is, ten einde hem kosteloos bij te staan. (R. 859, 871, 875.)

865. Indien de verkrijger der kostelooze toelating in eersten aanleg is in het ongelijk gesteld, zal hij in hooger beroep of in cassatie niet kosteloos kunnen procederen, alvorens van den hoogeren regter op nieuw daartoe te zijn toegelaten, op dezelfde wijze als voor den eersten aanleg is voorgeschreven.

Indien hij echter in eersten aanleg in het gelijk is gesteld, behoeft hy geene nadere toelating om in hooger beroep of cassatie kosteloos te procederen, en wordt hem alleen op zijn verzoek een advokaat en procureur toegevoegd. (R. 855.)

866. Alle exploiten zullen worden gedaan door eenen deurwaarder, woonachtig in het kanton, binnen hetwelk het exploit moet geschieden, of indien er geen is, door eenen deurwaarder uit een nabij gelegen kanton. (R. 860, 867.)

867. Het vonnis van toelating om kosteloos te procederen, mitsgaders al de akten, welke hetzelve zijn voorafgegaan, zijn vrij van zegel en zullen gratis worden geregistreerd: ook zullen daarvan geene salarissen van deurwaarders, procureurs of advokaten kunnen worden berekend, noch in eenig geval, hetzij op den verzoeker, hetzij op de wederpartij, kunnen worden verhaald. (R. 859 v., 866, 869.)

868. Het gevolg van de verleende toelating om kosteloos tc procederen is, dat de geregtelijke akten van de zijde des verkrijgers in debet voor zegel zullen worden geviseerd en geregistreerd, en dat ook de daarop verschuldigde griffie-regten

-ocr page 687-

VI. TITEL. VAN EBN1QE BIJZONDFRE 11EQTSPL. 639

en judiciële boeten in debet zullen worsen gesteld, mitsgaders dat aan hem, die de toelating verkregen heeft, geen salaris van praktizijns of deurwaarders, aan zijne zijde gevallen, kan worden in rekening gebragt.

869. Indien de wederpartij van hem die de toelating verkregen heeft in het ongelijk gesteld, en dienvolgende in de kosten verwezen wordt, zullen de salarissen van practizijns en deurwaarders, mitsgaders de griffie-, zegel- en registratie reg-ten en judiciële boeten op denzei ven kunnen worden verhaald, even als of er niet kosteloos ware geprocedeerd. (R. 56, 57, 867.)

870. Indien daarentegen de verkrijger der toelating bij eindvonnis in het ongelijk gesteld, en in de kosten verwezen wordt, staat het de wederpartij vrij, om de kosten van hare zijde gevallen, op hem, zoo mogelijk, te verhalen. (R. 855.)

871. Indien er grond is, om bij eeaen kantonregter kosteloos te procederen, gelden ook daar de vorenstaande bepalingen, onder de navolgende wijzigingen:

1°. Dat het verzoekschrift alleen door den verzoeker behoeft te worden onderteekend;

2o. Dat de wederpartij voor den kantonregter wordt, opgeroepen, en beslist overeenkomstig de artikelen 860, 861, 862 en 863;

8o. Dat geene toevoeging van praktizijn, bij artikel 864 vermeld, plaats heeft.

872. Indien in het algemeen behoeftigen in dezen titel omschreven, buiten eigenlijk regtsgeding, eenige geregtelijke mag-tiging, goedkeuring of andere regterlijke beschikking op eenvoudige requesten of andere aanvragen behoeven, kunnen zij, voorzien van het bewys van onvermogen, bij artikel 858 vermeld, hunne requesten darrtoe strekkende, met overlegging van dat bewijs op ongezegeld papier indienen, en zal de beschikking vry zijn van zegel en gratis worden geregistreerd en wijders vrij van alle andere kosten aan hen worden uitgereikt. (B.. 855.)

873. In dat geval wordt aan de behoeftigen, indien zij niet van eenen procureur voorzien zijn, door den president een procureur aangewezen en toegevoegd.

874. Armen-inrigtingen, besturen van gods- en gasthuizen, benevens de kerkbesturen der verschillende godsdienstige gezindheden binnen het rijk, kunnen op gelijke wijze met gelijk gevolg als in dezen titel ten aanzien van onvermogenden is bepaald, kostelooze toelating vragen en erlangen, zonder ver-pligt te zijn tot overlegging van het bewijs van onvermogen.

875. De uitspraken der hoven, regtbanken en kantonregters, aangaande de toelating om kosteloos te procederen, zijn aan geen hooger beroep onderworpen. (R. 332, 864.)

ELFDE AFDEELING.

Van voorloopig getuige n-v e r h o o r.

876. Wanneer in de gevallen, waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, er, v^ór dat nog ecu geding aan-

-ocr page 688-

640 III. BOEK. VAN RRGTSPLEQINQ, ENZ.

hangig is, gevaar bestaat dat dit bewijsmiddel zoude verloren gaan, hetzij uit hoofde van den ouderdom of ziekte der personen, die als getuigen zouden moeten worden gehoord, hetzij uit hoofde dat zij hebben voorgenomen het rijk te verlaten, hetzij om andere dergelijke, door den regter te beoordeelen redenen, kan de belanghebbende zich bij verzoekschrift tot deu regter wenden, ten einde onverwijld tot het getuigen-verhoor te worden toegelaten. (B. 1932 v.; K. 1; R. 880.)

877. Het verzoek wordt gedaan aan de regtbank van het arrondissement waarin de personen, die men als getuigen wil doen hooren of het grootste getal van dezelve woonachtig zyn.

Het verzoekschrift houdt in:

]o. De redenen, welke een voorloopig getuigen-verhoor noodzakelijk maken; (R. 876.)

2o. De daadzaken, welke men wil bewijzen; (R. 202.)

3o. De namen en woonplaatsen der personen, die men getuigen wil doen hooren.

878. Indien de regtbank het verzoek toestaat, bepaalt zij den dag en het uur waarop het getuigen-verhoor zal plaats hebben, en benoemt een harer leden als regter-commissaris, voor wien hetzelve zal moeten worden gehouden. (R, 204 v.)

879. De bepalingen van artikel 105, 107, 108, 109, 111, 113, 114, 116, 117, 118, 119, in verband met artikel 214, zijn mede op dit getuigen-verhoor toepasselijk, met uitzondering van hetgeen aldaar ten aanzien van de wederpartij is bepaald. (R. 881.)

880. Indien er later een geding ontstaat, waarin men van het getuigen-verhoor zou willen gebruik maken, zal de verklaring der getuigen op de hierboven gemelde wijze afgelegd, niet als bewijs mogen worden aangenomen, zoo lang het mogelijk is deze getuigen op de gewone wijze inliet geding te hooren. (B. 876.)

881. Indien zulks door overlijden of afwezigheid der getuigen, of uit hoofde van andere dergelijke redenen, niet meer mogelijk mogt zijn, zal het proces-verbaal ingevolge artikel 879 opgemaakt, in het geding mogen worden overgelegd. Aan hetzelve zal zoodanige bewijskracht worden toegekend, als de regter naar omstandigheden zal vermeenen te behooren.

Het tegenbewijs wordt van regtswege toegelaten. (R. 103.)

XEVBNDE TITCli.

Van den staat van kennelijk onvermogen.

882. quot;Wanneer iemand, niet tot den handelstand behoorende blijkbaar buitenstaat is om zijne schulden te betalen, en hij zich bovendien bevindt in een der gevallen in het volgende artikel omschreven, kan hij, hetzij op zijne eigene vordering, hetzij op die van een of meer zijner schu'deischers, bij rag-terlijk vonnis worden verklaard in staat van kennelijk onvermogen. (R. 437, 2809; K. 764 v.; R. 71, 126 , 899.)

883. Van zoodanig kennelijk onvermogen kan alleen blijken in een der vol«rende gevallen:

-ocr page 689-

VIL TITEL. VAN DEN STAA.T VAN KENNEL. ONVEBM. 64l

lo. Wanneer de schuldenaar wegens schulden is gegijzeld uit krachte van een eindvonnis en hij zich langer dan eene maand in gijzeling heeft bevonden ; (R. 585 v.)

2o. Wanneer hij door onderscheidene zijner schuldeischers gelijktijdig tot betaling van schulden vervolgd, en door beslag in executie met den verkoop en de slooping zijnes boedels wordt bedreigd;

3o. Wanneer hij, door onderscheidene zyner schuldeischers tot betaling van schulden zijnde aangesproken, heime-lyk en zonder orde op zijne zaken gesteld te hebben, zijne woonplaats heeft verlaten. (R. 882.)

884. De vordering tot verklaring in staat van kennelijk onvermogen wordt gedaan by verzoekschrift aan de arrondisse-ments-regtbank van de woonplaats des schuldenaars, met overlegging van het bewijs of de aanduiding van de daadzaken en omstandigheden, waaruit blijkt, dat er werkelijk kennelijk on-vermogen plaats heeft.

Het verzoekschrift wordt ter griffie van de regtbank ingeleverd en op een daartoe aangelegd register wordt hiervan aan-teekening gehouden.

De regtbank beschikt met den meesten spoed op het verzoekschrift.

Indien het verzoek is gedaan door den schuldenaar zei ven, is de regtbank bevoegd, alvorens daarop te beschikken, hem voor zich te ontbieden en te hooren. Zij is verpligt hem daartoe door den griffier bij brief te doen oproepen, indien de schuldeischers het verzoek buiten hem hebben gedaan. (K. 766; R. 882.)

885. Het vonnis zal, behalve de verklaring des schuldenaars in staat van kennelyk onvermogen, inhouden;

lo. De benoeming van een der leden van de regtbank tot regter-commissaris; (R. 886.)

£o. De aanstelling van een of meer curators, bij voorkeur uit de schuldeischers te kiezen. De griffier, de substituten-griffiers, benevens de procureurs der vervolgende schuldeischers, kunnen daartoe niet benoemd worden; (R. 4 5o, 892.)

So. Den last om door verzegeling of door andere gepaste middelen, of door een en ander voor de bewaring des boedels te zorgen. (R. 650 20, 659 v.)

Een afschrift van het vonnis wordt dadelijk aan den kanton-regterdoorden griffier der arrondissements-regtbank toegezonden.

886. De regtbank heeft ten allen tijde de bevoegdheid om de curators of een of ander derzelve te ontslaan en door anderen te doen vervangen, hetzy op voordragt van den regter-commissaris, hetzij op een met redenen bekleed verzoek van een of meer der schuldeischers.

Zy kan op gelijke wijze aan den benoemden een of meer mede-curators uit de schuldeischers toevoegen. (K. 788.)

887. Het vonnis zal worden ten uitvoer gelegd niettegenstaande hooger beroep of verzet. (R. 52 v.)

De bepalingen van artikel 791 van het Wetboek van Koophandel zyn, met uitzondering van hetgeen aldaar omtrent het openbaar ministerie wordt voorgeschreven, ten deze van toepassing.

41

-ocr page 690-

642 III. BOEK. van regtspleging, enz.

888. Het vonnis lieeft ten gevolge dat de schuldenaar dadelij k na de uitspraak, indien liet op zijn eigen verzoek is gewezen, en anders dadelijk nadat hem hetzelve zal zijn beteekend, het beheer over zijne goederen verliest. (B. 1366; K. 770; R. 525.)

Nogtans zal hetzelve niet vroeger aan derden kunnen worden tegengeworpen die ter goeder trouw hebben gehandeld, dan te rekenen van den dag dat de aanplakking en aankondiging van het vonnis bij artikel 893 voorgeschreven, ter hunner woonplaats heeft kunnen bekend zijn.

Alles behoudens de bepalingen van artikel 891.

889. Het vonnis heeft mede ten gevolge, dat alle geregte-lijke ten uitvoerlegging, op roerende of onroerende goederen van den schuldenaar aangevangen, dadelijk wordt gestaakt. Echter is artikel 772 van het Wetboek van Koophandel ten deze toepasselijk. (R. 439 v., 491 v.)

890. De ten uitvoergelegde lijfsdwang blyft standhouden en de vroeger, in de gevallen van artikel 585 verkregen, doch nog niet ten uitvoer gelegde lijfsdwang, kan worden uitgevoerd, even als ware de schuldenaar niet in staat van kennelijk onvermogen verklaard. (R. 52, 315, 596, 599.)

891. De bepalingen van artikel 773 tot en met artikel 786 ingesloten van het Wetboek van Koophandel worden hier toepasselijk verklaard, doch zullen de termijnen, in de artikelen 773, 774 en 775 voorgeschreven slechts berekend worden van den dag van de uitspraak van het vonnis. (R. 888.)

892. De regtbank zal bij het vonnis, waarbij de schuldenaar in staat van kennelijk onvermogen verklaard wordt eenen deurwaarder benoemen, ten einde het vonnis, zoo wel aan den schuldenaar, indien hetzelve niet op deszelfs eigen verzoek mogt gewezen zijn, als aan den benoemden curator of de curators te beteekenen.

Deze beteekening moet gedaan worden binnen acht dagen na de uitspraak, ten ware de regter eenen korteren termijn had bepaald. (R 8, 885 £o)

893. De curators zijn verpligt om binnen drie dagen na dat hun het vonnis zal zyn beteekend, een uittreksel van hetzelve te doen aanplakken en aankondigen, op de wijze zoo als bij artikel 793 van het Wetboek van Koophandel is voorgeschreven.

De artikelen 790, 792, 795, 796, 797, 798, 799, 800, 806 tot en met 814 ingesloten van gemeld wetboek zijn hier mede van toepassing.

De regter-commissaris is op voordragt var. de curators bevoegd, de bedienden en huisgenooten des schuldenaars, met uitzondering van zijne huisvrouw, kinderen en verdere nakomelingen, mitsgaders zijne ouders of grootouders, te ondervragen , zoo omtrent de goederen die dezelve bezit en de plaats waar zich deze mogten bevinden als omtrent de oorzaken en omstandigheden van het kennelijk onvermogen. (B. 1421,1551: K. 805; R 888.)

894. De regter-commissaris zal den dag, het uur en de plaats bepalen, waarop alle de bekende en onbekende schuldeischers, de bevoorregte en de pand- of hypotheek hebbenden daaronder

de van uit: 1

8i L)ez( leeli loek nsef lliie 89 iet iypo

Cllll

ural iebv lunn inde 8« erzo ehev iet ( )l(Ui De og n li

en s :gen oekei Dg O

-ocr page 691-

VU. TITEL. VAN DEN STAAT VAN KENNEL. ONVEEM. 648

begrepen, worden bij een geroepen, ten e-nde over te gaan tot de verificatie der schuldvorderingen. (K. 815.)

895. Deze verificatie geschiedt overeenkomstig de voorschriften van de derde afdeeling van den eersten titel van het derde boek van het Wetboek van Koophandel, doch met de volgende uitzonderingen: (K. 815 v.)

lo. Dat de aanplakking, in art. 817 gelast, alleen wordt

gedaan aan het huis der gemeente •,

2o. Dat de lijst der schuldeischers wordt opgemaakt uit zc jdanige bescheiden als de curators zich hebben kunnen verschaffen.

896. De bepaliugen omtrent het accoord, voorkomende in de vierde afdeeling van den eersten titel van het derde boek van het Wetboek van Koophandel, zijn, behoudens de volgende uitzonderingen, mede hier van toepassing; (K. 835 v.)

lo. Dat tot de aanneming van het accoord vereischt wordt de toestemming van vyf zesde der concurrente schuldeischers, welke zeven achtste van het bedrag der niet bevoorregte, door geen pand gedekte noch hypothekaire schuldvorderingen vertegenwoordigen, of wel zeven achtste dier schuldeischers, welke vijf zesde van voormeld bedrag uitmaken; (K. 841.)

2o. Dat bij het verkenen van de homologatie van het accoord, tevens verklaard wordt dat de staat van het kennelijk onvermogen wordt opgeheven. (K. 850.)

897. De curators zijn belast met de verelfening des boedels, •ezelve geschiedt overeenkomstig de bepalingen der vijfde af-eeling van den eersten titel van het derde boek van het Wet-icek van Koophandel, en zijn de artikelen 853 tot en met 891 ngesloten van dat wetboek, met uitzondering van artikel 887,

quot;ilhier van toepassing. (K. 852 v.)

898. Alvorens den sta^t op te maken, bij artikel 862 van iet Wetboek van Koophandel vermeld, worden de ingeschreven lypothekaire schuldeischers, welke niet tot verificatie hunner chuldvorderingen mogten zijn opgekomen, nogmaals door de urators binnen eenen door den regter-commissaris te bepalen ekwamen termijn, by exploit van eenen deurwaarder, aau unnen persoon of ter hunner woonplaatsen opgeroepen, ten '.nde hunne schuldvorderingen nog te doen verifieren. (B. 1224.)

8£9. De schuldenaar kan ten allen tyde aan de regtbank erzoelcen dat de staat van kennelijk onvermogen worde op-:heven, mits overleggende eene lijst zyner schuldeischers, et de verklaring van elk hunner, dat hij ten zijnen genoegen Maan is.

De regtbank hoort op dit verzoek de curators, indien zij og niet zyn ontslagen, en staat hetzelve toe indien zij bevindt het verzoek gegroud is, en de curators zijn verpligt aan schuldenaar rekening en verantwoording te doen en hem gen behoorlijke kwijting alle goederen, gelden, effecten, leken en papieren tot zijnen boedel behoorende, en die zij 'g onder zich hebben, af te geven. (11, 882.)

le-

oe-leii ■rail

_aar =ur-■len oek cu-

-gen ■lijn

dat -elve arti--ven. 806 zicde

be-met

=alv0-

■der-Baats -i en 551

Haats quot;hers, ■uder

-ocr page 692-

STRAFVORDERING.

Algemeene bepalingen.

aktikel 1.

Niemand mag tot straf vervolgd of veroordeeld worden, dan bp de wijze en in de gevallen bij de wet voorzien, (Sv. 427.)

2. Tot strafvordering zijn alleen geregtigd de ambtenaren welke bij de wet daartoe bevoegd zijn verklaard. (Sv. 22, ,7'

v.; II) . ,

3. Behalve in de gevallen bij de wet voorzien, kan de vergoeding van schade, door eenig misdrijf veroorzaakt, alleenlijk bij eene afzonderlijke burserlijke regtsvordering vervolgd worden. (O. 56; B. 1406 v., 1890, 1955 v.; Sv. 25, 231, 252, 37; 1. 1, 2, 3.)

4. Gedurende den loop van de regtsvervolging tot stra, blijft de regtsvordering tot vergoeding van schade voor de; burgerlijken regter geschorst, onverminderd de behoedmiddelei

bij de wet veroorloofd. (O. 56 v.; R. 1406 v., 1955 v.; R. 193, 194; Sv. 375; 1. 3.)

5. Geene regtsvervolging tot straf kan gestuit of geschorr worden door het afzien van de burgerlijke regtsvordering, tenzj in de gevallen bij de wet voorzien. (B. 323, 1414,1890; SvJ; I. 4.)

6. Indien de verdediging van d.en beklaagde of beschuldigde een geschilpunt van burgerlijk regt betreft, van welks be slis sin; de regter oordeelt dat de waardering van het feit afhangt aan denzelven als misdrijf te laste gelegd, zal de regtsvervolging met of zonder tijdsbepaling worden geschorst.

Indien de beklaagde of beschuldigde in bewaring is, zal de refter zijne voorloopige invrijheidstelling kunnen gelasten. (Sv. 3,5.

7. Het regt tot strafvordering vervalt:

lo. Door den dood van den beklaagde of beschuldigde; (St. 446 v.)

2o. Door verjaring; (Sv. 457 v.)

Alles overeenkomstig den drie en twintigsten titel vaü dit wetboek.

8. Een NTederland.er zich buiten 's lands schuldig of mede-pligtig makende aan misdrijven, door welke, volgens de bijzondere bepalingen van het Wetboek van Strafregt, de rustet veiligheid van het koningrijk in gevaar gebragt of benadeeÜ worden; of aan eenig bij de wet voorzien misdrijf, ten aanzie van inlandsche wettig gangbare geldmunten, of aan het nams ken of vervalschen van eenige inlandsche openbare of and® wettiglyk bestaande effecten of bankbiljetten, gelijk ook oj eenige zegels, stempels of merken, welke op openbaar gen? binnen dit Koningrijk gebruikt worden, zal naar de Nederlanl'

-ocr page 693-

ALGEMEENE BEPALINGEN. 645

sche wetten vervolgd en gestraft worden, en zulks zonder onderscheid of de wetten van bet land, alwaar zoodanig misdrijf is gepleegd, eene zwaardere of eene ligtere, of wel in liet geheel geene straf op hetzelfde misdrijf stellen mogten.

De bepalingen van dit artikel zijn mede toepasselijk op vreemdelingen die, aan zoodanige misdrijven schuldig of medepligtig, binnen dit Koningrijk mogten worden gevat, of ten verzoeke der regering zijn uitgeleverd. (A. 8; Sv. 9, 24; I. 5; St. 1821, no. 22; 1827, no. 36; 1828, no. 47, 65; 1832, no. 4; 1844, no. 38, 62; 1845, no. 3; 1846, no. 48; 1847 no. 40; 1849, no. 39; 1850, no. 73; 1852, nos. 11, 180, 183, 187, 189, 200,355; 1853, nos 27, 112; 1854, nos. 25, 79, 141; 1855, no. 123; 1856, no. 67; 1863, no. 5: 1867, nos. 53, 89 en 116; 1868, no. 137. De regeling der voorwaarden voor uitlevering van vreemdelingen door onze regering is te vinden in de W. v, 1875,St. no. 66.)

9. Insgelijks zullen, na aanhouding hier te lande of ver-kregene uitlevering, volgens de Nederlandsche wetten worden vervolgd en gestraft: (Sv. 10, 24.)

10. Nederlanders, welke zich buiten's lands hebben schuldig gemaakt aan eenig misdrijf hoegenaamd tegen Nederlanders; (A. 8.)

£o. Nederlanders, welke zich buiten's lands tegen vreemdelingen, of vreemdelingen welke zich buiten 's lands tegen Nederlanders hebben schuldig of medepligtig gemaakt aan moord, brandstichting, diefstal gepaard met braak, of met mishandeling, gewapenderhand, of bij ver-eeniging van meer dan twee personen, en met verzwarende omstandigheden gepleegd, mitsgaders aan het maken en in omloop brengen van in- of uitlandsche valsche of vervalschte wisselbrieven. (A. 8; I. 7.)

10, In de gevallen bij het voorgaande artikel vermeld, zal er geene vervolging of veroordeeling tegen de beklaagden kunnen plaats grijpen, indien zij ter zake dier misdrijven, by een vonnis door den buitenlandschen regter zijn vrijgesproken of veroordeeld en gestraft geworden. (Sv. 9; 1. 7.)

EERSTE TITEL..

Van li et opsporen d er misdrijven.

EERSTE APDEELING.

Van de ambtenaren bel ast met de opsporing der misdrij ven.

11. Met het opsporen der misdrijven zijn, volgens de onderscheidingen bij de wet gemaakt, de hiernavolgemie ambtenaren belast, elk voor zoo veel aangaat de uitgestrektheid van het grondgebied voor hetwelk hij is aangesteld en becedigd: (Sv. 12, 26, 37.)

lo. De veld- en boschwachters; (Sv. 19 v.)

2®. De officieren en onderofficieren der maréchaussee ; (Sv. 32.)

5 . De directeuren en commissarissen van policie en de wu-terschouten; (Sv. 12, 16 v., 32 v.)

-ocr page 694-

646 T. TIÏEL. van het opsporen der misdrijven.

4o. De burgemeesters, of degenen die lien vervangen, doch alleen in de gemeenten alwaar geene commissarissen van policie zijn; (Sv. 16 v., 32.)

5o. !De kantonregters; (Sv. 32 v.)

6«. De ambtenaren van het openbaar ministerie; (Sv. 13, 14, 22 v.)

7°. Alle andere beambten in zaken bij bijzondere wettenen wettige verordeningen aan hunne waakzaamheid toevertrouwd. (Sv. 32 v.; I, 8, 9.) (verg. art. 72, W. J875, Sb. no. 67.)

12. In de gemeenten, die in verscheidene afdeelingen van policie verdeeld zijn, zullen de commissarissen van policie hunne ambtsvcrrigtingen uitoefenen over de gehcele uitgestrektheid der gemeente, quot;in welke zij zijn geplaatst, zonder zich van deze verpligting te kunnen verschoonen, op grond dat de misdrijven gepleegd zouden zijn buiten de bijzondere afdeeling waarover zij zijn gesteld. (Sv. 16 v.; I, 12.)

13. Elke gestelde magt, elk openbaar ambtenaar die in de uitoefening van zijne bediening kennis bekomt van een misdrijf, zal gehouden zijn daarvan dadelijk den ambtenaar van het openbaar rainisterie bij de regtbank binnen welks regtsgebied het misdrijf begaan is, of waarin de beklaagde woont of mogt kunnen gevonden worden, berigt te geven, en aan denzelven ambtenaar alle de bescheiden, processen-verbsial en akten, die tot de zaak betrekkelijk zijn, in te zenden. (Sv. 14, 16, 19, 22, 34; I. 29.)

14. Een ieder die getuige is geweest van eenen inslag, hetzij tegen de openbare rust of veiligheid, hetzij tegen iemands leven of eigendom, zal desgelijks gehouden zijn daarvan dadelijk berigt te geven aan den ambtenaar van het openbaar mi-1 nisterie bij de regtbank, hetzij van het arrondissement waarin de daad gepleegd is, hetzij van dat alwaar de beklaagde woont of kan worden gevonden, of aan een der hulp-officieren.

De vorenstaande bepaling is niet toepasselijk op de personen bij het tweede en derde lid van artikel 65 vermeld. (Sv. 32, 34, 442; I. 30.)

15. De schriftelijke klagten en aangiften zullen moeten worden onderteekend.

De mondelinge klagten en aangiften zullen door den ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden gesteld en zoo door hem, als door den klager of aangever, worden onderteekend, zoo deze kan schrijven. (Sv. 16, 20, 43, I. 31.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de burgemeesters en commissarissen van policie, met betrekking tot policie-o vertredingen.

16. De commissarissen van policie, en, in de gemeenten waar geene commissarissen van policie zijn, ce burgemeester of die deszelfs plaats vervult, zullende policie-overtredingen nasporen, zelfs ook de zoodanige die tot het byzonder toezigt van de veldwachters en boschwachters behooren. Zij zullen

-ocr page 695-

I. TITEL. VAN HET OPSPOREN DER MISÜHIJVEN. 64/

de ])erigteii, aangiften en klagten ontvangen tot de voornoemde overtredingen betrekkelijk.

De processen-verbaal door hen te dien einde op te maken zullen inhouden den aard en de omstaudigheden der overtredingen, den tijd wanneer, en de plaats waar dezelve zijn bedreven, mitsgaders de bewijzen of aanwijzingen ten laste van de vermoedelijk sclmldigen. (R. O. 45; Sv. 11, 12 v., 15, 18, 21, 26, 101, 437:; 1- H )

17. In gemeenten, in welke niet meer dan één commissaris van policie is, zal, bij wettig beletsel van denzelven, de burgemeester of die deszelfs plaats vervult, den gezegden dienst waarnemen, of door tijdelijke aanstelling van eenen persoon tot vervanging van den commissaris van policie, in diens dienst voorzien, (R O. 45; Sv. 11 3o, 12, I, 14.)

18. De burgemeester of die deszelfs plaats vervult, of wel de commissaris van policie, zal aan den bevoegden ambtenaar, van het openbaar ministerie bij het kantongeregt alle de stukken en narigten doen geworden, ten langste binnen den tijd van drie dagen, de dag, op welken de overtreding tot zyne kennis is gekomen, daaronder begrepen. (R. O. 45; Sv. 16, 17, 21; I. 15.)

DERDE AFDEELING.

Van de veld- en bosch wacht ers.

19. De veld- en boschwachters zijn voornamelijk belast met het opsporen der misdrijven en policie-overtredingen, strekkende tot benadeeling van veld- en bosch-eigendommen. (Sv. 11, lo, 16, 26; I. 16.)

20. De veld- en boschwachters staan, voor zoo verre het opsporen der misdrijven betreft, onder het toezigt van den officier van justitie van het arrondissement, onverminderd hunne onderhoorigheid aan de ambtenaren der administratieve magt, die boven hen zijn gesteld.

Zij zullen van alle overtredingen en misdrijven proces-verbaal opmaken, ten einde te doen blijken van den aard, de omstandigheden, den tijd en de plaats van de begane misdrijven en overtredingen, zoo als ook van de bewijzen en aanwijzingen die zij daarvan hebben kunnen inwinnen. (Sv. 16, 26, 428, 437, 442 ; I. 16, 17.)

21. De veld- en boschwachters moeten hun proces-verbaal binnen den tijd van vier en twintig uren doen toekomen aan den commissaris van policie, en binnen de gemeenten, alwaar geen commissaris van policie is, aan den burgemeester of dengenen die hem vervangt. Deze zijn verpligt de processen-verbaal, uiterlijk binnen vier en twintig uren na de ontvangst, aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie in te zenden. (Sv. 16 v., 20; 1. 20, 21.)

VIERDE AFDEELING.

Van de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de hoven en regtbanken.

22. De officieren van justitie zyn ambtshalve belast met de Nasporing en vervolging van alle misdrijven, waarvan de ken-

-ocr page 696-

648 I. TITEL, van het opspohen dee misdbijven.

nisneming behoort aan de geregtshoven en aan de arrondissement s-regtbanken .

Echter zal in zaken van overspel, van hoon, laster, of schennis van vrijwillige bewaargeving, het openbaar ministerie geene nasporing of vervolg kunnen doen, dan op klagte der beleedigde partij. Deze bepaling is niet toepasselijk op hoon of laster, jegens den Koning, de leden van bet Koninklijk huis, of de openbare gestelde magten gepleegd. (R O. 4 v., 56 v., G7 v., 79 v.; A.. 14; B. 1408 v., 1414, 1733 v., Sv. 11 6o., 25 v., 33, 35, £3, 58 v., 222 v., 222 v., 237, 258; Sb. 1829, no. 34; 1830, no. 15; 1. 22.)

23. Tot de waarneming der ambtsverrigtingen, bij het vorige artikel aan de officieren van justitie opgedragen, zijn gelijkelijk geregtigd :

Die van het arrondissement waarin het misdrijf is begaan;

Die van het arrondissement waarin de beklaagde woont;

Die van het arrondissement waarin de beklaagde zal worden gevonden;

In geval van gelijktijdige benoeming van onderscheidene officieren van justitie, zal diegene hunner steeds met de vervolging der zaak belast blijven, die bij de vorenstaande rangschikking vroeger is geplaatst. (U. O 6, 88; Sv. 22, 24, 29 v.; I. 23.)

24. Deze ambtsverrigtingen zullen, in de gevallen van misdrijf buiten 's lands gepleegd, voor zoo verre hetzelve, volgens artikel 8 en 9 van dit wetboek, hier te lande kan worden vervolgd, worden vervuld door de ambtenaren van het openbaar ministerie van het arrondissement binnen he -welk de beklaagde woont, of door die van het arrondissement waar hij zal worden gevonden, of binnen hetwelk hy zijn laatste bekende verblijf heeft gehad.

In geval van gelijktijdige bemoeijing van onderscheidene officieren van justitie, zal diegenen hunner steeds met de vervolging der zaak belast blijven, die bij de vorenstaande rangschikking vroeger is geplaatst. (R. O. 88; Sv. 8 v., 23; I. 24.)

25. In alle zaken, welke, naar luid van de wet op de reg-terlijke organisatie en het beleid der justitie, raauwelyks aan den hoogen raad of aan de provinciale geregtshoven zijn opgedragen, oefenen de procureurs-generaal dezelfde functien uit, waarmede, volgens artikel 22, de officieren van justitie zijn bekleed. (R. O. 66, 92.)

26. De ambtenaren, met het nasporen der misdrijven belast, hebben het regt om, in de uitoefening van hunne ambtsverrigtingen, de openbare burgerlijke, of de gewapende magt onmiddellijk in te roepen.

De veld- en boschwachters zijn hiervan uitgezonderd, deze zullen zich te dien einde vervoegen bij de hoofden der plaatselijke besturen van de gemeenten alwaar zij hun ambt uitoefenen. (Sv. 11 v., 16 v., 19 v., 40, 91, 102, 372; 1 25.)

27. De officieren van justitie zijn gehouden om, zoodra misdrijven tot hunne kennis' komen, den procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof daarvan berigt te geven.

Onverminderd hunne verpligting tot vervolging moeten zij de voorschriften opvolgen die deze hun, tot hst doen van un*

-ocr page 697-

I. TITEL. VAN HET OPSPOREN DEE MISDRIJVEN 649

derzoek, of tot vervolging van de misdrijven, zal geven. (R. 0. 5, 73; Sv. 29, 466; 1. 37.)

28. Zij zullen zorg dragen voor de verzending, de beteeke-ning en de uitvoering der bevelschriften die door den regter, in het beleid der zaak, zullen worden gegeven. (Sv. 60, 93, 95, 116, 120, 222, 237, 253, 271, 340; I. 28.)

29. Wanneer een ambtenaar van het openbaar ministerie door klagte of aangifte, of op eenige andere wijze is onder-rigt, dat in zijn ressort een misdrijf is gepleegd, of dat iemand, die daaraan vermoed wordt schuldig te zijn, zich binnen hetzelve bevindt, zal hij verphgt zijn, naar omstandigheden, aanvankelijk alle narigten te verzamelen en in te winnen, welke dienstig kunnen zijn om over de zaak licht te verspreiden. (Sv. 22 v., 32, 34 v., 37, 45 v.)

30. Ue officier van justitie zal, wanneer daartoe termen zijn, de stukken aan den regter-commissaris doen toekomen, met zoodanige requisitoiren als hij zal geraden achten. (Sv. 52, 58, 83; I. 45.)

31. Indien de regtbank, op de klagte van den belanghebbende, of op eene andere voldoende wijze, bevindt, dat er verzuim plaats heeft in het vervolgen van een wanbedrijf, zal zij den officier van justitie kunnen belasten om te dien aanzien aan haar verslag te doen, en hem voorts kunnen bevelen om ter zake der opgegeven daadzaken, zoo daartoe termen zijn, vervolgingen in te stellen. (Sv. 27, 58, 73, 82.)

VIJFDE AFDEEL1N6.

Van de hulp-officieren.

32. De kantonregters, de burgemeesters, of die dezelve vervangen, de directeuren van politie en waterschouten, de commissarissen van policie en de officieren en onder-officieren van de maréchausée, zullen de klagten of aangiften ontvangen van de misdaden cn wanbedrijven, gepleegd in de plaatsen waar zij hunnen gewonen dienst verngten. (Sv. 11, 15, 29, 33 v., 89, 45, 54, 101, 108, 259; I. 48.)

33. Ingeval van gelijktijdige bemoeijing van de officieren van justitie en van de hulp-officieren, zullen laatstgemelde zich van alle verdere bemoeijingen onthouden en dezelve aan den officier van justitie overlaten, ten ware deze hem gelasten mogt in de door hen aangevangen verrigtingen voort te gaan of hem behulpzaam te zijn. (Sv. 32, 54; I. 51, 52.)

34. De hulp-officieren zullen de aangiften, de processen-verbaal en andere akten, door hen in zaken van hunne bevoegdheid opgemaakt, onverwijld aan den officier van justitie inzenden, welke gehouden zal zyn daarmede te handelen, zoó als in artikel 29 en 30 hierboven is gezegd.

De processen-verbaal zullen zyn gedagteekend, en zoo veel mogelijk inhouden den aard en de omstandigheden van het misdrijf, den tyd wanneer en de plaats waar hetzelve is be-

r, mitsgaders de bewijzen of aanwijzingen ten laste van vermoedelijk schuldige. (Sv. 15, 32, 35, 39, 428, 437, 443; I. 53.), mitsgaders de bewijzen of aanwijzingen ten laste van vermoedelijk schuldige. (Sv. 15, 32, 35, 39, 428, 437, 443; I. 53.)

-ocr page 698-

650 I. TITEL, van het orspokbn igt;jsfi misdrijven.

35. Zij zullen dit insgelijks doen, in geval van klagte of aangifte van andere misdrijven, dan met welker onderzoek en nasporing zij onmiddellijk belast zijn, en de officier van justitie zal gehouden zijn daarmede insgelijks overeenkomstig het bepaalde bij art. 29 en 30 te handelen. (Sv. 34, 39; I. 54.)

36. De hulp-officieren zijn gehouden om, op de vordering van den officier van justitie, alle zoodanige narigten te geven en onderzoek te bewerkstelligen ter zake van misdaden en wanbedrijven, als met welker vervolging deze ambtenaren worden belast, gelijk ook, in het beheer der justitie en regter-lijke policie, de bevelen na te komen, welke hun door den-zelven worden gegeven, (Sv. 11, 32, 32.)

ZESDE AFDEELING.

Van ontdekking op heet er daad,

37. In geval van ontdekking of vervolging van een misdrijf op heeter daad, zullen de ambtenaren bij artikel 11 vermeld, ver-pligt en gehouden zijn onmiddellijk alles aan te wenden wat dienstig kan zijn, niet alleen om het feit tot klaarheid te brengen, maar ook om den dader in handen te krijgen: alles overeenkomstig hetgeen bij de volgende artikelen is vastgesteld. (G. 153; Sv. 29, 259, 317; I. 59, 60.)

38. Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het misdrijf, terwijl hetzelve gepleegd wordt, of terstond nadat hetzelve is gepleegd, ontdekt wordt, of wanneer iemand terstond daarna als dader door het openbaar gerucht wordt vervolgd, of bij hem goederen, wapenen, werktuigen of papieren worden gevonden, welke aanduiden, dat hij dader of medeplig-tig is. (Sv. 39 v., 43, 83; I. 41.)

39. In geval van misdrijf op heeter daad ontdekt, is elk dienaar van de openbare raagt verpligt, en een iegelijk bevoegd, den verdachte aan te houden en voor een' der ambtenaren van het openbaar ministerie of een' der hulp-officierente brengen.

In de gevallen waarin geene voorloopige aanhouding is toegelaten zal de ambtenaar van het openbaar ministerie, of des-zelfs hulp-officier, proces-verbaal opmaken, en den aangehoudene dadelijk in vrijheid stellen.

Wanneer er volgens de wet grond is tot voorloopige aanhouding en de verdachtedooreenen bijzonderen persoon of door eenen hulp-officier is gevat geworden, zal deze den verdachte dadelijk, met de in beslaggenomen goederen, wapenen, werktuigen of papieren, aan den officier van justitie overleveren, ten einde te worden gehandeld, zoo als bij artikel 52 en 53 is voorgeschreven. (Sv. 29, 37, 41, 43, 77, 83, 88; L 106.)

40. De tot aanhouding bevoegde ambtenaren zullen zich te dien einde de sterke hand doen verleenen door den burgemeester van de gemeente, of door dengenen die deszelfs plaats vervult, welke zich daaraan niet zullen mogen onttrekken.

Weggenomen goederen zullen zij, in dat geval, ter plaatse waar die mogten zijn heen gevoerd, nasporen en in bewarende hand stellen; nogtans zullen zij in de huizen, werkplaatsen, getimmerten en de daaraan belendende omschuttd en omheinde

-ocr page 699-

I. TITEL. VAN IIKT OPSPOREN DER MISDRIJVEN. 651 plaatsen niet mogen binnentreden, dan in het bijzijn van d.en kantonregter, of van den commissaris van politie, of den burgemeester der gemeente, of die deszelfs plaats vervult, en het daarvan op te maken proces-verbaal zal moeten worden onderteekend door hem te wiens overstaan het opgemaakt is. (6.153; Sv. 26, 38 v., 44, 106, 194, 216, 283; 1 107.)

41. In het geval van misdrijven, tegen welke de weteene lijf- of onteerende straf bedreigt, zal de officier van justitie handelen, zoodanig als bij dit en bij de volgende artikelen tot en met artikel 53 is voorgeschreven.

Hij zal zich, indien zulks noodig is, onverwijld begeven naar de plaats alwaar de daad gepleegd is, om aldaar de vereischte processen-verbaal op te maken, ten einde te dom blijken van het bestaan des misdrijfs, den staat van deszelfs voorwerp en de gesteldheid der plaats, en om de verklaringen in te winnen van degenen die tegenwoordig mogten zijn geweest, of van de buren, huisgenooten of anderen, die men vermoeden kan in staat te zijn om ophelderingen of narigten nopens het feit te geven, welke allen hunne verklaringen zullen moeten teekenen; zullende, bij weigering, daarvan melding moeten worden gemaakt.

Hij is verpligt den regter-commissaris onverwijld te verwittigen, dat hij zich naar de plaats des misdrijfs begeeft, doch hij behoeft dien ambtenaar niet af te wachten.

Zoodra de regter-commissaris op de plaats des bedrijfs tegenwoordig is, zullen alle bemoeijingen, in deze afdeeling vermeld, door hem op requisitoir van het openbaar ministerie worden verrigt. (Sv. 58, 97, 260, 317, 428; I. 32, 33.)

42. De officier van justitie zal mogen bevelen dat niemand, wie het ook zij, het huis verlate of zich van de plaats ver-wijdere, tot na den afloop van het onderzoek te dier plaatse.

De overtreders van zoodanig bevel zullen kunnen worden gevat en tot na het sluiten van het proces-verbaal aangehouden; zij zullen daarenboven door den bevoegden regter tot eene gevangenisstraf kunnen worden veroordeeld, den tijd van tien dagen niet te boven gaande. (Sv. 41, 54; I. 34.)

43. Hij zal, in de gevallen van ontdekking op heeter daad, mogen bevelen, dat de vermoedelijk schuldigen in verzekering worden genomen en voor hem gebragt; na derzelver verhoor, zal hij tegen hen een bevel van voorloopige aanhouding mogen uitvaardigen, en daarbij aanduiden de plaats alwaar de aangehoudene zal worden in verzekering gebragt.

Eene bloote aangifte levert geenen genoegzamen grond op tot zoodanige aanhouding van eenen gezeten burger. (Sv. 38, 41, 53, 83, 93; I. 40.)

44. Hij zal in beslag nemen de wapenen en al hetgeen tot het plegen van het misdrijf blijkt of schijnt gediend te hebben of bestemd te zijn geweest, gelijk ook alles wat dienen kan om de waarheid aan den dag te brengen.

Hij zal den verdachte aanmanen om zich te verklaren over de in beslag genomene voorwerpen, welke hem zullen worden vertoond.

Hij zal van dit alles een proces-verbaal opmaken, hetwelk onderteekend zamp;l worden door den verdachte, of, bij weigering,

-ocr page 700-

652 I. TITEL, van het opspohen dee misdkijven.

zal daarvan worden melding gemaakt. (Sv. 40 v., 52, 194, 443; I. 35.)

45. Indien de aard van het misdrijf zoodanig is, dat liet bewijs waarschijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of andere stukken en zaken in het bezit van den verdachte, zal de officier van justitie, vergezeld van den kantonregter, of, wanneer deze zich niet op de plaatsbevindt, ofopeenigeardere wijze verhinderd is, van den burgemeester of die denzei ven mogt vervangen, zich terstond ter woonstede van den verdachte begeven, om aldaar datgene op te sporen wat hij nuttig zal oordeelen om de waarheid aan het licht te brengen.

Hij zal daarvan proces-verbaal opmaken, en de papieren of andere stukken onder zich nemen. (Sv. 29, 41, 52, 107, 109 v., 428; I. 36.)

46. Hij zal tot de ontdekking van het misdrijf hetzelfde onderzoek mogen doen, zoo wel in de woning van den verdachte, als in herbergen, koffijhuizen en andere openbare plaatsen. (Sv. 29, 45, 48, 106, 110.)

47. De door hem in beslag genomene voorwerpen zullen besloten en verzegeld worden in eenen omslag, waarop door hem gesteld zal worden de behoorlijke aanteekening van den dag waarop zij in beslag genomen zijn.

Indien dezelve niet geschikt zijn om in eenen omslag te worden gesloten, zal aan dezelve door hem eene strook papier met zijn zegel worden vastgehecht, op welke de bovengemelde aanteekening door hem zal gesteld en onderteekend zijn. (Sv. 41, 44, 48, 52, 110; 1. 38.)

48. De verrigtingen in de beide voorgaande artikelen voorgeschreven, zullen geschieden in bijwezen van den verdachte, in geval hij gevat is geworden; de voorwerpen zullen hem worden voorgehouden, ten einde dezelve te erkennen, en te waarmerken, zoo daartoe termen zijn, en in geval van weigering, zal daarvan in het proces-verbaal melding worden gemaakt. (Sv. 41, 54, 109; I. 39.)

49. De officier van justitie zal, wanneer dit vereischt mogt worden, zich doen vergezellen van een' of twee personen, die voorondersteld kunnen worden door hunne kunst of hun beroep in staat te zijn om den aard en de omstandigheden van het misdrijf wel te beoordeelen. (Sv. 41, 45, 51, 438; I. 43.)

50. In geval van eenen geweldigen dood of van eenen dood waarvan de oorzaak verdacht is, gelijk mede bij zware verwondingen, poging tot vergiftiging en andere aanslagen op iemands leven, zal hij zich doen vergezellen van een of twee artsen of heelmeesters, die verslag zullen geven wegens de oorzaken van den dood en den staat van het lijk. (Stbl. 1818, no. 30). (1).

De personen welke in de gevallen van ditenhec voorgaande artikel opgeroepen zijn, zullen in zijne handen der. eed afleggen dat zij hem verslag naar hun geweten zullen gsven. (B. 55, 56; Sv. 29, 41, 51, 438; 1. 44.)

51. De deskundigen, artsen of heelmeesters, bij artikel 49 en 50 vermeld, welke mogten weigeren hunne diensten aan de

(1) Deze wet is tot heden nog niet in werking.

-ocr page 701-

1. TITEL. VAN HET OPSPOREN DER MISDRIJVEN. 65o

justitie te leenen, kunnen in eene geldboete van ten hoogste vijftig gulden worden veroordeeld. (Sv. 98.)

52. De processen-verbaal, akten, stukken en instrumenten, ingevolge de voorgaande artikelen opgemaakt of in beslag genomen, zullen onverwijld door den officier van justitie, met de requisitoiren, welke hij ten dienste der justitie noodzakelijk zal achten, overeenkomstig het vastgestelde bij artikel 30, aan den refter-commissaris worden ingediend. (Sv. 39, 41, 44, 47, 228, 260, 317; I. 45.)

53. Ingeval bij ontdekking op heeter daad een bevel van voor-loopige aanhouding mogt zijn uitgevaardigd, zal hetzelve door de regtbank moeten worden bekrachtigd binnen den tijd van zes dagen na de aanhouding; bij gebreke van dien, zal de beklaagde van regtswege, en zonder eenigen anderen vorm, worden in vrijheid gesteld. (G. 153; Sv. 39, 41, 43, 83, 100, 417.)

54. Bij verhindering of bij ontstentenis van den officier van justitie, zullen de hulp-otficieren de bemoeijingen waarnemen, waarvan in artikel 41 tot en met artikel 50 gehandeld wordt. (R. O. 6; Sv. 32 v. ,1. 50)

TWEEDE TITEL.

Van denregter-commissaris en van de voorloopige inform atien.

55. Het provinciaal geregtshof benoemt, bij iedere arron-dissements-regtbank, uit derzelver leden, een of meer regter-commissarissen, belast met de instructie der strafzaken. (R. O. 46, 59, 75; Sv. 30, 57 v., 82, 111, 220, 258, 317, 358, 420] I. 55.)

56. De regter-commissarissen worden voor den tijd van twee jaren aangesteld.

Echter zal de instructie ecner zaak worden voortgezet en ten einde gebragt door dengenen die dezelve heeft begonnen.

De regter-commissarissen zijn steeds weder benoembaar.

Niemand zal echter, na den afloop van zijnen diensttijd ver-pligt zijn die functien te blijven waarnemen, voor dat hij gedurende twee jaren daarvan is bevrijd geweest. (R. O. 59.)

57. Indien de regter-commissaris tijdelijk mogt zijn verhinderd, zal de regtbank eenen anderen tot de waarneming van zijnen dienst benoemen.

Daar, waar meer dan één regter-commissnris is, zal de dienst van dengenen die verhinderd is, bij voorkeur door den anderen worden waargenomen. (Sv. 55, 58, 358; I. 58.)

58. De regter-commissaris kan geene voorloopige information inwinnen, zonder requisitoir van het openbaar ministerie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 hierboven.

Indien de regter-commissaris verklaart dat er geene termen tot het inwinnen van information bestaan, zal de officier van justitie de verklaring van dien ambtenaar ter konnis der ar-rondissomonts-rogtbank kunnen brengen, ten einde daaromtrent door die regtbank worde beslist.

In geval de regtbank beslist dat de zaak behoort te worden ver-

-ocr page 702-

054 II. TITEL, van den hegter-commissaris, enz.

volgd, zal zij daartoe eenen anderen regter-commissaris kunnen benoemen. (Sv. 30 v., 41. 52, 57, 77 v., 81, 90, 235; I. 59,61.)

59. De regter-commissaris moet, bij alle zijne ambtsverrigtin-gen, door den griffier of eenen substituut-grilfer worden bijgestaan.

De officier van justitie kan bij de verliooren tegenwoordig zijn, indien de regter-commissaris hem daartoe uitnoodigt.

Zoo dikwijls de officier van iustitie bij de verhooren tegenwoordig is, wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt en hij is bevoegd aan den regter-commissaris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de regter-commissaris naar bevind van zaken, zal beschikken.

De regter-commissaris is verpligt, telken reize, de verhooren en ingewonnen informatien aan den officier van justitie, op diens verlangen, mede te deelen, ten einde dezen in staat te stellen om de vereischte requisitoiren te doen. (Sv. 41, 62 v., 74, 97, 92, 111 v., 307; 1. 62.)

60. De regter-commissaris zal de dagvaarding bevelen van de personen, welke hem als getuigen door het openbaar ministerie zijn opgegeven.

Hij kan insgelyks doen oproepen de zoodanigen, die door den beklaagde zijn aangeduid, of die hij ambtshalve vermeent te moeten hooren.

Bij zijn proces-verbaal wordt melding gemaakt van alle de door den beklaagde, als getuigen, opgegeven personen, om het even of de regter-commissaris die al of niet heeft laten oproepen.

De dagvaarding der getuigen geschiedt door eenen deun/aarder of door eenen dienaar van de openbare magt, op last van liet openbaar ministerie. (Sv. 28, 55, 73, 174, 299, 311 v., 428; I. 71, 72.)

61. De getuigen zullen door den regter-commissaris ieder afzonderlijk worden gehoord, hij kan dezelve echter met elkander confronteren. (Sv. 59, 96, 183, 311 v., 432 v., 435; I. 73.;

62. De getuigen zullen beloven de geheele waarheid en niets dande waarheid te zeggen; de regter-commissaris zal hun hunne namen, voornamen, ouderdom, staat, beroep en woonplaats afvragen, alsmede of zij zijn dienstboden van den verdachte of hem door bloedverwantschap of door aanhuwelijking bestaan en, zoo ja, in welken graad.

De regter-commissaris zal de belofte en opgaven, mitsgaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den griffier behoorlijk in geschrift doen stellen. (B. 345; Sv.5 0 v., 59, 64, 96, 175, 183, 188, 196, 432 v.; 1.75.)

63. Het alzoo in geschrift gestelde zal onderteekend worden door den regter-commissaris, den griffier en de getuigen, nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstgenoemder. verklaard hebben daarbij te volharden. Ingeval de getuigen niet teekenen kunnen of willen moet daarvan melding worden gemaakt. (Sv. 59, 64, 96, 184; 1. 76.)

64. Tusschen de regels zal mogen worden ingeschreven.

De doorschrappingen en de verwijzingen zullen door den regter-commissaris, den griffier en de getuigen goedgekeurd en onderteekend moeten worden: het tusschen de regels ingeschre-

-ocr page 703-

II. ÏITEL. VAN DKN KEGTER-COMMISSAEIS, ENZ. 65S

vene mitsgaders de niet goedgekeurde doorhalingen en verwijzingen, zijn nietig en van onwaarde. (Sv. 59, 66; I. 73.)

65. Een ieder die gedagvaard is om getuigenis der waarheid te geven, is gehouden voor den tregter-commissaris te verschijnen, en getuigenis af te leggen.

Des verdachten bloedver wanten en aangehuwden in deregte linie, deszelfs broeders, zusters en aangehuwden in gelijken graad; deszelfs ooms, moeijen en deszelfs broeders- en zusters-kin-deren, mitsgaders de eclrtgenoot zelfs na echtscheiding, kunnen niet genoodzaakt worden getuigenis af te leggen.

Hetzelfde is toepasselijk op hen, die, uit lioofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking, tot geheimhouding verpligt zijn, doch alleen en bij uitsluiting nopenshetgeen waarvan de wetenschap aan hen, als zoodanig, is toevertrouwd. (B. 345 v., 1946; Sv. 14, 66, 70, 73, 96, 188 v., 190, 196, 311, 432 v.; I. 80; 11. 116 v.)

66. Indien de getuige niet verschijnt, zal hij, op de vordering van liet openbaar ministerie, zonder verderen vorm, verwijl noch hooger beroep, door den regter-commissaris worden verwezen in eene geldboete, de som van dertig gulden niette boven gaande.

De regter-commissaris zal voorts tegen den getuige verlee-nen eene tweede dagvaarding, en kan daarbij voegen een bevel van medebrenging, of hetzelve naderhand verleenen. (II. 116 v.: Sv. 60, 65, 67 v., 96, 177; I. 80.)

67. Indien de getuige bij zijne verschijning op de tweede dagvaarding wettige redenen van verschooning aanvoert, kan hij na verhoor van het openbaar ministerie, door den regter-commissaris van de aan hem opgelegde boete worden ontheven. (R. 118; Sv. 65 v., 96, 178; I. 81.)

68. Indien de getuige op de eerste of tweede dagvaarding verachenen, of, voor den regter-commissaris gebragt zijnde, weigert getuigenis der waarheid afteleggen, kan de regtbank op verslag van den regter-commissaris na verhoor of behoorlijke oproeping van den getuige en op de conclusie van het openbaar ministerie, bevelen dat de getuige in gijzeling worde gebragt en gehouden, tot dat hij aan zijne verpligting zal hebben voldaan.

Het vonnis van de regtbank zal bij voorraad worden ten uitvoer gelegd niettegenstaande verzet of hooger beroep. (B. 117; Sv. 66, 69, 96, 177, 179, ]88; I. 80.)

69. Na den eindelijken afloop van het geding, waarin het getuigenis gevorderd werd, zal de getuige, indien hij niet vroeger getuigenis heeft afgelegd, na verhoor of behoorlijke oproeping, en op de conclusien van het openbaar ministerie, door de regtbank, ter zake zijner onwilligheid, kunnen worden veroordeeld tot de straf van gevangenis, den tijd van zes maanden niet te boven gaande. (R. 117; Sv. 65, 68, 96, 180.)

70. Wanneer een getuige schadeloosstelling vraagt, zal dezelve door den regter-commissaris worden begroot, op vertoo-Qing van de akte van dagvaarding. (Sv. 65, 96, 187; I. 82.)

71. Wanneer een getuige door verklaringen van eenen arts of heelmeester doet blijken dat hij buiten staat is van op de hem gedane djigvaardingen te kunnen verschijnen, zal de reg-

-ocr page 704-

656 It TITEL. VAN DEN RKGTERCOMMISSARIS, ENZ. ter-commissaris zich ter znner woning begeven. (R. 119: Sv. 59 72, 96; I. 83 ; Stbl. 1848, no. 47, art. 27 16o.)

72. Indien een getuige in een ander kanton woont dan waarin de gemeente behoort, binnen welke de regtbank zitting houdt, kan de regter-commissaris den kantonregter magtigen, om dien ge tuige te hooren. (R. O. 25; B. 119; Sv 32 v., 73, 6,96; 1.83.

73. Zoo dikwijls getuigen zullen moeten gehoord worden, welke woonachtig zijn in een ander arrondissement, zal de regter-com missaris de ontworpen vraag-artikelen overzenden aan den reg ter-commissaris binnen wiens anondissement die getuigen woon achtig zijn, ten einde hen, op of naar aanleiding dier vraagartikelen te hooren.

Indien echter de woonplaats van den getuige nader gelegen js bij de hoofdplaats van het arrondissement alwaar de instructie geschiedt, dan bij die van het arrondissement, waarin hij woont, is de regter-commissaris bevoegd, den getuige voor zich te ontbieden, al ware des getuigen woonplaats in eene andere provincie gelegen. (Sv. 59, 65, 72, 74 v., 96; I. 84.)

74. Indien, in het geval van het eerste lid van het vorige artikel, de ambtenaar van het openbaar ministerie het vol strekt noodzakelijk mogt achten, dat zoodanige getuigen wor den opontboden om gehoord te wórden, zal hij deswege een met redenen bekleed verslag aan de regtbank doen, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Sv. 70, 75, 96.)

75. Wanneer de regtbank in de overkomst dier getuigen be willigt, zullen zij daartoe gedagvaard worden, en melding daarvan zal in de akte van dagvaarding worden gemaakt. (Sv. 69,73,96.

76. Hij, die op verzoek van eenen regter-commissaris, getui genissen heeft ingewonnen, zal liet proces-verbaal besloten en verzegeld aan laatstgenoemden overzenden. (Sv. 62 v., 72; I. 85.)

77. Indien in de gevallen bij het eerste en tweede lid van artikel 88 voorzien, er gegronde vrees voor de rlugt van den beklaagde bestaat, kan de regter-commissaris, op het requisitoir van den officier van justitie, een bevel van voorloopige aanhouding tegen den beklaagde verleenen, met opgave van de daartoe bestaande redenen en aanduiding van de plaats alwaar deze zal worden in verzekering gebragt.

De beklaagde moet dadelyk na zijne aanhouding worden ondervraagd. De regter-commissaris is verpligt om, binnen drie maal vier en twintig uren, na het verleenen des hevels aan de arrondissements-regtbank verslag te doen, welke, uiterlijk binnen drie dagen, hetzelve zal bevestigen, of gelasten dat de beklaagde voorloopig zal worden in vrijheid gesteld. (G. 153; Sv. 39, 58, 83, 95, 100,414, 417.)

78. Dc regter-commissaris heeft de bevoegdheid om, inden loop des onderzoeks, eenen van misdrijf verdachten, bij eene schriftelijke oproeping voor zich te doen ontbieden, en van den-zei ven zoodanige inlichtingen te vragen, als bij zal oorbaar achten. Bij niet verschijning, zal hij echter daartoe door geene dwangmiddelen kunnen worden 'verpligt. (Sv. 43, 58 v, 427.)

79. In correctionnele strafzaken zal eene voorloopige instructie kunnen plaats hebben, indien het openbaar ministerie zulks vordert. (Sv. 29, 81, 222 v., 262, 315.)

-ocr page 705-

U. TITEL. VAN DEN EEGXEB-COMMISSARlSj ENZ. 657

80. Zoodanige instructie echter zal moeten plaats hebben, ter zake van wanbedrijven, door de kantonregters of derzei ver plaatsvervangers, de regters, de ambtenaren van het openbaar ministerie, en de griffiers en de regters-plaatsvervangers van de regtbanken, gedurende den ttyd hunner bediening begaan.

Zij zal in die gevallen verrigt worden, hetzij door den president en procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof, hetzij door eenen der raadsheeren of door eenen advokaat-generaal, respectievelijk door hen daartoe gemagtigd. (K. O. 3; Sv. 257,v.)

81. In zaken van policie-overtredingen, geschiedt er geene voorloopigegeregtelijke instructie. (Sv. 79, 137, 266 v., 315,333.)

82. In alle misdrijven zal het provinciaal hof, zamengesteld zoo als by artikel 125 is gezegd, zoo langde teiegtstellingvan den beklaagde niet is bevolen, om het even of er al dan niet eene instructie is aangevangen, op het requisitoir van den pro-, cureur-generaal, of ambtshalve, kunnen gelasten, dat de zaak worde vervolgd; zich de stukken doen voorleggen, f1.e zaak ge-regtelyk onderzoeken of doen onderzoeken, en eindelijk zoodanig beslissen als znl worden bevonden te behooren.

In dat geval, benoemt het hof bij hetzelfde arrest een' zijner leden, om als regter-commissaris werkzaam te zijn. (Sv. 55 v., 113, 121, 131, 171, 466; I. 235, 236.)

DERDE TITEL..

Van het verleenen van regtsingang tegen eenen beklaagde en de verdere geregtclijke instructie.

83. Zoodra de officier van justitie voldoende aanwijzing van een gepleegd misdrijf en van den persoon, die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, verkregen heeft, hetzij na betrapping op heeter daad, hetzij na het voorloopig onderzoek bij den vorigen titel behandeld, hetzij eindelyk uit ingewonnen processen-verbaal, of andere bewijsmiddelen, is die ambtenaar ver-pligt zijn requisitoir, benevens de stukken, ten spoedigste aan ae arrondissements-regtbank aan te bieden, en, naar den aard der zake, te verzoeken, dat tegen den beklaagde worde verleend eene dagvaarding in persoon, of een bevel van gevangenneming of, indien de beklaagde zich reeds voorloopig overeenkomstig vroegere bepalingen, in hechtenis mogt bevinden, een bevel van gevangenhouding.

De regtbank, uit drie leden zamengesteld, zal hierop in raadkamer vergaderd, beschikken. (R. O. 57; Sv. 22, 37 v., 43, 53, 77, 86, 88, 90, 101, 114, 25 9, 274 v., 279, 325, 414.)

84. Indien het aan de regtbank blijkt, dat de kennisneming en :de instructie der zaak tot de bevoegdheid van een ander collegie behoort, zal zij denzelven naar den bevoegden regter verwijzen. De officier van justitie zal de stukken aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie, ;bij zoodanig collegie doen toekomen. (Sv. 83, 89, 329, 337 2o.)

85.; Wanneer de regtbank bevindt dat tegen het feit geene strafbepaling bestaat, zal zij het bevel weigeren, en verklaren, dat er geen grond is om voort tc procederen. (Sv. 89,110,1.128.)

-ocr page 706-

056 Jï. TITEL. VAN DEN REGTERCOMMISSARIS, ENÜ.

ter-commissaris zich ter zijner woning begeven. (R. 119; Sv. 59. 72, 96; I. 83; Stbl. 1848, no. 47, art. 27 l6o.)

72. Indien een getuige in een ander kanton woont dan waarin de gemeente behoort, binnen welke de regtbank zitting houdt, kan de regter-commissaris den kantonregter magtigen, om dien ge tuige te hooren. (R. O. 25; B. 119; Sv 32 v., 73, 6,96; 1.83

73. Zoo dikwijls getuigen zullen moeten gehoord worden, welke woonachtig zijn in een ander arrondissement, zal de regter-com missaris de ontworpen vraag-artikelen overzenden aan den reg ter-commissaris binnen wiens anondissement die getuigen woon achtig zijn, ten einde hen, op of naar aanleiding dier vraagartikelen te hooren.

Indien echter de woonplaats van den getuige nader gelegen js bij de hoofdplaats van het arrondissement alwaar de instructie geschiedt, dan bij die van het arrondissement, waarin hij woont, is de regter-commissaris bevoegd, den getuige voorziet te ontbieden, al ware des getuigen woonplaats in eene andere provincie gelegen. (Sv. 59, 65, 72, 74 v., 96; I. 84.)

74. Indien, in het geval van het eerste lid van het vorige artikel, de ambtenaar van het ottenbaar minis-erie het vol strekt noodzakelijk mogt achten, dat zoodanige getuigen wor den opontboden om gehoord te wórden, zal hij deswege een met redenen bekleed verslag aan de regtbank doen , welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Sv. 70, 75, 96.)

75. Wanneer de regtbank in de overkomst dier getuigen be willigt, zullen zij daartoe gedagvaard worden, en melding daarvan zal in de akte van dagvaarding worden gemaakt. (Sv. 69, 73,96

76. Hij, die op verzoek van eenen regter-commissaris, getui genissen heeft ingewonnen, zal het proces-verbaa! besloten en verzegeld aan laatstgenoemden overzenden. (Sv. 62 v., 72; I. 85.

77. Indien in de gevallen bij het eerste en tweede lid van artikel 88 voorzien, er gegronde vrees voor de vlugt van den beklaagde bestaat, kan de regter-commissaris, op het requisi toir van den officier van justitie, een bevel van voorloopige aanhouding tegen den beklaagde verleenen, met opgave van de daartoe bestaande redenen en aanduiding van de plaats alwaar deze zal worden in verzekering gebragt.

De beklaagde moet dadelijk na zijne aanhouding worden ondervraagd. De regter-commissaris is verpligt om, binnen drie maal vier en twintig uren, na het verleenen des hevels aan de arrondissements-regtbank verslag te doen, welke, uiterlijk binnen drie dagen, hetzelve zal bevestigen, of gelasten dat de beklaagde voorloopig zal worden in vrijheid gesteld. (G. 153, Sv. 39, 58, 83, 95, 100,414, 417.)

78. Dc regter-commissaris heeft de bevoegdheid om, in den loop des onderzoeks, eenen van misdrijf verdachten, bij eene schriftelijke oproeping voor zich te doen ontbieden, en van den-zei ven zoodanige inlichtingen te vragen, als hij zal oorbaar achten. Bij niet verschijning, zal hij echter daartoe door geene dwangmiddelen kunnen worden verpligt. (Sv. 43, 58 v, 427)

79. In correctionnele strafzaken zal eene voorloopige instructie kunnen plaats hebben, indien het openbaar ministerie zulks vordert. (Sv. 29, 81, 222 v., 262, 315.)

-ocr page 707-

11. T1ÏEL. VAN DEN EEGTEB-COMJIISSARIS, INZ. 657

80. Zoodanige instructie echter zal moeten plaats hebben, ter zake van wanbedrijven, door de kantonregtera of derzei ver plaatsvervangers, de regters, de ambtenaren van het openbaar ministerie, en de griffiers en de regters-plaatsvervangers van de regtbanken, gedurende den tyd hunner bediening begaan.

Zij zal in die gevallen verrigt worden, hetzij door den president en procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof, hetzij door eenen der raadsheeren of door eenen advokaat-generaal, respectievelijk door hen daartoe gemagtigd. (R. O. 3;Sv. 257,v.)

81. In zaken van policie-overtredingen, geschiedt er geene voorloopigegeregtelijke instructie. (Sv. 79, 137, 266 v., 315,333.)

82. In alle misdrijven zal het provinciaal hof, zamengesteld zoo als bij artikel 125 is gezegd, zoo lang de teregtstelling van den beklaagde niet is bevolen, om het even of er al dan niet eene instructie is aangevangen, op het requisitoir van den pro-, cureur-generaal, of ambtshalve, kunnen gelasten, dat de zaak worde vervolgd; zich de stukken doen voorleggen, fle zaak ge-regtelijk onderzoeken of doen onderzoeken, en eindelijk zoodanig beslissen als znl worden bevonden te behooren.

In dat geval, benoemt het hof bij hetzelfde arrest een' zijner leden, om als regter-commissaris werkzaam te zijn. (Sv. 55 v., 113, 121, 131, 171, 466; I. 235, 286.)

DERDE TITEL.

Van het verleenen van regtsingang tegen eenen beklaagde en de verdere geregtelijke instructie.

88. Zoodra de officier van justitie voldoende aanwijzing van een gepleegd misdrijf en van den persoon, die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, verkregen heeft, hetzij na betrapping op heeter daad, hetzij na het voorloopig onderzoek bij den vorigen titel behandeld, hetzij eindelijk uit ingewonnen processen-verbaal, of andere bewijsmiddelen, is die ambtenaar ver-pligt zijn requisitoir, benevens de stukken, ten spoedigste aan de arrondissements-regtbank aan te bieden, en, naar den aard der zake, te verzoeken, dat tegen den beklaagde worde verleend eene dagvaarding in persoon, of een bevel van gevangenneming of, indien de beklaagde zich reeds voorloopig overeenkomstig vroegere bepalingen, in hechtenis mogt bevinden, een bevel van gevangenhouding.

Be regtbank, uit drie leden zamengesteld, zal hierop in raadkamer vergaderd, beschikken. (R. O. 57; Sv. 22, 37 v., 43, 53, 77, 86, 88, 90, 101, 114, 25 9, 274 v., 279, 325, 414.)

84. Indien het aan de regtbank blijkt, dat de kennisneming en 'de instructie der zaak tot de bevoegdheid van een ander collegie behoort, zal zij denzelven naar den bevoegden regter verwijzen. De officier van justitie zal de stukken aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie, ;bij zoodanig collegie doen toekomen. (Sv. 83, 89, 329, 337 2o.)

85.; Wanneer de regtbank bevindt dat tegen het feit geene strafbepaling bestaat, zal zij het bevel weigeren, en verklaren, öat er geen grond is om voort tc procederen. (Sv. 89,116,1.128.)

42

-ocr page 708-

658 III. TITEL, van het vehl. van begtsing., enz.

86. Indien de regtbank bevindt, dat er voor als nog geene vol-doend.e aanwyzing van scliuld tegen den beklaagde, of van den aard des misdrijfs, bestaat, zal zij een nader onderzoek bevelen, docli tevens kunnen gelasten dat de beklaagde, indien hy zicb in hechtenis bevindt, in vrijheid worde gesteld (Sv. 77, 83, 89.)

87. Indien de regtbank bevindt dat er voldoende gronden van bezwaar aanwezig zijn, doch dat tegen het misdrijf geene lijf-of onteerende straf is bedreigd, zal zij de zaak naar de cor-rectionnele teregtzitting, of wel naar het kantongeregt verwijzen. (Sv. 79 v., 89, 137, 222 v., 252 v.; 1. 130.)

88. Indien eindelijk bevonden wordt dat er genoegzame gronden van bezwaar aanwezig zijn, en tegen het misdrijf lijf-of onteerende straf is bedreigd, zal de regtbank dagvaarding in persoon, bevel van gevangenneming of van gevangenhouding tegen den beklaagde verleenen.

Zij zal dit insgelijks kunnen doen, ter zake van diefstalj opligting, misbiuik van vertrouwen, verwonding, bedelarij en landlooperij. (Verg. art. 25 al. 3 W. 1854 no. 102 en art. 2, W. 1854 no. 103.)

In alle andere correctionnele strafzaken, kan nimmer een bevel van gevangenneming worden verleend. (Sv. 39, 41, 77, 83, 90, 94, 100, 118, 138, 417; L 133, 134.)

89. In de gevallen voorzien bij artikel 84,85 en 87 of indien, in het geval van artikel 86, de in vrijheidstelling van den beklaagde is bevolen, kan deofFiciervan justitie, binnen den tijd van 24 uren na de uitspraak van de regtbank, daartegen verzet doen, door middel van eene verklaring ter griffie der regt bank afgelegd.

De akte van verzet moet, benevens de processtukken, des noods vergezeld van eene memorie, bevattende de redenen, voor zoo verre die niet bij de akte zelve zyn uitgedrukt, binnen de volgende vier en twintig uren door den olïicier van justitie aan den procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof worden opgezonden, welke, binnen drie dagen na de ontvangst, dezelve met zijn verslag en requisitoir indient, bij het hof. zamengesteld zoo als bij artikel 125 is vermeld.

Het hof zal binnen drie dagen daarna de uitspraak der regtbank goedkeuren of te niet doen, en bevelen hetgeen bevondec zal worden te behooren.

Binnen drie dagen na de uitspraak, zal de procureur-generaal het arrest van het hot aan den officier doen toekomen.

Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, zal hij daarin, hangende het verzet, verblijven. (Sv. 33, 83, 263; I. 135.)

90. In geval van een verleend, bevel van gevangenneming, zal de beklaagde binnen vier en twintig uren na zijne in hecli-tenisstelling door den regter-commissaris worden gehoord.

In geval van dagvaarding in persoon, zal de beklaagde bj bevel van den regter-commissaris geroepen en gedaagd wordep, om voor denzelven op eenen bepaalden dag en uur te verschijnen, ten einde gehoord te worden op de feiten te zijnen last« in het bevel summierlijk uitgedrukt.

Bij zijne verschijning voor den regter-commissaris zal hij dooi

denzelven terstond ondervraagd worden. (Sv. 58 v., 77,83, 91 Ti 424; 1.93.)

-ocr page 709-

III. TITEL, VAN HKT VEEL. VAN REGTSÏNG., ENZ. 659

91. Indien de gedaagde in persoon niet verschijnt, is de regter-commissaris bevoegd denzelven andermaal door eenen deurwaarder te doen dagvaarden, met bevel van medebrenging.

De deurwaarder, met dat exploit belast, zal, des noodig zijnde, de openbare burgerlijke of de gewapende magt van de plaats, of die der naastbij gelegene plaats, ter zijner hulp inroepen. Zij is verpligt onmiddellijk aan die vordering te voldoen. (Sv. 26, 40, 93, 101; I. 99.)

93. Na verhoor van den gedaagde in persoon, zal hij door den regter-commissaris vrijgelaten worden, onder verpligting van zoo dikwijls voor den regter te verschijnen, als deze zal noodig achten. Bij elke niet-verschijning van den gedaagde, wordt door den regter-commissaris gehandeld, zoo als bij het eerste lid van het vorige artikel is bepaald. (Sv. 90 v.)

93. Indien uit een of ander verhoor meer gewigtige bezwaren tegen den gedaagde in persoon zijn ontstaan, is de regter-commissaris bevoegd tegen denzelven een bevel van voorloopige aanhouding uit te vaardigen.

In dat geval is de officier van justitie gehouden om dat bevel benevens de verhoeren en alle de processtukken, binnen twee maal vier en twintig uren aan de.regtbank ter bekrachtiging aan te bieden. (Sv. 90, 100.)

94. De bevelen van dagvaarding in persoon, van gevangenneming en gevangenhouding, moeten door alle de leden, die over de zaak hebben gezeten, benevens den griffier, worden onderteekend.

De beklaagde zal daarin met name moeten worden genoemd, of zoo klaar als mogelijk is moeten worden aangeduid, en het feit waarmede hij belast is, zal er hoofdzakelijk in worden uitgedrukt, mitsgaders het artikel der wet, uit krachte van hetwelk dat feit strafbaar is; alles op straffe van nietigheid. (Sv._ 88, 95, 101; I. 95, 96.)

95. De, in het vorige artikel vermelde, bevelen moeten van wege den officier van justitie door eenen deurwaarder of eenen dienaar der openbare magt, aan den beklaagde worden beteekend en vertoond, met overgifte van een afschrift, ook dan wanneer liij zich reeds voorloopig in hechtenis bevindt.

In geval van verzuim der formaliteiten hiervoren omschreven, kan de regter-commissaris de nietigheid van het exploit uitspreken, mits de beklaagde bij zijne eerste verschijning voor den regter-commissaris zulks vordert. (Sv. 28, 77, 94, 101, 224; 1. 97.)

96. Na het eerste verhoor van den beklaagde, zal de regter-commissaris met de instructie voortgaan, en denzelven zoo dikwijls hooren en, des noods, met de getuigen of deze onderling confronteren, als hij, hetzij ambtshalve, hetzij op het requisitoir van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van den beklaagde, zal noodig achten.

Alle bepalingen van den vorigen titel betrekkelijk het hooren

___. getuigen, en derzelver verpligting om getuigenis der waar-

■n lastt beid af te leggen, mitsgaders de boete, lijfsdwang en straffen 'egen hen bedreigd, zijn te dezen toepasselijk. (Sv.61 v., 75, 90, 99.) Ingeval de beklaagde na behoorlijke oproeping niet verschijnt, 'f een tegen hem uitgevaardigd bevel van voorloopige aan-louding of van gevangenneming met is kunnen worden ten

-ocr page 710-

660 III. TITEL, van het veel. van hegtsing., enz.

uitvoer gelegd, of er vermoeden bestaat, dat hij voortvlngtig is en dat de overlegging van beëedigde getuigenissen noodig zal zijn om zijne uitlevering te verkrijgen, gelast de regter-commissaris, op de vordering van liet openbaar ministerie, dat de getuigen, alvorens hun getuigenis af te leggen, elk op de wijze van zijne godsdienstige gezindheid, den eed of de belofte zullen doen van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

Deze bepaling is niet toepasselijk op de personen, bedoeld in de artikelen 188 en 190 van het Wetboek van Strafvordering.

Van den gedanen eed of de gedane belofte geschiedt aan-teekening door den griffier. Weigering om den eed of de belofte af te leggen wordt gestraft met gevangenisstraf, den tijd van zes maanden niet te bovengaande. (Wet 1873 Sb.no. 175.;

97. De officier van justitie is geregtigd aan den regter-commissaris de vragen op te geven, die hij verlangt dat aan den beklaagde zullen worden gedaan, en waarop de regter-commissaris, naar bevind van zaken, beschikken kan.

Hij kan bij dat verhoor tegenwoordig zijn, indien de regter-commissaris hem daartoe uitnoodigt. liet derde lid van artikel 59 is te dezen toepasselijk. (Sv. 99, 108.)

98. Indien de regter-commissaris zulks noodig acht, zal hij het vereischte verslag kunnen vragen van artsen, heelmeesteri of anderen die voorondersteld kunnen worden, docr hunne kunsi of hun beroep in staat te zijn, om den aard en de omstandigheden van het misdrijf wel te beoordeelen.

De deskundigen zullen in handen van den regter-commissarii den eed afleggen, dat zij hun verslag, naar hun geweten zullei ^ geven.

De bepaling van artikel 51 is te dezen toepasseLjk. (Sv. 49 v, 228, 438.)

99. Geene strikvragen zullen in den geheelen loop van eenk proces aan eenige beklaagden, beschuldigden of getuigen moge! worden gedaan, en de regter zal geen acht mogea slaan op d( antwoorden welke op zoodanige strikvragen mogten zijn gegeven

Vragen in welke eene daadzaak, door den beklaagde, de beschuldigde, of de getuigen, niet beleden of opgegeven, waarheid wordt aangenomen of voorondersteld, zullen ook strikvragen moeten worden beschouwd. (Sv. 59, 97, 444.)

100. Indien, in de gevallen, bij art. 77 en 88 voorzien, ui een der verhooren van een' beklaagde of door eene afgelegd getuigenis, merkelijke bezwaren tegen derden mogten ontstaas en het belang der justitie eene onmiddellijke voorziening voi dert, zal de regter-commissaris, ter requisitie van den officir^ van justitie, tegen die derden insgelijks een bevel van loopige aanhouding mogen uitvaardigen, doch ook in dat 0 zullen de voorschriften, bij het tweede lid van art. 93 vernieli moeten worden in acht genomen. (Sv. 58 v., 77, 93, 104.)

101. De bevelen van dagvaarding in persoon of van gev» genneming kunnen in de geheele uitgestrektheid van het Ko ningrijk worden ten uitvoer gelegd.

Indien de beklaagde gevonden werdt buiten het arrondiM ment van den regter, die het bevel van gevangenneming hw aria

dei dei de De op

'l

)ev die en i opg doo: bur;

H aan 105,

IC

10

it ien an ilare

lome

m

winl bel eeke 106 lene mm Er inde 'an d

Jo. 2o. So, 107.

-ocr page 711-

III. TITEL. VAN HET VERL. VAN REGTSING., ENZ. 661 uitgevaardigd, zal hij, alvorens hij in de gevangenis worde gesteld, gebragt worden voor den kantonregter, of den burgemeester, of commissaris van policie van de plaats waar hij gevat is, welke het bevel voor gezien zal teekenen. (Sv. 26, 32, 88, 94, 103 v.; Pr. 98.)

103. Indien hij, die met de uitvoering van het bevel van gevangenneming belast is, het noodzakelijk acht voorzorgen te nemen, ten einde de beklaagde zich niet aan de vervolgingen der justitie onttrekke, zal hij don bijstand der burgerlijk? of der gewapende magt kunnen inroepen van de plaats of van de naburige plaats, waar de gevangenneming moet geschieden. De openbare burgerlijke of de gewapende magt is verpligt, op de vertooning van het regteriijk bevel, onmiddellijk aan de aanvrage te voldoen. (Sv. 26, 40, 91, 94, 101; 1. 108.)

103. In geval de beklaagde niet kan worden gevat, zal het bevel van gevangenneming aan zijne woonplaats, of wanneer die onbekend is, aan deszelfs laatste verblytquot; worden beteekend, jen er zal een proces-verbaal van de gedane nasporing worden opgemaakt, hetwelk voor gezien zal moeten worden geteekend door den kantonregter, den commissaris van politie of den munjcmeester van de plaats.

Het bevel van gevangenneming en het proces-verbaal zullen in den officier van justitie worden teruggebragt. (Sv. 94 v., 105 , 274 v.; I. 109, 111.)

104. De beklaagde, die uit krachte van een bevel van ge-angenneming is gevat, zal zonder verwijl worden gebragt in le gevangenis, bij het bevel vermeld. (Sv. 94, 100 v., 105, tl4 V.; 1. 310.)

105. De deurwaarder of de ambtenaar met de uitvoering van et bevel van gevangenneming belast, zal den beklaagde aan sn cipier van de gevangenis overgeven, welke, op vertooning in het bevel, denzelven zal innemen, en schriftelijk zal verlaren zulks te hebben gedaan; de deurwaarder 01 de ambteaar met de uitvoering van het bevel belast, zal vervolgens e stukken tot den gearresteerde betrekkelijk, ter griffie bren-;en en schriftelijk bewijs nemen dat dezelve aldaar overge-lomen zijn.

Hy zal deze beide schriftelijke bewijzen binnen vier en rintig uren aan den officier van justitie vertoonen, welke ezelve voor gezien zal teekenen, met bijvoeging van de dagrekening. (Sv. 95, 103, 104, 416 v; 1. 107.)

106. Buiten het geval van betrapping op heeter daad, zal huiszoeking mogen plaats hebben, zonder verlof van de

indissements-regtbank. (G. 153; Sv. 32, 37 v., 46.)

Er zal evenwel, in geval van dringende noodzakelijkheid, •nder dit verlof, door den regter-commissaris, ter requisitie fan den officier van justitie, huisbezoeking mogen geschieden: lo. In de woning van den beklaagde;

2o. In de woning waarin het misdrijf gepleegd is; 80. In herbergen, koffijhuizen en andere openbare plaatsen;

107. In alle gevallen eener huisbezoeking, al had die zelfs 'laats met verlof van de regtbank, zal het den regter-commis-

niet geoorloofd zijn geschriften^ boeken en andere papieren

gtid odigl ^er-1

, dat I [) dei loftel heidl

Loeldl ring,! aan-e be-i tijdl 175.)| gter-: aan sgter-|

=gter-arti-l

liijl seterii —tms'j stan-

ulleil

^enül —iQgetl

—eveil det

ali ~)

-ocr page 712-

662 III. TITEL, van het veel van regtsing,, enz. te onderzoeken of in beslag te nemen, zonder dat hij daartoe uitdrukkelijk door de regtbank zij gemagtigd. (Sv. 45, 47,106 v.)

108. De huisbezoekingen zullen door den regter-commissa-ris in tegenwoordigheid van den officier van justitie geschiede».

Indien deze raogten belet zijn, kan de regter-commissaris zich door den kantonregter en den officier van justitie door den* burgemeester doen vervangen. (Sv. 32 v., 45 v., 106,119; I. 52.)

109. Indien de papieren of boeken van den beklaagde moeten onderzocht worden, zal hij daarbij in persoon of bij een gemagtigde kunnen tegenwoordig zijn.

Het proces-verbaal zal door den beklaagde of zijnen gemagtigde worden onderteekend, indien de een of ander daarbij tegenwoordig is, of er zal melding worden gemaakt van zyne weigering. (Sv. 45, 107; I. 39.)

110. De regter-commissaris zal daarenboven de voorschriften nakomen van artikel 45, 46 en 47 van dit wetboek. (Sv. 106.)

111. Zoodia de regter-commissaris de instructie heeft ten einde gebragt, zal hij de stukken aan den officier van justitie mededeelen. (Sv. 59, 112, 114; I. 127.)

112. Indien de officier van justitie bevindt dat de instructie niet volledig is, zal hij den regter-commissaris verzoeken dezelve meer volledig te maken, met aanduiding van hetgeen hij daartoe noodig zal oordeelen. (Sv. 5», 83; 111.)

113. De hoven en regtbanken kunnen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van den beklaagde, zich de stukken doen voorleggen en bevelen dat de instructie spoedig worde voleindigd, of dezelve sluiten, zoo daartoe gronden zijn.

Zij zullen bijzonder acht slaan dat, warneer er eene voor-loopige aanhouding heeft plaats gehad, de zaak met den ver-eischten spoed worde voortgezet. (Sv. 31, 53, 90, 93, 111 124, 466.)

114. Na den afloop der instructie moet de officier van justitie de stukken, benevens zijn requisitoir, aan de arrondisse-ments-regtbank inleveren.

Deze zal, in raadkamer vergaderd, met drie leden daarove raadplegen en beslissen. De regter-commissaris kan onder da getal begrepen zijn. (R. O. 57; Sv. 22, 111, 126, 264; I. 127

115. Indien het aan de regtbank blijkt, dat de kennisneminr en de instructie der zaak tot de bevoegdheid van een andc: collegie behoort, zal zij dezelve naar den bevoegden regte: verwijzen.

De officier van justitie zal de stukken aan den bevoegde' ambtenaar van het openbaar ministerie bij zoodanig collegi' doen toekomen. (R O. 56 65 8o , 67, 78 v., 92 v.. R. 421; Sv. 121, 232.

116. Indien zij bevindt dat het aan den beklaagde te last; gelegde feit noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtredin: oplevert, of dat uit de instructie geene voldoende bezwaren te: verdere vervolging tegen den beklaagde z.jn gerezen, verklaar: zij zulks bij hare uitspraak, en beveelt, de in vrijheid stellir van den beklaagde, wanneer deze zich in hechtenis mogt 1) vinden, ten ware hij uit anderen hoofde behoort in hechtenii te bljjven. (Sv. 1, 121, 133, 140, 210, 331; L 128.)

117. Indien zij bevindt dat het feit slechts eene policie-overtrf

1

ins om jeu strj 1 de: de li jeu{ oorc i: misi gem zij i Ir banl D. eerst tot lt; gene als ] Te ;ene: tech plaat laatsi de v( lm bekei waan 124 v 121 115, ] semei opkon regtbi benevi bevatt ïijn u procui

-ocr page 713-

III. TITEL. VAN HET VEEL, VAN REGTSfNG., ENZ. 663

ding oplevert, verwijst zij de zaak naar het kantongeregt, mede met bevel van in vrijheid stelling van den beklaagde, indien hij mogt zijn in hechtenis genomen. (Sv. 87, 118, 121, 252 v., 459; 1.129.)

118. Indien zij bevindt, dat het feit een wanbedrijf oplevert, verw ijst zij de zaak naar de correetionnele teregtzitting.

Indien het misdrijven geldt bij het tweede lid van artikel 88 vermeld, kan de regtbank, naar gelang der omstandigheden, bevelen, dat de beklaagde zal worden in hechtenis gesteld, of daarin gehouden, wanneer hij zich reeds daarin mogt bevinden.

In alle andere correetionnele zaken wordt geene gevangenneming bevolen, en de beklaagde in vrijheid gesteld, indien hij zich in hechtenis mogt bevinden. (Sv. 121, 134, 222 v., 460; 1.130.)

119. De verwyzing naar de correetionnele teregtzitting zal insgelijks plaats hebben, indien het feit volgens de wet wel onder de misdaden wordt gerekend, doch uit hoofde van den jeugdigen ouderdom van den dader, met eene correetionnele straf moet worden gestraft.

Deze verwijzing zal echter geene plaats kunnen hebben, indien de misdaad is bedreven in medepligtigheid met anderen, op welke de verzachtende bepalingen der strafwet niet toepasselijk zijn.

In alle gevallen heeft de veroordeeling, ten aanzien van den jeugdigen dader, slechts het gevolg eener correetionnele veroordeeling. (Sv. 118, 121, 136, 209, 222 v., 326.)

120. Indien eindelyk de regtbank bevindt, dat tegen het misdrijf eene lyf- of onteerende straf is bedreigd, en dat ei-genoegzame bezwaren tot verdere vervolging bestaan, verwijst zij de zaak naar den procureur-generaal.

Indien de beklaagde zich in vrijheid bevindt, kan de regtbank bevelen dat hij worde in hechtenis gesteld.

De officier van justitie is in het gevalderverwijzing, bij het eerste lid vermeld, verpligt om, zonder verwijl, alle de stukken tot de zaak betrekkelijk, onder inventaris, aan den procureur-generaal te doen toekomen, ten einde te worden gehandeld zoo als by den volgenden titel is bepaald.

Ten zelfden dage, op welken hy destukken aan denprocureur-

eneraal opzendt, zal hij aan den beklaagde, zoo deze zich in

echtenis bevindt, in persoon, of anderzins ter zijner woonplaats, of, wanneer de woonplaats onbekend is, aan deszelfs laatste verblijf, door eenen deurwaarder doen beteekenen dat de verzending der stukken heeft plaats gehad-

Indien de woonplaats of het verblijf van den beklaagde onbekend is, wordt het exploit van beteekening door den deurwaarder aan het gebouw der regtbank aangeplakt. (Sv. 28, 88, 124 v., 132, 150 3o, 175, 236, 264, 326, 46 L; I. 133.)

121. De oilïcier van justitie kan, in de gevallen van artikel 115, 116, 117, 118 en 119, te^en de beschikking der an-ondis-sements-regtbank, binnen de vier en twintig uren na de uitspraak opkomen, door middel van eene verklaring, ter griffie van de regtbank daartoe afgelegd. Hy verzendt de akte dier verklaring benevens de processtukken, des noods vergezeld van eene memorie bevattende de redenen, voor zoo verre die niet by de verklaring *yn uitgedrukt, binnen de volgende vier en twintig uren aan den procureur-generaal by het provinciaal hof, en geeft ten zelfden

-ocr page 714-

(»64 III. TITEL. VAN HET VJSRL. VAN REGTSING., ENZ.

dage van die verzending kennis aan den beklaagde, op de wijze als bij het laatste en voorlaatste lid des vorigen artikels is bepaald.

Hij is tot het opkomen tegen de uitspraak derregtbank verpligt, al ware dezelve overeenkomstig deszelfs conclusien genomen, indien de procureur-generaal hem zulks ambtshalve mogt hebben bevolen. In dat geval geschiedt de verklaring in naam van den procureur-generaal. (Sv. 82, 115, 122 v., 150 8o, 466; I. 185.)

132, Ten einde den procureur-generaal in staat te stellen om ten bovengemelden einde tijdig bevel aan den officier van justitie te kunnen geven, is deze verpligt, om den procureur-generaal onverwijld van elke instructie, ter zake van misdaad, kennis tc ireven, en hem vóór het nemen der conclusien, zoo hij zulks vordert, de processtukken mede te deelen. (R. O. 73; Sv. 121, 466.)

123. De verklaring bjj artikel 121 vermeld, heeft ten gevolge, dat het verder onderzoek bij het provinciaal geregtshof plaats heeft, op de wijze als by den volgenden titel is bepaald. (Sv. 124 v.)

VIERDE TITEEj.

Van het onderzoek der strafzaken by het provinciaal geregtshof in raadkamer ve rgaderd.

124. De procureur-generaal zal, binnen tien dagen na het ontvangen der stukken, dezelve aan het provincia al hof indienen, met zijn verslag en requisitoir.

Gedurende dezen tijd, zal de beklaagde eene laemorie aan het hof mogen inleveren, zonder dat de loop van de zaak daardoor mag worden vertraagd. De beklaagde zal zich te dien einde met eenen advocaat kunnen beraden, welke, indien hij er geenen heeft, aan hem op zyn verzoek door de arrondisse- j ments-regtbank zal worden toegevoegd.

De procureur-generaal zal van die memorie inzage mogen , nemen. (Sv. 113, 120 v., 126, 238, 265, 327, 466; I. 217.)

125. Het hof zamengesteld uit drie raadsheeren, zal, in raadkamer vergaderd, het verslag van den procureur-generaal aan-hooren, en ten spoedigste op deszelfs requisitoir beslissen. (R. O. 70; Sv. 82, 114, 142, 150 2o. 151 3o, 169, 213, 239, 265 v., 328; L 218 219. (W. 1849 n®. 21 art. 3.)

126. De procureur-generaal zal zijn requisitoir by monde toelichten, en hetzelve onderteekend aan het hof overgeven en zich vervolgens uit de raadkamer verwijderen. (Sv, 124, 265, Squot;quot; I. 224.) .

12?. Indien het hof bevindt, dat de zaak tot de bevoegdheid van een ander collegie behoort, of dat de instructie niet be- f voegdelijk bij de arrondissements-regtluuik, welke de zaak heeft opgezonden, heeft plaats gehad, zal het hof het geding verwijzen daar en waar het behoort. (R, O, 56, 63 3©, 67, 78 v., , 92 v., R. 82, 115, 232, 329, 361.)

1S8. Het hof zal op de stukken uitspraak doen, zonderden I beklaagde of de getuigen te hooren, (Sv, 124, 129, 131,1.223.) |

129. In geval de aan bet hof gelijktijdig overgelegde stukken.' I

-ocr page 715-

IV. TITEL. VAN HET ONDEHZ. DER STIlAFZ,, ENZ. 605

betrekkelijk zijn tot zamenhangende misdrijven, zal het hof over deze allen bij één en hetzelfde arrest uitspraak doen. (Sv. 119, 130, 135, 164., 220; I. 326)

130. Misdrijven worden geacht zamenhangende te zijn wanneer zij gepleegd zijn; (Sv. 165, 207, 337 v.)

lo. Door verscheidene vereenigde personen gelijktijdig;

2°. Door verschillende personen, op onderscheiden tijden of plaatsen, doch ten gevolge van eene door hen voorat' gemaakte afspraak;

So. Met het oogmerk om zich de middelen te verschaffen, tot het plegen van een ander misdrijf, of de uitvoering daarvan te bevorderen of tot stand tc brengen, of wel om zich te^'en de straf van een ander misdryf te beveiligen. (I. 227.)

131. Het hof zal, zoo de zaak dit vereischt, mogen bevelen dat de nieuwe bewijzen binnen den kortst mogelijken termijn worden ingewonnen. (Sv. 128, 203, 428, 466; 1 228.)

132. Het hof kan ook bevelen, dat de stukken, strekkende tot overtuiging, welke zich alsnog ter griffie van de arrondis-sements-regtbank mogten bevinden, worden overgebragt. (Sv. 83, 120,168; I. 228.)

133. Indien het hof geene voldoende blijken vindt van eenig misdrijf of van schuld, zal hetzelve verklaren dat er geene termen tot teregtstelling van den beklaagde aanwezig zijn en bevelen dat hij, zoo hij zich in hechtenis bevindt, worde in vrijheid gesteld, hetwelk dadelijk zal worden ten uitvoer gelegd, ten ware hij uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blijven. (Sv. 116, 140, 151 lo, 157, 167 v., 210, 331; 1.229.)

134. Indien het hof bevindt, dat de zaak tot de kennisneming van het kantongeregt of van de arrondissements-regtbank behoort, zal hetzelve den beklaagde naar het kantongeregt, of naar de arrondissements-regtbank, of zelfs, indien daartoe gronden zijn, naar eene andere arrondissements-regtbank, binnen het provinciaal ressort verwyzen.

Indien de provincie slechts ééne arrondissements-regtbank bevat, zal in het laatste geval, des vorigen lids, de verwijzing naar eene regtbank in eene naburige provincie geschieden. (Sv. 117, 157 v., 222 v., 252 v., 332; I. 230.)

135. In geval het hof bevindt, dat tegen het misdrijf eene lijf- of onteerende straf is bedreigd, en er voldoende bezwaren tegen den beklaagde bestaan, zal hetzelve de teregtstelling bevelen bij den vijfden titel omschreven.»

Indien uit de instructie blijkt dat er genoegzame bezwaren tegen den beklaagde bestaan van zich bovendien aan eenig wanbedrijf te hebben schuldig gemaakt, zal het hof op het requisitoir van den procureur-generaal, en zelfs ambtshalve, kunnen bevelen, dat die zaken gemeenschappelijk en gelijktijdig op de openbare teregtzitting worden behandeld. Deze voeging zal echter geene plaats hebben, indien het wanbedrijf in medepligtigheid met anderen is begaan, in welk geval de correctionnelc vervolging op de gewone wijze geschiedt. (R. O. 67; Sv. 120, 130, 188, 139, 141, 144, 150, 158, 170 v., 222 v., 240, 333; 1. 231.)

136. De bepaling van het eerste lid van het vorige artikel

-ocr page 716-

666 IV. TITEL, van het onderz. der strafz. enz.

lijdt uitzondering in het geval bij artikel 119 voorzien; de zaak wordt alsdan naar de arrondissements-regtbank verwezen, ten einde als correctionneel te worden beregt. (Sv. 138, 157 v.. 209.)

137. In geval van verwijzing naar het kantongeregt, wordt de beklaagde, indien hij zich in hechtenis bevindt, dadelijk in vrijheid gesteld. (Sv. 81, 140, 157 v.)

138. In geval van verwijzing naar eene arrondissements-regtbank, ter zake van misdrijven bij het tweede lid van artikel 88 voorzien, zal het hof de in vrijheid stelling van den beklaagde »1 of niet kunnen bevelen, naar mate der omstandigheden.

liitzelfde geldt in het geval by artikel 136 voorzien.

In alle andere correctionnele zaken wordt de in vrijheid stelling bevolen. (Sv. 118, 140, 157 v.)

139. In geval van verwijzing naar de openbare teregtzitting zal het hof insgelijks, naar de omstandigheden, de in vrijheid stelling van den beklaagde, al of niet kunnen bevelen. (Sv 135, 140, 141, 149, 236, 240, 466.)

140. In de gevallen bij artikel 137,138 en 139 voorzien, heeft de in vrijheid stelling geene plaats, indien de beklaagde uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blyven. (Sv. 116, 133, 210.)

141. Indien de beklaagde zich in het geval van artikel 135 in vrijheid bevindt, kan het hof, zoo daartoe gronden zijn, bevelen dat hij in hechtenis worde gesteld.

In dat geval, of indien hy reeds in hechtenis mogt zijn, zal het hof bevelen dat hij worde gebragt naar de daartoe be stemde gevangenis, binnen 48 uren na de beteekening bij ar tikel 145 vermeld. (Sv. 139, 414, 466; I. 232, 233 )

142. De gewijsden moeten worden onderteekeLd door ieder der raadsheeren die dezelve hebben helpen wijzen; mitsgaders door den griffier, welke, op straffe van nietigheid, verpligt zal zijn melding te maken, zoo wel van het requisitoir van het openbaar ministerie, als van de namen van al»e de raadsheeren welke de zaak hebben uitgewezen. (Sv. 94, 125, 211; I. 234.)

143. In het geval waarin het hof de teregtstelling van den beklaagde, overeenkomstig den vijfden titel van dit wetboek, zal hebben bevolen, zal de procureur-generaal verpligt zijn binnen den kortst mogelyken tijd eene akte van beschuldiging op te maken. (Sv. 135, 170 v., 268, 333; I. 241.)

144. De akte van beschuldiging zal inhouden:

lo. Den naam of ertie duidelijke aanwijzing van den persoon des beschuldigden:

2o Een duidelijk voorstel van het feit of de feiten aan denzei ven ten laste gelegd, met alle de omstandigheden.

De akte zal worden besloten door de bepaalde vermelding der misdaad waarvan de beschuldigde dien ten gevolge wordt beschuldigd, met alle de omstandigheden, welke, volgens de wet, tot verzwaring of tot verligting van straf aanleiding geven.

In het geval by het tweede lid van art. 135 voorzien, wordt, op gelyke wijze, van het wanbedryf de vereischte melding gemaakt. (Sv. 135, 206, 209, 227 2o; I. 242.)

145. Het arrest van het hof, benevens de akte van beschul-

-ocr page 717-

IV. TITEL. VAN HET ÖNDERZ. DER STEA.FZ. ENZ. 667

diging moeten aan den beschuldigde beteekend en afschrift daarvan aan hem worden gelaten, alles op straffe van nietigheid. (Sv. 120, 141, 147, 150, 154, 172, 275, 278, 580; I. 242.)

146. Zoodra de teregtstelling van den beschuldigde is bevolen, zullen de stukken die tot overtuiging dienen, ter griffie van het hof worden overgebragt, en de beschuldigde, of hij gevangen is of niet, door eenen deurwaarder gedagvaard worden om ;op de teregtzitting te verschijnen, ten minste 14 dagen na het exploit. (R. 1, 5, 8; Sv. 147, 149, 173, 194, 216.)

147. De beteekeningen de dagvaarding waarvan respectievelijk in art. 145 en 146 gesproken wordt, geschiedt aan den persoon des beschuldigden, indien hij zich in hechtenis bevindt, en anders aan deszelfa woonplaats of, wanneer dezelve niet bekend is, aan deszelfs laatste verblijf. Indien de woonplaats of het verblijf van den beschuldigde onbekend is, wordt het exploit door den deurwaarder aan het gebouw van het provinciaal geregtshof aangeplakt. (B. 74 v.; R. 1 v.; Sv. 120, 146, 224, 275.)

148. Wanneer de beschuldigde in hechtenis is, zal hem binnen acht en veertig uren na zijne overvoering in de daartoe bestemde gevangenis, door den president, of door een' der raadsheeren, door den president benoemd, worden gevraagd of hij dezelfde persoon is, welke moet worden teregtgesteld, en voorts of hij eenen raadsman heeft gekozen, om hem in zijne verdediging behulpzaam te zijn; bij gebreke daarvan, zal dezelve hem dadelijk eenen raadsman toevoegen; van al hetwelk behoorlijk proces-verbaal zal worden opgemaakt, hetwelk ook door den beschuldigde zal moeten worden onderteekend; bij onwil of onkunde z»l zulks in het proces-verbaal vermeld worden. (Sv. 124, 152 v., 160 v., 201; I. 293, 294.)

149. Indien de beschuldigde zich op vrye voeten bevindt, en hij binnen den tijd van vijf dagen na de dagvaarding bij art. 146 vermeld, niet ter griffie van het hof heeft verklaard, dat hij van eenen advokaat als raadsman voorzien is, zal de president, of de raadsheer die hem vervangt, den beschuldigde ambtshalve eenen advokaat als raadsman toevoegen en aan dezen daarvan tijdig doen kennis dragen. (Sv. 139, 154, 160.)

150. De beschuldigde kan zich tegen het arrest van teregtstelling in cassatie voorzien, in de volgende gevallen: (Sv. 145, 152, 157, 240, 380.)

lo Indien tegen het feit, in het arrest vermeld, geene lijf-of onteerende straf is bedreigd; (Sv. 135, 157.)

2o. Indien het arrest niet is gewezen door het bij de wet bepaalde getal regters; (Sv. 125, 142, 159.)

3o Indien de beteekening, bij het derde en vierde lid van artikel 120 vermeld, geene plaats heeft gehad; (1. 299.)

151. De procureur-generaal kan zich in cassatie voorzien in de volgende gevallen; (Sv. 152.)

lo Indien het hof bij deszelfs arrest heeft verklaard, dat het aan den beklaagde ten laste gelegde feit, noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert; (Sv. 133, 382, 388 v.)

2# Indien bjj het arrest een feit als wanbedrijf of als overtreding is gekenmerkt, waartegen de procureur-generaal

-ocr page 718-

668 IV. TITEL, van het onderz. dee steaez. enz.

vermeent dat eenc lyf- of onteerende straf is bedreigd; (Sv. 135, 158.)

3o. Indien het arrest niet is gewezen door het bij de wet bepaalde getal regters. (R. O. 96, 99; Sv. 125, 159.)

153. De verklaring van den beschuldigde of van den procureur-generaal, dat hij zich in cassatie voorziet, geschiedt ter griffie van het hof met inachtneming der navolgende bepalingen. (Sv. 153, 155, 388 v.; I. 300.)

153. Indien de beschuldigde zich in hechtenis bevindt, moet de verklaring worden afgelegd binnen den tijd van vijf dagen, na de ondervraging bij artikel 148 vermeld.

De president of de raadsheer die hem vervangt, zal den beschuldigde, ter gelegenheid dier ondervraging, verwittigen dat na verloop van dien tijd, hij tot dat beroep niet meer ontvankelijk is, waarvan insgelijks in het proces-verbaal zal worden melding gemaakt. (Sv. 148, 156, 389; I. 296.)

154. Indien de beschuldigde zich op vrije voeten bevindt, moet hij zijne verklaring afleggen uiterlyk binnen den tgd van vyf dagen na de beteekening bij artikel 145 vermeld. (Sv. 145,156.)

155. De procureur-generaal moet zijne verklaring afteggen, binnen den tijd van vijf dagen na het uitspreken van het arrest (Sv. 125, 142, 151, 394; I. 298.)

156. In geval van beroep in cassatie, zal de procureur-generaal een afschrift van het arrest, benevens de stukken, binnen den tijd van vijf dagen na het afleggen zijner verklaring, aan den procureur-generaal bij denhoogen raad doen toekomen.

De hooge raad zal, met achterstelling van alle andere zaken, uitspraak doén. (Sv. 153 v., 380 v., 388 v., 404.)

157. Indien het arrest van teregtstelling, op het beroep van den beschuldigde, wordt vernietigd, handelt de hooge raad in maniere als volgt;

Wanneer dezelve bevindt dat het feit noch misdaad, noch wan-bedryf, noch overtreding oplevert, wordt de beschuldigde van alle regtsvervolging te dier zake ontslagen, en deszelfs in vrijheidstelling bevolen, indien hij in hechtenis is, ten ware hij om andere redenen behoort in de gevangenis te blij ven. (R. O. 99; Sv. 133, 167, 210.)

Wanneer dezelve bevindt, dat het feit geene misdaad oplevert, doch dat daartegen eene correctionnele of eene policie-straf is bedreigd, beslist de hooge raad overeenkomstig de voorschriften van art. 134, 136, 137 en 138. (Sv. 150 lo.)

158. Indien 's hofs arrest op het beroep van den procureur-generaal wordt vernietigd, en de hooge raad bevindt dat, tegen het feit, hetzij eene criminele, hetzij eene correctionnele, hetzij eene policiestraf is bedreigd, verwijst dezelve het geding naar de openbare teregtzitting, van den respectievelijk daartoe bevoegden regter, met inachtneming van de voorschriften van art. 134, 135, 136, 137, 138 en 139.

Het oprnbaar ministerie by den regter aan wien de zan1v verwezen wordt, handelt op dezelfde wijze, als of de verwijzing onmiddellijk door het provinciaal geregtshof ware geschied. (Sv. 151 lo.)

159. Indien op het beroep van den beschuldigde of van den

-ocr page 719-

IV. TITEL. VAN HET ONDERZ. DER STRAFZ. ENZ. 669

procureur-generaal het arrest wordt vernietigd, op grond dat hetzelve niet door het vereischte getal raadaheeren is gewezen, verwijst de hooge raad de zaak aan een aangrenzend provinciaal geregtshof, ten einde te worden gehandeld, zoo als hij art. 124 en volgenden is voorgeschreven. (Sv. 125,150 2o., 151 3o.)

160. De beschuldigden kunnen tot raadslieden geene andere personen doen optreden dan binnen het koningrijk voor de hoven en regtbanken practiserende advokaten. De raadslieden aan de beschuldigden toegevoegd, worden gekozen uit de advokaten, de praktijk uitoefenende binnen de gemeente alwaar het hof zitting houdt.

In het eene en in het andere geval, worden te dezen met advokaten gelijk gesteld, de procureurs welke den graad van meester in het regt bezitten. (Sv. 148, 201, 226; I. 395.)

161. Zoodra de beschuldigde in de daartoe bestemde gevangenis is overgebragt, zal zijn raadsman toegang tot hem hebben, en hem, behoulens liet vereischte toezigt, alleen kunnen spreken. (Sv. 141, 160; I. 802.)

162. De raadsman van den beschuldigde zal ter griffie van het hof inzage mogen nemen van alle de stukken, zonder dezelve te ligten of de voortzetting der zaak op te houden. (Sv. 163; I. 302.)

163. De beschuldigden mogen van zoodanige stukken als zij tot de verdediging noodzakelijk zullen oordeelen, afschrift ten hunnen koste doen nemen.

Hoe groot ook het getal der beschuldigden moge zijn, en in welk geval ook, zal aan dezelve, zonder uitdrukkelijk bevel van het hof, niet meer dan één eenig afschrift om niet worden gegeven, zoo van de processen-verbaal waaruit het misdrijf blijkt, als van de verklaringen der getuigen en de verhoeren van den beschuldigde. (Sv. 162; I. 305.)

164. Wanneer èr wegens hetzelfde misdrijf onderscheidene akten van beschuldiging tegen verschillende beschuldigden zijn gemaakt, zal de procureur-generaal mogen vorderen, dat die zaken gemeenschappelijk en gelijktijdig worden behandeld, en het hof zal dit zelfs ambtshalve mogen bevelen. (Sv. 144, 1. 307.)

165. Wanneer de akte van beschuldiging verscheidene niet met elkander zamenhangende misdrijven behelst, zal de procureur-generaal mogen vorderen, dat de beschuldigde voor als nog slechts worde teregtgesteld over één of eenige van die misdrijven, en het hof zal dit ook ambtshalve mogen bevelen. (Sv. 130, 144; I. 308.)

166. In geval de beklaagde niet kan worden gevat of niet voor den regter verschijnt, zal de zaak tegen hem worden vervolgd, zoo als hierna is geregeld bij den negenden titel van dit wetboek. (Sv. 270 v., I. 244.)

167. De beklaagde, te wiens aanzien het hof beslist heeft dat er geene termen zijn tot teregtstelling, zal wegens het zelfde feit niet meer in regten mogen worden betrokken, tenzij er nieuwe bezwaren mogten zijn ingekomen. (Sv. 133, 157, 331; I. 246.)

168. Als nieuwe bezwaren worden aangemerkt de verklaringen van getuigen, stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke door het hof niet hebben kunnen worden onderzocht,

-ocr page 720-

670 IV. TITEL. VAN HET ONDJCRZ, DER STRAIZ. ENZ.

doch echter van dien aard zijn, dat zij, of de bewijzen versterken, welke het hof te zwak heeft geoordeeld, of de feiten meer ontwikkelen, tot hetere ontdekking der waarheid. (Sv. 182, 183, 157, 169, 218, 231; I. 247.)

169. In dat geval, zal door het hof, zamengesteld zoo als in art. 125 is vermeld, op de vordering van den procureur-generaal (aan wien de stukken en nieuwe bezwaren door den officier van justitie zullen moeten worden overgemaakt), beslist worden of er termen zijn tot eene nadere instructie, welke op de gewone wijze zal geschieden. (Sv. 331; I. 248.)

VIJFDE TITEIi.

Van het regtsgeding op de teregtzitting van het provinciaal geregtshof,

170. Het regtsgeding zal, op straffe van nietigheid, worden gehouden overeenkomstig de voorschriften Vc.n artikel 20 der Wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie.

De president zal de goede orde bij de teregtzitting handhaven. (G. 156; R. O. 20, 67; Sv. 200, 805, 352 v.)

171. Het hof zal, bij voorkeur zijn zamengesteld uit raads-heeren, welke niet over de verwijzing naar de openbare teregt-stelling hebben gezeten.

De raadsheer die als regter-commissaris inogt zijn werkzaam geweest, kan, in geen geval van de zaak kennis nemen, op straffe van nietigheid. (R. O. 60, 71; Sv. 82, 125, 352.)

172. De beschuldigde kan niet teregt gesteld worden, dan na verloop van veertien dagen na de bcteekening van de akte van beschuldiging.

Echter kan het hof, op verzoek van den beschuldigde, de procureur-generaal gehoord zijnde, dezen termijn verkorten. (Sv. 145 v., 275 v.)

173. De beschuldigde zal ten gestelden en hem volgens artikel 146 beteekenden dage, op de teregtzitting verschijnen. Wanneer hij zich in hechtenis bevindt, zal hij vergezeld zijn van bewaarders, om zijne ontkoming te beletten.

De president zal hem zijnen naam, voornamen, ouderdom, geboorteplaats, woonplaats en beroep afvragen.

Hij zal hem voorts vermanen oplettend te zijn op hetgeen hij zal hooren, en den griffier gelasten het gewijsde van het hof, waarbij de teregtstelling bevolen is, en de akte van beschuldiging duidelijk voor te lezen. (Sv. 143 v., 174, 305 ;I. 310,313.)

174. Hierop zal de procureur-generaal de beschuldiging kunnen ontwikkelen en voordragen, en vervolgens aan het hof overleggen de lijst der getuigen, welke hetzij ten zijnen verzoeke, hetzij ten verzoeke van den beschuldigde, moeten worden gehoord, en op welke ook zoodanige getuigei mogen worden gebragt, welke tot dusverre nog niet gehoord zijn.

Deze lijst zal door den griffier duidelijk worden voorgelezen en geene andere getuigen mogen bevatten d in die, welker namen, beroep en woonplaats, ten minste drie maal vier en twintig uren voor derzelver verhoor, van wege den procureur-,

-ocr page 721-

V. TITEL. VAN HET BIGTSG. OP DE TEREGTZ., ENZ. 671

generaal aan den beschuldigde, en van wege deze aan den procu-renr-generaal, door eenen deurwaarder beteekend zijn geworden; onverminderd de magt bij artikel 181 aan het hof verleend.

De beschuldigde en de procureur-generaal zullen zich kunnen verzetten tegen het hooren van eenen getuige die bij de akte van beteekening niet genoemd of niet kennelijk uitgedrukt is.

Het hof zal daarover terstond beslissen. (Sv. 28, 96, 183, 187, 275, 461; 1. 315.)

175. Indien één of meer getuigen welke bij de voorloopige instructie zijn gehoord, zijn overleden, of door wettige beletselen niet ter teregtzitting kunnen verschijnen, zal het hof derzelver afgelegde verklaringen doen voorlezen, en daarop zoodanig acht kunnen slaan, als hetzelve, met inachtneming van de voorschriften van artikel 445, zal vermeenen te be-hooren. (R. 119; Sv. 62 v., 227, 445.)

176. Wanneer een getuige die gedagvaard is, niet verschijnt, zal het hof, op verzoek van den procureur-generaal, of van den beschuldigde, en vóór dat het verhoor van den eersten getuige begonnen is, de zaak tot eene nadere teregtzitting mogen uitstellen. (Sv. 66, 177, 203, 227, 311 v.; I. 354.)

177. In het geval bij het vorige artikel vermeld, zal, op requisitoir van den procureur-generaal, de achtergebleven getuige bij het bevelschrift van uitstel, zelfs bij lijfsdwang, worden veroordeeld, tot betaling van alle de kosten van dagvaardingen, akten, schadeloosstelling aan de andere getuigen, en van alle andere kosten, door de vertraging veroorzaakt. (B. 1279 v., 1403; Sv. 179.)

Het hof zal tevens den getuige veroordeelen in eene geldboete, de som van f 60 niet te boven gaande, en bevelen dat bij ten dage tot de nadere teregtzitting bepaald, andermaal zal worden gedagvaard en, des noods, door de openbare magt voor het hof zal worden gebragt.

Indien de zaak niet wordt uitgesteld, zal de achtergeblevene getuige niet te min in de geldboete, bij het vorige lid vermeld, worden veroordeeld. (Sv. 66 v., 178, 227, 253 2o;I. 355.)

178. Indien de in voege voorschreven veroordeelde getuige beweert te zijn verhinderd geweest, kan hij van de schadeloosstelling, boete en kosten worden ontheven. (R. 118; Sv. 71,177, 227.)

159. Indien de getuige op de eerste of op de tweede dagvaarding verschenen, of voor het hof gebragt zijnde, weigert den eed of de belofte af te leggen, of getuigenis der waarheid te geven, kan het hof de zaak, op verzoek van den procureur-generaal of van den beschuldigde, tot eene nadere teregtzitting uitstellen. (Sv. 202.)

In dat geval gelden de bepalingen van het eerste lid van artikel 177, en zal daarenboven de getuige dadelijk op last van het hof in gijzeling worden gesteld, en bij die nadere teregtzitting wederom voor het hof worden gebragt. (Sv. 65 v., 180, 227; 1. 355.)

180. Indien de zaak niet is uitgesteld, of, ingeval van uitstel, de getuige bij zijne weigering volhardt, kan het hof, op re-quisitoir van den procureur-generaal, den getuige, ter zake van zyne onwilligheid, veroordeelen tot de straf van gevangenis.

-ocr page 722-

672 V. TITEL, van het kegtsg. op de teeegtz., enz.

den tijd van één jaar niet te boven gaande. (Sv. 67 v., 227.)

181. Indien het hof noodzakelijk acht, naar aanleiding van den loop van het onderzoek, op de teregtzitting, andere personen te hooren, dan die welke op de lijst vernield staan, zal het dezelve mogen doen oproepen (zelfs met last aan den deurwaarder om dezelve dadelijk ter teregtziiting mede te brengen), en zoodanige personen voorts zelfs onder eede mogen hooren; insgelijks zal het hof vermogen zich nieuwe stukken te doen voorbrengen, welker onderzoek of inzage, ten gevolge van nieuwe inlichtingen, door de beschuldigden of getuigen op de teregtzitting gegeven, door het hof noodzakelijk wordt geacht, om de zaak tot meerdere klaarheid te brengen.

De voormelde nieuwe stukken zullen, op straife van nietigheid, worden voorgelezen. (Sv. 133, 174, 227; I. 269.)

182. Na de voorlezing der lijst van de getuigen bij artikel 174 vermeld, zal de president de getuigen, die tot bezwaar of tot verontschuldiging moeten worden gehoord, bevelen zich naar de voor hen respectievelijk bestemde kamers te begeven, alwaar zij zullen verblijven tot hunne oproeping ter teregtzitting, of tot nadere aanzegging.

Het hof zal, des noods, maatregelen nemen om de getuigen te beletten, dat zij zich vóór het afleggen van hunne getuigenis, onder elkander over het misdrijf, over den beschuldigde, of over het door hen gegeven of noch te geven getuigenis onderhouden. (Sv. 174, 186, 191, 227; I. 316.)

183. Dc getuigen zullen elk afzonderlijk hunne getuigenis, de een na den anderen afleggen, in de orde bij de lyst aangewezen. Die orde kan echter op het requisitoir, of met toestemming van den procureur-generaal worden veranderd.

Alvorens zij hunne getuigenis afleggen, zullen zij op straffe van nietigheid, elk op de wijze van zijne godsdienstige gezindheid, den eed of de belofte doen van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

De president zal hun derzelver namen, voornamen, ouderdom, beroep, woonplaats of verblijf atvragen; of zij den beschuldigde gekend hebben voor het plegen van het feit in de akte van beschuldiging gemeld; of zij den beschuldigde in den bloede, of door aanhuwelijking bestaan, en in welken graad, ook of zij in dienstbetrekking tot den beschuldigde staan.

Hierna zullen de getuigen hunne verklaringen mondeling afleggen. (B. 1942; Sv. 63, 174, 185, 196, 198,219,227,281; 1.317.)

184. De president is verpligt door den griffier naauwkeurige aanteekeningen te doen houden van de bijvoegselen, veranderingen, of opgaven van een' getuige, verschillende met zijne vroegere verklaringen, en in het algemeen, van alles wat op de iteregtzitting voorvalt, en over de zaak, tot bezwaar of verontschuldiging van den beschuldigde, licht verspreid heeft.

Zoo wel de procureur-generaal als de beschuldigde zullen den president mogen verzoeken, om, van deze of gene omstandigheid opzettelijk aanteekening te doen houden. (Sv. 63,185,227; 1.318.)

185. Na elke afgelegde getuigenis zal de president den beschuldigde vragen, of hij iets heeft in te brengen tegen hetgeen door den getuige is verklaard, of tegen hem is ingebragt.

-ocr page 723-

V. TITEL. VAN HET EEGTSG. OP DE TKREGTZ., ENZ. 673

Men zal den getuige niet mogen in de rede vallen; de beschuldigde of zijn advokaat zullen denzei ven, na afgelegde getuigenis, door middel van den president, vragen mogen doen, en zoo wel tegen den getuige, als tegen diens getuigenis mogen inbrengen al wat tot verdediging van den beschuldigde dienen kan.

De president zal insgelijks aan den getuige en aan den beschuldigde alle ophelderingen mogen vragen, welke hij tot ontdekking der waarheid noodig zal oordeelen.

De raadsheeren en de procureur-generaal zullen hetzelfde vermogen hebben, mits aan den president bet woord vragende.

De president heeft de bevoegdheid om, na het hof te hebben geraadpleegd, te beletten dat aan de eene of andere vraag, door den procureur-generaal of een' der raadsheeren aan deu getuige of aan den beschuldigde gedaan, worde gevolg gegeven.

Hij zal insgelijks en na dezelfde raadpleging kunnen weigeren om aan de getuigen deze of gene vraag te doen, welke door den beschuldigde of diens advokaat mogt zijn voorgesteld. (Sv. 148, 160, 193, 227, 434; 1. 319.)

186. Elke getuige zal, na zijne getuigenis te hebben afgelegd, in de gehoorzaal blijven, ten ware het hof anders mogt bevelen. (Sv. 182, 191 v., 227; I. 320.)

187. Na het hooren der getuigen, door den procureur-generaal opgeroepen, wordt overgegaan tot het hooren van de getuigen, voorkomende op de lijst door den beschuldigde aan den procureur-generaal beteekend. (Sv. 174.)

De kosten der dagvaardingen van deze getuigen, gelijk mede de schadeloosstellingen aan dezelve verschuldigd, komen voor rekening van den beschuldigde, doch geenszins die van zoodanige getuigen, welke de beschuldigde aan den procureur-generaal mogt hebben opgegeven, en wier getuigenis door laatstgenoemden geacht is dienstig te kunnen zijn tot ontdekking der waarheid, en welke ten verzoeke van den beschuldigde door den^ procureur-generaal zijn gedagvaard; noch ook van degene die/ op weigering van den procureur-generaal, ten verzoeke van den beschuldigde, op bevel van den president van het hof of den raadsheer die hem vervangt, mogten zijn gedagvaard.

Het zal niet te min aan het hof vrijstaan om, ingeval van vrijspraak, den beschuldigde geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de betaling der kosten van dagvaardingen en schadeloosstellingen der getuigen, doorhem opgeroepen. (Sv. 70,181,227; I. 321.)

188. Als getuigen zullen niet mogen worden gehoord en kunnen zich verschoonen: (Sv. 65, 68, 196, 432, 445.)

lo. Bloedverwanten of aangehuwden van den beschuldigde of van een' zijner medebeschuldigden in de opgaande en nederdalende linie;

2o. De broeders en zusters of behuwd-broeders en zusters van den beschuldigde, of een' zijner medebeschuldigden; mitsgaders de ooms en moeijen, ook aangehuwden en broeders en zusters kinderen;

So. De echtgenoot des beschuldigden of die van een' zijner mede-beschuldigden, zelfs na de echtscheiding;

4o De aanbrengers, wier aangiften door de wet met geld beloond worden.

43

-ocr page 724-

674 V. TITEL, van het eegtsg. op de teeegtz., enz.

Het hooren der voorschreven personen brengt geene nietigheid te weeg, indien zij getuigenis hebben afgelegd met gezamenlijke toestemming van den procureur-generaal en van den beschuldigde.

Zij kunnen zelfs zonder die toestemming door het hof worden toegelaten, om zonder eedsaflegging inlichtingen te geven. (Sv. 69, 138, 432 v., 445; I. 322.)

189. Zij die uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking, tot geheimhouding verpligt zyn, kunnen zich ver-schoonen getuigenis af te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen, waarvan de wetenschap aan hen, als zoodanig, is toevertrouwd. (B. 1946; Sv. 62, 179.)

190. Zullen niet anders dan tot het geven van inlichting, en zonder eedsaflegging, kunnen worden gehoord. (B. 1949; Sv. 62, 432 v., 445.)

]•. Kinderen die den vollen ouderdom van zestien jaren niet hebben bereikt;

?o. Personen die wegens gebrek aan verstandelijke vermogens onder curatele zijn gesteld, hoezeer zij bij tusschsnpoo-zen het gebruik hunner verstandelijke vermogens mog-ten hebben;

So. Personen die eene onteerende straf hebben ondergaan, of zich ter zake van een misdrijf, waartegen lijf- of onteerende straf is bedreigd, in hechtenis bevinden.

191. De getuigen mogen met elkander op de teregtzitting niet in woordenwisseling treden. (Sv. 182, 186; I. 325.)

192. De beschuldigde zal, nadat de getnigenrtiunne ger.uige-nis hebben afgelegd, mogen vorderen dat degene, die hij zal aanwijzen, zullen buiten staan, en dat een of meer van hen op nieuw worden binnengelaten en gehoord, hetzij afzonderlijk, hetzy in elkanders bijzijn.

De procureur-generaal zal hetzelfde vermogen hebben.

De president zal zulks ook ambtshalve mogen bevelen. (Sv. 186; I. 326.)

193. De president zal, onder of na het hooren van eenen getuige, een' of meer der beschuldigden kunnen doen buiten staan, en dien getuige over eenige omstandigheden der zaak afzonderlijk ondervragen, maar hij zal, op straffe van nietigheid, daarna met het onderzoek der zaak niet voortgaan, dan na vooraf eiken beschuldigde te hebben onderrigt van hetgeen in deazelfs afwezigheid is voorgevallen. (Sv. 173, 200; I. 327.)

194. In den loop, of na het afleggen der getuigenissen, zal de president aan den beschuldigde alle de voorwerpen doen vertoonen tot het misdrijf betrekkelijk, en welke tot overtuiging dienen kunnen, en hem afvragen of hy dezelv^ erkent.

De president zal dezelve ook aan de getuigen do^JÜ^ertoonen indien daartoe gronden zijn. (Sv. 40 v., 44,132,146; I.' 329.)

195. Indien de verklaring van eenen getuige, op de teregtzitting afgelegd, wordt verdacht gehouden valsch te zijn, zal het hof, op de vordering vanj den procureur-generaal of op verzoek van den beschuldigde, en zelfs van ambtswege kunnen bevelen, dat zoodanige getuige voorloopig in hechtenis worde

-ocr page 725-

V. TITEL. VAN HEÏ REQTSG. OP DE TEREGTZ. ENZ. 675

gesteld, om vervolgens de zaak overeenkomstig de wet te behandelen. In dat geval wordt dadelijk proces-verbaal door den griffier opgemaakt en door den president en den griffier onderteekend, bevattende de afgelegde verklaring van den getuige, met aanduiding der gronden, waarop het vermoeden van valschheid berust.

Indien het belang der zaak zulks vordert, kan het hof op verzoek van den procureur-generaal of van den beschuldigde, de voortzetting van het geding schorsen, tot na den afloop van het onderzoek nopens den getuige. (Sv. 409, 412; I. 330.)

196. Indien de beschuldigde en de getuigen, of een hunner de Nederduitsche taal niet magtig is, zal het hof, op straffe van nietigheid, eenen tolk benoemen, welke den vollen ouderdom van drie en twintig jaren zal hebben bereikt, en den-zelven, op straffe als hierboven, den eed doen afleggen van getrouwelijk de gezegden te vertolken, welke tusschen degenen die verschillende talen spreken, mogten worden gewisseld.

De beschuldigde en de procureur-generaal zullen den tolk mogen wraken, mits redenen daarvan gevende, en het hof zal daarover uitspraak doen.

De tolk zal, op straffe van nietigheid, noch uit de getuigen, noch uit de regters, mogen worden genomen, zelfs niet met goedvinden of toestemming van den beschuldigde of van den procureur-generaal. (Sv. ]97j; I. 332.)

197. Wanneer de beschuldigde doofstom is, en niet schrijven kan, zal het hof ambtshalve tot zijnen tolk benoemen dengenen die het meest geschikt is met hem om te gaan, en wijders in acht nemen hetgeen bij het voorgaande artikel is vastgesteld.

Hetzelfde zal plaats hebben ten aanzien van eenen doofstommen getuige.

Indien de doofstomme mogt kunnen schrijven, zal de griffier in geschrifte stellen, en daarna aan den doofstommen beschuldigde of getuige overgeven de vragen, welke hem gedaan worden, of de aanmerkingen welke hem worden voorgehouden, ten einde daarop schriftelijk te antwoorden; al hetwelk vervolgens door den griffier zal worden voorgelezen.

De bepalingen van dit artikel zijn toepasselijk op degenen die tijdelijk van het gebruik hunner zintuigen van gehoor of van spraak beroofd zijn. (Sv. 196; 333.)

198. Nadat alle de getuigen zullen zijn gehoord, zal de resident den beschuldigde ondervragen; zoo er meer beschul-igden zijn in dezelfde zaak, zal de president met dengenen

beginnen dien hij zal oorbaar achten.

Het zal hem insgelijks vrijstaan den beschuldigde gedurende den loop van een verhoor te ondervragen, indien hij zulks noodzakelijk acht. (Sv. 199, 202, I. 334.)

199. Indien bij den aanvang of in den loop van het onderzoek, de beschuldigde weigert of in gebreke blijft op de aan hem gedane vragen te antwoorden, zal het hof bevelen dat desniettemin met de zaak zal worden voortgegaan, nadat de president aan den beschuldigde zijne verpligting om te antwoorden zal hebben onder het oog gebragt. (Sv. 99, 201.)

200. Indien bij den aanvang of in den loop van het onder»

-ocr page 726-

676 V. TITEL, van hrT rkqtsq. of de terrgtz, enz.

zoek de beschuldigde door geraas of beweging, de orde op de teregtzitting stoort, zal, nadat de president hem vruchteloos tot stilte zal hebben vermaand, het hof bevelen, den beschuldigde buiten de gehoorzaal te leiden, en zal met de verdere behandeling des gedings worden voortgegaan en daarin uitspraak gedaan, even als of de beschuldigde daarbij ware tegenwoordig gebleven.

Alles onverminderd de vervolging van het misdrijf waaraan hu zich bij die gelegenheid mogt hebben schuldig gemaakt. (Sv. 170, 201, 305 v.)

201. In de gevallen bij de twee voorgaande artikelen voorzien, blijft niettemin de raadsman van den beschuldigde belast met diens verdediging. (Sv. 148, 160, 185.)

202. Na het verhoor zal de procureur-generaal het woord voeren en zijn requisitoir voorlezen, hetwelk hij aan het hof zal overleggen.

De beschuldigde en zijn raadsman mogen hierop antwoorden.

De procureur-generaal mag daarna andermaal het woord voeren, doch zal de beschuldigde en deszeifs raadsman altijd het laatst kunnen spreken. (Sv. 143, 220, 229; I. 335.)

203. Indien bij hot onderzoek de afgelegde getuigenissen of andere bewijsmiddelen hadden geloopen over omstandigheden, w elke niet bij het slot van de akte van beschuldiging waren vermeld, en die, volgens de wet tot verzwaring van de straf zouden kunnen aanleiding geven, zal de procureur-generaal den beschuldigde daarop opmerkzaam maken, en hem alzoo in de gelegenheid stellen zich deswege uit te laten.

Bij het proces-verbaal wordt hiervan melding gemaakt, en bij gebreke van het een of ander, mag het hof, o? straffe van nietigheid, geen acht slaan op de hierboven omschreven verzwarende omstandigheden.

Het hof kan op requisitoir van den procureur-generaal [of op verzoek van den beschuldigde of zelfs van ambtswege de zaak uitstellen, ten einde nadere getuigen te hooren of bewijsstukken in tej winnen. (Sv. 131, 176, 179, 210.)

204. Nadat dit alles is afgeloopen, verklaart de president dat het onderzoek is gesloten, en het hof in raadkamer vergaderd,

gaat tot de raadpleging over. (R. O. 28; Sv. 205 v.)

205. Indien de raadplegingen niet ten zelfden dage afloopcn. of jhet hof vermeent dat de zaak-niet gevoegelijk dadelijk kan worden beslist, bepaalt hetzelve den dag waarop de uitspraak zal plaats hebben. De termijn zal echter niet langer zijn dan van acht dagen, de dag van het sluiten des onderzoeks daar onder begrepen.

Het uitstel wordt dadelijk in de openbare teregtzitting uitgesproken.

De raadsheeren hebben de bevoegdheid zoo wel vó5r de eerstf de p; teregtzitting over het geding, als na het sluiten des onder zoeks, inzage der processtukken te nemen.

206. Het hof zal, naar aanleiding van de akte van beschul diging en van hetgeen uit het onderzoek op de teregtzitting is ^ak gebleken, beraadslagen over het bewezene of niet bewezene de: uitge daadzaken, over derzelver qualificatie, over het bewezene der drijf

tot i

-ocr page 727-

V. TITEL. VAN HET EEGTSG. Oi' igt;E TEfiEGÏZ., ENZ. 677

schuld van den besclmldigde aan de daadzaken, en laatstelijk over de toepassing der straf, bij de wet bepaald. (Sv. 311, 426.)

207. Wanneer het hof den beschuldigde schuldig oordeelt, zal het ide straf uitspreken, door de wet op het misdrijf gesteld, zelfs in het geval dat uit het onderzoek op de teregt-zitting gebleken mogt zijn dat het misdrijf tot de bevoegdheid van eenen minderen regter behoorde; en den beschuldigde voorts in de kosten van het regtsgeding veroordeelen.

Indien de besclmldigde wordt schuldig verklaard aan onderscheidene misdrijven, zal alleen de straf tegen het zwaarste misdrijf tegen hem worden uitgesproken.

Indien echter die straf bestaat m enkele eerloos verklaring, zal daarbij gevoegd worden die van gevangenis, welke hij uit anderen hoofde mogt hebben beloopen. (Sr. 180, 208, 232.)

De bepaling van het tweede lid is niet toepasselijk op geldboeten en verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, (B. 1955 v.; Sv. 376, 447.)

108. Indien het blijkt, dat de beschuldigde te voren, doch het plegen van het feit hetwelk het onderwerp zijner teregt-stelling uitmaakt, ter zake van andere misdrijven is veroordeeld geweest, zal het hof in de toepassing der straf acht slaan op de aan den beschuldigde bevorens opgelegde straf of straffen.

Het hof zal in geen geval eene straf uitspreken waarvan het gevolg zoude zijn, dat de beschuldigde, ter zake dier gezamenlijke misdrijven, eene zwaardere straf zoude ondergaan dan het maximum, bij de wet tegen het zwaarste derzelve bedreigd.

Indien echter de doodstraf was gesteld op de misdaad, waarvoor hij het laatst teregt staat, zal die straf worden uitgesproken, onaangexien de straffen welke hij vroeger mogt hebben onder-lan. (Sv. 207, 376 v.)

209 (afgeschaft bij art. 24 W. 1854 Sb. n». 102.)

210. Indien het hof bevindt dat de schuld van den beschuldigde niet bewezen is, wordt dezelve vrijgesproken.

Indien het hof oordeelt dat het feit noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert, ontslaat hetzelve den beschuldigde van alle regtsvervolging te dier zake.

In het eene en het andere geval, beveelt het hof, dat de beschuldigde, indien hij in hechtenis is, zal worden in vrijheid gesteld, ten ware hij om andere redenen behoort gevangen te blijven. (B. 1956; Sv. 116, 183, 218, 220 v.)

De uitvoering der in vrijheid stelling wordt, in het geval bij het tweede lid van dit artikel voorzien, opgeschort tot na verloop van den termijn, binnen welken de procureur-generaal zich kan in cassatie voorzien, en, indien het beroep heeft plaats gehad, tot na de uitspraak van den hoogen raad., ten ware le procureur-generaal dadelijk mogt hebben verklaard van het Jeroep in cassatie af te zien. (Sv. 234, 881 v., 890; I. 358.)

211. Het arrest zal door den president met opene deuren, in tegenwoordigheid van alle du raadsheeren, welke over de 'aak hebben gezeten, en van den procureur-generaal, worden uitgesproken; het moet met redenen bekleed zijn, en het misdrijf uitdrukken met alle omstandigheden, die volgens de wet tot verzwaring of verligting van straf aanleiding geven.

-ocr page 728-

78 V. TITEL, van juit regtsg. op de teregtz,, enz.

Het moet wijders inliouden 's liofs beslissing over de punteu bij artikel 206 vermeld, mitsgaders ingeval van veroordeeling, den tekst der wet welke wordt toegepast en de straf waarin de beschuldigde wordt veroordeeld; alles op straffe van nietigheid.

Het oorspronkelijk vonnis zal, uiterlijk binnen vier en twintig uren na de uitspraak, door alle de regters die het gewezen hebben, moeten worden onderteekend.

Het is den griffier verboden afschrift van het vonnis uit te geven voor dat hetzelve is onderteekend, op eene boete van vijftig gulden. (G. 156; R. O. 20; Sv. 214; I. 370.)

212. De beschuldigde, die zich in hechtenis bevindt, zallbij de uitspraak van het arrest tegenwoordig zijn; indien hij daartoe buiten staat is, zal het arrest aan hem in de gevangenis door den griffier worden voorgelezen. (Sv. 215.)

213. Indien een of meer der raadsheeren buiten staat zijn bij de uitspraak tegenwoordig te zijn, zal daarvan, aan het slot van het arrest worden melding gemaakt, en de uitspraak ten minste in tegenwoordigheid van vier raadsheeren moeten ge schieden. (R. O, 21; Sv. 125.)

214. Indien een of meer der raadsheeren, na het uitspreken van het arrest, buiten staat zijn hetzelve te teekenen, zal van die omstandigheid uitdrukkelijk melding, ten slotte van het arrest, worden gemaakt. (Sv. 211.)

215. Na het uitspreken van het arrest, zal de president den veroordeelde kennis geven dat hij cassatie kan vragen, en den zeiven tevens den termijn, daartoe staande, bekend maken (Sv. 365, 380 v.)

216. Het hof zal, in alle gevallen, bevelen dat de gestolen goederen en alle andere voorwerpen, welke in de zaak als stuk ken van overtuiging hebben gediend, aan den eigenaar of an dere regthebbenden worden teruggegeven. (Sv. 40, 146,jl94, 302; 1. 366.)

217. De griffier zal behoorlijk proces-verbaal houden van het voorgevallene op de teregtzitting, ten einde te doen blijken dat alle de vereischte formaliteiten zijn in acht genomen; dit proces-verbaal wordt door den president en den griffier onder teekend. (I. 372.)

218. Een ieder die vrijgesproken is, kan ter zake van het zelfde feit niet weder in regten worden betrokken. (Sv. 210, 381; I. 360.)

219. Zoodra met het hooren van getuigen op de teregtzit ting een aanvang is gemaakt, zal het regtsgeding onafgebroken worden voortgezet.

Nogtans zal het hof liet regtsgeding mogen schorsen, ten einde aan de regters, getuigen en beschuldigden de vereischte rust te verschaffen. (Sv. 183, 195; L 353.)

220. Wanneer in den loop Nan het onderzoek op de teregt zitting de beschuldigde bctigt mogt zijn met een and ar misdrijf, hetzij door bescheiden, hetzij door de verklaringen der getuigen zal het hof, na het uitspreken der vrijspraak, doch alleen in geval het openbaar ministerie, vóór het sluiten van onderzoek, zich heeft voorbehouden te dier zake onderzoek er. vervolging te doen, kunnen bevelen dat de beschuldigde, wanneer hij in

-ocr page 729-

VI. TITEL. VAN HET EEGTSGJU). IN COKKECT. ZAK. 679

hecliteuis is, daarin blijve, en dat de zaak, volgens de voorschriften van dit wetboek, nader zal vervolgd en onderzocht worden door eenen regter-coramissaris, dien het hof tevens zal benoemen. (Sv. 210, 221; I. 361, 379.)

221. Hetzelfde zal op requisitoir van den procureur-generaal kunnen plaats hebben, wanneer, ook in geval van veroordeeling, de beschuldigde, bij het voorafgegaan onderzoek op de teregt-zitting, hetzij door bescheiden, hetzij door de verklaringen van getuigen, met andere misdrijven mogt zijn bezwaard geworden, dan die, van welke hij beschuldigd was; en indien deze nieuw bekend geworden misdrijven eene zwaardere straf vereischten dan de eerste of indien de beschuldigde medepligtigen aan het nieuw ontdekt misdrijf heeft die zich in hechtenis bevinden.

Dien ten gevolge zal de procureur-generaal de uitvoering schorsen van het arrest bij hetwelk de eerste veroordeeling is uitgesproken, tot tijd en wijle er op het nieuwe geding uitspraak zal zijn gedaan. (Sv. 220, 409; I. 379).

ZESDE TITEL.

Van het regtsgeding in correctionnele zaken.

EERSTE AFDEELING.

Van de behandeling van correctionnele zaken in het algemeen.

222. De correctionnele zaken worden aanhangig gemaakt:

lo- Door de dagvaaiding, aan den beklaagde van wegeden

officier van justitie gedaan, hetzij regtstreeks, hetzij tengevolge van verwijzing; (Sv. 87, 118, 231, 373.)

2o. Door de dagvaarding, gedaan van wege andere ambtenaren, daartoe bij de wet gemagtigd. (R. O, 56 v.; Sv, 79, 87, 118, 227 So, 230, 250 v., 373, 448 v.; I. 182.)

223. De dagvaarding zal, op straffe van nietigheid,behelzen, eene opgave van het feit. (R, 1. 5; Sv. 94, 144, 241, 248, 272, 380.)

224. De dagvaarding wordt door eenen deurwaarder of dienaar van de openbare magt beteekend aan den persoon van den beklaagde, of ter zijner woonplaats, en indien de woonplaats onbekend is, aan deszelfs laatste verblijf; en wordt aldaar afschrift gelaten.

Indien een en ander niet bekend is, wordt het exploit aan het gebouw der regtbank aangeplakt. Alles op strafte van nietigheid. (R. 1 v.; Sv. 147, 246, 248, 272, 380.)

225. Er zal een termijn van ten minste acht vrye dagen moeten verloopen, tusschen de dagvaarding en den dag der teregtzitting, op straffe van nietigheid der veroordeeling, welke tegen den gedaagde bij verstek zoude moge zijn gewezen. (R. 8; Sv. 272.)

Deze nietigheid kan echter alleen worden voorgedragen op de teregtzitting, bij art. 273 vermeld, en dat wel vroeger dan eenige exceptie of verdediging. (Sv. 246, 248; I. 184.)

-ocr page 730-

680 VI. Ï1TEL. VAN IIKT EEGTSGED. O COJlHtCT. ZAK.

226. In zaken, betreffende misdrijven op welke geene gevangenisstraf is bedreigd, kan de beklaagde zich laten vertegenwoordigen door eenen advokaat of procureur, bepaaldelijk daartoe door hem gevolmagtigd; ten ware de regtbank mogt bevelen, dat hij in persoon verscbijne. (R. O. 20, Sv. 148, 160, 237, 241, 253 lo., 270, 460; I. 185.)

227. Het onderzoek op de openbare teregtzitting, mitsgaders de beslissing en de uitspraak geschieden op dezelfde manier, als bij den vorigen titel is bepaald, behoudens de volgende wijzigingen en bepalingen; (R. O. 20; Sv. 170 v., 247, 253, 352 v.)

Jo. Dat bij deze teregtzitting het opmaken of beteekenen eener lijst der getuigen wegvalt; (Sv. 174.)

fo. Dat in dit gedinsr geene akte van beschuldiging te pas komt; (Sv. 135, 144, 173.)

co. Dat de gevangenisstraf, vermeld bij artikel 180, den tijd van zes maanden niet kan te boven gaan; (Sv. 176 v.)

'Jo. Dat de griffier bij zijn proces-verbaal aanteekening houdt van het afleggen van den eed of de belofte der getuigen, mitsgaders ran hunnen naam, ouderdom, hun beroep en hunne woonplaats, en eindelijk van den zakelijken inhoud van derzelver verklaringen en van de opgave van den beklaagde; (Sv. 183 v., 217, 231.)

lo. Dat indien een of meer der regters, welke over da zaak hebben gezeten, buiten staat zijn bij de uitspraak van het vonnis tegenwoordig te zijn, de uitspraak ten minste in het bijwezen van twee regters zal moeten geschieden; (R. O. 57.)

Co. Dat indien de beklaagde te voren, doch na het plegen van het feit hetwelk het onderwerp zijner teregtstelling uitmaakt, ter zake van andere wanbedrijven is veroordeeld geweest, de regtbauk aan den beklaagde geene etraf zal opleggen, waarvan het gevolg zoude zijn dat hij eene zwaardere straf zoude ondergaan, dan het maximum, tegen het zwaarste derzelve bedreigd; (Sv. 208.)

lo. Dat indien de beklaagde, in dat geval, reeds ter zake van misdaad, doch alleen tot eerloosverklarinjr waa veroordeeld, de regter daarenboven de straf zal uitspreken tegen het wanbedrijf bedreigd;

8o. Dat indien de beklaagde in hetzelfde geval reeds tot eene criminele gevangenisstraf was veroordeeld, de duur dier straf zal worden toegerekend op de gevangenisstraf waartoe hij ter zake van wanbedrijf wordt veroordeeld; (Sv. 207.)

f o Dat, in het geval van artikel 222, no. 2, de daarbij vermelde ambtenaren, in de kosten van den processe kunnen worden veroordeeld. (Sv. 251 6o)

228. Het regtsgedingzal op de volgende wijze worden gevoerd:

De beklaagde, zoo hij zich m hechtenis bevindt, zal voor

den regter worden gebragt.

Het bevel tot verwijzing, indien dezelve heeft plaats gehad, zal worden voorgelezen.

De officier van justitie zal de zaak voordragen.

De processen-verbaal of verslaggevingen, zoo er die zijn, zullen door den griflier worden voorgelezen.

-ocr page 731-

VI. TITEL. VAN HET EEGTSG. iN COKKECTION. ZAKEN. G81

I)e wraking der getuigen zal voorgesteld en daarover beslist worden.

De getuigen over en weder zullen worden gehoord.

I)e stukken dienende tot overtuiging of tot ontlasting, zullen aan de getuigen en aan de beklaagden worden vertoond.

De beklaagde, zoo hij tegenwoordig is, zal ondervraagd worden. (Sv. 183, 222, 227, 229 v., 253, 311 v., 437; 1.190.

229. Na den afloop hiervan zal de officier van justitie worden gehoord en zal h ij vervolgens zij n requisitoir doen en overleggen.

De beklaagde en zijn verdediger mogen hierop antwoorden.

De officier kan hierop weder antwoorden, maar de beklaagde en deszelfs verdediger zullen het laatste woord hebben. (Sv. 230 v.; I. 190.)

230. Indien de zaak, overeenkomstig het bepaalde in artikel 222, no. 2, door andere ambtenaren wordt vervolgd, zal zij overeenkomstig artikel 228 worden behandeld, behoudens dat de voordragt, waarvan in dat artikel wordt gesproken, door die ambtenaren, of van hunnentwege wordt gedaan, en zullen de verdere bemoeijingen, in het vorige artikel aan den oiïïcier van justitie opgedragen, mede door die ambtenaren of van hunnentwege worden verrigt.

De regtbank zal daarna de stukken stellen in hanclen van den officier van justitie, welke, hetzij in dezelfde, of in eene volgende teregtzitting, zijne conclusie zal nemen.

De beklaagde zal het regt hebben om dadelijk tegen die conclusie korte schriftelijke bedenkingen aan de regtbank aan te bieden. (Sv. 22, 222.)

231. Indien de beleedigde partij hare vordering om schadevergoeding tot f 150 of minder beperkt, en dezelve niet bij den burgerlijken regter heeft aanhangig gemaakt, zal zij zich in het geding over de strafzaak kunnen voegen, ten einde hare vordering gelijktijdig worde behandeld en beslist.

De beleedigde partij moet zich verklaren vóór den aanvang van het getuigen-verhoor, zonder dat er eene dagvaarding ver-eischt wordt.

Zij zal haren eisch kunnen doen toelichten door eenen ad-vokaat of procureur,quot;zonder echter, van hare zijde, getuigen te mogen aanbrengen. Zij zal het woord voeren en wederom kunnen antwoorden na het openbaar ministerie.

Zij zal eindelek op de teregtzitting woonplaats kiezen in de gemeente, binnen welke de regtbank, met de strafzaak belast, zitting houdt, ten ware zii in die gemeente mogt woonachti? zijn. (R. O. 56, O. 56 v.; B. 1955 v.: Sv. 222, 227, 233, 246, 2o8 4o, 375.)

232. Indien de regtbank bevindt dat de zaak tot de bevoegdheid van een ander collegie behoort, zal zij den beklaagde naar den bevoegden regter verwijzen.

De officier van justitie zendt, in dat geval, de stukken aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het collegie waar zulks behoort, (Sv. 84, 127, 253 5o, 380.)

233. Indien zij bevindt dat het feit slechts eene policie-over-treding is, en de beklaagde niet vooraf op dien grond de verwijzing naar het kanton-geregt heeft gevorderd, spreekt zij de

-ocr page 732-

682 VI. TITEL, van hüt begtsg. in coekection. zakkn. policie-straf uit, en kan aan de beleedigde partij, zoo die zich in het geding gevoegd heeft, eene schadevergoeding tot het beloop van f 150 toekennen. De beklaagde kan tegen het vonnis van veroordeeling niet in hooger beroep komen. (R. O. 44,53; O. 56 v.; Sv. 207, 252, 237, 2o, 375; I. 192. Verg. art. 6, W. 1854, Sb. no. 103.)

234. Indien zij bevindt dat het feit noch misdaad, noch wanbedrijf, nocl1 overtreding oplevert, of de schuld van den beklaagde niet bewezen is, doet zij uitspraak volgens de onderscheidingen, bij de twee eerste leden van artikel 210 voorgeschreven.

De uitvoering der in vrijheidstelling blijft geschorst, tot na verloop van den termijn, binnen welken door den officier van justitie, of door den procureur-generaal in hooger beroep kan worden gekomen, en, indien dat beroep heeft plaats gehad, tot na de uitspraak van het hof, ten ware de officier van justitie, met toestemming van den procureur-generaal, dadelijk mogt hebben verklaard van het beroep af te zien. (B. 1956; Sv. 242, 381; L 191.)

235. Indien zij bevindt dat tegen het feit eene lijf- of ont-eerende straf is bedreigd en de zaak door eene nadere instructie kan worden opgehelderd, zal zij de stukken aan den bevoegden regter-commissaris kunnen verwijzen, en in dat geval zijn het tweede en derde lid des volgenden artikels ten dezen toepasselijk. (Sv. 55 v., 90, 240, 330.)

236. Indien zij bevindt, dat tegen het feit eene lijf- ofont-eerende straf is bedreigd, en dat er genoegzame gronden zijn tot verdere vervolging, verwijst zij den beklaagde naar den pro-cureur-generaal bij het provinciaal geregtshof, ten einde te worden gehandeld, zoo als in den vierden titel is bepaald.

Indien, in dat geval, de beklaagde zich op vrije voeten bevindt, kan de regtbank deszelfs voorloopige gevangenneming bevelen.

Indien hij uit kracht van een vroeger bevel in hechtenis is, zal hij daarin blijven.

Deze verwijzing is noch aan verzet, noch aan hooger beroep onderworpen. (Sv. 120, 235, 238 v., 337 2o, 460: 1. 193.)j

237. De officier van justitie is, in het geval van het vorige artikel, verpligt om, binnen den tijd van vijf dagen, alle de stukken tot de zaak betrekkelijk, onder inventaris, aan den procureur-generaal te doen toekomen.

Wanneer de verwijzing bij verstek is gewezen, moet de officier van justitie, ten dage der verzending, daarvan bij exploit doen kennis geven aan den beklaagde ter zijner woonplaats, of, zoo die niet bekend is, wordt het exploit aan het gebouw der regtbank aangeplakt.

Indien de beklaagde in persoon of bij gemagtigde op de te-regtzitting is verschenen, geldt de uitspraak van Let vonnis van verwijzing als beteekening. (Sv. 28, 124, 226, 271, 466.)

238. De beklaagde is bevoegd, om binnen tien dagen na de beteekening, of na de uitspraak van het vonnis van verwijzing, bij het vorige artikel vermeld, eene memorie aan het provinciaal hof in te leveren, zonder dat de loop der zaak daardoor mag vertraagd worden.

-ocr page 733-

VI. TITEL. VAN ILET KEGTSG. IN CORttJSCTlON. ZAKEN 683

De verdere bepalingen van liet tweede en derde lid van artikel 124 zijn ten deze toepasselijk. (Sv. 256 v.)

239. Indien het hof, zamengesteld zoo als bij artikel 125 is vermeld, bevindt dat tegen het feit geene lijf- of onteerende straf is bedreigd, doch dat er voldoende gronden tot verdere vervolging tegen den beklaagde bestaan, zal hetzelve verklaren, dat de zaak op den bij de uitspraak te bepalen dag, in het hoogste ressort, overeenkomstig de bepalingen van dezen titel, zal worden behandeld.

In dat geval wordt de zaak door vier raadsheeren beregt.

Het hof kan inmiddels de in vrijheidstelling van den .beklaagde bevelen. (R. O. 68, 71; Sv. 88, 118, 237 v. Art. 3, W. 1849, Sb. no. 21.)

240. Indien het hof, ten gevolge van onderzoek, ter openbare teregtzitting, nader bevindt, dat tegen het feit eene lijf-of onteerende straf is bedreigd, en dat de bezwaren tegen den beklaagde voldoende zijn, verwijst hetzelve de zaak naar de openbare teregtzitting van het hof, ten einde, na het opmaken der akte van beschuldiging, overeenkomstig de voorschriften van den vijfden titel, te worden behandeld en beslist.

Indien de beklaagde zich op vrije voeten bevindt, kan het hof deszelfs gevangenneming bevelen. (Sv. 135, 141, 150 v., 249, 466.)

TWEEDE AFDEELING.

Van het hooger beroep van correcticnnele vonnissen.

241. De beklaagde die bij verstek is veroordeeld, is niet tot hooger beroep ontvankelijk, indien hij niet tijdig verzet heeft gedaan (Sv. 256, 270 v.)

242. In de gevallen waarin hooger beroep wordt toegelaten, zal de officier van justitie of de beklaagde die van dat middel wil gebruik maken, op straffe van daarvan vervallen te zijn, zijne verklaring moeten doen ter griffie van de regtbank welke het vonnis heeft gewezen, ten langste binnen veertien dagen na deszelfs uitspraak.

De procureur-generaal kan binnen denzelfden termijn in hooger beroep komen; hangende het beroep blijft de uitvoering van het vonnis geschorst. Van alle vonnissen, welke geene eindvonnissen zijn, kan alleen gelijktijdig met de hoofdzaak in hooger beroep worden gekomen, (R. O. 56, 68; R. 8,46, 335; Sv. 234, 243 v.; 251, 365; I. 203.)

243. Binnen veertien dagen na de verklaring van in hooger beroep te komen, zal de beroepende partij aan het provinciaal geregtshof eene memorie kunnen indienen, behelzende de middelen en gronden waarop zij haar hooger beroep steunt. Deze memorie moet door dezelfde partij of haren advokaat onderteekend zijn; zij zal bij de stukken worden gevoegd, en zal daarvan door de tegenpartij of haren advokaat inzage kunnen worden genomen. (Sv. 226, 231, 246, 251 2o, 393; I. 204.)

244. De griffier van de regtbank, welke het vonnis gewezen

-ocr page 734-

681 VI. TITEL, van het ekgtsg. in core, zaken.

heeft, zal, binnen drie dagen na de aanteekening van het hoo-ger beroep, de stukken van liet geding moeten overzenden ter griffie van het provinciaal geregtshof. (Sv. 242, 251 2o 396; 1. 207.)

245. Binnen acht dagen nadat de stukken ter griffie zijn gebragt, zal de president eenen rapporteur benoemen, en den dag der teregtzitting bepalen. (Sv. 247, 251 2o. 399.)

246. De procureur-generaal zal de wederpartij doen dagvaarden om op de regtzitting te verschijnen, en zullen de bepalingen van artikel 224 en 225 hierboven worden in acht genomen, behoudens dat de termijn tot op tien vrije dagen wordt verlengd. Indien zich eene beleedigde partij in het geding heeft gevoegd, zal de procureur-generaal aan haar, ter harer gekozene woonstede, den dag doen beteekenen welke tot de teregtzitting is bepaald. (Sv. 231, 401.)

247. De bepalingen van artikel 227 zijn op de behandeling ter openbare teregtzitting van het hof toepasselijk.

De getuigen welke in eersten aanleg zijn opgeroepen, kunnen, ten verzoeke van den procureur-generaal, of van den beklaagde, worden gehoord. Er kunnen ook nieuwe getuigen worden bij gebragt.

De rapporteur doet zijn verslag bij den aanvang der teregtzitting, vóór dat het openbaar ministerie het woord voert. (Sv. 227, 402.)

248. In geval het vonnis wordt te niet gedaan, wegens schending of verzuim van de vormen, welke bij de wet, op straife van nietigheid, zijn voorgeschreven, zal het hof de zaak zelve afdoen. (Sv. 223 v., 234 v., 250; I. 215.)

249. Indien het hof, na het onderzoek ter teregtzitting, bevindt, dat tegen het feit eene lijf- of onteerende straf ia bedreigd, en er voldoende gronden tot verdere vervolging aanwezig zijn, handelt hetzelve zoo als bij artikel 240 is voorgeschreven. (Sv. 240, 250, 256; I. 214.)

250. De beklaagde kan in hooger beroep tot geen zwaardere straf worden verwezen, dan waartoe hij in eersten aanleg is veroordeeld, ten ware het openbaar ministerie hetzij alleen, hetzij met den beklaagde, mogt zijn in hooger beroep gekomen, of de zaak nader ten criminele mogt zijn verwezen.

Hetzelfde is ook toepasselijk op de zaken, door de ambtenaren bij artikel 222, no. 2, aanhangig gemaakt. (Sv. 256, 402.)

251. Indien de zaak in eersten aanleg is aanhangig gemaakt door of van wege de ambtenaren bij artikel 222, no. 2, aangeduid, zullen, ten aanzien van het hooger beroep, de vorenstaande bepalingen gelden, onder de navolgende wijzigingen:

lo. Dat de verklaring bij artikel 242 vermeld, zal geschieden door de partij welke in beroep is gekomen, binnen den termijn van een en twintig dagen nade beteekeningvan het vonnis;

?o. Dat de bepalingen van artikel 243.. 244 en £45 op dat beroep niet toepasselijk zijn;

So. Dat de partij welke in beroep is gekomen, op straffe van verstek, binnen een en twintig dagen na hare verklaring, hare wederpartij zal doen dagvaarden, om te

-ocr page 735-

VII. TITEL. VAN HET EEGTSG. WEGENS OVEETE., ENZ. 685

verschijnen op de eerste teregtzitting van liet hof, welke na tien vrije dagen zal worden gehouden, met aanduiding van dag en uur;

4«. Dat het geding op de teregtzitting zal worden behandeld overeenkomstig hetgeen hierboven bij artikel 230 is voorgeschreven ;

yo. l)at, in plaats van de bepalingen van artikel 244, beide partijen hare stukken, onder inventaris, aan het hof moeten overleggen;

60 Dat de bedoelde ambtenaren in de kosten van den pro-cesse kunnen worden veroordeeld. (O. 55; Sv. 227 9o.)

ZEVENDE TITEIi.

Van het regtsgeding wegens overtredingen van policie, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep.

(Verg. art. 3 W. 1854, Sb no. 103.)

252. Bij de kanton-geregten zal de kennisneming van overtredingen van policie aanhangig worden gemaakt door de dagvaarding van wege het openbaar ministerie bij het kanton-geregt. (R. O. 44 v., 50; Sv. 11, 81, 87, 117, 254 v., 270, 305, 352 v., 357, 450, 459; I. 145.)

253. Het geding wordt op de openbare teregtzitting op dezelfde wijze aanhangig gemaakt en behandeld als de correc-tionnele zaken, welke door de dagvaarding van den officier van justitie regtstreeks of ten gevolge van verwijzing, zijn aanhangig gemaakt, behoudens de navolgende wijzigingen: (R. O. 20; Sv. 227, 270.)

lo. Dat de gedaagde door eenen, bij bijzondere volmagt, gelastigde kan verschijnen; (R. 99; Sv. 226.)

2o. Dat de boete tegen den getuige, die in gebreke blijft te verschijnen, niet hooger zal zijn dan twaalf guldens; (Sv. 176 v.)

3o. Dat de getuige die weigert den eed of de belofte af te leggen, of getuigenis der waarheid te geven, wegens zyne onwilligheid ten hoogste tot eene gevangenisstraf van zeven dagen zal kunnen worden veroordeeld; (Sv. 379.)

4o. Dat de vordering der beleedigde jjartij zich niet verder dan tot eene som van f 50 kan uitstrekken; (R. 0.40, 44; O. 56 v.; Sv. 231, 375.)

Bo. Dat, indien de regter bevindt dat de zaak zijne bevoegdheid te boven gaat, hij zich onbevoegd verklaart. (Sv. 232, 240, 337 2o.)

In dat geval zendt de ambtenaar van het openbaar ministerie de stukken aan den officier van justitie bij de arrondissements-regtbank, waaronder het kanton-geregt behoort. (I. 152, 153, 157. 160.)

254. Wanneer in policie-zaken de wet of andere openbare verordening geene zwaardere straf op de overtreding heeft gesteld dan 1 eene enkele geldboete, zal de beklaagde de regts-vervolging kunnen voorkomen door vrijwillig het maximum

-ocr page 736-

686 VU. TITEL, van het regtsg. wegens overtr., enz. van die boete te betalen, met de kosten indien hij reeds '.vas gedagvaard.

In dat geval zal de boete aan den bevoegden ontvanger niet anders kunnen worden voldaan dan op schriftelijke magtiging van het openbaar ministerie, door den kantonregter voor gezien geteekend, aan hetwelk de quitantie van den ontvanger door denj beklaagde zal moeten worden overgebragt, binnen den tijd door het openbaar ministerie te bepalen. (Sv. 267, 332.)

255. In de gevallen waarin volgens de wet hooger beroep wordt toegelaten, kan zulks geschieden door den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kanton-geregt en door den veroordeelde.

De officier van justitie is insgelijks daartoe bevoegd. (R. O. 44 v.; Sv. 243.)

256. Het hooger beroep wordt op dezelfde wijze aangeteekend, vervolgd en beregt, als ten aanzien van het beroep der cor-rectionnele zaken, welke op dagvaarding van den officier van justitie regtstreeks of ten gevolge van verwijzing zijn aanhangig gemaakt, in den vorigen titel is voorgeschreven, behoudens de navolgende wijzigingen: (Sv. 241 v.)

lo. Dat, indien bij het onderzoek der openbare teregtzitting de regtbank bevindt dat het feit een wanbedrijf oplevert, zij, in cas correctionneel, vonnist, behoudeiis hooger beroep aan het provinciaal geregtshof; (Sv. 250.)

?o. Dat, indien zij bevindt dat tegen het feit^eene lijf- of onteerende straf is bedreigd, en er voldoende gronden tot verdere vervolging aanwezig zijn, de beklaagde naar den procureur-generaal wordt verwezen, ten einde overeenkomstig den vierden titel te worden gehandeld (Sv. 124 v., 236, 249; I. 174.)

ACHTSTE TITEIi.

Van de vervolging en de teregtstelling van reg-

terlijke ambtenaren ter zake van misdrijven, door hen, gedurende den tijd hunner bediening, bedreven.

257. In alle strafzaken tegen kantonregters en hunne plaatsvervangers, tegen regters en regters-plaatsvervangers benevens tegen de ambtenaren van het openbaar ministerie en griffiers, zoo bij de kanton-geregten als bij de arrondissements-regtban-ken, wegens misdrijven door hen gedurende den tijd hunner bediening begaan, zullen in de vervolging, instructie en be-regting, de algemeene bepalingen gevolgd worden bij dit wetboek voorgeschreven, behoudens de navolgende uitzonderingen en wijzigingen. (R. O. 65; Sv. 80, 258, 269; I. 483.)

258. De bemoeijingen, waarmede in gewone zaken de officieren van justitie, de regters-commissarissen, de arrondissements-regtbanken en de kanton-geregten zyn belast, worden waargenomen als volgt:

Die der officieren van justitie en der ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kanton-geregten, door de procureurs-

-ocr page 737-

VlII. TiTEL. van de vervolging, enz.

generaal bij de provinciale geregtslioven of de advokaten-gene-raal bij dezelve. (Sv. 22 v., 264.)

Die der refters-commissarissen, door de raadsheeren daartoe door het hof te benoemen: (Sv. 55 v., 358, 367.)

Die der arrondiSsements-regtbanken en kanton-^eregten, door de provinciale geregtshoven. (I. 484.)

259. Bij ontdekking echter van een misdrijf op heeter daad, zullen de officieren van justitie, de hulp-officieren en de regters-commissarissen verpligt zijn al datgene te doen wat hun bij de wet in dat geval, m gewone zaken, is voorgeschreven. (11.0.13; Sv. 32 v., 37 v.)

260. De processen-verbaal en andere voorwerpen, in artikel 52 vermeld, zullen onverwijld door de officieren van justitie aan den procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof worden opgezonden. (Sv. 258.)

261. Zoodra echter de procureur-generaal of een der advokaten-generaal bij het hof zich op de plaats des misdrijfs bevindt, zullen alle de bemoeijingen, in de zesde afdeeling van den eersten titel vermeld, door dezen worden verrigt. (Sv. 37 v., 41 v. 122.)

262. In alle strafzaken, waarvan in dezen titel gehandeld wordt, zal steeds eene voorloopige instructie moeten plaats hebben. (Sv. 79, 81.)

253. Tegen een geweigerd bevel van dagvaarding in persoon of van gevangenneming, alsmede tegen een afgeslagen requisitoir tot verwijzing naar de openbare teregtzitting, wordt geen verzet toegelaten. (R. O. 56; Sv. 89 v.)

264. Wanneer de procureur-generaal de instructie genoegzaam volledig acht, zal hij dezelve met zijn requisitoir onmiddellijk aan het hof onderwerpen.

Hij geeft daarvan kennis aan den beklaagde, op dezelfde wijze als bij het vierde en vijfde !id van artikel 120 is voorgeschreven. (Sv. 114.)

265. De beklaagde heeft het regt om, binnen den tijd van tien dagen na die kennisgeving, zonder aanzien van den aard des misdrijfs aan hem ten laste gelegd, aan het provinciaal geregtshof eene memorie in te leveren op dezelfde wijze als by artikel 124 is vermeld.

Na verloop van voorschreven termijn, vergadert het hof, zamen-gesteld uit drie raadsheeren in de raadkamer en zijn de bepalingen van artikel 125 en 126 te dezen toepasselijk. (Sv. 124. 327, W. 1849, Sb. no. 21, art. 8.)

266. Indien het hof oordeelt dat de daad door de wet wordt verklaard te zijn wanbedrijf of policie-overtreding, en dat er genoegzame bezwaren tegen den beklaagde bestaan, zal het den beklaagde naar deszelfs openbare teregtzitting verwijzen, om aldaar, volgens de bepalingen van den zesden of van den zevenden titel, in het hoogste ressort te worden teregt gesteld.

Het hof wordt in dat seval uit vier raadsheeren zamengesteld. (Sv. 125, 222 v., 241 v., 268, 332. Wet 1849 Sb. no. 21, art. 3.)

267. Onder policie-overtredingen bij het vorige artikel vermeld, zyn alleen begrepen de zoodanige tegen welke eene gevangenisstraf ia bedreigd. De andere worden door de gewone kan ton-geregten beregt, of aan dezelve verwezen. (R. O. 65; Sv. 254, 332.)

-ocr page 738-

688 IX. TITEL, van beklaagden of beschuld., enz.

268. Wanneer in eene zaak, als correctionneel op de open bare teregtzitting gebragt, het hof mogt oordeelen dat tegen het feit eene lijf- of onteerende straf is bedreigd, en dat d( instructie genoegzaam volledig is, zal hetzelve de teregtstelling van den beklaagde uitspreken.

De prccureur-generaal zal eene akte van beschuldiging op maken en de zaak brengen ter teregtzitting van het hof, tei einde overeenkomstig de voorschriften van den vijfden tite te worden behandeld. (Sv. 135, 170 v., 366.)

269. De medepligtigen der ambtenaren, waarvan in dezei titel wordt gehandeld, zullen op dezelfde wijze voor denzelfdei regter worden teregt gesteld. (Sv. 257 v., 336; I. 501.)

NEGENDE TITEL.

Van beklaagden of beschuldigden, welke afwc zend zijn gebleven, niet hebben kunnen achterhaald worden, of ontvlugt zijn.

EERSTE AFDEELING.

Van afwezend geblevcne beklaagden in correc tionnele zaken, en in zaken wegens overtredingen van policie.

270. Indien de beklaagde in correctionnele zaken, of de gedaagde ter zake van overtreding van policie, in gebreke blijft, op ;de- aan hem gedane dagvaarding ter teregtzitting te verschijnen, of zich, in de gevallen bij de wet voorzien, doo? eenen advokaat of procureur of door eenen gemagtigde te latei verdedigen, wordt tegen denzelven verstek verleend en dadelijl overgegaan tot het onderzoek en de beregting. overeenkomstig de voorschriften van den zesden en zevenden titel. (Sv. 120, ICC, 222 v., 226,237, 241, 252 v., 275, 334, 345; I. 149, 186.)

271. Het vonnis bij verstek gewezen, moet aan den veroordeelde in persoon, of te zijner woonplaats, of indien de woonplaats niet bekend is, aan deszelfs laatste verblijf, worden beteekend. (B. 74 v.; Sv. 28, 147, 380)

Indien een en ander onbekend is, wordt het vonnis aan het gebouw, .alwaar de regtbank of het kanton-geregt zitting houdt, aangeplakt. (R. 4 7o, 224.)

272. De veroordeeling bij verstek vervalt van regtswege, indien de veroordeelde bij exploit, aan het openbaar ministerie beteekend, verzet doet, uiterlijk binnen den tijd van veertien dagen, nadat het vonnis is ten uitvoer gelegd door de gevangenneming van den beklaagde, of gedaagde, of in het geval eener opgelegde boete door den ten uitvoer gelegden lijfsdwang of door een op zyne goederen gelegd beslag. Niettegenstaande zijne vrijspraak, blijven alle de kosten, door het verstek veroorzaakt, ten zijnen laste, ten ware de dagvaarding mogt zijn nietig verklaard, of hij mogt bewijzen in de onmogelijkheid te zijn geweest van te kunnen verschijnen. (Sv. 223 v., 241,270 v., 865; 1.187.)

273. Het verzet brengt van regtswege dagvaarding mede op de eerstkomende gewone teregtzitting; hetzelve zal worden ver

-ocr page 739-

IX. TIÏEL. VAN BEKLA-AGDJiN Of BESCH., ElvZ. 689

vallen verklaard, wanneer degene die in verzet gekomen is, niet ten dage dienende in regtenversehynt, en het vonnis, bij verstek gewezen, zal ten uitvoer worden gelegd, behoudens beroep in cassatie, wanneer daartoe gronden zijn. (Sv. 225,380 v., 1.188.)

TWEEDE AFDEELING.

Van afwezend geblevene of ontvlugte beschuldigden.

274. Wanneer een beklaagde, tegen wien, ter zake van een misdrijf, waartegen lijf- of onteerende straf is bedreigd, een bevel van gevangenneming of van dagvaarding in persoon verleend is geworden, niet mogt hebben kunnen worden achterhaald en gevangen genomen, of niet voor den regter-commis-saris mogt hebben kunnen worden gebragt, zal de voorloopige instructie der zaak niettemin worden voortgezet en ten einde gebragt, overeenkomstig hetgeen bij den derden en vierden titel is voorgeschreven, onder de navolgende bepalingen. (B. 319; Sv. 83 v., 90, 103, 124 v., 282, 284 v.; I. 465.)

275. De beteekening der stukken, by artikel 145 vermeld, mitsgaders der lijst van getuigen, geschiedt op bevel van den procureur-generaal, door eenen deurwaarder aan de woonplaats, of, wanneer die niet bekend is, aan het laatste verblijf van den beschuldigde, en wordt aldaar afschrift gelaten.

Indien de woonplaats en het verblijf onbekend zijn, wordt de beteekening aan het hofgebouw aangeplakt.

By dit exploit wordt de beschuldigde tevens tegen zekeren bepaalden dag opgeroepen, om op de openbare teregtzitting van het hof te verschijnen. (B. 4 7°; Sv. 28, 145, 174, 277 v.; 1.466.)

276. Indien de beschuldigde zich binnen dien tijd in de gevangenis begeeft of gevat wordt, of ten bepaalden dage op de teregtzitting verschijnt, wordt de zaak onderzocht en afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den vijfden titel. (Sv. 149, 170 v., 278.)

277. Indien de beschuldigde ten dage dienende niet verschijnt, beveelt het hof dat hij andermaal tegen eenen bepaalden dag zal worden opgeroepen.

Het bevelschrift wordt op dezelfde wijze aan den beschuldigde beteekend, of aangeplakt, als bij artikel 275 is bepaald. (Sv. 278 v.)

278. Indien de beschuldigde uit de gevangenis is ontvlugt vóór de beteekening der stukken bij artikel 145 omschreven, gelden de voorschriften van artikel 275, 276 en 277.

Indien de ontvlugting heeft plaats gehad na de voorschreven beteekening, wordt de beschuldigde bij exploit, beteekend op de wijze bij het eerste en tweede lid van artikel 276 omschreven, tegen zekeren bepaalden dag opgeroepen om op de openbare teregtzitting van het hof te verschijnen, en zijn voorts de voorschriften van artikel 276 en 277 te dezen toepasselijk. (Sv. 145, 280.)

279. Indien tegen den beklaagde slechts een bevel van dagvaarding in persoon was verleend, en hy, na de dagvaarding, Vls artikel 277 vermeld, niet ten bepaalden dage op de openbare

44

-ocr page 740-

690 X. TITEL, van de uekk. van veeoor. enz. teregtzitting verschijnt, wordt hij, overeenkomstig de bepaling van voorz. art. 277, andermaal opgeroepen. fSv. 83 v., 120,280.)

280. Indien in eenig der voormelde gevallen de beschuldigde niet op de tweede openbare teregtzitting verschijnt, zal het hof, na te hebben bevonden dat aan alle de voormelde formaliteiten is voldaan, op het requisitoir van den procureur-generaal den beschuldigde verklaren wederspannig aan de wet, en hem in alle de kosten veroordeelen.

's Hofs arrest wordt aan het hofgebouw aangeplakt. (Sv. 277 v.. 458 v.; I. 465.)

281. Indien de beschuldigde vóór dat het misdrijf verjaard is, zich in hechtenis begeeft, gevat wordt, of zich tot de te-regtstelling aanmeldt, wordt het geding overeenkomstig de voorschriften van den vijfden titel behandeld.

De verklaringen, bevorens voor regters-commissarissen afgelegd, kimnen, in geval van overlijden der getuigen, op de teregtzitting worden voorgelezen; en de regter kan op dezelve, naar gelang van omstandigheden, acht slaan. (Sv. 173, 284 v., 400 v.; I. 476.)

282. In geen geval, zal de afwezendheid van eenen beschuldigde den voortgang van het geding, ten aanzien der tegenwoordig zijnde medebeschuldigden, van regtswege schorsen of vertragen. (I. 474.)

Slotbepaling op de beide afdeelingen van dezen titel toepasselijk.

283. Na de uitspraak van het hof of der regtbank, zullen de stukken van overtuiging, wanneer de eigenaars of andere regthebbenden zulks vorderen, aan hen worden teruggegeven, nadat van dezelve eene naauwkeurige beschryving door den griffier zal zijn opgemaakt en ter griffie nedergelegd.

Het hof of de regtbank kan echter, om gewigtige redenen, van de teruggave uitzonderen zoodanige voorwerpen, die geene of slechts eene geripge geldelijke waarde hebben en tot overtuiging kunnen dienen. (Sv. 40 v., 132, 194; I. 474.)

TIEMDE TITEElt;.

Van de herkenning van veroordeelden die ontvlugt en weder achterhaald zijn.

284. Wanneer een veroordeelde ontvlugt is, en iemand mogt gevat zyn die voor den ontvlugte is gehouden, doch omtrent de eenzelvigheid van wiens persoon twijfel of onzekerheid is ontstaan; of die ontkent dat hij degene is voor wien men hem houdt, zal het provinciaal geregtshof, of de regtbank door welke de veroordeeling was uitgesproken, op requisitoir van het openbaar ministerie, bevelen dat op eene te bepalen teregtzitting zal worden overgegaan tot een onderzoek van de eenzelvigheid van dien persoon. (Sv. 286 v, 334, 431; I. 518.)

285. Het openhaar ministerie zal, te dien einde, op teregtzitting zijne getuigen doen dagvaarden, gelijk mede tli« op welke de achterhaalde zich beroept.

Hetzelve zal insgelijks den achterhaalde doen dagvaarden op die teregtzitting tegenwoordig te zyn; de getu igen en dt

-ocr page 741-

XI. TITEL. VAN DE REGTSPLEGING, ENZ. 691

achterhaalde zullen vervolgens worden gehoord, en het hof of de regtbank zal uitspraak doen overeenkomstig de voorschriften van den vijfden en zesden titel. (Sv. 170 v., 185, 198,322 v., 286, 334; I. 519.)

286. Het bepaalde bij artikel 284 en 285 zal insgelijks toepasselijk zijn op de achterhaling van gebannenen, welke hun bannissement hebben overtreden; in welk geval, deze bovendien door het hof, op het requisitoir van den procureur-generaal, zullen veroordeeld worden in de straf, bij de wet op de overtreding van hun bannissement vastgesteld.

287. Indien het vonnis door eene arrondissements-regtbankis uitgesproken, is hetzelve voor hooger beroep vatbaar. (Sv. 241 v.)

288. Het openbaar ministerie en de achterhaalde kunnen zich in cassatie voorzien, in de vormen en binnen de termijnen nopens cassatien bij dit wetboek vastgesteld. (Sv. 380; I. 520.)

EliFDE TITEL.

Van de regtspleging ter zake van valschheid.

289. In alle strafzaken betrekkelijk tot valschheid in geschrifte, zal het stuk dat beweerd wordt valsch of vervalscht te zijn, ter griffie worden overgelegd, en tevens ontlerteekend en op iédere bladzijde -gewaarmerkt door den griffier, die een uitvoerig proces-verbaal van de gesteldheid van het stuk zal opmaken, mitsgaders door dengenen door wien die overlegging wordt gedaan, en eindelijk door den ambtenaar, onder wiens bewaring het is geweest, indien hetzelve uit eene openbare bewaarplaats is genomen. (JR. 176 v., 193; Sv. 294, 297, 304, 334. 458; I. 448.)

290. By de verhoeren van den beklaagde over dat stuk zal hetzelve mede door dezen, en ook bovendien door den regter-commissaris en den griffier onderteekend worden. (Sv. 294, 297, 304; I. 45C.)

291. De klagten en aangiften in zake van valschheid kunnen altijd worden vervolgd, ook dan wanneer de stukken, die er het onderwerp van zijn, tot grondslag gediend hebben van geregte-lijke of burgerlijke akten. (B. 26; R. 193; Sv. 176; I. 451.)

292. Alle openbare of bijzondere bewaarders van stukken, welke beweerd worden valsch of vervalscht te zijn, zijn verpligt, op straffe van daartoe bij lijfsdwang genoodzaakt te worden, dezelve, op een bevelschrift van het provinciaal geregtshof of van de arrondissements-regtbank, ter griffie van den hove of der regtbank in bewaring te geven; van deze in bewaringgeving zal een proces-verbaal worden opgemaakt, hetwelk, met en benevens het bevelschrift, den bewaarder zal strekken tot ontlasting jegens alle belanghebbenden.

Het staat aan denzei ven vrij, van de door hem in bewaring gegeven stukken en van het proces-verbaal kosteloos afschriften te vorderen.

. De kosten tot overbrenging der stukken worden onder de justitiekosten begrepen. (Sv. 294, 301; I. 452.)

293. De stukken die geleverd zullen worden om tot vergelijking te dienen, zullen, even als de stukken welke beweerd

-ocr page 742-

692 XI. TITEL, van dk eegtspleging, enz.

worden valscli of vervalscht te zijn, worden onderteekend en gewaarmerkt, op de wijze in de twee eerste ^artikelen van dezen titel gemeld. (Sv. 289 v., 302, 304; I. 458.)

294. De bepaling van artikel 292 hierboven, is insgelijks toepasselijk op alle openbare bewaarders van stukken, ter vergelijking kunnende dienen. (R. 185; Sv. 436 ; I, 454.)

295. Indien de overgave van een authentiek stuk vereischt en gevorderd wordt, zal aan dengenen, die hetzelve in zijne bewaring heeft, een afschrift daarvan worden gelaten, hetwelk met het oorspronkelijke door den voorzitter van de arrondisse-ments-regtbank zal worden vergeleken, die daarvan een proces verbaal zal opmaken; indien zoodanig authentiek stuk onder bewaring is van een openbaar persoon, zal het voorzeide afschrift door dezen gelegd worden onder zijne oorspronkelijke stukken, om in de plaats van het oorspronkelijke te strekken, tot de terugzending van het laatstgemelde, en met bevoegdheid om daarvan grossen of afschriften uit te geven, mits daarbij melding makende van het proces-verbaal.

Indien nogtans het stuk een gedeelte uitmaakt van een register, zoo dat het daarvan niet voor eenen tyd kan worden afgescheiden, kan de regtbank het overbrengen van het register ter inzage bevelen, en vrijstelling verleenen van de formaliteit bi. dit artikel vastgesteld. (B. 185 v.; Sv. 302, 436; I. 455.)

296. Onderhandsche geschriften kunnen insgelijks als stukken van vergelijking overgelegd en als zoodanig aangenomen worden, indien volkomen van derzelver echtheid blijkt.

Echter kunnen de bijzondere personen welke, zelfs volgen.1 hunne eigene erkenning, onderhandsche geschriften bezitten niet onmiddellijk tot derzelver afgifte worden genoodzaakt maar indien zij voor het hof of de regtbank zijn gedagvaan en hunne gronden van weigering niet geldig verklaard, kan bi regterlijk bevel de overgave, zelfs bij lijfsdwang, worden bevolen. (Sv. 298, 302, 436; 1 456.)

297. De getuigen welke gehoord zullen worden over eeni stuk of stukken, in het geding overgelegd, zijn gehouden de zelve insgelijks te waarmerken en te onderteekenen. (R. 191 Sv. 289 v., 304; I. 457.)

298. De beklaagde, daartoe door den regter gelast, is verpligt in diens tegenwoordigheid, een geschrift te vervaardigen, c wel andere stukken, door hem geschreven, over te leggen. (Si 304; I. 461.)

299. In de voorloopige geregtelijke instructie, zal de regter commissaris eenen of meer deskundigen kunnen benoemen, tei einde het stuk, welks valschheid of vervalschingbeweerd word! en de stukken van vergelijking te onderzoeken, en een schriftelijk verslag van hunne bevinding uit te brengen, hetwelk v het geding zal worden gevoegd. (È. 190; Sv. 300, 438.)

300. Indien de beklaagde of beschuldigde wordt teregt w steld, zullen de in het vorige artikel vermelde deskundige worden gehoord.

Het hof of de regtbank kan ook op requisitoir van het opei baar ministerie, of ten verzoeke van den beklaagde ofbescnu digde, andere deskundigen hooren. (Sv. 174, 227.)

-ocr page 743-

XII. TITEL. raw de wijze van regtspl., exz. 693 801. Indien de beschuldigde ter zake van valschheid in eene authentieke akte wordt veroordeeld, zal het hof hetzij verklaren dat het geheeler stuk valsch is, hetzij bepaaldelijk aanduiden waarin de vervalsching bestaat. Van die verklaring wordt door den griffier proces-verbaal opgemaakt en door den president en hem onderteekend.

Afschrift van het proces-verbaal zal, door den griffier ondertee-kend aan het valsche of vervalschte stuk, worden gehecht, en bij de uitgifte van grossen of afschriften van het stuk, zal steeds aan den voet afschrift van het proces-verbaal moeten gevoegd worden.

Eindelijk zal op het valsche of vervalschte stuk door den griffier eene aanteckening worden gesteld, waarbij naar het aangehechte proces-verbaal wordt verwezen. (Sv. 289; I. 463.)

302. De stukken van overtuiging en van vergelijking worden binnen veertien dagen, nadat het arrest of vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, terug gebragt ter plaatse, van waar zij ge-tomen zijn, of terug gegeven aan degenen die dezelve hebben medegedeeld. (Sv. 216, 295 v.; I. 463.)

303. Voor het overige heeft de instructie ter zake van valschheid op dezelfde wijze plaats, als ten aanzien van andere misdrijven is bepaald. (Sv. 55 v., 83 v., 124 v.; I. 464.)

304. Indien de bewaarder of de getuigen weigeren of niet in staat zijn de overgelegde of hun vertoond wordende stukken te waarmerken ■ en te onderteekenen, of indien de beklaagden weigeren de stukken te teekenen, of in 'sregtersjtegenwoordig-heid te schrijven, zal zulks in het fprones-verbaal vermeld worden. (Sv. 289 v., 293, 297 v.|; I. 457.)

TWAALFDE TITEL.

Van de wyze van regtspleging jegens hen die den eerbied, schenden, aan de openbare magt verschuldigd.

305. In geval een of meer personen, gedurende de teregt-zitting, of op eenige andere plaats alwaar een openbaar geregtelijk onderzoek wordt gedaan, de stilte storen, of teekens van goed-of afkeuring geven, of, op welk eene wijze ook, 'geraas of beweging verwekken, en zij op de waarschuwing der deurwaarders zich niet dadelijk stil houden, zal hun gelast worden te vertrekken en die zich daartegen verzetten, zullen verwijderd, of, naar gelang van omstandigheden, worden gevat en veroordeeld tot eene gevangenisstraf voor den tijd van vier en twintig uren; zij zullen door den cipier ingenomen worden, op vertoon van het bevelschrift van den kantonregter of voorzitter van het kollegie.

Van dit bevel zal aanteckening worden gehouden. (R. 24; Sv. 107, 200, 310; 1. 504.)

306. Wanneer de opschudding op de teregtzitting vergezeld is geweest van scheldwoorden of dadelijkheden, welke gronden opleveren tot verdere oplegging van correctionnele of policie-straf, zullen die straffen, op de teregtzitting, en dadelijk na het tot klaarheid brengen van de feiten, kunnen worden uitgesproken i namelijk:

-ei =gt;ij

-ocr page 744-

694 XIII. TITEL, tapt getuig, van het kon. geslaciït.

lo. De straffen van policie door de kanton-geregten en door de arrondissements-regtbanken, de hoven en den hoogen raad; (Sv. 808.)

2o. De correctionnele straffen door de arrondissements-regtbanken, de hoven en den hoogen raad. (R. 26; Sv. 200, 309; I. 505.)

307. Indien de misdrijven en overtredingen bij de twee vorige artikelen vermeld, bij eenen regter-commissaris hebben plaats geh:id, zal hij daarvan proces-verbaal opmaken en de stukken aan den bevoegden regter opzenden. (R. 28; Sv. 114; 1. 506.)

308. Indien de beoordeeling van het misdrijf, waaraan de dader zich mogt hebben schuldig gemaakt, de bevoegdheid van den kanton-regter of van de arrondissements-regtbank te boven gaat, zal die regter of regtbank, na, zoo daartoe gronden zijn, den dader te hebben doen vatten, proces-verbaal van het ter teregtzitting voorgevallene opmaken, en dat stuk aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie, ter verdere vervolging, toezenden. (R. 27; Sv. 11S, 236, 380; I. 506.)

309. Indien op eenige teregtzitting een ander misdrijf is begaan, dan bij artikel 806 is vermeld, wordt de dader benevens de getuigen onmiddellijk gehoord en ondervraagd, en van alles proces-verbaal opgemaakt, waarmede wordt gehandeld, zoo als bij het slot van het vorige artikel is vermeld.

De regter of het regterlijk collegie kan de voorloopige in hechtenisstelling van den dader bevelen, indien de aard van het misdrijf, daartoe, volgens de wet, aanleiding geeft. 'Sv. 30, 77, 88, 118.)

310. Indien de commissarissen des Konings in de provinciën, de leden der provinciale en gedeputeerde staten, de hoofden en leden van de gemeentebesturen, mitsgaders de ambtenaren van administratieve of regterlijke policie, in het openbaar eenige ambtsverrigtingen waarnemen, oefenen zij insgelijks het opzigt uit bij artikel 305 vermeld. Zij kunnen de daders tot geene gevangenisstraf veroordeelen, doch, zoo daartoe gronden zijn, dezelve doen vatten en proces-verbaal doen opmak en, hetwelk aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar^ ministerie wordt toegezonden.

Hiervan zal behoorlijk aanteekening worden gehouden (I. 509.

DERTIENDE TITEL.

Van dewijze, op welke in strafzaken de getuigenissen van de leden van het koninklijk geslacht zullen worden ontvangen.

311. De prinsen en prinsessen van het koninklijk geslacht zullen nimmer voor den regter-commissaris, noch ook ter teregtzitting van een hof of een regtbank, als getuigen kunnen worden gedagvaard, ten zij de Koning, door een bijzonder besluit, tot dat einde strekkende, hoogstdezelve tot die verschijning mogt hebben gemagtigd. (Sv. 60; 176 v., 228 v., 334, 466; 1. 510.)

312. Wanneer de getuigenis der prinsen of prinsessen vereischt

-ocr page 745-

XIV. TITEL. VAN HET EEGTSG. VOCE DEN H, EAAD. 695 mogt worden, gedurende de voorloopige instructie, zal dezelve afgenomen en in geschrift worden gesteld door den president van bet provinciaal geregtshof, binnen welks regtsgebied de prinsen of prinsessen zich op dat oogenblik bevinden, en zal de president zich naar hoogstderzelver paleis tot dat einde begeven.

Hij zal daarna de alzoo door liem ingewonnen verklaringen terstond toezenden aan den regter-commissaris, die met de instructie der zaak is belast. (Sv. 60, 76, 314; I. 511.)

313. Wanneer de getuigenis der prinsen of prinsessen ver-eischt mogt worden op eene teregtzitting, en zij tot aflegging van dezelve aldaar bij koninklijk besluit gemagtigd zijn, zal hetzelve besluit tevens de plegtigheden regelen, welke ten'aanzien van hoogstdezelve moeten worden in acht genomen. (1. 513.)

314. Wanneer de prinsen of prinsessen niet gemagtigd zijn geworden om in persoon te verschijnen, zullen hunne getuigenissen op de teregtzitting worden gelezen, op straffe van nietigheid, en het zal aan den regter geoorloofd zijn, om dezelver inhoud, naar gelang der omstandigheden, tot bewijsmiddel te doen dienen. (Sr. 175; 445; I. 512.)

VEERTIENDE TITEL.

Van het regtsgeding voor den hoogen raad.

315. In alle strafzaken, aan de kennisneming van den hoogen raad onderworpen, zal altijd eene voorloopige geregtelijke instructie plaats hebben. (R. O. 92 v.; Sv. 55 v., 83 v.)

316. l)eze instructie zal worden verrigt op een requisitoir van den procureur-generaal, door een der leden van den hoogen raad, door denzelven tot dat einde te benoemen. (Sv. 325.)

317. Bij ontdekking van een misdrijf op heeter daad zullen ie officieren van justitie, dc hulp-oficieren en deregters-com-nissarissen verpfigt zijn al datgene te doen wat hun bij de ivet, in dat geval in gewone zaken is opgedragen.

De officieren var. justitie zenden de processen-verbaal en indere voorwerpen in artikel 52 vermeld, onverwijld aan den )rocureur-generaal bij den hoogen raad.

Zoodra deze of een der advokaten-generaal zich op de plaats les misdrijfs bevindt, zullen alle de bemoeijingen, in de zesde fdeeling van den eersten titel vermeld, door dezen worden rerrigt. (Sv. 37 v., 336.)

318. Wanneer er echter gronden zijn om een' der personen, )ij artikel 159 der Grondwet opgenoemd, in regten te betrekken, ter zake van misdrijf in het uitoefenen van deszelfs functie icgaan, zal de procureur-generaal, alvorens daartoe over te gaan, net overlegging der tot de zaak betrekkelijke bescheiden, zich cliriftelijk wenden tot de tweede kamer der staten-generaal, n verzoeken dat aan hem door de vergadering der staten-eneraal worde verleend het verlof in het tweede lid van het emeld artikel der Grondwet vermeld. (Sv. 319, 322, 326.)

819. Op dat verzoek wordt bij de tweede kamer geraad-leegd op dezelfde wijze, als ten opzigte van voorstellen van iet plaats heeft. (G. 106: Sv. 322.)

-ocr page 746-

696 XIV. TITEL, van het regtsg. vooe den h. baad.

320. Indien de tweede kamer het verlof weigert, zendt dezelve haar besluit, daartoe strekkende, aan den procureur-generaal. (G. 108; Sv. 324.)

321. Indien de tweede kamer het verlof verleent, zendt zij het ingeleverd verzoek, met alle tot de zaak behoorende stukken, benevens haar besluit, aan de eerste kamer.

322. De eerste kamer onderzoekt de zaak op dezelfde wijze als hier-boven in artikel 319 van de tweede kamer is vermeld. (G. 109.)

323. Indien de eerste kamer zich met het besluit der tweede kamer vereenigt, zendt zij de voordragt en de stukken aan den procureur-generaal met een besluit, houdende: „De eerste

kamer, gezien het besluit der tweede kamer van den-----

luidende.... en zich daarmede vereenigende, verklaart dat de vergadering der staten-generaal, het verlof tot het in regten betrekken van N.N. heeft verleend.quot;

De eerste kamer geeft daarvan kennis aan de tweede kamer. (G. 109; Sr. 318, 324)

324. Indien de eerste kamer zich met het besluit der tweede kamer niet vereenigt, zendt zij het ingeleverd verzoek benevens de stukken aan den procureur-generaal terug, op de wijze hierboven in artikel 320, ten aanzien der tweede kamer gemeld, en geeft daarvan insgelyks kennis aan de tweede kamer. (G. 109.)

325. Zoodra de procureur-generaal het verlof zal hebben ontvangen, verzoekt hij, by den hoogen raad, met overlegging van het verlof, de benoeming van eenen raadsheer-commissaris, en deze gaat, onmiddellijk na die benoeming over tot de instructie der zaak, overeenkomstig de algemeene voorschriften van dit wetboek. (Sv 83 v., 420.)

326. Zoodra de instructie van eenig geding aan den hoogen raad onderworpen, is afgeloopen, brengt de procureur-generaal de stukken, benevens zijn requisitoir onder inventaris, :er tafel van den hoogen raad.

Hy geeft daarvan kennis aan den beklaagde op dezelfde wijzf als bij het vierde, en vyfde lid van artikel 119 is voorgeschreven. (R. O. 108; Sv, 120, 264.)

327. De beklaagde heeft het regt om, binnen den tyd van tien dagen na die kennisgeving, zonder aanzien van den aard des misdryfs aan hem ten laste gelegd, aan den hoogen raat eene memorie in te leveren op dezelfde wijze als bij artikel 121 is vermeld, (Sv. 265.)

328. Na verloop van voorschreven termyn, vergadert di hooge raad, zamengesteld uit zeven raadsheeren, in ratidkamer en zijn de bepalingen van artikel 125 en 126 te dezen toepasselijk

329. Indien de hooge raad bevindt dat de zaak tot de ken nisneming van een ander collegie behoort, beveelt dezelve d: verzending der stukken aan den bevoegden regter. (Sv. 84,232

330. Indien de hooge raad oordeelt dat de instructie nie volledig is, kan dezelve bevelen, dat die worde voortgezet tf aangevuld. (R. O. 127.)

331. Indien de hooge raad geene voldoende blijken vindt vai eenig misdrijf of van schuld, zijn de bepalingen van artikel ISS

-ocr page 747-

XV. TITEL. VAN DE RKGELTNG VAN REGTSGEBIED. 697 in verband met artikel 167, 168 en 169 toepasselijk. (Sv. 234.)

382. Indien de hooge raad bevindt dat het feit een wanbedrijf oplevert, of eene poücie-overtreding waartegen gevangenisstraf is bedreigd, en dat in het een of in het ander geval de bezwaren voldoende zijn, verwijst de hooge raad de zaak naar de openbare teregtzitting, ten einde overeenkomstig de voorschriften van den zesden en zevenden titel te worden behandeld. (R. O. 92; Sv. 222 v., 252 v.)

Indien tegen de policie-overtreding slechts geldboete is bedreigd, wordt de zaak aan het bevoegde kanton-geregt verwezen. (Sv. 254, 267.)

333. Indien de hooge raad eindelijk bevindt 'dat tegen het feit eene lijf- of or.teerende straf is bepaald en de bezwaren voldoende zijn, wordt de zaak naar de openbare teregtzitting van den hoogen raad verzonden, ten einde, na het opmaken van de akte van beschuldiging, overeenkomstig den vijfden titel, te worden beregt. (Sv. 135, 170 v., 852.)

884. De bepalingen van den negenden, tienden, elfden en dertienden titel zijn insgelijks op den hoogen raad toepasselijk. (Sv. 270 v., 284 v., 289 v., 811.)

885. Koch dej voorloopige gewijsden van den hoogen raad, noch het eindvonnis, zijn voor hooger beroep of voor cassatie vatbaar. (Sv. 850, 880 v.)

886. De medepligtigen van alle personen die voor den hoogen raad te regt staan, zullen insgelijks voor dat collegie worden teregt gesteld.

VIJFTIENDE TITEL.

Van de regeling van regtsgebied.

387. Er zal regeling van regtsgebied kunnen plaats hebben in de navolgende gevallen: (R. 0.54 lo, 65 2o, 88; Sv. 846, 860.)

lo. Wanneer onderscheidene regterlijke collegien of regtera, aan welke bij de grondwet of andere wettelijke bepalingen regtsmagt is opgedragen, zich de kennisneming van dezelfde of van zamenhangende misdaden, wanbedrijven of overtredingen hebben aangetrokken; (Sv. 180, 346.)

2o. Wanneer onderscheidene regterlijke collegien of regters, door een van welke de strafzaak noodwendig behoort te worden beregt, zich hebben onbevoegd verklaard daarvan kennis te nemen. (Sv. 238, 236, 258 50, 808; I. 526.)

838. De verzoeken tot regeling van regtsgebied worden gedaan bij request; zij worden alleenlijk bij memoriën behandeld. (Sv. 840 v., 844, 849 :I. 525.)

889. Op het ingekomen verzoek, met de daartoe behoorende stukken, zal de regter bevelen dat alles worde medegedeeld aan de ;partijen, of wel dadelijk zonder mededeeling beslissen, behoudens verzet. (Sv. 342, 844, 847 v., 528.)

840. Wanneer op het verzoek van den beklaagde of beschuldigde, tot regeling van regtsgebied de mededeeling aan partijen wordt bevolen, zal het bevelschrift beide de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de regterlijke ligchamen, voor welke

-ocr page 748-

698 XV. TITEL, van de regeling van regtsgebted.

die zaak gelijktijdig is aanhangig gemaakt, gelasten de stukken van het geding over te zenden, met bijvoeging van een met redenen bekleed advijs over het geschil wegens de bevoegdheid. (Sr. 338; I. 529.)

341. Wanneer de mededeeling bevolen is op het verzoek, tot regeling van regtsgebied, van een der gemelde ambtenaren, zal het bevelschrift den andere bevelen om de stukken, en zijn met redenen bekleed advijs, over te zenden. (Sv. 338; I. 530.)

342. Bij het bevel van mededeeling wordt naar mate van den afstand der plaatsen, de termijn bepaald, binnen welken de stukken en de met redenen bekleede advijzen ter griffie moeten worden ingezonden.

Dit bevel wordt, benevens afschrift van het verzoek tot regeling van regtsgebied, aan partijen beteekend en door die beteekening wordt de eindelijke beslissing der zaak geschorst, behoudens den voortgang der instructie.

De beklaagde of beschuldigde kan zyne middelen omtrent bet regtsgebied m geschrift indienen, uiterlijk binnen den tijd van acht dagen na de beteekening van het bevel van mededeeling. (Sv. 339; I. 531.)

343. De zaak zal worden afgedaan op de teregtzitting, op een rapport, en na de conclusie van het openbaar ministerie te hebben gehoord.

344. Wanneer op het verzoek tot regeling van regtsgebied, dadelijk en zonder bevolene mededeeling uitspraak is gedaan, zal het vonnis van wege het openbaar ministerie, docr eenen deurwaarder worden beteekend aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij de hoven, regtbanken of regters, welke tot het geschil hebben aanleiding gegeven.

Het zal mede worden beteekend aan den beklaagde of beschuldigde, welke daartegen in verzet zal kunnen komen binnen acht dagen.

Dit verzet schorst van regtswege het uitwijzen der zaak. (Sv. 339, 345, 347 v.; 532 v.)

345. De beklaagde of beschuldigde die zich niet in hechtenis bevindt, wordt niet tot het doen van verzet toegelaten, tenzij hij vóór of uiterlijk binnen acht dagen na de beteekening, woonplaats hebbe gekozen binnen de gemeente, waarin een der beide collegien of regters, over welker bevoegdheid geschil is, zitting heeft.

Bij gebreke hiervan zal hij zich niet daarop kunnen beroepen, dat hem geene mededeeling is gedaan, waartoe de verzoeker, in dat geval, ongehouden is. (Sv. 270 v., 344; I. 535.)

346. De hooge raad, het provinciaal geregtshof, of de ar-rondissements-regtbank, zal tevens de uitspraak doen over alle handelingen en vonnissen, welke door den regter, aan wien de zaak onttrokken wordt, mogten gedaan of gewezen zijn. (R. O. 54 lo, 65 2o, 88; Sv. 337, 350; 1 536.)

347. De arresten of vonnissen, in zaken wegens gesohil van regtsgebied gewezen, zullen door geen verzet kunnen worden bestreden, wanneer er een bevel van mededeeling is vooraf gegaan en behoorlyk ten uitvoer gebragt. (Sv. 337, 344, 348; I. 5370

348. Het arrest of vonnis gewezen, hetzij na een bevel van

-ocr page 749-

XVI. TITEL. VAN DE WRAKING EN TERSCIL, ENZ. 699 mededeeling, hetzij na gedaan verzet, zal aan de partijen in dezelfde vormen worden beteekend, als ten aanzien der betee-kening van bet bevel van mededeeling zijn voorgeschreven. (Sv. 339, 844, 347; I. 538.)

349. De beklaagde of beschuldigde, welke, in het verzoek van regeling van regtsgebied door hem gedaan, in het ongelyk wordt gesteld, zal kunnen worden venvezen in eene geldboete, niet te boven gaande de som van één honderd gulden, (Sv. 340; I. 541.)

350. De eindvonnissen der arrondi^sements-regtbanken en provinciale hoven, in zake wegens geschil van regtsgebied, zijn respectievelijk vatbaar voor hooger beroep en cassatie. (R. O. 54 lo, 65 2o, 88; Sv. 335.)

ZESTIENDE TITEL.

Van de wraking en verschooning van regters en de verzending van de zaak uit dien hoofde naar eenen anderen regter.

351. Een lid van den hoogen raad, van de provinciale geregts-hoven, van de arrondissements-regtbanken, of een kantonregter, kan zoo wel door den beklaagde of beschuldigde, als door het openbaar ministerie worden gewraakt, om de volgende redenen: (R. O. 20, 46, 60, 83; B. 30 v.; Sv. 227, 315, 354 v., 359 v.)

lo. Indien hij den beklaagde of beschuldigde in bloedverwantschap of in zwagerschap bestaat tot in den vierden graad ingesloten;

2o. Indien hij persoonlijk belang bij de zaak heeft;

3o. Indien, binnen het jaar vóór de wraking, tegen den beklaagde of beschuldigde, of tegen deszelfs echtgenoot of nabestaanden en aangehuwden in de re^te linie, een crimineel of correctionneel regtsgeding, op de klagte van den gewraakten regter heeft plaats gehad;

4o. Indien de regter een schriftelijk advijs in de zaak gegeven heelt;

5o. Indien hij, hangende het geding, geschenken van iemand, die bij de zaak belang heeft, heeft ontvangen, of dezelve aan hem zijn beloofd, en hij deze belofte heeft aangenomen;

6o. Indien er een burgerlijk regtsgeding tusschen den regter, zijne vrouw, of hunne bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie, ten eenre, en den beklaagde of beschuldigde, ter andere zijde, aanhangig is;

7°. Indien de regter is voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator, vermoedelijke erfgenaam of begiftigde van den beklaagde of beschuldigde;

8o. Indien er een huoge graad van vijandschap tusschen den regter en den beklaagde of beschuldigde bestaat;

9o. Indien er tusschen den regter en den beklaagde of beschuldigde, sedert den aanleg van het regtsgeding of binnen zes maanden vóór de wraking, hebben plaats gehad beleedigingen of bedreigingen.

352. Behoudens hetgeen bij artikel 358 ten aanzien van de

-ocr page 750-

700 XVI. TITEL, tan de wearing en versch., enz.

wraking van den regter-commissans, raadsheer-commissaris oi rapporteur is bepaald, kan een regter alleen worden gewraakt ter gelegenheid der openbare teregtzitting in criminele, cor rectionnele of policie-zaken. (Sv. 853, S56.)

353. De wraking moet mondeling of bij schriftelijke conclusie worden voorgedragen, zoodra het onderzoek ter teregtzitting aanvang neemt. In den loop des ondèrzoeks is men daartoe niet meer ontvankelijk. (R. 33.)

354. Indien de wrakende partij vermeent meer dan ééne reden van wraking tegen denzelfden regter te hebben, moet zij alle te gelijk voordragen. (R. 37; Sv. 351.)

355. Indien zij meer dan één lid van het regterlijk collegie wil wraken, kan zij de tweede of verdere wraking niet voordragen, vóór dat over de voorgaande is beslist. (R. 38.)

356. De hooge raad, het provinciaal geregtshof of dearron-dissements-regtbank zal, na de conclusion van het openbaar ministerie, of, indien hetzelve de wrakende partij is, na des-zelfs requisitoir, dadelijk over de wraking raadplegen en vervolgens ter openbare teregtzitting uitspraak doen.

Geen der leden, behalve de gewraakte regter, mag zich ver-schoonen aan de raadplegingen over, en de beslissing van de wraking deel te nemen. (R. 39.)

357. Indien een kantonregter wordt gewraakt, zal de wrakende party eene schriftelijke akte van wraking, met redenen bekleed, aan den kantonregter ter hand stellen.

Deze zal met het onderzoek der strafzaak niet kunnen voortgaan, en zal de voorschrevene akte, benevens zijn schriftelijk ad vijs, onmiddellijk aan de arrondissements-regtbank inzenden, welke op de conclusien van het openbaar ministerie uitspraak doet.

In geval de wraking wordt geldig verklaard, za] een der plaatsvervangers van den kantonregter optreden. (R. 40 v.)

358. In geval van wraking van eenen regter-commissaris, raadsheer-commissaris of rapporteur, wordt de akte van wraking, met redenen bekleed, door de wrakende partij ingeleverd, aan de arrondissements-regtbank, het provinciaal geregtshof of den hoogen raad, bij welke de strafzaak aanhangig is, welke, na het berigt van den gewraakte te hebben ingewonnen, op requisitoir of op de conclusien van het openbaar ministerie uitspraak doet. (R. 33; Sv. 55 v., 258, 852.)

359. Indien een regter zich wil verschoonen om eene der redenen in artikel 351 vermeld, of op andere billijke gronden, zal hij die aan het collegie, waartoe hij behoort voordragen, en zich aan deszelfs beslissing moeten onderwerpen. ^R. 31.)

360. Wanneer ten gevolge van geldig verklaarde wraking of van vrijwillige yerschooning, de leden van een geregtshof of eene regtbank niet meer in genoegzame getale mogteu zijn om van de zaak kennis te nemen, zal dezelve naar een ander geregtshof of eene andere regtbank verzonden worden. (R. 41; Sv. 227, 361 v.)

361. Het verzoek tot verzending zal door de belanghebbende partij worden gedaan aan den hoogen raad, wanneer de regtsver-volging plaats heeft voor een provinciaal geregtshof en aan

-ocr page 751-

XVU. TITEL. TEN UITV. LEGGEN VAN ARR., ENZ. 701 oi liet provinciaal geregtsliof, wanneer de regtsvervolging plaats lieeft voor eene arrondissements-regtbank, of aan cle arrondis-sements-regtbank wanneer de wraking van den kantonregter raogt zijn geldig verklaard, en de plaatsvervangers ontbreken ii of gewraakt zijn. (I. 542.)

362. Het verzoek wordt gedaan by request, op hetwelk de oe hooge raad, het hof of de regtbank, na het openbaar ministerie

te hebben gehoord, zal beschikken, en, indien het verzoek n wordt toegestaan, den regter aanwijzen, aan welken de ken-le nisneming wordt opgedragen.

363. De uitspraak zal door of van wege den proeureur-ge-ie neraal of den officier van justitie worden gebragt ter kennis

van den ambtenaar van het openbaar ministerie by het hof, de regtbank of het kanton-geregt, aan welke de zaak is verwezen.

Die uitspraak wordt aan den beklaagde of beschuldigde bij exploit beteekend.

364. De arresten en vonnissen, ter zake van wraking, ver-achooning en verzending gewezen, zyn in geen geval, aan liooger beroep of cassatie onderworpen. (R. 52; Sv. 360.)

ZEVENTIENDE TITEL.

Van het ten uitvoer leggen van arresten en vonnissen.

365. Geen arrest of vonnis, in kracht van gewijsde gegaan, mag worden ten uitvoer gelegd, zoo lang: (Sv. 150, 242, 272, 462.)

lo, De termijn tot het aanteckenen van cassatie niet is verstreken; (Sv. 390.)

2o. In geval van beroep in cassatie, de hooge raad niet bij eindvonnis heeft beslist. (R. O. 4; Sv. 368, 404,408; 1.373.)

366. Indien de termyn tot het aanteekenen van cassatie is verstreken, of er door den hoogen raad is uitspraak gedaan, bl:jft niet te min de ten uitvoerlegging van het arrest, waarbij eene lijf- of onteerende straf is opgelegd, geschorst gedurende den tijd van acht dagen daarna.

Hetzelfde is toepasselijk op de ten uitvoerlegging van cor-rectionnele en politie-straffen, doch alleen in het geval dat de veroordeelde de schorsing uitdrukkelijk verlangt. (Sv. 273, 371, 462; 1.375.)

367. Binnen den voorschreven termijn kan de veroordeeelde een verzoekschrift om gratie, ongesloten, inleveren of doen inleveren ter griffie van het collegie, hetwelk de veroordeeling heeft uitgesproken.

Deze inlevering heeft het gevolg, dat de ten uitvoerlegging geschorst wordt.

De griffier houdt naauwkeurige aanteekening van den dag der inlevering van zoodanig verzoekschrift; hij geeft daarvan kennis aan den ambtenaar van het openbaar ministerie, met de ten uitvoerlegging van het arrest of vonnis belast, en verzendt onmiddellijk het verzoekschrift aan het departement van justitie, ten einde aan den Koning te worden ingeleverd. (G. 66; Sv. 366, 369 v.)

-ocr page 752-

702 XVII. TITEL, ten uitv. leggen van arr., enz.

368. In liet geval bij artikel 408 voorzien, wordt de ten uitvoerlegging van liet arrest, ten aanzien van de medebescliul-digden, die zich niet in cassatie hebben voorzien, geschorst, tot na den eindelijken afloop der zaak. (Sv. 365 2o, 408.)

369. De ten uitvoerlegging van alle arresten en vonnissen blijft van regtswege geschorst zoo lang de Koning over een verzoek om gratie raadpleegt. (G. 66; Sv. 367.)

370. Te dien einde is de procureur-generaal bij den hoogen raad verpligt, om, zoodra een verzoek om gratie door den Koning aan den hoogen raad is ingezonden, daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den ambtenaar met de ten uitvoerlegging van het arrest of vonnis belast. (Sv. 367 v.)

371. Indien de veroordeelde geene gratie heeft verzocht, of zijn verzoek is afgewezen, geschiedt de ten uitvoerlegging van het arrest of vonnis, zoodra mogelijk, na verloop van den termijn bij artikel 366 aangewezen. (Sv. 211, 409.)

373. De lijf- of onteerende straffen, mitsgaders die van gevangenis in correctionnele zaken of in politie-overtredingen uitgesproken, worden ten uitvoer gelegd op bevel van den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het collegie, hetwelk het arrest of vonnis heeft geveld.

De schavotstraf wordt ten uitvoer gelegd op eene openbare

Slaats in de gemeente, alwaar het collegie, hetwelk de veroor-eeling heeft uitgesproken, gevestigd is, tenware hij het arrest van veroordeeling eene andere gemeente mogt zijn aangewezen.laats in de gemeente, alwaar het collegie, hetwelk de veroor-eeling heeft uitgesproken, gevestigd is, tenware hij het arrest van veroordeeling eene andere gemeente mogt zijn aangewezen.

De ambtenaar van het openbaar ministerie met de ten uitvoerlegging belast, kan de hulp der openbare burgerlijke of der gewapende magt inroepen. (R. O. 4; Sv. 2; I. 376.)

373. De vervolging tot verhaal van boeten, verbeurd verklaarde voorwerpen en kosten, heeft plaatsin maniere als volgt:

Indien de zaak bij den hoogen raad, of bij het provinciaal geregtshof is beslist, of wel ten correctionnele is aanhangig gemaakt, overeenkomstig de voorschriften van artikel 222 no. 1, geschiedt de ten uitvoerlegging in naam van den ambtenaar van het openbaar ministerie, door het daartoe bevoegd bestuur.

Indien de ambtenaren, bij artikel 222, no. 2, aangeduid, het geding hebben aangelegd, geschiedt de ten uitvoerlegging ter requisitie van diezelfde ambtenaren. (Sv. 2, 66, 207, 332.)

374. Bij politie-overtredingen, worden de boeten en verbeurdverklaarde voorwerpen verhaald in naam van den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kanton-geregt, door den daartoe bevoegden ontvanger. (Sv. 2, 254.)

375. Indien, in de gevallen bij de wet voorzien, aan dehe-leedigde partij eene som tot schadevergoeding is toegelegd, geschiedt de vervolging door haar zelve. (R. O. 56; O. 56 v.; Sv. 3 v., 231, 233, 253 2o.)

(De artt. 376—379 zijn vervallen ten gevolge der wetten van 1870, Sb. no. 56 en 162.)

-ocr page 753-

XVIII. TITEL. VAN 11JST BEBÖEP IN CASSATIJS. 703

ACHTTIENDE TITEL.

Van het beroep in cassatie.

EERSTE AFDEELING.

Van liet beroep in cassatie in het algemeen.

880. Wanneer een beschuldigde of beklaagde veroordeeld is, en er, hetzij in het arrest of vonnis van veroordeeling zelf, hetzij in het gewijsde tot de teregtstelling, hetzij in de instructie en in den loop van het regtsgeding voor het provinciaal geregts-hof, de arrondissements-regtbank of het kanton-geregt, eenigc vormen mogten zijn geschonden of nagelaten, welke bij dit wetboek op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, zal zoodanig verzuim of schending, op de vordering van den veroordeelde of van het openbaar ministerie, gronden opleveren tot vernietiging van het arrest of vonnis en van hetgeen daaraan is voorafgegaan, te rekenen van de eerste nietige akte af. (Sv. 120, 145, 153, 170, 181, 188, 196, 203, 218, 223 v.)

Hetzelfde zal plaats hebben, zoo wel in de gevallen van onbevoegdheid, als in geval er nagelaten of geweigerd is uitspraak te doen, hetzij op eene of meer vorderingen van den beklaagde of beschuldigde, hetzij op eene of meer vorderingen van het openbaar ministene, gestrekt hebbende om gebruik te kunnen maken van eene bevoegdheid, of van een regt, hetwelk door de wet is toegekend; ofschoon ook de straf van nietigheid niet woordelijk verbonden zij aan het nalaten der formaliteit, waarvan de uitvoering gevraagd of gevorderd was.

Eindelijk wordt ook de cassatie toegelaten, zoo wel wegens verkeerde toepassing of schending der wet, als wegens overschrijding van regtsmagt. (Sv. 150 v., 288, 335, 385, 450.)

381. Ingeval de beklaagde of beschuldigde is vrijgesproken, op grond dat deszelfs schuld niet is bewezen, kan de cassatie van het vonnis of arrest, door den procureur-generaal bij den hoogen raad, alleen vervolgd worden in het belang der wet, zonder den vrijgesprokene te benadeelen. (R. O. 98;O. 52; Sv. 133, 210, 234, 385, 391; I. 409.)

382. Indien de beldaagde of beschuldigde van alle regtsver-volging is ontslagen, op grond dat het feit noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert, kan de cassatie door het openbaar ministerie worden gevorderd, op de wijze bij de tweede afdeeling van dezen titel voorgeschreven. (Sv. 151 lo, 383 v., 388 v.; I. 410.)

383. Indien de nietigheid berust op de veroordeeling tot eene andere straf dan die, welke by de wet tegen het misdrijf is bepaald, kan de cassatie insgelijks op voorschreven wijze worden gevorderd, zoo wel door het openbaar ministerie als door den veroordeelde. (Sv. 384; I. 410.)

384. In het geval bij de artikels 382 en 383 voorzien, kan de beklaagde of beschuldigde incidenteel en zonder voorafgaande aanteekening, zich in cassatie beroepen, ter zake van informaliteiten bij gelegenheid der teregtstelling begaan.

-ocr page 754-

704 XV1I1. TITEL, van hüt beroep in cassatie.

Zoodanig incideutcel verzoek wordt vooraf geïnstrueerd en beslist.

Indien liet vonnis of arrest te dier zake wordt vernietigd, handelt de liooge raad overeenkomstig artikel 106 van de wet op de regterlijke organisatie.

Indien daarentegen de eiseh tot cassatie wordt verworpen, wordt liet beroep van den procureur-generaal voortgezet en beslist. (Sv. 380; I. 411.)

385. Wanneer de opgelegde straf dezelfde is als die der wet welke op bet misdrijf toepasselijk is, zal de veroordeelde de vernietiging van het arrest of vonnis niet kunnen vorderen, op grond dat er een misslag begaan is in de aanhaling van den tekst der wet; onverminderd bet regt van bet openbaar ministerie om de vernietiging alleen in het belang der wet te kunnen vorderen. (Sv. 381.)

386. Wanneer de booge raad de instructie eener zaak vernietigt, zal dezelve, indien er zeer grove misslagen mogten hebben plaats gehad, bevelen dat de kosten van het vernietigd geding komen zullen ten laste van den ambtenaar welke d( nietigheid begaan heeft. (I. 415.)

387. In geenerlei strafzaken zijn partijen ontvankelijk om in cassatie te worden toegelaten, zoo lang de gewcne manier van procederen toereikende is. (R. O. 102.)

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van de wijze van procederen in cassatie.

388. Het beroep in cassatie tegen voorbereidende gewijsden en tegen gewijsden van instructie, of gelijksoortige vonnissen, in het hoogste ressort gewezen, zal niet openstaan dan uahet eindvonnis; de vrijwillige voldoening aan zoodanige voorbereidende gewijsden of vonnissen kan, in geen geval, worden tegengeworpen als een grond van niet ontvankelijkheid.

De bepaling van dit artikel is niet toepasselijk op de gewijsden of vonnissen over onbevoegdheid, noch over exceptien van verjaring en van gewijsde zaak. (Sv. 150 v., 450; 1. 416.)

389. De aanteekening van beroep in cassatie zal door de veroordeelde partij of baren verdediger, of gemagtigde, tei griffie worden gedaan, en onderteekend zoo door dengenen die de verklaring doet, als door den griffier.

Indien degene, die de verklaring doet, niet teekenen kan, zal de griffier er melding van maken.

De verklaring zal in een daartoe bestemd openbaai registei kosteloos worden ingeschreven, waaruit een iegelijk geregtigd is zich uittreksels te doen geven. (Sv. 152,236,391,393,1.417]

390. De veroordeelde zal drie dagen vrij hebben, na den dag op welken het arrest of vonnis is uitgesproken, ten einde zijne verklaring te doen. Dezelfde termijn wordt aan he- openbaai ministerie toegestaan. (Sv. 153 v., 365; I. 373.)

391. Indien het openbaar ministerie, bij het provinciaalse-regtshof, de arrondissements-regtbank of het kanton-geregt zich van het middel van cassatie bedient, geschiedt de aamp;nteekenine op dezelfde wijze als bij het eerste en derde lid var. artikel 389

-ocr page 755-

XVIII. TITEL. VAN HET BEKOEP IN CASSATIE. 705 is voorgeschreven, en moet in dat geval die aanteekening aan den veroordeelde worden kenbaar gemaakt in maniere als volgt:

Indien hij in hechtenis is, wordt de aanteekening aan den-zelven, binnen drie dagen nadat dezelve heeft plaats gehad, door den griffier voorgelezen en hem daarvan afschrift gelaten.

Indien hij zich op vrije voeten bevindt, wordt de aanteekening binnen veertien dagen, door een exploit van eenen deurwaarder, beteekend aan deszelfs persoon of ter zijner werkelijke of gekozene woonplaats, of, wanneer de woonplaats onbekend is, aan het laatste verblijf. Indien een en ander onbekend is, wordt het exploit aangeplakt aan het gebouw van hetkollegie hetwelk het arrest of vonnis heeft uitgesproken. (Sv. 881, 394, 401; I. 418.)

392. In strafzaken kan de veroordeelde, welke van het middel van cassatie gebruik maakt, nimmer tot boete worden veroordeeld. (R. 426, 428; Sv. 406; 1. 420.)

393. De veroordeelde zal, hetzij bij het doen van zijne voornoemde aanteekening, hetzij binnen de tien volgende dagen, ter griffie van het hof of van de regtbank, waar het beklaagde arrest of vonnis gewezen is, een verzoekschrift kunnen indienen, houdende zijne middelen van cassatie.

De griffier zal hem daarvan een schriftelijk bewijs geven. (R. 408; Sv. 389, 396 v.; 1. 422.)

394. Indien het openbaar ministerie zich in cassatie beroept, is hetzelve verpligt om, op dezelfde wijze en binnen denzelfden termijn, als in het vorige artikel is vermeld, eene memorie ter griffie van het hof, de regtbank of het kanton-geregt in te dienen, houdende zijne middelen van cassatie.

Bij verzuim hiervan wordt het beroep op verzoek van de wederpartij te niet gedaan, ten ware de hooge raad mogt goedvinden aan den procureur-generaal nog eenen korten termijn toe te staan tot het indienen zijner memorie. (Sv. 151,381,39l.)

395. Onverminderd de middelen van cassatie bij de weder-zijdsche memorien vermeld, kunnen nog andere worden voorgedragen, behoudens de bevoegdheid van den hoogen raad, om aan de wederpartij, zoo daartoe gronden zijn, eenen bekwamen tijd van uitstel te verleenen. (R. 413.)

396. Binnen drie dagen na het verloopen van den termijn bij artikel 393 vermeld, zal de griffier, onder inventaris, welke kosteloos wordt opgemaakt, alle de stukken van het geding overzenden aan den griffier bij den hoogen raad, die dezelve ter griffie zal nederleggen en daarvan dadelijk kennis geven aan den procureur-generaal bij den hoogen raad. (Sv. 398;] 1.423,424.)

397. De veroordeelde kan het verzoekschrift of de memorie, of wel de beteekende uitgifte of afschriften van het vonnis of arrest, of afschrift van haren eisch tot cassatie, dadelijk aan den griffier van den hoogen raad inzenden. (Sv. 393 v.; I. 424.)

398. Zoodra de stukken ter griffie van den hoogen raad zijn nedergelegd, kan, zoowel de procureur-generaal als de beklaagde, of beschuldigde, of zijn advokaat daarvan inzage nemen. (Sv. 396, 399.)

399. Nadat de stukken, gedurende den tijd van acht dagen, |ter griffie hebben berust, zal de procureur-generaal dezelve

45

-ocr page 756-

706 XV11I. TITEL, van het beeokigt; in cassatie.

onmiddellijk, tegen een bewijsschrift, ligten en aan den hoogen raad inleveren.

De president zal, bij appointement eenen rapporteur benoemen, en den dag bepalen op welken het verslag ter teregtzitting zal worden nitgebragt.

Er zullen ten minste veertien dagen moeten verloopen tus-schen den dag van het gemeld appointement en den dag voor de teregtzitting bepaald. (Sv. 396, 398, 400, 402; I. 424.)

400. Binnen tweemaal vier en twintig uren na het appointement van den president, zal de griffier de stukken aan den rapporteur moeten ter hand stellen. (Sv. 399.)

401. Zoodra de president den dag heeft bepaald, geeft hij daarvan kennis aan den procureur-generaal, welke verpligt is die tijdsbepaling, ten minste acht dagen vóór den dag der teregtzitting, bij exploit te doen beteekenen aan den persoon of aan de werkelijke of gekozene woonplaats van den beklaagde of beschuldigde, of, wanneer de woonplaats of het verblijf onbekend is, op de wijze bij het slot van het derde lid van artikel 391 voorgeschreven.

402. Op den bepaalden dag doet de rapporteur zijn verslagi hetwelk moet behelzen een summier voorstel der feiten, en de juiste aanduiding van de middelen van cassatie, indisn en voor zoo ver die zijn voorgedragen. (Sv. 247, 399.)

403. Daarna zal de procureur-generaal, benevens! de advo-kaat van den beklaagde of beschuldigde, indien er een voo: denzelven verschijnt, het woord voeren.

404. De hooge raad zal hierop in raadkamer raadplegen, er den eisch in cassatie, hetzij op de aangevoerde gronden, hetzi. op andere gronden welke de hooge raad zelf mogt oordeelet te bestaan, ontzeggen, of het arrest of vonnis vernietigen.

In het laatste geval handelt dezelve overeenkomstig de voor schriften en onderscheidingen in de artikels 105 en 106 van de wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie voorkomende.

Het arrest zal ter openbare teregtzitting worden uitgespro ken. (I. 469.)

405. De veroordeelde welke in hechtenis is, en die ten _ volge van de vernietiging van het arrest of vonnis, eene nieuwe teregtstellmg moet ondergaan, wordt in dien staat aan den bevoeeden ambtenaar van het openbaar ministerie overgeleverd (1. 427.)

406. Wanneer een eisch tot cassatie ontzegd is, zal de partij die denzelven had gedaan, onder geen voorwendsel hoegenaamd, of op welke wijze ook, eenige verdere voorziening tot cassatie tegen hetzelfde arrest of vonnis kunnen aanwenden. (Sv. 393, 409: I. 438.)

407. Het arrest, waarbij een eisch tot cassatie ontzegdps, zal binnen drie dagen, bij een eenvoudig uittrekse'i, door den griffier onderteekend,quot; en door den president gewaarmerkt, worden uitgegeven aan den' procureur-generaal bij den hoogen raad, en door dezen worden verzonden aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het hof of de regtbank, welke liet beklaagde arrest of vonnis heeft gewezen.

-ocr page 757-

XIX. TITEL. VAN DE OrSCHOHTING EN VEENIET. ENZ. 707

408. Indien bij liet arrest van veroordeeling meerdere medebeschuldigden tot eene lijf- of onteerende straf zijn veroordeeld, en slechts één of eenigen hunner, zich in cassatie hebben beroepen, zal, in geval van vernietiging van het arrest, zulks ten aanzien van allen gelden.

De veroordeelde die niet in cassatie is opgekomen, kan echter, by een nieuw arrest, tot geene zwaardere straf worden veroordeeld, dan diegene, waartoe hij bevorens verwezen was, (Sv. 368; I. 439.)

NTEOENTIEIVDf: TITEL.

Van de opschorting en vernietiging van arresten en vonnissen, uit hoofde van bepaalde omstandigheden.

409. De arresten of vonnissen, waarbij iemand tot straf

veroordeeld, kunnen, zelfs in het geval dat het verzoek

om cassatie is afgewezen, door den hoogen raad, hetzij ter requisitie van den procureur-generaal bij dat collegie, of op een verzoekschrift van den veroordeelde, worden geschorst en zelfs vernietigd, in de drie volgende gevallen. (C. 413.)

lo. Indien twee of meer beschuldigden of beklaagden bij onderscheidene arresten of vonnissen als daders van hetzelfde misdrijf zijn veroordeeld, en die arresten niet zijn overeen te brengen, maar het bewijs van onschuld van den eenen of den anderen der veroordeelden medebrengen ; (Sv. 365, 371, 410.)

2o. Indien, na de veroordeeling wegens doodslag, er stukken worden te berde gebragt, waaruit aanvankelijk genoegzaam blijkt dat de persoon, wiens vooronderstelde dood aanleiding tot de veroordeeling heeft gegeven, nog in leven is. (Sv. 410.)

So. Indien na de veroordeeling van eenen beschuldigde of beklaagde, om welk misdrijf ook, een of meer getuigen, welke te zijnen laste getuigenis hebben afgelegd, ter zake van valsche getuigenis in dat geding, in regten worden betrokken. (Sv. 195, 412; I. 443 v.)

410. In het geval bij no. 1 van het vorige artikel vermeld, zal de hooge raad, na onderzoek, de beide gewijsden of vonnissen vernietigen, en de beschuldigden of beklaagden verzenden naar een der provinciale geregtshoven of arrondissements-regtbanken, welke van het misdrijf, aan de beklaagden ten laste gelegd, geene kennis hoegenaamd genomen heeft, en zulks ten einde de zaak op nieuw te onderzoeken en daarin regtte doen. (R. O. 34, 106; Sv. 466; 1. 443.)

411. In het geval bij no. 3 van artikel 409 hierboven vermeld, zalj de hooge raad de ten uitvoerlegging van liet arrest of vonnis schorsen, en een ander provinciaal geregtshof benoemen en magtigen, om geregtelijk onderzoek en uitspraak te doen wegens de eenzelvigheid van den persoon, en om daarna de stukken, benevens het arrest of vonnis deswege te vellen, aan den hoogen raad in te zenden, welke laatstgenoemde alsdan, naar bevind van zaken, de schorsing zal intrekken, of

-ocr page 758-

708 XX. TITEL, van gevangenissen.

wel liet arrest of vonnis van veroordeeling zal te niet doen, en tevens op het requisitoir van den procureur-generaal een nader onderzoek der zaak zal bevelen, voor zoo verre daartoe gronden zouden mogen zijn. (I. 444,)

413. In het geval bij no. 3 van artikel 409 vermeld, zal de hooge raad insgelijks de ten uitvoerlegging van het arrest of vonnis van veroordeeling schorsen, tot dat over de schuld van de beklaagde getuigen zal zijn uitspraak gedaan.

Indien de getuigen worden vrijgesproken, zal de hooge raad hevelen, dat het oorspronkelijk arrest of vonnis, tegen den beschuldigde gewezen, worde ten uitvoer gelegd.

Wanneer de getuigen daarentegen ter zake van valsclie getuigenis worden veroordeeld, zal de hooge raad het oorspronkelijke arrest of vonnis, tegen den beschuldigde of beklaagde gewezen, vernietigen, en de zaak naar een provinciaal geregts-hof of eene arrondissements-regtbank verzenden, welke noch van de oorspronkelijke zaak, noch van die, betrekkelijk tot de valsclie getuigenis, kennis heeft genomen.

De getuigen, die wegens valsche getuigenis zijn veroordeeld, zullen in het nieuw onderzoek niet mogen gehoord worden. (Sv. 195 ; I. 445, 446.)

413. Indien in een der gevallen bij artikel 409 vermeld, na den definitieven afloop der zaak, van de onschuld van eenen persoon mogt blijken, welke reeds zijne straf heeft ondergaan, zal, op diens verzoek, de hooge raad den veroordeelde in zijne eer herstellen bij een arrest, hetwelk ten koste van den staat zal worden afgekondigd.

Indien de veroordeelde mogt zijn overleden, zal het verzoek daartoe door^ eenen zijner nabestaanden, of bij het ontbreken derzelven, door eenen curator ad hoe, door den hoogea raad te benoemen, mogen gedaan worden, en zal, in dat ge^al, de hooge raad de nagedachtenis van den overledene ontlasten van de veroordeeling welke tegen hem was uitgesproken. (I. 4470

TWINTIGSTE TITEEi.

Van gevangenissen.

414. Behalve de gevangenhuizen, welke bestemd zijn voor tot straf veroordeelden, zal er bij elke arrondissements-regtbank eene gevangenis zijn tot bewaring der beklaagden, en bij elk provinciaal geregtshof eene andere gevangenis tot bewaring van personen tegen welke een arrest van teregtstelling is uitgevaardigd. (Sv. 43, 83, 104, 120, 148, 212, 249, 332, 466; I. 603.)

415. De strafgevangenissen worden, zoo veel moge'iijk, afgescheiden van de in het vorige artikel vermelde gevangenissen. (Sv. 42, 207; I. 604.)

416. De cipiers van alle gevangenissen zijn verpligt een register te houden.

Dat register zal op elke bladzijde geteekend en gewaarmerkt worden, voor de gevangenissen der arrondissements-regtbankea, door den regter-commissaris, voor die der provinciale hoven, door den president van het hof, en voor de strafgevangen-huizen, door den gouverneur der provincie. (1. 607. )

-ocr page 759-

XX. TITEL. VAN GEVANGENISSEN.

417. Elk, die een bevel van voorloopige aanhouding, een bevel van gevangenneming, of een arrest of vonnis van veroordeeling ten uitvoer legt, moet bij de overlevering van den persoon aan den cipier, door dezen op deszelfs registers doen inschrijven:

lo. Den voornaam, naam, het beroep en zoo mogelijk de geboorteplaats en de woonplaats van den gearresteerde; 2o. De opgave van het regterlijk kollegie of van den ambtenaar welke de aanhouding of de in gevangenisstelling heeft bevolen;

3o, De dagteekening van het bevel, vonnis of arrest; 4o. De dag der overlevering; en 5o. Bij veroordeeling, den tijd der straf;

Deze inschrijving wordt door hem benevens den cipier ge-teekend.

Dk cipier stelt hem een uittreksel uit zijn register tot zijne ontlasting ter hand.

Hij is eindelijk verpligt het bevel, vonnis of arrest aan den cipier te vertoonen. (Sv. 100, 104 v., 419; I. 608.)

418. Geen cipier mag iemand in de gevangenis innemen of houden dan uit krachte van een bevel daartoe door de bevoegde magt verleend, of van een vonnis of arrest tot lijfstraf of gevangenis, en zonder dat zoodanig bevel, vonnis of arrest, in voege voormeld, in zijn register is ingeschreven.

Bij overtreding hiervan wordt hij, ter zake van willekeurige gevangenhouding, vervolgd. (Sv. 417, 432; Sr. 120 1. 609.)

419. Op het bovengemeld register zal insgelijks door den cipier, ter zijde der akte van overneming, worden aangeteekend de dag van het vertrek van den gevangene, alsmede het bevelschrift, arrest of vonnis, uit kracht van hetwelk hij vertrokken is. (Sv. 417; 1. 610.)

420. De regter-commissaris en de president van het hof kunnen respectievelijk alle bevelen geven, die in de gevangenissen der arrondissements-regtbanken of provinciale geregts-hoven moeten worden ten uitvoer gebragt, en welke zij, hetzij in de instructie, hetzij tot uitwijzing der zaak, noodig oordeelen.

Indien nogtans door den procureur-generaal of officier van justitie, of ook door den regter-commissaris, noodzakelijk mogt worden geacht dat een gevangene, na den dag zijner gevangenneming, langer dan [zes dagen buiten toegang behoorde te worden gehouden, zal de voortduring daarvan geene plaats mogen hebben, dan uit kracht van een bevel van iiet hof, of van de regtbank.

De bovenstaande bepalingen zijn ook toepasselijk op den raadsheer-commissaris bij den hoogen raad. (Sv. 55 v., 414 v.; I. 611-614.)

421. De hooge raad, de provinciale hoven en de arrondissements-regtbanken zijn verpligt om degevangenissen van tijd tot tijd door commissarissen uit hun middenj te doen bezigtigen, ten einde voor de nakoming van de voorschriften van dezen en den volgenden titel te zorgen.

Dezelfde verpligting rust op den procureur-generaal en de officieren van justitie bij die collegien. (I. 611, 612.)

-ocr page 760-

710 XXI. TITEL. VAN VERZ. DER PERS. VRIJlt, ENZ.

EE!¥ EM TWINTIGSTE TITEIi.

Van de middelen om de persoonlij ke vrij heid te

verzekeren tegen onwettige gevangenhouding of andere willekeurige handelingen.

422. Wanneer, in het geval van artikel 152 van de Grondwet, het politiek gezag een' ingezeten des rijks mogt hebben doen arresteren, zal, onverminderd de verpligting in zoodanig geval, aan het politiek gezag, hetwelk de aanhouding bevolen heeft, opgelegd, degene in wiens bewaring zoodanig ingezeten is overgeleverd, gehouden zijn daarvan onmiddellijk kennis te geven aan het provinciaal geregtshof, mitsgaders aan de ar-rondissements-regtbank.

Bij gebreke hiervan kan hij worden vervolgd en gestraft, als schuldig aan willekeurige gevangenhouding. (G. 152; Sv. 418.)

423. Indien het politiek gezag niet heeft nagekomen de ver-pligtingen welke bij het voornoemd artikel der grondwet zijn voorgeschreven, zal het hof of de regtbank, na verhoor van den procureur-generaal of van den officier van justitie, bevelen dat de gearresteerde worde in vrijheid gesteld.

424. Indien het politiek gezag voldaan heeft aan het voorschrift van artikel 152 der Grondwet, zal ten aanzien van den gearresteerde gehandeld worden overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek. (Sv. 20.)

425. Een ieder die kennis draagt dat iemand gevangen gehouden wordt in eene plaats die niet wettig bestemd is om tot gevangenis te dienen, is gehouden daarvan kennis te geven aan den officier van justitie bij de arrondissements-regtbank, of aan den procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof. (Sv. 426 ; 1. 615.)

426. Deze ambtenaren zijn verpligt, hetzij van ambtswege, hetzij op daarvan bekomen berigt, zich terstond naar de plaats te begeven, en den gevangen gehouden persoon in vrijheid te doen stellen, of, zoo er eene wettige reden van aanhouding gegeven wordt, denzelven dadelijk voor den bevoegden regter te doen brengen.

Zij zullen van dat alles een behoorlijk prooes-verbaal opmaken. (Sv. 119; I. 616.)

TWEE EIH TWINTIGSTE TITEïi.

Van het bewijs der misdryven.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

427. Kieinand kan wegens misdrijf veroordeeld worden, tenzij de regter, door wettige bewijsmiddelen, de overtuiging hebbe bekomen, dat eene strafbare daad werkelijk heeft plaats gehad, en dat de beklaagde daaraan schuldig is.

-ocr page 761-

XXII. TITEL. VAN HET BEWIJS DER MISDRIJVEN. 7ll

Op bloote vermoedens of onvolkomen bewijs mag niemand veroordeeld worden. (Sv. 206, 216, 429.)

428. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:

]o. Bewijs door getuigen-, (B. 1903; Sv. 60 v., 432 v.)

2o. Schriftelijke bescheiden; (B. 1902; Sv. 34, 436 v.)

So. Bekentenis; (Sv. 439 v.)

4°. Aanwijzingen. (B. 1905; (Sv. 442 v.)

429. Deze bewijsmiddelen kunnen, zoo wel op zich zelve afzonderlijk, als onderling vereenigd, tot daarstelling van reg-terlijke overtuiging dienen, voor zoo verre zij met de hierna volgende voorschriften overeenkomen. fSv. 431.)

430. Alle soort van bewijsmiddelen kan door tegenbewijs worden ontzenuwd.

431. Geenerlei bewijsmiddel zal ter veroordeeling van eenen beklaagde of beschuldigde verpligtend zijn, wanneer de regter niet volkomen overtuigd is dat deze het hem ten laste gelegde misdrijf waarlijk heeft begaan of daaraan medepligtig is. (Sv. 210, 284, 439, 444.)

TWEEDE AFDEELING.

Van bewijs door getuigen.

432. Tot het geven van getuigenis in strafzaken zijn allen bevoegd, die daarvan niet zijn uitgesloten bij artikel 188 en 190 van dit wetboek. (B. 1946, 1947, 1949; Sv. 62, 65, 189, 445.)

433. De afzonderlijke getuigenis van cenen enkelen getuige kan niet als wettelijk bewijs gelden.

Echter kunnen afzonderlijke en op zich zelve staande getuigenissen omtrent onderscheidene feiten als wettelijk bewijs gelden, wanneer zij door hunnen zamenloop en hun verband strekken tot staving eener bepaalde daadzaak.

De beoordeeling hiervan wordt aan de voorzigtigheid van den regter overgelaten. (B. 1942 v.)

434. Iedere afgelegde getuigenis moet loopen over feiten welke de getuige zelve gehoord, gezien of ondervonden heeft, en moeten daarbij tevens uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.

Bijzondere meeningen ofgissingen, bij redenering opgemaakt, zijn geene getuigenissen. (B. 1944 v.; Sv. 195, 412, 445.)

435. In de beoordeeling der waarde van de getuigenis, moet de regter bijzonder acht geven op onderlinge overeenstemming der getuigen; op de overeenstemming der getuigenissen met hetgeen van elders aangaande de zaak en het geding bekend is; op de beweegredenen welke de getuigen kunnen hebben gehad om de zaak op deze of gene wijze voor te dragen; op de levenswijze, de zeden en den stand der getuigen; en, in het algemeen, op alles wat op derzelver meerdere of mindere geloofwaardigheid invloed zoude kunnen hebben. (B. 1945, 1947, 1949 v.; Sv. 61, 99, 431.)

-ocr page 762-

^12 XXll TITEL. VAN HEt BEWTJS DÏR MISDRIJVEÏf.

DERDE AFDEELING.

Van schriftelijke bescheiden.

436. De voorschriften omtrent de kracht van hewijs van openbare en bijzondere schriftelijke bescheiden in burgerlijke zaken, moeten ook in het bewijs van misdrijven in acht genomen worden. (B. 1904 v.; Sv. 428 lo, 443 2o.)

437. De verklaringen, verbalen of relazen van hen, die in eenige openbare posten, ambten of bedieningen gesteld zijn, moeteo, om als schriftelijke bescheiden te gelden, door hen afgelegd zijn op den eed bij den aanvang hunner bediening gedaan, of wel daarna met eede bevestigd worden (Sv. 16, 20. Verg. art. 72, W. 1875, Sb. no. 67.)

438. De rapporten van zaakkundigen, van ambtswege benoemd om over de bijzonderheden of gesteldheid eener zaak hun oordeel en hunne bevinding te verklaren, kunnen alleen dienen om tot des regters inlichting te verstrekken (Sv. 49 v., 299.)

VIERDE AFDEELING.

Van bekentenis.

439. Eene bekentenis, door den beschuldigde of beklaagde voor den regter afgelegd, dat hij het aan hem ten laste gelegde misdrijf heeft gepleegd, en vergezeld van eene bepaalde en naauwkeurige opgave van omstandigheden, welke ook, hetzij uit eene verklaring van den persoon tegen wien het misdrijf is gepleegd, of uit andere bewijsmiddelen, bekend zijn, en daarmede overeenstemmen, kan een volledig bewijs van schuld opleveren. (B. 1962 v.; Sv. 428, 443 4o.)

440. Eene bloote bekentenis van schuld, door geenerlei in het geding bekende omstandigheden bevestigd, is nimmer genoegzaam om een wettelijk bewijs daar te stellen.

441. De herroeping eener geregtelijke bekentenis van schuld maakt dezelve niet krachteloos, tenzij die herroeping op aannemelijke redenen gegrond zij. (B. 1963; Sv. 439.)

VIJFDE AFDEELING.

Van aanwijzingen.

442. Door aanwijzingen worden verstaan daadzaken, gebeurtenissen of omstandigheden, welker bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als met het misdryf zelve, klaarblijkelijk aantoonen dat er misdrijf gepleegd is, en wie hetzelve bedreven heeft. (Sv. 34, 426, 431, 444.)

443. Het bestaan dezer aanwijzingen kan niet anders worden bewezen dan:

jo. Door getuigen; (Sv. 432 v., 445.)

To. Door schriftelijke bescheiden; (Sv. 436.)

l'o. Door persoonlijk onderzoek of bezigtiging, bij den regter gedaan; (Sv. 38 v., 45, 106.)

-ocr page 763-

XXIII. TITEL. VAtf HET OPHOUDEN VAN VLRV. ENZ. 713

4o. Door eigen erkentenis van den beschuldigde of beklaagde, zelfs buiten het geregt gedaan. (B. 1964; Sv. 439 v.)

444. De beoordeeling der kracht van bewijs welke aanwijzingen in elk byzonder geval hebben, wordt aan de bescheidenheid des regters overgelaten. Deszelfs geweten wordt op het ernstigste belast met de inachtneming van de alleruiterste zorgvuldigheid en naauwkeurigheid in dat onderzoek. (Sv. 206, 920, 431.)

ZESDE AFDEELING.

Van de kracht van onbeëedigde verklaringen.

445. In de gevallen waarin de wet toelaat personen te hooren die onbevoegd zijn om als getuigen op te treden, zal derzelver verklaring alleen als toelichting mogen worden aangemerkt.

De regter zal alzoo geen volkomen geloof mogen hechten aan hetgeen zoodanige onbevoegde getuigen verklaren te hebben gehoord, gezien en ondervonden, al ware zulks met redenen van wetenschap bekleed, maar hunne verklaringen alleen doen strekken om bekend te worden met en op het spoor te geraken van daadzaken, welke van elders kunnen blijken of bevestigd worden. (Sv. 175, 188 v., 281, 432.)

DRIE EX TWINTIGSTE TITEL.

Van het ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen.

EERSTE AFDEELING.

Van den dood of de zinneloosheid der veroordeelden, beschuldigden of beklaagden.

446. Alle vervolging tot straf, ter zake van misdaad, wanbedrijf of policie-overtreding vervalt of houdt op, indien de dader, vóór het aanvangen der instructie, of gedurende den loop van het geding, is overleden. (Sv. 7 lo, 447 v.)

447. De bepaling van het vorige artikel lijdt uitzondering, voor zoo veel aangaat het verhaal van boete of van verbeurte van bepaalde voorwerpen in zake van landelijke, plaatselijke en andere openbare belastingen, alles volgens de bepalingen en onderscheidingen in artikel 448, 449, 450 en 451 voorkomende. (Sv. 207, 453.)

448. Indien in het geval van het vorige artikel, het geding nog niet aanhangig is gemaakt, wordt hetzelve, voor zoo veel die boeten en verbeurdverklaringen betreft, door de ambtenaren bij artikel 222, no. 2, vermeld, of door het openbaar ministerie, tegen de erfgenamen van den dader of diens vertegenwoordigers aangelegd en vervolgd, bij denzelfden regter en op dezelfde wijze, als tegen den overledene zoude hebben plaats gehad, indien deze alleen boete of verbeurdverklaring, of beiden, zoude hebben beloopen. (Sv. 222, 453.)

-ocr page 764-

TWF-

714 XXIII. TITEL, van het ophouden van verv. eNz.

449. Indien de vervolging reeds voor het overlijden van den dader was aangevangen, zal zij tegen de erfgenamen of vertegenwoordigers worden voortgezet, door eene dagvaarding in den vorm en binnen de termijnen in burgerlijke zaken voorgeschreven, strekkende ten einde het regtsgeding te hervatten, en, overeenkomstig de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering op dat stuk, volgens de laatste gedingstukken, voort te zetten op de wijze als in strafzaken van dien aard gebruikelijk is. (R. 259 v.; Sv. 451, 453.)

450. Indien de strafzaak reeds in het hoogste ressort is beslist, doch de termijn tot cassatie nog niet is verloopen, of een beroep in cassatie aanhangig is, wordt op dezelfde wijze gehandeld als in het vorige artikel is voorgeschreven. (Sv. 365, 388 v., 451, 453.)

451. Indien in de gevallen bij de twee vorige artikelen voorzien, de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene belang hebben bij de afdoening van het geding, kunnen zij hetzelve hervatten, door middel van eene verklaring aan den ambtenaar, welke de vordering heeft ingesteld, beteekend; en zal in dat geval de zaak tot het uiteinde worden voortgezet volgens de laatste gedingstukken, overeenkomstig het bepaalde by artikel 449.

Indien het geding vóór het overly den van den dader nog niet was aangevangen, kunnen de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene als aanleggers optreden, wanneer eenig voorwerp mogt zijn in beslaggenomen. (R. 457; Sv. 454.)

452. Indien een persoon na het jriegen der daad, welke tot strafvordering kan aanleiding geven, is krankzinnig geworden, en die staat wordt erkend door den regter welke van het misdrijf moet kennis nemen, wordt de strafvordering geschorst tot na het herstel van den beklaagde of beschuldigde, alles behoudens de bepalingen en onderscheidingen in artikel 453 en 454 voorkomende. (R. 458; Sv. 455.)

453. De vordering tot boete en verbeurdverklaring, by artikel 447 vermeld, kan, indien de beklaagde of beschuldigde is onder curatele gesteld, tegen den curator, of anderzins tegen eenen curator, ad hoe worden aangevangen of voortgezet, op dezelfde wijze, als by vorenstaande artikelen, ten aanzien van erfgenamen of vertegenwoordigers van eenen overledene, is voorgeschreven.

454. De curator heeft, van zyne zyde, dezelfde bevoegdheid tot het aanvangen of doen voortzetten van het geding, als by het tweede lid van art. 451 aan de erfgenamen of vertegenwoordigers is toegekend,

455. In geval de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewysde heeft bekomen, worden alle boeten en verbeurdverklaringen, uit hoofde van welk misdrijf dezelve ook mogten zijn opgelegd, mitsgaders de kosten, op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald.

Bij krankzinnigheid wordt in dat geval tegen den curator gehandeld, onverminderd de uitvoering der andere straffen tegen den_ veroordeelde, zoodra hij hersteld is. (B. 418; Sv. 452.)

456. Geene schavotstraf kan worden ten uitroer gelegd

-ocr page 765-

XXliL TITEL, van het ophouden van veev. enz. 715 tegen hem wiens krankzinnigheid, na de vercordeeling, is ontstaan, en door den regter, die het strafvonnis heeft geveld, is erkend.

Deze bepaling is toepasselijk op de zwangere vrouw.

In een en ander geval wordt de uitvoering van schavotstraf geschorst tot na het herstel van den krankzinnige, of de bevalling van de zwangere vrouw. (Sv. 376 v.; Sr. 37.)

TWEEDE AFDEELIiSTG.

Van ve'rj aring.

457. Alle vervolgingen en strafvorderingen, ter zake van begaan misdrijf, verjaren na verloop van den tijd, bij artikel459 en volgende van dezen titel bepaald. (B. 1983; Sv. 7 2o)

458. De tijd van verjaring vangt aan van het oogenblik dat het misdrijf bedreven is, of, in geval van vervolging, van het oogenblik der laatste geregtelijke akte.

Ten aanzien van contumaciele beschuldigden vangt de verjaring aan, van den! dag waarop het arrest, bij artikel 280 vernield, is geveld.

Niettemin zal de tijd van verjaring van het misdrijf van valschheid of van valsche munt niet vroeger beginnen te loopen, dan van het oogenblik dat van de valsche of vervalschte stukken of munt is gebruik gemaakt. (Sv. 289.)]

459. Door verloop van een jaar vervallen alle vervolgingen ter zake van policie-overtredingen. (Sv. 117, 252 v.; 1. 640.)

460. Door verloop van vijfjaren vervallen alle vervolgingen ter zake van misdrijven, waartegen de wet geene lijf- of ont-eerende straf heeft bedreigd. (Sv. 118, 281; I. 636.)

461. Door verloop van twintig jaren vervallen alle vervolgingen ter zake van misdrijven, waartegen de doodstraf is bedreigd; die van alle overige misdrijven, lijf- of onteerende straf ten gevolge hebbende, vervallen door verloop van vijftien jaren. (Sv. 120, 281; I. 637.)

462. De straifen bij arrest of vonnis opgelegd, verjaren door het verloop van het dubbel getal jaren, hetwelk tot verjaring der vervolging zoude worden gevorderd, te rekenen van den dag waarop het arrest of vonnis kracht van gewijsde heeft bekomen. (Sv. 365 v., 459 v.) (W. 1851 Sb. no. 44: De straffen uitgesproken wegens de misdrijven, vermeld in de artt. 1, 2 en 3 der wet van 16 Mei 1829 (Sb. no. 34) en in de wet van 1 Junij 1830 (Sb. no. 15) verjaren door het verloop van tien jaren, te rekenen van den dag waarop het arrest of vonnis kracht van gewijsde heeft bekomen.)

468. De bepalingen van deze afdeeling zijn niet betrekkelijk tot hetgeen omtrent de verjaring van sommige misdrijven by byzondere wetten is vastgesteld. (I. 643.)

(Zie o. a. aant. op 't voorgaand artikel.)

464. De ambtenaren van het openbaar ministerie en de reg-ters, zullen ambtshalve op de verjaring moeten acht geven, al ware het dat dezelve door de beschuldigden of beklaagden niet werd ingeroepen. (Sv. 22.)

465. De verjaring welke haren aanvang heeft genomen

-ocr page 766-

716 VOOfiLOOPIGE BEPAXtNGEff.

vóór het tijdstip van de invoering van dit wetboek, zal volgens de oude wetten berekend worden.

Indien echter de tijd van verjaring volgens het tegenwoordig wetboek korter mogt zyn, zal de verjaring, daarbij voorgeschreven, worden gevolgd. (O. 1; B. 2030; Ij 625.)

STRAFREGT. (CODE PÉNAL)

vastgesteld den 12denvan Sprokkelmaand 1810, en afgekondigd den 22sten derzelfde maand.

Voorloopige bepalingen.

Artikel 1.

Be overtreding, naar de wetten strafbaar met policie-straffeu, is eene eenvoudige overtreding, (of een vergrijp).

De overtreding, naar de wetten strafbaar met boetstraffen, is een w a n b e d r ij f.

De overtreding,! naar de wetten strafbaar met lijf- of ont-eerende straffen, is eene misdaad. (R. O. 44, 56,|67,Sv. 124 v., 241 v. 252 v.; Sr. 464.)

2. Alle door uiterlijk bedrijf geblekene en tevens toteenig begin van uitvoering overgeslagene poging tot misdaad, niet dan door toevallige en van des daders wil onafhankelijke omstandigheden weêrhouden zijnde, of hare uitwerking gemist hebbende, „wordt voor de misdaad zelve gehouden.quot; (Sr. 86 v., 91, 463.)

Wet 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 10. Poging tot misdaad wordt gestraft met de straf volgende op die, welke bij de wet tegen de misdaad zelve is bedreigd.

De poging wordt gestraft, indien:

tegen de misdaad zelve deportatie is bedreigd, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren;

tegen de misdaad zelve tuchthuisstraf Créclnsion) of verbanning is bedreigd, met eene correctionele gevangenisstraf van een tot vijf jaren.

De bepalingen van dit artikel zijn niet toepassslijk op bijkomende straffen naast de hoofdstraf in het Strafwetboek bedreigd.

Deze straffen worden gelijkelijk op de poging als op de daad zelve toegepast.

-ocr page 767-

VOOELOOPIGE BEPALINGEN. 717

Wet 1860 Sb. no, 102. Art. 10 der wet van 29 Junij 1854, Sb. 102, wordt aangevuld met de navolgende bepaling:

Poging tot misdaad wordt gestraft, indien tegen de misdaad zelve tuchtbuisstraf van vijf tot twintig jaren bedreigd is, met tucbtbuisstraf van vijf tot vijftien jaren.

Art. 20. W. 1854 Sb. no. 102: Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk op art. 10 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

Wet 1870 Sb. no. 162, art. 16:

De poging der misdaden, waartegen in art. 3 (ter vervanging der doodstraf) levenslange tuchtbuisstraf of tuchthuisstraf van vijf tot vijfentwintig jaren is bedreigd, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.

3. De pogingen tot wanbedrijf worden niet voor wanbedrijven gehouden, dan in de gevallen, waar de wet dit uitdrukkelijk bepaalt. (Sr. 179, 245, 401, 405, 414, 415, 463 en Wet 29 Junij 1854, Sb. no. 102):

Art. 17. De poging tot de misdaden (crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is even als de volbragte daad strafbaar.

De gevangenisstraf tegen wanbedrijf, in deze wet en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.

Indien er op de poging in dat wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast. (Sr. 179.)

Art. 20: Het art. 463 van het Wetboek van strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 17 der Wet van 29 Junij 1854.

Art. 6. W. 1854 Sb. no. 103: De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet.

4. Geenerlei vergrijp, gecnerlei wanbedrijf, geenerlei misdaad, mag gestraft worden met straffen, die, eer de overtreding begaan wierd, door de wet niet aangekondigd waren. (Verg.: O art. 52, W. 1854 Sb. no. 102 art. 25, en W. 1854 Sb. no. 103 art. 7.)

5. De bepalingen van dit wetboek zijn niet toepasselijk op de overtredingen, wanbedrijven en misdaden die het krijgswezen betreffen.

-ocr page 768-

718 I. BOEK. van DU stbafleiv in zake van misd., enz.

EEBSTE BOEK.

quot;VAN DE STRAFFEN IN ZAKE VAN MISDAAD EN WANBEDRIJF, EN DE GEVOLGEN DIER STRAFFEN.

Aetikel 6.

De straffen op misdaad gesteld, zijn of lijfstraffen met eerloosheid verknocht, of blootelijk onteerende straften. 7. De lijfstraffen met eerloosheid verknocht, zijn ;

lo. „De doodjquot;

2o. „Eeuwige dwangarbeid So. Wegvoering naar een oord van ballingschap; 4o. „Dwangarbeid voor eenen tijd •quot;

5o. Het tuchthuis.

„Het brandmerk, en de algemeene verbeurdverklaring van „goederen, kunnen bij vonnis tevens met eene lij fstraf ver-„eenigd worden, waar de wet dit bepaalt.quot;) (G. 151»: Sr. 37: Wet 29 Junij 1854, Sb. no. 102.

Art. 2. De straffen van „algemeene verbeurdverklaring „der goederen den schuldige toebehoorende,quot; van „het „stellen onder bijzonder toezigt der hooge fpolirie,quot; van „eeuwigdurendenquot; of „tijdelijken dwangarbeidquot; zijn, voor zoo verre zij hier te lande nog bestaan, afgeschaft

De „dwangarbeidquot; is en blijft vervangen: de eeuwigdurende door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren; de tijdelijke door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren.

Art. 3. De straf van het „brandmerkquot; wordt afgeschaft. Wet 1870 Sb. no. 162, art. 1: De doodstraf wordt afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de burgerlijke strafwet wordt bedreigd.

8 De blootelijk onteerende straffen zijn;

lo- „De kaak;quot;

2o. Uitbanning;

3o. „Ontzetting van burgerschapsregten.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 4. De straf van de kaak, als volgens art. 22 van het Wetboek van Strafregt, de straffen van eeuwigdurenden dwangarbeid, dwangarbeid voor eenen tijd en tuchthuisstraf („réclusionquot;) voorafgaande, worden afgeschaft.

Art. 5. Waar de straf van de kaak als op zich zelve staande straf bij het Wetboek van Strafregt is bedreigd, wordt zij vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet vermeld, van vijf tot tien jaren.

Indien nevens de straf van de kaak geldboetejbedreigd is, wordt die met de voormelde straffen toegepast.

-ocr page 769-

I. BOEK. VAN DE STRAFFEN IN ZAKE VAN M1SD., ENZ. 719

Art. 6. De straf van ontzetting der burgerscliapsregten („dégradation eiviquequot;) wordt vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet vermeld, van vijf tot tien jaren.

De onbepaalde straffen van confinement, correctie en ontzegging van inwoning, in bijzondere wetten bedreigd, worden vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaren.

Art. 8. De regten, omschreven in art. 42 van het Wetboek van Strafregt, worden vervangen door:

a. het kiesregt;

b. het waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten;

c. het zijn van voogd of curator over vreemden;

d. het zijn van voogd of curator over eigen kinderen;

e. het afleggen van getuigenis onder eede in burgerlijke zaken in geval van wraking;

f. het regt om schietgeweer of wapenen te dragen;

Het wordt den regter overgelaten de ontzetting dier

regten, of sommige hunner, al of niet uit te spreken.

De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 en 6 dezer wet, en art. 113 en 171 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat wetboek toepast.

Art. 20. Art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 5 en 6 dezer wet.

Art. 21. De ontzetting van regten, bedoeld bij art. 8 dezer wet vangt aan, met den dag waarop het vonnis kracht van gewijsde verkrijgt.)

9. De boetstraffen (op wanbedrijf gesteld) zijn:

10. Gevangenzetting voor eenen tijd in een verbeterhuis;

2o. Opschorting voor eenen tijd, in zekere burgerschaps-

regten („droits civiquesquot;) burgerlijke regten („droits

civilsquot;), en .regten van maagschap;

3o. Geldboete.

10. De veroordeeling tot de straffen bij de wet bepaald, geschiedt altijd, onverminderd de teruggaven en vergoedingen van schaden en interessen, welke partyen van elkander te vordeien mogen hebben. (R. O. 44, 56; Sv. 231.)

11. „Het stellen onder bijzonder toezigt van de hooge politie,quot; de geldboete en de bijzondere verbeurdverklaring, hetzij van de zaak, in of aan welke de misdaad gepleegd is (het i/Corpus delictiquot;), wanneer zij den veroordeelden in eigendom toebehoort, hetzij van hetgene uit het misdrijf voort is gesproten, hetzij van hetgene tot middel of werktuig gediend heeft, of bestemd was om het te plegen, zijn straffen, die aan de misdaden en wanbedrijven gemeen zijn. (Sr. 176, 411, 427, 477, 481; Wet van 29 Junij 1854, Sb, no. 102:

Art. 2.: De straf--van het stellen onder bijzonder

toezigt der hooge policie--is afgeschaft.

-ocr page 770-

720 I. BOEK. VAN DE STKA.FFEN IN ZAKE VAN MISD., ENZ.

Art. 22. De vernietiging of onbruikbaarmaking var werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, gescbiki gemaakt, of gediend hebbende tot liet plegen van eei misdrijf, kan in het vonnis worden gelast.)

EERSTE HOOFDSTUK.

Van de straffen in zake van misdaad.

12. „Elk ter dood veroordeelde zal onthoofd worden.quot; (Wel van 29 Junij 1854, Sb. no. 103:

Art. 1. „De doodstraf wordt door den scherpregter mt-,,gevoerd op een schavot, door den veroordeelde met eener „strop om den hals aan eene galg vast te maken en eer „luik onder zijne voeten te doen wegvallen.quot;) (W. 1870 Sb. no. 162, art. 1:

De doodstraf wordt afgeschaft in de gevallen, waarii zij door de burgerlijke strafwet wordt bedreigd.)

13. „Die wegens vadermoord ter dood is veroordeeld, zal „ter stiafplaatse gebragt worden, in het hemd, barrevoets er „met een zwarten sluijer over het hoofd.

„Hij zal op het schavot te pronk staan; terwijl een deur-„waarder het strafvonnis den volke zal voorlezen; vervolgeni „zal hem de regterhand afgekapt, en hij onmiddellijk daarop „ter dood gebragt worden.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102

Art. 1, 2de lid. Art 13 van dit Wetboek van Strtiregt wordt afgeschaft.)

14. „De lijken van die een doodvonnis ondergaan hebben, „zullen aan hunne verwanten, des begeerende, overgegeven „worden, onder verpligting van die zonder eenigen toestel te „doen begraven.quot; (W. 1870, Sb. no. 162 art. 1.)

15. „De manspersonen, die tot dwangarbeid veroordeeld zijn, „zullen tot de moeijelijkste soorten van arbeid gebruikt worden: „zij zullen met de voeten aan eenen kogel gekluisterd gaan, of „twee en twee met eenen keten aan elkander gesloten zijn, wan-„neer dit de aard van den arbeid, waartoe zij gebruikt worden „toelaat.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

16. „Vrouwen en meisjes tot dwangarbeid veroordeeld, zul-„len niet dan binnen in eenig tuchthuis arbeiden.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

17. De wegvoering naar een oord van ballingschap, zal bestaan in voor eeuwig overgebragt te worden in eene plaats buiten des Rijks grondgebied op het vaste land, door denooge regering bepaald.

Indien de weggevoerde wederkeert op het grondgebied van het Rijk, zal hij, alleen op bewijs van dezelfde persoon te zijn, tot „eeuwigen dwangarbeidquot; (tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren) veroordeeld worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

Indien hij het grondgebied van het Rijk niet weder betreden heeft, maar gevat wordt in een land door de Franscbe

krijf teru IJ we; //lp

„zijl ,civ Art. 1£ „ten „ach Sb. : 2C „zal „scb

„om „de!

//I tfdw //?ei „zijl

//I

„hal Wet 21 van en j telijl door D( 22 „dw; (idee „aan „sta: iibar -ver: 1854 23

(ZUll rte 10. ]

-ocr page 771-

1. BOEK. VAN DE STRAFFEN IN ZAKE VAN MISD , ENZ. 72l

krijgsmagt bezet, zal hij naar de plaats van zijne ballingschap terug gebragt worden.

13. „De veroordeeling tot eeuwigen dwangarbeid, en die tot „wegvoering naar een oord van ballingschap, zullen den burgerlijken dood (mort civile) meêbrengen.

„Echter zal de liooge regering, den weggevoerde in de plaats „zyner ballingschap, het gebruik der burgerlijke regten (droits „civils) of eenigen van die mogen toestaan.quot; (Vervallen door Art. 4 van het Burgerlijk Wetboek.)

19. „De veroordeeling tot dwangarbeid voor eenen tijd, zal „ten minste voor vijf, en ten hoogste voor twintig jaren, ge-„schieden.quot; (Vervallen door Art- 2 der Wet van 29 Juni! 1854 Sb. no. 102.) J

20. „A.1 wie tot eeuwigen dwangarbeid veroordeeld zal zyn, „zal in het openbaar met een gloeijend ijzer op denregter „schouder gebrandmerkt worden.

„Veroordeelden tot andere straffen zullen dit schandmerk niet „ondergaan, dan alleen in die gevallen, waarin de wet, het aan „de hun opgelegd wordende straf verknocht zal hebben.

„Dit merk zal bestaan in de letters T P voor die tot eeuwigen „dwangarbeid veroordeeld zullen zyn; en van letter T voor die-,zoenen, die tot dwangarbeid voor eenen tijd veroordeeld zullen „zijn, in geval deze gebrandmerkt zullen moeten worden.

„Het brandmerk voor eenen veroordeelden falzaris, zal behalve dat, de letter F. bevatten.quot; (Vervallen door Art. 8 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

21. Alle veroordeelde tot de straf van het tuchthuis, zoo van de eene als andere kunne, zal in een tuchthuis opgesloten, en gebruikt worden tot arbeid, waarvan de opbrengst gedeeltelijk ten zijnen bate zal mogen besteed worden, zoo als dat door de hooge regering zal worden geregeld.

Deze straf zal ten minste vijf, ten hoogste tien jaren duren.

22. „Al wie, hetzij tot eeuwigen dwangarbeid, hetzij tot ,dwangarbeid voor eenen tijd, hetzy tot het tuchthuis veroor-«deeld zal zijn, zal alvorens zyne straf te ondergaan, openlijk «aan de kaak gesteld worden, en dus een uur lang ten toon «staan, met een bord boven zijn hoofd, waarop met groote lees-«bare letters zijne namen, beroep, woonplaats, straf en misdaad «vermeld staat.quot; (Vervallen door Art. 4 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

23. „De dwangarbeid voor eenen tijd en de tuchthuisstraf zullen, van die te pronkstelling af, gerekend worden ingegaan ite zijn.quot; (Vervangen dour de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 21. De ontzegging van regten, bedoeld in Art. 8 dezer wet, vangt aan met den dag, waarop het vonnis kracht van gewijsde verkrijgt.

De tuchthuis- en gevangenisstraffen vangen aan met den dag der ten uitvoerlegging.

Is de veroordeelde bereids in hechtenis, dan vangt zij aan met den dag der uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie.

Verstrijkt, hangende dit hooger beroep of de voorziening

4G

-ocr page 772-

722 I. BOEK. VAN DE STRAFFKK IN ZAKE VAN MISD., ENZ.

in cassatie, de straftijd, dan blijft echter deze veroordeelde in hechtenis.

Worden de oorspronkelijk opgelegde tuchthuis- of gevangenisstraffen verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde en vierde lid bedoeld, de laatst opgelegde straf geacht te loopen van den dag der eerste uitspraak.)

24. „De veroordeeling tot de straf van de kaak zal tenuit-„voer gebragt worden naar het voorschrift van artikel 22.quot; (Vervallen door Art. 4 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

25. Geen strafvonnis zal ten uitvoer gebragt mogen worden op eenigcn burgerlijken of godsdienstigen feestdag, noch ook op Zondag.

26. „De openbare uitvoering van strafvonnissen zal geschie-„den op een der pleinen of straten der plaats, bij het vonnis „uit te drukken.quot; (Sv. 372.)

27. „Wanneer eene ter dood veroordeelde vrouw zich zwan-„ger verklaart, en wanneer van hare zwangerheid blijkt, zal zij „de straf niet dan na hare bevalling ondergaan.quot; (Sv. 456. W. 1870, Sb. no. 162.)

28. Al wie tot de straf „van dwangarbeid voor eenen tijd,quot; van uitbanning, van het tuchthuis, „of van de kaakquot; veroordeeld geweest zal zijn, zal nooit gezworene, of, in wat zaak ook (als deskundige), berigter of opnemer mogen zijn; noch als getuige in of over ecnige akte of oorkonde mogen staan; noch in regten eenig getuigenis mogen afleggen, verder of anders dan tot het geven van bloote narigten („informationsquot;).

Hij zal geene voogdij, of curatorschap mogen voeren, dan ten 'aanzien van zijne kinderen, en alleen op het goedvinden van zijne maagschap.

Hij zal vervallen zijn van het regt van geweer of wapen te dragen en van in de legers van het Rijk te mogen dienen. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8; Sv. 190 3o.)

29. Al wie tot „dwangarbeid voor eenen tijd of totquot; het tuchthuis veroordeeld zal zijn, wordt bovendien gedurende zijne straf, door de wet buiten het beheer zijner goederen gesteld; en er zal voor hem een curator tot de waarneming van het bestuur zijner goederen worden aangesteld, op den voet van hetgeen wegens de benoeming van curators over meerderjarige personen, bepaald is. (Wet van 29 Juny 18a4, Sb. no. 102, Art. 4.)

30. Als do veroordeelde zijne straf ondergaan heeft, zullen hem zijne goederen weder in handen gesteld worden; en de curator zal hem rekening doen van het daarover gehouden beheer.

31. Gedurende de straf zal hem geenerlei geld, geenerlci levensbehoefte, gcenerlei gedeelte van zijne inkomsten afgegeven worden.

32. Al wie tot de straf van uitbanning veroordeeld zal zijn, zal bij het bevel der hooge regering, buiten het grondgebieil des Rijks gebragt worden.

De uitbanning zal ten minste voor vijf, en ten hoogste voor tien jaren geschieden.

53. Indien de gebannene, gedurende den tyd zijner bal-

-ocr page 773-

i. iiOÉk. VAN DE STRAFFEN IN ZAKE VAN MlSD., ENZ. 723

lingscliap, terug keert op het grondgebied van liet Rijk, r.al hy, alleen op bewijs van dezelfde persoon te zijn, tot de straf dei-wegvoering naar een oord van ballingschap („departatiequot;) veroordeeld worden. (Sr. 17.)

34. „De ontzetting van burgerschapsregten bestaat in het „afzetten en uitsluiten van den veroordeelde, uit en van alle „openbare bedieningen of ambten, en in het versteken van al de „regten in artikel 28 uitgedrukt.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 6. De straf van ontzetting van burgerschapsregten („dégradation civiquequot;) wordt vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dier wet vermeld van vijf tot tien jaren.)

35. De tijd der ballingschap zal gerekend worden van den dag, dat het vonnis in kracht van gewijsde zaak zal zijn gegaan.

36. Alle vonnissen, houdende doodstraf, „straffe van eeuwigen dwangarbeid, van dwangarbeid voor eenen tijd,quot; van wegvoering naar een oord van ballingschap, tuchthuisstraf, de kaak, uitbanning of ontzetting van burgerschapsregten, zullen bij wege van uittreksel gedrukt worden. Zij zullen aangeslagen worden in de hoofdstad van het departement, in de stad waar het vonnis gewezen is, in de gemeente der plaats, waar het feit gepleegd is, in die waar het vonnis ten uitvoer gelegd wordt; en in die waar de veroordeelde zijne woonstede heeft. (Sr. 17, 32 v.; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 5. Waar enz.

Art. 6. De enz.

Art. 9. Wanneer de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vreester-leiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebragt, of andere verzachtende omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen, kunnen de tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren en deportatie door eene correctionele gevangenis van één jaar minstens, de tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren door eene correctionele gevangenis van zes maanden minstens, de gewone tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren en verbanning door eene correctionele gevangenis van drie maanden minstens worden vervangen.

Deze correctionele gevangenisstraffen kunnen door de toepassing van Art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68) en Art. 7 dezer wet, niet lager dan tot de helft afdalen.)

37. „De algemeene verbeurdverklaring van goederen is de ,gt;toeëigening der goederen van eeüen veroordeede, aan het „domein van den Staat.

„Deze verbeurdverklaring is geen noodwendig gevolg van „eenige veroordeeling, en zal geene plaats hebben, dan in die „gevallen, waarin de wet haar uitdrukkelijk gebiedt.' (Verval» len door Art. 2 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

-ocr page 774-

724 I. BOEK. VAN DE STEAFFKN IN ZAKE VAN MISD., ENZ.

38. „De algemeene verbeurdverklaring blijft bezwaard met „de wettige schulden tot het volle bedrag van de waarde der „verbeurdverklaarde goederen; met den last, van aan de kindeken of verdere afkomelingen, de helft van dat gedeelte uit te „keeren, dat de vader hun niet had kunnen ontmaken: en „bovendien, met het onderhoud van degenen aan wie dit naar „regte verschuldigd is.quot; (Vervallen door Art. 2 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 302.)

39. „De Keizer zal over de verbeurdverklaarde goederen „kunnen beschikken, ten voordeele, hetzij van den vader, de „moeder of andere nabestaanden in de opgaande linie, hetzij „van de weduwe, hetzij van de kinderen, of verdere wettige „afkomelingen, natuurlijke of aangenomene, hetzij van andere „nabestaanden van den veroordeelde.quot; (Vervallen door Art. 2 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van de straffen in zake van wanbedrijf.

40. Al wie tot de straf van gevangenzetting veroordeeld zal zijn, zal in een verbeterhuis opgesloten, en daar gebruikt worden aan eene der verschillende soorten van arbeid, aldaar naaide inrigting van dat huis plaats hebbende, tusschen welke hij zal mogen verkiezen.

Deze straf zal voor niet minder dan zes dagen opgelegd worden, en ook voor niet meer dan vijfjaren, behalve in geval van herhaling van wanbedrijf, en waar de wet eenigc andere bepaling zou mogen voorschrijven.

De straf van een dag gevangenzetting duurt vier en twintig uren.

Die van eene maand duurt dertig dagen. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 5. De Wet van 28 Junij 1851, (Sb. no. 68), is niet van toepassing bij veroordeeling tot gevangenisstraf ter zake der misdrijven, in deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

Art. 7. De bepaling van Art. 2 der Wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68) wordt uitgestrekt tot de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf voor twee jaren of minder zou hebben uitgesproken.

Art. 21. De — gevangenisstraffen vangen aan met den dag der tenuitvoerlegging.

Is de veroordeelde bereids in hechtenis, dan vangt zij aan met den dag der uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of cassatie.

Verstrijkt, hangende het hooger beroep of de voorziening in cassatie, de straftijd, dan blijft echter deze veroordeelde in hechtenis.

Worden de oorspronkelijke opgelegde — gevangenisstraffen verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde en vierde lid bedoeld, de laatst opgelegde straf geacht te loopen van den dag der eerste uitspraak.

-ocr page 775-

L BOEK. VAN DE STRAITEN IN ZAKE VAN JTISD., ENZ. 725 De poging enz.

De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in deze wet en in liet Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.

Zie de Wet van 28 Junij 1851, Sb. no. 68, bier achter.)

41. De opbrengst des arbeids van ieder gevangene in een verbeterhuis, zal besteed worden, gedeeltelijk tot de gemeene )ehoeften van het huis, gedeeltelijk om hem, zich des waar-lig makende, eenige verzachting toe te brengen, gedeeltelijk mi als een spaarpenning tegen den tijd van zijn ontslag voor icm weggelegd te worden; alles op zoodanigen voet, als bij le reglementen van openbaar bestuur verordend zal zijn. (Sb, 851, no. 68, art. 9.)

42. De boetstraffelijke geregten zullen in zekere gevallen, emand het genot en gebruik van de volgende burgerschaps-Le^ten („droits civiquesquot;), burgerlijke regten („droits civilsquot;), in regten van maagschap, voor het geheel of ten deele mogen mtzeggen, te weten:

]o. „Het regt van stemming en verkiezingquot;;

£0. „Dat van stembaarheidquot;:

3°. „Dat van beroepen of benoemd te worden tot den post „van gezworene (juré), of andere openbare bedieningen, „of posten van bewind, of om deze posten en bedieningen „waar te nemenquot;;

4o. „Dat van geweer of wapen te dragenquot;;

oo. „Dat /an stemhebbing in de regeling van de gemeene

„belangen der maagschapquot;;

6o. „Dat van voogd of curator te zijn, behalve ten aanzien „van zijne kinderen, en, alleen op het goedvinden der „maagschapquot;;

7o. „Dat van in eenige zaak, als deskundige, hetzij tot op-„nemer of berigter, benoemd of gebruikt te kunnen „worden, of als getuige in en over akten te staanquot;; 8o. „Dat van in regten getuigenis af te leggen, verder of „anders dan om eene eenvoudige opgave te doen.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8 en 21, zie' aant. op art 8.)

43. De geregten zullen de in het vorige artikel vermelde mtzegging niet mogen doen, dan wanneer bij eene bijzondere bepaling van de wet, daartoe het regt of bevel gegeven zal ■ijn. (Sr. 374, 401, 405, 410.)

DERDE HOOFDSTUK.

Van de straffen en andere punten van veroordeeling, die wegens misdaden of wanbedrijven gewezen mogen worden.

44. „Wanneer iemand onder het toezigt van de hooge po-(lide van den Staat gesteld is, zoo wordt daardoor de hooge rege-/ring, gelijk de daarbij belanghebbende party, geregtigd, om, hetzij /Van den persoon, wien dit overkomen is, na dat hij zijne straf /Ondergaan zal hebben, hetzij, in geval hij minderjarig is, van

-ocr page 776-

726 I. BOEK. VAN DE STRAITEN IN ZAKE VAN M1SD., ENZ, ,/zijneu vader en zijne moeder, zijnen voogd of curator, eenen ,/deugdelijkeu borgtogt voor zijn goed gedrag te vorderen, ten vbedrage van zoodanige som gelds, als bij het vonnis of gewijsde „bepaald zal zijn. Tot het verstrekken van dezen borgtogt za! „ieder toegelaten mogen worden.

„Bij gebreke van dezen borgtogt te stellen, blijft de veroor-„deelde ter bescliikking van de hooge regering, die het reglt; „heeft, om hetzij zijne persoonlijke verwijdering van zekert „plaats, hetzij zijn aanhoudend verblijf op eene bepaalde plaats „binnen een der departementen van het Ryk te bevelenquot; (Ver vallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb.no. 102, Art. 2.)

45. „Ingeval van wederhoorigheid aan dit bevel, zal de hoog „regering het regt hebben, om den veroordeelde te doen vatte: „en vastzetten, gedurende eenigen tijd, welke zich zal mogei „uitstrekken tot het uiteinde van den tijd tot de during vai „het bijzonder toezigt bepaald.quot; (Vervallen door de Wet va: 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

46. „Wanneer de persoon onder het bijzonder toezigt de „hooge regering gesteld, na zijne vrijheid onder borgtogt ver „kregen te, hebben, bij een vonnis in hoogst gewijsde, of da „in kracht van gewijsde zaak is begaan, wegens het begaan vai „eene of meer misdaden, of van een of meer wanbedrijven „binnen den tijd in de akte van borgtogt uitgedrukt, verooi „deeld komt te worden, zoo zullen de borgen tot betaling de: „gelden, bij die akte vermeld, zelfs bij wege van aantastins „van persoon, genoodzaakt worden.

„De ingevorderde gelden zullen bij voorkeur aangewenc „moeten worden tot de teruggaven, tot de vergoedingen vai „schaden en interessen, en de kosten aan de partijen, doo: „deze misdaden of w-anbedrijven verkort, toegewezen.quot; (Ver vallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2,

47. „De veroordeelden tot dwangarbeid voor eenen tij(l,ei „tot het tuchthuis, zijn, na hunne straf ondergaan te hebben „van regtswege (ipso jure) en voor geheel hun leven, onde; „het toezigt der hooge staatspolicie.quot; (Vervallen door de TVe: van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

48. „De veroordeelden tot uitbanning zijn van regtswegf „onder hetzelfde toezigt voor gelijken tijd als waarvoor i\ „uitgebannen geweest zijn.quot; (Vervallen door de Wet van 2! Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

49. „Onder hetzelfde toezigt zullen moeten gesteld worden, dn „veroordeeld zijn wegens misdaden of wanbedrijven, waarbij di „in- of uitwendige zekerheid van den Staat belang heeft.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

50. „Buiten de gevallen, in de vorige artikelen bepaald, „zullen de veroordeelden niet onder het toezigt der hoogs „Staatspolicie gesteld worden, dan waar het bij bijzonder voor-„schrift der wet toegelaten zal zijn.quot; (Vervallen door de We: van 29 Junij 1854, Sb. no, 102, Art. 2.)

51. Wanneer er grond voor teruggave is, zal de schuldi? bovendien, jegens de partij, veroordeeld worden tot schadeloosstellingen, waarvan, voor zoo verre zij bij de wet niet geregeld [zijn, de bepaling aan de billijkheid van het hofo!

-ocr page 777-

I. BOEK. VAN i)E STEAFJfKN I.V ZAKE VA N MISD., ENZ. 727

gercttt wordt overgelaten; docli zoodaniger wijze, dat zij nooit beneden liet vierdedeel der teruggaven mogen zijn, en zonder dat het hof of geregt die, al ware liet ook met de toestemming der partij, aan eenig bepaald werk of inrigting („oeuvrequot;) hoegenaamd mag toewijzen. (11. O. 4-1-, 56; Sv. 231, 233, 253 40,375.)

52. l)e veroordeelingen „tot geldboetequot;, tot teruggaven, tot vergoeding van schaden en interessen en in de kosten, zullen ten uitvoer gelegd mogen worden bij wege van aantasting van persoon. (R. 585; Sv. 373; Sb. 1832, no. 29, Art. 16; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103, Art. 6.)

53. quot;Wanneer er „boeten enquot; kosten ten profijte of bate van den Staat gewezen zijn, en na het uiteinde van de lijf- of onteerende straf, de hechtenis des veroordeelden tot voldoening van deze gelden, een vol jaar geduurd heeft, zal hij, op bewijs langs den weg van regte verkregen, van zijn volstrekt onvermogen, bij voorraad in vrijheid gesteld mogen worden.

In zake van wanbedrijf zal de during dier hechtenis op zes maanden verminderd worden; behoudens in alle gevallen, de hervatting der aantasting van persoon, wanneer aan den veroordeelde eenig middel om te kunnen betalen, mogt opkomen. (Wet van 29 Junij 1856, Sb. no. 102, Art. 6.)

54. Ingeval van te zamenloop van de „boete ofquot; verbeurdverklaring met de teruggaven en vergoedingen van schaden en interessen, bij ongenoegzaamheid van des veroordeelden goed, zullen deze laatsten voorgaan.

55. Allen, die wegens erne en dezelfde misdaad of wegens een en hetzelfde wanbedrijf veroordeeld worden, zullen ieder in persoon en voor het geheel („in solidumquot;) voor de „boeten,quot; teruggaven, schaden en interessen en kosten, aansprakelijk zijn. (B. 1318; Sv. 447, 452 v., 455.)

Wet 1864 Sb. no. 29: Art. 1. Bij elke door deze wet niet uitgezonderde veroordeeling tot geldboete wordt door den regter bepaald dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenisstraf van:

ten hoogste een jaar en ten minste drie maanden, indien meer dan f 3000,

ten hoogste negen maanden en ten minste twee maanden, indien meer dan f 1500,

ten hoogste zes maanden en ten minste eene maand, indien meer dan f 500,

ten hoogste drie maanden en ten minste veertien dagen, indien meer dan f 300,

ten hoogste twee maanden en ten minste zeven dagen, indien meer dan f 200,

ten hoogste eene maand en ten minste vier dagen, indien meer dan f 100,

ten hoogste veertien dagen en ten minste drie dagen, indien meer dan f 50,

ten hoogste zeven dagen en ten minste twee dagen, indien meer dan f 10,

ten hoogste drie dagen en ten minste een dag, indien niet meer dan f 10 aan boete is opgelegd.

-ocr page 778-

728 I. BOEK. VAN DE STHAfFEN IN ZAKE VAN MISD., ENZ.

De gevangenisstraf van ceiie maand duurt dertig dagen, die van een dag vier en twintig uren.

2. Deze gevangenisstraf wordt niet aangemerkt als eene andere straf dan de geldboete.

Zij wordt door ben, die wegens misdaad of wanbedrijf zijn veroordeeld, op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis ondergaan als de correctionele gevangenisstraf, en door hen, die wegens overtreding zijn veroordeeld, op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis als de politie-gevangcnisstraf.

Wanneer de hoofdstraf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan, ook dan wanneer die voor den tijd van een jaar is opgelegd, bepaalt de regter, dat de gevangenisstraf, die, bij wanbetaling, in de plaats der geldboete treedt, op gelijke wijze zal worden uitgevoerd met inachtneming der bij art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68) vastgestelde verhouding.

3. De gevangenisstraffen, die ter vervanging van onderscheidene geldboeten, bij hetzelfde vonnis of arrest worden opgelegd, kunnen te zamen den tijd van een jaar niet te boven gaan.

De gevangenisstraf, die de geldboeten vervangt, wordt opgelegd ook dan, wanneer andere bij hetzelfde vonnis of arrest opgelegde straiten het bij de wet gestelde maximum hebben bereikt.

De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk wanneer blijkt dat de beklaagde te voren, doch na het plegen van het feit, hetwelk het onderwerp zijner teregtstelling uitmaakt, ter zake van andere misdrijven is veroordeeld geweest.

4. Wanneer meer personen bij dezelfde regterlijke uitspraak wegens hetzelfde misdrijf worden veroordeeld, is ieder hunner slechts aansprakelijk voor de persoonlijk opgelegde boete.

VIERDE HOOFDSTUK.

Van de straffen wegens herhaal van misdaad en wanbedrijf,

56. „Al wie, wegens misdaad veroordeeld geweest zijnde, //eene tweede misdaad begaan zal hebben, de ontzetting van „burgerschapsregten meebrengende, zal tot de straf van de kaak „veroordeeld worden.

„Wanneer de tweede misdaad de straf van de kaak of der „uitbanning medebrengt, zal hij tot het tuchthuis veroordeeld „worden.

„Als de tweede misdaad de tuchthuisstraf meêbrengt, zal „hij tot den dwangarbeid voor eenen tijd en tot het brand-„merk veroordeeld worden.

„Als de tweede misdaad, den dwangarbeid voor eenen tijd „of de wegvoering naar een oord van ballingschap na zich „sleept, zal hij tot den eeuwigen dwangarbeid veroordeeld „worden.

„Als de tweede misdaad den eeuwigen dwangarbeid ten ge-„volge heeft, zal hij ter dood veroordeeld worden.quot; (Wet van 20 Junij 1854, Sb. n©. 102:

-ocr page 779-

II. BOEK. VAN DE WEGENS MISDADEN Oiquot; WANBEDH. 729

Art. 11. De artikelen 56, 57 en 58 van liet Wetboek van Strafregt zijn afgeschaft.)

57. «Al wie, wegens eene misdaad veroordeeld geweest „zijnde, een wanbedrijf waar boetstraffe op staat, begaan zal „liebben, zal veroordeeld worden tot het hoogste van de straf „door de wet voorgeschreven, en zelfs zal deze straf tot de „verdubbeling toe verhoogd mogen worden.quot; (Vervallen door Art. 11 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

58. ,/Die bij boetstraffe tot eene gevangenhouding van meer „dan een jaar veroordeeld geworden is, zal ook in geval van „een nieuw wanbedrijf, tot het hoogste van de straf bij de „wet voorgeschreven, veroordeeld worden, en zal deze straf „tot de verdubbeling toe verhoogd mogen worden; bovendien „zal hij ten minste voor vijf, en ten hoogste voor tien jaren „onder het bijzonder toezigt van de hooge regering gesteld „worden.quot; (Vervallen door de wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 11. De Artikelen 56, 57 en 58 van het Wetboek van Strafregt zijn afgeschaft.

Indien iemand, na reeds te voren hetzij tot eene criminele straf, hetzij tot eene gevangenisstraf voor den tijd van langer dan één jaar, of tot eenzame opsluiting voor den tijd van langer dan zes maanden veroordeeld te zijn geweest, andermaal wegens misdaad of wanbedrijf, daarna gepleegd, te regt staat, stelt de vroegere veroord ecling eene verzwarende omstandigheid daar, waarop de regter, behoudens de bepalingen van art. 9 en 20 dezer wet bij de toepassing der straf acht moet geven.

De regter is bevoegd de straf van verbanning, tuchthuis of gevangenis zelfs met een derde boven het maximum te verhoogen.

Art. 9, 13, 20 der Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102; Sb. 1852, no. 20, Art. 3; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103, Art. 6; Sb. 1829, no. 35, Art. 5.)

TWEEDE BOEK.

^AN DE WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN STRAFBARE, VERSCHOONBARE, OF AANSPRAKELIJKE PERSONEN.

Vastgesteld gt; aen 13den van Sprokkelmaand 1810, Afgekondigd den 23sten derzelfde maand.)

EENIGSTE HOOFDSTUK.

Artikel 59.

De medepligtigen aan eene misdaad of wanbedrijf zullen et dezelfde straf gestraft worden als de hoofddaders zeiven, ifloudens de gevallen, waarin de wet anders bepaald zou ogen hebben. (Sr. 63, 317, 380.)

-ocr page 780-

730 II. BOEK. VA.lV 1)K WEGENS MISDADEN OF WANBEDR.

60. Als medepligtigeu aau een feit, met den naam v misdaad of wanbedrijf bestempeld, zal gestraft worden, wii door gaven, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag ol van magt, of ook door listige en schuldige kunstenarijen iemand tot dat feit uitgelokt of opgeruimd, of tot het plegei daarvan onderrigt gegeven zal hebben;

Wie wapenen, werktuigen, of welk ander middel ook da tot het feit gediend heeft, verschaft zal hebben, met voor weten dat zij daartoe dienen zouden ;

Wie, des bewust zijnde, den dader of de daders van he feit, in de bedrijven, die dienden om het voor te bereide of te doen gelukken, of m de bedrijven, die het voltooiden bijgestaan of geholpen zal hebben, behoudens de straffen, bi dit wetboek bepaald, tegen aanleggers van zamenspanningen uitlokkingen, of opruijingen ter verstoring van dc in- of uit wendige veiligheid van den Staat; zelfs in geval de misdaai door de zamenspanners, uitlokkers of opruijers beoogd, nie tot dadelijkheid gekomen mogt zijn. (Sr. 103; Sb. 1337, no. 21 art. 9.)

61. Wie kennis dragende van het misdadig gedrag dergenec die rooverijen of gewelddadigheden tegen de veiligheid va den Staat, dè openbare rust en vrede, aan personen of eigei dom plegen, hun bij voortduring, huisverblijf, schuilplaats, vergaderplaats verschaffen, zullen als hun medejligtige j straft worden.

63. Wie met weten, gestolene goederen, of welke bij we? van misdaad of wanbedrijf onderschept of verkregen zoude mogen zijn, in het geheel of ten deele, geheeld of geborge zal ;hebben, zal desgelijks als medepligtige van die misdaad wanbedrijf gestraft worden.

63. Echter zal ten aanzien van de helers in het vorig artib vermeld, de straffe „des doods, des eeuwigen dwangarbeid^ of der wegvoering naar een oord van ballingschap, wanne-die plaats zoude mogen vinden, hun niet opgelegd worden, da voor zoo verre zij overtuigd zullen worden, van ten tijde (li heling, kennis gehad te hebben van zoodanige omstandighede als waaraan de wet deze drie soorten van straffen verknoch Des niet, zullen zij de straf van „dwangarbeid slechts vo eenen tijdquot; ondergaan.| (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 10 Art. 2 1870 Sb. no. 162).

64. Daar is noch misdaad, noch wanbedrijf, zoo wanneere beklaagde ten tijde van het feit in staat van krankzinnigk was, of wanneer hij door overmagt gedwongen werd,

65. Geen misdaad of wanbedrijf mag verschoond of de daarc gestelde straf verzacht worden, dan in de gevallen en omsta digheden, waarin de wet het feit verschoonbaar verklaart,' het toewijzen eener min gestrenge straf toestaat.

66. Zoo wanneer de beschuldigde beneden de zestien jar?, oud is, zal hij, indien het uitgemaakt is, dat hij zonder o® deel des onderscheids gehandeld heeft, vrijgesproken worden maar hij zal, naar gelang der omstandigheden, aan zijne rt bestaanden terug gegeven, of in een verbeterhuis gebra: worden, ten einde, gedurende zoo vele jaren ais het vonic

-ocr page 781-

STRAFBARE, VERSCHOONBARE OE AANSPR. PERSONEN 731

bepaleu zal, aldaar opgevoed en in lieclitenis gehouden te worden-, hetgeen echter het tijdstip der volkomens bereiking van zijn twintig jaren niet te buiten zal mogen gaan. (Sv. 119, 135, 136; Sr. 67, 69.)

67. Zoo het uitgemaakt is, dat hij met oordeel des onder-scheids gehandeld heeft, zullen de straffen uitgewezen worden, als volgt r

Indien hij in „de doodstraf,quot; de straf van „eeuwigen dwangarbeid of vanquot; wegvoering naar een oord van ballingschap vervallen is, zal hij tot de straf eener tien- tot twintigjarige gevangenzetting in een verbeterhuis veroordeeld worden:

Indien hij in de straf van „dwangarbeid voor eenen tijdquot; of in die van het tuchthuis vervallen is, zal hij tot gevangenzetting in een verbeterhuis veroordeeld worden voor een derde op het minst, en voor de helft op het hoogst, van den tijd waarvoor hij tot eene dezer straffen had mogen veroordeeld worden.

„In alle deze gevallen zal hij, bij het vonnis voor vijf jaren „ten minste, en ten hoogste voor tien jaren, onder toezigtder „hooge policie gesteld mogen worden.quot;

Indien hij in de straf „van de kaakquot; of van de uitbanning vervallen is, zal hij tot gevangenzetting in een verbeterhuis, voor den tijd van een tot vijf jaren veroordeeld worden. (Wet van 29 Junij 1854, no. 102, Art. 2 en 5 W. 1870 Sb. no. 162.)

68. „In geen der gevallen, waarin bij het vorig artikel voor-„zien wordt, zal de veroordeelde de te pronkstelling ondergaan.quot; (Vervallen door de wet van 29 Junij 1854, no. 102, Art. 4.)

69. Indien de schuldige niet dan in eene der boetstraffen vervallen is, zal hij tot zoodanige boetstraffen veroordeeld mogen worden, als gepast zal bevonden worden, mits deze straffe beneden de helft zij van die, welke hij ondergaan zou, zoo hij zestien jaren oud ware geweest.

70. I)e straffe van „eeuwigen dwangarbeidquot;, van wegvoering naar een oord van ballingschap, en van „dwangarbeid voor eenen tydquot;, zullen tegen niemand gewezen worden die op het oo»cnblik, dat hij gevonnisd wordt, volle zeventig jaren oud is. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

71. Deze straffen zullen ten hunnen aanzien, door die van het tuchthuis, hetzij voor eeuwig, hetzij voor eenen tijd, naar de during der straf, waarvoor zij in de plaats komt, vervangen worden.

72. „Ieder veroordeelde tot dwangarbeid, hetzij dan voor „eeuwig, hetzij voor eenen tijd, zal, zoodra hij den volkomen „ouderdom van zeventig jaren bereikt zal hebben, daarvan ont-,/heven, en voor den geheelen overigen tijd zijner veroordeeling, „in een tuchthuis opgesloten worden, als of hij slechts tot het „tuchthuis veroordeeld geweest ware.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

73. De herbergiers en logementhouders, overtuigd van langer dan vier en twintig uren iemand geherbergd te hebben, die gedurende zyn verblijf eene misdaad of een wanbedrijf heeft begaan, zullen bij nalatigheid van op hun register, den naam, het beroep en de woonplaats van den schuldige te boel;

-ocr page 782-

733 IEL BOEK. van de misdaden en wanbedr., enz.

gesteld te hebben, „eiviliterquot; aansprakelijk zijn wegens de teruggaven, schadevergoedingen en kosten, dengenen toegewezen, aan wien die misdaad of dat wanbedrijf schade heeft toe-gebragt: onverminderd hunne verantwoordelijkheid in de gevallen van artikel 1953 en 1953 van het Wetboek Napoleon. (B. 1746 en 1747.)

74. Inde overige gevallen van civiele aansprakelijkheid, die in zaken van lijf-, boet- of policie straffen zouden mogen voorkomen, zullen de hoven, vierscharen en geregten, voor wie deze zaken gebragt zullen zijn, zich naar de bepalingen rigten, bij het derde boek, vierde titel, tweede hoofdstuk, van het Wetboek Napoleon uitgedrukt. (R. O. 44, 56, D. 1401-1405 ; Sv. 331, 333, 253 4o, 375.)

DERDE BOEK.

VAN DE MISDADEN EN WANBEDRIJVEN, EN VAN HET STRAITEN DERZELVE.

(Vastgesteld den 15den van Sprokkelmaand 1810. Afgekondigd den 35sten van dezelfde maand.)

EERSTE TITEL.

VAN DE MISDADEN EN WANBEDRIJVEN, TEGEN DE ALGEMEENE ZAAK.

EERSTE HOOFDSTUK.

Van de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van den Staat.

EERSTE AFDEELING.

Van demisdaden en wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van den Staat.

Aetikel 75.

Ieder Franschman die de wapenen tegen Frankrijk gevoerd zal hebben, zal met „den doodquot; gestraft worden.

(W. 1870, Sb. no. 163, art. 3: De doodstraf wordt vervangen ....... door tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren. . , .).

„Zijne goederen zullen verbeurd verklaard worden/* (Afgeschaft bij de Wet van39Junij 1854, Sb. no. 103, Art 2 ; 6.155.)

76. Al wie met de buitenlandsche mogendheden of hare be-

-ocr page 783-

I. TITEL. VAN DE MISDRIJVEN EN WANBEDK., ENZ. 73S windslieden, aanslagen of verstandhoudingen gesmeed of belegd zal hebben, ten einde dezelve tot het plegen van vijandelijkheden of het ondernemen van oorlog tegen [Frankrijk over te halen, of in te wikkelen, of om haar de middelen daartoe te verschaifen, zal met „den doodquot; gestraft „en zijne goederen zullen verbeurd verklaardquot; worden. (Wet van 29 Junii 1854, Sb. 102, Art. 3; G. 155.)

(W. 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervangen .... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf 'en twintig jaren.)

Deze verordening zal plaats grijpen in geval zelfs de gezegde aanslagen of verstandhoudingen, van geene vijandelijkheden gevolgd mogten zijn.

77. Desgelijks zal met „den dood en verbeurdverklaring „zijner goederenquot; gestraft worden, al wie met de vyanden van den Staat aanslagen of verstandhoudingen gesmeed of belegd zal hebben, ten einde hun intrekken op het grondgebied en de onderhoorigheden van het Fransche rijk te bevorderen, of hun eenige steden, sterkten, vastigheden, posten, havens, voorraad of tuighuizen, schepen of vaartuigen, aan Frankrijk behoorende, over te leveren, of den vijand ondersteuning in soldaten, manschappen, geld, levensmiddelen, wapenen of krijgsbehoeften te bezorgen, of tot den voortgang hunner wapenen op de Fransche bezittingen of tegen de Fransche krijgs- of zeemagt, mede te werken, hetzij door de getrouwheid der officieren, soldaten, matrozen of anderen, jegens den Keizer en den Staat te verwrikken, hetzij op eenige andere wijze, hoegenaamd ook. (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; Sb. 1817, no. 33, Art. 5.)

(Wet 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervangen ... . door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

78. Indien de verstandhouding met de onderdanen van eene vijandelijke mogendheid, zonder eenige der misdaden in het vorig artikel vermeld tot voorwerp te hebben, niettemin bij de uitkomst gestrekt heeft, om aan den vijand berigten te bezorgen, voor de krijgs- of staatsgesteldheid van Frankrijk of van zijne bondgenooten nadeelig, zoo zullen zij, die deze verstandhouding gevoerd zullen hebben, met uitbanning gestraft worden; onverminderd zwaardere straffen in het geval, dat deze berigtgevingen, het gevolg mogten geweest zijn van maatregelen, die eene daad of een bedrijf van spionnaadje uitmaakten.

79. De straffen, bij artikel 76 en 77 gesteld, zullen dezelfde zijn, hetzy de aanslagen aldaar vermeld, ten aanzien van Frankrijk gesmeed mogten zijn, hetzij zij ingerigt mogten zijn tegen de bondgenooten van Frankrijk, die zich tegen den algemeenen vijand verzettende. ( G.155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2, W. 1870, Sb. no. 162.)

80. Met de straffen bij art. 76 uitgedrukt, zullen gestraft worden alle ambtenaren, alle agenten (of bewindslieden) van de hooge regering, en iedereen, die in zijnen post of uit hoofde van zijnen staat, met het geheim eener Staatsonderhandeling of ondernemmg, belast of vertrouwd zijnde, dat geheim aan ageu-

-ocr page 784-

^34 Ut. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE.j ENZ.

ten van eene buitenlandsclie mogendheid of van den vijand verraden zal hebben. (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

81. leder openbaar ambtenaar, ieder agent (of bewindvoerder) der hooge regering, of wie door dezelve over eenige zaak gesteld is, uit hoofde zijner bediening, met de bewaring van kaarten of plans van vestingwerken, tuighuizen, havens of reeden belast, die deze kaarten of plans, of een van die, aan den vijand of zijne agenten overgeleverd zal hebben, zal met „den „doodquot; gestraft „en zijne goederen zullen verbeurd verklaard „worden.quot; (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

(W. 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervangen .... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

In geval hij die kaarten of plans aan agenten eener met Frankrijk verbonden of onzijdige buitenlandsche mogendheid heeft overgeleverd, zal hij met uitbanning gestraft worden. (Sr. 82 v.)

82. Ieder ander persoon, die door omkooping, list of geweld, de gezegde kaarten of plans magtig zijnde geworden, dezelve of aan den vijand of aan de agenten eener buitenlandsche mogendheid overgeleverd zal hebben, zal even als de ambtenaar of agent, waarvan het vorig artikel handelt, en naar de onderscheidingen daarbij bepaald, gestraft worden.

In geval de gezegde kaarten of plans, zonder eenig voorafgaand gebruik maken van slinksche wegen, in handen van dengenen, die ze overgeleverd heeft, geraakt mogten zijn, zal de straf in het eerste geval bij artikel 81 gemeld, de wegvoering naar een oord van ballingschap zijn; (Sr. 17)

En in het tweede geval van hetzelfde artikel, eene gevangenzitting van twee tot vijf jaren.

83. Al wie de vijandelijke verspieders of op ontdekking uitgezondene soldaten, hem als zoodanig bekend, verborgen zal hebben of doen verbergen, zal „ter dood veroordeeld worden.quot;

(W. 1870, Sb. no. 162, art. 3; De doodstraf wordt vervangen. . . . door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

84. Al wie door vijandelijkheden, bij de hooge regering niet goedgekeurd, den Staat aan eene oorlogsverklaring blootgesteld zal hebben, zal met uitbanning gestraft worden en indien er de oorlog uit ontstaat met wegvoering naar een oord van ballingschap. (Sr. 17, 32 v.)

85. Al wie, door feitelijkheden, bij de hooge regering niet goedgekeurd, Éranschen aan de gevolgen der wedervergelding of „repressalienquot; blootstelt, zal met uitbanning gestraft worden. (Sr. 32 v.)

hel

-ocr page 785-

. TITEL, van de Misdaden en wanbedr, enz. 735

TWEEDE AFDEELING.

Van de misdaden tegen de inwendige reilig-heid van den Staat.

§ I.

Van de aanslagenen zanienspanningen tegen den Keizer en het Keizerlijk geslacht.

86. De aanslag of zamenspanning tegen het leven of den persoon des Keizers, is misdaad van gekwetste majesteit. Deze misdaad wordt als vadermoord gestraft, „en brengt bovendien „de verbeurdverklaring van goederen met zich.quot; (G. 155; Wet van 29 Juny 1854, Sb. no. 102, Art. 1, 2.)

(W. 1870, Sb. no. 163, art. 3: De doodstraf wordt vervangen. .. . door levenslange tuchthuisstraf.)

87. De aanslag of zamenspanning tegen het leven of den persoon van de leden van het Keizerlijk geslacht;

De aanslag of zamenspanning, waarvan het oogmerk zal zijn; Hetzij omstooting of verandering van de hooge regering of van de orde der opvolging tot den troon;

Hetzij het in de wapenen brengen der burgers of inwoners tegen het Keizerlijk gezag;

Zullen met „de straffe des doods en verbeurdverklaring van goederenquot; gestraft worden. (G. 155 ; Wet van 29 Junij 1854, i. no. 102, Art. 1, 2.)

(W. 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervangen. . . . door levenslange tuchthuisstraf.)

88. De aanslag heeft zijn bestaan, zoodra er eene daad gepleegd of begonnen is gepleegd te worden om tot het ten uitvoer brengen dezer misdaden te geraken, alhoewel zij niet voleindigd zijn geworden.

89. De zamenspanning heeft haar bestaan, zoodra twee of meer zamenspanners het besluit tot de onderneming onderling afgesproken en bepaald hebben, schoon de aanslag nog geen werkelijk bestaan verkregen mogt hebben.

90. Wanneer er gcene bepaalde zamenspanning is, maar een voorstel gedaan en niet aangenomen is, om er eene aan te gaan, tot bereiking der misdaad bij artikel 86 vermeld, zal hij, die dit voorstel gedaan heeft, met het tuchthuis gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

Zoo het voorstel strekt tot eene der misdaden bij artikel 87 uitgedrukt, zal hij gestraft worden met uitbanning. (Sr. 32 v.)

§11.

Van de misdaden, strekkende om den Staat te beroeren door burgeroorlog, het onwettig gebruik der gewapende magt en openbare plundering en verwoesting.

91. De aanslag of zamenspanning, die ten oogmerk heeft, hetzij burgeroorlog te verwekken, door de burgers of inwoners

-ocr page 786-

736 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR. ENZ.

tegen elkander in de wapenen tc brengen of daartoe op te zetten;

Hetzij, de verwoesting, den moord en de plundering in eene of meerdere gemeenten te brengen.

Zal met ,/den doodquot; gestraft worden, „en de goederen dei „schuldigen zullen verbeurd verklaard worden.quot; (G. 155: Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen.... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren).

92. Met „doodstraf en verbeurdverklaring van goederenquot; zullen diegenen gestraft worden, die, zonder door het wettig gezag gelast of gemagtigd te zijn, gewapende benden in dienst zullen hebben genomen, of doen nemen, soldaten geworven of doen werven, of wapenen of oorlogsbehoeften aan dezelve verschaft of verzorgd zullen hebben. (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen.... door tuchthuisstraf van vyf tot twintig jaren.)

93. Die zonder regt of wettige reden, het bevel van eenige grootere of kleinere legerbende, van eene vloot, van een scheeps* smaldeel, van een oorlogschip, van eene vesting, van eenen krygspost van eene haven, van eene stad opgevsiA of aangenomen zullen hebben;

Die, tegen het bevel der hooge regering, eenig krijgsbevel hoegenaamd ook, behouden zullen hebben; en

De bevelhebbers, die na gegeven bevel tot afdanking of verspreiding, hun leger of hunne bende bijeen gehouden zullen hebben;

Zullen met de „doodstrafquot; gestraft worden, „en hunne goederen verbeurd verklaard.quot; (G. 155, ;Wet van 29 Junij 1854. Stbl. no 102, Art. 1, 2.)

(Wet 1870 Sb. no 162art. 3: De doodstraf wordt vervangen.... door tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.)

94. Al wie, magt hebbende om over den gewapenden arm te beschikken, denzelven tegen eene wettige ligting van krijgsvolk zal hebben opgeroepen of bevolen te gebruiken doen oproepen of bevelen, zal met de wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft worden. (Sr. 17.)

Indien deze oproeping of dit bevel zijne uitwerking heeft, zal de schuldige met „den doodquot; gestraft „en zijne goederen verbeurd verklaard worden.quot; (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Stbl. no 102, Art. 1, 2)

(Wet 1870 Sb. no. 102 art. 3 De doodstraf wordt vervangen..., door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

95. Al wie gebouwen, voorraadhuizen, tuighuizen, schepen of andere eigendommen den Staat toebehoorende, in brand gestoken, of door de ontbranding van eene mijn vernield zal hebben, zal met „den doodquot; gestraft „en zijne goederen verbeurd verklaard worden.quot; (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Stbl. no. 102, Art. 1, 2.)

(Wet 1870 Sb. no 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen.,, dooi tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

96. Al wie, hetzij om zich meester te maken van publieke

-ocr page 787-

} I. ÏITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDH., ENZ. 737

j domeinen, bezittingen of gelden, van vastigheden, steden, sterkten, posten, voorraad- of tuighuizen, havens, schepen of vaartuigen, den Staat toebehoorende, hetzij om publieke of nationale goederen of die aan eenige gemeenschap van burgers toebehooren, te plunderen of te verdeden, hetzij eindelijk, J om op en jegens den gewapenden arm tegen de daders van deze misdaden werkzaam aanval of weerstand te doen, zich aan het hoofd van gewapende benden of hoopen gesteld, of bij zoodanige hoopen, eenige bediening of bevel uitgeoefend zal ,, hebben, zal met „den doodquot; gestraft „en zijne goederen ver-1 beard verklaard worden.quot; (G. 155; Wet van 29 Junij 1851, 5 Stbl. no. 103, Art. 1, 2.)

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen.... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.) - Dezelfde straf zal dengenen aangedaan worden, die zoodanige 1 zamenrotting belegd of bestierd zullen hebben, deze hoopen aangeworven of doen aanwerven, hun eenige vorm of inrigting quot; (organisatie) zullen hebben gegeven of doen geven die hun willens en wetens, van wapenen, krijgsbehoeften, en middelen tot uitvoering der misdaad voorzien of bezorgd, of ook de '' toevoer van levensmiddelen toegevoegd of toegezonden; of die op eenige andere wijze met de bestuurders of bevelhebbers dier gewapende hoopen, inverstandhouding geweest zullen zijn. I 97. In geval van het plegen van eene of meer der misdaden, bij artikel 86, 87 en 91 vermeld, of wel van de bloote poging daartoe, door eenen zamengcrotten hoop, zal „de dood-j I straf met verbeurdverklaring van goederenquot; aan al degenen, die tot den troep behooren en op de plaats der oproerige za-;1 menrotting gevat zullen zijn, zonder onderscheid van rang, op-| gelegd moeten worden. (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. ' I no. 102, Art. 2.)

i (W. 1870 Sb. no. 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen....

door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.) | Met dezelfde straffen zal gestraft worden, ofschoon niet op de plaats gevat zijnde, al wie het oproer belegd of bestierd heeft, of in den hoop, eenige bediening bekleed of eenig bevel gevoerd zal hebben.

88. Buiten het geval, dat de oproerige zamenrotting, eene of meer der misdaden, bij artikel 86, 87 en 91 vermeld, ten oogmerk of gevolge heeft, zal ieder, die tot de bovengezegde benden behoort, zonder daarin eenige bediening te bekleeden of bevel te voeren, en op de plaats gevat wordt, met wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft worden. (Sr. 17.)

99. Diegenen,; die, van den toeleg en den aard der gezegde zaamgerotte hoopen bewust, hun buiten dwang, herberg, schuilplaatsen of vergaderplaatsen verschaft zullen hebben, zullen tot „dwangarbeid voor eenen tijd veroordeeld worden.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 302, Art. 2.)

100. Geenerlei straf zal ter zake van oproer tegen dezulken gewezen worden, die in deze zaamgerotte troepen, deel gehad hebbende, zonder daarin eenig bevel te voeren of eenige' post of bediening in te bekleeden, zich op de eerste waarschuwing der burgerlijke magt of der krijgsmagt of zelfs later, daarvan

47

-ocr page 788-

738 111. BOEK. VAN I)K 311SDADKN EN VVANUKDH, ENZ.

jvtgcsclicidcu hebben, wanneer zij niet dan buiten de plaats der oproerige zamenrotting, zonder tegenstand te doen en zonder wapens, gevat worden.

In deze gevallen zullen zij niet gestraft worden dan wegens de bijzondere misdaden, persoonlijk door hen begaan; „niet te „min zullen zij voor vijf, of ten hoogste voor tien jaren onder „bet bijzonder toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.quot; (Wet van 29 Juny 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

101. Onder de benaming van wapens, worden alle zoo snijdende als puntig gescherpte of kneuzende werktuigen begrepen.

Zakmessen en scharen, en eenvoudige rottingen, zullen niet voor wapenen gehouden worden, dan voor zoo verre daar gebruik van gemaakt mogt zijn om te dooden, te kwetsen ofte slaan.

Bepaling omtrent beide de twee leden dezer Afdeeling.

102. Als schuldig aan de misdaden en zamenspanningeu ii deze afdeeling vernield, zullen gestraft worden al degenen, die, hetzij bij wege van gesprekken op openbare plaatsen en bijeenkomsten gevoerd, hetzij bij wege van aangeslagene iplak-katen, hetzij door gedrukte schriften de ingezetenen of inwoners tot het plegen daarvan regtstreeks opgezet zullen hebben.

In geval echter deze opzettingen van geenerlei uitwerksel gevolgd mogten zijn, zullen de daders daarvan met bloote uitbanning gestraft worden. (Sb. 1829, r©. 34, Art. 1.)

DERDE AFDEELING.

Van het openbaren of verhelen der misdaden,, die de in- of uitwendige veiligheid van den Staat in gevaar kunnen brengen.

103. Al wie kennisdragende van zamenspanningen of misdaden, aangegaan of beraamd tegen de in- of uitwendige veiligheid van den Staat, deze zamenspanningen of misdaden niet aangegeven, en, hetzij aan de hooge regering, hetzij aan de authoriteiten van bestuur of van regtspolicie, de omstandigheden daarvan tot zijne kennis gekomen, niet geopenbaard zal hebben, alles binnen de vier en twintig uren na het bekomen van deze zijne kennis zal, ook zelfs, wanneer hij blijken mogt van alle medepligtigheid vrij en uitgesloten te zyn, ter zake van dit verhelen alleen, op de volgende wijze, en met inachtneming van de volgende onderscheidingen, gestraft worden. (Sv. 60, 75.)

104. In geval van gekwetste Majesteit, zal ieder die de aangevingen bij het vorig artikel voorgeschreven niet gedaan zal hebben, met het tuchthuis, gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

105. In geval v? n de andere misdaden of zamenspanningen in dit hoofdstuk vernield, zal ieder die de aangevingen N artikel 103 niet gedaan zal hebben, gestraft worden met eene gevangenzetting voor twee tot vijf jaren, en met eene boete vkji Vijf honderd tot twee duizend flanken.

-ocr page 789-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDU, ENZ. 739

106. Die van de gezegde verheelde misdaden of zamenspau-ningen kennis gedragen heeft, zal tot zijne verschooning niet mogen inbrengen, dat hij dezelve niet goedgekeurd, of zelfs, dat hij er zich tegen verzet, en getracht zou hebben, de ontwerpers of deelhebbers daarvan af te raden. (Sr. 380.)

107. In geval echter, de belegger van, of schuldige aan de zamenspanning of misdaad, echtgenoot, al ware het na de ontbinding des huwelijks, vader ot moeder, nabestaande in de op- of nedergaande linie, broeder of zuster, of in eene dezer zelfde betrekkingen aangehuwde ware van dengenen, die van deze verheling beschuldigd wordt, zal deze aan de straffen bij de vorige artikelen gesteld, niet onderworpen zijn, „maar bij „het vonnis onder het bijzonder toezigt der hooge policie ge-„steld mogen worden, voor eenen tijd die geene tien jaren te „boven zal gaan.quot; (Gr. 155; Wet van 29Junijl854; Sb.no. 102, Art. 2; Sv. 14, 65.)

108. Van de straffen, tegen de beleggers van, of schuldigen aan zamenspanning of andere misdaden, die de in- of uitwendige veiligheid van den Staat aantasten, zullen vrijgesteld zijn, diegenen van hen, die vóór alle in het werkstelling of poging tot in het werkstelling der zamenspanning of misdaad, en eer er eenige vervolging over gedaan wordt, het eerst aan de gestelde imagten bij artikel 103 gemeld, kennis gegeven zullen hebben van die zamenspanningen of misdaden, en van der-zelver beleggers, schuldigen of medepligtigen; ook die, zelfs na den aanvang der vervolgingen, het. in hechtenis nemen der gezegde beleggers, schuldigen, of medepligtigen te weeg gebragt zullen hebben.

„Echter zullen de schuldigen, die deze kennisgevingen ge-„daan of deze in hechtenisnemingen te weeg gebragt zullen „hebben, veroordeeld kunnen worden, om hun leven lang, of „eenen tijd lang, onder het bijzonder toezigt der hooge policie „te blijven.quot; (G. 155 j Wet van 29 Junij 1854. Sb. no. 102. Art. 2.)

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van de misdaden en wanbedrijven tegen de Staatsregeling (of constitutie des llijks.)

EERSTE AFDEELING.

Misdaden en wanb edrij ven, betrekkelij k tot de uitoefening der burgerschapsregtcn.

109. Wanneer een of meer burgers, door middel van za-menrotting, dadelijkheden, of dreigementen, verhinderd zullen zijn (hunne burgerschapsregten uit te oefenen, zal ieder der schuldigen gestraft worden met eene -gevangenzettirg ten minste voor zes maanden, en ten hoogste voor twee jaren, en met ontzetting van het regt van stemgeving en stembaarheid, gedurende ten minste vijf, en ten hoogste; tien jaren.

110. In geval deze misdaad gepleegd is 'geworden, ingevolge van een beraamd opzet, bestemd om hetzij door het

-ocr page 790-

740 111. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANUEDK. ENZ.

gansche llijk, hetzij in een of meer departementen, hetzij in een of meer gemeente-ringen (arrondissements commu-naux) ten uitvoer gebragt te worden, zal de straf in uitbanning bestaan.

111. Ieder burger, die bij eene stemming belast zijnde met liet opnemen van stembriefjes der burgeren, betrapt zal worden deze stembriefjes te vervalschen of eenige van die te verduisteren, of daar eenige by te voegen, of op de briefjes van ongeletterde stemgeregtigden, andere namen te schrijven dan hem opgegeven zijn,' zal „met de kaakquot; quot;gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 5, 8.)

112. Alle andere personen, die zich aan de feiten in het vorig artikel uitgedrukt, schuldig maken, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting ten minste voor zes maanden en ten hoogste voor twee jaren, en met de ontzetting van het regt van stemming en stembaar te zijn gedurende ten minste vijf en ten hoogste tien jaren. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8.)

113- Ieder burger, die in de verkiezingen, eene stem, voor welk eenen prijs ook, gekocht of verkocht heeft, zal gestraft wordenjj met ontzetting van de regten van burger en van alle openbare ambten of bedieningen, ten minste voor vijf en ten hoogste voor tien jaren.

Bovendien zullen de verkooper en de kooper der stem, ieder tot eene boete veroordeeld worden, ten bedrage van de dubbele waarde van hetgeen gegeven of beloofd is. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103, Art. 8.)

TWEEDE AFDEELING.

Daden, die de vrijheid aanranden.

114. Wanneer een openbaar ambtenaar, een agent of in cenigen 'post aangestelde van de hooge regering, eenige daad van willekeur en waardoor inbreuk geschiedt, hetzij op de persoonlijke vrijheid, hetzij op de burgerschapsregten van een of meer burgers, hetzij op de Staatsregeling van het Rijk, bevolen of gepleegd zal hebben, zal hij „tot de straf van ontzetting „van dc burgerschapsregtenquot; veroordeeld worden. (Wet van 29 junij 1854, Sb. no. 102, Art, 6.)

Indien hij echter zijn bedrijf door het bevel van zijne hooge-ren in zaken tot derzelver gezag behoorende, en waar.n hij hun volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd was, regtvaardigen kan, zal hij van de straf vrijgesteld zijn, die in dat geval, alleen aan degenen, die het bevel gegeven hebben, opgelegd zal worden. (Sr. 190, 341 v.)

115. „Indien het een Minister is, die zulk eene daad als in „het vorig artikel vermeld wordt, bevolen of gepleegd heeft, en „hij na de aanzoeken bij artikel 63 en 67 van het raadsbesluit „van 28 Floréal van het jaar Xll vermeld, deze daden weigert „of verzuimt binnen de termijnen bij datzelfde raadsbesluit

-ocr page 791-

1. TITEL. VAN DE MISDADEN EN \VANBEDR.,ENZ. 741

„bepaald, te doen herstellen, zal hij met uitbanning gestraft „worden.quot; (Vervallen door veranderde Staatsinrigting.)

116. Ingeval de Ministers, beklaagd van tot de daad met det staatsregeling strijdig hnn bevel of gezag verleend te hebben, voorgeven, dat de hen bezwarende teekening bij verrassing verkregen is, zoo zullen zij verpligt zijn, de daad afdoende, dengenen aan te geven, dien zij schuldig aan deze verrassing verklaren; bij gebreke waarvan zij persoonlijk vervolgd zullen worden. (G. J 39; Sv. 818 v.)

117. De sgt; haden en interessen, die ter zake van de inbreuken bij art. 114 vermeld, uitgewezen zouden mogen worden, zullen, hetzij bij de strafvordering, hetzij bij wege van civiele regtsvordering, geëischt en naar gelang van de personen, de omstandigheden en het geleden nadeel, geregeld worden; zonder dat echter in eenig geval, en wie ook de verkorte of verongelijkte persoon zijn moge, deze schaden en interessen beneden de 25 franken voor iederen dag van onwettige en willekeurige hechtenis, en ten aanzien van ieder persoon, gesteld mogen worden. (Sv. 231.)

118. In geval de daad, strijdig met de Staatsregeling, geschied is op eene valsche naamteekening van Ministers of andere openbare ambtenaren, zullen de handdadigen a:in de valsche naamteekening en die daarvan met voorweten gebruik gemaakt hebben, met dwangarbeid voor eenen tijd gestraft worden, waarvan alsdan altijd het hoogste (het maxi mum) opgelegd zal moeten worden. (Sv. 147)

119. De openbare ambtenaren met de regerings- ofregts-policie belast, die weigerig of nalatig zijn aan een wettigen opeisch (of reclamatie), strekkende om van onwettige en willekeurige hechtenissen te doen blijken, hetzij in de huizen ter bewaring van verzekerde personen, hetzij elders, te voldoen, en die niet zullen doen blijken dezelve aan hooger gezag aangegeven te hebben, zullen gestraft worden „met ontzetting van de ,/burgerschapsregtenquot;gt; en tot de schaden en interessen gehouden zijn, welke geregeld zullen worden, als bij artikel 117 gezegd is. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8.)

120. Wanneer de cipiers en opsluiters der bewaar-, gijzel-, gevangen- of straf huizen eenen gevangene innemen zonder bevcl-schritt of vonnis, of zonder bij voorraad gegeven last van de hooge regering; wanneer zy hem vasthouden of weigeren te vertoonen aan den policie-ambtenaar of die deszelfs bevel toont, zonder te doen blijken van het verbod van den Keizerlijken procureur of van den regter; wanneer zij weigeren hunne ge-vangenlijst aan den policie-ambtenaar te vertoonen, zullen zij, als schuldig aan willekeurige hechtenis, gestraft worden met gevangenzetting voor den tijd van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. (B 511; R. 24, 607 ; Sv. 418, 422.)

121. Als schuldig aan ambtsmisdaad, zullen „met ontzetting „van de burgerschapsregtenquot; gestraft worden, alle ambtenaren van regtspolicie, alle procureurs-generaal of Keizerlijke procureurs, alle stedehouders, alle regters, die een vonnis, een bevelschrift, olquot; eenen last, hetzij gevorderd, hetzij gegeven of ge-

-ocr page 792-

7-12 III. KOEIC. VAX DK MTS DA. I) KN KN VVANBRDR., ENZ.

teekenil zullen hebben, strekkende tot persoonlijke vervolging of beschuldiging, hetzij van eenen Minister, hetzij van een lid van den senaat, van den Staatsraad of van het wetgevend lig-chaam, zonder daartoe gemagtigd te zijn als bij de staatsregeling is voorgeschreven: of die, buiten het geval van bevinding op heeter daad of van den openbaren kreet, zonder op gelijke wijze daartoe gemagtigd te zijn, het bevel of den last tot het gevangennemen of in hechtenis stellen van oenen of van meer Ministers, of leden van den senaat, van den Sta itsraad of van liet wetgevend ligchaam, gegeven of getcekend /.uilen hebben. (G. 159: Sv. 318; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, 6.)

122. Desgelijks zullen „met de ontzetting der imrgerschaps-„regtenquot; gestraft worden, de procureurs-generaal of Keizerlijke procureurs, hunne stedehouders, de regters of openbare ambtenaren, die iemand vastgezet zullen hebben of hebben doen vastzetten buiten de plaatsen, door de hooge regering of door het regeringsbewind bepaald; of die eenen burger zullen hebben betrokken voor een hof van zittingen, of voor een bijzonder ge-regtshof, zonder dat hij vooraf wettig in staat van beschuldiging gesteld is geworden. (Sv. 124; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 6.)

DERDE AFDEELING.

Zamenspanning der ambtenaren.

123. Alle gemeene beraming van maatregelen, die met de wetten strijdig zijn, hetzij door de vereeniging van personen ofligcha-rnen aan wie eenig gedeelte van het openbaar gezag is toevertrouwd, hetzij door afgevaardigden of onderlinge verstandhouding, zal gestraft worden met gevangenzetting ten minste voc-r twee, ten hoogste voor zes maanden van iederen schuldigen; en zal üeze bovendien veroordeeld mogen worden tot „ontzetting van ie burger-„schapsregten en van alle openbare ambtenquot;, ten langste voor tien jaren tijds. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 6,8.)

124. Wanneer er door de hierboven uitgedrukte middelen, maatregelen beraamd zijn geworden tegen de uitvoering der wetten of tegen de bevelen der hooge regering, zal de straf zijn, uitbanning.

Indien deze gemeene beraming plaats heeft gevonden tusschen de burgerlijke magten en de ligchamen, die tot het krijgswezen be-liooren of derzelver hoofden, zullen de aanleggers of beleiders daarvan met wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft, de andere schuldigen uitgebannen worden. (Sr. 32 v.)

125. In geval deze gemeene beraming eime zamenspanning tegen de inwendige veiligheid van den Staat ten oogmerk of uitwerksel heeft, zullen de schuldigen met „den doodquot; gestraft „en „hunne goederen verbeurd verklaard worden.quot; (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2)

(Wet 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervangen .....door tuchthuisstraf van vijf tot vij quot; en twintig

jaren.)

-ocr page 793-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. 743

126 Sclmldig aan ambtsmisdaad (for fait ure) zullen zijn :n „met ontzetting van de burgerschapsregten gestraft worden;quot;

De openbare ambtenaren, die bij beraadslaging, besloten zullen liebben, hun ontslag te nemen, waarvan het oogmerk of gevolg '.oude zijn, dat daardoor, hetzij de bediening der regtsuitoefening, lietzij de vervulling van eenen dienst, hoegenaamd ook, verhinderd )f opgeschort wierd. (Wet van 29 Junij 1851, Sb. no. 102, Art. 6.)

VIERDE AFDEELING.

Aanmatigingen van regerings- en regtsbewind.

127. Schuldig aan ambtsbewind zullen zijn en „met ontzetting „van de burgerschapsregten gestraft worden(Wet van 29 Junij 1amp;gt;4, Sb.no. 102, Art. 6.)

lo. De regters, procureurs-generaal of Keizerlijke procureurs of hunne stedehouders en de policie-ambtenaren, die zich eenige uitoefening van de wetgevende magt aangematigd zullen hebben, hetzij door reglementen te maken die wetgevende verordeningen inhouden, hetzij door de werking van eene of meer wetten op te houden of op te schorten, hetzij door te raadplegen ot de wetten afgekondigd of in werking gebragt zullen worden;

2o. De regters, de procureurs-generaal of Keizerlijke procureurs of hunne stedehouders, de ambtenaren des regtsbe-winds, die hunne magt zouden mogen zijn te buiten gegaan met zich in zaken van regeringsbewind te steken, door reglementen over deze zaken te maken, hetzij door het uitvoeren der bevelen van de administrative authoriteiten te verbieden, of die, toegelaten of bevolen liebbende, leden of bewindslieden der regering uit hoofde van de uitoefening hunner bedieningen te dagvaarden, in de uitvoering van hunne vonnissen of bevelen van dagvaarding zouden mogen volhard hebben, niettegenstaande de tenietdoening, die daartegen uitgesproken of de strijdigheid (het c on fli c t) vangezag,diehunaangezegdzoumogenzyn.(A. 12.)

128. De regóers, die op eene door het administratief gezag uitdrukkelijk gedane eigening en opeisching van eene voor hen ge-bragte zaak, echter, zonder de beslissing van het hooger gezag af te wachten, tot het uitwijzen van vonnis zouden mogen overgegaan zijn, zullen gestraft worden, ieder met eenegeldboete van ten minste zestien, ten hoogste honderd en vy ftig franken.

De ambtenaren van het openbaar ministerie, die de gezegde uitwijzing van vonnis gevorderd of daartoe van conclusien gediend zullen hebben, zullen met dezelfde straffe beboet worden.

129. De straf van regters, die na eene wettige tegenbetuiging der in de zaak belanghebbende partijen ofvan hetadministratief gezag buiten last van de hooge regering, bevelen of lastbrieven verleend of gegeven zouden mogen hebben, tegen deszelfs agenten of bewindslieden, beklaagd wordende van misdaden of wanbedrijven inde uitoelening hunner bedieningen begaan, zal hoofd voorhoofd eene boete van ton minste honderd, ten hoogste vijf honderd franken zijn.

-ocr page 794-

744 III. JBOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDK. ENZ.

Dezelfde straf zal den ambtenaren van het openbaar ministerie of de policie ambtenaren, die de gezegde bevelen of lastbrieven gevorderd zouden mogen hebben, opgelegd worden.

130. De prefecten, onder-prefecten, maires en andere administrateurs of bestuurders, die zich op dc wijze als bij het eerste nom-nier van artikel 1527 vermeld is, eenig bedrijf van wetgevende magt aangematigd zullen hebben of die zich aangematigd zullen hebben algemeene besluiten te nemen, strekkende om aan de geregtsho-ven, vierscharen of geregten eenig gebod, of verbod, van wat aard ook, aan te kondigen, zullen „met ontzetting van de burgerschaps-„regten gestraft worden.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. 103, Art. 6.)

lol. Wanneer deze bestuurders of administrateurs inbreuk doen op de regterlijke bedieningen, door zich de kennisneming aan te matigen van bijzondere regten en belangen, die van de onder-hoorigheid der geregten zijn, en zij na de tegenbetuiging der partijen of van eene van die, de zaak echter beslissen, alvorens hei hooger gezag uitspraak gedaan heeft, zullen zij met eene geldboete van ten minste zestien, ten hoogste honderden vijftig franken gestraft worden.

DERDE HOOFDSTUK.

Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare rust.

(Vastgesteld den 16den van Sprokkelmaand 1810. Afgekondigd den 26sten van dezelfde maand.)

EERSTE AFDEELING.

Van valschheid.

§ I.

Valsche munt.

132. Al wie de gouden of zilveren munt, in Frankrijk gangbaar en gewettigd, nagemaakt ofvervalscht zal hebben, of deel hebben aan het in omloop brengen of uitgeven van gezegde nagemaakte of vervalschte munt, of aan het invoeren daarvan op het Fransclie grondgebied, zal met „den doodquot; gestraft „en zijne goederen ver-„beurd verklaard worden.quot; (G. 155; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; Sb. 1816, no. 50, 65 ; 1845, no. 90; 1847, no. 69; 1849, no. 39, Art. 17 4o, 45, 46; 1850, no. 25; Wet van 2^ April 1836; Sb. no. 13:

Art. 1. Tot tijd en wijle het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt door een Nederlandsch Wetboek zal zijn vervangen, zullen de misdaden bij Art. 132, 133 en 134 van hetzelve wetboek vermeld, behoudens de bepalingen van Art. 6 dezer wet gestraft worden in maniere als volgt: Art. 2. Indien het feit bestaat in het namaken, of in dc misdadige deelneming aan het m omloop brengen of invoeren van nagemaakte gouden of zilveren nationale gangbare muntspeciën, zullen de straften, vervangende die

i^-

-ocr page 795-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WA NB K DE , ENZ. 745 „van altijd duren den dwangarbeidquot; bij artikel 133 vermeld, of wel, bij verligteitde omstandiglieden, die vervangende „den tijdelijken dwangarbeidquot; bij Artikel 134 vermeld worden toegepast.

Art. 3. Hetzelfde zal xgt;laats hebben, indien het feit bestaat in het altereren, en alzoo in het vervalschen, of in liet verminken of uiterlijk schenden van gouden of zilveren nationale gangbare muntspeeien, — of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren van zoodanige gealtereerde, en alzoo vervalsehte, verminkte of geschondene muntspeeien; behoudens desregters bevoegdheid, om bij zeer verligtende omstandigheden, zoowel in het eene als in liet andere dier gevallen, slechts de straf van „confinementquot; (ré cl us ie) uit te spreken.

Art. 6. Met de „doodstrafquot;, bij Artikel 132 van het gemelde wetboek bedreigd, zullen alleen gestraft worden, de muntmeester of anderen, die eenig bestuur over des Rijks munt hebben, of ook werklieden bij de munt, wanneer deze zich zullen hebben schuldig gemaakt aan het namaken of doen namaken van de muntspeeien, bij Art 3 dezer wet vermeld.

Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102;

xirt. 13. De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien van;

lo. Valsche munt, omschreven in art. 6 der Wet van 24

April 1836, Sb. no. 13.)

133. l)ie zoogenaamde biljoen of koperen munt, in Frankrijk gangbaar en gewettigd, nagemaakt of vervalscht 2al hebben, of deel hebben aan het in omloop brengen of uitgeven van gezegde nagemaakte of vervalsehte munt, of aan liet invoeren daarvan op liet Fransche grondgebied, zal met „eeuwigen dwangarbeidquot; gestraft worden. (Sb. 1836, no. 13.)

Art. 4. Indien het feit bestaat in het namaken, of ook in het altereren, en alzoo vervalschen, verminken of uiterlijk schenden van koperen nationale gangbare muntspeciën, of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren derzelve, -/al de straf vervangende die van „tijdelijken dwangarbeidquot; en bij verligtende omstandigheden, die van „confinementquot; (réclusie) worden toegepast.

Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

134. Al wie in Frankrijk vreemde munt nagemaakt of vervalscht zal hebben, of deel hebben aan het in omloop brengen, uitgeven of invoeren in Frankrijk, van nagemaakte of vervalsehte vreemde munt, zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. r.o, 102 Art. 2; Sb. 1836, no. 13:

Art. 5. In de gevallen, bij Art. 134 des gemelden wet-boeks (Wetboek van Strafregt) voorzien, zal de straf \an „confinementquot; (réclusie) worden toegepast, behoudens des regters bevoegdheid, om bij verligtende omstandigheden, of ook indien de misdaad ten aanzien van koperen muntspeeien is begaan, den schuldige eene correctionele gevan-

-ocr page 796-

74G 11. ROEK. VAN DE MISDADEN EN WANBKDR, ENZ.

genisstraf van ten minste één jaar en ten hoogste drie jaren op te leggen.

135. De declhebbing in de voorgaande artikelen vermeld, is niet te verstaan van degenen, die nagemaakte of vervalsclite muntstukken voor deugdelijke munt ontvangen hebbende, dezelve weder uitgegeven hebben.

Echter zal diegene, die van gezegde stukken gebruikgemaakt mogt hebben, na derzelver ondeugdelijkheid te hebben uitgemaakt of doen uitmaken, met eene geldboete gestraft worden, H ten bedrage voor het minst van het drievoudige, en ten hoogste ■ van het zesvoudige van de som, waartoe de weder uitgegevene stukken gestempeld zijn, doch zal deze boete in allen gevalle niet minder dan zestien franken mogen bedragen.

136. Al wie kennis gedragen zullen hebben van eene valsclie munterij of van eenige bewaarplaats van namaaksels of ver-valschingen van eenige gouden, zilveren, biljoen of koperen, in Frankrijk gangbare en gewettigde munt, en hetgeue zij daar van weten, niet binnen de vier en twintig uren aan de administratieve authoriteiten of die van regterlijke policie aangegeven hebben, zullen ter zake van dit niet aangegeven alleen, en zelfs in geval zij vrij bevonden mogten worden van alle raedepligtigheid, met gevangenzetting voor den tijd van eene maand tot twee jaren toe, gestraft worden.

137. Van deze laatste bepaling zullen echter uitgezonderd zijn de bloedverwanten in op- en nedergaande linie, echtge-nooten, zelfs na de ontbinding des huwelijks, en broeders en zusters der schuldigen of de aangehuwden van dezen in gelijke graden. (Sv. 14, 6o; Sr. 380.)

138. De schuldigen aan de misdaden bij artikel 132 en 133 gemeld, zullen vrij van straf zijn, indien zij vóór het volvoeren dezer misdaden en vóór alle vervolging, de gestelde magten daar van kennis gegeven, en de daders aangegeven zullen hebben, of, zelfs na den aanvang der vervolgingen, het in hechtenis nemen der andere schuldigen te weeg gebragt zullen hebben.

„Zij zullen echter levenslang, of voor oenen tijd, onder het ,/bijzonder toezigt der hooge policie gesteld mogen werden.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

§ n.

Namaken van de Staat szegels, bankbriefjes openbare schuldbrieven of papieren geldswaarde hebbende, of keur- of pap-ier-stempels, ijk- en soortgelijke merken.

139. Wie het zegel van den staat nagemaakt, of van lief nagemaakt zegel gebruik gemaakt zullen hebben ;

Wie, hetzij papieren, geldswaarde hebbende, door de Staats schatkist onder haar zegel (timbre) uitgegeven,hetzij briefjes van door de wet bekrachtigde banken, nagemaakt of vervalscht, of van deze nagemaakte of vervalsclite papieren en bankbriefjes gebruik gemaakt, of dezelve binnen den omtrek van liet Fran-sche grondgebied ingevoerd zullen hebben:

-ocr page 797-

I. TITEL. VAN' DB MISDADEIf KN WAM5KDR., KNZ. 747 „Zullen met den dood gestraft, en hunne goederen verbeurd •erklaard worden.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. 110 102: Art. 13. Dc doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van Uo. Valschheid, omschreven in art. 139 van het Wetboek

van Strafregt.

Art. 9 dezer wet is hier niet van toepassing.

Wet van 18 December 1845, Sb. no. 90. Art. 8. Hij die muntbiljetten nagemiiakt, vervalscht of misdadig in omloop gebragt of ingevoerd zal hebben, wordt gestraft met „altijd durenden dwangarbeidquot;, en bij verzachtende omstandigheden met „tijdelijken dwangarbeid, voor zoo verre de „straf in de provincie Limburg wordt uitgesproken, en in „de overige provinciën van het Rijk met de straften, welke „den altijd durenden of tijdelijken dwangarbeid vervangen.quot;

Wet van 17 September 1819, Sb. no 46, Art. 7. Hij die muntbiljetten nagemaakt, vervalscht of nagemaakte of ver-valschte muntbiljetten met opzet in omloop gebragt of ingevoerd zal hebben, wordt gestraft met „altijddureuden dwangarbeidquot;, en bij verzachtende omstandigheden, met „tijdelijken dwangarbeid, voor zoo verre de straf in de provincie Limburg wordt uitgesproken, en in de overige pro-„vincien van het Rijk niet de straffen, welke den altijd „durenden of tijdelijken dwangarbeid vervangen.quot;

Wet van 12 April 1850, Sb. no 15, Art. 9. Het namaken of veryalschen van postzegels of het gebruik maken van zoodanige postzegels, wetende dat zij nagemaakt of vervalscht zijn, wordt gestraft met dezelfde straffen als omtrent het namaken, vervalschcn of gebruik maken van nagemaakte of vervalschte zegels van het Rijk is bepaald.

G. 155; Sr. 163; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; Sb. 1849, no. 39, Art. 17 3o.)

140. Wie, hetzij een of meer nationale zegels of stempels timbres), hetzij de Staatskloppers dienende tot de bosch-nerken, hetzij den stempel of de stempels, dienende tot het ceurmerken van goud of zilver, nagemaakt ot vervalscht zullen lebben, of gebruik gemaakt hebben van valsche of vervalschte «pieren, effecten, zegelstempels, kloppers, of keurstempels, ;ullen met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden, iraarvan in dit geval, altijd het hoogste (het maximum) zal worden opgelegd. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. s Sr. 163.)

141. Met het tuchthuis zal gestraft worden, al wie zich op eene onbehoorlijke wijze meester gemaakt hebbende van de :clite kloppers of stempels, dienende ten gebruike als bij ar-ikel 140 is uitgedrukt, daarvan eenig gebruik gemaakt zal lebben ten nadeele van de regten of belangen van den Staat. 'Wet van 18 September 1852, Sb. n» 178:

Art. 9. Inzetting, aanvoeging of overbrenging vr.n stem-pelmerken in, aan of op andere werken dan die, waaraan zij oorspronkelijk zijn aangebragt, staat, met opzigt tot de strafbaarheid, gelijk met het ten nadeele van de regten of belangen van den Staat gebruiken ran echte kloppers

-ocr page 798-

718 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WA NB F,DR., EN2.

of sfempels, waarvan men zich op eene onbehoorlijke wijze heeft meester gemaakt.)

143. Die de merken, geschikt om van wegens de hooge regering de verschillende soorten van waren of koopmanschappen te merkteekenen, nagemaakt of van die valsche merken gebruik gemaakt zullen hebben;

Die het zegel, den stempel of het merk van eenigerhande gezagvoerend persoon of ligchaam, of van eenige bijzondere oprigting van bank of koophandel, nagemaakt of van de nagemaakte zegels, stempels of merken, gebruik gemaakt zullen hebben;

Zullen met het tuchthuis gestraft worden. (Keizerl. decreet van 5 September 1810; Koninkl. besluit van 25 December 1818, Sb. no. 47; Koninkl. besluit van 1 Junij 1820, Sb. no. 14; Wet van 18 September 1852, Sb. no. 178:

Art. 13. Onverminderd de stempeling van 's Rijks wege, is elk werkmeester verpligt alle uit zijne werkplaats voortkomende gouden en zilveren werken, met uitzondering van die, welke verkeeren in het geval bij het eerste lid van het vorig artikel voorzien, met deu afslag te merken van een eigen stempel, waarvan hij zich te dien einde voorzien moet, en welke de aanvangletters van zijnen naam, benevens een bijzonder, met goedvinden der ambtenaren van den waarborg door hem gekozen onderscheidingsteekenen vertoonen inoet.

Dit merk, den verantwoordelijken vervaardiger van het merk aanwijzende, draagt den naam van meesterteeken.

Geen werkmeester mag een meesterteeken aannemen, volkomen gelijk aan dat van een zijner beroepsgenooten.

De strafbepalingen van Art. 142 en 143 van het Wetboek van Strafregt zijn mede toepasselijk op het namaken of het bedriegelijk gebruik maken der mee:gt;terteekenen.)

143. Met „de kaakquot; zal gestraft worden, al wie zich op eene onbehoorlijke wijze meester gemaakt hebbende van de eclite zegels, stempels of merken, dienende tot eene der bestemmingen als bij artikel 142 is uitgedrukt, daarvan gebruik gemaakt zal hebben ten nadeele der regten of belangen van den Staat, van eenig gezagvoerend persoon of ligchaam of zelfs van eenige bijzondere op- ot inrigting. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 5. Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde straffen toegepast.

Art. 8. De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van Art. 5 dezer

Wet--alleen dan niet verpligtende wanneer deregter

Art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast. Zie de wetten op Art. 142.)

144. Hetgene bij artikel 136 tot 138 vevordend is, is ook van toepassing op de misdaden bij art. 139 gemeld.

Va

li

-ocr page 799-

I. TITEL. VAN UE .MISDADEN EN WANBEDU., E.NZ. 749

§ 111.

Van valschlieid, in publieke of authentieke geseliriften, in geschriften van koophandel of bank, gepleegd.

145. Ieder ambtenaar of bekleeder van eene openbare bediening, die in de verrigtingen tot zijnen post behoorende, eene valschlieid begaan zal hebben:

Hetzij door valsche handteekening;

Hetzij door verandering van akten, geschriften of handtee-keningen;

Hetzij door onderschuiving van valsche personen;

Hetzij door bij- of tusschenschrijvingen te doen op registers of andere openbare akten, nadat zij opgemaakt of gesloten zijn;

Zal gestraft worden met „eeuwigen dwangarbeid.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; B. 1905; Sv. 289 v.)

146. Desgelijks zal met „eeuwigen dwangarbeidquot; gestraft worden, ieder ambtenaar of bekleeder van eenen openbaren post, die in het opmaken van akten tot zijnen post behoorende, het wezen of de omstandigheden daarvan bedriegelijk veranderd zal hebben, hetzij door andere overeenkomsten te schrijven, dan door de partijen schriftelijk of mondeling opgegeven zijn, hetzij door valsche feiten als waar, of niet erkende feiten als erkend uit te maken. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103, Art. 2; B. 1906; R. 176 v.)

147. Met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; zullen gestraft worden, alle andere personen, die in authentieke en openbare geschriften of in geschriften van koophandel, of in bankgeschrif-ten, eene valschheid gepleegd zullen hebben:

Hetzij door het namaken of veranderen van geschriften of hand-teekeningen;

Hetzij door verzinning van overeenkomsten, beschikkingen, verbindtenissen of bevrijdingen, of door dezelve naderhand in deze akten in te lasschen;

Hetzij door bijvoeging tot, of verandering van bedingen, verklaringen of feiten, die deze akten moesten inhouden en doen blijken. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; B. 1905; K. 100, 208, 210, 221.)

148. In alle gevallen bij deze tegenwoordige onderafdeeling uitgedrukt, zal degene, die zich van valsche akten bediend zal hebben, met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; Sr. 163.)

149. Van de vorenstaande verordeningen, worden uitgesloten de valschheden in paspoc.rten en in rcisorders (feuille de route) begaan, waaromtrent hierna in heü bijzonder voorzien zal worden. (Sr. 153 v.)

§ IV.

Van valschheid in onderhandsch geschrift.

150. Al wie op eenige wijze, bij artikel 147uitgedrukt, eene

-ocr page 800-

750 111. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDU., ENZ.

valschlieid in onderhandsch geschrift begaan zal hebben niet het tuchthuis gestraft worden, (fl. 1912 v.)

151. Met dezelfde straf zal gestraft worden, die van lie valsche stuk gebruik zal hebben gemaakt. (Sr. 163.)

152. Van bovenstaande verordeningen worden uitgesloten valsche getuigschriften (certificaten) waarvan hierna gespn ken zal worden. (Sr. 159.)

• § V.

Van valschlieid in paspoorten, reisorders e

getuigschriften (of certificaten) gepleegd.

153. Al wie een valsch paspoort zal maken, of een ecl paspoort vervalschen of zich van een valsch of vervalscht pa; poort bedienen, zal met ten minste een jaar, en ten hoogs* vijf jaren gevangeniszitting gestraft worden.

154. Al wie in een paspoort eencn valschen naamaannenu zal, of als getuige medegewerkt zal hebben, om het paspoor onder eenen valschen naam te doen afleveren, zal gestraft worde met eene gevangenzetting van drie maanden tot een jaar.

De herbergiers of. logementhouders, die met kennis der zaak, i! bij hen intrek genomen hebbende personen, onder valsche ( verkeerde namen te boek zetten, zullen gestraft worden mi gevangenzetting van ten minste zes dagen en ten lioogsteeei maand. (Sr. 475.)

155. De openbare ambtenaren, die aan iemand, dien zij uit persoonlijk kenden, een paspoort afleverer , zonder zijnen naa: en zijne kwaliteiten door twee bij hen bekende burgers te hebbe laten bevestigen, zullen gestraft worden met eene gevangen van eene tot zes maanden.

In geval de openbare ambtenaar, van de valschlieid van dt: naam onderrigt zijnde, het paspoort onder den valschen naai uitgegeven heeft, zal hij met uitbanning gestraft worden. (Sr. 33,

156. Al wie eene valsche reisorder maakt, of eene ecb reisorder vervalscht, of zich van eene valsche of verralscli: reisorder bedient, zal gestraft worden, te weten:

Met gevangenzetting ten minste voor een jaar, en ten hoogst voor vijf jaren, in geval het valsche reisblad geen ander ok merk gehad heeft, dan de waakzaamheid van het openbaar geza te misleiden;

Met uitbanning, in geval de openbare schatkist den houdt van de valsche reisorder reiskosten betaald heeft, diehemnie verschuldigd waren, of die hooger liepen dan hetgene hij vor deren mogt; alles echter mits beneden de honderd franken;

En met het tuchthuis, in geval de sommen, door den houde onverschuldigd ontvangen, honderd franken of daar boven I)f loopen. (Sr. 32, 63, 281.)

157. De straffen bij het vorig artikel gesteld, zullen, vol gens de daarbij gestelde onderscheidingej, opgelegd worden aai een ieder, die zich door den openbaren beambte, een reislbai onder ccr.cn valschen naam heeft doen afleveren.

158. In geval de openbare ambtenair, bij het afgeven vai

-ocr page 801-

1. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANJUDK., ENZ, 751

het reisblad, van de valscliheid van den naam onderrigt was zal liij gestraft worden, te weten:

In liet eerste geval bij artikel 156 gemeld, met uitbanning; In liet tweede geval van hetzelfde artikel, met het tuchthuis; En in het derde geval, met „dwangarbeid voor eenen tijd.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

159. Iedereen, die om zich zeiven of een' ander vau eenigen openbaren dienst hoegenaamd, te bevrijden, op naam van eenen genees-of heelmeester of ander soortgelijk ambtenaar (officier de santé), een getuigschrift (of certificaat) van ziekte of ongemak maakt, zal met gevangenzetting van twee tot vijf jaren gestraft worden.

160. Ieder arts, heelmeester, of ander soortgelijk ambtenaar als boven, die om iemand te bevoordeelen, valsche getuigenis geeft van ziekten of ongemakken, geschikt om van eenen openbaren dienst te bevrijden, zal met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren gestraft worden.

In geval hij door gaven of beloften daartoe overgehaald is, zal hij met uitbanning gestraft worden, en die hem door hunne gaven of beloften daartoe bewogen hebben, zullen, in dit geval met dezelfde straf gestraft worden. (Sv. 71; Sr. 59.)

161. Al wie op naam van eenig openbaar ambtenaar, een getuigschrift (of certificaat) maakt, hetzij van goed gedrag, armoede of andere omstandigheden, geschikt om de goedwilligheid van de liooge regering of van bijzondere personen, ten behoeve van den daarbij genoemden persoon in te roepen, en hem eene plaats, vertrouwen of onderstand te bezorgen, zal gestraft worden met eene gevangenhouding van zes maanden tot twee jaren.

Dezelfde straf zal opgelegd worden: lo. aan dengenen, die een echt getuigschrift van dezen aard vervalscht, om voor eenen anderen te dienen dan voor wien het was afgegeven; 2o. aan al wie zich van het valsche of vervalschte getuigschrift bedient. (11. 858.)

162. De valsche getuigschriften (of certificaten) van allen anderen aard, en waaruit, hetzij verkorting van derde personen, hetzij nadeel voor de openbare schatkist zou moiren voort-vloeijen, zullen gestraft worden, naar hetgene, volgens de verordeningen bij de derde en vierde onder-afdeeling dezer afdeeliDg plaats zal vinden. (Sr. 145 v., 150 v.)

ALGEMEENE BEPALINGEN.

I 163, De oplegging der straffen, gesteld tegen diegenen, die | gebruik gemaakt hebben van nagemaakte valsche of vervalschte muntspecien,briefjes, (of b 111 e 11en) zegels, zegelstempels, kloppers, keur- of merkstempels, merken en geschriften, zal geen plaats vinden, zoo dikwijls de valschheid, aan dengenen, die er gebruik van gemaakt heeft, onbekend is geweest. (Sr. 139. 148, 151.)

164. In alle gevallen, waarin de straf des misdrijfs van valschheid niet vergezeld gaat van „verbeurdverklaring der goederenquot;, zal tegen de schuldigen eene geldboete gewezen

-ocr page 802-

752 III. BOEK. van de misdaden en wanbedh., enz, worden, waarvan het hoogste (of m a x i m u m) zal mogen gcbragt worden tot het vierde deel van het onwettig voordeel, hetgeen uit de begane valschheid getrokken of beoogd was te trekken door de daders, de niedepligtigen, of die zich van het valsche stuk bediend hebben. Het laagste (of minim um) van deze boete zal niet beneden de honderd franken mogen zijn. (G. 155] Wet van 29 Junij 1854, Sb. 102, Art. 2; Sr. 140 v.)

165. „leder falsaris, die hetzij tot dwangarbeid voor eenen „tijd, hetzij zelfs tot het tuchthuis veroordeeld wordt, zal het „brandmerk ondergaan.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 3.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de ambtsmisdaad (forfaiture), en de misdaden en wanbedrijven der openbare beambten, in de waarneming hunner posten.

166. Alle misdaad door eenen openbaren beambte in de verrigtingen van zijnen post begaan, is eene ambtsmisdaad.

167. Alle ambtsmisdaad, waarop de wet geene zwaardere straffen stelt, wordt gestraft met ontzetting van de burger-schapsregten. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8.)

168. De bloote wanbedrijven, stellen le beambten niet in ambtsmisdaad.

§1.

Van verduisteringen of onttrekkingen van

geld of goed door openbare beambten met ontvangsten en bewaring en belast.

169. Alle ontvangers, of met eenigen ontvang belaste per sonen, alle openbare bewaarhouders, of die in hunnen post wegens gelden verantwoordelijk zijn, die eenige penningen aan het publiek of bijzondere personen behoorende, of eenige papieren voor geld strekkende, of ook eenige bescheiden, ver-bindtenissen, akten of roerende goederen, die uit hoofde van hunnen post in hunne handen waren, verduisterd of aan hunne bestemming onttrokken zullen hebben, zullen met „dwangarbeid voor een' tijdquot; gestraft worden, in geval de verduisterde of onttrokkene zaken boven de drie duizend franken in waarde bedragen. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; Sr. 172.)

170. De straf van „dwangarbeid voor eenen bepaalden tijdquot; zal desgelijks plaats hebben,; hoe groot of klein de som of waarde der verduisterde of onttrokkene gelden of zaken ook wezen mag, indien deze som of waarde een derde deel van de ontvangen of in bewaring gegeven som of waardij uitmaakt of te boven gaat, in geval van eenmaal ontvangen of in bewaring gegeven gelden of zaken, in geval van een ontvang of bewaring die aan eenen aan borgtogt onderhevigen post verknocht is-, van den borgtogt, en in geval van eenen ontvang die uit op elkander volgende ontvangsten bestaat, en aan geenen

-ocr page 803-

1. TITEL. VAN DB MISDADEN EN WANBEDK., ENZ. 758

borgtogt onderhevig is, van den genieenen maandelijksclien ontvang.

171. In geval de verduisterde of onttrokkene waarde beneden de drie duizend franken, en wydera beneden de bepalingen van het vorig artikel is, zal de straf in eene gevangenzetting van ten minste twee, en ten hoogste vyf jaren bestaan, en de veroordeelde zal bovendien onbekwaam verklaard worden om ooit eenige openbare bediening waar te nemen. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no, 102, Art. 8.)

172. In de gevallen bij de drie vorige artikelen vermeld, zal altijd ten laste van den veroordeelde eene geldboete gewezen worden, waarvan het hoogste (het maximum) liet vierde deel en het laagste (het minimum) het twaalfde deel der teruggaven en schadeloosstellingen bedragen zal.

173. leder regter, openbaar bewindvoerder, ambtenaar of bekleeder van eene openbare bediening3 die de akten en bescheiden, welke hij als zoodanig in bewaring had, of die hem ter zake van zijnen post overgegeven of medegedeeld zijn, vernield, onderdrukt, verduisterd of weggemaakt zal hebben, zal „met dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden.

Alle agenten, bewindvoerders of commiezen, hetzij van de hooge regering, hetzij van openbare bewaarhouders, die zich aan dit verduisteren of onttrekken schuldig gemaakt zullen hebben, zullen aan dezelfde straf onderworpen zijn. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2; B. 27; Sr. 254.)

§11.

Van knevelarijen of afpersingen door openbare ambtenaren begaan.

174. Alle openbare ambtenaren of postbekleeders, hunne commiezen of bewindvoerders, alle ontvangers van regten, schattingen, opbrengsten, lastgelden of inkomsten van den Staat of van eenige gemeente, en hunne commiezen of bewindvoerders, die zich schuldig gemaakt zullen hebben aan de misdaad van knevelarij, door bevel te geven tot het ontvangen of door te vorderen of te ontvangen, lietgene zij wisten niet verschuldigd te zijn of het verschuldigde te buiten le gaan, hetzij dan als regten, schattingen, opbrengsten, lastgelden of inkomsten, hetzij als loongelden of wedden, zullen gestraft worden; namelijk, de ambtenaren of openbare postbekleeders met het tuchthuis, en hunne commiezen of bewindvoerders, met gevangenzettinp voor ten minste twee, en ten hoogste vyf jaren. De schuldigen zullen bovendien in eene geldboete verwezen worden, waarvan het maximum een vierde en het minimum een twaalfde deel van de teruggaven en schaden en interessen zal moeten bedragen. (B, 1185 9o, 1193.)

§ III.

Van de wanbedrijven van ambtenaren, die zich

in zaken of on der windingen, met hunnen post bestaanbaar, gemengd zullen hebben.

175. Alle ambtenaren of die eenen openbaren post bekleeden

48

J

-ocr page 804-

754 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBKDR., ENZ.

alle agenten van de liooge regering, die, hetzij openlijk, hetzij door gesimuleerde handelingen, hetzij door tusschenkomst van anderen, eenig belang hoegenaamd genomen of aangenomen hebben in verrigtingen, aannemingen, ondernemingen, of beheeringen, waarvan of waarover zij ten tijde van de verrigting, in het geheel of ten deele, het bewind of het toezigt hadden, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren en in eene geldboete verwezen worden, die het vierde deel der teruggaven en schadeloosstellingen niet te boven zal mogen gaan, noch beneden het twaalfde zijn.

Zij zullen bovendien onbekwaam verklaard worden, om ooit eenigen openbaren post te bekleeden of waar te nemen.

Deze verordening moet toegepast worden op alle ambtenaren of agenten van de hooge regering, die eenig belang, hoe genaamd genomen hebben in eene zaak, waarin zij met het verkenen van bevelschrift ter betaling, of met het vereffenen belast waren. (B. 1185, 1193; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8.)

176. Ieder bevelhebber over eenige krijgsmagt (militaire af-deeling of van een departement of van eenige plaats of stad, en ieder prefect of onder-prefect, die binnen den ring der plaatsen, waar hij regt van gezagoefening heeft, hetzij openlijk, hetzij door gesimuleerde handelingen, hetzij door middel of tusschenkomst van anderen, koophandel in koren of undere granen, meel of meelachtige veldvruchten, .vijnen of andere dranken, gedaan of gedreven zal hebben, anders dan voor zoo verre het voortbrengsels van zijne eigene goederen zijn, zal gestraft worden met eene boete van ten minste vijf honderd, en ten meeste tien duizend franken, en met verbeurdverklaring der waren, aan dezen handel toebehoorende. (B. 1185,1193.)

§ IV.

Van de orakooping der openbare ambtenaren.

177. Alle openbare ambtenaren, hetzij van regermgs-of regts-magt, alle agent of bewindvoerder van eenig openbaar bestuur, die eenige aanbiedingen of beloften aangenomen, of eenige gaven of geschenken ontvangen zal hebben tot het doen van eenige zelfs regtmatige verrigting van zijnen post of ambt, doch aan welke geene betaling verknocht is, zal met „de kaakquot; gestraft en in eene geldboete verwezen worden ten bedrage van het dubbel der waarde van de door hem aangenomene beloften of ontvangene geschenken, zonder dat dezelve geldboete minder dan twee honderd franken zal mogen zijn.

Deze verordening moet toegepast worden op ieder ambtenaar, agent of bewindvoerder van de hierboven uitgedrukte hoedanigheid, die om aangenomene aanbiedingen of beloften, of ontvangene gaven of geschenken, zich onthouden zal hebben van iets te doen dat zijn pligt medebragt. (Sv. 257; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 4, 5.)

178. In geval de omkooping een misdadig feit tot voorwerp mogt hebben, zwaardere straf medebrengende d«n de „kaakquot;,

-ocr page 805-

1. TITEL. VAN DÈ MISDADEN EN WANBEDR., ÈNZ. 755

l zal deze zwaardere straf den schuldige opgelegd worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 4, 5.)

179. Al wie een en ambtenaar, agent of bewindvoerder, van de hoedanigheid bij artikel 177 uitgedrukt, bij wege van dadelijkheid of bedreiging gedwongen zou mogen hebben of getracht hebben te dwingen, of hem door beloften, aanbiedingen, gaven of geschenken, omgekocht zou mogen hebben of getracht hebben om te koopen, ten einde, hetzij een gun-

| stig berigt, hetzij processen-verbaal, staten, getuigschriften of H waarderingen strijdig met de waarheid, hetzij posten, bedie-

jli ningen, toewijzingen, ondernemingen of andere voordeden,

I ; hoegenaamd ook, of eindelijk, eenigerhande andere ambts- of l| dienstverrigting van hem te verkrijgen, zal met dezelfde straf

II gestraft worden als de omgekochte ambtenaar, agent of heli windvoerder.

| Indien echter de pogingen tot dwang of omkooping geenerlei || uitwerking gehad hebben, zullen de daders van deze pogingen H eenvoudig met eene gevangenzetting van ten minste drie en H ten hoogste zes maanden, en eene geldboete van honderd tot F| drie honderd franken gestraft worden. (Sr. 3.)

180. Nooit zal aan den omkooper teruggave geschieden van h het door hem gegevene, noch van de waarde daarvan. Het

• zal ten behoeve der Godshuizen der plaats, waar de omkooping l geschied is, verbeurdverklaard worden. (Sr. 11.)

181. In geval het een regter, in zake van misdaad regts-: sprekende, of een gezworene is, die zich heeft laten omkoopen,

hetzij dan ten voordeele, hetzij ten nadcele van den beschul-, digde, zoo zal hij, behalve de geldboete bij artikel 117 gesteld, ■ij met het tuchthuis gestraft worden. (Sr. 21.)

182. In geval de omkooping ten gevolge gehad heeft eene veroordeeling tot zwaardere straffe dan het tuchthuis, zal diezelfde straf, welke het dan Jook zijn mag, aan den regter

| of gezworene, die zich heeft laten omkoopen, opgelegd worden.

183. Alle regters of bestuurders, die zich uit toegenegenheid | of vijandschap voor of tegen iemand bepaald hebben, zullen

schuldig zijn aan ambtsmisdaad en met „ontzetting van de ,/burgerschapsregtenquot; gestraft worden. (11. 30; Sv. 351; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 6.)

§ V.

Van misbruik van gezag. EERSTE SOORT.

Van misbruik van gezag jegens bijzondere

personen.

184. Alle regter, alle procureur-generaal of Keizerlijk-procureur, alle plaatsvervanger, alle bewindvoerder of alle andere ambtenaar van regtsgezag of policie, die zich buiten de gevallen of zonder inachtneming der vereisehten, bij de wet bepaald en voorgeschreven, in de woning eens burgers ingedron-hebben, zal gestraft worden met eene geldboete van

-ocr page 806-

756 Itl. BOEK. VAN DE MISDA.DKN EN WANBEDR., ENZ.

ten minste zestien, en ten hoogste twee honderd franken, (G. 153; Sv. 40, 41, 43, 44, 45, 46, 106-110; Sb. 1822, no. 38, Art. 190-204; Sb. 1853, no. 83.)

185. Alle regter of geregt, alle bewindvoerder of bewind-voerend gezag, onder welk voorwendsel ook, al ware het van het stilzwijgen of van de duisterheid van de wet, na daartoe gedane vordering aan partijen het verschuldigde regt weigerende, en na waarschuwing of vermaning van zijne hoogeren, in deze weigering volhardende, zal vervolgd mogen worden en zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste twee honderd en ten hoogste vijf honderd franken, en met ontzegging van de waarneming van openbare posten, van vijf tot twintig jaren toe. (Art. 13; Wet van 29 Junij 1851, Sb. no. 102, Art 8.)

186. Wanneer een ambtenaar of die eenen openbaren post bekleedt een bewindvoerder, agent of die van wege de hooge regering of van wege de politie over iets gesteld is, iemand, die met de uitvoering van bevelen van regquot;:ers of vonnissen belast is, een hoofdbevelhebber of onderbevelhebber van den gewapenden arm, in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van zijnen post, zonder wettigen grond, jegens iemand geweld heeft gebruikt of heeft doen gebruiken, zal hij naar den aard en de zwaarte van zijne gewelddadigheden, en met verzwaar van de straf, achtervolgens de regels bij art. 195 hierna gesteld, gestraft worden.

187. Alle terughouding, alle opening van brieven, die aan de pesterij betrouwd zijn, welke begaan of bevorderd zou mogen worden door eenen ambtenaar of agent van de hooge regering, of van het bestuurder posterijen, zal met eene geldboete van zestien tot drie honderd franken gestraft worden. De schuldige zal bovendien van alle openbare bediening of ambt ontzet worden, voor ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, (G. 154; Wet van 7 Maart 1852, Sb. no. 48:

Art. 10. De straffen bedreigd in Art. 187, 378 van het Straf-wetboek zijn toepasselijk op de personen die in hunne betrekking tot den telegraaf, zich schuldig gemaakt hebben aan de terughouding of opening van telegrafische he* rigten, en van het openbaar maken van de geheimen, in zulke berigten vervat.

Art. 463 van het Straf-wetboek, is toepasselijk op overtredingen krachtens de tegenwoordige wet.)

TWEEDE SOORT.

Van misbruik van gezag jegens de alge-meene zaak.

188. Al wie openbare posten beklceden, alle agenten of van wege de hooge regering over iets gestelde personen, van welken staat of rang het zijn moge, die het te werk stellen of gebruiken van den gewapenden arm gevorderd of gelast zullen hebben of zullen hebben doen vorderen of gelasten, hetzij tegen de uitvoering van eene wet of de invordering eener wettigf belasting, hetzij tegen het ten uitvoer leggen van een regter-

-ocr page 807-

I TITEL. VAX DE MISDADkN EN WA.NBEDR., ENZ. 757 lijk bevelschrift of last, of van eenig ander bevel van het wet-tig gezag, zullen met het tuchthuis gestraft worden. (Sr. 190 v., 209 v.)

189. In geval deze vordering of deze last, hare uitwerking gehad heeft, zal de straf in wegvoering naar een oord van ballingschap bestaan. (Sr. 83, 35.)

190. De straifen, bij artikel 188 en 189 uitgedrukt, zullen niet nalaten opgelegd te moeten worden aan beambten die uit last van hunne hoogeren gehandeld hebben, behalve voor zoo verre die last door de laatstgemelden gegeven is ten aanzien van voorwerpen van hunne onderhoorigheid, en waaromtrent volstrekte gehoorzaamheid aan hen verschuldigd was: in dit geval zullen de hierboven gestelde straffen niet dan aan de hoogeren, die dezen last het eerst gegeven hebben, opgelegd worden. (Sr. 114.)

191. In geval er ten gevolge van de gezegde lastgevingen of vorderingen, andere misdaden ontstaan, die met zwaardere straffen gestraft moeten worden dan bij artikel 188 en 189 zijn uitgedrukt, zullen deze zwaardere straffen op de beambten, agenten of gestelde personen, die aan deze lastgevingen of aan het doen dezer vorderingen schuldig zijn, toegepast worden.

§ VI.

Van eenige wanbedrijven betrekkelijk het

houden der akten van den burgerlijken stand.

192. De ambtenaren, over het houden van de akten van den burgerlijken stand gesteld, die hunne akten op bloote losse bladen ingeschreven zullen hebben, zullen gestraft worden met eene '«gevangenis van ten minste eene, en ten hoogste drie maanden, en met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. (R. 27; B. 854.)

193. quot;Wanneer de wet, tot krachthebbing van een huwelijk, de toestemming van vader, moeder of andere personen ver-eischt en de ambtenaar van den burgerlijken stand zich van het werkelijk bestaan dezer toestemming niet verzekerd heeft, zal hij gestraft worden met eene geldboete van zestien tot drie honderd franken, en eene gevangenzetting van ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar. (B. 45, 92 v., 126, 146.)

194. De ambtenaar van den burgerlijken stand zal desgelijks met zestien tot drie honderd franken geldboete gestraft worden, zoo wanneer hij eene huwelijksakte van eene vrouw, die reeds te voren getrouwd is geweest, vóór den tijd, bij artikel 228 van het Burgerlijk Wetboek gesteld, aangenomen (gepasseerd) zal hebben. (B. 91, 126, 137, ]54.)

195. De straffen, bij de vorige artikelen tegen de ambtenaren van den burgerlijken stand gesteld, zullen hun opgelegd worden, ook zelfs dan, wanneer de nietigverklaring van hunne akten niet gevorderd, of de nietigheid zelfs door het later gebeurde weggenomen zou mogen zijn. Alles onverminderd de zwaardere straffen, in geval van bedriegeüjke zamenheuling (of

-ocr page 808-

758 111. BOEK VAN DE MISDADEN EN WANBEDE., ENZ.

collusie) voorgeschreven en onverminderd ook de overige strafbepalingen van den vijfden titel van liet eerste boek des AVetboeks Napoleon. (B. 137; Wet van 19 Augustus 1861, no. 73, Art. 8; Wet van 8 Januarij 1817, Sb. no. 1 :

Art. 197. Aan de beambten van den burgerlijken stand wordt stellig verboden om eenig manspersoon, ten huwelijk aan te teekenen of in den echt op te nemen, zonder dat hem bij behoorlijk bewijs gebleken is, dat zoodanig manspersoon aan de verpligtingen, die ten aanzien der nationale militie op denzelven mogten berust hebben, tot dat oogenblik voldaan heeft; ten ware uit de overgelegde extracten uit de registers van den burgerlijken stand mogt blijken, dat de manspersonen welke zich ten huwelijk zullen begeven, uit aanmerking van derzelver reeds meer gevorderde jaren, met of sedert het emaneren dezer wet niet dienstpligtig zijn geweest. De overtreding van het voorzegd verbod zal gestraft worden met eene boete van duizend guldens, of, bij volstrekt onvermogen, met eene gevangenis van een tot twee jaren.

Koninkl. besluit van 21 Julij 1828, Sb. no. 51 (in verband met de Wet van 6 Maart 1818, Sb. no. 12.)

Art. 1. De ambtenaren van den burgerlijken stand in het geheele Rijk, zullen gehouden zijn, en van alle sterfgevallen, zonder onderscheid, schriftelijke mededeeling te doen aan den vrederegter van ieder kanton, waarin de overledene gewoond heeft, en zulks binnen vier en twintig uren, na dat de aangifte van het sterfgeval zal zijn gedaan. (B. 27, 137, 417; Sr. 340.)

[Art. 42. Wet 1869, Sb. no. 65:

Op den ambtenaar van den burgerlijken stand, die liet bij art. 4 bedoelde verlof (n. 1. om een lijk te begraven) verleent, zonder dat aan hem is overgelegd eene der volgens die bepaling vereischte verklaringen (n. 1. van een geneeskundige) of zonder dat aan hem is vertoond de schriftelijke toestemming, bedoeld bij art. 5 (n. 1. van den off. van justitie of den regter-commissaris wanneer teekenen van een geweldigen dood aanwezig zijn) is het 9delid van art 27 van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk (n. 1. hij kan door de regtbank tot eene boete van hoogstens honderd gulden veroordeeld worden].

§ VII.

Van het onwettig uitoefenen van het openbaar gezag voor de verkregene of na de verlorene bevoegdheid daartoe.

196. Alle openbaar beambte, die :n bediening van zijnen post treedt, zonder den eed afgelegd ie hebben, zal vervolgd en met eene geldboete van zestien tot honderd en vijftig franken gestraft worden. (R. O. 19 ; Sb. 1833, no. 36.)

197. Alle openbaar beambte, die wettig van zijnen post verlaten, afgezet of in of van de waarneming daarvan opgeschort of

-ocr page 809-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBED., ENZ, 759 ontzet zijnde, na daarvan de behoorlijke (o f f ici e 1 e) kennis bekomen te hebben, niet de uitoefening zijner bediening voortvaart of die, voor eenen tijd verkozen of aangesteld zijnde, daarin voortvaart, nadat een ander in zijne plaats is gesteld, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren, en eene geldboete van honderd tot vijfhonderd franken. Alle openbare bediening zal hem ontzegd worden voor den tijd van ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag, dat hij :zijne straf ondergaan zal hebben. Alles onverminderd de zwaardere straffen, bij artikel 93 van dit wetboek, ten aanzien van de officieren en krijgsbevelhebbers gesteld. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8.)

BIJZONDERE BEPALING.

198. Buiten de gevallen, waarin de wet de straffen der misdaden of wanbedrijven die door openbare beambten begaan worden, afzonderlijk regelt, zullen de zoodanigen onder hen als zich aan andere misdaden ofwanbedrijven, tegen welke zij verpligt waren te waken en ze te bedwingen, medepligtig mogten maken, gestraft worden als volgt;

In geval van een boetstraffelijk wanbedrijf, zullen zij altijd het maximum van de straf, aan die soort van wanbedrijf verknocht, ondergaan :

En in geval van misdaden, lijfstraffen medebrengende, zullen zij veroordeeld worden, namelijk:

Tot het tuchthuis, zoo de misdaad ten opzigte van alle andere schuldigen, de straffe van uitbanning of van „de kaakquot; medebrengt;

Tot dwangarbeid voor eenen tijd, zoo de misdaad ten opzigte van alle andere schuldigen, de straf van het tuchthuis medebrengt :

En tot „eeuwigen dwangarbeidquot;, wanneer de misdaad ten opzigte van alle andere schuldigen, de straffe van wegvoering naar een oord van ballingschap of van „dwangarbeid voor eenen tijdquot; medebrengt.

Behalve in deze genoemde gevallen, zal de straf zonder verzwaring opgelegd worden. (R. O. 11, 12; Sr. 32 v.; Sb. 1812, uo. 20, Art. 51; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van kerkelijke verstoring deropen bare orde door in de waarneming van hunnen dienst.

§ 1.

' Van overtredingen die den burgerlijken staat der personen in gevaar zouden kunnen brengen.

199. Alle geestelijke of kerkleeraar van eenig godsdienstgenootschap, die tot het bedienen der godsdienstige plegtig-heden van een huwelijk overgaat, zonder dat hem behoorlijk gebleken is van eene huwelijks-akte, vooraf bij de ambtenaren

_ iyy.

1. genoot ■ heden

I

-ocr page 810-

7fiO III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ.

van den burgerlijken stand aangegaan, zal voor de eerste reize met eene geldboete van zestien tot honderd franken gestraft worden. (B. 136.)

200. In geval van nieuwe overtredingen van den aard als bij het vorige artikel uitgedrukt, zal de kerkelijke, die dezelve begaan heeft, gestraft worden, namelijk:

Bij het eerste weder-overtreden, met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren;

En bij het tweede, met wegvoering naar een oord van ballingschap. (Sr. 33, 35, 58.)

§ n.

Van berispingen, bestraffingen ofopzettingen

die tegen het openbaar gezag gerigt worden in eene openlijk gehoudene herderlijke rede of leerrede.

201. Alle kerkelijken, van welk godsdienst-genootschap ook, die in de waarneming of uitoefening van hunne dienst, en bij vergadering, eene rede zullen houden, behelzende eenige bestraffing of berisping van de booge regering, van eene wet, van een Keizerlijk besluit of van eenige andere akte of daad van het openbaar gezag, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van drie maanden tot twee jaren.

202. In geval de rede eene regtstreeksche opzetting tot ongehoorzaamheid aan de wetten of andere bevelen van het openbaar gezag behelst, of strekt om een gedeelte der ingezetenen tegen de anderen te doen opstaan of in de wapenen te brengen, zal de geestelijke of kerkelijke die dezelve gehouden heeft, gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren, bijaldien deze opzetting geenerlei gevolg heeft gehad, en met uitbanning, zoo zij werkelijk ongehoorzaamheid, doch geene, die tot oproer of opstand is overgegaan, bewerkt heeft. (Sr. 32, 91, 102.)

203. Wanneer er een oproer of opstand uit gevolgd is, waarvan de aard een zwaardere straf dan van uitbanning tegen eenen of meer der schuldigen doet plaats grijpen, zal deze laatste straf, hoedanig zij dun ook wezen mag, aan den kerkelijke, die zich aan de opzetting schuldig gemaakt heeft, opgelegd worden. (Sr. 32, 92, 96 v., 206, 313.)

s III.

Van de berispingen, bestraffingen ol? opzettingen, die tegen het openbaar gezag gerigt worden, bij een herderlijk geschrift.

204. Alle geschrift, herderlijke onderwijzingen behelzende, in welke voege dit zijn moge, en waarin een geestelijke of kerkelijke van eenig godsdienst-genootschap zich aangematigd zal hebben, hetzij de hooge regering, hetzij eenige daad van het openbaar gezag te berispen of te bestraffen, zal de straf

-ocr page 811-

T, TITEL, VAN DB MISDADEN EN WAN BEDE., ENZ. 761 /an uitbanning voor den geestelijke of kerkelijke, d e het uit-jcgeven zal hebben, na zich slepen. (Sr. 32, 201.)

5 205. In geval het geschrift bij het vorige artikel gemeld, ■ene regtstreeksche opzetting tot ongehoorzaamheid aan de wet-;en of andere bevelen van het openbaar gezag behelst, of strekt om een gedeelte der ingezetenen tegen de anderen te doen opstaan of in de wapenen te brengen, zal de geestelijke die het uitgegeven zal hebben, met wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft worden. (Sr. 33, 85, 91.)

206. Wanneer de opzetting in het geschrift vervat, een oproer of eenen opstand ten gevolge gehad heeft, waarvan de aard zwaardere straffen dan van wegvoering naar een oord van ballingschap, tegen eenen of meer der schuldigen doet plaats grijpen, zal deze straf, welke zij dan ook zijn moge, aan den geestelijke of kerkelijke, der opzetting schuldig, opgelegd worden.

§ IV.

Van de verstandhouding der geestelijken van een godsdienstgenootschap met buiten-landsche hoven of mogendheden,

over zaken van godsdienst.

207. Alle geestelijke van eenig godsdienst-genootschap, die over bedenkelijkheden of zaken van godsdienst, met een buiten-landsch hof of mogendheid in verstandhouding getreden is, zonder daarvan vooraf des Keizers minister, die met het toezigt over de eeredienst belast is, verstendigt te hebben, en zonder van denzelven daartoe gemagtigd te zijn, zal te dier gt;;ake alleen, met eene geldboete van honderd tot vijf honderd franken, en eene gevangenzetting van eene maand tot twee jaren, gestraft worden. (Sb. 1853, no. 102.)

208. In geval de verstandhouding, bij het vorig artikel gemeld, verzeld of gevolgd is geworden, van andere bedrijven, strijdig met de uitdrukkelijke verordeningen of voorschriften van eene wet of van een besluit des Keizers, zal de schuldige met uitbanning gestraft worden; ten ware echter de straf uit den aard dezer bedrijven voortvloeijende, zwaarder mogt zijn, in welk geval deze zwaardere straffe alleen opgelegd zal worden. (Sv. 207.)

VIERDE AFDEEL1NG.

Wederstand, weder h o or igheid, en andere pligt-verbrekingen jegens het openbaar gezag.

§1.

Feitelijke wederspannigheid (rebellie.)

209. Alle aantasting, alle gewelddadige en feitelijke wederstand, jegens de bedienende beambten (officiers minis-tériels), de veld- of boschwachters, den gewapenden arm, degenen, die over de invordering der schattingen en opbrengsten gesteld zyn, derzei ver deurwaarders, degenen, die over de inkomende en uitgaande segten (douanes of tollen) ge-

-ocr page 812-

763 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDll., ENZ.

steld zijn; degenen die eene geregtelijke bewaring voeren (sequesters); de ambtenaren of agenten der regeringspo-lieie of regtspolicie, wanneer zij ter uitvoering der wetten, der bevelen of bevelschriften van bet openbaar gezag, of dei regterlijke bevelen of vonnissen bandelen, wordt naar de om-standigbeden, misdaad of wanbedrijf van wederspannigheid verklaard. (B. 1774 v.; R. 603; Sr. 188 v.; Sb. 1822, no. 38, Art. 322, 323, 324, 325; Sb. 1845, no. 8; Sb. 1845, no. 22; Art. 17; Sb. 1851; no. 85; Art. 190, 260, 270, 275; Sb. 1851, no. 166, Art. 36, 42; Sb. 1853, no. 113; Sb. 1854, nos. 3,10; Sb. 1857, no 87, Art. 41.)

210. Wanneer dit gepleegd is door meer dan twintig gewapende personen, zullen de schuldigen met dwangarbeid voor eenen tijd gestraft worden; en zoo er geen voeren van geweer bij plaats gehad heeft, zullen zij met het tuchthuis gestraft worden. (Sr. 101, 214.)

211. Zoo de wederspannigheid gepleegd is door eene gewapende vereeniging of zamenrotting van drie of meer, tot twintig personen ten hoogste, zal de straf in het tuchthuis bestaan. Zoo er geen geweervoeren bij plaats gehad heeft, zal de straf in eene gevangenzetting van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren bestaan. (Sr. 101, 214.,

212. Zoo de wederspannigheid slechts van een of twee personen, met wapenen gepleegd is, zal zij gestraft worden met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren; en zoo zij zonder geweer of wapenen plaats heeft gehad, met eene gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden. (Sr. 218.)

213. Ingeval van wederspannigheid met zamenrotting, zal liet 100ste artikel van dit wetboek toepasselijk z.jn op de zaamgerottenen zonder gezag of post in de bende, die op de eerste waarschuwing van het openbaar gezag terug getreden zijn, of zelfs later, in geval zij niet op de plaats der weder-spannigheidspleging, en zonder nieuwen wederstand of wapenen, gevat worden.

214. Alle vereeniging van personen tot pleging van eene misdaad of wanbedrijf, wordt voor gewapende zamenrotting of vereeniging gerekend, wanneer meer dan twee personen zigt-bare wapenen voeren. (Sr. 101.)

215. Diegenen, die van verborgene wapenen voorzien mogten zijn, en deel hebben in eene zamenrotting of vereeniging, die niet voor gewapend gerekend wordt, zullen, ieder voor zich, gestraft worden alsof zij tot eene gewapende zamenrotting of vereeniging behoord hadden. (Sr. 101.)

216. De daders der misdaden en wanbedrijven, gedurende of ter gelegenheid van eene wederspannigheid gepleegd, zullen gestraft worden met de straffen tegen ieder dezer misdaden gesteld, in geval deze straften zwaarder zijn, Jan die van de w ederspannigbeid zelve.

217. Als schuldig aan de wederspannigheid ia! gestraft worden, al wie daartoe opgezet zal hebben, hetzij door redenen in openbare plaatsen of quot;bijeenkomsten gevoerd, hetzij door aangeslagene plakkaten, hetzij door gedrukte geschriften.

In geval het tot geenc wederspannigheid gekomen mogt zijn

-ocr page 813-

I. TITEL. VAN DJfi MISDADEN EN WANBEDE., ENZ. 763 zal de opzetter gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste zes dagen, en ten hoogste een jaar. (Sr. 100, 103, 285; Wet van 16 Mei 1829, Sb. no. 34:

Art. 1. Onverminderd de bepalingen van art. 60 van het Wetboek van Strafregt en in al de gevallen bij dat wetboek niet uitdrukkelijk voorzien, zal als medepligtige van eene begane misdaad of misdrijf worden beschouwd degeen, die hetzij door aanspraken in het openbaar ten aanhoore van eene verzameling van personen gehouden, hetzij door plakschriften, hetzij door gedrukte of ongedrukte en verkochte of verspreide geschriften, de burgers en ingezetenen zal hebben opgeruid om eene misdaad of misdrijf te begaan.

Deze bepaling is mede toepasselijk, in geval ten gevolge der opruijing slechts eene poging van misdaad of misdrijf overeenkomstig art. 2 en 3 van het Wetboek van Strafregt heeft plaats gehad.

Indien de opruijing geen gevolg hoegenaamd heeft gehad, zal dezelve worden gestraft met eene geldboete van 50 tot 100 gulden, of in geval van verzwarende omstandigheden, met eene gevangenis, welke den tijd van zes maanden, niet zal kunnen te boven gaan.

Zie ook Art. 6 en 6, en de Wet van 1 Junij 1830, Art. 367.) | 218. In alle gevallen, waarin ter zake van het plegen van | wederspannigheid, eene bloote straf van gevangenzetting ge-| wezen wordt, zullen de schuldigen bovendien tot eene geldboete | van zestien tot twee honderd franken veroordeeld mogen worden. 1 219. Als vereeniging of zamenrotting van wederspannigen | zullen gestraft worden, zoodanige vereenigingen of zamenrot-s tingen als met of zonder wapenen geschiedt en verzeld gegaan | zullen zijn van gewcldadigheden of dreigemenicn tegen het : regeringsgezag, de polieie, ambtenaren of agenten, of den j gewapenden arm:

: lo. Door ambachtslieden of daghuurders, in de openbare werkplaatsen of fabrieken;

2°. Door personen in de godshuizen toegelaten;

3°. Door beklaagde, beschuldigde of veroordeelde gevangenen.

220. De straf ter zake van wederspannigheid, aan de beklaagde, beschuldigde of veroordeelde gevangenen wegens andere misdaden of wanbedrijven opgelegd, zal door hen ondergaan moeten worden, te weten:

Door diegenen, die wegens misdaden of wanbedrijven, waarvoor zij gevat zijn, tot eene straf, die noch doodstraf, noch eeuwigdurend is, verwezen zijn of verwezen zouden mogen worden, onmiddelijk na het uiteinde dezer straf;

En door de anderen, onmiddelijk na het vonnis in hoogst gewijsde, waarbij zij vrijgesproken of ontslagen zouden mogen zijn, wegens het feit, waarover zij gevat waren.

221. „De hoofden van eene wederspannigheid, en die daartoe //Opgezet hebben, zullen veroordeeld mogen worden, om na het «uiteinde van hunne straf, ten minste vijf, en ten hoogste tien i/jaren onder het bijzonder toezigt der hoogepolicie te blijven. (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

I

-ocr page 814-

764 III. BOEK. van de misdaden en wanbede., enz.

sn.

Belecdig ingen en geweldplegingen tegen degenen, die met het openbaar gezag bekleed zijn, eudiede openbare raagt in handen hebben.

232. Zoo wanneer eenen of meer magistraatspersonen van re-geringsbestuur of regtsbewind, in de waarneming van hnnne bediening, of ter gelegenheid van die waarneming, eenige beleediging in woorden bestaande, wordt aangedaan, strekkende om hunne eer of kiescbheid aan te tasten, zal degene, die hen dusdanig be-leedigt, met eene gevangenzetting van eene maand tot twee jjiren gestraft worden.

Indien die beleediging plaatsheeft ter rolle of bij de teregtzit-ting van een hof, vierschaar of geregt, zal de gevangenzetting van tweetot vijf jaren zijn. (R. 26; Sv. 806; Sr. 179.)

223. T)e beleediging door gebaarden of dreigementen jegens een magistraatspersoon, in de waarneming zijner bediening of ter gelegenheid van die waarneming gedaan, zal gestraft worden met eene maand tot zes maanden gevangenzetting; en in geval de beleediging plaats heeft ter rolle of bij de teregtzittingvan een hof,vierschaar of geregt, zal zij gestraft worden met gevangenzetting van eene maand tot twee jaren.

224. De beleediging met woorden, gebaarden of dreigementen aan eenig bedienend beambte (officier ministériel),of een de gewapende raagt in handen hebbend agent, in de waarneming of ter gelegenheid van de waarneming zijnerbediening gedaan, zal gestraft worden met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. (Sr. 227.)

225. De straf zal van zes dagen tot eene maand gevangenzetting zijn, in geval de beleediging, bij het vorig artikel gemeld, tegen een bevelhebber van de gewapende magt geschied is. (B. 1409 v.)

226. In geval van artikel 222, 223 en 225, zal de beleediger, boven en behalve de gevangenzetting, verwezen mogen worden om, hetzij ter naaste rolle of teregtzitting, hetzij bij geschrifte, herstelling te doen; en zal de gevangenzetting tegen hem gewezen, niet gerekend worden, dan van den dag, dat de herstelling geschied is.

227. In geval van artikel 224, zal de beleediger desgelijks, boven en behalve de geldboete verwezen raogen worden tot het doen van herstelling aan den beleedigde, en zoo hij daarin vertraagt of weigerig is, zal hij daartoe bij aantasting van persoon genoodzaakt worden. (R. 585.)

228. Al wie, zelfs zonder wapenen, en zonder dat er kwetsuren uit ontstaan zijn, een magistraatspersoon in de waarreming zijner bediening, of ter gelegenheid van die waarneming, geslagen zal hebben, zal met eene gevangenis van twee tot vijfjaren gestraft worden.

In geval deze feitelijkheid voorgevallen is ter rolle of bij de teregtzitting van een hof, vierschaar of geregt zal de schuldige niet

-ocr page 815-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDB,., ENZ. 765 „de kaakquot; gestraft worden. (R. 26, 27; Sv. o09; Wet van 29 Junij 18b4, Sb. no. 102, Art. 4, 5.)

239. In het eene en liet ander geval bij Let vorig artikel uitgedrukt, zal de schuldige bovendien veroordeeld mogen worden, om zich voorden tijd van vijf tot tien jaren van de plaats, waar de magistraatspersoon zijnen post bekleedt, en zulks op eenen afstand van twee myriameters, te verwijderen.

Deze veroordeeling zal hare uitvoering moeten hebben van den dag af, dat de veroordeelde zijne straf ondergaan zal hebben.

In geval de veroordeelde dit bevel vóór het uiteinde van den bepaalden tijd komt te verbreken, zal hij met uitbanning gestraft worden. (Sr. 32 v.)

230. De gewelddadigheden van de soort, bij artikel 228 uitgedrukt, tegen eenen bedienenden ambtenaar (officier minis-t ér i e 1), eenen agent van de gewapende magt of eenen burger, die met het bedienen van eene openbare dienst belast is, begaan wordende, zullen, in geval zij voorvallen, onder of ter gelegenheid van het waarnemen van hunne dienst, met eene gevangenzetting

I van eene tot zes maanden gestraft worden.

231. In geval de gewelddadigheden tegen de ambtenaren en agenten, bij artikel 228 en 230 vermeld, „bloedstorting, kwet-

| sing of ziekte voortgebragt hebben, zal de straf het tuchthuisquot; zijn; in geval er binnen de veertig dagen de dood uit volgt, zal de schuldige met „den doodquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb, no. 102, Art 1:

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft:

lo. Gewelddadigheden tegen ambtenaren en agenten, vermeld in art. 230 van het Wetboek van Strafrcgt, indien zij slechts bloedstorting, kwetsing of ziekte hebben voortgebragt.

Art. 20. Het art, 463 van het Wetboek van Strafrcgt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet. - Sr. 309.)

(Wet 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervangen door.... tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

232. In geval zelfs deze gewelddadigheden geene bloedstorting, kwetsing of ziekte veroorzaakt mogten hebben, zullen de slagen met het tuchthuis gestraft worden, zoo zij met voorbedachten rade of geleider lage zijn toegebragt. (Sr- 310,311.)

238. In geval de kwetsuren tot die soort behooren die het ken-teeken van den doodslag dragen, zal de schuldige met „den doodquot; gestraft worden. (Sr. 295,304: Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 1.)

(Wet 1870, Sb. no. 162, art. 3 : De doodstraf wordt vervangen door____tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

§ III.

Weigering van wettelijk verschuldigde dienst.

234, Alle bevelhebber, ofllcier of onder-oflicier van den gewa-penden arm, die, na wettelijke vordering door het burgerlijke (of

J

-ocr page 816-

^66 HI. BOEK. VAN ÖE MISDADEN EN WANBEDE., ENZ.

civiele) gezag, geweigerd zal hebben, de magt onder zijn bevel staande in het werk te stellen, zal gestraft worden met eene gevangenzettingvan een tot drie maanden ; onverminderd de civiele vergoedingen, die naar luid van artikel 10 van dit wetboek, verschuldigd zouden mogen zijn. (R. 1185.)

235. De strafwetten en verordeningen ten aanzien der opschrijvingen tot de krijgsdienst (militaireconscriptie), zullen voortgaan hare uitvoering tc hebben. (Sb. 1817, no. 1 ; 1820 no. 11, Art. 77.)

236. J)e getuigen en gezworenen, die zich van eene valscli ge-blekene ontschuldiging bediend zullen hebben, zullen, boven en behalve de geldboeten op het niet verschijnen gesteld, tot eene gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden verwezen worden. (Sv. 66,177-180.)

§ IV.

Ontkoraing of ontvlugting van gevangenen en verberging van misdadigers.

237. Zoo dikwijls er eene ontkoming of ontvlugting van gevangenen plaats heeft, zullen (de deurwaarders) de hoofd- of onderbevelhebbers, hetzij van de gendarmerie, hetzij van de gewapende magt die tot geleide dient of de posten bez.it, de cipiers, gevangenbewaarders, opsluiters en alle anderen, die over het geleiden, overbrengen of bewaren der gevangenen gesteld zijn, gestraft worden als volgt:

238. Bijaldien deWtkomene beklaagd was wegens'wanbedrijven van policie of wegens misdaden !ian bloot onteerende straften onderworpen of indien hij krijgsgevangen was, zullen dsgenen, die over zijne bewaring of geleide gesteld zijn, in geval van onachtzaamheid, met eene gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden gestraft worden.

In geval van oogluiking, met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren.

Diegenen, die, met de bewaring of het geleide van den gevangene niet belast zijnde, zijne ontkoming te weeg gebragt of bevorderd zullen hebben, zullen met zes dagen tot drie maanden ge* vangenzetting gestraft worden. (Sr. 244.)

239. Bijaldien de ontkomen gevangenen of een van die, wegens eene misdaad, van dien aard dat zij eene lijfstralfe voor ecnen tijd zou mogen medebrengen, beklaagd of beschuldigd, of tot een dezer straffen veroordeeld was, zal de straf dergenen, die over de bewaring of het geleide gesteld zijn geweest, in geval van ooachtzaaiu-heid, in gevangenzetting van twee tot zes maanden bestaan.

In geval van oogluiking, in het tuchthuis.

Degenen, die niet met de bewaring van de gevangenen belast zijnde, de ontkoming te weeg gebragt of bevorderd zullen hebben, zullen met eene gevangenis van driemaanden tot twee jaren gestraft worden. (Sr. 244, 247.)

240. Byaldien de ontkomenen of een van hen, wegens misdaden van dien aard, dat zij doodstraffe of „eeuwigdurendequot; straffen zouden mogen meebrengen, beklaagd of beschuldigd of

-ocr page 817-

I. TITEL. VAN DE MISDADKN EN VVANBEDR., ENZ. 76? toteene dezer straffen veroordeeld zijn, zullen hunne geleiders of bewaarders met een of twee jaren gevangenis gestraft worden, in het geval van onachtzaamheid; en met „dwangarbeidvooreenen tijd,quot; in het geval van oogluiking.

Die niet met het geleiden of liet bewaren belast zijnde, de ontkoraing bevorderd of te weeg gebragt zullen hebben, zullen meteene gevangenzetting van tenminste een jaar en ten hoogste vijfjaren gestraft worden. (Sr. 244,247; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

241. Bijaldien de ontkoming geschiedt of beproefd is geworden door middel van geweld of met uit-of inbreken der gevangenis, zullende straffen dergenen die haar, door bet verschaffen van de daartoe geschikte werktuigen bevorderd hebben, in het geval dat deontkomene in de bepalingen viel van artikel 238, in drie maanden tot twee jaren gevangenis bestaan.

In het geval van artikel 239, in twee of vijf jaren gevangenis; en in geval van artikel 240, in het tuchthuis. (Sr. 60.)

242. Eijaldien in al de hierboven gemelde gevallen, derde personen die deontkoming te weeg gebragt of bevorderd hebben, daarin geslaagd zijn door middel van het omkoopen der cipieren of gevangenbewaarders, of bij oogluiking met dezelve, zoo zullen zij met dezelfde straffen als gezegde cipiers en gevangenbewaarders gestraft worden. (Sr. 177.

243. In geval de ontkoming door middel van breken of geweld bevorderd is geworden door toevoering van wapenen, zullen dc bewaarders ert geleiders, die daar deel aan hebben, met „eeuwigen dwangarbeidquot; en andere personen met „dwangarbeid voor eenentijd gestraftquot; vrorden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

244. Alle die ten aanzien van de ontkoming van eenen gevangene, oogluiking gepleegd zouden mogen hebben, zullen lioofd voor hoofd en ieder op zich zeiven voor het geheel, onder de benaming van schaden en inteiessen, verwezen worden in al datgene, dat de ciriele tegenpartij van den gevangene regt had tegen hem te verkrijgen. (Sv. 375.)

245. Wat betreft de gevangenen, die door middel van uitbreken of door geweld ontkomen zouden mogen zijn of getracht zouden mogen hebben te ontkomen, deze zullen te dier zake alleen, met zes maanden tot een jaar gevangenzetting gestraft worden, en deze straf dadelijk ondergaan na het uiteinde van de straf der misdaad of des wanbedrijfs, waarvoor zij gevangen waren, of wel dadelijk na het vonnis, waarbij zij van deze misdaad of dit wanbedrijf vrijgesproken of ontslagen zouden mogen worden. Alles, onverminderd de zwaardere straffen, waarin zij wegens andere misdaden, die zij m hunne geweldoefening zonden mogen begaan hebben, vervallen mogten zijn. (Sr. 3.)

246. „Al wie ter zake het bevorderen der ontkoming of der «pogingen tot ontkoming van eenen gevangene, tot eene ge-fVangenzetting van meer dan zes maanden veroordeeld wordt, i/zal bovendien onder het bijzonder toezigt van de hooge policie «gesteld mogen worden, voor den tijd van vijf tot tien jaren.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb.no. 102, Art. 2.)

247. De straffen van gevangenis, hierboven tegen de geleiders

-ocr page 818-

768 III. BOEK. VAN DK MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. of bewaarders in het geval van bloote onachtzaamheid gesteld zullen geene plaats hebben, wanneer de ontkomenen op nieus gevat of terug gebragt zullen zijn, mits dit binnen de vie maanden der ontkoming voorvalle en zij om geen later began andere misdaden of wanbedrijven gevat zijn geworden. (Sr 289, 240.)

248. Diegenen, die personen verbergen of doen verbergen, welke zij weten misdaden van lyfstraftelyken aard begaan te hebben, zullen ten minste met drie maanden, en ten hoogst! met twee jaren gevangenis gestraft worden.

Van deze verordening worden uitgesloten de naastbestaandeE in de op- of nedergaande linie, de man of vrouw, zelfs na echtscheiding, de broeders of zusters der verborgen gehoudem misdadigers, of hunne aangehuwden in denzelfden graad, (Sv. 188; Sr. 61, 880.)

§ V.

Opbreking van v e r z e g e 1 i n ge n en o nt t r e k k ing of wegneming van stukken uit de openbare bewaringen.

249. Wanneer eene verzegeling verbroken is geworden, die hetzij op bevel van de hooge regering, hetzij ingevolge van een regterlijk bevel, in welke zaak ook verleend, geschied is, zullen de dasirover gestelde bewaarders of oppassers, wegens bloote onachtzaamheid met zes dagen tot zes maanden gevangenzet ting gestraft worden. (K. 787; 658 v., 675, 885.)

250. In geval het verbreken der verzegeling geschied is ten aanzien van papieren en goederen van iemand, die wegens eene misdaad, doodstraffe, „eeuwigen dwangarbeidquot; of wegvoering naar een oord van ballingschap meêbrengende, beklaagd of beschuldigd, of tot eene dezer straffen veroordeeld is, zal de onachtzame bewaarder of oppasser met zes maanden tot twee jaren gevangenis gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

251- Al wie, met voordacht, verzegeling van papieren of zaken van de hoedanigheid bij het vorig artikel uitgedrukt, verbroken of in het verbreken deel gehad zal hebben, zal met het tuchthuis gestraft worden; en zoo het de bewaarder of oppasser zelf is, zal hij met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

252. Ten npzigte van alle andere verbreking van verzegeling, zullen de schuldigen met zes maanden tot twee jaren; en zoo het de bewaarder of oppasser zelf is, met twee tot vijf jaren •gevangenis gestraft worden.

258. Alle diefstal, met verbreking van verzegeling begaan, zal

gestraft worden als diefstal met breking begaan. (Sr.881,884,898.)

254. Ten aanzien van het verduisteren, vernielen en wegnemen van stukken of papieren van lijfatraffelyke regtszaken of andere papieren, registers, akten en goederen, in archieven, grirtien of openbare bewaarplaatsen gelegd of aan eenen openharen bewaarhouder in dezen zijnen post ter hand gesteld, zullen de straften tegen die griffiers, archivisten, notarissen of

-ocr page 819-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDK., ENZ. 769 andere bewaarhouders aan onaclitzaamheid schuldig, in drie maanden tot een jaar gevangenzetting, en in eeue geldboete van honderd, tot drie honderd franken bestaan. (Sr. 105.)

255. Al wie zich schuldig gemaakt zal hebben aan het verduisteren, wegnemen of vernielen, bij het vorig artikel gemeld, zal met het tuchthuis gestraft worden.

In geval de misdaad het werk is van den bewaarhouder zeiven, zal hij met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

256. In geval het verbreken der verzegeling, het verduisteren, wegnemen of vernielen van stukken, met feitelijkheid tegen de personen gepleegd is, zal de straf tegen iedereen, in den „dwangarbeid voor eenen tijdquot; bestaan, onverminderd zwaardere straffen, zoo de zaak die meêbrengt, naar den aard der feitelijkheden en andere misdaden, die daar mede gepaard zouden mogen gaan. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

§ VI.

Beschadiging van gedenkstukken.

257. Al wie gedenkstukken, standbeelden en andere voorwerpen, die ten algemeenen nutte of versiering geschikt en door het openbaar gezag of op goedvinden van hetzelve opgerigt zijn, vernield, omgeworpen, verminkt of beschadigd zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting vaii eene maand tot twee jaren, en eene geldboete van honderd tot vijfhonderd franken. (Sb. 1820, no. 6 ; Wet van 7 Maart 1852, Sb. no. 48;

Art. 12. Art. 257 van het Strafwetboek is toepasselijk op moedwillige beschadiging en verstoring van telegraphi-sche toestellen.)

§ VU.

Aanmatiging van titels of b edieningen,

258. Al, wie, zonder regt daartoe, zich in openbare ambten of posten, hetzij burgerlijke of krijgsbedieningen gestoken zal hebben of eene daad tot die posten behoorende verrigt zal hebben zal gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren, onverminderd de straf van valschheid, bijaldien de daad het kenmerk dezer misdaad met zich brengt. (Sr. 145, 197; Sb. 1850, no. 15, Art. 25.)

259. Al wie openlijk een kleed van onderscheiding (kostuum), i uniform of een eereteeken gedragen zal hebben, dat hem niet toekomt of zich titels aangematigd zal hebben, waarover de Keizer beschikt, die hem niet wettig toegekend zijn, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren. (Sr. 381; Sb. no. 1815, no. 38, 47; 1822, no. 1.)

§ VIII.

Inbreuken op de vrije godsdienstuitoefening.

260. Ieder bijzonder persoon, die, bij wege van feitelijkheid of bedreiging, een of meer personen gedwongen of belet zal

49

-ocr page 820-

770 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE , ENZ.

hebben eene der openlijk toegelatene godsdienstuitoefeningeu, nitteoefenen, dezelve bij te wonen, zekere feesten te vieren, zekere rustdagen waar te nemen, en dienvolgens hunne werkplaatsen, winkels of pakhuizen te openen of te sluiten, en ze-keren arbeid te doen of na te laten, zal te dezer zake alleen gestraft worden met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken en eene gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden. (G. 164; Sb. 1815, no. 21.)

261. Die eenige godsdienstuitoefening belet, vertraagd of afgebroken zullen hebben door het verwekken van beroeringen of wanorde in de kerk of andere tot die godsdienstoefening geschikte of werkelijk gebruikt wordende plaats, zullen gestraft worden met eene geldboete van zestien tot drie honderd franken en eene gevangenzetting van zes dagen tot drie maanden.

262. Al wie, met woorden of gebaarden, de voorwerpen van eenige eeredienst, in de plaatsen tot derzelver oefening geschikt of werkelijk gebruikt wordende, of wel de leeraars (of bedienaars) van die eeredienst, in de waarneming hunner bediening, bespotting aangedaan zal hebben, zal gestraft worden met eene boete van zestien tot vijf honderd franken en eene gevangenis van veertien dagen tot zes maanden.

263. Al wie een leeraar (of bedienaar) van eenige godsdienst in de waarneming van zijne bediening geslagen zal hebben; zal met „de kaakquot; gestraft worden. (Wet van 2(.gt; Junij 1864, Sb. no. 102, Art. 4, 8.)

264. De verordeningen van deze on der-afdeel ing zijn niet toepasselijk dan op beroeringen, beleedigingen of fcitelykheden wier aard of omstandigheden, achtervolgens de andere verordeningen van dit wetboek, geene aanleiding geven tot zwaardere straffen.

VIJFDE AFDEELING.

Velrbindtenis van kwaaddoeners, land looperij en bedelarij.

§ I.

Verbindtenis van kwaaddoeners.

265. Alle verbindtenis van kwaaddoeners tegen personen of goederen, is eene misdaad tegen de openbare rust.

266. Deze misdaad bestaat, zoodra er eene op- ofinrigtin; van benden of verstandhouding tusschen hen en hunne hoofden of bevelvoerders plaats grijpt of eenige overeenkomst, om rekening of verdeeling te doen van de buit der wandaden.

267. Wanneer deze misdaad van geenerlei andere vergezeld of gevolgd mogt zijn, zullen de aanleggers, bestuurders der verbindtenis en de opper- of onder-bevelvoerders dezer benden,

met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

268. Met het tuchthuis zullen gestraft worden, alle anderen, die met eenigen dienst hoegenaamd in die benden belast zijn geweest, of die willens en wetens aan de benden of hunne verdeelingen, wapenen, wapentuig, werktuigen tot het plegen

-ocr page 821-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDli., ENZ. 771

van misdaad, herberg, schuilplaats of vergaderplaats verschaft zullen hebben. (Sr. 61, 99.)

§ 11.

Land loop er ij.

269. De landlooperij is een wanbedrijf.

270. Landloopers of geboefte zijn diegenen, die noch vaste woonplaats, noch middelen van bestaan hebben on geenerlei ambacht of beroep gewoon zijn uit te oefenen.

271. Landloopers of geboefte, die wettelijk voor zoodanig verklaard zijn, zullen te dier zake alleen met drie of (tot) zes maanden gevangenis gestraft worden, Men na het ondergaan „van hunne straf, ter beschikking van de hooge regering blij-„ven voor zoodanigen tijd als zij bepalen zal, in aanmerking „van hun gedrag.quot; (Gedeeltelijk vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, St. no. 102, Art. 2.)

272. „De personen, die bij vonnis voor landloopers verklaard „worden, zullen, in gevallij vreemdelingen zijn, op last van de „hooge regering buiten het Rijksgebied gebragt mogen worden.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 120, Art. 19.)

273. „De landloopers, die in Frankrijk geboren zijn, zullen „na een vonnis, zelfs dat in kracht van gewijsde zaak is ge-„gaan, opgeëischt mogen worden bij handeling van den muni-Lcipalen raad der gemeente, waarin zij geboren zijn of door „eenen genoegzaam gegoeden burger, verborgd mogen worden.

„In geval de hooge regering den opeisch toestaat ofdenborg-„togt aanneemt, zullen de dus opgeëischte of verborgde per-„sonen, op haar bevel naar de gemeente, die hen opgeëischt „of welke hun op verzoek van den borg tot verblijf gegeven „zal worden, verzonden of gebragt worden.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 19.)

§ TIL Bedelarij.

274. „Al wie gevonden zal worden te bedelen in eene plaats «voor welke eene openbare inrigting tot voorkoming van bede-„larij in stand is, zal met drie tot zes maanden gevangenis „gestraft en na het uiteinde der straf in het bedelaarshuis /gebragt worden.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

Art. 19. „De artt. 271, laatste gedeelte, 272, 273, 274 en 282 van het Wetboek van Strafregt worden vervangen door de navolgende bepalingen:

Die bedelende wordt gevonden in eene plaats, voor welke eene openbare inrigting tot voorkoming der bedelarij bestaat, wordt gestraft met gevangenis van veertien dagen tot zes maanden.

De regter kan gelasten dat landloopers en bedelaars na het uiteinde der gevangenisstraf, naar een bedelaarsgesticht of werkhuis zullen worden overgebragt. De iast tot overbrenging is verpligtend ten aanzien van hen, die reeds eenmaal wegens landlooperij of bedelarij zijn veroordeeld.

-ocr page 822-

773 III. BOEK. van de misdaden en wanbedr., enz.

Veroordeelde landloopers en bedelaars, welke vreemdelingen zijn, kunnen ten allen tijde op last der regering over de grenzen worden geleid.

Art. 20. Het art. 168 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 19 dezer wet.quot; - Sb, ]843, no. 74, Bijv. art. 5; 1849, no. 39, art.9,14,15; 1854, no. 100.)

275. In de plaatsen, waar nog geene zoodanige inrigtingen in stand zijn, zullen degenen, die bij gezonden lijve hun werl: van bedelen maken, met eene tot drie maanden gevangenis gestraft worden.

In geval zij buiten het kanton van hunne woning gevat wor den, zullen zij met eene gevangenis van zes maanden tottwef jaren gestraft worden.

276. Alle bedelaars, zelfs niet van gezonden lijve, die dreigementen gebruikt zullen hebben, of zonder verlof van det eigenaar of van iemand van den huize, binnengetreden zullei zijn, hetzij in eene woning, hetzij in eene daartoe behoorendi beslotene plaats;

Of die kwetsuren of krankten veinzen;

Of die in verbinding bedelen, ten ware man en vrouw, vadei of moeder en hunne kleine kinderen of een blinde met zijnet geleider;

Zullen met gevangenis van zes maanden tot twee jaren gestraft worden. (G. 153.)

Verordeningen, zoo wel tot de lanclloopers ali bedelaars behoorende

277. Alle bedelaar of landlooper, die gevat wordt op eenigf wijze vermomd zijnde;

Of geweer bij zich hebbende, schoon hij daar geen gebruii van gemaakt noch mede gedreigd mogt hebben;

Of vijlen, haken of andere werktuigen bij zich hebbende, dis geschikt zouden mogen zijn, hetzij tot plegen ^an diefstallei of andere wanbedrijven, hetzij om hem in staat te stellenvaa in de huizen te komen of door te dringen;

Zal gestraft worden met twee tot vijf jaren gevangenis.

278. Alle bedelaar of landlooper, die gevonden zal worden, eenig goed bij zich te hebben van meer dan honderd franke! waarde, zonder te kunnen bewijzen hoe hij dpiraan gekomeE is, zal gestraft worden met de straf, bij artikel 276 gestelil

279. Alle bedelaar of landlooper, die eenige daad van geweld, hoegenaamd ook, jegens de personen gepleegd zal hebben, zal gestraft worden met het tuchthuis, onverminderd de zwaardere straffen, zoo er die vallen, naarmate van de soort en omstandigheden der feitelykheid.

280. „Alle landlooper of bedelaar, 'die eene misdaad begaan „zal hebben, de straf van dwangarbeid voor eenen tijd medebrengende, zal bovendien gebrandmerkt worden.quot; (Vervallen doordc Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2, 3.)

281. De straffen bij dit wetboek gesteld tegen degenen, die zich van valsche getuigschriften, valsche paspoorten of valscne reisorders bedienen, zullen altij d tot het hoogste (of maximum)

-ocr page 823-

I. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR. ENZ. 773

in hare soort gebragt moeten worden, wanneer zij aan landloopers ofbedelaars opgelegd worden. (Sv. 153 v.)

283. „De landloopers of bedelaars, die de straffen, by de vorige „artikelen gesteld, ondergaan zullen hebben, zullen, na het uiteinde dezer straffen, ter beschikking van de hooge regering blij-„ven.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103, Art. 19.)

ZESDE AFDEELING.

Wanbedrijven, begaan met geschriften, afbeeldingen of prenten, zonder naam van schrijver, drukker of plaatsnijder verspreid.

283. Alle uitgaaf of verspreiding van gedrukte werken, geschriften, bekendmakingen, berigten, aanplak- of uithaugbiljetten, dagbladen, tijdschriften of andere, waarin de ware naam, het beroep en woning van den schrijver of drukker niet uitgedrukt is, zal te dier zake alleen met eene gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden gestraft worden; en zulks ten aanzien van ieder, die met zijn weten, tot de uitgave of verspreiding medegewerkt zal hebben. (G. 8, Sb. 1814, no. 17; 1816, no. 32; 1829, no. 34.)

284. Deze bepaling zal tot bloote policiestraffen gebragt worden:

lo. Ten aanzien van de omroepers, aanplakkers, of verspreiders, die den persoon van wien zij het gedrukte stuk hebben, bekendgemaakt zullen hebben;

2o. Ten aanzien van al, wie den drukker zal hebben bekend gemaakt

So, Ten aanzien zelfs van den drukker, die den schrijver zal • hebben bekend gemaakt. (Sb. 1829, no. 34.)

285. In geval het gedrukte stuk eenige opzetting tot misdaden of wanbedrijven behelst, zullen de omroepers, aanplakkers, ver-koopers of verspreiders als medepligtigen van den opzetter gestraft worden, tenzij zij diegenen bekend gemaakt hebben, van wien zij het stuk, dat de opzetting behelst, bekomen hebben.

In geval van ontdekking, zullen zij slechts in eene gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden vervallen, en de straf van me-depligtigheid zal niet toepasselijk blijven dan op diegenen, die de personen, van wie zij het gedrukte stuk ontvangen hebben, niet bekend gemaakt zullen hebben en op den drukker, indien hij bekend is. (Sb. 1814, no. 17; 1829, no. 34.)

286. In alle de bovenstaande gevallen, zal er verbeurdverklaring der opgehaalde afdrukken (of exemplaren) plaats vinden. (Sr. 11.)

287. Alle te koop of tentoonstelling of verspreiding van liedjes, blaadjes of zoogenaamde pamflets, afbeeldingen of prenten, strijdig met de goede zeden, zal gestraft worden met eene geldboete van zestien tot vijfhonderd franken, gevangenzetting van eene maand tot een jaar en verbeurdverklaring der platen en der afdrukken van de liedjes, afbeeldingen of andere stukken van het wanbedrijf. (Sr. 11.)

288. De straffen van gevangenis en de geldboete, bij het vorig

-ocr page 824-

774 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE , NZ. artikel gesteld, zullen tot bloote policiestraffen verminderd worden:

lo. Ten aanzien der omroepers, verkoopers of verspreiders, die den persoon bekend gemaakt zullen hebben, die hun het stuk ter band gesteld heeft;

Zo. Ten aanzien van al wie den drukker of den plaatsnijder bekend gemaakt zal hebben;

,co. Ten aanzien zelfs van den drukker of den plaatsnijder, die den schrijver of dengenen, die hen met het drukken of het snijden belast heeft, bekend gemaakt zal hebben.

289. In al de gevallen bij deze afdeeling uitgedrukt, en waarin de hoofdschuldige (auteur) bekend zal zijn, zal hij het hoogste (het maximum) der straf ondergaan, aan de soort van het wanbedrijf verknocht.

BIJZONDERE VERORDENING.

290. Ieder, die zonder door de policie daartoe ge magtigd te zijn, het werk pleegt van omroeper of aanplakker van gedrukte stukken, teekeningen of prenten, zelfs wanneer zij mei; de namen van schrijvers, drukkers, teekenaars of plaatsnijders voorzien zijn, zal met cene gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden gestraft worden.

ZEVENDE AFDEELING.

Van ongeoorloofde gezelschappen of bijeenkomsten.

291. Geenerlei genootschap (of gezelschap) van meer dan twintig personen, met oogmerk om dagelijks of op zekere gepaalde dagen bijeen te komen, ten einde zich met voorwerpen van godsdienst, letterkunde, staatkunde of andere zaken bezig te houden, zal opgerigt mogen worden, dan met toestemming van tie hooge regering, en onder zoodanige voorwaarden, als het openbaar gezag zal goedvinden het gezelschap op te leggen.

Onder het getal van personen, bij dit artikel uitgedrukt^ zullen

niet begrepen zijn, die hunne woonstede hebben in het huis, waar

het gezelschap bijeen komt. (G. 10; Sb. 1853, no. 102; loóo, no. 82.)

292. Alle genootschap van bovengemelden aard, dat zonder daartoe verleende magt opgerigt zal zijn, of na dezelve bekomen te hebben, de daarbij opgelegde voorwaarden verbroken zal hebben, zal ontbonden worden.

De hoofden, bestuurders of bewindvoerders van dat gezelschap zullen bovendien met eene geldboete van zestien tot tweehonderd franken gestraft worden.

293. In geval in deze bijeenkomsten, bij wege van redevoering, vermaning, aanroeping of gebed, in welke taal ook, of bij wege van voorlezing, ophanging, uitgave of verspreiding van eenigerlianue geschriften, eenige opzetting tot misdaden oi wanbedrijven geschied zal zijn, zal de straf in eene geldboete van honderd tot drie honderd franken en drie maanden tot twee jaren gevangenis M-

staa dezf wet schi pers len win gt

teit, verg eenj of t( geld!

M

C

Doi gi

Do(

slag ]

296 met [

297 wann paald moete omsta

298 wacht het li hem 1

299, natuu wettig minde . 300. jongge

-ocr page 825-

I. TITEL. VAN DEatiSUADEN EN WANBEDa., ENZ. 775 staan, ten aanzien der hoofden, bestuurders en bewindvoerders dezer gezelschappen; onverminderd zwaardere straffen, die bij de wet gesteld zouden mogen znn tegen degenen, die persoonlijk schuldig zouden mogen bevonden worden aan de opzetting, welke personen in geenerlei geval, met eene mindere straf gestraft zullen mogen worden, dan die aan de hoofden, bestuurders of bewindvoerders worden opgelegd. (Sr. 102; Sb. 1829, no. 34.)

294, Al wie, zonder vergunning van het gezag der municipali-teit, het gebruik van zijn huis ofvertrek in het geheel often deele vergund of toegestaan zal hebben, ter bijeenkomst der leden van een gezelschap, zelfs dat de toestemming der hooge regering heeft, of tot eenige godsdienstoefening, zal gestraft worden met eene geldboete van zestien tot tweehonderd franken. (B. 625.)

TWEEDE TITEEi.

MISDADEN EN WANBEDEIJVEN TEGEN BIJZONDERE PERSONEN.

EERSTE HOOFDSTUK.

Misdaden en wanbedr^ven tegen personen.

(Vastgesteld den 17den van Sprokkelmaand 1810. Afgekondigd den 27sten derzelfde maand.)

EERSTE AFDEELING.

Doodslag en andere hoofdmisdaden, bedreigingen van feitelijkheden tegen personen.

U.

Doodslag, moord, vadermoord, kindermoord, vergiftiging.

295. De nederlaag van een mensch wordt doodslag of manslag genoemd. (Sr. 319, 321 v,, 437.)

296. Alle doodslag of manslag met voorbedachten rade of met geleider lage begaan, wordt moord genoemd. (Sr. 297,302.)

297. Met voorbedachten rade wordt een doodslag begaan, wanneer er voor de daad, een opzet genomen is om eenen bepaalden persoon of zelfs dengenen, dien men vinden of ontmoeten zal, aan te vallen; wanneer zelfs dit opzet van eenige omstandigheid of eenig voorval mogt afhangen.

298. Het geleider lage bestaat in het langer of korter opwachten van iemand, op eene of meer plaatsen, hetzij om hem liet leven te nemen, hetzij om eenige daden van geweld aan hem te plegen.

299. Vadermoord wordt genoemd, de doodslag van wettigen natuurlijken of aangenomen vader of moeder, of van eenen wettigen grootvader of grootmoeder (adscendcnt) in eerderen of minderen graad. (Sr. 86, 302; 323.)

. 300. Kindermoord wordt genoemd, de doodslag van een jonggeboren kind. (Sr. 302.)

-ocr page 826-

776 III. BOEK. van' de misdaden en wanbedk., enz.

301. Vergiftiging wordt genoemd, alle toeleg op iemands leven, door de werking van middelen, die met meer of minder spoed den dood kunnen verwekken, op welk eene wijze die middelen ook aangewend of toegediend mogen zijn, en welke de gevolgen daar ook van mogen zgn. (Sr. 302, 452.)

302. Al wie schuldig is aan moord, aan vadermoord, aan kindermoord en aan vergiftiging, zal met den dood gestraft worden, „onverminderd de bijzondere verordening van artikel „13, ten aanzien van den vadermoord.quot; (Sr. 819, 323. Wet van 29 Junij 1854, Sb. ro. 102, Art. 1 en

Art. 13. De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:

•Jo. Kindermoord voor de eerste maal door de ongehuwde moeder gepleegd.

Art, 9 dezer wet is hier niet van toepassing.)

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3 : De doodstraf wordt vervangen door levenslange tuchthuisstraf voor de misdaden, voorzien bij de artt. 296 (moord) 299 (vadermoord) 301 (vergiftiging), benevens voor kindermoord anders dan in het geval, omschreven bij art. 13 der wet van 29 Junij 1854 Sb. iio. 102).

303. Als schuldig aan moord zullen gestraft worden alle kwaaddoeners, hoegenaamd ook, die ter uitvoering hunner misdaden, pijnigingen in het werk stellen of bedrijven van wreedheid plegen (Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3).

334. De doodslag zal de „doodstrafquot; medebrengen , „wan-„neer hij voorafgegaan, vergezeld of gevolgd zal zijn va:i eenige „andere misdaad of wanbedrijf.quot;

In alle andere gevallen zal de doodslager met „eeuwigen „dwangarbeidquot; gestraft worden. (Wet van 29 Juny 1854, Sb. no. 102, Art. 2 en

Art. 13. De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van: io. Manslag, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, mits de manslag niet gestrekt heeft om het plegen van die misdaad of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk te maken of de ontdekking daarvan voor te komen.

Art. 9 dezer wet is hier niet van toepassing.) [Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen .... door tuchthuisstraf van vjjf tot vijf en twintig jaren, voor manslag, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of wanbedrijf (n.1. wanneer de manslag wel gestrekt heeft om het plegen van die misdaad of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk temaken of de ontdekking daarvan te voorkomen)].

§ n.

Bedreigingen.

805. Al wie, bij naamluos of onderteekend geschrift, met

-ocr page 827-

11 TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. 777 moord, vergiftiging of eenige andere gewelddadigheid tegen personen, die met den dood, „eeuwigen dwangarbeidquot; of wegvoering naar een oord van ballingschap strafbaar ia, bedreigd zal hebben, zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden, in geval de bedreiging geschied is met bevel om eene som gelds op eene aangeduide plaats neder te leggen, of om eenige andere voorwaarde te vervullen. (Sr. 436; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

306. In geval deze bedreiging met geenerlei bevel of voorwaarde verzeld is gegaan, zal de straf in eene gevangenis van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren, en eene geldboete van honderd tot zes honderd franken bestaan.

307. In geval de bedreiging met bevel of voorwaarde mondeling geschied is, zal de schuldige met eene gevangenis van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijf en twintig tot drie honderd franken gestraft worden.

308. „In de gevallen, waarin bij de twee vorige artikelen „voorzien wordt, zal de schuldige bovendien bij het vonnis, „onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden, „ten minste voor vijf en ten hoogste voor tien jaren.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

TWEEDE AFDEELDfG.

Moedwillige kwetsuren en slagen of stoeten, die

niet onder de benaming van doodslag vallen, en andere moedwillige misdaden en wanbedrijven.

309. Met het „tuchthuisquot; zal gestraft worden, al wie iemand kwetsuren, slagen of stooten toegebragt zal hebben, in geval uit deze gewelddadigheid eene ziekte of beletsel van te werken ontstaan is van meer dan twintig dagen. (Sr. 186, 312, 319 v.; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft:

So. De gewelddadigheden in art. 309 van het Wetboek van Strafregt vermeld.

Art. 20. Art. 463 van dat wetboek is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet.)

310. In geval de misdaad, by het vorig artikel gemeld, met voorbedachten rade of met geleider lage gepleegd is , zal de straf in „dwangarbeid voor eenen tijdquot; bestaan. (Sr. 297, 298, 312; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art 2.)

311. Wanneer de kwetsuren of slagen geenerlei ziekte of beletsel van te werken , als bij artikel 309 vermeld, veroorzaakt zullen hebben, zal de schuldige met eene gevangenzetting van eene maand tot twee jaren, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken gestraft worden.

In geval van voorbedachten rade of geleider lage, zal de gevangenzetting zijn van twee tot vijf jaren en de geld-jioete van vijftig tot vijfhonderd franken. (Sr. 297, 298, 312, 319 v.)

-ocr page 828-

778 iii. soek. van de misdaden en wanbedr., enz.

312. „Bijaldien de schuldige in de gevallen van artikel 309, „310 en 311, de misdaad jegens zijnen wettigen natuur-„lijken of aangenomen vader of moeder, of wettige groot-„ouders van eerderen of verderen graad gepleegd mogt hebben, „zal hij gestraft worden als volgt:

„Zoo het artikel waartoe het geval behoort, gevangenzetting „en geldboete bepaalt, zal de schuldige de straf van het „tuchthuis ondergaan;

„Zoo het artikel de straf van het tuchthuis bepaalt, zal de „schuldige die van dwangarbeid voor eenen tijd ondergaan;

„Zoo het artikel de straf van dwangarbeid voor eenen tijd „bepaalt, zal hij den eeuwigen dwangarbeid ondergaan.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102;

Art. 15. Art. 312 van het Wetboek van Strafregt wordt ingetrokken en de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders, of jegens grootouders als eene verzwarende omstandigheid aangemerkt, waarop de regter, behoudens de bepalingen van art. 9 en 20 dezsr wet bij de toepassing der straf moet acht geven.

De regter is zelfs bevoegd de tuchthuis- of gevangenisstraf met een derde boven het maximum te verhoogen.

Art. 9. Wanneer de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billyke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeeh door de misdaad toegebragt, of andere verzachtende omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen, kunnen de tuchthuisstraf van vijf tor. twintig jaren en deportatie door eene correctionele gevangenis van één jaar minstens, de tuchthuisstraf van vyf tot vijftien jaren door eene correctionele gevangenis van zes maanden minstens, de gewone tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren en verbanning door eene correctionele gevangenis van drie maanden minstens worden vervangen.

Deze correctionele gevangenisstraffen kunnen door de toepassing van Art. 2 der Wet van 28 Junij 1851, Sb. no. 68, en art. 7 dezer wet niet lager dan tot de helft afdalen.

Art. 20. Het Art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast, ook dan, wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven, of ook dan, wanneer tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.

Het is toepasselijk in de gevallen van Art, 5. 6, 10 11, 12, 14, 15 , 16, 17, 18 en 19 dezer wet.

Het is mede toepasselijk bij eerste en latere overtredingen van politie in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.)

313. Bijaldien de misdaden en wanbedrijven in deze en de vorige afdeeling vermeld, bij oproerige zamenrotting, met opstand of plundering begaan zijn, zullen zij aan de hoofden, beleggers, aanstokers en opzetters van die zam en rottingen,

-ocr page 829-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE. ENZ. 779

opstanden of plunderingen toegerekend worden, welke als schuldig aan deze misdaden of aan deze wanbedrijven gestraft, en tot dezelfde stratfen veroordeeld zullen worden, als die, welke zij in persoon gepleegd hebben. (Sr. 96, 440).

814. Al wie priempoken, schietgeweren, tromblons genaamd of wat soort van geweer het ook zijn mag, dat bij de wet of by eenig regerings-reglement verboden is, gemaakt of verkocht zal hebben, zal met eene gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden gestraft worden.

üie de voorzeide wapenen draagt, zal met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken gestraft worden.

In het een en ander geval zal het wapen verbeurd verklaard worden.

Alles onverminderd zwaardere straf, zoo er die valt, in geval van medepligtigheid aan misdaad. (Sr. 101.)

315. „Boven de boetstraffen, bij de vorige artikelen ge-„meld, zullen de geregten het toezigt der hooge policie voor „twee tot tien jaren mogen opleggen.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, art. 2.)

316. Al wie schuldi» is aan de misdaad van ontmanning, zal de straf van „eeuwigen dwangarbeidquot; ondergaan.

In geval de dood daaruit ontstaan is binnen de veertig dagen na het plegen der misdaad, zal de schuldige de „doodstrafquot; ondergaan. (Sr. 325; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, art. 2).

(Wet 1870 Sb. no, 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen.... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren).

317. Al wie door spijzen, dranken, artsenijen, gewelddadigheden, of eenig ander middel, het misvallen van eene zwangere vrouw bewerkt zal hebben, hetzij zij zelve daarin toestemt of niet, zal met het tuchthuis gestraft worden.

Dezelfde straf zal uitgewezen worden tegen de vrouw, die zich zelve eene misdragt bewerkt zal hebben of die toegestemd zal hebben om de middelen, haar te dien einde voorgeschreven of toegediend, te gebruiken, ingeval het misvallen daarop gevolgd is.

De genees- en heelmeesters en soortgelijke beambten (officiers de santé) gelijk ook de artsenijbereiders, die deze middelen voorgeschreven of toegediend zullen hebben, zullen, ingeval het misvallen plaats gehad heeft, tot „dwangarbeid voor eenen tijdquot; veroordeeld worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

318. Al wie vervalschte dranken, die schadelijke inmeng-sels voor de gezondheid bevatten, verkocht of vertierd zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van zes dagen tot twee jaren, en eene geldboete van zestien tot vijf honderd franken.

De vervalschte dranken, die bevonden zullen worden den verkooper of vertierder toe te behooren, zullen in beslag genomen en verbeurd verklaard worden. (Sr. 475 6o; Sb. 1829, no. 35; 1818, no. 16.)

-ocr page 830-

7S0 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WA NB EDE., ENZ.

DERDE AFDEELTNG.

Onwillige manslag, kwetsuren en slagen; verschoonbare misdaden en wanbedrijven, en gevallen waarin zij niet verschoond mogen worden, manslagen, kwetsuren en slagen, die noch misdaden, noch wanbedrijven z ij n.

§ i.

Onwillige manslag, kwetsuren en slagen.

319. Al wie, uit onhandigheid of onbedrevenheid, onvoor-zigtigheid, onoplettendheid^ achteloosheid of verzuim van inachtneming der reglementen, onwillig eenen manslag gedaan of denzelven onwillig veroorzaakt zal hebben, zal met eene gevangenis van drie maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot zes honderd franken gestraft worden. (Sr. 296, 300, 320.)

320. In geval uit het gebrek van bedrevenheid of van voorzorg slechts kwetsuren of slagen of stooten ontstaan zijn, zal de gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden, en de boete van zestien tot honderd franken zijn.

§ U-

Verschoonbare misdaden en wanbedrij-ven, en gevallen waarin zij niet verschoond mogen worden.

821. De doodslag, zoo als ook de kwetsuren en slagen of stooten zijn verschoonbaar, in geval zij door zware slagen of gewelddadigheden jegens iemands lijf of leven, verwekt (of geprovoceerd) zijn geworden. (Sr. 295 v., 309 v.)

322. De misdaden en wanbedrijven, in het vorig artikel vermeld, zijn desgelijks verschoonbaar, in geval zij begaan zijn, met bij den dag het beklimmen of inbreken van ora-schuttingen, muren of den ingang van een bewoond huis of bewoond wordend gedeelte van een huis, of van derzelver toe-behooren, af te weren.

In geval de zaak bij nacht voorvalt, wordt het geval bij artikel 329 bepaald. (Sr. 893, 397.)

823. De vadermoord is nooit verschoonbaar. (Sr. 86, 299.)

324. De doodslag door den man aan zijne vrouw, of door deze aan haren man gepleegd, is niet verschoonbaar, in geval het leven van den man of de vrouw, die den doodslag begaan heeft, niet in eigenste oogenblik van den doodslag, in gevaar was gebragt.

Echter is in het geval van overspel, bij artikel 335 gemeld, de ^doodslag door den man aan zijne vrouw, zoo als ook aan haren medepligtige begaan, verschoonbaar, geschied zijnde in

-ocr page 831-

II. TITEL VAN DE MISDADEN EN WANBEDK,, ENZ. 781

het oogenblik, dat hij in het huis zijner zamenwoning met zijne vrouw, hen te zamen op de daad (in flagranti) betrapt. (Sv. 38.)

325. De misdaad van ontmanning zal, indien zij onmiddelijk door eene gewelddadige schennis der eerbaarheid veroorzaakt (geprovoceerd) is, gelijk een verschoonbare doodslag of kwetsing aangemerkt worden. (Sr. 316.)

326. Zoo wanneer het verschoonend feit bewezen wordt, in geval van eene misdaad, die doodstraf of „eeuwigen dwangarbeidquot; of wegvoering naar een oord van ballingschap medebrengt, zal de straf tot eene gevangenis van een tot vijfjaren verminderd worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb.no. 102, Art. 2.)

In geval van alle andere misdaad, zal zij tot eene gevangenis van zes maanden tot twee jaren verminderd worden;

„In deze twee eerste gevallen zullen de schuldigen boven-„dien, bij het vonnis, onder het toezigt der hooge policie ge-„steld mogen worden, ten minste voor vijf en ten hoogste voor „tien jaren.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

In geval van een wanbedrijf, zal de straf verminderd worden tot eene gevangenis van zes dagen tot zes maanden.

§ UI.

Manslagen, kwetsuren en slagenofstooten, niet

als misdaden of wanbedrijven aangemerkt.

327. Daar is noch misdaad noch wanbedrijf, wanneer de begane manslag of de toegebragte kwetsuren of slagen of stoo-ten, door de wet bevolen en door het wettig gezag gelast zijn geworden.

328. Daar is noch misdaad noch wanbedrijf, wanneer de begane manslag of de toegebragte kwetsuren of slagen of stoo-ten, door den werkelijken nooddwang der wettige zelfsverde-diging of verdediging van eenen anderen bevolen werd.

329. Onder de gevallen van werkelijken nooddwang van verdediging zijn de twee volgende begrepen:

lo. Zoo de manslag begaan, zoo de kwetsuren of slagen of stooten toegebragt zijn, met bij den nacht, de beklimming of inbreking der omschutting, muren of deuren van een bewoond huis of bewoond gedeelte van een huis of van derzelver toebehooren, af te weren;

2o. Zoo de zaak voorvalt in zich te verweren tegen daders van gewelddadigen diefstal of plundering. (Sr. 322,393,397.)

VIERDE AFDEEL1NG.

Aantasting der zeden.

330. Al wie eene openbare schennis van de eerbaarheid of beleediging tegen dezelve begaan zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting voor drie maanden tot een jaar en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken.

331. Al wie de misdaad van verkrachting begaan of zich schuldig gemaakt zal hebben aan eenige andere feitelijkheid

-ocr page 832-

782 III. BOEK. van de misdaden en wanbedu., enz.

tegen de eerbaarheid, tegen iemand van de eene of andere kunne, met gewelddadigheid -uitgevoerd of ondernomen, zal met het tuchthuis gestraft worden.

332. In geval de misdaad gepleegd is geworden aan een kind beneden de volle vijftien jaren, zal de schuldige met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no, 102, Art. 2.)

333. De straf zal in „eeuwigen dwangarbeidquot; bestaan, in geval de schuldigen onder diegenen behooren, die gezag hebben over den persoon aan wien zij de misdaad gepleegd hebben; in geval rij leermeesters of loonbedienden van denzelven, of in geval zij openbare beambten, of leeraars (of bedienaars) van eenige godsdienst zijn, of in geval de schuldige, wie of wat hij ook zij, in zijne misdaad door een of meer personen bijgestaan is geworden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no, 102, Art. 2.)

334. Al wie zich feitelijk tegen de zeden vergrepen zal hebben, met zijn werk te maken om de ongebondenheid of onzedelijkheid (débauche) of de verleiding van jonge lieden beneden den ouderdom van een en twintig laren, van de eene of andere kunne, op te wekken, te bevorderen of behulpzaam te zijn, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren en eene geldboete van vijftig tot vijf honderd franken.

In geval van overgéven tot een ontuchtig leven (p rosti-tutie) of verleiding, verwekt, bevorderd of aangemoedigd door de vaders, moeders, voogden of andere personen, met het opzigt over hen belast, zal de straf van deze in twee quot;,ot vijf jaren gevangenis, en drie honderd tot duizend franken geldboete bestaan.

335. Den schuldigen aan het wanbedrijf in het vorig artikel gemeld, zal alle voogdij of curatorschap en alle de-ïlheb-bing in de raadpleging van nabestaanden ontzegd worden; namelijk, diegenen, waarop de eerste paragraaf van dat artikel toepasselijk is, gedurende ten minste twee en ten hoogste vijf jaren, en diegenen, waarvan de tweede paragraaf handelt, gedurende ten minste tien en ten hoogste twintig jaren.

In geval het wanbedrijf door den vader of de moeder begaan is, zal de schuldige bovendien ontzet worden van de regten en voordeden, hem op den persoon en goederen van het kind gegeven bij het Wetboek Napoleon, eerste boek, negende titel, „van de vaderlijke magt.quot; (B. 353 v.)

„In alle gevallen, zullen de schuldigen bovendien bij het „vonnis onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen „worden, met toepassing op den duur van dit toezigt, van „hetgene bij dit artikel ten aanzien van den duur van de ont-„zetting der voogdijen, curatorschappen en van deelhsbbing „aan de familie-raadplegingen bepaald is.quot; (Vervallen door de wet van 29 Junij 1854, Sb. no 102, Art. 2.)

336. Het overspel van de vrouw zal niet aangebragt kunnen worden dan door den man. Dit vermogen zal zelfs ophouden, wanneer hij in het geval van artikel 339 is. (Sv. 22.)

337. De vrouw, die van overspel overtuigd wordt, zal de

-ocr page 833-

I II. TIÏEL. VAN DJS MISDADEIV EN WANBEDK,, ENZ. 783 straf van gevangenzetting voor ten minste drie maanden en ten hoogste twee jaren ondergaan.

De man zal meester zijn om de werking dezer veroordeeling te doen ophouden, door zijne vrouw vrijwillig terug te nemen. (B. 264, 265, 271.)

338. De medepligtige der vrouw in het overspel, zal gestraft worden met eene gevangenzetting voorgelijken tijd en met eene geldboete van honderd tot duizend franken.

De eenige bewijzen, die tegen den beklaagde van medeplig-tigheid (in overspel) toegelaten mogen worden, zijn buiten het betrappen op heeter daad, zoodanige als uit brieven of andere stukken door den beklaagde geschreven, voortvloeijen. (B. 89; Sv. 38.)

339. De man, die in het huis door hem met zijne vrouw bewoond, eene bijzit onderhoudt en op de klagt zijner vrouw overtuigd wordt, zal met eene geldboete van honderd tot twee duizend franken gestraft worden. (Sv. 22.)

340. Al wie in den band des huwelijks zijnde, een tweede huwelijk aangaat vóór de ontbinding van het vorige, zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

De openbare ambtenaar, die kennis hebbende van het bestaan van het vorige, zich bij de verbinding van dit tweede heeft laten rgebruiken, zal tot dezelfde straf veroordeeld worden. (B. 84, 126, 141.)

VIJFDE AFDEELING.

Onwettig arrest of aantasting en in bewaring-houding van personen.

341. Met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; zullen diegenen gestraft worden, die zonder bevel der gestelde magten en buiten de gevallen, waarin de wet het vatten der beklaagden beveelt, eenige personen aangehouden, vastgehouden of in bewaring gesteld zullen hebben; (Wet van 29 Junij 1854,Sb. no. 102, Art. 2.)

Al wie tot het doen van de aanhouding of bewaring eenige plaats verstrekt zal hebben, zal dezelfde straf ondergaan. (R. 24, 607; Sv. 105, 305, 417 v.)

342. In geval de vasthouding of bewaring langer dan eene maand geduurd heeft, zal de straf in „eeuwigen dwangarbeidquot; bestaan. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no, 102, Art. 2.)

343. De straf zal tot gevangenzetting voor twee tot vijf jaren verminderd worden, in geval de schuldigen aan de wanbedrijven bij artikel 341 gemeld, vóór dat zij werkelijk vervolgd worden, den aan- of vastgehouden of in bewaring gehouden persoon, vóór den vollen tienden dag na dien van do aan- of vasthouding of in bewaringstelling, in vrijheid gesteld zullen quot;ebben. „Echter zullen zij onder het toezigt der hooge policie «gesteld mogen worden, voor vijf tot tien jaren toe.quot; (Gedeeltelijk vervallen door de Wet van 29 Junij 1854. Sb. no. 102, Art. 2.) J

344. In elk der volgende gevallen:

1°. Bijaldien de aanhouding [geschied is met aanmatigig

-ocr page 834-

784 III. BOEK. van dü misdaden en wanbedk., enz. van het costuum, onder eeneu valschen naam, of eene valsche last of bevel van het openbaar gezag:

2o. Bijaldien de aan- of vastgehouden of in bewaring -houden persoon, met den dood gedreigd is-,

80. Bijaldien hij aan den lijve mishandeld of gepijnigd i; zullen de schuldigen met „den doodquot; gestraft wordet

(Wet 1870, Sb. no. 162, art. 3: De doodstraf wordt vervai gen .... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twint jaren.)

ZESDE AFDEELING.

Misdaden en wanbedrij ven, strekkende omhr

bewijs van den burgerlijken staat vaneen kind te verhinderen of te vernietigen of zijn bestaan in gevaar te brengen. — Opligting of wegvoering van minderjarigen. — Inbreuk op de wetten over het begraven.

§i-

Misdaden en wanbedr ij ven jegens een kind.

345. Die schuldig is aan opligting of wegvoering, aan to berging of aan wegraaking van een kind, van onderschuivin; of verwisseling van het eene kind aan of voor. het andere, d aanquot;; ondersteking van een kind aan eene vrouw, die niet br vallen is, zullen met het tuchthuis gestraft worden.

Dezelfde straf zal plaats grijpen tegen diegenen, die metee kind belast zijnde, hetzelve aan hen, die regt hebben om he op te eischen, met opgeleverd} zullen hebben. (B, 323; Sr. 354]

346. Al wie, bij de bevalling eener vrouw tegerwoordig ge weest zijnde, de verklaring bij artikel 56 van het Wetboei Napoleon en zulks binnen den tijd bij art. 55 van hetzeli wetboek, niet gedaan zal hebben, zal met eene gevangenzettiu van zes dagen tot zes maanden, en eene geldboete van zestia tot drie honderd franken gestraft worden. (B. 29, 30.)

347. Al wie een jonggeboren kind gevonden hebbende, hetzelve niet aan den ambtenaar van den burgerlijken stand overgegeven zal hebben, als bij artikel 58 van het Wetboek Napoleon voorgeschreven wordt, zal gestraft worden met de straffer, bij het vorig artikel gesteld. (B. 33.)

Deze verordening is niet toepasselijk op dengenen, die'het kind tot zijn last mogt willen nemen en deswegens voor d.' municipaliteit der plaats, waar het kind gevonden is, zijnt verklaring gedaan zal hebben.

348. Diegenen, die een kind van beneden de volle zevei jaren, hetwelk hun om er zorg voor te dragen, of uit eenigen anderen hoofde, toevertrouwd is geworden, naar een godslutë gebragt zullen hebben, zullen met eene gevangenzetting voor zes weken tot zes maanden, en eene geldboete van zestien togt; vijftig franken gestraft worden.

Echter zal geenerlei straf gewezen worden, bijaldien zij met gehouden waren of zich niet verbonden hadden, om voor me.

-ocr page 835-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. 785

voor den kost en het onderhoud van het kind te zorgen, en niemand daar zorg voor gedragen mogt hebben.

349. Diegenen, die een kind van beneden de volle zeven jaren op eene eenzame plaats, te vondeling zullen hebben gelegd en verlaten; degenen, die last gegeven zullen hebben om het dus te vondeling te stellen, in geval die last uitgevoerd is, zullen te dier zake alleen tot eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken veroordeeld worden. (Sr. Sól.)

350. De straf by het vorig artikel gesteld, zal zijn van twee tot vijfjaren en de geldboete van vijftig tot vier honderd franken, tegen de voogden ofvoogdessen, leermeesters of leermeesteressen van het kind, door hen of op hunnen last te vondeling gelegd of verlaten. (B. 411.)

351. In geval, ten gevolge van het te vondeling leggen of verlaten by artikel 349 en 350 vermeld, het kind verminkt of in lijf of leden beschadigd gebleven is, zal de daad aangemerkt worden als moedwillige kwetsing, het kind door dengenen, die het te vondeling gelegd of verlaten heeft, toegebragt: en in geval de dood daarop gevolgd is, zal de daad als een doodslag beschouwd worden. In het eerste geval zullen de schuldigen de straf ondergaan, die bij moedwillig toegebragte kwetsuren is op te leggen, en in het andere geval, die van den doodslag. (Sr. 309, 311.)

352. Degenen, die een kind van beneden de volle zeven jaren, op eene niet eenzamejplaats te vondeling gesteld en verlaten zullen hebben, zullen met eene gevangenzetting van driemaanden tot een jaar, en eene geldboete van zestien tot honderd franken gestraft worden.

353. Het wanbedrijf, bij het vorig artikel gemeld, zal met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren en eene geldboete van vijf en twintig tot twee honderd franken gestraft worden, ingeval het begaan is door de voogden of voogdessen, leermeesters of leermeesteressen van het kind.

§ II.

Opligting' of wegvoering van minderjarigen

354. Al wie, door middel van bedrog of geweld, minderjarigen zal hebben opgeligt of weggevoerd, of doen opligten of wegvoeren ; of hen zal hebben medegenomen, weggeleid of weggebragt of doen medenemen,wegleiden of wegbrengen, van de plaatsen, waar zij door degenen, aan wier gezag of bestuur zij onderhevig of vertrouwd waren, gesteld of gebragt waren, zal de straf van het tuchthuis ondergaan.

355. In geval de alzoo opgeligte of weggevoerde, een meisje van beneden de volle zestien jaren is, zal de straf in „dwangar-f;beid voor eenen tijdquot; bestaan. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

356. Zoo wanneer het meisje van beneden de zestien jaren in de opligting, schaking of wegvoering toegestemd mogt hebben of den schaker vrijwillig gevolgd zijn, zal deze, in geval hij een meerderjarige van een en twintig jaren ofdaar boven mogt zijn, tot dwangarbeid voor eenen tijd veroordeeld worden.

50

-ocr page 836-

786 III. BOEK. VAN ÖE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ.

In geval de schaker nog geen een en twintig jaren bereikt mogt hebben, zal hij gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijfjaren. (B. 842.)

857. In geval de schaker het meisje, dat hij geschaakt heeft, getrouwd mogt hebben, zal hij niet vervolgd mogen worden, dan op het beklag van diegenen, die, naar het Burgerlijk Wetboek, het regt hebben, om de nietigverklaring van het huwelijk te vorderen, en niet veroordeeld mogen worden, dan nadat de nietigheid van het huwelijk uitgewezen zal zijn. (B. 146.)

§ m.

Inbreuk op de wetten over het begraven.

3 58. „Diegenen, die zonder voorafgegaan bevel van den openba-„ren ambtenaar, in het ge val, waarin dit bevel vereischt wordt .eenen „gestorvene zullen hebben doen begraven, zullen met zes dagen „tot twee maanden gevangenzettingen eene geldboete van zestien „tot vijftig franken gestraft worden, onverminderd de vervolging „der misdaden, wegens welke de daders van dit wanbedrijf in deze „omstandigheid zouden mogen beklaagd worden.

„Dezelfde straf zal plaats grijpen tegen degenen, die zich, op „welk eene wijze ook, tegen de wet en de reglementen betrekkelijk ,/de begravingen vóór den tijd, vergrepen zullen hebben.quot; (B. 53.j

359. „Al wie het lijk van iemand, die omgebragt of aan de ge-„volgen van bekomene slagen of kwetsuren overleden, is, verheeld „of verborgen zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangen-„zetting van zes maanden tot twee jaren en eene geldboete var. „vijftig tot vier honderd franken, onverminderd zwaardere straf-„fen, zoo hij deel in de misdaad heeft.quot; (Sr. 60.)

360. „Met gevangenzetting van drie maanden tot een jaar, en „zestien tot twee honderd franken geldboete, zal gestraft worden, „al wie zich schuldig gemaakt zal hebben aan schending van gra-„ven of bewaarplaatsen, onverminderd de straffen op de misdaden „of wanbedrijven, die hiermede gepaard mogten zijn.quot;

(Wet 1869, Sb. no. 65, art. 50: Art. 858,859 en 360 van het Strafwetboek zijn ingetrokken.)

Art. 39. Onverminderd de straffen bij de gewone strafwet gesteld tegen andere misdrijven, die gelijktijdig of in zamenhang met de in deze wet genoemde mogten worden gepleegd, worden de navolgende handelingen gestraft als volgt:

Art. 40. Met eene boete van vyf tot vijf en twintig gulden en met gevangenis van een tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk, wordt gestraft:

lo. het begraven en het doen begraven na den vijfden dag van het overly den, behoudens het bepaalde in het 2de lid van art. 6;

2o. het vervoeren en het doen vervoeren van een lijk naar eene andere gemeente, in strijd met het verbod of de vergunning in art. 11 bedoeld;

8o. de overtreding der voorschriften van den algemeenen maatregel van inwendig bestuur, bedoeld bij art. 3.

-ocr page 837-

it TITÈL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDS., ENZ. 787

Art. 41. Met eene boete van tien tot honderd gulden n met gevangenis van drie dagen tot eene maand, te zanien of afzonderlijk, wordt gestraft:

lo. de overtreding van liet 1ste lid van art. 1;

S?o. het ontleden of bewaren van een lijk, zonder liet verlof in het 2de lid van art. 1 vernield;

8o. de overtreding van het Iste lid van art. 4;

4°. het begraven binnen de 36 nren na het overlijden;

5°, het niet voldoen aan het bevel, in het 8de of 4de lid van art. 6 bedoeld;

Go. het verhinderen of belemmeren der doodschouw of de poging daartoe, en de weigering totafgiite van een lijk in art. 10 bedoeld;

7o. het zonder verlof van Gedeputeerde Staten oprigten van gebouwen of graven van putten binnen den verboden afstand van begraafplaatsen.

Bij het veroordeelend vonnis wordt de opruiming van de gebouwen en putten, in strijd met het verbod gemaakt, ten koste der overtreders gelast;

Po. het begraven op bijzondere begraafplaatsen, in strijd met art. 22;

?o. het roeren van een of meer graven, in strijd met art. 23;

lOo. het begraven op eene gesloten begraafplaats;

Ho. het gebruik maken van zoodanige begraafplaats, in strijd met art. 25;

12o. het feitelijk belemmeren of verhinderen van den toegang tot eene begraafplaats of van het geoorloofd vervoer van een lijk naar eene begraafplaats.

Art. 43. Met eene boete van tien tot honderd gulden en gevangenis van eene maand tot een jaar, te zamen of afzonderlijk, wordt gestraft:

lo- het opgraven of vervoeren van een begraven lijk, zonder het bevel of het verlof en de toestemming, in art. 12 vermeld;

2o. het verbergen van het lijk van iemand, die aan een geweldigen dood is gestorven, of de poging daartoe;

9o. het vervoeren of begraven van een lijk in het geval van art. 5, in strijd met dat artikel;

4o. het wegnemen van een lijk uit eene begraafplaaia of een lijkenhuis, of de poging daartoe:

5o. het schenden van graven of begraafplaatsen;

(:o. het verhinderen of belemmeren van de geregtelijkc schouwing vaneen lijk, of de poging daartoe;

7o. het verrigten van lijkopening of ontleding van een lijk door iemand die geen geneeskundige is of buiten toezigt van een geneeskundige.

Zie voorts onze aanteckening op art. 195 Sr.;

-ocr page 838-

78S III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR. ENZ.

in een

ZEVENDE AEDEELING. 0f ongi

Valsclic getuigenis, lastering, smaadwoordet of smaadredenen, verrading van geheimen. ■lco

tegen

dng o )urger( Deze eroorli genen ;ijnen e ontc no 17, n0. 44.'

§ I.

Valsche getuigenis.

361. Al wie schuldig zal zijn aan valsche getuigenis in zab van misdaad, hetzij tegen den beschuldigde, hetzij ten zijne voordeele, zal met de straf van „dwangarbeid voor een en tijd' gestraft worden.

In geval echter de beschuldigde tot zwaardere straf dai „dwangarbeid voor eenen tijdquot; veroordeeld geworden is, zalè valsche getuige, die tegen hem verklaard heeft, dezelfde stn ondergaan. (Sv. 60, 96, 196; Wet van 29 Junij 1854, Sb. na 102, Art. 2.)

362. Al wie schuldig zal zijn aan valsche getuigenis in boetstraffelijke of policiezaken, hetzij tegen den beklaagde, hete ten zijnen voordeele, zal met het tuchthuis gestraft worden

363. De schuldige aan valsche getuigenis m civiele zaken zal gestraft worden, met de straf bij het vorig artikel gesteli (B. 1932 v.; R. 103 v., 199 v.)

364. De valsche getuige in boetstraffelijke, policie of civitó zaken, die geld of eenigerhande belooning ofbe.often aangenc-men zal hebben, zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gesttó worden. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

In alle gevallen zal hetgene de valsche getuigen ontvangc heeft, verbeurd verklaard worden.

365. Die schuldig is aan het omkoopen van getuigen, a tot „dwangarbeid voor eenen tijdquot; veroordeeld worden, in gevsl het valsche getuigenis, dat daarmede beoogd of verkregen k de straf van het tuchthuis medebrengt; tot „eeuwigen dwan?-arbeid,quot; zoo wanneer het valsche getuigenis de straf van „dwanr-arbeid voor eenen tijdquot; of van wegvoering naar een oord va ballingschap medebrengt; en tot „doodstraf,quot; zoo het „eeuwigs dwangarbeidquot; of „doodstrafquot; medebrengt. (Sr. 179, 242; van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

(Wet 1870 Sb. no. 162, art. 3 : De doodstraf wordt vervangen .... door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren)

366. Diegene aan wien in civiele zaken den eed opgedraga of weder overgedragen (gedefereerdof gercfereeri is, en die aldus eenen valschen eed gedaan zal hebben, al met „ontzetting van de burgerschapsregtenquot; gestraft wordci (B. 1966; 11. 50; Wet van 29 Junij 1854; Sb. no. 102, Art. 6)

II.

Lastering, smaadwoorden of smaadredenen, geheimverbreking.

367. Schuldig aan het wanbedrijf van lastering zal zijquot;; die, hetzij op of in openbare plaatsen of bijeenkomsten, lieti'i

-ocr page 839-

II. T1ÏEL. VAN Dü MISDADEN EN WANJBEDR., ENZ 889 eene authentieke of publieke akte, hetzij in een gedrukt of ongedrukt geschrift, dat aangeslagen, verkocht of verspreid is geworden, aan iemand, wie het ook zij, daden te laste ge-cgd zal hebben die, ingeval zij plaats hadden, dengenen, tegen wien zij geduid zijn, aan lijf- of boetstraffelijke vervol-ring of wel biootelijk aan de verachting en den haat der )urgeren bloot zouden stellen.

Deze verordening is niet toepasselijk op daden, welke de.wet -eroorlooft openbaar te maken, noch ook op zoodanige als de-tenen die dezelve aan iemand te laste legt, uit hoofde van iiinen post of van de op hem liggende pligten, gehouden was te ontdekken of te bestraffen. (B. 1408 v.; Sv. 22, Stbl. 1814,

Fo 17, Art. 4, 5; 1816, no. 51; 1829, no. 34; 1830, no. 15; 1851, o. 44.)o 17, Art. 4, 5; 1816, no. 51; 1829, no. 34; 1830, no. 15; 1851, o. 44.)

i 368. Als valsch wordt aangemerkt alle te lastlegging, ter ondersteuning van welke het bewijs, in regten vereischt, niet nangevoerd wordt. Diensvolgens zal de te lastlegger niet tot zijne verdediging kunnen vorderen, dat het bewijs der zaak als nog opgemaakt moge worden. Hij zal ook tot zijne ver-schooning niet mogen inbrengen, dat de stukken of daden openbaar kennelijk zijn of dat de te lastleggingen, waarover hij aangesproken wordt, uit vreemde papieren of uit andere gedrukte geschriften zijn overgenomen.

369. De lasteringen, door middel van vreemde papieren in het licht gegeven, kunnen vervolgd worden tegen degenen, die de artikelen hebben gezonden, of doen plaatsen of die toege-bragt hebben om dezelve papieren in Frankrijk in te voeren of te verspreiden.

370. Wanneer het te laste gelegde feit naar vereisch van regten bewezen is, waar te zijn, zal de te lastlegger vrij van

lulle straf zijn.

Als bewijs naar vereisch van regten zal niet aangemerkt worden, dan hetgene uit een vonnis of eenige andere authentieke akte ontstaat. (B, 1413, 1955.)

371. Wanneer het naar regten vereischte bewijs niet aangevoerd is, zal de lasteraar met de volgende straffen gestraft worden:

In geval het te laste gelegde feit van den aard is, om de doodstraf, „eeuwigen dwangarbeidquot; of wegvoering naar een oord van ballingschap te verdienen, zal de schuldige gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren en eene geldboete van twee honderd tot vijf duizend franken. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

In alle andere gevallen, zal de gevangenzetting voor eene tot zes maanden en de geldboete van vijftig tot twee duizend franken zijn.

. . Wanneer de te laste gelegde feiten naar de wet strafbaar zijn en de te lastlegger dezelven aangebragt heeft, zal gedurende de instructie in regten over die feiten, het vervolgen en uitwijzen van het wanbedrijf van lastering opgeschort Wijven. (Sr. 370.)

Al wie bij geschrifte eene lasterlijke aanbrenging tegen eenen of meer personen, aan de ambtenaren der regtsoefening of regering- of regtspolicie gedaan zal hebben, zal gestraft

)or dei men.

is in zaki :n zijnei nen tijd'

itraf dai is, zaldt fde stn , Sb. do

s in hoet' le, hete worden le ziikec,

of civiel; aan gene-quot; gestó ï.)

ntvanga

li gen, i, in gert a'egen iJi n dwaw-

1 „dwaDJ-oord vai eeuwige 242; W

,t vervat-tig jaren.' pgedrage: e reerd1 ibben, al t wordei

2 Art. 6)

: denen,

gt; zal zijquot;' ten, li^'J

-ocr page 840-

790 UI. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDH., ENZ.

worden met eene gevangenzetting van eene maand tot een jaar, en eene geldboete van honderd tot drie duizend franken. (Sv. 15.)

374. In alle gevallen zal de lasteraar, van den dag dat hij zijne straf ondergaan zal hebben, ten minste vijf en ten hoogste tien jaren lang, ontzet zijn van de regtenbij artikel 42 van dit wetboek vermeld. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 8. De regten, omschreven in Art. 42 van het Wetboek van Strafregt worden vervangen door:

a. Het kiesregt;

b. Het waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten;

c. Het zijn van voogd of curator over vreemden;

d. Het zijn van voogd of curator over eigen kinderen;

e. Het alleggen van getuigenis onder cede in burgerlijke zaken in geval van wraking;

f. Het regt om schietgeweer of wapenen te dragen;

Het wordt den regter overgelaten de ontzetting dier

regten, of sommige hunner, al of niet uit te spreken.

De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten, is echter in de gevallen van Art. 5 en 6 dezer wet, en Art. 113 en 171 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter Art. 463 van dat wetboek toepast.)

375. Wat betreft smaad- of scheldwoorden en beleedigende uitdrukkingen, die geenerlei te lastlegging van eene bepaalde en omschrevene daad, maar van eene aangeauide ondeugd behelzen mogten, in geval zij op of in openbare plaatsen of bijeenkomsten zijn uitgesproken of in gedrukte of ongedrukte geschriften, die verspreid en in omloop gebragt zijn geworden, geplaatst zijn, zal de straf in eene geldboete van zestien tot vijf honderd franken bestaan.

376. Alle andere smaadwoorden of beleedigende uitdrukkingen, waarbij deze dubbele hoedanigheid van zwaarte en openlijkhcid geene plaats heeft, zullen slechts aan bloote poli-ciestraffen plaats geven. (Sr. 471, llo.)

377. Ten aanzien van te lastleggingen en honende redenen, die vervat mogten zijn in de schrifturen, betrekking hebbende tot de verwering van partijen in regtszaken of in de plei-dooijen, zullen de regters, voor wie het geschil voorgedragen wordt, bij het uitwijzen der zaak, of de onderdrukking der hoonende woorden of schrifturen mogen bevelen, of aan degenen die er zich aan schuldig gemaakt hebben, vermaningen doen, of hen in de waarneming van hunnen post schorsen en de schaden en interessen bestemmen.

Deze schorsing zal niet langer dan voor zes maanden mogen zijn. In geval van nieuw vergrijp daaromtrent, zal zij ten minste voor een jaar en ten hoogste voor vijfjaren zijn.

In geval de smaadredenen of beleedigende schrifturen het merk van zware lastering dragen, en de regters voor wie het geschil voorgedragen wordt, geene kennis van dit wanbedrijf mogen nemen, zullen zij tegen de dalers niet dan eene schorsing bij voorraad in de waarneming hvinner posten mogen uitspreken, en hen, tot het ondergaan der uitspraak over het

-ocr page 841-

II. ÏIÏEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. 791

waubedrijf, voor de bevoegde regters verwijzen. (R. 22; Sb. 1838, no. 86, Art. 11, 20, 28.)

378. Genees- en heelmeesters en andere soortgelijke ambtenaren, alsmede de artsenijbereiders, vroedvrouwen en alle andere personen, door linn staat of beroep, kennis dragende van geheimen welke hun toebetrouwd worden, wanneer zij, buiten de gevallen, waarin de wet hen verpligt om zich aanbrenger te stellen, deze geheimen geopenbaard zullen hebben, zullen gestraft worden met eene gevangenis van ééne tot zes maanden, en eene boete van honderd tot vijf honderd franken. (Sv. 14, 65; Sr. 103, 186; Wet van den 7 Maart 1852, Sb. no. 48:

Art. 10. De straffen bedreigd bij Art. 187 en 378 van het Strafwetboek, zijn toepasselijk op de personen, die, in hunne betrekking tot een telegraaf, zich schuldig gemaakt hebben aan terughouding of opening van telegrafische berigten, en aan het openbaar maken van de geheimen, in zulke berigten vervat.

Art. 463 van het Strafwetboek is toepasselijk op overtredingen, krachtens de tegenwoordige wet strafbaar.)

TWEEDE HOOFDSTUK.

Misdaden en wanbedrijven tegen de eigendommen.

EERSTE AEDEELING.

D ieverij.

379. Al wie eenig goed dat hem niet toebehoort, arglistig wegneemt, maakt zich schuldig aan dieverij. (B. 637, 2014; Sv. 88, Sb. 1823, no. 33.)

380. Het wegnemen van goed, ten nadeele eener getrouwde vrouw door haren man; van goed ten nadeele van den man door zijne vrouw j van goed, dat aan een overleden echtgenoot toebehoorde, door den weduwenaar of de weduwe; van goed, ten nadeele van den vader of moeder, of grootvader of grootmoeder in eerderen of verderen graad, door kinderen of kindskinderen; ten radeele van kinderen of kindskinderen in eerderen of verderen graad door ouders of grootouders; of van goed, door aan-gehuwden in dezelfde graden van betrekking, zal alleen aanspraak geven, tot civiele vergoedingen. (B. 179, 192, 1077, 1401.)

Wat betreft alle andere personen, die gestolene goederen in het geheel of ten deele zouden mogen verheeld of verborgen en ten hunnen bate aangewend hebben, deze zullen strafbaar zijn, als schuldig aan dieverij. (Sr. 62.)

381. Met de „doodstrafquot; zullen gestraft worden degenen, die zich schuldig gemaakt hebben aan eenen diefstal, waarbij de vijf volgende verzwarende omstandigheden plaats hebben:

lo. Dat de dieverij bij nacht is gepleegd;

2o. Dat zij door twee of meer personen gepleegd is;

3o. Dat de schuldigen of een van hen, openlijke of verborgene wapenen bij zich hadden ;

4o. Dat zij de misdaad begaan hebben, hetzij met behulp van inbreken van buiten, of van inklimmen? of van

-ocr page 842-

792 111. KOEK. van de misdaden en wanbedu. enz.

valsche sleutels, in een huis, appartement, kamer of woonplajits, die bewoond worden of die tot bewoning dienen, of in derzelver aanlioorigbeden, betzij met aanneming van de benaming van eenen openbaren ambtenaar of officier, of in het costuum of uniform van den ambtenaar of officier, of onder voorgeven van eenen val-schen last of order van het civiel of militair gezag;

5o. Dat zij de misdaad met geweldpleging begaan hebben, of met bedreigingen van hunne wapenen te gebruiken. (Sr. 101, 259, 390, 394 v.)

(Wet 1870 Sb. 162 art. 3: De doodstraf wordt vervangen door---- tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren.)

382. Met „eeuwigen dwangarbeidquot; zal gestraft woiden, al wie schuldig is aan eenen diefstal, gepleegd met behulp van geweldoefening, en met twee van de vier eerste omstandigheden van het vorig artikel bovendien.

In geval ook de geweldoefening, met behulp van welke de diefstal gepleegd is geworden, sporen van kwetsing of kneuzing heeft nagelaten, zal deze omstandigheid alleen genoeg zijn, om de straf van „eeuwigen dwangarbeidquot; te doen opleggen. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art, 2.)

383. Dieverijen op de openbare wegen gepleegd, zullen desgelijks de straf van „eeuwigen dwangarbeidquot; medebrengen. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2 en

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft:

3o. Diefstal op den openbaren weg, zonder geweld of bedreiging.

De veroordeelden wegens de diefstallen onder no. 3 vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in Lrt. 8 opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.

Art. 20. Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van Art. 14 dezer wet.)

384. Met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; zal gestraft worden al wie schuldig is aan dieverij, gepleegd met behulp van eenige middelen bij het vierde nommer van artikel 381 vermeld, „schoon zelfs het breken, beklimmen en het gebruiken „van de valsche sleutels plaats gehad mogt hebben in gebouwen, „perken of omschuttingen, die niet tot bewoning dienen, eu „tot geen bewoonde huizen behooren,quot; en wanneer ook het breken niet dan binnensmuurs geschied mogt zijn. (Sr. 253, 291, 394 v.; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art, 2 en

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft:

4o Diefstal met braak, inklimming of valsche sleutels, op plaatsen die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld; De veroordeelden wegens de diefstallen onder no. 4 vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in Art. 8 opgenoemd gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.

Art. 20. Het artikel 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van Art. 14 dezer wet.)

385. Desgelijks zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; ge-

-ocr page 843-

II. TITEL, VTAN DE MISDADEN JiN WANKED., KNZ. 79ö

straft worden, al wie schuldig is aan dieverij, hetzij met }re-weldpleging begaan, wanneer deze geweldpleging geenerlei spoor van kwetsing of kneuzing heeft nagelaten en niet geenerlei andere verzwarende omstandigheden gepaard is gegaan; hetzij zonder geweldpleging begaan maar met zamenloop van de drie volgende omstandigheden:

lo. Dat de dieverij bij nacht is gepleegd;

2o. Dat zij door twee of meer personen gepleegd is; So. Dat de schuldigen, of een van die, openlijke of verborgene wapenen bij zich had. (Wet van 29 Junij 1854, Sb no. 102, Art. 2.)

386. Met het tuchthuis zal gestraft worden, al wie zich schuldig gemaakt heeft aan dieverij, in een dor navolgende gevallen gepleegd:

lo. In geval de dieverij bij nacht, en door twee of meer personen gepleegd is; of zoo zij gepleegd is met slechts eene van deze twee omstandigheden, maar tevens op eene plaats die bewoond was of tot bewoning diende. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijfjaren worden gestraft:

öo. Diefstal bij nacht, door meer dan één persoon, op plaatsen die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld; De veroordeelden wegens de diefstallen onder no. 5 vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in Art. 8 opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.

Art. 20. Het Art. 463 van het Wetboek van Strafrcgt is toepasselijk in de gevallen van Art. 14 dezer wet.) 2o. In geval de schuldige of een der schuldigen, openlijke of verborgene wapenen bij zich had, schoon dan ook de plaats, waar de diefstal gepleegd is, niet bewoond werd, noch ook tot bewoning diende en schoon ook de dieverij bij den dag en door één eenig persoon begaan zoude mogen zijn; (Sr. 101.)

■ 3o In geval de dief een liuis- of loonbediende is: zelfs wanneer hij den diefstal begaan mogt hebben jegens lieden, die hij niet diende, maar die zich, hetzij inliet huis van zijnen heer, hetzij in het huis, waar hij met zijnen heer was, bevonden; of in geval hij een handwerksman, gezel of leerknecht in het huis, de werkplaats of den winkel of het pakhuis van zijnen meester is, of iemand, die in de woning, waar hij gestolen heeft, gewoon was te werken. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. MO. 102:

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft:

6o. Diefstal vermeld in art. 380, no. 3, van het Wetboek van Strafrcgt;

De veroordeelden wegens de diefstallen onder no. 6 vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in Art. 8op-genoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.

-ocr page 844-

794 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDK., ENZ.

Art. 20. liet Art. 463 van het Wetboek van Strafrcgt, is toepasselijk in gevallen van Art. 14 dezer wet.)

4o. In geval de dieverij gepleegd is door eenen herbergier, logementhouder, eenen voerman, eenen schipper of schuitenvoerder of eenen van hunne bedienden, wanneer zij goederen, die hun als zoodanig toevertrouwd waren, geheel of ten deele gestolen hebben; „of eindelijk, zoo „de schuldige öen diefstal gepleegd heeft in de herberg „of het logement (hotellerie), waar hij intrek had.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren, worden gestraft:

7o. Diefstal vermeld in no. 4 van hetzelve Art. 386, doch alleen in het geval, dat hij is bedreven door iemand in herbergen opgenomen.

De veroordeelden wegens diefstallen onder no. 7 vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in Art. 8 opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.

Art. 20. Het Art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van Art. 14 dezer wet.)

387. De voerlieden en schippers of schuitenvoerders of hunne bedienden, die wijnen of eenig ander soort van dranken of waren, die hun ter vervoering toevertrouwd waren, vervalscht zullen hebben, en zulks door middel van schadelijke inmengsels, zullen gestraft worden met de straf bij het vorig artikel gesteld,

In geval daar geene schadelijke inmengsels bij plaats gehad hebben, zal de straf in eene gevangeniH van eene maand tot een jaar en eene boete van zestien to./ honderd franken bestaan. (Sr. 318, 475 6o)

388. Al wie paarden of lastbeesten, koets-, wagen- of karre-beesten of rijbeesten, groot en klein ?ee, „gereedschap van ./landbouw, oogsten, koren- of graanstape's of hoopen, die een „deel van den oogst uitmaken, in de weiien of op de akkersquot; gestolen zal hebben, zal met het tuchthuis gestraft worden.

„Het zal even zoo zijn met houtdieverijen in de verkoopingen „en steendieverijen in de steengroeven, gelijk ook met het stelen „van visch in vijvers, vischkommen of vischwaters.quot; (Sr. 449, 451, 471 9o; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 16. Met de straffen in art. 401 van het Wetboek van Strafregt bedreigd, worden gestraft de in Art. 388 van dat wetboek omschreven diefstallen van gereedschappen van landbouw, oogsten, koren- of graanstapels of hoopen, die een deel van den oogst uitmaken, in de weiden of op de akkers; steendieverij en in steengroeven; dieverijen van hout op koopen gesteld, en van visch in de vijvers, vischkommen of bewaarplaatsen van visch.

Art. 20, Het Art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van Art, 16 dezer wet.

389. Dezelfde straf zal plaats hebben, in geval, om eenen diefstal te plegen, palen of staketsels, die tot afscheiding der eigendommen dienen, weggenomen of verzet zijn geworden,

390. Voor een bewoond huis wordt gerekend elk gebouw, woning, loots of hut, zelfs die niet grondvast is, geschikt of

-ocr page 845-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN V/ANBEDK.. ENZ.

bestemd tot bewoning, ook zonder werkelijk bewoond te worden en al wat daarbij behoort, als openeplaatsen, werven (bas-se cours), schuren of spijkers, stallen, gebouwen of getimmerten daarin besloten, van welk gebruik ook en ofschoon zij binnen de algemeene omsluiting ofomschuttingecne bijzondere sluiting mogten hebben.

891. Voor beslotene plaats of perk wordt gerekend, alle grond, die omringd is met grachten of slooten, staketsels, gevlochten rijs- of rasterwerk, planken, groeijende of doode heggen of muren, waarvan ook gemaakt, hoedanige ook de hoogte, de diepte, de oudheid of vervallen staat van deze omschutsels wezen mag, wanneer daaraan geene deur met een sleutel of ander slot is, of wanneet de deur van geene digte planken en gewoonlijk open mogtlzijn.

392. De losse kooijen of afzetsels met hekken, geschikt om vee fin het land te omsluiten, of te omperken, waarvan ook gemaakt, worden ook voor beslotene plaatsen gerekend, en wanneer zij met losse hutten of andere schuilplaatsen voor de herders of bewaarders verbonden zijn, worden zij gerekend onder de aanhoorigheden van bewoonde huizen.

393. Onder den naam van breken wordt verstaan, alle verbreking, verwringing, vernieling of afneming, omwerping, wegneming van muren, daken, planken, deuren, vensters, sloten, hangsloten of andere stukken of werktuigen, dienende om den doorgang af te sluiten of te beletten, en van alle soort van sluiting, hoegenaamd ook. (Sr. 391, 494.)

394. Het breken geschiedt van buiten in, of binnenshuis.

395. Inbreken van buiten is hetgeen, waardoor men zich in de huizen of op de hoven of plaatsen, perken of wat er toe behoort of in de bijzondere woningen (of appa}r temen ten) binnen een huis indringt.

39S. Breken binnenshuis is, hetgene aan binnendeuren of sluitingen, alsmede aan kasten of andere toegeslotene stukken huisraad geschiedt, na in de bij het vorig artikel gemelde plaatsen gekomen te zijn.

Onder het breken binnenshuis wordt ook begrepen het eenvoudig wegnemen van kisten, dozen, pakken met pakdoek en touwen toegemaakt, en andere geslotene losse stukken, waarin eenig goed, va^ welken aard ook, vervat is, ofschoon het openbreken niet op de plaats zelve geschied mogt zijn.

397. Door inklimming wordt verstaan, alle wijze van over de muren, deuren of poorten, daken of afdaken en andere sluitingen heen, in de huizen, gebouwen, hoven, werven, getimmerten van welken aard ook, tuinen, perken en beslotene plaatsen te geraken.

Het inkomen door een e opening vanonder den grond, behalve die geschikt was om tot ingang te dienen, is eene omstandigheid van gelijk bezwaar-als de inklimming. (Sr. 381, 384.)

398. Onder de benaming van valsche sleutels zijn begrepen alle haken, krombekken, keizers of loopers, nagemaakte, vervalschte, veranderde sleutels, of die door den eigenaar, huurder, herbergier of geherbergde niet bestemd zijn voor de

795

-ocr page 846-

796 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDK., ENZ.

sloten, hangsloten of sluitingen hoegenaamd ook, waartoe de schuldige dezelve gebruikt zal hebben.

399. Al wie sleutels nagemaakt, of vervalscht zal hebben, zal veroordeeld worden tot eene gevangenzetting van driemaanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijf en twintig tot honderd en vijftig franken.

In geval de schuldige een slotenmaker van beroep is, zal hij met het tuchthuis gestraft worden.

Alles onverminderd zwaardere straffen, ingeval er die vallen, bij medepligtigheld aan misdaad. (Sr. 59.)

400. Al wie door overmagt, geweld of dwang, de teekening of de overgifte van een geschrift, akte, verbandbrief of wat stuk het zijn mag, dat eenige verbindtenis, beschikking of bedrijving behelst of met zich brengt, afgedwongen zal hebben, zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Sr. 406; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

401. De overige dieverijen in deze afdeeling niet bij name of afzonderlijk vermeld, gaauwdieverijen, en beurzensuijderijen (larcins et filouteries), zoo als ook de pogingen tot het begaan van deze zelfde wanbedrijven, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste één jaar en ten hoogste vijf jaren, en zullen ook zelfs met esne geldboete gestraft mogen worden, die van zestien franken ten minste en ten hoogste van vijf honderd franken zal zjjn. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 18. Met gevangenisstraf van zes dagen tot eene maand, met of zonder geldboete van acht tot vijf en zeventig gulden, worden gestraft: de enkele diefstallen, vallende onder Art. 401 van het Wetboek van Strafregt, van mest-specien, zoden, plaggen, heide en helm; te veldstaand gras en veldvruchten; groen of ander hout, gehakt of niet gehakt; riet, biezen, gesneden of niet gesneden; gevallene bladeren; mos, dennenknoppen en eikels, mits deze enkele diefstallen zijn gepleegd noch met behulp van vaartuigen, noch met behulp van trek- of lastdieren, noch in ver-eeniging van meer dan vier personen.

De poging tot de in dit artikel opgenomene diefstallen blijft even als de daad strafbaar, behoudens de slotbepaling van het voorgaand artikel.

Art. 17. Indien er op de poging in dat wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast.

Art. 20. Het Art. 463 van dit Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van Art. 17 en 18 dezer wet. Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103;

Art. 1. ïer kennisneming der kantonregters worden in eersten aanleg gebragt en in zooverre aan de regtsmagt der arrondissements regtbanken onttrokken :

a. De enkele diefstallen en pogingen daartoe, opgenoemd in Art. 18 der Wet, houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld;

Art. 6. De misdrijven, door die wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet.

-ocr page 847-

It. TITEL. VAN DB MISDADEN EN WANBEDE., ENZ. 797

De schuldigen zullen ook verstoken mogen worden van de regten bij artikel 43 van dit wetboek gemeld, gedurende ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag, dat zij hunne straf onderdaan zullen hebben. Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8.

„Ook zullen zij, bij het vonnis, voor een gelijk getal jaren, „onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

TWEEDE AFDEELING.

Bankbreuken, opligtingen en andere soorten van bedriegerijen.

§ I.

Bankbreuk en opligting.

402, Diegenen, die in de gevallen by het Wetboek van Koophandel uitgedrukt, schuldig verklaard zullen worden aan bankbreuk (banqueroute), zullen gestraft worden als volgt:

De bedriegelijke bankbreukigen zullen gestraft worden met „dwangarbeid voor eenen tijd;quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102 , Art. 2.)

De eenvoudige bankbreukigen zullen gestraft worden, met ten minste eene maand en ten hoogste twee jaren gevangen zetting. (K. 808; R. 710; Wet van 10 Mei 1837, Sb. no. 21.)

Art. 1. Van het oogenblik af dat het Nederlandsch Wetboek van Koophandel zal zijn ingevoerd en tot tijd en wijle dat het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt, door het Nederlandsche zal zijn vervangen, behoudens hetgeen, bij de voorloopige daarin te brengen wijzigingen, omtrent dit onderwerp mogt worden vastgesteld, zullen ten aanzien van enkele en van bedriegelijke bankbreuk, gelden de navolgende bepalingen.

Art. 2. Als enkel bankbreukige zal worden vervolgd en zal zoodanig kunnen worden verklaard de gefailleerde koopman , die zich bevinden zal in een of meer der volgende gevallen;

lo. Indien de uitgaven voor zijne huishouding gedaan, welke hij verpligt is in zijn dagboek in te schrijven, worden geoordeeld buitensporig te zijn;

2o Indien het blijkt dat hij door het spel of door gewaagde en louter van het toeval afhankelijke ondernemingen , aanzienlijke verliezen heeft ondergaan;

?o. Indien uit zijn laatsten staat en balans blijkt, dat hij, aanzienlijke geldopnemingen heeft gedaan, of koopmanschappen met verlies en beneden den marktprijs heeft verkocht, terwijl de baten zijns boedels beneden de vijftig ten honderd van het bedrag zijner schulden waren;

4o. Inüien hij wisselbrieven of ander handels-papier geschikt om in omloop te worden gebragt, heeft uitgegeven , voor meer dan driemaal het beloop der baten

-ocr page 848-

798 III. BOEK. VAN D'E MISDADEN EN WANBEDE., ENZ.

zijn boedels, volgens zijn laatsten staat en balans. Art. 3. A.ls enkel bankbreukige zal kunnen worden vervolgd en zal zoodanig kunnen verklaard worden:

lo. De gefailleerde koopman die niet zal hebben afgelegd de verklaring ter griffie, voorgeschreven bij art. 2 van den 1. titel des 111 boeks van het Ne-derlandsche Wetboek van Koophandel; 2o. De gefailleerde koopman die, na zijn faillissement in vrijheid gebleven zijnde, in de gevallen bedoeld bij art. 27 en 35 van denzelfden titel, ofschoon daartoe behoorlijk geroepen en zonder wettige verhindering, niet in persoon zal verschenen zijn; £o. De gefailleerde koopman die boeken te voorschijn brengt, welke ongeregeld zijn gehouden, zonder dat die echter blijken van bedrog opleveren, of die niet alle zijne boeken te voorschijn brengt ;

•lo. De getailleerde koopman, die bij het faillissement der vennootschap, onder welker firma hij handelde, niet zal hebben opgevolgd het art. 2 van den 1. titel des 111. boeks van het Nederlandsche Wetboek van Koophandel.

Art. 4. Enkele bankbreuk wordt, even als andere wanbedrijven, voor de correctionele reg^,banken vervolgd.

In geval van veroordeeling te dezer zake zullen de regtban-ken gelasten dat het vonnis zal worden aangeplakt en in een openbaar dagblad aangekondigd 3 met bepaling van de plaats waar die aanplakking zal moeten geschieden en met aanwijzing van het dagblad, waarin die aankondiging zal moeten worden geplaatst.

Art. 5. Als bedriegelijke bankbreukige zal worden vervolgd, en zal zoodanig worden verklaard de gefailleerde koopman, die zich bevinden zal in «en of meer der volgende gevallen:

lo. Indien hij verdichte uitgaven amp;f verliezen als waar heeft voorgesteld of het gebruik van alle zijne ontvangsten niet verantwoordt;

2o. Indien hij eenige sommen gelds, eenige in schuld van zijnen boedel, eenige koopmanschappen, waren of roerende goederen verduisterd heeft;

Indien hij verdichte verkoopen, geldopnemingen of schenkingen gedaan heeft;

4o. Indien hij, in verstandhouding met voorgewende schuldeischers, verdichte schulden zijns boedels als waar heeft voorgesteld, door het maken van bedriegelijke geschriften, of door zich , zonder oorzaak of ge-notene waarden, bij openbare akten of onderhandsclie schuldbekentenissen tot schuldenaar te stellen; 5o. Indien hij, van eenen byzonceren last voorzien of tot bewaarnemer gesteld zynde van gelden, handelspapieren , koopwaren of koopmanschappen, de gelden of de waarde, der voorwerpen waartoe die last of bewaargeving betrekkelijk was, te zijner bate heeft aangewend;

-ocr page 849-

li. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE., ENZ. 790

Go. Indien hij onroerende of roerende goederen onder eenen geleenden naam heeft gekocht;

7o. Indien hij zijne hoeken verborgen heeft.

Art. 6. Als bedriegelijke hankbreukige zal kunnen worden vervolgd en zal zoodanig kunnen worden verklaard :

lo. De gefailleerde koopman die geene hoeken heeft gehouden, of wiens boeken den waren staat zijner haten en lasten niet opleveren.

2o, De gefailleerde koopman die uit de verzekerde bewaring waarin hij gesteld was, hetzij zonder of met borgtogt van ten allen tijde te zullen verschijnen, ontslagen zijnde, echter, ofschoon behoorlijk geroepen en zonder wettige verhindering, niet in regten zal verschenen zijn.

Art. 7. Bedriegelijke bankbreuk en medepligtigheid daaraan, wordt even als alle andere misdaden vervolgd.

Bij de arresten van veroordeeling zal derzelver aanplakking en bekendmaking docr een openbaar dagblad worden gelast, met aanwijzing van de plaats waar die aanplakking en van het dagblad, waardoor de aankondiging zal moeten geschieden.

Art. 8. Wanneer een aangeklaagde overtuigd wordt van en schuldig verklaard aan eene der misdaden in de voorgaande Art. 5 en 6 uitgedrukt, zal hij gestraft worden met de straffen hij het in werking zijnde Wetboek van Strafregt; op bedriegelijke bankbreuk gesteld.

Art. 9. Medepligtig aan bedriegelijke bankbreuk, zullen worden verklaard, en met dezelfde straffen als zoodanige bankbreukigen zelf, zullen gestraft worden, zij, die overtuigd zullen zijn van met den bankhreu-kige te hebben zamengespannen om zijne roerende of onroerende goederen geheel of ten deele te verduisteren of aan den boedel te onttrekken, valsche schuldvorderingen te zijnen laste verkregen te hebben, en die, bij de verificatie hunner schuldvorderingen, en in geval de beëediging dier schuldvorderingen gelast wordt, ook bij eedprajstatie volhard zullen hebben om denzelven als opregt en deugdelijk te doen gelden.

403. Diegenen, die achterrolgens het Wetboek van Koophandel, medepligtig aan bedriegelijke bankbreuk verklaard zul-'en worden, zullen gestraft worden met dezelfde straf als de bedriegelijke bankbreukigen. (Sr. 59.)

404. De wisselagenten en makelaars die ophouden met betalen (failleren), zullen gestraft worden met „dwangarbeid voor eenen tijd •quot; in geval zij overtuigd worden vanbedriege-lyke bankbreuk, zal de straf in „eeuwigen dwangarbeidquot; bestaan. (K. 62; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

405. Al wie, hetzij met gebruikmaking van valsche namen of valsche kwaliteiten, hetzij met zich van bedriegelijke middelen te bedienen, om het bestaan van valsche ondernemingen,

-ocr page 850-

800 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ.

van een niet bestaand vermogen of crediet te doen gelooven, of om de hoop of vrees te verwekken ten aanzien van eenigen uitslag van zaken , van eenig toeval of andere hersenschimmige gebeurtenis, zich gelden, losse goederen of verbindtenissen, beschikkingen, papieren van geldswaarde , toezeggingen, kwijtingen of bevrijdingen zal hebben doen afgeven of ter hand stellen, en langs eenen dezer wegen, zich bedriegelijk van eens anders bezittingen in het geheel of ten deele meester zal hebben gemaakt of getracht zal hebben meester te maken, zal gestraft worden met eene gevangenzetting voor ten minste een jaar en ten hoogste vijf jaren, en eene geldboete van ten minste vijftig en ten hoogste drie duizend franken.

Dc schuldige zal bovendien , gedurende ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag, dat hij zijne straf ondergaan zal hebben, ontzet mogen worden van de regten, bij artikel 42 van dit wetboek vernield. Alles, behoudens zwaardere straffen, in geval daar misdaad van valschheid bij is. (Sv. 88; Sr. 145 v.; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8; Wet van 3 Sept. 1807; Bull, des lois, no. 158.)

§ n.

Misbruik van vertrouwen.

406. Al wie misbruik gemaakt zal hebben van de behoeften, de zwakheden of de driften van eenen minderjarige, om hem te zijnen nadeele verbindtenissen, kwijtingen ot bevrijdingen te doen onderschrijven, voor het leenen van geld of roeren de goederen of in den handel in omloop zijnde of andere papieren of effecten, onder welke gedaante deze handel ook gepleegd of vermomd zoude mogen zyn, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste twee maanden, ten hoogste twee jaren en eene geldboete, die het vierde deel der teruggaven en schaden en interessen, aan de verkorte personen verschuldigd , niet te boven zal mogen gaan, noch minder dan vijf en twintig franken zijn.

Het verordende bij de tweede paragraaph van het vórig artikel, zal bovendien van toepassing gemaakt mogen worden. (Sv. 88.)

407. Al wie misbruik gemaakt zal hebben van eene hand-teekening in blanco die hem toevertrouwd werd, met bedriegelijk boven dezelve eenige verbindtenis, kwijting of bevrijding of eenige andere akte of geschrift, waardoor de handteekenaar in persoon of goederen verkort zou kunnen worden, te schrijven, zal gestraft worden met de straffen, bij artikel 405 gesteld.

In geval de handteekening i n blsn cohem niet toevertrouwd geweest mogt zijn zal hij als falzaris vervolgd, en als zoodanig gestraft worden. (Sv. 150.)

408. Al wie, ten nadeele van den eigenaar, bezitter of houder verduisterd of weerloos gemaakt zal hebben, papieren, geldswaarde hebbende, gelden, koopwaren, biljetten, kwijtingen of eenige andere geschriften, verbindtenis of bevrijding van verbindtenis behelzende of uitwerkende, die hem niat in handen gesteld zijn geweest, dan hetzij ter bewaring, hefaij toteenigen

-ocr page 851-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. 801

betaald wordende arbeid, en om dezelve terug te geven of over te leveren, of om er een bepaald gebruik van te maken, of iets bepaalds mede te doen, zal gestraft worden met de straffen bij artikel 406 gesteld.

Alles onverminderd, lietgene by artikel 254 tot 256 gezegd is, ten aanzien van het verduisteren, vernielen en wegnemen van gelden, goederen of stukken in of uit openbare bewaarplaatsen. (B. 1751 v.)

409. Al wie, na in een geregtelijk geschil, eenig bewijsstuk, akte of memorie over gelegd te hebben, dat stuk, op hoedanig eene wijze ook, weggenomen of verduisterd zal hebben, zal gestraft worden met eene geldboete van vijf en twintig tot drie honderd franken.

Deze straf zal gewezen worden bij het geregt, waarvoor het geschil hangende is. (R. 149, 775.)

§ III.

Inbreuk op de verordeningen over de huizen waar gespeeld wordt, de loterijen en pandhuizen.

410. Diegenen, die een huis van hazardspelen gehouden eu daarin het publiek toegelaten zullen hebben, hetzij dan vrijwillig, hetzij op voorstelling van de daarin belang of deelhebbenden; desgelijks de bankhouders van dat huis en al degenen, die loterijen, bij de wet niet toegelaten, opgerigt of gehouden zullen hebben, voorts alle bewindvoerders, opzigters of agenten van deze oprigtingen, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste twee en ten hoogste zes maanden, en eene geldboete van honderd tot zes duizend franken.

De schuldigen zullen bovendien, voor gedurende ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, „te rekenen van den dag, dat «zij hunne straf ondergaan zullen hebben,quot; ontzet mogen worden van de regten, bij „artikel 42 van dit wetboekquot; gemeld. (Wet van den 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 8 en art. 21.)

In alle gevallen, zullen al de gelden, zaken of papieren van geldswaarde, die gevonden zullen wrorden ter speeltafel gebragt, of de loterij gelegd of ingezet te zijn, gelijk ook het huisraad, de gereedschappen, werktuigen en toestel, tot het spel of de loterij gebruikt of bestemd, en het huisraad en de roerende goederen, waarmede de plaatsen voorzien of versierd zullen zyn, verbeurd verklaard worden. (Keiz. decreet 13 Oct. 1812; Keiz. decreet 25 Sept. 1813; Bull, des lois, no. 256; Bull, des lois no. 158; Sb. 1814, no. 86 en 15 iuncto 1870 no. 132; 1818, no. 37; 1824, no. 22, 1827, no. 50; 1828, no. 34; 1831, no. 2.)

411. Diegenen, die zonder wettige vergunning, leenhuizen op pand of zekerheid opgerigt of gehouden zullen hebben, of in geval van wettige vergunning, geen boek gehouden zullen hebben als de reglementen vereischen, houdende achtereen en zonder eenig wit tusschen beide of eenige tusschenregel, de te leen verstrekte sommen of zaken, de namen, woonplaatsen en het beroep van de leencrs, den aard, dc hoedanigheid en waarde

51

-ocr page 852-

802 III. EOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ.

van hetgene tot zekerheid gegeven is, zullen gestraft worden met gevangenzetting van ten minste veertien dagen, ten hoogste drie maanden, en eene geldboete van honderd tot twee duizend franken.

S IV.

Belemmeringen tegen de vrijheid van bieden, bij verkoopingen, verpachtingen, aannemingen.

412. Die, bij de toewijzingofhettoeslaan van den eigendom, van het vruchtgebruik of van de huur van roerend of vast goed, van eene aanneming, van eene levering, van een werk of van eenige dienst hoegenaamd, de vrijheid van bieden of aannemen bij wege van feitelijkheid, gewelddadigheid of bedreiging, hetzij vóór, hetzij onder het bieden of aannemen, belemmerd zullen hebben, zullen gestraft worden met eene gevangeniszetting van ten minste veertien dagen, ten hoogste drie maanden, en eene boete van ten minste honderd en ten hoogste vijf duizend franken.

Dezelfde straf zal plaats hebben tegen degenen, die de bieders of aannemers, door gaven of beloften terug gehouden zullen hebben.

§ V.

Schending der reglementen of verordeningen betrekkei ij k handwerken of fabrieken, koophandel en kunsten.

413. Alle overtreding der reglementen of verordeningen van openbaar beheer of bestuur, betrekkelijk de voortbrengselen der Fransehe handwerken of fabrieken, die naar buitenslands uitgevoerd zullen worden, en welke ten voorwerp • hebben, zekerheid v.egens de deugdelijkheid, de maat en de soort van het werk te geven, zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste twee honderd en ten hoogste drie du-zend franken en verbeurdverklaring van de waren. Deze twee straffen mogen te gelijk en te zamen, of ieder alleen en afzonderlijk gewezen worden, naar de omstandigheden.

414. „Alle onderlinge zamenspanningen of vereeniging van „degenen, die handwerkslieden in het werk stellen, strekkende „om tegen regt en billijkheid eene vermindering van het werk-„loon door te drijven, wanneer zij van eene poging of eenen „aanvang van uitvoering gevolgd wordt, zal gestraft worden „met gevangenzetting voor zes dagen tot eene m aand, en eene „geldboete van twee honderd tot drie duizend franken.quot; (Sr. 3.)

415. „Alle onderlinge zamenspanning of vereeniging van de „zijde der werklieden, om te gelijker tijd het werk te doen op-,;houden, het werk in een fabriek of werkplaats te verbieden, „het te werk komen en blijven vóór of na zeker uur te belet-„ten, en in het algemeen, om den arbeid te doen staken, te „beletten of duurder te maken, zoo wanneer er eenige poging „in het werk gesteld of een aanvang met da uitvoering ge-

-ocr page 853-

II. TIÏEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR,, ENZ. 803 „maakt is, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten „minste eene maand, en ten hoogste drie maanden.

„De hoofden of aanleggers zullen gestraft worden met eene „gevangenzetting van twee tot vijf jaren.quot; (Sr. 3.)

416. „Ook zullen gestraft worden met de straffen bij het „vorig artikel gesteld en met inachtneming van hetzelfde on-„derscheid, de werklieden, die eenige boete, verbod, ontzegging „of eenige proscriptie, onder den naam van vervloeking „of verdoeming, of wat benaming het zijn mag, uitgesproken „of aangezegd zullen hebben, hetzij tegen de fabriekbestuurders „en ondernemers van werken, hetzij tegen elkander.

„In het geval van dit en het vorig artikel, zullen de hoofden „of aanleggers van het wanbedrijf, na het uiteinde van hunne „straf, onder het toezigt van de hooge policie gesteld mogen „worden, voor ten minste twee en ten hoogste vijfjaren.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

[De artt. 414—416 zijn bij de wet van 12 April 1872 Sb. no. 24 vervangen door de volgende bepalingen:

Al wie inbreuk heeft gemaakt of gepoogd heeft inbreuk te maken op eens anders vrijheid in de uitoefening van zijn arbeid of nijverheid, wordt gestraft:

met gevangenisstraf van ééne maand tot twee jaren en geldboete van vijf en twintig tot vijf honderd gulden, te zamen of afzonderlijk, indien dit geschied is door geweld, door wegneming, beschadiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of gereedschappen, door bedreigingen met eenig strafbaar feit of door bedriegelijke handelingen;

met gevangenisstraf van zes dagen tot drie maanden en geldboete van acht tot twee honderd gulden, te zamen of afzonderlijk, indien dit geschied is door bedreiging of door deelneming aan zamenscholingen, alles voor zoover bij eenige wet tegen de feiten, bij de twee vorige zinsneden bedoeld, geene zwaardere straffen zijn bedreigd.

Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en artikel 20 der Wet van 29 Junij 1854 Sb. no. 102 zijn toepasselijk op de gevallen bij deze wet voorzien.]

417. Al wie, met oogmerk om aan de Fransche kunstvlijt nadeel toe te brengen, opzigters, commiezen of werklieden van eenige inrigting (of etablissement) zich naar buiten's lands zal hebben doen begeven, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot drie honderd franken.

418. Alle opzigter, commies of werkman van eene fabriek, die aan vreemdelingen of buiten 's lands wonende Transchen, geheimen van de fabriek, waarin hij gebruikt wordt, medegedeeld zal hebben, zal gestraft worden met het tuchthuis, en eene geldboete van vijf honderd tot twintig duizend franken.

In geval de geheimen aan Iranschen, in Frankrijk wonende medegedeeld zijn, zal de straf in eene gevangenis van drie maanden tot twee jaren en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken bestaan.

419. Al wie door het opzettelijk uitstrooijen van valsche of 'asterlijke geruchten, door meer te bieden dan de verkoopers

-ocr page 854-

802 III. EOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ, van hetgene tot zekerheid gegeven is, zullen gestraft worden met gevangenzetting van ten minste veertien dagen, ten hoogste drie maanden, en eene geldboete van honderd tot twee duizend franken.

§iv.

Belemmeringen tegen de vrijheid van bieden, bij verkoopingen, verpachtingen, aannemingen.

412. Die, bij de toewijzingofliettoeslaan van den eigendom, van het vruchtgebruik of van de huur van roerend of vast goed, van eene aanneming, van eene levering, van een werk of van eenige dienst hoegenaamd, de vrijheid van bieden of aannemen bij wege van feitelijkheid, gewelddadigheid of bedreiging, hetzij vóór, hetzij onder het bieden of aannemen, belemmerd zullen hebben, zullen gestraft worden met eene gevangeniszetting van ten minste veertien dagen, ten hoogste drie maanden, en eene boete van ten minste honderd en ten hoogste vijf duizend franken.

Dezelfde straf zal plaats hebben tegen degenen, die de bieders of aannemers, door gaven of beloften terug gehouden zullen hebben.

§ V.

Schending der reglementen of verordeningen betrekkei ij k handwerken of fabrieken, koophandel en kunsten.

413. Alle overtreding der reglementen of verordeningen van openbaar beheer of bestuur, betrekkelijk de voortbrengselen der Fransche handwerken of fabrieken, die naar buitenslands uitgevoerd zullen worden, en welke ten voorwerp • hebben, zekerheid wegens de deugdelijkheid, de maat en de soort van het werk te geven, zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste twee honderd en ten hoogste drie dnizend franken en verbeurdverklaring van de waren. Deze twee straffen mogen te gelijk en te zamen, of ieder alleen en afzonderlijk gewezen worden, naar de omstandigheden.

414. „Alle onderlinge zamenspanningen of vereeniging van „degenen, die handwerkslieden in het werk stellen, strekkende „om tegen regt en billijkheid eene vermindering van het werk-„loon door te drijven, wanneer zij van eene poging of eenen „aanvang van uitvoering gevolgd wordt, zal gestraft worden „met gevangenzetting voor zes dagen tot eene maand, en eene „geldboete van twee honderd tot drie duizend franken.quot; (Sr. 3.)

415. „Alle onderlinge zamenspanning of vereeniging van de „zijde der werklieden, om te gelijker tijd het werk te doen op-„houden, het werk in een fabriek of werkplaats te verbieden, „het te werk komen en blijven vóór of na zeker uur te belet-„ten, en in het algemeen, om den arbeid te doen staken, te „beletten of duurder te maken, zoo wanneer er eenige poging „in het werk gesteld of een aanvang met de uitvoering ge*

-ocr page 855-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDK., ENZ. 803 ,;maakt is, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten (/minste eene maand, en ten hoogste drie maanden.

„De hoofden of aanleggers zullen gestraft worden met eene „gevangenzetting van twee tot vijf jaren.quot; (Sr. 3.)

416. „Ook zullen gestraft worden met de straffen bij het „vorig artikel gesteld en met inachtneming van hetzelfde on-„ der scheid, de werklieden, die eenige boete, verbod, ontzegging „of eenige proscriptie, onder den naam van vervloeking „of verdoeming, of wat benaming het zijn mag, uitgesproken „of aangezegd zullen hebben, hetzij tegen de fabriekbestuurders (en ondernemers van werken, hetzij tegen elkander.

„In het geval van dit en het vorig artikel, zullen de hoofden „of aanleggers van het wanbedrijf, na het uiteinde van hnnne „straf, onder het toezigt van de hooge policie gesteld mogen „worden, voor ten minste twee en ten hoogste vijfjaren.quot; (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

[De artt. 414—416 zijn bij de wet van 12 April 1872 Sb. no. 24 vervangen door de volgende bepalingen:

1 Al wie inbreuk heeft gemaakt of gepoogd heeft inbreuk te maken op eens anders vrijheid in de uitoefening van zijn arbeid of nijverheid, wordt gestraft:

met gevangenisstraf van ééne maand tot twee jaren en geldboete van vijf en twintig tot vijf honderd gulden, te zamen of afzonderlijk, indien dit geschied is door geweld, door wegneming, beschadiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of gereedschappen, door bedreigingen met eenig strafbaar feit of door bedriegelijke handelingen;

met gevangenisstraf van zes dagen tot drie maanden en geldboete van acht tot twee honderd gulden, te zamen of afzonderlijk, indien dit geschied is door bedreiging of door deelneming aan zamenscholingen, alles voor zoover bij eenige wet tegen de feiten, bij de twee vorige zinsneden bedoeld, geene zwaardere straffen zijn bedreigd.

Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en artikel 20 der Wet van 29 Junij 1854 Sb. no. 102 zijn toepasselijk op de gevallen bij deze wet voorzien.]

417. Al wie, met oogmerk om aan de Fransche kunstvlijt nadeel toe te brengen, opzigters, commiezen of werklieden van eenige inrigting (of etablissement) zich naar buiten's lands zal hebben doen begeven, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot drie honderd franken.

.418. Alle opzigter, commies of werkman van eene fabriek, die aan vreemdelingen of buiten 's lands wonende Transchen, geheimen van de fabriek, waarin hij gebruikt wordt, medegedeeld zal hebben, zal gestraft worden met heo tuchthuis, en eene geldboete van vijf honderd tot twintig duizend franken.

In geval de geheimen aan Franschen, in Frankrijk wonende Medegedeeld zijn, zal de straf in eene gevangenis van drie niaanden tot twee jaren en eene geldboete van zestien tot twee nonderd franken bestaan.

419. Al wie door het opzettelijk uitstrooijen van valsche of 'asterlijke geruchten, door meer te bieden dan de verkoopers

-ocr page 856-

804 111. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE., ENZ.

zelve vorderden, door vereenigingen, verbindingen of zamen-spanningen van de voornaamste inhebbers van dezelfde waar of koopmanscliai), ten einde dezelve op zekeren prijs te bonden, of wel, door eenigerliande bedriegelijke wegen of middelen, het stijgen of vallen der waren of koopmanschappen of openbare papieren en effecten, boven of beneden den prijs, waarop de natuurlijke en vrije trek van den koophandel dezelve gebragt zou hebben, bewerkt of veroorzaakt heeft, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste óéne maand, en ten hoogste één jaar, en eene geldboete van vijf honderd tot tien duizend franken. „De schuldigen zullen bovendien bij het „vonnis, voor ten minste twee en ten hoogste vijfjaren, onder „het toezigt van de hooge policie gesteld worden.quot; (Sr. 40i»; Gedeeltelijk vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no 102, Art. 2.)

420. De straf zal zijn van ten minste twee maanden en ten hoogste twee jaren gevangenis, en duizend tot twintig duizend franken geldboete, in geval deze kunstgrepen in het werk gesteld zijn omtrent koren of andere granen, meel, meelachtige zelfstandigheden, brood, wijn of eenige andere dranken.

„Het stellen onder toezigt, dat alsdan zal kunnen geschieden, „zal voor ten minste vijf en ten hoogste tien jaren zijn.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, SI], no. 102, Art. 2)

421. Weddingschappen, ten aanzien van het rijzen of dalen der openbare fondsen of effecten, zuilen gestraft worden, als bij artikel 419.

422. Voor weddingschap van dezen aard zal gerekend worden, alle overeenkomst om openbare effecten te verkoopen of te leveren, die door den verkooper niet bewezen zullen worden, ten tijde van de overeenkomst, ter zijner beschikking geweest te zijn of ten tijde van de levering tot zijne beschikking te hebben moeten komen. (B. 1825 v.)

423. Al wie den kooper bedrogen zal hebben in de gehalte van goud of zilver, in de echtheid van eenen voor echt verkochten steen, in de soort van eenige waar of koopmanschap; al wie, door valsche maat of gewigt te gebruiken, den kooper in de hoeveelheid van het verkochte, bedrogen zal hebben, zal gestraft worden met gevangenzetting van ten minste driemaanden, ten hoogste één jaar, en eene geldboete, die niet boven het vierde deel der teruggaven en schaden en interessen, noch beneden de vijftig franken zal mogen zijn

De voorwerpen, waar het wanbedrijf in gepleegd is, of der-zelver waarde, in geval zij nog aan den verkooper toebehooren, zullen verbeurd verklaard worden; de valsche maten en ge-wigten zullen ook verbeurd verklaard worden, en bovendien aan stukken gebroken worden. (B. 1364; Sr 11.)

424. In geval de verkooper en kooper bij het aangaan of sluiten van hunnen koop, andere maten of gewigten gebruikt hebben, dan die bij de Staatswetten vastgesteld zijn, zal de kooper verstoken zijn van alle aanspraak tegen den verkooper, die hem met de verbodene maten of gewigten bedrogen heeft; onverminderd de strafvordering, zoo wegens dit bedrog als wegens het gebruiken zelfs van verbodene maten en gewigten.

-ocr page 857-

II. TlTEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. 805

De straf, terzake van het bedrog, zal zijn als bij liet vorig artikel.

De straf, wegens het gebruiken van de verbodene maten en gewigten, zal bepaald worden by het vierde boek van dit wetboek, behelzende de bloote policie-straffen. (Sr. 479 5o, 60, 481; Sb. 1822, no. 52; 1827, no. 13.)

425. „Het drukken en uitgeven van schriften, muziekstukken, „stukken van teeken- of schilderkunst, of eenig ander gedrukt „of in plaat gebragt werk, hetzij in het geheel of ten deele, in „weerwil van de wetten en verordeningen ten opzigte van den „eigendom des schrijvers of makers, is een nadruk, en alle „nadruk is een wanbedrijf.quot; (Sb. 1817, no. 5.)

426. „Het verkoopen of verspreiden van nadrukken of namaaksels, het invoeren op Fransch grondgebied, van werken, die, na „in 1'rankrijk gedrukt te zijn, buitenlandsch nagedrukt zijn, zijn „een wanbedrijf van dezelfde soort.quot;

427. „De straf tegen den nadrukker of tegen den invoerder, „zal bestaan in eene geldboete van ten minste honderd en teu „hoogste twee duizend franken; entegen den verkooper, in eene „geldboete van ten minste vijf en twintig en ten hoogste vijf „honderd franken.

„De verbeurdverklaring van den nadruk zal zoo tegen den na-drukker als tegen den invoerder en den verkooper ge wezen worden.

„De platen, vormen of matrijzen der nagedrukte voorwerpen „zullen ook verbeurd verklaard worden.quot; (Sr. 11.)

428. Alle bestuurvoerder, alle ondernemer van een tooneel of schouwburg, alle gezelschap of maatschappij van tooneellisten, welke op zijn tooneel eenige stukken zal hebben laten vertoonen, in weerwil van de wetten en verordeningen ten opzigte van den eigendom des schrijvers, zal met eene geldboete van ten minste vijftig, ten hoogste vijf honderd franken en verbeurdverklaring der ontvangsten gestraft worden.

429. „In de gevallen, bij de vier laatstvoorgaande artikelen „vermeld zal de opbrengst der verbeurdverklaringen of der „verbeurdverklaarde ontvangsten, aan den eigenaar ter hand ,/gesteld worden, om hem tot zoo verre schadeloos te stellen „wegens het geledene nadeel. Het hooger bedrag van zijne ,/Schade, of wel, de volkomene schadeloosstelling, in geval er „geen verkoop van verbeurdverklaarde zaken, of geene aantas-„tiag van ontvangst plaats gehad heeft, zal langs de gewone „wegen geregeld worden.quot; (Sr. 77, 433; Publ. 3 Junij 1803; Sb. 1814, no. 17; 1815, no. 6; 1822, no. 6; 1841, no. 11; 1849, no. 36, Art. 2.)

[Wet van 25 Jan. 1817, Sb. no. 5:

Art. 1. Het regt van kopij of van kopiëren door den druk, is voor oorspronkelijke letter- en kunstwerken, het uitsluitend regt van die genen, welke daarvan au-theurs zijn, en hunne regtverknjgende, om hunne oorspronkelijke letter- en kunstwerken, geheel of gedeeltelijk , verkort of verkleind, zonder onderscheid van vorm of inkleeding, in eene of meer talen, met of zonder hulp der graveerkunst, of eenige tasschenkomende kunst, door den druk gemeen te maken, te verkoopen en te doen verkoopen.

T

-ocr page 858-

806 III. BOEK. VA?f DE MISDADEN EN WANBEDK., ENZ.

2. Het kopijregt van vertalingen van een buiten dit koningrijk in het licht, gekomen oorspronkelijk letterwerk, is het uitsluitend regt van vertalers en regtverkrijgenden, om hunne vertalingen van genoemd letterwerk, door deu druk gemeen te maken, te verkoopen en te doen ver-koopen.

3. Het in de voorgaande artikelen omschreven kopijregt, zal niet langer voortduren, dan twintig jaren na den dood van den autheur of vertaler.

4. Alle inbreuk op het voorsz. kopijregt, het zij bij eene eerste uitgave van eenig nog niet gedrukt boek of kunstwerk, het zij bij herdruk van het geen reeds in druk was , zal als nadruk aangemerkt, en als zoodanig gestraft worden met confiscatie van alle binnen dit rijk voorhanden zijnde ongcdebiteerde exemplaren van den nadruk, ten voordeele van den eigenaar van den oorspronkelijken druk, alsmede met betaling aan denzelfden eigenaar, van de waarde van 2000 exemplaren van het nagedrukte boek of kunstwerk, te berekenen naar den boekverkoopers-prijs van den wettigen druk, en zulks behalve de betaling eener boete, niet te boven gaande de som van duizend guldens, en niet minder dan honderd, ten behoeve van de algemeene armen van de woonplaats des nadrukkers ; en zal de nadrukker bovendien, ingeval van herhaald misdrijf, en naar gelang der omsoandiglieden, onbekwaam kunnen worden verklaard, om in. het vervolg het beroep van boek- of kunstdrukker of verkooper te kunnen uitoefenen; alles onverminderd de bepalingen en straffen, welke tegen vervalsching bij de algemeene wetten zijn of mogten worden gestatueerd.

Op dezelfde wijze als hier boven is bepaald, zal worden gestraft het invoeren, verspreiden of verkoopen van buiten het koningrijk nagedrukte oorspronkelijke letter- en kunstwerken , of vertalingen, waarvan men hier te lande het kopijregt bezit.

5. Onder de bepalingen der voorgaande artikelen is niet begrepen, het geheel of gedeeltelijk in druk uitgeven van de grieksche, romeinsche auctores classici, immers voor zoo veel den tekst derzelve aangaat; voorts bijbels, testamenten, katechismussen, psalm-, kerk- en schoolboeken; mitsgaders alle gewone tijdwijzers en almanakken, zonder dat nogtans door deze uitzondering eenige verandering wordt gemaakt in privilegiën of octrooij en , welke omtrent de in dit artikel gemelde voorwerpen reeds mogten bestaan, en waarvan de termijn als nog niet is verstreken.

Overigens blijft het vrij en onverlet om in tijdschriften, door middel van uittreksels en beoordeelingen, den aard en de waarde van in druk uitkomend letter- en kunstwerk aan het publiek te doen kennen.

6. Om het in art. 1 en £ omschrevene kopijregt te kunnen eischen, moet alle, nu de afkondiging dezer wet in de Nederlanden in druk uitkomend letter- of kunstwerk bij iedere soort van uitgaaf, en zoo wel bij eene

-ocr page 859-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE., ENZ. 807

eerste druk als by herdruk van hetzelve aan de navolgende vereischten voldoen, te weten:

a. Dat het werk gedrukt zij op eene Nederlandsclie drukkerij.

b. Dat het werk eenen Nederlandschen uitgever hebbe, en diens naam, of alleen, of vereenigd met dien eener buitenlandsche mede-uitgever op den titel, of by gebrek van titel, waar dit het voegzaamst is, gedrukt zij , met aanwijzing zijner woonplaats en van den tijd der uitgave.

c. Dat van elk werk, vóór of gelyktijdig met de uitgave, door den uitgever drie exemplaren, waarvan é«n door hem op den titel, of, bij gebrek van titel, op de voorzijde eigenhandig geteekend, met bijvoeging der dag-teekening en van eene schriftelijke verklaring van eenen Nederlandschen drukker met eigenhandige naam, plaats en dagteekening, dat het werk bij hem gedrukt is, zullen overgegeven worden tegen reen aan het gemeentebestuur zijner woonplaats, hetwelk dadelijk een en ander aan het departement van binnenlandsche zaken zal verzenden.

7. Aan de bepalingen van deze wet zijn ook onderhevig alle na derzei ver afkondiging in het licht komende nieuwe uitgaven , of herdrukken van letter- en kunstwerken die reeds vóór dezelve waren uitgegeven.

8. Alle actiën die uit deze wet mogten voortvloeijcn, behooren tot de kennis van den gewonen regter.]

S VI.

Wanbedrijven van leveranciers.

430. Alle personen, hetzij als deelhebbers van eenig gezelschap of deelgenootschap, hetzij op zich zeiven, met leverancien , ondernemingen of beheeringen voor rekening van de lauden zeemagt belast, die, zonder door geweld van overmagt daartoe genoodzaakt te zijn, den dienst, waar zij mede belast zijn, zullen hebben doen ontbreken, zullen gestraft worden met het tuchthuis en eene geldboete, die het vierde deel der schaden en interessen niet te boven zal mogen gaan, noch beneden de vijf honderd franken zijn; alles onverminderd zwaardere straffen in geval van verstandhouding met den vijand.

431. Wanneer het nalaten van den dienst aan de agenten der leveranciers te wijten is, zullen die agenten tot de bij het vorig artikel gestelde straffen veroordeeld worden.

De leveranciers en hunne agenten zullen evenzeer gestraft worden, wanneer de eene zoo wel als de andere, in de misdaad deel hebben.

432. In geval openbare ambtenaren of agenten, door de hooge regering over iets gesteld of door dezelve betaald wordende, den schuldige behulpzaam geweest zyn, om den dienst te doen ontbreken, zoo zullen zij met dwangarbeid voor eenen tijd gestraft worden, onverminderd zwaardere straffen, in geval van verstandhouding met den vijand.

483. Alhoewel de dienst niet ontbroken mogt hebben, indien

-ocr page 860-

808 III. BOEK. VAN DB MISDADEN EN WANBEDR., ENZ. echter de levering en arbeid vertraagd of opgehouden is, of indien er in de soort, deugdelijkheid of hoeveelheid van den arbeid of het handwerk of van het geleverde, bedrog is gepleegd, zullen de schuldigen met eene gevangenis van ten minste zes maanden en ten hoogste vijf jaren gestraft worden, en bovendien met eene geldboete, die niet boven het vierdedeel der schaden en interessen, noch beneden de honderd franken zal mogen zijn.

In de verschillende gevallen, bij de artikelen die deze onder afdeeling uitmaken, vermeld, zal de vervolging van liet wanbedrijf niet mogen geschieden, dan op de aanbrenging van de hooge regering. (Sr. 32.)

DERDE AFDEELING.

Vernielingen, bedervingen, schaden.

4S4. Al wie opzettelijk in gebouwen, schepen, schuiten, pakhuizen , werven, bosschen, hakhout ©f oogsten, hetzij te veld staande, hetzij gekapt of gemaaid, hetzij ook het hout gestapeld of geboscht is, en de oogsten in bargen of op hoopen staan, den brand heeft gestoken, of brandbare stoffen derwijze geplaatst heeft, om den brand tot deze zaken of eene van die te doen overgaan, zal met ,/den doodquot; gestraft worden. (Sr. 439, 458, 479; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102;

Art. 13. De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:

Co. Brandstichting, omschreven in de Art. 434 en 435 van het Wetboek van Strafregt, wanneer niet te voorzien was dat eenig menschenleven daardoor in gevaar kon worden gebragt.

(Art. 9 dezer wet is hier niet van toepassing.)

[Wet 17 Sept. 1870, Sb. no. 162.]

Art. 3: De doodstraf.......wordt ver/an gen door

tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren voor____

brandstichting, anders dan in de gevallen, omschreven bij arfc. 13. der wet van 29 Junij 1854 Sb. no. 102.

(Dus wanneer in het geval van art. 434 C. P. wel te voorzien was, dat eenig menschenleven in gevaar kon worden gebragt, wordt de doodstraf door tuchthuisstraf, niet van vijf tot twintig, maar van vyf tot vijf en twintig jaren vervangen.) Het art. is verder aangevuld by de wet van 12 April 1872 Sb. nb. 23: Art. 1. Hij, die opzettelijk en wederregtelijk schepen of andere vaartuigen doet zinken of stranden, of door andere dan de in de artt. 434 en 435 van het Wetboek van Strafregt genoemde middelen vernielt of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot vyf jaren, en indien hij de scliipper is of dezen vervangt, met tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren.

De poging tot het in dit artikel omschreven wanbedrijf is strafbaar.

De gevangenisstraf wordt b j strafbare poging met een derde verminderd.

-ocr page 861-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE., EN2. 809 Art. 2. Hij, die, met het oogmerk om zich of anderen wederregtelyk te bevoordeelen of anderen wederregtelijk te benadeelen, schepen of andere vaartuigen doet zinken of stranden, of door andere dar. de in de artt. 434 en 435 van het Wetboek van Strafregt genoemde middelen vernielt of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren.

Art. 3. Hij, die het leven van een ander in gevaar brengt door, opzettelijk en wederregtelijk, schepen of andere vaartuigen te doen zinken of stranden, of door andere dan de in de artt. 434 en 435 van het Wetboek van Strafregt genoemde middelen te vernielen of onbruikbaar te maken, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren, en, ingeval daardoor de dood van een mensch is veroorzaakt, met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.

Art. 4. Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 der wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, zijn toepasselijk op het in art. 1 omschreven wanbedrijf en de poging daartoe.]

435. De straf zal dezelfde zijn tegen diegenen, die door het doen springen van eene mijn, gebouwen, schepen of schuiten vernield zullen hebben. (Sr. 95, 434.)

436. De bedreiging van eene woning of eenig ander eigendom in den brand te steken, zal gestraft worden met de straf, die tegen het bedreigen van vermoording gesteld is, en volgens de onderscheidingen bij artikel 305 tot 307 ingesloten, gemaakt.

437. Al wie opzettelijk, door welk middel het zijn mag, gebouwen, bruggen, dijken, wegen of andere werken, die hij wist aan eenen anderen toe te behooren, vernield of afgeworpen zal hebben, zal gestraft worden met het tuchthuis en eene geldboete, die niet boven het vierdedeel der teruggave en schadeloosstellingen, noch ook beneden de honderd franken zal mogen zijn.

In geval er iemand bij omgekomen of gekwetst is geworden, zal de schuldige in het eerste geval met „den doodquot; en in het tweede met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden. (Sr. 257, 304, 451; Sb. 1823, no. 33; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 3:

De doodstraf......wordt vervangen door......

tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.)

438. Al wie zich feitelijker wijze verzet zal hebben tegen het maken van werken, die op gezag der hooge regering aangelegd of gebouwd worden, zal gestraft worden met eene gevangenis van dne maanden tot twee jaren, en eene geldboete, die niet boven het vierdedeel der schaden en interessen, noch ook beneden de zestien franken zal mogen zijn.

De aanleggers der feitelijkheid zullen het lioogste of ma xi-mum van de straf ondergaan.

439. Al wie opzettelijk, op hoedanig eene wijze ook, registers of aanteekenboeken, minuten of oorspronkelijke akten van het openbaar gezag, verbandbrieven of bewijsstukken, billets, wissels, effecten van koophandel of bankpapieren, eenige verbind-

-ocr page 862-

810 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDR., ENZ.

tenis, bescliikking of vrijstelling van verbindtenis inhoudende of uitwerkende, verbrand of vernield zal hebben, zal gestraft worden als volgt:

In geval de vernielde stukken, akten van het openbaar w zag, of effecten van koophandel of bankpapieren zijn, zal de straf in het tuchthuis bestaan;

In elk ander geval, zal de schuldige gestraft worden niet eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren, en eene gcldboett van honderd tot drie honderd franken. (Sr. 408, 479.)

440. Alle plundering, alle vernieling van eetwaren of koop manschappen, goederen (effets), roerende eigendommen, met gemeenerhand of bij zamenrotting en met openbaar geweld ge daan, zal met „dwangarbeid voor eenen tijdquot; gestraft worden: een ieder der schuldigen zal bovendien tot eene geldboete van twee honderd tot vyf duizend franken veroordeeld worden. (Sr. 265 v.; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

441. Echter zullen diegenen, die zouden mogen bewijzen door opzetting of aanzoek medegesleept te zijn, om in deze geweldenarijen deel te nemen, gestraft mogen worden met niet meer dan het tuchthuis. (Sr. 209.)

442. In geval de geplunderde of vernielde eetwaren, in koren of andere granen, meel, meelachtige zelfstandigheden, brood, wijn of andere dranken bestaan, zal de straf, die de hoofden, aanhitsers of opruijers, voor zich, zullen moeten ondergaan, het hoogst of maximum zijn van de straffen van ,/dwangarbeid voor eenen tijdquot;, en dat van de geldboete bij artikel 440 gesteld. (Wet van 29 Junij 1854; Sb. no. 102, Art. 2.)

443. Al wie, door middel van een bijtend vocht of door eenig ander middel, opzettelijk koopwaren of onbereide stoffen tot verwerking dienende, bedorven zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenis van eene maand tot twee jaren, en eene geldboete, die niet boven het vierdedeel der schade en interessen, noch beneden de zestien franken zal mogen zijn.

In geval het wanbedrijf begaan is door een werkman van de fabriek of door eenen bediende van het huis van koophandel, zal de gevangenis van twee tot vijf jaren z?jn, onverminderd de gestelde boete.

444. Al wie te veld staande oogsten of eenig van zelf opgekomen of met menschenhanden gesteld plantsoen verwoest zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren. (Sr. 388, 449, 455.)

„De schuldigen zullen bovendien, -bij het vonnis, voor ten „minste vijf en ten hoogste tien jaren onder het toezigt der „hooge policie gesteld mogen worden.quot; (Vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

445. Al wie een of meer boomen, die hi.i wist eenen anderen toe te behooren, geveld zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenis, die ten aanzien van iederen boom niet beneden de zes dagen, noch boven de zes maanden zal mogen zijn, zonder dat echter het geheel vijfjaren te boven mag gaan. (Sr. 455.)

446. De straffen zullen dezelfde zijn ten aanzien van iedere

-ocr page 863-

11. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE., ENZ. 811

boom, die derwijze geknot, afgehakt cf ontschorst is, dat hij versterven moet. (Sr. 455.)

447. In geval van verwoesting van eene of meer gezette enten, zal de gevangenis zijn van zes dagen tot twee maanden voor ieder ent, zonder dat echter het geheel twee jaren te boven mag gaan. (Sr. 455.)

448. Het minste (of minimum) van de straf, zal in de gevallen van artikel 445 en 446 in twintig, en in het geval van 447, in tien dagen bestaan, zoo de boomen op de pleinen, heerenwegen of reiswegen, openbare straten of wegen, hetzij hoofd- of bijwegen of dwarswegen of straten, geplant waren. (Sr. 455.)

449. Al wie granen of beestenvoeder, dat hij wist aan een ander toe te behooren, gemaaid of gesneden zal hebben zal gestraft worden met eene gevangenis, die niet beneden de zes dagen, noch boven de twee maanden zal zijn. (Sr. 455.)

450. De gevangenis zal van ten minste twintig dagen en ten hoogste vier maanden zijn, zoo het graan of voeder vóór zijne rijpheid gemaaid of gesneden is.

In de gevallen van dit en de zes overige artikelen, zal de schuldige, bijaldien het feit gepleegd is uit haat tegen eenen openbaren beambte, gestraft worden met het hoogste (of max i-mum) van de straf, die bij het artikel, waartoe het geval behoort, gesteld is.

Hetzelfde zal plaats hebben, ofschoon deze omstandigheid niet bestaat, zoo het feit bij nacht gepleegd is. (Sr. 455.)

451. Alle breken of vernielen van gereedschappen van landbouw, van perken van beesten, van herders- of oppassershutten, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste ééne maand, en ten hoogste een jaar. (Sr. 388, 437, 455, 479.)

452. Al wie paarden of andere wagen- of karre-, rij- of lastbeesten, hoornbeesten, schapen, geiten of varkens, of vis-schen in de kommen, vijvers en andere bewaarplaatsen van visch, vergiftigd zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenis van een tot vijf jaren en eene geldboete van zestien tot drie honderd franken. „De schuldigen zullen bij het vonnis, „voor ten minste twee en ten hoogste vijf jaren onder het toe-„zigt van de hooge policie gesteld mogen worden.quot; (Sr. 301, 455, 479 2o; Gedeeltelijk vervallen door de Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art. 2.)

453. Al wie, buiten noodzaak, een der beesten, bij het vorige artikel gemeld, gedood zal hebben, zal gestraft worden als volgt:

In geval het wanbedrijf begaan is in de behuizingen, om-perking en toebehooren, of op de landen, waarvan de eigenaar van het beest, eigenaar, huurder, bruiker of pachter was, zal de straf eene gevangenis van twee tot zes maanden zijn;

In geval het begaan is in plaatsen, waarvan de dader eigenaar, huurder, bruiker of pachter was, zal de gevangenis zijn van zes dagen tot eene maand;

In geval het ergens anders begaan is, zal de gevangenis zijn van veertien dagen tot zes weken.

Het hoogste (of maximum) van de straf, zal altijd gewe-

idel •afj

-ocr page 864-

812 III. BOEK. VAN DE MISDADEN EN WANBEDE. ENZ.

zen moeten worden, in geval van schending van afsluiting. (Sr. 393, 397, 456.)

454. Al wie, buiten noodzaak, een huisdier gedood zal hebben op eene plaats, waarvan degene, wien dat dier toebehoort, eigenaar, huurder, bruiker of pachter is, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste zes dagen en ten hoogste zes maanden.

In geval er schending van sluiting bij plaats gehad heeft, zal het hoogste (of maximum) van de straf gewezen moeten worden. (Sr. 393, 397, 456.)

455. In de gevallen van art. 444 en volgende tot aan dit artikel ingesloten, zal eene geldboete gewezen worden, die niet boven het vierdedeel der teruggaven en schaden en interessen, en niet beneden de zestien franken zal mogen zijn.

456. Al wie, in het geheel of ten deele, grachten of sloo-ten gedempt, omheiningen, waarvan ook gemaakt, afgebroken, levende of doode hagen of heggen, afgehakt of gesneden, of uitgetrokken zal hebben. Al wie eindpalen of hoeksteenen of hoekboomen, of andere boomen, die geplant of erkend zijn, om de scheidingen tusschen onderscheidene erven aan te wijzen, verzet of weggenomen zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenis, die niet beneden ééne maand, nog boven één jaar zal mogen zyn, en eene geldboete ten bedrage van het vierdedeel der teruggaven en schaden en interessen, die in geenerlei geval beneden de vijftig franken zal mogen zijn. (Sr. 389.)

457. Met eene geldboete, die het vierdedeel der teruggaven en schaden en interessen niet te boven zal mogen gaan, noch ook beneden de vijftig franken' zijn, zullen gestraft worden de eigenaars of pachters, of ieder gebruiker of vruchttrekker van molens, waterwerken of waterboezems, die, door het rijzen of verheffen van hunne afleiders, boven het peil, bij het wettig gezag vastgesteld, de wegen of de eigendommen van eenen anderen overstroomd zullen hebben.

In geval hierdoor eenige beschadiging ontstaan is, zal de straf, boven de geldboete, nog in eene gevangenis van zes dagen tot ééne maand bestaan. (B. 673, 1401 ; Sb. 1820, no. 19.)

458. Het in brand geraken van eens anders roerende of onroerende eigendommen, ontstaan door de oudheid of bij gebreke, hetzij van het onderhouden of herstellen, hetzij van het vegen dei-ovens, schoorsteenen, smidsen, werkplaatsen, naburige huizen of smederijen; of door het aansteken van vuren in de velden, op minder dan honderd meters van de huizen, gebouwen, bosschen, heiden, plantaadjen, boomgaarden, beplantingen, hagen, bargen, korenstapels, stroo, hooi, voeraadje, of andere voorraad van brandbare zaken, of door vuur of licht zonder genoegzame voorzorg te dragen of te laten liggen of staan; of door het onvoorzigtig aan-of afsteken of laten al ga an van vuurwerken, zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste vijftig en ten hoogste vijf honderd franken. (B. 1402; Sr. 471,479 4o.; Wet van 19 Januarij 1808, in verband met 1854, no. 103, Art. 6 2o; Sb. 181?, no. 7, in verband met 1845,no. 102, Art. 6, ?o; 1824, no. 19; 1846, no. 9; Sb. 1855, no. 68.)

-ocr page 865-

II. TITEL. VAN DE MISDADEN EN WANBEDH., ENZ. 813

459. Ieder houder of oppasser van dieren of van melk- of slagt-beesten, die verdacht zijn van aangedaan te zijn van besmettelijke ziekte, die niet dadelijk kennis daarvan gegeven zal hebben aan den maireder gemeente, waar zij gevonden worden en^die zelfs vóór dat de maire op die kennisgeving geantwoord heeft, deze dieren of melk- of slagtbeesten niet opgesloten gebonden zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenis van zes dagen tot twee maanden en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. (Sb. 1839, no. 30; 1842, no. 21.)

460. Desgelijks zullen gestraft worden met eene gevangenis van twee tot zes maanden, en eene geldboete van honderd tot vijf honderd franken, diegenen, die, in weörwil van het verbod der regering, hunne besmette dieren of beesten onder anderen zullen hebben laten loopen.

461. In geval uit dit laten loopen onder andere beesten, eene besmetting onder ander vee ontstaan is, zullen diegenen, die het verbod der regering overtreden zullen hebben, gestraft worden met eene gevangenis van twee tot vijfjaren, en eene geldboete van honderd tot duizend franken; alles onverminderd de uitvoering der wetten en verordeningen betreffende de veeziekten, en de oplegging der straffen daarbij gesteld.

462. In geval de boetstraffelijke wanbedrijven, waarvan in dit hoofdstuk gesproken wordt, door veld-of boschwachters of poli-cie-ambtenaren, onder welke benaming het zijn moge, begaan zijn geworden, zal de straf van gevangenis ten minste van ééne maand zijn, en ten hoogste van nog een derde boven de zwaarste straf, die eenen anderen schuldige, om hetzelfde wanbedrijf, opgelegd zou mogen worden. (Sv. 11.)

ALGEMEENE BEPALING.

463. In al de gevallen, waarin de straf van gevangenis bij dit wetboek gesteld wordt, worden de vierscharen gemagtigd om, bijaldien het veroorzaakte nadeel geen vijf en twintig franken te boven gaat, en bijaldien de omstandigheden het wanbedrijf schijnen te verkleinen, de gevangenis zelfs tot beneden de zes dagen, en de boete zelfs tot beneden de zestien franken te verminderen. Zij zullen ook de eene of de andere dezer straffen afzonderlijk mogen wijzen, zonder dat zij in eenig geval beneden de bloote policie-straffen mag zijn. (Sr. 464; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:)

Art. 20. Het Art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook dan, wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.

Het is toepasselijk in de gevallen van:

Art. 5. Bij de correctionele straffen, die de straf van de kaak vervangen;

Art. 6. Bij de correctionele straffen, die de straf van ontzetting van burgerschapsregten vervangen ;

Art. 10. Bij de correctionele straffen bedreigd op de poging tot misdaad;

Art. 11. Bij herhaling van misdaad of wanbedrijf;

-ocr page 866-

814 IV. BOEK. POLTCIE-OVEETREDINGEN EN STRAFFEN'.

Art. 13. Bij herhaling van voorafgaande veroordeeling door den militairen strafregter;

Art. 14. Bij de correctionele straffen, gesteld op misdaden, die wegens deze wet met correctionele straffen bedreigd worden;

Art. 15. Bij de correctionele straffen bij deze wet gesteld op de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders of jegens grootouders;

Art. 16. Bij de correctionele straffen, bij deze wet gesteld! oj) diefstallen, voorzien bij Art. 388 van het Wetboek van Strafregt;

Art. 17. Bij poging tot de misdaden, welke volgens deze wet correctioneel strafbaar zijn;

Art. 18. Bij de straffen op diefstallen, welke met minder straf bedreigd worden, dan bij Art. 401 van het Wetboek van Strafregt bepaald is;

Art. 19. Bij de correctionele straffen, door deze wet op de landloopers en bedelaars, bedreigd. (Sb. 1857, no. 87, Art. 53.)

Wet 29 Junij 1854, Sb. no. 103:

Art. 6. De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet (artt. 463 is er dus op toepasselijk).

(Voorts is het artikel toepasselijk verklaard o. a. op de:

Wet v. 21 Aug. 1859, Sb. no. 98, bij art. 56; Wet 7 Maart 1852, Sb. no. 48, bij art. 10; Wet 10 April 1869, Sb. no. 65, bij art, 44; Wet 7 April 1869, Sb. no. 57, bij art. 36; Wet 12 April 1872, Sb. no. 23, bij art. 4; Wet 12 April 1872, Sb. no. 24, bij art. 2; Wet 4 Des. 1872, Sb. no. 134, bij art. 33).

VIERDE BOEK.

POLICIE-OVERTREDINGEN EN STRAFFEN.

(Vastgesteld den 20sten van Sprokkelmaand 1810. Afgekondigd den 2den van Lentemaand.)

EERSTE HOOFDSTUK.

Van de straffen.

Artikel 464.

De policie-straffen zijn :

De gevangenis;

De geldboete;

En de verbeurdverklaring van zekere aangehoudene goederen. (R. O. 44; Sv. 252 v.; Sr. 11, 40, 52.)

-ocr page 867-

IV. BOEK. POLICIE-OVEKTEEDING£N EN STllAEFEN. 815

465. De gevangenis zal voor policie-overtreding, niet minder dan één dag zijn en ook geen vijf dagen te boven gaan, naar de soortverdeelingen of klassen, onderscheidingen en gevallen, hierna in het bijzonder uitgedrukt.

De dagen van gevangenzetting zijn volle dagen van vier en twintig uren. (Sr. 40; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 103 Art. 20. Het artikel 463 van dit Wetboek van Strafregt — is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van policie in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uit-breiding, dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.)

466. De geldboeten wegens de overtreding zullen gewezen mogen worden van één tot vijftien franken ingesloten, naaide onderscheidingen en soortverdeelingen, hierna in het bijzonder uitgedrukt, en zullen aangewend worden ten bate van de gemeente, waar de overtreding begaan zal zijn.

467. Ter betaling van de boete, zal er aantasting van persoon plaats hebben. (Wet van 22 April 1864, Sb. no. 29,)

Echter zal de veroordeelde, uit dezen hoofde niet langer dan veertien dagen vastgehouden worden, zoo hij van zijn onvermogen tot betalen blijken doet. (E. 585; Sr. 52, 53.)

468. In geval van ongenoegzaamheid der goederen zullen de teruggaven en schadeloosstellingen aan de verkorte partij verschuldigd, vóór de boete gaan. (Sv. 253 40, 374 v.)

469. De teruggaven, schadeloosstellingen en kosten zullen de aantasting van persoon met zich brengen, en de veroordeelde zal gevangenis houden tot de volkomene betaling toe. In geval echter deze veroordeelingen gewezen zijn ten bate van den Staat, zullen de veroordeelden genot mogen hebben van de vergunning bij artikel 467 verleend, in het geval van onvermogen bij hetzelve gemeld. (R. O. 44 4o; R. 585 ; Sv. 231, 233, 253, no. 4, 375.)

470. De policie-geregten zullen ook, in de gevallen bij de wet bepaald, verbeurdverklaringen mogen wijzen, hetzij van de goederen bij de overtreding aangehouden, hetzij van hetgene, waarin of waarmede zij begaan is of begaan stond te worden. (Sr. 11, 472, 477, 481; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.

Art. 22. De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een misdrijf, kan in het vonnis worden gelast. — Sb. 1857, no. 87, Art. 47.)

TWEEDE HOOFDSTUK.

Overtredingen en straffen.

EERSTE AFDEELIXG.

Eerste soortverdeeling of klasse.

471. Met eene geldboete, van één tot vijf franken ingesloten, zullen gestraft worden:

lo. Die nalatig geweest zullen zijn, de ovens, schoorstecnen of stookplaatsen, waar gestookt wordt, te onderhouden, te herstellen of te vegen; (Sr. 458.)

-ocr page 868-

816 IV. BOEK. POLICIE-OVERTREDINGEN EN STKAFFEN.

2o. Die liet verbod van op zekere plaatsen vunrwerken afti steken, overtreden zullen hebben; (Sr. 472, 473.)

3o. De herbergiers en andere, die verpligt zijnde licht te branden, dit verzuimd zullen hebben. Diegenen, die in de gemeenten, waar dit ten laste der inwoners gelaten is. Let schoonmaken der straten of stegen verzuimd zullen hebben;

4o. Diegenen, die den openbaren weg belemmerd zullen hebben, met daar, buiten noodzaak, bouwstoffen of andere zaken, hoegenaamd ook, néér te leggen, waardoor de vrijheid ol veiligheid van den doorgang belet of verminderd wordt Diegenen, die, met overtreding van de wetten en verordeningen, verzuimd zullen hebben, licht te doen branden bij de door hen op de straat gelegde dingen, of de dooi hen in de straten en pleinen gedane opgravingen; (Sr. 479 4o,]

5o. Diegenen, die verzuimd of geweigerd zullen hebben de verordeningen of reglementen, betreffende vuilnishoopen m te komen, of aan de aanzegging der regering te gehoorzamen, ten aanzien van het herstellen of afbreken vaa vervallene huizen; (B. 1405.)

6o. Diegenen, die voor hunne gebouwen, zaken neergeworpen of gesteld zullen hebben, die door haren val of doo: ongezonde uitwasemingen nadeel zouden kunnen doen; (Sr. 476, 479 4o )

7o. Diegenen, die op de straten, de wegen, pleinen, openbare plaatsen of in de velden, ploegijzers, nijptangen, staken, staven of andere werktuigen, gereedschappen cf wapenen, waarvan de dieven of andere kwaaddoeners misbruiken zouden kunnen maken, zullen hebben laten liggen; (Sr. 472.)

8o. „Diegenen, die, waar dit door de wetten of reglementen „vereischt wordt, nagelaten zullen hebben, velden of tui-(/nen, van rupsen te zuiveren;quot;

(Ingetrokken door de Wet van 22 Mei 1873 Sb. no. 73.)

9o. Diegenen, die, zonder dat er eenige omstandigheid by is, waaromtrent de wet voorziening doet, vruchten ran eenen anderen toebehoorende, geplukt of op de plaats zelve gegeten zullen hebben; (Sr. 388.)

lOo. Diegenen, die zonder andere omstandigheid, in de velden of akkers, nog niet geheel van hunne oogsten ontbloot en ontledigd, koren of hooi geraapt of druiven gelezen zullen hebben, hetzij vóór het opgaan hetzij na het ondergaan van de zon ; (Sr. 473.)

Ho. Diegenen, die, zonder daartoe uitgetergd te zijn, scheldwoorden tegen iemand geuit zouden mogen hebben, behalve die in artikel 367 tot 378ingesloten, begrepen zijn; 12o. Diegenen, die uit onvoorzigtigheid, vuiligheden op iemand

geworpen zouden mogen hebben; (Sr. 475 5o.) 13o. Diegenen, die, zonder eigenaars of vruchtgebruikers of huurders of pachters te zijn, of gebruik van e^nen grond of van een regt van door- of overgang te hebben of zaakwaarnemer of daartoe gestelde van eenen der opgenoem-den te zijn, op en over dien grond of een gedeelte van dien gekomen en gegaan zijn, wanneer hij tocgemaakf of bezaaid is ; (B. 737.)

-ocr page 869-

IV. BOEK. POLICIE OVERTKEDINQEN EN STRAFFEN. 817

14o. Diegenen, die hun melk- of slagtvee, of hunne trek-, last- of rijbeesten over eens anders grond zullen hebben laten gaan, eer de oogst weg gehaald is.

I. Bovendien zullen verbeurd verklaard worden, de vuurwerken, in het geval van het tweede nommer van artikel 471 aangehouden, de ploegijzers, gereedschappen en wapenen in nommer 7 van hetzelfde artikel gemeld. (Sr. 11.)

473. De straf van gevangenis voor drie dagen ten hoogste, ial bovendien, naar de omstandigheden zijn, gewezen mogen worden tegen degenen, die vuurwerken afgestoken, en tegen degenen, die in overtreding van nummer 10 van artikel 471, koren of hooi geraapt of druiven gelezen zullen hebben. (Sr. 471 2o.)

474. De straf van gevangenis zal tegen al degenen, die bij artikel 471 gemeld worden, in geval van herhaling van overtreding, altijd plaats hebben ten hoogste gedurende drie dagen. (Sr. 483; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102.)

Art. 20. Het (Art. 463 Wetb. van Strafr.) is mede van toepassing bij eerste en latere overtredingen van policie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.)

TWEEDE AFDEELING.

Tweede soortverdeeling of klasse.

475. Met eene geldboete van zes tot tien franken ingesloten, zullen gestraft worden :

lo. Diegenen, die zich tegen den wijnban of andere uitgegane bannen of geboden, by de reglementen gewettigd, vergrepen zullen hebben;

2o. De herbergiers, logementhouders of verhuurders van gestoffeerde huizen die nagelaten zullen hebben, terstond en zonder eenige tusschenruimte, in een regelmatig boek of register, de namen, kwaliteiten, vaste woonplaats, dag van aankomst by hen, en van vertrek, op te schrijven, van al wie een nacht in hun huis doorgebragt zal hebben; diegenen van hen, die nagelaten zouden mogen hebben, dit boek op de bij de reglementen bepaalde tijden, of wanneer het van hen gevorderd werd, aan de maires, adjunct-maires, policie-ambtenaren of commissarissen of aan degenen, die te dien einde gesteld zijn, te vertoonen; alles onverminderd de gevallen van aansprakelijkheid, van artikel 73 van dit wetboek vermeld, met opzigt tot de misdaden of wanbedrijven dergenen, die bij hen intrek of verblijf gehad hebbende, niet naar den regel opgeschreven mogten zijn; (Sb. 1830, no. 66.)

3o. De voerlieden van pakwagens, de karrenlieden of geleiders, drijvers of menners (conducteurs), van welk soort van ry tuigen ook, of van lastbeesten, die zich vergrepen zouden mogen hebben tegen de reglementen, waarbij zij verpligt zijn om zich bestendig by hunne paarden, wagen- of lastbeesten en bij hunne rijtuigen,

52

-ocr page 870-

18 IV. BOEK. POUClE-OVEaTBEDINQEN EN STRAFFEN.

bij de hand en in staat te houden om hen te besturen en te geleiden; om slechts eene zijde der straten of openbare wegen in te nemen; om voor alle andere rijtuigen uit den weg te gaan of op zyde te wijken, en bij ontmoeting, dezelve ten minste de halve straat of weg vrij te laten; (Sr. 476.)

Diegenen, die de paarden, trek-, last- of rijbeesten, binnen eene bewoonde plaats hebben laten loopen of de reglementen tegen het overladen, het hard rijden of kwalijk besturen der rijtuigen overtreden hebben; (Sr. 476.)

Diegenen, die de op de straten, wegen, pleinen of openbare plaatsen, loterijspelen of andere hazardspelen gehouden zullen hebben;

Diegenen, die vervalschte dranken verkocht of vertierd zullen hebben; onverminderd de zwaardere straffen, die bij de boetgeregten gewezen zullen worden, in geval zij schadelijke toemengsels voor d.e gezondheid bevatten mog-ten; (Sr. 318, 476; Sb. 1829, no. 35.)

Diegenen, die krankzinnige lieden of die niet wel by liet hoofd zijn, aan hunne oppassing toevertrouwd zijnde, of kwaadaardige of wilde beesten los hebben laten loopen; die hunne honden op de voorbijgangers aangehitst, of, wanneer die de voorbijgangers aanvallen of vervolgen, niet weêrhouden zullen hebben, zelfs wanneer daaruit geenerlei kwaad of schade ontstaan mogt .sijn; Diegenen, die steenen of andere harde ligchamen of vuiligheden, tegen de huizen, gebouwen of omsluitingen van anderen, of in de tuinen of omslotene plaatsen gesmeten mogten hebben; ook die iemand opzettelijk met harde ligchamen of vuiligheden geworpen mogten hebben; (Sr. 471 l?o, 476, 479 3©.)

Diegenen, die geen eigendom, vruchtgebruik noch gebruik hebbende van een stuk gronds of van een regt van door-of overgang, daar op- en overgegaan zijn, in den tijd dat die grond bezet was met halmgranen, druiven of andere rijpe of rijpende vruchten; (Sr. 471 12o.) Diegenen, die vee, trek-, last- of rijbeesten hebben laten loopen op eens anders bezaaiden of in den oogst staanden grond, in welken tijd van het jaar het zijn mag, of ineen hakbosch aan een ander toebehoorende; (B. 1404.) Diegenen, die geweigerd zouden mogen hebben, de echte en onvervalschte geldspecien en munten van het Rijk, naar de waarde waarvoor zij gangbaar zijn, aan te nemen; Diegenen, die daartoe in staat zijnde, geweigerd of nagelaten zouden mogen hebben, den arbeid of de dienst te doen of den bijstand te verleenen, die van hen gevorderd mogt zijn bij omstandigheden van ongelukken, oproeren, schipbreuk, overstrooming, brand of anderen nood, gelijk ook in geval van rooverijen, plunderingen, betrapping van eenen misdadiger op heeter daad, bij openbaren kreet, of bij geregterlijke ten uitvoerleggingen (of e x e c u t i ë n); (Sv. 88, 376.)

4o.

Go.

Ivo.

llo. 12o.

-ocr page 871-

IV. BOEK, POLICIE-OVERTREDING8N EN STUAFFKN. 810

18o. De personen bij artikel 284 en 288 van di; wetboek aangeduid.

476. Boven en behalve de geldboete bij het vorig artikel gesteld, zal, naar de omstandigheden, eene gevangenis van ten lioogste drie dagen gewezen mogen worden tegen de overtre-lende voerlieden van pakwagens, de karrelieden en andere ge-eiders, menners of drijvers (c onductenrs); tegen diegenen, die met hard rijden, kwalijk besturen of overladen van rijtuigen of beesten, zich tegen de wet vergrepen hebben; tegen de ver-toopers en vertierders van vervalschte dranken; tegen diegenen, lie met harde ligchamen of vuiligheden geworpen rullen heb-ïen. (Sr. 475 8o. 4o. 6o. 8o.) .

477. Aangehouden en verbeurdverklaard zullen worden: lo. de tafels, gereedschappen en toestel van spelen of loterijen, op de straten en openbare wegen gehouden, gelijk ook de inlagen, de potgelden, de waren, de prijzen, of gewinnen, aan de spelers voorgesteld, in het geval van artikel 476 (475, no. 5); 2o, De vervalschte dranken, bevonden wordende aan den verkooper en vertierder toe te behooren. Deze dranken zullen uitgestort worden; 3o. De onzedelijke geschriften of prenten. Deze zullen op den papiermolen verstampt worden. (Sr. 11.)

478. De straf der gevangenis van ten hoogste vyf dagen, zal geval van herhaling van overtreding, altijd tegen al de personen bij Art. 475 vermeld, gewezen worden. (Sr. 468; Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102:

Art. 20. Het (Art. 463 Strafregt) is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van politie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.)

DEliDE AFDEELING.

Derde soortverdecling of klasse.

459. Met eene geldboete van elf tot vijftien franken ingesloten, zullen gestraft worden:

lo. Diegenen, die, buiten de gevallen van Art. 434 tot 463 en dit ingesloten, opzettelijk aan eens anders roerende eigendommen, schade toegebragt zullen hebben; (B. 1401.) 2o, Diegenen, die den dood of kwetsuren van melk- of slagt-beesten of andere dieren, aan een ander toebehoorende, veroorzaakt zullen hebben, door het los laten loopen van krankzinnigen of die niet wel bij het hoofd zijn, of van wilde of kwaadaardige dieren, of door het hard rijden, kwalijk besturen of overladen van rijtuigen, paarden, trek-, of rijbeesten; (Sr. 475/80., 4o. 7o.) 8°. Die dezelfde schade veroorzaakt zullen hebben door het onvoorzigtig of onverstandig gebruiken of behandelen van wapenen, of met het werpen van steenen of andere harde ligchamen; (Sr. 471, 60. 12o.)

4o. Die dezelfde ongelukken veroorzaakt zullen hebben door de oudheid, het verval, het gebrek van herstellen of onderhouden van huizen of gebouwen, of door belem-

-ocr page 872-

820 IV. BOEK. POLICIE-OVEETEEDINGEN EN STRAFFEN*

meringen te leggen, uitgravingen of dergelijke te doen op, in of bij de straten, wegen, pleinen of openbare paden, zonder de daarbij gelaste of gebruikelijke voorzorgen en teekens; (B. 1405; Sr. 471 5o.)

5o, „Die in hunne pakhuizen, winkels, werkplaatsen of han-„delhuizen, of in de hallen, op de markten of verkoop-„plaatsen, valsch gewigt of valsche maten zullen hebben; „onverminderd de straffen, die bij de boetgeregten tegen „degenen, die van dit valsch gewigt of die valsche maat „gebruik gemaakt mogten hebben , gewezen zullen wor-„den(Sr. 428.)

6o. ,/Die gewigten of maten gebruiken zullen, verschillende „van die, welke bij de krachthebbende wetten vastgesteld „zijn;quot; (Sb. 1822, no. 52.)

(Afgeschaft bij art. 43 Wet 7 April 1869 Sb. no. 57.)

7°. Diegenen, die zich ophouden met waarzeggen, voorzeggen (prognosticeren), of droomuitleggen;

8o. Die beleedigende of nachtelijke burengeruchten of bewegingen maken, tot verstoring van de rust der inwoners of hunne medepligtigen.

480. De straf van gevangenis van ten hoogste vijf dagen zal, naar de omstandigheden, uitgewezen mogen worden:

lo. Tegen diegenen, die den dood, of de kwetsuren van dieren of melk- of slagtbeesten of ander vee, aan een ander toebehoorende, veroorzaakt zullen hebben, in de gevallen bij nommer 8 van het vorig artikel uitgedrukt;

2o. „Tegen de bezitters van valsche gewigten en maten;quot;

8o, „Tegen diegenen, die zich van andere gewigten of maten „bedienen, dan by de krachthebbende wet vastgesteld f/zyn

(Afgeschaft by art. 43 Wet 7 April 1869 Sb no. 57.)

4o. Tegen de droomuitleggers ;

5o. Tegen de verwekkers van beleedigende of nachtelijke burengeruchten of bewegingen, of hunne medepligtigen. (Sr. 479. 2o, 5o, 8o.)

481. Bovendien zullen aangehouden en verbeurd verklaard worden:

lo. „De valsche gewigten en valsche maten, gelijk ook de „gewigten en maten, die van diegenen verschillen, die „de wet vastgesteld heeft;quot;

(Afgeschaft by art. 43 Wet 7 April 1869 Sb. no. 57.)

2o. De gereedschappen, toestel en kleeding, dienende of bestemd tot het plegen van het ambacht van waarzegger, voorzegger (prognostiqueur), of droomuitlegger. (Sr. 11.)

482. De straf van gevangenis voor vijf dagen zal altijd, oy herhaling van overtreding, stand grijpen tegen de personen bij artikel 479 vermeld. (Sr. 483; Wet van29Junijl854jSb.no. 102:

Art. 20. Het (A.rt. 463 Strafregt) is mede toepasselijk by eerste of latere overtreding van politie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.)

-ocr page 873-

IV. BOEK. POLICIE-OVKRTKEÜINGEN EN STRAFFEN. 821

(Zie verder straffen, bij bijzondere wetten op de overtreding bunner bepalingen bedreigd, o. a. :

Wet 1859 Sb. no. 98, art. 44 vlg.;

Wet 1872 Sb. no. 134, art. 30—32;

Wet 1875 Sb. no. 67, art. 53 vlg.)

Bepaling aan de drie afdeelingen hierboven gemeen.

483. Herhaling van overtreding heeft plaats in al de gevallen bij dit boek gemeld, wanneer tegen den overtreder binnen de laatstvorige twaalf maanden, eene eerdere uitspraak gedaan is wegens policie-overtreding binnen de onderhoorigheid van hetzelfde geregt begaan. (Sr. 56, 474, 478, 482.)

ALGEMEENS VERORDENING.

484. In alle zaken, die bij dit wetboek niet geregeld zijn, en waartegen voorzien is bij bijzondere wetten en verordeningen, zullen de hoven, vierscharen en geregten voortgaan, deze in acht te nemen.

Vergeleken tegen het oorspronkelijke door ons voorzitter, vice-voorzitter, en secretarissen van het wetgevend ligchaam. Parijs den 12, 13, 15, 16, 17,19 en 20 van Sprokkelmaand 1810.

(Get.) De Graaf DE MONTESQUIOU, Voorzitter.

EMMERY, Vice-Voorzitter.

B. DAUZAT, CHIAVAR1NA, EMMERY, CLAUSEL-COUSSERGES, Secretarissen.

Doen te weten en bevelen wij dat de tegenwoordige, met de Staatszegels bekrachtigd, geplaatst in het bulletin der wetten, verzonden, zullen worden aan de hoven, aan de geregten en aan de administratieve authoriteiten, ten einde die in te schrijven in hunne registers, in acht te nemen, en te doen in acht nemen, en wordt onze Opperregter, Minister der Justitie, gelast over de afkondiging daarvan te waken.

Gegeven in ons paleis van de Tuileries, 22, 23, 25, 26 en 27 van Sprokkelmaand, den 1 en 2 van Lentemaand 1810.

(Get.) NAPOLEON.

Gezien door ons Aarts-Kanselier des Rijks, (Get.) CAMBACÉRÉS.

Van wege den Keizer. De Minister Secretaris van Staat, (Get.) H. B. Hertog VAN BASSANO.

De Opperregter, Minister der Justitie, (Get.) de Hertog DE MASSA.

Eensluidend verklaard door ons . De Opperregter, Minister van de Justitie, (Get.) De Hertog DE MASSA.

-ocr page 874-

WET van den 2isten April 1836; betrekkelijk dé misdaden van valsclie munt en muntschennis. (Sb. no. 13./

Artikel 1.

Tot tijd en wijle liet nóg in werking zijnde Wetboek van Strafrejrt door een Nederlandsch Wetboek zal zijn vervangen, zullen de misdaden bij Art. 132, 133 en 134 van hetzelve wetboek vermeld, behoudens de bepalingen van Art, 6 dezer wet gestraft worden in maniere als volgt:

3. Indien het feit bestaat in het namaken, of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren van nagemaakte gouden qf zilveren nationale gangbare muntspecien, zullen de straffen, vervangende die „van altijddurenden dwangarbeidquot; bij artikel 134 vernield^ of wel. bij verligtende omstandigheden, die vervangende „den tijdelijken dwangarbeidquot;, bij Art. 134 vermeld , Worden toegepaöt.(Wetvan39 Jnnij 1854 Sb. no. 102, Art. 2.) -i i • . • ,

3. Hetzelfde zal plaats hebben, indien, het feit bestaat in het altereren, en alzoo in het vervalschen. of in het verminken of uiterlijk schenden van gouden of zilfveren nationale gangbare muntspecien, of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren van zoodanige .gealtereerde, en al-zoo, vervalschte, verminkte of geschondene muntspecien, behoudens des regters bevoegdheid om bij zeer verligtende omstandigheden, zoowel in het eene als in het andere dier gevallen, slechts de straf van confinement (réclusie) uit te spreken.

4. Indien het feit bestaat in het naniaken, of ook in het altereren, en alzoo vervalschen, verminken or uiterlijk-schenden van koperen nationale gangbare muntspecien, of in.de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren derzelve, zal de straf, vervangende die van „tijdelijken dwangarbeid,quot; .en bij verligtende omstandigheden, die van confinement (réclupie) worden toegepast. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no. 102, Art.; 2.)

5. In de gevallen, by Art. 134 des gemelden wetboek^ voorzien, zal de straf van confinement (récjusie) worden toegepast, behoudens des regtejrs bevoegdheid, om, bij veiv ligtende omstandigheden, of ook indien de misdaad ten aanzien van koperen muntspecien is begaan, den schuldige eene correctionele gevangenisstraf van ten minste één jaar en ten hoogste drie jaren op te leggen. ( ' ■ J

6. Met de doodstraf, bij Art. 132 van het gemelde wetboek bedreigd,, zullen alleen gestraft worden, de muntmeesters of anderen; die eenig bestuur over des Rijks munt hebben, of OQk werklieden bij. de munt, wanneer deze zich zullen heoben schuldig gemaakt aan het namaken of doen namaken va^ de muntspecien, b\j Art. 2 dezer wet vermeld. (Wet van 29 Junij 1854, Sb. no, 102, Art. 13, no. 1.)

7. De bepaling .van art. 12 vaij Oüs besluit van 11 December 1818 is niet toepasselijk op de misdadan van vjüsche munt en muntschennis.

-ocr page 875-

823

WET van den AOden Mêi 1837, houdende tijdelijke aanvulling der bepalingen omtrent de enkele en bedriegelijke bankbreuk. fSb. no, 2iJ.

Autikkl 1.

Van liet oogenblik af dat liet Nederlandscli Wetboek van Koophandel zal zijn ingevoerd en tot tijd en wyle dat liet nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt door het Neder-landsche zal zijn vervangen, behoudens hetgeen bij de voor-loopige daarin te brengen wijzigingen, omtrent dit on denver p mogt worden vastgesteld, zullen ten aanzien van enkele en van bedriegelijke bankbreuk, gelden de navolgende bepalingen:

2. Als enkel bankbreukige zal worden vervolgd en zal zoodanig kunnen worden verklaard de gefailleerde koopman, die zich bevinden zal in een of meer der volgende gevallen:

lo Indien de uitgaven voor zijne huishouding gedaan, welke hij verpligt is in zijn dagboek in te schrijven, worden geoordeeld buitensporig te zijn;

2o. Indien het blijkt dat hij door het spel of door gewaagde cn louter van het toeval afhankelijke ondernemingen, aanzienlijke verliezen heeft ondergaan;

3o. Indien uit zijnen laatsten staat en balans blijkt, dat hij aanzienlijke geldopnemingen heeft gedaan, of koopmanschappen met verlies en beneden den marktprys heeft verkocht, terwijl de baten zijns boedels beneden de vijftig ten honderd van het bedrag zijner schulden waren;

do Indien hij wisselbrieven of ander handels-papier, geschikt om in omloop te worden gebragt, beeft uitgegeven, voor meer dan driemaal het beloop der baten zijns boedels, volgens zijnen laatsten staat en balans.

3. Als enkel bankbreukige zal kunnen worden vervolgd en zal zoodanig kunnen verklaard worden:

lo De gefailleerde koopman, die niet zal hebben afgelegd de verklaring ter griffie, voorgeschreven bij art. 2 van den I, titel des III. hoeks van het Nederlandsche Wetboek van Koophandel;

2o De gefailleerde koopman die, na zijn faillissement in vrijheid gebleven zijnde, in de gevallen bedoeld bij art 27 en 35 van denzelfden titel, ofschoon daartoe behoorlijk geroepen en zonder wettige verhindering niet in persoon zal verschenen zijn ; (Art. 790, 798, W. v. K.)

3o. De gefailleerde koopman, die boeken te voorschijn brengt welke ongeregeld zijn gehouden, zonder dat die echter blijken van bedrog opleveren, of die niet al zyne boeken te voorschijn brengt;

4o De gefailleerde koopman, die bij het faillissement der vennootschap onder welke firma hij handelde, niet zal hebben opgevolgd het art. 2 van den 1. titel des III. hoeks van het Nederlandsche Wetboek van Koophandel.

4. Enkele bankbreuk wordt, even als andere wanbedrijven, voor de correctionnele regtbanken vervolgd.

In geval van veroordeeling te dezer zake zullen de regtban-

-ocr page 876-

824 ENKELE EN BEDB.IEGELIJKE BANKBREUK

ken gelasten, dat het vonnis zal worden aangeplakt en in een openbaar dagblad aangekondigd, met bepaling van de plaats waar die aanplakking zal moeten geschieden en met aanwijzing van het dagblad, waarin die aankondiging zal moeten worden geplaatst.

5. Als bedriegelijke bankbreukige zal worden vervolgd, en als zoodanig worden verklaard de getailleerde koopman, die zich bevinden zal in een of meer der volgende gevallen:

lo. Indien hij verdichte uitgaven of verliezen als waar heeft voorgesteld of het gebruik van alle zijne ontvangsten niet verantwoordt;

2o, Indien hij eenige sommen gelds, eenige inschuld van zijnen boedel, eenige koopmanschappen, waren of roerende goederen verduisterd heeft;

?o. Indien hij verdichte verkoopen, geldopnemingen of schenkingen gedaan heeft;

4o. Indien hy, in verstandhouding met voorgewende schuld-eischers, verdichte schulden zijns boedels als waar heeft voorgesteld, door het maken van bedriegelijke geschriften, of door zich zonder oorzaak of genotene waarden, bij openbare akten of onderhandsche schuldbekentenissen tot schuldenaar te stellen;

co. Indien hij, van eenen bijzonderen last voorzien of tot bewaarnemer gesteld zijnde van gelden, handelspapieren, koopwaren of koopmanschappen, de gelden of de waarde der voorwerpen, waartoe die last of bewaargeving betrekkelijk was, te zijnen bate heeft aangewend;

60. Indien hij onroerende of roerende goederen onder eenen geleenden naam heeft gekocht;

7o. Indien hij zijne boeken verborgen heeft;

6. Als bedriegelijke bankbreukige zal kunnen worden vervolgd en zal zoodanig kunnen worden rerklaard:

lo. De gefailleerde koopman die geene boeken heeft gehouden, of wiensboeken den waren staat zijner baten en lasten niet opleveren;

2o. De gefailleerde koopman,die uit de verzekerde bewaring waarin hij gesteld was, hetzij zonder of met borgtogt van ten allen tijde te zullen verschijnen, ontslagen zijnde, echter, ofschoon behoorlijk geroepen en zonder wettige verhindering, niet in regten zal verschenen zijn.

7. Bedriegelijke bankbreuk en medepligtigheid daaraan, wordt even als alle andere misdaden vervolgd.

Bij de arresten van veroordeeling zal derzelver aanplakking en bekendmaking door een openbaar dagblad worden gelast, met aanwijzing van de plaats waar die aanplakking en van het dagblad, waardoor de aankondiging zal moeten geschieden.

8. Wanneer een aangeklaagde overtuigd wordt van en schuldig verklaard aan eene der misdaden in de voorgaande artt.5 en 6 uitgedrukt, zal hij gestraft worden met de straften bij het in werking zijnde Wetboek van Strafregtop bediiegelijke bankbreuk gesteld.

9. Medepligtig aan bedriegelijke banklreuk zullen worden verklaard, en met dezelfde straffen als zoodanige bankbreukige zelf zullen gestraft worden, zij, die overtuigd zullen zijn

-ocr page 877-

ENKELE EN BEDBIEGELTJKE BANKBREUK. 825

van met den bankbreukige te hebben zamengespanneu, oni zijne roerende of onroerende goederen geheel of ten deele te verduisteren of aan den boedel te onttrekken, valsche schuldvorderingen te zijnen laste verkregen te hebben, en die bij de verificatie hunner schuldvorderingen en in geval de beëediging dier schuldvorderingen, gelast wordt, ook bij eedpracstatie volhard zullen hebben om dezelve als opregt en deugdelijk te doen gelden. (Sr. 59 v., 402 v.)

WET van den 288ten Julij 1851, tot invoering van het stelsel van eenzame opsluiting ten aanzien van enkele op te leggen straffen. {Sb. na, 68.)

Aetikel 1.

Bij veroordeeling tot correctionnele gevangenisstraf kan de regter, met inachtneming van het bepaalde bij art. 2 en 3, bevelen, dat de straf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan.

2. De eenzame opsluiting kan slechts worden opgelegd in de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf, uit kracht der betrokken strafwet, vóór een jaar of minder zou hebben uitgesproken, en in geen geval voor langer dan de helft van den tijd dier gevangenisstraf.

3. De eenzame opsluiting wordt door den regter alleen bevolen, wanneer hij, in de omstandigheden des misdrijfs, of de geaardheid van den schuldig-verklaarde daartoe bijzondere aanleiding vindt.

4. De tot eenzame opsluiting veroordeelden worden gedurende hunnen geheelen straftijd in afzonderlijke cellen, zoo wel bij dag als bij nacht, onder verpligting tot arbeid opgesloten.

5. De cellen moeten de noodige ruimte hebben voor het behoud der gezondheid en het verrigten van den opgelegden arbeid.

Zij moeten zoodanig zijn gebouwd, dat geene gemeenschap tusschen de veroordeelden kan plaats hebben.

6. Ieder veroordeelde, welke in eene afzonderlijke cel is opgesloten, wordt ten minste zes malen daags bezocht.

De bezoeken van werkmeesters, opzigters, geestelijken, ge-neesheeren, onderwijzers, leden van het bestuur, en van andere personen, die toelating verkregen hebben, zijn daaronder begrepen.

Indien de veroordeelde zulks verlangt, wordt hij van het bezoek van vreemden, hoewel van een bewijs van toelating voorzien, verschoond, ten ware dat bewijs in het openbaar belang mogt zijn verleend.

7. Ieder veroordeelde geniet, zoo mogelijk, dagelijks op daarvoor bestemde plaatsen, afgezonderd van andere gevangenen, de vrije lucht.

-ocr page 878-

826 invoering van het stelsel van eenz. opsluiting.

8. Bij reglementen van openbaar bestuur wordt ook geregeld, wat betrekking beeft tot de wijze van beheer der gevangenissen, de luelitzuivering, verwarming en verlichting der cellen, de voeding, het nachtleger en de kleeding, welke aan de gevangenen verstrekt worden, den arbeid, de uitoefening der godsdienst, het godsdienstig- en schoolonderwijs, de geneeskundige dienst, het genieten der vrije lucht, het toezigt en de tucht over de gevangenen, het bezoek bij en de toelating tot hen, het houden van briefwisseling met hunne bloedverwanten en andere personen en het indienen van klagten.

9. Van de opbrengst van den arbeid der veroordeelden wordt een gedeelte afgezonderd, om aan hen, na hunne invrijheidstelling dadelijk of op bepaalde tijdstippen, te worden ter hand gesteld. Bovendien kan van die opbrengst iets worden aangewend tot verzachting van hun lot in de gevangenis; — een en ander volgens de bepalingen daaromtrent in de voorschreven reglementen te maken.

liet overige strekt ten behoeve van den Staat.

o

is 1^

w

ja bi hi za st tv va ja st ba m

sii ar

ne tu vij va;

op

WET van den 29sten Junij 1854. houdende eenige veranderingen in de straffen óp misdrijven gesteld, (Sb. no. 102.)

Aktikel 1.

De doodstraf wordt door den scherpregter uitgevoerd op een schavot, door den veroordeelde met eenen strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik ouder zijne voeten tc doen wegvallen.

Art. 13 van het Wetboek van Strafregt wordt afgeschaft,

2. De straffen van „algemeene verbeurdverklaring der goe-„deren den schuldige toebehoorende,quot; van „het stellen onder ,/bijzonder toezigt der hooge policie,quot; van „eeuwigdurenden „of tijdelijken dwangarbeidquot; zijn, voor zooverre zij hier te lande nog bestaan, afgeschaft.

De dwangarbeid is en blijft vervangen:

De eeuwigdurende door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren;

De tijdelijke door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vyftien jaren.

3. De straf van het brandmerk wordt afgeschaft,

4. De straf van de kaak, als volgens art, 22 van het Wetboek van Strafregt de straffen van eeuwigdurenden dwangarbeid, dwangarbeid voor eenen tijd ca de tuchthuisstraf (réclusion) voorafgaande, wordt afgeschaft.

5. Waar de straf van de kaak als op zich zelve staande straf bij het Wetboek van Strafregt is bedreigd, wordt zij vervangen door eene correctionnele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten in art, 8 dezer wet vermeld voor vijf tot tien jaren.

-ocr page 879-

VEKANDEB. IN DE STRAFFEN, OP MISDRIJVEN GESTELD. 827

Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde stralfen toegepast.

6. De straf van ontzetting van bnrgerscliapsregten (d é-gradation civique) wordt vervangen door eene correc-tionnele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijfhonderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8' dezer vermeld, van vijf tot tien jaren.

De onbepaalde stralfen van confinement, correctie en ontzegging van inwoning, in bijzondere wetten bedreigd, worden vervangen door eene correctionnele gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaren.

7. De bepaling van art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68), wordt uitgestrekt tot de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf voor vier jaren of minder zoude hebben uitgesproken. (W. 24 Julij 1871, Sb. no, 8,4.)

8. De regten, omschreven in art. 42 van het Wetboek van Strafregt, wordènquot; vervangen door:

a. Het kiesregt;

b. Het waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten;

c. Het zijn van voogd of curator over vreemden;

d. Het zijn.van voogd of curator over eigen kinderen;

e. Het afleggen van getuigenis onder eede in burgerlijke zaken in geval van wraking;

f. Het regt om schietgeweer of wapenen te dragen.

Het wordt den regter overgelaten de ontzetting dier regten, of sommige hunner, al of niet uit te spreken.

De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is eoiiter in de gevallen van ai-tt. 5 en 6 dezer wfet, en artt. 113 en 171 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat wetboek toepast.

9. Wanneer de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebragfc, of andere ver-zachténde omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen, kunnen de tuchthuisstraf van vijf tot twintig jarén en deportatie door eene correctionele gevangenis van één jaar minstens, de tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren door eene correctionele gevangenis van zes maanden minstens, de gewone tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren en verbanning door eene correctionele gevangenis van drie maanden minsténs worden vervangen.

Deze correctionele gevangenisstraffen kunnen door de toepassing van art. 2 der Wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68), en art. 7 dezer wet, niet lager dan tot de helft afdalen.

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 4.

Wanneer de beschuldigde, hetzij.........mogt verdienen, kan de levenslange tuchthuisstraf vervangen worden door tuchthuisstraf van minstens vijf jaren en de tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren door correctionele gevangenisstraf van drie jaren minstens.)

10. Poging tot misdaad wordt gestraft met de straf vojgende op die, welke bij de wet tegen de misdaad zelve is bedreigd.

-ocr page 880-

828 VEEANDEK. IN DE STRAITEN, OP MISDBIJVEN GESTELD,

De poging wordt gestraft, indien:

Tegen de misdaad zelve deportatie is bedreigd, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren;

Tegen de misdaad zelve tuchthuisstraf (réclusion) of verbanning is bedreigd, met eene correctionele gevangenisstraf van één tot vijf jaren. (Wet 25 Dec. 1860, Sb. no. 102.)

De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op bijkomende straffen naast de hoofdstraf in het Strafwetboek bedreigd.

Deze straffen worden gelijkelijk op de poging als op de daad zelve toegepast.

(W. 1870 Sb. no. 162 art. 6: De poging der misdaden waartegen in art. 3 levenslange tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren is bedreigd, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.)

11. De artt. 56, 57 en 58 van het Wetboek van Strafregt zijn afgeschaft.

Indien iemand, na reeds te voren hetzij tot eene criminele straf, hetzij tot eene gevangenisstraf voor den tijd van langer dan één jaar, of tot eenzame opsluiting voor den tijd van langer dan zes maanden veroordeeld te zijn geweest, andermaal wegens misdaad of wanbedrijf, daarna gepleegd, te regt staat, stelt de vroegere veroordeeling eene verzwarende omstandigheid daar, waarop de regter, behoudens de bepalingen van artt. 9 en 20 dezer wet, bij de toepassing der straf acht moet geven.

De regter is bevoegd de straf van verbanning, tuchthuis of gevangenis zelfs met een derde boven het maximum te ver-hoogen.

12. Het art. 11 is ook toepasselijk na voorafgaande veroordeeling door den militairen strafregter, docli niet anders dan in de gevallen, aangeduid in de Wet van 8 Maart 1852 (Sb. no. 20.)

13. De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:

lo. Valsclie munt, omschreven in art. 6 der Wet van 24 April 1836 (Sb. no. 13);

2o. Valschheid, omschreven in art. 139 van het Wetboek van

k Strafregt;

3o. Manslag, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, mits de manslag niet gestrekt heeft om het plegen van die misdaad of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk te maken of do ontdekking daarvan voor te komen;

4o. Kindermoord, voor de eerste maal door de ongehuwde moeder gepleegd;

5o. Brandstichting, omschreven in de artt. 434 en 435 van het Wetboek van Strafregt, wanneer niet te voorzien was dat eenig menschenleven daardoor in gevaar kon worden gebragt.

(Wet 1870 Sb. no. 162 art. 5.)

14. Met gevangenisstraf van twee tot vijf j «en worden gestraft:

lo. De gewelddadigheden tegen ambteniren en agenten, vermeld in art. 230 van het Wetboek van Strafregt, indien zij slechts bloedstorting, kwetsing of ziekte hebben voort-gebragt;

-ocr page 881-

vera-wder. in de straffen, ör misörijven esteld. 809

2o. De gewelddadigheden in art. 809 van dat wetboek vermeld;

3o. Diefstal op den openbaren weg, zonder geweld of bedreiging;

4o. Diefstal met braak, inklimming of valselie sleutels, op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aange merkt, of daarmede gelijk gesteld;

5o. Diefstal by nacht door meer dan één persoon, op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld;

60. Diefstal, vermeld in art. 386, no. 3, van het Wetboek van Strafregt,';

7o. Diefstal, vermeld in no. 4 van hetzelfde art. 386, doch alleen in het geval, dat hij is bedreven door iemand in herbergen opgenomen.

De veroordeelden wegens de diefstallen onder nos. 3o, tot en met 7o. vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in art. 8 opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.

15. Art. 312 van het Wetboek van Strafregt wordt ingetrokken en de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders of jegens grootouders als eene verzwarende omstandigheid aangemerkt, waarop de regter, behoudens de bepalingen van artt. 9 en 20 dezer wet, bij de toepassing der straf moet acht geven.

De regter is zelfs bevoegd de tuchthuis- of gevangenisstraf met een derde boven het maximum te verhoogen.

16. Met de straffen, in art. 401 van het Wetboek van Strafregt bedreigd, worden gestraft de in art. 388 van dat wetboek omschrevene diefstallen van gereedschappen van landbouw, oogsten, koren- of graanstapels of hoopen, die een deel van den oogst uitmaken, in de weiden of op de akkers; steendieverijen in steengroeven, dieverijen van hout op hoopen gesteld en van visch in de vijvers, vischkommen of bewaarplaatsen van visch.

17. De poging tot de misdaden (crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is even als de volbragte daad strafbaar.

De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in deze wet en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.

Indien er op de poging in dat wetboek eene mindere straf ia bedreigd, wordt deze toegepast.

18. Met gevangenisstraf van zes dagen tot eene maand, met of zonder geldboete van acht tot vijf en zeventig gulden, worden gestraft:

De enkele diefstallen vallende onder quot;art. 401 van het Wetboek van Strafregt, van mestspeeien, zoden, plaggen, heide en helm; te veld staand gras en veldvruchten; groen of ander hout, gehakt of niet gehakt; riet, biezen, gesneden of niet gesneden ; gevallene bladeren; mos, dennenknoppen en eikels; mits deze enkele diefstallen zijn gepleegd noch met behulp van vaartuigen, noch met behulp van trek of lastdieren, noch in vereeniging van meer dan vier personen.

De poging tot de in dit artikel opgenomene diefstallen blijft

-ocr page 882-

830 VEEANDKR. IN DE STRAFFEN, OP MISDRIJVEN GESTELD.

even als de daad strafbaar, behoudens de slotbepaling van het voorgaand artikel.

19. De artt. 271 laatste gedeelte, 272, 278, 274 en 282 van het Wetboek van Strafregt worden vervangen door de navolgende bepalingen:

Die bedelende wordt gevonden in eene plaats, voor welke eene openbare inrigting tot voorkoming van bedelarij bestaat, wordt gestraft met eene gevangenis van veertien dagen tot zes maanden.

De regter kan gelasten dat landloopers en bedelaars na het uiteinde der gevangenisstraf naar een bedelaarsgesticht of werkhuis zullen worden overgebragt. De last tot overbrenging is verpligtend ten aanzien van hen, die reeds eenmaal wegens landlooperij of bedelarij zijn veroordeeld.

Veroordeelde landloopers en bedelaars, welke vreemdelingen zijn, kunnen ten alle tijde op last der regering over de grenzen worden geleid.

20. Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook dan wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.

Het is toepasselijk in de gevallen van ari. 5, 6, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 dezer wet.

Het is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van politie, in het Wetboek van strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is. (W. 1870 Sb. no. 162, art. 4.)

21. De ontzetting van regten, bedoeld in art. 8 dezer wet, vangt aan met den dag waarop het vonnis kracht van gewijsde verkrijgt.

De tuchthuis- en gevangenisstraffen vangen aan met den dag der ten uitvoerlegging.

Is de veroordeelde bereids in hechtenis, dan vangen zij aan met den dag der uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie.

Verstrijkt, hangende het hooger beroep of de voorziening in cassatie, de straftijd, dan blijft echter de veroordeelde in hechtenis.

Worden de oorspronkelijk opgelegde tuchthuis- of gevangenisstraffen verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde en vierde lid bedoeld, de laatst opgelegde straf geacht te loopen van den dag der eerste uitspraak.

22. De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt, of gediend hebbende tot het plegen van een misdrijf, kan in het vonnis worden gelast.

23. De bij artt. 205, 206 en 207 van de algemeene wet van 26 Augustus 1822 (Sb. no. 38), bedreigde straf van tentoonstelling op een schavot wordt afgeschaft.

De misdrijven in die artikelen omschreven verliezen in elk geval het karakter van misdaad, en vervallen alzoo het eerste en tweede lid van art. 247 dier zelfde wet.

De in gemelde wet bedreigde straffen blyven overigens in haar geheel.

-ocr page 883-

wet tot aïschaïfinq der doodstkaf. 83l

24. De besluiten van den Souvereinen Vorst van 11 December 1813 (Sb. no. 10), 9 September 1814, no. 35 (Journal otli-ciel de la Belgique, no. 87) en 20 Januarij 1815, no. 16/1026 (Journal officie! de la Belgique, no. 118), alsmede liet art. 209 van liet Wetboek van Strafvordering zijn afgeschaft.

25. De tegenwoordige wet is van toepassing, ook ten aanzien der misdrijven vóór haar in werking treden gepleegd.

De regtsgedingen, waarin de artt. 5, 6, 10, 14, 15, 16, 17 en 23 dezer wet toepasselijk zijn, en welke bij haar in werking treden krachtens arrest van teregtstelling naar de openbare teregtzitting van een provinciaal geregtshof verwezen zijn worden aldaar in eersten en hoogsten aanleg beslist. gt;

Op de misdaden (crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden, is het tweede lid van art. 88 des Wetboeks van Strafvordering toepasselijk.

WET van den ilden September 1870, tot afschafquot; ting der doodstraf, {Sb. no. 162.)

Artikel 1.

De doodstraf wordt afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de burgerlijke strafwet wordt bedreigd.

2. De doodstraf wordt mede afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de militaire strafwetten wordt bedreigd, doch alleen ten aanzien van misdrijven in tijd van vrede en niet voor den quot;ijand gepleegd.

Niettemin blijft de doodstraf gehandhaafd in alle gevallen van oproer, opstand, zamenzwering, zanienrotting of muiterij, voorzien bij de artt. 85 tot 92 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, voor zoo verre deze misdrijven aan boord worden gepleegd iu volle zee of in den vreemde ook in tijd van vrede.

3. De doodstraf door de burgerlijke strafwet bedreigd wordt vervangen:

door levenslange tuchthuisstraf voor de misdaden, voorzien bij de artt. 86, 87, 296, 299, 301 en 303 van het Wetboek van Strafregt, benevens voor kindermoord anders dan in het geval, omschreven bij art. 13 der wet van 29 Junij 1854 (Sb. no. 102);

door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren voor de misdaden, voorzien bij de artt. 76, 77, 79, 80, 81, 82, 83, 91, W, 95, 96, 97, 125, 316, 344, 365 en 381 van het Wetboek van Strafregt, benevens voor manslag voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, en voor brandstichting anders dan in de gevallen, omschreven bij art, 13 der wet van 29 Junij 185 i (Sb. no. 102);

door tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren in alle andere gevallen.

4. Wanneer in de gevallen van art. 3 de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke mes, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toe-

-ocr page 884-

832 wet tot afscrtajting dee doodstraf.

gebragt of andere verzachtende omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen, kan de levenslange tuchthuisstraf vervangen worden door tuchthuisstraf van minstens vijf jaren en de tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren door correctionele gevangenisstraf van driejaren minstens.

5. Het laatste lid van art. 13 der wet van 29 Junij 1851 (Sb. no. 102) wordt ingetrokken.

6. De poging der misdaden, waartegen in art. 8 levenslange tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van vyf tot vijf en twintig jaren is bedreigd, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijl tot twintig jaren.

7. Be doodstraf, door de militaire strafwetten bedreigd, wordt, in de gevallen, voorzien bij het eerste lid van art. 2, vervangen:

die met den strop door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren;

die met den kogel door kruiwagenstraf van vijf tot vijftien jaren.

8. Deze wet is ook van toepassing op misdrijven vóór haar in werking treden gepleegd.

WET van den Visten April 1864, houdende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boe-ten in strafzaken. {Sb, no. 29,/

Wij WILLEM III, enz.

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijt is, eenvormige bepalingen vast te stellen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken.

Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden et verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Bij elke door deze wet niet uitgezonderde veroordee ling tot geldboete wordt door den regter bepaald, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt, binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenisstraf van:

ten hoogste een jaar en ten minste drie maanden, indien meer dan f 3000,

ten hoogste negen maanden en ten minste twee maanden, indien meer dan f 1500,

ten hoogte zes maanden en ten minste eene maand, indien meer dan f 500,

ten hoogste drie maanden en ten minste veertien dagen, indien meer dan f 300,

ten hoogste twee maanden en ten minute zeven dagen, indien meer dan f 200,

ten hoogste eene maand en ten minste vier dagen, indien meer dan f 100,

ten hoogste veertien dagen en ten minste drie dagen, indien meer dan f 50,

-ocr page 885-

bepalingen vooa het geval van wanbetaling enz. 833 ten hoogste zeven dagen en ten minste twee dagen, indien meer dan f 10,

ten hoogste drie dagen en ten minste een dag, indien niet meer dan f 10 aan boete is opgelegd.

De gevangenisstraf van eene maand duurt dertig dagen, die van een dag vier en twintig uren.

3, Deze gevangenisstraf wordt niet aangemerkt als eene andere straf dan de geldboete.

Zij wordt door hen, die wegens misdaad of wanbedrijf zijn veroordeeld, op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis os-dergaan als de correctionele gevangenisstraf, en door hen, die wegens overtreding zijn veroordeeld, op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis als de policiegevangenisstraf.

Wanneer de hoofdstraf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan, ook dan wanneer die voor den tijd van een jaar is opgelegd, bepaalt de regter, dat de gevangenisstraf, die, bij wanbetaling, in de plaats der geldboete treedt, op gelijke wijze zal worden uitgevoerd, met inachtneming der bij art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68) vastgestelde verhouding,

3. De gevangenisstraffen, die, ter vervanging van onderscheidene geldboeten, bij hetzelfde vonnis of arrest worden opgelegd, kunnen te zamen den tijd van één jaar niet te boven

tan.

De gevangenisstraf, die de geldboete vervangt, wordt opge-[legd ook dan, wanneer andere bij hetzelfde vonnis of arrest opge-egde straffen het bij de wet gestelde maximum hebben bereikt.

De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk wanneer ilijkt, dat de beklaagde te voren, doch na het plegen van het feit, hetwelk het onderwerp zijner teregtstelling uitmaakt, ter ;ake van andere misdrijven is veroordeeld geweest.

4. Wanneer meer personen bij dezelfde regterlijke uitspraak egens hetzelfde misdrijf worden veroordeeld, is ieder hunner

ilechts aansprakelijk voor de hem persoonlijk opgelegde boete.

5. De aanmaningen, bij deze wet bevolen, geschieden kos--eloos door de ambtenaren door Ons daartoe, bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, aan te wijzen, eii zijn vrij ran zegel en van registratieregten.

Zij worden gedaan op vordering van den bevoegden ontvanger der registratie, gemeente-ontvanger of ontvanger van het waterschap, in naam van den ambtenaar van het openbaar uinisterie bij het regterlijk collegie of kantongeregt, dat de eroordeeling heeft uitgesproken.

Bij niet-voldoening aan het regterlijk bevel binnen den bij irtikel 1 gestelden termijn, geeft de ontvanger daarvan zoo ipoedig mogelijk kennis aan den ambtenaar van het openbaar uinisterie, in wiens naam de aanmaning is gedaan, onder verlegging der stukken, waaruit blijkt wat door hem ter vervolging is verrigt.

De ambtenaar van het openbaar ministerie geeft daarna de loodige bevelen tot ten-uitvoerlegging der gevangenisstraf. Nadat de ten-uitvoerlegging der gevangenisstraf is aange-angen, bevrijdt de betaling der geldboete den veroordeelde an den verderen duur dier straf.

53

-ocr page 886-

834 BEPALINGEN VOOE HET GEVAL VAN WANBETALING ENZ.

6. De aanmaningen, bij deze wet bevolen, geschieden:

zoo de veroordeelde in hechtenis is, aan zijnen persoon;

zoo hij niet in hechtenis is, aan zijnen persoon of zijiie

woonplaats;

indien hij hier te lande geene bekende woonplaats heeft, aan zijn laatste verblijf hier te lande;

zoo ook dit onbekend is, of zoo de veroordeelde hier te lande geen verblijf heeft gehad, door middel van aanplakking aan het gebouw, waar de regter zitting houdt, die de veroordee-lag heeft uitgesproken.

7. Elke aanmaning vermeldt den dag waarop, den ambtenaar door wien, op wiens vordering en in wiens naam de aanmaning geschiedt, benevens de plaats, waar de betaling of andere bij artikel 10 bedoelde voldoening aan de regterlijke uitspraak moet geschieden.

Met uitzondering van het geval, dat de aanmaning wordt aangeplakt, word.t daarvan afschrift gelaten aan den veroordeelde, of ter plaatse, waar zij geschiedt, met vermelding van den persoon, aan wien het afschrift is gelaten.

Indien de ambtenaar, met het doen der aanmaning belast, noch den persoon, aan wien zij is gerigt, noch iemand van diens huisgenooten ter plaatse, waar het exploit geschieden moet, vindt, stelt hij het afschrift ter hand aan den burgemeester der gemeente, waartoe die plaats behoort, door wien het oorspronkelijke voor gezien wordt geteekend.

Zoowel de oorspronkelijke aanmaning als haar afschrift wordt geteekend door den ambtenaar, door wien zij geschiedt.

8. Deze wet is niet van toepassing in zaken van rijksbelasting, noch in die, waarover eene andere dan de gewone regtei in strafzaken oordeelt.

De in die zaken thans geldende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten en geregtskosten blijven van kracht.

9. Alle door artikel 8 niet in stand gehouden bepalingen, bij welke gevangenisstraf is bedreigd voor het geval van wanbetaling van boeten en geregtskosten, gezamenlijk of afzonderlijk, zijn afgeschaft.

Voor alle andere gevallen, waarin wegens het niet-voldoen aan de regterlijke uitspraak gevangenisstraf of gevangenzetting is bedreigd, wordt de duur daarvan bepaald op een tot vijf dagen, door den veroordeelde te ondergaan bij niet-voldoenin? binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, boven en behalve de volgens artikel 1 op te leggen gevangenisstraf.

10. Deze wet treedt in werking den Isten September 1864.

Zij is niet van toepassing op misdrijven, vóór haar in werking treden bedreven.

Lasten en bevelen, enz.

-ocr page 887-

835

WET van den 2Qsten Junij 1854, houdende uit-breiding van de regtsmagt der Kantonregters in strafzaken (Sb. no. 103/.

Artikel 1.

ïcr kennisneming der kantonregters worden in eersten aanleg gebragt en in zooverre aan de regtsmagt der arrondisse-ments-regtbanken onttrokken;

а. De enkele diefstallen en de pogingen daartoe, opgenoemd in art. 18 der wet houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld;

1). De overtredingen der wet op de jagt en vissclierij van den 6den Maart 1852 (Sb. no. 47); thans 13 Junij 1857, Sb. no. 87.

c. De overtredingen strafbaar gesteld in art. 1 der quot;Wet van den 6den Maart 1818 (Sb. no. 12);

d. De overtredingen der verordeningen op den voet van art. 5 der zelfde wet vastgesteld.

2. Art. 88, 2de lid van het Wetboek van Strafvordering is op de diefstallen, bedoeld in art. 1, lit. a dezer wet, niet toepasselijk.

Art. 3. Op het regtsgeding ter zake der misdrijven, in deze wet bedoeld, is de Vilde Titel van het Wetboek van Strafvordering toepasselijk.

Art. 253, no. 1 van dat wetboek wordt echter voor deze misdrijven in dien zin gewijzigd, dat de gedaagde zich bij de vervolging wegens diefstal niet door eenen gemagtigde kan doen vertegenwoordigen, maar in persoon moet verschijnen.

4. Het hooger beroep van de vonnissen der kantonregters, krachtens art. 1 dezer wet geslagen, wordt gebragt voor de arrondissements-regtbanken waaronder zij behooren.

5. De Wet van 28 Junij 1851 (Sb. no. 68), is niet van toepassing bij veroordeeling tot gevangenisstraf ter zake der misdrijven, in deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt.

б. De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet.

Art. 233 van het Wetboek van Strafvordering geldt echter ook wanneer eene regtbank bevindt, dat het feit een der misdrijven daarstelt, welke krachtens deze wet ter kennisneming der kantonregters staan.

7. Deze wet treedt in werking met den Isten September 185t-

Zij is van toepassing ook ten aanzien der misdrijven voor liaar in werking treden gepleegd.

De misdrijven, in deze wet bedoeld, ter zake waarvan vóór den Isten September 1854 voor eene arrondissements-regtbank mogt zijn gedagvaard, worden aldaar, doch slechts in eersten aanleg, beregt.

-ocr page 888-

836

WET van den Iden Mei 1856, houdende bepalin-pen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen {Sb, no. 32/.

Wij WILLEM III, enz.

Alzoo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenscbc-lijk is om eenige wettige bepalingen vast te stellen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. De schipper en het scheepsvolk zijn, ook in de gevallen niet door het gewone strafregt voorzien, wegens het verzuim of de overtreding hunner verpligtingen disciplinair en correctioneel strafbaar, naar de onderscheidingen in deze wet gemaakt.

De bepalingen dezer wet laten ongekrenkt de burgerlijke regtsvordering voortvloeijende uit de niet-nakoming der ver-bindtenis van den schipper jegens de reeders of jegens het scheepsvolk en van het scheepsvolk jegens den schipper.

2. De schipper, de stuurlieden en de verdere schepelingen, die, na de monstering en vóór den aanvang der reis, zich niet op den bepaalden tijd aan boord bevinden of zich iaarvan verwijderen, zoodat zij door eigen schuld de reis niet mede maken, worden, indien zij noch gagie noch handgeld ontvangen hebben, gestraft, de schipper en de stuurlieden met gevangenzetting van acht dagen tot zes maanden, de overige schepelingen met gevangenzetting van drie dagen tot drie maanden.

Zij die eenige gagie of handgeld hebben ontvangen en zicli op den voormelden voet onttrekken, worden gestraft met eene gevangenzetting van ten minste twee maanden, ten hoogste twee jaren, en eene geldboete, voor den schipper en stuurlieden van f 50 tot f 600, voor de overige schepelingen van f10 tot f 150 (Sb. 1864, no. 29).

3. De desertie van boord gedurende de reis wordt gestraft met gevangenzetting van één tot vijf jaren als zij door den schipper, van zes maanden tot drie jaren als zij door een stuurman, en van drie maanden tot twee jaren als zij door de overige schepelingen is gepleegd.

Bij de toepassing van dit en het voorgaand artikel wordt de reis geacht aan te vangen zoodra het schip vertrokken is van de plaats, waar de aanmonstering geschied is, en te eindigen wanneer het schip, hier te lande teruggekeerd, ter los-of bestemmingsplaats is aangekomen.

De desertie na afloop der reis, vóór den afloop der verbind-tenis, wordt gestraft naar het 1ste lid van art. £•.

4. De medepligtiglieid aan de misdrij ven, waartegen bij de twee vorige artikelen is voorzien, wordt ten aanzien van hen, die tot de bemanning van het. schip behooren, met dezelfde straf, als die misdrijven zelve gestraft; de medepligtigheid van andere personen met gevangenisstraf van drie dagen tot drie

-ocr page 889-

BEPALINGEN OMTRENT DE HUISHOUDING ENZ. 837

maanden en geldboete van f 10 tot f 200, te zamen of afzonderlijk (Sb. 1864, no. 29).

Ter zake van de in artt. 2 en 8 bedoelde misdrijven en de medepligtigheid daaraan, kan tegen den schipper en de scbe-pelingen , die zicb daaraan schuldig maken, een bevel van voorloopige aanhouding of van gevangenneming worden verleend.

5. Zij die ingevolge art. 402 van het Wetboek van Koophandel met den sterken arm tot vervulling van hunne dienst worden genoodzaakt, kunnen tot het oogenblik der afreis in verzekerde bewaring worden gehouden.

De kosten, welke op de opsporing, aanhouding en bewaring vallen, komen ten laste van den schuldige en worden op zijne gagie gekort.

6. Allen die aan boord zijn moeten de bevelen des schippers betrekkelijk het behoud en de zekerheid van schip en lading en de bevordering der reis opvolgen. Bij weigering is de schipper geregtigd, hem daartoe te noodzaken.

De schipper wordt, ook ten opzigte der passagiers, tot hot bewijs van het tegendeel, geacht tot gemeen behoud en uit geoorloofde zelfverdediging te hebben gehandeld.

7. De schipper oefent een disciplinair gezag over de scheepsgezellen uit, en kan hen wegens verwijdering van boord zonder verlof, verlengde afwezigheid na alloop van verlof, verzuim van dienst, en wegens elke inbreuk op hunne verpligtingen met de verbeurte van een tot vijftien dagen gagie stralfen.

Dronkenschap, twist en stoorniswekkende onzedelijkheid kunnen met gelijke verbeurte van gagie door den schipper worden gestraft.

8. Hij die eenmaal op grond van art. 7 is gestraft, kan, in geval van herhaling in den loop derzelfde reis, door den schipper disciplinair van één tot drie dagen regt in de boeijen worden gesloten.

9. Muiterij, gewelddadig verzet, dienstweigering, bedreiging jegens meerderen in rang, of jegens hen, die met eenig tijdelijk gezag zijn bekleed, en weigering van bijstand bij muiterij of gewelddadig verzet en bij het arresteren van schepelingen, kunnen met gelijke disciplinaire sluiting in de boeijen gedurende drie dagen, zelfs verhoogd door kromsluiting in de boeijen gedurende den dag door den schipper worden gestraft.

In de gevallen voorzien in dit en het vorig artikel kan de verbeurte van gagie tot dertig dagen worden uitgestrekt.

Indien de schipper gebruik maakt van de bepalingen van artt. 436 en 437 van het Wetboek van Koophandel, kan hij geene disciplinaire straf opleggen.

10. De monsterrol wijst de bestemming van de gelden aan, voortvloeijende uit de verbeurde gagie.

De schipper kan, welke ook de bestemming dier gelden zij, nimmer eenig deel derzelve genieten.

11. Onverminderd de bovenvermelde disciplinaire straffen tegen schepelingen bedreigd, zijn de bepalingen van artt. 209 tot 218 van het Wetboek van Strafregt toepasselijk op muiterij

-ocr page 890-

838 BEPALINGEN OMTRENT DE HUISHOUDING

en verzet van passagiers tegen den schipper, en van mindere schepelingen jegens hunne meerderen in rang.

De schipper wordt ten aanzien van de passagiers en van alle schepelingen, en de meerderen in rang worden ten aanzien der mindere schepelingen beschouwd als ambtenaren, werk zaam ter uitvoering der wet.

12. Aan boord van het schip is, behalve de stukken in Let Wetboek van Koophandel gevorderd, aanwezig een strafregister hetwelk bij de aanmonstering dóór den ambtenaar, te wiens1 overstaan de monstering plaats heeft, kosteloos wordt gepa^ rapheerd.

13. In het strafregister wordt achtervolgens, zonder meerdere tusschenruimte dan voor de onderteekening noodig zij, elkf opgelegde straf, met de opgave der overtreding, door den schipper ingeschreven en onderteekend.

De schipper doet elke aanteekening in het strafregister dooi twee schepelingen, bij voorkeur door de stuurlieden, mede-on' derteekenen. Kan dit geen plaats hebben, dan vermeldt de schipper het in het register, met de reden er van.

14. Misdrijven buitengaats aan boord gepleegd, strafbaar naar deze of andere rijkswetten, worden op het strafregistei vermeld.

De schipper neemt ten aanzien van hen die ze hebben gepleegd, zoo wel passagiers als schepelingen, al die maatregelen van voorzorg welke de aard der zaak vordert; hij kan hen, zoo hun vrij verkeer gevaarlijk is, in over. eg met de stuurlieden, in verzekerde bewaring stellen; hij verzamelt de bewijzen van het gepleegde feit, maakt een relaas op van de verklaringen der getuigen, vermeldt de genomene maatregelen op het strafregister, en deelt bij zijne aankomst hier te lande, met overlegging van liet strafregister en de verzamelde bewijzen, het gebeurde aan den kantonregter der plaats ran zijne bestemming mede ter bevordering der vereischte vervolging.

Buiten 's lands en in de koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen binnenloopende, doet hij die mededee-ling aan den bevelvoerder van de Nederlandsche oorlogschepen, welke zich daar mogten bevinden, en bij gebreke van dezen, aan den Nederlandschen consul, zoo die er is, en anders aan de plaatselijke autoriteit. Hij neemt aldaar den raad dier autoriteiten in, en besluit tot die maatregelen, waardoor de misdadiger, met de verzamelde bewijzen, spoedig en met zekerheid aan den bevoegden regter in het moederland kan worden overgeleverd.

De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk indien iemand op reis krankzinnig mogt worden.

Van de voorvallen in dit en het vorig artikel voorzien wordt ook in het scheepsjournaal melding gemaakt.

15. Schippers, die, daartoe verpligt, geen strafregister boord hebben of het niet behoorlijk hebben ingevuld, of, zoo daarin hetzij misdrijven, naar 's Rijks wetten strafbaar, hetzij in bewaarstellingen van personen als veiligheidsmaatregelen zijn vermeld, het niet binnen veertien dagen na hunne aankomst ter plaatse van bestemming hier te lande aan den kantonregtei

-ocr page 891-

EN TUCHT OP DE KOOPVAAKDIJSCIIEPEN. 839

hebben vertoond, zijn strafbaar, voor de eerste maal met boete van f 50 tot f 300, en by herhaling met het maximum der boete en gevangenzetting van drie dagen tot eene maand.

De kantonregter stelt een door hem geteekend en gedagtee-kend gezien op het hem vertoonde strafregister.

16. De straffen van verbeurde gagie, op het strafregister niet vermeld, worden geacht ten onregte te zijn toegepast.

17. De schepeling, die zich bij de betaling der gagie met de korting als opgelegde straf bezwaard acht, kan, binnen 's lands bij den kantonregter der plaats waar de betaling geschiedt, en buiten 's lands, indien daar de afbetaling geschiedt, binnen drie dagen na de afbetaling, bij den Nederlandschen consul, bij eenvoudig verzoekschrift vorderen, dat de schipper het strafregister en het journaal overlegge, dat hij worde gehoord, en dat naar zijne bezwaren tegen de toepassing dezer straf onderzoek worde gedaan.

De schipper en de klagende schepeling worden op een bevel van den kantonregter of van den consul gelast om op een bepaalden dag te verschijnen en mondeling hunne belangen voor te dragen, of te doen voordragen.

De ingeroepen autoriteit handhaaft, matigt of vernietigt de opgelegde korting zonder hooger beroep.

In de koloniën en bezittingen van het Eijk in andere wereld-deelen kan de plaatselijke autoriteit op gelijken voet worden ingeroepen en uitspraak doen.

Indien buiten 5s lands, ter plaatse waar de betaling geschiedt, geen Nederlandsche consul aanwezig is, behoudt de schepeling gedurende drie jaren het regt om van den kantonregter van de plaats, van waar de laatste reis hier te lande ondernomen was, op denzelfden voet herziening der hem opgelegde korting te vragen.

18. Misbruik van de bevoegdheid tot sluiting in de boeijen of tot in bewaring-stelling naar art. 14 kan aanleiding geven tot burgerlijke en strafregtelijke vervolging, en tot toepassing van art. 25 dezer wet.

Het vermelden der sluiting in de boeijen op het strafregister strekt tot bewijs dat die straf te regt is opgelegd, totdat van het tegendeel blijkt.

Het niet of het onjuist vermelden dezer straf levert een vermoeden van misbruik op.

19. Schippers, die geen strafregister aan boord hebben, zyn desniettemin bevoegd, in de gevallen bij art. 14 bedoeld de maatregelen, daar voorgeschreven te nemen.

Zy zyn verpligt daarvan en van aan boord gepleegde misdrijven, naar 's Rijks wetten strafbaar, binnen veertien dagen na hunne aankomst ter plaatse van bestemming hier te lande, aan den kantonregter mededeeling te doen, op straf, in geval van verzuim, eener geldboete van f 25 tot f 100 voor de eerste maal, en bij herhaling;, op straf van het maximum dier geldboete en gevangenzetting van een tot veertien dagen.

20. De gagie, voeding, ruimte tot ligging en verblijf en betamelijke behandeling der schepelingen worden in de mon-

-ocr page 892-

840 BEPALINGEN OMTRENT DE HUISHOUDING

sterrol omschreven, en het regt daarop door volgende bepalingen verzekerd.

21. De gagie, zoowel van den schipper als van de overige schepelingen, wordt aan hen persoonlijk of aan hunne gemag-tigden uitbetaald.

De volmagt door hen afgegeven is steeds herroepelijk, al ware zij in verband met andere verbindtenissen gebragt.

Op de gagie kan geen beslag gebragt worden, zij kan evenmin met eenig gevolg worden afgestaan dan ten behoeve vai ouders, huisvrouwen en kinderen voor de helft, en ten behoeve van andere bloed- of aanverwanten tot in den vierden graad voor één derde.

De gagie der schepelingen is echter verbonden voor de kortingen, door den schipper als straf opgelegd en voor die uit de toepassing van art. 5 dezer wet, in verband met art. 402 vau het Wetboek van Koophandel voortvloeijende.

De gagie van den schipper is verbonden voor de vergoeding, welke hij, door het te kort doen aan zijne verbindtenis of door wangedrag, aan üe eigenaren van het schip schuldig is.

Deze voorregten kleven ook op het afgestane deel der gagie, voor zooverre het niet is voldaan; zij worden echter bij voorkeur op het niet afgestane deel verhaald.

De bepalingen van de 2de en 8de zinsnede van dit artikel zijn niet van toepassing op de verbindtenissen vóór de afkondiging dezer wet aangegaan, doch alleen voor zoover daarvan binnen één maand na die afkondiging door de belanghebbenden kennis zal zijn gegeven aan den ambtenaar voor wien de monsteringen plaats hebben. Die kennisgevingen worden door voormelden ambtenaar in een daartoe aan te leggen register ingeschreven.

22. De schipper, die zonder noodzaak een teel der in de monsterrol toegestane voeding onthoudt, is, onverminderd de verpligting tot vergoeding, strafbaar na afloop dtr reis, op de klagt der schepelingen, met gevangenzetting van acht dagen tot zes maanden.

Is de inhouding noodzakelijk, de schepeling heeft regt om in evenredigheid verhooging van gagie te vorderen.

28. Ten verzoeke van een derde van het scheepsvolk heeft buiten 's lands een onderzoek plaats naar de deugdzaamheid en genoegzaamheid der victualie. Dit onderzoek wordt op dat verzoek door den Nederlandschen consul of, bij gebreke van dezen, en in de koloniën of bezittingen van het Rijk in andere wereld-deelen, door de plaatselijke autoriteit ingesteld.

De schipper is verpligt de onbruikbare victualie op last dezer autoriteiten tegen bruikbare te verwisselen en het noodige zich aan te schaffen.

24. Door een gelijk deel van het scheepsvolk kan bij dezelfde autoriteiten buiten 's lands en in de koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen over onvoldoende ligging of ruimte, na de afreis ontstaan, worden geklaagd, en wordt onderzoek daarnaar ingesteld.

De schipper is op last der autoriteiten verpligt in het gebrekkige te voorzien.

-ocr page 893-

EN TUCHT OP DE KOOPVAARDIJSCHF.PEN. 841

De schipper, die de aan hem, overeenkomstig dit en het vorig artikel, gegeven bevelen niet heeft voldaan, wordt geacht zich jegens het scheepsvolk te hebben misdragen.

25. Den schipper, die zich ten opzigte van schip, lading, scheepsvolk of passagiers op eenigerlei wijze heeft misdragen, kan, onafhankelijk van burgerlijke en strafvervolging, de bevoegdheid worden ontnomen om gedurende eenen bepaalden tijd, twee jaren niet te boven gaande, als schipper op een Neder-landsch schip te varen.

Het oordeel hierover wordt opgedragen aan eenen raad van tucht, bestaande uit twee zeeofücieren en drie koopvaardijschippers, in of buiten werkelijke dienst.

Deze raad wordt door Ons ingesteld en heeft zitting te Amsterdam.

Hij doet (de aangeklaagde schipper mondeling of schriftelijk gehoord of behoorlyk geroepen) buiten vorm van proces uitspraak.

Deze uitspraak wordt ter griflie der regtbank te Amsterdam nedergelegd.

Geen onderzoek kan te dezer zake plaats hebben dan op eene aanklagte van de reeders, van het scheepsvolk, of van de passagiers ingediend na den achtsten en vóór den eeu-en-twin-tigsten dag na de aankomst van het schip ter plaatse van bestemming.

De klagte wordt ingediend aan den Minister van Marine en door hem ter voorloopige beoordeeling gesteld in handen van den advocaat-fiscaal van het Hoog Militair Geregtshof.

Indien het advies van den ambtenaar is afwijzend, wordt, indien de Minister van Marine zich daarmede vereenigt, geen verder gevolg aan de klagte gegeven. Eene instructie, door Ons vast te stellen, houdt alle zoodanige voorschriften in als, behoudens het boven bepaalde, tot geregelde afdoening van zaken bij den raad van tucht mogten worden vereischt.

De schipper, die, door den raad onbevoegd verklaard, gedurende het tijdvak van onbevoegdheid, buiten nooddwang als zoodanig optreedt, wordt gestraft met boete van f 300 tot f 1000, met of zonder gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden.

26. Waar in deze wet wordt gesproken van den schipper, wordt daardoor ook hij verstaan die den schipper vervangt.

Slotbepalingen.

27. Voor schepen beneden de honderd lasten is in de kleine vaart het aanhouden van een strafregister niet verpligtend. Indien zij van zoodanig register niet zijn voorzien, zijn op dezelve niet van toepassing de artt. 8, 9, 12, 13, 15, 16 en het 2de en 3de lid van art. 18, art. 14, art. 17 en het eerste lid van art. 18, voor zooveel betreft de in verzekerde bewaring-stelling, zijn ook op deze schepen, met uitzondering van hetgeen daar omtrent het strafregister is bepaald, van toepassing.

Indien schepen beneden de 100 lasten een strafregister aan boord hebben of in de groote vaart komen door eene reis te ondernemen buiten Europa of naar eene aan de Middelland-

-ocr page 894-

842 aanv. v. eenige gapingen in het wetb. v. strafk.

sche Zee of daar beoosten gelegen haven, zijn alle bepalingen dezer wet op hen van toepassing.

28. Bij monstering worden de artt. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 17, 20, 21, 22, 23, 24 en 26 dezer wet aan de schepelingen voorgelezen.

Op alle schepen is een exemplaar dezer wet.

Lasten en bevelen, enz.

WET van den \Qden Mei 1829, houdende aanvulling van eenige gapingen in het wetboek van strafregt (Sb. no, )amp;.J

Wij WILLEM, enz.

Alzoo wij in overweging hebben genomen, dat het van belang is, om bij afschaffing der wet van den lOden April 1815 (Sb. no. 32), van Ons besluit van den 20sten derzelve maand (Journal officiël no. 10), mitsgaders van de wet van den 6den Maart 1818 (Staatsblad no. 11), eenige gapingen aan te vullen, welke in het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt, ten aanzien van sommige misdrijven bestaan, en ter gelijker tyd twijfelingen te doen ophouden, welke nopens het regt versland van sommige bepalingen van dat Wetboek zijn gerezen, alles tot tijden wijze daar in zal zijn voorzien bij het aanstaand Nederlandscli Wetboek op het Strafregt;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State geboord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Onverminderd de bepalingen van arr,. 60 van het Wetboek op het Strafregt en in al de gevallen bij dat Wetboek niet uitdrukkelijk voorzien, zal als m e d c p 1 i g t i g e n van eene begane misdaad of misdrijf worden beschouwd, degeen, die, hetzij door aanspraken in het openbaar ten aanhoore van eene verzameling van personen gehouden, hetzij door plakschriften, hetzij door gedrukte of ongedrukte en verkochte of verspreide geschriften, de burgers en ingezetenen zal hebben opgeruid, om eene misdaad of een misdrijf te begaan.

Dezelfde bepaling is mede toepasselijk ingeval ten gevolge der opruijing slechts eene poging van misdaad of van misdrijf, overeenkomstig art. 2 en 3 van het Wetboek op het Strafregt, heeft plaats gehad.

Indien de opruijing geen gevolg hoegenaamd heeft gehad, zal dezelve worden gestraft met eene geldboete van f 50 tot f 100, of in geval van verzwarende omstandigheden met eene gevangenis, welke den tijd van zea maanden niet zal kunnen te boven gaan.

2. De bepalingen van art. 367 en volgende van het Wetboek op het Strafregt, tot art. 375 ingesloten, zijn ook toepasselijk op de misdrijven van laster en hoon aangedaan aan openbare autoriteiten of aan ligchamen uit meer dan één persoon bestaande, al is het ook dat geen persoon uitdrukkelijk zij aangeduid.

-ocr page 895-

aan'v. v. eeniqe gapingen in het wetb. V. strafr. 843

S. De misdrijven van laster en hoon, schriftelijk begaan» zullen niet kunnen vervolgd worden, dan op aanklagte der gelasterde of gehoonde partij.

4. De bepalingen van art. 3 en 3 dezer wet zullen het regt om over de handelingen der openbare magten zijne gedachten te kunnen uiten en die tebeoordeelen, geenszins kunnen krenken.

5. De beklaagde ter zake van de misdrijven van beleediging, laster, hoon of van de opruijingen, in het laatste lid van art. 1 dezer wet vermeld, en door middel van de drukpers begaan, zal niet in regten kunnen worden betrokken door eene onmid-delijke dagvaarding om ter teregtzitting te verschijnen, zonder dat er eene voorloopige instructie en verwijzing hebbe plaats gehad.

Indien de beklaagde binnen het Koningrijk woonachtig is, zal de regter tegen hem bloolelijk een bevel tot verschijning kunnen uitvaardigen, hetwelk ingeval van achterblijven, in een bevel tot medebrenging zal kunnen worden veranderd.

De beklaagde zal nimmer kunnen worden in hechtenis gesteld, vóór dat hij tot straf is veroordeeld.

6. De regtsvervolging, waartoe de misdrijven kunnen aanleiding geven, waarvan bij de drie eerste artikelen dezer wet gehandeld wordt, verjaart door een tydverloop van één jaar.

7. De wet van den lOden April 1815 (Sb. no. 32), Ons besluit van den SOsten dier maand (Journal ofticiël no. 10), mitsgaders de wet van den 6den Maart 1818 (Sb. no. 11), worden ingetrokken.

Lasten en bevelen, enz.

WET van den Men Maart 4852, regelende de gevolgen van door den Militairen sir af regter uit-gesprokene veroordeelingen, bij later gepleegde misdaad of wanbedrijf {Sb. no. 20).

Aetikel 1.

De verhooging van straf, bij de artt. 56 en 57 van het Wetboek van Strafregt, in geval van herhaling van misdrijf, bedreigd, wordt overeenkomstig de daarbij gestelde regelen toegepast, wanneer de beschuldigde of beklaagde vroeger door den militairen regter is veroordeeld ter zake van een feit, bij de gewone strafwetten als misdaad omschreven, en tot eene lijf of onteerende straf daarbij vastgesteld.

Indien op het vroeger misdrijf eene straf is toegepast, bij de militaire strafwetgeving voorgeschreven, legt den regter slechts dan de verhoogde straf wegens herhaling van misdrijf op, wanneer het feit in het vroeger vonnis van veroordeeling als bewezen aangenomen, naar de bepalingen der gewone strafwetten, als misdaad moet worden beschouwd.

Art. 2. De verhooging van straf bij art. 58 van het Wetboek van Strafregt, ingeval van vroegere veroordeeling tot meer dan éénjarige correctionele gevangenis bedreigd, wordt toegepast, wanneer de beklaagde vroeger door den militairen regter, uit

-ocr page 896-

844 gevolg. van door den mil. strafe. uitg. verooed.

kracht der gewone strafwetten, tot zoodanige correctionele gevangenisstraf is veroordeeld geweest.

Indien wegens het vroeger misdrijf de straf van den kruiwagen of van militair arrest of detentie voor moer dan één jaar is opgelegd, past de regter slechts dan de strafverhooging van art. 58 toe, wanneer op het feit in het vroeger vonnis vau veroordeeling als bewezen aangenomen, bij de gewone strafwetten eene correctionele gevangenisstraf van vijf jaren als maximum is vastgesteld.

.

WET van den listen Augustus 1843, betrekkelijk de invoering der hij onderscheidene tvetlen vastgestelde titels van het tarief van Justitiékosten en salarissen in burgerlijke zaken {Sb. no. 41/.

Artikel 1.

De bij verschillende wetten vastgestelde titels van het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken, komen met den Isten September 1843 in werking.

2. Voormeld tarief wordt, zoodra al de titels van hetzelve bij de wet zijn vastgesteld, met in achtneming der orde daarbij uitgedrukt, in eene doorloopende reeks van artikelen vervat.

8. Voor de kantonregters, hunne grittiers, voor de griffiers bij de verschillende regterlijke collegien en voor de deurwaarders ziju de vastgestelde titels verbindend, ten opzigte van alle acten en werkzaamheden, welke door hen, na den Sisten Augustus 1843, zullen worden opgemaakt en verrigt.

4. De belooning der werkzaamheden van deskuntdgen, bewaarders en getuigen, welke vóór den Isten Septen ber 1843 zijn aangevangen, doch later worden ten einde gebragt, wordt op den voet van het tot den Isten September 1843 oestaamle tarief berekend.

5. Het bij reglement van openbaar bestuur, van den 30sten November 1839 (Sb. no. 49) vastgesteld tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken blijft, voor zoo verre de advocaten en procureurs betreft, eene wettelijk verbindende kracht behouden tot den Isten Januarij 1844.

6. Deze wet is op den Isten September 1843 verbindend.

-ocr page 897-

845

TARIEF van Justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken.

Wet van 28 Augustus 1843 (Sb. no. 37).

Algemeene bepaling.

De kantonregters, hunne griffiers, de griffiers bij de regter-lijke collegien, de procureurs en deurwaarders mogen, uit welken hoofde en onder welk voorwendsel ook, geene andere of hoogere regten of belooningen vorderen of ontvangen of doen vorderen of ontvangen, dan die welke hun bij de wet zijn toegestaan ; bij overtreding zijn zij tot teruggave en vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden verpligt, onverminderd de stiaffen bij het Wetboek van Straf-regt hierop gesteld, indien daartoe termen zijn.

EERSTE TITEL.

Van dc kantonregters en hunne griffiers.

Aktikel 1.

De kantonregters kunnen ten laste der belanghebbenden de volgende vacatiën berekenen:

a. Voor hunne werkzaamheden in de gevallen voorzien bij de artikelen 95, 98, 99, 100 tot 104, 127, 128, 206, 390, 391, 394, 395, 403, 404, 405, 407, 408, 412,413,418,419, 420, 422, 424, 426, 431, 444, 446, 447,448,458,461, 462, 463, 480, 481, 503, 505, 506, 514, 553, 554, 983, 981 en 989 van het Eurgerlijk Wetboek, de artikelen 380, 383, 384 en 748 van het Wetboek van Koophandel, art. 678 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, art. 34 van het Koninklijk besluit van 22 December 1819, no. 56, wanneer de te ontvangene som meer dan f25 bedraagt, en in de gevallen vermeld in het Besluit van 29 Maart 1839, no. 85, mitsgaders voor de benoeming van schatters, bewaarders en deskundigen, ééne vacatie, waarvoor aan hen, zonder dat de daarvoor bestede tijd in aanmerking zal komen, verschuldigd is f 3;

Indien onderscheidene der in de voormelde artikelen aangeduide werkzaamheden betrekking hebben tot denzelfden persoon, boedel of zaak, en vatbaar zijn om op denzelfden dag te kunnen worden verrigt, wordt daarvan slechts céne akte opgemaakt, en, indien die werkzaamheden binnen den tijd van drie uren naden aanvang der vacatie zijn verrigt, is daarvoor niet meer dan ééne enkele verschuldigd;

Ingeval die onderscheidene werkzaamheden meer tijd dan drie uren vereischen, is voor ieder volgend uur of gedeelte daarvan, verschuldigd f 1, zonder dat echter in

-ocr page 898-

816 TARIEF VAN JUST.-KOST. EN SALARIS IN BURG. ZAKEN.

eenig geval de som van f 6 te boven gegaan kan worden (Zie voorts art. 4, Wet 18 April 1874, Sb. Do. 68.)

b. Voor aan hen door de wet opgedragen werkzaamheden bij verzegelingen, ontzegelingen, boedelbeschrijvingen, boedelscheidingen en openbare verkoopingen, ééne vacatie van drie nren of minder, waarvoor verschuldigd is f 3, en voor ieder volgend uur, of gedeelte daarvan f 1, zonder dat echter meer dan f 9 op eenen dag mag worden berekend;

c. Voor de becediging van ambtenaren, van schatters, deskundigen, bewaarders en dergelijken, en voor debeëedi-ging der memoriën van aangifte voor het successie-regt, voor zoo ver dit een of ander ten verzoeke van de belanghebbenden, op eenen anderen tijd of plaats dan de gewone teregtzitting geschiedt, eene halve vacatie, of f 1,50, onverschillig of de eed door een of meer tot dezelfde zaak betrekking of belanghebbende personen wordt afgelegd.

3. De kantonregter die zich, tot het doen van verrigtingen waarvoor hij vacatie-loon mag berekenen, buiten zijne woonplaats, anders dan naar de hoofdplaats van bet kanton begeeft, berekent boven zijn vacatie-loon f 1,50 voor iedere vijf mijlen afstands tusschen de hoofdplaats van het kanton en de plaats waar de verrigting moet geschieden, of, indien deze nader bij de woonplaats van den kantonregter is gelegen, alsdan voor den afstand van dezelve, zonder in eenig geval voor de terugreize te kunnen rekenen.

Het gedeelte van vijf mijlen wordt, wanneer hetzelve minder dan de helft bedraagt, niet berekend, doch dien afstand te bov en gaande, geldt hetzelve voor volle vijf mijlen.

De noodzakelijke transportkosten worden door den kantou-regter, gespecificeerd en des gevorderd door quitantien bewezen, in rekening gebragt.

3. Wanneer er door den kantonregter vacatie-loon berekend wordt, wordt de duur van den besteden tijd of het bedrag van het berekende loon in de akte zelve uitgedrukt.

Bij gebreke hiervan kan daarvoor geene belooning gevorderd, en, indien er vacatie-loon betaald was, het genotene terugge-cischt worden.

4. Wanneer de kantonregter, of een ambtenaar op zijnen last, zich, ter verrigting van eenige werkzaamheid in het belang van het Rijk of de gemeenten, buiten de hoofdplaats van het kanton of buiten zijne woonplaats, anders dan naar de hoofdplaats, moet begeven, is de ambtenaar of het collegie, welke de verrigting heeft gevorderd of in wiens belang dezelve geschiedt, verpligt tot voldoening der kosten, door de reis veroorzaakt en daarvoor besteed, nadat dezelve des noods door den voorzitter der arrondissements-regtbank zijn begroot.

5. Aan de griffiers der kanton-geregten is in regtszaken, waarin de vordering slechts f 25 of minder bedraagt, geene belooning verschuldigd.

In regtszaken waarin de vordering meer dan f 25 bedraagt, mitsgaders in die bij art. 41—43 der Wet op de Regterlijke

-ocr page 899-

I. TITEL. VAN DE KANTONR. EN HUNNE GRIEEIEÜS. 847 organisatie en liet beleid der Justitie vermeld, zijn hun de volgende belooningen verschuldigd:

a. Voor de aanteekening op het audientie-blad van het in eene zaak op iedere teregtzitting verhandelde, f 0,25, en indien meer dan ééne partij in één geding, hetzij als eischer of als verweerder voorkomt, f 0,25 daarenboven voor iedere partij;

Personen welke een gelijk belang bij eene zaak hebben, worden slechts als ééne partij aangemerkt;

Deze regten worden voldaan door de partij welke de zaak aangebragt of het geding vervolgd heeft;

Door de partij, welke geene schriftelijke conclusie heeft overgelegd, wordt bovendien aan den griffier, voor de daarvan te houden aanteekening, betaald f 0,50;

b. Wegens regt van redactie:

] o. Van een interlocutoir of praeparatoir vonnis f 0,50;

Onder praeparatoire vonnissen worden niet begrepen eenvoudige uitstellen ter teregtzitting of het enkel verleen en van verstek;

2o. Van een eindvonnis f 1;

3°. Van een proces-verbaal van getuigen-verhoor, voor één getuige f 0,50, voor eiken getuige daarenboven f 0,25;

4o. Van een proces-verbaal wegens het hooren op vraagpunten, f 1;

Dit regt wordt voldaan door de partij welke de zaak vervolgt, of ten wiens verzoeke de verrigting heeft plaats gehad.

6. Van eedsafleggingen en andere verrigtingen, die geen gevolg zijn van eenig regtsgeding en waarvan geene afzonderlijke akte of proces-verbaal wordt opgemaakt, wordt door den belanghebbende voor de aanteekening op het audientie-blad voldaan f 0,25; indien daarvan eene afzonderlijke akte of proces-verbaal wordt opgemaakt, heeft er geene aanteekening op het audientie-blad plaats.

7. In de gevallen, waarin aan de kantonregters het berekenen van vacatie-loon is toegestaan en waarbij de tegenwoordigheid van den griffier vereischt wordt, berekend deze voor de minuut der akte of van het proces-verbaal, drie vijfden van het vacatie-loon des kantonregters.

8. Voor de minuten van elke andere akte of proces-verbaal, welke ten overstaan van den kantonregter, in tegenwoordigheid van den griffier, of door laatstgenoemden alleen, wordt opgemaakt, ingeschreven of overgeschreven, wordt door den griffier berekend f 1, met bepaling, dat indien dezelve meer dan 1200 lettergrepen bevatten, voor elke 300 lettergrepen daar te boven verschuldigd is f 0,25.

9. In de gevallen bij art. 2 vermeld, berekent de griffier voor den tijd tot de heen- en wederreize benoodigd, f 1 voor iedere vijf mijlen afstand tusscheu de hoofdplaats van het kanton en de plaats waar de verrigting moet plaats hebben.

De verdere bepalingen van art. 2 zijn ook op den griffier toepasselijk.

-ocr page 900-

848 TARIEF VAN JUST.-KOST. EN SALARIS IN BURG. ZAKEN.

10. Voor het nazoeken in liet archief van stukken, waarvan geene grossen of afschriften worden aangevraagd, wordt door den griffier berekend f 0,30 voor het aangewezen jaar; indien geen of meer dan één jaar is aangewezen, f 0,30 voor het eerste, en f 0,15 voor ieder ander jaar waarin de nazoeking plaat: heeft.

Voor nazoeken van stukken gedurende het loopende jaar raag geene belooning worden gevorderd.

Indien de griffier zich, tot het doen van die nazoeking, bni-ten de hoofdplaats van het kanton moet begeven, berekent hij, ook zelfs dan wanneer er grossen of afschriften zijn aangevraagd, bovendien voor den tijd tot de heen- en wederrem benoodigd, f 1 voor iedere vijf mijlen afstand tusschen de hoofdplaats van het kanton en de plaats waar de nazoekin» moet geschieden.

Het gedeelte van vijf mijlen wordt, wanneer hetzelve minder dan de helft bedraagt, niet berekend; doch dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor volle vijf mijlen.

De noodzakelijke transportkosten worden door de griffiers, gespecificeerd en des gevorderd; door quitantiën bewezen, in rekening gebragt.

11. Als schrijfloon van alle stukken, welke door de griffiers worden uitgegeven, wordt door hen in rekening gebragt, voor elke bladzijde gewoon papier, houdende 25 regels, elk van 13 lettergrepen of gedeelten daarvan, f 0,20.

De gronden en motieven van de door partijen genomene conclusiën, worden in de grossen en afschriftsn van vonnissen niet overgenomen.

12. Aan de griffiers der kanton-geregten is verschuldigd, voor protesten van non-acceptatie of non-betaling van wissels, orderbilletten en dergelijken (kopij en overschrijving op liet register daaronder begrepen) f 3.

Voor akten van interventie, aan den voet der protesten, f 0,75.

Voor ieder getuige bij een protest f 0,25.

Indien de griffier zich, tot het doen van een protest, buiten de hoofdplaats van het kanton moet begeven, berekent hij bovendien voor den tijd, tot de heen- en wederreize benoodigd. mitsgaders voor de kosten aan het transport verbonden, f 1 voor iedere vijf mijlen afstand tusschen de hoofdplaats van het kanton en de plaats waar het protest moet geschieden.

Het gedeelte van vijf mijlen wordt, wanneer hetzelve minder dan de helft bedraagt, niet berekend, doch dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor volle vijf mijlen.

Indien het protest op onderscheidene in dezelfde rigting gelegene plaatsen moet geschieden, wordt alleen de afstand van de verst gelegene plaats in aanmerking genomen.

Voor reis- en transportkosten van ieder der getuigen wordt de helft van het hierboven bepaalde berekent.

13. De griffiers zijn verpligt om, in dorso van alle door hen afgegeven stukken, het bedrag der daarvoor verschuldigde, regten of belooning, mitsgaders de zegel- en registratie-regten afzonderlijk aan te teekenen, op straffe eener boete van ten

-ocr page 901-

I. TITEL. VAN DE KA.NTONE. EN HUNNE GRIFFIERS. 84(J

minste 5 en ten hoogste 20 gulden, voor ieder stuk hetwelk zonder zoodanige aanteekening is afgegeven.

Bij de invordering van regten: belooningen, zegel en regis-tratieregten, ter zake van werkzaamheden, welke geene afgifte van stukken ten gevolge hebben, moeten zij. op gelijke boete, het bedrag van het verschuldigde insgelijks afzonderlijk om-sclirijven.

14. Bij weigering of verzuim der voldoening van aan de kan-tonregters ot griffiers verschuldigde regten, belooningen, zegelen registratie-regten, wordt op de volgende wyze geprocedeerd.

15. Het bedrag van het verschuldigde wordt aan den voet van ecne door den kantonregter of griffier ingeleverde rekening begroot, door den voorzitter der regtbank van het arrondissement waartoe het kanton-geregt behoort of door eender leden, daartoe door hem benoemd, en daaronder door dezen gesteld een oevelschrift van ten uitvoerlegging, hetwelk op de minuut ten uitvoer kan worden gelegd.

De kantonregter of griffier kan de herziening der begrooting aan de regtbank verzoeken bij een verzoekschrift, waarop niet wordt beschikt dan nadat de belanghebbenden voor twee commissarissen, uit de regtbank daartoe benoemd, zijn opgeroepen, ten einde in hunne belangen te worden gehoord.

16. De begrootingen van den regter zijn niet aan regten van registratie of griffie onderworpen.

17. De schuldenaar wordt tot de betaling genoodzaakt, hetzij krachtens het bevelschrift van ten uitvoerlegging van den voorzitter of benoemden regter, hetzij krachtens de beschikking, door de regtbank op een verzoek tot herziening genomen.

18. Degene ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven, kan daartegen verzet doen.

Dit verzet wordt gebragt voor het collegie, welks voorzitter of benoemd lid het bevelschrift heeft afgegeven en wordt als eene summiere zaak afgedaan.

De uitspraak op het verzet en de beschikking op een verzoek om herziening, zijn niet vatbaar voor verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie.

19. Ingeval door een griffier eene overtreding is begaan, waarop by deze wet eene geldboete is gesteld, neemt, op de vervolging van het openbaar ministerie, de burgerlijke regter daarvan kennis.

De vervolging wordt, wat den vorm van procederen, en dus ook de bewijsmiddelen, mitsgaders wat de bevoegdheid tot liooger beroep en cassatie betreft, behandeld als eene correctionele zaak, des echter, dat omtrent het ophouden en te niet ?aan van deze vervolgingen en omtrent de ten uitvoerlegging van arresten en vonnissen de bepalingen van den 23sten en 17den titel van het Wetboek van Strafvordering mede toepasselijk zijn.

Deze regtsvordering verjaart na verloop van twee jaren, te rekenen van den dag waarop de overtreding zal zijn be-

ïan.

20. De griffier kan de in het vorig artikel bedoelde regts-^ervolging voorkomen, door vrijwillig het bedrag der boete, en

54

-ocr page 902-

850 TARIEF VAN JUST-KOST. EN SALARIS IN BUIIG. ZAKEN.

wel het maximum derzelve, te betalen, met de kosten indien hij reeds was gedagvaard.

De boete en kosten kunnen aan den bevoegden ontvanger niet anders worden voldaan dan op schrifLelijke magtiging van het openbaar ministerie, aan hetwelk de quitantie van den ontvanger door den griflier moet worden overgebragt, binnen den tijd door het openbaar ministerie te bepalen.

21. In de gevallen, waarin aan onvermogenden toelating is verleend om kosteloos te procederen, wordt door de griffiers geene belooning hoegenaamd berekend, behoudens de bevoegdheid daartoe, in het geval voorzien bij art. 869 van het Wetboek van Burgerlijke Uegtsvordering.

Evenmin mogen de kantonregters en hunne griffiers eenig vacatie-, redactie- of schrijfloon berekenen voor werkzaamheden, welke ten gevolge van het bewezen onvermogen der belanghebbenden kosteloos worden verrigt.

TWEEDE TITEL.

Van de griffiers b ij de arrondissements-r egt-banken, de provinciale geregtshoven en den hoog en raad.

Wet van 28 Augustus 1843 (Sb. no. 38).

22. Onverminderd de griffie-regten, welke, naar de thans daaromtrent bestaande of later vast te stellen wetten, ten behoeve der schatkist bij de ontvangers der registratie worden ingevorderd, en behoudens het genot van het aandeel, liet welk daarvan aan de griffiers is of zal worden toegekend, kunnen de grilfiers daarenboven voor hunne werkzaamheden in burgerlijke zaken, ten laste der partijen, de volgende belooningen berekenen.

23. Aan de griffiers is verschuldigd:

a. Wegens r oir egt, voor alle zaken zonder ondersciieid f 0,75;

Dit regt wordt voldaan door de partij welke de inschrijving heeft verzocht;

b. Voor de aanteekening op het audiëntie-blad van het in eene zaak op iedere teregtzitting en verhandelde, f 0,25;

Dit regt wordt voldaan door iedere partij-, zullende verschillende personen, bij een en denzelfden procureur verschijnende, voor ééne partij gerekend worden;

c. Wegens reg t van redactie:

] o. Van een interlocutoir of praeparatoir vonnis, van ''oor-loopige beschikkingen op requesten aan deregtbanken, geregtshoven of hoogen raad, mitsgaders van d-i uitspraken van den president in kort geding, f 0,75;

Onder praeparatoire vonnissen worden niet begrepen eenvoudige uitstellen ter teregtzitting of het enkel verleenen van verstek; (R. 46.)

2o. Van een eindvonnis of beschikking op request aan de regtbanken, geregtshoven of hoogen raad, f 1,50;

o o. Van een proces-verbaal van getuigen-verhoor;

Van één getuige f 0,75;

-ocr page 903-

II. TITEL. VAN DE GKIFF. BIJ DE ARU.-EEGTB., ENZ, 851

Voor eiken getuige daarenboven 1 0,30;

4o. Van een proces-verbaal wegens het luoren op vraagpunten, f 1,50;

5o. Van alle processen-verbaal, welke! door hen volgens de wet moeten worden opgemaakt, f 1; met bepaling dat, indien dezelve meer dan 1200 lettergrepen bevatten, voor elke 300 lettergrepen daar te boven is verschuldigd, f 0,25;

Dit regt wordt voldaan door de partij welke de zaak vervolgt, of ten wiens verzoeke de verrigting heeft plaats gehad;

d. Van eedsalleggingen en andere verrigtingen, geen gevolg zijnde van eenig regtsgeding, waarvan geene afzonderlijke akte of proces-verbaal wordt opgemaakt, wordt door den belanghebbende voor de aanteekening op het audiëntie-blad voldaan f 0,50; indien daarvan eene afzonderlijke akte of proces-verbaal wordt opgemaakt, heeft er geene aanteekening op het audiëntie-blad plaats;

e. Voor het aanteekenen van eene ter grillie overgebragte akte Of exploit, in de gevallen waarin de wet dit vordert, mitsgaders van de afgifte van zoodanige akte of exploit en van de processtukken, f 0,25 ;

f. Voor de minute van elke akte ter griffie gepasseerd wordende, behalve die van bewaargeving der registers van den burgerlijken stand, en voor de inschrijving of overschrijving eener akte aldaar, f 1, met bepaling, dat indien dezelve meer dan twaalf honderd lettergrepen bevatten, voor elke drie honderd lettergrepen daar te boven is verschuldigd, f 0,25;

g. Voor oproepingen by circulaire-brieven, per brief, f 0,25; (R. 786; K. 817.)

h. Voor het geven van inzage aan de belanghebbenden van ter griffie nedergelegde stukken, of van in de openbare registers ingeschreven akten, f 0,30 voor ieder uur, de gedeelten voor een vol uur gerekend;

i. Voor het nazoeken in het archief van stukken, waarvan geene grossen of afschriften worden aangevraagd f 0,50 voor het aangewezen jaar;

Indien geen of meer dan één jaar is aangewezen, f 0,50 voor het eerste, en f 0,25 voor ieder ander jaar waarin de nazoeking plaats heeft;

Voor het nazoeken van stukken gedurende het loopende jaar, mag geene belooning worden gevorderd;

k. Voor het in ontvang nemen, bewaren en weder afgeven van ter griffie overgebragte gelden of geldswaarde hebbende papier van sommen beneden de f 500, een half ten honderd ; van het meerdere tot f 1000, een vierde ten honderd, en van het bedrag boven de f 1000, een achtste ten honderd in het jaar, met dien verstande, dat, zoo de gelden of het papier slechts zes maanden of korter bewaard worden, de helft der belooning verschuldigd is;

1. Voor de voorlezing der veilconditiën van bij executie verkocht wordende onroerende goederen of schepen, f 0,50. (R. 523.)

-ocr page 904-

352 TAEIEF VAN JUST.-K08T. EN SALAE1S IN BURG. ZAKEN.

m. Voor de veiling en afslag derzelve, f 1 van iedere f 1000 koopprijs van elk perceel;

Sommen of gedeelten daarvan beneden f 1000, zullen voor f 1000 worden gerekend.

(Zie voorts art. 5 W. 18 April 1874 Sb. no. 68.)

24. Aan de griffiers wordt betaald:

Voor de legalisatie van een of meer bandteekeningen op notariële of andere akten, f 0,25;

Voor de legalisatie der bandteekeningen op eene akte van den burgerlijken stand, f 0,15.

25. Als schrijfloon van alle stukken, door de griffiers uitgegeven, wordt door ben in rekening gebragt, voor elke bladzijde gewoon papier, houdende 20 regels, elk van acht of tien lettergrepen, of gedeelten daarvan, f 0,15.

De gronden en motieven van de door partijen genomene con-clusiën, worden, evenmin als die van het openbaarministerie, in de grossen en afschriften van vonnissen of arresten overgenomen.

26. De bovenstaande bepalingen zijn verbindend voor de griffiers bij alle regtbanken zonder onderscheid.

De daarbij bepaalde belooningen worden voor de griffiers bij de provinciale geregtshoven en den Hoogen Raad met één vijfde verhoogd.

27. Aan den griffier bij den Hoogen Raad wordt betaald:

Voor het opmaken der akte van consignatie der boete, bedoeld bij art, 406 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvor-dering, f 1,00;

Voor de aanteekening op de memorie van cassatie en overschrijving op het register, bedoeld bij art. 408 van hetzelfde wetboek, f 1,25;

Voor brieven van venia aetatis, f 5,00. (B. 474 v.)

28. De bepalingen in de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21 vervat, zijn insgelijks van toepassing op de griffiers bij de arrondissements-regtbanken, de provinciale geregtshoven en den Hoogen Raad, met dien verstande echter, dat de voorzitter van het collegie, tot hetwelk de griffier behoort, of een der leden, daartoe door hem benoemd, de begrooting doet en het bevelschrift uitvaardigt, en dat de griffier voor hetzelfde collegie te regt staat wegens door hem begane overtreding dezer wet.

DERDE TITEL.

Van de advocaten.

Wet van 29 December 1843 (Sb. no. 66).

29. Aan de advocaten is verschuldigd :

a. Voor elke besogne of conferentie met of voor hunne clienten f 1,80, des echter dat zij, voor elke besogne of conferentie, welke langer dan een uur duurt, gelijke f 1,80, gedeelten voor het geheel genomen, per uur mogen berekenen;

-ocr page 905-

III. TITEL. VAN DE ADVOCATEN.

b. Voor eene comparitie f 3,60;

c. Voor eene vacatie buiten de plaats hunner woning f 12,00 voor eenen geheelen dag, en f 6,00 voor een gedeelte van den dag, zes uren of minder bedragende, onverminderd in beide gevallen, hetgeen voor de gedurende dien tijd verrigte werkzaamheden verschuldigd is, mitsgaders de reis- en verblijfkosten;

d. Voor het houden en bijwonen van pleidooijen f 7,20, en indien daartoe meer dan een uur gevorderd wordt, alsdan voor ieder uur daarenboven f 3,60;

Het gedeelte van het laatste uur wordt voor een vol uur gerekend;

e. Voor het schrijven van eenen brief en voor het lezen van eenen ontvangenen brief f 0,90;

Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, alsdan naar mate van den tijd, welke daartoe noodig mojït zijn geweest, berekend op den voet sub litt a vermeld.

30. Voor werkzaamheden, niet in het vorig artikel vermeld, berekenen de advocaten het hun verschuldigde salaris, naar mate van het belang en de moeijelijkheid der zaken, mitsgaders van den tijd, welke daaraan besteed heeft moeten worden.

31. De advocaten zijn verpligt aan hunne clienten, des gevorderd wordende, te geven gespecificeerde rekeningen met opgave van den dag waarop de werkzaamheden zijn verrigten van den besteden tijd, voor zooverre de hoegrootheid van het salaris daarvan afhankelijk is.

Voor werkzaamheden ten behoeve van personen, die het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten, alsmede in vacante boedels, onderwerpen de advocaten hunne rekeningen vooraf aan de begrooting van den voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin hunne woonplaats is gevestigd, of van een der leden daartoe door hem benoemd; van die begroete rekening wordt een ongezegeld afschrift aan de clienten uitgegeven.

32. Buiten de gevallen in het 2de lid van art. 31 vermeld, geschiedt, in geval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend, de begrooting door de raden van toezigt en discipline in de hoofdplaats van het arrondissement waarin de advocaat woonachtig is, of, indien aldaar geen raad van toezigt aanwezig is, door dien in de residentie van het provinciaal geregtshof waaronder de woonplaats van den advocaat behoort, en indien ook aldaar geen zoodanige raad bestaat, alsdan door dien, gevestigd in de residentie van den Hoogen Raad.

33. Indien de advocaat met de begrooting van den raad van toezigt geen genoegen neemt, of de cliënt weigerachtig blijft het bedrag daarvan te voldoen, wordt het bedrag van het verschuldigde nader vastgesteld door den voorzitter van het collegie waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft, of door een der leden, daartoe door hem benoemd.

Indien de zaak voor geen regterlijk collegie is aanhangig ge-

853

-ocr page 906-

854 TARIEF VAN JUST.-KOST. EN SALARIS IN BURG. ZAKEN.

weest, geschiedt zulks door den voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van den advocaat is gevestigd, of door een der leden, daartoe door hem benoemd.

34. De begrooting geschiedt op gezegelde rekeningen, waarop iedere post, zoo van salaris als verschot, behoorlijk is omschreven, en het bedrag daarvan afzonderlijk is uitgedrukt, en waarop naast dc uitgetrokkene som, een wit vak is opengelaten.

Onder de rekening wordt gesteld: ter begrooting ingediend door...., met onderteekening en dagteekening, zonder dat er eenige andere vorm, bij de indiening ter begrooting, in acht genomen behoeft te worden.

35. De regter, door wien de begrooting geschiedt, is bevoegd de overlegging der justificatoire stukken te vorderen.

Hij slaat bij de begrooting acht op de omstandigheid, of de gemaakte kosten en verschotten en de gedeclareerde vacatiën naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen geacht worden, of door den cliënt zijn verlangd, en wijzigt, roijeert of vermindert de zoodanige, welke daarbij geoordeeld worden overbodig te zijn, of de palen eener billijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het ge-wigt der zaak, en de moeijelijkheid die zij mogt hebben opgeleverd.

36. Wanneer in de rekeningen als verschot worden gebragt posten, die uit eigen hoofde aan begrooting onderworpe n, doch niet begroot zijn, zijn deze posten nog steeds voor vermindering vatbaar, en worden alleen geleden tot zoodanig bedrag, als waarop de regter dezelve begroot, onverminderd het verhaal tegen hem, die aldus blijken mogt te veel te hebben ontvangen.

Posten wegens betaalde zegel-,quot; griffie- en registratie-regten, mits van derzelver voldoening behoorlijk blijke, zijn niet aan vermindering onderworpen.

37. Het bedrag der te hoog gestelde of onaannemelijke posten wordt doorgehaald en in het daarvoor opengelaten wit \ak de verschuldigde som, of wel nihil, gesteld.

Aan het slot der rekening wordt door den regter gesteld, goedgekeurd ter somma van........ met uitdrukking, in letters, van het geheel bedrag, waarop dezelve is begroot, en daaronder een bevelschrift van ten uitvoerlegging, hetwelk op de minuut ten uitvoer wordt gelegd.

De advocaat kan de herziening der begrooting aan het collegie, welks voorzitter of benoemd lid dezelve heeft gedaan, verzoeken bij een verzoekschrift, waarop niet wordt beschikt, dan nadat de belanghebbenden voor twee commissarissen uit het collegie, [daartoe benoemd, zijn opgeroepen, om in hunne belangen te worden gehoord.

38. De begrootingen van den regter zijn niet aan regten van registratie of griffie onderworpen.

39. De schuldenaar wordt tot de betaling genoodzaakt, hetzij krachtens het bevelschrift van ten uitvoer legging van den voorzitter of benoemden regter, hetzij krachtens de beschikking, door het collegie op een verzoek tot herziening genomen.

40. Degene, ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven, kan daartegen verzet doen.

-ocr page 907-

III. TITEL, VAN DK ADVOCATEN. 855

Dit verzet wordt gebragt voor liet collegie, welks voorzitter of benoemd lid liet bevelsclirift heeft afgegeven, en wordt als eene summiere zaak afgedaan.

De uitspraak op liet verzet en de bescliikkiBg op een verzoek om herziening, zijn niet vatbaar voor verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie.

41. Het bedrag van het salaris der advocaten, hetwelk, naar luid van art. 57 van het Wetboek van Burgerlijke llegtsvor-dering, in de uitspraak over de kosten waarin eene partij is veroordeeld, begrepen is, wordt door den regter bij de vereffening der kosten bepaald.

Deze begrijpt daaronder alleen zoodanig salaris, als door hem geoordeeld wordt te behooren tot de noodwendig gemaakte kosten.

42. Indien in zaken, waarin de arrondissements-regtbanken in het hoogste ressort uitspraak doen, de bijstand van eenen advocaat onnoodig geacht wordt, kan bij het vonnis verklaard worden, dat geene kosten van den advocaat ouder de veroordeeling in de kosten begrepen zijn.

VIERDE TITEL.

Van de procureurs.

Wet van 29 December 1843 (Sb. no. 67.)

43. Het salaris van de procureurs wordt in alle zaken, zonder onderscheid, berekend op den volgenden voet:

a. Voor regt van retenue, bij den aanvang van iedere zaak waarin eene regterlijke uitspraak wordt gevraagd, hetzij op verzoekschriit, hetzij op eene dagvaarding, f 1,00;

b. Voor besognes, comparitiën met ofvoor de cliënten of met den advocaat., op het stellen en op het resumeren en arresteren van akten, exploiten, requesten, judiciële akten of op eenige belangrijke akte van een regtsgeding voor conferentiën met partij of derzelver praktizijns,tot mededeeling van hetgeen in den loop der zaak gebeurt, of tob daarstelling van schikkingen; voor vacatiën bij het doen van voorloopige opnemingen van plaatsen of werken; voor die op de kantoren van de bewaring der hypotheken en andere, tot het doen van onderzoek, het ter overschrijving aanbieden en ligten van stukken; voor die ter griffie tot het kennis nemen van aldaar nedergelegde stukken; voor die met de deurwaarders, over het doen van exploiten en het resumeren van dezelve met uitzondering nogtans der akten welke van procureur aan procureur worden beteekend; en eindelijk, voor het in orde brengen der stukken welke aan den regter worden overgelegd, het formeren van de lijst of inventaris daaronder begrepen, voor elk uur of gedeelte daarvan, f 1,00;

c. Voor het onderzoek van ontvangen of beteekende stukken en documenten, en het resumeren van door den advo-

-ocr page 908-

856 TARIEÏ VAN JUST.-KOST. EN SALAK1S IN BURG. ZAKEN.

caat ontworpen akten en schrifturen, naar mate van der-zelver getal, den omvang en den tijd daartoe vereischt, voor elk uur of gedeelte daarvan, f 1,00;

d. Voor liet opstellen van akten en exploiten, requesten, judiciele akten, memoriën of andere stukken, wanneer die door hen, zonder medewerking van een advocaat, worden opgesteld, mits niet vallende in de categoriën van die judiciële stukken of akten, welke hierna, sub litt. n, o en p, bepaaldelijk zijn opgenoemd en berekend, voor elk uur of gedeelte daarvan, f 1,00;

e. Voor het grosseren, kopijeren van requesten, akten en schrifturen, met gelijke uitzondering, voor elke drie honderd lettergrepen, f0,20;

f. Voor afschriften van processen-verbaal, vonnissen, in het algemeen van alle akten die ter griffie zijn uitgeleverd, cn voor zoo verre die noodig zijn om te worden betee-kend of overgelegd, per bladzijde, berekend naar het getal bladzijden ^an het origineel, f 0,20;

q. Voor het resumeren en teekenen van judiciële akten en stukken, met uitzondering van die, welke hierna, sub litt. n, o en p bepaaldelijk zijn opgenoemd, voor zoo verre die teekening bij de wet wordt vereischt, en anders niet, per stuk f 0,25;

li. Voor het schrijven van eenen brief en voor het lezen van eenen ontvangen brief f 0,50. Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, alsdan naar mate van den tijd welke daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op den voet, sub litt. b, c en d vermeld;

i. Voor elke vacatie tot het doen inschrijven eener .;aak ter rolle, het nederleggen en terugnemen van stukken ter griffie, het doen van mededeeling van stukken aan het openbaar ministerie, of het doen opmaken, teekenen en liglen van akten en andere stukken, ter griffie of elders, f 1,00;

k. Voor elke vacatie ter teregtzitting, wanneer de behandeling eener zaak of van cene verrigting in dezelve tot eenen anderen dag wordt uitgesteld, f 1,00;

1. Voor elke vacatie ter teregtzitting, vereischt tot het doen van cenig verzoek of van eenige verklaring, anders dan die welke strekt tot het uitstellen der zaak; voor elke vacatie tot het nemen of hooren van conclusiën of regterlijke uitspraken, het tegenwoordig zijn bij jdeidooijen, bij getuigen-verhoor, bij regterlijke plaats-opneming, bij het onderzoek van deskundigen en dergelijke werkzaamheden, mitsgaders op de bevolen comparitiën voor den president of bij commissarissen, f 1,50;

In geen geval wordt daarvoor meer dan ééne v?.catie op denzelfden dag in rekening gebragt, des echter, dat voor adsistentie bij pleidooijen, mitsgaders bij getuige) -verhoor, geregtélijke plaats-opneming, onderzoek van deskundigen en dergelijke werkzaamheden, indien dezelve langer dan een uur duren, voor ieder volgend uur of gedeelte daarvan, eene gelijke som van f 1,50 wordt berekend;

m. Voor noodzakelijke en ter zake dienende vacatiën, buiten

-ocr page 909-

IV. TITEL. VAN DE PKOCUREURS. 857

de plaats hunner woning, per dag of gedeelte daarvan, buiten de besognes en werkzaamheden aldaar te houden ot' te verrigten, reis- en verblijfkosten daaronder niet begrepen, f 6,00; wordende echter voor deze vacatie, met de besognes en werkzaamheden, nimmer meer dan f 12,00 berekend;

n. Voor alle eenvoudige akten van procureur aan procureur, als die van procureur-stelling, tot vervolging van de zaak ter teregtzitting, tot het vragen of het doen van mede-deeling van stukken en anderen van gelijken aard:

Voor het origineel..................f 0.75;

Voor elk afschrift..................- 0.25;

o. Voor alle akten van procureur aan procureur van meerderen omvang, die verklaringen, verzoeken of ongemotiveerde conclusiën inhouden :

Voor het origineel..................f 1,50;

Voor elk afschrift..................- 0.50;

p. Voor alle eenvoudige, niet aan de wederpartij vooraf be-

teekende requesten, gerigt aan den president van het col-legie, in de gevallen waarin bij de wet, tot het bekomen eener bijzondere vergunning, zoodanig verzoekschrift is voorgeschreven; alsmede voor eenvoudige requesten aan den president of aan de benoemde commissarissen, om cenige benoeming of tijdsbepaling, f 1,50;

Voor het stellen, grosseren, resumeren, teekenen der akten of requesten, sub. litt. n, o en p bedoeld, wordt niet afzonderlijk berekend.

q. Voor het opmaken van den staat van kosten, door de veroordeelde partij verschuldigd, voor elk artikel, dat geheel of ten deele wordt toegewezen f 0,05.

44. Voor de behandeling eener zaak in kort geding bij den president, dc dagvaarding en hetgeen daaraan is voorafgegaan, het ligten der uitspraak (des gevorderd), daaronder begrepen, wordt door de procureurs berekend in eens af en zonder deswege, onder welke benaming ook, meer in rekening te mogen brengen:

a. Bijaldien de zaak door den procureur, zonder bijstand van eenen advocaat, is behandeld, en er cene beslissing van den president is gevolgd, f 10, en in geval van verwijzing naar de regtbank f 5 ;

b. Bijaldien de procureur door eenen advokaat is bijgestaan, wordt in beide gevallen slechts de helft der hierboven vermelde sommen berekend.

45. In zaken, welke, volgens art. 21 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, door de in regten niet gegradueerde procureurs bij de arrondissements-regtbanken mogen worden bepleit, wordt, indien zulks heeft plaats gehad, daarvoor boven en behalve het wegens het stellen der memorie verschuldigd regt, berekend het dubbel van de bij art. 43, litt. 1. gestelde belooning.

De in regten gegradueerde procureurs, aan welke de bij art. 51 omschreven vergunning niet is verleend, berekenen hun sala-

-ocr page 910-

858 TAKIEF VAN JUST.-KOST. KN SALARIS IS BUBO. ZAKKN.

ris voor de pleidooijen en de voorbereiding daartoe even als de advocaten.

•16. Onverminderd de berekening der vacatiën en werkzaamheden, naar den bij art. 43 vermelden maatstaf, wordt bij ge-re^telijke uitwinning en verkoop van onroerende goederen en schepen, grooter dan 10 lasten, aan den procureur van den executant toegekend, op den prijs waarvoor de goederen zijn toegewezen :

Wanneer de prijs de som van f 3,000 of minder bedraagt, één ten honderd;

Van sommen boven de f 3,000 tot de f 10,000, een half ten honderd van het hoogere;

Van sommen boven de f 10,000 tot f 25,000, één vierde van het hoogere; en

Van sommen boven de f 25,000, onbepaald tot welk eene som, één achtste ten honderd van het hoogere.

Bij gelijktijdigen verkoop van verschillende perceelen, bepalen de prijzen, te zamen genomen, de afnemende gradatie in de percentsgewijze belooning.

47. De bovenstaande bepalingen zijn verbindend voor de procureurs bij alle regtbanken, zonder onderscheid.

De daarbij bepaalde belooningen worden voor de procureurs bij de provinciale geregtshoven en bij den Hoogen Raad met een vijfde verhoogd.

48. De procureurs zijn bevoegd om, hetzij bij den aanvang, hetzij gedurende den loop eener zaak, van hunne clienten te vorderen het storten van zekere som, ter bestrijding der door hen te doene uitschotten.

Het eerste door den aanlegger eener zaak te doene voorschot wordt bepaald op f 60, boven en behalve de geregtelijke geldboeten, welke volgens de wet moeten worden geconsigneerd.

Voor een gedaagde of verweerder in eene zaak, wordt het te doene voorschot op de helft bepaald.

De procureurs zijn verder bevoegd om, indien daarvoor redenen bestaan, vermeerdering van het gedane voorschot te vragen, en in geval van verschil daarover, beslist daaromtrent de voorzitter van het collegie bij hetwelk de zaak aanhangig is, op verzoek van den procureur, des noods na verhoor van den cliënt,

49. De procureurs mogen zich aan de zaak onttrekken, indien de gevraagde of bevolene storting niet is gedaan, mits zij daarvan, ten minste drie dagen te voren, bij insinuatie aan hunnen cliënt kennis gegeven, en het origineel daarvan neder-gelegd hebben ter griffie van het collegie waar de zaak aanhangig is.

De kosten van deze insinuatie en nederlegging komen ten laste van den cliënt welke het voorschot heeft geweigerd.

De bepalingen van dit en het vorig artikel zijn niet van toepassing op zaken uit de koloniën van den Staat bij den Hoogen Raad behandeld wordende.

50. Behalve voor de registratie-regten van vonnissen of arresten, welke op de minuten derzeive worden geheven, zijn de procureurs bij de regterlijke collegicn persoonlijk aanspra-

-ocr page 911-

V. TITEL. VAN DE DEUKWA AKDERS. 859

kelijk voor alle regten, belooningen, zegel, registratie-en grif-fie-regten, door hunne clienten aan den griffier verschuldigd, in zaken, welke door hen zijn behandeld, of voor stukken, waarvan de opmaking of afgifte door hen is verzocht.

51. Wanneer, op voordragt eener arrondissenients-regtbank aan de in regten gegradueerde procureurs, bij dezelve toegelaten, door den Koning de vergunning is verleend om het beroep van advocaat gelijktijdig met dat van procureur uit te oefenen, volgen deze, bij de berekening van hun salaris als advocaat, de bepalingen, vervat in den derden titel, en voor hunne werkzaamheden als procureur, die van dezen titel; zonder echter immer voor eene en dezelfde verrigting het salaris van advocaat en dat van procureur te mogen cumuleren.

52. De bepalingen vervat in art. 31 zijn insgelijks van toepassing op de procureurs, welke in geval van weigering of verzuim der voldoening van het aan hen verschuldigd salaris en verschot, handelen overeenkomstig de voorschriften, in de artikelen 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39 en 40 vervat.

VIJFDE TITEL.

Van de deurwaarders.

Wet van 28 Augustus 1843 (Sb. no. 39).

53. Aan de deurwaarders is verschuldigd, voor het doen van ieder exploit, van welken aard ook, indien hetzelve gesteld aan hen is ter hand gesteld:

Wanneer die. betrekking hebben tot een geding voor een kautonregter, f 0,50;

Wanneer die betrekking hebben tot een geding voor de ar-rondissements-regtbanken, dc provinciale geregtshoven, den Iloogen llaad, of scheidsmannen, of ook wanneer die geen betrekking hebben tot een eigenlijk regtsgeding, en niet elders afzonderlijk zijn opgenoemd, f 0,75;

Voor schrijfloon, zoowel van het origineel als van elk afschrift, genieten zij voor elke drie honderd lettergrepen, f 0,10;

Wanneer zij zijn belast geweest met het opmaken van het exploit, mogen zij daarvoor bovendien éénmaal rekenen eene gelijke som, als aan hen hierboven, voor het doen van het exploit, in onderscheidene gevallen'is toegekend.

54. Indien het exploit aan het parket van het openbaar ministerie of eenige andere authoriteit of collegie wordt gedaan, of eenige akte aldaar moet worden beteekend, en er op het origineel een visa wordt vereischt, of wel indien hetzelve, of eenige andere stukken, worden aangeplakt, afgekondigd of in een dagblad aangekondigd, rekenen de deurwaarders, boven het salaris, hun bij het vorige artikel toegestaan, voor ieder dezer bemoeienissen f 0,30, voor ieder stuk, waaromtrent een der hierboven bedoelde werkzaamheden heeft plaats gehad.

55. Aan de deurwaarders is verschuldigd:

a. Voor protesten van non-acceptie of non-betaling van wis-

-ocr page 912-

860 TARIEF VAN JUST.-KüST. EN SALARIS IN BURG. ZAKEN,

seis, order-biljetten en dergelijke (kopij en overschrijving op het register daaronder begrepen), f 3,00;

Voor akten van interventie aan den voet der protesten, f 0,75;

Voor iederen getuige bij een protest, f 0,25;

b. Voor eene vacatie van niet langer dan drie uren, tot ontruiming van woningen of gebouwen, in beslagneming van roerende of onroerende goederen of schepen, naziening en verkoop, en tot het schrijven van het origineel en de kopijen van de daarvan op te maken processen-verbaal, f 3,00;

Voor elk uur of gedeelte daarvan, bovendien f 1,00;

Voor ieder der getuigen, zoo hunne tegenwoordigheid niet langer dan drie uren gevorderd wordt, f 0,75;

Voor ieder uur of gedeelte daarvan, bovendien f 0,25.

In geval er kosten van transport van goederen, werklieden enz., gevorderd worden, worden dezelve aan den deurwaarder naar billijkheid als uitschotten in rekening geleden, op vertoon der quitantiën van de personen, door hem gebezigd, en des noods ter taxatie van den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waarin de werkzaam-lieid is verrigt;

c. Voor vacatie om gelden of geldswaarde hebbende papier, bij cene in beslagneming, of wel de opbrengst van den verkoop in bewaring te brengen, ter plaatse bij de wet voorgeschreven, f 1,00;

d. Voor het proces-verbaal van gijzeling en de ikte van in gevangenstelling van eenen schuldenaar, daaronder begrepen de tweeden deurwaarder vergezellende getuigen, mitsgaders de afschriften, f 20,00; (R. 602.)

e. Voor vacatie ter verkrijging van de noodige adsrstentie, ingeval zulks vereischt wordt, mitsgaders bij den voorzitter der regtbank, ingeval van kort geding op de in 'lechte-nisneming, het melding maken op het proces-verbaal daaronder begrepen, f 3,00;

f. Voor alle andere processen-verbaal in het algemeen, in de gevallen waarin de deurwaarder verpligt is het verrigte door zoodanige akte te constateren, de afschriften daaronder begrepen, f 2,75;

Voor ieder der getuigen, indien die daarbij vereischt mogten worden, f 0,25;

g. Voor het bewaren van eenen gefailleerde, per dag, kost en onderhoud daaronder begrepen, f 3,00;

Indien de bewaring aan eenen dienaar der openbare magt is opgedragen, wordt daarvoor aan dezen de helft dezer belooning toegekend;

h. Voor afschriften van alle stukken, welke bij de onderscheidene exploiten worden overgegeven, voor zoo verre die door de deurwaarders zijn gemaakt en geteekend geworden, voor elke drie honderd lettergrepen, f 0,15.

56. De deurwaarder die zich, tot het doen ven eenige verrigting, buiten zijne woonplaats begeeft, berekent, boven de aan hem voor die verrigting toegekende belooning, f 1,00 voor iedere vijf mijlen afstand tusschen zijne woonplaats en de

-ocr page 913-

V. TITEL. VAN DE DEURWAARDEllS. 861

plaats waar de verrigting geschiedt, zonder voor de terugreis te kunnen rekenen.

Het gedeelte van vijf mijlen wordt, wanneer hetzelve minder dan de helft bedraagt, niet berekend, doch dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor vijf volle mijlen.

Indien eenige verrigting in dezelfde zaak, op onderscheidene in dezelfde rigting gelegene plaatsen geschiedt, wordt alleen de afstand naar de verst gelegene plaats in aanmerking genomen.

Voor reiskosten van ieder der getuigen wordt, indien dezelve vereischt worden, de helft van het hierboven bepaalde berekend.

57. Aan de deurwaarders wordt als uitschot in rekening geleden de belooning, aan den cipier te betalen voor het over-schrijven der akte van in gevangenisstelling en verdere stukken in zijn register, voor elke drie honderd lettergrepen, f 0,15.

58. Aan de eerste deurwaarders bij de regterlijke collegien is verschuldigd voor de beteekening van alle stukken van procureur aan procureur:

Bij de arrondissements-rcgtbanken, f 0,30;

Bij de provinciale geregtshoven, f 0,50;

Bij den Hoogen Raad, f 0,75.

59. De deurwaarder, ter rolle dienst doende, berekent voor de oproeping van iedere zaak:

Bij de kanton-geregten, in zaken waarin de vordering meer dan f 25 bedraagt, mitsgaders in die bij art. 41 tot 43 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie behandeld, f 0,20;

Bij de arrondissements-rcgtbanken, f 0,30;

Bij de provinciale geregtshoven, f 0,50;

Bij den Hoogen Raad, f 1,80;

Bij den verkoop van onroerende goederen of schepen f 1,00 voor ieder perceel of schip dat in veiling wordt gebragt.

Deze kosten worden voldaan door de partij of den procureur, welke de zaak heeft vervolgd.

De deurwaarders mogen, by comparitien voor den kantonreg-ter of bij regters of raden-commissarissen, gelijk emolument als voor de oproeping eener zaak ter rolle vorderen van de partij, ten wier verzoeke de comparitie wordt gehouden.

Indien; de comparitie ambtshalve plaats heeft, wordt deze belooning door de belanghebbenden ieder voor een gelijk aandeel voldaan.

ZESDE TITEL.

Van de bewaarders, deskundigen en getuigen.

Wet van 28 Augustus 1843 (Sb. no. 40).

60. Aan den gestelden bewaarder over in beslag genomen of verzegelde goederen wordt, wanneer hij geen medebewoner is van het huis of de plaats, waarin de in beslagneming of verzegeling heeft plaats gehad, of zelf bij de bewaring daarvan geen belang heeft, of wanneer hij daarmede in geene andere betrekking is belast, voor eiken dag;, kost en onderhoud daaronder begrepen, toegelegd per dag f 1,00.

-ocr page 914-

862 TAKIÜlf VAN JÜST.-KOST. EN SALARIS IN BUIIG. ZAKEN.

Indien een medebewoner van het huis of de plaats waarin de in beslagneming of verzegeling heeft plaats gehad, die zelf bij de bewaring daarvan geen belang heeft, of daarmede in geeue andere betrekking is belast, tot bewaarder over de in beslag genomen of verzegelde goederen wordt gesteld, wordt aau dezen daarvoor toegekend per dag f 0,40. (B. 1776.)

61. Aan deskundigen wordt toegelegd een vacatie-geld, ge-evenredigd aan hunnen maatschappelijken stand, beroep en het belang der verrigting, ter beoordeeling van den regter, welke het onderzoek beeft bevolen, doch niet hooger dan f 2,00 voor iedere vacatie van een uur, tot de aan hem opgedragene werkzaamheden besteed.

Het gedeelte van een uur wordt voor een geheel gerekend.

02. Voor de eedsaflegging, mitsgaders voor de overbrenging van het rapport van deskundigen ter griffie, wordt eene vacatie geleden.

63. Indien deskundigen zich tot het verrigten hunner werkzaamheden van hunne woonplaats moeten verwy deren, wordt hun een gelijk vacatie-geld toegestaan, voor den tijd tot de heen- en terugreize benoodigd. (R. 232.)

64. Aan houders of bewaarders van stukken, die opgeroepen worden om stukken, onder hunne berusting of be waring zijnde, voor den regter over te brengen, wordt voor iedere vacatie toegelegd:

lo. Aan den griffier bij den Hoogen llaad en aan de griffiers

bij de provinciale geregtshoven...........f 6,00

Aan de griffiers bij de arrondissements-regtbanken - 4,00

Aan de griffiers by de kantongcregten.....- 3,00

2o. Aan de notarissen...................- 4,00

30. Aan de deurwaarders.................- 2,00

4o. Aan andere ambtenaren................- 4,00

6o. Aan particulieren, in verhouding tot hunnen maal-schappelijken stand en beroep, ter beoordeeling van den regter, doch niet hooger dan.......- 4,00

65. Aan getuigen wordt, almede naar mate van hunnen maatschappelijken stand en beroep, in verband met hunne dage-lijksche verdiensten, voor zoo verre die in aanmerking behooren te komen, eene schadeloosstelling toegelegd voor eiken dag dat hunne tegenwoordigheid wordt vereischt.

Het minimum is van f 0,50 en het maximum van f 4,00 per dag, gedeelten van dagen voor geheele dagen gerekend.

66. Voor reiskosten en tijdverlies wordt goedgedaan:

lo. Aan deskundigen en aan de houders der stukken, bedoeld by art. 64, het bedrag der door hen voor reiskosten gedane verschotten, naar billijkheid en ter beoordeeling van den regter;

So. Aan de getuigen, welke zich verder dan vijf mijlen van hunne woonplaats moeten verwyderen, voor iedere vijf mijlen afstand of gedeelte daarvan:

a. Aan die woonachtig in de provinciën Zuid-en Noord-Holland, indien zij blyven binnen het arrondissement, waarin hunne woonplaats gevestigd is, f 0,75 en indien zy zich daar buiten begeven, f 1;

-ocr page 915-

VI. TITEL. van dk bewaardeks, desk. en getuigen. 863

b. Aan die, woonachtig in de overige provinciën, indien zij blijven binnen het arrondissement, f 0,50 en indien zij zich daar buiten begeven f 0,75; en eindeiijk

c. In het algemeen aan getuigen, welke zich begeven buiten de provincie, waarin hunne woonplaats gevestigd is, f1,25.

In gevalle echter de verplaatsing zich bepaalt tot een arrondissement, grenzende aan ue provincie waarin de getuige woonachtig is, wordt hem in de provinciën Noord- en Zuid-Holland slechts f 1 en in de overige provinciën f 0,75 voor iedere vijf mijlen afstand goedgedaan.

De kosten en de tijd voor de terugreis gevorderd, geven in geen geval tot eenige vergoeding aanleiding.

In de arrondissementen, waar, door de onvermijdelijke overvaart van wateren en rivieren, gevoegd bij het gemis van min kostbare reisgelegenheden, de reiskosten noodwendig grooter zijn, wordt het aan de beoordeeling des regters overgelaten, cene billijke verhooging voor dezelve toe te kennen.

Indien de tegenwoordigheid van elders wonende getuigen langer dan eenen dag wordt vereischt, wordt hun daarenboven voor eiken dag eene schadeloosstelling toegelegd.

Het minimum is van f 1 en het maximum van f 4 per dag, gedeelten van dagen voor geheele dagen gerekend.

67. In de gevallen, waarin de partijen, ten gevolge van eene regterlijke uitspraak, tot het doen eener reis verpligt zijn, worden de kosten, daardoor veroorzaakt, gebragt ten laste van de in de kosten veroordeelde partij, overeenkomstig de daarvan door den regter te doene begrooting. (R. 113.)

WET van den 29sten December 1843, bel rekkelijk de invoering der derde en vierde titels van hel tarief van Justitie-kosten en salarissen in bur-gerlijke zaken. {Sb. no. 68.)

Aetikel 1.

De vastgestelde derde en vierde titels van het Tarief van Justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken komen met den Isten Januarij 1844 in werking.

2. De advocaten en procureurs blijven derzelver salarissen berekenen op den voet van het bij reglement van openbaar bestuur van den 30steu November 1839 (Sb. no. 49), vastgestelde tarief, in alle zaken welke vóór het in werking komen van het voor ieder hunner vastgestelde tarief, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep, hetzij in cassatie, aanhangig zijn gemaakt, en zulks tot op het oogenblik, dat in die zaken door het collegie bij hetwelk de zaak aanhangig is, na het in werking brengen van deze wet eene eindbeslissing wordt gegeven.

Voor werkzaamheden, na de uitspraak verrigt, regelen zij zich, bij de berekening van hun salaris, naar het bij de wet vastgestelde tarief.

3. Deze wet is op den Isten January 1844 verbindend.

-ocr page 916-

864

WET van den \Men April 1874, tot vaststelling der tarieven van geregtskosten in strafzaken, waarvan de gewone reg ter kennis neemt. {Sb. no. 66.;

EERSTE HOOFDSTUK.

Algemeene bepalingen.

Aktikel 1.

Op den voet bij deze wet bepaald worden berekend:

a. De geregtskosten in strafzaken;

b. De kosten ambtshalve gemaakt in zaken, waarin het openbaar ministerie optreedt in het belang of ter uitvoering der wet en waarvan de burgerlijke regter kennis neemt;

c. De kosten tot invordering van boeten door den regter in burgerlijke zaken opgelegd;

d. De kosten van verplaatsing en rangschikking van ge-regtelijke archieven en van minuten en registers van notarissen.

2. Tot het maken van buitengewone en bij dit tarief niet voorziene kosten in de zaken, bij art. 1 bedoeld, wordt ver-eischt eene voorafgaande schriftelijke magtigingof eene nadere goedkeuring van den procureur-generaal bjj het geregtshof, en in de zaken, die bij den Hoogen llaad dienen, van den procureur-generaal bij den Hoogen Raad.

3. Behoudens de uitzonderingen bij dit tarief bepaald, wordt voor de berekening der reiskosten tot uitgangspunt genomen de plaats, waar elks hoofdverblijf is gevestigd.

quot;Voor getuigen kan de tijdelijke verblijfplaats tot uitgangspunt worden genomen, indien de regter, met de toeschatting belast, overtuigd is dat de getuige zich buiten zijn hoofdverblijf ophield en naar die tijdelijke verblijfplaats moet terug-keeren.

Voor schippers, die in een schip wonen, wordt de tijdelijke ligplaats als uitgangspunt aangenomen.

4. Aan personen, die uit den aard hunner maatschappelijke betrekking kosteloos worden vervoerd en niet verhinderd zijn van dat kosteloos vervoer gebruik te maken, wordt geene schadeloosstelling voor reiskosten toegestaan.

Zoo noodig, wordt de getuige omtrent een en ander, door den regter met de toeschattin» belast, gehoord.

5. De kosten van dagvaardingen en de schadeloosstellingen van door beklaagden of beschuldigden opgeroepen getuigen, de kosten der beteekening van de lijst dier getuigen aan den procureur-generaal en die van het exploit van verzet tegen een hij verstek gewezen vonnis worden berekend op den voet van dit tarief.

6. De kosten van raadslieden of verdedigers van beklaagden of beschuldigden kunnen niet ten laste van den Staat worden gebragt.

-ocr page 917-

TAMEf VAN GEREGTSKOSTEN IN STRAFZAKEN. 865

7. De regeling der scliadeloosstelling voor reiskosten geschiedt overeenkomstig vast te stellen afstandstafelen.

Ingeval de plaats, die als uitgangspunt moet genomen worden, niet is gelegen in een met name in de afstandstafelen genoemd onderdeel der gemeente, dan wordt de hoofdplaats der gemeente als uitgangspunt genomen.

De afstand op de heenreis en die op de terugreis afgelegd worden te zamen gevoegd en het alsdan overschietende gedeelte eens kilometers voor een geheel gerekend.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van de kosten van vervoer van gevangenen, van personen die in gijzeling moeten worden gesteld en van overtuigingstukken.

8. Voor het vervoer van gevangenen, van personen die in gijzeling moeten worden gesteld en van overtuigingstukken worden de verschuldigde vrachtprijzen of de werkelijk gedane uitgaven in rekening gebragt.

9. Ten laste van den Staat blijven:

a. De kosten van het vervoer met cellulaire rijtuigen;

b. De kosten van verpleging van gevangenen in de gevangenis waar zij, vervoerd wordende, nachtverblijf moeten houden.

10. Moet het vervoer met afzonderlijk rijtuig geschieden, dan wordt de zorg daarvoor opgedragen aan den burgemeester.

De kosten van dat vervoer en, zoo het op verklaring van een geneeskundige geschiedt, ook van deze verklaring worden door de gemeente voorgeschoten.

DERDE HOOFDSTUK.

Van het honorarium en de vacatiegelden van deskundigen.

11. Aan genees-, heel- en verloskundigen is verschuldigd:

lo. Voor het eerste onderzoek van een verwonde, daaronder

begrepen het eerste verband, f 3;

2o. Voor ieder nader bevolen onderzoek, f 1;

80. Voor eene uitwendige lijkschouwing, f 8;

4o. Voor lijkopeningen tot onderzoek naar de oorzaak des doods en den staat van het lijk, daaronder begrepen de uitwendige schouwing, f 9;

5o. Voor andere door den genees-, heel- of verloskundige behoorlijk te omschrijven kunstbewerkingen, moeijelijker dan het onderzoek bedoeld bij no, 1 en 2 van dit artikel, f 6;

60, Voor het onderzoek naar den toestand van krankzinnigen, ten einde te kunnen geraken tot de opneming in een gesticht, f 2,50;

7°. Voor het eerste onderzoek naar den zielstoestand van beklaagden of beschuldigden, f 2,50;

-ocr page 918-

86tgt; TARIEF VAN GEHEGTSKOSTKN IN STRAFZAKEN.

80. Voor ieder nader bezoek, f 1.

12. Aan vroedvrouwen is verschuldigd:

Voor ieder bevolen onderzoek, f1,50.

13. Aan veeartsen is verschuldigd:

lo. Voor ieder bevolen onderzoek, f 1,50;

2'gt;. Voor eene lijkopening, f 2,50.

14. Voor verdere behandeling, na het bevolen onderzoek, wordt geene vergoeding toegestaan.

15. Van andere verrigtingen dan in de artikelen 11, 12 en 13 omschreven is verschuldigd voor iedere vacatie van drie uren en voor ieder schriftelijk verslag:

lo. Aan genees-, heel- en verloskundigen, scheikundigen en burgerlijke ingenieurs, f 3;

2o. Aan tolken, veeartsen, bouwkundigen, landmeters en aan deskundigen voor het onderzoek van geschriften, f2;

So Aan alle andere deskundigen, vroedvrouwen daaronder, begrepen, en aan ambachtslieden of andere personen, die ten dienste der justitie werkzaamheden verrigten f 1,50.

De eerste vacatie wordt geheel berekend, al is het onderzoek ook binnen den tijd van drie uren afgeloopen.

Zoo de eindvacatie minder dan drie uren bedraagt, wordt voor ieder uur een derde deel berekend; gedeelten van ecu uur komen niet in aanmerking.

De berekende vacatiën worden door den regter, met de begrooting belast, naar billijkheid verminderd, indien hij van oordeel is dat de rekening overdreven is.

16. Kosten voor benoodigdheden, tot het onderzoek vereischt, worden in rekening geleden, hetzij aan de deskundigen, hetzij aan de leveranciers, of aan hem die de kosten heeft voorgeschoten.

Tot het houden van het geregtelijk genees- of heelkundig onderzoek wordt, op daartoe gedane aanvraag van den ambtenaar, die het onderzoek heeft bevolen, door de gemeente een lokaal beschikbaar gesteld. De uitschotten, daardoor veroorzaakt, worden haar vergoed.

17. Voor het aankoopen, het gebruik, de beschadiging of het onbruikbaar worden van werktuigen en gereedschappen worden aan de deskundigen geene kosten vergoed, tenzij de aard van het onderzoek de werktuigen en gereedschappen voor verder gebruik ongeschikt make.

18. Ingeval voor het begraven van een lijk, dat vóór de begrafenis op regterlijk gezag is geschouwd, door de nabestaanden of betrekkingen of door armbesturen niet wordt gezorgd, wordt daarin door den burgemeester voorzien, even als in gevallen, waarin geene geregtelijke schouwing heeft plaats gehad.

De kosten voor de opgraving van lijken en voor het weder begraven na de schouwing worden onder de geregtskosten in strafzaken gerekend. Zij worden berekend naar het plaatselijk tarief. Indien deze grondslag van berekening ontbreekt, is 110. 3 van art. 15 van toepassing.

19. Voor schriftelijke vertalingen is verschuldigd voor iedere bladzijde van 25 regels, iedere regel van 12 tot 14 lettergrepen, f 0,75.

-ocr page 919-

TARIElquot; VAN GEREGTSKOSTEN IN STRAFZAKEN. 86?

De eerste bladzijde wordt voor eene gehecie gerekend, al is de uitgebreidheid van het stuk minder.

Indien het stuk, behalve de volgeschrevene, ook nog eene slechts gedeeltelijk beschrevene bladzijde beslaat, wordt niets gerekend voor de helft of kleinere gedeelten van eene bladzijde.; grootere gedeelten dan de helft worden voor eene ge-heele bladzijde gerekend.

20. Aan niet aan de geneeskundige dienst van de gevangenissen verbonden genees- of heelkundigen is verschuldigd voor het onderzoek, of een over te brengen gevangene of een persoon, die in gijzeling moet worden gesteld, al dan niet in staat is de reis te roet te doen, f 1.

21. Wanneer deskundigen, in dit hoofdstuk bedoeld, worden geroepen om den regter mondeling voor te lichten met gronden van wetenschap en kunst, wordt hun een vacatiegeld toegelegd naar den maatstaf en volgens de onderscheidingen van art. 15, benevens reis- en verblijfkosten naar den maatstaf bij het VlIIste hoofdstuk voor deskundigen vastgesteld.

22. Geen honorarium wordt toegestaan voor de eedsaflegging, voor het overnemen der te onderzoeken voorwerpen of stukken of voor de overbrenging van het verslag of de geneeskundige verklaring.

23. Onder het honorarium, bedoeld bij de artt. 11, 12, 13 en 20, is begrepen het honorarium voor het schriftelijk verslag of de geneeskundige verklaring.

VIERDE HOOFDSTUK.

Van de schadeloosstellingen voor tijdverzuim aan getingen.

24. Aan getuigen, voor den regter verschenen tot het afleggen van getuigenis of tot het geven van inlichtingen, wordt, wanneer zij het verlangen, wegens schadeloosstelling voor tijdverzuim toegeschat f 0,50.

Wanneer naar het oordeel van den regter, met de toeschatting belast, het tijdverzuim, naar gelang van den tijd door de tegenwoordigheid van den getuige gevorderd, op meer dan vijf uren moet worden berekend, wordt de schadeloosstelling bepaald op f 0,75.

Is de tegenwoordigheid van den getuige meer dan één dag noodig, dan geldt hetzelfde ook voor iederen volgenden dag.

25. Aan door den Staat, de provincie of de gemeente bezoldigde personen, aan militairen in werkelijke dienst, aan bezoldigde beambten en bedienden, bevoegd tot het opsporen van misdrijven of tot het opmaken van daartoe betrekkelijke verklaringen, verbalen en relazen, en aan gevangenen, als getuigen of tot het geven van inlichtingen verschenen, wordt geene schadeloosstelling voor tijdverzuim toegeschat.

Op personen, die alleen voor nachtdiensten worden bezoldigd, is deze bepaling niet toepasselijk.

-ocr page 920-

868 taeiejf van geregtskosten in strafzaken.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Va|n de bewaarders van stukken en van de bewaring van in beslag genomen roerende zaken.

26. Aan openbare of bijzondere bewaarders of houders van stukken, opgeroepen om onder hunne bewaring of berusting zijnde stukken, welke beweerd worden valsch of vervalscht te zijn of ter vergelijking moeten dienen, ter griffie over te leggen, wordt een vacatiegeld toegelegd van f 2,50.

Aan door den Staat bezoldigde personen wordt dat vacatiegeld niet toegestaan.

27. Aan den gestelden bewaarder over verzegelde of in beslag genomen [roerende zaken wordt, wanneer hij geen medebewoner is van het huis of de plaats, waar de inbeslagneming of verzegeling heeft plaats gehad, noch zelf bij de bewaring daarvan belang heeft, noch daarmede in eene andere betrekking is belast, voor iederen dag, kost en onderhoud daaronder begrepen, toegelegd f 1.

Indien een medebewoner van het huis of de plaats waar de inbeslagneming of verzegeling heeft plaats gehad, die zelf bij de bewaring daarvan geen belang heeft, noch daarmede in eene andere betrekking is belast, tot bewaarder over de in beslag genomen of verzegelde roerende zaken wordt gesteld, wordt aan dezen daarvoor, toegekend per dag f 0,40.

28. De kosten van onderhoud van in beslag genomen dieren worden berekend volgens het plaatselijk gebruik, tenzij daaromtrent anders mogt zijn overeengekomen.

Hij, aan wien, behalve het onderhoud, ook de bewaring is opfiedragen, heeft geen regt op bewaarloon.

Hij, aan wien het onderhoud is opgedragen en die daarbij zelf belang heeft, heeft geen aanspraak op vergoeding voor onderhoud of bewaarloon.

29. De voorzitter van het regtscollegie, de regter-commis-saris of de kantonregter, die van de zaak moet kennis nemen, kan magtiging verleenen om in beslag genomen goederen, aan spoedig bederf onderhevig, en levende dieren, in afwachting van het eindvonnis, te verkoopen, indien een of ander niet aan den eigenaar kan worden teruggegeven.

De verkoop geschiedt in het openbaar, aan de meestbiedenden, door het bestuur der registratie of der belastingen.

Zijn de voorwerpen van geringe waarde, dan kan dat bestuur door den in het eerste lid van dit artikel aangewezen regter worden gemagtigd tot een onderhandschen verkoop.

De zuivere opbrengst wordt gestort in de kas van den ontvanger van bovengemeld bestuur, ter beschikking van de regt-hebbenden.

De voorschriften van andere wetten omtrent üe in dit artikel genoemde zaken blijven voor de daarbij bedoelde gevallen van

kracht.

-ocr page 921-

TARIEF VAN GEREGTSKOSTEN IN STRAFZAKEN. 8Ö9

ZESDE HOOFDSTUK.

Van de griffiers.

30. Voor extracten, grossen of afschriften, gevorderd door het openbaar ministerie, door Onzen Minister van Justitie of door de partijen, die de afgifte verzoeken te hunnen koste, kunnen de griffiers de volgende belooningen berekenen:

a. Voor ieder extract uit vonnissen, arresten, registers of andere stukken, een vast regt van f 0,25;

b. Als schrijfloon voor grossen of afschriften, voor iedere bladzijde, houdende 25 regels, iedere regel van 12 tot 14 lettergrepen, f 0,10.

De eerste bladzijde wordt voor eene geheele gerekend, al is ook de uitgebreidheid van het stuk minder.

Indien het stuk, behalve de volgeschrevene, ook nog eene slechts gedeeltelijk beschrevene bladzijde beslaat, wordt niets gerekend voor de helft of kleinere gedeelten van eene bladzijde; grootere gedeelten dan de helft worden voor eene geheele bladzijde gerekend;

c. Voor een afschrift van den staat van kosten, bij art. 76 bedoeld, f 0,25.

31. Bij uitzondering op het bepaalde bij letter a van het vorig artikel, wordt de belooning voor het bij art. 83 van het reglement, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 14 September 1838 (Sb. no. 36), bedoeld extract uit vonnissen of arresten berekend per bladzijde, naar den maatstaf voor afschriften vastgesteld.

32. Geene kosten worden in rekening gebragt voor de door de griffiers op te maken en bij de processtukken te voegen inventaris, evenmin als voor het geven van inzage van ter griffie nedergelegde stukken of van de in de openbare registers ingeschreven akten, noch voor het doen van nazoekingen of het geven van inlichtingen, het opmaken van staten, het vervaardigen van minuten en andere verrigtingen van dergelijken aard.

33. De gronden en motieven van de genomen conclusien en requisitoiren en de tekst van de toegepaste artikelen worden niet in de extracten, grossen of afschriften overgenomen.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Van de salarissen der deurwaarders.

34. Wegens het doen van exploiten is aan de deurwaarders verschuldigd:

a. Voor bet origineel van ieder gedaan exploit, f 0,35;

b. Voor ieder overgegeven of aangeplakt afschrift, f 0,25.

Het schrijfloon is hieronder begrepen.

Slechts één origineel wordt in rekening geleden, indien dezelfde akte door denzelfden deurwaarder wordt beteekend aan meerdere personen.

35. Gevangennemingen worden bij voorkeur opgedragen aan rijksveldwachters of andere dienaren der openbare magt.

-ocr page 922-

870 TARIEF VAIi GEREGTSKOSTKH IN STRAFZAKEN.

Wanneer de deurwaarders de gevangenneming hebben gedaan, is hun daarvoor verschuldigd:

. Voor de gevangenneming van iederen beklaagde, ter uitvoering van bevelen van voorloopige aanhouding, mede-brenging of gevangenneming en voor de door denregter bevolen medebrenging van een getuige, f 2,50;

b. Voor de gevangenneming van iederen beklaagde of beschuldigde, die naar den prokureur-generaal ig verwezen of krachtens een bevel tot mhechtenisstelling, uitgevjiar-digd door den Hoogen Raad of door het geregtshof, f 5;

c. Voor de gevangenneming van iederen veroordeelde, die eene gevai!genisstraf moet ondergaan van niet langer dan ecne maand, f 1,50;

d. Voor de gevangenneming van iederen veroordeelde, die eene gevangenisstraf moet ondergaan van meer dan eene maand tot een jaar, f 2;

e. Voor de gevangenneming van iederen veroordeelde, die eene gevangenisstraf moet ondergaan van meer dan een jaar, f 3;

f. Voor de gevangenneming van iederen veroordeelde, die tuchthuisstraf moet ondergaan, f 6.

Het exploit van beteekening en het afschrift van het bevel, vonnis of arrest zijn onder deze salarissen begrepen.

86. Bij uitzondering kan voor gevangennemingen, die, hetzij door de moeijelijkheid der opsporing, hetzij door de omstandigheden waaronder de aanhouding heeft plaats gehad, als gevangennemingen van meer gcwigtigen aard zijn te beschouwen, ter beoordeeling van Onzen Minister van Justitie, aan de rijksveldwachters, de maréchaussée en andere dienaren der openbare magt het salaris worden toegekend bij het vorig artikel vastgesteld, als belooning voor bijzondere pligtsbe-trachting en tot verdere aanmoediging, indien de gevangenneming is geschied buiten de tegenwoordigheid eens deurwaarders.

37. Voor de gevangenneming wordt geen salaris toegekend, indien de aan te houden personen zich reeds in de magt der justitie of politie bevinden of zich vrijwillig aanmelden.

38. Voor afschriften van stukken, welke bij de exploiten worden overgegeven of welke moeten worden aangeplakt, voor zooverre die door de deurwaarders zijn vervaardigd en geteekend, rekenen zij voor iedere bladzijde van 28 regels en 15 of 16 lettergrepen per regel, f 0,10.

De eerste bladzijde wordt voor ecne geheele gerekend, al is ook de uitgebreidheid van het stuk minder.

Indien het stuk, behalve de volgeschrevene, ook nog eene slechts gedeeltelijk beschrevene bladzijde beslaat, wordt niets gerekend voor de helft of kleinere gedeelten van eene bladzijde; grootere gedeelten dan de helft worden voor eene geheele bladzijde gerekend,

39. Is het te beteekenen stuk gedrukt, dan komt den deurwaarder voor de onderteekening van eiken over te geven of aan te plakken afdruk toe, f 0,10.

40. Aan de deurwaarders is verschuldigd:

a. Voor de uitvoering van den lijfsdwang, daaronder be-

-ocr page 923-

TARIEF VAN GEKEGTSKOSTüN IN STEAEZAKEN. 871

grepen liet proces-verbaal van gijzeling en de akte van ingevangenisstelling, het schrijfloon daarvan en het salaris der getuigen, f 5;

1). Voor eene vacatie van niet langer dan drie uren, tot inbeslagneming van roerende of onroerende goederen of schepen, naziening en verkoop en tot het schrijven van het origineel en de afschriften van de daarvan op te maken processen-verbaal, f 1,80;

Voor ieder uur of gedeelte daarvan, bovendien f 0,60;

Voor ieder der getuigen, zoo hunne tegenwoordigheid niet langer dan drie uren gevorderd wordt, f 0,45;

Voor ieder uur of gedeelte daarvan, bovendien f 0,15; Ingeval er kosten van transport van goederen, werklieden, enz., gevorderd worden, worden die aan den deurwaarder naar billijkheid in rekening geleden.

c. Voor vacatie om gelden of geldswaarde hebbende papieren bij eene inbeslagneming, of wel de opbrengst van den verkoop in bewaring te brengen, ter plaatse bij de wet voorgeschreven, f 0,60;

d. Voor alle andere processen-verbaal in het algemeen, in de gevallen waarin de deurwaarder verpligt is het ver-rigte door zoodanige akte te constateren, de afschriften daaronder begrepen, f 1,65;

Voor ieder der getuigen, indien die daarbij vereischt worden, f 0,25.

]3e reiskosten van de getuigen, in dit artikel bedoeld, hunne kosten van gedwongen verblijf onderweg en van verblijf van den eenen dag tot den andereu buiten hunne woonplaats, worden berekend naar den maatstaf van het 1ste lid van art. 48, van no, 2 van art. 54 en van het 1ste lid van art. 55.

41. Indien, op het herhaald bevel, de schuld in handen des deurwaarders wordt voldaan, wordt door hem berekend het salaris bedoeld in art. 34, benevens de hem toekomende reis-en verblijfkosten en het salaris en de reis- en verblijfkosten der getuigen.

42. Slechts één proces-verbaal van nasporing wordt in rekening geleden voor lederen beklaagde, tegen wien een bevel van gevangenneming is verleend, al is het ook dat de nasporing meermalen is herhaald. Het exploit van beteekening en het afschrift van het bevel zijn begrepen onder het salaris voor het proces-verbaal van nasporing toegekend.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Van de reis- en verblijfkosten.

43. Wanneer regterlijke ambtenaren en beëedigde klerken ter griffie zich buiten hunne woonplaats moeten begeven tot plaatselijk onderzoek of andere bij de wet bevolen verrigtingen, worden door hen in rekening gebragt de uitgegeven vrachtpenningen naar de eerste klasse van het tarief van het gebezigde openbaar vervoermiddel.

Indien de gelegenheid ontbreekt om van een openbaar vervoermiddel gebruik te maken of dit uit anderen hoofde niet

-ocr page 924-

872 TARIEF VAN GERF.GTSKOSTEN IN STRAFZAKEN,

mogelijk of in liet belang der zaak niet wenschelijk is, wordt de nitgegeven huurprijs van een afzonderlijk rijtuig in rekening gebragt.

Indien de plaats niet anders dan door buitengewone middelen van vervoer te water te bereiken is, wordt de betaalde huurprijs voor een afzonderlijk vaartuig berekend.

Veer-, brug- en tolgelden worden insgelijks teruggegeven.

Daarenboven wordt wegens verblijfkosten voor iederen dag genoten door alle regterlijke ambtenaren f 6, door de beëedigde klerken ter griffie f 4.

44,. Die op denzelfden dag heen- en terugreist en dus niet buiten zijne woonplaats vernacht, geniet slechts de helft der verblijfkosten.

Die een of meer nachten buiten zijne woonplaats heeft vertoefd, erlangt insgelijks voor den dag der terugkomst de helft der verblijfkosten.

45. Reizen op geen verderen afstand dan vijf kilometers buiten de woonplaats geven geen aanspraak op vergoeding voor reiskosten of voor kosten van vervoermiddelen, bedoeld in het ]ste en het 2de lid van art. 43, en evenmin op vergoeding roor verblijfkosten, ingeval de reis op een en denzelfden dag heen en weder wordt afgelegd. Op deze bepaling kunnen uitzonderingen worden toegelaten door Onzen Minister van Justitie.

Door Onzen Minister van Justitie wordt ook beoordeeld of in de gevallen, bedoeld in het 2de en het 3de lid van art. 43, noodzakelijkheid bestaat of bestaan heeft om van een afzonderlijk vervoermiddel gebruik te maken.

46. Aan genees-, heel- en verloskundigen, vroedvrouwen, veeartsen, tolken en andere deskundigen, ambachtslieden en andere personen, die ten dienste der justitie werkzaamheden verrigten, bewaarders van stukken en deurwaarders, wordt, ingeval zij zich in deze hoedanigheid verder dan twee kilometers buiten hunne woonplaats moeten begeven, toegekend eene schadeloosstelling voor reiskosten.

47. Deze vergoeding wordt vastgesteld, voor iederen kilometer afgelegden afstand, als volgt:

a. Voor genees-, heel- en verloskundigen, veeartsen, tolken en andere deskundigen, aangewezen in no. 1 en 2 van art. 15, en voor bewaarders van stukken, op f 0,12;

b. Voor de deskundigen, ambachtslieden en andere personen, aangewezen in no. 3 van dat artikel, en voor de deurwaarders, op t 0,07.

48. Aan getuigen, die zich verder dan twee kilometers buiten hunne woonplaats of in het geval bedoeld bij art. 3 buiten hunne tijdelijke verblijfplaats of tijdelijke ligplaats moeten begeven, wordt, indien zij het verlangen, voor iederen kilometer afgelegden afstand, boven de vergoeding roor tijdverzuim bepaald in art. 24, eene schadeloosstelling toeg;eschat, en wel voor de eerste 30 kilometers f 0,05 per kilometer en voor eiken kilometer meer f 0,025.

Beslist echter de regter, met de toeschatting belast, dat voor de reis noch geheel, noch ten deele, gebruik van spoortrein of stoomboot kan worden gemaakt, dan wordt de schadeloosstel-

-ocr page 925-

TARIEF VAW GEREGTSKOSTEN IN STRAFZAKEN. 873

ling voor den gelieelen afstand berekend naar den maatstaf van f 0,05 per kilometer.

49. Wanneer door volstrekt onvermijdelijke overvaart van wateren of kanalen en de daaraan verbonden uitgaven voor veer- en overvaartgelden de reiskosten van getuigen, vastgesteld in liet vorig artikel, mogten blijken ontoereikend te zijn, kan de regter, met de toescliatting belast, na den getuige daaromtrent zoo noodig te hebben gehoord, de schadeloosstelling met een gedeelte of het geheele bedrag der veer- of overvaartgelden verhoogen, met dien verstande, dat het toe te schatten bedrag voor reiskosten het werkelijk bestede niet te boven ga.

50. Aan buitenlandsche getuigen wordt toegeschat dc schadeloosstelling, vastgesteld bij dit tarief, tenzij daaromtrent in met vreemde mogendheden aangegane overeenkomsten anders mogt zijn bepaald.

Stelt de getuige zijne vrijwillige overkomst afhankelijk van eene andere of hoogere schadeloosstelling, dan wordt die vooraf geregeld, na bekomen magtiging of onder nadere goedkeuring van Onzen Minister van Justitie.

51. Aan militairen in werkelijke dienst, beneden den rang van officier, daaronder niet begrépen de mart'-chaussée, wordt geene schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten naar de regels van dit tarief toegeschat, wanneer zij als getuigen worden geroepen. Zij genieten de schadeloosstelling, door Ons te bepalen.

52. Door de deurwaarders worden voor verrigtingen in een ander kanton, dan waarin zij wonen, geene hoogere reiskosten berekend dan naar mate van den afstand tusschen de plaats der verrigting en de hoofdplaats van het kanton, waartoe die plaats behoort.

De afstand wordt echter berekend van hunne woonplaats, indien de afstand van daar minder bedraagt.

Ingeval zij, bij afwezigheid, belet of ontstentenis van den deurwaarder in het kanton of in spoed vereischende zaken, worden belast met exploiten of verrigtingen buiten het kanton hunner woonplaats, wordt de werkelijk afgelegde afstand berekend.

Dit artikel is niet toepasselijk op de deurwaarders der directe belastingen.

53. De schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten, in dit hoofdstuk bedoeld, wordt niet meer dan eenmaal genoten voor al de verrigtingen te zamen, die in den loop eener zelfde reis zijn volbragt, onverschillig of de verrigtingen al dan niet tot dezelfde zaak betrekkelijk zijn.

54. Aan de personen, bedoeld in de artt. 46 en 48, worden geene verblijfkosten toegestaan op de dagen der reis.

Wanneer zij echter onderweg door onvoorziene omstandigheden, onafhankelijk van hunnen wil, worden opgehouden, wordt voor iederen dag gedwongen verblijf eene schadeloosstelling toegelegd, te weten:

lo. Aan de personen, opgenoemd onder a van art. 47, f3;

2o. Aan die, opgenoemd onder b van dat artikel, en aan getuigen, f 1,50.

-ocr page 926-

SJi TAUIEF VA.N GKRKGTSKOSTEN IN STEA.FZA.KKN.

55. Indien getuigen, ter plaatse waar zij moeten verschijnen, rerpligt zijn van den eenen dag tot den anderen verblijf te houden en zij aldaar niet wonen, of zij, in het geval voorzien bij art. 3, aldaar hunne tijdelijke verblijfplaats of tijdelijke ligplaats niet hebben, wordt hun voor lederen dag verblijf toegeschat f 1,50.

Aan de andere in het vorig artikel aangewezen personen wordt, indien het verlengd verblijf buiten de woonplaats volstrekt onvermijdelijk is, voor iederen dag verblijf toegelegd:

a. Aan de personen, opgenoemd onder a van art. 47, f 3;

b. Aan die, opgenoemd onder b van dat artikel, f 1,50.

56. Aan getuigen, die door ziekte of ligchaamsgebreken zich noodzakelijk door een ander moesten doen vergezellen, kan het dubbel van het bedrag der schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten worden toegeschat.

Deze bepaling is ook toepasselijk op kinderen beneden den leeftijd van 15 jaren, indien zij op reis vergezeld worden door een hunner ouders of een ander daartoe aangewezen geleider.

De regter, met de toeschatting belast, beoordeelt of het geleide noodzakelijk was.

57. Aan gevangenen en flan personen, in de bedelaarsgestichten opgenomen en onder geleide van dienaren der openbare magt vervoerd, wordt geene schadeloosstelling voor reis-en verblijfkosten toegeschat, wanneer zij als getuigen moeten worden gehoord.

De bepalingen omtrent het vervoer van gevangenen zijn ten deze toepasselijk.

58. Bj onvermijdelijk verblijf buiten de stardplaats, kan ieder burgerlijk beambte, belast met de overbrenging van gevangenen en van overtuigingstukken, voor verblijf van den eenen dag tot den anderen f 1,50 in rekening brengen.

Verschotten wegens werkelijk bestede reiskosten kunnen door hen in uitgaaf worden gebragt, alsmede kleine noodzakelijke onkosten ten behoeve van de gevangenen.

59. De thans geldende bepalinjren, waarnaar worden geregeld de reis- en verblijfkosten van rijksveldwachters, voor verrig-tingen in strafzaken, blijven van kracht, voor zoover daarin bij dit tarief niet op eene andere wijze is voorzien.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Van de uitleveringskosten.

60. De kosten van uitlevering van misdadigers aan vreemde Mogendheden krachtens aangegane overeenkomsten, de uitgaven van de bij die overeenkomsten bedoelde rogatoire com-missien, van het hooren van getuigen, van het confronteren van misdadigers, van de mededeeling van stukken van overtuiging of bescheiden en alle verdere uitgaven worden berekend op den voet en met inachtneming der voorschriften van dit tarief.

61. De kosten ter verkrijging van uitlevering door vreemde Mogendheden worden tot het werkelijk uitgegeven bedrag in rekening geleden.

-ocr page 927-

TARIEF VAN GEREGTSKOSTEN IN STRAFZAKEN. 875

De declaratien vereisclien, tot staving liarer deugdelijkheid, geen ander bewijs dan eene goedkeuring van Onzen Minister van Justitie en zijn overigens aan geene verdere formaliteiten onderworpen.

TIENDE HOOFDSTUK.

Van de toeschatting en begrooting der schuldvorderingen en de betaling.

62. De kosten worden onderscheiden in dringende en niet dringende.

Dringende kosten zijn:

a. De schadeloosstellingen aan getuigen;

b. De schadeloosstellingen aan deskundigen, in het geval bedoeld in art. 21;

c. De kosten van vervoer van overtuigingstukken.

Al de overigen zijn niet dringende.

De kosten, onder b en c bedoeld, worden, zoo de belanghebbenden het verzoeken, als niet dringende behandeld.

63. De dringende kosten worden toegeschat aan den voet der dagvaardingen, oproepingen of requisitoiren.

Is de last mondeling verstrekt, dan wordt eene afzonderlijke toeschatting afgegeven, waarin van die omstandigheid wordt melding gemaakt, alsmede van de zaak waarin getuigenis is afgelegd of van den aard der lastgeving.

De toeschatting geschiedt door de voorzitters, de regters-com-missanssen of de kantonregters.

64. De dringende kosten worden voldaan door de ontvangers der registratie, in wier kring de regter zetelt die het betaling-stuk heeft afgegeven, op quitantie of een geldig bewijs van uitbetaling van de regthebbenden.

65. De van de niet dringende kosten op te maken declaratien worden, op de vordering en met mede-onderteekening van den ambtenaar van liet openbaar ministerie, aan den voet begroot door de voorzitters, de regters-commissarissen of de kantonregters.

De reden van afwijzing of van vermindering van berekende kosten wordt op de declaratie aangeteekend.

De declaratien wegens reis- en verblijfkosten van kantonregters en van griffiers bij de kantongeregten worden begroot door den voorzitter van de regtbank in het arrondissement waartoe het kantongeregt behoort, ter requisitie van den officier van justitie.

De declaratien wegens kosten, gevallen op het vervoer van gevangenen, worden begroot door den voorzitter van denHoo-gen Raad, van het geregtshof of van de regtbank van het arrondissement.

66. Toeschatting en begrooting van kosten kunnen door de voorzitters, de regters-commissarissen of de kantonregters niet worden geweigerd alleen op grond dat die kosten niet zijn gemaakt op hunnen last, indien overigens de verrigtingen door een bevoegden ambtenaar zijn bevolen of zonder bevel konden worden gedaan.

-ocr page 928-

876 TARIEF VAN GEEEGTSKOSTEN IN STRAFZAKEN.

67. De declaratien worden bij het Departement van Justitie onderzocht en met de niet voor goedkeuring vatbare posten verminderd.

68. De schadeloosstellingen aan de getuigen, door beklaagden of beschuldigden opgeroepen, worden toegeschat om door dezen te worden voldaan.

69. Wordt de beklaagde of beschuldigde bij'sregters uitspraak van de betaling der kosten van dagvaardingen en de schadeloosstelling der getuigen, door hem opgeroepen, vrijgesteld, dan wordt door hem opgemaakt een gespecificeerde staat van kosten in duplo.

Die staat wordt met de bewijsstukken ingeleverd aan den ambtenaar van het openbaar ministerie en daarmede verder gehandeld zooals ten aanzien der niet dringende kosten is voorgeschreven.

70. Hetgeen te veel of ten onregte is toegeschat, wordt, voor zooveel de dringende kosten betreft, van den regter, die de kosten heeft toegeschat, teruggevorderd, nadat hij omtrent de tegen de toeschatting gerezen bedenking :is gehoord, behoudens zijn verhaal op hem, die het te veel toegeschatte bedrag heeft genoten.

De terugvordering geschiedt bij een staat, afgegeven door Onzen Minister van Justitie.

De ontvangers der registratie zijn met de invordering belast.

Het verschuldigde kan des noods bij de uitbetaling van de jaarwedde worden ingehouden.

71. De kosten, voortvloeijende uit vervolgingen wegens overtredingen ter zake van Rijks-, provinciale of plaatselijke belastingen , worden niet gekweten uit de gelden, bestemd voor geregtskosten in strafzaken.

Behoudens verhaal op de veroordeelden, worden die uitgaven verevend en voldaan door de zorg van de administratie of de gemeente, in wier belang de vervolging plaats heeft.

De dringende kosten betrekkelijk overtredingen ter zake van provinciale belastingen worden voorgeschoten door de ontvangers der registratie en door het provinciaal bestuur aan hen teruggegeven, tegen overlegging der bewijsstukken.

72. De kosten, bedoeld in art. 1 b, komen in geval van toewijzing of inwilliging der vordering van het openbaar ministerie, ten laste van dengenen tegen wien die vordering is ge-rigt, of, zoo zij niet tegen iemand gerigt is, ten laste van dengenen in wiens belang zij is gedaan, in beide gevallen door den regter bij zijne beschikking aan te wijzen.

Die kosten worden uit de gelden, bestemd voor geregtskos-ten in strafzaken, voorgeschoten.

73. De kosten wegens geregtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten, tot verhaal van geldelijke veroordeelingen en verbeurdverklaarde voorwerpen, alsmede van de kosten in het vorig artikel bedoeld, worden berekend op den voet van dit tarief, doch niet gekweten uit de gelden, bestemd voorge-regtskosten in strafzaken.

Behoudens verhaal op hen, die tot de betaling verpligt zijn,

-ocr page 929-

TAHIEF VAN GEKEGTSKOSTEN IN STBAFZAKEN. 877

worden die kosten voldaan door de zorg van den ontvanger of van de ambtenaren met de invordering belast, aan wie de declaration daartoe betrekkelijk regtstreeks Iworden ingediend.

Die declaratien zijn niet aan begrooting onderworpen.

ELFDE HOOFDSTUK.

Van de vereffening der kosten vanhetregtsgeding.

74. De kosten van het regtsgeding, waarin de veroordeelde wordt verwezen en waaronder, behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald, worden verstaan al de kosten door de vervolging veroorzaakt, daaronder begrepen de kosten van het extract bedoeld in art. 31, worden begroot bij staat.

75. Door den griffier wordt opgemaakt, ten einde bij de processtukken te worden gevoegd, een staat van de kosten, die bij veroordeeling moeten worden verhaald.

Die staat wordt onderworpen aan de beoordeeling en de goedkeuring van den ambtenaar van het openbaar ministerie, die, na zich te hebben overtuigd dat daarin al de gemaakte kosten zijn opgenomen, dezen voor gezien teekent.

76. De staat van de kosten, waarin de veroordeelde verwezen is, wordt vereffend en uitvoerbaar verklaard door den voorzitter of door den kantonregter, op de vordering van den ambtenaar van het openbaar ministerie.

77. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn toepasselijk inde gevallen, bedoeld in art. %2.

SLOTBEPALINGEN.

78. Bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur worden

voorschriften gegeven omtrent:

a. De afstandstafelen;

b. Het vervoer van gevangenen en van overtuigingstukken;

c. Het vervoer van personen, die in gijzeling moeten worden gesteld;

d. De afgifte van extracten, afschriften en grossen en de afgifte en verzending van minuten en processtukken;

e. De reis- en verblijfkosten van militairen in werkelijken dienst, beneden den ring van officier, daaronder niet begrepen de maréchaussee;

f. Het aan getuigen te verstrekken voorschot voor reis-en verblijfkosten;

g. De porten van brieven en pakketten, waarvoor geen vrijdom is verleend;

h. het drukwerk en de aankondigingen of bekendmakingen in de dagbladen of nieuwspapieren;

i. De kosten van verplaatsing of vervoer en rangschikking van geregtelijke archieven;

k. De kosten van verplaatsing of vervoer en rangschikking van minuten en registers van notarissen;

1. De over te leggen bewijsstukken, de opmaking, indiening en verzending der declaratien en de daarop te stellen verklaringen;

-ocr page 930-

878 tariüp van geregtskosten in strafzaken.

m. De wijze van verrekening der door de ontvangers der registratie betaalde dringende kosten;

n. De zorg voor de verzending van stukkenquot;,tot invordering van hetgeen op de veroordeelden moet worden verhaald;

o. De modellen der declaratien,, toeschattingen en verdere tot de betaling betrekkelijke stukken;

p. De modellen betrekkelijk de begrooting en vereifening der kosten van het regtsgeding;

q. De door de ambtenaren van het openbaar ministerie te houden registers.

79. Alle staten en stukken, die krachtens deze wet en den in het vorig artikel bedoelden algemeenen maatregel van inwendig bestuur worden opgemaakt en afgegeven, zijn vrij van zegel en registratie.

De stukken, bedoeld bij art. 5, zijn insgelijks vrij van zegel en registratie.

80. De Keizerlijke decreten van 18 Junij 1811 en 7 April 1813, de Koninklijke besluiten van 8 Junij 1829 (Sb. no. 44), 7 February 1860 (Sb. no. 9), 5 Mei 1860 (Sb. na. 18), de besluiten van 1 en 16 Kivose an V en alle tot dusver bestaande tarieven van kosten in strafzaken, waarvan de gewone regter kennis neemt, zijn ingetrokken.

81. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

BESLUIT van den 2bsten Augustus 1843, betrekkelijk de kosten van onderhoud van gegijzelde schuldenaren. (Sb. no. 'ddj.

Artikel 1.

üe kosten van onderhoud te betalen aan de cipiers van huizen, waarin gegijzelde schuldenaren worden opgenomen, worden bepaald op 70 centen per dag, gedurende de maanden April, Mei, Junij, Julij, Augustus en September, en op 80 centen per dag, gedurende de andere maanden.

2. In geval van ontslag of overlijden van eenen gegijzelde, gedurende zijn verblijf in de gevangenis, is de cipier verpligt tot teruggave van hetgeen, ten gevolge van het vroeger ontslag of overlijden, bij voorschot te veel betaald is.

3. De bepalingen van dit besluit komen met den Isten September 1843 in werking.

Onze Minister van Justitie is belast met de ritvoering van dit besluit.

-ocr page 931-

879

BESLUIT van den 21 sten Julij 1856, betreffende eenc wijziging van het reglement voor het on~ derhoud en de verpleging der gegijzelden om schulden {Sb. no. 74/.

Bij wijziging van art. 1 en 3 van liet Koninklijk besluit van den Söstea Augustus 1843 (Sb. no. 36) tijdelijk en voorbehoudens om later, daartoe termen zijnde, daarop terug te komen, nader te bepalen, dat, te rekenen van den Isten September 1856 af, voor liet onderhoud der gegijzelde schuldenaren door schuldeischers, iedere dertig dagen, aan de concierges of cipiers der betrokkene gevangenissen zal worden voorgeschoten negentig cents (f -90) per dag, gedurende de maanden April, Mei, Junij, Julij, Augustus en September en eene gulden vijf cents (f 1,05) per dag, gedurende de andere maanden.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

REGLEMENT betreffende de tvijze van eedsaflegging der onderscheidene regterlijke ambtenaren , de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van den Hoogcn Raad, gelijk mede van de hoven en regtbanken.

EERSTE HOOFDSTUK.

Algemeene bepalingen.

EERSTE AFDEELING.

Van de wijze van eedsaflegging d er onderscheidene regterlijke ambtenaren.

Artikel 1.

De eed (belofte) voorgeschreven bij art. 29 der Wet op de Regterlijke Organisatie en het beleid der Justitie, zal worden afgelegd als volgt:

Door de kanton-regters, hunne plaatsvervangers, alsmede door de griffiers en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kanton-geregten, in handen der regtbank van het arrondissement waaronder dezelve behooren;

Door de presidenten, vice-presidentcn, regters, regters-plaats-vervangers, ambtenaren van het openbaar ministerie en griffiers bij de arrondissements-regtbanken, in handen van het geregts-hof der provincie, waarin dezelve zijn gevestigd;

-ocr page 932-

880 I. HOOFDSTUK, algemeene bepalingen.

Door de presidenten, vice-presidenten, raadslieeren, ambtenaren van het openbaar ministerie, en griffiers der provinciale geregtshoven, in handen van den Hoogen Raad;

Door den president, de raadsheeren, ambtenaren van het openbaar ministerie en den griffier, mitgaders de substituutgriffiers van den Hoogen Raad, in handen van den Koning;

De substituut-griffiers der overige collegien leggen den eed af in handen van het collegie waartoe zij behooren;

Van het alleggen van den eed in de opgemelde collegien, wordt eene behoorlijke akte opgemaakt. (R. O. 19, 29.)

2. De eed (belofte) welke in handen der regterlijke collegien wordt afgelegd, wordt afgenomen, op requisitoir van het openbaar ministerie, op een regtsdag, voor behandeling van burgerlijke zaken bestemd.

3. Er wordt door den griffier van den Hoogen Raad en van ieder provinciaal geregtshof en arrondissements regtbank een register gehouden, waarin worden ingeschreven üe Koninklijke besluiten, bevattende de benoeming der regterlijke ambtenaren, die voor dezelve tot het afleggen van den eed zijn toegelaten, benevens de akten van den in de collegien respectivelijk afge-legden eed.

Een uittreksel uit dat register, de akte van den door hem afgelegden eed bevattende, wordt aan iederen regterlijken ambtenaar uitgereikt, tegen voldoening der daartoe bepaalde griffie-regten.

De griffier van den Hoogen Raad zal bovendien nog een afzonderlijk register houden, waarin de benoeming der regterlijke ambtenaren in en by dat collegie zal worden ingeschreven.

4. De installatie der regterlijke ambtenaren in en bij de kantongeregten geschiedt door de eenvoudige voorlezing op de teregtzitting der akte van den afgelegden eed, door den griffier of door dengenen die deszelfs functien waarneemt.

De andere regterlijke ambtenaren worden geïnstalleerd in eene plegtige zitting van het collegie, waarbij zij zijn benoemd, en door den president van hetzelve, of door dengenen die hem vervangt, nadat de akte van den door hen afgelegden eed, door den griffier zal zijn voorgelezen.

5. De wijze waarop voor het eerst de afneming van den eed der regterlijke collegien en hunne installatie zal geschieden, wordt bij een afzonderlijk besluit bepaald.

TWEEDE AFDEELDfG.

Van de afwezigheid en de vacantia.

6. De leden der regterlijke magt zich buiten den tijd van vacantie, en wanneer hunne dienst niet gevorderd wordt, langer dan acht dagen van de plaats waar zij hunne bediening uitoefenen, willende verwijderen, hebben daartoe verlof noodig, te weten: de vice-presidenten, raadsheeren, regters, regters-plaatsvervangers, griffiers en substituut-griffiers, van den president van het collegie waartoe zij behooren; de ad-

-ocr page 933-

I. HOOFDSTUK, algkmeenk bepalingen. 881

vocaten-generaal van den procureur-generaal en substituutofficieren van den officier van justitie.

De presidenten van de arrondissements-regtbanken vragen verlof van den president van het geregtshof in de provincie, waarin dezelve zijn gevestigd, en de officieren van justitie van den procureur-generaal bij hetzelve.

De kanton-regters cn hunne griffiers zich langer dan acht dagen uit hun kanton willende verwijderen, hebben verlof noodig van den president der arrondisscments regtbank, waaronder zij behooren. (R. O. 17 v.)

7. Indien de afwezigheid langer dan ééne maand moet duren, hebben alle voornoemde regterlijke ambtenaren, buiten de vacantie, daartoe het verlof noodig van den Minister van Justitie.

De Minister beschikt op het gedaan verzoek, na alvorens te hebben ingewonnen het berigt van den president en van den procureur-generaal of van den officier van justitie van het col-legie, waartoe de ambtenaar behoort.

8. De presidenten en de procureurs-generaal bij den Iloogen Raad en de provinciale geregtshoven, vragen voor elke afwezigheid van langer dan acht dagen, buiten de vacantie, verlof aan den Koning.

9. Er wordt geen verlof verleend, dan in geval aan de dienst der justitie door de afwezigheid van den ambtenaar die het verlof verzoekt, geen nadeel wordt toegebragt.

10. Afwezigheid van meer dan acht dagen zonder het verlof in de vorige artikels vermeld, kan aanleiding geven tot de toepassing van art. 14 en 108 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie, en zelfs tot die van art. 13 der evengemelde wet.

11. Er bestaat bij ieder regterlijk collegie eene kamer van vacantie, welke belast is met de afdoening van spoed ver-eischende zaken en van strafzaken.

12. De kamer van vacantie is zamengesteld, bij den Hoogen Raad, uit den president of vice-president en zeven raadsheeren, bij de provinciale geregtshoven, uit den president of vice-president en zes raadsheeren; bij de arrondissements-regtbank te Amsterdam, uit den president of een der vice-presidenten en acht regters; bij de arrondissements-regtbank te Rotterdam uit den president of vice-president en vijf regters. Bij alle de andere arrondissements-regtbanken uit den president of oudst benoemden regter en twee regters.

Bij iedere kamer van vacantie behoort een ambtenaar van het openbaar ministerie, alsmede een griffier of substituutgriffier; ook wordt, voor zoo veel de arrondissements-regtbanken betreft, bij iedere vacantie-kamer een bepaald getal plaatsvervangers gevoegd.

13. De zamenstelling der kamer van vacantie geschiedt bij ieder collegie telken jare uiterlijk ééne maand vóór den aanvang der vacantie, in eene algemeene vergadering, op eene voordragt daartoe door den president te doen; waarbij moet worden in acht genomen, dat de leden van het collegie, zoo veel mogelijk, bij jaarlijksche beurtverwisseling in devacantie-

56

-ocr page 934-

882 1. HOOFDSTUK, algumeenjs bepalingen.

kamer zitting hebben; moetende bij die verrigting tevens gezorgd worden, dat geen collegie, door afwezigheid van leden ten gevolge der vacantie, buiten staat gerake om in de zaken tot deszelfs kennisneming behoorende regt te spreken.

14. Het zal echter aan de leden van ieder collegie vrijstaan , om met elkander onderling, bij minnelijke schikking te ruilen ; doch met voorkennis van den president.

15. Te gelijk met de benoeming van de leden der kamer van vacantie, worden, na verhoor van het openbaarministerie, de dagen en uren bepaald, waarop dezelve hare gewone teregt-zittingen zal houden, en worden deze dagen en uren door aanplakking aan het geregtsgebouw eu des noods door afkondiging in een of meer dagbladen, openlik bekend gemaakt.

DERDE AFDEELIJVG.

Van de afwisseling en orde van de inwendige dienst.

16. De rang van ouderdom van dienst der regterlijke ambtenaren, ieder in de betrekking, waarin hij geplaatst is, wordt geregeld naar den dag waarop het besluit hunner benoeming door den Koning is geteekend.

17. Wanneer meer ambtenaren op denzelfder. dag zijn benoemd, zullen zij gelijken rang van ouderdom hebben; doch zal, wanneer de benoeming van meer leden van hetzelfde collegie bij een en hetzelfde besluit heeft plaats gehad, in de orde van zitting bet lid voorgaan, wiens naam het eerst in het Koninklijk besluit voorkomt.

Ingeval van benoeming op denzelfden dag, doch bij verschillende besluiten, bepaalt de Koning de orde, waarin zij onderling zitting zullen nemen.

18. Er wordt in ieder collegie door den griffier eene lijst gehouden, waarop de leden geplaatst worden, naar hunne orde van zitting, en met vermelding van hunnen rang en ouderdom.

19. Wanneer een regterlyk collegie uit meer kamers is te zamengesteld, heeft de president het regt om bij die kamers voor te zitten, welke hij zal verkiezen. Hij kan echter ook in de andere kamer voorzitten, wanneer hij zulks noodig oordeelt, en is verpligt om zulks ten minste vier malen in het jaar te doen. In de andere kamers wordt het voorzitterschap door eenen vice-president waargenomen.

20. Wanneer het collegie slechts uit eene kamer bestaat, kan het voorzitterschap voor de verschillende werkzaamheden door den president tusschen hem en den vice-president zoodanig worden verdeeld, als hy in het belang van de dienst nuttig acht.

Wanneer de president by eene teregtzitting het voorzitterschap waarneemt, kan de vice-president bij dezelve als lid zitting nemen, eu is zelfs daartoe verpligt, in gevalle het collegie, ten gevolge van ontstentenis, afwezigheid of belet

-ocr page 935-

I. HOOFDSTUK. ALGEMEENE BEPALINGEN. 888

van leden, niet mogt in staat wezen, om zijne werkzaamheden te vervullen, en in het algemeen wanneer het belang van de dienst zulks mogt vorderen.

21. De voorzitter van iedere kamer, wanneer het collegie uit kamers bestaat, wordt in de werkzaamheden, welke de zittingen van dezelve betreffen, in geval van afwezigheid, belet of ontstentenis, vervangen door den raadsheer of regter, die hem in de orde van zitting in de kamer opvolgt.

Ten opzigte van alle andere werkzaamheden, gelden de bepalingen van art. 7 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie.

22. Bij den Hoogen Raad, het provinciaal geregtshof van Holland en dearrondissements-regtbanken, uit meer dan ééne kamer bestaande, wordtjaarlijks, vóór den aanvang der vacantie, de zamenstelling der kamers voor het volgende regterlijke jaar geregeld in eene algemeene vergadering, in welke een ontwerp der zamenstelling aan het collegie voorgedragen wordt door den president, na ingenomene consideratien van den procureur-generaal of van den officier van justitie.

Deze zamenstelling geschiedt zoodanig, dat hierin jaarlijks eene gedeeltelijke afwisseling plaats grijpe, zoodat ieder lid op zijne beurt den dienst in alle kamers waarneemt.

Geen raadsheer of regter zal, tegen zijnen wil, langer dan twee jaren bij dezelfde kamer behoeven te blijven.

De eerste zamenstelling der kamers zal op de vorengemelde wijze, zoodra mogelijk, na de installatie der regterlijke col-legien bij het invoeren der nieuwe wetgeving bewerkstelligd worden.

23. Een lid in eene kamer tot commissaris of rapporteur benoemd zijnde, en in eene andere kamer overgaande, zal de hem opgedragene werkzaamheden in de kamer, welke hij verlaten heeft, ten einde brengen.

24. Wanneer ten gevolge van ontstentenis, afwezigheid of belet van een of meer harer leden, eene kamer niet mogt in staat zijn om hare teregtzittingen te houden, zal het ontbrekende getal door den voorzitter van het collegie worden aangevuld, uit eene andere kamer, die op dat oogenblik geene zitting houdt, of die alle hare leden niet volstrekt benoodigd heeft.

25. Het zal aan ieder lid in eene kamer geplaatst vrijstaan om, met voorkennis van den president, bij minnelijke schikking zich te doen vervangen door een lid van eene andere kamer, mits de dienst van laatstgemelde kamer daardoor niet lijde.

26. De voorzitter van ieder collegie heeft de bevoegdheid om in zaken van veel gewigt of van grooten omvang, een of meer raadsheeren of regters, boven het bij de wet bepaalde getal als bijzitters te benoemen.

Dezelve zullen bij de behandeling der zaak moeten tegenwoordig zijn, doch niet medewerken tot het wijzen van het arrest of vonnis, dan alleen ter vervanging van die raadsheeren of regters, het gewone getal uitmakende, welke mogten verhinderd worden daarin deel te nemen.

En zal van dit alles aanteekening worden gehouden op het audientie-blad.

-ocr page 936-

884 I. HOOFDSTUK, algemeenk bepalingen.

27. Ieder regterlijk collegie houdt wekelijks zoo vele zittingen, als de behandeling der zaken vereischt.

De dagen der gewone zittingen en het uur van den aanvang derzelve worden door ieder provinciaal geregtshof, regtbank of kantongeregt uiterlijk binnen drie maanden na derzelver installatie, bij een bijzonder reglement, naar gelang der omstandigheden bepaald, hetwelk aan den Minister van Justitie ter goedkeuring wordt onderworpen.

Hetzelve wordt, na door den Minister van Justitie te zijn goedgekeurd, bij aanplakking aan het regtsgebouw en door middel der dagbladen openlijk bekend gemaakt.

28. Voorloopig, en tot dat de in het vorig artikel vermelde reglementen zullen zijn goedgekeurd, worden de dagen en uren van de gewone zittingen door ieder provinciaal geregtshof, regtbank of kantongeregt, dadelijk na derzelver installatie geregeld en bij aanplakking aan het geregtsgebouw openlijk bekend gemaakt.

29. Behalve de gewone zullen er ook buitengewone zittingen kunnen gehouden worden, indien de drang der omstandigheden of het nut van de dienst dit zoude mogen vorderen.

De bepaling daarvan wordt opgedragen aan den president van het collegie, of, indien hetzelve uit meer dan céne kamer bestaat, aan het lid van het collegie, hetwelk het voorzitterschap bekleedt in de kamer, bij welke de buitengewone zittingen gevorderd worden.

80. Er zullen algemeene vergaderingen kt.nnen gehouden worden, zoo dikwerf de president van het collegie zulks nutti| oordeelt.

Bij dezelve moeten alle de leden zoo veel mogelijk tegenwoordig zijn.

31. De duur der gewone zittingen wordt aan de regterlijke collegien overgelaten; doch zal dezelve telkens niet korter mogen zijn, dan van drie uren, ingeval de behandeling dei zaken dit vereischt.

De president draagt zorg, dat de zittingen stiptelijk op het bepaalde uur worden geopend, indien hij daartoe door afwezigheid, hetzij van de leden, hetzij van den ambtenaar van het openbaar ministerie of van den griffier, mogt buiten staat wezen, kan hij hiervan proces-verbaal opmaken en hetzelve opzenden aan het Ministerie van Justitie. De ambtenaar van het openbaar ministerie heeft dezelfde bevoegdheid,

32. De tijd voor de teregtzittingen bestemd, mag tot geene andere werkzaamheden worden besteed.

33. De raadsheeren of regters, welke met personele com-missiën in het collegie waartoe zij behooren, mogten belast zijn, zorgen, dat zij de daaruit voortvloeijende werkzaamheden op zoodanigen tijd verrigten, dat daardoor in de zittingen van het collegie geene verhindering of vertraging worde ver oorzaakt.

84. De commissarissen en rapporteurs, mitsgaders de leden der personele commissien, worden in ieder collegie door den president benoemd, ten ware de wet zulks anders had be-

-ocr page 937-

I. HOOFDSTUK, algemkenk bepalingen. 885 paald. Hij zal zorgen, dat de leden hierin elkander afwisselen, volgens een daarvan te maken rooster.

35. Er wordt ter griffie van den Hoogen Raad, alsmede van ieder provinciaal geregtshof en arrondissements-regtbank, een register of algemeene rol gehouden voor burgerlijke zaken, die van koophandel daaronder begrepen, waarop worden ingeschreven alle zaken in den rang waarin zij worden aangebragt, met de namen der partijen en van hare procureurs. Aan iedere zaak wordt een afzonderlijk nummer gegeven; op deze rol wordt ook kortelijk aanteekening gehouden van al hetgeen in iedere zaak voorvalt.

36. Indien het collegie in meer kamers, voor de zaken in het vorig artikel vermeld, verdeeld is, worden de zaken onmiddellijk aangebragt bij de kamer, waarbij dezelve behooren, en er worden zoo vele rollen gehouden als er kamers bestaan.

37. De procureur van den eischer draagt zorg, dat de inschrijving op de rol plaats hebbe, niet later dan den dag vóór dat de zaak moet dienen, en in de zaken, waarin de dagvaarding op korte termijnen gedaan is, zoo spoedig mogelijk.

38. Ten dage dienende roept de deurwaarder de zaken op, een voor een, in den rang barer plaatsing op de rol. —- De griffier zorgt, dat er voor iedere zitting een uittreksel uit de rol gereed zij, houdende vermelding der zaken, welke moeten worden opgeroepen.

39. Wanneer de zaken in staat zijn om te worden voorgedragen, zal zulks geschieden in den rang, waarin dezelve op de rol voorkomen; echter zal de regter daarvan eene uitzondering maken voor de zaken die spoed vereischen, welke zonder rang van de rol worden voorgedragen; laatstgemclde worden het eerst opgeroepen.

40. Indien eene zaak niet dadelijk op de eerste teregtzitting wordt afgedaan, wordt de voortzetting of afdoening tot eenen naderen dag verschoven, en de griffier draagt zorg, dat daarvan aanteekening worde gehouden; ook die zaken worden op den bepaalden dag in haren oorspronkelijken rang opgeroepen.

41. Wanneer men tegen een vonnis of arrest, bij verstek gewezen, in verzet komt, herneemt de zaak haren ouden rang op de rol, tenzij de voorzitter een' bepaalden dag stelle om op het verzet regt te doen.

42. Wanneer op den dag, tot voortzetting van de zaak bepaald, de practizijns van beide partijen afwezig zijn, wordt de zaak op de rol doorgehaald.

43. Er wordt bij ieder collegie eene afzonderlijke rol gehouden voor de zaken, die voor den president in kort geding worden behandeld.

44. De procureurs der partijen zijn verpligt om aan den griffier ter hand te stellen een door hen geteekend afschrift der conclusien welke zij hebben genomen, ten einde aan het audientie-blad te worden gehecht.

45. Vóór den aanvang der jileidooijen worden de met reden omkleede conclusien door partijen voorgelezen.

46. Er wordt door den griffier van ieder regterlijk collegie

-ocr page 938-

886 I. HOOFDSTUK, algkmeenjc bepalingkn.

eene rol gehouden der strafzaken, die bij hetzelve op de openbare teregtzitting moeten worden behandeld, zooveel mogelijk in denzelfden vorm, als by art. 85 van dit reglement is bepaald.

47. Wanneer de regters eenparig oordeelen, dat eene zaak tot genoegzame klaarheid is gebragt, zal de president de plei-dooijen doen ophouden.

48. De president is belast met de handhaving der orde bij de teregtzittingen en vergaderingen.

49. De vonnissen of arresten worden uitgesproken door den president van het collegie of van de kamer, die hetzelve heeft gewezen.

50. In alle strafzaken bepaalt de president, op het verzoek en de voordragt van het openbaar ministerie, of der ambtenaren, vermeld in art. 222, no. 2, van het Wetboek van Strafvordering, in zaken, welke door deze moeten worden aanhangig gemaakt, den dag waarop dezelve ter openbare teregtzitting zullen worden behandeld.

51. In zaken, waarin de stukken, volgens de wet ter griffie moeten worden opgezonden of nedei^elegd, hepaalt de president (voor zoo veel des noods) den tijd, gedurende welken zoowel de raadsheeren of regters, als de ambtenaren van het openbaar ministerie en de practizijns der beschuldigden of beklaagden, van de stukken, in strafzaken inzage zullen kunnen nemen.

VIERDE AFDEELING.

Van het openbaar ministerie.

52. De procureur-generaal bij den Iloogen Raad waakt in het bijzonder voor de handhaving en uitvoering der wetten en reglementen bij den Hoogen Raad, bij al de provinciale geregts-hoven, regtbanken en kanton-geregten in het Koningrijk.

53. De procureurs-generaal bij de provinciale geregtshoven, de officieren van justitie bij de regtbanken en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten, zijn ver-pligt de bevelen na te komen, die hun, naar aanleiding van art. 5 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie, tot uitvoering van het vorig artikel door den procureur-generaal bij den Hoogen Raad in hunne ambtsbetrekking zullen gegeven worden.

54. De procureurs-generaal bij de provinciale geregtshoven zyn, ieder in de geheele uitgestrektheid van zijn ressort, belast met de uitoefening en het beleid der crimr'nele justitie, en met eene gelijke zorg, als in art, 52 is bepaald, bij het geregtshof en by de arrondissements-regtbanker, en kantongeregten in de provincie, waarin hetzelve is gevestigd; de officieren van justitie bij die arrondissements-regtoanken, en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij die kanton-geregten, oefenen hunne ambtspligten ten aanzien der criminele justitie uit, onder het toezigt en de directie van den procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof, en zijn voorts te zynen

-ocr page 939-

I. HOOFDSTUK, algemkene bepalingen. 887

aanzien aan gelijke verpligting als in het voorgaande artikel onderworpen.

55. Dezelfde bepalingen gelden ten aamien der officieren van justitie in den omtrek van het regtsgebied der arron-disaements-regtbanken, waarbij zii behooren.

56. De regtsbedienden zijn in het bijzonder aan het toezigt der ambtenaren van het openbaar ministerie onderworpen.

57. De procureurs-generaals bij den Hoogen Raad en bij de

Srovinciale geregtshoven verdoelen het werk tusschen zich en e advocaten-generaal, gelijk ieder hunner zulks in het belang der justitie zal geraden oordeelen.rovinciale geregtshoven verdoelen het werk tusschen zich en e advocaten-generaal, gelijk ieder hunner zulks in het belang der justitie zal geraden oordeelen.

De procureur-generaal kan, zoo dikwerf hij zulks goed vindt, zelf de werkzaamheden verrigten, die hij bepaaldelijk aan eenen advocaat-generaal mogt hebben opgedragen.

Bij de plegtige teregtzittingen en algemeene vergaderingen van het collegie, zullen de function van het openbaar ministerie door den procureur-generaal in persoon worden waargenomen.

De bepalingen van dit artikel zijn mede toepasselijk op de officieren van justitie ten opzigte van hunne substituten.

58. De advocaten-generaal bij den Hoogen Raad en de provinciale geregtshoven, en de substituut-officieren van justitie bij de regtbanken zijn ondergeschikt in hunne ambtsbetrekkingen quot;aan het hoofd van het parket waartoe zy behooren.

59. Het openbaar ministerie niet op den bepaalden dag zijne conclusion nemende, kan zulks slechts eenmaal worden uitgesteld.

60. De loden van hot openbaar ministerie zijn niet bevoogd om de raadplegingen der regtors of raadshoeren in de raadkamer, tot het opmaken van het vonnis of arrest bij te wonen ; zij worden eenter bij alle raadplegingen geroepen, welke de orde en de inwendige dienst betreffen, en zij hebben het rogt, om op de registers van de rogtbank, van hot gerogtshof of van den Hoogen Raad de rotiuisitoiren te doen inschrijven, die zij gepast oordeelen.

VIJFDE AFDEEL1NG.

Van de griffiers en substituut-griffiers.

61. Buiten de werkzaamheden aan den griffier bij de wet opgedragen, zijn zij belast mot hot beheer dor griffie en met het bewaren der minuten, registers en stukken, aan het collegie, waarbij zij zijn aangesteld, bohooronde, alsmede der gelden en van het geldswaarde hebbende papier en andere zaken of stukken, die ter griffie zijn overgobragt.

De verzamelingen van wetten en besluiten, alsmede de boekwerken ten gebruike van het collegie, worden insgelijks door hen bewaard.

62. In zaken waarin, volgens de wet, de stukken ter griffie moeten worden opgezonden of nedergelegd, is de griffier ver-pligt om aan de ambtenaren van het openbaar ministerie, binnen vier en twintig uren konnis te geven van de ontvangst ter griffie der processtukken in strafzaken.

63. Alleen de leden van het collegie en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij hetzêlve, zijn bevoegd om de prq-

-ocr page 940-

888 i. HOOFDSTUK, algemkenjï bkpalingen.

cesstukken, ter griffie berustende, ten hunnen huize te ontvangen, doch niet dan tegen behoorlijk re^u.

Echter mogen de minuten, registers en stukken aan het col-legie behoorende, alsmede de stukken van overtuiging, buiten de gevallen bij de wet bepaald, niet van de griffie worden verplaatst, dan ter inzage van het geheele collegie, of, zoo het in kamers verdeeld is, van eene geheele kamer, en niet van een bijzonder lid of ambtenaar.

64. De griffier is verder belast met het behoorlijk houden der rollen, alsmede der onderscheidene registers van het collegie, en van het audientie-blad.

65. Hij is verpligt om op de teregtzittingen van het begin tot liet einde tegenwoordig te zyn, en aldaar de pen te voeren.

66. Hij is gehouden het collegie of deszelfs bij zondereleden bij te staan in de gevallen, waarin de wet zulks vereischt; de expeditien der akten worden door hem met behoorlijken spoed uitgereikt.

67. De leden van het collegie ontvangen van hem de noo-dige kennisgeving der teregtzittingen en andere bijeenkomsten, waarbij zij moeten tegenwoordig wezen.

68. De griffier is verpligt de griffie open te houden op de uren door het collegie te bepalen, en althans gedurende tenminste zes uren eiken dag, de Zondag uitgezonderd. Op de dagen der teregtzittingen zal de griffie moeten geopend zijn ten minste één uur vóór den aanvang derzelven.

69. Bij ontstentenis, afwezigheid of belet van den griffier, worden zijne ambtsbezigheden waargenomen dooreenen substituut-griffier, volgens den rang van benoeming.

70. De substituut-griffiers zijn aan den griffier in hunne ambtsbetrekking ondergeschikt.

De griffier verdeelt het werk tusschen zich en de substituutgriffiers, gelijk hij zulks in het belang der justitie geraden oordeelt.

Hij kan echter, zoo dikwerf hij dit goed vindt, zelf de werkzaamheden waarnemen, die hij bepaaldelijk aan eenen substituut-griffier heeft opgedragen.

Bij de p 1 e g t l g e teregtzittingen en algemeene vergaderingen van het collegie, zal de griffier in persoon tegenwoordig zijn.

71. De griffier stelt de noodige klerken aan voor de griffie, onder goedkeuring van het collegie, en ontslaat dezelve naar welgevallen. Niemand kan tot klerk worden benoemd, ten zij hij den ouderdom van 16 jaren heeft bereikt.

72. De klerken worden dooi* hem onmiddellijk ontslagen en door andere vervangen, zoodra hij daartoe door het collegie wordt aangemaand.

73. De klerken ter griffie zijn tot geheimhouding verpligt, en leggen daartoe den eed of de belofte af, in handen van den president van het collegie. Zij mogen onder geen voorwendsel eenige giften of geschenken aannemen van hen, welke aldaar zaken te verrigten hebben, en zulks, noch voor het spoedig uitreiken van afschriften, noch om eenige andere redenen ; wanneer zij zicli hieraan schuldig maken, zullen zij onmiddellijk moeten worden ontslagen.

-ocr page 941-

II. HOOFDSTUK, bijzondere bepalingen, 889

74. I)e griffier en substituut-griffiers zullen zich met hetgeen hun bij de wetten en reglementen is toegekend, tevreden houden; meer ontvangende, kan art. 12 der Wet op de Reg-terlijke organisatie en het beleid der Justitie op hen van toepassing worden gemaakt, buiten en behalve ie vervolging tot straf, zoo daartoe gronden zijn.

75. De griffier is persoonlijk aansprakelijk voor alle geldboeten, restitutien, schade en onkosten, welke mogten voort-vloeijen uit de onregtmatige daden, verzuimen en onnaauw-keurigheden van de door hem aangestelde klerken, behoudens zijn verhaal op hen, die zich daaraan mogten hebben schuldig gemaakt.

76. De presidenten der collegien hebben ten opzigte der griffiers en substituut-griffiers eene gelijke bevoegdheid, als hun bij art. 14 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie ten opzigte der raadsheeren of regters is toegekend.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Bijzondere bepalingen.

EERSTE AEDEELING.

Van den hoogen raad.

77. De Hooge Raad wordt verdeeld in twee kamers, iedere kamer te zamengesteld uit den president ot vice-president en zeven raadsheeren, benevens den procureur-generaal of een advocaat-generaal en den griffier of een substituut-grillier.

78. Eene der kamers van den Hoogen Raad neemt kennis:

ïo. a. Van alle zaken vermeld in art, 87, 89 en 91 der

Wet op de regterlijke organisatie en liet beleid der Justitie;

b. Van alle jurisdictie-geschillen in burgerlijke regts-zaken, vermeld bij art. 88 derzelfde wet;

c. Van de wraking of verschooning van een of meer harer leden, vermeld in de derde afdeeling van den eersten titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering;

d. Van de verwijzing naar een ander geregt, opgedragen aan den Hoogen Raad bij art. 273 van hetzelfde wetboek;

e. Van den eisch tot cassatie in burgerlijke zaken, die van registratie- en successieregten daaronder begrepen;

En eindelijk in het algemeen van alle burgerlijke zaken, welke door de wet aan den Hoogen Raad worden opgedragen;

2o. Zij adviseert op verzoeken van dispensatie, naar aanleiding van art. 67 der Grondwet;

3o, Zij beschikt op verzoeken om surseance van betaling, volgens art. 900 en volgende van het Wetboek van Koophandel ;

4o. De requesten tot revisie, vermeld bij art, 90 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie, mitsgaders bij den 8sten titel des eersten boeks van het

-ocr page 942-

890 11. HOOFDSTUK, bijzondkke bepalingen.

Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, worden mede by deze kamer gebragt, aangevuld door zoo veel leden uit de andere kamer, als bij dien titel worden vereischt; er wordt van die zaken eene afzonderlijke rol gehouden. In geval van revisie bekleedt steeds de president het voorzitterschap. (B. 368.)

79. De andere kamer neemt kennis:

lo a. Van alle jurisdictie-geschillen in strafzaken, vermeld bij art. 88 der Wet op de Regterlijke organisatie en het beleid der Justitie;

b. Van de wrakingof verschooning van een of meer harer leden, naar aanleiding van den 16deu titel van het Wetboek van Strafvordering;

c. Van de verzending der zaak naar een anderen regter, bij denzelfden titel aan den Hoogen Baad opgedragen;

d. Van de herkenning van veroordeelden, die ontvlugt en wederom achterhaald zijn, wanneer dezelve aan den Hoogen Baad is opgedragen, volgens den lOden titel van het gemelde wetboek;

e. Van de opschorting of vernietiging van arresten en vonnissen, uit hoofde van bepaalde omstandigheden, volgens den 19den titel van hetzelve wstboek;

f. Van den eisch tot cassatie in strafzaken;

En eindelijk in het algemeen van alle strafzaken, welke door de wet aan den Hoogen raad zijn opgedragen.

2o. Zij adviseert op verzoek om gratie, naar afinleiding van art. 66 der Grondwet, met uitzondering der verzoeken om gratie van de straffe des doods, waarop het advies door den Hoogen Baad in eene algemeene vergadering wordt uitgebragt;

3o. Zij belast het onderzoek en de noodige vervolging, in de gevallen vermeld bij art. 109 der Wet op de Bcgter-lijke organisatie en het beleid der Justitie.

80. In de zaken vermeld bij art. 92 en 93 der evengemelde wet, zal de kamer, bij het voorgaande artikel vermeld, een harer leden tot commissaris benoemen, en wordt de behandeling mede aan dezelfde kamer opgedragen, met uitzondering van die op de openbare teregtzitting.

De behandeling der zaak op de openbare teregtzitting geschiedt door de andere kamer, aangevuld door zoo veel leden uit de eerstgenoemde kamer, als daartoe zullen vereischt worden.

81. In de gevallen, waarin de wet geen bepaald getal leden voorschrijft, zit elke kamer van den Hoogen Baad in oneffen getal, doch ten minste met vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen. (B. O. 100 v.)

82. De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de ge-regtshoven en regtbanken, zijn verpligt aan den procureur-generaal bij den Hoogen Baad in tijds eenvoudige afschriften te doen toekomen van alle vonnissen of arresten, welke zij zouden vermeenen voor cassatie in het belang der wet vatbaar te zijn; zij laten deze afschriften met hunne bedenkingen ver-gpzeld gaan.

-ocr page 943-

II. HOOFDSTUK, bijzonders bepalingen. 891

De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kanton-geregten, zijn in strafzaken tot hetzelfde verpligt.

83. Extracten van alle vonnissen in strafzaken, vergezeld van eene staatswijze opgave van de zaken, waarin die gewezen zijn, volgens daarvan op te maken model, worden, wat de kanton-geregten aangaat, door de ambtenaren van het openbaar ministerie bij dezelve, gezonden aan den officier bij de arrondisse-ments-regtbank waaronder zij behooren, die dezelve mitsgaders gelijke extracten en staten, betreffende de vonnissen in strafzaken, gewezen door de regtbank waarbij hij fungeert, inzendt aan den procureur-generaal bij het provinciaal hof.

Alle deze extracten en staten, mitsgaders gelijke extracten en staten ten opzigte der vonnissen, door het provinciaal ge-regtshof in strafzaken gewezen, worden door den procureur-generaal bij dezelve, op het einde van iedere maand, gezonden aan den procureur-generaal bij den Hoogen Raad, die dezelve extracten, na daarvan het noodig gebruik te hebben gemaakt, terugzendt.

84. De arresten van den Hoogen Raad in cassatie worden overgeschreven op de registers der regterlijke collegien, welker vonnissen of arresten bij den Hoogen Raad zijn vernietigd; van deze overschrijving zal op den kant der minuut van het vernietigde vonnis of arrest worden melding gemaakt.

De ambtenaren van het openbaar ministerie zijn in het bijzonder belast met de zorg voor de uitvoering van dit artikel.

85. De verzoeken om dispensatie en gratie worden door den president van den Hoogen Raad onmiddellijk gesteld in handen van den procureur-generaal, ten einde daarop den Raad te dienen van berigt, consideratien en advies. (G. 66, 67.)

86. De procureur-generaal, na (zoo veel des uoods) berigt te hebben ingewonnen bij den ambtenaar van het openbaar ministerie, meer bijzonder met de zaak bekend, legt zijn advies schriftelijk over bij de kamer, waar de zaak behoort.

87. De president der kamer benoemt een rapporteur, op wiens rapport zij haar, met redenen omkleed advies, aan den Koning uitbrengt.

Het advies wordt door den president der kamer en den griffier geteekend.

88. Iedere kamer van den Hoogen Raad houdt wekelijks drie gewone teregtzittingen.

De dagen, waarop de zittingen worden gehouden, alsmede het uur van derzelver aanvang, worden door den Hoogen Raad bij een bijzonder reglement bepaald; hetzelve wordt door aanplakking aan het geregtsgebouw en door middel der dagbladen openlijk bekend gemaakt.

TWEEDE AFDEELING.

Van de provinciale geregtshoven, regt-banken en kantongeregten.

89. Het provinciaal geregtshof van H o 11 a n d en de ar-rondissements-regtbanken, uit een president en vijf of mee

-

-ocr page 944-

892 11. HOOFDSTUK, bijzondere bepalingen.

regters bestaande, zijn (met uitzondering van die te A m-sterdam) mede verdeeld in twee kamers.

Bij het gemelde geregtshof is de eene kamer zamengesteld uit den president of vice-president en vijf raadslieeren, de andere kamer uit den president of vice-president en vier raadslieeren, en iedere kamer uit den procureur-generaal of eenen advocaat-generaal en den griffier of eenen substituut-griffier.

Bij de arrondissements-regtbank te Rotterdam, bestaat de eene kamer uit den president of vice-president en vier reg-ters; de andere uit den president of vice-president en drie regters, en iedere kamer verder uit den officier of eenen substituut-officier, en den griffier of eenen substituut-griffier.

Bij de andere arrondissements-regtbanken is de eene kamer zamengesteld uit den president en twee regters, de andere uit drie regters en iedere kamer uit den officier of substituutofficier en den griffier of substituut-griffier.

De arrondissements-regtbank te A m s t e r d a m is verdeeld in drie kamers, iedere kamer zamengesteld uit den president of eenen vice-president en vier regters, alsmede uit den officier of eenen substituut-officier, en den griffier of eenen substituutgriffier.

De andere provinciale geregtsboven, en de arrondissements-regtbanken, welke uit minder dan eenen president en vijf regters bestaan, vormen slechts écne kamer.

Bij elke kamer van eene arrondissements-regtbank, als ook bij de regtbanken, die slechts uit ééne kamer bestaan, wordt een bepaald getal plaatsvervangers gevoegd.

90. De verdeeling van het werk onder de kamers bij de col-legien, waar dezelve bestaan, alsmede alle andere beschikkingen, rakende de inwendige dienst, welke mogten worden noo-dig bevonden, en die, als van bijzondere omstandigheden afhankelijk, in het tegenwoordig reglement niet :üjn kunnen worden begrepen, worden door ieder geregtshof, regtbiink of kantongeregt, vervat in een afzonderlijk reglement van orde, hetwelk, met het advies van den Hoogen Raad, aan 's Konings goedkeuring moet worden onderworpen.

Hetzelve wordt, na door den Koning te zijn goedgekeurd, door aanplakking, alsmede door middel der dagbladen, openlijk bekend gemaakt.

91. De ontwerpen dezer reglementen, welke in geen geval met de bepalingen in dit reglement vervat, mogen strijdig zijn, worden door ieder collegie, hetwelk dezelve noodig acht, uiterlijk binnen drie maanden na zijne installatie aan den Hoogen Raad ingezonden.

Voorloopig, en tot dat die reglementen door den Koning zijn goedgekeurd, wordt hierin door de collegien zelve voorzien, op de wijze bij art. 28 bepaald.

Goedgekeurd bij het Koninklijk besluit van den 14den Se tember 1838 (Sb. no. 36.)

-ocr page 945-

893

BESLUIT van den 21 sten Augustus 1855, tot wijziging van art. 83 van het Reglement, betreffende de wijze van eedsaflegging der onderscheidene regterlijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van den Hoogcn Raad, gelijk mede van de hoven en regtbanken, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 14 September 1838, Sb. no. 36. (Sb. no, 114./

Met wijziging van art. S3 van het Reglement betreffende de wijze van eedsaflegging der onderscheidene regterlijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van den Hoogen Raad, gelijk mede van de hoven en regtbanken, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 14 September 1838 (Sb. no. 36), is bepaald, dat, wanneer in verschillende strafzaken vonnissen zijn gewezen, die, met uitzondering van namen, tijd en plaats, geheel eensluidend zijn, voortaan slechts van een dier vonnissen extract aan de bij genoemd artikel bedoelde regterlijke ambtenaren zal worden gezonden, en van de overige eensluidendcu alleen melding gemaakt op den bij te voegen staat.

REGLEMENT betreffende de titulature en het cos-tuum der regterlijke ambtenaren, alsmede het costuum der advocaten, procureurs en deurwaarders.

Aetikel 1.

De regterlijke collegien voeren de navolgende titels:

De Hooge Raad:

dien yan: Edel Hoog Achtbare Heeren.

De Provinciale Geregtshoven :

dien van: Edel Groot Achtbare Heeren. De Arrondissements-regtbanken, alsmede de Kanton-regters:

dien van: Edel Achtbare Heeren.

3. Het costuum der regterlijke ambtenaren bij de openbare teregtzittingen, gelijk mede wanneer zij, hetzij en korps, hetzij bij commissiëu uit hun midden, ten hove verschijnen, of, ambtshalve, openbare plegtigheden bijwonen, zal zijn als volgt:

Zwarte onderkleeding, een zwart bovenkleed of simare, gesloten met ecnen breeden nederhangenden gordel, een zwarte tabbaard of toga met wijde mouwen, eene zwarte muts tot hoofddeksel, en eene nederhangende geplooide bef van wit batist, en zulks met de navolgende onderscheidingen :

Voor den Hoogen Raad, de simare en gordel van zwarte zijde: de toga mede van zwarte zijde, met zwartfluweelen omslagen; de muts van zwart fluweel met een hermelijnen boordsel.

-ocr page 946-

894 REGLEMENT BETEEFFENDE DE lITULATURE, ENZ.

Voorden president en den procureur-generaal, de omslagen van den toga geboord met hermelijn.

De mutsen van de substituut- griffiers zonder hermelijnen boordsel.

Voor de provincial e geregts hoven, de simare en gordel van zwarte zijde; de toga van zwart grein met omslagen van zwarte zijde; de muts van zwart fluweel.

Voor de presidenten en de procureurs-generaal, de fluweelen muts met een zwarten zijden geborduurden rand; de muts van de substituu t-griffiers, vanzwarte zijde.

Voor de arrondissements-regtbanken, de simare en toga van zwart grein, de laatste met omslagen van zwarte zyde, de gordel en de muts mede van zwarte zijde.

Voor den president en den officier van jus ti tie, de muts omzet met eenen fluweelen rand, en voor de substituut-griffiers, de muts van zwart grein.

De simare, de toga en de gordel, alsmede de muts der kanton-regters en van hunne griffiers, zijn van zwart grein, de gordel van zwarte zijde.

Alles volgens daarvan te maken modellen.

8. Individueel ten hove verschijnende of openbare plegtig-heden bijwonende, zullen zij het navolgende cosiuum kunnen dragen:

Zwarte gekleede lakensche rok met zwarte 2;ijde gevoerd; zwarte onderkleeding, driekanten hoed met zwarte liggende pluimen en een oranje kokarde; degen met verguld gevest; — en zulks met de volgende onderscheidingen:

Voor den HoogenRaad, de kraag op den rok, de opslagen, de tasschen der zakken en tusschen de zakken, in het goud geborduurd met eiken en oranje-takken, ter breedte van zes duimen; gele knoopen met 's Rijks wapen.

Voor de provinciale gereg t shove n, d3 arrondissement s-r egt ban ken, de kanton-regters en hunne griffiers hetzelfde borduursel, doch van zwarte zijde, zwart gewerkte knoopen; — by de eerstgemelde collegien, het borduursel ter breedte van zes duimen, en voor de arrondissements-regtbanken, ter breedte van vier duimen.

Voor de kanton-regters en hunne griffiers, alleen de kraag en opslagen der mouwen geborduurd, ter breedte van vier duimen.

Het borduursel der substituut-griffiers zal hetzelfde zijn als dat der collegien, waartoe zy behooren, doch slechts ter halver breedte.

Alles volgens de daarvan te maken modellen (1)

(1) In September 1842 is dit costuum veranderd, daarvan aanschrijving gedaan aan de ambtenaren en bepaald dat het nieuwe 7al zijn als volgt:

Zwart lakensche gekleede frak met zwarte zijde gevoerd vol-

-ocr page 947-

reglement betrefeende de titulatuee, ekz. 895

4. Het costuum der advokaten en procureurs op de teregtzittingen en by hunne eedsaflegging zal zijn als volgt:

Voor eerstgenoemden, eene zwarte onderkleeding, ge-slotene toga van zwart grein met wijde mouwen; eene muts van dezelfde stof en eene nederliangende bef van wit batist.

Voor de procureurs, betzelfde costuum, doch zonder bef.

5. De deurwaarders zijn bij de teregtzittingen in bet zwart gekleed; zij dragen bij dezelve, alsmetle bij de uitoefening hunner andere ambtsverrigtingen, om den bals een zilveren penning met 's Rijks wapen, aan een oranje-lint.

Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 14den September 1838, (Sb. 86.)

REGLEMENT van orde en discipline, voor de advocaten en -procureurs, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 14d!en September 1838 {Sb. no. 36), en gewijzigd bij Koninklijk besluit van den 5den December 1844 {Sb. no. 61;.

EERSTE Al'DEELING.

Van de advocaten, de raden van discipline en het bureau van consultatie.

Artikel 1.

Elk, die den vereischten graad van doctor of licenciaat in de regten heeft verkregen, op eene der hooge scholen des

ens de snede van het costuum der leden van den Raad van tate; zwarte casimieren pantalon met galon belegd, ter breedte van vier nederlandsche duimen; driekante hoed met zwarte liggende pluimen en eene oranje kokarde; degen met verguld gevest en zulks met de volgende onderscheidingen:

Voor den Hoogen Raad, de kraag op den rok, de opslagen, de tasschen der zakken en tusscben de zakken, in het goud geborduurd met eiken- en oranjetakken ter breedte van zes duimen en gele knoopen met 's RijKS wapen;

Voor de provinciale geregtshoven, de arrondis-sements-regtbanken , de kantonregters en hunne griffiers hetzelfde borduursel, doch van zilver en witte knoopen met 's Rijks wapen; by de eerstgemelde collegien het borduursel ter breedte van zes duimen en voor de arron-dissements-regtbanken ter breedte van vier duimen.

Voor de kan ton-r egters en hunne g rif fi er s alleen de kraag en opslagen der mouwen geborduurd, ter breedte van vier duimen.

Het borduursel der substituut-griffiers zal hetzelfde zyn als dat der collegien, waartoe zij bebooren, doch slechts ter balver breedte.

-ocr page 948-

896 EEGLEMENT VAN ORDE EN DISCIPLINE, ENZ.

Rijks, is bevoegd om te kunnen worden toegelaten als advocaat.

2. Zij, die een dezer graden of eenen daarmede gelijkstaan-den buiten 's lands hebben verkregen,behoeven tot hunne toelating Onze byzondere toestemming.

Zij echter, welke reeds vroeger hier te lande als advocaten zijn toegelaten, hebben deze toestemming niet noodig.

3. De advocaten zijn verpligt hunne woonplaats te hebben binnen het arrondissement, waarin gevestigd is het regterlyk collegie, waarby zij zijn ingeschreven.

De advocaten, die hun bestendig verblijf niet hebben in de plaats, waar het collegie, bij hetwelk zy zijn ingeschreven, gevestigd is, moeten ter griffie van dat collegie, eene woonplaats in die plaats kiezen.

Bij gebreke van aan de voorschriften van dit artikel te voldoen, worden zy, na eene aanmaning daartoe, op requisitoir van het openbaar ministerie, van het tableau geschrapt.

4. § 1. De inschrijving der advocaten geschiedt by de arrondissements-regtbank hunner woonplaats.

In de hoofdplaatsen der provinciën geschiedt dezelve uitsluitend bij het provinciaal geregtshof, en geldt tevens als inschrijving bij de arrondissements-regtbank, ter plaatse waar het hof is gevestigd.

In de hoofdplaats der* provincie Zuid-Holland geschiedt de inschrijving uitsluitend bij den hoogen raad, en geldt tevens voor inschrijving zoo bij het provinciaal geregtshof van Zuid-Holland, als bij de arrondissements-regtbank te 's Gravenhage.

§ 2. In strafzaken hebben alle advocaten, bij welk regter-lijk collegie binnen het Koningryk ook ingeschreven, de bevoegdheid om als verdedigers op te treden zoo voor den hoogen raad, als voor de provinciale geregtshoven en voor alle de regtbanken. (Sv. 160.)

§ 3. In burgerlijke zaken hebben de bevoegdheid om hun beroep uit te oefenen:

De advocaten ingeschreven bij den hoogen raad voor dat collegie en voor alle de geregtshoven en regtbanken binnen het Koningrijk;

Zij, die ingeschreven zyn bij een provinciaal geregtshof, voor dat geregtshof en voor alle de regtbjinken in de provin cie, waarin dat hof is gevestigd;

Zij, die bij eene arrondissements-regtbank zijn ingeschreven, voor die regtbank, en voor alle de regtbanken van de provincie, waarin zoodanige regtbank is gevestigd;

Indien echter eenig advocaat mogt verlangen tot de verdediging eener bepaalde burgerlijke zaak te worden toegelaten voor een ander regterlijk collegie, dan dat, voor hetwelk hij daartoe in dit artikel is bevoegd verklaard, beeft hij telkens daartoe de vergunning noodig van zoodanig collegie, of indien dit uit meer dan ééne kamer bestaat, van de kamer van hetzelve, waarvoor de zaak wordt behandeld.

§ 4. In de gevallen waarin een advocaat zijn beroep uitoefent buiten het arrondissement zyner woonplaats, kan van hem, voor alle toelating, worden gevorderd dt: vertooning van

-ocr page 949-

REGLEMENT VAN OKDE EN DISCIPLINE, ENZ. 897

zijne acte van beëediging, naar de voorschriften van art. 6 van dit Reglement behoorlijk geviseerd.

§ 5. Ten laste eener wederpartij mogen in geen geval ge-bragt worden de kosten van verplaatsing en vacatie eens ad-vocaats bniten zijne woonplaats, ten gevolge der vorenstaande bepalingen ontstaan.

5. Zij worden beëedigd bij de eollegien, waarbij zij zijn toegelaten, op requisitoir van het openbaar ministerie, en leggen den navolgenden eed of belofte af.

„Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de regterlijke autho-

riteiten; en dat ik geene zaak zal aanraden of verdedigen,

die ik in gemoede niet geloove regtvaardig te zijn.

6. De advocaten worden door den griffier op het tableau gesteld, op vertoon hunner acte van beëediging, welke alsdan en daarna telken jare in de maand September door den griffier kosteloos wordt geviseerd.

Zij, die verlangen niet langer op het tableau te staan, of eenige betrekking verkrijgen, waarmede, hetzij ten gevolge van dit Reglement, hetzij van andere bepalingen, het beroep van advocaat onvereenigbaar is, of die hunne acte van beëediging niet binnen den tijd tot het viseren derzelve voorgeschreven, aan den griffier tot dat einde ter hand stellen, worden op hunne aangifte of op requisitoir van het openbaar ministerie, van het tableau geschrapt.

In die plaatsen waar een raad van toezigt en discipline bestaat, is de griffier van het regterlijk collegie, welke de inschrijving of de doorschrapping heeft gedaan, verpligt daarvan binnen acht dagen schriftelijk kennis te geven aan den deken der orde.

7. Behalve de onbestaanbaarheid in art. 8 der Wet op de zamenstelling der Regterlijke Magt en het Beleid der Justitie vermeld, is het beroep van advocaat mede onbestaanbaar met dat van procureur, behoudens in dit laatste opzigt het bepaalde bij art. 21 van het Wetboek van Burgerlijke llegtsvordering, en bij art. 9 der Wet van den 29 December 1843 (Sb. no. 67.)

8. De advocaten oefenen de praktijk uit volgens de bevoegdheid en vereischten, bij de Wetboeken van Burgerlijke Regtsvordering en Strafvordering gegeven en gevorderd, en overeenkomstig de Wet op de organisatie der Regterlijke Magt. (R. 21, Sv. 160, 226.)

9. In elk arrondissement, waar meer dan veertien advocaten zijn ingeschreven, wordt uit dezen een raad van toezigt en discipline gevormd, uit zes leden bestaande, te benoemen door het collegie, waarbij zij zijn ingeschreven, de eerste reize op voordragt van het openbaar ministerie, en bij vervolg uit eene nominatie of voordragt van een dubbeltal, door de orde der advocaten in eene algemeene vergadering opgemaakt.

Een derde hunner treedt jaarlijks af, zoo echter, dat de aftredende wederom verkiesbaar zijn.

De deken wordt bij de benoeming aangewezen.

10. Daar, waar geene raden van discipline zijn, oefent het geregtshof of de regtbank respectivelijk het toezigt en de discipline uit.

57

-ocr page 950-

898 EEGLEMENT VAN OKDE EN DISCIPLINE ENZ.

11. De raad van toezigt en discipline is belast met de zorg voor de eer van den stand der advocaten.

Hij houdt toezigt o.er de handelingen der advocaten als zoodanig.

Hij weert en beteugelt de inbreuken en misslagen, en zal tot dat einde, naar gelang der omstandigheden, kunnen opleggen de straffen van

enkele waarschuwing,

berisping,

schorsing in dc uitoefening van de praktijk, ten hoogste gedurende een jaar,

alles echter niet dan na verhoor van den belanghebbendej of deze behoorlijk geroepen zijnde, en bij oplegging derlaatst-gemelde straf, behoudens beklag aan het provinciaal geregts-hof, en voor diegenen, welke bij den Hoogen Raad zijn toe gelaten, aan dien Raad.

Wanneer de arrondissements-regtbanken eene der voorzeide straffen opleggen, wordt een beklag toegelaten aan het provinciaal geregtshof; is de straf opgelegd door het provinciaal geregtshof, aan den Hoogen Raad.

Van de straffen door den Hoogen Raad opgelegd, valt geen beklag.

12. Een advocaat, die bereids tweemalen mogt zijn geschorst in de praktijk, zal, wederom in dezelfde straf vervallende, van de lijst worden geschrapt.

13. In de residentie van den Hoogen Raad, en van elk geregtshof, alsmede van elke arrondissements-regtbank wordt een bureau van consultatie ingesteld, ten minste uit d r i e en ten hoogste uit v ij f advocaten bestaande, te benoemen door den Hoogen Eaad, het geregtshof of dc regtbank respecti-velijk, op voordragt van den raad van discipline, waar er een bestaat.

14. De Hooge Raad, het geregtshof, of de regtbank regelt de aftreding; de aftredende zijn op nieuw verkiesbaar.

15. Dit bureau vergadert in de residentie van den Hoogen Raad eens in iedere week; elders naar de behoeften,desnoods om de veertien dagen of drie weken, alles gratie.

16. Deszelfs hoofd-doel is om geregtelijken raad en bijstand te verschaffen aan behoeftigen, die geenen praktizijn hebben, voor zoo ver bij de 10de afdeeling van den 6den titel des derden boeks van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering daarin niet is voorzien.

17. Het bureau onderzoekt summier de zaken der zich tot hetzelve wendende of verwezene behoeftigen, en de zaken niet vooraf als ongegrond beschouwende, verwijst het de behoeftigen naar den deken der orde, ten einde door dezen aan dezelve een advocaat worde toegevoegd.

In plaatsen waar geen raad van toezigt en discipline be-staat, geschiedt de verwijzing naar den voorzitter van het regterlijk collegie bij hetwelk de zaak moet worden behandeld.

18. De advocaat geroepen om eenen beschuldigde te verdedigen, mag zich daaraan niet onttrekken, dan om redenen

J

-ocr page 951-

EEGLEMBNT VAN OEDK EN DISCI P1INE, ENZ. 899

door den president van den Iloogen Raad, het geregtsliof of de regtbank goedgekeurd. (Sr. 124, 160.)

19. De deken zal den raad van toezigt en discipline kunnen bijeen roepen, telkens wanneer hij zulks noodig oordeelt, dodi zal tot zoodanige oproeping gehouden zijn, wanneer drie leden van dien raad zulks scnriftelijk gevraagd hebben.

Indien eene bijeenroeping der orde van advoeaten, door den raad van toezigt en discipline, ter uitvoering van het bepaalde bij dit Reglement, noodzakelijk wordt geoordeeld, geschiedt die bijeenroeping op last van den deken.

Deze zorgt dat er geene andere onderwerpen in beraadslaging worden gebragt, dan die, waarvoor de vergadering is bijeen geroepen.

In alle vergaderingen, het zij van de orde der advocaten, het zij van den raad van toezigt en discipline, bekleedt de deken het voorzitterschap, en heeft bij het staken der steramen eene beslissende stem.

20. In geval een advocaat bij pleidooi of anderzins voor den regter zich oneerbiedig gedraagt, of zich vergeet in onbetamelijke uitdrukkingen, jegens de wet, den regter, of ten aanzien van het openbaar gezag, of zich met blijkbaar doel van beleediging, onbetamelijk uitlaat, jegens partijen of getuigen, zal hij door den president worden gewaarschuwd of berispt, en op deszelfs \ oordragt dadelijk door het collegie voor eenen tijd in de uitoefening van zijn beroep voor de regterlijke coliegien kunnen worden geschorst; alles onverminderd de bevoegdheid aan regterlijke coliegien toegekend, ten aanzien der orde op de teregtzittingen.

21. De advocaten pleiten staande, gekleed in het costuum, bij het bijzonder reglement, op dat onderwerp bepaald, des goedvindende met gedekten hoofde.

TWEEDE AFDEELIIsG.

Van de procureurs.

22. Elk, die verlangt als procureur te worden aangesteld, zal, alvorens te worden toegelaten, examen moeten afleggen wegens zijne bekwaamheid voor twee procureurs, aangewezen door den president van het collegie, ten overstaan van eene commissie uit hetzelve.

De leden dier commissie zijn bevoegd in dat examen deel te nemen.

Van hen, die den graad van doctor of licenciaat in de reg-ten hebben verkregen, wordt dit examen niet gevorderd.

23. Bij den Iloogen Raad, de provinciale geregtshoven en de arrondissements-regtbanken respectivelijk, is een bepaald getal procureurs, door Ons te benoemen op voordragt van den Hoogen Raad, het provinciaal geregtsliof of de regtbank, naar mate der vermoedelijke behoeften. (Sb. 1839, no. 10.)

24. Zij kunnen, wanneer zulks vereischt mogt worden, of zonder nadeel voor de dienst kan plaats hebben, worden toe-

-ocr page 952-

900 reglemknt van orde en discipline, enz.

gelaten voor den Hoogen Raad en het provinciaal geregtsliof in deszelfs residentie tevens, mitsgaders voor een provinciaal geregtsliof en tevens voor de regtbank in de residentie van zoodanig hof.

Zij leggen, alvorens in functie te treden, op gelijke wijze denzelfden eed of belofte af, als de advocaten. (Sb. 1839, no. 42.)

25. (Betreft de voormalige crimineele regtbank in Holland, en is dus ingetrokken bij de Wet van den 26sten Mei 1841, Sb. no. 16.)

26. De procureurs oefenen hunne functien nit overeenkomstig de Wet op de organisatie der Regterlijke magt, de Wetboeken van Burgerlijke Ëegtsvordering en Strafvordeiing, en de orde door de geregtshoven en regtbanken, des noods, voor de inwendige dienst voor te schrijven.

27. Zij staan onder het toezigt en de discipline der collegien, waarvoor zij fungeren.

28. Zij zijn naarmate der misslagen, verzuimen of inbreuken door hen begaan, onderworpen aan dezelfde stralfen van waarschuwing, berisping of schorsing, als ten aanzien der advocaten is bepaald; in het laatste geval behoudens beklag, daartoe termen zijnde.

29. Zij mogen daartoe, volgens dit reglement geroepen of aangewezen, hunne dienst niet weigeren.

30. fZij zijn gehouden in persoon, of in geval van afwezigheid of belet, door eenen anderen procureur vertegenwoordigd, zich in hun costuum op de teregtzittingen te laten vinden, wanneer hunne zaken worden iopgeroepen; zj zullen verder in de zaken, aan hen opgedragen, aanwezig moeten zijn bij de pleidooijen, rapporten, conclusion van het openbaar ministerie, bij de uitspraak van het arrest, en van het vonnis, en bij al die handelingen, waarbij de wet hunne tegenwoordigheid vereischt.

31. De procureurs, die hun bestendig verblijf niet mogten hebben in de plaats, waar het collegie, bij hetwelk zij fungeren, gevestigd is, moeten ter griffie een domicilie in die plaats aanwijzen, alwaar de beteekeningen aan hen kunnen geschieden.

REGLEMENT op de organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedimden.

Artikel 1.

De deurwaarders, onderscheiden in eerste en gewone deurwaarders, zijn, behoudens de beperking Iiierna in art. 7 voorkomende, ieder in zijn ressort gelijkelijk bevoegd en gehouden tot het doen van alle geregtelijke ainzeggingen, bekendmakingen, protesten ;en verdere exploiten, hetzij die met een werkelijk aanhangig regtsgeding al of niet in verband staan; tot het doen van alle dagvaardingen, insinuatien en beteekeningen, tot regtsingang of de instructie van burgerlijke gedin-

r

-ocr page 953-

REGLEMENT OP DE OEGANISATIE DER DEURW., ENZ. 901

gen of strafzaken behoorende, en tot liet doen van alle exploiten, tot de uitvoering van alle regterlijke bevelen, vonnissen en arresten, hetzij in burgerlijke of in strafzaken behoorende, of daartoe vereischt wordende.

2. Zij worden aangesteld:

die .van den Iloogen Raad en de provinciale geregtshoven, door den Koning, op voordragt van den Iloogen Raad en van dezelve geregtshoven, respectivelyk, in te zenden aan den Minister van Justitie;

die van de arrondissements-regtbanken, door het provinciaal geregtshof van het ressort, op voordragt van de regtbank,'aan den procureur-generaal in te zenden;

die van de kanton-geregten, door de regtbank van het arrondissement, waartoe het kanton-geregt behoort, op voordragt van den kantonregter, in te zenden aan den officier bij de regtbank.

Die bij een provinciaal geregtshof mogen tevens deurwaarders zijn bij de arrondissements-regtbank in de residentie van het provinciaal geregtshof zitting houdende; die bij de arrondisse-ments-regtbanken ook bij het kanton-geregt, in welks ressort zij resideren.

3. Alvorens in dienst te treden doen zij eed in eene openbare teregtzitting;

die van den Hoogen Raad, dér provinciale geregtshoven, en arrondissements-regtbanken, bij de collegien waarbij zij zijn aangesteld;

die van de kanton-geregten, bij de regtbanken, door welke zij zijn benoemd; altijd op requisitoir van het openbaar ministerie, elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid.

Die eed (belofte) is, behalve de eed (belofte) van zuivering, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van den 25steu l'ebruarij 1817, van den volgenden inhoud: (1)

„Ik zweer (belove) getrouwheid aan den Koning en dat ik de Grondwet zal onderhouden en nakomen.quot;

„Ik zweer (belove), dat ik mij in allen deele zal gedragen naar de wetten en reglementen op mijne bediening daarge-steld; alle exploiten, waartoe ik zal worden verzocht, of die mij zullen bevolen worden, getrouwelijk en met naarstigheid te zullen uitvoeren, en in het algemeen mijne functien met naauwgezetheid en eerlijkheid, en tevens met allen eerbied voor de regterlijke authoriteiten, te zullen waarnemen.quot;

4. De deurwaarders moeten bereikt hebben den vollen ouderdom van drie en twintig jaren.

Zij worden bij voorkeur gekozen uit personen, die eenen ge-ruimen tijd onafgebroken gewerkt hebben op het kantoor van eenen praktiziju of notaris, of bij eenen deurwaarder, of aan

(1) De eed van zuivering luidt aldus:

„Ik zweer (verklare) dat om tot deurwaarder te worden benoemd, ikdirectelijkofindirectclijkaan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal.quot;

-ocr page 954-

902 EEGLEMENT OP DE ORGANISATIE DER DEURW., ENZ.

een bureau van registratie van geregtelijke akten, of op de griffie van een der regterlijke collegien binnen dit Rijk.

De voorzeide bepalingen zijn van geene toepassing op de deurwaarders, die bij het in werking brengen van dit reglement in functie zijn.

5. Uit de aldus aangestelde deurwaarders wijzen de collegien, waarbij meer dan een deurwaarder fungeren zal, aan, wie als eerste deurwaarders zullen dienst doen.

Bij de kanton-geregten, waarbij slechts één deurwaarder is aangesteld, fungeert deze als eerste deurwaarder.

6. De eerste deurwaarders zijn meer bepaaldelijk belast met de dienst bij de teregtzittingen, alwaar zij een half uur vóór den aanvang derzelve moeten tegenwoordig zijn.

Zij ligten een uittreksel ter griffie van de zaken, die moeten worden opgeroepen: zij roepen de zaken ter rolle op, dragen zorg dat niemand, buiten de leden, de raadkamer binnentrede zonder toegelaten te zijn, en handhaven, onder de orders van den voorzitter, de politie in de teregtzittingen ;^ij doen voorts op gelijke wijze de inwendige dienst bij de algemeene en bijzondere vergaderingen en bij alle comparitien voor commissarissen of andere commissien, waarmede de respectieve regterlijke collegien zich zullen moeten bezig houden: alles behoudens de bevoegdheid van; den voorzitter van het collegie, om bij verhindering van de eerste deurwaarders of in geval van ontoereikendheid derzelve, een of meer der gewone deurwaarders tijdelijk tot gelijke dienst te bestemmen.

7. De eerste deurwaarders zijn uitsluitend bevoegd tot het beteekenen van al die akten, welke van procureur aan procureur, bij het collegie] postulerende, geschieden.

8. De deurwaarders van den Hoogen Raad nnogen alle e.v-ploiten doen in het ressort der arrondissements-regtbank te 'sGravenhage. In strafzaken zijn zij bevoegd de arresten of bevelschriften van den Hoogen Raad te beteekenen, en tot executie van dezelve te instrumenteren door het gaheele Rijk.

Die van de provinciale geregtshoven mogen alle exploiten doen binnen het ressort der arrondissements-regtbank, waaide zetel van het provinciaal-geregtshof gevestigd is. In strafzaken zijn zij bevoegd de arresten of bevelschriften van den Hoogen Raad en van al de geregtshoven, te beteekenen en tot executie van dezelve te instrumenteren, ieder in het ressort van het provinciaal geregtshof, waarbij hij is aangesteld.

Die van de arrondissements-regtbanken mogen in strafzaken de arresten of bevelschriften van den Hoogen Raad en van alle de provinciale geregtshoven, regtbanken .en kanton-geregten beteekenen, en tot executie van dezelve instrumenteren, en alle andere exploiten doen, doch alleen binnen de uitgestrektheid van het arrondissement der regtbank, waarbij zij be-hooren.

Deurwaarders uitsluitend van een kanton-gerekt mogen alle exploiten doen in het regtsgebied van hunnen kanton-regter. In strafzaken zijn zij bevoegd de arresten of bevelschriften van den Hoogen Raad en van al de provinciale geregtshoven, regtbanken en kanton-geregten, te beteekenen, en tot executie

-ocr page 955-

REGLEMENT OP DE ORGAN1SA.TIE DER DEDRW., ENZ. OÖo

vau dezelve te instrumenteren, doch alleen in het ressort van het kanton-geregt waarbij zij behooren.

Dien onverminderd zijn alle deurwaarders zonder onderscheid bevoegd tot het beteekenen van alle arresten, vonnissen of bevelschriften, en om tot de executie van dezelve te instrumenteren, wanneer zij daarbij tot die beteekening of ter uitvoerlegging door den regter speciaal zijn gecommitteerd; met dien verstande, dat de beteekening of executie plaats hebbe in het ressort van het provinciaal geregtshof, de regtbank of liet kanton-geregt, alwaar zij tot het doen hunner exploiten in het algemeen bevoegd zijn.

9. De deurwaarders zullen hunne woonplaats moeten houden, indien bij hunne aanstelling geene bepaalde residentie is aangewezen:

die van den Hoogen Raad te 'sGravenhage;

die van de provinciale geregtshoven, in de steden, waar de zetels dezer hoven zijn gevestigd;

die van de arrondissements-regtbanken, mede in de plaatsen, waar de regtbanken gevestigd zijn, en

die van de kanton-geregten, in de hoofdplaats van het kanton, en anders respectivelyk in de bij hunne aanstelling bepaaldelijk aangewezene residentie.

10. Geen deurwaarder vermag te weigeren, des verzocht, eenig exploit te doen, maar is verpligt zijn ministerie te leenen ten allen tijde, als hetzelve wordt ingeroepen.

In geval hij vermeenen mogt dit te kunnen weigeren, zal hij van die weigering onmiddeUijk kennis geven aan den voorzitter van het collegie, en bij een kanton-geregt aan den kan-tonregter; blijvende niettemin voor die weigering in allen op-zigte jegens de partijen verantwoordelijk.

11. De deurwaarders zijn verpligt in de berekening hunner verdiensten en uitschotten zich te gedragen naar het vast te stellen tarief; zij zullen ook aan den voet hunner exploiten hunne verdiensten en uitschotten afzonderlijk moeten uitdrukken, zonder welke vermelding de berekening derzelve niet in de begrooting van kosten; zal worden geleden, noch partijen gehouden zijn die te voldoen.

12. De deurwaarders moeten een register of repertoire houden. De exploiten of afschriften, welke zij uitgeven of teekenen, zullen met de vereisclite duidelijkheid en naauwkeurigheid moeten geschreven zijn, en niet meerder mogen behelzen dan 30 regels per bladzijde, ieder van veertien syllaben; wanneer die niet behoorlijk leesbaar geschreven zijn, zal geen salaris aan den deurwaarder wegens zoodanig stuk worden toegekend.

13. Uit de bij den Hoogen Raad en de provinciale geregtshoven aangestelde gewone deurwaarders, designeren de respective procureurs-generaal bij dezelve collegien eenen deurwaarder, onder den titel van deurwaarder crimineel, welke, als zoodanig met de overige gewone deurwaarders gelijkelijk bevoegd tot alle exploiten op den voet en overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, meer bepaaldelijk is verbonden aan het openbaar ministerie, en hetzelve meer bijzonder ten dienste staat, op zoodanige instructie, als door den

-ocr page 956-

904 reglement op de organisa.tie dee deurw., enz.

ambtenaar van het openbaar ministerie, waarbij de gedesig-neerde fungeren moet, zal worden vastgesteld.

14. Bij overtreding van een of meer der bovengemelde artikelen, en voor zoo veel aangaat de deurwaarders crimineel, ook bij overtreding van hunne instructien, of ingeval van andere onachtzaamheid of wangedrag, zullen de deurwaarders, ieder door het collegie, waarbij zij dienst doen, worden berispt, of voor den tijd van acht dagen tot drie maanden in hunne bediening kunnen worden geschorst, of ook van dezelve worden ontzet, naar de omstandigheden.

15. De concierges, boden, portiers, boute-feu of oppassers worden aangesteld, en des noods ontslagen door de respective regterlijke collegien, de procureurs-generaal of officieren van justitie, bij welke zij moeten fungeren.

16. Alvorens in functie te treden, leggen zij in handen van de respective voorzitters van het collegie of van de procureursgeneraal of officieren van justitie, waarbij zij dienst moeten doen, den navolgenden eed (belofte) af;

„Ik zweer (belove), dat ik mijne bediening met naauw-gezetheid, eerlijkheid en overeenkomstig de bevelen, welke mij door mijne superieuren worden gegeven, zal waarnemen.quot; Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den I4den September 1838 (Sb. no. 36.)

BESLUIT van den Ssten April 1839, houdende vast-stelling van het getal procureurs en deurwaarders hij de verschillende regterlijke collegien, en verdere bepalingen dienaangaande, {Sb. 1839, no. 10.)

Artikel 1.

liet getal der procureurs wordt bepaald als volgt:

Bij den Hoogen Baad op negen.

Bij ieder der provinciale geregtshoven op vij f, met uitzondering van het provinciaal geregtshof in Holland, waarvoor hetzelve op neigen wordt vastgesteld.

Bij iedere arrondissements-regtbank op v ij f, met uitzondering van die te Amsterdam, waarvoor hetzelve op twaalf, en van die te R o 11 e r d a m, waarvoor hetzelve op acht wordt gesteld.

2. De procureurs, aan welke zal vergund worden om tegelijk te fungeren bij een provinciaal geregtshof en tij de arrondissements-regtbank in de hoofdplaats der provir.cie, zullen ook bij beide collegien in de berekening van het voorzeide getal in aanmerking komen.

8. Het getal der deurwaarders wordt bepaald als volgt;

Bij den Hoogen Raad op vier.

Bij de provinciale geregtshoven op drie.

Het getal deurwaarders, bestemd om bij de Mrrondissements-regtbanken dienst te doen, en om in de hoofdplaals van het

-ocr page 957-

VASTSTELLING VAN HET GETAL PEOCUREÜKS, ENZ. 905

g- arrondissement te worden gevestigd, zal voor iedere dier regt-banken dat van vier niet te boven gaan, met uitzondering i- van Amsterdam, waar hetzelve op twaalf, en van R o t-I, ter dam, waar hetzelve op vijf kan worden gebragt. rc Bij de kanton-geregten in de hoofdplaatsen der arrondisse-er menten, zal niet meer dan één deurwaarder voor elk kanton of kunnen worden benoemd, onverminderd evenwel de bevoegdheid, e- die aan de deurwaarders bij de arrondissements-regtbank kan n worden toegestaan, om ook bij het kanton-geregt der hoofdplaats te fungeren,

■S In ieder kanton, buiten de hoofdplaats van het arrondisse-ve ment, zal worden aangesteld één deurwaarder bij de arron-n dissements-regtbank, en é é n bij het kanton-geregt. Deze beide betrekkingen zullen echter in één persoon kunnen worden ver-n eenigd, en waar dezelve afgescheiden zijn, zal aan den deurwaar-s- der bij de arrondissements-regtbank ook de bevoegdheid kunnen n verleend worden om tevens bij het kanton-geregt te fungeren.

4. Aan de deurwaarders bij den Iloogen Raad en de provinciale geregtshoven wordt een vast tractement toegelegd, te weten:

Aan die bij den Hoogen Raad, van zes honderd gulden 'sjaars;

i- Aan die bij het provinciaal geregtshof in Holland, van vierhonderd vijftig gulden 'sjaars, en

Aan die bij de overige provinciale geregtshoven van drie honderd gulden 'siaars.

Bij ieder der voorzeide collegien zal een van de aldus gesa-lariëerde deurwaarders, overeenkomstig art. 13 van het Reglement op de organisatie en de dienst der deurwaarders, gearresteerd bij ons besluit van den 14den September 1838 (Sb. no. 36), de dienst als deurwaarder crimineel waarnemen.

5. l)e hiervoren vastgestelde getallen van procureurs en deurwaarders enkel als een maximum moetende beschouwd worden, zoo behouden wij Ons voor, om dat getal, bij de benoemingen, voor zoo verre die door Ons moeten geschieden, niet geheel aan te vullen ten aanzien van zoodanige plaatsen, waar een minder getal door Ons voor de dienst der justitie voldoende zal worden geoordeeld.

6. Insgelijks behouden wij Ons voor, om, ten aanzien van zoodanige plaatsen, waar het getal der thans aanwezige procureurs of deurwaarders de hiervoren gestelde regelen mogt te boven gaan, bij de eerste benoemingen tot die posten, voor zoo verre die door Ons moeten geschieden, het bepaalde maximum, wanneer Ons zulks dienstig mogt voorkomen, te overschrijden; rullende in zoodanige gevallen, de bepaling omtrent het maximum, slechts door trapswijze vermindering en niet-aan-vulling van ontstaande vacatures worden in werking gebragt.

7. Gelijke bevoegdheid, als wij Ons in de twee voorgaande artikelen hebben voorbehouden, wordt ook toegekend aan de

rovinciale geregtshoven, en de arrondissements-regtbanken bij e benoemingen van deurwaarders, voor zoo verre die, volgens artikel twee van het Reglement op de organisatie en de dienst der deurwaarders, door de voorzeide collegien respectivelijk worden aangesteld.

i

-ocr page 958-

906 vaststelling van het getal procureurs, enz.

In het bijzonder zullen nit dien hoofde de deurwaarders, bij de voormalige regtbanken van koophandel gefungeerd hebbende, bij de benoeming van deurwaarders bij de arrondisse-ments-regtbanken in aanmerking kunnen komen en in delaatst-gemelde betrekking kunnen worden aangesteld, ook met overschrijding van het daarvoor bepaalde maximum.

8. Bij de voordragten van personen tot vervulling der respective posten van procureur en deurwaarder, zal uitdrukkelijk op de bepalingen van de drie voorgaande artikelen moeten worden gelet, en zal daarvan bij iedere voordragt melding moeten worden gemaakt.

9. Wij béhouden Ons voor de bepalingen van liet tegenwoordig besluit nader te wijzigen of weder in te trekken, wanneer de ondervinding daarvan de noodzakelijkheid mogt doen blijken.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van Ons tegenwoordig besluit.

BESLUIT van den \2den September 1839, o?n-trent het afleggen van den eed van zuivering door de procureurs hij de regterlijke collegien. (Sb. no. 427

Hebben goedgevonden en verstaan bij deze te bepalen, dat de procureurs bij den Hoogen Raad, de provinciale geregtshoven en de arrondissements-regtbanken, verpligt zul.en zijn om, alvorens in functie te treden, behalve den eed, vastgesteld bij art. 24 van het Reglement van orde en discipline voor de advocaten en procureurs, ook af te leggen den eed van zuivering, zoo als die in art. 10 van Ons besluit van den 25sten Februarij 1817 (Sb. no. 18), voor de procureurs bij de toenmalige regterlijke collegien was voorgeschreven (1).

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van Ons tegenwoordig besluit.

WET van den Men Julij 1842, op het Notaris-ambt. (Sb. no. 20.J

EERSTE HOOFDSTUK.

Van de ambtsbediening en het ressort der notarissen.

Artikel 1.

De notarissen zijn openbare ambtenaren, uitsluitend bevoegd.

(1) Deze eed luidt als volgt:

„Ik zweer (verklare) dat om tot procureur te worden benoemd, ik directelijk of indirectelijk aan geene pe:sonen, hetzij in of buiten liet bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal.quot;

-ocr page 959-

WET OP HET NOTAEIS-AMBT,

om authentieke akten te verlijden wegens alle handelingen, overeenkomsten en beschikkingen, waarvan de wet gebiedt of de belanghebbenden verlangen, dat bij authentiek geschrift blijken zal; daarvan de dagteekening te verzekeren; de akten in bewaring te houden en daarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te geven; alles voor zoo ver het verlijden dier akten door de wet niet ook aan andere ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is.

2. De notarissen worden door den Koning voor hun leven aangesteld.

3. De notarissen oefenen hunne ambtsbediening uit in den geheelen omtrek van het arrondissement, waarin hunne standplaats is gevestigd.

De Koning bepaalt bij een reglement van algemeen bestuur, dadelijk bij het in werking brengen dezer wet uit te vaardigen, het maximum van het getal notarissen, welke voor ieder arrondissement kunnen worden aangesteld, des echter, dat hetzelve in geen arrondissement meer zal kunnen bedragen dan één notaris op de vier duizend zielen.

4. Aan iederen notaris wordt bij het besluit zijner benoeming eene bepaalde standplaats aangewezen.

Met uitzondering van de steden, welke uit meer dan één kanton bestaan, worden deze standplaatsen zoodanig over het geheele arrondissement verdeeld, dat er ten minste twee notarissen in ieder kanton gevestigd zijn.

Met inachtneming van het bepaalde bij het vorige lid, kan de aangewezene standplaats door den Koning, op verzoek van den notaris, binnen het arrondissement, waarin dezelve is gevestigd, worden veranderd.

5. leder notaris is verpligt niet alleen zijne woonplaats te hebben, zijn kantoor te houden en zijne akten te bewaren in de hem aangewezene standplaats, maar ook om aldaar zijn werkelijk en gestadig verblijf te houden.

Bij overtreding hiervan, zal hij voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden in zijn ambt worden geschorst.

Een notaris zich langer dan veertien dagen van zijne stand-

5laats willende verwyderen, heeft daartoe verlof noodig van en officier bij de regtbank van het arrondissement, waarin die standplaats is gelegen.laats willende verwyderen, heeft daartoe verlof noodig van en officier bij de regtbank van het arrondissement, waarin die standplaats is gelegen.

Indien de afwezigheid langer dan ééne maand moet duren, hebben de notarissen daartoe het verlof noodig van den procureur-generaal bij het provinciaal geregtshof.

Bij overtreding dezer bepalingen, zal de afwezige notaris worden gestraft met eene boete van ten minste vijftig en ten hoogste honderd gulden, en in geval van herhaling, met schorsing in zijn ambt voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden.

Bij het verleenen van het verlof zal de officier of de procureur-generaal, op voordragt van den notaris, en bij gebreke daarvan ambtshalve, eenen naburigen notaris aanwijzen, ten einde gedurende de afwezigheid van zijnen ambtgenoot, ten aanzien van deszelfs minuten en van de aan hem in bewaring

907

-ocr page 960-

WET OP HET NOTABIS-AMBT.

gegevene stukkeu, al datgene te verrigten, waartoe deze, tegenwoordig zijnde, bevoegd en verpligt zonde zijn.

6. Buiten gegronde redenen, mogen de notarissen hunne dienst niet weigeren, wanneer zij tot het leenen daarvan worden verzocht.

Zij zijn voorts verpligt om, op last van den voorzitter der regtbank van het arrondissement, in hetwelk zij hunne bediening uitoefenen, hunne dienst kosteloos te verleenen aan zoodanige personen, welke op de wijze bij art. 858 van het Wetboek van Burgerlijke Eegtsvordering vermeld, van hun onvermogen doen blijken.

7. Het is aan eiken notaris verboden, buiten zijn ressort zijne ambtsbediening uit te oefenen.

Bij overtreding zal hij voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden in zijn ambt worden geschorst, en zulks onverminderd zijne gehoudenheid tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden.

8. De notarissen mogen niet tevens zijn leden der regter-lijke magt (de plaatsvervangers der regters en kantonregters, mitsgaders de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten daaronder niet begrepen), noch ook de bediening uitoefenen van procureur, solliciteur of deurwaarder. (R. O. 8.)

Zij vermogen wijders niet zijn commissarissen van policie, ontvangers of ambtenaren der registratie, of van eenige andere rijksbelasting, noch hypotheek-bewaarders, hoofden, secretarissen, ontvangers of thesauriers van eenig plaatselijk bestuur.

Het zal intusschen den Koning vrijstaan, aan de notarissen, om zeer bijzondere redenen, te vergunnen, met deze hunne betrekking die van hoofd, secretaris, ontvanger of thesaurier van eenig plaatselijk bestuur uit te oefenen.

In geval van twijfel of eenige betrekking met Let ambt van notaris bestaanbaar zij, zal zulks door den Koning worden beslist.

9. Een notaris, welke tot eene der met zijne bediening on-vereenigbare betrekkingen wordt benoemd, en dezelve aanneemt, met uitzondering van het geval, dat hij voor die, bij het 3de lid van het vorige artikel vermeld, bijzondere vergunning des Konings mogt hebben verkregen, zal geacht worden van het notaris-ambt afstand te hebben gedaan, en op de gewone wijze worden vervangen.

Wanneer daartegen iemand, eene der opgemelde betrekkingen bekleedende, tot notaris wordt benoemd, zal hij, door de aanneming van het notarisambt zonder gelijke vergunning des Konings, met opzigt tot die betrekkingen, welke in het 3de lid van het vorige artikel zijn vermeld, geacht worden van zijne vroegere betrekkingen afstand te hebben gedaan.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van de vereischten om tot notaris benoemd te worden, en van de wijze van benoeming.

10. Om tot notaris te kunnen benoemd worden, moet men, onverminderd de vereischten by de Grondwet voorgeschreven:

908

-ocr page 961-

1

W£T OP HET NOTAKIS-AMBT. 909

10. Den ouderdom van vijf en twintig jaren vervuld hebben;

2o. Aan de wet voor de nationale militie hebben voldaan;

3o. Doen blijken van een goed. zedelijk gedrag, door middel

van een of meer certificatén, op het getuigenis van vier bekende of geloofwaardige manspersonen, afgegeven door het hoofd van het bestuur der plaats of plaatsen, alwaar men gedurende de laatste zes jaren zijne woonplaats of zijn verblijf heeft gehad;

4o. Het hierna te melden examen hebben afgelegd.

Het is aan den Koning, in bijzondere gevallen, voorbehouden om dispensatie van den gevorderden ouderdom te verkenen, mits de verzoeker den ouderdom van drie en twintig jaren hebbe vervuld.

11. Het examen, bij het vorig artikel bedoeld, moet worden f gelegd voor eene commissie van twee leden uit, en den procureur-generaal of een der advokaten-generaal bij het provinciaal geregtshof, in welks ressort de adspirant gedurende het laatste jaar zijne woonplaats heeft gehad.

Het hof zal tot dat einde, voor den tijd van twee jaren, twee zijner leden benoemen, welke bij het eindigen van dien tijd weder benoembaar zijn.

Ingeval een der benoemde leden, of beide, door ongesteldheid of door andere redenen, verhinderd worden het examen af te nemen, is de voorzitter van het hof bevoegd daartoe een of twee andere leden te benoemen.

12. Deze commissie zal twee maal in het jaar, en wel in de maanden Mei en November, vergaderen.

De daartoe bepaalde tijd en plaats zullen ten minste écne maand bevorens worden bekend gemaakt in een der dagbladen in de provincie, mitsgaders in de Staats-Courant, en door middel van aankondiging aan het gebouw, alwaar het provinciaal geregtshof deszelfs zittingen houdt.

13. Op den bepaalden tijd moeten tot het examen worden toegelaten, allen die zich, ten minste veertien dagen tevoren, bij een aan de commissie ingediend verzoekschrift hebben aangemeld, mits zij den ouderdom van drie en twintig jaren vervuld, en bij het verzoekschrift overgelegd hebben de geboorte-akte en zoodanig certificaat of certificaten van goed gedrag, als bij art. 10, no. 3, voor eene benoeming worden vereischt.

Zij, welke den graad van doctor of licentiaat in de regten op eene van 's rijks hooge scholen hebben verkregen, zullen bovendien nog het bewijs van den verkregen graad moeten overleggen.

14. De commissie, met het afnemen van het examen belast, kiest twee notarissen, om, onder hare leiding, de ondervraging te doen en de noodige proeven op te geven.

Deze notarissen hebben eene raadgevende stem.

Voor hunne vacatiën en voor de verdere onvermijdelijke kosten, wordt door ieder, die zich tot het afleggen van een examen heeft aangemeld, twintig gulden betaald.

15. Voor hen, die den in art. 13 vermelden graad hebben verkregen, moet dit examen ten minste één uur duren, en zich alleen bepalen tot een onderzoek naar hunne praktische kundigheden.

te-

-ocr page 962-

910 WET OP HET NOTARIS-AMBT.

Voor de andere adspiranten zal hetzelve ten minste twee uren duren en daarvan niet minder dan écn uur worden besteed tot een onderzoek naar liunne theoretische, en insgelijks ten minste één uur naar hunne praktische kundigheden.

Indien zich meer dan één adspirant heeft opgedaan, zal het examen van ieder hunner afzonderlijk worden afgenomen.

16. Indien de commissie oordeelt dat iemand al de kundigheden, welke in eenen notaris worden gevorderd hezit, wordt hem daarvan een getuigschrift overhaudigd, waardoor hij de bevoegdheid erlangt om in de geheele uitgestrektheid van het Rijk tot notaris te worden benoemd.

17. De geboorte-akten, de bewijzen van voldoening aan de nationale militie, het certificaat of de certificaten van. goed gedrag, mitsgaders het getuigschrift van bekwaamheid, worden bij liet verzoekschrift om plaatsing aan den Koning overgelegd.

18. De notarissen moeten, binnen twee maanden na de dag-teekening van hunne benoeming, voor de arroadissements-regt-bank, tot welker ressort hunne aangewezene standplaats behoort, ieder naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed (belofte) aileggen:

„Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de regterlijke au-thoriteiten; — dat ik mijnen post met eerlijkheid, naauw-keurigheid en onzijdigheid zal waarnemen; de wetten op het notaris-ambt gemaakt of nog te maken, met de meeste naauw-gezetheid zal opvolgen; dat ik de meest mogelijke geheimhou» ding omtrent den inhoud der akten overeenkomstig de voorschriften der wet, zal in acht nemen, en dat ik ivoorts, middellijk noch onmiddellijk, onder eenigen naam of voorwendsel, tot het verkrijgen mijner aanstelling, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.quot;

De Koning is bevoegd verlenging van den, tot iiet afleggen van den eed, bepaalden termijn te verleenen.

Bij verzuim van den voorschreven eed tijdig te doen, wordt de benoeming geacht vervallen te zijn, en wordt er tot eene andere benoeming overgegaan.

19. Vóór hunne eedsaflegging mogen de benoemde notarissen geenerlei werkzaamheden verrigten, tot hunne ambtsbediening behoorende, op straffe bij het Wetboek van Strafregt hierop gesteld, onverminderd hunne gehoudenheid tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden. (Sr. 196.)

20. Binnen veertien dagen na de eedsaflegging, moeten zij, hetzij zeiven, hetzij door eenen schriftelijk gemagtigde, hunne handteekening en paraaph nederleggen ter griffie, van het provinciaal geregtshof en van al de arrondissements-regtbanken in de provincie, tot welke hunne standplaats behoort,-en zulks op straffe van tien gulden boete voor iederen dug verzuim.

-ocr page 963-

WET OP HET NOTABIS-AMBT.

DERDE HOOFDSTUK.

V au de akteu en derzelver vorm, vau de minuten, grossen, afschriften en repertoria.

21. De notarissen mogen geene akten verlijden, waarin zij zeiven, liuune vrouwen, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie, zonder onderscheid van graden, en in de zijdlinie tot den derden graad ingesloten, hetzij in persoon, hetzij door gemagtigden, hetzij in hoedanigheid als partij, voorkomen.

Dit verbod is echter niet toepasselijk in de gevallen, dat de gemelde vrouwen, bloedverwanten ot aangehuwden als keepers, huurders, pachters, aannemers of borgen verschijnen in akten, waarbij in het openbaar gehouden verkoopingen, verhuringen, verpachtingen of aanbestedingen worden geconstateerd, of als leden van vergaderingen, waarin van het verhandelde door eenen notaris proces-verbaal wordt opgemaakt.

In geval van overtreding, [heeft de akte alleen kracht van onderhandsch geschrift, mits zij door de verschijnende personen onderteekend zij, en is de notaris tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden gehouden.

23. De notariële akten mogen geene beschikkingen of bepalingen inhouden ten voordeele van den notaris, ten wiens overstaan zij zijn verleden, van de getuigen, van zijne of hunne vrouwen, zijne of hunne bloedverwanten, of aangehuwden in de regte linie, zonder onderscheid van graden, en in de zijdlinie tot den derden graad ingesloten. Hetgeen hiertegen strijdig is, wordt voor niet geschreven gehouden; blijvende echter de akte overigens in haar geheel.

Door de bepaling van dit artikel wordt geene verandering gebragt in de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek omtrent uiterste willen. (B. 954 v.)

23. De akten zullen, behoudens de voorschriften der wet omtrent den vorm van sommige derzelve, worden verleden voor éénen notaris, in tegenwoordigheid van twee getuigen. De getuigen moeten aan den notaris bekend zijn, of derzelver identiteit en bevoegdheid aan hem, door een of meer der verschijnende personen, verklaard, en daarvan in de akte melding gemaakt worden. Zij moeten zijn van het mannelijk geslacht, meerderjarig en ingezetenen van het Koningrijk, hunnen naam kunnen teekenen en de taal verstaan, waarin de akte verleden wordt.

24. Behoudens de in het Burgerlijk Wetboek gemaakte'bepalingen, mogen bloedverwanten of aangehuwden, hetzij van den notaris, hetzij van de verschijnende personen, tot in den derden graad ingesloten, alsmede de huisbedienden van den notaris, niet tot getuigen worden genomen. (B. 991.)

Bij overtreding van dit of van het vorig artikel, zal de akte, voor zoo verre die geene uiterste-wilsbeschikking inhoudt, alleen kracht van onderhandsch geschrift hebben, mits zij door de verschijnende personen onderteekend zij, onvermin-

911

.

-ocr page 964-

912 WET 01' HET NOTAEIS-AMBT.

derd de verpligting van den notaris, tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden, indien daartoe termen zijn; zullende echter het verzuim der vermelding in liet vorige artikel voorgeschreven, alleen met eene geldboete van tien gulden worden gestraft.

Bloedverwanten of aangehuwden tot in den derden graad ingesloten, van koopers, huurders, pachters, aannemers of borgen bij openbare verkoopingen, verhuringen, verpachtingen of aanbestedingen, mitsgaders van leden van vergaderingen, waarin van het verhandelde door eenen notaris proces-verbaal wordt opgemaakt, zullen daarbij echter als getuigen kunnen worden genomen.

25. De verschijnende personen moeten den notaris bekend zijn, of worden bekend gemaakt door twee getuigen, alle ver-eischten bezittende om bij notariële akten als zoodanig te dienen, des echter, dat bloed- of aanverwantschap met den bekend gemaakten persoon geene reden van uitsluiting oplevert.

Van dit een of ander moet in de akte uitdrukkelijk melding worden gemaakt.

26. Alle akten moeten de voornamen, den naam en de standplaats van den notaris uitdrukken.

Dezelve moeten daarenboven inhouden de voornamen, den naam, het beroep of de maatschappelijke betrekking en de woonplaats van ieder der verschijnende personen en der door hen vertegenwoordigden, voor zoo verre het beroep of de maatschappelijke betrekking en woonplaats door hen kan worden opgegeven; voorts de betrekkingen of hoedanigheden waarin, en de vermelding der volmagten of beschikkingen krachtens welke wordt gehandeld; de voornamen, den naam, het beroep of de maatschappelijke betrekking en de woonplaats van ieder der getuigen, ook van die ia het vorige artikel bedoeld; eindelijk de plaats, het jaar, de maand en den dag op welken de akten verleden zijn.

Bij overtreding van een of meer der bij dit en het vorige artikel vastgestelde bepalingen, zal de notaris voor elk der-zelve verbeuren eene boete van tien gulden, en zal bovendien de akte, byaldien de plaats, het jaar, de maand of de dag daarin niet mogten vermeld zijn, alleen kracht van onder-handsch geschrift hebben, mits zij door de verschijnende personen onderteekend zij.

27. Indien door eenen notaris eene akte wordt verleden in eene plaats, welke, volgens de wet op de patenten, is van hoogeren rang, dan die waarin zijne standplaat» is gevestigd, zal hij verpligt zijn van het in die plaats verkregen suppletoire patent in het hoofd der akte melding te maken, op eene boete van ten minste vijf en twintig, en ten hoogste vier honderd gulden, voor iedere overtreding, onverminderd deszelfs gehoudenheid tot voldoening der suppletoire rcgten voor een vol jaar,

28. De notariële akten moeten leesbaar, in onafgebroken zamenhang, zonder verkortingen, witte vakken, gapingen of tussehenruimten worden geschreven, ten ware voor sommige

-ocr page 965-

WET OP HET JKOTAEIS-AMBT. 91^

door eenige autlioriteit vastgestelde gedrukte formulieren mog-ten bestaan; de noodzakelijk opengebleven onbeschreven vakken in bet ligchaam der akten, moeten vóór de onderteeke-ning, door een of meer duidelijke inktstrepen, voor verdere beschrijving onbruikbaar gemaakt worden; alle getallen ter bepaling van de hoeveelheid of hoegrootheid der zaken, welke in de akten worden vermeld, mitsgaders de dagteekeningen, moeten in schrijfletters worden uitgedrukt: doch kunnen in cijfers worden herhaald of voorafgesteld ; zullende de notaris voor iedere overtreding van dit artikel verbeuren ecne boete van tien gulden.

Het is echter geoorloofd om in volmagten, welke in origi-nali worden uitgegeven, den naam van den gevolmajïtigdc oningevuld te laten, mitsgaders om in die, welke in minuut worden verleden, de voornamen van de gevolmagtigden alleen door de eerste letters aan te duiden, met bijvoeging echter van het beroep of de maatschappelijke betrekking en de woonplaats, voor zoo verre die aan den lastgever bekend zijn.

29. De akten kunnen worden verleden in de taal, welke partijen verkiezen, mits de notaris dezelve versta.

De uiterste wil bij openbare akte, de akte van bewaargeving van eenen olographischen uitersten wil, en de akte van superscriptie van een besloten testament, moeten worden opgesteld in de taal, waarin de erflater zijnen wil verklaard, de bewaar-neming verzocht of het besloten testament aangeboden zal hebben. (E. 979, 986, 987.)

80. De akten moeten door elk der verschijnende personen, onmiddellijk na voorlezing, worden onderteekend, ten ware zij mogten verklaren hunnen naam niet te kunnen teekenen of daarin verhinderd worden; zullende alsdan van deze hunne verklaring, alsmede van de reden van verhindering, uitdrukkelijk melding worden gemaakt.

Bijaldien echter een of meer der verschijnende personen alleen bij een bijzonder gedeelte der akte belang hebben, of alleen bij zulk een gedeelte, als gehandeld hebbende, voorkomen, zal het voldoende zijn, dat dit gedeelte aan de zooda-nigen voorgelezen en door hem of hen geteekend worde, en dat die voorlezing en onderteekening bij dit gedeelte der akte uitdrukkelijk worde vermeld.

Bovendien moeten de akten door de getuigen, waaronder ook die in art. 25 opgenoemd begrepen zijn, mitsgaders door den notaris worden onderteekend.

Bij overtreding van elk der genoemde bepalingen, zal de akte alleen kracht van onderhandsch geschrift hebben, voor zoo verre dezelve door de verschijnende personen geteekend is.

Voor de voorlezing en onderteekening moet uitdrukkelijk in het slot der akte worden melding gemaakt, op eene boete van tien gulden.

81. Bijaldien bij akten van boedelbeschrijving of processen-verbaal wegens handelingen of daadzaken op te maken, een of meer der verschijnende personen zijnen of hunnen naam weigeren te teekenen, of zich bij de sluiting der akte verwijderd hebben, zonder die te hebben geteekend, is het voldoeude,

58

-ocr page 966-

914 WET OP HET NOTAETS-AMBT.

dat van deze omstandigheid in de akte uitdrukkelijk melding worde gemaakt.

Indien de verschijnende persoon of personen, die zijnen of hunnen naam weigeren te teekenen, daarvoor redenen opgeven, zullen die in de akte moeten worden vermeld.

32. De volmagten, waaruit de handelende personen hunne bevoegdheid ontleenen, zullen aan de minuten worden vastgehecht. Onderhandsche of buiten het Rijk verledene volmagten moeten vooraf door de lasthebbers, in tegenwoordigheid van den notaris en van de getuigen, voor echt worden erkend en, ten blijke daarvan, door hen allen zijn geteekend, ten ware de eerstgenoemde verklaarden hunnen naam niet te kunnen teekenen of daarin verhinderd worden; in welk geval daarvan op de volmagt melding gemaakt, en die verklaring, de redenen der verhindering inhoudende, door den notaris en de getuigen onderteekend zal worden; van welk een of ander in de akte zal worden melding gemaakt.

Indien partijen krachtens mondelinge volmagt handelen, moet zulks in de akte worden vermeld.

Voor iedere overtreding van eene dezer bepalingen, zal de notaris verbeuren eene boete van tien gulden.

83. Van de aanhechting bij het vorig artikel voorgeschreven, worden vrijgesteld:

lo. Volmagten, in minuut berustende onder den notaris, die over de akte staat waarbij de lasthebber verschijnt;

2o. Volmagten, welke reeds zijn vastgehechv. aan akten, voor denzelfden notaris verleden, en onder zijne minuten verbleven, mits hiervan in dp akte worde melding gemaakt; bij verzuim waarvan de notaris in ieder geval zal verbeuren eene boete van tien gulden.

84. Alle veranderingen en byvoegingen moeten op den kant der akten geschreven worden, doch zijn alleen geldig voor zoo verre die ieder afzonderlijk door de verschijnentie personen, welke de akte geteekend hebben, door den notaris en door de getuigen onderteekend of gewaarmerkt zyn.

In geval eene verandering of bijvoeging te wijdloopig is, om op den kant der akte te worden geschreven, zal die achteraan, doch vóór het slot der akte worden geplaatst, mits de bladzijde en de regel worden aangeduid, waartoe dezelve behoort, op straffe van nietigheid van elke op eene andere wijze of zonder deze aanduiding gedane verandering of bijvoeging.

85. Het is niet geoorloofd om in eene akte of in de veranderingen en bijvoegingen, welke op den kant of vóór het slot derzelve zijn gesteld, eenige overschrijving, tusschenvoeging of byvoeging van woorden of letters te doen, of die op de eene of andere wijze uit te schrappen of te doea verdwijnen en andere in derzelver plaats te stellen, op straffe van nietigheid der over of in de plaats geschrevene en der tusschen of bijgevoegde woorden of letters.

86. Indien de doorhaling van woorden of letters in eene akte noodig mogt zyn, zal zulks moeten geschieden op zoodanige wijze, dat de doorgehaalde woorden of letters leesbaar

-ocr page 967-

WET OP HEÏ NOTAEIS-AMBT. 915

blijven; derzelver getal zal op den kant der bladzijde naast de doorhaling of onder de verandering of bijvoeging, met aanduiding van den regel waarin de doorhaling heeft plaats gehad, worden vermeld; iedere vermelding zal afzonderlijk, even al3 de veranderingen en bijvoegingen, worden onderteekend of gewaarmerkt, of wel het getal van al de in eenc akte doorgehaalde woorden of letters vóór liet slot derzelve worden vermeld, mits de bladzijde en de regel worden aangeduid, waarin die voorkomen.

Voor iedere overtreding van eene der bepalingen, voorkomende in dit of in de twee vorige artikelen, zal de notaris verbeuren eene boete van tien gulden, en zelfs, in geval van kwade trouw, van zijn ambt worden ontzet; onverminderd de verpligting tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden.

37. De notarissen mogen in hunne akten geene andere benamingen van munten, maten en gewigten gebruiken dan die, welke bij de wetten en besluiten omtrent het munt- of tientallig stelsel zijn aangenomen, onder verbeurte eener boete van tien gulden voor iedere overtreding, onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden, indien daartoe termen zijn.

De gebouwde en ongebouwde eigendommen zullen in alle akten, bestemd om in de registers der bewaring van de hypotheken te worden ingeschreven, overgeschreven, vermeld 'of aangeteekend, op gelijke boete worden aangeduid door de opgave van de gemeente, de sectie en het nummer, waaronder elk perceel in de schrifturen van het kadaster bekend is, behoudens verdere omstandige beschrijving, indien deze dooide belanghebbenden verlangd of door bestaande wetten of reglementen gevorderd wordt.

Van deze bepalingen zijn uitgezonderd akten van uiterstewilsbeschikkingen, akten houdende toestemming tot het doorhalen van inschrijvingen waarbij de kadastrale indeeling niet is aangeduid, akten van boedelbeschrijving, voor zoo verre daarbij in den boedel gevonden vreemde muntspecien worden vermeld of bescheiden en titels worden beschreven, waarin de afgeschafte benamingen mogten zijn gebezigd; en voorts alle akten in het algemeen, in welke van buitenlandsche fondsen, aandeelen in vreemde negotiatien of onroerende goederen, buiten 's lands gelegen, de rede is, of bij gelegenheid dat daarin uitdrukkingen worden aangehaald of overgenomen, uit bescheiden waarin oude benamingen gebruikt zijn.

Ten aanzien van tienden en grondrenten, waaromtrent niet bepaaldelijk kan worden opgegeven, welke bijzondere perceelen daarmede zyn belast, zal de juiste omschrijving en aanwijzing der schuldpligtige streek, gemeente of polder, in de akte voldoende zijn.

38. De notarissen zijn verpligt minuut op te maken van alle te hunnen overstaan verledene akten, bij gebreke waarvan dezelve geene kracht van authentieke akte bezitten, en de notaris gehouden is tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden.

-ocr page 968-

WET OP HET NOTAEIS-AMBT.

Van deze verpligting zijn uitgezonderd akten van huwelijkstoestemming:, van bekendheid, volmagten, verklaringen van eigendom of van het in leven zijn van personen, quitantien van sommen beneden de drie honderd gulden, alle quitantien voor huur- of pachtpenningen, loon, renten of pensioenen, protesten, aanbiedingen van betaling, toestemming tot doorhaling of vermindering van hypothecaire inschrijvingen en andere eenvoudige akten, waarvan de uitgifte in originali bij de wetten is toegestaan.

Het zal geoorloofd zijn van deze alzoo in original! uit te geven akten, met uitzondering der volmagten waarin de •naam van den gevolmagtigde oningevuld is gebleven, twee, drie of meer gelijkluidende op hetzelfde oogenblik te verlijden en te doen teekenen, doch zal, op straffe eener boete van tien gulden, door den notaris te verbeuren, in elk der gelijklui-denden van derzelver getal uitdrukkelijk melding worden gemaakt, terwijl allen slechts voor één en één voor allen in regten zullen gelden.

39. De notarissen zijn gehouden, om, in geval van overlijden of afwezigverklaring van den testateur, binnen veertien dagen, nadat zij daarvan kennis dragen, de belanghebbenden te verwittigen, dat de uiterste wilsbeschikkingen van den overledene of afwezige onder hunne minuten berusten. Hetzelfde is van toepassing op akten, waarbij een uiterste wil is herroepen en op huwelijks-contracten, voor zoo verre dezelve schenkingen ter zake des doods behelzen. (B. 990.)

40. Behalve in de gevallen, bij het 6de lid van art. 5, en bij de art. 53 en 56 dezer wet voorzien, is alleen de notaris, bewaarder der minuten, bevoegd tot het afgeven van grossen, afschriften en uittreksels.

Ieder notaris heeft echter het regt om afschriften en uittreksels af te geven van alle akten, welke ten zijnen kantore als minuten nedergelegd, of aan eene andere akte vastgehecht zijn.

De notarissen mogen ook afschriften en uittreksels maken van alle akten en stukken, welke te dien einde aan hen vertoond en, na met het afschrift of uittreksel vergeleken te zijn, teruggegeven worden.

Behoudens de bij de wet daaromtrent bepaalde uitzonderingen, moeten de uittreksels gelykluidend zijn met de overgenomen gedeelten, en zal altijd het hoofd en slot der akte met de quitantie der registratie, alsmede dc vermelding van al de handelende personen, derzelver betrekkingen of hoedanigheden, in het uittreksel moeten voorkomen. Aan het slot moeten worden gesteld de woorden: „Uitgegeven voor woordelijk gelijkluidend uittrekse 1.quot; Alles op eene boete van ten minste tien en ten hoogste vijftig gulden door den notaris te verbeuren.

Bij het uitgeven eener eerste grosse zullen, op verbeurte van eene boete van ten minste vijftig en ten hoogste honderd gulden, de dag der uitgifte en de naam van dengenen ten wiens verzoeke dezelve geschiedt, door de notarissen op de minuut aangeteekend en die aanteekening door hen gewaarmerkt worden.

916

-ocr page 969-

WET or HET NOTARIS-AMBT. 917

41. De notarissen mogen, niet uitzoiulering van eenen aan hen in bewaring gegeven olographischen uitersten wil, geene minuut hoegenaamd uit hunne handen geven, anders dan in de gevallen bij de wet voorzien en krachtens een vonnis ot' bevelschrift van den regter, met inachtneming der bepalingen, bij .liet Wetboek van Burgerlijke llegtsvordering en dat van Strafvordering voorgeschreven. (B. 891; R, 189; Sv. 295.)

42. De notarissen mogen geene grossen, afschriften of uittreksels, noch inzage of mededeeling van den inhoud der akten geven, anders dan aan de onmiddelijk belanghebbende personen, hunne erfgenamen of regtverkrijgenden, tenzij ten gevolge van een vonnis, onverminderd de bepalingen van de wet op de registratie eu de overschrijving in de openbare registers, ten aanzien van sommige akten bij de wet bevolen; alles op straffe eener boete van ten minste vijftig en ten hoogste honderd gulden, en in geval van herhaalde overtreding, van schorsing in hunne bediening gedurende ten minste drie en ten langste zes maanden, behoudens de vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden. (R. 839.)

43. Aan iederen onmiddellijk belanghebbende bij eene notariële akte, deszelfs erfgenamen of regtverkrijgenden, kan daarvan ééne grosse worden afgegeven.

Deze moet, even als de arresten en vonnissen, tot hoofd hebben de woorden: In naam des Konings, en tot slot: Uitgegeven vo!or eerste grosse, met vermelding van den naam van dengenen, ten wiens verzoeke en van den dag waarop de uitgifte is geschied, alles op eene boete van ten minste tien en ten hoogste vijftig gulden. (R. 430.)

Uittreksels of gedeelten van akten mogen niet als grossen worden uitgegeven, met uitzondering nogtans van boedelscheidingen en van processen-verbaal van openbare verkoopingen, verhuringen, verpachtingen en aanbestedingen, waarvan het geoorloofd is voor iedere afzonderlijke toedeeling, koop, huur, pacht of aanneming, of voor al de door een en denzelfden persoon of personen gezamenlijk gedane koopen, huren, pachten of aannemingen een uittreksel als grosse uit te geven, voor zoo verre die personen het proces-verbaal mede geteekend, of bij verhindering verklaard hebben door daarin opgenoemde beletselen niet te hebben kunnen teekenen; - de voorwaarden van verkooping, verhuring, verpachting of aanbesteding zullen echter, voor zoo verre zij de betrokkene koopen, huren, pachten of aannemingen aangaan, in derzelver geheel in zoodanig uittreksel moeten opgenomen worden.

44. Het afgeven van eene tweede of verdere grosse aan denzelfden belanghebbende, zal niet anders mogen geschieden dan op de wijze bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering bepaald, en zulks op straffe van schorsing in de bediening gedurende ten minste drie en ten langste zes maanden.

Van dit uitgeven der tweede of verdere grosse zal bovendien op de minuut zelve aanteekening worden gemaakt, op de wijze en boete, by het 5de lid van art. 40 dezer wet bepaald. (R. 841.)

45. leder notaris moet een zegel hebben, bevattende het

-ocr page 970-

918 WÜT OP HET NOTA.KIS-AMBT.

Koninklijk wapen, en in het randsclirift de eerste letter der voor-namen, den naam, het ambt en de standplaats van den notaris.

Alle door hem uit te geven akten, grossen, afschriften en uittreksels zullen een afdruk van dat zegel dragen, en daarmede zal alle aanhechting van stukken geschieden; op eene boete van tien gulden voor iedere overtreding.

46. De handtcekening van den notaris op alle akten, grossen, afschriften en uittreksels zal, wanneer daarvan moet worden gebruik gemaakt buiten het regtsgebied van het hof, waarin de standplaats van den notaris gevestigd is, gelegaliseerd worden door den voorzitter van de arrondissements-regtbank, onder welker regtsgebied dezelve gelegen is,

47. Behalve de akten, bij de Wet op de registratie opgenoemd, zijn de notarissen ook nog, op de boete daarbij vermeld, verpligt, om op het door hen te houden repertorium dag voor dag te vermelden de afschriften of uittreksels van vertoonde akten of stukken.

De in originali uitgegeven akten, waarvan twee, drie of meer gelijkluidende op hetzelfde oogenblik zijn verleden, zullen op dit repertorium onder één nummer worden vermeld.

48. De notarissen zijn verpligt om, hetzij zei ven, hetzij door eenen schriftelijk gemagtigde, binnen de twee eerste maanden van ieder jaar, ter griffie van de arrondissements-regtbank hunner standplaats over te brengen een door hen echt verklaard dubbel van het repertorium der akten, welke zij gedurende het jafgeloopen jaar hebben verleden, op verbeurte eener boete van tien gulden voor de eerste, twintig gulden voor de tweede en dertig gulden voor de derde ingegane maand verzuim.

In geval een notaris in den loop van een jaar geene akten verleden, noch afschriften of uittreksels van aan hem vertoonde akten of stukken vervaardigd heeft, zal hij binnen denzelfden termijn, op gelijke boeten, daarvan eene verklaring ter griffie moeten overleggen, of door eenen schriftelijke gemagtigde doen overleggen.

Indien de overbrenging van het dubbel der repertoria of van de verklaring, niet voor den eersten Junij van ieder jaar heeft plaats gehad, zal de notaris, onverminderd deszelfs gehoudenheid tot betaling der boete in het eerste lid vermeld, voor den tijd van drie maanden in zijne bediening worden geschorst, en indien zulks vóór het eindigen derzelve nog niet is geschied, daarvan worden ontzet.

Wanneer de laatste dag der maand February op eenen Zondag invalt, zal die in beide gevallen niet in den termijn begrepen zijn, en de overbrenging alzoo uiterlijk den vorigen dag moeten geschieden.

49. Van deze overbrenging moet blijken door eene akte van bewaarneming, door den griffier opgemaakt en door den notaris of zijnen gemagtigde mede-onderteekend; deze akte zal door den griffier worden ingeschreven in een afzonderlijk register, gekantteekend door den voorzitter van de arrondissements-regtbank.

Pe volmagten zullen aan het register worden vastgehecht.

-ocr page 971-

WET OP HET NOTA RIS-AMBT,

VIERDE HOOFDSTUK.

Van het toezigt over de notarisscu eu van der zeiver honorarium.

50. Indien een notaris de waardigheid van zijn karakter of zijne ambtsbezigheden mogt verwaarloozen, of zich aan inbreuk op de wetten en verordeningen of andere misslagen mogt schuldig maken, wordt zulks door het openbaar ministerie bij deregt-bank van het arrondissement, waarin zijne standplaats is gevestigd, ter kennisse van de regtbank gebragt.

Buiten de gevallen, waarin bij deze wet bepaalde straffen zijn vastgesteld, zijn de arrondissements-regtbanken, in raadkamer vergaderd, bevoegd tot het doen van enkele waarschuwing of van berisping, na verhoor vanjden belanghebbenden notaris, of deze behoorlijk geroepen zijnde.

Wanneer een notaris bereids twee malen mogt zijn berispt, en daartoe ten derden male aanleiding mogt geven, zal hij door de regtbank voor ten minste drie, en ten langste zes maanden in zijne bediening kunnen worden geschorst;bijeenevierde aanleiding tot berisping zal de schorsing moeten worden uitgesproken.

51. In het arrest, bij hetwelk een notaris tot eene criminele straf wordt veroordeeld, zal tevens deszelfs afzetting worden uitgesproken.

Elk notaris, die tot eene correctionele gevangenisstraf mogt zijn veroordeeld, kan, op requisitoir van het openbaaar ministerie, na in zijne belangen te zijn gehoord, door de regtbank van zijne bediening worden ontzet.

52. Wanneer een notaris, door ouderdom, zwakte of aanhoudende ziels- of ligchaams-ziekten, tot de uitoefening zijner bediening ongeschikt mogt zijn geworden, zal de officier bij de arrondïssements-regtbank daarvan verslag doen aan den procu-reur-gencraal bij het provinciaal geregtshof, en kan op eene daartoe door dezen te doene voordragt, na verhoor van den belanghebbenden notaris, of deze behoorlijk geroepen zijnde, en na ingewonnen advies van het provinciaal geregtshof, aan zoodanigen notaris door den Koning een eervol ontslag worden verleend.

53. Wanneer een notaris door ziekte of andere omstandigheden tijdelijk verhinderd wordt om zijne bediening uit te oefenen, zal, op daartoe door hem, deszelfs echtgenoot of een zijner bloedverwanten of aangehuwden te doen verzoek, of, bij verzuim, op requisitoir van het openbaar ministerie, door de regtbank van het arrondissement, waarin deszelfs standplaats gevestigd is, een der naburige notarissen worden aangewezen, om ten aanzien der minuten van den verhinderden notaris, en van de aan hem in bewaring gegeven stukken, tijdelijk al datgene te verrigten, waartoe deze anders bevoegd en verpligt zoude zijn.

De in de uitoefening van zijne bediening tijdelijk verhinderde notaris is verpligt aan den alzoo aangewezenen, den vrijen toegang tot [zijne minuten en tot de aan hem in bewaring ge-

919

-ocr page 972-

920 WET OP HET NOTAEIS-AMBT.

geven stukken te verleenen, op straffe van bij weigering van zijne bediening te worden ontzet.

De redenen der verliindering vervallen zijnde, zal die aanwijzing, op verzoek van den notaris of op requisitoir van het openbaar ministerie, door de regtbank worden ingetrokken.

54-. Van de overtredingen dezer wet neemt, op de vervolging van het openbaar ministerie, de burgerlijke regterkennis.

De vervolgingen worden, wat den vorm van procederen en dus ook de bewijsmiddelen, mitsgaders wat de bevoegdheid tot hooger beroep en cassatie betreft, behandeld als correctionele zaken; des echter, dat omtrent het ophouden en te niet gaan van deze vervolgingen en omtrent de ten uitvoerlegging van arresten en vonnissen, de bepalingen van den 23stenen 17den titel van het Wetboek van Strafvordering mede toepasselijk zijn. (R. 854.)

55. De regtsvordering tot schorsing van eenen notaris in de uitoefening zijner bediening, tot afzetting of tot veroordeeling in geldboeten ter zake van overtredingen dezer wet, en in de gevallen daarbij voorzien, zal zijn verjaard ra verloop van twee jaren, te rekenen van den dag waarop de overtreding, op de wijze bij art. 59 dezer wet vermeld, heeft kunnen worden geconstateerd.

56. Bij ieder vonnis, waarbij een notaris, voor eenen bepaalden tijd, in de uitoefening zijner bediening wordt geschorst, zal tevens een der naburige notarissen worden aangewezen, om gedurende dien tijd, ten aanzien der minuten van den geschorsten notaris en van de aan hem in bewaring gegeven stukken, al datgene te verrigten, waartoe deze anders bevoegd en verpligt zoude zijn.

De in de uitoefening van zijne bediening geschorste notaris is verpligt aan den alzoo aangewezenen den vrijen toegang tot zijne minuten en tot de aan hem in bewaring gegeven stukken te verleenen, op strafte van, bij weigering, van zijne bediening te worden ontzet.

57. Byaldien de straf van schorsing, krachtens de bepalingen dezer wet, eenmaal tegen een notaris is uitgesproken, zal, wanneer hij andermaal schuldig wordt geoordeeld aan eene overtreding, welke zijne schorsing ten gevolge zou kunnen hebben, deze straf door zijne afzetting kunnen worden vervangen.

Bij eene derde overtreding van zoodanigen aard moet de afzetting uitgesproken worden.

58. Wanneer er eene overtreding is begaan, waarop geene andere straf dan die van geldboete gesteld is, zal de notaris de regtsvervolging kunnen voorkomen door vrijwillig het bedrag der boete, en wel het maximum derzelve, te betalen, met de kosten, indien hij reeds was gedagvaard.

De boete en kpsten kunnen aan den bevoegden ontvanger niet anders worden voldaan dan op schriftelijke magtiging van het ;openbaar ministerie, aan hetwelk de quitantie van den ontvanger door den notaris moet worden overgebragt, binnen den tijd door het openbaar ministerie te bepalen.

59. De ambtenaren der registratie zijn verpligt, om, zoodra zij in de uitoefening hunner bediening eene overtreding van

-ocr page 973-

WET OP HET NOTARIS-AMBT. 921

deze wet; ontdekken, daarvan terstond bi.i proces-verbaal te doen blijken, en binnen drie dagen een afschrift van hetzelve aan den notaris uit te reiken.

l)e processen-verbaal zullen, binnen eene maand na derzel-ver opmaking, aan den officier worden opgezonden.

60. Tot bepaling der hoegrootheid en vorm van taxatie van het honorarium der notarissen, gelijk mede van de verschotten, welke aan hen in rekening zullen worden geleden, zal, bij reglement van openbaar bestuur, een tarief worden vastgesteld.

Het is aan de notarissen niet geoorloofd om voor de werkzaamheden, welke door hen als zoodanig worden verrigt, eenige andere belooning, onder welke benaming ook, in rekening te brengen, dan die welke bij het tarief is bepaald.

Binnen den tijd van drie jaren na deszelfs invoering, zal dit tarief bij eene wet geregeld worden. (Sb. 1847, no. 12.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Van het bewaren en overbrengen van minuten, registers en repertoria.

61. De notarissen zullen hunne minuten, registers en repertoria zorgvuldig in eene regelmatige orde bewaren, en die steeds op eene voegzame en veilige plaats wegsluiten.

62. Binnen vier en twintig uren na het overlijden van eenen notaris, is de bewindvoerende in zijnen boedel verpligt daarvan kennis te geven aan den officier bij de regtbank van het arrondissement, waarin de standplaats van den overledene gevestigd is geweest.

Ieder uit zijne betrekking ontslagen of naar een ander kanton verplaatste notaris, is tot eene gelijke kennisgeving, binnen gelijken termijn na deszelfs ontslag of verplaatsing, verpligt.

Voor iedere twaalf uren, welke de standplaats van de hoofdplaats van het arrondissement is verwijderd, zal de hierboven bepaalde termijn met vier en twintig uren worden verlengd.

68. Het openbaar ministerie bij de regtbank van het arrondissement, waarin] de standplaats van den overleden, ontslagen of verplaatsten notaris is gevestigd geweest, zal, na ontvangst dezer kennisgeving, of bij gebreke van dien, ambtshalve, zoo spoedig mogelijk zorg dragen, dat tot de hierna te melden einden een ander naburig 'notaris door de arrondissements-regtbank worde afingewezen.

Hetzelfde zal plaats hebben, zoodra het vonnis, waarbij een notaris van zijn ambt is ontzet, in kracht van gewijsde is gegaan.

64. De alzoo aangewezen notaris zal de minuten van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris bijeenverzamelen, voor derzelver registratie zorgen en in het algemeen al die werkzaamheden verrigten, waartoe de overleden, ontslagen, verplaatste of afgezette notaris, indien hij nog in leven of in betrekking ware, bevoegd en verpligt zoude zijn geweest.

Hij zal van de door hem overgenomen minuten, registers en repertoria eenen summieren staat opmaken, en een dubbel

-ocr page 974-

922 WET OP HET N0TA1US-AMBT.

van dieu binnen den tijd van zes weken, nadat hem de beschikking der regtbank, waarbij hij wordt aangewezen, zal zijn bekend gemaakt, nederleggen ter griffie van de arrondissements-regtbank, op verbeurte eener boete van tien gulden voor iedere ingegane week verzuim.

Op verbeurte eener gelijke boete, zal de aangewezen notaris binnen denzelfden termijn een door hem geteekend afschrift van dien staat moeten overhandigen aan den bewindvoerder in den boedel van den overleden of van den ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris.

Indien de nederlegging of de overhandiging, in het 2de en 3de lid vermeld, nietquot; binnen den tijd van drie maanden, nadat hem de beschikking der regtbank, waarbij hij wordt aangewezen, zal zijn bekend gemaakt, heeft plaats gehad, zal de notaris voor den tijd van drie maanden in zijne bediening worden geschorst, en, indien zulks vóór het eindigen van den duur der schorsing nog niet is geschied, daarvan worden ontzet.

65. De minuten, registers en repertoria van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris, zullen voorloopig onder den alzoo aangewezen notaris blijven berusten, lot dat in de plaats van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris een ander zal zijn benoemc'.; in welk geval hij al de krachtens het vorig artikel, door hem overgenomen stukken, binnen veertien dagen nadat de nieuw benoemde zijne betrekking zal hebben aanvaard, aan dezen zü. overhandigen.

Indien de opengevallen plaats niet mogt worden vervuld, zullen de minuten, registers en repertoria, welke onder den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris berustende waren, en op den eersten January van het jaar, waarin het overly den, ontslag, de verplaatsing of afzetting heeft plaats gehad, minder dan dertig jaren oud waien, benevens die van dat jaar zelf, bij voortduring onder den aangewezen notaris blijven berusten; terwijl de overige, binnen den tijd van drie maanden, nadat het besluit waarbij het niet vervullen der opengevallen plaats is beslist, ter zijner kennis zal zijn gekomen, door hem zullenj moeten worden overgebragt in de, naar aanleiding van art. 69 dezer wet, voor ieder arrondissement ingestelde algemeene bewaarplaats.

De nieuw benoemde notaris is tot eene gelijke overbrenging verpligt binnen den tijd van drie maanden, nadat hij die stukken van den tijdelijk aangewezen notaris zal hebben overgenomen.

66. Indien de overhandiging of overbrenging niet binnen de bij het vorige artikel bepaalde termijnen zal zijn geschied, zal de nalatige notaris verbeuren eene boete van tien gulden voor iedere ingegane week verzuim, en het openbaar ministerie bij de arrondissements-regtbank, na daartoe bekomen magtiging van dezelve, verpligt zijn de overhandiging of overbrenging te doen plaats hebben; zullende de vermeerdering der boete eerst eindigen, wanneer de overhandiging of overbrenging geheel zal zijn volbragt.

67. De nieuw benoemde notaris zal bij de overhandiging, en de naar aanleiding van art. 69 met de bewaring der minuten belaste notaris bij de overbrenging, ouder het laatste der

-ocr page 975-

WET OP HET NOTAHIS-AMBT. 923

overgelegde repertoria, eene verklaring van ie overneming der minuten, registers en repertoria stellen.

Indien er eenige van deze ontbreken, zullen zij daarvan, met aanduiding van derzei ver jaartal en nummers, uitdrukkelijk melding maken.

Van deze verrigtingen zal telken reize een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een afschrift zal worden gegeven aan den notaris welke de overhandiging of overbrenging zal hebben verrigt.

Ingeval de nieuw benoemde notaris tevens de jongst benoemde in de hoofdplaats van het arrondissement wordt, zal de ver-rigting van het overbrengen der minuten in de bewaarplaats geschieden ten overstaan van den oudst benoemden notaris in de hoofdplaats en het proces-verbaal door dezen worden opgemaakt.

68. Al hetgeen bij de vorige artikelen bepaald is geworden omtrent de aanwijzing, welke in geval van overlijden van een notaris door de arrondissements-regtbank moet geschieden ter voorloopige bewaring der minuten, mitsgaders wegens de latere overbrenging van die minuten bij den tot opvolger benoemden notaris, zal buiten toepassing blijven, wanneer du overleden notaris, bij een onderhandsch door hem geheel geschreven, gedagteekend en onderteekend stuk eenen in dezelfde gemeente of kanton woonachtigen notaris tot bewaarder zijner minuten, na zijn overlijden als geschikt hebbende aanbevolen, deze door de arrondissements-regtbank zal zijn aangewezen, ten welken einde de bewindvoerende in den boedel verpligt zal zijn, om bij de in art. 62 bevolene kennisgeving tevens het stuk, waarin de aanbeveling voorkomt, over te leggen, en de officier bij de arrondissements-regtbank, om hetzelve aan de regtbank te onderwerpen.

Op den alzoo aangewezen notaris berusten dezelfde verplig-tingen, welke in de vorige artikelen zijn omschreven ten aanzien van de bewaring en overbrenging der minuten van eenen overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris, wiens plaats niet wordt vervuld.

69. In de hoofdplaats van ieder arrondissement zal worden opgerigt eene algemeene bewaarplaats der minuten en registers-

Dezelve zal, geheel afgescheiden van de griffie, gevestigd zijn in het gebouw, in hetwelk de regtbank hare zittingen houdt.

De bewaring der aldaar gebragt wordende minuten en registers is opgedragen aan den tijdelijken jongst; benoemden notaris binnen de hoofdplaats van het arrondisssment, welke bevoegd en verpligt zal zijn om ten aanzien van de zich aldaar bevindende minuten, registers en verdere stukken al datgene te verrigten, waartoe de notarissen ten aanzien van hunne minuten, registers en repertoria bevoegd en verpligt zijn, zonder dat eenig stuk buiten de bewaarplaats zal mogen worden gebragt, anders dan in de gevallen bij art. 41 vermeld, op straffe eener boete van vijftig gulden, bij iedere overtreding.

70. Al de zich in een arrondissement in openbare bewaarplaatsen bevindende minuten van overleden of ontslagen notarissen, zullen binnen den tijd van zes maanden na het in

-ocr page 976-

934 WJJT OP HJfiT NOTAfilS-AMBT.

werking brengen dezer wet, naar de in dat arrondissement opgerigte bewaarplaats worden overgebragt.

71. i)e notarissen zijn bevoegd van de arrondissemcnts-regt-bank de magtiging te vragen om de onder hen berustende minuten, welke ouder dan dertig jaren zijn in de algemeene bewaarplaats over te brengen.

De magtiging verkregen zijnde, zal de overbrenging gesehie-den op de wijze, als bij art. 67 dezer wet is vermeld.

72. Dadelijk na het overlijden, ontslag, verplaatsing, schorsing of afzetting van den, binnen de hoofdplaats van het arrondissement ge vestigden jongst benoemden notaris, zal de hem opgedragene bewaring van regtswege overgaan, op den hem in ouderdom van benoeming onmiddellijk voorafgaanden notaris in de hoofdplaats, en zoo vervolgens bij opklimming, tot dat een ander jongst notaris in de hoofdplaats benoemd zal zijn.

Aan dezen zal binnen veertien dagen, nadat hij zijne bediening zal hebben aanvaard, de bewaring worden overgedragen.

ZESDE HOOFDSTUK.

Algemeene bepalingen.

73. Behalve in de gevallen, waarin zulks uitdrukkelijk bij deze wet is bepaald, kunnen de notarissen, indien daartoe termen bestaan, tot vergoeding van kosten sel.aden en interessen jegens de belanghebbenden worden veroordeeld, indien de akten, voor hen verleden, uit hoofde van gebrek in den vorm, in regten worden vernietigd of geoordeeld worden slechts als onderhandsche akten te kunnen galden, onverminderd gelijke vergoeding, zoo dikwijls zij bedrog gepleegd of list gebezigd hebben.

74. Tot tijd en wijle het bij art. 60 der wet vermelde tarief zal zijn vastgesteld en in werking gebragt, zullen de notarissen hun honorarium op den thans bestaanden voet blijven berekenen en hunne declaratiën zullen, in geval van verschil daarover, door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waarin hunne standplaats is gevestigd, worden getaxeerd.

Voor werkzaamheden in boedels, waarbij minderjarigen, onder curatele gestelden, beneficiaire of afwezige erfgenamen belang hebben, of van hen, welke in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen zijn verklaard, alsmede in vacante boedels, zal deze taxatie altijd moeten plaats hebben.

75. Al de vóór het in werking brengen dezer wet aangestelde notarissen, zullen hunne bediening, op den bij deze wet bepaalden voet, blijven uitoefenen in de geheelc uitgestrektheid van het arrondissement, waarin hunne woonplaats gevestigd is.

De zoodanigen, die met hun ambt bedieningen, welke daarmede, volgens art, 8 dezer wet, onbestaanbaar zijn, vereenigen, zullen dezelve kunnen blijven bekleeden.

76. De alzoo in hunne bediening bevestigde notarissen moeten binnen den tijd van ééne maand na het in werking

-ocr page 977-

WET OP HET NOTARIS-AMBT.

brengen dezer wet op de straf bij art. 18 derzeive bepaald» voor de arrondisseraents-regtbank, tot welker ressort hunne standplaats behoort, ieder naar de wyze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed (belofte) atleggen:

„Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de regterlijke authoriteiten ; — dat ik mijnen post met eerlijkheid, naauw-keurigheid en onzijdigheid zal waarnemen; de wetten op het notaris-ambt gemaakt of nog te maken, met de meeste naauwgezetheid zal opvolgen; en dat ik de meest mogelijke geheimhouding omtrent den inhoud der akten, overeenkomstig de voorschriften der wet, zal in acht nemen.quot; De Koning is bevoegd verlenging van den tot het afleggen van den eed bepaalden termijn, te verleenen.

Binnen denzelfden termijn zullen zij moeten voldoen aan het voorschrift van art. 20 dezer wet, op de boete daarbij bepaald, mitsgaders zich aanschaffen, en na verloop van den-zelven, bedienen van het zegel, in art. 45 van dezelve vermeld.

77. Zij, die den ouderdom van drie en twintig jaren bereikt hebbende, vóór den eersten Januarij 1842, van eene der kamers van notarissen hebben verkregen het certificaat, vermeld in art. 43 der wet van 25 Ventóse, jaar XI, worden, des verkiezende, van het afleggen van verder examen vrijgesteld, en zijn bevoegd om tot notaris te worden benoemd in het arrondissement, waarin die kamer was gevestigd, mits zij bij het verzoek, daartoe strekkende, tevens overleggen de bewijzen van volbragten leertijd, bij die wet voor eene benoeming tot notaris van den tweeden rang gevorderd.

78. De Koning is bevoegd om daar, waar het thans in een arrondissement aanwezige getal notarissen het maximum, bij art. 3 van deze wet bepaald, mogt overschrijden, de door overlijden, ontslag, verplaatsing of afzetting opengevallen plaatsen door nieuwe benoemingen aan te vullen, tot dat het thans aldaar bestaande getal tot het bepaalde maximum zal zijn teruggebragt, door telken reize van twee ontstane vacatures slechts ééne te vervullen.

79. De archieven van de ten gevolge der invoering dezer wet afgeschaft wordende kamers van notarissen, zullen door den laatst als secretaris gefungeerd hebbenden notaris binnen drie maanden na het in werking brengen dezer wet, worden overgebragt naar de volgens art. 69 voor ieder arrondissement opgerigte algemeene bewaarplaats der minuten, op eene boete van tien gulden voor iedere ingegane, week verzuim, zynde het laatste gedeelte van art. 66 ook op deze overbrenging van toepassing.

Aan den m ieder arrondissement met de bewaring der minuten belasten notaris, wordt ten aanzien van de alzoo in de bewaarplaats overgebragte stukken gelijke bevoegdheid verleend, als aan hem, bij art. 69, ten aanzien van de onder zijiie bewaring overgebragte minuten, is toegekend.

80. Het tijdstip waarop de tegenwoordige wet zal aanvangen te werken, wordt door den Koning vastgesteld, en houden

925

-ocr page 978-

926 WET OP HET NOTAEIS-AMBT.

alsdan op van eenige kracht te zijn de Wet van den 25sten Ventóse, jaar XI, liet Arrêté van den 2den Nivose, jaar XII, en alle andere wetsbepalingen en verordeningen, betreffende het notaris-ambt.

81. De Wet van den 22sten Pluviose, jaar VII en al de daarmede in verband staande verordeningen, blijven in stand.

BESLUIT van den 20sten Septêmber 1842, houdende bepaling van het tijdstip, ivaarop de Wet op het Notaris-ambt van den 9den Julij 1842 fSb. no. 20/, zal aanvangen te werken. fSb, no. 24.^

De Wet op het Notaris-ambt, van den 9den Julij 1842 (Sb. no. 20), zal met den zestienden October 1842 in werking worden gebragt en van verbindende kracht zijn met den klokslag van middernacht, tusschen den vijftienden en zestienden October van dit jaar.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering.

BESLUIT van den Wden February 1875, hou* dende nadere bepaling van het maximum van het getal notarissen in ieder arrondis» sement. (Sb. no. 15.)

Aetikel 1.

Het maximum van het getal notarissen, die voor ieder arrondissement kunnen worden aangesteld, wordt bepaald als volgt:

In de provincie Noordbrabant:

in het eerste arrondissement.....49 notarissen.

„ „ tweede „ .....21 „

„ „ derde „ .... ■ ^2

en alzoo te zamen 102 notarissen. In de provincie Gelderland;

in het eerste arrondissement.....38 notarissen.

// a tweede „ .....19 „

i, i, derde „ .....29 „

i, „ vierde „ .... . 18

en alzoo te zamen 104 notarissen.

-ocr page 979-

MAXIMUM DEE NOTAEISSEN IN IEDER ARROND1S3. 927 In de provincie Zuidholland:

in het eerste nrrondissement.....35 notarissen.

„ tweede

.... 27

„ derde

.... 53

„ vierde

.... 19

„ vijfde

„ zesde

. ... 11

en alzoo te zamen 160 notarissen. In de provincie Noord holland:

in het eerste arrondissement.....71 notarissen.

,/ ,/ tweede „ .....17 „

„ „ derde „ .....22 „

,/ „ vierde „ .... . 21

en alzoo te zamen 131 notarissen. In de provincie Zeeland:

in het eerste arrondissement.....1G notarissen.

„ u tweede „ .....17 „

„ „ derde „ .....9 „

en alzoo te zamen 42 notarissen, In de provincie U t r e c h t:

in het eerste arrondissement.....27 notarissen,

„ ,i tweede „ ..... 14 „

en alzoo te zamen 41 notarissen. In de provincie Friesland:

in het eerste arrondissement.....38 notarissen.

// ;/ tweede „ .....15 „

ti i, derde „ .....15 ..

en alzoo te zamen 68 notarissen.

In de provincie Overijssel:

in het eerste arrondissement.....23 notarissen.

/; ,/ tweede „ .....18 „

w ,/ derde „ ..... 17 „

en alzoo te zamen 58 notarissen. In de provincie Groningen:

in het eerste arrondissement.....20 notarissen.

„ „ tweede „ .....16 „

„ „ derde „ .....14

en alzoo te zamen 50 notarissen. In de provincie Drenthe:

23 notarissen.

-ocr page 980-

928 maximum dkr NOTA-sissen in ieder arrondiss.

In liet liertogdom Limburg;

in het eerste arronilissement.....29 notarissen.

„ „ tweede „ .... . 24

en alzoo te zanien 53 notarissen.

2. Het Koninklijk besluit van 3 February 1861 (Sb. no. 8; wordt bij deze ingetrokken en buiten werking gesteld.

WET van den Sisten Maart ±9^1, houdende vast stelling van het tarief tot bepaling van de hoegrootheid en van den vorm van taxatie van het honorarium der notaris sen, gelijk mede van dt verschotten, welke aan hen in rekening zullen worden geleden. (Sb. no. 12.)

Artikel I.

Voor alle akten, waarvan den notarissen de uitgifte in originali bij de wet is toegestaan, onverschillig of daarvan al dan niet eene minuut wordt opgemaakt, njet uitzondering van die in art. 2 vermeld, wordt door lien een vast lionora-rinm berekend.

Hetzelve bedraagt voor het voorbereiden, het opmaken en minuteren, het verlijden van zoodanige akten, en de verdere werkzaamheden daaraan verbonden f 3,00.

Wanneer deze akten van eenen buitengewonen omvang zijn, kan het honorarium tot f4,50 worden verhoogd.

Indien van deze akten twee of meer gelijkluidenden op hetzelfde oogenblik worden verleden en onderteekend, wordt voor de eerste het volle en voor iedere volgende het halve honorarium berekend.

Wanneer van deze akten eene minuut is opgemaakt, zonder dat daarbij uitdrukkelijk van het verlangen der verschijnende personen tot het maken van zoodanige minuut blijkt, kunnen geene kosten voor de eerste afschriften of uittreksels berekend worden.

2. Aan de notarissen is verschuldigd:

a. Voor protesten van niet-acceptatie of niet-betaling van wissels, orderbiljetten en dergel ij ken (kopij en overschrijving op het register daaronder begrepen) f 8,00, en voor akten van interventie aan den voet der protesten f 0.75 ;

b. Voor akten, inhoudende aanbod van betaling of consignatie van aangebodene, doch niet aangenomene gelden, de afschriften daaronder begrepen, f2,75j

c. Voor iederen getuige bij de in dit artikel vermelde [akten, f 0,25.

De notaris, die zich, tot het doen van eenige der bij dit artikel bedoelde verrigtingen, buiten zyne woonplaats begeett, berekent, boven het aan hem voor die verrigting toegekend honorarium, voor den tijd totdeheen-en wederrcizebenoodigd,

mitsgi voor i de pit reis ti Het de he boven Ind zelfde sen g( plaats Voc de he

-ocr page 981-

TAKIKF VAN HET HONORAUIUM DER NOTARISSEN. 929

mitsgaders voor de kosten aan het transport verbonden, fl,00 voor iedere vijf mijlen afstand tussclien zijne woonplaats en de plaats waar de verrigting geschiedt, zonder voor de terugreis te kunnen rekenen.

Het gedeelte van vijf mijlen, wanneer hetzelve minder dan de helft bedraagt, wordt niet berekend; doch dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor volle vijf mijlen.

Indien eenige der bij dit art. bedoelde verrigtingen in dezelfde zaak, op onderscheidene in dezelfde rigting gelegene plaatsen geschieden, wordt alleen de afstand naar de verst gelegene plaats in aanmerking genomen.

Voor reis- en transportkosten van ieder der getuigen wordt de helft van het hierboven bepaalde berekend.

8. Voor alle akten waarvan volgens de wet minunt moet worden opgemaakt, berekenen de notarissen hun honorarium bij vacatiën.

Het bedrag daarvan wordt bepaald op f 1,50 voor elk uur of gedeelte van dien, vereischt tot het voorbereiden, het opmaken, het minuteren, het verlijden der akten en de verdere werkzaamheden daaraan verbonden.

4. Onverminderd het honorarium bij het vorig artikel vermeld, wordt aan de notarissen toegekend:

a. Bij openbaren verkoop van zaken in de artikelen 502,563, 564 en 567 van het Burgerlijk Wetboek omschreven, met uitzondering van de zoodanigen, tot welker verkoop de notarissen, krachtens de Wet van 22 Pluviose, jaar VII, en de daarmede in verband staande verordeningen,gelijkelijk met de griffiers en deurwaarders bevoegd zijn; voorts bij openbaren verkoop van schepen en vaartuigen, groo-ter dan tien lasten, alles op den prijs waarvoor de goederen zijn toegewezen:

wanneer de prijs de som van f 3000 of minder bedraagt één ten honderd;

van sommen boven de f3000 tot f10,000, een half ten honderd van liet hoogere;

van sommen boven de f 10,000 tot f 25,000 een vierde ten honderd van het hoogere;

van sommen boven de f 25,000, onbepaald tot welk eene som, een achtste ten honderd van het hoogere.

Bij gelyktydigen verkoop van verschillende perceelen, ten verzoeke van dezelfde belanghebbenden, bepalen de prijzen, te zamen genomen, de evenredigheid der afdaling in de percentsgewijze belooning.

b. Bij openbare verhuring of verpachting, een half ten honderd van den huur- of pachtprijs.

In geval van verhuring of verpachting, voor meer dan twee jaren, wordt dit evenredig loon over het bedrag van den huur-of pachtprijs der twee eerste jaren ten volle, en over dat der volgende jaren voor de helft berekend.

5. A.au de notarissen is verschuldigd:

a. Voor uitgifte der grossen, afschriften of uittreksels van akten, ten hunnen overstaan verleden, mitsgaders voor afschriften of uittreksels van akten en stukken, welke

-ocr page 982-

930 TAKIEF VAN HET I10K0BA.BIUU DER NOTAKISSKN

onder hunne minuten berusten of aan hen worden vertoond, ;f 0,50 voor elke geheel beschrevene bladzijde, houdende 27 regels, elk van twaalf lettergrepen, de bladzijden en lettergrepen door elkander en de gedeeltelijk beschrevene voor vol gerekend.

Voor ongeteekende afschriften van ontworpen akten, wordt, wanneer deze worden gevorderd, naar den voormelden maatstaf de helft van het zoo even genoemde berekend.

b. Voor het schrijven van eenen brief terzake hunner werkzaamheden als zoodanig, of voor het lezen van eenen, mede als zoodanig ontvangen brief, f 0,75. Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, naar mate van den tijd welke daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op den voet bij art. S vermeld.

6. Behalve de kosten der gebruikte zegels en de betaalde registratie-regten en briefporten, wordt aan de notarissen als verschot in rekening geleden, voor belooning aan getuigen te betalen, voor iedere vacatie bij het verlijden van akten, niet in art. [2 genoemd, of bij andere werkzaamheden, voor elk uur of gedeelte daarvan f 0,25 voor iedere getuige.

Deze belooning mag nimmer meer dan f 1,50 voor iederen getuige op éénen dag bij eene en dezelfde akte of verrigting bedragen.

7. De notaris die zich tot het doen van eenige werkzaamheden, behalve die in art. 2 vermeld, hetzij op de vordering van belanghebbenden,: hetzij krachtens de voorschriften der wet, buiten zijne woonplaats begeeft, berekent, boven het honorarium voor die werkzaamheden, f 1,50 voor iedere vijf mijlen afstand tusschen die woonplaats en de plaats waar die werkzaamheden geschieden moeten, zonder voor de terugreis te kunnen rekenen.

Het gedeelte van vijf mijlen, wanneer hetzelve minder bedraagt dan de helft, wordt niet berekend, doch dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor volle vijf mijlen.

De reis- en verblijfkosten worden daarenboven door den notaris in rekening gebragt en zooveel mogelijk door quitantien bewezen.

8. De notarissen zijn verpligt aan hunne clienten, dit gevorderd wordende, te geven gespecificeerde rekeningen, met opgave van den dag waarop de werkzaamheden zijn verrigt en van den besteden tyd, voor zoo verre de hoegrootheid van het honorarium daarvan afhankelijk is.

Deze rekeningen mogen geene andere posten, hetzij voor honorarium, hetzij voor verschotten, inhouden, dan de zoodanige, welke betrekking hebben tot weikzaamheden welke door den notaris als zoodanig zyn verrigt.

9. Bij weigering of verzuim van betaling, worden deze rekeningen, op de wijze hierna bepaald, aan taxatie onderworpen.

Voor werkzaamheden ten behoeve van personen die het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten, alsmede van onbe-heerde of onder het voorregt van boedelbeschryving aanvaarde nalatenschappen, behalve in het geval dat voor de akten in

-ocr page 983-

TARIEF VAN HET IIONOEAÈIUJI DËE NOTAEISSEN. 931 art. 1 vermeld geen liooger honorarium dan liet daarbij gestelde maximum wordt berekend, mitsgaders met uitzondering der akten, vermeld in art. 2, heeft eene specificatie en taxatie der door den notaris opgemaakte rekening altijd plaats.

10. De taxatie geschiedt door den voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de standplaats van den notaris is gevestigd, of door een der leden van die regtbank, daartoe door den voorzitter benoemd, en wordt gesteld op gezegelde rekeningen, waarop iedere post, zoo van honorarium als van verschot, behoorlijk is omschreven en het bedrag daarvan afzonderlijk uitgedrukt, en waarop, naast de uitgetrokkene som, een wit vak is opengelaten.

Onder de rekening wordt gesteld: Ter taxatie ingediend door.....met onderteekening en dagteekening,

zonder dat eenige andere vorm bij de indiening ter taxatie in acht genomen behoeft te worden.

11. Alvorens tot de taxatie over te gaan, stelt de voorzitter der regtbank, of het daartoe benoemde lid, de ingediende rekening in handen van het openbaar ministerie, ten einde des-zelfs bedenkingen daaromtrent schriftelijk mede te deelen.

Zoowel het openbaar ministerie als de regter, door wien de taxatie geschiedt, zijn bevoegd om de belanghebbenden uit te noodigen tot de overlegging der stukken in de rekening vermeld.

Het openbaar ministerie slaat bij het onderzoek, en de regter by de begrooting der rekening, acht op de omstandigheid, of de gedeclareerde vacatiën naar den aard der zaak nuttig, doelmatig of noodig knnnen geoordeeld worden of door den cliënt zijn verlangd; zoomede of de rekening ook bevat posten van honorarium of van verschotten voor werkzaamheden, welke niet door den notaris als zoodanig zijnverrigt. De regter haalt de laatste door, en wijzigt, haalt door of vermindert voorts zoodanige posten, welke geoordeeld wordende paleneenerbillijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het gewigt der zaak en de moeite welke zij bij de behandeling heeft gevorderd of opgeleverd.

12. Bij de taxatie wordt het bedrag der te hoog gestelde of onaannemelijke posten doorgehaald, en in het daarvoor opengelaten wit vak de verschuldigde som, of wel nihil gesteld.

Aan het slot der rekening wordt door den regter gesteld: Goedgekeurd ter somma van......met uitdrukking in letters, van het geheele bedrag waarop dezelve is begroot, en daaronder een bevelschrift van tenuitvoerlegging. Dit bevelschrift wordt op de minuut ten uitvoer gelegd.

13. De notaris kan de herziening der taxatie vorderen door de regtbank, wier voorzitter of benoemd lid dezelve heeft gedaan.

Dit geschiedt bij verzoekschrift, waarop niet wordt beschikt, dan nadat de belanghebbenden voor twee commissarissen uit de regtbank, daartoe benoemd, zijn opgeroepen om in hunne belangen te worden gehoord. Commissarissen doen van den afloop daarvan verslag aan de regtbank, en het openbaar ministerie wordt daarna in deszelfs conclusien gehoord.

-ocr page 984-

932 tarief van het honorarium der notarissen.

14. De taxatiën van den regter zijn niet aan regten van registratie of griffie onderworpen.

15. De schuldenaar wordt tot de betaling genoodzaakt, hetzij krachtens het bevelschrift van tenuitvoerlegging van den voorzitter of benoemden regter, hetzij krachtens de beschikking door de regtbank op een verzoek tot herziening genomen.

16. Hij, te wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven, kan daartegen verzet doen.

Dit verzet wordt gebragt voor de regtbank, welks voorzitter of benoemd lid het bevelschrift heeft afgegeven, en wordt als eene summiere zaak, nadat het openbaar ministerie indeszelfs conclusien zal zijn gehoord, afgedaan.

17. De uitspraak op het verzet en de beschikking op een verzoek om herziening zijn niet vatbaar voor verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie.

18. De bepalingen in deze wet vervat, zijn niet van toepassing op openbare verkoopingen, waartoe de notarissen, krachtens de Wet van den 22sten Pluviose, jaar VII, en de daarmede in verband staande verordeningen, gelijkelijk met de griffiers en deurwaarders, bevoegd zijn, waarvoor de notarissen hun honorarium op den thans bestaauden voet blijven berekenen, en hunne declaratien worden in geval van verschil daarover, getaxeerd door den voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin hunne standplaats is gevestigd.

WET van dm Sden October 1843, op het regt van zegel (Sb. no. 47), naar de wijzigingen daarin gebragt bij de wetten van 25 Junij 1844; 18 Dec. 1845 ; 24 Dec. en 31 Dec. 1856 [Sb. nos. 29, 80, 130 en 165;.

EERSTE TITEEi.

#

Algemeene bepalingen.

Artikel 1.

Er zal, onder de benaming van regt van zegel, eene belasting geheveu worden op het papier of perkament, dat gebruikt wordt voor alle geregtelijke en burgerlijke, hetzij administrative, openbare of onderhandsche akten, mitsgaders voor alle geschriften, die in regten als bewijs kunnen overgelegd worden, en voor alle andere stukken hierna opgenoemd.

Er bestaan geene uitzonderingen, dan die bij name in deze wet zijn uitgedrukt.

2. Deze belasting bestaat in:

üo. Het zegclregt, naar de oppervlakte van het papier;

2o. Het zegclregt voor de patenten, buitenlands'clie paspoorten en de advertentien in de nieuwspapieren;

3o. Het zegelregt, geëvenredigd aan de sommen en geldswaarden ;

4o. Het zegelregt voor gedrukte stukken;

-ocr page 985-

WET OP HET HEGT VAN ZEGEL. 933

Alles op de wijze hierna omsclireven.

3. Het papier, van wege het Rijk uitgegeven, zal behalve van liet zegel, van een bijzonder merkteeken zijn voorzien.

De zegelstempel zal aan de bovenzijde van het papier worden afgedrukt.

4. l)e afdruk van den zegelstempel mag, zoo min op de voor- als keerzijde, door letters bedekt, of op eenige wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden.

Alle akten en schrifturen, zonder onderscheid, moeten ter hoogte van, of onder den afdruk van den zegelstempel aangevangen en vervolgd worden.

Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van vijf gulden door een bijzonder persoon, en van tien gulden door een ambtenaar, de overtreding in zijne betrekking begaan hebbende.

De vorenstaande bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op gedrukte stukken.

5. Wanneer eenig stuk niet opliet daarvoor bestemde, maar op een ander gezegeld papier van hetzelfde of van een hooger regt is gesteld, zal deswege geene boete verschuldigd zijn.

6. Het is een ieder, die niet door of van wege bet departement van Financien daartoe aangesteld of gemagtigd is, verboden gezegeld papier te verkoopen of uit te geven.

Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van vijf en zeventig gulden; onverminderd de verbeurdverklaring van het gezegeld papier bij den overtreder gevonden wordende, indien hij niet bewijzen kan hetzelve bij eenen ontvanger der registratie of van het zegel te hebben aangekocht.

(Volgens art. 1 der Wet van 9 April 1869 Sb. no. 61, is deze bepaling van art. 6 ook toepasselijk op het bij die wet ingevoerde plakzegel voor handelspapier).

7. Een gezegeld papier, hetwelk reeds tot eenige akte, ge-Bchrift of drukwerk gebruikt is, al ware die akte, dat geschrift of drukwerk ook doorgehaald of op eenige andere wijze vernietigd, mag niet tot eenig ander geschrift of drukwerk gebezigd worden.

Ingeval van overtreding, wordt alles wat op zoodanig gezegeld papier is geschreven of gedrukt, met betrekking tot deze wet, beschouwd op ongezcgeld papier gesteld te zijn.

Echter kunnen achter elkander of op hetzelfde gezegeld papier geschreven worden:

a. Alle akten en geschriften, welke, overeenkomstig de bepalingen der bestaande wetten, in registers of achter of naast elkander geschreven worden.

b. Boedelbeschrijvingen, processen-verbaal en verdere akten, welke niet in ééne zitting kunnen worden voltooid, daaronder begrepen de vordering tot ontzegeling en de processen-verbaal van herkenning en opheifing van zegels;

c. De verschillende certificaten of verklaringen van oorsprong van inlandsche fabrikaten;

d. De uittreksels uit akten van, of certificaten betrekkelijk tot huwelijks-afkondigingen, bestemd om op denzelfden dag te worden aangeplakt;

-ocr page 986-

934 WET OP HET REGT VAN ZEGEL.

e. De ondersclieidene quitantien voor de, in mindering van eene en dezelfde schuldvordering of van eenen en denzelfden huur- of pachttermijn, ontvangen sommen.

Voorts kunnen worden gesteld:

lo. De conclusion van het openbaar ministerie, alsmede de regterlijke beschikkingen en vonnissen, op de daartoe betrekkelijke requesten;

2o. De legaJisatien van handteekeningen en de bekrachtigingen van akten, op de akten en stukken welke daartoe betrekking hebben, en, in het algemeen, de vermelding van de verrigting van formaliteiten, op de stukken, welke die formaliteiten hebben ondergaan;

So De quitantien, endossementen, acceptation, avals en verlengingen van den termijn van betaling, op bodemerij-en wisselbrieven, en op orderbriefjes of promessen aan order, assignation en ander papier aan toonder; — voorts, de quitantien, op de pro cessen-verbaal en contracten van koop- en verkoop, en op de akten van schuldbekentenis;

4o. De akten van insinuatie of beteekening, met of zonder bevel, op het vonnis of stuk, waarvan kopij gelaten wordt, zoomede de vermelding van de beteekening van protesten, op de akten van protest;

5o. De processen-verbaal van veiling, verkooping, verpachting, verhuring, toewijzing of aanbesteding, op de me-morien van voorwaarden of lasten;

6quot;. Die van opbieding of prijs verhooging en die van herveiling ten schade eens nalatigen koopers, oj de processen-verbaal van veiling van voorloopige toewijzing of van verkoop;

7o. De verklaringen van lastgeving, op de akten van verkoop, tot welke dezelve betrekkelijk zijn;

80. De verklaringen van geregtigheid ten behoeve van schuld-eischers van den Staat, alsmede de quitantien en endossementen, op alle mandaten, ordonnantiën van betaling of betaals-rollen;

9o. De aanteekening of vermelding van het afleggen van eenen ambts-eed, op de akten van aanstelling;

lüo. De bevestiging onder eede van processen-verbaal, ambtshalve opgemaakt, op die processen-verbaal;

Ho. De verklaringen, dat schepen binnen dit Rijk zijn gebouwd, op de bijlbrieven;

12o. De quitantien wegens inlage of premie, op de polissen van verzekering of bewijzen van verwaarborging;

13o, De] akten van verandering aan onderpand, op de akten van beleening. (W. 1874 Sb. no. 87.)

14o. Het recepis of bewijs van ontvangst, op de stukken die in regten worden overgelegd;

15 0. De akten van herroeping van volmagt of van uiterste wilsbeschikking, op de akten welke worden herroepen.

8. Het is verboden, aan regters, scheidsmannen, departementen van algemeen bestuur, besturen van provinciën, steden en gemeenten, of andere openbare collegien, gestichten of jnstellingen, hoe pok genaamd, om vonnis te wijzen, regt te

-ocr page 987-

WKT OP HET REGT VAN ZEGEL. 935

doen, te besluiten, of handteekeningen telegaliaeeren, op eenig stuk, hetzij binnen 's lands, hetzij buiten 's lands, of in de overzeesche bezittingen van het Rijk opgemaakt, dat niet van behoorlijk zegel, volgens de wet, is voorzien, of waarvoor het zegelregt niet is voldaan, ten ware hetzelve uitdrukkelijk van het regt zij vrijgesteld, of wel van het bewijs van registratie zij voorzien.

Het is wijders aan regters, scheidsmannen, deskundigen, notarissen, procureurs, deurwaarders, griffiers van den Hoogen Raad, van hoven, regtbanken en kantongeregten, griffiers van provinciale staten, secretarissen-generaal, griffiers en secretarissen van Ministeriële departementen of collegien van algemeen bestuur, van stedelijke of gemeentebesturen, van hooge en andere heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, wateringen en waterschappen, en aan alle andere ambtenaren, bevoegd om akten te verlijden of exploiten te doen,— verboden, krachtens of ten gevolge van eenig stuk, hetzij binnen 's lands, hetzij buiten 's lands, of in de overzeesche bezittingen v an he Rijk opgemaakt, hetwelk niet van behoorlijk zegel, volgens de wet, is voorzien, of waarvoor het zegelregt niet is voldaan, ten ware hetzelve uitdrukkelijk van het regt zij vrijgesteld, of wel van het bewijs van registratie zij voorzien, eenige akte op te maken, hetzelve aan hunne minuten vast te hechten, daarvan grossen, afschriften of uittreksels te geven, hetzelve ten behoeve van den houder, in hunne akten te vermelden, of daarop handteekeningen te legaliseren.

Hiervan zijn uitgezonderd:

a. Akten van protest, welke kunnen worden opgemaakt van wisselbrieven of ander handelspapier, voor welke het verschuldigde zegelregt nog niet is voldaan;

b. Scheidingen voor zooveel betreft de daarin, onder de baten van den te verdeelea inboedel, voorkomende onderhandsche en andere akten en stukken, voorts boedelbeschrijvingen, mitsgaders processen-verbaal van ver- en ontzegeling, waarin kunnen worden aangehaald ongezegelde of niet behoorlijk gezegelde stukken, welke in boedels gevonden en beschreven moeten worden.

c. Zoodanige andere akten van notarissen, nevens welke, bij derzelver registratie, gelijktijdig worden overgelegd de stukken, voor welke het verschuldigde zegelregt niet is voldaan, waaruit in die akten is gehandeld of waarvan afschriften of uittreksels zijn opgemaakt.

Bijaldien van de bevoegdheid, hiervoor bij de letters a en c verleend, wordt gebruik gemaakt, zullen de notarissen, griffiers óf deurwaarders, bij de registratie hunner akten, betalen de zegelregten en boeten, welke voor de voren bedoelde akten en stukken verschuldigd zijn, behoudens verhaal op wien het behoort.

d. De olographische en geheime testamenten en de stukken, bedoeld bij de artikelen 982 en 983 van het Burgerlijk Wetboek, welke, met derzelver omslagen voorzien, in bewaring genomen, waarop de vereischte aanteekeningen en akten van superscriptie geschreven, en die voorts in aktei»

-ocr page 988-

93G WET O!» Hüï REGT VAN ZEGEL.

van teruggave vermeld, en eindelijk beschreven mogen worden, al mogten ook deze stukken niet van zegel zijn voorzien;

Bij de registratie van deze uiterste willen of van de vorenbedoelde aanteekeningen, akten van superscriptie of van beschrijving, zullen de verschuldigde zegelregten worden betaald.

Er is, voor iedere overtreding van dit artikel, door de voormelde besturen, collegien, ambtenaren en verdere personen, verbeurd eene boete van vijftig gulden.

Zij zijn bovendien gehouden tot de betaling der regten en boeten, verschuldigd voor de stukken niet van behoorlijk zegel, volgens de wet, voorzien, of waarvoor het zegelregt niet is voldaan, behoudens verhaal op wien het behoort.

9. Het is iederen regter of openbaren ambtenaar verboden, een register, aan zegel onderhevig, te kantteekenen en te waarmerken, wanneer niet alle bladen van het register gezegeld zijn.

Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van twintig gulden.

10. Voor alle huisselijke papieren, brieven of zoodanige geschriften, welke, ofschoon niet bij name onder ds vrijstellingen begrepen, echter, volgens derzelver aard, aanvankelijk niet op gezegeld papier behoefden geschreven te worden, moet het zegelregt worden voldaan, alvorens dezelve in regten kunnen worden overgelegd, of voor dat daarvan authentieke afschriften of uittreksels worden afgegeven, of op eenige wijze, in eene openbare akte, ten behoeve van den houder daarvan worde gebruik gemaakt, behoudens de uitzonderingen, vermeld onder letter b en c van art. 8.

Voor iedere overtreding van dit artikel is door de besturen, collegien, ambtenaren en verdere personen, bij art. 8 opgenoemd, verbeurd eene boete van vijftig gulden.

TWEEDE TITEIi.

Van den aard der belasting.

EERSTE AFDEELING

Van het zegelregt naar de oppervlakte van het papier.

Van het naar de oppervlakte gezegeld papier, van wege het Rijk uitgegeven, zijn het regt, de benaming en grootte als volgt;

-ocr page 989-

No. 1 van f 1.00 groot register

papier..............

No. 2 van f 0.75 register papier. „ 8 „ - 0.50 gewoon papier. „ 4 „ - 0.25 half vel gewoon

papier..............

No. 5 van f 0.15 klein papier .

WET OP HET KEGT VAN ZEGEL.

937

Grootte van het papier, het vel opengeslagen.

Hoogte.

Breedte.

Oppervlakte.

palmen.

palmen.

palmen.

4,520 3,857 3,220

5,700 5,010 4,000

25,76 19,32 12,88

3,220 2,500

2,000 1,700

6,44 4,25


12. Aan het zegelregt, hierboven vermeld, is onderhevig: al het papier of perkament, gebruikt wordende voor minuten, brevetten, grossen, expeditien of afschriften, kopijen, dubbelen en uittreksels van burgerlijke, geregtelijke, buitengeregtelijke, administratieve en onderhandsche akten, van arresten en vonnissen, zoo mede voor registers en boeken, verzoekschriften, zelfs in den vorm van memorien of brieven, memorien van aangifte voor het regt van successie en het regt van overgang, en eindelijk, in den uitgebreidsten zin, voor alle stukken en geschriften, welke eenigen titel, regt of voordeel opleveren, of tot eenig bewijs strekken.

Op de bepalingen van ait artikel zijn geene andere uitzonderingen, dan voor zoo ver betreft de akten, registers, stukken en geschriften, welke bij deze wet van het regt geheel vrijgesteld zijn of aan een ander zegelregt zijn onderworpen.

13. Alle akten en geschriften, in het laatst voorgaand artikel aangeduid, binnen dit Rijk opgemaakt, moeten, behoudens de in het volgende artikel toegestane uitzonderingen, worden gesteld op het gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven.

Er mag echter geen kleiner gezegeld papier dan van 25 centen worden gebruikt voor:

lo. Akten die door notarissen in brevet of als oorspronkelijk stuk worden uitgegeven.

2o. Akten van protest van non-acceptatie en non-betaling van wisselbrieven en ander handelspapier, door deurwaarders opgemaakt.

So, Onderhands geteekende wederzijds verbindende akten en geschriften, door of tusschen bijzondere personen of ambtenaren in hun persoonlijk belang, zonder tusschen-komst van eenig openbaar ambtenaar, opgemaakt, polissen van verzekering en bewijzen van verwaarborging daaronder niet begrepen.

Het gezegeld papier van 15 centen kan slechts worden gebruikt voor:

-ocr page 990-

WET OP HET EEGT VAN ZEGEL.

]o Eenzydige ouderhandsche akten en geschriften; zonder tusschenkomst van eenig openbaar beambte opgemaakt;

2o. Verklaringen van geregtigheid ten behoeve van schuld-eischers van den Staat, en de attestatien de vita, be-noodigd tot het ontvangen van lijfrenten, pensioenen of riddersoldijen ten laste quot;van den Staat;

3o. Mandaten en ordonnantiën van betaling en betaals-rollen;

4o. Quitantien wegens betaalde rijks-, provinciale- of plaatselijke belastingen, polder-, dijk-, molen- of sluisgelden;

So. Akten van procureurs en exploiten van deurwaarders, uitgezonderd de akten van protest van non-acceptatie en non-betaling van wisselbrieven en ander handelspapier, en alle overige akten, tot het opmaken waarvan deurwaarders gelijkelijk met andere ambtenaren beoogd zijn; zullende daarvoor door hen geen kleiner gezegeld papier mogen worden gebruikt, dan aan die andere ambtenaren is toegestaan.

Voor alle andere stukken en geschriften, bij art. 12 bedoeld, moet het gezegeld papier worden gebruikt, opgenoemd onder no. 1, 2 of 3 van art. 11.

Bij overtreding van dit artikel, door een ambtenaar in zijne betrekking begaan, is verbeurd eene boete van vijf en twintig gulden, en van tien gulden voor overtreding door een bijzonder persoon.

14. Diegenen echter, die zich van ander papier, dan dat van wege het Rijk uitgegeven, of wel van perkament willen bedienen, kunnen hetzelve doen stempelen, alvorens daarvan gebruik te maken.

Bij het stempelen van dat papier of perkament zal alleen de oppervlakte van hetzelve in aanmerking genomen worden, in dier voege, dat papier of perkament eene oppervlakte hebbende van 425 vierkante Nederlandsche duimen en minder, zal worden voorzien van een zegel van 15 centen; boven de 425 tot en met 644 vierkante Nederlandsche duimen, van een zegel van 25 centen; boven de 644 tot en met 1288 vierkante Nederlandsche duimen, van een zegel van 50 centen; boven de 1288 tot en met 1932 vierkante Nederlandsche duimen, van een zegel van 75 centen; boven de 1932 tot en met 2576 vierkante Nederlandsche duimen, van een zegel van een gulden; en voorts, bij opklimming van een zegel van 25 centen, voor iedere, zelfs onvolledige reeks van 644 vierkante Nederlandsche duimen.

Van de vergunning, in dat artikel verleend, kan, voor zoo ver het papier betreft, geen gebruik worden gemaakt door de griffiers van den Hoogen Raad, van hoven, regtbanken of kan-tongeregten ; noch door notarissen, procureurs of deurwaarders.

Wet 1844 Sb. no. 13, art. 6 en 7:

Art. 6, liet papier of perkement bedoeld in de artikelen 14, 20 en 24 der wet van 3 October 1843, (Sb. no. 47), mitsgaders de drukwerken in art. 26 dier wet bedoeld (onder deze laatsten echter niet begrepen de zoodanigen welke door de directeuren der postkantoren worden uitgegeverO worden, njet

9S8

-ocr page 991-

WET OP HET REGT VAN ZEGEL.

betaling der daarvoor veraclmldigde regten, ter zegeling aangeboden ten kantore van de ontvangers van Let buitengewoon zegel gevestigd in de steden: 's Hertogenboscb, Arnliem, Amsterdam , 's Gravenhage , Middelburg, Utrecht, Leeuwarden, Zwolle, Groningen, Assen en Maastricht; ieder vel wordt aldaar gestempeld met de woorden: ,/te zegelen,quot; waarna liet papier of perkement, met een bewijs van de betaling der regten, ter zegeling wordt overgebragt:

te Amsterdam en te Js Gravenhage:

ten kantore van den controleur van het buitengewoon zegel;

te 's Hertogenbosch, Middelburg, Utrecht, Leeuwarden, Groningen en Maastricht:

ten kantore van den ontvanger der registratie voor de burgerlijke akten; en

te Arnhem, Zwolle en Assen:

ten kantore van den bewaarder der hypotheken en van het kadaster. [Bij besl. van 6 Nov. 1855, Sb. no. 129, is de hier bedoelde stempeling, voor zooveel betreft het papier en perkement, dat aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam en 's Gravenhage ter zegeling wordt aangeboden, met 1 Jan. 1856 afgeschaft].

7. [Bij besl. van 6 l'ebr. 1851, Sb. no. 9, is dit art. vervangen door de volgende bepaling: „Van de bij het vorig artikel bedoelde stempeling met de woorden: „te zegelen,quot; is uitgezonderd :

a. het papier of perkement waarvoor een andere stempel wordt vereischt, dan in de kantoren in art. 6 opgenoemd voorhanden zijn;

b. het papier of perkement waarvoor de drooge stempel wordt verlangd. Dit papier of perkement wordt, door de tus-schenkomst van de bij art. 6, laatstelijk genoemde ambtenaren, ten algemeenen zegel-kantore te 's Gravenhage van den droogen stempel voorzien.

Onze minister van financien is gemagtigd om, naar gelang der behoeften, te bepalen welke zegel-stempels aan de kantoren van het buitengewoon zegel in de hoofdplaatsen der provinciën, en van het hertogdom Limburg zullen worden verstrektquot;].

15. De grossen, expedition of afschriften, kopijen, dubbelen en uittreksels van arresten en vonnissen, van akten van reg-ters en griffiers van den Hoogen Raad, van hoven, regtbanken en kantongeregten, van scheidsmannen en van notarissen, mogen niet meer bevatten, de bladzijden door elkander gerekend, dan:

39 regels van 17 lettergrepen, op elke bladzijde van het groot register-papier;

33 regels van 15 lettergrepen, op elke bladzijde van het register-papier ;

27 regels van 12 lettergrepen, op elke bladzijde van het gewoon papier;

Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van tien gulden voor ieder stuk.

939

-ocr page 992-

940 WET OP HET EEGT VAN ZEGEL.

16. Voor akten en geschriften, buiten 's lands of in de overzcesclie bezittingen van het Rijk opgemaakt, andere dan die in de derde afdeeling van dezen titel opgenoemd, moet het zegelregt worden voldaan, alvorens daarvan, op de wijze bij art. 8 vermeld, eenig gebruik of melding kan worden gemaakt, behoudens echter de uitzondering, opgenoemd bij laatstgemeld artikel onder de letters b en c.

TWEEDE AFDEELING.

Van het zegelregt op de patenten, buiten-landsche paspoorten en de adverten-tien in de nieuwspapieren.

17. Van een bijzonder zegel, ongeacht de grootte van het daartoe te gebruiken papier, moeten vóór derzelver afgifte worden voorzien:

lo. Van een zegel van vijf en twintig centen, de patenten op neringen, bedrijven en scheepvaart, zoo mede derzelver afschriften, behoudens de vrijstelling vermeld bij no. 38, letter A, van art. 27;

2o. Van een zegel van twee gulden vijftig centen, de buitenlandsche paspoorten voor een persoon;

quot;o. Van een zegel van vijf gulden, de buitenlandsche paspoorten voor twee of meerder personen;

Ingeval van overtreding is, door den mefc de uitgifte belasten ambtenaar, eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd, voor iedere akte of ieder stuk, on-gezegeld of van ontoereikend zegel voorzien.

(Art. 18 en 19 vervallen door de Wet van 9 April 1869 Sb. no. 60:

Art. 1. Het zegelregt op de gedrukte stukken en op de advertentien in de nieuwspapieren wordt met den laatsten dag der maand Junij van het jaar 1869 afgeschaft).

DERDE AFDEELING.

Vau het zegelregt, geëvenredigd aan de sommen en geldswaarden.

20. Het papier bestemd voor stukken aan evenredig zegelregt onderhevig en van wege het rijk uitgegeven, zal zijn gestempeld als volgt:

Het geringste zegel zal hebben eenen stempel van 15 centen en het hoogste eenen stempel van f 20.

Wanneer het, volgens de wet, verschuldigde zegelregt meer bedraagt dan f 20, zullen de ontvangen van de betaling van dit meerdere doen blijken door quitantie of bijstempel, benevens den gewonen stempel te stellen.

Het regt zal opklimmen van 15 centen tot 25 centen, en voorts telkens met 25 centen, tot aan 5 gulden, en boven de vijf gulden telkens met 50 centen.

-ocr page 993-

WET OP HJST HKGT VAN ZEGEL. 941

Het gezegeld papier, in deze afdeeling behandeld, zal, van wege het Rijk in groot en in klein formaat worden uitgegeven ; het groot formaat zal hebben eene hoogte van 3 palmen 2 duimen en 2 strepen en eene breedte van 4 palmen, en het klein formaat eene hoogte van 8 dnimen, 8 strepen en 4 lijnen, en eene breedte van 2 palmen en 5 duimen.

Degenen, die zich willen bedienen van ander papier, dan dat van wege het Tlijk uitgegeven, kunnen hetzelve doen stempelen, alvorens daarvan gebruik te maken.

Aan het papier in deze afdeeling behandeld, zal ongezegeld papier mogen worden aangehecht, wanneer hetzelve niet toereikende is voor het daarop te stellen geschrift. (Zie aant. op art. 14.)

21. Aan het zegelregt, in deze afdeeling behandeld, is onderhevig al het papier, gebruikt wordende voor de na te noemen akten en stukken, welke, voor zoo verre zij binnen dit Rijk zijn opgemaakt, moeten worden gesteld op het gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven, of op verzoek der belanghebbenden gestempeld.

Wanneer sommen of waarden, in de akten of stukken uitgedrukt en waarover het regt verschuldigd is, minder bedragen dan de ronde sommen, hieronder bepaald, zal het volle regt over die ronde sommen worden berekend.

De akten en stukken, onderhevig aan het zegelregt, geëvenredigd aan de sommen en geldswaarden, zijn de navolgende:

lo. Alle onderhandsche akten van verhuring, onderverhuring, huur vernieuwing, overdragt of weder-afstand van huur van onroerende goederen, zoo mede al de dubbelen dier akten, zijn, behoudens de vrijstelling, vermeld onder no. 69, litt. A van art. 27, onderhevig aan een regt van vijf en twintig centen van iedere honderd gulden.

Het bedrag waarover het regt verschuldigd is, bestaat: In den huurprijs, over den geheelen huurtijd berekend, wanneer deze op twee jaar of minder is bepaald, doch voor verhuringen voor een bepaalden tijd van meer dan twee jaren, in den huurprijs over de twee eerste jaren, met bijvoeging van de helft van den huurprijs voor den geheelen overigen huurtijd.

Bijaldien, voor een of meer Jaren, een andere prijs mogj zijn bedongen, dan voor de overige, zal de jaarlij ksche huurprijs gemiddeld worden berekend over den geheelen huurtijd. De jaren ter keuze of opzegging van huurders of verhuurders staande, worden onder den huurtijd begrepen, voor zoo verre niet mogt bedongen zijn, dat, bij het treden in dezelve, eene nieuwe akte van verhuring zal worden gemaakt.

Wanneer de verhuring voor het leven is, in tienmaal den jaarlijkschen huurprijs; eindelijk, wanneer de huurtijd onbe-paald is, is twintigmaal den jaarlijkschen huurprijs.

Onder den huurprijs wordt verstaan de som, door den huurder aan den verhuurder te betalen, benevens al de

-ocr page 994-

942 WET OP HET EEGT VAN ZEGEL.

lasten, die de huurder voor zijne rekening neemt, ter ontlasting van den verhuurder.

Voor de verhuringen, waarvan de prijs in natura of door een gedeelte der vruchten betaalbaar is gesteld, zal de berekening geschieden op den voet zoo als bij de bestaande wetten voor de registratie is bepaald.

Het regt wordt berekend over ronde sommen van f 100 tot aan een bedrag van f 2000, en boven de f 2000, over ronde sommen van f 200.

Bij overtreding is, voor ieder stuk, in dit nommer bedoeld, eene boete verbeurd ten beloope van vijf ten h o n d e r d van de som waarover het regt verschuldigd is, bijaldien het stuk is ongezegeld; van welke som echter, ingeval een ontoereikend zegel is gebruikt, voor de berekening der boete zal worden afgetrokken dat gedeelte, waarvoor het gebezigde zegel, naar den aard van het stuk, had kunnen worden gebruikt.

Wanneer de voormelde stukken, buiten 's lands of indeover-zeesche bezittingen van het rijk zijn opgemaak-!; of verleden, moet daarvan het zegelregt worden voldaan, alvorens van dezelve, op de wijze bij art. 8 vermeld, binnen het Rijk, eenig gebruik of melding kan worden gemaakt, behoudens echter de uitzondering, opgenoemd bij laatstgemeld artikel, onder de letters b en c.

2o, Alle prima- secunda-, tertia- en verdere wisselbrieven, order-briefjes of promessen aan order, assignation, banken ander papier aan toonder, en ander handelspapier, alsmede de duplicaten of kopijen van al deze stukken (behoudens de bepalingen van het volgend nommer en de vrijstellingen vermeld onder no. 35, 48,61 en 62 van art. 27, litt. A) zijn onderhevig aan het navolgend regt, te weten:

a. Wanneer de stukken binn en het Rijk betaalbaarzijn, vijf centen van iedere honderd gulden;

b. Wanneer destukken buiten het Rijk betaalbaar zijn, twee en een halve cent van iedere honderd gulden;

Het regt wordt berekend over de som in het stuk uitgedrukt, en wel:

In het geval onder letter a bedoeld, over ronde sommen van f 500 tot aan een bedrag van f10,000, en boven de f 10,000 over ronde sommen van f 1,000;

In het geval onder letter b bedoeld, over ronde sommen van f 1,000, tot een bedrag vau f 20,000 en boven de f20,000 over ronde sommen van f2,000.

Echter zal het regt, in het eerste geval voor sommen van f 300 of daar beneden, en in het tweede geval voor sommen van f600 of daar beneden, slechts over die f 300 of f 600 worden berekend.

Wanneer de voormelde stukken buiten 's landu of in de over-zeesche bezittingen van liet Rijk zijn opgemaakt, of daaruit

-ocr page 995-

WET OP HET REGT VAN ZEGEL. 943

getrokken, moet daarvan het zege]regt worden voldaan (behoudens de vrijstelling, vermeld onder no. 62 van art, 27, litt. A), alvorens binnen het Rijk verhandeld, geaccepteerd, voor aval geteekend, geëndosseerd, overgedragen, gequiteerd, betaald of op eenige wijze met eene handteekening in blanco voorzien te worden.

Bij overtreding is, voor ieder stuk in dit nommer bedoeld, eene boete verbeurd ten beloope van tien ten honderd van de in het stuk uitgedrukte som, bijaldien het stuk is ongezegeld of het regt niet is voldaan; van welke som echter, ingeval een ontoereikend zegel is gebruikt, voor de berekening der boete zal worden afgetrokken dat gedeelte, waarvoor het gebezigde zegel, naar den aard van het stuk, had kunnen worden gebruikt.

Be voormelde boete moet gelijktijdig met de zegelregten worden voldaan, door dengenen die de stukken aanbiedt, behoudens deszelfs verhaal op wien behoort.

[WET van den 9den April 1869, fSb. no. 61) betrekkelijk de invoering van een plakzegel voor handelspapier.

Aetikel 1.

Het staat vrij om het zegelregt, verschuldigd op het papier gebruikt wordende voor prima-, secunda-, tert.ia- en verdere wisselbrieven, orderbriefjes of promessen aan order, assigna-tien, bank- en ander papier aan toonder, en voor de duplicaten en kopijen van al deze stukken te voldoen door opplakking van een plakzegel, dat van wege het Rijk wordt uitgegeven, waarvan de vorm door Ons wordt bepaald en waarop art. 6 der wet van 8 October 1843 (Sb. no. 47) toepasselijk is.

2. Het plakzegel wordt m zijne geheele grootte op de stukken geplakt als volgt, te weten

lo. Op de stukken, welke hier te lande worden opgemaakt: op den voorkant van het stuk, ter plaatse door den trekker of onderteekenaar voor zijne onder-teekening bestemd;

2o, Op destukken welke buiten 's lands zijn opgemaakt: wanneer het zegel door een acceptant of borg gebruikt wordt, op den voorkant van het stuk;

wanneer het zegel door een endossant of anderen houder van bet stuk wordt gebruikt, op het eerst onbeschreven gedeelte van den achterkant van het stuk.

3. Indien het plakzegel voor een binnenlandsch stuk gebruikt wordt, schrijft de trekker of onderteekenaar zijne onderteekening van het stuk, en indien het zegel voor een buitenlandsch stuk gebruikt wordt, schrij ft de acceptant, borg, endossant of houder, die het gebruikt, zijne onderteekening van de handeling, waarvoor het gebruikt wordt, over het zegel heen.

Op het zegel moet ten minste zoodanig^edeelte van de onderteekening voorkomen, dat deze daaruit voldoende te onderkennen is.

-ocr page 996-

944 WET OP HET EEGT VAN ZEGEL.

Zijn de bepalingen van dit en van het vorige artikel niet alle nagekomen, dan wordt het stuk beschouwd als of het zegel daarop niet geplakt ware.]

.Oo. De certificaten nationale werkelijke schuld, na de invoering dezer wet door kantoren van administratie uit te geven, zijn onderhevig aan het navolgend regt, te weten:

a. De certificaten 4pets. nationale schuld vier centen van iedere honderd gulden.

b. De certificaten 3 pets. nationale schuld, drie centen van iedere honderd gulden.

c. De certificaten 2% pets. nationale schuld, twee en een halve cent van iedere honderd gulden.

Het regt wordt berekend over het kapitaal in het stuk uitgedrukt, en wel:

in het geval onder letter a bedoelü, over sommen van f 625 tot aan een bedrag van f 12,500, en boven de f 12,500 over sommen van f 1250;

in het geval onder letter b bedoeld, over sommen van f 833,33y3 een bedrag van f 16,666,662/3 en boven de f 16,666,662/3 over ronde sommen van f 1666,6673;

in het geval, onder litt. c. bedoeld, over sommen van f 1000 tot aan een bedrag van f 20.000, en boven de f 20,000 over sommen van f 2000.

De directie van het grootboek zal geene certificaten viseren, welke niet van behoorlijk zegel zijn voorzien.

(No. 4 vervallen door de Wet van 4 .Tulij 1874 Sb, no. 87.)

5o. [Ingevolge de Wet van 24 Dec. 1856, Sb. no. 130, zooals die is gewijzigd by de wet van 7 Julij 1867, Sb. no. 85, moet deze bepaling thans aldus gelezen worden:

Alle schuldbrieven, certificaten, actiën of bewijzen van aandeel, onder welke benaming ook, in geldleeningen, geldbeleggingen of renten, ten laste van vreemde mogendheden, staten, vorsten, corporatien, provinciën, steden, gemeenten, dijk- of polderbesturen, zedelijke lig-chamen, banken, reederijen, gestichten, genootschappen, vennootschappen of ondernemingen; in negotiation, ten laste van bijzondere personen, buiten 's lands woonachtig, en in negotiatien ten laste van ingezetenen dezes rijks, doch gevestigd in of ten laste van goederen buiten 's lands gelegen, zijn onderhevig aan een regt van vijf centen van iedere honderd gulden, en zulks in de navolgende gevallen, te weten:

a. Wanneer dc negotiatie of geldleening binnen het rijk is geopend;

b. Wanneer de negotiatie of geldleening buiten 's lands is geopend, maar de voorschrevene etfecten binnen het rijk worden opgemaakt en uitgegeten;

c. Wanneer de negotiatie of geldleening buiten 's lands is geopend enquot; de voorschreven effecten buiten het rijk zijn opgemaakt, maar in het rijk in omloop

-ocr page 997-

WET OP HET SEGT VAN ZEGEL.

worden gebragt en tevens hier te lande de stukken zelve aflosbaar of de interesten of dividenden betaalbaar zijn gesteld, of wel deze aflossing of betaling, hetzij door inkoop of op eem'^e andere wijze, in het rijk geschiedt, nadat dit iu het openbaar is aangekondigd. Aan hetzelfde regt zijn onderhevig de voor-schrevene effecten, welke, bij inwisseling of intrekking van andere, of bij vernieuwing of verandering van schuld of bij andere gelegenheden, hier te lande worden uitgegeven of in omloop gebragt, om het even of de oorspronkelijke vóór of na de invoering dezer wet zijn opgemaakt of uitgegeven.

Het regt wordt berekend over het in het stuk uitgedrukte kapitaal, en wel: over ronde sommen van f 500 tot aan een bedrag van f 10,000, en boven de f 10,000 over ronde sommen van f 1000.

Indien het kapitaal in eene andere specie dan de Nederlandsche munt is uitgedrukt, zal de verhouding tot den Nederlandschen gulden, voor de berekening van het regt, door het departement van financien worden geregeld naar den koers der muntspeciën, gedurende de laatste drie maanden, vóór den dag der aanvraag tot regeling verloopen, en zulks volgens eene verklaring van daartoe bevoegde makelaars.

Bijaldien het kapitaal niet is opgegeven, zal hetzelve berekend worden op het twintigvoudig bedrag der uitgeloofde renten.

Bij overtreding is, voor ieder stuk in dit nommer bedoeld, eene boete verbeurd ten beloope' van vijf ten honderd van de som waarover het regt verschuldigd is, bijaldien het stuk is ongezegeld; van welke som echter, ingeval een ontoereikend zegel is gebruikt, voor de berekening der boete zal worden afgetrokken dat gedeelte, waarvoor het gebezigde zegel, naar den aard van het stuk, had kunnen worden gebruiktquot;]. 6o Alle akten betrekkelijk de jagt en visscherij uitgegeven wordende

Het regt bedraagt dertig centen van iederen gulden, berekend over het bedrag der volgens de akte verschuldigde recognitie-regten, en wel over reeksen van f 2,50 tot aan een bedrag van f 15, en boven de f 15, over reeksen van f 5.

VIERDE AFDEELING.

Van het zegelregt voor gedrukte stukken. (De artt. 22—26 zijn vervallen door de Wet 1869 Sb.no.60; zie aant. op art. 18 en 19.)

DERDE TITEL.

Van de vrij stellingen.

27. A. Van het zegelregt zijn vrijgesteld:

lo. De minuten, afschriften en uittreksels van of uit alle

943

60

-ocr page 998-

946 WET OP HET REGÏ VAN ZEGEL.

besluiten en beschikkingen des Konings, welke niet aan bijzondere personen of aan ambtenaren, in hun persoonlijk belang, worden uitgereikt, noch bestemd zijn om aan openbare akten vastgehecht te worden; voorts de akten llo en verbalen der Staten-Generaal;

?o. De minuten, afschriften 'en uittreksels van of uit alle akten, besluiten en beschikkingen van departementen van algemeen bestuur, welke niet aan bijzondere per- l*o sonen of aan ambtenaren, in hun persoonlijk belang,

worden uitgereikt, noch bestemd zijn om aan openbare akten vastgehecht te worden;

£o. De minuten van akten, besluiten en beschikkingen van alle verdere openbare besturen en instellingen, betrekkelijk zaken van orde en beheer, welke aan geene reg-ten van registratie onderhevig zyn;

4o. De verzoekschriften of requesten van onvermogende personen, mits van het onvermogen dier personen door eene verklaring van het bestuur hunner woonplaats, blijke,

en die verklaring aan het request worde gehecht; (R. 872.) 5o, De op laatstgemelde requesten genomen besluiten en beschikkingen, onverschillig of dezelve in originali, bij afschrift of bij uittreksel, aan de requestranten worden | uitgereikt, wanneer daarin van de verklaring van on- j vermogen is melding gemaakt; (R. 872.)

6o. De certificaten van]onvermogenjofbewijzen van armoede;

mitsgaders de asten, welke, krachtens art. 6 der wet van 13« den 9den Julij 1842 (Sb. no. 20), door notarissen voor onverraogenden worden opgemaakt; (R. 858.) 7°. De certificaten en bewijzen van goed gedrag, door plaatselijke besturen aan behoeftigen uitgereikt, mits uit de stuiken zeiven, van het onvermogen, door eene verklaring van opgemelde besturen, blijke; gelijk mede de bewijzen van vertrek uit, of aankomst in eene gemeente, de uittreksels uit de registers van bevolking en van ingezetenen, door de plaatselijke besturen aan alle personen zonder onderscheid afgegeven;

8o. De binnenlandsche paspoorten en de aan onvermogende personen uitgereikte buitenlandsche paspoorten, mits yan het onvermogen dier personen, door eene verklaring van het bestuur hunner woonplaats, blijke;

9u. Alle stukken betrekkelijk de erkenning van natuurlijke

kinderen, door personen, waarvan het onvermogen be- 14 wezen is door een getuigschrift van het bestuur hunner woonplaats; (B. 336.)

lOo, De akten en stukken tot het aangaan van huwelijken vereischt, alsmede de akten van benoeming en beëedi-ging van voogden en toeziende voogden, van curators en toeziende curators, gelijk ook de akten en stukken betrekkelijk de verbetering van akten van den burgerlijken stand, mitsgaders de volmagten om in zaken van voogdij en curatele de opgeroepene bloedverwanten te vertegenwoordigen, ingeval het onvermogen van de betrok- 15 ken personen blijkt uit een getuigschrift van het bestuur

-ocr page 999-

WET OP HET KEGT VAN ZEGEL. 947

hunner woonplaats, mits op de akten en stukken van dat getnigsclinffc worde melding gemaakt; (B. 70 v., 126, 413 v., 503; R. 829 v.)

Ho. De geheel afwijzende bescliikkingen, genomen op alle requesten, zonder onderscheid, mitsgaders de beschikkingen, waarbij de belanghebbenden naar elders verwezen worden;

l^o. De toestemmingen tot het aangaan van huwelijken, de aanstellingen, getuigschriften, reis- en ontslag- of afscheidsbrieven, van regeringswege verleend of uitgereikt wordende aan personen beneden den rang van officier, tot de land- en zeemagt behoorende. Alle stukken en qui-tantien betrekkelijk de dienstnemingen, aanwervingen, afrekeningen van soldij, kleeding, enz. van personen beneden den rang van officier.

De verlofpassen en reisbrieven aan alle personen, zonder onderscheid, tot de land- en zeemagt, behoorende uitgereikt wordende.

Alle declaratien en qoitantien van gemeente-besturen wegens schuldvorderingen waarvan het bedrag bij voorschot uit de kassen der gemeenten ten behoeve van de land- en zeemagt is betaald; mitsgaders declaratien en quitantien wegens alle voor de land- en zeemagt gedane uitschotten, die door het Rijk moeten terug betaald worden; (J3. 126.)

13o, De certificaten, van regeringswege aan vrijwilligers voor de krygsdienst uit te reiken, de attesten of certificaten van voldoening aan de nationale militie, voorts de certificaten en bewijsstukken, welke bij de wetten op de nationale militie en schutterij worden gevorderd, mitsgaders de daartoe betrekkelijke uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand, voor zoo ver uit de stukken zeiven, door eene daarop gestelde aanteekening van den ambtenaar, met de uitgifte daarvan belast, blijkt, dat zij moeten dienen voor de dienst der nationale militie of schutterij, en dat zij alzoo tot geen ander einde kunnen worden gebruikt.

Hieronder zijn niet begrepen de contracten met plaatsvervangers en nommerverwisselaars aangegaan, noch de getuigschriften en verdere akten, door dezen over te leggen; (Sb. 1817 no. 1.)

14o. De akten van aanstelling, beëediging of ontslag, van niet bezoldigde officieren en onder-officieren der schutterij, de citatien en alle andere akten van vervolging tegen de leden der schutterij door de schuttersraden uit te vaardigen; de vonnissen daarop volgende: de akten ter invordering der bij die vonnissen en bij de wetten op de schutterij bepaalde boeten en kosten (de processen-verbaal van verkoop uitgezonderd), gelijk mede alle verdere akten en registers, het beheer der schutterij betreffende;

15o. De journalen, ingevolge het voorschrift van het Wetboek van Koophandel door schippers gehouden wordende, als-

-ocr page 1000-

948 WET OP HET KEGT VAN ZEGEL.

mede de zeebrieven en Turksche paspoorten; (K. 358, Sb. 1819 no. 2; 1849 no. 12, 1850 no. 49, 53.)

16o. De akten, processen-verbaal, arresten en vonnissen, in criminele, correctionele en policie-zaken, mitsgaders al de \ stukken, arresten en vonnissen, in zake van vervolging voor de militaire hoven en krijgsraden; de dagvaar-digingen van getuigen ter ontlasting van beschuldigden, in zaken van voormelden aard, de verklaringen van geneeskundigen, in de gevallen van de artt. 71,175 enl78 van het Wetboek van Strafvordering overgelegd en, voorts, alle stukken welke in strafzaken door onvermogenden worden overgelegd, mits van het onvermogen dier personen door eene verklaring van het bestuur hunner woonplaats blijke;

17o. De bevelen tot voldoening van justitie-kosten, uit der-zelver aard voor onmiddellijke betaling vatbaar, in criminele, correctionele en policiezaken, mitsgaders dc daarop gestelde quitantien;

18o# De akten, vonnissen en alle andere stukken betrekkelijk tot de lossing van in slavernij gevallen schepelingen, mitsgaders tot de schadeloosstelling te dier zake verschuldigd ;

19o. De akten van decharge, wegens voorwerpen welke ter griffie berusten, in criminele, correctionele en politiezaken gediend hebbende; mitsgaders de stukken, bedoeld in art. 592 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvorde-ring, welke een gegijzelde voor schulden noodig heeft, om in het daarbij aangewezen geval uit de. gijzeling te worden ontslagen, mits het onvermogen uit eene verklaring van het plaatselijk bestuur, blijke;

20o. De registers, ter griffie van dekantongeregten, arrondis-sements-regtbanken, provinciale hoven en den Hoogen Kaad, ingevolge wettelijke voorschriften, aangehouden wordende, daaronder niet begrepen de audientie-bladen, de repertoria en de registers van protest der griffiers;

21 o. De bewijzen, welke de griffiers van den Hoogen Eaad, de hoven en regtbanken afgeven wegens de ontvangst van akten, waarbij regters worden gewraakt, en de verklaringen van laatstgemelden, houdende hunne berusting in de wraking, of hunne weigering om zich van de kennisneming der zaak te onderhouden; (R. 33 v.)

22o. De minuten en afschriften van alle akten en stukken, welke, volgens de wet, in debet worden geregistreerd;

De stukken, welke in regtsgedingen door tot het kosteloos procederen toegelaten partijen worden overgelegd, kunnen ongezegeld alleen dienen in het kost3loos gevoerde

Sroces; (R. 868.)roces; (R. 868.)

•e akten van vervolging en alle andere stukken (met uitzondering van de processen-verbaal van overtreding en van verkoop), zoo eischende als verwerende, ten onderwerp hebbende de invorderingen van 's lands belastingen en alle andere sommen aan den lande verschuldigd; van provinciale en plaatselijke belastingen,

-ocr page 1001-

WET OP HET KEGT VAN ZEGEL. 949

polder-, dijk-, molen- en sluisgelden en andere soortgelijke omslagen, alsmede de arresten en vonnissen daarop vallende, alles voor zoo ver het gevorderde bedrag de som van dertig gulden niet te boven gaat;

24o. De rekeningen en verantwoordingen van 's rijks reken-pligtigen, en de boeken en registers door deze en andere rijks-ambtenaren in hunnebetrekking gebonden wordende, uitgezonderd de dagregisters en de registers van in- en overschrijving der hypotheekbewaarders;

25o. De minuten of originelen der rekeningen en verantwoordingen van ontvangers, gaarders of rentmeesters van plaatselijke besturen, openbare gestichten en instellingen, voor zoo ver die minuten onder opgemelde besturen, gestichten en instellingen blijven berusten, en niet strekken tot ontlasting van de rekenpligtigen;

2Go. De ontvang-registers van plaatselijke belastingen, voor zoo ver dezelve bij wijze van opcenten op en te gelijk met 's rijks accijnsen en andere rijks-middelen geheven worden, en voorts alle andere registers van plaatselijke ontvangers, rentmeesters, gaarders en pachters van ste. delijke of gemeente-belastingen, omslagen, regten en in_ komsten, geene registers van ontvang zijnde;

27°. De registers of journalen tot de ontvangst van den rijksaccijns, bij admodiatie en abonnement door de gemeente-ontvangers ingevorderd wordende, gelijk mede de deswege af te geven quitantien;

28o. X)e stedelijke registers van doorvoer en transport;

29°. De registers van openbare authoriteiten, besturen en instellingen, betrekkelijk zaken van orde en huishoudelijk beheer, waarin niet geschreven worden akten aan de registratie onderhevig;

30o De registers van kerkbesturen en van besturen van gevangenissen, die van cipiers, van besturen van godshuizen en armen-inrigtingen, ook die van ontvang en uitgaaf; voorts de registers van ondernemingen en veren, van middelen van vervoer te water en te lande; zoomede de koopmans boeken, voorgeschreven bij het Wetboek van Koophandel, gelijk ook die welke door kooplieden gehouden worden, ter voldoening aah de wetten op 's rijks belastingen; (K. 6.)

31o. pe dagregisters of repertoria van de deurwaarders der directe belastingen;

32o. De registers van plaatselijke policie, alsmede die van herbergiers en logementhouders, gehouden ter inschrijving van personen, welke zij huisvesting geven;

33o. De grootboeken der nationale schuld, de bewijzen van in- en afschrijving, alsmede de memorien, vereischt tot verrigtingen bij de grootboeken; en eindelijk alle andere effecten en schuldbrieven ten laste van den staat, mitsgaders de quitantien van den daarop bepaalden interest.

Onder de stukken in dit nommer bedoeld, zijn niet begrepen de certificaten, vermeld bij art. 21, no 3;

34o. De coupons of bewijzen van rentebetaling van obligatien,

-ocr page 1002-

950 V7ET OP HET KEGT VAN ZEGEL.

certificaten of aandeelen in openbare geldleeningen, zonder uitzondering, mitsgaders de dividendbewijzen van naamlooze maatschappijen, en eindelijk de coupons, bij de certificaten nationale werkelijke schuld afgegeven wordende;

50. De renversalen, recepissen en bankbiljetten, welke door de directie der Nederlandsche bank, gedurende den loop van het octrooi, zullen worden uitgegeven, mitgaders alle assignatien en quitantien op de bank af te geven, zoo als ook de boeken, bij de bank te houden;

860. De verklaringen van geregtigdheid, ten behoeve van schuldeischers van den Staat afgegeven, wanneer de schuldvordering de som van vijf en twintig gulden niet te boven gaat, mits zulks uit die verklaringen blijke;

370, De attestatien de vita tot ontvang van lijfrenten, pensioenen, gagementen en ridder-soldijen, i;en laste van den Staat, alsmede! de daarvoor afgegevene quitantien, wanneer het jaarlijksch bedrag de som van drie honderd guld e n niet te boven gaat;

S80. De patenten, waarvan het regt, buiten de opcenten, minder bedraagt dan zes gulden;

39o. De akten van aanstelling, beëediging en ontslag van alle ambtenaren, zoomede van bedienden en leden van bijzondere administratien of commission, geene bezoldiging of belooning noch abonnement voor kantoor-kosten genietende, mits zulks uit de stukken blijke; mitsgaders die van de leden van armbesturen, instellingen en gestichten van liefdadigheid, in hetzelfde geval verkeerende;

40o. De aanstellingen van geestelijken van alle gezindheden, en van onderwijzers bij lagere scholen;

41o. De commission, akten van aanstelling of agreatie, zoo mede de eedsaflegging van:

a. Schatters van het slagtvee, voor de hoedanigheid van buitengewoon commies bij de rijks-middelen;

b. Commiesen der directe belastingen, in hoedanigheid van tijdelyke buitengewone opzieners der jagt en visscherij:

c. Veldwachters der gemeenten ten platten lande, in hoedanigheid van buitengewone opzieners der jagt en visscherij ;

d. Militairen, gebezigd als tijdelijke en buitengewone commiesen, tot beteugeling van den sluikhandel op de grenzen;

e. Plaatselijke beambten, in hoedanigheid van rijksweger en meter van steenkolen, zonder traktement, en eindelijk: de eedsafieggingen, waartoe werklieden in de meestoven gehouden zijn;

42o. De getuigschriften en staten, door de bewaarders der hypotheken en van het kadaster in 's rijks belang af te geven, mits van zoodanige bestemming in die getuigschriften worde melding gemaakt;

43o. De door bovengemelde ambtenaren af te geven uittrek-

-ocr page 1003-

WET OP HET EEGT VAN ZEGEt. 95l

seis uit de kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels ;

44o. Alle akten en schrifturen, welke, ten gevolge van verordeningen der regering, worden opgemaakt, en uitsluitend betrekkelijk zyn tot bevordering van de veeteelt of de verbetering van liet ras der paarden, mitsgaders de certificaten, vereischt tot het ontvangen vfin premien voor het vangen of dooden van schadelijk gedierte, alsmede de quitantien voor die premien, op zoodanige certificaten gesteld; en eindelijk alle stukken en bescheiden, welke door de belanghebbenden moeten worden overgelegd, ten einde te doen blijken van de bevoegdheid tot het ontvangen van schadevergoeding, bedoeld bij de Wet van den SOsten Mei 1840 (Sb. no. 16);

45o.Alle quitantien, wegens betaalde rijks-belastingen, niet meer bedragende dan twintig gulden en niet ten onderwerp hebbende betalingen op rekening of tot ge-heele voldoening van eene grootere som; voorts alle stukken en bescheiden, welke, door of aan belastingschuldigen, voor de regeling van de door hen aan den lande verschuldigde belastingen, behooren te worden uitgereikt, of van 's Rijks collectief zegel zijn voorzien, behoudens het regel op de patenten en memorien van aangifte voor de successie;

46o. De ^quitantien voor teruggave van ten onregte geheven rijks of plaatselijke belastingen en boeten;

47o. De quitantien wegens teruggave van alle door 's rijks ambtenaren, voor den lande, bij voorschot gedane betalingen ;

48o. De quitantien of recepissen van overstorting, welke aan 's rijks rekenpligtigen, aan gaarders of ontvangers van lands-, provinciale of plaatselijke belastingen worden afgegeven, mitsgaders de assignation aan order, door agenten van de schatkist afgegeven wordende op de hun te dien einde geopende credieten by hunne ambtge-nooten, en eindelijk de assignation wegens de ter verzending op de postkantoren gedeponeerde gelden, en de daarop gestelde quitantien;

49o. De quitantien wegens plaatselijke belastingen, die, bij wijze van opcenten, te gelijk met 's rijks belastingen worden ingevorderd; wanneer daarvoor slechts ééne quitantie wordt uitgereikt, niet meer bedragende dan twintig gulden, en niet ten onderwerp hebbende betalingen op rekening of tot geheele voldoening van eene grootete som;

50o De quitantien wegens onderstand of schadeloosstelling aan onvermogenden, of in geval van brand, overstrooming, veepest en andere onheilen, verleend, mitsgaders de stukken, welke tot bewijs daarvan worden overgelegd;

51o. Alle andere en hiervoren niet opgenoemde, alleen door de schuldeischers onderteekende quitantien en akten van ontheffing, onverschillig door wien afgegeven, niet meer dan tien gulden bedragende, en niet strekkende op

-ocr page 1004-

952 WET OP HET SEGT VAN ZEGEL.

rekening of tot geheele voldoening van eene grooteresom;

52o. De mandaten of ordonnantiën van betaling en betaala-rollen van openbare authoriteiten en instellingen, niet meer dan tien gulden bedragende, en de daarop gestelde qnitantien, en voorts de mandaten of ordonnantiën van betaling en betaalsrollen, mitsgaders de qnitantien op die mandaten of afzonderlijk afgegeven, voor bezoldiging van ambtenaren en bedienden, zoo civiele en militaire zonderonderscheid, ingeval liet jaarlijksch bedrag der bezoldiging de som van drie honderd gulden niet te boven gaat,

53o. De loten en gedeelten van loten in 's rijks loterijen;

54°. De gezondheids-verklaringen, door de gemeente-besturen af te geven bij den uitvoer van vee ;

50« De door plaatselijke-, polder-of dijks-besturen genomen beschikkingen, waarbij vergunning wordt verleend tot handelingen, voor welke, krachtens de bestaande reglementen of verordeningen van policie, derzelver toestemming of vergunning moet worden gevraagd ;

a6o De summiere staat en de processen-verbaal, bedoeld iu de artt. 64 en 67 der Wet van den 9deri Julij 1842 op het notaris-ambt, benevens de dubbelen en de afschriften van die stukken;

57o. De akten van handligting en de stukken daartoe betrekkelijk, ten behoeve van kinderen in godshuizen opgenomen; (B. 475.)

80 De akten, registers en stukken betreffende liet beheer der spaarbanken, binnen het Rijk opgerigt; alsnede de bewijzen van geldplaatsing oflivrettenen rekeningen, door bewindhebbers dezer spaarbanken aan de deelnemers afgegeven : waarvan echter uitdrukkelijk zijn uitgesloten de akten, betrekking hebbende tot liet uitzetten van gelden bij derden, oftot andere ondernemingen van zoodanige spaarbanken, waarin derden betrokken zijn;

59o, De registers van banken van leening, de processen-verbaal van verkoop van goederen in die banken ingebragt, en alle andere akten, betrekkelijk tot beleeningen in dezelve gedaan;

6O0. De vrachtlijsten, vrachtbrieven en cognossementen, zoo wel de binnenlandsche als die welke, buiten 's lands opgemaakt, binnen het llijk worden gebruikt;

61o. De zoogenaamde kassiersbriefjes, waaronder in geen geval kunnen begrepen worden brieljes aan order of toonder, door kassiers afgegeven;

62o. De wisselbrieven, briefjes aan order of toonder en ander handelspapier, in de overzeescbe bezittingen van het llijk opgemaakt, en aldaar van zegel voorzien;

63o. De akten en vonnissen betrekkelijk regtsgedingen, in de overzeesche bezittingen van het Hijk gevoerd, en aldaar van zegel voorzien; doch alleen voor zoo ver dezelve bier te lande in hooier beroep worden overgelegd;

64o. Alle stukken betrekkelijk regtsgedingen in zake van de Rhijn vaart;

-ocr page 1005-

WET OP HET BEGT VAN ZEGEL. 953

65o. De ontwerpen der statuten van naamlooze maatschappijen, over te leggen bij de kennisgeving tot oprigting derzelve aan het departement waartoe zulks behoort; (K. 86.)

G6o. l)e memorien van aangifte in zaken van successie, wanneer de aangevers onvermogend zijn, mits van het onvermogen dier personen, door eene verklaring van het bestuur hunner woonplaats, blijke; gelijk mede de negative memorien van aangifte, mitsgaders alle minuten en expeditien van akten van eedsaflegging, ter voldoening aan de wetten op het regt van successie. (Sb. 1859, no. 36.)

67o. I)e klagten of bezwaren,.in te dienen door ingezetenen, die vermecnen verkeerd of te hoog te zijn aangeslagen op het goedgekeurde koliier van den accijns bij uitkoop of admodiatie;

680. Het afschrift van de tienjarige tafels van den burgerlijken stand, ter griffie van de regtbank blijvende berusten ;

69o. De onderhandsche akten van verhuring, onderverhuring, huurvernieuwing, ovcrdragt of weder afstand van huur van onroerende goederen, wanneer de huurprijs en lasten, zoo als in art. 21, no. 1. i8bepaald,te zamen genomen over den geheelen huurtijd, de som van f 50 niet te boven gaan;

70o. l)e exploiten en alle verdere stukken, het vonnis van toewijzing voorafgaande, mitsgaders de vonnissen betrekkelijk de geregtelijke uitwinning van onroerende goederen, tot invordering der directe belastingen;

71°. Eindelijk worden in stand gehouden de vrijstellingen bepaald:

a. Bij het Burgerlijk quot;Wetboek en het Wetboek van Burgerlyke Regtsvordering;

b. Bij de Wet van den lldenJulij (Sb.no. 79, thans 18 Junij 1857, Sb. no. 87), opdejagten visscherij;

c. Bij de Wet van den 29sten Maart 1888 (Sb. no. 4), op de personele belasting;

d. Bij de Wet van den 29sten Maart 1838 (Sb. no.

72), op het gemaal; (1)

e. Bij de Wet van den 26sten December 1888 (Sb. no. 72), en van den 80sten December 1889 (Sb. no. 57) op den turf; (2)

f. Bij de Wet van den 6den Junij 1840 (Sb. no. 17,) omtrent den vrijdom van lasten ter zake van land-ontginningen en landverbeteringen;

g. Bij art. 4 en 9 der Wet van den 80sten Mei 1840 (Sb. no. 16),betrekkelijk de weder-invoering eener belasting op de runderen, paarden en schapen enz.

h. Bij art. 16 der Wet van den 26sten Mei 1841 (Sb.

(1) De accijns op het gemaal is afgeschaft.

(2) De accijns op den turf is afgeschaft.

-ocr page 1006-

954 WET OP HET REGT VAN ZEGEL.

no. 14), houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curatele gestelde personen toebehooren;

i. Bij art. 10 der Wet van den 29stenMeil841 (Sb. no. 19, thans de Wet van den 28sten Augustus 1851, Sb. no. 125), betrekkelijk de onteigening ten algemeenen nutte;

k. Bij art. 29 der Wet van den 29sten Mei 1841 (Sb. no. 20), houdende bepalingen omtrent de gestichten voor krankzinnigen;

1. Bij art. 8 der Wet van den 9den October 1841 (Sb. no. 42), betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, enz.

m. Bij de Wet van den 4den Julij 1842 (Sb.no. 16), betrekkelijk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschreven hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers. (Zie voorts art. 43 W. 1870, Sb. no 131: W. 1859, Sb. no. 38; art. 4, W. 1869, Sb. no. 65.)

(Litt. B. en C. vervallen door de Wet 1869, Sb. no. 60; zie aant. op artt. 18 en 19.».

VIERDE TITEIi.

Algemeene verpligting en.

28. In alle zaken, waarin het Kijk met bijzondere personen, met openbare of aan openbaar gezag onderworpene instellingen, provinciale of plaatselijke besturen is betrokken, zal het zegel-regt door dezen worden gedragen.

Insgelijks zullen bijzondere personen, welke aan opgemelde instellingen en besturen quitantie geven, of quitantie van dezelve ontvangen, het daarvoor verschuldigdezegelregt moeten dragen, ten ware daaromtrent anders mogt zijn overeengekomen.

Niettemin zullen voormelde instellingen en besturen jegens het Rijk aansprakelijk blijven voor de regten, zoo mede voor de beloopen boeten, behoudens derzelver verhaal op de bijzondere personen.

29. De ambtenaren van den burgerlijken stand., de ontvangers en pachters van plaatselijke belastingen en inkomsten, de secretarissen, gaarders, ontvangers en rentmeesters van stedelijke en gemeentebesturen, van gestichten, dijk- en polderbesturen, heemraadschappen, wateringen en waterschappen, van alle openbare instellingen, mitsgaders alle verdere ambtenaren, belast met het houden of bewaren van registers en stukken, en een iegelijk, aan wien het bewaren van archieven en minuten van openbare akten bij de wetten is opgedragen, — zijn verpligt om hunne akten en registers aan het zegel onderhevig, zonder verplaatsing derzelve aan de ambtenaren van het zegel te vertoonen, en toe te laten, dat deze daarvan inzage nemen, zoo dikwijls zij, ter verzekering van de rigtige toepassing dezer wet, zulks noodig zullen oordeelen.

-ocr page 1007-

WET OP HET REGT VAN ZEGEL.

Van deze vertooning zijn uitgezonderd de akten van uitersten wil en alle andere akten, uitsluitend houdende beschikkingen ter zake des doods, alsmede de daartoe behoorende omslagen, akten van superscriptie en van teruggave, en zulks gedurende het leven dergenen, op wier verzoek dezelve zijn opgemaakt. (B. 979, 981, 987.)

Geene inzage zal gevorderd kunnen worden op Zondagen, noch anders dan tusschen acht ure des voormiddags en vier ure des namiddags, en zullen de ambtenaren, tijdens hunne verificatien, niet kunnen vorderen dezelve langer dan vier uren daags voort te zetten.

In geval van weigering van vertoon of inzage, of van verzet tegen het ter plaatse opmaken der processen-verbaal van overtreding, zullen de beambten zich doen vergezellen door eenen commissaris van politie, of door zoodanig ambtenaar die deze function bekleedt, welke een en ander gehouden zijn, om aan de uitnoodiging daartoe onmiddellijk gevolg te geven, op straffe van persoonlijk verantwoordelijk te blijven voor de hierna vermelde boete.

Het proces-verbaal, wegens de bovengemelde weigering opgemaakt, zal door beide de beambten onderteekend worden.

Er zal door de personen, in den aanhef van dit artikel opgenoemd, verbeurd zijn eene boete van vijftig gulden, telkens wanneer zij weigeren hunne registers, akten en schrifturen aan de opgemelde beambten te vertoonen; daarvan inzage te geven, of van de bevondene overtredingen het noodige procesverbaal te laten opmaken.

30. Het is aan de ambtenaren van de registratie en het zegel verboden eenig stuk, hetwelk niet overeenkomstig deze wetjis gezegeld, zonder betaling van boete, van zoodanig zegel te voorzien.

Het is wijders aan de ambtenaren der registratie verboden akten of stukken te registreren, welke niet op het vereischte zegel geschreven, of niet daarvan voorzien zijn, alvorens de verschuldigde zegelregten en boeten betaald zijn; gelijk mede om akten van protest van wisselbrieven en ander handelspapier te registreren, zonder zich het geprotesteerde stuk te doen vertoonen.

Nogtans zullen de bewaarders der hypotheken de, krachtens zoodanige akten, van hen gevorderde formaliteiten mogen bewerkstelligen, maar die akten terughouden, ten einde de invordering der daarvoor verschuldigde regten en boeten te vervolgen.

Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van vijfen twintiJg gulden.

VIJFDE TITEEj*

Van de vervolgingen en verjaringen.

31. In geval van overtreding dezer wet, moet, behalve de boete, gelijktijdig het niet of te min betaalde regt, hetwelk nog mogt verschuldigd zijn, worden betaald.

Er is voor eene en dezelfde overtreding, ofschoon twee- of

955

-ocr page 1008-

956 WET OP HET REGT VAN ZEGEL.

meermalen in hetzelfde stuk begaan, slechts ééne boete ver-schuldigd.

32. Voor de zegelregten en boeten zijn, ieder voor het geheel aansprakelijk:

lo. Al de contracterende partijen in wederzijds verbindende onderhandsche akten;

2o. Al d e onderteekenaren van eenzijdige onderhandsche akten;

3o. De schnldeischers en schuldenaars, voor de onderhandsche akten van schuldbekentenis, schuldvordering, qui-tantie en kwyting, alsmede al degenen, die de ongezegelde of op ontoereikend zegel gestelde obligatien en verdere stukken, vermeld bij art. 21, no. 5, binnen het Rijk zullen hebben uitgegeven, of de betaling van interessen of aflossing van hoofdsommen hier te lande bewerkstelligd, of zich daarmede belast zullen hebben;

4o. Al degenen, welke de aan het zegel onderhevige registers houden of voor hen door anderen doen houden.

(Wet 9 April 1869 Sb. no. 60; zie aant. op artt. 18 en 19.)

83. De ambtenaren van de registratie en hst zegel zijn verpligt, alle akten, stukken en registers, welke hun ter hand komen of hun worden aangeboden, en welke niet van behoorlijk zegel zijn voorzien, of niet naar het voorschrift van art. 15 zijn opgemaakt, aan te houden, ten einde, na beteekening van het proces-verbaal, in het volgend artikel vermeld, bij hetzelve te worden gevoegd, tenzij partijen, door mede-ondertee-kening van het proces-verbaal, de daarin vermelde daadzaak erkennen of de verbeurde boeten en verschuldigde regten betalen.

Wanneer de in dit artikel bedoelde akten, stukken en registers berusten in openbare bewaarplaatsen, zullen de ambtenaren kunnen volstaan, met daarvan in het op te maken procesverbaal van overtreding te doen blijken. Onder de bepalingen van dit artikel zijn niet begrepen de stukken, vermeld bij no. 2 en 5 van art. 21.

34. De ambtenaren van de registratie en het zegel zullen van alle overtredingen, in zake van zegel, door hen ontdekt, dadelijk proces-verbaal opmaken, wanneer de regten en boeten niet onmiddellijk worden betaald.

Bovendien zijn alle ambtenaren en bedienden van justitie en policie, zoo mede de' ambtenaren bij de posterijen bevoegd, van de overtredingen dezer wet, voor zooveel aangaat het zegel op gedrukte stukken, behandeld in de 4de afdeeling van den 2den titel dezer wet, bij proces-verbaal te doen bijjkcn, met aanhouding des noods der stukken, waarin de overtreding is begaan, en verpligt dezelve, met het proces-verbaal, te overhandigen aan den ontvanger der registratie ten naast bij gelegen kantore, ter verdere vervolging.

De processen-verbaal zullen, binnen dertig dagen na de op-making, aan partijen worden beteekend, bij gebreke waarvan het regt tot vervolging zal vervallen zijn.

35. De invordering der regten en boeten, in zake van zegel verschuldigd, zal geschieden bij dwangbevel, uitgevaardigd door den kantonregter der plaats, alwaar die ambtenaar zijne gewone functien uitoefent.

-ocr page 1009-

WET OP HJ5T EEGT VAN ZEGEL. 957

Het dwangbevel en het proces-verbaal, waaruit de overtreding blijkt, zullen, bij een en hetzelfde exploit, aan partijen beteekend worden.

De verdere vervolgingen en regtsgedingen zullen, behoudens het bepaalde bij het volgende artikel, behandeld worden op den voet en op de wyze, bij de wetten op de registratie vastgesteld.

36. Het bewijs door getuigen wordt toegelaten ten aanzien van alle overtredingen van de artt. 6, 21, no. 5, artt. 23 en 26.

37. Door verloop van twee jaren verjaren:

a. De vordering van regt en boeten, verschuldigd wegens overtreding van art. 8; te rekenen van den dag der registratie van akten en vonnissen, waarbij van stukken, niet van behoorlijk zegel voorzien en niet van het zegel vrijgesteld, is kennis genomen, of waarin uit dezelve is gehandeld of gebruik gemaakt.

b. (Vervallen door de Wet van 9 April 1869 Sb. no. 60; zie aant. op artt. 18 en 19.)

c. De vordering van niet of te weinig geheven regt en boeten, verschuldigd op stukken, welke zijn geregistreerd; te rekenen van den dag der registratie.

d. De vordering van teruggave van te veel betaalde regten en boeten, in alle gevallen, waarin de zegelregten of boeten op vordering der ambtenaren van de registratie en het zegel zijn voldaan; te rekenen van den dag der betaling.

Voor verkeerdelijk gebruikte zegels wordt geene vordering van teruggave toegelaten.

38. De verjaring wordt gestuit door regtsvorderingen, beteekend aan degenen, welke men de verjaring wil beletten, vóór het verstrijken van den termijn; wanneer echter de aangevangen rcgtsvervolging gedurende een jaar niet wordt voortgezet, is de vordering vervallen.

39. In de termijnen, bij deze wet vastgesteld, is niet begrepen de dag van welken zij beginnen te loopen, doch wel die waarop zij eindigen.

Indien de laatste dag eens termijns op eenen Zondag invalt, zal dezelve eerst den volgenden dag verloopen zijn, (R. 14.)

Transitoire bepalingen.

40. Al de thans bestaande zegelstempels, mitsgaders al het overeenkomstig vroegere wetten gezegelde papier, hetwelk thans nog ongebruikt voorhanden is, met uitzondering echter van de formaatzegels van 15 centen, en behoudens het bepaalde bij artt. 41 en 42, worden op het oogenblik van de invoering dezer wet buiten gebruik gesteld.

Het voormelde buiten gebruik gestelde gezegelde papier zal, mits liet zich in zoodanigen staat bevinde als waarin hetzelve door het bestuur werd uitgegeven, gedurende ééne maand na de invoering dezer wet, bij de ontvangers met het debiet van het zegel belast, tegen nieuw gezegeld papier van eene gelijke of hoogere waarde, met bijbetaling van het suppletoir regt, zoo dat verschuldigd is, kunnen worden ingewisseld.

-ocr page 1010-

958 WET OP HET KEGT VAN ZEGEL.

41. Onverminderd het bepaalde bij het vorig artikel, zal het formaat-zegel, hetwelk op het oogenblik van de invoering dezer wet nog onbeschreven in de registers van den Burgerlijken Stand, de repertoria en alle verdere registers voorhanden is, bij voortduring kunnen worden gebruikt, mits vooraf, doch in allen gevalle binnen den tijd van ééne maand na de invoering dezer wet, voor suppletoir regt worde bijbetaald, zonder bijvoeging van opcenten:

10 centen voor ieder ongebruikt zegel van 90 cents. 15 ;/ i, ;/ l, „ i, 60 i,

5 ii u ii ii ii ii 45 a

en van deze bijbetaling door eene verklaring van den ontvanger van de registratie en het zegel blijke.

Zullende de zegels van 30 centen, welke zich in opgemelde registers bevinden, zonder bijbetaling van eenige verhooging, kunnen worden gebruikt.

Voorts zal het naar de vroegere wetten buitengewoon gezegeld papier voor dagbladen, catalogussen en andere drukwerken, gedurende ééne maand na de invoering dezer wet, kunnen worden gebruikt.

42. Het gezegeld papier, mitsgaders het ongestempelde zegelpapier, hetwelk, bij de invoering dezer wet, bij het bestuur zal voorhanden wezen, kan, zoo lang die voorraad strekt, en na vooraf overeenkomstig deze wet te zijn gestempeld, worden gebruikt als volgt:

Het groot register-papier van 90 centen, tot het gezegeld papier vermeld bij art. 11, no. 1.

Het register-papier van 60 centen, tot het gezegeld papier vermeld bij art. 11, no. 2.

Het middelbaar papier van 45 centen, alsmede het gezegeld papier bestemd voor huurcedullen, tot het gezegeld papier vermeld bij art. 11, no. 8, mitsgaders tot het gezegeld papier in 'groot formaat, vermeld bij de 5de zinsnede van art. 20.

Het klein papier a 30 centen, tot het gezegeld papier vermeld bij art. 11, no. 4, en eindelijk het papier bestemd voor wisselbrieven, enz. tot het gezegeld papier in klein formaat; vermeld bij de 5de zinsnede van art. 20.

43. Een afdruk van iederen nieuwen zegelstempel, op het midden van het vel geschroefd of geslagen, zal van wege het Departement van Financien worden nedergelegd ter griffie van den Hoogen Raad, van de provinciale hoven en arrondisse-ments-regtbanken en een gelijk afdruk toegezonden aan de Algemeene Rekenkamer.

Slotbepaling.

44. Het is aan den Koning voorgehouden, in bijzondere gevallen, of in het algemeen belang, kwijtschelding of vermindering van regt en boeten te verleenen.

45. Te rekenen van den dag van het in werking brengen dezer wet, zijn alle vroegere wettelijke verordeningen, op het regt van zegel vervallen, behoudens de vrijstellingen vermei in art. 27, onder no, 71.

-ocr page 1011-

wet op het kegt van zegel. 959

Zy big ven echter derzei ver kracht en toepassing behouden, ten aanzien van alle akten, stukken, geschriften en drukwerken, waarvan het bewezen is dat zy vóór dat tijdstip opgemaakt Df gedrukt zijn.

' 46. Deze wet zal in werking komen op het nader door den Koning te bepalen tydstip.

WET van den ilden Julij 1882, tot wijziging der wel op het regt van zegel (Sb. n0. 93).

Aetikel 1.

Aan een vast zegelregt van vijf centen zijn onderworpen alle zonder tusschenkomst van een oper.baar ambtenaar opgemaakte of niet uitdrukkelijk van zegelregt vrijgestelde quitantiën en andere eenzijdige acten of geschrilten, bevattende de erkenning door of namens den schuldeischer van het geheel of gedeeltelijk te niet gaan eener geldschuld, onverschillig in welken vorm die stukken overigens zijn opgemaakt, al ware het in dien van berigten of brieven.

Deze bepaling is niet toepasselijk op de quitantiën voor betaalde Rijks-, provinciale of plaatselijke belastingen, polder-, dijk-, molen- of sluisgelden en andere waterschapslasten, waaromtrent de bestaande bepalingen blijven gelden.

2. Het bij artikel 1 bepaalde regt komt, zoo niet het tegendeel bedongen is, ten laste van den schuldenaar.

De voldoening van dat regt moet geschieden, zoo de daaraan onderworpen stukken hier te lande worden opgemaakt, door daarvoor te gebruiken het van Rijkswege uitgegeven gezegeld papier of het op verzoek van belanghebbenden gestempelde papier of perkament, of eindelyk door opplakking van een plakzegel vóór de onderteekening.

Is dit voorschrift niet nageleefd, dan wordt een boete van vijf en twintig gulden door den schuldeischer verbeurd.

Zoo de voormelde stukken buiten 's lands zijn opgemaakt, geschiedt de voldoening van het regt tegen eene daarop te stellen quitantie van 's Rijks ambtenaar.

3. H't in het vorig artikel bedoelde gezegeld papier, van wege het Rijk uitgegeven, zal de hoogte en de breedte hebben bij artikel 20 der wet van 3 October 1843 (Sb. n0. 47) vastgesteld voor het gezegeld papier, klein formaat, bestemd voor stukken, aan evenredig zegelregt onderworpen.

Ten aanzien van het in artikel één bedoelde bijzondere zegel gelden overigens de bepalingen der wet van S October 184!i (Sb. n0. 47), voor zoover de tegenwoordige wet daarvan niet afwykt.

-ocr page 1012-

960 WET OP HET KEQT VAN ZEGEL.

4. In het tweede lid van artikel 20 der wet van 8 October 1843 (Sb. n0. 47) wordt bet getal 15 door het getal 5 vervangen.

Het vierde lid van dat artikel wordt gelezen als volgt:

„Het evenredige regt op de stukken, genoemd in ntmaer 2 van het volgende artikel, zal opklimmen met 5 centen tot 25 centen en voorts, evenals het overige evenredige regt, telkens met 25 centen tot vijf gulden en boven de vijf gulden telkens met 50 centen.

5. Art. 21 n0. 2 der wet van den 8den October 1843 (Sb. n0-47) wordt vervangen door de navolgende bepalingen-.

Alle wissels, orderbriefjes, assignatien, bank- en ander papier aan toonder en ander handelspapier, binnen het Rijk betaalbaar, alsmede de duplicaten of kopijen van al deze stukken, (behoud ns de uitzonderingen in dit ncmmer en de vrijstellingen onder nos 35, 48 en 62 van art. 27 litt. A. vermeld) zijn onderhevig aan een regt van vijf cents van iedere honderd gulden.

Het regt wordt berekend over de som in het sr.uk uitgedrukt, over ronde sommen van honderd gulden tot een bedrag van f 500; boven de f 500 over ronde sommen van vijf honderd gulden tot een bedrag van f 10 000 en boven de f 10 000 over ronde sommen van duizend gulden.

Wissels en alle ander handelspapier, buiten het Rijk betaalbaar, alsmede het binnen bet Rijk betaalbare zoogenaamde kort papier, waaronder deze wet verstaat dat, hetwelk betaalbaar is gesteld hetzij op zigt of vertoon, hetzij uiterl'jk drie dagen na zigt of vertoon, of wel uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening, is slechts onderhevig aan een vant regt van v ij f centen.

Het daarvoor te bezigen gezegeld papier van wege hst Rijk uitgegeven zal de hoogte en breedte hebben, vastgespeld in art. 20 voor het daar bedoelde gezegeld papier, klein formaat.

In geval van overtreding van eene der vorenstaande bepalingen is eene boete verbeurd van honderd maal het niet betaalde regt, doch minstens vijf en twintig gulden.

Is een aan evenredig regt onderhevige, in het buitenland getrokken wissel in meer dan één exemplaar opgemaakt, of zijn daarvan kopgwn vervaardigd, dan zijn de meerdere exemplaren en kopijen vrij van het regt, mits;

a. op den prima- of den oorspronkeiijken wissel h^t regt behoorlijk zij voldaan;

b de houder of de acceptant, die binnen het Rijk op een der meerdere exemplaren of der kopijen het eerst zijne handtee-kening zet, aan die handteekening de daardoor tevens bekrachtigde verklaring doe voorafgaan.

„Het zegelregt is op den......(prima- of oorspronkeiijken)

wissel behoorlek voldaan.quot;

Hij, die deze verklaring in strgd met de waarheid onderteekent, beloopt duizend gulden boete

Wanneer de aan het zegelregt onderhevige stukken buiten }s lands zyn opgemaakt, moet daarvan het regt worden voldaan (behoudens de vrijstelling vermeld onder n0. 62 var. art. 27, lit. A), alvorens hier te lande verhandeld, geaccepteerd, geën-

-ocr page 1013-

WET OP HET REQT VAN ZEGEL. 960a

dosseerd, betaald, gequiteerd of voor aval geteekend te worden, of eindelyk vóór dat wegens non-acceptatie of non-betaling dier stukken protest wordt opgemaakt.

Eene boete van honderd maal het niet overeenkomstig de wet betaalde regt, doch minstens vijf en twintig gulden wordt verbeurd door ieder, die eenig in ditnom-mer bedoeld stuk, hetwelk niet van behoorlyk zegel is voorzien, onverschillig of het binnen- of buiten 's lands is opgemaakt, hier te lande heeft verhandeld, geaccepteerd, geëndosseerd, betaald, gequiteerd of voor aval geteekend, of eindelijk wegens non-acceptatie of non-betaling van zoodanig stuk eene acte van protest heeft doen opmaken, zonder vooraf het zegel-regt te voldoen.

Deze voldoening kan door iederen houder van een wissel, orderbriefje, assignatie of ander handelspapier, wiens handtee-kening niet of niet in strijd met de wet op het stuk voorkomt, zonder betaling van boete geschieden, waarna dat stuk, ten aanzien van dien houder en van latere houders, als behoorlyk gezegeld wordt aangemerkt.

Iedere houder is tot deze voldoening verpligt, op straffe van aansprakelijkheid jegens den Staat voor de boeten door vroegere houders beloopen.

Als betaling vóór het protest geldt de terhandstelling van het verschuldigde regt door den houder, die protest doet opmaken, aan den hiermede belasten ambtenaar, mits deze in zijne acte die terhandstelling vermelde en het zegelregt in 's Rijks schatkist overstorte bij de aanbieding dier acte ter registratie.

De aanduiding „zonder kostenquot; en elke andere daarvoor in de plaats tredende vermelding op het stuk, alsmede iedere overeenkomst, ten doel hebbende den houder te oot-hetfen van zijne verplichting om protest te doen opmaken, is nietig, indien zij betrekking heeft op een handelspapier, dat niet of niet voldoende gezegeld is.

6. De vrijstelling voor de 7/Zoogenaamde kassiersbriefjes,quot; verleend bij art. 27 A, n0. 61, der wet van den 3den October 1843 (Sb. n0. 47), vervalt.

7. Het eerste lid van artikel 30 der wet van 3 October 1843 (Sb. n0. 47) wordt gelezen als volgt:

„Het is aan de ambtenaren van de registratie en het zegel verboden eenig stuk, hetwelk niet overeenkomstig de wet is gezegeld, zonder betaling van boete van zoodanig zegel te voorzien, behoudens het geval van het tiende iid van artikel 21, nommer 2.quot;

Tn het eerste lid van art. 31 der evengemelde wet vervallen de woorden : „dezer wetquot;.

8. Na het eerste lid van artikel 34 der wet van 3 October 1843 (Sb. n0. 47) volgt een nieuw lid van den volgenden inhoud:

„Bij ontdekking van overtreding van artikel 21 dezer wet in of ten aanzien van de aldaar in n0. 2 genoemde stukken neemt 's Rijks ambtenaar den letterlijken inhoud van zoodanige stukken, met al de daarop gestelde verklaringen en handteekeningen), in zijn proces-verbaal over, hetwelk ook te

-ocr page 1014-

960b WET OP HÏT KEGT VAN ZEGEL.

dien aanzien volledig geloof zal verdienen behoudens tegen-bewjjs.quot;

9. De zegelregten, verschuldigd volgens het bij artikels dezer wet gewijzigde artikel 21, nommer 2, der wet van 3 October 1848 (Sb. n0. 47), kunnen door den trekker of onderteekenaar, den acceptant, den endossant en den houder, die quiteert, worden voldaan door opplakking van een plak-zegel.

10. Het plakzegel, bedoeld in de artikelen 2 en 9 dezer wet, wordt van wege het Eijk uitgegeven; de vorm daarvan wordt door Ons bepaald, en artikel 6 der wet van 8 October 1848 (Sb. n0. 47) is daarop toepasselyk.

De wijze waarop het behoort gebruikt te worden, wordt door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastge-ateld.

Zijn de daarbij vastgestelde voorschriften niet alle nagekomen, dan wordt het stuk beschouwd alsof het zsgel daarop niet geplakt ware.

11. Degeen, die een plakzegel, wetende dat het reeds gebruikt is, andermaal gebruikt, verkoopt of te koop aanbiedt, wordt voor den strafregter vervolgd en met eene boete van f 50 tot f 1000 gesvraft.

De artikelen 1 tot en met 7 der wet van 22 April 1864 (Sb. no. 29), houdende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken, zijn in dezen van toepassing.

Hij die plakzegels namaakt of vervalscht of wel nagemaakte of vervalschte plakzegels des bewust gebruikt, verkoopt of te koop aanbiedt, wordt gestraft met dezelfde straffen als omtrent het namaken, vervalschen of gebruik maken van nagemaakte of vervalschte zegels van het rijk is bepaald.

Op de overtreding van dit artikel zijn toepasselijk art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 van de wet van 29 Junij 1854 (Sb. n0. 102).

12. Alle door hier te lande wonende personen opgemaakte stukken, genoemd in artikel één dezer wet, en alle handtee-keningen, welke zoodanige personen hebben gesteld op die stukken of op stukken, bedoeld in artikel 21, n0. 2, der wet van 3 October 1843 (Sb. n0. 47), worden, behoudens tegenbewijs, geacht hier te lande geschreven t^ zijn, ook al is daarop het tegendeel vermeld.

13. Voor zoover niet anders wordt bepaald bij de wet, houdende aanwijziging voor elk jaar van de middelen tot dekking der uitgaven des Rijks, worden vyftig opcenten geheven op alle regten en boeten van zegel, met uitsondering alleen:

a. van de regten en boeten, verschuldigd krachtens het bij artikel vijf dezer wet gewijzigde nommer 2 van artikel 21 der wet van 8 October 1843 (Sb. n0. 47);

b. van het regt, bedoeld in het eerste lid van artikel 1 dezer wet;

en c. van de boeten, bedreigd in artikel 2 dezer wet;

op welke regten en boeten geene opcenten geheven worden.

Van de betaling der voormelde opcenten zal op het aan ze-

-ocr page 1015-

wet op het regt van zegel. 960c

gel onderhevige papier of perkament blijken op nader door Ons te bepalen wijze.

14. De wet van den 9den April 1869 (Sb. n0. 61) betrekkelijk de invoering van een plakzegel voor handelspapier, wordt ingetrokken.

15. Deze wet treedt in werking den Isten Januarij 1883. Alle niet gedagteekende acten en stukkeu worden geacht na

dat tijdstip te zijn opgemaakt, behoudens bewijs van het tegendeel.

WET van den ilsten December 1861, houdende regeling der zamenstelling en bevoegdheid van den Raad van State (Sb. n0.129).

Art. 23. De afdeeling, welker zamenstelling geregeld is in het tweede lid van art. 13 wordt belast met het onderzoek der geschillen van bestuur of andere, aan Onze beslissing onderworpen en draagt Ons de uitspraak voor

Art. 50. Alle stukken, voortvloeijende uit de behandeling van onderwerpen, bedoeld bij art 23, zijn vrij van zegelregten en worden, voor zooveel zij aan registratie onderhevig zijn, gratis geregistreerd.

WET van den 19 Augustus 1861, betrekkelijk de nationale militie (Sb. nn. 72).

Art. 10. Met uitzondering van d - overeenkomsten van vervanging in de dienst zijn alle volgens deze wet over te leggen stukken vrij van zegel , registratie- en legalisatiekosten.

Art 99. De bezwaren worden bij de gedeputeerde staten ingediend, door middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd verzoekschrift op ongezegeld papier, onderteekend door hem, die ze inbrengt.

BESLUIT van den V-Wen Maart 1844, betrekkelijk het in werking brengen van de Wet op het regt van zegel, d d. 3 October 1843 (Sb. n0. 18). Gewijzigd lij besluit van den Gden Februarij 1851 (Sb. n0. 9).

Artikel 1.

De Wet op het regt van zegel van den 3den October 1843 (Sb. no. 47) zal met den Isten April 1844 in werking worden ^e-bragt, en van verbindende kracht zijn met den klokslag van mid-dernacht tusschcn den een en deitigsten Maart en den eersten April dezes jaars.

2 De zegel-stem nel bestaat in 's Rijks wapen.

Het bedrag van het regt in hoofdsom, wordt ter zijde van hetzelve uitgedrukt.

«

-ocr page 1016-

960d WET OP HET KEGT VAN ZEGEL.

De stempels, welke achtervolgens het bepaalde bij art. 4. in blaauwen inkt worden afgedrukt, wyzen bovendien den naam der provincie aan, alwaar de stempeling plaats heeft.

3. Het gezegeld papier, van wege het Rijk uitgegeven, is voorzien van een watermerk bestaande in het woord -.Nederlanden.

4. Het papier van wexe het Rgk uitgegeven, alsmede het papier en perkament bedoeld hierna in art. 7, wordt droog geschroefd

Alle andere zegel-stempeling geschiedt met blauw en inkt.

Op het papier van wege het Rijk uitgegeven, wordt destempel gesteld bovenaan, ter linkerzijde van het blad, het vel toegeslagen zijnde; op al het andere papier of perkament, bovenaan ter regterzijde.

5. Het gezegeld papier wordt uitgegeven aan de kantoren daartoe aangewezen oy Onze besluiten van den 7dea September 1842, no. 82 en van den 18den December 1848, no 61.

6. Het papier of perkament bedoeld in de artikelen 14, 20 en 24 der Wet van den 3den October 1843 (Sb. no. 47), mitsgaders de drukwerken in art. 26 dier wet bedoeld onder deze laatsten echter niet begrepen de zoodani^en welke door de directeuren der postkantoren worden uitgegeven) worden, met betaling der daarvoor verschuldigde regten, ter zegeling aangeboden ten kantore van de ontvangers van het buivengewoon zegel gevestigd in de steden 'sHertogenbosch, Arnhem, Amsterdam, 'sGravenhage, Middelburg, Utrecht, Leeuwarden, Zwolle, Groningen, Assen en Maastricht; ieder vel wordt aldaar gestempeld met de woorden : „t e z e g e 1 e nquot;, waarna het papier of perkament, met een bewys van de betaling der regten, ter zegeling wordt overgebragt;

te Amsterdam en te 'sGravenhage: (Kon. besluit van 6 Nov. 1855 (Sb. no. 129).

ten kantore van den controleur van het buitengewoon zegel ;

te 's H e r t o g e n b o s c h, Middelburg, Utrecht, Leeuwarden, Groningen en Maastricht;

ten kantore van den ontvanger der registratie voor de burgerlijke akten; en

te Arnhem, Zwolle en Assen;

ten kantore van den bewaarder der hypotheken en van het kadaster.

7. Van de by het vorig artikel bedoelde stempeling met de woorden : „te zegelenquot; is uitgezonderd:

a. Het papier of perkament waarvoor een ander stempel wordt vereischt dan in de kantoren in art. 6 opgenoemd voorhanden zijn;

b. Het papier of perkament waarvoor de drooge stempel wordt verlangd. Dit papier of perkament wordt, door tusschenkomst van de bij art. 6 laatstelijk genoemde ambtenaren, ten algemeenen zegel-kantore te 'sGravenhage van den droogen zegel-stempel voorzien.

8. Het zegelregt, verschuldigd op buiten 'slauda of in de overzeesche bezittingen van het Rijk vervaardigde drukwerken,

-ocr page 1017-

WET OP ILET EEGT VAN ZEGKL. 9fil

welke door de directeuren der postkantoren worden uitgegeven, wordt door deze ambtenaren ingevorderd.

Zij doen van de betaling der regten blijken, door de stempeling van het papier met eenen drieboekigen stempel, aanwijzende den naam van bet postkantoor en het bedrag van het regt in hoofdsom.

Geene aan het zegel onderhevige drukwerken worden uitgegeven, besteld of ter lezing verstrekt, vóór dat dezelve van den voormelden stempel zijn voorzien.

Zij, die drukwerken welke hun met den post, voor een verminderd port, onder kruisband worden toegezonden, ontvangen, zijn verpligt de omslagen op het postkantoor te komen openen, of zien te laten welgevallen dat zulks aldaar in hunne afwezigheid geschiede.

Met de omslagen waaromtrent geene betaling van regten plaats heeft, wordt gehandeld op de wijze als voor geweigerde of uit anderen hoofde niet uitgegeven brieven is bepaald.

Zoo lang de in dit artikel bedoelde stempels nog niet gereed zijn, doen de voornoemde directeuren van de betaling der regten blijken, in voege als voor buitenlandsche dagbladen is bepaald bij het Koninklijk besluit van den 15den October 1824, no. 75.

9. Vóór of op den vijfden dag van iedere maand brengen de directeuren der postkantoren het bedrag der bij hen ontvangen zegelregten over, ten kantore van den naastbij zijnden ontvanger van het zegel, en zulks onder bijvoeging van eenen staat in duplo, aanwijzende de benaming, het getal en de oppervlakte der drukwerken waarvoor de regten bij hen zijn ontvangen.

Een dezer staten, voorzien van de quitantie van den ontvanger, wordt hun dadelijk teruggegeven.

Van het beloop der alzoo door de directeuren der postkantoren overgebragte zegelregten, wordt hun eene belooning toegelegd ten bedrage van vijf ten honderd.

10. De ontvaugers van het zegel of bewaarders der hypotheken en van het kadaster, doen van de betaling van het regt, op het reeds gebruikte papier verschuldigd, mitsgaders van de betaling der boeten, in geval dezelve verschuldigd zijn, blijken, door de volgende quitantie op de stukken testellen:

Ontvangen voor zegelregt.....gulden

. . . . cents, envoorboete . . . .gulden

. . . . cents.

Te ... . den .....

(handteekening)

De ontvangers in de steden Amsterdam, 's Graven-hage, en Rotterdam doen van de betaling der regten, verschuldigd op buiten 's lands of in de overzeesche bezittingen van het Rijk opgemaakte stukken aan evenredig zegelregt onderworpen, blijken door de aanhechting vaneen droog zegel en door hunne handteekening.

11. De ambtenaren van den burgerlyken stand, mitsgaders al degenen die belast zyn met het houden of bewaren van de registers of repertoria bedoeld in art. 41 der meergemelde Wet van 3 October 1843, moeten dezelve, binnen den bij dat artikel bepaalden termijn en onder aanbieding der daarbij vermelde

61

-ocr page 1018-

962 WJ5T OP HET REGT VAN ZEGEL.

regten, overbrengen ten kantore van den ontvanger van het zegel binnen den kring van wiens kantoor zij hunne functien uitoefenen.

De ontvangers doen van de betaling der voorbedoelde regten blijken, door de volgende quitantie te stellen op het eerst onbeschreven gedeelte in het register of repertorium.

Ontvangen voor suppletoir zegelregt voor. . . . onbeschreven bladen . . . . gulden. . . . cents. . . .

Te.... den....

(handteekening)

Een op den Isten April 1844 gedeeltelijk beschreven vel, ■wordt voor de berekening van het suppletoir regt als geheel onbeschreven aangemerkt.

De registers en repertoria worden dadelijk aan de belanghebbenden terug gegeven.

Van de voormelde aanbieding zijn uitgezonderd de gezegelde registers van de bewaarders der hypotheken.

De op den eersten April 1844 onbeschrevene of gedeeltelijk beschrevene vellen dier registers, worden verantwoord tegen het regt van f ],00 voor ieder vel.

12, Van wege het Departement van Financien wordt zorg gedragen, dat de benoodigde stempels, in tijds, nae.r de kantoren waar zulks behoort, worden verzonden, en dat al de kantoren van het zegel op den eersten April aanstaande van eenen voldoenden voorraad gezegeld papier zijn voorzien.

13. De akten welke-van de nederlegging van de afdrukken der zegel-stempels ter griffie van den Hoogen Raad, de provinciale hoven en arrondissements-regtbanken worden opgemaakt, worden geregistreerd zonder betaling van registratie of grifïie-regten.

En is Onze Minister voornoemd belast met de uitvoering van dit besluit.

WET van den 26sten Mei 1841, houdende naders bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, luelke aan minderjarigen of aan onder curatele gestelde personen toebehooren. fSb. no. 14.^

Artikel 1.

De bewaring der effecten aan toonder, welke, naswr de voor-achriften van artikelen 891 en 506 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden geconsigneerd, wordt opgedragen aan de bewaarders van de hypotheken en het kadaster, in de residentien der provinciale geregtshoven gezamenlijk met de griffiers dier hoven. Wij behouden Ons voor, om ook in zoodanige arrondis-sements-hoofdplaatsen, als door Ons noodig of nuttig mogt worden bevonden, die bewaring voor het arrondissement op te

-ocr page 1019-

CONSIGNATIE VAN KFFKCTEN AAN TOONDER. 96S

dragen aan den aldaar gevestigden bewaarder van de hypotheken en het kadaster gezamenlijk met den griffier van de arrondisse-ments-regtbank.

2. De bewaring zal worden gedaan aan de kantoren van de eerstgenoemde ambtenaren, in kasten of kisten welke behoorlijke zekerheid aanbieden tegen schade van brand als anderzins, voorzien van twee ongelijkwerkendesloten, waarvan één sleutel zich zal bevinden in handen ran den bewaarder van de hypotheken en het kadaster en de tweede in die van den betrokken griffier.

3. De kasten of kisten waarin de effecten aan toonder zijn geconsigneerd, zullen nimmer mogen worden geopend of gesloten dan in tegenwoordigheid van beide de ambtenaren aan wie de bewaring der sleutels is opgedragen.

4. In geval van ziekte of afwezigheid van de voren bedoelde ambtenaren, zullen zij, respectivelijk worden vervangen door dengenen aan wien de waarneming hunner betrekking tijdelijk is opgedragen.

5. De in bewaarstellingen zullen niet anders kunnen geschieden dan aan het kantoor in de provincie of in het arrondissement alwaar de bewaargever zijne woonplaats heeft gevestigd.

6. Geene in bewaarneming van effecten aan toonder of teruggave van dezelve met uitzondering van de vervallene coupons van interest zal mogen plaats hebben dan tegen overlegging in behoorlijk authentiek afschrift van het door den kantonregter of in gevallen van hooger beroep door de arrondissements-regtbank gegeven regterlijk bevel tot consignatie of tot teruggave, waarin de in bewaring te stellen of terug te gevene stukken naauwkeurig zullen moeten zijn omschreven.

7. De coupons van interest zullen na derzelver respective vervaldagen, uiterlijk binnen acht dagen nadat de aanvrage tot afgifte zal zijn gedaan aan de daarop regthebbenden worden uitgereikt.

8. Wanneer, hetzij tot liet verkrijgen van stellen nieuwe coupons, hetzij tot eenig ander einde, de overlegging der effecten of der zoogenaamde talons wordt vereischt, zal die overlegging of opzending door de bewaargevers zeiven op hunne verantwoording geschieden, doch de tijdelijke afgifte der stukken niet anders kunnen worden gedaan, dan krachtens een regterlijk bevel, zoo als in art. 6 hiervoren is vermeld, in welk bevel tevens zal moeten zijn bepaald, binnen welken termijn de stukken weder in bewaring zullen moeten zijn gebragt.

Deze termijn zal, ten verzoeke der bewaargevers, des noodig, bij nader regterlijk bevel kunnen worden verlengd.

9. Indien de bewaargevers in gebreke blijven, om de stukken binnen den bepaalden termijn weder in bewaring te brengen, zal de bewaarder van de hypotheken en het kadaster daarvan kennis geven aan den betrokken kanton-regter, die des noods, na verhoor van de personen, bij art. 390 van het Burgerlijk Wetboek vermeld, zal kunnen bevelen, dat de hypotheek worde vergroot, behoudens de verdere maatregelen

-ocr page 1020-

964- CONSIGNAT1K VAN KFPKCTKN AAN TOONDKR.

welke de toeziende voogd mogt geraden oordeel en, en onverminderd de tusscbenkomst der bloedverwanten en aange-huwden des minderjarigen, of zelfs van bet openbaar ministerie indien er vermoeden van ontrouw mogt bestaan.

10. De in bewaargevingen of teruggaven van stukken, daarin ook begrepen de vervallen coupons, zullen altijd ge» schieden tegen afgifte of- overneming van een bewijs, waarin de geconsigneerde of teruggegevene stukken behoorlijk zullen moeten zijn omschreven.

11. Het toezigt over de verrigtingen der ambtenaren betrekkelijk de consignatie in deze bedoeld, wordt bepaaldelijk opgedragen aan de hoofdambtenaren van de registratie.

12. Het Rijk is, ter zake de in bewaring zijnde stukken, jegens de belanghebbenden aansprakelijk naar de regelen bij art. 1743 en 1745 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van de vrijwillige bewaargevingen vastgesteld.

13. De bewaarders van de hypotheken en het kadaster zijn jegens het Rijk verantwoordelijk voor al de schade welke door de schatkist zou moeten worden vergoed ter zake van verliezen uit verkeerde handelingen of de niet opvolging van gemaakte bepalingen voortspruitende.

14. De ambtenaar met de bewaring van den tweeden sleutel belast zal, met den betrokken bewaarder, solidair verantwoordelijk zijn, voor zoo verre de verliezen ook aan zijne verkeerde handelingen of aan nalatigheid van zijne zijde, mogten zijn toe te schrijven.

15. Wegens de verrigtingen ter zake van de hiervoren gemelde consignatien, zal ten laste van de minderjarigen of onder curatele gestelde personen een bewaarloon kurnen worden gevorderd, ten beloope van twee ten hou der d_ van de renten welke de effecten over den tijd dat de consignatie duurt zullen opleveren, invorderbaar bij gelegenheid en naar gelang der afgifte van de verschenen coupons of van de effecten.

Dit bewaarloon zal door de ambtenaren met de bewaring belast, worden genoten, te weten: drie vierden door dec bewaarder van de hypotheken en het kadaster, en een vierde door den grittier. Wanneer het bewaarloon meer mogt be-1 dragen dan het een derde van de overige bezoldiging en salarissen van- den bewaarder, zal dat meerder bedrag aan hel rijk vervallen. . ^ ,

16. Al de stukken, tot in deze bedoelde consignatien be trekkolijk, zijn vrij van zegel, alsmede van de gnfjie-regten, cn in de cevallen dat de registratie dier stukkei wordt vereischt, zal die formaliteit gratis worden verleend en zullen geene vacatiën door de kanton-regtersen griffier: voor hunne werkzaamheden in dezen mogen in rekening ge bragt worden.

17. Wij behouden ons voor om, al wat tot de uitvoerin! dezer wet behoort, in verband met de vorenstaande bepalingei te regelen of te doen regelen.

-ocr page 1021-

065

BESLUIT van den listen Junij 1836, waarbij de uitvoering geregeld wordt van de voorschriften vervat in den eersten en laatsten titel van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel. {Sb. no. 41/.

Artikel 1,

De oversclirijving van alle akten van eigendoms-overdragt, hetzij geheel, hetzij bij gedeelten van zeeschepen, van schepen en vaartuigen met zeeschepen gelijk gesteld, en van schepen en vaartuigen eene grootte hebbende van tien of meerdere lasten, welke uitsluitend tot de vaart binnen 's lands zijn bestemd, zoo wel op de stroomen, rivieren, kanalen en vaarten, als op de binnenlandsche zeeën en meren en langs de wadden; zoo mede de inschrijvingen welke op die schepen en vaartuigen, volgens den eersten en laatsten titel van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel kunnen genomen worden, zullen plaats hebben op de kantoren van bewaring van de hypotheken en het kadaster, in de hoofdplaats van elk arrondissement gevestigd, en op alle zoodanige plaatsen als nader door Ons zullen worden aangewezen.

De voorschriften vervat in de artt. 17, 18, 19, 20, 21 en 25, van Ons besluit van den Isten Augustus 1828 (Sb. no. 52), zullen daaromtrent worden in acht genomen, met uitzondering van hetgeen in art. 25 van dat besluit ten aanzien van de betaling der hypotheek-regten is vastgesteld. (K. 809, 7iS.)

2. .Er zal te 's Gravenhage, onder den titel van hoofdkantoor van bewaring der scheeps-bewijzen, een algemeun kantoor van alle eigendoms-bewijzen van zee- en andere schepen en vaartuigen, in art. 1 bedoeld, worden opgerigt, bestemd om het verband tusschen de gezamenlijke kantoren in stand te houden, en het vereischte toezigt ten aanzien van de overschrijvingen en inschrijvingen in deztlven uit te oefenen.

3. De borgtogt door de bewaarders, overeenkomstig art. 8 van Ons bovengemeld besluit gesteld, is, gedurende het daarbij vermelde tijdvak, mede verbonden voor hunne verantwoordelijkheid tot het vervullen der formaliteiten, bij dit besluit omschreven.

Wy behouden Ons voor, om, in het tweede jaar na de invoering der Nationale Wetgeving, het bedrag der verhooging van den borgtogt te bepalen, welke naar de aangelegenheid der scheeps-bewaringen zal blijken noodzakelijk te zijn, gelijk mede de hoegrootheid van den borgtogt van den ambtenaar, met het beheer van het hoofdkantoor belast.

Die laatstgemelde ambtenaar zal echter dadelijk en voor-loopig borgtogt stellen, ter wezenlijke waarde van tien duizend gulden, hetzij in inschrijvingen op het Grootboek der Nationale schuld, hetzij in vaste goederen, binnen dit Rijk gelegen.

i

-ocr page 1022-

966 wetboek vaw koophandel.

4. In ieder kantoor zal een dagregister worden gehouden, waarop de verklaringen en stukken ter overschrijving of inschrijving ingeleverd, dagelyks, bij volgorde van nommers, zullen worden gebragt, naar mate dezelve inkomen.

Een letterlijk afschrift van hetzelve zal wekelijks aan het hoofdkantoor worden ingezonden.

Bovendien zullen op ieder kantoor registers van overschrijving en inschrijving gehouden, en aan het hoofdkantoor een algemeen register aangelegd worden, verdeeld in zoo vele af-deelingen als de ondervinding zal doen noodig oordeelen.

De hiervoren bedoelde registers der bijzondere kantoren zullen genommerd, gewaarmerkt en geteekend worden door den kantonregter ter plaatse alwaar het kantoor gevestigd is. Die van het hoofdkantoor door den voorzitter of een der leden van het provinciaal hof van Holland.

De bepalingen, vervat in de artt. 23, 24, 30, 82, 83, 84 en 85 van Ons bovengemeld besluit van 1 Augustus 1828, zijn toepasselijk op de bemoeijenissen, bij het eerste lid van dit artikel aan den bewaarder opgedragen.

5. Onze Minister van Financien zal de model'.en bepalen, volgens welke de registers zullen worden ingerigt.

Hij zal bovendien op elk kantoor de noodige hulpboeken doen aanleggen, ten einde de nazoekingen gemakkelijk te maken, en misslagen te voorkomen. Deze boeken worden door den directeur of profincialen inspecteur der registratie op elke bladzijde genommerd en gewaarmerkt.

De bewaarders mogen geene andere boeken of registers ge bruiken, dan die aan hen van wege het hoofdbestuur zullen worden toegezonden.

6. Zoodra een schip of vaartuig voor de eerste maal zal zijn te boek gesteld, zal de naam van het kantoor, het nommer van het register ran overschrijvingen en het jaartal, op eene in het oog vallende plaats van het schip, en op eene onuit-wischbare wijze, door eenen beëedigden scheepsmeter in hetzelve worden ingebrand, en van deze inbranding door diens getuigschrift moeten blijken, zonder welks overlegging de bewaarders de ter overschrijving of inschrijving ingeleverde stukken niet zullen vermogen af te geven.

De scheepsmeter zal voor iedere inbranding genieten een loon, waarvan het bedrag nader door Ons, op voordragt van Onzen Minister van Financien, zal worden bepaald.

7. Degeen, die een schip of vaartuig in art. 1 beloeld heeft doen bouwen, zal, vóór dat hetzelve in de vaart wordt gebragt, daarvan eene verklaring van eigendom inleveren, ingerigt naar het formulier, bij de Wet van 14 Maart 1819 (Sb. no. 12) bepaald, welke verklaring op het register der eigendommen van schepen en vaartuigen zal worden overgeschreven.

Indien een schip of vaartuig aan meer dan één persoon toebehoort, zal de overschrijving der bewijzen van eigendom, of van de voorzegde verklaring, de opgave bevatten van den naam en van de aandeden of portion van iederen me de-ree der of mede-eigenaar.

8. De eigenaars hebben het vermogen om de eigendoms-

-ocr page 1023-

WETBOEK TAN KOOPHANDEL. 967

bewijzen hunner schepen en vaartuigen, al mogten dezelve vóór het in werking brengen van het Wetboek van Koophandel zyn gedagteekend, voor de eerste m a a 1 te doen overschreven op zoodanig kantoor van bewaring als zy zullen goedvinden.

De volgende overschrijvingen, hetzy voor het geheel, hetzy voor een gedeelte, en de ins chry vingen zullen alleen kunnen geschieden ten kantore, alwaar de eerste te boekstelling is bewerkstelligd.

Te dien einde zal in de akten van eigendoms-overdragt, mitsgaders in de pand- of verbandbrieven, de naam en het nommer worden vermeld van het kantoor, alwaar de vorige overschrijving heeft plaats gehad.

Ingeval zulks niet is geschied, zullen de belanghebbenden gehouden zijn, daarin door eene geteekende en door eenen openbaren ambtenaar gelegaliseerde verklaring, onder aan de akte te voorzien.

9. Om eene inschryving op een schip of vaartuig of aandeel daarin te bewerkstelligen, stelt de schuldeiacher, hetzij in persoon, hetzy door een derden, aan den bewaarder, ten wiens kantore het schip of vaartuig is te boek gesteld, ter hand, twee door den schuldeischer of den derden ondertee-kende borderellen, waarvan het eene op .den aan den bewaarder te vertoonen titel, of op de uitgegevene expeditie van den-zelven kan gesteld worden.

Deze borderellen moeten bevatten:

lo. Eene bepaalde aanduiding van den schuldeischer en van den schuldenaar, mitsgaders de opgave der woonplaats, door eerstgemelden gekozen binnen den kring van het kantoor.

Wanneer de eigenaar van het schip of vaartuig of aandeel daarin overleden is, zal men bij het nemen van inschryving kunnen volstaan met de eenvoudige aanduiding van den overledene ;

2o. De dagteekening en aard van den regtstitel, met opgave van den ambtenaar door of ten overstaan van welken de akte is verleden;

So. Het beloop der in-schuld of de begrooting der voorwaardelijke en onbepaalde regten, welke verzekerd worden zoo als dezelve in de vertoonde akte zijn opgegeven, mitsgaders den tyd waarop de schuld op-eischbaar is j

4o. Den naam, tonnelast of scheepsruimte van het schip of vaartuig, het kantoor, de dagteekening en het nommer van overschrijving van hetzelve, en de haven of plaats, welke hetzelve binnen dit Ryk gewoonlijk bevaart.

10. De bewaarder behoudt een der borderellen, ten einde hetzelve in zyn dagregister in te schrijven, onder de dagteekening van de opgave. Hij geeft onmiddellijk aan dengenen, die de inschryving verzocht heeft, het andere borderel terug, aan den voet van hetwelk hy den dag der overgave vermeldt.

Hy is eindelyk verpligt, indien zulks gevorderd wordt, uiter-

-ocr page 1024-

968 WJStBOJSK VAN KOOPHANDEL.

lijk binnen 24 uren, op dat borderel naderhand by te voegeü het noramer, waaronder de inschry ving op zijne registers heeft plaats gehad. Beide, deze verklaringen worden door hem on-

11. Bgaldien uit de registers mogt blijken, dat een en hetzelfde schip of vaartuig meer dan eens mogt zijn geboekt, zal de ambtenaar by het hoofdkantoor üer scheeps-bewijzen daarvan, aan de bewaarders die zulks aangaat, moeten opgave doen, en zullen laatstgemelden verpligt zijn om die opgave ter zijde van de teboekstellingen te vermelden.

In geval van verzuim, zullen zoo wel de ambtenaar bij het hoofdkantoor, als de bijzondere bewaarders, tot vergoeding van kosten, schade en interessen, zoo daartoe gronden bestaan, gehouden zijn.

12. Wanneer een schip of vaartuig, dat hier te lande in de daartoe bestemde registers is te boek gesteld, buiten 's lands aan buitenlanders is verkocht, zal de schipper of de bevelhebber die hem vervangt, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interessen, verpligt zijn om, binnen veertien dagen na zyne terugkomst binnen het Rijk, ten meest nabij gelegenen kantore, aangifte te doen van den verkoop. De bewaarder zal op gelijke straf gehouden zijn een duplicaat dezer aangifte, door hem voor echt verklaard, uiterlijk binnen drie dagen op te zenden naar het kantoor, tot hetwelk het vaartuig behoort, ten einde aldaar ter zijde van de overschryving te worden aangeteekend.

Gelijke verpligting als op den schipper of zijn plaatsbekleeder, berust op de eigenaars of reeders, voor zoo verre zy vóór de terugkomst van denzelven, door briefwisseling als anderzins, van den verkoop hebben kennis gedragen.

Van het bewerkstelligen dezer aangiften, zullen de belanghebbenden, des begeerende, een bewijs kunnen ligten.

Hetzelfde geldt, ingeval een schip of vaartuig genomen, vergaan of vernield is.

13. Voor de werkzaamheden, welke aan de bewaarders, krachtens Ons tegenwoordig besluit, zijn opgedragen, zullen zij voor-loopig en tot dat daaromtrent nadere voorzieningen zullen zijn gemaakt, niets anders kunnen vorderen dan het zegelregt, zoo voor de registers als voor de door hen uitgegevene uittreksels en getuigschriften, en het salaris zoo als hetzelve by het Fransche decreet van 23 Mei 1810 is bepaald. (Wet 14 Dec. 1844, Sb. no. 62.)

Het voormeld salaris zal tusschen de bijzondere bewaarders en dien bij het hoofdkantoor worden verdeeld naar eene evenredigheid, welke nader door Ons, op voordragt van Onzen Minister van Financiën, zal worden vastgesteld.

14. De bepalingen, voorkomende in de derde en in de zesde afdeeling van den XXsten titel des Hden boeks van het Burgerlijk Wetboek, zijn insgelijks ten deze toepasselijk. (B.1239— 1241, 1265—12ö8.)

Onze Ministers van Justitie en van Financien zi^n, ieder voor zoo veel hem aangaat, belast met de uitvoering dezes.

-ocr page 1025-

969

BESLUIT van den 11 Maart 1840, waarbij, in ver* band met het tegenwoordige hypothecair stel-sel, maatregelen worden voorgeschreven, omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der ■processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen, alsmede van schepen en vaartuigen. (Sb, no. 6./

Artikel 1.

Behalve de gevallen, dat de doorhaling van in beslagnemingen van onroerende goederen bij regterlijk gewijsde is bevolen, zal die doorhaling in de registers van de bewaarders der hypotheken ook kunnen geschieden op de toestemming van den scliuldeischer, die het beslag heeft gelegd. (R. 657, 561.)

2. Wanneer meerdere beslagleggingen op dezelfde goederen hebben plaats gehad, zalj de toestemming van al de beslagleggers worden vereischt.

3. De doorhaling van de voren bedoelde in beslagnemingen, zal door de bewaarders der hypotheken niet mogen worden bewerkstelligd, dan op overlegging van eene authentieke akte of authentiek afschrift van zoodanige akte, of van een vonnis daartoe strekkende, hetwelk in het hoogste ressort is gewezen, of in kracht van gewijsde is gegaan.

4. Op de toestemmingen door derden verleend, zal de doorhaling niet kunnen geschieden, tenzij ook ten genoege van den betrokken hypotheek-bewaarder voldoend bewijs worde geleverd, dat zij in de regten van de beslagleggers zijn getreden.

5. Wanneer de doorhaling wordt bewerkstelligd, zal van het vonnis of van de verleende toestemming, in het register behoorlijke melding worden gemaakt, ter zijde van de plaats gehad hebbende overschryvin^ van het proces-verbaal.

6. De vorenstaande bepalingen zijn ook van toepassing op dein beslagnemingen van schepen en vaartuigen, waarvan, naar de bestaande wettelijke verordeningen, de processen-verbaal in de openbare registers moeten worden overgeschreven. (R. 566.)

En zijn Onze Ministers van Financien en Justitie belast met de uitvoering van Ons tegenwoordig besluit.

WET van den kden Julij 1842, betrekkelijk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschrevene hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers. {Sb. no. 16.)

Artikel 1.

Alle, sedert den Isten January 1819, tot op de invoering der Nederlandsche wetgeving, op de daartoe bestemde registers gedane en niet door doorhaling vernietigde inschrijvingen van regten van hypotheek en van privilegie, waaromtrent niet ia voorzien bij het 4de hoofdstuk der Wet op den overgang van

-ocr page 1026-

9^0 WF.t OP DE OrEEBUENGtNQ VAN DE ÖïPOTlIEkfcK, EÏÏZ.

de vroegere tot de nieuwe wetgeving, zullen worden overge-bragt in de nieuwe registers der hypotheken en wel ten kantore van bewaring van de hypotheken en het kadaster van den kring, waarin de bezwaarde goederen, op welke men de inschrijving verlangt te doen blijven bestaan, thans gelegen zijn.

2. Tot het doen der aanvragen van deze overbrenging wordt een termijn van twee jaren bepaald, (aanvang nemende met den eersten September 1843, en alzoo eindigende met den laatsten Augustus 1844,

Voor het hertogdom Limburg wordt die termyn met één jaar verlengd, en eindigt alzoo met den laatsten Augustus 1845.

8. De overbrenging, ten gevolge der binnen den bovenge-melden termijn gedane aanvrage bewerkstelligd, verzekert aan de belanghebbenden al de regten en in denzelfden rang, welken zij door de vroegere inschryving verkregen hebben.

4. De aanvrage tot overbrenging geschiedt door den schuld-eischer, of door een derde, namens hem.

Ten dien einde moeten aan den bewaarder ter hand gesteld worden twee, door hem die de aanvrage doet onderteekende borderellen, waarin de inschrijving, van welke de overbrenging verlangd wordt, woordelijk is opgenomen, en waarin, ten slotte, de bepaalde goederen, waarop men die inschrijving verlangt, aangeduid worden door de opgave der gemeente, in welke die goederen gelegen zyn, mitsgaders van derzelver sectie en nummer, volgens het kadaster.

Een, door den bewaarder uit de schrifturen van het kadaster afgegeven extract, moet bg de borderellen worden overgelegd en met een derzelve worden terug gegeven.

De borderellen kunnen geschreven zijn op ongezegeld papier.

Bij de ontvangst van deze borderellen, is de bewaarder gehouden, de hem by artikel 1232 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven verpligtingen na te leven en de insclir;jving te bewerkstelligen, overeenkomstig met het borderel.

5. De inschryving zal plaats hebben zonder betaling van hypotheek-regten; slechts de helft van het salaris van den bewaarder voor het verrigten van inschrijvingenen het afgeven van extracten uit de schrifturen van het kadaster bepaald, zal daarvoor verschuldigd zyn, wanneer dezelve wordt aangevraagd vóór den eersten September 1843, of in het hertogdom Limburg vóór den eersten September 1844.

Voor eene na dit tijdstip aangevraagde inschryving, is het volle salaris verschuldigd.

Alle voormelde kosten zullen door den schuldeiscber worden voorgeschoten, en door dezen op den schuldenaar kunnen worden verhaald. — Het meerdere salaris, te betalen door den schuldeiscber, die de overbrenging eerst na den laatsten Augustus 1843, of in het hertogdom Limburg na den laatsten Augustus 1844 heeft aangevraagd, kan door dexen op den schuldenaar niet worden verhaald.

6. De oude registers zullen op de kantoren van bewaring gedurende nog tien jaren bewaard worden, ten einde daarvan uittreksels of staten aan de belanghebbenden, op hunne aanvrage, te kunnen afgeven. Na verloop van dien termyn zullen

-ocr page 1027-

üitz. op de art. 52s, 506 en 549 v. h. büeg, wetb. 0?!

zij worden overgebragt ter griffie van de arrondisseraents-regt-bank, en ten zelfden'einde aldaar worden bewaarl.

7. Alle inschrijvingen, in art. 1 dezer wet omschreven, welke niet binnen den bij dezelve bepaalden termijn zyn over-gebragt, zullen, wanneer die later naar de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek worden ingeschreven, slechts rang hebben van den dag, waarop die inschrijvingen werkëlyk zijn genomen. (B. 1224 v.)

8. De inschrijvingen ten gevolge van deze wet te nemen, kunnen, ter zake van verzuim der by art. 4 voorgeschreven formaliteiten, niet worden vernietigd, dan alleen in geval zij den schuldeischer, den schuldenaar, de schuld of het verzwaarde goed niet op eene voldoende wijze kenbaar maken. (B. 1235.)

WET van den Men Julij 1855, houdende uitzondering op de artikelen 523, 526 en 549 van het Burgerlijk Wetboek, ten opzigte van vermiste personen hij vermoedelijke, of bekende scheepsrampen. {Sb. no. 67.)

Wij WILLEM, enz.

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het belang van de ingezetenen des Koningrijks eene verkorting wenschelijk maakt der termijnen, vastgesteld in de artikelen 623, 526 en 549 van het Burgerlijk Wetboek, ten opzigte van hen, die bij vermoedelijke of bekende scheepsrampen zijn vermist.

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelyk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Het tijdsverloop van vijf of tien jaren, in de artikelen 523, 526 en 549 van het Burgerlijk Wetboek gevorderd, wordt beperkt tot drie jaren, wanneer de afwezige tot de bemanning of passagiers blijkt behoord te hebben van een schip, waarvan gedurende dien tijd geene berigten zijn ingekomen.

De termijn van drie jaren vangt aan met de laatste tijding van het schip, en zoo er van geene tijding blijkt, met den dag van het laatste in zee steken van het schip.

2. Hetzelfde tijdsverloop van vijf of tien jaren wordt tot één l'aar ingekort, wanneer de afwezige vermist is ter gelegenheid eener noodlottige gebeurtenis op 's lands kusten, binnenland-sche zeeën of wateren, aan eenig vaartuig, aan een deel zijner bemanning of zijner passagiers overkomen.

De termijn van één jaar vangt aan met het t.jdstip quot;waarop de gebeurtenis geacht moet worden te hebben plaats gegrepen.

Lasten en bevelen, enz.

-ocr page 1028-

972

BESLUIT van den iiden January 1840, houdende vaststelling van een Reglement wegens het hoo-ger beroep aan denHoogen Raad van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het geregts-hof in Suriname,

Het aan dit besluit geliechte reglement wegens het hooger beroep aan den Hoogen Raad van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het geregtshof in Suriname wordt vastgesteld, aan Ons voorbehoudende, om het gemelde reglement nader te wijzigen of te veranderen in dier voege, als ons in vervolg van tijd blijken mogt noodzakelijk te zijn.

Onze Ministers van Justitie en van Koloniën zijn, ieder voor zoo veel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Reglement wegens het hooger beroep aan den Hoogen Raad van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het Geregtshof in Suriname.

EERSTE AFDEELING.

Van de zaken aan hooger beroep onderworpen.

Aetikel 1.

Van alle vonnissen in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het geregtshof in Suriname vaa welke (volgens de aldaar nog bestaande regtspleging) appel vrij stond aan het hoog geregtshof te 's G r a v e n h a g e, zal men, behoudens en met in achtneming der bij uit reglement vastgestelde bepalingen, mogen komen in hooger beroep aan den Hoogen Raad.

Dit beroep wordt echter voortaan alleen toegelaten in zaken, welker onderwerp de geldswaarde van duizend Nederlandsche guldens (f 1000), interessen of proceskosten daaronder niet begrepen, te boven gaat,

In alle zaken tot of beneden dat bedrag zal het geregtshof in Suriname voortaan wijzen bij arrest.

2. Het hooger beroep geschiedt en moet blijken door eene aanteekening ter griflie van het geregtshof, te j^oen binnen veertien dagen na den dag der uitspraak van het vonnis, waarvan men in hooger beroep komen wil. Deze termijn verstreken zijnde zonder dat zoodanige aanteekening ter griffie is gedaan, wordt men geacht in het vonnis berust te hebben, en is men in hooger beroep niet meer ontvankelijk.

3. Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep aan de zijde van den veroordeelde: doch, indien de oorspronkelijke eischer van zoodanig vonnis in hooger beroep komt, zal insgelijks de gedaagde, hoezeer by verstek veroordeeld, alle zijne verdedigingen, zelfs bij wege van incidenteel appel, in het hooger beroep kunnen doen gelden. (R. 335.)

4. Van een praeparatoir ronnia kan niet andera hoo-

-ocr page 1029-

HKGLEMKNT WEGExVS HOOGBil BEROEP IN SURINAME. 973

ger beroep worden ingesteld, dan gelijktijdig met dat van het eindvonnis.

Het beroep van een praeparatoir vonnis is ontvankelijk, niettegenstaande het door dengenen, die zich daarmede bezwaard acht, zelfs zonder voorbehoud is ten uitvoer gelegd. (R. 886.)

5. Het hooger beroep van een interlocutoir vonnis in zaken, waarin het eindvonnis zal appellabel zijn, kan worden ingesteld vóór dat het eindvonnis geslagen is, en afzonderlijk worden vervolgd. (R. 837.)

6. Voor praeparatoir worden! gehouden vonnissen en bevelschriften, die gewezen of uitgevaardigd zijn tot instructie der zaak, en die strekken moeten om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van eenigen invloed kan zijn.

Voor interlocutoir worden gehouden vonnissen en bevelschriften, waarbij de regter, alvorens ten principale regt te doen, een bewijs, een onderzoek, of eene instructie beveelt, waarvan de beslissing der zaak zelve kan afhankelijk zijn. (R. 46.)

TWEEDE AFDEELING.

Van de voortzetting van het hooger beroep.

7. De voortzetting van het ter griffie van het geregtshofin Suriname aangeteekende hooger beroep geschiedt door eene dagvaarding, ingerijt op die wijze en met zoodanige termijnen, als hierna zal worden bepaald.

Deze dagvaarding zal moeten geschieden binnen zes maanden na den dag der aanteekening van het hooger beroep ter griffie.

8. De gedaagde in hooger beroep kan van zijne zijde, zonder aanteekening ter griffie te hebben gedaan, incidenteel appel instePen. Hij moet dit doen bij zijne schriftuur van antwoord, of bij eene eenvoudige akte, te voren aan den procureur zijner wederpartij beteekend.

De afstand van het principaal appel doet het ingesteld incidenteel appel niet vervallen. (R. 339.)

9. Indien de termijn bij artikel 7 gesteld is verloopen, zonder dat de dagvaarding is geschied, zal men van het hooger beroep, ofschoon behoorlijk ter griffie van het koloniaal geregts-hof aangeteckend, vervallen zijn.

10. Het quot;nooger beroep van beschikkingen op re que s-ten, door het geregtshof in Suriname uitgevaardigd, voor zoo verre zoodanige beschikkingen in de koloniën aan revisie of hooger beroep onderworpen zijn, en met in achtneming van hetgeen bij art. 1 omtrent de geldswaarde is bepaald, wordt bij den Hoogen Raad insgelijks bij requeste aangebragt.

De aanteekening van het hooger beroep zal ter griffie van het geregtshof moeten geschieden binnen den termijn bij art. 2 bepaald, en het request van hooger beroep zal binnen één jaar na den dag dier aanteekening aan den Hoogen Raad moeten zijn ingediend. (R. 345.)

-ocr page 1030-

974 REGLEMKNT WEGENS HOOGER BEROEP IN SURINAME.

DERDE AFDEELING.

Van de regtspleging in hooger beroep en de gevol gen van hetzelve.

11. De dagvaarding in hooger beroep moet behelzen: lo. Den dag, de maand en het jaar, den voornaam, den geslachtnaam en de woonplaats des eischers in hooger beroep, met opgave van de door hem gekozene woonplaats in de gemeente, alwaar de Hooge Raad gevestigd is;

Indien hij niet uit eigen hoofde, maar in eenige hoedanigheid of betrekking procedeert, zal die hoedanigheid of betrekking in de dagvaarding mede moeten vermeld worden;

5?o. Den voornaam, den geslachtsnaam en de woonplaats

van den deurwaarder of exploiteur;

?o. Den voornaam, den geslachtsnaam en de woonplaats van den gedaagde in hooger beroep, en de vermelding van den persoon, aan wien afschrift van het exploit van dagvaarding is gelaten.

Indien de gedaagde niet uit eigen hoofde, maar in eenige hoedanigheid of betrekking wordt aangesproken, zal die hoedanigheid of betrekking mede in de dagvaarding moeten vermeld worden;

Indien de eischende of verwerende partij eene corporatie-, maatschap- of handels-vereeniging is, zal hare benaming in de plaats van naam en voornaam moeten worden uitgedrukt;

4o. De dagteekening .der uitspraak, waarvan het hooger beroep is ingesteld, en van de aanteekening, welke van dat beroep ter griffie is gedaan;

5o. Het onderwerp van den eisch, met eene duidelijke en bepaalde conclusie, zonder dat het noodig, zij de middelen, op welke het hooger beroep gegrond is daarbij uit te drukken, of afschrift der stukken daarbij te voegen;

In geval echter de dagvaarding in hooger beroep eene nieuwe vordering betreft, zoodanige als bij art. 20 van dit reglement is toegelaten, zal zy tevens eene opgave der middelen voor de nieuwe vordering moeten bevatten, en in zoodanig geval zullen, bij het afschrift der dagvaarding, tevens afschriften moeten gevoegd worden van de stukken, op welke die nieuwe vordering gegrond is, ten ware die stukken reeds ter eerster instantie mogten zijn in het geding gebragt, of aan de partij waren medegedeeld geworden.

Bij gebreke van deze afschriften zullen diegenen, welke de eischer, hangende den loop van het re^tsgeding in hooger beroep, daarvan zal geven, niet bij de kosten mogen worden berekend;

6o. De aanwijzing van den dag en het uur, waarop de gedaagde in hooger beroep voor den Hoogen Raad zal moeten verschijnen;

7°. Den naam van den procureur, die de zaak voor den

-ocr page 1031-

HEGLKMENT WEGENS HOOGDE BEROEP IN SURINAME 975

eischer in hooger beroep zal waarnemen, en van dien, welke hy (des verkiezende) voor het geval van over-lyden, of verhindering van den eersten, ter vervanging van denzelven mogt gesteld hebben;

De' woonplaats waarvan bij no. 1 van dit artikel gesproken is, wordt geacht gekozen te zijn bij dien procureur, of deszelfs plaatsvervanger, indien de eischer geene andere keuze heeft uitgedrukt. (R. 5, 133, 343.)

12. De dagvaarding in hooger beroep moet gedaan worden aan de woonplaats (domicilie) van den gedaagde.

Indien echter de gedaagde, ofschoon zijne woonplaats (domicilie) in de West-Indische koloniën of bezittingen van den Staat hebbende, echter ook een bekend verblijf in Nederland mogt hebben, of aldaar in persoon mogt kunnen aange-troifen worden, of omgekeerd, indien hij zijne woonplaats (domicilie) in Nederland mogt hebben, doch in de West-Indische koloniën of bezittingen van dit Rijk een bekend verblijf mogt hebben, of aldaar in persoon mogt kunnen worden aangetroffen, zal de dagvaarding, indien de eischer in hooger beroep zulks geraden mogt achten, aan dat bekend verblijf, of aan den persoon des gedaagden kunnen gedaan worden.

In Nederland geschiedende, worden de dagvaardingen gedaan door eenen deurwaarder, bevoegd tot het doen van exploiten op de plaats, waar dezelve worden beteekend, en met inachtneming der bepalingen, welke,| in den eersten titel van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering in Nederland, omtrent exploiten van dagvaarding voorkomen (R. 1 v.)

13. Indien de gedaagde in hooger beroep, noch in Nederland, noch in de West-Indische koloniën en bezittingen van het Rijk zijne woonplaats (domicilie) of bekend verblijf mogt hebben, maar elders in Europa, of in eeuig ander werelddeel zijne woonplaats heeft, geschiedt de dagvaarding, met inachtneming der bepalingen van het Nederlandsche Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, aan den procureur-generaal bij den Hoogen Raad, die de oorspronkelijke akte van dagvaarding voor gezien zal teekenen, en het afschrift van het exploit ten behoeve van den gedaagde zal zenden aan het Departement van Buitenlandsche Zaken. (R. 4 7o.)

14. Indien de woonplaats (d o m ic i 1 i e), of het verblijf van den gedaagde in hooger beroep geheel onbekend is, gelijk mede, in geval in regten worden opgeroepen houders vau aandeelen in geldleeningen, of maatschappijen, welke niet op naam staan, en waarvan de eigenaars uit dien hoofde onbekend zijn, geschiedt de dagvaarding aan den procureur-generaal bij het geregtshof in Suriname, die het oorspronkelijke zal teekenen. Afschrift daarvan zal worden aangeplakt aan de hoofddeur van het gebouw voor het geregtshof te Suriname bestemd; en het exploit zal in de Surinsiamsche Courant worden afgekondigd. Gelijk afschrift zal, ten minste twee maanden vóór den dag der verschijning, door eenen deurwaarder bij den Hoogen Raad, aan de hoofddeur van het gebouw voor dat collegie bestemd, worden aangeplakt, en zal het relaas van die aanplakking door den procureur-generaal

-ocr page 1032-

976 UKGLKMt NT WEGENS HOOGEB. BEROEP TN SURINAME.

by den Hoogen Raad voor gezien wordengeteekend. (11.480

15. De termyn van dagvaarding, indien dezelve geschiedt ingevolge de artikelen 12 en 13, zal zyn ten minste van zes maanden, indien de gedaagde woont, hetzy in de West-Indische koloniën of bezittingen van den Staat, hetzij in Nederland, hetzy elders in Europa of daar buiten, maar aan deze zijde van de Kaap de Goede Hoop of van Kaap Hoorn; en van ten minste een jaar, indien hy aan gene zijde van dezelve woonachtig is, alles onverschillig, of de dagvaarding in Nederland, dan wel in de West-Indische koloniën of bezittingen van den Staat wordt beteekend.

Wanneer de dagvaarding geschiedt ingevolge artikel 14, zal de termijn van dagvaarding ten minste acht maanden zyn. (R.IO.)

16. Al hetgeen in de artikelen 11 tot en met 15 van dit reglement is voorgeschreven, moet op straffe van nietigheid worden in acht genomen.

De dagvaardingen in Nederland gedaan wordends, moeten, op gelijke straife van nietigheid, voldoen aan de verdere vereiscb-ten, welke bij het Nederlandsche Wetboek van Burgerlijke Regts-vordering op straffe van nietigheid, zijn voorgeschreven, vooi zoo verre die vereischten op voorzieningen in hooger beroep van koloniale vonnissen van toepassing zyn.

Bij niet verschijning van den gedaagde in hooger beroep zal de Hooge Raad tegen denzelven geen verstek verloenen, en zal de Raad, de nietigheid uitsprekende, den eischer veroordeeler in de kosten. (R. 92.)

17. Indien de gedaagde in hooger beroep op de dagvaarding verschijnt, en de nietigheid .van het exploit niet inroept vooi alle weren en exceptien, behalve die van onbevoegdheid van den Hoogen Raad, zal de nietigheid voor gedekt gehouden worden. (R. 93.)

Indien hy daarentegen bij zijne verschijning de nietigheid van het exploit inroept, zal de Hooge Raad die exceptie kunnen verwerpen, wanneer het verzuim of de overtreding van dien aard wordt bevonden, dat de gedaagde daardoor in zijne verdediging niet is benadeeld, en alzoo geen belang heeft om zicli van die nietigheid te bedienen.

De Hooge Raad zal in die gevallen, zoo daartoe gronden zijn, de aanvulling van het verzuim of van de onregelmatigheden 1*evelen, of aan den gedaagde tot zijne verdediging uitstel verkenen, altyd met verwijzing van den eischer in de kosten. (R. 94.)

18. Wanneer het exploit niet dooreen bevoegden deurwaarder of exploiteur is beteekend, is de Hooge R^ad verpligt de nietigheid daarvan in allen gevallen uit te spreken.

19. De gedaagde in hooger beroep kan den termijn, tegen welken hij gedagvaard is, vervroegen, door by de akte van procureur-stelling den dag te bepalen, op welken hy de zaak op de teregtzitting van den Hoogen Raad zal aanbrengen, en door zyne wederpartij tegen dien vervroegden ~ermijn op te roepen. (R. 344)

20. In hooger beroep kan geen nieuwe eisch worden gedaan, tenzij het zake ware:

I. Van interessen, renten, huren of andeie zaak'a gevolgen, sedert het koloniaal vonnis verschenen of ontstaan.

-ocr page 1033-

RKGLEMKNT WEGENS HOOUEil BEROEP IN SURINAME. 977

II. Van de kosten, schaden en interessen, wegens geleden nadeel sedert dat vonnis.

III. Van eenen eisch bij voorraad.

De verweerder kan echter nieuwe weren van regten inbrengen, mits dezelve eene verdediging ten principale opleveren, en daarvan niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in het geding vau het koloniaal geregtshof, is afgezien; doch zal dezelve, al mogt hij ten principale worden in het gelijk gesteld, niet te min kunnen worden veroordeeld in de kosten der procedures, tot op het voordragen dier weren van regten gevallen, indien hij dezelve voor het koloniaal geregtshof had kunnen doen gelden (R 348.).

21. Zoo wel in het principaal, als in het incidenteel hooger beroep, kunnen de nieuwe vorderingen en verweringen, waarvan iu het vorig artikel is gesproken, gedaan worden bij conclusien met middelen, aan den procureur der partij beteekend. (R. 349.)

22. Het hooger beroep aan den Hoogen Raad schorst de ten uitvoerlegging der vonnissen door het geregtshof te Sur i-name in eersten aanleg gewezen.

Indien nogtans door de belanghebbende partij by haren eisch gevorderd is, dat het vonnis zal worden verklaard bij voorraad executabel niettegenstaande hooger beroep, zal het voornoemde geregtshof die executabel-verklaring bij principaal vonnis kunnen bevelen in al die gevallen, waarin du zaak, naar het oordeel des regters, na uiterlyk gewijsde is reparabel, en zulks met of zonder cautie, naar gelang van de meerdere of mindere twijfelachtigheid van het geschil en van de omstandigheden der partyen.

In geval de executabel-verklaring onder cautie is bevolen, zal de executant, alvorens de executie aan te vangen, dezelve cautie, hetzij reële, hetzij personele, genoegzaam om daaraan Let bedrag der executie met de gevolgen van dien, en alzoo de schadeloosstelling des geëxecuteerden te verhalen, aan zijne wederparty aanbieden, en dezelve stellen des noods ter beoordeeling van den regter.

In geval van zekerheid door borgtogt, zal dezelve alleen volstaan kunnen, indien de borg genoegzaam vast goed, gelegen in de kolonie, tot het bedrag van den borgtogt verbindt, (R. 350, 616 v.)

23. Indien de ten uitvoerlegging bij voorraad, in de gevallen bij het voorgaand artikel vermeld, niet duor het geregtshof in Suriname mogt zijn bevolen, zal de gedaagde in hooger beroep dezelve voorloopig kunnen vorderen op de eerste teregt-zitting in hooger beroep of bij zyne eerste akte van verwering. (R 351.)

24. Indien daarentegen de ten uitvoerlegging in eersten aanleg mogt zijn bevolen buiten de gevallen in art. 23 vermeld, kan de appellant bij zijne vordering in appel voorloopig verzoek doen, dat de executie worde gestaakt en schadeloos afgedaan. (R. 352.)

25. De wyze van procederen in hooger beroep zal dezelfde zijn, ala die, welke in de gewone regtspleging voor den Hoogen Kaad is voorgeschreven. (R. 347, 353.)

62

-ocr page 1034-

97£ KEGLE3IENT WEGENS HOOÜEH BEEOEP IN SUKINAME.

26. Het vounis, waarvan liooger beroep is gevallen, zal, hetzij hetzelve wordt bekrachtigd, hetzij voor het geheel of ten deele vernietigd, en zonder onderacheid of de uitvoeriug in Nederland, dan wel in de koloniën plaats heeft, moeten ten uitvoer gelegd worden op den voet en de wijze, en volgens de bepalingen voorgeschreven of gebruikelijk ter plaatse, alwaar het vonnis ten uitvoer wordt gelegd.

Alle geschillen deswege zullen voor den regter dier plaats moeten worden gebragt. (R. 354.)

27. In geval van hooger beroep vaneen interlocutoir vonnis of van een vonnis, by hetwelk niet anders dan op een tus-schen-geschil (incident) uitspraak gedaan is, zal de Hooge llaad, wanneer dezelve het vonnis bekrachtigt, dezsuik verwijzen naar het koloniaal geregtshof om op de hoofdzaak te worden beslist.

Niet te min zal de Hooge Raad de hoofdzaak in het hoogste ressort kunnen afdoen, op onderlinge vordering van al de partijen, gelijk ook, indien het geding in dien staat is, dat daarover bij een en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist. (R. 855.)

28. Wanneer een interlocutoir vonnis, of een vonnis op een tusschen geschil (incident) gewezen, wordt te niet gedaan, kan de Hooge Raad, indien partijen zulks verlangen, of de zaak daartoe in staat geoordeeld wordt, dezelve tot zich trekken, en in het hoogste ressort ten principale uitspraak doen.

29. Wanneer een vonnis bekrachtigd wordt, waarbij het koloniaal geregtshof eeniglijk zich bevoegd heeft verklaard om van de zaak kennis te nemen, zal de Hooge Raad dezeive aan dat geregtshof verwijzen, om ten principale te worden beslist, tenzij partijen mogten hebben begeerd, dat de Hooge Raad de hoofdzaak zal afdoen, en de raad zulks zal oorbaar achten. (R. 856.)

30. Indien het koloniaal geregtshof zich onbevoegd heeft verklaard, en deze uitspraak wordt te niet gedaan, zal de Hooge Raad de zaak ten principale naar hetzelfde geregtshof verwijzen, tenzij partijen gevorderd mogten hebben, dat de Hooge Raad de zaak aan zich zal houden en beslissen, en deze zulks zal oorbaar achten. (R. 358.)

VIERDE AFDEELING.

Algemeene voorzieningen.

31. De bepalingen, ten aanzien van het hooren van het openbaar ministerie, in zake van gewoon hooger beroep voor den Hoogen Raad, waarin de wet dit vordert, zijn ook op de hoo-gere beroepen van koloniale vonnissen toepasselijk. (R. 324.)

32. De stukken van het proces, in eersten aanleg gevoerd, zullen in bundels worden vereenigd, en zullen dat-rby moeten gevoegd worden inventarissen, door den griffier bij het geregtshof in Suriname, of door deszelfs plaatsbekleedende ambtenaren onderteekend, en met het zegel van het koloniaal geregtshof voorzien.

Deze handteekcningen zullen door den Gouverneur-Generaal of deszelfs function waarnemend, moeten zijn gelegaliseerd.

33. Van alle burgerlyke zaken in de West-Indische kolo-

-ocr page 1035-

KEGLEMKNT WEGENS HOOGEK BEaOEP IN SUKINAME. 979

Uien bereids aanhangig gemaakt, alvorens dit reglement aldaar wettiglijk zal zijn bekend gemaakt, wordt in hooger beroep gekomen op den voet van, en volgens de thans nog bestaande verordeningen, alleen met dit onderscheid, dat het hooger beroep, in plaats van voor het hoog geregtshof te 's Graven-h a g e, worde gebragt voor den Hoogen Raad, en daarin geprocedeerd volgens de vormen bij dit reglement voorgeschreven. (O. 53.)

Si. De appellen van het geregtshof in Suriname in burgerlijke zaken, welke reeds bij het voormalig hoog geregtshof te 'sGravenhage waren aanhangig gemaakt, zullen, voor zoo verre zulks niet reeds geschied is, na de wettige afkondiging van dit reglement in die kolonie, door middel van eene enkele akte aan den persoon van den gedaagde in hooger beroep, of ter zijner woonplaats (domicilie) beteekend, kunnen worden overgebragt bij den Hoogen Raad, om op de laatste dingtalen: te worden voortgezet.

De overbrenging zal dadelijk kunnen geschieden, indien al de in het geding betrokkene partijen hierin toestemmen. (O. 54.)

85. De in de West-Indische koloniën en bezittingen van den Staat thans geldende bepalingen en verordeningen, voor zoo verre die met het tegenwoordige reglement mogten strijden, worden bij deze afgeschaft en buiten eft'ect gesteld.

Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 11 den Januarij 1840. (Sb. no. 1.)

BESLUIT van den 2Ssten September 1850, houdende vaststelling van een reglement betreffende het hooger beroep aan den Hoogen Raad der Nederlanden, van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het hoog-geregtshof van Nederlandsch'Indie. {Sb. no. 63./

Het reglement, betreffende het hooger beroep aan den Hoogen Raad der Nederlanden, van de arresten in burgerlijke zaken, in eer'sten aanleg gewezen door het hoog-geregtshof van Ne-derlandsch Indie, wordt vastgesteld, zoodanig als hetzelve ia gevoegd bij Ons tegenwoordig besluit.

Onze Ministers van Justitie en van Koloniën zyn ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering va:i dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst, in Nederlandsch-Indie in den gebruikelijken vorm afgekondigd zal worden.

-ocr page 1036-

980

REGLEMENT, betreffende het hooger beroep aan den Hoogen Raad der Nederlanden, van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het hoog-geregtshof van Ne-derlandsch Indië.

EERSTE Al'DEELING.

Van de zaken aan het hooger beroep onderworpen.

Aktikel 1.

Het hooger beroep aan den Hoogen Raad der Nederlanden, van arresten door het hoog-geregtshof in Nederlandsch-lndie in eersten aanleg in burgerlijke zaken gewezen, is toegelaten, indien de Gouverneur-Generaal of de redering van Nederlandsch-Indie, als vertegenwoordigende den lande, worden aangesproken als gedaagden wegens eene niet zakelijke, en geene belasting of pachten betrelfende vordering, waarvan het onderwerp de waarde van tien duizend gulden te boven gaat.

2. Elke party, welke zal berust hebben in een arrest, zal niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hooger beroep.

3. Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep, doch indien de oorspronkelijke eischer van het arrest in hooger beroep komt, zal de gedaagde alle zijne verdedigingen insgelijks in het hooger beroep kunnen doen gelden, zelfs by wege van incidenteel beroep, zonder van het middel van verzet in eersten aanleg meer te kunnen gebruik maken.

Wanneer van twee of meerdere gedaagden in eersten aanleg de een verschijnt de andere niet, kan de achterblijvende partij zich in hooger beroep voorzien tegen een op tegenspraak tus-achen alle partijen gewezen arrest.

De achterblyvende partij voldoet echter vooraf bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan het arrest, ook dan zelfs wanneer daarbij de voorloopige tenuitvoerlegging niet bevolen is.

4. Het beroep van een praeparatoir arrest zal niet mogen worden ingesteld dan binnen denzelfden termijn en gelijktijdig met het beruep van het eind-arrest.

Dit beroep zal ontvankelijk zijn, zelfs wanneer het praeparatoir arrest zonder voorbehoud van dengenen, die er zich mede bezwaard acht, was ten uitvoer gelegd.

5. Het hooger beroep van een interlocutoir arrest kan worden ingesteld vóór dat het eind-arrest geslagen is.

Hetzelfde heeft plaats opzigtelijk arresten waarbij eene provisie wordt toegestaan of geweigerd.

6. Hij die mogt willen beweren, dat eene zaak, uit welken hootde ook, niet vatbaar is voor hooger beroep, zal de exceptie van niet ontvankelijkheid daartoe strekkende, moeten instellen

-ocr page 1037-

REGLEM. VOOR HET TIOOGER BER. AAN DEN H. RAAD. 981

vóór alle andere weren van regten, en is niet verpligt zich, hangende dat geschil, in het geding over de zaak zelve in te laten.

TWEEDE AFDEELIXG.

Van den termijn van hooger beroep,

7. De termijn van hooger beroep is, te rekenen van den dag der beteekening van het arrest, hetzij aan den persoon, hetzij aan deszelfs woonplaats,

van drie maanden voor den beteekende, die woonachtig is op Java en Madura;

van zes maanden voor den beteekende, die woonachtig is op een eiland van Ncderlandsch Indië, be!ioorende tot de bezittingen buiten Java en Madura;

van acht maanden voor den beteekende, die buiten Ncderlandsch Indië woont.

8. De gedaagde in beroep kan van zijne zijde incidenteel beroep instellen, zelfs dan, wanneer hij het arrest had doen beteekenen zonder eenig voorbehoud; hij moet dit doen by zijne schriftuur van antwoord, of te voren bij eenvoudige akte aan den procureur zijner wederpartij beteekend.

De afstand van het principaal beroep, doet het ingesteld incidenteel beroep niet vervallen.

9. Na verloop van den termijn, bij art. 7 vermeld, kan geen beroep meer plaats hebben.

Die termijn loopt tegen alle partijen, voorbehoudens hun verhaal als naar regten.

Dezelve loopt niet tegen den minderjarige, welke geene handligting bekomen heeft, dan van den dag waarop het arrest zoowel aan den toezienden voogd, hoezeer deze niet in het geding zij opgetreden, of aan de weeskamer, wanneer deze met de toeziende voogdij is belast of den toezienden voogd vertegenwoordigt, als aan den voogd, zal zijn beteekend.

De onder curatele gestelde staat ten deze gelijk met den minderjarige.

10. De loop van den termijn van beroep wordt geschorst door den dood van de partij, die in eersten aanleg in het ongelijk is gesteld.

Die termijn begint niet weder te loopen, dan na de beteekening van het arrest aan de erfgenamen van den overledene, of wel na he4; eindigen van den termijn van boedelbeschrijving en beraad, in geval het arrest is beteekend geweest eer deze termijn was verstreken.

De beteekening kan geschieden aan de gezamenlyke erfgenamen en in eens, zonder uitdrukking van namen of woonplaatsen, ter laatste woonplaats der overledene partij, doch niet langer dan gedurende zes maanden na het overlijden.

DERDE AFDEELING.

Van de regtspleging in hooger beroep en de gevolgen daarvan.

|1. Het hooger beroep wordt aangevangen door eene dag-

-ocr page 1038-

982 REGLKM. VOOR HET HOOGER BER, AAN DEN H. RAA.D. vaarding, houdende aanstelling van eenen procureur bij den Hoogen EAad, die de zaak voor den eischer zal waarnemen, en van dien welken hij (des verkiezende), voor het geval van overlijden of verhindering van den eersten, ter vervanging van dezen, mogt gesteld hebben, doch overigens in denzelfden vorm en met dezelfde vereischten, als die in eersten aanleg, zonder dat zij, behalve in liet geval dat de dagvaarding eene nieuwe vordering behelst, voor zoo verre die bij het Reglement op de burgerlijke regtsvordering voor de raden van justitie op Java en het hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indië is toegelaten, de middelen waarop het hooger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken, noch daarbij afschrift der stukken behoeft te worden gevoegd.

De dagvaarding wordt, behoudens het bepaalde bij de twee volgende artikelen, beteekend op de wijze bij voormeld reglement omtrent het beteekenen van dagvaardingen voorgeschreven.

Zij schorst de tenuitvoerlegging van het arrest van het hoog-geregtshof, indien daarbij niet is bepaald dat het bij voorraad zal worden ten uitvoergelegd.

12. Wanneer de gedaagde in hooger beroep te Batavia woont, geschiedt de dagvaarding onmiddellijk en zonder tusschenkomst van het hoog-geregtshof, door eenen deurwaarder, daarmede door of namens den eischer in hooger beroep belast.

Indien de gedaagde elders in Nederlandsch-Indië woonachtig is, geschiedt de dagvaarding of op gelijke wijze, of, ter keuze van den belanghebbende, op diens daartoe «trekkend verzoekschrift, door tusschenkomst van het hoog-geregtshof, in voege by art. 5 van het Reglement op de burgerlijke regtsvordering voor de raden van justitie op Java en het hoog-geregtshof in Nederlandsch-Indie is bepaald.

13. Ten aanzien van hen die niet in Nederlandsrh-Indie wonen, zal, voor zoover zij aldaar geen bekend verblijf hebben, de dagvaarding in hooger beroep worden gedaan aan den procureur-generaal bij het hoog-geregtshof, die het oorspronkelijke met gezien zal teekenen en het afschrift van het exploit ten behoeve der belanghebbenden zal toezenden aan de Regering van Nederlandsch Indie, ter verdere verzending aan het Departement van Koloniën.

Indien de gedaagde in hooger beroep in Nederland woonachtig is of een bekend verblijf heeft, gelijk mede wanneer hy aldaar in persoon mogt kunnen worden aangetroffen, staat het ter keuze van den eischer of hy de dagvaarding op de bij het eerste lid van dit artikel omschreven wijze, dan wel onmiddellijk aan de woonplaats, het bekend verblijf of den persoon van den gedaagde wil doen beteekenen.

14. De dagvaarding moet de opgave inhouden vf.n de door den eischer in hooger beroep gekozen woonplaats in de gemeente alwaar de Hooge Raad gevestigd is.

Bij gebreke hiervan wordt de woonplaats geacht gekozen te zijn by den gestelden procureur.

15. De termyn van dagvaarding is van ten minste één jaar, indien de gedaagde woonachtig is in Nederlandsch Jndie of

-ocr page 1039-

EEGLEM. VOOR HET HOOGER BER. AAN DEN H. RAAD. 988 elders buiten Europa beoosten de Kaap de Goede Hoop of bewesten Kaap Hoorn ;

van ten minsten acht maanden, indien hij buiten Europa woont bewesten de Kaap de Goede Hoop of beoosten Kaap Hoorn;

van ten minste vier maanden, indien hij in Europa doch buiten Nederland woont;

van ten minste veertig da^en, wanneer de «redaaofde in Nederland woont, verblijf houdt of in persoon wordt aangetroffen.

16. De wijze van procederen in hooper beroep is dezelfde als die, welke voor het reptsgeding in hooger beroep bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering is voorgeschreven.

17. Indien gedurende het geding in hooger beroep een getuigenverhoor, eene plaatselijke opneming of eenige andere geregtelijke in Nederlandsch Indie te bewerkstelligen verrig-ting wordt bevolen, draagt de Hooze Kaad zoodanige verrigting op aan het Hoog Geregtshof van Nederlandsch Indie.

Het Hoog Geregtshof kan het getuigenverhoor voor eenen door hetzelve benoemden raadsheer-commissaris doen houden, of ook, op de wijze toegelaten by het tweede en derde lid van art. 190 van het Reglement op de Burgerlijke Regtsvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog Geregtshof van Nederlandsch Indie.

Het getuigenverhoor of onderzoek van deskundigen heeft voortgang niettegenstaande eene voorgestelde wraking.

De termijn van art. 219 van gemeld reglement is bij de wraking van deskundigen buiten toepassing.

De voor de wraking aangevoerde gronden en bewijzen, alsmede de deswege afgelegde verklaring van den gewraakten getuige of deskundige worden in het proces-verbaal van getuigen verhoor of in dat van eedsaflegging van den deskundige opgeteekend, of bij hetzelve gevoegd-

De Hooge Raad beslist over de wraking. De verhooren en berigten der getuigen en deskundigen, welker wraking is aangenomen, blijven buiten het geding.

Met in achtneming van het bovenstaande, zijn de bepalingen vervat in de Vide, Vilde en VlIIste afdeeling van den Ilden titel van het 1ste boek van meergemeld reglement, bij het plaats hebben dier verrigtingen, van toepassing.

18. Het arrest waarvan hooger beroep is gevallen, hetzij het worde bekrachtigd, hetzij voor het geheel of ten deele vernietigd, wordt ten uitvoer gelegd in Nederland of in Nederlandsch Indie, op de wijze en volgens de bepalingen voorgeschreven of gebruikelijk daar, waar de tenuitvoerlegging geschiedt.

Van geschillen ontstaan over of bij tenuitvoerlegging neemt kennis, wanneer de ten uitvoerlegging plaats heeft in Nederlandsch Indie, het Hoog-Geregtshof aldaar, wanneer zij plaats heeft in Nederland, de Hooge Raad, behoudens de gevallen, waarin de wet regtsmagt opdraagt.

Van de uitspraken van het Hoog-Geregtshof in zoodanige geschillen, valt hooger beroep aan den Hoogen Raad.

-ocr page 1040-

98't RKGLEM. VOOR HKT HOOOER BKR. AA.T DEN H. RAAD,

19. De kosten in hooger beroep, welke in Nederland gemaakt zijn, worden geregeld volgens de aldaar bestaande tarieven en bepalingen.

20. Het tegenwoordig reglement is niet van toepassing op arresten vóór zijne afkondiging in Nederlandsch-Indie door het Hoog-Geregtshof gewezen.

Ten aanzien van deze arresten is art. 90 van de voor Ne-derlandscb-Indie, vastgestelde bepalingen, op de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving van kracht.

Goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit van den 28sten September 1850 (Sb. no. 68).

WET van dan 9den November 1875, tot intrekking van het laatste lid van artikel 12 der tuet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, zooals het is gewijzigd bij de wet van den Men Julij 1874 {Sb. no. 90). (Sb. no. 200/.

Eknir artikel.

Het laatste lid van artikel 12 der wet op de regterlijke or-«ranisatie en het beleid der justitie, zooals het gewijzigd is bij de wet van den 4den Juin 1874 (Sb. no. 90). wordt ingetrokken.

j

WET van den iOden November 1875, tot intrekking der wet van den 29sfen Mei 1849 {Sb. no. 21/, houdende bepalingen omtrent eene veranderde zamenstelling der kamers van den Hoogen Raad en der provinciale geregtshoven, enz. (Sb. no. 202').

Ekmg artikel.

De wet van den 29sten Mei 1849 (Sb. no. 21), houdende bepalingen omtrent eene veranderde zamenstelling der kamers van den Hoogen Raad en der provinciale geregtshoven, en niet-aanvulling van eenige vacatures, zoowel in laatstgenoemde regterlijke collegien, als in de arrondissements-regtbanken, wordt ingetrokken met 1 January 187G.

-ocr page 1041-

985

WET van den \Qden November 1875, tot wijziging van artikel 84 en van den staat, behoorende tot artikel 110 der tv et op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie. Sb. no. 203).

Artikkl 1.

Artikel 84 der \ret op de regterlijke organisatie en liet beleid der justitie wordt ingetrokken en vervangen door de volgende bepaling:

84-. De president, de vice-president en de raadsheeren van den Iloosren Raad, benevens de proknreur-generaal bij dien Raad worden door den Koning voor bun leven aangesteld.

De advokaten-generaal, de griffier en zijne substituten worden insgelijks door den Koning aangesteld, doch tot weder-opzeggens toe.

2. De staat, behoorende tot artikel 110 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, wordt gewijzigd als volgt:

JA.AR-WKDDKN.

STAAT, behoorende tot artikel 110 der wet op de

regterlijke organisatie en het beleid der justitie en aanwijzende de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij den Hoogen Raad.

PERSONEEL.

1 president......

1 vice-president.....

12 a 14 raadsheeren, ieder . 1 proknreur-generaal . . . 3 advokaten-generaal, ieder

1 griffier.......

1 a 2 substituut-griffiers,iede

f 8000

6000

5000

8000

5000

3500

2500

3. Deze wet treedt in werking den Isten Januarij 1876,

-ocr page 1042-

986

WET van den \Oden November 1875, tot opheffing van de -provinciale geregtshoven en instelling van niéuwe geregtshoven. (Sb. no. 204).

Artikel 1.

De artikelen 60 en 61 der wet op de re^terlijke organisatie en het beleid der justitie worden ingetrokken en vervangen door de volgende bepalingen:

Art. 60. Er zijn vijf geregtshoven, waarvan de zetels zijn te 's Hertogenboscb, te Arnhem, te 'a Gravenhage, te Amsterdam en te Leeuwarden.

Het regtsgebied van het geregtshof te 's Hertogenboscli strekt zich uit over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Noordbrabant en Limburg; dat

van het geregtshof te Arnhem over de arromlisaementen, wier__

hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Gelderland en = Overijssel; dat van het geregtshof te 's Gravenhage over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de pro- gei vincien Znidholland en Zeeland; dat van het geregtshof te Amsterdam over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn —— gelegen in de provinciën Noordholland en Utrecht; dat van het geregtshof te Leeuwarden over de arrondissementen, wiei hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Friesland, Groningen en Drenthe.

Art. 61. De geregtshoven zijn zamengesteld a^s volgt: te Amsterdam uit één president, één vice-preaident, negen a tien raadsheeren, één prokureur-generaal, twee advokaten generaal, één griffier en twee substituut-griffiers: Amsl

te 's Hertogenbosch, Arnhem, 's Gravenhage en Leeuwarden uit één- president, één vice-president, zeven a negen raadsheeren, één prokureur-generaal, één atweeadvokaten generaal, één griffier en één a twee substituut-griffiers.

De jaarwedden der leden van en ambtenaren bij de geregtshoven worden vastgesteld overeenkomstig den staat bij deze wet gevoegd.

2. De staat, behoorende tot artikel 61 der wet op de reg-terlijke organisatie en het beleid der justitie, wordt ingetrokken en vervangen door den volgenden:

a Hei \rnh 's Gr? Leeui

-ocr page 1043-

OPHEFFING VAN DE PROV. GEREGTSHOVEN. 987

=nlt;7 z=ng

_tie

STAAT,

behoorende tot art. 61 der wet op de reg-

terlij ke

organisatie en het beleid der justitie en

aanwijzende de jaarwedden der leden van en amb

tenaren bij de geregtshoven.

GEREGTSHOVEN.

PERSONEEL.

JAARWEDDE.

1 president.....

f 5000

1 vice-president. . . .

4500

9 a 10 raadsheeren, ieder

4000

Amsterdam. «

1 prokureur-generaal. .

2 advokaten-generaal,

ieder......

5000 4000

1 griffier......

2500

2 substituut-griffiers, ieder......

2000

1

1 president.....

5000

1 vice-president. . . .

4500

7 a 9 raadsheeren, ieder

4000

s Hertogenbosch Ajnhem. lt; 's Gravenhage. Leeuwarden,

1 prokureur-generaal. .

1 i\ 2 advokaten-generaal, ieder......

5000 4000

1 griffier......

2500

1 a 2 substituut-griffiers, ieder......

1

2000

-ocr page 1044-

988 OPHEFFING VAN DE PBOV. GEREGTSHOVEN.

3. De artikelen 63 en fi3 der wet op de re^terlijke organisatie en het heleid der justitie worden ingetrokken en vervangen door de volgende bepalingen:

Art. 62. l)e presidenten, vice-presidenten en raadsbeeren worden door den Koning voor bun leven aangesteld

De ambtenaren van bet openbaar ministerie, de griffiers en hunne substituten worden insgelijks door den Koning aangesteld, doch tot wederopzeggens toe.

4. De bepaling van nummer 1 van art. G5 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie wordt ingetrokken.

De nummers 2 en 3 worden 1 en 2.

5. Het tweede lid van art. 9 der wet op de regterlijke organisatie en bet beleid der justitie wordt ingetrokken.

6. Waar, hetzij in de wet quot;op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, hetzij in andere wetten of wettelijke verordeningen, de woorden -, „provinciale geregtshovenquot;, ,/provinciale hovenquot; of „provinciaal geregtsbofquot; voorkomen, worden in plaats daarvan gelezen: „geregtshovenquot;, „bovenquot; of „ge-regtaïiofquot;.

De werkzaamheden, opgedragen aan de provir.ciale geregtshoven, gaan over op de geregtshoven bij deze wet ingesteld, naar gelang van hun regtsgebied.

7. De provinciale geregtshoven zijn ontbonden.

8. De leden der ontbonden geregtshoven, de ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffiers en substituut-griffiers bij die hoven houden hunne volle weddö als wachtgeld, en wel:

]o. Zij, die bij het in werking treden dezer web den ouderdom van vijf en zestig jaren hebben bereikte levenslang;

2o. De anderen totdat zij, hetzij op nieuw in eene regterlijke betrekking of, krachtens Koninklijke benoeming, in eene met het lidmaatschap der regterlijke magt onver-eenigbare, van Rijkswege bezoldigde betrekking zijn geplaatst, hetzij eene regterlijke betrekking weigeren te aanvaarden, die hun, krachtens art. 11, ook buiten hun verzoek kan worden opgedragen.

Als diensttijd der hierbedoelde ambtenaren wordt ook beschouwd de tijd verloopen tusschen de inwerkingtreding dezer wet en hunne herplaatsing of hunne weigering om eene bun overeenkomstig artikel 11 opgedragen regterlijke betrekking te aanvaarden.

9. De griffiers bij de ontbonden geregtshoven worden geacht eene wedde te hebben genoten, gelijk staande met de som hunner bezoldiging, vermeerderd met hetgeen hunne emolumenten gemiddeld in de drie laatste jaren, voorafgaande aan dat waarin deze wet in werking treedt, boven de onkosten der griffie hebben bedragen.

10. De regterlijke ambtenaar in artikel 8 bedoeld, die eene daar vermelde openbare betrekking aanneemt, waaraan eene mindere wedde verbonden is dan hij tot dusverre genoot, ontvangt het verschil als toelage.

11. De volgende betrekkingen bi^ de nieuw ingestelde ge-

T

L ■

-ocr page 1045-

OPHEITING VAN DE PROV. GEEEGTSHOVEM. 989

regtshoven kunnen aan de leden van, de ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffiers of substituut-griffiers by de ontbonden provinciale geregtshoven, ook buiten hun verzoek, worden opgedragen:

aan de presidenten en vice-presidenten de betrekking van president of vice-president;

aan de raadsheeren, die van president, vice-president of raadsheer;

aan de prokureurs-generaal, die van prokureur-generaal, president of vice-president;

aan de advokaten-generaal, behalve de reeds vermelde, ook die van advokaat-generaal;

aan de griffiers, die van president, vice-president, raadsheer of griffier;

aan de substituut-griffiers, behalve de in de laatste plaats vermelde, ook die van substituut-griffier.

Bij weigering om deze betrekkingen te aanvaarden, vervalt liet in artikel 8 bedoelde wachtgeld geheel, indien het geregts-hof, waarbij de betrekking wordt opgedragen, gevestigd is in dezelfde gemeente waar het ontbonden hof zijn zetel had, en wordt het met de helft verminderd, indien dit geregtshof gevestigd is in eene andere gemeente.

12. De prokureurs bij de ontbonden provinciale geregts-hoven worden geacht te zijn aangesteld bij het nieuwe geregtshof, welks regtsgebied dat van het ontbonden provinciaal geregtshof omvat, waarbij zij hunne bediening uitoefenden.

Zij, die niet wonen ter plaatse waar het nieuwe geregtshof zijn zetel heeft, zijn niet verpligt hunne woonplaats derwaarts over te brengen, doch stellen aldaar eene ter griffie bekend te maken woonplaats.

Openvallende plaatsen van buiten den zetel van het geregtshof wonende prokureurs worden niet vervuld.

13. De deurwaarders bij de ontbonden geregtshoven worden geacht te zijn aangesteld bij het nieuwe geregtshof te vestigen ter plaatse waar het ontbonden hof, waarbij zij hunne bediening uitoefenden, zijn zetel had, of, zoo daar geen nieuw geregtshof gevestigd wordt, bij de arrondissements regtbank ter plaatse waar het ontbonden geregtshof gevestigd was.

Zij blijven, in het laatste geval, in het genot hunner volle wedde zoolang zij als deurwaarder bij de arrondissements-regtbank in functie zijn.

14. De op het tijdstip der invoering van deze wet bij de ontbonden provinciale geregtshoven aanhangige burgerlijke en strafzaken worden bij het geregtshof, welks regtsgebied dat der ontbonden provinciale geregtshoven omvat, overgebragt, wat de burgerlijke rcgtsgedingen betreft door de meest ge-reede partij bij exploit, aan de wederpartij of aan hare gekozen woonplaats beteekend, om op de laatste dingtalen te worden voortgezet.

15. De wet van 26 Mei 1841 (Sb. no. 16) en artikel 1 der wet van 26 Mei 1841 (Sb. no. 17) worden ingetrokken.

16. Deze wet treedt in werking op den Isten Januarij 1876,

63

-ocr page 1046-
-ocr page 1047-

AANHANGSEL.

BESLUIT van den iamp;sten Januarij 1876 (Sb. nquot; 34), tot aanvulling van het reglement op de organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedienden, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den léden September 1838 (Sb. n0 36).

[Opgenomen op bladz. 900 hiervoren.J

Eknig artikel Uit de deurwaarders bij de ontbonden pro-inciale geregtshoven, die, volgens art. 13 der wet van 10 Novera-er 1875 (Sb. no. 204), worden geacht te zijn aangesteld bij de rrondissements-regtbank ter plaatse waar een ontbonden geregts-,of gevestigd was, wordt door het geregtshof, tot welks ressort oodanige regtbank behoort, een deurwaarder aangewezen, met j hofs eersten deurwaarder bevoegd tot het beteekenen van al ie akten, welke van prokureur tot prokureur, bij het hof jostulerende, geschieden in regtsgedingen daarbij aanhangig, loch uitsluitend in het arrondissement waar hij zijne woon-ilaats heeft.

BESLUIT van den 1 sten Februarij 1876 (Sb. n° 36), ter uitvoering van art. 1 der wet van 26 Mei 1841 (Sb nu 14), houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curatele gestelde personen toe-behooren.

[Opgenomen op bladz. 962 hiervoren.]

Eknig abtikkl. De bewaring der effecten aan toonder, welke» naar de voorschriften van de artikelen 391 en 506 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden geconsigneerd, wordt in de provinciën Zeeland, Utrecht, Overijssel, Groningen, Drenthe en Limburg, voor ieder arrondissement, opgedragen aan den in

-ocr page 1048-

992 NOTAKTS-AMBT.

de hoofdplaats van het arrondissement gevestigden bewaarde der hypotheken, gezamenlijk met den griffier der arrondisaements regtbank.

WEï van den Wisten April 1876 (Sb. n0 85), tot wijziging van de artikelen 20 en 46 dei wet van 9 Julij 1842 (Sb. n0 20) op hei notarisambt.

[Zie de wet op bladz. 906 hiervoren.quot;

Art. 1. In art. 20 der wet van 9 Julij 1842 op het notarisambt (Sb. no. 20) wordt, in plaats van „ter griffien van het provinciaal geregtshof en van al de arrondissements-regtbankeü in de provincie tot welkequot;, gelezen: „ter griffie der regtbank van het arrondissement waartoequot;.

Art. 46 derzelfde wet wordt gewijzigd als volgt:

„De legalisatie der handteekening van den notaris op dooi hem als zoodanig uitgegeven stukken geschiedt, indien zy ver-eischt of door belanghebbenden verlangd wordt, door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waartoe zijne standplaats behoort.quot;

BESLUIT van den \sten September 1877, (Sb. n0 176), houdende nadere bepaling van het maximum van het getal notarissen in ieder arrondissement.

[Opgenomen op bladz. 926 hiervoren.]

Abt. 1. Het maximum van het getal notarissen, die voor ieder arrondissement kunnen worden aangesteld, wordt bepaald als volgt:

Kessort van het Geregtshof te 's Hertogenbosch,

In het arrondissement 's Hertogenbosch 59 notarissen. a a ii Breda 40 „

„ „ „ Maastricht 29

„ „ „ Roermond 27 „

Ressort van het Geregtshof te Arnhem.

In het arrondissement Arnhem 48 notarissen. „ „ „ Zutphen 34

a n a Tiel 25

i, a „ Zwolle 33

„ „ „ Almelo 20

-ocr page 1049-

notaris-ambt. uyrt

Ressort van liet Geregtshof te 's Gravenhage.

In het arrondissement 's Gravenhage 55 notarissen. // // // Rotterdam 65 u

i, i, u Dordrecht 32 „

„ // i, Middelburg 31 „

„ „ i, Zierikzee 9 „

Ressort van het Geregtshof te Amsterdam.

In het arrondissement Amsterdam 71 notarissen. „ „ „ Alkmaar 34 „

i, „ „ Haarlem 82 ,,

„ „ „ Utrecht 45 „

Ressort van het Geregtshof te Leeuwarden.

In het arrondissement Leeuwarden 54 notarissen. „ „ a Heerenveen 24 „

ii ii ii Groningen 32 „

„ „ Winschoten 19 „

ii ,i ii Assen 23 „

Art. 2. Ons besluit van den lldenFebruary 1875 (Sb.no. 15) wordt ingetrokken en buiten werking gesteld.

WET van den dden Mei 1878 (Sb. nquot;. 29), hovdende wijzigingen in de wet van 9 Julij 1842 (Sb. n0. 20) op hel notarisambt.

[Zie deze wet op liet notarisambt op blz. 906 hiervoren]

Aet. 1. Aan art. 5 der wet van 9 Jul ij 1842 (Sb. n0. 20) op het notarisambt worden toegevoegd de volgende bepalingen:

„De notaris is verpligt aan den ter zijne tijdelijke vervanging aangewezen ambtgenoot den vrijen toegang tot zijn archief te verleenen, op straffe van in zijne bediening te worden geschorst voor een tijd van drie tot zes maanden.

De regtbank kan, bij het niet verleenen van toegang tot het notarieel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie, den aangewezen notaris magtigen zich dezen, des noods met behulp van de openbare raagt, te verschaffen.quot;

In art. 53, tweede lid, der genoemde wet wordt, in plaats van: „bij weigering van zijne bediening te worden ontzet,quot; gelezen: „in zijne b-diening te worden geschorst voor een lyd van drie tot zes maanden.quot;

Tusscben het voorlaatste en het laatste lid van art. 53 wordt opgenomen de volgende bepaling:

„De regtbank kan, bij het niet verleenen ^an toegang tot het notarieel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie,

-ocr page 1050-

994 notaris-ambt.

den aangewezen notaris magtigen zich dezen, des noods me behulp van de openbare magt, te verschalfen.quot;

In liet tweede lid vaa art. 56 der genoemde wet worden d( woorden: „bij weigering, vanquot; vervangen door het woord ,/ait.J

Aan art. 56 wordt toegevoegd de volgende bepaling:

„De regtbank kan, bij het niet verleenen van toegang tot he notarieel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie den aangewezen notaris magtigen zich dezen, des noods me behulp van de openbare magt, te verschaffen.quot;

Art. 2. In art. 8 der genoemde wet vervallen de woorden „mitsgaders de ambtenaren van het openbaar ministerie bij df kanton geregten.quot;

Abt. 3. De artt. 10—17 der genoemde wet worden ingetrokken en vervangen door de volgende bepalingen;

«Ait. 10. Niemand is tot notaris benoembaar, dan hij, die

1°. Nederlander is in het volle genot der burgerlijke en bur-gerschapsregten;

2°. den leeftijd van vijf en twintig jaren heeft bereikt;

3°, doet blijken van een goed zedelijk gedrag door midde van een of meer verklaringen, op het getuigenis van vier bekende en geloofwaardige mannen, afgegeven door den burgemeester der gemeente of gemeenten, waar hij gedurende de laatste zes jaren voortdurend verblijf heeft gehad;

4°. het hierna te melden examen met goed gevolg heeft afgelegd;

5°. een werktijd van twee jaren, nadat hi; dat examen met goed gevolg heeft afgelegd, op één of meer notariskantoren heeft volbragt.quot;

„Art. 11. liet examen wordt afgelegd voor eene Staatscommissie bestaande uit zeven leden, jaarlijks door Onzen Minister van Justitie, met aanwijzing van een voorzitter uit hun midden, te benoemen, waaraan een secretaris, door Onzen voornoemden Minister benoemd, wordt toegevoegd.

Door Onzen voorno-iuden Minister worden tevens vijf plaatsvervangende leden benoemd.

De commissie vergadert jaarlijks eenmaal.

De vergadering vangt aan in de m-iand Julij.

De dag van aanvang van het examen en de plaats, waar het wordt gehouden, worden door Onzen voornoemden Minister bij het besluit van benoeming der commissie bepaald.quot;

„Art. 12. Tot verkrijging van het in art. 15 bedoelde getuig schrift wordt vereischt grondige kennis van het burgerlijk regt en van de wetten en besluiten op het notarisambt, alsmede van die gedeelten van het handelsregt, de burgerlijke regtsvordering, het zegel-, registratie- en successieregt, het kadaster en de hypothecaire boekhouding, welke betrekking hebben op het notarisambt, benevens praktische bedrevenheid in de toepassing van het regt en het ontwerpen van notariële akten.

Zij die den graad van doctor in de regten of in de re[, wetenschap bezitten, zijn vrijgesteld van het theoretisch examen in het burgerlijk regt, het handelsregt en de burgerlijke regts vorderingquot;

„Art. 13. Het examen is mondeling en schriftelijk.

-ocr page 1051-

notaris-ambt.

Het wordt van ieder ad spirant afzonderlijk afgenomen.

Het mondeling examen is openbaar.quot;

,;Art 14 Ieder die zich tot het afleggen van het examen aanmeldt, betaalt twintig gulden.

Nadere voorschriften omtrent het examen, het programma, benevens de vacatiegelden en de reis- en verblijfkosten voor de leden, de plaatsvervangende leden en den secretaris der commissie worden door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastgesteld.quot;

„Art. 15. De geboorte-akte, de verklaring of verklaringen van goed gedrag, het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen en de verklaring of verklaringen van den volbragten werktijd, afgegeven door den notaris of de notarissen, bij wie de belanghebbende is werkzaam geweest, en bevestigd door den officier van justitie van het arrondissement, worden bij het verzoek om plaatsing aan den Koning overgelegd.quot;

Akt. 4.. Aan art. 3i der genoemde wet wordt toegevoegd de volgende bepaling;

„Het getal der bijgevoegde woorden of letters zal bij de bijvoeging of verandering moeten worden vermeld.quot;

Aet 5. Art. 31 der genoemde wet wordt «relezen als volgt:

„Art. 81. Wanneer bij akten van boedelbeschrijving, van openbaren verkoop, openbare verhuring of aanbesteding en bij andere akten, die niet opgemaakt worden tot bewijs van de verklaringen der verschijnende personen, maar alleen tot bewijs van handelingen of daadzaken, die ten overstaan van den notaris tijdens het verlijden der akte plaatshebben, een of meer der verschijnende personen weigeren hunnen naam te teekenen of zich vóór de sluiting der akte hebben verwijderd, zonder ondertee-kening, heeft de akte niettemin kracht van authentiek geschrift, indien van deze omstandigheid, en ingeval de reden van de weigering om te teekenen wordt opgegeven, ook daarvan uitdrukkelijk melding wordt gemankt in de akte.quot;

Akt. 6. Het tweede lid van art. 38 der genoemde wet wordt gelezen als volgt:

„Van deze verpligting zijn uitgezonderd akten van huwelijksaangifte en van huwelijks toestemming, van bekendheid, van volmagt of magtiging, van verklaring van eigendom of van het in leven zijn van personen, van erfregt, van kwyting, van aanbod van betaling, van protest, van toestemming ter doorhaling of vermindering van hypothecaire inschrijvingen of scheepsver-banden met of zonder afstand van liet rest van hypotheek of verband, alsmede van verbanden en aanteekeningen op de grootboeken der nationale schuld en van overschrijving van processen-verbaal van inbeslagneming van omoerende goederen of scbepen m de openbare eigendomsregisters, verandering der bij eene hypothecaire inschrijving gekozen woonp'aats, van verhuring van huizen of landerijen, wanneer de huurprijs niet meer bedraagt dan f 50 in het jaar, benevens andere akten, waarvan de uitgifte in originali bij bijzondere wetten is toegelaten.quot;

Akt. 7. Art. 50 der genoemde wet wordt gelezen als volgt:

„Art. 50. Indien een notaris zijne ambtspligten verwaarloost of zich schuldig maakt aan handelingen, strijdig met de wet

995

-ocr page 1052-

notaris-ambt.

of met de eer of waardigheid van zijn ambt, wordt zulks door liet openbaar ministerie bij de regtbank van het arrondissement, waarin zijne standplaats is gevestigd, ter kennis van die regtbank gebragt.

Buiten de gevallen, waarin bij deze wet bepaalde straffen zyn vastgesteld, is de arrondissements-iegtbank bevoegd den notaris, na verhoor of behoorlijke oproeping, te waarschuwen of te berispen.

Wanneer een notaris, bereids eenmaal gewaarschuwd of berispt, d-iartoe andermaal aanleiding mogt geven, zal hy door de regtbank op requisitoir van het openbaar ministerie voor een tijd van drie tot zes maanden in zijne bediening kunnen worden geschorst.

Bij eene derde aanleiding tot waarschuwing of berisping zal hij, insgelijks op requisitoir van het openbaar ministerie, door de regtbank in zijne bediening voor een tijd van vijf tot negen maanden kunnen worden geschorst of daaruit kunnen worden ontzet.

De oproeping van een notaris bedoeld in dit artikel en in de verdere gevallen bij deze wet voorgeschreven, geschiedt ten minste veertien dagen vóór het verhoor, door den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het regtseollegie waarvoor het verhoor moet plaats hebben, bij gesloten brief, welke bij deurwaarders-exploit aan den notaris bezorgd wordt.quot;

Het tweede lid van art. 51 der genoemde wet wordt gelezen als volgt•

HBij het vonnis of arrest, waarbij een notaris tot eene correctionele gevangenisstraf wordt veroordeeld, met uitzondering van de gevangenisstraf die geldboete vervangt, kan, op requisitoir van het openbaar ministerie, zijne ontzetting uit het notarisambt worden uiigesproken.quot;

Aan art, 51 van genoemde wet wordt toegevoegd de volgende bepaling:

z/De notaris, die in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verklaard is, geregtelijken afstand van goederen aan zijne schuldeischers gedaan en hen niet ten volle betaald heeft, of wegens schulden gegijzeld is, kan op requisitoir van het openbaar ministerie, na verhoor of behoorlijke oproeping, door de arrondissements-regtbank uit zijn ambt worden ontzet.

Zoewel in de gevallen bedoeld bij het vorige artikel, als in het geval bedoeld bij het vorige lid van dit artikel, heeft het onderzoek plaats door den burgerlijken regter in raadkamer. De straffen van waarschuwing en berisping worden den beklaagde in raadkamer mondeling door den voorzitter aangezegd of, indien hij daartoe opgeroepen, niet in raadkamer verschijnt, wordt hem daarvan schriftelijk mededeeling gedaan door den griflier. De uitspraak van de straffen van schorsing en ontzetting geschiedt in het openbaar.quot;

Abt. 8. Aan art. 57 der genoemde wet wordt toegevoegd de volgende bepaling:

«Tegen het vonnis, waarbij uit kracht hetzij van art, 50 of art, 5t, derde lid, hetzij van dit artikel, de straf van schorsing of ontzetting is uitgesproken, wordt hooger beroep toegelaten bij het geregtshof tot welks regtsgebied de arrondissements-regtbank, die de straf heeft uitgesproken, behoort.

996

-ocr page 1053-

NOTARISAMBT. 997

Het wordt ingesteld bij verzoekschrift binnen veertien dagen aa den dag der uitspraak en behandeld bij de burgerlijke kamer van het geregtshof.

Het hof doet geen uitspraak dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den appellant en na het openbaar ministerie te hebben gehoord.

Het onderzoek heeft plaats in raadkamer.

De uitspraak geschiedt in het openbaar.quot;

Aut. 9. Het eerste lid van art. 65 der genoemde wet wordt gelezen als volgt:

„De minuten, registers, repertoria en verdere aan den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris in bewaring gegeven en door den aangewezen notaris overgenomen stukken zullen voorloopig onder den alzoo aangewezen notaris blijven berusten, totdat in de plaats van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris een ander zal zijn benoemd, in welk geval hij al de door hem overgenomen minuten, registers, repertoria en verdere stukken, de laatste voor zooverre deze niet reeds aan eigenaren of regthebbenden zijn teruggegeven, binnen veertien dagen nadat de nieuwbenoemde zijne betrekking zal hebben aanvaard, aan dezen zal overhand'gen.

Art. 10. Het eerste lid van art. 68 der genoemde wet wordt gelezen als volgt:

„Al hetgtan bij de vorige artikelen bepaald is omtrent de aanwijzing, die in geval van ontslag of overlijden van ien notaris door de arrondissements-regtbank moet geschieden ter voorloopige bewaring der minuten, mitsgaders wegens de latere overbrenging van die minuten bij den tot opvolger benoemden notaris, zal buiten toepassing blijven wanneer de eervol ontslagen of overleden notaris bij notariële akte of bij een onder-handsch door hem geheel geschreven, geda^teekend en onder teekend stuk eenen in dezelfde gemeente of hetzelfde kanton woonachtigen notaris tot bewaarder zijner minuten als geschikt hebbende aanbevolen, deze door de arrondissements-regtbank zal zijn aangewezen

Een authentiek afschrift van bedoelde notariële akte of, wanneer de aanbeveling is geschied bij onderhandsche akte, dat stuk zelf, zal bij' de in art. 62 bevolen kennisgeving worden overgelegd, ten einde door den oflicier by de arrondissements-regtbank aan het oordeel der regtbank te worden onderworpen.quot; Art 11, Het laatste lid van art 67 der genoemde wet vervalt. Art. 69 der genoemde wet wordt gelezen als volgt: „Art. 69. In de hoofdplaats van elk arrondissement wordt in het gebouw, alwaar de regtbank zitting houdt, of in zoodanig ander gebouw als daartoe door Ons zal worden aan gewezen, een e algemeene bewaarplaats der minuten, registers en repertoria opgerigt.

Door de regtbank wordt, na verhoor van het openbaar ministerie, uit de notarissen, standplaats hebbende in de hoofdplaats van het arrondissement, aangewezen:

1°. een notaris, aan wien de bewaring der zich aldaar bevindende stukken zal zijn opgedragen en die bevoegd en verpligt zal zijn om ten aanzien daarvan al datgene te verrigten, waar-

-ocr page 1054-

998 notaets-ambt.

toe de notarissen ten aanzien van hunne minuten, registers en repertoria bevoegd en verpligt zijn, zonder dat eenig stuk buiten de bewaarplaats zal mogen worden gebracht, anders dan in de gevallen bij art. 41 vermeld, op straffe eener boete van vijftig gulden bij iedere overtreding.

3°. een notaris, bestemd om bij afwezigheid, schorsing, ont zetting, ontslag, verplaatsing of overlijden van den sub 1° bedoelden notaris, dezen tijdelijk onder gelijke gehoudenheid te vervangen

Peze vervanging duurt bij afwezigheid of schorsing gedurende den geheel en tijd daarvan, en in de overige gevallen totdat door de regtbank, na verhoor van het openbaar ministerie, « en ander als bewaarder zal zijn aangewezen, ten welken einde de plaats ververvanger gehouden zal zijn, zoodra hij als zoodanig optreedt, daarvan onmiddellijk aan het openbaar ministerie kennis te geven.

De aanwijzing door de regtbank geschiedt voor den tijd var. vijf achtereenvolgende jaren, doch kfin op verzoek of met toe^ stemming van den betrokken notaris, na verhoor van het openbaar ministerie, telkens voor denzeltden termijn worden verlengd quot;

Art. 72 der genoemde wet wordt ingetrokken.

Art. 12. Van art. 73 worden de slotwoorden: onverminderd üolijke vergoeding, zoo dikwijls zij bedrog gepleegd of list gebezigd hebben, vervangen door: „en verder in alle gevallen, waarin volgens de artt. 1401, 1402 en 1403 van het Burgerlijk Wetboek verpligting bestaat tot schadevergoeding.quot;

Aet. 18. Zij die vóór het in werking treden dezer wet het getuigschrift bedoeld bij het bij deze wet ingetrokken art. 16 der wet van 9 Julij 1842 (Sb. n0. 20) hebben verkregen, behou-dt'.n de bevoegdheid om tot notaris te worden be-ioemd, mits zij tevens voldoen aan de vereischten, gesteld bij het gewijzigd ai't. 10, nos 1, 2 en 3, dier wet.

Aht. 14. Deze wet treedt in werking op den vijfden dag na hare afkondiging.

.

BKSLUIÏ van den iden Junij 1878 (Sb. n0. 81), houdende voorschriften ier uitvoering van artikel 14 van de wet op het notarisambt.

Art. 1. Het besluit, houdende benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden der Staatscommissie, bedoeld bij artikel 11 der wet op het notarisambt, en van haren secretaris, benevens de aanwijzing van hartn voorzitter, van de plaats waar het examen wordt gehouden en van den dag van aanvang daarvan, wordt openbaar gemaakt in de Nederlandsche Staatacourant.

Bij tijdelijke verhindering van den voorzitter, wordt deze ver-

-ocr page 1055-

notakis-ambt.

vangen door een der leden van de commissie, in de volgorde waarin zij benoemd zijn.

Bij verhindering van een of meer leden der commissie, worden ter hunner vervanging van wege den voorzitter opgeroepen die der plaatsvervangende leden, welke door hem daartoe worden aangewezen.

Aet. 2. Het examen, overeenkomstig de art 11 en 13 der genoemde wet te houden, wordt gesplitst in drie gedeelten.

Het als bijlage bij dit besluit gevoegde programma wijst de vakken aan, waarover ieder gedeelte van het examen loopt en den omvang der kennis, die in elk vak van den examinandus wordt gevorderd.

[Dit programma is gewijzigd bij besluit van 6 February 1883 (Sb. no 21, zie hierachter.]

Art. 3. Het eerste en tweede gedeelte van het examen is mondeling. Ieder gedeelte duurt één uur.

Van het eerste gedeelte zijn, overeenkomst'quot;: het 2de lid van art. 12 van genoemde wet, vrijgesteld zij, die den graad van doctor in de regten of in de regtswctenschap bezitten.

Het derde gedeelte is schriftelijk, onverminderd de vragen ten aanzien en naar aanleiding van het schriftelijk werk te doen. Het schriftelijke werk moet binnen een tijdsverloop van ten hoogste vier uren worden gereed gemaakt en aan de commissie ingeleverd.

Art. 4. Zij, die tot het examen wenschen te worden toegelaten, moeten zich ten minste veertien dagen vóór den aanvang daarvan schriftelijk Jianmelden bij den voorzitter der commissie, met opgave of zij zich aan het geheele examen dan wel slechts aan een of meerdere gedeelten daarvan wenschen te onderwerpen.

i e voorzitter bepa -It den dag waarop ieder der examinandi tot Let afleggen van het examen voor de commissie moet verschijnen, en draagt zorg dat de secretaris hun daarvan tijdig kennis geeft.

Art. 5. Om tot het eerste gedeelte van het examen te worden toegelaten, wordt overlegging aan de commissie gevorderd van het bewijs dat de daarvoor gevorderde som bij den secretaris is gestort.

Van hen, die den graad van doctor in de regten of in de regtswetenachap bezitten, wordt de overlegging van het bewijs daarvan en van de gedane storting gevorderd, om tot het tweede gedeelte van het examen te worden toegelaten.

Behoudens het bepaalde bij het tweede lid van art. 3, wordt niemand tot het tweede gedeelte toegelaten, voordat hij met goed gevolg het eerste gedeelte van het examen heeft afgelegd, en eveneens niemand tot het derde gedeelte, voordat hy het tweede «redeelte met goed gevolg heeft afgelegd.

Art. 6. Omtrent den uitslag van ieder afgelegd gedeelte van het examen wordt bij meerderheid van stemmen der leden van de commissie beslist.

Van dien uitslag wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk aan Onzen Minister van Justitie wordt ingezonden.

Art. 7. Aan hem, die het eerste of tweede gedeelte van het examen met goed gevolg heeft afgelegd, worde daarvan een bewijs afgegeven, indien hij riet dadelijk een volgend gedeelte van

9ö9

-ocr page 1056-

1000 notakis-ambt.

liet examen aflegt, of wel in dat volgende gedeelte niet slaagt.

Dat bewijs moet later worden overgelegd om tot een volgend gedeelte van het examen te worden toegelaten.

Art. 8. Aan hem, die het derde gedeelte van het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt het getuigschrift, bedoeld bij artikel 15 der genoemde wet, uitgereikt.

Het model van dat getuigschrift wordt door Onzen Minister van Justitie vastgesteld.

Art. 9. De presentieffelden van de leden en de plaatsvervangende leden der commissie en van haren secretaris voor de vereischte bijeenkomsten bedragen acht gulden per dag.

De leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris der commissie worden ten aanzien der vergoeding van reis- en verblijfkosten gerangschikt onder de tweede klasse van het tarief, vastgesteld bij Ons besluit van den 15den December 1849 (Sb, no. 62), behalve ten opzigte van hen, die eene betrekking be-kleeden tot de eerste klasse behoorende, in welk geval zij ook als leden der commissie in die klasse worden gerangschikt.

Art. 10, De gelden, voor de toelating tot de examens betaald, worden, na aftrek van de uitgaven tot het afnemen daarvan gedaan, waaronder echter niet gerekend worden de reis- en verblijfkosten en de presentiegelden van de leden en de plaatsvervangende leden der commissie en van haren secretaris, aan Onzen Minister van Justitie verantwoord,

Het batig ealdo wordt door Onzen voornoemden Minister, zonder overlegging van bewijsstukken, als eene toevallige bate in 's Rijks schatkist gestort.

Art. 11. Dit besluit treedt in werking den vi.fden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en va.i de Staatscourant waarin het geplaatst is.

BESLUIT van den (iden Februari 1S83 (Sb. n0. 21), tot wijziging van het Koninklijk besluit van den iden Juni 1878 (Sb n0. 81), houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 14 der wet op het notarisambt, alsmede tot wijziging van het daarbij stelde programma.

Art. 1. In artikel 3, laatste lid, van Ons besluit van den 4(len Juni 1878 (Sb. n0, 81) wordt in plaata van de woorden: „ten hoogste vier urenquot; gelezen; „ten hoogste vijf nrenquot;.

Art 2, Tusschen het eerste en het tweede lid van artikel 4 van genoemd besluit wordt ingevoegd de volgende bepaling: „Zy leggen daarbij over hunne geboorte-aktequot;.

Art, 3, Het bij genoemd besluit vastgestelde programma

-ocr page 1057-

kotaris-ambt.

wordt vervangen door het programma, dat bij Ons tegenwoordig besluit is gevoegd.

PROGRAMMA.

I. Eerste gedeelte van liet examen.

A. Het bukgeelijk becht.

Hieronder worden begrepen:

a. een overzicht van de geschiedenis der samenstelling van het Burgerlijk Wetboek, met opgave van de voornaamste bronnen, waaruit de wetgever geput beeft;

b. het Burgerlijk Wetboek en die wetten en besluiten, die of voorzooverre zij het burgerlijk recht betreffen

Daartoe behooren mede de wet, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, der wet van 16 Mei 1829 (Sb. n0. 29) op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving, zooals zij is gewijzigd bij de wet vun 23 December 1837 (Sb. n0. 78), de wet van 16 Mei 1829 (Sb. n0. 33) omtrent de afschaffing der nog in werking zijnde wetboeken op het tijdstip der invoering van de nationale wetboeken, de wet van 18 April 1874 (Sb. n0. 68) tot overbrenging van enkele bevoegdheden der arrondissements-rechtbanken bij de konton-rechters en de wet van 17 November 1875 (Sb. n0. 227) tot regeling der coöperatieve vereenigingen;

c. in hoofdtrekken de bepalingen omtrent de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de goederen der echtgenooten, erfopvolging, uiterste willen en boedelscheiding volgens het wetboek Napoleon, ingericht voor het Koninkrijk Holland, en den Code Civil.

B. Het handelsbecht.

Hieronder zijn begrepen:

die gedeelten van het Wetboek van Koophandel, welke betrekking hebben op het notarisnmbt.

Daartoe behooren meer bepaaldelijk de bepalingen omtrent kooplieden en daden van koophandel, koopmansboeken, vennootschappen van koophandel, makelaars, commissionnairs, wisselbrieven en ander handelspapier, verzekering in het algemeen en verzekering tegen de gevaren van brand, zeeschepen en de schepen en vaartuigen, welke de binnenwateren bevaren, bodemerij en faillissement.

Deze onderwerpen moeten worden gekend in verband met de algemeene beginselen van handelsrecht, nedergelegd in het Wetboek van Koophandel.

C. De bubgeblijke bechtsvobdekiitg.

Hieronder zijn begrepen;

die gedeelten van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke betrekking hebben op het notarisambt.

1001

-ocr page 1058-

J 002 notattls-ambt,

Daartoe behooren meer bepaaldelijk de bepalingen omtrent 4e ien uitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten, de uitspraken van scheidsmannen, de procedures betrekkelijk erfenissen, den boedelafstand, de middelen tot bewaring van zijn recht, het doen van rekening en verantwoording, de aanbieding van betaling en gerechtelijke bewaargeving, dwanguitgifte van akten en den staat van kennelijk onvermogen,

II. Tweede g-edeelte van liet examen.

A. De wetten en besluiten op het notarisambt en

de notakikele praktijk.

Hiertoe behooren-.

a. een overzicht van de geschiedenis der wetgeving op het notarisambt;

b. in alle bijzonderheden de wetten op het notarisambt en de verdere wetten en voorschriften, die of voorzooveel zij bij de uitoefening der notarieele praktijk in aanmerking komen;

c. de bepalingen betreffende de in- en overschrijving op de grootboeken der nationale schuld;

d. de bepalingen, regelende de bevoegdheid van provinciale en gemeente-besturen en van besturen van instellingen van weldadigheid, tot het aangaan van burgerlijke handelingen.

B. Het zegel-, eegistra.tie- en successierecht.

Hiertoe behooren die gedeelten onzer wetgeving en der voorschriften van fiskalen aard, betreffende het zegel-, registratie-en successierecht en de openbare verkoopingen van roerende goederen, welke betrekking hebben op het notarisambt.

C. Het kadaster en de hypothecaire boekhouding.

Hieronder worden begrepen:

a. de tot het notarisambt betrekkelijke bepalingei'. omtrent de inrichting en bestemming van de kadastrale en de hypothecaire boekhouding in haar onderling verband;

b. de tot het notarisambt betrekkelijke voorschriften, strekkende ter uitvoering van de bepalingen omtrent hijpotheken en de levering van en het leggen van verband op schepen.

III. Derde g-edeelte van liet examen.

Dit betreft de practische bedrevenheid in de toepassing van het recht en het ontwerpen van notarieele akten.

Daartoe behoort het ontwerpen van twee opgegeven notarieele akten.

Bii de beoordeling van deze stukken zal, behalve op den inhoud, daarop worden gelet, of de examinandus zijn gedachten duidelijk weet uit te drukken, waartoe in de eerste plaats behoort een goede stijl en dat teen taalfouten worden gemaakt, die tot onduidelijkheid of dubbelzinnigheid aanleiding kunnen geven.

-ocr page 1059-

COÖPERATIEVE VEEEENIGINGEN.

WET van den Ylden November 1876 (Sb. n0. 227), tot regeling der coöperatieve ver-

AiLT 1, De coöperatieve vereenigiog wordt geregeld door de overeenkomsten der partijen, door de bepalin|jen dezer wet, door het burgerlijk regt en, wanneer zij zich eene handelsonderneming ten doel stelt, ook door de bijzondere wetten van den :oophandel.

Art. 2. Onder coöperatieve vereenigingen verstaat de wet vereenigingen van personen, waarbij de in- en uittreding van leden is toegelaten, en die de bevordering van de stoffelijke belangen der leden ten doel hebben, als door middel van gemeenschappelijke uitoefening van hunne nering of ambacht, door aanschalling van hunne benoodigdheden of het hun verstrekken van voorschotten of crediet.

Eene vereeniging, welke aan deze vereischten voldoet, verliest haar karakter niet, indien de statuten haar veroorloven haren werkkring ook tot derden uit te strekken.

A.kt, 3. De naam der vereeniging moet de aanwijzing bevatten van haar doel, en daarin moet het woord „coöperatiefquot; voorkomen.

Art. 4. De acte van oprigting der coöperatieve vereeniging en die, waarbij verandering wordt gebragt in hare voorwaarden of haar duur wordt verlengd, worden, op straffe van nietigheid, notarieel verleden.

Art. 5, De leden zijn verpligt de acte in haar geheel te doen inschrijven ter griffie van het kantojgeregt in welks gebied de vereeniging is gevestigd, op de daartoe bestemde openbare registers, en die acte openbaar te maken in de Neder-landsche Staatscourant.

Daarenboven moet door hen in een der nieuwspapieren der gemeente, alwaar de vereeniging is gevestigd, en bij gebreke van zoodanig nieuwspapier, in dat eener naburige gemeente, eene aankondiging worden gedaan, houdende berigt van het bestaan der vereeniging, met aanduiding van de dagteekening en het nommer van de Staatscourant, waarin de acte is geplaatst.

Deze bepalingen gelden ook ten aanzien van veranderingen in de voorwaarden en verlenging der vereeniging.

De openbaarmaking der acte in de Staatscourant geschiedt kosteloos en in dier voege, dat al de acten krachtens deze wet in die courant opgenomen doorloopend worden genommerd.

Een exemplaar der courant of van het bijvoegsel, waarin de acte is opgenomen, wordt door Onzen Minister van Justitie aan ieder kantongeregt toegezonden en daar bewaard ter koste-looze inzage voor de belanghebbenden.

Ieder kan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde registers kosteloos inzien en daarvan te zijnen koste uittreksels bekomen.

Art. 6. Alvorens de acte van oprigting eener coöperatieve vereeniging en de veranderingen in de voorwaarden of verlen-

1003

-ocr page 1060-

1004 CüOPERATIEVE VEREENIGINGEN.

ging der vereeniging, op de wijze voorgeschreven in het vorii artikel, zijn ingeschreven en openhaar gemaakt, geldt een eu ander tegen derden niet. Zoo lang de acte van oprigting niet is ingeschreven of niet is openbaar gemaakt, zijn de bestuurders persoonlijk en ieder voor het geheel verantwoordelijk voor de handelingen ten name der vereeniging, door hen of op hun last verrigt.

Eerst na inschrijving en openbaarmaking der acte van oprigting treedt de vereeniging als regtspersoon op.

In geval van verschil tusschen het ingeschrevene en het de Staatscourant bekend gemaakte geldt tegen derden alleen het laatste.

Art. 7. De acte van oprigting bevat op straffe van nietigheid:

1°. den naam der vereeniging in overeenstemming met art. 3 en der gemeente waar zij gevestigd is;

2°. het voorwerp barer onderneming;

3°. eene voldoende aanwijzing van naam en woonplaats der oprigters;

4°. de bepaling in welke mate de leden persoonlyk aansprakelijk zijn voor de verbindtenissen der vereeniging;

5°. de regeling van het bestuur der vereeniging en van het toezigt op zijne handelingen;

6°. den tijd waarvoor de vereeniging is aangegaan, welke echter in geen geval langer mag zijn dan dertig jaren, behoudens hare verlenging telken reize na het verloop van dien tijd:

7°. den dag van aanvang van het diensljaar;

8°. de voorwaarden van in- en uittreding der leden;

9°. aanwijzing, voor elders wonende leden, van een gekozen domicilie binnen de gemeente, waar de vereeniging haren zetel vestigt.

Art. 8. Voor zooverre bij de acte niet aoders is bepaald:

1°. wordt het bestuur uit de leden gekozen;

2°. is het lidmaatschap persoonlijk.

Art. 9. Het bestuur en de commissarissen, zoo zij er zijn, worden door de leden gekozen.

Hun last is ten allen tijde herroepelijk, ook indien zij voor een bepaalden tijd zijn aangesteld.

Het bestuur vertegenwoordigt de vereeniging in en buiten regten.

Afwijking bij de statuten van het bij dit artikel bepaalde is niet geoorloofd.

Art. 10. Op schriftelijk verzoek van minstens een vijfde der leden is het bestuur tot bijeenroeping eener algemeene vergadering verpl.gt.

Indien aan dit verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen zij zeiven tot die bijeenroeping overgaan.

De bevoegdheid, bij dit artikel toegekend, kan nitt worden beperkt bij de statuten.

Art. 11. In het kantoor der vereeniging, ter plaatse harer vestiging, wordt een door den kantonregter vooraf gekf.ntteekend en gewaarmerkt ongezegeld register gehouden, behelpende:

1°. de statuten der vereeniging;

2°. eene voldoende aanwijzieg van naam en woonplaats der leden, bestuurders en commissarissen, zoo die er zijn;

-ocr page 1061-

c00peeat1ev k vereejn1gingjsn. 1005

3°. het tydstip van de toetreding tot en de uittreding of ontzetting uit het lidmaatschap der vereeniging;

4°. het bedrag der door ieder lid gestorte en der aan hem terugbetaalde gelden;

5°. de aanwijzing, voor elders wonende leden, van een ge-gekozen domicilie binnen de gemeente, waar de vereeniging haren zetel vestigt. Bij gebreke van zoodanige aanwijzing, worden zij ten opzigte van derden geacht domicilie te hebben gekozen ten kantore der vereeniging.

Dit register wordt dagelijks bijgehouden.

Ieder heefr, gedurende den tijd dat het kantoor geopend is, regt op kostelooze- inzage van het register en kan daarvan voor zijne rekening afschrift of uittreksel bekomen.

Art. 12 De toetreding tot de vereeniging wordt ten aanzien van de leden en van derden al'een bewezen door degedHgteekende onderteekening van het in art. 11 bedoelde register der vereeniging of door eene notariële acte in afschrift aan dat register gehecht.

Art. 13. Üe opzegging van het lidmaatschap wordt ten aanzien van de leden en van derden alleen bewezen door de inschrijving eener daartoe strekkende verklaring on den kant van het in art. 11 bedoelde reitister naast den naam van het uittredende lid of door eene notariële acte in afschrift aan het register gehecht.

Deze inschryving wordt gedagteekend en door het uittredend lid en het bestuur onderteekend.

Art. 14 Bij weigering van het bestuur om tot de in het vorige artikel bedoelde inschrijving mede te werken, wordt de verklaring afgelegd ter griffie van het kantongeregt, in welks gebied het kantoor der vereeniging is gevestigd.

De griffier maakt daarvan proces-ver baal op.

Binnen 24 uren zendt de griffier bij aangeteekenden brief afschrift van dit proces-verbaal aan het bestuur

Het bestuur is verpligt dat afschrift vast te hechten aan en daarvan tevens onmiddellijk aanteekening te houden in het bij art. 11 bedoelde register.

Het proces-verbaal en het afschrift zijn vry van zegel- en registratieregten.

Art. 15. Ontzetting van het lidmaatschap, in de gevallen en op de wijze bij de statuten bepaald, heeft geen gevolg vóór hare inschrijving in het bij art. 11 bedoelde register, met inachtneming van het bij n0. 3 van dat artikel bepaalde.

Art. 16. Het bestuur doet op eene algemeene vergadering binnen de eerste zes maanden na afloop van het dienstiaar rekening en verantwoording, onder overlegging van de noodige bescheiden.

]Na verloop van dien tyd kan ieder lid de aflegging der rekening en verantwoording onder overlegging van de noodige bescheiden van het bestuur in regten vorderen.

De rekening en verantwoording wordt door het bestuur binnen ééne maand na hare goedkeuring nedergelegd ter griffie van het kantongeregt, in welks gebied de zetel der vereeniging is gevestigd.

Ieder kan daarvan kosteloos inzage en ten zijnen koste afschrift bekomen.

64

-ocr page 1062-

1006 COüPKUATIEVK VEREENIG IK GKK.

Ontheffing van de bij dit artikel aan het bestuur opgelegde verpligting is niet geoorloofd

Art. 17. Bij niet-voldoening aan hare verbindtenissen worden coöperatieve vereenigingen, onverschillig of zij al dan niet eene haniielsonderneming ten doel hebben, in staat van faillissement verklaard, en is de eerste Titel van het, derde Boek van het Wetboek van Koophandel daarbij toepasselijk.

Art. 18. De vereeniging eindigt:

1°. door het verstrijken van den tijd, voor welken zij is aangegaan ;

2°. door hare ontbinding krachtens besluit der algemeene vergadering;

3°. door hare verklaring in staat van faillissement.

Art. 19. Indien by de gcregtelijke of buitengeregtelyke vereffening van den boedel der vereeniging blijkt, dat hare goederen ontoereikend zijn, om aan hare verbindtenissen te voldoen, zijn zij, die bij de ontbinding leden waren, of in het jaar daaraan voorafgaande zijn uitgetreden, tot dckkiug van het tekort, en wel, indien bij de statuten niet anders is bepaald, voor gelijke deelen verpligt, met ilien verstande, dat zü ook gezamenlijk voor de betaling van ieders aandeel in den omslag borg blijven. Oe aansprakelijke personen zijn gehouden tot onmiddellijke betaling van hun aandeel in den omslag, vermeerderd met vijftig ten honderd, of zooveel minder als de vereffenaar of' curator voldoende acht, tot voorloopige dekking van eer. naderen omslag voor de kosten van invordering en voor het aandeel van hen, die in gebreke mogten blijven aan hunne verpligting te voldoen.

Art. 20. Indien de voordeden der vereeniging volgens ue acte van oprigting ongelijk tusschen de leden worden verdeeld, naar mate van het bedrag der inlegaeiden of eenigen anderen maatstaf, kan bij de acte van oprigting worden bepaald, dat de omslag van het tekort geheel of ten deele naar denzelfdeu maatstaf zal geschieden.

In dat geval kan de aansprakelijkheid ook worden beperkt tot eene in verhouding tot den aangenomen maatstaf bepaalde som.

Bij toepassing dezer bepaling worden teruggaven van inleg-gelden in het jaar, aan de ontbinding voorafgaande, als niet geschied beschouwd.

Art. 21. In de gevallen, bij art. 18 voorzien, wordt de vereeniging geacht te blijven bestaan alleen voor zooverre als tot hare vereffening noodig is. o

Met de vereffening is in de gevallen, bedoeld bij nos. 1 en 2 van dat artikel, tenzij de statuten anders bepalen, het bestuur belast.

Art. 22. Met eene geldboete van één tot vijftig gulden worden gestraft de bestuurders: • x

1°. indien zij niet dagelijks het bij art. 11 bedoelde register bijhouden of weigerachtig zijn kosteloos inzage te geven van dat register, of daarvan tegen betaling afschrift of uittreksel te geven:

2°. indien zij de rekening en verantwoord-ng niet op het bij het derde lid van art. 16 bepaalde tijdstip ftr griffie van het

kantongeregt, in welks gebied de zetel der vereeniging is gevestigd, hebben neergelegd.

-ocr page 1063-

vernieuwing hypothecaire inschrijvingen. 1007

Geene veroordeeling: wordt uitgesproken tegen den bestuurder, die bewijst het zijne te hebben gedaan om de sub 1 en 2 van dit artikel genoemde verpligtingen na te komen.

WET van den Iden Mei 1S78 (Sb. n0. 41), houdende aanvulling van art. 16 der wet van 17 November 1876 'Sb. n0. 227), tot regeling der coöperatieve vereenigingen.

Art. 1. Aan het slot van art. 16 der wet van 17 November 187C (Sb n0. 227), tot regeling der coöperatieve vereenigingen, wordt als nieuw lid toegevoegd:

„De rekening en verantwoording, voorzien van het bewijs der goedkeuring, is vrij van zegel- en registraiieregt.quot;

Art. 2. JDeze wet treedt in werking op den dag barer afkondiging.

WKÏ van den Sden Junij 1878 (Sb. n0. 90), tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen.

A.et 1. Met af-.vijkiag van de bepaling van art. 123G Burger-lijk Wetboek zijn alle hij het in werking treden dezer wet bestaande hypothecaire inschrijvingen binnen twee jaren na dat in werking treden onderworpen aan vernieuwing.

Art 2. De aanvraag tot vernieuwing veschiedt door den achuldeisnher of door een derde namens hem.

Te dien einde worden ten kantore van bewaring overgelegd twee door hem, die de aanvraag doet, onderteekende borderellen, bevattende:

1°. den woordelijken inhoud van het ingeschreven borderel, met vermelding vau de dagteekening waarop en het deel en nommer waarin de inschrijving daarvan Irecft plaats gehad, zoomede van de nevens die inschrijving gestelde kantteekeningen :

2°. het verlangen des schuldeiamp;chers tot geheele of gedeeltelijke vernieuwing der inschrijving, met aanduiding van den aard en de ligging der goederen waarop de hypotheek is gevestigd, naar aanleiding van de kadastrale indeeling dier goederen op het tijdstip der vernieuwintr, onverminderd het bepaalde bij het tweede lid van art. 1219 Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van tiend- en grondrenten;

H0. opgaven van de wijze waarop of van de titels uit welke de opvolgende schuldeischer regt op inschrijving heeft verkregen.

-ocr page 1064-

1008 hypothecaire igt;sci1rijvingrn,

Bij de borderellen wordt overgelegd een uittreksel van den kadastralen legger, waarin bij veranderde kadastrale aanwijzing, nevens de nieuwe indeeling, de vervallen sectie en nommers, in de inschrijving vermeld, worden aangewezen.

Tndien de borderellen andere kadastrale perceelen bevatten dun volgens het uittreksel van den legger uit de vervallen kadastrale perceelen zijn voortgekomen, wordt dit door den bewaarder nevens de inschrijving en tevens op de borderellen aange-te«;kend.

Voorts wordt gehandeld gelijk in art. 1233 Burgerlijk Wetboek is bepaald, en het uittreksel uit den kadastralen legger met een der borderel en aan hem, die de vernieuwing verzocht, teruggegeven.

Op de vernieuwde inschrijvingen zijn alle bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de inschrijvim-en van toepassing, voor zooveel daarvan bij deze wet niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Art 3. Wegens de \ernieuwing der inschrijving worden geene andere kosten in rekening gebragt dan het salaris van den hypotheekbewaarder, dat, tenzij het tegendeel bedongen is, voor rekening van den schuldeischer is en bepaald wordt op de helft van het gewone salaris voor de vernieuwingen aangevraagd in het jaar 1879, op drie vierden van dat salaris voor de vernieuwingen aangevraagd in de zes eerste maanden van het jaar 1880, en op het volle salaris voor die aangevraagd in de laatste zes maanden van dat jaar.

De tot de vernieuwing vereischte borderellen worden gesteld op ongezegeld papier.

Art. 4. De vernieuwing, binnen den bij art. 1 gestelden termijn aangevraagd, verzekert aan de belanghebbenden denzelfden rang en dezelfde regten, die zij door de inschrijving verkregen hadden.

Is de vroegere inschrijving binnen dien termijn met vernieuwd, zoo houdt zij op van kracht te zijn, kan zij niet meer worden vernieuwd en wordt zij door den bewaarder der hypotheken op het door hem af te geven afschrift of getuigschrift, bedoeld in art. 1265 Burgerlijk Wetboek, niet vermeld.

De schuldeischer kan de binnen genoemden termijn niet vernieuwde inschrijving op nieuw doen bewerkstelligen overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, doch in dat geval worden de kracht en de rang bepaald naar de dag-teekening der nieuwe inschrijving en is art. 3 niet van toepassing.

Art, 5. De toeziende voogd en de toeziende curator zijn op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen ver-nligt toe te zien, dat de hypothecaire inschrijvingen, tot zekerheid van het beheer van den voogd of den curator genomen, binnen den bij art. 1 gestelden lermyn worden vernieuwd.

De «retrouwde vrouw, die bij huwelijksche voorwaarden hypotheek heeft bedongen, kan, zonder bijstand van haren man of magtiging van den regter, de hypothecaire inschrijving doen vernieuwen.

Art. 6. De overschrijvingen van processen-verbaal van be-

-ocr page 1065-

tarief monstksing van sciisepsvolk. 1009

slag op onroerende goederen, die krachtBna art. 505 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering vóór het in werking treden dezer wet hebben plaats gehad, kunnen binnen den bij art 1 gestelden termijn worden vernieuwd op liet oorspronkelijk proces-verbaal van in beslagneming, dat te dien einde door den executant of zijnen procureur aan den hypotheekbewaarder'/al worden aangeboden.

Alle overschrijvingen, waarvan op het tijdstip van het verstrijken van dien termijn de vernieuwing niet is geschied of aangevraagd, vervallen van regtswege en worden ambtshalve kosteloos doorgehaald.

Art. 7. Deze wet treedt in werking den eersten Januarij 1879.

BESLUIT van den 29sten Jttnij 1878 (Sb. n0. 99), waarbij, met intrekking van art. 3 van het Koninklijk besluit van 5 October 1867 (Sb. nquot;. 104) en van het daarbij gevoegd tarief, alsmede van het Koninklijk besluit van 19 'Mei 1869 (Sb. nquot;. 87), wordt vastgesteld een nieuw tarief van belooning van den ambtenaar, ten wiens overstaan de in art. 396 Wetboek van Koophandel bedoelde monstering van scheepsvolk geschiedt.

Hebben goedgevonden en verstaan, met intrekking van art. S van Ons besluit van 5 October 1867 (Sb. no. 104) en van het, daarbij gevoegd tarief, en met intrekking van Ons besluit van 19 Mei 1869 (Sb. nQ. 87), vast te stellen het volgende tarief van belooning van den ambtenaar, ten wiens overstaan de in art. 396 Wetboek van Koophandel bedoelde monstering van

scheepsvolk geschiedt:

1°. voor het aanmonsteren van elk der opvarenden

op ter koopvaardij varende schepen . . . . f 0.30 voor het aanmonsteren der bemanning op zeeschepen, ter visclivangst varende, eenmaal 's jaars voor ieder schip, onverschillig hoe veie reizen

het maakt............................8.00

2°. voor het opmaken van eene monsterrol . . . 1.00

3°. voor ieder afschrift van eene monsterrol. . . 100

4°. voor ieder uittreksel uit eene monsterrol . . 0.50

De kosten van zegel en registratie, waar zij vereischt worden, zijn in dit tarief niet begrepen, en worden den schipper afzonderlijk in rekening gebragt.

-ocr page 1066-

BKl'EDIGDL VJtHTAl.EKS.

WET van ('en Gden Mei 1878 (Sb. n0. 301, houdende bepalingen omtrent de beëedigde vertalers.

Akt. 1. Hij, die bevoegd is tot liet geven van middelbaar onderwijs in een of meer vreemde talen, wordt op zijn verian-gen door de arrondissements-regtbarik zijner woonplaats als vertaler voor een of meer dier talen becedigd, wanneer hij tevens voldosnde blijken geeft van kennis der Nederlandsclie taal, ter beoordeeling van de regtbank, en een getuigschrift overlegt van goed zedelijk gedrag, afgegeven door burgemeester en wethouders der gemeente of gemeenten waar hij gedurende de twee laatste jaren heefr. gewoond.

Art. 3. Ook anderen dan de in art. 1 genoemde worden, op hun verlangen, door de arrondissements-regtbank hunner woonplaats als vertaler voor een of meer talen beëedigd, wanneer zij voldoende blijken geven van kennis van die taal of talen en van de Nederlandsche taal, ter beoordeeling van de regtbank, en een getuigschrift overleggen van goed zedelijk gedrag, afgegeven door burgemeester en wethouders der gemeente of gemeenten waar zij gedurende de twee laatstejaren hebben gewoond.

Art 3. Hij, die aan de vereischten van art. 1 of art. 2 voldoet, legt ter openbare teregtzitting van de regtbank den eed of de belofte af, dnt hij zijne pligten als vertaler met nauwgezetheid zal vervullen

Hem wordt, na nederlegging van zijne handteekening ter griffie, eene acte uitgereikt, houdende zijne toelating als beëedigd vertaler voor de daarin vermelde taal of talen.

Art. 4 De legalisatie der handteekening van den beëedigden vertaler op door hem als zoodanig uitgegeven stukken geschiedt, indien zij vereischt of door belanghebbenden verlangd wordt, door den president der regtbank, voor welke hij den eed heeft afgelegd, of, bij verandering v-.n woonplaats, door den president der regtbank van het arrondissement, waartoe zijne nieuwe woonplaats behoort, mits hij, met vertooning zijner acte van toelatine, ter griffie dier rcgtbai.k zijne handteekening heeft nedergelegd

Art 5 De acte van toelating geeft de bevoegdheid om in het geheele Rijk als beëedigd vertaler op te treden voor de taal of talen, in de acte vermeld.

Art 6. De acte van toelating kan ten allen tijde worden herroepen door de arrondisst-ments regtbank der woonplaats van den vertaler, op grond dat hij is gebleken onbekwaam of onbetrouwbaar te zijn.

Van die herroeping geschiedt openbare aankondiging in de nieuwsbladen door de zorg van het openbaar ministerie.

Art. 7. De artikelen 5 en 6 dezer wet zijn mede van toepassing op hen, die vóór hare in werking treding als vertalers door eenig regterlijk collegie waren beëedigd.

1010

-ocr page 1067-

rkglem. van obuk advocaten en peocubf.ubs. 1011

De legalisatie, bedeeld in artikel 4, geschiedt door den president van de arronuissements-regtbank hunner woonplaats, mits zij, met vertooning hunner acte, ter griflie dier regtbank hunne handteekening hebben nedergelegd.

BESLUIT van den \sten Junij 1879 (Sb. n0. 107), tot wijziging van regiment III, zijnde het reglement van orde en discipline voor de advocaten en procureurs, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 14 September

1838 (Sb n0. 36), alsmede tot intrekking van het Koninklijk besluit van 12 September

1839 (Sb. n0,. -.f2), benevens van bepalingen van de Koninklijke besluiten van 8 April 1839 (Sb n0. 10) en van 7 April 184:2 (Sb n0. 11.)

[Voorkomende op b]z 895 hiervoren.]

Abt. 1. Artikel 1 van reglement III wordt gelezen als volgt:

„Ieder, die den graad van doctor in de regtt-n uf in de regts-wetenschap bezit, is bevoegd om te worden ingeschreven als advocaat, tenzij art. 12 op hem mogt zijn toegepast.quot;

Abt. 2. Artikel 2 van genoemd reglement wordt gelezen als volgt:

„Zij, die den in art. 1 vereischten graad niet bezitten, doch op 1 Augustus 1879 met Onze bijzondere toestemming als advocaat waren ingeschreven, behouden de bevoegdheid om als zoodanig te fungeren, tenzij art. 12 op hen mogt worden toegepast.quot;

Abt. 3. Uit artikel G, tweede lid, van genoemd reglement vervallen de woorden: „hetzij tengevolge van dit reglement, hetzij van andere bepalingen.quot;

Aan het slot van hetzelfde artikel wordt bijgevoegd:

„Gelijke kennisgeving binnen denzelfden termijn geschiedt daarenboven door den griflier bij den Hoogen Raad aan het goregtshof en de arrondiscements-regtbank te 's Gravenhage, en door den griffier bij elk geregtshof in andere gemeenten aan de arrondissements-regtbank in die gemeente.quot;

Abt. 4. Artikel 7 van genoemd reglement wordt gelezen als volgt:

„Het beroep van advocaat is vereenigbaar met dat van procureur.quot;

Abt. 5. Artikel 9 van genoemd reglement wordt gelezen als volgt:

-ocr page 1068-

1012 reglement van orde kn discipline

„In elk arrondisstment, waar meer dan veertien advocaten zijn ingeschreven, wordt uit hen een raad van toezigt en discipline gevormd, bestaande uit zes leden, waaronder de deken.

De leden van dezen raad worden gekozen door eene algemeene vergadering van de in het arrondissement ingeschreven advocaten.

l)e stemming geschiedt schriftelijk en voor elk lid afzonderlijk, in de eerste plaats voor den deken

Jaarlijks treden twee leden volgens rooster af; zij zyn herkiesbaar.quot;

Art. 6. Aan het slot van artikel 11 van genoemd reglement wordt als nieuw lid bijgevoegd:

„Het onderzoek en de oplegging of uitspraak der straf geschieden door den burgerlijken regter in rasidkamer.quot;

Art. 7- In artikel 13 van «renoemd reglement wordtin plaats van de woorden: „respectivelyk op voordragt vanquot;, gelezen: „uit eene voordragt van twee personen voor elke vacature, opgemaakt doorquot;.

Art. 8. Uit artikel 17 van genoemd reglement vervalt het tweede lid en wordt in het eerste lid in plaats van de woorden: „verwijst het de behoeftigen naar den deken der orde, ten einde door dezen aan dezelve een advocaat worde toegevoegdquot;, gelezen: „voegt het den behoeftige een advocaat toe.quot;

Art 9 In anikel 19, tweede lid, van genoemd reglement wordt in plaats van de woorden: „ter uitvoering van het be-paalde bij dit reglementquot;, gelezen: „of door ten minste zes leden der orde, die dit schriftelijk met opgave van redenen aanvragen.quot;

Het derde lid van dit a-tikel wordt gelezen al» volgt:

„Zoowel voor de vergaderingen van de orde der advocaten als voor die van den raad van toezigt en discipline kan een huishoudelijk reglement door de orde worden vastgesteld.quot;

Art. 10. Artikel 23 van genoemd reglement wordt gelezen als volgt:

„leder, die den graad van doctor in de regten of in deregts-wetenschap bezit, wordt op zijn verzoek toegelaten als procureur, tenzij hij als zoodanig ware ontzet.quot;

Art. 11. Artikel 23 van genoemd reglement wordt gelezen als volgt:

„Gelijktijdige toelating als procureur bij meerdere rejitscol-legiën geschiedt alleen bij die, welke gevestigd zijn in dezelfde gemeente.

De procureur is verpligt in die gemeente of binnen den afstand van duizend meter daarbuiten zijn vast en voortdurend verblijf te hebben. Om bijzondere redenen kan hem, op zijn verzoek, eene andere gemeente in hetzelfde arrondissement tot vast en voortdurend verblijf door Ons worden aangewezen, mi-js in dat geval de kosten van verplaatsing naar de gemeente van den zetel van het regtscollegie niet ten laste der wederpartij gebragt worden.

Dit artikel is niet van toepassing op procureurs, vallende in de bepalingen van art. 12 der wet van 10 November 1875 (Sb. n0, 204) en vs»n art. 13 der wet van 9 April 1877 (Sb. no.80).quot;

Art. 12. Artikel 24 van genoemd reglement wordt gelezen als volgt;

-ocr page 1069-

voor db advocaten en peocukeurs. 1018

,/De procureurs worden op repuisitoir van het openbaar ministerie beeedigd alvorens in functie te treden, en legden denzeltden eed of belofte af als de advocaten, met toevoeging aan bet formulier van eedsafleggins: van de woorden: „alsmede dat ik mijne pligten als procureur getrouw zal vervullen.quot;

Zij, die bereids als advocaat zijn beeedigd, leggen den volgenden eed (belofte) af:

„Ik zweer (beloof), dat ik mijne pligten als procureur getrouw zal vervullen.quot;

De becediging, welke tevens wordt aangemerkt als toelating, geschiedt uitfluitend: te 'sGravenbage bij den Hooaen Raad, in de gemeenten waar een geregtshof gevestigd is, bij dat ge-regtsbof en elders bij de arrondissements-regtbank quot; Art. 13 Als artikel 25 van genoemd reglement wordt gelezen: „De bepalingen van de artikelen 6, eerste en tweede lid, 12, 18, 20 en 21 zijn op de procureurs van toepassingquot;

Art. 14 In artikel 28 van genoemd reglement wordt achter „bepaaldquot; gelezen: ,,en bovendien aan de straf van ontzetting uit hun beroep, alles te onderzoeken, op te leggen of uit te spreken door den burgerlijken regter in raadkamer, en niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den belanghebbende.

Bij schorsing of ontzetting hebben zij gelijke bevoegdheid tot beklag als de advocaten.quot;

Art 15. Uit artikel 30 van genoemd reglement vervallen de woorden: „bij de pleidooijen, rapporten, conclusiën van het openbaar ministerie, bij de uitspraak van het arrest en van het vonnis, enquot;.

Art. 16. De thans bestaande rsiden van toezigt en discipline treden in hun geheel af op 1 Januarij )880.

In de maand December 1879 wordt een nieuwe raad gekozen op den voet bepaald by art. 9.

De rooster van aftreding van den nieuwen raad wordt tevens bij loting vastgesteld.

Art. 17 De bij het in werking treden van dit besluit fungerende procureurs, bedoeld in art 9 der wet van 23 April 1879 (Sb. n0. 75), worden door de griffii-rs van de collegiën, waarbij zij fungeren, ambtshalve op het tableau gesteld naar de orde hunner benoeming.

Art. 18. liet besluit van 12 September 1889 (Sb. n0. 42), benevens de bepalingen van de besluiten van 8 April 1839 (Sb n0, 10) en van 7 April 1842 (Sb. n0. 11), die op de procureurs betrekking hebben, zijn ingetrokken

Art ]9. Dit besluit treedt in werking den eersten Augustus 1879.

-ocr page 1070-

reglement van obde en discipline

Tekd van het gewijzigd reglement van orde en duciphne vcor de advocaten en procureurs»

EERSTE AFDEELIKG.

Van de advocaten, de raden van discipline en het bureau van colnsultatie.

Art. 1. Ieder, die den graad van doctor in de regtcn of in de regtsweienschtjp bezit, is bevoegd om te worden ingescheven als advocaat, tenzij art. 12 op hem mogt zijn toegepast.

Art. 2. Zij, die den in art. 1 vereiachten graad niet bezitten, doch op 1 Augustus 1879 met Onze bijzondere toestemming als advocaat waren ingeschreven, behouden de bevoegdheid om als zoodanig te fungeren, tenzij art. 12 op hen mogt worden toegepast.

Art. 3. Do advocaten zijn verpligt hunne woonplaats te hebben binnen het arrondissement, waarin gevestigd is het reg-terlijk collegie waarbij zij zijn ingeschreven.

De advocaten, die hun bestendig verblijf niet hebben in de plaats, waar het collegie, bij hetwelk zij zijn ingeschreven, gevestigd is, moeten ter griffie van dat collegie eene woonplaats in die plaats kiezen.

Bij gebreke van aan de voorschriften van dit artikel te voldoen, worden zij, na eene aanmaning daartoe, op requisitoir van het openbaar ministerie, van het tableau geschrapt.

Art. 4. § 1. De inschrijving der advocaten geschiedt bij de arrondissements-regtbank hunner woonplaats.

Te *8 Gravenhage echter geschiedt zij uitsluitend bij den Hoogen Raad en in de overige gemeenten, waar een geregtshof is gevestigd, uitsluitend bij dat geregtshof.

§ 2. Zoowel in burgerlijke als in strafzaken hebben de advocaten, bij welk resterlijk collegie binnen het Koningrijk ook ingeschreven, de bevoegdheid, om als zoodanig ook voor alle andere regterlijke collegien binnen het Rijk op te treden.

§ 3. In de gevallen waarin een advocaat zijn beroep uitoefent buiten het arrondissement zijner woonplaats, kan van hem vóór alle toelating worden gevorderd de vertooning van zijne acte van beëediging, naar de voorschriften van art. G van dit reglement behoorlijk geviseerd.

§ 4. Ten laste een er wederpart ij mogen in geen geval gebragt worden de kosten van verplaatsing en vacatie eens advocaats buiten zijne woonplaats, ten gevolge der vorenstaande bepalingen ontstaan.

Art. 5. Zij worden beëedigd bij de collegien, waarbij zij verlangen te worden ingeschreven, op requisitoir van het openbaar ministerie, en leggen den navolgenden eed of belofte af:

„Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de regterlijke autoriteiten, en dat ik geene zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet geloove regtvaardig te zijn.quot;

Akt. 6. De advocaten worden door den griffier op het tableau eesteld, op vertoon hunner acte van becedigiag, welke alsdan

3014

-ocr page 1071-

voor de advocaten en procuekurs. 1015-

en daarna telken jare in de maand September door den griffier kosteloos wlt;.rdt geviseerd.

Zij, die verlangen niet langer op het tableau te staan of eenige betrekking verkrijgen, waarmede het beroep van advocaat onver-eenigbaar is, of die hunne acte van beëediging niet binnen den tijd tot het viseren derzelve voorgeschreven, aan den griffier tot dat einde ter hand stellen, worden op hunne aangifte, of op requisitoir van het openbaar ministerie, van het tableau geschrapt.

In die plaatsen, waar een raad van toezigt en discipline bestaat, is de grillier van het regterlijk collegie, welke de inschrijving of de doorschrapping heeft gedaan, verpligt daarvan binnen acht dagen scliri telijk keunis te geven aan den deken der orde.

Gelijke kennisgeving binnen denzelfden termijn geschiedt daarenboven door den griffier bij den Hoogen Raad aan het geregtshof en de arrondissements-regtbank te 's Gravenhage, en door den griffier bij elk gcregtshof in andere gemeenten aan de arrondissements-regtbank in die gemeente

Art. 7. Het beroep van advocaat is vereenigbaar met da'; van procureur.

Art. 8. De advocaten oefenen de praktijk uit volgens de bevoegdheid en vereischten, bij de Wetboektn van Burgerlijke Kegtsvordering en Strafvordering gegeven en gevorderd, en overeenkomstig de wet op de organisatie der regterlijke magt.

Art. 9. In elk arrondissement, waar meer dan veertien advocaten zijn ingeschreven, wordt uit hen een raaü van toezigt en discipline gevormd, bestaande uit zes leden, waaronder de deken.

De leden van dezen raad worden geko/.en door eene algemeene vergadering van de in het arrondissement ingeschreven adv ocaten.

De stemming geschiedt schriftelijk en voor elk lid afzonderlijk, in de eerste plaats voor den deken.

Jaarlijks treden twee leden volgens rooster af-, zij zijn her-kiesbaar.

Art. 10. Daar, waar geene raden van discipline zijn, oefent het geregtshof of de regtbank respectivelijk het toezigt en de discipline uit.

Art. li. De raad van toezigt en discipline is belast met de zorg voor de eer van den stand der advocaten.

Hij houdt toezigt over de handelingen der advocaten als zoodanig.

Hij weert en beteugelt de inbreuken en misslagen, en zal tot dat einde, naar gelang der omstandigheden, kunmn opleggen de straffen van:

enkele waarschuwing,

berisping,

schorsing in de uitoefening van de praktijk, ten hoogste gedurende een jaar;

alles echter niet dan na verhoor van den belanghebbende, of deze behoorlijk geroepen zijnde, en, bij oplegging der laatst gemelde straf, behoudens beklag aan het geregtshof en voor ciiegenen, welke bij den Hoogen Raad zijn ingeschreven, aan dien Raad.

Wannoer de arrondissements regtbanken eene der voorzeide-straffen opleggen, wordt een beklag toegelaten aan het geregtshof : is de straf opgelegd door het geregtshof, aan den Hoogen Raad..

-ocr page 1072-

1016 keglement vax orde en discipline

Van de straffen, door den Hoogen Raad opgelegd, valt geen beklag.

Het onderzoek en de oplegging of uitspraak der straf geschieden door den burgerlijken regter in raadkamer.

Akt. 12. Een advocaat, die bereids tweemalen mogt zijn geschorst in de praktijk, zal, wederom in dezelfde straf vervallende, van de lijst worden geschrapt.

Akt. 13. In de residentie van den Hoogen Raad en van elk geregtshof, alsmede van elke arrondissements-regtbank, wordt een bureau van consultatie ingesteld, ten minste uit drie en ten hoogste uit vijf advocaten bestaande, te benoemen door den Hoogen Raad, het geregtshof of de regtbank uit eene voordrag! van twee personen voor elke vacature, opgemankt door den raad van discipline, waar er een bestaat.

Art. 14. De Hooge Raad, het geregtshof of de regtbank regelt de aftreding; de aftredende zijn op nieuw verkiesbaar.

Art. 15. Dit bureau vergadert in de residentie van den Hoogen Kaad eens in iedere week; elders naar de behoeften, des noods om de veertien dagen of drie weken, alles gratis.

Art. 16 Deszelfs hoofddoel is om geregtelijken raad en by-stand te verschaffen aan behoeftigen, die gecnen praktizijn hebben, voor zoo ver bij de 10de afdeeling van den 6den titel des derden boeks van het Wetboek vau Burgerlijke Regtsvor-dering daarin niet is voorzien.

Art. 17. Het bureau onderzoekt summier de. zaken der zich tot hetzelve wendende of verwezene beho ftigen, en de zaken niet vooraf als ongegrond beschouwende, voegt het den te.ioef-tige een advocaat toe.

Art. 18. üe advocaat geroepen om een beschuldigde te verdedigen, mag zich daaraan niet onttrekken, dan om redenen, door den president van den Hoogen Raad, het geregtshof of de regtbank goedgekeurd.

Art. 19. De deken zal den raad van toezigt en discipline kunnen bijeenroepen, telkens wanneer hij zulk} noodig oor deelt, doch zal tot zoodanige oproeping gehouden zijn, wanneer drie leden van dien raad zulks schriftelijk gevraagd hebben.

Indien eene bijeenroeping der orde van de advocaten door den raad van toezigt en discipline of door ten minste zes leden der orde, die dit schriftelijk met opgave van redenen aanvragen, noodzakelijk wordt geoordeeld, geschiedt die bijeenroeping op last van den deken.

Zoowel voor de vergaderingen van de orde der advocaten als voor die van den raad van toezigt en discipline kan een huishoudelijk reglement door de orde worden vastgesteld.

In alle vergaderingen, hetzij van de orde der advocaten, hetzij van den raad van toezigt en discipline, bekleedt de deken het voorzitterschap, en heeft hy het staken der stemmen eene beslissende stem.

Art. 20. Ingeval een advocaat bij pleidooi of anderzins voor den regter zich oneerbiedig gedraagt, of zich vergeet in onbetamelijke uit irukkingen, jegens de wet, den regter, of ten aanzien van he' openbaar gezag, of zich met blijkbaar doel van beleediging, onbetamelijk uitlaat jegens partijen of getuigen.

-ocr page 1073-

VOO a DE ADVOCATEN EN PBOCURKUBS. ]017'

z»l hij door den president worden gewaarschuwd of berispt», en op deszelfs voord ragt dadelijk door het collegie voor eenen tijd in de uitoefening van zijn beroep voor de regterlijke col-legien kunnen worden geschorst; alles onverminderd de bevoegdheid aan de regterlijke collegien toegekend, ten aanzien der orde op de teregtzittingen.

A*t. 21. De advocaten pleiten staande, gekleed in het cos-tuum, bij het bijzonder reglement, op dat onderwerp bepaald, des goedvindende met gedekten hoofde.

TWEEDE AFDEELING.

Van de procureurs.

A.bt. 22. Ieder, die den graad van doctor in de regten of in de regtswetenschap bezit, wordt op zijn verzoek toegelaten als procureur, tenzij hij als zoodanig ware ontzet.

Art. 23. Gelijktijdige toelating Is procureur bij meerdere regtscollegiën geschiedt alleen bij die, welke gevestigd zijn in dezelfde gemeente.

De procureur is verpligt in die gemeente of binnen den afstand van duizend meter daarbuiten zijn vast en voortdurend verblijf te hebben. Om bijzondere redenen kan hem, op zijn verzoek, eene andere gemeente in hetzelfde arrondissement tot vast en voortdurend verblijf door Ons worden aangewezen, mits in dat geval de kosten van verplaatsing naar de gemeente van den zetel van het regtscollegie niet ten laste der wederpartij gebragt worden.

Dit artikel is niet van toepassing op procureurs, vallende in de bepalingen van art. 12 der wet van 10 November 1875 (Sb. n0. 204) en van art. 13 der wet van 9 April 1877 (Sb. n0. gt;-0).

Art 24. De procureurs worden op requisitoir van het openbaar ministerie beëedigd, alvorens in functie te treden, en leggen denzelfden eed of belofte af als de advocaten, met toevoeging aan het formulier van eedsaflegging van de woorden: „alsmede dat ik mijne pliglcn als procureur getrouw zal vervullen.quot;

Zij, die bereids als advocaat zijn beëedigd, leggen den volgenden eed (belofte) af:

„Ik zweer (beloof), dat ik mijne pligteu als procureur getrouw zal vervullenquot;

De beëediginp, welke tevens wordt aangemerkt als toelating, geschiedt uitsluitend: te 's Gravenhage bij den Hoogen Kaad, in de gemeenten, waar een geregtshof gevestigd is, bij dat ge-regtshof en elders bij de arrondissements-regtbank.

Art. 25. De bepalingen van de artt. 6, eerste en tweede lid, 12, 18, 20 en 21 zijn op de procureurs van toepassing.

Art. 26. De procureurs oefenen hunne functiën uit overeenkomstig de wet op de organisatie der regterlijke magt, de Wetboeken van Burgerlijke Regtsvordering en Strafvordering, en de orde door de geregtshoven en regtbanken, des noods, voor de inwendige dienst voor te schrijreu.

Art. 27. Zij staan onder het toezigt en de discipline der collegiën, waarvoor zij fungeren.

Art. 28. Zij zijn naarmate der misslagen, verzuimen of in-

-ocr page 1074-

1018 GETAL EN ÏBACTKMENTKN DEURWAAEDKBS,

breuken door hen begaan, onderworpen aan dezelfde straffen van waarschuwing, berisping of schorsing, als ten aanzien der advocaten is bepaald, en bovendien aan de straf van ontzetting uit hun beroep, alles te onderzoeken, op te leggen of uit te spreken door den burgerlijken regter in raadkamer, en niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den belanghebbende.

Bij schorsing of ontzetting hebben zij gelijke bevoegdheid tot beklag als de advocaten.

Art. 29, Zij mogen, daartoe volgens dit reglement geroepen of aangewezen, hunne dienst niet weigeren.

Art. 30. Zij zijn gehouden in persoon, of in geval van afwezigheid of belet, door eenen anseren procureur vertegenwoordigd, zich in hun costuum op de teregtzittingen te laten vinden, wanneer hunne zaken worden opgeroepen; zij zullen verder in de zaken, aan hen opgedragen, aanwezig moeten zijn bij al die handelingen, waarbij de wet hunne tegenwoordigheid vereischt.

Art 31. De procureurs, die hun bestendig verblijf nien mogten hebben in de plaats, waar het collegie. bij hetwelk zij fungeren, gevestigd is, moeten ter griflie een domicilie in die plaats aanwijzen, alwaar de beteekcningen aan beu kunnen geschieden

BKSLÜ1T van den \hden Julij 1879 (St). nquot;. Wi), waarbij, met intrekking der Koninklijke hesluiten van 8 April 1839 (Sb. nquot;. 10), 7 April 1812 (Sb. 11), 28 Junij 1871 (Sb. n0. 73) en 18 Tebruarij 1877 (Sb. n0. 26), het maximum van het getal deurwaarders bij de regterlijke coUegiën en hunne tractementen op nieuw worden vastge ate d.

[Zie vroegere besluiten blz. 904 Mer-voren.]

Art 1. Behoudens de bepalingen van art 13 der wet van 10 .November 1875 (Sb. n® 204) en van art. 14 der wet van 9 April 1877 (Sb. n0. 80), wordt het maximum van het getal der deurwaarders vastgesteld als volgt:

bij den Koogen Raad op vier;

bij een geregtshof op drie;

bij tene arrondissements-regsbank op vier, gevestigd in hoofdplaats van het arrondissement, uitgezonder l te Amsterdam waar bet getal op twaalf, te Rotterdam waar het op zeven, en ie 'a Gravenhage waar het op vijf kan worden gebragt, terwij! daarenboven in elk der kantons, tot het gebied der arrondisse ments-regtbank behoorende, ten hoogste twee deurwaarders

-ocr page 1075-

keskling kleinhandel in stekken drank enz. 1019 kunnen worden aangesteld, buiten de hoofdplaats van het arrondissement gevestigd.

bij een kantongeregt op één, met dien verstande dat aan de deurwaarders bij de arrondisseraents-regtbank die niet tot deurwaarders bij het kantongeregt zijn aangesteld, de bevoegdheid kan worden gegeven, om, in het kanton waar zij gevestigd zijn, ook bij het kantongeregt te fungeren.

Aut 2. Aan de deurwaarders bij den Hoogen Raad wordt een vaat tractement van zes honderd gulden en aan die bij de geregtshoven van vier honderd vijftig gulden 'sjaars toegelegd, onverminderd het bepaalde bij art. 13, tweede lid, der wet van 10 November 1875 (Sb. nQ. 204)

Art 3. De besluiten van 8 April 1889 (Sb. nQ. 10), van 7 April 1842 (Sb. nQ. 11), van 28 Junij 1871 (Sb. uo. 73) en van 18 Februarij 1877 (Sb. n0. 26) zijn ingetrokken.

Art. 4. Dit besluit treedt in werking den Isten Augustus 187(J.

WET van den 'iisten Junij 1881 (Sb. nquot;. 97), houdende teettetijke bepalingen tot regeling van den kleinhandel m sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap.

Art. 1. Hij die sterken drank in het klein verkoopen wil, vraagt, behoudens de uitzonderingen in art. 15 vermeld, daartoe vooraf vergunning aan burgemeester en wethouders der gemeente binnen welke hij dat bedrijf wenscht uit te oefenen.

Onder verkoop in het klein wordt verstaan verkoop bij hoeveelheden van minder dan twee liter.

Het verzoekschrift om vergunning bevat eene naauwkeume opgave van de localiteiten waar men sterken drank wenscht te verkoopen en van de namen, voornamen, ambten, beroepen en bedrijven, zoowel van den verzoeker als van zijne huisgenooten boven den leeftijd van zestien jnreu.

De vergunning wordt alleen geweigerd in de gevallen bij de wet vermeld.

Art. 2. Het aantal te verleenen vergunningen mag niet meer bedragen dan:

in gemeenten met meer dan 50,000 zielen, 1 op 500 inwoners ;

in gemeenten met meer dan 20,000 en ten hoogste 50,000 zielen, 1 op 400 inwoners;

in geme nten met meer dan 10,000 en ten hoogste 20,000 zielen, 1 op 300 inwoners;

in de overige gemeenten 1 op 250 inwoners;

een en and-r met dien verstande, dat toeneming der bevolking geene verlaging van het maximum meêbrengt.

Door Ons kan. Gedeputeerde Staten gehoord, en op voorstel van den betrokken gemeenteraad, naar aanleiding van bijzondere

-ocr page 1076-

]020 kegeling v. d. kleinhandel in stekken dkank plaatselyke omstandigheden, eene verlaging of verhooging van het maximum der volgens de eerste zinsnede van dit artikel in eene gemeente te verleunen vergunningen, worden vastsesteld. Deze vaststelling geschiedt voor een bepaalden termijn, die, des gevorderd, op gelijke wijze kan worden verlengd.

Vergunningen boven het vastgestelde maximum kunnen in bijzondere gevallen door burgemeester en wethouders eener gemeente, na ma^tiging van Gedeputeerde Staten, worden verleend bij gemotiveerd besluit, in de Staatscourant te vermelden. Zij worden, zoodia zich daartoe de gelegenheid voordoet, binnen de grenzen van het maximum teruggebragt.

Bij plaatsrlijke verordening kan de gemeenteraad, onverminderd zijne bevoegdheid krachtens art. 135 der gemeentewet:

1°. wijken, buurten of straten aanwijzen waar verkoop van sterken drank in het klein niet of niet dan onder zekere voorwaarden mag worden vergund:

2o. eischen stellen voor de localiteiten waar verkoop van sterken drank in het klein mag worden vergund.

Akt. 3. De in art. 1 bedoelde vergunning wordt geweigerd:

1«. wanneer door het verleen^n der vergunning in strijd zou worden gehandeld met de bepalingen van art. 2 of met eene in dat artikel bedoelde plaatselijke verordening;

2o. wanneer de vergunning wordt gevraagd voor eene locali-teit, die voor de openbare dienst wordt gebruikt of die met zoodanige localiteit gemeenschap heeft;

3o. wanneer de verzoeker binnen de laatste vijf jaren tot eene gevangenisstraf van een jaar of tot eene zwaardere straf onherroepelijk is veroordeeld;

4o. wanneer de verzoeker wegens overtreding van art. 20 of binnen de laatste twee jaren tweemalen wegens overtreding van eene andere strafbepaling dezer wet onherroepelijk is veroordeeld ;

5°. wanneer de verzoeker van het genot van zyn3 burgerlyke of burgerschapsregten geheel of gedeeltelijk is ontr.et;

6°. wanneer het verdoek strekt tot drankverkoop in bordeelen;

7°. wanneer binnen de vijf laatste jaren eene vroegere vergunning, den verzoeker verleend, werd ingetrokken krachtens art. 9, no. 3;

8°. wanneer de vergunning wordt gevraagd voor eene localiteit waarin eene andere winkelnering wordt uitgeoefend of loten worden verkocht in de Nederlandsche Staatsloterij, of die met zoodanige localiteiten gemeenschap heeft;

9° wanneer de verzoeker tolgaarder, brug- of sluiswachter is, of eenig openbaar ambt bekleedt;

10° wanneer de verzoeker is de tusschenpersoon voor iemand, die in een der onder nos. S—9 vermelde gevallen verkeert.

Akt. 4. Op voordragt van burgemeester en wsthouders kan door Gedeputeerde Staten vrijstelling worden verleend van het verbod, vervat in art. 3, no. 8, voor kommen van dorpen, waar op niet meer dan twee plaatsen sterke drank in Tiet klein wordt verkocht.

Van het verbod, vervat in art. 3. no. 9, kan vrijstelling worden verleend, voor zooveel Rijksambten of bedieningen betreft, door

-ocr page 1077-

en tot beteugeling van openbare dronkenschap. 1021 Ons, voor zooveel andere ambten of bedieningen aangaat door Gedeputeerde J-taten, in beide gevallen burgemeester en wethouders gehoord.

Abt. 5. Het in art. 1 bedoelde verzoekschrift om vergunning wordt, zoodra het is ingekomen, door burgemeester en wethouders op de in de gemeente gebruikelijke wijze ter openbare kennis gebragt.

Binnen cene maand, nadat deze bekendmaking geschied is, wordt op het verzoek schriftelijk beschikt.

Abt. 6, Onveiminderd de bepalingen dei* wet van 21 Mei 1819 (Sb. no. 34), heeft de vergunning, in art 1 bedoeld, geene kracht voor de betaling van een gemeentelijk vergunningeregt, door den gemeenteraad vast te stellen.

Als grondslag voor de berekening van het vergunningsregt wordt aangenomen de jaarlijks te schatten huurwaarde, die de localiteit, in verband met den omvang van het bedrijf, waarvoor de vergunning strekt, kan geacht worden te bezitten.

Dit vergunningsregt mag niet lager zijn dan tien gulden en niet hooger dan vijf-en-twintig gulden voor elke honderd gulden huurwaarde of gedeelte daarvan, met dien verstande dat het bedrag van het vergunningsregt met vijf-en-twintig ten honderd daalt voor de localiteiten waar geen sterke drank verkocht noch geschonken wordt tueschen Zaturdagavond te zes en Maandagochtend te zes ure.

De regeling van dit vergunningsregt geschiedt met inachtneming van de artikelen 232 tot 236 der wet van 29 Junij 1851 (Sb. no. 85).

Abt. 7. De vergunning wordt telkens verleend voor één jaar.

Zij wordt echter telkens geacht weder voor één jaar te zyn ingegaan, indien vóór het eindigen van den termijn het verschuldigde vergunningsregt is betaald, en burgemeester en wethouders geen gebruik hebben gemaakt van de hun bij art. 9 verleende bevoegdheid.

Abt. 8. De vergunning geldt uitsluitend voor de daarin vermelde localiteiten. Zij geldt, behoudens de uitzonderingen in het tweede lid van dit artikel vernield, uitsluitend voor den persoon des verzoekers,

Bij overigden of tydelyke onbevoegdheid of verhindering van den geregtigde tot uitoefening van het bedrijf, kan dit gedurende het loopende verguningsjaar, zonder nadere vergunning worden voortgezet, in het eerste geval door de erfgenamen of een of meer hunner, in het tweede geval door hen die, hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens opdragt van den geregtigde, daartoe bevoegd zijn.

Abt. 9. De vergunning wordt door burgemeester en wethouders ingetrokken:

1°, wanneer omstandigheden zich voordoen op grondwaarvan, waren ze vroeger aanwezig of bekend geweest, zij krachtens art. 3, nos. 3—10, zou zyn geweigerd;

2°. wanneer van eene verleende vergunning gedurende drie maanden achtereen opzettelijk niet wordt gebruik gemaakt-,

3°. wanneer zich in de localiteiten ten gevolge van dronken-schap feiten hebben voorgedaan, die de vrges wettigen, dat de

65

-ocr page 1078-

10Ö2 reg kling v. d. kleinhandel in stebken dbank voortduring der vergunning een gevaar zou opleveren voor de openbare orde of veiligheid.

Abt. 10. Afwijzende beschikking op het verzoek, alsmede intrekking der vergunning, is met redenen omkleed en wordt, den verzoeker in gesloten omslag gezonden.

Art. 11. Tegen de weigering of de intrekking der vergunning kan de belanghebbende, en tegen het verleenen der vergunning de burgemeester in hooger beroep komen bij Gedeputeerde Staten binnen veertien dagnn nadat de beschikking van burgemeester en wethouders ter kennis is gebragt van den belanghebbende, en, voor zooveel den burgemeester betreft, binnen veertien daoen na dagteekening dier beschikking.

De beslissing van Gedeputeerde Stateu wordt genomen bij een met redenen omkletd besluit, binnen drie maanden nadat het beroep is ingesteld, ten ware zij vooraf by afzonderlijk besluit mogt verdaagd zijn.

Hangende de termijnen tot en de behandeling van het heoger beroep blijft de vergunning of hare intrekking buiten werking.

Wordt het besluit van Gedeputeerde Staten door Ons vernietigd, dan hebben deze op nieuw over de zaak uitspraak te doen, met inachtneming van Onze beslissing.

AiiT, 12. Burgemeester en wethouders zendei;, jaarlijks aan Gedeputeerde Staten eene opgave van het getal «Ier gedurende het vorige jaar verleende en ingetrokken vergunningen, van den daarvoor betaalden prijs, alsmede van de in de gemeente bestaande inrigtingen waar, krachtens vergunning, sterke drank in het klein wordr verkocht.

Deze opgaven worden opgenomen in het provinciaal verslag en in de Staatscourant

Art. 18. In elke localiteit waar krachtens vergunnning sterke drank in het klem wordt verkocht, moet een door den gemeentesecretaris gewaarmerkt afschrift der vergunning, alsmede een gedrukt exemplaar dezer wet duidelijk leesbaar ziju opgehangen.

Tevens moet boven of ter zijde van de buitendeur, die toegang geeft tot de localiteit, met duidelijke letters te lezen zijn-.

1°. de naam van hem, aan wien de vergunning is verleend;

2°. het woord vergunning;

3°. wat de localiteit aangaat, in het slot van de derde zinsnede van art. 6 bedoeld, de tijd, gedurende welken daarin geen sterke drank verkocht noch geschonken wordt.

Binnen acht dagen moet het in hef eerste lid bedoelde afschrift, in geval van het vervallen of intrekken der vergunning, aan burgemeester en wethouders worden teruggezonden en het woord vergunning worden weggenomen.

Art 14. Wanneer zonder de vereischte vergunning sterke drank in het klein wordt verkocht, verbieden burgemeester en wethouders het voortzetten van dien verkoop en doen zy dien des noods beletten.

Art. 15. De artt. 1—14 zyn niet van toepassing:

1°. op drankverkoop in logementen aan logeergasten;

2o. op drankverkoop aan boord van vaartuigen aan de opvarenden;

8°. op drankverkoop door marketentsters aar. militairen op

-ocr page 1079-

en tot beteugeling van openbaee dec nkenschai'. 102S marsch, in legerplaatsen of in localiteiten aan het militair gezag onderworpen, door diegenen aan wie dit door de militaire overheid wordt toegelaten.

Strafbepalingen.

Akt. 16. Onverminderd de straffen wegens overtreding der wetten op het patent of wegens het houden van een huis van hazardspel, wordt met gevangenisstraf van 6én tot een-en-twintig dagen of geldboete van vijftig cents tot honderd gulden gestraft:

1°. hy die zonder de vereischte vergunning sterken drank in het klem verkoopt, te koop aanbiedt of ten verkoop in voorraad heeft;

2°. hij die in eene localiteit waar sterke drank in het klein verkocht wordt, op eenigerlei wijze aan koop van sterken drank eene kans op winst verbindt;

8°. hij die eene der handeliagen in de beide vorige nommers omschreven in zijne woning toelaat.

Akt. 17. Met gevangenisstraf van één tot een-en-twintig dagen of geldboete van vijftig cents tot honderd gulden wordt gestraft:

1°. de verkooper van sterken drank of zijn vervanger die, in de uitoefening van het beroep, aan een kind beueden den leeftijd van zestien jaren sterken drank toedient;

2°. de verkooper of zijn vervanger die bij gelegenheid van eene openbare verkooping den kooper om niet sterkeu drank toedient.

Akt. 18. De in de artt. 16 en 17 bedreigde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien, tijdens hut plegen van het feit, nog geene twee jaren zijn verloopen sedert de schuldige wegens een der in die artikelen of in] artikel 20 omschreven feiten onherroepelijk is veroordeeld.

Akt. 19. Hij die sterken drank in het klein koopt in eene localiteit niet voorzien van het in het tweede lid van art. 18 gevorderde opschrift, wordt gestraft met eene geldboete van vijftig cents fot vijftien gulden.

Akt. 20. Met gevangenisstraf van één dag tot negen maanden of geldboete van vyftig cents tot drie honderd gulden wordt gestraft:

1°. hij die een kind beneden den leeftijd van zestien jaren opzettelijk dronken maakt;

2°. hij die iemand door geweld of bedreiging met geweld dwingt tot het gebruik van bedwelmenden drank.

Indien het feit eene ziekte ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft; met gevangenisstraf van één dag tot vijf jaren.

Indien het feit den dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren.

Indien de schuldige het strafbare feit in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet voor een tijd, den duur der hoofdstraf ten miuste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande. Deze straf gaat in op den dag waarop de regterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Akt. 21. Met gevangenisstraf van één dag tot negen maanden

-ocr page 1080-

1024 beg klik g v. d. kleik handel in sterken drank of geldboete van vijftig cents tot drie honderd gulden wordt gestraft hij die aan iemand, die in kennelijken staat van dronkenschap verkeert, bedwelmenden drank toedient.

De drie laatste alinea's van het vorig artikel zijn in dezen mede van toepassing.

Art. 22: Met gevangenisstraf van één tot zes dagen of geldboete van vijftig cents tot vijf-en-twintig gulden wordt gestraft hij die, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert, hetzij in het openbaar het verkeer belemmert of de orde versmoort, hetzij eens andere veiligheid bedreigt, hetzij eenige handeling verrigt waarbij, tot voorkoming van gevaar voor leven of gezondheid van derden, bijzondere omzigtigheid of voorzorgen worden vereischt.

Indien tijdens het plegen van het feit nos geen jaar is ver-loopen, sedert de schuldige wegens hetzelfde feit of wegens dat, voorzien bij art. 23, onherroepehjk is veroordeeld of wegens het laatstgemelde feit vrijwillig de boete heeft betaald, wordt hy gestraft met gevangenisstraf van één tot veertien dagen.

Art. 23. Met geldboete van vijftig cents tot vijftien gulden wordt gestraft hij die zich in kennelijken staat van dronkenschap op den openbaren weg bevindt.

Indien tijdens het plegen van het feit nog geer zes maanden zijn verloopen sedert de schuldige wegens hetzelfde feit of wegens dat omschrttven in art. 22 onherroepelijk is veroordeeld, of wegens het in het eerste lid omschreven feit vrijwillig de boete heeft betaald, kan, in plaats van de geldboete, gevangenisstraf van één tot drie dagen worden opgelegd.

Bij tweede herhaling binnen een jaar na de eeate veroordeeling of vrijwillige betaling, wordt gevangenisstraf opgelegd van één tot veertien dagen

Bij derde of volgende herhalingen telkens binnen zes maanden na de laatste veroordeeling of vrijwillige betaling gepleegd, wordt gevangenisstraf opgslegd van één tot een-en-twmtig dagen, en kan de schuldige daarenboven, zoo hij tot werken in staat is, tot plaatsing in eene Rijkswerkinrigtinsr worden veroordeeld voor ten minste drie maanden en ten hoogste één jaar. Deze straf gaat in op den dag waarop de hoofdstraf eindigt.

Art. 24. Met geldboete van vijftig cents tot vijftien gulden wordt gestraft de overtreding van art. 13.

Art, 25. Met gevangenisstraf van één dag tot drie maanden of geldboete van vijftig cents tot zeshonderd gulden wordt gestraft hij die opzettelijk niet voldoet aan eene vordering krachtens deze wet of de bij deze wet bedoelde plaatselijke verordeningen gedaan door een ambtenaar mtt het opsporen van strafbare feiten belast, alsmede hij die opzettelijk eenige handeling, door een dier ambtenaren ondernomen ter uitvoering van deze wet, of de by deze wet bedoelde plaatselijke verordeningen, belet, belemmert of verijdelt.

Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert de schuldige wegens quot;letzelfde misdrijf onherroepelijk is veroordeeld, kunnen de straffen met een derde worden verhoogd.

Art. 26. Met het opsporen van de overtredingen dezer wet

-ocr page 1081-

en tot beteugeling van openba.re dronkenschap. 1025

cn van de bij deze wet bedoelde plaatselijke verordeuingen zijn, behalve de bij art. 11 van bet Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de marecbanssóe en alle ambtenaren van de Rijks- en gemeente-politie.

De voormelde ambteneren bebben ten allen tijde vrijen toegang tot alle localiteiten waar sterke drank in het klein wordt verkocht. Wordt ban de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien des noods met inroeping van den sterken arm, Is de localiteit tevens eene woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil van den bewoner niet binnen, dan op schriftelijken last van den burgemeester.

Van dit binnentreden wordt door hen binnen tweemaal vier-en-twintig nren proces-verbaal ongemaakt en aan den ingezetene, wiens woning is binnen getreden, in afschrift medegedeeld.

Overgangsbepalingen.

Art. 27. Hij die op het tijdstip van het in werking treden dezer wet, zonder strijd met wet of verordeniü^, sterken drank verkoopt, is bevoegd daarinede voort ie gaan tot het einde van den termijn waarvoor hij is gepatenteerd

Wenscht hij na dien termijn sterken drank in het klein te verkoopen, dan vraagt hij vóór 1 Januarij 1882 de daartoe volgens deze wet vereischte vergunning, overeenkomstijr art 1, onder opgave van zijn debiet gedurende de laatste twaalf maanden. Op zijn verzoek wordt, na 1 Januarij, zoodra mogelijk door burgemeester en wethouders schriftelijk beschikt.

Gedurende een jaar na het in werking treden dezer wet, kar hij die de in de vorige zinsnede bedoelde vergunning binnen deu gestelden termijn beeft gevraagd, onverminderd de bepa lingen der wetten op het patent, met den verkoop van sterkei drank in het klein voortgaan, zoolang hij niet:

1°. hetzij mededeeling heeft ontvangen van het besluit, ir kracht van gewijsde, waarbij op zijn verzoek afwijzend is beschikt 2°. hetzij verzuimd heeft het door hem verschuldigde ver-gunningsregt te betalen binnen eene maand, nadat het bedrag daarvan is vastgesteld.

Art. 28. Zoolang zij niet van bestemming zijn veranderd, kan voor de localiteiten, waarin op 1 Mei 1881, zonder strijd met wet of verordening, sterke drank werd verkocht, de vergunning, tenzij in de gevallen bedoeld bij art. 3, no. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10, niet geweiïerd worden;

a. aan hem, die op voormeld tijdstip daarin het bedrijf uitoefende, zoolang hij leeft;

b aan anderen gedurende de eerste twintig jaren na voormeld tijdstip.

Na 1 Mei 188-1 mag echtequot;*, behoudens de bepaling van de eerste zinsnede van art. 4, geen sterke drank in het klein verkocht worden in eene localiteit omschreven in art. 8. no. 8.

Art. 29. Gedurende de zes eerste maanden na het in werking, treden dezer wet wordt aan hem die zich op geen der beide voorgaande artikelen beroepen kan. geen vergunning verleend dan na magtiging van Gedeputeerde Staten.

Art. 30. Gedurende de vijf eerste jaren na het in werking

-ocr page 1082-

1026 beteugeling van desertie vak zeev18schehs.

tredeu dezer wet kan van het verbod, vervat in art. 3, no. 2, vrgstelling worden verleend, voor zooveel betreft gebouwen tot de Rijksdienst gebruikt, door Ons, voor zooveel betreft gebouwen tot eene andere openbare dienst gebruikt door Gedeputeerde Staten.

Abt. 31. Deze wet treedt in werking den Isten November 1881.

WET van den 'i'isten Junij 1881 (Sb. n5 9S), houdende strafbepalingen tot beteugeling van desertie van zeevisschers.

Abt. 1. l)e schepeling, die opzettelijk en wederrcgtelijk eeue reis, waarvoor hij zich op een Nederlandsch zeevisschersvaar-tuig heeft doen aanmonsteren, niet medemaakt, wordt, als schuldig aan desertie vóór den aanvang der reis, gestraft met gevangenisstraf van een tot veertien dagen.

Abt. 2. De schepeling, diü opzettelijk en wederrcgtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederlandsch zeevisschersvaar-tuig verbonden heeft, niet verder medemaakt, wordt, als schuldig aan desertie gedurende de reis, gestraft met gevangenisstraf van een tot dertig dagen.

Abt. 3. De gezagvoerder van een Nederlandsch ztevisschers-vaartuig, die, vóór het einde zijner verbindtenis, zich opzettelijk en wederregtelijk aan het voeren van het vaartuig onttrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot dertig dagen.

Abt 4. De reeder, boekhouder of gezagvoerder van een Nederlandsch zeevisschersvaartuig, die een schepeling in dienst neemt, wetende dat er nog geene maand is verstreken sedert deze zich aan zijne verbindtenis voor een Nederlansc.h zeevisschersvaartuig heeft onttrokken, op de wijze omschreven in artt. 1 of 2, wordt gestraft met gevangenisstraf van een dag tot drie maanden of geldboete van vijftig cents tot drie honderd gulden.

Niet strafbaar is het feit, indien de indienstneming buiten het Rijk in Europa geschiedt met toestemming van den Neder-landschen consul of, zoo die er niet is, op verzoek van de plaatselijke overheid.

Abt. 5. De feiten, door deze wet strafbaar gesteld, worden gebragt ter kennisneming van den kantonregter.

Voor zooveel de wijze van beregting als ook de verjaring betreft, worden zij met politie-overtredingen gelijk gesteld.

Het hooger beroep van de vonnissen der kantonregiers wordt gebragt voor de arrondissements-regtbanken waaronder zij be-hooren.

-ocr page 1083-

TABlEF STEAÏZAKEN. — DÈÜKWAARDEttS. 102t

WET van den 28aten Junij 1876 (Sb. n0. 141), tot wijziging van art. 48 ve n het tarief van geregtskosten in strafzaken, vastgesteld bij de wet van 18 April 1874 (Sb. n0. 66). | Zie die wet op blz. 864 hiervoren.J

Eenig artikel. Artikel 48 der wet van 18 April 187-i (Sb. no. 66), tot vaststelling van het tarief van geregtskosten in strafzaken, waarvan de gewone regter kennis neemt, wordt ingetrokken en vervangen door de volgende bepaling:

,,Art. 48. Aan getuigen, die zich verder dan twee kilometers buiten hunne woonplaats of, in het geval bedoeld bij art. 3, buiten hunne tydelijke verblijfplaats of tijdelijke ligplaats moeten begeven; wordt, indien zij het verlangen, voor iederen kilometer afstand op de heen- en op de terugreis afgelegd, eene schadeloosstelling voor reiskosten toegeschat van f 0,05.

„Boven die vergoeding voor reiskosten wordt toegesohat de vergoeding voor tijdverzuim, bepaald in artikel 24.quot;

BESLUIT van den \amp;den Februarij 1877 (Sb. nü. 26), tot wijziging van de artt. 3 en 4 van het Koninklijk besluit van 8 April 1839 (Sb. n0. iO), houdende o. a. bepalingen omtrent de deurwaarders

[Zie dat Besluit blz. 904 hiervoren.J

Hebben goedgevonden en verstaan, met wyziging van de artikelen 3 en 4 van het Koninklijk besluit van 8 April 1889 (Sb. no. 10):

1°. het getal deurwaarders bij de Arrondissements-Regtbank te 's Gravenhage, bestemd om in de hoofdplaats van dat arron-dissemeut te worden gevestigd, te bepalen op vijf;

2°. het tractement van de deurwaarders bij de geregtsboven vast te stellen op vier honderd vijftig gulden 'ajaara.

-ocr page 1084-

1028 kosten in bubgerl. zaken. - bevoegdh. pkocueeuhs.

WEÏ van den Wésten April 1879 (Sb. n0, 75), tot wijziaing der regeling van de kosten in burgerlijke zaken en van de bevoegdheid der procureurs tot het bepleiten dier zaken.

[Zie het tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken op blz. 845 en volgende.]

Advlt;

zier am aan

— Z Advc

lem van

- C

Reg Reg: plin ~ (' Regl plim Algen gevii

Beëed dend de). loetei gen y tal in} Jurge: (Wet lurgei justn in). 1 voerii wette het ti

- (Ta en sal

- (Wt

Artt. 1—4 dezer wet, houdende wijzigingen in liet Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, zijn in dat Wetboek opgenomen.

Art. 5. Artt. 29d, 41 en 42 van het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken, zijnde artt. ld, 13 en 14 van den derden titel van dat tarief, vastgesteld by de wet van 29 December 1343 (Sb., no. 66), worden ingetrokken.

Art. 6. In art. 43 van genoemd tarief, zijnde art. 1 van den vierden titel, vastgesteld bij de wet van 29 December 1843 (Sb, no. 67), worden uit letter d weggelaten de woorden: „wanneer die door hen zonder medewerking van een advocaat worden opgesteldquot;, en wordt aldaar f 1,00 veranderd in f ] ,80.

Art. 7. Het eerste lid van art. 45 van genoemd tarief, zijnde art. 3 van den vierden titel, vervalt, en het tweede lid wordt gelezen als volgt:

„Ue procureurs, die zelve de zaken bepleiten, berekenen hun salaris voor de pleidooijen en de voorbereiding daartoe even als de advocaten.quot;

Art. 51 van genoemd tarief, zijnde art. 9 var. den vierden titel, wordt ingetrokken.

Art. 8. Deze wet is niet van toepassing op ds bij haar in werking treden aanhangige regtsgedingen, voor zcoveel betreft de behandeling bij het collegie, waarbij zij aanhangig zijn. Voor die zaken blijven de bij deze wet gewijzigde wetsbepalingen gelden, a!s of zij niet waren gewijzigd.

Art. 9. De procureurs, op het tijdstip van het in werking treden dezer wet bij de verschillende regtscollegiën in functie, zijn bevoegd bij die collegiën te blijven fut geren als zoodanig en pleidooijen te houden in burgerlijke zaken.

ISa het in werking treden dezer wet wordt niemand als procureur toegelaten, dan die den graad bezit van doctor in de regten of in de regtswetenschap.

Art, 10. Deze wet treedt in werking den laten Augustus 1879

-ocr page 1085-

ALPHABEÏISCH REGISTER.

A.

Advocaten. (Bepalingen ten aanzien van de by de ontbonden arrond.-regtb. ingeschreven en aangestelde procureurs. . 80g

— Zie Reglement.

Advocaten en procureurs. (Reglement van orde en discipline vr.n de).......895

— (Besluit tot wijziging van Reglement III, zynde het Reglement van orde en discipline voor de). . , . 1011

— (Tekst van het gewijzigd Reglement van orde en discipline voor de). , , . 1014 Algemeere bepalingen der wetgeving van het Koningrijk. 84

B.

Beëedigde vertalers. (Wet houdende bepalingen omtrent

de)........1010

Joeten (Wet houdende bepalingen voor het geval van wanbetaling van) in strafzaken. 832 Jurgerlijke Regts vordering. (Wetboek van) .... 505f torgerlijke zaken (Tarief vanj justitie kosten en salarissen in). Wet betrekkelijk de invoering der bij onderscheidene wetten vastgestelde titels van het tarief......844

— (Tarief van justitie-kosten en salarissen in) . . . 843

— (Wet betrekkelyk de invoering der derde en vierde titels van het Tarief van justitiekosten en salarissen in). 868

— gewezen door het geregtshof in Suriname. (Hooger beroep aan den Hoogen Raad van vonnissen in)......972

— (Besluit, houdende vaststelling van het Reglement betreffende het hooger beroep aan den Hoogen Raad der Nederlanden van de arresten in — in eersten aanleg gewezen door het geregtshof in). . . 979

— (Wet tot wijziging der regeling van de kosten in — en van de bevoegdheid der procureurs tot het bepleiten dier zaken).......1028

Burgerlijk Wetboek ... 86

— (Wet houaeede uitzondering op de artt. 523, 526 en 549 van het —, ten opzigte van vermiste personen bij vermoe-delyke of bekende scheepsrampen.......971

C.

Code Fénal......716

Consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. (Wet houdende nadere bepalingen nopens de) . . 962

— welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. (Besluit


-ocr page 1086-

2 COO

ter uitvoerin}? van art. 1 der wet van 26 Mei 1841, houdende nadere bepalingen nopens

de)........991

Coöperatieve vereenigingen (Wet tot regeling der . . . 1003

— (Wet houdende aanvulling van art. 16 der wet, tot regeling der)......1007

Costuum der advocaten, procureurs en deurwaarders. 898 Curateele gestelde personen (onder). Zie Consignatie.

D.

Desertie van zeevisschers. fWet, houdende strafbepalingen tot beteugeling van) . . - 1026 Deurwaarders. (Bepalingen ten aanzien van de bij de ontbonden regtbanken en bij de ontbonden kantongerechten aangestelde).....802

— en verdere regtsbedienden. (Reglement op de organisatie en de dienst der) . . . 900

— bij de verschillende regterlijke collegien en verdere bepalingen dienaangaande. (Besluit houdende vaststelling van het getal procureurs en) . . . . 904

— en verdere regtsbedienden. (Besluit tot aanvulling van het Reglement op de organisatie en de dienst der) . . . 991

— bij de regterlijke collegien (Besluit, waarbij het maximum van het getal — en hunne tractementen op nieuw worden vastgfcsteld).....1018

— (Besluit tot wijziging van de artt. 3 amp; 4 van het Koninklijk besluit van 8 April 1839, houdende o. a. bepalingen omtrent de)......1027

— Zie Reglement.

Doodstrat. (Wet tot afschaffing

der)........831

Drank (Sterken) Wet houdende wettelijke bepalingen tot regeling van den kleinhandel in — en tot beteugeling van open-

H O O

bare dronkenschap . . 1019 Dronkenschap (Openbare). Zie Drank (Sterken).

£.

Eed. (Vaststelling van het formulier van den eed, voorgeschreven bij art. 33 R. O. 80 i Eedsaflegging der onderscheidene regterlijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling, en de orde van de inwendige dienst van den Hoogen Raad, gelijk mede van de hoven en regtbanken.....879

— der onderscheidene regterlijke ambtenaren enz. (Besluit tot wijziging van art. 83 van het Reglement betreffende de wijze van —).....893

Eenzame opsluiting ten aanzien van enkele op te leggen straffen (Wet tot invoering van het

stelsel van).....825

Effecten aan toonder. Zie Consignatie.

O.

Gegijzelde schuldenaren(Besluit betrekkelijk de kosten van onderhoud van). . . . 878 Geregtshoven (Provinciale). Wet tot intrekking der wet van 29 Mei 1849, houdende bepalingen omtrent eene veranderde samenstelling der kamers van den Uoogen Raad en der. 984

— Wet tot opheffing van de — en insteliing van nieuwe geregtshoven .....986

— Regtsgebied en zetels . 46 Grondwet van het Koningrijk

der Nederlanden .... 1

H.

Handelspapier (Wei betrekkelijk de invoering van -jen plakzegel

voor —)......943

Hoogen Raad (Reglement wegens het hooger beroep aaa


-ocr page 1087-

H O O

den) van vonnissen in burgerlijke zaten, gewezen door het geregtshof in Suriname . 972

— (Besluit houdende vaststelling van een Reglement betreffende hfit hooger beroep aan den) van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het geregtshof van Ned. Indie) . . . 979

— en der provinciale geregts-hoven (Wet tot intrekking der wet van 29 Mei 1849, houdende bepalingen omtrent eene veranderde samenstelling der kamers van den —) . . 984

— Zie Eedsaflegging.

Hooger beroep aan den Hoogen

Raad van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het geregtshof in Suriname (Besluit, houdende vaststelling van een Reglement wegens het)........972

— aan den Hoogen Raad der Nederlanden, van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het hoog geregtshof van Ned. Indië. (Besluit houdende vaststelling van een Reglement betreffende het —).......979

Hoven. Zie Eedsaflegging. Hypothecaire inschrijvingen. (Wet tot vernieuwing der bestaande) ......1007

Hypothecair stelsel. Besluit waarbij, in verband met het tegenwoordig —, maatregelen worden voorgeschreven omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen, alsmede schepen en vaartuigen

—.........069

Hypotheken en registers in de thans bestaande nieuwe registers. (Wet betrekkelijk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschrevene) .......969

MIL 0

1.

Inbeslagneming. Zie Hypothecair stelsel.

Indie (Nederlandsch-). Besluit houdende vaststelling van het Reglement betreffende het hooger heroef» aan den Hoogen Raad der Nederlanden van de arresten in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het geregtshof in. . . 979 J.

Justitie. (Regterlijke Organisatie en het beleid der) . 29 Zie Organisatie.

K.

Kantongeregten (Personeel der ontbonden.....80 c.

— Bepalingen ten aanzien van de bij de ontbonden regtban-ken en bij de ontbonden kan-tongeregten aangestelde deurwaarders .....80 g.

— (Archieven van de ontbonden) .......80 h.

— (Vaststelling van de klassen der) enz......80 i.

— Regtsgebied en zetels . 46 Kantonregters (Wet houdende uitbreiding van de regts-magt der).....835

Koophandel (Wetboek van) 362

— Besluit waarby de uitvoering geregeld wordt van de voorschriften verv at in den eersten en laatsten titel van het 965

— Besluit waarbij wordt vastgesteld een nieuw Tarief van belooning van den ambtenaar, ten wier overstaan de in art. 396 — bedoelde monstering van scheepsvolk geschiedt. —.....1009

Koopvaardijschepen. (Wet houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de........836

M.

Militairen strafregter. (Wet regelende de gevolgen van door


-ocr page 1088-

4 MIL

den - uitgesproken e veroordee-iingen bij later gepleegde misdaad of wanbedrijf . . 843 Militie (Wet betrekkelijk de

Nationale)...... 959 c

Minderjarigen. — Zie Consignatie.

Monstering van scheepsvolk. Zie Koophandel Mnnt en Muntschennis (Wet betrekkelijk de misdaden van valsche)......822

jr.

Nationale Militie. (Wet betrekkelijk de)...... 959 e

Notaris-ambt. (Besluit houdende bepaling van het tijdstip, waarop de wet op het — zal aanvangen.....926

— (Wet tot wijziging van de artt. 20 en 46 der wet van 9 Juli 1842, op het) . C92

— (Wet houdende wijzigingen in de wet van 9 Julij 1842 op het)......993

—(Besluit houdende voorschriften ter uitvoering van art. 14 van de wet op het) . 998

— (Besluit to' wijziging van het koninklijk besluit van 4 Juni 1879, houdende voorschriften ter uitvoering van art. 14 der wet op het —, alsmede tot wyziging van het daarbij vastgesteld volgnummer .......1000

Notarissen. (Bepalingen omtrent den ambtskring van) 80c.

— (Stukken bewaard in de algemeene bewaarplaatsen der

minuten en registers van) 80h

— (Wet op het) . . . 906

— (Besluit, houdende nadere bepaling van het maximum van het getal) in ieder arrondissement .....926

— (Wet, houdende vaststelling van het tarief tot bepaling van de hoegrootheid en van den vorm van taxatie van het honorarium der —), gelijk

PRO

mede van de verschotten, welke aan hen in rekening worden geleden.....928

— (Besluit houdende nadere bepaling van het maximum van het getal in ieder arrondissement) .....992

O.

Opsluiting. (Wet tot invoering van het stelsel van eenzame), ten aanzien van enkele op te leggen s-raffen .... 825 Organisatie. (Regterlijke) Wet tot intrekking van het laatste lid van art. 12 der wet op de —.......984

— (Wet tot wijziging van art. 84 en van den staat, behoo-rende tot art. 1!10 der wet op de Regterlijke) . . 985

Overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving . 80o Overschrijvingen der processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen, alsmede van schepen en vaartuigen.

(Besluit waarbij, in verband met het tegenwoordig hypothecair stelsel, maatregelen worden voorgeschreven omtrent de doorhaling van de) . , 969

P.

Penal (Code).....716

Plakzegel Zie Zegel. Procureurs. (Bepalingen omtrent de) bij de ontbonden regtbanken.....80c.

— (Bepaling ten aanzien van de bij de ontbonden Arrond. Regtb. ingeschrevfin advoka-ten en aangestelde) . . 80g

— (Reglement van orde en discipline voor de advocaten en)........895

— en deurwaarders hy de verschil lende regterlijke colleeiën, en verdere bepalingen dienaangaande (Besluit houden-


-ocr page 1089-

PRO

lt;le vaststelTfng van het petal) — ......904

— (Besluit tot wij iging van Reglement III, zijnde het Reglement van orde en discipline van de advocaten en).......1011

— (Tekst van het gewijzigd Reglement van orde en discipline voor de advocaten en) 1014

— (Wet tot wijziging der regeling van de kosten in burgerlijke zaken en van de bevoegdheid der — tot het bepleiten dier zaken.......1028

Provinciale geregtshoven (Wet tot opheffing van de — en in-ste ling van nieuwe geregtshoven) .......986

Zie Geregtshoven (Provinciale.)

R.

Rasd van State. (Wet houdende regeling der samenstelling en bevoegdheid van den). 959e.

Raad (Hoogen). Zie Eedsaf legging en Hoogen Raad.

Rampen (Vermoedelijke of bekende). Zie Wetboek (Burgerlijk).

Reglement betreffende de wyze van eedsaflegging der onderscheidene regterlijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van den H'ogen Baad, gelijk mede van de hoven en regtbanken. 879

— betrelfende de titulature en het costuum der regterlijke ambtenaren, alsmede het costuum der advocaten, procureurs en deurwaarders . 89S

— betreffende de wijze van eedsaflegging der onuerschei-dene regterlijke ambtennren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van den Hoogen Raad, gelyk mede van de hoven en regtbanken (Besluit tot wyzi-ging van art. 83 van het). 898

REG 5

— van orde en discipline, voor de advocaten en procureurs 895

— op de org«r isatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedienden ... 900

— wegens het hooger beroep aan den Hoogen Raad van vonnissen in burjjerlijke zaken gewezen door het geregtshof in Suriname. (Besluit houdende vaststelling van een). 972

— betrelfende het hooger beroep aan den Hoogen Raad uer Nederlanden, van de arresten in burgelyke zaken, in eersten aanleg gewezen door het hoog gere tshof van Ned Indie. (Besluit houuende vaststelling van een) .... 979

— op de organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedienden (Besluit tot aanvulling van bet) . 991

— van orde en discipline voor de advocaten en procureurs. (Besluit tot wijziging van reglement III, zijnde het) 1011

— van orde en discipline voor de advocaten en procureurs. (Tekst van het gewijzigd) 1014

Regtbanken. (Person el der out bonden arrondissements) 80c.

— (Bepalingen ten aanzien van de bij de ontbonden arrondissements — ingeschreven advocaten en aanges elde procureurs) .......80g

— (Archieven van de ontbonden arrondissements — 80h.

— Vaststelling van de klassen en samenstelling der) enz. 80i.

— Zie Eedsaflegging.

— Reptsgebied en zetels . 46

Regterlijke ambtenaren. Zie

Reglement.

— collegien. Zie Deurwaarders.

— organisatie en het beleid der justitie.......29

— en het beleid der justitie. (Vaststelling van het formulier van den eed, voorgeschreven by art. 38)..... 80i.


-ocr page 1090-

6 REG

— (Wet tot intrekking van het laatste lid van art. 12 der wet op de R. 0......984

— (Wet tot wijziging van art. 84 en van den staat, behoo-rende tot art. 110 der wet op de —).......985

Regtsmagt der Kantonregters. (Wet houdende uitbreiding

van de)......835

Regtsvordering. (Wetboek van Burgerlijke).....505

S.

Scheepsvolk. (Monstering van). Zie Koophandel.

Schepen. Zie Hypothecair stelsel.

Schuldenaren. (Besluit betrek-kelyk de kosten van onderhoud van gegijzelde). . 878 State (Raad van). Zie Raad van State.

Sterken drank. Zie Drank. Straf. (Wet tot afschaffing

der)........831

Straffen (Wet tot invoering van het stelsel van eenzame opsluiting ten aanzien van enkele op te leggen).....825

— (Wet houdende eenige veranderingen in de —op misdrijven gesteld .... 826

Strafregt. (Wetboek van het) 716

— (Wet houdende aanvulling van eenige gapingen in het Wetboek van .... 842

Strafregter. (Militairen.) Wet regelende de gevolgen van door den — uitgesprokene veroordeelingen bij later gepleegde misdaad of wanbedryf . 843 Strafvordering. (Wetboek

van)........645

Strafzaken. (Wet houdende bepalingen voor het geval van wanbetal. van boeten in) 832

— (Wet tot wijziging van art. 48 van het Tarief van geregts-kosten in.....1027

Suriname. Besluit houdende vaststelling van het Reglement

VERé

wegens het hoogerberoep van den Hoogen Raad van vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het geregtshof in-.......972

T.

Tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken (Wet betrekkelijk de invoering der bij onderscheidene wetten vastgestelde titels van het) 844

— Van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken ........845

— (Wet betrekkelijk de invoering der derde en vierde titel van het)......863

— Tot bepaling van de hoegrootheid en van deu vorm van taxatie van het honorarium der notarissen, gelijk mede van de verschotten, welke aan hen in rekening worden geleverd.

(Wet houdende vaststelling van het).......928

— Van belooning vim den ambtenaar, ten wiens overstaan de in art. 396 W. van Kooph. bedoelde monstering van scheepsvolk gesehieit. (Besluit waarbij wordt vastgesteld een nieuw)......1009

— Van geregtskosten in strafzaken. (Wet tot wijziging van art 48 van het) . . . 1027

Titulatuur der regterlijke ambtenaren. Zie Reglement,

V.

Vaartuigen.Zie Hypothecair stelsel.

Valsche Munt en Muntschen-nis. (Wet betrekkelijk de misdaden van) .... 822 Vereenigingen. (Wet tot regeling der Coöperatieve) 1003

— (Wet houdende aanvulling van art. 16 der wet tot regeling der coöperatieve) . 1007

Vermiste personen. Zie Wet-


-ocr page 1091-

VER boek (Burgerlyk).

Vertalers (Beëedigde) Wet houdende bepalingen omtrent de —.......1010

Visscliers. (Desertie van zee-) Wet houdende Btraf bepalingen tot beteugeling van. . 1026

W.

Wetboek (Burgerlijk) . . 86

— Wet houdende uitzondering op de artt. 528, 526 en 549 van het —, ten opzigte van vermiste personen en bij vermoedelijke of beheerde scheepsrampen.......971

— van Burgerlijke Regtsvor-dering.......505

— van Koophandel . . 362

— (Besluit waarbij de uitvoering geregeld wordt van de voorschriften vervat in den eersten en laatsten titel van het tweede boek van het) 965

ZEG 7

— Besluit waarbij wordt vastgesteld een nieuw tarief van belooning- van den ambtenaar, ten wiens overstaan de in art. 396 — bedoelde monstering van scheepsvolk geschiedt . 1009

— van het Strafregt . .716

— (Wet houdende aanvulling van eenige gapingen in het) 842

Wetboek van Strafvordering 645

Wetgeving van het Koningrijk (Algemeene bepalingen der) 84

Z.

Zeevisschers. Zie Visschers.

Zegel (Wet op het regt van zegel, na de daarin gebragte wijzigingen.....932

— (PJak-) Wet betrekkelijk de invoering van een — voor handelspapier .... 943

— (Besluit betrekkelijk het in werking brengen van de wet op het regt van). . . 959a


-ocr page 1092-
-ocr page 1093-
-ocr page 1094-
-ocr page 1095-