-ocr page 1-

a'

DE

JONGE HUTBEWOONSTER.

EENE WARE GESCHIEDENIS.

NAAB HET ENGELSCH.

Hy zal Zyne kudde weiden gelyk een Herder; Hy zal de lammerkens in Zijne armen verga-dereu, en in Zijnen schoot dragen ; de zogendenbsp;zal Hij zachtkens leiden.

Jez. XL; 11.

Wanneer een ernstig Christen zijne aandacht vestigt op den toestand der woestijn door welkenbsp;hij reist, dan móet hij menigmaal zuchten overnbsp;de zonden en ellenden zijner medestervelingen.nbsp;Het vernienwde hart reikhalst met eene heiligenbsp;begeerte, dat het door Adam verlorene paradijsnbsp;in Christus geheel mogt herwonnen worden ; maarnbsp;de overstrooming der zonde in- en uitwendig, denbsp;hoogmoed van het ongeloof, de grootheid dernbsp;zinnelijke begeerten, de zucht naar eer in de wereld , en de diep gewortelde vijandschap tegennbsp;God: dit alles is als, u de vurige slangen,” welkenbsp;zijne ziel bedroeven, en hem de reis moeijelijknbsp;en verdrietig maken.

Soms denkt hij hierover na in de eenzaamheid, soms spreekt hij hierover met zijne mede-Christe-

1

-ocr page 2-

neii, die met hem eenstemmig denken. Elk hunner deelt iets mede van de genade welke hij van Godnbsp;ontvangen heeft; zoo sterken en vertroosten zijnbsp;elkander; doch het is tevens zijn toeleg, om , zoonbsp;veel in hem is, pogingen aan te wenden, om hetnbsp;kwaad tegen te gaan, de onwetenden te onderwijzen, en de ondeugenden te vermanen. Dochnbsp;vooral zijn zijne bemoeijingen werkzaam omtrentnbsp;de jeugd: menigeen die hem omringt is grijs geworden in de zonde, en geeft weinig uitzigt opnbsp;bekeering; menig hoofd van een huisgezin is zoonbsp;ijverig bezig in de bezigheden en vermaken dezernbsp;wereld, dat hij geenen tijd heeft om naar denbsp;waarschuwende stem van zijnen vermaner te hoo-ren; sommige der oudste kinderen zijn de wereldnbsp;ingegaan hoofdig, stug! Zij denken over denbsp;wijsheid Gods of dezelve dwaasheid ware. Maarnbsp;onder deze ontmoedigingen mogen wij nog onzenbsp;hoop vestigen op de zeer jonge schapen der kudde,nbsp;en hun leeren Hosanna’s te zingen ter eere vannbsp;Davids Zoon, eer zij nog door de wereld en harenbsp;bekoringen verlokt zijn, en wij mogen vertrouwendnbsp;zegen wachten op onzen arbeid, mits die geschiede in geloof en eenvoudigheid. En schoonnbsp;onze pogingen eenen langen tijd vruchteloos schijnen, moeten wij toch niet wanhopen: vroege indrukken en overtuigingen van het geweten, kunnennbsp;soms jaren lang schijnen te slapen , en eindelijknbsp;weder verlevendigd en tot gewenschte rijpheidnbsp;komen: het is toch niet vergeefs gezegd: i, Leernbsp;den jongen de eerste beginselen zijns wegs: alsnbsp;hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.”

Ik zal nu geene verdere verdediging aanvoeren

-ocr page 3-

voor het uitgeven van eenige bijzonderheden betrekkelijk eene jonge hutbewoonster, welker nagedachtenis mij bijzonder in zegening is , omdat zij zekerlijk de eerste is , die onder Gods zegen doornbsp;mijne dienst tot God bekeerd is, en welke, schoonnbsp;hier slechts een arm kind geweest zijnde, tennbsp;laatsten dage mijne kroon en blijdschap wezen zal.

Jansje S. was de dochter van arme ouders in het dorp, hetwelk God behaagde mijne eerstenbsp;standplaats in de Evangeliebediening te doen zijn.nbsp;Mijne kennis met haar begon toen zij twaalf ja-ren oud wms: zij kwam toen wekelijks aan mijnnbsp;huis, met eenige andere kinderen, welke ik regelmatig eiken zaturdag namiddag onderwees.

Zij waren gewoon te lezen den catechismus, de psalmen, gezangen en gedeelten van den Bijbel op te zeggen; ik was dan gewoon op eenenbsp;gemeenzame wijze met hen te spreken, naar matenbsp;van hunne jaren en bekwaamheden, over die onderwerpen , welke hun wijs konden maken totnbsp;zaligheid.

In de zomeravonden verzamelde ik doorgaans den kleinen hoop in mijnen tuin, zittende ondernbsp;de schaduw van eenige boomen; van hier zagnbsp;men op een tooneel dat mijne bezigheid belang-rijker maakte; want het kerkhof grensde aan denbsp;plaats waar zij zaten, en was aan alle zijdennbsp;omringd door heerlijke vergezigten: daar lagennbsp;de sterfelijke overblijfsels van duizenden; hier wasnbsp;het stof van beroemde voorouders der rijken, metnbsp;dat van de minder bekende voorvaderen der armen ondereen gemengd, en te gelijk de opstanding der dooden verwachtende.

1*

-ocr page 4-

Ik had niet ver te zoeken, om onderwerpen te vinden, welke geschikt waren tot vermaning voornbsp;mijne kleine kudde: ik kon hen wijzen op denbsp;zerken welke de graven van elkander scheidden,nbsp;en mijnen kweekelingen zeggen; dat, hoe jong zijnbsp;ook waren, niemand van hen te jong was om tenbsp;sterven, en dat waarschijnlijk meer dan de helftnbsp;der ligchamen die daar lagen, jonge kinderennbsp;waren. Hieruit nam ik gelegenheid, om over denbsp;waarde der zie! te spreken, en hnn te vragennbsp;waar zij dachten dat hunne ziel blijven zou, wanneer zij deze aarde moesten verlaten. Ik leerdenbsp;hen Wie u de Opstanding en het Leven” is, ennbsp;Wie alleen den prikkel des doods kan wegnemen;nbsp;ik herinnerde hun, dat de ure zoude komen,nbsp;//dat allen die in de graven zijn. Zijne stem zullen hooren, en zullen uitgaan , die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, ennbsp;die het kwmde gedaan hebben tot de opstandingnbsp;der verdoemenis.” Ik herinnerde hun dan dikwijlsnbsp;aan de nog kortelings gestorvene aanverwantennbsp;van sommigen hunner, die daar lagen: sommigennbsp;hadden een’ vader of moeder, anderen een’ broeder of zuster, sommigen misschien wel alle hunnenbsp;betrekkingen verloren, en waren aan de barmhartigheid van vreemden overgelaten. Zulke omstandigheden waren geschikt om teedere gewaarwordingen in hen te verwekken, en gunstig voornbsp;ernstige indrukken.

Somtijds zond ik de kinderen naar de verschillende steenen , welke aan het boveneind der graven stonden, en verzocht hun, de grafschriften tenbsp;leeren, welke daarop gegraveerd waren; ik hadnbsp;vermaak die kleinen verstrooid te zien op het

-ocr page 5-

kerkhof, elk een klein versje kerende dat geschreven was ter gedachtenis van den overledene; spoedig voldeden zij aan mijn verlangen , en liepen elk op het ijverigst naar mij terug, omnbsp;hunne taak op te zeggen; dus werd het kerkhofnbsp;eene soort van leerboek, en elke grafsteen eennbsp;blad tot opleiding mijner kweekelingen. De kerknbsp;stond in het midden; het was een ruim gebouw;nbsp;binnen hare muren maakte ik het eerst denbsp;blijde boodschap van God aan zondaren bekend.nbsp;Als deze kinderen mij omringden wees ik hennbsp;soms op de kerk, sprak met hen over den aardnbsp;van de openbare eerdienst, de waarde van dennbsp;Zondag, en de pligt om daar gezet gebruik vannbsp;te maken, en wekte hunne aandacht ernstig op,nbsp;tot de middelen der genade. Ik toonde hun dennbsp;ellendigen staat van die landen , waar noch kerkennbsp;noch Bijbels bekend waren, en den nog onge-lukkigeren toestand van eene menigte onder ons, dienbsp;de eerdienst verzuimen en Gods Woord verachten.nbsp;Zoo trachtte ik hen opmerkzaam te maken opnbsp;hunne voorregten, en er hen prijs op te doennbsp;stellen; ook was ik nimmer verlegen om eenenbsp;andere soort van onderwerpen te vinden waarovernbsp;ik nuttig spreken kon: want de veelvuldige schoonheden der natuur omringden ons; oostwaarts vannbsp;ons was een groot meer van zeewater, hoofdzakelijk gevormd door het tij, en door het landnbsp;ingesloten; aan gene zijde was eene schoone baai;nbsp;gevuld met schepen van allerlei soort en grootte,nbsp;aan de regterhand van de haven was een’ hoogennbsp;heuvel, met fraai gras begroeid, en cenige honderd schapen graasden op zijnen top en aan zijnenbsp;zijden; aan den tegenovergestelden oever van het-

-ocr page 6-

zelfde water was een schuine dijk, ook velden, bosschen en boerderijen; eindelijk aan het uiterste,nbsp;digt bij de zee, stond de toren van eene oudenbsp;kerk, die daar bewaard bleef om tot eene baaknbsp;te verstrekken. Yer over de baai zag men eennbsp;oever, en land daar achter; men zag boomen,nbsp;steden , en afzonderlijke gebouwen, vooral wanneer zij door de stralen der zon verguld werden.nbsp;Zuidwestwaarts van den tuin was eene anderenbsp;vlakte, ook bedekt met kudden schapen en eennbsp;gedeelte door boomen versierd; aan den voet vannbsp;den heuvel lag het dorp, welks grond langzamerhand oprees tot de hoogte, waarop de kerknbsp;stond; door de afwisseling van huizen, tuinen ennbsp;boomgaarden was dit een zeer aangenaam uitzigt;nbsp;verscheidene weilanden met grazend vee grensdennbsp;ten westen en noorden aan den tuin: mijne eigenenbsp;heestergewassen en bloembedden versierden hetnbsp;uitzigt, en beloonden mijnen arbeid in derzelvernbsp;verzorging, zoo wel door hare schoonheid alsnbsp;welriekenden geur.

Jansje S. kwam gezet bij deze wekelijksche onderwijzing; de eerste twaalf maanden gaf ik opnbsp;haar geen bijzonder acht, zij had ook niets datnbsp;eenigzins opmerkenswaardig was; over het geheelnbsp;dacht ik, dat zij minder begrip had dan denbsp;meeste andere kinderen ; zij leerde wel zeer goednbsp;hare lessen, maar was zelden in staat om tenbsp;antwoorden op vragen, waarop zij niet voorbereid was, haar gelaat was niet bevallig, harenbsp;oogen niet levendig; zij las redelijk, deed moeitenbsp;en vorderde; haar gedrag was zachtzinnig ennbsp;stil. Zij kwam getrouw ter kerk, zoo wel alsnbsp;Zaturdags bij mij, maar zij werd niet opgemerkt,

-ocr page 7-

uitgezonderd hare geschiktheid en beleefdheid; en had mij toen iemand gevraagd, van welke mijnernbsp;leerlingen ik de gunstigste gedachten had, zounbsp;het arme Jansje zeker niet genoemd zijn geweest;nbsp;hoe weinig weten wij dus wat God in het hartnbsp;van anderen werkt! welke ellendige beoordeelaarsnbsp;zijn wij niet dikwijls! «Gods gedachten zijnnbsp;niet onze gedachten, noch Zijne wegen onze wegen.” Eens werd ik getroffen door hare gereedenbsp;vervulling mijner wenschen: ik had haar op hetnbsp;kerkhof gezonden, om een grafschrift te leerennbsp;dat mij behaagde; toen zij terug kwam zeide zijnbsp;mij , dat zij , bij het door mij opgegeven nog eennbsp;grafschrift geleerd had, dat zij zoo mooi hadnbsp;gevonden; ik vond het ook fraai, en welligtnbsp;zullen mijne lezers er ook zoo over denken. Jansjenbsp;is dood, maar ik verbeeld mij nog dat ik haarnbsp;hoor opzeggen:

« Grafschrift op Juf or, A. B.quot;

«Vergeef, gezegende Ontslapene, den tolbeta-lenden traan, die gestort wordt, om uw verlaten van eene wereld als deze. Vergeef den wenschnbsp;die u hier verlangde te houden, en uwen voortgang wilde vertragen naar de gewesten der zaligen. Niet meer beperkt door de lagere werkzaamheden des stofs, niet meer een bewoner opgesloten in sterflijk leem. Nu zullen wij liever uwnbsp;heerlijk leven roemen , en uwe reis naar het rijknbsp;des lichts op het spoor volgen.”

Dit had ik haar opgegeven, doch dat, hetgene zij uit zichzelve geleerd had en waarvan zij metnbsp;zooveel ophef sprak , was het volgende :

-ocr page 8-

H Grafschrift op den Hr. B.”

n Het moet zoo zijn : de val van onzen vader Adam, en zijne ongehoorzaamheid, bragten ditnbsp;lot over ons allen. Allen sterven in hem: maarnbsp;hopeloos zouden wij zijn, gezegende Openbaring!nbsp;hadden wij u niet. Voortreffelijk, heerlijk Evangelie ! hemelsch licht! waarbij wij getroost levennbsp;en getroost sterven, en zien aan de overzijde vannbsp;het donkere graf een toekomend leven van eindeloos geluk.”

Naderhand ontdekte ik, dat het gevoel, in dit grafschrift uitgedrukt, haar zeer had aangedaan;nbsp;maar tot aan dien oogenblik wist ik niets vannbsp;haar; ik had haar voorbijgezien. Toen ik ontdekte wat de Heer aan hare ziel gedaan had,nbsp;beschuldigde mij mijn geweten-, het scheen mijnbsp;toe, dat ik haar verwaarloosd had, maar hetnbsp;was niet moedwillig; zij was ons allen onbekend , uitgezonderd dat ik naderhand vernomennbsp;heb, dat zij menige bespotting moest ondergaannbsp;van zulken, die met haar in jaren en staat gelijk waren, om hare geschiktheid, en dat zijnbsp;met hunne zonden en dwaasheden niet medenbsp;konde doen. Zij verdroeg dit zeer zachtmoedig,nbsp;doch ik wist daar nog niets van. Ik had toennbsp;nog weinig ondervinding ; ik was een leerling ennbsp;moest nog veel leeren, en wat ben ik nu ? nognbsp;een leerling, en indien ik iets geleerd heb, hetnbsp;is dit, dat ik nog eiken dag meer en meer tenbsp;leeren heb. Hiervan ben ik verzekerd, dat mijnenbsp;jonge leerling spoedig mijne onderwijzeres werd:nbsp;ik zag voor het eerst wat opregte godsvrucht kannbsp;uitwerken. Eens riep de Heer een kindeke tot

-ocr page 9-

9

zich en zette dat in het midden Zijner discipelen, als een zinnebeeld, en tot opheldering Zijner leer, maar de lieer deed meer in het geval vannbsp;Jansje: Hij riep haar niet slechts als een kind,nbsp;om door eene gelijkenis het doel der hekeeringnbsp;aan te toonen, maar Hij riep haar ook door Zijnenbsp;genade tot een vat Zijner barmhartigheid, ennbsp;om eene levendige getuige te zijn van die almachtige kracht, waardoor haar hart tot Godnbsp;gekeerd was geworden.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Het was omtrent vijftien maanden dat Jansje geregeld de Zaturdagsche bijeenkomst bijwoonde,nbsp;toen hare gewone plaats ledig bleef; twee ofnbsp;drie weken verliepen, eer ik naar haar vroeg;nbsp;eindelijk vernam ik dat zij ongesteld was, maarnbsp;vermoedde niet dat zulks van veel belang zoudenbsp;zijn; zoo verliepen nog bijna twee maanden zondernbsp;dat haar naam genoemd werd. Ten laatste kwamnbsp;er eene oude vrome vrouw, van welker godsvrucht ik goede gedachten had, bij mij, en vroegnbsp;mij; //Mijnheer! hebt gij Jansje des Zaturdagsnbsp;niet gemist?” //Ja,” zeide ik, //ik geloof dat

zij niet wčl is.....” nbsp;nbsp;nbsp;// Noch het immer weer

worden zal,” zeide de vrouw. // Hoe ! vermoedt gij eenig gevaar?” //Mijnheer! zij is inderdaadnbsp;zeer zwakkelijk, en ik denk dat zij vermindert; zijnbsp;verlangt om u te zien, doch zij vreest dat gij bijnbsp;zulk een arm kind, als zij is, niet zult willennbsp;komen.” n Niet komen waar armoede en ziektenbsp;mij roepen! hoe kan zij zich dat verbeelden?nbsp;Waar woont zij ?” // Mijnheer! het is eene armoe-

-ocr page 10-

10

dige woning, en zij is beschaamd u te vragen, om daar te komen; hare buren zijn ondeugendnbsp;slecht volk, die Jansje bespotten, omdat zij innbsp;den Bijbel leest.” n Spreek mij van geene armoedige plaats of slecht volk, dat is juist denbsp;plaats, waar een dienaar van het Evangelie geroepen wordt, en het meest nut kan doen; zegnbsp;haar dat ik haar zal komen zien.” n Ik zal,nbsp;mijnheer! ik bezoek haar gedurig, want het doetnbsp;mij aan mijn hart goed, als ik haar hoor spreken.”nbsp;(/Inderdaad? waar spreekt zij dan over?’’ //Waarnbsp;zij over spreekt, het arme kind, wel over nietsnbsp;dan goede dingen, zoo als over den Bijbel ennbsp;Jezus Christus, over leven en dood, over hare zielnbsp;en den hemel en over uwe gesprekken; menigeennbsp;bespot haar, mijnheer! en zegt, Jansje rekentnbsp;zichzelve beter dan een ander te zijn, maar datnbsp;is in het geheel zoo niet; zij leest in hare boeken , en spreekt dan zoo mooi hare moeder aan,nbsp;en bidt haar, dat zij toch om hare ziel zal denken.” // De Heer wil het mij vergeven!” dachtnbsp;ik, II dat ik niet oplettender omtrent dat kindnbsp;geweest ben.” Ik gevoelde de belangrijkheid vannbsp;het onderwijs der jeugd meer dan ooit, en voeldenbsp;de hoop bij mij opkomen, dat dit kind eene eerstenbsp;vrucht mogt zijn op mijnen arbeid. Nu herinnerde ik mij haar stil en geschike gedrag, eii harenbsp;zigtbare ingenomenheid met het grafschrift kwamnbsp;mij in de gedachten, n Ik hoop waarlijk” zeidenbsp;ik, //dat dit lieve kind toonen zal, een waar kindnbsp;van God te zijn; als dat zoo is, welk een zegennbsp;voor haar! welk een zegen voor mij!”

Den volgenden moi-gen ging ik naar het kind; hare woning was van de geringste soort; het huisje

-ocr page 11-

11

stond achter eenen hoogen dijk, welke alle uitzigt belemmerde, de voorgevel van het huisje was hoofdzakelijk verfraaid door een’ bloeijenden klimop,nbsp;welke door zijne takken de muren en vensters iu-sloot; ik kwam de voordeur in, en de bloemennbsp;gaven eenen aangenamen en verfrissenden geur.

Jansje lag boven te bed; ik vond niemand bij haar in huis, behalve de vrouw, welke mij de boodschap gebragt had. Zoo als ik het meisje aanzagnbsp;bemerkte ik eene zigtbare verandering iu haar gelaat; zij had de teringkleur, wit en rood. Zijnbsp;ontving mij met een’ vriendelijken glimlach; vervolgens stortte zij een vloed van tranen, en snikkende zeide zij; «Ik ben zoo blijde u te zien,nbsp;mijnheer.” /, Ik ben zeer aangedaan dat gij zoonbsp;ziek zijt, mijn kind, en bedroefd dat ik het nietnbsp;vroeger geweten hels; maar ik hoop dat de Heernbsp;goede bedoelingen met uwe krankheid heeft.” Haarnbsp;oog (niet hare tong) drukte zich krachtig uit; «Iknbsp;hoop en denk dat dit zoo is.” «Wel, mijn armnbsp;kind! daar gij niet meer bij mij kunt komen, wilnbsp;ik u komen zien, en wij zullen over die onderwerpen spreken, waarover ik n te voren onderhield.”nbsp;«Waarlijk, mijnheer! daar zal ik blijde om zijn.”nbsp;«Dat zal zij,” zeide de vrouw, «want zij spreektnbsp;over niets liever dan over hetgeen zij u heeft hoo-ren preken, en leest in de boeken welke gij haarnbsp;gegeven hebt.” «Zijt gij waarlijk begeerig, liefnbsp;kind!” vroeg ik, «een waar Christen te worden?”nbsp;«O ja, ja! mijnheer! ik ben verzekerd, dat ik nietsnbsp;liever wensch.”

Ik was verwonderd over, en verkwikt door den ernst en eenvoud met welke zij dit zeide. «Mijnnbsp;heer!” vervolgde zij, «terwijl ik nu eenige weken

-ocr page 12-

12

in mijn bed gelegen heb, heb ik nagedacht over uwe goedheid, om ons arme kinderen te onderwijzen ; wat zou er zonder dit van ons w'orden!’ Ennbsp;ik ben zeer blijde te zien, dat mijn onderwijs voornbsp;n niet verloren is, en ik bid God, dat deze ziektenbsp;een gezegend middel in Zijne hand mag wezen, omnbsp;u te verootmoedigen en te heiligen. Lief kind! gijnbsp;hebt eene onsterfelijke ziel; gij herinnert u wel w'atnbsp;ik van de waarde van eene ziel gezegd heb ? wat zounbsp;het een’ mensch baten ofschoon hij de geheele wereldnbsp;gewon, en leed schade aan zijne ziel I” Ja, mijnheer!nbsp;ik herinner mij, dat gij ons gezegd hebt, dat wanneer wij sterven, ons ligchaam in het graf gaat, ennbsp;onze ziel naar eene goede of kwade plaats.” //En naarnbsp;'velk eene plaats denkt gij, dat gij, als eene zondaresnbsp;'nGods oogen, verdient te gaan?” //Tot de kwadenbsp;plaats mijnheer. ”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;// Hoe ! naar het eeuwig ver

derf?” //Ja, mijnheer!” //Waarom dat?” //Omdat ik eene groote zondares ben.” //Moeten dan alle zondaars naar de hel gaan?” //Zij verdienennbsp;het allen, en ik zeker ook.” n Maar is er geennbsp;middel om te ontkomen ? is er geen middel voor eennbsp;groot zondaar om behouden te worden?” //Ja,nbsp;mijnheer, Christus is de Zaligmaker.” //En wienbsp;zaligt Hij ?” // Alle geloovigen.” // En gelooft gijnbsp;voor u zei ven in Christus?” //Ik weet het niet,nbsp;mijnheer, ik wensohte het, en gevoel dat ik Hemnbsp;lief heb.” // Waarom hebt gij Hem lief?” // Omdatnbsp;Hij goed is voor arme kinderen, zoo als iknbsp;ben.” '/ W'at heeft Ilij dan voor u gedaan?”nbsp;// Hij stierf voor mij , mijnheer! en wat kon Hijnbsp;méér doen?” //En wat hoopt gij door Zijnennbsp;dood te gewinnen?” //Wanneer ik sterf eenenbsp;goede plaats, indien ik in Hem geloof en hem

-ocr page 13-

i;?

lief heb.” n Hebt gij eenige bezorgdheid voor uwe ziel gevoeld?” «O ja! wanneer gij zatur-dags met ons spraakt, dan kon ik het somsnbsp;niet ixithouden, en ik was verwonderd dat anderennbsp;zoo zorgeloos schenen; mij dacht, ik was nietnbsp;geschikt om te sterven; ik dacht aan al denbsp;kwade dingen welke ik gedaan en gezegd had,nbsp;en geloofde dat God zeer vertoornd op mij moestnbsp;zijn, want gij zeidet ons zoo dikwijls: /, Godnbsp;laat zich niet bespotten,” en dat Christus zegt,nbsp;dat wij in den hemel niet kunnen komen als wijnbsp;niet bekeerd zijn. Somtijds dacht ik, dat raaktenbsp;mij niet, want ik was nog zoo jong; dan vondnbsp;ik het weder groote zonden zoo te denken, wantnbsp;ik wist dat ik oud genoeg was om te wetennbsp;wat goed en kwaad is; behalve dat, ik kon ziennbsp;dat mijn hart niet goed was; en hoe kon zulknbsp;een hart voor den hemel geschikt zijn? inderdaad,nbsp;mijnheer! ik gevoelde eene groote bezorgdheid.”nbsp;n lieve Jansje! ik wenschte dat ik dat vroegernbsp;geweten had; waarom hebt gij mij dat nooit verteld?” (/Mijnheer! ik durfde niet: ik kon nietnbsp;regt zeggen wat mij deerde, en ik vreesde datnbsp;gij het onbeschaamd zoudt vinden, als ik vannbsp;mij zelve sprak, tot zulk een’ heer als gij zijt;nbsp;doch ik wenschte dikwijls dat gij wist wat iknbsp;gevoelde en vreesde. Soms als wij van u af-kwaďnen, kon ik niet nalaten te schreijeii; dannbsp;werd ik van de anderen bespot en uitgelagchen.nbsp;Zij zeiden dat ik mij zelven maar goed vóórnbsp;wilde doen; soms dacht ik ook, dat gij mindernbsp;gunstig over mij dacht dan over de anderen;nbsp;dat bedroefde mij; evenwel wist ik, dat ik geenenbsp;bijzondere gunst verdiende, omdat ik de voor-

-ocr page 14-

14

naamste der zondaren ben.” u Lief kind! dit is eene uitdrukking van Paulus; maar kunt gij ooknbsp;het vers opzeggen, waarin dit voorkomt ?” u Ditnbsp;is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezns dn de wereld gekomennbsp;is om zondaren zalig te maken.” u Is dat nietnbsp;zoo, mijnheer?” «Ja kind! en ik hoop dat diezelfde overtuiging welke Paulus had, u ook gevoelig gemaakt heeft, voor dezelfde waarheid:nbsp;Christus is in de wereld gekomen om zondarennbsp;zalig te maken, ook de voornaamste; denk daarnbsp;aan, nu en altijd.” «Mijnheer! ik verheug mijnbsp;daar zoo over; het geeft mij hoop .dat Hij ooknbsp;mij wil zaligen, schoon ik een arm zondig meisjenbsp;ben. Mijnheer! ik ben zeer ziek, en ik geloofnbsp;niet dat ik ooit beter zal worden; ik verlangnbsp;ook bij Christus te zijn als ik sterf.” « Ga totnbsp;Jezus terwijl gij leeft, mijn lieve kind! en Hijnbsp;zal u niet uitwerpen als gij sterft; Hij heeft gezegd : « Laat de kinderen tot mij komen en ver-hinderdt ze niet.” Wat was de eerste aanleidingnbsp;welke u zoo ernstig deed nadenken over uwe ziel?”nbsp;« Uw spreken over de graven op het kerkhof ennbsp;uw gezegde hoeveel kinderen daar begraven waren.nbsp;Jk herinner mij, dat gij eens zeidet, nu een jaarnbsp;geleden , « Kinderen! waar zult gij naar toe gaannbsp;als gij sterft? kinderen! indien gij in dezen nachtnbsp;sterft, zijt gij zeker dat gij bij Christus, en gelukkig zult wezen?” Hebt gij nooit te vorennbsp;eenige begeerte rakende uwe ziel gevoeld?” «Ja,nbsp;mijnheer! van het begin af dat gij ons Zaturdagsnbsp;onderweest, maar op dien dag gevoelde ik hetnbsp;zoo als nimmer te voren, ik zal het nooit vergeten: den geheelen weg naar huis over, en den

-ocr page 15-

15

gansclien nacht, waren deze woorden in mijne gedachten: « Kinderen ! waar denkt gij dat gij gaannbsp;zult als gij sterft?” «Mij dacht, ik moest mijnennbsp;kwaden weg verlaten, of waar zou ik anders blijvennbsp;als ik stierf?” « En welk uitwerksel had dezenbsp;gedachte op uw gemoed?” wik beproefde omnbsp;beter te leven en ik liet eenig kwaad na: maarnbsp;hoe meer ik mijn best deed, hoe meer moeijelijk-heden ik vond; mijn hart was zoo verhard, ennbsp;ik kon niemand mijn geval verhalen.” w Kondetnbsp;gij uwen nood aan God niet klagen, die de gebeden hoort, en verhoort?” w De beste van mijnenbsp;gebeden zijn ellendig, (hier bloosde en zuchte zij)nbsp;en toen kon ik naauwelijks bidden, zoo het behoort;nbsp;maar soms vraag ik den Heere om een beter hart.”

Eene groote mate van opregte verlichting des harten was in dit gesprek duidelijk op te merken;nbsp;zij sprak met al de eenvoudigheid van een kind,nbsp;en met al den ernst van een’ christen; ik kon mijnbsp;naauwelijks voorstellen dat zij hetzelfde meisje was;nbsp;haar gelaat was allerbelangrijkst, en sprak nognbsp;veel meer dan hare tong kon uitspreken; zij hadnbsp;nu eene gemakkelijke vrije wijze van spreken,nbsp;die haar te voren geheel vreemd was, en echternbsp;was zij zedig en ootmoedig, en zij matigde zichnbsp;niets aan; de teekenen van eene Goddelijke verandering waren zoo duidelijk, dat men er zichnbsp;niet in bedriegen kon.

w Mijnheer!” vervolgde .lansje, «ik dacht eens op een’ tijd, dat ik noch geschikt was om te leven,nbsp;noch om te sterven, want in de wereld kon iknbsp;geen troost vinden, en ik wist zeker dat ik dienbsp;in de toekomende niet verdiende, toen zondt gijnbsp;mij om een grafschrift te leeren, en ik las ook

-ocr page 16-

16

dat op den naasten steen.” // Dat herinner ik mij zeer goed, Jansje! gij kwaamt terug en zeidetnbsp;ze beide op.” n Daar waren twee regels in, welkenbsp;mij inzonderheid deden nadenken.” «Welke warennbsp;die?” //Voortreffelijk, heerlijk Evangelie! Hemelschnbsp;licht! waar bij wij getroost leven, en getroostnbsp;sterven.” // Ik wenschte dat dat heerlijk Evangelienbsp;voor mij was, opdat ik getroost mogt leven ennbsp;sterven, en het scheen naij toe, dat het zoo wezennbsp;ZOU; ik was te voren nimmer zoo gelukkig; dienbsp;woorden waren mij gedurig in de gedachten: u getroost te leven en getroost te sterven.” // Inderdaadnbsp;heerlijk Evangelie,” dacht ik. // Lief kind I watnbsp;beteekent het woord Evangelie?” //Blijde boodschap.”nbsp;//Blijde boodschap? voor wien?” //Voor slechtenbsp;zondaren, mijnheer!” «Wie zendt die blijdenbsp;boodschap aan slechte zondaren?” «God almagtig.”nbsp;«En wie brengt die boodschap over?” «Mijnheer!nbsp;gij bragt die tot mij.”

Hier was ik in de ziel getroffen, en ik kon mijne tranen niet terug houden; het laatste antwoord was voor mij onverwacht en treffend. Jansjenbsp;schreide ook , en na eene korte stilte zeide zij :nbsp;«o mijnheer! ik wenschte dat gij mijn’ vader,nbsp;moeder en broertje eens wildet aanspreken; wantnbsp;ik vrees dat zij zeer kwalijk handelen.” «Hoenbsp;zoo?” //Zij drinken, vloeken en kijven, en handelen niet zoo als het behoort, en dat kwelt mijnbsp;zóó, dat ik het niet dragen kan; indien ik ernbsp;met hen over spreek, dan worden zij boos, lagchennbsp;mij uit, verzoeken mij maar gerust te zijn, ennbsp;raijzelve niet tot hunne leermeesteres te maken.nbsp;Mijnheer! ik schaam mij, dat ik u dit van hennbsp;zeggen moet, en ik hoop niet dat het slecht is ,

-ocr page 17-

17

maar ik doe het tot hun best.” n Ik vvensch dat uwe pogingen en gebeden voor hen gezegendnbsp;mogen zijn; ik zal ook doen wat ik kan.”

ďoeu bad ik met het kind, en beloofde haar getrouw te komen bezoeken. Naar huis gaandenbsp;was mijn hart vervnld met dankbaarheid overnbsp;hetgene ik gezien en gehoord had; de overwegingnbsp;daarvan vertroostte mij en sterkte mij, om metnbsp;lust en ijver in mijn werk voort te gaan.

DEK DE HOOFDSTUK.

Goddelijke genade vormt zoo wel de verstandelijke vermogens der ziel, als de aandoeningen van het hart, beide tot eer van den Verlosser.nbsp;Noch het nadeel der armoede, noch de onervarenheid der kindschheid, zijn scheidsmuren voor dennbsp;magtigen invloed van Gods Geest. // God heeftnbsp;uitverkoren het dwaze dezer wereld, om de wijzennbsp;te beschamen, en het zwakke, om de magtigennbsp;te beschamen.” De waarheid hiervan was inzonderheid klaarblijkelijk in Jansje: hare ziekte wasnbsp;eene langdurige sukkeling; ik bezocht haar dikwijls, hare ziel werd trapsgewijze voorbereid voornbsp;den hemel; ik heb zeldzaam bij oudere menschennbsp;in gelijke omstandigheden sterker bewijzen geziennbsp;van naarstig onderzoek, aanhoudenden ernst ennbsp;heilige aandoeningen. Eens dat ik bij haar kwam,nbsp;vond ik haar in het bed, lezende de lofzangennbsp;voor kinderen, van Doctor watts, waarin zijnbsp;veel behagen schepte.

w Wat leest gij daar, Jansje?” «Mijnheer! ik dacht na over eenige verzen uit mijn boekje,nbsp;hier zijn ze ;

2

-ocr page 18-

!8

n Daar is een uur wanneer ik moet sterven. Ik weet niet hoe spoedig het komen zal. Duizendnbsp;kinderen, zoo jong als ik, worden door den doodnbsp;ter verantwoording geroepen. Laat ik mij denbsp;uren die ik heb, ten nutte maken, vóór dat denbsp;dag der genade weg is. Daar is geene bekeeringnbsp;in het graf, noch vergeving aangeboden in dennbsp;staat des doods.”

Mijnheer! ik gevoel dat dit alles waarheid is, en ik ben bevreesd, dat ik de uren die ik heb,nbsp;niet zoo nuttig gebruik als ik behoorde; ik denknbsp;dat ik niet lang meer leven zal, en als ik aannbsp;mijne zonden denk dan moet ik zeggen;

u Heere! ik leg beschaamd aan uwe voeten. Ik durf niet opw.aarts zien. Vergeef mijne zondennbsp;eer ik sterf, en delg ze uit Uw boek.” Denkt gij,nbsp;mijnheer! dat God mij vergeven zal?” «Lievenbsp;kind, ik heb grootelijks hoop dat God u reedsnbsp;vergeven heeft, dat Hij uwe gebeden verhoort,nbsp;en u reeds onder het getal Zijner kinderen heeftnbsp;aangenomen: gij hebt reeds sterke bewijzen Zijnernbsp;genade ondervonden.” «Ja, mijnheer! dat hebnbsp;ik , en ik wensch Hem daarvoor te verheerlijkennbsp;en lief te hebben, de Heer is goed, zeer goed.”

Ik had voor eenigen tijd bedacht dat het voor het kind goed zou wezen, om in onze gesprekkennbsp;de eerste beginselen van onze godsdienst regelmatignbsp;door te loopen; en mij dacht, de Catechismus (I)nbsp;was geschikt om tot eenen grondslag daarvoor tenbsp;dienen.

«Jansje! kunt gij den Cathechismus opzeggen?” «Ja, mijnheer! maar ik denk dat het eene van

(1) De lezer honde onder hef oo?, dat hier van En^elsrhen gesproken M'ordt.

-ocr page 19-

19

mijne zonden is.” «Hoe! het opzeggen van den Catechismus?” //Ja, mijnheer! op de wijze alsnbsp;ik het gewoonlijk deed.” //Hoe was dat dan?”nbsp;//Op eene zorgelooze wijze: ik dacht nimmer overnbsp;de meening der woorden, en dat moet zeer slechtnbsp;wezen; de Catechismus is vol goede dingen, mijnheer ! ik wenschte maar dat ik dezelve beternbsp;begreep.” n Wel nu mijn kind! wij zullen eensnbsp;een weinig spreken over de goede dingen, welkenbsp;gij te regt zegt dat in den Catechismus te vindennbsp;zijn. Hebt gij wel begrepen wat het is, een lidnbsp;van Christus, en een kind van God te zijn, ennbsp;een erfgenaam van het koningrijk der hemelen?”nbsp;//Ik geloof ja, mijnheer! en ik wenschte bet tenbsp;wezen, gij hebt mij eens gezegd, dat gelijk denbsp;tak is in den wijngaard, de steen in het gebouw,nbsp;en het lid tot het ligchaam en het hoofd behoort,nbsp;zoo ook de ware geloovigen in Christus zijn; maarnbsp;hoe kan ik weten dat ik Christus als een waar lidnbsp;toebehoor?” ,/Hebt gij Christus niet meerder lief,nbsp;dan ooit voor dezen?” //Ik denk ja, mijnheer!”nbsp;//Waarom hebt gij Hem lief?” //Omdat Hij mijnbsp;eerst lief gehad heeft.” //Hoe weet gij, dat Hijnbsp;u eerst lief gehad beeft?” //Omdat Hij mijn verstand verlicht, en maakt dat ik de zonden vannbsp;mijn hart gevoel. Hij leert mij om vergevingnbsp;bidden; Hij zendt u om mij te ouderrigten, ennbsp;om mij den weg tot zaligheid te wijzen; en nunbsp;heb ik behoefte om gezaligd te worden in diennbsp;weg, welke Hem behaagt. Somtijds gevoel iknbsp;zulk eene liefde voor alles wmt Hij gezegd en gedaan heeft, dat ik wensoh nooit om iets andersnbsp;te denken; ik weet dat ik te voren zoo nietnbsp;dacht, en ik denk dat, indien Christus mij niet

-ocr page 20-

‘20

eerst lief gehad had, mijn ondeugend hart Hem nooit zon gezocht liebben: te voren bemiiule iknbsp;alles !neer dan de godsdienst, maar nu is zijnbsp;alles voor mij.” Gelooft gij dat Jezns magtignbsp;en gewillig is om de grootste der zondarennbsp;zalig te maken?” //Ja, mijnheer!” //En watnbsp;zijt gij?” //Eene jonge, maar eene groote zondares.” //Is het niet Zijne genade, dat gij datnbsp;ziet en gevoelt?” //Zekerlijk, dat moet zoo zijn.”nbsp;// Begeert gij ernstig alle zonden te laten varen ? ”nbsp;//Indien ik mij zelve regt ken, dan doe ik dat.”nbsp;//Voelt gij iets in u, dat n de zonde doet hatennbsp;en wederstand bieden?” //Ja, dat hoop ik.” //Wienbsp;gaf u dat, waart gij altijd zoo?” //Te vorennbsp;was ik geheel anders, het moet dus Christus zijnnbsp;die mij lief had, en zich zelven voor mij overgaf.” //Nu, lieve Jansje! toont dit alles geenenbsp;vereeniging aan tusschen u en den Heere Jezus?nbsp;schijnt het niet als of gij leeft in Hem, en eennbsp;geestelijk beginsel hebt van Hem? even als uwenbsp;hand of een ander lid met nw ligchaam veree-nigd is, en daarbij kracht om te leven en te bewegen door den omloop van het bloed verkrijgt,nbsp;zoo zijt gij geestelijk een lid van Christus, ennbsp;verkrijgt door het geloof, kracht om Hem lief tenbsp;hebben, en tot Zijne eere te leven; verstaat gijnbsp;mij?” //Ik geloof ja, mijnheer! en het is zeernbsp;troostrijk voor mij, op Christus te mogen zien,nbsp;als mijn levend Hoofd, en mij zelven te beschou-weti als de minste en geringste van Zijne leden.”nbsp;//Zeg mij nu, wat verstaat gij door een kind vannbsp;God te zijn?” //Ik ben verzekerd, mijnheer! datnbsp;ik niet verdien zoo genoemd te worden.” // Kuntnbsp;gij mij dan zeggen wie dat verdient?” //Niemand,

-ocr page 21-

mijnheer!” w Daar wij nu alle kinderen des toorns zijn , hoe wordt dan iemand een kind vannbsp;God?” //Door Gods genade, mijnheer!” //Waarinnbsp;bestaat eigenlijk de bekeering?” // In een stervennbsp;aan de zonde, en een nieuw leven in geregtig-heid; is het zoo niet, mijnheer?” //Ja, dat isnbsp;de vrucht van Christus verlossende liefde, en iknbsp;hoop dat gij eene deelgenoote van dien zegennbsp;zijt; Gods kinderen zijn naar Christus naam genoemd, en Hij is de Eerstgeborene van velenbsp;broederen. Welk eene barmhartigheid, dat Christus zich een Broeder noemt, lief kind ! Hij is ooknbsp;uw Broeder, en schaamt zich niet u te erkennen,nbsp;en u aan Zijnen Vader voor te stellen, als eenenbsp;gekochte door Zijn bloed.” n Ik wenschte datnbsp;ik mijn Vader en Broeder in den hemel meernbsp;lief had; Heer! wees mij zondaresse genadig!nbsp;Ik denk , mijnlieer ! dat indien ik een kind Godsnbsp;ben , ik dan toch gedurig een wederspannig kindnbsp;beu: de Heer bewijst mij gunst boven anderen,nbsp;maar hoe ellendig beantwoord ik er aan !

//Zijn dit uwe gunstbewijzen dag aan dag, aan mij boven anderen, laat mij u dan ook meernbsp;dan anderen beminnen, en streven , om u hetnbsp;beste te dienen.‘’

// Dat zal het beste middel zijn, om verzekerd te zijn, dat gij in waarheid een kind Gods zijt;nbsp;l)etoon uwe liefde en dankbaarheid aan zulk eenennbsp;Vader, Die u eene erfenis bereid heeft onder denbsp;geheiligden in het licht, en u gemaakt heeft totnbsp;eene erfgenaam van het Koningrijk der Hemelennbsp;zoo wel als een kind van God, en een lid vannbsp;Christus. Wat verstaat gij door het Koningrijknbsp;der Hemelen ?”

-ocr page 22-

22

Juist in dezen oogenblik kwam hare moeder te huis, beneden ons, en begon op een’ zeer drif-tigen toon hevig te kijven tegen een jonger kind,nbsp;doch hield plotseling op, hoorende ons bovennbsp;spreken.

//Ach, arme moeder!” zeide Jansje, //gij zoudt zoo spoedig niet gezwegen hebben, als mijnheernbsp;niet hier geweest ware. Mijnheer! gij hoort nunbsp;hoe mijne moeder te werk gaat, ik bid u, zegnbsp;er haar iets over, want zij hoort naar mij niet.”

Ik ging aan den trap staan, en riep de vrouw, doch zij vloog het huis uit en ontsnapte zoonbsp;voor dit maal eene vermaning, //Mijnheer”! zeidenbsp;Jansje, //ik vrees, dat, als ik naar den Hemelnbsp;ga, ik mijne arme moeder daar nimmer zien zal;nbsp;als ik hier in het bed lig, dan is er soms urennbsp;achter een zulk een ondeugend leven en gekijfnbsp;beneden, dat ik het niet uithouden kan; het isnbsp;wat te zeggen, mijnheer! als een vader en moedernbsp;zoo te werk gaan; ik wenschte zoo gaarne dat zijnbsp;zich tot God bekeerden, en naar den Hemel gingen. Zeg mij nu iets, over een erfgenaam tenbsp;zijn van het Koningrijk der Hemelen.”

//Herinner u, mijn kind! dat ik gezegd heb, bij het verklaren van den Catechismus in de kerk,nbsp;dat het Koningrijk der Hemelen beteekent, zoonbsp;wel de Kerk van Christus hier op aarde, als denbsp;staat der heerlijkheid in den Hemel: de eene isnbsp;eene voorbereiding voor de andere; alle warenbsp;Christenen zijn erfgenamen van Christus, en zullen de heerlijkheid en zaligheid van Zijn Koningrijk beërven. Zij zullen eeuwig bij Christus zijn,nbsp;dat is de vrije gift van God aan Zijne aange-nomene kinderen; en alle die waarlijk in Christus

-ocr page 23-

23

gelooveu, zullen de waarheid ondervinden van deze belofte: «Het is uws Vaders welbehagen unbsp;het Koningrijk te geven.” Gij zijt nu een armnbsp;kind, maar ik vertrouw dat gij eenen ruimennbsp;ingang zult hebben in het eeuwig Koningrijk vannbsp;onzen fleer en Zaligmaker Jezus Christus. Gijnbsp;lijdt nu, maar zijt gij niet gewillig, om, omnbsp;Zijnen wil te lijden en alles geduldig te dragennbsp;waartoe Hij u roept?” «O ja! zeer gewillig: iknbsp;wil niet klagen want alles is regtvaardig.”nbsp;«Dan, lief kind, zult gij ook, na vele beproevingen, met Hem heerschen, maar de beproevingnbsp;werkt lijdzaamheid, en de lijdzaamheid ondervinding, en de ondervinding hoop. Getrouw is hijnbsp;die beloofd heeft: «Wentel uwen weg op dennbsp;Heer, en vertrouw op Hem: want Hij zal hetnbsp;maken.”

« Ik dank u, mijnheer 1 ik hoor zoo gaarne van deze dingen spreken, en mij dunkt dat zou zoonbsp;niet wezen ik er geen deel aan had. Maar, mijnheer I daar is iets dat ik wensehte u te vragen:nbsp;het is iets groots, en het is missehien niet goed,nbsp;en ik ben nog zoo jong .... en toch hoop ik dat

ik het goed meen____” hier stotterde zij en zweeg.

« Wat is het? wees niet bevreesd om het te zeggen.” Eenige tranen rolde over hare wangen,nbsp;eene kleine blos bedekte haar gelaat; zij sloegnbsp;eerst hare oogen voor een oogenblik ten Hemel,nbsp;en vestigde die toen op mij met eenen plegtigennbsp;aandoenlijken blik, en zeide: « Zou een zoo jongnbsp;arm kind als ik ben, toegelaten worden aan hetnbsp;Avondmaal des Heeren? ik heb het reeds eenigennbsp;tijd verlang-d, maar durfde er niet van sprekennbsp;uit vrees dat gij het zoudet afkeuren.” «Lieve

-ocr page 24-

24

Jaiisje! ik twijfel daaromtrent niet, eii wil zeer gaarne over dat onderwerp met u spreken, en iknbsp;hoop dat Hij die u de begeerte gaf, ook Zijnenbsp;eigene instelling aan uw hart zal zegenen. Begeert gij het heden of morgen ?” Morgen, alsnbsp;het u belieft, mijnheer! wilt gij morgen komen,nbsp;en er eerst nog met mij over spreken? en alsnbsp;gij het dan goed vindt, zal ik dankbaar zijn;nbsp;ik ben nu zoo moede, en hoop beter te zijn alsnbsp;gij weder komt.”

Haar voorstel behaagde mij zeer, en ik was verheugd in het vooruitzigt, van eene zoo jongenbsp;en opregte Christin zich dus aan den Heer tenbsp;zien overgeven, en het Zegel van des Zaligmakersnbsp;liefde te ontvangen. De ziekte veroorzaakte eenenbsp;spoedige slooping van haar gestel, en zij was ernbsp;bewust van; maar als de uitwendige mensch afnam , werd zij door Gods Geest met krachtnbsp;versterkt naar den inwendigen mensch. Zij werdnbsp;spoedig rijp voor den Hemel. Mogt nu, mijnenbsp;lezers, dit eenvoudig verhaal gezegend zijn voornbsp;uwe zielen 1 Uit den mond van kinderen ennbsp;zuigelingen heeft God zich sterkte toebereid. Indien gij nu lust hebt, kunt gij meer van haarnbsp;lezen.

VIERDE HOOFDSTUK.

Ik was zoo aangedaan door mijn laatste bezoek bij Jansje, en inzonderheid over haar feeder verlangen om des Heeren Avondmaal te vieren, datnbsp;het dien ganschen dag mijn hoofddenkbeeld uitmaakte. Ik reed in den namiddag naar eene begunstigde plaats, waar ik meermalen mij ging

-ocr page 25-

25

afzonderen, en alwaar ik nu over mijne geliefde leerling- wenschte na te denken. De plaats was totnbsp;dat einde zeer geschikt; in de uitgestrekte bogtnbsp;van eene schoone baai, is eene soort van openingnbsp;in eene van de steile rotsen welke dezelve oin-geven; dit maakte eene tredenden indrnk; dc steilenbsp;helling van de zijde der opening van de rots,nbsp;was bedekt met hoornen, kreupelhout, wilde bloemen , varenkruid, alsem en eene menigte anderenbsp;kruiden, fraai afgewisseld door groote brokkennbsp;rots, en hoopen bruine aarde. In de hoogte ennbsp;het midden van die helling zijn twee schilder-achtigc stulpen die half in de lucht schijnen tenbsp;hangen; van den uitersten top dezer opening daaltnbsp;eene kleine stroom, die een waterval vormt ennbsp;vervolgens, een kwartier uurs ver, slingerendenbsp;voortstroomt, eindelijk in de zee uitloopt, overnbsp;eene gladde uitgestrektheid van hard zand. Iknbsp;had mij in eene grot nedergezet en peinsde overnbsp;het belangrijk karakter en de omstandigheden vannbsp;dansje; hier bad ik, dat God mij in nadruk dienbsp;waarheden wilde leeren, welke ik behoorde haarnbsp;te onderwijzen; wanneer ik aan hare jeugd dacht,nbsp;schaamde ik mij bij de herinnering wat ik opnbsp;hare jaren geweest was, ja zelfs daarover, datnbsp;zij mij nu verre overtrof; ik wenschte opregt ietsnbsp;van die geest te verkrijgen, die zoo levendig innbsp;haar uitblonk: zij was eenvoudig, leerzaam, zachtmoedig, nederig en ernstig; in haar gedrag gafnbsp;zij duidelijke bew'ijzen van hemels onderwijs. vDenbsp;Heer,” dacht ik, //heeft dit kind geroepen, ennbsp;haar in ons midden gesteld, als een voorbeeld,nbsp;en zegt waarlijk; Iiidien gij u niet bekeert ennbsp;wordt als een kind, gij zult in het Koningrijk

-ocr page 26-

26

Güds niet ingaan.” n O, mogt ik zoo ootmoedig zijn als dit kind!” Hierdoor werd ik tot diepnbsp;zelf-onderzoek geleid, en was wezenlijk door vreesnbsp;en bekommering aangedaan, of ik zelf wel deelnbsp;had aan dien Goddelijken invloed, welke ik zoonbsp;duidelijk in haar ontdekte. Zonde was in mijnenbsp;oogen toen meer, dan ooit «bovenmatig zondig;”nbsp;de inwendige aangeborene verdorvenheid deed mijnbsp;beven; het gevaar van zelfsbedrog in eene zoonbsp;groote zaak, beangstigde mij; ik was een onderwijzer van anderen, maar n as ik wel zelf doornbsp;den Geest geleerd? Ik bezag de schepping rondomnbsp;mij; overal bemerkte ik de grootste regelmatigheidnbsp;en orde, maar inwendig gevoelde ik schaamte ennbsp;wanorde. «De golven van de zee,” dacht ik,

// ebben en vloeijen, in eene stipte gehoorzaamheid aan de wetten van haren Schepper, maar helaas!nbsp;de golven van drift in het menschelijk hart, gelijken meer naar de verwarring van eenen storm;nbsp;genade alleen kan ze beteugelen; ik wenschte aannbsp;deze kleine beek gelijk te zijn; zij loopt geenenbsp;mijl voort, en doet zoo veel goeds in die kortenbsp;loopbaan, zij stroomt voorbij eene menigte boerderijen en geeft leven en gezondheid aan derzelvernbsp;bewoners; terwijl zij derzelver tuinen van waternbsp;voorziet, lescht zij den dorst van de kudden dienbsp;op de heuvelen grazen, en verkwikt misschien dennbsp;schaapherders-jongen, welke naar zijnen meester.nbsp;wacht; zij eindigt vreedzaam in dit dal, terwijlnbsp;zij zich naar het oogmerk van den Schepper innbsp;den oceaan verliest. Mogt mijne loopbaan aan unbsp;gelijk zijn, kleine beek! Mogt mijn leven, schoonnbsp;het kort kan zijn, nuttig wezen voor mijne medezondaren ! Mogt ik geestelijken welstand en troost

-ocr page 27-

27

aan velen uitdeelen , de vriend der armen zijn, en, o mijn God! laat mijn einde ook zoo kalmnbsp;wezen ! Laat mij niet te vergeefs de genade vannbsp;mijnen Zaligmaker aan anderen verkondigen , totnbsp;ik in de eeuwigheid overga! ”

tl Ginds,” dacht ik, n is Jansje nabij haar einde; kort, maar niet onnut was haar leven, ik gevoelnbsp;er heden de groote waarde van; ik zie daar eennbsp;werk der genade, aan hetwelk ik hoop geennbsp;vreemdeling te zijn.”

Deze gedachte verlevendigde mij, en leidde mij op, om te zien, dat, hoe groot de kracht dernbsp;zonde ook zij, de kracht van den Heer Jezus nognbsp;grooter is, en door genade hoop ik mijne lievenbsp;jonge leerling, mijn kind in het Evangelie, mijnenbsp;zrister in het geloof, in eene betere wereld tenbsp;ontmoeten. Er was iets in deze geheele overdenking , hetwelk mijn gemoed voorbereidde totnbsp;het beloofde bezoek op den volgenden dag, waarnaar ik vurig verlangde.

Het was tijd om naar huis te keeren; ik wandelde naar de plaats waar ik mijn paard had vastgemaakt, al de voorwerpen, welke ik in hetnbsp;naar huis rijden beschouwde, waren geschikt omnbsp;het hart van den reiziger met liefde tot, bewondering van, en vertrouwen op den Schepper opnbsp;te wekken.

Den volgenden ochtend ging ik naar Jansje; de deur inkomende, kwam mij de vrouw die haar gedurig bezocht te gemoet, en verzocht mij stil te zijn.nbsp;II Het arme kind,” zeide zij , n slaapt nu juist, ennbsp;zij kan zoo zeldzaam rusten.” Zoo stil mogelijk gingnbsp;ik naar boven; het kind was in eene half zittendenbsp;bonding, het hoofd leunende op hare regterhand,

-ocr page 28-

28

met den Bijbel voor baar open. Zij was vermoedelijk lezende in slaap bevallen; op baar gelaat iva.s eene bevallige kalmte, en (waarschijnlijk builennbsp;haar weten) op het Boek gevallen. Ik keek eennbsp;oogenblik in de rondte, de kamer was niet uitlokkende, de muren onherstelbaar slecht, de zolderingnbsp;overal met gaten, de grond ongelijk, geene meubelen dan twee waggelende bedsteden, een’ drie-pootigen stoel, en een oude eikenhouten kas, denbsp;glasruiten overal gebroken en met papier toegeplakt ; een plank, tegen den muur over de bedstedenbsp;waarin Jansje lag, diende voor hare geneesmiddelen , haar voedsel en hare boeken. « Ja, hier ,”nbsp;zeide ik in mij zei ven, n ligt eene erfgename dernbsp;eeuwige heerlijkheid, verwachtende eene gelukkigenbsp;verlossing; hare aardsche woning is inderdaadnbsp;armoedig, maar zij heeft een huis niet met handennbsp;gemaakt, maar eeuwig in de Hemelen; zij heeftnbsp;weinig dat haar aan deze wereld verbindt, maarnbsp;wat heeft zij niet te wachten in de toekomende!nbsp;deze geringe verachte kamer is een paleis in denbsp;oogen des geloofs; want zij bevat de erfgenamenbsp;van eene kroon.” Ik naderde zonder haar wakkernbsp;te maken, en zag dat zij Lucas 23 gelezen had;nbsp;de vinger van hare linkerhand lag op het Boek;nbsp;ik zag welke die woorden waren, waarop haarnbsp;vinger wees, het verheugde mij juist deze te vinden :nbsp;//Heer gedenk mijner als Gij in uw Koningrijknbsp;zult gekomen zijn!” //Is dit toevallig of opzettelijk;” dacht ik, //in alle geval is bet opmerkelijk;” doch spoedig ontdekte ik dat haar vingernbsp;inderdaad de gedachte van haar hart aanwees;nbsp;zij ontwaakte eenigzins, maar niet genoeg om tenbsp;bemerken dat er iemand tegenwoordig was, en

-ocr page 29-

29

zeide fluisterende: «Heer! gedenk mijner-—gedenk mijner — gedenk een arm kind!” Toen sprong zijnbsp;'‘cliielijk op , en geheel wakker wordende, zag zijnbsp;mij, eene flaauwe blos overdekte hare wangen:nbsp;ff Vrouw-K. hoe lang heb ik geslapen! Mijnheer!nbsp;het spijt mij zeer.” « En ik ben zeer blijde u zoonbsp;te vinden,” antwoordde ik, //gij moogt met Davidnbsp;zeggen; «//Ik lag neder en sliep, ik ontwaakte,nbsp;want de Heere ondersteunde mij.”” Wat waartnbsp;gij bezig om te lezen?” /,De geschiedenis van Jezusnbsp;kruisiging, mijnheer.” //Hoe ver waart gij gevorderd , toen gij in slaap raaktet.” «Tot aannbsp;het gebed van den moordenaar die met Hem gekruisigd is, en toen ik aan die plaats kwam hieldnbsp;ik op, en dacht; wat zou het eene genade zijn,nbsp;indieu de Heer ook zoo aan mij wilde gedenken!nbsp;Zoo sliep ik in en droomde dat ik Christus aannbsp;het kruis zag, en dat ik zeide: Heer! gedenknbsp;mijner! en Hij zag niet toornig op mij neder,nbsp;en toen ontwaakte ik.”

Dit scheen een aangename uitbreiding van den tekst, en eene zeer geschikte voorbereiding tot onzenbsp;voorgenome Avondmaalsviering.

//Wel, lief kind! ik ben gekomen, zoo als gij wenschtet, om u het Bondzegel van het ligchaamnbsp;en bloed onzes gezegenden Verlossers toe te dienen, (1) vrouw K, zal zich wel met ons willennbsp;vereenigen.” //Wees zoo goed er eerst een weinignbsp;met mij over te spreken, als het u belieft, mijnheer!”

ff Gij herinnert u, wat gij daaromtrent in uwen Catechismus geleerd hebt; laat eens zien; een Sacrament, weet gij, is een uitwendig zigbaar teeken vannbsp;inwendige geestelijke genade, door Christus zelf in-

(1) U/! lezer lioade ouder de aandaclit, dat dit in Engeland gebeurd is.

-ocr page 30-

30

gesteld, om ons de beloften van het Evangelie beter te doen verstaan, en tevens een pand om aan onsnbsp;die beloften te verzegelen. Nu heeft de Heer onsnbsp;brood en wijn verordend, tot een uitwendig teeken,nbsp;hetwelk wij met onze oogen beschouwen; het isnbsp;een bewijs, teeken en zegel van Zijne liefde, genade en zegen: op deze wijze bewaart Hij ondernbsp;ons een gedurig aandenken aan Zijnen dood ennbsp;aan al de weldaden welke wij daturdoor ontvangen.nbsp;Wat gelooft gij, aangaande Jezus dood, Jansje ?”nbsp;// Dat wij leven, mijnheer! omdat Hij stierf.” //Welknbsp;een leven verkrijgen wij daardoor?” n Nn hetnbsp;leven der genade, en hier namaals het leven vannbsp;zaligheid en heerlijkheid; is het zoo niet, mijnheer?” //Ja zeker! dit is de vrucht van Christusnbsp;dood, en alzoo opende Hij het hemelsch koningrijk voor alle geloovigen: gelijk brood en wijnnbsp;uw zwak ligohaam zal verkwikken en versterken ,nbsp;zoo zullen de zegeningen van Christus ligchaam ennbsp;bloed de zielen van al degenen sterken en verkwikken, die hun geloof en hunne hoop alleennbsp;stellen in Hem, die Ons heeft lief gehad en zichnbsp;zelven voor ons heeft overgegeven.” Tranen rolden langs hare wangen, en zij zeide-, „O welknbsp;een Zaligmaker!.... O welk eene zondares!.... hoe

vriendelijk!.... hoe goed! en dat voor mij!.....”

//Vrees niet, Jansje! Hij die u gaf om Hem zoo lief te hebben, heeft u ook lief, en Hij zal innbsp;geenerlei wijze uitworpen iemand die tot Hem komt.”nbsp;//Mijnheer!” zeide Jansje; //ik kan nooit denkennbsp;aan de liefde van Jezus voor zondaren , of iknbsp;moet mij verwonderen, dat bet wezen kan; iknbsp;verdien niets dan Zijnen toorn van wege mijnenbsp;zonden, en mijn hart is boos, hoe kan Hij mij

-ocr page 31-

31

ilan liefhebben! ik vergeet onophoudelijk Zijne goedheid, ik bid, noch doe eenig ding, zoo alsnbsp;ik het behoorde te doen; van waar dan zulk eenenbsp;liefde tot mij?” //Hoe duidelijk blijkt het, datnbsp;bet van het begin tot het einde genade is. Zijtnbsp;gij niet gewillig om Christus al de eer van uwenbsp;behoudenis te geven?” //Ja dat ben ik, mijnbeer!nbsp;Mijn lied zegt:

//Gezegend zij de Heer die zijnen Zoon zond. Om ons vleesch en bloed aan te nemen.

Hij gaf Zijn eigen leven voor het onze,

Om onzen vrede met God te maken.

Hij gehoorzaamde al de wetten Zijns Vaders; Welke wij overtreden hebben;

Hij droeg onze zonden aan het kruis,

En betaalde ten volle ons rantsoen.”

// Het verheugt mij, dat gij uwe gezangen zoo kent, Jansje!” //Gij weet niet, mijnheer! welknbsp;een genoegen mij dit verschaft; ik beu zeer blijdenbsp;dat gij mij dat gezangboekje voor kinderen gegeven hebt.”

Eene geweldige vlaag van hoesten verhinderde haar eenigen tijd te spreken; de vrouw hield baar hoofdnbsp;vast; het was een aandoénlijk gezigt, haar te ziennbsp;worstelen om adem te krijgen. //Arm kind!” zeidenbsp;de vrouw, //ik wenscbte dat ik u kon helpen, ennbsp;uw lijden verzachten; maar het zal niet eeuwig duren.” //God helpt mij.... Hij zal mij er dóór helpen... mijnheer! gij schijnt verschrikt.... ik ben nietnbsp;bevreesd. . . . het is niets.... ik ben nu beter. . . .nbsp;ik dank u, vrouw! ik dank u, ik maak het u

-ocr page 32-

S2

zeer moeijelijk, maar de Heer zal u zegenen voor al uwe liefde aan mij bewezen, en u ook mijnheer ! och spreek nu weder met mij over hetnbsp;Sacrament!” //Wat wordt er vereischt, Jansje,nbsp;om op eene waardige wijze het te gebruiken ? herinnert gij u, wat uw Catechismus daarvan zegt ?nbsp;was is het eerste?” Zij wachtte een weinig, ennbsp;zeide toen met eeuen plegtigen en verstaanbarennbsp;blik: // Dat men zich zelf onderzoeke of ons onzenbsp;zonden van harte leed zijn.” // Ik vertrouw datnbsp;gij weet wat dit zeggen wil, Jansje, de Heernbsp;heeft u den Geest der bekeering gegeven.” // Niemand weet, mijnheer, wat de overdenking mijnernbsp;zonden mij gekost heeft, maar de Heer weet het,nbsp;dat is genoeg, en ik hoop, dat Hij mij vergeeftnbsp;om Christus wil; Zijn bloed reinigt van alle zonden. Soms kan ik nog beven, als ik aan mijnenbsp;zonden denk, en dan moet ik schreijen, omdat iknbsp;zulk een God beleedigd heb, en dan vertroost Hijnbsp;mij weder door aangename gedachten omtrent dennbsp;Heer Jezus.” // Dat is goed, maar wat volgt er?”nbsp;// Een standvastig voornemen te hebben, om eennbsp;nieuw leven te leiden.” // En wat denkt gij daarnbsp;van?” //Mijn leven, mijnheer! zal kort zijn,nbsp;maar met mijn gansche hart wensch ik, dat hetnbsp;toch een nieuw leven wezen mag, ik wensch allenbsp;zondige gedachten, woorden en daden te laten, ennbsp;te doen wat God mij beveelt, wat gij mij zegtnbsp;dat regt is, en wat ik lees in den Bijbel; dochnbsp;ik vrees dat ik het niet doe, mijn hart is zoonbsp;zondig; evenwel ik bid God om hulp, mijne dagennbsp;zullen weinig zijn, maar ik begeer ze te bestedennbsp;tot eer van God.” // Gods zegen ruste op u,nbsp;Jansje! zoo dat, indien gij blijft leven, gij den

-ocr page 33-

33

Heere moogt leven, of inclien gij sterft, gij in ilen Heer moogt sterven, zoo dat, hetzij gij leeft,nbsp;hetzij gij sterft, gij des Heeren moogt zijn. Watnbsp;volgt er nu?” //Een levendig geloof te hebben,nbsp;aan Gods genade door Christus, mijnen Heer!”nbsp;// Gelooft gij dat God u uwe zonden vergeeft?”nbsp;//Ja, mijnheer!” zeide zij ernstig. //En als Godnbsp;u vergeeft, is dat om uwentwil?” //Neen, mijnheer! het is om Christus wil, om mijns Zaligmakers wil alleen; Christus is alles.” // Kunt gijnbsp;Hem vertrouwen r” // Mijnheer! ik mag Hem nietnbsp;mistrouwen en wil ook niet, al kon ik het.”nbsp;//Regt zoo mijn kind. Hij is al uw vertrouwennbsp;Waardig.” // Mijnheer! ik kan nooit aan Jezus’nbsp;dood denken, of ik denk te gelijk, welk een ellendig , onwaardig schepsel ik ben; ik heb vannbsp;Jezus dood gelezen, maar hoe is het toch raoge-lijk, dat menschen zoo met Hem gehandeld hebben ! maar het was alles tot onze behoudenis. . . .nbsp;en dan de moordenaar aan het kruis, dat isnbsp;schoon! ik hoop dat de Heere Jezus mijner ooknbsp;gedenken zal, en dat ik altijd aan Hem en zijnennbsp;dood dankbaar gedenken zal.” //En eindelijk,nbsp;Jansje! denkt gij in liefde aan alle menschen ?nbsp;vergeeft gij allen die n beleedigd hebben, hebtnbsp;gij ook tegen iemand eenige boosheid in nw hart?”nbsp;//Neen, lieve mijnheer, hoe zou dat kunnen wezen , daar God zoo goed is mij te vergeven! hoenbsp;kan ik nalaten anderen te vergeven! Er is niemand in de wereld welke ik om Christus wil nietnbsp;alles goed: toewensch, en dat uit grond van mijnnbsp;hart.” // En hoe gevoelt gij u ten opzigte vannbsp;die stoute en dartele meisjes hier naast, die nnbsp;nitlagchen en bespotten om uwe godsvrucht?”

3

-ocr page 34-

34

//Het ergste dat ik haar toewensch is, dat God haar genade geven mag tot bekeering; dat Hijnbsp;hare harten mag veranderen, en alle hare ondeugende handelingen en woorden vergeven; mogtnbsp;God haar vergeven, zoo als ik het van ganschernbsp;doe.” Zij zweeg, en ik wenschte niet meer tenbsp;vragen: mijn hart was vol; //is dit de godsvrucht van een kind!” dacht ik, // och waren wijnbsp;allen kinderen gelijk zij!”

// Keik mij dat boek, den beker en de schotel aan, goede vrouw! Lieve vriendin! ik wil nunbsp;gemeenschap met u houden aan Christus ligchaamnbsp;en bloed.” Ik ging over tot het formulier; dienbsp;oogenblik was aangenaam en plegtig: het gelaatnbsp;van het kind drukte krachtige gevoelens uit, tranen , gemengd met een’ glimlach; onderwerping,nbsp;verhelderd door hoop; ootmoed, opgewekt doornbsp;geloof; kinderlijke nederigheid, versierd door hetnbsp;verstand van rijper’ leeftijd; dankbaarheid, rust,nbsp;godsvrucht en geduld, dit alles was duidelijknbsp;zigtbaar, en zou ik het alléén gezien hebben ? isnbsp;het te veel gezegd, dat ook Engelen onzigtbarenbsp;getuigen waren ? zij zijn toch boodschappers tus-schen den hemel en de aarde, mij dunkt zij warennbsp;er tegenwoordig. Nadat wij geëindigd hadden,nbsp;zeide ik: //Nu, Jansje! zijt gij eene zuster innbsp;de Kerk van Christus geworden; mogt Zijn Geestnbsp;op u rusten, u sterken en verkwikken!” //Mijnnbsp;dank is groot, zeer groot, mijnheer! grooter dan

ik kan uitdrukken____ik dank u voor die gunst____

ik dacht, dat ik te jong was, en het scheen te groot voor mij om er aan te denken; maar ik bennbsp;nu verzekerd, dat God mij genadig is, en ik hoopnbsp;dat ik wčl gedaan heb.” //Ja Jansje! en ik ver-

-ocr page 35-

S5

trouw dat gij verzegeld zijt door den H. Geest tot den dag der verlossing.” //Mijnheer! ik zal dezennbsp;dag nooit vergeten, neen, nimmer!” //Ik ooknbsp;iiiet,” zeide de goede oude vrouw. //Zeker! denbsp;Heer was in het midden van ons drieën, daarnbsp;wij in zijnen Naam zamen waren.” // Mijnheer! ”nbsp;zeide het kind, // als gij weder komt, spreek dannbsp;toch eens met moeder; ik ben zoo bevreesd voornbsp;hare ziel, en ik geloof niet dat zij er zich overnbsp;bekommert.” //Ik hoop, dat ik de eerstvolgendenbsp;keer gelegenheid hebben zal; vaarwel, kind ! ”

//Zekerlijk,” dacht ik bij mij zei ven, de hut verlatende, //deze jonge knop der genade zal heer-lijk prijken in het Paradijs; de Heer zal haar opnbsp;zijnen tijd derwaarts verplanten, maar mogt zij,nbsp;indien het Zijn wil is, nog langer leven, opdatnbsp;ik nog verder nut mag trekken uit haar voorbeeldnbsp;fin hare gesprekken.”

Misschien wenscht de een of ander die dit eenvoudig verhaal leest hetzelfde, wel im, wij zullen haar nog bezoeken eer zij van hier vertrokken is.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Jansje verergerde meer en meer, zij behield echter genoegzame kracht, om met aangenaamheid te kunnen spreken, met degenen die haar bezochten.nbsp;Onder hen waren er maar weinigen die de waardenbsp;van hare gemoedsgesteldheid konden waarderen,nbsp;en evenwel werd de meest zorgelooze nog getroffen door haren vriendelijken ernst, hare kennisnbsp;van de Schriften, en de gelukkige toepassing dienbsp;zij er van op zichzelve maakte. De goddelijkenbsp;vonk, welke wederbarende genade in hare ziel

-ocr page 36-

had ingegeven, glinsterde nn haar einde naderde, en werd eene vlam , welke den aanschouwer opwekte en verwarmde, en ik ben verzekerd, datnbsp;haar voorbeeld en gesprek voor sommigen nognbsp;tot zegen was. Ik herdenk nog met dankbaarheid, terwijl ik dit schrijf, het nut en de vertroosting , welke ik zelf nit haren omgang getrokken heb, en indien ik niet dwaal, dan zalnbsp;de laatste dag nog vruchten openbaar maken ,nbsp;voortgesproten nit de liefde Gods tot dit kind;nbsp;en, door haar, ook tot degenen die haar zagen,nbsp;en , o mijn God ! mogt het oor dat hoort, en hetnbsp;oog dat leest, wat ik hier een rondig verhaal, doornbsp;Uwen Geest getroffen worden, en ieder voor zichnbsp;een getuige zijn van de waarheid die in Jezus is!

Ik herinnerde mij de teedere zorg van dit lieve kind voor hare moeder, en ik nam mij stellignbsp;voor, de eerste gelegenheid waar te nemen, omnbsp;haar aan te spreken in de tegenwoordigheid vannbsp;Jansje. De weg, welke ik gewoonlijk ging omnbsp;in liuis te komen, lag genoeg in het gezigt vannbsp;de ramen, om de vrouw gelegenheid te geven zichnbsp;weg te maken eer ik inkwam; er was evenwelnbsp;nog een ander pad, langs hetwelk men geheel onbemerkt tot aan het huis komen kon. Eens opnbsp;eenen • morgen , kort na mijn vorig bezoek , verkoos ik dezen weg; in meer dan één opzigt wasnbsp;dit pad voor mij verkieselijk; het was afgezonderd, en dus zeer geschikt tot bedaarde overpeinzingen.

Het kerkhof overgaande, en mijn oog op het gedenkwaardig grafschrift slaande, dacht ik ;nbsp;n Spoedig zal het stoffelijk overblijfsel van lansjenbsp;met dit stof vermengd zijn, en met hare vaderen

-ocr page 37-

37

slapen ; spoedig zal die jonge mond, die nu Hozaniui’s zingt ter eerc van Davids Zoon , zwijgennbsp;in de aarde; maar, o welk eene heerlijke verwisseling! haar geest zal dan wederkeeren totnbsp;Grod die hem gegeven heeft, hare ziel zal dannbsp;hot Halleluja aanheffen in het Paradijs, terwijlnbsp;wij den iijkzang zingen bij haar graf, en liaarnbsp;stof zal hier wachten, in eene zekere en blijdenbsp;hoop op de opstanding der dooden.”

Onbemerkt aan dansjes woning gekomen zijnde, was het venster boven open; ik onderscheiddenbsp;verschillende stemmen, en tot mijne blijdschapnbsp;hoorde ik ook die van hare moeder. Daar niemandnbsp;mij bemerkt had, bleef ik in stilte beneden zitten, het gesprek nog niet willende storen.

II Moeder! moeder! ik zal niet lang meer leven, mijn tijd zal kort wezen, maar ik moet, iknbsp;moet om uwentwille, u iets zeggen, eer ik sterf -.nbsp;O moeder 1 gij hebt eene ziel ... gij hebt eenenbsp;ziel ... en wat zal daar van worden als gijnbsp;sterft! ach moeder! ik ben — o ik hen zoo bezorgd voor uwe ziel . . ii Ach ! ik zal mijnnbsp;kind verliezen ... zij zal . . . sterven, en watnbsp;zal ik doen als gij dood zijt, lieve dansje!”nbsp;(zij snikte overluid): //Moeder! denk aan uwenbsp;ziel, hebt ge dat niet verzuimd?” da! ik bennbsp;eene ondeugende zondares geweest, en heb hetnbsp;goede niet bemind! wat kan ik doen?” //Moeder!nbsp;gij moet bidden, dat God u om Christus wdl ver-geve! gij moet bidden.” //dansje! ik kan nietnbsp;bidden, ik heb nog nooit in mijn leven gebeden,nbsp;en ik ben te slecht om te bidden.” /, Moeder! iknbsp;heb al zoo lang verlangd om met u te spreken ,nbsp;doch ik zag er tegen op; gij wildot niet gaarne

-ocr page 38-

38

hoorei! naar iets dat uzelve betrof, en ik wist niet hoe te beginnen, en toch, moeder! moet iknbsp;nu spreken, het kon anders te laat zijn ; ik weuschtenbsp;dat Dominé hier was : die zou het beter doen dannbsp;ik; maar misschien zult gij nog aan mijn gezegdenbsp;(hoe gebrekkig het dan ook is) denken als ik doodnbsp;ben; ik ben nog maar een jong kind, en nietnbsp;geschikt om over zulke dingen met iemand tenbsp;spreken; maar gij zijt mijne moeder, en ik kannbsp;het denkbeeld niet dragen dat gij eeuwig zoudtnbsp;verloren gaan; mijn Heer en Zaligmaker heeft mijnbsp;mijne eigene zonden en bederf doen zien; Hij hadnbsp;mij lief en heeft ziohzelven voor mij overgegeven,nbsp;en stierf, en is weder opgestaan; ik wil Hemnbsp;daar in eeuwigheid voor loven; ik hoop Hem innbsp;den hemel te zien; maar, lieve moeder! ik wenschnbsp;u daar ook weder te ontmoeten. Och! vader ennbsp;gij moeten bidden, en het vloeken en anderenbsp;slechtheden nalaten; gij en vader moeder naar denbsp;kerk gaan, en hooren wat onze Dominé zegt vannbsp;Jezus, en wat Hij gedaan heeft voor ondeugendenbsp;zondaren; Dominé meent het zoo goed; hij leerdenbsp;mij den weg, en zal ook u onderwijzen! weesnbsp;niet boos op mij, moeder I ik zeg het alleen totnbsp;uw best; ik was eertijds zoo zorgeloos omtrentnbsp;Goddelijke zaken als gij zijt, moeder! maar iknbsp;heb mijne dwaling gezien, ik was op den breedennbsp;weg, die tot het verderf leidt, gelijk andere kinderen van het dorp, en God zag mij in genadenbsp;aan.” //Ja, mijn kind! gij waart altijd een goednbsp;meisje, en hield veel van uw boek.” //Neen,nbsp;moeder! niet altijd; ik dacht noch aan den Bijbelnbsp;noch aan iets goeds, tot dat Dominé ons desnbsp;Zaturdags middags liet komen. Weet gij wel,

-ocr page 39-

39

moeder! dat gij eerst niet wildet hebben dat ik er ging, en zeidet, dat gij zulke fijnen niet innbsp;huis wildet hebben, en dat ik beter deed om innbsp;het veld te loopen spelen, dan om mij te latennbsp;uitjouwen, omdat ik voorgaf zoo braaf te zijn?nbsp;Ach, moeder! gij wist niet wat ik daar doennbsp;zoude, en wat God met mijne arme ziel voorhad;nbsp;maar God zij gedankt! ik ging er, en leerdenbsp;daar den weg van belioiulenis, en ik wenschtenbsp;dat gij die ook geleerd had.”

Terwijl ik naar dit aandoénlijk gesprek luisterde, scheen het mij uit den toon der stem van denbsp;moeder toe, dat hare droefheid meer was over denbsp;erge ziekte van hare dochter, dan opregt berouwnbsp;of eeiiig waar gevoel over hare zonden; ik hooptenbsp;evenwel het beste, en verheugde mij, zulke gewig-tige en belangrijke vermaningen uit haar dochtersnbsp;mond te hooren; ik gevoelde dat die in deze om-digheden meer konden uitwerken, dan de bestenbsp;van mij.

Ik heb dikwijls sints dien tijd gezien, dat een zorgeloos mensch zeer aangedaan was, zittende aannbsp;het sterfbed van eenen naastbestaande; ik bennbsp;getuige geweest van de erkentenis van hunnenbsp;zonden, en heb hunne betuigingen gehoord, vannbsp;zich te willen bekeeren, maar na een kort tijdsverloop was alles over: de vriend was begraven,nbsp;de wereld met hare zorgvuldigheden, het vleeschnbsp;en de zonde, kwamen met nieuwe verzoekingen,nbsp;en de welsprekenheid der goddeloosheid had denbsp;overhand boven de stern der waarheid: de hondnbsp;is wedergekeerd tot zijn uitbraaksel, de gewas-schene zeug tot de wenteling in het slijk.

Aan de andere zijde, hoe dikwijls zijn de ziek-

-ocr page 40-

40

bedden der ware geloovige gezegend geweest voor de ooggetuigen, van de overwinning der genadenbsp;over zonde, dood en hel! dikwijls heeft een zor-gelooze de eerste indrukken der Goddelijke waarheid verkregen, n'anneer een stervend Christennbsp;de genadige liefde en Goddelijke ondersteuningnbsp;ondervond en betuigde in het uur van beproeving;nbsp;de uitdrukking van dien hemelschen troost ennbsp;die godvruchtige bezorgdheid, welke de Heiligenbsp;Geest aan sommigen verleent, wordt het gezegendnbsp;middel tot opwekking en bekeering voor anderen.

In dezen oogenblik ging de huisdeur open, en een jonger kind, een broertje van Jansje, kw'amnbsp;in; de moeder vroeg van boven wie er inkwam,nbsp;de jongen antwoordde, en zonder verder onderzoeknbsp;bleef zij boven; ik wenkte den jongen dat hij stilnbsp;zou gaan zitten, en dus bleef men boven onbewust dat ik beneden was.

//Moeder!” vervolgde Jansje, //dat is mijn broeder, en spoedig zal hij uw eenig overgeblevennbsp;kind zijn; ik bid u, spoor hem toch aan omnbsp;den goeden weg te kiezen; zend hem naar Do-miné, die zal hem zoo vriendelijk behandelen alsnbsp;mij. Thomas ia een wilde jongen, maar ik hoop,nbsp;dat hij nog in tijds aan het behoud zijner zielnbsp;denken zal; de ondeugende jongens leeren hemnbsp;vloeken en vechten, en allerlei soort van kwaad.nbsp;Heer! leer Gij hem den toekomenden toornnbsp;ontvlieden!”

Ik wenkte den jongen om te luisteren naar hetgene zijne zuster ten zijnen opzigte zeide, hijnbsp;scheen met oplettendheid te luisteren, en tranennbsp;vloeiden langs zijne wangen. De moeder antwoordde : // Ik hoop dat hij het doen zal, en

-ocr page 41-

41

wij allen ook.” n Moeder! dan moet gij de toe-vlugt tot Christus nemen, zonder dat kunt gij niet zalig worden... Gij moet berouw hebbennbsp;over de zonde, en die nalaten... Zonder Godsnbsp;genade kunt gij dat niet doen ; maar zoekt en gijnbsp;zult vinden, doe het ora nws zelfs wil, doe hetnbsp;om mijn broertje, doe het om mijnentwil.”

De moeder schreide en snikte zonder antwoord te geven; nu dacht ik het mijn tijd te zijn, omnbsp;mij te vertoonen, ik klom op, en boven aan denbsp;trap zijnde zeide ik; //Mag een vriend binnennbsp;komen?” //Mijn hemel!” zeide de moeder, //daarnbsp;is Domiué!” /i Kom binnen, mijnheer!” zeidenbsp;Jansje, //ik ben zeer blijde dat gij juist nu komt.nbsp;Och moeder, geef een stoel!”

De vrouw was verlegen; Jansje glimlachte en verwelkomde mij als naar gewoonte.

// Ik hoop dat moeder en dochter het mij vergeven zullen, dat ik beneden gebleven ben, gedurende het gesprek dat zoo even heeft plaats gehad ; ik kwam in hoop van u zamen te vinden, daar ik reeds lang gewenscht heb met u te spreken Sara, over dezelfde dingen waarvan ik hetnbsp;geluk heb te kunnen zeggen dat uwe dochter daarnbsp;zoo bezorgd over is. Gij hebt lang deze dingennbsp;verzuimd, en ik wenschte u te waarschuwen omtrent het gevaarlijke van uwen toestand. Maarnbsp;Jansje heeft alles gezegd wat ik verlangen kon,nbsp;en nu moet ik u plegtig afvragen, of gij nietnbsp;getroffen zijt door het geloovig gesprek van uwnbsp;krank kind; gij behoordet hare leermeesteres tenbsp;zijn geweest in den weg der geregtigheid, maarzij is nu de uwe geworden; gelukkig echter zalnbsp;het voor u wezen, iiidien gij wijs wordt, op uw

•fr

-ocr page 42-

42

einde leert merken, en op lietgene lot uwen vrede dient, eer het verborgen is voor uwe oogen. Zienbsp;op uw stervend kind, en denk aan Ivet anderenbsp;dat u maar alleen overblijft, en zeg mij, of datnbsp;gezigt u niet luide roept om te liooren en tenbsp;vreezet!.” dansjes oogen waren vol tranen , denbsp;moeder boog haar hoofd en scheen aangedaan. Nunbsp;vroeg ik: /, dansje! hoe bevindt gij u van daag?”nbsp;//Mijnheer! ik heb vee) gesproken, en gevoel mijnbsp;zwak en vermoeid; maar mijn gemoed is zeernbsp;verligt, en vrolijk sints ik u laatst zag; ik bennbsp;geheel gewillig om te sterven als het des Heerennbsp;tijd is; ik heb geenen wcnsch om te leven, anders dan om mijne betrekkingen op eenen beterennbsp;weg te zien eer ik sterf. Mijnheer! te voren w'asnbsp;ik bevreesd om hen aan te spreken; maar vannbsp;daag kan ik niet zwijgen; ik moet hen zeggennbsp;wat de Heer aan mijne ziel gedaan heeft, ennbsp;wat ik gevoel voor de hare.”

Er was eene vastheid, ja ik mag wel zeggen eene waardigheid in hare uitspraak, die mij verbaasde; de eigenschappen van een kind schenennbsp;verwisseld in die van eenen christen; hare natuurlijke beschroomdheid w'as overgegaan in eene heilige vrijmoedigheid, voortspruitende uit de inwendige vertroosting welke zij genoot, gepaard metnbsp;eene hartelijke zucht voor de behoudenis van hardnbsp;moeder; dit veroorzaakte een’ blos op haar andersnbsp;bleek gelaat, welke het nog belangrijker maakte;nbsp;zij zat op in haar bed, met den Bijbel open voornbsp;haar, hare regterhand hield zij in die van harenbsp;moeder. Nu sprak zij -. // Moeder! gij kunt ditnbsp;Boek niet lezen, ga dus getrouw in de kerk, dannbsp;kunt gij het hooien uitleggen; het is Gods Woord

-ocr page 43-

43

en leert ons den weg naar den Hemel; ik wensch dut gij er acht op zult keren geven; met Godsnbsp;zegen kan liet uwe ziel zaligen; ik bid u, moeder! bedenk dat; ik ga nu sterven; geef dezennbsp;Bijbel aan mijn broertje, als gij zoo goed wiltnbsp;zijn; en Dominé is getuige, er is geene zaligheidnbsp;voor zondaren, gelijk gij en ik zijt, buiten hetnbsp;bloed van Christus, Hij is magtig de ondeugendstenbsp;te zaligen. Hij wil behouden al wie ¦ tot Hemnbsp;komt. Hij wacht om genadig te zijn, ik wensch, —nbsp;ik wensch.... ik....” zij kon niet meer en kreegnbsp;cene soort van flaauwte: hare moeder zeide datnbsp;het lang duren zou eer zij weder bijkwam.

Ik maakte van die gelegenheid gebruik om de moeder nog eens ernstig aan te spreken en maaktenbsp;mij gereed om te vertrekken, daar Jansje toch tenbsp;uitgeput was om verder met haar te spreken;nbsp;heen zullende gaan zeide het kind met eene Haan wenbsp;stem : // Kom spoedig weder, mijnheer! mijn tijdnbsp;is zeer kort.” Ik ging denzelfden eenzamen wegnbsp;dien ik gekomen was; ik overdacht de uitstekende proeven van godsvrucht en geloof, van welkenbsp;ik getuige was. w Zeker,” dacht ik, // dit is eennbsp;buitengewoon kind; wat kan de genade niet volmaken! is het mogelijk om te twijfelen, wie alleen de Beginner en Voleindiger is onzer behoudenis,nbsp;of van wien alle goede gaven en volmaakte giften komen! hoe rijk en vrij is de genade vannbsp;den Heer; heeft Hij niet verkozen de zwakkennbsp;dezer wereld, opdat Hij de sterken beschamen zou!nbsp;laat geen vleesch roemen voor Hem; maar dienbsp;roemt, roeme in den Heer!”

-ocr page 44-

44

ZESDE HOOFDSTUK.

Zoel- vroeg werd ik den volgenden morgen gewekt , door de komst van eeneii boodschapper, mij vriendelijk verzoekende, dat ik spoedig bijnbsp;Jansje wilde komen, daar het scheen dat zij ernbsp;niet lang meer wezen zou. Het was nog nietnbsp;volkomen dag; de morgenster scheen zeer helder,nbsp;de maan verspreidde een zacht licht over de voorwerpen die mij omringden, doch verminderde innbsp;glans naarmate de oosterkimmen lichter werden;nbsp;de vogelen begonnen te zingen, en schenen gereednbsp;te zijn de zon te verwelkomen; eenige weinigenbsp;arbeiders vertoonden zich en gingen naar de plaatsnbsp;van hun dagelijksch werk; alles rondom mij wasnbsp;kalm. Mijn geest was onder het voortgaan vervuld met gedachten betrekkelijk hetgeen ik zounbsp;zien gebeuren ; de morgenster was niet zoo schoonnbsp;in mijne oogen, als de geestelijke glans dezernbsp;jonge Christin; haar nacht was bijna geëindigd,nbsp;de morgen van een beteren dag daagde.

Toen ik aan het huis kwam, vond ik niemand beneden; ik wachtte eenige minuten, en hoorde hetnbsp;meisje met eene zwakke stem zeggen; u Deukt gijnbsp;dat hij komen zal?... ik zou hem zoo gaarne...nbsp;zoo gaarne zien eer ik sterf.”

Ik ging naar boven; haar vader, moeder, broertje en vrouw K. waren allen te zamen in de kamer; het gelaat van Jansje teekeude eene spoedige ontbinding; schoon de dood reeds zigtbaarnbsp;was in hare gelaatstrekken, was er meer dan ooitnbsp;iets belangrijks in haar uitzigt; zoo als zij mijnbsp;zag, kwam er nieuwe helderheid in hare oogen,nbsp;en dankbare toegenegenheid lag op het stervend

-ocr page 45-

45

aangezigt. Daai’ zij gesproken liad, eer ik inkwam, was zij nu eenigen tijd zwijgende, maar zij trok hare oogen niet ran mij af; liet scheennbsp;dat zij de voorsmaak des Hemels reeds gevoelde;nbsp;eindelijk zeide zij: u Het is zeer vriendelijk,nbsp;mijnheer! mijn einde is nabij, ik vreesde dat iknbsp;u in deze wereld niet meer gezien zou hebben.”nbsp;;;Zijt gij bereid om te sterven, mijn kind?” «Geheel.” (/Welke is uwe hoop?” Zij ligtte harennbsp;vinger op, wees eerst naar den Hemel, en bragtnbsp;dien oogenblikkelijk op haar hart, en zeide ach-tervolgens, terwijl zij dit deed; n Christus daar,nbsp;en Christus hier.”

Deze woorden met de vingerwijzing er bij, drukten hare meening krachtiger uit dan ik hetnbsp;beschrijven kan ; hierop kreeg zij de kramp innbsp;armen en becnen; op hare schreijende moedernbsp;ziende, zeide zij: n Ik ben zoo koud .... maarnbsp;dat is niets .... het zal spoedig over zijn.” Zijnbsp;sloot hare oogen eenige minuten, en die wedernbsp;openende zeide zij; /, Ik wensch, mijnheer! datnbsp;gij, als ik weg zal wezen, aan de andere kinderennbsp;van het dorp wilt zeggen, hoe goed de Heer voornbsp;mij arme zondares , geweest is : zeg hun dat dienbsp;Hem vroeg zoeken, Hem zullen vinden; zeg hunnbsp;dat onkunde de weg naar de hel en verwoestingnbsp;is .... en ik bid u zeg hun uit mijnen naani,nbsp;dat Christus waarlijk de Weg, de Waarheid ennbsp;het Leven is ... . Hij zal op geenerlei wijze uitwerpen die tot Hem komt ... zeg hun, dat iknbsp;arm meisje . . .” Nu was zij geheel uitgeput; zijnbsp;zonk neder en was eenigen tijd als verstijfd.nbsp;Langzamerhand kwam zij weder bij, en zeide;nbsp;//Waar ben ik?... ik dacht dat ik al dood

-ocr page 46-

46

was .... Heer! behoud mij!” n Lief kind!” zeide ik, ff gij zult spoedig eeuwig bij Hem zijn-. Hijnbsp;leidt u nu met Zijn’ stok en staf, door het dalnbsp;der schaduwe des doods.” n Dat geloof ik ook. .nbsp;ik verlang zoo om bij Hem te zijn, o! hoe groot,nbsp;hoe goed, hoe genadig! .Jezus! behoud mij! helpnbsp;mij door deze laatste beproeving . . . .” Zij gafnbsp;toen de eene hand aan haren Vader, de anderenbsp;aan hare moeder, en zeide : n God zegene u! Godnbsp;zegene u . ... denkt aan mij als ik weg ben . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

dat kan u nog ten goede strekken, ... . aan uwe zielen.... om Christus wil denkt aan uwenbsp;zielen, dan zal alles wčl zijn.... gij weet nietnbsp;wat ik voor u gevoeld heb.... Heer! vergeef ennbsp;zalig mijne lieve ouders!” Toen nam zij haarsnbsp;broeders hand en zeide: «Thomas! ik bid u datnbsp;gij uwe kwade wegen verlaat.... lees den Bijbel,nbsp;ik geef u den mijnen.... ik heb het een kostbaar boek gevonden.... denkt gij wel aan onsnbsp;broertje dat eenige jaren geleden stierf? .... hijnbsp;was biddende tot aan de laatste oogenblik zijnesnbsp;levens.... leer bidden terwijl gij nog gezondnbsp;zijt, en gij zult er de kracht en troost van ondervinden wanneer gij sterft.... bid allereerst omnbsp;een nieuw hart; zonder dat zult gij God in dennbsp;Hemel nimmer zien; uw tegenwoordige weg leidtnbsp;tot verderf en ondergang.... mogt de Heer uwnbsp;hart veranderen om Hem lief te hebben en tenbsp;volgen.” Tot de oude vrouw zeide zij; n ik danknbsp;u vrouw K! voor al uwe vriendelijkheid, in mijnenbsp;ziekte aan mij betoond; gij zijt eene christelijkenbsp;vriendin voor mij geweest; ik hoop dat de Heernbsp;er u, naar den rijkdom Zijner barmhartigheid,nbsp;voor beloonen zal; wij hebben menigmalen zamen

-ocr page 47-

47

over den dood gesproken, eii selioon ik de jongste beu, word ik bet eerste opgeroepen .... maar iknbsp;ben niet bang; eertijds dacht ik dat ik niet stervennbsp;kon /.ouder vrees ; maar nu het er toe komt, bennbsp;ik zeer gerust en gevoel ik mij gelukkig , en zoonbsp;zal het met u ook wezen; als gij op God vertrouwt; Hij is de God beide van ouden en jongen.”

/, Ach , mijn kind!” zeide vrouw K, « ik wenschte dat ik zoo bereid was om te sterven als gij zijt,nbsp;maar ik vrees dat ik het nimmer zijn zal; mijnenbsp;zonden zijn zoo groot, zoo menigvuldig! . . . .”nbsp;(/ Christus bloed reinigt van alle zonden, zeidenbsp;het kind.

In plaats dat Jansje zwakker werd, door de vermoeijenis van zoo veel te spreken, scheen zijnbsp;nieuwe krachten te verzamelen; zij keerde zichnbsp;naar mij toe, met eenen bezielden, zeer ernstigeunbsp;blik, zeggende; «Gij, mijnheer! zijt mijn bestenbsp;vriend op aarde geweest; gij hebt mij den wegnbsp;naar den hemel gewezen, en daar dank ik u voor;nbsp;gij hebt geduld gehad met mijne onwetendheid ennbsp;zwakheid; gij hebt tot mij gesproken van de liefdenbsp;van Christus, en Hij heeft mij die aan mijn hartnbsp;doen gevoelen; ik zal Hem zien van aangezigtnbsp;tot aangezigt; Hij zal mij nooit begeven of verlaten; Hij is altijd dezelfde; Hij verandert niet.nbsp;Lieve mijnheer! God zegene n.” Zij rees schielijknbsp;op, met eeue ongedachte inspanning van krachten,nbsp;en sloeg hare doodkleurige uitgeteerde armen omnbsp;mij heen; daar ik naast haar bed zat, lag haarnbsp;hoofd op mijnen schouder, en zij zeide zeer duidelijk : « God zegene en beloone u... . dank Hemnbsp;voor mij; mijne ziel is gered.... Christus is allesnbsp;voor mij; wij zullen elkander in den Hemel ont-

-ocr page 48-

4S

moeten.... zullen wij niet? O ja, o ja! dan zal alles vrede zijn! vrede .. . Zij zonk neder opnbsp;het bed, sprak niet meer, gat'eene diepe zucht....nbsp;glimlachte .... en stierf.

In dezen aandoenlijkeu oogenblik flikkerde do eerste straal der morgenzon in de kamer, en vervulde mijne verbeelding met het veelbeduidendenbsp;zinnebeeld van Gods genade » waarmede de opgangnbsp;uit de hoogte ons bezocht heeft, om te verschijnen degenen die gezeten zijn in duisternis ennbsp;schaduw des doods, om onze voeten te rigten opnbsp;den weg des vredes.”

Het was een lichtstraal, die te gelijker tijd, de heerlijke verandering scheen aan te duiden welkenbsp;hare ziel nu reeds ondervonden had, en tevensnbsp;de beloofde vertroostingen der hope uit te stortennbsp;in de harten dergenen, die getuigen van haarnbsp;afsterven geweest waren. Ik bleef eenigeii tijdnbsp;stilzwijgend staren op het lijk, en kon mijzelveiinbsp;uaauwelijks overtuigen dat lansje er niet meernbsp;was. Naar huis gaande kon ik mijne aandoeningennbsp;niet bedwingen; ook wilde ik dit niet; Jezusnbsp;weende bij liet graf vaii Zijnen vriend Lazarus;nbsp;zulk een voorbeeld heiligt onze tranen welke denbsp;liefde ons doet storten, en leert ons tevens, overnbsp;onze betrekkingen welke ontslapen zijn, niet tenbsp;treuren als degenen die geene hope hebben. Iknbsp;overpeinsde het voorgevallene, en dacht nu aannbsp;den overgang van eene ziel uit deze wereld naarnbsp;de plaats der afgescheidene geesten. Vlugger dannbsp;de pijl uit den boog heeft de ziel dezes kinds zichnbsp;gehaast, in gehoorzaamheid aan de oproeping vannbsp;God, om in Zijne onmiddelijke tegenwoordigheidnbsp;tc verschijnen. Welk eene plegtige waarheid is

-ocr page 49-

49

(Ut in het algemeen! maar, gewassclien in het bloed (les Lams, was zij welkom bij den troonnbsp;van G'od, en heeft niets te vreezen; zonde, doodnbsp;en hel zijn allen overwonnen door Hem, die haarnbsp;meer dan overwinnares gemaakt heeft; Hij zalnbsp;haar zelf den Vader voorstellen als een gekochtnbsp;schaap van Zijne kudde, als eene door Gods Geestnbsp;verzegelde tot den dag der verlossing.

Welk eene verandering voor haar! uit die arme bouwvallige kamer, in het Paradijs; van een bed vannbsp;stroo, in Abrahams schoot; van armoede, ziekte ennbsp;pijn, in eeuwigen rijkdom, in gezondheid en vreugde;nbsp;uit den staat van eenen zwakken, vermoeiden pelgrim in dit tranendal, in die van den gelukkigennbsp;reiziger, veilig te huis gekomen in die ruste, welkenbsp;overblijft voor het volk Gods.

Vier dagen daarna werd Jansje begraven. Br waren weinige omstanders; maar tot mijne blijdschap zag ik sommige kinderen, welke met liaarnbsp;mijn wekelijksch onderligt genoten hadden: iknbsp;wenschte dat dit nog nuttig mogt zijn voor denbsp;jonge harten. Ik stond aan het hoofd van hetnbsp;graf; gedurende de lijkdienst verbond ik hetgeennbsp;te voren op het kerkhof gebeurd was, met hetnbsp;tegenwoordige: op deze plaats leerde Jansje hetnbsp;eerst de waarde van het Evangelie hetwelk harenbsp;ziel zaligde; digt bij hare begraafplaats was hetnbsp;grafschrift, dat het eerste middel was tot harenbsp;overtuiging, en scheen nu daar te zijn als eenenbsp;getuigenis van de waarheid ^ welke deszelfs inbondnbsp;aan eiken lezer leerde; de avond was kalm, nietsnbsp;stoorde de plegtigheid.

«Vrede” was het laatste woord dat Jansje gezegd had, en vrede scheen het opschrift te zijn, op het

-ocr page 50-

50

graf waar zij ligt; en o mogt die vrede welke alle verstand te boven gaat ook de mijne zijn, wanneernbsp;ik haar ten laatsten dage weder ontmoeten zal!

Gehechtheid aan de plaats waar zij lag deed mij aan het hoofd van haar graf een taxis-boompjenbsp;planten, tot een altijd groenend gedenkteeken aannbsp;haar, wier aandenken mij zoo dierbaar was; dienbsp;jonge plant scheen eenigen tijd gezond, doch verwelkte spoedig gelijk het kind; het boompje stierfnbsp;niet lang daarna, en was dus een kortstondig gedenkteeken, maar een duurzamer is in mijn eigennbsp;hart.

Misschien zal de een of ander, in wiens hand deze bladen komen, er door geleid worden, omnbsp;hunne jeugdige geestelijke planten met ijver ennbsp;hoop op eenen goeden uitslag, aan te kweeken;nbsp;mogten die teedere spruiten hunne zorg beloonen,nbsp;en vroeg goede vruchten voortbrengen! —

Sommigen die misschien den aard van zeer vroege rtodvrucht miskend hebben, mogen hierdoor leeren,nbsp;dat Gods magt niet verbonden is aan jaren nochnbsp;omstandigheden.

Tot een aandenken aan de jonge hutbewoonster, is het volgend grafschift op eenen steen gegraveerd:

;/ Gij die vermaak vindt om Gods magt na te sporen, en elk toonbeeld der genade op te merken,nbsp;treedt zachtelijk over dit graf, en onderzoekt hetnbsp;kort en eenvoudig verhaal dezer arme. Een kindnbsp;rust onder dezen grafzerk, een kind, dat aandenken waardig is, en door God bemind werd; verheugt u, ja stort een’ gevoeligen traan: Jansje,nbsp;de hutbewoonster, ligt hier.”