-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-



\


SISMILH) li 1B(DI!I,

DBAM/L IN VIJF BEDRIJVEN.


-ocr page 6-

/i..

///

jl( WP-

VAN DEN BdRamp;. Eugenius, zijn zoon~nbsp;Mevr, van Garderen.

Freule Emmy.- ,-----

VAN DfiR Does. nbsp;nbsp;nbsp;^-

Mej. van Heuvel. Elizb , hare dochter,nbsp;VAN Vliet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

Dorus van der Knijp. Joris Lindeman.

Jakob Tol.

Antjen , dienstbode van van den urg:

Mientjen, dienstbode van Mej, van dn Heuvel, Jan Mulder, jongste bediende.

Een Kantoorloopbr. nbsp;nbsp;nbsp;

. Eei^ Lakei.

Heei'en. en:dames; bedienden van het kantoor, van van den . Burg. Folicie-agenten; lakeijn, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

'Voor de'eerste maal in Augustus 1852, in den Amsterdamscheii Schouwburg opgevoerd. *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; ,

-ocr page 7-

I.

Het kantoor van van den Burg en C'gt;. Op den achtergrond eene deur die op de straat uitkomt. Ter linkerzijde eene ,nbsp;die tot het woosjhitis leidt. Een lange lessenaar in het midden ,nbsp;waaraan vier bedienden kunnen'zitten. Aan de eene zijdenbsp;vooraan is de zitplaats van den boekhouder; rechts op dennbsp;voor grond de schrijftafel van den patroon.

EERSTE TOOniEEE.

Tiieodorus van dek knijp, de boekhouder, komt binnen. Stijf burgerlijk, maar zindelijk gekleed. Hij houdt een grootenbsp;groen katohen parapluis in de hand en een cigaar in dennbsp;mond, dii hij op den drempel voorzichtig uitklopt en in zijnnbsp;tabaksdoos steekt. Als hij binnen komt, slaat de klok buitennbsp;tien uur; in de woning van den patroon hoort men eveneensnbsp;de pendule 'slaan. Men hoort de stem van jufvrouw Elize ,nbsp;die tot de meid roept: Antjen! hoe laat slaat.het daar?

ANTJEN.


{Zij steekt het hoofd door de deur on gluurt in het kantoor.) Mijnheer Dorus is juist gekomen; het is tien ure.

DOKS. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

Ant! nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

{zacht.') Nou?


ANTJEN.


Bak j e. van daag wang tikkend.') Als


hoor!


DORUS, ruikend.

? Het ruikt hier niet kwaad, (hgar op de ze klaar zijn, breng me er dan een paar.


-ocr page 8-

ANT JEN.

Ja, dat kun je begrijpen, De jufvrouw telt ze allemaal na. Ze weet precies hoeveel er nit een pond meel komt. 't Is eennbsp;bij-de-bandtjen.

ELIZE in het naastbij zijnd vertrek.

Antjen!

ANTJEN.

Jufvrouw!

ELIZE.

Leg vuur aan in de zaal.

DORUS, Antjen terughoudend.

Daar is zeker partij bij den patroon. Wat een drokte!....

ANTJEN.

Ik loop bet vuur uit mijn sloffen en wat geeft bet? Er komt nog al volk van avond. Maar wat geeft het? Uw weet wel,nbsp;wat ze tegenwoordig aan de bojcn durven geven.

DORUS.

Maar geeft de patroon dan toch een partij ?

ANTJEN.

Ja. Dat verwondert u? Mij ook. Ik heb al hooren vertellen, dat Mijnheers boel aan de kamer was. Dat het niet goed was,nbsp;heb ik al lang kunnen merken.

DORUS.

Zoo ? waar dan aan ?

ANTJEN.

Aan t verval. Daar kwam in t laatste verrel jaars geen volk meer... en dan heb ik me wel eens laten vertellen....nbsp;Maar Uw zal er wel meer van weten. Uw kent Mijnheers zaken.,..

ELIZE, in het naaste vertrek.

Antjen!

ANTJEN.


ELIZE.


Jufvrouw!

Waar zit je toch !

ANTJEN.

Hier Jufvrouw! ik kom. {tot Dorns') Uw weet' er zeker meer van. Mijnheer bankeroeteert zoon beetjen, h!

DOROS.

God bewaar me, meid! hoe kom je er aan. (deftig) Het huis van den Burg en C. is een zeer geakkrediteerd buis , waarvannbsp;ik de eer heb boekhouder te zijn.


-ocr page 9-

ANTJBN.

Nou, ik begrijp uw wel. Geakkredeerd, dat wil zeggen aan de kamer.... En dan dnrft dat volk nog partijen geven.nbsp;Ik heb patrijzen en snippen moeten bestellen en tong en zalm...nbsp;maar t is waar, alles op rekening...

DORUS.

Zwijg, lastertong! Mijnheer is zoo goed voor zijn geld als een in Amsterdam, hoor je.

ANTJEN.

Ik zal u straks een paar flensjens brengen. Ik zal ze goed boteren, daar houdt U veel van.

DORUS, vertTomeelijh.

Dat s goed. Anti Je moet ze me maar zoo in stilte toereiken; de anderen hoeven er niets van te merken, hoor je. 't Is in t belang van je baksel, nmid! want het is hier een hongrignbsp;volkjen.

ANTJEN.

Dat wil k gelooven. Ze worden misschien niet eens betaald.

DORUS.

Begin je wer... Spreek geen kwaad van den patroon....

ANTJEN.

{zacht.') Ik zal het wel uit hem krijgen 1 {zij ziet de hedien-den aankomen en gaat haastig heen.) Dag, Mijnheer Doms!

DORUS.

Dag Ant! denk er om , meid!

TWEEDE TOOmEEE.

De vorige; joins lindeman, een schraal manneken, haal gekleed , bleek en mager. Eenige jongere bedienden.

DORUS tot de jongere.

Je noemt het zeker precies tien uur.

JAN, de jongste bediende.

We volgden Mijnheer Joris op den voet. Maar de brug ging juist op...

DORUS.

Ik ken die praatjens. Aan je werk.

JAN, schalksch.

Wil ik het uwe klaar leggen, Mijnheer?

-ocr page 10-

DORUS.

Daar zal ik-zelf wel voor zorgen, vlegel! {Ze zijn allen gezeten; een hoekplaats, vlak tegenover den boekhouder, blijft nog open ) Is van Vliet ziek ?

JORIS.

Misschien is hij wel met den patroon aan t werk. U weet toch, hoe lief hij met den patroon is,

DOiiUS , gergerd.

Dat schijnt meer dan dat. het is.Hoe maakt je vrouw het, Joris!

JORIS.

Goddank! iets beter, maar ze is doodzwak.

DORIIS.

Dat laatste geval zal haar wel geen goed gedaan hebben. Als ik dien liuisjensmelker ooit tegen kom , ben ik in staat hem innbsp;de gracht te gooien. Iemand zijn boel voor de deur te verkoo-pen om een bagatel huur. Had de kaerel geen hart in zijn lijf,nbsp;dat hij t niet liet, ik wil niet zeggen om jou of je vrouw,nbsp;maar om je vijf bloejen van kinderen. Toch was t een dommenbsp;vent ook. Waar niets is, daar heeft de keizer immers zijn rechtnbsp;verloren...'

(Eenige der bedienden houden met schrijvvn op en hdsteren.)

JORIS klimt van zijn kruk af en komt verlegen naar den Boekhouder; zacht.

Mijnheer Dorus! nu ll er toch over spreekt, wou ik u vragen bij den patroon eens yor.mij aan te kloppen.

DORUS.

Dat zal niet gaan, goede Joris!... want... om je de waarheid te zeggen... de patroon is op dit oogenblik zelf wat bezet...nbsp;JORIS, angstig.

Zou het waar zijn...?

DORUS.

Dat zeg ik niet... maar...

JORIS.

Moet hij liquideeren? Ook dat nog. Hoe zal ik t maken...

DORUS.

Ik beklaag je, werkelijk ik heb medelijden met je. Maar ik kan het den patroon werkelijk niet vragen.

JORIS, wrevelig.

Waarom zoudt U het niet vragen? De patroon heeft er al verscheidene malen zoo toe gezeten ! Het is voor hem niet vreemd ,nbsp;on hij drinkt er geen glas port minder om... {ah tot zichzelveri)nbsp;Portwijn! kreeg mijn vrouw maar n glas. (luider) Mijnheer

-ocr page 11-

Dorus! als TJ het niet wilt doen, dan zal ik het vragen aan van Vliet... die heeft invloed.

DORUS ,. gergerd.

Altijd die van Vliet! Je schijnt al heel erg op hem gesteld. Ik waarschuw je voor dien man, dien pluimstrijker met zijnnbsp;huilebalksgezioht en die nooit zijn oogen durft opslaan. Hoornbsp;ik ben geen Lavater, maar ik vertrouw dien man niet... Iknbsp;wist niet dat jij op zoon goeden voet met hem stondt.

JORIS.

Dat doe ik ook niet. Mijnheer Dorus. Ik vertrouw hem ook niet, ofschoon ik geen kwaad van hem weet.

DORUS.

Als je niet oppast, Joris! dringt hij je geheel van je plaats. Ik heb hem nog gister hooren zeggen tegen den pa'roon, datnbsp;hij jou werk wel bij het zijne zou kunnen doen.

JORIS.

En de patroon had er ooren naar? Het zou altijd vierhonderd gulden gewonnen zijn. t Is niet veel voor den patroon, die het aan zijn zoon uitbetaalt voor een mooien hit; maar hetnbsp;is veel voor mij.

DOKS.

De fljmelaar wil zo den patroon niet besparen, maar ze voor zich-zelven zien te winnen. God weet wat hij, met die vierhonderd gulden mr, uitvoeren ging.

JORIS, verontwaardigd.

De laaghartige! Waarom zou hij zich toch zoo bij den patroon indringen...? Hij schijnt eigenlijk de boekhouder te zijn!...

DORUS geheimzinnig.

Ik wou wel, Joris! dat je hem eeus nagingt. Er schuilt een geheim achter dien man. Niemant weet waar hij van daannbsp;komt of waar hij naar toe gaat. Als je hem vraagt naar zijnnbsp;familie, dan ontwijkt hij je; als je hem aanziet dan slaat hijnbsp;zijn oogen neder... t Is niet pluis, (hij biedt Joris een snuif-jen aan.)

JAN die al eenigen tijd mei belangstelling heeft

Ik heb al dikwijls opgemerkt, dat hij alleen s avonds uitgaat. Overdag blijft hij op zijn opkamertjen, en 'hij woont juist niet in een vrolijke buurt.

DORUS.

Ik herhaal, Joris! dat we hem moeten nagaan. Jan! sluit je s avonds het kantoor wel goed?...

-ocr page 12-

JAN.

Altijd nog bij daglicht. Mijnheer!

DOKXJS.

Dat kan ik denken. Je houdt niet van de lamp.

JAN.

Ik heb bemerkt, Mijnheer! dat van Vliet... als ik ten minste me er me bemoeien mag...

DORUS.

Weet je wat? Spreek...

JAN.

Ik wandel nog al graag den doksdijk op. Toen ik t eens s avonds deed t is zoo wat een paar weken geleden nbsp;kwam ik Mijnheer van Vliet tegen. Ik sprak hem aan, Ik kreegnbsp;geen antwoord. Ik liet me niet afschrikken; ik sprak hem nognbsp;eens toe en ik kreeg een graauw. Ik ging de twee volgendenbsp;avonden denzelfden kant op en ik ontmoette hem altijd, innbsp;dezelfde houding, het hoofd gebogen, de handen op den rug ennbsp;met prevelende lippen. Dikwijls stond hij stil en keek hij hetnbsp;water in, en dan kwamen zijne lippen ng meer in bewegingnbsp;en dan zag ik zijn handen stuiptrekken op den rug. Ik schroknbsp;er de voorlaatste keer zo'o van, dat ik me spoedig omdraaide,nbsp;en me voornam nooit dien weg weer te gaan. Ik ben er tochnbsp;nog eenmaal geweest en toen zag ik hem met een vreemdennbsp;man, die er schuins uit zag. Ze waren in druk gesprek.

DORUS i snuivend.

Wat zeg je er van, Joris!

JORIS.

Ik zeg wat U zegt: t is niet pluis.

DORUS.

Jan! je kijkt iederen avond de schrijftafel van den patroon na, of ze wel goed gesloten is. Men kan nooit weten. Godnbsp;beware mij voor een zondig vermoeden. De man kan zoo eerlijk wezen als een boekhouder; maar ik blijf er bij: de mannbsp;heeft wat op zijn geweten; ik zeg maar...

JORIS,

t Is niet pluis.

-ocr page 13-

DEItnE TOONEEE.

De vorigen. van vliet treedt binnen. Hij is bleeh; zijn gelaat toont diepe smart; hij houdt het hoofd gebogen. Zijne Heedingnbsp;is zwart. In zijne houding toont hij den fatsoenlijken man.nbsp;Hij heeft niets van de stijfheid der anderen. Bij zijn binnentreden bidgt zich ieder voorover op zijn werk.

VAN VLIET.

Goede morgen, Heeren! (Dorus knikt even met het hoof(fMfa.-heer! (tot Dorus) Ik heb eene order op vijftig intregralen van Mijnheer van Nispen. Zal Mijnheer Lindeman van middag opnbsp;de beurs er om denken.

DORUS, strak

Schrijf het maar op en geef het me straks. Wie heeft je naar van Nispen gezonden?

VAN VLIET.

De patroon.

DORUS.

{Joris aanzienie') Zoo. t Is wonder, dat de patroon je ook al niet naar de beurs laat gaan...

VAN VLIET verlegen; terwijl hij op zijn kruk gaat zitten voor den lessenaar.

Waarom, Mijnheer Dorus?

DORUS.

Je doet toch al een gedeelte van Joris werk , naar ik zie; je moest het maar geheel overnemen en met den patroon naar denbsp;beurs gaan.

JORIS

Ben je wel ooit op de beurs geweest?

VAN VLIET de oogen neder slaande.

Nooit.

JAN.

Het zal er Mijnheer van Vliet ook wat te druk wezen. Mijnheer houdt van do stilte; Mijnheer houdt veel van den doksdijk. {van Vliet ziet hem, even verbaasd aan; hij buigt het hoofdnbsp;nr en werkt voort.)

DORUS.

I Heb je nog meer boodschappen gedaan?

VAN VLIET.

Ja, Mijnheer Dorus!

-ocr page 14-

DOEUS.

Welke?

VAN VLIET.

De patroon raag ik daar alleen verslag van doen...

BOKUS, Joris aanziende.

Hra, Hm.

VAN VLIET.

Hier heb ik opgesclireven, wat U me gevraagd hebt.

DOKU8.

(ter zijde) De vent schrijft toch mooi. (luid). Ik weet niet of de patroon je ook gezegd heeft al die krullen aan je lettersnbsp;te maken; ik vind ze niet mooi; ik hou van Hollandsche eenvoudigheid in het schrift, en niet van Fransohen wind. Iknbsp;weet niet hoe het komt, maar een cijfer, dat jij misschien stijfnbsp;gezet noemt, geeft mij terstond iets degelijks, boezemt mij vertrouwen in.... Maar al die krullen!

VAN VLIET.

Ik zal ze niet meer maken, Mijnheer Dorus!...,

DOKS, zich op zijn kruk omdraaiend.

Je kunt het waarachtig niet met dien vent aan den stok krijgen.

TIERDE TOOIVEEE.

De vorigen. Antjen mei de hoffi. Ze hedient eerst den boekhouder.

ANTJEN, hem ter sluik een toegedekt schoteltjen gevende, fluisterend.

Mijnheer Dorus I een paar van de lekkerste! Ze zien er wel wat bruin uit, maar dat hindert niet in den smaak, (ter zijde)nbsp;Als hij de verbrande dingen opeet, dan heeft hij mr dannbsp;honger.

(Zij eet het blad ner en wacht, terwijl allen, behalven van Vliet, zich bedienen )

ANTJEN beleefder dan tegen de anderen.

Zal Mijnheer.... ik kan dien naam maar niet onthouden.... Mijnheer....

JAN.

Van Vliet.

ANTJEN.

Geen kop kofli nemen?

-ocr page 15-

VAN VLIET.

Ik dank je.

JAN.

Mijnheer van Vliet eet noch drinkt. Mijnheer van Vliet werkt maar alleen.

ANTJEN.

Ik dacht, dat Mijnheer nog al dorst zou hebben op zijn wandeling van van morgen. Ik kon het Mijnheer straks aanzien, dat hij zich warm had geloopen; ik was juist op de stoep ennbsp;ik dacht toen bij mij-zelve, dat Mijnheer niet verstandig de,nbsp;om, zoo bezweet als hij was, op den hoek van de gracht stilnbsp;te staan en met zoon half blanks heer te praten; ik dacht zoonbsp;bij mij zelve: als t mijn vrind was, dan zou ik hem even binnen vragen; maar als ik goed heb gezien, dan was die mannbsp;juist Mijnheers vrind niet.

VAN VLIET eensklaps van zijn kruk opspringend; heftig.

Praat minder, en werk meer....

ANTJEN gebelgd.

Dat hoeft U mij niet te zeggen. Mijnheer! dat kan de Jufvrouw doen , en dat doet ze , want die is niet op haar mondtjen gevallen....

JAN fluisterend.

Hoe zag die half blanks heer er wel uit?

? IJTFDe TOOniEEI.

De vorigen, jakob tol opent de deur op den achtergrond.

JAKOB.

Zijn er ook stalen pennen noodig, Heeren?

ANTJEN zacht tot Jan.

Dat is hij.... {Zij gaat haastig heen, na van Vliet kwaad aangekeken te hebben.)

' nbsp;nbsp;nbsp;DORS.

Niets noodig.

{Van Vliet buigt het hoofd voorover op den lessenaar.)

JAN.

Mijnheer van Vliet heeft me, gister geloof ik, gezegd, dat hij pennen noodig had.

VAN VLIET trillend,

Neen..... ik heb niets noodig!

-ocr page 16-

10

DORUS.

Scheelt je wat? je beeft... 1

JAKOB op van Vliet wijzende.

Als ik Mijnheer mijn pennen eens mocht laten zien.

VAN VLIET.

Neen, neen, ik heb geen tijd.

JAKOB, die reeds aan zijne zijde staat.

Een extra fijne perry.... negentig cents per gros.... proef de punt maar eens. (zacht.) Ik moet je straks spreken.

VAN VLIET hem naar de schrijftafel van den patroon voerend; zacht.

Om Godswil! verlaat me.

JORIS.

t Is of Mijnheer van Vliet den koopman kent.

jakob zacht.

Je hoort het, kameraad! Wat ze een goede reuk hebben! (luid) Wil Mijnheer ook liever dat soort? Ben ferme korrespon-dentie-pen; ze weet van grof worden noch spatten. Ik heb zenbsp;gister op het policie-bureau nog verkocht.

VAN VLIET, zacht.

Verlaat mij, deugniet!

JAKOB, zacht.

Hou je een alleenspraak? Waar kan ik je vinden?

VAN VLIET, hevig.

Nergens.

JAN.

Mijnheer van Vliet schijnt nog al keurig op zijn pennen.

VAN VLIET, naar zijn plaats teruggaande,

Ze bevallen mij niet.

JAKOB.

Ik kom van avond met een ander soort bij u aan huis, Mijnheer!

ZKStUF. 'room BE I..

De vorigen. Mijnheer van den boeg , deftig in het zwart gekleed, komt door de zijdeur binnen; een man van vijftig jaren. Een welgedaan uiterlijk; iets aristokratiesch.

VAN DEN BURG op Jukob wijzende.

Wie is die man?

-ocr page 17-

11

JAKOB

Jakob Tol, om u te dienen, koopman in pennen, gebreve-teerd voor een nieuw soort, waarvoor hij de eer heeft zich te rekommanderen.

V. D. BURG.

Ik heb niets noodig.

{Jakob groet allen en naakt zich gereed te vertrekken.')

JAN, fluisterend.

Blijf in de buurt. Over een half uur kom ik je spreken. {Jakob knikt toestemmend en vertrekt.)

V. D. BURG.

Van Vliet!.... {hij zet zich aan zijn schrijftafel; van Vliet staat naast hem.) Heb je de boodschappen, die ik je opgaf, gedaan?

VAN VLIET.

Ja, Mijnheer!

V. D. BURG, zacht.

Heb je uitstel kunnen krijgen?

VAN VLIET.

Mijnheer van der Laan drong er op aan zijn effekten te ontvangen.

V. D. BURG.

Dit zal hij ook. Denkt de man dat ik een dief ben? (na een oogenhlik) Waarom maakt hij zoon haast?

V. VLIET.

Zoo als hij zeide maakte hij geen haast. Hij had reeds voor twee maanden de gelden bij u gedeponeerd om er fonds voornbsp;te koopen.

V. D. BURG.

En wat hebt ge daarop geandwoord?

V. VLIET.

Niets, Mijnheer! want het was de waarheid.

V. D. BURG gemelijk.

Kind!

VAN VLIET.

Mag ik u herinneren. Mijnheer! aan den brief van Mejufvrouw van Heuvel...

V. D. BURG barseh.

Welke brief?

VAN VI,IET.

Waarbij zij u verzocht een integraal te verknopen. De weduw had geld noodig.

V. D. BURG opspringend en een paar schreden vooruit tredende, gesmoord. Godl God! Nog twee dagen respijt! De Peruanen monteeren.

-ocr page 18-

12

(^Zich dwingende bedaard te zijn). We zullen er morgen aan denken.

VAN VLIET schoorvoetend.

Maar het scheen dat ze dringend geldgebrek had.

V. D, BUBG.

Genoeg... Ik ben tevreden over den spoed waarmee je alles hebt afgedaan. Geloof me, van Vliet! ik meen het goed metnbsp;je. Je zult voortaan met mij naar de beurs gaan.

VAN VLIET, in verwarring.

Maar, Mijnheer!... ik dank u voor deze onderscheiding., maar Lindeman was daar altoos me belast....

V. D. BURG.

Die man wordt te oud. Hij begrijpt niets van wat ik wil. Hij begrijpt niet wat ik wil hebben, dat hij begrijpt.

VAN VLIET.

Mijnheer! ik vraag het u als gunst, laat mij niet naar de beurs gaan.

V. D. BUBG.

Waarom?

VAN VLIET, stamerend.

Ik heb eens een vriend gehad, die er zijn ondergang vond. Hij waagde en verloor veel.

V. D. BURG, de schouders ophalende.

Dwaas! (wrevelig). Ik heb je niets meer te zeggen.

Yan Vliet keert naar den lessenaar terug.

DOEus schoorvoetend nadertredende.

Patroon!

V. D. BURG opziende.

Wat moet je?

BORUS.

Ik had.... maar wil ik het liever tot een ander oogenblik uitstellen?

V. D. BURG.

Spreek op, Dorus ! Je kent mij genoeg om te weten, dat ik, als het zaken betreft, altijd te spreken ben. Zit je met het boeken van een post in het naauw?

DOBUS.

Patroon! ik ben nu sinds vijfentwintig jaren in de firma, en er zou nog iets kunnen zijn, waar ik voor stond...! Maar toch,nbsp;patroon! U hebt gelijk, ik blijf bij een post steken....

V. D. BURG.

Ik dacht het wel,... Wat is t er voor een?

-ocr page 19-

13

DORUS.

Ik ben daar juist bezig met: de volgenden aan Cassa-reke* ning en daaronder tref ik Joris als debiteur aan voor vijf ennbsp;zeventig gulden. Dat is voor een verreljaars salaris. Toen iknbsp;het cijfer nerschreef dacht ik aan de rekening, die Joris in zijnnbsp;priv zal moeten maken, en zeker wel met een nadeelig saldonbsp;zal moeten sluiten. De arme jongen heeft een vrouw en viernbsp;kinderen en die kunnen dagelijks wat aan. Vijfenzeventig gulden in het verreljaars! Patroon! het is wat weinig; en om dennbsp;armen Joris een sluitende balans te laten maken, moest u hemnbsp;vijfentwintig gulden per trimester meer geven. Dit dacht ik zoonbsp;in mijn eigen en besloot ik hardop te herhalen.

v. D. BURG driftig.

Ik eer je Christelijk medelijden; het is roerend: maar het spekuleert, hoe jammer I op de beurs van een ander. Laat mijnbsp;met vrede. Alles vraagt geld en niemant vraagt waar het vannbsp;daan moet komen. {Plotseling bedaard). Je zoudt mij driftignbsp;maken en de dokter heeft mij juist verboden het te worden. Jenbsp;vriend Joris verdient nu eenmaal driehonderd gulden, en hijnbsp;mag blij wezen, dat hij ze behoudt. Ik kan zijn werk voor denbsp;helft laten doen. Zeg hem dit, Dorusl Het spijt mij wel, datnbsp;hij met zijn salaris niet toe kan.

DORUS, aangedaan.

Hij is zoo arm, patroon!

V. D. BURG.

Het doet mij van harte leed. Ik heb het wel vermoed , want de man ziet er haveloos gekleed uit. Zeg straks aan mijn knechtnbsp;waar hij woont. Ik heb nog wel een rok en een hoed die hemnbsp;passen zal.

ZETELDE TOONEEE,

De vorigen. elize van heuvel; een achttienjarige; net maar zeer eenvoudig gekleed.

ELIZE.

Mijnheer! mag ik binnenkomen?

V. D. BURG.

Wat is t?

ELIZE, fluisterend.

De kok heeft de patrijzen en de snippen gebracht; maar, zoo als ik geloof, zijn ze niet in orde. Wilt U eens komen zien?

-ocr page 20-

14

V. D. BURG,

Daar kan ik me niet mee bemoeien. Waarom neemt men iemant in huis, om dat te bezorgen, als t niet baat?

EiiiZE, bedrukt.

Ik moest het weten. Mijnheer! Maar ook zoon partij! Ik heb er nooit een bijgewoond in moeders huis.

V. D. BURG zachter.

Daar heb je gelijk in, kind! Ik heb het ook tegen je moeder gezegd, dat het beter geweest ware je wat lager te hebben latennbsp;beginnen.

ELIZK.

Moeder dacht mij nergens beter dan hier.

V. D. BURG pijnlijk.

Ik geloof het wel.

ELIZE.

Omdat U ons kende, zoo als ze mij bij het afscheid nemen zei, en ik nergens minder zou voelen, dat ik dienstbaar was.

V. D. BURG.

Je moeder is een verstandige vrouw. Jan, de knecht, zal van avond bij t bedienen je hier en daar een wenk geven. Hij heeftnbsp;vroeger bij den Baron van Dorselen gediend.... Mevrouw vannbsp;Garderen zal de honneurs van gastvrouw waarnemen; je staatnbsp;dus onder hare bevelen.

ELIZE.

Mevrouw van Garderen....! die trotsche?....

V. D. BURG hoog.

Leer de kwade gewoonte af om anderen te bedillen en te ver-oordeelen. Begrijp waar je staan moet.... Je bent niet meer in je moeders huis....

ELIZE.

Ik weet het. Mijnheer!

V. n. BURG.

Mijnheer Eugenius komt van avond ook. Reken er op bij de plaatsing.

ELIZE, levendig.

Heeft Mijnheer Eugenius u gesehreven?

V. D. BURG.

Ja. Ik reken, dat nu allen gepaard kunnen zijn.

ELIZE.

Ik had het bijna vergeten. Mijnheer van der Laan heeft het af laten weten.

V. B. BURG.

En je zegt het me nu eerst! Maar dat is lomp van Mijnheer

-ocr page 21-

15

van der Laan! {ter zijde) Hij breekt de vriendschap af. Hij zal

beginnen te dreigen____ {in zich zelnen) Twee en een half percent

over drie honderd duizend gulden nominaal is....

KLIZE.

Wil ik ook.. . ?

V. D. BKG plotseling uit zijn gepeins ontwakend.

Juist.... we waren aan de plaatsing, he? Eugenics zou naast jou plaats nemen... Dat past niet. Wacht.... van Vliet! {dezenbsp;nadert) Ik geef een groote partij van avond; ik wilde je er ooknbsp;wel zien. Kom dus te acht ure. Trek je besten rok aan, maarnbsp;het moet een zwarte zijn....

VAN VLIET.

Ik zal een slecht feestgenoot zijn, Mijnheer! Ik behoor niet in dien kring.... Ik behoor....

V. D. BURG, gemelijh.

Ik weet eigenlijk niet waar je behoort; dat je in je tegen-w'oordigen kring ook al niet behoort, bewijst me soms je gedrag. Ieder spreekt me tegen... Je behoeft niet naar de beurs te gaannbsp;en van avond ook niet.,..

VAN VLIET.

Mijnheer! ik zal komen.

V. B. BURG.

Je neemt het aan, als of je mij een dienst bewijst, {vriendelijker.) De jufvrouw heeft laatst verteld, dat ze je had hooren reciteeren. Je moest ons van avond eens op een proefjen onthalen; reken er op; als de oude dames aan de hombre-iael zitten, zal ik je er toe uitnoodigen____ je zult er veel plezier me

doen.

ANTJEN, op den drempel van de zijdeur.

Mijnheer! daar is de advokaat van Es.

V. D. BURG.

Ik kom dadelijk. Van Vliet! je hebt nog twee boodschappen te doen, ik heb ze hier opgeschreven.

ACHTSTK TOOtVEEI,.

De vorigen, zonder v. d. burg.

ELiZE zacht tot van Vliet.

Geloof niet dat ik het Mijnheer met dat oogmerk gezegd heb. Het zou mij spijteu zoo U het dacht,

-ocr page 22-

16

VAN VLIET, vrindelijk. nbsp;nbsp;nbsp;^

En al ware het zoo, gij kunt er niets me bedoeld hebben dat mij grieven zou...

ELIZE.

O neen, Mijnheer! Grieven? Ik heb u, toen ik u dien avond in stilte hoorde, bewonderd. Ik had nog nooit zoo iets schoonsnbsp;gehoord. Ik kon de woorden niet alle verstaan, maar de toonnbsp;van uw stem vond een weerklank in mijn hart. Er sprak zoonbsp;veel smarte, zoo veel weemoed uit....

VAN VLIET.

En gij zijt reeds in staat die te begrijpen?.... Gij hebt nog ouders, niet waar ?

Een moeder..

VAN VLIET, ontroerd.

Geen vader meer?

ELIZE.

Hij is gestorven. Ik heb hem nooit gekend.

VAN VLIET.

Arm kind I

ELIZE.

Ik heb veel in hem verloren. Als hij leefde zou ik misschien altijd bij hm en bij moeder hebben kunnen blijven. Mijnheer! weet U wat het is, onder vreemden te wonen?

VAN VLIET {bitter').

Ik kan het vermoeden, Elizei... Wie weegt ook zijn woorden tegenover een jufvrouw van gezelschap of een huishoudster?

ELIZE,

Niet zoo, niet zoo. Mijnheer van Vliet! (zich tot een glimlach dwingend) U moet niet denken dat ik het zoo heel erg heb. Totnbsp;van avond.... dan moet U kennis maken met Eugenius.... metnbsp;Mijnheer Eugenius.. . Och, ik ben bezig om u van het werk tenbsp;houden. Mijn proviziekamer wacht mij.

VAN VLIET, hartelijk.

Tot van avond... {zij huppelt heen; hij staart haar een oogenblik na; met den diepsten weemoed) Ik heb geen dochter meer.

{Hij neemt zijn hoed en eenige papieren op.)

JAN.

Het zal een prachtige partij wezen.. .! Ik wou dat ik Mijnheer van Vliet was, al moest ik ook aan het lagereind naast de huisjuf zitten,...

DORS, stekelig.

Ga je je al kleeden? Veel genoegen van avond!

-ocr page 23-

17

EEN LOOPJONGEN Op ien drempel mn de achterdeur; tof van, Vliet, die gereed is uit te gaan; hem een briefje gevende.

Wilt U quitantie geven? Tweeduizend vijfhonderd gulden...

VAN VLiEi, naar Borns toegaande.

Voor inkoop van integralen...

Douus, teeltenend.

Zie het eens na, en leg het op de schrijftafel van den patroon. Daar is de quitantie.

Yan Vliet, na het bankpapier nagezien en nedergelegd te hebben, reikt de quitantie over en vertrekt.

ivjeckivue: xoohtisei..

De vorig en, zonder van Vliet.

DORUS tot Joris.

Het was vergeefs bij den patroon aangeklopt. Hij bleef doof.

JORIS.

Ik dacht het wel; van Vliet had hem een oogenblik te voren gesproken. Ik hoorde ze spreken over het naar de beurs gaan.nbsp;Ik wensch niemant kwaad, maar zoo ik dien man....!

JAN.

Mijnheer Dorus! mag ik een oogenblik uitgaan? De koopman met stalen pennen heb ik in de buurt laten blijven...

T I E W D j; T o o IV E E Egt;

De vorig en, jakob tol.

.JAKOB voorzichtig de deur openend en het hoofd naar binnen stekend.

Kan ik binnen komen, Heeren?

noBUS.

Ja, schielijk.

JAKOB.

De Jonge Heer wou me spreken.... Ik zag daar juist Mijnheer van Vliet heengaan, en ik kon wel denken dat ik niet weeromnbsp;moest komen voor dat die sinjeur vertrokken was.

DORUS.

Ken je van Vliet?

-ocr page 24-

18 3AK0B.

Zou ik niet? Ik heb hem al voor een goeje tien jaar gekend.

DORUS.

Waar?

JAKOB.

In Leeuwarden. In t zoogenaamde vrije logies, waar ik pennen leverde voor het bureau van den Kommandant.

DORUS,

Wat meen je met dat vrije logies?

JAN.

Het rasphuis denk ik.

JAKOB.

Dat s snugger begrepen, jonge Heer!

DORUS.

Heeft van Vliet daar gezeten?

JAKOB

Vijftien jaar.

{Zij sprehen fluisterend met elkaar.)

JOEs die in gedachte naar den voorgrond is gegaan, in zichzelven.

Hij heeft mij de aalmoes geweigerd! {hij ziet het bankpapier op de schrijftafeV) Indien ik slechts een tiende had, warennbsp;vlouw en kinderen gered.... Wie zou mij verraden? {Wj steektnbsp;de hand nit en neemt een paar bqnkbriefjens; snel doet hij een paarnbsp;schreden naar den lessenaar en blijft daar staan als of hij iets op-teekent.)

jakoB , op Joris wijzende.

Scheelt Mijnheer wat? Ik zag hem straks een oogenblik waggelen.

DORUS.

Joris! kom hier. {hei hoofd schuddende) Hij denkt aan zijn vrouw en kinderen thuis. Joris! je hebt reden om treurig tenbsp;zijn; maar als je je vergelijkt met dien indringer...! Eerlijkenbsp;Joris! je kunt nog uit de hoogte nerzien op dien onbeschaamde.nbsp;Heb je t gehoord? t Is een misdadiger. Hij heet van Waverennbsp;en heeft vijftien jaar konnement gekregen, omdat hij eens eennbsp;moord...

JORIS, ontzet.

Vreeselijk.

JAN.

Ik bedank om langer naast hem te zitten. Ik ben een eerlijk mans kind.

JAKOB.

De Heeten hoeven me niet op mijn woord te gelooven. Ik

-ocr page 25-

19

ben, toen ik laatst bij toeval op zijn kamertjen kwam, een brief machtig geworden, door zoon filantroop ze heeten geloof iknbsp;zoo geschreven, en waaruit ik merkte dat hij met onderlingnbsp;goedvinden den naam van van Vliet zou aannemen. Zie, hiernbsp;is die brief.

DORUS ziet hem in, omringd van allen. Joris heeft zich bij hen gevoegd.

Daar is geen twijfel meer aan. We moeten t den patroon gaan melden. Zoo'n booswicht op een effekteukantoor! t Isnbsp;nog al aardig; hij kon er goede zaken doen. t Verwondert me,nbsp;dat de patroon er zonder kleerscheuren tot dusverre af komt.nbsp;(naar de schrijftafel gaande en het bankpapier opnemend) We zullen dit vast bergen. {Hij telt ze na.) Als ik goed tel...! Joris!nbsp;help me, want het schemert me voor de oogen....

JORIS telt bevend me, stamerend.

Jnist... zoo als.'.. U zegt...

DORUS.

Twee bankjens van honderd te weinig, h^? H ij heeft ze daar nergelegd...! Komt, naar den patroon om hem te waarschuwen! Wat hij nu met het bankpapier gedaan heeft, kannbsp;hij van avond met het zilver doen. Joris! je gaat me. Naarnbsp;den patroon !

-ocr page 26-

II,

Een salon bij van den Burg; rijh gemeubeld, Be tafel staat in een hoeh geschoven; daarop een theeservies; de stoelennbsp;zijn in een hdkfen cirkel geschaard.

EEnSTC TOOIVEEJL.

ELIZE, dan EUGENIUS.

ELIZE, bezig om op de tafel iets in orde te schikken,

Hoe ik nog klaar kom, weet ik niet!,...

EUGENIUS, die ongemerkt is binnengetreden; losse kleeding, vlug neglig van student.

En als ik je eens kwam helpen...?

ELIZE, wat ze in de hand heeft laat ze vallen.

Eugenius!

EUGENIUS, lachende.

Als mijne hoogloffelijke tegenwoordigheid veroordeeld is, om zoon invloed uit te oefenen, zal ze u weinig baten. Ik geloofnbsp;dat de Goden me van daag niet gunstig zijn... Ik kom straksnbsp;de voorkamer binnenstormen om met een blijden uitroep Papanbsp;in de armen te rollen, en zie, wat gebeurt er... Het eerste mannelijk individu, dat ik er bespeur, ho ik natuurlijk voor mijnnbsp;vader. Ik klop hem vertrouwelijk en tevens vol eerbied op dennbsp;schouder; ik ben gereed hem een hand te geven en te verzekeren, dat ik blij was Leiden te hebben kunnen verlaten alleennbsp;om naar Papaas welzijn te mogen vragen... maar het mannelijknbsp;individu keert zich om, en ik zie voor mij de getaande, de gerimpelde, pokdalige facie van Mr. van Es, mijn aanstaandennbsp;kollega; papa lachte om de vergissing, terwijl hij zijn brandkastnbsp;dicht sloot.

-ocr page 27-

21

BLIZE.

Mijnheer is reeds lang met van Es in gesprek geweest.

EUGBNIUS.

Des te slimmer! Hoor, Elize! als ik op dien man moest spe-kuleeren, dan de ik t, geloof ik, in de kontramine. Als papa die uitdrukking hoorde, dan zon hij er meer en meer mijn aanleg, om met ter tijd een reus in den hoek te worden, uit afleiden, en dan opende hij zeker uit louter geestdrift zijn brandkast, wat mij in de gegevene omstandigheden juist niet ongevallig zou zijn....

ELIZE, met den vinger dreigend.

Weder je belofte gebroken! Weder schulden gemaakt! Hoeveel kollegies verzuimd?...,

EUGBNIUS.

Ik moest er en verzuimen, en toen wou ik niet onrechtvaardig jegens de andere zijn.

ELIZE.

En daarom heb je er niet en gehouden, t Geschiedde zeker ter liefde van je eigen kamer! Ik wou, dat ik de professor was...

EDGENIS.

Dat wou ik ook; en dan zou je zien, dat ik niet zoo zeer tegen het kollegie houden ben, als je wei denkt.

ELIZE,

Daar ben ik nog niet van overtuigd.... Zeker zou ik je meer zien, dan ik nu doe.... en ook geheel anders zou het zijn....nbsp;Och, ik spreek wartaal, ik, die zoo weinig heb geleerd, ik zounbsp;mij vergelijken bij een professor, die meer boeken van buitennbsp;kent, dan ik er ooit zal zien.... Zie, Eugenius! dat drukt mijnbsp;dikwijls neer, telkens als ik je studeerkamer hier binnenkom ennbsp;ik al die vreemde boeken aanzie, die je niet naar Leiden meegenomen hebt, zeker, omdat je ze al van buiten kende, en dienbsp;ik nooit zal begrijpen,... En dan denk ik er dikwijls bij: Hoenbsp;kan hij iemant als mij liefhebben!

EUGBNIUS.

Dwaze!.... Wil je wel gelooven, datje me meer leert dan de geheele akademie met hare heele bibliotheek, ofschoon jenbsp;me ook wer veel doet afleeren, en me dikwijls aan mijn vatbaarheid voor de Pandekten en de Instituten doet twijfelen....

ELIZE.

Ik?

EUGENIUS.

t Is dikwijls genoeg in Leiden gebeurd, dat ik niet eens meer lezen kon, omdat ik aan een paar blaauwe oogen dacht, die

-ocr page 28-

22

me ill Amsterdam van heel iets anders zouden spreken, dan van het amuzante Burgerlijk Wetboek.

EUIZE.

Dus heb je wel eens om me gedacht!.... Zie, dat heb ik in je afzijn mij zoo dikwijls afgevraagd, en altijd kon ik t maarnbsp;niet gelooveu.... Er is zoon afstand tusschen ons.... Ik hebnbsp;niets dan mijn liefde en gij hebt zooveel!....

EUGENius, haar kussend.

En dat maakt me gelukkig! (een etui te voorschijn brengend.') Hoe vindt ge die came?

ELIZB.

Heerlijk gewerkt I Ik zag een dergelijke door Mevrouw van Garderen dragen... heerlijk...

EUGENIUS'.

Ze zou u goed staan! (Hij steekt het kleinood aan haar kleed?). Werkelijk, zeer goed!

ELIZE.

Eugenius! dat prachtig geschenk! O, je hebt wl om mij gedacht!.. . Maar neen.... ik mag het niet aaunemen....

EUGENIUS.

Waarom niet?

EMZE.

Mijn hart zegt mij, dat ik het niet mag aannemen , dat ik het eerst aan moeder zou moeten vragen: want anders voel ik ,nbsp;dat ik zou moeten blozen, als ik haar ontmoette.

EUGENIUS.

ELIZB. .

Gij spot er misschien me, maar ik weet het bij ondervinding. Ik ben met moeder lang zoo vertrouwelijk niet meer, sinds denbsp;bekentenis, die je mij hebt gedaan, en die ik geheim moet houden. Ook voor je vader sla ik de oogen neer. Zoudt ge metnbsp;beiden niet eens kunnen spreken? Ik stel me voor, hoe geheelnbsp;anders ik mij voelen zou, als ieder wist wat ik nu maar alleennbsp;weet; als ieder wist, dat gij mij lief hebt....

EUGENIUS, koud.

Ik had niet gedacht, dat er bij u ook al berekening bestond , dat ge me lief hadt, zoo als papa zijn effekten....

ELIZE, in tranen uitbarstend.

EUGENIUS.

Vergeef mij, vergeef mij, lieve! Maar uw wensch is ook onbillijk, en ontijdig; ik zal u zeggen waarom.

-ocr page 29-

23

ELizE, glimlachend.

Dat hoeft niet; ik geloof je, omdat je t zegt. Hartelijk dank, lieve Eugenius! voor je schoon cadeau.... Weet je wanneer iknbsp;de came voor t eerst zal dragen? op je verjaardag; tegen diennbsp;tijd heb ik mijn nieuwe japon ook klaar; maar je weet nog nietnbsp;eens dat ik er een gekocht heb! t Is een zijden. Ik vindnbsp;haar allerliefst.

TWEEDE XOOIVEEE.

De vorig en, V. igt;. bdkg.

V. D. BUIIG op den drempel.

Een half percent liooger van daag. Nog maar een rijzing van en percent en ik ben gered! [de anderen bemerkend, wrevelig) Ik wenschte, dat ieder in mijn huis zijn plichtnbsp;betrachtte en ieder er zijn plaats wist. {tot Elize, streng) Hetnbsp;heeft daar acht uur geslagen en nog is het noodige niet gereed.nbsp;Het gaat niet langer zoo.

EUGENIUS.

Maar, vader!....

V. D. burg.

Op t oogenblik is t u w beurt, {tot Elize) Ik zag gaarne dat gij de ronde nog eens deedt en u behoorlijk kleeddet, en voornbsp;het vervolg Mijnheer Eugenius zoo ver van u verwijderdet, datnbsp;hij je in je bezigheden nooit weer belemmeren kon.

Elize buigt het hoofd en gaat schoorvoetend heen.

DERDE TOOniEEE.

V. D. BURG, EUGENIUS.

EUGENIUS.

Vader! dat is te hard! Gij hebt haar gewond.

V. D. BURG.

Dat s zeker een uitdrukking van een uwer klassieke schrijvers. De harten zijn hier in Amsterdam zoo licht niet te wonden.

-ocr page 30-

24

BUGENIS.

Sommige niet; ik wil t gelooven, vader! Maar wat had Jufvrouw Elize gedaan dat ze zulk een strenge berisping verdiende? Al had zij iets misdreven, is zij niet de dochter eener arme we-duw, die op u vertrouwt?

V. D. BtTRG.

Juist: en daarom moet zij onderdanigheid leeren; het zal haar te stade komen in het vervolg, omdat ze arm is.

EUGENIU8, verstoord.

Vader! die toon stuit mij....

V. D. BURG.

Het belgt mij dat het u sluit. Ik zag gaarne dat ge mijne huishoudster minder trouw opzocht wanneer ge in t huis uwsnbsp;vaders komt. Uwe beleefdheid jegens haar heeft mij reeds langnbsp;verdroten. Ik ken u als te verstandig, om aan een onzinnigenbsp;verbintenis te gelooven, en ook te eerlijk, om het meisje ongelukkig te willen maken.

EUGENIUS.

De betrekking tussehen Jufvrouw Elize en mij is zoo onschuldig....!

V. D. BURG.

Ik wil er niets meer van hooren ! (zijn zoon met een soort van, trotscUeid beschouwend.) Zou het ook geen jammer zijn van dennbsp;eenigen zoon van vau den Burg, als de grootsche verwachtingennbsp;zich oplosten in damp? Eugenius! wanneer denk je te promo-veeren ?

EUGENIUS.

Ja, papa! dat hangt geheel van u af....

V. D. BURG.

Dat zou ik toch niet denken, als ik de berichten, die ik onlangs ontving, raadpleeg.

EUGENIUS,

Berichten, papa?

V. D. BURG.

Ik sprak onlangs een mijner vrienden, die ook een zoon te Leiden heeft. Hij ze me laatst, je zoon Eugenius heeft eennbsp;groeten naam....

EUGENIUS.

Toch, papa?

V. D. BURG.

Als pikeur. Je begrijpt dat ik de eer niet zeer groot dacht, en dat ik gaarne zag dat je een minder grooten naam hadt alsnbsp;pikeur en een beteren als doctorandus.

-ocr page 31-

V. D. BURG.

Slecht, dat zal ik niet zeggen; daarvoor hebt ge nog te veel van de heerschende charaktertrekken der van den Burgs. Maarnbsp;dat je naam anders uitstekend is, zoo als het met je aanleg,nbsp;die je meesters van kindsbeen af hemelhoog verhieven, overeennbsp;zoii komen, dat geloof ik niet. Je woont niet en kollegie hij...

EGENIUS

Dat hoeft ook geen student in zijn laatste jaar meer te doen.

V. D. BURG.

Kiet? Ze zeiden mij het tegendeel. En waarom hoef je dat niet?

BUGBNIUS.

Omdat... ja... t is wel wat trotsch gesproken... maar omdat de professoren je dan geen nieuws meer kunnen leeren.

V. D. BURG.

Dat zal toch niet bij allen het geval zijn?

EUGBNIUS.

Dat s wel raogelijk, papa! Misschien maak ik een eervolle uitzondering, het zij met bescheidenheid gezegd...

V. D. BURG.

Dus zou je in geleerdheid den Professor gelijk komen.

EUGBNIUS.

Dat behoeft juist niet altijd zoo hl veel te beteekenen, papa!

V. D. BURG.

Dus zou je den naam van van den Burg met ter tijd waardig kunnen ophouden; zou je verdienen dat ik mijn ontworpen plannbsp;ging uitvoeren?

EUGEWUS.

Welk plan, papa?

V. D. burg.

Je kunt dus spoedig promoveeren...!

EUGBNIUS.

Nooit vdor de groote vakantie.

V. D. BURG.

Waarom niet?

EUGBNIUS.

Omdat de professoren t tegenwoordig te druk hebben met de regeling van het groote akademiefeest. Mij hebben ze daarbijnbsp;eene eereplaats toegedeeld.

V. D. BURG.

Toch ?

3

-ocr page 32-

26

BUGENIUS.

Ik zal als Sultan Leiden binnentrekken. Zulke rollen geeft men anders gewoonlijk aan baronnen; men bad het dan ook willen opdragen aan een der studeerende baronnen, maar daar wasnbsp;er op t oogenblik geen; en toen dachten ze dadelijk om mij.nbsp;Ik voor mij was er niet zeer op gesteld, maar ik nam het aannbsp;in de hoop dat het u niet ongevallig zou wezen, uw zoon alsnbsp;de eerste van het geheele corfs te zien optreden. Daar ik nunbsp;zoo goed mogelijk mijne rol wil spelen, ben ik dadelijk les innbsp;het paardrijden gaan nemen...

V. D. BURG.

Gij hebt zeer wel gehandeld...

EGBUrUS.

Ik ben blij het te hooren. Nu zal papa er minder tegen opzien, door eene kleine bijdrage mij in staat te stellen behoorlijk als Sultan te kunnen optreden...

V. D. BURG.

Een bijdrage? Ik heb je pas gestuurd!

EUGBNIUS.

Ja dat was voor mijn kamerhuur, maar ik dien een eigen paard te koopen... ik heb er een in t vizier... dol goedkoop...nbsp;uiterlijk vijfhonderd gulden...

V. D. BURG.

We zullen zien, we zullen zien. Maak nu dat je in gekleed kostuum beneden komt. Kijk van avond eens goed uit, Eugenius I

EUGENIUS.

Wat meent U?

V. D. BURG.

Ik heb freule Emmy gevraagd; gij kent haar toch wel... die de fraaiste harddravers rijdt... Ze is drientwintig... millionair... ennbsp;je niet ongenegen. Het laatste moet je niet trotsch maken...

EUGENIUS.

Maar... ik ben nog zoo jong... ik ken de freule niet...

V. D. burg.

Moet ik denken, dat je..,?

eugenius.

Vader! ik verzeker u...

V. D. burg.

Ik hoor reeds eenige gasten. Naar boven om je te kleeden, en als ge terug komt, beschouw je dan voor van avond dennbsp;cavalier van freule Emmy.

nbsp;nbsp;nbsp;(Eugenius vertrekt.)

-ocr page 33-

27

TIERBE TOO HIE EE.

T. D. BURG, Mijnheer v. d. does, Mevrouw van gabdeeen, spoedig gevolgd door andere gasten, waaronder freule emmt ;nbsp;een lakei in liver ei. v. d. Burg ontvangt ze. De dames nemen op de stoelen plaats. De heeren voegen zich hij elkadrnbsp;en vormen verschillende groepen.

V. d. bro , tot een lakei.

Roep de jufvrouw en zeg, dat ze dadelijk hier komt. {zich tot Mevrouw van Garderen wendende.') Hoe vaart de familie bijnbsp;u? Ik vreesde, dat U eer dan gewoonlijk naar buiten zoudtnbsp;gegaan zijn; want, naar ik hoor, heerschen de pokken nog alnbsp;erg op uw gracht.

V. D. DOES, tot zijn geluur.

Ik weet niet meer, wat ik er van denken moet. Het werd mij voor zeker verteld, dat v. d. Burg fout was. Ik had daarom verwacht, dat het me van avond zou afgezeid zijn.

VIAFOE TOOiVEEE.

De vorigen, elize.

V. D. BURG, haar ziende.

Ik heb je laten roepen. Mevrouw van Garderen was wel zoo goed naar je te vragen.

ELI7E, verlegen.

Mag ik weten, Mevrouw! waaraan ik die eer heb te danken?

V. D. BURG.

Mevrouw vertrekt in de volgende week naar Buiten. Haar gezelsohapsjufvrouw is niet wel geworden. Mevrouw ziet naarnbsp;een andere om. Ik heb u gerekommandeerd...

ELIZE, beschroomd.

Ik weet niet of ik Mevrouw wel zal kunnen voldoen...

MEVR. V. GARDEREN.

Waarom niet? Ik geef honderd gulden, maar sta op netheid en orde... Ook een zachtzinnig humeur is een vereischte...nbsp;Maar, mijnheer v. d. Burg, waarom verlaat u de jufvrouw...?

-ocr page 34-

28

V, D. BURG.

Zij is de dochter van een weduwe en moet vooruit. Ik stel belang in haar toekomst en daar ik weet dat u oppassendheidnbsp;en plichtsbetrachting weet te beloonen...

MEVR. V. GAEDBREN.

Me dunkt dat het loon hoog genoeg is? Speelt ge piano?

ELIZB.

Weinig, Mevrouw!

MEVR. V. GAEDEKEM.

Leest ge Lransch?

ELIZE.

Neen, Mevrouw! Alleen Hollandsch.

MEVR. V. GARVEREN.

Maar dat lezen mijn doraestieken ook. Ik stel prijs op fijne edukatie en is die genegligeerd dan ben ik bang dat we elkaarnbsp;niet zullen passen.

V. D. BURG.

Daar is mijn zoon. Permitteer, Mevrouw ! [tot Elize zacht) Ga naar de tafel en schenk thee.

(hij gaat Eugenius te gemoet.)

ZKSDE TOOmKEI..

De vorigen, eugenius. Hij gaat de rij dames langs en wordt hartelijk door de oudere dames verwelkomd.

V. D. BUEG, hem hij de hand nemend en hem naar een jonge dame voerend, met me zich verscheidene Heeren onderhouden.nbsp;Freule! mag ik u den aanstaanden doctorandus voorstellen,nbsp;EUGENIUS, lachend.

Papa gunne mij den titel van aanstaanden doctor; papa is gewis bevreesd om aan mijn hoogmoed te veel voedsel te geven;nbsp;de vrees is wel overbodig in de tegenwoordigheid der freule.

BMMY.

Dus U denkt spoedig te promoveeren ? (zij sprehen verder zacht.) ELIZE.

Wie de dame is met wie Eugenius spreekt? Ze is rijk gekleed, maar toch... schoon is ze niet. Hij heeft mij nog niet toegesproken.

DE LAKEI, haar naderend.

De jonge Mijnheer vraagt dadelijk een kop thee voor de freule.

-ocr page 35-

29


ELIZE.


Welke freule?

DE LAKKEI.

op dit oogenblik spreekt.

Dadelijk,

De dame met wie hij

JufFrouw! Ik moet naar beneden; er wordt gescheld.

V. D. BUBG, nog altoos nevens Eugenius met Emmy in gesyrek.

Ik denk , freule! dezen zomer ook naar buiten te gaan, indien mij het lieve optrek in den Hout niet ontsnapt. Ik heb mijnnbsp;makelaar last gegeven om het te koopen. Wij zouden daardoornbsp;nog buren kunnen worden.

EUGENIOS.

En de schoone natuur daardoor te beter leeren waardeeren.

EMMY, sohertsen.

Ik begrijp de vergelijking van Mijnheer den dokter niet-..

EUGENIUS.

Voor wie zich gelukkig weet, is immers de natuur eerst werkelijk schoon...?

V. D. BURG ter zijde.

Dat treft doel; alles gaat goed.

ELIZE, een kop thee aanbiedend; bevend, tot Eugenius,

Hebt ge voor de freule geen kop thee gevraagd...?

EUGENIUS hare ontsteltenis ziende.

Elize! wat deert je? (Hij poogt de kop thee te weerhouden; het mislukt en de thee stroomt over Emmys kleed.

EMMY haar woedend aanziende.

Dat is lomp ! (tot Eugenius die haar helpen wil) Niettegenstaande U zoo beleefd waart de Jufvrouw te willen helpen, is uw bijstand wat te laat gekomen, (tot v. d. Burg die haar helpennbsp;wil) Het is niets, Mijnheer! laat ik de gesprekken niet storen.nbsp;Waarlijk men heeft ongelijk, zoo men gelooft dat dit ongevalnbsp;iets beteekent... {het geval trekt aller aandacht.)

v, D. DOES tot zijn buurman.

Gelukkig dat er zoo iets voorvalt. Dat geeft eenige afleiding. (lot V. d. Burg die hen voorbij wil gaan.) Wat is het, vriend?

V. D. BUEG.

Het kleed van de freule is waarschijnlijk bedorven door de lompheid van mijn huishoudster. {Eugenius ziende, die Elize denbsp;kamer uitleidt) Verschoon mij, ik moet gaan...

V. D. DOES.

Een oogenblik. Tot mijn groote bevreemding en tevens met eenig leedwezen heb ik bespeurd, dat ge uw jaarlijksche giftnbsp;aan de Vereeniging ter zedelijke verbetering der gevangenennbsp;ditmaal niet zult schenken. Het zou misschien onkiesch zijn

-ocr page 36-

30

naa de redenen ie willen vragten, maar ik moet u Lerinneren dat uwe bijdrage juist niet zoo vorstelijk als vroeger behoeft tenbsp;zijn, iedere, hoe gering ook, is ons aangenaam.

V. D. BURG.

Ik geef eens zoo veel als verleden jaar. Mocht ik daardoor een blijk kunnen geven van mijne dankbaarheid voor den tij-delijken zegen , dien ik in zoo ruime mate ondervind.

V. D. DOES.

Ik zeg u dank in naam der Vereeniging. Ik zal het terstond het Bestuur melden.

V. D. BURG.

Goede vriend! bedenk dat de linker hand niet mag weten wat de rechter doet.

V. D. DOES.

Ik begrijp uw oodmoed... maar, v. d. Burg! niemant zette zijn licht onder een korenmate... en ik vrees dat ge u dikwerfnbsp;daaraan schuldig maakt...

V. D. burg.

Verschoon mij; ik heb mijn zoon iets te zeggen, ik zie hem daar. (termjlMj naar den, achtergrond gaat, komt van, Vliet binnen,.')

V. D. DOES in zich zelven.

Ik kan minder dan ooit gelooven, wat me van s mans zaken is gezeid.

Z E T r. IV B TOOIVEEI..

De vorigen, van vliet , die , door niemant verwelkomd , naar dm voorgrond treedt.

V. D. DOES zich tot van Vliet wendende, die ongemerkt hem is nader getreden.

Zijn zaken staan... {zijne vergissing bemerkend) Verschoon rnij, Mijnheer! Ik meende het genoegen te hebben iemant anders...nbsp;of liever, ik meende niet het genoegen te hebben u in mijnenbsp;nabijheid te weten. Ik heb de eer voor mij te zien...?

V. D. BURG, nader tredende.

Van Vliet, mijn eersten bediende, {v. d. Boes maakt een stijve buiging en verwijdert zich met den gastheer.)

V. D. BURG, luid tot de overigen.

Indien mijn gasten mij het genoegen gunnen mijn verzameling teekeningen te bezichtigen, noodig ik ze uit om mij te volgen.nbsp;Ik heb van daag een kostbare aanwinst gedaan, {allen verwijderen zich.)

-ocr page 37-

31

ACHTSTE TOONECE.

VAN VLIET alleen.

Mijne plaats is niet hier; waarom er mij opontboden? Vroeger was hier wl mijne plaats. Welk eene klove tusschen het gisternbsp;en het heden!

NEGENDE TOOntEEE.

De vorige, elize.

VAN VLIET, plotseling bedaard, vriendelijk.

Ze verge hebt

Mijn komst alhier is toch niet vergeefs voor mij. schaft mij het genoegen u te ontmoeten. Maar hoe ,nbsp;geweend!

ELIZE.

Het is voorbij; een kortstondig verdriet... Ge zijt wel goed, Mijnheer! om te letten op het geen men hier de nukken van eennbsp;ziekelijk gevoel zoude heeten...

VAN VLIET.

Hier, maar elders...? maar bij uwe moeder...?

ELIZE.

(TlartstocMelijk.) Daar zou het anders zijn. [na een pause.') U moet mijne moeder leeren kennen. En dan... mag ik dan ooknbsp;kennis maken met uwe betrekkingen?... Ik doe immers geenenbsp;onbescheidene vrage...

VAN VLIET.

ELIZE.

Heb ik u leed gedaan met die vraag?

VAN VLIET.

Waarom het u te ontkennen? Ja. Gij hebt een naauw gesloten wonde weer doen openen. Gij vraagt mij naar mijne betrekkingen! Ik heb er geene, ik sta alleen.

ELIZE.

Alleen? O vergeef het mij dat ik u op deze plaats aan de graven uwer geliefden doe denken.

VAN VLIET.

Aan de graven mijner geliefden? {bezielck) Dat ik wist waar ze waren, om ze iederen dag te kunnen bezoeken...! {na eenenbsp;pauze) Het is voorbij... vraag niet meer. Beandwoord mij slechtsnbsp;dit: Hoe oud zijt gij ?

-ocr page 38-

32 UZE.

Twintig jaar.

VAN VLIET ,

En hoe heette uw vader? Wanneer stierf hij?

ELIZE,

Van Heuvel was zijn naam.

VAN VLIET.

Van Heuvel...! {in aiehzelven) Hare moeder is dan de arme weduwe, die om haar geld heeft gevraagd. {luiS) Verder; hijnbsp;stierf, Elize?

ELIZE.

.--

Zoo als moeder mij zeide, weinig tijds na mijne geboorte...

VAN VLIET.

{bedruM') Mijne hoop was dan vergeefs. Ik wil uwe moeder gaarne leeren kennen,.. Of neen, het is misschien beter, datnbsp;ik geene betrekkingen meer aanknoop.

TIENDE TOOniEEI,.

Dc vorigen, egenius. Gedurende dit gesprek nemen de lakeien het theeservies weg en brengen wijn en banket.

EGENIUS.

Eindelijk is t mij gelukt te ontsnappen. Elize I ge hebt niet goed gehandeld,..

ELIZE, hem vm Vliet voorstellend.

Mijnheer van Vliet.

EUGENius, even buigend.

Een van papaas bedienden? Ik heb vernomen dat ons straks het genoegen wacht om u te hooren. {Elize een weinig ter zijdenbsp;voerend) Het was een aanval van kinderachtige jaloezij, die onsnbsp;beider pozitie onaangenaam maakt. Ik had je zoo dringend verzocht niets te laten blijken, tot dat ik gepromoveerd zou zijn.nbsp;Papaas argwaan is ontwaakt, papa is w'oedend.

ELIZE.

Waarom, Eugeniusl?

EGENIUS.

Een schoone vraag! Papa had een ander voor mij bestemd.

ELIZE.

Haar, die naast u zat? O ik heb het vermoed! Maar a!s gij mij uwer ifefde waardig keurt, moet het dan voor anderennbsp;niet genoeg zijn? En gij keurt mij uwer liefde waardig, niet

-ocr page 39-

S3

waar? Gij zijt voor mij wat ge waart? Of heeft de freule u...? Eugenius! dat zou gruwzaam zijn; de gedachte alleen is mijnbsp;pijnlijk.

EUGENiTJS, wrevelig.

Dat ge slechts mijn raad hadt opgevolgd, dat ge gezwegen hadt...!

VAN VLIET.

En in stilte geleden, niet waar? De rijke, levenslustige jongeling, die zoo licht eiken rimpel zich van het voorhoofd kan vagen, hij eischte van de zwakke vrouw een stilzwijgen, waarnbsp;het haar een troost moest zijn bij elke teleurstelling te mogennbsp;fluisteren: Hij, dien ik lief heb; schaamt zich mijner niet; tenbsp;mogen roepen bij elke vernedering baar aangedaan, bij elke grievenbsp;door haar geleden: Toch word ik bemind, en bemind door dennbsp;edelste van zijn geslacht. Gij valt de vrouwe hard, omdat zijnbsp;niet heeft kunnen doen, wat ge haar nooit hadt mogen vergen.

EUGENIUS, gebelgd,

Mijnheer!

VAN VLIET.

(zacht) Vergeef mij, indien ik een toon heb aangeslagen, die mij niet voegt, {bitter) Ik had bijkans ook vergeten, dat ik denbsp;eere om mij hier te mogen bevinden nog verdienen moet.

EUGENIUS.

Gij wordt beleedigend. Mijnheer! Ik wil niet onderzoeken of ge daartoe gerechtigd zijt tegenover hem, die u heeft uitgenoo-digd om hier te verschijnen; maar ongetwijfeld is uw toon ongepast tegen over mij, die u niet ten onzent heeft verzocht enonbsp;u niet tot scheidsrechter heeft verkoren tusschen Mejufvrouwnbsp;en mij.

VAN VLIET, het hoofd buigende.

Gij hebt gelijk. Mijnheer! Ik verdien de scherpe berisping! Ik had het niet moeten wagen de zaak der onschuld te verdedigen

ELizE, hem de hand reikend.

Ik dank u voor uwe verdediging, Mijnheer! Ze getuigt van zooveel belangstelling in mij , van zooveel fijn gevoel, datnbsp;ik u dank, hartelijk dank. Eugenius, ik voel spijt over mijnenbsp;hartstochtelijkheid. Vergeef mij, dat ik mij niet heb kunnennbsp;bedwingen.

EUGENIUS.

Geen woord meer daarvan. Gij zijt er mij te liever om. Papa zegge, wat hij wil, de freule krasse en snatere zooveel kwaadsnbsp;als ze wil; Mevrouw van Garderen blaze zich op, tot dat haar

-ocr page 40-

34

gelaatskleur onzen kalkoen doe bersten van afgunst....! het deert ons niet.

VAN VLIET, in geestdrift.

Braaf gesproken. Mijnbeer van den Burg! Het strekt den jongen man tot zulk eene hooge eere, als hij zich in zijn vollenbsp;lengte vertoont, en hem, die tegenover hem staat, in de oogennbsp;durft staren. Het staat hem zoo goed als hij met warmte iederenbsp;waarheid verdedigt, ieder vooroordeel bestrijdt, {eensklaps tot zijnnbsp;gewonen toon terug keerenff) Gij zult mij weder als ongeroepene

terugwijzen en gij hebt gelijk_____ Ik vergeet telkens de plaats,

die mij op de waereld is aangewezen. Maar bij eiken kamp in het leven, waarin de zelfzucht wordt overwonnen, kan ik mijnbsp;niet werhouden toe te juichen. Ik doe het ook hier....

EUGENius, hem nadertredend en hem strak beschouwend.

Hebt ge dikwerf kunnen toejuichen, Mijnheer?

VAN VLIET.

Helaas, neen. Toch blijf ik gelooven, dat eene dergelijke zegepraal de eenigste voorwaarde ter volmaking is, De zelfliefde verhooge zich tot liefde jegens allen, en het ideaal der mensch-heid wordt bereikt...

EUGENIUS.

Gij gelooft nog aan de mogelijkheid? Ik sta bij den aanvang van den weg, dien gij reeds bijna ten einde zijt gegaan en iknbsp;bewandel dien alleen met een vrolijk gemoed, omdat ik niet eensnbsp;zoeken wil - uit vreeze van niet te vinden - wat gij gezochtnbsp;hebt; en gezocht schijnt te hebben jaren lang. Gij moet men-sohenhater geworden zijn.

VAN VLIET.

Dat kan h ij slechts worden, die zich zelven durft stellen boven zijne broederen.... en.... dat mag ik niet doen,...

EUGENIUS, belangstellend.

Waarom niet? Wij moeten vrienden worden, Mijnheer van Vliet! Hij, die zich zulk een ideaal is bewust, moet een edelnbsp;mensch zijn.

VAN VLIET, gesmoord.

Niet meer, spaar mij I

ELIZE.

Ik wist het wel, Eugenius! dat Mijnheer van Vliet uw vriend zou worden, wanneer gij hem kendet. Wie zou beter een edelnbsp;mensch kunnen begrijpen, dan gij!

EUGENIUS.

Ik noodig mijzelven morgen avond ten uwent, Mijnheer van Vliet! Ik heb uw raad, uw voorlichting noodig.

-ocr page 41-

35

VAN VLIET.

{ter zijde in wanhoop) De liand van een edel menseh te zien uitgestrekt en haar te willen, maar niet te mogen aannemen,.. Inbsp;Ik mag dien jongeling niet bedriegen en, zoo ik hem mededeel...nbsp;dan stoot hij mij wellicht terug.

EGENIUS.

Gij andwoordt mij niet? Het zal u wellicht dien avond niet schikken: kom dan den volgenden bij mij.

VAN VLIET.

Ik weet niet of ik zal kunnen {gehaast). Ik schat uwe vriendschap hoog en daarom.... Het is beter, dat wij elkandernbsp;nimmer weer ontmoeten {hij wendt zich haastig naar den achtergrond.)

EtTGENIUS.

Wonderlijk wezen!

ELFDE TOOIVEEL.

De vorigen, v. d. burg en al de gasten treden hinnen.

V. D. BUEG, ter zijde.

Weder bij elkaar!

V. D. DOES.

Gij hebt de teekening dan al heel goedkoop gekocht, {ter zijde) Wat hij een geld renteloos en portefenille kan houden, {zoodranbsp;de dames gezeten zijn, v. d. Burg naar den voorgrond voerend) Iknbsp;krijg morgen een goede twintigduizend gulden beschikbaar. Wilnbsp;je die voor mij beleggen? Ik laat de wijze hoe aan u over:nbsp;ik weet, dat je de voordeeligste kiezen zult.

V. D. BURG.

Wees daarvan overtuigd, {ter zijde) Twintigduizend gulden disponibel! En percent hooger en ik ben er... {hij gaat naarnbsp;van Vliet.) Ben je hier al lang?

VAN VLIET.

Ik had het genoegen, toen ik binnenkwam u te ontmoeten, maar ik geloof niet dat U mij toen hebt opgemerkt.

V. D. BURG,

Er zijn ook zoovele gasten en de gastheer behoort aan allen toe.... Ben je ons gevolgd naar het kabinet?

VAN VLIET.

Neen, Mijnheer. Ik bleef hier.

-ocr page 42-

36

V. D. BUIIG.

In t gezelschap van mijn zoon en.... mijn huishoudster? Er is mij veel aan gelegen om te weten, wat er tusschen beiden isnbsp;omgegaan.

VAN VLIET.

Ik heb niet geluisterd, Mijnheer!

V. D. BURG, wrevelig.

Dat was verkeerd.

V. D. BOES, tot een der nabij zijnde.

Ik zie nog niet en hombreiamp;ieW

(Een lakei dient wijn en gebak rond.j V. D. BURG. tot allen.

Ik geloof, dat het wel wat laat zal zijn om een hombertjen te spelen'; maar kan toch als eene kleine vergoeding voor hetnbsp;slechte nieuws u mededeelen, dat een der aanwezigen ons onthalen zal op de voordracht van een vaers. Ik moet er bij voegen, dat Mijnheer van Vliet een groote reputatie daarin heeft.nbsp;(tot van Vliet, zacht.) Als t zijn kan, moet je een vrolijk nemen.nbsp;(De heer en plaatsen zieh achter de stoelen, der dames; Eugeniusnbsp;bevindt zich achter die eener oude dame. Elize is op den achtergrond; eenige dames lorgneeren van Vliet, die zich gereednbsp;maakt aan te vangen.)

VAN VLIET, zich even buigend.

Ik kan tot mijn leedwezen, aan den wensch van den gastheer niet geheel voldoen. Wat ik ga medeelen , zal misschien welnbsp;wat ernstig zijn.

K BALLIIV.

Arme balling, die daar heenzwierf, ver van t dierbaar vaderland,

Waar zijn liaardvunr eenmaal vlamde, waar zijn linde stond geplant.

Hem zoo menig plekjen lief was, als erinring van zijn jeugd.

Hier geheiligd door de smarte, ginds vervrolijkt door de vreugd I

Verre, verre moest hij vlieden; t was t bevel van t menschlijk recht,

Hat, meelijdend, t leven vrij liet, maar zijn huis hem had ontzegd;

Hat, meelijdend, d ouden boomstam met geen ijzren band omklonk,

Maar toch af kapte, om hem te enten op een kranke en vreemden tronk.

Als de zon heur purpren schedel af koelde in het wielend meir.

Zeeg hij, traanloofi - droog was de ader - op den hoogsten bergrug neer;

En hij groette haar, die scheidde, maar weldra, daar ginds in t Oost, Lichten zoA op wat hij liefhad, op zijn huis, zijn gade en kroost.

-ocr page 43-

37

En hij dacht hoe t ddar zou wezen, hoe zijn eegade, in dat nur,

Al heur smarten uit zoh weenen aan den boezem der natuur;

t Kind een be voor hm de staamlen, dien het met zijn oogjens zocht; Bede, die God wis verhoorde, maar die hij niet hooren mocht.

En hij droomde van de linde, die hem schaauwde met heur loof.

Als hij nervleide op het moschbed en zijn gade naderschoof.

In den blik dier lichtblaauwe oogen lag heur ziele, zacht en ter;

O zij zo er weder rusten, maar hij zag die plek niet wer.

En hij mat de diepte voor zich van den eindloze oceaan,

Of hij t lijden van zijn boezem in diens kolken wilde ontgaan;

Zonder hoop en zonder liefde, zonder gade, zonder kroost.

Was hem de aarde zonder bloemen en de Godsdienst zonder troost 1

laren heeft hij dus geleden en nog dwaalt hij eenzaam rond,

Eu nog altijd staart hij zeewaards in den laten avondstond.

Bood het mnschjen, dat u schaadde, zucht hij, toog gericht naartWest, wMaar ontneem hem niet zijn gaaiken, en verstoor hem niet zijn nest.

Gedurende de improvizatie legt van Vliet het gebogene, dat tot dusver hem kenmerkte; af. Hij spant aller aandacht. Bij het eindenbsp;komt een lakei op den achtergrond binnen, die Elize iets influistert.

EUGENius, naar van Vliet tredend en zijne hand vattend.

Dat was meer dan een voordracht van het van buiten geleerde. Ik weet niet welke smarten gij geleden hebt, maar dat ge geleden hebt, bevroed ik. Gun mij uw vertrouwen; ik noemnbsp;hei een eer.

V. D. DOES, gevolgd van de meeste Heeren, nadert van Vliet. Een schoone gave, Mijnheer van Vliet! Ik verwonder mij hoenbsp;U t kunt doen....! En zoo vlot, zonder te haperen! U bentnbsp;bediende bij Mijnheer van den Burg?

V. D. BDKG tot van Vliet.

Maar ik dacht dat je die vaerzen eerst van buiten hadt geleerd.... Ik hoor, dat je ze zelf hebt gemaakt.

ELIZE tot V. d. Burg, fluisterend.

Mijnheer!

V. D. BURG.

Wat is t?

ELIZE , hem ter zijde voerend.

Daar is Mijnheer Doms, die u verlangt te spreken.

V. D. BURG.

Ik heb geen tijd om den man te woord te staan. Morgen...

-ocr page 44-

38

ELIZE.

Hij zegt, dat het onmogelijk kan worden uitgesteld, dat hij de gevolgen niet voor zijne rekening neemt. Ik heb de boodschap zeker niet goed begrepen, want ik meende te hooren, datnbsp;hij, als U hem van avond niet kondet spreken, den heelen nachtnbsp;op het kantoor de wacht zou moeten blijven houden. Ook denbsp;meid diende op te blijven om op het zilver te passen.

V. D. BURG.

Dat s krankzinnigheid van den oude! Ik zal maar even naar hem toegaan, (hij gaat,')

VAN VLIET, tot de hem omringde schare.

De wierook bedwelmt mij, Heeren! Het is eene natuurgave, waarover ik maar zelden te gebieden heb. (Elize bemerkend.)nbsp;Zie, indien ik Mejufvrouw niet op mijn weg had ontmoet, iknbsp;had de beweegkracht gemist, die mij thands heeft doen handelen.

TWAAIiFDE TOOmeEI..

De vorigen; v. d. burg komt ontsteld linnen.

V. D. BEG, tot de gasten.

Mag ik u verzoeken aan tafel te gaan? (hij roept Eugenins tot zich) Zeg dien man (op van Vliet wijzende) dat hij hier blijve.nbsp;(Hij biedt Mevr. van Garderen den arm; zijn voorbeeld wordt doornbsp;allen gevolgd, door Eugenias en freule Emmy het laatst. Als dezenbsp;zich verwijderen willen biedt van Vliet zijn arm aan Elize.)

VAN VLIET.

Wij zitten zeker naast elkaar.

EGENIUS.

Papa verzoekt u een oogenblik hier te wachten. Jufvrouw V. Heuvel zal u wel gezelschap willen houden.

DERTIGIVDE T O O IV E E I..

VAN VLIET, ELIZE, dan DORDS en JORIS, die op den achtergrond blijven staan.

VAN VLIET.

Wat beteekent dit? (de beide anderen bemerkend) Hoe? Gij hier? (in verwarring) Wat komt gij hier doen?

DORUS.

Misschien wel een nadeelig saldo zoeken, (fot Joris zacht) Het is een heele banjert als je hem zoo ziet.

-ocr page 45-

39

? EEItTIEniDE TOOIVEEE.

De vorig en, v. d. bdkg, dan edgenius.

V. D. BURG tot Dorus.

Verhaal in zijn tegenwoordigheid wat ge mij straks verteld hebt. Spoedig, ik heb weinig tijd.

DORUS.

' nbsp;nbsp;nbsp;Patroon, Joris en de jongste bedienden hebben verklaard niet

langer aan een lessenaar met dien man te willen zitten. Die man heeft in het tuchthuis gezeten.

EUGENTGS haastig opkomend.

Papa er wordt gewacht.

ij ', - nbsp;nbsp;nbsp;DORUS.

I ' Die man heeft in het tuchthuis gezeten en op het kantoor worden twee bankbilletten gemist. Zijn naam is van Waverennbsp;zie hier het bewijs, {een papier gevende) en daar ik dacht dat denbsp;patroon niet gaarne zijn zilverwerk van avond zou willen missen , hetgeen gemakkelijk zou kunnen gebeuren, want het spreekwoord zegt: wachtje voor den eersten stap....

ELIZB.

Mijn God!

V. D. BURG tot van Vliet.

Wat is uw andwoord? Is het waar dat ge hier onder een valsCi'sn naam zijt binnengedrongen? Zijt ge een schandelijknbsp;bedrieger? {zich opwindend) Hebt ge u pogen in te dringen bijnbsp;deftige, lieden om bij hen uw handwerk voort te zetten-? Spreek,nbsp;ongelukkige! zoo je de policie niet hier wilt zien,verschijnen.

EUGENIUS.

Om Gods wil 1 spreek. Bespaar mijn vader een misschien te laat berouw. Het kan niet waar zijn! Spreek.

ELIZE van Vliets hand vattend.

Neen, .iet kan niet waar zijn.

VAN VLIET.

Het is waar; ik ben eens gestruikeld...

VAN DER BURG, heftig, na het papier geleze Het ontKennen zou ook niet langer baten. Voort van hier!nbsp;Dank mijn goedertierenheid dat ik u niet aan de politie overlever; maar gteef eerst het geroofde terug.

VAN VLIET.

Ik heb het n-iet, ik heb u niets ontvreemd.

V nbsp;nbsp;nbsp;V. D. BURG.

Ongelukkige, s'tel mijn geduld niet op de proef! Twee bank-

-ocr page 46-

40

billetten worden vermist, ze zijn door uwe handen gegaan; op mijn overige bedienden kleeft geen smet.

V. D. DOES binnen komend.

Gastheer!... Mijn God! wat is hier te doen?

V. D. BUBG tot V, Vliet.

Geef terug wat ge mij ontnaamt...

VAN VLIET.

Bij God! wat ik zeide is de waarheid... O schuld die mij overal achtervolgt! {wild) Om dat ik eenmaal misdadig was,nbsp;moet ik het ook nu zijn. {om zich heen ziende) O veroordeeltnbsp;mij niet. Mijnheer Eugenius... {deze treedt terug, even als aidenbsp;anderen, behalve Elize) Ik sta als een gevloekte in uw midden.nbsp;{wild) Maar wat is dan toch mijn schuld? Do menschelijke gerechtigheid heeft mij veroordeeld en ik heb geboet vijftien jarennbsp;lang. Gij tijgt mij een nieuwe misdaad aan... Voor God ennbsp;mijn geweten, ik ben onschuldig!

V. D. BUEG.

Voor vijftien jaar hebt ge dat zeker even eens getuigd.

VAN VLIET woedend.

Dat is gruwzaam gesproken, Mijnheer! Hebt gij het recht den steen op mij te werpen? Wat ik heb gedaan hebt g v,nbsp;nimmer kunnen beproeven. Ik ben gevallen maar ik heb idijnbsp;weder opgericlit. Weet gij wat dit is? Ik ben de maatschampij

weder ingetreden die mij had uitgestooten. Zonder naam, want de naam dien ik bezat was geschandvlekt. Zonder betreklidngennbsp;want de wet had ze mij alle ontnomen. En toch ik wilfje doornbsp;arbeid mijn brood verdienen. Ik heb spoten hoon veriduurd;nbsp;ik heb gezwegen, altoos gezwegen. En dat alles zou ik geduldnbsp;hebben om weder bespot, om weder uitgestooten te worden. Ennbsp;door wieu? {van der Burg aanziende) lAeeyx, Mijnheer, /zal nietnbsp;zeggen wie gij zijt?

V. D. BURG.

Eugenius, haal de policie!

EGBNIUS.

Papa, ik bid u laat dien man gaan. Hij is oud len ellendig; laat hem het geld houden.

VAN VLIET.

Mijn God, mijn God ! ook hij gelooft het!

BEN LAKEI Op den drempel

Mijnheer, er is gediend, {ie muziek laat zich., op den achtergrond in de verte hooreu.) nbsp;nbsp;nbsp;;

V. D. BURG tot den lakei op van Vliet imjzende.

Laat hem het huis ruimen dadelijk. (. d. Ejoes onder den arm

TVI nbsp;nbsp;nbsp;1 ! Vv^ n Iv o jquot;t n i /vi c-. 4 yvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^/-M-i/I l- -in O Q rw

-ocr page 47-

41

nemend) Vergeef mij het schandaal waarvan je getuige bent geweest ; aan tafel!

{Allen vertrekken behalven Eliee),

TIJlFTIEIVne T o ONE EX,.

ELIZE, VAN VEIET.

VAN VLIET.

{Hy heft het hoofd langzaam o/;) Sta ik nog hier? {Met de hand langs het voorhoofd voelend.) Is het een droom geweest? Iknbsp;was straks zoo gelukkig en thands voel ik mij zoo diep rampzalig... O mijn hoofd!

ELiZE. hem de hand op den schouder leggend.

Ongelukkige!

VAN VLIET.

Het is dan werkelijk waar? Ze hebben mij weder uitgeworpen...! Al wat ik leed was vergeefs! En ik heb geleden !

ELIZE.

Wat zult ge nu doen?

' nbsp;nbsp;nbsp;VAN VLIET.

Gij stelt nog belang in mij? Onschuldig kind! gij rekent mij de schuld nit aan! Zijt gij niet bevreesd., dat ik u besmettennbsp;zal?

ELIZE.

Spreek zoo niet! Wat zult ge nu doen?

VAN VLIET.

Ik weet het niet!.... De waereld is ruim en het water is diep.

ELIZE.

Spreek zoo niet. Dat is vreeselijk. Kom bij mijne moeder...

VAN VLIET.

Neen, neen. Ik zou haar blik niet kunnen verdragen... Ik moet heen... uit dit huis...

DB LAKEI, op den drempel.

ELIZE.

Stil, stil. Ziet gij niet in welken toestand de ongelukkige zich bevindt?

VAN VLIET.

Ik ga , ik ga...

{Hij waggelt naar den achtergrond. Elize neemt hem bij de hand en geleidt hem heen.)

-ocr page 48-

111.

Een net, doch eenvoudig gemeuield vertrek, mabia van heuvel alleen, het hoofd op de hand leunende. Zij is een vrouwnbsp;van veertig jaren; bleek, donker gekleed. Aan cene zijdenbsp;van het vertrek hangt een schilderij met een zwart gordijnnbsp;behangen.

EERSTE TOOH'EEE.

MARIA.

Een geboortedag ia de mijlpaal op het pad des levens; bij elke verwijlt men een oogenblik en ziet men terug.,.. Achter mij zienbsp;ik slechts puinlioopen en verdorde bloesems.... (naar de bedektenbsp;schilderij starend.) En toch , die terugblik is mij goed, al doet hijnbsp;ook lijden. (Zij gaat naar de sohilderij.) Dat het mij tot boetenbsp;zij...! (Zij schuift het gordijn weg.) Vriend mijner jeugd.... ennbsp;nog immer geliefde!,.. Wat zeg ik, neen, gij moet mij een parianbsp;zijn...! (Zij bedekt zich het gelaat met de handen. Er wordt aannbsp;de deur geklopt, zij schuift haastig het gordijn voor het portret.)

TWEEDE TOOniEEE.

De vorige, doeus met een grooten bloemruiker.

DORS.

Is t gepermitteerd. Jufvrouw?

MARIA.

Wel zeker. Mijnheer Doms!

DORUS, haar aanziende.

Juist als verleden jaar! (het hoofd schuddend.) Waarom zoo droefgeestig op je verjaardag? Ik wensch je geluk. Jufvrouw!nbsp;met de vermeerdering van je jaren en aanvaard deze bloemennbsp;als een teeken mijner vriendschap, (ter zijde.) t Is er uit, eernbsp;ik er om dacht. Ik had heel iets anders willen zeggen....

MARIA.

Ik dank je, goede vriend!

-ocr page 49-

43

DOKUS.

{ter zijde.) Wat is ze weer deftig! {luid.) Jufvrouw! je kamers bevallen me uitmuntend.

MAMA.

Dat doet me genoegen. Mijnheer Dorus!

DORTJ8.

Ik woon hier nu al een jaar en we hebben nog geen verschil gehad. Dat kunnen weinige kominensaals zeggen en ook w'einigenbsp;hospitaas.

MARIA.

Dat is zoo; maar wat bedoelt ge ?

DOKUS.

{ter zijde) Dat ze mij ng niet begrijpt! {luid.) Dat pleit toch voor mijn goed humeur en ook voor het uwe. We hebben allebei een goed humeur en dit is vooral veel voor mij; w'ant men-sehen, die een zittend leven leiden, willen wel cens knorrig vannbsp;natuur zijn.

MARIA.

Zoo.

DORUS.

Ik ben het nooit, zelfs al zet de jongste bediende eens een verkeerden post in het loernaal, zoodat ik een kontrapost moetnbsp;maken. Ik ben nooit uit mijn humeur; ja toch, ik ben het opnbsp;dit oogenblik..., nu ik denk, dat ik een zoogenaamd oud vrijernbsp;ben.

MARIA.

Hindert u dat? Velen die het niet meer heeten, wenschen het te kunnen worden.... Zoo ziet men, nergens tevredenheid, niemant is voldaan.

DORUS.

Zoudt U het dan zoo gelukkig vinden, dat ik een oud vrijer bleef?

MARIA.

Ik zal mij wel wachten dat te zeggen.

DORUS.

Mij heeft nog nooit iets gescheeld. Zonder mooi te wezen, kan men toch knap zijn U raadt mij het huwelijk af? Zoon

mooi weuwtjen zou hst mij afraden! op den regel.

MARIA.

Ik raad u niets af, goede vriend!

DORUS.

{ter zijde) Ze is dan verduiveld deftig.

U bent w'el een exceptie

Ze is koud als ijs. 4*

-ocr page 50-

!.) Dus raadt U het mij niet af? huwelijk ook gekend....

MARIA,

Juist, Mijnheer Dorus! juist. U hebt me straks gezegd, dat de kamers u bevallen... Het jaar is bijna om. U wilt ze dusnbsp;wer inhuren?

dorus.

Zeker, zeker. Jufvrouw Maria! En.... als t kou.... wou ik er deze wel bij hebben.

MARIA.

Mijnheer Dorus! {glimlachend.) Een beleefde manier om mij het huis uit te drijven.

DORUS.

Neen,. Jufvrouw! dat meen ik niet Ik zou juist willen hebben, dat U de raeesteresse bleeft, geheel de baas. {ter zijde.) Als ze me nu niet begrijpt, dan leert ze me nooit verslaan. nbsp;MARIA, ernstig.

Ik zou niet weten, hoe ge dit zoudt inrichten, Mijnheer! Als de tegenwoordige schikking u bevalt, en dat doet ze zoo als genbsp;zelf gezegd hebt, dan moesten we ons daaraan blijven houden.nbsp;Wie weet, of voor beide partijen eene verandering goed zoudenbsp;zijn.

DORUS.

{ter zijde) Dat is, geloof ik, een blaauwtjen! {luider.) Jufvrouw!....

MARIA.

Ik zal zoo vrij zijn u van middag de nieuwe huurceel boven te sturen. Wat wilt U eten?

DORUS staart haar een oogenblik zonder spreken aan.

Eten....? In een plechtig oogenblik als dit van eten te spreken! {zacht.) Ze is van marmer, {luid.) Jufvrouw Maria! ik heb een aardig stuivertjen opgespaard en ik heb konnekties.

' nbsp;nbsp;nbsp;MARIA.

Zooveel te beter voor u, Mijnheer!

DORUS.

{ter zijde) 't Is of ze warmer wordt {luid.) U spraakt straks van eten. Dat herinnert mij, dat ik een verzoek aan u heb,nbsp;een nederig verzoek. Ik woii van avond een partijtjen geven;nbsp;ik heb er eenige kennissen op gevraagd en ik wou, dat de jarige mij de eer aandeed.... er komen natuurlijk meer dames...

MARIA-

Ik zeg u dank voor uwe beleefdheid,,., maar ik weet niet, of ik zal kunnen.

-ocr page 51-

45

DOEUS.

Kom zoo laat als U wilt, mids tijdig genoeg om me te kunnen soepeeren. Het zou mij razend spijten , als U niet kwaamt, want om u de waarheid te zeggen, het partijtjen is ter uwernbsp;eere. {ter zijde.') Als er wat wijn gedronken is, gaat het zekernbsp;vlotter.

MARIA.

Werkelijk ik kan u niets belooven, Mijnheer....! ja... ik meen het bepaald te moeten,...

DOEUS. nbsp;nbsp;nbsp;

Niet afslaan, niet afslaan; hou het nog wat in bedenking.

Ik kom van middag uw andwoord halen. Als U het weigert, dan hou ik het er voor, dat U mij niet moogt lijden en dan,nbsp;dan zeg ik nog alles af, want zelfs mijn koude tulband, diennbsp;ik al heb laten bakken en die mijn lievelingsfcostjen is, zou mijnbsp;dan niet smaken. Nog iets.... Zoudt U me wel deze kamernbsp;ten gebruike willen afstaan voor van avond? Alleen maar omnbsp;er de hoeden en de jassen neer te leggen.,..

MARIA.

Deze kamer niet, maar de zijkamer is tot uwe dienst. {Elize ziende, die de deur op den achtergrond opent.) Dag, Elize! (Zijnbsp;gaat haar te genioet.) Hoe gaat het, mijn kind!

DOEUS.

(gebelgd) Mij laat ze staan. Die vrouw heeft geen gevoel.... Daar slaat het tien uur.... (hij haalt zijn groot zilveren horologienbsp;te voorschijn.) Dat is me nog nooit gebeurd! om tien uur nognbsp;hier... (zich tot moeder en dochter wendend.) U zult niet kwalijknbsp;nemen: maar het is mijn tijd.... of liever, ik neem het mijzelfnbsp;kwalijk, dat het mijn tijd is... Tot van avond, Jufvrouw Maria!

MARIA.

Tot het genoegen van u te zien. Mijnheer!

DOEUS gaat naar den achtergrond, doch keert ter halver wege.

Wat ik nog zeggen wou... Als Mejfvrouw, uwe dochter, pleizier heeft me te komen

MARIA.

Dat zal niet gaan. Hebt gij ons nog iets te 'zeggen. Mijnheer!

DOEUS.

Niets... Mevrouw.... Mejufvrouw wil ik zeggen. Dienaar, dames! (hij naakt eene stijve buiging en vertrekt.)

-ocr page 52-

46

DERDE TOD i SEE.

De vorig en, zonder Doriis.

ELIZE.

Moeder! lieve Moeder! Wees in dit nieuwe jaar van uw leven gelukkig... als het zijn kan opgeruimder dan in het vorige. Kounbsp;ik maar alle dagen bij u zijn on u altijd vertellen, hoe lief iknbsp;u heb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

M.-viiiA, haar aanstarencle.

Gij zijt immers te vreden in uwe betrekking , Elize?

ELIZB.

M'^aarom vraagt U mij dat? Zou ik niet? Hebt U mij niet gezegd, dat ik do waoreld moet leeren kennen, al viel het mijnbsp;ook ill den beginne zwaar

MAMA.

En het valt je zwaar?

ELIZE.

Ik zou wel geen verwend kind moeten zijn om daarop neen te kunnen zeggen... Bij wie zou ik mij zoo gelukkig kunnennbsp;voelen als bij u? Maar ik weet dat U mij bederft.... Ik moetnbsp;zelfstandig leeren worden, niet waar, moeder! en dat zal iknbsp;worden, door te wonen onder geheel vreemden

MAIUA.

Geheel vreemden? Ik kan denken, dat je geen moederzorg, geeno moederliefde in t huis eens vreemden vindt, maar tochnbsp;vriendschap, maar toch achting? Elize! vermoed ik wet, hebnbsp;ik geen gelukkige keus voor u gedaan?

ELIZE, het gelaat aan den boezem

harer moeder verbergende.

kunt niet anders dan een goede keuzo doen.,.. Het ligt zeker aan mij.

MAllIA.

Onderzoek u-zelvc. Mijnheer van den Burg meen ik te kennen als een braaf mensch. De waereld roemt hem als een steun dernbsp;armen. Kind! ik moet u waarschuwen tegen hoovaardij ennbsp;eigenliefde.' Ik weet lioe diep rampzalig zij maken. Zie mij aan,nbsp;Elize! Ju moeder is eenmaal rijk geweest en de hoovaardij ennbsp;eigenliefde hebben haar niet alleen arm , maar diep rampzalig doennbsp;worden.... Onderzoek dus ii-zelve. In Mijnheer van den Burgnbsp;kunt ge mij niet terugvinden.... Gij hebt slechts cr.o moeder;nbsp;maar die moet u eenmaal verlaten, zij het spade!

-ocr page 53-

47

EUZE.

Spreek mij niet van sterven, moeder! Hoe somber bent U gestemd. Waarom zit U weder in dit vertrek, waar dat zwarte kleed zoo iets doodscli geeft aan alles ? Maar ik herinner mij,nbsp;het is uw verjaardag en dan zijt gij t gewoon.

MARIA.

Maak u gemeenzaam met het denkbeeld, dat ik u eenmaal verlaten moet en dat ge alzoo voor dien tijd de waereld moetnbsp;hebben leeren kennen. Maar ik'wil toch niet, dat u de proevenbsp;te zwaar zij. Vraag u-zelve af, of ge ook te veel van een vreemdenbsp;heb geeischt....?

EHZE.

Ik kan u alles niet verhalen, ik voel mij daar zoo dikwijls gekrenkt. Ik weet niet, moeder, of het uit hoogmoed voortspruit, maar ik kan t niet denken.... Hoe veel verschilt denbsp;zoon van den vader...!

MARIA, haar scherp aanziende.

De zoon? Hij is zeker vriendelijk, voorkomend jegens u?

ELIZE.

Hij is zoo kiesch in ieder woord.... Hij is zoo goed, moeder! Hij is de hoop van zijn vader en dat verdient hij te zijn.

MARIA.

Het is boter, Elize! dat ge eenigen tijd bij mij blijft, en ik u dan bij eene andere familie zoek te plaatsen. Misschien, datnbsp;het u beter zal zijn, waar ge een vrouw des huizes vindt, ofschoon ik vroeger het tegendeel dacht....

ELIZE.

Moeder! gij verdenkt mij.... en misschien niet ten onrechte... Maar hij heeft mij beloofd hier te komen.

MARIA.

Wie mijn kind? Wie?

ELIZE.

Moeder! ik moet voor t eerst verdragen, dat ge mij een oogen-blik verdenkt. Alles zal u worden opgehelderd.... En als ik dan denk, dat ik u eenmaal al uw moeiten en zorgen zal kunnen doen vergeten..., Moeder! wij zullen gelukkig zijn.

MARIA.

Ik vrees meer dan ooit het tegendeel, Elize ! Hebt ge Mijnheer V. d. Burg ook reden gegeven om u koel en koud te bejegenen; hebt gij ook te vaak troost gezocht bij zijn zoon? Gij bloost?

ELIZE.

Moeder! oordeel zelve over Mijnheer van den Burg. U zult

-ocr page 54-

48

vernomen hebben wat er voor eenige dagen op de groote partij in zijn huis is voorgevallen. Mijn hart zegt mij, dat de armenbsp;van Waveren medelijden en geen afschuw had moeten verwekken....

MARIA, ontsteld.

Wat zegt ge? Ik heb er van vernomen! Een bediende.... is weggejaagd ... {yiet insfamiing). Heette hij van Waveren?

ELIZE.

Ja, moeder I wat deert u ? .

MARIA,

(schuchter) Hebt gij hem gezien?

ELIZE.

Wij waren vrienden geworden.... Er was iets dat mij aantrok....

MARIA, naar de bedekte schilderij starend.

(zacht) Mijn God I

ELIZE.

Wij moeten ons zijner aantrekken. De arme vrstootene! Gij moot hem leeren kennen. Moeder !

MARIA, met afschuw.

Neen, neen.

ELIZE.

U ook al besmet met het vooroordeel. .? Neen moeder, daarvoor denkt U te edel.

MARIA zich aan de tafel vasthoudend.

Gij weet niet wat ge zegt. (ter zijde) Dat schilderij moet weg. Hij moet wel veranderd zijn, dat zij hem niet heeft herkend ,nbsp;want het portret heeft zij toch gezien.

ELIZE, de armen om haar hals slaande.

Wat staren uwe oogen, lieve Moeder! op die zwarte doek? Neem haar weg; ik verras u zoo dikwijls in een sombere stemming en ik geloof, dat die er aanleiding toe geeft.

MARIA, pijnlijk glimlachend.

Bijgeloovige!

ELIZE.

Mag ik de doek afnemen?

MARIA.

Laat dat, Elize! (kalm) Ik kan nu cenigzins uwe verhouding jegens Mijnheer v.' d. Burg begrijpen..,. Gij gaat niet wedernbsp;naar zijn huis; gij blijft hier.

DE MEID, door een reet van de deur.

De jonge Mijnheer van den Burg.

-ocr page 55-

49

TIERDE TOOmEEE.

De vorigen. eugenius.

BtIGENIUS.

Heb ik het genoegen Mejufvrouw van Heuvel te spreken?

MAMA.

Om u te dienen. Mijnheer!- Waaraan heb ik de eer van een bezoek te danken, dat mij zoo geheel ongewoon en tevens zoonbsp;onverwacht is?

EGENIUS.

Ongewoon, zeker, Mejufvrouw! maar onverwacht? Ik bemerk dat mejufvrouw, uwe dochter, hare belofte van te zullen zwijgennbsp;wel trouw heeft vervuld.

MARIA.

Ik wist niet, dat mijne dochter het voordeel had eene kennismaking te hebben aangeknoopt, die haar tot zulke beloften jegens bare moeder konde verbinden.

EMZE.

Moeder! spaar mij dien straffen blik; ik ben niet zoo schuldig als U denkt.

EGENIUS.

Mejufvrouw! de kennismaking, waarop U doelt, kan zelfs door eene moeder niet worden gewraakt. Ik leerde uwe dochter ten huize mijns vaders kennen, Het was niet de hartstochtnbsp;van een oogenblik, die mij uwe dochter nader bracht, maar denbsp;genegenheid, opgewekt door hare minnelijke hoedanigheden, dienbsp;ik in het huiselijk verkeer mocht leeren kennen. Ik meende , innbsp;het belang van ons beiden, onze wederzijdsehe genegenheid tenbsp;moeten geheim houden, totdat ik mij als advokaat had gevestigd;nbsp;doch de vermaning van een man, dien ik een oogenblik hoog hebnbsp;geschat en aan wiens uitnemend verstand ik nog niet twijfel,nbsp;deed mij besluiten een stilzwijgen te verbreken, dat Elize zwaarnbsp;zoude vallen en mijne wensolien verkeerd zou doen beoordee-len. Ik neem daarom de. vrijheid de moeder mijner Elize tenbsp;verzoeken met hare goedkeuring onze voorloopige verbintenisnbsp;te bekrachtigen.

MARIA, statig.

Hoe vereereud, Mijnheer van den Burg! uwe keuze ook zij, kan ik bezwaarlijk die goedkeuring verleenen.

ELIZE, haar naderend.

Moeder!

-ocr page 56-

50

MARIA.

Welkom zou mij eene verbintenis zijn, die het geluk van mijn kind zoii kunnen verzekeren, maar deze kan het niet.... Gijnbsp;zijt jong, Mijnheer! Gij zijt in een leeftijd, waarin men aan denbsp;edelmoedige opwellingen van het hart eer gehoor geeft, dan aannbsp;de koude berekeningen van het hoofd ; waarin men zoo licht allenbsp;verschil van standen wegdroomt en met eene gelijkheid dweept,nbsp;die men in rijperen oudeidom maar te zeer geneigd is weder tenbsp;verwerpen.... Mijne Elize is niet in denzelfden stand opgevoednbsp;met u , Mijnheerl en ofschoon zij het lot, dat gij haar bereidennbsp;wilt, volkomen waardig mocht zijn, ik mag niet toelaten, juistnbsp;omdat ik haar ken, omdat ik haar waardeer, dat zij in een kringnbsp;wierd gevoerd, waarin zij niet ontvangen, maar slechts geduld zoude worden.

EUGENIS.

Mevrouwl mijne echtgenote zal ik weten te doen eerbiedigenl MARIA.

Ook door uw vader. Mijnheer?

EUGENIUS.

Mijn vader wil het geluk van zijn zoon; hij kent mijn charak-ter en zal niet wenschen mij te dwingen.

MARIA.

Omdat gij, zijn eenigst kind, de drager van zijn naam, het hm kunt doen, door hem aan te vallen op de zwakste plaats nbsp;zijne ouderliefde! Neen, Mijnheer! niet door een twist tusschennbsp;vader en zoon moet een dergelijke verbintenis worden ingewijd.nbsp;De prijs, waarvoor de echtgenote werd gekocht, zou den zoonnbsp;later te hoog blijken, en wie zou dan het offer zijn? Mijn kind.

EUGENIUS.

Maar als mijn vader zelf bij u verscheen om de hand uwer dochter voor zijn zoon te vragen?

tijifde: tooiveei,.

De vorigen. De oude heer v. d. burg.

V. D. BURG, de kamer driftig binnentredend; tot Eugenius.

Ik had vernomen, dat ge hier waart. Mij verrast je beleefdheid, om Mej. van Heuvel met haar geboortedag te gaan ge-lukwonschen.:. Het doet mij leed. Dames! het zeker aangenaam onderhoud te moeten storen; maar de tegenwoordigheid van mijnnbsp;zoon wordt dringend elders vereischt. Bugenius! ik heb belet

-ocr page 57-

51

laten vragen bij freule Emmy van Wadesteiu (Ai; ziet Elize daarbij aari). Ik zag'' gaarne, dat ge op liet oogenblik derwaards gingt.nbsp;Mijn rijtuig staat voor de deur. Ik zie met genoegen, dat ge unbsp;geHeed hebt en maak er dus uit op , dat ge u op zulk een bezoek hadt voorbereid.

EUGENI S.

Maar, Papa! het was mijn stellig voornemen om niet naar de freule te gaan.

V. D. BURG.

Die verandering in uwe voornemens is wis aan vreemden invloed dank te weten! Heeft men ook gronden weten aan te voeren, waarop de minderjarige zijn verzet jegens zijn vadernbsp;zou kunnen vergoelijken? Ik ben zeer verlangend ze te leercnnbsp;kennen, Mejufvrouw van Heuvel!

MARIA, hoog.

Mijnheer! ik meen u het recht niet gegeven te hebben, mij van zulk eene handelwijze te verdenken, [tot Eliz) Ga, mijnnbsp;kind! de woorden, door Mijnheer van den Burg gesproken ofnbsp;nog te spreken, zijn zeker niet geschikt om door u te wordennbsp;aangchoord. Droog uwe tranen; Mijnheer van den Burg magnbsp;ze niet zien vloeien. Mijnheer zou de taal der droefheid verkeerd kunnen verstaan.

eugenius.

Elize!... tot weerziens.

SE F, TOOiVEEE.

De vorigen, zonder Elize.

MARIA tot Eugenins.

En nu. Mijnheer! mag ik tot u spreken, zooals ik verplicht ben. Ik heb de eer niet verzocht van uw hier-zijn; ik heb haarnbsp;echter niet kunnen weigeren, omdat de wellevendheid het verbood; thands echter verzoek ik u, in tegenwoordigheid uwsnbsp;vaders, mijn huis te verlaten, en het niet weder te betreden,nbsp;dan aan de hand uws vaders

eugenius.

Maar dat is hard. Mevrouw!

MARIA.

Als ge mijne dochter waarlijk lief hebt, als ge mij uwe achting niet ontzegt, zult ge aan mijn verzoek voldoen,

-ocr page 58-

b-2

EUGENIUS.

Ik ga, Mevrouw! Vader! ik ga, omdat de moeder van Eze het beveelt.., (hij gaai haastig heen.)

ZETENDE TOOniEEE.

MAEIA, V. D. BUEG.

V. D, BEUG, op een stoel nedervallend.

Mijn God! wat gejoel voor een niets! (hij krijgt een zakboekjen mi zijn zak en ziet het in.)

MARIA.

Voor een niets? Maar ja, ik kan denken, wat Mijnheer van den Burg een iets noemt. Welaan dan, eerst over dat iets,nbsp;namelijk geld. Ik had u vriendelijk verzocht om een integraalnbsp;voor mij te verkoopen... Hebt gij dat gedaan?

V. D. BURG.

Wel neen; ze staan te laag; ge zoudt er te veel op verliezen....

MARIA.

Het zij zoo, maar ik heb geld noodig; van daag meer nog dan gister. Ik verzoek n thands twee stuks voor mij te verkoopen...

V. D. BURG.

Goed, goed....

MARI.A.

Of liever verzoek ik u mijn elfekten terug. Er zijn er zoo weinig, dat ik ze zelf wel bergen kan.

V. D. BURG.

Gij wantrouwt mij?. Gij wantrouwt de firma v. d. Burg en Co, ?

MARIA.

Beteekent het wantrouwen als men zijn eigendom terug vraagt ?

V. D. BURG.

Het is wel, het is wel.... Ge zult je stukken terug hebben... Het is ook beter, want ik kan me niet langer met die bagatellennbsp;belasten (opstaande). Ik heb haast...

MARIA.

Spreken wij echter thands niet meer over geldzaken, maar over dat... niets...

V. D. BRG.

(luid) Die verbintenis kan nooit plaats hebben.

MARIA.

Ik ben de eerste geweest, die het uw zoon heb verzekerd.

-ocr page 59-

53

I nbsp;nbsp;nbsp;V. D. BURG.

Uwe grootmoedigheid verwondert mij. {Jiaar aanstarend) Die verbintenis kan voor u toch niets verwerpelijks hebben.

MARIA.

Zij is mij te veroerend, Mijnheer' De familie van den Burg - het is genoeg bekend - behoort tot een kring, wien het mijnbsp;noch mijn kind voegt binnen te dringen.

V. D- BURG.

En op dien grond hebt gij die verbintenis afgeslagen? Maar dien grond zullen mijn zoon noch uwe dochter billijken; beidennbsp;zullen het ouderlijk gezach trotseeren.,..

MARIA.

Mijn dochter is geleerd het te eerbiedigen.

V. D. BURG.

Ik wil andere waarborgen, Mejufvrouw! en ik kan ze vinden.

MARIA.

Mijnheer! die toon verwondert mij.

v. D. BURG.

Ik wil andere waarborgen, zeg ik u. Die verbintenis is onmogelijk , omdat de vader uwer dochter geschandvlekt is.

MARIA,

Wat zegt ge...? (pij zijgt neder in haar stoel) Maar dat is...!

V. D. BURG.

Ik heb het extrakt vonnis gelicht en ontdekte daarbij, dat Van Waveren een vrouw beeft bezeten, die een anderen naamnbsp;met koninklijke bewilliging aannam. Het kostte mij weinignbsp;moeite uit te vorschen, welken. Mijn zoon zal mij begrijpen,nbsp;indien ik hem meld, dat de man, dien hij uit mijn huis heeftnbsp;zien weg jagen....

MARIA.

iSliet meer , niet meer...! De arme, de ongelukkige! Maar gij hebt hem toch niets gezegd? Maar gij hebt mijne dochter tochnbsp;niets doen blijken? (oprijzende) Mijne dochter mag do schandenbsp;haars vaders nimmer vernemen____ Daarom is die,quot;' is elke ver

bintenis wellicht onmogelijk... Leert ge mij nu beter begrijpen. Mijnheer van den Burg!

V. D. BURG,

Niet die hartstocht, Mejufvrouw! Kalmte in alles.... Zoo als de kwade waercld wil, hebt ge vroeger als Mevrouw van Waveren het verschil van standen niet klein geacht....

MARIA.

Mevrouw van Waveren is gestorven, Mijnheer! Waarom haar de rust van het graf misgund ? Andwoord mij, hebt gij uw zoon

-ocr page 60-

54

mijn geheim ontdekt? Hebt gij mijne dochter in zijn oog geschandvlekt ?

V. D. BUKG.

Ge denkt dus ook, dat zij het voor hem zou zijn , indien ik liet hem ontdekte ? Dat stelt mij eenigermate gerust, want hetnbsp;waarborgt mij uwe toestemming in hetgeen ik u moet voorstellen. Mijn zoon moet uwe dochter nimmer wederzien; maar gij,nbsp;noch ik , kunnen dit beletten, zoo lang uwe dochter niet verklaart van hare liefde genezen te zijn en ten minste gedurendenbsp;eenigcn tijd zich wil laten welgevallen door een ander te worden aangebeden....

MARIA.

Mijnheer!....

V. D. BURG.

Bedaar, hoor mij ten einde. Ik zeg immers; slechts gedurende eenigcn tijd. Wie weet, of daaruit met ter tijd geen ernstige verbintenis kan voortspruiten; eene verbintenis, waartegen gcene zulke bezwaren, als de tegenwoordige, bestaan.

MARIA.

Nooit; dat is een laaghartig middel.

v. D. BURG.

Vergeet niet, dat het mij slechts en woord behoeft te kosten om mijn zoon te doen afzien van uwe dochter; en als ik datnbsp;woord uitspreek, dan zal ik het openlijk doen , opdat de wae-reld mij hoore en mijn goed recht, om zoo te handelen, inzie.

MARIA, met inspanning, na eene.pauze.

Welnu, indien gij dit kunt doen, zoo doe het.... ik wil mijn kind niet onteeren.

V. D. BURG.

Ik neem dien maatregel niet dan in het uiterste. Mijn geweten zal mij vrij spreken. Noodzaak er mij niet toe...! Want weet ge, wat daar me gepaard gaat? De inhechtenisnemingnbsp;van hem, die onder een valsohen naam mijn huis is binnengedrongen en zich vergrepen heeft aan mijn eigendom....

MARIA.

Dat is niet waar, dat kan niet waar zijn.

V. D. BURG.

Ik spaarde hem om uwentwil.,..

MARIA.

Gij wilt mij vrees aanjagen.... gij wendt daartoe alle middelen aan, tot de laagste, tot de onreinste. Mijnheer! gij vergeet, datnbsp;hij, die eens mijn echtgenoot was, door de wet van mij voornbsp;eeuwig is gescheiden, dat hij mij niets meer is....

-ocr page 61-

55

V. D. BKG.

Het eerste vermoedde ik, het laatste niet. Ik bewonder de gemakkelijkheid , waarine gij aan de wet kondet gehoorzamen.

makia.

Dat is gruwzaam.... Gij maakt misbruik van uwe overmacht tegenover eene vrouw. Uwe hairen grijzen, even als de mijne!nbsp;Voor ons beiden is het een teeken, dat de oogsttijd nadert,nbsp;waarin door de wanne het kaf van het koren zal worden geschift....

V. D. BEG, gehaast.

Ik weot wat ge zeggen wilt.... In de laatste preek werd mij het zelfde verzekerd, {zachter; haar hand vaitenct) Ik moet handelen, zoo als ik handel, (bewogen) Drijf mij niet tot het uiterste.nbsp;Indieu ik het aangrijp, dan hebt gij het zelve gewild.... Geloofnbsp;mij, ik moet zoo handelen.... Ik wil het geluk van mijn zoon,nbsp;zijn roem.,..

MAKIA , hem doordringend aanstarend.

En uw eigen belang. Ik begrijp u. Mijnheer! Uw zoon is uw grootste, zoo niet uw eenigste schat, waarmee ge woekeren wilt,nbsp;zij het ook ten koste van alles wat de weduw bezit. De lirmanbsp;Van den Burg moet gered worden, en geen te hooge prijs kannbsp;daarvoor worden betaald....

V. D. BUKG.

Mejufvrouw, zachter! Ik gaf u geeue aanleiding om zoo iets te onderstellen. Ik wil zulk een vermoeden zelfs niet hoorennbsp;fluisteren, verstaat ge? Mijn vermogen is zelfs verdubbeld....

MARIA.

Het zoude mij genoegen doen, ook om mijn klein eigendom dat ik u heb toevertrouwd.

V. D. BURG wendt het hoofd een oogenhlih af; dan gehaast.

Ik ben gewoon mijne zaken met spoed af te doen... Uw andwoord!

MAKIA.

Ik heb het u gegeven, Mijnheer! nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

V. r. BuiiG, zich gereed makende te vertrekken.

Welnu... (na zich bedacht te hebben) Ik zal u bedenktijd geven tot morgen.

(JUj gaat heen. Zoodra Maria zich alleen weet, zinkt zij neder en barst in tranen uit.)

-ocr page 62-

ELIZE.

Ik heb hera hooren vertrekken.... Moeder! wat heeft die man u gedaan ?

MARIA, hare tranen droog end, bedaard.

Laten wij dit vertrek verlaten, mijn kind I Ik ga naar mijne kamer... laat mij daar alleen , Elize !... Ik heb de eenzaamheid noodig. {heiden gaan af).

Het tooneel verandert in een ander vertrek. Het is half duister geworden. Eene deur ter linkerzijde en een op den achtergrond.

DORUS, van buiten roepend.

Mietjen, laat de heeren maar boven komen; verzoek ze de jassen in de benedenkamer af te doen... {Eenige kantoorbediendennbsp;in hun zondaagsehe kleren, door de meid gevolgd, komen binnen ennbsp;ontdoen zich daar van hunne jassen en parapluies. Onder de gastennbsp;merkt men Joris op. Zij gaan allen weder heen om naar loven tenbsp;gaan.

.JAKOB TOB tot Mietjen, opkomend.

(fluisterend) Ik hoor, dat Mijnheer Lindeman van avond hier is; verzoek hem even beneden te komen, je moet het hem innbsp;het oor fluisteren, dioor je.

El. EUE TOOIVEEE.

De vorige, daarna joris.

JAKOB, in zichzelven.

Het wordt tijd, dat ik den man eens opzoek... (Joris ziende, die schoorvoetend nadert) Goeden avond, vriend Lindeman)

jonis.

Wie..? Mijnheer Tol... u hier?

JAKOB.

Het schijnt je te verwonderen. Ik verlangde je te zien : ik heb geld noodig.

-ocr page 63-

57

JORIS.

Hoe zou ik u daaraan kunnen helpen? (angsUg) Zachter... de muren hebben hier ooren.

JAKOB.

Och kom! leg je bijgeloof af. Vriend! Ik zeg je, dat ik geld noodig heb; en ik weet, dat het je weinig kost om het mij tenbsp;bezorgen.

JORIS.

Weinig kost...? Heb medelijden, niet met mij, ik ben het niet waard, maar met mijn vrouw en kinderen.

JAKOB.

Medelijden! Wel man ! je bent op den weg om fortuin te maken. Ik geloot, dat niemant het vroeger in zijn hersens had gekregen om jou geld te vragen.

JORIS.

Dat is waar; toen was ik eerlijk man. Heb ik je de helft niet gegeven van mijn eersten... diefstal. Is dat geld al door-gebracht Ik had het noodig voor vrouw en kinderen. Ik hebnbsp;er geen cent van gebruikt. Ik had willen sparen om het terugnbsp;te geven.

JAKOB.

Je bent een vroom man. Je hadt liever alles alleen willen houden. Als ik blind was geweest, dan was t je zeker gelukt;nbsp;of als het maar niet je eerste heldenstuk was geweest. Man 1nbsp;je stondt te bibberen als een, die voor het eerst wordt geknipt.nbsp;Ik heb weinig tijd, kameraad! ik moet morgen vijftig guldennbsp;hebben, niet meer in bankjes, hoor! 'maar liefst in klinkendenbsp;specie; ik heb iets tegen het wisselen in t groot.

JORIS.

Maar ik weet niet... [zioh vermannend) Ik kan het niet doen.

JAKOB.

(hem strak aanstarende) Niet? Je kunt niet, dat wil zeggen, je wilt niet...?

JORIS.

Dat zeg ik niet... O, ik kan niet meer weigeren; ik heb mij aan Satan verkocht.

.JAKOB.

Ik hoor iemant den trap opkomen. Ik moet je nog iets vertellen, beste vriend !

JORIS.

Kom schielijk me, hier naast, (zij gaan)

-ocr page 64-

58

T1VAAI.FDE TOOniEEIo

VAN VLIET. Hij houdt het hoofd diep gehogen; zijne Tdeeding is armoedig. Mientjen, daarna dorus.

VAN VLIET opkomend, tegen de meid.

Is Mijnheer Dorus nu te huis?

MIENTJEN hem met achterdocht aanziende.

Ik weet niet of Mijnheer wel voor allen... Hoe is je naam?

VAN VLIET.

Mijn naam? Zeg Mijnheer, dat een vreemdeling hier wacht. DORUS, den trap a/komend.

Joris! waar blijf je zoo lang? (van Vliet ziende) Mie hebben we daar? (tot Mientjen) Laat je maar iedereen in...?

VAN VLIET.

Bestraf haar niet, Mijnheer! Ik heb mijn naam niet genoemd. Mag ik u even alleen spreken?

DORUS.

(tot Mientjen) Als ik je noodig heb zal ik je roepen, (zij gaat heen) Maak het kort; je zult begrijpen, dat ik je niet lang kannbsp;te woord staan.

VAN VLIET.

Ik begrijp het, Mijnheer! ik kwam u verzoeken... (zijn knn knikken)

DORUS, zachter.

Neem een stoel.

VAN VLIET.

Ik dank u voor dat woord, (hij zit een oogenblik stil)

DORUS, bewogen.

Arme man! Je hebt zwaar misdreven; maar je boet er wl voor.

VAN VLIET oprijzende, met kracht.

Gelooft ge die lasterlijke aantijging dan nog? , Ik heb jegens uw patroon niets misdaan. Ik kan hem in de oogen zien en hijnbsp;zal ze t eerst nederslaan. Hij heeft mij gruwzaam beleedigd;nbsp;volg hem daarin niet na.

DORUS.

Ben je hier gekomen om het schandaal in mijn huis te herhalen? Ik ben er op gewapend, man! neem je in acht.

VAN VLIET.

Dat ik -dit verdragen moet.,.! Was het niet beter geweest, dat ik als lafaard den dood had gezocht, om den strijd met hetnbsp;leven te voorkomen... Hits mij niet aan tot woede...

-ocr page 65-

59

DORUs , naar de deur tredende.

Mien!


VAN VLIET, bedaard.

Ik vergat mijn dus tegen u tenbsp;Ik ben zonder

Reken mij die woorden niet aan. Mijnheer! toestand; het minst van allen voegt het mij,nbsp;spreken, want ik nader u met een verzoek,nbsp;bestaan... Ik heb een andere betrekking gezocht; ik maaktenbsp;geen aanspraak meer op mijn vorigen rang. Overal stoot mennbsp;mij evenwel terug. Slechts bij en kan ik als looper geplaatstnbsp;worden; maar dan moet ik een bewijs hebben , dat ik mijne vorigenbsp;betrekking goed heb waargenomen. Geef gij mij dat bewijs.

DORUS.

Een bewijs van goed gedrag? Weet ge wel, dat ik spaarzaam ben met dat te geven, want eigenlijk kan men zelfs op zijnnbsp;oudsten vriend niet aan. Weet ge wel, dat ik zelfs bezwaarnbsp;zou maken om het voor den trouwen Joris te doen, en de mannbsp;is al vijftien jaar mijn konfrater... Ik mag het niet doen -ik kan het niet doen... Aan een kantoorlooper moet veel toevertrouwd worden; ik zou mijn goeden naam in de waagschaalnbsp;stellen... Neen, dat kan ik niet doen...

VAN VLIET.

{gemoord) Mijn laatste hoop... I

DORUS.

Het doet mij tot in mijn ziel leed , dat ik het niet doen kan. Het spijt me , dat ik t iemant, die aan denzelfden lessenaarnbsp;gezeten heeft, moet weigeren... {hij heeft zijn beurs uitgehaaldnbsp;en stopt van Vliet een geldstuk in de hand) Daar!

VAN VLIET het latende vallen.

Een aalmoes...!

DORUS.

Nog trotsch bij al die ellende! {Joris ziende, die de zijdeur zachtkens heeft geopend) Ben je daar eindelijk? Ik heb overalnbsp;naar je gezocht... Waar ben je toch heen gedwaald?

JORIS, stamelend.

In het donker wist ik de deur niet te vinden.

DORUS.

Kom me naar boven... {tot van Vliet) Je kunt niet hier blij-''^en... Arme man!... Maar ik kan niet doen, watje mij vraagt.

VAN VLIET.

Ik zal gaan.

JORIS.

Ik zal hem uitlaten. Ik heb nog iets met hem te spreken, Mijnheer Dorus! ik kom straks bij u...

-ocr page 66-

Zoo als je wilt.

60

DORUS.

{hij gaat heen.)


DKItTIEIVDE TOOniEEL.

TAN VLIET, JOEis, daarna jakob.

JORIS,

Mijnheer Tol.

JAKOB,

Eindelijk verlost.., Ba, wat is het donker. . !

JORIS, van Vliet wenkende, voor wien hij de oogen nederdaal.

Wilt gij mij volgen? {fluisterend) Kan ik iets voor u doen?

JAKOB, nader tredend.

Heb ik het mis of wis... van Vliet! welkom... We hebben elkaar in langen tijd niet gezien...

VAN VLIET.

Laat mij gaan...

JAKOB.

Waarheen?... {tot Joris) Laat ons een oogenblik alleen. Wacht buiten, {Tot van Vliet). Is t niet een dwaasheid om gebrek tenbsp;willen lijden, terwijl je t goed kunt hebben. Zie mij aan.nbsp;Wie is de bedelaar van ons twen. En jij bent zooveel knapper dan ik...!

VAN VLIET.

Laat mij, Jakob!,.. (w zichzelven). Kracht, om den verleider te weerstaan!

JAKOB.

Kom me. Ik heb goeden wijn, die je op zal frisschen. Je hebt een verkwikking noodig. Ik wil je tot niets verplichten... Ik heb deernis met je ellende. De zoogenoemde bravenbsp;mensohen laten je alleen staan, de deugniet - zoo heb je mijnbsp;eens genoemd , weet je t nog? - de deugniet wil je ondersteunen...

VAN VLIET, hem krampachtig de hand vattend.

Wilt ge mij ondersteunen? Meent gij t waarlijk? Jakob! ik volg je...

JAKOB.

Joris! licht ons uit.

-ocr page 67-

IV,

EERSTE TOOtVEKL.

Een Tclein hamertjen, door Jalcoh Tol bewoond. Ellendig gemeubeld. Een houten tafel; eenige stoelen. Bij het opgaan der gordijn is jakob tol in gesprek met een policie-agent,nbsp;als burger gekleed.

JAKOB.

Als ik niet kreupel geweest was, zou ik zelf bij Mijnheer den Koratnissaris gekomen zijn. Ik vind het wl beleefd van Mijnheernbsp;den Kommissaris om iemant bij mij te zenden. Ik wou, dat iknbsp;in de gelegenheid was u iets te kunnen aanbieden, maar U ziet,nbsp;geen blind paard zou hier schade doen. Ik hoop, dat Mijnheernbsp;de JCommissaris mijn weekgeld een beetjen zal verhoogen....

BE AGENT.

Ik wou wel iets naders van je hooren over de bewuste zaak.

JAKOB.

Ik sluip zoo hier en daar, en ze mogen me overal nog al lijden. .. Ik heb nog al goede kennissen; en zoo ben ik te weten gekomen, dat er iets op til is en nog wel iets groots... Laat hetnbsp;heilige officie zorgen, dat ze van avond, klokkenslag zeven ure,nbsp;in het kantoor van Mijnheer van den Burg een paar fiksohe armen heeft, dan zal ze eene kostbare vangst doen,

DB AGENT.

Wat is daar te doen?

JAKOB.

Klokkeslag zeven, hoor je

tl AA.UJ).

Dat s, met verlof, mijn geheim. JNlokkeslag zeven, noor je en niet vroeger; want dan bracht je te vroeg den schrik onder

-ocr page 68-

62

de roofvogels. Daar ligt heel wat baar geld op kantoor, en ik ken een kornplot.jen, dat er zin in heeft.

DB AGENT.

Ik ga er verslag van doen. De policie houdt je in het oog.... {de agent vertrekt.)

T W K K E T O O m E I..

.TAKOB, alleen.

Wat zei de vent? Houdt de policie mij in het oog? Dat s lief van de policie! Ik krijg hoe langer hoe meer genoegen innbsp;mijn ambacht.... Het mes snijdt aan twee kanten, pgepastnbsp;voor van avond! Om zeven uur zal ik er hen beiden naar toenbsp;zenden, maar om zes ure zal ik zelf er eerst inspektie gaan houden. De goede Julfert zal er voor boeten.... Ik heb hem nunbsp;al lang genoeg de kost gegeven.... De deugniet zal je vrij logies bezorgen. Mijnheer van Vliet!

DERDE TOOIVEEI.

Be vortgeii. van vliet.

JAKOB, meewarig.

Houdt de koorts nog aan, Vriend!

VAN VLIET.

't Is beter.... veel beter....

JAKOB.

Dat doet me plezier. Je hebt nog al geijld in je laatste koorts van ondergane mishandelingen....

VAN VLIET.

Dat was geen ijlen... Maar zwijg daarvan, Jafcob! Ik wil er niets meer van weten. Ik wil vergeten wat er gebeurd is..,.nbsp;Ze hebben mij verstooten als een paria, welnu, ik verstoot hen.nbsp;Ik ken ze niet meer.

JAKOB.

Goed gesproken.... {Hij gaat naar een kastjen en neemt er een flesoh met twee glazen vit). Daar; neem een hartigen dronk.

-ocr page 69-

6S

VAN VLIET, glas ojjnemend en. weder nederzettend.

Neen.... Ik drink geen droppel meer.

JAKOB.

Krijg je die buien weer? Je begon zoon jolige kameraad te worden. Och, je kunt die brave mensohen nog maar niet vergeten....

VAN VLIET.

Vloek over hen.... {Zijn glas legend.') Goede wijn!

JAKOB.

En hij is er licht bij. Je wordt er niet topzwaar van. Laat ik je nog eens inschenken. Je krijgt misschien spoedig een vijand minder op de waereld; de oude van den Burg heeft gisterennbsp;een beroerte gehad. ..

VAN VLIET.

Ik zou aan zijn ziekbed willen staan; ik zou zijn laastste bede willen hooren.

JAKOB.

Om er het amen op te kunnen zeggen?

VAN VLIET.

Om het hem van de lippen te dringen, om hem zijne laatste ruste te vergallen....

JAKOB.

Je schijnt nog altijd op hem gebeten, vrindlief! Ik wil ge-looven, dat hij geen heilige was, maar nu gaatje wrok toch wat ver. Ik hoor hem overal prijzen....

VAN VLIET.

Hoort gij hem prijzen? Dat is zeker voor hem een goed teeken!

JAKOB.

Je vleit me, geloof ik. Ik hoor, dat hij aan de armen altoos groote giften gaf.

VAN VLIET.

Van t geld eens anderen, van het wettig geroofde geld! Spreek mij niet tegen, waar het dien man geldt!

JAKOB.

Toch noemt de waereld hem een eerlijk man,

VAN VLIET.

De waereld! Ge zoudt me er niet meer van spreken! Wist ik een plek gronds, waar ik mij geheel alleen kon'denken, waarnbsp;ik de drogredenen der waereld nooit kon vernemen!

JAKOB.

Wees bedaard, vriend! wees bedaard!

VAN VLIET.

Geef mij wijn, om den brand in mijn binnenste teblusschen...

-ocr page 70-

64

JAKOB, hem inseherhende.

Maar met dat al, is de man toch schatrijk. Ik hoor, dat het baar geld in de laatste dagen op zijn kantoor lag opgestapeld. Hij heeft zeker de papieren niet meer vertrouwd. Hijnbsp;wist zeker ook het best wat ze waard waren. Hij is er natuurlijk nooit eerlijk aangekomen.... Je hebt er straks van gesproken , om vergelders te worden van misdaden, die de wet nietnbsp;straft.... Welnu, dat geld behoort niet hem; en toch zal denbsp;wet het hem niet ontnemen; laten w ij er voor zorgen, dat hetnbsp;geschiedt.... Laten wij den dief straffen!

VAN VLIET, wild.

Door ons toe te eigenen wat hij onrechtvaardig bezit? Maar. dat ware eene daad, die wl onder het bereik der wet viel?...nbsp;Wij zouden strafbaar worden...! Ik zou weder moeten doorstaan, wat mij eens.... Neen, niet terug in dien kerker, waarnbsp;ik een oogenblik getwijfeld heb aan mijn eigen bestaan...!

JAKOB, hem inschenkende.

Je hebt gelijk.... De wet hebben ze zoo gemaakt, dat wij gestraft zullen worden, als wij den dief in het groot, die doornbsp;ieder geacht en geerd wordt, zijn roof ontnemen. Je hebt gelijk.... Maar het is niet gezegd, dat we geknipt worden.

VAN VLIET, toornig.

En dit voert gij aan om mij over te halen...? (met verachting')

Gij zijt de dief, die het teeken der ketens nog draagt____ Ik heb

niets met u gemeen.

JAKOB.

(Ter zijde) Je zult het mij betalen, (luid) Niet alzoo, kameraad! Ik heb, geloof ik, den schi.mp niet aan je verdiend. Had ik je niet de hand gereikt, dan hadt je zeker nu niet die woorden kunnen spreken, want dan was je tong zeker al verstijfdnbsp;geweest En waartoe heb ik je gered en opgenomen? Alleennbsp;uit medelijden. Heb ik je tot iets verplicht? En nu ik je eennbsp;middel aan de hand geef, om je te wreken, niet alleen op dennbsp;man, die je zoo diep vernedert heeft, maar ook op de veroor-deelen der maatschappij, nu loont ge mij met een schimpwoord...nbsp;Wie spreekt er van, dat je den roof moet behouden? Je kuntnbsp;er rne doen wat je wilt.

VAN VLIET.

Jakob! vergeef mij dat harde woord. Ik kan maar niet onthouden , dat ik naast u moet staan ! Ge wilt mij de geiegeni-heid geven, om mij te wreken...? Ha, de wraak is heteenigst, wat mij nog rest, en ze zou zeker niet te duur worden gekochtnbsp;voor een schandelijken dood of een levenslange kerkerstraf....

-ocr page 71-

65

{m eem pauze, fluisterend) Kunt ge mij de deur openen van dat huis?

JAKOB.

Ja; van avond.

VAN VLIET.

Maar kunt gij mij ook de deur openen van het ziekvertrek... ? Ik wil voor zijn bed staan, en als hij den dood vreest, als hijnbsp;terugbeeft voor de eeuwigheid, dan zal ik mij weten te wreken... !

.JAKOB.

Ja, ook dat... (/lem op den schouder Hoppend) IMu wordt ge wer een man. Je hebt geleden als een vrouw, en gejammerdnbsp;als een kind.... Wreek je zelf, waar geen ander het zal doen...nbsp;t Is een natuurrecht! Zou de tijger niet zijn klaauwen uitrekken, wanneer hij belaagd wordt? En dan.... je denkt te grootnbsp;om te vreezen voor de mogelijke wraak der mensehen.... Iedernbsp;heeft je uitgeworpen; je hebt het zelf, gezegd,., welnu, t zalnbsp;juist onder de brave mensehen voor ons geen genoegelijk levennbsp;meer wezen.

VAN VLIET.

Jakob! Ga, niet verder! Je zoudt mij haast doen gelooven, dat de terugkeer in het kerkerhol een weldaad ware...

{flr wordt geklopt).

TIERDE TOO IV EEK..

De vorigen. JORis.

JOBIS.

Goede dag. Mijnheer Tol...! Mijnheer van Vliet...!

VAN VLIET, verbaasd.

Gij hier!

JAKOB.

Joris is een goed vriend van mij.

VAN VLIET.

Reeds lang?

JORIS.

Ja. Mijnheer!

.lAKOB.

(Tot van Vliet.) Een oogenblik. Schenk je nog eens in. {Hij voert Joris ter zijde) Heb je de sleutels?

-ocr page 72-

fie

JORIS.

Zoo als U mij bevolen hebt. Hier is de gewone sleutel... en hier is de looper. De looper opent al de deuren in het huis,nbsp;alleen niet het nachtslot van de buitendeur.

JAKOB, naar de tafel gaande.

Ga zitten, Joris!.,. We zullen een nieuwe flesch laten aanrukken.,.. Van Vliet! hier is de sleutel, dien je verlangt, {hij behoudt den looper voor zich.') We kunnen het grootsche plan van avond uitvoeren Er is geen kantoor, zoo als Joris mij vertelt; te zeven ure moet je klaar zijn.... Joris zal je den wegnbsp;wijzen van het kantoor naar boven....

VAN VLIET.

Joris? {hem strak aanziende) Hoe komt gij in dit gezelschap? Gij zijt nog geen uitgeworpene. Gij hebt niets te wreken....nbsp;Joris! gij zijt nog een eerlijk man.... Vlucht, eer wij u besmetten.

JORIS, zich het gelaat bedekkend.

Ik kan niet.

VAN VLIET.

Gij kunt niet? En waarom? Wat houdt u terug? Wij hebben geen vrouw en geen kinderen!

JORIS.

Doe mij niet aan vrouw en kinderen denken!

VAN VLIET.

Wij hebben geen huis, wij hebben geene vrienden, dan in den kerker. Kent gij het gemis uwer vrijheid...? Kent gij dennbsp;kerker?

JAKOB.

Het is nu geen tijd om te preken. Het is tijd om te handelen....

VAN VLIET, gebiedend.

Joris! verlaat ons.

JORIS.

Maar ik kan niet. Mijnheer van Vliet! O gij hoopt vurige kolen op mijn hoofd.. . Ik kan niet meer terug. {Zich aan zijne voeten werpend) Vergeef mij, vergeef mij; ik heb de misdaadnbsp;bedreven, waarvan gij wordt beticht.... Ik heb de bankbillettennbsp;genomen.

VAN VLIET, met afgrijzen.

Laaghartige!

JORIS.

Vertrap mij... Maar indien gij mijn nood hadt gekend...! Het is vreeselijk vrouw en kind te zien hongeren... De patroon wei-

-ocr page 73-

67

gerde mij een toelage..., Toen heb ik het genomen.... Vergeef mij, dat ik de kracht niet had, om de schuld te bekennen....

VAN VLIET, hem opheffende.

{Kalm) Gij hadt vrouw en kind...! En ik sta alleen: op mij kleeft tch de schande... Joris! ik vergeef je... Maar ga nu heen.

JAKOB.

Neen, hij zal blijven.... Jij moogt de grootmoedige spelen, jij

kunt hem vergeven, maar dit zal de rechter niet____ Hij behoort

ons en zal ons eigendom blijven____ Ik heb hem noodig...

JORIS.

Ik weet het; ik zal blijven.... Gij redt mij niet meer Ik ben verloren, zoo de aanslag mislukt. Ik heb den patroon reedsnbsp;meer ontvreemd, omdat hij {op Jakoh wijzende) het wilde... Morgen wordt de kas opgemaakt; slechts een daad, als Mijnheernbsp;Jakob bedoelt, kan de verrekening onmogelijk maken... Ik moetnbsp;gaan. Mijnheer van Vliet....

VAN VLIET.

Dus niet meer te redden! {woedend tot Jakoh) Kan! wat hebt ge met uw broeder gedaan ?

JAKOB.

Je hebt je roeping gemist; je hadt boetprediker moeten worden.... Maar dat gehuil verveelt me... Van avond zullen we met elkaar afrekenen.... Gelooft mij, van avond krijgt ieder zijnnbsp;wensch....

VAN VLIET, somber.

Ik zie af van mijn wraak.

JORIS.

Niet alzoo. Mijnheer van Vliet! doe het niet om mijnentwil. Ik weet niet, hoe ge u zoudt willen wreken, maar ik weet wel,nbsp;op wien. Laat ik iets van mijn schuld mogen afdoen...! Denbsp;patroon, de rijke van den Burg, heeft gespekuleerd, en dat nietnbsp;alleen met eigen geld. Hij moet springen. Gister was de beursnbsp;lager; een uur later kreeg hij een toeval.

VAN VLIET.

Ik zal zijn ziekbed naderen. Hij heeft het geld van anderen gebruikt; zeker dat van de arme weduw ook. Ik neem den sleutel aan. Wijn , Jakoh, wijn !

JAKOB.

{Zacht; inschenkende.) Eindelijk....

-ocr page 74-

68

TIJTFDE TOOniEEI..

Tjen plein in de stad. Aan luerszijden huizen. Rechts een groot koopmanshuis met hooge stoep , daaronder, naast een getraliednbsp;raam, een deur die tot het onderhuis voert. Rechts op dennbsp;achtergrond de deur, het raam en een gedeelte van den gevelnbsp;eener kerk, waarin licht is ontstoken. Men ziet gedurendenbsp;dit tooneel verscheidene personen, den achtergrond over-gaande. de kerkdeur hinnentreden. Het is donker.

EUGENiS, heen en weder hopend.

Nog komt zij niet.... Ik heb haar deze kerkdeur toch aangewezen,

ZESDE TOOniEEE.

De vorige, elize.

EI.IZE.

Ge ziet, dat ik mij gehaast heb. Moeder heb ik gemeend niets te mogen zeggen. Maar Eugeniusl hoe somber was het briefjen,nbsp;dat je mij schreef. Het was, als zaagt ge tegen onze samenkomstnbsp;op.... Wat hebben wij elkander in langen tijd niet gezien! Moeder had mij verboden u te ontmoeten en gij maaktet mij de gehoorzaamheid wel gemakkelijk....

EUGENIUS.

Ja, Elize! Ik heb u ontweken.... Wat uwe moeder gezegd had, was zoo waar. Ik besloot het eerst opgevat plan te volgennbsp;en u niet meer te zien, voor ik mij gevestigd had. Ik wildenbsp;vader de gelegenheid tevens ontnemen om mij te spreken overnbsp;onze liefde en de verbintenis, die hij wenschte...,

ELIZE.

En heb je geen oogenblik er om gedacht, wat ik van dat stilzwijgen denken kon? Juist omdat ik van het plan uws vaders kennis droeg, kon ik,...

EUGENIUS.

Ik heb er geen oogenblik voor gevreesd, want ik wist, dat ge mij kendet, mij en mijne liefde voor u...,

ELIZE.

Trotschert! Alsof gij niet voor de verleiding hadt kunnen zwichten? Maar wat staart ge mij ernstig aan! Wat zijt ge in

-ocr page 75-

69

de laatste weken tock veranderd! Je vrolijkheid schijnt geheel geweken....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

EGENIUS.

Ik ben man geworden; ik ben de werkelijkheid ingetreden, en niet en droombeeld is mij verbleven... Ja, toch eu, en datnbsp;is ook verwezendlijkt. Ik geloofde aan de liefde eener vrouw....nbsp;en zij bestaat.... Dierbaar meisjen!... Wat begin ik! Ik moet juistnbsp;daar afstand van doen. Elize! ik wenschte, dat ge mij hadtnbsp;Vergeten....

ELIZE.

Hoe nu! Dat is een wreede scherts.

EGENIUS.

Elize! Gij hebt zeker van vaders ongesteldheid gehoord. Een beroerte heeft hem getroffen, en op dit oogenblik eerst is het gevaar voorbij. Hij is buiten kennis geweest en .daardoor heb iknbsp;inzage moeten nemen van zijne zaken. Elize! ik vernam eennbsp;vreeselijk geheim. Wel verre van rijk te zijn, is mijn vadernbsp;arm, dood-arm.

ELIZE.

Zoo veel te beter, Eugenius! Thands zijn wij minder ongelijk.,. Vergeef mij dien uitroep. Hij was onkiescii, niet waar?

EUGENIUS.

Rein wezen! gij verzwaart mijn strijd.,..

ELIZE.

Ik begrijp die woorden niet. Wilt ge mij beproeven, Eugenius? Uw vader stond immer als vermogend bekend....

EUGENIUS.

Alles is mij nog niet helder.... Maar ik geloof, dat gewaagde spekulatin vader van zijn vermogen beroofden... Hoe het echternbsp;zij, wij zijn arm. Ik begrijp thands, waarom vader op een rijknbsp;huwelijk aandrong; waarom hij zoo veel prijs stelde om rijk genoemd te worden... Elize, begrijpt ge mij nu? Ik moet mijnnbsp;Vader redden....

ELIZE.

Door dat huwelijk? O mijn God! alles wordt mij duidelijk,

EUGENIUS.

Het offer, dat ik breng, is groot. Ik had u lief,... maar dat ik zwijge van mij zelven ;. ook gij zult lijden...,

ELIZE.

Dat is wreed, dat is wreed! Waarom ben ik niet rijk...? Gij zult de freule huwen? Eugenius! gij misleidt mij!

EUGENIUS.

Verdenk mij niet; ik lijd genoeg.

-ocr page 76-

70

Maar waarom mij dat gezegd? Waarom mij liever niet stilzwijgend verlaten? Ik had dan gedacht, dat ge mij vergeten hadt....

EUGENIUS.

En denkt ge, dat ik uwe verachting zou kunnen verdragen?

Ik behoor u, ik heb het u bij God gezworen, en dien eed mag ik niet breken.... Gij alleen kunt er mij van ontslaan....

ELIZE, hem omhelzend.

Dan blijft ge de mijne; verg niet van mij, dat ik dat goed keur; gij zoudt rampzalig zijn voor uw gantsche leven, en,nbsp;Eugenius! het leven is zoo lang....

EUGENIUS, gesmoord.

Stel u in mijne plaats .. Uwe moeder zou ongelukkig zijn, zou aan den bedelstaf worden gebracht, en uwe moeder was in weeldenbsp;opgevoed... Ze zou zich de grootste ontberingen moeten getroosten , en vroeger kwelde haar geen enkele onvervuld geblevennbsp;wensch; ze zou veracht en versmaad worden, door wie haarnbsp;vroeger het meest geerd en gevleid hadden... En als je dit allesnbsp;wist, en uw moeder zeide dan tot haar eenigst kind; Gij kuntnbsp;mij alles hergeven als gij t wilt. Wat zoudt gij doen....?

ELIZE.

Ik zou doen als gij... lijk; het is uw plicht...nbsp;nabij.

Ja, ik zoft het doen... Gij hebt ge-God zegene u , Eugenius! en zij mij

EUGENIUS.

De laatste...

Gij beeft... Laat ik

Nog en kus, Elize... een rijtuig voor u nemen.

ELIZE,

Lei mij naar de kerk,.. Ik zal er God om troost bidden... ik zal ook bidden voor u... {Rij voert haar naar de kerkdeur,nbsp;leaar hij een snel afscheid neemt, hij ijlt de tegenovergesteldenbsp;zijde op).

ZETKIVDC; TOOiVEEI,.

JAKOB TOL, in een mantel gewiklceld, treedt behoedzaam het tooneel over en gaat naar het onderhuis; een oogenblik daarnanbsp;VAN VLIET en dan joeis.

JAKOB.

Geld, veel geld moet er liggen... Van Vliet mag op de lege zakken worden gevat, {hij gaat naar binnen.)

-ocr page 77-

71

VAN VLIET.

(In, zich zehen) Ik herken dat huis!... (Joris bemerkend) Ga nog terug.,.

joms.

Bekommer u niet meer om mij. Ik ben verloren... (hij doet een stap voorwaards)

VAN VLIET.

Waar de verleider toeft...?

JORIS.

Wij behoeven hem niet te wachten. Hij heeft een looper... Pas echter op, om de deur niet op het nachtslot te sluiten, want dannbsp;kan hij ons niet volgen. Hij ried ons af, om voor het huis tenbsp;blijven staan. Het mocht argwaan wekken... Het mocht ons doennbsp;ontdekken, en ik wensch dat niet, ofschoon niet voor mij...

VAN VLIET.

Gij denkt u aan hem verbonden door dien enen misstap...? Joris! dien neem ik op mij. Alles wat gij gedaan hebt, neemnbsp;ik op mij... Ga nu heen...

JORIS.

Meent gij dit waarlijk...? Zoudt gij alles op u willen nemen...? Neen, ik mag het niet aannemen... Gij biedt mij dat aan, gij,nbsp;de verachte... Dat ik ware als gij I

VAN VLIET.

Om den wil uwer vrouw, om den wil uwer kinderen, ga terug 1

JORIS.

Ik kan u niet verlaten!...

(Het choraalgezang wordt in de verte aangeheven.')

VAN VLIET.

Hoort ge? Dat is oen stem, die ons roept, maar ik mag haar niet hooren... (na eene pauze) Hoort ge? die stem spreektnbsp;van liefde en ik wilde wraak.. Maar ik ben ook vertrapt geworden... ! (hij snelt naar het huis van van den Burg en sluit denbsp;deur van het onderhtds open. Het choraalgezang ruischt luider.nbsp;Yan Vliet blijft even op den drempel van de deur. Htj treedt terug,nbsp;sluit haar en werpt den sleutel weg.) Ik kan niet.,._ Dat is Godsnbsp;stem... (hij leunt met het hoofd op Joris' schouder.)

JORIS.

Gij hebt het plan verijdeld. Gij hebt de deur dubbel gesloten. Jakob kan thands niet binnen komen.

VAN VLIET.

Zoo veel te beter... (Elize bemerkend, die de kerk uitkomt) Verdedig mij tegen mij zelven. Verzoen mij met mijzelven...

-ocr page 78-

72

Elize, verklaar mij de stemme, die daar sprak...! {Hij waggelt, doch Joris vangt hem in de armen.')

ELIZB.

Van Vliet...! Hij is bezwijmd... (Joris vlijt hem ojj een der stoepen op den achtergrond neder. De klok slaat zeven uren. Eenigenbsp;policieagenten sluipen het tooneel over en omsingelen het huis vannbsp;van den Burg. Van binnen aan de deur van het onderhuis hoortnbsp;men Jakob, die zich een uitgang wil openen.)

JAKOB, gesmoord.

Open, Joris! open.,, ik kan het raam niet door. Joris! verrader !

(Eenige policieagenten schellen boven aan en worden binnengelaten; weinig tijds daarna hoort men een schot; de deur wordt opengeloopennbsp;en Jakob er uitgedragen.

EEN DER AGENTEN, Jukob bij het scMjnsel van een lantaarn beschouwende.

Dood!...

(de kerkdeuren worden geopend. De orgeltonen dringen naar buiten. De gemeente stroomt de deur uit. Uit de geopende kerkdeur moet het licht vallen op de onderscheidene groepen van het tooneel.)

-i-VS I

-ocr page 79-

De hamer van Mej, van Heuvel, als in het derde bedrijf. De bedekte schilderij ter rechterzijde, Maeia zit aan de tafelnbsp;met eenig handwerk voor zich... Dorus, bij haar staande.

DORUS.

U bent gisteravond laat thuis gekomen. Ik hoorde schellen, toen ik al in mijn eersten slaap was...

MARIA.

Het was mijn dochter...

DORUS.

Blijft de jonge jufvrouw meer zoo laat uit? Dat gaat toch niet... Dat moest met mijn dochter niet gebeuren...

MARIA, glimlachend.

Uwe dochter?

DORUS.

Nu ja,,als ik er een had, of als ik er een kreeg...

MARIA.

Ik zou niet gaarne zien, dat mijne dochter in uw oog iets had misdreven... Zij had nog zoo laat een zieke bezocht; zijnbsp;was er van ontsteld... En zoover ging haar medelijden, dat zijnbsp;vroeg of hij hier mocht verpleegd worden , daar hij van nachtnbsp;gehuisvest was bij uw kollega, die hem echter niet Jang houdennbsp;kon...

DORUS.

Neen, dat weet ik. Hij is zelf klein behuisd. De brave Joris! Maar, Mejufvrouw! hoe zoudt U kunnen denken, dat ik de jonge jufvrouw ooit verkeerd zou kunnen beschouwen: uwe dochternbsp;nog wel! Maar t is mij toch vleiend, dat U er op gesteld bent,nbsp;dat ik haar niet verkeerd beschouwe... Dat is veel... en ik hebnbsp;het zeker te danken...

-ocr page 80-

74

MAEIA.

Aan je naara van, eerlijk, van goed mensch.

DORUS.

(zacht) Ik ben nog geen stap vooruit gegaan... Ze rept nog geen woord van beminnelijkheid...! (luid) Mejufvrouw! ik hebnbsp;u nog vergeten het eigenlijke doel van mijn komst te vertollen...nbsp;En een doel moet ik toch hebben, anders had ik het niet gewaagd u te naderen; want ik heb wel kunnen merken, dat genbsp;mij niet gaarne...

MARIA.

Integendeel, Mijnheer!

DORUS.

(zacht) Dat s toch een stap vooruit, (luid) Maar ter zake, Mejufvrouw 1 (deftig en langzaam) Nademaal ik in ervaring gekomen ben, dat... dat... (zacht, in angst) ik had het nog alnbsp;opgeschreven (luidt) of liever, nademaal mijn brave patroon innbsp;ervaring is gekomen, dat hij, door verschillende voordeelige spe-kulatien, zoo in de Grieken als in de Amerikaansche baukaktin,nbsp;en dezelve daardoor in staat is gesteld om deszelfs... (zacht) iknbsp;ben het glad vergeten; {luidt) zoo kan hij thands, onder dankzegging voor het verleende vertrouwen, aan zijn geachte patroonsnbsp;mededeeling doen, dat hij , voor het tegenwoordige, nog tiennbsp;percent boven en behalven de vijftig percent, waarvoor voorzei-de patroon wil akkordeeren met de rente a 4 percent, zijndenbsp;eene maand en twee dagen, summa summarum twee duizendnbsp;dertien gulden zeventig en een halve cent in uw kredit kannbsp;overbrengen, met verzoek denzelven daarvoor te erkennen....nbsp;(zacht) Goddank! het is er uit.

MARIA,

Mijnheer! wat bedoelt ge?

DORUS.

(ietwat geraakt) Hebt U me niet begrepen?... De patroon zei mij, Dorus! ga het eerst naar Mej. van Heuvel, die is eennbsp;weuw en laat die het eerst ondervinden, dat ik mij als haarnbsp;debiteur beschouw... (eenige briefjes op de tafel nederleggende).nbsp;Als U eens na wilt zien, Jufvrouw... Twee bankjens van duizend, dertien enkele guldens; drie kwartjens en drie cents: iknbsp;zou nu een halve van u terug ontvangen, maar die krijg ik bijnbsp;gelegenheid wel eens...

MARIA.

Maar, Mijnheer Dorus! heeft Mijnheer van den Burg...? Is er met het weinige dat ik bezit gespekuleerd ? Ik had vernomen, dat hij een hevig toeval heeft gehad...

-ocr page 81-

75

DORS.

Noem het maar beroerte, Jufvrouw! maar de patroon is weer tot zich zelf gekomen...

MARIA.

Eu heeft hij het u toen gezegd...?

DOROS.

Ja, jufvrouw!

MARIA.

Maar dan is het een gevolg geweest van een ijlende koorts... Hij zal op zijn ziekbed toch geeno gelukkige spekulatin hebbennbsp;gedaan... Met het gold der weduwe werd gedobbeld! Mijnheernbsp;Dorus! heeft de patroon u dat geld gegeven...?

DORS, met neergeslagen oogen.

Hij zelf wel niet... maar toch... U moet weten, in zijn ziekte moest ik van de papieren van den patroon nota nemen en toennbsp;trof het mij...

MARIA, hem ie hani reikend.

Gij kunt niet veinzen, eerlijke boekhouder! Jieken maar, dat de patroon er niets van weet van alles wat ge hier doet; datnbsp;hij de gevoelens niet begrijpt, waarme gij thands voor mijnbsp;staat...

DORS.

Het laatste zeker niet, goede jufvrouw Maria! Maar waarom vraagt ge naar dat alles? Dat geld komt u eerlijk toe...

MARIA.

Van uw patroon, zeker; maar niet van n...

DORS.

En U denkt dus?... (zacht) Ze ziet scherp, zij heeft het kun-neu raden! (luid) U denkt dus, Mejufvrouw Maria?

MARIA.

Dat gij de schuld van uwen patroon hebt willen goed maken ; dat je je spaarpot hebt aangesproken...

DORS.

Ik heb kind noch kraai, zoo als men zegt. En aan wie zou *k het beter kunnen schenken dan aan de weduwe,'die door dennbsp;patroon te kort gedaan... neen, dat is het woord niet, vooreennbsp;Ogenblik benadeeld is. Geld is mij lief, maar iets is mij liever... Maria!

MARIA, plotseling koud.

Ik begrijp u. Mijnheer! Gij biedt mij dit geld aan; maar hoopt dat het later tot u terug zal keeren... Gij hebt aanleg voornbsp;financiele operatin. Mijnheer!

6*

-ocr page 82-

76

DORUS, verpletterd.

Als ik dat meende...! Dat doet mij leed. Jufvrouw!... dat doet mij waarachtig leed.,.

MARIA, hem de hand reikend.

Ik neem dat woord terug, zoo als gij dat geld, goede Dorus! Wij zullen vrienden blijven, en zoo het kon, zou mijne achtingnbsp;voor u door deze daad nog verhoogd zijn. Ik hoop, dat genbsp;mijn dochter en mij dikwijls een bezoek komt brengen.

DORUS.

{In zich zelven.) Dat valt me als een emmer koud water op het lijf... Ik begin te wanhopen... {luid) Als ik maar wist,nbsp;dat ik u niet beleedigd had .. {Eugenius op den drempel bemerkend) Jufvrouw! het blijft toch onder ons... (stijf buigend.) Jufvrouw, uw dienaar!

{Hij maakt dezelfde stijve buiging voor Eugenius en vertrekt).

TWEE1gt;E TOOnlEEI..

MARIA, EUGENIUS; het losse van den student moet hij geheel in zijne kleeding hebben afgelegd.

EUGENIUS.

Na het voorgevallene tusschen u en mij, Mevrouw ! moet ik beginnen met verschooning te vragen voor de vrijheid om voornbsp;u te verschijnen.

MARIA.

Ik kan u niet ontveinzen. Mijnheer! dat dit bezoek mij verrast... Naar de berichten, die mij ter oore zijn gekomen , acht ik een bezoek te mijnent nit alleen onnoodig, maar ook onkiesch...

EUGENIUS.

Mevrouw!

MARIA.

Mag ik u begroeten als den erkenden minnaar der freule van Wadesteyn ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

EUGENIUS.

Mevrouw! dat is een wreede spotternij! Er is iets zoo snijdends in uw toon, dat het mij zou nopen terug te keeren, indien ik daardoor alleen mijn eigen belang ten offer bracht. Het is waar, ik vroeg de hand der freule; zij is mij geweigerd.

MARIA.

Welke redenen kunnen u aansporen om mij dit te komen me-dedeelen ? Gij keert na een elders geweigerd aanzoek terug ! Ik

-ocr page 83-

77

kau niet denken, dat ge mij grieven wilt... Ik heb u toch niet beleedigd, zoo ver ik weet; en een dusdanige wraak zou ook...

EUGENlS.

Mevrouw I gij verlaagt mij in mijn eigen schatting door zoo iets te kunnen onderstellen... Ik vraag u slechts een oogenbliknbsp;gehoor. Zoo als ik u zeide werd mijn verzoek afgewezen. Denbsp;freule had mij vroeger gewis op haar goudschaal gewogen... Zijnbsp;vermoedde mij toen wellicht harer waardig, thands was ik het.nbsp;Goddank! niet meer. Gij zult mij begrijpen. Mevrouw! waaromnbsp;ik besloot te doen wat ik immer geweigerd had... Het wasnbsp;een zware gang naar dat huis... Gij zult mij begrijpen... spaarnbsp;mij eene nadere bekentenis...

MARIA.

Gij hebt als een braaf zoon gehandeld; gij hebt uw plicht gedaan; maar, Mijnheer! ik moet den mijnen ook volbrengen..-Mijne dochter...

EGGENIIJS.

Heb ik onderricht van wat ik voornemens was te doen... Ik heb haar, voor ik er toe overging, zelve laten beslissen... Iknbsp;heb haar nu geschreven, dat liet offer niet meer noodig is; datnbsp;wij wellicht vereenigd kunnen worden; want ik kan arbeiden,nbsp;Mevrouw! en ik zal het...

MARIA.

Maar uw vader zal het, kan het nimmer gedoogen...!

EGENIGS.

Mijn vader zal mij thands niet meer bestrijden.

MARIA.

Wist ge, waartoe ge mij noodzaakt.,.! Had uw vader, wat hij schijnt niet gedaan te hebben, de bedreiging vervuld , die mijnbsp;eens tot wanhoop bracht...!

EUGENIUS.

Mijn vader dreigde n? Mijn vader?

MARIA.

Ik zeg u dat niet om u te verbitteren jegens hem, dien gij liefde en achting schuldig zijt. Mijnheer! die verbintenis is onmogelijk... Hoor mij. Ik stel het geluk van mijn kind in uwenbsp;handen; gij kunt bevroeden welk een vertrouwen ik in u stellen moet. Achttien jaren geleden baadde ook ik mij in weelde.nbsp;Ik was gelukkig en rijk. De geboorte van een dochter voerdenbsp;ons geluk ten top. Mijn echtgenoot had mij innig lief, wellichtnbsp;te Veel. Hij had maar en gebrek; hij was jaloersch. Ik wasnbsp;jong, ik was dartel en verkeerde veel in de wacreld. Mij werdnbsp;door velen het hof gemaakt, Een behaagde mij door zijn scherp

-ocr page 84-

78

vernuft. Het wekte den hartstocht mijns echtgenoots, op dat oogenblik reeds geprikkeld door ongelukkige spekulatin, in verhoogde mate op. Er gebeurde een misdaad... Hij had schuld,nbsp;maar ik nog meer misschien, ik die er wellicht aanleiding toenbsp;gaf, Hij heeft er voor geboet. Het overige kunt ge gissen...nbsp;Wilt gij nu nog mijne dochter huwen, Mijnheer! zij is het kindnbsp;eens misdadigers...

EUGENius {gesmoord.)

Mijn God! {na eene pauee) Mevrouw 1 mijne begrippen van raenscbenwaarde, van rang en aanzien zijn in de laatste dagennbsp;zeer veranderd... Ik heb menschen leeren kennen wien de al-gemeene achting ten deel viel en toch... de zoon mag niet volenden, Mevrouw!... Vroeger had ik wellicht gedacht, dat denbsp;smet der ouders overging op het voorhoofd van het kind... Ik raag,nbsp;ik kan het niet meer denken, want dan zou ook het mijne... !

MAKIA.

Zwijg... zwijg... fhem nadertredend) Ongelukkige! wat doet ge mij denken? Heeft uw vader...?

EUGENIUS.

Hij kan aan zijne verplichtingen niet voldoen. Menigeen zou mij een dwaas noemen, dat ik over een daad, die door de wetnbsp;misschien niet gestraft kan worden, mij beklagen durf!

MARIA.

Maar uw vader is ook niet geschandvlektalsde vader mijner Elize..

EUGENIUS.

Is zij zelve niet rein? Neen, Mevrouw, dat kan geen hinderpaal zijn voor ons geluk ..

MARIA.

Maar zij is onkundig van alles. Zij gelooft haren vader gestorven : zij heeft hem leeren vereeren als een gezaligde daarboven. Ik zou haar moeten zeggen, uw vader is een uitgewor-pene; en dat kan ik nimmer, want zij heeft hem niet gekend in zijn zedelijke grootheid... zij zou hem verachten...

EUGENIUS, gehaast.

Maar is hij dan nog niet gestorven?

MARIA.

Neen; hij leeft... en is naar men zegt weder en dieper gevallen.

EUGENIUS.

Maar hij is dan toch van u en uw kind gescheiden...? Ho burgerlijke wet stond het u toe...

MARIA.

Ik wist dat {zich tot hem over buigend) en toch is hij niet

-ocr page 85-

79

van mij gescheiden... In de eerste aandoening maakte ik van mijn recht gebruik om de echtscheiding aan te vragen. Zijnbsp;werd mij toegestaan. Maar toen ik de laatste formaliteit moestnbsp;volbrengen, toen kampte mijne liefde met mijn belang,... denbsp;eerste zegepraalde. Val mij daarover niet hard; ik was wellichtnbsp;nog schuldiger dan hij... Ik verviel toen in een krankte; eenenbsp;krankte bijkans tot der dood , en toen ik eindelijk uit mijne sluimering ontwaakte , was de mij gestelde termijn verstreken. Hetnbsp;heeft mij menige slapelooze nacht gekost... Het geluk van mijnnbsp;kind heb ik op het spel gezet... Ik bevroedde dat later, want denbsp;misdadiger kan terugkeeren, wanneerhij mijn schuilplaats ontdekt..

EUGENIUS.

Dat is vreeselijk, Mevrouw! Hij is weder gestruikeld...? Dien man kan, mag ik nimmer vader noemen. Ik zou mij-zel-ven verbannen uit eiken beschaafden kring.., Ik zou...

MARIA.

Genoeg, Mijnheer! Gij ziet nu zelf in, dat deze verbintenis onmogelijk is...

EUGENIS.

Beantwoord mij nog deze vraag. Hoe heette hij? Ik beloof u, dat die naam nimmer door mij zal worden genoemd.

MARIA.

Van Waveren.

EUGENIUS.

Van Waveren, die bij mijn vader,..? Mevrouw! ik geloof, dat hij de scheiding zou willen aannemen, wanneer hij wist,nbsp;daardoor vrouw en kind gelukkig te kunnen maken; dat hij haarnbsp;zou willen aannemen zoo gij en Elize haar wenschte... Indiennbsp;hij naar de nieuwe waereld zou willen vertrekken, dan zoudennbsp;hem de middelen daartoe worden verstrekt... Elk beletsel zou dannbsp;weggeruimd zijn... Mevrouw! de verbintenis is wel mogelijk, ennbsp;Elize en haar echtgenoot zullen u vergoeden, wat ge reeds achttien jaren hebt leeren missen... Deel gij Elize alles mede...

MARIA.

Ik kan dat niet!... Mijne kracht is gebroken.quot;

EUGENIUS.

Gij gelooft, dat Elize met mij gelukkig zal zijn? Welnu 1 bedenk dan, wat er op het spel staat! Mag ik straks terugkeeren om haar besluit te vernemen...?

MARIA.

Ja... kom,.. Ik zal uwe hulp behoeven.

{Eugeniits af.)

-ocr page 86-

80

DERDE TOOKEEE.

MARIA.

Ik zal wel zijne hulp behoeven!... Ik beef voor dat onderhoud...! Zij mag hem niet zien; zij mag zijn gelaat alleen lee-ren kennen door die beeltenis... Wat zal zijn gelaat veranderd zijn...!

TIERDE TOOIVEEE.

De vorige f elize.

EUZE, vrolijk.

Ik breng u een gast, moeder! Hij wacht hier naast. Het is de kranke, waar ik gisteravond van sprak. Hij is veel beter;nbsp;maar hij wil alleen door mij verpleegd worden... U hebt ernbsp;niets tegen , wel, moeder!

MARIA.

Maar kind! wie is hij? Waar hebt gij hem leeren kennen?

ELIZE.

Dat is te lang om u te vertellen. Ik zal hem hier brengen. Hij moet hier blijven totdat hij geheel hersteld is.

MARIA.

Welk een drift! Hoe heet hij?

ELIZE.

{aarzelend) Van Vliet...

MARIA.

Ik meen dien naam meer gehoord te hebben... van Vliet!... Breng hem binnen... {JElize ijlt heen) van Vliet...! Waar heeftnbsp;zij dien man toch ontmoet?

TIJIFDE TOOniEEI,.

De vorige, elize, van vliet.

ELIZE.

Dat is nu mijne moeder !

VAN VLIET, op den aMergrond.

Mevrouw!

(Maria geeft een gil en zinkt bewusteloos neder. Van Vliet .^klemt zich doodsbleek aan een stoel.

-ocr page 87-

81

ELIZE.

Moeder! Moeder! {tot van Vliet) Help haar.., maar nader dan toch, Mijnheer! ik bid u, kom hier... {van Vliet leaaht eindelijknbsp;op uit zijne verdooving; hij snelt naar de beteustelooze heen; knieltnbsp;bij haar neder en kust haar de afhangende hand. Zij ontwaaktnbsp;daardoor).

MARIA.

Vertrek, Elize ! Neen, verlaat mijniet... {bedaarder) Ga heen mijn kind! ik zal u roepen als ik u noodig heb...

VAN VLIET, in verrukking haar gadeslaande.

Elize!

MARIA.

Ga dan toch, Elize! ik ben beter, veel beter... {Elize vertrekt.)

ZKSDE TOOmEEI

MARIA, VAN VLIET.

VAN VLIET.

{na een lange pauze) Laat mij uwe stem hooren.... Mevrouw! Laat mij vernemen, dat gij niet gelooft, dat ik wist wie hiernbsp;woonde. Indien ik het geweten had , zou ik u deze ontmoetingnbsp;hebben gespaard; eene ontmoeting, die u wel gevoelig moet

kwetsen;..


MARIA, gesmoord.

Kwetsen... ?


VAN VLIET,

Gij vindt het woord nog te zacht? Mevrouw! geloof mij, dat ik die ontmoeting niet heb gezocht. Gij gelooft mij niet? Maarnbsp;nu ik u weerzie, gaapt de klove, die mij van vrouw en kindnbsp;scheidt, mij te wijder aan. Welke namen noem ik daar! Vrouwnbsp;en kind! Beiden zijn voor mij gestorven; neen, niet gestorven.. 1nbsp;Dat zij t waren! Ik ben veroordeeld om te dorsten, en in hetnbsp;verschiet de heldere beek te zien vlieten, waaraan ik mij zou.nbsp;kunnen laven en het niet mag. Ik heb gezworven onder vreemden ; ik kon mij bij hen afsluiten in mij-zelven; maar hier kannbsp;ik dat niet. Hier drukt de gedachte mij neer: wat ik ben ennbsp;wat ik had kunnen zijn. Hier zie ik eerst hoe ellendig ik ben....

MARIA, met afgewend gelaat.

Vertrek.... Ongelukkige!

VAN VLIET,

Ik ga.... ik ga.... Is dat het eenigste, wat ge mij kunt mede-

-ocr page 88-

82

geven op de lange reize, die ik weder aanvaarden moet? Is dat het afscheid? Bedenk, Mevrouw! dat ik alleen sta, geheelnbsp;alleen.,, gij hebt nog veel.... gij zijt rijk, gij hebt eene. dochter.nbsp;O geef thij een ander woord tot afscheid. De waereld kan unbsp;thands niet hooren; stoot mij van u af voor het oog der men-schen ; gij moet het doen , maar doe het hier niet.... hiernbsp;niet I

{in zichzelve) Mijn God! sterk mij ... om den wille van mijn vlekkeloos kind.... {luid) Ik kan , ik mag u niets anders geven....nbsp;Zoo ge haar lief hadt, die eens uw dochter was, laat dan af!

VAN VLIET.

Vraag ik dan zdo veel? Ik vraag u immers niet om hier te mogen blijven.... Een enkel woord van troost vraag ik slechts.nbsp;Indien gij wist, hoezeer ik dat behoefde..,. De misdadiger heeftnbsp;geboet; zijn schuld is jegens de maatschappij vereffend ennbsp;toch stoot men hem uit. Ik heb willen arbeiden en ik hoopte,nbsp;dat de zweetdruppel het schandmerk mij van het voorhoofd zou

wisschen. Vergeefs! Men wierp mij weder uit____ En er was

niet cn, die mij het gebogen hoofd ophief! Ja toch en; het was mijn kind ; mijn kind, dat ik niet aan het harte mag drukken ! O, een enkel woord van troost! Zeg mij, dat ge mij nietnbsp;veracht.

MARIA.

Adolf!

VAN VLIET.

Ik dank u, ik dank u voor dat woord. Ik heb het in achttien jaren niet vernomen.... {hare hand vattend) Maria!.... Die naam roept gelukkige dagen in het geheugen terug.... Wij waren nog jong, wij waren gelukkig--..!

MARIA.

Gij waart altoos goed voor mij.... Gij waart

VAN VLIET.

{somber) Ja, ik was..... Gij hebt gelijk, dat ge in t verleden

spreekt....

MARIA.

O, ik bedoelde dat niet, Adolf! Weg met die gedachte...,!

VAN VLIET.

Waarom? Is zij niet natuurlijk? En toch geeft ze mij nog meer troost, dan waarop ik hopen kon! Gij hadt mij geheelnbsp;kunnen vergeten, gij hadt de omtrekken van het beeld uit hetnbsp;verre verleden kunnen wegwisschen.... Ik mocht u toch nietsnbsp;meer zijn.

.1

-ocr page 89-

83

MARIA, hem naar de schilderij voerend, waarvan dj hei gordijn wegsehnift.

Zie, mijn vriend! het beeld uit het verre verleden heb ik getrouw bewaard....

VAN VLIET.

Maria! (op de schilderij starend) Ziet gij dien glimlach, die de lippen ten halve opkrult? Ziet gij dat oog, dat in het rondenbsp;staart? De glimlach is thands verdwenen en het oog is neder-geslagen....! (na eene pauze) Het was een blijde dag, toen datnbsp;beeld werd gemaaid.... Ik was ziek geweest, maanden lang.nbsp;Toen ik eindelijk ontwaakte uit mijn verbijstering, herkende iknbsp;u , die mij zoo liefderijk had verpleegd ; ik noemde den doodnbsp;wreed, die mij had kunnen scheiden van mijn goeden gelei-geest.nbsp;De dood heeft het niet gedaan, en toch ziju wij gescheiden... !

MAEIA.

Verwijt mij niets ...

VAN VLIET.

Ik u iets verwijten ? Er is immers geen verbintenis mogelijk tusschen beiden.,..?

MARIA.

Adolf! indien wij niet gescheiden waren. .. !

VAN VLIET, in verrukking.

Hoe! zoudt gij, zou mijne dochter....?

MAEIA, zich afkeerend.

Wat heb ik gezegd....! Ontwijk mij, ontwijk mij.... Kunt gij de vader van Elize zijn? Kunt gij haar steunen, kunt gijnbsp;haar onderwijzen? Kunt gij haar het goede en het kwade leerennbsp;kennen?

VAN VLIET.

Die woorden zijn wreed.

MARIA.

Vergeef mij; ik wilde u niet kwetsen, maar oordeel zelf.... Elize kent niets van ons verleden.... Zij moet het echter leerennbsp;kennen, omdat een verbintenis haar wacht, die haar gelukkignbsp;kan maken, die zij zelve zich wenscht...

VAN VLIET.

Met Eugenius van den Burg? Zij zal wel gelukkig met hem zijn.... De zoon is zoo geheel anders als de vader.

MARIA.

Maar de zoon kan als vader zijner Elize den man niet begroeten, die.... Spaar mij dat woord....!

VAN VLIET.

Ik begrijp u..,. ik moet gaan, Maria! ik zal gaan,.,.

-ocr page 90-

84

MARIA,

Adolf! laat uwe tranen vloeien.... niet dien star-

Niet alzoo. ren blik..

VAN VLIET.

Alles is thands voorbij.... Laat mij nog eens mijne dochter zien. Zij zal haar vader in mij niet herkennen..,.

MARIA.

Maar dat wederzien zal u het hart breken. Adolf! wist ge hoe de echtgenoot met de moeder in mijn binnenste kampt!nbsp;Adolf, ik heb u lief! Mijn hart zegt mij, dat het verleden vergeten kan worden; maar er is eene andere stem, die mij toefluistert : het is onmogelijk, zoo lang men niet aan de zedelijke reinheid van den eenmaal schuldige gelooven kan.... Adolf, gij zoudtnbsp;er onder lijden, zoo gij Elize zaagt.... Elize zal u schrijven; zijnbsp;zal u leeren liefhebben, wanneer ge verwijderd zult zijn ... Zie,nbsp;ik zal zelf met u gaan, als ge t wilt....

VAN VLIET.

Als ik het wil?... Neen Maria, ik verg u dat offer niet.. Maar vergun mij, dat ik mijn dochter vaarwel zeg.... Het kind ,nbsp;dat mij in mijne vernedering verhief, het was het mijne... Eennbsp;kus van hare lippen, en ik zal gaan...

MARIA.

VAN VLIET.

Ik weet het niet.... Maar ik zal gaan....

MARIA.

Daar nadert iemant.... Het zal Elize zijn... het geluk van ons kind in uw hand....

ZKTEMDE TOOMEEE..

I)e vorig en, elize.

ELIZE.

Vrees voor u beider gezondheid deed mij eens aan de deur kloppen....! Moeder, wat zijt ge bleek... en dan Mijnheer vannbsp;Vliet!.. Moeder! als U het goed vindt, dan zal ik Mijnbeer vannbsp;Vliet een kamer wijzen; onze patient heeft zeker rust noodig...

VAN VLIET.

Elize! gij komt ter rechter tijde, om afscheid te nemen....

ELIZE.

Afscheid te. nemen? Moeder! geeft U daar verlof toe.... ? Mijnheer van Vliet is zoo zwak.... zoo ziek..,,

-ocr page 91-

85

MARIA.quot;

Het is wellicht beter, dat hij de vrije lucht inademt.... Elize! ik heb Eugenius gesproken en hij deelde mij mede....

ELIZK.

Hij heeft mij geschreven, dat niets ons meer scheidt, indien ik zelf geen hinderpalen opwerp. Ik begrijp dat niet. Maarnbsp;hij komt straks hier; denken wij thands om onzen kranke....

VAN VLIET.

Ik ga vertrekken, maar ik kan het niet, zonder u vaarwel te hebben gezegd, zonder u te hebben gedankt voor uwe liefderijke zorge____ Gij hebt den armen man nimmer weggestooten;

dat was goed, dat was groot, mijn kind....!

MARIA, fluisterend.

Adolf!...

ELIZE.

Maar waarheen zult gij gaan?

VAN VLIET.

Zoo als uwe moeder zegt, in de vrije lucht.

ELIZE.

Neen, gij moogt niet gaan. Moeder kent u niet; zij weet niet, wat u daar buiten wacht.... Neen, gij moogt niet gaan..,.

MARIA.

Elize! ik ken uw vriend; toch noem ik het beter hem te laten vertrekken.

ELIZE.

Ook bij u dat vooroordeel! U zoudt het niet langer voeden, indien U de geschiedenis van Mijnheer van Vliet kendet, zoo alsnbsp;ik haar ken. Is het vooroordeel dan niet te overwinnen? Bestaatnbsp;er dan een schuld, die men door boete niet kan uitdelgen?

MARIA.

Helaas! mijn kind!

VAN VLIET.

Het ga u wel, Elize!... Ik merkte vroeger nooit zoo op als thands, boe rijk de natuur u heeft bedeeld.... Wees gelukkig,nbsp;Elize!.., Gij hebt den glimlach uwer moeder, maar de oogen',...nbsp;Wees gelukkig, mijn kind !... ijiij haar) En thands vaarwel....

ELIZE.

Moeder! gij weent.... Wat gaat hier om...? [De schilderij bemerkend) Die schilderij!... Moeder! [tiaar van Vliet heensnellend en hem omarmend) Vader!....

VAN VLIET.

Vader! Dat woord klinkt me als een loflied der Engelen in de ooren.... Vader! Mijn dochter!... En nu te weten, dat

-ocr page 92-

86

het mijn kind was die mij laafde, die mij de hand reikte!... O mijn God! ik dank u voor deze ure!

ELIZE.

Ik heb mijn vader wedergevonden..,. Wie durft ons scheiden? Ik heb u zoo veel te vergoeden, want gij hebt zoo veel gemist.nbsp;Lieve vader! ik zal u de tranen uit de oogon wisschen, wanneernbsp;ze weder opwellen.... Ik zal u een goed kind zijn....

MARIA.

Van Waveren! denk aan uwe beloften.... denk aan de toekomst van uw kind....

VAN VLIET, ontzet.

Wat herinnert ge mij! [hij wikkelt zich uit Elizes armen los.)

KLIZE.

Niets zal ons scheiden, moeder! niets....

m.aria.

En wanneer hij (pp Eugenius wijzende, die op den drempel staaf) het van u moet verlangen....?

ACHTSTE TOOniEEI..

De vorigen. eugenius.

EUGENIUS.

Elize! Hebt gij reeds eenc keuze gedaan? Ik zie u aan de hand....

ELIZE.

Van mijn vader.

EUGENIUS.

Ik heb neg een schuld jegens den ongelukkige te vereffenen.... {tot van Vliet) Ik ben hard jegens u geweest.... Ik heb u eenmaal geacht ... Stel mij in de gelegenheid om u te toonen, datnbsp;ik goed wil maken, wat ik misdreef ... (hij biedt hem de hand.)

VAN VLIET.

(haar niet aannemende) Maak mijn kind gelukkig ; ziedaar alles wat gij voor mij doen kunt....

ELIZE.

Gij zult er getuige van zijn, mijn vader!

MAEIA.

Elize! O dat ge mij dwingt dit te zeggen! Vergeet ge dan, dat uw vader op het kantoor .. dat een schandelijke straf hemnbsp;kan wachten?...

-ocr page 93-

87

ELIZE.

Dat is niet waar, dat kan niet waar zijn,... Eugenius! dat gelooft ge toch niet?

EUGENIUS.

Laat uw vader hier zijn onschuld getuigen voor God en zijn geweten en ik ben voldaan...

ELIZE

VaderI'doe het alleen om zijnentwil, niet oin mijnent; ik heb het nooit geloofd...!

VAN VLIET, die in de laatste oogenhlikken roerloos voor zich heen heeft gestaard.

{in zich zelveri) Ik kan het niet,... Ik heb het aan Joris beloofd. O die strijd is de grootste, dien ik nog gestreden heb..., I Maar ik zelf heb thards vrouw en kind...! Neen, neen, ik magnbsp;het niet doen {tot Eugenius) , ik kan dat niet getuigen..,.nbsp;{EUze is hare moeder in de armen geijld. Van Vliet staat geheel alleen.)

EUGENIUS.

Ik zal voor uw vader zorgen ais voor den mijnen.... Maar dat hij zich uit de stad verwijdere

VAN VLIET , na inwendigen strijd.

Gij hebt mijn vonnis geveld. Weest allen gelukkig; blijft met elkander.... Vaart allen wel. {hij snelt naar de deur.)

IVEGEIVDE TOOIVEEI,.

De vorigen. De oude v. d. bubg, doodsbleek, does en joris.

JOBIS.

Ik dacht wel dat hij hier zou zijn. (voor van Vliet nederknie-lend) Mijn redder! Gij hebt meer voor mij gedaan, dan die allen; voor mij, die u bezwaarde met een misdaad, die ik hadnbsp;bedreven.... Ja, gij allen moogt het Iiooren, - het is geen moed,nbsp;die het mij doet bekennen, want hij, die mij alln beschuldigen kon, is dood - gij allen moogt het hooren: hij heeft mijnbsp;gered van het verderf en ik had het geld geroofd....

VAN VLIET, hem opheffend.

Gij ontslaat mij van mijne belofte!... Ik mag dan het hoofd opheffen jegens al de mijnen...,

ELIZE, naar hem toeijtend.

Vader!

{Eugenius reikt hem stilzwijgend de hand.)

DOKis, Joris een pakjen in de hand duwend, fluisterend.

Neem dat van mij aan; ik trouw toch nooit, arme Joris!

-ocr page 94-

88

VAN DEN BRG.

Mijnher van Waveren! (houd leleefd) de schijn was tegen u... (vrindelijk) Mevrouw! mag ik u een oogenblik onder vier oogennbsp;spreken..

MARIA.

Gij kunt hier spreken..

VAN DEN BKG.

(zacht) Ook dat nog. (tot Mej. v. Heuvel) Het ongeluk heeft mij vervolgd. Ik wilde uw vermogen dat onder mijne berustingnbsp;was verdubbelen...! Ik beu niet geslaagd.. Ik moet mijne betalingen slaken en failliet worden verklaard, ten zij mijne kredi-teuren mij willen steunen door van hunne vordering voor hetnbsp;oogenblik af te zien. Ik wil mijne zaken herstellen.. In denbsp;kontramine is geld te verdienen.. Al mijne krediteuren zijn toegetreden tot mijn voorstel behalven gij..

MARIA.

Ik ben geene persone, Mijnheer! ik ben gehuwde vrouw! (op van Vliet wijzende) Daar staat mijn echtgenoot.

V. D. BURG.

Uw echtgenoot? (ontroerd) Mijnheer... ik moet dus aan u... het verzoek herhalen..

VAN VLIET.

En dit valt u zwaar, niet waar. Mijnheer?

V. D. BRG.

(zacht) Teeken, Mijnheer! ik bid het u!

VAN VLIET.

Komt allen dichter bij mij.... Bezweert den storm, die in mij oprijst..-, (tot V. d. Burg) Ik teeken voor Mej. van Heuvel. Gijnbsp;blijft de eerlijke van den Burg cn ik de geschandvlekte van M'^a-veren. Maar ik heb thands een kind, ik heb thauds een vrouw.nbsp;(naar Maria 'ziende, die nog, van allen verwijderd, alken blijftnbsp;staan) Of neeu, ik heb geen vrouw....

MARIA, hem in de armen ijlend.

Adolf! gij hebt overwonnen... Ik heb u lief; ik heb u altoos lief gehad. Gij hebt u niet willen wreken! De zweetdroppelnbsp;heeft u wel het schandmerk van het voorhoofd gowischt!

-ocr page 95-

■ p'-i

■ • vi'i'

tó\-v/ vgt;-^v'v; . nbsp;nbsp;nbsp;. ■.: •:. '

l/gt;*gt;-- gt;»', nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vi ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■^' - .'J'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ■;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;S,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'i.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■^- ••nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-■ I 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.:

ifeSk'’- *'^‘ •' ' nbsp;nbsp;nbsp;•'■■•,•.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■•,i^‘)‘*. •;•'•■ «’'•'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;••■4'‘-..v -, A'.-• .^ • •'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

k'V.' nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■r-quot;7\' . '-^v--'- :^.7 ■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'']

_ •• nbsp;nbsp;nbsp;... ,., f '•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• '•/ • ■’'' •■ •••'« 'k,. ' inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/'•V'* t '*1'

{■’■ ■‘‘SU-.' nbsp;nbsp;nbsp;■’ - 'i'


ii’i-' 'y- J:. ■ ■ ..-■i*'..''':quot;T r y.''/»- nbsp;nbsp;nbsp;■ -r .J yquot; ■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'■ * ?• ;■■ gt;11'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- '■' S' -Vv'

■■ V ,gt; nbsp;nbsp;nbsp;•■ - W y.vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h'hK-.yy ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-'A . : •.■■ 'A

^0^mmmy¥pA:smr'iy

'’’iv'(y7'c‘'.'y .'.-C\ '• y’V■/ .'i -Ay ’.y y v* '■ r'*'7-'i»l

-f-y4:«.y. y,y:•’ ^y -y yy«-vv#. PPPy,')'' y'Pquot;V lt;■'-v:yysyy-ayy''*’

.^•■quot; gt;r''r7y7tóf-'.’. ;:■■■ 7''kA-' A!;:;

gt;*-■-. v ‘ nbsp;nbsp;nbsp;gt;/ -Vi J'-.'.-’-l';- '..iï'.', 'y,.: ■^, .ii-, ■ .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y‘\h

,, .i ■ nbsp;nbsp;nbsp;:» R ,; -l;-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. , gt; ■,.; 1,. .■yv'- y.ov. -fv. y.-,--; , ..v ,' ‘'gt;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.:/,•;

AryyArA:quot;: nbsp;nbsp;nbsp;lAAStk

ïyfc:3 ysfe ïv y- nbsp;nbsp;nbsp;:-^mwrmwy:: ■

¥ti ■ nbsp;nbsp;nbsp;' 'quot;7. A'■' /:quot;■ ■'■'■'Afnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.7 ;. -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ,

W'p^gt;i,wpPpp'-. ■’?

j^f,'.''- Pi.-quot;''y7*-rfP,pyPi f(iPs7:p''‘ '■' '■'. ■' ’yï-'*ij

f A V / ■ • nbsp;nbsp;nbsp;- • '. , ' '.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: V V-. • V ■'y ' -..'-v ;. ■ I ■■^^. -■' , . V* gt; p ‘t -.

fequot; ■ ”■quot;'■. ' V 7..

7 ■ ', - - nbsp;nbsp;nbsp;■' y, ry V'A/;.i'7r^y7^7y .y'^'r 'V'-y v '-'-y -'''■■■7

^' ■ ■ ■ y■ V? ■.•y,::■: nbsp;nbsp;nbsp;yyv;yy(.y4 .r yy''y quot;I

-ocr page 96-