-ocr page 1-

‘-y'

'-t


PACALTSDOKP.

Te Rotterdam, eij

M. W IJ T amp; ZONEN,

Bnikkars Tan liet ^’e(JcrlandscIl Zendcling-GenoolscIiBp.

1846.

-ocr page 2- -ocr page 3-

Geen land buiten Europa kan meer aantrekkelijks hebben voor het HollanJsch gevoel dan Afrika’snbsp;Zuidspits, het Kaapland. Door Hollanders is de -woestenbsp;grond ontgonnen en bebouwd. Hollanders hebbennbsp;den stempel hunner nationale spraak en /.eden daarnbsp;dieper ingedrukt dan ergens elders ter wereld, zoodatnbsp;nog, schoon het land reeds sedert het begin dezernbsp;eeuw onder Engelsche heerschappij staat, de Hollander zich daar als te huis gevoelt. Ja, vele honderdenbsp;uren ver buiten de eigenlijke kolonie kan zich denbsp;reiziger met de Hollandsche taal het best door denbsp;wilde en half wilde inboorlingen doen verstaan.

Van eene andere zijde heeft dit land verder voor ons veel aantrekkelijks; het is van natuur een merkwaardig, ten deele een zeer schoon en gezegend land. Daar,nbsp;waar geen gebrek is aan water, is het ten hoogstenbsp;rijk en vruchtbaar; rijk aan koren, rijk aan weidejinbsp;voor het vee, rijk aan schoongekleurde bloemen, rijknbsp;aan allerlei geurig en smakelijk ooft; ja van eenigenbsp;gedeelten kan men met volle regt, even als van hetnbsp;oude Heilige Land zeggen, dat het van melk en honig vloeit. Inderdaad, weinige gewesten van onzennbsp;aardbol hebben in de meeste opzigten zulk eene tref-

-ocr page 4-

fond» ovcrccnkomsl met het Kanaan der Heilige Schrift. Het Kaapland ligt op gelijken afstand yan de eyen-nachtslijn in het zuidelijk halfrond, als het oude Ka-naiin in het noordelijk; dus yt'ordt het door de zonnbsp;op gelijke wijze beschenen en gekoesterd, en heeftnbsp;door deze en andere zamentrefFende oorzaken een nietnbsp;minder aangenaam en yoor den mensch gezegendnbsp;luchtgestel; het landschap heeft yoorts een gelijk karakter, dezelfde afwisseling yan berg cn dal, yannbsp;•woud cn ylakte; het levert dezelfde yoortbrengselcnnbsp;in de rijkste yerscheidenheid op, ligt op gelijken afstand yan de zee, heeft gelijke behoefte aan water,nbsp;daar vele beekjes en stroomen slechts op zekere tijdennbsp;des jaars vlieten; eindelijk gelijke zandige woestijnennbsp;in de nabijheid, als het Heilige Land, dat de Heernbsp;onze God aan Abraham’s nageslacht tot eene erfelijkenbsp;bezitting beloofde cn eeuwen lang verleende, en naarnbsp;Zijn onfeilbaar Woord nog eens weder verleenen zal.nbsp;Slechts in e'e'n punt zetten de Hollaiidsche volkplanters met groot en schreeuwend onregt de gelijkheid voort. Zij beschouwden, even als het oude Israël,nbsp;dit goede land als hun wettig eigendom, en behandelden de inboorlingen, even als gene de-Kanaanietennbsp;en Gibeonieten, door of hen te verdringen en uit tenbsp;roeijen uit hun land, of hen dienstbaar te makennbsp;als hunne knechten. Toch hadden zij geene schaduwnbsp;van gelijk regt en aanspraak daarop ontvangen vannbsp;den Heer des hemels en der aarde. Integendeel

-ocr page 5-

lukkle diens gebod, om alle menscheu, ook deze arme inbooiliugca lief te hebben en wel te doen. Armnbsp;toch waren de oorspronkelijke bewoners, in den vol-sten zin des woords, te midden van hun rijk gezegend land. Arm aan alles, wat den mensch totnbsp;mensch maakt, zonder eenig licht, geheel verduisterd,nbsp;vervreemd van het leven Gods, zonder eenige maatschappelijke beschaving, in dierlijke stompheid ennbsp;onwetendheid weggezonken, inderdaad weinig meernbsp;van de dieren te onderscheiden. Zij werden dan ooknbsp;door de kolonisten niet veel beter dan dieren beschouwd en behandeld, gelijk uit het opschrift voornbsp;eenige hunner bedehuizen blijkt: » Honden en Hotten-totten (zoo noemden zij hen) mogen hier niet toegelaten worden!” Lang, zeer lang helaas! duurde het,nbsp;eer het iemand der volkplanters inviel, dat dezenbsp;menschen met hen van e'e'n bloed waren, dat bovenalnbsp;jegens hen, wier land en bezitting zij hadden inge-nomen, het dure gebod des Heeren behoorde opgc-volgd te worden: „ Predikt het Evangelie allen Creaturen,!” Wat zeg ik? toen in 1737 de Broedergemeentenbsp;zulks het eerst en wel met gelukkigen uitslag beproefde, was hun dit zoo ergerlijk en aanstootelijk,nbsp;dat zij een edict bij de regering wisten te bewerken,nbsp;waarbij het verboden werd, om Hottentotten doornbsp;den Heiligen Doop in de Christelijke gemeente in tenbsp;lijven. Eerst vijftig jaren later mogten de Hernhutters het gestaakte werk weder opvatten j en hoezeer

-ocr page 6-

ï!e lieer hunnen moeijelijken arbeid met Zijnen zegen bekroond heeft; daarvan strekken hunne zendingpos-ten, bijzonder die, welke Genadedal heet, tot eennbsp;verrassend, de wereld verstommend bewijs. Hiernbsp;heeft namelijk het Evangelie, en dit alleen, uit denbsp;woestijn een paradijs geschapen, uit deze blinde,nbsp;naakte, verdierlijkte Heidenen, menschen, vlijtige, beschaafde menschen, geheiligde kinderen Gods gevormd,nbsp;die, met ons oog en hart ten hemel heffende, metnbsp;gelijk regt en gelijk gevoel als wij, in den naam vannbsp;Jezus bidden : » Onze Vader, die in de hemelen zijt!”

Sedert zijn in 1795 de Engelsche Christenen en twee j.iren later de Hollandsche begonnen het duidelijk gebod onzes Heeren: » Gaat henen, onderwijstnbsp;alle volkeren, dezelve doopende in den naam des Va-ilers, en des Zoons en des Heiligen Geestes, lee-rende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb,”nbsp;beter ter harte te nemen en te beoefenen. Bij toeneming zien van dien tijd af alle waarlijk Evangeliesch-gezinden in alle landen het in, dat de beoefening vannbsp;het gebod des Heeren zoo onafscheidelijk is van hetnbsp;leven in Hem, als de omloop des bloeds van hetnbsp;leven des ligchaams. Zoo, terwijl zij den geestelijkennbsp;nood hunner eigene landgenooten minder dan iemandnbsp;voorbijzagen, zonden zij ook boden des Evangelies totnbsp;de ongelukkige Hottentotten, welke, even als denbsp;Hernhutters, met gezegend gevolg onder hen begonnen te arbeiden. Het arbeidsveld nu was groot en

-ocr page 7-

lag nog bijna geheel braak, was ook meerendeels onbekend j daarom besloot het Londensche Zendeling-Genootschap eenen wakkeren man, vol des Heiligennbsp;Geestes en der wijsheid, uit hun midden af te vaardigen , om het Kaapland te onderzoeken, en gadenbsp;te slaan, waar en hoe het geschiktst ter uitbreidingnbsp;van het Godsrijk onder de Heidenen aldaar zou kunnen gewerkt worden. Deze afgevaardigde, de predikant Dr. Campbell werd op zijne reize in 1813,nbsp;toen hij zich in de nieuwe stad George,. 100 urennbsp;oostwaarts van de Kaapstad, bevond, bezocht doornbsp;den Hoofdman eener horde van vrije Hottentotten,nbsp;met name Dikkop. Deze verhaalde hem, dat hijnbsp;met zijnen stam woonde in Hoogekraal, een uurnbsp;van daar, en dat hij met de zijnen groot verlangennbsp;had naar eenen leeraar uit de blanken. Campbellnbsp;ging met hem naar zijn armzalig dorp of kraal. Denbsp;dringende begeerte, de kinderlijke smeekingen vannbsp;deze Hottentotten, om eenen onderwijzer te mogennbsp;hebben, hunne deerniswaardige in- en uitwendigenbsp;ellende roerden hem, en hij beloofde tot hunne onuitsprekelijke en luidruchtige blijdschap, dat hij hunnbsp;een uitmuntende leeraar zenden zou. De Hoofdmannbsp;bood zich aan, zelf den gewenschten man, die veertien dagreizen van daar zich ophield, met zijn gespannbsp;af te halen. Campbell nam dit aanbod aan en gafnbsp;hem eenen verzegelden brief, bevattende de noodigenbsp;aanwijzing en wettige beroeping, aan Pacalt mede.

-ocr page 8-

8

Beio Pacalt was een Bohemer, in 1772 te Kd-nigingratz geboren, door vader JamcKE, een eenvoudig, maar inderdaad Christelijk Apostolisch man, hei'der en leeraar der Boheemsche gemeente te Berlijn, tot zendeling opgeleid. In 1805 was hij ternbsp;nadere voorbereiding naar Engeland gegaan, van daarnbsp;'naar Zuid-Afrika, waar hij eenigen tijd in gemeenschap met onzen merkwaardigen landgenoot Dr. vahnbsp;DEE Kemp, onder de Heidenen arbeidde, In het jaarnbsp;1811 meende hij met dezen naar het groote eilandnbsp;Madagascar over te steken, om daar den fakkel desnbsp;Evangelies te laten lichten, toen van der Kemp dooiden Heer werd opgeroepen. Sedert was Pacaet alsnbsp;roiidreizcnd onderwijzer bij de welwillende Kolonisten werkzaam. Hij was een man Gods van zeldzamenbsp;gaven, die steeds voor het aangezigt des Heerennbsp;schijnt te hebben getvandeld; naar alle omstandigheden wist hij zich gemakkelijk te schikken en denbsp;voorzigtigheid der slangen bij de opregtheid der duiven te paren, terwijl hij door zijne veelzijdige kennis, zijn innemend voorkomen, bovenal door zijnnbsp;geloof en zijne liefde, waar hij kwam, eenen eigen-aardigen invloed oefende op de harten der menschen,nbsp;zoodat het den hoevenaars vaak toescheen, wanneernbsp;zij Pacalt eenige weken onder hun dak haddennbsp;mogen huisvesten, dat zij een engel hadtien geherbergd.

Hij hield zich in diervoege op in het district Zwel-

-ocr page 9-

imdam, toen de Heidcnsclie Hooldman hem deu blief van Dr. Campbell overbragt. Pacalt herkendenbsp;het wettige der roeping, zag het voor eene goddelijkenbsp;roeping aan, en was terstond gewillig, om dezelvenbsp;op te volgen. Zoo begaf hij zich dan met den Ilot-tentotschen aanvoerder op reis. Toen zij in de nabijheid van Hoogekraal kwamen en zijn leidsmannbsp;hem het dorp, waar hij gewacht werd, aanwees,nbsp;kon hij nog niets ontdekken, dat naar eene mensche-lijke woning geleek. Eindelijk werd hij tusschennbsp;hoornen en struiken eene menigte voorwerpen, gelijknbsp;aan groote bijenkorven, gewaar. Dit waren de hutten der hem toevertrouwde schapen. Zij bestondennbsp;eenvoudig uit kromgebogen takken, aan beide eindennbsp;in den grond bevestigd en met bladeren overdekt.nbsp;Ter naauwernood kon een mensch van gewonenbsp;lengte daarin overeind staan. Met groot vreugdebetoon werd Pacalt door de Hottentotten ingehaaldnbsp;en verwelkomd; doch weldra begreep hij, dat hijnbsp;met wezens te doen had, die deels gelijk aan wilden,nbsp;deels gelijk aan jonge kinderen waren. De Heernbsp;had hun echter nu den regten man gezonden, omnbsp;het treurige dekkleed des doods, waaronder zij begraven lagen, op te heffen, en bloei en leven in denbsp;plaats te wekken. Als een liefderijk vader gingnbsp;Pacalt met de hem aanbevolen kudde om. Zondernbsp;cenige eigenbaat, vriéndelijk, altoos werkzaam, zochtnbsp;hij hun heil, cn terwijl hem eensdeels zijne groote

-ocr page 10-

10

gave der overreding en zelfTjcheerschiiig, anderdeels zijne ervaring en zeldzame bedrevenheid in de noo-dige kunsten en handgrepen des dagelijkschen levensnbsp;zeer te stade ktvamen, plantte hij eenen nieuwen zinnbsp;in dit volk, en verbeterde tegelijk deszelfs tijdelijkennbsp;staat. Het eerste, wat hij na zijne aankomst ondernam, was het bouwen eener woning tot voor-loopig gebruik voor zich, eenigzins meer geschikt dannbsp;de ellendige hutten der Hottentotten. Hij riep daarbijnbsp;hunne hulp in, verlangde echter geene enkele dienstnbsp;om niet, maar noopte hen nu, en altijd in het vervolg, voor hun werk eenig loon aan te nemen.nbsp;Door deze belangeloosheid won hij al dadelijk hunnenbsp;harten, grondvestte zijn overwigt over hen ennbsp;maakte hij ze bereidwillig om zijne verdere plannennbsp;te helpen uitvoeren. Toen zijne kleine woning gereed was, wekte Pacalt zijne lieden op, om nu ooknbsp;cene soort van kerk en vervolgens betere woningennbsp;voor zich en hun gezin te gaan bouwen, dan zijnbsp;thans bezaten. Hij maakte een bestek van eennbsp;regelmatig dorp, welks huizen in twee evenwijdigenbsp;breede straten zouden liggen, en gaf de plaats op,nbsp;waar ieders huis zou staan, hetwelk van oenennbsp;grooten omtuinden hof en akker zou zijn voorzien,nbsp;bij welker beplanting en bebouwing hij hun de noo-digc aanwijzing en hulp zou verschaffen. Een ennbsp;ander scheen hun een onuitvoerbaar reuzenwerkenbsp;Verregaande traagheid en vodzigheid is namelijk een.

-ocr page 11-

]1

lioofJeigenschap van den Hottentot. Steeds zoekt hij het dringendste werk van den eenen dag tot dennbsp;anderen te verschuiven, terwijl het woord hem gedurig op de lippen zweeft: » o, dat heeft den tijd nog! ”nbsp;Alleen de prikkel van den honger kan hem voor eenenbsp;korte poos opwekken, om zijne handen te roeren;nbsp;doch zoodra deze bevredigd is, zinkt hij weder innbsp;denzelfden zielloozen staat van doffe lusteloosheid ennbsp;slaperigheid terug. Pacalt had met dezen diep in-gewortelden aard zijns yolks veel te strijden. Dochnbsp;zijn brandende ijver, zijne volhardende vlijt, zijnenbsp;liefderijke vermaningen en bovenal zijn eigen voorbeeld gingen die overbeerschende rigting zoo kraehtignbsp;te keer, dat zijne Hottentotten, naar hun standpuntnbsp;de zaken gemeten, inderdaad wonderen deden. Hijnbsp;ging daarbij op de volgende wijze te werk. Altoosnbsp;arbeidde Pacalt zelf mede, en langzaam trapsgewijsnbsp;opklimmende, verlengde hij het aanvankelijk zeernbsp;kortstondige dagwerk, tot zij, wie een uur daags tenbsp;werken een walg was, eindelijk lustig en opgewektnbsp;zes tot acht uur aan het werk bleven. Zij begonnennbsp;in te zien, dat de vrucht van hunnen arbeid nu hunnbsp;zelven, niet gelijk vroeger den omwonende boerennbsp;toevielj hun hart werd gaandeweg gewilliger; zijnbsp;kregen een welbehagen aan hunnen verbeterdennbsp;toestand, legden allengs den onoogenlijken karos ofnbsp;.schapenvacht, die tot hiertoe hun cenig deksel bijnbsp;dag en bij nacht uitinaaktc, af, en schaften zich op

-ocr page 12-

i2

Pjicalt’s raad, voor hun verworven geld Europesche kleeding aan.

Deze uitwendige gunstige verandering ging innig te zamen met, ja was slechts een afdruksel vannbsp;de inwendige, nog veel schoonere vernieuwing desnbsp;harten van deze diep gezonhene en verwaarloosdenbsp;menschen. Pacalt had steeds bij al wat hij ondernam, de groote hoofdzaak het e'éne noodige, op hetnbsp;oog. Maar het was, gelijk bij den hem geestverwanten Oberlin , zijne zinspreuk, welke eigenlijknbsp;die van lederen Christen behoort te zijn: )gt; Oog ennbsp;hart ten hemel, voet en hand op aarde.” Terwijlnbsp;hij des daags in huis- en landbouw met de zijnennbsp;arbeidde, leerde hij hunnen aard, hunne bijzonderenbsp;behoeften, gebreken en zonden best kennen, ennbsp;rigtte daarnaar zoowel zijne vertrouwelijke gesprekken, als zijn bepaald godsdienstig onderwijs desnbsp;avonds en bijzonder des Zondags in. Zijne preek wasnbsp;geheel anders dan wat wij zoo noemen. Gepastnbsp;wist hij tot de kinderlijke vatbaarheid zijner hoordersnbsp;af te dalen, terwijl hij de aandacht ook daardoornbsp;levendig hield, dat hij van tijd tot tijd eenige zijnernbsp;toehoorders bij hunnen naam opriep, om zich doornbsp;vraag en antwoord te verzekeren, of zij hem welnbsp;liadden begrepen. Op zulke wijze verkondigde hijnbsp;hun Jezus Christus en dien gekruist. Vooral gingnbsp;hem de jeugd ter harte. Daar hem echter voor ge-«cgeld schoolonderwijs de tijd ontbrak, koos hij zich

-ocr page 13-

13

een der vatbaarste jonge mannen uit, dien het hem gelukte, dra zoo ver te brengen, dat hij, ondernbsp;zijne leiding, de kinderen in de allereerste beginselennbsp;kon onderwijzen.

Zoo leefde en werkte Pacalt dag aan dag met ge-heele verloochening van zich zelven, met stil geduld en zachtmoedigheid, met onverzettelijken ernst ennbsp;volharding, met brandenden ijver om des Hcerennbsp;wil. Zulk een man, het kon niet anders, moest welnbsp;de achting van iederen welgezinden, schoon die nietnbsp;zoekende, toch onwillekeurig verkrijgen. Inderdaad,nbsp;de omringende hoeren, ambtenaren, predikanten,nbsp;allen vatten innige hoogachting en verecring voornbsp;dezen trouwen dienstknecht des Heeren op, in wiennbsp;Hij, de Meester zelf, zoo zigtbaar een afdrukselnbsp;ontvangen had. Dit openhaarde zich onder anderennbsp;treffend bij Pacalt’s begrafenis. Na vijf jaren namelijk, den 26““ November 1818, riep de Heer dezennbsp;trouwen arbeider tot zijne heerlijkheid op. Behalvenbsp;allen, die tot zijne gemeente behoorden, volgden denbsp;meesten der omwonende boeren en beambten, denbsp;hervormde predikant van George en de Landdrostnbsp;VAN Kervel, het lijk van den dierbaren afgestorvene.nbsp;De predikant zou een toespraak houden bij zijnnbsp;grafj maar buitengewone aandoening overmeesterdenbsp;hem, en de woorden bleven stikken in zijne keel.nbsp;Nu wilde de voortreffelijke Landdrost het beproeven jnbsp;doch ook hem schoot het gemoed vol. » Mijn Vader,

-ocr page 14-

14

mijn Vader!” zoo riep hij diep bewogen, en de geheele -vergadering borst in luid geween en snikkennbsp;met hem uit. Eindelijk hieven de Hottentotten eennbsp;Christelijk lied over de hope der opstanding aan,nbsp;dat Pacalt, als in voorgevoel van zijn aanstaandnbsp;verscheiden, hen kort te voren geleerd had; allennbsp;keerden met onuitwischbare indrukken in het hartnbsp;van de grafstede van dezen regtvaardige huiswaarts.

Zes maanden na Pacalt’s dood, toen de Zendeling Messer , mede uit JamcRE’s kweekschool, hem wasnbsp;opgevolgd, kwamen Dr. Campbell en Dr. Philipp opnbsp;eene tweede onderzoekiugsreis voor het Londenschnbsp;Genootschap naar Jloogekraal. Den eerstgenoemdennbsp;moest het onderscheid tusschen den voormaligen ennbsp;legenwoordigen toestand der plaats te sterker treffen;nbsp;want hij had dit niet allengs zien ontstaan en hemnbsp;stond alles nog voor den geest, zoo als hij het innbsp;1813 gevonden had. Welk eene verrassing, welkenbsp;aandoening van heilige vreugde en dank! Wel hadden, hoe meer hij de plaats genaderd was, de IIol-landsche boeren hem met ophef gesproken van hetgeen hij in Jloogekraal zou zien, en zoo eenigermatenbsp;hem daarop voorbereid; toch kon hij naauwelijksnbsp;zijne eigene oogen gelooven. Daar zag hij een uitgestrekt, net, geregeld dorp, ieder huisje omringd vannbsp;schoonbloeijende ooftboomen en een welbebouwdennbsp;akker, het geheel door een tamelijk hoogen aardenbsp;Wal en behoorlijke omtuinirg tegen het vee en roof-

-ocr page 15-

15

gedierte beschut; voorts twee groote gegraven kommen, om het kostbare water gedurende het drooge jaargetij daarin te vergaderen en te bewaren, en nognbsp;zoo veel meer, dat van de noeste vlijt, de orde ennbsp;beschaving der bewoners getuigde. Hier zag hij eennbsp;Hottentot in Europische kleeding, met vergenoegdennbsp;lach hem wijzende op huis en tuin, als op zijnnbsp;eigendom; daar stond de schoolmeester, vroeger eennbsp;volslagen wilde, aan den ingang zijner school, zietnbsp;hij vermaakt de schrijfpen van het meisje, hetwelknbsp;in wachtende houding nevens hem staat. Eldersnbsp;hoort hij een stokouden afgeleefden grijsaard, vroegernbsp;een toonbeeld van menschelijke ellende, die zelfsnbsp;betuigd had van den Heiland niets meer te wetennbsp;dan een stuk vee, nu op de roerendste wijze zijnenbsp;heerlijke hope op Jezus naderende komst betuigen (1). Op den eerst volgenden Zondag ging hij metnbsp;eene schaar welvoegelijk gekleede Hottentotsche mannen en vrouwen in hun bedehuis op. Daar zittennbsp;zij neder, de aandacht op het gelaat. Ieder slaat innbsp;zijnen Bijbel het woord, waarover gepredikt wordt,

(1) Nog iets meer uit CAJirBEit^s berigt is te vinden in het aan-^ prijienswaardig Bookske, onder den titel; Het Evangelie onder denbsp;Heidenen. Ocersigt van de Protestantsche Zendingen^ naar C. Walisasit.nbsp;Amsterdam hij S. J* pRi** »1846, JHt geschrift moge ^ onder des Ucerennbsp;legen , krachtig medewerken , om den digten nevel van onkunde , welkenbsp;«r aangaande deze heerlijke en heilige zaak nog in on» Vaderlandnbsp;beslaat , weg te vagen , opdat haar licht helder schone tot troost ennbsp;opwekking van velen J

-ocr page 16-

10

iia. Zij vereenigen zich ecibieclig in het gemeenschappelijk gebed. Zij hefFen te zamen op melodische wijze een plegtig loflied aan, ter eere van God ennbsp;hunnen Verlosser (1). Eindelijk treden de meestge-vorderden toe: zij scharen zich cendragtig aan de heilige nachtmaalstafcl. Campbell en Philipp, die nunbsp;hunne broeders geworden zijn in den volsten zinnbsp;des woords, zitten met hen aan: ziet, zoo heelt zichnbsp;de Heere lof toebereid uit deze kinderen der woestijn;nbsp;zoo verkondigen deze Zuid-Afrikaansche Wilden roemend en dankend den dood van Hem, den verheerlijkten Middelaar, die ook hen die dood waren, heeftnbsp;levend gemaakt.

Ik moet mij ten einde spoeden. Alleen zij nog medegedeeld, dat onder Messers en, na diens vertrek, onder Andersou’s trouwe herderzorg, welkenbsp;hunne vrouwen en dochters met hen deelden, dezenbsp;gemeente van inboorlingen in bloei en sterkte langzamerhand is toegenomen. Gij vindt daar eene zondagschool, eene voor vrouwelijke handwerken ennbsp;eene voor kleine kinderen, behalve die voor grootere.nbsp;Voorts bestaat er sinds 1832 een afschafSngs genootschap, gelijk er op vele zendingsposten zijn opgerigt;nbsp;want de meeste wilde en halfwilde menschen vallen innbsp;de strikken der dronkenschap, welke daar-, gelijknbsp;hier en overal, de zielen ongeschikt maakt om het

(1) De HoUentotten liebbcu over het {jcheci veel aanleg voor langen lounkuust.

-ocr page 17-

17

zaad des goddclijken Woords tc onlvangcn, Nog schooner is de afdeeling van het Zendelinggenootschap,nbsp;welke Andekson in 1824 heeft opgerigt, en wier nietnbsp;geringe opbrengst van levendige belangstelling getuigd:nbsp;zoo b. V. in het jaar 1841 niet minder dan 43 pondnbsp;Sterk of circa ƒ 51C,— en dat ofschoon gebrek aannbsp;regen den voorlaatsteu oogst zeer schraal had doennbsp;uitvallen. In dat zelfde jaar waren er 75 lidmaten,nbsp;meer dan 400 personen stonden bovendien onder herderlijke leiding en opzigt, 235 kinderen bezochten denbsp;scholen. Het weder was vruchtbaar, en alle berig-ten van Iloogekraal luidden gunstig. Doch IIoo-gekraal heet het niet meer. Hier. geldt het tennbsp;volle, gelijk bij iedcren waarlijk wedergeboren’ Christen. » Ziet, het oude is voorbij gegaan, het is allesnbsp;nieuw geworden.” Daarom ontving en ontvangt ooknbsp;iederen Heiden, bij zijne inlijving in des Heerennbsp;gemeente door den heiligen Doop, eenen nieuwennbsp;naam. En de naam die het Christelijk gewordennbsp;Iloogekraal, op voordragt en verzoek van den edelennbsp;Landdrost van Kervel, door de regering ontvangennbsp;heeft, is Pacaltsdorp.

Leve de nagedachtenis van den gezegenden Evangelie dienaar, door wien de Heer zoo luisterrijk getoond heeft, hoe Hij zijne kracht in menschelijke zwakheidnbsp;wil volbrengen; leve Pacalt’s nagedachtenis, zoonbsp;lang deze wereld staat, in de harten van Zuid-Afrika’snbsp;bewoners j vinde Pacalt er onder ons velen, die,

-ocr page 18-

18

gelijk hij, hunne zielen overgeven voor den naam des Heeren Jezus, die, met gelijke wijsheid vannbsp;boven, onze diepgezonkene natuiirgenooten, met onsnbsp;afstammelingen van den eersten aardschen Adam ,nbsp;toebrengen tot den tweeden, hemelschen ! Dan zullen eens, o geve dat Zijne genade! vele Pacalts-dorpen prijken onder de woeste negerijen van onzenbsp;Oost-Indische Bezittingen I veler namen zullen dannbsp;ook diep ingegrift worden in de harten der dankbarenbsp;Heidenen, die door hen het licht des levens ontvingen j — maar, wat meer zegt dan dit alles, metnbsp;eeuwige letteren zuilen dan die namen staan naastnbsp;die der Apostelen en Evangelisten in het Boek desnbsp;levens van onzen God!

! I